INLEIDING. I Wie de schrijver is van dit tractaat zou geheel in het duister liggen, indien hij niet zelf 2gn naam had verraden door boven een in den tekst ingevlochten advies van hem als opschrift te plaatsen: „advijs van den rentmeester van Steenberghen Andries Vierlingh"1). Hij bekleedde dit rentmeesterschap al in 1546, zooals te zien is in een schepenbrief van Breda, die ons tegelijk inlicht omtrent den maatschappelijken kring tot welken hij behoorde. Men vindt daar namelijk vermeld dat op 21 Juli 1546 een overeenkomst werd gesloten betreffende de scheiding der nalatenschap van Nicolaas Vierlingh, in leven „griffier van de rekeningen en Raedt" van den Prins van Oranje, tusschen zijn weduwe Willemina van VHjet en hare kinderen Andries, „rentmeester tot Steenbergen", Mr. Mattheüs „doctor in beijden rechten", Jan, Anna, Pasquine, Elizabeth gehuwd met Hendrik Coene, en Adriana gehuwd met Cornelis Blanckaert schepen van Heusden 2). Volgens een genealogie van de familie Vierlingh, die onder de Papieren Havermans op het Noord-Brabantsche Rijksarchief berust, bad onze auteur in 1567, bij gelegenheid dat door hem om brieven van atterminatie werd verzocht, den ouderdom bereikt van zestig jaren, waarvan hij meer dan achtentwintig jaar lang was geweest „dienaer van verscheijde successive princen van Orangie ende rentmeester onder Steenbergen". Hg moet derhalve geboren zijn omstreeks 1507. In 1542 , misschien reeds vroeger, trad hij in 1) Blz. 163. 3) Protocol van schepenbrieven van Breda 1546 foL 135. Mattheüs Vierlingh en Hendrik Coene komen voor als schepenen van Breda resp. in 1552 en 1539—-1545 (Van Hoorn, Beschrijving van Breda, blzz. 221, 222), Cornelis Blanckaert als schepen en burgemeester van Heusden in 1546 en 1553 (Navorscher LV blz. 98). Verscheidene in den tekst medegedeelde levens- en familiebij zonderheden van Vierlingh heb ik te danken aan de welwillende aanwijzingen van Mr. J. P. W. A. Smit, Rijksarchivaris in Noord-Brabant. INLEIDING. XXIII ginale inhoudsopgaven; zij schenen daar te onbelangrijk voor en zouden daarenboven de toch alreeds hooge drukkosten nog aanmerkelijk hebben verzwaard. Die noten aan den voet van de bladzijden, welke met de letter V zijn aangeduid, zijn afkomstig van mijn medewerker. Voorts heb ik ten gerieve van den lezer aan de uitgaaf toegevoegd een repertorium van personen en plaatsen, benevens een verklarende woordenlijst.Zooals men zien zal verklaart deze hjst niet enkel de sinds Vierlingh schreef geheel verouderde of van beteekenis veranderde woorden, maar buitendien de in zijn tractaat voorkomende vaktermen welke nog steeds in gebruik zyn. Zulke ophelderingen mogen strikt genomen onnoodig wezen voor den waterbouwkundigen lezer, zij zullen welkom zijn naar ik vertrouw aan andere lezers. Daar komt bij dat de uitgave eenigermate een reconstructie beoogt van het tractaat naar het plan dat den schrijver voor den geest stond, en tot dat plan behoorde ook het geven van een glossarium, of catalogus zooals hij zich uitdrukt, van een aantal termen — voorvorsch, kade, spekdam en dergelijke meer— waarmede de vakgenooten van zijn dagen, voor wie hij in de eerste plaats zijn boek bestemde, even goed vertrouwd waren als de waterbouwkundigen van onzen tijd. Voor de samenstelling van dit glossarium is gebruik gemaakt van het Woordenboek der Nederlandsche taal, de woordenboeken van Verdam en Van Dale, het beknopt technisch woordenboek van A. J. Mulder, bovenal van Dr. Beekman's meesterwerk over het dijk- en waterschapsrecht in Nederland vóór 1795. Waar deze werken mij in den steek lieten heb ik getracht een passende verklaring op te diepen uit andere bronnen of de voorlichting ingeroepen van Dr. G. J. Boekenoogen te Leiden en Professor Dr. F. A. Stoett te Amsterdam, voor wier welwillendheid ik mij verplicht acht hier openlijk mijn dank te betuigen. Hun verklaringen zijn met hun naam aangewezen, de met V. geteekende zijn afkomstig van mijn medewerker. Eindelijk brengen mijn medewerker en ik onzen hartelijken dank aan het toezicht houdend lid der Commissie, Professor Mr. R. Pruin, en aan den heer J. C. Ramaer voor hun zeer gewaardeerde hulp bij het nazien der drukproeven. J. DE HULLU. 1) Blzz. 147, 148. XXX INLEIDING. een rijker ervaring steunt, thans hooger trap van volmaaktheid heeft bereikt dan voor drie eeuwen. Enkele buitenpolders maken voor de suatie gebruik van open uitwateringssluizen, zooals bijvoorbeeld de bekade uiterwaarden bewesten de haven van Genderen, waarmede in steen het denkbeeld van houten verlaten met staande deuren is uitgevoerd. Het euvel van onder- en achterloopsheid treedt niettemin bij zulke constructies nog steeds in sterkere mate op dan bij duikersluizen. Nog moet hier worden gewezen op Vierlingh's raad cm de dijkszate ter plaatse van het hulpgat met rijs te beslaan, echter niet doorloopend doch afgebroken door twee kisten, teneinde zoodoende het doortranen van dat gedeelte dijk te voorkomen, m.a.w. om de dichtheid te bevorderen. Geen overtollige toevoeging is verder zijn waarschuwing tegen het maken van zomerpolders op „zoute hooge gorsingen," waarvan zelfs heden ten dage nog wel voorstanders worden aangetroffen, al zijn het dan ook geen in djjkszaken doorknede technici. Onze schrijver heeft zijn argumenten daarvoor scherp geformuleerd: „soo slaet de silte sóó uut (zegt hij) op heete sonnenschijnen, dat het gors op het. veld vergaet, verdorret ende hemselven opeet van de silte. Ock vloet het te seer hooch ontrent de zeewateren, waeromme men de kaedij eken aoo hooch ende breet maecken zoude moeten als de zeedijeken" . Dit laatste is natuurlijk overdreven. Bij het bepalen van de lengterichting der dijken behoort men volgens hem niet alle bochten van het gors te volgen, zooals geschied was bij de dijkage van Nieuw-Gastel, waardoor de dijk teiang werd in verhouding tot de grootere oppervlakte grond, die men verkreeg. Op grond van practische overwegingen wordt dit door Vierlingh ontraden. In lateren tijd is hieraan nader aandacht geschonken. A. Caland geeft nl. in zijn reeds genoemde werk over dijksbouw- en zeeweringkunde een regel aan voor de beste lijn van indijking van schorgrond. Algemeener en vollediger echter is dit vraagstuk opgelost door J. O Ramaer in zijn opstel Regel voor het op de voordeeligste wijze indijken van een schor 2). Eveneens raadt Vierlingh aan om vooral het dijksprofiel van genoegzame zwaarte te maken, wijl bij inundatie het land na wederdrooglegging voor 8 a 9 jaar door de nadeelige inwerking van bet zeewater op de structuur van den bodem in vruchtbaarheid achter- 1) Blz. 37. 2) Weekblad De Ingenieur van 22 April 1916 No. 17. INLEIDING. XXXI uitgaat, iets waarvan nog in den laatsten tijd een voorbeeld is opgeleverd door de in 1906 hei-dijkte Bathpolders. Hjj besluit deze passage aldus: „daeromme advertere ick u : dijckt metten eersten wel uut mijmer borsen, soo meuchdij u lant behouden" x). In zijn dagen heette een bedijking voordeelig, als de bedijkingskosten niet meer dan 30 gulden het gemet (omstreeks 75 gulden per hectare) beliepen. De tijden zijn in dit opzicht zeer veranderd. In aanmerking genomen de plaatselijk heerschende landprijzen en tevens, dat een nieuw ingedijkte polder, na aftrek van omtrent 12 procent van de bedijkte oppervlakte voor kreken en lage gedeelten, uit middelmatigen bouwgrond bestond, had dit cijfer in 1914 voor nieuwe polders in Zeeland meer dan twintigmaal zoo groot moeten zijn, terwijl het thans, onder den alles omvattenden invloed van den wereldoorlog, nog hooger zou wezen. Het blijft echter zoo goed als ondoenlijk een bepaald cijfer hiervoor aan te geven, daar in dezen alles afhangt vooreerst van de hoedanigheid der gronden, in de tweede plaats van de voortdurende schommelingen in de prijzen der landerijen, en ten derde van de plaatselijke ligging. Als ervaren practicus heeft de auteur beseft niet te mogen volstaan met het weergeven van slechts één enkelen octrooibrief van uitgifte tot bedijking; hij begreep, dat elke nieuwe bedijking haar bijzondere eischen medebrengt en dus beschouwd dient te worden als een op zichzelf staand geval, waarvoor geen algemeene regels uitsluitend kunnen gelden. De verschillende voorwaarden betreffende de heerlijke rechten, de rechten en verplichtingen der nieuwe eigenaren, het onderhoud, de suatie van achterliggende polders, de afwatering van de te bedijken polders zelve, de aansluiting aan oude dijken, de grondhaling, de benoeming van het dijksbestuur en wat dies meer zjj, het toont altegader ten duidelijkste aan, dat de bepalingen, enkele uitgezonderd, moeten ingericht worden overeenkomstig de plaatselijke omstandigheden. Verscheidene van die oude voorwaarden worden, zij het ook in nieuwerwetschen vorm, nog steeds gesteld in af te sluiten bedijkingscontracten en veilingscatalogi, terwijl de wyze van benoeming van een dijksbestuur omschreven is in de polderreglementen. Ongetwijfeld zou de thans gebruikelijke wijze van benoeming der dijkbesturen den schrijver bevredigd hebben, hoewel daarop blijkens de ervaringen, gedurende de laatste twintig jaar in Zeeland en Noord-Holland opgedaan, nog wel iets valt af te dingen. 1) Bis. 55. INLEIDING. XXXV en hangkaden. Tegenwoordig laat men de plaatsen en afmetingen aan het inzicht der aannemers over, wat zoowel zijn'licht- als zijn schaduwzijde heeft. Immers aan den eenen kant biedt het gelegenheid om, afhankelijk als deze tijdelijke hulpwerken zijn van de gebezigde transportmiddelen, de wijze van werken door invoering van nieuwere werktuigen te verbeteren, doch aan den anderen kant is het gevaar niet denkbeeldig, dat de met bedijkingswerken niet volkomen vertrouwde aannemers den aanleg dezer kaden te licht zullen schatten en bijgevolg de kans op doorbraken vergrooten. Ongetwijfeld toch vertragen zulke doorbraken de voltooiing van indijkingen, die zóózeer afhankelijk zijn van het seizoen, dat zelfs een gering oponthoud de werken aan groot gevaar van mislukking blootstelt. Niet ten onrechte laat Vierlingh te dien opzichte een waarschuwend woord hooren, en rijn gezegde: „want van hondert meesters niet één en sullen haer kaeden oft haechkaeden op heur besteck volmaecken" *) werpt tevens een eigenaardig licht op de naleving der bestekken in zjjn tijd en doet vermoeden, dat men de strenge boetebepalingen niet immer zal hebben toegepast, een vermoeden, dat des te eerder bij ons oprijst, wanneer wij zjjn ontboezeming lezen: „die 't werck aennemen zijn luijden van alderhande soorte ende van diversche quartieren, d'een volcompt rijn voorwaarden heel, d'ander halff ende die derde loopt wech" *). De voorversching werd onder het binnenbeloop gemaakt. Met het oog op het profiel der dijken was dit verstandig, omdat men deze aldus zonder veel grondverzet spoedig op de gewenscbte hoogte kon brengen. Van wege de hooge buitenbermen wordt de voorversching thans doorgaans aangelegd ter plaatse van het waterbeloop en den buiten berm. Niet zonder gevaar was bij de vroegere werkwijze het verplichte gelijktijdig graven van de bermsloot. Tegenwoordig wordt daar bij de uitvoering zorgvuldig tegen gewaakt, om het gevaar te vermijden, dat zich langs de binnenzijde van den dijk geulen schuren. Wat overigens den opbouw van het dijkslichaam betreft, missen de in het tractaat medegedeelde bestekken bijzondere voorschriften omtrent het „scherven" (fijn steken) van den grond, de dikte der stortlagen, en het bekrammen van de buitenbeloopen bij op schorshoogte aangelegde dijken, altemaal zaken van groote beteekenis voor een goeden dijksbouw. Wel bevatten zy het verbod 1) Blz. 172. 2) Blz. 115. XXXVI INLEIDING. van „eenige derrie, ruijchte, vuijlisse oft seck noch geenderhande creijnge in den dijck te brengen, graeven oft eenige leege tonnen daerinne te delven" s), waaruit meteen blijkt, dat de polderjongens geen knoeierijen schuwden om den djjk maar spoedig op hoogte te brengen. Bekrammen gebeurde alleen, wanneer er moeilijk zoden waren te verkrijgen of weinig voorland was, terwijl de schrijver het bekrammen der met zoden bekleede gedeelten alleen daar wil gedaan zien, waar de zeedijken door het dagelijksch hoogwater worden bespoeld, in het algemeen dus bij zeedijken, die op zandplaten worden aangelegd, en waar onder de bezoding alleen zand voorkomt. De daarvoor door hem aanbevolen krammat komt in samenstelling het moest overeen met de tegenwoordige winterkrammat. Het bezoden geschiedde met 6 duim (ongeveer 17 c.M.) dikke zoden (kloetelingen). Door het krimpen van den grond zal deze bekleeding in het najaar wel geen fraaien aanblik hebben vertoond. De voor die bekleedingszoden noodig geachte dikte is allengs verminderd. In de achttiende eeuw raadde Ypeij aan haar dikte te bepalen „van 3 tot 5 duimen, waaromtrent (zegt hij) deze vaste regel plaets heeft, dat zij dunner moeten zijn, naermate de kleigrond, op welke zij wassen, zwaerder is, en in het algemeen moet deze afsteeking zoodanig geschieden, dat de graswortels in het midden haerer lengte worden getroffen, want de zoden die werkelijk dieper afgestoken zijn, willen zich niet met den onderliggenden grond vereenigen, en worden zij minder diep genomen, dan sterft het gras met zijn wortelen" x). Ziedaar de destijds ingang vindende redeneering. Blijkens de opgedane ervaring heeft echter bij dunnere bezoding spoediger groei en verbinding plaats, zoodat men bij de hedendaagsche uitvoeringen óf zoden ter dikte van 5 c.M. gebruikt óf ook wel volstaat met het bezaaien der beloopen. Ofschoon in de medegedeelde bestekken het aantrappen van de kleibekleeding niet geregeld wordt, schijnt dit toch gebruikelijk te zijn geweest, want Vierlingh schrijft, dat voor dijken van 12 voet hoogte de besteding dient te geschieden op 14 voet hoogte, van welke 2 voeten surplus hij 1 /2 voet rekent voor het trappen van de grondwerkers en 1V2 voet, zijnde ongeveer 12V2 procent, voor het inklinken van het dijkslichaam. Bij het opmaken van de grondhoeveelheid wordt tegenwoordig voor de inklinking van het eigen - 1) Blz. 132. 2) A. Ypeij, Verhandeling over de zeedijken in het algemeen en die der Vijf Deelen in het bijzonder (1777), blz. 20. INLEIDING. XXXVII lijke dijkslichaam 10 procent in rekening gebracht voor het zand en 12 voor de klei. Een groote moeilijkheid schijnt in Vierlingh's tijd geweest te zijn het controleeren der hoogten. Bij gebreke van goede waterpasinstrumenten geschiedde dit met een timmermanswaterpas of wel op den horizon. Bij deze laatste methode, waarin ook thans nog ervaren polderwerkers somtijds een groote vaardigheid betoonen, werd, omdat men de ronding der aarde niet in aanmerking nam, de fout begaan, dat men als vergelijldngslijn aannam de scheiding van water en lucht. Ten aanzien van de loonen laat onze auteur scherp uitkomen, dat het den goeden voortgang van een bedijking bevordert deze evenredig te doen wezen aan de verwerkte hoeveelheid grond; hij wraakt het onverstandig beleid van sommige dijkgraven, die een vast dagloon plachten uit te keeren, omdat dit noodzakelijk moest leiden tot lanterfanten. Stellig is aan de handelwijze dier dijkgraven niet vreemd geweest de moeilijkheid om de wekelijks verwerkte hoeveelheid vast te stellen, want zoo eenvoudig als Vierlingh het afschildert is dit niet. Immers bij de berekening uit het ten deele aangestorte grondprofiel staan wij voor een ingewikkeld vraagstuk, vermits elke dijk in aanleg over de geheele lengte verschillende gedaanten aanneemt, zoodat de inhoud slechts zeer approximatief kan worden afgeleid. Niet minder lastig is het om uit de uitgravingen der dijksputten, waarin oorspronkelijk kreken en laagten lagen en die ongelijk uitgedolven worden, de hoeveelheid te berekenen. Bij de tegenwoordige bedijkingen bepaalt men de wekelijks verwerkte hoeveelheid specie naar het getal van de met aarde aangevoerde kipkarren, die door een daarmede belasten arbeider, teller of markeur genaamd, worden opgenomen. Naar gelang van dit getal ontvangen de arbeiders hun loon, en deze manier van doen heeft veel aanbevelenswaardigs, want het blijft onwedersprekelijk waar, dat de uitbetaling per eenheid het beste middel is om den voortgang eener bedijking te bespoedigen, immers ook nu nog gelden ten volle Vierlingh's woorden, dat de arbeiders „anders niet en soucken dan langhgeduerich werck te hebbene" en „luttel arbeijts te doen" *); De loonen, die in zijn dagen met 30 tot 100 procent stegen, vertoonen een sterke tegenstelling met die van heden. Werd destijds een loon van 3V2 stuiver per schacht, overeenkomende met 62/10 cents per kubieke meter, als goed beschouwd, thans be- 1) Blz. 22. xxxvni INLEIDING. dragen de arbeiderskosten per kubieke meter 1 gulden tot /1.80; Aan het dichten van gaten of geulen schenkt de schrijver Ijjjzondere aandacht. Z\jn weldoordacht advies over het sluiten van de Tonnekreek in den Ruigenhilschen polder geeft ons eenig denkbeeld van de toenmaals gebruikelijke wijze van werken op de „Hollandsche" stroomen. Hij raadt aan om eerst door dit gat, dat 21 voet diep was onder laag water, een berm (blinden dam) van goede kleizoden (kloetelingen) tot 4a6 voet onder laagwater te storten teneinde aan het uit- en instroomende water zijn „fortse" te benemen, en vervolgens het dan ontstane doorstroomingsprofiel van beide zijden tegelijk in te korten door den aanleg van een tweetal door een aarde- of kleikist gescheiden bermen van rijs tot de overblijvende opening die grootte verkreeg, dat het sluiten in één getij mogelijk werd door over het gat „weliën te scheren" en „voorts de liggende waesen, met staecken, tuijnen, gaerden welineengebonden, te sincken" *). Was deze opbouw tot de laagwaterlijn gevorderd, dan kon daarover ook weer met het verhoogen van de kleikist de voorversching doorgetrokken worden. In dit advies vermeldt Vierlingh nog hoe men veelal de gaten met rijswerk zocht te dichten, wat hij als minder veilig kenschetst. In verband met het sluiten van gaten schrijft hij verder dat men bij sommige bedijkingen hooge gedeelten met kaden omringde, om de door het gat stroomen de hoeveelheid water te verminderen en de sluiting te vergemakkelijken, iets dat hij afkeurt. Het aanbrengen van deze hangkaden geschiedt ook thans nog, en kan, mits men bij den aanleg oordeelkundig te werk gaat, inderdaad de kosten loonen. Het groote voordeel daarvan is, dat het de mogelijkheid schept om een nieuwen polder partiëel droog te leggen, zoodat hy WJ voorvallende doorbraak van één der kaden ttechts gedeeltelijk kan onderloopen; in dergelijke gevallen geschiedt derhalve het opwerpen dezer hangkaden tegelijk met een andere bedoeling. Z\j kunnen echter in weerwil van Vierlingh's opvattingen, mits zooals van zelf spreekt op de juiste plaatsen aangebracht, ook voor het in het tractaat aangegeven doel dikwerf nuttig werken. Bestaat het voornemen om in een bedijking middeldijken aan te leggen, dan is het uit economisch oogpunt wenschelijk de hangkaden ter plaatse van deze dijken te projecteeren. B\j het uitbakenen der wegen werd destijds evenals thans rekening gehouden met de verkaveling der ingedijkte gronden. 1) Blz. 160. XL11 INLEIDING. zij het ook dat dit gevaar bij uitmonding in het gebied van ebbe en vloed, dus in zout water, bij dagelijkschen sluisgang minder is te vreezen. Het plaatsen der binnen- of versche deuren zoover mogelijk binnenwaarts heeft dit bezwaar, dat de hydrostatische druk van het water tegen het gewelf te weinig tegendruk ondervindt. Vierlingh merkt wel op, dat om die reden bij houten sluizen de deuren onder de dijkskruin moeten worden aangebracht, doch beweert, en hierin vergist hij zich, dat zulks bij steenen sluizen wegens het grootere soortelijk gewicht van het metselwerk onnoodig is. Het schoft, dat meestal te veel aan de buitenzijde voorkwam, moet volgens hem dichter bij de kruin geplaatst worden, om het ook bij stormvloeden te kunnen bedienen. Om diezelfde reden brengt men bij de nieuwe uitwateringssluizen in Zeeland, die uit lange gemetselde met een halfcirkelvormig gewelf afgedekte kokers bestaan, de schuiven steeds onder het bovenbuitenbeloop en de deuren ongeveer in het midden aan. Ofschoon onze schrijver zich een voorstander betoont van steenen sluizen, raadt hij bij nieuwe bedijkingen de houten sluizen aan, omdat de dijken gedurende de eerste jaren het meest aan inklinking onderhevig zijn. Zoodra evenwel na verloop van 21 a 35 jaar deze sluizen vernieuwing vergen, behoort men zijns inziens sluizen van steen te kiezen, omdat de grondslag alsdan zijn zetting gehad heeft. Veel tegenstand schijnt hij in dezen van „rentmeesters, dijckgraven ende andere officiers" ondervonden te hebben, die dit uit louter eigenbelang plachten tegen te houden. Intusschen is het niet onmogelijk, dat niet altijd eigenbelang hierbij den doorslag gaf, doch dat tot de keuze van houten kunstwerken mede aanleiding gaven de gebrekkige fundatiemethodes. Dit wordt te waarschijnlijker gemaakt door Vierlingh's eigen opmerking, wanneer hij, over steenen sluizen sprekende, zegt: „ende int leggen van uwe sluis en derffdij niet sorgen voor eenich sitten oft sincken" x). Waar hij te velde trekt tegen houten sluizen, geschiedt het echter hoofdzakelijk op economische gronden. Wegens het vergankelijke der houtconstructie, die volgens hem om de 30 of 50 jaren vernieuwing eischt, nadat men er in den tusschentijd een halve sluis aan heeft moeten verlappen, worden deze sluizen zeer kostbaar. Omtrent haar levensduur kan in het algemeen geen stipt afgerond getal aangegeven worden. Volgens Buchholz 2) kunnen 1) Blz. 212. 