BALI EN LOMBOK. LITTERATUUR- OVERZICHT. UITGAVE VAN hfÉT BALI-INSTITUUT. BALI en LOMBOK OVERZICHT DER LITTERATUUR OMTRENT DEZE EILANDEN TOT EINDE 1919 door C. LEKKERKERKER, ARCHIVARIS VAN HET BALI-INSTITUUT. Rijswijk (Z.-H.) BLANKW AARDT & SCHOONHOVEN 1920 ZUIO-HOLL. BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ. UITTREKSEL UIT DE STATUTEN VAN DE VEREENIGING : HET BALI-INSTITUUT TE AMSTERDAM. Goedgekeurd by Kon. Besluit van 13 Dec. 1915, No. 78. 1; De vereeniging, genaamd: Het Bali-Instituut, is opgericht voor den tijd van 29 jaren, gerekend van 12 November 1915. De zetel is gevestigd te Amsterdam (adres Afdeeling Volkenkunde van het Koloniaal Instituut). 2. Het doel van het Bali-Instituut is, in samenwerking met de vereeniging Koloniaal Instituut te Amsterdam (statuten goedgekeurd bij Kon. Besluit van 27 Augustus 1910 N°. 53): a. het verzamelen van zoo volledig mogelijke gegevens betreffende de Baliërs. ' 6. het beschikbaar stellen van die gegevens ten behoeve van het welzijn en van de stoffelijke en geestelijke ontwikkeling van de Balische bevolking en van onze betrekkingen met haar. 3. Ter bereiking van dit doel zullen een of meer vaste werkers aan het Bali-Instituut worden verbonden, zal te gewenschter tijd steun verleend worden aan onderzoekingen ter plaatse, zullen desnoodig onderzoekers naar Bali en Lombok worden gezonden en zullen wijders worden aangewend andere wettige middelen, die geoordeeld worden aan het doel bevorderlijk te zijn. 4. De kosten worden bestreden uit de bijdragen der leden en uit eventueele andere inkomsten. V Uittreksel uit de Statuten. 5. Ieder, ook eene rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging of eene vennootschap, kan toetreden als lid. Leden zijn zij, die eene jaarlijksche bijdrage van ƒ 25 of meer geven of die een som van ƒ 100 of meer in eens storten. Men wordt lid door aanmelding bij een der leden van het directorium. Aan de leden worden de uitgaven van het Bali-Instituut kosteloos verstrekt. 6. De leiding van het Bali-Instituut is bij een directorium van ten hoogste 12 leden. Het directorium bestaat thans uit de heeren Mr. G. Vissering, voorzitter; H. C. Rehbock, penningmeester (Heerengracht 470; postgirorekening 6303 Amsterdam); Prof. J. C. van Eerde, secretaris (directeur der Afdeeling Volkenkunde van het Koloniaal Instituut, Keizersgracht 690 Amsterdam); J. B. van Heutsz; E. vom Rath; Gr. F. de Bruyn Kops en J. W. IJzerman. Het adres van den archivaris C. Lekkerkerker is: Leuvensche straat 59, Scheveningen. VI VOORBERICHT. Nu de eerste grootere uitgave van het Bali-Instituut zal verschijnen worde vooraf een woord van dank gebracht aan het bestuur van het Koloniaal Instituut te Amsterdam, dat hrachtig meehielp aan de wegruiming der groote geldelijke beswaren, die tegenwoordig de uitgave van een werk als dit in den weg staan. Van verschillende kanten heb ik vriendelijke belangstelling bij mijn werken aan dit boek mogen ondervinden. Ik hoop op eene even vriendelijke beschouwing van mijn arbeid van de zijde van hen, die het boek sullen gebruiken bij hun ambtelijke of wetenschappelijke bezigheden. Met name zullen zakelijke opmerkingen van de gebruikers omtrent de inrichting ervan welkom zijn. Kan ik er zelve mijn voordeel nu niet mee doen dan zou dit toch misschien het geval zijn met ambtgenooten van andere „kleine instituten" van welke ik weet, dat z\j eveneens werken aan een litteratuur-overzicht van hun studieveld. Zulk een overzicht werd het eerst noodig geacht om de taak, in zijne Statuten aan het Bali-Instituut opgelegd, te kunnen vervullen. Het was een eerste eisch van de decentraliseering en locale specialiseering der studie van ons Indië, door de „kleine instituten" beoogd, om te weten wat er over elk studiegebied was geschreven en waar dit te vinden was. Maar toen die eisch eenmaal was gesteld, rezen de vragen omtrent het hoe? van alle kanten uit den grond. Een voorbeeld, een standaardmodel, eene traditie omtrent een litteratuuroverzicht als dit ontbraken. Hoe talrijk en gegrond de op- en aanmerkingen op deze proeve ook zullen zijn, ik ben overtuigd, dat de bewerker nog talrijker en nog gegronder op- en aanmerkingen er op zal hebben. vn Voorbericht. Want bij hem reeën die vragen het eerst; om hem strikten zich de knoopen, die hij had door te hakken ; hem dreigden de klippen van onpractischen omvang en te grooten tijdsduur voor de voltooiing van zijn werk. Ik wensch hier dus rékenschap te geven van de doeleinden, waarnaar ik streefde. In hoever die zijn bereikt zal het gebruik van het werk moeten leeren. Het boek moest handig van omvang en tot één deel beperkt blijven. Het moest eene betrekkelijke volledigheid bezitten en van de artikelen van I belang een uittreksel geven, in 't bijzonder van datgene, waar het om de eene of andere reden „op aankwam". Dit is gedaan omdat het in de meeste gevaüen niet alleen ondoenlijk, maar ook onnoodig zal zijn het geheele boek of artikel op te sporen, het werk uit eene bibliotheek aan te vragen en na te lezen. Niet in het minst is hierbij gedacht aan de bestuursambtenaren op Bali en Lombok, die dikwijls noodig hebben te weten, wat over een bepaald onderwerp is geschreven, maar niet naar bibliotheken kunnen hopen. Voor werken en artikelen van gewicht en min of meer omvang als bijv, de studies van Liefrinck en Van Eek, adatrechtbundels e. d. g. was het opnemen van een uittreksel van betrekkelijke volledigheid natuurlijk onmogélyk, maar deze studies zijn in de omgeving der bestuursambtenaren van het gewest zeer zeker wél aanwezig. En overigens kan men uit een korte aanduiding van geest en inhoud van een werk weten of het al of niet noodig zal zijn dit te Batavia, Den Haag, Leiden of Amsterdam aan te vragen. Ik vlei mij dat wat de uittreksels geven meestal voldoende zal zijn. Hoe de genoemde boeken en artikelen zijn ingedeeld toonen de opschriften der rubrieken en de inhoudsopgave. Binnen elke rubriek zijn de artikelen gerangschikt naar tijdsorde der verschijning, behoudens eenige voor zich zelf sprekende uitzonderingen. De registers moeten het snelle opzoeken van wat omtrent een bepaald punt is geschréven mogelijk maken. Het Zaakregister is daartoe in 't algemeen wel aangewezen, maar in vele gevallen zal raadpleging van het Personenregister vlugger tot het doel leiden. Immers, hoe dikwijls knoopt de herinnering, dat er iets omtrent eenig punt is geschreven, zich gemakkelijk vast aan den naam van een persoon, hetzij een auteur of een besprokene. vin Voorbericht. Het Woordregister ten slotte, hoewél weinig woorden omvattend, sal menig gebruiker van nut kunnen zijn om de beteekenis van een onvertaald gebleven woord vast te stellen, verwarring met ongeveer gelijkluidende woorden te voorkomen of eenige andere wenschélijke opheldering te geven. Het zal in veel gevallen wenschelijk zijn het uittreksel van een door middel van zaak- of woordregister aangewezen artikel of stuk in zijn geheel na te zien, omdat eenzelfde naam of zaak soms meer dan eens daarin voorkomt. Na deze inlichtingen voor hen, die dit boek willen raadplegen, verzoek ik nog nota te wülen nemen van de verkortingen der namen van de meest geciteerde periodieken en van de na het afdrukken nog gevonden errata, op de vólgende bladzijde. IX VERKORTINGEN. Ber. U. Z. V. Berichten der TJtrechtsche Zendingsver- eeniging. B. Ind. Inst. Bijdragen van het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië. E. H. Eigen Haard. I. Gr. De Indische Gids. I. M. T. Indisch Militair Tijdschrift. Intern. Arch.f.Ethn. Internationales Archiv für Ethnographie. Not. B. G. Notulen der Vergaderingen van het Bata- viaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. T. A. G. Tijdschrift van het Koninklijk Aardrijks¬ kundig Genootschap. T. B. B. Tijdschrift voor het Binnenlandsch Bestuur. T. B. G. Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. T. N. I. Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië. Vh. B. G. Verhandelingen van het Bataviaasch Ge¬ nootschap van Kunsten en Wetenschappen. ERRATA. BI. 12, r. 12 v.o., na ngendék staat: gebruik maken van toovermiddelen? Hierbij te voegen: weven met geïkatten inslag (zie B n°. 375) of het verven van garen daarvoor? BI. 88, r. 3 v.o., staat: Hoofdst. VII, lees: Hoofdst. VIII. BI. 106 en 107. Boven de bladzijden A te veranderen in B. BI. 147, slot van B n°. 306 staat: B n°. 327, lees: Bn°.326. BI. 202, r. 2 v.b. Achter Kloengkoeng te voegen: Vgl. hierbij slot van n°. 29 in C n°. 158, bundel XV. BI. 204, noot 1. Bij te voegen: Vgl. C n°. 177. BI. 281, r. 27 v.o., staat: selos, lees selvs. KORT OVERZICHT van de ontwikkeling onzer kennis van Bali en Lombok. BALI. I. Tot 1816. Het bestaan van Bali als afzonderlijk eiland is in Europa bekend geworden in het begin onzer Nieuwe geschiedenis dóór de eerste Europeesche kolonisten in den Indischen archipel, de Portugeezen. Dat in de "Westersche Oudheid en Middeleeuwen Bali bekend zou zijn geweest is eene onhoudbare hypothese gebleken (C n°. 40). Daarentegen hebben de oudst bekende kolonisten in den Archipel, de Hindoes, dit eiland betrekkelijk kort na hun komst op Java zeker leeren kennen, zooals blijkt uit op Bali gevonden inscripties (B n°. 171 c. a.) en Oud-Javaansche historische werken (o. a. C. n°. 97,135). Dat zij evenwel eer op Bali dan op Java zonden zijn gekomen, zooals J. Macmillan Brown beweert (C n°. 173), valt niet wel vol te houden. De andere Oostersche ras-kolonisten, de Chineezen, hebben Bali waarschijnlijk reeds in de 7de eeuw na Chr. gekend (C n°. 59, 95). De door hen gebruikte naam Dva-pa-tan, waarmee Bali bedoeld moet zijn, is nog niet verklaard. De oude Portugeesche bronnen geven van Bali alleen den naam, als Boly, Balie, Ilha Bale. Op de kaart van Indië, die Jan Huygen van Linschoten in 1595 naar den Portugees Vaz Dourado bewerkte, is het eiland aangeduid als G-alle, op die van Ortelius van 1570 als Vale. Uit het dagboek van Antonio Pigafetta, tochtgenoot van Magellaen op de eerste omzeiling der aarde (1519—'22), oorspronkelijk ± 1800 te Milaan uitgegeven en sedert in verschillende talen overgebracht, blijkt dat de reisgenooten Bali hoorden noemen, toen zij op hun terugreis op Timor vertoefden. De Portugeesche missie der Franciscanen op Oost-Java had posten te Blambangan en te Panaroekan en deze plaatsen hadden vanouds veel verkeer XI Kort overzicht. met Bali, zooals al blijkt uit Zang 28 van den Nagarakretagama. De Portugeezen van Panaroekan stonden in de 16de eeuw met Bali in handelsverkeer. Fernao Mendez Pinto noemt Bali in 1546 als afhankelijk van Java (Demak) en uit Lintgensz' Bali-verslag (B n°. 66) vernemen wij, dat de Portugeezen omstreeks 1586 eene vaste vestiging op Zuid-Bali hadden willen stichten, maar dat hun schip bij de Verckenshoek was verongelukt, zoodat onze Hollanders er in 1597 nog gestrande Portugeezen aantroffen. Van de Engelschen weten wij, dat Drake in 1580 op Bali is geweest, maar hoe hij aan den naam Baratene voor dit eiland kwam, is nog een raadsel. En verder is Cavendish in 1588 te Blambangan geweest bij zijn zeilen door Straat Bali. Misschien heeft ook hij Bali's grond betreden (C n°. 4, 5, 52). Wat dus vóór de eerste scheepstocht der Hollanders naar Indië in Europa bekend was geworden van Bali telt niet mee en wij mogen zeggen, dat de Nederlanders Bali bekend hebben gemaakt. Het zette goed in. Eigenlijk was 't een toeval, dat Houtman's schepelingen Bali aandeden. Na heftig twisten over het al of niet doorzeilen naar de Molukken viel het besluit om met de zoo zeer gedunde bemanning op de drie overblijvende vaartuigen naar huis te gaan, door Straat Bali en langs het Zuiden van Java. En zoo kwam men op Bali om leeftocht en water in te nemen. Wat hun bijna nergens was overkomen — hier vonden zij hulp en over en weer een soort van vriendschappelijke nieuwsgierigheid, zoodat zij van 25 Jan. tot 26 Febr. 1597 op Bali's kusten toefden en er vonden wat zij zochten. Wel was men, door bittere ervaring geleerd, wat voorzichtig — als er van de onzen aan wal gingen greep men eenige Baliërs om zoolang als gijzelaars aan boord te worden bewaard —, maar tot ruzie kwam het niet. Het beviel onzen Hollanders zoo goed op Bali, dat Manuel Rodenborch er geen beter bijnaam voor wist te vinden dan „Jonck Hollandt" en dat hij met Jacob Claessen uit Delft, de kuiper, er achterbleven. Men weet van deze desertie het rechte niet af en met name niet of zij geheel en al vrijwillig was. Het is waarschijnlijk, dat de vorst van Grèlgèl de leuke jonge Hollanders graag bij zich hield en dat deze de voorkeur gaven aan de ruimte en de vetpotten van Bali boven de bekrompenheid en de scheeps- XII Kort overzicht. kost van de Hollandia. „Soo dat wij niet en wisten waerom", heet het in het Verhael van de Reyse, uitgegeven door Barent Langenes (C n°. 1); „het schijnt haer eenighe groote beloften geschiet waren,' want so wy vernamen was die Coninck seer niensgierich om allerley vreemde natiën van volck by hem te hebben, daer ons volck seer qnalijck in bedocht waren: want waren daer by Heydenen, die van Gfod noch zijn ghebot niet en wisten, het schijnt haer jonckheyt ende domheyt en heeft sulcks niet connen bedencken". Later vinden wij den avontuurlijken Rodenburg als eerzaam klerk in Amsterdam terug (A no. 58). Tijdens die maand verblijf hadden de schepelingen heel wat van Bali gehoord, gezien en opgeteekend, doch lang niet alle waarnemingen werden door den druk gemeengoed gemaakt. Eerst in 1856 (B n°. 66), 1864 (C n°. 43) en later door de zorg van de Linschoten-vereeniging (C n°. 180 c. a.) werden meer bijzonderheden aangaande de Balische ervaringen van onze eerste Indiëvaarders uit het stof der archieven opgedolven. Met de Bali-kennis uit die oude journalen (C n°. 1 ca.) heeft men het feitelijk meer dan twee eeuwen moeten doen. Wat in de 17de en de 18de eeuw omtrent Bali werd gepubliceerd was van weinig belang (B np. 1, 2; C n°. 2, 3, 6, 7, 8). De uitvoerige Valentijn kon dan ook niet meer dan acht bladzijden over Bali vol keuvélen (C n°. 5) en wat hij vertelt is voor een groot deel onjuist of eene echo van wat men op Batavia en Ambon koutte over de Balische slaven in die hoofdkwartieren. Het mag verbazing wekken, dat men in de twee eerste eeuwen van Batavia's -bestaan zoo, diep onkundig bleef van het land, waaraan het jonge Batavia het grootste deel zijner inwoners te danken had (B n°. 490), en van het volk, waarvan eenige vertegenwoordigers een groot deel der geschiedenis van Java in die eeuwen beheérschten. Maar aan den anderen kant is dit toch weer niet zoo vreemd voor een land, waar eerst sedert 1668 eene primitieve gelegenheid bestond om eenige officieele stukken te laten drukken en pas in 1835 vergunning werd gegeven om het particuliere drukkers- en boekhandelsbedrijf uit te oefenen. Hoeveel wist men in die eeuwen eigenlijk zelfs van Java's binnenland? Ook bij Hollandsche uitgevers en schrijvers kon men geen drang verwachten om boeken uit te geven over een eiland, dat XIII Kort overzicht. niet het doelwit was van ontdekkingsreizigers of van fortuinzoekers. De Bataviasche archieven dier eeuwen bevatten echter heel wat bijzonderheden over Bali en, voorzoover nog aanwezig, zijn of worden die thans gedeeltelijk gepubliceerd in De Jonge's Opkomst (C n°. 43), in Realia (C n°. 65), Plakaatboeken (Cu". 72), Dagh-Registers (C n°. 77) en door Leupe (B n°. 65, 66, C n°. 32). Wij hooren nu het een en ander van wat in die twee eeuwen te Batavia van mond tot mond moet zijn gegaan omtrent het geheimzinnige eiland der slavenhalers. Het waren verhalen vol ruige romantiek. Bataviasche „burgers" en Chineezen verdienden geld met den kleinen handel — hoofdzakelijk in slaven — op Bali en beleefden daar ruwe avonturen. Stoutmoedige deserteurs van de Compagniesschepen, laaghartige renegaten van Nederlandsen bloed speelden er soms naast de slavenhalers een rol. Die archieven spreken ook van de telkens mislukkende pogingen van de Compagnie, of omgekeerd ook wel van een in het nauw zittenden of meer macht begeerenden Balischen Anak Agoeng (Aanzienlijke), om banden met de tegenpartij aan te knoopen, waarbij niet werd verheeld hoe weinig men elkaar achtte. Zij verhalen ons van de jaren, dat Batavia werd verontrust door de in wijden omtrek nestelende, soms stroopende, oorlog voerende en met den Bantamschen vijand heulende Balische slaven, van den fleren Soerapati, van de Balische hulptroepen der Compagnie, van de Balische familie's, die in Batavia tot welstand en aanzien kwamen. II. Tan 1817 tot 1855. Vermeerdering der kennis omtrent Bali kwam eerst door en na het Engelsche tusschenbestuur. Het waren Crawfurd (B n°. 5; C n°. 12) en Raffles (C n°. 11), die de kennis van Bali op eens een eind vooruit brachten. Zij gaven voor het eerst eenig begrip van den aard der Hindoeinvloeden op het Balische volk en zagen in Bali de voortzetting van het Hindoesche Java. Dat de godsdienst der Baliërs trekken van verwantschap toonde met die van Voor-Indiërs had D". Heurnius in zijn zeer snel en scherp opmerken na enkele dagen waarnemens (B n°. 65; C n°. 32) wel reeds geuit, maar van het XIV Kort overzicht. bestaan van een Oud-Javaanschen beschavingsvorm, op Bali voortlevend, kon deze nog geen begrip hebben. Het tijdvak tusschen de Restauratie van 1816 en de vestiging van den eersten Nederlandschen bestuursambtenaar op Bali in 1855 is gekenmerkt door stillen strijd tegen den Raffles-geest, tegen ware of vermeende Engelsche expansiezucht op ons territoir, ook op Bali en Lombok, en vooral door een zucht tot het geheim houden van officieele en officieuse stukken. In dat tijdvak van voorbereiding der vestiging van het Nederlandsch bestuur op Bali zijn in de koloniale archieven heel wat belangrijke bijdragen voor de kennis van de geschiedenis, de volkenkunde, de economie van Bali en Lombok samengevloeid, en daarvan zijn er nog maar enkele gepubliceerd. Daar zijn de rapporten van Van den Broek omtrent zijne zending 1817—'18 pas gedeeltelijk in 1835 (B n°. 9 ca.) en beter in 1899 (B n°! 293) bekend geworden; die van onzen gezaghebber in Badoeng Du Bois (1828—'31), nog niet gepubliceerd; van Koops, Wetters en Edeling, door onze regeering uitgezonden om te onderzoeken wat er toch op Bali en Lombok gaande was, hoe Engelschen en Denen daar handel dreven en oorlog voerden met de radja's samen ; van Huskus Koopman (1839—'43), den tractaten-sluiter; daar is eene omvangrijke en interessante correspondentie aangaande de politiek-economische vestiging van de Ned. HandelMaatschappij (1839—'44) op Zuid-Bali, van al welke zaken nog maar weinig en dan nog veel later is openbaar gemaakt (bijv. in B n°. 211). Onder de talrijke leden der Europeesche handelskolonies op Lombok (na' 1834) en te Koeta in Badoeng (1839 tot ± 1864) is er maar één geweest, die in geschrifte zijn nieuws uit de eerste hand over land en volk van Bali mededeelde, n.1. de Deen L. V. Helms, doch alweer pas in 1882 (C n°. 63). Wel hebben wij het een en ander te danken aan geschriften van gasten in het eenvoudige en* gastvrije huis van Mads Lange te Koeta. Tijdens het laatste jaar van diens leven was de eerste bestuursambtenaar, van Bali reeds in Boeleleng gevestigd, maar het blijkt niet, dat de bestuursambtenaar van de Noord- en de particulier van de Zuidkust elkaar samenwerkend en begrijpend te gemoet traden, hoe groote diensten de wakkere Deen ook aan het Gouvernement had bewezen. XV Kort overzicht. Overigens ontwaakte onder de Nederlanders in dit tijdvak 1816—1855 de belangstellende zucht om Bali en Lombok meer bekend te maken en deze omstandigheid doet het des te meer betreuren, dat de schrijvers van dien tijd geen inzage hebben gehad van zoovele belangrijke archiefstukken. De belangstelling werd geprikkeld door de Bali-expeditie's (1846, '48, '49); de vele beschrijvingen daarvan geven — de reden daarvan is nu duidelijk — wel een nauwkeurig beeld van de krijgsbedrijven, doch doen deze niet zien als ketens in de schakel van gebeurtenissen, die tezamen omvatten de geschiedenis der vestiging van het Nederlandsch gezag op Bali. Het oflicieele nieuwsblad gaf eenige bijzonderheden (Bn°.4, 6); Dr. Medhurst eene degelijke, maar hier en daar wel wat eenzijdige bijdrage, op persoonlijk onderzoek gegrond (B n°. 7); de ijverige zeeofficier Melvill van Carnbee gaf in de drie jaargangen van de door hem en Von Siebold geredigeerde, onder hooge bescherming staande Moniteur des Indes flinke stukken over Bali en Lombok, steunende op eigen waarnemingen en eenige oflicieele stukken (B n°. 22—29); Zollinger gaf eenige sobere artikelen; Bleeker ichthyologische bijdragen; de officier De Seylf, die de 3e Baliexpeditie had meegemaakt en sedert op Bali gebleven was, gaf de eerste beschrijving van den Batoer en Lauts zelfs een proeve van eene monographie van Bali. Ook in reisverhalen uit dit tijdvak en in andere edita, die niet over Bali en Lombok alleen handelden, vindt men tevoren onbekende gegevens en Leupe gaf zijn archiefstukken over Bali uit. W. von Humboldt legde den onmisbaren band tusschen de studie van het Kawi en het Sanskrit, steunende op de zeer schaarsche gegevens van zijn tijd, en kwam daarbij vanzelf met scherpzinnigheid en gezag over het Balische leven te spreken (C n°. 16). Het meest evenwel heeft in dit tijdvak Dr. W. R. van Hoëvell bijgedragen tot vermeerdering der kennis van Bali. Hij speurde en verzamelde, spoorde anderen tot Bali-onderzoek aan, bezocht het eiland zelf, bepleitte een in vrijzinnigen geest gedacht zendingswerk op Bali. Hij kreeg het aan den stok met de Regeering over de publicatie in zijn tijdschift van een extract uit de LombokNota van Zollinger, die van Regeeringswege met een onderzoek op dit eiland was belast (B n°. 30). Waarom zijn reisverslag XVI Kort overzicht. (C n°. 22) na het 4de vel van het derde deel plotseling ophoudt, midden in een woord, is mij niet duidelijk kunnen worden. Alleen tijdsgebrek van hem of van Prof. Veth? Aan redenen van politieken aard voor deze wel wat onbehoorlijke staking valt moeilijk te denken. Het verschenen deel draagt wel blijken van een warm politiek temperament van den schrijver, maar men was tijdens die staking al in 1854, het pikantste was al gezegd en de schrijver was al vijf jaar Kamerlid. De warme belangstelling van Van Hoëvell voor het onderzoek der Hindoe-beschaving leidde tot de eerste uitzending met zuiver wetenschappelijke bedoelingen van een geleerde naar Bali (B n°.21). Dr. Friederich was Duitscher en nog slechts één jaar in Indië (als „koloniaal" uitgekomen, omdat hij geen kans had gezien op andere wijze zijn doelwit — in Indië zélf de vragen te kunnen bestudeeren, die zijn studie van het Sanskrit hem opgaf — te bereiken); hij had nog slechts zéér weinig hulpmiddelen; hij bleef niet lang genoeg op Bali en woonde veel te Koeta, een handelskampoeng met gemengde bevolking en zonder het eigenlijke Balische leven; het reizen en verblijven in het binnenland van Bali was toen zeer moeielijk en omslachtig; hij had slechts enkele helpers onder de Balische padanda's en poeri-bewoners en niet uit het volk. Zoo is het niet vreemd, dat hij bij zijn pionierswerk wel eens mistastte en met name de kennis van het volk en zijn eigen instellingen niet noemenswaard verrijkte. Voor wat hij, ondanks de ongunst der omstandigheden, op taalkundig gebied wist te bereiken, verdient Friedrich onze bewondering. III. Van 1855 tot 1900. Met de vestiging van de eerste Nederlandsche bestuurders, in 1855 in Boeleleng, het jaar daarna in Djembrana, kan men gevoegelijk een derde tijdvak in de geschiedenis van de ontwikkeling onzer Bali-kennis doen aanvangen. Het was in dit tijdperk, dat men bekend begon te worden .met het zoo merkwaardige " inwendige leven der Balische samenleving, met den volksgodsdienst, de vorming der maatschappij, het leven en de beteekenis der dorpen, soebaks en andere coöperatie's, uit den boezem des volks voortgekomen. De simplistische voorstelling van de Grooten des XVII II Kort overzicht. lands als koningen over territoriaal bepaalde rijken maakte plaats voor eene joistere voorstelling omtrent hun macht en positie in dit land van verschillende machtssferen, geboren uit aard en behoeften dier samenleving. Men leerde onderscheiden wat eigen was en nit het volk voortgekomen en wat vreemd, van boven af der maatschappij opgelegd. Men begon besef te krijgen van de verhouding tusschen de boog vereerde Traditie van een ver en heilig land met voornaamheid in de godsdienstige voorstellingen en het vertrouwde eigen Indonesische denken en gelooven der voorvaderen. De uit de Balische volkenkunde verzamelde feiten en voorbeelden leverden stof voor den opbouw der vergelijkende volkenkunde. Van der Tuuk, in de populaire Bali-kroniek bijna een legendarische figuur geworden om zijn zonderlingheid, verzamelde in dit tijdperk tijdens zijn verblijf van een kwart eeuw op Bali zijne reusachtige verzameling Oud- Javaansche en Balische handschriften, grondslag van en materiaal voor zijn Kawi-Balineesch-Nederlandsch Woordenboek en gaf, zittend aan de bron, belangrijke bijdragen voor de in opkomst zijnde studie der OudJavaansche taal- en letterkunde en der vergelijkende taalwetenschap. Op en top taalman als hij was had hij weinig oog voor andere terreinen van onderzoek op zijn studieveld, schreef hij althans weinig over het land en over godsdienst en zeden der bewoners. Slechts bij toeval en verstrooid, om de beteekenis van een woord of een zin scherp te doen doordringen in den geest, vinden wij in zijn Woordenboek ethnologische aanteekeningen van belang, die het doen betreuren, dat hij zijn kennis op dit gebied niet rangschikte in een verzamelwerk. Reeds het eerste jaar dat P. L. van Bloemen Waanders het Europeesche bestuurstoezicht op Bali inleidde publiceerde hij extracten uit zijn dagboek en later gaf hij zijn „aanteekeningen" ( (B n°. 73), sober en droog van stijl, maar rijk aan inhoud, later door andere bijdragen van belang gevolgd. Wat hij mededeelde was nieuw; hij kan gelden als de pionier, die bijzonderheden omtrent het belangwekkende dorps- en soebakwezen op Bali opdolf. Ware de dood niet tusschenbeide getreden, dan zou ongetwijfeld Brumund meer hebben gedaan om een nieuwen en eigen kijk op den godsdienst der Baliërs en den invloed van het Hindoeïsme daarop te geven (B n°. 82, 83). XVIII Kort overzicht. Een poging in 1866 gedaan om geleerde Baliërs naar Batavia te halen, teneinde langs dien weg dieper door te dringen in de kennis van den op Bali levenden beschavingsvorm, leidde vrijwel tot mislukking (B n°. 91). Toen kwamen de pogingen van de Zending op Bali (1864—1881), die als zoodanig wel is mislukt, maar voor de Bali-wetenschap van het grootste belang is geweest omdat zij Van Eek, den vruchtbaar sten schrijver over Bali, op dit eiland heeft gebracht. Het is ongeloofelijk zooveel als deze onvermoeide speurder in nog geen zeven jaren verblijvens op Bali heeft gevonden, bestudeerd, in onderling verband geplaatst en opgeschreven. Hij, de man zonder voorafgaande breede taalkundige scholing, is in zijn tijd dikwijls miskend door taai-specialisten, wier oogen wijder open stonden voor zijn gebrek aan bekendheid met bet OudJavaansch dan voor zijn uitgebreide encyclopaedische kennis van land, volk en taal. Wij mogen hem dankbaar zijn, dat zijn groote bescheidenheid hem niet heeft weerhouden de vruchten van zijn noesten arbeid te publiceeren. Hij gaf de eerste Balische spraakkunst, een eerste proeve van een Balisch-Nederlandsch woordenboek, de eerste uitgaven van belangrijke voortbrengselen der Balische litteratuur. Velen, die voor de bestuurs-practijk kennis der Balische taal behoefden, heeft hij daardoor geriefd en alzoo indirect geholpen aan eene goede bestuursvoering. In de lange lijst zijner land-en volkenkundige bijdragen staan zijn „Schetsen" (BjaJ\ 142) vooraan, die tezamen eene Bali-monographie vormen, waaraan latere onderzoekingen nog maar weinig te verbeteren hebben gevonden. Naast hem staat zijn collega Jacob de Vroom, die in weinige maar degelijke opstellen de kennis der Balische taal verrijkte. Hij werd het slachtoffer van een dommen moordaanslag van halftoerekenbare lieden. Een Javaansche santri gaf in dit tijdvak in een voor weinigen toegankelijk werkje zijn eigen bijzonderen kijk op het Bali van zijn tijd (A n°. 12) en de gouvernements-arts Jacobs benutte een dienstreis op dat eiland om de stof te verzamelen voor een veel gelezen touristenboek (A n°. 15). Het onderzoek en de regelingen van de agrarische belangen der bevolking was op Bali een belangrijk onderdeel van de algemeene bestuursvoering, zelfs reeds vóór Bali met Lombok tot XIX Kort overzicht. eene zelfstandige residentie werd verheven (1882). Deze omstandigheid bracht F. A. Liefrinck op Bali, die ons het grondigst en breedst inlichtte over den Balischen landbouw, de agrarische instellingen en de rechten op den grond. Ook gaf hij nieuwe inzichten omtrent het ontstaan en de beteekenis van de macht der vorsten. Het opstel over de rijstcultuur op Bali (B n°. 162) geeft niet alleen wat het opschrift belooft, maar ook eene historische verklaring van het ontstaan der zoo merkwaardige landbouworganisaties op Bali; zijn „Bijdrage tot de kennis van het eiland Bali" (B no. 172) is eene tot heden nog niet geëvenaarde monographie over den volksgodsdienst, de desahuishouding en het grondbezit. Onder de overige bijdragen van dezen schrijver dient het stuk over Bangli (B n°. 140) te worden genoemd als eene der in dien tijd nog zoo schaarsche schilderingen van de toestanden in de onafhankelijk rijkjes van Zuid-Bali eh vooral de uitgave over de Landsverordeningen der Balische vorsten (A n°. 67 en 69), waarvoor de documenten tijdens zijn langdurig verblijf op Bali werden bijeengebracht en die door belangrijke inleidingen in onderling verband zijn gebracht. Deze uitgaven brengen ons in de tegenwoordige periode der Bali-beschrijving. IV. Na 1900. Als wij deze periode doen aanvangen met het begin dezer eeuw geschiedt zulks op deze gronden: eerst in dezen tijd werd Bali opnieuw „ontdekt" als land van kunst en kunstenaars; door de invoering van het rechtstreeksch bestuur in Zuid-Bali werd ook dit gedeelte beter bekend en bleek dit in veel opzichten te verschillen van Boeleleng en Djembrana, die tot dan om begrijpelijke redenen het voornaamste studie-object hadden gevormd; de letterkundige schatten uit Van der Tuuk's nalatenschap en de Lombok-collectie, naast de uitgave van Van der Tuuk's levenswerk, zijn Kawi-Balineesch-Nederlandsch Woordenboek, schonken hooge vlucht aan de studie van Oud-Java's en Bali's geschiedenis en letterkunde; de uitgave der vlijtig verzamelde gegevens over adatrecht (bundels, pandecten, leerboek over adatrecht van N. I.) openden nieuwe gezichtspunten en gaven vorm en gestalte aan wat nog maar vaag en in algemeene trekken bekend was; enkele XX Kort overzicht. der opmerkelijke Oud-Javaansche wetboeken, nog een zekere, hoofdzakelijk op eerbied voor de traditie berustende rol spelend in de Balische rechtspleging, werden op Jonker's voorbeeld (C n°. 70) voor ruimer kring toegankelijk gemaakt; de Topographische Dienst begon zijne opneming van het gewest, waardoor wij reeds in het bezit kwamen van goede aardrijkskundige beschrijvingen en weldra in het bezit zullen zijn van het rijke kaartenmateriaal, dat den roem van dien dienst vormt; de Oudheidkundige en de Geologische diensten begonnen het gewest binnen den kring hunner belangstelling te trekken; de particuliere Europeesche groote landbouw deed zijn intrede op dit klassieke eiland; de uitbreiding der bestuursbemoeienis bracht nieuwe instellingen en veel nieuwe menschen, blank en bruin; Bali begint een land voor touristen te worden; de onderzoekingslust van een Van Kol, het kunstenaarsgemoed van een Nieuwenkamp trekken de belangstelling voor het eiland der goden naar veel breeder kringen dan tevoren het geval was. Dat Bali eerst in deze eeuw als land van kunst en kunstenaars waardeering begon te vinden is een lot, dat bet met de landen der Indonesische kunst in het algemeen deelt. Dat vroegere schrijvers niet spraken over de schoonheid van weefsels, van producten van plastieke kunst is te begrijpen: ook het uien van uitheemsche schoonheid moet geleerd en beoefend worden. Maar moeielijk verklaarbaar blijft het, dat oudere schrijvers geen gewag maken van de bouwschoonheid van eenige tempels, die toch ook ongeschoolde oogen wel treft. Hoe kon Zollinger in 1845 schrijven (B n°. 18): „Schoone tempels hebben wij weinig of geene gezien; nimmer iets schoons, maar leelijks of belachelijks" ? Moet men aannemen, dat de in het oog vallende overdadige rijkdom aan versieringen van sommige tempels pas van de laatste driekwart eeuw dagteekent? Bestuursambtenaren der latere jaren als Schwartz, Fraser en Agerbeek publiceerden korte en degelijke opstellen over Bali; waterstaatsambtenaren, landbouwkundigen bespraken de technische zijden van irrigatie en landbouw, Van Roon en Mayer gaven aardrijkskundige beschrijvingen, waarbij meer en meer thans Zuid-Bali op den voorgrond treedt, naarmate het economische zwaartepunt des eilands zich weer daarheen verplaatst. Het is XXI Kort overzicht. niet de bedoeling de namen te herhalen van de auteurs, die in dezen tijd de kennis van Bali verrijkten; met verwijzing naar de registers meenen wij dit korte overzicht te mogen beëindigen. LOMBOK. Uit de publicatiën van koloniale archieven (C n°. 43, 65, 72, 77) blijkt dat Lombok als afzonderlijk eiland al wordt genoemd sedert 1602 (C n°. 43, Dl. III), maar tot openbaarmaking van eenige gegevens omtrent dat eiland kwam het pas veel later. Valentijn geeft ook nog weinig meer dan den naam. Radermacher weet er evenmin iets van mede te deelen (C n°. 7). Eenige malen wordt het eiland genoemd in verband met de Tamboraramp van 1815; de Bougainville deelt eenige bijzonderheden van de Oostkust mee in 1837 (C n°. 17). Eene beschrijving van Lombok van 1839 (B n°. 10) en van Engelsche zijde van 1843 (C n°. 20) hebben voornamelijk betrekking op den toen zoo bloeienden handel, waarbij Straat Lombok zelfs de vrachtenmarkt werd voor de vaart van Australië op Singapore, Soerabaja en Oost-Azië. De weg tusschen deze gebieden zocht men gaarne door Straat Lombok omdat de schepen gewoon waren zich te Ampenan van rijst te voorzien. De beschrijvingen van Lombok door Melvill van Carnbee (B n°. 26) van 1846 en door Zollinger (B n°. 19, 30, 48) noemden wij boven reeds. Deze zoo noode uit de beschikbare archivale gegevens verkregen beschrijvingen vormen de eerste bijdragen van beteekenis over Lombok. Daarna kwamen eenige losse berichten van Freyss in 1851 en latere jaren en in het werk van Wallace (C n°. 47) van 1869. Voor de kennis van Lombok in het bijzonder valt te noteeren, dat de vermaarde natuuronderzoeker niet zoo eenzijdig was of hij wist zijn werk ook door uitstapjes op niet-natuurknndig terrein voor een grooter publiek aangenaam leesbaar te maken, en verder dat zijn werk het uitgangspunt was van bijzondere belangstelling in het groote vraagstuk aangaande een natuurlijke grens tusschen de Aziatische en Australische continenten in heden en verleden (de lijn van Wallace). XXII Kort overzicht. Na^ Wallace gaf Van Eek nog zijn schets van Lombok in 1875 ^' 1n1} 6n Van RiJckevorsel een luchtig tonristenpraatje in 78 (C n . 55). De Lombok-expeditie van 1894 wierp inmiddels in militaire en bestuurskringen zijn schaduwen vooruit. De officieele gegevens ter zake bleven vooreerst in de archieven begraven en kwamen pas later grootendeels voor het voetlicht. Toch had men aan dit voorspel der expeditie in 1891 Willemstijn's beschrijving van het eiland te danken (B n°. 177), die echter voor een groot deel op met altijd juist gebleken mondelinge inlichtingen berustte. De expeditie zelve plaatste Lombok op eens in het felle licht der algemeene belangstelling .en deed een stroom van Lomboklitteratuur ontstaan, die echter weinig tot de kennis van Lombok's natuurlijke gesteldheid en van de huishouding der bevolking bijdroeg. Niettemin schonk dit tijdperk ons de prettig geschreven helaas onvoltooide historische bijdrage van Bijvanck (B n° 211) en die van Hoos (B n°. 212) en van Van Eek (B n°. 244) en de Lombok-boeken van Cool (A n°. 38, 39) en van Neeb en Asbeek Brusse (A n°. 40), waarvan het eerste, buiten de beschrijving der militaire bedrijven, een meer uitgewerkt historisch en volkenkundig beeld van het eiland gaf en het laatste zijn waarde voornamelijk dankt aan de illustraties, een Lombok in beeld. Wenscht men ook in de geschiedenis der ontwikkeling onzer kennis van Lombok een grenspaal te plaatsen, dan kan het jaar 1894 met zijn expeditie gevoegelijk als zoodanig dienst doen. Wat op Bah tastend en langzaam en geleidelijk geschiedde vond op Lombok plotseling plaats, in de eerste plaats omdat Lombok m 1894 slechts één rijk vormde, en verder omdat de gebeurtenissen van den oorlog zelve de handhaving van het vorstenbestuur in een of anderen vorm onmogelijk hadden gemaakt. Hoe zegenrijk de gevolgen der expeditie ook voor de bevolking waren, toch bleef er in de eerste jaren eenige onrust heerschen en waren met name ingrijpen in en regelen van de agrarische verhoudingen noodzakelijk. Dit noopte tot diepgaand onderzoek en daaraan weer hebben wij vele bijdragen over de bevolking haar rechtsleven, adat en bedrijven te danken. Zoo van De Roö de la Faille (B n\ 291), wiens belangrijke studie over adatrecht xxin Kort overzicht. van Lombok een plaats kreeg in Adatrechtbundel XV (C n°. 158); Liefrinck (B n°. 297, 312), die zijn Lomboksche peswara's in 1915 het licht deed zien (A n°. 67); Plate (B n°. 411, 413) en vooral Van Eerde, die naast de resultaten van zijn ambtelijk werk (B n°. 306, 326) een aantal andere bijdragen leverde over land, volk en bestuur van Lombok en over Hindoe-Javaansche en Balische eeredienst (B n°. 402). Ook deed hij voor het eerst kennis maken met producten der Sasaksche letterkunde. Woordenlijsten voor die taal werden gegeven door Vorderman (B n°. 250), Van der Bor (B n°. 360) en Agerbeek (B n°. 434). De resultaten van een geologisch onderzoek van Lombok werden door Van Heek bekend gemaakt (B n°. 406, 407) en Horsting gaf een voorproef (B n°. 526) van wat de topographische opneming van dat eiland op geographisch en cartographisch gebied zal opleveren. In Nieuwenkamp's schoone werk (A n°. 54) neemt ook Lombok een klein plaatsje in. Doordat ook Lombok in de Soenda-expeditie van Dr. Elbert was opgenomen hebben wij aan hem en zijn medereizigers en medewerkers ten slotte belangrijke en schoon verluchte bijdragen te danken op het gebied van Lombok's bouw, geologie, landbeschrijving, klimaat, flora en fauna en van het volk en zijn kunst (C n°. 162—166). XXIV A. AFZONDERLIJKE GESCHRIFTEN alleen over Bali en Lombok. A. 1846—'48. . U°'éJai\J^ Nederland en Bali. Eene stem nit Indië ^g£1m^ VOlk M6t ^vanBalienLomï^ In deze brochure van 56 blz. 8° wekt schr W j i. unnsteüjk öali zal het uitgangspunt worden voor de kerstenins- vat, Java; wordt de zending niet ingevoerd, dan zal Balit k«d I™ prooi vallen aan den Islam. In De Gids 1847 n 27 H l 1 Prof P J VfltJi rU+ • j, , lö4'> P- tl—34 bespreekt „™" f J- Vfn werk goedkeurenden zin; aldaar p. 23—27 eenP opgave van toen bestaande gegevens over" Bali. M0+De H?°Sl!eFfF' Het eiIand Balie ^ de Balienezen Q Met eene kaart. Amsterdam 1848. «genezen. meeste ^^StSt To^ toSLmS enk6le Plaat8ea -t^Sev^Vs hot lOO^Tw^' Plt!,^ Ee™t6 Algemeens beschrijving, p 9_ 100; Tweede Afdeehng, Staatkundige beschrijving, p. 103-ïl' Derde Afdeehng, Verkeer met Nederland, p. 149—250 en *£' 2Lt6tl»ff * °mtrent h6t [meende]" voorkomen van goud Loloan; p. 176-178 omstLks 18^8 ^ ?P ?6- B°Wzen van met de korvBtVit? Tf7eeks 1838 w»s de kapitein-ter-zee Edeling, 0 Hst. 22, p. 186-209 beschrijft de le Bali-expeditie; Hst. 23, p. 210- 1 A. 1848—1850. O 224 het voorspel der 2de Bali-expeditie; Hst. 24, p. 225—242 die expeditie zelve; Hst. 25 Besluit, dringt aan op het brengen van beschaving en Christendom aan de Baliërs in den trant van Van Hoëvell. (A n". 1). Bijlage A, p. 253—266 bevat een belangrijke Staat van Handel en Scheepvaart tusschen Java en Bali over 1837—1846, waarvan een résumé in den tekst, p. 96—100. Bijlage B, p. 267—271. Het bekende manifest van den G. G. Rochussen aan den Radja van Boeleleng van 7 Maart 184S; Bijlage C, p. 272—277. Staat der Krijgsmagt werkzaam in den oorlog tegen Beliling in het jaar 1846; p. 278—285. Officieel Verslag van de expeditie in 1848 naar Balio gezonden. Overgenomen uit de Nederlandsche Staats-Courant van 9 November 1848. 3. Balie. Kort overzigt van zijnen toestand, geschiedenis, de jongste krijgsbedrijven enz. 's-Gravenhage 1849. Het boekje van 24 blz. 8° bevat een kaartje, een terreinschets en een plaat. 4. Swieten J. van, Krijgsverrigtingen tegen het eiland Balie in 1848. Met een voorwoord van Generaal-Majoor C. van der » Wijck. 's-Gravenhage 1849, 102 blz. 8°. De schrijver was Chef van den Staf, de legercommandant Jhr. Van der Wijck opperbevelhebber der beschreven expeditie; bijlage C bevat de naamlijst der aan de expeditie deel nemende officieren. Breedvoerige bespreking en wedergave van den inhoud onder den titel „De tweede Balische expeditie" in Knoop's Verzamelde Krijgsen geschiedkundige~geschriften, 7e deel, Schiedam 1867, p. 43—76. In 1849 verscheen te Amsterdam de anonieme brochure van 32 blz. 8°: Beoordeeling van het werk „De krijgsbedrijven tegen het eiland Bali in 1848 door J. van Swieten." Over deze beoordeeling zie men T. N. I. 1850, I p. 148—153; Nieuwe Spectator 1850 p. 45; W. J. Knoop in De Gids 1850, I p. 498 (in diens Krijgs- en geschiedk. geschr. Dl. I, 1861, p. 287—296). Beoordeeling in De Militaire Spectator, 2e S., II, 1850, p. 45—47. 5. Kuffeler. F. C. van der Meer vaü, De gesneuvelden op het eiland Bali godsdienstig herdacht in eene leerrede, naar aanleiding van II Sam. 1: 19, uitgesproken te Padang op den 248t4n Juny 1849. Batavia 1849. 22 blz. 8°. Dezelfde predikant had bij Ohphant en Co. te Semarang in 1846 uitgegeven de vóór het vertrek der le Balische expeditie uitgesproken „Leerrede naar aanleiding van eene in de gemeente Soeracarta gehouden bedestond bij gelegenheid van het uitrukken van een gedeelte der Neêrlandseh-Indische krijgsmagt naar het eiland Bah." 6. Pragne. Cantate en 1'honneur de la campagne de Bali. Batavia, 1849, 8°. 7. Booms. P. G., Précis des expéditions de l'armëe neerlandaise des Indes Orientales contre les princes de Bali de 1846—1849. Avec une carte et un plan. Breda 1850. IV en 116 blz. 8°. Vooraf „une notice sur Bali". Ia de bijlagen de namen van de officieren der expeditionnaire troepen. Zie over dit werk Nieuwe Spectator 1851 p. 93. 2 A. 1859—1875. 8. Weitzel. A. W. P., De derde militaire expeditie naar het eiland Bali in 1849. Uitgegeven ten voordeele der verminkte en voor den dienst onbekwame militairen, tengevolge ÏS"^01^)^°DiSClie 6Xpeditie' Met drie kaarten- Gorinchem De Melding p. 1—43 bevat een kort ethnographisoh en historisch overzicht van Bah. Hst. I p. 44—120. De verovering van Djagaraga ast. 11 p. 121—135. Gevolgen der verovering van Djagaraga en voorbereiding tot den togt naar Karang Asam. Hst. III p 136 148 De val van Karang Assam. Hst. IV p. 149—167. De togt naar Kasoemba en het sneuvelen van den generaal Michiels. Hst. V p. 168—188. Teruetogt naar Padang Cove en aanleidingen tot het hernieuwen der kriigs verngtingen tegen Klongkong. Hst. VI p. 189—204. De tweede togt naar Kasoemba. Besluit p. 205—223; de staatkundige gevolgen der expeditie en de samenkomst bij den heer Lange te Koeta (Badoeng) De bijlagen bevatten de namen van de land- en zee-officieren, van alle gesneuvelden en gewonder, van de onderscheidingen en de dagorder van den opperbevelhebber. Bèoordeeling De Gids 1860, 1 p. 439—445. Zie nog B n°. 79. 9. Ranta. Balineesch spelboekje. Jav. karakter, 43 blz. Batavia Landsdrukkerij, 1874. De schrijver van dit eerste Balische schoolboekje in zuiver J». vaansche karakters, en dus gebrekkig gedrukt, was een Baliër die de Kweekschool voor onderwijzers te Bandoeng had bezocht. 10. Eek. R. van, Zendeling op Bali. Beknopte handleiding bij de beoefening van de Balineesche taal ten dienste van zendelingen en ambtenaren. Utrecht 1874, IV en 124 blz. 8°. Besproken door Dr. H Kern in B. Ind. Inst. 3e S. VIII (Dl XX) 1874, p. 279—280. In 1876 verscheen een 2e druk. — Voorrede I Taal schrift en uitspraak, p. 1—16; H Woordvorming p. 16—61; IDZ Leesboek p. 62—123. A. Proza: brieven en andere stukken I XXXV [vertaald opgenomen in A no. 71]. B Poëzie, I Uittreksel uit de Bagoes Hoembara (B n°. 136).-IIUittrekseluit de Pan Bongkling. III Beschrijving van de jongste expeditie tegen Bandjar (Bali-Boeleleng) in 1868 Aanteekeningen. 11. Arntzenius. J. 0. H., De derde Balische expeditie in herinnering gebracht. Met twee terreinschetsen en een kaart van Bali 's-Gravenhage 1874, 136 blz., 8°. Hierin zijn destijds door schr. gemaakte aantt. verwerkt. De bijlagen bevatten de hjsten der officieren van zee- en landmacht der expeditie de naamlijst der schepen, de regeling van het debarkement door den vice-admiraal Machielsen en de staten der toegekende onderscheidingen. 12. Sosrowidjojo. Raden. Serat poerwotjarito Bali. Batavia, Lands¬ drukkerij, 1875, 8°, 106 blz. Javaansche tekst en karakter. Een zeer merkwaardig boekje, dat verschillende elders nog niet vermelde ethnographische bijzonderheden «? ™ , schrrSr' 6en Sautri' afkoms% van Djokjakarta en wonende Vo \r fnfoC^e' r6lsde met ™?r Mdere santri's van 31 Januari tot 19 Maart 1871 van .Banjoewangi via Djamboerana (Djembrana), Tabanan, Mengwi, Badoeng, Gianjar, Kloengkoeng, Karangasem, 3 A. 1875-1883. Bangli en Boeleleng terug naar zijne woonplaats. Uit zijn verslag blijkt niet dat deze Mohammedaansche Javaan op Bali ergens werd getroffen door de schoonheid van kunstwerken of van het landschap; nu en dan blijkt, dat hij den toestand op Bali beschousrt als de natuurlijke voortzetting van het Middeleeuwsche Java. Hij geeft een objectief, dor en vrij nauwkeurig verslag van het geziene, dat den indruk van betrouwbaarheid maakt. Het bestaan van het kastenwezen schijnt hem niet te zijn gebleken ondanks zijn nauwkeurig waarnemen; hij spreekt slechts van de aanwezigheid van aanzienlijken en priesters. De lage positie der vrouw bespreekt hij in goedkeurenden zin als uiting van het deugdzame karakter der vrouwen. Hij roemt de Baliërs om hun eerlijkheid en hun liefde voor de schoone letteren, bhjkende uit het overschrijven van letterkundige producten. Men vindt opmerkelijke berichten over de Mohammedanen op Bali; de belastingen; de grenzen en bevolkingscijfers in de rijkjes; het wantrouwen, waarmee hij soms bejegend werd; de rechtspraak; de vorstenverblijven; de uitvoering van doodvonnissen (o.a. een te Kloengkoeng wegens weerwolverij); hjkplechtigheden; weduwenverbranding; oorlogstoestanden; offerplaatsen; poera's; tijdrekening; de „maan van Pèdjèng"; ritueele onreinheidsbepalingen; slavernij; verbodsbepalingen; vermaken; hot huwelijk; kleeding en wapens. Aan het slot toepasselijke vermaningen aan zijn kinderen en. klemkindéren in Maleische poëzie met Javaansch karakter. 13 Tlümen B. B. F. Tan, Bali in 1868. Eene bladzijde der Indische krijgsgeschiedenis. Naar officieele bronnen bewerkt. Met drie topographische schetsen. Amsterdam 1875, IV en 107 blz., 8°. Beschrijving van de expeditie naar Bandjar in 1868; oorzaken en verloop. Bijlagen: I Naamlijst der officieren. II Mihtam» belooningen. Hl Sterkte der troepen. Zie over dit werk: B n». 152; Nieuwe Mil. Spectator, 1875 n». 12 en Militair Tijdschrift, 6e jaarg. 1875, n». 7 en 8 p. 398 v.v. 14 Eek R. Tan, Eerste proeve van een Balineesch-Hollandsch woordenboek. Utrecht 1876, 260 blz. In Latijnsch karakter, doch de rangschikking der woorden naar het Balische alphabet. Aanvullingen in de Aantt. bij B n» 136 Zie critieken op dit werk van Dr. H. N. van der Tuuk onder B n». 139 en 143. 15. Jacobs. Dr. Jnlius, Eenigen tijd onder de Baliërs. Eene reisbeschrijving met aanteekeningen betreffende Hygiëne, Land-"en Volkenkunde van de eilanden Bah en Lombok. Met een kaart en èen plaat. Batavia 1883, XVI en 253 blz. Schr vergezelde in Aug. 1881 den Resident van Banjoewangi, tevens Gecommitteerde voor de zaken van Bali en Lombok, op een reis door Bah en West-Lombok, welke reis ten doel had besprekingen met de vorsten te houden over verdere invoering der vaccine. Het boek, in lossen toon geschreven, draagt een zeer subjectief karakter Schr. laat zich zeer scherp uit over de personen en het werk der op Bali nSlukte Christelijke zending. (Vgl. B n». 513). Van belang zijn in het werk de mededeelingen over de vaccme en de volksziekten in dien tijd op Bah, en enkele ethnographische b.j zonderheden. Als Zodanig vestigen wij de aandacht op: p. 27-28 de vervallen poera op het hoogste punt van den Soekawana bij den Batoer, vroeger een aan- 4 A. 1885—1888. zienlijke bedevaartplaats; p. 42 de verwaarloosde poeri van Bangli; p. 53 de Bali-aga van de Bratan, goud- en ijzersmeden; p. 66 twee mooie poera's in Gianjar; p. 69 de gamelan's komen van Kloengkoeng of worden geïmporteerd uit Semarang; p. 75 verschil tusschen Balisch en Javaansch type; p. 79—80 de mooie privaat-tempel van den vorst van Gianjar; p. 81—85 zitting van de Kerta's; p. 87—88 een Balisch erf; p. 91—92 gamboeh-voorstelling; p. 94 in Kloengkoeng veel steenen pottenbakkerijen in désa Todjan en ijzersmeden in désa Dj'lantik; veel oogsttempeltjes op de sawah's; p. 97—98 Gèlgèl, de oude rijkszetel in Kloengkoeng; de Madjapahitsche vorsten; Gèlgèl verwoest in het midden der 18de eeuw door Karangasem; p. 105—106 de mooie poeri te Kloengkoeng met bas-reliefs in de baksteenen muren; op het voorplein de vreemde steenen beelden (geschenk van Portugeezen?); p. 109 barongan; p. 112—113 djogèd's en hun rol tegenover gasten van den vorst; p. 116 Bandjar Pandé in Kloengkoeng; wapensmeden; P- 120—123 pandjeroan's; p. 148 de onoogelijke poeri te Mataram (Lombok); p. 158—160 lustverblijf Goenoeng Sari met mooie beelden, tempeltjes en fresco's; p. 169 Badoeng, vroegere slaven-export; p. 171 poeri Pametjoetan, oud, mooie reliëfs; p. 175—177 poeri Dèn Pasar; P- 184h—186 hanengevecht; p. 187 baris-krijgsdans en wajang in Boelèlèng; p. 188—189 mooie tempel in de poeri van Kasiman (Badoeng), mooie reliëfs, oude beelden, z.g. n. gebouwd naar het model van Hindoetempels te Madjapahit; p. 192—193 het menjepi; p. 197 voertuigen op Bah; p. 200de poeri vanMengwi, de oudste van Bali; beroemd beeldhouwwerk; p. 217 lontars en schrijfkunst op Bali; p. 223 goed logeergebouw te Tabanan; p. 226—227 wadah's met 5 en met 7 toempang's; p. 228 processie naar de verbrandingsplaats; p. 232 de mooie nieuwe poen te Tabanan; p. 234—235 de mooie waterkruiken van Kapal in Mengwi; p. 236 de kèpèng's. Bijl. I bevat het G. B. van 15 Juni 1853 omtrent het ceremonieel bij bezoeken van onzen vertegenwoordiger aan Balische vorsten; Bijl. II het contract met den vorst van Lombok van 1843; Bijl. Hl de akte van verband van den radja van Bangli van 1881. Beoordeehngen van dit werk door de 0. (F. S. A. de Clercq) in I. G. 1883, I p. 777—779, door Van Eek, ib. p. 885—887 en door P. A. van der Lith in De Gids 1883; ni p. 531. 16. Dissel. J. S. A. van, Eenige Balineesche brieven, proces¬ stukken enz. Leiden 1885. Met afzonderlijk uitgegeven Aanhangsel. Leiden 1886. Deze bijdragen zijn verstrekt door den Resident van B. en L. Hoos, op verzoek van den heer Van Dissel, die wenschte te beschikken over Balische prozastukken voor zijne studie der Balische taal (brieven, processtukken, vonnissen, eenige fragmenten van Kawi-wetboeken, een Wariga of Kalender enz.). P. 1—73 tekst, gedrukt met Javaansehe karakters; p. 75—95. Aanteekeningen. Het Aanhangsel bevat eene herziening der aantt. naar de opmerkingen der H. H. Van der Tuuk en Hoos, met een lijst van verbeteringen. De brieven 37—41 waren reeds opgenomen in B. n°. 111. 17. Tonkes. Hommo, Volkskunde van Bali. Inaugural-Dissertation. Halle a. S. 1888. Mit Karte von Bali 1: 1000 000.100 blz., kl. 8°. Beknopte compilatie van eenige gegevens over Bali: I Litteratur. n Das land Bah. III Anthropogeographie und Geschichte. IV Körper- 5 A. 1894—1895. bau und Charakter. V. Familienleben. VI. Kleidung und Wohnung. VEI Landbau, Gewerbe und Handel. VTH Der Staat, IX Religion und Tempelbau. 18. Lombok. Eenige aanteekeningen betreffende Lombok. Met 3 schetskaartjes. Landsdrukkerij. Batavia 1894. Dit werkje is samengesteld met het oog op de te voeren expeditie; het uitvoerigst zijn de mededeelingen over de wegen. 19. Lombok. Eenige aanteekeningen betreffende Lombok. Met 3 kaarten. 's-Gravenhage 1894, 22 blz. Uitgegeven met toestemming van Z. E. den Minister van Koloniën. Naar bovengenoemde uitgave van de Landsdrukkerij te Batavia. 20. Have. J. J. ten, Het eiland Lombok en zijne bewoners. Met kaart. 's-Gravenhage 1894, 19 blz. Bespreking in I. G. 18,94, H p. 1100. 21. Balen J. H. van, Lombok. Land en Volk. Met een overzicht van de laatste gebeurtenissen. Met kaartje. Helder 1894. Bespreking in I. G. 1894, II p. 1707—1708. Hoofdzakelijk ontleend aan C n°. 47. 22. Leendertz. C. J., De débacle van Lombok. Leiden 1894. In hetzelfde jaar verscheen een 2de, vermeerderde druk. Bijl. 1 bevat het contract met den vorst van Lombok van 1843; Bijl. 2 het G. B. van 15 Juni 1853 omtrent het ceremonieel bij bezoeken van onzen vertegenwoordiger aan Bahsche vorsten. Bespreking in I. G. 1894, n p. 1522—1523. 23. Lombok-expeditie. Verzameling van overdrukken van opstellen in „De Locomotief" van 1894 betreffende de Lombokexpeditie. Zeven stukken. Semarang 1894. 24. Merz. F. W. G., Lombok en de waarheid. Door een oudï officier van het Ladische leger. Gorinchem 1894, kl. 8°. " Overdruk uit de „Nieuwe Gorinchemsche Courant" Sept. 1894. 25. ——, Idem. Gorinchem 1894. Overdruk als voren. Vervolg op bovenstaande brochure. 26. Nederland—Lombok. Rotterdam 1894, fol. Een plaatwerk ter herinnering aan de Lombok-expeditie met portret, facsimilé's en notenschrift. De opbrengst kwam ten voordeele der betrekkingen der op Lombok gevallen officieren en minderen. Verschillende personen werkten mede aan de samenstelling. 27. Schulze. F., Lombok-expeditie. Naar juiste bronnen samen¬ gesteld. Met een schets, 2 dln. Batavia—Solo 1894. 28. [Verster. 3. F. L. de Balbian—], De geschiedenis van een Lombok-telegram. Uitgave van Het Nieuws van den Dag. Amsterdam 1895. Met illustratie's, facsimile's en schetskaartje. Verhaalt hoe een tele gram van 20 Nov. 1894 over de wereld bekend raakte. 6 A. 1895—1896. 29. Ujlaki. Dr. 8., Gevangenschap van de colonne-Lindgreen bij den Radja van Lombok. Rotterdam [1894], 8°. Met portretten. Overdruk uit de Wereldkroniek 1894. Sept. De schrijver maakte als officier van gezondheid deel uit van de gevangen colonne. 30. Lombok-expeditie. De oorlog op Lombok. Haarlem 1895, 4°. De omslag van dit plaatwerk is get eekend door Hoynck van Papen dreeht; de photo's als A n°. 40. 31. Schoemaker. J. P., Het verraad van Lombok. 's-Gravenhage 1895. Met 100 portretten van officieren der Land- en Zeemacht in de le en 2e expeditie, 3 afbeeldingen en 3 kaarten. 32. Oosterhout. R. A., Onze Expeditie naar Lombok. Eene schets van het leven van den soldaat in Indië. Amsterdam 1895. Blz. 300—316 bevat een In memoriam van de gesneuvelden en een lijst der gevallen officieren en minderen in de verschillende episoden van de expeditie. 33. Hilgers. Th. J. A., Onze helden van Lombok. De oorlog op het eiland Lombok. Voor de jeugd bewerkt. Semarang 1895. 34. Leendertz. C. J., Bali en de Balineezen. Een en ander over land en volk. Leiden 1895. Hierin is o.a. ook het Balische eedsformulier overgenomen (B n°. 119). 35. Rabia de Sassaksche, Een verhaal uit den Lombok-oorlog, door een Indisch officier. Utrecht 1895. 36. Boogaard. F. H., L'expédition de Lombok. Paris, 1896, 8°. Avec plan. Extrait du Journal des Sciences Militaires. Aoüt 1896. Dit art. is ook bewerkt in de Deutsche Heeres-Zeitung 1898 n°. 2, 3, 5, 6, 7 en 8. Berlin. 37. Paiili. [M. J. Wiessing], De laatste Radjah van Lombok. Oor¬ spronkelijk treurspel in 5 bedrijven. Batavia 1896. . In verzen. Met notenschrift en figuur. Zie beoordeeling in I. M. T. 1896, II, p. 435—436. 38. Cool. W., De Lombok-expeditie. Geïllustreerd door G. B. Hooyer. Met 100» platen, afbeeldingen, portretten plattegronden en 2 kaarten. 's-Gravenhage—Batavia 1895—'96. Hst. I. De naaste aanleiding tot de expeditie p. 7—27. Hierin o.a. de bede om hulp van de Sasaksche hoofden aan den G. G., d.d. 9 Dec. 1891 en de tekst van het contract van 1843, door Huskus Koopman met den Radja van Lombok gesloten; II De samenstelling en het vertrek der expeditie p. 28—55; III Onze kennis van land en volk p. 56—190. Hierin op p. 69, noot 1) eene volksoverlevering omtrent de komst der Hindoesche goden en hunne gedeeltelijke verdringing der inheemsche goden op Bah, uit een handschrift van 1842, door den heer Van Rees aan den toenmaligen Minister van Koloniën I. C. Baud opgedra- 7 A. 1897. gen. In die legende wordt het binnendringen van den Islam op Java aangegeven als de oorzaak van de verhuizing der Brahmaansche ' goden naar Bah. IV Onze vroegere betrekkingen met de Baliërs en Lombok p. 191—245; V De landing en de verdere gebeurtenissen op .Lombok tot 25/26 Augustus p. 246—297; VI De overval p. 298—366; VII De aanvulling en versterking der expeditie p. 366—384; VTII De operatiën tot den aanval op Mataram p. 385—404; IX De verovering van Mataram p. 405-416; X De gebeurtenissen tot den aanval op Tjakra Negara p. 417—439; XI Nieuwe versterking. De val van Tjakra Negara p. 440—464; XII De ondergang van het Lomboksohe Vorstenhuis p. 465—480. Opmerkingen en verbeteringen p. 481—485. Bijlagen: I Lijst der officieren van de expeditionnaire zeemacht p. 486; II Lombok's Vorstenhuis p. 488; ni Lijst der gesneuvelden en aan hunne wonden overleden Europeesche officieren en minderen p. 490. IV Lijst der gedecoreerden p. 494. In Hst IV is gebruik gemaakt van gegevens door Dr. Bijvanck verstrekt en verzameld voor diens niet voltooide studie B n°. 211 van vóór het midden der 18e eeuw, waar Dr. Bijvanck's studie aanvangt. Uit deze gegevens wordt verhaald van de heerschappij van Soembawa over Lombok; het teniet gaan dezer suprematie door een oproer van Landsgrooten en zeeroovere, sedert 1673, en in verband daarmede de opheffing van onze post te Alas onder Jan Fransen Holstein; de geleidelijke verovering van Lombok door de Baliërs, sedert 1679, doch vooral na 1692, en de heerschappij op Lombok van Goesti Wajan Taga. Zie de Engelsche bewerking hieronder; de recensie in de Militaire Spectator 1895—'96, Handelsblad 9 Dec. 1895 en I M T 1895 I p. 175—176. 39. Cool. W., With the Dutch in the East. Ontline of the mili¬ tary operations in Lombok, 1894. Giving also a popular account of the native characteristics, architecture, methods of irrigation, agricultural pursuits, folklore, religious customs, and a history of the introduction of Islamism and Hinduism into the Mand. Translated from the Dutch by E. J. Taylor. With a copious index, a" small glossary of foreign words and a list of authorities quoted. London 1897. Vertaling van A n°. 38. 40. Neeb. Dr C. J. en Brnsse. W. E. Asbeek—, Naar Lombok Geïllustreerd, 4°., 282 blz. Soerabaja 1897. De 135 platen naar photographieëh van Dr. Neeb, destijds officier van gezondheid op Lombok, zijn belangrijk vooi- de kennis van het volk op Lombok. Zij waren reeds opgenomen in Eigen Haard (B n°. 227) en in A n°. 30. Pag. 1—164 handelt over West-Lombok; hierin vele herinneringen aan de expeditie van 1894; p. 169—245 over MiddenLombok; p. 249—285 over Oost-Lombok. In de laatste twee gedeelten verschillende mededeelingen over de invoering van ons bestuur en de kleine onlusten in 1895 en '96, alsmede berichten over den gezondheidstoestand der bevolking. Wetenschappelijke waarde willen de schrijvers aan hun werk niet zien toegekend; zij geven er den vorm aan van een verhaal van een officier, die 14 maanden op Lombok door- 8 A. 1897—1906. bracht en zijn indrukken weergeeft; later is Dr. Neeb zelf aan het woord. Bespreking door Sn.(elleman) in T. A. G. 2e S. XVI 1899 p. 197—199 en door v. S.(andick) in I. G. 1899, II p. 1540 '4l'. ' 41. Nijpels. G., De expeditiën naar Bali in 1846, 1848, 1849 en 1868 en de daaruit te putten lessen. Met een voorwoord van Prof. Dr. P. J. Blok. Met kaart. XII en 220 blz. 8 . Haarlem en Semarang 1897. Zie over dit werk Bno. 277, de besprekingen in I. G. 1897 II p 1353 en in I. M. T. 1897, II, p. 982 en ib. 1906, II, p. 936. Verder B n° 337 en T. N. I. 1897, p. 886—888 door F. H. Boogaard. 42. Hartogh. K. de, Les Hollandais a Lombok 1894. Amsterdam 1899. Avec pourtrait. Naar aanleiding van dit werk een art. met denzelfden titel in Progrès Militaire, organe des armées. Sept. 1899. 43. Wajan Djwa, inlandsch tolk te Praja. Balineesch leesboekje Batavia, Landsdrukkerij, 1902. 2 dln., 33 en 21 blz. Baüsch karakter. 44. Balineesche vertaling van de Maleische brochure „Beberapa fasal pada menjatakan peri hal penjakit koléra dan segala daja oepaja akan memelibarakan toeboeh manoesia pada penjakit itoe." Batavia, Landsdrukkerij, 1904. Balisch karakter. Een boekje van Gouvernementswege in versohil- lende Inlandsche talen verspreid, handelend over voorzorgen tegen en behandeling van de cholera. Zie A n*. 46. 45. v. E. [J. C. van Eerde]. Onze gespannen verhouding tot Badoeng. 's-Gravenhage 1905, 44. Overdruk van 7 artt. üi Het Vaderland van 24/5 tot 6/6 1905. Achtereenvolgens worden besproken de vorst, de maohthebbenden, het volk de geschiedenis, de politiek, de belangenstrijd en de te volgen strategie' Het slotartikel geeft wenken van den schrijver, gegrond op diens terreinkennis. Vervolg van deze artt. in Het Vaderland van 3 Aug '05 in verband met het overlijden van Radja Kaaiman. Bespreking in I G 1905, H, p. 1104 en 1411. " ' 46. Darlang. -F. C. H., Sasaksche vertaling van de Maleische brochure „Beberapa fasal pada menjatakan peri hal penjakit Koléra " Batavia, Landsdrukkerij, 1905. Balisch karakter. Zie A n°. 44. 47. Balineesche Woordenlijst, bevattende de meest voorkomende woorden. Batavia, Landsdrukkerij, 1906, kl. 8°. Uitgegeven ten gebruike van de officieren, die deelnamen aan de krijgsverrichtingen in Zuid-Bali in 1906. 48. Gegevens betreffende de zelfstandige rijkjes op Bali. Batavia, Landsdrukkerij, 1906. Opmerking als bij A n°. 47. 49. Geuns. M. van. Door Badoeng en Tabanan. Een en ander over Bali en zijne bewoners. Soerabaja, 1906. 9 A. 1900—1909. Overdruk uit het Soerab. Handelsbl. van 24, 27 en 29 Nov., 1, 4, 6, 11, 14 en 17 Deo. 1906. De schrijver, hoofdredacteur van genoemd dagblad, bezocht na de expeditie naar Zuid-Bali genoemde landschappen om politieke er. economische studie van het nieuwe gebied te maken. Bespreking in het Handelsbl. van 12 Febr. 1907 en I. G. 1907, I, p. 447. 50. Herf kens, J. W. F. Oost-Indische krijgsgeschiedenis. Hiervan: Deel I. De expeditiën naar Bali 1846-1848-1849. Breda, 1900, 4°. Met kaarten. (Niet in den handel). Deel V. De expeditie naar Lombok in 1894. Omgewerkt en aangevuld door J. C. Pabst. Breda 1907. 4°. Met kaarten. (Niet in den handel). 51. Juynboll, Dr. B. H. Gids voor de tentoonstelling van ethno- grafische voorwerpen van Bali. Bijzondere tentoonstelling van 's Rijks Ethnographisch museum te Leiden. Zomervacantie 1907. (Met aanhangsel: Voorwerpen van ZuidCelebes door H. W. Fischer). Publicatie uit 's Rijks Ethnografisch museum. Serie II, n°. 16c. Leiden 1907, 8°. Met 9 platen. IX en 47 blz., waarvan slechts p. 41—47 over Zuid-Celebes handelen. Hollandsche en Duitsche tekst. Beschrijft hoofdzakelijk de voorwerpen door Nieuwenkamp in 1906 verzameld op zijn tweede reis naar Bah, benevens die, welke gedurende de laatste expeditie op Celebes zijn buitgemaakt. Zie over deze tentoonstelling o.a. I. G. 1907, II, p. 1740 en B. n°. 392. 52. Adiagama. Oud-Balisch wetboek, op last van den Resident van Bali en Lombok in het hoog-Balisch vertaald door Goesti Poetoe Djilantik en Ida Bagoes Oka. Uitgaven in Latijnsch karakter (93 blz.) en in Balisch karakter (129 blz.) Batavia, Landsdrukkerij, 1909. Over de verhouding der op Bali nog in zwang zijnde Oud-Javaansehe wetboeken, die nog wel worden geraadpleegd of tot richtsnoer strekken voor de Raden van Kerta's,. tot het levende volksrecht zie men Van Eerde, B. n°. 394 en Fraser, B. n°. 397. In het legaat-Van der Tuuk (C. n°. 117) komen 7 exx. van dit wetboek, min of meer compleet, voor. Ook het Bat. Genootschap van K. en W. bezit een afschrift. (Not. B. G. over 1887, Dl. XXV, 1888, p. 140; ib. Dl. XXVI p. 26). Het wetboek schijnt op heel Bali bekend te zijn; bij de hss. van V. d. Tuuk is een ex. van Kloengkoeng en een van Badoeng. Deze wetboeken zijn niet in artikelen afgedeeld; de stof is niet gerangschikt naar de onderwerpen; de herhalingen zijn talrijk. Definitie's van de zeer vele juridische termen, strafbepalingen, bepalingen voor burgerlijk recht en voor de procedure wisselen af met wijsgeerige beschouwingen, die voor de practijk van de rechtsuitoefening van geen nut zijn. De vastgestelde straffen zijn bijna uitsluitend boeten en doodstraf, door boete te vervangen; raast de boeten komen in bepaalde gevallen schadevergoedingen en bijboeten (pangilisawa), ook wel verminkende straffen van het lichaamsdeel, waarmee het kwaad is bedreven 10 A. 1909. De boeten zijn fixa, doch de gevallen van misdrijven van denzelfden aard zqn minutieus uitgesponnen. In de Adigama wordt de eed niet genoemd als rechtsmiddel. [In de Agama alleen met betrekking tot schuldvordering en terugeisching van in bewaring gegeven goed]. Hoewel geen nauwkeurige grenzen kunnen worden getrokken tusschen de bestanddeelen van Hindoesche en Indonesische herkomst en het ook niet uit te maken is in hoeverre zuiver Balische rechtsbegrippen naar boven toe in deze wetboeken van klassieken oorsprong zijn opgedrongen, weerspiegelen vele bepalingen toch het volkskarakter, het maatschappelijk en het huiselijk leven, ook en vooral het meest intieme. De Adigama stemt met de Agama of Koeta.rama.nawa in veel artikelen overeen; de laatste is meer het klassieke wetboek; de Adigama maakt een meer modernen indruk; het aantal wreede straffen, voortvloeiende uit het kastenverschil en bijgeloovige begrippen, is er veel geringer dan in de Agama; van de vele strafbepalingen inzake tooverij uit de Agama is in de Adigama weinig overgebleven; de uitdrukking der boetebedragen in de oude geldswaarden soe, ma, koe en pana is in de Adigama niet meer te vinden. — Volgens den aanhef is de Adiagama in 1323 Caka = 1401 A. D. opgesteld door den vorst van Madjapahit, „welke Boeddha vereerde"; aldaar tevens eene opsomming der titels van ambtenaren in dien tijd. Op pag. 89 wordt echter gesproken van den patih van Madjapahit, Toewan Kanaka, die volgens Brandes, Pararaton (C n*. 97) p. 168—169, zijn ambt uitoefende van 1335—1352 Oaka. Uit het slot der Balische uitgave blijkt, dat er verwarring bestaat tusschen de Agama en de Adigama of Koetaramanawa en omtrent het jaartal van het ontstaan der Adigama. (Zie dit slot en Brandes en Van Eerde t.a.p., benevens C r°. 117, Dl. I p. 1). In de Adi-agama wordt telkens naar de Agama verwezen. Op p. 3 de zaken van de „aanvangsboete" van 5000 [duiten] gebracht bij de bekel's; die van de „middelboete" van 12000 bij de loerah's; die van de „groote boete" van 24.000 bij de hoogere ambtenaren. In plaats van de doodstraf komt een boete van 20.000. Op p. 4 als normale boeten vastgesteld voor kleine misdrijven 5000; voor middelsoort-misdrijven 10.000 en voor zware 20.000. [Deze laatste wordt in bepaalde gevallen verdubbeld, de dwigoenatama, verdrievoudigd, trigoenatama, verviervoudigd, tjatoergoenatama, enz. tot een maximum van het achtvoud, astagoenatama]. Op p. 5 en elders wordt onderscheid gemaakt tusschen slaven en pandelingen. Op p. 18 wordt bepaald, dat wie een uitspraak verlangt overeenkomstig den inhoud van de Agama of de Adigama, deze heeft aan te nemen op een boete van 9.000. Dit onderstelt dus, dat de gewone gevallen volgens de eigen adat in de dorpen berecht werden en pas in hooger beroep volgens de officieele wetboeken recht werd gesproken. p. 26, 27. De „lokika" en de „lokika prajoga" als bewijsmiddelen, d.w.z. dat er geen ooggetuigen van het misdrijf zijn, maar de zaak toch bij veel personen bekend is, en er in het laatste geval bovendien zichtbare teekenen van geweldpleging zijn. p. 35. Als iemand sterft zonder kinderen, kleinkinderen of bloedverwanten na te laten is 1/8 van de onbeheerde erfenis voor den vorst, Vs voor de desa en 1/3 voor de kosten van het lijkfeest. p. 38. Een merkwaardige rechtsregel: „De hulpmiddelen ter beslechting eener rechtszaak zijn: le de Adigama, afkomstig van Radja Niti; 2° de Agama, afkomstig van Widi Manawa; 3° de Déwagama, afkomstig van Awa-natia[ ?]. „Zóó kan de vorst een gerecht vormen, dat bekwaam is in de schriften. De Adigama doet onder voor de Agama; deze voor de Déwagama; deze weer voor de Oebaja [een afspraak of overeenkomst]; 11 A. 1909. de Oebaja voor de Satma [ J] en de Satma voor de Widi (den vorstelijken wil"l). p. 45. Straffen voor kwaadspreken, zeer verschillend naar de kasten van den bedrijver én den belasterde. p. 45—46. Een aantal namen voor verschillende vormen van vrouwenroef. p. 48. Bij de gevallen van het toebrengen van letsel door onvoorzichtigheid wordt ook het geweer (bedil) genoemd, wat wijst op latere invoeging. p. 54. Regels over vererving. Als een echtpaar éér zoon heeft en de man sterft, dan erft de zoon 2/s> de weduwe Vs- Sterft de vrouw, dan erft de man 2/3, de zoon Vs- Als van een kinderloos echtpaar de man het eerst sterft, dan erft de vorst 1/8 der bezittingen, de weduwe ook 'ƒ3 en de rest wordt besteed aan het lijkfeest van den overledene; sterft de vrouw eerst, dan krijgt de vorst Vg» de weduwnaar 2/3. p. 66. Als iemand iets in bewaring geeft of geld of goederen uitleent aan een kinderlooze, een toovenaar of een onmaatschappelijk persoon, dan kan hij bij diens sterven zijn bezit niet meer opeischen. Dit heet: gaan zitten op een dorre tak. p. 59. Onrechtmatige toeëigening van grond (walat boemi) wordt gestraft met het achtvoud der groote boete (160.000). p. 61—62. Straffen tegen vrouwen, die mannen verleiden, o.a. door reukmiddelen, of die ten onrechte beweren verleid te zijn. p. 67—68. Wie niet als getuigen mogen optreden; wie steedsuitgesloten zijn van het getuige-schap (20 klassen van personen); wie bij voorkeur als getuigen worden aangenomen; valsche getuigen zullen door de negen draken worden gebonden, zij zullen gedrukt worden door den berg Soemèroe. p. 69. De plichten van den vorst; p. 69—70 de 13 sanghijang-getuigen (hemel, aarde, maan, zon, vuur, enz.) en verklaring van, een reeks andere mystieke termen. p. 72. De trimala-d/janma, 8 klassen van personen, die te onrein zijn om een offer te mogen opdragen; (de getallen vóór deze en de volgende namen van afgezonderde groepen personen stemmen niet overeen met het huidige getal dier groepen); de sapta-dasih, 6 soorten van slaven; 10 groepen van personen, die niet kunnen erven; de asta-tjendala, lage beroepen (timmerlieden, blauwververs, diamantslijpers, ngendek, (gebruik maken van toovermiddelen'?), mangilap (zelfvervloekers ?), houtsnijders, toewakbereiders, ijzer-, goud-, koper-, geelkoper,- en gongsmeden, pottenbakkers, manjikat (bereiden van mas sepoeh ?), zoekers ven gevlekt hout, visschers met netten en met hengels). p. 73. Lof der menschen, genaamd Poeroesa, die voortkomen uit Batara Brahma en een helder inzicht hebben in den godsdienst. p. 86. Strafbepalingen op het offeren op verboden plaatsen en op het ksètra (het deponeeren van lijken in de wildernis) op woeste gronden of het désagebied van anderen; op het vangen van aan den vorst voorbehouden wild (w. o. de barong genoemd!) en het stelen van hout (in drie klassen gerangschikt naar de waarde). p. 89. Instructie voor den patih Toewan Kawaka. 1) Van Eerde, 1. c. p. 1682 kreeg van dit artikel van een Brahmaan eene Andere verklaring. Oebaja zou beteekenen de schriftelijke vorstenedieten, de Satma de vorstelijke bevelen, de Widi de godenuitspraken. Zooals schr. opmerkt kan Oebaja zoowel „belofte, afspraak" beteekenen als vorstenedict. Onze vertaling van Widi is volgens de verklaring der Balische bewerkers en Van der Tuuk's Wdbk, i.v. Widhi II. Mag men voor „Satma" leien Satmata, dan is de zin volgens genoemd Wdbk.: vergunning van den vorst. Zie hierover nog A. no. 74 Art. 163. 12 A. 1909—1910. p. 90. Vrijstelling van heerondiensten voor groepen van personen bij den godsdienst betrokken; deze moeten voorzichtig met hun wetenschap omgaan. Wajarschuwing tegen deelneming aan de plechtigheden van allerlei slechte, onwetende, gebrekkige en geringe personen, die het welzijn der wereld verhinderen, omdat zij Doerga Kala aanroepen. p. 91. Plichten tegenover den Staat, den vorst en de hooge ambtenaren; waarschuwing geen vertrouwen te schenken aan slechte heden. p. 92, 91. Bepalingen omtrent de eedsaflegging en de benoodigdheden daarvoor. 53. Agama. Oud-Balisch wetboek, op last; van den Resident van Bali en Lombok in het hoog-Balisch vertaald door Groesti Poetoe Djilantik en Ida Bagoes Oka. Uitgaven in Latijnsch karakter (100 blz.) en in Balisch karakter (140 blz.), Batavia, Landsdrukkerij, 1909. Zie de bespreking B. n°. 394 en de Balisch-Maleische uitgave A n°. 72. De Agama of Kutaramanawa is gecompileerd uit minstens twee oudere wetboeken, waarvan de Kutara zou zijn geïnspireerd door Bhregu en de Manawa door Mar u. Sommige gedeelten zijn inderdaad gelijk aan bepalingen uit de Manawadharmacastra. Bovendien zijn in deze compilatie een aantal zuiver Indonesische rechtsbegrippen ingevoegd. Agama en Adigama hebben nevens andere weer als bron gediend voor latere Javaansche wetboeken, (zie Hazeu, C n°. 134). Ongeveer van deze uitgave der Agama (p. 1—76 van de 100 pp. der uitgave in Lat. karakter) is door Dr. Jonker uitgegeven (C. n°. 70). Voor de bespreking der overeenkomende stukken wordt daarheen verwezen. Het bij Jonker ontbrekende gedeelte, van p. 76 onderaan ,,Loewir djanmané" enz. tot p. 100 bevat ontwijfelbaar recente bijvoegingen en wijzigingen. Vreemd doet het bv. aan in dit wetboek, dat pretendeert van Batara Manoe en Bagawan Bhregoe af te stammen, op p. 93 regelen otntrent het verkeer per rijtuig aan te treffen, met verbasterde Nederlandsche woorden als: kréta, koesir, pir, boem, lis, string, met de bijvoeging: aldus de voorschriften van Ida Batara Manoe. In dit laatste gedeelte komen ook bij de bepalingen der boeten als geldswaarden voor: ma, soe, koe, pana; deze waarden worden nogmaals in de gewone waarden uitgedrukt, en daaruit valt te berekenen, dat de munt ma = 400 of 1000, soema = 10.000, de soe = 6000, de koe = 100, de pana = 20 duiten. Op p. 79 wordt het woord „presasti" verduidelijkt als „soerat acal oecoel" en op het wegmaken of vernielen daarvan een boete gesteld van 160.000 [duiten]; op p. 81 wordt met dezelfde boete bedreigd wie niet in één désa met zijn bloedverwanten wil samenwonen; talrijke bepalingen tegen bedrog (o.a. p. 98 het verkoopen van valsohe edelgesteenten voor echte) zijn opgenomen en aan het slot eene strafbedreiging tegen opwekking van onnatuurlijke wellust bij vrouwen onderling. Op p. 90 de Radja-niti als bron aangehaald. Men zie nog: Beschrijving legaat Van der Tuuk, 2e St. 1903, C n°. 117 i. v. Kutaramanawa; v. d. Tuuk's Wdbk op dit woord. 54. Nieuwenkamp, W. 0. J. Bali en Lombok. Zijnde een ver¬ zameling geïllustreerde reisherinneringen en studies omtrent land en volk, kunst en kunstnijverheid. Uitgegeven aan boord van „De Zwerver" (Edam) 1906—1910. Gedrukt in 400 genummerde en onderteekende exemplaren. Lang- 13 A. 1910. werpig 4°, met platen, illustraties en kaarten van den schrijver-teekenaar. Voorrede van den schrijver van November 1910; p. I—VTI bevat eene belangrijke voorrede van Gr. P. Rouffaer over hetgeen vóór en door Nieuwenkamp van de Ned. Indische en de Balische kunst bekend gemaakt is; p. 1—3 Aan den lezer, get. Februari 1906; p. 5—230 tekst; p. 231—234 verklaring van nog enkele teekeningen. Eene uitvoerige inhoudsopgave p. I—IV; een index ontbreekt. De schrijver heeft vier reizen naar Indië gedaan; de eerste van Januari tot Augustus 1898 alleen op Java; de tweede in 1904, waarbij hij van 18 Maart tot 28 Mei op Bah en Lombok vertoefde; de derde van Mei 1906 tot Maart 1907, waarbij hij van 24 Juli 1906 tot 17 Februari 1907 Bah doorkruiste en waar hij in Zuid-Bal' vertoefde in de dagen der expeditie van 1906; in November 1917 vertrok hij ten vierden male naar Indië (zie B. n°. 514). Het werk verscheen in drie gedeelten; het eerste, tot p. 80, in Februari 1906; het tweede, p. 81—160 in Januari 1909; het derde in November 1910. De platen met hun geheel eigen karakter en de beschouwingen over kunst en kunstnijverheid zijn de hoofdzaak in dit rijk en kunstzinnig uitgevoerde werk, doch ook over de geschiedenis, de volkenkunde en de litteratuur spreekt de schrijver onderhoudend, daarbij zoowel goede bronnen als eigen waarnemingen gebruikend. De aandacht worde hier nog gevestigd op: p. 32—37 over sirih en sirihpruimen; p. 74—-111 over rijstvelden, aanleg en bewerking; p. 130 menscheneten; p. 141—148 verblijf in Djembrana; p. 177—180 naar het eiland Serangan en den Tafelhoek; p. 190—199 de „maan van Pedjeng"; p. 211—213 over weefsels, o.a. van Tenganan, waar bij het ikatten schering en inslag beide gekleurd zijn; p. 219—227 over het verbranden van dooden (bijna letterhjk naar Van Eek, B. n°. 142); p. 228—230 over weduwenverbranding. Verspreid is opgenomen een overzicht van de Brata-Yoeda naar de vertaling van Cohen Stuart; deze stukken zijn met de bijbehoorende illustraties weer opgenomen in Ned. Indië, Oud en Nieuw, van Oct. 1919. De hoofdinhoud van den tekst was reeds opgenomen in een aantal „Brieven van Bah" van den schrijver in het Algemeen Handelsblad, loopende tot einde April 1917 (3e Indische reis) en in Eigen Haard (2e Indische reis, B n°. 334). Zie nog Van Hoëvell, B n°. 368; Niéuwenkamp over den Batoer in B n°. 372 en 514 en B n°. 377, 385, 398 en 399. In I. G., I p. 723—725 is het art-. Tandenvijlen op Bali overgenomen uit Alg. Handelsbl. van 9 April 1917. Eenige fragmenten en plaatjes in het eerste hoofdstuk zijn overgenomen uit D'Eerste boeck (C n°. 1). Besprekingen van dit werk, o.a. door: J. C. van Eerde in T. A. G. 2e St. XXIH 1906, p. 785—791; ibid XXVI 1909, p. 675—-677 en ibid. XXVII 1911, p. 141—143. R. W. P. (=R. W. P. de Vries Jr.) Ie stuk (met illustraties uit het werk) in Elsevier's Geill. Maandschr. 1906, II, p. 69; 2e stuk door denzelfden, ibid. XIX, I, 1909, p. 285—288 (met 4 ill. uit het werk; hoofdzakelijk handelend over kunst en kunstnijverheid op Bah; naar aanleiding van Nieuwenkamp's teekeningen, waarvan toen juist eene tentoonstelling werd gehouden bij de fa. D. Komter te Amsterdam); 3e stuk door denzelfden met ill. uit het werk. Ibid XLI, 1911, I, p. 154—156. Dr. Herman F. C. ten Kate in: Schilderteekenaars in Nederl. Oost- en West-Ihdië en hun beteekenis voor.de Land- en Volkenkunde, in B. Ind Inst. Dl. 67, 4e afl. 1913, p. 441— 515, bijzonderlijk p. 500. 55. Nieuwenkamp, TV'. 0. 3. Zwerftochten op Bali. Uitgeversmaatschappij „Elzevier", Amsterdam 1910, 4°. 14 A. 1910—1912. Beknopte en gewijzigde uitgave van het vorige werk. De illustraties zijn minder talrijk; dezelfde drukletters en vignetten zijn gebruikt. P. 7—10 Voorrede van den schrijver; p. 13—241 tekst; p. I—VI inhoud. Geen index. Uit het grootere werk zijn niet dan wel beknopter overgenomen: de fragmenten uit de Brata Yoeda; over het harde lot der vrouwen; rijstvelden, aanleg en bewerking; de laatste groote tocht rond Bah; Lombok; de tocht naar de Ekas-baai. Bespreking door J. C. van Eerde in De Gids 1911 N°. 8, p. 355— 365 en door H. R. ( = Herman Robbers) in Els. Geill. Maandschr. 1911, I, p. 303—306 (met 1 plaat). 56. Niti Sastro, Mas, met medewerking van Groesti Poetoe Dj 'lantik. Balineesche schrijftaal. Batavia, Landsdrukkerij, 1910. Een zeer goed werkje van 74 blz. voor het leeren van het Balische schrift, de uitspraak en de transscriptie in Latijnsch karakter. 57. K'toet Nasa en Goesti Poetoe Dj'lantik. Balineesch lees¬ boekje, 3 dln. Batavia, Landsdrukkerij, 1911. In Balisch karakter; resp. 34, 47 en 78 blz. 58. Verster. J. F. de Balbian. Een Amsterdammer als pionier op Bali. Overdruk uit het IX6 Jaarboek van de Vereeniging Amstelodamum. Amsterdam 1911. Met kaartje. Die Amsterdammer was Emanuel Rodenburg, die met Jacob Claessen van Delft in 1597 van Houtman's eerste reis op Bali achterbleef, de landstaal leerde en in 1601 werd teruggevonden. (Zie B n°. 66 en C n°. 180). De betrekkingen tusschen het oude Amsterdam en de reizen naar Indië. p. 5 Houtman's schepelingen voor Bah; op p. 6 het oudste kaartje van Bali, p. 7—13; het verblijf op Bali naar Lintgensz' rapport (B n°. 66); p. 8 noot. Mededeelingen omtrent Paulus van Caerden. P- 16—16. Nog eenige mededeelingen naar onuitgegeven journalen op 't Rijksarchief over het achterblijven van Rodenburg en Jacob Claesz, kuiper uit Delft, waaruit evenmin blijkt of zij werden vastgehouden of vrijwillig achterbleven; p. 16—18 Cornelis van Heemskerk op Bah na zijn Ambonsche reis; hij koopt de twee achterblijvers vrij 1). p. 19—22. Twee in het rijksarchief gevonden stukken, dienende om de onschuld van Van Heemskerk te certificeeren inzake zijn aannemen eener maagd van hooge geboorte als geschenk van den vorst van Gèlgèl, op advies van Rodenburg, p. 23 v.v. Nadere bijzonderheden over Rodenburg's leven en familie. In 1606 is hij weer te Amsterdam, waar hij klerk werd aan de thesaurie-extra-ordinaris in 1607. Hij overleed vóór het midden van 1630. Door zijne natuurlijke dochter Maria was de dichter Bilderdijk van moederszijde een afstammeling van hem. 59. Tuuk. Dr. Herman Neubronner van der. Kawi—Balineesch— Nederlandsen Woordenboek, uitgegeven ingevolge Gvts Besluit van 14 Februari 1893 n°. 8. Batavia, Landsdrukkerij. 4 dln. gr. 8°. Deel I (a—r), 15 + 831 blz. 1897; Dl. II (k—t), 853 blz. 1899; Dl. III (s—1) 842 blz. 1901; Dl. IV (p—ng), 1096 blz. 1912. 1) Vgl. J. W. IJzerman. Cornelis Heemskerck. Aanteekeningen in T. A. G. 2e S. Dl. XXIX 1912 p. 737—743, ook omtrent de verwarring van dezen met oen naamgenoot 15 A. 1912. De taalgeleerde Van der Tuuk, in 1824 te Malakka geboren ') en in Nederland opgeleid, vertrok naar Indië in dienst van het Nederlandsch Bijbelgenootschap. Zijn studiën brachten hem meer en meer tot de beoefening van het Oud-Javaansch en in verband daarmede rijpte zijn voornemen om zich op Bah te vestigen, waar door de zorg der Baliërs de Oud-Jav. litteratuur-voortbrengselen zijn bewaard. Toen de TXtr. Zendingsvereeniging het zendingswerk onder de Baliërs had aangevangen (1864) zond het Ned. Bijbelgenootschap Van der Tuuk naar Bah (1870) om de taal te bestudeeren en den bijbel in 't Balisch te vertalen. De band tusschen dit genootschap en den geleerde werd echter verbroken en in 1873 trad Van der Tuuk op voorspraak van Kern in dienst van het Gouvernement als ambtenaar ter beoefening van de Indische talen. Sedert April 1870 hield hij zich in en bij Singaradja tot zijn dood uitsluitend bezig met de streng-wetenschappelijke bestudeering van taaibronnen en met het Kawi-Woordenboek en verzamelde hij een groot aantal palmblad-manuscripten. (Zie C n°. 117 en 87). De schrijver overleed op 17 Augustus 1894 in het hospitaal te Soerabaja, toen 13 vellen van het le deel waren afgedrukt. Dit deel is verder en deel Dl en DU zijn in hun geheel voor den druk bezorgd door Dr. J. Brandes. Deze overleed 26 Juni 1905, toen nog pas enkele vellen van deel IV waren afgedrukt; een klein deel is toen bewerkt door Dr. G. A. J. Hazen en D. van Hinloopen Labberton, waarna het overige persklaar is gemaakt door Dr. D. A. Rinkes. Bij verschülende woorden staan (soms zeer belangrijke) mededeelingen van ethnographischen en taalkundigen aard. Een Register op de ethnographische bijzonderheden ontbreekt, zoodat men deze slechts bij toeval ontdekt. De woorden, ,die ook in het Sanskrit en het Javaansch voorkomen, zijn onvertaald gelaten. Ook ernstige moeielijkheden worden onvertaald gelaten of wel geheel weggelaten. Waar de beteekenis van een woord voor den schrijver niet onomstootehjk vaststond, vindt men een aantal citaten met dat woord. Het werk is berekend op de behoefte van vakgeleerden 2). 60. Juynboll. Dr. H. H. Catalogus van 's Rijks Ethnographisch Museum. Deel VII. Bali en Lombok. Leiden 1912. P. V—IX Inleiding. Kort overzicht der bevolking, p. XI—XII Lijst der seriën, p. XHI Lijst der schenkers, p. XIV—XVIII Beknopt hteratuur-overzicht. p. XIX Inhoud, p. XXIH Lijst der afbeeldingen, p. 1—130. Beschrijving der voorwerpen van Bali. p. 131—156. Idem van Lombok, p. 158—170. Naam- en zaakregister, p. 171—172. Register der Inlandsche namen in Javaansch karakter, p. 173—177. Nummerregister. Dit deel bevat 10 afbeeldingen in en XVI platen buiten den tekst. De nauwgezette zorg, gewijd aan de beschrijving, de juiste benoeming en de aanduiding van het gebruik der voorwerpen gever dezen catalogus ook waarde voor ethnographische studie van de Baliërs. 61. Pleyte. Wzn. C. M„ Het „Darmo lelangon" een koninklijk lied zonder woorden van het eiland Lombok verlucht door 1) Zie Not. B. G. over 1909, Dl. XLVII p. 94 de mededeeling van Kouftaer, alsmede B. Ind. Inst. 7e R. Dl. IX (Dl. 63), 1911, p. 172. 2) Zij die voor de behoeften der praktijk de Balische taal beoefenen vinden een hulpmiddel in Van Eck's „Eerste proeve" A. no. 14, dat echter reeds lang is uitverkocht. De Regeering heelt thans aan den heer H. J. E. F. Sehwartz opgedragen een Balisch-Nederlandsch woordenboek samen te stellen. 16 1912—1915. Nengah G-ria Mendara . en verklaard door G-oesti Poetoe Gxia. Verdietscht door C. M. Pleijte. Batavia 1912, fol. Titel en verklaring ook in het Engelsch. Van dit plaatwerk, geteekend door genoemden Lomboksehen Baliër, is de tekst door Anak Agoeng Ketoet Karangasem naar het schijnt verloren gegaan. Zie B n°. 367. Made' Pasek. Tjatoer perenidana, 2 dln. Semarang 1913. Schoolleesboekjes van 26 cn 31 blz., gevolgd naar de Maleische Empat Serangkai, om het Balisch met Latijnsch karakter te leeren lezen. Pareau. Dr. A. HL, Bali en Lombok. Reisgids voor toeristen. Amsterdam 1913. In zakformaat, 122 blz. Met ill. en een kaartje van de beide eilanden. Jonkitóff. H. W., Per Walthamcar dwars door Bali. Semarang 1913. ■ Overdruk uit het Algemeen Sportblad. K'toet Nasa. Panoentoen idep. Woordvorming en Balineesche taaloefeningen. 2 dln. Batavia, Landsdrukkerij 1915. Taaloefeningen voor scholen. Balisch karakter, 36 en 28 blz. Madé Pasek en Wajan üjiwa, met medewerking van Goesti Poetoe Dj'lantik. Semereti doei wingsati. Batavia, Landsdrukkerij, 1915. Een schoolleesboek, bevattende 22 verhalen, 62 blz., Balisch karakter. Liefrinck. P. A., De landsverordeningen der Balische vorsten van Lombok. Uitgegeven door het Kon. Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië. 2 dln. 's-Gravenhage 1915. In den tijd dat hij resident was van Bah en Lombok (1895—1900) had schr. al deze op lontar geschreven verordeningen, ten getale van ruim 200, verzameld en onderzocht. De meeste stukken zijn gedateerd; de verzameling strekt zich uit over bijna eene eeuw en eindigt met het einde der regeering van den laatst en vorst. De peswara's zijn niet chronologisch, maar naar den inhoud gerangschikt, zoodat ze in afdeelingen over bepaalde onderwerpen zijn ingedeeld; elke afdeehng is voorzien van eene belangrijke inleiding. De verordeningen zelve zijn op de linkerbladzijden in het hoog-Baliseh met Latijnsch karakter, op de rechterbladzijden in Nedsrlandsche vertaling afgedrukt. Deel I. Inleiding p. 1—8; le afdeehng: Het kastewezen en den priesterstand p. 9—67; 2e afdeehng: De godsdienst in verband met a de religieuse Hindoesche boeken, 6 het volksgeloof, p. 68-^161; 3e afd: Het huwelijk en daarmede verwante alsmede op den geslachtsomgang betrekking hebbende aangelegenheden, p. 162—259; 4e afd.: De handhaving van orde en gezag middels o de solidaire verantwoordelijkheid, de borgen en het dorpsbestuur, 6 het hoogere bestuur, c de gevangenis, p. 260—365;' 5e afd.: De rechtspraak, p. 366—475. Deel II. 6e afd.: Belastingen en heerendien.-ter p. 1—55; 7de afd.: Tegengang van opiumgebruik, hanengevechten en dobbelspelen 17 2 A. 1916—1917. p. 56—105; 8e afd.: Besmettelijke ziekte, hekserij erz. p. 106—125; 9e afd.: Het beheer der gronden en hunne benuttiging voor den landbouw en andere doeleinden p. 126—189; 10e afd.: Het handelsverkeer met betrekking tot o de gangbare munt, 6 verkoop, verpanding en verruiling, e het verleenen van crediet, d vreemdelingen, p. 190—299. Zie ook B n°. 297 en 298 en verder A n°. 69 voor peswara's van Bali. In afl. 4 jaarg. 1918 van het Boschbouwkundig Tijdschrift Tectona een bijdrage van E. H. B. Brascamp over „boschreserveering door inlandsche vorsten", naar gegevens uit dit werk. 68. Madé Pasek en Goesti Poetoe Djiantik, Pamboekaning toeas. Woordvorming en Balineesche taaloefeningen, 2 dln. Batavia, Landsdrukkerij 1916. Taaloefeningen voor de scholen; Balisch karakter: 34 en 32 blz. 69. Liefrinck. F. A., Landsverordeningen van inlandsche vorsten op Bali. Uitgegeven door het Kon. Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië. 's-Gravenhage 1917. Deze uitgave is op dezelfde wijze ingericht als die der Lomboksche peswara's in A n°. 67. Ook residents-peswara's van na het invoeren van direct bestuur in 1882 zijn er in opgenomen. Inleiding p. 1—7. De Bahsche vorsten hebben veel minder peswara's uitgevaardigd dan de Lomboksche, speciaal de laatste Lomboksche vorst. De peswara's uit C n°. 117, II, n°. 853—861 worder op p. 2—3 nader gedefinieerd. Van Kloengkoeng zijn er slechts 17 verzameld en zeer waarschijnlijk zijn er nooit veel meer uitgevaardigd; van Boeleleng alleen of (slechts enkele) van Boeleleng en Karangasem samen of van Karangasem alleen zijn er 83, waarvan de oudste van 1715 Caka = 1793 A. D. dateert; bovendien zijn er nog 20 (alleen in het Hollandsch afgedrukt) van na 1872, toen de laatste vorst van Boeleleng werd verbannen. Van Djembrana zijn er 36. De stukken zijn niet landschapsgewijs gerangschikt, doch naar de onderwerpen, evenals de Lomboksche. Eerste afdeehng, p. 8—53. Politie en bestuur. Ir de inleiding, p. 9—10 merkwaardige mededeeling over toepassing door de bevolking van Djagarage, kort vóór 1900, van het recht van metilas tegen het Brahmaansche districtshoofd van Sawan, ondanks het metilas sedert 1880 verboden was in Boeleleng (zie peswara n°. 6); idem, p. 11, over het streven in Kloengkoeng om geen onderdanen door verhuizing te verhezen, en p. 14, over verbod van de toepassing van het kliprecht en van het molesteeren van vreemdelingen in Djembrana, onder Nederlandsehen invloed door den vorst uitgevaardigd (peswara n°. 12 en 13). Tweede afdeehng p. 54—159. Rechtspraak. De inleiding p. 54—84 bevat een degelijk overzicht van de rechtspraak in Noord-Bali en Djembrana; p. 76—79 beschrijving van de laatste in Boeleleng uitgevoerde executie door middel van de kris, welke executie schr. ambtshalve bijwoonde. Na 1882 kwam de galg pas in gebruik voor uitvoering var doodstraffen. Op p. 83 en 84 het verslag eener bestraffing van een huispriester van den vorst van Badoeng, die bij herhaling overspel had gepleegd met eene van 's vorsten vrouwen; de vrouw werd verbrand, de Brahmaan verdronken. Derde afdeehng p. 160—205. Schuldvorderingen, dienstbaarheid en erfrecht. In de inleiding en de daarin genoemde peswara's over de geleidelijke afschaffing der slavernij op Bali en Lombok. Op p. 162 en peswara n°. 88—90 over de wijzigingen door ons bestuur in de regelingen voor het erfrecht gebracht, voornamelijk wegens het vervallen 18 A. 1918. van het recht der vorsten om te beschikken over-weduwen, die gansch alleen of alleen met dochters achterblijven. Deze regeling van 1900 is later m. m. ook op de andere Balische landschappen toegepast Vierde afdeehng. p.' 206—251. Beheer, verhandeling, diefstal en slachten van vee. Vijfde afdeehng. p. 252—289. DivW delicten en huishoudelijke regelingen. Op p. 255—258 en peswara 118—122 belangrijke gegevens over de betoovering (ndèsti, nengenin en ngléjakin) als delict en over de beteekenis dezer woorden. Op p. 258—259 en peswara 123 over de afzondering van melaatschen. Het geneeskundig onderzoek leerde o a dat ruim 30% der als melaatsen te boek staanden die ziekte niet had' doch aan verouderde syphihs of andere kwalen leed. Sedert 1914 is alleen Kah-gemt afzonderingsplaats in Boeleleng, thans onder medewerking van het Leger des Heils. Zesde afdeehng. p. 290—351. Huwelijk en daarmede verwante zaken Jiierm o a. mededeelingen over de geleidehjke vervroeging van den huwehjksleeftijd, het symbolisch ófferen van de maagdom aan de goden, oudere en nieuwere huwelijksvormen, overspel en straffen tegen kasteschendmg, de speciale positie van Brahmaansche vrouwen inzake dit denct; het inkopphuwelijk, overgang tot het Mohammedanisme door huwelijk, bloedschande en verbetering van de positie der gehuwde vrouw, voor welke zelfs eene peswara buiten vreemden invloed is uitgevaardigd. ■ * 70. Bruyn Kops. G F. de, Over Bali en zijne bevolking. Baarn Hollandia-drukkerij 1918. Serie III, n°. fj Deze serie, onder den titel „Onze Koloniën" verschijnt onder redactie Van,«t" VT Sandick- Bespreking in Kol. Tijdschr. 7e J. Maart 1918 P' w ot'r!' Aardrijkskundig overzicht; p. 9—14 geschiedenis! p. 14—^ volkskarakter, godsdienst, kastenwezen; p. 22—25 rechtswezen; p. 25—29 dorps- en soebakinstelhngen; landbouw; p 29—30 woningen; p. 30—32 vermaken: hanengevechten, wajang; p. 32 taal en letterkunde; p. 33-37 lijkverbranding; p. 37 huwelijk; p 38-40 tijd 71. Adatrechtbundels. Bezorgd door de commissie voor bet adat¬ recht en uitgegeven door het Koninklijk Instituut voor de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië. XV -Bah en Lombok. 's-Gravenhage 1918. Dit deel over Bah en Lombok handelend, is besproken met de andere adatrechtbundels onder C n°. 158. 72. I Goesti Poetoe Djlantik. Wetboek „Agama" in het Hoog- Bahsch en Maleisch vertaald. Herzien en /erbeterd door u ' ••" ,n7o S™wartz, oud-assistent-resident. Batavia, Landskenj, 1918. 89 blz. Zt V/ C n°- 70" °P de blz- «nk» Balisch in Lat. karakter, rechts Maleisch in Lat. karakter, zoodat deze uitgave 205 blz telt tegen de le druk 100. Er zijn nu verschillende uitspraakteekens aangebracht en enkele woorden zijn gewijzigd. Van belang zijn de omschrijvingen van den heer Schwartz van eenige rechtstermen, daar de tegenwoordig op Bali gangbare beteekenis daarvan blijkt. De behan delde onderwerpen zijn nu ook in 379 artikelen ingedeeld; het door 19 A. 1918. Jonker niet vertaalde aanhechtsel begint hier bij nr. 272. In dit nieuwe deel vindt men de aanduidingen van geldstukken soe, koe, ma en pana, met de in 1000-tallen afgeronde herleiding daarvan in duiten, mede gebruikt; de Maleische tekst houdt zich alleen aan pekoe's (1000 duiten). 73 I Goesti Poetoe Djlantik. "Wetboek „Poerwa Agama", in bet Hoog-Balisch en Maleisch vertaald door . Herzien en verbeterd door H. J. E. F. Schwartz. Batavia, Landsdrukkerij, 1918. 49 blz. Ingericht als het voorgaande, 112 artt. Maakt moderner indruk dan Agama en Adigama; is althans niet identiek met [wellicht moderniseering van ?] de Poerwa Digama uit Legaat-V. d. Tuuk. Het is meer geschikt voor toepassing in het heden, kent geen verminkende straffen, wèl gematigde straffen op tooveren en het leggen van lagen door goena-goena. Zeer veel bepalingen op de verhoudingen van mannen tot vrouwen en aangaande de verschillen in rechtsbedoeling voor de verschiUende standen. Het hedendaagsche maatschappelijke leven op Bah ziet men er duidehjk in weerspiegeld, hoewel van het dorpsleven weinige, van het soebakwezen geen bepalingen spreken. Elk misdrijf heeft een afzonderlijken, meest zeer sprekenden naam, soms Oud-Javaansch, elders goed modern Balisch. De nauwkeurige definitie's en boeten-tarifeering geven aan rechtspraak naar dit wetboek een nog sterker schablonen-achtig karakter dan in Agama en Adigama. Talrijke bepalingen tegen onmaatschappelijke en onfatsoenlijke gedragingen. Art. 1 zegt, dat de rechters (ida sang kerta oepapati) zieh moeten gedragen naar het boek Bratasasana, en bevat hoogdravende beschouwingen over de verantwoordelijkheid en positie van rechters en vorsten en ambtenaren, welke onheilen afwenden en de boozen weerhouden gelijk Sanghyang Doergakala. Art. 2 de straffen van misdadige padanda's, volgens het bevel van Ida Batara Wisnoe ring Medangwana. Art. 3, de Ida boedjangga en djaksa's mogen onder bepaalde regelen kleinigheden voor hun levensonderhoud wegnemen, zelfs van de vorstelijke eigendommen, mits zij gedachtig zijn aan de Widi-sastra. Art. 4 verbiedt rechtszaken af te doen bij zonsop- en -ondergang en bij hoogsten zonnestand. Als tri-poeroesa genoemd: saksi, lekita (in de Mal. vertaling: soerat ketrangan jang sah) en boekti (in Mal. vert.: penghasilan jang sah). Zie ook art. 31. Art. 10 stelt op dooden door vergiftiging 20 pekoe boete, plus de pangili sawa (in de Mal vertaling als betaling der onkosten van de lijkfeesten voorgesteld ep. op 8 pekoe gesteld, idem in art. 53). In art. 13 wordt op vernieling van vijvers, tuinen, soebaktempels en bruggen 20 pekoe gesteld; bij betrapping op heeterdaad en bij nacht mag de schuldige zelfs doodgeslagen worden; anders 40 pekoe + schadevergoeding. Art. 18: wie wil bidden of ,,jadnja" en verhindering krijgt, die tot uitstel leidt, is niet strafbaar als Sanghyang Tri-poeroesa (Mal. vert.: Brahma, Wisnoe en Iswara [Crwa,]) nog niet zijn voorgebracht (kalinggihang, Mal. ditachtakan), want genoemde Sanghyang Tri-antaka hebben grooter macht om de handeling te doen falen. Art. 29. Het wegnemen of ten onrechte plaatsen van verbodsteekens gestraft met 4 pekoe. In art. 31 worden saksi, lekita en boekti genoemd als bewijsmiddelen i.z. schuldvorderingen (vgl. art. 4) en genoemd tri-premana. Art. 34 geeft 20 vormen en namen van gewelddadige schaking; straf 40 pekoe. Art. 37 Wie een schuldenaar maant op Rebo Kliwon Galoengan verhest zijn aanspraak op het geld; art. 38 evenzoo wie iemands haan als pand neemt. Art. 41—49 bevatten straf- 20 A. 1918. feu tegen allerlei krakeel en vechtpartijen; art. 55—58, 60 en 61 tegen gebrek aan decorum voor 't gerecht. Art. 59: wie den eed niet durft af te leggen, verliest de zaak, en betaalt bovendien 8 pekoe als pandegdeg oerip. [bet.; om het leven te behouden; het bedrag van 8 pekoe komt elders voor als pangili sawa]. Art. 63 en 64 over getuigen. De goede getuigen beërven den hemel en worden geprezen door Ida Batara Darma; de leugenachtige zijn gevloekt, omkronkeld door 1000 slangen en gestraft door Ida Batara Broena tot 100 reïncarnatie's toe. Art. 66, een tarief voor boeten wegens geldelijke benadeeling naar de kasten verschillend van 5—40 pekoe; 'n Brahmaan tegenover een Soedra behoeft echter slechts het goed terug te geven en 250 duiten „schaamtegeld" te betalen. Art. 68 straft valsehe beschuldiging van tooveren of vergiftigen even zwaar als het feit zelf. Art. 69 een pandeling kan niet procedeeren tegen zijn heer, maar dient zijn schuld te betalen. Art. 70 Als iemand goena-goona begraaft en de getroffene wordt er ziek van,' wordt de schuldige gevangen; bij herhaling kan hij gedood worden; ten derden male moet hij gedood worden en nagejaagd bij vlucht, dit heet angge.lo. Art. 76 bij menschenroof (ngiwat) kan vrouw of kind van den slavenverkooper als pand worden genomen, dit heet angoeroegi loewang (een kuil opvullen). Art. 84, 85. Alleen kasteleden mogen eene maagd-pandelinge tot den bijslaap dwingen; haar schuld is daardoor af gelost (angremek sanda = pand verbrijzelen). Art. 86 (en andere) stellen uitdrukkelijk vast dat schaamtegeld (patoekoep-wirang) aan de beschaamd gemaakte toekomt. De volgende artt. hebben betrekking op vrouwenperkara's^ veediefstal, roof, heling en doodslag. Art. 101 bepaalt dat bij echtscheiding op verzoek des mans deze de vrouw lls van den boedel krijgt, id. op verzoek der vrouw krijgt deze niets mee. 74. Idem. Wetboek „Koetara Agama" in bet Hoog-Balisch en Maleisch, vertaald door . Herzien en verbeterd door H. J. E. P. Schwartz. Batavia, Landsdrukkerij 1918. 89 blz. Inrichting en karakter als het voorgaande. 181 artt. Staat iets verder dan n°. 73 van de practijk der hedendaagsche rechtspraak. In Legaat-V. d. Tuuk geen wetboek onder dezen titel; in de Leidsche Univ. Bibl. fragmenten van een Kuntaragama. Hierin zoo mogehjk nog meer dehcten inzake ongepast gedrag jegens vrouwen en verantwoordelijkheid voor gasten, vee, kinderen en bedienden, alsmede omtrent rentebedingen, schuldverjaring. Art. 1 haalt het boek Loka-joekti aan, waar de slechte menschen worden vergeleken met vliegen, die op open wonden, met kraaien, die op lijken azen; de fouten van anderen zien zij gauw, maar de olifant naast hen niet. Art. 13 en 14 Ciwa- en Boeddha-priesters (Ida sang dwidja resi siwa-boedda), al zijn zij nog zoo ijverig in 't mapoedja, worden afgezet als zij de Batara's niet dienen en kwaad doen en moeten met brandnetels worden gegeeseld; op valsehe beschuldiging van priesters staat echter 150 resp. 80 pekoe. Art. 24 geeft een tarief van vergoedingen voor gestolen dieren; hierbij de warak en de senoek genoemd [neushoorn en tapir komen op Bah niet voor]. De boete is eenige malen de wettelijke waarde, 'n Mensch kort 20 000; boete op menschenroof 40 000 (idem art. 140). Art. 25 verbreking van trouwbeloften brengt verhes van het verlovingspand mee; bedenkt hij zich echter, dan betaalt hij het dubbele t daarvan (het geneesmiddel voor het doen afspringen van de trouwplechtigheid). Art. 32 stelt abnormaal zware straffen op diefstal van me- 21 A. 1918. talen en kostbare weefsels: bij 'n waarde van meer dan 100 duiten de doodstraf, van 50—100 d. het afkappen der handen, subs. 20 pekoe + het dubbele der waarde; minder dan 50 d. boete van 11 maal de waarde. Art. 33 en 36 stellen onkuische blikken of scherts strafbaar,' art. 34 id. gebrek aan eerbiedige kuischheid bij een vrouwenlijk. Art. 40: schuldenaars met zachtheid en beleefdheid aan te manen, id. art. 77; art. 41, ■ 42, e.a. erkennen de bevoegdheid om vrouw of dochter in pand te geven en beschermen die pandelingen. Art. 49 zware misdrijven genoemd waarbij de ontvluchte en nagejaagde misdadiger mag worden gedood. Als hij levend bij den vorst wordt gebracht mag deze met hem doen wat hij wil, ook zware boeten (tot 160 pekoe) opleggen. Art. 53 Erfgenamen zijn niet aansprakelijk voor schulden van erflater wegens: dobbelen, geld voor drank (toewak), voor snoeperij, restant bruidschat en restant boete. Art. 54 stelt boete op 't ksétra op andermans grond (De Mal. vert. noemt het: membikin koeboeran). Art. 58 is merkwaardig: het kind eener slavin (rowang loeh), die nog de minnares is van haar heer, bij 'n slaaf van 'n ander is het eigendom van haar heer (bantening pitara, offer der voorouders). Als in zulk een geval de slavin sterft door abortus provocatus moet die slaaf de waarde der vrouw vergoeden. Art. 71. Een vrouw betaalt slechts '/2 der boete van een man; ook al doodt zij iemand van haar stand, zelfs al ware dit een man. In dit geval betaalt zij ook geen pangili-sawa (weer als kosten lijkfeest vertaald). Art. 77 als art. 40. De geduldige schuldenaar wordt geprezen door Batara Dané Swara. In art. 84 en 172 komt een andere eed voor, nl. de zuiveringseed (tjorin pakakirab, kirab = van zich afschudden, lett. en fig.), ingeval iemand onder verdachte omstandigheden (aan de grens, op een eenzame plaats) een stuk vee kocht. In de Mal. vertal. deze eed genoemd: soempah dari pemerintah. Art. 96 regelen over aangenomen kinderen, door zich zelf of de ouders losgekocht. Als het kind is aangenomen onder getuige van den bandésa en onder het aanrichten van een feest voor de desa of de wijk kan het nog ingelost worden voor 8 pekoe, maar als het 10 jaar (tiban) oud is en zelf bij de adoptiefouders wil bhjven kan het niet worden teruggeëischt door den eigen vader. Art. 98 Als iemand zich niet in de désa-regeling wil schikken (atinggal kadang, zijn maagschap verlaten) verbeurt hij erf en huis en 40 pekoe boete. Ook art. 99 (en 127 en 164 zie beneden) spreken van de dorpsmaatschappij. Diefstal van eigendom van sekaa zwaar gestraft. Art. 100. Als een maagd zich bij een man van hooger kaste „aanmeldt" mag deze haar beslapen tegen 8 pekoe en 2 pekoe „schaamtegeld" aan haar ouders; dit heet „bantening déwa" [offeren aan déwa; herinnering aan 'n maagdelijkheidsoffer ?] Art. 101, een zelfde geval als de vrouw van denzelfden stand is wordt geregeld door betaling van 20 pekoe koopsom en de ouders kunnen bij ingenomenheid met het geval hun dochter iets meegeven; dit heet: satimbangwerat (even zwaar). Art. 102, idem en de man is van lager stand [kasteschending dus]; bij tegenstand van de ouders scheidt de vorst hen en doet den man dooden subs. 80 pekoe boete. Willen haar ouders den schoonzoon aannemen, dan betaalt deze 40 pekoe koopsom en 8 pekoe schaamtegeld aan de ouders. Zulk eene vrouw heet koela kèli (afgedreven kaste). Art. 103 bepaalt dat bij echtscheiding naar beider wensch de vrouw 1/3 van den boedel krijgt. Art. 124—126 over de procedure; de rechter behoort buiten de zitting te zwijgen. Art. 127 een door dorpshoofd of penggawa niet voorgebrachte zaak kan nog tot 8 jaar na het plegen van 't feit op klacht van den benadeelde voor het gerecht worden gebracht. Art. 132 als een zaak eenmaal is voorgebracht kan die niet meer in der minne worden geschikt. Art. 145—147 regels voor getuigen. Art. 150 22 A. 1918. Wie 'n amoekmaker neerslaat heeft reeht op hetgeen deze aan het lijf draagt. Art. 159 De zware misdrijven, waarbij zelfs leden der kasten kunnen worden gedood, zelfs een leeraar (ida nabé) door zijn leerling (sisija). Art. 160 Leden der kasten mogen gemeenschap oefenen met maagden-pandelmgen, mits met dezer toestemming (angremek manik, 'n juweel verbrijzelen); de pandelinge is dan vrij (de geldschuld wordt koopsom). Als zij niet wil en vlucht is de schuld ook vervallen. Art. 161 de vorst, die zich het schaamtegeld toeeigent, dat aan den beleedigden man (echtgenoot, verloofde) toekomt, staat schuldig. Art. 162 Zeven gevallen van lokika (indirecte bewijzen, uit aanwijzingen). Art. 163 noemt dezelfde volgorde van gezagskracht der wetboeken als de Adigama (A n°. 52,) en zegt: Agama is afkomstig van Widi, Adigama van Badja-niti; de Déwagama van Nawa-natya. Boven de Agama staat de Oebaja (volgens de Balische verklaring: de vorstenedicten; Mal. vertaling: de wetten, oendang 2); boven de Oebaja de Satma (Bal. verkL het welbehagen van den Vorst, Mal. vert. „kahendak radja"); boven de Satma de Widi (Bal. verkl. ,,titah"; Mal. vert. „kodrat Allah"). * „Aldus naar het inzicht der deskundigen." Art. 164 geeft als leiddraad bij de behandeling van rechtszaken da tjatoer-dresta: 1 de reputatie der betrokkenen. 2 de oude instellingen. 3 de oude désa-regelingen. 4 de inhoud der wetboeken. [Merkwaardig]. Art. 166 en 180 verbieden het houden van rechtszittingen op nieuwe maan en op den 6en, 8en, 14en en 15en der afnemende maan. Batara Manoe zegt dat dit veroorzaakt op nieuwe maan en 1 panglong dat het gedrag der onderdanen als zoodanig er door verslechtert; op 8 panglong wordt het leven van klijan's, penggawa's en vorst er door verkort; op 14 p. vernietigt het de orde iu het rijk; op 15 p. veroorzaakt het groote droogte en onheil. Art. 77 straft het toepassen van goena-goena om man of vrouw te verleiden. Art. 178 veroordeelt den schuldige, die het erf van een ander „inklemde" (apit); als de ingeklemde bewoner er lang ziek door wordt betaalt hij 20 pekoe boete en 1700 duiten om medicijn te koopen; sterft hij, dan 40 pekoe en 8 pekoe pangilisawa. Art. 179 straft hem, die Zonder verlof lijkpléchtigheden houdt of wijwater toedient voor het lijk van een misdadiger. Het alot-artikel 181 zegt, dat men bij zijn eerste ja of neen moet blijven. Wie telkens anders verklaart is als de schildpad, die beurtelings den kop intrekt en uitsteekt; hij wordt ter helle getrokken als hij meent de hemelsche zaligheid te gewinnen. 75. Idem. Artikelen 194 tot met 248 van het Reglement op het rechtswezen in de residentie Bali en Lombok, op last van den resident van dat gewest in het Hoog-Balisch, overgezet door . Herzien en verbeterd door H. J. E. F. Schwartz. Batavia, Landsdrukkerij 1918. In Balisch karakter, 32 blz. 23 B. ARTIKELEN OVER BALI EN LOMBOK UIT TIJDSCHRIFTEN EN ANDERE PERIODIEKEN. B. 1779—1812. 1. Iperen. Josua van, Beschrijving van eenen witten Neger van het eiland Bali. Vh. B. Gr. dl. I, 1779, p. 307—332 (van den lei1 druk). Hierbij de noot op p. 244 van Ibid. II, 1780. Deze witte neger was een albino, de slaaf Soedami van Tabanan, juist van Bali te Batavia aangekomen, die tevoren bij een der landsgrooten van Bali in dienst was geweest. Zie omtrent de albino's speciaal van Bali Wilken's art. „Albino's in den Ind. Arch." in B'. Ind. Inst. Ve volgr. Dl. V (Dl. XXXIX), 1890, p. 105—120; in Verspr. geschr., IV p. 267; speciaal p. 273 over Bali. 2. Wurmb. F. Baron von, Kitip, een klein en simeetrisch wan¬ schapen mensch. Vh. B. Gr. dl. III, 1781, p. 339—344. Overgenomen in Nieuwe Vaderl. Bibl. van Wetenschap, Kunst en Smaak, Amsterdam, VI 1802, 2e St. p. 250. Schr. was de eerste secretaris van het in 1778 te Batavia opgerichte Batav. Gen. voor K. en W. Kitip was een Balièr te Batavia, geboren in 1740 te Squoati [Soekawati ?]. Hij gelooft namentlijk, dat hem deeze onthouding [van gemeenschap met eene vrouw] in het toekomende Lee ven de volmaakte Menschengedaante zal verwerven, in steede dat hem de genieting der Geslachtsvreugden, ook noch aan de overzijde van het Graf, een wanschapen Dwerg zoude doen blijven . . . ." Kitip verhaalde ook dat zijne moeder hem bij zijne geboorte uit schaamte had willen dooden, doch hem onkwetsbaar bevond. 3. Extract of a Letter from Banyü Wangi dated the 31st. January. Supplement to the Java G-overnment Grazette 29 Febr. 1812. Overgenomen in Ind. Magazijn, uitgegeven door E. de Waal, le Twaalftal, 1844 p. 240—242. Dit uittreksel is opgenomen in het eerste nommer dezer ofhcieele courant, opvolgster der Bataviasche Courant. De inhoud is vol onjuistheden. Aan 't slot pleit de briefschrijver voor landverhuizing van Bah naar het ontvolkte Banjoewangi. 24 B. 1816—1820. 4. Hongersnood op Balie. Bataviasche Courant van 26 October 1816. Overgenomen in Ind. Magazijn, 2e Twaalftal nrs. 1 & 2, 1845 p. 1. Deze hongersnood was een gevolg van de- uitbarsting van de Tambora op Soembawa in 1815. (Zie de berichten over deze uitbarsting onder C n°. 10). „In zulk een maat wordt thans die verschrikkelijke plaag op het eiland Bahe gevoeld, dat de overblijvenden te zwak en te weinig in getal zijn om aan de dagelijks stervende slagtoffere de eer der begrafenis te' bewijzen." 5. Crawfurd. Esq. John, On the existence of the Hindu religion in the island of Bali. Asiatick Besearches or Transactions • of the Society instituted in Bengal, for inquiring into the History and Antiquities, the Arts, Sciences and Literature of Asia, vol. XIII, Calcutta 1820, p. 128-170 >). Zie ook Crawfurd's C n». 12, Tome II p. 236—258, Religion of Bah, en de vertaling daarvan, m p. 252—271 Eeredienst op Bah. Deze mededeelingen verkreeg Crawfurd tijdens zijn korte verblijf te Boeleleng in 1814 van den ouderen vorst aldaar, met het Maleisch als middel van gedachtenwisseling, en van Brahmanen. Hoewel zijn opstel vele onjuistheden bevat en veel vragen onopgelost laat hebben wij hier toch het eerste samenhangende relaas over het Balische Hindoeïsme, dat door Crawfurd telkens met dat van Voor-Indië wordt vergeleken. p. 129 godsdienstige verdraagzaamheid op Bali; verschil tusschen den godsdienst der Brahmanen en de door deze onderwezenen en die van het volk; gering aantal Buddhisten, alleen in enkele dorpen van Karangasem; p. 130 het Brahmanen verhaal, volgens hetwelk de priesterkaste voortkwam uit Brahma's mond (wijsheid), de Satriya's uit zijn borst (kracht, heerschappij), de Wesja's uit'zijn buik (voeding van het land, arbeid) en de Soedra's uit zijn voeten (gehoorzaamheid, dienstbaarheid); p. 130 kastenwezen; p. 131 de tjandala's als onreinen, wonend aan de buitenranden der dorpen, pottenbakkers, blauwvorvers, handelaars in huiden, stokers en verkoopers van sterken drank; p. 132 de Balische Hindoe's minder scrupuleus in zake voedselvoorschriften en ascetische eischen; beweren dat het inheemsche rund van Bah niet valt onder de heilige runderen, omdat het geen bult heeft; de lagere klassen eten zelfs zijn vleesch wel, evenals karbouwenvleesch en vooral varkensvleesch; p. 133 de Brahmanen volgen een streng vegetarisch dieet, eten soms alleen wortels en vruchten, gebruiken geen melk; op Bah geen "fakirs en bedelmonniken, geen excessen van ascese, van reinheidsbegrippen; alleen de Brahmanen eten niet met anderen samen; p. 134 geen kasteinsignes, zelfs geen Brahmanensnoer; p. 135 weduwenverbranding, bij Brahmaansche vrouwen nooit, bij Soedravrouwen zelden; groot getal satiya's en beia's; bij verbranding van den vorigen radja van Boeleleng zelfs 74; een jaar tevoren op Lombok 20; dwang wordt niet uitgeoefend, mede volgens getuigenis van Mohammedanen aldaar. Een vorst van Karangasem had kort tevoren op zijn sterfbed verboden, 1) }—XII> 1806—1818, van dit tijdschrift verschenen te Londen; dl. XIII—XXI 1820—1826, (waarna de uitgave gestaakt werd) te Calcutta. Deze laatste deelen zijn in Nederland moeiehjk te raadplegen; voorzoover ik kon nagaan zijn zij in geen andere bibliotheek dan die van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (Trippenhuis Kloveniersburgwal, Amsterdam) te raadplegen. 25 B.. 1828. dat vrouwen zich bij zijn hjk zouden opofferen: p. 137 volgens de Baliërs is de lijkverbranding een offer aan Brahma; Cr. zag geen beelden van Hindoe-godheden; p. 138 in tegenstelling met de practijk in VoorIndië beoefenen de Brahmanen de geheele rechtspraak; p. 139 het volk vereert in zijn tempels alleen plaatselijke goden; p. 140 over de Galoengan en de Koeningan [geheel onjuist] ; p. 142 waarom de Baliërs geen Mohammedanen zijn geworden, vermoedelijk wegens een massale instrooming van vervolgde en dus aan den Islam vijandige Hindoe's van Java (volgens een noot had Java in Crawfurds tijd ruim 4 milhoen zielen); p. 143 alleen de vorst van Karangasem een Wesja; alle andere vorsten Ksatrya's; voor eenige jaren was een prins van Karangasem op Soembawa tot den Islam bekeerd en deswege verbannen; na een Mekka-tocht kwam hij om bij een schipbreuk op de kust van Ceylon; de Mohammedanen vereeren hem als martelaar. Mohammedanen bekleeden zelfs vertrouwensposten aan de hoven; de vorsten sporen hen zelfs tot meer trouw aan hun godsdienstplichten aan, vooral een der vorsten op Lombok; p. 144 over het Kawi en zijne verhouding tot de volkstaal; p. 145 over Kawi-prosodie; 12 metra bij name genoemd; p. 146 als godsdienstige en wetboeken noemen de Brahmana's hem: Agama, Adigama, Purwadigama, Savasamuschayagama, Kutaramanawa, Déwagama, Maiswari, Tatwa, Wiya-warahi, Dusta-kalabaya, Slokantaragama, Satmagama en Gamiyagamana '); p. 147 andere religieuse boeken zouden verloren geraakt zijn *), noch op Java, noch op Bali een spoor van de Veda's gevonden; p. 148 v. v. over jaartelling, chronologie, rechtsbegrippen, het binnendringen van het Hindoeïsme op Java en Bah [hierin onjuistheden]; p. 161 Notes; p. 162 Crawfurd dankt aan den Soemenepschen prins Nata Nagara transscriptie en verklaring van het deel der Brata Yoeda p. 162—165; de familie van Nata Nagara beoefende sedert 80 jaren het Kawi; de eerste beoefenaar onder hen was daarin onderwezen door een Balisch vluchteling. Het bedoelde en in het Engelsch vertaalde stuk beschrijft een nachtelijken strijd tusschen Karna en Gatotkatja. Zie over den in 1868 overleden Crawfurd T. N. I. 3e serie, 2e jaarg. 1868, n p. 157—161. 6. Balie-Badong. Javasche Courant van 3 Juli 1828 n°. 79. Overgenomen in Ind. Magazijn, 2de Twaalftal, Nrs. 9 & 10, 1845, p. 78—88. Mededeelingen die ons door eenen zeer verdienstelijken Inlander zijn gesuppediteerd." De Javasche Courant heette tot 1828 Bataviasche Courant. Ie Hst. Gewoonten en manieren der Koningen van het land. 2e Hst. Omtrent de erfenis van Gusti Gedee Moerah Pamatjoetan, die door zijn zoon, de tegenwoordige Gusti Moerah Madie Pamatjoetan is opgevolgd, en de reden zijner grootheid. 3e Hst. Omtrent hunne onderlinge huwehjken. 4e Hst. Omtrent Bahe Menghoei. 5de Hst. Omtrent de gewoonten der Balineezen, en hoedanig zij vreemdelingen, welke uit andere Landen in de hunne komen, behandelen. [Men moet zich onder de bevelen en de bescherming van een koning stellen; dan is men verzekerd zich door geschenken of het afstaan van zijn handels- 1) In History of Java, 2e uitg. I p. 438 noemt Raffles deze zelfde pas ontdekte boeken, doch de spelling der namen verschilt; deels is hierbij aan drukfouten te denken. Zie onder C n°. 11. 2) Volgens Friederich. B n°. 49 p. 15, noot, waren de ontbrekende werken voornamelijk de 10 Parva's van het Mahabarata, welke de geraadpleegde Brahmanen zoo noode misten. Friederich kon ben die gedeeltelijk verschaffen. 26 B. 1832. waar tegen lagen prijs, welwillendheid te kunnen koopen. De Baliërs worden hier als inhalig voorgesteld]. 6e Hst. Omtrent de godsdienstige gewoonten der Bahneezen bij het overlijden van een gehuwd man, hetwelk zij Sitia (getrouwheid) noemen, welke gewoonten zij van eene der Godsdienstige gewoonten van Java, welke tijdens het Koningrijk Madja-Pahit bestond, hebben aangenomen Het is aan de vrouw opgelegd haren man in den dood te volgen, door zich in het vuur te werpen, waarin de overblijfselen van den overledene verbrand worden; echter de man mag zijne vrouw niet op die wijze in den dood volgen.' De moeder mag haren zoon en de dienstmaagd haren heer, doch geene moeder mag hare dochter, geen zoon zijne moeder, geen knecht zijnen meester of meesteresse in den dood volgen (Bela)" . . . Verder de mededeehng, dat bij overlijden van een vorst alle vrouwen en bijzitten moeten masatia. Verderop wordt op deze bewering iets afgedongen en haar treurig lot geschilderd als zij het niet doen, vooral treurig als zij later gemeenschap hebben met een anderen man. 7de Hst. Hoedanig de Bahneezen met het lijk hunner Koningen handelen. [Het lijk wordt dikwijls twee jaren in het paleis bewaard]. 8e Hst. Hoedanig met de overbhjfselen van het verbrande lijk des konings wordt gehandeld. 7. Medhurst. Dr. W. H. en Tomlin. Verslag van het eiland Bali, doch meer bepaaldelijk van het vorstendom BaliBaliling. Vaderlandsche Letteroefeningen 1832, II, Mengelingen p. 493-499; 536-543; 648-655; en 1833, II, Mengelingen' p. 347-355; 398-406. ë ' Dit verslag is eene vertaling van „Short account of the Island of Baly" uit het „Journal of a Tour along the Coast of Java and Baly &c", gedrukt in 1830 op de zendelingspers te Singapore ten dienste van dé Christelijke Vereeniging tot' uitbreiding van de weldaden der opvoeding en de kennis van het Christendom teSingapore en in de andere gedeelten van den Maleisehen Archipel. Verder is het Short Account > overgenomen in de Singapore Chronicle van Juni 1837 en door Moor in zijn C n°. 18. Van Hoëvell pubhceerde deze aantt. in B n°. 68, vermoedelijk zonder het bestaan der vroegere publicaties te kennen. Over den zendeling-sinoloog Medhurst zie men o.a. I. G. 1912 II p. 905. Medhurst en zijn ambtgenoot Tomlin deden in 1829 een 'reis over Java en Bali om verkenningen te doen voor het invoeren der zending *). I Het medegedeelde omtrent Bah is voor dien tijd belangrijk. V. Lett. 1832, II p. 493 v.v Staatkundige mededeelingen en bevolkingssterktei geschiedenis; p. 536 v. Inkomsten var. den vorst, volkskarakter, opium' gebruik, bedrijven, handel, vreemdelingen op Bali, kleeding, reizen, het lot der vrouwen, laag zedehjk peil der bevolking; p. 648 v v' Wenschelijkheid verbeteringen aan te brengen in het bestuur, ziekten en sterfte, slavernij, slavenhandel, ook die gedreven door Europeanen (volgens schr. zelfs door het Indische Gouvernement ten dienste der recruteering van het leger), mogelijkheid van vestiging van Europeanen, onbeschoftheid en verraderlijkheid der Baliërs tegenover deze. V. L. 1833, II p. 347 v.v. Gevaren, die den zendeling zouden bedreigen; alleen door den zendeling-geneesheer zou mogehjk succes zijn te 1) Onder Nederlanders werd Medhurst destijds gewantrouwd; men meende dat zijn verging der b" ™* het °<* °* «». eventueel 27 1834—1835. behalen; over godsdienst, beelden, tempels, offers, gebeden, litanieën; het verbranden der weduwen; de nijverheid; p. 398 v.v. Vischvangst, scheepvaart en handel, zeer lage prijzen der levensmiddelen; munten, taal, landbouw, veeteelt; verhalen over de gevolgen der uitbarsting van de Tambora in 1815 en van de geweldige aardbeving met moddervloeden in Boeleleng in 1817 J) waarbij meer dan 1000 menschen zouden zijn omgekomen; nog eenige bijgeloovige gebruiken. Tomlin. Het eiland Bali. Algemeen letterlievend maandschrift XVIII, 1834, Mengelwerk, p. 359—361. ■ Volgens mededeelingen van Tomlin (zie hierboven n°. 7) in het Magazin für die neueste Geschichte der Evangehschen Missions- und Bibelgeselschaften, van dat jaar. Onbeduidend. B***, T. d. Verslag nopens het eiland Bali, de Vorsten, hunne geaardheid en betrekkingen, den handel, de culture, de bevolking, hare zeden en gewoonten, godsdiensten en andere bijzonderheden. De Oosterling. Tijdschrift van Oost-Indië. I, 1835, p. 158-236. Dit verslag is geschreven door H. A. van den Broek zelf, die door de Commissarissen-Generaal bij opdracht van 15 Oct. 1817 in 1817—'18 naar Bali werd gezonden als commissaris, met den heer Roos als adjunct-commissaris en een detachement van 20 mihtairen onder den luitenant Lotze als eerewacht en tot persoonlijke beveiliging. Het doel der zending was eene eventueele Engelsche vestiging op Bah te voorkomen eh om onderhandelingen aan te knoopen met de ver| schillende vorsten en voorloopige contracten met deze af te sluiten. Over de zending van Van den Broek zie men ook terloops Van HoëvellinBn0. 14, p. 181, 192, 200 en 201; verder C n°. 86, p. CLXXTV —CLXXVIII en p. 220 en meer uitvoerig Van der Kemp, in B n°. 293. Het verhaal bevat vele mededeelingen, die bewijzen hoe onbekend Bali voor honderd jaren nog was en hoe weinig de commissaris had kunnen zien en informeeren. Op p. 162 het niet voldoende bewezen verslag van den roofmoord op een.Engelsch scheepskapitein door den aanzienlijken Chineeschen pachter Rompang te Oedjoeng, met medeplichtigheid van den vorst van Karangasem. Verspreid komen mededeelingen voor over de economische gevolgen van de afschaffing • van den slavenhandel, over de hongershooden; op p. 171 over beweerde vondsten van tin op Bali en de relaties met handelaars van Ceram; p. 183 over de gevolgen der Tambora-uitbarsting, waardoor 2/3 der bevolking van Lombok zou zijn omgekomen en er nu nog maar 20 a 25000 zielen op dat eiland zouden zijn overgebleven; p. 167 de massale moord der Boegineezen te Loloan; p. 187 hjkplechtigheden voor vorsten; p. 222 v. v. over de weermacht en het oorlogvoeren; p. 229 algemeene poli. tieke beschouwingen; p. 233 over de slechte behandeling en de beleeI digingen, die de commissaris van de vorsten, maar ook van het volk, [ had te verduren. 1) Leeg: 1815. Zie onder B n°. 26 en 157. 28 B. 1839—1845. 10. Lombok. Beschrijving van het eiland Lombok T. N. I. 2e j. 2« dl. 1839, p. 659—662. Weinig belangrijk. Men vindt medegedeeld dat voor ongeveer 80 jaar (dus ± A. D. 1759) Lombok door de Baliërs is veroverd en dat deze er nu twee rijken beheerschen, Mataram en Karangasem. Als bevolkingscijfers zijn opgegeven 8000 Baliërs en 170000 Sasaks. „De Balineezen zijn Budhisten". Havens aan de Oostzijde zijn Bali, Soboagi en Pitju; van Lombok komt het beste katoen uit den healen Archipel; de rijstuitvoer bedraagt 12000 ton per jaar. Te Ampenan zijn meer dan 100 Boegineesphe en 12 Chineesche handelaren gevestigd. 11. Vijandigheid van Karangasem. Kronijk van Nederlandsen- Indië. 1821. T. N. I. 4e j. le dl. 1842, p. 50—51. De koloniale kanonneerboot n°. 9 werd door de muitende bemanning afgeloopen, die 3 Europeanen vermoordde en de boot naar Boeleleng bracht. De radja aldaar wees hen af op grond van zijn contract; die van Karangasem heulde met de muiters, richtte de boot in als pleiziervaartuig en gaf het schip pas schoorvoetend terug op vordering van den tot dat doel uitgezonden commandant der koloniale brik Jacoba Elisabeth. 12. Carnbee. P. Melvill van, Oppervlakte van Bali en Lombock. T. N. I. 5e j. 2e dl. 1843, p. 335. In een tabel wordt opgegeven Bah 105 G. M. 2 of 58 M. M. 2; Lombok 103 G. M 2 of 57 M. M. 2. 13. Idem. Hoogte van bergen. T. N. I. 6e j. 1" dl. 1844, p. 541. In een lange tabel vindt men voor de piek van Bali 11000 Rijnlandsche voet, met aanduiding der ligging en bericht over eene uitbarsting in 1808 en eene in 1815 (tegehjk met de Tambora). De piek van Lombok 10800? R. voet, met ligging; de Tambora 7000? R. voet met bericht over de uitbarsting. Ibid. 4e dl. 1844 p. 51 corrigeert schr. deze opgaven naar waarnemingen van den adelborst le kl. P. Koning: Piek van Bah 10996 Rijnl. voet; Piek van Lombok 12000 Rijnl. voet; Tambora 8737 R. voet. 11. Hoëvell. Dr. W. R. van. Eenige mededeelingen omtrent het eiland Bali van Abdullah bin Mohamad el Mazrie; met eene Nederduitsche vertaling en aanteekeningen. T. N. I. 7° j. 2" deel, 1845, p. 139—201. Met kaart van Bali en Lombok, afkomstig van Huskns Koopman (1844). Van Mr. J. H. Tobias ontving V. H. het Maleische handschrift in Arabisch karakter, door genoemden Abdullah, een Palembanger van Egyptische afkomst, geschreven. Van 1820—'27 moet hij den bekenden Pangeran Said Hasan (vgl. B n°. 27), die verscheidene malen door het Gouvernement in commissie naar'Bali werd gezonden in het belang der werving, alsmede naar Siam, als schrijver hebben vergezeld. Hij had lust tot wetenschappelijk onderzoek en stelde zijne bevindingen te boek in een waarschijnlijk verloren geraakt handschrift, waarvan het behandelde manuscript een uittreksel schijnt te zijn. In het historische gedeelte heeft de inhoud het gewone legendarische karakter der Inland- 29 B. 1845. sehe gescMedschrijving; de mededeelingen in het actueele deel verdienen geloof. p. 139—142 inleiding; p. 142—159 Maleische tekst; p. 160—180 vertaling; p. 181—199 aanteekeningen. p. 160 en aant. 2. De overlevering, de kasten verdeeling en de weduwenverbranding zouden, in tegenstelling met het gevoelen van Raffles en Crawfurd, pleiten voor rechtstreeksche betrekkingen tusschen Bah en Indië (het land Kosta) vóór eene Javaahsche kolonie zich op Bah vestigde. Aant. 3. De Hindoe's zouden met behulp van Javanen de oorspronkelijke vorsten hebben bestreden en een Javaan tot de vorstelijke waardigheid hebben verheven, p.162 legende omtrent het ontstaan der kasten op Bali; Mengwi zou het eerste Hindoerijk zijn geweest; p. 163 v. v. en aant. 4, vestiging van den vorstenzetel te Gèlgèl na eene Javaansche invasie; p. 166 v. v. legende omtrent het ontstaan van onderdeelen van kasten; aldaar en aant. 7, volgens de legende en mededeelingen van Balische gezanten aan Van Hoëvell en van Sjerif Hamid zou tegenwoordig nog de vorst van Kloengkoeng gedwongen zijn zijne zuster te huwen, om het bloed zuiver te houden; p. 169 v. v., omtrent vorstengeslachten op Bali en het gebruik van het blaasroer; p. 171 en aant. 8 legende van de komst van Adji Saka als hervormer op Bah; invoerder van de hjkverbranding en van het geloof aan eene zevenmahge reïncarnatie; p. 171, 172 en aant. 9. Zeer belangwekkend verhaal (afwijkend van de voorstelling aan Crawfurd medegedeeld) omtrent den oorsprong der kasten en onderkasten en der tjandela's; p. 172 v. v. de nieuwere kroniek der Balische vorsten; een verhaal vol van oorlogen, moorden en bloedschande; op p. 176 en 177 wordt van een oorlog van den vorst van Boeleleng met de Boegineezen van Boeleleng te Karangasem gesproken. De opgaven omtrent de aantallen strijders in de 8 rijken zijn stellig overdreven. 15. Vulkanische uitbarstingen en aardbevingen. T. N. I. 7e j. l» dl. 1845, p. 30-68. In een door F. Junghuhn samengesteld chronologisch overzicht der aardbevingen en uitbarstingen van vulkanen in Ned. Indië (in vergelijkende samenstelling met elkander), waarin tevens de bronnen zijn aangewezen, vindt men vermeld: op p. 43, uitbarsting van de Karangassam op Bah in 1808; van 2—17 April 1815 de Tomboro op Soembawa ondergaat eene verschrikkelijke, het halve eiland verwoestende eruptie, waarbij 12000 menschen om het leven komen. (Het bericht van Raffles inCn". 10); op p. 47 weer eene hevige uitbarsting van deTomboro in 1825, met eene gelijktijdige aardbeving (naar Reinwardt in Vh B. G, VII). 16. Zollinger. H. Opgave der planten, gezien gedurende eenkor-t verblijf op het eiland Balie. Natuur- geneeskundig archief voor Neêrland's Indië. 2e j. 1845, p. 588-595. Aan 't slot de aant.: Hoe onvolledig deze opgave zijn moge, is zij toen meer dan voldoende om aan te toonen hoezeer de Flora van Bali met die van Java overeenkomt. 17. Plaatsbepalingen van verschillende punten beoosten Java, 'gedaan door zeeofficieren. Verhandelingen en Berigten betrekkelijk het Zeewezen en de Zeevaartkunde, verzameld door Jhr. O. A. Tindal en Jacob Swart. 5e deel. 1845 p. 640 v.v. p. 646. Hoek van Lerang (N. kust Bah) 8° 14' Z. B.; N. Eiland 30 B. 1845—1846. Lombock) 116° 2'10" O. L. en 8» l'O* Z. B.;berg Tembora 118»3'30' O.L. p. 662. Piek Lombok 8» 24'30" Z. B. en 116°30'0' O. L.; p. 654 Piek' van Lombok 116°29'30' O. L.; p. 656 Piek van Bali 8°17'0' Z. B.; p. 658 Piek Lombock 116°33'25* O. L.; p. 660 Herten-eiland (bij St. Bali) 114°36'0* O. L.; Noorder-eiland (kust Lombock) 116°6' O. L.; p. 662 Piek van Bali 115°33'30' O. L.; Noordeiland bij Lombok 116°3' 30'; Piek van Bali 115» 33'30" LO. L.; Noordeiland bij Lombok 116° 3' 30'; Piek van Lombok 116° 31'30* O. L. 18. Zollinger. H. Een uitstapje naar het eiland Balie. T. N. I. 7e j. dl. IV, 1845, p. 1—56. Verbeteringen Ibid. 8e j. dl. IV, 1846 p. 235-236. Een uitvoeriger verslag van Zollinger's latere reis naar Bali en Lombok vindt men in B n°. 48. Z. maakte een dienstreis mee met zijn vriend en landgenoot, den resident J. F. T. Mayor van Besoeki, op Zr. Ms. Bromo. Van 17—20 Mei vertoefde het gezelschap ten huize van Lange te Kotta (Badoeng). Een Baliër werd wegens een nietigen diefstal ter dood veroordeeld en gered door Lange (vgl. C n°. 63); p. 14 het boren van geweerloopen en de mooie angkloeng in de poeri van Kesiman; p. 16 de lusthof Rata; beelden uit modder of shjk gebakken. Van 21—24 Mei ging men te Karangasem aan wal;Z. informeerde zonder resultaat naar de mogelijkheid van beklimming van den G. Agoeng, doch beklom wel den G. Seraja; mededeelingen over de overeenkomst der bergstelsels van Oost-Java, Bali en Lombok. Z. deelt mede, dat tot de meevechters of meeschreeuwers in de oorlogen ook 11a 12-jarige knapen behoorden, wat bij de beoordeelingen der schattingen van de bevolkingssterkte in het oog moet worden gehouden; hij komt voor Bah tot eene schatting van 720 000 zielen. De slavernij acht Z. in deze maatschappij een betrekkelijk gelukkig verschijnsel, wijl door dit instituut het aantal j gerechtelijke moorden vermindert. „Schoone tempels hebben wij weinig of geene gezien, nimmer iets schoons, maar leelijks of belachelijks." Toch oordeelt Z. dat de Baliërs in kennis de Javanen voor zijn. De I Baliërs zijn uitmuntende landbouwers, geen handelaars of zeevaarders, wel strandroovers. Uit- en invoerartikelen; rijsthandel op China; 1 pikol rijst kostte 1,5 piaster, wat als duur gold, ossen 4 a 5 gulden zilver, 400 lekkere djeroek's een gulden. 19. Zollinger. H. Natuurkundige reis op het eiland Lombok. Natuur- en geneeskundig Archief van Neerland's Indië. 3e j. 1846 p. 597-598. Een. kort bericht aan Dr. Bleeker. Z. bereikte niet den Rindjani, ,, door hem °P 12000 voet geschat, maar wel den top van denSangkarejan, op 10000 voet geschat. Zie de uitvoerige beschrijving van de Lomboksche reis in B n". 30. 20. Eerste Bali-expeditie van 1846. Verslag van de Nederlandsche expeditie naar Balie. Met een plan van de operati&n van de Zee- en Landmagt voor Baliling op den 28 Junij 1846. •Verhandelingen en Berigten betrekkelijk het Zeewezen enz. 6e deel, 1846, p. 782—816. Ontleend aan de Staats-courant van 25 Sept. 1846, p. 783 801; daarbij het Algemeen Rapport d.d. 27 Julij 1846 van den Schout-bij-nacht E. B. van den Bosch aan den Minister van Marine, 81 B. 1846—1847. p. 801—812 en Bijlagen: Nominatieve opgave der gesneuvelden en gekwetsten a/b van Z. M. schepen en vaartuigen; Staat der Zeemagt, welke de Bali-expeditie heeft bijgewoond; Staat van veroverde goederen. Aan het slot mededeeling van de sluiting der contracten van 9 Juh 1846 met de vorsten van Boeleleng en Karangasem en van de nadere overeenkomst met den vorst van Boeleleng. Hetzelfde Rapport van den Schout-bij-nacht met- Bijlagen is ook afgedrukt in: Tijdschrift toegewijd aan het Zeewezen, onder redactie van J. C. Pilaar en J. M. Obreen, 2e Reeks, VI Medemblik 1846 p. 439 —450. 21. Hoëvell. Dr. W. R. van. Wetenschappelijke nasporingen op het eiland Bali. T. N. f. 8« j. 3° deel, 1846 p. 223—243; tweede berigt, ibid. 4e deel, 1846, p. 205—216. Toen het gerucht zich begon te bevestigen, dat eene expeditie tegen den vorst van Boeleleng ondernomen zou worden, wendde de Directie van het Bat. Gen. v. K. e. W., waarvan Dr. Van Hoëvell destijds president was, zich met een uitvoerig rekest d.d. 19 Februari 1846 tot den G. G. Daarin werd gewezen op het belang van de kennis der Hindoe-beschaving voor Ned.-Indië, die aUeen op Bah heeft standgehouden. Daar alleen zouden de Kawi-geschriften te vinden zijn. De aandacht wordt gevestigd op het inleidende werk van Raffles, Crawfurd en Von Humbbldt inzake het onderzoek van Bali's godsdienst en letteren en op de noodzakelijkheid om dit onderzoek voort te zetten. Verzocht wordt daarom aan de expeditie toe te voegen den assistent-bibliothecaris des Genootschaps R. Friederich, die na te Bonn en te Berlijn onder leiding van Lassen Sanskrit te hebben gestudeerd, sedert een jaar als assistent-bibliothecaris van het Gen. werkzaam was, en verder nhancieelen en anderen steun te verleenen. Op p. 231 v. v. de gunstige beschikking op dit rekest. Daarop volgen mededeelingen over Friederich's reis, de voorloopig verkregen resultaten in Boeleleng en later in Badoeng; op p. 242 en 243 bericht over de Boeddhisten, het pantjawahkrama en het zeldzame, grootste offerfeest, dat te Ampenan op Lombok zou worden gehouden. Het tweede bericht behelst Friederich's eerste ontdekkingen op het gebied van taal en litteratuur en tijdrekening, alsmede over de kwestie der wijze en van het tijdstip der vestiging van Hindoe's op Bali. Zie over de aan Friederich verstrekte opdracht ook Le Moniteur des Indes 1846—'47, lre partie, p. 222 en het Bijvoegsel van de Nieuwe Rotterd. Crt. van 5 Dec. 1846, n°. 290. In The Journal of the Indian and Eastern Asia II, 1848, p. 151—170 „Recent scientific Researches of the Islands of Bah and Lombok" op p. 151—170, dit art besproken; verder aldaar Notices of Lombock (p. 160—165), de aantt. over Zolhnger's reis (B n°. 30) en „of the Religion of Sassakby M. Zollinger" (p. 165—170), eveneens naar B. n°. 30. 22. Ritter. W. L. De 1'esclavage dans 1'Inde Neerlandaise. Le Moniteur des Indes Orientales et Occidentales, recneil de mémoires scientifiqnes et industriels, de nonvelles et de faits importants concernant les possessions neérlandaises d'Asie et d'Amérique publié sous les anspices de S. A. R. Monseigneur le prince Henri des Pays-Bas, avec la coopération de plusieurs membres de la société des arts et des 32 B. 1846-1847. sciences de Batavia par Pb.. Fr. de Siebold et P. Melvill de Carnbee. 1846-1847. La Haye, Batavia 1847.1» partie p. 38—41. Van dit breed opgezette koloniale tijdschrift verschenen 3 deelen1846—'47; 1847—'48 en 1848—'49. Wat hierin over Bah en Lombok voorkomt wordt h. t. p. achtereenvolgens opgenoemd. Genoemd opstel van Ritter is vertaald uit diens „Indische Herinneringen, Aanteekeningen en Tafereelen uit vroegeren en lateren tijd " Amsterdam 1843. Op p. 39—41 De meeste slaven te Batavia en elders zijn afkomstig van Celebes en Bah; zij zijn huisslaven en verkeeren in gunstiger positie dan de Javaansche landbouwer. Alleen zij, die in handen van Inlanders en Chineezen zijn, verduren een hard lot, hoewel zij door wetten worden beschermd; ook verdiende de openbare verkoop van slaven afkeuring. Raffles' oordeel over de Hollandsche politiek ten opzichte der slaven in Oost-Indië is onbillijk; op 30 Dec. 1825 daags vóór zijn aftreden, vaardigde Baron van der CapeUen milde bepalingen te hunnen opzichte uit. Aan 't slot het oordeel van Dirk van Hogendorp ter zake. 23. Situation géographique de quelques points principaux de 1'archi- pel indien. Le Moniteur etc. 1846—'47, lre partie p. 45 —46, Bah (Sommet du pic) Latitude 8»21'15' S.; Longitude E. de Greenwich 115°26'44". Lombok (ld.) 8°26'; 116»25'. 24. Superficie de l'archipel indien. Ibid, p. 47. Bah 105, 3; Lombok 103,5 Lieues géogr. earrées, of resp. 57,8 en 56 8 M. M. earrées. 25. Population des possessions néerlandaises dans l'archipel indien Ibid. p. 70. Hes Baliet Lombok 950.000 habitants. [Geheele bevolking 15007000]. 26. Carnbee. Le baron P. Melvill de, lieutenant de la Marine Royale des Pays Bas. Essai d'une description de Bali et de Lombok (accompagné d'une carte) [t. o. p 781 Ibid. p. 87—92; 169-180; 252-262; 280-294; 331—338. Hoewel onder het laatste stuk dezer studie staat aangeteekend: la suite prochainement, wordt het niet vervolgd. Als bronnen geeft schr. op B n°. 7. 9, 10, 14 en 18 en C n». 18. Verder de onuitgegeven hbs.: Verslag van eene zending naar de eilanden Bah en Lombok in 1838, door Wettere, Majoor der artillerie; Verslag van eene zending naar de eilanden Bah en Lombok in 1839* op last van de. Factorij der Nederlandsche Handelmaatschappij té Batavia, door haar agent C. A. Grampré Molière; Verslagen over den staat der eilanden Bah en Lombok, door H. J. Huskus Koopman Gouvernementscommissaris, 1841 en '42, welke stukken, benevens andere onuitgegeven bescheiden door den Minister van Koloniën ter beschikking van den schrijver waren gesteld >), en aanteekeningen, 1) Afschriften van deze drie stukken berusten in het Archief van het Bali-Instituut. 33 3 B. 1846—1847. door schr. zelve gemaakt tijdens eene kruistocht in 1836 op H. Ms korvet Ajax. Chap. I p. 88—92 Situation géographique, constitution géognostique, aspect du pays. Op p. 90 het relaas van Tombe (C n°. 9) over de uitbarsting eener vulkaan in West-Bali (zie hierover De SeijfE onder B n°. 60) en dat van eene noodlottige aardbeving en verwoestende ïofearstroom van 22 Nov. 1815 (Het laatste bericht uit de Java Governm. Gazette van 16 Dec. 1815 Vgl. B n°. 157). Chap. II p. 169—180. Histoire ancienne. Origine. Bevat in extenso het relaas van Abdoellah (B n°. 14). Chap. III p. 252—262. Physionomie, caraetère, moeurs, usages, coutumes, religion, industrie, arts-et-métiers, etc. p. 256—257. Dat de Sasaks ondanks de Balische overheersching het Hindoesche geloof niet aannemen zou hieraan zijn toe te schrijven, dat na de Tamboraramp slechts 20 a 25000 menschen op Lombok zouden zijn overgebleven. (Van den Broek) en dat nadien de nieuwe bevolking voor 2/s uit Mohammedaansche immigranten bestond. Chap. IV p. 280—294. Op p. 281 v. v. critische beschouwing der door de bronnen opgegeven bevolkingscijfers van de eilanden en de afzonderlijke rijken; p. 283 v. v. Belangrijke mededeelingen omtrent den destijds belangrijken handel en de levendige scheepvaart, vooral van Lombok; p. 289 v. v. Eveneens belangrijke berichten omtrent havens en reeden, en, p. 293, op welke wijze destijds op Bali en Lombok de buitenlandsche handel werd gedreven. Chap. V p. 331—338. Quelques épisodes de 1'histoire moderne, p. 332. Naar aanleiding van de mededeeling van Houtman's schepelingen van 1597 dat de baai van Padang 25 vadem diep was, terwijl de diepte naar schrijvers bevinding nog maar 2 a 3 vadem bedroeg, terwijl dichtslibbing of vergissing omtrent de identiteit der baai is uitgesloten, oppert schr. het vermoeden, dat de afneming van de diepte aan eene aardbeving is te wijten. P. 333 v. v. Uit de gegevens der verschillende bronnen stelt schr. een aaneengeschakeld verhaal samen van de geschiedenis vol gruwelen van Boeleleng met Djembrana, KarangasemBali en Karangasem-Lombok in het tijdvak 1800—1840. 27. Bali als schuilplaats en steunpunt van zeeroovers. Ibid. p. 268-269. In een vervolg-artikel van Jhr. J. P. Cornets de Groot, Notices historiques sur les pirateries commises dans 1' Archipel indien Oriental etc, is opgenomen een uit het Maleisch in het Fransch vertaald rapport van Pangeran Said Hassan Alhabashy, van 15 Oct. 1830. Deze pangeran was in 1824 en 1829 belast geworden met eene zending naar Bah en Soembawa Hij rapporteert, dat hem op 17 Juni 1824 te Banjoewangi bericht werd door Baliërs, dat zich op Bah 90 prauwen bevonden van Danon'sche zeeroovers, waarvan de équipage uit personen van verschillende natiën was gevormd. Deze roovers hadden hun arbeidsveld onder den Oostelijken wal van Java. Het oorlogsfregat De Komeet werd op hen afgezonden. Rapporteur meent dat het onafhankelijke Bali een schuilplaats voor roovers zal bhjven en dat de regeering dit eiland van hen zou moeten zuiveren om de kusten van Java veihg te houden. Van 1824 tot 1827 vertoefden de piraten in deze buurt, gewoonlijk een schijn van onschuld aannemend. In 1827 werden zij vervolgd door den luitenant Brodie met de schoener Iris; in 1828 verlieten zij tegen het eind van den oostmoesson Bah; een deel hunner roofde op Kangean 300 menschen en vestigde zich op Poelau Laoet. 34 1846—1849. le Bali-expeditie [van 1846]. Ibid. 2me partie, p. 26, 42, 43, 44, 51—60, 71, 83—84 97, 117 en 125. Uit de overlandmail worden uitvoerige berichten omtrent de le Bali-expeditie medegedeeld. p. 26. Uitrusting, inscheping en vertrek der expeditie; beschouwingen over het vermoedelijk verloop; gezantschap van Lombok naar Batavia; Radja Kasiman van Badoeng blijft eveneens vriendschappelijk gezind; p. 42 ontvangst van het Lomboksche gezantschap; p. 43 44 landingsplaats en samenstelling der krijgsmacht; p. 51-L-60 het ultimatum aan den vorst van Boeleleng; voorloopig rapport van den expeditie-commandant Bakker van 26 Juni 1846 aan den Legercommandant Cochius; brief van den Legercommandant ter aanbieding van een 2de voorloopig rapport van Bakker d.d. 29 Juni 1846 aan den G. G. (dit rapport vermeldt de krijgsverrichtingen tot aan de bezetting van Singaradja); rapport van den Vlootcommandant Van den Bosch* aan den G. G. en van den eskader-commandant De Smit van den Broeke aan den Vlootcommandant; dagorder van den G. G. Rochussenverder uitvoerige berichten ontleend aan de couranten van Java- dé contracten van 9 Juli 1846 met Boeleleng en Karangasem en het vervolg-eontract met Boeleleng; de diensten van King, die de gevluchte radja's bewoog tot terugkeer en teekening van het contract- Boeleleng en Karangasem hebben resp. f 225000 en f 75000 oorlogskosten te betalen; verdere bijzonderheden over den strijd, over het verblijf van den G. G. te Soerabaja en diens reis naar Bah; beschouwingen van Nederlandsche bladen; p. 71 overzicht van het vredesverdrag van 9 Juli, ontleend aan de Java-courant van 22 Augustus 1846; p. 83 84 de onderscheidingen van deelnemers aan de expeditie; p.97*de Staats courant bericht dat de vorsten van Boeleleng en Karangasem zich volgens rapporten van 25 Sept. weinig genegen toonen hun belofte te houden: p. 117 volgens bericht uit Batavia van 28 Nov. hebben zij echter hun excuses aangeboden en wenscht de bevolking den vredep. 125 volgens berichten uit Batavia van 31 Jan. 1847 toonen de radja's' weer vijandige oogmerken. 2? Bali-expeditie [van 1848]. Ibid. 1847—1848, II™ partie p. 104, en Ibid. 1848-1849, IIme partie p. 15, 30, 53-54: 83—86 en 100—101. 1847—1848, IIme partie p. 104. Er is strandroof gepleegd op een Indisch vaartuig en een van Singapore; voldoening is geweigerd; 1848— 1849, IIme- partie, p. 15 bericht van 30 Jan. 1848 uit Batavia: het garnizoen lijdt door de ongezondheid van Boeleleng; de vijandie gezinde vorsten hebben zonder resultaat hulp gevraagd te Singaporeeen nieuw geval van strandroof, gepleegd op een Inlandsen vaartuiep. 30 bericht van 28 Febr. uit Batavia: nieuw geval van standroofhet besluit eener nieuwe expeditie is genomen; p. 53—54 berichten uit Batavia van 26 April; de vorst van Boeleleng heeft de gemeenschap tusschen de bevolking en de bezetting van ons fort afgesneden; hij en de vorst van Karangasem weigeren verder de oorlogsschatting af te betalen; zij schenden op andere wijzen het contract, willen geen gezanten naar Batavia zenden; op de kust zijn o.m. een kotter van den heer K-ing te Ampenan en prauwen van Boender en Singapore geplunderd In Maart is Pangeran Sjerif Hamid met een ultimatum naar de vorsten 35 B. 1847. van Kloengkoeng, Karangasem en Boeleleng gezonden; van weerszijden rust men zich ten oorlog; de vorst van Kloengkoeng schrijft zijne ziekte toe aan vergiftiging en heeft reeds verscheidene personen, die hij verdenkt, doen dooden; het manifestvan den G. G. d. d. 22 April 1848 (ontleend aan de Javasche Courant n°. 34 van 26 April 1848); Klongkong en Karangsem antwoorden ontwijkend, Boeleleng in 't geheel niet op de ultimata; p. 83—86 uitvoerige berichten per landmail van Juni over het ongunstig verloop der expeditie; landing op 7 Juni, (met terreinschetsje uit de Amsterdamsche Courant); persstemmen over de mislukte expeditie; bericht uit de Staatscourant van 12 Sept. dat, mede met het oog op de gebeurtenissen in Europa,in 1848 versterkingen naar Indië zullen worden gezonden, en dat met het oog op dezelfde gebeurtenissen geen sterker expeditie naar Bali gezonden was kunnen worden; mededeeling uit de Java-Courant van 4 Juh 1848 dat de expeditie wordt ontbonden, met berichten uit Balische bron van de zware verhezen, door Baliërs geleden; het eiland Bali wordt geblok' K keerd; p. 100—101 extract uit een artikel uit de Staats-Courant van 9 Nov. 1848 [de voor een volgend nummer toegezegde overneming in extenso is achterwege gebleven] ter rechtvaardiging van het bij de 2de expeditie gevoerde beleid [dat aan vele persaanvallen had bloot gestaan]. 30. Zollinger. H. Het eiland Lombok. T. N. I. IXe Jaarg. 1847, dl II p. 177-205 en 301—383. Aan Zollinger was door hét Gouvernement opgedragen eene wetenschappelijke reis te ondernemen naar Lombok (zie Moniteur des Indes 1846 '47, lre partie, p. 221 en C n°.33). In twee maanden verzamelde hij er de stof voor dit omvangrijke opstel. Eene verkorte Engelsche vertaling ervan door P. Melvill van Carnbee met diens kaait van Bah en Lombok, doch zonder de Maleisch-Sasaksche woordenlijst verscheen in The Journal of the Indian Archipelago and Eastern Asia, V, 1851, p. 323 344; 459—469; 528—537 onder den titel Notice of Lombok. Dit opstel in T. N. I. is een extract uit de oorspronkelijke Nota van Zollinger. Men zie over de publicatie ervan en over' de hoog loopende moeilijkheden terzake tusschen den redacteur van het T. y. N. I. Dr. W. P». van Hoëvell en de Regeering: v. Hoëvell, Het Tijólsohrift voor N. I. in zijnen oorsprong, lotgevallen en tegenwoordige strekking geschetst, in T. N. I. 1849, I p 1—65: vooral het gedeelte p. 34 v.v. I Over de topographie van het eiland. § 1. Geographie en topographie van het land. p. 177. Naam; ligging; beschrijving van het Mataram van dien tijd. § 2 Over de rivieren van het land p. 184; § 3 Vorming van de kusten. Baaien, havens, voorgebergten p. 185; § 4 Eilandjes rondom Lombok, p. 190. H Over de natuurlijke geschiedenis van bet land. § 1 Geologische formatie p. 192; hierin over de beklimming van den Sangkarejan en p. 196 de uitwerkselen van de uitbarsting van den Tambora in 1815; p 198 de heer King meent, dat er in de bergen van Pidjoe koper moet zijn. § 2 Over de vegetatie van het eiland p. 198. § 3 Over de fauna van het eiland p. 202. § 4 Klimaat van het eiland p. 301. § 5 Gezondheidstoestand en ziekten (een belangrijk hoofdstuk; schr. noemt het klimaat, behalve te Pidjoe, zeer gevaarlijk). Hl Voortbrengselen van het eiland. Landbouw. Uitvoer. § 1, p. 307; § 2 Uitvoerartikelen van den landbouw p. 307 (dit hoofdstuk is zeer belangrijk; Lombok had destijds aanzienlijke uitvoeren en een 36 B. 1847. eigenaardigen uitvoerhandel). § 3 Andere gewassen dan rijst p. 313; § 4 Paarden, karbouwen, runderen, varkens p. 315. IV Statistische aanteekeningen omtrent het land, de bevolking, den handel enz. § 1 Over de bevolking van het eiland (moet destijds reeds 400000 zielen sterk zijn geweest) p. 320; § 2 Gewichten, maten, munten p. 322; § 3 Aanteekeningen over den handel en voornamelijk over den invoer van Lombok p. 324 (belangrijk) § 4 de industrie p. 330; § 5 Over de militaire magt p. 330. V Over het gouvernement en de administratie van het land. § 1 De vorst; zijn inkomsten p. 333; § 2 Van de regtspleging p. 337 (zeer belangrijk). VI Godsdienst, zeden, talen, litteratuur enz. § 1 Van den godsdienst p. 342, de godsdienst der Baliërs maakt proselieten onder de Sasaks; een bijgewoond geval van masatya, waarbij eene vrouw van den overleden Goesti vooraf werd gekrist; het zeldzame Dewa-Yagna-feest; § 2 Talen en letterkunde p. 351; § 3 Eenige woorden over de gebruiken en de zeden van het land p. 356; § 4 Verzameling van Sassaksche woorden, gerangschikt volgens het Maleisch en Nederduitsoh woordenboek van Roorda van Eysinga. p. 361—383 '). 31. Balische gierigheid'. T. N. I. 9e Jaarg. 1847, 3e d. p. 240—241. Eene Wasya-vrouw Oeangaya te Koeta (Badoeng) had met den rijsthandel eenige duizenden guldens verzameld, welk geld zij uit angstige gierigheid begroef. Zij had een door haar zeer beminden pleegzoon, wien zij gaarne haar schatten zou willen nalaten, welke anders aan den vorst zouden vervallen, daar zij kinderloos was. De koopman Lange stelde haar voor het geld aan hem toe te vertrouwen, om het later aan den pleegzoon af te geven. Uit gierig wantrouwen loochende zij ook tegen hem het bezit der schatten. Eenige dagen later overleed zij; agenten van den vorst groeven het geld op en brachten het naar de poeri. Dit verhaal uitvoeriger in C n°. 42 en 63 2). 32. Friederich. R. De Oesana Bali. T. N. t 9e Jaarg. 1847, 3e d. p. 245—373. Volgens B n". 49 p. 9 moet regel 3 op p. 255 aldus worden verbeterd: „Soekoe iloed is de lange oe. Cornets de Groot geeft de kerret op te zijü," enz. Zie over druk- en misverstandsfouten ook B n°. 49a, p. 27. Dit stuk is de eerste meer uitgebreide publicatie der resultaten van Friederioh's onderzoek op Bali. (zie B n°. 21). Vgl. over de Oesana Bali C n°. 117 i. v. Ucana Bah, in het 3e Stuk, p. 263—268 n°. 1281 1290, alsmede over de door Friederich gerelateerde Oesana Djawa, aldaar p. 268—269 i.v. Ucana Djawa. no. 1291 en 1292, alsook C no. 87c. id. id. p. 385 en 388 P. 245—260. Inleiding. „De Oesana Bah is eene populaire beschrijving van de instellingen der Hindoesche godsdienst op Bali". Op p. 249—259 wordt het Balisch-Javaansche schrift behandeld (de gedeelten Balische tekst zijn met Javaansehe letters van Java gedrukt, doch eene hthographische afbeelding van een beschreven lontarblad 1) Zie hierbij B no. 101, p. 87. 2) Zie het twijfelend oordeel over dit verhaal van Van Bloemen Waanders in B no. 73, p. 167, noot. 37 B. 1847—1848. doet dienst om de verschillen tusschen het Balische schrift en het ge wone Javaansche duidelijk te maken). P. 261—264, Balische tekst van de sloka's, waarmee het manuscript begint, met transscriptie in Lat. kar. en vertaling in het Noderlandsch; p. 264—278 het begin van, de Oesana Bah, bevattende de grondvesting des tempels van BaBoek-'h en de overbrenging van den heiligen berg Meru uit Indië naar Bali met transscriptie en vertaling; p. 278—294 het verhaal van de koningen van Bah en de verdrukking van de geloovigen door den vorst Maja Danawa met transscriptie en vertaling; p. 294 —329 de tenonderbrenging van Maja Danawa tot het slot; de godsdienstige instellingen; p. 330—373 aanteekeningen, 74 in getal, van taal-, geschied- en volkenkundigen aard, aant. 9 over sjamanisme op Bah; aant. 13 over de tijdrekening; 16 over den naam Bah; 22 over ascese; 43 over de zes bijzonder heihge tempels en daarbij behoorende goden: Basoekih met Sang Poerna Daja; Jeh Dj'roek met S. Poetra Djaja, in Gianjar; Giralawa in Klongkong met S. Ning Djaja; Oeloewatoe met S. Manik Koemawang; Batoe Ka'oe of Barattan met S. Djananingrat en Pakendangan in Tabanan aan de kust. Omtrent de woonplaats dier goden bestaan afwijkende opgaven. 45 over toetoempoer, eene besmettelijke ziekte, ontstaan door den vloek van een god of een pandita; de menschen, door dezen vloek getroffen, en deze zekte hebbend, voornamelijk melaatschen, heeten tjandala's. De tjandala's in (Britsch) Indië zijn de vrucht der gemeenschap van eene Brahmana-vrouw en een Soedra. Een geval van doodstraf wegens kaetenvermenging in Gianjar; 46 Balische denkbeelden over wedergeboorte; 50 over het feest Bajakala, daags vóór Nieuwjaar; 63 over eenige sloka's en mantra's en de aanduiding van goden door kleuren; 64, 66 de feesten Soegian, Galoengan en Koeningan. Een der door Fr. gebruikte mss. bevatte naast de Oesana Bali ook de Oesana Djawa en was in 1846 overgeschreven van een mr. van wijlen den assistent-resident van Banjoewangi De Ligne; dit afschrift was in het bezit van den heer M. Lange, agent van het Ned. Gouvt. te Koeta (Badoeng). Volgens de dagteekening zou de Oesana Bali dateeren van 1335 Caka = 1413 A. D. De heer Rouffaer meent, dat het veeleer omstreeks 1500 is geschreven (B. Ind. Inst. Dl. 41, 1900, p. 289). 33. 1" Bali-expeditie [van 1846]. Oudraat J. C. Iets over de expe¬ ditie naar Balie. Met schetsteekening en lijsten der officieren van Zee- en Landmacht, welke aan de expeditie deelnamen. De Militaire Spectator, Tijdschr. voor het Nederlandsche leger. Dl. XV, 1847, p. 91-95. Een extract uit het rapport, opgemaakt aan boord van Z. M.'s Kameleon, ter reede van Beliling, van 8—13 Juli 1846. 34. Idem. Brieven aan Marias VIII. Ibid. p. 61. Een woord over de overwinning onzer troepen op Bah behaald. Toon daarover in Nederlandsche dagbladen. 35. Idem. Verhaal van de krijgsgebeurtenissen te Bali in 1846. Ibid. Dl. XVI 1848, p. 26—39 en 87—88. Inleiding; aanleiding tot de expeditie; overzicht van de deelnemende troepen, topographie van het land, versterkingen en positiën des vijands, verrichtingen op den 28sten Juni en den 29sten Juni. Na- 38 B. 1848—1849. schrift. T/o p. 36 eene figuratieve schets van het terrein langs den groeten weg naar Singaradja en de stellingen daarlangs. Op p. 87—88 de dagorders van den G. G. Rochussen en den Legercommandant aan Zee- en landmacht. 36. 2? Bali expeditie. De jongste expeditie naar Bali (8 en 9 Junij 1848). Ibid. Tweede serie. Eerste deel. 1849, p. 352— 356. Mededeelingen afkomstig van een der officieren, die aan de expeditie hadden deelgenomen, en bevattende eenige nadere bijzonderheden omtrent de oorzaken van den ongelukkigen afloop. 37. 3' Bali-expeditie. De expeditie naar Bali. Maart en April 1849. Ibid. p. 527-540. Eene samenvatting van de berichten uit Indië over deze expeditie. Tegenover p. 534 eene schetsteekening van de positie van Djagaraga. 38. Idem. De Balische expeditie. (April en Mei 1849). Ibid. p. 43—44. 39. Idem. De Generaal-Majoor Michiels. Ibid. p. 95—86. Latere mededeelingen over de expeditie en huldiging van de nagedachtenis van den gesneuvelden Michiels. 40. 2" Bali-expeditie. Manifest met ultimatum aan de vorsten van Kloengkoeng, Karangasem en Boeleleng. Javasche Courant van 26 April 1848 n°. 34. Dit manifest, in zeer hoogdravenden stijl gesteld, werd, in het Maleisch en Javaansch vertaald, aan de residentie-kantoren op Java aangeplakt. Gedeeltelijk opgenomen in C n°. 22, 3e st. p. 52—53. 41. Idem. T. N. I. Nieuwe Serie, le j. (X« Jaarg.) le deel. 1848. Berigten. p. 161. Volgens de Javasche Courant van 8/3 1848 n°. 20 is op 17 Febr. tevoren eene aardbeving gevoeld te Basoeki, Banjoewangi en het sterkst te Boeleleng. (Zie over deze aardbeving ook de berichten onder B n°. 52). Overlijden op 4 Januari 1848 van J. F. T. Mayor, resident van Besoeki en commissaris voor de Balische aangelegenheden. Hij had de expeditie tegen Boeleleng in 1846 bijgewoond en was daarna met de onderhandelingen met de vorsten van Bah belast gebleven. p. 162—164. De vorsten van Boeleleng, Karangasem en Kloengkoeng maken zich schuldig aan schending der tractaten, en rusten zich ten strijd. Op hunne kusten worden gestrande schepen geplunderd. Laatste poging tot schikking door de zending van Pangeran Sjerif Hamid van Batavia. De zieke Déwa-Agoeng-van Kloengkoeng heeft verscheiden personen, die hij verdacht van pogingen om hem te vergiftigen, doen krissen. Ibid. p. 289. Het ultimatum, overgebracht door Pangeran Sjerif Hamid, is door den Déwa Agoeng van Kloengkoeng en den radja van Karangasem ontwijkend en door den radja van Boeleleng in 't geheel niet beantwoord. Opening der vijandelijkheden. 39 B. 1849. 42. 3de Bali-expeditie. I-bid. Jaarg. 1849, 2de deel, p. 89—91. Over den aanvankelijk gunstigen uitslag dezer expeditie. Afkeurende beschouwingen over het politiek beleid der Regeering ten opzichte van Bah sedert 1846 getoond, over de geheimzinnigheid daarbij en de verwarde berichten in de Javasche Courant. Merkwaardige bijeenkomst in bijzijn der wederzijdsche troepen van den vorst van Karangasem, den rijksbestuurder Gqesti Djelantik van Boeleleng en generaal Michiels. 43. Heer. A. de — en Laurusse H. Waar ligt het eiland Bali en wat weet gij van hetzelve? Verzameling van belangrijke beantwoorde vraagstukken enz. (Tevoren heette dit periodiek Tijdschrift voor aankomende onderwijzers). Deel XII, Breda, 1848, p. 167—169. Een weinig beduidend overzicht van Bali, met veel onjuistheden. 44. K. Een bezoek bij den radja van Beliling op het eiland Bali in 1845. Tijdspiegel 1849. le deel, p. 213—226. Mengelwerk. Dit artikel, bhjkbaar door een ooggetuige van het bezoek van den resident en gecommitteerde Mayor aan den radja van Boeleleng op 5—8 Mei 1845 geschreven, bevat verschillende elders niet vermelde bijzonderheden.,Op 5/5 '45 kwam Z. M.'s Bromo met den gecommitteerde Mayor te Pabean Boeleleng aan. Eerst een kort overzicht van onze betrekkingen met Bah sedert 1816; de werving van soldaten op Bah tijdens den Java-oorlog 1825—'30; de Balische soldaten waren wel moedig, maar bijna onbruikbaar omdat zij niet aan de krijgstucht waren te gewennen; p. 213 over de Ned. Handelmaatschappij op Bah en den Deen Lange; de laatste was sedert bandar of pachter van Badoeng en andere rijkjes geworden en bezat 11 zeeschepen. De radja van Badoeng verleende hem den rang van „pambekel", onze Regeering dien van Gouvernementsagent. De Baliërs pleegden ook wel zeeroof; p.214 zending in 1842 van den commissaris Huskus Koopman, die ten slotte met contrachten thuiskwam; „omstreeks eind 1844 hoorde men en van een Fransch eskader, dat onder het bevel van den admiraal Cecil, behalve hare zending naar China, ook in den Indischen Archipel naar eene geschikte plaats om zich te vestigen moest rondzien, èn van aanspraken, welke Denemarken zou maken, ten gevolge van de vestiging van een zijner landskinderen te Bah óf op Bah zelve of ten minste er nauwe handelsbetrekkingen mee aan te knoopen." Het bleek, dat de contracten van Huskus Koopman, wellicht even weder voor den dag gehaald, ' nog na ratificatie moesten worden gewisseld. Behandeling der vraag of het slofheid of opzet was, dat die ratificatie in 1842 was achterwege gebleven en of de vorsten al of niet door den sedert overleden heer Huskus Koopman om den tuin waren geleid. [Zie hierover B n°. 211]. Van de andere vorsten werd de ratificatie der contracten verkregen; van die van Boeleleng en Karangsem, broeders, niet. Eerst beweerden deze, dat de contracten niet meer te vinden waren; daarna dat zij nooit een geschrift hadden onderteekend, dat hun land niet het hunne was. In begin 1845 werd de assistent-resident van Banjoewangi Ravia de Ligne naar Boeleleng gezonden om de ratificatie of een nieuw contract af te dwingen; de radja weigerde hem te ontvangen. De Ligne achtte 40 B. 1849. zijn leven bedreigd en keerde terug, naar hij voorgaf uit verontwaardiging, dat de radja hem zoo lang liet wachten. De G. G. ad interim Reynst was verstoord over de houding van De Ligne en zond toen den resident Mayor. Tot diens gevolg behoorden o.a. de Pangeran Sherif Hamed Alkadri, broeder van den sultan van Pontianak, de regent van Besoeki en de penghoeloe van Bondowoso. Daarop wordt omstandig verhaald hoe de resident met een reeks opzettelijke onbeleefdheden te Singaradja werd ontvangen en hoe hij vruchtelooze besprekingen hield met den steeds driftiger, schamperder en dreigender wordenden rijksbestierder Goesti Djelantik. Zonder groet nam men afscheid en de expeditie was nu onvermijdelijk. Een officier der landmacht had inmiddels het terrein, een zeeofficier en een adelborst de kust en de reede opgenomen en in kaart gebracht. 45. Friederich. R. Over de Godsdienst van Bali. T. N. I. Jaarg. 1849, 1» deel p. 318—337 en plaat I-VII. Dit art. bevat in hoofdzaak wat Fr. in B n°. 49 mededeelt op p. 29 v. v., hst. Godsdienst. p. 318—321. Voorwoord. Verkeerde voorstellingen van Raffles en Crawfurd. Fr beweert, in tegenstelling met Crawfurd, dat hij het bestaan der véda's op Bali al dadelijk in den aanvang van zijn verblijf leerde kennen; hij oordeelt gunstiger over het volkskarakter. De godsdienst der Baliërs schijnt hem niet meer verbasterd, dan die van eenige Sivaitisohe sekte in Indië; de dienst der Brahmanen zelfs zuiverder dan in het grootste deel van Indië. De huiselijke godsdienst der Brahmanen wijst, ook buiten den naam mavéda, de Veda's mompelen, of masoerjaséwana, de zon vereeren, op het denkbeeld van een monotheïsme. Het lagere volk heeft, uit onwetendheid met de heilige boeken, veel ongerijmde denkbeelden in zijn godsdienst. De litteratuur: „wij hebben hier de Veda's, van wier aanwezen op Java geen spoor té vinden is." Het volk gelooft dat de verschillende vormen en namen verschillende goden voorstellen; volgens de priesters is er maar één god, Siva, en zijn ook Brahma en Wisjnoe als Sadda-Siva en Parama-Siva gelijk aan Siva. p. 321. De Brahmanen en Pandita's; p. 322 Godenvereering der overige kasten. Resi's of boedjangga's; de doekoeh's; de algemeene cultus en' de bijzondere cultus der Soedra's;behandeling der vraag of deze laatste een overblijfsel van een Oud-Balischen cultus is. p. 323 De voorname tempels van Bah. Als de sad-kahjangan waren door de priesters opgegeven die van Basoekih (Karangasem), Jeh Djeroek (Gianjar), Giralawa (Kloengkoeng), Oeloewatoe (Badoeng), Batoe Kahoe (Tabanan) en Pakendangan (Tabanan). p.325 De tempels van het volk; p. 326. De gedaante der tempelhuizen; d* padmasana, do tjandi en de méroe; p. 327 De offeranden; p 328 De vereerde goden van Bah. Hierbij behooren de platen, geteekend door een Baliër; de teekens, kleeding en attributen worden verklaard. Plaat I Siva' en Oema: PI. II Wisjnoe en Sri; PI. III Brahma en Saraswati; PI. IV Mahadeva en Mahesvara; PI. V Indra en Satji; PI. VI Jama en GanapatiPL VII Gana en Oema. ' 46. [Friederich?] »). Een feest in de hoofdplaats van het rijk Gianjar op het eiland Bali. T. N. I. Jaarg. 1849, le deel, p. 421—429. nwiL TrT!!el.yk df,n.redaoteur Dr. W. R. van Hoëvell bewerkt naar brieven van v n J T V' ?oevell.m 1848 Daar Nederland was teruggekeerd werd het Tijdsehr v. JNea. Inaie te Groningen uitgegeven. 41 B. 1849. Op 20 Dec. 1847 werd te Gianjar het lijk van den tjokorda Dewa Manggis verbrand, waarbij drie zijner bijvrouwen in het vuur volgden. Met den schrijver woonde nog een Europeaan [Helms, zie C n°. 63], deze feestelijke plechtigheid bij. Zie ook B n°. 49, 2e stuk, p. 3 v. v. Beschrijving der verbrandingsplaats (niet duidelijk); de patoelangan had den vorm van een leeuw. De brug, vanwaar de béla's in het vuur neersprongen, was i 20 voet hoog. Volgens Crawfurd is de satya eene echte vrouw, de béla eene bijvrouw, die zich offert: volgens onzen schrijver is eene satya of satyawati eene vrouw, ongeacht haar rang, die zich zelve met de kris vermoordt en daarop in hetzelfde vuur met den echtgenoot neerstort; eene béla eene, die zich zonder voorafgaande krissing in de vuurstede stort. Bijna uitsluitend Soedra-vrouwen offeren zich}i bij verbranding van Brahmanen en Sóedra's heeft hoogst zelden mabéla plaats; in den laatsten tijd alleen maar bij lijkverbrandingen van vorsten en hun naaste verwanten, p. 425. Er is geen vaste tijdruimte tusschen het overlijden en de verbranding; in Badoeng lagen nog onverbrande lichamen van vorsten, die al twintig jaar dood waren. De termijn van een maand en 7 dagen is die der onzuiverheid van een huis, waarin zich een lijk bevond. Het zoeken van een „goeden" dag; p 426 het lijk werd door middel van een brug over de muur uit de poeri naar buiten gebracht; lijken van Sóedra's worden onmiddellijk na het sterven buiten de poeri gebracht, p. 426. In den stoet de oepaijara, het tirta of toja en de banten-dagan. De nagabanda aUeen bij Ksatriya's gebruikt; legende ter verklaring van dit gebruik; p. 427 de badé had 11 verdiepingen, p. 428. Na den dood krijgt het lijk een gouden ring met robijn in den mond; vóór de verbranding wordt deze vervangen door plaatjes van goud, zilver, ijzer, koper en lood. Behandelind der béla's; hun moed bij het springen in het tevoren fel aangewakkerde vuur. (Zie ook B n°. 63 en de beschrijving dezer plechtigheid Itpi^ door Helms, C n°. 63). 47. Bleekcr. Dr. P. Bijdrage tot de kennis der ichthyologische fanna van het eiland Bali. Met beschrijving van eenige nieuwe species. Vh. B. Gr., Deel XXII 1849, 5e Stuk, p. 1—11. De eerste bijdrage over de visschen van Bali (Zie B n°. 67, 71 en 77) Beschrijving van 29 soorten (w. o. 11 nieuwe), behoorende tot 20 verschillende geslachten en 15 famihën, naar exemplaren te Banjoewangi in Straat Bali gevangen en eene collectie door den officier van gezondheid Schramm te Boeleleng bijeengebracht. 48. Zollinger. H. Naturalist. Reis over de eilanden Bali en Lombok gedurende de maanden Mei tot September 1846. Vh. B. G. Deel XXII 1849, 9e Stuk, p. 1—15. Dit opstel is bedoeld als inleiding voor Friederich's B n°. 49, Vgl. B n°. 18, 19 en 30. Het is niet belangrijk uit wetenschappelijk oogpunt, doch geeft een aardigen kijk op den toestand te Boeleleng en Mataram in de dagen der le Bali-expeditie. Zollinger kwam op 25 Juni 1846 met het oorlogsschip Sylph voor Boeleleng en woonde daar op 28/6 het bombardement van de havenplaats bij. Dien avond ging hij over op den driemaster Fheder Rachman van den handelaar King te Ampenan. Na den tocht van het leger naar Singaradja maakte hij verschillende uitstapjes aan den wal en zocht naar manuscripten, echter met weinig resultaat, o.a. ook wegens de plundering der matrozen. De houding 42 B. 1849—1850. der bevolking was niet vijandig; de Lomboksche Baliërs waren proGouvernement. Op p. 6 vage mededeelingen van Inlanders over den moddervloed, die in 1815 een deel van Boeleleng verwoestte. (Zie B n°. 157). Op 11 Juli deden Z. en 's Jacob, Sandiforth, Kempen en Friederich een mislukten tocht naar de watervallen boven Boeleleng. p. 8. Op .16 Juli vertrekt Z. op King's vaartuig naar Ampenan; 18/7 aankomst aldaar; veel vaartuigen. Beschrijving van King's uiterlijk zoo primitief en armoedig établissement. Bezoeken aan de radja's te Mataram; meerdere beschaving, rijkdom, zindelijkheid en beleefdheid jegens Europeanen aldaar; het opium-verbod, p. 11 Uitstapje naar Laboean-Tring; scheepsbouw aldaar. Op 29 Juli komen de commissaris Major en de heer Lange van Badoeng te Ampenan aan. p. 12. De gevoelens van vijandschap tusschen den laatste en de radja's zijn nog niet verdwenen, p. 11—12. Onvriendschappelijke verhouding van Lombok met Kloengkoeng. Van 3 tot 8 Augustus doen Zollinger en Morgan, commies van King, een tocht naar den Rindjani, doeh zij komen niet verder dan tot den top van den Sangkarean onder veel . tegenwerking en moeilijkheden (B. n°. 30, p.) 13. De raden van Batoekliang, destijds het voornaamste Sasaksche hoofd op Lombok. 49. Friederich. B. Voorloopig Verslag van het eiland Bali. Vh. B. Gr. Dl. XXII, 1849, p. 1-63 en XXIII, 1850 p. 1-57. Dit belangrijke, doch niet in aangenamen vorm geschreven verslag is het resultaat van Friederich's zending naar Bali op instigatie van het Bat. Gen. v. K. en W. (zie B. n°. 21). Voor de vertalingen en uittreksels van dit verslag zie B n°. 50 en 138. Een algemeen oordeel over de waarde van Friederich's werk in verband met de verdere ontwikkeling der kennis omtrent Bah in C n°. 109 en 44 en in B n°, 180 en 454. Friederich, in de eerste plaats Sanskritist en oudheidkundige, wist in de bijna twee jaar van zijn verblijf op Bali met groote scherpzinnigheid veel belangrijks omtrent den priesterlijken godsdienst en de Oud-Javaansche litteratuur op Bali op te delven, doch omtrent den volksgodsdienst en de volkslitteratuur zijn de mededeelingen schaarsch. Eenige bijzonderheden omtrent Friederich in Vh. B. G. XXI,'1846, le Dl. p. 101. T. B. G. 1854, II, Berigten, ni, bevat in een brief van" Chr. Lassen aan Friederich, naar aanleiding van diens Voorloopig Verslag, eenige opmerkingen over Indische geschiedenis en letterkunde. Eerste gedeelte: Inleiding p. 3. Naamsoorsprong van Bali; belangrijkheid van het eiland in godsdienstig en wetenschappelijk opzicht, p. 4. Taal- en letterkunde; p. 5 beteekenis en ontstaan van het Kawi; p. 8 perioden van het Kawi; p. 9 de indeeling der Balische litteratuur, de klankleer; p. 10 Nieuw gevonden heilige geschriften; de veda's op Bali. volgens de opgaven der priesters; p. 11 de Brahmandapoerana; p. 12 Epische ■ poëzy; de 25 sarga's van het Ramajana, vormend de eerste 6 kanda's; de 7e kanda, het Oettara Kanda, is op Bah een eigen werk; p. 15 de 18 parva's van het Mahabharata; zijn op Bali bekend; de naam Mahabharata niet; p. 17 Gewone Kawi-Ktteratuur'. Het Barata-Joedda is vervaardigd naar 4 parva's; p. 18 v.v. Wiwaha, Smara dahana, Soemêna Santaka, Bomakawja, Ardjoena-Widjaja, Soeta-Soma, Hariwangsa; p. 21 Babad of'historische opstellen, Kenhangrok, Rangga Lawe, Oesana Djawa, Oesana Bah, Pamentjangah; (van deze is de Oesana Bah af- 43 B. 1849. zonderlijk gepubliceerd, zie B no. 32); p. 22 Toetoer's of leerschriften; p. 23 Wetboeken; p. 25 van de Sivasasana (Poerwadigama) de aanhef (tekst en vertaling met aanteekeningen); p 28 De Tatwa of Toetoer Kamoksa bevat regels voor ascese om den staat van ,,resi" en (voor vorsten) het „abiséka" te bereiken; p. 29 Malat, de Pandji-verhalen in kidoeng maten P. 29 Godsdienst, Boeddhisme en Ciwaïsme; p. 30 Huiselijke cultus der priesters; p. 31 Godsdienst des volks. Plaatsen der godenvereering; opgaven over de 6 voornaamste tempels; p. 33 De vereerde goden; p. 35 Siva's attributen; p. 43 boeta's en léjak's: p. 43 Schepping volgens de Brahmandapoerana; met eenige proeven uit het origineel; p. 50 Cultus en offeranden; sjamanen; verbodsbepalingen; p. 51 over het al of met gebruiken van koevleesch en koeienmelk; p. 52 Ornaat der pandita's; p. 54 Kleeding der goden; p. 55 Feesten; p. 57 vroegere menschenoffers op Bali; p. 58 Bij te voegen tot den cultus; de mangkoe; shamaansche practijken; beelden; bloemen als offers; het Brahmanensnoer; p. 60 vroegere vermenging van Boeddhisme en Ciwaïsme; tempels; p. 61 vereering van „Siva's kinderen" en de schimmen der overledenen (pitara's); p. 62 Besi's; p. 63 Trimóerti. Tweede gedeelte, p. 3, Verbrandingen (uitvoerige en verklarende beschrijving); p. 9 weduwenverbranding; satiya en béla; p. 11 verhaal eener in Gianjar bijgewoonde weduwenverbranding (ook verhaald in B n°. 46); p. 13 bij de Baliërs op Lombok zijn weduwenverbrandingen talrijker dan bij die op Bali; p. 14 Kastenverdeeling; p 16 Brahmanen; p. 21 Xatrya's; p 22 Wesja's; p. 23 Vorstengeslachten; p. 28 Klongkong; p. 29 Gianjar; p. 30 Bangli; Mengoei; p. 31 Karang Assem; p. 32 Boleleng; p. 33 Tabanan; Badong; p. 41 Genealogische tafel der vorsten van Badong; p. 42 Tafel der familie van Kaleran-Den Pasar; p. 43 Vervolg over de kasten; leenstelsel; p, 44 Sóedra's; hun lage en droevige positie; hoogere klassen onder de Sóedra's; p. 46 Sanggoehoe's, Sóedra's, die de Veda's kennen; p. 47 volkskarakter; p. 48 Kasten op Java; p. 49 Tijdrekening op Bali; de Indische zonnejaren, elk verdeeld in 12 maanmaanden; p. 51 De Balische tijdrekening van jaren van 30 zevendaagsweken of 6 maal 35 combinatie's van pasar- en weekdagen; p. 53 Astrologische kalender voor deze 35 dagen. 49". Idem. Wrëttasentjaja. Met een [door de Grenie te Batavia] gelitographeerd gedeelte van een lontarmanuscript van dit werk. Vh. B. Gr. Dl. XXII, 1849, 10e stuk, p. 1—27. ' Aanhangsel van B n°. 49. Dit werk is een leerboek over de Kawi-metra, op Java bekend onder ■Bis- den naam Sekar Kawi. De vervaardiger is Hempoe Tanakoeng van Kediri. Friederich gebruikte een ex., geschreven in Qaka 1741=1829 A. D. Hij had de bedoeling om de op Bah in zwang zijnde Kawi-metra bekend te makon en het verschil tusschen de Balische en de gewone Javaansehe letters te demonstreeren. p. 1 Geheim karakter der veda's. Fr. beschouwt de Balische véda's als eene recensie in sloka-maat van de Indische, die in oudere maten zijn geschreven, p. 3 De klassen der metra zijn gevormd naar het aantal lettergrepen van iedere regel; op Bali alleen regels van gelijke lengte; zoo zijn er 26 klassen, tjandaka genoemd, tezamen 95 Kawi-metra.In de Indische metra zijn nog langer regels,tot 200 lettergrepen toe. De kidoeng-maten op Bali dienen alleen voor volksgedichten en zijn niet in aanzien, p. 4—25 transscriptie met verklaringen van de voorbeelden der Kawi-metra. p. 25—27. Opmerkingen over de gebrekkige wedergave, daar er te Batavia ge6n 44 B. 1849—1852. Sanskrit-drukletters en ook geen Latijnsche drukletters met diacritische teekens waren. Vgl. C n°. 51. 50. Friederich. R. A preliminary account of the island of Bali. The Journal of the Indian Archipelago and Eastern Asia. Vol. III 1849 p. 117—139; 235—250. Vertaling door Dr. J. R. Logan van het eerste gedeelte van B n°. 49. (Zie de volledige Engelsche vertaling onder B n°. 138). p. 117 Mr. Friederich's Researches in Bah. p. 119, 235 R. Friederich. The Language and Literature of the island of Bah. Dit Account is ook opgenomen in Essais on Ihdo-China, second series, vol. II. 51. R. B. 6. Bali. A Gfallop to the Bukit. A Visit to Tabanan. Ibid. V, 1851, p. 367—373. Schr., waarschijnlijk een Engelsen zeevarende, vertoefde in Oct. 1850 eenige dagen bij den heer Lange te Koeta. Na den vrede van 1849 trok de radja van Tabanan zich eenigen tijd terug naar een der meest ontoegankelijke deelen van de Boekit (het schiereiland Tafelhoek) om ten der oudste en in verval geraakte tempels te herstellen. (Zie over deze poera Oeloewatoe B n". 399 en A n°. 54 en 55). Met de heeren Lange en P. bracht schr. den vorst daar een bezoek, gaande over het Boegineesche dorp Toeban en over Djimbaran. Een „pagoda" aldaar beschreven als ruw, maar hoog en groot, weinig anders dan „a pilé of bricks, with several niches, in which are placed good images of Brahma etc." ©p een deel van het schiereiland was de vruchtbaarheid toegenomen door de bedekking met asch van de Tambora-uitbarsting in 1815. Beschrijving van het terrein en den tempel, gedeeltehjk gebouwd op een door de zee uitgeholde rots, 900 voet boven zee, met een 70 voet hooge méroe van 7 verdiepingen. „The priest assured us that during the strongest gale, the wind does not blow against the Tampa Dewa." In een beboschte vallei aan de O.-zijde van het schiereiland waren veel wilde stieren en herten, die zeer schadelijk waren voor den oogst. Op drijfjachten tegen deze dieren waren vroeger enkele inboorlingen omgekomen, daar zij geen vuurwapens hadden, p. 370 A Visit to Tabanan. Het doel, waarmede de inboorlingen van Mamonih country (Mengwi) in 1849 aan den oorlog hadden willen deelnemen was om slaven te maken. Het yorige jaar had de heer Lange nog de tot slaven gemaakte bemanningen van 12 ter reede van Sèsèh geroofde prauwen vrij gekocht, mits deze hem zouden helpen bij den aanvoer van rijst uit Sèsèh, welke belofte zij trouw waren nagekomen. De merkwaardige groote Balische karren voor goederenvervoer waren alleen te Badoeng in gebruik, p. 372. Het verhaal van Lange's opzichter van zijn rijstmagazijn in Tabanan, ,,an old Country Captain", die had moeten vluchten met , zijne vrouw, omdat hij de maaneclips had voorzegd. Beschrijving van de poeri van Tabanan; de radja was toen 24 jaar en een vrij beschaafd man. Herinnering aan Friederich's verblijf bij Radja Kaaiman. 52. Friederich. R. H. T. Nog iets over de aardbeving op Bali van 17 Februari 1848. Nat. Tijdschr. v. N. I. 3e J. 1852 p. 339. • Berichten over deze aardbeving ook in B n°. 41; Java-Courant van 8/3 1848 n°. 20; Journal of the Ind. Arch. II, 1848, Misc. Notices, p. XV en Nat. Tijdschr. v. N. I., XVIII, 1859, p. 320. 45 B. 1853—1854. Friederich bevond zich in zijne woning te Kasiman met den heer Helms van Koeta en zijn huisvriend Goesti K'toet Wangaja. 53. Z. Oorlog op Bali. T. N. I. 15e J. 1853, I p. 221. Veroordeehng van onze politiek van non-interventie bij de in gang zijnde oorlogen tusschen verschillende vorsten op Bah. Sommige vorsten hebben hulp aan het Gouvernement gevraagd; de schr. vreest dat onze vrienden en bondgenooten met gunstig zullen denken over een Gouvt., dat hen in de ure des ge vaars in den steek laat. 54. Bitter. W. L. De drie broeders. (Eene ware gebeurtenis). Biang Lala, Indisch Leeskabinet tot aangenaam en gezellig onderhoud, onder redactie van W. L, Bitter en Mr. L. J. A. Tollens. Batavia, 2e Jaarg. 1853, I p. 187—198. (Van dit tijdschrift verschenen 4 jaarg. 1852 —'55). De 2e luit. Karei van E. van de linker( ?) helft 14de Bat.-Inf. te Soerabaja, in 1838 op Java gekomen, had jaren lang niets van zijn broeders vernomen. Te Soerabaja ontmoette hij onverwachts zijn broeder Hendrik, dien hij eerst niet had herkend en die als korporaal uit het Nederlandsche leger was overgekomen voor de 3de Bah-exp. Bij de landing in Karangasem ontmoetten zij in een bootsman even onverwacht hun broer Cornelis. Na den terugkeer van het 14de bat. te Soerabaja ontmoette de luitenant in den scheepsdokter van de Juno een derden broeder. De korporaal Hendrik overleed aan dysenterie; de luitenant Karei verdronk korten tijd later in de'rivier te Soerabaja. Van den bootsman Cornelis werd niets meer gehoord, totdat hij in Aug. 1851 onverwachts bij zijn ouders in Utrecht verscheen. [Volgens de lijsten der officieren, aan genoemde exp. deelnemend, moet de bedoelde officier zijn geweest de 2de luit. fungeerend betaalmeester C. E. van Elhnkhuijzen.] 55. Onnekes. IJsbrand, fuselier, garnizoensbataljon te Welte¬ vreden. De strijd met Bali. Aan de nagedachtenis van den Generaal-Majoor A. V. Michiels toegewijd. Ibid. 3e Jaarg. 1854, II p. 275—289. Een lang gedicht, in 6 afdeehngen, bevattende het berijmde verhaal van de drie expeditie's naar Bali 1846—'48—'49. Het laatste stuk is een lofzang op den gesneuvelden generaal Michiels. „De redactie heeft gemeend dit stuk, op eenige kleine wijzigingen na, zoodanig te moeten plaatsen als het haar door den nederigen, doch gansch niet van dichterlijken aanleg ontblooten, vervaardiger werd toegezonden, en zij uit den wensch, dat het zwervend soldatenleven hem tijd noch lust moge benemen, zich verder op de beoefening der dichtkunst, waarin hij het, bij meerdere beschaving zijner voortbrengselen, welligt tot eene niet te verachten hoogte brengen kan, toe te leggen." Ibid. I p. 82—83 nog een gedicht van A. Barkey, Ter nagedachtenis van wijlen den Generaal-majoor A. V. Michiels. 56. Hart. C. van der. Herinneringen van Bali in 1849. Gids 1854, II, p. 642—656. Deze gepens. kapitein ter zee verhaalt zijne herinneringen aan de 3e Bali-expeditie. Hij commandeerde destijds Z. M.'s korvet le kl. Argo. 46 B. 1854—'55. „Deze expeditie . . . was wel de geduchtste, die immer in Indië was uitgerust geworden: groot en klein 50 bodems; 5000 man landleger en marine-bataillon van 600 koppen. Op p. 647 beweert schr. dat na den dood van zijn vriend, den opperbevelhebber Michiels, vele groote misslagen en onverantwoordelijke flauwheid zijn gevolgd. Volgens den wensch van Michiels had Kloengkoeng en niet Kasoemba het eindpunt der expeditie moeten zijn. Verder volgt alleen het verhaal der ontmoeting van Michiels met den radja van Boeleleng op 7 April 1849 te Singaradja; totaal stonden bier 15 a 16000 menschen (soldaten en gewapende Baliërs) tegenover elkander. De adjudant Van der Capellen, die den vorst in tegenwoordigheid van Michiels moest geleiden, had veel moeite gehad diens angst te overwinnen en had „zijne handen op de aarde moeten leggen en bij den hemel bezweren, dat hem geen leed zou geschieden." Voor de Baliërs gingen een 20-tal „Doeblans", [doebalang'sf] of voorvechters, die zich ten doode hadden gewijd, in geheel witte kleeding en met een bos gekleurd geiten- of paardenhaar aan hun pieken en lansen. 57. Politiek ten opzichte van Bali. T. N. f, 16e Jaarg. 1854, I p. 151—152 en p. 196. Veroordeeling der politiek ten opzichte van Bali gevolgd. Aan de overwinning in 1849 had men een verder strekkend gevolg moeten ge_ven; Boeleleng en Karangsem hadden niet aan Bangli en Lombok moeten zijn afgestaan; de vorst van Lombok staat geheel onder den invloed van King. Geruchten omtrent eene aanstaande expeditie naar Bali. 58. Seyff. B. F. do. "Warme bronnen in de kleine baai Banjoewedan Nat. Tijdschr. v. N. 1. VII, 1854 p. 334—337. (Zie B n°. 59). Van deze bronnen van Banjoewédang was reeds gewag gemaakt door F. Epp in T. N. I. 1849, II p. 244. Beschrijving van de baai; de bronnen hggen onder het vloedpeil en worden gezegd geneeskundige kracht te bezitten, vooral tegen jicht en rheumatisme. 59. Altheer. J. J. Scheikundig onderzoek van het mineraalwater van Banjoewedan. Ibid. IX, 1855, p. 101—104. (Zie B nu. 58). I Eigenschappen van het water en kwalitatief onderzoek; II Kwantitatief onderzoek; III Zamenstelhng van het mineraalwater. 60. Seyff. K. F. de. Togt naar den vulkaan Bator op het eiland Bali. Met 3 teekeningen. Ibid. VIII 1855, p. 119—126. Schr. bezocht den vulkaan in Maart 1854 en had aantt. verzameld tijdens zijn zesmaandsch verbhjf te Boeleleng en de expeditie's in 1848 en '49. De teekeningen stellen voor den Batoer van de Zuidzijde gezien, de doorsnede van West naar Oost en den G. Batoer met de I, ''"zmking" van boven gezien; deze zijn gereproduceerd als irl. XXXIX m B n°. 450. Schr. verhaalt van de toenmaals talrijke tijgers in de omgeving van den Batoer, die veel slachtoffers maakten; ook zag hij een loetoeng (p. 126;, welke volgens Zollinger niet op Bah zou voorkomen, p. 122 47 B. 1855. Schx. deelt het bergstelsel van Bah in 3 groepen in, met de knoop der Tabanansche bergen en den Batoer als grenspalen. Op .3 Mei '55 had bij den Batoer eene hevige aardbeving plaats. In. een noot wordt gezegd dat de bewering van den Majoor Tombe in C. no. 9 en B no. 26 omtrent verwoestingen, door den Bakoangan in 1804 aangericht, geene bevestiging of opheldering heeft gevonden, doch dat een onderzoek van den Bakoengan zeer wenschelijk zou zijn. 61. Handel met Bali. T. N. I. 17e j. 1855, I p. 130-132. Inlichtingen d.d. 24 Sept. 1851 op verzoek van den resident van Soerabaja door een Engeisch handelshuis te Soerabaja verstrekt, over hetgeen het gouvt. zou kunnen doen tot verbetering van het handelsverkeer met Bah, Lombok en Soembawa; klachten, dat aan deze voorstellen geen gevolg is gegeven. De handel met die eilanden zou goed en voordeehg kunnen zijn als hij niet werd belemmerd door het slechte muntstelsel en het gebrek aan retourvrachten. De retouren staan buiten eenige verhouding tot de invoeren en bestaan uit carga-rijst, die op Bah kunstmatig te duur wordt gehouden, een weinig katoen, olie, tabak, suiker, koffie en vee. De adviseur raadt aan: 1°. geheel vrije aanvoer van rijst met alle schepen toe te staan; 2° den invoer van Chineesche pitjes op Java toe te laten met betaling van invoerrecht; 3°- opium te Soerabaja in entrepot toe te laten, zullende dit in korten tijd invloed hebben op den handel tusschen Singapoera en Makassar; 4°. Het Gvrt. streve er naar van de Balische vorsten gedaan te krijgen, dat leven en eigendom van vreemdelingen beter worden geërbiedigd en dat de monopohsatie van de bandar's (pachters) der havens worde gebroken. 62. Schimpf. C. P. De eerste Balische expeditie in 1846. T. N. % 17e j. 1855, I p. 186—188. In dit ingezonden stuk van 13 Febr. 1855 komt schr. op tegen de anonieme bewering in de Amsterdamsche Courant van 22 Jan. 1855 n°. 19 dat genoemde expeditie eene mislukking was. Deze bewering was geuit in een artikel, dat de strekking had de verdiensten van den kort te voren toj; lid van den Raad van Ned.-Indië benoemden heer ' Baron De Koek te schetsen, welke heer na die expeditie tot resident van Besoeki en commissaris van Bah en Lombok was benoemd. De heer Schimpf, destijds chef van den staf bij de le Bahsche exp. en daarna kolonel bij den generalen staf van het Ned. Ind. leger omschrijft doel en uitvoering der expeditie, om te concludeeren dat zij geslaagd moest heeten. Hij had eerst op het artikel niet willen reageeren, doch ging er toe over, toen hem uit een volgend nommer der Amst. Crt. scheen te blijken, dat Baron De Koek zelve de schrijver van het artikel was geweest. 63. Weduwenoerbranding te Gianjar. Ibid. II p. 254—255. In een art.:Gedachten over den invloed der Europeesche Christelijke beschaving op den Indischen archipel, p. 247—259, geeft schr. een resumé van het artikel over de weduwenverbranding te Gianjar op 20 Dec. 1847 (BI n°. 46). Naar aanleiding van deze en de vele andere weduwenverbrandingen beweert schr. , dat de invloed der Europeesche beschaving in den Archipel nog sporadisch is. 48 B. 1856. 64. Politiek ten opzichte van Bali. Ibid. 18e j. 1856, I p. 53. In de redevoering, in den Raad van Indië op 12 Mei 1851 gehouden door den G. G. Roehussen bij de overgave van het hestuur aan zijn opvolger Duymaer van Twist, p. 35—61, spreekt deze ook met voldoening over de met Bali gevolgde politiek. De vorsten en bevolkingen van Bah en Lombok zijn thans, nu het Gouvernement er in geslaagd is het Nederlandsche gezag, 't welk bp Bah werd verguisd en bespot, te doen eerbiedigen, en nadat bewijzen van belangeloosheid en grootmoedigheid onzerzijds zijn gegeven, goede naburen en bondgenooten geworden. Zij hebben zich geschaard onder het Ned. oppergezag; geen vreemde natie kan zich daar vestigen zonder de traktaten te schenden. 65. [Leupe, P. A.]. Het' gezantschap naar Bali onder den Gou¬ verneur-Generaal Hendrik Brouwer in 1633. B. Ind. Inst. 2e Reeks, dl. I (dl. V) 1856, p. 1—71. In de inleiding wordt herinnerd aan het bestaan van de loge der Oompie op Bah in 1620—'21; de logieboeken van Bah mankeerden echter reeds op het Soldijkantoor te Batavia op 12/12 1647. De Bataviasche burger Jeuriaen Courten, die op Bah handel dreef, had het gerucht verbreid, dat de Vorst van Bah 's Compagnies vijand, den Soesoehoenan van Mataram, wilde beoorlogen. Dit gaf den G. G. aanleiding een gezantschap naar Bali te zenden om daar een bondgenootschap tegen Mataram te verwerven en den vorst van Bah daartoe met aanbieding van levensmiddelen te steunen. De. opperkoopman Jan Oosterwijck, vergezeld door Courten, werd met een brief en geschenken naar Bah gezonden. Daar Oosterwijck naar de Westkust ") van Sumatra stond te worden gezonden werd hem een maand l) later de kapitein over eene compagnie infanterie Jochem Roeloffsz van Deutocom met rang van Commandeur nagezonden om Oosterwijck's werk voort te zetten en dezen naar Batavia terug te zenden. De predikant Justus Heurnius zou op reis naar Ceram op Bali poolshoogte nemen en den vice-gouverneur Artus Gysels te Ambon mededeeling doen van zijne bevindingen, opdat deze naar bevind van zaken zou kunnen handelen. Over Heurnius' tweede bezoek aan Bali in 1638 zie C n°. 32 en B n°. 513. Daarop volgen een aantal archiefstukken over deze gezantschappen en hunne mislukking, en eenige herinneringen aan de hulp, die Bah in 1639 tevergeefs vroeg aan de Compie tegen Mataram en de zending naar Bali van Jacob Bacharach in 1661. Zie over de zendingen van 1633 ook C n°. 6 en Dagh-re^ister O n» 77. 1631—'34. ' ™ " p. 4—5. Brief van den G. G. „aen den Coninck van Baly" d.d. 2/2 1633. Aanbod van schepen en rijst, benevens „een schoon Persiaensch paert, dat den Mattaram noyt hebben begeeren toe te stuyren; een ps. root laecken, een vat schoone wijn, een vergulde stoeltje, een vergulden catel, twee vergulde candelaers, twee dito caersen, met een Alcatyff." p. 5—6. Id. aan Kiaij Ranga, Sabandar in Bahboangh. Ter introductie van Jan Oosterwijck. P-6—13. Instructie d.d. 2/2 1633 voor Jan Oosterwijck en den Raad van 't jacht Texel. De onderkoopman Carel Kina en nog twee assistenten zijn meegegaan voor den handel in Balambangan, waar kleeden in 1) Op p. 2 staat abusievehjk „Oostkust"; ib. „eenige dagen" moet zijn: een maand. 49 4 B. 1856. rijst c. q. in vee moeten worden omgezet (een last rijst komt op 20 rijksd.; een schoon, jong paard op 2 a 3 realen). De heden van Bah en Blambangan moeten geanimeerd worden tot den handel op Batavia. Verder volgen merkwaardige raadgevingen omtrent de wijze van handelen en de veiligheid van de vaart. p. 13—19. Nadere instructies voor Jan Oosterwijck, van denzelfden datum. Deze zijn van polftiekén aard; de vorst van Bah heeft onder zich Balamboangh, Pannarucan en Blitar, welke streken telkens over en weer gaan tusschen hem en Mataram. Als doeleinden van -een verbond met Bah worden o.a. genoemd verzwakking van de macht van Mataram, de Portugeezen en Makassar, bevrijding van Batavia van belegeringen, verkrijging van Javaansche slaven voor Banda en Ambon en van Javaansche krijgsgevangenen, ter uitwisseling tegen de Nederlandsche en voor werken te Batavia. De politiek der Compie tegenover Inlandschè vorsten, ook in zake het wisselen van geschenken, wordt uiteengezet. Zoo er zeer goede cocosnoten zijn, dient O. er eenige duizenden mee te nemen voor aanplantingen om Batavia. p. 19—22. Extract uit den instructiebrief voor de opperhoofden van 't jacht Souborch, van 28/2 1633, door handen van Ds. Justus Heurnius. p. 23 Commissiebrief voor Ds. Heurnius, die den heidenen van Ceram het Evangelie zal verkondigen. p. 24—26. Memorie voor denzelfden. p. 26-^—34. Instructie voor den commandeur Jochem Boelofsz van Deutecom d.d. 9/3 1633. Uit deze instructie blijkt ook hoe groote verwachtingen G. G. Brouwer had van een eventueelen oorlog tusschen Bah en Mataram, die de hegemonie van het laatste rijk op Java voorgoed zou vernietigen; hulp tegen Makassar, dat den vorst van Bah Bima heeft ontnomen, moet dezen mede tot het bondgenootschap lokken. Bij de geschenken komt nog een vat Spaansche wijn. p. 35. Commissie voor den commandeur Van Deutecom, d.d. 9/3 1633. p. 36—37. Brief van den G. G. aan den Coninck van Baly dd.9/3 1633. p. 37—39 Terugroeping van Jan Oosterwijck bij brief van 9/3 1633. p. 39—41. Het jacht De Sonne zal met de volle rijstlading, in Siam gehaald, via Bali naar Ambon zeilen. p. 41—43. Brief van 11/3 1633 aan Van Deutecom öf aan Oosterwijck, waarbij nog het groote schip „het wapen van Hoorn" met 350 last rijst voor eene eventueele expeditie van Bali tegen Mataram beschikbaar wordt gesteld. p. 43—48. Drie brieven naar Ambon met instructie's, voor het geval Bah den oorlog met Mataram begint. p. 48—59. Uit het Dagh-Register van 't Gasteel Batavia; anno 1633. 25 Mei. Jan Oosterwijck 1) komt te Batavia aan en rapporteert over zijne zending naar Bah en Blambangan. (Dit belangrijke verslag in Dagh-Register C no. 77, anno 1631—34, sub dato 25/5 1633, p. 176— 184). De gezanten troffen het zeer slech't.Van 14—21 Februari s) lag Oosterwijck met de Texel voor Blambangan; rijst Was daar niet te krijgen geweest omdat de ratten den oogst vernield hadden; de bevolking moest zich met sago voeden. De vorst ontving den commissaris hoogst onvriendelijk, omdat hij niet en de sjahbandar wel met een geschenk was bedacht. Op 25 Febr. kwam hij te Panaroekan [noordkust van 1) Deze wordt hier en v.v. „commandeur" i. p. v. „commissaris" genoemd. 2) In den tekst staat hier en op een volgende plaats April, wat blijkbaar Februari moet zijn. 50 B. 1856. Bali], vanwaar bericht naar Gèlgèl werd gezonden 1). Op 7 Maart kwamen Balische grooten aan boord om een 'afschrift van den brief to halen, zooals volgens hun zeggen de gewoonte was. Op 8 Maart van Panaroekan vertrokken kwam hij op 12 d.a.v. in de baai van Couterawas; de brief en de geschenken werden met veel statie naar de poeri van Gèlgèl gebracht. Den vorst kon hij niet te spreken krijgen, daar pas twee van diens zonen overleden waren en op 16 Maart ook 's Vorsten moeder stierf. De uitvaart der oude vorstin zou binnen 7 a 8 dagen geschieden om de besprekingen met de gezanten te kunnen afdoen, hoewel de adat eisohte het lijk een maand en zeven dagen boven aarde te bewaren. Op 20 Maart komt de Souburgh te Couterawas om aan den viee-Gouverneur te Ambon tijding te brengen van 's Konings resolutie. Op 21 en 22 Maart zijn de schepelingen getuige van de hjkverbranding van 's konings moeder, p. 56. Op 26 Maart krijgt Oosterwijck eindelijk eene audiëntie bij een paar landsgrooten. De aangeboden hulp tegen Mataram wordt afgeslagen, daar de vorst zoowel met den Soesoehoenan van Mataram als met de Compagnie goed bevriend was. De commissaris mocht wel allerlei vee en padi, maar geen (gestampte) rijst uitvoeren, daar de voorraad hiervan gering was. In die dagen kwam er ook bericht te Gèlgèl dat „Singe-Sarry 2), die door gunst ende groote schenkagiën aan den Coninck ende grooten van Baly gedaan, tot Coninck in Bahboangh gestelt was, den rechten Coninck, Maes Cariaen genaempt, voor dezen op de vlucht gedreven," met zijn gansche geslacht had uitgemoord. De vorst te Gèlgèl stuurt zendelingen op kondschap naar Balambangan s), mede om te informeeren naar de slechte behandeling aldaar van Nederlanders en Chineezen uit Batavia. Op 22 April krijgt Oosterwijck zijn afscheid van 's konings zoon Pannackan Patickan, zonder dat hij den koning te zien of te spreken heeft kunnen krijgen. Het contrageschenk bestond uit 2000 strengen garen, 1200 bos padi en 460 kleedjes. Den 24sten vertrekt Oosterwijck van Gèlgèl, doch op 27 d. a. v. verneemt hij, dat Van Deutecom te Sangsit (bij Boeleleng) is aangekomen en met de Negapatnam niet verder kan komen. Samen gaan ze met groot gevolg van 40 personen en 16 soldaten overland op weg naar Couterawas en Gèlgèl, doch na 4 mijlen marcheerens moeten zij bij het dorp Daka terug keeren wegens de dreigende houding der bevolking. De Commandeur zeilt daarop naar Couterawas en komt met veel ceremonieel in Gèlgèl. Hij wordt door rijksgrooten wel beleefd behandeld, doch kan evenmin den vorst zelve te spreken krijgen; hij krijgt hetzelfde antwoord als Oosterwijck. Eindelijk is hij in de gelegenheid een kort en koel afscheid van den vorst te nemen; hij ontvangt als contra-geschenk 8 zakken rijst, 2 runderen, 2 varkens, twee kleedjes en 3000 duiten. Op 14 Mei vertrokken zij per Texel naar Batavia. Op p. 52—56 is de vrij volledige beschrijving van de hjkverbranding der vorstin van belang. De plechtigheden buitenshuis, die Oosterwijck kon waarnemen, verschülen weinig van de tegenwoordig nog gebruikelijke. Het lijk werd uitgedragen door een in den muur gebroken gat naast de poort. Een aantal van 22 slavinnen werden als béla's mede verbrand na gekrist te zijn. Met de beenderen schijnt evenzoo gehandeld te zijn als met het lijk geschiedt vóór de verbranding indien deze op den normalen tijd plaats hééft. Na den termijn van een maand en 7 1) Met den Coninck van Baly is dus de vroegere hoofd vorst (van Kloengkoeng) bedoeld, die destijds zijn poeri. te Gèlgèl bad. 2) Vólgens Dagh-Register 1831—'34 stond hier „Singefarry". 3) Er staat abusievelijk: nae Baly. BI B. 1856. dagen werden de beenderen naar Lebih gebracht, verder tot asch verbrand en deze in potten in zee geworpen Over de béla's en satiya's worden vrij uitvoerige mededeelingen gedaan. „Met de twee laatste overleden coninckx soonen waeren met de een 42: ende met de ander 34: vrouwen gedoot ende verbrant, alle de vrouwen van 's coninckx bloet, springen selffs in t vier, gelijck de principale vrouw'van ijeder coninckx zoon onlangs gedaen heeft, alsoo dezelve te waerdich achten, van ijemandt aengetast off gecrist te worden" .., .„Met het overlijden van den grooten Coninck sterven 120: 130: a 140 vrouwen, maer geene van die worden gecrist, maer springen alle van de minste tot de meeste vuijt haer eigen vrijen wille in 't vier." p. 59—61. Extract uit den Generalen Brief, A° 1633, waarin aan H. H. Bewindhebbers verslag wordt gedaan van de mislukte zending. p. 61—67. Verslag van Heurnius' zendingsreis naar Ceram ca. van 19/8 '33. Toen H. te Gèlgèl vertoefde vond hij Bali een zeer geschikt zendingsterrein : „in den corten tijt die wij daer waeren hebbe ick uijt de redenen met eenige der grooten aldaer gevoert, affgenomen, dat een Godvruchtich ende geleert bedienaer des H. Ev. nae apparentie aldaer met der tijt veele heden tot de gemeijnschap des Heere Christi soude connen worden gebracht; want de grooten seer leergierig sijn ende lust hebben soo te vraegen als te hooren, hetgeen onse Godsdienst aengaet. Sijn mede groote liefhebbers van de cosmographie ende andere natuerlijcke wetenschappen, die aengenaemheijt ende credit vermeerderen den geenen die bij haer converseert, waerdoor daegehjcx goede occagie soude gegeven worden om met haer van 't Godtlijcke te spreecken. Haere verkeerde Godsdienst bestaet in plompe affgoderije,*die niet bewimpelt is met subtijle Allegorijcke uijtvluchten, als der Brammen op de cust van Coromandel, maer haere papen sijn plomp ende groff in haere leeringen, soo verre dat sij niet en weten waer haeren Godt is, in den Hemel off op den aerden. Sij en gebruijeken oock geen pompeusheijt in haere Godtsdienst.dieaentreckende sij; sij en hebben geen aensienhjeke tempels, beelden ofte ceremoniën als die in Coromandel, maer alles is slecht ende verachtelijck bij haer; soodat se licht van dese dwae- lingen tot de gehoorsaemheijt des H. Ev., in dewelcke de Heerlijckheijt des Almachtigen Gods in J. C. sich openbaert, schijnen getrocken te connen worden." p. 68—69. Aant. 4. Philip Lucasz veroordeelt in eene deductie aan H. H. XVTI scherp de pohtiek van G. G. Brouwer, die te lichtvaardig, op ongecontroleerde mededeelingen afgaande, de omvangrijke en kostbare gezantschappen naar Bah had gezonden, en daarmede het aanzien der Compie had geschaad. p. 70. Uit den Generalen Brief van Dec. 1639. De Soesoehoenan heeft Oost-Java veroverd en eene invasie op Bah gedaan; de vorst van Bah verzoekt nu 3 a 4 Comps. schepen ter hulp; men wil het echter afzien, hecht weinig aan Bah, doch zou alleen toezien, dat de positie van Mataram niet verstrekt zou worden door verovering Van Bah. p. 70—71. Uit de Resolutie van 21/2 1651. Tegehjk en in verband met de zending van Rijckloff van Goens naar Mataram wordt de opperkoopman Jacob Bacharach, vroeger daar geweest zijnde, op vriendschapsbezoek naar Bali gezonden. 66. Lintgensz. Aernoudt. (Bali" 1597. Copy van 't gheene ick aen Jan Jansz. Kaerel overgegeven hebbe). Verhael van 't gheene mij op 't Eylandt van BaeUe wedervaeren is, terwijl ick er aen landt ben gheweest, als hier nae vollygen sall. Medegedeeld door P. A. Lenpe. 52 B. 1856. B. Ind. Inst. 2de r. Dl. I (Dl. V) 1856, p. 203—232. Tekst; p. 233—234. Aanteekeningen door P. A. Leupe. Op 2 April 1595 voeren van Texel uit de Mauritius, Hollandia, Amsterdam en het pinas of jacht het Duifje als voorzeiler voor den eersten tocht naar Indië; de schepen stonden onder den Schipper Jan Meulenaer (die op 25 Dec. 1596 plotseling aan boord van de Mauritius overleed) en den Commies Cornelis Houtman. De Amsterdam had men, daar er wegens de groote sterfte onder het scheepsvolk geene voldoende bemanning meer voor was, op 11 Jan. '97 bij het eiland Lubok (Bawean) moeten verbranden. In begin Februari 1597 kwamen de overige vaartuigen voor Loloan (Djembrana) en Koeta (Badoeng) aan. In de Journalen van deze reis (zie C n°. 1 en 180) vindt men ook een kort bericht over hun wedervaren op Bah. Het hier besproken verslag van den jongen Lintgensz, na zijn terugkeer te Amsterdam voor den bewindhebber dezer uitrusting Jan Jansz. Kaerel geschreven, bevat daarover meer bijzonderheden. De oorspronkelijke kopie is te vinden in een bundel in het oud Koloniaal Archief der O. I. Comp., thans te 's-Hage. Leupe vermoedt, dat Lintgensz adelborst was op het schip, waarop Paulus van Caerden zich bevond, en dat Jan Jansz. Kaerel een zoon was van Jan Jansz. Kaerel, een der Bewindhebbers, bovengenoemd. Kaerel Jr. was bij het uitzeilen aan boord van de Amsterdam als ondercommies of onderkoopman; op dit schip bevond zich in dezelfde betrekking ook Willem Lodewijksz., schrijver van een Journaal over deze reis(1598, zie C.no.l80).Toen zij voor Bali lagen was Kaerel Jr. kapitein op de Hollandia (of Hollandsche Leeuw); van 9 tot 16 Febr. '97 was Lintgensz op Bali aan land geweest. De Mauritius eerst, en daarna de Hollandia waren inmiddels van Koeta (Coutaen) verzeild naar Couteraes, waarmede blijkens den samenhang van het verhaal de baai van Laboehan Amoek op de Zuidoostkust bedoeld moet zijn. Lintgensz en zijn makker Manuel Rodenboroh, die de geschenken van Houtman overgebracht had, reisden over land van Koeta over de hofstad Gèlgèl naar die baai, waar de eerste aan boord ging, en de laatste met een makker aan land achterbleef (zie A n°. 58 en C n°. 180). Met den „coninck van Baelle" en de Keyloer x) zijn de vorst van Gèlgèl (Kloengkoeng), en diens rijksbestuurder bedoeld, die destijds te Koeta vertoefden om eene expeditie van 20 000 man uit te rusten, teneinde het door Pasoeroehan bedreigde Hindoesche Balambangan te hulp te komen. De nieuwsgierige vorst ontmoette gaarne vreemdelingen, p. 203, 206, 223, en hield deze zelfs wel tegen hun wil bij zich, p. 216, 228, Hij was tuk op geschenken en geneerde zich niet die te vragen, p. 204, 209, 210, 213, 221, 223, 224; hij het zich inlichten omtrent de landen op de wereldkaart p. 205, 221—'23; op Bali huwden de jongens op 12- en de meisjes op 9-jarigen leeftijd, p. 206,207. „Desen Coninck heeft wel vijfftich mismaeckte menschen, soo dwerchgen als andere, die vanjoncks aen de beenen ende de armen gebonden sijn ende sitten ghehjck de figueren van de hechten op haar ponjaorts, daer den Coninck sijn genoeèhte in 1) Deze titel komt ook voor in B no. 65. Leupe vermoedt hierin te moeten lezen Kiai Loerah. Kyaji uit Ki jaji is in 't Middel-Javaansch en Balisch in gebruik voor verw anten-ambtenaren van den vorst; roerah of loerah is ook nu nog op Bali bekend als praediuaat voor vorsten en hooge ambtenaren. Misschien kan hier ook gedacht worden aan Kyaji Lor, waarin Lor (of Lod = Noord) de plaats zou aanduiden van de poeri van dezen hoofdambtenaar ten opzichte van die des vorsten of van de pasar. Deze wijze van onderscheiding der takken van eene dynastie was en is op Java en Bali veel in gebruik. 53 B. 1856. neempt" p. 206, 225. Het vorstelijke rijtuig, met 2 witte buffels bespannen, p. 206. Bogen en vergiftigde pijlen waren nog op Bali in gebruik als oorlogswapen, p. 207, 211, 227; er waren ook schietgeweren, p. 207; ende waer 't dat den Kijloer quam te sterven aleer dit kindt getroudt ofte 12 jaeren oudt is, dat heuren tijdt is om te trouwen, ende de dochters 9 jaeren oudt sijnde, all het goet van den Kijloer wederomme aan den Coninck compt ende 't kindt op de ghenaede van den Coninck soude moeten leven. Soo dat in 't laeste all wat se inhaer leven vergaederen alle op den Coninck wederomme compt te vervallen, als offen se all eijgen waeren", p. 207—'08. De vorst had een Maleier in dienst, die de communicatie met vreemde vaartuigen onderhield, p. 208; de Kijloer laat als eerbewijs Lintgensz. mee eten uit den schotel, daar hij zelf uit at, p. 210; hij zeide „dat wij haer volck gehjck waeren, omdat se saegen dat wij varekens vleijs aeten, dat geen Turcken noch Mooren en doen, ende ten anderen, omdat wij op vrijdach ende saterdach ook vleijs aeten, dat geen Spanijaerden noch Portugiesen en doen, ende seer der in verwondert waeren, p. 210. Lintgensz houdt liever het lot van het verbrande vaartuig Amsterdam geheim, p. 210, 230; het verhaal van den aanval op de schepelingen voor Sidajoe, p. 210 —'11; de rijksbestuurder meent dat, als Balambangan viel, het ook met de zelfstandigheid van het Bahsche rijk spoedig gedaan zou zijn „wandt souden dan daegelijcks den oorloch van de Turcken ende Mooren te verwachten hebben, alsoo se soecken de Gentijlles, dat Heijdenen zijn, te verdrijven." Hij schat de bevolking van Bah op meer dan 300 000 zielen, p. 211; als de „seven principaelste steden, die hier op 't Eijlandt liggen", worden genoemd Coutaen (Koeta), Giger (Gèlgèl) en van deze hoofdplaats alleen door de rivier gescheiden Capa, Quijnowaen, het bijzondere district van den rijksbestuurder, landwaarts in, Touban, Sidaijo en Couteraes, p. 212; er was destijds eenige handel uit de Molukken op Bali; eene kleine hoeveelheid kruidnagelen „ende een canaster met porceleijnen" worden den Hollanders te koop aangeboden; er zou meer te krijgen zijn in de stad „waer de joncken ,in de rivier comen omtrent 10 mijlen van hier, [Loloan in Djembrana?], de eenige plaats waar de vorst buitenlandschen handel toestond, p. 213, 214, 216; „ende dit eijlandt niewers in can gehjeken dan bij Jonck Hollandt van bouwinge van de dorpen en de Steden . . . ende is soo deurroten van waeter, dat te verwonderen is; seggen die het heele landt deurloopt ende worden geleijdt van de groote rivieren af om het landt te natten . . ." p. 214. „Hier in de Kijloers huis, achteraff, stonden drie huijskens, gevlogten van Spaens riet, gecloven, op vier pijlaerkens, daer ick in elck een coockpot sagh staen, ende dede door Juan de Portugies *) vraeghen aen een van de dienaers, wat dat beduijde; gaven voor andtwoord, dattense daer eeten in deden voor huer afgoden en duivels, als 't haer feestdaegen sijn, dat tweemael 's jaars is, eens als de rijst gesaeijt wort, eens als de rijst in de schueren compt. Alsdanhouden se groote feesten, soo met trommelen, beckens ende veel-andere instrumenten, in ons landt noch nooijt gehoort off gesien; ende als dan eeten se van een stuck van een hondt. Ende hebben diverse gelooft, sommige aenbidden een steen, als ick er eens een bij de huijskens in de Kijloershuijs sagh staen; sommige aenbidden de son, sommige de maen ende sommige een os, die sij heden in groote waerde houden, want en eten geen ossenvleijs . .." p. 214—'15. Omstreeks 1586 was een Portugeesch schip aan de Zuidkust gekomen om er een forteres te bouwen; het schip strandde en de meeste opvaren- 1) Een halfbloed Portugees, te Bantam aan boord gekomen. 64 B. 1856—1857. den kwamen om. Vijf der Portugeezen woonden nog op Bali en kleedden zich naar 's lands wijs; een hunner, gehuwd met eene Balische, woonde in Gèlgèl; ook het geschut van het schip was daar geborgen, p. 213. Bali had uitvoer van geweven stoffen; volgens het verhaal van een edelman waren er ook goudmijnen „dan den Coninck en laeter niet uijtgraeven, dan somtijds, als 't hem in de sin compt; ende den Coninck heeft er een stadt bij hggen met wacht, om acht der op te nemen, om van anderen niet bespiet te worden waer de mijnen liggen," p. 216; ook zwavel wordt uitgevoerd, p. 216; een vrouw kostte 20000 cashes, „dat omtrent twee stucken van 8° sijn; dan de manspersoonen sijn naervenant duerder". p. 216. Bericht omtrent verbranding der weduwen van „eenige groote meester", die zich soms 50 of 60 in getal levend in 't vuur werpen, p. 217. Lintgensz brengt zijn gehoor in verbazing door zijn verhalen van Holland, dat hij op de kaart aanwijst als half Europa omvattend, over de scheepvaart, het ijs, de rechtspraak enz. p. 218— 220; de koning wil een brief, een kris en een der mismaakte dwergen als geschenk voor Prins Maurits meegeven, p . 226;'reis van Koeta naar de ligplaats der schepen, met groot gevolg, p. 227—230; heschrijving van de poeri van den Kyloer te Gèlgèl. . .„all fraey gewrocht ende wel hondert fijne porceleijnen in de muer gemetseld." p. 228, 230. Ontmoeting en gesprek met den te Malakka geboren Portugees Peter de Noronha (zie p. 215). Ware 't niet om de kinderen geweest, dan zou hij wel zijn ontvlucht, p. 227—230; diens gesprek met „Juan de Portugees", den tolk van Houtman, p. 230; er was destijds een versterkte muur gebouwd, aan eene sterkte beginnende tot aan het gebergte, ruim 3 mijlen lang, om den toegang van uit zee tot de bebouwde vlakte te beletten, p. 231; ontmoeting te Couteraes met de kapiteins der schepen; de drie Baliërs van Houtman's schip worden aan land gebracht; Lintgensz gaat aan boord, p. 232. 67. Bleeker. Dr P.. Nieuwe bijdrage tot de kennis der Ich- thyologische Fauna van Bali. Nat. Tijdschr. v. N.-I., XII (3e serie II), 1856—'57 p. 291-302. Vgl. B a1. 47, 71 en 77. Enkele soortbepalingen uit de eerste bijdrage waren onjuist en meerdere soortnamen worden hier gewijzigd. — Deze bijdrage behandelt verder eene Collectie visschen, door den eenige maanden tevoren te Boeleleng geplaatsten ambtenaar P. L. van Bloemen Waanders aldaar bijeengebracht. Het aantal van Bali bekende soorten wordt hierdoor van 29 op 106 gebracht, w. o. 2 karpers, die tot dusver niet oostelijker dan Java waren gevonden. 68. Bloemen Waanders. P. L. van. Aanteekeningen omtrent Bali. (Extract uit het dagboek van den ambtenaar —, belast met eene kommissie in Beliling.) T. B. G-. IJl. V, 1855, p. 431-447. Vervolg ibid. Dl. VII, 1857, p. 73—77. Schr. was de eerste op Bah geplaatste bestuursambtenaar (1855). Het eerste stuk loopt van 17 Oct. 1855 t ot 19 Febr. 1856. Beide gedeelten handelen hoofdzakelijk over den strijd, dien schr. met de Inl. hoofden had te voeren over schadehjk bijgeloof, p. 431. De bevolking van Bangli had al de koffieboomen in dat rijk, welke met zooveel zorg en moeite waren geplant en onderhouden, uitgeroeid, omdat door de kofheboo- 55 B. 1856—'57. men de overige gewassen, o. a. doerian, niet wilden tieren; p. 432 en 433 de tocht van den rijksbestierder met 1600 personen van Boeleleng naar het meer Boejan om hulp van de Dewi Danoe af te smeeken. Doordat aan dezen offergang niet elk jaar de hand was gehouden ging Boeleleng zoo achteruit. De gezamenlijke waarde.der offers bedroeg ditmaal ƒ 650. Tot elf dagen na de geboorte van zijn kind of kleinkind is iemand s ebel. Ook in Tabanan en Kloengkoeng waren koffieboomen uitgeroeid; in Tabanan was de koffie de schuld dat het in 5 maanden niet geregend had. p. 433. Bij de terugreis van den rijksbestierder na zijne omvangrijke offerswerd hij te Gil-gil 3 dagen opgehouden door een godspraak, p. 434. Beschrijving .van en mededeelingen over deze sjamanistische plechtigheid (wawaièn) aldaar, p. 435—436. De vrouw I Talaba had door tooverij (nglèjak) iemand doen sterven; op aanklacht van het vereischte getal van 10 bloedverwanten werd zij zonder onderzoek, hoewel zij bij eede haar onschuld betuigd had, voor een jaar naar het gewone verbanningsoord, de strandplaats Kali Boekboek, gezonden. De aanvragers moeten voor de onderhoudskosten der léjak's aldaar zorgen; p. 437 over eene andere (strafbare) tooverpractijk om liefde op te wekken door middel van een mantra uit het tooverboek piólas; p. 438—441 een droevig verhaal van eene arme vrouw, die reeds twee maal verbannen was en nu vermoord werd wegens tooverij. Ziekten werden aan hare tooverij toegeschreven. Vergeefsche vertoogen van schr. tegen dit bijgeloof, zelfs bij den meest verlichten pembekel Njoman Gempol. Hun gestadig antwoord was: „onze soerat agama spreekt van het bestaan dezer zaken; hoe kunnen wij er dan nog aan twijfelen?" (Op p. 444 eene soortgelijke redeneering), p. 440 een hanengevecht met godsdienstige strekking, om ziekten te verdrijven; het ging uit van twee dorpen, die tot één tempel behoorden en mocht 3 dagen duren (mesaboe getih). Daar er in lang geen oorlog was geweest en dus geen bloed gevloeid had, was dit bloedig offer noodig. p. 442 v.v. Besprekingen van schr. met de hoofden om deze van het dwaze en slechte van hun bijgeloof te overtuigen. Deze bhjven echter zonder vrucht. Njoman Gempol zal twee maanden lang een onderzoek instellen; schr. biedt zich aan als proefobject voor de toovenaars, die hij op hem af zal zenden. Vooral onder Goesti Ngoerah Madé Karangasem was het aantal verbanningen wegens hekserij buitengewoon groot. Zij werden toen echter niet gedood, p. 445. Voorbeelden van bijgeloof, schadelijk voor de welvaart: het water uit het meer Boejan durft men niet voor irrigatie benutten; de weg naar Tabanan durft men bij Batoe-Medjan, nabij het Boejan-meer, niet te verbeteren of bruikbaar te maken; in het gebergte boven Panoektoekan in Oost-Boeleleng begint een onderaardsche waterloop, die pas vlak bij zee als bron voor den dag komt; dit water durft men niet voor sawahs te benutten, p. 447. Een krankzinnige als toerekenbaar behandeld. Het tweede stuk loopt van 2 tot 18 Maart 1856 en handelt over de verwikkelingen, die volgden op Van Bloemen Waanders' pogingen om de hoofden terug te brengen van hun geloof aan léjak's en de ontevredenheid van der vader van den rijksbestuurder en van hit volk, die daarvan het gevolg was; verder over de pogingen door Njoman Gempol aangewend om V. BI. W. door middel van léjak's in het ongeluk te storten en het dooden van een geestenbezweerder door den zoon van den mangkoe. Op p. 74—75 de viering van het menjepi te Boeleleng. 69. Medhurst. Dr. W. H., Aanteekeningen, gehouden op eene reis over Bali, meer bepaald in het vorstendom Baliling. 56 B. 1858—'59. T. N. I. 20e j. 1858, I p. 193—221. Deze aantt. waren reeds vroeger eenige malen gepubliceerd (zie B n°. 7). De redacteur van het tijdschrift, Dr.W.R. van Hoëvell, voorziet de aantt. van een vóór- en naschrift, waarin hij omtrent .'vroegere pubhcatie's niets mededeelt. Hij wijst er op, dat nu, na 29 jaar, de handel in slaven naar buiten Bah waarschijnlijk niet meer bestaat, vooral door de afschaffing der slavernij in de Fransche koloniën, doch dat de slavernij op Bah zelve nog in al de uitgestrektheid en afschuwelijkheid als m 1829 bestaat. Het ongunstige oordeel van Medhurst over 't gebrek 81^* aan kunst in de kunstwerken, de onwetendheid der bevolking en hare volslagen onbekendheid met den ouden Hindoe-godsdienst acht V. H. gedeeltelijk overdreven, gedeeltehjk onjuist. 70. Aankoop van Kawi-handschriften op Bali. Tijdschr. v. Staathuishoudkunde en Statistiek door Mr. B. W. A. E. Sloet tot Oldhuis. Zwolle. XVI, 1858, p. 241. In de Gemengde Berigten en Opmerkingen wordt er op aangedrongen dat, nu de Nederlandsche macht zich op Bali gevestigd heeft, het Indisch Bestuur geene moeite en kosten zal ontzien om Kawi-hss. betreffende het Hindoe-Boeddhisme op dat eiland aan te koopen, en dat alle verspreide monumenten van Indische taal- en letterkunde bij voorkeur te Leiden zouden worden verzameld. 71. Bleeker Dr. P., Derde bijdrage tot de kennis der Ichthyo- logische Fauna van Bali. Nat. Tijdschr. v. N. L XVII, (4e serieIII), 1858—59, p. 141—175. Zie B n°. 47, 67 en 77. Mede naar eene verzameling van de Noordkust van Bali, aangeboden door P. L. van Bloemen Waanders, van 112 stuks, w. o. 78 nog niet van Bah bekend en 6 nieuwe soorten. Het getal op Bah bekende soorten steeg hierdoor van 107 tot 185. 72. Tinhoudend zand in Djembrana? Ibid. 1858—'59 p. 334 en 345. Uit de notulen van de Bestuursvergaderingen op 14 Oct. en 28 Oct. 1858 van de Natuurk. vereeniging in N. I. blijkt dat de heer A. H. G* Blókzeijl een monster zand had ingezonden met het vermoeden, dat dit tinhoudend zou zijn. Het monster werd gesteld in handen van het bestuurslid Maier voor quantitatief onderzoek. De uitslag schijnt negatief te zijn geweest; er is niets naders van gevonden. 73. Bloemen Waanders. P. L. van, Aanteekeningen omtrent de zeden en gebruiken der Balinezen, inzonderheid die van Boeleleng. * T. B. G. Dl. VIII (3e serie dl. II) 1859, p. 105—279. Deze verhandeling vormt het grootste deel van een rapport, in Mei 1856 door schr., de eerste bestuursambtenaar van Boeleleng, aan de regeering aangeboden. Over taal en schrift der Baliërs wordt niets medegedeeld, 1» omdat deze stof reeds in B n». 49 was behandeld- 57 B. 1859. 2°. omdat schr. bezig was aan de samenstelling eener Balische vocabulaire en daarbij die onderwerpen wenscht te bespreken. (Dit wdbk. heeft echter nimmer het licht gezien) 1). De inhoud is „dor, maar degelijk", (Rouffaer in zijn voorbericht bij A n°. 54). p. 107. I. Bestuur. De poenggawa's, in Boeleleng meer bekend onder den naam pambekel-gedé, oefenen het gezag uit over een onbepaald getal huisgezinnen, in verschillende désa's of gehuchten verspreid, door tusschenkomst der klian-tèmpèk; andere ambtenaren; macht van den vorst; beperkte erfopvolging; in sommige gevallen vrouwelijke opvolging of voogdij; beperkte volkskeuze bij het aanstellen van poenggawa's; bevoegdheid en inkomsten der Inl. ambtenaren; tot de laatsten zijn eenigermate ook de kabajan's', bandésa's en paseks te rekenen. p. 112. EC. De namen van den vorst en poenggawa's. Verdeeling van het rijk in onderdeelen en desa's. 26 poenggawa's; dit getal verandert telkens door te ver gedreven onafhankelijkheidszucht der desa's; 123 desa's en gehuchten. p. 116. III Desabestuur. Niet de desa's, doch de afzonderlijke individuen kiezen zich een hoofd; geen territoriaal bestuursverband; te veel vrijstellingen van heerendiensten; heden van kaste staan direct onder den vorst indien een poenggawa van lagere kaste het bestuur voert; in dezen warwinkel schept het bestaan der sekaa eenige orde; inrichting dezer; soorten van sekaa's. p. 122. IV. Bevolking en kastenverdeehng; afkomst en onderverdeelingen der kasten; kastenvermenging; van de 26 Boelelengsche poenggawa's behoorden er destijds 16 tot de Soedra's. Schr. is het niet eens met Friederich, dat de toestand van den Soedra zoo beklagenswaardig is, noch met Friederich en Van Hoëvell, dat de leden der drie kasten geen handenarbeid willen verrichten en van knevelarij ten koste der Soedra's leven. p. 128. V. Geestelijkheid. In Boeleleng waren slechts 8 padanda's, waarvan 3 Kerta's; functies, inkomsten, karakter en voorbereiding tot het ambt der padanda's. p. 132. VI. Slavenstand en pandelingschap. Oorzaken die leiden tot slavernij, o.a. door huwelijk met eene slavin; betrekkelijk gunstig lot der slaven. p. 135. VII. Volkskarakter. De Boelelenger is bij de overige Baliërs gehaat om zijn misplaatsten trots. [Deze karakterschets is zeer belangwekkend]. ij&Si p. 138. VIII. Vreemdelingen. Boegineezen in de oorlogen op Bah. p. 139. IX. Bevolkingscijfer. Indeeling in 17 groepen, 6434 gezinnen (in Boeleleng). p. 140. X. Godsdienst. Verschillen in ritus bij Brahmana-Buddha's en -^Jiwa's. Algemeene en bijzondere offerdagen voor kasten, voor gezinnen, bij feesten. Het al of niet mogen eten van rundvleesch; overgangen tot den Islam. p. 145. XI. Lijkenverbranding; eenige aanvullingen bij Friederich's verslag; gevallen van eene moeder, eene minnares, een dochtertje, zelfs van mannen, die satiya of béla werden; het mesatiya was toen in Boeleleng al sterk afgenomen. Termijnen dat lijken van leprozen niet verbrand mogen worden. p. 147. XII. Onderwijs. Hoewel er geen onderwijzers bestaan kan toch 1) Blijkens Not. B. Gr. over 1872, Dl. X, 1873, p. 51 vroeg het Bestuur van Hét7 Bat Gen. aan de Regeering inzage van deze woordenlijst; ib. p. 92. Deze scheen niet* te zijn ontvangen. 58 B. 1859. plm. */2 der mannen en 1/6 a V5 der vrouwen lezen en schrijven. Beletselen voor verdere ontwikkeling. Nog eenige letterkundige producten. Overzicht der Tantri-kamendaka p. 155. XIII. Huwelijk; p. 159 een gefingeerd „merangkat" .om „melegandang" te voorkomen. p. 163. XIV. Geboorte; kepoes poengsed; nigang sasihin; otonan of odalan; matoesoek; masangih met het ngekeb; manakdaha. p. 164. XV Erfregt. Verschillende bepalingen voor lieden van kaste en Soedra's. Adoptie, (hierbij bijlage A: eene acte van adoptie). p. 167. XVI. Inkomsten van de hoofden. Van den vorst inkomsten uit 15 verschillende bronnen, die evenwel tezamen slechts op ƒ 12650 geldswaarde worden geschat; van de poenggawa's, klian's tèmpèk, mangkoe's en klian's desa, sedahan's. p. 172. XVII. Belastingen. Uitvoerig worden die op grond en water besproken. Jsü^* p. 178. XVIII. Kontrole op het belastingstelsel. Taak van den sedahanagoeng, de 40 sedahan's en de 120 klijans soebak en klijans bandjaransoebak. De eerste heeft 10 huisgezinnen ter beschikking, die van alle belastingen en heerendiensten zijn vrijgesteld; de sedahan twee; de klijans genieten voor zich genoemde vrijstelling. De landbouwers van een soebak zijn beurtelings voor een jaar djoeroe-arah (bode), p. 180. XIX. Belastingen; op het aanmaken van zout, op hanengevechten en andere dobbelspelen, op de pasar's; op in- en uitvoeren aan de landgrenzen. p. 182. XX. Bandarijen (handel); een monopolie van den vorst. De 7 bandarijen in Boeleleng voor tezamen ƒ4825 aan Chineesche soebandar's verpacht; regelingen; de soebandar's bezitten geen contracten. Schattingen van den invoer voor tezamen ƒ 514 000 (w. o. ƒ 450 000 opium); van den uitvoer ƒ 275 600 (w. o. ƒ 100 000 rijst). Schachergeest der Baliërs . . . „Nog wil ik hier bijvoegen, dat het voor iederen Europeaan, die slechts het minste gevoel van eer en eigenwaarde bezit.ondoenlijkis, het op den duur als handelaar op Bali uit te houden." (p. 186). Daardoor moest ook de Ned. Handelmaatschappij haar factory te Badong opheffen. p. 187. XXI. Opium. Invoer ± 300 kisten of 12000 bollen 's jaars; daarvan gaat de helft naar Karangasem, Bangli en Tabanan. Opiumsmokkelarij." p. 188. XXII. Landbouw. Het snijden der padi geschiedt niet, als op Java en in de overige rijkjes van Bah, halm voor halm, doch bij kleine bosjes; daardoor worden ook de onrijpe halmen afgesneden en is de rijst voor uitvoer minder geschikt. De padi wordt door gehuwde personen gesneden tegen een dagloon van 50 duiten. Wellicht de helft der landbouwende bevolking bezit geen grond, doch bewerkt grond van anderen in deelbouw (menandoe). Zeer gebrekkige werking van het belastingstelsel. Andere gewassen; gebrekkige bewerking; lage prijzen. p. 194. XXIII. Grondbezit. Belangrijk verschil tusschen de adatregelen ter zake in Boeleleng en in Tabanan, Gianjar, Bangli en meer andere staatjes, waar weinig individueel grondbezit bestaat en ook de sawahs aan den vorst behooren. p. 195. XXIV. Heerendiensten. Een jaar na zijn huwelijk wordt iedere Soedra pengajah; een vreemdeling een jaar na zijne vestiging; vrijstellingen, w. o. van personen, die hunne vrouwen den vorst als slavin aanbieden. hier1 genoemde werken!11'0'* ° ™- ^ " ™ U* T*ntri 0 ^ 133 > °°k °™ «*™ 69 B. 1859. p. 197. XXV. Bosschen. De beste houtsoorten, daaronder „voornamelijk djati, waarvan in het westen van Bandjar uitgestrekte bosschen aanwezig zijn . . . De djatibosschen strekken zich uit tot in de nabijheid van het noorderstrand, welke gunstige ligging voor eene eventueele exploitatie zeer belangrijk is." [Wat hier van de djatibosschen gezegd is, berust alleen op mededeeling der hoofden]. p. 198. XXVI. Veestapel. Schatting 10 000 runderen, 600 buffels, 2000 paarden, 30 000 varkens en £00 geiten. Vermindering van den veestapel door te grooten uitvoer; dientengevolge is de prijs meer dan verdubbeld en bedraagt thans o.a. voor een volwassen os ƒ 18, een koe ƒ 10, een buffel ƒ 30, een varken ƒ 6. Bij den veldarbeid nimmer buffels, doch alleen ossen gebruikt. p. 199. XXVII. Maten en gewigten; p. 200. XXVIII Munt en muntverdeeling. p. 201. XXIX. Regtspleging. Competentie van de klijan-tèmpèk, de poenggawa's, de kerta's en de vorsten. Procedure bij de raden van Kerta's *), de wetboeken, rechtszitting, getuigen, petabah en pigoegoe; wie geen petabah mogen zijn; eedsaflegging. Een aantal bepalingen uit de wetboeken; de namen voor de vormen van gewelddadige schaking-, de vorsten stellen zich boven de wetboeken (p. 217); straffen: boehi, gedwongen koppensnellen, verbanning (toendoeng), blokarrest (blagbag), straffen tegen het „metilar" zonder gewichtige redenen. Eenige voorbeelden van zeer wreede en willekeurige straffen, door vorsten opgelegd, o.a. eene executie van 20 personen op betichting van beheksing (ngléjak). p. 220. XXX. Eeden en eedformulieren. De bezwering van het eedswater; het gebed vóór de eedsaflegging met vertaling; eedsformulier met vertaling 2). p. 227 XXXI Vervolg op de sekahan's. Seka-poenggawa of perbekel; s.-sedahan; s. soebak; s. desa; op Bah behooren degenen, die op dezelïde begraaiplaats begraven of verbrand worden en in dezelfde roemah-dewa offeren tot dezelfde desa, ocverschühg of de woningen een of meerdere groepen (bandjar) vormen; in eenige der voornaamste desa's van Boeleleng zijn sekaa-desa; het is een voorrecht lid (ook desa genoemd) te worden; s. djongkok is een deposito- en leenbankje; s. mangi; een spaarkas; s. djaring, een visschersgild; s. gegamelan, bezit eene gamelan. p. 232. XXXII. Hanengevechten; godsdienstige kleur daaraan gegeven; berekening der opbrengsten uit de hanengevechten voor den vorst, de poenggawa's, de desa-tempels en de soebaks; verplichte deelneming; door deze officieele hanengevechten alleen wordt geregeld 1/10 deel der mannelijke bevolking aan den arbeid onttrokken en sneuvelen jaarlijks in Boeleleng meer dan 14000 hanen; elk gezin heeft minstens 4 vechthanen te onderhouden; alleen de koopvrouwen, die tevens tegen woekerrente geld leenen bij de vechthaan, maken er goede zaken door. p. 237*. XXXIII. Muzijkinstrumenten en dansmeisjes (ronggèngs), 6 soorten gamelan's; bij welke gelegenheden deze gebruikt worden; ronggèng-gegoedèn en -tongkohan. p. 240. XXXD7. Levenswijze, kleederdragt en woningen. 1) Zie C no. 80 op p. 140—142 over de treffende overeenkomst tusschen het Balische proces bij de Kerta's en de tot in de 18e eeuw in Tjirebon gevolgde procedure. 2) Eene opmerking over dit formulier door Van der Tuuk, zie B no. 101, p. 91 en Kern B no. 119. 60 B. 1859. p. 244. XXXV. Ambachten. Goud-, zilver- en ijzersmeden; de Baliërs zijn slechte timmerlieden (oendagi), doch geboren metselaars (mantjegra) en leveren fraaie bouwwerken; steen- en pottenbakkers en messenslijpers. p. 246. XXXVI. Oorlogen en wapens. Tallooze, doch weinig bloedige oorlogen; aanhalingen uit schrijvers dagboek; voedselschaarschte en gebrek in de onafhankelijke rijkjes als gevolg van de oorlogen, tegenover de welvaart in Boeleleng; slechte (meest Engelsche) geweren; zeer veel en goede lansen en krissen; blaasroeren met lanspunt; pijl en boog thans zeldzaam. p. 254. XXXVII. Ziekten en geneeskundigen. Voorkomende ziekten, w.o. de „gendongan", eene pijnlijke zwelling van hals en aangezicht; de balijans (balijan woewoesada, die de oesada's raadpleegt; b. tetaksoen en èngèngngan, sjamanen; b. pèhèdan, de wichelaar; b.memanakan, de verloskundige. Nutteloosheid der bahjan's. p. 260. Bijlagen A. Acte van adoptie; B. Verkoopbrief; C. Sommatie tot betaling van schuld (zie p. 203); D. Dagvaarding (zie p. 204); E. Aanklacht (zie p. 204); F. Proces-verbaal van de toedracht der rechtszaak en de uitspraak der Kerta's (zie p. 207). G. Lotgevallen van Hamad en Mohamad, p. 268—279. Alle bijlagen in Nederlandsche vertaling. 74. Bloemen Waanders. F. L. van, Beknopte en zakelijke inhoud van het Kawihandschrift Pamentjangah Ngoerah Sidemen. T. B. Gr. VIII (3e serie, dl. II) 1859, p. 61—71. In Daha leefde de godvruchtige Brahmaan Sidi Mantra. Na lange jaren en vele kostbare offeranden schonk Sanghyang Widi hem een zoon Manik Kangkeran. Deze groeide op als een speler en deugniet, zoodat het gezin tot armoede verviel en in schulden geraakte. Sidi Mantra zal zich hieruit redden door zich te begeven naar den Goenoeng Agoeng, de voormalige top van den Mahaméroe, door Batara Goeroe naar het meest Oostelijke gedeelte des lands verplaatst. In het binnenste van dezen berg bevinden zich onuitputtelijke schatten van edelgesteenten, goud en zilver, door de slang Naga Basockih bewaakt. Op zijne bede zal een deel dier schatten hem wel worden afgestaan. De Naga schudt op zijn beden het lichaam heen en*weer en doet daaruit eene niet te noemen hoeveelheid edelgesteenten en goudstukken vallen voor Sidi Mantra. Manik Kangkeran verbetert zijn gedrag niet; de schatten raken weer op; nieuwe schulden worden gemaakt, zoodat Sidi Mantra tot een tweeden tocht naar den G. Agoeng gedwongen wordt. De Naga zal hem nu voor de laatste maal helpen. Ook deze schatten worden door het spel van Manik Kangkeran verslonden. Deze tracht tevergeefs zijn vader het geheim van den oorsprong der schatten te ontfutselen. Hij wil die nu zelf gaan zoeken en vermoedt dat de G. Agoeng de hoofdader ervan is. Wel kent hij niet de noodige mantra's, doch hij hoopt toch met behulp van de van zijn vader gestolen schel (tangoran) zich van de schatten meester te maken. Het gelukt hem den Naga te voorschijn to doen komen; op verraderlijke wijze • kapt hij dezen de staart af, waaraan zich een buitengewoon kostbaar juweel bevindt. • De Naga wreekt zich door met zijn vergiftige tong de voetstappen van den vluchtenden Manik Kangkeran te Ukken, waardoor diens misdadig lichaam tot stof en asch vergaat. Sidi Mantra weet ten derden male met Naga Basoekih in aanraking te komen; door beider bovennatuurlijke kracht krijgt Sidi Mantra zijn zoon en Naga Basoekih zijn staart terug. Manik Kangkeran komt nu tot inkeer, doch zijn vader 61 B. 1859—'60. ontzegt hem den terugkeer naar Daha. Om hem voorgoed in don omtrek van den G. Agoeng te doen verblijven trekt Sidi Mantra met den nagel van zijn wijsvinger een streep over het smalste gedeelte van Oost-Java, waardoor dat gedeelte, dat nu Bah heet, zich van Java scheidt, daar de zee langs de getrokken streep binnendringt. Manik Kangkeran bezat de bovennatuurlijke kracht om door het loozen van zijn water gansche bosschen en woestenijen in brand te steken en van alle onkruid te zuiveren, waardoor de grond opeens geschikt wordt voor bouwland. Door deze kasaktian overtroeft hij een machtigen kluizenaar (doekoeh) en komt aan het hoofd van diens land en heden. Hij wordt vermaard om zijn wijs bestuur en huwt de eenige schoone dochter van den Balischen vorst Ngoerah Sidemen. Daarvoor moet hij aan een feestmaal deelnemen (maperan), waardoor hij zijn kaste verliest en Wesja wordt. Van dit echtpaar stammen de Ngoerah Sidemen's af, die later in dat rijkje geregeerd en in Karangasem een zoo gewichtige rol hebben gespeeld. (Zie ook B n°. 386 p. 417). 75. Wassink. G., Togt naar Beliling (Bali) ter uitlevering van¬ den Pambekel Njoman Tjempol, 1858. Gfeneesk. Tijds. voor N.-I. Nieuwe Serie II, 1859, ^p. 573. Over den gezondheidstoestand der troepen bij deze kleine expeditie. 76. Kawi-woordenboéken op Bali. T. B. Gr. IX, 1860, p. 19. In de bestuursvergadering op % x 1858 van het Bat. Gen. v. K. en W. deelt de heer Netscher mede, dat de heer P. L. van Bloemen Waanders te Boeleleng op het spoor is gekomen van de Kawi-woorden boeken Hintar-basa [ ?],'Kertabasa, Warga-basa [ ?], Krakah [ ?], enz. en zich moeite geeft deze werken in eigendom te erlangen. Van „Krakah" zegt v. d. Tuuk (Wdbk. II p. 73 6): „titel v. e. boek, behelst een soort van dasanama." Zie voor Krtabasa en andere grammatische werken C n°. 87 C. p. 205—223, C n°. 117, II p. 80—88 en B. n°. 101. 77. Bleeker. P., Vierde bijdrage tot de kennis |der vischfauna van Bali. • Nat. Tijds. v. N.-I. XXII 1860, p. 239—242. Zie B. n°. 47, 67 en 71. Naar eene verzameling zoetwatervisschen, aangeboden door den ambtenaar A. H. G. Blokzeijl te Djembrana. Hieronder eene nieuwe soort, de Gobius Blokzeijh. Het aantal van Bali bekende vischsoorten steeg door het onderzoek dezer verzameling van 185 tot 198. Zie nog de notulen der Handelingen van de bestuursvergaderingen der Natuurk. Vereen, in Ned. Indië in 1858 en '59 in het Nat. Tijdschr. van N. I. XVI, 1858 p. 252 en 267 en dl. XX, 1859—'60, p. 205—208. Op laatstgenoemde plaats worden 60 vischsoorten van Bali opgesomd, weer van Van Bloemen Waanders ontvangen, w. o. 22 nieuw voor Bali en een geheel nieuw voor de wetenschap. Dezelfde zending bevatte ook twee soorten reptielen, van Bah nog niet bekend geworden. 78. De „vliegende slang" van Bali. Ibid. Dl. XX 1859-'60 p. 470. Bestuursvergad enne van 12 Jan. 1860. De heer P. Bleeker brengt verslag uit over een slang van Bali, hem 62 B. 1860—1862. door Van Bloemen Waanders toegezonden, en waarvan het volksgeloof zegt, dat hij kan vliegen. Het reptiel was bijna 2 M. lang; de staart besloeg 1/5 van de lengte van het lichaam. Op voorstel van Bleeker wordt deze nieuwe soort genoemd Pareas Waandersi. 79. 3de Bali-expedüie. Verrichtingen der genie en sappeurs ge¬ durende de . De Nieuwe Spectator. Krijgs- en geschiedkundig tijdschr. van Neêrlands Land- en Zeemagt, ook in de Indien 16de j. 1862 p. 413-438. „In het verslag der derde expeditie naar het eiland Bali, van den kapitein A.W. P. Weitzel [A. n°. 8], zijn de verrigtingen van elk wapen niet in al hare bijzonderheden kunnen behandeld worden. .. Ieder zal gaarne de détails van den dienst van meer nabij willen gadeslaan, en kennis nemen van de speciale handelingen der genie en sappeurs". Uit dit gedetailleerde verslag blijkt hoe belangrijk de rol van de genie bij deze expeditie is geweest, als gevolg van de gesteldheid van het terrein en den aard van de versterkingswerken der Baliërs. De luit. kol. Dibbetz was chef der genie; deze scheepte zich op 8 Maart 1849 in voor de voorbereidende werkzaamheden; hij overleed op 24 Juni d.a.v. aan de gevolgen eener zenuwberoerte op de reede van Soerabaja, aan boord van het fregat De Rijn, waarmede hij na afloop der expeditie werd overgebracht naar Soerabaja. 80. Zending op Bali. Ber. Utr. Zend. 4e dl., 1863, no. 6, p. 16—18. Bericht in het verslag van den 4den Zendingsdag van de Utrechtsche Zendingsvereeniging, dat de Zending op Bali zal aanvangen door het uitzenden van Mr. W. van der Jagt als Agent ter voorbereiding der Christelijke Zending aldaar. 81. Idem. Bali. Ibid. 5e dl., 1864 no. 1 p. 1—13. Een art. over Bah in verband met het uitzenden van Mr. Van der Jagt (zie B n°. 80) en de mededeeling dat het Ned. Bijbelgen, heeft besloten Dr. H. Neubronner van der Tuuk naar Bali af te vaardigen, teneinde de H. Schrift in der Balineezen taal te vertolken. Het verslag over Land en Volk van Bali'is hoofdzakelijk"'getrokken uit De Hollander's Handleiding bij de beoefening der Land- en Volkenkun de van Ned.-Indië, en verder uit C n°. 11 en 12 en A n°. 1. Hier en later telkens weer in deze Berigten wordt Bah genoemd „Jong Holland" op het voetspoor van Lintgensz (B. n°. 66). Evenzoo vindt men er de voorstelling, dat de „wildwassende godsdienst" der Baliërs kracht- en levenloos is geworden en dat het Christendom hier een zeer veel belovend arbeidsveld zal vinden, mits men den Islam vóór zij, die anders Bali zal vermeesteren. 82. Brumund. J. F. €L, Veda's, kasten, Boeddhisme, beelden. Not. B. GK Dl. I (Sept. 1862—Dec. 1863), 1864 p. 91—98. In een schrijven d. d. Passaroean 17 Jan. 1863 aan het Genootschap deelt de heer Brumund belangrijke opmerkingen mede over zijn verblijf 63 B. 1863—1864. van een maand op Bali. „Immers ik heb mij, in strijd met 't geen mijne voorgangers [Friederich, Van Bloemen Waanders] beweren, moeten overtuigen, dat Bah de Indische veda's en casten-verdeeling niet bezit . . . Die welke men op Bali zoo [n.1. Veda's] geheft te noemen, zijn hoogstens op 100 lontarbladen gegriffeld", n.1. mantra's. Men heeft 4 dier mantra's de eigennamen der Veda's gegeven, Rig, Jadjoer, Sana en Atharva, deze beslaan tezamen slechts l\ lontarblad. „De algemeene en eigennamen der Veda's, evenals die der Indische casten, zijn op Bah in geschriften overgebleven. En nu hebben de Balineezen uit eene licht te verklaren oorzaak aan de eersten hun mantra's, aan de anderen hun vier verschillende standen aangepast. Maar de laatsten ook met evenveel recht als de eersten; met hetzelfde regt omtrent als wij die zouden kunnen geven aan de bevolking van Nederland, indien wij in de menigte des volks, als laagste caste, wilden onderscheiden en daarbovenstellen drie hoogere casten: van geestelijken, hoogeren en lageren adel." En verder over het Boeddhisme op Bali: „Ik mogt ook een weinig meer van Bali's Boeddhisme leeren kennen, dan de geschriften van voorgangers mij gaven. Het resultaat dier kennis is zeer kort zamengevat: dat het Sivaïsme en Boeddhisme daar in de innigste vereeniging'zijn verder gegaan, zoodat eigenlijk het Sivaïsme het Boeddhisme in do broederlijke omhelzing heeft verstikt na eenige levensdeelen in zich opgenomen te hebben. Er vloeit boeddhistisch bloed door de aderen van Bali's Sivaïsme; ook Balisch bloed; zoodat zij met volle regt een inlandsen kind van zeer gemengden bloede mag genoemd worden." Schr. wijst er op, dat de beelden van Java op Bah riet meer gehuldigd worden; er zijn slechts enkele beelden, welke verwaarloosd worden. Zelfs Siva komt niet in beeld voor; „hun beelden zijn niet van trachiet, maar van zachte steen; ook geen godenbeelden, maar personen uit de Indische heldengedichten en monstervoorstelhpgen, die vooral hun geliefkoosd genre zijn; ook niet om 'ze te vereeren, maar om de vorstelijke verblijven en hunne tempelpleinen er mee op te sieren." Schr. stelt vast dat Bali een eigen type van beelden heeft en dat de naam tempel onjuist gekozen ia voor de Balische heiligdommen. Ds. Brumund had als reisgenoot en tolk op Bali Ida K'toet Anom, zwager van den padanda Madé Goenoeng van Boeleleng. „Een man onder de eersten van Bali's geleerden te noemen, aan wien ik ook, voor een groot deel, mijn Balische wijsheid heb te danken" . . . „Hij en zijne familie hebben de vele lontar's voor den heer Van Bloemen Waanders overgeschreven en zijn nog altijd bezig die over te schrijver' voor den heer Nieuwenhuizen." Brumund stelt het Genootschap voor eene Balische manuscripten-verzameling aan te leggen, de. lontar's te laten overschrijven door genoemden Ida K'toet Anom met helpers en tevens in 't Maleisch te doen vertalen. Hij zou ook vertalingen van het Kawi kunnen geven. Ten slotte bepleit sein*, de wenschelijkheid om het Kawi te beoefenen. (Zie verder B n°. 91 en 104). 83. Brumund. J. F. 6., Bali. Fragment van eene reisbeschrijving I. T. B. Gr. XIII (4e serie dl. 4) 1864 p. 362—388. Na zijn eervol ontslag op 17 Mei 1862 werd de predikant Brumund in commissie gesteld om eene kritische beschrijving der Hindoe-monumenten op Java te leveren. Na 5 maanden reizens voor dat doel op Java en een maand op Bah (zie B n°. 82) overleed deze op 13 Maart 1863 te Malang, zoodat zijn bijdrage over Bali tot deze inleiding beperkt bleef. Het resultaat der reeds verrichte onderzoekingen is neergelegd in zijn C n°. 46. -MM 64 B. 1864— 1866. Hij verhaalt over het leven der Europeesche ambtenaren binnen de poeri te Singaradja en de veiligheid, die er toen reeds heerschte; p. 374 de Bahërs hebben niets fiers of krijgshaftigs, daarom omringde Goesti 1 d°°r eene achare Bpegineezen. — De door het bestuur verbeterde weg van Pabean naar Singaradja was voor rijtuigen ongeschikt omdat er nog trappen (prigi's) in lagen; p. 378-379 over eene Balische begraafplaats en lijkverbrandingen in verband met het volksgeloof; p. 381 over de offers en het offertoestel op de graven; p. 383— 388 herinneringen aan de le Balische expeditie; de armelijke poeri van Boeleleng. / 84. Zollinger. H., Ein Zng nach den Gebirge Bator auf der Insel .Bali. retermann s Mittheilungen, 1864. p 145—149-261 — 268; 302—304. ' Zollinger overleed 19 Mei 1859. Dr. E. Stoehr te Zürich schonk dit handschrift aan Dr. Petermann. Den beschreven tocht deed Zolhniter m gezelschap van Van Bloemen Waanders in 1857. Zie de vertalinjr B n°. S8, Waanders' verslag, B n°. 96 en C n°. 35. 85. Zending op Bali Bali. Ber. Utr. Zend. 6» dl. 1865 p. 53—65 en 141—154. Brieven van Mr. W. van der Jagt van 20/12 1864 en April 1865 over zijn komst en vestiging op Bali en de vooruitzichten voor de zending, ünkele mededeelingen over kastenwezen, verkoop van menschen, passioneele moorden en zelfmoord. Bij het laatste art. een kaartje van Bah. 86. Idem. Bali. Ibid. 7e dl. 1866 p. 33—42. Beschrijving van een lijkverbrandingsfeest door Mr. W. van der Jagt. 87. Idem. Bali. Ibid. p. 153—165, p. 201—204. Ie deel. Een brief van den zendeling R. van Eek, meldende zijn reis naar en aankomst op Bali. Ir, den tweeden brief op p. 204 spreekt Van Eek terloops over de mislukking van vroegere individueele zendingspögingen op Bali van Medhurst en Tomlin in 1829 (zieB n°. 7) en van Ennis in 1838. Verder deelt hij mede waarom z.i. eene vestiging ter hoofdplaats Singaradja yoor- ' loopig meer gewenscht was dan in het binnenland uitsluitend temidden van Baliërs. Kort na dit schrijven moest schr. wegens ziekte naar Nederland terugkeeren; dë zendeling De Vroom was inmiddels te Singaradja aangekomen. 88. Zollinger. H., Togt naar het gebergte Bator. Uit Zollingers schriftelijke nalatenschap. B. Ind. Inst. XIII (3e R. I) 1866 p. 497—535. Vgl. B n°. 84 en 96 en C n°. 35. De heer [P. J. B. C.J R.[obidé van der] A[a] vertaalde dit artikel en voorzag het van noten. p. 497. Iets over geschiedenis en litteratuur van Bah; p. 500 bevolking (waarschijnlijkste schatting 450 000 zielen) en taal; p. 501 voor de zending zou Bali een onvruchtbaar terrein opleveren; p. 502 de reis naar Bator; veel over de flora van Bah; id. p. 506, 519, 528, 529; p. 505 over den staatkundigen toestand; de neeren en hunne verspreid wonende onderhoorigen; p. 507 over gordij- 65 i B. 1866. nen om slaapsteden, met tafereelen uit de godenleer beschilderd; p. 510 uitvoerige beschrijving van het Batoer- gebergte; p. 511 in het dorp Batoer bestond eene verbodsbepaling om zeugen te houden en voor de familie van den tolk Ida Anom om visch te eten; p. 512 de tempel van Batoer: p. 513 het dorp Batoer lag juist onder den banvloek en de tempel was gesloten wegens een geval van manak salah; p. 514 eenige hoogtepunten; p, 519 Z. acht het beklimmen van den Batoer-top voor onmogelijk [in 1906 door Nieuwenkamp nochtans volbracht, B n°. 372]; p. 521 over het staande blijven van layastroomen vóór een bergwand, zoodat een holle weg overblijft; p. 522 verdedigingswerken in het lavaveld; p. 523 flora aldaar; p. 524 het meer; p. 526 veel tijgers in de Batoerstreek; p. 527 wegens zijne leverziekte kon Zollinger den G.Agoeng niet beklimmen; Van Bloemen Waanders vond er een godenhuisje op den top, maar had er geen uitzicht; p. 529 over de leelijke vrouwen, de vuile kampoengs, den landbouw en het klimaat in die bergstreek; p. 531 het dorpje Tjatoer was sébel, omdat een man uit een boom was gevallen en zijn hals gebroken had. 89. Lier. H. F: van, (Kontroleur le kl. bij het B.B. op Bali). Aanteekeningen omtrent het rijk Djambrana. T. B'. Gr. XV, 1866, p. 273-285. Dit korte opstel is bedoeld als aanvulling van B n°. 49, het is geteekend 20 Sept. 1864. p. 273. Omstreeks 1764 was Djembrana onderhoorig aan Mengwi; de stedehouder Goesti Ngoerah Batoe wordt vermoord door Pa Taba wegens medeplichtigheid aan den moord te Sèsèh bij Mengwi gepleegd op Mas Wilis, radja van Blambangan; p. 274 omstreeks 1824 [ f] komt Djembrana onder Badoeng; de macht in handen van den Boeginees Anachoda Patimi; deze en de overige Boegineezen te Loloan uitgemoord; Djembrana komt onder Boeleleng; verdere geschiedenis; van 1849—1855 is Djembrana onafhankelijk; p. 277 moeielijke ankerplaats voor de handelskampong Loloan en andere reeden; p. 278—280 de door het Gouvt. ingestelde bestuursregeling; p. 280—281 inkomsten van bestuurder en hoofden; bevolking, geschat op 10 000 zielen, w. o. 600 hèerehdienstplichtigen; de 29 desa's; p. 278 en 282 enkele woorden over de in 1860 gevestigde onderneming Tjandi Koesoema; p. 282 namen der hoofden; p. 283 van elk der drie kasten zijn in Djembrana slechts 20 a 25 huisgezinnen; de rijst- en de tabaksbouw; handel; p. 284 merkwaardige instelling voor opsporing van veediefstallen, de kepala pentjalang met zijn 40 pentjalang's; rechtspraak: als gebruikte wetboeken worden genoemd Oepa-pati; Dewa Danda; Tjaja Moestjaja; Oetara Manawa en Kerto Paswara; geringe ontwikkeling der bevolking; zelfs de pat ih kan geen Balineeschen brief schrijven. 90. Lomboksche geschenken. Not. B. a. III, 1866, p. ,2. Een deel der geschenken, in 1864 aan den G. G. geschonken door de vorsten van Lombok Ratoe Agoeng K'toet Karangasem em Ratoe Agoeng G'de Karangasem worden bij G. B. van 26 Jan. 1865 afgestaan vaan het Bat. Gen. v. K. en W. voor het Museum. 91. Balische handschriften, wetboeken, letterkundigen; opleiding van Baliërs voor het onderwijs en de geneeskunde. Not. B. G. Dl. IV, 1867. p. 102—103. In de directie-vergadering van het Bat. Gen. v. K. en W. op 27/3 1866 wordt voorgelezen een schrijven van der) heer Blokzeijl, 66 B. 1867. Aas -Res. van Boeleleng, d.d. 12/1'66 als antwoord op eene missive van .48/b 64, mededeelend dat het hem niet mogelijk is geweest de photographische afdrukken eener inscriptie op een koperen plaat te doen ontcijferen. Verder biedt hij aan fragmenten uit het Kawi-werk Bharata Joedha, onder zijn toezicht door den Balineeschen geletterde Ida K toet Anom zoowel woord voor woord als vrijer in 't Maleiseh en vrij in t Baltneesch vertaald, op papier en op lontar. Deze heeft zich tevens bereid verklaard alle andere hem eventueel door 't Gen. toe te zenden Kawi-geschriften te bewerken. De heer Van Kinsbergen deelt mede, dat hij overeenkomstig het verlangen van den G, G. van Bah naar Batavia heeft medegebracht .dezen Ida K'toet Anom inet diens neef Ida K'toet Bagoes en diens achterneef Ida Madé Boeleleng, alsmede de jongeheden Ida Kompian en 1 Ranta (A n». 9), om tot onderwijzer, en I Lempog om tot Inl geneeskundige te worden opgeleid. (Vgl. B n°. 82). Ida K'toet Anom zal te Batavia voor 't Gen. werkzaam zijn tot catalogiseering der Balische hss. en tot nader onderzoek zijner kennis van het Kawi. Den heer Cohen Stuart wordt de verdere zorg voor een en ander opgedragen. T.Ibi^ P- 121> 123' 183- In de vergadering van 24/4 '66 wordt besloten ida J£ toet Anom terug te doen keeren; de heer Cohen Stuart zal verder overleg met hem schriftelijk doen geschieden. Ibid. p. 123—124. Van den beschermheer zijn ten geschenke ontvangen rnss. bevattende Maleische vertalingen van „het Kawi-wetboek i>ewa Danda en van de Balische wetboeken Koetara Manawa en Sara Samoestjaja"; ib. p. 124 en 250, Aan den heer Blokzeijl is verzocht te helpen bij de overzetting dezer.wetboeken in 't Nederlandsen om ze in die taal in Vh. B. G. op te nemen (B n». 112); ib. p. 125—128 eene Nota, van den heer A. B. Cohen Stuart bij bovenbedoeld schrijven van den heer Blokzeijl, de strekking hebbend er op te wijzen, dat men geene te hooge verwachtingen moet koesteren van hulp van Balische' geleerden voor de ontcijfering van Kawi- teksten; ib. p. 149—151 in het Verslag der werkzaamheden sedert 11/5 '65, voorgelezen op de Alg. verg. van 26/6 1866, eene passage van dezelfde strekkingen over het geringe nut van het zesweeksch verblijf van Ida K'toet Anom te Batavia. Vgl. nog B n°. 104. 92. Geschenken van Tabanan. Not. B. Gr. V, 1868 p. 21. Twee lansen met gouden beslagen twee beschilderde houten raksasabeelden, door den vorst van Tabanan als tegengeschenken aangeboden aan den G. G., volgens G. B. 11/3 '67 n». 32 afgestaan voor het museum van het Bat. Gen. 93. L. De afscheiding van het bestuur van Bali van dat van Ban¬ joewangi. T. N. I. 3" S., 2e j 1868, I p. 162—165. In de rubriek Varia wordt naar aanleiding van een van Java ontvangen schrijven dit onderwerp besproken. De Gouv. Gen. Mr. P. Mijer had in 1867 Bali en Lombok administratief van Banjoewangi gescheiden door den resident van Banjoewangi te ontheffen van de betrekking van gecommiteerde voor de zaken van B. en L. en het beleid der zaken van de twee eilanden op te dragen aan den Ass.-Resdident van Boeleleng. De Mm. v Kol Hasselman had deze regeling niet bestendigd en de vroegere verhoudingen voor zooveel noodig hersteld. De archieven 67 B. 1868. waren reeds naar Bali overgebracht. De genomen maatregel wordt afgekeurd, o.a. omdat deze intrekking schade zou doen aan het prestige van het bestuurshoofd van Boeleleng en er geen reden was om Banjoewangi als afzonderlijke residentie te handhaven; dit gewest telde in 1864 slechts 45.097 inwoners en 10.647 baboe bebouwde grond. 94. Bloemen Waanders. P. L. Tan, Bijdragen tot de kennis van het eiland Bali. Ibid. p. 370-410. Schr. stelde eene groote menigte aantt. ter beschikking van de redactie van het T. N. I. Deze documenten werden gerangschikt, samengevoegd en hier en daar geannoteerd door den redacteur Prof. P. J. Veth. Zie B n°. 96 en 106 en voor zoover de reis met Zollinger naar den Batoer betreft B n°. 88. p. 368. A. Korte beschrijving van Bali. I Land en wateren van Bali. p. 368 de inzameling van zwavel op den G. Agoeng en den Batoe Kaoe; p. 370 II Voortbrengselen; p. 371 de Baliër rijdt wél gaarne en veel te paard; p. 372 varkensteelt; wijfjes die eenmaal geworpen hebben worden niet gegeten, doch alleen voor de voortteling gebruikt. Honden worden wèl dikwijls gedood om te groote vermeerdering te voorkomen of geslacht als bloedige offers voor boeta's en andere booze geesten; p. 372 wilde dieren, weekdieren enz., planten; p. 373 delfstoffen; het voorkomen van goud bij Pengastoelan en Pèdjèng in Gianjar niet bevestigd; p. 373. III Bevolking; schatting der 9 rijkjes in totaal 4520.00 zielen; p. 374—375. Over de lieden van Bratan f1/, paal Z. van Singa1 radja) en van Sembiran. [er staat Gambiran. De term Bali-Aga wordt niet gebruikt]. Het aantal Bratanners neemt snel af; destijds waren er nog 62 huisgezinnen; te Bratan 20; te Patemoen 15; te Perègi en Marga in Tabanan 25 en te Mengwi 2. Zij bestonden vroeger uit 4 klassen, waarvan de twee laagste zich niet mochten vermengen met de twee hoogste; zij mogen geen landbouw of handel drijven, begraven hun dooden en verbranden die niet. Op verschillende punten verschillen zij van de lieden van Sembiran *); p. 376 de Balineezen zijn niet grooter en kloeker van bouw dan de Javanen, p. 376. B. Stukken over de geschiedenis van Bali. I. Afkomst der Balische vorsten; p. 377 Kloengkoeng; p. 378 Gianjar en Bangli; p. 379 Mengoeï; p. 380 Karangasem, Boeleleng; p. 381 Djembrana, Tabanan, Badoeng; p. 383 de fetis-kris van Ngoerah Sakti Pametjoetan. p. 384. II Geschiedenis van Boeleleng van 1800 tot 1849. p. 389 de modderbandjir, die 17 met name genoemde desa's in Boeleleng verwoestte wordt hier in 't jaar 1816 gesteld (zie B n°. 157). p. 390. De vorst Gedé Karang van Boeleleng in 1818 te Djembrana vermoord. „Men haalde hem de ingewanden uit het lijf en onderzocht die nauwkeurig, omdat men vooronderstelde dat hij eene kregna dana zou hebben ingeslikt, een edelgesteente waaraan de eigenschap wordt toegeschreven dat de bezitter, vooral wanneer hij het in zich omdraagt, na zijn dood regelrecht ten hemel stijgt en niets van de helsche straffen heeft te vreezen"; p. 390—393 de waanzinnig-wreede Déwa Pahang van Boeleleng; zijn uiteinde in 1825 of 1826; „verandert in een krokodil". p. 402. III Stamboom der Boelelengsche vorsten. Het historische gedeelte vermeldt vele nergens elders vermelde bijzonderheden. p. 403. C. Balische overleveringen. I. Oorsprong der Brahmanen op 1) Zie V. d. Tuuk, Wdbk. IV 887 b, i. v. Bratan en B. no 96. 68 B. 1869—70. Bali; p. 405. Oorsprong der Pasek's en Mandésa's l); p. 407 eenige verbodsbepalingen. p. 408. III Oorsprong van het Boelelengsche vorstenhuis. 95. H. Volkstelling op Lombok. T. N. I. 3° S. 3» j. 1869, II p, 1-10. Na eene inleiding over de verwerving van statistische gegevens over de Koloniën der Europeesche staten voor het 7de internationale congres voor de statistiek van Sept. 1869 te 's-Gravenhage vertaalt H. uit C n°. 47 cbap. XII het verhaal van de list van den radja van Lombok om, steunende op het bijgeloof zijner onderdanen, nauwkeurig het aantal zielen van elke desa op zijn eiland te leeren kennen. Dit getal wilde hij weten om misbruiken bij inning der hoofdelijke belasting tegen te gaan. In een droom had de geest van den ,,G. Agoeng" hem gelast naar den top te gaan. Daar ontving hij de opdracht 12 heilige krissen te laten maken, waarvoor voor eiken inwoner één naald moest worden ingeleverd. 96. Bloemen Waanders. P. L. Tan, Dagverhaal eener reis over. Bali in Juni en Juli 1856. T. N. I. 3* S. 4* j. 1870, I p. 415—441 en II p. 12—38. Medegedeeld door P. J. Veth. Zie B n°, 88, 94 en 100. Hst. I. De ass.-res. V. BI. W. moest tien brieven van den G. G. persoonlijk overbrengen naar Tabanan, Badoeng, Gianjar, Kloengkoeng en Bangli. Hij vertrok 26/6 '56 met den ambtenaar Blokzeijl, den pembekel K'toet Har jaran en een gevolg van 150 geweer- en lansdragers. .K'toet Hanjaran vroeg een dag uitstel van vertrek, omdat hij op Wraspati (Donderdag) geboren was en dus op dien dag zich niet van huis begeven of eene groote onderneming beginnen mocht. De pembekel Njoman Gempol sprak over de wenschelijkheid de met elkaar in oorlog zijnde rijken te verzoenen, wat gemakkelijk zou gaan nu de agent M. J. Lange was overleden. Op deze reis noteerde schr. vele peilingen en temperatuursopnamen. p. 417—418 de meren Boejan en Bratan; p. 418—419 het verhaal van den bloei en den ondergang der desa-republiek Baratan op de grenzen van Boeleleng en het toenmalige Mengwi. Door verraad van lieden van deze rijken en Tabanan werden de bewoners als slaven weggevoerd, p. 422. Te Tabanan; de Ksatrya's mochten poorten en ringmuren om hun poeri's met kroonlijsten versieren; de Wesja's moeten deze loodrecht optrekken en mogen ze alleen aan de bovenzijde van een klein ornamentje voorzien; p. 422 bestuursvorm in Tabanan; de hoofdvorst bestuurt het district Tabanan; naast hem 3 nevenvorston, die onbeperkte macht hebben over hun onderdanen; 20 huisgezinnen mogen zich een pembekel kiezen; p. 423. ,,De grond is in Tabanan eigendom der vorsten, die aan eiken pengajah een stuk sawahgrond verleenen ter grootte van één tenah winih, d. i. zooveel als met 45 katti's zaaipadi kan bezaaid worden. Daarvan moet aan landrente betaald worden 125 katti's en 200 duiten soewini. Alleen het district Tabanan betaalt aan den hoofdvorst; de overige aan hunne respectieve hoofden. Particuliere gronden zijn die, welke door den vorst óf verkocht óf wel aan zijn onderhoorigen geschonken zijn." De handel in menschen nam af; dat Tabanan per jaar 10 000 pikoel 1) Vergelijk bij het verhsal omtrent de Papoesche slavin V. d. Tuuk, Wdbk. IV, 885a, 69 B. 1870. koffie zou leveren acht schr. zeer overdreven. — In dit en het volgende hst. nog belangwekkende mededeelingen over de oorlogjes tusschen de rijkjes en het afsnijden van den watertoevoer. Hst. II. p. 425. Te Mengwi regeerde destijds eene vorstin; p. 427 Grondbezit in Mengwi als in Tabanan (p. 423); de landrente = 4 timbang bras = 112 kati. In Boeleleng is ieder gehuwd Soedra pengajah; in de overige rijken slechts een klein deel der bevolking, die voor het onderhoud der vorstelijke woning zorgen en daarvoor een stuk grond in bruikleen krijgen; p. 428 een jonge slavin als koopprijs voor een krisscheede; ook Pametjoetan-Badoeng had destijds eene regeerende vorstin (p. 430); p. 429 te Koeta dreef nu de heef H. Lange, zoon van M. J. Lange, bandel; een oliemolen kon wegens gebrek aan de noodige klappernoten niet in werking worden gesteld. Achteruitgang van Badoeng als gevolg der twisten met de buren; ellende der bewoners (idem p. 434); p. 431 bestuur in Badoeng, de drie vorsten elk met zijn onderdanen, doch zonder territoriale gebieden; p. 433. Grondbezit als in Tabanan en Mengwi; landrente per aandeel 250 duiten. Hst. III. p. 434. Legende omtrent het water van de Petanoe, dat eigenlijk bloed van den reuzenkoning Maja Denawa zou zijn en daarom niet voor irrigatie mocht worden gebruikt; p. 435 slechte ontvangst te Gianjar; p. 438 het grondbezit in Gianjar als van de andere rijkjes is verhaald; 3810 pengajah's, schatting 80000 zielen. Dl. II p. 12 Hst. III. Slechte ontvangst te Kloengkoeng; p. 14 de „vermaarde" tempel en grot Song Lelawa; p. 16 Radja Kasiman was destijds de stokebrand op Zuid-Bali; armoede in Kloengkoeng, geschatte bevolking 30 a 36000 zielen, 800pengajah's; destijds in Kloengkoeng 115 huisgezinnen van Mohamm. Baliërs. Er bestond nog slavenhandel op Lombok, Soembawa en Java [ ?]; p. 17. Poelo Pandita; plm. 10 000 zielen; de taal is er anders; kaste-verschillen zijn er onbekend, p. 18. Hst IV. p. 19. Goede ontvangst te Bangli; p. 19—20 een verbond tusschen Boeleleng en Bangli stuit af op de vrees van den vorst van Bangli, dat geheele vrijheid van verhuizen volksverloop naar Boeleleng zou veroorzaken; p. 20—23, merkwaardig verhaal over den feilen haat van Déwa Gedé Tangkeban van Bangli tegen Déwa Manggis van Gianjar; p. 24 de grond in Bangli behoort aan den vorst, maar door armoede gedwongen heeft hij zich van het grootste gedeelte daarvan door verkoop moeten ontdoen; 1600 pengajah's; geen landrente; bevolking geschat op 7000 huisgezinnen; p. 25 om redenen van bijgeloof mislukt het bezoek aan den Batoer op die reis. p. 28—36. Eerste Aanhangsel. Aanteekeningen op een tochtje naar het Batoer-gebergte op Bali, in September 1857. (Zie B. n°. 83 en 88 en.C n°. 35). Hierin vérschülende temperatuursopnamen, peilingen en hoogteopgaven, p. 29—30 groote moeilijkheden te Batoer om water te krijgen; uien- en djagoengteelt aldaar (idem p. 32); op verzoek van den ass.res. wordt een proef genomen met de aardappelteelt; p. 30—31, kleinere gevechten tusschen lieden van Bangli en Tampak Siring; p. 31, in een noot zegt de bewerker P. J. V. dat de lijken van Soedra's niet verbrand worden; het zenden van geschenken door een vorst aan zijn vijanden bij gelegenheid van een feest beduidt het (steeds ingewilligd) verzoek tijdens de feestdagen de vijandelijkheden te staken; p. '32—33 de dorpen om het meer; p. 34 het tempeltje Poera Toeloek Bijoe op den top van den G.Abang; p.35 de proef met de aardappelteelt voorloopig geslaagd. Overigens geene andere mededeelingen dan Zollinger. p. 37—38. Tweede Aanharfgsel. Aanteekeningen omtrent Djembrana. p.38: „De bebouwde grond is in Djembrana individueel eigendom; woeste en onbebouwde gronden behooren aan den vorst. Djembrana 70 B. 1870. heeft, dit gemeen mot Boeleleng. In de overige rijkjes van 'Bali is de toestand anders." 97. Gekleurde Balische tcekenbig. Ibid. 1870, I p. 487—488. Over eene —, door-Dr. Van Hoëvell van Bah meegebracht en door Dr. P. J. Veth aan het Ethnogr. Museum te Leiden geschonken en verkeerdelijk voor een rol „wajang bèbèr" aangezien.Zie de teekening aan het eind van C n°. 22 en in A n°. 60 p. 89, II serie 106/1 en in C n°. 116 pl. XIV. 98. Elinkert. H. C, De laatste strijd en heldendood van den Generaal Michiels, (Vertaald uit het locaal-Maleisch van Java). Ibid. II p. 187—215. p. 187—190. Inleiding. Vertaling van het gedicht: Sjair Djinderal Machilis, tempo dija prang Bah tahoen 1849. Het bevat het verhaal van de 3de Bali-expeditie in 299 vierregelige coupletten, is vloeiend en rijk aan poëzie en gevoel. De heer Klinkert trachtte tevergeefs teHiouw er eene zuiver Maleische omwerking van te verkrijgen. De dichter is hoogstwaarschijnlijk een Inlandsen militair, die de expeditie medemaakte. p. 191—215. Vertaling met aanteekeningen. Couplet 96—103, p. 200—201, het verhaal van de bestraffing door Michiels toegediend aan een der Madoereesche hoofden van de draagkoelie's; dit verhaal zou doen besluiten tot het meer geuite gevoelen, dat de generaal in den rug door het noodlottig schot van een Madoerees was geraakt. Coupl. 153—158, 162 en 193, p. 205, 206 en 208. Goesti Djelantik zou nie zijn omgebracht op de vlucht, doch zich vergiftigd nebben. In het gedicht komen historische onjuistheden voor. 99. Dr. Van der Tuuk op Bali. Ibid. II p. 307—308. In de rubriek Varia wordt uit het Verslag over 1869 van het Ned. Bijbelgenootschap, uitgebracht op de Alg. Vergadering op 11 Aug. 1870, o. a. iets medegedeeld over de taalkundige werkzaamheden van den afgevaardigde Dr. H. N. van der Tuuk. Na in 1867 naar Indië te zijn teruggekeerd was hij tot 1 Juli 1869 tijdelijk in Gouvernementsdienst geweest. Daarna vestigde hij zich (weer in 's Genootschaps dienst) op Bali, te Boeleleng. Uit een brief van V. d. T. aai 't Genootschap over zijn studie van 't Laag-Balineesch: „De Bijdragen tot de kennis van het Bataviaasch Maleisch x) doen mij hierbij veel dienst, daar het Bataviaasch Maleisch in den grond Laag-Balineesch is. Gij weet, dat de O. I. Comp. Balineesche slaven, soldaten en inlandsche huishoudsters of maitressen er op nahield. Het was die „Balineesche hoop, die de eerste bevolking werd van het nieuw-gestichte Batavia, dat op den grond verrees van Jakatra. De Javaansche traditie is hiermede geheel in overeenstemming." 