2) G. G. H. Buchholz, Pracüsche Anweisung zum Bau hölzerner AbwSsserungaschleusen, (1829) S. 2, 3. INLEIDING. XL11I bij balksluizen in zoet water de geregeld droogvallende gedeelten zonder groote herstellingen 30 jaren liggen, waarna de deuren en de bovenbouw vernieuwing vorderen, en mag men den duur van den bodem op 120 jaren stellen. Deze getallen zijn afhankelijk van de zwaarte en de soort van hout. Van sluizen in zout water kan men den levensduur zelfs langer stellen. Vermoedelijk heeft Vierlingh dus bij zijn bepaling van den levensduur het oog gehad op den bovenbouw, het schoft en de deuren. Niet alleen om het mindere onderhoud en de duurzamer samenstelling, maar ook omdat zij dichter zijn dan die van hout, waar immers de krabben onder door kunnen graven, behooren de steenen sluizen naar Vierlingh's oordeel de voorkeur te genieten. De korte acht hij het doelmatigst, wijl die door het mindere metselwerk goedkooper zijn, gemakkelijk zijn te inspecteeren en bovendien gebruikt kunnen worden voor het doorlaten van vaartuigen. Hij vergeet echter: 1° dat korte sluizen hooge frontmuren en lange vleugelmuren behoeven, zoodat er betrekkelijk niet veel minder metselwerk voor noodig is, tenzij voor de vleugelmuren houten beschoeiingen in de plaats treden; en 2° dat het gevaar voor achter- en onderloopsheid en doorkwelling met het beperken der lengte toeneemt. Uit het tractaat ontwaren wij, dat het samenspannen van aannemers bij aanbestedingen, een misbruik dat in onze dagen nog steeds in zwang is, toen ook al voorkwam. Wfl lezen, dat de aanbesteder bij het aanbesteden van sluizen een inzetpremie uitloofde aan den laagsten inschrijver teneinde te bewerken, dat „de meesteren timmerluijden met malcanderen met en zouden communeren" 1). Vervolgens geschiedde de aanbesteding bij opbod, zooals tegenwoordig nog wel gedaan wordt bij verhuring of verkoop van landerijen. De bouwheer trachtte dus door het scheppen van tegenstrijdige aannemersbelangen het euvel der opzetten te bestrijden. In onzen tijd, die nog steeds naar een goede oplossing van deze quaestie zoekt, zou dit middel wegens het grootere solidariteitsgevoel tusschen vakgenooten, als gevolg van het vereenigingsleven, geen kans van slagen hebben. Dit behoeven wij niet te betreuren,- want evenzeer als het samenspannen van aannemers te laken is, verdient het toegepaste verweermiddel afkeuring, zooals trouwens het geheele hiervóór geschetste stelsel van aanbesteding, omdat door de speculatie op 's menschen neiging tot winstbejag 1) Blz. 184. XLIV INLEIDING. gestreefd werd naar een zoo goedkoop mogelijke uitvoering van werken. Bgzondere vermelding verdient het in Vierlingh's tractaat ingelaschte bestek van het „houtwerck van een groote open sluijse oft spuije" enz. 1) bij Sparendam, die in 1567 aangenomen werd door Jan Albrechtsz Clock te Amsterdam voor de som van 950 pond van 40 grooten Vlaams. Die sluis was lang 121 Rijnlandscbe voet (ongeveer 38 M.), binnen de muren wijd 24 Rijnlandsche voet (7.5348 M.). Er kwamen in voor 3 paar deuren, waarvan het middelste slechts in tijd van nood werd gebezigd. De afmetingen alsmede het aanwezig zijn van een „valbrugge" (ophaalbrug) wettigen het vermoeden, dat hier bedoeld wordt een eenvoudige schutsluis. F. W. Conrad haalt, in zjjn Bijdrage tot de geschiedenis der eerste schutsluizen in Holland a), een gedeelte aan van het handvest van Graaf Willem II van 1253, waarin gesproken wordt van „te sullen ordonneeren ende doen maecken een watergank, die men heet een spoije of een gat, hebbende in de wijtte vierentwintigh voedt, daer die mereschepen met heur lasten lichtelijken moghen doorlijden, totten Sparrendamme of daerbij, soo waer dat wijs te raede werden." Uit de motieven, die daar verder worden ontvouwd, besluit Conrad, dat hier met „spoije" een schutsluis, zij het ook een van eenvoudige gedaante, wordt aangeduid en dat dus de uitvinding der schutsluizen reeds vóór 1253 in Holland bekend moet zijn geweest, zoodat aan de Hollanders de eer dezer uitvinding en der eerste toepassing toekomt. Conrad's onderstelling aangaande de beteekenis van den term „spoije" in het handvest van Graaf Willem vindt derhalve een belangrijken steun in het genoemde bestek van 1567. Elders bedoelt het tractaat met „spuijen" ook gewone spuissluizen zooals o.a. duidelijk blijkt uit het tekstverband, waar Vierlingh over spuikommen handelt, voor welke hij wijde spuisluizen aanbeveelt om eene krachtige schuring te verkrijgen. Wegens het vergankelijke der ophaalconstructie bij schuiven raadt hij voor waterafsluitingen schuifdeuren aan, die kunnen glijden over in een sponning van den dorpel aangebrachte draaibare schijven, en die bij open stand in kokers in het dijkslichaam geschoven worden. Het tractaat deelt niet mede of deze inrichtingen metterdaad zijn uitgevoerd. Ondanks de door onzen auteur opgesomde, min of meer 1) Blz. 240. 2) F. W. Conrad, Verspreide bijdragen (1849), blz. 3. INLEIDING. XLV overdreven, bezwaren hebben zich in den loop der tijden de schuiven als waterafsluitingen bij spuisluizen gehandhaafd. Wat de dagwijdten van suatiesluizen betreft, worden in het tractaat voor polders ter grootte van 1000 gemeten (omstreeks 400 hectaren) enkele sluizen met een wijdte van 8 tot 9 voet voldoende geoordeeld, en voor polders ter grootte van 1500 a 2000 gemeten (ongeveer 600 a 800 hectaren) dubbele sluizen, waarvan iedere koker de zoo even genoemde wijdte bezit. D. J. Storm Buijsing merkt in zijn Handleiding tot de kennis der waterbouwkunde op: „bjj het vergelijken van de oppervlakten van meer dan vierhonderd polders met de wijdte hunner uitwaterende sluizen, is het ons gebleken, dat sommige polders naar evenredigheid van 1000 bunders oppervlakte, een sluiswijdte hebben van 7, 8 tot 9 el, andere daarentegen nauwelijks van een el per 1000 bunders, doch het grootste gedeelte tusschen 2 en 4 el" i). Omtrent de diepteligging van den sluisvloer behelzen de ingelaschte bestekken geene gegevens. Volgens den schrijver mag als regel daarvoor worden aangenomen, dat bij een sluis met staande deuren de bovenkant van den sluisbodem moet strooken met de hoogte van laag water bij oostewind, derhalve met den laagsten waterstand, en bij een sluis met liggende deuren zooveel lager als voor het neerslaan dezer deuren noodig is. Deze lage ligging had ten doel de slikken, breede kreken en lage landen in weiland te kunnen leggen. Om evenwel in droge tijden het land niet te veel te doen uitdrogen werd veelal nog een schuif aangebracht ter hoogte van den gewenschten binnenwaterstand. A. Caland geeft, in zijn reeds aangehaalde Proeve betreffende eenige belangrijke punten der aan zee of aan de monden der rivieren liggende polders a), antwoord op de vraag „welke capaciteit wordt er vereischt voor eene uit waterende sluis van een' gegeven polder liggende aan zee, zeegaten of riviermonden." Hij gaat bjj zijn beantwoording uit van de veronderstelling: „1° dat omtrent drie vierde gedeelte van de oppervlakte des polders ongeveer 2,50 el en één vierde slechts één el boven dagelijksch laag water ligt; 2° dat de polder een min of meer langwerpig vierkante gedaante bezit, waarvan de lengte omtrent vijfmaal de breedte overtreft; 3° dat het landwater nooit hooger mag stijgen dan 70 of 80 duim boven laag water; 4° dat de sluis 1) Tweede druk, II blzz. 339, 340. 2) Archief Zeeuwseh Genootschap, Deel I, Stuk V (1862) bis. 107. XLVI INLEIDING. ongeveer op het midden der lengte van den polder ligt, zoodat eene behoorlijke waterleiding van de beide einden des polders het water geregeld naar de sluis voert, terwijl voldoende dwarsslooten (in de breedte des polders gegraven) op die waterleidingen uitlozen; 5° dat de sluis niet verder dan 150 el van den vrijen stroom af ligt, en hare kil of buitengeul ruime gemeenschap met dien stroom heeft; en 6° dat de bovenkant van den onderslagdorpel der deuren 50 duim beneden gewoon laagwater is gefundeerd, en de sluis tusschen hare fronten eene lengte bezit van ongeveer 20 el." Hij komt dan tot den proefondervindelijk gevonden regel, dat „zoodanig eenen polder volstaan kan met eene sluis ter wijdte van 0.40 el voor 250 bunders; 0.65 el voor 500; 1.10 el voor 1000; 1.55 el voor 1500; 2 el voor 2000; 2.90 el voor 3000 bunders, en voorts, voor elke 500 bunder meerder oppervlakte, 45 duim grootere opening." Deze wijdteafmetingen moeten, zooals Caland trouwens ook op blz. 108 van zijn verhandeling opmerkt, de noodige veranderingen ondergaan, zoodra de tot uitgangspunt gekozen veronderstellingen niet meer aanwezig zijn. Zoo komt bijv. de hoogte van den bovenkant van den onderslagdorpel der deuren van nieuwe uitwateringssluizen bij bedijking van rijpe schorren in Zeeland, wier gronden doorgaans gelegen zijn tusschen 3 a 4 meter boven laagwater, te liggen op een hoogte van 1 meter a 1.20 meter boven dagelijksch laagwater, terwijl men om practische redenen (voor herstellingen en inspecties moet een man er behoorlijk door heen kunnen gaan) de dagwijdte meestal niet smaller neemt dan 1 meter. Wijl men zich bij de door Vierlingh aanbevolen diepteligging der sluizen voor een goede suatie vergenoegen kan met een derde van de door hem opgegeven dagwijdten, ligt het vermoeden voor de hand, dat hg bjj de vaststelling dezer ruime wijdteafmetingen te rade zal zijn gegaan met hetgeen de practijk hem te zien gaf. Immers afgaande op zijn verhalen omtrent de bij de dijkgraven op dit stuk heerschende denkbeelden, mogen wij veilig aannemen, dat de sluizen in het algemeen niet diep werden aangelegd, weshalve het noodig was door breedere dagwijdten het nadeel der mindere diepteligging weg te nemen. Daargelaten nog, dat men in zijn dagen mogelijk niet wist, dat de capaciteit door dieperen aanleg meer toeneemt dan door grootere wijdten, zullen de technische moeiüjkheden, die zich voordeden bij het maken van diep gelegen fundaties, hierbij ongetwijfeld den doorslag hebben gegeven. Van practischen zin getuigt het advies van onzen auteur om groote kolken te maken voor het toestroomen van water, zoodat LU INLEIDING. Maart, April, Mei en Juni, vermits na Augustus reeds hoogere stormvloeden te wachten zjjn, die gevaar voor de verschkaden opleveren. De ondervinding heeft geleerd, dat half April als het beste tijdstip voor het beginnen van de eigenlijke bedijkingswerken moet worden aangemerkt, omdat vroeger in het jaar hooge voorjaarsvloeden niet zeldzaam zijn. Wel verdient het aanbeveling om vóór dat tijdstip reeds de voorbereidende maatregelen te nemen zooals het opslaan van keten, het aanvoeren van materieel, het bestellen van materialen, het aannemen van werkvolk en het uitzetten der dijksrichting. Na Augustus behoort althans de opbouw van het dijkslichaam zóó ver te zijn gevorderd, dat geen oogenblikkelijk gevaar voor doorbraak meer te duchten is bij eenigszins abnormale vloeden. Een herhaling is voor het grootste deel ook hetgeen Vierlingh over duikeldammen en hoofden ten beste geeft. Nieuw daarentegen is wat hij schrijft over het onderhoud van dijken. Om deze op hun oorspronkelijke maten te onderhouden is het naar zjjn oordeel voldoende ze om de zeven jaar te controleeren, waarbij hij als vergelijkingsvlak de voorliggende schorren verkiest boven de poldergronden, wijl die schorren door de aanslibbing steeds hooger werden, zoodat de dijken dientengevolge een behoorlijke overhoogte verkrijgen moesten en bestand wezen tegen de door de voortdurende indijkingen maar aldoor hooger wordende vloeden. Daar de zakking van een djjk voor het grootste deel afhangt van den ondergrond, mag men uit den aard der zaak de voor het controleeren der hoogte aangeraden tijdsruimte van zeven jaar niet letterlijk opnemen. Drie wijzen van het verhoogen van zeedijken worden door Vierlingh nader besproken: 1°. het aanbrengen eener verzwaring op het binnenbeloop van den binnenberm af; 2° het aanbrengen eener verzwaring op het buitenbeloop van de buitengronden af; en 3°. het aanbrengen van een kap („zeebeek, zeecappe oft huijve") op den dijk. Terecht betoogt hij dat, ingeval het buitenbeloop gaaf is en de ondergrond een genoegzaam draagvermogen bezit, de onder 1° genoemde methode de voorkeur verdient. Zij is nl. veel goedkooper dan de onder 2° vermelde en biedt bovendien het voordeel van het buitenbeloop intact te laten. De onder 3° vermelde verhooging door middel van een grondkap beveelt Vierlingh alleen aan voor dijken, die op het oosten, noordoosten en zuidoosten liggen, en voor zinkdijken, die men uit hoofde van den slappen ondergrond niet te veel belasten mag. INLEIDING. LI II Tegenwoordig hebben nog steeds dijksverhoogingen op één van die drie wijzen plaats; buitendien zijn in de laatste jaren dijksverhoogingen door middel van een betonmuur of betonbeschoeiing aangebracht. Van al deze verhoogingen is die door middel van een grondkap wel de minst aanbevelenswaardige zoowel wegens het onvoldoende der verzwaring als wegens het ongunstige dwarsprofiel, dat de dijken er ten slotte door verkrijgen. Onze auteur keurt de werkwijze af van die dijkgraven welke, alvorens de verzwaring op het beloop aan te brengen, dit geheel doen omspitten teneinde een beteren samenhang tusschen oud en nieuw werk te bevorderen. Hij acht dat gevaarlijk en voor verbinding overbodig, „want (zoo spreekt hij) soo haest het nijeuwe werck met het oude eenen winter gelegen heeft, soo is deen metten anderen deur de natticheijt, des winters vallende, verstorven" a). Volkomen juist is die beschouwing niet, want de afscheiding tusschen oud en nieuw werk blijft langer zichtbaar. Ook kan, zoo men het nieuwe werk zonder eenige verbinding aanbrengt, dit bij stormvloeden tot op het oude beloop gemakkelijker wegslaan. Tegenwoordig worden bij dijksverhoogingen de beloopen nog dikwijls omgespit. Een andere methode is het graven van 4, 5 of 6 evenwijdig aan de dijkskruin loopende kielspitten, ter diepte van 15 cM. loodrecht in het beloop en met een zijde van 30 cM. lang; zij komt tegelijkertijd aan Vierlingh's bedenkingen tegemoet. Soms bepaalt men zich tot het graven van kleine verspreid liggende putjes ter diepte van ongeveer 10 cM. op afstanden van ten naaste bij 30 tot 40 cM. hart op hart. Roert het tweede boek het dichten van doorbraken maar even aan, het derde boek bevat een meer uitvoerige behandeling van dit onderwerp voor de Zeeuwsche stroomen. De verschillende gevallen, die hierbij kunnen voorkomen en die Vierlingh in de practijk had leeren kennen, worden afzonderlijk door hem besproken, nl. 1° de dichting van een doorbraak, waar in de dijkszate een diepe wiel is ontstaan; 2°. die, waar zich een doorloopende kreek heeft gevormd, bijv. ter plaatse van een sluisvliet; en 3°. die, waar de dijkszate niet ontgrond is. Voor de onder 1°. en 2°. genoemde gevallen bepaalt zijn eerste onderzoek zich tot de vraag, waar men het voordeeligst de vingerling kan leggen door het gat, nl. aan de buitenzijde of aan de polderzijde. Is bij een doorloopende kreek de stroom zeer hevig, zoodat 1) Blz. 322. L1V INLEIDING. men niet volstaan kan met het laten zinken van „liggende waesen", dan biedt naar zijn gevoelen die methode de meeste zekerheid, waarbij men door het gat twee steenen bermen brengt, elk op zijn minst twee roeden breed en van elkander gescheiden door een kist van 6 tot 8 voet breedte en 2 voet hoogte. Op dit fundament komen van de landzijden af de „staende waesen" die, ter voorkoming van onderloopsheid zoowel aan de zee- als aan de polderzijde met zoden bestort, niet hooger worden opgewerkt dan twee voet boven laagwater. Vervolgens komt daarop van de beide zijden de voorversching, die zóóver ingekort wordt tot men de sluiting met „liggende waesen" tot stand kan brengen. Zgn eindconclusie luidt „soo moeten alle gaeten met seeticheijt, listicheijt ende subtijlheijt gewonnen worden oft anders stelt ghij het lant in groote sorge, last ende perijckele" 1). Door het aanhalen van verschillende voorbeelden uit zijn rijke ervaring, zooals het dichten van een gat in de oude Middelburgsche haven in 1530, en van de gaten, bij Reimerswaal en Lodijke gevallen, staaft en veraanschouwelijktijijj zijn betoog. Wil Vierlingh de aanslibbing door het zinken van schepen bevorderd zien, voor dichting van doorbraken wordt dat op het nadrukkelijkst door hem ontraden. Even ernstig waarschuwt hij tegen het laten doorloopen van rijzen bedden over de geheele breedte van het dijkslichaam. Breedvoerig bespreekt hij almede de voor- en nadeelen, verbonden aan buitendijks en aan binnendijks gelegen vingerlingen. Zooals hiervóór bereids vermeld is, behandelt hij ook het geval, dat bij doorbraak de dijkszate ongeschonden blijft. Op dit stuk kunnen wij echter zijn advies niet onvoorwaardelijk aanvaarden. Zoo wil hij bijvoorbeeld, indien men het niet in één getij kansluiten, het gat zooveel mogelijk vóór de dichting inkorten. Dit zou een zeer bedenkelijke manier van doen wezen, want bjj te ver doorgevoerde inkorting kan de schuring in het laatste getij zóó hevig zjjn, dat er in het sluitingsgat een verdieping ontstaat, die de dichting daar ter plaatse zeer bemoeilijkt, iets dat door bekrammen niet is te voorkomen. Dit geval heeft zich voorgedaan toen men voor het eerst de dichting beproefde van den dijk van den Van Wuijckhuisepolder onder Hoek. Die dichting was vastgesteld op 21 Juni 1911. Er behoefde maar één opening gesloten te worden nl. de geul langs den De Loozepolderdijk. Daags te voren werd de afstand van I) Blz. 339 INLEIDING. LT achtendertig meter tot dertig meter ingekort. De gevolgen waren allernoodlottigst, want ofschoon er in dat ééne getij slechts een hoeveelheid van omstreeks 220.000 kubieke meter water door de opening stroomde, bleek er zulk een sterke verdieping te zijn ont7 staan, dat de sluiting daags daarna mislukte. In de volgende dagen werd bij de nadering der springtijden de hoeveelheid water, die er door gevoerd moest worden, grooter, tot zij op 26 Juni daaraanvolgende naar schatting een maximum van omtrent 900,000 kubieke meter bereikte. De opening had zich toen op den bodem tot 50 meter verbreed en door de uitschuring zoodanig verdiept, dat men de sluiting doen moest in het verlengde van den noordelijk daarvan gelegen ha vendam. Even bedenkelijk is Vierlingh's advies om in gaten, waarvan de dijkszate ongeschonden is gebleven, indien de benoodigde hoeveelheid grond niet in de nabijheid te bekomen is, rijzen bermen ter breedte van 13 voet en ter hoogte van 4 a 5 voet, gescheiden door een kist grond ter dikte van 4 tot 5 voet, aan te brengen. Dit is slecht werk, omdat het rijswerk alsdan door periodiek droogvallen ten slotte moet wegteren en dijksverzakkingen verwekken. Bovendien dreigt daarbij het gevaar, dat het ondichte werk nog jaren na dien „zuigers" zal veroorzaken, die het water naar binnen doen sijpelen en zoodoende een onverwachte doorbraak kunnen bewerken. Voor de kennis van de wordingsgeschiedenis van het tegenwoordige stelsel van het sluiten van groote, diepe gaten is het tractaat van bijzonder gewicht. Moge de wijze van dichten in den loop der tijden ook hooger trap van volmaaktheid hebben bereikt, de oorspronkelijke opzet, gelijk Vierlingh dien schetst, is er niettemin nog altijd eenigermate in te herkennen. De thans meest gebruikelijke methode, die