100. Bloemen Waanders. P. L. yan, Nieuwe bijdragen-tot de kennis van Bali. Medegedeeld door Dr. P. j. Veth. Ibid. II p. 434—452. Dr. Veth bewerkte deze bijdragen eveneens uit de aantt. door V. BL 1) Zie C. n*. 45. 71 B. 1870—71. W. beschikbaar gesteld (B n°. 94 en 96). P- 434—437.1.Balineesche huwelijken. Na op eene onjuistheid inzake deze huwelijken in De Hollanders „Handboek der Land- en Volkenkunde van N. L", I p. 458 te hebben opmerkzaam gemaakt deelt de bewerker uit het dagboek van V. BI. W. twee merkwaardige verhalen van schaking door aanzienlijken in 1856 mede; de eerste door den Brahmaan Ida Madé Rai van Bandjar, die eene jonge Brahmaansche schaakte (zie B no 118); de tweede door den sedahan agoeng van Boeleleng I Ragija, die de zuster van den pembekel Njoman Gempol meevoerde. P- 437—441. II Tractaat met de vorsten van Badoeng. Balische tekst met Nederlandsche vertaling van eene door den luit. kol. Van • Swieten met de vorsten van Badoeng gesloten overeenkomst. Het afschrift is zonder dagteekenïng, doch ongetwijfeld dat van het tractaat van 1849. p. 442—452. Balische planten en plantennamen. V. BI. W. was begonnen al de Balische plantennamen, die hem voorkwamen, op te teekenen en had daarna met behulp van den heer Teysmann zooveel mogelijk de daaraan beantwoordende wetenschappelijke namen opgespoord. Dr. Veth heeft getracht uit deze gegevens een lijst samen te stellen, met de wetenschappelijke namen voorop, geordend naar Miquel's Flora van N. I. Hoe gebrekkig en onvolledig ook, is deze lijst toch van veel belang voor de Balische taalstudie. 101. Tuuk. Dr. H. N. van der, Korte opmerkingen over Balineesch en Kawi. Medegedeeld door Dr. H. Kern. B. Ind. Inst. 3° volgr. Dl. V (Dl. XVII) 1870 p. 210— 213; 1° vervolg ibid, Dl. VI (Dl. XVIII) 1871, p. 25-31; 2" vervolg, ibid. p. 77—92, met: Inhoudsopgave van 't Mahabharata in 't Kawi, ibid. p. 92—95. Uit brieven van Dr. v. d. Tuuk uit Boeleleng, d.d. ?, ?, 24 en 27 April, 7 en 9 Mei 1870 doet Dr. H. Kern mededeelingen over de eerste resultaten van de studie in 't Balisch van den briefschrijver. p. 210 de kennis der Brahmanen viel verbazend tegen; voor taalvergelijking is 't Balineesch zeer belangrijk, doch ter opheldering van 't Kawi zal het weinig opleveren; p. 211 en 3e st. p. 80 het Balische woordenboek Kretabasa (zie B n°. 76 en C n°. 115); Kawi-woorden in 't Balisch, passim; p. 212 op Boeleleng zijn zoo weinig goede hss. te krijgen, want sinds '48 is hier geweldig geplunderd; de wéda's berusten bij eene' Padanda istri, dochV. d. T. kon ze niet te zien krijgen, daar hij „er blind van zou worden"; p. 213 Dr. Kern merkt op, dat de ■Balische wéda's niet de Indische Wéda's zijn, doch geheime tooverspreuken. 2e stuk. p. 27. De Tantri is betrekkelijk jong Kawi en komtovereen met de Pantjatantra; p. 29, 30 het zou zeer te wenschen zijn in de woordenboeken met meer zorg de eigennamen te behandelen, vooral voor Bali; ieder kent er de personages van de voornaamste gedichten; op Bali „is kennis der letterkunde de beste inleiding en aanbeveling bij 't volk, want het lezen van gedichten is hier eene onderscheiding, en zelfs Soedra's dreunen fragmenten van Kawi-gedichten op en maken gissingen omtrent Kawi-woorden." 3e stuk. p. 77. Het behoort op Bali tot den godsdienst.stukken uit de Kawi-gedichten op te dreunen; p.78 vele hss. zijn afgeschreven van exx. in een schrift, dat men niet meer goed lezen kan; schr. heeft meermalen het mepudja of mewéda aangehoord; de wéda's zijn half in 't Kawi; p. 82 de ketu (priestermuts bij 't mepudja gedragen) met de „garuda mungkur"; van de Indische' kluizenaars heeft men hier geene vöor- 72 B. 1870—71. stelling. „Geen enkele godennaam is bij [den gemeenen man] bekend. Wat Friederieh over den godsdienst alhier mededeelt is grootendeels aan Brahmanen ontleend" p. 84 over de hooge taal (basa singgih, b.mènak, b. natya, b. bakti);weinig eigenlijkKrama, door V. d.T. „hoog" genoemd, veel Krama inggil, dat hij als „voornaam" zal aanduiden; voorbeelden van beide; p. 86, vermoeden, dat het Jav. Krama vroeger aan de Balineesche voorname taal beantwoordde èn eerst door den Islam eene andere toepassing heeft gekregen [door het wegvallen der kasten]; de gemeene man kent weinig „voorname" woorden; p. 87 „Bali aga" is een scheldwoord; vermoeden dat „aga" berg beteekent, = Jav. arga; een lijst van Sasaksche woorden naar Zollinger's opgave (B n°. 30, p. 361—'383) dié tevens Balisch zijn; p. 90 de laagste kaste heet „anak djaba', d. i. heden buiten kaste; het laag-Balisch heet ook basa djaba. Vermoeden dat de naam Java komt van 't Kawi djawa = buiten, omdat de Hindoe's die overkwamen al de Javanen buiten de 3 kasten plaatsten, zooals die van Madjapahit met de Baliërs deden; p. 1)4—95 opmerkingen van Dr. Kern over de inhoudsopgave van 't Kawi Mahabh&rata. 102. Ore re. Dr. H., Eenige opmerkingen betreffende de laatste expeditie naar Bali. i M. T. 1870, p. 449 - 456. De opmerkingen betreffen B n°. 103. De officier van gezondheid Greve, die van het begin af de expeditie naar Bandjar had vergezeld, klaagt sterk over de onvoldoende uitrusting met genees- en verbandmiddelen en verplegingsartikelen, over onvoldoende voorbereiding, te weinig personeel en het gemis van een apotheker. 103. Hamilton of Silvertonhill. K. W., Geneeskruid ig verslag van de expeditie naar Bali van den 13en September tot den 27en November 1868. Geneesk. tijdschr. voor N. I. XIV, 1871, p. 30—45. Aanmerkingen op dit verslag onder B n". 102. 104. Kawiwerhen van Bali. Not. B. G. VIII over 1870, 1871. p. 60. Het Bat. Gen. had ontvangen van den heer Blokzeijl eene Maleische vertaling van 't Kawi-wetboek Dewadanda en de Balische wetboeken, Koetara Manawa en Sara Samoestijaija (zie Not. B". G. IV 136, vergadering 15 Mei '66, II d), en eene Hollandsche vertaling van 't eerste (zie B n«. 112). Verder „4 kropak's, Kawi-proza,n.1. Tantri. Kamandaka; Oepapati, wetten; Oetara-Kanda, tooverbeden, en OesanaBali; beschrijving van de heilige plaatsen op Bali." Tenslotte nog een Balisch geschilderd gordijn. . ibid. p. 73. De Maleische vertaling van Koetara Manawa en Dewadanda en de Holl. vertaling van 't laatste door A. H. G. Blokzeijl ter fine van c. en a. gezonden aan dr. V. d. Tuuk; deze adviseerde (ibid. IX, 1872, p. 47) de Maleische vertalingen niet, de Holl. wel op te nemen in het tijdschrift. ibid. p 81.Dr.V.d.Tuuk biedt aan het Gen. aan de verklaring van een deel der Bharata-yoeddha (Kawi) in 't Balisch en Maleisch (met Balische letters), opgesteld door Ida Ktoet Anom. 105. Eek. R. van. Bali. (Zending). Ber. Utr. Zend. Ver. Dl. 12, 1871 p. 37-49. Mededeelingen over het zendingswerk van Van Eek en De Vroom, 78 A. 1871—75. met enkele aardige bijzonderheden over de geneeskundige practijk, de school en de Balische jeugd. 106. Vroom. J. de, De Priesters der Balineezen. Ibid. p. 69-83. De gegevens zijn gedeeltelijk ontleend aan B n". 49. 107. Eek. R. Tan, Bali. (Zending). Ibid. p. 149—163. Populaire beschrijving van een tempel, priesters, tempeldienst en shamaansche sanghjang-practijk. 108. Eek. R. Tan, Verbrandingsfeest. (Pambéjanan) op Bali. Ibid. p. 165—179. Eene populaire en levendige beschrijving van de lijkplechtigheden, waarvan de lijkverbranding er eene is. 109. Vroom. J. de, Aanteekening uit eene Baliscbe Adversaria. Tweelinggeboorten — een ramp of een zegen? T. B. G-. XVIII, 1872 p. 164—169. Geboorte van tweelingen van gelijk geslacht is steeds een zegen; zijn zij van verschillend.geslacht, dan is dit een zegen voor Brahmanen en Ksatrya's, een vloek voor Soedra's en Wesya's, bij de laatsten echter de vorsten uitgezonderd. Bij de beide hoogste kasten heet zulk een tweelingpaar ,,kembar boentjing"; deze naam zou berinneren aan het oude gebruik in lang vervlogen tijden om deze tweelingen met elkaar te doen huwen. Bij de Wesya's en Soedra's heet de geboorte van tweelingen van verschillende sekse „manak salah"; daarop volgt de verbanning der moeder naar de sema, gewoonlijk voor drie maanden; na de reinigingsplechtigheden mag zij pas terugkeeren. Tweelingen van hetzelfde geslacht zijn een zegen voor alle kasten; de kinderen worden aan den vorst opgedragen, die hen eene vorstelijke opvoeding moet geven. Zij worden beschouwd als nieuwgeborenen van eene vorige generatie, die elkaar toenmaals in den krijg of in een tweegevecht om het leven hadden gebracht. 110. Eek. R. Tan, Balische spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen. Ibid. p. 170-188 en ibid. XXI, 1875, p. 122-145 en p. 377—402. Deze voor de Studie der Balische taal zeer belangrijke bijdrage bevat 220 spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen, met aantt., een en ander geschreven op verzoek van de redactie van het tijdschrift. Blijkens Not. B. G. over 1872, Dl. X. 1873, p. 148—149 eischtoMr.V. d. -Chijs, dat schr. de wijze van transscriptie uit de hss. zou volgen, die Dr. Van der Tuuk had aangegeven. De overige bestuursleden meenden echter, dat eiken schrijver de volle verantwoordelijkheid voor en de volle vrijheid in zijn arbeid moest worden gelaten. De spreekwoorden zijn zoowel uit den mond des volks als uit volksgeschriften (kidoeng) opgeteekend. Voor hen, die de letterlijke beteekenis dezer spreekwoorden, voorzoover niet opgegeven, wenschen te kennen is van elk woord, dat niet in een Javaansch of Maleisch woorden- 74 1872—75. boek te vinden is, eene korte vertaüng gegeven; daaraan zijn tevens hier en daar korte opmerkingen toegevoegd, noodig tot recht verstand der grammatica. In het derde stuk, p. 392—394, eene belangrijke aanteekening over de senggoehoe's, die wel de lage offers mogen wijden met mantra's, doch niet mewéda; legenden over hun ontstaan, waarbij tevens een volksverhaal, waarin de wapensmid [volgens de wetboeken een veracht beroep uitoefenend] wordt gereleveerd. Troom. J. de, Balineesche lontarbrieven met vertaling en aanteekeningen. T. B. &. XVIII, 1872 p. 228—239 en ibid. XXI, 1875, p. 104-119. Eerste stuk, I en II. Twee vorstelijke verlofbrieven. Beide zijn van den vorst van Mengwi en. bevatten verlof tot het vervoer van gekochte slavinnen. De aantt., handelen over de titels der vorsten; over „djero" in een titel, over dateering van brieven en over de ontduiking der in 1867 uitgesproken vrijverklaring van slaven in Boeleleng, welke ontduiking niet in alle opzichten afkeurenswaardig wordt geacht. Tweede stuk. III. Een particulier briefje, ter aanbieding van een karbouw, 20 waterkruiken en 80 péré-potjes voor een lijkfeest. Op p. 106: ngabin omvat alle lijkplechtigheden, met de verbranding in verband staande, ingeval het lijk niet eerst begraven, maar tot den dag der verbranding in huis bewaard wordt; deelneming ook zonder uitnoodiging is hierbij voor alle verwanten en vrienden verplicht; menangoen is hetzelfde als het lijk eerst begraven is geweest; daarbij neemt men alleen deel aan het feest op uitnoodiging. IV. p. 108. Brief van den radja van Mang'wi aan den radja van Boeleleng. Deze handelt over eene kwestie van veetransport, waarbij eene verschansing in Mengwi zou zijn geforceerd, waarop de zes runderen werden afgenomen. V. p. 115. Brief van den kapitein der Chineezen aan den patih te Boeleleng. Deze handelt over eene vergeefsche poging van den kapiteinopiumpachter om huiszoeking te doen naar smokkelopium bij I G'deg te Patemon. Deze wilde hem niet toelaten omdat hij als tjoetjoekan rechtstreeks onder den vorst stond. Van de tjoetjoekan's, in dé andere rijken pang'rob genoemd, maakt Van Bloemen Waanders geen gewag; over hen en de tjatoe's wordt hier iets verhaald. [Zie ook i. v. tioet ioek in V. d. Tuuk's Wdbk. I p. 580.] Zie in Not. B. G. X. 1873, p. 65 De Vroom's mededeelingen over de wijze van transscriptie zijner taalkundige bijdragen. Blokzeijl. 1. H. G., Hollandscbe vertaling van het-Kawiwetboek Dewadanda. T. B. G. XVIII 1872, p. 295-309. Volgens Dr. Brandes in C n». 80 noot 2:;op p. 103 beantwoordt dit vertaalde geschrift aan verschillende gedeelten van het oude wetboek van dien naam, maar is de vertaling vaak vrij. (Zie B n°. 91 en 104). Van dit door de Balische rechters veel geraadpleegde wetboek zijn 35 artt. opgenomen. 76 B. 1872. 113. Vroom. J. de, Masorsinggih, eenige verspreide aanteekeningen over het bestaan en gebruik van eene hooge en eene lage taal in het Balineesch. Ibid. p. 310—327. Aan het Jav. ngoko en krama beantwoorden sogol of basa tani en natija of basa singgih of basa dalem. Gewoonten omtrent het gebruik dezer taaisoorten; ook onder vorsten; regel omtrent het gebruik van de ledoeng en de soekoe hiloed in brieven aan meerderen (p. 314—315); voorbeelden van elk type van hooge woorden. Op p. 325—327 over het gebruik der taaisoorten door en tegenover Europeanen. 111. Eek. R. van, Het lot der vrouw op Bali. Ibid. p. 370-394. In de inleiding zegt schr. dat daar,'waar de wettelijke ongelijkheid der standen nog bestaat, ook de positie der vrouw het ongunstigst is. I. De huwehjksaanvraag, p. 371. Het mcpadik als wettige huwelijksvorm, uitgaande van den vader, c. q. d,e moeder van den jongeling. Vroeger zekere afkeer van het „verkoopen" eener dochter. Nu is de koopsom ƒ 40 tot ƒ 100; zelfs wel ƒ 600. Het metoenggoe of afdoen der koopsom in arbeid; misbruik hiervan door ouders van huwbare dochters (hartta banggaj.'Jie priester zoekt een goeden dag voor het huwelijk. Tegenwoordig volgen de kinderen meer hun eigen zin, mede als gevolg van invloed van vreemden. Het mepadik vervangen door het merangkat (schaking met toestemming der geschaakte), zeker in 9 van de 10 gevallen. Het paar vlucht naar het huis van een mengkeb; het melepeh, de ouders nemen den schijn aan beleedigd te zijn; onderhandelingen; zoolang het paar soekreta is mag het zijn schuilplaats niet verlaten. ■ Verdere afloop; basé gedé, mebcbas. Bij weigering der ouders komt het huwelijk tot stand door tusschenkomst van den vorst. Gewelddadige schaking of ngedjoek of melegandang; ook hierbij geniet de schaker den steun van het publiek; eindigt meestal eveneens met een wettig huwelijk. II. De huwelijksinzegening p. 380 (medengen-dengen), gewoonlijk alleen (niet noodzakelijk) bij bet mepadik. Beschrijving der plechtigheden; rol der Padanda's en balyan's daarbij. III. De veelwijverij p. 384.Als de vrouw overspel pleegt kan de man haar verkoopen; hij kan haar verpanden; bij mepasah of verstooting door den man verliest zij aanspraak op haar kinderen en keert met 1/3 van het huwelijksgoed naar hare familie terug. In zeer enkele gevallen staat dé wet na langdurig onderzoek scheiding toe op verzoek der vrouw; in dat geval krijgt zij niets en de man kan teruggave van do bruidschat vragen. IV. Het familieléven. p. 386. Straf in het hiernamaals voor de kinderlooze vrouw en voor wie slechts één kind heeft. V. De weduwstaat der vrouw. p. 390. Zoonlooze weduwen, behalve die van Brahmanen, worden met de overige nalatenschap des overledenen wettig eigendom van den vorst; baloe mahis (weduwen die pas gehuwd waren); baloe boenter of kinderlooze weduwe; baloe mekaboen, die alleen eene ,pf meer dochters heeft; de weduwe met een. zoon (baloe mekarang) blijft in de nalatenschap onder beheer van den zoon. Welke vrouwen nog een toevlucht in de poeri zoeken; beteekenis van het ngedjero; lot der pandjeroan's. Adoptie (anak idih, sentana). Alleen weduwen van personen, die een onteerend vonnis hebben ondergaan, 76 A. 1872—73 ca. ter dood gebracht of verbannen zijn, mogen geen sentana adoptoersn. De adoptie-brief (meprasan). 115. Penningen uit de Madjapahit-periode op Bali. Not B. G. over 1872. Dl. X 1873, p. 47. In de vergadering van het Bat. Gen. v. K. e. W. van 14/5 1872 wordt naar aanleiding van een correspondentie-artikel in 't Soerabajaasch Handelsblad, besloten aan Dr. van der Tuuk te vragen of hem iets bekend is aangaande het in hoofde genoemde onderwerp, waarover dat artikel spreekt. Ibid. p. 79—80. Ontkennend antwoord. 116. Rechtspleging. Ibid. p. 93. Het Gvt. biedt aan het Bat. Gen. aan voor haar museum een van den resident van Banjoewangi, gecommitteerde tot de zaken van B. en L., ontvangen exemplaar van de ijzeren kettingen, op Bali gebruikt om personen (ook vrouwen) die de straf van rotting of zweepslagen, dan wel die van geeseling met brandnetels hebben ondergaan, daarna gedurende een tijd van 14 tot 30 dagen bij den hals aan een paal vast te binden. 117. Balische handschriften in Boedhü-schrift. Ibid. p. 120. Van Eek biedt aan de Balische hss. in het bezit van het Bat. Gen. nader te onderzoeken om die zoo mogelijk te determineeren, welk aanbod gaarne wordt aanvaard. Not. B. G. XII (1874), p. 61 deelt Van Eek per brief van 11 April '74 mede, dat de in den Catalogus onder n°. 1—40 vermelde hss. alle in z.g.n. Boeddha-schrift zijn opgesteld en dus niet behooren tot de Balineesche kidoeng of kakawin, waarom het hem te doen was. Niemand op Bali kan dit schrift meer lezen; op Bali zijn nog enkele dezer van Jaya afkomstige lontars, die alleen als poesaka worden bewaard. Met het oog op hun spoedig verval zou het wenschelijk zijn deze lontars door bevoegde hand in hedendaagsch schrift te laten overschrijven. Not. B, G. over 1885, Dl. XXIII, p. 139—140 wordt op voorstel van Dr. Brandes bij Dr. Van der Tuuk geinformeerd naar de juistheid van Van Eck's mededeelingen over dit Boedha-schrift. Jlbid. p. 166. Er is een zoodanig hs. dat geen Baliër lezen kan, in het bezit van Ida Ktoct Anom; dit zal ter leen worden gevraagd. V. d. Tuuk zegt, dat het van weinig belang is en geeft de afwijkingen van het schrift aan. Ibid. Dl. XXIV, p. 15 en 139—140. Dr. Brandes rapporteert dat bedoelde kropak van Java op Bali isgebracht; de inhoud is van mystieken aard; het geschrift dateert van Caka 148i. Dr. Br. wil nog doen onderzoeken of de naam „goenoeng" -schrift voor dat oude schrift op Bali nog bestaat en wat daaronder moet worden verstaan. 118. X. [Kapitein C. A. Bombouts]. De expeditie naar Bali (1868). I. M. T. 1873, p. 125-152. Van p. 125—128 een historisch overzicht van de oorzaken tot het houden der expeditie. Sedert 1855 was Ida Madé Eai, districtshoofd van hèt grootste deel der ingezetenen van Bandjar, in vijandschap met Ida Ktoet Anom, omdat hij de zuster van Ida Madé Tamoe had geschaakt, welke vrouw door Ida Ktoet Anom werd begeerd (Zie B no. 100). Weerbarstige houding van I. M. Rai; in 1863 wordt de keuze van I. K. Anom tot districtshoofd doorgedreven, tegen den zin der bevolking. De aanhangers van TL M. Rai zeggen de gehoorzaamheid aan 77 B. 1873—74 den radja van Boeleleng op in April '68; p. 128—141 expeditie van bijna 800 man onder Majoor Van Heemskerk: van 20 Sept. tot 9 Oet. drie mislukte aanvallen; aanmerkingen op het gevoerde beleid. Gebrek aan medewerking van de koelies en de Balische hulptroepen. Op 18 Oct. gaat het bevel over aan kolonel De Brabant; ruim 700 man zijn ter versterking van Java gekomen. Thans heeft de aanval succes; p. 151 de aanhang van Ida Madé Bai verloopt; de controleur Schalk vat de gevluchte verzetshoofden op. 119. Kern. Dr. H., Oudjavaansche eedformulieren op Bali gebruikelijk. B. Ind. Inst. Derde volgr. dl. 8 (Deel XX) 1873, p. 211— 228. Vervolg ibid. dl. 9 (Deel XXI) 1874 p. 197—207. Verbetering ibid. p. 208. In het le stuk wordt van het eedformulier, door V. Bloemen Waanders medegedeeld in B n °. 73, gezegd, dat het-ook voorkomt in Kawioorkonden van 762 en 853 Caka, aanwezig als Inser. II en VII in de •verzameling facsimilé's, uitgegeven door het Bat. Gen. v. K. en W. ,,'t Feit dat de Balineezen denzelfden vorm van eed bezigen als waarvan men zich vóór 1000 jaar op Java bediende, is, zoo niet vreemd of bijzonder verrassend, dan toch opmerkelijk . . ." Schr. meent te doen te hebben met een ambtseed of gelofte van trouw en gehoorzaamheid, p. 212—213 transscriptie der oudst bekende redactie; p.213—214 toelichting voor de vertaling ervan; p. 214—216 de vertaling zelve; p. 216-;— 228 taalkundige aantt. (Daarvan p. 227—228 over de namen van bergen). In het 2e stuk p. 197—199 de beide teksten in transscriptie met Lat. karakter naast elkaar afgedrukt ter vergelijking; p. 199—201 Vertaling; p. 201—207 Aanteekeningen (taalkundige). Aan het slot eene opmerking over de pedanda's, die Van Bloemen Waanders aan de vertaling • hielpen en blijkbaar de woorden tridaca = goden, en oepadrawa = rampen niet wisten te vertalen. 120. Greiner. Over land en zee. — De oorlog op Bali. Sangsit's laatste uren. T. N. I., Nieuwe S., 2« j. II 1873, p. 423—447. Vervolg ibid. N. S. 3e j., I, 1874, p. 16—38. Dr. C. G. C. F. Greiner, uit Thuringen afkomstig, diende gedurende ruim 25 jaar als officier van gezondheid bij de marine, hoofdzakelijk in Ned.-Indië, en overleed in zijn vaderland in 1874. Ih T. N. L, N. S. le j. II, 1872, p. 81—96; 187—204; 254—271; 374—395 en 430—464 schreef hij „Herinneringen uit mijn verblijf in Indië"; in ibid. 2e j. II, 1873, p. 241—279; 341—383; 421—447, en ibid. 3e j. I, 1874, p. 16—43 „Over land en zee", waarvan de 2 laatste stukken het verhaal van de 2e en 3e Balische expeditiën in 1848 én '49 bevatten, aan welke hij deelnam. Al deze opstellen in één bundel vereenigd verschenen in 1874 te Zalt-Bommel en in 1875 te Leiden onder den titel „Over land en zee" met een voorbericht door G. H. van Soest. Dezelfde schreef eene necrologie van den auteur in T. N. I. 1875, II. p. 388—390. Schr. nam op de Argo deel aan de blokkade van Bali's Noordkust in 1848 en '49; op p. 439 de mededeeling dat de beschieting en verbranding van Sangsit vóór de 2e exp. algemeen afkeuring vond, ook bij den expeditie-commandant; p. 444—446 eene uitbarstihgVan de ,„Gloe" (lees Keloet) deed de blokkeerenden gelooven, dat de versterking te 78 B. 1874. Boeleleng werd aangevallen, terwijl men hier meende, dat de blokkeerende schepen Patemon bombardeerden; 2e stuk p. 17—18 enkele mededeelingen over King en Lange, o.a. dat Denemarken een oorlogskorvet en een brik tot bezoek aan Lange naar Badoeng zond, waaraan de Ned. Ind. regeering twee oorlogsschepen ten geleide meegaf, p. 31. De moed en de edelmoedigheid, dér Baliërs in den oorlog geprezen. Tusschen verhalen van den strijd in weinig beduidende, soms onjuiste bijzonderheden over de Baliërs. De spelling van plaatsnamen verraadt den Zuid-Duitscher. 121. Eek. R. ran, Bali. Gtaloenganfeest. Ber. U. Z. V. Dl, 15. 1874, p. 120—126. . . .„Om den lezer een denkbeeld te geven van de wijze, waarop de Balinees 3/4 van zijn leven doorbrengt, laat ik hier eene beknopte beschrijving volgen van het Oaloengan- of Nieuwjaars feest. Met eenige variatie geeft zij een getrouw beeld van alle andere plechtigheden, als daar zijn: verjaarfeesten van goden, menschen, dieren, tempels, wapenen enz.; van inwijdings- of exorcismefeesten ten behoeve van huizen, velden, tempels enz.; van gewone familiefeesten als: lijkverbranding, tandenvijling, het ingaan van den huwbaren staat enz. enz. enz." ... 122. Idem. Bali. Ibid. p. 192-194. Eenige mededeelingen over de toeneming van het opiumgebruik in Boeleleng; over krankzinnigheid; over den voorgedragen radja ter vervanging van den verbannen vorst van Boeleleng en de plotselinge en snelle toeneming van welvaart en immigratie, aldaar. 123. Kawi-stuüièn van Dr. H. N. van der Tuuk op Bali. Not. B. GJ-. over 1873, Dl. XI, 1874, p. 77-78. Ineen brief van 28/4 '73 deelt V. d. T. aan het Bat. Gen. v. K. en W. mede hoe hij zijn studiën over het Kawi meent te moeten voortzetten; eigenhandig moet hij de nog voorhanden Kawi-geschriften afschrijven. Het is hem na ruim 2 jaar op het overtuigendst gebleken, dat de door B. n°. 49 algemeen verspreide meening, dat men op Bali het Kawi nog zou verstaan en er zelfs in voortdichten, op een dwaling moet berusten. Hij zou de aangevangen taak gaarne voltooien en verzoekt hulp aan het Genootschap* daar het Gouvernement hem met anderen arbeid wil belasten. 124. Schenking van handschriften en ehnographica. Ibid. p. 78—80. De heer R. van Eek biedt aan het Bat. Gen. v. K. e.' W. voor haar museum eene verzameling Balische hss. en ethnographica aan. 125. T. Bali en Lombok. T. N. ï. Nieuwe S. 3e j. 1874, II p. 439—455. Een actueel overzicht van sociale, economische en staatkundige toestanden op die eilanden, ontleend aan Koloniale Verslagen en aan de berichten van den „kondigen en geestigen correspondent", die. het Soerabajaseh Handelsblad destijds te Boeleleng bezat. T [v. d. Tuuk ?J schreef in dit blad 1871 —'74 nu en dan een stukje over Bah. P. 440. Tabanan en Badoeng waren treurige voorbeelden van inheemsen wanbeheer; Tabanan gebruikte het meeste opium; de' moord in begin '73 op een Europeesch handelaar [Ledeboer] van Badoeng gepleegd; de klachten in de 2e helft van. '72 over wanbeheer van den regent van 79 B. 1875. Boeleleng; diens voorloopige interneering te Soerabaja; een „Baad van Bestuur" gekozen; de regent in Febr. '73 ontslagen en geintemeerd te JPadang. Uitgebreid onderzoek en rapport van den hoofdinspecteur Zoetelief; p. 442—443. Spanning tusschen Kloengkoeng en Karangasem; ongunstige toestanden in die rijkjes, o.a. ergerlijke, misbruiken bij de rechtsbedoeling; idem op Lombok. Niettemin heerschte er veel vertier en was de handel levendig; p. 444 Boeleleng was het meest welvarend, wat voor een deel aan het daar heerschende individueele grondbezit werd toegeschreven; opbloei van den handel aldaar; sedert plm. 1865 was er een Deensch handelaar gevestigd; opkomst van de koffiecultuur. In Djembrana bloei; tunnelbouw aldaar voor irrigatie-doeleinden door Kloengkoengers; p. 445 opiummisbruik; p, 445 447 volgens genoemden correspondent is de veiligheid op Bali veel grooter dan de algemeen e opinie en de rapporten der ambtenaren doen onderstellen;^. 448 op een „goeden" dag te Boeleleng. 100 lijken verbrand; in Kloengkoeng moest de verbranding van het lijk der moeder van den Dewa Agoeng plaats hebben, wat weer op zwaren druk voor de bevolking zou neerkomen; deze werd gedwongen zich het hoofd te laten kaai scheren (mesatya ramboet); het recht van metUas als correctief tegen onderdrukking; p. 449—452 de volksgodsdienst wordt beheerscht door dé vrees voor booze geesten (Kola's); deze vrees is de ware beheerscheres van het land; beschrijving van het algemeene exorcisme (menjepi); p. 452 de Mohammedaansche Baliërs zijn beschaafder en zuidelijker dan de andere; p. 452—454 naar schatting stierven in 1871—'72 op Bali 15000 menschen aan pokken, de meeste in Gianjar en Badoeng) in 1872 werd besloten 8 vaccinateurs op te leiden; dit besluit werd gebrekkig uitgevoerd; in dat jaar ook een pokkenepidemie op Lombok;. p. 451 455. In Sept. '74 heerschte de cholera hevig op Bali; in Mengwi in één maand 1000 dooden; in de desa Sampidi waren 700 van de 1000 inwoners gestorven; de overige 300 waren het bosch ingevlucht. 126. Eek. B. Tan, De geschiedenis van den Balineeschen slaaf Si Oentoeng, bijgenaamd Soerapati. Soerabajasch HandelsBlad 1874 passim en 1875 N°. 1—4. Verkorte vertaling van het door"V. Eek op Bali gevonden volksgedicht Soerapati. Dit verhaal komt ook voor in Van Eck's Schetsen in T. N. I. VII, 1878, II p. 337—340. (zie B n°. 142). In deze schetsen ; zijn ook de andere stukken, door V. Eek in dit dagblad in 1874 en '75 geplaatst, opgenomen. Not. B. G. over 1875, Dl. XIII, 1876, p. 58. Van Eek vraagt of eene nieuwe bewerking van het verhaal eene gewenschto bijdrage zou zijn voor T. B. G.; deze vraag wordt afwijzend beantwoord. 127. Eek. B. van, Over den Balischen kalender. Not. B. G. over 1874. Dl. XII, 1875, p. 62-69. Naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen van de directie van het Bat. Gen. v. K. e. W. omtrent een z.g.n. tika of altijddurende wandalmanak geeft V. Eek eene uiteenzetting van de tijdrekening der Baliërs, de weken van 2, 3, 4, 6, 8 en 9 dagen en het gebruik der tika voor het bepalen van goede en kwade dagen. Tevens vervaardigde hij eene verklarende tika op papier en bood die het Gen. aan. 128. Vroom. J. de, De telwoorden in 't Balineesch. T. B. G-. XXI, 1875, p. 169—180. Met 2 blz. afbeeldingen. Het art. is gedateerd Mei 1872. p. 169 I. De namen der getallen; 80 B. 1875. bij 3: „Benaiig tridatoe, een driekleurige draad met een duit; wordt aan een brief van sehuldmaning gehecht, ten bewijze dat men niet bekennen of toestemmen, maar procedeererï wil. — Gelang tridatoe, een uit lood en geel en rood koper gedraaide armring, door kleine kinderen als talisman gedragen." p. 172, II Verklaring en gebruik van de getalnamen. Op p. 173 de cijferteekens; p. 174 wijzen om groote getallen uit te drukken; p. 175 wegens de ingewikkeldheid van het stelsel van benoeming van groote getallen gebruikt de Baliër, die Maleisch kent, liever de eenvoudige Maleische wijze van tellen; door het gebruik der duiten worden groote getallen vaak gebruikt; p. 176 nadere verklaring bij sommige telwoorden; p. 177, III Hangka Wewatekan. Cijfers in beeldschrift, zeer zelden voorkomend, bij weinigen bekend; op deuren van tempels of bij het begin van een verhaal op lontar als jaartal; p. 180 Aanteekeningen. Afb. 1 stelt hangka wewatekan voor van 1 tot 9; afb. 2 een idem jaartal 1790 in het dekstuk der poort van een huistempel op het erf van Ida K'toet Anom te Boeleleng. 129. Idem. Trouwe liefde beloond. Een Balineesch verhaal. Ibid. p. 323-370. Zie de vrije metrische vertaling door Dr. H. Kern van hetzelfde gedicht I Dreman onder B n". 280 en over varianten C n°. 117, le stuk, p. 274 i. v. Dreman. P. 323. Inleiding. Deze kidoeng is compleet en bevat schoone gedachten en moraal over liefde en huwelijk. De taal is grootendeels Laag-Balisch. p. 327—340. Hi Dreman. De kidoeng in transscriptie in Lat. kar. Metrum: Wana Hadri, 60 coupletten; p. 341— 354. Overzigt van den inhoud des gedichts, als vertaling; p. 355 370. Aanteekeningen. In coupl. 25 is Sang Djogor Manik gebruikt als een andere naam voor Yama (volgens Dr. Kern); coupl. 25—27 schildert de hel en de straf aldaar door I Dreman ondergaan; coupl. 28 29 hetzelfde van Djatiraga; coupl. 32—36 de hemel en de genietingen aldaar van Tanporat. p. 366—370. Over schrijfwijze en beteekenis van Ohongkara, Ong. Zie verder B n°. 429. 130. Idem. Hi Lingga P'ta (Balineesch volksgedicht). Ibid. p. 403—446. Eerste gedeelte ; p. 534—597. Tweede gedeelte. Het eerste stuk is gedateerd Oktober 1872; het tweede 12 Sept. 1874 en is pas later door De Vroom gevonden; hij vermoedt dat de stukken bij elkaar aansluiten; niettemin is ervermoedelijk eene lacune tusschen en is het gedicht ook overigens niet compleet. Zie C n°. 117, 2e dl. p. 121 i. v. Lingga Peta. De taal is Balisch, uitgez. strofe 1—3; hét metrum Ginada. le Stuk. p. 403—406. Inleiding; p. 406—416. De 48 coupletten in Lat. kar.; p. 417—426. Zakelijke vertaling; p. 427—446. Aanteekeningen. Aant. bij 16, p. 434 over de pasingkling, eene moestika uit een slang, naar het Balische'volksgeloof; aant. bij 22, p. 436, in geheel Boeleleng is geen Balisch uurwerk (penalikan) meer te vinden, zooals in de andere rijken; aant. bij 24, p. 436, een vroeger bestaande vorm van huwelijksaanzoek door vrouwen door middel van een op bijzondere wijze toegevouwen pakje sirih-bladeren; aant. bii 25, p. 437 belangrijke opmerkingen over do beteekenis van Widi als Oppergod of Noodlot. 2e Stuk. p. 534—535. Inleiding. Dit tweede stuk was zeer weinig bekend; p. 536—557 couplet 49—156 in Lat. karakter; p. 558—576. Zakelijke vertaling; p. 577—597. Aanteekeningen. De coupletten 65— 81 6 B. 1875. 141 behandelen de hel en de hemel; het vertoef van Lingga Peta aldaar; zijne poging om zijn ouders en zijne tante uit de hel te verlossen, de beraadslagingen der Goden daarover en het raadplegen der Wetboeken, tot Qiwa ten slotte den knoop doorhakt, daar de Wetboeken geen uitsluitsel geven. Aant. bij 49, p. 577 handelt over de tempels en de namen daarvan; aant. bij 50, p. 579 over de spoken in het Balische volksgeloof, o.a. in verband met den shamanendans Sanghijang Mamedi; aant. bij 57, p. 582 over letteromzettingen in verschillende Balische woorden; aant. bij 71, p. 585 over tooveren als het gevaarlijkste misdrijf; bij 72, p. 586 nader over hel en hemel; bij 124, p. 591, de pèndèt als gewijde dansers; bij 150 p. 594, over de Mijoe, het tempoltje dat door den moordenaar of diens familie moet worden opgericht voor een onschuldig vermoorde. Zie nog B n°. 429. 131. Eek. R. yan, Schets van het eiland Lombok, uit schriftelijke bescheiden en mondelinge berichten zaamgesteld. T. B. G-. XXII 1875. p. 311—362. p.311. I Naam, ligging en gesteldheid van het eiland, p.311 Straat Alias of Gilacië [ ?]; p. 312, een vroegere kampong Lombok op de Westkust; p. 315 iets over King's verblijf op Lombok 1832—'48 en zijn scheepswerf te Laboehan Tring; p. 317—318 de Rendjani; verbodsbepalingen aangaande dien berg; p. 322 ook de Rendjani zou omstreeks 1818 eene uitbarsting hebben gehad; p. 324, II Bevolking, bestuur en betrekking tot het N. I. Gouvernement; p. 326—331 verovering van Lombok door de Baliërs; p. 332 inkomsten van derï vorst; p. 332—334 Hindoe-invloeden op de Sasaks en Mohamm. invloeden op een Balisch vorst van Lombok; p. 335 betrekkingen-van het Gouvernement met Lombok; p. 336 vertaalde korte inhoud van een Balisch gedicht over een strijd tusschen de Hollanders met Boegineezen en Soembawaneezen tegen Lomboksch Mataram; p. 342 de beweerde moordaanslag op den Engelschman H. op Lombok in 1873. p. 343. III Voortbrengselen, in- en uitvoer, nijverheid, p. 345 plm. 1870 weigert de vorst aan twee Engelsche zendelingen den toegang tot Lombok; p. 346 omstreeks denzelfden tijd verzoeken een paar te Ampenan gevestigde Engelsehen den Gouverneur te Singapore een Engelsen consul op Lombok te plaatsen; p. 347 opiumgebruik en buitenlandsche handel in slaven verboden; p. 349—350 het boren van geweerloopen en de militaire oefeningen op Lombok; p. 350. IV Zeden en gewoonten, karak* ter, taal, rechtspleging, p. 351 over-de nog onder de Lomboksche Baliërs bestaande gewoonte van koppensnellen voor het verkrijgen van koppen als offers in den tempel; p. 354 eenige Sasaksche zinnen; p. 355 strenge rechtspleging. p. 358—362. Aanhangsel: Invoering van den Islam op Java en Lombok (volgens de Balineezen). Dit verhaal Kebo Moendar was reeds gepubliceerd door Van Eek 'in het Soerabajasch Handelsblad, Mei 1873. Vgl. B n°. 309 p. 45 v.v., C. n°. 117, 2e st. p. 50 i.v. Kebo Mundar, C n°. 87c p. 106—107 en 283, C n°. 158, bundel XV p. 136 en V. d. Tuuk, Wdbk. IV p. 507 i. v. mundar. 132. Eek. R. van, Tekst en vertaling van de Mégantaka, Bali- neesche gagoeritan, voorafgegaan door eenige algemeene opmerkingen over de Balineesche kidoeng. 82 B. 1875—76. Vb.. B. Gr. XXXVIII, 1875,3" stuk. p. I-XX en 1—247. Aanhangsel p. 248—251. Deze gagoeritan ia te Ampenan (Lombok) onder Mohammedaanschen invloed gedicht en komt in aard overeen met de Amir-ridderromans. Schr. vermoedt, dat Maleiers of Boegineezen dit verhaal naar Bali hebben overgebracht. Het verhaal speelt deels in Malaka; het onderwerp is weinig Balisch. De heldin Ambara Sari moest naar een eenzaam eiland verbannen worden, omdat zij een meisje was uit eene tweeling-geboorte van tweeërlei sekse. Vgl. C n°. 117, II p. 171 en zie de aanwijzing van eenige onjuistheden in B n°. 139. De bewerking is gedateerd Juni 1872 en uit 9 hss. samengesteld. Inleiding, p. HL Friederich heeft de volkslitteratuur buiten beschouwing gelaten; groote bijgeloovige traditie eerbied voor het Kawi tegenover de volkslitteratuur; de laatste helaas! bijna geheel in dichtmaat en reproductie van vreemde stukken; p. VI—X Indeeling der Balische litteratuur volgends de Baliërs zelve. [Deze indeeling ook gevolgd in B no. 454 door Dr.H.H.Juynboll]; p.X opgave van 36 aan schr.bekende kidoeng's en 34 gagoeritan's. [Deze lijst vult schr. aan in zijn B n°. 155]; p. XII v. v. de metra van kidoeng en gagoeritan, w. o. de Hadri en de Djinada. p. XVI hoe weinig zorg de Baliër voor zijn boeken heeft; p. XXI—XXII Inhoud. P- 2—247. Tekst in Lat. karakter; daarnaast op de rechterbladzijden de vertaling van de 448 coupletten, met Naschrift en voetnoten. Het aanhangsel p. 248—251 behandelt de afdeelingen der kasten en titulatuur. 133. Eek. B. yan en Liefrinck. F. A. Kerta-Sima of Gemeenteen Waterschapswetten. T. B. G. XXIII, 1876. p. 161-257. Inleiding p. 161—165. Beteekenis der woorden kerta en sima; oorsprong dezer wetten; ze zijn zoolang onbekend gebleven omdat ze „pingit" zijn; de samenstellers hebben 5 dezer reglementen gebruikt en de stof zelve onder hoofden gerangschikt. L Algemeene opmerkingen over de inrichting van het gemeentebestuur en de gemeente-inrichting op Bali, speciaal in Boeleleng, p. 166 —173. [Een kort en duidelijk overzicht van dist riet s- en dorspbestuur, door Liefrinck uitvoeriger en met toegenomen kennis op dit punt behandeld in B n». 172]. p. 174—215 Vertahng van de Kerta Sima desa. Enkele der voetnoten zijn van belang, als op p. 182 over shamanén, op p. 184, noot 3, over de sawèn, de doornkrans, die aan den ingang van iemands erf wordt opgehangen, ten teeken, dat de desa beslag op zijn bezittingen heeft gelegd of dat hij dood verklaard is; op p. 193, noot 2, over het mekiuid, overbrengen van zieken naar een andere streek; p. 198, over den dorpseed, hasoehan tangoeran. II Algemeene opmerkingen over de belasting op de rijstvelden op Bah, speciaal in het gewest Boeleleng, p. 216—223. Op p. 216 217 wordt„winih-ha-tenah"niet verklaard als de oppervlakte sawah, waarvoor een bos (tenah) zaaipadi (winih) noodig is, maar als die waarvoor eene zekere hoeveelheid bevloeiingswater vereischt wordt; p. 222 223 inkomsten van ambtenaren en beambten in Boeleleng; p. 224 257. Vertaling van de Kerta Sima soebak; p. 224, noot, de 5 soorten van grondbelasting; p. 228, noot, over het bijgeloof, dat de sawahs van nauwe verwanten óf onmiddellijk aan elkaar moeten grenzen, óf dat er minstens twee andere vakken sawah tusschen moeten liggen. 83 B. 1876. In de artt. „Waterschapswetten" en „Rechtszekerheid" in DeLocomotief van 1 en 2 Maart 1876, n°. 51 en 52, wordt uiteengezet hoeveel er voor ons bestuur op Java te leeren is uit dez^ Balische regelingen. In B n°. 145 zijn enkele der artt. overgenomen. "Zie ook B n°. 155 p., 155 en T. N. I. N. S. 6e j. 1877, p. 316—319. Varia. De desa als credietinstelling. 134. Ethnographica en tempel van Bali. Not. B. Gf. over 1875, XIU, 1876, p. 13-14. Mr. Van der Chijs heeft op een dienstreis Bali bezocht en biedt namens den ass. res. van Boeleleng Mr. F. C. Valck twee zegelstempels aan van den laatsten, naar Padang verbannen vorst; op zijn'voorstel wordt den heer Valck een crediet geopend voor aankoop'van ethnographica en om een model te laten maken van de „voornaamste Roemah Déwa" te Boeleleng voor het M useum. 135. Edicten van Oud-Javaansche vorsten op Bali. Ibid. 1876. Dl. XIV p. 28—39; 92-93; 114. Bericht van Dr. Van der Tuuk over —, op koperen platen, bekend onder den naam pratasti, verbastering van pracasti, door de bevolking met bijgeloovigen eerbied beschouwd;-daardoor is het niet mogelijk er toegang toe te verkrijgen; een plan aan de hand gedaan om ze te doen nateekenen buiten weten van het volk. De resident van Banjoewangi bericht, dat het geheel onmogelijk is ze te bereiken; bevolking noch hoofden willen er aan denken er toe mede te werken, dat deze heiligste der fetiesen in vreemde handen zouden komen. „Zij beschouwen de platen als het heiligste, dat op aarde bestaat. In hoogst zeldzame gevallen wordt het doosje, waarin zij vervat zijn, en dat bewaard wordt in de méroe in het binnenhof des tempels, te voorschijn gehaald; terwijl, wanneer het geopend zal worden, een jaar tevoren de offeranden reeds beginnen en een maand lang in de desa niets geslacht mag worden. Zwangere vrouwen en zieken moeten zich dan daaruit verwijderen. De hoofden geven dan ook te kennen dat zij, zoowel uit vrees voor de bevolking als voor den toorn der Goden, de platen zélfs niet zouden durven aanraken." De resident belooft nochtans op een a. s. dienstreis onderzoek naar de pratasti te zullen doen en eene poging te wagen om die van de bevolking ter leen te krijgen. Zie ook B n°. 159 en 160. 136. Eet. E. van, Bagoes Hoembara of Mantri Koripan. Balineesch gedicht. Tekst en Nederlandsche vertaling met aanteekeningen. B! Ind. Inst. 3e E. Dl. XI, (Dl. XXIII) 1876. p 1—137 en 177—368. Dit groote Pandji-gedicht telt 933 strophen.Deheld uit dejavaansche Malat is veranderd in een Balischen prins en het verbaal van diens lotgevallen in een liefdesroman. Schr. vermoedt dat de kidoeng door een op Lombok wonenden Baliër is vervaaidigd. Er komen Sasaksche woorden in voor. De strophen 154—174 zijn opgenomen in A n°. 10. Men zie over dit werk C n°. 117 I,.p. 156 i. v. Bagus Umbara en de aanwijzing van eenige onjuistheden in B n°. 139. Inleiding p. 3—5. De taal is grootendeels zuiver Balisch; het metrum Djinada. p. 6—137 en 178—327. Tekst in transscriptie met Latijnsch karakter en (zeer vrije) Hollandsche vertaling. 84 B. 1876. p. 329—366, 2e stuk. Aanteekeningen. „In deze aantt. zijn alleen die woorden opgenomen, welke in mijn sedert verschenen Eerste proeve [A n°. 14]. .. niet of niet uitvoerig genoeg vermeld zijn." Aant. bij strophe 15, p. 332. Titels van hofdames; bij str. 18, p. 332— 333 de verschillende soorten van balijan's en eene hypothese over de • afleiding van dit woord; bij 33, p. 333—334, de soorten van balé's; bij 46 en 48, p. 335—336 namen op toilet en kleed'ngstoffen betrekking hebbend; bij 49 p. 336—337 pleinen en gebouwen in de poeri's; bij 81, p. 338—339 de „panti" als tempel voor de hoogste godheid of volgens anderen voor de stamvaders van een geslacht. Over de andere tempels; bij 95, p. 340, de „pawarangan" of „beboentjingan", de „goede" dagen voor een huwelijksdag of schaking; de „padjengkingking"; bepaling dezer dagen in de wariga; bij 166 p. 343. Kinderlooze (bekoeng) echtparen vestigen zich veelal aan de stranden en op afgelegen plaatsen „om hun schande te verbergen"; bij 272, p. 346 de namen der 7 widadari's; bij 361, p. 350 de namen van verschillende kerkhofspoken; bij 406, p. 351 de lijkwassching-plechtigheden; bij 438 p. 353 de krijgsspelen op Bali; bij 439—443, p. 353—354 spelen en vermaken op Bah; bij 619 p. 358 verbodsbepaling tegen het uitspreken van den naam van iemand, die op reis is; bij 828 p. 363 „mapasah" als naam voor het exponeeren van lijken; bij 899 p. 364—365, daar pedati's (voertuigen) in Balische gedichten en vroegere berichten herhaaldelijk voorkomen vermoedt schr. dat de wegen vroeger, toen op Bah nog één vorst heerschte, beter waren dan in zijn tijd. 137. Vooruitgang van de welvaart op Bali. T. N. I. Nieuwe Serie, 5e j. 1876, I p. 78-80. Uit het Koloniaal Verslag over 1875 worden verschillende berichten over de — opgenomen; gonda als 2e gewas in Djembrana; de uitvoer van koffie uit Boeleleng bedroeg in 1873 17778 pikoel ter waarde van ruim ƒ 900 000; de aankap van ketangi in Djembrana; de omzet -van opium bedroeg ƒ 4500 000; over den ondernemingsgeest der Baliërs. 138. Friederick. R., An account of thé island of Bali. Journal of the Royal Asiatic Society, new Series, Vol. VIII, 1876, p. 159—218; vol IX, 1877, p. 59-120; X, 1878, p, 49—97. Vertaling van B n°. 49. Overgenomen in Miscellaneous Papers relating to Indo-China and the Indian Archipelago. Second series.fedited by Dr. R. Rost London 1887, vol. II, p. 69 v. v. 139. Tuuk. Dr. H. N. van der, Een Balineesch Woordenboek. Soerabajasch Handelsblad 16 December 1876 v. v. Afdrukken van deze artikelen zijn ook afzonderlijk als brochuren van 16 blz. verspreid. Een vinnige critiek op Van Eck's Eerste Proeve van een Balineesch Woordenboek (A n". 14) vol schimpscheuten op den persoon, de godsdienstige overtuiging en het werk van den heer Van Eek en op de voorstanders der Zending en ook op andere beoefenaars van inlandsche talen. Het zakelijke gedeelte van deze critiek bevat aanmerkingen op het niet volgen van den raad van Dr. Van der Tuuk door den heer Van Eek inzake de transscriptie van het Balisch, het niet opnemen van Kawi-woorden, het niet volgen van een vast en juist transscriptie-systeem; verder worden verkeerde opvattingen en vertalingen van eenige woorden en fouten inzake de taaisoorten aau- 85 B. 1877—78. gewezen. Op p. 3—5 (van de overdruk) het oordeel dat de Zending op Bali misplaatst is, op p. 9—10 over de godin Sa'raswati, die in 't volksgeloof één is met de hagedis, en over hare vereering op Sanist jara-Sinta; op p. 10 over Koemara als de god der kleine kinderen en de offers aan dezen in de palangkiran; over het geneesmiddel gopita; op p. 15 eene andere opvatting over de kakawin en kidoeng. Incidenteel wordt gewezen op fouten in B n°. 132 en 136. Men zie ook de andere critiek vanV. d. Tuuk op hetzelfde werk onder B n°. 143. 140. Liefrinck. F. A., Nota betreffende den economischen toestand van het rijk Bangli, eiland Bali. T. B. Gr. XXIV, 1877, p. 180 -200. p. 180. Bevolking, p. 181. Br waren in Bangli sedert 1875 niet minder dan 13 vorstjes, elk met zijn eigen gebied, bijna alle te Bangli wonend, belasting heffend en beschikkend over leven en dood hunner onderdanen; p. 182 deze hielden dagelijks hanengevechten op de pasar; in enkele gevallen slechts brengen de vorsten geschillen voor bij de Kerta's, die advies uitbrengen volgens de wetboeken, p. 183 Heerendiensten. Bangli is als bondgenoot van Kloengkoeng eedert jaren op voet van oorlog met Gianjar. p. 184. Slavernij en pandelingschap. Er waren (op de geschatte 30 000 zielen) plm. 1000 slaven; hoe deze tot slavernij komen; hun positie; pandelingen, p. 185. Landbouw, de vorst is eige. naar van alle grond; erfelijk gebruiksrecht der onderdanen; producten; wieden; eene hoeveelheid bevloeiingswater voor 300 a 400 vierk. Rijnl. roe (winih atenah) 1) als eenheid voor de verplichte bijdragen in de kosten van de feesten der vorsten; domeinsawah's, meest hun oorsprong vindend in het „mandiing" (het toeëigenen van de nalatenschap van Soedra's zonder mannelijke erven); sawahroof door de vorsten; uienen kofficteelt. p. 189 Veeteelt, p. 190 Nijverheid; p. 191 Handel o. Communicatiemiddelen, 6. Veiligheid van goederen, p. 192, weinig diefstallen, eigenrichting bij veediefstal; verminkende straf als de boete niet wordt voldaan; hebzucht der vorsten; c. In- en uitvoerrechten, p. 193; de bewaking der tolposten legt een onevenredig zwaren last op de bevolking; elk vorstje heeft zijn pachter; p. 194, 15 jaar tevoren gebruikte Bangli per jaar 1 a 2 kisten opium; nu 30 kisten a ƒ 2340 per kist (kleinhandelsprijs); p. 197 armoede der bevolking, iets afgenomen door de koffiecultuur; p. 199 de welvaart ook tegengehouden door het groote getal parasiteerende Ksatrija's; het is in Bangli levensgevaarlijk om rijk te zijn; in de laatste jaren zijn plm. 2000 personen naar Boeleleng verhuisd om werk te zoeken als daglooners. 141. Liefrinck. F. H., Wetenswaardige bijzonderheden, behoorende bij de Tabel over de padicultuur in de afdeeling Boeleleng. Met Naschrift door K. F. Holle. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ned. Indië, XXII, 1878, p. 99-101. Uit in 1874—'75 genomen proeven bleek o.a. de wenschelijkheid de padi-bibit niet 55 a 60 dagen, dóch 40 dagen of korter in het kweekbed te laten staan. Het toppen van bibit is in Boeleleng algemeen; zelfs gaat de Baliër soms nog verder door als 't gewas plm. I1/, maand i) Zie over deze opperrlaktemaat ook Liefrinck in B no. 133 en 162, stuk VI, P' 37?—378 en B no. 504. 86 B. 1878—'80. oud is (koemasèhé) de buitenbladeren af te snijden. Men plant er rechtop in rechte lijnen, soms kunstige figuren vormend op de sawah. 142. Eek. R. ran, Schetsen van het eiland Bali. T. N. L Nieuwe Serie, VII, 1878, 2e dl. p. 85—130; 165-213: 325—356; 405-430; Ib. VIII, 1879, le dl. p. 36-60; 104—134; 286-305; 365—387. Ib. IX, 1880, 1° dl. p. 1—39, 102-132; 195-221; 401—429 ; 2e dl. p. 1-18; 81—96. Deze schetsen waren reeds gedeeltelijk geplaatst in Soerab. Handelsblad 1874 en '75. In VII 1878, II p. 85—86 deelt schr. in de Inleiding d.d. Juli 1878 mede, dat hij na deze schetsen op-en aanmerkingen van anderen, die ook met Bali bekend zijn, wil inwachten en, mede met behulp daarvan, later eene monographie over Bali wil samenstellen. Hiervan is echter niets gekomen. Verder p. 87—130 Hst. I. Algemeene beschrijving van het eiland. De op p. 87, noot, beloofde opgave der bronnen, aan het eind der schetsen te geven, is achterwege gebleven; p. 88 naamsoorsprong; de naam Java-minor; p. 90 ontdekkingsgeschiedenis; p.93 ligging en oppervlakte (loes hier voor 1/12 van Java: 1/22), straten, eilanden, de kust langs; p. 102 het bergland (op p. 107 aant. over aardbevingen en over werkzaamheid van den Batoervulkaan 1856—1875); p. 108 de meren, de offers aan Déwi Danoe, p. 112 de overstroomingsramp van het Boejan-meer op 22 Oct. 1818; (ten rechte 2 2 Nov. 1815; zie B n°. 157). p. 114 bronnen en rivieren; p. 118 klimaat; p. 122 planten en dieren. Ibid. p. 165—213. Hst. II Bevolking; Legenden over de afkomst, p. 169 over vroegere menscheneterij der Baliërs, het eten der overledenen in effigie door de Bali-Aga van Tenganan; p. 172 uiterlijk; p. 176 karakter; p. 182 kleeding; p. 187 woningen en erven, huisraad; p. 203 voedsel en dranken, genotmiddelen, w. o. opium; p. 212 bevolkingscijfers (schatting 892 500 Baliërs, 10 000 vreemdelingen, w. o. 1200 Chineezen, 25 Europeanen). Ibid. p. 325—356. Hst. III Geschiedenis p. 325. le tijdvak A° ? — 1480 n. C. p. 329, 2e tijdvak 1480—1840 (samenvatting van de berichten uit zeer verspreide bronnen over de aanrakingen der Nederlanders met Bah); p. 337 kórt overzicht van het Balische verhaal van Soerapati; p. 346—350 kort chronologisch overzicht van de geschiedenis der Balische rijkjes van 1800 tot 1840; p. 350— 356 aanraking van de Nederlanders met Bali; o.a. avontuurlijke plannen van Van der Wahl.1) Ibid. p. 405—430. Vervolg en slot van Hst. III Geschiedenis, 3e tijdvak 1840—1878. De expeditie's; gebeurtenissen en toestanden in de rijkjes tot 1878. VHI, 1879, I p.36—ÖO.Hst.IVGodsdienst. p.37 De Ciwadienst heeft den oorspronkelijken godsdienst weinig beinvloed; p. 39 de raboet sedana; p. 40 de Bali-aga; p. 41 menschenoffers; p. 43 Boeddhisme; p. 44 de padanda; p. 47 diens functiën; p. 48 de pemangkoe, balijan, senggoehoe, wewalèn daratan, premas, premadé, sangijang; p. 51 ascese; plaatsen der godsvereering; p. 56 het offeren; p. 57 hemel en hel, het seicala en het nishala p. 58 het menjepi. Ibid. p. 104—134. Vervolg en slot van Hst. IV Godsdienst, p. 104 menjepi in Baratan ; prajastjita of balik soempah; eklipsen; p. 106 1) Vgl. Hst. VII, p. 205 en C no. 206. 87 B. 1878—'80. de lijkverbranding (zeer volledig wordt de geheele serie plechtigheden beschreven); p. 125 het haaroffcr op Bali; de lijkverbranding van muizen in Gianjar; eenige episoden uit de Pan Bongk'hng; p. 127 het kastenstelsel. VIII, 1879, I p. 286—305. Hst. V Bestuur, p. 286 vorstenbestuur heeft zich eerst later opgeworpen; hofbeambten; p. 292 Pasobaja (contract) tusschen Boeleleng en Tabanan; p. 296 districten; p. 299 dorpsbestuur; p. 301 inkomsten van den vorst, belastingen; p. 302 opbrengsten der opiumpacht in Boeleleng 1861—1876; p. 304 vrijstellingen van heerendiensten en desadiensten. Ibid. p. 365—387. Hst. VI Rechtspleging; p. 366 usurpatie van rechtsmacht door de vorsten; p. 367 wetboeken; p. 368 de hoofdstukken van een paswara; p. 369 delicten en straffen; p. 375 de procedure; p. 382 eedsformulier 1); p. 385 de kleine eed „bakang-bakang" bij kleine geschillen in de dorpen. IX 1880,1 p. 1—39, Hst. VII Wandeling door de afzonderlijke rijkjes van het eiland, p. 1 Boeleleng; p. 3 bevolkingscijfers en dorpen der telling van 1873; p. 6 geschiedenis; p. 11 de ramp van de modderbahdjir in 1818 (zie B no. 157) p. 20 handelsbeweging te Pabean Boeleleng in 1873; p. 25—-39 plaatsbeschrijving; p. 30 de stam van Baratan, eene afdeeling der Bali-Aga; p. 37 Oud-Jav. opschrift boven den ingang der grot van Sangsit; p. 38 iets over de Bali-Aga van Sembiran. Ibid. p. 102—132. Hst. VII, Tweede gedeelte. Wandelingen etc. p. 102 Djambrana, p. 103 bevolkingscijfers; legende omtrent den naam Djamboerana; p. 105 geschiedenis; p. 106 de uitmoording der Boegineezen te Loloan (1808); p. 109 het landgoed Tjandi Koesoema; p. 110 de tempel van Ramboet sawi en de legende van Bahoe Rahoeh; p. 111 Karangasem; bevolkingscijfers, geschiedenis; p. 114 plaats* beschrijving : p. 116 Sindoe en de Brahmanen van Noeaba; p. 117 Bali- aga van Timbrah en Tenganan; p. 118 Bodha-Keling; de tempelen balé-pitoeroen van Besakih; de bewoners alhier mogen hunne dooden niet verbranden; p. 118 Kaloengkoeng; politieke en economische toestand; p. 122 plaatsbeschrijving; p. 124 Noesa Gdé met omliggende eilanden (w. o. Penida), voormalig ballingsoord van Kaloengkoeng cn Gianjar; p. 125 Gijanjar, naamsoorsprong, geschiedenis; p. 129 plaatsbeschrijving; p. 130 ae „maan" in den tempel van Pèdjèng; p. 131 tempels; de tempel van Taro, met het levensgroote beeld van Kebohiwa, den viervoetigen patroon der buffels. Ibid. p. 195—221. Hst. VII, Derde gedeelte. Wandeling etc. p. 195 Mengwi: naam; bevolkingscijfers; p. 196 geschiedenis; p. 200 (zie ook ibid p. 121, 196) worden 14 heilige krissen (fetisen) en 2 vuursteengeweren genoemd, aan welker bezit de macht verbonden is; p. 203 Badoeng; geschiedenis: p. 205 Lisnet en Van der Wahl in Badoeng (1808); tractaat van den laatste, met den vorst gesloten, doch niet erkend- 2); p. 209 de tempels van Gimbaran en Oeloewatoe; p. 210 de Europeesche kolonie te Koeta; p. 211 Bangli, geschiedenis; p. 214 plaatsbeschrijving; p. 217 bevolkingscijfers; p. 218 Tabanan. Ibid. p. 401—429. Hoofdst. VII. Zeden en gewoonten, p. 401 algemeene opmerkingen over het vieren van feesten en plechtigheden; p. 404 galoengan of nieuwjaarsfeest, en over de tijdrekening (deze beschrijving 1) Voor de Oud Javaansche vervloekingsformulieren, bijna geheel overeenkomende met de Balische eedsformulieren zie men Not. B. G. over 1906, dl. XLIV, p. 63—64 en het formulier, gepubliceerd door Dr. Kern in de Oorkonde van ('aka 782 in Versl. en Med. Kon. Acad. v. W. Afd. Letterk. He reeks, 10e Dl. p. 77 v.v. alsmede B no. 119. 2) Vgl. Hst. III p. 353 en C no. 206 88 B. 1879—'80. van het galoenganfeest was vroeger door schr. in de Soerabaja-courant geplaatst, zie B n°. 127) p. 411 in de week Koeningan het allerzielenfeest; de familiefeesten; p. 412 verlangen naar kinderzegen; tweelingen van verschillende sekse; p. 416 zwangerschap en geboorte; p. 418 het tanam toehoeh, toétoeg kakamboehan, nigang sasihin, naamgeving; p. 420 de otonan (odalan), metoesoek: p. 421 de opvoeding der kinderen; p. 423 menèk daha of intreden der huwbaarheid; mesangih of tandenvijling. Ibid. 1880, II p. 1—18, Vervolg Hoofdst. VIII Zeden en gewoonten, p. 1 huwelijk; ongeoorloofde huwelijken; p. 2 mepadik; de instelling van de bruidschat is niet oorspronkelijk; het metoenggoe, waarbij de bruidschat eerst door arbeid moet worden verdiend; p. 3 het merangkat of schaking met toestemming, gevolgd door verloving (meboentjing) en verzoening (mebébas); p. 4 ngedjoek of schaking met geweld; p. 6 omgang der seksen; samenwoning buiten huwelijk (memitra); p. 7 positie der vrouw; echtscheiding; polygamie; p. 9 maatschappelijke zelfstandigheid en bezigheden der vrouw; p. 12 hanengevechten; p. 14 dans; djogèd tongkohan, gegoedèn, légong, nandir of pepingitan; p. 15* nachtelijke feesten na godsdienstige plechtigheden in den tempel, waarbij shamanistische voorstellingen van wewalèn, gandroeng, sangyang, redjang en het ngoerek; p. 16 kaartspel; dobbelen, volksvermaken; kinderspelen, baris, gamboeh, art ja, wajang. Ibid. p. 81— 96. Slot. Hoofdst. VIII. Zeden en gewoonten, p. 81 gamelan; p. 83 aanhankelijkheid tusschen familieleden onderling; p. 84 hekserij en tooverij (mandèsti; mandeloeh, mangetis, mandenggenin, mangènan, piholas, manggoenèn); weerwolverij (manglèjak); straffen daarop; p. 85 makisid of het overbrengen van een zieke naar elders ter genezing; duivelbannen. p. 86 ziekten; pokkenepidemie's om de 7 jaar (hagenit) ; vaccine; p. 87 de pokken een geschenk van Déwa Madjapahit; p. 88 cholera (groeboeg); lepra (sakit gedé, mahoera); vooi'Viehoedmiddelen; p. 89 struma (gondong), geschenk van "Déwa ajoe Bengkala; p. 90 balyan's als geneeskundigen; oesada's; p. 92 sterfgeval, begrafenis; p. 94 erfrecht bij de verschillende kasten; adoptie. 143. Tuut. Dr. H. N. van der, Naar aanleiding van R. van Eck's „Een eerste proeve van een Balineesch Woordenboek". T. B. Gf. XXV, 1879, p. 242—255. Bevat het zakelijke uit de critiek B n". 139. 144. Liefrinck. F. A., Java Minor. I. Gf. 1880, II p. 1126—1127. Onder Java Minor is volgens schr. niet Bali, maar Lombok te verstaan. In B n°. 145 had Van Eek'Bali genpemd.als Java Minor. 145. Eek. R. van, Een en ander over Bali. t. Gr. 1880, II p. 544—562. ,,. . . eene vluchtig uitgewerkte schets van eene lezing, gehouden te Rotterdam in de Algem. Verg. van het Aardr. Gen." Van deze op 14/2 '80 gehouden lezing verscheen ook een kort bericht in T. A. G. IV, 1880, p. 238—239. Zie B n». 152. p. 544—546. Bali als appendix van Java te beschouwen; p. 547 de onnatuurlijke administratieve samenvoeging van Bali en Lombok met Banjoewangi; de mislukte poging in 1868 om B. en L. tot eene zelfstandige assistent-residentie te maken, vgl. B n°. 93; p. 549—552 twee anecdoten over het „hoog"en„laag" zitten in de Balische étiquette 89 B. 1880—'82. en p. 552 en 553 over eene z.g.n. volkstelling in Boeleleng; p. 554 van de bevolking rekent 3/4 zich tot de „wong Hadjapahit" en 1/4 tot de Bali-aga; p. 554—555 het kastenstelsel; dit dient langzaam uit te sterven door het geven van onderwijs door Gouvernement en Zending tezamen; in Boeleleng is de positie der Soedra's reeds oneindig beter dan in andere rijken; p. 556—558 de oppositie der Soedra's tegen de bevoorrechte kasten, zich o.a. uitend in een fabel van den tijger en den os, van een inlander vernomen. [Deze fabel door Dr. Beyfuss oververteld in B n°. 156]; p. 558—562 over grondbezit op Bali; hierin zijn eenige der Kerta-Sima-artikelen uit B n°. 133 overgenomen. 146. Model van een ba lé en een roemah-déwa. Not. B. Gr. XVIII, 1880, p. 2, en ibid. XIX, 1881* p. 116. Het — voor het museum van het Bat. Gen. v. K. e. W. ontvangen (vgl.% n°. 134). 147. Balische prosodie. Ibid. Dl. XVIII, 1880, p. 39—41. In een brief van Dr. H. N. van der Tuuk over het doen aanmaken van eenige lettertypen voor het drukken van Balische en Oud-Javaansche teksten en een verzoek om toezending van een ex van de Niti-castra doet deze diverse mededeelingen over zijne vergelijking van Balische en Javaansche versmaten. 148. Lomboksche vlag. Ibid. XIX 1881, p. 68. Mededeeling uit eene missive van den resident van Banjoewangi: de vorsten van Bali en Lombok voeren geen eigen vlag, doch die van Lombok had een vlag met vijf banen (rood, wit, blauw, rood, wit) op zijn vaartuigen. 149. Wiggelendam. N. Bali. Beschrijving eener voetreis naar het gebergte van Boeleleng. Ber. U. Z. V. XXII, 1881, p. 58—61; 65-69. Onbeduidend Op p. 59 terloops de mededeeling dat W. in een tuint je bij Loembanan „verscheidene Afrikanen" zag, die de Balineezen goemitin noemen (Bedoeld zijn de bloemen „afrikaantjes" , tagates erecta; zie V. d. Tuuk Wdbk. IV p. 722 b. i. v. gitir). 150. Idem. Bali. Ibid. p 169-176. Een uitvoerig verhaal van den móórd op den zendeling De Vroom te Singaradja Zie over dezen moord, alsmede over het gedwongen vertrek van Wiggelendam van Bali nog Ber. U. Z. V. XXIII, 1882 (Jaarverslag, Bijblad bij n°. 6) p. IV en V en B n". 152 en 513 . 161. Balische wajang. Not. B. G. XIX over 1881, p. 51. Naar aanleiding van V. Hoëvell's bewering in Vh. B. G. XX p. 38, dat de wajarigfiguren op Bali minder gedrochtelijk en meer menschvormig zijn dan op Java wordtr aan V. d. Tuuk inlichting gevraagd en hem verzocht eenige karakteristieke Balische wajangpoppen voor het museum te zenden. Ibid. XX, p. 50. Die poppen zijn aangekocht. 90 B. 1882—'83. 152. Eek. R. yan, Nog eens: Een en ander over Bali. I. G-. 1882, I p. 223-260. Met schetskaartje (door le luit. M. H. A. J. van Meurs). Vervolg op B n°. 145. Naar aanleiding van een art. in het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage van 13/8 '81 en andere persbeschouwingen over de gebeurtenissen dier dagen op Bali zet Van Eek zijne meening uiteen, p. 225—226 en 242, de bestuursambtenaren doen weinig aan de landen volkenkunde van Indië; hoofdoorzaak daarvan zijn de vele overplaatsingen; gebrek aan kennis van land en volk is oorzaak van vele politieke misslagen; p. 226 Bali en Lombok zal een zelfstandig gewest worden; in 1868 was dit niet doorgegaan; p. 227—232 een krachtiger optreden tegen de Balische radja's is noodig; bewijs: de gunstige invloed van ons bestuur sedert op 12/8 '55 de eerste controleur Van Bloemen Waanders te Boeleleng kwam; in '63 werd eene woning voor den assistent-resident gebouwd; p. 230 afzetting van den regent Goesti Ktoet Djlantik en instelling der VoorloopigeRaad van Bestuur in 1872; p. 230 gelijksoortig verloop van zaken in Djembrana; 1858 Goesti Poetoe, 1866 Goesti Madé Pasekan en diens zoon verbannen; p. 233— 236 berichten en beschouwingen omtrent den moord op den zendeling De Vroom, niet in rechtstreeksch verband staande met het zendingswerk (zie ook Naschrift op p. 260); p. 236 fanatieke daad van Balische Mohammedanen; p. 236—238 over de handeling van den zendeling W. [Wiggelendam], die aanleiding werd tot zijne verwijdering van Bah; p. 237, aanraking van het lichaam, vooral van het hoofd, voor den Baliër krenkend; p. 238—239 een moordzaak te Bandjar; p. 239—242 over het district Bandjar, sedert 1848 onder een Brahmaan staande; p. 240—241 de fetis-kris in het bezit van diens familie; p. 242—244 beschrijving der Bandjar-expeditie in 1868; p. 245 correctie van enkele misstellingen in A n°. 13. p. 245—260. Vertaling van een gedicht over deze expeditie, gemaakt door een volgeling van Goesti Ktoet Djlantik, die deze expeditie bijwoonde. De Balische tekst ervan is opgenomen in A n°. 10; de vertaling verscheen het eerst in Soer. Hbl. (zie B n°. 126) en is ook gedeeltelijk opgenomen in A n°. 54. p. 117 en A n°. 55, p. 62, 153. Eek. R. van, Lombok. I. Gr. 1882, I. p. 909—910. Korte beschouwing naar aanleiding van een bericht in de Soerabaiacourant, dat „de troonopvolger van Lombok tot den Islam is overgegaan." De verdraagzame houding van den Lombokschen vorst tegenover den Islam is te danken aan den invloed zijner Mohammedaansche, Sasaksche echtgenoote en van den gunsteling van deze, Said Abdoellah. 154. Bevolkingscijfers. Ibid. 1883, I p. 131. De officieele opgaven der — van de rijkjes van Bali en Lombok; het totaal wijst aan 3035 Chineezen, 16100 Boegineezen, Arabieren e. a. Vreemde Oosterlingen, 620 000 Heidensche en evenveel Mohamme. daansche Inlanders. Op Bali zouden destijds reeds 20 000 Moh. Inlanders zijn geweest. 155. Eek. R. van, Losse opmerkingen over het Balineesch. B. Ind. Inst., uitgegeven bij gelegenheid van het 6de 91 B. 1883—'84. Intern. Congres der Oriëntalisten te Leiden, Afd. Taaien Letterkunde, 1883, p. 144-160. p. 144. De taal van Bali is een mengsel van Oud-Balisch en OudJavaansch; p. 145—148 de taalsoorten in het Balisch, beteekenis en ontstaan»daarvan; p. 145 de Prabali vertegenwoordigen den oud-Balischen adel; tot hen behooren tegenwoordig ook vele afstammelingen van gedegradeerde adellijken als Bandcsa, Pasek, Kabajan, enz.; p. 148 eenige verschillen tusschen hedendaagsch Javaansch en Balisch schrift; p. 149 en passim, nog eenige titels van Balische werken, en mededeelingen daarover, ter aanvulling van die in B n°. 132; opmerkingen naar aanleiding van Van der Tuuk's critiek op B n". 132 en 136; p. 151, een Oesada uit het Britsch Museum; andere Balische hss. aldaar; wenschelijkheid de overal verspreide lontars op te sporen; p. 152 over de Wariga; Balische legende om te verklaren waarom het begin er aan ontbreekt; p. 154 de patemoean, eene populaire navolging van deWariga; p. 155 de Tantri of Tantrya, volgens V. d. Tuuk eene navolging van het Oud-Indische Kathasarit skgara; p. 155, over de Kerta Sema (B n°.133); p. 157 de kidoeng Istri Tandjoeng met fragment daaruit; p. 158 de kidoeng Adiparwa in matjapat met fragment; de Sijat Boeleleng met fragment. In dit feestnr. ook C n°. 66. 156. Bejfuss. Dr. G., Fabel der Balier. Zeitschrift fiir Ethnologie. Organ der Berliner Gesellschaft für Antbropologie, Ethnologie und Urgeschichte. Heft 15. 1883, p. 413-416. In de zitting van 20/10 '83 van genoemd Gesellschaft las de heer Bartels de door Dr. Beyfuss, off. v. Gez. le kl. in het Ned. Ind. leger, medegedeelde fabel „De tijger en de os" voor, welke het eerst is bekend gemaakt in B n°. 145; hare beteekenis wordt aangeduid. 157. Sternen Déwabeeld van Bali; de modderbandjir van 22 Nov. 1815. Not. B. G. over 1883, Dl. XXI, 1884, p. 37—39. In de bestuursvergadering van 10/4 '83 van het Bat. Gen. wordt een schrijven d.d. 10/3 '83 ter tafel gebracht van het lid H. G. J. G. Vriesman te Banjoewangi, o.a. ter aanbieding van een uit padas gehouwen beeld (togog), voorstellende G'dë Boetoeh Aja, de déwa der vruchtbaarheid, in Mei 1881 door den Brahmaan Ida Ktoet Gjanjar van Djagaraga gebeeldhouwd; het wordt opgenomen in het museum. In hetzelfde schrijven wordt aangeboden eene (hier afgedrukte) Balische pangèling-ngéling of memorie met transscriptie en vertaling over de modderbandjir van 22 Nov. 1815. Volgens de memorie „spleet de berg en stortte naar beneden tengevolge van voorafgaande zware aardbevingen en regens; Boeleleng en Singaradja werden bedolven , de zee schudde; de kampoeng der Boegineezen werd overstelpt . Dit had plaats op Manis-Boeda van de week Koerantil, in het holst van den nacht, den 6en van de afnemende maan in de 5e maand, Caka 1737 ( = A. D. 1815). Na telling werden vele onderdanen van den vorst G'dé Karang (Asam) als gedood vermist; die bedolven werden bedroegen 10253 zielen." Den heer Vriesman werd door ouden van dagen medegedeeld dat o a. overstelpt werden 7 désa's; er werden 7 loeiende donderslagen gehoord en eenige dagen na de catstrophe bleef het pikdonker. Van Bloemen Waanders noemt 17 bedolven désa's en stelt het ongeluk in 1816, zie B n°. 94; Lauts, A n°. 2, stelt het jaartal op 1818; Melvill de Carnbee, B n°. 26, geeft ook als datum 22 Nov. 1815, wat als juist 92 B. 1884—'85. beschouwd moet worden, daar hij zijn bericht ontleende aan de Java Government Gazotte van 16/12 1815; Zollinger B no. 48, spreekt vaag over de ramp en Van Éck, B no. 142 stelt den datum op 22 Oct. 1818; ook Liefrinck noemt bij de beschrijving der ramp in B • n°. 162, 3e stuk p. 1561 het jaar 1818. Tomlin in B n°. 7 geeft 1817. 158. Hoos. A. A., Beschrijving eener onderaardsche waterleiding, aangelegd tot het bevloeijen van sawahvelden door de inlandsche bevolking der aideeling Djembrana op Bali. Tijdschr. voor Nijverheid en Landbouw in Ned. Indië, XXVIII, 1884, p. 164—168. Officieel rapport d.d. 29/8 '83 van den resident van B. en L. aan den Directeur van Binnenlandsch bestuur. De leiding eener nieuwe soebak, 9 paal Oost van de hoofdplaats van Djembrana, benéden de désa Bandjar anjar, uit de Biloek-paftrivier, waarvan het bovendeel door een onderaardschen tunnel is aangelegd, geheel zonder technischehulp, is zóó ingenieus, dat resident Hoos meent, dat de beschrijving ervan voor andere streken zijn nut kan hebben. Zie vervolg hierop B n". 161. 159. Inseriptie's op koperen platen. Not. B. Gf. over 1885, XXIII p. 59—60. (Zie ook ibid. p. 46, 61, 72, 74, 92). Mededeeling uit een brief van Dr. J. L. A. Brandes omtrent door hem en Dr. H. N. van der Tuuk genomen afschriften van drie OudJavaansche pracasti's van resp. 980, 987 en 1020 Qaka 0p 17 koperen platen, gevonden in een grot in het bosch Blantih onder Bangli. Zie B n°. 135 en 160; correctie der'jaartallen in Not. B. G. XXVI, 1888, p. 51. [Van deze oorkonden bevindt die van 980 Caka zich tegenwoordig in dê grot te Sangsit, de beide andere te Sawan; mededeeling van Dr. N. J. Krom]. 160. Tuuk. Dr. H. N. van der, en Dr. J. L. A. Brandes. Trans¬ criptie van vier Oud-Javaansche oorkonden op koper, gevonden op het eiland Bali. T. B. G. XXX, 1885, p. 603—624. Deze transcriptie is die der drie pracasti's van B n°. 159 en een vierde, eigendom van den tempel te Klandis (Boeleleng) en daar in de nabijheid gevonden. Na vele vergeefsche pogingen van Dr. V. d. Tuuk konden deze en Dr. Brandes in begin '85, toen laatstgenoemde op Bali vertoefde, de platen voor grof geld eenigen tijd in handen krijgen. De 17 platen waren gevonden tijdens Bangli door Boeleleng werd overwonnen vóór de vestiging van het Nederlandsen gezag; later werden ze bij erfelijke overdracht verdeeld; 8 werden eigendom van een inlander te Sawan, 9 (de oudste der oorkonden) van Madé Sindoe te Sangsit, die ze gekocht had van zekeren Gledegan, die ze geërfd had. p. 604. Middelerwijl zond V. d. Tuuk een afschrift van nog 4 andere platen, de vierde der oorkonden, die oorspronkelijk uit 7 platen bestond. Het jaartal was met de 3 andere platen verloren gegaan, doch uit de taal blijkt, dat deze oorkonde ongeveer uit denzelfden tijd dagteekent. p. 605, noot 1. V. d. Tuuk bericht het bestaan van nog een pracasti van Pakuleman bij Bangli, behoorend bij den tempel van Balingkang, waarover vier dorpen onder Boeleleng en twee onder Bangli het toezicht hebben. Eene vertaling der stukken kan nog niet worden geleverd; de 93 B 1885—'87. taal is Oud-Javaanscb; met hier en daar bijzonderheden, die uit het Bahneesche taaleigen schijnen te moeten worden verklaard. In n°. 1 en 4 is sprake van eene erfenisverdeeling als thans nog op Bah gebruikelijk en voorgeschreven in de wetboeken der oude Hindoe-maatschappij. p. 607—613. Transscriptie vann°. l;p. 613—615 vann0. 2; 615—619 van n°. 3; 619—624 van de fragmenten van n°. 4. De laatste handelt over de désa Pakwan (waarschijnlijk identiek met Pakisan), ook naar het schijnt in hare verhouding tot de désa Bengkala, de plaats der godin die kropgezwellen veroorzaakt; Zie over transscriptie van deze 4 pracasti's in de Univ. Bibl. te Leiden, alsmede over nog eene transscriptie aldaar van koperen platen te Bratan, alle uit het legaat—Van der Tuuk C n°. 876 p. 110—111, cod. 4717, dd, ee, ff en over andere derg. oorkonden nog B n°. 171. 161. Hoos. A. A. Officieel rapport over het aanleggen van waterleidingen op Bali èn het gebroik van een daarbij aangewend Balineesch waterpas-instrument. Met Nabetrachting en Tweede nabetrachting. Tijdschr. v. Nijverheid en Landbouw in Ned.-Indië. XXX, 1885 p. 153—160; Nabetrachting over de gegandiine ibid. p. 163—164; Tweede nabetrachting over de gegandjing, ibid. XXXI, 1885, p. 284-285. Als vervolg van B n°. 158 wordt dit rapport mede aan de redactie afgestaan. De onder n°. 158 bedoelde leiding is verlengd en gewijzigd, zoodat nu 500 bouws grond daaruit besproeid kunnen worden. Aan de overzijde der rivier is een"ander kunstwerk in aanbouw, met een tunnel van 150 vademen lang in den rotswand, eveneens voor bevloeiing van 500 bouws; horizontale schachten geven toegang tot den tunnel; de bouwmeester is een Kloengkoenger, de aannemingssom 700 Rijksdaalders en vrije kost, aflevering binnen een jaar; p. 158 beschrijving der gegandjing en de wijze van werken daarmede langs de geheele leiding. Op p. 160 volgt een plaat met afbeelding op 1/2 der ware grootte van de gegandjing. In de nabetrachting wordt op eenige fouten in de teekenihg gewezen en de manier van werken met het waterpas-instrument, nader verduidelijkt; voor algemeenwording of gebruik door Europeanen is het te primitief. In de-tweede nabetnachting geeft schr. weer voorbeelden van de practijk van het werken met de gegandjing. Een model van een gegandjing berust in het Museum van het Bat. Gen. te Batavia (zie Not. B. G. over 1885, Dl. XXIII, 1886, p. 62); eene afbeelding en korte beschrijving in A n°. 54, Hst. over rijstbouw. 162 Liefrinck. F. A., De rijstcultuur op Bali. I Gr 1886 II, p. 1033-1059; 1213—1237; 1557-1568; lb 1887, l p. 17—30; 182-189; 364—385; 515-552. Deze stukken zijn aangeduid met de cijfers I—VII; het laatste stuk van p. 541 tot het slot met VIII. De drukproeven zijn blijkbaar niet door schr. zelve gecorrigeerd, waardoor hier en daar eenigszins storende drukfouten voorkomen. Als vervolg op de artikelen is te beschouwon B n°. 175; men vergelijke ""inleiding! Eerst onder Raffles begon door het onderzoek onder Iei- 94 B. 1886—'87. ding van kolonel Colin Mackenzie eenige kennis te ontstaan van den landhuishoudkundigen toestand op Java. Omtrent de wijze, waarop de rijstcultuur tot stand is gekomen in den Archipel zal met vrucht de tegenwoordige toestand van Bah geraadpleegd kunnen worden. Aan de Hindoe's is hoogstwaarschijnlijk de invoering der natte rijstcultuur te danken. De mededeelingen in het art. zijn het gedeeltelijke resultaat van ambtelijke onderzoekingen naar den economischen toestand in Boeleleng en Djembrana, gehouden om de grondslagen van een passend en billijk belastingstelsel vast te leggen. I.p. 1035. Historisch overzicht. De sawahbouw opBali wellicht ouder dan op Java. Na de vestiging onzer eerste ambtenaren op Bali nam de rijstcultuur hooger vlucht en werden veel nieuwe soebak's opgericht, p. 1037. Het terrein in Boeleleng; lijdelijke rol van de vorsten inzake sawahaanleg; p. 1038 het vereenigingswezen; sekaha's; het ontstaan van sekaha-soebak; p. 1039 het ontstaan van particulier grondbezit; p. 1040—'41 en '43 noot. Met soebak's overeenkomende instellingen op Java, in Britseh-Indië, in Italië, p. 1042 Mater.ëele en ideëele voordeelen dezer coöperatie. Het sawahbestuur. p. 1043 De klian, het register (pilpil of pemasih); positie en taak van den klian; afwijkingen in de regelingen: p. 1045. Van 1 tot 10 saja's als helpers; ook wel bij beurtregeling; de saja iahoen voor godsdienstzaken in den tempel; beslechting van geschillen, p. 1046 De sedahan-temboekoe en -agoeng, hun positie vroeger en thans. p. 1047 vergadering der sedahan's-temboekoe op een vasten dag in de maand; p. 1048. De positie van de soebak-besturen is bij de invoering van ons bestuur gehandhaafd: vergadering der soebakleden (paoeman), meestal op een vasten dag (sangkepan) op „goede" dagen (sanistjara klion, anggara kasih of boeda-klion; p. 1049. Soms wordt de sekaha-soebak ontbonden bij het eindigen der oogstwerkzaamheden en opnieuw geconstitueerd bij de volgende, soms blijft hij bestaan en vergadert men enkele maleninhet dorp; p. 1050. Bepalingen omtrent verplichte bijwoning, kleeding enz.j p. 1051. De soebakkas als credietinsteUing; panden; de saja's zorgen voor het onthaal enz. (zie B n». 133). p. 1053. Het vroegere algemeene soebak-reglement voor Boeleleng is bij een brand in de poeri verloren gegaan; p. 1054. In de soebak-regelingen geen privilege's voor den kasten-adel; p. 1055 zij bevatten huishoudelijke bepalingen en een politie-reglement; de soebak's zijn onafhankelijk van dorps- en districtsbestuur en bezitten eenige rechtsmacht; p. 1056 bescherming der sawah's; merkteekens (nawen) op het veld; p. 1057 Boeten; deze zijn voor de tegenwoordige verhoudingen licht wegens de afneming van de waarde der duiten-; p. 1058 Verdeeling der boeten. Nuttige werking der soebak-reglementen; het is wenschelijk deze van kracht te doen blijven, doch te verbeteren en aan te vullen. II. p. 1213. Dienstplichtigheid en gebruik van bevloeiingswater; de toedeeling van het water is grondslag en maat der dienstplichtigheid; bij groote soebak's is de groep (tegakan) de eenheid van dienstplichtigheid; p. 1215 voor heerendiensten zou eene zelfde repartitie aanbeveling verdienen; n.1. met het grondbezit als grondslag; p. 1217 het roedjak-boni-atélsei voor bezitters van veel sawahs; regeling en aard der soebak-diensten (5 soorten) en die voor den vorst of het algemeen belang, p. 1223. Afkoop is al of niet mogelijk; het bedrag der afkoopsom (pengampil) is afhankelijk van vraag en aanbod; p. 1226 vrijstellingen; p. 1228 van de soebakdiensten voor den souverein zijn de leden van den driekastenadel en ambtelijke personen wel vrijgesteld. Vergelijk inzake Mohammedaansche grondbezitters, voorzoover deelneming aan tempelplichten betreft p. 1228—'29. Offerfeesten bij 95 B. 1886—'87. de meren; initiatief, organisatie. Andere tempel» voor goden van den landbouw. Soebaktempels of bedoegel. p. 1230. Beschrijving van het soebak-off erf eest te Koeboe-tambahan, het pamlaspas, balik soempah, noenas panglalanoes; de rol der pesarèn of vrouwen aan den tempeldienst gewijd; de nini in de rijstschuur; p. 1232 het oesaba te Pengastoelan, het mekihis; p. 1235—'37 woeste, shamanistische plechtigheden bij het oesaba (ngoerek). III. p. 1557. Over de bevloeiing der velden; soebak-aanleg; p. 1559 aard van den bodem; p. 1560 uitwerking van de Tambora-ramp (1815) en de doorbraak van het meer Tamblingan (1818) [ten rechte 1815]. p. 1564. De Souverein als eigenaar van het water; verkoop en verhuur van water; de aanleggers eener leiding hebben met uitsluiting van anderen de beschikking over het daardoor vloeiende water. IV. p. 17. Leidingen over andermans grond; p. 19 kunstwerken, dam (empelan), leiding (tlabah); p. 21 het waterpasinstrument {gegandjing); p. 22 leiding soms buitensporig lang; p. 23 tunnels (aoengan); p. 24 de overlevering aangaande den tuimel van Koeboetambahan en de vloek, die op dat dorp rust; p. 26 aanneming van tunnelbouw; een aannemingscontract; p. 28 gronden, die „tenged" zijn en door vreemdelingen zijn ontgonnen; voorbeelden van schadelijk bijgeloof te Djagaraga en de Toekad Petanoe. V. p. 182. Verdeeling van het bevloeiingswater. De meting van het aan elke soebak toebedeelde water geschiedt door- verdeelblokken (temboekoe); p. 185 die van het water voor eiken deelhebber door een sluisje (langki of tjrongtong); p. 186 maatregelen voor gelijke toebedeeling van water, beurtbevloeiing; p.187 bepaling van het begin der werkzaamheden op sawahs, naar den stand van het zevengesternte (bintang kartika) of de 6 dichtst bij elkaar staande sterren van Orion (tenggala); in strandsoebaks ook naar het Chineesch nieuwjaar; p. 188 het afvloeiwater (tihis); p. 189 afvoerkanalen daarvoor (lepasan of pengoetangan); de tihis mag niet verhuurd of verkocht worden. VI. p. 364. Aard der bezitsrechten op sawahs; de prijs waarvoor en de wijze waarop zij verhandel&ïworden. In den regel individueel bezitsrecht; in theorie is de souverein eigenaar van de bebouwde gronden; p. 365 de rechten van den souverein uiten zich door: a, heffing padjeg, b beschikking over de domeinen; c onteigening van sawahs tenalgemeenen nutte. Enkele beperkingen van het bezitsrecht der bevolking in Galoengan, Tèdjakoela, Koeboetambahan. Vereenigingen als sawahbezitsters. p. 366 domeinsawahs, meest ontstaan door toeëigening bij overlijden zonder mannelijke nakomelingen (mandjing); verder door naasting van goederen van veroordeelden en amokmakers en van betwiste gronden; ook op last van den vorst ontgonnen woeste gronden en in den oorlog verbeurd verklaarde sawahs. p. 386 ambtsgronden tjarik laba boekti of tj. patjatoe); ook voor godsdienstige doeleinden; p. 369 Mohammedaansche sawahbezitters in de bergdésa Pegajaman, • een der wijken van Tegallinggih en in Pabean-Boeléleng; een enkele maal Vreemde Oosterlingen als sawahbezitters. p. 370 hooge prijs der sawahs; p. 371 met de rijstcultuur is 's jaars niet meer dan 8 a 10 % te maken: bij bewerking in deelbouw dus 4 a 5 %; p. 372 oude en nieuwe regelingen inzake overdracht van sawahs; p. 374 vormen van verpanding; p. 376 de productie-eenheid tenah-winih is eene uitgestrektheid sawah, die bij normalen oogst 50 bossen padi van eene bepaalde afmetine oplevert, veelal overeenkomend met een vast aandeel bevloeiingswater (atektek); de letterlijke beteekenis is: een bos zaadpadi; doch thans bedoelt men er alleen de genoemde productie-eenheid mee. p. 378. De sawahbelastingen padjeg en soewinih, de eerste heeft het ka- 96 B. 1886—'87. rakter van tienden, de tweede is een retributie voor het water; p. 383 soms nog een klein administratieloon (panoelis) geheven. Vrijstellingen. VII. p. 515. Hoe het belastingstelsel ware in te richten; naar deze grondslagen: le dat als belasting wordt geheven een deel van de brutoopbrengst der sawahs; 2e dat voor den aanslag de productie der velden niet elk jaar opnieuw wordt nagegaan, doch dat daarvoor een gemiddelde productie wordt aangenomen, die eens en voorgoed voor elk veld afzonderlijk wordt vastgesteld en uitgedrukt in vaste productieeenheden: 3e dat afslag van belasting op verzoek der belanghebbenden wordt verleend, wanneer de oogst minder bedraagt dan de geschatte gemiddelde productie; 4e dat de betaling der belasting in natura plaats heeft. Beschouwingen omtrent deze punten, p. 517 Als men den gepresteerden arbeid in loon zou willen omzetten zou blijken, dat de rijstcultuur verlies geeft; p. 522 de betaling in natura ware voornamelijk te handhaven met het oog op het gebrekkige muntstelsel, p. 526 De soebak te aanvaarden als grondslag van het onderzoek voor de vaststelling der belasting; p. 528 de productiviteit der bouwvelden te bepalen door proefsnitten; p. 530 voor de proefsnitten ook de soebaks tot grondslag te nemen, doch niet een voor een, maar bij groepen naar den aard van den grond, de gesteldheid en hoogte ervan en de bevloeiingsverhoudingen; pro en contra van het proefsnittenstelsel; bestrijding der meening van P. H. van der Kemp in dezen; p. 533 Hoe verder te werk te gaan bij het vaststellen der padjeg. Van ouds werd ongeveer 16,5 % van de bruto-öpbrengst geheven. Dit bedrag als maximum te handhaven; verder de soebak's in 3 klassen in te deelen, met heffingen van 16,5, 13 en 10 % van de bruto-opbrengst naar de omstandigheden in monographieën van de soebak's te omschrijven; overzicht dier meer of minder gunstige omstandigheden; de repartitie van den aanslag der soebak's over de leden aan die leden zelf over te laten; de soebak's daartoe te verdoelen in tenah winih. ^ VDX p. 541. Aanplant van tweede gewassen; op bergsawah's is dit meestal niet mogelijk; p. 542 in Oost-Boeleleng zijn weinig sawahs; het hoofdvoedsel is er djagoeng; teelt en afzet van tabak en kedelé; p. 543 van kladi en suikerriet. Twee rijstaanplantingen per jaar (gegadon) slechts bij uitzondering; rijst van een 2e aanplant heet Soedra; andere Soedra-rijst op velden, waarop tevoren indigo geplant is geweest; de Soedra-rijst staat in minachting. Hier en. daar verbodsbepalingen tegen indigo-aanplant. De teelt van indigo (taoem) en saffraan (kasoemba) neemt af; teelt van kelimoen, soemangha en kesoena (uien), p. 544 Deelbouwcontracten; namdoe en nelon; aanleiding tot het aangaan dier • •: •'; contracten; p. 546 afwijkende vormen van nandoe (melaisin); p. 548 het megantelan-oontiaot of verrichten van veldarbeid voor geleend geld; andere werkcontracten; p. 549 uitbesteding van bibit-planten. De tijd van het bibit-planten is een stille tijd; die van het oogsten de tijd van feesten en kleinhandel op de sawahs. In bergsawahs geschiedt het snijden gewoonlijk met onderling hulpbetoon (maselisi, ngadjekang); p. 550 de sekaha manji of vereenigingen van loonsnijders in de bergstreken; snijders uit de bergen, vooral vele uit de onafhankelijke landen, naar de vlakte van Boeleleng; zelfs mannen en vrouwen van de triwangsa doen daaraan mee; emigratie naar het Gouvernementsgebied. Gewoonlijk is een klein gedeelte van den goost (madrepan) het snijloon. Sedert op 1 Januari '85 de laatste rest van slavernij in Boeleleng verdwenen is komt landarbeid door slaven niet meer voor. 163. JRdmdyana-Rama Kling. Not. B. G-. over 1886, Dl. XXIV, 1887, p. 97—99. Dr. H. N. van der Tuuk heeft op Bah eene zonderlinge omwerking 97 7 B. 1887—'88. gevonden van het Raniayana, n. 1. een brok van 't geen men op Java Barna Kling noemt. De Balische redactie is ouder dan de Javaansche; V. d. T. wenscht te doen onderzoeken of er op Java nog eene redactie bestaat, die de bron kan zijn geweest van de Balische en vraagt een ex. van de Rama Kling ter leen. Het Jav. hs. verraadt meer Mohammedaanschen invloed dan het Balische. In handen gesteld vanDr. Brandes. Over de Balische Ramayana-hss. zie men C n°. 117, 3e St. p. 8 v. v., alwaar mede eenige mededeehngen over de lakon's uit de Ramayana. 164. Limburg Stirum. Mr. 0. J. H. Graaf Tan, Reisindrukken van Bali, meer in het bijzonder van Boeleleng en Bangli. T. A. G. 2e Serie, IV, Afd. Verslagen en Meded. 1887, p. 3 -33. Dit art. is de tekst eener in het Aardr. Gen. gehouden voordracht, na de Indische reis van den schrijver. Het bevat in hoofdzaak ethnologische bijzonderheden over den godsdienst, de dorpen, kleeding, het lot der vrouw en der kinderen, hanengevechten, vorstenbestuur, soebakwezen, spelen en vermaken, de Bali-Aga; p. 24—29 handelen over de lijkverbranding; p. 29—33 bespreekt eenige bijzonderheden over de Zending op Bali; in 1864 de komst van Mr. W. van der Jagt, in 1866 die van R. van Eek, in 1867 van J. de Vroom; de vervanging in 1877 van Van Eek door Wiggelendam, de moord op 8 Juli 1881 op De Vroom gepleegd en de opheffing der missie in datzelfde jaar door de Regeering. 165. Liefrinck. F. A, Baliscb suikerriet. Tijdschr. voor Land- en Tuinbouw en Boschcultuur in Ned. 0. ï, Semarang, III, 1888, p. 179—187. Nu ter bestrijding van de serehziekte ook met Balische riet-bibit op West:Java welgeslaagde proeven zijn genomen, acht schr. het van belang een en ander over de cultuur van suikerriet op Bali mede te deelen. Deze is van weinig belang; de sporten zijn teboe ratoe of soeroet, t. glagah, t. petoeng, t. peteng, t. séJié en t. ialah, De twee laatste zijn minderwaardig; de laatste is een onmisbaar bestanddeel voor de bereiding van offers. De cultuurwijze; ziekten. Aan het slot de mededeeling, dat de rijstproductie van Bali destijds maar juist voldoende was-voor de behoefte. 166. Balische wetboeken. Not. B. G. over 1887, Dl. XXV, 1888, p. 140; ibid. Dl. XXVI p. .26. Dr. Brandes stelt voor zich tot den resident van B. en L. te wenden ter erlanging van afschriften op lontar of papier van de wetboeken Adigama, Sarasamuccaya en Swarajambu. Cf. besloten. — Afschriften van de beide eerste worden aangeboden door den resident en in de verzameling hss. opgenomen. 167. Oudheden te Batoe-Agoeng (Djembrana) gevonden. Not. B. G. over 1888, Dl. XXVI, 1889. p. 106-111; 142; 148—149 en Bijl. XIV. De Baliër Pan Doasne vond in den. grond nabij kampoeng Batoe Agoeng een aantal oude voorwerpen, die met een begeleidend schrijven van den resident van B. en L. door den Dir. van O. E. en N. werden aangeboden aan het Genootschap, met verzoek om mededeeling of dit voor zijn museum prijs stelt op het bezit ervan; 40 stuks worden in de verzameling opgenomen. De heer W. P. Grooneveldt meent met een 98 B. 1889. tempel-inventaris te doen te hebben, die in tijd van onlusten in de twee dandang's geborgen en door begraving voor plundering of vernieling is beveiligd. De verzameling is zeer belangrijk en vermoedelijk afkomstig uit eene latere periode van den Hindoetijd. De vinder ontvangt ƒ 100. In Bijl. XIV, Lijst der voorwerpen, die in 1888 voor de archeologische verzameling zijn verkregen (2e verv. Catalogus) vindt men de voorwerpen onder dezelfde nummers nogmaals opgegeven. 168. Lombok. Indische Tolk van het Nieuws van den Dag. 22 October 1889 no. 4. Bevat hoofdzakelijk een overzicht der betrekkingen van Lombok met Bah en met het Ned. Ind. Gouvt. 169. Schmeltz. J. D. E. Oud-Balineesche gordelhaak. Intern. Arch. f. Ethnogr. II, 1889, p. 169 met plaat XII fig. 2a-b. Zie over dit voorwerp, waarvan schr. herkomst en gebruik niet zeker wist, A. n°. 60, p. 101—102, n°. 488/1. Het werd bij wedrennen gebruikt, om de teugels in die haak te bevestigen. 170. Liefrinck. F. A., De onbebouwde gronden in de landschappen Boelèlèng en Djambrana, Eiland Bali. T. B. B. III 1889, p. 333—348. Naar aanleiding van geschillen over de wettigheid van het particulier bezit van vroeger door Balische vorsten weggeschonken woeste gronden (Tjandi Koesoema in 1860) en over de rechten, door de bevolking op die gronden uitgeoefend, gelastte de Regeering een onderzoek naar de rechten, welke in de Gvtslanden van Bah door de vorsten en door het volk op de onbebouwde gronden werden en worden uitgeoefend. Dit onderzoek werd opgedragen aan den Controleur der le klasse, tijdelijk gesteld ter beschikking van den Resident van B. en L. F. A. Liefrinck. Zijn Rapport, gedateerd 1 Juli 1888, verscheen ter Landsdrukkerij te Batavia in 1889 en werd door T. B. B. overgenomen. Het is het résumé van de antwoorden op een 15-tal vragen en bevat ook zeer belangrijke gegevens over het economisch en maatschappelijk leven der bevolking. A. Inleiding I. Soorten en namen der onbebouwde gronden. II. Nuttige natuurlijke producten der woeste gronden. Delfstoffen: batoe gowak, e. s. v. steenkool, in Oost-Boeleleng [V. d. Tuuk: obsidiaan ?]; zandsteen; koraalsteen; pottenbakkersaarde, gebruikt in Banjoening; klei voor zeer deugdelijke baksteenen, waarvan de beste uit Bakoeng; warme bronnen, de voornaamste te Barijoewédang. Planten: alang-alang; veel waardevolle houtsoorten, hun gebruik en namen; palmsoorten, pandan, bamboesoorten, rotan, boschvruchten; sekaa's voor het exploiteeren van deze; eetbare wortels en knollen; arèn; harsen, toeba-planten, oliehoudende zaden, varens. Dieren: tijger, apen in vijf soorten, wilde karbouw (wadak), wild zwijn, stekelvarken en de jacht op deze dieren; idem op hertensoorten en de miereneter (klesih); bijensoorten als voedsel; honig en was; vogels, visschén en schildpadden als voedsel. IH. Onbebouwde gronden voor speciale doeleinden: alang-alangvelden, in Boeleleng kostbaar; terreinen gereserveerd voor woningbouw, begraafplaatsen en markten; braakliggende gronden; ladangbouw vroeger en thans; regering daarvan in Sembiran. IV. Indeehng der bevolking in geslachten of f amiliëh, in kasten of standen en administratieve indeeling 99 B. 1890. des lands: de koeren; splitsing van familiën; de deelen blijven bn elkaar behooren door de vereering derzelfde goden, gewoonlijk in eigen familie tempels; daarnaast de désa en sekaa-désa van territoriaal bijeenhoorende personen met dezelfde maatschappelijke belangen; ontstaan der vorstelijke macht uit het instituut der arbiters bij geschillen tusschen de désa's; de poenggawa's; de drie kasten en de Soedra's; standen onder de laatsten. •' " ,. _ J , ï B Rechten, die op de onbebouwde gronden worden uitgeoefend. 1. ls net van'alle onbebouwde gronden bekend tot welk déaagebied zij behooren ? II Neutrale gronden (tanah kwakman); ontstaan van deze en van de rijksgrenzen; neutrale gronden tusschen dorpsgebieden; uitgest rektheid, rechtstoestand en gebruik der neutrale gronden; hun verdwijning en verdeeling. III. Rechten op onbebouwde gronden uitgeoefend door de désavereenigingen, particuliere vereenigingen of individuen en den souverein. IV. Grensteekens. V. Rechten van de leden der désavereeniging bij de beschikking over woeste gronden inzake het verzamelen van producten, het weiden van vee, de jacht, de beschikking over het water en de visscherij. VI. Rechten van den souverein op deze punten: do vorst had eenige voorrechten als in Boeleleng het voor zich reserveeren van djatiboomen en weidegronden; jachtverbod voor anderen, op Lombok ook in de omgeving zijner lusthoven; reserveering van stroomend water voor vijvers en badplaatsen; visscherij; hoehet.beschikkingsrecht van den vorst over het water ontstond. VII, Rechten als sub. V bedoeld voor niet leden der désa-vereeniging. VIII. Hoe te handelen bij ontginning; rechten en plichten van den ontgmner; grensaanduiding en teniet gaan van eene concessie IX. Ten aanzien der rechten en plichten in de zaken sub. III, V en VIII bedoeld staan alle kasten en standen gelijk. X. Het al of niet toestaan van het ontginningsrecht aan Baliërs uit andere desa's en aan Vreemde Oosterlingen. XI. Hoe kunnen vreemdelingen in eene andere desa zich de rechten der oude ingezetenen op de woeste gronden verwerven ? 171. Brandes. Dr. J., De koperen platen van Sembiran (Boeleleng, Bali), oorkonden in het Oud.Javaansch en het Oud-Bahneesch. Met Proeven van het schrift van de platen van Sembiran. 1). T. B. G. XXXIII 1890, p. 16—56. De controleur F. A. Liefrinck maakte abklatschen op Chineesch papier van deze 20 platen en bood die aan het Bat, Gen. aan (Not. B G over 1889, Dl. XXVII, p. 46, 59, 61, 72). In de inleiding en verder verspreid wordt naar B n°. 160 verwezen en verband gelegd tusschen de uitkomsten van het onderzoek naar alle opschriften. Op p 18—22 het verhaal van Liefrinck hoe de platen, eigendom van de desa-vereeniging van Sembiran (of volgens deze van de goden), tot fetisen zijn geworden; niemand daar kan'ze lezen of weet er iets naders van; de pemangkoe als bewaarder; do bewaarplaats in een grot; de jaarhjkscho plechtigheden met de voorwerpen tijdens het groote feest; bij de platen behoort een linnen zakje, waarin 150 «id-muntstukjes, 1) Zie ook over andere koperen platen B no. 159 en 160. Volgens Liefrinck (Not. B G. over 1889, Dl. XXVII p. 74 bestaan er nog andere dergelrjke koperen Plat™ °P Bali Volgens mededeeling van Dr. N. J. Krom berust in het >£%^^°u**& kundigen dienst een brief van den Resident van B. en L. van 20 Sept 1901 no. 3512/1 waarin o. a. vermeld, dat in een der twee poera's van Bandjar of in de poera tGobleg (Boeleleng) + 60 koperen platen bewaard worden. De opgaven omtrent dit aantal loopen uiteen van 40 tot 100. 100 B. 1890. twee zware gouden vingerringen van een thans niet meer gebruikelijken vorm; eenige miniatuur gouden voorwerpjes voor het opbergen der ingrediënten voor het sirihkauwen (pripih); beschrijving van afmetingen en uiterhjk der platen en van de buitengewone moeite, aangewend om de abklatschen te kunnen maken (zie B n°. 135), zoodat L. aanraadt de voorwerpen verder in het ongestoorde bezit der bevolking te laten. Op p. 22—23 de mededeelingen over de Bali-Aga en de heden van Baratan uit B n°. 96 p. 418 en n°. 142 p. 23. De taal der pracasti's is Oud-Balisch; p. 24 zij zijn niet uitgereikt aan de desa Sembiran, maar aan Djoelah..Op p. 25—32 worden de 6 giftbrieven beschouwd uit historisch oogpunt. Ze zijn van de Qaka jaren 844 = A.D. 922, in Oud-Balische taal. 873 (3 pl.) = „ 951 „ „ 897 = „ 975 „ ,, 938 = „ 1016 ~ HM> 987 = ,, 1065 ,, ,, Javaansche taal 1103 (5 pl.) = „ 1181 „ „ p. 26. Het stuk van Caka 873 is slordig geschreven en wellicht niet authentiek: het schrift stemt overeen met inscripties op steen van Java uit de 13e en 14e eeuw van Qaka; eenige twijfel zou ook kunnen rijzen aan de authenticiteit van het jongste stuk. De thans van Bali bekende pracasti's met een jaartal ouder dan 980 Caka zijn in het Bahsch, de jongere in het Javaansch geschreven; daaruit is af te leiden dat eerst na genoemd jaartal de Javaansche invloed op Bali van beteekenis werd en dat tevoren de invloed der Hindoe's op Bali kan worden geconstateerd, hoewel ook deze langs of over Java Bah kan hebben bereikt, p. 27 Vergelijking van deze historische periode van Bali met de gelijktijdige van Java. Op het laatst der regeering van Erlangga of kort daarna schijnt de invloed van Java op Bah groot te zijn geworden, doch wellicht was Bah onder Mpu Sindok reeds een vasalstaat van een rijk op Midden Java. Een en ander stemt overeen met de traditie (zie B 14) en de tegenwoordige meening der Baliërs. p. 28—30 De vier vorsten en twee vorstinnen, die in de giftbrieven worden genoemd als heerschend op of over Bah; over vrouwenregeering ook op Java; p. 30—32 vergelijking met de gegevens omtrent den het laatst genoemden vorst Jayapangus met denzelfden en anderenuit de Oesana Bah (zie B n°. 32); eene tegenstrijdigheid is mogelijk te verklaren uit de onderstelling dat de oorkonde van Qaka 873 een gedeeltelijk mislukte copie zou zijn van een niet altijd even goed begrepen of weergegeven origineel. Op p. 32—40 wordt eene vergelijking gemaakt tusschen het OudBalisch der vier eerste pracasti's en het hedendaagsch Bahsch on daaruit mede conclusie's getrokken en hypothesen gesteld op hét gebied der vergelijkende taalwetenschap van den Ind. Archipel. Eene vertaling der stukken kan nog niet worden gegeven, p. 40 De plaatsnamen kunnen niet worden thuisgebracht; p. 40—41 de dateering der stukken kan nog niet nauwkeurig worden gegeven; het middel tot eene juiste verificatie en equitatie der data in de oude stukken uit den Archipel in de Qaka-jaartelling is nog niet gevonden. Het schijnt dat de telling verloopen is en niet altijd op dezelfde wijze. p. 41—43 toelichting bij de facsimile's; p. 43—56 transscriptie der oorkonden. 172. Liefrinck. F. A., Bijdrage tot de kennis van het eiland Bali. T. B. Gr. Dl. XXXIII, 1890 p. 229-472. Deze zeer belangrijke bijdrage vult de dubbele aflevering 3—4 van dl. XXXIII. De gegevens er voor werden verzameld bij het onderzoek 101 B. 1890. naar de rechten op de onbebouwde gronden en naar andere aangelegenheden, waarvan de kennis noodzakelijk-was voor het invoeren van direct bestuur in Boeleleng en Djembrana (zie B no. 162 en 170) en hebben betrekking op deze beide afdeelingen. Eerste qfdeeling: de volksgodsdienst. Hst. I. De invloed van het Hindoeïsme, p. 233—242. Men kan geen juist inzicht krijgen in de sociale toestanden der Baliërs zonder hunne godsdienstige begrippen en wijze van godenvereering te kennen. Wat men onder den term „Hindoeïsme" heef* te verstaan in Voor-Indië en op Bah. Aan Hindoesche invloeden is op Bali toe te schrijven het kastenwezen, waarschijnlijk de lijkverbranding, het veelvuldig voorkomen der Hindoesche kleuren rood, wit en zwart en de godsdienstige verdraagzaamheid. De Islam op Bah. Hst. II. De aard van den volksgodsdienst, p. 243—252. De godsdienst op Java in het Hindoe-tijdvak was eene fusie van oorspronkelijkJavaansche en Hindoesche voorstellingen; de hedendaagsche -godsdienst op Bali eene fusie van den gemengden op Java ontstanen godsdienst met de Bahsche geestenvereering. De godsdienst der Baliërs kan worden gesphtst in: de verzoening der booze geesten; de vereering van de plaats van herkomst der familie; de vereering der goden, die macht voeren over de aarde. Vroegere menschenoffers; het menjepi. De tempels en vereenigingen voor lieden van dezelfde afkomst; geen eigenlijke vooroudervereering; de vereerde geesten en goden. Hst. III. De plaatsen en wijze van godenvereering, p. 252—264. De zes groote tempels; individueel karakter der godenvereering; de huistempel, de desatempel; geen afbeeldingen der onzichtbare goden; incarnatie dezer in de ramboet sedana; de taksoe als middelaar bij de raadpleging der goden, shamanen (permas, permadé, déwa kapiragan, wewalên) als plaats van belichaming der taksoe; de pemangkoe. De doodentempel; dienst van Kali Doerga. De zeetempel. De omslachtige geestenvereering leidt dikwijls tot verslapping in den godsdienst, prikkelt wel de energie, doch is niet bevorderlijk aan de zedelijkheid. Tweede afdeeling: de desahuishouding. Hst. I. De desavereeniging, p. 265—289. Stichting eener desa; eenige voorbeelden van desa's, die bleven bestaan wegens de gehechtheid der bewoners aan hun geboortegrond, hoewel de landerijen van deze elders liggen; ontstaan der desavereeniging; de desa is geene uitbreiding der familie, doch ontstaan uit economische oorzaken, p. 276 In Boeleleng een ouder en een jonger type van desa's; het eerste voornamelijk in Oost-Boeleleng; er zijn een beperkt en vast aantal gelijkberechtigde leden, die ieder het gebruik van een stuk bouwgrond genieten; deze desa's bezitten een balé-agoeng. Bij het jongere type is het aantal leden der desavereeniging onbeperkt; er zijn bepaalde bestuurders voor de behandeling der dagelijksche zaken, de band tusschen de leden is losser; er is meer aanraking met het rijksbestuur, p. 279 v. v. (Oud-desa-type). Aanneming van nieuwe leden (plajan); hun intreegeld (patjingkrem), feestmaalgave (paserah) en groentijd; verbod tegen het uitspreken van hun naam; er zijn 2 tot 6 plajan's of kasinoman's. Rangof ancienniteitslijst der leden. De phchten van den saja; menschen of godheden als gasten der desa. In Sembiran heet de saja „pengoeloe ea neemt hij de functie niet één, maar 16 maanden waar; daarna is hij 16 maanden „bahan". p. 284 phchten der leden of kramadesa. p. 285 vestiging van nieuwelingen als „sampingan" of buitenleden, p. 288 in de oud-type-desa's dus drie lagen: de krama-desa; hun familieleden; de sampingan; soms nog de „semoedjan", berooide huurders of muzikanten. 102 B. 1890. Hst. II. De verplichtingen der leden eener desavereeniging, p. 285— 303. De desa's Klandis, Bila e. a. vormen een overgang van het oude tot het nieuwe type; geen erfelijke krama-desa's; de sampingan's worden dit naar anciënniteit. p. 290. Het type der nieuwe desa's; alleen individueel grondbezit; aantal leden der desavereeniging onbeperkt; zij genieten geen voorréchten; de vereeniging bestaat slechts voor de vervulling der phchten tegenover de goden, den souverein en de dorpsgemeenschap. p. 291. Maatschappelijke plichten van mannelijke en vrouwelijke desa-ingezetenen van eiken leeftijd; als troena (jongeling); als jonge meisjes; als gehuwd man na het eerste jaar van vrijstelling; als nieuw ingezetene na het eerste jaar1); p. 296 hanengevechten en hoofdelijke omslag voor de leden als er contanten noodig zijn; leveringen in natura; vrijstellingen voor alleenstaande manspersonen; afkoop van verplichte diensten; tijdelijke vrijstellingen, p. 300 Eindigen der verplichting om desadiensten te doen; adoptie; uitsluiting van melaatschen, soms ook van kinderloozen. p. 301 grondslag der desadienstplichtigheid (juister: godendienstplichtigheid) was oorspronkelijk alleen het gebruik van den grond; later mede of in hoofdzaak het genot der voordeelen van het lidmaatschap der desavereeniging. Hst. III. Het desabestuur p. 304—315. De inrichting der desavereenigingen is zuiver democratisch. Bestuur in eene desa van het oude type; de rol der oudsten; afwijkende vorm in de desa Pedawa; p. 307 de pasek, eer erfelijk ambt,en hunmeer ritueele functie; de pemangkoe; de laatste zou misschien bij invoering van Hindoesche riten in plaats van den pasek gekomen zijn. p. 308 de penjarikan of schrijver; deze wordt gekozen om zijne bekwaamheid en kan dikwijls als eigenlijk desahoofd gelden, p. 310 Eerbewijzen en voordeelen voor de leden van het desabestuur. p. 311. Het bestuur in de desa's van het nieuwe type (meest in de volkrijkste streken gelegen). In plaats van den pasek is de pemangkoe getreden, wiens werk zich echter geheel tot den dorpstempel bepaalt; in plaats van den raad der oudsten de klian, bij monde van shamanen door de goden aangèwezer; waarborgen tegen misbruiken daarbij; dit ambt is niet altijd begeerlijk. Soms is de klian tevens penjarikan; wijkmeesters of khan-tinggi en boodschappers of pangliman. Hst. IV. De desavergaderingen en de desa-administratie p. 316— 329. Gebruiken bij de vergaderingen in acht genomen; p. 318 wat daar verhandeld wordt. p. 319 inkomsten der desavereerigingskas; p. 320 gemeentegronden en hunne exploitatie; p. 322 de desakas als credietinstelling; p. 323 bij hooge uitzondering, bijv. in Sembiran, nog desaboekhouding uit het geheugen; in Pedawa met den kerfstok (ganti), waarbij een tientallig stelsel wordt gevolgd; de gewone wijze is die op lontarblad. p. 328 inhoud van het gemeente-archief. Hstl V. De desa-reglementen p. 329—339. De eerste reglementen zouden op schrift zijn gesteld in den tijd dat Hindoe-Javaansche grooten zich op Bah kwamen vestigen; deze vorsten wilden te kennen geven, dat zij het bestaande adat-recht zouden eerbiedigen en heten de belangrijkste oude instellingen op schrift stellen en sanctionneerden die. De reglementen zouden tevens dienen als leiddraad voor de desalieden en voor den vorst-scheidsrechter. p. 331 Zelfs soms bepalingen over- 1) Voor dit en andere gedeelten van dit opstel vgl. de bij elkaar behoorende opstellen in T. B. G. LIX Afl. 1, 1919, p. 21 en p 122.: P. de Eoo de la Faille. Over het grondenrecht onder Javaansch vorstenbestuur; Dr. B. Schriecke. Uit de geschiedenis van het Adatgrondenrecht. 103 B. 1890. genomen uit de Hindoe-Javaansche wetboeken, p. 333 Hoe de desaheden bij het vervaardigen der reglementen te werk plachten te gaan. p. 335 In Boeleleng zijn ruim 50, in Djembrana geen desa-reglementen, p. 336 Gewijd karakter der reglementen, hunne bewaring op dezelfde wijze als de oepatjara der dewa's, raadpleging, transport, nieuwe wijding op elke odalan sarasoewati; ten slotte bhjft de raadpleging achterwege, evenals die van de koperen platen van Klandis e. a. en worden zij fetisen. Hst. VI. De macht der desavereeniging p. 339—347. Dwangmiddelen; ontneming van gronden, boeten, doodverklaring (kapaing), verbanning, uitlevering aan den vorst. p. 342 Behandeling van geschillen op de sangkepan, de kleine eed (bakang-bakang). p. 343 Omvang der rechtsmacht van de desa-vereeniging; invloed van het Hindoeïsme daarop; de macht en de zelfstandigheid der desa's dateeren van vóór den Hindoe-tijd; p. 345 dit o. a. bewezen door de verhouding van de ■ kasten tot de sekaa desa; in het kastenwezen heerscht het beginsel der ongelijkheid, in de desavereeniging dat van de gelijkheid der mensehen. Hst. VII. De bouvereine waardigheid p. 347—361. De rijkjes op Bali zijn geen geographische eenheden, noch federatie's van desa's met gemeenschappelijke belangen; de eerste aanleiding tot het ontstaan der rijkjes is waarschijnlijk gelegen in de twisten tusschen aan elkaar grenzende desa's; arbiters aangesteld; de groep desa's .onder denzelfden arbiter als een rijkje te beschouwen, p. 349 ontwikkeling der vorstelijke macht; de grenzen van deze macht zijn niet nauwkeurig te omschrijven; sterk gevoel van loyauteit bij de onderdanen; algemeene begrippen omtrent de phchten van den vorst; p. 351 rivaliteit der vorsten; het opzeggen der gehoorzaamheid (metilas); p. 352 een voorbeeld hiervan in het landschap Apoean; de poeri als versterking en verzameling van lieden, afhankelijk van en gewijd aan den dienst des vorsten, p. 354 ontstaan der poenggawa-waardigheid; tegenover hen hebben de desalieden individueel het recht van metilas; het recht direct onder den vorst te staan (njoetjoekan); vroeger poenggawa's over groepen personen, niet over districten, p. 356 Dit bestuursstelsel past bij de desa-autonomie; p. 357 procedure als de desavereeniging niet goedschiks hare uitspraak kan doen eerbiedigen; in laatste instantie komt de zaak bij den vorst, die zoo noodig het advies der pedanda's inwint, dat gebaseerd moet zijn op de Oud-Javaansche wetboeken; de klian-mantja als vertegenwoordigervan den vorst in de desa; p. 358 de voorrechten, die de vorsten zich aangematigd hebben. Hst, VIII. De positie van het Hollandsche bestuur p. 361—368. Het vorstenbestuur in de onafhankelijke rijken voor de Baliërs een noodzakelijk kwaad, gevolg van het gebrek aan aaneensluiting der zelfstandige desa's; gunstige kans voor eene Westersche koloniseerende mogendheid; p. 366 de contracten, door ons Gouvernement met de onafhankelijke vorstjes gesloten, heeft de positie dezer lieden versterkt ten nadeele hunner onderhoorigen; een voorbeeld van de ongunstige toestanden in de grensstreken. Derde afdeeling: het grondbezit. Hst. I, Communaal bezit van onbebouwde gronden, p. 369—390. Het onderzoek naar de rechten en phchten der bevolkingsgroepen ten opzichte van den grond heeft voor Bah een bijzonder belang wegens de alleen daar nog bestaande en nu voor Indië éehige sociaal-pohtieke toestanden; alleen de weinig talrijke leden der hoogere kasten vormen daarbij een vreemd element, p. 372 De grond behoort aan de goden; de begraafplaatsen en sommige gronden, die „tenged" zijn, voor de booze geesten gereserveerd; p. 376 het ontstaan van de grenzen der desa's; 104 B. 1890. neutrale gronden (tanah kwalonan) kunnen ook ontstaan zijn uit een geschil over het recht op een stuk grond; p. 378 de grens blijft in het geheugen bewaard o. a. door de jaarlijkscbe desazuivering (masesepèn); p. 380 ontstaan van nieuwe desa's, p. 382 de desaverantwoordelijkheid maakt pohtioneele zelfstandigheid eener nieuwe vestiging noodzakelij k na het verkrijgen van eigen begraafplaats, poera dalem en desavereeniging; ten slotte ook een eigen dorpstempel, p. 385 de desa Patjoeng ontstaan als gevolg van de adat in de moederdesa Sembiran die huwelijk tusschen neven en nichten verbiedt; hoe de desa Pakisan zich van de moederdesa Klandis afscheidde als gevolg eener weddenschap bij het hanenvechten; p. 387 in Djembrana bestaan nog maar gedeeltelijk desagrenzen. Verplichtingen der desa's ten aanzien van hun gebied; een voorbeeld van de meening, dat men op het grondgebied van eene andere desa niets mag doen zonder goedvinden van deze. Hst. n. Communaal bezit van bebouwde gronden p. 390—404. Rechten van ieder ingezetene op (onbebouwden) desagrond p. 392. In Oost-Boeleleng (dangin Pondjok) is het desaverband nog zeer sterk. In Djoelah communaal bezit der bebouwde gronden, om de 10 jaar nieuwe verdeeling der gronden op zeer eigenaardige eerlijke manier, p. 395 Sembiran; afwijkende zeden aldaar; in deze Bah-Aga-desa worden de gronden aan den bergkant jaarlijks voor 1/10 deel als ladangs bebouwd en aan eiken ingezetene, die zich aanmeldt, een stuk ter ontginning gegeven. De betere gronden aan de zeezijde vormen communaal bezit met vaste aandeelen, waarbij ook de vrouwen der desaleden een gelijk aandeel krijgen. Bovendien bestaan er tuinen in individueel, bezit (palak). Ook in de naburige desa's Patjoeng en Bongkah zijn jaarlijks bebouwde droge gronden in desabezit; in het overige Boeleleng en in Djembrana bestaat geen communaal bezit van bebouwden grond, p. 402 Alleen in desa Klandis bestaat eene zeer geringe oppervlakte communaal bezeten sawahs. Wijze van verdeeling onder de kramadesa's. Hst. III. Familiebezit p. 404—411. Koeboetambahan als voorbeeld eener desa met gronden in familiebezit; verbrokkeling van het familieerfdeel; door deze verbrokkeling, de invoering van den sawahbouw, de meerdere behoeften, ook door het in zwang komen van het opiumgebruik, moest de desa-vereeniging verpanding der familiegronden toestaan; in Bondalem is zelfs verkoop ervan toegestaan, p. 410 Elders in Oost-Boeleleng is familie-bezit ook in individueel bezit overgegaan, doch komen de verplichtingen, op het grondbezit drukkend, mede op den pandnemer of kooper te rusten. Familie-bezit van gronden komt nog in 7 desa's voor, vermengd met individueel bezit. Hst. IV. Individueel bezit p. 412—428. De oorspronkelijke waarde van den grond wordt grooter door den arbeid van den mensch; daarom moet de desa het beschikkingsrecht afstaan aan den ontginner; verlaat deze den grond weer, dan komt hij weer ter beschikking van de desa. Regels voor ontginning worden noodig. Dikwijls wordt oepeti betaald als huursom, die later vervalt. Het individueel beschikkingsrecht kan worden verpand, bij erfenis nagelaten, ten slotte verkocht, zelfs aan personen uit andere desa's, p. 418 Samenvatting der rechten van de desa en van den bebouwer. Bezitsrecht op woonerven- p. 420 Sawahaanleg versterkt het individueele bezit; daarvoor ontstond eene nieuwe coöperatieve vereeniging, de soebak. De desa-verantwoordelijkheid gaat over aan de soebak. Verhouding tusschen desa en soebak. p. 423 Individueel bezitsrecht op grond naar Balische opvatting, p. 424 de vorm van de patjol wijzigt zich naarmate de wijze van landbewerking verbetert; evenzoo wijzigt zich het recht op den grond en de cultuurwijze om in individueel grondbezit en intensieve cultuur te eindigen. 106 A. 1890—'91. Hst. V. Rechten en verplichtingen van den souverein ten aanzien van den grond p. 428—438. De vorst heeft het beheer over woeste gronden, waarop nog geen desavereeniging en geen individu eenig recht deed gelden; dit beheer mag alleen in het belang der Balische bevolking geschieden, p. 431 oorspronkehjk had de bevolking alleen te zorgen voor het onderhoud van den vorst. Uit de functie van den vorst als arbiter in geschillen over bevloeiingswater ontstond de rechtsfictie, dat de vorst de beschikking over het water heeft en soewinih mag heffen, p. 433 langzamerhand weten de vorsten zich het genot van bebouwde gronden toe te eigenen bij beslechting van kwestie's uit onbeheerde nalatenschappen en door oorlogsgeweld; in Boeleleng en Djembrana heeft deze mbezitneming van gronden geen belangrijken omvang gekregen. Soms werden deze gronden verkocht of aan gunstelingen geschonken. In de andere rijkjes zijn de bouwgronden gefeudaliseerd; de vruchtgebruiker kan zijn gebruiksrecht met toestemming van den vorst onder bepaalde voorwaarden'verpanden. De vorst het ook de beste onbebouwde gronden te zijnen voordeeleontginnen.p.437Rechten van het Gouvt. op den grond. p. 438 Desareglementen van Bah; p. 440— 450 dat van Koeboetambahan; p. 450—461 dat van Panaroekan; p. 462—472 dat van Batoedingding; deze drie in Balineesch en Latijnsch karakter. 173. Nederlands verhouding tot Lombok. I. Gf. 1890, II p. 1995. Redactioneele beschouwing over —, volgens meded. in het Kol. Verslag 1890. 174. Metzger. Emil, Aus Bali. Das Ausland, 63e Jaarg. 1890, no. 22 p. 435—438. Een overzicht van den hoofdinhoud van enkele gedeelten van Liefrinck's B n°. 172, voornamelijk de stukken 'over Hindoeïsme op Bah, den vólksgodsdienst, de tempels en den invloed van de godsdienstpractijken op de zedelijkheid. 175. Liefrinek. F. A., Een proef op de som. T. B. B. IV, 1890, p. 247—267 en V, 1891, p. 14—25. In hot eerste art. bewijst schr., aansluitend bij zijn B no. 162, met cijfers het hooge standpunt, dat de rijstcultuur op Bali inneemt. Hij gebruikt daarvoor de cijfers, die de resultaten van de proefsnitten als gemiddelde productie van rijstvelden aangeven. Mededeeling der handleiding voor de bij het nemen der proefsnitten in Boeleleng en Djembrana gevolgde methode, met bijl. In het tweede art. worden de resultaten der proefsnitten volgens de nieuwe methode vermeld en deze met andere methoden vergeleken. 176. Bois. Fritz du, Huit jours dans 1'ïle de Bali. Revue des deux Mondes, Tome 105, 1 juin 1891 p. 571—601. In dagboekvorm van 7—16 April 1890. Schr. en een vriend reisden over Java en vertoefden eenige dagen te Boeleleng, waar zij logeerden bij resident Dannenbargh. Het art. bevat veel onjuistheden; p. 576 v. v. bezoek bij en uitstapjes met Dr. Van der Tuuk; 578 over tempels; 579 Hindoeïsme, Islam en Zending op Bali; 580 de volksgodsdienst (o. a. les orfèvres et les forgerons, qui constituent une classe spéciale, avec usages spóciaux, enterrent les corps); 106 A. 1891. 582 een bergtocht naar Gitgit; gandroengvoorstelling aldaar; 585 baroengan; 586 wajang; 588 en 589 over taal en kastenwezen, bevatten de grootste onjuistheden; 591 handel en bedrijven; 593 rechtspraak; 595 hanengevechten; 597 v. v. geschiedenis onzer vestiging en pohtiek op Bali; bestuur. In I. G. 1891, II p. 1237—1238 „Wat een Fransch reiziger over Java en Bali al zoo vertelt," worden enkele der grofste onjuistheden en oppervlakkigheden uit het opstel aan het licht gebracht en wijst de redactie er nogmaals op, hoe weinig vertrouwen men kan stellen in hetgeen zelfs de meest gevierde buitenlandsche tijdschriften van Ned. Indië verhalen. 177. Willemstijn, H. P., Militair-aardrijkskundige beschrijving van het eiland Lombok. " I. M. T. 1891, I, p. 323—344; 441-458; 521-537, en II p. 38-42. le Stuk. Inleiding; bronnenopgaaf. I. p. 324 Ligging, grenzen, grootte, kusten, reeden en ankerplaatsen. II. p. 334 Verticale vorm, bergen, kapen en omringende eilanden. III. p. 339 Rivieren. 2e Stuk. IV. p. 441. Voornaamste plaatsen en wegen; V. p. 453 Klimaat en gezondheidstoestand. VI. p. 455 Bevolking. Sterkte, verdeeling en godsdienst. In dit hst. en elders verschillende mededeelingen van den controleur Heyligers, die de bevolking schat op*600000 Sasaks, 50000 Baliërs en 6000 andere vreemdehhgen. 3e Stuk. VIL p. 521. Bestuur. p.J>23 volgens Heyligers woonden in elke Sasaksche desa minstens 4 a 5 Balische huisgezinnen, teneinde den vorst op de hoogte te houden van den geest onder en de handelingen van de Sasaks; ook zou op de Oostkust nog levendige slavenhandel worden bedreven en zou er een soort anarchie heerschen; slechts 3 van de pembekels waren nog Sasaks. Bij het overlijden van den ouden vorst zouden onlusten te wachten zijn en het rijk wellicht ineenstorten. VIII. p. 525. Krijgswezen. Geschat wordt, dat er 100000 dienstplichtigen zijn, w. o. volgens Heyligers 20000 aangewezen voor transport- en koeliediensten; p. 526 bewapening en oefening; de lijfwacht of batoe bataq; 529 uniform; schatting plm. 25000 vuurwapens aanwezig; op Lombok worden geweren gemaakt; het boren van geweerloopen; p. 530 naar schatting 70 a 80 zeer oude kanonnen. IX. p. 530 Voortbrengselen uit het planten-, dieren- en delfstoffenrijk. p. 532 veel paarden, weinig uitvoer wegens het uitvoerrecht van ƒ 25 por paard; vroeger kwamen Fransche schepen van Mauritius zeer veel paarden van Lombok halen. X. p. 533. Handel en nijverheid, p. 534, er heerscht wel veihgheid, doch geen vrijheid van handelsverkeer wegens de fiscale maatregelen van den vorst en zijn bandara; p. 534 en 536 gebruik van sterken drank door •de Baliërs; XI. p. 535 Zeden en gebruiken van de Baliërs én de Sasaks. 4e Stuk. p. 38. XII. Rechtspleging. De uiterst barbaarsche straffen; de vorst is in de rechtspraak onpartijdig; de vijftig hoofdaanleggers van den Sasakschen opstand in 't laatst van 1881 werden gedood door hen een voor een met katjang hidjau of maïs te beschieten totdat zij half dood neervielen en daarna langzaam verder afgemaakt, p. 39. XIII. Belasting en heerendiensten (naar Heyligers). De vorst is eigenaar van den grond; zijn onderdanen hebben bebouwde stukken in erfelijk individueel bezit; p. 40 de vorst wil geen nieuwe ontginningen toestaan, daar hij het niet wenscholijk acht, dat Sasaks meer grond in gebruik hebben dan voor het onderhoud van hun gezin noodig is; sawahs worden hen soms ontnomen zonder of met zeer geringe vergoeding; de belasting der rijstvelden is 2/5, die der klappertuinen 1/5 van de opbrengst; de 107 B. 1893. zuivere opbrengst der grondbelastingen geschat op ƒ 500000, die door de poenggawa's in specie moet worden verantwoord; de Baliërs en tot het Hindoeïsme overgegane Sasaks zijn vrij van deze belastingen; p. 40—41 de zeor zware heerendiensten; de pachten; Heyligers schat het aantal slaven van den vorst en de vorstelijke personen op plm. 5000; wie slaaf worden. p. 42.'XIV. Taal, letterkunde en wetenschap. Vgh B. no. 182. 178. Lombóksche zaken. Het officieel relaas der —. I. Gf. 1892. II p. 1926. Ontleend aan het Kol: Verslag van 1892. 179 Notiz über eine Handschrift auf Palmblattstreifen von Bali(?). Int. Arch. f. Ethnogr. V, 1892, p. 137-138. Met ill. Deze lontar bevat een fragment van den Djowarsah, een Mohamm. gedicht in modern Javaansch en'is volgens mededeeling van Prof. Vreede afkomstig van den schilder Bosboom. Zie over dezen roman: 0n°. 87a p. 202encp. 90—92, en C n°. 117 lp. 270—274. 180. Sanskrit-teksten en Kawi-gedichten op Bali. Not. B. Gf. over 1892, Dl. XXX, 1893, p. 25, 78—80,110. p. 25. De Director of public Instruction in Jeyporej-State (Rajputana) Haridas Sastri vraagt aan het Bat. Gen. v. K. en W. of de Sanskritteksten, genoemd in B n°. 49, dan wel de Kawi-gedichten, de Ramayana, de Parva's enz. al dan niet zijn gepubliceerd. p. 78—80. Antwoord van Dr. Brandes. Friederich's verslag heeft verwachtingengewekt, waaraan de werkelijkheid geenszins beantwoordt. Er zijn slechts in de door Fr. genoemde geschriften weinige, zeer onvolledige en wanhopig incorrecte Sanskrit-teksten gebruikt. Wat men aantreft zijn slechts zeer gebrekkige reflexen van de werken, die tot grondslag hebben gediend. De eenige wijze waarop men naar het schijnt die restanten Sanskrit nog tot hun recht zal kunnen laten'komen, is de bestudeering der hen vergezellende Oud-Javaansche teksten, die soms evenveel moeite geven. Het best kan de heer Haridas Sastri den werkelijken toestand nog leeren kennen uit het door Prof. Kern uitgegeven deel van den Oud-Jav. Adiparva-tekst in Letterk. Verh. der Kon. Ak. v. Wetenschappen, Deel XI. Nog andere moeilijkheden hebben de uitgave der bedoelde geschriften belet. Van Veda's is geen spoor gevonden. p. 110. De heer Haridas Sastri verzoekt toezending der in Brandes antwoord bedoelde teksten om kennis te nemen van de Sanskrit-passages der Oud-.Iav. litteratuur en verklaart zich bereid den beoefenaars van het Javaansch wederkeerig alle verlangde inlichtingen te geven omtrent de Indo-Arische litteratuur. Verder wil hij zich in verbinding stellen met Dr. H. N. van der Tuuk. Dr. Brandes heeft van bedoelde Sanskrit-strophen eene transscriptie vervaardigd voor Haridas Sastri. 181. Kielstra. Dr. E. B., Het eiland Bali. Gids 1893, IV, p. 468-491. Vooraf een zeer kort overzicht van vroegere aanrakingen met Bah; het niet uitgevoerde plan van Daendels; do expeditie onder Nightingale in Mei 1814 naar Boeleleng en Karangasem; hernieuwde aanraking van het Ned. bestuur met Bali in 1817—'18; uitlevering van zeeroovers in 1821 door Karangasem; werving van soldaten in Badoeng in 1827 en '28; slavenhandel door vreemde schepen op Bah gedreven; onderlinge oorlogen der Balische vorsten. Contracten met Bahsche vorsten 1841—'43, voornamelijk ter beteugeling der uitoefening van het kliprecht. Eerste 108 B. 1894. Bali-expeditie in 1846. De tweede expeditie in 1848 mislukt tengevolge van bijkomstige politieke oorzaken. Derde expeditie in 1849, p. 473— 475; hulp van Lombok, sneuvelen van Michiels; hooghartige houding van Kloengkoeng; Badoeng en Tabanan scharen zich aan onze zijde; Kloengkoeng onderwerpt zich. Staatkundige regeling der zaken op Bali zonder waarborgen voor de daadwerkelijke uitoefening onzer suzereiniteit. — Verdere verwikkelingen in Boeleleng en Djembrana; de expeditie in Dec. 1858 tegen Njoman Gempol, p. 479. Wijziging van het bestuur en de rechtspraak in 1859, door den koning bekrachtigd in 1861. Verbanning in 1866 van den regent te Djembrana en diens zoon, den patih, p. 481. Willekeur van den regent van Boeleleng, diens verbanning in 1873 naar Padang; instelling van een Baad van Bestuur. Gunstige uitwerking der toeneming van onzen invloed. De handel verplaatst zich van Badoeng naar Boeleleng; invoering der vaccine en afschaffing der slavernij; in 1877 zijn in Djembrana, in 1885, te Boeleleng geen slaven meer. p. 484. Invoering van rechtstreeksch bestuur in Boeleleng en Djembrana in 1882. Deze landen zijn niet door geweld, maar door beleid onder ons bestuur gebracht, p. 485. P. 486 v. v. Vergelijking met de toestanden in de zelfbesturen, aan de hand der Kol. Verslagen. Een overzicht van dit artikel in I. G. 1894,1 p. 118—120. 182. Lombok-expeditie, c. a. Indische Gids 1894 en '95. Nederlands verwikkelingen met Lombok. [Interpellatie— Pijnacker Sordyk.] I. G. 1894, II p. 1054—1081. De gedachtenwisseling in de Eerste Kamer der St. G. op 8 Juni 1914, naar aanleiding der vragen, door den heer Pijnacker Hordijk gesteld, toen de N. R. Ct. van 29/5 '94 berichtte, dat tot de expeditie was besloten, p. 1054—1060. De rede van het Kamerlid Pijnacker Hordijk, acht maanden tevoren afgetreden als Gouverneur-Generaal. Deze betoont zich geen voorstander van die expeditie, betwijfelt ons goed recht om tegen den vorst van Lombok op te treden en somt de bezwaren en gevaren op, aan zoodanige expeditie verbonden, alles aan de hand van een zevental vragen. p, 1060—1065.. Antwoord van den Minister van Koloniën Bergsma. De resident van Bah en Lombok is met een ultimatum naar den vorst van Lombok gezonden; op Lombok heerscht hongersnood tengevolge van het wanbestuur des vorsten; deze neemt eene uitdagende houding aan, die onvereenigbaar is met onze suzereiniteit, had twee stoomschepen voor oorlogsdoeleinden in de vaart gebracht, geweigerd een brief van den- G. G. Pijnacker Hordijk in ontvangst te nemen; getracht te Singapore een advocaat te raadplegen tegenover het N.1. Gouvernement en een oproerige advertentie doen opnemen in de Straits Times door middel van een te Ampenan wonend Oostenrijker. Onze plicht tot bescherming van de Sasaks sluit in aan het tegenwoordige bestuur op Lombok een eind te maken. Eene expeditie van 25000 man kan zonder bezwaar worden uitgezonden; de cijfers omtrent de bevolkingssterkte en militaire macht van Lombok zijn overdréven. p. 1065—1067. Rephek van den heer Pijnacker Hordijk. Diens mede" deelingen omtrent bevolking en bewapening waren ontleend aan den heer Willemstijn (B n°. 177); onze suzereiniteit was niet aangetast; de beide schepen onder Engelsche kapiteins dienden in den strijd tegen de Sasaks en bovendien was daarop door ons embargo gelegd en werden zij te Soerabaja vastgelegd. Zou eene maritieme demonstratie als in 1887 niet voldoende zijn ? De vorst was in de laatste jaren slachtoffer 109 B. 1894. geweest van allerlei gelukzoekers, een Oostenrijker, Amerikanen, de Arabier Said Abdoellah, een Engelsch sprekend heer; mogelijk had die Oostenrijker op eigen gezag de gemcrimineerde advertentie geplaatst.. p. 1067—1069. Dupliek van den Minister. De heer P. H. had als G. G. zelve minnelijke tusschenkomst aangeboden om aan "den reeds 1 '/2 jaar durendon oorlog tusschen den vorst van Lombok en diens Sasaksche onderdanen een eind te maken en aldus den eersten stap verricht, die tot deze expeditie moest leiden. [Dezen brief had de vorst van Lombok geweigerd in ontvangst te nemen]. De vorige Min. v. Kol. had den vorigen G. G. ook geschreven te meenen dat het Gouvernement het recht en den phcht had voor de Sasaks op te komen. p. 1069—1070. De heer P. H. zegt dat bovenbedoeld bemiddelingsaanbod niet kan worden beschouwd als een a, waarop eene expeditie als b moest volgen; dat die brief nooit zou zijn verzonden als niet de resident van B. en L. te kennen had gegeven, dat het schrijven behoorlijk zou worden ontvangen, en verder dat hij als G. G. tegen de expeditie was. De Minister citeert uit „The protected Princes of India", van William Lee Warner, dat ook naar Engelsche opvatting de suzerein verplicht is tusschenbeide te komen, waar misbruiken en wanbestuur heerschen. p. 1070—1077. Afschrift in extenso van het in 1843 met den vorst van Lombok gesloten politiek contract; p. 1073—1076 Afschrift der Ned. vertaling van twee brieven van 9/12 1891 en 20/2 '94, door hoofden der Sasaksche bevolking tot den resident van B. en L. gericht, waarin hun ellendige toestand van onderdrukten wordt blootgelegd en om hulp wordt gesmeekt, p. 1076—1077 Bericht uit de Staatscourant van 14 Juni' 94 dat de zending van den resident naar Lombok geene bevredigende uitkomst heeft opgeleverd en tot de expeditie is besloten. p. 1077—1081. Beschouwingen der redactie. Zij twijfelt nog aan de rechtsgeldigheid van het contract van 1843 [zie ook Dr. Bijvanck, B n". 211], omdat dit door de Begeering alleen voorwaardelijk bekrachtigd is en het bewijs ontbreekt, dat de andere partij met die voorwaarde genoegen heeft genomen. Zij verbaast zich erover, dat de heer P. H. in de weigering van den vorst om den invoer van oorlogsbehoeften te doen ophouden en dus zich aan de alg. verordening van 30 Nov. 1876 te onderwerpen, geen casus belli kan zien en wijst op een aantal tegenstrijdigheden tusschen daden van der heer P. H. als G. G. en zijn stellingen als interpellant, o. a. op diens rapport over de conferentie van 29 Mei 1892 te Ampenan, vanwaar hij o. a. borichttè, dat 300 Sasaks zonder voedsel op het onbewoonde eiland Trawangan waren gezet. De redactie verheugt zich dat de expeditie zal worden gehouden. 183. Idem. Nadere inlichtingen van den Minister van Koloniën betreffende de oorzaken der Lombok-expeditie. Ibid. p. 1165—1171. Rede van den Min. v. Kol. in de zitting der Tweede Kamer van 28 Juni 1894. Uit een brief van den G. G. allerlei mededeelingen omtrent den in Aug. 1891 uitgebroken opstand der Sasaks en het geleidelijke uitmoorden en weghongeren der bevolking. In Juni 1891, toen Karangasem krijg voerde tegen Kloengkoeng, zonden de 'vorsten van Lombok, zonder het Gouvernement daarin te kennen, troepen en oorlogsbehoeften naar Bah tot steun van Karangasem. In Febr. 1892 werd de controleur J. H. Liefrinck, in Mei '92 de resident zelve niet ontvangen als afgezanten van het Gvt.; in Juni '93 weigerden de vorsten den brief van den G. G, door denzelfden controleur overgebracht, in 110 B. 1894. ontvangst te nemen; eerst 7 maanden later berichtten zij daartoe bereid te zijn, evenwol zonder verontschuldigingen over hun vroeger gedrag. Verder verschillende hartverscheurende passages, door contr. Liefrinck persoonlijk waargenomen op een reis in Maart 1914 in Oost-Lombok; 50000 menschen zwierven zonder have rond, velen stierven den hongerdood, kinderen werden voor ƒ 2,50, zelfs voor 400 kêpêngs •( = 80 cent) verkocht enz. Uit een lateren brief deelde de Min. nog mede, dat in het ultimatum ook de uitlevering was geëischt van Anak Agoeng Madé, de onechte zoon van den radja en de hoofdoorzaak van de anti-Nederlandsche politiek en van het uitbarsten van den opstand. 184. Idem. Een gedacktenwisseling in de Eerste Kamer over de Lombok-zaak. Ibid p. 1507—1511. Rede van den heer Fransen van de Putte bij de bespreking van het concept-adres van antwoord op de Troonrede, op 19 Sept. '94. Spr. dringt aan op voorzorgen teneinde den toestand, door het verraad geschapen, het hoofd te bieden. Minister Bergsma geeft geruststellende verklaringen en leest den brief voor, op 10 Juli '94, 4 dagen na het debarkement onzer troepen, door .den vorst van Lombok geschreven en waarin deze vergiffenis vraagt en zich onderwerpt. Verder eenige woorden van den heer Pijnacker Hordijk. 185. Idem Het verloop der expeditie. Ibid. p. 1172; 1350'51; 1492—1504 (met 2 schetskaartjes t. o. blz. 1636); 1505—'6; 1659 —'61; 1889—'92; Ibid 1895, I p. 23—24; 185-186; 377; 662—665 en 789. I. G. 1894. II. p. 1172. Het verloop van de Lombok-expeditie. Telegrammen van 7, 10 en 12 Juh. 5 Juli: landing, ultimatum; 10 Juli. Geen tegenstand; Goesti Djelantik scheidt zich van Lombok af, laat zijn troepen naar Karangasem terugbrengen; 12 Juh. Vorst Lombok onderwerpt zich, doch wil zijn zoon Madé niet uitleveren. Deze pleegt zelfmoord. Ib. p. 1350—51. Het naderend einde van de Lombok-expeditie. Nieuwe eischen zijn gesteld:, betuiging van berouw; de oude vorst zal zijn ambt overgeven aan zijn zoon Ratoe Agoeng Ktoet Karangasem; een nieuw constract; betaling der expeditie-kosten, gesteld op 1 milhoen gulden. Aan de. noodlijdende Sasaks is eene belangrijke hoeveelheid rijst verstrekt. Ib. p. 1492—1504. Omkeer op Lombok. Berichten van 27 Aug.— 18 Sept. Verraderlijke overval op 25—26 Augustus van Tjakra Negara; verbindingen afgesneden; noodlottige terugtocht op Ampenan. Versterkingen gezonden. Beschietingen door de Marine. Sasaks komen ter hulp. Generaal Van Ham, overste Van Lawick van Pabst, vele officieren en minderen gesneuveld. Beschouwingen der redactie. Ib. p. 1505—'06. Een nationaal fonds voor nagelaten betrekkingen van gesneuvelde militairen. Ib. 1659—'61. De jongste gebeurtenissen op Lombok. Berichten van 27 Sept. tot 18 Oct. De troonopvolger van Lombok is op 29 Sept. gesneuveld. Geleidelijke onderwerping der Baliërs, bevestiging onzer stellingen. Ib. 1889—'92. De laatste Lombok-telegrammen (29 Oct. tot 21 Nov.). Nog twee bataljons gezonden. Tjakra Negara gevallen op 17 Nov. De oude radja gevangen genomen. 111 B. 1894. Ib. 1895,1. p. 23—24. De Lombok-telegrammen na 21 November. De oude radja naar Batavia gezonden. Lt. kol. Frackers gesneuveld. De laatste aanzienlijke Baliërs onderwerpen zich. De troepen keeren gedeeltelijk terug. Ib. p. 186—186. Het einde van de Lombok-expeditie. De expeditie ■. wordt 27 Dec. '94 ontbonden; dagorder d. d. 21 Nov. '94 van den G. G. Van der Wijck. Ib. p. 377. Onderscheidingen ter zake van de Lombok-expeditie. Ib. p. 662—665. Lombok-decoratiën. (Ih een buitengewoon Nr. van de Ned. Staatscrt. van 9 April '95). Ib. p. 789. De afgetreden Legercommandant en de Lombokexpeditie. 186. Idem. Persstemmen. I. Gr. 1894, II p. 1088—'89; 1177—'82 en '85; 1354— '55; 1517—'19; 1524; 1708—'11; 1896—'97; ib. 1895, I, p. 32—33; 216—217; 219—221; 386—387; 391—392; 394—395; ib. II p. 942—946; 950—951. I. G. 1894, II. p. 1089. De Amsterdammer van 29/5 '94: „Een tweede Atjeh ?" Ib. 1177—'82. De Amsterdammer van 15/6 protesteert tegen de Lombok-expeditie. Het Handelsblad van 17/6 en 6/7 is vóór de expeditie en bestrijdt de meening ter zake van den heer Pijnacker Hordijk. Daarop een polemiek tusschen dezen en het Handelsblad. De Amsterdammer van. 19/6 weer tegen de expeditie; E. Kempe in de Telegraaf er vóór; het Vaderland van 21/6 acht de noodzakelijkheid der expeditie niet bewezen; X. in de N. Rott. Grt. van 4/7 een lang artikel ten gunste der expeditie; het Haagsche Dagblad sluit zich aan bij den heer Pijnacker Hordijk. Ib. p. 1185. Het Handelsblad van 8/7 spreekto ver de toekomst van Lombok en wil na de overwinning invoering van direct bestuur. Ib. p. 1354—'55. Mr. H. Koneman sluit zich in het Handelsblad van 12/7 daarbij aan; het Dagblad van 's-Oravenhage van 17/7 komt terug op zijne vroegere meening, die overeenstemde met die van den heer Pijnacker Hordijk. Ib. 1517—'19. Uit den vloed van persartikelen naar aanleiding van den overval op 25/26 Aug. kiest de redactie de meest zakelijke. De N. Rott. Cri. van 31/8 en 1 /9 heeft een zeer uitvoerig en belangrijk opstel „Bali als voorbeeld voor Lombok". In dit blad van 6/9 komt de eerste resident van Bah en Lombok A. A. Hoos op tegen de bewering in dit art., dat de resident na de invoering van direct bestuur in Boeleleng en Djembrana op last der Regeering de gebruikelijke reis over Bah achterwege moest laten. In het Handelsblad van 5/9 een kalmeerend woord van een oud-Indisch officier. Ib. 1524. Aanwijzing van eenige onwelwillende artikelen over de Lombok-expeditie in Engelsche periodieken, speciaal in de Spectator van 8/9. Ih. p. 1708—'11. In het Handelsblad van 16/9 wijst de heer E. B. Kielstra op de overeenkomst tusschen den overval in Batipoe in 1841 en dien op Lombok in 1894. In dat blad van 2/10 en 3/10 dezelfde een belangrijk artikel over „Direct en indirect bestuur in Indië, voornamelijk met het oog op de toekomst van Lombok"; in het nr. van 7 Oct. de heer Cremer: „Direct of indirect bestuur op Lombok". De eerste toont zich in 't algemeen meer voorstander van direct, de laatste in 't algemeen meer van indirect bestuur. Ib. p. 1896—'97. In het Handelsblad van 14/10 „Bestuursvormen in 112 B. 1894-'95. Indië, met toepassing op Lombok" komt de heer E. B. Kielstra op dit onderwerp en de beschouwingen van den heer Cremer terug. *) Ibid. 1895, I. p. 32. In het Handelsblad van 28/11 '94 bespreking der vraag wat met Karangasem moet geschieden zoodra het onderzoek naar de houding en gedragslijn van Goesti Djilantik is afgeloopen. Ib. p. 216—217. Het Handelsblad van 30/12 komt op tegen de bewering in een Indisch blad, dat eene tuchtiging van Lombok voldoende zou zijn geweest. Ib. p. 219—221. De Tijd van 3/l'95 acht de billijkheid der expeditie tegen Lombok nog niet voldoende bewezen en komt op tegen eene mogelijke expeditie naar Karangasem. Het Haagsche Dagblad van 7/1 en het Handelsblad van 8/1 komen tegen deze redeneering op. Ib. p. 386—387. In het Vaderland van 16/1 schrijft X. over „De marine voor Lombok" naar aanleiding van de vlucht van G. Djilantik met 800 volgelingen van Lombok naar Bali tusschen 3 en 12 Sept. '94. Het Handelsblad van 17/1 neemt dit over en voegt er opmerkingen bij. Ib. p. 391—392. In het Handelsblad van 22 en 23 Jan. '95 weerspreekt de majoor Buys de bezwaren, uitgesproken tegen het beleid bij de Lombok-expeditie, waardoor de verraderlijke overval mogelijk werd, vooral het art. van Investigatores in de Landsverdediging (B n°. 242). Ib. p. 393. In het Handelsblad van 27/1 '95 weerspreekt X. de geruchten, dat het artillerie-materiaal onvoldoende zou zijn geweest. Ib. p. 394—395. In het Handelsblad van 31/1 '95 critizeert een officier, die de expeditie heeft meegemaakt, de uitingen van den heer Borgesius omtrent de Lombok-expeditie. De critiek betreft het besprokene in de zittingen der 2e Kamer van 20 en 21 Nov. '94 en de aanmerkingen op het werkje A n°. 19. Verschillende beweringen van den heer B. zouden onjuist zijn geweest. Hrid. 1895, II. p. 942—946. Vereeringen wegens krijgsverrichtingen op Lombok. Over de plechtige ontvangst bij terugkeer van generaal Vetter in Nederland, eenige persuitingen daarover en nog eenige aan militairen toegekende onderscheidingen. Ib. p. 950—951. Naar aanleiding van het wetsontwerp tot invoering van direct bestuur op Lombok verklaren het Handelsblad van 19/5 '95 en de N. Rott. Crt. van 2/6 '95 zich daarvóór; het eerste spreekt ook over de bestendiging van het vroegere vorstelijke verbod om opium te verkoopen aan de Sasaksche en de Balische bevolking. Zie B n°. 192, 193 en 194. 187. Idem. De instructie voor Generaal Vetter en andere regelingen betreffende de Lombok-expeditie. Ibid. 1894, II p. *62—'65. De instructie voor den, opperbevelhebber der Lombok-expeditie, overgenomen uit de Locomotief, wordt besproken als eene belangrijke historische bijdrage. Zie: „Het militair beleid op Lombok getoetst aan de instructie voor den generaal Vetter" in He* Vaderland van 21 en 22 Oct., 6 en 15Nov.'94. 188. Idem. De Lombok-zaak in de Tweede Kamer. Ibid. p. 1666—72. Naar aanleiding der aanneming door de Tweede Kamer op 25/9 '94 1) Voor de artt. van denzelfde «in het Handelsblad van 11 en 15 Dec. 1894 „De Hollanders op Lombok" zie men C no.' 148. 118 8 B. 1894. van het adres van antwoord op de Troonrede, waarschuwt de heer Cremer niet bij voorbaat te beslissen dat op Lombok na de expeditie direct bestuur zal worden ingevoerd, althans niet voor het Balische gedeelte. De heer Pijnacker Hordijk kan in het algemeen met den heer Cremer meegaan, doch meent dat voor Lombok niet anders dan invoering van direct bestuur overblijft. Minister Bergsma zegt o. a. dat de oorzaak van den verraderlijken overval vermoedelijk is te zoeken in de overtuiging, die bij'de Balische poenggawa's post vatte, dat hun rijk uit was. (Zie B n°. 193). 189. Idem. Regeeringsnota's betreffende de gebeurtenissen op Lombok. Ibid. p. 1873-'89 en Ib. 1895, I, p. 173—185. De eerste Nota was gevoégd bij de Memorie van antwoord op het Voorloopig Verslag betreffende de Ind. begrooting 1895 en strekt ten vervolge op bl. 36 van het Koloniaal Verslag van 1894. De zending van controleur Liefrinck naar de Oostkust; de vorsten op Bah toonen zich trouw; samenstelling en transport der troepen; verdere gebeurtenissen; . tweede zending van contr. Liefrinck naar de Oostkust met kap. Willemstijn; de Sasaks durven niet mee naar Tjakra-negara; de opperbevelhebber gaat zelf naar de Oostkust; conferentie aldaar met de Sasaks op 4 Aug.; maatregelen tot invoering van indirect bestuur; colonnes onder de oversten Bijlevert en Van Lawick van. Pabst naar Soekarara en Batoe-Klian; de stemming der Balische bestuurders slaat om na het nieuwe contract met den troonsopvolger; van de oorlogsschatting van 1 milhoen is de helft betaald. Op 24 Aug. vernemen Gen. Van Ham en B,es. Dannenbargh nog van Goesti Djilantik, dat er niets broeide; den *a£Ï** 25sten komt kap. Schmidthamer van Ampenan om mede te deelen, dat • • een Sasak hem had gezegd, dat de Baliërs een aanval in den zin hadden; maatregelen van waakzaamheid; de overval. Den 6den Sept. zijn alle troependeelente Ampenan terug; 97 gesneuvelden, 272 gewonden, waar-van nog 9 overleden, 26 vermisten. Van 1 Sept. af komen versterkingen te Ampenan aan. Verdachte houding van Goesti Djilantik; de Directeur van B. B. Scherer naar Lombok gezonden. Eerste operatiën na 31 Aug. De tweede Nota was gevoegd bij het Antwoord op het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer betreffende de Ind. begrooting. Nog op 25 Aug. was een deel der oorlogsschatting afgedragen; niets wees op het ep handen zijnde verraad. Omstandiger beschrijving van den overval; het lot der troepen van Tjakra-negara, van Mataram, Soekarara en Batoe Klian. De compagnie vanfcipt. Lindgreen. 190. Idem. Niet naar Karang-Asem ? Ibid. 1895, I, p. 203—209. De Minister van Kol. houdt 28 Dec. '94 in de Eerste Kamer een rede. Het was niet mogelijk de ontsnapping van Goesti Djilantik van Lombok naar Karangasem te beletten. Verschillende bladen hebben gewenseht, andere bericht, dat eene expeditie tegen hem zou worden gehouden. De Min. verklaart dat aan eene expeditie naar Karangasem niet wordt gedacht en spreekt ten gunste van G. Djilantik. — De redactie verklaart zich sterk tegen de houding, door de Regeering jegens G. Dj. aangenomen, omdat deze een door en door valsche rol heeft gespeeld vóór, tijdens en na den overval. Men zie verder B n°. 194 en 195. 114 B. 1894-'95. 191. Idem. De samenwerking van zee- en landmacht bii Lombok. Ibid p. 549—552. Mededeelingen van den Minister van Marine aan de Tweede Kamer over dit onderwerp, geput uit het antwoord, door den Commandant der Zeemacht in Indië op zijn verzoek gegeven. De Minister spreekt den heer Van Vlijmen tegen, dat de commandant van de maritieme middelen in de wateren van Lombok reeds bij den aanvang bezwaren had ingebracht tegen de benoeming van kolonel Segov als tweede bevelhebber der expeditie. De samenwerking tusschen Land- en Zeemacht heeft niets te wensehen overgelaten; de laatste heeft ten volle haar plicht gedaan. Zie nog T. B. B. XI. 1895, p. 153 en 260 en T. N. I. 1895 I, p. 295—298. 192. Idem. Een wetsontwerp tot invoering van rechtstreeksch bestuur op Lombok. Ibid. p. 765—772.' Bij Koninklijke Boodschap van 11/5 '95 is dit ontwerp ingediend met eene Memorie van Toehchting. De regeering is van meening, dat aUeen door invoering van rechtstreeksch bestuur orde en rust op het eiland kunnen worden verzekerd. Achtereenvolgens behandeling der voorstellen behoorende onder de begrootingshoofdstukken Justitie, Financiën, Binnenlandsch Bestuur en Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid. Verder over de „Middelen". [Zie B n°. 186, slot]. Hetzelfde in T. N. I. 1895,1. p. 454—467. 193. Idem. Eechtstreeksch bestuur op Lombok. Ibid. II p. 1144—'54. Debat in de Tweede Kamer-zitting van 26/6 '95. De heer Cremer kan - zich thans wel vereenigen met het wetsontwerp tot invoering van rechtstreeksch bestuur op Lombok. (Zie B n°. 188). Lombok zal zich wel bedruipen. Bezwaren tegen het voorgestelde speciaal tarief van in- en uitvoerrechten. De heer Pijnacker Hordijk wil den Minister nog eens in overweging geven den invoer en het gebruik van opium geheel te verbieden. Minister Bergsma antwoordt, dat ten opzichte der in- én uitvoerrechten niet anders kan worden gedaan dan voorloopig de oude lijn te volgen en dat hij in het opium-vraagstuk de Indische adviezen wil blijven volgen. De heer Heemskerk is ontevreden. De Min. heeft in de Memorie van Antwöord verzekerd, dat geene definitieve beslissing in het opium-vraagstuk zal worden genomen, voordat de plannen der Regeering aan de Volksvertegenwoordiging zullen zijn medegedeeld, doch het schijnt dat de Minister voor zich zelf al tamelijk wel eene beslissing heeft genomen. Spr. vindt de opium-politiek van den Minister slap en leidend tot stilstand, dus tot achteruitgang. Replieken van de heeren Cremer en Pijnacker Hordijk. Duphek van den Minister. Men zal Lombok zeker niet slap besturen; vooreerst kan het echter, niet anders dan voorgesteld is. De heer Heemskerk is voldaan, dat de tweede rede van den Minister een ander karakter droeg dan de eerste, doch zou liever dadelijk tot een absoluut opiumverbod op Lombok zien overgegaan. Men zie over de opium op Lombok nog B n°. 253. 115 B. 1894—'95. 194. Idem. Mededeelingen van den Minister betreffende KarangSIbid. p. 1156—1160. Deze worden gegeven in de Memorie van Antwoord, naar aanleiding van eenige vragen in het Voorloopig Verslag over het wetsontwerp tot invoering van rechtstreeksch bestuur op Lombok. De rechtstitel van Goesti Djilantik op Karangasem berust op de overeenkomst met den Vorst van Karangasem d. d. 21 Juli 1.849, waarbij dit rijk onder suzereiniteit van Lombok kwam. Goesti Djilantik heeft, voor zoover bekend, na zijn terugkeer in Karangasem de oorlogzuchtige bedoelingen van enkele ons 'slecht gezinde poenggawa's onderdrukt. Bijlage- bovengenoemde overeenkomst van 1849. Zie B n». 190 en verder T. N .1. 1895, H. p. 125—146. 195 Idem. De nieuwe officieele waarheid aangaande Djilantik Ibid. p, 1410-17. De redactie vraagt ironisch: „Moet ook Goesti Djilantik niet langzamerhand in aanmerking komen voor een ridderorde ? De Regeering stelt hem in een hoe langer hoe mooier daglicht." Daarop volgt het omstandig verhaal uit het Koloniaal Verslag van 1895 over de ten opzichte van Goesti Djilantik gevolgde gedragslijn. Hét was gebleken, dat deze zich in de beraadslagingen der Lomboksche poenggawa's, voorafgaande aan den overval, ten krachtigste tegen het verraad-plan had gekant. Dat hij ons van deze beraadslagingen niet op de hoogte had gesteld, mocht hem niet te zeer euvel worden geduid. Zijn toenemende goede gezindheid jegens ons bewees hij o. a. doordat hij uit eigen beweging het verzoek deed om eene belangrijke partij vuurwapenen en ammunitie, afkomstig van eene in 1894 door eenige vreemdelingen gedane poging tot clandestienen invoer van die artikelen, en achtergebleven op het gebied van Karangase^n, vandaar te doen weghalen, welk verzoek inderdaad door de uitlevering van een en ander werd gevolgd. De hoofdpersoon dier smokkelarij was W. P. Maligan, zich noemend Russisch onderdaan, die in Aug. '94 van Karangasem naar Lombok zioh had begeven en daar het vorstenbestuur in zijn verzet tegen ons had bijgestaan. Maligan werd medio Januari '95 door een Sasaksch hoofd van de Oostkust aan het bestuur uitgeleverd, waarna rechtsingang tegen hem werd verleend door dén Raad van Justitie te Soerabaja. Zie nog B n°. 190 en vgl. B n°. 257. 196. Lombok-expeditie c.a. in : Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië. 1894 en '95. Lombok. T. N. L, N. S. 23e j. 1894 le Dl. p. 467—472. Bijzonderheden over Lombok, overgenomen uit de N. Rott. Ct. van 30 Mei 1894. 197. Idem. De expeditie tegen Lombok. Ibid. 2« Dl. p. 42-59. Berichten* uit de Staatscourant van 13/6 '94; mededeelingen van den Min. van Kol. in de Tweede Kamerzitting van 28/6 (zie B n°. 183). Uittreksel uit den brief van 22/5 van den G. G. Idem uit het rapport 116 B. 1894—'95. vari den controleur. Voorzetting van het uittreksel uit den brief van den Gr. G. met het contract van 1843; uit den smeekbrief der Sasaksche hoofden en uit de depêche van den G. G. van 31/6. 198. Idem. Overwinning te Lombok. Ibid. p. 76. Telegram van den G. G. van 12/7 '94. 199.. Idem. Bali en Lombok. Ibid. p. 98—106. Uit het Kol. Verslag van 1893, aangaande den staatkundigen toestand van Bah en Lombok, tevens een overzicht van de geschiedenis der rijkjes sedert 1891. 200. Idem. Lombok. Ibid. p. 219—223. Samenvatting der berichten omtrent de overrompeling. Beschouwingen der redactie. Het Balische bestuur op Lombok kan niet gehandhaafd blijven. 201. Idem. G-eneraal-majoor Van Ham en Luitenant-Kolonel Lawick van Pabst. Ibid. p. 224—232. Levensbeschrijving dezer officieren, ontleend aan de N. Rott. Ct. 202. Idem. Lombok. Ibid. p. 289—311. Berichten uit de Indische bladen omtrent de gebeurtenissen tijdens en na den overval. Een brief d. d. 30/8 van een ooggetuige uit de JavaBode; van een anderen ooggetuige aan hetzelfde blad; een schrijven van een militair, die van het begin van den overval af in het bivak te Mataram was, in de Locomotief; een brief van 31/8 uit Ampenan aan het Bataviaasch Nieuwsblad; het Soerabajasch Handelsblad van 5/9; een brief uit Ampenan van 1/9 aan het Bataviaasch Nieuwsblad; idem van 3/9 aan idem; de Javasche Courant van 11/9, waarin de ordonnantie van 9/9 '94 tot sluiting van de N. en de W. Kust van Lombok, behoudens licentie's; berichten uit het Soerabajasch Handelsblad en het Bataviaasch Nieuwsblad. 203. Idem. De Indiscke begrooting voor 1895. Voorloopig Verslag der Tweede Kamer. § 5. Memorie van Antwoord. Ibid. p. 333—337; p. 419-423. Omtrent het beleid bij de expeditie; het zich onttrekken van Goesti Djilantik aan den strijd en zijn overtocht naar Karangasem; al of niet invoering van rechtstreeksch bestuur; de publiceering der instructie van den opperbevelhebber. 204. Idem. Lombok. Ibid. p. 373—400. Nadere bijzonderheden over het verloop der expeditie tot en met 117 B. 1894—'95. Nov. 1894 uit Indische en Nederlandsche bladen. Uittreksel uit een brief in het Handelsblad, geschreven 29/8 uit Ampenan aan zijne ouders door den luitenant H Valkenburg, die 30 Sept. bij de inneming van Mataram gesneuveld is. Mededeelingen van een der teruggekeerden aan de Soerabajasche courant; van een officier der colonne-Van Lawick van Pabst aan de Javabode. De commandant der compagnie van den gesneuvelden luit. Musquetier deelt ih een brief van 4/9 aan diens moeder in bijzonderheden mede hoe haar zoon viel bij het forceeren der mesdjid te Glogor. Mededeelingen van 5/9 uit Ampenan van den veldprediker Rogge aan het Nieuws van den Dag; van den aalmoezenier F. I. Voogel aan zijn broeders en zusters in Nederland, welk stuk is opgenomen in de Residentiebode. Op p. 385—390 berichten uit dé Locomotief: de insluiting van kapt. Lindgreen met Dr. Ujlaki en zijn troep in de roemah-déwa; zijn capitulatie en gesprekken met den ouden vorst; de redactie beschouwt de generaals Vetter en Van Ham als slachtoffers van gruwelijk bedrog en Goesti Djilantik als een snoode verrader, p. 391 Het verder krijgsbedrijf; brieven van 7 en 9 Sept. uit Ampenan aan de Javabode, waarin p. 392—'4 de beschrijving van een roemah déwa; de krijgsvoering na 28 Aug.; p. 398 Inneming van Pagasangan en Pasinggahan uit de Javasche Courant van 18 Sept. 205. Idem. Lombok. Ibid. p. 469-480. • De krijgsverrichtingen tot Dec. '94. Een brief van 16 Oct. uit Ampenan aan de Java-Bode; van 18 Oct. aan het Bataviasch Handelsblad, beide over de verovering en slechting van Mataram. Telegrammen van den G. G. van 9 en 19 Nov.; bulletins en telegrammen over de inneming van Tjakranegara, de opzending van den radja naar Batavia enz. in verschihende bladen; p. 478 levensberichten van do gesneuvelden lt. kol. Frackers en kapt. Slangen. 206. Idem. Lombok. Ibid. 24e j. 1895, I p. 51—74. De inneming van Tjakranegara op 18 Nov. '94; een brief uit Ampenan aan de Locomotief. Op p. 56 eene beschrijving van eene episode uit die verovering, ontleend aan een brief van een luitenant-ooggetuige in de Telegraaf; het vinden var de schatkamer; p. 60 een brief d. d. 25/11 over hetzelfde onderwerp van Goesti in de Locomotief. Op p. 63: Sasari. Hf t sneuvelen van overste Frackers (ontleend aan de Locomotief); p. 65 Ontleend aan een particulier schrijver in het Nieuws van den Dag; de poepoetan op 23 Nov.; p. 68 episoden, aan courantenberichten ontleend, p. 70 Het vervoer van den radja van Lombok en diens aankomst te Batavia, 207. Idem. Lombok. Ibid. p. 115—143 en 198—233, en ib. II p. 241—284. Het aaneengeschakelde officieele verslag van de Lomboksche gebeurtenissen, vervat in het Koloniaal Verslag en de bij de Staten-Generaal overgelegde Nota's I. p. 229. Instructie voor. den opperbevelhebber; p. 232 Eischen aan het Lomboksche vorstenbestuur gesteld. 208. Asbeck. G. K. van, De aanleiding tot de Lombok-expeditie en baar verloop tot 15 Augustus 1894. 118 B. 1894—'95. Marineblad, Bijblad op de Verslagen der Marine-vereeniging, IX, 1894—'95, p. 285—296. Met kaart (Plaat V) van Lombok, schaal 1: 250000 en bijkaartje Mataram en omstreken. Gedeeltelijk overgenomen uit nieuwsbladen er uit A n°. 19. 209. Idem. De Lombok-expeditie van 15 Aug. '94 tot hare ontbinding. Met verbeterde kaart (Pl. V). Ibid. X, 1895-'96. p. 188—200. Vervolg van het voorgaande. Voornamelijk het aandeel der Marine in de expeditie wordt besproken. 210. Does de Bye. Van der, Over de beschieting van Tjakra¬ negara door Hr. Ms. „Borneo." Ibid. p. 97—105. Beschrijving van technischen aard. 211. Bijvanck. Dr. W. 6. C, Onze betrekkingen tot Lombok. Grids 1894, IV p. 134—157 en p. 299-337. Ibid. 1895, II p. 141—177. Overzicht in I. G. 1895, I. p. 35—38 en 790—792. Duitsche vertaling in Deutsche Wochenzeitung 1894 no. 45—52 en 1895, n°. 2, 4, 6, 7 en 9. Met gebruikmaking van veel archiefmateriaal werpt schr. in deze belangrijke en aangenaam geschreven stukken nieuw licht op de geschiedenis onzer betrekkingen tot Bali en Lombok en ook op de algemeene pohtiek van Comp. en Gvt. omstreeks 1725—1741, 1763—1776 en 1836—1843. Bij het laatste jaar breekt het verhaal plotseling af; het overschietende materiaal, door schr. over dit onderwerp verzameld, is wegens tijdsgebrek niet verwerkt. Van de gegevens van vóór het midden der 18de eeuw is gebruik gemaakt in A n°. 38. Gids 1894. IV, p. 134—141. I. Lombok was vanouds een vazalstaat van Soembawa en als zoodanig stond het onder Goa. Na den val van het Makassaarsche rijk wisten de Baliërs van Karangasem het eiland langzamerhand onder hun macht te krijgen, deels door geweld, deels langs politieken weg. Goesti Wajan Taga, die de eerste vorst van geheel Lombok kan worden genoemd, en die resideerde te Tandjoeng Karang, had een Sasaksche vader en eene Balische moeder. Hij zoekt steun naar verschillende zijden, zonder zijn onafhankelijkheid in gevaar te brengen, ook bij den Gouverneur Smout te Makassar (1741, '42). De Baliërs strekken hun eerzucht ook uit tot de verovering van Soembawa, doch stuiten hier op de Compagniespost en de vestigingen van Boegineesche, Makassaarsche en Wadjoreesche zeeroovers. Ib. II. (Een intermezzo), p. 141—144. In de volgende 20 jaren noopt - de Engelsche expansie-politiek de Comp. tot een streven naar afronding van haar gebied en een begin van territoriale pohtiek. Op Java's Oosthoek verwikkelingen met Blambangan, van Makassar uit met Lombok, beide staande onder Baliërs. Ib. ni p. 144—153. De gouverneur Cornehs Sinkelaar van Makassar gelast den resident van Bima Bikkes Bakker in 1765 eene expeditie te 119 B. 1894—'95. ondernemen naar Soembawa, om tusschenbeide te komen in een successie-oorlogje. Bakker handelt onbetrouwbaar en onberekenbaar en sluit zich aan bij den Bahschen veldoverste Batoe Sophin Goenoeng of Sjantombong. De Raad van Indië keurt Sinkelaars pohtiek en expeditie af en laat de zaken op Soembawa regelen. 1766. Goesti Wajan Taga beweert dat Soembawa hem door Bakker was toegezegd. Ib. IV. p. 153—157. Goesti Wajan Taga wendt zich tot de Engelschen, tot den Gouverneur-generaal, tot Boni en Goa en maakt van zijn haven Tandjoeng Karang een stapelplaats van den specerijenhandel van Ceram op het Engelsche Bengkoelen („morshandel"). De Sasaks hunkeren naar bevrijding van Balische willekeur en zware belastingen. De Raad van Indië wil met G. Wajan Taga een verdrag sluiten tot wering van allen handel buiten die met de Comp. 31 Dec. 1770. Zending van den vaandrig Alexander Lecerff (Alferis Sakéhder). Ib. V. p. 299—310. Lecerff op Lombok. Handel en handelaars van Ceram en Bengkoelen op Lombok. Noot op p. 308: De Baliërs werden nog te minder vertrouwd, daar zij geen Mohammedanen waren. Ib. VI. p. 310—319. Voortgezette, vruchtelooze onderhandelingen met G. Wajan Taga. 1772. Tweede zending van Lecerff. Ib. VII. p. 319—327. In 1773 toont G. Wajan Taga meer toenadering. In 1775 gaat Lecerff onderhandelen met Karangasem—Bali. De vorst van dit rijk en G. Wajan Taga overlijden. Dj. VIII. p. 327—337. Op Lombok successie-moeielijkheden. De onderhandelingen met Karangasem, ook de volgende van 1776 leiden tot niets; alle aanrakingen met Bah en Lombok nemen vooreerst een einde. I Gids. 1895, n. p. 141—177. Het contract van 1843. I I. Het contract, p. 141—145. Het contract, door Huskus Koopman in 1843 met Lombok gesloten, is steeds met nonchalance en geheimzinnigheid behandeld. Over den zin der woorden en speciaal over de vraag of Lombok een vazalstaat van Nederland was heerschte verschil van meening. Verschillen tusschen dit contract en de contracten van Huskus Koopman met Kloengkoeng, Boeleleng, Karangasem en Badoeng. [Zie over dit contract B n°. 182]. II. In Buitenzorg, p. 145—157. Vrees voor Engelsche gezagsuitbreiding in de Ned.-Indische wateren; p. 149 uitbreiding van den Engelschen handel op Lombok en Bah; in 1836 de luit. kap. Koops naar Lombok gezonden ter verkenning. Diens rapport; wensch, dat de Ned. Handelmaatschappij zich op Lombok zal vestigen, p. 158 De Deen John Byrd komt in 1838 met een gezantschap van Karangasem-Lombok om hulp te vragen tegen Mataram; de majoor Wetters tot onderzoek naar Lombok gezonden; de eerste dramatische oorlog op Lombok was toen juist geëindigd en de Engelschman King in hoog aanzien bij de beide radja's. De vorst van Mataram wil niet den bouw van een huis voor het Gouvernement op Lombok toestaan. Dec. 1838. Grampre Molière voor de Ned. Handelm. naar Lombok gezonden; hier is geen succes te wachten; daarom gaat hij naar Bah. p. 155 v. v. Eind Dec. 1839 wordt besloten den commissaris H. J. Huskus Koopman te zenden om contracten te sluiten, die de vorsten buiten vreemden invloed zouden stellen. >) TH. Op Lombok, p. 157—163. Aanleiding en verloop der oorlogen op Lombok in 1838 en '39; rol daarin van King en van Lange; King krijgt feitelijk alle macht in Lombok; daardoor mislukt Koopman's zending; 1) Afschriften der bescheiden aangaande Bali en Lombok uit de archieven van het Dept. van Koloniën en de Ned. Handel Mij. 1830—1846 berusten in het archief van het Bali-Instituut. 120 B. 1894-'95. ook op Bali heeft hij geen succes. De G. G. Merkus is over den afloop niet tevreden. IV. In Den Haag. p. 163—168. De Minister van Koloniën Baud wil Bali en Lombok werkelijk afhankelijk maken en de plundering van de „Overijsei" 1) als uitgangspunt nemen om gunstige contracten af te dwingen. V. Het contract gesloten, p. 168—175. Hoe de G. G. Merkus eindelijk in Dec. 1843 contracten afdwong van Lombok en de Balische staatjes, waarin onomwonden onze suzereiniteit werd erkend en het khprecht afgeschaft, ondanks de zwakheid van Huskus Koopman. VI. De betrekkingen met Lombok na het tractaat van 1843. p. 176— 177. Hier breekt de studie af, nadat te kennen is gegeven, dat de Lomboksche radja langzamerhand den indruk wist te wekken als stond ■de suzereiniteit van Nederland over Lombok niet geheel vast. 212. Hoos. A. A., Bali en Lombok. Yerslagen der Algemeene vergaderingen van het Indisch Genootschap 1894—'96 p. 189—218. Lezing van A. A. Hoos met debat op de algemeene vergadering van 11 Dec. 1894. In het Nieuws van den Dag van 14, 15 en 18 Dec. '94 een - uitvoerig verslag dezer lezing als hoofdartikel. De heer Hoos was (1882—'85) de eerste resident van B. en L. p. 190—200. Bah. Overzicht van de ontwikkeling van ons gezag. Een kantoor van de O. I. Comp'. op Bah in 1620 en in 1684; latere aanrakingen^ p. 191 zending in 1824 van den Arabier Pangeran Said Hassan al Habeschi; 1826—'31 werfdepot voor troepen in Badoeng; 1838—'44 kantoorvan de N. Handel Mij. op Bah; contracten vanHuskus Koopman in 1841-'43; detuchtigings-expeditie's; p. 192—193 Boeleleng onder Bangli van 1849—'54; p. 194 Boeleleng als een regentschap, bestaande uit de districten Bali dangin Pondjok ((Têdjakoela), Midden-Boeleleng (Singaradja) en West-Boeleleng (Bandjar); plaatsing van een controleur te Singaradja; p. 195 expeditie's van 1858 tegen Njoman Gempol en van 1868 tegen Ida Madé Rahi van Bandjar; p. 196 verbanning in 1872 naar Padang van den vorst van Boeleleng; instelling aldaar van den Raad van Bestuur; de in 1849 aangestelde vorst van Djembrana geeft in 1856 zijn landschap aan het Gvt. terug; aldaar een regent en een controleur aangesteld; in '57 wil die-vorst zijn gezag weer herwinnen; in '58 wordt hij verbannen naar Krawang; in '66 de regent en diens zoon de patih naar Banjoemas verbannen. 1 Juh '82 Bah en Lombok wordt eene residentie; de voorloopige Inlandsche besturen opgeheven, p. 197 Bloei van Boeleleng onder het nieuwe régime. Verhouding tot de zelfbesturen in Bah en Lombok. Onlusten in de Balische rijkjes; opstand der Sasaks in 1891. , p. 200. Lombok. Overzicht der geschiedenis; p. 202 na de opheffing I der Deensch-Aziatische Compagnie, wier bezittingen aan'de golf van | Bengalen overgingen aan Engeland, vestigde de kapitein John Burd j van het Deensche Compagniesschip Falcon zich te Hongkong; zijn voormaligen len stuurman C. M. Lange zond hij met dit schip," toen genaamd Syden, naar Lombok;Lange vestigt zich te Tandjoeng Karang, destijds de haven van het rijkje Karangasem-Lombok, kreeg er een handelsmonopolie, werd de vertrouwde van den vorst en dreef een uitgebreiden handel op China en Singapore. Omstreeks 1836 vestigde zich te Ampenan de in Bengalen geboren Engelschman Georg Pocqck King; oorlogen tusschen Lange met Karangasem tegen King met 1) Zie het verhaal dezer schipbreuk van den Kapitein Govert Blom onder C no. 19. 121 B. 1894—'95. Mataram; vlucht van Lange in 1839; zijne vestiging-en latere rol m Badoeng; p. 203—204, de verhouding van den Lombokschen vorst tegenover het Qvt. verschilde van die der Balische vorsten; mislukte poging in 1872 om den radja van Lombok te bevestigen en te beëedigen na het verlijden van een nieuw contract; p. 205—206 de van Soerabaja afkomstige Arabier Saïd Abdullah bin Abd '1 Rahim al Kadrie speelt zijn rol als gunsteling van den vorst; de resident kan geene vergunning krijgen van de Regeering om op Lombok de staatkundige en sociale toestanden te gaan waarnemen; p. 207 spreker vindt het ten slotte maar gelukkig, dat de loop der gebeurtenissen aanleiding heeft gegeven tot het verwijderen van het Balische bestuur en wenscht eene bestuursregeling als na 1882 in Boeleleng. p. 210. Karangasem. Indien niét zeer belangrijke pohtieke redenen daartoe noodzaken, zou spr. ook in Karangasem direct toestuur willen invoeren en op het overige Bali beter toestanden scheppen, o. a. om het oorlogvoeren der radja's onmogelijk te maken. In het debat blijkt dat spr. het doen blijven van garnizoen op Lombok ongewenscht acht en dat Lombok aangewezen zou zijn voor den aanleg van een tramweg. Zie nog B n°. 312. 213. Samenstelling der expeditie tegen Lombok. I. M. T. 25e j. 1894 II p. 354-357. Aan de Javasche Courant van 6/7 '94 n". 54 en van 4/91'94 n°. 71 ontleend; het laatste betreft de reconstructie der troepenmacht na den overval en den terugtocht. • 214. Groen. P. S, De mariniers op Lombok. Ibid. 26e j. 1895, I p. 157—161. Schr., le Luit. der mariniers, en destijds aan boord van de Prins Hendrik der Nederlanden, beklaagt zich bitter over het gebrek aan waardeering van de mariniers, die, hoewel geheel opgeleid als infanteristen, op Lombok niet met de troepen mochten uitrukken, geen gevechtshandeling mochten verrichten en onder bevelen van ranggenooten bij de Marine alleen voor wachtdoen en transportloopen werden benut. 3 officieren en 200 mindere geoefende mariniers konden zich aldus, op de reede van Ampenan hggend, zelfs niet na den overval nuttig maken tegen de Bahërs. 215. Voorloopige bezetting van Lombok. ''WÊ Ibid. p. 179-183. Het Gouv. Besluit van 24/12 '94 n°. 12, waarbij machtiging werd verleend om de expeditie tegen Lombok te ontbinden en de Formatiestaat van de voorloopige bezetting van dat eiland. 216. Een Lombok-kruis. Ibid. p. 183. Over de wenschelijkheid een Lombok-kruis voor alle deelnemers aan de expeditie uit te reiken. 217. Bovenkamp. A. van den, De vestingartillerie op Lombok. • Ibid. II p. 65—79 en 156—169. Dit-technische art. bestaat uit 14 §§; het eerste stuk: Sterkte aan personeel voor en na de overvalhng; geschutsoorten en aantal vuurmonden; debarkement; opvoeren naar de posten van geschut en 122 B. 1894—'95. materieel voor batterij bouw; in batterij brengen; artilleriesterkte op de posten; aanvulling van munitie. Het tweede stuk: Wijze van vuren en de te bevuren doelen; bijzonderheden opgemerkt aan vuurmonden en munitiën; uitwerking; embarkement; sterkte der achtergeblevenen; de vestigingartillerie toegevoegd aan uitrukkende colonnes; sterkte der tegenover Mataram en Tjakranegara in batterij gebrachte vuurmonden en globale opgave der tegen deze plaatsen verbruikte munitie. Vergelijk Militair Weekblad 1895 n°. 36. 218. Idem. De bereden artillerie op Lombok voor en tijdens de overvalling van 25 op 26 en 27 Aug. 1894. Ibid. 27e j. 1896, I p. 401-422. Eveneens van technischen aard. I. Sterkte der veldbatterij. II. Sterkte der bergbatterij. III. Afmarsch uit de garnizoenen en embarkement. IV. Debarkement. V. Verrichtingen tot 25 Aug. VI. Indeeling der verschillende sectiën Op 25 Aug. VTI. Verrichtingen der sectiën artillerie op 25 Aug. en volgende dagen. VIII. Opgave der geleden verhezen aan pKgï|; personeel en materieel. Aan het slot: Een woord van lof. 219. Lombok-expeditie. B. Gfeneraal P. P. H. van Ham. Ter ge¬ dachtenis (Met portret). Eigen Haard, 1894, no. 36, p. 564-565. 220. Idem. R. A. v. S. P. van Lawick van Pabst. f op Lombok. Met portret. Ibid no. 38, p. 604—605. . 221. Idem. In den dienst van het vaderland gesneuveld. Ibid. no. 39, p. 621—622. Bij de portretten van de gesneuvelde officieren le Luits. F. W. C. van der Staay, H. Kotting, J. W. Abeleven, D. Dooremans, en de 2e Luits. Jhr. P. A. Alting van Geusau en L. G. Musquetier. 222. Idem. Onze gesneuvelden. Ibid. no. 42, p. 664. Bij de portretten van de gesneuvelden Kapt. K. van Erpecum, le Luits. E. de Graaf en W. van Oppen en 2e Luit. H. Valkenburg. 223. Idem. Vier offers van den krijg, gevallen bij Tjakra-Negara. Ibid. no. 48, p. 760. Bij de portretten van Kapt. W. N. Scheib en de 2e Luits. H. A. C.van der Heijden, J. W. Schiff en J. G. A. d'Ancona. 224. Idem. Luitenant-Kolonel E. M. A. A. K. Frackers. Ibid. no. 49, p. 772. Bij het portret van den gesneuvelde. 225. Sandick. R. A. van, Het Vorstenhuis van Lombok. Ibid. no. 38, p. 605—607. Met portretten van den ouden vorst en den jongen vorst Ratoe 123 B. 1894—'9B. Agoeng K'toet Karang Asem. Zeer kort overzicht van de geschiedenis van Lombok; verder de aanleiding tot en het verloop van de expeditie. 226. Lombok-expeditie. Aan de overwinnaars. Ibid. no. 40, p. 628. Bij de portretten van Luit. Gen. Vetter, Gen. Maj. Segov en Luit. Kol. De Moulin. 227. Idem. Lombók-photographieën van Dr. Neeb (TJitg. Charls & Van Es, Soerabaja) '*"•'"■' Ibid. I no. 42, p. 661; JI no. 42, p. 666; III no. 44, p. 697 ; IV no. 49, p. 777 ; ib. no. 49, p. 773, verder no. 60 p. 792, 793, no. 51, p. 805 en 809, no. 52 p. 824, 825 ; ibid. 1895, no. 4, p. 57, no. 6, p. 89. Deze photo's, gedeelteüjk bij artt. behoorend, zijn gebruikt voor het werk A n°. 40. 228. Idem. Op Lombok. Ibid. no. 42 p. 664—667. Bij de platen op p. 661 en 665. 229. Idem. Luit.-Kwartiermeester R. F. GK Pourcbez. Met portret. Ibid. no. 42, p. 668. Deze officier droeg den zwaargewonden generaal Van Ham onder een kogelregen den déwatempel bij Mataram binnen; van de 53 man, waarmee de generaal het bivak te Tjakra Negara verliet, bereikten slechts 8 min. of meer behouden dien tempel. 230. Idem. Een niet-combattant op Lombok. Ibid. no. 43, p. 685. Bijschrift bij het portret van den veldprediker Ds. C. Rogge. 231. Idem. De oorlog op Lombok. Ibid. no. 49, p. 773-776; no. 50 p. 791-797; no. 51 p. 804—810; no. 52 p. 824-828. Het eerste stuk bevat een politiek-historisch overzicht, de aanleiding tot en de eerste periode van de expeditie; bij de illustratie's een portret van generaal Vetter. Het tweede stuk handelt over verschillende voorspellingen van en waarschuwingen tegen den te verwachten overval, deze overval zelve en den terugtocht der verschillende troependeelen naar Ampenan. Op p. 795 een terreinschets, p. 796 portret van Kapt. J. C. Lindgreen. Het derde stuk verhaalt de revanche tot de verovering van Mataram; op p. 807 een terreinschets, p. 808 portret van Luit. Kol. A. H. W. Soheuer; het vierde stuk loopt tot het einde der expeditie; op p. 827 een schetskaartje van het operatie-terrein. 232. Booms. A. S. H., Een jeugdig held. Episode uit den oorlog op Lombok. Met portret. 124 B. 1895. Ibid. no. 50, p. 788—791. De le luit. H. J. de Jong van de compagnie-Lindgreen, welke in het dewa-huis was ingesloten, bracht met een detachement van 25 man op een hoogst gevaarlijken tocht bericht van den toestand dier compagnie naar Ampenan. Ook opgenomen in C n°. 121. 233. Lombok-expeditie. Vertrek van het 5de bataillon uit Semarang naar Lombok, 11 Nov. 1894. Ibid. 1895 no. 4, p. 53—54 Met 3 illustr., naar photo's van A. W. Knoops en Ar. Goethals. 234. Idem. Radja en familie. Ibid. no. 8 p. 116-117. De radja van Lombok met twee zoons en twee kleinzoons, naar eene photographie van den heer Valette, aangeboden aan H. M. de Koningin en den G. G. 235. Idem. Twee Lomboksche grooten. Ibid. no. 8 p. 120. Bij portretten van Goesti Djilantik van Karangasem en Anak Agoeng Ktoet, kroonprins van Lombok. 236. Idem. Plattegrond van de poeri te Tjakranegara. Ibid. no. 9, p. 136. . Met toelichting, n°. 1—46. 237. d. B. V. [De Balbian Verster]. De radja en zijn geslacht. Ibid. no. 9, p. 137—138. Met portret van den ouden radja. Eenige mededeelingen over de familie. 238. d. B. V. [De Balbian Verster]. De Lomboksche rijksgrooten. Ibid. no. 9, p. 141—142. Met eene illustratie: De Lomboksche Rijksgrooten te Weltevreden. 239. Lombok-expeditie. Een-kijkje op Ampenan. \ ;V Ibid. no. 10, p. 156—157. Met illustratie's: twee gezichten op het kampement te Ampenan en een op de reede van Ampenan. 240. Idem. Een verwoeste kampong op Lombok. Ibid. no. 12 p. 181. Met illustratie naar eene photo van Dr. Neeb. 241. Sandick. R. A. van, Uit onze temporaire versterkingen (benteng.*) op Lombok. Ibid. no. 15, p. 232-234. Eene deskundige beschrijving bij illustratie's naar photographieën 126 B. 1894-'95. van Dr. J. C. Neeb: Binnen de benteng Kalé (Lombok), en: Gezicht op de benteng van den overste Scheuer te Pagasangan-Oost. 242. Investigatoris Lombok. De Landsverdediging IV, 1894, afl. 9—10. Over gebrek aan beleid bij de expeditie op Lombok. Men had zich niet in Mataram en Tjakranegara moeten legeren, de. Baliërs moeten ontwapenen, op de eerste geruchten aangaande onbetrouwbaarheid der Baliërs moeten opbreken enz. Zie de tegenspraak van den majoor Buys onder B n°. 186. 243. Niermeyer. J. F., Lombok. Het land en zijne bewoners, ook in verband met het overige Insnlinde. T. A. Gf. 2e S. XI, 1894, 2e ged. p. 987-991. Overzicht eener voordracht, gehouden in de 72ste Alg. vergadering van het Kon. Ned. Aardr. Gen. op 27 Oct. '94 te Amsterdam. De meening, vroeger verkondigd, dat het water uit het Bendjani-meer voor irrigatie zou worden gebruikt, wordt weersproken. Korte mededeelingen over Wallace's fauna-grens en de periode van handelsbloei te Ampenan in het midden der 19de eeuw. 244. Eek. R. van, Lombok en zijn bewoners met het oog op de politieke vraagpunten van dezen tijd. Vragen van den Dag. IX, 1894, p. 593—606. p. 693—599. Land. Aardrijkskundige beschrijving; producten, wegen, p. 599—606. Volk. De geschiedenis; de Islam is vermoedelijk op het einde der 15de en het begin der 16de eeuw ingevoerd; tegenwoordig is er eenige opleving van denjslam. De afstammelingen der vroegere datoek's. p. 601 In 1723 roepen de Sasaks Karangasem te hulp tegen Soembawa; in 1738 heerscht op Lombok een binnenlandsche oorlog tegen den vorst van Praja; deze zoekt hulp bij de Baliërs, die Lombok inpalmen. In 1764 wagen de Sasaks met hulp van Soembawa een opstand tegen de Baliërs; p. 603 in 1855 een nieuwe opstand na het dooden van drie hadji's door den vorst; de periode dat Ma-Radja, de dochter van een raden uit Kalidjaja, bijzit is van den radja, ondanks het verzet van haar vader, die hiervoor gedood wordt; gunstiger toestand voor de Sasaks; invloed van Saïd Abdoellah. De anti-Sasaksche partij onder Goesti Madé en den vermoedelijken troonsopvolger krijgt meer invloed; in 1891 een aantal Sasaks naar Karangasem gezonden om tegen Mengwi te strijden; déze Sasaks laten de Baliërs omkomen. Eene nieuwe hchting Sasaks wordt opgeëischt; opstand begint in Praja; smeekbrief der Sasaks aan de regeering; toen bleek, dat Saïd Abdoellah in 't geheim betrekkingen had aangeknoopt met de Sasaks, werd hij gekrist, na eerst twee zijner zoons en zijn schrijver voor zijn oogen te hebben ziei ombrengen. Goesti Madé wordt nu feitelijk heerscher; deze laat o. a. 300 Sasaks doodhongeren op het eilandje Trawangan; door tusschenkomst van den resident worden enkele dezer nog gered. Eerst 2 jaar later de expeditie, gie nog Van Eek in de Wereldkroniek, 1894, N°. 37. 245. Dijkstra. H., Lombok. De vrije Kerk. XX 1894, p. 637-643. Korte beschrijving van het land, de bevolking en de geschiedenis, niet geheel vrij van onjuistheden. 126 B. 1894—'95. 246. Zondervan. H., Die Insel Lombok. Globus, Zeitschr. für Lander- und Völkerkunde. LXVI, 1894, no. 7, p. 101—104. Een algemeen overzicht, in verband met de expeditie samengesteld. 247. Greshoff. Dr. M., Dé natuurlijke historie van Lombok. Indische Mercuur XVIII 1895 no. 19, p. 252. Over de wenschelijkheid van een wetenschappelijk onderzoek van Lombok. Deze kennis is nog gering; besproken wordt wat Zollinger, Wallace en Vorderman daarvoor hebben gedaan. 248. Overeenkomst met de radja's van Bangli en Gianjar (Bali). i. G. 1895, I, p. 363-368. • N°. 8 van de bijl. der Hand. van de St. Gen. 1894/'95 n°. 110/24—26 (Contracten). Akten van verband d. d. 11/11 '93 en 20/11 '93 met akten van erkenning en bevestiging van Déwa G' dé Tangkeban, vroeger genaamd Déwa G'dé Anom Oka en Déwa Pahang, vroeger genaamd Déwa Ngoerah Agoeng, radja resp. van Bangli en Gianjar. Nota van Toelichting. In de aktê-Bangli zijn eenige toevoegingen gemaakt bij het contract 1849. Gianjar heeft aan vele beroeringen blootgestaan. In 1883 stemde de bestuurder toe in vereeniging met Kloengkoeng. De Déwa Agoeng van Kloengkoeng nam hem echter gevangen, kon evenwel zijn gezag in Gianjar niet handhaven en riep de hulp in van den bestuurder van Bangli, die zich haastte een groot deel van Gianjar te bezetten. In 1892 slaagde de oudste zoon van den in '87 overleden vorigei radja van Gianjar erin te ontvluchten en nagenoeg geheel Gianjar onder zijn gezag te brengen. Deze wordt nu in zijne waardigheid bevestigd. Zie ook B n°. 274. 249. Vorderman. A. G, Lombok-vogels. Natuurk. Tijdschr. v. Ned. Indië. LIV, 1895 p. 327—353. Een der monographieëh over de avifauna der Oost-Ind. eil., in dat tijdschrift verschenen. Het eerste onderzoek naar de vogels op Lombok na WaUace in 1856. Dr. V. vertoefde in Oct. 1894 op Oost-Lombok voor de invoering der vacciné. Hij nam 21 vogels waar, die niet door Wallace waren waargenomen, waardoor het aantal bekende vogelsoorten op L. van 61 tot 83 steeg. p. 329 Een lijst dier vogels met aanwijzing van collectie-Wallace of Vorderman. Bij de beschrijving meestal ook de Sasaksche naam. •' 250. Idem. Sasaksche woordenlijst. T. B. G..XXXVIII, 1895, p. 404—435. Door V. opgeteekend tijdens een kort verbhjf aan de Oostkust van Lombok, met behulp van Holle's blanco woordenlijst voor taalvorschers in den N. I. Arch. Vooraan Sasaksche meisjesnamen, jongensnamen en telwoorden. Alphabetisch gerangschikt. 251. Balische handschriften. Not. B. G. over 1895, Dl. XXXIII p. 20—23. Dr. Brandes bericht, dat aan de verzameling hss. van het Bat. Gen. v. 127 B. 1895. K. en W. eèn aantal lontars van Lombok zijn afgestaan door verschillende personen, waarbij eene teekening van het opschrift in de grot bij Sangsit, zijnde het jaartal 993, met het begin van een jaartal, voor hem vervaardigd tijdens zijn jongste verblijf op Bah. 252. Meyners d'Estrey, Dr. H. Comte, Lombok. Revue de geographie. XXXV, juillet-déc. 1894, (1895) p. 371—375. Korte aardrijkskundige beschrijving. Straat Lombok als de faunagrens van Wallace en als floragrens voorgesteld. Verschillende onjuistheden: een deel der bevolking belijdt de leer van Brahma; sedert 1849 vormt Lombok met Bah een residentie, met Mataram als hoofdplaats; Lombok bezit groote minerale rijkdommen, vooral tin, welk feit uit vrees voor de Hollanders verborgen wordt. p. 373 de anecdote omtrent de volkstelling door middel van een hst (zieB n°. 95); p. 374 de legende omtrent een aantal Brahmanen, diein een tempel, speciaal voor Brahmanen bestemd, verscheurd werden door weertijgers (lykanthropie); over shamanisme op Lombok; het verhaal van Idajoe Klebek, die zich geïnspireerd waande door den déwa van Poelaki; ware de assistentresident Wiesman [lees: Vriesman] niet tusschenbeide gekomen, dan zou deze beweging uitgeloopen zijn op omverwerping van het Hollandsche gezag. 253. Opium op Lombok. t G. 1895, I p. 209—210; 669-670; Ib. II p. 1165— '66 ; 1257—'61; 1267. E p. 209. De Anti-Opiumbond richt een adres tot den G. G. met het verzoek de wet van het vroegere vorstenbestuur te bestendigen, waarbij de invoer .en het gebruik van opium aan de Inlanders werd verboden, en dat ook andere pachten, die aanleiding geven tot opium-smokkelarij, op Lombok zullen worden geweerd. • Ib. p. 669—670. Het Handelsblad van 14/3 '95 sluit zich hierbij aan en vreest, dat de Begeering ten opzichte van Ampenan eene uitzondering zal maken inzake het opiumverbod, ten behoeve der daar gevestigde niet-inlanders, evenals het vroegere vorstenbestuur deed. Ib. II. p. 1165—'66 en 1267. Het Nieuws van den Dag van 26/6 '95 laakt de Begeering, die Lombok niet onvoorwaardelijk tot verboden kring wil maken. Het Handelsblad van 26/6 '95 verklaart zich tegen 's Ministers plan tot heffing van een hoog invoerrecht op opium voor vreemdelingen, met streng toezicht op invoer en verkoop. In het blad van 1/8 '65 komt de redactie op dit onderwerp terug. p. 1257—'61. Een debat in de Eerste Kamer over opiumgebruik op Lombok. In hare zitting van 19/7 '95 nam de E. K. het wetsontwerp tot invoering van rechtstreeksch bestuur op Lombok aan. Daaraan ging een kort debat over de opiumkwestie vooraf. De heer Schimmelpenninck van der Oye vreest dat het verbod van opiumgebruik door inlanders niet zal zijn te handhaven als men dit gebruik aan vreemdelingen toestaat. Minister Bergsma meent, dat een absoluut opiumverbod niet zou zijn te handhaven en dat men vooralsnog het best doet op dit punt den bestaanden toestand te handhaven. Opiumpacht zal niet worden ingevoerd. De redactie is dankbaar voor de laatste toezegging, doch l iet voldaan over den overigen inhoud van 's Ministers rede. Zie nog B n°. 193. 128 B. 1895—'96. 254. Naar aanleiding van „De oorzaken van de Lombok-catastrophe, door A. H. Swavinq, oud-resident" T. B. B. XI, 1895, p. 247-259. De besproken artikelen van den heer Swaving waren opgenomen in het Bataviaasch, Nieuwsblad van 19, 20, 22, 23 en 24 April 1895. (Vergelijk C n°. 93.) Het betoog van den heer S. wordt door de redactie samengevat in 19 stellingen (p. 247—251). In het ultimatum had geen sprake mogen zijn van handhaving van den vorst als bondgenoot met recht van zelfbestuur. De redactie is het hier mee eens, doch meent, dat van hem geen Oorlogsschatting had mogen worden gevraagd. De brief van den vorst d. d. 10 Juh was onbehoorlijk; de redactie bestrijdt dit. Er bestond geen mogelijkheid meer de Sasaks met het Balisch bestuur te verzoener. De redactie wijt dit aan de vroegere slapheid en onkunde der regeering ten opzichte der pohtiek tegenover den vorst. Zij meent verder, dat de regeering in Nederland uit misplaatste zuinigheid en gebrek aan inzicht de Indische regeering de handen had gebonden, • zoodat deze niet tijdig genoeg tegen het wanbestuur op Lombok had kunnen optreden. De in Nederland gevoerde politiek was feitelijk de grondoorzaak der Lomboksche catastrophe. Het eischen der oorlogsschatting zonder voorafgaande ontwapening e. d. g. leidde de Balische grooten op Lombok tot het beramen van den overval. Tegenover Swaving's meening, dat het in Goesti Djilantik gestelde vertrouwen niet misplaatst was, stelt de redactie dat Generaal Vetter op last der Regeering in Nederland dezen als bondgenoot had moeten aannemen en dat daarom ook deze generaal gehandhaafd bleef, ondanks hij onvoorzichtig gehandeld had, door de hoofdmacht in Mataram en Tjakranegara te doen legeren. Men kon Generaal Vetter niet laten boeten voor de fouten der Regeering. Zoomin voor de akehge verslagenheid na den overval als voor de hooggaande misselijke juichkreten na het wapensucces bestond voldoende reden. De redactie meent nog, dat G. Djilantik niet te vertrouwen was en dat hij bovendien gekrenkt was door het terugroepen zijner onderhebbenden, dat de gekozen stelhr gen onzer troepen verkeerd waren, dat afdoende voorzorgen achterwege bleven, toen men op 25 Aug. wist, dat er iets broedde en dat dé fout niet op Lombok, doch elders school. Zie nog B n°. 257. 255. Missionaris. Een Oost-Indisch, Bezoek aan Lombok. De Katholieke Missiën XX, 1895—'96. p. 236—238. Eenige mededeelingen over den gezondheidstoestand der troepen na de expeditie; verder een praatje over Balische zeden en gewoonten, waarin onjuistheden. 256. Lombokschat. Lombok-ethnographica. Lijst van voorwerpen afkomstig van het eiland Lombok en toevertrouwd aan het Bat. Gen. v. K. en W. bij Gvts. Besl. 9 Aug. 1895 no 10. Not. B. G. over 1895, Dl. XXXIII (1896), Biil. VII, p. XXXIII en XXXIV. Men zie verder de geschiedenis van het afstaan van een deel der kostbaarheden van den Lombokbuit aan het museum van het Bat. Gen. v. K. en W. in: Ib. XXXni, over 1895, p. 47—50; 74; 94; 124; Ib. XXXIV, over 1896, p. 11; 59; 78; 82; 115; Do. XXXV. over 1897, p. 1; 14—18; 135; I. G. 1897,1, 804—808; T. N. I. 1897, p. 456—460. Not. B. G. XXXVI, 129 9 B. 1896. over 1898, p. 40—41; 97; 111—112; 151; 162—163 en Bijl. VII, p. I/V— LIX, 54 nummers. Deze staat behoort bij G. B. van 27 Aug. 1898, n°. 14, waarbij voorgoed kostbaarheden aan het Bat. Gen. werden afgestaan. Over schenkingen van andere zijden van ethnographica van Lombok aan het museum te Batavia zie men dezelfde deelen van Not. B. G.; over de aanvulling der ethnographica van Bah in dat musetim nog Ibid. over 1899, Dl. XXXVI, p. 108; ib. over 1900, Dl. XXXVIII p. 39. Verder nog B n°. 284 en E. H. 1898, p. 150. De Lombokschat in het Rijksmuseum. 257. De schuld van Goesti Djilantik. T. B. B. XII, 1896, p. 290—293. Felle critiek op het feit, dat G. Dj. in Karangasem gehandhaafd bleef, niettegenstaande hij onze troepen niet had gewaarschuwd voor het op handen zijnde verraad van 25/26 Aug. '94, waarvan hij kennis droeg. Vgl. B n°. 195. 258. De hosten van de Lombok-expeditie. Nadere mededeelingen omtrent . I. Gf. 1896, I p. 53; p. 200—201. De Minister van Koloniën geeft aan de 2e Kamer der St. Gen. op, dat die kosten in totaal ƒ 2656917 hebben bedragen. De waarde der van Lombok afkomstige gelden en kostbaarheden, met inbegrip van de reeds in mindering der aanvankelijk opgelegde oorlogsschatting betaalde som van ƒ 450000, wordt geschat op ƒ 1700000. Het tweede stuk doet zien, dat de kosten veel meer bedroegen, doch niet juist aan te geven zijn. Ook opgenomen in I. M. T. 1896, II. p. 429. 259. Opium op Bali. I. Gf. 1896, I p. 70-71. Resumé van een art. in het Handelsblad over de wenschelijkheid in Boeleleng en Djembrana de opiumpacht te vervangen door de regie, naar aanleiding van de mislukking der verpachting voor een of drie volgende jaren. 260. (Hoos. A. A.). Hindoe-strafrecht op Lombok. T. N. I. 1896, I p. 165—168. In het Bataviaasch Nieuwsblad stond een grappig bericht, „Vermakelijke rechtspleging in Ned. Indië", dat door bijna de geheele Indische en een deel der Nederlandsche pers werd overgenomen. Het kwam er op neer, dat de Baliërs J. Komang G'dé en J. Dajoe Kadek Sebati door den Raad van Kertas [vertaald als: Raad van papier] te Tjakranegara (Lombok) wegens kaste-vermenging waren veroordeeld, de eerste om in zee te worden verdronken, de tweede om in het vuur te worden geworpen. De resident bekrachtigde dat vonnis, doch de G. G. haalde een streep door de rekening en verbande beiden naar Boeleleng. De gewezen resident van Bali en Lombok A A. Hoos zet daarop in de N. Rolt. Ort. uiteen, dat de zaak wel vermakelijk, maar toch volkomen en régie is. Dit art. is hier overgenomen. Eerst een kort overzicht van de wijze van rechtspraak door de Raden van Kerta's in de Gouvtslanden. Wanneer het ernstige misdrijf van kaste-vermenging, d. i. omgang van een man met eene vrouw van hoogere kaste, ongestraft bleef zouden, naar Balische opvatting het land, de rechters en de vorst 130 B. 1896. door zware rampen worden getroffen. De Balische rechters zijn verplicht over dat misdrijf de doodstraf uit te spreken. Bij terugzending van het vonnis door den Resident zou hetzelfde vonnis-weer worden geveld. Daarom bekrachtigt de resident het en biedt het aan den G. G. aan met het gelijktijdige voorstel tot gratieverleening. De gratie wordt verleend en de doodstraf veranderd in verbanning. De priesters verklaarden het met deze behandeling eens te zijn; de goden hebben alleen macht op het eiland en niet daarbuiten; als de schuldige verwijderd is, is zulks voldoende. Zijzelve moeten echter de wetten toepassen. Dezehde wijze wordt bij andere adatrmisdrijven, zooals bloedschande, toegepast. Van Bah zendt men deze schuldigen naar Banjoewangi1.) Het is voor dezen zelf ook noodzakelijk naar een andere streek te worden gezonden. De heer Hoos deelt uit zijn eigen practijk nog een geval mede van 1883 of '84, toen de eenige zoon van een der vorsten van Karangasem kastevermenging had gepleegd met eene dochter van een huispriester van den vorst. De resident zond tevergeefs een invloedrijk priester met zijn kruisboot om het schuldige paar naar Banjoewangi te brergen. De vorst zelf, vader van den schuldige, riep de beslissing in van zijn su ze rein, den vorst van Lombok, die last gaf het recht zijn loop te doen nemen. De veroordeelde jongeling verlangde zelf deze uitredding niet; beide jongeheden ondergingen de doodstraf. Ook om politieke redenen zou straffeloosheid van dergehjke adatovertredingen niet zijn aan te bevelen. 261. Vermakelijke rechtspleging op Lombok. L G. 1896, II p. 73—74. Behandelt korter dezelfde zaak als het voorgaande artikel. 262. Het Koloniaal Verslag van 1896 over Bali en Lombok. I. Gf. 1896, I p. 1357—'64. Na de uitvoerige politieke en economische mededeelingen over 1805 van het Koloniaal Verslag betreffei de Bali en Lombok te hebben overgenomen, besluit de redactie: „De niet-offieieele waarheid aangaande de stemming van de Sasaks luidt minder gunstig en de genade aan Goesti Djilantik bewezen bhjft o. i. een groote politieke fout.' Zie ook Voorl. Verslag en Mem. v. Antw. Begrooting 1897, § 4, o. a. in T. N. I. 1896, II. p. 449—450. 263. Boogaard. F. H. Een gewichtige dag in de geschiedenis van het Nederlandsch-Indische leger. De Militaire Gids XV, 1896, p. 3—9. Kort militair overzicht van de expeditie naar Lombok, het verraad en het militair succes daarna, vermengd met enkele politieke beschouwingen. 264. Lombok-herinneringen. Ibid. p. 321—362. In dagboekvorm loopen deze aantt. van 4 Nov. tot 19 Nov. 1894. Ze zijn vooral van belang voor de kennis der belangrijke en toch weinig bekende krijgsverrichtingen in het tijdperk na den overval op 25—26 Aug. 1894. 1) Zie over de tegenwoordige wijze van berechting dezer gevallen Fraser inB.no. 397. 181 B. 1896. 265. Balische schilder- en houtsnijkunst. Maandblad voor Vercieringskunst. le j. 1896. Haarlem. (Hoofdred. F. H. Boersma; uitgever H. Kleinmann en Co). Van de piaten in dit plaatwerk hebben op Bah betrekking (met de bijschriften): Pl. XXIX. Balineescbe waterverfteekening op hout. voorstellende het wonder, dat er gebeurde toen de Bodhisatwa Siddharta als kind bij het ploegfeest in gemijmer onder den Djamboeboom zat, terwijl de vrouwen, die op het kind moesten passen, weggeloopen waren om naar het feest te kijken. Waarschijnlijk uit dc XVTIIde eeuw. 's Bijks Ethn. Museum. Ongeveer 1/7 der ware grootte. P. LVT. Balineesche waterverfteekening op doek, voorstellende een tafereel uit den strijd van Rama met zijn leger van apen tegen Bawana, den Reuzenvorst van Lanka (Ceylon). Laatst der XVIIIde of begin XIXde eeuw. Ongeveer 1 /7 der ware grootte, 's Rijks Ethnogr. Museum, Leiden. Pl. LXI. Beschilderd houten tempelstuk, uit Bah afkomstig. Waarschijnlijk uit de XVTIde eeuw. 1/10 der ware grootte. In 't bezit van het K. Z. G. Natura Artis Magistra te Amsterdam. Pl. LXXXII. Bijschrift: Vischnu rijdende op de Garuda, met waterverf beschilderd houten beeld, afkomstig van een lijkverbrandings-toestel op Bah. Eerste helft der XIXde eeuw. 1/5 der ware grootte, 's Rijks Ethnogr. Mus Leiden. [De heer Rouffaer teekent hierbij aan: een garoeda, die een vorst draagt, Rawana, met kroon, voetringen en knotsj. 266. Fala. Maligin. E. H. 1896, no. 48, p. 764—766. Met portret. Beschrijving van het avontuurlijke leven van Wasilie Panteleimonowitch Mamahgè (Maligin of Malingan, door de soldaten genoemd Mallejan) en van de belangrijke rol, vóór en tijdens ds Lombok-expeditie door hem op Lombok en Bali gespeeld. Hij was geboren in Bessarabië en werd ten slotte door den Raad van Justitie te Soerabaja wegens hoogverraad tot 20 jaar gevangenisstraf veroordeeld. 267. Het Toembaq wajang op Lombok. De Locomotief, 10 Mei 1896, overgenomen in Insulinde, 1° jaarg. 1896, no. 22, weer overgenomen in de Nederlandsche Zendingsbode, 7e j. 1896, no. 27 van 3/7 '96. De correspondent beschrijft eene gemeenschappelijke offerplechtigheid van de Baliërs, te Ampenan aan het strand gevierd, waarbij offers in zee worden geworpen. De naam dezer plechtigheid is „toembaq wajang"; schr. meent dat de beteekenis is om zegen voor den oogst af te bidden. Aan het slot beschouwingen over de verdraagzaamheid der Baliërs. 268. Een Balineesche begrafenis. De Locomotief van 3 Juli 1896, overgenomen in Insulinde, le j. no. 32 van 11 Aug. 1896, en weer overgenomen in de Nederlandsche Zendingsbode, 7e j. 1896, no. 35 van 28/8 '96. Beschrijving der lijkverbranding eener Bahsche vrouw op Lombok; de begrafenis had drie maanden tevoren plaats gehad. Eigenlijk handelt het verhaal over de plechtigheid van het naar zee brengen der resten, na de verbranding overgebleven, in de pengiriman, en de daarbij behoorende godsdienstplechtigheid eener priesteres. 132 B. 1897. 269. Pleyte Wzn., C. M. Een Balisch tempelschot? Met pl. I en eene afbeelding in den tekst. Intern. Arch. f. Ethnogr. X, 1897, p. 21-22. Ibid. p. 159—160 door J. C. van Eerde en p. 160—161 door Dr. H. Kern. Bespreking door Vaa Hasselt in T. A. G. 2e S. XIV, 1897, p. 664. Het fraaiste voorwerp der ethnographische verzameling van het genootschap Natura Artis Magistra is het onberispelijk a jour gebeeldv houwde en beschilderde scherm. Omtrent de herkomst en hetgeen het voorstellen moet bestaat onzekerheid. Op de lans van de „griffioen" staat in Lat. kar. met Holl. spelling Tjak-radipr adja. Schr. vermoedt, dat de figuur een wajangfiguur voorstelt en wel de reus Wilmana, vermoedelijk een vorm van de Garoeda, en verzoekt inlichtingen. Op p. 159—160 biedt de resident van Bali en Lombok F. A. Liefrinck een Nota aan van den controleur J. C. van Eerde. Op Bah zijn nog schoonere en grootere van dergelijke „tempelschotten", o. a. in de desa Sawan ten huize van een Brahmaan, die dit schot zelf vervaardigd heeft. Schr. meent, dat het voorwerp de wand is aan een der breedtezijden van een der lange balé-balé's, die men in de tempels aantreft. Gewoonlijk vindt men zulke schotten ook als muurpaneelen in de voorgalerij van een huis aan weerszijden van de deur, die dan in hetzelfde karakter is gehouden, o. a. een prachtig ex. ten huize van den sedahan Pan Sandi te Bandjaran. Het voorwerp van Artis is vermoedelijk gemaakt op bestelling van een Europeaan; zoo is de aanwezigheid der Latijnsche letters op de lans te verklarer. Volgens inlichtingen van Inlanders, die dergelijke voorwerpen maken, en van dalangs is de hoofdfiguur niet Wilmana, het rijdier van Rawana, maar een Garoeda, een vogelgod, die de tjandrawasa of het maanwapen tot wapen heeft. Tjakra di Pradja is de eigennaam van het wapen; het patroon van het snijwerk, dat de hoofdfiguur omringt, heet Patra Ooemoeloeng. Volgens de dalangs stelt de figuur de Garoeda voor bij den aanvang van zijn strijd met Rawana, dis Déwi Sita, gemalin van Batara Rama, had geschaakt. p. 160—161. Prof. Kern wijst op de merkwaardige verwarring, die in de mythologische voorstellingen der Baliërs heerscht. De verklaring omtrent Wilmana berust op verkeerde etymologie. Skrt Wimana = godenvoertuig, wagen der hemelingen. Wil beteekent in 't Javaansch en Bahsch toevallig reus, raksasa. Dit gaf aanleiding van het woord Wimana te maken Wilmana, rijdier van den reuzenvorst Rawana. Het voertuig werd een tot godenvoertuig dienend dier. Deze overgang in beteekenis dateert reeds van het Oud-Javaansche tijdperk. Evenals de hemelsche Gandharwa's bij de Baliërs verbasterd zijn tot Gandarwa's en bij de Javanen tot Gandruwa's, mannelijke booze tuin- en boschspoken, is wimana gedegradeerd tot wilmana. (Zie B n°. 332). Eene andere verwarde voorstelling der Baliërs is dat aar. Garuda wordt toegekend het maanwapen of Tjandrawasa. Dit woord is echter eene verbasterde uitspraak van Tjandrahasa, het wapen van Rawana. 270. Bintang Djaoeh [De Balbian Verster]. Generaal van Ham. E. H. 1897, no. 31, p. 490-494. Geill. Levensbeschrijving van dien generaal en het verhaal van zijn werk en sneuvelen op Lombok. De illustratie's zijn: De graven van Van Ham, luit. Musquetier en 18 soldaten bij den Déwatempel; het nieuwe grafmonument op Lombok (beide naar photo's van Dr. Neeb); het oogen- 133 B. 1897—'98. blik van de onthulling der buste van Van Ham op 17/7 '97 en do bronzen buste des generaals. 271. Idem. In den dienst gevallen. (Controleur Van der Hout). Met portret. Ibid. no. 42. p. 668-670. Necrologie van dezen op 15 Aug. 1897 bij Seséla op Lombok vermoorden controleur. 272. Verster. J. F. L. de Balbian —. De Baliërs en hun tempels. Greill. Ibid. Mei 1897, no. 18 p. 282-285; no. 20, p. 311—31B; no 22, p. 344 - 349. Elk stuk bevat 3 photo's; het eerste geeft mededeelingen over den godsdienst en algemeenheden over de tempels der Baliërs, aan verschillende bronnen ontleend; het tweede over de beteekenis der beelden, de raboet sedana, het shamanisme en het oesaba; het derde bevat de legende van den tempel van Pèdjèng, beschouwingen over het bouwen van en de zorg voor de tempels en over de vraag of de kunst op Bah door het verdwijnen der vorsten zal achteruitgaan. Van deze photo's, „indertijd voor een hoog geplaatst persoon vervaardigd", zijn er 7 opgenomen in het Bouwkundig Tijdschrift, XV, 1897, p. 74—80 met plaat XH—XVII, in een herdruk, uitgegeven door de Maatschappij tot bevordering der bouwkunst.^ 273 Een lijkverbranding op Lombok. Ibid. 1897. no. 9, p. 135—139. Geill. De reproductie's der vijf photo's, door Dr. C. J. Neeb genomen toen deze voor de tweede maal op Lombok werd geplaatst, gaan vergezeld van eene „eenvoudige toelichting, in hoofdzaak ontleend aan een particulieren brief van een ooggetuige." 274. Acten van verband en van bevestiging van den nieuw opgetreden bestuurder van Gianjar d. d. 22jl2 '96. Bijl. Handelingen der Staten-Generaal 1897—'98 no. 152/15. Zie ook B n°. 248. 275. Fruhstorfer. H. Aufzahlung der von mir auf der Insel Lombok im Jahre 1896 gefangene Rhopaloceren. Berliner Entomologische Zeitschrift, Band XLII 1898, p. 1-14. Schr. concludeert dat ten opzichte der door hem onderzochte insecten geen beduiderd verschil tusschen Bah en Lombok bestaat. Bespreking in T. A. G. 2e S. XV, 1898, p. 284. 276. Idem. Bhopalocera Lombokeana Ibid. p. 119—126. Enkele nieuwe soorten beschreven. Bespreking in T. A. G. 2e S. XV, 1898, p. 285. 277. Eielstra. E. B. De Balische expeditiën. Tijdspiegel 1898, I, p. 319-326. Dit art. is geschreven naar aanleiding van A n°. 41, waarvan het een zeer gunstige critiek bevat. Schr. onderstreept Prof. Blok's klacht over 134 B. 1898. het slechte onderwijs in de geschiedenis aan de K. M. A. te Breda. Tusschen het overzicht van Nijpels' werk door vindt men aanvullingen en critieken op het bij die expeditiën gevoerde beleid en de ten opzichte van Bali gevolgde pohtiek van stelselmatige onthouding; op p. 324 aanvullingen omtrent de aanleidende oorzaken van de expeditie naar Bandjar in 1868. 278. Koff. D. J. de. Hertog Bernhard van Saksen-Weimar en de slot-scène der Bali-expeditie's. Insulinde, Weekblad gewijd aan koloniale zaken. 1898 no. 38—42. • Dit art. verscheen als feuilleton in de 5 nrs. Op 14/4 '49 kwam de „Batavia" met den nieuw benoemden legercommandant te Batavia. Op de levensgeschiedenis van den hertog volgt een kort overzicht van de expeditie's op Bali 1846—'49. Toen op 31/5 '49 de „Etna" met het lijk van Michiels te Batavia aankwam verzocht de hertog aan den G. G. zelf het bevel over de expeditie op zich te mogen nemen. Te Soerabaja vernam hij reeds van de onderhandelingen, door Van Swieten met de in onderwerping komende vorsten gevoerd. Op 13/6 kwam de legercommandant in de baai van Padang aan en hield hij eene luisterrijke receptie in een tempel bij Kasoemba. Daarop volgt het verhaal van zijne ontmoeting met radja Kasiman van Badoeng en den vorst van Gianjar. Een der volgelingen van den laatste, die een zilveren blaasroer en vergiftigde pijltjes droeg, werd uit de onmiddellijke nabijheid des hertogs verwijderd. Na afloop der audiëntie scheepte deze zich weer in naar Boeleleng, waar hij den vorst van Bangli „beloonde" door hem „Boeleleng cadeau te doen"; van deze handeling gaf hij een gezegeld document. Op 25/6 vertrokken van Boeleleng, kwam hij 4/7 terug te Batavia. 279. Lombok-expeditie. Generaal Vetter's telegram. T. N. I. 1898, p. 334—341. Overzicht van een art. van Mr. P. Brooshooft in de Locomotief van 18/2 1898 over het telegram, door Gen. Vetter na den overval van 25— 26 Aug. 1894 verzonden. Vergelijk T. N. I. 1898, p. 418 en Insulinde 1898, nos. 12, 13, 17, 18, 19, 25, 27 en 30. 280. Kern. Dr. H. De miskende trouwe gade. Balineesch zededicht. T. N. I. 1898, p. B09—531. Eene vrije metrische vertaling van deze kidoeng, reeds door De Vroom bekend gemaakt (B n°. 129). Over varianten ervan zie men C n°. 117, le Stuk, p. 274, sub Dreman. p. 509—512. Inleiding; overzicht van den inhoud. Het gedicht is een tegenhanger van de Griseldis-novelle. p. 511 Over de grove onwetendheid omtrent den Bahschen godsdienst, tot zelfs in 'sLands Vergaderzaal. Het gedicht is opgesteld in een mengsel van Bahsch en Javaansch en bevat 60 coupletten van 9 regels, p. 513—529 Metrische vertaling, p. 529 Over de weduwenverbranding op Bah. Deze is niet van oudsher eene Indische gewoonte en zelfs in strijd met de Wéda's en de wetboeken, dus van orthodox Indisch standpunt in strijd met de goddelijke en menschelijke wetten. Ook ten tijde van de opkomst van het Boeddhisme was het gebruik onbekend. Eerst in het Mahabharata vindt men er een enkel voorbeeld van, en wel van eene koningsweduwe. De gedachte dringt zich op, dat het gebruik een inkruipselis, begunstigd door de talrijkheid der bewoonsters vandevorstelijkehareins;devorf>ten 136 B. 1898. zouden n.1. naar een middel hebben uitgezien om tegen moordaanslagen van die zijde bevrijd te zijn. Ook is het mogelijk, dat het een mode is, van elders ingevoerd door vorsten en door minderen nagevolgd. De Brahmanen hebben zich te slap gedragen tegenover dit gebruik en het zelfs geïgnoreerd, p. 530" Bij Hindoe's en Baliërs draagt de hel het karakter van een vagevuur; na afloop van den straftijd wordt de- ziel herboren. Aan het 3lot nog eenige opmerkingen over het gedicht. De sekte van dén schrijver is onbekend; hij was geen Boeddhist; het aantal Boeddhisten op Bah en Lombok is trouwens volstrekt onbeduidend De stijl is hoogst eenvoudig en onopgesmukt. Zie over dit stuk Int. Arch. f. Ethn. XI, 1898, p. 244, sub. LXXI, Ein Balinesisch.es Moralgedicht, en B n°. 429. 281. Lombok. Mededeeling betreffende de baai van Segara. (Oostkust). Mededeelingen op zeevaartkundig gebied. N. 0.1. 20 Nov. 1898 no. 14. 282. Bintang Djaoeh. [De Balbian Verster]. Baliërs en Sasaks. Geill. E. H. 1898, no. 18, p. 285—288 en no. 19, p. 291—294. In elk stuk 3 photo's van Dr. Neeb, w.o. in het le stuk jen Padanda Boeddha en een Padanda Ciwa. Het tweede stuk handelt over de Sasaks en hun opstand tegen de Baliërs. 283. Neeb. Dr. H. M. Een militaire excursie, naar Midden-Lombok. Geill. Ibid. no. 33, p. 524—528; no. 34, p. 533-536; no. 37, p. 581-586. De UI. zijn naar photo's van schr. Het le stuk bespreekt de aanleiding tot deze expeditie, n.1. de verdrijving eener rooverbende, en bevat het portret van den op 7/9 '97 gesneuvelden luitenant F. B. Nunnink; het 2e stuk bevat het vervolg en telt 4 afb.; het 3de toont eveneens 4 afb.en geeft mededeelingen over het bivakleven en de verkenningen op het eiland. 281. Schmeltz. Dr. J. D. E. Ausstellung des Lombokschatzes in Amsterdam. Int Arch. f. Ethnogr. XI, 1898, p. 134 -135. Deze voorwerpen wérden in Maart en April 1898 tentoongesteld in het Rijksmuseum ten voordeele van het Ondersteuningsfonds voor achtergeblevenen van in Ned. Indië gevallen militairen. Een deel ervan zal teruggaan naar het Bataviasche museum, de rest over drie Nederlandsche musea worden verdeeld. Opmerkingen over de voorwerpen Zie B. n». 256. 285. Bunderteelt. Fragen, die Bali-Rinder betreffend. Natuurk. Tijdschr. v. N. I. LVI1, 1898, p. 304-305. De secretaris der Kon. Nat. Vereeniging plaatst deze 17 tot hem gerichte vragen, afkomstig van een hoogleeraar te Halle, hopende dat er inlichtingen op zullen komen. Deze ongenoemde hoogleeraar had te Halle proeven genomen met de kruising van bantèng-stieren met zeboe- koeien en baseert zijne vragen blijkbaar op de onderstelling, dat het Balische rund hetzelfde kruisingsproduct is. 136 B. 1898—'99. 286. Blikken wajangpoppen van Lombok. Not. B. G. XXXVI over 1898, p. 76. De directie van het Bat. Gen v. K. en W. verzoekt aan den resident van B. en L. F. H. Liefrinck haar een of meer exx. te bezorgen van de stellen blikken wajangpoppen, bij de Sasaksche bevolking in gebruik. Ibid. p. 152. Een volledig stel van 86 stuks gezonden, met nog eenige inlichtingen. De namen der poppen in Bijl. VIII, p. LX en LXI. 287. Timmers. Pastoor M. Lombok. Bij gelegenheid van een lijkverbranding te Ampenan. Berichten uit Nederl. 0. I. voor de leden van den St. Claverbond. 1898, III, p. 65—70; Katholieke missiën XXIII, 1898—'99, p. 119-124. Een kort verslag over eene lijkverbranding, waarin o.a. wordt beweerd, dat de Baliers het lijkvocht der tijdelijk in huis bewaarde lijken drinken; verder iets over vroegere berichten omtrent weduwenverbranding. 288. Hingman. TV., kolonel. Herinneringen uit mijne militaire loopbaan. Op expeditie naar Bali in 1868. Militaire Gids. XVIII, 1899, p. 1—34 en 65-100. I Vóór het vertrek, II, p. 9. Vertrek, reis en aankomst. III p. 17. Eenige korte onontbeerlijke geschiedkundige herinneringen. IV p. 65. Het doel bereikt. V p. 92. De terugkomst. 289. Royen. Van. Met het 2de bataljon naar Lombok in 1894. Ibid. p. 129-150 en 193—218. De militaire verrichtingen van het 2de bataljon, dat na den'overval naar Lombok werd gezonden, worden uitvoerig verhaald. 290. Kessler. L. W A. Djagaraga, 15 en 16 April 1849. T. N. I. 1899, p. 255-263. .'-v " Naar aanleiding van den 50-jarigen herdenkingsdag der bestorming van Djagaraga stelt deze gepens. majoor Inf. O. I. L. in het hcht dat naast De Brauw aan Van Swieten het slagen dezer bestorming was te danken. Verder spreekt hij over de ontmoeting van Van Swieten met de Balische vorsten, die door 20 000 krijgers omgingd waren. Hij wenscht de herinnering aan de fiere en beleidvolle houding van Van Swieten te bewaren om hem recht te doen wedervaren tegenover de voor ons volk schandelijke verguizing, waaraan die groote veldheer en staatsman in de laatste jaren zijns levens heeft blootgestaan. Naar aanleiding eener beschouwing in het Handelsblad van 14 en 15 April 1889 betoogt hij o.m. dat de 2de expeditie naar Bali in 1848 niet mislukte omdat de macht van den vijand te groot en de onze te klein was, maar 1° omdat het ultimatum gesteld en de marine de vijandelijkheden begonnen was vóór de hoofdmacht ter plaatse was, en 2° ómdat de vijandelijke versterking roekeloos bestormd werd. Hij bewijst een en ander uit een brief van Van Swieten aan wijlen majoor Niclou, op 10/2 '81 geschreven na eene dergelijke mislukte bestorming door Van der Heijden in Atjeh (p. 259). Op p. 260 v.v. over een overdreven verheerlijkend feuilleton over generaal Van dér Heijden in het Handelsblad door L. 137 B. 1899. 291. Boo de la Faille. F. de. Bij de situatie-kaart van het lust¬ verblijf te Narmada (Lombok). Met een plattegrond. [De door schr. gezonden photographiën waren niet scherp genoeg voor het afdrukken]. T. B. G-. XLI, 1899, p. 416-428 Legenda bij idem p. 429-430. Not. B. G. over 1895, dl XXXIII, 1896, p. 50. De directie van het Bat. Gen. v. K. en W. vestigt de aandacht der Regeering op de wenschelijkheid Narmada te onderhouden. Ibid p. 81—85. Nota van den resident van B. en L. over geschiedenis, bouw, bouwmeesters en toezicht, met een Verslag omtrent Narmada van den Eerstaanw. Waterstaatsambtenaar in het gewest. De conclusie is: De gebouwen met omgeving maken op het eerste gezicht een kimstzinnigen indruk; bij nadere technische beschouwing valt alles tegen. Het gaat niet aan dit door de bevolking gehate monument van de vroegere vorstelijke willekeur in heerendienst te doen onderhouden. Genoemde directie stelt nu aan den G. G. voor het complex door een deskundige te doen opnemen, afgrenzen, in kaart brengen en photographeeren. Btrid over 1896, dl XXXTV, p. 56—57. Éene situatie-teekening aangeboden; de G. G. acht echter geene termen aanwezig het geheel op rijkskosten te doen photographeeren. Het Bat. Gen. zal nu den controleur P. de Roo de la Faille te Ampenan uitnoodigen de op deze teekening voorkomende legenda te willen vervangen door eene betere met eene beschrijving voor het Tijdschrift. Ibid over 1898, dl. XXXVI, p. 71. Deze aangeboden. De beschrijver zegt, dat enkele veranderingen zijn aangebracht door den vermoorden controleur R. O. van der Hout, die Narmada uit zijn Verval heeft opgewekt, schooner misschien dan het was. Daarop volgt eene beschrijving van den weg erheen en van het lustverblijf zelf met de omgeving. Op p. 420: de oude vorst deed in kennis van zijne religie niet onder voor de pedanda's, wier gewaad en attributen hij bij zulke ceremoniën (wéda-lezen) wel eens voerde, hoewel hij, een „goesti" zijnde en tot de 3e kaste behoorend, eigenlijk niet hiertoe gerechtigd Was; op p. 424 de sanggah's voor de heilige bergen Goenoeng Agoeng en G. Rindjani en voor Sang Hyang Loeroeng Akasa (de hemel?); op p. 422 een monumentje voor de maan. Op p. 426—428 over het vroegere wel kleurige, maar voor de bevolking noodlottige leven ten tijde der vorsten met hun lijfwacht of Bata-Batoe, den vijfjarigen oorlog tusschen Baliërs en Sasaks en eene vergelijking met het heden. Bespreking in T. A G. 2e S. dl. XVII, 1900 p. 342—343. 292. Brnsse. W. E. Asbeek. Eenige mededeelingen over Lombok. T. A. Gf. 2e S. XVI, 1899, p. 230. Op eene lezing in de 85e Alg. Verg. van het Kon. Ned. Aardr. Gen. op 14 Jan. 1899 met lichtbeelden naar photo's van Dr. Neeb beschrijft spr. o.a. een tocht van Dr. Neeb langs de Noordkust van Lombok, waar in de desa's Tebango en Panasan eene bevolking woont, die in zeden en gewoonten afwij kt van de overige Sasaks (Zie B n°. 308). 293. Kemp. P. H. van dor. Het verblijf van commissaris Van den Broek op Bali van 18 December 1817 tot 24 Juni 1818. B. Ind. Inst. 6* r., 6° dl. (Deel L), 1899, p. 331—390. Hierin wordt het gëheele „Verslag" van Van den Broek verwerkt, dat beknopter is behandeld in B n°. 9 en C n". 86. p. 331—333 Inleiding. 138 Goesti Gedé Karang van Boeleleng zendt eind 1816 een gezantschap naar Batavia om hulp wegens den in zijn land heerschenden hongersnood; door de afschaffing van den slavenhandel was de handel op Bali zoo verflauwd, dat er jaarlijks gebrek heerschte. Commissarissengeneraal laten 30 kojan rijst van Probolinggo naar Boeleleng zenden, vooral omdat Raffles het oog op Bali heeft geslagen. Het gezantschap had ook drie geschenkslavinnen aan den G.G. gezonden, die bij Eüropeesche ingezetenen werden ondergebracht, en aan welke plechtige brieven van emancipatie werden verleend, zoodat zij na 5 jaar vrij zouden zijn. De fiskaal H. A. van den Broek wordt gezonden met den heer Roos als adjunct en een militair geleide van 20 man onder den luit. Lotze. p. 333—342. I Verblijf te Djembrana van 18/12 1817 tot 21/1 1818. Het verhaal van den moord op de Boegineezen te Loloan in 1808, de invoering van het bestuur van Boeleleng in Djembrana en de daarmede in verband staande moorden en Van den Broek's slepende onderhandelingen met den vorst van Boeleleng, die met de Engelschen in verbinding stond. p. 342—344, II Mislukte poging tot eene reis naar Tabanan. De onbeschaafde vorst van Tabanan, opgestookt door de radja's van Karangasem en Badoeng en misleid door valsche geruchten omtrent veroveringsplannen der Hollanders, wil V. d. B. niet ontvangen. p. 344—349. HI Onaangenaamheden met- den vorst van Boeleleng. Deze radja weigert den commissaris alle medewerking om naar Badoeng te reizen en misleidt hem op allerlei wijzen. Incident met de echtgenoote van den overste Van Wikkerman te Banjoewangi, in verband met hare medewerking tot het ontvluchten van drie slavinnen en een slaaf. p. 349—363. IV Afscheid van Djembrana. De radja Goesti Gedé van Boeleleng neemt meer en meer eene béleedigende en bedriegelijke houding aan en weigert zijne vroegere belofte, om een gezantschap naar Batavia te zenden, gestand te doen. Een maand later wordt hij vermoord op last van den schijnvorst van Djembrana. p. 353—360. V Komst dd. 22 Jan. 1818 van Van den BroekteBadong. Op p. 353: „Daar ook op Lombok een Badong lag, noemde men rijk en hoofdplaats ter onderscheiding wel Bali-Badong." Dit rijk, Tabanan, Gianjar en Mengwi vormdeneenecoalitiecontraBoeleleng, Karangasem, Kloengkoeng en Lombok; te Badoeng wilde men Van den Broek overhalen tot een oorlog tegen Lombok; er heerschten daar veel gebrek en hongersnood dóór het verval van den handel, voornamelijk in slaven. Aanvankelijk werd de commissaris er goed ontvangen'en stemde men toe in de vestiging van een étabhssement, doch al spoedig bleken de Badoengsche vorsten even dubbelhartig en hebzuchtig als de overige vorsten op Bali en van het door hem ontworpen contract kon niets komen. p. 356 De commissaris adviseert 31/1 '18 naar Batavia „dat het Gouvernement nimmer eenig voordeel van dit eiland zou kunnen trekken, tenzij hetzelve door de wapenen tot submissie wordt gebracht.'' p 360—364. VI Bezoek van Van den Broek op 7—9 Febr. aan Gianjar, Na een beleedigend antwoord van Déwa Manggis op de aankondiging van zijn bezoek te hebben ontvangen, dat later als een misverstand werd gequahficeerd, doet V. d. Br. een dreigenden toon hooren en wordt daarna behoorlijk te Gianjar ontvangen. Ook in Gianjar heerschten hongersnooden, ondanks de rijke rijstvelden, mede door de verwoestingen, door ratten teweeggebracht. V. d. Br. telde langs zijn weg 34 lijken van personen, die van honger waren omgekomen. p 364—369. VII Bezoek aan Mengoei op 16 Febr. 1818. De commissaris werd door de vorsten van Gianjar en Mengoei voortdurend in 139 B. 1899. het ootje genomen en hoogst onbeleefd behandeld. Te Mengwi werd hij zelfs zóó door de bevolking beleedigd en gemolesteerd, dat hij met zijn pistolen moest dreigen, terwijl de vorsten alles schaterlachend aanzagen. p. 369—379. VTXI Terugreis naar Banjoewangi op den 24en Juni 1818. De commissaris moet afzien van het bezoeken van Tabanan, Kloengkoeng en Karangasem en wacht te Badoeng zijne terugroeping af. De adjunct Boos vertrekt in Februari naar Batavia met een gezantschap van Badoeng, Mengwi en Gianjar, dat echter geenerlei opdracht tot het toestaan van de stichting van een établissement meekrijgt. Van den Broek lijdt te Badoeng groote ellende; zijn gevolg lijdt zeer onder ziekten en voedselgebrek; de radja's eigenen zich zelfs de voor den commissaris van Batavia gezonden levensmiddelen toe, sarren dezen en brengen zijne veiligheid in groot gevaar. De chirurgijn Smith wordt van Soerabaja naar Badoeng gezonden en sterft later ook tengevolge der geleden ellende. Inmiddels ontbrandt een oorlog tusschen Mengwi, Karangasem, Lombok en Kloengkoeng eenerzijds tegen Boeleleng Gianjar, Tabanan en Badoeng anderzijds. Van den Broek toont een oogenbhk neiging zich bij de laatsten te voegen; hij krijgt het bewijs in handen, dat Raffles vanuit Benkoelen een Madoereeschen zendeling had afgevaardigd om tegen het Nederlandsche gezag te intrigueeren. Hij heeft eenigen grond om te vermoeden, dat de Badoengsche vorsten hem door een hst willen doen afmaken en bereikt op 25 Juni Banjoewangi. p. 379—380. IX Het Balineesche gezantschap te Batavip. Dit had geenerlei behoorlijke opdracht en werkte niets uit. p. 380—385. X 's Regeerings oordeel over Van den Broek's beleid. Dit is niet gunstig. Hij had, bij de bestaande gezindheid der vorsten, aan Badoeng geen hulp door eene expeditie naar Lombok mogen doen verwachten, en dat zonder eenige contra-prestatie. Ook had hij alle vorsten moeten bezoeken. Een tractaat wordt hem gezonden, dat Badoeng, Gianjar en Mengwi moeten teekenen en hij zal de andere vorsten, ook die van Lombok, alsnog moeten bezoeken. Zijn eigenmachtige terugkeer naar Banjoewangi wegens ziekte (waarvan hij in zijn verdere leven nog de gevolgen had te dragen) werd later goedgekeurd en hij benoemd tot resident van Krawang. p. 386. Bijl. 1. Ontwerp-contract van den vorst van Badong; p. 387. Bijl. 2. Van den Broek's smeekbede om hulp aan den vorst van Badong; p. 388 Bijl. 3. Het door Commissarissen-generaal ontworpen contract voor Badoeng, Gianjar en Mengwi. 294. Heidenscke offerfeesten op Lombok. I. Gr. 1899, I p. 347-353 en 699—707. Samenvatting van de persstemmen over het regeermgs-subsidietje voor die feesten. De redactie vestigt de aandacht op de nietigheid dezer zaak, die tot eene groote „Lomboksche quaestie" is opgeblazen. Haar eerste stuk eindigt: „Als een staal, hoe in Nederland Indische quaestiën behandeld worden, is deze polemiek zeer leerzaam. In 1898 had Dr. Kuijper er op gewezen, dat het gerezen bezwaar (n.1. dat eene Christelijke Begeering een Heidensch feest subsidieert, ter vervulling van een phcht, overgenomen van een vroegeren vorst bij de aanvaarding van diens pohtieke nalatenschap) niet zou bestaan, als de Reg. subsidie aanvroeg voor een volksfeest en niet voor een offerfeest. In de Standaard, de Nederlander en de N. Rott. Ct. waren kolommen vol geschreven over deze zaak. In het tweede stuk moet de redactie weer wijzen op de artt. over deze 140 B. 1900. naar het schijnt in Nederland gewichtigste van alle koloniale zaken. De Standaard van 19, 21 en 24 April '99 wijdt er weer 3 hoofdartt. aan onder den titel „Een netelig vraagstuk" en de N. Rott. Ct. van 4 Mei d.a.v. beantwoordt die met 2 artt. onder het hoofd „Een verantwoording." 295. Koperen plaatjes van Lombok. Not. B. G-. over 1899, Dl. XXXVII, 1900, p. 9—11. De heer Engelenberg heeft 9 stuks koperen plaatjes met nieuw Bahsch-Javaansch schrift gevonden in de désa Djenggi op Lombok. Dr. Brandes heeft deze ontcijferd en levert de vertaling. „Blijkbaar is de bedoeling van de legende om aan te toonen, dat ook de koning der Sasaks er een is»van Gods genade, en mogelijk is het wel eene oude traditie, die zij levert; in ieder geval-worden de onderdeelen ervan ook elders aangetroffen." 296. Lombok-expeditie. Statistisch overzicht van de zieken, ge¬ wonden en overledenen tijdens en tengevolge van de glKfc expeditie op Lombok (1894-^'95) met de daarbij behoorende toelichtingen. G-eneesk. Tijdschr. v. Ned. Indië, XL, 1900, p. 657—765. Samengesteld uit de verslagen van den Geneeskundigen dienst. p. 658—684. Dertien staten van militairen naar de landaarden en van dwangarbeiders aangaande gesneuvelden (incl. vermisten), zieken, gewonden, aard der schotwonden, getroffen lichaamsdeel; p. 685—715 Toelichtingen bij deze staten. 297. Liefrinck. F. A., Een staatsstuk van den vorst van Lombok. T. B. Gr XLII, 1900, p 19—39. Op p. 19—26 wordt de aard en de bedoeling medegedeeld van dit stuk, gevonden in de collectie hss, tijdens de Lombok-expeditie door Dr. J. J. Brandes in de poeri aangetroffen en door de Regeering in de verzameling van het Bat. Gen. v. K. en W. gedeponeerd. Het is een „radjamüdra" (een rescript van den vorst, gericht tot zijn bloedverwanten en de aanzienlijke bestuurders) gericht tot's vorsten neven, die Karangasem bestuurden en handelt over het tegengaan van den opiumsmokkelhandel vandaar naar Java, alsmede over andere punten van regeeringsbeleid, waarover moeilijkheden met het Gouvernement konden ontstaan. De inleiding bevat nog bijzonderheden over den opsteller Ida Bagus Gdé. Op p. 26—39 de Balische tekst in Latijnsch karakter met vertaling daarnaast. Zie B n°. 298 en de bundels van deze edicten A n°. 67 en 69. 298. Idem. Slavernij op Lombok. Ibid. p. 508—538. Tn de inleiding p. 508—619 verschillende feiten over de positie der hoorigen (sepangan) en slaven (pandjak, djanma adoladolan) op Lombok. Op p. 510—513 wordt incidenteel de executie verhaald van Anak Agoeng Madé Djlantik, een zoon van den laatsten ouden vorst, gekrist op last zijns vaders wegens verboden omgang met zijn nichtje in de dagen der Lombok-expeditie, toen o.m. de uitlevering van dezen Madé Djlantik werd geëischt. Op p. 519—538 vijf verordeningen van den Lombokschen vorst in Balischen tekst met Lat. kar. en Nederlandsche vertaling, gedeeltelijk op aandrang der Nederlandsche regeering uitgevaardigd, en 141 B. 1900. strekking hebbende om den slaveninvoer te verbieden, den slavenhandel te beperken en het scheepvaartverkeer in de havens te regelen. Zie Bn°. 297 en de bundels van deze edicten A n°. 67 en 69. Bespreking in T. A. G. 2e S. XVIII, 1901, I p. 197. 299. Schwartz. H. J. E. F., Aanteekeningen omtrent het landschap Gfianjar. T. B. B. XIX, 1900, p. 166—189. Dit officieele reisverslag van den controleur voor de politieke aangelegenheden Schwartz, gedateerd 31 Mei 1900, is gepubliceerd na verkregen machtiging der Regeering. Bespreking in T.A.G.XVHI,1901.p. 95. p. 166 Grenzen. Een 11-tal desa's van de districten Siangan en Bebitra zijn op 8/1 1900 door Bangli veroverd; óp 29/1 1900 hebben de tot het voormalige rijk Mengwi behoorende desa^s zich van het district Oeboed afgescheiden; t.o. p. 166 een geslachtslijst van de vorstenfamihe van Gianjar; in 1839 ging de vorstenzetel van Béng over naar Gianjar; na hunne inhuldiging (mabiséka) veranderen de vorsten hun naam in Déwa Manggis; ook de poenggawa's van Abean-basé, Bebitra en Siangan (déwa's) krijgen na hun mabiséka andere namen. p. 168 Volgens opgave der hoofden zouden 4000 bahoe sawah jaren achtereen 1 onbeplant zijn gebleven, omdat de vijanden den watertoevoer verhinderden, p. 169 Schatting der bevolking 90 000 zielen. Inrichting van het bestuur en administratieve indeeling. Deze, benevens de rechtspraak, blijkens slechts in onderdeelen te verschillen van de door Liefrinck (B n°. 162, 170, 172) voor Boeleleng beschrevene. De mantja's zijn eenigszins als onderdistrictshoofden aan te merken. In Tabanan en Badoeng voeren de poenggawa's bestuur over een zeker aantal, soms ver verspreid wonende personen, die hen als hun patroons en de behartigers hunner belangen beschouwen; in Gianjar is de poenggawa hoofd van een territoriaal begrensd district, met ééne uitzondering (Pliatan heeft 60 onderhoorigen in Soekawati). p. 170 In de desa's perbekel's, door. de bevolking gf-kozen; de districtshoofden oefenen echtjr invloed uit op de keuze; de sekaha-dosa, en p. 171 de sekahasoebak als in Boeleleng; aan het hoofd der laatste een pekasèh, geholpen door de kasinoman; p. 172 boven de pekasèh de pengloerah over meerdere soebak's; ter hoofdplaats van elk district de sedahan; die in Gianjar heeft eene hoogere positie, p. 173 Rechtspraak. Te Gianjar één padanda-kerta als wetboeken-verklaarder, en 5 djaksa's, (gelijk aan de kantja's elders); de soerat sengker pawüjara, *. kanda en s. papegatam. De vorst (thans stedehouder) had alleen het recht gratie van de doodstraf te verkenen; doch heeft zich de bevoegdheid aangematigd de opgelegde straffen naar willekeur te wijzigen, p. 174 Verdeeling der boeten onder den Btedehouder, rechter, djaksa's, den pembekel van de winnende partij, de winnende partij zelve en den djedjeneng (de persoon belast met het oproepen der partijen). Gebruikte wetboeken: Agama, Déwagama, Adigama, Poerwadigama, Siwasasana. [Hierbij werd schr. nog genoemd de Oetara manawa, welke echter identiek zal zijn met de Koetaramanawa = Agama]. In de districten buiten Gianjar heeft de djaksa onder de directe bevelen van den poenggawa de functiëh en competentie van kerta en djaksa ter hoofdplaats; p. 175 de poenggawa's hebben zich zelfs het fiat executie en de gratie van doodstraffen aangematigd, wat voor de andere rijkjes hooge uitzondering is. Niet de padanda, maar de djaksa's moeten zonder uitzondering omkoopbaar en partijdig zijn. Inkomsten. De aoewinih moet oorspronkelijk gelijk zijn geweest aan de gebruikte hoeveelheid zaad- 142 B. 1900—'01. padi; p, 176 thans bedraagt zij het dubbele daarvan = 4 % der brutoopbrengst. De productie-eenheid is hier de tenah-winih, verklaard als de uitgestrektheid sawah, waarvoor een tenah (bos die stijf aangebonden om den hals van de bos 62 c.M. meet) zaadpadi noodig is. Betaling in padi, beras of geld. Vrijstellingen van belasting zijn hier nog al talrijk, o.a de pergina's (gamelan-bespelers van Stedehouder en poenggawa's), sanggang's (timmerlieden) en pandè's (smeden) elk voor 1 tenah winih. p. 177 de opbrengst der bandar-opbrengsten te Lebih voor den Stedehouder; van die te Ketèwèl voor dezen en den poenggawa van Oeboed samen; p. 178 Andere inkomsten der bestuurders: de domeinsawah's, waarvan de poenggawa's zich mede een groot deel hebben toegeëigend; boeten; de nalatenschap van hen, die zonder mannelijke nakomelingen overlijden (tjampoet); de laatste komen alleen in het district Gianjar aan den stedehouder, elders aan de poenggawa's Ambtsvelden van mantja's en perbekel's. p. 173. Persoonlijke diensten. De ajahan kadalem rusten op hen, die sawah's Ijpetjaton) van den landsheer voor hun onderhoud krijgen; elke pengajah krijgt een tenah winih in erfelijk individueel bezit. p. 180 Als naast de gemeentediensten geld noodig is voor gemeente-belangen wordt daarin gewoonhjk voorzien door het houden van hanengevechten; p. 181 vrijstellingen van desa-diensten; in vele desa's ook van de leden der triwangsa; in zeer vele soebak's is zulks ook ten opzichte der soebakdiensten het geval. p. 183—189 Administratieve indeeling van Gianjar. 300. Timmers. Pastoor, Reisverhaal van —. Lombok. Berichten uit Nederl. O. I. voor de leden van den St. Claverbond, 1900, III, p. 62—68. Algemeene, weinig beduidende bijzonderheden over Sasaks en Baliërs. 301. Schwartz. H. J. £. F., Dagverhaal van eene reis van den resident van Bali en Lombok [F. A. Liefrinck], vergezeld van den controleur voor de politieke aangelegenheden [Schwartz] en de poenggawa's Ida Njoman Bandjar en Goesti Njoman Raka naar Karangasem en Kloengkoeng van 11 t/m 26 April 1898. Met een kaartje. T. B. G., XLI1I, 1901, p. 108—123. De vier reisverslagen van controleur Schwartz (B n°. 301—304) werden afgestaan aan het T. B. G. en ih deel XLIII opgenomen. Ze zijn in dagboekvorm; de mededeelingen betreffen hoofdzakelijk de natuurlijke gesteldheid van het land en de volkshuishouding. Van de gepasseerde desa's wordt het zielental opgegeven. p. 111 Als kraters van den Batoer-vulkaan worden genoemd de Poeri Kawan en Poeri Kanginan; p. 114 Beschrijving van de tempels van Besakih; één van elk Balisch rijkje, uitgez. Tabanan en later ook Boeleleng; decholera, die in 1897 te Boeleleng heerschte, werd toegeschrevenaan den toorn dergoden, omdat de méroe van dat landschap, voor 15 jaar afgebrand,niet was herbouwd; men zou nu met den wederopbouw beginnen. Toen in Karangasem de cholera begon te heerschen werd deze bezworen, doordat de stedehouder Goesti Gedé Djilantik in persoon in den tempel offer- en verzoeningsfeesten hield. Volgens verkregen inlichtingen waren de 5 andere tempels van de Sad Kahjangan: poera Lempoejoeng op den W.-top van het Serajagebergte, p. Batoe Kaoeh 148 B. 1901. op de piek van Tabanan, p. Sekenèn in Badoeng, p. Oeloe Watoo op Tafelhoek en p. Ai dakasa op een berg in Karangasem bij de grens van Kloengkoeng. p. 116 De bevolking van Karangasem geschat op 145000 zielen (7250 rijksheerendienstplichtigen). p. 117 Inkomsten van den stedehouder uit: domeingronden, de nalatenschap van hen, die zonder mannelijke nakomelingen overlijden; boettn en opiumverkoop, die door tusschenkomst van Chineezen plaats heeft en 1800 pekoe (plni. ƒ 2500) per maand oplevert. Geen belastingen, wel heerendiensten. Gemeentediensten voor eiken gehuwden man; rijksheerendiensten voor hen, die bovendien bouwgrond bezitten. De soewinih komt geheel ten voordeele van de(n) aanlegger(s) van den dam en de hoofdleiding voor de irrigatie en bedraagt een tjekel per depoek, d. i. evenveel als de zaadpadi voor de beplanting van het veld. p. 120 De désa's Sindoe en Pidada zijn hoofdzakelijk door Brahmanen bewoond, p. 122 Kloengkoeng telt plm. 25000 zielen; de soewinih en de in- en uitvoerrechten (plm. 3 % van de waarde) komen bier aan den Déwa Agoeng. 302. Idem. Rapport van de reis van den controleur Schwartz naar Bangli. Ibid. p. 124—131. Met een kaartje. Deze reis duurde van 5—9 April 1899; de terugreis had plaats langs een anderen weg door een weinig bezocht gedeelte van Bangli. De heer C. M. Pleyte vergezelde den controleur en verhaalde iets van deze reis in de 89e Alg. Verg. van het Kon. Ned. Aardr! Gen. op 23/12 1899 (zie T. A. G. 2e S., Dl. 17, 1900, p. 166). Zie verder B n°. 305. De tempel Tegeh Koeripan bij Soekawana „waarin zich fraaie steenen beelden bevinden, zooals ik er op Bah uit een oogpunt van kunst zelden beter gezien heb", was sedert maanden voor een ieder gesloten. Na het bezoek aan dien tempel, onder B n°. 301 vermeld, was in» Soekawana en Kotadalem eene hevige buikziekte uitgebroken, die volgens eene openbaring van de godheid alleen wijken zal door verbod van tempelbezoek en door offer- en verzoeningsfeesten, p. 128 Ben padanda te Bangli was wegens tooverij, „njiwa nèsti" verbaanen naar Noesa Penida; de godheid van Apoean had den jongsten broer van den radja, die in de poera aldaar in afzondering leefde (nangoen seraja) om genezing te zoeken voor zijne ongeneeslijke ziekte, geopenbaard, dat de padanda door de zwarte kunst de ziekte veroorzaakt had. p. 129 Op tegalan's geregelde aanplantingen van ,,kendal"-boomen en elders in 't gebergte van ,,dadap"boomen om den grond door do bladeren dezer snelgroeiende boomen te bemesten. 303. Idem. Dagverhaal van eene reis van den resident van Bali en Lombok, vergezeld van den controleur voor de politieke aanrakingen en de poenggawa's Ida Bagoes Gfèlgèl en Groesti Ktoet Djlantik naar Tabanan en Badoeng, van 17 Juli t/m 5 Augustus 1899. Met een kaartje en een geslachtslijst van de vorstehfamilie van Tabanan. Ibid. p. 132—158. Bespreking van de rapporten B n°. 301—303 door J. H. van Hasselt in T. A. G. 2e S. XVIII, 1901, p. 713. Zie ook ib. p. 851 en Verbetering p. 876. p. 133. In het gebergte van Tabanan, richting Boeboenan, heerschten 144 B. 1901. zeer veel malaria en buikziekten; ter afwering van de ziekten waren voor de woonerven bamboestaken geplaatst, met allerlei figuren van klapperbladeren en tooverformules behangen; ook werd er veel geofferd. Het aanbod van kinine werd afgeslagen, omdat bij de geneesmiddelen en mantra's van de balijans en de opvolging van de openbaringen der goden, door de pemangkoe's ter kennis van het volk gebracht, reeds veel baat gevonden was. p. 135 Onder de boschproducten veel waardevolle houtsoorten, w. o. welriekende, speciaal voor tempels gebezigd. Alle boschproducten worden beschouwd aan de desavereeniging toe te behooren, die het beschikkingsrecht over de bosschen heeft, doch ieder ingezetene der désa is volkomen vrij ze zonder voorafgaande vergunning en zonder eenige retributie te verzamelen. Dergelijke bepalingen voor de jacht. p. 137 Over den toenmaligen hoofdvorst van Tabanan, Goesti Ngoerah Agoeng, ruim 80 jaar oud, nog vol werklust, een man met helderen bhk en een goed vorst. In 1844 aan het bestuur gekomen sloot hij in 1849 het toen nog vigeerende contract, p. 138 Zijne familie. Tocht naar Poeloekan (grens Djembrana) ter beslechtingreener grenskwestie. Te Krambitan, West van de hoofdplaats, zou Arya Damar, die van Bra Widjeja van Madjapahit Tabanan voor zijn deel ontving, zijn zetel hebben gehad. Het regeerende vorstenhuis beweert in rechte hjn van hem af te stammen, p. 141 Over het berg- en rivierstelsel van Tabanan. De piek van Tabanan heet eigenlijk Kergan en wordt ook wel Batoe Kaoeh genoemd naar eene der daarop voorkomende Sad Kahjangan. p. 142 Verhouding tot de andere rijkjes. Bestuur; het stelsel der poenggawa's of patroons over een aantal verspreid wonende familie's; die poenggawa's hebben zekere rechtsmacht, p. 143 De désa-vereeniging berust op territorialen grondslag en heeft met de klian's en pembekels van de poenggawa's niets uitstaande. In gevallen van geschil wordt het désagebied gerekend te behooren tot het ressort van den poenggawa, die er het grootst aantal onderhoorigen heeft. Het recht van metilas. Het sawahbestuur is weer onafhankelijk van bovengenoemde organen; de sedahan temboekoe uit Boeleleng en Djembrana ontbreken hier. p. 144 De djaksa of rechter, met den kantja of pleitbezorger naast zich, onderzoekt en berecht de zaken, die niet kunnen worden afgedaan door de poenggawa's, doch zijne uitspraken worden niet ten uitvoer gelegd dan na goedkeuring en bekrachtiging door den vorst, zoo noodig na raadpleging van de padanda's. Inkomsten van den vorst: domeingronden, padjeg of sawahbelasting (plm. 10 % van de bruto-opbrengst), met zeer veel vrijstellingen, tolrechten, koffiepacht, aandeel in de boeten en tjampoet (nalatenschap van zonder mannelijke nakomelingen overledenen). De aanzienlijken trekken inkomsten uit ambtsvelden, eigen sawahs en koffietuinen en soms uit eigen tollen en veepassen. p. 146 Heeren- en désadiensten. De bevolking geschat op 50000 zielen, p. 149 Koeta in Badoeng en de handel aldaar zijn zeer in verval. De bestuurders van Badoeng hadden het heffen van rechten een maand te voren in eigen beheer genomen volgens een algemeen tarief, p. 11 De poera Oeloen Soewi in Djimbaran, vroeger een heiligdom van Mengwi. Bezoek aan Dèn Pasar; plattegrond van de poeri Agoeng Dèn Pasar met beschrijving, p. 155 Verhouding tot andere rijken. Noodlottige invloed op de bevolking van den strijd met Gianjar. p. 156 Bestuur en inkomsten als in Tabanan; de padjeg heet hier tigasanan tjarik; daarnaast de soewinih in geld en heffingen voor de klian's soebak en de pangliman's (idian). 304. Idem. Rapport van eene reis van den controleur voor de politieke aangelegenheden, vergezeld door den poeng- 146 10 B. 1901. gawa van Soekasada Goesti Njoman Raka van 27 Januari t/m 7 Februari 1900. Extract. Ibid. p. 5B4- 560. Beschrijving van de poeri van Goesti Gdé Djlantik te Karangasem met plattegrond, p. 555. De poenggawa-schappen van dat landschap zijn door den Boekit Penjoe in tweeën gesplitst; die van het westelijke deel houden hun sangkepan's te Selat onder presidium van den poenggawa aldaar; die van het Oostelijk deel te Karangasem onder Goesti Gdé Klodan. Beide zijn o. a. bevoegd tot het opleggen van doodstraffen, die bekrachtiging behoeven van den stedehouder, zoo noodig na raadpleging van de padanda's. p. 556 De bandarijen en tarieven. Economische toestand, p. 558 De désa Tenganan wordt geheel en Timbra grootendeels door Bali-Aga bewoond, die van padanda's en hun toja tirta niet willen weten en hun dooden niet verbranden, p. 559 De bewoners van de désa Boedakling zijn voor een deel aanhangers van het Boeddhisme en worden beschouwd als tot de hoogste kaste te behooren, terwijl hunne priesters veelal eenvoudig Brahmana Bodha heeten. 305. Pleyte. C. M., Herinneringen uit Oost-Indië. Bali. T. A. G. 2« S. Dl. XVIII, 1901, p. 34—66; 233—259; 584—627; 909-931. Met pl. De heer Pleijte bezocht eerst Sumatra's Westkust, daarna-Java en vervolgens Bah. Hij reisde daar voor de commissie, die ten doel had bijdragen uit onze koloniën te verzamelen voor de wereldtentoonstelling te Parijs en bezocht Java en Bah om copieën bijeen te brengen van eenige der best bewaarde overblijfselen van Hindoe-Javaansche bouw- en beeldhouwkunst en deze toe te lichten door voortbrengselen der HindoeBalische. Op Bah was de controleur Schwartz zijn geleider. Ruim 30 godenbeelden namen als gevolg dezer reiB een plaats in onder de inzendingen der Koloniale afdeelingen op genoemde tentoonstelling. p. 34. IV. Doel der reis. p. 38. V. Singaradja en omgeving, p. 41—44 eene algemeene schets van de inrichting der Balische tempels; p. 45 de palalingga of raboet sedana in de houten kast, onderdeel der méroe; betrekkelijk weinig beelden van goden in de tempels, p. 46—49 het oogstfeest te Moemboel; de poera dalem, de Doerga-dienst, o. a. om het 'ndèsti, de zwarte kunst, te leeren. p. 50—66. VI. Naar Tèdjakoela. De poera bidji bij Sangsit; opmerking dat zelfs de meer ontwikkelden zeer weinig afweten van de beteekenis der tempelornamenten, p. 55 de sanggah met de pasimpangan's, de sanggah kemoelan, bij de stichting van een gezin op te richten; p. 59 de tunnel van Boengkoelan; p. 61 het Siwabeeld in het tempeltje van Boekti, het type van de Siwa-beelden uit den bloeitijd van het Hindoeïsme op Java. p. 63—66 Sangyang-dans te Tèdjakoela. p. 233—240. VII. De Tetadjèn soebak te Moemboel. Een hanengevecht; p. 236 de ampilan daarbij, een met rijst, sirihbladeren en 250 kèpèng's gevulde sirihdoos, omwoeld met ongesponnen garen en met een klos garen met pluimpjes versierd, „als vertegenwoordiger van den god en ten bewijs, dat hem behoorlijk zijn aandeel vóór den aanvang van het spel is gegeven." p. 239 marteling van een verhezenden haan door diens eigenaar. p. 240—247. VIII. Pengajaman en Gitgit. Schr. bezocht de Mohammedaansche désa Pengajaman en bevond die slordig en vuil; de vrouwen dragen hier alle een baadje en de ongehuwde meisjes vertoonen niet de links afhangende haarlok (loengga soewahan). 146 B. 1901. p. 247—259. IX. Een lijkverbranding te Soekasada. Eerst eene beschrijving van het noehoen pada; p. 252 v. v- de verbranding; goede beschrijvingen. p. 584—606. X. Naar Bangli. Deze reis is beschreven onder B n°. 302. Op p. 596 korte beschrijving van een gewonen Baliscben tempel, 'ïlisa tot Chineesche tempel ingericht, te midden van het complex tempels te Batoer p. 607—627. XI. De kota Bangli; t. o. p. 612 een schetskaart: Grondplan van het centrum van Kota Bangli. p. 617 De radja had vier dagen te voren een Chinees, die in de poeri had ingebroken, ondanks het verbod van verminkende straffen, handen en voeten doen afhakken en hem zoo op de sema in de zon laten liggen, totdat een medelijdend voorbijganger hem had gedood door hem het hoofd te kloven. De radja en zijne omgeving waren zeer onbeschaafd, p. 623 Eene lègong-voorstelhng. p. 909—917. XTII (lees: XII). Terugtocht tot Kintamani. p. 918—923.. XIV (1. XIII). Van Kintamani naar Singaradja. p. 924—931. XV. (1. XIV). De verjaardag van den tempel te Soekasada. Deze odalan werd hoofdzakelijk gevierd door vrouwelijke shamanen die zich in schijn den goden offerden. 306. Eerde. J. C. van, Rapport over de regeling der agrarische toestanden in West-Lombok. I. Gr. 1901, I p. 319—336. Met een inleidend woord van de redactie. Dit zeer belangrijke verslag, gedateerd 27 Maart 1900, is eerst als afzonderhjk bijvoegsel verschenen in de Javasche Courant van 11 Dec. 1900, n°. 99, daarna als bijlage N. in het Koloniaal Verslag van 1901 en in Adatrechtbundel I p. 146—188. Uittreksels in T. N. I. 1901, p. 579 v. v. en T. B. B. 1901 p. 160—188. Vergelijk de lezing in het Indisch Genootschap B n°. 326. Het rapport geeft een overzicht van het werk van de in October 1897 ingestelde Commissie van voorlichting bij de regeling der agrarische toestanden op Lombok, bestaande uit 2 Baliërs en 2 Sasaks, werkend onder leiding van den schrijver, controleur voor agrarische aangelegenheden. De moeilijkheden omtrent de agrarische toestanden op WestLombok in het algemeen en de bestaande geschillen over grondbezit tusschen Baliërs en Sasaks, gerezen na den val van het Lomboksche vorstenhuis en de invoering van direct bestuur, zijn door het werk dezer commissie bevredigend opgelost, de braakliggende sawahs werden weer herbouwd en eene goede verstandhouding tusschen beide rassen in het leven geroepen. Baliërs, die grond noodig hadden en wenschten, kregen die tusschen de rivieren Babak en Pandan, Sasaks in dat geval verkeerend, ten Oosten van de Pandan. Zie nog B n°. 327. 307. Idem. De hagedis in het volksgeloof der Hindu-BaKërs. T. B. B. XX, 1901. p. 203 -207. Bespreking in T. A. G. 2e S. XVTH, 1901, 2, p. 852. . De gewone huishagedis of tjetjak (Bal. tjektjek) wordt door de Baliërs beschouwd als eene incarnatie van Saraswati, de gemalin van Brahma, zooals reeds door V. d. Tuuk is aangetoond in B n°. 139 en 143. Wilken bespreekt in B. Ind. Inst. 5e Volgr. VI, De hagedis in het volksgeloof der Malayo-Polynesiërs, het jaarlijksche offerfeest op Sanectjara van de woekoe Sinto, ter eere'van Saraswati als godin van wijsheid en kennis, poëzie en redekunst, waarbij deze godin met de 147 B. 1901—'02. hagedis wordt vereenzelvigd. Bij de offeranden behoort eene uit rijstmeel vervaardigde afbeelding van de hagedis met nest en eieren. Schr. betoogt verder dat de hagedis als kenster van het verborgene en de toekomst, bij de overneming van de vereering van Saraswati van de Hindoe's, tot symbool van deze godin is gemaakt. Hij wijst er echter op, dat Saraswati ook de godin is van de rivieren en het rivierwater, zoowel bij de Hindoe's als bij de Baliërs op Lombok en bespreekt de vereering aldaar van Saraswati en de hagedis ook in deze functie. Moge dus de hagedisvereering al van Maleisch-Polynesischen oorsprong zijn, dan komt deze bij de Baliërs onder sterken invloed van Indische begrippen voor. 308. Idem. Aanteekeningen over de Bodha's van Lombok. T. B. G. XLIII, 1901, p. 290-310. Bespreking door H. J. Nieboer in T. A. G. 2e S. XVIII, 2, p. 715. De Bodha's wonen in het stroomgebied van de Kokoe Menggale (dorp Tebango), van de Kokoe Sokong (dorp Panasan LaoeQ) en van de Kokoe Segare (dorp Panasan Daje); bovendien enkele ter hoofdplaats Tandjoeng. Specificatie hunner nederzettingen onder 3 khang's; totaal 384 gezinnen of 1594 zielen. Deze Bodha's hebben niets te maken met de van het Balische Boedha kling naar Tjakranegara overgekomen Boeddhisten; ze zijn ouderwetsche Sasaks.1) Hun heidendom verschilt wemig met dat der om hen heen wonende z. g. n. Sasak Islam. p. 294 De in hun nederzettingen op den voorgrond tredende personen zijn, behalve de khang's, de pemangkoe's, de toao lohac of oudsten en de balian's. De algemeene offerplaatsen en de godenverblijfplaatsen; p. 295 hun 5 hoofdgoden en de mindere goden; p. 296 de twee jaarlijksche offerfeesten menoenas en memoelic. p. 298 Lijkbezorging; in het graf wordt wat geld meegegeven; men stelt zich voor, dat de zielen der afgestorvenen zich op den Rindjani bevinden; p. 300 het huwelijk (heeft veel overeenkomst met het Bahsche). p. 305 Plechtigheden bij de geboorte, het afsnijden der navelstreng, de wijding, de eerste haarsnijding en aanraking met de aarde en tandenvijling. (De verschillende gebedsformulieren (tambong's) worden medegedeeld), p. 309 Eenige verschillen in de godsdienstgebruiken der Bodha's van Tebango en die van Panasan. De Bodha's hebben meer punten van aanraking met de Baliërs dan met hun Mohammedaansche stamgenooten. p. 310De bewoners van dedésa Tahoen aan de Z. W. kust van Lombok staan ook als Bodha's bekend, doch zijn vrij zeker Bali-Aga, van Bali of van Noesa Penida afkomstig. Nog enkele désa's in het Zuiden van West-Lombok golden vroeger als Bodha-nederzettingen, doch worden thans tot de Bahsche gemeenschap gerekend. In de aan Lombok's Zuidkust gelegen gehuchtjes Blongas, Pengantap, Gandjar en Kendaoen leven nog 46 Bodha-gezmnen, Sasaks, op wie de Islam nog geen vat heeft gehad. Zie nog B n°. 326. 309. Idem. De Kalanglegende op Lombok. T. B. G. XLV, 1902, p. 30-58. Deze legende komt bij verschillende Indische volken voor. Aan de Lomboksche Baliërs doet zij eene verklaring aan de hand van vele bijzonderheden, die zij in de gebruiken der hen omringende Mohammedanen opmerken. Op p. 31—36 de tekst in het Bahsch met Lat. kar.; 1) Vgl. De Boo de la Faille iu C no 158, no. 18. 148 B. 1902. p. 36—40 Ned. vertaling, p. 40 v.v. De afstamming van hond en zwijn en de bloedschande werdookopIiOmbokeerstaanonbeschaafdeoverwalsche vreemdelingen toegeschreven; sedert deze vreemdelingen en ook de Sasaks Mohammedanen geworden zijn schamen de Sasaks zich er voor en passen de Baliërs haar op Mohammedanen toe. Dat de laatsten zich van het eten van zwijnen- en hondenyleeseh onthouden is volgens de Baliërs een vorm van voorouderveroering; de vorm van het handvat der Boegineesche kris, de besnijdenis der beide seksen moeten volgens hen uit de legende worden verklaard, p. 43 Een variant is de Kebo Mundar, die de bekeering van de menschen van Java en Sumbawa tot den Islam verklaart. (Vgl. B n°. 131 o. a.). p. 46—57. Nog een variant van de Kebo Mundar in het Hollandsch weergegeven, p. 57—58 Conclusie's. De legende is Indonesisch en duidt op van overzee komende barbaren; op Lombok heeft men er een draai aan gegeven om baar voor Mohammedanen aannemelijk te maken 310. Idem. De vertelling van I Bungkeling op Lombok. Ibid. p. 168-192. Het Lomboksche TJilespiegel-verhaal, waarin de held de slimme disputant is, die geleerde priesters en knappe rechtsgeleerden er in laat loopen, die brutaal de hebzucht en de waanwijsheid der priesters hekelt, d e z'ch niet ontziet te spotten met hoovaardige heden van kaste of invloedrijke zienerossen. p. 170—188 Holl. vertaling. Van deze lezing in Djinada-metrum is de auteur niet bekend. Er bestaat ook eene Sinom-bewerking van het verhaal, toegeschreven aan Ida Wajan Dangin van Sidemen, plm. 1850 te Karangasem wegens hoogverraad gedood. Hierin wordt ook eene oorlogespisode verhaald tusschen een Bahsch en een Mohammedaansch vorst. Hierin disputeert Bungkeling met een verwaand Mohamm. geestelijke. Op p. 181 een noot over persangiang's en wargi's en hun titels. 311. Idem. Gebruiken bij den rijstbouw- Ibid, p. 563-574. Huldiging van de „rijstmoeder" (ninin pantun, Bal., inan paré, Sas.); de eerste bibit uitgeplant in een „magisch quadraat"; offers; daarbij gebruikte formules; de periode der „zwangerschap" van de rijst. p. 569 bij het snijden moet de rijst eerbiedig behandeld worden; verschillende verbodsbepalingen; p. 572 de Baliërs beschouwen Batari Cri als de met het gewas vereenzelvigde geest; de Sasaks roepen bij voorkeur Nabi Adam aan; de gebruikte mantra's. 312. Liefrinck. F. A., De residentie Bali en Lombok na bet jaar 1894. ' Versl der Alg. Verg. v. b. Ind. Genootschap 1902, p, 137—166. Voordracht met debat gehouden in dit genootschap op 30 December 1902. Een overzicht in I. G. 1903, I. p. 434—439. Vgl. ibid. p. 610—611, waarin bespreking van een art. in de N. Rott. Crt. van 25 Febr. 1903, dat een parallel trekt tusschen de toestanden geschetst in deze lezing en die van den oud-resident van B. en L. Hoos. (B n°. 212), getiteld: Indische ambtenaarsherinneringen. Bij voordracht en debat kwamen voornamelijk ter sprake: De toestand op Lombok voor en na 1894. De oorzaken der verandering ten gunste: breede en milde opvatting der Regeering; de betrekkelijk 149 B. 1902. goede invloed van het Balische bestuur op Lombok in zijn bloeitijd, welks goede bedoelingen evenwel slecht werden uitgevoerd; de steun van de militaire macht, ook bij de moeilijkheden met Sasaksche onlusten en rooverbenden (moord op den controleur Van der Hout en sneuvelen van luit. Nunnink bij Aek Moal); het op Bali geleerde inzake landbouw- en grondbelasting-regelingen; nieuwe sawahaanleg, vooral op Midden-Lombok, waar veel water gereserveerd was voor de groote paardenstoeterijen van den vorst; de soebak-regelingen, die op Lombok slechts in rudimentairen vorm aanwezig waren en door ons bestuur volledig werden ingericht, terwijl de soebakbesturen een plaats kregen naast en onafhankelijk van districts- en dorpsbestuur; de gedragslijn ten opzichte van de Inl. ambtenaren uit den tijd der vorsten; de pohtiek t. o. v. Karangasem en Gianjar; voorspelHng omtrent den verderen loop van zaken op Bah. Als noodzaakelijke voorwaarden voor de economische opheffing der Bahsche bevolking werden genoemd: verbetering van de positie der vrouw, bestrijding van lepra en opiumgebruik; regeling van het muntwezen. Zie nog B n°. 315. 313. Jasper. J. F., De „Grandroeng. Bali." Fragment van een verslag in de Javabode over de tentoonstelling te Bondowoso. T. B. B XXIII, 1902, p. 414-418. De „gamelan gandroeng", een Balische knaap als danseresje uitgedost entwee Banjoewangische gandroeng's, meisjes van plm. 12 jaar oud, waren op genoemde tentoonstelling. Van de gamelan gandroeng is het hoofdinstrument de „grantang", gelijkstaande met de Javaansche „gambang kajoe"; de „gangso" is een rij van 4 metalen platen, in de middengaten der uiteinden even beweegbaar om spijkers, die in den houten standaard zijn gedreven; van de „gangso gantoeng" zijn de 4 plaatjes onderling met touwen verbonden; iets hooger en van dezelfde constructie is de „gendèr"; het grootste instrument van dit soort heet „djoeblah"; de „réjong" is de Javaansche bonang. Al deze instrumenten zijn in de Bahsche gamelan gandroeng door 2 stel vertegenwoordigd; de kentjèk bestaat uit bekkens; de „kendang" is de langwerpige trom; de „kempoel" is gelijk aan de Javaansche. Op p. 416 beschrijving van de kleeding der Banjoewangische gandroeng; p. 417 haar dans. „Het Balische dansen is . . . klassieker (dan het Javaansche) en niet van zulk een afgemeten kuischheid". 314. Kol. H. van, Lezing over Bali en Lombok. Koloniaal Weekblad no. 35, van 13 Nov. 1902. Deze lezing werd op 7 Nov. 1902 gehouden voor „Oost en West" te 's-Gravenhage en handelde hoofdzakelijk over spreker's ervaringen op Bali en Lombok. De Lombok-expeditie had z. i. voorkomen kunnen worden; klacht over bet vandalisme der militairen, die zoo menig heerlijk monument van Balische bouwkunst vernielden. Zeer gunstige gevolgen van de invoering van direct bestuur op Lombok. Bezwaarlijke reis op Bali in gezelschap van den heer Schwartz. Zeer gunstig oordeel over Goesti Djilantik van Karangasem en ongunstig over den Déwa Agoeng van Kloengkoeng, den stokebrand ; vreedzame annexatie van Gianjar; ongunstig oordeel óver de Bahsche vorsten in het algemeen ; treurig lot der vrouw; de verwoesting van het dorp Moenggoeh door den vorst van Badoeng, uit wraak, omdat de bewoners Gouvernementshulp hadden ingeroepen om een einde te maken aan het weghalen der 150 B. 1903. mooie vrouwen uit dat dorp; gewoonten der Baliërs ten opzichte van pokkenlijders; weduwenverbranding, opiumgebruik, Balische kunst. 315. Toestanden op Bali. Algemeen Handelsblad van 10 Maart 1903. Overzicht in L Gr. 1903, 1, p. 630—631. Over onze verhouding tot de vier nog onafhankelijke rijkjes op Bah. Dit punt was, volgens het blad ten onrechte, onbesproken gelaten door den heer Liefrinck (B n°. 312), toen de heer Kielstra daarnaar had gevraagd. Vgl. nog I. G. 1903,1 p. 931. 316. Vooruitgang op Lombok. I. G. 1903, p. II, 1396. Een kort bericht, ontleend aan de Soerabaja Courant. „Waar vroeger de grootste armoede en zelfs hongersnood heerschte, waar Baliër en Sasak eikaars sawah's en bezittingen vernielden, is nu welvaart en overvloed". 317. Brust. F. C, Eene lijkverbranding te SiDgaradja. Met 5 platen. B. Ind. Inst. Dl. 55, 1903, p. 444—448. Deze korte bijdrage ontleent haar belang aan de noot der redactie op p. 444 en 445, waarin vroegere beschrijvingen van lijkverbranding worden opgesomd en verder wordt aangetoond, dat de verbranding in „patoelangan" 's, in den vorm van een uit hout gesneden uitgehold rund een antiek Javaansch gebruik is. 318. Tabanan. I. O.- 1903, II, p. 1850—1855. Mededeelingen over dat rijkje, ontleend aan verschillende beschrijvingen, naar aanleiding van het telegram in de N. Rott. Crt. van 21 Oct. 1903, dat twee kruisers naar Tabanan vertrokken zijn tot machtsvertoon. De gebruikte bronnen zijn An°. 15,B n°. 312, C n°. 22 en 126. 319. P. C. J. De aanval op Mataram (Lombok) op 29 Sept. 1894. t. M. T. 1903, II, p. 782—787. r. Het gebruik der cavalerie. De troepenmacht telde o. m. aan cavalerie een detachement van 3 officieren, 78 minderen en 64 troepenpaarden, zijnde de helft van het 3e veldescadron. Schr. critizeert het - feit, dat de cavalerie bijna geheel in ordonnansen werd opgelost. 2 Een omtrekking van Mataram, p. 784. Betoogd wordt op welke wijze eene omtrekking van Mataram mogelijk geweest ware, buiten elk verband met de redenen, die Generaal Vetter hebben geleid tot de in werkelijkheid toegepaste aanvalswijze. 320. Balische wajangpoppen. Not. B. G-. over 1903, Dl. XLI. p. 95—96. Dr. Brandes wijst op de wenschelijkheid een stel Balische wajangpoppen aan te kooperi voor het Museum te Batavia, teneinde die te kunnen vergelijken met de Javaansche. Bij den heer Schwartz zal naar de kosten van aanschaffing worden geïnformeerd. Ibid. over 1904, Dl. XLII, p. 11—13 en Bijl. I p. I-XVIII en Ib. over 1905, Dl. XLI1I, p. 48-49. De heer Schwartz geeft inlichtingen; de kosten zullen ƒ 450 bedragen; in 1900 was eén incompleet stel voor de Parijsche tentoonstelling gemaakt voor ƒ438,75. Dr. Brandes deelt o. a. mede: De Bahsche 151 B. 1904. wajang is blijven staan bij de Madjapahit-periode; de poppen zijn opgezet naar de vormen der Godenbeelden van eene bepaalde periode, n. 1. die, waarin voor deze als modellen konden dienen de sehoone beelden van Tjandi Toempang en soortgelijke fraaie stukken. Sommige bijzonderheden kan men zelfs volgen bij weer andere steenen godenbeelden van nog iets jongeren tijd. Tot aankoop wordt besloten. Bijl. I. Lijsten en tabellen, vermeld in de voorloopige mededeelingen over de verhouding van de Javaansche en de /Balische wajangpoppen, naar aanleiding van de opgave van den heer H. J.B.F.Schwartz. N°. 1, p. II-—III. Tabel, opsommende de voor de wajang belangrijkste Pandawa- en Korawahelden enz. N°. 2 p. IV—VIII. Lijst van de Javaansche wajangpoppen van de Pandawa- en Korawagroep, alsmede van die, waarin Damasoeka een hoofdrol speelt (Ardjoenasasrabaoe en Rama-cyclus). N°. 3. p. IX— XII. Lijst van de Bahsche wajangfiguren in groepen. N°. 4 p. XIII— XVI. Vergelijkende staat van Javaansche en Balische wajangfiguren. N°. 5 p. XVII—XVITI. Staat van de poppen, die aUeen op Bah voorkomen of niet geïdentifieerd konden worden omdat zij andere namen hebben. 321. Zelfmoordplan van den laatsten vorst van Lombok. Not. B. G-. over 1904, Dl. XLII, p. 75. De Legercommandant biedt aan het museum te Batavia aan een lansspits, gevonden in de rijst (in langwerpigen tulbandvorm), die den ouden vorst van Lombok werd bezorgd, toen hij na zijne onderwerping nog enkele dagen te Ampenan vertoefde. De vorst wilde zijn rijst alleen uit eene bepaalde kampong hebben. Waarschijnlijk was de bedoeling hem gelegenheid te geven zich te krissen. 322. M. A. R. Martelaarsbloed op Bnli. Nederlandsche Zeridingsbode 159 j. no 3, 15 Jan. 1904;. Naar aanleiding van het pleiten van Br. L. Kuperus, adj. -secretaris van het Java-Comité, om opnieuw den zendingsarbeid op Bah aan te vangen, wordt uit een vroeger Nederlandsen Zendingsjaarboekje een artikel onder denzelfden titel weergegeven, waarin de moord op den zendeling Jacob de Vroom op 8 Juni 1881 wordt verhaald 323. Bijdrage tot de kennis van de Hindoe-adat op Bali Het Recbt in Ned. Indië, Dl. LXXXII, 1904, p. 100-103. Ben Baliër wendde zich tot de Regeering, omdat hij tegen eene beslissing van zijn poenggawa wilde opponeeren en de magistraat geen termen aanwezig vond om de zaak voor den Raad van Kerta's te brengen. Het betrof een klacht tegen zijn jongeren broeder, die eene vrouw gehuwd had, waarmee hij vier jaren tevoren gehuwd was, doch omtrent welke hij onverschillig was gebleven. De rechtsvragen waren: 1. Ishet huwelijk wettig als wélde door de adat vereischte huwelijksfeesten (kala-kala) hebben plaats gehad, doch deze zijn gevierd zonder dat de eveneens vereischte gemeenschap tusschen bruid en bruidegom onder het aanbieden der offers (tjaroe) voorafging ? De drie padanda's beantwoordden deze vraag toestemmend, al was het ook ongepast, dat de kala-kala waren gevierd, terwijl de bruid nog maagd was. 2. Moet het getuigenis van een beëedigd klian (i. c. der Brahmanen) onvoorwaardelijk worden geloofd ? Ook deze vraag beantwoordden zij toestemmend. 3. Is eene verstooting wettig, ook al is zij niét in tegenwoordigheid der vrouw uitgesproken, als zij geschiedt zonder dat daarbij de ceremonie van het „samsam bidjakoening" (strooien van gele offerrijst met 162 B. 1904. fijngesneden temen-bladeren) 1), door de adat vereisoht, en de insohrij ving ervan in een register door den kant ja, heeft plaats gehad ? Hierop antwoorddm de padanda's, dat de scheiding wettig was, ondanks de begane informaliteit. 4. Is een huwelijk tusschen schoonbroeder en schoonzuster geoorloofd, waar de Balische wet [de wetboeken] dit als agamija gamana qualificeert ? De padanda's antwoordden, dat dit laatste inderdaad het geval was, doch dat al sinds jaren her dit standpunt tengevolge van een ommekeer in de publieke opinie verlaten was en zulke huwelijken waren toegestaan en ook veel voorkomen. Aangezien alzoo het huwelijk met de weduwe zijns broeders is geoorloofd, is dit natuurlijk ook het geval met de gescheiden vrouw van iemands broeder. 324. Juynboll Dr. H. H, Proeven van Balineesche teekenkunst. Int. Arch. f. Ethnogr. XVI, 1904, p. 81—87 en Tafel VI-IX. De vier gekleurde platen zijn reproducties van teekeningen van een Baliër, aangetroffen in het legaat-Van der Tuuk (O n°. 117), waarin meer dan 300 dergelijke teekeningen voorkomen. Pl. VI stelt eene episode uit het gedicht Djowarsah voor; pl. VII uit het Adiparwan, het eerste boek van de Mahabharata; deze episode wordt in het OudJavaansch eninNed. vertaling medegedeeld. Pl. VIII geeft een onderwerp weer uit het romantische gedicht Ahmad Mohammad, op Bali Amad geheeten, terwijl pl. IX eene voorstelling vertoont uit het epos Bharatayuddha. Op p. 85—87 volgen mededeelingen over eenige andere platen uit de verzameling, deels gevechten uit Indische werken, deels illustraties van fabels voorstellend. Zie B n°. 463. 325. A. B. C. K. Uitstapje naar Bali en Lombok. Greill. Boon's geill. Magazijn. Sept. 1904. s Weinig belangrijk. 326. Eerde. J. C. van, Het grondbezit op Lombok. Verslagen der alg. vergaderingen van het Ind. Gren. Vergadering op 27 Dec. 1904, p. 197—228. Lezing met debat. Een overzicht in I. G. 1905,1, p. 419. Op p. 197—209 in de rede een schets van de inrichting van het grondbezit op Lombok; tot p. 219 historische mededeelingen over het ontstaan van deze vormen van bezit; p. 219—228 het debat. p. 198. Het hoofdprincipe is, dat de vorst eigenaar is van alle gronden, het water, de menschen en hun leven en bezittingen. Bij de woeste boschgronden onderscheidt men: 1. de gawah kwalonan, heilige grond van de goden rondom de Rindjani-toppen; 2. de larangan-bosschen, gereserveerde vorstelijke jachtterreinen, hinderlijk voor de omgelegen dorpen. Op p. 200 opsornming dezer larangan's; 3. de bosschen bij schenkingsacten toegewezen aan desa's; het verband tusschen het voorkomen van bosschen en de voldoendheid van irrigatiewater is den Lombokkers zeer duidelijk; 4. de bosschen in particulier bezit (alas djabe). De onbebouwde vlakten zijn: alang-alangvelden, deeluitmakend der larangan's, of van het domein of van het desageb'ed; of weiden, die tot het domein behooren als jachtterrein of stoeterij, dan wel tot het desa gebied behooren of algemeene weiden vormen, waar soms wel tot 3000 stuks vee uit het heele land vrij mogen grazen. p. 203. Da bebouwde gronden. Van tijdelijk bebouwde gronden 1) Zie V. d. Tuuk, Wdbk, III, p. 334 b, i. v. samsam. 153 B. 1904. (taloen.) wordt alleen bij teelt van katoen of rijst belasting geheven. Voor ontginning is toestemming van den vorst noodig; de ontginners krijgen slechts een beperkt erfelijk bewerkingsrecht; de nieuwe sawahs blijven domein en worden na drie oogsten landrenteplichtig. De vorst beschikt welk aandeel ieder der ontginners krijgt, voorgelicht door zijn landmeter, een Brahmaan, wiens vademlengte, vermeerderd met enkele. andere maten van het lichaam, de standaardmaat was. Naar schatting op Lombok plm. 50000 bahoe irrigeerbare en ruim 25000 bahoe van regen afhankelijke sawahs. p. 205 Overgang van het bewerkingsrecht aan een dorpsgenoot bij versterf zonder mannelijke nakomelingen; vrijstellingen van landrentepheht; wisselende ambtsvelden; domeinsawahs bij Soedra-Baliërs in gebruik tegen prestatie van poeridiensten; goederen in de doode hand; private gronden van den vorst. p. 206. De droewé d/o&e-gronden, vroeger door den soeverein weggeschonken, als regel met de bewerkers daarvan. De meeste en belangrijkste dezer gronden aldus beleend tijdens de vestiging van het Bahsche gezag op Lombok; ook aan hoofden van aanzienlijke Sasaksche familie's— zijn dergelijke leenen gelaten of gegeven. De leenman eischt gewoonlijk 1/2 van de rijstopbrengst; de andere helft en de tweede gewassen zijn voor den bewerker, p. 207 De bezittingen dezer landheeren zijn soms versnipperd, doch leénen van 100 bahoe en meer komen nog voor. Een gunstig voorbeeld is Karang Bajan van de goesti's van Klodan. Deze erfelijk individueel bezeten gronden keeren soms tot het domein terug, bijv. door het „tjampoet" (alleen toegepast bij Baliërs.buiten de drie kasten en niet-adelhjke Sasaks), door het „ngepoeri", verbeurdverklaring, koop of ruil. p. 208 Vertaling van de vorstelijke bepalingen op vervreemding van grond; deze hebben o. m. de strekking om te verhinderen, dat overdracht van grond of slaven aan Soedra's plaats had. p. 209. Wijzigingen in het bezitrecht door den langdurigen strijd tusschen Baliërs en Sasaks en door de invoering van ons direct bestuur aangebracht; op welke wijze door ons bestuur reconstructie der oude toestanden werd verkregen en het geschokte inlandsche rechtsbewustzijn weder binnen de legale grenzen werd teruggebracht. (Zie B n°. 306); p. 211. Specifiek Lomboksche overeenkomsten omtrent bouwgrond: een pandcontract, waarbij wordt gestipuleerd, dat de verpande grond na een bepaald aantal jaren niet meer mag worden ingelost; het moetranin, menjitjü, mempelais; p. 212 Nadere bespreking der „leenen" op Lombok, in verband met het inlandsche rechtsgevoel en het verzet tegen den vorst. p. 213. De geringheid en zwakheid van de rechten van de bevolking op de onontgonnen en de ontgonnen gronden, vergeleken met het overige Indonesië, is niet oorspronkelijk Sasaksch, doch te wijten aan het door de Bahsche veroveraars toegepaste oorlogsrecht. In het oorspronkelijke Sasaksche land kwam, gelijk op Java en in Boeleleng, het grondbezit van de desa meer op den voorgrond, p. 214 In de oorspronkelijke Sasaksche desa vond men 5 categorieën: 1. de Raden of het dorpshoofd met zijne familie; 2. de perwangsa of mènak, lagere adel, afstammelingen van de Radèn's uit vrouwen van lagere geboorte; 3. de vrijen; 4. de perdjake, slaven van den vorst: 5. de sepangan's, slaven van den adel. Uit de klasse der vrijen ontstonden de kaoela's of pengajah's. Ook van het Balische gronddenkbeeld, dat alle grond den goden toebehoort, zijn op Lombok sporen aan te wijzen, p. 216 Vergelijking der agrarische verhoudingen op Lombok met die in de Vorstenlanden op Java en in sommige deelen van Britsch-Indië. In de laatste komen de „Landlordvillages" overeen met de leenen der landheeren op Lombok. Op Java 154 C B. 1905. heeft het oorlogsrecht van Hindoesche veroveraars eveneens storend ingewerkt op het. oorspronkelijke Indonesische grondenrecht; waarschijnlijk vonden de Hindoe's daar echter reeds inbreuken op dat recht aanwezig, veroorzaakt door usurpatie van Javaansche Vorsten. In het debat kwam o. a. ter sprake: de dammen en leidingen voor het bevloeiingswater, die mede als eigendom van den vorst waren te beschouwen; de verhchting van den landrentedruk. De vorst eischte voor het gebruiksrecht op de domeinsawahs nominaal 1/2 van de opbrengst, wat in de practijk echter op ongeveer 1/4 neerkwam; n. 1. 