de steenen bermen heeft laten vervallen, bestaat hierin, dat men onder het waterbeloop en den buitenberm tot aan de laagwaterlijn zinkstukken door bestorting van stortsteen en vletgrond laat zinken, en daarachter den grond stort of spuit. Hierop komt dan de voorversching. Somtijds worden tevens onder het binnenbeloop, insgelijks tot de laagwaterlijn, zinkstukken gezonken !). Voor het overgaan van breede gaten, van 75 meter wijdte bijvoorbeeld, met een diepte tot even onder laagwater, in Zeeland dus van nagenoeg 4 meter, worden heden ten dage hulpbruggen ]) Zie- hierover uitvoeriger A. Caland, Handleiding, blz. 93 vlg. LV1 INLEIDING. met enkel of dubbel spoor over het sluitingsgat geslagen. Na hoogwater voeren de treinen terstond grond aan om dien te storten aansluitende aan de onderbroken dijksgedeelten. Om nu den te dichten polder zooveel mogelijk van zijn water te ontlasten, houdt men in het midden een klein gedeelte open tot op het tijdstip van laagwater. Daarna wordt met kracht de sluiting van dit deel aangevat en gaat men voort met het storten van grond, opdat bij het volgend hoogwater de dam het buitenwater kan keeren. In het volgend getij wordt de dam verhoogd en verzwaard. Tot toelichting van Vierlingh's werk heb ik gepoogd in de voorafgaande bladzijden aan te wijzen, wat in de tegenwoordige werkwijze en opvattingen op het stuk van den dijksbouw en hetgeen daarmede in het nauwste verband staat overeenstemt met die van meer dan drie eeuwen geleden, welke verschüleu daarin vallen op te merken, en hoe zich sedert dien de toestand op dit gebied geleidebjk heeft gewijzigd. De lezer zal er uit hebben ontwaard, dat Vierüngh niet behoorde tot die talrijke dijkgraven, welke om hun geringe vakkennis niet voor de hun toebetrouwde taak waren berekend en door hemzelf herhaaldelijk üi z|jn geschrift met bijtenden spot worden bejegend. Integendeel, zijn gansche vertoog bewijst dat, hoezeer vele van zijn denkbeelden door langer ervaring, beter inzicht en grooter vooruitgang van de techniek volslagen verouderd zijn, wij in hem nochtans een van de eerste dijksbouwkundigen voor ons zien van de zestiende eeuw, wiens mededeelingen en beschouwingen een hoogst belangrijke bron openen voor de geschiedenis van den Nederlandschen Waterstaat . Wg moeten het daarom des te meer betreuren, dat de door hem opgemaakte teekeningen benevens een groot gedeelte van zijn tractaat zijn te loor gegaan. Ten slotte moet hier nog een enkel woord worden gezegd van de figuren. Om der volledigheidswille en tevens om den lezer in staat te stellen tot een juist begrip van de beteekenis van dit werk, „pour fixer les idéés", heb ik getracht de ontbrekende teekeningen uit de door Vierlingh daarvan gegeven „uitleggingen" te reconstrueeren of althans daarbij passend te maken. In hoeverre mij dat is gelukt, moge het gebruik leeren. Enkele figuren, voor de bestudeering van het tractaat van geen het minste belang of die ten gevolge van Vierlingh's onduidelijke beschrijving niet waren samen te stellen, zijn achterwege gelaten. Hetzelfde heb ik gedaan wanneer verwezen kon worden naar bestaande goede kaarten. Het eerste boeck sal inhouden ende verclaringe doen hoe dat men uuijt ofte van den watere, daer stroomen over de slijcken zijn stroomende ende nemmermeer drooghe en ebben, sal winnen ende landt maecken ende die slijcken doen hoogen, begroessen ende tot corenlande brenghen tot dijckens toe met eenen loffelijcken1) winterdijck, daer het welvaren ende prouffijt meestendeels van desen Nederlanden aen hanght. Eerst om onse materie, die wij voorgenomen hebben, te beschrijvene ende eenpaerlrjcken ten eijnde voorts te varenne, soo moet men voort eerste considereren, oversien ende visiteren hoe de stroomen zoe van vloede als van ebbe uuijt- ende innegaen, waer de meeste stroomen van ebbe ende van vloede eerst innevallen ende meest cracht doen, ende principalijcken waer de vloeden van diversche diepen malcandereD rancontreren ende ingemoeten comen, dwelck men gemeenlijck in stijl van dijckagie soijt aggeren, alwaer alsdan proffijt es soo lange de grontgevisiteert uut den stroom ten lande waerts oppe totdat men 't waeter ondiepst ende tlandt hoochste vindt. Op dwelcke hoochte van lande men beginnen ende zoo vele cost doen moet, dat men aldaer ende bugten denstercxsten stroom laet sincken een quaeden beijntele ofte andre groote undren2) ofte andre wijnsehepên van boven den Rijn afïcommende welgelaeden met sooden. Welck schip ofte schepen subijt bewassen ende beworpen sal met slijck, dat geerne int ebben naer de diepte afï soude willen, met oock het slijck (dat) uuijt de diepte aen tlant sal willen stroomen, — want zoo ick verstaen mach hebben soo is de polder van Bonavonture bij Strijen eerst aengewasschen deurdien daer een schip, gelaeden met sooden om aen den dijck van den lande van Strijen te voerene, bij fortune gesoncken was, — aen w elcke hooginge van den schepe terstonthet riet, seggen, biesen ende ander groente wassen sal. Hebbende dan de groese voormelt boven het leech water, zoo sal men daeraen wercken s) cruysdammen 1) Het Hs. heeft: loofelijeken. 2) Waarschijnlijk corrupt voor: (h)unaren. Huedenaer, hoedenaer komen voor als bijvormen van: hoede, huede, hode; een klein vrachtschip, ook: jacht, boeier, zie Verdam Mnd. Wdbk. i. v. hoede. De letter h wordt in het Bredaasch taaleigen meestal weggelaten, zie Hoeufft, Proeve van Bredaasch taaleigen, blz. 215, 216. 3) In het Hs. oningevuld gelaten. 1 2 loopende ende streckende op sulcke winden als den stroom lancx ofte dwers zijne cracht neempt ende dat uuijtwijst, war t gemeenelijcken de stroomen loopende over de slijcken d'een getijde wecbnemen van vettioheijt dat sij die voorgaende getijden hadden gewonnen ende zoo doen oock rechiproce die ebben vallende over deselve1) slijcken invougen dat die niet wel hoigen, begroesen noch met gors bewassen en connen, zoo ick tzelve hebbe bevonden op de gorsingen van mijnen heere den Prince van Oraignien onder Steenbergen, genaempt Cakeloo ende de Tobe, op welcken gorsingen ick gemaeckt ende geleijt hebbe eencn dam lanck bij denegehondert Putse roeden, loopende oost ende west, de Dindelle noortwaerts, wesende eenen vetten Hollantsche stroom, ende de Steenbersche vüet, wesende een groen Seuws mager water, zuijtwaerts, welcke Vliet altijts bij de anderhalve ure eer2) innevloede dan de Dindel voormelt, ende soo overvielen de voormelte stroomen ende wateren van de Vliet over den slijcken voornoemt naer de Dindelle, in sulcker vougen wat ons de Dindel van vetticheijt d'een getijde gegeven hadde teelve wierden wij wederomme quicte met den voormelten overvallende vloet van den Vliet, ende bhjck dagelijcx merckelijcken dat aen de noortzijde het landt hooger is door't leo-gen van deaiselven dam dan het oude gors van den voormelten Vüet, verbreijdende ende extenderendes) hem het landt ende slijck zóó van dage te dage dattet onloofelijck schnnt te sijne, ende den aenwas aen die zuijtzijde uut de Vliet compt spaerlijcfcen bij, zoo ghij bevinden zult ende verstaen uut de naervolgende figuere 4). Het is clair ende notoir dat alleimpessementen aenworpinge maecken, soe men dageliox bevindt in de revire van Breda ende andre reviren dat, zoo wanneer de mosselschuijten huere vuijlten ende overgebleven oude mosselen over 't boort in de riviere werpen endedeurdien aenmalcanderen gecoppelt hangen, nochtans datter grooten stroom deur gaet ende een groote ebbe affvalt, niet en connen verdrijven noch uuijtschueren, daer gronen aff plaeten midden in de diepten als eijlandekens, bedervende soo deselve diepte ende riviere, maeckende zoo twee diepten die van deschippers quaet zijn om vindende; sulcke mosselworpers behooren wel dapperlijcken gecorrigeert te werden. Ick hadde gaerne gesien dat men den voormelten langen dam geleijt zoude hebben lancx het voornoemde diep op het suijden ende hoochste uuijterste gors, maer ten mocht mij niet gebueren ende dat deur diversche opiniën van menschen, die misselijcken sulcx niet vele gehandelt en hadden, zoodat men considereren mach wat gelooff een iege- 1) Het Ha. heeft: derselver. 2) Het Hs. heeft: eerst. 3) Het Hs. heeft: exterende. 4) Zie figuur 1. 3 lijeken in znne neringe, vocatiën*) ende hanteringe behoort te hebben, want hadde de voornoemde dam sulex gelegen, soo soude alsoowel het gors besuijden den dam aen de Vliet het Hollants vet gehadt ende daermede gehoocht hebben, twelck men nu met den voornoemden langen dam affgedeijlt ende afgeweert heeft. Daerenboven zoude de voormelte lange dam moeglien dienst gedaen hebben int dijeken van de gorsingen tot een cade, nu salt aen de noortzijde vet ende aen de zuijtzijde op de Vliet bijcans de helft van den lande mager blijven. Omme voorts te continuërene ons voorgaende materie v*n het sincken van den schepe, het beworpen endebegroesemdecniijsdammendaeraen uuijtgebrocht ten diepewaerts doen veel prouffijts besondere daer de stroomen lancx de slijcken zijn stroomende, welcke stroomen zoo van ebbe als van vloede het vet daer aengeworpen wederomme wechnemen ende vervremden, d'welck de cruijsdammen beletten ende de stroomen van ebbe ende van vloede van de slijcken weeren ende keeren breeckende heur crachten. Dacromme moeten de voormelte cruijsdammen liggen soo wel van ebbe als van vloede niet recht uuijtstekende maer noes loopende den water wat toegevende, die welcke soo geleijt niet seer en neeren noch en stroomen, wijsende den ganck van den water een ander gewest 2); oick dat daerinne versien moet zijn datter zoovele jaer voor jaer geleijt worden als die distantie ende lenghte uuteijscht ende bewijst. Ick spreke ende drage de meeste moet om bequame aenwasschen te maken van Hollandt ende andere landen liggende op diversche rivieren ende die daeraen zijn palende ende limiterende als de Rijn, de Mase ende die veel vets affbrengen deur de dicke 3) vette wateren affcomende op groote regenen, veel meer dan van Zeelandt ende4)van Vlaenderen ende die de zee te nae liggen, daer niet dan mager sout water aff en compt, hoewel nochtans die oock aenwasschen hebben maer commen lancxem ende spaerlijcken bij. Van den voormelten cmijsdammen zal u bij desefiguere gedemonstreert werden de gelegentheijt om tzelve te verstaen s). Uutlegginge op de voornoemde caerte. De schepen aldus gesoncken zijnde sullen u benemen dat het slijck, onder 't water liggende ende geerne zoude aenwasseD, niet wechstromen en sal mogen, ende dezelve schepen zullen beworpen terstont met sant ende slijck hoogende aen wedersijden soo van westen ende oosten, soodat het selve slijck terstont ais de sonne dat beschijnen mach sal begroesen ende aenwasschen. 1) Het Hs. heeft: vacatiën 2) Het Hs. heeft: geweest. 3) Het Hs. heeft: dijeken. 4) Het Hs. heeft: eenige. 5) Zie figuur 2. 12 de roede wel aff cost vijff ponden Vlaems sommige meer sommige min naer dat se groot swaer ende diek van houte ende pijlen zijn. Dese worden yele geüseert in Hollant ontrent den soeten verschen gronden ende daer vele ijsganck is ende dairontrent luttel spijse hebben van goede taije zooden ende groesen. Den ijsganck doet er vele fortsen op zoodat dezelve dammen wel grootelicx te lijden hebben ende veel oosten van onderhouden 1). Daer zijn noch duijckeldammen die worden gemaeckt met rijsebermen wel dichte over slijck getuijnt, die welcke onder water thout terstont onderhaelen. Zulcken dammen zijn haest verganckelijcken want een heet sonneschijn diezelve haest verraeijen, verterenende doenminerendeur de droochte ende het sout water, dat het rijs mineert ende uuijtteert deur de silticheijt ende opdroogen van der sonnen, ende zoo wanneer de thuijnen ende staecken becrachticht worden van den ijsganck moeten los worden ende breken ende soo dan gaet het ijs drijven 2). Noch zijnder andere duijckeldammen daer het rijs ende thuijnen wel met Vilversche schorren ende steenen beleijt worden. Deselve duijckeldammen hoewel zij vele costen mogen best houden ende eenen slach van watere ende stroom wederstaen, soo doen zij oock den ijsganck zoo verre nochtans 3) de steenen ende Vilvorsche steenen wat grootachtich geleijt worden. Dezelve duijckeldammen dienen op de uuijtersanden ende slijcken aen de dijeken die niet begroesen en connen ende dair het slijck deur de ebbe ende vloet affstroompt ende dagelicx meer ende meer mindert *). Sulcke duijckeldammen alsse wel geleijt worden mogen eenich prouflijt doen ende meer souden, waeren dezelve duijckeldammen met een kisken gewrocht al en waert maer van twee ofte drije voeten breet om de dichticheijt wille. Dair zijn noch duijckeldammen die alleenelijcke uut den sande ende tslijck tsamen onder malcanderen gemenght gescoten worden ende soo becrampt ende gemat. Sulcke duijckeldammen mogen wat proffijt doen maer zij en doen niet lange, want als de matte verrot ende ontgaet soo moeten daer gaeten innestroomen ende cost soo veule onderhout. De sonneschijn doet daer oock veel quaets aen. Maer mochtij 5) den cost vervallen zoude prouffijt wesen de duijckeldammen geheel van steen gewrocht, te wetene met goede Vilvorsche schorren aen wederzijden dflekschaps opgeset, ende soo zoude denzelven duijckeldam mogen dueren. Andere duijckeldammen worden van inckle taije sooden gemaecktenr de deurwrocht van den gronde op, dairnair op heur besteck zijnde gemaeckt naer den eijsch van den wereke van hoochte ende breete, druijpens ende 1) Zie figuur 7». 2) Zie figuur 7*». 3) D. i. daarenboven nog. 4) Zie figuur 7«. 5) Het Hs. heeft: mochte. 13 beloops, zoo worden zij daerenboven noch dobbel gesoijt met een soode van ses duijmen op heur cant. Sulcke dammen, als wel geleijt zijn de stroom toegevende ende te moet commende hetzij van ebbe ofte vloede, nair den eijsch van den wercke waterende ende stroomende, vlack afïcommende met betamen beloopen aen wederzijden, z\jn oncostelijcken, dueren lanck ende mogen den ijsganck wederstaen al waren sij oock wat hooge, want den ijsganck gaet er over spelen als deur de vlackicheijt ende beloop niet bedwongen zijnde noch wederstant ofte risistentie vindende. Ick hebbe hier dit wel willen te passé brengen opdat een iegelijcken nair gelegentheijt van de plaetssen ende natuere van den slijcken ofte gorsen zoude mogen wereken ende oijck op de winden, stroomen, affgaende ebben ende voor den ijsganck ende andersins metten dammen voorschreven den periculen wederstaen ende versien. Op het eerste punt van de verclaringe van de voormelte caerte: het waere zeer groot onproffijt; dat men de westen stroomen met dammen soude affweeren oft affscheijden van den schorren ende slijcken, maer zijnde diversche stroomen, te wetene aen d'een zijde zoute ende aen d'ander zijde versche, zoo sal men lancx de zoute zijde lancx den aengewassen groesen ende schorren eenen dam maecken om den zouten stroom aen deen zijde te sluijtene ende van den verschen gront te houdene ende niet gemeens daermede te hebbene ofte te mengen, soo u de roodestrepe in de quaerte bier voren dat uutwijst, gaende alle creken doorgaens mede over die men can ende mach ende soo men vindt proffijt te zijne; tselve sulex gedaen soo sal het versch dijekwater blijven staen sincken tegen den voormelten dam, twelck met den souten wateren, daer de vloet altijts vroeger hoochste1) ende vehemenste is, teruggegestroomt ofte gedwongen zoude worden, met welcke leggen van dammen de heele gorsen ofte schorren eenpaerlijck met den vetten verschen aen was geeffentende gehoocht zullen zijn. O xsk en zal den dam soo geleijt geen verloren cost zijn maer sal dienen in de dijekagie tot een kae, die altijt int uterste van de gorssen ofte schorren geleijt worden, ende waert sake dat het gors ofte schorre ront viel soo suldij o versien waer de versche dijekegont aen deen ofte dandere zijde begint ende maecken sulex uwen dam voormelt in maniere van een halfï mane streckende soo lange totdat ghij aen d'ander zijde, daer het soute water overstroompt, den verschen stroom bevanckt metten dam soo dattet vet metten souten watere terugge ende van de gorseniet gedreven en worde. Ende condij rechter lancx a) het sout watere innegacn met uwen voormelten dam, moet tselve vervolgen om het soute water weder van het versche aff te weren, maer op degeheele soute stroomen meuchdij uwen dam int midden ofte daert u prouffijtelijck dunckt maken, ordonneren ende leggen, want den aenwassch 3) gelijck goet ende vet is 1) Het Ha. heeft: hoochte. 2) Het Hs. heeft: lanck. 3) Het Ha. heeft: aenwasschen. 14 op de voormelte soute stroomen, maeckende voorts aenwedersijden van den voorschreven dam halffmaensgewijs als voorschreven is eenen cruijsdam soo diepe ende verre uutstekende als het velt verdragen mach, tusschen welcke twee cruijsdammen al gevangen, geschut ende gestuijt sal werden wat van verschen slijck wegen daerop comen sal, soodat dan dairnaer met het overstroomen ende o/erloopen van den voormelten damme ende cruijsdammen, dwelek niet geschieden en sal dan op verloop van stroomen ende seer hooge v loeden van zeewateren, de gorsingen ende schorren met sande bemengen, sorteren ende hoogen zullen. Men mach tselve dagelicx sien aen de oude harde groesen wat elck verloop ende hooch stroomende getijde hoocht ende aenbrenght, niet tot sonderlinge onprouffijt want een gemenght lant dagelicx seer vruchtbaer bevonden wort. Voorts in sooverre ontrent eenige gorsinge ofte schorren liggen eenige bedijckte polders daer nochtans doorgaende diepen tusschen loopen niet subject eenige achterlanden, steden ofte dorpen, die daerdeur zouden mogen heur maniere hebben om heur hanteringe van coomanschappe /oeren, oft dat daerdoor eenige revieren ter zee suëren moesten ende dat men zonder merckelijcken grooten eostdie overgaen ende cragen mochten, waere prouffijt gedaen, laetende het soete versche water van oosten inne ende aff vloeden. Het cragen ende overgaen van alsulcken diepen zoude grootelijck dienen omme eenen nieuwen zeedijck aen den ouden te sluijtenne ende soo veule dijcx min te maecken ende groot lant te winnen, maeckende aen wederzijden middeldijcken sonder stoot ofte last meer te hebben van den slach van den watere. Maer in sooverre het selffde diep boven aen d'een ende d'andere x) zijde blint 2) liepe, soo is het expedientie om tselve te vehementer ence subiter aen te doen wassen ende het slijck te doen hoogen, wesende affco ■ mende 3) van de gorsen ofte schorren, eenen halven voet hooger dan het gors nederdalende ten diepe ende canaele altijts houdende de hoochte van twee voeten boven slijck, naer dat van den hooge slijcke, schorre ofte gors nederwaers affcompt, sonder nochtans het canneel te sluijten maer tselve open laetende zoo wgt het water op een gemeijn ebbe wesen mach, sulex doende salt slijck binnen diep tusschen de dammen hoogende 4) open- 1) Het Hs. heeft: boven d'een den andoren. 2) D. i. dood. 3) De tekst is blijkbaar corrupt. Misschien stond er in het oorspronkelijke: „wrochtende duijckeldammen affcomende van de gorsen ofte schorren wesende eenen halven voet hooger enz.". De bedoeling van den auteur wordt verduidelijkt door figuur 8 en komt hierop neer: bij een doodloopende kreek of diep behoort de aanslibbing of de vernauwing der kreek door het aanleggen van duikeldammen (van af het schor in de richting van de kreek daarop rechthoekig of schuin loopende) bevorderd te worden, terwijl er geen afdamming mag plaats hebben aangezien men hierdoor een stilstaanden poel of stilstaand water zou verkrijgen. V. 4) Het Hs. heeft: hoogen. 