150 bossen padi per tenah of bewerkingsaandeel, terwijl de particuliere landheer in den regel 250 bossen per tenah hief. Het Gouvernement verlichtte den druk nog door de patjarakèn te stellen op 3 X 3 M2, terwijl die vroeger een vierkante vadem (depa agoeng) was, waardoor een bahoe van 800 patjarakèn op 7200 M.2 kwam i. p. v. 5800 M.2 Verder werd de bos padi van het gewicht van 1300 kèpèng's teruggebracht tot 8 kati (1200 kèpèng's); ten slotte mocht de landrente buiten de bemoeienis der hoofden om in specie worden betaald, waarbij 2000 kèpèng's een rijksdaalder golden. Door de toeneming van den handel werden de rijstprijzen hooger, doch een bos padi bleef op 60 kèpèng's gesteld, hoewel die in den handel allengs het dubbele gold. Ten slotte is aan de spoliatie's der hoofden een einde gemaakt; spr. schat, dat de landgebruiker nu 1/3 van vroeger heeft op te brengen. Op p. 223 v. v. over het systeem gevolgd bij de verdeeling der sawahs voor het bedrag van den aanslag in 5 klassen (hierover uitvoeriger onder B n°. 330). p. 226 Van communaal grondbezit zijn op Lombok slechts sporen aanwezig, p. 226—228 Over de Bodha's van Lombok (zie B n°. 308); van de Bodha's van Tahoen aan de Z.-W. kust verhaalt spr. nog, dat zij hun lijken in het bosch in zittende houding tegen een boom zetten, hen een doorn onder den voetzool steken en wat eetwaren bij het. hoofd zetten, waarna zij luid schreeuwend het bosch verlaten. Door dien doorn heet do ziel te worden uitgedreven, terwijl de eetwaren als lokmiddel voor de ziel dienst doen en geschreeuw wordt aangeheven om niet door haar vervolgd te worden. 327. Een emigratieproef op Lombok. I. G\ 1905, % p. 80—81. Naar aanleiding van eene opmerking in het Vaderland van 26 Nov. 1904 vestigde Dr. Bos in de Kamerzitting van dien dag de aandacht op eene emigratieproef, waarbij 1000 Sasaksche gezinnen naar MiddenLombok waren overgebracht, welke proef slechts ƒ 30000 zou hebben gekost. De Minister scheen zich deze zaak niet te herinneren, doch in het^Vaderland van genoemden datum wordt in het Kameroverzicht verwezen naar het rapport-Van Eerde (B n°. 306). Zoowel Sasaksche als Balische nederzettingen werden gevormd en na een paar oogsten waren dit reeds bloeiende gehuchten, gelegen te midden van goed geïrrigeerde en vruchtbare velden. De Regeering verleende o. a. voor vijf oogstjaren vrijdom van belasting en dienstplicht en gaf de gronden uit in erfelijk vruchtgebruik. Rechthebbenden mochten de gronden echter niet verkoppen of op andere wijze vervreemden, daar het bestuur over de eventueel vrijvallende gronden opnieuw in het belang van hulpbehoevenden wenschte te kunnen beschikken. 328. Eerde. J. C. Tan, Het ruilmiddel der Bevolking op Loiribok. I G. 1905, I, p. 546—556. Van de N. I. wettige munten is op Lombok alleen de rijksdaalder algemeen gangbaar. Verder gebruikt de bevolking alleen de minder- 156 B. 1095. waardige Chineesche duiten. De 5 soorten kèpèng's; hun verschillend gewicht; misbruik van dit verschil gemaakt tijdens het vorstenbestuur, toen de bossen belasting-padi 1300 kèpèng's moesten wegen en speciale zware duiten als gewicht werden gebruikt. Thans nog invoer van kèpèng's, naar men zegt uit de Straks en Zuid-China. Wisselende waarde der kèpèng's, bijv. in 1875 voor een rijksdaalder 750 en 2000 in 1900. Nadeelen van deze munt. p. 550 Bedrog door het aantal kèpèng's per atak (200 stuks) niet vol te maken; de vroegere atak-controleur. Deze munt ook gebruikt voor het betalen van belasting, p. 553 Bezwaren tegen de vervanging ervan door wettige munt: zaken, die nu met een of twee kèpèng's betaald worden, zouden duurder worden; de handel op de zelfbesturen op Bali zou er door lijden. Beperking van den invoer van kèpèng's is gewenscht. 329. Idem. Lombok onder bet Nederlandsch bestuur. Gids, 1905, no. 10, p. 66—103. Een overzicht in ï. Gr. 1905, II, p. 1720—1721, alsmede in Bulletin van het Kol. Museum te Haarlem n°. 36. VerBlag over 1906, Amsterdam 1907 p. 39—43; dit dient als overzicht van de causerie op 19 Nov. ''06 door schr. gehouden voor het Kol. Museum. p. 66. De invoering van direct bestuur op Lombok is eene uiting van „gelukkig imperialisme", p. 68 De Begeering heeft geen volledig verslag gegeven van het militaire en het pohtieke deel der Lombokexpeditie, p. 70—76 In een met veel cijfers toegelicht betoog wordt aangetoond, dat de invoering van ons direct bestuur een direct en een indirect voordeel is geweest voor Nederland en voor Lombok. Na 1901 begonnen de inkomsten de uitgaven te overtreffen. Op p. 76—101 het betoog, dat ook voor de bevolking de vestiging van ons bestuur een bron van welvaart en geluk is geweest, p. 77 Dit blijkt uit de toegenomen verdiensten, verbeterde kleeding en voeding, toeneming van het aantal bedevaartgangers, van den handel en het ontstaan van orde en veiligheid, p. 80 De toestand in Oost-Lombok in 1894; p. 82, in Zuid- en West-Lombok; alleen in 't laatste deel heerschten betrekkelijke veiligheid en goede verstandhouding tusschen • Baliërs en Sasaks. p. 83 Voordeel der ingestelde geographisch-administratieve indeeling des lands boven de vroegere indeeling in groepen families onder bepaalde hoofden. Tegengang vrn eigenrichting en diefstal van vee, te velde staande gewassen en water. p. 86 Tegenwoordige verhouding van Baliërs en Sasaks onderling en tegenover het Gouvernement, p. 90 Verbetering in de verkeersmiddelen, p. 92 Verlichting van belastingdruk (zie B n°. 326 en 330); p. 95 de penoembas toja vervallen; p. 96 de vroegere vexaties door hoofden en het metilas. p. 98 Onderwijs en rechtswezen; p. 102 afschaffing der slavernij, welke weinig drukkend en van geringen omvang was. In 1906 zullen de 60 pandelingen (w. o. 59 vreemdelingen) vrij zijn; de slavernij van niet-inheemsche slaven is reeds afgeschaft, geen der meesters van deze 216 heden wilde de schadeloosstelling aannemen. Bij de registratie waren er in totaal 2783 inheemsche slaven, doch deze categorie zal ook verdwijnen, daar geen slaven meer worden geboren; een lichte band tusschen de afstammelingen der z. g. n. slaven en hun meesters zal blijven bestaan ondanks ons bestuur (zie B n°. 298). p. 101 Verbetering van den gezondheidstoestand en snelle uitbreiding der bevolking, p. 102 De leden van het vorstenhuis zijn gesneuveld, gestorven,' verbannen; op Lombok leeft nog slechts eene verre, vrouwelijke bloedverwante. De leden van den vroegeren hofstoet moeten door eigen kracht een bestaan zoeken. 156 B. 1905. 330. Idem. Over bepaling der productiviteit van bouwvelden. I. Gr. 1905, H, p. 1145—1155. In de vergaderingen van het Ind. Genootschap op 20 Oct. en 29 Dec. 1903 werden de voor- en nadeelen van het z. g. n. Preanger-stelsel (door middel van proefsnitten) en het z. g. n. Bombay-stelsel, waarbij de eigenschappen van den bouwgrond, de draagkracht en de economische toestand der bevolking in aanmerking worden genomen, besproken als grondslagen voor landrente-heffing. Naar aanleiding dier besprekingen vermeldt schr. de wijze, waarop bij de invoering van de landrente op Lombok is te werk gegaan om de productiviteit der sawah's te bepalen en deze daarnaar in vijf klassen in te deelen op. dergelijke manier als in Britsch-Indië. De plaatselijke omstandigheden leidden er op Lombok toe het Preanger-stelsel niet te volgen. De permanente vergelijker van de groepen van perceelen was eene commissie, bestaande uit een Europeesch ambtenaar en vier inlandsche deskundigen.' De factoren, naar welke deze onderzocht en de ruim 200 waterschappen van tezamen plm. 30000 bahoe classificeerde, waren: de terreinsgesteldheid, de arbeid voor de bebouwing noodig, de plaatselijke ligging, de vruchtbaarheid van den bodem, de bevloeiing, de afzet van het product en de gelegenheid voor den aanplant van tweede gewassen, terwijl het ook noodig was met de economische toestanden rekening te houden, daar de oorlogsgeesel in de verschillende deelen van Lombok zeer ongehjk gewoed had. Een ruim gebruik werd gemaakt van de inlandsche wetenschap omtrent den grond. Zie het debat onder B n°. 326. 331. Maximum- en minimum-temperaturen, waargenomen te Mataram (Lombok). Natuurk. Tijdschr. v. N. I., LXVI, 1905, p. 297. - 332. Hoëvell. 6. W. W. C. Baron van, Zittend Ravana-beeld op gevleugelde raksasa. Int. Arch. f. Ethn. XVII, 1905, p. 221. Schr. kreeg zulk een polychroom houten beeld van Bah ten geschenke van den radja van Goa, na diens bezoek aan Bah: Op Bali schijnt men deze gevleugelde reuzen Wilmana te noemen, wat evenwel eene verkeerde, verbasterde schrijfwijze is, waarschijnlijk uit 't Sanskrietsche Wimana (wagen) ontstaan. (Zie B n°. 269). 333. Slavernij op Lombok. Javabode van Maart 1905. Overzicht in Koloniaal Weekblad, 6 April 1905. De „sepangan" 's zijn vroeger op Soemba en Endeh geroofd; in 1885 verboden de vorsten den slavenhandel, doch eerst geniimen tijd later kwam er voor goed een einde aan. Einde 1901 waren er nog 8000 van deze menschen in Lombok's strandkampongs; zij hebben daar een zeer draaglijk lot. Het blad klaagt, dat de Regeering niets werkelijks voor deze slaven van uitheemsche afkomst doet. 334. Nieuwenkamp. W. 0. J., Schetsen van Bali en Lombok. E. H. 1905, no. 1, p 12-16; no. 5, p. 77—80; no. 6, p. 94 - 96; no. 10, p. 149—151; no. 16, p. 253 - 256; no. 28, p.444—447. Ven deze schetsen .met bijbèhoorende teekeningen van schrijvers hand, vervaardigd bij diens eerste verblijf op Bali, gaf hij de primeur aan E. H. Later zijn deze verwerkt in A n°. 54 en 55. Op het gewone 157 B. 1906. papier van het tijdschrift komen de teekeningen minder goed tot hun recht dan in' de verzamelwerken en de exx. van E. H. op kunstdrukpapier. I. De woningen der Baliërs. II. De kleeding der Baliërs (in nrs 5 en 6); III. Van de kust naar Singaradja (in n°. 10); IV. Naar de bergmeren (in n°. 16); V. Een palelintangan (in n°. 28). Zie in B. H. 1905, p. 224 de aanmerking van Dr. Schmeltz op de bewering van schr., in no. 6, p. 94, dat de .Baliërs hun siermotieven voor krisheften en voorwerpen van soortgelijken aard ook ontleenen aan de natuur, en het antwoord van Nieuwenkamp in zijn „Bali en Lombok", p. 233, waar deze ook andere aan de natuur ontleende siermotieven opnoemt. 335. Eerde. .1. C. van, Het bergmeer op Lombok. T. A. G. 2e S. XXIII, 1906, p. 836-837. , Overzicht van een voordracht op de 142e Alg. Verg. van het Kon. Ned. Aardr. Gen. op 28 Maart 1906. De voordracht bevatte het verhaal van de reis, die spr. in het voorjaar van 1903 medemaakte naar het kratermeer van den Rindjani, waar naar de volksopvatting de godin huist, die het eiland regen geeft. Blijft de regen lang uit, dan gaat een groep inlanders naar het meer om door het brengen van offers de godin gunstig te stemmen. Het was zulk een offertocht, die spr. meemaakte. Ter sprake kwamen ook de verbodsbepalingen, daarbij in acht genomen, zooals van het uitspreken van den eigen naam en van een aantal andere woorden, de ceremoniën enz. en verder het karakter van het volk. 336. Idem. De Toetoer Monjèb op Lombok. B. Ind. Inst. LIX, 1906, p. 17-109. Dit „verhaal van de aap" is het meest populaire lontargeschrift op Lombok, gemaakt door den Sasak Djero Miphram, desahoofd van Pantjor (Oost-Lombok), in het Sasaksch en, voor zoover na te gaan, oorspronkelijk. De taal is eenvoudig en zuiver en geschikt voor beginstudie in het Sasaksch. De auteur werd later zeer vroom en schaamde zich voor zijn werk. Later kwam de roman naar de Westkust van Lombok; de kleine man vermaakt er zich gaarne mee, doch ernstige hoofden en priesters minachten dit volksboek. De hoofdpersoon is de als aap vermomde prins Witarasari, die werft om de hand eener schoone prinses, door hare zusters geminacht en mishandeld, welke door bovennatuurlijke machten in de gelegenheid komt een feest ten paleize bij te wonen en tot ergernis harer zusters den schoonen prins huwt. Dat deze Asschepoester-geschiedenis op Lombok spontaan •ontstaan is, acht schr. een bewijs voor de bewering van Prof. H. J. Polak in De Gids van Oct. 1903, dat do meeste fabels bij vele, misschien alle volken autochtoon zijn. Schr. gebruikte het exemplaar, dat zich onder n°. 6971 bevindt in het museum Prins Hendrik te Rotterdam, p. 19—36 Verkorte inhoudsopgave in het Nederlandsch; p. 37—109 Sasaksche tekst, transscriptie in Lat. kar. Zie B n°. 415. 337. Vink. J. A., oud-kolonel. Eene nabetrachting over de ten iare 1868 tegen Bali gevoerde expeditie. I. M. T. 37e j., 1906, II, p. 653-660. Naar aanleiding van het overlijden te Maastricht van den gep. majoor * der inf. F. A. C. Bloem', oud-commandant van het 11e bat. inf., dat in Oct. 1868 was aangewezen om de in de Bandjar-expeditie ageerende colonne onder majoor Van Heemskerk te gaan versterken, wordt een 158 B. 1906. door Bloem nagelaten geschrift besproken, opgesteld door den len luit. De Visch Eijbergen, waarin deze de rol van het, 11e bat. op Bali in détails verhaalt. Omtrent een hierin vermeld voornaam punt komt noch pij Van Vlijmen, A n°. 13, noch bij Nijpels, A n°. 41, iets voor. Dit feit is, dat op 24 Oct. 1868, toen o.a. de kampoengs Bandjar di Atas en Bandjar di Bawah werden vermeesterd, tijdens de actie het 11de bat. aan het dwalen is gegaan en onbewust, luk-raak, in de vijandelijke kampoeng Bandjar di Bawah aankwam op een oogenblik, dat de beide andere colonnes van een anderen kant kwamen om de kampoeng te nemen. De ontstentenis van gidsen bij de colonne-Bloem en het achterwege laten van middelen om bij de drie ageerende colonnes het onderling verband te bewaren, waren de oorzaak hiervan. 338. E. P. M. [E. K. H Pluim Mentz kapt. Gen. staf"]. Bali. I. M. T. 1906, II, p. 765-789 en 891—911. Met schetskaart en plaat. le Stuk, get. September 1906. p. 765 Algemeen overzicht; p. 767 het volk, eeredienst, woningen, dorpen (uit militair oogpunt bezien); p. 775 landbouw, waterschappen, inkomsten van den vorst, onze bemoeienissen met Bah sedert 1849; p. 778 de laatste tijden vóór de expeditie van 1906, vijandehjke houding der vorsten; p. 783 kusten, mogelijkheid tot landing; bewapening der inl. vijanden, de zaken, waarmede bij eene expeditie rekening te houden. Hierachter de schetskaart van Midden-Bali, schaal 1 . 100.000. E n°. 69. 2e Stuk, get. October 1906. Hierbij t/o p. 892: Schets van de platte grond van de poeri van Den Pasar, schaal 1 : 2000. Samenstelling der troepen. Eind Juli laatste waarschuwing aan Badoeng en Tabanan; 27 en 29 Aug. weigering der vorsten; 10 Sept. Vertrek der expeditie van Batavia onder bevel van den generaal-majoor M. B. Bost van Tonningen en onder geleide van het lid van den Raad van N. I. F. A. Liefrinck als Regeeringscommissaris; 12 Sept de expeditie met 12 schepen voor Sanoer; ultimatum aan Badoeng en Tabanan. Landing; terreinbeschrijving; eventueele verandering van operatie-basis, in te richten te Gianjar; vooruitzichten omtrent de houding van Bangli en Kloengkoeng. p. 912 Bijl. I Samenstelling en sterkte der expeditionnaire troepenmacht: 92 officieren, 2311 minderen, 766 dwangarbeiders. Een vervolg op deze artt. onder B. n°. 361. 339. Craandijk. H., Bali en Imperialisme. I. G. 1906, I, p. 829—849. Kgigw Schr., destijds secretaris van Bah en Lombok, betoogt aan de hand van Van Eerde's B n°. 329 dat het mogelijk is op geheel Bah de toestanden in even gunstigen zin te herscheppen als zulks op Lombok het geval is geweest, p. 830 Hier valt nog bij te voegen, dat vóór einde 1905 aan de Regeering kon worden gerapporteerd, dat de slavernij op Lombok tot het verleden behoorde, p. 831 v.v. Schr. weerspreekt hen, die meenen dat van een ingrijpen op Bah behoort te worden afgezien en onderscheidt tweeërlei imperialisme, n.1. dat voortspruitend uit landhonger en het goede imperialisme, het uitvoeren van den zedelijken plicht het volk tegen de despotische radja's te beschermen, p. 832—836 Aan de hand van het door het Persbureau gepubliceerde overzicht wordt het conflict met Badoeng besproken, dat op 27 Mei* 1904 was begonnen met de stranding van de Sri Koemala bij Sanoer. p. 836—839 en 84 5 Weerlegging van Van Kol's meening dat, evenals" 159 B. 1906. in Gianjar, ook in de overige zelfbesturen herschepping der toestanden op Bali zonder wapengeweld mogelijk zou zijn. p. 839—843 Uit de Koloniale Verslagen wordt bewezen, dat de zelfbestuurders zich niet stóren aan hunne contractueele verplichtingen. 310. Zuid-Bali-expeditie. Persstemmen. ' Artikelen in het Vaderland van 5 Mei 1906 en andere nommers (samengevatinAn0. 45), in de N. Rott. Ct., vetn 11 Mei '06 en het Algemeen Handelsbalad van 7 Mei '06 uiten zich in denzelfden geest als B n°. 339. De Nieuwe Courant van 6 Juni '06 heeft een lang artikel naar aanleiding van het regeeringstelegram over de vijandige houding van Tabanan. Deze wordt verklaard uit de slappe houding van de Regeering tegenover Badoeng, waar slechts z.g.n. zachte dwangmiddelen zijn toegepast. Een deel der verantwoordelijkheid voor hetgeen op Bali staat te gebeuren zal komen te rusten op hen, die het verleden jaar in de Kamer noodig achtten de Regeering tot vervelens toe tegen het zoogenaamde imperialistisch streven te waarschuwen. Het Vaderland van 10 en 11 Sept. en de Nieuwe Courant van 1 Sept '06 bevatten beschrijvingen van de expeditie. De Locomotief van 23 Juli '06 geeft een artikel (overgenomen in de N. Rott. Crt. van 24 Aug.) over de hoofdpersonen van het verzet op Bah. De hoofdvorst van Badoeng Goesti Gdé Ngoerah Den Pasar viert ongebreideld zijn driften bot sedert Radja Kasiman geen invloed meer op hem uitoefent. Zijn ouden, trouwen tolk, een hadji, die 's vorsten wantrouwen had opgewekt door herhaalde bezoeken aan het ter kuste verblijvende opnemingsvaartuig Van Gogh, deed hij vermoorden. Hij is. bij het volk meer gevreesd dan bemind door zijn gevaarhjk wantrouwem. De vorst van Tabanan, Goesti Ngoerah Agoeng, is een zwak persoon, intilhgent van uiterlijk, doch verslaafd aan opium, loopend aan den leiband van zijn poenggawa's, vooral dien van Kediri. Hij is trouw aan zijn oi- en defensief verbond met Badoeng, doch ernstige tegenstand is van Tabanan niet te wachten. De vorst van Bangh is een wreed, bijgeloovig en luimig potentaat, sensueel, weinig doortastend, loopend aan den leiband van twee intriganten. Wat hem verleidde in vollen vredestijd tot oorlogsdaden over te gaan schijnt vrij onverklaarbaar. De Déwa Agoeng van Kloengkoeng heeft niet het onstuimig karakter van zijn vader. Hoewel opgestookt door zijn rijksbestuurder en verwant aan het Banglische hof durft hij niet goed mee te doen. Wellicht zal Kloengkoeng alzoo niet deelen in den ommekeer, welke voor Bali op handen is. De• houding der vorsten, speciaal van dien van Bangh, lijkt het blad „echt inlandsche koppigheid." Het Vaderland van 12 Sept. '06 betoogt, dat de tijd van het oude bestuurswezen op Bali voorbij is en dat de vorsten dat gevoelen, evenals het ih 1894 met Lombok ging. „De botsing, die moest ontstaan als men de historische lijn volgde, is gekomen." Daarop volgen opgaven over de sterkte en de bewapening der vijandige rijkjes. (Zie over deze artt. I. G. 1906, II p. 1573—1574.) Het Vaderland van 29 Sept. '06 spreekt over de poepoetan te Den Pasar en den zelfmoord van den vorst van Tabanan en diens zoon. ,, Het zijn gebeurtenissen van eene geweldige tragiek, die op Bah zijn voorgevallen Gebeurtenissen, die onzen eerbied voor dit volk van ras- menschen slechts kunnen vermeerderen." 341. Exuseman. Mr. J. W. Gh, Balineesche eed. Het Recht in Ned. Indië, LXXXVI, 1906, p. 7—11. Op 20 Jan. 1906 nam de Raad van Justitie zelf kennis van eene door den Landraad te Negara behandelde strafzaak; de tolk (een djaksa 160 B. 1906. bij een Raad van Kerta's) en eene Balische vrouw moesten daarbij worden beëedigd, waarvoor een padanda was overgekomen. Het verloop der beide beëedigingen wordt beschreven; het gewone eedsformulier opgenomen in Balische transscriptie met Lat. kar. en Nederl. vertaling. De controleur Zandveld van Djembrana deelde schr. nog bijzonderheden terzake mee, o.a. dat de kleine luiden iets van het eedswater moeten drinken; de hoofden worden bij boëediging er mee in het gelaat bevochtigd en voor voorname lieden wordt het op den grond gesprenkeld. — Het Soerab. Handelsbl. vare 20 Jan. 1906 n°. 17, 4e blad, heeft eveneens een opstel over de plechtigheid. 342. Schöppel. Dr. F. A., Eine Heimstatte des Hinduismus in den Sandainseln (Bali). Der Ostasiatische Lloyd, Jahrg. 20, II, 1906, p. 701. Een kort opstel, als feuilleton in dit blad geplaatst. 343. Zuid-Bali-expeditie. De strijd op Bali. E. H. 1906, no. 42, p'. 671—672. Een kort overzicht van de aanleiding tot de expeditie en de poepoet an in Badoeng, grootendeels naar A n°. 48. Met terreinschets van Sanoer en de plattegrond van de poeri van Den Pasar. 344. Idem. De Marine bij de Bali-expeditie. Ibid. no. 48, p. 757—760 en no. 49, p. 778—780, Deze artt. geteekend Sanoer, 15 Oct. 1906, bevatten illustratie's: groepje officieren van de landingsdivisie in het bivak; de kombuis in het bivak Sanoer; gevolg met witte vlag van een hoofd, die zijne onderwerping kwam aanbieden in het bivak Sanoer (in het eerste stuk) en landingsgeschut der marine in ruste in het bivak te Sanoer. Het eerste stuk bevat een kort overzicht van de aanleiding tot de expeditie; de beschietingen door de marine; het vermoorden van den vorst van Kesiman door een Brahmaan uit Sanoer, welks bewoners hij tot den oorlog had pogen aan te zetten, de onthouding der bevolking en de poepoetan's der vorsten van Den Pasar en Pametjoetan met de hunnen. Het tweede stuk handelt over de vriendschappelijke houding der bevolking, de korte beschieting van Tabanan, den tocht van de troepen daarheen, de onderwerping en zelfmoord van den radja en den kroonprins, de inrichting van Gianjar als operatie-basis en de onderwerping van Bangli en Kloengkoeng. 345. Idem. Uit Bali. Ibid. no. 50, p. 798—800. Uit de menigte van Zuid-Bali ontvangen photo's en artikelen kan de redactie, verwijzend naar wat vroeger over Bali in het tijdschrift verscheen, slechts de photo's van Kurkdjian te Soerabaja plaatsen: Tempel bij Sanoer en Poera in de Poeri te Dèn Pasar. In het bijschrift wordt iets over de tempels verhaald. 346. Een uitstapje op het eiland Lombok. Weekblad voor Indië, 2e j. no. 51, 15 April 1906, d 951—954. v Met 6 illustratie's: het Lombok-monument te Mataram; in de Majora te Tjakra- Negara; groote weg Ampenan-Laboean Hadji; groote vijver te Narmada; badplaats aldaar; in den déwa-tempel van Lingsar. Aan het slot een verhaal over den heiligen paling in den vijver bij dien tempel 161 11 B. 1906 347. Zuid-Bali-expeditie. De Bali-expeditie. Ibid. 3e j., no. 21 van 16 Sept. 1906, p. 447—448. Met 1 photo. Ib. no. 22 van 23 Sept. 1906, p. 467. De commandant der Bali-expeditie. Met portretten van den generaal-majoor Rost van Tonningen en den kapitein Van Genderen Stort. D>. p. 468. Het vertrek der troepen van Soerabaja. Met photo's. Ib. 470—472. Het vertrek der troepen van Tandjong Priok. Met photo's. Ib. 472—474. De landing der troepen bij Sanoer. Met photo's. Ib. no. 23 van 30 Sept. 1906, p. 490. Deelnemers aan de Bali-expeditie, en: De landing der GHanjarsche bezettingscompagnie op de reede van Lebih. Op p. 491—493 de portretten der deelnemende officieren. Ib. no. 24 van 7 Oct. 1906, p. 516. Een gezicht in Den Pasar. Met teekening van den correspondent-teekenaar [initialen J. S., J. Gr. Sinia?] Ib. no. 25 van 14 Oct. 1906, p. 539—541. De Baliexpeditie in woord en beeld. Met photo's. Ib. p. 541—543. De aankomst van de verwanten van den radja van Tabanan te Ampenan. 1b. t>. 544. Correspondentie van Bali, d.d. Den Passar 24/9 '0ö. Met 2 teekeningen als boven. Ib.' no. 26 van 21 Oct. 1906, p. 560—563. De Baliexpeditie in woord en beeld. Met photo's. Ib. p. 563—564. Correspondentie van Bali, d.d. Tabanan 6 Oct. 1906. Met 2 teek. als boven. Ib. no. 28 van 4 Nov. 1906, p. 600-601. M. van Geuns. Het beleid van den bevelhebber der Bali-expeditie. Lof over dit beleid. 1b. p. 609—612. De Bali-expeditie. Met photo's. Ib. p. 612. Het zware terrein op Bali. Met 1 teekening als boven. Ib. p. 612—613. Ceës, Poepotan. Met illustratie. Ib. no. 30 van 18 Nov. 1906, p. 656—658. De Baliexpeditie in woord en beeld. Met 2 photo's en 2 teekeningen als boven. Ib. no. 31 van 25 Nov. 1906, p. 673—675. Idem. Met 4 photo's. Ib. no. 32 van 2 Dec. 1906, p. 697-698. Van Bali terug. Met 1 photo. 162 B. 1906—'07. 318. Kunstwerken op Bali. Ibid no. 29 van 11 Nov. 1906, p. 630—632. Met 2 photo's en 1 teekening als boven. 349. Balische offerplaatsen. 1b. no. 32 van 2 Dec. 1906, p. 698. Met 1 teekening als boven. 350. Genus. M. van, De popoetan's in Badoeng en een Pransche lb. no. 34 van 16 Dec. 1906, p. 728—730. De hier gereproduceerde prent was verschenen in het Fransche volksblad Petit Journal. Teekening en bijschrift waren zuivere fantaisie. 351. Sawah's op Bali. Ib. no. 36 van 30 Dec. 1906, p. 784. Met 1 penteekening als boven. 352. Bali in woord en beeld. Ib. no. 37 van 6 Jan. 1907, p. 807—808. Met 2 teekeningen als boven. 353. Sinia. J. G., Van een tempeltje op Bali. Elsevier's geill. Maandschr. Jaarg. XVII, dl. XXXIV, 1907, II, p. 331. 354. Ustensiliën bij de gebeden der Boeddha-priesters op Lombok. Not. B. Gr. over 1905, Dl. XLIII, p. 100 en Bijl. IX, p. XLIX-LI. De heer Liefrinck biedt voor het museumte Batavia aan een stel—. De bijlage bevat de opsomming der voorwerpen en geeft toelichtingen. 355. Collectie Javaansche, Balische en Sasaksche handschriften van Engelenberg. Not. B. G. over 1906, Dl. XLIV, p. 64—65; Ibid. over 1907, Dl. XLV, p. 744 en Bijl. IV. p. XXIII v.v. Deze zeer belangrijke collectie werd door den verzamelaar A. J. N. Engelenberg geschonken aan het Batav. Gen. v. K. e. W. en bestaat uit 206-nummers, genoemd (met Maleische verklaring) in Bijl. IV n°. 68—130 Balisch; 131—160 Sasaksch. Deze lontars zijn afkomstig van het eiland Lombok. 366. Museumvoorwerpen, buitgemaakt tijdens de expeditie naar Badoeng in 1906. Not. B. G. over 1907, Dl. XLV, p. 26,40, 51,119—120; 122-123; 128 en Bijl. 1. p. I—V. Advies omtrent de verdeeling over musea in Batavia en Nederland. De directeur van 's-Rijks Ethnogr. Museum te Leiden verzoekt ook te letten op de ethnographica, verzameld door den heer Nieuwenkamp. P. 26,40, 51 over munten. Volgens Not. B. G. over 1914 Dl. LH, p. 148 is hier later nog bij gekomen een gouden schaal afkomstig van wijlen den vorst van Tabanan en een gouden, met briljanten 163 B. 1907. omzet krisheft, afkomstig van wijlen den vorst van Badoeng. De Bijlage bevat de: Staat van voorwerpen, buitgemaakt op het eiland Bali gedurende de expeditie van 1906, welke aan het Batav. Gen. v. K. en W. in bewaring worden afgestaan. Omtrent de 27 buitgemaakte bronzen en koperen kanonnen, waarvan slechts één lilla in het museum te Batavia werd opgenomen, zie men Not. B. G. over 1907. Dl. XLV, p. 106—107; 115; ibid over 1908, Dl XLVI p. 38, 90—92; ibid over 1914. Dl. LH p. 80 en 95—96. 357. Lontar-geschriften, buitgemaakt tijdens de expeditie naar Badoeng in 1906. Not. B. G-. over 1907, Dl. XLV p. 4, 30, 126—127. Bijl. III, p. XIX—XXI. Ibid. over 1908, Dl. XLVI, p. 14—15; 61—62; 88. Bijlage: Staat van de in de poeri te Den Pasar buitgemaakte lontargeschriften tijdens de expeditie naar Bali in 1906. 358. X. Verpleging der troepen op Bali. Het Vaderland van 26 Maart 1907. Een nagezonden stuk met klachten over de verpleging der troepen bij de Zuid-Bali-expeditie. 359. Saemsfoort. C. A. van Affelen van, De Heilige Rendjani. De Locomotief van 20, 22, 24, 25 en 30 April 1907, no. 91, 92, 94, 95 en 100. Geestige brieven over de mislukte pogingen om den Rendjani te beklimmen. Zie hierover nog B. no. 410. 360. Bor. R. C. van der, Nederlandsch-Sasaksche Woordenlijst. (Prajaascb dialect.) Vh. B. Gr. Dl. LVI, 5e St. 1907. 45 p.p. Bij de woorden zijn hier en daar ethnographische aanteekeningen en conjecturen geplaatst. Bij afdrijven: ilih; is iemand aan de pokken gestorven, dan bezigt men ook dit woord ilih; dansmeisje, gandroeng, djogèt, gamboeh. Eene gandroeng, welke eenmaal geslachtsgemeenschap heeft gehad mag niet meer als zoodanig optreden; kleedingstuk: het weglaten van deze léjang of dodot (korte doek, aan het eind der gordeldoek gedragen) staat gelijk met eene doodelijke beleediging, waarop in den oertijd zelfs de doodstraf stond; de kruin van het hoofd, vertaald door semanget; op de woorden „naam," „oom" en „tante" mededeelingen over titulatuur en aanspraakstermen; bij „rijst" een aantal woorden, op de teelt en bereiding van dit gewas betrekking hebbend; bij „steen" de conjectuur (met twijfel uitende noot van de Redactie) omtrent den naam Sélaparang; séla is steen; parang de framboesiaziekte of poeroe. Het eiland zou heeten naar eene eerste nederzetting, 4 paal van Pringgabaja, waar een steen wordt aangetroffen, die overeenkomst in vorm vertoont met een paar menschenlippen. door frambóesia ontsierd; bij „vijand": Zou het Boeg. woord voor vijand, bali, wellicht door de Sasaks, die vele Boegineescbe woorden in hun taal hebben opgenomen, aan de bewoners van Bali als hunne natuurlijke vijanden zijn gegeven ? (? Red.); bij „weerwolf" (lykanthropos): De séla' iseenmensch, die zich in een hond of zwijn kan veranderen, waarvoor verschillende ilmoe's bestaan, (o.a. het steken van een blad achter elk oor en van een tak op het zitvlak, om een varken te worden). In de 164 B. 1907. duisternis vertoont de sela' op eenigen afstand een vurig schijnsel, en hij kan slechts een brommend geluid voortbrengen. De aèlo? boenga houden zich bepaaldelijk op in het luchtruim, waar zij samenkomsten — sangkep —■ houden en dan met elkander paren. Het sela*-kind — bebaj — wordt echter op aardegeboren;steedsgelijktijdigmeteengewoon menschelijk kind. Het bebaj kan na de geboorte dadehjk loopen, het blijft altijd klein; is alleen voor de ouders zichtbaar, heeft het hoofd in den vorm van den pisangkolf — kosong poenti' — en eet slechts steelsgewijze, terwijl het bij voorkeur zijn kleeren wascht in de sajoer. 361. E. P. M. [E. K. H. Pluim Mentz]. Kort overzicht van de expeditie naar Bali. I. M. T. XXXVIII, 1907, I, p. 133—148. Met: Nog iets over de Bali-expeditie, door F., en Naschrift hierop door E. P. M., ibid. p. 334—337. Dit artikel is een vervolg op B n°. 338 Het verloop van de expeditie, de bezoeken aan Tabanan, Gianjar, Bangh en Kloengkoeng, loopende tot de ontbinding der expeditie op 1 Nov. 1906. Het tweede art. bedoelt eene onjuistheid in het overzicht te herstellen, welke ook in de beschrijvingen in de dagbladen voorkwam,' aangaande het gebeurde op 20 Sept. '06, toen abusievelijk'bij het opkomen van de poepoetan de achterhoede van de oprukkende infanterie het eerst zou hebben geschoten. In het Naschrift geeft E. P. M. dit gedeeltelijk toe. 362. A. E. F. Het veldpostkantoor op Bali tijdens de expeditie. Indisch Tijdschr. voor Post en Telegraphie 2e j. no. 8 en 9, 1907, p. 291—295 en 335—341. Het le stuk is een brief van den postambtenaar d.d. 8 Oct. 1906 van Pabean Sanoer en handelt over de reis naar Zuid-Bali en de eerste ervaringen. Het 2e stuk bevat brieven van Sanoer, 18 Nov., Straat Lombok 1 Dec. en Soerabaja 2 Dec. 1906 en handelt over den postdienst, het bivakleven en de aflossing van schr. wegens ziekte. 363. Fisscher. H., Brieven uit Bali. Berichten uit N. O. I. voor de leden van den SintClaverbond, 1907, p. 1—39. Geill. Brieven door pastoor Fisscher, die als aalmoezenier de Zuid-Baliexpeditie meemaakte, geschreven aan pastoor Engbers te Soerabaja; data: 14/9; 18/9; 23/9 1906; (hierin eene beschrijving van de poepoetan's te Den Pasar en Pametjoetan op 20 Sept); 29/9 (onderwerping van den vorst van Tabanan; tocht naar Tabanan); 30/9 (zelfmoord van den vorst van Tabanan en diens zoon; kiesche houding der soldaten na de poepoetan's); 3/10; 8/10; 12/10 (van Gianjar); 18/10 en 26/10. Illustraties: tempel te Blod bij Sanoer; idem te Sanoer; poort te Kesiman; snelvuur-batterij in bataille; de heer Bresser te middenvan bevriende Baliërs te Pabean Sanoer. Zie nog B n°. 373. 361. Contracten met Bangli en Kloengkoeng. Contract van 17 Oct. 1906 tusschen den Regeerings- Commissaris voor de Balische zaken en den Radja van Bangli en zijne landsgrooten. Handelingen der Staten-Generaal, 1906—'07, Bijl. 265 no. 48; I. G. 1908, II, p. 1389-1396. 165 1907—'09. Dit contract van 29 artt. is goedgekeurd en bekrachtigd op 5 Jan. 1907 en op 2 Maart d.a.v. door den Radja en de landsgrooten beëedigd. Contract van denzelfden datum tusschen denzelfden ... en den Soesoehoenan van Kloengkoeng en zijne landsgrooten. Ibid. no. 49. Dit contract van 31 artt. is goedgekeurd en bekrachtigd op 5 Jan. 1907 en op 27 Febr. d.a.v. door den Soesoehoenan en de landsgrooten beëedigd. Verkort in I. Gr. 1908, II p. 1397. Nota van Toelichting bij beide contracten. Ibid. no. 50 en I. Gf. 1908, II, p. 1397—1398. De verhouding met Bangli werd nog steeds beheerscht door het contract van 25/6 1849 en de grenscontracten van 8/1 '84, 2/3 '02 en 19/1 '05; met Kloengkoeng door dat van 13/7 '49, het grenscontract van 7/10 '02 en het contract van 23/9 '04. Kloengkoeng staat de districten Sibang en Abeansemal van het vroegere Mengwi af aan het Gouvt. Suppletoire overeenkomst .... tusschen den Resident van Bali en Lombok .... en den Radja van Bangli en zijne landsgrooten. Ibid 1908—'09. Bijl. 311 no. 30. Nota van Toelichting ibid. no. 31. V *• Deze suppletoire overeenkomst diende om twijfel aangaande het grondgebied der desa's Tegal, Tadjoen en Sembiran van de afd. Boeleleng en Satra van Bangli weg te nemen. De overeenkomst is van 15 Sept 1907; goedgekeurd en bekrachtigd op 9 Nov. d.a.v. Suppletoir contract ..... en den Soesoehoenan van Kloengkoeng en zijne landsgrooten. Ibid. no. 32. Dit suppl. cöntract diende tot het overdragen aan het Ned. Ind. Gouvernement van het recht tot heffing van in- en uitvoerrechten en accijnzen en tot exploitatie van het opimumiddel; het is van 19 Jan. 1908, goedgekeurd en bekrachtigd 3 Maart d.a.v. Suppletoir contract .... en den Radja van Bangli en zijne rijksgrooten. Ibid. no. 33. Bedoeling van het contract als boven; het is van 20 Jan. 1918; goedkeuring op datum als boven. Ibid. no. 34. Nota van Toelichting bij beide voorgaande suppl. overeenkomsten. Verklaring betreffende de overdracht van het landschap Bangli aan het G-ouvernement. Ibid. no. 35. Nota van Toelichting ibid. no. 36. De overeenkomst is van 30 Sept. 1908; beëediging te Bangli op 18 Jan. 1909; goedgekeurd en bekrachtigd 18 Maart 1909; 166 B. 1908.—'12 365. Geschenken van Balische wetboeken en Parwa's. Not. B. Gr. over 1907, Dl. XLV, p. 17—19 en p. 95 ca. Het eerste bericht de schenking aan het Bat. Gen. v. K. en W. van kropak's met 5 Oud-Javaansche parwa's uit de Mahabharata door den heer F. H. G. J. van Leeuwen; het tweede van goed geconserveerde exx der Bahsche wetboeken Agama en Parwadigama door den resident van Bali en Lombok. 366. Geschenk van een Sasaksche lèmpot, overeenstemmend met Soem¬ bawa'sche versierde doeken. Not. B. Gr. over 1908, Dl. XLVI, p. 82. De heer J. E. Jasper biedt voor het museum te Batavia aan een —. 367. Reproductie van geïllustreerde Balisch-Lombóksche kropak's. (Dar- mo-Lelangon). Not. B. G. over 1907, Dl. XLV, p. 33. Ibid. over 1908, Dl. XLVI, p. 49. De heer Teillers zal reproducties maken van deze bijzonder fraai geteekende kropak's. Ibid. over 1909, Dl. XLVII, p. 24. Inlichtingen van den resident van Bali en Lombok, p. 35—36; 84—85; 108—109. Eenige der ontbrekende lontars bevinden zich in het Koloniaal Museum te Haarlem en zullen naar Batavia worden gezonden. Ibid. Bijl. III, p. XV—XVI. Verslag over de vermoedelijke herkomst dezer kropak's door het Algemeen Hoofd der Baliërs op Lombok, den pepatih Goesti Poetoe Grija (in 't Maleisch). De opsteller van het verhaal (hier getiteld Dampati Lelangon) is Anak Agoeng K'toet Karangasem, oudste broeder van wijlen den laatsten vorst van Lombok; de teekenaar is Padanda Gdé Nengah Pidade. Ibid. Bijl. IV, p.' XVII—XX. Uitlegging der teekeningen door den Padanda Ngoerah te Bandjar, in 't Maleisch. Ibid. over 1910, Dl. XLVIII, p. 9, 34, 57-58, 147 en over 1911 Dl. XLIX, p. 73, 104, 135, 146. De korte beschrijving van het geïllustreerde doch tekstlooze lontarboek is met de luttele aanwezige gegevens niet wel vast te stellen. Het zal dus verschijnen als een lied zonder woorden; de heer Pleijte zal voor Holl. en Engelsche opschriften zorgen; de prijs zal f 12 zijn. (Zie A n°. 61). Ibid. over 1912. Dl. L. p. 19, 76, 88, 100. Te Leiden bestaat een soortgelijk Balisch hs. 368. Hoe veil. G. W. W. C. Baron van, Die Kesseltrommel zu Pedjang Gianjar auf der Insel Bali. Int. Arch. f. Ethnogr. XVIII, 1908, p. 110-111. In de Kleine Notizen und correspondenz V geeft schr. een overzicht met opmerkingen van het door NIeuwenkamp irr het Handelsblad van 30 Dec, 1906 geschrevene over die keteltrommel. (Zie A no. 54). 167 B. 1908. 369. Invoering der opiumregie op Bali. I. Gfc 1908, I, p. 400 en 684-685. Samenvatting van eenige couranten-artt. over de —. De Nieuwe 'Courant van 30 Jan. '08 ziet in het zenden van het geheele elfde bataljon naar Bali een maatregel van voorzorg bij de invoering op 1 Jan. '08 van de opiumregie. De Locomotief van 27 Feb. '08 keurt de maatregel af, beweert dat het vele uit Singapore op Bali ingevoerde opium grootendeels voor den smokkelhandel op Java diende, doch slechts een klein deel der Baliërs zelve schuift. De Balische vorsten streefden altijd naar beperking van het opiumgebruik tot de hoogere casten. De Javabode komt togen deze voorstellingen op; repliek daarop in de Locomotief veto. 9 Maart. Uit het feit dat de regie ook tubes van slechts 1l2 miata voor Bah maakt concludeert het blad, dat de bedoeling is ook den kleinen man te leeren schuiven. Het Vaderland van 11 April bespreekt de politiek, becijfert dat de regie winst zal opleveren, vraagt of het in 't algemeen niet beter zou zijn een verbod tot verbruik en verkoop van opium uit te vaardigen, wat echter voor Bali practisch niet uitvoerbaar zou zijn. „De Baliërs zullen heusch door de invoering der regie niet leeren schuiven. Dit kenden zij al lang." 370. Be strijd tegen Kloengkoeng op Bali. Ibid. p. 817-818. Verhaal van — uit de Nieuwe Courant van 19 April 1908; de N. Rott. Crt van 21 April; hierin bijzonderheden over het sluiten van het nieuwe contract (B n°. 364), het sneuvelen van den len luit. Haremaker op 16 April bij den overval van een opiumverkoopplaats en de verove■ ring van een poeri te Gèlgèl; de beschieting door de Marine en de verovering van Kloengkoeng op 29 April na gering verzet. De Nieuwe Courant van 30 April spreekt nog van de poepoetan, waarin de vorst met 200 der zijnen omkwam, na door alle overige onderdanen te zijn verlaten. Het Vaderland van 30 April: „Een eigenaardig verschijnsel, die wanhopige aanval van zich ten dood gewijden, iets speciaals voor de hoogere casten der Bahsche bevolking, een uiting van het Hindoeïsme, die niet nalaat bewondering te wekken." 371. Karangasem. Ibid. II, p. 1430 en 1663—1665. Besumé van artt. in de N. Rott. Crt. en het Vaderland over verwachte moeilijkheden in Karangasem, wegens de inlijving van Bali bij het tol gebied op 1 April 1908; de 'schadeloosstellingen aan de stedehouders toegekend; het aftreden van Goesti Gedé Djlantik. De N. Rott. Crt. van 21/10 '08 ontleent aan het Soer. Hbl. mededeelingen over het laatste en het optreden van den nieuwen stedehouder Goesti Bagoes Djlantik; men vreesde rustverstoring door het optreden van andere pretendenten. Door de medewerking van den afgetreden stedehouderschikken deze zich in hunne overbrenging naar Djembrana. Het springen van het kruitmagazijn van den stedehouder op 21 Sept. 1908; 22 dooden en 31 gewonden; andere ongelukken van denzelfden aard door onvoorzichtigheid, tevoren elders voorgekomen. Vgl. B n°. 511, IV. 372. Nieuwenkamp. W. 0. J. De eerste bestijging van den heiligen vulkaan Batoer op 2 Nov. 1906. T. A. Gr. 2« S. XXV, 1908, I, p. 54—76. Met 5 platen, door schr. in loco geteekend. Het verhaal van deze uiterst moeilijke beklinrming ook in A n°. 54 en 55. Van de eruptie van 168 B. 1908. den Batoer in 1905, hier beschreven, is nergens elders gewag gemaakt.' Prof. Dr. A. Wichmann,, die sinds jaren een register aanhield van alle vulkanische verschijnselen, schreef dat hij niets omtrent zoodanige uitbarsting had kunnen vernemen. De redactie voorzag het art. van enkele noten, voornamelijk aanwijzingen van vroegere litteratuur over den Batoer. 373. Fisscher. H., Met de troepen naar Bali. Berichten nit N. O. I. voor de leden van den Sint-Claverbond. 1908, p. 239—268. Pastoor Fisscher woonde in 1908 de vijandelijkheden tegen Kloengkoeng bij. Zie ook B n°. 363. Brieven van 26, 29, 30 April, 3 en 11 Mei. In die van 30 April de landing te Koesambe en de poepoetan te Kloengkoeng. 374. Sanoer of Benoa als a/scheepplaats voor Zuid-Bali? Indische Mercnur 31e j. 1908, no. 38 van 22 Sept. p. 694. Aan de hand van een art. in het Soer. Hbl. wordt eene beschrijving van de beide gelegenheden voor afscheepplaats gegeven. De eerste assistent-resident van Zuid-Bali had aan de reede van Sanoer en den weg daarheen veel zorg besteed; pakhuizen waren er gebouwd; de le stuurman Vooren had in Jan. 1907 de reede opgelood, in kaart gebracht on er eenige hulpböeitjes en aan den wal geleidebakens gezet. De Kon. Paketvaart Mij. vestigde er haar agentschap; een steiger zou worden gebouwd. De schepen van de K. P. M. ondervonden hier echter allerlei ongelukken en tegenspoeden; daarom verlegde deze Mij. haar agentschap naar Benoa. Volgens het Soer. Hbl. was deze varplaatsing een groote fout wegens de treurige verbinding van Benoa met Zuid-Bali; de Ind. Mercuur wijst op andere berichten, die aanduiden, dat van Sanoer nimmer een goede afscheepplaats zou zijn te maken, doch van Benoa wel. Vgl. B n°. 511, X. 375. Fraser. J. J., De weefkunst in de afdeeling Boeleleng (Bali). T. B. B. XXXV, 1908, p. 324—333. In dit korte, zaakrijke opstel worden ook alle technische Balische termen van de bewerkingen, de gereedschappen en de patronen genoemd. De grondstof bij het weven is bijna uitsluitend zijde, afkomstig van China en door Chineesche handelaren uit Singapore ingevoerd. Alleen in de Bali-Aga-desa Sembiran wordt katoen geweven en verder nu en dan in do geheele afdeeling nog katoen om gedragen te worden bij het tandenvijlen. De persoon, wiens tanden gevijld zullen worden, mag n.1. alleen op Bali van Balische grondstof vervaardigde kleeren dragen; onder het vijlen wordt wel 10 of meer malen van kleeding verwisseld, waarvan het volgende steeds mooier is dan het voorgaande en die na een paar verwisselingen ook van zijde mogen zijn en doorweven met goud- en zilverdraad. Na afloop moeten' echter weer de eenvoudige katoenen kleeren aangetrokken worden en moet de patiënt die minstens 3 dagen aanhouden. Achtereenvolgens worden beschreven het ontpitten van het katoen (pipis), het uitrafelen (menjetèt) en het spinnen (meng'antih); het weefklaar maken van katoen en van de zijde; de verdeeling in knotjes van 10 draden (ngelikas); het weeken der zijden draden (ngempoek), het kleuren (ngames of ngeloep), het fixeeren der kleuren; het stijven der 169 B. 1908. scheringdraden (sikat); het opwinden van schering en inslag; het brengen van de zijden draden door de kain (noesoek) en het spannen op het weeftoestel. Op p. 327 de drie wijzen van weven: polossan (schering en inslag effen wit of gekleurd), ngendek (de inslag geïkat) en songkèt (als polossan doch met ingeweven figuren van goud of zilverdraad). Op p. 328 het eigenlijke weven en hét weefgetouw; p. 331 patronen (ruiten, strepen, planten, dieren, raksasa's, wajangfiguren, toempang's voor de randen; p. 332 de kleeding van mannen en vrouwen. De weefsels worden gemaakt voor eigen gebruik en voor verkoop binnenslands. De polossan's kosten van 2—15, de endek's van 2—20, de songkèt's van 6—50 rijksdaalders. 376. Goesti Djilantik. Weekblad voor Indië, 15« j. 1908—'09, no. 23 van 27 Sept. 1908, bl. 460. Photo: Goesti Djilantik met een priester en twee hovelingen a/b van de Regentes. Deze photo is genomen toen de afgetreden stedehouder G. Dj. van Karangasem de beide naar Djembrana verbannen poenggawa's-pretendenten op hun overtocht begeleidde en ongeregeldheden werden verwacht. 377. Nieuwenkamp. W. 0. J., De trom met de hoofden te Pèdjèng op Bali. Met 6 platen, door den schrijver in loco geteekend. B. Ind. Inst. LXI, 1908, p. 319-338. Deze bijdrage is opgenomen in B n°. 54 en 55. In dezelfde poera, waar het huisje staat, waarin de trom hgt, komen ook een aantal fragmenten voor van oude Hindoe-beelden, lingga's en enkele yoni's, alle in type overeenkomend met beelden uit de Madjapahit-periode op Java. Schr. bespreekt critisch hetgeen over die keteltrommen is geschreven en somt een tiental verschilpunten met andere bekende exx. op; vergelijkt de trom van Pèdjèng met de „moko" van Alor; wijst er op, dat deze trom alle andere in grootte ver overtreft. Ook de tweede in grootte werd in Ned. Indië gevonden (op Saleier). Schr. ziet in de trom van Pèdjèng een oorlogstrom, dienend om manschappen op te roepen ')• 378. Zuid-Bali-expeditie. De verrichtingen van de artillerie en den trein op Bali tijdens de expeditie van 1906. Uittreksel uit' het Algemeen Rapport en het Dagboek van de Expeditionnaire Artillerie op Bali. Offïcieele Bijdragen van het Dept. van Oorlog in Ned. Indië. L M. T. Extra Bijlage no. 22, 1918, p. 1—35. I Samenstelling p. 1. II Inscheping, vervoer ter zee en ontscheping, p. 3. III Verrichtingen van de artillerie op het eiland Bah, p. 4. IV 1) Zie over deze en andere keteltrommen, behalve de plaatsen in het Register i. v. keteltrom, nog: Van Hoëvell in T. B. G. 33, 1890, p. 210—211; Dr. J. D. E. Schmeltz. Ueber Bronzen pauken aus Südost-Asien, Int. arch. f. Ethnogr. XIV, 1901, p. 192 - 194; Dr. J. .1. M. de Groot. Die antiken Bronzepauken im Ostindischen Archipel und auf dem Festlande von Südostasien, Slittheilungen -des Seminars für Anthrop. Berlin, Bd. IV, 1901, p. 76; Fr'. Heger. Alte Metalitrommeln aus Südostasien I, Text-band; II, Tafelband. Leipzig, 1902, p. 47 no. 2G; Dr. W. Fov, Ueber alte Bronzetrommeln ans Südostasien. Mitth. Anthrop. Gesellsch. Wien Bd. XXXIII, 1903; liouffaer in Not. B. G. over 1910, Dl. XLVIII, 1911, p. 121—122. W. O. J. Nieuwenkamp. Drie keteltrommen op I.eti. T. A. G. Nov. 1918. Id. Iets over een Mokko Poeng Djawa Noerah van Alor, ib. Maart 1919, p. 220 222. Id, Over de verschillende soorten van mokko's op Alor, ib. p. 222—227, 170 B. 1908. Algemeene beschouwingen, p., 14. Bijlage 1. Staat van de sterkte p. 21; Bijlage 2. Samenstelling en uitrusting eener batterij van 4 kanonnen van 3.7 c.M. Sv. op 3 voetaffuit, p. 24. Uittreksel uit het Verslag van den Trein op Bah. I Indeeling, p. 25. II Dwangarbeiders, p. 26 III Vrije koelies, p. 30. IV Paardentrein, p. 31. V Transportwagens, p. 35. 379. Idem. Uittreksel uit het Algemeen Rapport omtrent de ver¬ richtingen van het detachement genietroepen gedurende de expeditie naar Zuid-Bali 1906. Ibid. p. 37—40. I Sterkte van het detachement, p. 37. II Duur der expeditie, p. 37. III Verrichtingen, p. 37. IV Beschouwingen omtrent Personeel en Materieel, p. 39. i 380. Idem. De verrichtingen van de intendance op Bali tijdens de expeditie van 1906. Uittreksel van het Intendance-Verslag der Bali-expeditie. Ibid. I. M. T. Extra Bijlage no. 23, 1908. p. 1—30. Bijlage A. Extract Gouv. Besl. van 4/9 '06 no 3. (tot uitzending der expeditie, hare samenstelling en opdracht en bijlage: Voedingstarief voor de troepen, dwangarbeiders enz.) p. 20. Bijlage B. Voedingswijze voor Europeanen, Afrikanen en Amboineezen. Bijlage C. Voedingswijze voor Inl. militairen; idem voor dwangarbeiders, gidsen, tolken enz.' 381. Idem. De verrichtingen van den Geneeskundigen Dienst op Bali tijdens de expeditie van 1906. Uittreksel uit het Algemeen Verslag. Ibid. I. M. T. Extra Bijlage no.-24, 1908, p. 1—26. Voorbereiding, p. 3. Vertrek p; 8. Algemeene beschouwingen, p. 19. Gezondheidstoestand der militairen, p. 19. Gewonden en gesneuvelden, p. 20. Gewonden van den vijand, p. 20. Weersgesteldheid, p. 20. Voeding der troepen, p. 20. Drinkwater, p. 22. Troepenlogies, p. 22. Kleeding p. 23. Veldhospitaal, p. 24. Veldapotheek, p. 24.. Geneeskundige sectiën, p. 25. Ziekentransportschepen, p. 26. Het vivresschip Bromo, p. 26. Boode Kruis, p. 26. 382. Een ornament-kris van den ïaatsten vorst van Tabanan. Not. B. G. over 1908, Dl. XLVI, p. 15, 16, 86. Deze kris was na den zelfmoord van den vorst op de vendutie verkocht. Toen het bleek, welke beteekenis deze kris als „rijkssieraad" in de volksopvattingen had, werd zij teruggekocht en aan het Bat. Gen. v. K. en W. in bewaring gegeven. 383. Lansen en krissen, in beslag genomen bij de ongeregeldheden in 1906 te Wongaja {Tabanan). . Ibid. p. 17—18. Deze werden afgestaan aan het museum van het B. G. v. K. en W. te Batavia en aan 's-Rijks Ethnog. Museum te Leiden. 171 B. 1908. 384. Museumvoorwerpen en lontar's, buitgemaakt bij de expeditie tegen Kloengkoeng in 1908. Ibid. p. 66—67; 85—86; 102—103; 122—123; 130 en Bijl. V, p. XLI-XLIII. De buit is gedeeltelijk verkocht, gedeeltelijk afgestaan aan da ethnograpbische musea te Batavia, Leiden en Botterdam. De lontars zijn, evenals die van Badoeng, gezonden aan Dr. H. H. Juynboll te Leiden. Bijl. V bevat de lijst der voorwerpen in bewaring bij het museum te Batavia; daaronder komt voor eene ramboet sedana, behoorende in de balei-aroeman van den huistempel in de Kloengkoengsche poeri. 385. Nieuwenkamp. W. 0. J, Op Bali. Elsev. Geill. Maandschr. Jaarg. XVIII, dl. XXXVI, 1908, II, p. 28-31 en 361—366. I, p. 28. Een zeiltochtje rond Westelijk Bali. Met 2 ill. II, p. 361. Te voet over Bali, van Zuid naar Noord. Met 4 ill; Beide stukken opgenomen in B n°. 54 en 55. 386. Juynboll. Dr. H. H. Bijdrage tot de kennis der Balische letterkunde. B. Ind. Inst. LXI, 1908, p. 411-418. Verschillende gegevens, genoteerd bij het catalogiseeren der Kawien Balische hss der Leidsche Universiteitsbibliotheek, vooral van C n°. 87 en 117. De gedichten te onderscheiden in de ouderwetsche tengalmn-metra en de moderne matjapat-metTa.. Van de werken genoemd: de Uilespiegel-gedichten, als Pan Bongkling, Dadang Doedang, Ender, Pan Brajoet, Tjoepak; de dierenfabels oiJSotwa, in proza; de leerdichten en prozawerken van dien aard; de erotische gedichten; de Oudjavaansche werken met interlineaire vertaling en de in het Balisch overgebrachte; volksgedichten, w.o. de Pandji- en de historische gedichten; geschiedwerken in proza of pamentjangah's en kronieken. De Balische letterkunde wordt als eene dochter of jongere zuster der zooveel rijkere Javaansche literatuur geschetst en onderscheidt zich door het gemis aan Moslimschen invloed. Zie ook B n°. 454. 387. Kielstra. Dr. E. B., Bali. Onze Eeuw, 9- jaarg. 1909, IV, (September) p. 386-423. Dit opstel is overgenomen in C n°. 148, p. 66—107. Het bevat een historisch overzicht van onze betrekkingen met Bali van 1841 tot 1909, met eene doorloopende vergelijking van de politiek ten opzichte van dit eiland, vroeger en nu gevolgd. Langen tijd heeft de indruk bestaan, dat de Baliërs onze meest gevreesde vijanden waren; de schuld daarvan lag bij ons, omdat men meende te kunnen volstaan met het sluiten van contracten met de vorstjes en de expeditie's van 1846, '48 en '49 uitsluitend tuchtigings-expeditie's waren zonder verdere gevolgen. Het goed en bloed, aan Bali ten koste gelegd, was nutteloos besteed. Eerst in 1854 ten opzichte van Boeleleng en in 1856 van Djembrana begon men aarzelend het oog op de toekomst te richten. De noodlottige gevolgen voor de bevolking van onze onthoudingspolitiek worden in het licht gesteld en aangetoond, dat ten slotte de strijd alleen tegen de vorsten en niet tegen de bevolking behoefde te worden gevoerd. Het laatste gedeelte handelt uitvoeriger over het onder direct bestuur 172 B. 1909. brengen der nog onafhankelijke vorsten, waarvoor de. actie in 1902 werd begonnen. Aan het slot eene samenvatting der gebeurtenissen en eene vergelijking van de toestanden op Bali in 1849 en 1909. 388. Lombok-eenden. Bulletin van het Koloniaal Museum te Haarlem no. 42. Verslag over 1908. Amsterdam 1909. p. 213—217. Rubriek: Inlichtingen. Naar aanleiding van een uit Engeland ingekomen vraag omtrent een bijzonder soort slanke bleek-bruinroode, bijna rechtop-loopende eenden (penguin-eenden), die op de Zuidkust van Lombok zou voorkomen, en die door de bemanning der vroegere rijstschepen op Lombok veel voor proviand werd opgekocht en door haar als ,,Baly-soldiers" betiteld, wordt medegedeeld, wat omtrent deze eenden is geschreven door Wallace in C n°. 47 en door Zollinger. Een onderzoek bij den agent van de K. Paketv. Mij op Bali en bij den Directeur van Landbouw te Buitenzorg leverde geen resultaat. De heer C. L. Udo de Haes, oud ass-res. van Lombok en bibliothecaris van het Kol. Mus. stelde terzake een Nota samen, waarin bij de meening uitspreekt, dat eene specifieke eendenvariëteit op Lombok niet bestaat en dat gedacht moet worden aan de talrijke gewone tamelijk rechtop loopende eenden, die bij menigten op de sawahs van B. en L. worden gehoed en daar de gewone stoffeering van het sawahlandschap vormen. 389. Eerde. J. C. van, Bespreking van Nieuwenkamp's Bali en Lombok, 2e gedeelte. T. A. G. 2e S , Dl. XXVI, 1909, p. 675—677. Deze bespreking wordt te dezer plaatse nogmaals gememoreerd wegens de terloops gedane mededeeling, dat schr. in den Soekawanaheuvel en de los'op den top geplaatste Hindoe-beelden een uiterst primitieven, niet bekleeden Boroboedoer ziet, waarin als allerheiligste een in den top gegraven put schijnt voor te komen, waarin hoogst vereerde en angstvallig bewaakte godénbeeldjes zouden voorkomen. (Vgl. B n°. 402). 390. Tal. P. J. Op het eiland Bali. (Proeve eener vluchtige reis¬ beschrijving). Jong Indië, 2e j. 1909, no. 43, p. 510—512. Volgens een noot geschreven door een Javaan, Schr. handelt over de 'onbekendheid met Bali, die op Java heerscht. Hij vindt de Baliërs lui en vooral vuil. Over de slordigheid in kleeding weidt hij breed uit. Alleen de irrigatiewerken dor Baliërs wekken bewondering. Regenten van Java en prinsen van Djokja bezochten daarvoor het eiland. De Balische rijst is grooter van korrel en minder wit dan die van Java. De Baliërs worden volgens schr. onderscheiden in Mohammedanen en Boeddhisten. 391. Ethnographica van historisch belang. Not. B. Gr. over 1909, Dl. XLVII, p. 19—20; 60—61. Aanbieding voor het museum van het Bat. Gen. v. K. en W. te Batavia van voorwerpen, den Landvoogd bij de in Sept. 1908 in Karangasem gehouden Déwafeesten geschonken door den Stedehouder Goesti Gdé Djelantik. 178 B. 1909'—10. Ibid. p. 114, 149 en 204 en ib. over 1910, Dl. XLVI1I p. 6, 27 en 50. Van Dr. Hijmans van Anrooy te Soerakarta worden voor f 1000 voor rijksrekening en ter bewaring in het Museum aangekocht een staatsiekris en een strijdkris, behoord hebbende aan den yroegeren Rijksbestierder van Boeleleng Goesti Djelantik. 392. Tonnet. Martine, Kunst van Bali. Els. Geill. Maandscbr. XIX, 1909, II, p. 309—315. Met 7 ill. Beschouwingen over Bahsche kunst, bij de bespreking van eenige voorwerpen op de tentoonstelling, bedoeld in A no. 51. 393. Die Insel Bali. Der Ostasiatiscbe Lloyd, Organ fiir die deutschen Interessen im fernen Osten. Shangbai, 23, II, 1909, p. 1087-1089. Over verschiUende gebruiken op Bah; hoofdzakelijk het kastenwezen. Ontleend aan hot Soerab. Hbl. van November 1909. 394. Eerde. J. C. van, Agama en Adi-Agama, Oud-Baliscbe wet¬ boeken enz. I. G. 1909, II, p. 1682—1687. Bespreking van A. n°. 52 en 53. Schr. stelt in het licht hoe volgens een Balischen rechtsregel het wetboek Adigama onderdoet voor het wetboek Agama; dit.voor.de Déwagama, dit weer voor de schriftelijke vorstenedicten, die weer ondergeschikt zijn aan de vorstelijke bevelen, die op hun beurt beheerscht worden door de godenuitspraken. [Vgl. B n°. 74] Hoe eerwaardig deze wetboeken ook mogen zijn, zo vormen niet de codificatie van het thans levende volksrecht. Daarop volgen verschiUende mededeelingen over ouderdom en herkomst der wetboeken en de bestaande teksten en vertalingen daarvan. Eenige verschiUen tusschen de Agama en de daarmee identieke Koetaramanawa, door Jonker vertaald (C n°. 70), worden in het licht gesteld, alsook verschiUen tusschen het toegepaste en het wetboekenrecht. Met deze vertaling is verdienstelijk werk verricht; anderzijds schijnt eene waarschuwing aan de leden der Raden van'Kerta's niet overbodig, dat in deze artikelenreeksen niet het volksrecht aan het woord is, maar de vertegenwoordigers van het Kutara-gastra en van het Gastra Manawa. 395. [Rietschoten. C. H. van], Algemeen Verslag van den chef van den Staf der expeditie naar Bali. 10 September—30 October 1906. Officieele 'Bijdragen van het Dept. van Oorlog in Ned. Indië. I. M. T*. Extra Bijlage no. 27, 1910, p. 1—139. Met terreinschetsen: Bivak Sanoer, schaal 1 : 5000 en Bivak Gianjar, schaal 1-: 10.000. Hst. I. Aanleiding tot de expeditie p. 1—21. GrensgeschUlen voor en na het afsluiten der bij G. B. van 12/4 1903 n°. 15 goedgekeurde overeenkomst tusschen het Gouvernement eenerzijds en Badoeng, Tabanan, Bangli en Kloengkoeng anderzijds. Van 30 Sept. tot 23 Oct. 1903 bezoekt een stafofficier deze rijkjes om gege- 174 B. 1910. vens te verzamelen, daar op den duur gewapende tusschenkomst niet zal kunnen uitblijven. Op 26 Oct. '03 de verbranding van weduwen van den op 6 Haart tevoren overleden vorst van Tabanan, ondanks het verbod der Regeering en het zenden van twee oorlogsbodens. p. 3 Eischen deswege aan dien radja gesteld; de wijziging van diens contract bij G. B. van 10/3 '04 n°. 1 goedgekeurd. Het blijkt, dat hij in zijn verzet gestijfd wordt door de vorsten van Badoeng en Kloengkoeng. In Kloengkoeng is 25 Aug. '03 de Déwa Agoeng overleden; met moeite wordt bij diens lijkverbranding op 12 Dcc.d.a.v. de verbranding van 6 weduwen voorkomen. Nieuwe contracten met alle zelfbesturen, inhoudende het verbod van weduwenvertranding. Nieuwe moeilijkheden met Bangli, inzake de vernieling van waterleidingen, die in Gianjar uitloopen. p. 5 Geschil met Badoeng over den strandroof van de op 27 Mei '04 bij Sanoer gestrande Sri Koemala. p. 7 Na weigering van den vorst van Badoeng om de opgelegde schadevergoeding te voldoen wordt op 7 Jan. '05 eene beperkte marine-blokkade op Badoeng toegepast op kosten van den vorst. Deze verbiedt den handelaren zelve de schadevergoeding te voldoen, p. 8 Zending van het lid van den Raad v. N. I. F. A. Liefrinck. p 9." Bij Ord. van 21/5 '05 wordt de afsluiting verscherpt. Badoeng en Tabanan sluiten een of- en defensief verbond, p. 11 De vorsten van Kloengkoeng, Tabanan en Bangli zijn deels onwillig, deels onmachtig om medewerking te verleenen tot eene bevredigende oplossing van grenskwestie's, het uitleveren van schuldigen en het opzenden van getuigen, p. 14 De radja van Bangli weigert in Januari en Maart '06 den resident en den assistent-resident voor de politieke aanrakingen te ontvangen ter bespreking van de" aanhangige kwestie's. p. 15 Weer vernieling van waterleidingen op last van den radja van Bangli en gebrek aan medewerking van dien van Kloengkoeng. p. 18 Bij Stbl. 1906 n°. 24 moeten voor Tabanan dezelfde beperkingen van in- en uitvoeren worden toegepast als voor Badoeng. Tabanan en Bangli slaan een hoogen toon aan. p. 19 In April '06 wordt het Legerbestuur uitgenoodigd alles in gereedheid te brengen voor eene eventueele expeditie. De s taf kapitein Schutstal van Woudenberg gezonden voor het verzamelen van militaire gegevens. De Boegineezen van Serangan verklaren zich voor het Gouvernement en verzoeken hulp tegen de bedreigingen van den radja van Badoeng. p. 20 In Juni '06 wordt weer clandestiene invoer in Badoeng en Tabanan geconstateerd via de Kloengkoengsche enclaves Abean Semal en Sibang. De bevolking in Tabanan en Bangli gewapend. Op berichten omtrent voorgenomen invaUen in Boeleleng en Gianjar wordt 10 Juni '06 een compagnie gedirigeerd, deels voor de bewaking van Singaradja, deels voor de voornaamste verbindingswegen naar het Zuiden bij de grenzen. Op 17 Juh '06 wordt aan Badoeng en Tabanan eene laatste gelegenheid geboden tot minnelijke schikking der geschillen; in het laatst van Augustus volgt eene beshste weigering; in begin September wordt besloten gewapenderhand inwilliging der gestelde eischen af te dwingen en daarna zoo noodig ook Bangli en Kloengkoeng tot rede te brengen. Hst. II Voorbereiding der expeditie, p. 22—33. Hst. III Operatieplan, het verloop der expeditie, onderwerping van Badoeng en Tabanan, p. 34—84. Sanoer is het minst ongeschikt voor landingsplaats, p. 36 Ultimatum naar Badoeng en Tabanan op 12 Sept. p. 37 Korte demonstratie voor Kloengkoeng en aan wal zetten te Lebih der bezettingscompagnie voor Gianjar. p. 39 De landing op 14 Sept. Beschieting van Den Pasar door de zeemacht, p. 42 Van 15—17 Sept. Eerste aanrakingen met den vijand. De bevolking van Den Pasar vlucht; de radja blijft slechts door een 1000-tal getrouwen 176 B. 1910. omringd, p. 51 Op 19 Sept. neemt de aanvallende beweging tegen Den Pasar een aanvang; 20 Sept. de poepoetan aldaar ; de poeri van den vorst verbrandt gedeeltelijk; het 18de bataljon naar de poeri van Pametjoetan ; deze gaat in vlammen op. Het totale aantal in de beide poepoetan's omgekomenen geschat op 600. De lijken der vorsten gevonden, aan de bevolking overgegeven en plechtig verbrand. De bewoners van Den Pasar keeren den volgenden dag terug en toonen zich vredelievend gezind. De poenggawa's en de bevolking van Tabanan willen den vorst niet steunen in zijn verzet, p. 69 Begin der operatiën tegen Tabanan op 26 Sept; de vorst onderwerpt zich 27 Sept. en gaat naar Den Pasar Hij en zijn wettige zoon plegen zelfmoord in de poeri van Den Pasar in den nacht van 27 op 28 Sept., nadat hen overbrenging naar Lombok was aangezegd. De overlevende famib'eleden op 29 Sept. naar Lombok overgebracht. Op 5 Oct. zullen de eischen aan Bangli en Kloengkoeng worden overgebracht. Ook in Tabanan gaat het dagelijksch leven der bevolking reeds .dadelijk weer zijn gewonen gang. De'bestuursambtenaren voor Badoeng en Tabanan aanvaarden hun functie, p. 82 Op 7 Oct. vertrekken de troepen naar Gianjar; 4 Oct, vlootdemonstratie tegen Kloengkoeng. Hst. IV Opmarsen naar en excursiën door Bangli en Kloengkoeng, p. 85—102. p. 87 De vorsten van Bangli en Kloengkoeng krijgen verlenging van bedenktijd. De eischen opgesomd; de zwaarste daarvan is persoonlijk te verschijnen te Gianjar voor de onderteekening van het nieuwe contract, p. 92 Op 17 Oct. komen zij eindelijk te Gianjar met groot gevolg. 27 Oct. Vertrek van Kloengkoeng; 30 Oct. Embarkement der terugkeerende troepen. p. 101. Dagorder van den expeditie-commandant Genl. Bost van Tonningen aan de troepen bij de beëindiging der 5de Bahsche expeditie. Bijlagen: I p. 103. Samenstelling der expeditionnaire troepenmacht. Het 11de, 18de en 20e bataljon met hulpwapens, totaal 92 officieren en onderluitenants, 2312 minderen, 518 dwangarbeiders enz. II p. 110. Overzicht van de uitrusting der expeditie. III p. 113. Overzicht van de benoodigde transportmiddelen voor de houwitserbatterij; IV p. 114. Expeditionnaire Zeemacht. Commandant Kapitein ter zee I. van den Bosch. Pantserschepen „Hertog Hendrik," „Koningin-Regentes," „de Ruijter," „Koningin Wilhelmina der Nederlanden," „Zeeland;" flottielje-vaartuigen „Koetei," „Serdang," „Mataram," „Flores." V. p. 118. Regeling van den overvoer der expeditie; VT. p. 122 Voorschriften in acht te nemen bij de inscheping der expeditie; VII p. 125 Staat van de capaciteit der sloepen der voor de Bali-expeditie in te huren schepen. (Vijf stoomers van de K. Paketvaart Mij.) VIII, p. 126 Wenken voor colonne- en patrouille-commandanten; IX p. 129 Dagorder bij den aanvang der expeditie; X p. 130 Landingsbevel voor den 14en Sept. 1906 (bij de Schetskaart van Mid-den-Bali, schaal 1 : 100.000; zie E n°. 69); XI p. 132 Landingsorder voor den 14den Sept. 1906; XII Schets van het bivak Sanoer; XIII p. 135 Maatregelen tot beveiliging van het bivak Gianjar, en tegen eventueele pogingen tot verrassing daarvan; XIV Schets van het bivak Gianjar; XV, p. 137 Indeeling van de troepen enz. over de verschiUende schepen. 396. Wormser. Mr. C. W., De eerste bestijging Van de pieken van Lombok en Bali. T. A. Gr. 2e S., XXVII, 1910, p. 307—322. Met afbeeldingen. De afbeeldingen zijn naar photo's van Februari 1903, genomen door den toenmahgen ass.-resident van Lombok C. L. Udo de Haes. Aan- 176 B. 191Ó. kondiging van dit art. ibid XXVI, 1909. p. 1060 en eene kleine correctie ibid XXVII, 1910, p. 638. Deze beklimming werd verricht door Mr. S. J. L. M. van Schaik en wordt met diens toestemming medegedeeld, p. 307—317 Beklimming van den Rindjani van 17—23 Sept. 1908; p. 317—320 van den Goenoeng Agoeng op 27 Sept 1908. Zie B n°. 410. Elbert in C n°. 162, I p. 1. ,,Die Beobachtungen van Schaiks sind im allgemeinen zutreffend, was man bei derartigen Reisenden nur selterl beobachtet." 397. Fraser. J. J., De inheemsche rechtspraak op Bali. t Gf. 1910, II, p. 865-910. Dit art. geeft, na een kort overzicht van het oude oorspronkelijke en het ingevoerde Hindoe-Javaansche recht, een beeld van de tegenwoordige inheemsche rechtspraak op Bali. p. 865 Inleiding. Het art. zal zich hoofdzakelijk bezig houden met Boeleleng en Djembrana. p. 867 Hst. I De oude rechtspleging. § I. Rechters: de desavereenigingen, de districtshoofden, de vorst met zijn raad van Kerta's (hoofdzakelijk naar B n°. 172). p. 870. §2. De vorm van de rechtspleging (hoofdzakelijk naar B n°. 73 en 142). p. 872. Hst. II Bronnen van het volksrecht op Bali. o de desareglementen; 6. de Hindoe-Javaansche wetboeken; c. de peswara's van de vorsten, p. 873 onder 6. worden 19 namen van wetboeken opgegegen voor een getal van vermoedelijk 8 onderscheidene dezer boaken 1); p. 874 De wetboeken worden thans op last van den resident van B. en L. in het Hoog-Bahsch vertaald, p. 877. Hst. III De inheemsche rechtspraak, zooals zij tegenwoordig wordt uitgeoefend. (Stbl. 1882 N°. 143, zooals gewijzigd). § 1. Rechters: raad van kerta's; districtshoofden p. 878. Aan de desavereenigingen is alleen de regeling van de inwendige administratie en de behartiging van de huishoudelijke belangen der desa gebleven; haar boetebepalingen hebben geen dwingende rechtskracht meer; echter schijnt de eed in den dorpstempel ook thans nog te pas te komen. De rechters in de Raden van Kerta's en de kantja's hebben thans een vast tractement; sedert 1908 kunnen ook niet-padanda's rechter zijn. p. 879 § 2. Het toegepaste materieele recht A. Strafzaken. Men is er in de practijk toe gekomen om eene onderscheiding te maken in delicten van meer algemeenen aard en adatsdelicten, p. 880 Voor de eerste worden de bepalingen van het Strafwetboek en het Pohtie-strafreglement tot richtsnoer genomen. Ten opzichte van de adatsdehcten beoogt men een voorzichtig en geleidelijk ingrijpen, om de inlandsche begrippen gelegenheid te geven zich te wijzigen, alsmede om van het kasten wezen de scherpe kanten af te slijpen om als einddoel te komen tot gelijkheid van allen voor de wet; verder de straffen op adatzonden tegen zeden, huwelijks- en famihewetten meer in de richting van onze moreele begrippen te verlichten of te verzwaren. Daarbij zijn de wetboeken wel de grondslag van de strafoplegging, doch te Singaradja worden de straffen gewoonlijk bepaald naar de antecedenten van den laatst voorafgaanden tijd. p. 880 a. Vergrijpen met betrekking tot het kastewezen. p. 881 Als iemand bij den Raad van Kerta's de erkenning reclameert tot een der drie kasten te behooren wordt de eisch toegewezen als een betrouwbaar persoon van die kaste er in toestemt het restant van een door eischer gebruikten maaltijd te eten. Berechting van kasteschending had vroeger plaats door verbanning buiten het gewest met degradeering van de vrouw; in den jongsten tijd, al naar den ernst van het 1) Enkele der namen hebben vermoedelijk betrekking op zedekundige geschriften en op moderne vorstelijke edicten. 177 12 geval, met een boete van 40 pekoe (is f 50) subs. ten arbeidstelling voor 3 weken met degradatie voor de vrouw, of verbanning voor een bepaald aantal jaren. De zwaarste adatstraf, levenslange verbanning (i. p. v. de doodstraf) staat alleen op kastevermenging met eene Brahmaansche en op bloedschande, omdat deze misdaden het land „panes" maken. Andere bepaalde kaste-misdrijven bestaan in Boeleleng en Djembrana niet meer, doch bij het straffen van beleedigingen wordt met de kasten wel rekening gehouden. Als iemand van kaste tot dwangarbeid wordt veroordeeld wordt hij tevens tot Soedra gedegradeerd, p. 883 6 Vergrijpen tegen de zeden en huwelijks- en familiewetten. De regel geldt nog, dat voor een zelfde feit de straf voor eene vrouw de helft is van die voor een man. p. 884, 885 Het terugkeeren van verbannenen is in den laatsten tijd gemakkelijker gemaakt; op gewelddadige schaking (ngedjoek) staat thans de zware straf van 3 jaar dwangarbeid, terwijl de geschaakte aan haar ouders moet worden teruggegeven (id. p. 890). p. 886. B. Burgerlijke zaken. Bij gewone schuldvorderingen heeft men de straf op het onrechtmatige vorderen (wahk dandy,) laten vervallen; p. 887 als bij eene executie wegens schuld het bedrag daarvan niet aangezuiverd kan worden komt verbanning buiten de dessa in plaats van verkoop als pandeling van den schuldenaar door den kantja, benevens bepalingen omtrent rentebeding volgens residentspeswara van 1904; bij idem van 1900 zijn bepalingen inzake erfrecht en adoptie vastgesteld, (zie ook p. 890); p. 889 In 1896 is in Boeleleng een huwelijksregister aangelegd; bij Stbl. 1881 n°. 228 registratie van verkoop en verpanding van grond voorgeschreven in navolging van vroeger bestaand gebruik, p. 889. § 3. De vorm van de rechtspleging (het procesrecht). Zooveel mogelijk wordt het Balireglement gevolgd; het procesrecht is vrij gemaakt van het vroegere formalisme; p. 890 de maximumkoopprijs voor eene vrouw op f 50 gesteld volgens de peswara van 1896; bij die van 1906 is machtiging verleend aan de B. v. K. om de in de wetboeken op adatmisdrijven gestelde straffen als maxima te beschouwen; p. 891 de rol senènan of Maandagsche rol van controleur en kerta's ter beslechting van geschillen in der minne. p. 891 § 4. De bewijsteer, de bewijsmiddelen De deugdelijke bewijsmiddelen (tjina wijakti) der wetboeken aldus verklaard: saksi is allen (buiten de betrokken partijen), die klaarblijkelijk van de zaak afweten; lekita is al hetgeen blijkt uit mededeelingen, gezegden, uitingen van beschuldigde; boekti is al hetgeen blijkt uit diens gedrag, manier van doen, handelingen, p. 892 de eed in de Adigama niet genoemd; in de Agama alleen met betrekking tot schuldvorderingen en terugeisching van in bewaring gegeven goed; p. 893 de petabeh's of eedshelpers, vroeger en nu; de eed ook thans nog na het afleggen der verklaring opgelegd in gevallen en aan personen door de rechtbank te bepalen; het produceeren van petabeh's thans nog slechts voorgeschreven, hetzij aan beklaagde of gedaagde in zware strafzaken of groote burgerlijke zaken. p. 894 Een vrouw kan slechts voor eene vrouw als petabeh optreden; wijze van eedsaflegging nog als vroeger; p. 895 de verzwaarde eed met bijstand van petabeh's met meer ceremonieel, voor een Soedra op een kruispunt van wegen; voor een kastelid in den tempel. In het laatste geval wordt het eedwater niet gedron ■ ken (najoeb tjor), maar de beëedigde er mee besprenkeld (medéwa saksi). Wie getuigen kunnen zijn; nauwe bloedverwantschap tot beide partijen, dus ook tot den aanklager, sluit uit van het afleggen van getuigenis, p. 896 In Boeleleng wordt geen rekening mjer gehouden met het adatgebruik, dat eene vrouw maar één getuige behoeft om eene klacht of vordering bewezen te krijgen, p. 896. § 5. Een en ander over 178 B. 1910—'11. de tegenwoordige inheemsche reehtspra k in Zuid-Bali. Deze is of wordt gelijk gemaakt aan die in Boeleleng. p. 897. Hst. IV. De rechtsmacht van de waterschapsbesturen van vroeger tot op heden. (Hoofdzakelijk naar B. n". 162). Aan de rechtsmacht der soebaks zijn alleen onttrokken de delicten, die niet op het soebakwezen eh de rijstcultuur betrekking hebben. p. 900. Hst. V. Beschouwingen omtrent da inheemsche rechtspraak. § 1. De houding van het Gvt. ten aanzien van de inheemsche rechtspraak op Bali. Om politieke redenen kan thans nog geen* rechtspraak zonder aanzien des persoons plaats hebben (d.i. zonder met het kastewezen rekening te houden) zooals bij de oude rechtspraak der desa's, p. 904. § 2. Wenschelijk of noodig geachte maatregelen tot verbetering van de inheemsche rechtspraak op Bah. De schrijver zou wenschen: 10 afwenteling van een deel der rechtsbevoegdheid van de Raden van Kerta's op lagere rechters, om het oude volksrecht meer en de gedeeltelijk uitheemsche wetboeken minder invloed te geven: 2° die afwenteling zou niet moeten geschieden op de oncontroleerbare desa-rechtspraak, maar gevonden moeten worden door de bevoegdheid der districtshoofden uit te breiden; 3° een grondig onderzoek naar de adat zou moeten geschieden en de resultaten daarvan worden op schrift gesteld, zij het met periodiek vernieuwd onderzoek of dat vastgelegde! adatrecht nog het rechtsbewustzijn van het volk weergeeft. 398. Nieuwenkamp. W. 0. J., Naar de Ekasbaai aan de Zuidkust van Lombok. E. H. 1910, p. 39. Opgenomen in B n°. 54. 399. Idem. Op Bali III. Tocht naar den „Verckens-hoek". Met 3 ill. Elsevier's Geill. Maandschr. Dl. XXXIX, 1910, I, p. 251—255. Beschrijft den tocht naar de poeri Oeloewatoe. Opgenomen in B n°. 54. Vgl. Bn°. 51. 400. Sinia. J. S., Herinnering. Met eene teekening van den schrijver. Ibid. Dl. XL, 1910, II, p. 38-40. Herinnering aan een tocht met den troep, door schr. meegemaakt naar eene desa in het binnenland, na de verovering van Den Pasar in 1906. 401. Balische ethnographica te Batavia. Not. B. G. over 1910, Dl. XLVIII, 1911, Bijl. X, p. LXXXV—XCVIII. . Eene opgave der talrijke aanwinsten van Bali van de Ethnographi- sche verzameling van het Bat. Gen. v. K. en W., sedert 1908. De aanwinsten van Bah waren sedert Not. over 1908, p. 66 en Bijl. V niet gecatalogiseerd, wegens de verbouwing der schatkamer in het museum. 402. Eerde. J. C. van, Hindu-Javaansche en Balische eeredienst. Bijdr. Ind. Inst. 8e r. 1* Dl. (Deel 65), 1911, p. 1—39. IJava en Bali p. 1—5. Om het beeld te reeonstrueeren van de Hindumaatschappij op Java in de middeleeuwen moet men vóór alles de Ba- 179 B. 1910—'11. lisohe maatschappij bestudeeren, die thans nog het beeld vertoont van de in de oorspronkelijke Indonesische toestanden geplante Hindubeschaving. Ook de Lomboksche maatschappij, omdat daar het Balische wezen kan worden bezien en bestudeerd tegen den achtergrond van de heidensche (Bodha's) en Islamitische (Sasaks) Indonesische toestanden. Vroegere getuigenissen omtrent deze overeenkomst. Toch is in de taak van Se commissie voor het oudheidkundig onderzoek op Java en Madoera niet begrepen de bestudeering van wat Bali en Lombok opleveren, ondanks dat de tot nu toe verschenen püblicatiën dier commissie één doorloopend bewijs zijn van de noodzakelijkheid die eilanden in haar onderzoek te betrekken. De commissie zelve heeft dit gemis gevoeld. 1) De door schr. geponeerde stelling vond haar bewijs reeds hierin, dat V. d. Tuuk's Kawi-woordenboek op Bali werd samengesteld en dat het eenige bekende hs. van het in 1365 A. D. geschreven Nagarakretagama op Lombok werd gevonden. Eerst dan zal de studie van Java's oudheid aan haar doel beantwoorden, wanneer men de grijze ruïnes niet alleen als overblijfselen van gebouwen en tempels beziet, maar wanneer men daarin de Oud-Javaansche maatschappij ziet leven. Schr. stelt uit de vroeger op Lombok gemaakte aantt. drie analogieën met de gegevens omtrent de Hindu-Javanen samen, teneinde nader onderzoek uit te lokken. II Qiwa en Buddha, p. 5—14. De vermenging van Oiwaisme en Buddhisme op het oude Java, door Kern en Brandes aangewezen, vindt men ook in de huidige Bahsche maatschappij, p. 9 Van de 20.000 Baliërs van Lombok waren er in 1900 ongeveer 14 000 Soedra's en 6000 van de drie kasten: 2221 Brahmanen, 222 Satria's, 1008 Persangiang's, 584 Pergusti's (Wésia's), 1839 Wargi's en 122 Pungakan's. Van de 2221 Brahmanen waren 59 mannen en 116 vrouwen padanda's; over de beide sekten aldus verdeeld: Padanda Ciwa 51 m. en 105 vr.,Padanda Buddha 8 m. en 11 vr. Voor de Soedra's is het onderscheid tusschen P. Qiwa en P. Buddha gering; voor de vorsten en den voornamen adel eigenhjk ook. Bij groote godsdienstige feesten doen priesters van beide secten dienst; de vorstelijke tempel dient voor den dienst van beide. In eiken rijkstempel verblijven Ciwa en Buddha; zulke tempels zijn „Ciwabuddhalaya's." De Baliër zegt: ija Qiwa, ija Buddha. Het is bij Brah-. manen niet de geboorte of afkomst, maar de soort van wijding (brata), die hen tot priester óf van Ciwa óf van Buddha stempelt, p. 10 De 3 soorten van brata: suklabrahmatjari, brahmatjari en trisna brahmatjari, waarvan de eerste de strengst ascetische, die o.a. de gelofte van levenslange seksueele onthouding eischt. De ascese bij de Padanda's Boeddha sterker en meer geacht, p. 11 De verhalen op Lombok omtrent den zeer strengen asceet Padanda Wajan Djilantik. Verschillen in uiterlijkheden bij beide soorten priesters, p. 12 De bij het mewéda gebruikte formulieren verschiUen hoofdzakelijk in de aanroeping der godheden; de Ciwa-priesters roepen Ciwa aan onder verschillende namen; de Buddha-priesters Dhyani-Buddha's. Voor het volk zijn Qiwa en Buddha echter één, geheel als in den Nagarakretagama (C n°. 135 en 203). p. 14 De populariteit bij de Lomboksche Baliërs. van de geschiedenis van den Bodhisattwa Sutasoma. III Tjandi en Méru. p. 15—28. Dit hst. heeft ten doel de beteekenis der tempels voor het godsdienstige leven op Bali en het vroegere Javate vergelijken. Op p. 15—20 wordt uitvoerig de inrichting der Balische méroe'suiteengezet en de plaats, de naam en de beteekenis vanaUe sym- 1) Zie B no. 449. 180 B. 1911. bolisohe voorwerpen, teekens en kleuren, daarin aangetroffen, vermeld. De voorwerpen in goud tot verlustiging der goden of voor hunne statie heetsn upatjara of pameras; die voor hunne belichaming pripih en »a«-'ora*na(edelsteenen);soms ook een gouden beeldje (artja). De méru zelve stelt een berg als godenverblijf voor; de geheimzinnige teekens, op de pripih-plaatjes gegrift, heeten radjahan. p. 20—25 De ruïnen van Prambanan doen vermoeden, dat deze overblijfselen zijn van een stad, gelijk aan eene tegenwoordige Bahsche stad, bijv. Tjakra Negara. In alle tempels van den grooten tempel van Prambanan, en ook in tjandi's elders, op en buiten Java, zijn in putten (feitelijk bij het bouwen in de verhoogde vloeren uitgespaarde ruimten) de pripih's met daarm gegrifte radjahan's, de nawaratna's en de pameras der Bahsche méru's gevonden, al of niet in tjutjupu's (doosjes) of sangku's (potten) besloten. De radjahan's komen overeen met die op dj plaatjes in de Balische méru's. p. 26 Onder de pameras' o.a. gouden schildpadjes en andere waterdieren, die nog als voedsel voor vorsten en goden gelden. Zoo werpt thans nog de Brahmaan, die als gedelegeerde der waterschapsbesturen naar de Segara-anak op den Rindjani gaat offeren, veelal een gouden schildpadje met eenige edelsteenen in het meer voor de over den waterrijkdom van het eiland heerschende godheid, p. 28 De opvatting, dat bedoelde putten met inhoud bestemd zouden zijn tot opneming van urnen met menschelijke asch stemt in hare algemeenheid niet overeen met de bedoeling van die putjes in de Balische méru's. TV. Dhinarma en dewata, p. 29—39. In dit hst. zet schr. uiteen, hoe het dhinarma van vroegere Javaansche vorstelijke personen in verband staat met de lijkbezorging en de functie van somnv'ge tjandi's als „grafkapellen." „Dhinarma," vertaald als „bijgezet" of „bijgezet in effigie" stemt overeen met het Bahsche „dewata" van overleden vorsten, d.i. „vergoddelijkt." De Baliër drukt deze vergoddelijking in dit woord uit, de Hindu-Javaan deed het in tastbaren vorm, 1° door de oprichting van een Qiwa-, Buddha- of Qiwa-Buddhabeeld met de vorstelijke gelaatstrekken in den tempel op de plaats van het beeld der godheid, d.i. van de Balische „artja," 2° door de asch van den overledene te voegen bij de metalen plaatjes, die in den tempelput de godheid belichaamden. Bij de Hindu-Javanen bestond het abandonneeren (njétra), het in het water werpen en bij aanzienlijken het verbranden van lijken, p. 31 Hét abandonneeren van lijken is op Bali en Lombok bekend bij de Bali-aga; p. 32 aan het Batoer-meer wees men schr. nog plekken in de rotsen langs de kust, waar de bewoners gezegd werden hunne lijken achter te laten om die door de apen en ander gedierte te laten vernielen; ook worden hjken van gerechtelijk gekristen nog wel in zee, lijken van poklijders en van in het kraambed gestorvenen naar het schijnt nog wel in een ravijn geworpen. Het verbranden der hjken is echter algemeen en niet in overeensternming te brengen met het bijzetten van hjken in een tempel, p. 33 De beteekenis der bij de hjkverbranding gebruikte pripih's p. 34 v.v. De beteekenis van het woord „dhinarma" en van de portret-beelden in tempels afgeleid uit Kern's en Brandes' vertalingen "Van Nagarakretagama en Tjandi Djago, met de opmerkingen daarbij, alsmede uit eene Maleische aanhaling in V. d. Tuuk's Kawi-wdbk. i.v. tjandi. p. 37 Het woord „Uiman," van vorsten gebruikt, moet niet opgevat worden als „bijgezet," maar als,,neerliggen," in 't bijzonder „overlijden," evenals het Balische dewata, vergoddelijkt, in overeenstemming met de Bahsche [en Javaansche] gewoonte om vorsten na hun overlijden te benoemen naar de plaats, waar zij gestorven zijn. Zie over dit art. O n°. 192 p. 109—110. 181 B. 1911. 403. Idem. De Madjapahitsche onderhoorigheden Goeroen en Seran. T. A. G. 2* S., dl. XXVIII, 1911, p. 219-233. Door tekstcritiek en vergelijking van de gegevens in C n°. 97, 127 en 135 en nog een andere lijst van de buitenbezittingen van het rijk Madjapahit, de kroniek van Pasei, -waaruit de gegevens door Veth critisch waren gecompileerd, bewijst schr. dat met Goeroen bedoeld moet zijn Noesa Penida (tusschen Bali en Lombok) met de hoofdplaats Soekoen, en met Seran het naburige eilandje Serangan, aan den ingang van de Oostbaai van Tafelhoek. Op p. 226, r. 1 en 3 v.b. leze men voor 1896 het jaartal 1902 en voor XLIX: LTV; hier zijn de vindplaatsen van de artt. C n°. 97 en 127 verwisseld] Op p. 230—233 nog eenige mededeelingen over een afschrift van een Oesana Bali en van een Babad Lombok, waarvan Prof. Dr. J. C. G. Jonker de op het onderwerp betrekking hebbende deelen had nagegaan. Deze kronieken vertellen zeer weinig over de Madjapahitsche veroveringen. Lwagajah kan Lolowan bij Negara zijn. Ibid. p. 475—476 van denzelfden schrijver nog eene mededeeling over de identificatie Udamakatraya is de Talaud-eilanden, en Kunir is •Poelau Koenjit, ten Z. van Poelau Laoet ( Z.O. Borneo). 404. Roode. J. H. de, Het eiland Bali. Met 3 ill. De Handel, Geill. Maandblad voor Lidnstrie, Handelen Bankwezen, 5e j. 1911, p. 301—304. Schr. vertoefde 2 jaar op Bali en verhaalt iets over de ligging, verkeers- en bestaansmiddelen, producten, volk en godsdienst. 405. Goud en magneetijzer zand op Bali. Jaarboek van het Mijnwezen in Ned. Oost-Indië, 38e j., over 1909. Technisch en administratief gedeelte. Batavia, Landsdrukkerij. 1911. (In 1909). Eenige vindplaatsen van goud en magneetijzerzand werden op het eiland Bali bezocht, waarbij het Zuiden van dit eiland geologisch werd verkend. 406. Heek. 3. G. B. van, Onderzoek van een looderts voorkomen in Zuid-Lombok. Ibid. p. 177—201. Dit onderzoek bedoelde tevens na te gaan of er aanleiding bestond tot het instellen van een nader mijnbouwkundig onderzoek. Schr., mijningenieur, doet opgave der gegevens, die aanleiding geven tot dit voorloopig onderzoek. Looderts komt voor bij Lèntèk, in het Zuiden van Midden-Lombok, in de heuvels Soekadana en Pedjèrè. De aders op deze heuvels bevatten naar schatting tezamen slechts 15 a 20 ton looderts, p. 193 Geologische studie van het terrein. Resultaat van schr's onderzoek is, dat er geen aanleiding bestaat om Lombok voor een nader mijnbouwkundig onderzoek van staatswege in aanmerking te brengen, althans meer belovende streken te doen vóórgaan, p. 200—- • 201 Bésumé. 407. Idem. Bijdrage tot de geologische kennis van het eiland Lombok, tevens onderzoek naar artesisch water. Ibid. Wetenschappelijk gedeelte, p. 1—82. Het geologisch onderzoek duurde van 10 April tot 19 Mei 1907. m 182 B. 1911—'12. Van de 440 000 hectaren oppervlakte van Lombok beslaat het jong vulkanische gebied in het Noorden 263000 hectaren. A. Inleiding, p. 3. Het doel was ook om na te gaan of aan het gebrek aan irrigatiewater voor Zuid-Lombok ware tegemoet te komen door het boren van artesische putten. B. Geologische schets van het eiland Lombok, p. 4. C. Het tertiaire tijdvak, I Het oud-mioceen van het Zuidergebergte, p. 5; II Het oud-mioceen in het Noordwesten van Lombok p. 27; III De kalkétage M.3 p, 29. D. Het kwartaire tijdvak, I Het vulkanische gebergte, p. 37; II De breccie- en puinsteenmantel om het vulcanisch gebergte p. 54; III De kwartaire vlakte, p. 65. E De kans voor het aantreffen van artesisch water p. 76 (Deze kans wordt zeer gering geacht). Bespreking door Dr. R. D. M. Verbeek in T. A. G. 2e S. XXVTn, 1911, p. 337, waarin ook een litteratuur-overzicht betreffende het Rindjani-stelsel (zie mede B n°. 410) en in I. G. 1911 p. 562. 408. L[ulofs] C, Een Balineesche landbouwkolonie te Parigi. T. B. B. Dl. 42, 1912, p. 104-106. In 1905 en '06 werden 23 Baliërs verbannen naar Parigi in MiddenCelebes, aan de Westkust van de Tominibocht; de bannelingen werden vrijwillig gevolgd door 13 andere Baliërs. Onder hen bevond zich de balling Goesti Madé Djilantik, zoon van den laatsten vorst van Lombok, wien bij G. B. van 11 Dec. '06 was vergund zich vrij in N. Indië te bewegen, behalve in Bali en Lombok (Zie B n°. 465). Hij werd al spoedig de leider. Door zijn invloed werd het adat-verband gehandhaafd en bleven de vaderlandsche gebruiken in eere. De Baliërs kregen geen heimwee, schikten zich in het nieuwe land en gingen zich aan den landbouw wijden. Vroeger verlaten sawahgronden ontgonnen zij weer; bevloeiingswater was in overvloed aanwezig. In 1910 waren er 20 welvarende gezinnen. Sedert wordt zooveel mogelijk Parigi aangewezen als verbanningsoord voor Baliërs, geen geboefte, maar lieden die kasteschanding en andere adatvergrijpen pleegden en politieke bannelingen. Het zelfbestuur van Parigi moedigt deze immigratie aan door 2 jaar vrijsteUing van heerendiensten, 5 jaar van belasting en zoo noodig in het begin eene kleine tegemoetkoming voor levensonderhoud te verleenen. De met geringe kosten goed geslaagde emigratieproef onder een eigen hoofd is eene vingerwijzing hoe ten opzichte van kolonisatie in de Buitenbezittingen te handelen. 409. Sinia. 3. 6., Herinneringen aan Bali. Elsev. geill. Maandschr. XXII, dl.. XLIV, 1912, II, p. 445-447. Met 2 teekeningen van den schr.: poera met waringin en sanggah (huistempels). Schr. nam als officier deel aan de expeditie van 1906. De kunst en het hoog ontwikkelde schoonheidsgevoel der Baliërs maakte een overweldigenden indruk op hem. Hij verhaalt over het doel der vier afgebeelde sanggah's: kemoelan, taksoe, sedan enpliangan. 410. Eerde. J. C. van, Het onderzoek van den Rindjani en zijne omgeving. ■ " v T. A. Gf. 2e S., dl. XXIX, 1912, p. 637-654. Aan eene bespreking van het le Deel van C n". 162, waaraan ook de 3 platen zijn ontleend, worden veel andere mededeelingen over het Rindjani-onderzoek vastgeknoopt, p. 640: „Want men moge over den ethnograaf Elbert denken zoo men wil (belangrijk schijnen zijne mede- 183 B. 1912. deelingen over de ornamentiek bij de Sassaks) en meenen, dat de linguïst Elbert nog lang op Lombok had moeten verbhjven om het Sassaksch machtig te zijn, aan den geograaf-geoloog eh zijn medereiziger |Gründler komt de eer toe het hoogste gedeelte van het Rindjanistelsel in beeld te hebben gebracht, den uit het bergmeer oprijzenden vulkaankegel Goenoeng Baroedjari te hebben verkend, den Rindjanikrater te hebben gephotographeerd en in deze zeer moeiUjk toegankelijke, soms alleen mét levensgevaar bereikbare streken wetenschappelijke waarnemingen te hebben verricht, die voor de kennis van dit gebied van beteekenis schijnen te zijn." p. 640—643 Overzicht der berichten over den Rindjani 1846—1909. p. 644—-652 Verhaal van een tocht (deel eener vroeger gehouden lezing), van 8—15 Febr. 1903 verricht door de Europeesche ambtenaren Udo de Haes, Van Eerde en Schoorel en eenige inl. ambtenaren, in hoofdzaak om er getuige van te zijn hoe de inheémsche waterschapsbeambten offerden aan de godin van het meer Segara Anak, teneinde een regenrijk seizoen te verkrijgen, p. 645 Bij den tocht naar het meer gelden als verbodsbepalingen: 1. Niemand mag bij zijn eigen naam worden genoemd, 2. Vele gewone woorden zijn te vermijden, 3. Evenzoo het spreken van Balisch; alleen Sasaksch mag worden gebruikt. 4. Geen gouden sieraden dragen op den tocht, 5. Bij de afdaling naar het meer moet men nieuwe witte kleeren dragen, p. 646 het hoofdoffer was ditmaal een gouden krab, van een tienguldenstuk gemaakt, met 7 roode en 2 zwarte edelsteentjes, die het zand'voorstelden, waarop de krab rondkroop. In andere maanden had het offer moeten bestaan uit een gouden garnaal of een gouden vischje. p. 651 Beschrijving der offerplechtigheid; p. 652 iets over de uitkomsten der verschillende onderzoekingen, hoogte- en grootte-opgaven, uitvloeiing van het meer door de Koko' Pöeti', toegangswegen naar den top. — 411. Plate. L. M. F., Het lepra-vraagstuk op het eiland Lombok. Met naschrift van de redactie. T. B. B. Dl. 43, 1912, p. 103—113. De lepra is op Lombok inheemsch. In 1899 werd de bestrijding op Oost-Lombok met meer ernst ter hand genomen; toen werden 43 lij ders aangetroffen. In 1900 werd voor 't eerst officieele isoleering toegepast te Segare, Tandjoeng Dangin en Sepolong. Aanvankelijk bestond groote tegenzin tegen de isoleering; het voedingsvraagstuk was niet . voorbereid; de Voeding werd aan de familie overgelaten; zeer veel ontvluchtingen hadden plaats. Uit de negerikas werd toen aan familieloozen 100 kèpèng per dag verstrekt voor voeding. Het desahoofd zorgde voor transport van het eten. Op het herbergen en verbergen van weggeloopen leprozen werden boeten gesteld. Deze maatregelen hadden weinig succes; van de 167 geregistreerde leprozen in OostLombok bevonden er zich slechts 40 in de isolatieplaatsen. De controleur Van Affelen van Saemsfoort bracht ingrijpende verandering aan. Sepolong, 5 paal van Selong, werd de eenige isolatieplaats, die geregeld door den inl. arts werd bezocht; het établissement werd omheind, huisjes werden gebouwd, de verbouw van tweede gewassen werd ingevoerd, gereedschap verstrekt. In De Locomotief van 15 Juni 1904 trad zekere Batavus heftig op tegen de gedwongen isoleering van lepralijders: genoemde controleur antwoordde daarop in hetzelfde blad van 18 Aug. '04, waarin het gunstig resultaat van Sepolong werd gesteld tegenover de bevindingen op Molokai. Toen de negerikas zich wegens de vermindering van inkomsten niet meer 184 B. 1912. met de voeding der leprozen kon belasten werden andere inkomsten gezocht; voor iederen leproos moest door zijn desa 12 pikol padi worden opgebracht voor de aanschaffing van toespijzen. Daarna werd eene bijdrage geheven van alle sawahbezitters in de onderafdeeling voor het onderhoud der leprozen, ook al waren er geen verpleegden uit hun desa. Toen schr. als controleur optrad bleken hem de bezwaren tegen deze regeling: eenige dwang, onvastheid van inkomsten. In 1911 waren al 7751 bos padi te weinig ingeleverd; andere kleine onregelmatigheden vonden plaats. Het gewestelijk bestuur trad in overleg met den Chef van den Burg. Geneesk. dienst; de Adjunct-inspecteur van dien dienst kwam over. Genoemde chef stelde eene regehng voor om den toestand in hoofdzaak te doen blijven zooals die was en gouvernementssubsidie te verschaffen voor huisvesting en kleeding. Schr. handhaaft zijne bezwaren tegen het eerste. De redactie wil in haar naschrift, niet alles op het Gouvt. schuiven, maar ook deze ziekenzorg zooveel mogelijk aan familie en gemeente laten. 412. Wit. ingnsta de, Goden!and. De Gids, Mei 1912, p. 305-309. Eene dichterlijke visie van het zien van Goden alom in de natuur door de Baliërs en van een Balisch landschap. 413. Plate. 1. M. F., Bijdrage tot de kennis van de lykanthropie bij de Sasaksche bevolking in Oost-Lombok. T. B G. LIV, 1912, p. 458-469. Schr. kreeg in de Rechtbank van Sasaksche hoofden en oudsten van Oost-Lombok een misdrijfzaak te behandelen van een man, die getracht had een lykanthropos (Sasaksch „sélak") te dooden, welken hij in zijn huis gezien had, bezig met zijn zwaar ziek kind in den hals het bloed af te zuigen, waardoor dit kind was gestorven. Van Wallace's mededeeling, (C n°. 47, p. 282 van de Holl. vertaling) dat de Lomboksche sélak zich in een krokodil kan veranderen, bleek schr. niets. Ieder op Oost-Lombok gelooft vast aan het bestaan dér sélak; in elk dorp zijn er eenige, doch niemand bekent ooit het te zijn. Mannen en vrouwen kunnen sélak worden door oefening en de aanwending van ilmoe's. Zooals er graden bestaan in de ilmoe sèhèr zijn er ook rangen onder de sélak's; zoo kan de sélakèkèkzich siechtsin kleine dieren (hond, varken, geit), de sélak sakti zich in een karbouw of tijger veranderen. De sélak kan ook als gewoon mensch of als schaduw optreden; dan toont hij ter hoogte van het voorhoofd een kleine lichtglans van groene kleur; dit licht druppelt naar omlaag; bij sélak's van hooger rang ziet men een reeks van 11 of 21 hchtuitstralingen. Vooral onder de Baliërs zijn veel en geduchte sélak's volgens de Sasaks. Volgens schr.'s zegsman Bapa' Djinaman is van eene werkelijke gedaanteverwisseling geen sprake, doch geven de mantra's het vermogen dat de belezene in den persoon een dier ziet; volgens anderen heeft eene werkelijke gedaanteverwisseling plaats, doch behoudt het dier menschenarmen en -beenen. In dierengedaante treedt de sélak op om Schrik aan te jagen; als mensch of als geest (schaduw) als vampyr. p. 463 Eenige werwolf-verhalen, uit den mond van zegslieden ppgeteekend. Meermalen werden in de ziekenzaal te Selong verwonde personen opgenomen, terwijl de dader .beweerde slechts een varken of een hond te hebben gestoken, p. 465 Ilmoe's om een sélak te ontdekken en te ontmaskeren. De sélak's houden soms heksenbruiloften; een daar in promiscuïteit verwekt kind heet bfbai, een klein menschje, voor 185 B. 1912-13. gewone menschen onzichtbaar, met spits toeloopende kruin en abnormaal groote genitalia; een werktuig van den sélak-vader. Er bestaan ook sélak-mopon, die het hoofd alleen, soms met de ingewanden er aan, kunnen uitsturen, terwijl de romp op het bed achterbUjft. Tijdens de Balische overheersching werden vele sélak's gedood. Te Laboean-Hadji bestaat nog een putje, Timba-sélak, waarin de verdachten gedwongen werden zich te baden; het water was doodelijk voor de sélak's. 414. Sasak. Bezienswaardigheden op Lombok. Met ill. Weekblad voor Indië, 9e j. 1912—'13, no. 40 van 19/1 '13, p. 940—942. Een dienstreiziger zag te Selong eene volksvertooning baris, eene parodie op de verrichtingen der gewapende politiedienaren; daarna eene vrouwelijke gandroeng, en een spel lcaja, waarbij mannelijke en vrouwelijke gemaskerden verhalen uit oude tijden opvoerden. Tot slot prisijan, waarbij mannen elkaar op de ontbloote huid sloegen met stokken, soms voorzien van looden knoppen; als eenige bescherming hadden zij een met een geitenvel bespannen schild. Daarna iets over Narmada, waarbij 4 illustratie's. Het aangekondigde slotartikel ontbreekt. 415. Eerde. J. C. Tan, De Toetoer Tjilinaja op Lombok. B. Ind Inst. LXVII, 1913, p. 22—57. Naar een lontar van 81 blz. in de afdeelingsboekerij van Lombok. Minder zuiver Sasaksch dan de Toetoer Monjèh (B n°. 336) en,niet oorspronkelijk, p. 22—23 Inleiding; p. 24—32 Overzicht van den inhoud, p. 33—57 Sasaksche tekst, transscriptie in Lat. karakter. Het verhaal is ook op Bali bekend en daar uit het Sasaksch vertaald. Het \tertoont veel trekken van overeenkomst met de Maleische Sjair Eén Tamboehan (Klinkert in I. G. 1881,1. p. 1165 v. v.) en met de Javaansche Angrèni (V. d. Tuuk, A n°. 59, i. v. daha en tjili). Tjilinaja is een troetelnaam voor eene prinses van Daha, waarom deze roman ook bekend is onder den naam Toetoer Datoe Dehe. (Zie ook B n°. 117, I. p. 234 i. v. Datu Daha en III. p. 222 i. v. Tjilinaja, en C n°. 87en de toegang door den radja van Lombok werd ontzegd; daarna door Freyss (zie C n°. 47 en 38). Daarna de pogingen van de Utr. Zend. vereeniging (1863—1881), ingeleid door Van Hoëvell in 1846 (A n°. 1). Zending van V. d. Tuuk voor de vertaling van den Bijbel in 't Bahsch in 1870; van Mr. W. van der Jagt in 1864, van de zendelingen J.-de Vroom en R. van Eek in 1866 en N. Wiggelendam in 1877. Doop van Goesti Wajan Karangasem (vgl. A n°. 15 en B n°. 491) in 1873. Moeielijkheden van Wiggelendam te Panindjoan in 1880; moord op De Vroom op 8 Juni 1881 door I Klana met medeplichtigheid van Oedin, omgekocht door G. Wajan Karangasem; executie der schuldigen op 14 Maart 1882; deze zending opgeheven. 514. Nieuwenkamp. W. 0. J. Mijn derde bezoek aan den Batoer op Bali. T. A. Gr. 2» R, Dl. XXXVI no. 5, Sept. 1919, p. 610-632. Met een kaartje en 2 ill. v. schr. Uit schr.'s dagboek 2—13 Oct. 1918. Het kaartje en de hoogceopgaven naar B n°. 450. Schr. deed de reis naar Kintamani nu p jr auto. Familieleden van vroegere Bahsche vorsten verhuren nu auto's, bestuurd door Bahsche chauffeurs, p. 611 Veranderingen in het terrein door de aardbeving van 21/1 '17. Langs den autoweg Panalokan— Kintamani zijn brokken van de kam van het randgebergte afgescheurd; de pasanggrahan van Kintamani is totaal verwoest, de heuvel waarop deze stond gespleten en verzakt; de fundamenten voor een nieuwe zijn gelegd 500 M. meer naar 't Z.; de woning van den poenggawa van Kintamani tijdelijk voor pasanggrahan ingericht; het dorp is grooter dan vroeger, p. 612 De tempel van Batoer, door de uitbarsting van 1905 in 't N. ingesloten door zwarte lava is nu in 't Z. ingesloten door witte puimsteenvloeden van den sikkelvormigen G. Pajang door de aardbeving; het dorpje Batoer is wonder boven wonder niet bedolven, (teekening Pl. I). Het dorpje Panalokan is verdwenen; oe Chineesche bewoners verhuisden naar Kintamani. De spiegel van het meer is 2 M. gedaa'd. Van den tempel van Batoer is niet veel over; de poort naar 1) V. d. T., Wdbk. II, p. 754 i. v. tamak: „balang tamak, held v. e. satwa, die zijn dèsa-genooten door list de baas was; te Pring Alot zoude vloer nog aanwezig zijn van zijn huis en aldaar zou hij ook als een godheid vereerd worden; de inhoud van 't verhaal te vinden in [A ho. 9]; malang tamak, handelen als B. T." Pring Alot ligt in Karangasem, ten Z. van Nongan, dicht bij de grenzen met Kloengkoeng en Bangli. 226 B. 1919. het eerste plein is een zielig hoopje steen geworden, de tweede poort • van rooden baksteen is verwoest; de schitterende poort aan het einde van het tweede plein heeft den top verloren; het onderstuk toont breede scheuren; veel ornament is verwoest. Een gedeelte van de lava achter deze poort was in de laatste jaren tot een terrasje gemaakt, 10 M. hooger dan het vroegere tempelplein. Daarop was een groote nieuwe méroe opgericht, waarvan alleen het steenen onderstuk gescheurd en ontwricht is, terwijl de méroe uit 't lood hangt; deze met enkele kleine . méroe's en wat offernisjes is alles wat van den trotschen Batoertempel over is. De Baliërs zijn deze weer gaan opbouwen, doch zeer langzaam. De vulkaan Batoer is nu gemakkelijker te beklimmen van de Oostzijde; van den top het gezicht op een wonderlijk aangrijpend landschap, ïp. 616 Bezoek aan de dorpen Abang en Troenjan per prauw van uit Kedisan. Troenjan is door de aardbeving gespaard, volgens de Baliërs door de macht der godin in den grooten tempel van het dorp. Dit is terrasgewijze aangelegd, geheel van groote steenblokken, Schr. bezocht den verwaarloosden tempel van Troenjan na voorbereiding door offers en grbeden van den bewaker. In de méroe het beeld van Déwa Batoe Sakti Mentjerin Djagat, ontdekt door den divisie-Commt. der gewapende politie R. J. Admiraal. Een enkele maal er bij offeren geeft reeds kinderzegen. Dit beeld is het grootste, dat schr. op Bali zag, 4. M. hoog. De beenen bleken te halver hoogte van de schenen doorgebroken; het bestond uit zachte paras en klei, bedekt door een dikke korst witkalk. Het is eenvoudig en vermoedelijk zeer oud. Het dorp Abang is totaal verwoest; een nieuw dorp werd opgebouwd. Kedisan en Boeahan hebben zwaar geleden;.van de 400 inw. van Boeahan zijn er plm. 300 omgekomen. Schr. bezocht ook den tempel met de vele oude beelden op den top van den Panoelisan (Soekawana), waar men ongaarne wordt toegelater. Vlak onder den top lag vroeger het nu totaal verwoeste gehucht Koeta Dalem van 25 huizen. Ook de tempel heeft zeer geleden. In het eerste nieuwe gebouwtje vond schr. 15 meest staande beelden, de meeste gebroken, het grootste 150 c. M. hoog; in het tweede 6 beelden, w. o. 2 een man te paard voorstellend; een van deze was gaaf. Ze zijn van klei gebakken en zeer verschillend van het overige beeldhouwwerk op Bali. Mogelijk zijn ze vóór een paar eeuwen hier gemaakt; het is niet uitgesloten, dat zij van Madjapahit zijn mee gevoerd. 1). Op 't plein een aantal andere beelden, een rij van 15, een van 8, yoni's en lingga's, een staand olifantje. Een tweede groep telt een 7-tal beelden en brokken, een derde 20 lingga"s en fragmenten, een vierde idem. p. 625 Op 9 Oct. was schr. getuige van het neerstorten eener lawine van steenen en zand aan den Abangwand (Pl. II); p. 626 bezoek aan Songan aan de N. punt van het meer; dit dorp heeft niet geleden door de aardboving. Op vroegere kaarten is de ligging verkeerd aangeduid. Hier veel nieuw ontgonnen djagoengtuinen. Na de aardbeving kan de auto nu nog niet weer van Kintamani naar Singaradja komen. Over de grens van Boeleleng zijn de paalafstanden nu door K. M. vervangen. 1) Volgens persoonlijke mededeeling van Prof. Dr. N. J. Krom heeft deze de door Nieuwenkamp gemaakte afteekeningen van 2 inscriptie's ter ontcijfering gekregen. De eene bevat den naam der door het beeld, waar zij op staat, voorgestelde godin; de andere is een afzonderlijke vierregelige inscriptie, gedateerd (als de afteekening juist is) in Caka 998 = A D 1076 en eene duidelijke verwijzing naar Java bevattend. Vgl. B. no. 389. 227 B. 1919. 515. Lomhole-nummer van het Weekblad voor Indië. 16e j. no. 20, 24 Ang. 1919, p. 261—275. Ter herinnering aan de 25e verjaring der Lombok exp. p. 262 Inleiding door J. Koning. Eenige nog in Indië vertoevende deelnemers aan de expeditie werkten mee, alsmede het Dept. van Oorlog, dat o. a. foto's afstond ter reproductie en inzage gaf van officieele rapporten. Te Weltevreden is onder presidium van den vice-president van den Raad van Indië een Lombok-commissie gevormd, die een Lombok-feest zal houden op IS Nov. (val van Tjakranegara). Daarom houdt de redactie een aantal stukken aan tot dien dag. p. 262 Kort overzicht van de Lombok-expeditie, door V. d. B. Met overzichtskaartje van het terrein, p. 267 Kort verslag van het gebeurde met de Colonne-Van Lawick van Pabst op den !:6en en 27en Aug. 1894, door C. Muscb. Met schets van het bivak bij Batoe Klian. p 271 Herinneringen aan de Lombokexpeditie door A. van den Bovenkamp. p. 274 Kon. Besl. van 9 April 1895: Belooning van buitengewone diensten ter zake van de krijgs' verrichtingen tegen Lombok in 1894. 516. Van toewdkverkooper tot vorst. Javabode van 6 Nov. 1919. Bij G. B. is Goeroe Dana van Lombok verbannen naar Lawang (Pasotroehan). Hij had zich uitgegeven voor den herrezen laatsten Sasakvorst van Selaparang. Uit arme ouders geboren wist hij zich vorstelijke eer te doen bewijzen; hij was een Sasak, oorspronkehjk toewakverkooper, ijverig volgeling van de „waktoe tiga". Zijn optreden leidde tot ongeregeldheden. In 1906 en '7 had hij reeds veroordeelingen ondergaan; hij werd verdacht de hand te hebben gehad in de onrust, in 1909 ontstaan in Midden-Lombok ten gevolge van de vrees der bevolking voor de op handen zijnde reïncarnatie van den in 1894 gekristen Anak Agoeng Made. In 1914 wekte G. D. nieuwe onrust in Midden- en Oost-Lombok. .y-iy'; 617. De Bestuursvorm van Karangasem. N. Rott. Ct. van 17 Dec. 1919, Avondbl. E. In dit hoofdart. wordt, in overeenstemming met de bestrijding van Dr. Radjiman en den Pangeran Prang Wadana in den Volksraad, protest aangeteekend tegen den post op de Ind. Begrooting 1920, * strekkende om het Stedehouderpchap van Karangasem op te heffen en daar daadwerkelijk (ieitelijk) Gvtsbestuur in te voeren, zulks omdat die post „ons voorkomt te zijn in strijd met het in de latere jaren meer en meer erkende beginsel van ons bestuursbeleid, dat zich de ontwikkeling van de volkeren van den Archipel naar eigen aard en wezen ten doel stelt". In „De Taak" van 31 Jan. 1920 wordt dit betoog met instemming besproken en medegedeeld, dat aan den Stedehouder van Karangasem is aangezegd, dat hij voorloopig zijne waardigheid niet zal verliezen. 518. Keramerling. Dr. G. L. L. De aardbeving van Bali op 21 Jan. 1917. Jaarboek van het Mijnwezen in N. L. 46e j. 1917. Ver- 228 B. 1919. handelingen, le ged. p. 1—49. Batavia 1918 »). Met afz. atlas met 24 kaarten. Bij het art. behooren 17 foto's en 3 kaarten (Pl. I—III uit den atlas). Vgl. B n°. 470, 514 en 519. Als geoloog werd schr. opgedragen een onderzoek in te stellen; 1/2 kwam hij te Singaradja en 28/2 was hij klaar. p. 2. II .Macroseismische waarnemingen. A. Algemeene waarn. Als B n°. 470. De m de huizen gedooden meestal kindoren en oude lieden; de meeste slachtoffers vielen ditmaal door de afschuivingen, toen zij voor het water halen of het morgenbad xn de ravijnen vertoefden, of door het bedolven raken van hun dorp. (foto 14 en 15). B. Bijzondere waarnemingen. Richting der aardbeving op 21/1 '17 Z. Z O. N. N. W.; van de kleinere stooten op 4/2 en daarna meest niet aan te geven. De bewoners van het Batoergeb. voelden verticale stooten met een schuddende, schommelende beweging. Van 5/2 tot 20/2 kwam het gebergte eigenlijk niet tot rust. De horizontale schokken deden huizen en voorwerpen instorten en omvallen; op den Batoer vielen bijna geen gebouwen om. Afzonderlijk beschreven de verwoestingen in Pajangan (foto 6, 7), Den Pasar (foto 8), Gianjar (foto 9), Bangli, Tabanan (foto 10). p. 14—21 over de aardschuivingen. In een gebied van ruim 650 K. M.a (1/9 opp. van het eiland) is bijna geen enkel plekje gronds op zijn plaats gebleven. Berichten omtrent dergelijke omvang» rijke aardschuivingen zijn uit de litteratuur niet bekend (foto 5). Het verstopt raken der rivierbeddingen. Beschouwingen over het geologisch karakter van het terrein om den Batoer, waarbij 2 profielen op p. 17. p. 21—22 De verbindingswegen tusschen Noord- en Zuid-Bali. le. De weg Singaradja—Kintamani—Pajangan^-Den Pasar is de schoonste en 90 K. M. lang. Het stuk Tamblang tot bij Lateng waB reeds met veel kosten voor auto's geschikt gemaakt . Toch zal deze weg moeten worden verlaten, daar het stuk Lateng—Panalokan niet voor autoweg geschikt it te maken; telkens zullen afschuivingen plaats hebben; een vaste ondergrond is nergens aanwezig. Ook zouden de onderhoudskosten enorm worden. 2e' Het tracé over het Bratan-geb. is 75 K. M; de ondergrond is goed; veel terreinhindernissen. Van Den Pasar is het Bratan-meer gemakkelijk per auto te bereiken over Batoeriti, maar de N.-heUing is zeer steil en zal veel onteigeningen noodig maken. 3e Over het "zadel van Poepoean is 98 K. M. (N. W.-Tabanan). Ondergrond goed. Nu reeds voor auto's berijdbaar; matige hellingen; veel ravijnen, bruggen reeds ten deele aanwezig; door dicht bevolkte streken. Dit tracé als hoofdverbindingsweg ten zeerste aanbevolen. HI De vermoedelijke oorzaak van de aardbeving p. 22—28. De Baliërs zoeken die in den toorn der goden, wegens de verslapping van den eeredienst van den déwa van den G. Agoeng in den tempel van Besakih. Op 9/3 had daar het groote verzoenings-tempelfeest plaats gevonden, waarbij tot herstel (met Gvtshulp) besloten werd. 2) Schr. meent, dat het eene zuiver tectoniache aardbeving was, waarvan het epicentrum lag in de komvormige slenk (geosynclinaal) ten Z. Z. O. van Bali. Ook de seismologische waarnemingen van het Kon. Magn. en Meteor. Observatorium te Batavia bevestigen dit. Wetenschappelijke beschouwingen ter zake. IV De invloed der steensoorten op de voortplanting der aardbeving p. 28—31. V Vermoedelijke oorzaak dor verticale bewegingen in het Batoergebergto p. 31—34. Met fig. n°. 20: Schematische vooretellingen der aardbewegingen tijdens de aardbeving van 21/1 '17. Dit gebergte 1) Eerst einde 1219 h. t. 1. ontvangen. . 2) Omtrent den wederopbouw van poera's enpoeri'sen het behoud van styhuiverneid daarbij berusten een aantal gegevens bij het Bali-Instituut. Vgl. B no. 492. 229 B. 1919. vormde een secundair epicentrum; de horizontale golvingen hebben zich hier ten deele weer in verticale bewegingen omgezet. VI Enkele nog openstaande vragen p. 34—37. Waarom vertoonden G. Batoer en G. Agoeng geen noemenswaardig verhoogde werking, ofschoon zij toch onder den invloed stonden van een diepwortelenden opwaartschen druk? Kan misschien de verhoogde werking van de Kawah Idjèn een maand later veroorzaakt zijn door de aardbeving op 21/1 ? Wat is er bekend omtrent vroegere aardbevingen in dit deel van den O. I. archipel? Schr. concludeert: 1. De aardbevingen van Bah, Lombok en O.-Java sedert 1854 zijn zuiver tectonisch. 2. Het epicentrum dezer was meestal gelegen in de secundaire diepzeeslenk ten Z. van Bali. 3. Zuiver vulkanische aardbevingen zijn op Bali niet bekend geworden. 4. Vermeerderde vulk. werking door aardbevingsverschijnselen zijn noch bij den G. Batoer, noch bij den G. Agoeng bekend geworden. 5. Aardbevingen tengevolge van vulk. uitbarstingen zijn de minst voorkomende gevallen. 6. De uitwerking der aardschokken is veel intensiever op sedimenten zonder hechte samenkitting (kwartaire sedimenten en tuffen) dan op vaste gesteenten (lavastroom, vaste breccies en koraalrotsen). 7. Eenzelfde verschijnsel als bij deze aardbeving, n. 1. horizontale .golving in Z.-Bali en gecombineerde vertikale en horizontale bewegingen in N.-Bali, werd blijkbaar ook vroeger herhaalde malen op Bah geconstateerd, zonder dat men .er bijzonder de aandacht op vestigde. VH-Besluit p. 37—38. Bijlage I p. 39—48. Aardbevingsberichten over Bali, samengelezen uit Nat. Tijdschr. v. N. I. 1854—1915. Bijl. II Gegevens, verstrekt door den resident van B. en L. In n°; 470 niet vermeld: In Z.-Bali ingestort 64488 woningen en 9927 rijstschuren; in desa Pajangan 90 % der woningen; id. 2250 tempels; in Boeleleng 1276 woningen en 181 tempels. Bij de aardschuiving te Boeahan omgekomen 169 inwoners = 2/3 der bevohting. 519. Idem. De. vulkanen Gfoenoeng Batoer en Groenoeng Agoeng op Bali. Ibid. p. 50-77. Bij dit art. 13 foto's en 6 kaarten (Pl. IV tot IX uit den atlas). Zie E n°. 99 v. v. Tijdens zijn verblijf op Bali (B n°. 618) kon schr. deze vulkanologische studies maken. De foto's zijn zeer instructief en belangwekkend; de beschrijving sluit zich bij deze en de kaarten aan. Schr. haalt de bekende bronnen aan. I. Inleiding p. 50. II Het Batoergebergte p. 51. a. Geomorphologische beschrijving van den G. Batoer. b. De vulkanologische geschiedenis van den G. Batoer I en II p. 56. c. De Danau Batoer p. 58. d. De G. Abang p. 61. e. Het petrographisch onderzoek der gesteentemonsters ,. ,.i p. 62. f. De vulkanische geschiedenis van het Batoergeb. als geheel p. 68. g. Vroegere onderzoekingen in het Batoergeb. p. 71 (hoofdzakelijk B n°. 88). III De G. Agoeng p. 74. 620. Idem. Beklimming van den G-. Batoer. Nat. Tijds. v. N. I. LXXV1II, 3« afl. 1919 !)• 521. Idem Een beklimming van den Gr. Agoeng, de piek van Bali. Ibid 1) Bij het afdrukken nog niet ontvangen. 230 B. 1919. 522. Krause. Dr. Gregor, Kunst van Zuid-Bali. Ned. Indië, Oud en Nieuw, 4e j. 1919, p. 227—231. Met 3 fotog. opnamen van schr. en 2 afb. Steenplastieken, die schr. zag in 1913 in den derden hof van een tempel te Den Pasar en wenscht aan te zien als het eindresultaat der ontwikkeling van een bepaald gedeelte der Balische kunst. Oorspronkehjk maakte men demonenbeelden om zich tegen boeta's te verweren, aanvankelijk somber en vreeselijk; naarmate deze eenvoudige kunst zich ontwikkelde veranderden de demonenbeelden ook hun uiterlijk en wezen volgens de verdere ontwikkeling van een zich ordenend bezinningsleven. 523. Hildering. J. Lombok 1894—1919. (Geill.). Het Indische leven, le j. no. 15 van 29 Nov. 1919. Bevat: Herinneringen aan de Lombok-expeditie. De dood vaneen jeugdig held (n. 1. de 2e luit. J. W. Schiff). 624. Be driehoeksmeting op de Kleine Soenda-Eilanden. Jaarverslag van den Topographischen Dienst in Ned. Indië over 1918. Batavia 1919. I, A § 1 D, p. 7—8. De sergeant-majoor-opnemer Clements bouwde 92 T. palen. Oorspronkelijk werd de triangulatie op Lombok opgezet ten behoeve van de naderhand uit te voeren landrentemetingen; daarom werd hier eerst gewerkt in die gedeelten, welke voor landrentemetingen in aanmerking kwamen. Later werd evenwel bepaald, dat de Kleine Soenda-Eil. in kaart gebracht en dusgeheel opgenomen moesten worden, waardoor ook pilaarbouw aan N. en Z.-kust noodzakelijk werd. Watergebrek op de N. uitloopers van den Bindjani noopte tot het uitstellen van deze werkzaamheden in het 2e halfjaar van 1918 tot begin 1919. In verband daarmede werden ook de voorgenomen secundaire en tertiaire hoekmetingen tot zoolang verschoven. Primaire hoekmetingen werden verricht door den kapitein Horsting op de stations P. 5 Poeramoendi (volgens noot ten rechte Boekit Moenda), P. 6 G. Seraja en P. 7 G. Maredje. Hierbij Plaat HI: Kaart van den stand der triangulatie-werkzaamheden in de res. Bali en Lombok op 31/12 1918, schaal 1 : 1000000. Noord-Bali is berekend; het overige buiten Karangasem verkend en gebouwd; op Midden-Lombok is de tertiaire pilaarbouw voltooid. 525. Maier. B. E. P West Bali. (Geill.). Ibid III. Bijdragen van gemengden aard, p. 111—131. Tn B n°. 450 was van West-Bali, speciaal van de bergformatie, zeer weinig bekend. Daarom werden gedurende de triangulatie-tournees van de le luits. J. M. G. Schaafsma, E. G. Döbken en R. E. P. Maier aldaar in 1916 en '18 gegevens verzameld, welke verwerkt zijn in de Schetskaart van West-Bali, schaal 1 : 250000 (E n°. 105). Op deze kaart het bergstelsel in isohypsen, de verharde en onverharde wegen, paarden- en voetpaden, plaatsen en tempels. Ook is aangegeven, dat de geheele Noordkust westwaarts van Watoeagoeng en het deel der afd. Djembrana tusschen de Toekad Poeloekan en de grens van Tabanan (de Jèh Lèh) tot aan dohoofdwaterscheiding, met een aangrenzend klein stuk van Boeleleng in erfpacht is uitgegeven. Het landgoed Tjandi 231 B. 1919. Koesoema omvat al het land tusschen de Toekad Baja, de hoofdwaterscheiding tot de Gilimanoek-baai en de kust. Vier fraaie lichtdrukken en een reproductie van het kaartje van Bali, overgenomen uit Dr. M. G. de Boer's „Van Oude Voyagiëh" [naar E n°. 1]. p. 111. Horizontale vorm. Koraalbanken en riffen vooral aan de N.-kust; bij Tjeloekan Bawang een atol; de zeetuinen van de reede Tjoepel; in het kustzand titaanijzer; de baai van Gilimanoek loopt bij eb bijna geheel droog; de zandplaat Tandjoeng Pasir voor Tjandi Koesoema. Uitgestrekte klappertuinen aan de kust van het bewoonde gedeelte tot voorbij de leprozenkampong Moentis; verder Oostwaarts veel nieuwe ontginningen. p. 113. Verticale vorm. De waterscheiding veel dichter bij de N dan bij de Z. kust, n. 1. op afstanden van resp. 5—10 en 15—20 K. M. p. 115. Bodemgesteldheid, rivieren, begroeiing. Waterarme, zelfs doodloopende rivieren aan de N.-kust; aan de Z.-kust in den Oostmoesson opstopping der riviermonden. Aan de N.-kust bewesten Tjeloekan Bawang irrigatie vrij wel uitgesloten; aan de Z.-kust het water niet overvloedig; tunnelbouw door Kloengkoengers. Mooie veeweiden. De Jèh Soemboel [plm. 6 K. M. ten W. van de Poeloekan] is de grens van het voor de Hindoe-Baliërs en het voor Islamieten gereserveerde terrein; ten O. daarvan de Islam-kolonisten. Het erfpachtsland (koffie en klappers) aan de Z.-kust op de grens van Tabanan verkeert in veel gunstiger omstandigheden dan die aan de dorre Noordkust. Prapatagoeng was vroeger vermoedelijk een afzonderlijk eiland. Verder naar het Z. O. oude kustlijnen. Op Prapatagoeng boomen, die elders op Bali ontbreken, o. a. sandelhout; het genoemde oude kaartje teekent Prapatagoeng als afzonderlijk eiland. p. 118. Vulkanisme. Geen werking. Noot: de bronnen van Banjoewedang (er zijn ook nog andere) veel bezocht door Baliërs en OostJavanen; een recent onderzoek van het water door de fa. Rathkamp uitgevoerd. Conclusie: uitstekend drink- en waschwater. p. 119. Flora en fauna. Bamboe schaarsch; het beruchte karbouwenblad, hier lateng genoemd, zeer veel [brandnetel]; ook de ketangi (op Java woengoe of boengoer). Op Bali geen banteng, kantjil, adjag, panter, pauw, neushoornvogel, wel de jaarvogel; de koningstijger wijkt iets af van de Javaansche in vorm en kleur. Een betere jachtcontrole is noodig om de massaslachtingen onmogelijk te maken. p. 120. Klimaatenmoessons.Klimaat gunstig; waar nieuwe ontginningen veel koortsen; de naam Indraloka (verblijf van gelukzaligen) bij de ontginning aan Tjandi Koesoema gegeven, zou daaraan te danken zijn1). p. 121. Verkeerswegen. Met de motorboot van het Banjoewangisch prauwenveer is men nu in 3 uur over van Tjoepel naar Banjoewangi. Voor de verbinding met Java over Gilimanoek bestond eerst het plan een weg langs de N.-kust te maken, doch daaraan zou het belangrijker Zuid-Bali niets hebben en ook beloven de erfpachtsperceelen in WestBoeleleng niets; nu is besloten den weg langs de Zuid te maken van Badjre (Tabanan) naar Gilimanoek door een zich ontwikkelende streek (voorloopig tot Tjoépel). Het vroegere veer te Gilimanoek. p. 123. Bevolking. In Djembrana nu 1/5 der bevolking Mohammedaansch; de goede verstandhouding tusschen deze en de HindoeBaliërs heeft in den laatsten tijd geleden door de aanmatiging der Sarékat Islam. De criminaliteit der Hindoe-Baliërs is veel geringer 1) Indraloka, hemel van Indra, is de oude naam voor deze streek; zie B no. 142, snb. IX, p. 109. 232 B. 1919. dan die der Islamieten; een veel voorkomend euvel is-het uit wraakzucht verminken van vee, n. 1. door het doorkappen der pees van een achterpoot. Welvaart, ruim sawahbezit. p. 124. Middelen van bestaan. Tweede gewassen in Djembrana niet geplant; veel klapper- en veeteelt; betrekkelijk meer karbouwen en minder varkens dan op het overige Bali. De jacht als bestaansmiddel; vooral voor Europeanen, die het hertenvleesch tot dèngdèng verwerken of laten verrotten. Beperking in dezen is dringend noodig; overwogen wordt een deel van het oerwoud tot natuurmonument te verklaren. Het jachtkamp Tjekik bij de vervallen poera Bakoengan; vroeger hier dicht bij de kleine nederzetting Petronella, genoemd naar het daar indertijd vergane zeilschip van dien naam. Er werd koffie, cacao en klapper geplant, doch na enkele jaren is het om onbekende redenen verlaten 1). p. 126. Geschiedenis, toekomst. Sporen van vroegere bewoning van West-Bali. Aan de N.-kust slechts een zeer smalle strook voor klappercultuur geschikt; misschien zou veefokkerij hier slagen. In Oost-Djembrana nog veel goede grond. Op het groote erfpachtsland daar koffieteelt. Schade voor en ontevredenheid van de bevolking door het bestaan van de rechten op Tjandi Koesoema, waardoor zij bevloei ingswater mist. Tevergeefs verzocht de bevolking in 1918 aan de Regeering het land te mogen terugkoopen voor f 80000. p. 128. Het particuliere land Tjandikesoema 2). Jhr. L. G. G. R. de Mey van Streefkerk, die in 1860 de vergunning tot ontginning van den bestuurder van Djembrana had erlangd, werd in 1861 griffier van den Landraad te Modjokerto en droeg toen zijn rechten over aan zijn broeder Jhr. A. J. A. S. de Mey van Gerwen, die met de fa. Anemaet en Co. de twee lontar's met de beweerde eigendomsrechten zou hebben verkregen. In 1870 gaf de resident van Banjoewangi J. D. Mispelblom Meyer de bevolking vergunning weer bout en boschproducten op het land te zamelen; onder diens opvolger Taunay het conflict in 1872. Naar het schijnt heeft de Begeering in 1918 een voorstel tot regeling der rechtspositie van het land afgewezen en wordt onderhandeld met de fa. Anemaet en Co. en de erven van den heer Coert, die in 1888, na het spoorloos verdwijnen van den heer De Mey van Gerwen (waarschijnlijk verdronken) als diens erfgenaam optrad'. Afdoening is noodig in het belang der bevolking. 526. Horsting. L. H. C. Een en ander omtrent het Rindjanigebergte op Lombok. Ibid. p. 141—150. Hierbij: kaart Eiland Lombok, schaal 1 : 800000 t/o. p. 141, Plaat C, waarop o.a. aangegeven de grens der bouwgronden; fraaie gekleurde platen: G. Rindjani met het kratermeer Segara-Anak en den vulkaan G. Baroe, gezien van af den G. Kondo; de vulkaan G. Baroe in het J) Na 1891 werd een deel van Tjandi Koesoema geëxploiteerd door den heer Herklots en aan dit deèl de naam Petronella gegeven. 2) De hier medegedeelde feiten wijken op enkele pnnten af van en zijn te vervolledigen door Kol. Verslag over 1874; § 3 Mem. v. Antw. betr. de Ind. Begr. van 1874, 2e K.; Voorl. Versl. le Kamer Ind. Begr. 1918, no. 126, p. 12; Memorie van Antw. op ii.p. 16; rede Van Kol, Verslag Hand. le K. 1918—19, p. 539; P. de Eoo de la Faille in Adatrechtbnndel XV, p. 157 no. 4 en de verdere plaatsen genoemd ia Zaakregister i. v. Tjandi Koesoema. 233 B. 1919. kratermeer Segara Anak, schets naar C n°. 162; teekening in den tekst p. 146, Doorsnede over den Rindjani-krater en Schets van den G. Rindjani gezien vanaf den Z. O gelegen G. Batoe Poetih op Soembawa, pl. B t/o. p. 146; in twee deelen het gezicht op het profiel van Lombok over Straat Alas heen, met de grens der bouwgronden. p. 141 Topografische schets; de schoone Sembaloen-vlakte, voor de helft sawah, de andere helft Alpenweide op 1100 M. hoogte. Schr. bek-om den G. Kondo (Koendoek), ruim 3000 M. hoog, vanwaar het uitzicht op het Rindjani-stelsel naar hij meent machtiger is dan van den Rindjanitop zelf. p. 143 noot, a's de dragers onder een over het pad gevallen boom moesten doorbukken, plukten zij van te voren een takje of blaadje en legden dit op den boom neer, alvorens verder te gaan. p. 144 de G. Kondo bleek de sterfplaats te zijn van een hior veel voorkomende zwarte aapsoort; beschrijving van het gebergte, p. 149. Vergelijking met het zeer overeenkomende Batoer-complex. Verwijzingen naar B n». 30, 396, 410, 501 en vooral C n°. 162. 234 C. GEGEVENS OVER BALI EN LOMBOK UIT BOEKEN EN TIJDSCHRIFTARTIKELEN, DIE NIET UITSLUITEND OVER DEZE EILANDEN HANDELEN. C. 1597 c. a, 1. Eerste aanrakingen der Nederlanders met Bali. Verhael vande Reyse by de Hollandtscbe Schepen ghedaen naer Oost-Indien, haer avontuer ende succes, met de beschryvinghe der Landen daer zy gheweest zyn etc. Met caerten ende figuren. Middelburgb, voor Barent Langenes 1597. Zie over dit oudste gedrukte verhaal van de eerste reia naar OostIndië en de aanrakingtn met Bali het te verwachten 2e Deel van C n°. 180, p. 1—112. Journael vande Reyse der Hollandtsche Schepen ghedaen in Oost-Indien, haer Coersen etc, by Barent Langenes, Boeck-vercooper tot Middelburgh, Anno MDXCVIII. Zie voor dit journaal hetzelfde 2de Deel p. 113—176. D'Eerste Boeck. Historie van Indien, waer inne verhaelt is de avontueren die de Hollandtsche Schepen bejeghent zyn etc Door G. M. A. W. L. Ghedruckt 't Amstelredam, by Cornelis Claesz opt Water, int Schrijf boeck. Anno 1598. Zie dit journaal van Willem Lodewijcksz. herdrukt in bovengenoemde uitgave van R. en Y. onder C n°. 180. In hetzelfde jaar verscheen hiervan eene Latijnsche uitgave bij Corn. Nicolaj: Prima pars, descriptionis itineris navalis in Indiam orientalem enz. Verdere journalen van Houtman's eerste reis naar Indië 1595—'97 vindt men nog opgenomen of verwerkt in: Joh. Is. Pontanus, Rerum et urbis Amstelodamensium historia etc. bij J. Hondius, te Amsterdam, 1611, en de Nederlandsche vertaling , daarvan: Historische beschrijvinghe der seer wijt beroemde coopstadt 235 1597 c. a.—1692. Amsterdam etc. bij denzelfden uitgever, 1614. In Hst. XXIV is o. m. opgenomen het van elders niet bekende journaal van den commies a/b. van de Hollandia Jar Jansz. Kaerel (den zoon), dat ook zal worden opgenomen in bovengenoemde uitgave van R. en Y., Deel II. Dit zal ook het geval zijn met de ter zake dienende gedee'ten uit Hugo de Groot's ,,De jure praedae commentarius" in 1868 door Hamaker naar het hs. uitgegeven, waarin o. a. een Journaal verwerkt moet zijn van den adelborst Jelle Jellesz. (of Gillis Gillisz.) Valckenier, en het BaliJournaal van Lintgensz. (B n". 66). Voorts zal dit 2de Deel nog bevatten het Journaal van Frank van der Does in De Jonge, Opkomst li, C n°. 43. De journalen der eerste reizen zijn verder afzonderlijk en vereenigd verschenen bij Michiel Colijn te Amsterdam in 1617—1619, en in Begin ende Voortgangh van de Vereenighde Nederlantsche geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie etc, verzameld door Is. Commelin. Uitgegeven te Amsterdam in 1644; volgende uitgaven in 1645 en 1646. Hierin moet nog minstens één belangrijk hs. van een onbekende verwerkt zijn (Rouffaer en Yzerman, II p. 36, noot 3 en p. 37 noot 3, slot). Een herdruk van 16 reisverhalen hiervan, onder den titel Voyagien, door dien Begin en Voortgangh etc. verscheen in 1648 bij Joost Hartgers te Amsterdam. Verdere bibliographische mededeelingen over deze reisverhalen in meergenoemd werk van R. en Y. en in P. A. Tiele, Mémoire bibliographique sur les journaux des navigateurs néerlandais réimprimés dans les collections do De Bry et de Hulsius, et dans les collections hollandaises du XVIle siècle, et sur les anciennes éditions hollandaises des journaux de navigateurs étrangers; la plupart en la possession de Fred. Muller a Amsterdam. Amsterdam 1867. Frik. Christoff, Ost-Indianiscke Raysen und Krieges-Dienste, oder eine auszfiibrliche Bescbreibung, was sich, ... von A. 1680 bisz A. 1685 .... begeben. Da dann insonderheit die Bantamiscbe Exieg.... Mit Karte, Portrat und Kupfern. Ulm 1692, kl. 8°. Van dit werk, gevolgd door dergehjke verhalen van Frik's land- en tijdgenooten E. Hesse en Chr. Schweitzer, verscheen in 1694 te Utrecht eene vertaling door S. de Vries, getiteld: Drie seer Aanmerkelijke Reysen na en door veelerley Gewesten ih Oost-Indien, gedaan door Christophorus Frikius, Chirurgijn; Elias Hesse, Bergh-Schrijver; Christophorus Schweitzer, Boekhouder. Met koperplaten. Hiervan een tweede, vermeerderde en verbeterde druk te Amsterdam 1705. Frik was Compagnies-chirurgijn. Op p. 178—182 van zijne beschrijving (bl. 103—106 in de vertaling, 2e dr., met een plaat over de lijk- en weduwenverbrandirg) verhaalt hij van een verblijf van 3 weken met zijn schip ergens op Bali. (Geenarlei nadere plaatsaanduiding), p. 178 veel uitvoer van zijden en katoenen weefsels van Bali; blaasroeren met vergiftige pijltjes, die in 't midden half doorgesneden waren, zoodat ze bij 't uittrekken afbraken. Schr. kocht er van een daar liggenden Hollandschen onderkoopman voor 18 rijksd. eene jonge slavin, die later te Batavia 2 tot 3 Hollandsche schellingen per dag voor hem verdiende met handeldrijven, p. 179 „Die Insul ist sehr Volckreich dann sie im Beyschlaffen miteinander wie das Vieh leben." Ook hier de bewering dat zij eiken dag aanbaden, wat zij bij 't ontwaken 't eerst zagen, 't zij een vogel, „einVieh" of een boom. De weduwe of wie daarvoor doorgaat moet zich met het hjk van haar man verbranden. Schr. verhaalt eene door hem zelf bijgewoonde weduwenverbranding. 236 C. 1705. Het lijk van den man wordt in een katoenen doek genaaid en boven op het huia op 4 palen gelegd. Klaagvrouwen huilen en schreien daarbij 4 of 5 dagen voor geld tot de verbranding, die in eene groeve bij de rivier geschiedt. De vrouw neemt voor hare verwanten geld, bloemen e. d. g. mee om het in de andere wereM aan de bloedverwanten over te . reiken, een en ander gewikkeld in een katoenen voorschoot. Daarop rent zij in het vuur; haar smartkreten worden door de muziek versmoord; de asch in de rivier geworpen. Wie zich aan de weduwenverbranding onttrekt geldt voor eene slechte vrouw. Om Bali liggen eilanden, w. o. Soesoe, waar menscheneters wonen. Schr. roemt de vruchten van Bali en zegt, dat de beste vruchten groeien waar de wildste menschen wonen. Onder de vruchten was er een, waarvan de schil beter smaakte dan het vleesch. 3. Bumphius. G. E. D'Amboinsche Rariteitkamer, behelzende eene beschryvinge van allerhande .... krabben, kreeften en diergelyke zeedieren, .... hoorntjes en schulpen mineralen, gesteenten enz. Amsterdam, Fr. Halma 1705 fol. Met portret en koperplaten. Verschillende herdrukken, ook in het Latijn (1711) en het Duitsch (1766) volgden elkaar op. Derde druk, Amsterdam 1741, p. 207 het eerst bekende bericht over de keteltrom te Pèdjèng op Bali. ,,In Pegu en Siam is gemeen een Metaal dat men Gans noemt, en schijnt een mengeling te zijn van koper en tin . .. misschien van dit metaal is dat groote stuk, 't welk heden op Baly te sien is, hebbende de gedaante van een massief wiel met een stuk van den as daaraan .... hetwelk d'Inlanders zeggen uit de lucht aldaar gevallen te zijn" .... De diameter is omtrent 4 voet breed en de as ruim zoo lang, alles uit eén stuk. De Baliërs gelooven, dat het een wiel van de Maanwagen is; nadat iemand er tegen geurineerd had is het verroest en donker geworden. De koning van Bah staat niet toe het te verplaatsen of er iets van af te kappen. Daar niet aan te geven is, waartoe de onvormelijke klomp zou dienen, acht schr. het waarschijnlijk „dat het door een donder voortgebragt en aldaar nedergeslagen zij." Daarop de opsomming van een aantal dondersteenen. Vgl. C n°. 108. 4. Aa. Pieter van der, De Wytberoemde Voyagiën der Engelsen, niet alleen na Oost en West-Indien, maar ook door andere Gewesten der Wereld gedaan sedert het jaar 1558 Ten deele voormaals versameid door Johan Lodewijk Gottfried. Dog grotelijks Vermeerdert en Verbeterd door Pieter van der Aa. Te Leiden bij Pieter van der Aa. Z. j. 2 dln. Van de reisverhalen, door den boekhandelaar P. van der Aa in het begin der 18de eeuw uitgegeven naar de origineelen of naar de Duitsche uitgave van Gottfried, komen die der reizen van Drake en Cavendish voor in „An historical account of all the voyages round the world, performed by Bnglish Navigators", en in bovengenoemde uitgave in Dl. I. Elk reisverhaal is afzonderlijk gepagineerd. „Eerste Scheepstogt van Franciscus Draak, Engels Ridder, gedaan door de Suyd-Zee en vervolgens om den gantsen Aard-Kloot." Deze reis ving aan op 25 Nov. 1577. Na van Celebes in de richting der Molukken te zijn gevaren en op een eiland in die buurt door stranding van zijn schip in levensgevaar te hebben verkeerd kwam Drake aan het 237 1707—'26. eiland Baratena, waarmede blijkbaar Bali is bedoeld. p. 13. Den agsten February 1580, quamen wij aan 't vrugtbaare Eyland Baratena, vonden de Inwoonders seer vriendelyk / met wien wy dan ook handelden. Dese Land-aard gaat naakt / behalven dat sy hun Hoofd en schaamte bedekken / en dat de Wyven van de middel neerwaarts / tot de voeten gekleed zyn / deze vercierden haar gemeenelyk met ses / seven of agt koopere / of beene arm-banden. Het Lynwaet word alhier seer waardig geagt. Dit gewest verschaft veel Goud / Silver / Koper / Swavel / Nooten-muskaat / Gember en lange Peper; waar van den Bevelhebber Draak so veel hy konde / mede nam. Van hier seylden wy naar Java Major . . .." (Valentijn stelt Drake's bezoek aan Bali abusievelijk op 1597). „Twee vermaarde scheeps-togten van Thomas Candisch, Engels Edelman, De Eerste rond-om den geheelen Aard-Kloot, gedaan in het jaar 1586 en vervolgens . . . ." Deze eerste reis ving aan 21 Juli 1586. Op p. 19 wordt verhaald hoe Cavendish door straat Bali zeilde en eenige dagen vertoefde te Balambangan, waar hij van eenige Portugeezen bijzonderheden over dit rijk hoorde. Hierbij een plaat van de lijkverbranding van een vorst en het zich krissen der vrouwen.'Deze afbeelding is fantaisie. „Dezen koning Baja Bolamboan genaamt / was een Vorst van byzondere Majesteyt en gezag onder syne Onderdaanen / tamelijk oud / hebbende voor sig 100 vrouwen / en syn Soon 50. Men had bij hen het gebruyk / wanneer een Koning sturf / dat se syn Lyk deeden verbranden / en desselfs asse vergaaderden. 5 Dagen hier naa / quamen 's Konings Wijven / naar 's Lands wyse op een seekere plaatse; de voornaamste onder haar / had een Koegel in de hand / die se weg wierp; alwaar nu de selve leggen bleef / gingen se alle gesaamentlijk / keerden haar gesigt ten Oosten / stieten haar zelve met kritsen het hart af / vielen voor over op haare aangesigten / badende sig selven al stervende in haar bloed. Dezen Land-aard zijn hun Koning sodanig onderworpen / tot soo verre / dat se sonder syn verlof / op seekere Lijf-straffen / niet mogen Koopen / nog Verkoopen / nog met vreemde Volkeren yets handelen / dat se ook wel gehoorsaamen. Ook waren se seer dappere heden / voor de dood niet vreesende / a'soo se / wanneer hen gewond sagen / onder der Vyanden waapenen drongen / sulks se te eer hun leeven eyndigden.. . ." Van Balambangan ging Cavendish naar Kaap de Goede Hoop. Zie C n°. 52. Valentijn. Francois, Oud en Nieuw Oost-Indiën, vervattende Een Naaukeurige en Uitvoerige Verhandelinge van Nederlands Mogentheyd in die Gfewesten etc. Vijf deelen in 9 stukken in 8 banden, folio. Met portretten, koperplaten, kaarten, plattegronden en facsimile's. Te Dordrecht bij Joannes van Braam en te Amsterdam bij Gerard onder de Linden 1724—'26. Een verkorte uitgave met aanteekeningen, volledige inhoudsregisters, chronologische lijsten enz. werd uitgegeven door Dr. S. Keyzer in 3 dln. gr. 8°, le druk's-Gravenhage 1856—'56—'58; 2euitg. Amsterdam 1862. In Dl. I, le Stuk, getiteld Nederlands Mogentheyd aldaar, op p. 174 een kort woord over het verblijf op Bali van de Nederlanders op hun eersten tocht naar Indië. In Dl. HI, le Stuk, bl. 290. Onder de slangen van Ambon genoemd de Balische bergslang, 9 voet lang, zwart met witachtige buik, kleine kop, dicht geschubd, zeer vergiftig; het gif op Bali gebruikt voor de pijlt- 238 C, 1724—'26. jes van blaasroeJen; ib. op Ambon de Balische gele slang, drie voet lang. In Dl. m, 2e stuk (bij Keyzer le dr. dl. 3 p. 240—248) getiteld: Verhandeling der Zee-Horenkens en Zeegewassen, in en omtrent Amboina .... Mitsgaders een naaukeurige Beschrijving van Banda .... Timor en Solor, Celebes ofte Makassar, Borneo en Bah.... Tonkin, Cambodja, en Siam op p. 141—142 in de Beschrijvinge van Macassar esn en ander over de rijken op Soembawa; p. 160 v. v. het contract van Speelman met den radja van Makassar; volgens art. 9 mogen de Makassaren o. a. handelen op Bali; art. 14 Makassar geeft zijn aanspraken op Bima over aan de Compagnie; art. 15 Verp'ichting tot uitlevering van vorsten op Soembawa, schuldig aan moord op Hollanders; p. 208 In Juni 1702 komt ee n Mohammedaansch ij veraar op Bima; hierbij wordt gezegd, dat het eiland Salamparang [Lombok] onder de Baliërs stond. p. 252—259. Vierde Hoofdstuk. Van het Eiland Bali. Met kaart, p. 252 Met Java Minor is Sumatra bedoeld, p. 253 Bevolking van Bali geschst op 1 millioen. Een aantal plaatsen genoemd: Gilgil, „alwaar de Sulthan Agong of opperkoning van Bali zijn hof houd." Een mijl ten Z. daarvan Blancinja; 11/2 mijl verder Zuidelijk Panatajan; 1/2 mijl verder Pedjin; nog 1 mijl verder Siseythan, nog 1/2 rnijl verder naar 't Z. Balajoj, en omtrent de Z. hoek, anders de Verkenshoek genaamd, het dorp Boehling. Ten Westen van Varkenshoek, naar 't Noorden gaande: Moentsjang, Badong, Padangan, Baha, Sansi, Mambal, Capal, Kaliangat, Batoerantsjing, Patamon, Kajoe Poeteh, Boeliang, Baratan, Abian, Samal, Toesan, Gelianjar, Lampidja, Kamassan, Koeta, Kalahan, Tadjeran, Koessamba, „alwaar een van de kleine Balische koninkjens zijn hof houd." Verder Sasac, Tabanan, Koekoe, Djadi, Boeloangan, Boangcassa, Van St. Nicolaasbaai loopt de Noordkust vrijwel recht West-Oost; daar genoemd Mongoi, Den Kaja en op de N. O. punt Batoean. p. 254 De oppervorst laat geen Europeaan in 't binnenland toe; daar veel schoone bosschen en dorpen; zeer goedkoop leven. ,,De ingezetenen .... zijn doorgaans wakkere keerels en heldin• nen van vrouwen." Hun gunstig uiterlijk. „In hun land zijn zij door¬ gaans lui, en groote sinjeurs, die.... zich van hunne wyven laaten ramassen en oeroeten, of alle de leden kloppen en wrijven, en wel met klappusolie en bobori bestrijken, en zich dan van de zelve zeer net kleeden en palleeren, waar na zij met de kris op zyde, als baanderheeren door het dorp gaan spanzeeren, loerende hier of daar, of om 't een of 't ander te steelen, of, zoo zij hun belang daar in vinden, dezen of genen te vermoorden, of wel om den eenen of den anderen van hunne vrienden, buiten hun weten, aan dezen of genen vrijman, die er met zijn chaloep komt, te verkoopen, - dat zij zeer listig weten te bestellen hoedanige, door hun eigen broeders en naaste bloedverwanten verkogte, ik verscheide onder mijn Balische slaaven gehad hebbe." Als slaven worden zij zeer geprezen om hun ijver, trouw, vernuft, moed, bekwaamheid in ambachten, zedigheid, gemanierdheid en fatsoen, terwijl zij minder moorddadig en trotsch zijn dan de Makassaarsche slaven. Een werkbare Balische slaaf kostte 75 a 80 Bijksd., een ambachtsman tot 100, 120 en 150 B.; eene slavin 70 of 80 R., „doch zoo zij fraai van wezen is (hoedanig ik er zeer mooie gezien hebbe, en die zeer net door de Heer Cornelis de Bruyn op een der wooningen van de heer Chasteleyn buiten Batavia afgebeeld zijn) of zoo zij iets fraai's naajen, of maeken kan, mede wel op 100, 120 of 130 Bds. te staan." p. 255. Over de lage positie der vrouwen op Bah; haar goede eigenschappen; de meeste vrouwen der Chineezen op Bali en elders zijn gewezen Balische slavinnen; zeer vele worden aangesteld tot „Maey di 239, C. 1724-'26. Casa, of opperste der slavinnen en zijn als zoodanig zeer trouw. Vele dier slaven weten zich vrij te koopen; Balische vrouwen fungeeren dikwijls als vroedvrouwen en doctoressen en worden rijk. Als zij kinderloos sterven vervallen hare bezittingen volgens 't landrecht daar aan hare meesters. De handel op Bali wordt voornamelijk gedreven door Javanen en Chineezen en andere volken; behalve in slaven is er weinig buitenhandel. Zij worden over 't geheel zeer oud. Rijst mag op lijfstraf niet van Bali worden uitgevoerd, doch wordt voor tijden van schaarschte opgeschuurd. Onder de voortbrengselen worden genoemd zeer veel goud en rijst; verder koper, ijzer, katoen, slaven, Calimbac, schoone koeien, die hier 1 Bijksd. per stuk gelden, gember, Cahnus en Bangle, „een gewasch als Gember, waar uit een heerlijke olie getrokken word."1) Hollandsche vrijheden halen er veel slaven. De Baliërs zijn goede tuinders. Hun wapens bestaan meest in lange en korte pieken, krissen en spatten [blaasroeren], p. 256 Over weduwenverbranding (wordt hier als algemeen onder het volk voorgesteld); met een overleden vorst van Blambangan stierven eenige honderden vrouwen. Schr. verhaalt als bewijs van het geloof der Baliërs buiten hun land, dat zij na hun dood op Bali zullen reincarneeren, hoe eens de sloep van zijn voorzaat Hènrik Leydekker door roovers werd overvallen en verscheidene van ■ diens Balische slaven overboord sprongen. De roovers hadden eenige flesschen met kruit en een brandende lont in de sloep geworpen, omdat zij er op rekenden, dat de Baliërs dan over boord zouden springen. Deze verklaarden, dat zij door 't kruit niet wilden verbranden, doch voor verdrinking geen vrees koesterden, omdat zij toch op Bali zouden herleven. De opperkoning onderhoudt alleen gemeenschap en vriendschap met „de vorsten van Balamboang, 't geen niet te verwonderen is, alzoo dat doorgaans Balische princen zijn." Omstreeks 1670 waren er op Bah twee rivaliseerende opperkoningen. Een van deze had nauwe vriendschap gesloten met den Ambonschen vrijman Jan Troet, die hem de Europeesche oorlogskunst leerde. Omstreeks 1672 of '73 liet die vorst, door laster argwanend geworden, Jan Troet vermoorden. Vele Europeanen gunden hem dit lot en meenden, dat Troet inderdaad zijn Balischen vriend naar 't leven had gestaan „en hoewel ik niet gelooye, dat de man dit in zijne gedagten gehad heeft, zijn zommigen egter nog wel zoo dwaas geweest, om te gelooven, dat haar Edelheden hem tot dit schelmachtig verraad last gegeven, en hem, zoo hij 't gelukkig volvoerde, groote beloften zouden gedaan hebben, al 't welke een zeer vuil verdigtzel is." [Zie over dezen Jan Troet Dagh-Register, C n°. 77, A°. 1659 v. v.]. p. 257 Later is Henrik Leydekker herhaaldelijk vriendschappelijk ontvangen door denzelfden vorst en beschonken met een zeer fraaie kris, thans eigendom van schr. Beschrijving van die kris. Die vorst „had wel een zeer groot vrouwentimmer; doch was egter (zoo men zeide) een groot Sodomiet, houdende veel schandjongens, die even als Javaanze vrouwen gekleed en opgeschikt waren, en zich ook buiten dien met eenige geiten, welker hoorns verguld of met goude scheeden overtrokken waren, op een schandelijke wijze vermengende." „Van de Engelschen is hier in 't jaar 1597 de ridder Franeois Drake, en de eerste van alle de Europeërs, en 6 of 7 jaaren laater ook zeer waarschijnhjk Thomas Candish geweest. [Zie echter C n°. 4]. Daarop volgt het verhaal van het eerste bezoek der Hollanders aan Bali. Schr. deelt abusievelijk mede dat van Emanuel Roodenburg en Jacob Claaszoon na hun achterblijven op Bali nooit meer vernomen is. 1) Zingiber cassum anas, Jav. benglé, geneesmiddel tegen pijn in de lenden. 240 C. 1724—'63. p. 258 Over het bezoek van Christoflel Frikius aan Bali (C n°. 2). p. 259 Godsdienst Heidenen, van welke zommigen de Zon en Maan, anderen weder deze en gene vogels; doch wel meest dat als een Godheid, 'tgeen hen 'smorgens eerst ontmoet, dienen en eeren. Eenigen van hen maaken ook veel werk van eenige zonderlinge vierkante groote steenen, op welke zij na hunne wijze offeren." Vele Baliërs werden op Ambon goede Christenen „zijnde, mijns oordeels, een van de beste Indische Natiën, van de welke iets goeds in dezen opzigte te hoopen is." Deel IV, le Stuk, (Keyzer's vertaling, 3e dl. p. 303, 462, 463, 468). Beschrijving van Groot Djava, op bl. 49—52 enkele plaatsen genoemd waar Soerapati vestigingen had; op p. 52 iets over Blambangan. De geschiedenis van Soerapati; op bl. 40 als bezitter van Zuid-Panaraga; p. 123—127, zijn verblijf in Krawang, beleedigd door Kuffeler wordt hij de vijand van de Compagnie, zijn verbintenis met Mataram; p. 145 zijn macht in Oost-Java; p. 178—182, zijn strijd aldaar; p. 186—187 verwonding en dood bij Bangil; p. 192, 196 Zijn nakomelingen. 6. Bois. J. P. I. dn, Secrétaire privé d'ambassade de S M. le Roi de Pologne, Electeur de Saxe en Hollande. Vies des Gouverneurs Grénéraux avec 1'abrégé de 1'histoire des établissemens bollandois aux In des Orientales .... orné de lenrs portraits en vignettes au naturel, enricbi de plusieurs cartes, plans et figures .... La' Haye, chez Pierre de Hondt. 1763. Dit werk ontstond aldus: Naar een bundel beschrijvingen van landen zeereizen in aller'ei talen, verzameld door J. Green en in het Engelsch uitgegeven (London 1745—'47), bewerkte de abbé Ant. Fr. Prévost zijn „Histoire générale des voyages,'ou nouvelle collection de toutes les relations de voyages par mer et par terre, qui ont été publiées jusqu'a présent dans les différentes langues de toutes les nations connues . . . ." Van dit werk gaf Du Bois naar het Engelsche origineel, doch verrijkt en van aanteekeningen voorzien, onder denzelfden titel eene tweede editie uit te 's-Gravenhage en te Amsterdam, 1747—'80, in 25 deelen. Van de 18 eerste deelen verscheen 1747—'67 in 21 deelen te 's Hage en Amsterdam eene Hollandsche bewerking van Du Bois: Historische Beschrijving der Beizen. Of nieuwe en volkoome verzameling van de a'ler-waardigste en zeldsaamste Zee- en Landtogten, ter ontdekkinge en naspeuringe gedaan, welke tot heeden, in eenige Taaie van alle bekende Volkeren, uitgegeeven zijn .... Geschreeven in Engeland .... en in Vrankryk vertaald, met Vermeerderinge .... Nauwkeurig in 't Nederduyt&ch overgebragt volgens den Engelssen-Druk; en verrijkt met het Wézenlyke der Fransse-Vermeerderinge.... Op verzoek van den uitgever P. de Hondt stelde Du Bois uit een aantal stukken van dit werk het bovengenoemde samen, dat weer in de Hollandsche bewerking „Historische Beschrijving" werd opgenomen als Deel XX, Amsterdam, 1765, met den ondertitel: Leven der Gouverneurs-Generaal van Nederlands India. Het werk, ook een overzicht van de geschiedenis der V. O. I. Comp. bevattend, is opgedragen aan de directeuren van de Kamers der Comp. en loopt tot het optreden in 1761 van Pieter Albert van der Parra als G. G. Op p. 104—113 (Holl. uitgave p. 112—123) bij de levensbeschrijving van den 8en G. G. Hendrik Brouwer (1632-—'36) is een deel van het origineele verslag opgenomen van de zending van Jan Oosterwijck, Jurriaen Courten en Jochem Roeloffsz van Deutecom naar Bali in 241 16 C. 1783-1799. 1633, om hulp te erlangen tegen Mataram (naar een manuscript). Hierbij is het kaartje E n°. 1 opgenomen. Het rapport, hier vopr het eerst grootendeels gedrukt, is ook opgenomen in Dagh-Register (C n°. 77) 1633, sub dato 25 Mei 1633 en in B n°. 65. Op p. 241. Soerapati in 1683 met 70 a 80.andere slaven in Krawang, zijne onderwerping; beleedigd door Kuffeler loopt hij in 1684 te Tandjoeng Poera over naar den Soesoehoenan; p. 244 In 1687 verlaat hij dezen en verovert 21 districten in Oost-Java tot Madioen en Panaraga toe; tot 1697 wordt hij tevergeefs bestreden door een Mataramsch leger van 100000 man; zijn twee rooftochten naar Kartasoera; p. 256 Karaeng Jerenica en de roover Pomelikan in 1700 als helpers van Aroe Teko op Soembawa; de eerste gedood op Lombok, de tweede vlucht naar de Baliërs. p. 270—272 Tocht van Knol naar Oost Java in 1706; nederlaag van De Bevere tegen Soerapati; deze gaat naar Bangil, wordt in een gevecht tegen de Bevere gekwetst en overlijdt te Pasoeroehan. p. 274 de afstammelingen van Soerapati vluchten in 1707 naar Malang; p. 284 Poespadita van Soerabaja en diens broer verbinden zich in 1712 met den vorst van Balambangan en de zoons van Soerapati tegen Mataram; Baliërs verontrusten de streek van Demon (Domong) daar de in 1710 overleden kapitein Boreel hen onbillijk behandeld had te Panaroekan. Aan het slot van het boek Van Imhoff s Considérations sur 1'état présent de la Compagnie Hollandoise des Indes Orientales. 48 bl. 4°. 7. Radermacher. Mr. J. C. M. Korte beschrijving van Celebes en de eilanden Flori*, Sumbauwa, Lombock en Baly. Vh. B. G. IV, p. 199—275, 1783. Ibid 2e dr. 1824, p. 143 v. v. Aan het eind een Nederduitseh-Makassaars-Bonysch-Balies woordenlijstje van 20 blz. Deze bijdrage is een deel eener beschrijving van geheel Indië, eenvoudig en ouderwetsch, waarmede Radermacher, de vader van het Batav. Gen. v. Kunsten en Wetenschappen, de Verhandelingen opende. Over Lombok slechts 9 regels; over Bali 3 blz. Over de bevolking van Bali: „De Inwoonders zijn Heidens en eeten zoowel Varkens-Vleesch als de Chineezen, ook zijnze zeer onnozel in ommegang.... Wat de Slaaven belangt, die van daar vervoerd worden, dezelve zijn Vrijgebooren, maar de eene Campong steelt en vangt zoo veel Volk van de andere Campong, als hij maar erlangen kan, en verkoopen die aan de Trafiquanten, of ten zij een onvermogende, die zijn schuld niet betaalen kan, dan Slaaf moet worden." 8. Hogendorp. Dirk van, Berigt van den tegenwoordigen toestand der Bataafsche bezittingen in Oost-Indiën en den handel op dezelve. Gedrukt voor den auteur. Z. j. [Het voorbericht is geteekend Delft, December 1799J. Een 2e druk verscheen te Delft in 1800. Schr. was in 1783 als marine-officier naar Indië vertrokken en latf r onderkoopman en gezaghebber over Java's Oosthoek geworden. In 1795 werd hij ontslagen en gearresteerd wegers het uitspreken zijner verontwaardiging over het gedrag van ambtenaren der Buitenbezittingen tegenover Engeland. Daarna wist hij naar het vaderland terug te keeren. In de beschrijving van Java p. 136 v. v. over de slavernij, waarvan hij trapsgewijze opheffing aanbeveelt; p. 164 in de beschrijving van Macassar verhaalt hij over gruwelen bij den slavenuitvoer aldaar. 242 C. 1799—1815. p. 191—192. Baly. De Radja of Gusti van Carang Assam wordt de voornaamste der Balische vorsten genoemd. ,,De Baliërs zijn een woest, wild, valsch, en oorlogzuchtig volk, doch onwillig tot werken, en dus afkeerig van den landbouw. Ook zijn ze zeer arm, en bestaan alleen van de rijst, die het Eiland Lombok, dat zeer vruchtbaar is, oplevert. De Inwoonders van dit Eilandje zijn zeer verschillende van de Baliërs, vreedzaam en rustlievend; ze staan onder den Gusti van Carang Assam, die hen als slaaven behandelt. De Chineezen van Batavia en Java handelen sterk op Balij, met rijst en allerhande benoodigdheden, waar voor ze slaaven inruilen, die op Batavia zeer geacht zijn. Afschuwelijk zijn de middelen, die deeze Chineezen in 't werk stellen om slaaven te krijgen; weshalven het te wenschen is, dat die onnatuurlijke handel spoedig geheel afgeschaft moge worden." 9. Tombe. Cb." FoU, Voyage aux Indes orientales pendant les années 1802, 1803, 18 4, 1805 et 1806, coutenant la description .... avec un atlas . ...; revn et augmenté de plnsienxs notes et éclaiicissements, par M. Sonnini. 2 dln. Paris 1810. Schr. was genie-officier „employé prés de la Haute Regence a Batavia" Naar Be de France willende terugkeeren trof een lange reeks t egenspoeden zijn schip, dat eindelijk, totaal reddeloos, ten Z. van straat Bali door een Engelsen (vijandelijk) schip werd genomen. Op 12 Febr. 1805 werden hij en zijn reismakkers aan land gezet op Goenoeng Ikan, bezuiden Banjoewangi, waarna hun lijden een einde nam. Hij vertelt van Banjoewangi,den commandant Wikkerman en diensfamilie,de Compagniesétablissementen voor den aanplant van peper, koffie en indigo te Soekaradja, waar gedeporteerden werkten en geeft eene beschrijving van Banjoewangi, alles in 2e deel, Hst. XVIII, p. 1—16. Op 23 Febr. vertrok het gezelschap over land naar Soerabaja. Op p. 6 over een rebab, waarvan het klanklichaam eene zeer zeldzame cocosnoot was, waarvoor inlandsche vorsten exorbitante prijzen betaalden, en die alleen op Madoera en Bali werden gevonden, p. 13 De commandant Wikkerman moest ook de vriendschap met de Balische vorsten onderhouden; de Baliërs mochten aUeen naar Banjoewangi komen met een pas. p. 14 over de ongezondheid van Banjoewangi; het eenige oorspronkelijke bericht over een vulkaan op West-Bali en eene uitbarsting daarvan in 1804: „Mais ce pays doit principalement son insalubrité a un volcan dans 1'Ouest de 1'ile de Baly, a une lieue et demie dans 1'intérieur, vis-a-vis de 1'établissement. Ce volcan vomit souvent une pluie de cendres qui couvreht et 1'établissement et les environs; ce qui était arrivé 1'année précédente, et avait occasionné peu de temps après une grande quantité de maladies mortelles". p. 15—16. Over het verlaten, van Balambangan. p. 241—345. Abrégé des principes de la langue malaise (tot p. 290) en Petit vocabulaire francais-malais. Zie B n°. 26 c. a. 10. Uitbarsting van de Tambora op 11 en 12 April 1815. Van deze eruptie, die voor Lombok en Bali zulke noodlottige en langdurig nawerkende gevolgen had, vindt men berichten in: Java Government Gazette, April 22, 29; May 20, 27, n°. 165, 166, 169 en 170 van 1815. Algemeene konst- en letterbode 1815, H p. 415. 243 C. 1815—1817. The Asiatic Journal I Jan.—-June 1816 p. 116—117 en 322—324, en II June—Dec. 1816 p. 164—167 en 421. Bataviasche Courant van 26 October 1816 n°. 11. Vh. B. G. VIII, le dr. 1816, le st. p. 1—95, 2e dr. 1826, le st. p. 1—72: Raffles, Th. St., A discourse delivered to the Literary and Scientific Society .at Java etc. Dit is gedeeltelijk overgenomen in The Asiatic Journal I, 1816, p. 342—356 en 429—441, in C n°. 11 en in Edimburgh philosophical Journal van Stewart, Tome VIII.. Tbid. le dr. 1816,10e st., 2e dr. 1826, p. 341—360. Ross. J. T., Narrative of the effects of the eruption from the Tomboro Mountain in the island of Sumbawa on the llth and 12th of April 1815 (communicated by the president of the Batav. Society). Bene Hollandsche vertaling van dit rapport van 28 Sept. 1815 in C n°. 13, H p. 242—264. Keur van nuttige en aangename Mengelingen, le j. 1818 p.13 (overgenomen uit de Bibliothèque Universelle van Juli 1817). Bataviasche Courant van 22 Juli 1820 n°. 30: Tambora, vier jaren na de bekende uitbarsting. Een brief d.d. 16 October 1819 van J. C. Vetter, resident van Bima. Overgenomen in Ind. Magazijn, 2de twaalftal n°. 1—2,1845, p. 83—90 en in P. P. Roorda van Eysinga, Handboek der lsnd-en volkenkunde . . . vanNed. Indië, Boekll, 1841, p. 36*—48*. Algemeen Magazijn voor Onderwijs en Opvoeding V, 1823, p. 47. Annalen der physik, van Poggendorff, Jahr 1827, (door Leopold 'von Buch). Boekzaal der geleerde wereld. Mei 1837, p. 587. Vh. B. G. XXIH 1850 p. 148: Zollinger'» verslag over zijn reis naar Soembawa enz. in 1847. W. R. van Hoëvell, Togten van een Engelschman door den Ind. Archipel, 1853,1 p. 35. Noot. (C n°. 21). Nat. Tijds. v. N. I. XVHI, 1859, p. 188—193 (in de door A. W. P. Weitzel verzamelde berichten over aardbevingen). Zeitschrift für Vulkanologie, dl. IV, 1918: J. J. Pannekoek van Rheden, Geologische Notizen über die Halbinsel Sanggar, Insel Sumbawa. Met platen en kaart. Zie ook B n°. 15 en C n°. 33. 11. Raffles. Thomas Stamford, The History of Java. Londen. 1817. 2 vols. 4° With a map and plates. Eene tweede uitgave, vermeerderd met nagelaten aanteekeningen van Raffles en bezorgd door zijne weduwe, (tweede echtgenoote), verscheen te Londen in 1830 in 8°. De platen enz. uit de eerste 4° uitgave, vermeerderd met eenige nieuwe, bestemd voor een volgenden 4° druk, verschenen in 1844 te Londen als een 4° maj. album, waarin ook de groote kaart van Java is opgenomen, onder den titel Antiquarian, Architectural and Landscape Dlustrations o' the History of Java. Eene Franeche 4° bewerking van dit werk en Crawfurd's History of the Indian Archipelago door Fr. J. F. Marchal verscheen in 1824 te Brussel: Description géographique, historique et commerciële de Java et des autres ües de 1'arcbipel indien. Hierin zijn de adniinistratieve mededeelingen en de partijdige uitweidingen over het Hollandsche Gouvernement weggelaten. Op p. 288—292, chap. LXI: De la religion de Bali. J. E. de Sturler gaf eene Nederlandsche bewerking van The History of Java, getiteld: Geschiedenis van Java,.... vertaald, wat betreft de onderwerpen, welke voor Neder'and en Indië wetenswaardig zijn, en voorzien van aanteekeningen. 's-Gravenhage—Amsterdam, 1836. 244 C. 1817. 8°. Met tabel. Hierin is ook het aanhangsel over Bali weggelaten. Raffles vertoefde in 1815 korten tijd te Boeleleng en verzamelde haastig versehihende inlichtingen, hoofdzakelijk over den godsdienst, van Brahmanen, waarbij de oude vorst van Boeleleng hem ter wille was. Vele dezer inlichtingen waren verkeerd begrepen of geïnterpreteerd; over Bali sprekend komen in bet boek dan ook verschiUende onjuistheden voor. Over het geheel zijn Crawfurd's berichten over den godsdienst (zie C n°. 12 en B n°. 5) iets beter. Niettemin dwingt het bewondering af, dat beiden in zoo korten tijd zooveel gegevens over tevoren geheel onbekende zaken wisten te verzamelen en dat zij reeds helder inzagen, dat de kennis van de letterkunde en den godsdienst van het Java uit het Hindoe-tijdvak op Bali moet worden verworven. Raffles kreeg op Bali ook verschiUende copieën van Kawi-geschriften. In de Introdustion p. XVI v. v. (van de 2de uitgave) als noot aanhalingen uit J. de Barros' Decada's, p. 76—77, vol 4, part lst. 8° London 1777, over de eerste bevolking van Java, die via Bali uit Siam kwam en het bericht over weduwenverbranding: Deel I op p. 67—68 zegt Raffles, dat de positie der vrouwen op Bali beter is dan op Java; p. 84 schatting in Indië 30000 slaven, meest van Bali en Celebes; opneming van 1814 te Batavia 18972 slaven; p. 270 bevolkingscijfer van Batavia; optotaaU7217zielen7720Baliërs(detalrijkstegroepInlanders)en 14239 slaven; p. 398 v. v. Bah als wijkplaats van Oud-Javaansche litteratuur, zeden, taal en'instellingen „engrafted on a more rade andsavage stock"; p. 438 op Bali ontdekte Bahsche boeken (Raffles noemt hetzelfde 13-tal als Crawfurd, de speUing der namen verschilt soms). Deel II p. 126 De verovering van Kloengkoeng door Aria Damar; p. 190 v. v. De geschiedenis van Oentoeng (Soerapati, Sentana, Adipati Wira Negara); p. 255 Chronological table of events, which have occurred m Java (from the Traditions and Records of the Javans), o. a. verschillende jaartaUen betrekking hebbende op de geschiedenis van Bah, Balambangan en Mataram, op de losscheuring van Bali van Java en van ' ' Giling Trawangan en van Lombok van Soembawa; Appendix E en F vergelijkende woordenlijsten van verschiUende talen, w. o. Bahsch en Sasaksch; Appendix G. getalwaarden voor tjandra-sengkalawoorden; Appendix H. vertaling van de Manik Maya. Appendix K. p. CXXXVIII—CXLVII Account of Bah (m de le uitgave ui. H p. CCXXI—CCXL). Karakterschets; bevolkingscijfers (komt op 800000 zielen); de Bahsche bevolking zou afkomstig zijn van Celebes; een span ploegrunderen kostte destijds 6 tot 8 Spaansche doUars, een pikel rijst 3/4 Sp. dollar, een volwassen varken 1 a 1 1/2 Sp. dollar, een slaaf 10^-30 dollar, eene slavin 50—100 dollar; over landbezit en de landmaat tana, nijverheid, handel, uit- en invoerartikelen, sterk opiurnmisbruik; belangrijke mededeelingen over slavenhandel. Over het Hindoeïsme p. CXLTT v. v.; rechtspraak, dorpsbestuur, het koophuwelijk (gewone bruidschat 30 doUar). De mededeelingen over godsdienst en litteratuur komen veel overeen met die van Crawfurd. Aan het slot eene door een inteUigenten Mohammedaan van Bali geschreven en aan Baffles geschonken beschrijving van de Hindoereligie. De platen in het Album, op Bali betrekking hebbend, zrjn op een na dezelfde als die in Crawfurd's C n°. 12. 12. Crawfurd. John, History of the Indian Archipelego, containine an account of the manners, arts, languages, religions, 245 1820—1830. institutions and commerce of its inhabitants. With maps and engravings. 3 volumes. Edinburgb. 1820. Crawfurd kwam in 1808 bij den medi&chen dienst op Prince of Wales' eiland en in 1811 bij deD burgerlijken bestuursdienst tijdens de expeditie ter verovering van Java. Op Java diende hij bijna zes jaar en verzamelde hij zeer veel kennis van land en volk. Zijn werk handelt hoofdzakelijk over Java. Bij gelegenheid der expeditie van 1814 naar Bali (ter bestraffing van den vorst van Boeleleng, die een inval in Banjoewangi had gedaan) en Celebes vertoefde Crawfurd eenigen tijd op Bali voor eene politieke zending en verzamelde hij de gegevens voor het opstel in Asiatick Besearches, XIII, 1820 (B n°. 5). Het voornaamste daaruit is samengevat in Deel II van de „History etc", Beligion of Bali, p. 236—258. Verder in Dl. II p. 69—70 eenige mededeelingen over de Balische taal en literatuur. Van de platen hebben betrekking op Bali: Dl. I p. 17 A Papua or Negro, naast Katut a native of Bali, one of the Brown complexioned Race; Dl. III, Raja of Bliling with a Female attendant, front; Bukyan, an Ida or Bramin of Bali p. 75. De kaart van den lndischen Archipel door J. Walker is de beste, tot dien tijd verschenen, en bevat bijkaarten van Java, Amboina, Bangka en Bali en Lombok. (Zie Appendix n°. I in deel III). Van het werk verscheen eene verkorte Duitsche vertaling: Der Indische Archipelagus, besonders in Bezug suf Handel und Verkehr (Aus dem Ethnographischen Archiv besonders afgedruckt), Jena 1821. Mit Karte. Nederlandsche vertaling van dit werk: De Indische archipel, in het bijzonder het eiland Java, beschouwd in de zeden, wetenschappen, talen, godsdienst, beschaving, koloniale belangen en koophandel van derzelver bewoners. 3 dln. Haarlem 1823—1825. De (niet in het werk genoemde) vertaler is P. de Haan Pszn, die de drie deelen van uitvoerige inleidingen voorzag. Het Hst X Eeredienst op Bali, valt in Dl. III p. 252—271; de mededeeling over de taal III p. 166. Een deel der platen (die over Bali alle) en dezelfde kaart komen in de Nederlandsche vertaling voor, doch van de kaart is het meest Oostelijke deel (Nieuw Guinea) weggelaten en de bijkaarten van Amboina, Bangka en Bali en Lombok ontbreken. Olivier Jz. Johannes. voorbeen Secretaris te Palembang, Land en Zeetogten in Nederland's Indië en eenige Britscbe établissementen. 3 dln. 8° Amsterdam 1827—1828—1830. 'Met titelplaten en een kaart. In Dl. I Hst. 25, p. 449 v. v. wordt verhaald van Bali; bevolkingscijfers; p. 449 de hoofdplaats van Boliling ligt tegenover Banjoewangi; p. 451 na afschaffing van den slavenhandel heerscht in Boeleleng jaarlijks nijpende hongersnood; schr. zag langs de kust van Andaman [Tabanan ?] veel hjken liggen van kinderen, door hun ouders wegens den honger gedood; p. 452 de overval en moord der Boegineezen (1200 weerbare mannen) te Loloan in 1808; p. 455 handel in steven en noten van Ceram; het Balische zilver zou bestaan uit een alliage van 1 deel zilver van Spaansche matten en drie deelen tin, dat bij een bandjir in de rivier van Loloan zou zijn ontdekt (Vgl. B n°. 72). Verder mededeelingen over hjk- en weduwenverbranding en (meestal onjuiste) berichten over den godsdienst; verder over de vorsten, het volkskarakter. In Dl. II Hst. XV p. 242—264 over de Tambora-uitbarsting, C n°. 10. 246 C. 1829—'39. 14. Pfyffer zu Neuek, Skizzen von der Insel Java und der ver- schiedenen Bewohnern derselben. Si'haffhausen 1829. Fransche vertaling: Esquisses de 1'ile de Java et de ses divers hsbitants, traduit par Girodz du Villard, revue et mis en ordre par G. Guénot lecointe. Bruxelles 1837. Met XV gekleurde platen met verklaring en een kaart van Java. Nederl. vertaling [gebrekkig, zonder naam van den vertaler]: Schetsen van het eiland Java en deszelfs onderscheidene bewoners. Amsterdam 1838. Op p. 76—77: Die Baliër. [in Fr. vert. p. 213—215; in Ned. vert. p. 227—229]. De weduwenverbranding wordt als bij het geheele volk voorkomend voorgesteld, doch verderop zegt schr.: „Unjjer dem gemeinen Volke findet diese grassliche Gewohnheit nicht mehr so allgemein Statt wie ehedem". Na het overlijden van een vorstelijk persoon worden een groot aantal slavinnen ten doode gewijd. De slachtoffers worden met bloemen bekranst naar den brandstapel gedragen; zij verwonden zich de armen met een dolk, bestrijken met het bloed hun gezicht en krijgen nog eenige steken van hun begeleiders voor zij op het vuur worden gelegd .... Verder mededeelingen over de Baliërs, op Java in afzonderlijke kampongs wonende. Vele dienen als slaven en worden voor geringen prijs van hun vorsten gekocht. Ze zijn geschikt en zeer arbeidzaam, maar norsch, eigenzinnig en wraakzuchtig. „Seit een paar Jahren hat die hoUandisch-indische Regierung neue Handelsverbindingen mit dem Fürsten von Baly angeknüpft." Op p. 91—92 „Kurzes Wörterbuch der malayschen Sprache. 15. Kampen. N. G. van, Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa. 3 dln. Haarlem 1831—'32 In Dl. I p. 340 een kort bericht over het gezantschap, in 1633 naar Bali gezonden door den G. G. Brouwer (zie B n°. 65); in Dl. H p. 258 v. v. de geschiedenis van den Balischen slaaf Soerapati (samenvatting van verschiUende berichten); Dl. III, 2e stuk, p. 510 De tocht der Engelschen in 1814 naar Bali, toegeschreven aan een voorwendsel, dat een Hindoesch vorst Engelschen op Java zou hebben beleedigd. 16. Hnmboldt. Wilhelm von, Feber die Kawi-Sprache auf der Insel Java, nehst einer Einleitung über die Verschiedenheit des menschlichen Sprachbaues und ihren Einfb'SS auf die geistige Entwickelung des Menschengeslechts. 3 Bande, Beilin, 1836,'38,'39. W. von Humboldt overleed in 1835. In het Vorwort deelt zijn broeder Alexander mede, dat aUeen het le deel nog door Wilhelm was bewerkt; het persklaar maken van dit en de uitgave der beide andere deelen is bezorgd door Dr. J. E. Eduard Buschman. Steunende op de gegevens van zijn tijd, voornamelijk van Crawfurd en Raffles, ook van Boorda van Eysinga, Gericke e. a. toont schr. aan dat de bekende titels van Kawi geschriften Sanskrit zijn en knoopt daaraan een aantal scherpzinnige opmerkingen en gissingen vast. Deel I. Einleitung. CCCCXXX blz. Erstes Buch. Ueber die Verbindungen zwischen Indien und Java. 312 blz. Cap. 2. § 8, p. 79 Het kastewezen heeft op Java niet bestaan; op Bah werden de namen der kasten op reeds bestaande volksgroepen toegepast. Bij hunne vreedzame indringing op Java. konden de Hindoe's het kastewezen niet opleggen aan de Javaansche maatschappij; op' Bali kwamen zij ver- 247 C. 1836—'37. moedelijk later. § 9, p. 87 Weduwenverbranding op het oude Java, in de litteratuur; op Bali; hier eene oorspronkelijke volkszede; p. 92 over de beteekenis van het woord béla. Cap. 3, § 11, p. 97—107 Heutiger Religionszustand auf der Insel Bali. (Naar Crawfurd en Baffles). § 12, p. 107—111 Heilige Bücher auf der Insel Bali (Idem). § 13, p. 111—114 Sehlussfolge von Bali auf Java. Abstammung der Bewohner. „Raffles nennt daher den jetzigen Zustand Bali's eine Art von Commentar des ehemaligen auf Java. Ganz allgemein aber dürfte, wie wir schon bei der Casteneintheilung gesehen haben, dennoch der Schluss von heutigen Bah-Einriehtungen auf ehemalige Javanische nicht gelten, und noch weniger lasst sich geradezu annehmen, dass die Einrichtungen auf Bali bloss von Java aus dahin übergegangen waren." Het Boeddhisme is op Bali ouder dan het Qiwaïsme. § 42. p. 268—280. Buddhistische Ausdrücke im Brata Yuda; § 43, p. 280—289 Verbinding Siwaitischer VorsteUungen mit dem Buddhismus; § 45, p. 296—300 Inwiefern bestimmt Buddhistische Lehrsatze auf Java erkennbar sind ?; § 46, p. 300—310. Zeit und Art des Buddhismus auf Java; § 47, p. 310—312 Rechtglaubiger Brahmanismus auf Java. Deel n bevat het 2de boek, Ueber die Kawi-Sprache.en het 3e boek, Ueber den Malayischen Sprachstamm, § 1 en 2; Deel HI, Ueber die Sprachen der Südsee-Inseln. 17. Bougainville. Baron de, Journal de la navigation autour du globe de la frégate la Thétis et de la corvette 1'Espérance, pendant les années 1824, 1825 et 1826. Paris 1837, 4° 2 vol. Op deze wereldreis kwamen de varrtuigen, de Thétis onder den kapitein-ter-zee De Bougainville en 1'Espérance onder den commandant De Nourquer du Camper in Me; 1825 ter reede van Pidjoe aan de Oostkust van Lombok. In Dl. I p. 408 v. v. verhaalt schr. over de gesteldheid van die kust en over de Boegineesche en Mandareesche bewoners van Tandjoengloear, Pidjoe en Bally (Laboehan Hadji), van hun scheepvaart op Ce'ebes en Java. Zij kochten te Pidjoe runderen voor 5 tot 10 dollar; andere uitvoerproducten waren balen katoen, ricinus-pitten, gezouten eendeneieren. De Boegineezen leken hun gedegenereerd, doch veel vriendelijker dan de Sasaks. „On nous montra deux babiroussas venus de Sumbawe, oü ces animaux sont, dit on, assez nombreux . . ."I) Daarna bezochten de reizigers Palaba (Plambi ?). Tandjoengloear bevelen zij aan als een zeer geschikt punt voor eene maritieme vestiging. Dit gedeelte is overgenomen in B n°. 26 p. 290—292. Deze reis werd gevolgd door die van d'Urville, beschreven in: J. Dumont d'Urville, Voyage de la corvette 1'Astrolabe, exécutó par ordre du Roi, pendant les années 1826—1829. Première division. Histoire du voyage. 5 tomes. Paris 1830—'33. In de hierbij behoorende Atlas de portraits, planches et cartes, 2 tomes gr. fol. komen zeekaarten voor van de baai van Pidjoe en omliggende wateren (Oostkust van Lombok). 1) Deze bewering zal wel onjuist zijn. De assistent-resident van Soembawa berichtte mij dat volgens de inl. hoofden de babiroesa op Soembawa niet voorkomt. Volz vermoedt, dat het dier ook op Sumatra leeft. In C no. 13, Dl. I, p. 445, wordt medegedeeld, dat het op Sumatra voorkomt. De babiroesa is tot heden alleen bekend op Noord-Celebes, Boeroe en waarschijnlijk ook op de Soela-eilanden. 248 C. 1837- '43. 18. Moor. J. H. Notices of the Indian Archipelago and adjacent countries ; being a collection of papers relating to Borneo, Celebes, Bali etc. Part. I [All published] Singapore 1837, 4°. Bl. 85—96 bevatten een Short account of the island of Bali. Particularly of Bali-Baliling. Dit is een overdruk uit de Singapore Chronicle, June 1837, welke het weer had ontleend aan B n°. 7. 19. Blom. Govert, Lotgevallen op mijne reis naar Java, het ver¬ ongelukken van het fregatschip Overyssel, nabij het eiland Baly, en terugreis naar Nederland met het fregatschip Johanna Catharina (Zonder plaats van uitgave), 85 bl. kl. 8°. 1841. De Overijssel met in totaal 40 man aan boord, w. o. verscheidene passagiers, strandde 19 Juli 1841 op het rif van het eiland Serangan, even beoosten de zuidpunt van Bali. In de nabijheid, te Koeta in Badoeng, woonden sedert 1839 de heer Schuurman als agent van de Ned. Handel Mij. en de Deensche handelaar Lange. Kapt. Blom werd door Boegineezen en den heer Lange geholpen. De passagiers werden te Tandjoeng Benoa geland. In het établissement van de N. H. M. woon den destijds vier Europeanen. Mede vertoefden op Zu'd-Bali een schoener van de N. H. M. onder kapt. Bouwmeester en de Gouvernemepts-commissaris Huskus Koopman (zie Begister). Kapt. Blom kraakt zeer kwade noten over de Balische vorsten. De vorst „Kassiman Pametjoetan" paste het kliprecht op zijn schip en lading toe, zonder dat de Europeanen, zelfs de marine, daartegen rechtstreeks konden optreden. De Europeanen, zelfs Huskus Koopman, hadden eene ergerlijke behandeling van de vorsten te verduren. Verder spreekt hij over de positie van Lange en over zeeroof op de Balische kust. Op p. 73 v. v. verdere, meest onjuiste berichten over Bali; fouten op de destijds beschikbare zeekaarten aangewezen. Over de politieke gevolgen van het gebeurde met de Overijssel zie men B n°. 211 c. a. 30. Handel van Lombok. The Nautical Magazine, 1843, p. 816—831. In een artikel The Indian Archipelago verhaalt de commandant van de Engelsche oorlogsbrik Britomart, die in October 1841 Ampenan bezocht, veel over den belangrijken handel van Lombok. In 1840 hadden 25 Engelsche schepen te Ampenan rijst ingenomen; daarvan was 1/3 bestemd voor Australië, de rest voor Mauritius, Singapore en China. Ook Inlandsche handelsvaartuigen brachten veel rijst naar Singapore, Borneo, Celebes en de Oostelijker gelegen eilanden. Lombok, Bali en Java zijn de rijstschuren van den archipel. Lombok voert jaar'ijks 14000 ton rijst uit; Bah bijna de helft. Ampenan was ook een verzamelpunt voor schepen, die wilden proviandeeren en vracht zoeken, vooral voor Australische schepen en ook voor Amerikaansche walvischvaarders, waarvan er soms 17 tegelijk lagen. Op p. 829 mededeelingen over de ankerplaats van Tring, ten Z. van Ampenan. 21. Juk es. J. Beete, Narrative of the surveying voyage of H. M. S. Ply .... in Torres Strait, New Gninea, and other islands of the Eastern Archipelago, during the years 249 C. 1847-'54. 1842—1846; together with an excnrsion into tbe interior of the Eastern part of Java. With plates, illustr. and maps. Londen 1847, 2 vols. 8°. Vertaling met bijvoegingen van het gedeelte, dat op Ned. Indië betrekking heeft door Dr. W. R. van Hoëvell: Togten van een Engelschman door den Indischen Arehipel, voor Nederlandsche lezers bewerkt. 2 dln. 8». Zalt-Bommel 1853. In een inleiding van 75 blz. verhaalt V. H. de ervaringen der reizigers in het niet-Nederl. gedeelte. Jukes maakte de reis mee als geoloog. In Dl. I Chapt. XVI p. 392—396. In Oct. 1844 zeilde de Fly door Straat Lombok; karakter van de kusten van Soembawa en Lombok (in de vertaling I, Hst. II p. 32—37). In Dl. II Chapt. VII p. 195^-212 (Vertaling H Hst. IX p. 153—185). Na wegens tegenstroom tevergeefs beproefd te hebben van het N. komend Straat Bali door te zeilen kwam de Fly op 13 Jan. 1845 in Straat Lombok; weer daaruit gedreven op 15 Jan. in Straat Alas. Hoewel men naar 't Zuiden zeilde dreef het schip door den stroom naar 't N. p. 198 (vert. p. 157) Aanraking met de Boegineezen aan de baai van Lombok; beschouwing van Straat Alas als rassengrens (naar Crawfurd) en als tectonische grens. p. 202 (vert. p. 162) De Fly komt in Juni 1845 weer in Straat Alas met schipbreukelingen, nu van het Z. Vertoef te Pidjoe en Laboehan Hadji. Te Pidjoe woonde de Bngelschman Hurder, agent van King te Ampenan. In de vertaling p. 163—166, noot, mededeelingen over het belangrijke handelsétablissement van King te Ampenan en over Lange op Bali; met herhaling der beschouwingen in C n°. 22. p. 206—209 Mededeelingen van Hurder over Lombok. Bevolking geschat op 150 a 200000. Het Holl'. Gouvernement had kort te voren een gemachtigde gezonden naar de twee vorsten om een handelsverdrag te sluiten; dit voorstel was op advies van King afgewezen. Op Bali was het gelukt, doch toen de vorsten aldaar de strekking van het verdrag doorzagen ontstond de oorlog. In een noot teekent schr. aan, dat hij deze voorstelling eerst, doch ten onrechte, betwijfelde. In 1845 zou de rijstuitvoer van Lombok 20000 ton bedragen. In de volgende week zouden in de nabijheid van Pidjoe acht weduwen van Baliërs worden verbrand. Over de baai van Pidjoe. In de vertaling van dit deel, p. 169—178, veel noten: verwijzing naar B n°. 30, (dat bijv. ten opzichte van de samenstelling der bevolking zeer afwijkt van Hurder's mededeelirg) en naar C n°. 22. In de noot p. 172 komt V. H. met kracht op tegen Hurder's voorstelhng, door Jukes overgenomen, van de oorzaken der expeditiën naar Bali. Volgens Zollinger zou Lombok's rijstuitvoer in 1845 maar 16000 ton hebben bedragen. Op p. 174, noot, de verhalen der weduwenverbranding in B n°. 30 en 46. Verder over de natuur van Lombok en over de Tambora. In de vertaling hiervan, p. 179—183, noot, citaten uit B n°. 30. 22. Hoëvell. Dr. W. R. van, Reis over Java, Madufa en Bali in het midden van 1847. Met. platen en kaarten. Amsterdam, le deel, 1849; 2e deel 1851; 3e deel (slechts 4 vel, 64 blz. verschenen) 1854. Schr. werd in 1812 te Deventer geboren en in begin 1837 predikant te Batavia, waar hij het Batav. Gen. v. K. en W. met nieuw leven bezielde en in 1838 het T. N. I. oprichtte. Dit tijdschrift had eerst den steun der Regeering, doch die steun verkeerde in tegenwerking toen schr. vrijzinnige koloniaal-politieke denkbeelden ging propageeren tegen den zin der Regeering. Zijne moeielijkheden met de Regeering 250 C. 1849—'54. noopten hem in 1848 tot vertrek naar Nederland, waar hij in 1849 werd gerehabiliteerd en Kamerlid werd tot 1862; van dat jaar tot zijn overlijden in 1879 was hij lid van den Raad van State Daar hij bij de verschijning van het le deel door zijn strijd tegen de Regeering en zijn vertrek uit Indië en later door zijne politieke werkzaamheden werd in beslag genomen, verzorgde zijn vriend Prof. P. J. Veth de uitgave van dit onvoltooide werk. Vooral het le deel draagt de sporen van het tijdperk van strijd, waarin het Werd geschreven. Bij Dl. I, 227 blz-., een kaart met reisroute van Java, Madura en Bali. Dl. II, 227 blz., een kaart van het district [de afdeeling] Sumanap. Op p. 57 mededeelingen over de kennis van den toenmaligen Sultan Pakoe Nata Ningrat van Soemenep van het Kawi, door hem van Baliërs opgedaan en aan Raffles medegedeeld (0 n°. .11) en door W. von Humboldt (C n°. 16) verwerkt, p. 125—132 de geschiedenis van Soerapati, „een Balische slaaf, de schrik der Oost-Indische kompagnie"; volgens Crawfurd een der vier Indiërs uit de geschiedenis van Java „van eenen verhevenen geest en die boven de middelmatigheid van hunnen tijd hebben uitgemunt". (Dit verhaal naar Valentijn). Op p. 163—166 aanraking van schr. met Goesti Ktoet Oeangaja uit Badoeng, ten huize van den resident Mayor te Basoeki. Hst. XXII, p. 167—183. Schr. reist met den Deenschen handelaar Lange in diens schoener Venus van Basoeki naar Badoeng; Lange doet hem het belangwekkende verhaal van zijne vestiging en die van den Engelschman King op Lombok, de oorlogen aldaar, waarin beiden een belangrijk aandeel hadden (tusschen Karangasem—Lombok en Mataram— Lombok 1837—'39) en Lange's vestiging te Koeta in Badoeng in 1839. Lange vestigde zich plm. 1830 te Tandjong Karang (K'asem—L.), King in 1835, en het volgend jaar in Mataram. Schr.'s verhaal is aangevuld met berichten van elders, o. a. uit een officieel rapport van Huskus Koopman en een kroniek van King, vermoedelijk door dezen uit het Maleisch vertaald en pro-Mataramsch van strekking (opgenomen als bijl. D p. 223—227). Aan 't slot verwijt schr. der Regeering, dat deze de twee vreemde handelaren vrij liet oorlogen en de Regeering in Nederland niet inlichtte. (Zie ook T. N. I. 1849, I, p. 34 noot 2; tegenspraak in B n°. 211, 1895, II p. 141—157 en noot op p. 156). p. 195—217. De ruïnen van Matjan-Poetih, met 2 platen; p. 201— 203, invloed van Lange op het rechtswezen in Badoeng; p. 205—213 over Balambangan en Balische invloeden aldaar. Dl. III. Over schr.'s verblijf te Koeta. Lange had een pakhuis te Sèsèh. Eigenaardig verbhjf en levenswijze van Lange en zijn personeel. Ook Priederich logeerde daar; diens taak; p. 10 over het kastewezen; p. 11 onderdrukte Soedra's vluchten, o. a. dikwijls naar priesters; slavernij op Bali; tot voor kort kwamen o. a. jaarlijks Fransche schepen van Mauritius jonge slavinnen en slaven koopen, soms tot 600 tegelijk. Een jonge slavin gold f 150. p. 13—20 over de Ned. Handel-Mij. te Koeta [1839—'44], de mislukking harer vestiging en de schadevergoeding, van de Regeering ontvangen. [Zie over deze eenzijdige beschouwing o. a. B n°. 73 p. 186] p. 21—24 over de Balische mannen en vrouwen, p. 25 de Balische karren en runderen, p. 28, hst. XXVII Staten en geschiedenis van Bali; voorrechten der aanzienlijken, zware lasten van het volk, p. 40—42, het verhaal van B n°. 31 [komt V. Bl. Waanders ongeloofwaardig voor, B n°. 73, p. 167 n.] p. 43 v. v. Latere aanrakingen met Bali door Van der Wall (1809), Van den Broeck (1817), Wetters (1826), Du Bois als gezaghebber (1831), 2e zending-Wrtters (1837), de „Triton" onder kapt. ter zee Edeling (1838); Huskus Koopman (1839); de stranding van de „Overijssel" (1841);'contracten van 251 O. 1849—'1919. 1843; p. 46 weigering van Karangasem en Boeleleng om die te ratifieeeren; p. 48—53 de Balische expeditie's; p. 52 de proclamatie van den G. G. J. J. Rochussen (Javasche Courant van 26/4 '48 n°. 34). p. 54 v. v. hst. XXVTTI Schr.'s bezoek aan de drie Badoengsche vorsten; primitieve wegen en reisgelegenheid; p. 58 de padanda agoeng Sindhoewati. Het boek eindigt midden in eene beschouwing over de lijkverbranding. Voor critiek op eenige beweringen zie men nog B n°. 114, p. 393 en B n». 88, p. 498. Achteraan: Kaart van Bali, met reisroute. Afbeelding van een beschilderd Balisch gordijn. 23. Koloniaal Verslag. Bijlage C der Handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Greneraal. 1. Oost-Indië. Deze Koloniale Verslagen zijn sedert 1849 geregeld verschenen, voor 1870 in de Bijlagen der Handelingen, na 1870 als afzonderlijk boekwerk. Zoowel in den tekst als in de bijlagen van het Koloniaal Verslag komen jaarlijks mededeelingen voor van historischen, politieken en ecpnomischen aard betreffende Ned. Indië in 't algemeen en de gewesten afzonderlijk, soms met verwijzing naar breedvoeriger toelichtingen in de Begrooting van Nederlandsen Indië (Bijlage B van dezelfde Handelingen). De historische en politieke mededeelingeïi Zijn uit den aard der zaak het uitvoerigst over de jaren vóór en na de mihtaire expeditiën en der invoering van direct bestuur in de verschiUende deelen van Bah en Lombok. Over den gezondheidstoestand en epidemieën komen gewoonlijk mededeelingen voor. Sedert 1875 ook een afzonderlijk Hst. over den Inlandschen landbouw. Een overzicht van den inhoud der 70 overal gemakkelijk verkrijgbare kroniekmatige officieele Verslagen lijkt ons t. d. p. niet noodzakelijk. Men zoeke in de inhoudsopgave en in de lijst der Bijlagen de berichten, die op Bali en Lombok betrekking hebben. Bijlage A van het K. V. geeft jaarlijks bevolkingscijfers. Overigens zijn de letters, die Bijlagen over bepaalde onderwerpen aanduiden, niet elk jaar dezeUde, daar het aantal Bijlagen jaarlijks uiteenloopt. Als • bijzondere punten aangaande Bali en Lombok wijzen wij op de Kol. Verslagen van 1859. Het politieke overwicht van Kloengkoeng op de andere Balische staten bleek niet te bestaan. 1862. De bandarijen in Boeleleng en Djembrana opgeheven. 1865. Beweging onder de Mohammedanen in Djembrana. 1866. Afzetting en verbanning naar Banjoemas van den radja van Djembrana en diens zoon de patih. 1867—'68. Verminkende straffen toegepast m Bangli en Gianjar. 1873. Schorsing en verbanning van den regent van Boeleleng (in 1872). Berichten over de toeneming van den handel in Boeleleng; toeneming van sawahbouw in Djembrana; moord op een Europeesch handelaar [den heer Ledeboer]. 1874. Onderzoek van den hoofdinspecteur Zoetelief naarde politieke onlusten in Boeleleng; bloei van handel en verkeer aldaar. 1875. Over dezelfde onderwerpen. 1876. Stranding van de Louise bij Badoeng; moeielijkheden daaruit ontstaan. De rechtspleging verzacht, vooral in zake het delict kastenvermenging. .. 1877. Maatregelen voor verdere afschaffing der slavernij. Mededeelingen over Lombok. 1878. Afschaffing der slavernij in Boeleleng en Djembrana. 252 C. 1849—'1919. 1879. Boeleleng is de hoofdstapelplaats van opium voor Bali geworden. 1880. Uitingen van Mohammedaansch fanatisme in Boeleleng. 1882. De Baad van Bestuurin Boeleleng défungeert; direct bestuur ingevoerd; het déwa jatija-feest in 1881 op Lombok gevierd. De vorst van Lombok beschikte destijds over 20000 met geweren gewapende militairen; op Bali schijnt a'leen Gianjar een geoefende troepenmacht te bezitten van plm. 10000 man. 1884. De Arabische partij op Lombok geniet het vertrouwen van den vorst. Zie ook '87, '88. 1885. Van Bali z. g. n. Sandelwoodpaarden uitgevoerd. 1887. Moordaanslag op Dr. Van der Tuuk. Op Lombok zal weer een déwajadnafeest plaats hebben. 1888. Demonstratie tegen Lombok in 1887. In Bangli had de bevolking haar koffieboomen omgehakt, toen het product tegen vastgestelden prijs aan den vorst moest worden geleverd. 1889. In Mei en Juni 1888 hebben aardbevingen plaats gehad, voorai in Bangli, Tabanan en Mengwi. De Hindoepriesters verkondigden dat dit te wijten was aan de koffiecultuur: agitatie tegen Chineesche opkoopers van koffie (zie over dergelijke practijken meer in K. V. 1891 p. 32). Weer over ontginningen van sawahs in Djembrana, aanbesteed aan lieden uit Kloengkoeng. Said Abdoellah aan 't Lomboksche hof. 1891. In 1890 zijn voor 't eerst weer bezoekreizen naar de zelfbesturen gebracht. Deze waren sedert 1883 achterwege gebleven, om geen misverstand te wekken aangaande onze bedoelingen. 1892. Said Abdoellah gekrist. Lombok mengt zich ook in de oorlogen der Balische rijkjes. Voorspel der Lombok-expeditie. Bijl. C n°. V, p. 1—7. Overzicht betreffende den economischen toestand der residentie Bali en Lombok, (meer speciaal in de afdeelingen Boeleleng en Djembrana) door resident M. C. Dannenbargh. 1893. De vorst van Mengwi is in 1891 gesneuveld, zijn rijk verdeeld enz. 1894 v. v. Expeditie en bestuursinvoering op Lombok; 1895 de Mohammedaansche zoon van Anak Agoeng K'toet genaamd Datoe Pangeran; 1896 over de in '94 en '95 naar Soembawa uitgeweken Sasaks en de slavernij op Lombok; 1897 troebelen op Lombok; gelden toegestaan voor wederopbouw van verwoeste doodentempels te Mataram en Tjakranegara en déwatempels (poera-méroe) te Tjakranegara en voor de kosten van groote offerfeesten in 1896—'97 op Lombok; 1898, de moord op controleur Van der Hout op 16 Aug. 1897. 1901. Bijl. N. (Zie Hst. J Afd. V § 1). Rspport over de regeling der Agrarische toestanden in West-Lombok Zie B n°. 306 c. a. 1904. Het laatste geval van masatya in Tabanan ondanks het verbod. 1907 v. v. De politieke zaken, expeditie's en invoering van direct bestuur in Zuid-Bali enz. 1911 v. v. Bijlage N. N. Rijstcultuur, oppervlakte der sawahs in de gewesten. 1912. Het smedengilde te Beng in Gianjar beweert tot de Ksatriya's te behooren en dus van heerendienst vrij te zijn. Vroeger dergelijke beweringen en verzet van de paseks en bandésa's. Shamanistische beweging en verzet in Batoer. 24. Aa. A. .T. van der. Lotgevallen van Willem Heen vliet, vooral ook op Borneo en Bali. Voor jongelieden bewerkt. Haarlem 1850. Het doel van dit werkje is de jeugd met Borneo en Bali bekend te 253 C. 1850—'51. maken. De persoon van den.held is gefingeerd, doch de hem toegeschreven gebeurtenissen zijn bepaalde personen overkomen. O. a. wordt de heer Lange als „Nederlandsch consul op Bali" ten tooneele gevoerd. Over Bali p. 209—274, eene compilatie (waarin het aantal onjuistheden vermeerderd is) van de te dien tijde bekende bronnen, voornamelijk C n°. 22 en B n°. 18 en 46 en de litteratuur over de expeditie's van 1846, '48 en '49. t/o. p. 256 een plaat: Balinezen in krijgsgewaad; achteraan een kaartje van Bali en een fleel van Lombok. Op p. 211 over het z.g.n. Balisch zilver, 3/4 tin en 1/4 zilver; p. 219 over het voorkomen van tin in de rivier van Loloan. 25. Friederich. R. [H. Th ] Ardjoena Wiwaha, Een oorspronke¬ lijk Kawi-werk, volgens een Balineesch manuscript met interlineairen commentarius. Vh. B. Gr. Dl. XXIII, 1850, 15e st., 99 pag. De Nieuw-Jav. tekst van dit werk door Gericke uitgegeven in Vh. B. G. XX 1844; het begin (Zang I en II) ervan vertaald door Kern in zijn: Kawistudiën, Arjuna-Wiwaha, Zang I en II, in tekst en vertaling met aanteekeningen en inleiding, 's-Gravenhage 1871. Voor andere mss. van het Oud-Jav. werk zie C n°. 87 b, p. 113 v. v. en 87a, p. 1 en 117, I p. 110 v. v.). Over in de Preanger Regentschappen gevonden hss. w. o. Ardjoena Wiwaha zie men nog: E. Netscher, Iets over eenige in de Pr. R. gevonden Kawihandsehriften, in T. B. G. I, 1853 p. 469—479. 26. Freyss. J. P. Extract uit eenen brief van den heer —, Ma- cassar 27 Nov. 1850, ■ bijzonderheden mededeelende op eene reis van Sourabaja over Lombok, Sumbawa en Bima naar Macassar. De Vereeniging: Christelijke Stemmen, Amsterdam. Dl. V, 1851,' p. 738-741. De heer Freyss was sedert 1848 koopman te Makassar en dreef van 1854—'56 te Ampenan handel. Hij maakte zijn handelsreizen dienstbaar aan zendingswerk en de verspreiding van bijbels op genoemde eilanden. Zie over hem ook C n°. 30, 36, 38, 39 en 47. Hij deelt o. a. mede: ,,De Balineezn zijn Hindoes en de door hen overwonnen Sassakkers.... zijn Mahomedanen, en dewijl eenige Hadjies oproer hebben gemaakt wordt het Mahomedanisme er [op Lombok] nu vervolgd. Als de Sassakkers het Evangelie mochten aannemen, zou het voor hen een dubbele verlossing worden." 27. Roy. J. J. E. Quinze ans de séjour a Java et dans les princi- pales ües de 1'archipel de la Sonde et des possessions néerlandais des Indes Orientales. Souvenirs d'un ancien officier de la garde royale, recueillis et publiés par —. Tours 1851. De officier, die verhalend optreedt, nam deel aan de 2e Balische expeditie in 1848 en spreekt p. 331 van „la première colonne, que je commandais". [De commandant dezer colonne was de luitenantkolonel J. B. J. Sutherland]. Het boek is een deel eener „Bibliothèque illustrée de la jeunesse". De verhaler week als 2e luit. der kon. garde met zijn vader tijdens de Juli-revolutie in 1830 van Frankrijk uit naar Brussel en daarna naar den Haag en ging in 1833 over naar het Indische leger als kapitein. Öp p. 326 v. v. over Bali en de expeditie van 1848. 254 C. 1852—'53. De bevolking geschat op bijna een millioen zielen. „Le sacriflce des veuves, ou sutty, est poussé jusqu'a la barbarie dans 1'Ue de Bali. Les femmes, les eselaves et tous les serviteurs d'un mort se brülent sur son bücher dans 1'espoir de renaitre a une nouvelle vié". 28. FriedVrich. R. [H. Th.], Boma Kawja (Skt. Bhaüma Kawya) dat is: Gedicht van Bhaüma den zoon van Wisjnoe en de Aarde (Skt. Brêfchiwi of Bhümï). In het oorspronkelijk Kawi, volgens twee Balinesche manuskripten. Vh. B. Gr. XXIV. 1852, 233 bl. Zie over dit werk van Empoe Bradah Boda, uit den tijd van Djaja Baja, vorst van Kediri, B n". 49 en C n°. 87 en 117, mede over Maleische bewerking. Over de in dit gedicht voorkomende en op Bali zeer bekende liefdesroman van Samba en Jajnawati C n°. 185. Eene Nieuw-Jav. bewerking verscheen in 1852, uitgegeven door Lange en Co. onder den titel (in Jav. karakter): Poenika serat Boma Kawya, babonnipoen sangking nagari Wangsoel. 29. Laats. G. Geschiedenis van de vestiging, bloei en verval van de magt der Nederlanders in Indië, tot 1858. 7 dln. Groningen—Amsterdam, 1852—1866. Over Bali: Deel I, p. 29, een kort woord over het verbhjf der Nederlanders op Bali tijdens hun eerste reis (1597) en op p. 233 over het Nederl. gezantschap in 1633 (B n". 65). In Dl. II, hst. 21, p. 177—208 passim over Soerapati en den strijd tegen hem; in Dl. VII deexpeditiën naar Bali (1846—'49). Eene uerkorte uitgave van dit werk (1864—'68) in 3 dln, verscheen onder den titel: Geschiedenis van de veroveringen der Nederlanders in Indië tot den tegenwoordigen tijd. Kampen. Hierin in Dl. HI, 15e hst. p. 148—160 De expeditiën naar Bah. Achteraan een Tijdrekenkundig overzicht. 30. Freyss. J. P. Extract uit een brief van den heer —, d. d. Macassar, 10 Sept. 1852 De Vereeniging: Christelijke stemmen. Amsterdam, Dl. VII, 1853, p. 480-482. Zie C n°. 26 c. a. Bevat korte mededeelingen over Freyss' zendingswerk op Lombok en Soembawa. 31. Rochussen. J J. Toelichting en verdediging van eenige daden van mijn bestuur in Indië, in antwoord op sommige vragen van Jhr. J. P. Cornets de Groot van Kraayenburg. 's-Gravenbage 1853. Tijdens de gedachtenwisselingen over de totstandkoming van het Regeermgsreglement had deze heer De Groot uitgegeven „Aanmerkingen over het Ontwerp van Wet tot vaststelling van het R. R.", waarin hij pleitte dat de Raad van Indië niet een adviseerend, maar een medebesturend college zou zijn. Daarin had hij als argumenten in vragenden vorm eenige bestuursdaden van G. G. Rochussen gelaakt, o. a. het uitzenden der Balische expeditie's en het zich terugtrekken van Bali na de mislukte 2de expeditie. Tegen deze indirecte beschuldigingen is dit werkje van 211 blz. een verweerschrift. § 1, p. 1—28, handelt over de Expeditie naar Bali en het weder verlaten van dit eiland. De G. G. had hierin wèl in overeenstemming met den Raad van Indië gehandeld, p. 2 Over de vernederingen, van 1839—'46 het Gvt. 256 C. 1853—'55. aangedaan; een sabandar had zelfs in bijzijn van Inl. grooten het Neder', wapen, op een zeebrief gedrukt, met een sirihvlak bespogen. p. 3—12 Overzicht der le en 2e exp. en de invloed der Februari-revolutie te Parijs op de 2e exp. De G. G. had op advies van den Generaal-Majoor Van der Wijck na de nederlaag van Djagaraga de troepen doen terugtrekken en dezen opgedragen den krijgsraad te beleggen, doch hij was tegen het verlaten van het fort te Boeleleng. p. 12 v. v. Overzicht vande 3de expeditie; hierin uitvoerig over het misverstand tusschen den Gen.Maj. Michiels en den Vice-Admiraal Machielsen en anderedessousvande expeditie; mededeeling van een brief terzake van den G.-G. Verder ovjr de gevolgen van en de regelingen na de expeditie, waardoor „de vrees, dat Bali een ander Singapore of Serawak zou worden" vervallen was. p. 27 Als bewijs, dat de toestand op Bali goed geworden was, worden berichten uit de Jav. Crt. van 13 en 27 Aug. en 27 Sept. '51 aangehaald, dat personen, van slavenhandel beschuldigd, san de Ned. autoriteiten zijn uitgeleverd; dat bij het stranden van een Ned. schip de Baliërs ijverig hulp verleenden en het geredde bereidwillig afgaven en dat de Déwa Agoeng een krachtig bewijs van trouw heelt gegeven. 32. Heurnius. Justus, Schriftelijck Rapport gedaen door den predicant —, aengaende de gelegentheijt van 't eijlandt Ende, tot het voortplanten van de Christelijcke Religie, en van wegen de gelegentheijt van Bali 1638 [Uitgegeven met Inleiding van P. A.. Leupel. B. Ind. lnst. III, 1855, p. 250—262. Ds. Heurnius was reeds in 1633 op Bali geweest (Zie B n°. 65); hij kwam er nu op reis van Amboina naar Batavia. Zijn brief d. d. 28 Sept. 1638 is gericht aan G. G. Antonio van Diemen en Baden van Indië. p. 258—262 over Bali. Hij ja niet te Gè'gèl geweest, omdat de Commandeur Coper kort na aankomst van het schip te Bali scheep ging. Hij rapporteert dus op informatiën „aengpende de apparentie van de Christelijcke religie ter selver plaetsc te connen voortplanten .... Eerst'jlyck: de manier van haar valsche Godsdienst. Ten anderen: den standt haerder policie. In haer"godsdien°t staet aen te mercken: 1. De gelegentheyt harer leeraren. 2. Haere dwaelleere. 3. Haere afgoderije. 1. Haere leeraers .... niet talrijck, noch onderscheyden in habijt of kleedinge bij 't volck". Er was onder de leeraren „een Generael opperhoofd," bij den koning ten hove en in groot aanzien, die med9 in 't gericht zat over crimineele zaken. Dit ambt was erfelijk. Deze stelde aan de gewone argodenpriesters „genaempt Songoho, eenige uit het volck, die sulcx begeeren leerende en onderwijzende." Deze betrekking was niet erfelijk en onbezoldigd. 2. Aangaande de leer kennen zij „een aldergrootste ende algemeynen Godt, dien sij noemen Sangian toenga', daaronder Santen, die zij Betare noemen" en die menschen zijn geweest op Bali en elders. Voor Sangian toengal worden geen beelden gemaakt en geen offers opgedragen, wèl voor de Betara's. Zij achten de zielen onsterfelijk; de zondaars komen m de hel, de rechtvaardigen reincarneeren in zoon of dochter of broeders kind. Zij kennen geen publieke predicatiën. De oversten trekken 't zich niet aan als iemand Mohametist wordt, 't geen overigens zeer weinig voorkomt, mits deze geen landsgroote zij, zulks om pohtieke redenen (pro-Mataramsche gezindheid). 3. „In haeren afgodendienst en toonen sij in 't gemeyn geen ijver." Zij hebben geen kostelijke tempels als in Siam; de tempels zijn ook niet bijzonder heilig a's op de kust van India; „haere afgoden zijn een spanne lang van cleye gebakken, in gedaente van een gecleedt man te peerdt 256 C. 1865—'59. ofte als een staende manspersoon met een lange rock becleedt." Zij houden geen gezette dagen voor hun afgodendienst, me ar vieren jaarlijks ieder hun geboortedag, vooral de koning met veel pompeusheid. Daarna spreekt schr. over de diensten voor overledenen en voor pas gehuwden. — Er was een kleinzoon-erfgenaam van den vorst, nu 16 a 17 jaar oud en Radja Tangap geheeten. Een andere troonpretendent was Radja Pandjakan; deze stelt eene verdeeling voor, waarvan Radja Tangap niet wil weten. Deze zou c. q. hulp aan de Comp. willen vragen. Schr. meent dat, als hij met deze en andere grooten had kunnen spreken, hij hen ontvankelijk zou hebben kunnen maken voor het Christendom. 33. Zollinger. Heinricb, Besteigung des Vulkanes Tambora auf der Insel Sumbawa und Schiiderung der Eruption desselben im Jahr 1815. Mit zwei Karten. Winterthur 1855, 21 blz. In den titel boven p. 1 en in den tekst wordt Soembawa Bima genoemd, p. 2 Overzicht van het eiland; p. 5 de (belangwekkende) beschrijving van den tocht, aangevangen 3 Aug. 1847. Sedert 1815 was de berg nog niet bestegen; vijf pogingen waren mislukt, p. 11 Beschrijving der eruptie, p. 15 De Baliërs zochten verband tusschen de uitbarsting en den strijd tusschen de radja's van Boeleleng, waarbij de jongste op bevel van zijn broer was vermoord, p. 16 De G. Agoeng in Karangasem zou gelijktijdig vlammen hebben uitgeworpen, p. 19 De vulk. uitwerpselen lagen te Sangar 3 voet hoog, op West-Lombok 1 1/2, op Bali 1 voet. p. 20 Naar de laagste schatting verloor Soembawa 10100 menschen door de uitbarsting, 37825 door hongersnood en ziekten en 36275 door emigratie; Lombok 10000 door honger en ziekten, alles ongerekend de indirecte stoffelijke en moreele schade. Aan 't eind een kaart van Soembawa en van den kring, waarbinnen de aschregen viel. U. Teysmann. J. E. Uittreksel uit het dagverhaal eener (botanische) reis door Oost- Java, Karimon Java en Bali-Boleling. Natuurk. Tijds. v. N. I. 3e S. Dl. I (XI), 1856, p. 111—206. Teysmann maakte deze reis van 11 Juni tot 13 Oct. 1854; zijn dagverhaal is gedateerd Augustus 1855. Op Bali vertoefde hij van 31 Aug. tot 21 Sept. Over de Balische flora p. 182—194. 35. Zollinger. H. Der Indische Archipel. Peterm. Geogr. Mitth. 1858, p. 56—63. Beschouwingen over de geographie en geologie van den archipel. Dit opstel was geschreven kort na Z.'s tocht naar den Batoer (B n°. 84 en 88), welke hem aanleiding gaf tot het trekken van een parallel tusschen de rlngvulkanen van Oost-Java, Bali en Lombok. Hierbij een Tafel, waarop o. a. profielen van Batoer en Rindjani. 36. Freyss. J. P. Schets van den handel van Sumbawa. T. N. I. 21e j. 1859, II, p. 268. In dit relaas d. d. Febr. 1854 klaagt schr. over ondervonden gebrek aan medewerking van het N. I. Gouvt. in zijn établissementen te Bima en te Pidjoe op Lombok. Zie C n°. 38. 37. Gerlach. A. J. A. Fastes militaires des Indes Orientales néerlandaises. Zalt-Bommel—Paris, 1859. Avec cartes, planches et portraits. Hiervan verscheen in 1876 eene Hollandsche bewerking: Neerlands heldenfeiten in Oost-Indië. 's-Gravenhage, 1876. 3 dln. Met portretten 257 17 C. 1860. en kaarten. Uitvoerige bespreking in T. N. I. 22e j. ISoOpI p. 189—196; id. door W. J. Knoop in De Gids 1860, II p. 1, 189 (in Knoop's Krijgsen Gesehiedk. geschr. 4de deel, Schiedam 1862, p. 201—300; hiervan p. 282—291 over het gedeelte op de Balische expeditiën betrekking hebbend). Gerlach's werk is bedoeld sis aanvulling van Bosscha's Neérlands heldendaden te land; 1834. Op p. 558—565: Première expédition de Bali; p. 565—573: Seconde expédition de Bali; p. 573—603: Troisième expédition de Bali; een en ander naar An°. 4 en 7 en Bn°. 26. t/o. p. 596: Planche du combat de Djagaraga. In de bijlagen een kaart: 3me exp. de Bali. Combats de Djagaraga, en op p. 23—30 de lijst der gedecoreerden naar aanleiding dezer expeditie's. In de Holl. bewerking omvat deel III ^het tijdvak 1859—'76. De Balische expeditie's worden behandeld in deel II, p. 56—110: De expeditiën naar Bali. Hierbij: Kaart van het eil. Bali; terreinschets vanaf de baai van Padang Cove tot de kampong Cassoemba, en Plan der versterkingen van Djagaraga 1849. 88. Freyss. J. P. De bevordering van welvaart in den Indischen Archipel, buiten Java. T. N. I. 22e j. 1860, I, p. 65—91. Schr. leidde van Makassar uit gedurende 8 jaar eene handelsproefonderneming op de naburige eilanden en hield zich met vragen omtrent de bevordering van het stoffelijk en geestelijk welzijn der bevolking bezig. Hst. II p. 71 v. v. over de Hindoe's in Indië; p. 73 v. v. allerlei over Bali en Lombok (waarin onjuistheden); de bevolking op Lombok telt 200000 weerbare mannen, n. 1. 30000 Baliërs, 20000 Boegineezen en 150000 Sasaks. p. 74 over de kleeding der Lomboksche militairen. Het debiet Van katoenen manufacturen op Lombok is op f 400000 's jaars te schatten; de verkoop is zeer moeielijk, daar het betaalmiddel alleen uit Chineesche munten bestaat. „Daarom deed ik in Nov. 1851 het voorstel aan de Factory der Ned. Handel Mij (president Plate) om de rijstleverantie voor Banka en de Molukken van het Gvt. te verzoeken. Daarvoor zou de Factory de betalingen ontvangen en wij daarentegen zouden hare konsignatiën van Nederl. manufacturen bekomen. Dit werd door het Gvt. afgewezen. De factory deed echter nog hare konsignatiën van manufacturen aan ons te Ampenan op Lombok, toen wij daar gevestigd waren'. Maar de moeijelijkheid bleef bestaan in de remise, daar de konjunkturen in de rijstprijzen dikwijls nadeelig waren. Om deze reden vernieuwden wij weder ons verzoek om de rijstleverantie aan het Gvt. in 1854, maar ook toen te vergeefs. In 1855 trok de factory hare konsignatiën terug, zoodet wij, zonder de laatste rampen, die ons getroffen hebben, dien handel toch hadden moeten opgeven. De Engelschen koopen daar nu veelal de rijst voor de vaart tusschen China en Singapore met Australië. De opbrengst van rijst is er zeer aanzienlijk. Het land is geheel bebouwd en sterk bevolkt. Aan de Noordkust groeit geen rijst, maar wordt katoen geplant." Daarop volgt eene vergelijking tusschen de welvaart op Bali en Lombok en de toestandeninde Mohammedaansehestreken. Vg. Cno. 47 Hst. XI. 39. Ideih. Reizen naar Mangarai (Flores) en Lombok in 1854—'56 (Gevolgd door een overzicht van het eiland Flores). T. B. G. IX, 3e S. III, 1860, p. 443—530. Schr. reisde voor handelsdoeleinden en verhaalt vele bijzonderheden 268 C. 1862—'65. omtrent land, volk en geschiedenis; p. 490—504 handelt gröotendeels over Lombok. De reisperiode was voor schr. vol ongelukken. 40. Klerck. Dr. A. W. de, Lassen's geschiedenis van den Indischen Archipel, Utrecht 1862. De schrijver, praeceptor aan het Stads Gymnasium te Amsterdam wenschte een kort overzicht van de geschiedenis onzer Oost-Indische bezittingen samen te stellen en koos daartoe de geschikte hoofdstukken uit: Chr. Lassen, Indische Alterthumskunde 1847: 1867—'74. Daar in de hoofdstukken, aan Ned. Indië gewijd, Lassen's gebrek aan kennis van het Javaansche en Maleisch zeer hinderlijk bleek riep schr. de hulp in van Dr. H. N. van der Tuuk, die het werk met belangrijke aenteekeningen verrijkte en er gedeeltelijk een ander karakter aan gaf. Hst. IV p. 56—81, Kennis der Grieken van den Indischen Archipel, uit verschillende plaatsen en zeer verrijkt door Prof. H. C. Millies' verhandeling over Iamboelos 1); Hst. V, Verdere geschiedenis van den Indischen Archipel, p. 81—147, naar verschillende bronnen, vooral Friederich en Raffles. Hst. IV is grootendeels gewijd aan de hypothese van Lassen dat het eiland, waar de Grieksche koopmanszoon Iamboulos inden Archipellangheeft vertoefd, Bali zou zijn, waar hij het communale huwelijk aantrof. De mededeelingen vair Iamboelos zijn gedeeltelijk opgenomen door Diodoros II p. 57—60 en door Ptolemaios in zijn aardrijkskundig werk verbruikt. Van deze hypothese blijft na Millies en Van der Tuuk's aanteekeningen niet veel over. Van Hst. V handelen p. 127—147 over den godsdienst, het kastenwezen, de Kawi-litteratuur en de op Bali bewaard gebleven Indische werken, hoofdzakelijk naar Friederich's Voorloopig Verslag. 41. Muller. Dr. Johannes. Ueber Alterthümer des ostindischen Archipels, insbesondere die Hindu-Alterthümer und Tempelruïnen auf Java, Madura und Bali, nach Mittheilungen Brumunds nnd v. Hoëyells, ausdemHollandischenbearbeitet. Mit 21 Kunst-Beilagen. Berlin, le Aufl. 1862, 2e Aufl. 1865. Schr. heeft 18 jaren iri Indië vertoefd en noemt zich Christenlehrer. In tegenstelling met wat de titel zou doen vermoeden staat in het werkje niets over Balische oudheden. Op p. 97—98 over: Ruinen von Matjan Poetih bei Banjuwangi, met 2 platen naar O n°. 22. 42. Ziminermann. Dr. W. F. A. Die Insein des indischen und stillen Meeres. Reise eines hollandischen Artzes und Naturforschers, von Java .... und zurück nach Batavia. Nach brieflichen Mittheilungen, den neuesten Quellen und eigenen Anschauungen. Geill. Berlin, 1863—'65. In dit vreemdsoortige botk van 3 dln. mét resp. 83o, 766 en 738 blz. stelt schr. zich voor als een jong Duitsch arts te Batavia, die door een rijken handelaar Van der Kapellen werd aangenomen als natuuronderzoeker, om aan eene zeer langdurige handelsreis per zeilschip wetenschappelijke onderzoekingen te verbinden. Het boek is aaneengeregen uit eenige gegevens uit de litteratuur, algemeen geldende voorstellingen en vooroordeelen en mededeelingen van derden, tezamen gelezen in de jaren van plm. 1844 tot 1860. Over Nederlanders en hun bestuur, laat 1) Sectie-vergadering van het Prov. Utrechtsen Genootschap, afd. Letterkunde en Wijsbegeerte, 1861, p. 24. 259 C. 1862—1909. schr. zich met evenveel laatdunkendheid als onwetendheid uit. Het werk eindigt met eene reclame voor een ander werk van schr. „Das Todenthal auf Java". (Daarmee is Batavia bedoeld). Ongeveer de helft van bet werk' handelt over eilanden van N. I. Dl. I p. 11—31 over Bali, p. 31—32 over Lombok, zonder tijds- of nadere plaatsaanduiding. Over Bali zijn de onjuistheden uit C n°. 13 overgenomen en vooral het griezelige daarin. Schr. zou juist de lijkverbranding van een vorst hebben bijgewoond (p. 14—28), waarbij vier weduwen mede worden verbrand. De Balische godsdienst wordt genoemd een half IndischHeidensche, half Mohammedaansche; de lijken der 3de kaste worden begraven, die der 4de kaste op het veld of het zeestrand den wilden dieren overgelaten en daarom zijn deze roofdieren op Bali voor de menschen zoo gevaarlijk; de koe is hoogst onrein; daarom mag men haar niet eten en incarneeren in haar do zwaarste misdadigers. Vreemde dingen verneemt men over een vorstelijk huwehjk, waarbij schr. met den vorst over onkieschheid daarbij spreekt; over amok, over schatkamers van den vorst enz. De mededeelingen over Lombok zijn van hetzelfde gehalte. 43. Jonge. Jhr. Mr. J. K. 'J. de, De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië. Verzameling van onuitgegeven stukken uit het OudKoloniaal Archief. Deel I tot IX 's-G-ravenhage en Amsterdam; Dl. X v. v. 's Gravenhage. Dl. I 1862, Dl. II 1864, Dl. III 1865, Dl. IV 1869, Dl. V 1870, Dl. VI 1872, Dl. VII 1873. Meinsma. J. Register op Dl. I—VII. 's Gravenhage en Amsterdam 1875. Dl. VIII 1875, Dl. IX 1877, Dl. X 1878. Deventer. M. I. van, Dl. XI 1883, Dl. XII 1884, Dl. XIII of laatste deel 1888. Haarst. J. W. G. van, Alphabetisch Register, 's Gravenhage 1888. Roo, Dr. L. W. G. de, Supplement op het XIIIde en laatste deel. le deel 1909, 2e deel 1909. Dl. IV t/m. Dl. XIII hebben als ondertitel: De opkomst van het Nederlandsen gezag over Java dl. I—X; het Supplement van De Roo heeft tot ondertitel: Documenten omtrent Herman Willem Daendels. Dr. De Roo was overleden vóór het Supplement in 't licht verscheen. De Registers van Meinsma (86 blz.) en van Van Haarst (130 blz.) .: . dekken elkaar voor zoover de inhoud der deelen I—VII betreft. Elk deel bevat een gedeelte tekst van de schrijvers-verzamelaars en een gedeelte afgedrukte documenten Dl. I—III loopen van 1595— 1610; Dl. IV tot 1622; Dl. V tot 1647; Dl VI tot 1677; Dl. VII tot 1684; Dl. VTII tot 1709; Dl. IX tot 1743; Dl. X tot 1764; Dl. XI tot 1780; Dl. XII tot 1799; Dl. XIII tot 1811; het Supplement door De Roo bevat documenten van 1800—1844 en is eene historische studie over Daendels, bedoelende op dezen een gunstiger licht te doen vallen dan Dl. XIII zou geven. De vervolgen zijn: P. A. Tiele en Mr. J. Heeres, De opkomst enz , 2de Reeks, Buitenbezittingen, 3 dln., 's-Gravenhage 1886,1890 en 1985, waarin niets over Bali, en verder C n°. 86. 260 1862—1909. Vindplaatsen voor de geschiedenis van Bah zijn: JÜL II. p. 157—158. De val van Madjapahit en de Baliërs. p. 201—202. Verblijf van Houtman's schepelingen op eene Balische reede in 1597. Na dezen eersten tocht hadden in 1598 en '99 verschillende andere tochten van verschillende compagnieën plaats naar Oost-Indië, ook door Straat Magelhaen. De oude compagnie rustte weer tien schepen uit onder Jacob van Neck, waarvan de vier eerste op 21 Dec. 1599 vertrokken. Te Bantam gelastte Van Neck aan Cornelis van Heemskerk om met de Hollandia en de Vriesland naar Amboina te gaan. Vandaar vertrok Heemskerk in Juni 1601 naar Bali. p. 238. Hij treft daar Rodenborch en Jacob Claess aan en neemt hen mee. Van Heemskerck biedt aan den vorst een brief en geschenken aan namens Prins Maurits; deze vorst geeft daarvoor een handelsverdrag (p. 475) en contra-geschenken.- Heemskerck krijgt eene slavin ten geschenke, die van hare verkregen vrijheid en gelegenheid tot ontvluchting geen gebruik wenscht te maken, zoodat hij haar wel aan boord moet nemen. Vgl. A n°. 58 c. a. en C n°. 140. p. 287—372. Journaal gehouden op het schip Hollandia, door den adelborst Frank van der Does. 2 April 1595—13 Junij 1597. p. 340—341. Overval van de Amsterdam voor Sidajoe en namen der 12 vermoorde personen. (5/12 1596). p. 342. Aanval als gevolg van argwaan op de Madoereezen van Arosbaja. (8/12 1596). p. 343—346. Oneenigheden tusschen commiezen en schippers over het al of niet voortzetten van de vaart naar de Molukken: 25 Dec. schipper Jan Meulenaar sterft; 27 Dec. Cornelis de Houtman door zijn eigen volk gevangen genomen op vermoeden van vergiftiging van . Meulenaar; 30 Dec. weer los gelaten wegens gebrek aan bewijs. p. 348—351. Mislukte pogingen tot proviandeering te Balambangan; beleg van die plaats door den vorst van Pasoeroehan; p. 352 Het be.eg had al drie maanden geduurd; Balambangan vraagt ten tweeden male hulp aan Bali tegen belofte van betaling van jaarlijksche tollen en afstand van eene sterkte in Balambangan. p. 354—364. Het verblijf opde kust van Bali van25 Jan.—21Febr. 1597. p. 357. De Mauritius en de pinas volbrengen met groot gevaar den tocht om den Varkenshoek. De stuurman Jacob Dirricksz zou om 3 stukken van 4 realen gewed hebben er te komen „waerdoor sommighe seyden dat het schip voor de voors. somme in de waechschaele gestelt was". (3 Feb.). Idem p. 359. p. 358. De Hollandia komt weer met de Mauritius in contact op 6 Febr. door een briefje van Emanuel Boodenburch op lontar, waaruit men echter niet wijs kon worden;- daarom gaat Paulus van Caerden te Koeta aan wal. p. 360. Op 9 Febr. gaat Lintgensz aan wal in plaats van Van Caerdenop 10 Febr. brengt deze een brief van C. de Houtman a/b. van de' Hollandia met gunstige berichten, waarin deze het land bij de ligplaats yan de Mauritius (Laboehan Amoekbaai) Jonck Hollant noemde. Lintgensz gaat weer naar Koeta om over land naar de Mauritius te komen, waarheen de Ho"andia zal volgen. p. 361. Op 16 Feb. komt de Hollandia bij de Mauritius in de „Bava Formosa". p. 362. Op 20 Feb. blijven Emmanuel Boodenburch en Jacob Claess van De'ft vrijwillig achter op Bali; op 21 Feb.. vertrekken de schepen na tevergeefs naar hen te hebben gevraagd; men wist niet of zij vrij willic of gedwongen weg bleven. 261 C. 1862—1909. p. 363. Beschrijvinge ende Cort verhael der inwoonderen van Baly. , houden de Heydense maniere als oock die van Panarucan ende Balamboam.... dewelcke soe men verneemen conden eenich beest ofte viervoetich gedierte aanbidden, dat haer op een sonderlinghe tyt gemoet." De mededeelingen van Lintgensz (B n°. 66)_en Lodewijcksz (Cn°.180) over Bali zijn uitvoeriger. p. 452. In de Memorie van Jacob van Heemskerck over den handel op Java en de Molukken wordt gezegd dat wij als de Javanen van Djeratan (Gresik) op Bah moeten koersen, daar aan den drukken handel meedoen in Bahsche kleedjes en er proviandeeren. Het varkens- en ossenvleesch is er goedkoop. p. 461. In het Uittreksel uit een Journaal, gehouden op het schip de Morgenster (6/41599—27/2 1600) wordt gesproken van „Klein Java", waarmee in verband met de zeilroute Soembawa bedoeld moet zijn. p. 475. Brief en verklaring van den koning van Bali aan Z. E. Maurits van Nassau, d. d. 7 July 1601. „Den Coninck van Bali sendt den Coninck van Hollant zynen groedt, U Admirael Cornalis van Eemskerck is by my ghecomen my een brief van U Hoocheit brenghende ende versocht aen my, dat ïck toelaaten wilde de Hollanders alhier te moghen handelen, gelyck als die van Bah selfs; waer door ick haer ende alle, degheene U Hoocheit sendt, vergunne alhier van te handelen als myn eyghen ingesetene ende also ofte sy in Hollant quaemen, ende dat Bali ende Hollandt een sy . . . ." De vertaling was bezorgd door Emanuel Bodenborch. p. 515. In een brief van Jacob van Heemskerck aan de bewindhebbers van de eerste geünieerde O. I. Comp., van 13 Juli 1602, bericht hij dat hij op 30 Mei en 7 Juni tevergeefs poogde naar Beli te zeilen om aldaar eenig volk te laten om rijst „ende menichte van cledere " te koopen. De eerste poging mislukte „overmits wy niet boven de 14 voet waters en vonden", de tweede wegens aanhoudenden tegenwind. Dl. III. p. 159—160. Uit: Extract uit eene Informatie van diversche landen en eylanden gelegen naar Oost-Indiën om aldaar bequaemlick te handelen ende wat coopmanschap daer valt en daer best getrockén is" (een stuk van 1602 of 1603, meegegeven aan Steven van der Hagen enwellichtvan de hand van Stalpaert van der Wiele). Baly als pleisterplaats, uitvoer van kleedjes en slavinnen; zeer geschikt voor proviandeering. Lombok „wort in de caerten genoemd Java minor", uitvoer van rijst, katoen, kleedjes en goedkoope slavinnen. ,,'T staet onder tgebiet van den Coninck van Baly". „Zij zijn hier heydens, gelijk op Baly, daeromme mogen alle natiën van diversche gelooven bier vrijelyc slaven coopen". Dl. IV. p. 207. Uit een brief van 31/7 1620 van J. P. Coen aan , Heeren XVII: „Volgens onse ordre is den Arendt op Baly aangeweest, daer een coopman met eenich volck gelaten om rijs, beesten, provisie ende vrouwen van daer te becomen". Die koopman Hans van Meldert heeft slechts 14 vrouwen kunnen zenden; bij de Baliërs heerschte toen blijkbaar eenig wantrouwen, naar Coen vermoedt door vijanden van ons opgewekt; niettemin vroeg de vorst assistentie van twee schepen tegen.de Macassaren en zekere rebellen. De Hollanders zouden bij eene volgende gelegenheid weer van Bali worden gelicht. Dl. V. p. CIX—CX. De G. G. Brouwer zendt in 1633 twee gezantschappen naar Bali, waar de voornaamste vorst, die van Beliling, tevens suzerein van Balamboeang was, om de Balische vorsten te bewegen tot oorlog tegen den Soesoehoenan van Mataram. (zie B n°. 65). 262 C. 1862—1909. p. CXXI. Deze Soesoehoenan maakt zich meester van Balamboeang en doet een inval op Bali in 1639. p. 169—170. Uit een brief van Ant. van Diemen aan Heeren XVTI van 5/6 1631. Mededeelingen over Balamboangh; voor de Compagnie is daar niet veel te halen; pogingen tot toepassing van het kliprecht door den vorst; verhouding tot Bali; sandelhout is op Bali veel te koop, maar,.is wiltt ende geen oprecht houtt, de coulleur is schoon maer niet van reuck". p. 201 v. v. Brief van den 6. G. Brouwer aan H. H. XVII van 7/2 1633 aangaande de zending van den opperkoopman Jan Oosterwijok naar Bali om hulp tegen Mataram te verwerven. In de Generale Brief, N°. 1633 wordt medegedeeld, dat de zending van de gezantschappen vruchteloos is geweest, aangezien de vorst zoowel met Mataram als met de Compagnie in vriendschap wenschte te leven p. 241. Uit een brief van den G. G. van Diemen aan H. H. XVII van 18/12 1639. Bali zoekt hulp bij de Comp. tegen den Soesoehoenan; deze wordt niet verleend. „De Comp. is aan Baly weynich gelegen, eenelij ck dat die van de Mattaram hun bij derselver incorporatie verstercken, grooter maecken ende 't Moorsdom (bittere vyanden van onsen staet) meer ende meer accresseert". Dl. VI. p. 22—24. Uit een brief van den G. G. Reiniersz. aan H. H. XVII van 24/1 1652. In 1651 een gezantschap naar Bali tot vernieuwing der oude vriendschap en samenwerking tegen Mataram. Op Bali heerschte destijds een successie-oorlog. [Gezantschap onder Jacob Bacharach]. Dl. VIII. p. LVIII—LTX. Balambangan vraagt hulp aan de Compagnie tegen Soerapati in 1691; successieoorlog in Balambangan; Soerapati blijft er heerschen door een Balischen Goesti. (zie ook p. 68 en p. 75—76). p. 246. Uit een brief van H. de Wilde te Semarang aan de Hooge Regeering te Batavia d. d. 30/7 1705. Op 29 Juli 1705 kwam een gezant van „den Coninck der Baliers uyt syn hoofdstad Sanoe Wiedja Para" met aanbod van hulp om Soerapati in Pasoeroehan te beoorlogen. De Soesoehoenan van Mataram begeerde die hulp echter niet, vreezende dat de Baliërs, meester in Pasoeroehan zijnde, niet weder van Java te verdrijven zouden zijn. Advies om te antwoorden dat de Comp. zelve Soerapati wel zou bestrijden. Dl. IX. p. 4, 8, 13, 20—22. Stukken, waaruit blijkt dat troepen van Balische vorsten in 1717 en 1718 ontevreden regenten te Soerabaja en op Madoera steunen tegen den Soesoehoenan en de Compagnie; dié troepen plegen roof en moord op Java en trachten Baliërs in Compagniesdienst tot desertie te bewegen; de Goesti Dewa Anom van Soekawatibiedt weer aan den Goesti van Boeleleng in toom te houden. p. 28, 29, .... „Het eylandt Madura is door de aankomst' der Balyers genoegsaem geheel geruineert en verwoest." p. 39 41, 52. De Baliers trekken zich langzamerhand terug; dubbelzinnige houding van Blambangan in 1719. Dl. X. p. 321. Een gevel van strandroof in 1758 te Blambangan, niet krachtig vervolgd, om niet met den „schutsheer, Gusti Agong van Bali [Mengwi] gebrouilleerd te raken,.... hoewel zig mede bij denselven bevindt den in de Javase papieren, van sedert A°. 1741 vermaarden Que Pandjang of de Chineeschen hoofdrebel." p. 332—333. Uit de Memorie van Hartingh van 26/10 1761. Korte mededeeling over Balambangan en de afstammelingen van Soerapati. Dl. XI behandelt de verovering van Java's Oosthoek door de 263 C. 1862—1909. Compagnie, waarbij de vorst van Mengwi als leenheer van Balambangan betrokken was. p. IV. Zending van den Maleier Bappa Mida in 1766 naar Mengwi en Blambangan; Badoeng en Karangasem heulen met de Engelschen; p. VII de Balambanganners vragen om van hun Balische heerschers te worden bevrijd; p. XI, XII de Balische partij behaalt weer voordeelen p. XIX Bali laat strandroof toe en verleent een schuilplaats aan vijanden der Compagnie, p. XX—XXI. Pogingen tot immigratie in Balambangan; de nieuwe'regenten heulen met Mengwi (1771); p^XXII v. v. de pseudo-Wilis, geholpen uit Bali; p. XXIX vele Baliërs, vooral uit Badoeng en Boeleleng, als slaven weggevoerd, p. XXXII v. v. Noesa Baroeng en Sempoe van Boegineesche zeeroovers en Bahsche smokkelaars gezuiverd m 1772—1777. Zie over deze onderwerpen verder p. 18, 23—24, 56, 72 73, 77 80; p. 83—85. Missive van den Gouverneur van Java's N. O. kust aan dé Koningen Gusty Djambi en Gusty Agong op Bali, van 4/10 1768p. 87 noot 2, p. 88 v. v., p. 91, p. 98—101; p. 138 v. v.; p. 174 v v ■ p. 199 V. v.; p. 223 v. v.; p. 230 v. v.; p. 239 v. v.; p. 270 v. v.; p. 291 v. v.; p. 450 en 456—458, uit de Memorie van J. R. van der Burgh, aftredend Gouverneur en Directeur, 19/7 1780, over Balambangan en de weinig gunstige gezindheid der Balische vorsten jegens de Comp.; p. 494—495-een Balisch vorst doodt en vervangt zijn neef in 1780, maakt zich aangenaam bij de Compagnie door vijanden van deze té bestrijden en vraagt hulp om Djembrana te veroveren. Dl. XXI. p. XXni—XXV. Boegineesche en Balische zeeroovers in Zuid-Balambangan met Compagnie's hulp verdreven door den Mandareeschen „Kapitein Boeton", die in 1796 zelve wegens zeeroof m03t worden beoorlogd. p. LXXII Samenzwering in 1797 om de Hollanders te Banjoewangi te vermoorden, waarschijnhjk door den vost van Djembrana op touw gezet; p. 25—26; p. 28. Correspondentie van Badoeng en Djembrana met den Gezaghebber van den Oosthoek; p. 52 v. v.; p. 118—119, over uitlevering van vluchtelingen en binnenlandsche toestanden op Bali omstreeks 1787; p. 163; p. 165, Generaal Summarium uit de Wijkrollen der Bataviasche Ommelanden van 1788 (op de 134328 inwoners o. a. 13700 Baliers, 30520 slaven, 1425 Soembawaneezen); p. 176 v. v.; p. 187 v. v., p. 305 v. v., p. 320 en p. 436 over den Kapitein Boeton; p. 536. In Dl. XIII worde gewezen op het belangrijke Verslag der reis van N. Engelhard naar den Oosthoek van 27/5 1803, alwaar op p. 186—196 belangrijke politiek-economische beschouwingen over het • ontvolkte Blambangan. 44. Tiele. C. P., De Hindusche godsdiensten in den Oost-Indischen Archipel. Vaderlandsche Letteroefeningen, 106e iaarg. 1866 I December, p. 819-846. Op p. 819—832 over het ontstaan van het Boeddhisme en den strijd daartegen, de komst van het Hindoeïsme op Java, de samensmelting van Ciwaïsme en Boeddhisme, p. 832—846 het Hindoeïsme op Bali „men bezit er nog gedeelten der Veden zelf en van een ander vedisch geschrift (Brahmandapurana) in de oorspronkelijke, de volmaakte taal, het sanskrit, boeken die met diepen eerbied beschouwd en voor ongewijde blikken verborgen worden . . . Over de letterkunde, ook die in „de landstaal, 't javaansch . . . ." Over Friederich's B n°. 49 sprekend: „Jammer slechts dat de lezing van diens geschrift zoozeer bemoeilijkt 264 C. 1868. wordt door de taal, waarin ze zijn opgesteld, en die wij misschien best een soort van modern Kawi zouden kunnen noemen: een mengsel van duitsch en hollandsch, of laat mij liever zeggen: zuiver duitsch met hollandsche vormen." Het Qiwaïsme heelt op Bali en misschien reeds op Java niet stilgestaan, maar zich ontwikkeld en wel in de richting van het monotheïsme. Ciwa werd de hoogste boven alle goden; hij wordt door de pandita's met de zon, hun eigen hoogste godheid, vereenzelvigd. Het Indische Qiwaïsme werd op Bali verzacht en vergeestelijkt; men scheidde er de figuren van £iwa en Kfila; de laatste werd een sombere doodsgod van den 2en rang. De strenge ascese, het schrikwekkende van de Ciwafiguur, de losbandigheid van het Ciwaïsme werdén op Bali niet overgenomen. Deze verzachting wordt aan invloed van het Boeddhisme toegeschreven. Schr. oordeelt gunstig over den Balischen godsdienst, p. 839 Overeenkomst der Balische maatschappij met die van het Middeleeuwsche Europa, reeds door Baffles opgemerkt, leenmannen en achterleenmannen. „Het leenstelsel is een groote maatschappij tot exploitatie, waar alleen het recht van den sterkste geldt, en slechts zijn belang hen kan nopen dat recht niet in al zijne volheid toe te passen" (p. 840). Schets van den ellendigen toestand der maatschappij, vooral der Cudra's, mede door de onderlinge oorlogen, p. 841 Over priesters en kastewezen. p. 842 Nuttige invloed der geestelijkheid als tegenwicht tegen 't beestelijk geweld en de tirannie der vorsten. De priesters doen evenwel niet genoeg, deelen het bijgeloof des volks, houden dit met opzet onwetend; zij verzetten zich niet tegen de weduwenverbranding. p. 483 Over eene valsche interpretatie van een wédatekst om de weduwenverbranding als plicht voor te stellen. De algemeene invloed van den godsdienst der Baliërs is gunstig, vergeleken met den Islam; citaat van deze strekking uit Baffles. Gunstig oordeel over de Baliërs; hun instellingen zijn in verval, het volk niet; zij hebben hun godsdienst verbeterd. Slot: „Ik voor mij, ik zal het oogenblik zegenen, waarop onze christelijke beschaving ook hier toegang zoekt en vindt en hier een nieuw levensdoel zal ontwaken." 45. Homan. Dr. J. D. Bijdrage tot de kennis van 't Bataviasch Maleisch. Uitgegeven door H. N. van der Tunk. Zalt-Bommel 1868. Dit werkje bevat gegevens over den invloed van de Balische taal op het Bataviasch Maleisch. p- V—VIII Voorrede door H. N. van der Tuuk; p. 1—7 Bataviasche woorden, die niet zijn opgenomen in de woordenboeken van Gericke, Rigg, Marsden en Boorda van Eysinga (106 in getal); p. 8—9 Opmerkingen en brief van Homan aan Van der Tuuk; p. 10—19 Nog 133 woorden als boven; p. 19—23 Brieven van A. B. Cohen Stuart en Homan; p. 25—37. Index. Op p. 8 noemt Homan het Bataviasch een dialect van het Soendaneesch en Van der Tuuk plaatst daarbij als noot 5: „Veeleer Balineesch zooals reeds blijkt uit 't gebruik van 't aanh. in en de hulpwoorden saUng (235) en paleng (Bal. paling) om den superlatief uit te drukken. Zie Wiwaha, blz. 34, r. 1 v. o., 75, r. 5). Hoewel nog vele Balinesche woorden gevonden werden, als: isit, djidat, bijanglalah, enz. schijnt het later sterk den invloed ondervonden te hebben van 't Javaansch (vooral dat van Banten), Sundaasch en Maleisch". Op p. VI, noot 1 zegt V. d. T. dat 't Javaansch en Balineesch de meeste woorden aan 't Batav.-Maleisch hebben gegeven, en verder dat vooral de kennis van 't Balineesch en Javaansch door deze bijdrage bevorderd kan worden. In de lijsten worden nog verschillende woorden als Bahsche 265 C. 1868—'69. opgegeven, bijv. loenibi, isit, mendoeain, aamping, iseng, abel, impcik, kalimaja, keta, mengokol, menlik, njingnjing, oelat, timpal, sengkedoe, kaok, kaliaasoewan, giwang, plangkan, mangait. 1) Zie V. d. Tuuk onder B n°. 99. 46. Brumund. J. F. G. Bijdragen tot de kennis van het Hindoeïsme op Java. Vh. B. G. XXXIII, 1868, p. 1-309. Zie B n°. 82 en 83. Op p. 276—277 wordt het type der Balische beelden besproken. Op Java wordt dit type niet gevonden; het moet zich op Bali na de vestiging van het Hindoeïsme aldaar zelfstandig ontwikkeld hebben. Wel bestaat er verband tusschen die beelden en de Javaansche wajang-poppen (gewrongen on kunstmatig gedraaide lichaamshouding; ook komen de hoofdtooisels overeen); de laatste kunnen de Baliërs aanleiding hebben gegeven tot hun typen (niet tot model gediend hebben). Kenmerken: ietwat tandakkenden stand der beelden; in het midden eenigszins gebogen, zoodat het bovenlijf vooruitkomt; lichaam, armen en beenen kunstmatig gewrongen. Het bovenlijf is naakt, behoudens de versierselen; deze, de hoofdtooisels en de kronen komen veel overeen met de Jav. wajangpoppen. Het gelaat heeft dikwijls eenige uitdrukking; bij de Javaansche is dit niet het geval. Sommige beelden zijn kunstvol en fraai; Bangli, Kloengkoeng en Gianjar zijn zetels van kunstvolle beeldhouwkunst; hier verkeert die kunst in zekeren bloeitijd. De beelden rusten niet tegen een achterstuk, maar staan los; een zachte steensoort of aan de lucht droog en broos wordende leem is er voor gebezigd. Trachiet wordt er pp Bali niet of niet meer voor verwerkt. Zoo beschouwd zijn de Baliërs meer beeldsnijders dan beeldhouwers. Schr. spreekt verder over de geschilderde beelden; er zijn ook fraaie gesneden met-geschilderde van elpen- of vischbeen, fijne houtsoorten (tjendana) en andere stoffen. In genoemde landen zag schr. ook verdienstelijke reliëfs, doch slechts enkele beelden evenals die van het Madjapahit-type met glorie en geen ingewikkelde voorstellingen zooals op de Balische schilderijen. Verder .vond hij mooi lof- en ornamentwerk aan poorten van heiligdommen en poeri's. ' 47. Wallace. Alfred Bussel, The Malay Archipelago: the land of the orang utan, and the bird of paradise. A narrative - of travel, with studies of Man and Nature. 2 dln. London 1869. Nederl. vertaling: Insulinde: het land van den orang-oetan en den 1) Andere gegevens voor de studie van den invloed van het Balisch op het Bataviasch zijn' te vinden in de publicaties over de Bataviasche taal: Maleisch Leesboek voor eerstbeginnenden en meergevorderden, l'itgeg. en van aantt. voorzien door H. N. van der Tuuk. Leiden 1868. Hiervan de Inleiding tot het Vide en vooral tot het Vilde stukje; in het laatste op p. XLV v v. een aanhangseltje op Homan's woordenlijst. [Tuuk. H. N. van der], Eene aanvulling der Maleische Woordenboeken, 's Gravenhage 1891. Passim, Wall H. von de, Maleisch-Nederlandsch Woordenboek uitgegeven door H. N. van der Tuuk, Batavia 1877, '80, '84, Passim, bijv. s. v. njai, djidat, paling en vele andere woorden. [Batten. C. J.j, De Djoeroe basa Betawi. Eenvoudige Bataviaasch-Maleische Woordenverzameling. I Maleisch-Hollandsch. Batavia 1868. (Verder niet verschenen). Dewall. H. A. von, Bataviaasch-Maleische taalstudiën, in T. B. G. Dl. LI, 1908 p. 191 v. v. Tuuk. H. tï. van der, BAtak-jcli Leesboek, 3 stukken en een deel Taalkundige aanteekeningen enz. Amsterdam 1860, '61, '61 en '62. Hieriu verspreid enkele opmerkingen over het onderwerp. 266 C. 1869. paradijsvogel. Uit het Engelsch vertaald en van aanteekeningen voorzien door P. J. Veth. 2 dln. Amsterdam 1870, '71. Met platen, illu3tr. on kaart. Ben nieuwe Engelsche uitgave verscheen in 1902 te LondonNew York. Wallace reisde van 1854—'62 in den Mal. archipel, vooral in het O. gedeelte. Later zijn nog belangrijke werken van zijn hand over dierengeographie verschenen. Eene samenvatting van zijn studie over de natuurk. aardrijkskunde van Indië (de lijn van Wallace) in: „Over de physisehe geographie van den Ind. Archipel, vertaald en door eenige aanteekeningen opgehelderd door P. J. Veth. Zalt-Bommel 1865. (Een te Londen gehouden voordracht, overdruk uit T. N. I. 1865, II, p. 1—22) en: Over de zoölogische Geographie van den Ind. Archipel, vertaald uit Journal of the Proceedings of the Linnean Society, Zoölogical Papers, 1860,in de Gids 1864, II. Besprekingen, door G. K. N. p. 164—180; in T. N. I. 1870,1, p. 50—68; Dr. Van de Stadt, Insulinde, Gids 1872, III, p. 401; Dr. J. Pijnappel, Enkele aanteekeningen op Wallace's Insulinde, vertaald enz. in Bijdr. Ind. Inst. Bks. 3, VIII (XIX), 1872, p. 139. De twee kleinere kaarten in het origineel zijn in de vertaling vervangen door eene grootere, waarin de reisrouten van Wallace en zijn assistent Allen geteekend door Veth's 14-jarigen, kort daarna overleden zoon Cornelis Johannes. Deel I, p. 20—22 (vertaling p. 19—21 en noot 20—22, p. 34—35) over het contrast in de dierenwereld van Bali en van Lombok, en de daaraan geknoopte hypothese van eene Australische en eene Aziatische helft van den archipel. :.;' ' Chap. X. Bali and Lombok (June, Juli 1856), p. 234—254; Chap. XI. Lombock: Manners and customs of the people, p. 255—275; Chap. XII Lombock: How the Bajah took the census, p. 276—287. Zie B n°. 95. (In de vertaling, I, resp. p. 266—289, p. 290—312, p. 313—323). Hst. X. Wallace kwam 13 Juni 1856 te Boeleleng, vindt de plaats leelijk en de omstreken schoon; de dierenwereld. Van Boeleleng ging hij naar Ampenan twee dagen later; de Sterke branding aldaar. Hij logeerde bij den Engelschen hande'aar Carter; kort tevoren was de plaats grootendeels afgebrand. Hij bracht ook een bezoek bij den koopman S., die 7 paal verder woonde. Onderweg kwam hij voorbij eenige schedels van vermoorden of geëxecuteerden, die met hun mat, kleeren, peluw en beteldoos door een bamboezen heg waren ingesloten. Jongens vingen met lijmstokken li bel] ula's om ze, in olie gebraden, met uien en ingelegde garnalen op te eten. Daarop ging W. naar Laboehan Tring. De Australische vogels op Lombok en de planten. Bijgeloof op Lombok. Sommige menschen kunnen zich in krokodillen veranderen. Op Lombok zouden weinig geesten zijn; de talrijke onbegraven lichamen van vermoorden kan men er veilig passeeren. De radja van Lombok zou jaarlijks een zeker aantal menschenhoofden verzamelen voor een tempeloffer om een goeden oogst te krijgen. Hst. XI. Na terugkeer te Ampenan ging W. het binnenland in, in gezelschap van den heer Boss, die door het Ned. Gouvt. was belast met de vereffening der zaken van een zendeling, die op Lombok bankroet had gemaakt. [Deze Boss was een zoon van den Engelschen scheepskapitein, die na zijne vestiging in 1827 op de Cocos-eilanden vergeefsche pogingen had gedaan om Ned. onderdaan te worden; met den zendeling bedoelt W. den koopman J. P. Freyss, die in 1848 zich te Makassar vestigde en op Lombok handelde en het Evangelie verbreidde; zie C n°. 38 en Reg|. Opgetogenheid over den sawahaanleg en de irrigatie op Lombok. Te Kopang had W. zooveel moeite om verlof te krijgen tot het schieten van vogels, dat hij teleurgesteld terug keerde. Op p. 263—266 (vert. p. 298—300) beschrijving van de vervaardiging 267 C. 1869—72'. van geweren door inlanders van Mataram; hierbij ill.: Het boren van l0°P- °rtvaae biJ' dea r^ja van Lombok, die to!n ZLTstreeks 35 jaar oud was. Tocht naar het buitenverblijf Goenoeng Sari!*J™f,J' 270-274 (vert. 304-308) zeden en gewoontender Sasaks. Beleid van den radja; zeer strenge wetten. Ben man, die een metalen koffiekan bij den heer Carter had gestolen, werd aan dezen ter bestraffingovergegevenmetden raad hem maar te doen krissen. Streng- BaltleV?T ? 7ml Vr°UWen- Een EnK8l8ch hopman had eene Bahsche huishoudster van goeden huize; deze had bü een feest eens eene kleinigheid van een anderen man aangenomen; men eischte hare werd ti,m! °m JT d°°d to,brengen; deze weld geweigerd en later V^L J Ver™derl'Jk vermoord. Uitweiding over het amok maken. r^ifeag t?,611 handeL °6 ta,rijke eenden' door d° bemanning der r„stschepeng,3alineesche soldaten", elders pinguin-eenden genaamd „™SA XLL-Pe «eodote over de volksteUing op Lombok die Wallace van den radja vernam. (Zie ook Bn1 95) *?.Dreel 11 J™' p- 148 (veri- P' '16°)is sprake van de Megapodii, de vogels die zeer groote hoopen vormen, waarin de eieren uitbroeden, en die W. voor 't eerst op Lombok zag. 48. Millies. H C Recherches sur les monnaies des indigènes de 1 archipel indien et de la péninsule malaie ^ Uitgeg. d. h. Kon. Inst. v. d. T. L. e. V. v. N. I. 's Hage Na het plotseling verscheiden van den schrijver bezorgde G. K Niemanndeverderepublicatie; deze schreef ook de Appendix, p. 176—179 U.t hst werk blijkt niet dat Bali of Lombok ooit eigen munten hebben gekend. In het stuk over Java, p. 7 v. v., wordt op p. 23-35 gesproken over de médailles des temples", op Java gevonden, door Baffles Crawfurd en Marsden abusievelijk voor munten aangezien en thans als amuletten gebruikt, doch waarvan de beteekenis schr. nog duisteris p. 26: Ce n est qu en 1'ile de Bali oü 1'on aura peut-être conservé encore' les traditions anciennes sur ces médailles mystérieuses, qu'on peut espérer quelque lumière gvr ce sujet, comme sur tant d'autres de 1'antiquité Javanaise i) Verder wordt gewezen op de overeenkomst der nguren op die medaiUe's en de Javaansche wajangfiguren. 49. Hilten Verhaal van eenige oorlogen in Indië. 1622 Uit het Archief van Hilten. Kroniek van het Historisch Genootschap te Utrecht !J- 6e sene' 26 dl- 1872- Elfde vergadering 11/11 71 P/ ^«M5o;-7TaalfdecVoeorg- 26/11 7i' P- 536-576 ; dertiende' verg 16/12 71, p. 583-617; veertiende verg. 30/12 71 p. 612—658. ' ' Op p. 529-530. Van Baelli. „Op 't eylandt Baeli daer is ten tijde van Bima off weynich tijts da.er naar, oock een Comptoir gestabilieert. Dit Bah is soo wel als Biemma een volckrijck ende vruchtbaer landt, soo dat men hier van alle viures in ouervloet kan bekoomen, te weeten vi} v?eA b «Cl""ijvinf fn de afbedingen beantwoorden niet aan de pripih van Bali zie l 1U iv'. pripih ' d4ar aa"gehaalde br0nnen en V' d- Wdik'; A „o 59/lv! 268 C. 1872—'75. hoornbeesten, buffels, paerden, harten, hinden, schaopen, varekens, in ouervloet boeken, hoenderen, gansen, entvogels ende ander nootdrutticheden, te lanck omme te verhaelen. Quantiteit rijs, erritten en boonen, daert ons omme te doen is, souaen hier oock'kunnen bekomen... Het begin is op Baly goet geweest, want ons veel vruntschap vanden Coninck beweesen is, als mede veel toesegginge, daer van den tijt sall leeren. Ons is veel aen deese plaets gelegen, namentlick soo d'ander plaetse moeten missen, ende langer met Japara, Macassar ende andere in oorloch blijuen ". Doch minder goed dan Japara, omdat op Bali geen Chineesche ambachtslieden zijn. „Deesen Coninck heeft oock vergunt de opkoopinge van slavinnen, waarmet wij oock coopmanschap wegen de Compa doen, ende noch claegen de participanten van 't cleen gewin in Indië, dat naer mijn gevoi len in alle deelen groot is. Naer mijn gevoelen mochten wij 't hier oock wel niet langh maecken, want dit eenen eensinnigen Coninck is, die ons apparentelick oock wel moede mocht worden, wanneer hij hoort dat wij met de gansche werelt in oorloch sijn". Op p. 610—611. Van 't eylandt Baly. „Op 't eylandt Baly off Kleyn Java sal men soo well als op Biemma een comptoir diennen te houden, alsoo hier meer groote quantiteyt rijs ende ander vervarschinge off proviande is te bekoomen, ja groote quantiteyt rijs sal men hierkonnen krijgen, dat wij niet te veel connen hebben: want men denseluen rijs hier voor 5 a 6 R. van achten 'tlast opkoopt, ende in de Moloucquo, Amboyna ende Banda tot 40 a 50 vercocht worden, jae dickmaels is denselven tot 60 en meer B'. van achten 't last vercocht. Dit landt voornt sal oock groote quantiteyt kustcleeden trecken ende Chineesche waeren, soo dat men van deselue niet licht te veel sall konnen brengen, die all tot groote avance sullen vercocht worden. Op deese plaetse sal men een oppercoopman, een ouercoopman ende 2 assistenten diennen te hóuden, omme den handel aldaer waer te nemen. Deese <*agie comt net als vooren ende is 1776" [d. i. f 1776 per jaar]. 50. Meinsma. J. J. Geschiedenis van de Nederlandsche Oost-Indi¬ sche bezittingen. le deel, Delft 1872, 2e deel, le stuk 'sHage 1873, id. 2e stuk, 's Hage 1875. In het laatste stuk, p. 130—169 eene inhoudsopgave, tevens ingericht als chronologisch overzicht. Bali komt in dit werk ter sprake: Dl. I. p. 13. Houtman's tochtgenooten op Bali in 1597. p. 19. Heemskerck's ontvangst en verbond op Bali in 1601 p. 105, 106, 114, 115, 116, 194 en 195. Strijd met Soerapati (Wirane'ZljitK Sara) en zijn afstammelingen van 1686 tot 1767. Dl.II. le stuk. p. 98. Raffles verbod van slavenhandel en de expeditie naar Bali in 1814. (Ib. p. 158. Zending van commissaris Van den Broek in 1817. Dl. II. 2e stuk. p. 52—56. Zending van Huskus Koopman in 1841 en de drie Balische expedities van 1846, '48 en 49. p. 97. Woelingen in Singaradja en Djembrana van 1856—1861 (bij laatstgenoemd jaartal zijn de plaatsnamen Djembrana en Boeleleng verwisseld). p. 114—115. Verbanning van den laatsten regent van Djembrana in 1866 en expeditie tegen Ida Madé Bai te Bandjar in 1868. 51. Kern. Dr. H. Wrtta-safic'aya., Oudjavaansch leerdicht over versbouw, in Kawi-tekst en Nederlandsche vertaling be- 269 C. 1877—'87. werkt. Leiden 1875. IV en 207 blz. 8Ó. Uitgegeven met ondersteuning van het Kon. Inst. v. d. T. L. en V. v. N. I.. Het gebruikte ms. is op Bali geschreven in A. D. 1829. Vgl. B n°. 49a en C n°. 87 b, p. 132. 52. Tiele. P. A. De Europe ërs in den Maleischen Archipel. Bijdr. Ind. Inst. R. IV, dl. 1. (XXV) 1877, p. 321-420; IV, 3 (XXVII), 1879, p. 1-69; IV 4 (XXVIII), 1880, p. 261—340 en p. 395-485; IV 5 (XXIX), 1881, p. 153-214; IV 6 (XXX), 1882, p. 141—242 ; IV 8 (XXXII), 1884, p. 49—118; VI (XXXV), 1886, p. 257—355; V2 (XXXVI), 1887, p. 199-307. Deze geschiedenis loopt van 1519—1618. In dl. XXIX, 1578—'99, het bezoek van den vrijbuiter Francis Drake aan den Mal. archipel, 1579—'80. Op p. 165 komst te Barstina of Baratene- (Bali); verkorte mededeeling als in C n° 4; ibid het bezoek van Thomas Cavendish in 1588 aan Balambangan; p. 188, verkort verheul als in C n°. 4. Ihid. p. 200 v. v. de eerste soheepstocht der Hollanders naar Indië, op p. 209—211 hun verblijf op Bali; kort verhaal van hun bevindingen en bronnenopgaaf, zie B n». 66 en C n°. 180. In dl. XXX het bezoek van Heemskerk aan Bali in 1602 op p. 173—174, zeer kort medegedeeld (zie Register i. v. Heemskerk). 53. Veth. P. J., Observations ,sur les lignes de Wallace. Congres international des Sciences géographiques a Paris du le au 11 aoüt 1875. Compte-rendu des séances, Tome I, 1878, p. 305—310. Tekst van een door prof, Veth gehouden voordracht op dat congres. 54. L. [Leupe] P. A., Verschillende eedsformulieren. B. Ind. Inst. R. 4, II (XXVI), 1878, p. 511—512. In „Varia" wordt aan het Archief van Schepenen ontleend hoe voor de natiën, die te Batavia woonden, en voor de Alfoeren het eedsformulier luidt. Eed voor den Baliër: Met het zetten met een kom met koud water, het met hun kris omroeren en daarna met het blad van een ... of zoogenaamd Pitsjaar boom* een weinig water uit de kom geschept hebbende dit water opdrinken. •Het blad heeft veel van het blad van een peerenboom, doch wat spitser en donkergroen. 55. Rijckcvorsel. Dr. E. van, Brieven uit Insulinde. 's Graven¬ hage 1878. Schr. reisde voor het Meteor. en Magn. Observatorium te Batavia met een eng begrensd wetenschappelijk doel door Indië en toefde van 9—18 Oct. '77 op Bali en van 22—31 Oct. op Lombok. Op p. 105—130 verhaalt zijn dagboek daarvan. Men zie over zijn boek E (B. van Eek ?) in De Indische Letterbode 1878, Juni, n°. 6, p. 83—85; E. O van Kesteren.ibid. Julino. 7, p. 99—100 en den brief van Dr. Groneman in Varia van T. N. I. Nov. 1878. Het medegedeelde is luchtige causerie met veel onjuistheden- p. 107—110 over een bijgewoond verbrandingsfeest. Op Lombok vertoefde hij met Dr. Van der Tuuk „die met alle soorten van inlanders omgaat als met „huisdieren"; p. 121 over „makiis"; p. 122 bezoek bij den radja van Lombok; p. 125 een hanengevecht. 270 C. 1879. 56. Tuuk. Dr. H. Neubronner Tan der, Vragen ter opheldering van Oud-Javaansche woorden. T. B. G\ XXV, 1879, p. 132-139; 329—336; 432—440. Van deze woorden, meest plant- en diernamen, wordt ook de Balische naam en de naam in verwante talen gegeven. Balisch: tjoeng (tèrong, solanum melongena), katimaha (pèlèt van de Kleinhovia hospita), temoejoekan (kakkerlak), bëem (lontsrvrucht), soegem (de vogel kedawa), ngosngcsan (rhinocerosvogel), katakojan, geluid na middernacht gehoord, volgens 't volksgeloof op Bali van de kikkers uit de kawah van Jama; Jav. ridjal; op Banjoewangi pindjal), sangsah of tangsah (wevervogel), I Boengkoet (het Vrouwtje in de maan), lading (de lijkbloem), ketjitjang (elettaria speciosa, Soend. hondjè, Jav. ketjombrang), harjan of bioe? (pisang); 2e stuk: goemitir (tagetes erecta, Afrikaantje), lelipi poeoeh (d. 1, kwartelslang; onder dezen naam gaat door een duizendpoot, gezeten op een padde. De beet van een aldus bereden duizendpoot zou zeer gevaarlijk zijn en iemand van zich zelf doen vallen. Verder een aantal mededeelingen, vragen en opmerkingen over plant- en diernamen, mede in verband met het volksgeloof. 57. Idem. Eenige Maleische wajangverhalen toegelicht. Ibid. p. 488—537. In de inleiding wordt betoogd dat de meening als zouden Mal. geschriften, niet ontleend aan Arabische of Perzische bronnen, uit Jav. gedichten of wajangverhalen getrokken zijn, voor de meeste dier geschriften onjuist is. Deze blijken vertalingen te zijn van werken, die heden niet meer op Java schijnen te bestaan. Vandaar een treffende overeenkomst met de op Bali in zwang zijnde gedichten, die van ouderen datum zijn, want aan een invloed van 't Balisch op de Mal. letterkunde is bezwaarlijk te denken. Reeds aan sommige eigennamen en andere woorden ziet men, dat niet 't moderne Javaansch, maar 't Kawi de bron moet geweest zijn. Vgl. O n°. 106. Nalezing op idem in T. B. G. XXVI, 1881, p. 199—201. 58. Eek. R. van, Schetsen uit het Volksleven in Nederl. Oost- Indië. I. 6. I8 j. 1879, I, p. 102—118. Het hanengevecht. p. 104. Naar aanleiding van een op Bali gevonden Oud-Jav. reglement op de hanengevechten (Sima tetadjèn) verhaalt schr. over de hanengevechten op Bali. Deze Sima is volgens het opschrift een geschenk van den vorst van Wilatikta (Madjapahit). p. 105 godsd. karakter van de hanengevechten; offer vooraf. Op elke vechthaan de ampilan, d. i. een met ongesponnen katoen omwoelde en met rijst, duiten, sirih enz. gevulde doos, als bewijs, dat de goden hunne toestemming gaven. Aan 't slot gaan twee hanen een gevecht aan op leven en dood bij wijze van zoenoffer. Het hanengevecht is eene nationale instelling; verplichte deelneming der pengajah's. Zulk een landshanengevecht, gewoonlijk slechts eenmaal per jaar in de residentie van den vorst, heet op Bali tetadjèn lewih of kekletjan doewé. Behalve hunne hanen moeten de deelnemers ook een bepaalde som gelds meebrengen voor het wedden; alleen priesters kunnen niet tot deelneming worden gedwongen. De entree bedraagt 50 kèpèng voor den vorst. Deze ontvangt bovendien 5 kèpèng per vechtende haan en 2 % van het bedrag van elke weddenschap. Op verzuim van deelneming na oproeping staat een boete van plm. f 3. Gewoonlijk evenwel wordt elk districts- of dorpshoofd aange- 271 C. 1879. schreven om met zeker getal hanen uit te komen, bijv. met 2 op de 25 Xnf£ mt ëtd V°0r den ^ wordt eeae dergelijke schikking getroffen. Zulk een algemeene reeks hanengevechten duurt in den regel " ™amden; z.y duren gewoonlijk van den middag tot het donker. % JNIaast de rijkshanengevechten heeft men het tetadjèn poeggawa in de districten na vergunning van den vorst, gewoonlijk ter districtshoofdPlaats; duren plm. een maand; op verzuim van deelneming staan minder hooge boeten Verder de tetadjèn désa, eenmaal per jaar, in de onmiddellijke nabijheid van den dorpstempel, ten voordeele van de dienaren daarvan; en de tetadjèn soebak na den rijstoogst. Staande of na afloop van de hanengevechten hebben nog andere dobbelspelen plaats, waarop eveneens eene belasting staat. De „geldverkoopsters" rekenen 15 è, 20 /o rente per maand. p. 107 Zorg voor den haan, hartstocht voor het spel; vrouw of kind vormen soms ten slotte den inzet. Dobbelschuld wordt volledig erkend en kan door gijzeling worden geïnd. De inzetten "f! gedragen der onderlinge weddingschappen varieeren in den regel van f 0.30 tot f3, bedragen soms f 100 en meer. Het gewonnen geld wordt gewoonlijk 's avonds bij spel en dans weer zoek gemaakt. . p; VrT*11' Be?ehriiving ™ het gevecht in de tetaroeb, een open ^W«?6 blanenmif te ™ in 3 amphiteatersgewijze boven elkander gelegen vakken verdeeld; het buitenste vak of pekarangan is voor de spelers; dan volgt de telempang en binnenin de wanèng of kalangan, het eigenlijke strijdperk. Het begin geschiedt op een sein van de kernong; de ui de, gewone klapperdop met gaatje in een watervat 8 of 10 saja s houden toezicht; een van deze is de batoe toempeng, die twee afgestreden hanen onder een mand moet plaatsen om ze elkaar zoo mogelijk den genadestoot te laten geven en aldus eene beslissing te krijgen, p 110 Beschrijving van het wedden en het vechten- de eigenaars der hanen moeten passief blijven; de saja's helpen en regelen. P' JrT .Vertalmg vaa de Sima tetadjèn, 45 artt. In artt. 7 en 8 wordt den saja den eed opgelegd als de spelers de juistheid van diens uitspraak m twijfel trekken; de beschuldiger betaalt dan 4500 kèpène boete. Weigert de saja den eed of blijkt zonneklaar, dat hij onwaarheid heeft gesproken dan betaalt de saja 8000 kèpèng aan den verongelijkten speler. Deze eed, waartoe ook de spelers kunnen worden opgevorderd heet sorot.Art . 33. Een gesneuvelde haan is eigendom van den winner maar kan door den eigenaar met 25 kèpèng worden ingelost. Gewoonlijk wordt hij opgegeten, schoon men er niet hard in bijt n^ii^Zrl0} 6? 821-840'en ib-11P- 600-614. II. Het huwalijk. Up p. «38—840 de trouwplechtigheid bij de Balineezen. „Kerkelijke inzegening alleen bij „mepadik" of althans als het huwelijk de volle goedkeuring der wederzijdsche familie wegdraagt. Na gebed van den priester houden bruid en bruidegom ieder een kokosnoot en een ei in de hand die zij tegen den grond moeten werpen om daarna de stukken naar alle windstreken uit te strooien. Besprenkeling met „toja tirta en zegenuitspraak door den priester. Ook krijgen zij een schotel met rijst en sambal voor zich en steken elkaar daarvan hapjes in den mond (ngesopm). Jonggehuwden mogen den eersten nacht niet in de woning van de ouders der bruid doorbrengen. Als de jonge vrouw in de gelegenheid is gesteld van de beschermgoden in dorps- en huistempel alscneid te nemen gaat zij nog den eigen dag 's avonds hall 12 naar haar nieuwe verblijf. In het 3e stuk, p. 614 over de echtscheiding bij de Baliërs. De man kan zijne vrouw verpanden; haar verkoopen mag alleen met toestemming van den vorst. Indien geen koopsom voor haar is betaald is echtscheiding zeer licht aan t,; vragen; zij verliest dan alle aanspraak op de 272 C. 1880. kinderen en keert met 1/3 van de roerende goederen naar hare familie terug. Bij overspel kan hij haar ook als slavin verkoopen en bij betrapping op heeterdaad dooden. Volgens sommige inl. wetten kan de vrouw wegens voortdurende mishandeling door haar man echtscheiding krijgen, mits de mishandeling degehjk is bewezen en zij afstand doet van alle roerende en onroerende goederen, terwijl de man de koopsom kan terugvorderen. Als zij geene echtscheiding kan krijgen kan zij altijd haar toevlucht nemen tot „ngedjero". Ibid. Ü. p. 760—779 en 946—965. III Begrafenissen. Op p. 765 en 776—779 over lijk-bezorging en -verbranding bij de Baliërs. In 1862 werden 7 weduwen verbrand; schr. vermoedt, dat dit het eenige geval van weduwenverbranding was na 1849. Ibid. 2e j. 1880, I p. 320—336. V Eeden en Godsoordeelen; p. 511—528 en 1004—1023. VI De rechtspleging, p. 325—327 over de eedzwering bij de Baliërs; het eedsformuher uit B n°. 119 en 142. (Men zie bij deze plaats T. B. G. 26, 1881, p. 571 over de pé, een rog, en de soemilang, e. s. v. pieterman, beide om hun steken gevreesd), p. 334 „Dat slachten van een zwarte kip komt ook op Bali bij rechtszaken voor. Hier geschiedt het echter ook na vonnissen, die langs den gewonen weg zijn uitgewezen en waarbij de eene partij veroordeeld is. Ten overvloede werpen winner en verliezer elkaar met handenvol duiten, een gebruik waarvan mij de beteekenis niet recht duidelijk is", p. 516—517. De Raad van Kerta op Beli en Lombok, in den regel enkel uit prie tere en den kantja samengesteld; spreekt recht volgens de Oud-Hindoesche wetboeken, p. 518—520 over de Javaansche wetboeken, met vertalingen, o. a. een deel uit B n°. 112. Verder nog verspreid over de wetboeken, o. a. de Nawala-Pradoto. p. 1009—1010 „Op Bali stemmen de lands- en gemeentewetten overeen. Alleen wijken zij op het stuk van huisvesting van vreemdelingen in zooverre daarvan af, dat men cp dit eiland mag logeeren bij wien men wil". Verder over de aansprakelijkheid van den gastheer, over het vinden van losloopend vee of het aanhouden van gestolen goed, moord op vreemdelingen, tooverij en hekserij. In de volgende artt. dezer serie komt Bali incidenteel hier en daar ter sprake. 59. Groeneyeldt. W. P. Notes on the Malay Archipelago and Malacca. Compiled from Chinese sources Vh. B. Gr. XXXIX, 1880. X + 144 blz. Deze bronnen zijn deels in extracten vertaald, deels is het oorspronkelijke geraadpleegd. Zij loopen van 502—556 tot de komst der Europeanen in Indië. Van p. 6—58 worden de Chineesche mededeelingen omtrent Java, van p. 58—59 die omtrent Bali besproken. De oudste berichten op p. 2, 3 en 6 van den Chineeschen Boeddhist, die Java bezocht in 414. Daar waren toen geen Chineezen; er woonden „ketters en Brahmanen, bijna geen Boeddhisten". Daarentegen zeilden wel Hindoe-Javanen en Perzen naar China, dat destijds in Z. O. Azië in hoog aanzien stond, als zijnde het hoogst in beschaving, het grootst in macht en het ruimst als afzetgebied. Het Chineesche rijk genoot eene theoretische suprematie over geheel Z. O. Azië; vandaar talrijke gezantschappen en huldebewijzen eenerzijds, schenkingen van titels en krijgsexpeditiën anderzijds. De beschrijvingen, op Java betrekking hebbend, zijn bijna geheel toepasselijk op het Bali van veel later tijd. Zoo bijv. op p. 10, een bron van 502—566, over de kleeding en de vorsten. Op p. 12 en 13 (bron van 618—906) wordt Dva-pa-tan het eerst genoemd, waarmee Bali 273 18 C. 1880. bedoeld moet zijn, zooals ook uit andere plaatsen blijkt. Op p. 14: Java en Dva-pa-tan zenden huidegeschenken aan den Chineeschen keizer. In 674 wordt de legendarische vorstin Sima tot heerscheres op Java gekozen. Bij een huidegeschenk van Java naar China in 813 waren vier „Sangchi" slaven 1). Op p. 15: de Chineezen noemden JaVa „Kaling". De Chineezen leerden Hindoe-Javanen het eerst in hun eigen land kennen en deze noemden Kaling als het land van hun afkomst [zooals de Baliërs nog heden het land van de Hindoe's met „Kaling'' aanduiden]. In deze bron van 618—906 geldt bij den schrijver Java als machtig, goed georganizeerd en met zekeren graad van beschaving. Op p. 19 wordt in 992 Bali door Javanen zelve genoemd als het land „Brahman" (Pa-ra-man), „where they had the secret of looking into people's minds; whenever anybody wanted to do them mischief, they knew it beforehand". Op p. 20 beschouwingen van den bewerker over het feit, dat de Javanen Bali aanduidden als het land der Brahmanen; hij ziet daarin het bewijs, dat op Java toen het Buddhisme het Brahmanisme grootendeels had verdrongen en dat van de oude tradities een soort bijgeloovige vrees overbleef voor het oude geloof. Op p. 25 27 de expeditie door den Mongoolschen keizer Küblai in 1292 naar Java gezonden onder Shih-pi, bijgestaan door Ike Mese en Kau Hsing. Shih-pi bracht zijn keizer ook een brief in gouden letters thuis van het land Muli of Buli, „probably the island of Bali". p. 36 In 1381 en 1382 zenden Javaansche vorsten o. a. resp. 300 en 100 zwarte slaven en slavinnen als huidegeschenk naar den keizer van China. p. 40 In een bron wordt vermoedelijk omtrent Bantam en van plm. 1573 geschreven: „When their parents die, they carry them to the forest and allow them to be eaten by the dogs; if they are not devoured completely, they are very sorry. The remeins are burned and often the wife and the concubines are burned also, to accompany the dead." p. 46 Kleeding (bron van 1416); de koning rijdt op een olifant of zit in een kar, getrokken door ossen, (idem p. 54). p. 48 In dezelfde bron over apenvereering (zie C n°. 63, p. 32); kinderloozen offeren aan den ouden aap, hoofd der apenkolonie; als deze het zijne heeft genoten, laat hij de rest aan de overige apen. „When all has been eaten, two of the monkey's come forward and copulate, after whieh the woman goes home anc, forthwith becomes pregnant. If the offerings are refused, she never has any ehildren. This thing is very curious". p. 52 Uit deze bron nog over de lijkbezorging, waaruit blijkt dat het exponeeren van lijken als boven naast de lijkverbranding bestond en dat met de lijken van aanzienlijken twee of drie concubines zich mede lieten verbranden door in het vuur te springen; verder over het muziekmaken der vrouwen in den maneschijn en de wajang-bèbèr op p. 53. Over Bali speciaal (Dva-pa-tan); op p. 58, uit Old History of the T'ang dynasty (618—906). Book 197. (volgens Chin. geographen is met Dva-pa-tan Bali bedoeld): over hun geschrüten op lontarblad; „When one of them dies, they fill his mouth with göld, put golden bracelets on his legs and arms, and, after having added' eamphor-oil, camphor baros and pther kinds of perfumery, they pile up firewood and burn the corpse. In the year 647 their king sent envoys to bring as tribute cotton cloth, elephant tusks and white sandal " Op p. 59, uit een andere bron, wordt gesproken van „Tieh-li" en Djila-ha-ti, beide bij Java gelegen, waarheen de keizer van China in 1405 een gezantschap zond. Beide landen worden Boeddhistisch genoemd en rustig en veilig. In Tieh-li heerschen zuivere zeden en er zijn weinig producten; Dji-la-ha-ti is klein', landbouwend- en heeft sapanhout en 1) Blijkbaar negerslaven van Zanzibar (Djènggi). Het was een prerogatief der vorsten op Java deze Djènggis te mogen houden. 274 C. 1880—'81. peper als producten. De bewerker is geneigd deze namen op plaatsen op Bali toe te passen, doch acht het niet onmogelijk, dat voor Tieh-li aan Madoera of Deli (Timor) valt te denken. Vgl. C n°. 95. 60. Kern. H. Over eene Oudjavaansche oorkonde van Caka 782. Versl. en Meded. der Kon. Akad. v. Wetenschappen. Afd. Letterkunde, 2e R.. dl. X 1881, p. 77—115. Naar aanleiding der door K. F. Holle in 1879 uitgegeven Javaansche inscripties geeft schr. een overzicht van een dezer oorkonden, bevattende twee charters op 14 koperen platen, waarvan de 7de en de 13de verloren zijn gegaan. Het tweede charter van 1295 Caka is eene vernieuwing van het eerste. In de vertaling op p. 84 een aantal verachte menschenklassen genoemd, die slechts ten deele overeenstemmen met die, welke men op Bali onder t jendala's verstond. Genoemd zijn: woekeraars, bedelmonniken (?), afgeleefde, huislooze personen, bastaards, handelaars in houtskool, kalk, touw en hakmessen, speelbazen, tooneelspelers en zelfs grofsmeden. In de aantt. op p. 109—111 hierover meer, w. o. ook kedi's en walyan's. Op p. 87—88 eene bezwering: een hoen den hals afsnijden en dat op het plein verpletteren, een ei wegwerpen en een eed- en vloekformulier. Op p. 91 als huisbedienden genoemd djenggi'a (negers) en bondon, (wandan, Papoea's of Negrito's). 61. Tuuk. Dr. H. N. van der, Notes on the Kawi Language and Literature. Medegedeeld door Dr. Rost naar brieven ontvangen in 1878 en 1879. The Journal of the Royal Asiatic Society. New Series Vol. XIII, 1881, p. 42-58. Hierin verschillende mededeelingen over Oud-Javaansche werken • en woorden en deze vergeleken met de Balische en Sasaksche bewerkingen daarvan, o. a. op p. 44 over de kidoeng Tantri, „a kind of Panchatantra", p. 47 en 49 over de Brahmanda-purana (Krëtabasa, Dasanama, Krakah, Ekalawya; op p. 48 de overgebleven parwa's van het Mahabharata; op p. 49 over de Balische wajang, waarvan de lakon's direct uit de Oud-Jav. gedichten zijn genomen en die hun godsdienst in stand houdt, hoewel de verschillende namen voor Ciwa door het volk voor verschiUende goden worden gehouden; overeenkomst van Balisch en Bataksch bijgeloof en van woorden; p. 51 over eenige plantennamen; over de kidoengs Malat, Wasèng en Wangbang Wideya en andere uit de Pandji-cyclus; p. 53 over de Bbimaswarga en Nawaroetji; p. 54 de Sri Tandjoeng. p. 55: „The Balinese know nothing of what is related by Sir S. Raffles, and some Dutch writers, all of whom placed too much reliance on the Javanese chronicles, namely, that those Javanese who objected to adoptihg the new iaith ned to Bali immediately after the conquest of Majapahit bij the Musulmans. The comparatively small island of Bali was already a dependency of Java before the rise of Majapahit. Besides, those payan Javanese could take refuge in Javanese states, such as Panarukan and Balambangan, without having to go to Bali. The Balinese played till late in the eighteenth century a conspicuous part in the wars against the Western Mohammadan states, and there is a village in Banjuwangi, called Chungking, the inhabitants of which were still pagans fifty years ago. The Sritandjung does not contain a tracé of Muhammadan influence; it is only in the Javanese copies that a few Arabic words occur." Op p. 56 over de 275 C. 1881—'82. Sudamala. p. 56 Over den ouderdom der Kawiwerken op Bali is het onmogelijk data te geven; in de oudste komen eenige Tamil en Perzische woorden voor, doch nauwelijks eenig spoor van Arabische. Het Kawi van Bali verschilt van dat van Java. Raadselachtig is voor schr. het woord kanjeri voor de oleander, eene vertaling .van het Sanskrit acwamaraka volgens Hunter. Volgens de Baliërs zou deze bloem echter voor 30 jaar door Lange zijn ingevoerd in Badoeng; deze zou den naam gehoord knnnen hebben van een handelsvriend uit Singapore. Op p. 57 over de Boeddhistische kekawin Arjunawijaya; transcriptie van de mantra van de Dharmapangulih voor afwering van booze invloeden. Vele verhalen hierin zijn afkomstig van de Uttarakanda. Vgl. omtrent de Bhimaswarga 0 n°. 129. 62. Birnie. G. De invloed van de Hindoe-beschaving, ook met betrekking op Java. Deventer 1881. Twee lezingen. De eerste handelt oyer het Hindoeïsme in Hindoestan; de kennis van het Hindoeïsme ten onzent, de leemte in de ambtenaarsopleiding, dat deze van 't Hindoeïsme niets weten enz. p. 41—47 In 1861 had schr. gelegenheid den t oenmali gen Commissaris voor de zaken van B. en L. op een reis door Bali te vergezellen. Hij leerde daar dat het onwaar is dat het slechtste Europeesche gouvernement altijd nog beter is dan het besta Inlandsche. De vergelijking met Java valt uit ten gunste van het zelfbestuur op Bali. Hij vond hier geen slaafschheid, uitmuntende landbouwregelingen, bloei en welvaren, ook buiten Boeleleng, en eene evenwichtige maatschappij, ondanks het kastenwezen, dat hij niet stuitend bevond. Toch was er juist oorlog tusschen Gianjar en de omringende rijkjes; deze oorlog werd zeer gemoedelijk gevoerd; een wapenstilstand was gesloten om den commissaris op zijn reis niet te belemmeren. Het viel schr. op dat de Grieksche beschrijving van den oorlog der Hindoe's door Megasthenes, plm. 300 jaar vóór onze jaartelling, overeenkomt met wat hij op Bali van den oorlog zag. De tweede lezing, p. 51—#9 behandelt de vraag: Hebben Boeddhisme en Christendom iets met elkander gemeen ? 63. Helms. Ludvig Temer. Pioneering in the far East and journeys to Califo rnia in 1849 and to the White Sea in 1878. With illustrations from original sketches andphotographs. Londen 1882. Chapter I p. 1—71. The Island of Bali; Chap. V Revisiting Bali p. 196—203. De schrijver vertrok in Sept.' 1846 uit zijn geboorteland Denemarken om zijn diensten aan te bieden aan den eenigen toen op Bali gevestigden Europeaan, den Deenschen handelaar Mads Lange te Koeta in Badoeng. Hij vertoefde op Bali van April 1847 tot 21 Juni 1849 en bezocht het later nog eens van Sept. tot Nov. 1858. Hij deelt verschillende merkwaardige bijzonderheden over het leven op Bali mee, vooral omtrent het belangrijke handelsétablissement van M. Lange, p. 15 Hoe de in 1811 geboren Lange op Lombok kwam als le officier van de Falcon, onder kapt. John Burd, die van Schotsche afkomst, doch in Denemarken geboren was; toen de Falcon van de (Engelsche) O. I. Comp. overging naar de Danish Asiatic Company bleef zij als oorlogsschip uitgerust en werd herdoopt in Syden (Vgl. B n°. 