15 houden maer een caneel, d'welck men dan naderhant met twee voirdijcken besluijten ende bedijcken mach. Op welcke voet ende maniere eenige geweest zijn die meijnden soo te werckene omme aenwassende diepten navigabelder te maeckene ende te belettene het aggeren van de stroomen, daer deerste aenwas aff compt, tegens alle nature ende daerom groot geit in twater x) geworpen ende te vergeefs geconsumeert ende verdaen hebben, bij faulte van goeden voorraet ende onverstandt 2) van de commissarissen daertoe gecommitteert, want alle hooffden ende dammen maecken aenwassen soo langh ende breet zij uuijtsteken, teijnden mogen in wat stroomen ende neren 8), twelck niet lange en duert want alst water hem begint te verleijden soo is het stroomen gedaen soo wij breeder hiernaer afï handelen sullen. De diepe rontom oft midden door de gorsen, schorren ende slijcken doorstroomende sonder aen eenige sijde blint te loopen, deselve diepen sullen proffijt wesen, indien het slijck midden hoochst aen wederzijden leet ende affstroomende zijn oft spaerlijcken aenwassen, dezelve diepen midden gehoocht, gestopt ende gecraecht int gors ofte diepen daer de stroomen malcanderen te gemoet comen metten vloet, latende sulex te ebben segelijcken ende sonder stroomen affgaen ende de vloeden oock sonder stroomen opcomen, wesende op de gronde ende nemende inspectie oculaer daer ghij wereken wilt; ick sette dit hier voor een ander manier omme nae den eijsch van den wereke te besoingneren ende zoo doende en suldij geen duijckeldammen derven maecken. Deerste maniere van den duijckeldammen uuijt te steecken *). De tweede maniere sonder duijckeldammekens s). Verclaringe op dese ende de voorgaende quaerte. In den eersten daer ziedij hoe dat men d'aenwasschen in de diepen op de slijcken maken sal benemende den voorgaenden stroom van deselve slijcken op deen ofte dander zijde tsluijtene ende het diepe over tegaene, ende tusschen de duijckeldammen moochdij oock brengen bastaertduijckeldammekens ende werpen tusschen beijde die duijckeldammekens enckele sooden in manieren oft sij gesaijt waeren gelijck ghij in de tweede navolgende figuere sien moocht, soo suldij dan terstont bequaem mogen brengen de gorsen over tdiep liggende in ende tot een dijekagie, d'welck u veule dijcx ende lant baten ende prouffiteren sal, oft anders en zoudt ghij 1) Het Hs. heeft: waper. 2) Het Hs. heeft: onderstandt. 3) D. i. het moge op hun einde wat instroomen en neren. 4) Zie figuur 8. 5) Zie figuur 9. 16 gheen gereede dijckagie hebben ende moeten verwachten totdat het diep' verloopen ende vernielt waere, twelck spaerlijck bijcomen zoude. De dammen soo geleijt souden wat costen mair men moet considereren dat het reede maken ende omme te winnen een dicagie van de aenliggende gorsen ofte schorren die cost al thiendobbel betaelt sal worden, ende lange te vertouven metter dicagie loopt tot grooten intrest, ende elck gors alleen te dijckene soude onprouffijt wesen want ghij veule dijcx hebben zout ende daer *) een roede opt gemet loopt is een onprofijtelicke dijckagie. Op d'ander quaerte meuchdij considereren hoe de dammen moeten geleijt worden in de creken stoppende alle doorgaende creken ende gaeten, nochtans moet men sien dat men die aen wederzijden open late, dat se mogen drooch aff loopen en sueeren ten diepe waert, want het is een generaele regule dat waer water blijft staende daer en cant niet wel ende bequamelijck aenwasschen, hoewel ickt selve hiervoor mach verhaelthebbpn nochtans brenge ick gaerne in memorie daert te passé compt. In deselve quaerte ziet ghij oock de creken aen wedersijden aff loopen noort, west, suijtwestwaert ende oostwaerts. De gesette sooden in ordene gestelt «uilen terstont aen malcanderen wasschen ende is elck perck van vier sooden aeneen geset voor de stijvenisse, die ghij zoo vervolgens soo breet setten moocht als ghij wilt, hoe breeder hoe beter, het sal terstont aeneen wassen ende daerdoor met slijck hoogen ende een perfect bastertdammeken worden daer al het vet tusschen sal blijven versterven, ende sullen oock de gesaeijde sooden terstont het velt voorts bedecken ende gelijckerhant aen malcanderen begroesen, in vougen dat de cost uuijt dier oorsaecken gedaen haest betaelt sal wesen. De creken sullen oock door het toestoppen verlanden ende van de beste en diepste cleijlanden worden; hadde mijn heere van Beveren 2) in den Doel gehadt een officier ende man van verstande in materie van dicagie ende men wat cost jaerlicx hadde willen doen int wercken van de dammen, tstoppen van de doorgaende creken, tmaken van de bastertdammekens ende int worpen van de sooden op de slijcken dier veel binnengedijckt zijn geweest, sonder twijfel de voormelte Doel waer het derde paert beter ende profitelijcker geweest soo in gedraechsaem lant als oock int costen van de dijeken ende overloopen ende worgen van de gaten. Ende gelijck dooge van een meester op zijn peert hebbende het peert vet maeckt, soo doet oock dooge van een groot meester hebbende zijn ooge op sijn gorsen ende slijcken groote deuebt ende avanchement, ende 8) encourageert ende geeft moet zijn dienaer die daeraff 't verstant ende 't regiment heeft, doordien hij siet wije hem proffijt doet ende wie behoort geloont te worden sonder dat zijnen Raet deere ende prouffijt 1) Het Hs. heeft: dan. 2) Het Hs. heeft: Bueren. 3) Het Hs. heeft: avanchement doet ende. 23 versmolt het sant gelijck aen een heetijser de boter)1; de voormelte rijswerckers wouden mij int hooft steken dat wij trijs soo lange uuijtwercken moesten totdat wij de plaete bevangen hadden, twelck geweest soude hebben totdat de heele 2) plaet affgeloopen soude hebben tot in dandere diepe, maer ick gaff de voornoemde rijswerckers heure daghgelde van twee dagen leech te gane ende dolf met mijne arbeijders een kiste van twee, drije ofte vier roeden lenghte int hoochste van de voornoemde santplate, in aen bodem blijvende vijff Putsche voeten, zoo diep ick den gront met wellende sant begraeven mochte, vullende deselve kiste met goede taije cleijsooden, brengende van dezelve sooden een voorhoot ten diepe toe omme de rijsbermen ende de kiste van d'ander zijde daeraen te sluijtenne. Dat gedaen liet hem het voormelte gatcraegen ende worgen soo seech oft het een lammeken hadde geweest sonder eenig gebeer meer te maeckene. Daeraff de rijswerckers een langen neus hadden want daerdeure was heur dachgelt ofte wercken metter vimme vare gegaen 8), deurdien tusschen tsant, de rijsbermen ende de kisten het water geen ander coers soucken en mochte door het graven van de diepe kiste in de santplaete voorseijt. Alje liefhebbers van de materie van dijcagie mogen hieraen considereren wat uuijtstekende hooffden doen connen int afïjagen van de plaeten *), wesende vianden van de aenwasschen daertegensover liggende, gelijck wij hiernaer breeder verclaren selen; ende en ie dit hier maer gestelt voor memorie, ende overmits het mede aenwassen concerneert sal u oock dit naervolgende figuerken demonstreeren s). In Zeelandt op slijcken liggende ontrent den zouten zeewatere, daer geen aenwasschen van seggen en zijn ofte riethillen ofte andere ruijchten, hebbe ick sien practiseren dat men poten van geluij met een cramspade int slijck stack ende pote in mariere gelijck de segsooden hiervoren geset worden, het bewierp wel sulex rontsomme met slijck oft sant, maer ten mocht niet maken want alst stroo begonst te verrottene ende dat over eijnde stont slap te wordene soo wast gedaen, ende zulex doende en quam men 6) nemmermeer twerek 7) te boven, de levende soden dier jaerlicx alle somer uuijtspruijten ende wasschen moeten bij der gratiën Gods aenwas geven ende blijven sulex duerende. Daer is noch een ander maniere van aenwasschen te doen comen 1) Het Hs. heeft: gelijck een heet ijser aen de boter. 2) Het Ha. heeft: heel. 3) D. i. gaan varen. 4) Het Hs. heeft: plaetsen. 5) Zie figuur 10. 6) Het Hs. heeft: quamen. 7) Het Hs. heeft: twerex. 24 maer ick en prijse niet dat men daer vele costen aen legt., gelijck in de Zijpe bijt Hontsbosch in Hollant hebbe ick mede gesien dat men op een schoon drooch sonneschijn *) het sant ontrent de strange van der zee met cleene eegden8) met corte tandekens roerde, alleenelijck dat boven drooch lach, ende zoo geruert zijnde vervlooch metten winde totdattet in de diepe ofte int water quamp 8). Men stack oock riet op de santdijcken gelijck schuttinge, als het sant voor het riet was ende geen wint hebbende bleeff soo achter het riet liggende. In die maniere vervolde men de diepen ende hoochden de dijeken sonder werekmijden oft duijckels tot dattet achternae hooge duijnen werden. Welcke dijeken ende dnijnen gepoot zijnde met helm dwelck een specie van cruijt is dat in de duijne wast, so en vervloget sant niet wederomme maer hoochde de dijeken alle daech meer ende meer. Nochtans sulcken aenwasch als stuijvende sant wort in de Kempen van den coren- oft ruggenlande *) met wallen ende grachten geweert ende affgedijekt als beuren meesten vijandt. Waeromme men bevinden ende considereren mach dat men niet en behoort veule costen aen sulcken aenwasschen te hangen, want ick niet en weet dat 8) de Zijpe noch vele proufhjts innegebrocht heeft; commende op de passagiën van de dijekagiën hiernaer sal breeder claerlijck ende openbaer daeraff verclaringhe doen, late daeromme hier vorder aff te schrijvene. Voorts mach men oock zoo wel aenwasschen maecken op de slijcken liggende ontrent den zouten zeewatere daer men seggen noch groesen verre (oft) naebij en vint, principalijcken op degene die met de stereke stroomen loopende 6) van de ebbe ende (de) vloet over tslijck stroomende (ende) cracht bedrijvende offscbueren ende mineren, te wetene soo wanneer het slijck begint onder te loopene soo compt de acbtervloet over tslijck ende neempt alle het vet wech dat daerop soude mogen aenwasschen ende hoogen, ende wederomme doet van gelijcken de voorebbe, de zee wijl7) die vehement oock over tslijck loopt vervolcht8) mede het wechnemen van den slijcke aen d'ander zijde; het hooge begroesen ende aenworpen van den slijcke soude nochtans grootelijcken ten profijte comen al en waert maer omme bequame spijse te hebbene tot ouden dijeken als die gebroken ende geramponneert worden, ende daerenboven hooge stalen van dijeken 1) Het Hs. heeft: strom schijn. 2) D. i. eggen. 3) Het Hs. heeft: quampt. 4) D. i. roggeland. 5) Het Hs. heeft: wat. 6) Het Hs. heeft: loopen. 7) Het Hs. heeft: wil. 8) Het Hs. heeft: ende vervolcht. 25 ende buijtengorsen benemen veel gewichts van watere, maecken de dijeken met vrede te liggene aen de teenen van den dijcke ende breken *) veel stroomen, ende daeromme zulcke buijtenlanden en slijcken behoort men met grooten cost te onderhoudene, principalijcken die affloopen oft stroomen 2) affcalven ende door den stroom steijl onver hebben, daerinne dickwils groot gebreck valt bij den heere ende ambachtsheeren die sulcke gorsingen aencomen, sij willen proffijt hebben van der weijen ende ettingen ende bringen 3) de coste van tselve onderhoudt tot laste van de nieuwe gedijekte landen daeraen gelegen *), soodat int uuteijnde de gorsen ende slijcken affloopen, mineren ende ontgronden, latende door die faute de steijle diepen aen de dijeken commen, brengende de bedijekte landen in grooten cost ende perijculen van te moeten vergaen. Het ware proffijtelijcker voor *uloke heeren, ambachtsheeren ende ingelanden de cost van de onderhoudinge van sulcke uuijtergorseu ende slijcken uut de gemeene borse ende contributie naer dat een ijegelijck daerinne gegoijt is te doene, want hoe ghij de zee meer toegeeft hoe zij meer hebben wilt, oock en hebdij geen spijse soo moet ghij hongeren 6) ende vergaen, zoo ist mede van de dijeken: daer gheen spijse ontrent en is en can men (se) oock niet sterek maken noch onderhouden dan met grooten cost van rijseren bermen ende belegh van Vilvorsche schorren ende steenen, welcke cost veule cleijne polders van gemeetgetalen niet en mogen vervallen ende bedwongen worden die te laeten drijvene, soodat daerdoore uwen vijandt naerder ende naerder compt (ende) de zee meer en meer toegegeven wort. Waer der nu een gemeijn contributie, soude men een iegelijcken verlichten ende alle inconveniënten ende andere groote aenstaende costen verhoeden. Deselve aenwasschen ende onderhouden van slijcken mach men maken met cribben van drije ofte vier tuijnen in maniere van duijckeldammen, met aerde gevult ende daerop steenen geleijt, die *) eeniehsins de costen vermogen te dragene; ofte men machse maken van aerde, wel gecrampt ende gemat, daeraff hebbe ick voore (in) de discriptie van de duijckeldammen int lange gespecificeex"t, leggende ende brengende deselve cribben ofte duijckeldammekens noes aff van den vloede omme de voorvloeden daertegen te stuijtene 7) ende (van) het slijck te keerne, ende het ander oock noesch affcommende 1) Het Hs. heeft: breken zij. 2) Te lezen: die affloopende op de stroomen? 3) Het Hs. heeft: bringende. 4) D. i. van de belendende eigenaars in de nieuwe dijkage. 6) Het Hs. heeft: hongerijgen. 6) D. i. namelijk die polders, die 7) Het Hs. heeft: sluijtene. 26 van ebbe omme de ebbe oock soo van den slijcke te werene, soo dattet slijck tusschen beijde de voormelte duijckeldammekens mach met vrede rusten ende bewerpen, want uuten diepe sal altijts slijck genouch uutcommen ende het velt bespreijden, twelck metten vloet sege ende soetkens opstroomende opvloijen *) ende wederomme aff ebben sal. Siet men achternae dat 2) deur de distantie ende wijte vant leggen van de cribben ofte duijckeldammekens noch op het voormelte middelslijek soude willen stroomen, soo mach men int midden continueren ende noch leggen andere dammekens in vougen als voren. Ick wil u wel versekeren datter geen neeren vallen en sullen op het slijck hoewel nochtans sommige opinneren dat uutgesteken hooffden ende dammen neren maecken, dwelck is alleenelijcke te verstaen verre teijnden de hooffden ende dammen gelijck ick genouch ende dickwils u vermaninge doe, ende dat compt bij omme dieswille dat het water sulex tegen de hooffden ten diepe waert neder willende ende dan teijnden het hooft ofte dam commende ende het water daerom draijende, hetzij van ebbe ende vloet, als dan eerst de neren moeten vallen in diepen, twelck beter is dat ghij uwen vijandt verre van uwe messie keert dan naerbij, want hebbende de vijandt voor u deure als 't water aen uwen dijck met grontbrecksem ende steijl ouver is groot perijcule van te keeren (met) meerder cost als voorseijt is. Alle de creken nochtans gestopt, noch alle dammen oft duijckeldammen geleijt, hooffden gemaeckt ende uutgesteken of cribben gewrocht, is altijt geen profijt maer brengen somtijts meer schade dan proffijt, daeromme moet een iegelijcken oversien ende premediteren de nature van de wateren, stroomen ende rivieren ende oock zeewateren, hoe die op- ende affgaen, waer het vet water is ende waer wederomme het mager uutcompt, welcke stroomen eer ende vrouger innevloijen ende uijtebbe, op wat winden de slijcken liggen ende subject zijn, oock oft zij lancx ende bots water liggen op den noortwesten-, zuijtwesten- ende westenwinden, daervan de crachtichste ende periculeus(t)e stroomen ende zeebaeren commen, ende andere zulcke gelijcke. Want dammen, die men zoude leggen tegen de zoete ende vette aenwasschenwateren, souden affweeren ende affkeeren bij uwen slijcke ende gorsen het vet dat alle getijden daerop zoude mogen commen, diewelcke soo ick hiervore gesecht 3) hebbe moeten maer alleenelijcken geleijt worden in zoo verre eenige magere wateren stroomen over bet slijck, vallende soo naer de vette Hollantsche stroomen laeter opvloijende, ende niet daer de stroom soetelijck op compt. Oock 1) Het Ha. heeft: opwoijen. 2) D. i. dat het. 3) Het Hs. heeft: geset. 27 sal men zien op wat winden, ende dat men de voorseijde noortwesten- ende zuijtwestenwinden wat bots geve ende te gemoete come indien men can. Creecken die niet door en gaen en sal men oock niet stoppen, want ghij altijts het water daerinne sout houden staende, ende alle wateren die niet op ende aff gaen en doen geen proffijt, zij verdrincken tlant ende houden de silticheijt waerdoor zij niet en connen bequamelijck aenwasschen, maer sijn se wijt suldij wercken als Voorseijt is; de dammen oock lancx strooms geleijt alsoft ghij dammen van gorsen afleggen wout ende het water op het gors soetelijck op ende aff ghinck sonder lancx de slijcke te stroomen, al leijdise *) ende maeckte deselve dammen drije mijlen lanck en zouden nietemin geen prouffijt doen, wesende oock een groote onnutte verlooren cost, want alle dammen moeten geleijt wesen dat sij die stroomen van vloet ende ebbe schutten, tegenshouden, resisteren ende beletten. Duijckeldammen op slijcken ofte in pannen geleijt daer water nne blijft staende is een groot onprouffijt ende contrarie 2) alle n atuerlijcke redenen van lant te winnen, want het water daerop altijts blijft staende vercouwende aen d'een ofte d'ander zijde als gesloten zijnde van den dam voorseijt, het lant en crijcht oock geen hoochte, blijft mede vercout sonder eenige groesen gewonnen te hebben. Ende gedijckt zijnde brenght hetzelve lant daerdoor quade vruchten voort s), d'welck moet gecarret met versche eerde, vernieuwt ende met mis verwermpt worden soude men vruchten daer op winnen. Maer het waer meeri proffijt uut deselve pannen ende slijcken, met water staende, slooten ofte grippen gemaeckt, geleijt ende geschoten naer *) eenige van de creken ofte diepen commende ende suërende in de principale stroomen, zij en dienen niet te groot ofte (te) wijt zijn: als zij alleenelijcken wat diepte hebben twater sal hem selven alsdan wel voorthelpen. Ick hebbe bevonden dat de huerluijden van sommige schorren ofte gorsen dezelve slijcken ende pannen met dammen overgaen hebben, omme heur schapen ende beesten van het een gors op dander te mogen bequamelijck stauwen 5) ende jaegen om te weijden, zij huerluijden zoucken heur eijgen singulier prouffijt daerinne maer het onprouffijt 8) van de gorsinge ofte schorre, daerdoor dezelve sulex verdrincken ende achterwaerts houden. Maer, indien dat den dam sulex nootelijck doort slijck ofte panne geleijt waere, sij moesten wederomme soo vele voorderinge voort gors oft schorre doen dat 1) Het Hs. heeft: leidese. 2) Het Hs. heeft: alle contrarie natuerlijcke redenen. 3) Het Hs. heeft: voorts. 4) Het Hs. heeft: maer. 5) D. i. stuwen. 6) Het Hs. heeft: prouffijt, 28 zijluijden twater staende op de slijcken ende pannen aen wederzijden affleijden met slooten, riollen ofte grippelen, al naer deneijsch ende gelegentheijt zan de saecke als vooren verhaelt is. Dabuijsen commen somtijts daerdeure toe dat de rentmeesters selve huerlinge van de gorssen zijn, zouckende heur prouffijt. De gorsingen zoo dan voorts begroest, beseght ofte met riet bewasschen zijnde zoo verre dat men daer beestkens ofte schapen soude connen weijden, soo salt van noode wesen daerop geordonneert rondwerven, op welcke werven de voormelte beesten oft schapen heur zullen mogen bergen ende beschermen voor de hooge vloeden, die tallen tijden de gorsen ende slijcken overvloeden leijdende van deselve werven schaepdammekens, pieten ende overgangen over de creken ongestopt blijvende, omdat de beesten de bequaemste harde ende begroesde weijden souden mogen begaen ende besoucken, te wetene op schorren ende gorsingen liggende tzeevvaerts ende daert zeer hooge opvloijt, welcke werven alleenelijcken dienen sullen voor somerwerven, breet boven in de cruijne drije roeden, hooge zes voeten, druijpens rontsomme twee roeden ende een halve ofte drije roeden, laetende rontsomme eenen berm onberooft van een roede breete, daer aen teijnde oock rontsomme eenen sloot van acht voeten boven wijt, beneden in den bodem drije zoeten ende diepe drije voeten ende een halve, d'aerde uutenselven sloot geschoten d'een helft op den voormelten berm omme die daermede te hoogene ende dandere helft uuten sloote damsgewijse omme de beesten omme den werff te mogen gaen tot de speckdammen, die men onberooft sal laeten aen elcke zijde van de werff eenen, ende den voormelten werff geleijt op den hoochsten stael van de gorse ofte schorre. Ende in soo verre het gors ofte schorre lanck is sullender nae de distantie van der plaetsen zoo vele geleijt worden als de redene heijscht. Al dit werck gemeten mette Putsche mate soo uuijtwijsende die figuere daerop gemaeckt *). Uuijtlegginge op de voornoemde figuere. Bij de figuere voornoemt meuchdij sien boven de ronte van de werff hoe men de ronte in de cruijne neempt, te wetene elcke van drije roeden lenghte ende gelijcke breete, treckende dat uut den ronde, de hoochte is ses voeten, den berm onder aen den teen van den werff op zes voeten omme de schaepen daerop te sittenne ende omme den werff te loopene, hebbende drije ofte vier uutgangen. Rontsomme loopt noch een sloot van acht voeten wijt met speckdammekens 1) Het Hs. heeft: overvloeden. 2) Zie figuur 12. 