212); Burd vestigde zich te Hongkong, Lange als zijn compagnon op Lombok. Daar trof hij den in Bengalen geboren Engelschman King aan; p. 16 Antagonisme tusschen beiden; p. 16—17 hun partijkiezen in den oorlog op Lombok; de rol van den Hollandschen halfbloed Mobrom daarin 276 C. 1882. als adjudant van Lange en commandant van de artillerie; diens kruitmagazijn springt en verwoest het dorp; Mobrom redt slechts zijn leven tegen de verbitterde inboorlingen door zich een geheelen dag met het hoofd boven water in een vijver te verschuilen. Na de nederlaag van de partij-Karangasem met Lange redt deze slechts met veel moeite het leven door te paard naar het strand te rennen en In zijn schoener naar Badoeng te vluchten (1839). p. 18 Omtrent de mislukte vestiging der Ned. Handel Mij in Badoeng (1839—1844) zegt schr. dat zij daar veel slaven wierf voor het leger 1), en verder dat „they did not find it practicable to establish comfortable commercial relations with the Balinese, who were jealous of their independence, and suspicious of the Dutch". Lange wordt pachter van de belastingen in Badoeng, pembekel en agent van de Ned. Regeering. p. 19—20 Diensten door Lange bewezen ,o. a. tijdens de le expeditie (1846), toen hij met zijn schoener Venus de Balische kampen te Boeleleng beschoot en als bemiddelaar de vorsten van Boeleleng en Karangasem bezocht, p. 20 Korte beschrijving van Bali ; p. 22 „The villages, the temples and even the king'0 palace were poor and insignificant"; p. 24 de opbrengst aan rijst bedroeg destijds 100000 ton; de prijs was één Java-gulden per pikoel; p. 26 Schr. zag nu en dan menschen uit het volk rundvleesch eten, hoewel het rund alleen als trek- of melkvee mag worden gebruikt; beschrijving der Balische karren; p. 27—28 achterlijkheid in de nijverheid, o. a. toegeschreven aan de begeerigheid der vorsten, die geldbezit ' gevaarlijk maakt; het goede, witte zout wordt alleen door Mohammedanen.bereid; p. 30—31 naamsafleiding van Bali: volgens Crawfurd van het Mal. „balik", volgens Friederich = held, volgens schr. naar een figuur uit de mythologie, n. 1. Bali, de demon die Indra overwon en over de drie werelden heerschte, of Bali, de zoon van Indra, een der bondgenooten van Rama in diens strijd tegen de demonen van Langka (Ceylon) uit de Ramayana. Schr. meent voorbeelden van apenvereering bij de Baliërs te hebben opgemerkt in de vrees om zeker bosch te betreden, waar het van apen wemelde, en in de belangstelling voor een orang-oetan, dien hij tijdens zijn tweede bezoek op Bali bij zich had (Vgl. C n° 59), p. 33—38 de godsdienst. B. 39 v. v. over den handel in Lange's établissement, tot in de Molukken toe; p. 40 de kèpèng's, door hem in China gekocht a 1200— 1400 voor jeen dollar, op Bali door hem gebruikt als ruilmiddel a 700 per dollar; p. 42 de handel met Inlanders geschiedde bijna geheel met en door vrouwen; p. 43 het half wilde vee op de „Boekit" (Tafelhoek); p. 44 het menigmaal talrijke en internationale gezelschap aan Lange's tafel; p. 46 bezoeken aan de vorsten; eigenlijke wegen waren er niet; p. 49 het lustverblijf Goenoeng Bata; p. 50 in de nabijheid daarvan leefde een kluizenaar, die volgens de Baliërs in jaren niet gegeten had; p. 52 dans en de vertooning van monsters en reuzen als godsdienstige handelingen; p. 54 hanengevechten; slavernij; slavenhandel naar buiten het eiland bestond niet meer; p. 55 het verhaal van den man, die om een nietigen diefstal tot krissing -werd veroordeeld en slechts door tusschenkomst vah Lange zijn straf veranderd zag in dienstneming als matroos op een vaartuig van dezen (vgl. B n°. 18); p. 56 het verhaal der beroofde vrouw als in B n°. 31 c. a. en C n°. 42; een ander verhaal van een Baliër, die door den Engelschen geneesheer van Lange's établissement van een enorm gezwel in den nek was genezen; zijn radja, op dat oogenblik met de Hollanders in oorlog en furieus anti-Euro- 1) Dit is niet juist. Wel was van 1828—1831 de heer Du Bois als agent van de regeering in Badoeng met de werving van militairen belast geweest, doch deze had niets uit te staan met de N. H. M. 277 C. 1882—'86. peesch liet den man deswege in een zak in zee verdrinken; p. 57 66 verslag van de weduwenverbranding, door schr. en nog een Europeaan te Gianjar bijgewoond (zie B n°. 46). Volgens schr. overleed de vorst .20 Dec. 1847 en moet het feest dus later hebben plaatsgehad. Hierbij een plaat „Suttee in Bali", naar teekening en fantaisie. Schr. schat het aantal toeschouwers op 40 a 50000. 66—70 de 2e en 3e Bali-expeditie's, voornamelijk voorzoover Lange daarin betrokken was. Schr. zelve bracht met de Venus de afgezanten van de bevriende, doch niet recht vertrouwde vorsten van Badoeng naar de Padang-baai en trof ons leger in vrij treurigen toestand aan; eene nieuwe uitbarsting van de gevechten scheen onvermijdelijk, toen Lange met 16000 man van Badoeng en Tabanan naar Kloengkoeng kwam. Op 15 Juli 1849 begonnen de onderhandelingen in Lange's établissement, waar hij de vorsten met hun 40000 volgelingen onderhield „and a peace concluded, which virtually left the gallant Balinese in full possession of their independence. It was not a very glorious termination for the Dutch; but that they were able to withdraw at all, ■ without discredit, they owed entirely to Mr. Lange. Door de langdurige blokkade was de handel van Lange vernietigd en deze kon zich krachtens zijn aard niet aanpassen bij de nieuwe omstandigheden. Helms vertrok naar China. Bij zijn bezoek aan Bali van 9 jaar later kwam schr. met dé Venus van Soerabaja maar Koeta, waar Mads Lange inmiddels was overleden 1) en vervangen door zijn broer. Schr. meent dat de dood van M. Langé was verhaast door den achteruitgang van de zaken; er waren toen nog maar 5 Europeanen voor de zaak werkzaam. Op 8 Nov. '58 vertrok Helms naar Australië. 61. Bock. Carl. The Head-Hunters of Borneo. A narrative of travel up the Mahakkam and down the Barito; also Journeyings in Sumatra. 2m ed. Londen. 1882 In dit (ook in het Duitsch en het Zweedech vertaalde) werk op p. P- 14—15 iets over huizen, bevolking, tempels, voortbrengselen en tijdrekening van Bali, naar aanleiding van een kort verblijf van het stoomschip van den reiziger ter reede van Boeleleng. 65. Realia. Register op de generale resolutie» van het Kasteel Batavia, 1632—1805. Uitgegeven door het Bat. Gen. v. K. en W. le Deel. Leiden 1882. Aanbestedingen - Hypothequen. 2e Deel. 's Hage—Batavia 1885. Independent Fiscaals — Overzetting. 3e Deel. 's Hage—Batavia 1886. Paarden — Zijdgeweer. In het oud archief der algemeene secretarie te Batavia berusten eenige alphabetische registers op de resolutiën der hooge Indische Regeering ten tijde van de O. I. Comp., behelzende opgaven der door haar behandelde zaken; deze registers zijn niet volledig of geheel nauwkeurig, doch in elk geval een welkome gids bij studie in die archieven. Deze uitgave van het Bat. Gen. geeft de Reaha, zooals zij in 's Gouvts. archief aanwezig zijn, behoudens vereeniging der verschillende gedeelten tot één geheel. Belanghebbenden kunnen nu met behulp der Realia afschriften vragen van bepaald aangewezen gedeelten. 1) In Mei 1856. 278 O. no. 65. Realia. 1651—1708. De Realia geven verschillende resolutiën omtrent: den handel van en op Bah en Lombok; enkele aanrakingen met Bahsche vorsten; slavenhandel en Balische slaven en slavinnen op Java; de Balische gemeente te Batavia en Balische mihteiren in dienst der Compagnie. Eenzelfde resolute is meermalen onder 2 of meer hoofden in de Realia genoteerd. Wij geven ze hier aan in chronologische volgorde, vooraan jaar en datum, daarna deel en bladzijde, waar het besproken onderwerp te vinden is. 1651, 21/2. D. I 63 en III 189. Den opperkoopman Jacob Bacheragt in gesandschap (naar Balij) te zenden; schenkagiën te doen naar Baly. 1656, 28/1. D. III 148. Rijst, binnen een jaar op den Bataviaschen bodem gewonnen wordende, tegens 50 rn. aan te nemen, ook benodigde persoonen geld en landerijen te accordeeren, om haar heden tot dies culture te animeeren. Tot procure daarvan den oppercoopman Schouten met 3 scheepen na Baly Sombo en Bima te depecheeren. 1658, 14/2. D. II150/151. Den koopman Keyser met de jagten Bloemendaal en Kaokerke nevens 3 oorlogsprauwen na dat Eyland (Lombocq) te senden om te beletten dat geen vreemde met de Bantammers komen te handelen. 1665, 25/9 en 24/11. D.I 64 en III 206. Verboden Balysche slaven onder Compagnies jurisdictie te verkopen. Edict daartegens. 1682, 17/7. D. I 3. Acte van pardon voor Baleyers, Maleyers en andere Inlanderen of natiën, die zig onder en bij den vyand van de Compie. ende den Koning van Bantam mogten onthouden. 1688, 22/3. D.I 63 en III 310. De „Vaart van Batavia en andere's Comps. plaatsen naar Balij te interdiceeren, gevolgelijk niemand daar heen Licentie te verleenen, dan die aldaar overblijven, en nooijt weeder na Batavia mogen komen, excepto aan sommige Balijsche officiers, die hare Vrienden te besoeken genegen syn mogten, en dan nog niet anders, als onder genoegsame verseekering van geene slaven mede te zullen neemen." 1701, 12/7. D. TH 64. Het biljet, dat de Oostersche Javanen onder haare capitéijnen en ieder der andere Inlandsche natiën, Baleijers, Maleijers, Maccassaren etc. onder hunne aparte hoofdgelden zullen hebben te staan, gefnsereert. .1705, 27/10. D. I 63 en III 35. 'T verleenen van Passen naar Balij, werd aan die van Sourabaija en Grissee verboden. 1705, 13/11. D. II 134. Aan den Balijsen sergeant Bapa Ela een stukje land bij de Grogol in eijgendom geschonken. (Zie over den afstand van gronden aan Baliërs te Batavia onder 1708, 9/10, 1709, 21/10 en 1743, aantt.). 1706, 4/3. D. I 63 en III 30. De vaart op Balie werd aan eenige onser Ingesetenen toegestaan, mits geen slaven herwaarts (Batavia) brengende op poene van Confiscatie. 1708, 20/1. D. III 207. Den aanbreng van slaaven van Balij en Macassar te verbieden en zulks bij de passen bekend te stellen. 1708, 3/6. D. II 79. De ordre van de Heer de Wilde om alle Baleijers, maccassaren, bouginecsen of alle overwalsche natiën in den Oosthoek te massa,creeren; gemitegeerd. . 1708, 20/6. D. I 63. Den vervoer van slaven herwaerts [van Bah naar Batavia] te verbieden excepto 2 a 3 Vaartuygen met 2 a 3 honderd stux ieder voor den Koning. 1708, 2/10. D. III 207. Tegens het verbod en zonder pas, 100 stux slaven van Balij aangebracht zijnde, 15 a 20 daarvan te confisqueeren en 15 stux van de beste tegens 35 Rds. voor de Compe. aan te neemen. 279 C. no. 66. Realia. 1708—1741. 1708, 9/10. D. II 135. Een stuk land breed 124 roeden gelegen 2 1/2 uur zuijdwaarts buijten deze stad beoosten de Rivier Crocot aan den Balij sen Capn. Panida bij taxatie gegeven. 1708, 2/11. D. UI 207. Nadere confiscatie van slaven. (Zie 2/10 tevoren). 1709, 12/2. D. II 84 en 268. [Kort geding gemaakt met 7 Balische slaven, die 's nachts van Onrust waren gevlucht en hun vervolgers gekwetst hadden]. 1709, 21/10. D. II 135. Aan den Balijsen Capiteijn een stuk land afgestaan. 1713, 16/1. D. II 9. Voor ieder lootje zal een vooral een dubbele stuijver betaalt werden d'eene helft voor de Oompe. en de andere voor de officiers der inlandsche natie. (Zie voor deze loodjes of siapoen ftjap] op dezelfde pag. 2/2 1748. In 1696 waren de loodjes als herkenningsmiddel voor de vreemde Inlanders in Batavia ingevoerd; zij moesten dit steeds bij zich dragen. Verder onder het hoofd Lootjes in Dl. II p. 151 een Siappen (Looden) in Dl. III p. 205. Bij resol. van 2/5 1741 conform res. van 16/1 1731 (Dl. 1 64 en II 151) werd bepaald, dat uitsluitend de Baliërs loodjes moesten dragen). 1714, 6/2. D. III 35. Bij de passen naar Balij t' excuseeren de clausule, dat de vaartuygen niet weder op Batavia mogen komen te handelen. 1715, 22/1. D. III 207. Den aanbreng van slaven van Balv, hoedanig te verminderen. 1715, 22/6. D. I 63. Geen passen na Balij te verleenen, maar de aankomende te admitteeren. 1717, 23/11. D. n 53. De Baleyers met die van Lamongan Grissee ingenomen en verbrand hebbende zullen met alle spoed worden aangetast. 1718, 19/4. D. II 11-en III 207. Tot straffe moet een Balijse Sergeant vijf van zijne slaven in vrijdom stellen, omdat hij ze, tegens het verbod, tot den Mallabaarsen oorlog heeft laten inschrijven en met zig genomen. (Op 28/3 '19 een soortgelijk geval van 12 slaven, die als vrijen opgegeven en in dien oorlog soldaat gemaakt waren). 1719, 15/12. D. II 12. Zeekere Balijer onwillig zijnde zijn slaaff, die in den oorlog op Java zoldaten dienst heeft gedaan, voor de bij hem verdiende gagie zijn vrijbrieff te geeven zal dezelve aan hem door Schepenen verleend worden. 1719, 20/6. D. I 63. De aangebodene alliantie door den Koning van Balij op een zagte manier te deelineeren. 1719, 1/12. D. I 63 en III 207. Het placcaat van den 21en October 1688 tegens den ongepermitteerde aanbreng van Balijse slaven te renoveeren. 1721, 18/2. D. IH 35. Op Bantam mag aan geen Balijse slavenhaalder passen verleend werden, om van daar naar haar land te gaan. 1721, 22/7. D. III 207. De van Balij aangebragte slaven zullen verkogt mogen werden mits betaelende 10 Rds. boeten voor yder. (Onder het hoofd Maccassaren nog veel over de slaven op Batavia; idem onder Slaven). 1723, 25/5. D. I 63. Zeker Balijs vaartuig, op Sumanap verongelukt, en de daar op sijnde vrije menschen en slaven in de ketting herwaarts gesonden sijnde door die van Semarang, werden door de regeering gerelaxeert. 1741, 19/5. D. I 288. (Op dit jaartal een aantal berichten over de Chineezen-onlusten en de groote expeditie naar Bekasi, waaraan o. a. 2500 Baliërs, Makassaren en Boegineezen deelnamen). 280 C. no. 65. Realia. 1742—1760. 17*2, Dec. III 322. Zie ook II 9. (Bij resolutiën van 3, 14, 21, 23 en 27 December worden voorzorgee getroffen en maatregelen genomen, wegens de loopende geruchten dat de Baliërs met de Oostersche slaven te Batavia de wapenen tegen de Compagnie zouden opvatten en de Christenen en de Chineezen dooden; dit zou op Nieuwjaarsdag geschieden. De heer Crul werd aangewezen als gecommitteerde voor de zaken van den Inlander). 1743, 19/7. D. II 138. Is ontsegt hét versoek van den Balies Capitain Ismael om den eygendom van seekere twee stucken lands tusschen de Crocot en de Grogol aan syn groodvader ter leen vergunt. (Onder hetzelfde hoofd Landeryen en Landbouw, Ib. p. 138—141 en Heemraden I 458 vindt men een aantal — soms belangrijke — afstanden van land aan de kapiteins der Bahërs te Batavia vermeld: in 1755, het land Ganduakop, 4 uren ten Z. W. van Batavia aan den Balischen commandant Abdul Balijs voor 2000 rds.; Bawang bij de rivier van Bekasi aan den Bal. kapitein Abdul Gafoer Tang Gok voor 800 Rds.; het land Fatotja bewesten de Crocot aan den Bal. kapt. Moched Tjocradjaia in eigendom gegeven; een stuk land bij de Mokervaart aan de weduwe van den Bal. kapitein Goesti Padarloe; in 1778 het land Godang of Gadong Badak voor altoos in leen afgestaan aan den majoor over alle Inlandsche militairen Babandam en degenen uit zijne famihe, die hem zullen opvolgen als commandanten der Bahërs van Kampong Krokot; het land Tji Pete afgestaan aan den Bal. Kap. Abdul Cabar; Kampong Bali aan Goesti Badoela). 1746, 25/2. D. I 448. De uijtdieping der Stadsgragten aan eenige Balijse officieren voor 19000 rds. aanbesteed. 1747, 28/4. D. I 449 en II 13 en II 58. Geen uijtvoer van rijst nog na de Baviaan [d. i. Bawean] nog na andere plaatsen, al was het op Java selos, veel min na Balij, Balemboangang &a daar geene Comp. Sabandharijen sijn, te permitteeren dan onder betaling van 6 rds. per coyang voor den pagter van d' aankom, en uijtgaande regt alhier. Ordre na Java. 1747, 22/12. D. I. 64 en n 9 en III 119. Den Capitain der Balijers Achmet Babandam sal als maijoor of eerste Capitain over al de inlandse militairen geconsidereert dog desselvs commando in de dagelijkse bestiering onder het opsigt van den Commissaris niet verder dan over sijne campong geextendeert werden. 1749, 16/12. D. II 167. Op Sumbawa zal een besetting van 18 militairen en op Bima een corporaal en 6 gemeenen post houden. 1751, 24/8. D. II 236. [Een vonnis van schepenen] waarbij een Balijer om moord gecondemneerd' was, om met gloeijende tangen geneepen en zonder slag van gratie geleedebraakt te worden [door de Regeering veranderd] in een simpele straffe van de galg. (Onder het hoofd mitigatie een groot aantal van verzachtingen van straf). 1752, 2/5. D. III 23. Pardon verleend aan den Rebel Soura Jaja van Balie op de intercessie van den Soesoehoenang. 1753, 3/9 D. IH 208. De leevering van Balische slaven aan de comp. voor 60 en van Timorsche voor 40 Rds. aan te besteeden; de helft, vooruyt verstrekkende. (Zie verder het hoofd slaven. III p. p. 205—212). 1755, 14.J10. D. I 64. De'gezant van desen Koning [welke? der Baliërs] krijgt 500 rds. om in slaven voldaan te worden. 17Ö0, 2/3. D. II 30. Notarissen mogen bij renovatie geene testa menten passeeren waarbij Maleijers, Chineesen, Mooren, Javanen, Balieërs en andere onchristensche onderdanen deser Coloni vaste 281 C. no. 65. Realia. 1761—1780. goederen Fidei Commissair besproken worden (Zie venier onder Fideicommis I 409—411). 1761, 2/ 7. D. III 31. Indien de vorsten [te Bendjarmasin] aanzoek doen om passen naar Balij, moeten dezelve herwaarts gerenvoieerd werden, ordre naar Banjer. 1763, 25/6. D. III 303 en 25/11 D. II 62. De thol van het Macassaarsche, Balische en andere geweef bij invoer op Java, Cheribon en Bantam bepaald op 6 prCt. 1767, 24/7. D. II 23 en III 29, 154. Van 4 Balijsche koningen door de Sabandhaars schriftelijk scha,vergoeding te doen eischen wegens het aflopen- van eene gonting van den inlandschen Capitein Anthonij Frantz. 1768, 12/8. D. II 126. Den Rebel Praboedjoke Cs. en den Balijse Pangerang Willes naar de Caap te zenden enz. Zie 1768—1770 onder Java en Krijgsgevangenen. 1769, 31/1. D. II 64. Naar een kundig subject zal men omzien om de ontdekte paarlreven te Balemboangang te beduiken. 1769, 21/3. D. II 64 en III 343. Tot schadevergoeding van een geplunderd vaartuig van den burger Frans, door de Bahërs, moeten de vaartuigen, die van Baly op Java komen, aangehouden worden. 1769, 13/6. D. III 343. Aan Tan-Soen-No gepermitteerd om zijne op Tonquin ingekochte koperen pitjes herwaarts te vervoeren, mits hij deselve tot den Balijsen handel exploieert. 1769, 4/7. D. III 343. Aan de Nachoda's der Aimuijsche jonken den aanbreng van koperen kippings voor Balij gepermitteerd. 1770, 10/12. D. II 171. De Ministers moeten de logement.der Wadjoreesen uit Sumbauwa en ook den Koning van Salemparang betrachten. 1771, 25/6. D. II 23 en 65. . . ., dog de 8 nabestaanden van een der Balijse koning op Edam te plaatzen met 15 Rds. en 3 gantangs rijst. 1773, 17/9-. D. II 24. Den Ceremoniemeester Babandam gelibereert van de betaling van de wagenpagt. . 1773, 7/12. D. II 65. De executie van eenige propositiën nopens de verhuising van Balamboangang naar een gezonder plaats den Gouverneur [van Oost-Java] aan te beveelen. 1774, 22/4. D. II 171. Den Koning van Salemparang kennis te geven dat de Nachoda Adie, die zijn Hoogheid eenig geld schuldig was, reeds lang overleden is. 1775, 28/11. D. II 171. Aan de Boniers, Maccassaren, Wadjoreezen, Madhareezen, Boutonders of Baliers bekend te maken dat den Cerammers toegestaan is die van hen ten sluikhandel komen naar Ambon ten verkoop te brengen. • 1777, 7/1. D. II 9. De bewooners van Ooster Balemboangang word voor dit en volgende jaar 1778 bevrijd gelaten van alle contributie en lasten. 1778, ... D. II 5. Den Sabandhaar gerecommandeert om te zorgen dat den uitvoer van kippings alleen naar Balij geschiede. (Idem Res. 1779, 16/2, D. III 165). 1778, 22/6. D. II 14 en 68. De vaart van Balemboangang en de onderhorige directien vice versa naar Balij Borneo en andere gepermitteerde plaatsen om de Oost geinterdiceert anders als over Sourabaija of met passen van den gezaghebber aldaar. 1780, 3/10. D. III 168 en 270. Scheepenen gequahficeerd om bekwame inlanders tot tolken in het berg-Javaansch, de Bahese en de Maccassaarsche spraken te gebruiken; dog niet ten laste van de Compagnie. 282 no. 65. Realia. 1780—1804. 1780, 21/11. D. I 419. (Nieuwe tractementsregeling voor Inlandsche militairen, met intrekking van het kostgeld, dat de Papangers en Baliërs genoten). 1781, 3/12. D. II 15 en 71. Order aan den Java's Gouverneur om de noodige voorziening te doen stellen tegen de vaart na Balij, Boeton en Tamboekoe door die van Kalewaroe. 1782, 12/12. D. II 172. De Ministers gelast de elicite vaart der Cerammers voornamelijk naar Bouton en Baly naar uitterste vermogen te beletten te meer Ambon daartoe buiten staat is. 1784, 6/1. D. III 59/60. Van het Japans opperhoofd Titsingh, voor de Comp. te accepteeren een qüantiteit Japanse pitjes, ter waarde van Rds. 12000, tegen 2 1/4 Rds. 't 1000, om naar Java verzonden en aldaar gangbaar verklaard te worden, indien dezelve tot suppletie van 't groot gebrek aan duiten, of anders voor groot geld aan de Baliese negotianten te verhandelen. 1784, 16/4. D. II 11 en 72. De in het onbewoond Balemboangsche zig neder geset hebbende Sumanapsche huisgezinnen moeten sagtsinnig behandeld worden. 1792, 13/1. D. I 88. Te continueeren in de bevolking van Oosten Balemboangang met gecondemneerden. 1795, 13/8. D. I 219. (Met ruw katoen van Java en Bali als . handelsartikel een proef te nemen). De bevinding der Javasche en Balijsche kapas na China te zenden. 1800, 3/7. D. I 84 en II 76. Tot beter bevolking van Banjoewangie zal den Java's Gouverneur van tijd tot tijd eenige ligtekooien na derwaards zenden. (Van 1800 tot 1803 worden vele besluiten gemeld om Banjoewangi tot verbanningsoord te maken; zie I 84 en 426—427, 23/12 1800, 20/1 1801, 29/1 1801; 31/3 1801; 9/4 1801; 13/10 1801; 8/9 1803; op 8/9 1803 wordt een besluit tot aanmoediging van vrijwillige emigratie geslagen. Zie ook I 437, 23/2 1802; III 54 8/9 1803). 1801, 19/1. D. II 174. (Den Gouverneur van Makasser Chassé o. m.) aanbevoolen in geheugen te houden tot gunstiger tijden om eeri kleine post op Sumbauwa te plaatsen. (Id.) over te wijzen tot het aangeschreevene nopens de behoudenis der vorsten van Sumbauwa en Dompo om de contracten op Macassnr te komen bezweeren. 1804, 5/10. D. I 411 en II 143. Aan den kommandant der Baliers Moehamat Paridan Tousaletta Babandam gepermitteerd zeekore aan hem toebehoorende 25 stuks Pedakken fidei Commissair te mogen maken onder voorwaarde om de 10 jaren 's Heeren gerechtigheid daarvan te betalen. Kern. Dr. H. Proeve uit het Oud-Javaansche Ramayana. B. Ind. Inst., uitgeg. ter gelegenheid van het 6de Intern. Congres der Oriëntalisten te Leiden. (Taal en Letteren) 1883, p. 1—24. Transscriptie, vertaling in 't Holl. en aantt. Het Oud-Jav. Ramayana is niet eene vertaling, maar eene geheel vrije bewerking van het Sanskrit.origineel van Walmiki. Deze proeve bevat strophe 366—375 uit den 5en Sarga, waar Rawana onder de gedaante van een monnik bij Sita. komt om haar te schaken, terwijl Barna en Laksmana van huis zijn. De tekst is getrokken uit een voortreffelijk Balineesch hs. geschreven door eene voorname dame in Caka 1729. „Alle Balineesche afschriften, die ik ken, leveren nagenoeg denzelfden tekst, zeer afwijkende van de Jav. afschriften, die wegens hun volkomen onbruikbaarheid niet in aanmerking komen." Zie voor den 283 C. 1883—'94. geheelen Ramayana C n». 110 en 118, verder C n». 189. In dit feestnr. ook B n°. 155 en Wariga van C n°. 88. 67. Meyer. Dr. A. B. Alterthümer aus den Ostindischen Archipel und angrenzendén Gebieten, unter besonderer Berücksichtigung derjenigen aus der hinduschen Zeit Leipzig 1884. gr. fol. Mit [19] Tafeln, Illustrationen und eine Karte. (Deel V der Publicationen aus dem Kon. Ethnogr. Mus te Dresden). Tafel 10: Garudha in Rakschasa-Gestalt aus Holz. 2/5 Nat. grosse. Im Kriege 1849 auf'Bali erbeutet. Volgens den tekst p. 7 (waar ten onrechte staat Tafel 11) een zeer fraaie garoeda, geheel als mensch gedacht en met vleugels aan de schouders, waarschijnhjk Wisjnoe dragend, van wien slechts de beenen aanwezig zijn. „Wobl eine sivaitische Darstellung aus einen brahmanischen tempel; van Bah wird eine enge Verbinding des Wischnuismus mit den Sivaismus berichtet." [Volgens Bouffaer is de figuur een Bahsche wilmana, het rijdier van Rawana, den slangenvorst van Ceilon, die Dewi Sita aan Rama ontschaakt had, zijnde een vliegende raksasa. . .; vgl. B n°. 269 over de wilmana]. 68. Bastian. Dr. A. Indonesien oder die Insein des malayischen Archipel. Keise-Ergebnisse und Studiën. Berlin 1884, '85,' 86, '89, '94. Mit Tafeln. (5 stukken in . een band). Schr. reisde van 1880—'93 in Indië voor het verzamelen van ethnographica. Het 5de stuk heeft tot ondertitel: Schlussheft, alhier Tafelerklarung p. 132. Van de 15 platen zijn no. 1—13 van een beschilderd doek uit den tempel te Kasoemba, buitgemaakt bij de 3de Balische expeditie (1849), geschonken door E. Mayer en thans in het Museum für Völkerkunde te Berlijn, waarschijnhjk met Rama-vooratellineen. Vgl. C n». 101. 8 69. Blink. H. Mededeelingen over de winden in 't gebied der Kleine Soenda-eilanden. T. A. Gr. 2° S. II 1885, I p. 554-555. Gedaan in de 46e Alg. Verg. van het K. N. Aardr. Gen. op 21/11 '85, naar gegevens in scheepsjournalen, op het Meteorologisch Inst. te Utrecht geraadpleegd, en in sprekers proefschrift C n°. 74 gepubliceerd. 70. Jonker. Dr, J. C. G. Een Oud-Javaansch wetboek, vergeleken met Indische rechtsbronnen. Acad. proefschr. Leiden 1885. p. 1—35 Inleiding; p. 36—93 tekst in Lat. kar., ingedeeld in 275 artt., art. 275 slechts gedeeltelijk; p. 94—161 Ned. vertaling; p. 162—236 aanteekeningen. Dit wetboek is de Agama, ook genaamd Kutara-Manawa. In C n°. 80 spreekt Brandes (p. 139—141) over dit „zonder titel" door Jonker uitgegeven wetboek. Men vergelijke C n°. 87a p. 332 en 401 en p. 185; alsmede C n». 117, II p. 98—102 en Wdbk—V. d. T. A n°. 59 n p. 160 i. v. kutaramanawa. Agama is de algemeene naam voor wetboek. Jonker gebruikte een van Bali afkomstig hs. der Leidsche Univ.bibhotheek, niet compleet en niet geheel zuiver Oud-Javaansch, en ter vergelijking een lontar uir het Britsch Museum, door Crawfurd 284 C. 1885. in 1814 ten geschenke ontvangen van den radja van Boeleleng en dat loopt tot art. 183 van Jonker's uitgave. In het Legaat—Van der Tuuk berust een ex. van de Agama, dat door V. d. T. van aanteekeningen in margine is voorzien, meest verbeteringen van den tekst. Daar is op p. 76 het incompleete art. 195 aangevuld met regels voor de vererving van goederen van een kinderloos echtpaar; op p. 89 is art. 268 gewijzigd in den zin, dien Jonker te raden geeft: als een Brahmaan bij zijne echtgenooten in elk der kasten een kind heeft, is de verhouding der erfportie's van het kind uit de Brahmaansche, Ksatriya-, Wèsya- en Soedra-moeder als 4 : 3 : 2 : 1 (gelijkluidend met de Bahsche uitgave A n°. 53 en 72); in Jonker's vertaling van art. 175 op p. 137 leze men voor „beschonken was": „bedwelmd raakt" (n. 1. door het toegediende vergif). Door vergelijking met de Balische Gvts-uitgaven (A n°. 53 en 72). kan J.'s werk nog op eenige punten worden aangevuld. Blijkbaar gebruikten de Balische vertalers een tekst, welke weinig van dien van J. afweek. In de Balische uitgave is weggelaten art. 126, behelzende dat de bruidschat verdubbeld moet worden teruggegeven als de pas gehuwde vrouw den bijslaap versmaadt; de wijzen, waarop iemand slaaf wordt in de artt. 169 en 270 komen in de Bahsche uitgave bovendien nog voor aan het slot van art. 131; in art. 168 en elders wordt in de Oud-Jav. uitgave gesproken van „ira sing lewih" en in de Balische van Sang Pandita; in art. 173 wordt de trikatoeka als toovermiddel (nglèjak) of 'ndèsti) genoemd; in de Balische uitgave wordt deze gespecificeerd als te bestaan uit massooibast (massoia aromatica, fam. Lauraceae), knoflook en kalmoes; in art. 229 wordt het „angoehoehi" van een Brahmaan door een geringe in de Bahsche uitgave „ngentoetin" en dienovereenkomstig het lichaamsdeel, waarop het jus talionis wordt toegepast, gewijzigd; in art. 224 en elders zijn de „djanma nista leteh" van de Bahsche uitgave „tjandala" bij Jonker; art. 258 is bij J. korter; in art. 265 spreekt J.'s uitgave van „kombala"' = wollen goed; de Balische van „sesotjan" — juweelen. In de Balische uitgave A n». 53 zijn de verschillende bepalingen wel door marges gescheiden, maar niet genummerd; de nummering in A n°. 72 is niet geheel gelijk aan die van Jonker, doch de overeenkomstige plaa tsen zijn zonder veel bezwaar terug te vinden; het door J. vertaalde deel telt 274 nrs., het overeenkomstige deel van A n°. 72 heeft er 272. Inleiding p. 1—5. Over het karakter der Oud-Jav. wetboeken; p. 6 de inhoud; de uit Manu vertaalde plaatsen toonen aan, dat eene geheele-of gedeeltelijke vertaling van Manu's wetten op Java moet hebben bestaan. Vergelijking met Manu's wetboek; p. 11 v. v. over de Kutara en de Manawa; al of niet afzonderlijk werken, die als bron hebben gediend ? [Volgens V. d. Tuuk wèl] .Op p. 17 v. v., andere Indische bronnen zijn hoogstwaarschijnlijk voor dit wetboek gebruikt; op p. 21 v. v. wordt getracht te bepalen welke algemeene beginselen in de Agama van de Hindoesche afwijken; ook in de aantt. wordt getracht op verschillende plaatsen Hindoesche en Indonesische elementen uit de Agama te scheiden. Op p. 30 en art. 100 wordt de aandacht er op gevestigd, dat de vorst uitdrukkelijk eigenaar van den grond wordt genoemd; eene authentieke verklaring omtrent dit veel besproken punt. Schr. bespreekt, dat dit rechtspunt niet inlandsch of Javaansch is en dat werkelijke rechtsgevolgen nooit aan dit recht verbonden zijn geweest. Op p. 31 over famihe bezit van den grond. In art. 132 leest men, dat wie zijn bloedverwanten (of broeders) niet toestaat mede genot te hebben van een' land, gestraft wordt, en in art. 133 wordt hij, die valschelijk een land 285 C. 1885—1900. als het zijne reclameert, iemand genoemd, die zich valschehjk als bloedverwant (of broeder) voordoet. Deze bepalingen zijn niet anders te verklaren dan door een familiebezit van grond te onderstellen. Bij verdeeling eener nalatenschap schijnt steeds alleen over roerende goederen te worden gesproken. Het is mogehjk, maar niet noodzakelijk dit familiebezit aan Hindoeschen invloed toe te schrijven. De aanteekeningen zijn meest van taalkundigen aard. 71. Juiste opvatting van een rechtsbegrip. Handelingen der Ned Ind Jnristen-vereeniging le j. 1885, II p. 55. (Van dit periodiek verschenen alleen de 3 i. 1885—'87). In de verg. der vereen, op 11 Juli 1885 werd besproken de vraagHoe werkt de instelling van het Openbaar Ministerie bij de inl. rechtbanken op Java en Madoera in strafzaken? Welke gebreken kleven haar aan en wat kan tot verbetering worden aanbevolen ? Mr. M. C. Piepers vond o. a. bij de lezing van vonnissen van den Raad van Kerta's te Boeleleng eene juiste opvatting van het rechtsbegrip: possession vaut titre. Een eisch tot teruggave van een erf werd afgewezen op grond 1° dat de daarop wonende gedaagde in het feitelijk bezit daarvan was, 2° dat hij dat bezit al 10 jaren had en ook dientengevolge naar de Balische (Hindoe) wet daarvan eigenaar geworden was. De resident huldigde deze opvatting niet en zond het vonnis terug ter herziening. De Baad antwoordde, dat naar de Balische wet geen rechter zelf het eenmaal door hem gegeven vonnis mocht wijzigen en dat alleen de vorst hiertoe de macht bezat. Daarop bood de resident het vonnis aan ter vernietiging aan den G. G. 72. Chijs. Mr. J. A. van der, Nederlandsch-Indiscb Plakaatboek 1602-1811. Uitgeg. door het Bat. Gen. v. K. en W. met medewerking van de Nederlandsch-Indische Regeering. Batavia—'s Hage. 1885-1900. le Dl. 1602-1642; 2e Dl. 1642-1677; 3e Dl. 1678—1709; 4e Dl. 1709-1743; 5e Dl. 1743-1750; 6e Dl. 1750-1754; 7e Dl. 1755—1764; 8e Dl. 1765—1775; 9e Dl. Nieuwe Statuten van Batavia [1766]; l(,e Dl. 1776—1787; lle Dl. 1788-1794; 12e Dl. 1795—1799; 13e Dl. 1800-1803; 14e Dl. 1804—1808; 15e Dl. 1808—1809; 16e Dl. 1810— 1811; 17e Dl. Systematisch Register. In den Compagniestijd bestonden er geen Staats- en Bijbladen. Plakkaten en ordonnantiën van verschiUende colleges werden aangeplakt, op sommige kantoren bijgeschreven en bijgehouden, doch raakten dikwijls spoedig in vergetelheid. Een zelfde verbod of last vindt men dan ook meermalen herhaald. Eene codificatie van plakkaten enz. is twee maal gemaakt, de Statuten en de Nieuwe Statuten van Batavia (zie 9e Deel), doch ook deze zijn nooit gedrukt. Er waren slechts verschillende, door allerlei personen op allerlei tijden aangelegde en met meer of minder zorg voortgezette verzamelingen. Uit deze, de resolutie-boeken der Indische Regeering en andere bronnen, alle in 's Lands Archief te Batavia, stelde Mr. van der Chijs deze Plakaatboeken samen. Voor de geschiedenis van Bali en Lombok vindt men de gegevens 286 C. no. 72. Plakaatboek. aangewezen in de Registers van namen achter elk deel op de woorden Bah, Balinezen en een enkele maal op Lombok (waardoor echter hier en daar abusievelijk Loeboek of het eiland Bawean is aangeduid). Deze gegevens kunnen worden gerangschikt onder drie hoofden: A. De uitgebreide slavenhandel op Bali en de talrijke Balische slaven te Batavia. Dl. II p. 405. Jaar 1665. Verbod verkoop mannelijke Bahsche slaven aan Compagnies-dienaren; zij mogen alleen aan vreemdelingen buiten de jurisdictie der Comp. worden verkocht, omdat zij zoo • gevaarlijk waren en omdat de slavenhalers op Bali levensgevaar liepen, wegens de brutaliteit en moorddadigheid van die natie. in p. 199. In 1687 maatregelen tegen bedrog bij slavenverkoop, die dikwijls geheime slavendiefstal was. Ook begaven vrije Bahërs ^ch wel in quasi-slavernij om aan den krijgsdienst te ontkomen. III p. 237. In 1688 het verbod van 1665 vernieuwd; strenge straffen tegen het vluchten van Bahsche slaven bedreigd; de slaven geregistreerd. IV p. 62. In 1715 dit verbod nogmaals vernieuwd omdat 30 Balische slaven amok hadden gemaakt op het eiland Edam. IV p. 140. In 1719 nogmaals dit verbod; p. 149. Daar het verbod niet te handhaven bleek wordt in 1720 de invoer van Balische en andere slavinnen te Batavia op aanvrage toegestaan tegen betaling van een redemptiegeld van 10 Rijksd. per hoofd; in 1722 werd deze regeling algemeen gemaakt. IV p. 20. In 1712 wordt verboden Baliërs in krijgsdienst te nemen, van welke men niet zeker wist, dat zij vrij waren. IV p.^526. 1741. Alleen aan te Batavia aanwezige Bahërs zullen „loodjes" (als legitimatie-bewijs) worden verstrekt. Er kwamen loodjes te kort voor de vele door den Chineezenmoord vrij geworden slaven. VI p. 405. 1753. Vele, meest Balische slaven op Banda. De Bahërs zijn daar lastig en oproerig; voor hun invoer wordt een hoog redemptiegeld gesteld. VI p. 534. In 1753 beperking van het gewoonterecht, dat aan de leden der Hooge Regeering toestond uit de prauwen van Bah en elders de vóórkeuze te doen. VI p. 615, VII p. 697 en XII p. 609. In 1753, 1763 en 1797 bepaald, dat geen redemptiegeld zal worden betaald van Compagniesslaven uit Bah, Timor en Makassar. X p. 592. In 1782 worden Balische slaven als matrozen op de Compagnies-oorlogsschepen geplaatst; p. 600, daarvoor mogen er 80 a 100 van Bah zelf worden gehaald. X p. 660. In 1783 wordt gelast aan de aankomende Bahsche slaven mede te deelen, dat op amok-maken de doodstraf staat. XIII p. 469. In 1802 wordt een Chineeschen handelaar in Bahsche slaven 90 Rijksd. in papier per kop betaald; in 1806 dit tarief met 10 % verhoogd. XTV p. 546. In 1807 minder aanvoer van slaven van Bali, wegens kwijning van den handel. XIV p. 605, 679, 836, 837, 838. In 1808 spoort Daendels de ingezetenen aan tot het afstaan van Bahsche, Makassaarsche en Boegineesche soldaten voor het leger. XV p. 1053. In 1809 wordt het reeds lang niet meer nageleefde verbod van invoer van slaven uit Bali en Lombok officieel opgeheven. XVI p. 163. In 1810 wordt bepaald, dat de Madoereesche hulptroepen niet langer met Balische of andere gekochte slaven mochten 287 C. no. 72. Plakaatboek. worden aangevuld; daarentegen kreeg de prefect van Java's Oosthoek bevel zuiver Balische troepen aan te nemen; p. 239 bepalingen omtrent opvatting van Bahsche deserteurs. B. Vrije BoKëra en Balische troepen te Batavia. II p. 209, 221, 306, 406. Op de Bahërs, „een periculeus volck" ' moet bhjkens plakaten van 1655, 1656, 1658 en 1665 goed toezicht worden gehouden. II p. 566. In 1673 wordt een compagnie van 400 Bahërs opgericht. Sommige Bahërs willen als quasi-slaven aan den dienst ontkomen. • (III p. 199). III p. 6, 9. In 1678 eenige bepalingen omtrent gratificatie en soldij, p. 14, 16. In dat jaar eene Inlandsche militie gevormd, waarin ook de Bahërs; aUen moeten zich van „loodjes" voorzien als legitimatiebewijs, (idem VIII p. 237, 1688). III p. 212. In 1688 wordt er op aangedrongen de doodstraf bij buffeldiefstal door Javanen en Baliërs nog niet dadehjk uit te spreken; ten opzichte van de Bahërs bestaat hiertegen wel eenige bedenking „die haer alhier tegens onze intentie ende dé securiteyt deser landen niet meer dan al te veel metter woon, als oock sommigen om quaet te doen, komen indringen"; p. 241 strenge bepalingen tegen vluchtende Balische slaven, waerdoor het land „geinfesteerd" werd. Hier wordt voor het eerst gesproken van den Balischen kapitein Singa Wiloddra. Bepalingen tegen het gevaarlijke volk in 1697, p. 424 en 1701, p. 517. III p. 557. In 1705, VII p. 236, in 1757, p. 464, in 1761 en IX p. 168, in 1768 bepalingen gemaakt dat verwaarloosde fidei-commisen geen toevlucht voor Balisch en ander gespuis worden. V p. 316 en elders. Uit stukken van 1745 en 1746 blijkt dat er toen drie Bahsche kapiteins waren, Achmat Babandan van kampoeng Krokot, Mochamad Salee van kamp. Pakajang en Achmad Catewel, over diverse landerijen; p. 543 in 1747 krijgt een hunner rang en titel van majoor en had als zoodanig in oorlogstijd het commando over de andere kapiteins; in vredestijd bleef hij gewoon kampoenghoofd (zie Realia). VIII p. 815, 825. In 1773 vindt men vermeld den kapitein der Bahërs Mochamat Japhar Babandan van Krokot, tevens ceremoniemeester bij de ontvangst van gezanten en Inlandsche grooten; Moch. Abdoel Hatiep van Angké; Bagman van Pakodjan; Goesti Badoulo en Goesti Cattewel van Pisangbatoe. X p. 144. In 1778 krijgt eerstgenoemde het particuliere land Gedong Badak; hij is inmiddels tot majoor bevorderd en was dit nog in 1784. X p. 461. In 1780 hadden de Bahsche hulptroepen ook dienst gedaan op Ternate, Malakka, Padang en Java. Dl. XV p. 623. De 5 Balische compagnieën worden in 1809 tot 2 teruggebracht. C. Handelsverkeer met Bali. III p. 162, 172. Javanen en Bantammers mogen in 1685 op Bali en Lombok varen en handel drijven. III p. 241. In 1688 wordt de vaart op Bali „afgeschaft" (om Balische slaven te weren), behoudens dat Bahsche officieren hun familieleden op dat eiland mogen bezoeken. Evenzoo in 1759, VII p. 360 en 1767 (VIII267); in 1778 (X 312) ook aan ingezetenen van Bandjermasin; in 1781 idem. 288 C. no. 72. Plakaatboek. IV p. 4.6, 62. lil 1714 en'15 werden weer belemmerende bepalingen op de vaart naar Bali uitgevaardigd; de vaart van Baliërs naar Batavia durfde de Regeering niet te verbieden, om hen niet te verbitteren of te provoceeren; in 1810 (XVI p. 172) werd de vaart geheel vrij. (Vgl. Reaha). V p. 466, 1747. Uitvoerrecht op rijst, die naar Bah wordt vervoerd. In 1752 worden (VT, 202) als havens van Bali genoemd Baly, Badong, Cusamba en Catewel; in de Nieuwe Statuten idem. VI p. 671, 1754 wordt gesproken over sluikhandel in specerijen van Mandar en Bah1). In hetzelfde jaar, in 1760 (VII p. 450) en 1781 wordt bij invoer van lijnwaden uit Bah en Makassar een invoerrecht van 15 % vastgesteld; die invoer nam zeer toe (VIII p. 607; XIV p. 806; XV p. 335, 391) en kwam geheel vrij in 1810 (XVI p. 475). VIII p. 588. Bi 1769 wordt vergunning verleend voor den invoer van Chineesche duiten van Amoy op Bah; in 1779 idem van Japansche duiten; in 1784 (X p. 699) werd de invoer van deze van Bah op Java toegestaan wegens de schaarschte aan pasmunt. XII p. 329. 17.96. Bahërs en anderen verkochten op de Duizendeilanden clandestien allerlei artikelen aan Chineesche schepen, om de pachten aan den Boom te ontduiken. Xm p. 224. In 1800 werd veel opium van Bali naar Java gesmokkeld; in 1809 (XV p. 628) werd invoer te Semarang van op Bali gekocht opium toegestaan; in 1810 (XVI p. 478) mogen de pachters opium op Bali inkoopen. XTV p. 218. De inwoners van Banjoewangi mogen vrij handelen op Bali; uitgezonderd in rijst (1805); in 1808 (p. 762) deed men veel moeite om meer rijst van Bah en Lombok op Java te krijgen. XV p. 452. In 1809 blijkt de Regeering een resident te hebben te Bah—Badong; (Van der Wahl en Lisnet, Zie Register) in dat jaar was van 1 Januari tot 7 September de vaart op Badong, Mongoi, en Gianjar, en speciaal op de havens Cotta en Toeban, verboden. 73. Chijs. Mr. J. A. van der, Catalogus der ethnologische verzameling van het Bat. Gen. van Kunsten en "Wetenschappen, 4e dr. Batavia—'s Hage 1885; id. Supplement op idem, Batavia—'s Hage 1894; Serrurier. Mr. L. Tweede supplement op idem, Batavia—'s Hage 1901. Deze catalogus met supplementen is uitverkocht. De latere aanwinsten vanhetmuseum worden jaarhjksinNot.B. G. vermeld. In het le stuk p. 206—210 Bali en Lombok. Kleeding no. 3505—3513; huisraad 3514— 3553; vischvangst 3554; wapenen 3555—3564; voorwerpen van godsdienstigen aard 3565—3570; varia 3571—3577a. No. 3524—3551 zijn beelden en poppen; no. 3565 een palalintangan; no. 3575 een tikano. 3577 het model van een wadah; no. 3677a een gegandjing (waterpasinstrument), le suppl.: Bali p. 174—177 en p. 195. Kleeding no 7220—7229; huisraad 7230—7269; wapenen 7270—7273; vischvangst 7274; varia 7285. Op p. 195 no. 7605—7607. Achterin het 2e suppl een geographiseh overzicht van den museuminhoud, waarin de voorwerpen van B. en L. verspreid. Hierbij veel voorwerpen uit Lombok, buitgemaakt tijdens dé expeditie van 1894. 1) Deze specerijen waren geen Balisch product, doch door Ceramsche handelaars aangebracht, tegelijk met slaven uit de Molukken. 289 19 C. 1887. Dagh-Register. 74. Blink. Dr. H. Wind und Meeresströmungen im Gebiet der kleinen Sunda-Inseln. Inaugural Dissertation. Stuttgart 1887. De kaarten stellen voor: de winden in Nov.—Dec; id. in Jan.—Feb., id. in April—Mei; id. van Mei—Oct.; Straat Bali en de winden rondom Bali; de stroomingen in de straten Bali en Lombok afzonderlijk beschouwd. Vgl. C. no. 69. Bespreking in T. A. G. 2e S. rV 1887 I, p. 460—464. 75. Kern. Dr. H. Eene Oudjavaansche cosmogonie. B. Ind. Inst. 5e r., 2e dl. (dl. XXXVI) 1887, p. 573—585. Naar een op Bali gevonden onvoltooid ms. in Balisch schrift van de Tantu Panggelaran, een Oudjavaansch prozawerk, bevattende Indische en Maleisch-Polynesiche voorstellingen over cosmologie. p. 573—577 inleiding, daarna de tekst in transscriptie. Vertaling van het aan het Adiparwa ontleende deel van den tekst op p. 87—93 van: Dr. H. H. Juynboll, De mythe van den berg Mandara in de Javaansche letterkunde, in B. Ind. Inst. 6er. dl. 1, (XLV), 1895,p. 79—95. 76. Hovelaeque et Hervé. Précis d'Anthropologie. Paris. 1887.2 dln. In dl. DI § 16, les Indonésiens, op p. 477 over de bewoners der kleine Soenda-eil., „des Indonésiens plus ou moins métiszes des Malais. Chez les Balinais 1'élément malai brachycéphale semble prédominer; pourtant le type indonésien a peau claire s'y remarque facilement. On pratique a Bah 1'hindouisme et les veuves sont sacrifiées dans la caste des guerriers et celle des marchands (Rienzi) " Dit schijnt ontleend aan G. L. D. de Rienzi. Océanie, 3dln. Paris 1836—'37. 77. Dagh-Register gehouden int Casteel Batavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlandts-India. Anno 1640—'41; 1653; 1659; 1661; 1663; 1664; 1665; 1666—'67; 1668—'69; 1670 - 71; 1672; 1673 en 1674. Uitgegeven door het Bat. Gen. van Kunsten en Wetenschappen, met medewerking van de Nederlandsch-Indische Regeering en onder toezicht van Mr. J. A. van der Chijs te Batavia (Landsdrukkerij) en 's Hage (M. Nijhoff) resp. in 1887, '88, '89, '89, '91, '93, '94, '95, '97, '98, '99, 1901 en '02. (13 deelen). Idem. Anno 1624—'29. Uitgegeven door het Departement van Koloniën onder toezicht van Mr. E. J. Heeres. Met eene inleiding van Jhr. Mr. Th. van Riemsdijk, 's Gravenhage 1896. (1 deel). Idem. Anno 1631—'34; 1636; 1637; 1641—'42 en 1643—'44. Uitgegeven door het Departement van Koloniën onder toezicht van Dr. H. T. Colenbrander, 's Gravenhage, resp. in 1898, '99, '99, 1900 en 1902. (5 dln.) Idem. Anno 1675; 1676 en 1677. Uitgegeven door het Bat. Gen. v. K. en W. met medewerking van de Ned. Ind. Reg. en onder toezicht van Mr. J. A. van der Chijs, te Batavia en 'sHage, resp. in 1902, '03 en '04. (3 dln.). 290 C. no. 77. Dagh-Register. Idem. Anna 1644-'4B; 1647-'48 en 1656-'57. Uitgegeven door het Dep. v. Kol. onder toezicht van Dr. J. de Huüu s Gravenhage, resp. in 1903, 1903 en 1904. (3 dln.) Idem. Anno 1678: 1679: 1680 en 1681. TH Gen. v. K. en W. met medewerking van de Ned. Ind Keg. en onder toezicht van Dr. F. de Haan, te Batavia en en s Hage, resp. in 1907, 1909, 1912 en 1919. (4 dln) Totaal 29 deelen. >' Bij missive van 6/12 1621 gaven Heeren XVUen aan de Indische Kegeering te kennen: „ende vinden wij oock nodich, dat, niet aUeen op het Generaal Comptoir binnen Batavia, maar oock inde Moluques Amboma, Banda, Patana, Japon, Jambi, Paleacatte, Suratte ende ha somma, dat op alle plaetsen, daer eenige comptoiren zijn, van d'onse dagekcx journael gehouden werde van alles, wat aldaer geschiet ende den onsen beiegent, soo wel met d'Engelsen, als oock met andere, wie het oock zij, in eenigerhande maniere; waer van aen ons met alle schepen suecessivelijck copie overgesonden sal werden, om ons daermede te behelpen, des nodich sijnde." Bij besluit van 29 Maart 1808 schafte Maarschalk Daendels het bijhouden van het Bataviasche dagregister af, dat van vorige jaren reeds mcompleet was. In het oud archief te Batavia berusten 131 folianten geschreven dagregisters, elk van een jaar, en soms zeer lijvig. Enkele jaargangen, welke te Batavia ontbreken, zijn te vinden in 's-Rijks-archief te 'sUrayenhage Men zie verder het voorwoord bij verschiUende deelen. Achter elk deel een register van personen- en plaatsnamen. De berichten over Bah hebben gedeeltelijk betrekking op den aanvoer van Bahsche vrijen en slaven en slavinnen te Batavia (tezamen per maand- soms tot 71 personen); op amok-makende Bahërs en hunne executies, zelfmoord door slaven gepleegd, en, in de maandelijksche resumeering over de scheepvaart, op de aantaUen vaartuigen van en naar Bah en Lombok met hunne lading. De producten van invoer te Batavia waren: van BaU: slavinnen en slaven; rijs, bossen suycker, bossen tamerin, bossen ajuin, oly, oude calappus, ps. cabos, varkens, oude pinang vee en ververschingen voor schepen, kleene beijltjens, swarte suycker' capock, was, sandelhout, zout, eenden. van Lombok: rijst, was, sapanhout, zout, steonbrasems, bij uitzondering ook slavinnen. Als uitvoerartikelen van Batavia worden genoemd- naar BoZi:cabonke8,potchocki),goutdraet, pannen met stelen, soethout, porceleynen, kleeden, benjuin, matjes, cayolawang, ijzer oud ijzer, sintock comocos, gantry, massooibast, soute visch, rattekruid, koperdraad, Chineesche waren, komijn, wierook, anijs, borreborrv naar Lombok: root laecken, kleeden, komijn, pitjes, ijzer. Overige mededeelingen uit de chronologisch geordende deelen volgen hier. offerstoïes JTSS& ^Sse^e^ enT & 291 C. no. 77. Dagh-Register. 1624— 36. f1624—'29. p. 124. 8/2 1625. Van Makassar worden „groote quantitó cleeden gesleten" door Makassaren en Maleiers naar Borneo, Java, Bali, Mindanao en het geheele Oosten van den Archipel. p. 148. 1/5 1625. Te Batavia komen berichten over den woesten oorlog, door Mataram in Oost-Java gevoerd; 20 a 30.000 man waren naar Balambangan gezonden om dat te vermeesteren. Uit verschiUende berichten in dit deel blijkt, dat Balambangan destijds veel uitvoer had van rijst, koeien en varkens. p. 360. 24/9 1628. De vorst van Balambangan verzoekt aan de Comp. hulp tegen Mataram. (De belegering van Batavia in 1629 zie p. 391—401). 1631—'34. p. 30—31. Op 22/7 '31 komt het schip Den Briel van Balambangan te Batavia aan. De koopman „beclaeght hem seer over de groote insolentien door die van Balamboangh en Baly gepleecht, alsmede over de affronten bij d'onse aldaer geleden, midsgaders den moort aan eenen Jan Arentsen van Nieuwsiel op den 26en passato begaen, daerop noch reparatie, noch satisfactie gevallen is," p. 36. 24/8 '31. De fluit Amsterveen is te Panaroekan geweest; dit stond onder Bali en had veel te lijden van land- en zeeroovers, zoodat de inwoners hun stad 6 mijlen landinwaarts hadden verplaatst. Als zij op geregeld bezoek van Compagniesschepen konden rekenen zouden zij weer in de kustplaats komen wonen. p. 37. 27/8 '31. Van Japara komt een gerucht, dat de vorst van Makassar met 5000 vaartuigen Bah wil afloopen. p. 147. 5/2 1633. Vertrek van Jan Oosterwijck in gezantschap naar Bah. Vgl. B no. 65 en C no. 6 en 43. p. 152. 28/2 1633. Vertrek van de Souborgh met Heurnius. p. 155. 9/3 '33. Vertrek van Van Deutecom. p. 174. 18/5 '33. Te Batavia komt het gerucht, dat de koning van Bali volk naar Balambangan had overgezet om met onze hulp Mataram te beoorlogen, en op 23 Mei het bericht, dat in Bima de door de inwoners verjaagde vorst hersteld was door eene expeditie, uitgezonden door zijn zwager, den vorst van Makassar. p. 175. De „Brouwershaven" had „omtrent Panerockan, gelegen op de westhoeck van Baly" l) het schip Batavia ontmoet, dat bericht had meegegeven omtrent Van Deutecom's reis naar Gèlgèl. p. 176—184. Dit gedeelte in B no 65. p. 185. 29/5 '33. Er komt bericht, dat Mataram 40.000 man tegen Batavia en 10.000 tegen Balambangan wil afzenden. p. 186. 31/6 '33. Terugkomst van Van Deutecom van Bah. p. 187. 6/6 '33. Diens brief van den koning van Bali wordt „met behoorhjcke eere ingehaelt." p. 422. 6/11 1634. „Het comptoir, dat de Engelse in Bahmbangh hadden beginnen te stabilieeren, hadden sij wederom gehcht, ende waeren met schande bij nacht van daer vertrocken." 1636. p. 96. 12/5. Mataram heeft vóór den inval op Bah Balambangan geheel afgeloopen, verbrand en geruïneerd; door de hulp van den koning van Bah is het verwoeste land wat hersteld. p. 174—176. 18/7. Van Bali arriveert te Batavia een Chineesche wangkang „met 32 stucx Balijse vrouwen, partije'cattoene garen ende andere cleijnicheden van weijnich emportance." Deze bericht het volgende : Op 23/2 tevoren was een smaldeel van 6 vaartuigen onder Jan Tombergen naar Solor en Timor gezeüd om tegen de Portugeezen te strijden; daaronder was het jacht Maria met 35 schepelingen en 12 1) Kustplaatsje ten 0. van Boeleleng. 292 C. no. 77. Dagh-Register. 1636—1645. soldaten. Op 10 April liep dit jacht, water willende halen, op een rif bij Soemba; 18 opvarenden trachten met de boot de overige schepen, die nog in het gezicht waren, in te halen, doch tevergeefs. Terugkeerend zien zij op en om het wrak veel zwarten, zoodat zij er niet weer heen dorsten en het voorbij zeilden. Na 13 dagen ellende landen zij 23/4 op Bali en komen te Gèlgèl, vanwaar de vorst deze twee mannen met de wangkang wegzond; de 16 overigen zouden volgen met de handelsvaartuigen van vrijburgers. Hoe het met de overige opvarenden van de Maria was gegaan wisten zij niet. p. 183. Een Nederlander ontvlucht op Bali een Portugeesch schip, na met zijn makkers zeer veel avontuur te hebben .meegemaakt. p. 196—197. Op .20/8 brengt de vrijburger Jan Sturm te Batavia aan nog 4 der op Bali achtergebleven schepelingen van de boot van de Maria en 7 schipbreukelingen van de Maria zelve (zie sub p. 174), wier wedervaren hier verhaald wordt. De laatste had hij op de kust van Bah opgepikt. p. 206. 27/8. Weer komen 3 der pchtergeblevenen van Bali (zie sub p. 174) te Batavia aan. p. 212. 12/9. Nu ook de laatste 7; 2 zijn op Bah overleden, evenals de Nederlander bedoeld op p. 183; p. 215—216 gezanten van Bah komen mee naar Batavia om een vordering van den vorst en diens broeder op den vrijburger Pieter van de Camer te innen; p. 265—276. 3/11. Deze gezanten vertrekken; wisseling van complimenten. 1637. (Loopende tot 27 Juni; zie het voorwoord van Dr. Colenbrander in dit en het voorgaande deel omtrent de herkomst der geraadpleegde afschriften). p. 290. 26/6. De Bataviasche vrijburger Dirck Janssen, met zijn jacht de Fortuyn over Bah naar Amboina en Banda willende varen met een aantal slavinnen, was op de droogten van Toekang Besi verzeild geraakt. Inwoners van Boeton hadden toen het jacht afgeloopen, geplunderd en al het volk om hals gebracht, uitgezonderd een zwarte jongen, dien de Makassaren op Boeton gekocht en naar Makassar gebracht hadden '). 1640— 41 p. 56. 14/10 '40 . .. „een giljou van Lombock . . . waarmede overcomen 7 Maleijers van 't volck van Suwara Radja, ambassadeur van Patany, die op 't eijlandt Lombock door die van Sombawa, ononder schijn van vrientschap, verrast ende'neffens 20 van sijn volck verraderlij eken vermoort was, hebbende hun dese se ven persoonen met vluchten gesalveert ende de moorders haer met den becomen buyt nae Sumbawa begeven." p. 62. 30/10' 40. . . . een jonckje van Macassar .refereren, dat den Coninck aldaer met veel volck en vaertuygh, om sijn rebellen van Lombock te castijden, derrewaerts vertrocken was." p. 206. 10/10 '41. Een „gillion van Palimbangh" brengt o.m. een bericht, afkomstig van des Sultans gezanten naar Japara, als „soude den Mattaram seecker plaetse, genaemt Baliboangh, gelegen omtrent Baly, vermeestert hebben. 1641— '42. Geen bijzonderheden omtrent Bah en Lombok. 1643— '44. Idem. 1644— '45. Idem. 1) Uit deze en andere plaatsen blijkt, dat de vrijburgers van Batavia, aan wie de vaart op Bali, Lombok, de overige kleine Soenda-eilanden en ook op Ambon en Banda op bepaalde voorwaarden was toegestaan, ook veel Balische slavinnen en soms ook slaven naar de Molukken brachten. De slavenbevolking van Banda wordt in de opgayen niet gespecificeerd naar de landaarden, doch men kan aannemen, dat een deel ervan afkomstig was van Bali en wellicht ook van Lombok. 293 C. no. 77. Dagh-Register. 1647—1657. 1647—'*8. p. 11- 2/2 '48, Eind 1647 zijn weder gezanten van den koning van Bali te Batavia geweest, welke op 2/2 '48 naar hun land terugkeerden, ,,'t Geene aan gemelten coninck tot continuatie van vrientschap geschreven en (in recompense sijner last gesonden schenckagie) daer nevens vereert gij can int briefbouck onder dato ultimo December werdennagesien." [Ditbrievenboek is verloren gegaan]. P. 111. Uit het dagregister der ambassade van Sebalt Wonderer en Rijckloff van Goens naar den Soesoehoenan van Mataram inMei—Juni 1648: „22/6. Den Sousounan vraechde ofte op Bantam gesanten van Balij gecomen waren, d'heer ontfanger verseeckerde hem van neen; vraechde wijders wat handel wij op Balij dreven, daer op repliceerde geen handel van emportantie' daer hadden als eenehjck onse ledige schepen, die naer inwaerts aenvoeren, daer aenliepen heen ende weer om koebeesten te coopen." i) Op p. 113 vraagt de Soesoehoenan nogmaals naar Bah. p. 158. 28/10 '48. „Desen morgen verschijnt een joncque van 't eijlant Balije met 20 persoonen ende brenght 70 stucx slavinnen te vercoopen mede, den conincq van 't selve eijlandt sont daarbenevens per een sijner dienaaren seecker Nederlants matroos, die voor desen (wanneer 't fluijt de Sajer aldaer in ladingh) aen landt was bhjven staen, mitsgaders noch twee onser fugative slaven wederom toe." 1653. 25/7. De ontvanger Van Gent uit Japara is naar Mataram geweest, en rapporteert o.a. dat de koning van Mataram had voorgewend, „dat hij met het sluyten van sijne zeehavens geen ander ooghwit hadde als om den toevoer van alle leeftocht naar Baly te beletten, nadien hem bericht was, dat Chinesen ende andere met hunne vaertuygen vol rijs ende vordere geriefelijckheden desen sijnen vijand uyt syn rijck dapper versterckten, maer alles, wat hij had, was voor Batavia, en daer. en soude ons voortaen oock geen uytvoer meer verhindert worden " Zie ook ib. p. 123 en den brief van Ratoe Mataram aan den Gouverneur-Generaal, p. 124—125: dewijl voornemens ben op Baly iets bij der hand te nemen Dewijl ick noch met Baly in oorlogh ben, soo en sal niemant anders als.de Hollanders eenigh goet van hier vervoeren 4/11. Uit een rapport van Japara: „Over de geheele zeestrant had den Sousouhounangh 6 oorloghsvaertuygen aen besteedt, apparent tegen die van Balyj waertoe hij oock wel geern 2 of 3 schepen van de Compe voor eenigen tijt in leeningh soude willen hebben, sonder dat hij sulcx nochtans selve wilde versoecken, maer alleen door andere laten voorstellen." 1656—'57. p. 33,34. 7/12. Van Japara komen berichten omtrent krijgstoerustingen van Mataram, die op Bali gemunt zouden zijn, doch wellicht een aanval op Batavia in den zin hadden; op p. 260, 8/9 idem; Mataram zou nu met Palembang samen tegen Bah optrekken, doch de resident geloofde er niet aan. p. 96. Twee Baliërs waren in een klein vaartuig met 20 slavinnen van Bantam naar Batavia vertrokken; hun vaartuig werd genomen; zij ontvluchten met behulp van een Mardijker soldaat, in 't begin des oorlogs gevangen genomen. Na 22 dagen zwervens komen zij te Batavia met 7 der slavinnen, „sijnde vreemde rampspoeden ende wonder dat geseijde slavinnen haer meesters soo trouwelijck sijn gevolcht om in slavernië verkocht te worden." p. 114—116. De Balische radja's Longnan en Kalerangh hebben per 1) Dit antwoord slaat op den handel van de Compagnie; vrijburgers en inlanders onderhielden vrij veel handelsverkeer met Bali. 294 C. no. 77. Dagh-Register. 1659—1661. vaartuig van den vrijburger Jan de Britte brieven met vriendschapsbetuigingen en geschenken gezonden, elk tevens een vaartuig verzoekend. 7/3 '57 gaat de Britte met het antwoord onder zeil: vaartuigen kunnen nu niet worden afgestaan, wegens de oorlogen, waarin de Comp. gewikkeld was; overigens betuigingen van vriendschap. De geschenken der Balische radja's bestonden resp. uit 2 jongens, 6 eenden en 100 bossen padi en een kleine jongen, 6 eenden en 100 bos padi. De contrageschenken uit: 6 (resp. 3) ellen carmosynroot laken, 4 committers, 4 sarasse gobers en 3 (resp. 2) petholen van 8 asta. 1659. p. 25. 6/2. De Balische slaaf Polo vermoordt een Chinees en kwetst een paar anderen en ontvlucht; p. 29: Op 12/2 wordt de opgevatte moordenaar veroordeeld en p. 30 op 14 d.a v „levendich op een cruys gebonden ende alsdoen met gloeyende tangen de twee borsten uytgenepen ende van onderen op van lidt tot lidt gerabraeckt; ende werde 't lichaem 's naermiddachs naer buyten op 't galgevelt gesleept ende aldaer tot aes der vogelen op een rath geseth." p. 78. De resident van Japara rapporteert 13/4 o.a. dat de Soesoehoenan verlangd had de Hollandsche schepen te doen klaar maken om daarmee naar Bali te gaan. p. 80. Een vaartuig, ddor den vorst van Makassar afgezonden om diens gezanten vanMataramafte halen, ister hoogte van Oost-Java door Bahërs afgeloopen; van de 27 opvarenden werden er 11 gedood en 7 gekwetst. p. 141. Een aantal Bahërs hebben te Pasoeroean tegen den vorst van Mate ram gestreden. p. 190. De burger Jan Troet had 2 Palembangers en 1 Bidragirinees gevangen en opgezonden naar Japara; deze waren van plan geweest zijn jonk voor Bali af te loopen. p. 196. Gezanten van Makassar hadden den vorst van Mataram hulp aangeboden in den oorlog tegen Bali; het aanbod was afgeslagen, (zie ook p. 227). p. 214. Mataramsche gezanten te Bantam verhalen, dat de vorst van Mataram eene expeditie tegen Bah heeft uitgerust; zij komen op Bantam informeeren hoe te handelen. 1661. p. 72. De burger Cornelis Schuyftang was in Sept. 1660 naar Bali gevaren en had daar zijn vaartuig verloren. Een der Bahsche grooten, Goesti Pangi, leende hem een ander vaartuig om terug te keeren met 6 van zijn mannen. Per brief vraagt Goesti Pangi den G.G. wat hij met de overige mannen moet doen. p. 112. Er was destijds vrij veel scheepvaart tusschen Bah en Lombok en Bandjarmasin. p. 135 23/5. Uit Ambon gekomen schepen berichten dat Jan Troet (zie over dezen 1659, 1668 en C no. 5) te Bah slaven had gekocht. Deze hadden hem van zijn jacht beroofd „ende zijn met de gantsche lading omtrent Palembang gestrand, 't Is misschien de compagnon van den burger, Cornelis Schuyftang, die den 11 den April alhier van Baly gecomen is." p. 148. Het bhjkt dat Schuyftang met den mesties Justus Bovet van Poelau Ai op reis van Batavia naar Banda op Bali gestrand en beroofd waren. De opvarenden zouden daar alle levenslang hebben moeten blijven als Jan Troet door zijn invloed bij de Bahërs hun niet een klein prauwtje had weten te verschaffen, waarmede zij met hun tienen wonderbaarlijk in Banda aankwamen, na onderweg nog het jacht De Haas te hebben ontmoet, dat hen eenigen mondkost verstrekte. Jan Troet was na de berooving van zijn jacht van Oost-Java naar Bali en vandaar met een klein vaartuig naar Ambon gekomen. p. 221. De Soesoehoenan had den Begenten van de stranddistricten 295 C. no. 77. Dagh-Register. 1663—1664. gelast elk 6 vaartuigen uit te rusten om de Baliërs te beoorlogen. 1663. p. 2 en 163. Berichten uit Japara dat daar, doch op stelsellooze wijze, preparatieven voor eene expeditie van Mataram tegen Bah worden gemaakt. p. 161. De Soesoehoenan wil schepen van de Compagnie vragen voor die expeditie. p. 200. „Daer is [te Bantam] tijding van de Oost, dat de Mataram groote toerusting van vaertuygen maekt omme daer mede aen d'eene zijde den Koning van Baly en aen d'andere zijde de stadt Batavia te beoorlogen. Waerop de Sultan [van Bantam] 2 expresse tingangs derwaerts gesonden heeft om de sekerheyd daer van te hebben." p. 234 [Uit Japara], „De tocht nae Baly leyt weder "still." (12/6). p. 357. De Palembanger Megat Serany had een vaartuig van Bata via naar Bah gezonden om slaven te koopen. Op de terugreis hadden de slaven het schip afgeloopen. p. 362. 28/7. Bericht uit Japara dat de prauwen voor den oorlog tegen Bah weer worden klaargemaakt en de havens voor uitvoer van levensmiddelen gesloten. 1664. p. 124. 16/4. Japara bericht: „De Sousouhounang hadde voorgenomen wederom besendingh na Baly te doen, om te sien, of sy haer onder den Mattaram zouden begeven; zoo niet, zoude hij haer met ge welt daertoe dwingen. P- 282. 16/7. „comt het jachtje van den burger Jaques Boulan, en de chaloup van den burger, Andries Hardy, van Baly over Japara. Ende hebben aan haer Ede overgelevert een schriftelijk verhael van de moortdadige ontmoeting, die sy aldaer hebben uytgestaan, zijnde van volgenden inhout." [dit verslag ontbreekt hier, doch het gebeurde wordt medegedeeld op p. 343—344]. p. 299—300. 31/7. De Maloier Intjik Rachul te Batavia rapporteert, dat 18 door hem op Bah ingekochte slaven zijn schip hadden overmeesterd, 7 opvarenden doodgeslagen, 3 gekwetst, ën daarna het vaartuig te Sidajoe op het strand gezet en verbrand. Men vermoedde, dat deze zaak op touw was gezet door een orangkaja, door den koning van Bah met recht of geweld tot slavernij gebracht, en onder de gekochten behoorende. Zij verbleven nu te Sidajoe en dorsten niet verder te gaan uit vrees voor de Matarammers. De kapiteins der Maleiers en der Javanen, benevens 8 Nederlandsche soldaten, zijn uitgezonden om hen op te vatten. p. 343—344. 20/8. „Met dit schip [de Rijsende Son, van Japara] is mede gecomen den burger, Jacob Gronk, een van de géne, die op het eylant Baly zijn gevangen geweest, gelyk hier voren op den 16en July verhaelt staet. Deselve verhaelt, dat, wanneer de schipper, Hoornbeek, en de zijne op den eersten derselver maend vermoort wierden, hij alsdan met zijn vieren nauw bewaekt en gekluystert zaten; dat sy, gevangens, 3 dagen daer na, cort gebonden en geknevelt, gebragt wierden op het merktvelt voor des Conings negerije Boeleling, alwaer de burger, Andries Hardy, in tegenwoordigheyt en t' aensien van een groot getal menschen, aen een boom gebonden en met 3 spatten [blaaspijpen] getroffen wierd, zoodat bij een quartier-uers daer aen quam te overblijven; dat, terwijl de andere 3, waer van hij, Gronk, mede een was, geen andere gissing maekten dan om den selven gang te gaen, een orangcay aldaer in der yl quam aen geloopen uyt den name en van wegen den Coning, dien sy Gusty noemen, roepende luydkeels: de Coning schend dese drie overige Hollanders het leven. Daerop sy, terstont voor den Coning gebragt zijnde, voor de behoudenis hares levens dank zeyden en wyders ernstig versochten, dat sy haer opperhooft, nevens 296 C. no. 77. Dagh-Register. 1664—1665. het andere, gedoodde volk zouden mogen begraven; maer dat de Coning hem sulx afsloeg, zeggende tot tweemalen toe: neen, het en mag niet zijn, maer sij moeten van de honden gegeten worden; gelijk hij, Gronk, ook verklaert het selve aan verscheyde van syn vermoorde lantsluydengesien te hebben; dat sy, daegsna het vermoorden van den voornoemden Hardy bij des Conings zwager ontboden, vrundelyk bejegent en onthaelt zijn geworden, alwaer ook corts daeraen verschenen zijn de 2 schelmen, die de plaetse van sabandar bekleeden. Tegen welke des Conings swager, na verscheyden andere discoursen, zeyde: wel sabandars, hier siet ghy nu de rest en het overschot van de Hollanders en dat is immers uwer beyder schuit, want ghy haddet den Coning belooft haer alle te verraden ende in des Conings handen te leveren met hare vaertuygen en alle 't gene sy bij haer hadden. Hier sietghy nu wel, wat uw bedrijf is? Ende schaemt ghy uw niet u eygen natie sulx te doen ? — dat de sabandars hierop niet als met neergebogen hoofden antwoordden, soo dat men daeruyt aen de waerheyt van dit feyt niet en twijffelde, te min, om dat d'onse altyt met dese guyten ende noyt met geen van de inlanders te doen hadden gehad; dat de Coning cort daeraen, onder beleyt van eene zyner grooten, een veld-tocht tegen zeker berg-heer, genaemt Gusti Canjang, bij de hand nemende, de onse met haer drieën onder den troup en zulx ter preuve dede stellen, waer in sy haer door haren veerdigen ommegang met schietgeweer ende anders soo wel queten, dat de Coning haar animeerde om daer te blijven,'hun presenterende vrouwen en andere gerieflykheden. Maer alsoo hij, Gronk, den Coning te kennen gaf, dat hy op Batavia getrout was en dat onse wetten zulx niet toe en lieten, versoekende, dat de Coning, die hem van de doot hadde geheven te bevryden hem ook gunstelyk na zyn land geliefde te dimitteren, heeft de Coning hem het selve toegestaen, zoodat hij met een vaertuyg van Baly op Japara en voorts met de Rijsende Zon, als geseyt, hier gecomen is, latende zijne 2 andere mackers, genoegsaem tegen haren dank, daer blijven, alsoo de Coning verstond, dat sy nergens getrouwt waren en hy haer daerom niet en wilde vrij laten, hoewel hij 't echter beloofde te doen, als sy hem noch wat gedient zouden hebben." p. 359. 12/9. Een vaartuig van een Ambonschen burger brengt de twee nog op Bah achtergeblevenen van Hardy's vaartuig veilig te Batavia. Zij heetten Valentijn Hertvelt en Jacob Coper. Na Gronk's vertrek hadden zij gestaan onder de bevelen van een der bovengenoemde Hollandsche sabandars, Mossel geheeten. Toen op 2 Aug het vaartuig voor Boeleleng ankerde, kregen zij van Mossel verlof om te gaan vragen om kleeding; de opvarenden, die van de moordgeschiedenis op 2 Juh hadden gehoord, lichtten uit vrees het anker toen zij het tweetal zagen komen, doch deze wisten toch nog aan boord te komen, tot het middel toe in 't water wadend. 1665. p. 240. 28/8. Met een vrijmansvaartuig komt van Bali te Batavia een brief van Gusty Pangy [Goesti Pandji ?1 aan den G. G. De Goesti beklaagt zich dat de Hollandsche vrijman Willem eene zijner slavinnen heeft weggevoerd naar Ambon en een slaaf vermoordbij zijn volgende komst op Bah had Willem drie slaven van den Goesti geroofd, diens „mosquite" en prauw in brand geschoten, een schot gelost op den „Coninck van Bongkoelan" en. één van diens volk doodgeschoten. Tevoren was daar weliswaar een Hollander vermoord of doodgebleven, doch deze had menschenroof gepleegd, waarover hij in rechte was geroepen; hij had niet willen verschijnen én was weer aan wal gegaan, den Goesti uitdagend en bedreigend. De Goesti wil ten opzichte van de Hollanders goed met goed en kwaad met kwaad vergelden 297 C. no. 77. Dagh-Register. 1666—1667. p. 278 en 280. 21 en 23/9. De Balische slaaf Anjoet wegens moord op vrouw en kind en poging tot zelfmoord veroordeeld en geëxecuteerd gelijk Polo, op 6/2 1659. p. 281. 28/9. Een Inlandsen vaartuig van Bali brengt een brief van den „Coninck ofte gebieder van de Zuytsyde van het eylandt, genaemt Gusty Agon, „inhoudend dat deze een Gedor(een gezant) zendt aan den G.G. om vriendschap te sluiten en een slaaf en slavin als geschenk aanbiedt. (Zie 1666 p. 22 en 139.) 1666—'67. p. 22. 1/3. '66. Antwoord gezonden aan „Gusty Agön, gebieder over Gilgil ende omleggende plaetsen." (Dit antwoord en de inhoud van het verzoek van den gezant worden niet medegedeeld). p. 139. 25/8 '66 komt een gezant van denzelfden Balischen vorst. Deze gezant wordt nu Seckedor genoemd. In den brief bedankt de vorst voor het laatste geschenk van den G.G. (8 commytters, 8 sarassen, 8 petuales, 2 witte moerisen, 2 ramboutijns en 2 zijde chinde); hij biedt als tegengeschenk aan „een slavinnetje en een roodepieck, met goudt beslagen." De genegenheid van den capiteyn Moor „sal ick trachten met 1000 derhande gelegentheden te vergelden, om reden en tot genoegen van 't gemene volck van Batavia en Baly daer in te dienen, alsoo die plaatsen een syn, 1) daer op U.E. vrij verlaten moocht." p. 147. 6/9 '66. Weer een brief van „Gusty Panje uyt de stadt Boelinlin" aan den G.G. Zijn vorige brief (zie 1665 p. 240) is nog niet beantwoord; als de overbrenger daarvan, kapitein Hartman, terug komt zal de Goesti zijn gezanten zenden aan den G. G. p. 148. 13/9 '66. Een Inlandsch vaartuig van Bah brengt een brief van „Radja Tiou, uyt de negorye Badongh" aan den G. G. met aanbod van vriendschap, waarbij hij zich beroept op de vriendschap 'van wijlen zijn vader met capiteyn Moor en een slaaf als geschenk aanbiedt. Ook een brief van Radja Tiou aan den sabandaer van Batavia met 4 eendvogels tot geschenk. p. 161. 18/10 '66 (zie ib. p. 147). Een inlandsch vaartuig brengt weer een brief van Gusty Pandie aan den G. G. De brieven, vroeger met kapitein Hartman en Carel de Rijk meegegeven, zijn nog niet beantwoord; „daerom soo wacht ick nae den gesant van capiteyn Moor, op dat ick aan den capiteyn Moor niet en liege." p. 207. 18/12 '66. „Vertreckèn mede twee vaertuygen nae Baly, waermede den licentmeester, Jan van Wesenhagen, uyt de naam van syn Ede twee brieffjes schrijft, 't eene aen Radja Tiou, gebieder tot Badongh, ende 't ander aen Gusty Agon, beyde behelsende eenige complimenten ende dienende tot antwoort van de geene, die door deselve persoonen aan de heer Gouverneur generaal geschreven en hierop 25 Augusty en 13 September ontfangen syn." (Ib. p. 139 en 148). p. 253. 31/3 '67. Een moord gepleegd door een Balischen op een Boetonschen slaaf. p. 275. 6/5 '67. Uit Japara: „de gerugten hepen, dat den Sousouhounang een armade met 30 duysent man tegen die van Pahmbang of Baly soude uytsetten, en tot welcken eynde alomme groote vaertuygen soude werden gereet gemaekt; dogh eenige waeren van gevoelen, dat het op sommige van syne grooten soude syn gemunt." p. 305. 30/6 '67. „Vertreckt insgelijcx nae Baly de burger, Warnar Nas, met syn eygen vaertuygh, medenemende een recommandatie briefjen van den licentmeester, Jan van Wesenhagen, aan Gusty Agon, 1) Deze zelfde uitdrukking was ook gebruikt in het met Heemskerk gesloten contract (Zie C no. 140). 298 C. no. 77. Dagh-Register. 1668—1672. regent tot Gegyl, nevens een syde quitasol en 3 ellen root laeeken tot schenckagie, ten eynde dat gemelte Warnar Nas ende andere ingesetenen alhier hunne negotie aldaer onbecommert en versekert mogten dryven, etc." 1668—1669. p. 42. Onder de bepalingen van den vrede, dien Speelman 1 Dec. '67 met do Makassaren sloot kwam o.a. voor, dat de Macassaren alleen zouden mogen varen op Bali, de kust van Java, Jacatra, Bantam, Djambi, Palembang, Djohor en Borneo, en dat alleen met passen van de Comp.; zij moesten 1000 jonge, gezonde slaven en slavinnen opbrengen, afzien van Bima, den vorst van Bima met zijn aanhang van 25 personen uitleveren enz. p. 50. 26/3 '68 arriveert ter reede Batavia het vaartuig van den vrijkoopman Willem Pedel met een vierden brief aan den G. G. van „den regent tot Boehlin, Gusty Loera Panje." (Zie 1661 p. 72, 1665 p. 240, 1666—'67 p. 147 en 161.) Hij deelt weer mede, dat zijn vroegere brieven niet beantwoord zijn, betuigt zijn vreedzame gezindheid; „dogh, dat voor dezen geschiet is, en gelieft daer niet meer aan te gedencken, maer wegh te werpen, op dat wij en ons volck mogen leven als gebroeders; en, sooder in toecomende weder eenigh quaet mogte geschieden, soo versoeck ick, dat het magh vereffent ende justitie daer over gedaen werden; want het is seecker, dat Jan Troet, Hoornbeeck en Andries [zie 1659 p. 190; 1661 p. 135 en 148; 1664 p. 343—344 en 359; 1665 p. 240] veel quaet aan mijn en al mijn volck gedaen hebben; nu eerst drie maenden geleden is hier geweest een Manboe, ingeseten van Batavia, die hem oock qualyck gedragen heeft en twee vrouws personen uyt Gusty Padangs huys gestoolen en in syn vaertuygh gebragt heeft, die ick heb laeten doen op soecken en belast wederom te geven, dat hij niet heeft willen doen, maer heeft daarenboven nogh vijf Baliers met schietgeweer om gebraght; nu, soo versoeck ick aan den capitein Moor, dat hij over dit gedoente regt late doen; en soo der nae desen quaet of goet aen de Batavise handeïaers hier gedaen mogte worden, soo sal ick daer op letten; derhalven sal 't goet syn, dat op desen brieft geantwoord- wert " Hij zendt verder de weduwe van den te Boeleleng overleden Michiel met haar kind terug, omdat Michiel te Batavia nog een broer had. [Was deze Michiel soms de tweede der Hollandsche sabanders, naast Mossel ? Zie 1664 p. 343—344 en 359]. p. 111. Amok makende Bahërs. p. 227. Oost-Javanen en Baliërs veroorzaken veel kwaad in Tangerang, dat op rekening van Bantammers Wordt gesteld. In deze beide jaren was de aanvoer groot van Baliërs te Batavia, slavinnen, vrije mannen en eenige mannelijke slaven. I?70—1671. p. 5. Te Balimboangan moet zooveel mogelijk vee worden opgekocht ter voortteling op het eiland Boen. p. 148. In Juni of Juh 1670 was op Bah een Nederlandsche chaloup afgeloopen en het volk vermoord. p. 333. In Mei 1671 was een Engelsche chaloup op Bah geweest; aan boord hadden Bahërs „amock gespeelt" en4Engelschenmeteen slaaf vermoord; de vier overigen waren zwaar gewond met de chaloup ontkomen. 1672. Achtereenvolgende berichten uit Japara berichten van een achttal deserteurs van de troepen van Makassar, die uit den trein van Mandar mot een chaloupof tingangh naar Bah waren uitgeweken. Men zie over hunne desertie p. 7 en 23 en verder: p, 100, 22/4 en 104, 23/4. Zij hadden veel wapens meegenomen en die overgegeven aan Goüsty Pandy, onder wiens bescherming zij zich stelden. De chaloup hadden zij gesloopt. Een hunner, de stuurman Hendrick van Brederode, was door den vorst „tot oppergesaghebber gekoren." 299 C. no. 77. Dagh-Register. 1672—1673. p. 115. 3/5. Be stierman, diesigh voor een constapel had uitgegeven, was bij den vorst in groot aanzien. p. 132. 20/5. Den resident Couper te Japara wordt aangeschreven dat „dient debvoir aangewent omse in handen te krijgen, al soude daeromme oock een goede sehencagie werden gcspendeert." p. 149. 5/6. Couper bericht: „met seeker Ambonis burger, in de wandelingh Jan de Vlamingh genoemt, waren 2 van de acht fugativen, van Maccassar gevlugt, tot Baly haer onthouden hebbende, met vrye wille tot Rimbangh aengecomen en verclaerden tegens wil en danèk met haer 4 persoonen waren gedwongen geweest; sy quamen nu over mettet jaght Amerongen." p. 165. 29/6. De resident had vruchteloos getracht om door de inlanders door middel van een goed geschenk de 6 overigen in handen te krijgen. p. 185. 19/7. Den borger Jan de Marees is voor 't overbrengen van 2 hunner van Bali naar Japara beloond met 50 Rds., met belofto van nieuwe belooning als hij ook de overigen kan overbrengen. p. 242—244. 12/9. De onderstuurman Jacob Croes vertrekt met een chaloup via Japara „om dan voorts daer van daen den steven naer de Straet van Madura te wenden en, onder 't eylandt van Baly gecomen zynde, eerst te ankeren onder den boeck van Kaliangen, 5 mylen aen dees syde off bewesten Bollilly, om aldaer te overleggen met de 2 persoonen, Posier en Bendert, die aldaer te vooren geweest zijn, hoe 't best aengestelt zal dienen te worden om den weghgelopen stierman, Hendrick van Brederode van Schevelinge, ende nogh drie matroosen van synen aenhangh in handen te crygen". Ook gaan er thans brieven naar de „Coningen van Baly Gustyn Panje [zie 1668 pag. 50, c. a.1 en Gustyn Aleth" van G. G. Maetsuyker. De eerste wordt genoemd Coninck van Billilly, de tweèdo Coninck van Sewangh [Sawan ?] De brieven zijn beleefd gesteld en gaan vergezeld van geschenken voor elk, ter gezamenlijke waarde van f 374. De uitlevering wordt gevraagd van de 4 overgebleven deserteurs, alsmede bericht verzocht om zoo mogelijk bericht te ontvangen omtrent het lot van 40 HoUandsche opvarenden van een schip, dat vier jaren tevoren schipbreuk had geleden op de klippen niet verre van Baly en Lombok, van welke schipbreukelingen nooit iets vernomen was. p. 262. 6/10. De vrijburger Jan Janso van Leyden brengt Van Brederode te Japara aan. p. 280. 20/10. Jacob Croes bericht van een van Bali gekomen vaartuig bericht te hebben ontvangen, dat de vrijburger Pennemans van Batavia Van Brederode voor 100 rds. van den vorst van Boeleleng had losgekregen en had opgezonden. Pennemans zou nog probeeren ook de 3 overigen te krijgen. p. 290. 27/10. Uit het bericht naar Japara: „de overgelopen onderstierman, Hendrick van Brederode, alhier met de fluyt, Peguw, wel versekert is aengebraght, die eerlangh loon nae werken crygen sal." p. 324. 14/11. Van Bantam komt het gerucht dat de Soesoehoenan van Mataram zijn havens wilde sluiten „door dien hij in langen tyt wegens d'E. Compe. geen behoorlycke schenkagie hadde gehadt; soo wanneer sulx niet geschiede, soo was die Vorst geresolveert een maght nae Baly om 't selve te vermeesteren aff te senden"; ook ging het gerucht, dat de Engelschen en de Franschen hem wilden omkoopen om den toevoer naar Batavia af te snijden. 1673. p. 95. 10/4. De Raad van Indië approbeert doodvonnissen en martelingen van 8 Bahërs en 3 Javanen wegens gepleegde moorden. p. 184/185. 4/7. Door den Raad van Indië „zijn oock op de gedane 300 C. no. 77. Dagh-Register. 1673—1674. nominatie tot krijghs officieren over een compe. Baliërs van omtrent 400 koppen sterck (om in tyt van noodt mede als van andere borger inlanders te konnen gedient wesen) verkoren, als volght: Mangas van Baly, tot capiteyn: Koetot Timnaneh. tot lrivtenant,! Tihan -ir*™ Rol,. tot vaendrigh; voorts tot sergeanten: Pankirangh; Koetot Koeta; Nenga Ooelian; Wajahan Mambal; Moman Bantoian: Neno-n, P»nH» Latondo ende Lampigia, alle 8 mede van Baly. [Dit is het eerste bericht omtrent de Balische hulptroepen in dienst der Compagnie. De Balische namen zijn hier duidelijk te herkennen. De Bahsche slaven kregen dikwijls Hollandsche of fantaisie-namen; later vindt men voor vrije Baliërs bijna alleen Inlandsch-Mohammedaansche namen]. p. 186. 7/7. De G. G. en Cornelis Speelman houden eene inspectie over de compagnie Bahërs, die toen 250 man sterk was. p. 191. 18/7. Ook wordt eene compagnie van vrije Maleiers ingesteld. p. 240. 25/8. De compagnieën Maleiers en Baliërs, resp. 350 en 420 man sterk, „met divers geweer" maken oefeningen in bijzijn van den G. G. „doch de sware regen deedse alle met een nat rockje thuys waerts keeren." 1674. p. 27—30. „By seekere opneminge, met kennisse ende ordre van haer Ede. door den heer Cornelis Speelman als praesident van schepenen in 't laetste van 't voorleden jaer doen noteren ende nu claer geraekt ende met de retour-vloot mede na 't vaderlandt overgesonden zynde, komt specificé te blyken, hoe veel zielen, soo Nederlanders, Mestischen, als andere inlanders, onder Batavia's district altans zijn remorerende . . ." Uit. Nov. 1673 1) woonden in Batavia en de voorstad in totaal (de opgaven zijn gespecificeerd naar de „blocken", en naar Batavia's Oostzijde, Westzijde en Voorstad en Cingel) deze aantallen: Vrijen. Nederlanders. Mestischen. Chineesen. Mardykers2) Mooren en Javanen. Maleyers. Baliërs. i ~~ Mans 801 46 978 1163 605 237 334 Vrouwen 478 194 754 1803 408 195 455 Sonen boven 14 jaar . 72 51 107 443 47 30 41 Dochters „ „ „ 124 50 70 336 27 30 19 Sonen onder 14 jaar. . 272 184 453 870 183 71 75 Dochters „ „ „ j 277 201 j 385 747 169 48 57 Totaal 2024 72612747 5362 1339 1 611 981 Het geheele aantal vrije personen bedroeg dus 13790. Het aantal 1) In het werk staat ten onrechte 1674. 2) Over dit bevolkingsdeel (Mardijkers, Papangers, z.g.n. Portogëezen) zie men o.a. Dr. F. de Haan, De laatste der Mardijkers. Bijdr. Ind. Inst. Dl. 73 1917 p. 219 254 Op p. 236 de mededeeling dat de inl. Christenen van Depok, afstammelingen van Chastelein's Balische vrijgelatenen, die natuurlijk Maleisch spraken, niettemin Portugeezen genoemd worden. 301 C. no. 77. Dagh-Register. 1675—1676. lijfeigenen was 5944 mannen, 5631 vrouwen en 1703 kinderen, tezamen 13278. Stad en voorstad hadden alzoo 27068 zielen. Buiten de poorten onder opzicht van den kapitein F. H. Muller woonden nog ruim 5000 Javanen. De slaven zijn in de opgaven niet gespecificeerd naar hun landaard. De Colonel der borgerye Pieter van Hoorn deed eene opneming van de Nederlandsche borgerij (niet-Compagniesdienaren) en kwam tot 340 manspersonen, 159 zonen en 168 dochters, naar hun beroepen gespecificeerd. Het garnizoen bestond uit 1260 Nederlanders en 359 Inlanders. Uit het kleine getal kinderen onder de vrije Bahërs en Maleiers blijkt,.dat de kolonies dezer natiën nog jong en in wording waren. p. 187—191. 10/7. Contract van 12/6 '74 tusschen de Compagnie en den vorst Maas Goa van Soembawa te Makassar gesloten, o. a. bepalend, dat Soembawa voortaan geheel los is van de Makassaren, niet met hen handelen mag enz. Zie de protesten tegen dit contract enz. p. 272—278; en verder in Dagh-Register 1675 v. v. de plaatsen vermeld sub Soembawa, over de woelingen der Makassaren op Soembawa. 1675. p. 49—51. Eene opneming van het zielental van Batavia als in het jaar te voren. . Totaal aantal vrijen 15329, slaven 15450, tezamen 30779. De toeneming van het zielental was dus in 14 maanden zeer sterk; dat der vrije Bahërs en der Maleiers het sterkst, n. 1. resp. 58 en 64 %. p. 168. In een brief van 7/5 1675 vraagt de radja Amet Goa van Soembawa de hulp van de Comp. tegen de Makassaarsch-gezinde rebellen, o. a. zijn broeders Amas Malin en Amas Atchin „maar ten past niet, dat die Coningen syn, want zy niet van 't geslaght der Sabaauwse Koningen bennen, maar van Baly"; hij verzoekt verder dat de troonsopvolging aan een legitiem pretendent overga. p. 187. Op 16/7 komt bericht van Couper uit Japara dat te Gresik den assistent Willem van Buysenem 135 1/2 rds. uit zijn woning waren ontstolen door eenige Bahërs, waarvoor slechts 36 rds. en een slaaf terugbekomen waren. p. 341. 13/12. In eene memorie, door Cornelis Speelman opgesteld over de bedrijven der Makassaren op Soembawa en vernomen uit den mond van den naar Java uitgeweken Makassaar Daeng Tellolo, worden de hem bekend geworden namen van negorijen op Soembawa en Lombok genoemd; van Lombok zijn dit: Salaparangh, Proa, Laboulaba, Lanco, Padjangy, Craypangh, Bengala, Socoa en Ganga. 1676. p. 133. 15/6. „Namiddags krygen van de Oostcust per seecker Maleyts vaertuygh mondelingh bericht, hoe onse vloot onder den capiteyn, Jan Francen, voor de negorye Gombongh [Gembong = Pasoeroehan ?] den meesten hoop der stroopende Macassaeren vaartuygen hadde verbrandt en 7 derselver, die 't ontvluehteden, nae Baly geweecken, doch door den Coninck aldaer alle omme 't leven gebracht waeren; Godt geve, de seeckerheyt hiervan in korten van ginder mogen verstaan en die moordadige rebellen eenmael van kant geholpen worden." [Er volgt later geen bericht, dat dit gerucht juist was]. p. 230. 21/8. De jaarlijksche „optrecken" van de Maleische en Bahsche compagnieën en de „Nederlantsche borger ruyterye" hebben plaats. De Maleische compagnie telde 500 man, de Balische 750. De laatste was bewapend met „90 schietgeweeren (meest inlantsche vierroertjes en weynioh musquets en snaphaanén), neven 660 piecken en hasegayen na de Balysche wyse; alle mede wel gehabitueert en snaekx opgepronckt . . ." 302 C. no. 77. Dagh-Register. 1677—1678. p. 357 .26/12. Het geheele Bataviasche garnizoen trekt onder Cornelis Speelman op expeditie naar Oost-Java; aan een eomp. Bahërs van 100 man onder luitenant Patwien en een oomp, Maleiers van 114 man, onder capiteyn Abdul Bagus staat „op preuve van haer gedaente een belooninge te werden toegevoecht" na de expeditiën, doch eeen soldij. (Zie 1678 p. 306). 1677. Op p. 35, 92, 209, 261, 365 en 384 eenige feiten betreffende de Bahërs uit deze expeditie; p. 388 en 394. Op 11 Nov. komen de Bahsche en Maleische compagnieën te Batavia terug en worden daar plechtig ingehaald. Er waren nog 78 Bahërs en 90 Maleiers over. p. 62. 1/3. Op 1 Januari 1677 zijn door de wijkmeesters weer bevolkmgslijsten opgemaakt. Vrijen. I Nederlan ders. Mexticen Chinesen Mardyckei Mooren ei Javanen. Malleyers Baliërs. Mans ., 929 67 1084 1322 280 299 536 Vrouwen 605 218 1014 1890 274 326 652 bonen boven 14 j. . . . 91 138 ' 178 315 70 121 136 Dochters „ „ „ . . . 129 88 127 1019 50 79 68 Sonen onder 14 j. ... 317 164 569 1232 113 94 170 Dochters „ „ „ . . . 309 215 517 362 110 74 109 Totaal 2380 890 3489 6140 897 993 1671 Aantal vrijen 16460; slaven 17279; totaal 33739 zielen „waeronder egter niet begrepen zyn de mihtairen en diversche andere Comps. suppoosten, hier aen lant onder hunne opperhoofden bescheyden, noch oock met de Javanen, die achter ider maent staen uytgedruckt, nevens noch al goede partye andere luytjens meer, die juyst niet connen opgenomen werden. p. 257. 3/8. Uit een brief van den koopman Adriaen van Daalen te Bima: „Tusschen de volken van Tambora ende negorye Kalonkongh waren insgelycx weder eenige onlusten ontstaen en van weder zyden aen den coopman, Van Daalen, over ongelyck geklaegt, 't welcq hy dan soude trachten des mogelyck inder minne wederom bij te leggen. Die van Sumbawa of de Salatparangers lagen met die van Baly al mede overhoop, en gaven voor hun groote schuit van sappanhout aan de Comp. daer door al weder niet te konnen afleggen, hoewel derwegen in 't geheel immermeer niet heel veel te verwachten scheen." p. 408 en 409. Berichten over rebelleerende Bahërs, Makassaren en Boegineezen in de Bataviasche Ommelanden. p. 472 en 473. In en om Batavia zijn nog woonachtig, boven de vroeger genoemde getallen ingezetenen, 4738 Javanen; de compagnie Maleiers 920 koppen; de comp. Baliers 808; verder 348 Makassaren en 306 Boegineezen. 1678. p. 47. 30/1. Op uit. 1677 is door schepenen weder de zielenlijst van Batavia opgemaakt volgens de opneming der wijkmeesters, 303 C. no. 77. Dagh-Register. 1678. in en buiten de stad. Wegens de uitzettingen naar Java's Oostkust, het vertrek van velen en andere inconveniënten is het inwonertal met 2661 koppen afgenomen. Aantal vrijen 15678; slaven 15410, totaal 31088. Alleen het aantal vrije Baliërs nam weer sterk toe. p. 56, 57. 3/2 vertrekken troepen, w. o. Bahsche, naar Pamanoekan om de stranden aldaar voor invallen van Bantammers te beveiligen; p. 296, 371. p. 172, 188 2/5 idem naar Krawang enz. p. 70. 20/2. De sultan van Bantam heeft met een onbekend doel alle Bahërs en Maleiers, te Bantam wonend, doen opteekenen; p. 74 en 84 hij had hen naar Krawang willen zenden om den onzen afbreuk te doen; p. 84, 100, 107, 111, 114, 131 Bantammers en Bahërs stroopen in Noord-Tjirebon; in hoofdzaak zijn de stroopers Bantamsche Bahërs. p. 156. 26/4. Onder de Bantamsche stroopers in Soemedang zijn ook 40 van Batavia weggeloopen Baliërs.1) p. 200. 14/5. Toen de oorlog dreigde tusschen Bantam en de Comp. kwamen 300 „fluxe Balinesen" onder een perwangsa van Krawang te Bantam.' p. 204. 15/5. Te Batavia komt het jacht Voorhout van de Kaap de Goede Hoop aan, dat den koers te ver Zuidelijk had genomen en zoo Bali had aangedaan. Daar was het door de bevolking zoo vijandig ontvangen, dat het zonder verversching te verkrijgen moest doorzeilen en aldus met veel meer ziekten te worstelen had gehad. p. 226. 26/5 komt er bericht van de naar Pamanoekan gezonden troepen (zie p. 56 c. a.). Het blijkt dat de Bahërs te Batavia toen reeds Mohammedanen waren geworden: „terwyle de gesoute visch altesamen albereyts geconsumeert was, soo mosten onse Baleyers, met 3 gontings in den train leggende, haer eenelyck met drooge rys behelpen omdat se geen vleesch off specq aten, als strydende tegens de Mahomethaense religie..." Ook bhjkt dit uit p. 689, waar Balische kapiteins, (w. o. Soerapati) den eed van trouw zweren op den Qoran; verder op p. 692. p. 253—255. 3/6. De naar Krawang gezonden troepen komen terug (zie p. 172 c. a.). Uit het rapport van Willem Hartsinck bhjkt, dat ook hier Balische vluchtelingen stroopten. p. 306. 17/6. De Maleiers en Bahërs van de expeditie naar OostJava (zie 1677 p. 357) krijgen „voor hunne thienmaendige getrouwen dienst in plaets van eenige vaste belooninge by maniere van geschenck... yder gemeen man 15 rds. ende de officieren nae merite en advenant wat meer, waermede gemeent wert dat dese luyden weltevreden en vernoecht sullen zyn." p. 347. 7/7. Dit geschenk wordt hun voor het huis van den G. G. met sierlijke toespraken van den G. G. en den Directeur-Generaal Speelman uitgereikt. P- 36)3—'°7- 15/7. De officieren worden aangesteld voor de troepen, die onder Anthonio Hurt naar Java's Oostkust zullen trekken: 375 Europeanen, 2 compagnieën Mardyckers, 4 comp. Javanen, 1 comp. Bataviasche Maleiers en 2 comp. Baleyers, de laatste resp. onder Tiben, capitain, Goehaen, heutenant en Tambessy, vendrich en PangoMrangh, heutenant en Nagapande, vaendrich, nevens yder comp. 4 sergeanten, 6 corporaals en een schryver. 1) Over de stroopende Baliërs, later door Makassaren versterkt, in de bovenlanden van Batavia, aldaar hoofdzakelijk vanuit Banten heengezonden of uit Batavia weggeloopen en door Banten gesteund zie men in dit en de drie volgende deelen in Eeg. onder „Baliërs" en C no 156. 304 C. no. 77. Dagh-Register. 1678. p. 370. 18/7. Monstering en autorisatie der Inl. troepen enz. De Maleyers stercq 114, de Baleyers 200 ende de Javanen 385, tesamen 699 mannen." p. 371. 19/7. De Inlandsche soldaten dezer expeditie zullen worden gegageerd: „de Mardyckers, Maleyers en Baleyers yder slecht soldaat toe te leggen 3 ende de Javanen (die geoordeelt werden meer als de andere tot Comp. dienst verplicht) twee rycxdeelders ter maend, doch de officieren alle evenveel, te weten de corporaels 4, de sergeants 6 vendnchs 8, de heutenants 10 ende de capiteyns 14 rds. yder ter maendt sonder costgelt." Zie ook p. 382, 401. p. 377, 22/7 en p. 566, 10/10. Op Japara is bericht ontvangen, dat Troena Djaja den koning van Bah verzocht zou hebben om op het eiland Solombo te mogen gaan wonen. p. 430. 11/8. De fiscaal Adriaen van Daelen te Makassar bericht van Soembawa dat Daeng Tellolo met zijn makker Karaeng Djerenika en de Soembawaers en Bahërs het eiland Lombok, dat lang tegen Bali oorlog had gevoerd, voor. de Bahërs hadden veroverd. (Zie ook p. 486). p. 487. 9/9. Troena Djaja maakt aanstalten om zoo noodie naar Bah te vluchten. p. 544. 4/10. Bij eene schouwing der Inlandsche troepen wordt de comp. Bahërs te Batavia opgegeven 378 man sterk te zijn, terwijl een grooter getal hunner met Hurdt mee was op expeditie. De officieren waren kap. Mangoes, luit. K'toet Timpang en vaandrig Tiben Bahde namen der sergeanten zijn alle zuiver Balisch; de bewapening bestond uit: meest inlandtse vuurroers ende weynigh musquets ende snaphanen, voorts piecken en hasegayen." Tot het kader der Maleiers en Javanen behoorden blijkbaar ook enkele Bahërs. p. 56a 10/10. Aan Hurdt wordt geadviseerd te zorgen dat, zoo iroena Djaja al naar Bah vluchten kan, gezorgd moet worden, dat hij met veel bagage kan meenemen „wanneer hy oock op Baly niet veel heul off troost soude vinden, een natie synde die niet gewoon syn ymant veel courtosie te bewysen als om haer eygen gewin ende proffijt." De G. G meent verder dat Troena Djaja niet alleen door de Javanen maar zelfs door de Madoereezen niet meer vertrouwd wordt, daar hij anders beter naar Madoera dan naar Solombo zon kunnen vluchten p. 601—603 De Bahërs te Goedoe-Goedoe l), toonen neiging om het door G G. Van Goens aangeboden pardön te aanvaarden p. 610- 11. 30/10 en 637, 9/11. Van Bah komt bericht, dat de koning van Bah bet verzoek van Troena Djaja om op Bali een schuilplaats te mogen vinden, heeft afgewezen. p. 658 v. v., 663; 748—'52. Berichten van Hurdt's expeditie tegen Troena Djaja te Kedin (id. p. 491), waaruit bhjkt, dat de Baliërs zich dapper gedroegen. Hurdt vraagt nog 300 Nederlandsche en 300 Balische soldaten. r1 P- -677-.A2/,U- ?° 300. geraagde Bahërs worden niet gezonden, daar mmiddels ook Boegineesche hulptroepen zijn aangekomen. P- 089. 28/11. De Baliërs van Goedoe-goedoe hebben op den Qoran trouw gezworen aan de Compagnie en bloedvriendsehap gesloten met de daar aanwezige Javanen. p. 715. 6/12 G. G. en Raad van Indië besluiten de Maleiers, Baliërs Ambomeezen, Bandaneezen, Boetonners en Javanen te Batavia eenê militaire formatie te geven. W*Lt S g- ?eZ/ plaats "«* aan den rechteroever der Tji-Taroem iets beneden ™ d™^ °-er,de £°0r Bantam opgestookte onlusten alhier: O. van Rees Overziet van de geschiedenis der Preanger Regentschappen, in Vh. B. G. XXXIX 1880 p 75 v f 305 20 C. no, 77. Dagh-Register. 1679. p. 768. 31/12. Hier weder een „summarium aller zielen in de wycken soo binnen als buyten Batavia, in de voorsteden bevonden op ultimo December deser jare 1678. De totalen verschillen niet veel van die van het voorafgaande jaar. Vgl. voor dit Dagh-Register nog C n°. 200. 1679. p. 8. 9/1. Een Bahër komt bericht brengen omtrent eene samenzwering, door Bantam op touw gezet met „eenige Bahnesen en andre Mahomethaenze ingesetenen", met het doel de Europeanen te Batavia te vermoorden. Bij onderzoek bhjkt de zaak van weinig beteekenis. p. 148, 168, 173, 200 en 201, 317. Naar aanleiding van een hanengevecht ontstaat een hevige twist tusschen de Bahsche en Boegineesche militairen in Poleman's kamp te Soerabaja, met het gevolg dat 8 personen gedood en 16 zwaar gekwetst werden, 't Schijnt den Boegineezen te doen te zijn geweest om roof te plegen in het kwartier der Bahërs. p. 197. Bij brief van 19/5 en p. 219 wordt o. a. aan den opperkoopman Couper te Dermajoe geschreven, dat den Baliër Angga Joeda wegens zijne verdiensten te Tjiasem den titel Ngabehi wordt toegekend, met bijvoeging van „sodanigen naem als daerby gevoeghlyckst geoordeelt sal werden"; de vijf vroegere regenten zullen bij eventueelen terugkeer naar Tjiasem onder Angga Joeda komen te staan; de Soesoehoenan dient een én ander te bekrachtigen. p. 262. Hij heeft den naam gekregen van Ngabehi Earta Joeda, en maakt zch opnieuw verdienstelijk tegen Maleische en Makassaarsche struikroovers. p 270. 23/6. In het Krawangsche zijn de onlusten, door de Bantammers verwekt, vrij wel opgehouden. De houding der Balische kolonie te Oedoeg-Oedoeg is nog onzeker; zij willen zoowel de Comp. als Bantam te vriend houden. Kapitein Hartsinck stelt voor óf hen met geweld het land uit te drijven, óf „den ouden capiteyn der Balyers tot Batavia, genaemt Mangus, eens in persoon aen haer affgesonden wiert om haer nader van Haer Ed. goede intentie te onderrighten, alle wantrouw en ergwaen wegh te nemen en deselve tot trouwe en gehoorsaemheyt aen te manen, alswanneer gelooft wiert dat zë sigh wel wat beter soude comen te schicken en aen te stellen, omdat door hun al vry wat werkx van dien ouden man wiert gemaekt." p. 271. 25/6. De Bataviasche burger Warnerus Nijs kwam begin 1679 ter reede van Catevel (Kattevel = Ketèwèl in Gianjar, bij de grens van Badoeng) met zijn chaloup. Hij werd verraderlijk aan land gelokt en vastgehouden; het vaartuig afgeloopen, de bemanning vermoord. De regent of vorst Goussinpanja of Gostin Pandangh van Boeleleng kreog hiervan kennis, ontzette hem door de zending van veel volk en het loskoopen van drie der vier overlevenden (de Hollanders Nijs en Juriaen en een lijfeigene) en zond hen met eigen vaartuig naar Soerabaja. Zes personen, w. o. de nachoda Adriaen de Haas en nog 3 Hollanders, waren gedood. -V '\ p. 291. 5/7. Genoemde Warnerus Nijs brengt op Soerabaja het bericht, dat Troena Djaja aan genoemden Goustin Panja een toevlucht had verzocht voor het geval hij het in Oost-Java niet kon uithouden. Do vorst had dit verzoek afgewezen, omdat hij zelf in oorlog was (Anno 1680, p. 100. Troena Djaja moet zich ovorgeven en wordt gekrist). p. 306. 15/7. Per brief wordt den Soesoehoenan Amangkoe Rat zijn slappe houding verweten bij zijn herstel op den Mataramschen troon. Alleen de Balische Toemenggoeng Jajalalane met zijn Baliërs 306 C. no. 77. Dagh-Register. 1680—1681. heeft zich dapper gedragen en is in dienst van den Soesoehoenan gesneuveld bij de verovering van de sterkten der Makassaren. _1680. p. 26, 182 en 280. Bah als schuilplaats van zeeroovers. De Makassaarsche zeeroover Daing Mangika en de Maleier Anochada Bongsoe werken samen;, de laatste vervoert 60 a 70 vaartuigen met Makassaren en Maleiers van Bah naar Soekadana (Westkust Borneo) en het eüand Karimata. Op dit eiland worden zij zoo talrijk, dat dé oorspronkelijke bevolking geheel in hen opgaat. p. 307. Ben aantal Makassaren, Maleiers en „parthye Chambanders" die zich m Blambangan ophielden, vandaar verdreven door den capitein en oppercoopman Jereraias van Vliet. p. 428. 8/7. Een comp. Bataviasche Baliërs, w. o. 86 weerbare mannen, onder kapitein Tiben komt terug van Java's Oostkust- den volgenden dag nog 19 man en een comp. van 78 gegageerde Baliërs onder luitt. fangokirangh. DP;..44Ï- 12/7, Deze troepen afgepresenteerd; p. 530, 3/8 nog 66 Bahërs komen te Batavia terug onder luitt K'toet Mambal; p 548 alleen deze laatste zullen voorloopig in dienst blijven; de overigen worden afgedankt. s ^^5°'}3/1u\Aaa- ,den directeur-generaal Cornelis Speelman wordt weder het opzicht over de Balische ingezetenen van Batavia opgedragen Daar de oude Balische kapitein Mangus is overleden en door vertrek en versterf tijdens de expeditie in Oost-Java vacaturen zun ontstaan worden meuwe officieren benoemd en de Balische militie gereorganiseerd in 8 compagnieën. p. 652—656. De formatie dezer 8 comp. wordt opgegeven De meeste namen van officieren en kader zijn nog zuiver Balisch. De 8 waren11' on«eveer 8° ™an, van welke er nog 300 buiten Batavia 11 n'98i5R8nS-ehef??6^ Va° Bfavia Keven weer °P het aantal zielen op di/iz 1680 in Batavia met de voorstad en de singels De totale bevolking (blijkbaar zonder de mihtairen) bedroeg 30740 ^SJS^T ~ W * ^ 1224 vrije Bahërs 1681 p. 17. 3/1. 180 Bahërs, den zwaren arbeid aan den groot opgezetten kraton van Bantam moede, waren gevlucht naar Oost- Java en Bandjermasm. p, 35. 17/1. De hoofden der gevluchte slaven te Goedoe-goedoe Sacrajoeda en Wangsa Naya wülen capituleeren; de vrees om afn hun voormalige meesters te worden teruggegeven weerhield hen; ze willen MS™ vr,Jk00Pfn- Hun getal wordt opgegeven plm. 300 mannen en 262 vrouwen en kinderen; p. 46-47 Balische en Europeesche militairen mfcgezonden om hunne gezindheid te onderzoeken; id. p. 57 erl 65 p. 122 op 17/2 vraagt het hoofd van Krawang schriftehjk hulp tegen Sacra Jouda's volk, dat weer geroofd en gemoord heeft; p. 138 op 23/2 hiervan kennis gegeven aan den vaandrig Jan Bervelt teTanjongpoera; op 24/2 komt bericht van dezen omtrent de oproerden die verdeeld zyn over de plannen tot onderwerping; p. 157 6/3 komt bericht van denzelfden dat het hoofd van Krawang Tommagon Natte Jouda gelogen hee t en zelf zijn onderhoorigen uitperst p 158 op vestitn-1dtmnnU^ ^«t ^ P0r™ vreedzaam te Batavia vestigen; idem p. 160 en 165 en 177- n 99i oor i * bericht, dat slechts een deel L^^^S^S» ook de rijstoogst weerhoudt velen; p. 270—271 dergelijk bericht van rlTw^r 6n Jan Bervelt uilTfiJ! 2/5* p. 273 Michielse zal zelf op kondschap naar Goedoe-GoTdoe gaani 307 C. no. 77. Dagh-Register. 1681. p. 277—-278, eenige Bantamsche grooten trachten inmiddels de Bahërs naar Bantam te lokken; p. 286inderdaad waren 25 Bahërs daarheen gegaan. p. 288—289. Tommagon Natta Joeda, te Batavia zijnde, wordt ondervraagd aangaande zijn knevelarij en verhouding tot Bervelt; hij ontkent. Capteyn Hendrik van den Beden met capt. Jochum Michielse ten onderzoek aangewezen; id. p. 297,394. p. 292. Op 24/5 komt bericht uit Bantam, dat volgens geruchten de oude Sultan met 10 oorlogsvaartuigen naar den hoek van Krawang zou zijn gaan kruisen „om alle Javaense oostvaerders met rijs enz. naar Bantam te doen komen; oocq rugte men dat er 1000 Balynesen den ouden Sulthan omtrent Craoangh toegevallen waeren," en verder: „den ouden Conincq was met zijne vaartuygen nae 'tbesigtigenvan't brandende eylant Cracatouw etc." weden op Turtiassa gekeert". p. 297—298 de aan kapt. H. v. d. Eeden medegegeven instructie van 30/5 mede strekkende om 's Compagnie's gezag in Krawang te bevestigen; id. p. 362—363. p. 306—307. Op 2/6 berichten van Michielse; slechts een deel der Bahërs onder Sarantacka schijnt naar Batavia te willen; de anderen hebben zich verder het binnenland in begeven en willen de zijde van Bantam kiezen; de Makassaarsche luitenant Dain Matara vraagt of hij deze vervolgen moet; p. 310—311 tot een krachtig optreden wórdt besloten; id. p. 323—324, 60 der Bataviasche Bahërs onder een harer luitenants en een vaandrig ter versterking gezonden; p. 367 id. p. 393—395. Op 24/6 komt Sarantacka met 24 zijner heden en een deel van zijn padi aan; zij worden onder kapt. Tiben geplaatst. Per zelfde gelegenheid berichten van Michielse en V. d. Eeden. Aan de rebellen onder Sacra Jouda en Wangsa Naija was bericht gezonden om hen tot inkeer te brengen; hun antwoordbrief was door den boodschapper verduisterd; deze zeide, dat zij in de richting van Bantam vluchtten; zij worden vervolgd. p. 406—408. Op 2/7 bericht van V. d. Eeden: het is beter Bervelt van T. Poera over te plaatsen; de overige rebellen worden achtervolgd; p. 412—13. Op 22/6 was Michielse met 37 Europeanen, 25 Mardijckers, 65 Macassaren en 792 Javanen, waarbij zich 26/6 de BalischBataviasche luit. Lamang met 65 Baliërs voegde, tegen de Bahsche rebellen opgerukt; hij had op hen o.a. een Bantamsch vaandel veroverd en hen over den berg Goeling Java tot de negory Pannawongan in Cheribon vervolgd, p. 416 Kapt. V. d. Eeden en vaandrig Jan Bervelt op 11/7 teruggeroepen van Krawang; de vaandrig Willem Kuffelaar in hun plaats, p. 418 Er zijn weer 300 Bahërs van Bantam naar Boven Krawang vertrokken, over wie de oude Sultan een Bahër onder den titel Kiey Nebey had gesteld; nog 200 Makassaren zouden volgen. Hier en elders gesproken van het „roofnest Calonckon (Kloengkoeng ?) op Bima. De door de Balische rebellen ontruimde landerijen aan trouwe Javanen toebedeeld, p. 424 Op 17/6 was de Bahsche rebel Sacra Jouda met 100 man in Bantam aangekomen, voorgevende, dat hij zich bij Cambang Coening in Boven-Krawang door ons volk had heengeslagen enz. p. 451 Michielse is 21/7 met zijn troepen naar Tandj.Poera afgezakt; van de 300 Baliërs en 200 Makassaren uit Bantam had hij niets vernomen; de rebellen Sacra Jouda en Wangsa Naya hadden den Bantamschen Sultan pardon verzocht, doch dit was naar het heette geweigerd, om de Compie niet te ontstemmen; Sacra Jouda was naar Bantam gekomen en onder het gezag van den van Batavia gevluchten Makassaar Dain Cecila gesteld, p. 456 de teruggeroepen Jan Bervelt brengt bericht van Michielse van 26/7 dat geen der rebelsche Bahërs te Krawang gezien werd. 308 C. no. 77. Dagh-Register. 1681. p. 4.67. Bij de wapenschouw op 1/8 paradeeren 4 Maleische en 9 Balische compagnieën; hun officieren genoemd. De Bahërs tellen 803 koppen. 's-Avonds vertrekken een fregat en 2 gontings naar Krawang om daar opgevatte slaven en andere Macassaren, Bahërs enz. af te halen (p. 479). p. 511—512. Een anoniem briefje uit Bantam meldt dat Sacra Jouda van uit Bantam met zijn aanhang te Batavia brand wil stichten on naar Krawang terug keeren; id. p. 518, 576, 607; op 19/8 komt kapt. Jochum (Michielse) met een deel zijner troepen terug; hij heeft het bestuur overgegeven aan Willem Kuffelaar. p. 523 van ,onsen hofverspieder" uit Bantam op 25/8 bericht, dat Sacra Jouda 20/8 met 250 Baliërs naar Tangerang vertrokken was en zich aansloot bij den Balischen roover Koetoet met 200 Macassaren en parthy ander geboefte met het einddoel het land tot Cheribon toe weer onder Bantam te brengen; id. p. 552 van 12/9; p. 559 een pardonbrief uitgevaardigd voor Baliërs, die zich mochten willen onderwerpen; p. 579 id. 3/10; zij zullen niet weer slaaf behoeven te worden, doch moeten de koopsom terug betalen. p. 608. Cuffelaer bericht 6/10 dat hij uit het binnenland niets van Sacrajouda vernam; Wangsa Naya zit in de bosschen van Timbananting; p. 642. 31/10. Sacra Jouda zou weer te Bantam terug zijn. p. 649 Kuffelaer heeft den pardonbrief opgezonden en vernomen dat Wangsa Naya met 150 personen zich 4 mijlen van Bandongh eene nieuwe negorij met sawah's enz. stichtte, genaamd Ciemanjack, volgens een ander bericht (vóór 3 maanden) te Bato Wayangh onder Timbangahtan. p. 659, 11/11 Sacra Jouda heeft den titel Tommagon gekregen en is opnieuw op roof gezonden naar Tangerang; p. 716 Wangsa Naya te Caminjack wil zich niet op pardon naar Batavia begeven, maar wel onder de Comp. in het Krawangsche wonen; p. 725 de Javaansche boodschapper bericht nader omtrent Wangsa Naya te Sleiniagh; deze schijnt zich ter plaatse zelve rustig te willen ophouden, p. 729 idem. p. 794—796. Op het einde des jaars wordt door de betrokken officieren opgegeven, dat onder hen zijn bescheiden van de buitenforten 36 compagnieën, tellende 4490 mannen, Javanen en Bahërs, w. o. 11 comp. Bahërs van 1060 koppen. Verder geven schepenen opgave van het zielental van stad, singels en voorsteden, aldus: Mans Vrou' Sonen |Dogters Sonen |Dogters wen. hovende 14jaar. onder de 14jaar. Nederlanders 744 687 100 161 299 307 Mixtisen 66 206 68 59 118 116 Mardyckers 1180 1714 366 400 870 1124 Chinezen I 916 891 104 75 503 444 Mooren en Javanen . I 287 327 52 40 124 131 Maleyers 283 346 52 57 164 13a Baleyers 453 565 65 | 62 149 132 Lyfeygenen [7476 6360 | Kinderen: 1962. Totaal 30598 zielen. In 1681 waren 1453 vaartuigen aangekomen en 1430 vertrokken; voor 195009 */2 Rijksd. aan koopmanschappen was uitgevoerd; 108 Nederlanders waren getrouwd, 146 gedoopt, 671 overleden. 309 C. 1888—'89. 78. Kern. Dr. H. Over de vermenging van Ciwaïsme en Bad- dnisme op Java, naar aanleiding van het Oud-Javaansch gedicht Sutasoma. Versl. en meded. d. Kon. Akademie v Wetensch. Afd. Letterkunde, Rks. 3, dl. V. 1888, p. 8—43! Op p. 8—19 beschouwingen over vroegere mededeelingen omtrent deze samensmelting. Het op Bali zeer populaire gedicht op den Bodhisatwa Sutasoma is geschreven door Mpu Tantular te Madjapahit (Wilwatikta) onder koning Bedjasa op het eind der 14de eeuw. „De stichtelijk-zedekundige legende is uitgedijd tot een uitvoerig romantisch verhaal met godsdienstig-wijsgeerige strekking, maar tevens rijk en bont gestoffeerd met veldslagen, tweegevechten, idyllische beschrijvingen van 't kluizenaarsleven, het hef en leed van minnende harten en de genoegens der mm, met aandoenlijke tooneelen van vorstelijke weduwen, die den gesneuvelden echtgenoot in den dood volgen, en niet het minst met godsdienstig-wijsgeerige gesprekken over het wezen van Buddha en Ciwa. ' (p. 26). Daarna berichten over het door Tantular gevolgde voorbeeld, over Mahayanisme en Hinayanisme; p. 32 v.v. vertaling van enkele gedeelten. Zie over de samensmelting van Qiwaïsme en Boeddhisme ook C no 135 en vgl. T. N. L 1888, I p. 78—80. Over de Indische lezingen van Sutasoma C no. 168. 79. Schuiling. R. De grenslijn van Wallace eene continentale grens. Met dieptekaart. T. A. G. 2« R. dl. V. 1888, p 523—560. Schr. betoogt naar aanleiding van artt. van Dr. H. Blink, Dr. H van Cappelle en Prof. K. Martin dat de algemeen gangbare voorstellmgvanWallace'e grenslijn tusschen Azië en Australië, loopend door de straten Lombok en Makassar, niet geheel en al overeenkomstig het emdresultaat is van den Engelschen geleerde zelve. Zie naar aanl dezer verhandeling: F. A. Jentink, Eenige bemerkingen betreffende de Zoogdieren, besproken door den heer B: Schuiling enz. in T A G 2e. R.JD. VI, 1889. p. 244— 253 en vgl. C no. 99. 80. Brandes. Dr. J. Een Yayapattra of akte van eene rechterlijke uitspraak van Caka 849. T. B. G. XXXII, 1889, p. 98—149. Een yayapattra is een afschrift van een vonnis; dit afschrift had de winner van het proces doen griffen op een koperen plaat, thans in het bezit van den heer Dieduksma te Djokjakarta. p. 104—138 belangrijke beschouwingen over het karakter der Hindoe-kolonisatie op Java. Schr. meent, dat van een eenigszins beduidenden invloed der Hindoe's op de Javaansche beschaving pas kan worden gesproken sedert de 2e helft der 7e eeuw Caka en dat (p. 122 v.v.) de Javanen toen reeds als eigen beschavingsgoederen bezaten: 1 de wajang, 2 de gamelan, 3 een eigen metriek, 4 het batikken, 5 de bewerking van metalen, 6 een muntstelsel, 7 betrekkelijk veel kennis van scheepvaart en 8 astronomie, 9 de natte rijstbouw en 10 een zeer geordenden staat van bestuur. Op p. 132 v.v. wordt uiteengezet dat de geschiedenis der Sanskritwoorden in 't Javaansch het karakter van de Hindoe-invloeden op Java weerspiegelt, p. 140—142 een parallel tusschen het verloop van een voor een rechtbank gebracht rechtsgeding op Bah en een vroeger 310 C. 1889—'90. geding in Tjirebon. p. 146 tekst, p. 147 vertaling der yayapattra, p. 148 eenige aantt. 81. Reclus. Elisée, Nouvelle Géographie Universelle. XlVOcéan et terres océaniques. Paris, 1889. In dit deel p. 410—419 Bali et Balinais. p. 411 een kaartje van Bali door C. Perron, schaal: 1 : 1 5000 000; p. 417 een plaat: Vue prise devant le palais du Sultan de Boeleleng, teekening van Th. Webernaar eene photographie. Tot p. 412 korte aardrijksk. beschrijving, verder over het volk, waarbij meer naar het romantische dan naar wetenschappelijke juistheid is gestreefd. „Naguère les princes se mariaient avec leurs soeurs pour préserver la pureté du'sang royal." p. 420—424. Lombok. Op p. 421 kaartje: Détroit de Lombok, schaal 1 : 800 000. Straat Lombok als flora- en faunagrens; p. 422 land- en volksbeschrijving. Hierin minder onjuistheden dan in het art. over Bah. 82. Immink. Mr. A. J. De rechtspleging voor de rechtbanken ' in Ned. Indië. Batavia. 1889, 2 dln. In Dl. II De Buitenbezittingen, Titel XX De landraden in de res. Bah en Lombok p. 601—622; Titel XXI De raden van Kerta's op het eiland Bah p. 623—632. Men zie verder in het register op de in het 2de deel aangehaalde wettel, bepalingen p. 646 en 647 en de Alph. inhoudsopgave. 83. Inscriptie op koperen plaat. Not. B. G. over 1889, Dl. XXVII, 1890, p. 19—21 en 68—69. Bericht over een koperen plaat met inscriptie in den huistempel van Goesti Ketoet Djiwa te Pabean Boeleleng. De abklatsch van eene zijde van die plaat was afkomstig van den heer F. A. Liefrinck. 84. Winckel. L. F. A. en G. B. Hooyer. De Militaire Willems¬ orde. 1815—30 April—1890. Het 75-jarig bestaan herdacht. Leiden 1890. \^ Op p. 66—73 eene korte beschrijving der Balische expeditie's van 1846—'49. ■rWfc' 85. Schmeltz. Dr. J. D. E. Indonesische Prunkwaffen. Ein Beitrag zur Kunde des Kunstgewerbes in Indonesien und der ethnologischen Bedeutang der Kris. Int. Arch. f. Ethnogr. III, 1890, p. 85—117. Mededeelingen over beteekenis, symboliek, ornamenteering en verbreiding der krissen, ook op Bali. De platen IX en X bevatten afbeeh dingen van krissen van Bali uit de collectie- Sloet van de Beele. Plaat IX fig. 2 a-d, kris van den vorst van Boeleleng; Pl. X fig. 6 id. van Goesti Ngoerah Ketoet Djilantik, Kegent van Boeleleng; fig. 7 zwaard van denzelfden ; no. 27—29 lansen van Badoeng. Vgl. C. M. Pleyte Wzn. Opmerkingen, in I. G. 1890, II p. 1805. 311 C. 1891. 86. Deventer. M. L. van, Het Nederlandsen gezag over Java en onderhoorigheden sedert 1811. Eerste deel, 1811—1820. (Verder niet verschenen)'s Gravenhage 1891. In denzelfden vorm pri te beschouwen als eene voortzetting van O no. 43. p. XLI—XLIII Raffles' beperking en daarna verbod (op papier) van den slavenhandel. Verzet van de vorsten van Beleling en Karang Assem. Een Javaansche boot, door de Regeering voor veeaankoop naar Karang Assem gezonden, aangehouden. Febr. 1814 inval van Balinezen uit beide rijkjes in den Oosthoek van Java; landing bij Banjoewangi. Scherpe strijd tusschen Bahërs en Sepoys; nederlaag der Baliërs; de vorst van Djembrana sneuvelt. Expeditie van Nightingale naar Bah en Celebes, 14 Mei 1814 te Beleling; poeri en stad veroverd; de vorst van Beleling onderwerpt zich, die van Karangasem vlucht; de slavenhandel niet gefnuikt, doch door Chineezen te Batavia tersluiks voortgezet, (zie ook p. CXXXIV en CXXXV; de Goesti van Djembrana zendt den G. G. Van der Capellen eenige slavinnen ten geschenke. ) Raffles nam geen afdoende maatregelen om Bah te onderwerpen of den slavenhandel te muiken. p. CLXXTV—CLXXVHI. Zending van den fiscaal Van den Broek 1817—'18 naar Bah; diens vertrek op 1 Dec. 1817 naar Djembrana met 20 militairen en den adjunct-commissaris Roos; vijandige houding der radja's,geleden ellende. Te Boeleleng is zijne zending totaal vruchteloos; Badoeng zendt een gezantschap naar Batavia om hulp tegen zijne vijanden; inmiddels barst de oorlog onder de Balische vorsten uit en moet Van den Broek uit vrees voor hongersnood vertrekken (zie B. no. 293). p. 220. (Dit een brief van C. C. G. G. d.d. 23/12 1817 aan den Directeur Generaal van Koloniën). Bericht van de zending—Van den Broek „teneinde de oude vriendschap te hernieuwen (en) . . . omdat wij van goederhand onderrigt waren dat ook de heer Raffles derwaarts zijne oogen geslagen had". Aanleiding was het verzoek van den vorst van Boeleleng om hem met rijst en andere behoefte te ondersteunen. (Vgl. B no. 4). p. 260—266. Een rapport uit Banjoewangi van Van der Broek van 8/7 1818 aan Commissarissen-generaal; ongunstig advies omtrent de vestiging van een factorie te Badoeng; vertrek op 26 Juni. Toen de vorst van Badoeng den Goesti Ngoerah Kaleran van Tabanan tot aan het strand te Koeta uitgeleide had gedaan en daar met zijn geheele hof diens terugkomst afwachtte, gevoelde Van den Broek zich te Badoeng in levensgevaar, vreezende voor een overval uit het aan Badoeng vijandige Mengwi. Van zijn 20 man waren er nog 11 in leven, w.o. 4 zieken. Op zijn verzoek mocht V. d. Broek ook naar Koeta komen; eerst kon hij daar den vorst van Badoeng niet te spreken krijgen, wijl deze zich te veel amuseerde in de Chineesche dobbehrit met het uitvaagsel der Chineezen. V. d. Broek kwam te weten, dat een jonge inlander van Madoereesche afkomst uit Benkoelen, uit de familie van een vroeger daarheen verbannen groote van Madoera, verdachte betrekkingen aanhield met Badoeng. Hij dacht aan Engelsche intrigues. Daar de hem gezonden rijst door den vorst van Badoeng en de zijnen was verbruikt, moest V. d. Broek Bah verlaten en kon hij niet voldoen aan den last van C. C. G. G. om te trachten een factory te Badoeng te vestigen, zijn manschappen daar te laten en ook naar Lombok over te steken. Zijn ziekehjke toestand en de verwachte algemeene oorlog op Bali, mede tegen Lombok, noopten hem daar eveneens toe. 312 C. 1892—1912. 87a. Vreede. A. C. Catalogus van de Javaansche en Madoereesche handschriften der Leidsche Universiteitsbibliotheek. Leiden 1892. In de Inleiding eenige mededeelingen omtrent het ontstaan van het Legatum Warnerianum en den aangroei der verzameling. De beschrijver geeft ook de hem bekende litteratuur, enkele fragmenten en soms een overzicht van den inhoud der stukken. Hij volgt deze indeeling: I Epische poëzie, p. 1—12, no. 1—29; II Mythologische en legendarische geschiedenis, p. 13—69, nr. 30—69; III Babads of kronieken, p. 70— 153, nr. 69—106; IV Historische verhalen en romans p. 154—223, n°. 107—142; V Dramatische werken. Wajang's. Lakons, p. 224—261, n°. 143—163; VI Zedekundige en godsdienstige werken, p. 262—331, n°. 164—224; VII Rechtsgeleerde werken, wetboeken, p. 332—360, n». 245—276; VIH Wetenschap en onderwijs p. 361—370, n». 277—306. Miscellanea p. 371—384, n°. 307—359; X Kropak's of hss. op lontar, p. 387—407; n°. 360—419 (hieronder dus vele van Bah afkomstig en enkele met interlineaire Balische vertaling). XI Madoereesch, p. 411— 420, n°. 420—444. Indices, p. 421—431 van H. Juynboll, toen cand. in de Oostersche talen. Op p. 119, n°. LXXXIX een Babad Blambangan met overzicht van den inhoud en weergevend hoe na 1767 de Bahsche invloed op Oost-Java voorgoed een einde nam (0 n°. 90). Eene zeer ongunstige beoordeeling van dezen Catalogus in C n°. 90. b. Juynboll. Dr. H. BI. Supplement op den catalogus van de Javaansche en Madoereesche handschriften der Leidsche Universiteitsbibliotheek, Deel I. Madoereesche hss., Oudjavaansche inscriptie's en Oud- en Middeljavaansche gedichten. Leiden 1907. Sedert de uitgave van' Vreede is het aantal hss. gestegen van 444 tot bijna 2500, vooral door de inlijving der verzameling—Van der Tuuk, der Lombok-collectie en der verzamelingen van Dr. Gericke, Dr. Van der Vlis en Dr. Engelmann. Bij de indeeling der hss. is de historische volgorde in acht genomen; voor die uit het legaat-Van der Tuuk is de inventaris van Dr. Brandes gebruikt. (C n°. 117). In tegenstelling met dezen, die in zijne Beschrijving begin en slot der hss. geeft, volgt schr. de beschrijvende methode, waardoor men meer den inhoud en de waarde der geschriften leert kennen. Het legaat-V. d. Tuuk bevat 1152 mss. en bovendien bijna alle Balische en Sasaksche hss. De Lombok-collectie uit de poeri van Tjakranegara is, na eerst te Batavia in bruikleen te zijn geweest, in 1906 naar Leiden gezonden en bevat 424 nrs. Madoereesche hss. p. 1—104; Javaansche hss. I Inscripties p. 107— 112; II Oudjav. gedichten (kakawin's) p. 113—181; III Middeljav. gedichten in tengahan-metrum, p. 182—254; IV Idem in matjapat, p. 255—280. c. Idem. idem. Deel II. Nieuwjavaansche gedichten en Oud-, • Middel- en Nieuwjav. prozageschriften. Leiden 1911. In dit deel zijn opk beschreven de Jav. hss. van het Ned. Bijbelgen., aan het Legatum Warn. in bruikleen afgestaan en eene verz. van 24 Oudjav. en 16 Bahsche hss., door de Indische Regeering geplaatst in het Bat. Gen. v. K. en W. en ter beschrijving tijdehjk naar Leiden gezonden. V Nieuwjavaansche gedichten in matjapat-metrum, p. 1— 148; hier o. a. de Babad Soerapati (p. 98) door Van Eek vertaald (B n°. 126); VI Proza. A. Oudjavaansch p. 149—384 (belangrijk o. a. om 313 C. 1893. de besproken wetboeken, taal- en geneeskundige en godsdienstige werken). B. Middeljavaansoh p. 385—399. (o. a. p. 395—399 een overzicht van de Tantri Kamandaka). C. Nieuwjavaansch p. 400—473. Aanhangsel p. 474—485. De 307 platen uit het legaat-Van der Tuuk. Bijvoegsels en verbeteringen op dl. I en II p. 486—507. Indices o. 508 552. d. Idem. Supplement op den catalogus van de Sundaneesche handschriïten en catalogus van de Balineesche en Sasaksche handschriften der Leidsche Universiteitsbibliotheek. Leiden 1912. De cat. der Sund. hss. verscheen in 1899. De Bal. en Sas. hss. behooren bijna alle tot het Legaat-Van der Tuuk (1236) en de Lombokcollectie. (416 in getal). Als aanhangsel volgen eenige lontarhss. afkomstig van de expeditie's tegen Den Pasar (1906) en Kloengkoeng (1908), door de Regeering aan het Bat. Gen. v. K. en W. in bewaring gegeven en tijdelijk in Leiden vertoefd hebbend ter beschrijving. Balineesche hss. I Kakawin's (3) p. 75—76. II Tengahan (26) p. 77 93; III Matjapat (64) p. 94—148; IV Proza (67) p. 149—191. Sasaksche hss. p. 195—203. Aanhangsel (16 in getal) p. 204—207. Indices p. 209— 224. 88. Juynboll. Dr. H. H. Drie boeken van het Oudjavaansche Mahabharata in Kawi-tekst en Nederlandsche vertaling, vergeleken met den Sanskrittekst. Leiden 1893. Acad. Proefschr. Deze boeken zijn het Acramawasa-, Mausala- en Prasthanika-parwa. Zie over het eerste nog: Juynboll, Eene Oudjav. poëtische omwerking van het Acramawasaparwan, in B. Ind. Inst. 6, VI (Dl. 50) 1899, p. 213—230, naar ms. uit het legaat-Van der Tuuk. Onder de stellingen: III De inhoud van het Balineesche verhaal Wariga (B. Ind. Inst. Feestnummer, Letterk. 1883, p. 152—154) is ontleend aan het Adiparwa. IV De mythe van den berg Mandara, die verhaald wordt in de Oudjavaansche kosmogonie Tantu Panggelaran en de Nieuwjavaansche Manik Maja, draagt sporen van ontleening aan het Adiparwa. XVIII. De Oude Javanen vierden lijkfeesten, die tiwah heetten, evenals nu nog bij de Dayaks der Z. en O. afd. van Borneo 1). Vgl. C n». 104. 89. Nijland. E. Schetsen uit Insulinde. Utrecht 1893. Geschreven bij de mede door schr. bewerkte zendingskaart. Hst. XVI, p. 357. Bali. Bestuursverhoudingen. p. 358 Uiterlijk der Balineezen. p. 359 Een Balineesch erf. Het Hindoeïsme, p. 360 De kastenindeeling. p. 361 Aanleg en ontwikkeling. De lij ken verbranding, p. 363 De zending. Hierbij twee platen naar photo's van M. A. Adriani: Erf en woningen van Bali, en van twee eenvoudige wadah's voor Soedra's, slechts met wit katoen bekleed. 90. Babad Balambangan. a. Brandes. Dr. J. Een verslag van Prof. A. C. Vreede omtrent eene verzameling Javaansche en Madoereesche handschriften. T. B. G-. XXXV, 1893, p. 443-479. (Zie B no. 87a). In deze critiek op p. 453—457 de juiste inhoud van het eerste deel 1) V. d. Tuuk en Van Eek geven tiwa als de naam voor het lijkfeest van vorsten un Brahmanen. 314 C. 1893—'95. van deze Nieuw-Javaansche babad in poëzie, met aantt.; daarna verbetering van Vreede's lezing. b. Id. Verslag over een Babad Balambangan. Ibid. XXXVII, 1894, p. 325—365. Zie Not. B. G. 3/12 '93 p. 163. Van p. 348—365: Toevoegsel, het 2e gedeelte van bovengen, babad in tembang, eveneens met aantt., verwijzende naar de andere bekende bronnen over de geschiedenis van dit rijk. Het eerste deel van dit art. p. 325—348 handelt over een Babad Balambangan in proza, waarvan een afschrift was ontvangen van 17 blz., waarschijnlijk geschreven tusschen 1832 en '41 en die met de poëtische bewerking weinig gemeen heeft. c. Id. Nalezing op het Verslag over een Babad Balambangan. Ibid. XXXVIII, 1895, p. 283—288. Naar aanleiding van een alsnog van den Begent van Banjoewangi ter inzage ontvangen ex. van den prozatekst worden rectifioatie's aangebracht. Deze proza-babadbewerking is ook geraadpleegd voor C n°. 167. 91. Necrologie—Van der Tuuk. Zie o. m. Dr. H. Kern, Levensbe¬ richt van H. N. van der Tuuk. Ned. Spectator 1894, no. 40; W. Doornbos. Over Dr. H. N. van der Tuuk. Ibid no. 42; Almanak der Indologen-vereeniging 1895, p. 243; Insulinde 1898, no. 46; Gr. P. Rouffaer. De plaats en datum van geboorte van Dr. H. N. van der Tuuk, in B. Ind. Inst., 7, IX (Dl. 63) 1910, p. 172 en Not. B. Gr. 1909, Dl. XLVII, p. 94, Rouffaer's Levensbeschrijving van Dr. Brandes, vóórin Archaeologische onderzoekingen, II 1909. Van der Tuuk vestigde zich in 1870 te Boeleleng en werd bij Gr. B. van 20 April 1873 op voorspraak van Prof. Kern benoemd tot ambtenaar voor de beoefening van Indische talen aldaar, op een tractement van f 800 p. m. Hij bleef daar tot kort voor zijn dood en overleed in 1894 in het hospitaal te Soerabaja. 92. Feestbundel—Veth 1894. Feestbundel van Taal-, Letter-, Ge¬ schied- en Aardrijkskundige bijdragen, ter gelegenheid van zijn tachtigsten geboortedag aan Dr. P. J. Veth, OudHoogleeraar, door eenige vrienden en oud-leerlingen aangeboden. Leiden 1894. Hierin: J. P. N. Land. Toonkunst op Bali, p. 13—15. De Balische gamelan gelijkt op de Javaansche; de gong's zijn van Java ingevoerd. Het Balische toonstelsel is noch oorspronkelijk, noch eenvoudig, maar aan eene vrij jonge en kunstmatige Javaansche formatie ontleend. P. H. van der Kemp. Inlanders op Java en Madoera uit den Djaman Boeda, p. 117—120 .Mededeelingen, oorspronkehjk verstrekt door den controleur K. Peereboom, over zout makers van Bahsche afkomst te Pèngghir Papas bij Soemenep, nu nog in taal en zeden van de Madoereezen afwijkend, maar toch Mohammedaan geworden. J. E. Heeres. Onze betrekkingen met de Kleine Soenda-eilanden 315 c. 1895—'97. van 1640—1648. p. 178—184. Bevat ook enkele mededeelingen over onze betrekkingen met Bali en Lombok in die jaren. F. A. Liefrinck. Balische godenbeelden, p. 205—208. Belangrijke mededeelingen over de beteekenis, de vervaardiging en de wijding der „raboet sedana" op Bah. In 1902 schonk de heer Liefrinck aan het Batav. Gen. v. K. en W. ten behoeve van haar museum een compleet stel ustensihën, welke bij de viering van hun „odalan" voor de raboetsedana worden uitgedragen (draagstoel, lansen, versierde stokken enz.). 93. Swaving. A. H. Atjeh—Flores—Lombok. T. B. B. XI, 1895, p. 43—58. Algemeene beschouwingen over de politiek der Buitenbezittingen. Op p. 51—52 betoogt schr. naar aanleiding zijner ervaringen op Celebes, dat het „stelsel-Van Swieten": slaan, onversaagd en snel, daar waar noodig, doch tevens levens en eigendommen sparen, daar waar slechts eenigszins mogelijk, teruggevonden wordt in de instructie van Gen. Vetter op Lombok, doch dat men, na het gepleegde verraad, te ver was gegaan met het laten drukken der wrekende hand. Op p. 53—57 luidt het oordeel dat in het ultimatum van de Regeering na de eerste aankomst onzer troepen geen sprake had mogen zijn van het handhaven van den vorst met het recht van zelfbestuur (zooals schr. reeds had betoogd in de Javabode en het Batav. Handelsblad); dat men als reactie op die houding het verraad te hoog had aangeslagen; dat de Regeering niet voldoende op de hoogte was geweest van de Lomboksche zaken en dat er een deugdehjk adviseerend Bureau voor de Buitenbezittingen had moeten bestaan. Zie nog B n°. 254. 94. Hooyer. G. B. De krijgsgeschiedenis van Nederlandsch-Indië van 1811 tot 1894. 3 dln. met een atlas van 42 kaarten. Den Haag—Batavia 1895-'97. Deel I Hst. VII p. 309—357. Bali. Hierbij de schetskaarten n°. XVI t/m. XX. 1. Inleiding p. 310—315 (de groote gevechtswaarde der Baliërs, historische feiten 1814—1846). 2. De expeditie in 1846 p. 315— 319. 3. De 2de expeditie 1848. p. 319—325. 4. De 3de expeditie p. 325— 348. 5. De expeditie naar Boeleleng in 1858 p. 348—350. 6. De expeditie naar Bah in 1868. p. 350—357. 95. I. Tsing. A Record of the Bnddhist Religion as practised in India and the Malay Archipelago. Translated by J. Takakusu, with a letter from F. Max Müller, Oxford 1896. Het Buddhisme werd in China ingevoerd A. D. 67. Van 399—414 reisde Fa Hien als Boeddhistisch Chineesch pelgrim naar Indië (Zie C n°. 59). In 671 vertrok I Tsing van China als zoodanig; hij studeerde in Indië en te Sribogha (Palembang); vandaar zond hij in 692 zijn werk naar China om in 695 zelf te volgen. I Tsing heeft Bah niet bezocht, waarschijnhjk bedoelt hij het onder den naam P'oli (XXXIX en XLVIII van de General Introductïon, p. 10 van den tekst). De Ind. archipel noemt hij de Zuidzee; van de eilanden daarin zegt hij: Buddhism is embraced in all these countries and mostly the system of the Hinayana (the smaller Vehicle) is adopted except in Malayu (= Sribogha) where there are a few who belong to the Mahayana (the larger Vehicle)." 316 C. 18%. 96. Maaten. K. van der, De Indische oorlogen. Een boek ten dienste van den jongen officier en het militair onderwijs. 2 dln. en platen-atlas. Haarlem—Batavia 1896. Bali en de bewoners komen herhaaldelijk ter sprake, o. a. bij de volgende onderwerpen: Dl. I p. 7 Verhezen aan] zieken bij de Balische exp. p. 14 en 15. Welk deel der mann. bevolking in aanmerking komt voor den krijgsdienst, p. 19 Bevolking van Bah en Lombok (Karakter, dapperheid), p. 123 Eerbiedigen van parlementairs, p. 135 . Gebruik van brandkogels, p. 196 Verschanste liniën, p. 215 Woningen. p. 234 Versterkte kampoengs. In Dl. II Tactiek van den inl. vijand, p. 22 Schieten der Balineezen. p. 60 Geschut, p. 67 Gebrek aanlwaakzaamheid. p. 71 Spionnage. p. 122 Kustverdediging. Plaat 6: De versterking van Djagaraga; andere platen: wapens. 97. Brandes. Dr. J. Pararaton (Ken Arok) of Het boek der Koningen van Tumapel en van Majapahit. Vh. B. Gr. Dl. XLIX le St. 1896. Inleiding p. 1*—6*; tekst in transscriptie p. 1-—32; vertaling en aantt. p. 35—204; tabellen en registers p. 207—258; woordenschat p. 259— 314. Een zeer belangrijk Middel-Javaansch historisch prozawerk, dat reeds in 't begin der 16e eeuw Caka bestond. Het eerste deel is legendarisch, het volgende meer historisch. Dit loopt van 1144—1400 Caka; tabel VI geeft hiervan een chronologisch overzicht. Dr. Br. gebruikte voor de bewerking drie mss„ waarvan een verstrekt door den resident van Bah en Lombok, met een datum, overeenkomende met 3 Aug. 1613 A. D., doch stellig later overgeschreven te Soekasada bij Singaradja. Eene navolging ervan is de kidoeng Rangga Lawé. In de aantt. veel historische en tekst-critiek, ook door vergelijking met de Serat Kanda en den Damar Woelan-cyclus. In de aantt. bij Hst. VI, p. 76—104, eene critische beschouwing van de Westelijke of Javaansche lezing van de stichting van Madjapahit, volgens welke dit rijk zou zijn gesticht in de 9de eeuw onzer jaartelling, en de Oostelijke of Bahsche lezing, die dit feit op 1214 Caka = 1292 A. D. stelt, door Baden Wijaya, als koning Kertarajasa geheeten. In de aantt. bij Hst. XVIII, p. 173— 204 over de Javaansche traditie terzake. Op p. 28 van den tekst, p. 120 vertaling en aantt bhjkt dat Bali in 1250 Qaka, tijdens de vorstin Bhreng Kahuripan van Madjapahit, nog geen onderhoorigheid van dit rijk was, daar patih Ga jan mada toen de gelofte aflegde Gurun, Seran, Tanjung Pure, Ham, Pahang, Dompo, Bah, Sunda, Palembang en Tumasik te zullen veroveren. In de aantt. worden de overige berichten uit de litteratuur over de onderhoorigheden van Majapahit besproken. De Pararaton ook genoemd in B n°. 49, p. 21; B n°. 73, p. 155 en door V. d. Tuuk in Not. B. G. XV, 1877, p. 115 en C n°. 87 en 117. Vgl. nog C n°. 127 c. a. 98. Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië. le uitgave, onder redactie achtereenvolgens van P. A. van der Lith, A. J. Spaan, F. Fokkens en J. W. Snelleman. 's Gravenhage, Leiden, 4 dln. 1896, 1899, 1902, 1905. Idem 2e uitgave, onder redactie: le Dl. 1917 A.—G., van Mr. Dr. J. Paulus, 2e Dl. 1918 H.—M., van S. de 317 C. 1896—1919. Graaff en D. G. Stibbe; 3e Dl. 1919 N.—Soema, van' D. G. Stibbe. Het 4e en laatste deel is nog niet verschenen. Hierbij zal worden gevoegd een aantal kaarten uit de door het Kon. Ned. Aardr. Gen. uit te geven atlas van de NedOverzeesche Bezittingen, w. o. no. 21, Bali en Lombok, Kangean-eil., ook geologisch, schaal 1 :1000 000. Biographieën van nog levende personen zijn in de le uitg. wèl, in de 2e niet opgenomen. Voor Bali en Lombok vestigen wij de aandacht op de volgende artt. uit de 2de uitgave. Dl. I. Alas (Straat), Ampenan, Badoeng, Bakoengan (een vulkaan genoemd; over de vermeende uitbarsting van 1804, vgl. B n°. 26, 60 en C n°. 9), Balambangan, Bah (door G. F. de Bruyn Kops; Landbeschrijving, Klimaat, Flora, Fauna, Geschiedenis, Bestuur, Literatuur), Bah (straat), Bali-Aga, Bali-zee, Baliërs (door De Bruyn Kops; Afstamming; Type; Karakter; Kleeding; Kastenstelsel; Godsdienst; Taal en hteratuur; Woonplaats; Zeden en gebruiken; Voedsel en genotmiddelen; Tijdrekening; Rechtspraak), Balineesch (door Dr. J. C. G. Jonker), Bangh, Batoe Kahoe, Batoekhang, Batoer II, Bloemen Waanders (P. L. van), Bodha's, Boeddha en Boeddhisme, Boeleleng, Bratan, Ciwaïsme, Djembrana, Doerga, Gianjar. Dl. II. Hindoeïsme, Karangasem, Keteltrommen (door G. P. Rouffaer, Sept. 1917), Kloengkoeng, Kunst (Beeldende), (door T. B. Roorda, met opmerkelijke beschouwingen over den Hindoe-kunstenaar en den Indonesischen kunstenaar en hun denkwijzen en de Bahsche kunst), Kunstnijverheid (door J. A. Loebèr; invloed van het Hindoeïsme), Laboean Tring-baai, Lombok (Landbeschrijving, Flora en Fauna, Taal en Literatuur, Geschiedenis, Bestuur, Literatuur), Lombok (Straat), Metaalbewerking, Muntwezen (p. 807 de kèpèng's), Muziek (p. 832 Bah en Lombok). Dl. III. Offer, Oudheden (p. 199 Bah en Lombok), Pantai Barat, Pantai Timoer, Plangi, Potten en Pottenbakkerij (op p. 492 Bah), Priesters, Prostitutie (p. 512 en 513 Bah), Rindjani, Sasaks (door De Bruyn Kops), Schilderkunst (door G. P. Rouffaer; over de techniek van het schilderen op Bali), Slavernij (Bah p. 806, 807). 99. Niermeijer. .T. F. De geschiedenis van de lijn van Wallace. T. A. G. S. 2, XIV, 1897, p. 758—765. Over het taaie leven van het dogma der hjn van Wallace, zelfs in wetenschappelijke kringen, zelfs nadat Wallace zelf zijn oorspronkelijke meening reeds had herzien. Zie hierbij Dr. H. F. C. ten Kate: Een paar opmerkingen betreffende „De geschiedenis van de lijn van Wallace" en Antwoord van Niermeyer in T. A. G. S. 2. XV, 1898 p. 240 243 Vgl. C n°. 79. 100. Stok. Dr. J. P. van der, Wind and weather, currents, tides and tidal streams in the East Indian Archipelago. Batavia Landsdrukkerij 1897 fol. obl. With plates and charts. Overzicht in atlasvorm van hetgeen er voor den Ind. Arch. op het gebied van wind, regen en zeestroomen tot 1897 is gepubliceerd, ook voor de onderdeelen van den archipel. Op de zeeën en straten van Bali en Lombok hebben meer speciaal betrekking:Jin chap. I Waarnemingen a/b. oorlogsschepen 1814—'90, 318 C. 1897—'99. p. 99 en Tabel XXXIII Eastern Sunda Isles, North. Coasts (Winden); p. 102 Tab. XXXIV ld. South Coasts; p. 105 Tab. XXXV Indian Ocean, South of Sunda Isles; p. 138 Results of Current-observations, hierbij p. 144, T. XXVIII Eastern Sunda Isles. North. Coasts, p. 145. Id. South Coasts. XXX Indian Ocean. South of Sunda Isles. Chap. II. Results of observations of Wind and Rainfall made at Coast-places and some Inland-stations p. 150. Hier op p. 164 Bima en Boeleleng, p. 166 Regen, hier op p. 171 de stations Bima en Negara. Chap. III p. 172 Tides and tidal streams, p. 197 Banjuwangi, Bah-strait, p. 205 n°. 62 en 63 Bima and Kupang. Verder zij verwezen naar de wind- en regenkaarten voor elke maand en het heele jaar en achteraan: Chart of cotidal lines. Bespreking in T. A. G. S 2 XIV 1897, p. 669—670 en door W. F. van Vliet ib. S. 2. XV 1898, p. 902—914. 101. Bastian. Dr. A. Lose Blatter aus Indien I—VI Batavia 1897—1898. Vgl. C n°. 68. Dl. I Einleitung, indonesischer Schöpfungslied' p. 8 (de Manik Maja), Aus Java p. 22. Bah und Lombok p. 42. Die Balier p. 75. Anmerkungen und Ausführungen p. 117—171. Nachwort p. I XXV, Verbesserungen. Gedateerd Weltevreden Marz 1867. Vgl. IV p. 12 v. v., 93; V p. 30 en VI p. 28. In bonten, vermoeienden stijl uit schr. zijn gedachten en indrukken op het gebied van OudIndische en Oud-Javaansche letterkunde, ethnologie, godsdienstgeschiedenis en sociologie, waartoe zijn reizen en het raadplegen van bronnen hem aanleiding gaven, daarbij vergelijkingen makend met gelijksoortige onderwerpen in andere werelddeelen. De gejaagdheid van schr. bhjkt ook uit de vele fouten in het overschrijven van vreemde namen en woorden. Bespreking door C. M. Pleyte in T. A. G. S. 2, XIV 1897, p. 657 en door R. Schuiling, ib. XV, 1898 p. 514 en Int. Arch. f. Ethn. XI, 1898 p. 184. 102. Keane. Man. Past and Present! f'-l -■ Cambridge Greographical series. Cambridge University press 1899. Chapt. VII: The Oceanic Mongols (Proto-Malays), p. 228. Bij de onderverdeeling van de Maleiers noemt schr. op p. 229 de Baliërs en de Sasaks. Op p. 233 worden de Maleiers verdeeld in twee afgescheiden klassen, de onbeschaafde en de beschaafde; de laatste vroeger Hindoesch en nu meestal Mohammedaansch. Op p. 234 over de Bahërs sprekend ontleent schr. veel aan A n°. 38—39. Op Bali bleef niet alleen eene curieuse vermenging van Boeddhisme en Brahmanisme met het aloude heidendom bestaan, maar deze godsdienst was ook sterk genoeg om het politieke overwicht over de Moslimsche Sasaks op het naburige Lombok te verkrijgen. Zoo toonen — in tegenstelling met het Mohamm. Java — Bah, Lombok en zelfs Soembawa het vreemde verschijnsel van groote gemeenschappen, die iederen vorm van geloof belijden, van het ruwste heidendom tot zuiver monotheïsme. Op p. 235 naar B n°. 39 over de primitieve naast de hoog ontwikkelde vormen van samenleving op die eilanden en den achteruitgang van de laatste als gevolg van de ongunstige pohtieke toestanden. Daarop de volkslegende over den strijd tusschen de oude en de binnendringende Hindoesche goden op Bah naar B n°. 38, p. 69 noot 1. 319 C. 1899—1900. 103. Heldring. E. Oost-Azië en Indië. Beschouwingen en Schetsen Amsterdam 1899. Hst. III p. 137—166. De Oostelijke archipel. Daarvan p. 137—139 Bah en Lombok. Schr. betoogt dat Boeleleng, Djembrana en Lombok gunstig afsteken bij de zelfbesturende rijkjes en dat men tot invoering van direct bestuur in de laatste moet overgaan als van over de grenzen het verzoek daartoe komt. 104. Juynboll. Dr. H. H. Eene Oudjavaansche poëtische omwer¬ king van het Acraraawasaparwan. B. Ind. Inst. 6, VI, (Dl. 50) 1899, p. 213—230. Deze omwerking is getiteld Krsnantaka, d. i. Krsna's dood, naar een ms. uit legaat-Van der Tuuk. Vgl. C n°. 88. 105. Id. Het Oudjavaansche gedicht Sumanasantaka. Ibid. p. 391—400. Verbeteringen op het in B n°. 49 hierover medegedeelde naar vijf mus. uit het legaat-Van der Tuuk, w. o. een met Balische interlineaire vertaling. Onder de regeering van Airlanggha gedicht door Mpu Monaguna. De inhoud is Ontleend aan het Indische Raghuwanica. 106. Id. Bijdrage tot de kennis der Oudjavaansche letterkunde. Ibid. 6, VII (Dl. 51) 1900, p. H)2—109. Over eenige mss. uit legaat-Van der Tuuk, w. o. Ghatotkacaeraya of Carana, de bron der wajangverhalen uit C n°. 57; verder de Hariwijaya, Krsnantaka (zie C n°. 104) en Ratnawijaya. 107. Id. Het Oudjavaansche Brahmandapurana Ibid. p. 272—283. Uit legaat-V. d. Tuuk; handelt over cosmogonie, de schepping der kasten enz. Deels reeds door Priederich bekend gemaakt in B n°. 49 p. 11—12 en 43—50. Op p. 279 v. v. over de omwerking der Brahmandapurana in poëzie. Vgl. C n°. 87 b, p. 139 en c, p. 166. 108. Rouffaer. G. P. Een paar aanvullingen over de bronzen keteltrommen in Ned. Indië. Ibid. p. 284-307. Op p. 284—293 over den keteltrom te Pedjeng in Gianjar. De berichten over deze en andere dergelijke voorwerpen opgesomd en vergeleken en conclusies getrokken omtrent den weg, dien deze vermoedelijk in Indonesië hebben gevolgd. Rumphius (C n». 3) had zijne mededeelingen over den keteltrom van Pedjeng waarschijnhjk van Henrik Leydekker, Valentijn's „voorzaat". Pedjeng was vroeger de zetel van Manik Kaléba uit de Oesana Bali (B n». 32), doch deze bewoont thans den tempel van Pakendoengan in Tabanan. De geschiedenis van den keteltrom te Pedjeng gaat hoogstwaarscbijnhjk terug tot lang vóór 1500 A. D.; de vier menschenhoofden daarop stempelen haar tot een unicum, p. 292: „Is het dan gewaagd als gissing ook dit daaraan vast te knoopen: zou de keteltrom van Pedjeng niet, als wreed variant op haar oorspronkelijke goedmoedige bedoeling, inderdaad ook als ketel hebben dienst gedaan, waarin mensehen levend gekookt zijn geworden; zouden 820 C. 1900—'91. de vier menschenhoofden, daarop aangebracht, niet de herinnering moeten vasthouden aan een dergelijke wreede lijfstraf?" Op p. 289 noot 2 conclusies uit verschillende gegevens omtrent de onderwerping van Bali door Madjapahit. 109. Brandes. Dr. J. L. A. Omina et portenta. T. B. Gr. XLII 1900, p. 323—343. Balische tijdrekening, astrologie en voorspellingskunst volgens het werk „Wariga garga" (B n°. 49, p. 49). Deze Wariga, een soort encyclopaedie van regels, formules, wicheltabellen, voorteekenen en voorspellingen, is het beste en meest geachte der Javaansche tijdrekenkundige werken en op Bali in hoog aanzien. De naam Garga komt in eene herhaaldelijk gebruikte pericope van het werk voor (deze pericope aan het slot p. 339—343, niet vertaald). Er is een vervolg op het werk, waarvan niet zeker is of het er altoos bij behoord heeft; het is van Hindoeschen oorsprong; het prototype ervan is nog niet gevonden. 110. Kern. Dr. H. Ramayana. Oudjavaansch heldendicht (Kakawin). Gedrukt voor rekening van het Kon. Inst. v. d. T. L. en V. v. N. I. Opgedragen aan de nagedachtenis van K. F. Holle, 's Gravenhage 1900. Voorrede p. I—V; tekst in Jav. kar. 316 p. p. Verschillen van lezingen p. 1—26. Mede uitgegeven om te dienen als leesboek voor hen, die het Oudjavaansch bestudeeren. Samengesteld uit twee Javaansche en vijf Balische hss., waarvan 2 uit legaat-Van der Tuuk, w. o. een met interlineaire Balische vertaling. Alleen de Bahsche (bijna geheel gelijkluidende) teksten konden tot grondslag dienen, de Javaansche soms aanvullend verklaren. De bewerker heeft zich aan de oorspronkelijke indeeling in 26 sarga's gehouden. Aan 't slot der inleiding iets over het karakter dezer Ramayana, wellicht gedicht aan het begin der 13e eeuw door een Ciwaiet, die geen Sanskrit kende en dus uit een andere (onbekende) bron dan 't Sanskrit Ramayana moet hebben geput. Zie het glossarium C n'. 118. 111. Lekkerkerker. C. De laatste worsteling van het Ciwaïsme op Java. Locomotief 31 Jan. en 1 Febr. no. 25 en 26 van 1901. ' Kort overzicht van de oorlogen tegen Balambangan als leenrijk van Mengwi en van de expeditie's der Comp. tegen Balambangan in 1767 '68 en '71—72. 112. Kern. Dr. H. De legende van Kunjardkarna. Met plaat Verh. der. Kon. Ak. v. Wetensch. Afd. Letterk. N R III no. 3, 1901. Naar een zeer oud ms. op palmblad, van Java afkomstig, thans in de Univ. bibl. te Leiden en zeer goed bewaard gebleven; vermoedelijk van een Jav. Mah&yanist. De verschiUende jongere Bahsche hss. van dit werk zijn minder belangrijk. Het bevat de stichtelijke legende, waarin de Yaksa (naar algemeen Buddh. voorstelling Reus) Kunjarakarna de hoofdrol speelt en de Dhyani-Buddha Wairocana als opperste leermeester der Wet (Dharma) optreedt, p. 11—14 Korte inhoud der legende; p. 22—48 Nederl. vertaling; p. 49—57 aantt.; p. 58—90 tekst. De plaat geeft een facsimilé van de fol. 5 en 8. Dit art. is belangrijk voor de kennis van het Buddhisme op Java. 321 21 C. 1901. 113. Hazen. Dr. G. A. J. Het Oud-Javaansche Adiparwa en zijn Sanskrit-origineel. T. B. G. XLIV 1901, p. 289-327. Handelt over de verhouding der Oud-Javaansehe bewerking van het Mahabharata tot verschiUende Indische redactie's, over de Adiparwa en Wirataparwa als hoofdbron der wajang-pperwalakons en de Udyogaparwa en Bhismaparwa als bron van het eerste gedeelte van het Bharatayuddha, alle vier geschreven onder de regeering van Airlanggha (11de eeuw). Te Batavia en Leiden zijn nu de meer of minder voUedige afschriften of hss. van alle acht op Bali gevonden Parwa's van het Mahabharata aanwezig en te Batavia nog het eenige ex. van het Sabhaparwa. Beschouwing der Noord-Indische en Zuid-Indische redactie's van het Mahabharata. p. 301 Over het belang van de OudJav. vertaling van het M. als gegeven voor de geschiedenis der Hindoekolonisatie op Java. p. 303 Vergelijking van het Jav. Adiparwa met het gelijknamige Parvan van den gedrukten tekst der Bombay-editie van Caka 1810 (1879). p. 314 Bestaande redacties van het Oud-Jav. Adiparwa. p. 306 Dit vergeleken met Ksemendra's Extract, p. 341 Appendix. De boeken van het M. p. 348 De door Dr. Winternitz besproken fragmenten uit het Zuid-Indische M. vergeleken met het Oud-Jav. Adiparwa. p. 353 Conclusie: er bestaat nauwe verwantschap tusschen den Kacmirschen M.-tekst van Ksemendra van 1050 en het origineel der Oud-Jav. vertaling uit de 10de eeuw. Zie C n". 137. 114. Juynboll. Dr. H. H. Eene Oudjavaansche vertaling van Indische spreuken. B. Ind. Inst. 6, VIII (Dl. 52) 1901, p. 393—398. N. L de Sarasamuccaya [niet te verwarren met het gehjknamige wetboek], een toetoer of zedekundig geschrift, bevattende Indische spreuken, gevolgd door eene Oud-javaansche vertaling. In het begin .wordt verhaald hoe bhagawan Wararoetji de quintessence (sara) van de Astadacaparwa (het Mahabharata) verzamelde. De spreuken zijn dan ook aan het Anucasanaparwa en eenige andere parwan's van het M. ontleend; er zijn er ook, die voorkomen in Pantjatantra en Hitopadega. Vele der spreuken vindt men terug in Böhthngk's Indische Sprüche. 115. Idem. Eene Oudjavaansche Sanskritgrammatica. Ibid. p. 630—633. In vroeger tijd beoefenden de Javanen het Sanskrit wetenschappelijk; als hulpmiddelen gebruikten zij Krtabhasa's (verschillende in legaatVan der Tuuk) en deze grammatica Swarawyahjana (ook in dat legaat). Voor Krtabhasa vgl. ook B n°. 101, 3e st. p. 80—81. 116. Pleyte. C. M. Indonesian Art. Selected specimens ofancient and modern art and handwork from the Dutch Indian Archipelago. The Hague 1901. Deze eerste aan Ned.-Indische kunst gewijde uitgave telt 60 blz. tekst en 25 platen groot in-fol., in portefeuille. Deze zijn naar voorwerpen uit 'sRijks museum van oudheden [sedert 1903 in 's Rijks Ethnogr. Museum te Leiden], de Artis-verzameling [nu bij Kol. Instituut], en coUectie's der Mij ter bevordering van het Natuurk. Ond. der Ned. Kol., van het Utr. Zending Gen., de Siboga-expeditie en den heer Van den 322 C. 1901—'16. Broek d'Obrenan, grootendeels te Amsterdam tentoongesteld geweest Op Bali hebben betrekking: Pl. I. Carved and gilt wooden Litter from Buleleng. Deze draagstoel voor raboet sadana is gemaakt onder persoonlijk toezicht van Ida Njoman Karang, districtshoofd van Sawan in Boeleleng. In den tekst wordt de beteekenis van de processie dezer „coin-gods" uiteengezet. Schr. was twee maal getuige van dit „mekiis" Pl. II. Painting in watercolours on wood from Buleleng. Contest between Sugrïva and Kumbhakama. Pl. IV. Polychromatic wooden statuettes from Buleleng. Twee leeuwen, Hanuman, Besüki en een Garuda. Pl. VII. Polychromatic carved screen. (Uit Artis Serie I n°. 505). Het snijwerk stelt voor Garuda, uitgaande om Rawana te bestrijden, die zijne bruid Dewi Sita heeft geroofd. Pl. XIII. Polychromatic wooden statuettes from Buleleng. 1. Vishfiw,': nu. 2. Ravana. 3 Bhima. 4 Garuda. 5 Bhüta. 6 Arjuna en 7 Suprabha. uit coll.-V. d. Broek d'Obrenan. 8. Deva Bagus Panataran Badung. n°. 9 Devi Qri (n°. 8 en 9 coin Gods from Klungkung). Pl. XIV. Painting in watercolours on cotton from the demolished puri at Singaraja. Abhimanyu's defeat. Uit coll.-V. d. B. d'O. Pl. XVI. Krishna. Polychromatic wooden statuette. De 8e awatara van Visbnu, met 7 hoofden, waarvan 3 in het front en 2 aan elke zijde. Pl. XVII. Ancient and modern ceremonial utensils (van Java en Bali) n°. 6 bidschel, n°. 8 wierookvat, n°. 15 beker van -Bali; n°. 16 pesoembaan voor wijwater op driepoot, n°. 17 lamp, n°. 18 offertafel, van Kloengkoeng. Pl. XIX. The temptation 'of Arjuna. Drawing in watercolours of cotton, made by a native of Klungkung. Utr. Zend vereen. Pl. XXXI.. Polychromatic wooden statuettes (Leeuw, demon, rakshasa's, apen, Ardjoena, van Utt. Z, V.; rakshasa, van Artis; ornament voor nokbalk, krishouder; stoppen voor kruiken. Pl. XXIV. Polychromatic leather wayang flgures, made by the Dalang of Banjer. Buleleng. Civa, Mahadeva, Icvara, Brahma., Visbnu, Cikandi, Subhadra. 117. Brandes Dr. J. en Rinkes, Dr. D. A. Beschrijving der Javaansche, Balineesche en Sasaksche handschriften, aangetroffen in de nalatenschap van Dr. H. N. van der Tuuk en door hem vermaakt aan de Leidsche Universiteitsbibliotheek. Uitgegeven ingevolge Gouvernements Besluit van 25 Mei 1899 no. 19. Batavia, Landsdrukkerij. le Stuk Adigama-Ender 1901; 2e Stuk Ghatotkatjacarana-Putrupasadji 1903 ;3e Stuk Rabut Sakti-Yusup 1915. Dr. Brandes overleed 26 Juni 1905. Dezelfde redenen, die tot de vertraging der uitgave van V. d. Tuuk's Kawi-Balin. Woordenboek leidden, waren oorzaak dat de laatste hand aan het de 3de deel dezer beschrijving werd gelegd door Dr) D. A. Rinkes. Wirawangsa, schrijver bij het Batav. Gen. v. K. en W. had een belangri jk en waakzaam aandeel in de correctie der drukproeven van dit deel. De inrichting van dezen catalogus is alphabetisch op de titels der geschriften (naar het Lat. alphabet). Bij den druk is het lettertype gebruikt, waarin het hs. is geschreven, alleen is voor de kleine Bahsche typen van interlineaire vertalingen of commentaren in Balische hss. gebruik gemaakt van een kleine Jav. letter. Ook in de onderdeelen en bij meerdere hss. van het- 323 C. 1902. zelfde werk zijn vaste regels gevolgd. Voorrede p. V: „Lontar is een hs. van palmblad. Dit wordt nader aangeduid met embatembatan, als het bestaat uit bladen met de nerf er nog aan, dus gewoonlijk dubbele bladen . . . Lempiran heet zoo'n hs. als de bladen zonder nerf zijn, dus eigenlijk halve bladen . . . Tjakepan heet een lempiran, als zij van schutplankjes is voorzien". De meeste nrs. zijn afschriften, waarop Dr. Van der Tuuk gewoonlijk in 't kort in margine het beloop van 't verhaal had aangeteekend, de namen der maten, verwijzingen naar correspondeerende Sanskritteksten enz., kortom, alles wat diende om die afschriften als legger voor zijn woordenboek geschikt te maken. De beschrijver heeft een vol jaar noodig gehad om de verward dooreen liggende hss. en losse bladen daarvan bijeen te schikken. De met de hand geteekende prenten zijn hier niet gecatalogiseerd. (Zie B n°. 324). Over de andere beschrijving dezer hss., zie C n°. 87. In totaal 1459 stuks worden beschreven. Over de peswara's in Dl. II p. 246—252, n°. 853—861 zie A n» 69 Inl. p. 2—3. 118. Juynboll. Dr. H. H. Kawi-Balineesch-Nederlandsch Glossari¬ um op het Oudjavaansche Ramayana. Uitgegeven door het Kon. Inst. v. d. T. L. en V. v. N. I. 's Gravenhage 1902. VI. en 644 blz. gr. 8°. Behoort bij C n°. 110. De woorden zijn gerpngschikt naar de volgorde der letters in het Sanskrit-alphabet. De hoofdbron was de Balineesche interlineaire vertaling van de Ramayana uit het legaat-Van der Tuuk, Cod. 4438. Het glossarium is vóór en dus onafhankelijk van Kern's tekstuitgave geschreven. Schr. meent dat zijn glossaar naast V. "d. Tuuk's Woordenboek niet overbodig is, omdat daarin de woorden, die ook in het Sanskrit en het Javaansch voorkomen, eenvoudig onvertaald blijven en bovendien ernstige moeilijkheden of onvertaald gelaten of geheel weggelaten worden. 119. Eerde. J. C. van, De lotusbloem der Hindu's. Teysmannia, Dl. XII 1902, p. 24—25. In dit tijdschrift XI, 1901, p. 495—504 een opstel van den heer Wigman over Waterplanten; daarin aan het slot, p. 500—503, bespreking der vraag of de oude Egyptische lotusbloem een Nymphaea of een Nelum bium is, het waarschijnlijkst de eerste. Naar aanleiding daarvan zegt Van Eerde, dat hij niet weet of die onzekerheid ook bestaat t. o. v. de lotusbloem der Indiërs en deelt daarom het volgende mee over het voorkomen der beide geslachten op Lombok en haar gebruik door Hindu-Baliërs. De Nymphaea heet op Lombok Toendjoeng, de Nelumbium Taraté. De eerste groeit veel in de vijvertjes op zeer vele Balische erven, de laatste o. a. in de lage, moerassige terreingeul langs het strand van Lombok's Westkust. Van de toendjoeng bestaan een roode, een rose en een witte variëteit; volgens de Inlanders ook een gele en een blauwe. De taraté is rood en wordt gaarne gebruikt als de Baliër zich na het bad bij feestelijke gelegenheden met bloemen tooit. Bij godsdienstige ceremoniën der priesters wordt echter alleen de Nymphaea gebruikt, vooral bij lijkfeesten, zoodat deze de heilige bloem der Indiërs schijnt. Dit schijnt ook in overeenstemming met teekeningen op bl. 92 en 400 van Wükin's Hindu Mythology, Calcutta 1882, waar als lotus vermoedelijk ook de Nymphaea is bedoeld, alsook met het uiterlijk der Lotuskussens der Buddhabeelden. 324 C. 1902. 120. Rouffaer. G. P. Over Ikat's, Tjindé's, Patola's en Chiné's. 's Gravenhage 1902. Voordracht, uitgesproken op 31 Oct. 1901, den dag van sluiting der Tentoonstelling van Oost-Ind. weefsels, Jav. batik's en Oud-Indische meubelen. Overgedrukt uit het Kol. Weekblad van 7 Nov. 1901 n°. 22 met Naschrift: Veel vermeerderde overdruk uit ibid. n°. 26. Op p. 11 over de ontdekking op Bali van zeer fraaie zijden ikatan's met geïkatten inslag; p. 18 eene beschrijving door Schwartz daarvan is op komst [echter niet verschenen]; p. 26 over zijden tjindé's van Bali. 121. Rooms. A. S. H. Neerlands krijgsroem in Insulinde. Schitte¬ rende daden .... in de 19de eeuw sedert de instelling van de Militaire Willemsorde, 's Gravenhage 1902. 2 dln. In Dl. I p. 179—210 schetsen uit de Bah-expeditie's en op p. 297: P. P. H. van Ham, Gen. Maj. der Inf. als Luitenant in de Z. en O. afd. van Borneo, aanvangende met het verhaal van diens sneuvelen op Lombok. p. 179—200. De beroemde omtrekking van Djagaraga (Bali) door het 7de Bat. Inf., 18^9; p. 181 Eerste expeditie 1846; p. 182 Tweede exp. 1848; p. 184 Derde exp. 1849; p. 201—210 Edelmoedige zelfopoffering van den Kap. der Art. R J. Kellermann 1849. In Dl. II p. 45— 83 over de Lombok-expeditie 1894 en p. 217 De wachtmeester A. J. Beek op Lombok (een kranige ordonnansenrit). p. 45—57 Door den vijand heen geslagen (Zie B n°. 232); p. 58—69 De Luitenants P. M. Vis en W. P. Broekman, bij den terugtocht van de kolonne-Christan na Tjakra Negara's bloedbad 1894; p. 70—83 Eene capitulatie na den hardnekkigen strijd op Lombok (van' de kolonne-Lindgreen). 122. Juynboll. Dr. H. H. De studie van de Oud-Javaansche taal- en letterkunde. Openbare les te Leiden op 29 Mei 1902 bij de aanvaarding der werkkring als privaat-docent. T. N. I. 1902, p. 679—694. Over de verhouding van Oud-en Nieuw-Javaansch; p. 681 Kennis van het Oud-Javaansch op Bali; p. 685 over de uitgave van hss. van Bah; het werk van Van der Tuuk aldaar enz. 123. Idem. Indonesische en Achterindische tooneelvoorstellingen uit het Ramayana. Met 5 afb. B. Ind. Inst. R. 6 Dl. X (Dl. 54) 1902, p. 501—565. Inleiding p. 502. I Java: A. Vertaling van de lakon Rama Saweg wonten Mantili direja. p. 516 B. Analyse van deze lakon en vergelijking met andere Jav. en Mal teksten, p. 523 C. Beschrijving van de poppen, p. 532 D. Andere Jav. Rama-lakons. II p. 537 Bah. III p. 541 Malaka. IV p. 544 Siam. V p. 546 Jav. tekst van bovengen, lakon in Jav karakter. Op Bah bestaan ook lakons uit het Ramayana, zooals bhjkt uit de poppen en platen in het legaat-Van der Tuuk en een hjst van figuren, die de heer C. M. Pleyte op Bah het opstellen; die figuren een voor een besproken. Van de platen hebben er drie op de Balische wajang betrekking, n. 1. Anggada uit genoemd legaat; de strijd van Jatayu met Rawana, die op Wimana zit en Déwi Sita in de armen houdt; en Strijd tusschen Kumbhakarna, die Sugrïwa's hals omklemd heeft, en Hanüman, beide laatste volgens Balische afb. uit genoemd legaat. 826 C. 1902—'03. 124. Brandes. Dr. C. Nagarakretagama. Lofdicht van Prapanitia op Koning Radjasanagara, Hayam Wuruk, van Madiapahit Vh. B. Gf. Deel LIV 1« stuk 1902, p. 1—70. Bevat alleen den tekst der 98 zangen in Oud-Jav. karakter. Zie C n°. 127, 133 en 203. t 125. Siboga-expeditie. De expeditie vertrok 7 Maart 1899 van Soerabaja; de nautische staf stond onder leiding van G. F. Tydeman, de wetenschappelijke onder Prof. M. Weber. 10 Maart werd het koraalrif bij Badjoelmati aan den ingang van Straat Bah doorzocht, daarna ging de reis naar Kangean en werd Lombok omgezeüd, waar Ampenan, Laboehan Tring, Pidjot en Laboehan Pandan werden aangedaan, alsmede Laboehan Amoek op Bali's Oostkust. Te Ampenan was landing onmogelijk wegens de woeste zee. Voorzoover Bali en Lombok betreft bevond Weber dat zijn vermoeden, reeds bij zijn vorige reis in 1888 en '89 uitgesproken, als zou straat Lombok geen diergrens zijn tusschen Azië en Austrahë, juist was. Evenzoo dat deze straat geen diepe spleet vormde; de grootste geloode diepte was 312 M., terwijl aan de Zuidzijde in den Ind. Oceaan het lood reeds den volgenden dag duizenden M. diepte aanwees. De z g' lijn van Wallace is dus denkbeeldig; ten O. van Str. Lombok wordt evenwel de Aziatische fauna geleidelijk armer en treedt de Australische meer op den voorgrond. De nauwe straat tusschen Penida en Tjeningan noemde Weber Tydemanstraat. Ook bleek het verkeerde om alleen de fauna van zeer diepe bekkens te onderzoeken; zoo waren bijv. de riffen der Pidjotbaai zeer rijk aan dieren. De resultaten in: Uitkomsten op zoölogisch, botanisch, oceanographisch en geologisch gebied in N. O I Ir*99!-1900 aan b°°rd van H> M' 's Siboga . . ., uitgegeven door Dr. M. Weber. I Introduction et description de 1'expédition par M. Weber Avec cartes, illustrations et diagrammes. II Description of the ship and apphances used for scientific exploration by G. F. Tydeman, With plates and Ulustrations. Hl Hydrograpbic results of the Sibogaexpedition by G. F. Tydeman. With maps and Ulustrations. Leiden 1902-^ 03. 3 dln. Verder zie men: Dr. M. Weber. Der Indo-australische Archipel und die Geschichte seiner Tierwelt. Nach einer Vortrag .'. in erweiterter form herausgegeben. Jena 1908. Hierin een kaartje naar Tydeman's dieptekaart der O. I. zeeën, evenals in: Dr. G Schott Die Niederlandische Tiefsee-Expedition, in Annalen der Hydrogranhiè XXXII, 1904, p. 97—107. Deze dieptekaart in E n». 85. Populair behandeld in: Mevr. A. Weber—Van Bosse. Een jaar aan boord H. M. Siboga. Leiden 1904, p. 15—22. Van dit werk eene Duitsche uitgave: Em Jahr an Bord I. M. S. Siboga ... aus dem Hollandischen übertragen von Frau E. Ruge—Baenziger. Leipzig 1905. Verder artt. over deze expeditie in verschiUende tijdschriften. 126. Kol. H. van, Uit onze koloniën. Leiden 1903. Geill. Een kaart wijst de reisroute van deze studiereis aan. Schr. kwam 21 Febr. 1902 in N. I. (te Padang) aan en vertrok Vandaar 22 Aug. d. a v.; op Lombok vertoefde hij eenige dagen in Mei, op Bah van o—8 Mei en van 4 tot 13 Juh. K. Het eiland Lombok, p. 377—418. I Het terrein eener tragedie p. 378—380. Herinnering aan den overval en strijd in 1894. II De Lombok oorlog. Het verraad p. 380—384. Schr. betoogt dat die oorlog vermeden had kunnen worden. Aan generaal Vetter wordt verweten 326 C. 1903. dat hij door „misdadige zorgeloosheid" en „onhandige maatregelen" den overval mogelijk maakte. Anak Agoeng Madé was de bewerker van het verraad en de vloek van zijn land. III De wraakneming p. 384—388. IV Het vorstenbestuur p. 388—391. Op p. 390 het verhaal van de volkstelling naar C n°. 47 en B n°. 95. Kort overzicht der geschiedenis van Lombok tijdens het bestuur van den laatsten radja. V. Van Ampenan naar Selong p. 392—397. p. 394 beschrijving van Narmada; de tempel van Lingsar, voor de helft dienend voor de HindoeBaliërs, de wederhelft voor de Moh. Sasaks. De agrarische regelingen eii het herstel van den landbouw op Lombok. Economische gegevens. Bevolkingscijfers. VI. Selong p. 398—401. Ziekten, heeren- en politiediensten. VIL Land en volk, p. 401—406. p. 404 Standen onder de Sasaks; slavernij en pandelingschap. VIII. De agrarische quaestie en de landrente p. 406—410; de eerste opgelost door de missive van den G. G. van 24/10 '97 n°. 1437. IX. Bevloeiingswerken p. 410—412. De monographieën der stroomgebieden; de waterschappen ten voorbeeld voor Java. X. De resultaten van ons bestuur p. 412—415, gunstig beoordeeld; XI. Wat Lombok aan de Indische schatkist kost p. 415— 4.16; XII. Terug van Oost- naar West-Lombok p. 416—418. De radja van Gowa ter leering op Lombok vertoevend. L. Het eiland Bah, p. 419—544. I Aankomst te Boeleleng p. 419— 421. Schr. had in 1877 een bezoek gebracht aan het land Tjandi Koesoemo, waar destijds een zonderling woonde van Menadoneesche afkomst (vgl. B. n°. 481 noot.) II Het eiland Bali p. 421—425; overdeongemakken van het reizen in de zelfbesturende landschappen. Schr. reisde met den controleur Schwartz. III Het landschap Karang Assem p. 425—429; de poeri aldaar. IV Goesti Djilantik p. 429—434. Diens rol op Lombok; zijn bestuur. V Economische toestanden p. 434—437. VI Van Karang Assam over Sibetan en Selat naar Rendangp. 438—441. VII Een gandroengfeest p. 441—443. VIII Onze verhouding tot de vorstenlanden p. 443—447. IX Het rijk van Bangli p. 448—451. X Over Bangli naar Gianjar p. 451—454. XI De vorst van Bangh p. 454—459. XII Voorheen en thans in Gianjar p. 459—465. XIII Het land en zijn bestuur p. 465—469. XIV Naar het district van Poenggawa Oeboet p. 470—474. XV Naar de grens van Kloengkoeng p. 474—478. XVI Kloengkoeng p. 478—484. XVII Het rijk van Badoeng p. 485—487. XVIII De godsdienst op Bali; het kastenstelsel. XIX Het rijk van Tabanan p. 494—498. XX Van Tabanan naar Batoe Riti p. 499—502. XXI De kunst op Bali p. 502—508. XXII Volksaard. Lot der vrouwen p. 509—518. Dit lot als hoogst ongunstig geschilderd. XXIII Het landschap Boeleleng p. 518—522. XXIV Van Batoe-Riti naar Boeleleng p. 522—527. XXV Grondbezit p. 627—530. XXVI Irrigatie op Bali. Landrente p. 530—537. XXVH Inkomsten en uitgaven p. 538. XXVIII Conclusie p. 538—544. Een lofspraak op controleur Schwartz; als voorbeeld opgeteekend wat deze op 7 Juh te Gianjar te verrichten had gehad. Schr. oordeelt ongunstig over de Balipohtiek van het verleden, gunstig over die van den tijd dezer reis. Bij bl. 420 kaartje E no. 67. De voorstelling van schr. over het optreden van het Gouvt. in Djembrana in 1866 en in Boeleleng in 1873 gerectificeerd in het Alg. Handelsblad van 14 Mei 1903 (zie ook I. G. 1903, I p. 931—932). Bespreking van het werk in I. G. 1903, II p. 1751—1758. Men vergelijke nog de karakterschets van H. van Kol in de Holl. Revue van 25 Febr. 1905 (vgl. I. G. 1905, I p. 602—604) en: H. van Kol. Een afrekening (Antwoord op de beoordeeling van zijn reiswerk over Ned Indië, in Ind. Mensuur 1903 no. 2; vgl. I. G. 1903, II p. 1604—1606). 327 C. 1903. 127. Kern. Dr. H. Een oud Javaansch geschiedkundig gedicht uit het bloeitijdperk van Madjapahit. li Gr. 25e j. I 1903, p. 341—360. Een algemeen overzicht van de beteekenis en den inhoud van den Nagarakretagama (C no. 124). Op p. 342—351 beschouwing over C no 97. Op p. 351 en 352 de lijsten der aan Madjapahit onderhoorige landen uit den Pararaton en den Nagarakretagama (genoemd in de zangen 13 en 14). Vgl. hierbij Rouffaer in Encycl. v. N. I. Eerste uitg. IV, 1905, p. 384—385. Tumasik, aldaar genoemd, is niet Samudra naar Brandes' gissing, maar een land op 't schiereiland Malaka, zooals bhjkt uit den Nagarakretagama. Tandjungpura is Borneo, overeenkomstig de gissing van Rouffaer. p. 353—359 Beknopt overzicht van den inhoud van Pararaton en een deel van Nagarakretagama; vergelijking der beide werken, die onafhankelijk van elkaar zijn. Dit art. is ook opgenomen in C no. 203; vgl. verder C no. 135. 128. Gunning. Dr. J. G. H. Bharata-Yuddha. Oudjavaansch helden¬ dicht. Gedrukt voor rekening van het Kon. Inst. v. d. T. L. en V. v. N. I. 's Gravenhage 1903. P- I—TV Voorbericht. 112 blz. tekst, 21 blz. Variae lectiones, 2 blz. verbeteringen. Schr., gebruikte voor de bewerking 7 Leidsche hss.; vergelijking met die uit legaat-Van der Tuuk. bleek onnoodig. Hoewel men niet meer den tekst der Bahsche lontars scherp tegenover de Javaansche hss. kan stellen, als bruikbaar tegenover onbruikbaar, bhjken de Balische werken veel beter. De dichter is Mpu Sedah; hij ver vaardigde het gedicht in 1079 Caka = 1157 A. D. op last van Jayabaya, vorst van Kediri. Volgens eene overlevering zou het voleindigd zijn door Mpu Panuluh. Enkele gedeelten moeten door de. overschrijvers ingevoegd zijn. 129. Juynboll. Dr. H. H. De invloed van het Oudjavaansche Mahabharata op het Javaansch-Balineesche gedicht Bhimaswarga. Album-Kern. Opstellen geschreven ter eere van Dr. H. Kern, hem aangeboden door vrienden en leerlingen op zijn 70sten verjaardag den 4de April 1903. Leiden 1903, p. 73—74. Met verwijzing naar V. d. Tuuk's meeled, in C no 61 wijst schr. op den invloed, dien het eerste en het voorlaatste parwan van het Oud-jav. M. op den Bhimaswarga hebben uitgeoefend. 130. Gunning. Dr. J. G. H. De dood van Abhimanyu. Ibid. p. 157—163. Episode uit zang XIII van de Bharata- Juddha, transscriptie in Lat. karakter en vertaling. De tekst is vastgesteld na vergelijking van 7 Leidsche hss., w.o. 3 van Bah. 131. Loebèr jr. J. A. Geïllustreerde beschrijvingen van Indische Kunstnijverheid. Onder dezen verzameltitel verschenen achtereenvolgens verschillende Bulletins van het Koloniaal Museum te Haarlem: No. 1 Het weven in Ned. Indië (Buil. no 29). Amsterdam 1903. p. 51 en pl. XIX fig. 2. Zijden "-slendang uit Singaradja. Op Bali twee typen, beide in zijde. Het eerste met flottanten inslag is echt Ba- 328 C. 1903—'16. lineesch. Veel goudgeflonker, heldere kleuren van rood, geel, blauw, groen. Het tweede met geikatten inslag en patola-patronen, waarbij de techniek evenals te Palembang de al te sterke kleuren dempt. Toch bhjft door het veelvuldige geel het Balineesche karakter behouden. No. 2 Bamboe in N. I. (Buil. no 43) Amsterdam 1909. Vgl. hierbij Loebèr's art. Over Indonesisch bamboe-ornament, in B. Ind. Inst. Dl. 67,1913, p. 184—188, bij plaat XI, over Sasaksch bamboe-ornament). p. 39 Bamboe als brandkogel gebruikt, o.a. toen kap. Lindgreen op Lombok met zijn manschappen ingesloten was werd hij bestookt met bamboekokers, met kruit gevuld en met een slaghoedje ontstoken, p. 41. Krekeldoosjes van bamboe op Bali. p. 60 Celebes en Bah de laatste eilanden in het O. deel van den Archipel, waar veel bamboevlechtwerk wordt gemaakt; p. 66 en pl. XI Sasaksche bamboeversiering. No .3 Schelpen- en kralenwerk in N. I. (Buil. no. 51). Amsterdam 1913. Nassa-plaatjes en schelpschijfjesversiering op Bali en Lombok onbekend, p. 20. In het Ethn. Museum te Rotterdam is een tempelsieraad van Bah met afhangende snoeren glaskralen, klaarblijkelijk een overblijfsel van overouden datum. Op Bali en Java schijnt deze versiering zich bij het wajangspel te hebben staande gehouden (p. 25). No. 4 Het bladwerk en zijn versiering in N. I. Amsterdam 1914. Dit en de volgende nrs. verschenen als uitgaven van het Koloniaal Instituut. Op p. 22 gewezen op de op Flores en Bah voorkomende gevouwen poppen uit lontarblad (afb. van Nieuwenkamp) als offergave aan de geesten; op een sieraad (lamak) van geregen bladwerk met uitgeknipt papier, dat o.a. een kind moet voorstellen en een lampvormig sieraad van lontar, waarvan het middenstuk in den vorm van een mensch is uitgesneden, beide in het Ethn. Mus. te Leiden. In Rotterdam een primitief bakje uit lontar, als rijstbordje bij lijkverbrandingsfeesten en in huistempeltjes om den goden spijzen aan te bieden. Van Bah nog applikatiewerk van bladwerk met uitgesneden gekleurd katoen met borduurwerk (Ethn. Mus. Rotterdam), idem een sieraad van Lombok (Leiden) p. 40. No. 5. Textiele versieringen in N. I. Amsterdam 1914. Op p. 38 bespreekt schr. het zonderlinge vraagstuk dat het batikken op Bah niet bestaat. Misschien is deze techniek daar afgestorven, teruggedrongen door de zijdeweverij, die juist op Bah een bizondere hoogte heeft bereikt, in felle kleuren datgene leverend, waartoe het batikken niet in staat zou geweest zijn. p. 47 Het beleggen van stoffen met bladgoud bhjkt zoo ingeburgerd te zijn, dat men bijv. op Bali, ondanks de goudweverij, die meestal de kapala's der geikatte zijden doeken vermooit, 'toch het oude werk bhjft handhaven. Op p. 48 en 49 mededeeling van den Gew. secretaris van Bah en L. d.d. 17/4'12. Het vervaardigen van kain prada geschiedt meer door mannen dan door vrouwen; het wordt bij feesten van allerlei soort gedragen; ook door dansers en danseressen, dus niet voor enkele standen gereserveerd; grondkleuren gewoonlijk groen, rood of zwart; de bloemen van ajer mas (prada). Nieuwenkamp vermeldt nog [A no. 54 p. 130] dat voornamelijkhoofddoekèn,doch ook grooterekleedingstukken, vooral van tooneelspelers, met goud worden beplakt. Hetuitvoerigst verguldwerk vindt men op Bah bij de zijden doekjes (kakasang), waarop bij het tandenvijlen de handen worden gelegd. Een enkele maal ontmoeten wij het verguldsel ook op weefsels, zooals op een zijden doek van Bali te Leiden, met geikatten inslag, waar de effen roode uiteinden met rijke ioempal's in verguldwerk bedekt zijn. Op p. 51 en 72—'74 over geregen 329 C. 1903^16. en gebonden doeken (kain plangi) van Bali en Lombok. De oudste mededeeling daarover bij Javanen en Baliërs van Rumphius, medegedeeld door Bouffaer (p. 72); verschillende mededeelingen over het kain plangi van den Gew. seer. v. B. en L. Logeman d.d. 17/4 1902; het wordt het meest op Lombok door Sasaksche vrouwen, op Bah meer door Mohammedaansche Balische vrouwen vervaardigd, meest van Bombay-zijde, een enkele maal van katoen; het wordt gebezigd als slendang, slimoet of kain-pinggang; eertijds werden de fijnere soorten uitsluitend door personen van stand gedragen; tegenwoordig door ieder, die ze betalen kan. No. 6. Leder- en perkamentwerk, schorsbereiding en aardewerk in N. I. Amsterdam 1915. Op p. 24 en pl. IX over de Balische wajang. De perkamenten wajang poerwa is geenszins onder Hindoe-invloed ontstaan, maar een eigen geestelijk product der Javanen, wellicht later verfijnd en verrijkt; dit blijkt uit eene vergelijking van de Javaansche met de Balische wajang poerwa; de laatste is wel technisch gelijk aan de Jav., maar doet als artistiek product bijna overrijp aan, vertoont een decadenten indruk; de lichaamsvormen zijn ietwat naturalistisch, minder kras gestileerd; de versiering is haast overweldigend, het geheel minder voornaam en elegant, plomper, gedrochtehjker. Op p. 79—81 over gebruiksaarde werk van B.enL., de gemodeUeerde vogelvormen als gendi's, de spaarpotten op Bah; de gebakken sierstukken voor huizen van Badoeng en Kloengkoeng. Pl. XX aarden pot uit Boeleleng, rijk beschilderd met gamelan-voorstelling uit het mus. te Rotterdam; pl. XXI Vogelgendi van Midden-Lombok, idem. No. 7. Been-, hoorn- en schildpadbewerking en het vlechtwerk in N. I. Amsterdam 1916. Hier slechts incidenteel iets over deze sierkunst op Bali. No. 8. Houtsnijwerk en metaalbewerking in N. I. Slot. Amsterdam 1916. Op p. 14 over houtsnijkunst onder Hindoe-invloed, o.a. de draagstoel uitCno 116; p. 16waarschijnlijkuitgetrouwheidaandeoudetraditiewordt ook op het hoog reliëf der Balische tempels en voorname huizen de beschildering niet weggelaten; over Balische houtplastiek op p. 27 en 28. Pl. XVI Beschilderde Bhima-figuur van Bah in Ethn. M. Leiden; pl. XVII Balische beelden van sandelhout, id. pl. XVIII Gesneden vrouwenbeeld van Bah, Mus. Botterdam. Op p. 35—42 Hindoewerk uit metaal; p. 47 sporadisch voorkomen van geelgieterswerk op Bah; p. 60 en 71-bewerking van edel metaal op B. en L. Pl. XIX Madjapahitkrissen; pl. XXIII Messing gietwerk van Bah. Kandelaber, uit Mus. Botterdam. Pl. XXXIV Bahsche pinangschaar, met zilver geincrusteerd, van „Boeatan," Den Haag. Pl. XXXV Bahsch mes met soewasa geincrusteerd, uit Mus. Rotterdam. Pl. XLIII Balisch doosje van goud met fijn graveerwerk versierd. Uit Rijksmuseum te Amsterdam. Aan het slot Registers en Proeve eener bibhographie der literatuur over Indische kunstnijverheid, (afgeslpten 31 Oct. 1916). 132. Liefrinck. F. A. Landrenteregeling in Nederlandsch-Indië. I. Gr. 1904, p. 821—856. Naar aanleiding van eene voordracht van Mr. N. G. Pierson in het Ind. Genootschap op 20 Oct. 1903 over het verslag, in 1901 uitgebracht door de Britsch-Indische hongersnoodcommissie, en over wat daarin van landrenteheffing was gezegd, geeft schr. een kort historisch overzicht en belangrijke beschouwingen over de landrente op Java en op B. en L. p. 824—827 de instelling der landrente in Boeleleng, in 1873 aan het Gvt. overgegaan en bij de aanvaarding van direct 330 C. 1904—'05. bestuur in 1882 nader geregeld; p. 829—830 invoering op Lombok in 1896. Vergelijking met het Preanger- en het z.g.n. Bombay-stelsel. Vgl.: Een polemiek over Java's welvaart, ibid II p. 1234;—1238. 133. Juynboll. Dr. H. H. Eenige fabels uit de prozabewerking van de Tantri, vergeleken met Indische fabels. B. Ind. Inst. 1* volgr. II (deel 56), 1904, p. 290—301. li' tt, Be verschillende redacties van de Tantri; dit art. handelt over de proza-bewerking of Tantri Kamandakan; hetzelfde werk als de Maleische Bajan Boediman. 134. Hazen. Dr. G. A. J. Tjeribonsch Wetboek (Pëpakëm Tjërbon) van het jaar 1768 in tekst en vertaling uitgegeven. Vh. B. G. Deel LV, 2e stuk. 1905, p. I—X en 1—187. P. III—IV Inhoud; p. V-—VII Voorbericht; p. IX—X Verbeteringen; p. 1—118 tekst en vertaling; p. 119—187 Aanteekeningen (w. v. Inleiding en Literatuuropgave p. 119—131). Deze bijdrage sluit aan bij de mededeelingen over de Oud-Javaansche wetboeken, die thans nog op Bali geraadpleegd worden bij de rechtspleging of althans aanzien genieten. Het stuk handelt over den loop van de geschiedenis dier wetboeken op Java sedert het begin van het Mohammedaansche tijdvak en den invloed, dien zij nog tot voor kort daar uitoefenden. Vooral in de Inleiding belangrijke opmerkingen, ook over die wetboeken in 't algemeen en over hun ontstaan. Hier en daar wordt de vraag behandeld wat Hindoesch is en wat Indonesisch in de verschiUende compilaties en compilaties van compUaties uit andere rechts- en zedekundige geschriften, die bij de rechtspraak werden gebruikt als wetboeken; aan de hand van C no 80 wordt gewezen op de groote overeenkomst in de vroegere Javaansche en de thans nog op Bah toegepaste procedure. Ook verschUlende kleine trekken op ethnographisch gebied herinneren in dit moderne Javaansche wetboek aan het Bah van heden. Wegens de verwarring, die in de rechtspraak te Tjeribon met zijn vier vorsten heerschte, had de resident WUlem Tersmitten (1720-'26) reeds vrij nauwkeurige regels uit de verschiUende pepakem's of wetboeken, aangevuld met eigen voorschriften, aan de djaksa's ter gebruikmaking gegeven. De resident Mr. Pieter Cornebs Hasselaar (1757— '65) extraheerde met behulp van vier Toemehggoeng's een negental wetboeken (het meeste is genomen uit de Djaja Lengkara en de Koetara Manawa); onder zijn opvolger Robbert Hendrik Armenault werd de aldus ontstane Pepakem Tjerbon officieel in gebruik gesteld, behoudens dat „wetten of straffen, nadeelig voor 't rijk of te streng voor de misdadigers, zullen mogen worden g'altereerd off verbeeterd." Zoo zullen de verminkende straffen en het godsoordeel, (de duikproef, p. 43—44) overgenomen uit de Djaja Lengkara, wel niet in toepassing zijn gebracht. Het is opmerkelijk, dat de godsoordeelen in de thans gepubliceerde Balische wetboeken van Hindoeschen oorsprong niet als rechtsmiddel voorkomen. 135. Kern. Dr. H. Vertaling met aanteekeningen van den Nagarakre¬ tagama. Dr. Brandes ging bij het tweede deel der Lombok-expeditie in 1894 mee om zooveel mogelijk de hss. uit de vorstenverblijven te redden en aldus kwam de z.g.n. Lombok-coUectie tot stand, waarvan beschrijving in C no 87 b. Hierin de Nagarakretagama, door Br. gevonden 331 C. 1905—'14. op 18 Nov. 1894 in de poeri te Tjakranagara, en waarvan geen tweede ex. bekend is. Het telt 98 zangen, is vervaardigd door den Boeddhistischen superintendent aan het hof van den held van het verhaal Prapanca, voltooid in 1287 Qaka = 1365 A. D., en bevat een heldendicht en lofzang op den vorst Hayam Wuruk, die in 1350 A. D. aan het bewind kwam in Madjapahit. Tekst in C no 124; algemeen overzicht in C no 127. Na Brandes' dood in 1905 gaf Kern bij gedeelten de vertaling met aantt. in B. Ind. Inst. 58, 61, 63, 65, 66, 67, 68, 69, 1905 '14. Herdruk 0 no 203. Alleen de vertaling van zang 13 en 14 ontbreekt, in B. Ind. Inst. zijnde reeds gegeven in C no 127 p. 351—352. Als bron voor de geschiedenis van het Hindoesche Oost-Java sluit het aan bij C no 97. Over deze vertaling zie men o.a. Dr. C. Snouck Hurgronje, In memoriam J. H. C. Kern, in B. Ind. Inst. Dl., 73, 1917, p. IV—V en de in C no 203 genoemde artt., alsmede O. P. Rouffaer, Een Oud-Javaansch gedicht uit de 14e eeuw, is N. Rott. Ct. van 25/4 '19 Avondblad B. Naar tijdsorde verscheen de bewerking aldus: B. Ind. Inst. Dl. 58, 1905. p. 358—363 Zang 2—4; Dl. 61, 1908 p. 395—408 Zang 1 en 40; Dl. 63, 1910, p. 1—32 Zang 41—49 en op p. 29—31 een deel van Zang 38; ib. p. 337—367 Zang 5—12 en 15 17- Dl. 65, 1910, p. 128—131 Zang 37; Dl. 66, 1911, p. 337—347 Zang 18— 22; Dl 67, 1912, p. 189—202 Zang 23—32; ib. p. 367—382 Zang 33— 36, 38, 39, 50—51; Dl 68, 1913, p. 382—421 Zang 52—74; Dl. 69, 1914 p. 33—51 Zang 75—83; ib. p. 297—313 Zang 84—91; ib. p. 601— 610 Zang 92—98. Elk dezer stukken heeft een ondertitel. In Kern's Verspr. Geschr. VII en VIII en de herdruk C no 203 is de vertaling in de volgorde der zangen genomen. Eenige plaatsen uit den Nagarakretagama betreffende Hayam Wuruk in Dl. 58, p. 357—363. Zang 2—4. Na den dood zijner grootmoeder werd Hayam Wuruk als regeerend vorst gehuldigd en vestigde hij zich, 16 jaar oud, te Madjapahit (1350 A.D.) De vorige vorsten waren gevestigd te Singasari (Tumapel). De vorstin van Daha, te Wëngkër resideerend, was de tante van Hayam Wuruk. De eerste zang van den Nagarakretagama. Dl. 61, p. 395—403. Vertaler vestigt nogmaals de aandacht op de neiging tot godsdienstig- wijsgeerig syncretisme, waarvan Oudjav. geschriften, inzonderheid van Mahayanistische dichters, blijk geven. Door nihilistisch gekleurde dialectiek stelt Prapanca zijn koning Hayam Wuruk, anders genaamd Rajasanagara, als vertegenwoordiger van de twee-eenheid Qiwa-Buddha voor; hij vereenzelvigt dezen met datgene, wat in elke godsdienstige of wijsgeerige secte als hoogste voorwerp van vereering wordt beschouwd, spreekt over zijne geboorte in 1256 Qaka en de teekenen, die deze voorafgingen. Aan 't slot wijst vertaler er op hoe uit de Oudjav. letterkunde bhjkt, dat staat en maatschappij op Java door en door Brahmanistisch waren. In de vorstelijke famihe's vond het Buddhismel veel aanhangers en begunstigers, waaruit te verkaren is dat sedert het laatst der 8e tot in de 14e eeuw zooveel Buddhistische heiligdommen op Java zijn verrezen. Bij 't volk evenwel had het Buddhisme even weinig invloed als heden nog op Bah. Korte geschiedenis van koning Bdjasa in den N. Ib. p. 403—408. Zang 40. De voorouders van Hayam Wuruk. Vergelijking van de 332 C. 1905—'14. historische stof in zang 40—48 met die uit den Pararaton; Rajasa was de koningsnaam van Ken Angrok. Geschiedkundige gegevens in H gedicht N. Dl. 63, p. 1—32. Zang 41—49. In strophé 4 van Z. 41 (p. 4) over het dhinarma, waaronder te verstaan het bijzetten der asch van een overleden vorst in een tjandi en 't opstellen van een beeld van een god of een Buddha met de trekken van den overledene. [Vgl. B. no 402].,In Z. 42, p. 7: in Caka 1206 zond Krëtanagara troepen naar Bali om het te verpletteren; de vorst van Bah werd overwonnen en gevangen naar Tumapel gebracht. Het gevoelen van Brandes, (Pararaton p. 124) dat Bah in Q. 1256 nog niet onderworpen was, is dus onhoudbaar. Een QiwaBuddhabeeld met de trekken van Krëtanagara werd dezen gewijd, alsmede een Jinabeeld en een Ardhanarecwari, voorstellende den Dhyanibuddha Wairocana met diens cakti Locana. Zang 49 (p. 29) In Qaka 1256 (lees: 1265) „werd de snoode laaghartige vorst van Bah beoorloogd door 't (Javaansche) leger; hij kwam ten val met alle (de zijnen) en sneefde. Dit is de verovering van Bah door Gaja Mada. Zang V tot XII en XV tot XVII van den N. Ib. p. 337—367. Z. 5—7 over familieleden van den vorst; Z. 8 en 9 over de stad Majapahit; Z. 10 over hoogwaardigheidsbekleeders; Z. 11 en 12 over de woningen van aanzienlijken [Z. 13 en 14: zie C no 127], Z. 15 noemt de landen, waarmee Hayam Wuruk vriendschapsbetrekkingen onderhield. Zang 16, p. 357—361, geeft bijzonderheden over geloofsverbreiding in verband met Bah. Geleerde geestelijken (bhujangga's) mochten niet naar het buitenland gaan om te handelen, maar wel om het Qiwaïsme te verkondigen. Buddhistische zendelingen mochten echter niet naar West-Java gaan, wèl naar Bah, Gurun [Penida, zie B no 403] enz. In het gedicht worden Bharadha en Kuturan als Boeddh. zendelingen genoemd. Aan de hand van V. d. T.s Wdbk., i. v. Kutur en Tjalon en de Oecana Bah (B no 32) wordt herinnerd dat Mpu Kuturan een oudere broer was van Mpu Bharada, die op Bali leefde. Deze voerde strijd met de heks Tjalön Arang (bij de Baliërs Bangdèng Girah). Mpu Kuturan was uit Majapahit gezonden om het landelijk stelsel van M. op Bah in te voeren en vermoedelijk ook voor politieke doeleinden. Zang 17 roemt Java's bloei en schoonheid en begint het verhaag van een rondreis des konings door het rijk, waarbij de dichter hem vergezelde. Beschrijving van den graf tempel te Kagenêngan vólgens N., Zang XXXVII. Dl. 65, p. 128—131. Zang 37. Deze graftempel (sudharma), ten Z. van Singasari, was het mausoleum van Rajasa, den stichter der dynastie van Tumapel, overleden 1227 A. D. volgens den N; 1247 A. D. volgens den Pararaton. Zang XVIII tot XXII van den N. Dl. 66, p. 337—347. Voortzetting der reis. Zang XXIII tot XXXII van den N. Dl. 67, p. 189—202. Idem In zang 28, p. 194, komen de voornaamste mantri's van Bah hunne opwachting maken te Patukangan (bij Panarukan). 333 ü. 1905—'14. Zang XXXIII tot XXXVI en XXXVIII, XXXIX, L en LI van den N. Ib. p. 367—382. Voortzetting der reis. 1) Zang 50 over het jachtvermaak des konings; Z. 51 de beraadslaging der in nood verkeerende dieren. „Want de Koning is bevoegd om aan 't leven der schepselen een einde te maken. God Giripati (Ciwa) is in hem als opperste heer belichaamd. Voorzeker zal de zonde van den stervende te niet gedaan worden, wanneer men door Hem gedood wordt, eerder dan tengevolge van de hooge daad van zich te storten in een heilig meer." Zang LU tot LXXIV van den N. Dl. 68, p. 382—421. Z. 52—55 Voortzetting van de jacht. Berisping van de Ciwaïtische en Buddhistische priesters voor het deelnemen aan het dooden van dieren en een goedpraten van het meedoen van den vorst daaraan. Z. 56. bezoek aan den graf tempel te Usana van Krëtanagara, overgrootvader van H. W. „Omreden hij twee godsdiensten beleed, was hij indertijd als vereerder steeds Qiwaïet èn Buddhist. . . Ten blijke daarvan is de tempel beneden een Ciwaïétiseh heiligdom en heeft het als top een Budd. heiligdom van boven. Er binnen prijkt een beeld van Ciwa, dat onbeschrijfelijk prachtig is; boven is het beeld van Aksobhya met een kroon, dat zijne wedergade niet heeft. Tengevolge van zijne toovermacht verdween deze, wiens wezen in waarheid het hoogste Niet is." Zang 57 verder over de bovennatuurlijke verdwijning van dit beeld in Caka 1253. Verder over reizen, audiëntie, volksvermaken en een doodenofferfeest (craddah). Zang 68. Hier is weer sprake van den Boeddh. monnik Bharadha op Bah. (zie Zang XVI). Brandes had reeds in Not. B. G. XXXVI, 1898, p. 78—81 en 131 aangetoond, dat in verschillende bronnen gezinspeeld wordt op een op Java naar het schijnt verloren gegane, althans zeer verbleekte traditie van.het in tweeën deelen van Oost-Java na de regeering van Erlangga, welke traditie op Bah in verschiUende geschriften wordt teruggevonden. Deze scheiding en het aanwijzen van de grenzen der deelen schijnt door deze Mpu Bharadha te zijn bewerkstelligd. In Kern's behandeling van de inscriptie van 't Mahaksobhya -beeld van Simpang wordt deze'splitsing vermeld (T. B. G. LH, 1910, p. 103 v. v.; Verspr. Geschr. VII, 1917, p. 187 v. v. en noot 3 op p. 193 aldaar), als zijnde geschied door zekeren grooten meester der Yogin's Bharad. Strophe II van Z. 68 verhaalt van een Mahayanist, uitgeleerd in het Tantra (tooverleer), een meester der Yogin's, die verblijf hield midden op het kerkhof te Lëmah Citra (of Lëmah Surat of Tulis, op Bali, vgl. V. d. T.'s Wdbk. i. v. citra en lemah), door de menschen als toevlucht opgezocht, die op Bali aankwam, wandelend over de zee, genaamd de heilige Mpu Bharada. . . De volgende strophe verhaalt dat tot dezen het verzoek werd gericht het land in tweeën te deelen; de daarop volgende hoe hij dit op bovennatuurlijke wijze verrichtte, in verband met de legende omtrent het dorp Kamal pandak. Kern verhaalt dan verder wat over hem te vinden is in V. d. T.'s Wdbk. i. v. bradah (o. a. dat hij de dichter is van 't Bhomakawya in 1019) en calon, en vraagt of men in dat vertelsel niet eene legendarische omwerking heeft te zien van een feit, Vermeld in 't Skr. lofdicht op Erlangga (B. Ind. Inst. 1885, p. 13, Verspr. Geschr. VII, 1917, p. 95), waar eene reuzin (raksasi) wordt omgebracht door 1) In Z. 34, p. 369, r. 6 v. b. voor Panaraga te lezen Prabalingga. Daar vertaler o. a. de plaatsen Bangör en Baremi niet kon thuisbrengen merk ik hier op, dat Banger de oude naam is voor Probolinggo, dat door de Madoereezen nog steeds zoo wordt genoemd (zie I. G. 1900, II p. 1570). Baremi ligt ten "W. van Probolinggo. 334 O 1905—'14. Erlangga in 954 Caka. In Z. 70 over de ziekte van Gajamada, die o. a. op Bali gestreden had; in Z. 71 over diens dood in 1368 A. D., nadat hij sedert patih was geweest. In Z. 73 worden een aantal koninklijke graftempels opgesomd. Zang LXXV tot LXXXIII van den N. Dl. 69, p. 33—51. Z. 75, bestuursinriehting van het rijk; 76—79 Ciwaietische en Buddhistische vrome stichtingen. In 79: „En 't andere eiland, Bali, was'conform in alle gebruiken met Javaland. De staat der heiligdommen, kluizenarijen en tijdelijke verblijven (kuwu) werd nagegaan; dit is geheel in orde gebracht. De Superintendant der Buddhisten, gezeteld te [Badahulu] Badahalu, Gajah, niet nalatig, is door Z. M. den Vorst gezonden, om, kennis nemende van de Buddhistische heilige gebouwen, daarvoor te waken." (Badahulu wordt ook in Z. 14 naast Lwagajah, Gurun en Sukun [vgl. B n°. 403J genoemd). In Z. 80 worden de bezittingen der Buddhisten op Bali opgesomd: Kadhikarangan (gerechtshof of hoofdzetel van geestelijk bestuur), Kuti hanjar (Nieuwkluis) en Pürwanagara en Wihara bahu (Nieuwmunster), Adirajya Kuturan, de zes voornaamste plaatsen der Bajradhara-sekte; slechts de Wihara (d. i. Klooster of Munster) behoort aan de reguliere geestelijkheid. Overal verspreid zijn de met *s konings goedkeuring gevestigde kluizen, Aryadadi enz. Daarover zal niet uitgeweid worden." „Alsmede het heiligdom te Bukit, Sulang, Lemah te Lampung, Anyawasudha (d. i. eigenlijk „andere aarde"); wat bekend is onder den naam Tathagatapura Grehasthadhara is door een goeden giftbrief bevestigd: in datum van Cakal260(= 1338 A. D.) heeft de vorst van Jiwana (vader van Hayam Wuruk) het gesticht." Verder over het beheer der vrome stichtingen. « Zang 81 over godsdienst en maatschappij op Java. Na de vier welgeboren kasten worden genoemd de drie lage volksklassen: Candala's, Mleccha's en Taccha's. Z. 82 over de goede werken van den vorst; Z. 83 over de aanzienlijkheid van Java, dat naast Jambudwipa(VoorIndië) wordt gesteld; over de plechtige huldebewijzen uit het rijk, de onderhoorigheden (w. o. Bah) en de bevriende landen. Zang LXXXIV tot XGI van den N. Ib. p. 297—313. Z. 84. Luisterrijke godsdienstige Optocht door de hoofdstad, waarin de vorst zelf waarschijnhjk in de rol van den Buddha figureerde. Z. 85 91 Feesttocht naar Boebad; volksvermaken, huldebewijzen, voorschriften voor dorps- en staatshuishouding, feestmaal. Velen onder 't gemeene volk stoorden zich niet aan de spijsvoorschriften der wetboeken. Dranken, dronkenschap, zang, dans, tooneel. Zang XCI1 tot het einde van 't gedicht N. Ib. p. 601—610. Lofreden op den vorst; onduidelijke beschouwingen over minnekunst en ascese en zelfbeschouwing van den dichter. Later gaf Dr. Kern nog addenda: in B. Ind. Inst. 70, 1915, p. 221— 222, het sterfjaar van Baden Wijaja is niet te stellen op 1294, maar op 1309 A. D. De eigenlijke titel van het gedicht zou zijn Decawarnana; Nagarakretagama slechts een bijtitel, op Bali in gebruik. Ib. p. 676— 678 Verklaring van vier woorden; Ib. 72, 1917, p. 399—400 Jawana als naam voor Annam. Over den herdruk in Kern's Verspr. Gesch. zie Notulen der Bestuursverg. 15 Sept. 1917, achter afl. 3 en 4 van Dl. 73 van het Kon. Inst. p. XXVII—XXX. De vele artt. van taal- en oudheidkundigen en historisch-geographi- 335 C. 1906. schen'aard naar aanleiding dezer vertaling zijn genoemd in C n°. 203. Hierin ook een kaart van de onderhoorigheden van Majapahit. Een groote geteekende kaart daarvan op de afd. Volkenkunde van het Kol. Instituut te Amsterdam. 136. Brandes. Dr. J. L. A. De makara als haartressieraad. T. B. G-. XLVIII 1906, p. 21-36. Met 7 platen. De oorsprong en de juiste beteekenis van dit olifant-vischkopornament zijn nog onbekend. Bij de bespreking wijst schr. op twee Bahsche wajangpoppen Matsjapati van Bali (afb. 21 en 22), die dit ornament vertoonen, beide afkomstig uit de Ethnogr. Verz. van het Bat. Gen. Zie echter Mr. Huyser's meening C n°. 204. 137. Juynboll. Dr. H. H. Adiparwa, Oud-Javaansch prozageschrift. Gedrukt voor rekening van het Kon. Inst. v. d. T. L. en V. v. N. I. 's Gravenhage 1906. Na de ontvangst der hss. van het legaat-Van der Tuuk kan eerst van eene critische uitgave der Kawi-tekst der Parwa's van het Mahabharata sprake zijn. Wat reeds is uitgegeven (vgl. C n°. 88). Het eerst komen voor uitgave in aanmerking de Adiparwa en de Wirataparwa als hoofdbron der meeste Nieuw-Javaansche wajangverhalen, en Udyoga- en BMsmaparwa's als bron van het Bharatayuddha. De Adiparwa is ook belangrijk om de Sanskrit-citaten, teneinde te doen zien, hoe de Sanskrit-tekst, in de 1 le eeuw door den bewerker gebruikt, er uitzag. Voor de transscriptie gebruikt 8mss., waarvan 5 volledige. Vgl. Cn°. 113. 138. Krnyt. Alb. C. Het Animisme in den Indischen archipel. Uit gegeven voor rekening van het Kon. Inst. v. d. T. L. en V. v. N. I. 's Gravenhage 1906. De ethnologische gegevens van verschillende auteurs over de Baliërs plaatst schr. in het raam zijner theorie over de onpersoonlijke zielestof, die na den dood in iets anders overgaat, en over de ziel, den na den dood voortlevenden geestelijken mensch. Op p. 35 het haaroffer der Bahërs.: het haar als zetel van zielestof; p. 38 het knippen der nagels van het bij het noehoen pada gebruikte poppetje: nagels als zetel van zielestof; p. 47 tranen als idem: op Bah kan de ziel van verbrande hjken als dauw op aarde wederkeeren; p. 112 lykanthropie bij Bahërs en Sasaks: het vermogen de zielestof uit het hchaam te doen gaan om anderen te benadeelen; p. 123 verwantschap tusschen mensch en dier: de Kalanglegende op Lombok; p. 147 de rijstmoeder op Lombok: de zielestof van de rijstmoeder mag niet schrikken en vluchten; p. 150 Dèwi Sri of Nabi Adam bij de Sasaks heeft geen invloed gehad op de animistische voorstellingen omtrent de rijst; alleen de namen zijn overgenomen; p. 168 Een kind op Bah, dat op een overleden bloedverwant gelijkt: de zielestof keert tot haar oorsprong terug, i. c. als zielsverhuizing; p. 180— 181. In de leer der zielsverhuizing op Bah zijn de begrippen zielestof en ziel als onderscheiden te herkennen. De ziel van een on verbrand lijk zou de gedaante bijv. van een hond aannemen; dit is het MaleischPolynesische denkbeeld van zielsverhuizing. Daarna kregen de Baliërs ook een denkbeeld van hunne persoonlijk voortlevende ziel. Toen de lijkverbranding werd toegepast meende de Baliër dat deze door de verbranding werd vernietigd, zooals bhjkt uit het geloof dat de ziel bij met-verbranding zich bij het leger der pitara's aansluit. Wat niet 336 C. 1906—1918. verbrandt is de zielestof, die oorspronkelijk onpersoonlijk was, en dit onpersoonlijke blijkt wedèr uit het nederdalen en zevenmaal herboren worden. p. 193 vereering van de hagedis op Bah als Saraswati; p. 261 de ritueele wassehing na een bezoek aan een sterfhuis als middel om de ziel van zich af te houden; p. 265 idem het vroegere gebruik om het hjk uit te dragen door een in den muur uitgehouwen gat; p. 287 het waken van een slaaf of slavin bij een hjk, gevolgd door de uitbanning van deze: de slaaf wordt als een afgestorvene, en wel als menschoffer beschouwd; p. 295 sporen van vroegere mensenoffers op Bah; p. 301—303 het vroegere weduwenoffer op Bah; p. 318 geldoffers aan zielen op Bah; p. 335—336 de hjkverbranding dient om de ziel geheel van het lichaam te scheiden en te beletten, dat zij zich bij de pitara's voegt; bij de Bahërs staat de hjkverbranding in onmiddellijk verband met de zielsverhuizing; p. 347—348 geleiden van de ziel bij de hjkverbranding naar de verschiUende hemelen; p. 367 het vergeldingsbegrip, op Bah zich uitend door de afwijkende behandeling van hjken van pok- en lepralijders en zwangeren; p. 445 shamanisme; p. 496, 498 en 508 Spiritisme der Baliers. 139. Vollenhoven. Mr. C. van, Het adatrecht van NederlandschIndië. Leiden 1906. —. Verschijnt in (naar raming 15) afleveringen. Afl. I—IX vormen Deel I (1918). Afl. 1 (1906) en II (1907) geven tot p. 129 de Eerste afdeeling, Oriënteering in het adatrecht van N. I.; de Tweede afdeeling begint op p. 131: Huidige gesteldheid van het adatrecht van N. L Degger. Hier op p. 135 de indeeling van N. I. in 19 rechtskringen, waarvan Bali met Lombok n°. XVI. [Op de afd. Volkenkunde van het Kol. Instituut is een adatkaart vervaardigd van N. I., waarop deze rechtskringen zijn aangeduid], In afl. 6, op p. 455—504, wordt als 17de stuk van Hst. I de adatkring Bah en Lombok behandeld, p. 455 Vindplaatsen, p. 457 Omvang van den rechtskring, p. 458 Rechtsgemeenschappen, p. 462 Individuen, p. 464 Bestuur, rechtspraak, regeling; t/o. p. 469 een plaat: Een Balische sedahan agoeng. p. 479 Adatvolkenrecht, p. 480 Verwantschapsrecht. p. 481 Huwelijksrecht, p. 482 Erfrecht, p. 484 Grondenrecht. p. 498 Schuldenrecht. p. 500 Delictenrecht, p. 502 Rechtsmiddelen .p. 603 Ontwikkeling van dit adatrecht. Naar aanleiding van dit stuk over B. en L. zond het Bali Instituut in Febr. 1916 (zie T. B. B. 51, 1916, p. 314) een rondschrijven aan bestuursambtenaren nu en vroeger in dat gewest, met verzoek event. opmerkingen mede te deelen. Het resultaat daarvan in Adatrechtbundel XV (C no 158) p. 1—13. Over adoptie vgl. B no 502. Aan het eind van Deel I p. 757 een overdruk der in de afll. ingelegde losse vellen, behelzende critieken en anti-critieken op bepaalde gedeelten. Hier op p. 764 korte bespreking van een zakelijk bezwaar van den heer J. C. van Eerde, in de aantt. bovengenoemd in Adatrechtbundel XV op p. 10—11 genoemd, tegen de uiting over de domeinverklaring voor Lombok op p. 491. De heer V. E. bepleit dat ons gezag door redenen van practijk gedwongen was het Balische grondbezit op Lombok te reconstrueeren, dat onze bevoegdheid daartoe niet streed met Sasaksche adat en dat alleen door dit ingrijpen rechtvaardigheid kon worden betracht. Schr. geeft dit toe, maar ontkent, dat daartoe de domeinverklaring van 1875 voor Lombok noodig was. p. 767—770 Register van Staats- en Bijbladen; p. 770—804. Id. van Indonesische termen. 337 22 C. 1907—'08. 140. Heeres. Mr. J. E. Corpus diplomaticum Neerlando-Indioum. Verzameling van Politieke contracten en verdere Verdragen door de Nederlanders in het Oosten gesloten enz. B. Ind. Inst. 7e volgr. III (Dl. LVII) 1907. Voor Bali en Lombok op p. 15 het contract van 7 Juh 1601 uit het archief der Oude Compagnie (1598—1600) door „den coninck van Bah" (den Dewa Agoeng van Kloengkoeng te Gèlgèl) afgegeven aan Cornelis van Eemskerck, waarbij over en weer vrije handel werd toegestaan, „ende dat Bali ende Hollandt een sy." De vertaler was de in 1597 achtergebleven Emanuel Rodenburch, die door Heemskerk werd meegenomen. Vgl. C no. 43 en no 77, 1666—'67. 141. Juynboll. Dr. H. H. Nieuwe bijdrage tot de kennis van het MahaVyanisme op Java. B Ind. Inst. 7« volgr. VI (Dl. LX) 1907, p. 56—61. Schr. wijst op (schaarsche) sporen van den Buddhistischen godsdienst in de Oudjav. litteratuur, n.1. drie hss. uit de Lombok-collectie: Jinarthi prakredi, met de toevoeging „pralambang Kamahayanin", d.i. mahayanistiseh geschrift; Sang hyang Kamahayanikan, of „het heilige Mahayanisme"; Dang hyang Kamahayanikan, waarin o.a. de interessante zinsnede: Buddha tunggal lawan Ciwa, d.i. Buddha is een met Ciwa. Nog wijst schr. op eenige overeenkomstige lontargeschriften in legaat-V. d. Tuuk. Vgl. Brandes' en Juynboll's catalogi en C no 150. 142. Idem. Bijdrage tot de kennis der vereering van Wisnu op Java. Djid. p. 412—420. Weinig sporen van Wisnudienst op het oude Java, blijkend uit beelden en litteratuur; zelfs de Mahabharata is er Qiwaïtisch bewerkt. Echter zijn er eenige mantra's in hss., die wijzen op vereering van Wisnu in zijn awatara als Narasingha en van zijn wahana Garuda. Eenige daarvan zijn ontleend aan de Lombok-collectie en het legaatVan der Tuuk; deze getranscribeerd en verklaard. Op p. 418—420 gaat schr. na in hoeverre Oudjav. beelden aan de in die teksten genoemde vereischten voldoen, wat de attributen van Wisnu en de kleuren enz. van Garuda aangaat. Voor het laatste kan alleen met de moderne Balische beelden worden vergeleken. Tusschen die teksten en beelden blijkt weinig overeenstemming te bestaan. Schr. concludeert dat de Javaansche Wisnuieten vóór het eten den mantra Garudeya en vóór zij ten strijde trokken den mantra Narasinghayudha reciteerden. 143. Weede. Jhr. Dr. H. M. van, Indische reisherinneringen. 2 dln. Haarlem 1908. Geill. Schr. reisde van Nov. 1905 tot Febr. '06 in Britsch Indië en daarbij aansluitend van Feb. tot Nov. '06 in Ned. Indië. Hier woonde hij op Celebes en Bali krijgsverrichtingen bij; op Bah in Sept. en Oct. die tegen Badoeng en Tabanan. Op p. 345—352 het verhaal eener vruchtelooze tocht naar N. W. Bah voor tijger- en hertenjacht. Hst. XV en XVI p. 403-518 De Bali-expeditie; t/o p. 518 een schetskaartje op 1:200 000: overzicht der door de expeditionnaire macht gevolgde hoofdwegen. Op p. 463 een schetskaartje van het strijdtooneel te Den Pasar. Een levendig geschreven overzicht van de aanleiding tot en het verloop van de krijgsbedrijven, vermengd met mededeelingen over instellingen, godsdienst en vechtwijze der Baliërs. Bespreking door J. S. in I. G. 1908, II p. 983—985. 338 C. 1908—'10. 144. Koek. J. W. R. Bijdrage tot de anthropologie der bewoners van Zuidwest Nieuw Guinea; benevens uitkomsten van lichaamsmetingen verricht bij Javanen, Sumatranen, Baliërs en Sasaks. _ Acad. proefschr. Leiden 1908. Met platen, kaart, illustratie, tabellen en diagrammen. Schr. maakte als medicus de Nieuw-Guinea-expeditie van 1905 van het Kon. N. Aardr. Gen. onder De Rochemont en Posthumus Meyes mee en deed op de terugreis metingen op West-Lombok bij Bahërs, (21 m. en 10 vr.) en op Oost-Lombok bij Sasaks (21 m. en 10 vr.). Achter p. 44 proportie-schemata, absolute en relatieve maten; als lengten voor de Bahsche m. en vr. gem. resp. 164.1 en 150.3 C.M.; voor Sasaksche m. en vr. resp. 158.3 en 149.8 c.M. 145. Twentieth Century Impreasions. Onder dezen titel is een serie¬ werk verschenen over Engelsche koloniën in Azië en Australië. Daarin is ook een werk opgenomen over onze koloniën: Twentieth Century Impressions of Netherlands India, lts history, people, commerce, industries, and resources. Editor-in-Chief: A. Wright. Ass.-Editor O. T. Breakspear. London 1909. 4°. With portraits, plates, ulustrations and map. De heer C. M. Pleyte bespreekt'hierin verschillende volksstammen. Op p. 225—228 een beknopt en duidelijk overzicht van de Baliërs. 146. Carpentier Alting. Mr. J. H. Rechter en zaakwaarnemer bij de rechtspraak over Inlanders. Verslagen der Alg. Verg. van het Indisch G-enootschap 1908—'09. Vergadering van 12/1 '09, p. 71—106. In zijn rede waarschuwt spr. (p. 81) de kantja's op Bah en de djaksa's, die vóór de invoering van ons rechtstreeksch bestuur eveneens eene dubbele functie vervulden, n.1. als rechter en als procureur van een der partijen, niet gelijk te stellen met zaakwaarnemers, zooals die onder de werking der op Europeesche leest geschoeide rechtbanken zijn ontstaan. Vgl. C no 155. 147. Juynboll. Dr. H. H. Catalogus van 's Rijks Ethnographisch Museum. Deel V. Javaansche Oudheden. Leiden 1909. Beschrijvingen met platen van Hindoesche en Buddhistische godenbeelden en voorwerpen voor den eeredienst maken dit deel belangrijk. Op p. 27 no 3288 een godenbeeld, dat van Bah afkomstig zou zijn; p. 172 no 2432 een ijzeren mesje met stift voor het snijden en gladmaken van lontarbladen en het griffen van letters daarin; waarschijnhjk van Bali. p. 202 no 3275 een merkwaardige lanspunt van Lombok • 148. Kielstra. Dr. E. B. Indisch Nederland. Geschiedkundige schetsen. Haarlem 1910. Eon bundel historische schetsen, meest reeds in een tijdschrift verschenen. Hierin IV, Bali, p. 66—107, B no. 387. V. De verwikkelingen met Lombok, p. 108—129, verschenen in het Alg. Handelsblad van 11 en 15 Dec. 1884, onder den titel „De Hollanders op Lombok". De redactie is eenigszins gewijzigd. Een historisch over- • 339 C. 1910. zicht van de wijze, waarop de Bahërs de heerschappij over Lombok verwierven en eene rechtvaardiging voor onze tusschenkomst in den strijd van de Sasaks tegen hun onderdrukkers. Vergelijkingen met overeenkomstige gebeurtenissen in Britsch-Inchë en van de toestanden in Zelfbesturen en direct bestuurde gebieden. Op p. 118 worden als de vermoedelijke redenen, waarom in 1892 nog niet tusschenbeide werd getreden, genoemd: le zorg voor de veiligheid in andere streken van N. L, in verband met de sterkte van het leger; 2e het contract van 1843, dat niet toeliet zich met het inwendig beheer van het land te bemoeien zonder zeer overwegende redenen; 3e tegenzin om, door tegen Lombok's vorst op te treden, „in zekeren zin propaganda te maken voor het Mohammedanisme"; 4e tegenzin om krijg te voeren tegen een vorst, die in vroeger jaren een trouw bondgenoot was geweest en nu werd beschouwd als een afgeleefd mensch, slachtoffer van allerlei intriganten en niet meer de kracht bezittende zich boven deze te stellen. p. 128. Naschrift, geschreven in 1910. Over het bestuur op Lombok na 1894. 149. Ossenbruggen. Mr. F. D. E. Tan, Eigenaardige gebruiken bij pokkenepidemieën in den Indischen Archipel. B. Ind. Inst. 8e r. I (Dl. LXV) 1910, p. 53-87. Die gebruiken komen er veelal op neer, dat de pokken als een aanzienlijke gast of als een geschenk van geesten beschouwd worden, doch schr. acht een en ander nog niet voldoende verklaard. Op p. 78—79 over pokkengebruiken op Bah. Een vervolg op en uitbreiding van dit opstel is C no. 184. 150. Eats. J. Sang hyang Kamahayanikan. Oud- Javaanschen tekst met inleiding, vertaling en aanteekeningen. Uitgegeven door het Kon. Inst. v. d. T. L. en V. v. N. I. 's Gravenhage 1910. 216 blz. Een godsdienstig leerboek over het Mahayanistisch Boeddhisme; het bevat de leer ven het Mantrayana, de beoefening der deugden, de mandala's, samadhi's, de onderlinge verhouding der Boeddha's, noemt secten, die op Java bestonden, de godheden en hun attributen enz. De bewerker gebruikte drie hss. uit de Lombok-collectie, n.1. de cod. 5068, 5083 en 5129 leg. Wam. Er komen veel Sanskritverzen in voor; de taal komt overeen met die van het Oud-Jav. Adiparwa. Het origineel is nog niet bekend. De inhoud spreekt hier en daar ook van de samensmelting van Ciwaïsme en Buddhisme op-het oude Java. Vgl. J. S. Speyer „Ein altjavanischer mahayanistischer Katechismus" in Zeitschr. der Deutsche Morgenl. Gesellschaft 67, 1913, p. 347. 151. Eine kostbare Handschrift. Der Ostasiatischer Lloyd. Organ für die deutschen Interessen im fernen Osten. Shanghai, 24, II, 1910, p. 286. Over een palmbladhandschrift met het Oud-Javaansche gedicht Khandawadahana [ ?], eene episode uit de Mahabharata f ?], door O. J. H. Graaf van Limburg Styrum geschonken aan het Mus. voor Land- en Volkenk. te Rotterdam. 152. üéber die Beligionen der Volleer des malaiischen Archipels in der Vergangenheit und Gegenwart. Ibid. p. 305—307. In een noot komt schr. [de redacteur R. Kunze ?], en ook op linguis- S40 C. 1910—'12. tische gronden, tegen Kern's meening op, dat de (natte) rijstbouw niet middellijk of onmiddellijk door de Hindoe's in Indonesië zou zijn gebracht. Van het Hindoeïsme wordt gezegd, dat het nog de ziel van het volk geheel vervult; verder boetpredikatie's tegen den Islam, het Nederlandsch bestuur en.het gebrek aan godsdienstzin der Nederlanders in Indië. 153. Jasper J. E. Ceramische knust in den Indischen Archipel. Elsevier's geill. Maandschrift Jaarg. XX, Dl. XL, 1910, II, p. 383-394. Op p. 392 over Balische waterkruiken, met ill. van 2 kendi's. Schr. wijst op den zwierigen smaak dezer kruiken, die meer op „objet's d'art" dan op gebruiksvoorwerpen gelijken. 164. Teillers. J. W. Ethnographica in het Museum van het Bataviaasch Genootschap voor K. en W. Weltevreden—'s Gravenhage 1910. 4° Plaatwerk. Titel en tekst in 't Hollandsch en 't Engelsch. Vooraf korte beschrijving der platen. De photo's zijn van Teillers, de photo-lithographie van het Topogr. Bureau te Batavia. Van Bah: Pl. Tl Gebeeldhouwde deur, afk. van den déwatempel tegenover de Majora te Tjakranegara (Lombok). Pl. VI, 4, 6. Vazen voor wijwater, afk. van Batoe Agong (Djembrana). Pl. X. Gouden schalen van Den Pasar en Kloengkoeng. Pl. XI. Idem (lelantjan) van Kloengkoeng. Pl. XII. Id. id. 156. Gennep. Mr. A. van, Verplichte rechtsbijstand in civiele zaken bij de landraden en residentiegerechten op Java en Madoera in verband met de unificatie van het recht. Versl. der Alg. Verg. van het Ind. Gen. 1910—'11. Verg. van 27 Dec. 1910, p. 59—111. Op p. 96 over de rol der kantja's bij de rechtbanken op Bah; eenige bronnen genoemd. Spr. stelt het bestaan van ambtenaren van deze soort als wenschehjk voor voor alle Inlandsche rechtbanken. Zie ook p. 110—112. Meening van Mr. Carpentier Alting over de wenschelijkheid het instituut der kantja's op Java in het leven te roepen. Vgl. C n°. 146. 156. Haan. Dr. F. de, Priangan. De Preanger Regentschappen onder het Nederlandsch Bestuur tot 1811. • Uitgeg. d. h. Batav. Gen. v. K. en W. 4 dln. Batavia— 's Gravenhage 1910—'12. In dit breed opgezette werk komen op verschillende plaatsen mededeelingen voor, met aanwijzing der bronnen, over Baliërs op West-Java, meest slaven en afstammelingen van deze. Onder verwijzing naar de uitvoerige Registers in elk deel voor de vindplaatsen worden hier genoemd uit Deel I: Berichten omtrent eene expeditie van 500 man onder Adolf Winkler tegen stroopende Baliërs in 1687 (p. 21); over den vermogenden en vromen kapitein der Baliërs Lampidja (p. 30 en 251), overleden in 1711; over de aankomst van een schip met Balische slaven in 1718 en van een „gouden brief', benevens 10 geschenkslaven voor de Begeering van den „vorst van Sakawatty op Bah", waarbij de Europeesche importeurs fraude hadden gepleegd en verdacht werden de slaven meer door roof dan door eerlijken handel te hebben gekregen 341 C. 1910—'19. (p. 32); over de Balische kampoeng Kroekoet te Batavia tusschen Krokot-rivier en Molenvhet (p. 154); over den Bataviaschen Baliër Anggajoeda, die in 1679 de waardigheid van regent van Tjiasem en den titel Ngabehi kreeg (later Ngabehi Kartajoeda geheeten), over de verdere geschiedenis van diens afstammelingen en van dat regentschap en zijn overhjden in 1701 (p. 175); over de expeditie van den vaandrig Jan Bervelt in 1679 tegen een troep Baliërs, onder een Europeesch sergeant genesteld te Pegadèn tusschen Pamanoekan en Indramajoe, welke troep wilde doordringen naar Soemedang (p. 184); over eene expeditie in Dec. 1683 onder den luitenant Johannes Maurits van Happel tegen Bahërs in de Krawangsehe Bovenlanden (p. 213); over Soerapati (passim); over Kjahi Demang Singa Wilodre (of S. Wira Lodra) alias Boeleleng, een Baliër, die als kapitein in dienst der Compagnie een belangrijke rol speelde in en buiten Indië en in 1700 een wreede doodstraf onderging in verband met zijne handelwijze als hoofd eener Bahsche kampoeng te Batavia (p. 264—265)'en over eene expeditie in 1687 onder Herman Dirksz. Wanderpoel tegen Baliërs (p. 281). 157. Koorders—Schumacher. Frau A, Systematisches Verzeichnis der zum Eerbar Koorders gehorende, in Niederl. O. I., besonders in den Jahren 1888—1903 gesammelten Pbanerogamen und Pteridophyten .... Buitenzorg, 1910—'14. 2 dln. In dl. H p. 143 van Lombok één plant opgenomen, n.1. een gekweekt ex. van de ficus benjaminum Linn. var. comosa King, op de aloenaloen te Tjakranegara. De heer Koorders verzamelde in Dec. 1894 op doorreis naar Celebes slechts enkele herbarium-exemplaren, die alle, buiten dit eene, verloren zijn gegaan. 158. Adatrechtbundels. Bezorgd door de Commissie voor het adat¬ recht en uitgegeven door het Kon. Inst. v. d. T. L. en V. v. K I. 's Gravenhage. 1910—'19. Deze bundels bevatten gegevens over het adatrecht van N. I. van' zeer verschillenden oorsprong. De le bundel verscheen in 1910, de 18e in 1919. De stof is verdeeld in de serie's A t./m. Z., over de bundels verspreid, waarvan A. Algemeen deel; B. t/m. U. de verschillende adatrechtkringen; V. verspreide eilanden; W. Chineezen; X. Andere Vreemde Oosterlingen; Y. Godsdienstig recht en godsdienstige rechtspraak. Z. Samenvattingen. Als wegwijzers vindt men in de latere deelen de inhoudsopgaven der alsdan verschenen bundels, waarin de vindplaats (Bundel en blz.) van de nummers der 26 series zijn vermeld. De bundels zijn óf gemengd, óf bevatten stukken over het adatrecht van bepaalde eilanden. Lijsten van inlandsche rechtstermen achterin de bundels X t./m. XVenXVHI; mededeelingen over geldelijken steun voor de uitgaven in D7 p 617* VII p. 398, IX p. 345, Xn p. 440 en XVHI. De stukken met betrekking tot Bah en Lombok vormen serie U in Bundel I, VH, X en XVHI verspreid, terwijl Bundel XV (1918) uitsluitend is gewijd aan B. en L. en aan no. 21 van serie Y: Kastenrecht en kastenrechtspraak bij de Hindoe's (1911), te vinden p. 378—390. Dit nr. bevat de §§ 495—506 uit de Britsch-Indische: Census of India, deel I, p. 387 v. v., Calcutta 1913. Uit deze serie Y vestigen wij nog de aandacht op no. 1. Gegevens - vau Prof- Kom over Hindoerecht (1907—'10), bundel I p. 197, en no. 14, Eigendomsrecht van den vorst op den grond, door Dr. Juynboll, bundel X p. 355. Serie U te vinden in: 342 no. 158. Adatrechtbundels. Bundel I. No. li Rapporten en besluiten over grondenrecht (1900— 1909) p. 146—188. No. 2. Gemengde gegevens uit regeeringsrapporten (1905—1909) p. 189—195. Van n°. 1 is A, p. 146—170, het rapportVan Berde van B n°. 306; B, p. 170—173 bevat besluiten van den resident van B. en L. van 1901 en 1903 nopens de vervreemding van gronden op Lombok, thans beide vervallen door Stbl. 1906 no. 431; C. p. 173—179, Korte samenvatting van de resultaten der onderzoekingen tot 1906 naar de grondrechten op Oost- en Midden-Lombok, in aansluiting bij A; D, p. 179—182, Uiteenzetting 1906 van den agrarischen rechtstoestand op Lombok tijdens het voormalige Balineesche vorstenbestuur; E. p. 182—183, Grondbezit op Lombok (1907); F. p. 184—188. Losse aantt. over grondenrecht uit regeeringsrapporten (1905—'09). No. 2 geeft korte gegevens over Vorstenbestuur (1905), Dorps- en waterschapsinstellingen (1906, 1909), Kastenwezen (1909), Rechtspleging, familierecht, schuldenrecht, delictenrecht (1906—'09). Bundel VU. No. 3. Verwijzing p. 238, voor inheemsche rechtspraak op Bah naar bundel Vp. 465—466 en456—458; voor godsd. rechtspraak naar I p. 234 en voor hoofdenverkiezingen naar I, Z. Bundel X N°. 4. Regelingen inzake verwantschapsrecht, huwelijksrecht en delictenrecht (1900—1906) p. 301—302; ontleend aan Kleintjes, Staatsrecht v. N. L, 2e dr. II p. 162—163. No. 5. Mededeeling over adatheffingen, dorpskassen en waterschapskassen (1914) p. 303, ontleend aan Meded. v. h. bureau voor de bestuurszaken der Buitenbezitt. afl. 4, 1914, p. 26—27. Bundel XVIII. N°. 31. Adatvoirnis 1917 p. 340—342. Familierecht en erfrecht. Dit vonnis van den Raad van Kerta's te Kloengkoeng van 28/2 '17, leider controleur P. F. Laging Tobias, goedgekeurd door den resident van B. en L. 11/8 '17, maakt uit dat een zoonlooze vader, als deze een sentana (aangenomen zoon-erfgenaam) wil aannemen, en er een volgens Balisch recht wettelijk erfgenaam aanwezig is (i. c. een eenige zoon van een eenigen broer), alleen dezen erfgenaam sentana mag maken. De gepasseerde erfgenaam trad op als eischer; de erfoom wilde den zoon van zijne eenige dochter sentana maken en deze dochter mede laten erven. Daartoe had hij, ondanks de waarschuwingen van controleur en padanda's door den fd. notaris te Den Pasar eene acte van schenking bij leven doen opmaken. Op deze acte mocht geen acht worden geslagen, daar de Bahsche bevolking in het genot is gelaten van haar eigen rechtspraak, zoodat i. c. op gedaagde niet toepasselijk was de 10e titel van het 3e Boek van het B. W. voor N. I. In de considerans: gelet op het Wetboek Agama en op de ter zake handelende peswara van den resident van B. en L. (noot Comm.: denkelijk die van 13/10 1900 art. 11, bundel XV bl. 91). Vgl. hierbij B no°. 602. De drie leden-padanda's komen hier voor met den titel of het praedicaat: Aang Goe[ ?]. In dit deel, Serie Z. samenvattingen, p. 427 aanduiding der gewesten met inheemsche rechtspraak in N. I. bij de overzichtskaart voorin bundel V met de betrekk. Staats- en Bijbladen. Hierin no. 79, B. en L. op p. 433. En dan Bundel XV, de Bali-bundel. N°. 6. Antwoorden op een rondschrijven betreffende adatrecht (1915—'16) p. 1—13. (Zie C n°. 139). Verschillende opmerkingen bijv. omtrent de bandjar, die in Zuid-Bali de belangrijkste inl. rechtsgemeenschap is (niet de désa) p. 2; waarom de agrarische regeling voor Lombok aangeknoopt werd aan de pretensie van den vorst op den grond, p. 10. (Vgl. hierbij „Een woord vooraf' van n°. 18 hieronder en C n°. 139) N°. 7. Gegevens A n». 16, p. 14—16. 343 158. Adatrechtbundel XV. N°. 8. Id. over beurtbevloeiing uit B n°. 452. p. 17 18. N°. 9. Gemengde gegevens van den topogr. dienst (1912 '15 ro 19—26. A. Uit B n°. 416 p. 55—56. B. Uit B n°. 418 p. 174—175 C Uit B n». 442. D. Uit B n". 450 p. 250—264. N°. 10. Gegevens over irrigatie en waterverdeeling (1916) p 27 39. Dit is B n°. 455, vgl. Slot n». 29. N°. 11. Rijstcultuur op Zuid-Bali (1915), p. 40—53. DitisBn». 448. N°. 12. Gegevens over Zuid-Bali (1909—'12). Ontleend aan verschillende regeeringsrapporten met noten der commissie voor het adatrecht p. 54—68. I. Bestuursinrichting a. desa- en bandjarbestuur in Tabanan. b. idem, benevens perbekelschappen in Gianjer, c. Sawahbestuur in de afd. Zuid-Bali. d. Id. in Gianjar. e. Tempelbestuur in Gianjar. II. Belasting p. 58. Verplichte diensten en leveringen in Gianjar. III Rechtspraak en haar grondslagen p. 61. a. Rechtspraak in de afd. Zuid-Bali. b. Idem in Tabanan. c. id. in Gianjar. d. id. in Karangasem. IV. Vert. van Hindoe-Balische wetboeken p, 64. V Personenrecht p. 64. a. Kastenwezen in Kloengkoeng. b. Slavernij en pandelingschap in Zuid-Bali. VI. Familierecht p. 67. VH. Grondenrecht p. 67. Agrarische aangelegenheden in de afd. Zuid-Bali. De vroegere vorstelijke domeingronden in Badoeng, Tabanan en Kloengkoeng thans door het Gvt. verhuurd. VIH. Delictenrecht p. 68. No. 13. Agrarische bewijsstukken in Zuid-Bali p. 69—76. Brief met bijlagen van den resident van B. en L. van 24/7 '15 aan de comm. van bijstand voor het adatrecht. De bijlagen zijn inheemsche bewijsstukken van grondoverdracht, het laatst in Gianjar in gebruik, en uit het Balisch vertaald. N°. 14. Inlandsche rechtsdocumenten (1874 en eerder) p. 77 86. Voor de comm. voor het adatrecht vert. uit A n°. 10, n.1. de leesstukken XX, XXI, XXVI tot XXX; XXV met XXXIV, XXXV Eedsformulier. N°. 15. Delictenrecht in Djembrana. p. 87. Uit B n°. 89, p. 284. Over veediefstal. N°. 16. Landsverordeningen van Bah (1896—1910) p. 88 96. Zes residents-peswara's , deels voor Boeleleng, deels voor het geheele gewest, over huwelijksaangelegenheden, erfrecht, echtscheiding op verzoek der vrouwen van veroordeelden tot dwangarbeid, vorderingen wegens uitgeleend geld, de door de wetboeken op adat-misdrijven gestelde straffen als maximumstraffen te beschouwen, en over rechtsvorderingen wegens geleend geld. N°. 17. Adatvonnissen (1913—'14) p. 97—130, met aantt; der comm. Op p. 98—106 een vonnis, in extenso met de processen-verbaal van de verhooren afgedrukt uit het Register van Burgerlijke Zaken, behandeld door den Raad van Kerta's te Singaradja in Oct. 1913. (In 't Maleisch). Daarna p. 107—130 een overzicht der beslissingen van dien raad in 1913 en '14, met weglating van enkele onbelangrijke, en waarin aantt. zijn verwerkt door of op last van den Resident van B. en L. H. W. Veenhuyzen. Deze 50 vonnissen zijn zeer belangwekkend en betreffen zoowel burgerlijk als strafrecht. N°. 18. Studie over Lomboksch adatrecht, door P. de Roo de la Faille (1916) p. 131—177. De schr. werd in 1895, een jaar na de Lombokexpeditie, aangewezen als ambtenaar voor de agrarische zaken op Lombok om onderzoekingen te doen, die zouden leiden tot regelingen om een einde te maken aan de na de vernietiging van het vorstenhuis ontstane verwarring op agrarisch gebied. Eind 1896 begon dit onderzoek waterschapsgewijs met het bevloeiingsgebied van de Remènèng. Voor Ampenan en Geroeng waren de resultaten zoogoed als gereed, toen schr. dit werk moest staken wegens zijne verwonding bij de onlusten te 344 no. 158. Adatrechtbundel XV. Séséla, (Aug. 1897), waarna de afwikkeling der zaken plaats vond als vermeld in vorengenoemd rapport in Bundel I, n°. 1 p. 146 v.v. Deze studie is samengesteld met gebruikmaking van de uitkomsten der onderzoekingen, op Lombok door schr. verricht. In „Een woord vooraf" verklaart deze hoe hij er toe kwam het djababezit van Lombok gelijk te stellen met het hedendaagseh erfelijk individueel bezit van Java, hoewel het eerste niet voortvloeide uit het domeinrecht van den lande, doch uit het souvereine gezag van den vorst, dat het recht insloot om regelen te maken omtrent de vervreemdbaarheid van djabagrond. Schr. meent dat het in 't belang der bevolking was en door de bevolking niet als onrecht werd gevoeld, dat die grond voortaan werd aangemerkt als communaal bezit met vaste aandeelen van de gecreëerde inl. gemeenten. De mogelijkheid van latere moderniseering van het grondbezit is opengelaten in het Agrar.Reglement van 1906 Stbl. n°. 431. In verband hiermede geeft schr. historische opmerkingen over grondbezit op Java. Op p. 135—177. Lombok. Een historisch-afgrarische studie. Voor het historische aanhalingen uit C n°. 43, dl. UT. p. 159—160, A n°. 38 p. 24 en 218—240, 127 en B n°. 211 passim. Op p. 136—137 stukken uit een Babad Lombok, in Javaansche poëzie en die tot het eind der 18e eeuw schijnt te loopen. Van deze lijvige kropak wist schr. op Lombok twee exx. machtig te worden, waarvan hij er een aan het Bat. Gen. v. K. en W. afstond. De Sasaks verstaan dit Javaansch nog; ook de [Amir-]roman Rengganis is Javaansch en in dezelfde taal vertoont de Sasaksche wajang nu nog de Emir Hamzah-lakons. Volgens genoemde Babad zou de Islamiseering van Lombok op last van Soenan Girizijnverrichtdoor diens zoon Pangéran Prapèn1) (p. 136). Op p. 137 noot 1 meent schr. dat de Bodha's van Tebango wèl van Bodha Kling op Bah afkomstig kunnen zijn in tegenstelling met Van Eerde in B n°.308. Op p. 137—138 over het primitieve Mohammedanisme op NoordLombok, de Waktoe-tiga en Waktoe-lima. De eerste gebruiken een Javaansch huwelijksformulier, p. 138 noot 3. Oude lontars ven ± 1543 gewagen van eene minnelijke verdeeling van Lombok onder de Sasaksche vorsten, p. 139—140 De Bahërs krijgen voorgoed vasten voet op Lombok ± 1740. De Balische maatschappij op Lombok; hoe de Baliërs hun buitrecht op gronden en bewoners uitoefenen; de dja&a-grondon aan krijgsoversten en familieleden geschonken, en de droeteé-dalem, het vorstelijk domein, waarvan de opbrengsten „binnen" 's vorsten poeri kwamen, ten voordeele van den vorst en diens eigen volgelingen, in de poeri wonend, p. 142 Verder verloop der Balische heerschappij, éénwording van het Lomboksche rijk; Meunendang met het Sasaksche Tandjong en Bajan bleef vrijwel overgelaten aan Goesti Njoman Kaler. Landbelastingen door vorst en grooten geheven, p. 144 Het opmeten (tjeraki) der domeingronden, p. 147 noot 1. Vermoeden dat Lombok bovenal zijn sawahrijkdom aan de Bahsche vorsten te danken heeft, gelijk Java aan de Hindoesche radja's, in afwijking van Kern's op taalkundige gronden berustende hypothese. Idem wat betreft het water schapsbeheer. Met den aanleg van irrigatiewerken heeft het communaal grondbezit niets uit te staan; dit is eerst onder ons gezag ontstaan, p. 148 Soebakwezen op Lombok, p. 153 Karakter der djabagronden, die op West-Lombok wel 1/3 van het sawahoppervlak besloegen. Erfrecht, p. 155 Positie van den vorst op Lombok; het recht van „tjampoet". Op p. 157 noot 4;Opmerking over den aard van het recht op het landgoed Tjandi Koesoema injDjembrana. Oorsprong van het bezit 1) Vgl- de Balische voorstelling dezer Islamiseering in B no. 131 c. a. en B no. 309. 345 no. 158. Adatrechtbundel XV. der vorsten van versehillende landerijen; grondkwestie's; rechten op en beheer van de verschillende soorten van gronden door den laatsten vorst en het Gouvernement, p. 163 de eindelijke oplossing der kwestie's, eindigend in de regeling van Stbl. 1906 n°. 431. p. 165 Wijziging van de positie der Bahërs op Lombok. Welvaart van Lombok, p. 167 Tjakra Negara, uiterlijk der stad, het leven aldaar, de bandjar-, pemaksan- en goeboeg-organisaties. p. 171 Noot 1 over het Sasaksche huwelijk. De Bahsche bestuursindeeling; désa, padasan en goeboeg geen eigenlijke territoriale eenheden, p. 172 Oorsprong, aard en omschrijving van de vorstelijke macht naar Hindoesch begrip. N°. 19. Irrigatie en agrarische toestanden in West-Lombok (1896— '97). Gegevens ontleend aan aantt. van P. de Boo de la Faille. p. 178 260. Monographieën (verkort) van de bevloeiingsgebieden van de rivieren: A. Bemènèng, p. 178; B. de leiding Datar van de Babak p. 192; C. Sasaot p. 210; D. Djangkok, p. 224; B. de Telabah Taja Ning p. 248. F. Antjar p. 256. Deze monographieën, naar een zelfde schema opgesteld, dienden als grondslag voor de agrarische regelingen bovenbedoeld en bevatten ook veel teekenende bijzonderheden van economischen en volkenkundigen aard. N". 20. Gegevens over wijken, wijkgebouwen en wijktempels te Tjakranegara op Lombok (18 . .). Vertaling van een Maleisch stuk Van Lombok, zonder bekenden opsteller. Met plattegronden van een wijkgebouw en een tempel met de godenhuisjes, p. 261—265. N°. 21. Beglement van de wijkvereeniging (sekaa bandjar) van de wijk Karang Bangbang, Tjakra-negara, Lombok( 18..). Vertaling van een Balisch-Maleisch stuk van Lombok in Lat. karakter. Met noten van de Commissie voor het adatrecht p. 266—277. Bevat voorschriften aangaande de wijkvergaderingen, de verplichte bijdragen voor en deelneming aan de lijkverbrandingsfeesten en aan de hanengevechten en het beheer der wijkkas, ook als eredietmstelhng. N°. 22. Beglement van de wijkvereeniging van de wijk Karangasem, Tjakranegara, Lombok (18..). Vertaling van een Balisch stuk van Lombok in Lat. karakter, p. 278—286. Inhoud als n°. 21. N°. 23. Reglement van een wijkvereeniging van een niet genoemde wijk van Tjakranegara, Lombok (18 ..). Vertaling van een Bahsch stuk van Lombok in Lat. kar. p. 287—293. Inhoud als n°. 21. N° 24 Reglement vooreen tempelvereeniging (awig-awigpemaksa) te Tjakranegara, Lombok (18 . .). Vertaling van een Balisch-Maleisch stuk van Lombok p. 294—296. ' N». 25. Gegevens over Lombok (1904—'07). Ontleend aan verschillende regeeringsrapporten, met noten van de comm. Rechtspraak op West-Lombok voor Bahërs en Sasaks, en gijzeling op Lombok; straffen op Lombok, p. 297—300. N°. 26. Vertaling van Lomboksche Iontar-afschriften, betrekking hebbende op het domein, op grondverkoop, grondverpanding, pelais, geldleening (1866—1907) p. 301—307. Over opmeting van domeinsawahs op last van den laatsten vorst van Lombok, uitgifte van woeste gronden; apanages aan Bahërs, verkoop, verpandingen. N°. 27. Studie over het Inlandsche waterschapswezen (soebakwezen) op Bah en Lombok, door ir. A. Groothoff (1917) p. 308—373. Schr. maakte in 1915 een korte verkenningsreis op Bali en van 21 Febr. tot 31 Maart 1917 eene reis, waarbij hij alle bestuursressorten behalve Djembrana bezocht om studie te maken van het soebakwezen. Deze studie heeft ook als grondslag gediend voor een advies inzake waterschappen en waterregelingen op Java, door schr. aan de particuliere landbouwnijverheid uitgebracht. Men vgl. B n". 448 en 504. 346 C. 1911. Het I Het Soebakwezen in Noord-Bali p. 309; id. in Zuid-Bali p. 323; id. in West-Lombok p. 334—341. Sedert 1882 steeg het aantal soebaks in Boeleleng van 261 tot 271; in Djembrana van 46 tot 62; in Boeleleng beslaan zij plm. 15000 bouw. Op p. 310 wijze van ontstaan van eenige soebaks in Djembrana. p. 312 Het soebakbestuur; p. 315 De reglementen; p. 318 De diensten; p. 319. Het waterreeht en de waterregelingen. Voor Zuid-Bali worden de landschappen afzonderlijk in dezelfde orde behandeld; voor West-Lombok is er ook een hst. over de grondrechten en belastingen. Bijl. A. p. 341. Aanteekeningen omtrent de soebakreglementen in de afd. Boeleleng (ontleend aan de monographieën der soebaks). Bijl. B. p. 352 Maleische vertaling van het reglement van de soebak Silangdjana in Boeleleng (vóór 1916). Bijl. C. Wa*erregeling tusschen de sawah Galiran en de soebak Soedi in Karangasem p. 365. Bahsche tekst en Maleische vertaling. Bijl. D. Beglement van het Bemenenggebied in West-Lombok p. 366. (in 't Nederlandsch, zie no. 29). p. 370 Naschrift (Nov. 1917). Men vgl. naar aanleiding dezer studie: „Waterschappen in Indië" door M. van der Meer in Teysmannia, 30e j. 1919, afl. 8. No. 28. Grondenrecht in Kloengkoeng. Mededeeling van een bestuursambtenaar, p. 374. No. 29. Verwijzing. Het soebakreglement in Bijl. D. van no. 27 vertoont groote overeenkomst met wat op bl. 35—37 in no. 10 wordt vermeld als de inhoud van een deel van het Kloengkoengsch soebakreglement .Daar de hier genoemde pembekel pekasih in Kloengkoeng niet bekend is (men spreekt daar van pengloerah), maar wel op Lombok, zou het vermoeden kunnen rijzen, dat men i.c. niet met een Zuid-Balisch, maar met een Lomboksch reglement te doen heeft. No. 30. Adatvonnissen (1894—1914). Twee vonnissen van den raad van Kerta's te Boeleleng. Ben Wesija had de dochter van een Brahmaan geschaakt en werd wegens deze „asoe moendoeng" (ongeoorloofde kastenvermenging) veroordeeld tot levenslange verbanning buiten Bali. Het vonnis van 1914 betreft een 30-jarigen Soedra, die 2 maanden in huwelijksgemeenschap had geleefd met zijne 40-jarige tante, weduwe van zijns vaders broeder, en deswege als schuldig aan „Hagamijëgamanë" (bloedschande) werd veroordeeld tot levenslange verbanning buiten Bali en Lombok. De aanklacht was ingediend namens de desavereeniging van de plaats zijner inwoning, daar het feit „panas negeri" zou veroorzaken en de veroordeeling gegrond op het Bahsche wetboek Boedjanggë Sastrë. 159. Kol. H. yan, Nederlandsch-Indië in de Staten-Greneraal van 1897 tot 1909. Eene bijdrage tot de geschiedenis der koloniale politiek in Nederland, 's Gravenhage 1911. Naar alphabetische volgorde der onderwerpen wordt geresumeerd wat in de Staten-Generaal over koloniale pohtiek is gesproken in genoemde jaren. p. 4. Agrarische wetten. Van Kol dringt voor Lombok er op aan geen gronden aan vreemde kapitalisten in erfpacht uit te geven (ne K. 24/11 '03 p. 468). p. 39—40 Bali. Grieven zoeken als men een expeditie wil (Van Kol, He K. 22/11 '05); sinds eeuwen was op Bah bij het sterven van een der weinige vorsten de weduwenverbranding in gebruik; zulk een feit in 1903 was voldoende voor eene bloedige onderwerping van Tabanan.— Excursie naar Bangh. Van Kol, ne K. 17/11 '05 p. ,108. De strandig van een Chin. schoener op de kust van Badoeng; de beweerde strandroof steeds door de vorsten ontkend. Verdediging 347 C. 1911—'12. der expeditie door Min. Fock, II 22/11 '05 p. 147. Idem door Van Deventer (II 13/11 '06). Min. Fock weigert hardnekkig overlegging ter griffie van de off. rapporten inzake die strandroof. (A. 1907 p. 13); Van Kol belooft zijn best te doen om klaarheid te brengen; verklaart de expeditie naar Kloengkoeng als gevolg van een opium-krakeel en de instelling van Stedehouders. De vorstelijke sieraden uitde poeri's van Lombok nog steeds als buit bewaard; aanvankelijk zouden die worden verkocht; later besloten die in bruikleen af te staan aan het Bat. Gen. K. en W. p. 160. Heidensche feesten. Kuyper's gewetensbezwaar bij Begr. 1898 om gelden toe te staan voor herstel van Heidensche tempels op Lombok en voor offerfeesten aan afgoden (II 16/11 en 19/11 p. 123 en 184); het volgende jaar kwam Kuyper daar weer tegen op, aangezien wij „jure victoris" aan geen contract met Lombok gebonden zijn. Mackay herinnert er o.m. aan, dat zulk een dankfeest aan God beschamend is voor de Christenen. Verder wordt terloops het gesprokene over Bali—pohtiek aangehaald i. v. „imperialisme" en „irrigatie." Breedvoerige bespreking yan dit werk: Dr. E. B. Kielstra, Koloniale pohtiek I in Onze Eeuw 11e j. 3e d. 1911 p. 366—397; daarin p. 369—377 over hetgeen Van-Kol . zegt over Bah: sterk eenzijdige voorstelling der gebeurtenissen; bij het veroordeelen der door hem imperialistisch genoemde Bali-politiek komt hij in tegenspraak met het door hemzelf medegedeelde in C no. 126; hij heeft geen oog voor de zegeningen, die de invoering van direct bestuur gebracht heeft voor de bevolking; verwijzing naar de feiten. 160. Neerktnds Indië. Land en Volk, geschiedenis en bestuur, be¬ drijf en samenleving. Onder leiding van H. Colijn .... door deskundigen. 2 dln. Met portretten, platen, illustratie's en kaarten. Amsterdam 1911—'12. Hierin een opstel van Dr. H. Kern, Het Hindoeïsme, in Dl. I p. 219—242; een zeer beknopt overzicht van het Javaansche Hindoeïsme met verwijzingen naar het hedendaagsche Balische Hindoeïsme; p. 225 v.v. over de samensmelting van Brahmanisme en Boeddhisme, het gedicht Soetasoma; p. 232 de Cakaj aartelling; p. 242 iets over Bah. 161. Agrarische regelingen. Handleiding voor onder leiding van j". Polak c. s. Batavia, Landsdrukkerij 1911. Op p. 109 de inhoud van Stbl. 1881 no 228 en 1906 no 431 ; dit laatste in bijl. D in extenso. Van deze handleiding bestaat een vervolg van 1915 en van 1919: Agrarische regelingen voor de zelfbest. landschappen buiten Java en Madoera, uitgeg. d. de Afd. Agrarische inspectie van het Dep. B. B. 162. Elbert. Dr. Johaunes, c. s. Die Sunda-Expedition des Vereins für Geographie und Statistik zu Frankfort am Main. Festschrift zur Feier des 75 jahrigen Bestehens des Vereins. 2 Bande. Frankfurt am Main. 1911—1912. Bij de viering van den 75sten verjaardag van genoemde vereeniging (19 Jan. 1909) werd op voorstel van den voorzitter Dr. B. Hagen besloten eene wetenschappelijke expeditie uit te zenden met het doel om te streven naar eene oplossing van de oude vraag omtrent den voormaligen samenhang van de vastlanden van Azië en Australië. 348 C. 1911—12. Dit doel wordt nader omschreven als het zoeken naar eene oplossing van hef probleem van ligging en vorm van het verzonken voormalige vastland Austrazië, en dus, behalve een geologisch-geographisoh onderzoek, omvattend: le. het onderzoek van de diérengeographie van het betrokken gebied in 't algemeen en van de zoetwatervisschen, welke nauwer aan een bepaald gebied zijn gebonden, in 't bijzonder. 2e. een nader onderzoek van den Rindjani, welke bijna 4000 M. hooge vulkaan zoowel de door de winden van Azië als van Australië medegevoerde levende kiemen opvangt; 3e. een plantengeographisch onderzoek om den overgang van de Indische en Australische florarijken te vinden; 4e anthropologische en ethnographische onderzoekingen van de oerbevolking en van de uitwerkselen der aanraking van de Maleische en de Papoeasehe menschenvariëteiten. De leider der expeditie was Dr. J. Elbert; deze werd vergezeld door sajne echtgenoote ën den assistent C. Gründler. [Dr. Elbert,in 1914 Kameroen bereizend met zijne vrouw, werd door den oorlog overvallen, doch wist den vijand te ontkomen en overleed kort daarna in Spanje aan de slaapziekte; de heer Gründler was met de „Maverick" naar Arabië ontsnapt en werd daar door Bedouïnen vermoord]. Het oorspronkelijke doel was de eilanden Bali, Lombok, de Saleiergroep en Soembawa te onderzoeken en daarna eenige maanden palaeontologische opgravingen te verrichten op Java (waarmede Dr. Elbert zich reeds vroeger had bezig gehouden) en eventueel op Sumatra. Door den loop der gebeurtenissen en volgens den wensch der Ned. Indische regeering (die de expeditie steunde) vervielen Bah, Saleier en Java uit het plan en werden het Z.O. schiereiland van Celebes, benevens de eilanden Boeton, Moena, Kabaena, Flores en Wetar er bijgevoegd. Van 15 April tot 15 Juli 1909 vertoefde Dr. Elbert op Lombok; op 18 Maart 1910 eindigde de eigenlijke expeditie met het vertrek van Wetar. De verzamelingen der expeditie berusten als geschenk der vereeniging in Frankforter musea: plm. 1300 ethnographica, vele honderden geologische handstukken, 2500 visschen, ver over de 16000 planten en van den Rindjani alleen bijna 10 000 insecten, waaronder vele nieuwe soorten. Van de fraaie platen in Dl. I hebben er 15 betrekking op Lombok; van de afbeeldingen in den tekst 76. Dl. I pag. XI v.v. lijst der geleerden, die de zoölogiea en de botanische verzamelingen bewerkten en der overige medewerkers. Dl. I p. 1—133. Die Insel Lombok. I Nord-Lombok. Einleitung p. 1. An der Nordküste Lomboks p. 2. Am Fusze des Rindjani p. 3 (ook over kleeding, dorpen, huisraad, gewoonten). Die Rehgion der Sasaker p. 11. Vor der Rindjani-Besteigung p. 12. Auf dem zweithöchsten Vulkan des Archipels p. 14. Am Kratersee.Segare-Anak p. 19. Besuch des Baru-Vulkans p. 24. Forschungen im Segare-Gebiet p. 29. Besuch der Rindjani-Spitze p. 32. Die Sembalun-Hochebene p. 36. Dorfleben p. 38 (door Mevr. Elbert). Die Dörfer p. 42 (huisraad, aardewerk, landbouw). Die Ornamentik bei den Gebirgs-Sasakern p. 46 (deze volkenkundige mededeelingen zijn belangrijk;" 37 versieringsmotieven aan het plantenrijk ontleend; zie J. A. Loebèr Jr., Over Indonesisch bamboe-ornament, in B. Ind. Inst. Dl. 67, 1913 p. 184—188). Ein zweiter Aufstieg zur Rindjani-Spitze p. 52 {door Gründler). II Ost-Lombok. Auf dem Südabhange der Sembalun-Berge p. 56 (hierbij herinneringen aan den strijd'der Baliers met de Sasaks). 349 C. 1911—'12. Charaktereigenschaften der Sasaker p. 59 (met teekening van den aanleg van het dorp Swéla door Gründler). Dorfbilder p. 62. Streifzüge im südösthchen Küstengebiet p. 69 (Ook over de vreemdelingen, die de kuststreken bewonen). Im Bindjani-Krater p. 73. Meteorologische Beobachtungen p. 78. III Mittel- und West-Lombok. Quer dureh Lombok p. 87. (de reis door Zuid-Lombok p. 92—94 door Oründler). Bei den Budas p. 94. Sitten und Gebrauche bei den Sasakern p. 101 (hierin statistisch materiaal over de bevolking). Die Entwickelungsgeschichte des Vulkangebirges von Lombok p. 112. (met geologisch overzicht van Lombok en beschouwingen over het vulkanisme in geheel Indië). Die Vegetations-regionen des Rindjani-Gebirges p. 121. In Deel II p. 257 Geographische Ergebnisse der Sunda-Expedition. Bemmeleii. Dr. W. yan, I Meteorologische Untersuchungen. Die klimatologischen Verhaltnisse der Kleinen SundaInseln und des Timor-Archipels unter hesonderer Berücksichtigung der meteorologischen Beobachtungen der SundaExpedition auf Lombok, Südost-Celebes und seinen Inseltrabanten. II p. 259. 1. Das Meer südlich und westlich von Timor p. 262. 2. Savu-See südlich von Flores p. 263, 3. Die Kleinen Sunda-Inseln p. 263. 4. Die Insel Java p. 264. 5. Flores-See und Süd-Celebes p. 265. Op de twee volgende p.p. samenvatting der resultaten en eene beschouwing over de waarde van dergelijke meteorologische waarnemingen van korten duur. Südost-Celebes und seine Inseltrabanten p. 267 Die Insel Lombok p. 270. Hallier. Dr. Hans, II Botanische Untersuchungen. Die Zusammensetzungund Herkunft der Pfianzendecke Indonésiens II p. 275. Die Lücken in unserer tatsachlichen Kenntnis der indonesischen Flora p. 275. Die Wallace'sche Linie und die geologische Ghederung des Archipels p. 277. Das Vordringen der asiatischen Flora bis nach Tasmanien und Ost-Polynesien p. 279. Die australische und polynesische Flora auf dem Wege nach Ostund Süd-Asien. p. 291. Pflanzenwanderungen und Landbrücken zwischen Polynesien und Amerika p. 297. Dr. Halher zette zijne botanische studiën voort in latere nrs. der „Mededeelingen van 's-Rijks Herbarium" te Leiden: „Die botanische Ergebnisse der Elbert'schen Sunda-expedition," waarbij ook bijdragen van V. F. Brotherus. E. Rozenstock eri W. O. Focke. Voor mossen: Dr. J. Lehmann. Die Flechtarten der Elbert'schen Sunda-expedition, in „Veröffenthchungen des Stadtischen Völkermuseums zu Frankfort a.M. 1912. III Zoologische Untersuchungen II p. 303. Schwarz. Dr. Ernst, I. Die Saugetierausbeute der Sunda-Expedition p. 303. 360 C. 1911—12. Roux. Dr. Jean, 2. Reptilien und Amphibien in zoogeographischer Hinsicht p. 305. (Ook in: Zoologischer Jahrbücher, Bd. 30, Heft 5, 1911, p. 495-508). Haas. Dr. F. 3. Die Molluskenausbeute der Sunda-Expedition p. 308. Popta. Mcj. Dr. C. M. 1. 4. Die geographische Verbreitung der Süsswaterfische zwischen Asien und Australien p. 315. IV Zusammenfassende Ergebnisse. Austrasien und die Entwicke- lungsgeschichte der indoaustralischen Inselwelt vom Tertiar bis zur Gegenwart II p. 327—343. In dit slothoofdstuk worden, na een kort historisch overzicht van de studie van het vraagstuk der samenhang van de beide vastlanden, de resultaten der onderzoekingen samengevat en daaruit tot eene oplossing der kwestie geconcludeerd. Br.(Elbert zoekt p. 331—333 ook in de verschillen in raseigenaardigheden, cultuur, vlechtkunst, versieringsmotieven en godsdienst tusschen de Westelijke en Oostelijke volken, wier overgangsgebied op Flores ligt, eene aanwijzing tot steun der conclusies uit geologische, botanische en zoölogische gegevens 1). (Hierbij kaart no. 7. Geotektonische Karte des Indo-Australischen Archipels). Sachregister II p. 355—373. Korte samenvattingen en berichten in: Dr. J. Elbert. Die wissenschafthchen Ergebnisse der Sunda-Expedition, in Jahres-bericht des Frankfurter Vereins für Geographie und Statistik 75 und 76-Jshrgang 1910—'12 p. 1, waarvan overdruk verschenen te Frankfurt am Main, Mai 1912. Dit is eene op 17 Dec. 1911 in genoemde vereeniging gehouden voordracht, waar de leider der expeditie zijn inzichten over de verbrokkeling van een no. 437. Stnrler. J. E. de, C no. 11. Stnrm. Jan. C no. 77 (j. 1636). Sutherland. J. B. J. C no. 27. Suwara Radja. C no. 77 (j. 1640). Swart. Jacob. E no. 9, 18. Swaving. A. H. Bno. 254; Cno.93. Swieten, J. van, A no. 4; B no. 100, 278, 290. T. B no. 125; en no. 459, 460. Tal. P. J. B no. 390. Tas. L. P. L. van der, Bno.417. Taunay. B no. 525. Taylor. E. J. A no. 39. TeiUers. J. W. C. no. 154; B no. 367. Termijtelen. B no. 501. Tersmitten. "WiUem. C no. 134. Teysmann. J. C. B no. 100; C no. 34. Thomann. H. B no. 419. Tiele. P. A. C no. 1, 43, 44, 52. Timmers. M. B no. 287, 300. Tombe. Cb. Fr. B no. 26, 60; C | no. 9. Tombergen. Jan. Cno. 77 (j. 1636). Tomlin. B no. 7, 8; B no. 87,157. Tonkes. Dr. Hommo. A no. 17 ;E no. 32. Tonnet. Martine. B no. 392. Troet. Jan. C-no. 5, 77 (j. 1659, '61, '68). Tuuk. Dr. H. N. van der, A no. 14, 59; B no. 99, 101,104,123, 125, 139,143,147,159,160,163, 170, 490; C no. 40, 45, 48, 56, 57, 61, 70, 97; A no. 16,52,53; 59; B no. 73, 76, 81, 104, 110, 115, 117,135,151,155,176,180, 307, 482, 513 ; C no. 23, 55, 87, 91, 117, 122, 129, 135. Tydeman. Gr. F. C no. 125; E no. 84. Uckelen. C. Ë. Croiset van, B no. 478. Udo de Haes. C. L. B no. 388 ;B no. 396, 410, 501. Ujlaki. Dr. S. A no. 29; B no. 204. Urville. J. Damont d'. C no. 17. Valck. Mr. F. C. B no. 134. Valckenier. Jelle Jellesz. C no. 1. | Valette. B no. 234. Valentijn. Francois. C no. 5, 22; E no. 4. Valkenburg. H. B no. 204, 222. Vapeur, B no. 462; 463. Veenhuyzen. H. W. C no. 158. Veer. K. van der, B no. 500. Velde. C. Vf. M. van der,Eno.9. Verbeek. Dr. R. D. M. B no. 407. Verster. J. F. L. de Balbian —. A no. 28, 58; Bno. 237,238,270— 272, 282. Veth. Cornelis Johannes. C no. 47. Veth. Dr. P. J. A no. 1; Bno. 94, 96, 100, 403; C no. 22, 47, 53; B no. 97; C no. 92. Vetter. J. A. B no. 186, 189,204, 226, 254, 279; C no. 126. Zie ook: exp. n. Lombok. Vetter. J. C. C no. 10. Vink. J. A. B no. 337. Vis. Eelco. C no. 196. Vis. P. M. C no. 121. 443 Personenregister. Vlamingh. Jan de, C no. 77 (j. 1672). Vliet. Jeremias van, C no. 77 (j. 1680). Vlijmen. B. R. F. van, A no. 13; B no. 191, 337. Vogel, Albert. B no. 432. Vollenhoven. Mr C. van, B no. 502; C no. 139,179. Volz. Dr. W. C no. 17. Voogel. F. I. B no. 204. Vooren. D no. 374. Vorderman. A. Gf. B no. 249, 250; 247. Vreede. Dr. A. C. Cno. 87a; Bno. 179; C no. 90a. Vries. Jr. R. W. P. de, A no. 54. Vriese. J. L. de, E no. 9. Vriesman. H. Gf. J. Gf. B no. 157; 252. Vroom. J. de, B no. 106,109,111, 113, 128-130; B no. 87, 105, . 150, 152, 164, 280, 322, 485, 491, 513. Wahl. B. D. van der, B no. 142; C no. 22, 72, 206.. Wajan Djiwa. A no. 43, 66. Walker. J. C no. 12; E no. 5. Wall. H. van de, C no. 45. Wallace. A. R. B no. 95. 413; C no. 47; B no. 247, 249, 388; C no. 79. Wanderpoel. Herman Dirksz. C no. 156. Wassink. Gf. B no. 75. Weber. Dr. M. C no. 125. Weber—VanBosse. Mevr. A. Cno. 125. Weber. Th. C no. 81. | Weede. Jhr. Dr. H. M. van, C no. 143. Weitzel. A. W. P. A no. 8; Bno. 79; C no. 10; E no. 20—22. Wesenhagen. Jan van, C no. 77 (j. 1666). Wetters. J. S. B no. 26; B no. 211; C no. 22. Wichmann. Dr. Arthur. C no. 201; B no. 372. Wiele. Stalpaert van der, C no. 43. Wiessing. M. J. A no. 37. Wiggelendam. N. B no. 149, 150, 164 ;B no. 152, 485, 513. Wigman. C no. 119. Wijck. C. van der, A no. 4; Cno. 31. Zie ook: expeditie, 2e Bali. | Wijck. Jhr. C. H. A. van der, B no. 185. Wijers E. W. B no. 480. ,. Wijss. A. E. D p. 399. Wikkerman. Van, B no. 293; C no. 9. Wilde. H. de, C no. 43 (Dl. VIII). 65 (j. 1708). Wilken. Dr. Gf. A. B no. 1, 307. Wilkin. C no. 119. WiUem. C no. 77 (j. 1665). Wellicht dezelfde als Pedel, Willem. Willemstijn. H. P. B no. 177; B no 182, 189. Winckel. L. F. A. C no. 84. Wing Easton. C no. 162. Winkler. Adolf. C no. 156. Winternitz. Dr. C no. 113. Wirawangsa. C no. 117. Wit. Augusta de, B no. 412, 475, 510; C no. 174. 444 Personenregister. Wonderer. Sebalt. Cno.77 (j. 1648). Wormser. Mr. C. W. B no. 396. "Wright. A. C no. 145. Wnrmb. F. Baron von, B no. 2. X. B no. 186 en B no. 358. Yzerman. J. W. A no. 58.- C no. 1, 180; E no. 1, 2. Z. B no. 53,. fi«k>tónï I Zandveld. A. M. B no. 341. Zentgraaff. B no. 511. Zimmerman. Dr. W. F. A. C no. 42. Zoetelief. B no. 125; C no. 23. Zollinger. H. B no. 16, 18,19, 3Q, 48, 84, 88, 101; C no. 10, 21, 22, 33, 35; E no. 91; B no. 60, 94, 96, 157, 247, 388, 450, 501. I Zondervan. H. B no. 246. Zwaan. Dr. J. P. Kleiweg de, C I no. 202. 445 WOORDREGISTER. Eenige vreemde woorden, voorzoover noodig en mogelijk met vérklaring en een of meer vindplaatsen. T. wü zeggen: volgens het Kawi-Balineesch-Nederlandsch woordenboek van Dr. H. N. van der Tuuk. Akasa. Sang Hyang Loeroeng —. Naam voor Ciwa, B no. 291. Akasa = uitspansel, ampilan, doos voor offers bij 't mekiis; ook offers in de sanggah van de hanenklopbaan, ter voorkoming van twist; offer aan Bregoe. Zie B no. 305, VII; C no. 58. angoeroegi loewang. Zie oeroeg. apit = „inklemmen". Zie A no. 74, art. 178; B no. 133 p. 228 n. asoe moendoeng (van poendoeng); „als een dolle hond," voor geslachtsomgang van een Soedra met eene Brahmaansche. Volgens C no. '158 (no. 30) valt alle kasteschending met eene Brahmaansche onder dezen term. asoean tangoeran, de dorpseed (B no. 133). T. : eedwater, zijnde 't water, waarmede de koelkoel (seinblok) in den tempel ge- wasschen is geworden. Asoe = wasschen, begieten; tangoeran = weergalm, echo; ook de badjra (priesterschei), asta tjendala, acht groepen van onreine beroepen en personen. A no. 52 p. 72 en andere wetboeken; B no. 5,14, 32; C no. 70. Bakang-bakang, eed van velen of een enkel persoon bij de soebak, door het drinken van toewak, waarover de penjarikan (schrijver) de pemastoe uitspreekt. B no. 142, hst. VI; B no. 172, 2e afd., hst. VI. baligi, zie: maligiya. 446 Woordregister. balik soempak, afwending van den vloek, B no. 142 hst. IV, B no. 162, II, ook prajastjita en pangloekat, volgens T.: expiatie om de uitwerking van een ongunstig omineus gezegde te vernietigen, ter zuivering van een ongeoorloofden coitus, ter afwering van den vloek omdat vroeger een moord of manah salah heeft plaats gehad of om een epidemie te voorkomen. Vgl. B no. 491 p. 119. baloe boenter, — manis, — mekaboen, — mekarang. B no. 114, V. bantening déwa. A no. 74, art. 100. Zie A no. 69, 6e afd. bantening pitara. A no. 74, art. 58. baris, krijgsdansen. bata batoe, B no. 291; in B no. 177 genoemd batoe bataq. batoe toempeng, scheidsrechter bij hanengevechten; zie C no. 58 p. 108—111; volgens T. ook: een soort scheidsrechter, alleen in 't binnenland bekend. In A no. 69, p. 58, 59 uitvoerig over deze functie ; hij stond boven de partijen en buiten de behandeling van het geding. bebaj, kind van een sélaq. Zie ald. bébas. B no. 142, VIII, verzoening na schaking (zie op rangkat), door welke plechtigheid de jonggehuwden zich weer in 't openbaar kunnen vertoonen. béla, getrouw, tot in den dood, man of vrouw, die een geliefden heer of echtgenoot of kind tot in den dood volgt, ook bij diens verbranding in het vuur, mabélanin, met iemand lijden en sterven. Zie ook: satiya, en B no. 73, XI. biseka. B no. 49, 299, eig.: naam van een vorst; met de naamgeving tevens de inhuldiging. blagandang (melegandang), schaking tegen den wil van 't meisje. Zie: djoek en rangkat. boedjangga. A no. 73, art. 3, B no. 45 enz., leerling of volger van een heilige (resi); ook een bijzondere klasse onder de Bali-Aga van Sembiran, waarover T.: de mannen worden in een tabela (kist) begraven en niet zooals de anderen geëxponeerd; de vrouwen niet. Ook hebben zij een afzonderlijk kerkhof. Andere onderscheidingen schijnen er niet te bestaan. boekoer, een torenvormige steUage, waarop de verkoolde sekah (bloemenpyramide) vervoerd worden, om die in zee te werpen; boekoer-boekoeran is een andere naam voor het maligiya, zie ald. 447 Woordregister. boekti een de.' drie tjina wijakti of tripoeroésa, zie ald. Broena. Ida Batara—. In A no. 73 (art. 63), als straffer; in B no. 443 als god van het water. T.: als god der zee en schepper^ der visschen bekend; „aan Sang Baroena overgeven", voor: in zee werpen, voor wie zich schuldig maakt aan 't geen een ramp over het land brengt. Darma. Ida Batara —. In A no. 73 (art. 63) als belooner. deloeh (mendeloeh, meneloeh). B no. 142, VIII e.a., een naam voor: beheksen. dengen I, boeta, banaspati, een geest, die verlamming teweeg brengt; nengenin, iemand treffen met een kwaal, evenals ngléjakin. dengen II, medengen-dengen, B no. 114,443 p. 7 vereenigd worden in den echt, = kala-kala. dèsti, hoog-Balisch voor léjak, zie ald.; 'ndèsti, nèsti; in B no. 302: njiwa nèsti. déwagama, de eed door beide partijen afgelegd, déwasaksi, de eed der Brahmanen (in sommige rijken, bijv. m Kloengkoeng ook van de echte Ksatriya's), die het eedwater (tjor) niet behoeven te drinken, maar een formulier uitspreken. B no. 397 p. 895. déwayadnja, groot offerfeest, zelden gehouden, te Ampenan, door de Lomboksche Baliërs. djoek, ngedjoek, iemand met geweld ontvoeren, bijzondere bet. = blagandang. Djogor Manik. Sang—. Andere naam voor Yama, bijv. B no. 129 429. Doerga', Doergakala. Sang Hyang— B no. 73, art. 1. T.: Oema in raksasa-gedaante, op 't kerkhof Gandamajoe verblijvende en godin der heksen; zie aldaar. Engkeb, mengkeb. Het zich verborgen houden van een jongeling en de geschaakte maagd, tegenover het bébas, zie ald. Tijdens het mengkeb zijn ze soekreta. Gamiya gamana, bloedschande. gantal, megantalan. B no. 162 p. 548; T.: loonloos bewerken van 448 Woordregister. een sawah, die men heeft verpand, na hem eerst geleend te hebben; veldarbeid verrichten, ganti, kerfstok. B no. 172, 2e afd. IV. gedong, megedong-gedongan, B no. 443 p. 9, verm. aUeen in ZuidBali.. T. en Van Eek geven dit woord niet. gegandjing, waterpasinstrument. Zie op dat woord in Zaakregister. gelo, anggelo, iemand lagen leggen, A no. 73 art. 70. gentawang, alleen bij T.: „soort léjak, die zijn lichaam des nachts laat liggen, maar 't hoofd laat rond knieren". goena-goena. Jav. A no. 73, art. 70. Harta bangga, B no. 114, I. T. i.v. artha bangga: 'tgeld aan iemand uitgeleend op een stuk grond of tuin zonder pangèlingngèlmg (contract). Idih, anak idih, = sentana, adoptiefzoon. ïwat, eene vrouw rooven en verkoopen, A no. 73, 74. Kala-kala, laag-B. van dengen II. Kebo iwas B no. 142 (VII, 2e ged.). T.: een reus, die vroeger tland doorzwierf en ongetrouwd was; hij zou tempels en paleizen gebouwd hebben, enz., en verder, i. v. Pèdjèng: „waar men een oude, vroeger naar beneden gekomen, maan vertoont; 't is een ding van prunggu (brons); twijfelaars houden 't voor de subeng (oorsieraad) van Kebo iwa". kembar boentjing, tweelingen van verschiUende sekse uit den aanzienlijken stand. Zie Zaakregister, i. v. tweelingen. kentoet, 'n wind. C no. 70, art. 229; ngentoetin, een wind laten tegen iemand. ketoe, priestermuts. B no. 101. kiis, de goden naar de zee brengen; geschidt ook na de 3e donkere maan na een geval van manak salah (zie aldaar) en na 't njepi (zie sepi). kisid. B no. 133 p. 193 n. 2; B no. 142, slot p. 85. kloengah, de plechtigheid met 't lijk van een aan de pokken overledene, ter vervanging van de verbranding; het lijk wordt gedeponeerd en de ontbinding versneld, de beenderen met gewoon water overgoten en daarna gekist, waarbij een feest. Zie pasah II. 449 29 Woordregister. koela kèli, afgedreven kaste. A no. 74, art. 102. kresna dana. B no. 94, p. 390. T.: een edelgesteente van bijzondere waarde, zwart met witten weeraèhijn? ksétra of sétra. A no. 62, p. 86, A no. 74 art. 64; eigenlijk hoog-Balisch voor sema, begraafplaats. Zie: pasak II. Lais, pelais, melaisin. B no. 162 VIII, 326 p. 211. T.: tegen uitkeering van een kleine som aan den eigenaar een stuk grond bewerken voor de helft van de opbrengst; duurt dit recht gedurende het geheele leven van den bewerker, dan heet de pelaisan Hang (verdwenen, weg), anders oerip (levend). lajat. Zie: rangkat, voorn. B. léjak, h.: dèsti. De Balische werwolf. Zie Zaakreg. i. v. lykanthropie. lepeh. B no. 114 e. a.; de ouders van den schaker (zie: rangkat) brengen om de drie dagen eten ten huize van de ouders van de geschaakte, om deze te verbidden; is men het eens over de koopsom, dan volgt vergiffenis en toestemming. lingga, B no. 443. In deze bet. elders niet gevonden. loekat. Zie: balik soempah. lokika, lekita. Een der tjina wijakti. Zie ald. Mabélanin. Zie op; béla. Maja Danawa. B no. 32, enz. maligiya of boekoer-boekoeran. Zie boekoer. B no. 443. Volgens B no. 142, IV, p. 123 het amboekoer aUeen voor de hoogste kaste en mag reeds eenige dagen na de lijkverbranding gevierd worden, „een groot offerfeest, waarbij de laatste tol aan Jama wordt betaald en deze nu genoodzaakt is de hem overgegeven ziel los te laten, die daarop zoo spoedig zij verkiest in een nieuw lichaam op aarde, kan verschijnen." T. i. v. baligi en maligya: volgens anderen een doodenfeest, drie jaar na de verbranding. manak salah. Als kembar boetjing (zie ald.) bij den kleinen man. mandeloeh. Zie deloeh. mandjing. Zie tjampoet. mapag raré, offermaal bij geboorte. mapasah. Zie pasah. masangih. Zie sangih. 450 Woordregister. mebébas. Zie bébas. medengen-dengen. Zie dengen. medéwagama. Zie déwagama. medéwasaksi. Zie déwasaksi. megantalan. Zie gantal. megedong-gedongan. Zie gedong. mekala-kala. Zie kala-kala. mekiis. Zie kiis. mekisid. Zie kisid. * .* • melaisin. Zie lais. melajat. Zie lajat. melegandang. Zie blagandang. melepeh. Zie lepeh. memitra. Zie mitra. menandoe. Zie tandoe. menèk daha. B no. 73, XIV: manak daha, B no. 142, VIII p. 423; B no. 443: njoemoenin tjamah, laag-Bal., nembènin ngeradja, hoog-Bal., de eerste menstruatie (van nèk, d. i. opklimmen, tot maagd). menelon. Zie teloe. mengkeb. Zie engkeb. menjepi. Zie sepi. mepadik, madik. Zie padik. merangkat. Zie rangkat. mesaboeh getih. Zie saboeh getih. mesatiya. Zie satiya. mesatiya ramboet. Zie satiya ramboèt. metilas, metilar. Zie tilas. metoenggoe. Zie toenggoe. mijoe. B no. 130. T.: = méroe, en van tijdelijk materiaal, telkens te vernieuwen; de nakomelingen van den vermoorde moeten daar telkens offeren; bij verzuim wordt krankzinnigheid hun straf. mitra (Jav.: vriend of vriendin), memitra, B no. 142, VIII p. 6. moetranin.. Zie poetra. Nawaratna, 9 juweelen. B no. 402. Voor nawasanga, de 9 goden met hun sanggah's in de désa, zie T. i. v. nawa. 451 29* Woordregister. neloe boelanin. Zie teloe. nembènin ngeradja. Zie menèk daha. nengenin. Zie dengen L nèsti, 'ndésti. Zie dèsti. ngedjoek. Zie djoek. ngentoetin. Zie kentoet. ngiwat. Zie iwat. nglélakin. Zie léjak. ngloengah. Zie kloengah. ngoejoehin. Zie oejoeh. ngrorod. Zie rorod. nigangsasihin. Zie teloe. njoemoenin tjamah. Zie menèk daha. Odal, hoog-B, van oton. Zie ald. oejoeh, urine, ngoejoehin, be-nrineerén. C no. 70 art. 229. oeroeg. A no. 73, art. 76; angoeroegi loewang. oöt. B no. 448, 455. Zie pengampil. oton, of weton. Terugkeer der combinatie van maand en dag, Balisch jaar van 6 X 35 dagen of tiban; otonan, jaardag, wijding van kinderen, tempels, heilige boeken, déwa's enz. Padanda. Afleiding van ket woord, B no. 482, volgens T. padik, mepadik. Het ten huwelijk vragen op officieele wijze; zelden meer in gebruik. padjengkingking. B no. 136, „goede" dag voor schaking, door den priester in de Wariga (wichelkalender) aangewezen. pahing, kapahing. B no. 172, 2de afd. VI. T.: in den ban doen, verwerpen, omdat hij de gebruiken niet volgt. pameras, statievoorwerpen voor de goden, B no. 402, II. In B no. 502 p. 238 ceremonieel bij adoptie. T.i. v. pras: geschenk (sawah, kris e.d.g.) aan 't aangenomen kind ; peras: inwijdingsofferanden, bij diverse gelegenheden, o.a. 't aannemen van een kind. pandegdeg oerip. A no. 73, art. 69. Vgl. pangilisawa. pandes. Zie sangih. pandjeroan, vrouwen in de djero of poeri, als lijfeigenen van den vorst, soms als publieke vrouw geëxploiteerd, meest door 452 Woordregister. tjampoet (zie ald.) verkregen; ook wel door vrijwillige vlucht. pangilisawa, pam'licawa. A no. 52, 73 art. 10, 59, 74 art. 71. In B no. 67, I p. 375 verklaart Liefrinck de oorspronkelijke beteekenis aldus : „Wanneer iemand gerechtelijk ter dood is gebracht en de familie wenscht voor de begrafenis van zijn lijk te zorgen, zoo moet zij dat bij de beleedigde partij, die als het ware de beschikking over den misdadiger en dus ook over zijn lijk gekregen heeft, inlossen. Die losprijs heet „pangili sawa" en moet ook betaald worden als den veroordeelde het leven geschonken wordt. Met de boete lost hij zijne schuld in, met deze betaling zijn lichaam." Deze verklaring beantwoordt ook aan de etymologische beteekenis van het woord. Aldaar en in A no. 69 ook over andere „bijboeten". panoekoep wirang. Zie toekoep. panti. B no. 136. T.: in Karangasem voor: poera. pasah I, mapasah, B no. 114. pasah II, mapasah. B no. 136 p. 363, B no. 142, IV p. 111, het exponeeren van lijken. T.: v. e. lijk eener zwangere, totdat 't kind er uit komt en om dit te bewerken, dagelijks besproeid, 't uitgekomen kind op een andere plaats begraven wordende, niet met aarde overdekt; zoo ook de lijken van pokzieken enz. Zie kloengah. pasingkling. B no. 130. pèndèt. B no. 130 p. 591. T.: dansers, die den gasten van den vorst allerlei aanbieden. pentjalang. B no. 89. T.: patjalang e. s. v. spionnen, om boosdoeners op te snorren. pengampil. B no. 162, II, 448, 455. Zie oöt. petabeh. B no. 397 p. 893 e. a., eedhelper. petjatoe, apanage-sawahs. Tjatoe = levensonderhond. pingit. B no. 133, geheim, verboden. -lU, poeroesa. A no. 52 p. 70. Zie tripoeroesa. poetra, voornaam, voor: kind; interest van geld; moetranin, geld leenen; mapoetrajang, uitleenen. B no. 211. prajastjita. Zie balik soempah. pripih. B no. 171; B no. 402, III; B no. 443, slot; C no. 48 n.; T.: amulet; papierdunne plaatjes van geslagen goud of ander metaal, waarvan sieraden vervaardigd worden. 453 Woordregister. Rangkat, merangkat. Schaking met toestemming der vrouw, = rorod, hoog-B, lajat, voorn. B. remek, remoek, verbrijzelen. A no. 74 art. 160 remek manik (kern, pit, juweel); remek sanda, pand verbrijzelen. A no. 73, art. 84, 85. roedjak-boni-stelsel; B no. 162, II, gelijke soebakdienstplicht, hoewel de sawah-aandeelen ongelijk zijn. rorod. Zie rangkat. Saboeh getih. B no. 68 p. 440. T.; eigenlijk sabeh, Hoog van oedjan (regen); na een feest van de hanenkloppartij om de kala's op bloed te onthalen. sanghyang-getuigen. A no. 52, p. 69. sangih = metatah, mepandes (H. B.), tandenvijling. B no. 73 XIV, 142 VIII, 443, 508. hbo sapta-dasih, A no. 52, p. 72, de 7 slaven. sarembat sasoehoen of ategen asoeoen, de rechtsregel dat de vrouw voor de helft van een man geldt inzake strafbaarheid en boete; een rembat (pikoel) is een mansvracht = 2 soehoen of op het hoofd gedragen vracht, de wijze waarop vrouwen dragen. Bijv. A no. 74, art. 71, B no. 397, p. 883. satiya, mesatiya. B no. 46; Van Eek (B no. 142, p. 124—125) zegt hetzelfde als Crawfurd omtrent het verschil tusschen béla en satiya. T. geeft dit verschil niet aan; alleen schijnt satiya enkel van eene echtgenoote, onverschillig van welken rang, te worden gezegd en béla van allen, die in den dood volgen, vrouwen inbegrepen. satiya ramboet, het haaroffer; B no. 125, p. 448, B no. 142, p. 125; volgens T. deden dit de mannen met uitzondering van de papanda's en de pemangkoe's; zie verder ald. i. v. satya. sawèn. B no. 133, p. 184; B no. 162, I, p. 1056. sélaq. B no. 360, 413; de Sasaksche lykanthropos. senggoehoe, schriftgeleerde Soedra's reeds genoemd in C no. 32. sentana, adoptief-zoon; zie idih. sepi, eenzaam, stil; menjepi, masesepèn. B no. 125, p. 451; 142, IV, 172, le afd. II en 3e afd. I, p. 378. sétra. Zie ksétra. Soedra-rijst. B no. 162, VIII p. 543. 464 Woordregi ster. soetri, weinig gebruikte naam voor vrouwelijke shamanen. C no. 177, p. 380 en noot 2. sorot, eed bij hanengevechten, C no. 58, p. 111—118. Bij T.niet genoemd in deze bet. Tandoe, menandoe, deelbouw om de helft B no. 73, XXII, 162, VIII. tatah. Zie sangih. teloe, menelon, deelbouw om een derde van de opbrengst- B no 162, VIII. teloe, neloeboelanin, (L. B.), nigangsasihin (H. B.) B no. 73, XIV, 142 VIII, 443. tenah winih. Zie Zaakreg. op dat woord. tilas (L. B.), tilar (H. B.), A no. 69, le afd. p. 9-10; Bno. 73, XXIX; 125, p. 448; 172, 2" afd. VII; 303, p. 143; 329, p. 9e! tjampoet of mandjing. Het recht van den vorst tot naasting van onbeheerde nalatenschappen (van zonder mannelijke nakomelingen overledenen), vrouw en dochters inbegrepen. tjatoer dresta. De 4 richtsnoeren bij rechtspraak. A no. 74, art. 164. tjina wijakti, of de drie bewijsmiddelen. B no. 397 p. 891 § 4. Ook genoemd tripramana en tripoeroesa. Zie o.a. A no. 52 p. 26, 27; 73 art. 4, 31; 74 art. 162 en vooral Ano.69p. 71. tjoetjoekan. B no. 111, 172, 2de afd. VII. T. geeft dezelfde beteek.: 't tegenovergestelde van kabekel, zoo bijv. de brahmanen van Singaradja, omdat de pamekel van mindere kaste is. tjor, eedwater, van den padanda gekocht. T. geeft op dit woord bijzonderheden over het eedwater drinken, de bereiding enz. tjorin pakakirab, zuiveringseed. A no. 74, art, 84 en 172. toekoep wirang, panoekoep w.; toekoep, met de handen bedekken; wirang, schaamte of wraak. A no. 73 art. 86; 74 art. 100,161. toenggoe, metoenggoe. B no. 114, 142 VIII. tri-antaka. A no. 73 art. 18. voor Brahma, Wisnoe en Ciwa. tridatoe. B no. 128; volgens T. uit koper, goud en zilverdraad; datoe = goud, kostbaarheden. Een ander tridatoe bet. het bekende driekleurige snoer of garen (rood, wit, zwart). trikatoeka, toovermiddel. C no. 70, art. 173. trimala djanma. A no. 52, p. 72. Vgl. asta tjandala. tripoeroesa. In A no. 73 art. 18 als de drieëenheid; in art. 4 enz. als tjina wijakti. Zie ald. 455 Woordregister. tripramana. Zie tjina wijakti. Walat boemi. In de wetboeken, bijv. A no, 52 p. 59. walik danda, straf op onrechtmatige vordering. B no. 397 p. 886, wetboeken. Widi. A no. 52 p. 38; 74 art. 163 B no. 130; 420; 482. T. geeft een groot aantal aanhalingen, w. o. ook met Widi voor Brahma en voor Ciwa. Wisnoe. Ida Batara —. C no. 73 art. 2. 456 INHOUD. Blz. Uittreksel uit de Statuten van de vereeniging: Het Bali-Instituut V Voorbericht VII Verkortingen X Errata ..... X Kort overzicht van de ontwikkeling onzer kennis van Bali en Lombok XI Tekst. A. Afzonderlijke geschriften, alleen over Bali en Lombok 1 B. Artikelen over Bali en Lombok uit tijdschriften en andere periodieken . 24 C. Gegevens over Bali en Lombok uit boeken en tijd¬ schriftartikelen, die niet uitsluitend over deze eilanden handelen 235 D. Staats- en bijbladen van Ned. Indië en gegevens uit de Javasche Courant. / 371 E. Land- en zeekaarten van Bali en Lombok 403 Registers. Zaakregister 417 Personenregister 430 Woordregister 44g Inhoudsopgave 457 1UU