29 omme die schapen over te gaene, op welcke speckdammekens gemaeckt ende gehangen worden beckenen omme de schapen binnen den werft te sluijtene opdat se den heerdere niet en ontloopen. Rontsomme compt buijten noch een dam van opgeschoten aerde opdat de schaepen de bequaemste affganck ende groese soucken zouden mogen. Boven de cruijne hebben de herders heur keete, huijs ende wooninge, rontsomme gevpalt met eerdewallen, opdat de schapen heur niet en ontloopen 1), ende noch daerbij een bocht van thuijnen daer se de schapen inne stouwen, die se melcken ofte scheren ofte smouten willen. Soo met a) al heur ordinarius regiment ende berchenisse voor menschen ende schapen is de werff wel in ordene gestelt, daeraff ick u geerne hg dit figuerken oock hebbe willen onderrichten. Buijten over de creken siedij oock de pieten ende bruggen omme de schapen drooge vant een gors int andere te gane, want soo haest het water van de gorse is soo stout men de schapen van de werff, ende de creken blijven vol waters tot opt leecb water toe, anders souden de schaepen zoolange zonder weijden moeten bhjven; de schapen loopen opt leech water vrij wel deur slijck ende creken van d'een gors op d'andere, maer tegen het water groot ende hooch wort commen sij oock naer de voormelte pieten ende blijven zoolange daer weijden totdat het gemeijn gors ondersijpt ofte ondervloijt. De pieten worden lichtelijck gemaeckt van twee ofte drije lange boomen van der dicte van dijssels van wagenen, ende daerop worden dichte sooden aen malcanderen geleijt ende gesteecken dichte aen malcanderen gewapt, die heurselven vougen alsse nat zijn ende alsse drooge zijn oft gemetst 3) werck waere. Ghij siet oock bij dezelve figure hoe men de slijcken behoort te o verdammen, laetende nochtans dezelve aen wederzijden aff wateren opdat dezelve slijcken mogen begroesen. Op de voornoemde stellingen maeckt men dese groote groene schaepenstellecasen, te *) beschrijvene hoe men die maeckt waer buijten onsen propooste gegaen. Wij sullen voorts onse materie continueren. Comme nu voorts om te verclarenne vant profijt te doene metten schorren ende gorsingen ontrent de soete stroomen ende opperwaeteren van boven den Rijn, Mase, Wale, de Leecke, de IJssele ende andere rivieren affcommende gelegen, soo soude men dezelve met somerdijcken mogen dijeken om het water tallen getijden op dezelve gorsinge commende ende vloedende aff te houdene ende aff te weerne, wanttet ontrent de versche stroomen oostwaerts 1) Het Hs. heeft: overloopen 2) Het Hs. heeft: soo dat. 3) Het Hs. heeft: gemest. 4) Het Hs. heeft: de. 30 soo hooge niet en vloijt alst westwaerts doet ontrent de zee, ende hoe nader de zee hoe hooger vloijen op gemeijn stroomen . Op de voormelte versche wateren is gemeenelijck de vloet niet hooger uut den gemeenen ebbe dan *) vier, vijff ofte ses Putsche voeten naer dat de winden zijn ende het zeer waijt. Maeckende dan de somerdijcken hooge boven de conterlanden ofte maijelande ses Putsche voeten ende 2) het slijck öft gors uuijten leege water hooch leet drije voeten ofte 3 voeten1 ende een halff, soo hebdij altijts soo veule vrijts als drije voeten. Maeckt ghij veul hoochte soo moet ghij steijlte hebben oft moet veel beloops ende druijpens maecken ende de sate onder van de kaedijck'TOO-Veule te breeder aenleggen tot grooten cost ende roovinge van lande, volcht oock hoe de voorseijde kaedijcken hooger zijn hoe de overstortinge s winters crachtiger ende swaerder zijn; ende met den overval van den winterwater weelen ende loopen de dijeken aff van binnen ende van buijten, soodat somers daeraen dezelve kaedijcken wederom verheelt 3) ende gemaeckt moeten worden tot merckelijcken grooten cost, overmits dat de putten die daerbinnen ende buijten ende in de saten van den somerdijok innekanckeren -(ende) weelen veel spijse ende seer grooten arbeijt behoeven 4) daeraen gedaen te wordene, niet sonder merckelijcke groote cost. Daeromme moet men vooral wel considereren ende oversien het opgaen van de wateren ende wederomme de leechste, ende *) dat soo wel op somerverloopen oft -bnijen als die in den winter opcomen, omme alsoo daernae uwen somerdijck te ordonnerenne ende toe te leggene ter minster schade ende ter meester profijt. Ick hebbe gesien ontrent de St. Geertruijenberge datter kaedijcken *) liggen rontsomme heur weijde die boven de twee ofte drie voeten hooch niet en zijn, dat compt uut dien respecte 7) dattet aldaer luttel ofte niet hooch en vloijt, want de weijden genouch liggen binnenlants, ende soo, deurdien dat het gat daer de vloët innecompt enge is ende de weijen ende de diepen naer Oosterbout, Raemsdonck ende Sravemoer zeer wijt ende breet van begrijp zijn ende daerdeur het water in zijn breete compt, en can de vloet niet gesteijgeren, want eer het water binnen de diepte ende weijden voorseijt ter halver vloet is soo beginnet buijten de gaten wederomme te vallenne, twelck ooek beneempt dat het water liggende 1) Het Hs. heeft: van. 2) D. i. en indien. 3) Het Hs. heeft: verhaelt. 4) Het Hs. heeft: behalven. 6) Het Hs. heeft: ende ende. 6) Het Hs. heeft: kaedijckers. 7) Het Hs. heeft: dier respectie. 31 tusschen het clooster *) ende Oosterhout soo qualijcken ende traech aenworpt, hoocht ende bewast, want het voorseijde water moet staen cleesen; doert innestromen 2) door het voormelte enge gat compt oock daerdeure spaerlijcken bij dat het niet en verlant, daerbij gevoecht dat het mager water uuijten moeren van Sgravenmoer, Raemsdonck ende Waspijck ende de heijden daerontrent liggende het vet tallen 8) getijden aengeworpen metten slijcke wederomme terugge wechdrijft ende vercouwt. Soo doen oock voorts alle de opperwateren uuijte heije affcommende, daermede (de) slijcken, gorsen ende schorren liggende aen Brabant zeer belast ende subject sijn; doen oock dezelve opperwateren vele schaeden dezelve gorsen ofte schorren, gedijckt ende tot corenlant gebrocht zijnde, des winters als de sluijsen bij stormen van winde drije ofte vier getijden toe moeten blijven staen, soodat daerdoore het opperwater soo aensackt dat het gesaijt lant seer onderloopt, vercouwet ende verderft dattet nau vruchten draegen en wil; int tweede bouck van de dijckagie sal daeraff breeder verhaelt worden. De kaedijcken ofte somerdijcken moeten diversch ende van ongelijcke hoochte gemaeckt worden naer *) de winden, te wetene int westen, noortwesten ende zuijtwesten moeten zij de meeste ende principaelste hoochte ende beloop hebben, (int) noorden en zuijden wat van minder hoochte (sijn), int oosten alderleechste, om het profljts wille ende omme te eviterenne de overvallen van den voormelten noortwesten-, zuijtwesten ■ ende westenwinden, daer 6) het opjagen van de zeewateren er de zeebaeren der zomerdijck op de groesen geleijt soude overvallen ende soo diversche putten ende weelen maecken ende de geheele saete van den somerdijck ontgronden, soo mach men *) int oosten, zuijtoosten ende noortoosten nae dat de somerdijck bequaemste legt twee voeten leeger maecken dan op de voorgaende westewinden, op welcke oostewinden seer Belden stormen van winden ende opvloeden van wateren vallen, zoodat eer de stroomen van de westewinden door de vlackicheijt van den kaedijck int oosten overloopen ende coomen, soo is het water over den somerdijck ofte kaedijck int oosten in de bedijckte somergorsen soetelijcken overloopende ende bijcans den heelen polder met water bedeckt, zoodat de zeebaeren uuijten noortwesten, westen .ende zuijtwesten geen groote zwaerte van overvallen en cunnen 7) maecken, 1) Het nonnenklooster St. Catharinendal bij Oosterhout. 2) Het Hs. heeft: doet innestormen. 3) Het Hs. heeft: allen. 4) Het Hs. heeft: rnaer. 6) Het Hs. heeft: door. 6) Samengetrokken uit: men en, d.i. men hem. 7) Het Hs. heeft: can. 54 Daer eenige stille1) ouveren in den ttUijtergorsen (sijn) ende daer het gors dagelicx affcalfft ende mineert is wel te considereren, datter1) stroomen lancx de gorsen stroomen moeten metten achtervloede oft voorebbe; sommige willen sustineren dat 8) de winden, daer dezelve gorsen op gelegen zijn, tselve affcalven van de steijl ouveren doen moeten, maer naer mijn advijs soo doeget «) meest den stroom van den voormelten achtervloede ende voorebbe, die door vehementicheijt van den winden daerop gedreven worden, want gincker geen stroom soo zoude hemzelven het gors ofte steijle ouver fallecanten ofte affleggen ende deselve affvallende stucken met slijm beworpen, welcke affvallende stucken metten voormelten stroom van achtervloet ende voorebbe wechgenomen zijnde gemineert worden. Deselve steijl ouveren zouden haest geremedièert worden met duijckeldammen over de gorsen ende voorts over tslijck met rijseren dunokelzeeweringen affgebrocht, zoo genouch voren geseijt is ende naer int leste bouck breeder verhaelt sal worden, daer wij tracteren zullen van der inundatiën. De voormelte slijcke, gorse oft schorre soo uut den waeter gewonnen zijnde, geweijt met cleijne beestkens ende beslaegen met schaepen, daerdoore de herdicÉeijt gecregen heeft ende meestendeel begroest is, zoude wel eijsschen in dijckagie gebracht te worden, maer siet nochtans wel toe geen jonck gors oft slijck te bedijckene ten waer ghij in meijninge waert tgors eerst III, 1TII oft vijff jaeren te beweijdenne, omdattet 6) soo een harde hui|tf crijgen mochte, want hebt gbij jonck gors oft slijck ghij en cont daer geen vruchten aff gewinnen, ende dat ghijt eer doet ghij bederft sulcke gorsingen met schueren *) zoo dattet in TTTTT jaeren niet dragen en wil dat deucht. Ick hebbet geproeft ende geëxperimenteert in der nieuwer dijckagie van 's-Graeff-Heijndricx bij Steenbergen. Soo moet men tselve gors oft schorre overgaen ende laeten overmeten hoeveel gemeetgetalen ende wat binnensdijcke hemelsbreete zoude mogen vallen, raemen voorts waer men den dijck leggen sal, op wat winden de sommighe raijen liggen zullen hetsij den westen-, noortwesten-, «Oijtwesten-, oosten-, zuijtoosten- oft noortoostenwinden, nemende de raijen soo lange ende recht alsse ten proffijte uuijtcommen mogen, schouwende ende vermijdende alle crompten ende slomten, die veule dijcx uutbrengen ende daertegen luttel 7) lants begrijpen, niet te gierich om lant te winnen zoo men in de dijckagie van Nieuergestal 1) D. i. steile. 2) Het Hs. heeft: dattet. 3) Het Hs. heeft: dattet. 4) Bredaasch dialect voor: doet het; zie Hoeufft, Proeve van Bredaasch taaleigen i. v. gaget, staget, vingen, zieget. 5) D. i. opdat het. 6) D. i. scheuren, omploegen. 7) Het Hs. heeft: lutter. 56 winden, ghij een verbael maecken sult op eene quaerte in ordene gestelt op den cleijnen voet, daerinne designcerende de waeteren, diepten, creken, wateringe ende waterloopen, ende daeruuijt men ramen ende weten mach boevele roeden dijcx elck gemet te dragen sal hebben, ende oft oock sulcke dickagiën aen te slaene proffijt waere voor den innemers ende proprietarissen, welcke quaerte men den coopluijden soude mogen thoonen ende voorhouwen om alsoo voorts dijckers te crijgen; want en is uwe Mat. niet te radene oft eenige ander heeren, ambochtsheeren ofte proprietarisen van denzelven dat zijluijden zulcken gorsinge alleene zoude dijeken ten waere zij selffs dijckgraven ende gesworons waeren, want gehuerde officiers de schade ende prouffijt nijet en hebben oft aen en gaet ende gaget x) niet ter herten, gelijck ick wel bevonden hebbe in sulcke saecken van nieuwe dijckagie; men geeft het geit te mijmer uuijt omme den dijck te vorderen ende eer te haelen, ander weten heur proffijt andersins daermede te doen adreserende comperen ende vrinden tot het maecken van den dijcke ende ordonnerene 2) van de officiers, die men goede gagie toeschickt oft zij verstant hebben oft nijet. Men boijter te milder dengenen die den dijckgrave particuKerlijcken schuldich is, de soetelaerskaerven zijn te sachter om snijden, de rijsleveraers en worden niet naeuwe nagesien, met meer andere saecken die te lange waeren te vertellen, soodatter (tot) een recompensie van dien den dijckgrave een heusheijt naervolcht. Maer als dofficiers selve mede dijeken ende int verlijes gelden ende in de winninge genieten moeten, soo isser overal beter regarde oft men is te neerstiger smorgens vrouch in de were om toesiebt te nemen opt wercken van de dijekeren ende wat knechts zij hebben, wat sij geven, off men drinckt, tapt oft quaet regiment hout ende voorts op alles de dijckagie aengaende. Voorts en zoude ick niemande willen raden tot eenige dijckagie ten waere men merckelijcken bij raminghe ende calculatie soude bevinden dat men becostigen coste tgemet met drieendetwintich oft vierentwintich oft dertich gulden, want het gaet altijts over de calculatie. Ick hebbe eens geropen geweest op een aenlegginge ende raeminge van dijckagie daer sommige, willende grooten danck hebben doordien zij daertoe geraeden hadden, taxeerden ende waerdeerden op vijftiob> oft tachtentichdusent gulden de geheele dijckagie, daer ick op antwoorde ende zeijde: legt daer noch eens soo veule bij, dat mij seer qualijcken affgenomen wert; wij hadden het beste saijsoen dat wij in 30 jaeren zoude mogen geraecken ende nochtans costede deselve dijckagie meer dan houdertendetwintich oft dertichduijsent gulden. Het goet drooch weder, oostenwinden sonder stormen oft opvloijen is het principaelste van een dijckagie, principalijcken int eerste vant 1) Bredaasch dialect voor: gaat het, Zie Hoeufft, a. w. i. v. staget, zieget. 2) Het Hs. heeft: ordonnerende. 57 maecken van de kaeden, voorvorschen, haechkaden ende schaepstallen ende diergelijcke, ende daernaer oock int bevorschen van de landen, craegen ende worgen ende tovergaen ende het sluijten van de gaeten. Sonder alsulcken goeden weder twelck wij gehat *) hadden, want ons vant gene des voorseijt is niet en ontbrack, wij en zouden geen meesters van de dijckagie hebben connen worden doordien tlant te vrouch bedijekt wert, want het slijck soo murwe was dat eer ick de kade twee ofte drije voeten hooch cost gecrijgen soo ontdreeffse wederom al even plat ende de gelaeden cordewagens soncken met deelen ende rachters int slijck, dat men drooch niet gewereken en coste. Ick en dede mijn leeffdage meerder arbeijt daer ick minst aff geloont was ende luttel dancx hadde, het was doordien ick int eerste geen loon bedongen en hadde als wesende officier, daeromme raede ick eenen iegelijok: laetet kint eenen naem geven eer ghij int wercken comt, den naem mach soo sober wesen gbij *) en dorft *) geen gevaeder worden oft int werek treden, want ick versekere u dat alst werek al volbracht (ende) grooten arbeijt ende moijte daerin gedaen is tot grooten prouffijte, zoo woude men wel dat dijckgrave ende gesworens ende andere officiers ende dijckers in een velt stonden ende haesen waeren, hebbende vijff of zes zeelen winden aent gat, omme (se) soo te eer quijte te wesen. Voorts want, soo wanneer eenige uutergorsen, slijcken oft schorren uuijtegegeven worden te bedijken van den souten 4) int versch(e) bij de K. Mat, coninginnen, princen oft smalder heeren, soo worden daeraff gemaeckt de conditiën waerop de aennemers oft bedijekers het gors, gorsen oft schorren aennemen te bedijekene, tot wat prijse ende met wat restrictiën 5). Daerom heeft mij seer proffijtelijcken gedocht uluijden hieraff eenige bij geschrifte te stellen om in tijden ende wijlen u daermede te behelpen. Ende alsoo de nuijterste groesen gemeenelijcken vallen onder diversche heerlijekheden ende van diversche natueren, want de sommige aen Brabant liggende worden zeer belast 6) mette opperwateren van der heijen commende oft uut andere oude voorgedijekte polders, andere en hebben maer heur eijgen hemelwaeter te leijdene, waeromme de conditiën diversch ende niet van éénen teneur en zijn, te desen fine dunckt mij dattet proffijt is diversche conditiën hier te stellene, anders souden w\j ons met één uuijtgeven van den lande connen behelpen. Wij Ingelbrecht grave tot Nassouw ende tot Vijanden, 1) Het Hs. heeft: gehit. 2) Het Hs. heeft: hij. 3) Het Hs. heeft: en dorst. De zin is: de toegezegde belooning mag zoo gering wezen, dat gij het werk niet op u kunt nemen. 4) Het Hs. heeft: souden. 5) Het Hs, heeft: restuctiën. 8) Het Hs. heeft: belaest. 58 heere tot Breda ende tot Steenbergen etc. doen condt allen dengenen die dese letteren zullen zien ofte hooren lesen, dat wij öm sonderliage oirbaer ons selffs, onsen naereommelinghen ende bijsonder om mitschap onser stadt ende ingesetene van Steenbergen met goeden rijpen raede erffelijck uuijtgeven ende vercocht hebben Heijndrick van Etten ende Jan Pels met heuren medeplegers voor een vierendeel van den geheelen lande, Joos Raess, Andiies Heremanssone, Mertijn Hermanssone ende Adriaen Hugensoon met heuren medeplegeren voor dander vierendeel, Jan Meeusse, Marcelis Joris Pieteissen, Gornelis Wouterszone ende Jan Aertssen met heuren medeplegeren voor 't derde vierendeel en Anthonjj Joossen met zijn medeplegeren voor tvierde vierendeel, tot eenen nijeuwen lande te bedijckene alsulck lant ende erve als wij liggende hebben oostwaerts van Steenbergen, aengaende ende beginnende van onser voorseijder stadt van Steenbergen, affcommende van de zoutkeeten over de Willeberch x) dwers deur die doorvaert ende noort over tgors achter de kercke dwers over de Woutse 2) becke lancx den water van den Heerengorse tot de Roosendaelsche beke, ende van daer zuijtwaerts op tot een gorse geheeten de Lake, ende van de Lake over de verchijnsdj goeden lancx den sloot geheeten den Deursloot tot Mildong 3) toe ende voort na Vroonhout toe, ende van daer voorts toe westwaerts tot den Woutschen dijcke toe alsoo verre als *) onse heerlijckheijt gelegen is, ter goeder scape alsoo alst hen oorbaerlicxt duncken sal, tot heuren msesten oorbaer ende profijt te hebben ende te gebruijckene tot eenen vorschen lande ende allen heuren oirbaer daermede te doene eeuwelijckduerende, hetsij lant oft slijck, ende dat sonder s) eenich calengieren •) van iemande, op sekere voorwaerden, statuijten, ordonnantiën ende conditiën tot eeuwigen dagen onderhouden te worden, ghelijck die biernaer volgen. In den eersten, dat de goede lieden ende heure naercommelingh> n van elcke buijndere lants ende erven, houdende drije gemeten liggende binnen den lande ende paelen voorseijt, fjsr oude Engelsche tsjaers voor onse grontchijs 7) te betaelenne 1) Welberg, bij Steenbergen. 2) D. i. Wouwsche. 3) Mij onbekende plaats. 4) Het Hs. heeft: sist. 6) Het Hs. heeft: sij sonder. 6) Het Hs. heeft: calendieren. 7) Hier is het woord geven of een ander van die beteekenis in de pen gebleven. 59 alle jaer op St.Maertens dach in den winter,endeeeneniegelijeken altijt te gestaene met zijnen gerechtigen erffchijs voorseijt. Einde voorts soo zullen zij geven thienden ende (den) elffsten schooft ende dat thiende lam, ende daertoe van elcke gemete meeden, aveels, raepsaets, caerden, ajuijn, viasch ende diergelijcke dat niet te bande en compt twintich grooten Vlaems tsjaers van den gemetene te betaelene, oock van den voorseijden dage, dengene die schuldich is te hebbene. Ende wij zullen behouden alle visscherijen, vogelrijen, veren ende opslaegen x) binnen den voorseijden lande gelegen ende daerbuijten. Voorts soo eest voorwaerde dat alle degenen, die binnen desen lande gegoijt ende geërft zullen wesen oft zijn, altijt alle heur corene, terwe, rogge, garste, havere ende alle andere graen ende vruchten in dit voorseijde lant gewasschen moeten 2) schueren, huijsen, ende hoven binnen der vierscharen aldaer daert onder gelegen is, te weten onder Steenbergen ende Rosendaele, elck int zijne ende niet daerbuijten. Ende voorts zullen zij gehouden zijn alle heure n eede te stovenne ende te bereijdenne binnen de voorseijde stadt van Steenbergen, ten ware oft zij stoven hadden binnen desen lande dat zij die aldaer zullen mogen stoven ende bereijden, maer die te moeten doen keuren tot Steenbergen bij den keurmeester aldaer, ende datselve alsoo verre alst onder de vierschare van Steenbergen gewasschen is binnen dezelve stadt van Steenbergen te wekemerckt brengen omme te vercopen gelijck onse andere landen binnen de vierschare van Steenberge gelegen, behoudelijck oft zij dat ter mert gehadt hadden oft stael daeraff, te wetene eenen sack corens ten minsten voor stael, ende niet vercoopen en consten, dat sij dat theuren schoonste dan sullen mogen vercoopen tot alsulcken merct hen dat airebest goetduncken sal, op de pene van ses ponden swarte te verbeurenne 8) soo dick de contrarie daeraff ge beurde tot der heerlijcheijt behouff, ten waere bij onsen openbaren wille ende consente, ende insgelijcx van allen beesten, vereken, hoenderen, gansen ende andere gevogelte, behoudelijck dat de gegoijde buijten woonende bij beuren eedt alsoo veel corens thuijs sullen mogen haelen onbegrepen als zij binnen beuren huijse zullen behouffven ende niet meer. Item en zullen oock de voormelte innemers oft ingelande oft heure naercommelingen dit voorseijde lant nergheUs moghen becommeren, belasten, betreoken oft beswaeren4) met geeste- 1) D. i. opwassen. 2) Het Hs. heeft: te moeten. 3) Het Hs. heeft: gebeurenne. 4) Het Hs. heeft: besworen. 60 lijcke ofte weereltlijcke rechte dan alleen met schepenenbrieven ende der bancken recht daert onder gelegen is, te wetene van Steenbergen ende Rosendale, op de verbeurte van den gronde tot ons ende onse naercommelingen behouff. Item sal men oock alle veranderinge, die van desen lande sal geschieden bij coope oft andersins, erven ende onterven binnen de voorseijde vierschaere ende nae den rechte van dezelve vierschare, elck int zijne aldaer dat onder gelegen is ende nergens elders, al op deselve verbeurte. Ende oft ijemant zijn lant ofte deel woude vercoopen, daerafl soo sal de naeste van vader oft moeder nae der stadt recbt van Steenberghen die raederschap moegen hebben opdat l) hem belieft, ende indien nijemant van der maechschap de naerderschappe begeerde, soo zullen dingelande de naderschap mogen hebben vóór iemant anders sonderlinge de chijns gemeene gelegen zijnde a). Item is in dese merckelijcken ondersproken dat geen ingelande binnen desen voorseijden lande wonachtich oft daerbuijten hen behelpen en zullen mogen, deen tegen d'andere roch tegens d'officiers van desen lande, van geenderhande saken desen lande aengaende oft oorspronck daenfoijt nemende, met heererije noch poorterije s) noch met egeenen anderen rechte geestelijck oft weereltlijcke dan alleenc metten rechte van dé voorseijde vierschare var Steenbergen erde Rosendale, te wetene elck int zijne, ende hootbanckenrecht 4) van denselven, op de verbeurte vau sestigh ponden zwarten alsoo dick ende menichwerven dat gebeurde tot der heerlijcheijt behouff. Item oft eenige personen, geestelijck oft wcerelijck, binnen deser dijckagiën gelegen ofte gegoijt,'1 rebel oft onwillich vielen om mede te gelden eade contribueren hl dese voorseijde dijckagie, soo zullen wij daervoren uutleggen ende betaelen ende dezelve 6) erffvene tonswaerts nemen om daermede te doen ons proffijt, alsoo wel onverchijnst goet als verchijnst goet, indien zij niet nae en gaen ende achtervolgen tgene de 6) andere gemeene ingelanden sullen doen, sonder ijemant daerinne te 1) D. i. indien 't. 2) Het Hs. heeft: zijn. 3) D. i. met beroep daarop dat men elders poorter is of onder een anderen heer ressorteert. 4) D. i. de bank, waarop men van de te Steenbergen gewezen vonnissen appelleerde. 6) Het Hs. heeft: van dezelve. 6} Het Hs. heeft: des. 62 dat bij de quartiermeesters, dijckgrave, gesworens oft schepeneri ende een deel ingelanden, die zij tot heuren raede sullen mogen roupen, geordonneert sal worden. Item geloven wij den voorgaende goede luijden ende innemers, oft geviele dat wij oft onse naercommelingen eenich lant meer namaels uutgaven te dijckene, dat men dese landen voorseijt niet naerder dijeken en sal dan op hondert roeden nae tot eenigen souten lande alsoo veire alst onder ons is x). Ende men sal binnen desen voorseijden lande den dijck niet naerder mogen delven dan op XXV dfokroeden, het en waere om olrboir des voorseijden lants, ende die sal men doen 2) bij den dijckgrave, gesworens oft schepenen ende een deel ingelanden, die zij oock daertoe zullen roupen. Ende de XXV dijekroeden lants buijten des dijcx alomme alsoo verre die onse zijn en zullen wij niet verhueren noch laeten verhueren in geenderwijs maer den lande voorseijt vrij laten tot an der 8) tijt dat men die bedijeken sal tot eenen vorschen lande, ende dan zullen onse wille daermede doen ende niet eer. Item wij zullen in dit voorseijde lant setten eenen dijckgrave ende seven schepenen ende gesworenen, die in dit voorseijde landt gegoijt ende geërft zullen wesen, ende die aff- ende aensetten ende doen setton nae onsen wille ende nae den lants meesten oirbaer. Ende dese dijckgrave zullen wij nemen in onse bescberremenisse gelijck onse drossaert, rentmeester ende schouth van Steenbergen ende hem onse besegelde brieven daeraff geven alst aen ons versocht sal worden, hierinne versien dat deerste twee jaeren die vier quartiermeesters den dijckgrave ende alle andere officiers ende dienaers van desen lande stellen ende setten sullen oft oock affsetten ende andere stellen den tijt van de voorseijde twee jaeren geduerende ende langer niet, ende *) dese keuren ende breucken die hierboven meer beloopen zullen dan drije ponden zwarte, te bekeerne totter heerlijcheijt behouf, ende dat (se) voorts statuijten ende ordonnantiën sullen mogen maecken bij den officiers, dienaeren ende wethouderen ende een deel van de g>. lande, die zij daertoe zullen mogen roupen. Item oft gebeurde dat de dijckgrave oft lantmeester des dijcx recht niet vervolgen en mochte van sieckten 6) offc eenigerhande andere saecken, zoo zullen wij eenen anderen bescbeijden 1) D. i. binnen onze ambachtsheerlijkheid ligt. 2) Hier is het woord meten in de pen gebleven. 3) Het Hs. heeft: andere. 4) Het Hs. heeft: tot. 6) Het Hs. heeft: sichten. 64 gesworen kennelijcken waere, aen dengenen die den dijck toebehoort, aen zijne gereetste have, aen zijnen liefste erve oft aen zijn selffs lijft, d'welcke den dijckgrave geneucht, met zulcken recht als voorseijt is, ende alle ommegangen sullen wesen met zulcken boeten alse l) de schouth van Steenberghen tot hiertoe gehadt heeft, ende die sal men gelden binnen den derden dage ofte de; dijckgrave die sal se panden als voorseijt is aldaer hem dat geneucht ende hij begeert. Voorts zoo sullen de voorschreven innemers ende heure naercommelingen mogen halen ende doen halen tot den voorseijden lande dijckwerck tot alsulcken steden daer zij willen onder ons alsoo verre dat onse is tot eeuwigen dagen, onwederseijt van ons ende onse naercommelingen oft iemant anders. Voortaen hebben wij gegeven ende geven wij den voorseijden dijckgrave tbedrijff op alle de dijeken van onsen voorseijden lande ende op alle die weghen ende waeteringhen, waeterkeeringhen, sluijsen, bruggen, heijningen ende generalijck op alle oirbaer dts voorseijden lants totte boete toe van twee schellingen swarte ofte daerbeneden. Item vielt dat men eenich schoth oft ongelt sette binnen desen voorseijden lande omme des lants oirbaer ende bij der meester menichte van den ingelanden meest gegoijt lijnde, soo wije dat schot oft ongelt niet en gave tot den ») gemelten dage, hij sij geestelijcke.oft weereltlijcke ofte van wat conditie hij sij, ende den 8) dach daertoe gestelt bij gesworen oft bij schepenen voorseijt over het gaen, soo sal de dijckgrave uutleggen voor de onwillicheijt daer tgebreck aen is ende innent wederomme anderhalf? schat, ende binnen den derden dage hem affpanden mogen aen beur gereetste goeden. Ende soo (wie) de dijckgrave schelt ofte calengiert in den ommeganck van gebreke, dats op een boete van drije schellingen zwarte, te nemen van dengenen die in gebreke sal worden bevonden, tot behouff te wetene halff totter heerlijckheijt ende halff den dijckgrave. Item waert dat iemant aentaste in des anders, schip oft getouwe 4) ontvreemde daer clachte nae quaeme, die (sal) verbeuren een boete van thien schellingen zwarte totter heerlijckheijt behouff, ende den clager sijn schade te beteren. Item waert dat eenich arbeijder binnen den voorseijden lande oft zijne bereijwereke eenich gebreok hadde aen iemant 1) Het Hs. heeft: alsoo. 2) Het Hs. heeft: tot aen. 3) Het Hs. heeft: indien. 4) Het Hs heeft: gehouwe. 65 van zijn© arbeijders, dien sal de voorseijde dijckgrave berichten metten schepenen voorseijt om een boete van twee schellingen zwarte. Item vielt oock dat iemant schepe, gange, plancke, bereijen, cordewagen oft ander getouwe dat heur dijckwerck toebehoorde ontdreve, daeraff sal eenen iegelijcken aenveerden dat zijn is waer dat hijt vint binnen onsen lande, zonder breucke oft zonder versouck aen ons te doene oft aen iemanden anders van onsentwegen. Item alle twisten die gevallen binnen onsen voorseijden lande ende zijn bereijweickers sal men beteren bij den dijckgrave, gesworen oft schepenen gelijck als dat naer recht sal behooren. Ende voorts allerhande oirbaer die men doen zal binnen den voorseijden lande ofte bereijwercke ende die geschieden mogen tot eenige tijt daer oirbaer in gelegen is, dese voorseijde lande ende bereijwercke voorseijt aengaende, sal men doen bij raede van de quartiermeesters, bij den dijckgrave ende gesworen oft *) schepenen, ende eensdeels daerinne gegoijt zijnde. Item oft dit lant inbraecke ende eenige van den ingelanden daerinne onwillich waeren hetsij geestelijck oft weerelijck, ende niet en woude de hart aen houden ende contribuéren in de voorseijde dijckagie, dat dan voorwaerde wesen sal ende is, dat degene die aldus onwillich sullen wesen heur lant quit zullen zijn, ende die gemeene ingelanden die dat bedijekt zullen hebben, die zullen dat behouden tot beuren prouffijte. Item alle sluijsen, sloten, holen l), wegen ende waeteringen, die zullen bij den innemers ende ingelanden gemaeckt ende gearbeijt worden op heure cost alsoo veule, alsoo breet ende alsoo diep als dat behouft ende van noode wesen sal, ende dezelve zullen zij ende heure naercommelinghen moeten eeuweljgck ende ervelijck alsoo houden ende onderhouden op heuren cost, tot alsulcken plaetssen als die eerstwerff gemaeckt zullen zijn daer zullen zij tot eeuwigen dagen moeten blijven het en waere om des lants oirbaer ende prouffijt, des en sal men de innemers de wegen, wechdilven, dijckdilven ende andere onloffelijcke creken niet leveren. Item dat eerste jaer als dit lant aldus bedijekt wort en zullen de voorseijde innemers niet geven Van chijnse noch van thiende dan van tgene dat gespit sal zijn ofte plouch op commen 1) Het Hs. heeft: ende oft. 2) D. i. heulen. 5 66 zal maer naer d'eerste jaer vollen *) cijns van alle den lande enrle erve, bedijekt in maten als boven staefc, gelden ende betaelen. Item dat oock terstont van nu, eer men beginnen sal te dijckene aen dit voorseijde lant, die vrome a) van de gorsinge van dien jaere dezelve innemers ende ingelanden toebehooren ende volgen sal, ende de huerder sal zijn huere gebruijcken m dat lant voorseijt dit jaer tot St.-Maerten dage naestcommende ende niet langer. Item dat oock, want de innemers ende ingelande om dit lant te bedijckene veel volcx behouven sullen om den dijck te sluijtenne ende omdat de arbeijders te williger comen zullen, dat bier dat zij binnen desen lande drincken sullen ende aldaer opgeslaegen sal worden datzelve drincken zullen mogen zonder eenige ongelt ofte aecijse daeraff te gevenne. Item dat de voorgemelte ingelande van desen lande ende daerbinnen woonende 8) gehouden zullen wesen te prochiëren 4) ende haere sacramenten te haelen daer dat bij ons geordonneert zal worden. Item soo zullen wij de twee diepen tot onsen last ende cost doen toedijcken, te weten ses voeten hooch boven het leech water ende dooven ») stroom, ende daer sal de*dijck voorseijt twelff voeten breet wesen ende op elcke zijde een roede verre opt slijck, des en zullen wij tegen des innemers werok egeen eerde oft werek nemen ende zullen wij oock de twee diepen opleveren metten gerechte ende geswoornen van den ingelanden voorseijt. Item daer den dijck comen of liggen sal op der luijden verchijsde goeden, dat wij derzelver luijden heure goeden moet daeraff hebben zullen 6) ten prijse van schepenen van dier bancken daer zij onder gelegen zijn, ende ten zeiven prijse heur dijekwerek halen zullen. Item als men dit lant verschen sal dat wij dan onse ondersaten, in zulcken getalle als men behouven sal, in dien 7) zullen gehouden zijn te hebbene, dat zij dtti dijck zullen helpen sluiten, des sullen de innemers hen de cost geven. Item zullen wij oock betaelen der ragden verchijnsde goede erve ende goede ende heuren goeden moet daeraff 1) Het Hs. beeft: vallen. 2) Het Hs. heeft: te dijckene die vrone. 8) Het Hs. heeft: woonende ende 4) Het Hs. heeft: prochiën. 6) Te lezen; dooden? ... j 6) D. i. tevredenheid, door schadeloosstelling. Het Hs. heeft: heure goeden moeten. 7) D. i. in dat werk. 67 hebben, daer den dijck op liggen sal, sonder des innemers cost, ende insgelijcx de eerde ende dijok»erok die de innemers tot den dijck tegens dezelve verchijnsde goeden liggende behouven zullen, ter tijt toe dat den dijck volmaeckt sal zijn, ende volmaeckt zijnde zullen wij voortaen eerde ende dijekwerek mogen haelen ende doen haelen ten naesten velde ende minste schade te schepenprijse oft chieringe. Item dat de voormelte innemers haeren voorseijden dijck ende eerde int geheel gereet zullen hebben ende de sluijsen gei eet zullen hebben vóór ende eer wg de twee diepen sluijten ende verschen zullen. Item dat d'eerste twee jaeren als dit lant begonst zal worden te dijokenne die vier quartiermeesters van desen lande stellen ende setten zullen mogen d'officiers ende dienaers van desen lande als voorseijt is, te wetenne eenen dijckgrave, eenen lantneter, seeven gesworen ende eenen clerek. Ende oft den dijckgrave oft lantmeter van noode is eenen stadthouder te stellen, dat zij dat zullen mogen doen ende dezelve officiers offstellen ende andere setten alsoo dick hen dat gelieven sal de voorseijde twee jaren lanck geduerende ende niet langer. Ende sullen de voorseijde officieren ende dieneren heure officie bedienen op sulcken salaris als de quartiermeesters daertoe stellen ende ordonneren zullen ende op de voorseijde boeten. Item dat oock de quartiermeesters zullen mogen ordonneren, stellen ende setten oft noot sij acht knechten, gewapent oft ongewapent, die mede ommegaen zullen wanneer den ommeganck van desen dijck ende lant ommegaen sal, oft daer eenige rebelle dijckers waeren die met woorden den dijckgrave ende gesworens oft officieren ovorloeden oft opliepen, dat dan de acht knechten oft mannen in dien gevalle de rebelle vangen ende aentasten zullen mogen daeivoor ende voor de breucke ofte breucken die zij gebreuckt zullen hebben den dijck aengaende ende oock voor heur misdaden die zij doen zullen mogen, ende die alsoo gevangen leijden ter aldernaester onser gevanckenisse van Steenbergen ende van Rosendale; des soo zullen de voorseijde acht knechten oft mannen hebben telcken omme gange wanneer zij ommegaen zullen voor heuren salaris elck vier stuvers daecbs ende den cost. Item oft de dijckgrave oft zijnen stadthouder uuijten *) ommsgange niet machtich genouch en ware alleene omme te gaene aengaende der dijckagie van desen lande mits der Te lezen: totten f 77 iemanden van zijn arbeijders, die sal die dijckgrave berichten met geswooren oft schepenen op een boete van IIP schellingen zwerte. Item oft gebeurde dat iemant zijn schepe, gangen, plancken, bereijen, cordewagens oft ander getouwe ontdreve, dat sal elck mogen aenveerden soo verre hem dat competeert binnen mijnen heere lande ende heerlijckhede. Item zoo wije den dijckgrave met de geswoornen ende lahtmeesters calengierde van gebreke opte 1) ommegangen, die sal verbeuren twintich schellingen zwerte. Item mijn genadige heere sal aldaer setten ende ordineren eenen vorster ende schutter tot alsulcken profijte als hem bij mijnen voormelten heere geordineert ende toegevoucht sal worden. Item oft saecke waere dat de dijckgrave niet machtich genouch en waere zijn ommegange te houdene mits der quaetheijt ende rebellicheijt van den dijckers, in sulcken geval soo consenteert ende accordeert mijnen voorseijden heere den coopers ende innemers van desen lande te nemen tot heure coste al&oo veul knechten oft dienaers ge wapent als henluijden van noode wesen sal, omme de rebelle ende quaetwillige te apprehenderen ende te vangen ende die te leveren in handen van de officiers van Steenbergen om gecorrigeert te worden naer gelegentbeijt van heure misdaet. Item dit voorsseijde lant sal men insetten met carolusgulden tot prijse van twintich stuijvers tstuck, te betalen tot drije St.-Meertens misse, daeraff St.-Meertensmisse anno XVC negenendertich den eersten zijn ende verschijnen sal, ende te Kersmisse in elck jaer daeraen vol ende al betaelt, ende dat met alsulcken gelde als telcken dage van betaelinge gevaluëert zal zijn. Item oft dit gors ende lant mijnen genadigen heere niet genouch gelden en mochte, in sulcken geval sal mijnen genadigen heere dat mogen aen hem houden om daeraff anderwerff oft hiernamaels te gebode te setten oft anders daermede te doen zoo hem dat believen sal. Item soo verre dese conditie oft eenige van dien de coopers niet en behaechden en dat die coopers eenige betere reden oft middelen wisten tot oirboire van desen lande ende profijt van deser dijckagie, zullen deselve coopers die stellen in geschrifte ende mijn genadige heere overgeven om die te Het Hs. heeft: opt. 78 visiteren ende te doene des redelijcxt ende mogelijck wesen sal. Item mijn genadige heere reserveert aen hem een XVI® deel van den lande binnen deser dijckagie in één stucke, tot alsulcke plaetsse als hij sal willen kiesen, daeraff hij staen sal tot allen conditiën ende voorwaerden hiervoor besproken metten anderen innemers. Voorwaerden ende conditiën op dewelcke mijnen heere den marquis van Bergen etc. sal uuijtgeven ende vercoopen een quantiteijt van lande, gelegen in de toecomende dijckagie van den Ruijgenhil neffens Vrou Jacobslant als den Finert, omme bij den innemers oft coopers metten voorseijden heere ende andere paert ende deel daerin hebbende tot eenen verschen x) corenlande te brengen, dezelve dijckagie groot wesende van den binnentee van den dijcke drijehondert ende XLrVIIII gemeten alle creken affgetogen. In den eersten, dat die voormelte heere mettertijt, alst selve gors ofte polder bedijekt ende gepeupleert sal zijn oft tot andere zulcken tijde alst hem gelieven sal, over denzelven polder sal stellen sehouth ende schepenen, clerek, coster ende alle andere officiers om tselve lants inwoonders ende gelanden van dien te onderhouden in goe den rechte ende policiën, ende dat tot dien eijnde statuëren ende ordonneren sullen sulcke *) statuijten ende ordonnantiën alst redelijck ende mogelijck wesen sal, welverstaende dat midlertijt de inwoonders, ingesetenen oft gelanden van dien sullen ter eerster instantie te recht staen voor sehouth ende schepenen van Vrou Jacobslant ende van die appelleren aen den stadthoudere ende mannen van leene shooffs van Bergen als haer immediaet hooft. Ende alsoo men dagelicx bevint dat diversche personen ende ondersaeten hem behelpende zijn met eenige vreemde poorterijen oft privilegiën, om deur middele van dien te declineren ende ontgaen den ordinaris rechtere ende justicie van der plaetse daer zij geseten zijn, daerbij die andere goede luden ende ondersaten groot(elijcken) belast, gequelt ende geïnteresseert worden, soo ist merckelijcke ondersproken dat niemant van de voorseijde inwoonders noch 1) Het Hs. heeft: voorseijden. 2) Het Hs. heeft: sullenke. 81 advenant van de groote van heuren lande te verstaen tot verversinge ende recouvremente van den voorseijden polder, ende dat binnen sulcken tijde alst hem goetduncken sal om haere geschoten op te brengen, ende bij faulte van dien dat hij oft zijne officiers als dijckgrave ende andere zullen mogen procederen tot dubbel schat van denselven scbote ende aenchieringe van dien op de gereetste goeden ende lande van den gebreckigen van dien, naer advenant van de gebreecken geschooten metten oncosten van dien ende dieselve lande naer dijckrecht daer voren op winnen etc. Maer in soo verre de heere in gebreke waere bij de andere gelande gesommeert wesende als voren, zoo zullen zijlijeden mogen kiesen ende stellen officiers totter dijckagie gerequireert ende op'den lande van den heere mede procederen als voren, behoudens den heere in andere saecke ende over denzelven lande zijne hoocheijt ende prerogativen boven verhaelt. Item oock expresselijcken ondersproken dat nietjegenstaende deselve inundatie de coopers oft innemers van den voorseijden lande sullen altijts 1) moeten betaelen heurluijder leechschat insoverde 2) daer iet resteerde te betaelen, ende daervoren verbindende heurluijder personen ende alle heure andere goeden. Ende is oock versproken ende expresselijcken verboden dat niemant van de ingelande, inwoonders oft andere en zullen mogen eenigen derrinck oft moeren delven op oft uuijt eenich lant gelegen binnen den voorseijden polder van den Ruijgenhille, op pene van arbitrale correctie naer gelegentheijt van der saecke soo dickwils hetselffde gebeurde, ten ware bij consente van den voormelten heere van Bergen ende zijne naercommelingen. Item dinwoonders van den voorseijden polder sullen betaelen bodemgeit ende accijse in alle schijn als men doet op Vrou-Jacobslant, te weten een stuijver op elcke ame biers voor bodem geit ende die tappers voor accijse twee stuijvers ende van wijnen hoedanich die zijn XII stuijvers, maer die zelve wijn oft bier inneleggen zonder uuijt te tappen oft te vercoopen en zullen daervan geen accijse geven dan alleenelijcken bodemgelt. Item dat alle d'inwoonders schuldich ende gehouden zijn haere granen te doen malen op des voorseijden marquis meulen opt 8) Vrou-Jacobslant oft andere, bij hem in den voorseijden polder testellen, te betaelen te twintichste vate oft ponde. 1) Het Hs. heeft: aldiehs. 2) Het Hs. heeft: enemerde. 3) Het Hs. heeft: oft. 6 83 van Steelandt ende Andries Vierlingh, rentmeester van onse stadt ende lande van Steenbergen, diversche personen, in de nieuwe dijckagie nu onlancx gemaeckt mede paert ende deel gehadt hebbende, ende andere wel gequahficeerde, die men vermeijnde *) geaffectionneerdt te znn noch andere nieuwe dijckaghie aen te grijpen, hadden doen aengeven dat omme sekere merckelijcke redenen ende sonderlinge oirbair van ons ende onse naercommelinghen ende tot vorderinge van onse voorseijde stadt ende ondersaten van Steenberghen wij in meijninge waeren te vercoopen ende uuijt te geven omme tot een verschen corenlandc bedijekt te worden sekere quantiteijt ende nombre van gemetgetalen van onse gorsch ende aenwasch, Uggende noortwaerts aff tusschen onsen poldere Heijegorsinge 2) ende (den) aenwasch genaempt de Heenen 8) ende streckende van onsen polder gemeijnelicken genoempt Qrave-Heijndriox polder westwaerts tot aent gescheijt van de gorsingen der gemeene heeren van Vossemaer sulex als tselve gescheijt gedesigneert is geweest, doen te weten dat wij bij rijpe deliberatie van rade voor ons, onse erven ende naercommelinghen wel ende wettelijcken vercocht ende uuijtgegeven hebben, vercoopen ende geven uuijt midts desen eeuwelijck ende erfEvelijck heer Dirick van der Werve ende Hieronimus Sandelijn heer tot Herenthout *), ridderen, joncheer Philibert van Serooskercke rentmeester van Bewesterschelt s) ende senor Jehan Dairanda residerende tot Ant verpen ende heure erve ende naercommelinghen oft actie van hem hebbende, elcx van *) hem voor een vierendeel, deselve onse gorsingen ende aenwasschen, gelegen als hiervoren gedesigneert es, ter nombere toe 7) van vierhondert gemeten ende dat om ende voor den prijse van XVHI carolusgulden van XX stuijver tgemet, daervan wij ons houden verneucht ende ten volle betaelt te zijn, omme dezelve bij hem mogen bedijekt te worden metten voorseijden van Vossemaer ende aen dezelve te sluijten oft voor oft naer denzelven van Vossemaer ende aen dezelve te bedijeken soo hem best geraeden ende oirbairlicxste beduncken sal, al navolgende ende bij hem genietende 'tcontract, 1) Het Ha. heeft: vermeijde. 2) De Oude- en Nieuwe Heijepolders onder Steenbergen reap. ter bedijking uitgegeven in 1515 en 1565; zie Van der Aa, a. w. in voce Heije (Oud-) en Heije (Nieuw) 3) Hieruit zijn resp. in 1610 en 1655 de Heene- en Noord-Heenepoldera bedijkt, Van der Aa, a. w. in voce. 4) Jeronimus Sandelijn rentmeester van Zeeland Bewesterachelde in 1539—'63. 5) Philibert van Tuijl van Serooskerke, rentmeester van Zeeland Bewesterachelde in 1564—1570. 6) Het Hs. heeft: voor. 7) Het Hs. heeft: tot. 84 nu onlanx van onsentweegen mettenzelvën van Vossemaer gemaect in dathe den tweeden dagh Augusto anno XVc LXUI, ende dat indien zij coopers bevonden ohbairlijcke eenige raijen als nu op de quaerte gedesigneert staende inne te trecken, te veranderen ofte verstellen1), dat zij tselve mogen doen, behoudelijck dat zij in allen gevalle gehouden zijn zullen van den voorseijden gorse de voorseijde nomber van vierhondert gemeten Steenbergsche mate hemelsbreete ende omme tot eenen verschen corenlande gebruijckt te worden in deser dijckagiën te besluijten ende te bedijcken ende daertoe 't geheele Heijensche uuijtergors te mogen aenveerden, onder expresse voorwaerde van dat, indien naer die dijckagie bij der metinge bevonden worde dat boven die dijck, dijckstael berm, bermslooten, wegen, wechdilven ende onloffelijcke creken daerinne meer dan de voorseijde vierhondert gemeten innegedijokt (sijn), sijlijeden *) coopers ende innemers gehouden zullen zijn dezelve overende gemeten ten prijse als voren te betaelen gemet gemetzgelijcke, ende dat te Kersmisse naer deerste note 't voorseijde gors bedijekt zijnde, ende voorts op de voorwaerden, statuijten, ordonnantiën ende conditiën hiernaer verclaert, die dezelve s) coopers, heure erven ende naerc»inmelinghen ofte actie daeraff hebbende gehouden zuüen wesen tot eeuwigen dagen te achtervolgen ende t'onderhouden. In den eersten dat die voormelte coopers ende innemers ende heure erven ende naercomelinghen oft actie daeraff hebbende 4) jaerlicx ende erffelijcx te geven ende te betalen van elck gemet binnen der voorseijde dijckagie begrepen eenen hal ven stuijver voor onse grontchijnse op St.-Maertensdach in den winter ofte ten lanexsten des anderdaechs daernae, op pene de dagen overstreken zijnde van vier stuijvers Brabantsch daeraen verbeurt te hebben voor elck jaer, dies s) sal een iegelijcken gestaen met zijnen gerechtigen grontchijns nae groote van zijnen lande, waeraff den eersten verschijndach wesen sal op St.-Maertensdage naestcommende, daertoe zullen de voorseijde coopers, heure erven ende naecommelinghen, cause ende actie daeraff hebbende jaerlicx geven «) van alle coren dat te bande compt den elffsten schooff ende van de vruchten die niet te bande en comen, gelijck raepsaet, cool- 1) Het Hs. heeft: versteken. 2) Het Hs. heeft: ende sijlijeden. 3) Het Hs. heeft: die zelve. 4) Hier schijnen de woorden gehouden zullen wesen in de pen te zijn gebleven. 5) Het Hs. heeft: die. 6) Het Hs. heeft: te geven. 86 doen bereijden buijten onse stede ende lant van Steenberghen voorseijt. Item en zullen oock de voorseijde coopers, innemers oft ingelanden, heure erven ende naercommelinghen, cause oft actie van hen hebbende, dit voorseijde lant nergens mogen becommeren, belasten noch beswaren met eenige renten ofte te rechte betrecken tsij int geestelijck oft int weerelijck dan alleenelijoken met schepenenbrieven van Steenbergen ende der baneken recht aldaer, op de verbeurte van den gronde tot ons ende onse naercommelinghen, heeren van Steenbergen, behouff. Sullen oock gehouden zijn alle rechtvorderinghe tsij bij coope, transport», transactie oft anders te (doen) geschieden ter voorseijde vierschare der voorseijde rechters ende wethouders ende nergens elders op gelijcke pene, ten waere dat wij oft onse naercommelinghen, heeren van Steenbergen, hiernaermaels daerontrent oprichtende een andere parochie, dorp ende vierschare alsdan anders ordineren, in welcken gevalle zij gehouden sullen zijn onse oft onse naercomelinghen ordonnantie ende bevel des voorseijt is aengaende te achtervolgen ende te moeten volcomen. Item oft iemant zijn lant binnen deser dijckagie woude vercoopen, daeraff sal de naeste van den bloede totten vierden grade incluijs sijn naderschap mogen hebben soo verre het hem belieft. Ende soo verre niemant van den bloede tot dien graede toe incluijs oft grontheere van den lande, die naer 't bloet hierinne vóóral geprefereert sal wesen, die voorseijde naderschap niet en begeerde, soo sullen die ingelanden de naderschap mogen hebben vóór iemant anders, ende sonderlinge hierinne geprefereert die hem naest gelegen ende chijns oft renthe gemeen gevende zijn. Alle welcke naderschappen zullen gedaen mogen worden totter tijt dat die overveste *) rechtelijcken, volcomelijcken ende behoorlijcken sal wesen gedaen, ende dat geene ingelanden, gegoede a) ende geërffde noch oock die binnen den voormelten lande buijckvast geseten ende woonachtich zijn hem niet behelpen en sullen mogen, d'een tegen d'andere noch tegen de officieren aldaer, van egeenderhande saecke desen lande aengaende oft oirspronck daeruut nemende met eenige privilegiën van poorterijen, clergiën oft heerschappijen noch met geenen anderen recht geestelijek oft weerelijck dan metten rechte van de voorseijde stadt van Steenbergen ende 1) Het Hs. heeft: overbeste. 2) Het Hs. heeft: goede. 87 der hooftbanck' recht van Breda, op de verbeurte van tsestich gouden carolusgulden, munte als voren, te verbeuren telcken reijse bij dengene die ter contrarie dede totter heerlijckheijt behouff. Item dat wij zullen mogen maecken, indient ons offt onse naercomelingen belieft, binnen den lande van deser nieuwer dijckagie ter plaetsse (die) ons best gelegen zal zijn eenen meulen tot welcke ende tot geen andere die inwoonders van deser nieuwer dijckagie zullen gehouden sijn heur grain ter meulen te brengen op behoorlijcke molster, ende dit op de verbeurte ende pene telcken reijse van tselve graen ende sack daert in is, ende daertoe van drije ponden zwarte. Ende beloven wij voor ons ende onse naercomelingen de voorseijde coopers ende heure naercomelingen te bevrijen sulex ende in sulcker *) manieren als wij de polders van den Ouden ende Nieuwenlande, tCruijslant, St.-Ontcommers ende de Heije*) met die van Steenbergen voorseijt tot noch toe gedaen hebben oft hiernamaels doen zullen, mits onderhoudende alle gebuerlijcke rechten metten voorseijden onsen ingesetenen ende ondersaten onser s) stadt van Steenbergen voorseijt, ende met hem ons ende onse naercomelinghen, gevende ende betaelende alsulcken gruijtgelt oft gemaelgelt ende accijsen van wijne ende biere als die voorseijde onse ingesetenen ende ondersaten onser *) stadt voorseijt jegenwoordigh gevende ende betaelende zijn ende van outs gewoonlijck zijn geweest te geven ende te betaelen. Item sullen die voorseijde coopers ende ingelanden leggen een sluijse tot heuren coste omme daerdobr te moghen uutwaeteren 5) deur Grave-Heijndricxpolder oft andersints buijtenwaerts uuijt, ende oft daerdoor namaels eenighe andere polders uuijtwateren wilden oft moesten, zullen tselve vermogen te doene. Ende bij dese sluijse sal niemant op de(n) dijcke oft daerontrent geen huijsen mogen maecken, stellen oft oprichten dan bij expresse consente van ons ende onse naercomelinghen. Item wij zullen de voorseijde cooperen dit landt ende gors doen leveren bij den gemete ende metter Steenberchsche roede, te weten twelff voeten voor de roede, ende en sullen de 1) Het Hs. heeft: sulex manieren. 2) De Oude en Nieuwe Heijepolders onder de gemeente Steenbergen, ter bedijking uitgegeven resp. in 1515 en 1565; Van der Aa, a. w. in voce Heije. 3) Het Hs. heeft: onse. 4) Het Hs. heeft: onse. 5) Het Hs. heeft: uutwaerten. 88 voorseijde coopers als voorseijt is niet gelevert worden den gront van de wegen, die nootelijck bevonden zullen worden bij hem daerinne geleijt ende gemaeckt te worden, noch oock de wechdilven, dijckstaelen, bermen van (den) dijcke met haeren dijckslooten ende sluijsvlieten noch eenige onloffélijcke creecken soo verre als de sluijs opt alderleechste aft- ende uuijtdragen sal, niettemin wij reserveren tonswaerts den aenwasch van alle alsulcke creecken ende wateringhen als ongemeten ende ongelevert blijven sullen om daermede te mogen doen ons proffijt tallen tijden alst ons oft ons naercomelinghen gelieven sal sonder eenich dijckschacht *) te betalen, laetende altijt nochtans de voorseijde coopers de groote van heuren lande, soo sal tselve affgemeten ende te bouck gestelt worden om heuren chijns jaerlicx te betaelen, ende zullen de voorseijden wegen boven breet zijn twintich ende de binnenbermen twelff voeten. Item sullen dese coopers, heure erven ende naercomelingen hebben ende ontfangen alle nutschappen ende profijten van den voorseijden dijcke soolange die metter zee gemeijn liggen ende eenen zeedijck wesen sal ende langer nijet, ende daerenteijnde als denzelven dijck int geheel ofte deel middeldijcke wort, soo zal diezelve middeldijck comen tot ons ende onse naecomelingen behouff om daermede onsen wille te doene als van onsen eijgen goede. Item wij acoorderen dese coopers dat zij zullen mogen hebben ende houden eenen buijtenberm van twee der voorseijde Steenberchsche roeden breet, daeraff zij tgenot ende prouffijt zullen genieten soolange als den dijck eenen zeedijck wesen sal, behoudelijck dat tsurplus van der ettinge verhuert sal worden bij onsen rentmeester tot onsen prouffijt. Des sullen zij vermogen totten dijckwercke van desen lande daeruuijt ende mede unijt ende op alle andere onse uuijtergorsen ende aenwasschen, daerontrent binnen onsen lande ende heerlijckheijt voorseijt gelegen, te haelen tot allen tijden alsulcke dijckaerde ende soijen *) als sij zullen mogen behouven ten meesten gerieve ende minster schade, al ter ordonnantie van ons ende onse officieren, ende oock en zullen (sij) geen dijckaerde oft 1) De auteur zelf stelt den inhoud van een schacht aarde of dijkspecie op een roede in het vierkant en zes duim,dik, zie hierna. Anderen stollen dien op een vierkante Putsche roede (of 144 vierkante Putsche voeten) één voet diep uitgegraven, dus ruim 5l/3 meter, zie Beekman, Het dijk- en waterschapsrecht in Nederland, i. v. schacht. 2) D. i. zoden. 90 ordonnantie, kueren ende statuijten tot drije carolusgulden toe de1) dijckagie aengaende alst van noode wesen sal, ende daerenteijnde zullen zij gehouden zijn te achtervolgen de oude kcure, statuijten ende ordonnantiën van Grave-Heijndricx poldere ende van andere polders onder Steenbergen gelegen. Voorts zullen de dijckgrave ende geswoornen hebben tbedrijff op alle de dijeken, wegen, waeteringen, waeterkeeringhen, sluijsen, bruggen ende sloten van desen nijeuwen lande ende generalijcken op alle die oirbair, nutschap ende prouffijt van dien totter boeten van twintich stuijvers ende daerondere, welcke voorseijde weghen, wateringhen, waeterkeeringhen, sluijsen, bruggen oft slooten, weder die gemaect zijn oft (men) maecken zoude mogen, de voormelte coopers ende innemers, heure erven ende naercomelinghen gehouden zullen worden eeuwelijck ende erffelijck te onderhouden, te maecken ende te ruijmen sonder onse ende onse naecomelinghen cost. Ende opdat alle tselve wel ende volcomelijck geachtervolcht ende onderhouden worde ten eeuwighen dagen, soo sal die dijckgrave jaerlicx voor het uuijtgaen van de maenden April oft September ter puijen aff doen leggen twee schoudagen acht dagen te voren eer hij schouwen sal; ende alle degene die 2) tenselven dage tsijner maninghe ende wijsdom vau geswoornen geschout zullen worden, zullen van elcke beschouwinge, die men rekenen sal hootdilff tot hoofftdilff aen de schouslooten uuijt commende, verbeuren twelfï stuijvers. Ende sal die dijckgrave alle beschoude wegen, bermen, wech- ende bermslooten, sluijsvlieten en alle andere3) gelijck werek int schouwen staepvoets, den minsten aennemende, aenbesteden, die gehouden zullen wesen des anderen daechs int werek te treden, ten ware de beschoude zelve daerinne van zijn dienaers oft andere arbeijders gestelt hadde, ende sullen alle deselve beschoude wercken binnen de acht naestvolgende werekdagen volmaeckt moeten opgelevert worden, op dobbele pene daeraen te verbeuren soowel bij den beschoude als bij dengene, die de beschoude wercken aengenomen zullen hebben, die al voorts verdubbieren zullen van acht tot acht gelijcke dagen ter tijt toe deselve wercken opgenomen zullen zijn, ende sal de dijckgrave des gedaen ende niet eer de voorseijde personen redelijck executeren zonder faveur oft dissimulatie metsgaders de penningen, bij (hem) daervoor uutgeleijt, innen op anderhalf! schat. 1) Het Hs. heeft: ter. 2) Het Hs. heeft: die hij. 3) Het Hs. heeft: alle ande. 93 van den heere bewaert ende zijn lant met het recht van de ingelanden gepreserveert wesen, daer en zoude geen eterië ommegaen, diende hij qualijcken men mocht een ander in zijn plaetsse setten, comperen ende commeren en zouden geen gehoir hebben. Welcke dijckgrave men ordonneren zoude behoorlijcke gagie, ende als hij de drij jaeren gedient hadde soo soude men mogen indient hij nijet langer en begeerde te doen andre drije presenteren, dewelck die soo altijts gecoren waeren gehouden zouden zijn drije jaeren te moeten dienen, ende sulex zouden hem d'officiers mogen hebben, men zoude se oock meugen presenteren in soo verre zij ingelanden waeren, soodat niemant nae de natuerlijcke redene en behoort dijckgraeff oft geswoorne van een lant te wesen hij en behoort ten minste van XX oft XXX gemeten daerinne gegoijt te zijne. Sulex doende zullen alle sacken wel gedresseert worden, het en is niet alleenelijcken perijcule voor een onverstandigen dijckgraeff maer sulcke dijekgraeven soucken haer gelijcx van geswoorens ende soo commet dicwils dat de landen mineren deur groot quaet regiment, daerbij dan de heere meest verliest ende darme boeren daerbij bedorven. Ghij en sult u niet laeten verdrieten dat ick u travaillieere met diversehe uuijtgeven van lande hier te stellen, ick hebbet gedaen overmits datter diversche natueren van uuijtergorsen, slijcken oft schorren (sijn), d'een ontrent den souten waetere d'andere op de soete stroomen liggende; dair zijn oock veule diversche persoonen die zulcke bedijekte schorren, gorsen oft slijcken uuijtgeven als ick vore geseijt hebbe, ende men seijt gemeijnelijck dat diversche persoonen diversche sinnen hebben, soo meuchdij oock colligeren navolgende dien uuijt diversche uuijtgeven diversche conditiën ende voorwaerden soo coopers ende vercoopers connen accorderen. Hiernaer sal ick oock bijbringen diversche bestecken, conditiën ende voorwaerden van dijekagiën omme in de saecke ende affairen oock te voldoene de redenen als boven, het en verdriet mij nijet de moijte aen te nemen van als wat te schrijven om een iegelijck contentement te geven. Omdat wij hiervoren geseijt hebben van der dijckagie ende landen uuijten souten int versche te bedijeken, soo moeten wij oock wat seggen welcke de proffijtelicxste dijekagiën zijn, dat *) zijn diegene die liggen op eenen goeden bequaemen windt ende soeten stroom sonder subject te zijne eenige andere polders heure watere te losene oft te suërenne deur heur sluijsen, voorts die geen opperwaeteren subject en zijn als alle de polders aen Brabant bedijekt, welck polders 2) deurdien de heije oft landen van Brabant seer hooch liggen, soo moeten alle de heijewaeteren ten daele loopen, ende met groote stortregenen comen soo vehement ende overvloedich affgeloopen dat se alle de polders voorseijt schijnen 1) Het Hs. heeft: daer. 2) Het Hs. heeft: polder. 94 te verdrincken, besonder alst seer stormpt uuijten westen- (ende) noortwestenwinden, die hooge vloede geven 1) ende bijbringhen, soodat de sluijsen somtijts in IlIIe, Ve oft Vle getijden heur bootschap niet en comen gedoen. Landen, die zulcx vercommelen ende vercouwen, en cunnen geen goede vruchten gedragen ende heuren meester deucht doen emmers als andere die daermede met belast en zijn. Waerom was Zeelandt een vruchtbacr lant als Badt "), Aggere 3) Inckelnoort4) ende die omliggende landen ? Dat was daeromme dat dezelve landen maer heur eijgen regenwater te lossen ende te suijveren5) hadden, welcke regenwateren zoo zeer het lant niet en vercouwen ende vercommelen al(s) dat mager schraij •) heijewaeter. Nochtans liggen dezelve landen op dezelve reviere van de Schelt als liggen Woensdrecht, Ossendrecbt, Rildernisse 7), Santvliet, Lillo maer en zijn nochtans onnae soo vruchtbaer. De landen, die heur eijgen dijckgraven kiesen ende miecken mogen uuijt heur medegeërffde ende gegoede, de meeste ende bequaemste hen verstaende in de materie van dijckagie, die mogen haer profijt vorderen als lieffhebbers vant lant, twelck ghij soo in de polders aen Brabant niet en hebt. Veule rivieren tusschen de polders aen Brabant gelegen souden seer praffijtelftes: wesen, waerdeur die heije haer waeteren losen ende suëren mochte sonder deur de sluijsen van de leege omliggende polders te moeten heuren cours nemen, daeraff wij veule exempelen hebben: eerst ant Cruijslant bij Steenbergen, twelck al het water van Wouda, Heerle, Moerstraten ende de heijde daeronder liggende draegen moet ende daermede belast wort; hadden de dijckers loffelijcken gedijcfkt sij zouden dezelve waeteren wel met eenen cleijnen cost voorbij gewesen hebben met eenen waterloop tzeewaerts als deur de maeden van Rosendael, maeckende daertegens alleenelijcken een stereke Brabantscbe wal 8) omme twaeter uuijten polder van den Cruijslande te weerene. Daer is oock tlant van Nieuwegastelle, twelck geschent is dat opper 1) Het Hs. heeft: generen. 2) Overstroomd 1530, spoedig daarop weder drooggemaakt, in 1532 breken de dijken andermaal door die in 1536 weer gedicht worden, opnieuw bezweken in 1539, zie Van der Aa, a. w. in voce. 3) Overstroomd 1630, waarschijnlijk herdijkt in 1536, voor goed ten ondergegaan in 1657, zie Van der Aa, a. w. in voce. 4) Geïnundeerd 1530, herdijkt 1536, voorgoed ten onder gegaan 1B80, zie Van der Aa, a. w. in voce. 5) D. i. suëeren. 6) Vgl. het rijmpje: een grauw heiwater is niet dan een schreiwater, op blz. 06. 7) Het dorp Hildernisse lag een weinig bezuiden Borgvliet, zie van der Aa, a. w. in voee. 8) Het Hs. heeft: wal wel. 95 waeter van der heije van Ruckvenne aff moetende l) suëren *) ende vallende 8) deur die seggen soo voorts door Nieugastelle; wat sluijsen zij daer leggen en connen twaeter niet verswellegen, tlant moet vercommelen ende vercouwen op groote stortregen ende stormen. Hadde Rosendael geen riviere oft hadde diezelve niet open gehouden geweest int dijcke van den Cruijslande, soude op het Cruijslant ende tlant van Steenbergen eenen gansenpoel geweest hebben, twater compt gevallen uuijt de heije oft van eenen thooren viel in de leechte, wat waeter dunckt u dat het diep van Rosendael rooft? Wie opene revieren, dieppenj/diepkens oft bequame havenen heeft en maecke *) die niet te stoppen om wat dijcx te winnen, de dijckers meijnen somtijts heur selven proffijt te doene die te overgaen maer de schaede is heur nabij, ende alst toe is cornet spaerlijek mj die te mogen openen, twelck ick oock seer geprouft hebbe; in den vierden bouck sullen wijlieden breeder daeraff schrijven. Het hadde beter geweest voor Nieuwgastelle de dijckagie in tween gedijekt, aen wederzijden cleene dijekxkens gemaeckt dan de last van de opperwaeteren soo te moeten dragen. Hoe dan daer meer rivieren oft havenen zijn aen de polders van Brabant liggende hoet proffijtelijcker is voor de bedijekte polders; hadde 5) Hildernisse snde Woonsdrecbt tsamen een havene, Woonsdrecht ende Ossendrecht oock tusschen beijde eenen, Ossendrecht ende Sandvliet tsamen een ende voort aen, soo zoude men mogen alle de heije - ende scraijewaeteren daerdeur *) tzeewaert doen suëren ende heuren wech wijsen ter 7) havene met roijalle 8) ende grippelen int hangen van de heije ende tusschen(fc) beginsel van de dijcklanden, mits daer leggende eenen Brabantschen wal *), ende soo mochten 1B) alleene de bedijekte polders heur hemelewae teren deur de sluijsen loosen. Het waer oock proffijt voor alle die dorpen ende gemeenten om heurcoomenschap ende negotie te hanteren ende meerder proffijt voor het draegen van de vruchten van den bedijekten lande. Ick hebbe dickwils gesien, over de heije comen vaerende in den winter op grooten stortregen, dat het water soo nae de bedijekte lande11) nederwaerts liep, dat het niet mogelijck en was sij moesten verdrincken, hoe zouden zijlieden heuren meester dan connen deucht doen ? 1) Het Hs. heeft: moeten. 2) Het Hs. heeft: schueren. 3) Het Hs. heeft: vallen. 4) Het Hs. heeft: maeckt. 5) Het Hs. heeft: al hadde. 6) Het Hs. heeft: deur. 7) Het Hs. heeft: de. 8) D. i. riolen. 9) Het Hs. heeft: wel. Vgl. de walletjes vermeld op bis. 24. 10) Het Hs. heeft: mocht men. 11) Het Hs. heeft: der bedijekter lande. 97 suëren moeten: het es een óleijn saecke, mits in uwe sluijs mede contribuërende, heur water daerdeur te leijden: maeckt uwe sluijs soo veule te wijder tot cost van degenen die mede deurt water willen. De gorsingen van Cakeloo, de Tobe ende Karckers, gelegen onder Steenbergen, de Steenbergsche vliet noortwaerts, zullen goede dijekagiën wesen, want zij nijemants water te Iosen en hebben dan het heure, behoudens dat zij heur niet subject en maecken twaeter van Nijeuwe Gastelle deur heur polder te zuërenne ende te loosene. Oock sal mede een goede dijckagie wesen aengaende des waters losinge de dijckagie van de Hennen *) westen van Steenbergen teijnde de vliet; tgors en is oock niemants water subject, hoewel nochtans dezelve gorsinge met Brabant gerekent worden; soo sal oock Henninghe gelegen aen den Finaert onder Bergen2), twelck oock niemants waeter s) te leijdene subject en is, dwelcke in dese quaerte niet en staet omme de prolixté te schouwen; ende deurdien deselve over twaeter liggen in Zeelant, vallen die landen oock goet deurdien zij maer heur eijgen hemelwaeteren te suëren en hebben, al loopen die landen onder: het vet moet er altijt blijven dwelcke van andere hooge (landen) naer de leechte commen gevallen, soo verre die landen niet naer de duijnen en leggen daer wel een mager santwater aff compt geloopen soo men bevinden mach, want het waeter ontrent de duijnen gemeenlijcken seer versch ende couwe is. Ende en sal ons dese naevolgende caerte nergens toe dienen dan omme te demonstreren ende te bewijsen mette roode linijen affgeteeckent waer 4) het grau heijewaeter nederwaerts daelen moet deur de bedijekte polders onder de voormelte roode linijen begrepen. In sommige landen 6) uuijter zee bedijekt daer veule heijewaters inneloopt ende principalijcken in Meerte, deselve en connen geen goede vruchten voortbrengen, daer en wast maer een dunne schooffken op ende 't coren en schiet ende en vult niet in de mate buijten dattet in de andere bedijekte landen doet, die maer haer eijgen hemelwaeter te suëren en hebben 6). U uijtlegginghe. Bij dese selve caerte meucht ghij sien eensdeels de gelegentheijt van Brabant, ende hoe dat van den noortoosten affloopende soo westwaerts 1) De Heene en Noord-Heenepolders resp. bedijkt in 1610 en 1655, Van der Aa, a.w. in voce. 2) Hieruit is in 1584 de Oud-Heiningenpolder bedijkt, Van der Aa, a. w. in Voce. 3) Het Hs. heeft: twaeter. 4) Het Hs. heeft: maer. 5) Het Hs. heeft: in sommige in landen. 6) Voor deze kaart raadplege men een atlas. 7 105 rabauwen tot knechts, zij en connen geen gelooff hebben, men vercoopt heur den cost in den lombaert, oock al hebben zij goeden coop ende de halffwinninghe den dijck aengenomen. x) Ende (soo) men die betaelen wil naer de aerde die zij geleijt hebben, gelijck men die goede meesters doet, gevoelende dat zij meer ontfangen dan sij haer selven toegeschickt hebben, soo zullen zij te mijmer ende te mildelijcker drincken, hoereren, dobbelen, tusschen ende spelen, ende alsoo den heere moetet al betaelen. Wie dan zijn werek niet volmaeckt ende dan noch om Jan Boije roupt ende int leste den knecht opruijt ende om geit met fortse sendt, doet den meester met zijn gelijcke knechts met Jan Boije aen een galge knoopen, soo suldij goeden coop dijeken ende zoo doende mach men meester van der dijekagiën worden ende voorts daerdoore a) animeren ende goeden moet geven s) tot der dijckagie te volbringen, ende zullen daerdoore de oude manieren van dijeken in heuren ouden treijn ende staet commen, twelck wesen sal tot grooten prouffijte van uwer Mat., welvaeren van uwer Mat. Nederlanden, van andere goede heeren ende principalijcken van Uwer Mat. arme ondersaten ende arbeijders. Ick en schrijff hier maer de meeste punten ende nootelicxste omme de dijckagie te vorderen; soude men anders alle de bouverijen ende voorstel van de dijckers beschrijven, uwe Mat. mocht mij causeren van prolexité. Ick sal hiernaer sommige figueren voortbringen van de dijeken omme uluijden te demonstreren de maniere van de schachten aerde te meten, die in elck roede dijcx gaen soude, ende dan voorts sal ick soo vervolgens doen in andere saecken die aengaende. Ick neme hier een schacht eerde voor een roede viercants ende de diepte 6 duijmen ofte 6 duijmen dicke van sooden. Andere nemen4) de diepte oft dickte van eenen voet, twelck noch eens.soo veule wesen zoude, sij falgiëren daerinne want een soode boven 6 duijmen dicke niet en can gesteken, ende die schachten procederen uuijt saecken van den zooden die men aen den dijck set ende daermede beharnascht, ende worden geset zijnde op den dijck gemeten. Desen dijck5) op de maete van den cleijnen voet hiervore onder de passere gedesigneert heeft onder (in) zijn saete acht roeden, binnendruijpens XVIII voeten, buijten tzeewaerts vijf roeden zes voeten, boven hooge XIIII voeten, blijvende op sijn cruijnne twelff voeten. Daer souden innegaen, sonder de kaede die buijten blijft, 126 schachten in de streckroede, elcke schacht op drije stuijvers beloopt de roede op achtien carolusgulden XVIII stuij vers, op de III1/2 stuijvers de schacht scude goet loon wesen ende loopt de roede XXII Carolusgulden eenen stuijver. 1) Vgl. blz. 101. 2) Te lezen: dandere? . 3) Het Hs. heeft: geeft nemen. 4) Het Hs. heeft: meijnen. 5) Zie figuur 20. 109 Uuijtlegginge. Ghij meucht zien bij deselve figuere hoe dat bet meeste werek, zwaerte ende gewichte van*) eerde binnen op den berm druckt ende perst, ende daerom doet tzelve gewichte den dijck sincken ende den berm deurgaen naer de binnensloot, waermede de sloot toedrijft want het daer een hollicheijt vint. Als nu het gewichte van den dijck int leste als die wat geseten is gemaeckt wordt, soo mach den binnenberm wat tegenshouden. Het geel affgecolleeurt is van het hoochselle van de dijck, twelck u het gewichte uuijtwijst ende demonstreert dringende ten binnensloot innewaerts, twelck het swert 2) dat den ouden dijck bewijst niet en doet, wantet wat ten buijtenbeloope compt, welck buijtenbeloop soo vele gewichte van eerde niet en heeft als het binnendruijpen. Als ghij vier roeden van buijten u nieuwe druijpen maeckt, soo compt den dijck soo flauwe als het geel uuijtwijst, men en sal aen den dijck nijet mereken dat se wat hol valt buijten de linie; wildij ommers den dijck onder de linie dijekschap opbrengen, soo vult de lancken midden in den dijck eenen voet dickte met eerde ende dan daer een soode van ses duijmen dickte (op), soo hebdij den dijck ten vollen keure wel sat van eerde soo het wit velt tusschen de roode linie demonstreert. Ende hoewel den dijck hiervoor»' ibij de figure bewijst 15 voeten hooch te sijne, deselve moet nochtans soo gemaeckt worden, want de vier voeten hoochte nieuw eerde zullen ten minsten sitten meer dan eenen grooten halven voet, ende dan is geschapen den dijck noch te sitten deur het gewichte datter boven op commen sal meer dan 2 voeten, soo en suldij altijts maer behouden 13 voeten hoochte. Want wij hiervoren geschreven hebben den toelegh van den dijck, hoochselle, beloop ende druijpens, soo brengh ick hiervoor een figuere3) hoe men het druijpen meten sal. Gelijck ghij siet: de lantmetere heeft zijn roede in deen hant, diesel ve roede leggende 4) aent viercant boven op den dijck aen den uuijtercant van den dijcke, houdende de roede in zijn waterpas, laetende teijnden van de roede vallen een cluijtken eerde, ende daer derde valt en mach niet missen is een roede toelegs, ende dan vervolgende vant cluijtken voorts nederwaerts totten eijnde ende tee van den dijcke vindij oft ghij uwe saete ende toelegh5) hebt volgende uwe conditiën ende voorwaerden 6). Daer sijn 7) sommige die met sparren ende coorden meten, 1) Het Hs. heeft: ende van. 2) D. i. de zwarte kleur, die den ouden dijk aanduidt. 3) Zie figuur 30. 4) Het Hs. heeft: liggende. 5) Het Hs. heeft: tolegh. 6) Deze wijze van meten wordt nog steeds toegepast. V. 7) Het Hs. heeft: sij. 112 doen mach diet hem verstaetjprmcipalijcken en laet niet toe eenige hoochte aen uwen dijck te mineren, liever te veul hoochte dan te luttel, ende principalijok u besteck wel redelijcken taehtervolghen. Hiervoren op elcke grooteende toelegh van den dijcke heb ick geëstimeert elcke schacht eerde op drjje stuijvers, seggende dat daervoor de dijckers eloke voormelte schacht eerde aen den dijck bringen mogen in zoo verre zijlijeden getrouwe arbeijders waeren, want het minste deel van de eerde boven in den dijck met arbeijt gecroden wort "deurdien de meeste sate van den dijck meestendeel neffens d'eerde wert aengebrocht. Maer want nu in den dijck anders niet en compt dan schuijm van boe ven, deurdien men die te seer heeft laten verwortelen in de dijckage bij faulte van ontsich van scherpe justicie ende onderhoudinge van den artijckelbrieff ofte bestecke, soo soude mij geraeden duncken dat men op eenen halven stuijver oft stuijver op de schacht niet en behoort te zien ende geven de bouven liever vier stuvers van de schacht dan de drije stuvers behoudens nochtans zoo wie dan zijn besteck niet en volvoerde2) oft het werek niet en volbrachte maer van boijen begonste te spreken, daerdeur alle de dijckers opgeroijt ende in de dijckagie een monopolie ende seditie gemaeckt wort, niet alleenlijcken onder sulcken geboufte maer oock onder de ander arbeijders die geerne wel zouden willen wercken ende twerek volbringen, dat men zulcke roervincken terstont ophange oft opcoppele, want het erger is dan in crijchshandel3) „geit geit" geroupen, deurdien sulcke bouven den heere heur geit met fortsen ontnemen willen als niet verdienende, anders en wordt ghij nimmermeer meester van de dijckagie ende en cunt dezelve niet volvoeren op zijnen behoorlijcken tijt van den aenstaenden ougst, soodat daerdeur ende met sulcke monopoliën ende seditiën de dijckagie het derdendeel meer schijnt te costen. Ende oft schoon eenen dijck in zgn saete acht roeden 4) meer beliepe, gevende den arbeijders het meeste loon ontrent de ses Carolusgulden soo soudet op hondert, tweehondert oft drijehondert roeden beloopen zes-, twelfï- oft achtienhondert Carolusgulden daer het boijen uuijtermate meerb eloopt; ende als ghij aen boijeh compt soo en compt er geen eijnde aff, ghij wordt bedwongen van de boeven drije- oft viermael te boijenne ende cont geen meester van uwen dijck wesen. De andere dijeken van mindere hoochte ende toelegh zullen de dijckers altijt beterencoop mogen becostigen dan eenen stuver meer Op d« schacht, deurdien dezelve maer 12 voeten hooch en zijn ende den dijck van 8 voeten in den noortwesten, daermen altijt de meeste lenghte behoeft, ende in de hoochte de eerde te brengen is den geheelen arbejjt van het 1) Zie blz. 106. 2) Het Hs. heeft: volvoere. 3) Het Hs. heeft: crijchshander. 4) Het Hs. heeft: van acht roeden. 113 cruijen ende Carren, oock soo mindert de lenghte ende de distantie van den put altijt een halve roede oft een roede op de zeven roeden, in de saete schillet*) een roede lenghte ende op de ses roeden twee roeden ende soo vervolgens. Ick en hebbe niet connen gelaten dit bier int generael te allegeren omdat de voormelte dijckers heuren arbeijt wat gesocbt zoude worden ende om daeraff lieden van eere te maecken, daert2) nu op dese tijt verre aff is deurdien Jan Boije uuijten dijck niet gebannen en wordt. Wilt gbij de calculatie van de schachten eerde in elcke roede dijcx weten, zoo considereert: is den dijck acht roeden in zijn saete, boven3) breet 12 voeten, hooge 14 voeten, soo treckt een roede viercant aff, blijft seven roeden, deselve seven roeden deurdien het maer halff werek en is mits het beloop gestiept zijnde blijft 3 roeden ses voeten, die maecken tsamen 42 voeten, addeert daartoe het voormelte viercant van den dijck 12 voeten, comen tsamen 54 voeten, multipliceert de 54 voeten met 14 voeten hoochte compt oft suldij hebben 756 voeten, multipliceert de 756 voeten met 12 voeten, wesende een roede, soo compt u 9072 voeten, ende een schacht eerde is eenen halven voet dickte ende 12 voeten int viercant, multipliceert 12 met 12 soo comen daeruuijt 144 voeten, mediëert die deur de zooden maer 6 duijmen dicke en zijnde4), zoo hebdij 72 voeten dat is een schacht eerde, ende soo worden alle schepen ende schuijten geroeft5), behoudens dat men altijts op een middelbaer velt van nat ende drooge de metinge van de schachten doet, want drooge, hardde eerde minst weecht ende minst oppert. Hebdij dan in een roede viercants dijcx 9072 voeten eerde, divideert die met 72 voeten eerde, soo comen daeruuijt 126 schachten eerde, elcke schacht genomen tot 3 stuijvers facit 18 carolusgulden ende 18 stuijvers de roede, tot 31/s stuijver de schacht (facit 22 carolusgulden ende een stuijver, ende tot 4 stuijvers, d'alderuugterste dat daeraen te verdienen is, 25 carolusgulden ende 4 stuijvers de roede effens velts gemeten. Sijnder nu creeken, die in eenige stael van den dijcke vallen, daer moet aengesien wesen daerop de calculatie gemaeckt wat schachten eerde daerinne gaen zouden eer dezelve creeken gelijcx conterlant gehoocht werden, ende hoe veule op roede te roede soude mogen gedragen. Soo suldij 6) voorts calculeren alle andere dijeken volgende heure groote, hoochte ende breete, want het viercant van den dijck is altijt geheel werek ende de reste het druijpen binnen ende buijten maer halff eerde. Soo dan dat tsamen gemeten ende gemediëert, maeckt ghij daer oock geheel eerde aff, daer bgvougende 1) D. i. scheelt het. 2) Het Hs. heeft: daer. 3) Het Hs. heeft: is boven. 4) Het Hs. heeft: zijn. 5) Blijkbaar een spreekwoord; zoo verkrijgen alle schepen en schuiten hun roef, alle dingen het hun toekomende. 8) Het Hs. heeft: siedij. 8 114 wederom het viercant van den dijck multipliceert ende divideert gelijck voore, (soo) suldij weten de1) schachten eerde te calculeren. Daeromme zoo wie geometriam can, die sal lichtelijcken alle andere eerde uuijten uuijtgelaeden2) putten aen voor verschen, kaeden, haechkaden ende schaepstalleu weten te calculeren, ende te overslaen oock hoe veule schachten eerde in elcke creke zoude mogen wesen oft gaen om de hoochte te effen meijlande oft gorsinge te bringenne. Ende voorts3) oock in soo verre men eenige diepen metten zooden overgaen woude, sal men mede lichtelijcken overleggen wat deselve gaeten sullen costen te overloopen, te craegenne ende tot vollen dijck te brengenne. ende soo voorts in alle gelijcke affairen. Ende omdat alle dijekagiën niet te raden en zijn soo sal ick hier, eer ick voorts procedere ten principale, doen verclaringe van de avontueren, profïijten oft schaeden, die gelegen zijn int vercrijgen van gorsen, slijcken oft aenwasschen ende dieselve tot dijckagie te brengen ende tot verschen corenlande te bedijeken. Die uuijtgorsen ende aenwasschen hebben, vercrijgen ende toemaecken wil ende in behoorlijcke dijckagie tot eenen verschen corenlande bedijekt, bijsonder op soute stroomen ende diepten, creken 4), maeckinge van dammen, slooten ende onderhoudinge van dien, omme de stormen ende groote ijsgangen te wederstaen, worpenne ende beplanten met rietspeten, segge- ende pootsooden, daerdeur men die moet repareren ende eerst doen aenwasschen, mits welcke oncosten luttel profijts daeroff oevert ende in de hant blijft dan met lanckheijt van tijde. Sulcke gorsingen met grooten cost gewonnen hebbende ende soo verre gebrocht, dat men deselve beweijden mach, de luijden die dezelve gorsen in pachte nemen zijn meest arm, hebbende dickwils verlies van beesten ende schaepen mits de onversiende vloeden ende stormen, daeromme sij selden wel betaelen connen. Indien men dezelve wil besomerdijeken, dat cost oock veul met dijeken, slooten, sluijsen te leggen ende andere, die 5) gemeijnelijck jaerlicx mette groote stormen ende hooge vloeden lichtelijck ingaende groote gaten maecken, dat alle jare cost te repareren ende te onderhouden. Ende indien die vrouch inbreecken ende int principaelste groij van de weijden, soo verliest men de reste van de vruchten, mits dattet gars •) 1) Het Hs. heeft: te. 2) Het Hs. heeft: uuijten gelaeden. 3) Het Hs. heeft: voor. 4) Te lezen: diepe creken ? Mogelijk zijn hier de woorden dat cost veul van in de pen gebleven 5) N.l. de zomerdijken. 8) D. L bet gras. 115 besout ende beslibbert is, soodat de beesten dat niet eten en willen ende moeten de huerluijden x) andere weijden soecken. Als deselve gorsen bereet2) gemaeckt zijn te bewinterdijcken ende tot corenlande te brengen, soo behoeft men die wel te doen visiteren bij lieden hen dies perstaende, ende adviseren hoe men den dijck tversekertste3) leggen sal mogen, dat oock veel aenheeft4) bijzonder alsser veul meedestelders zijn eer men die tot een goede eendrachtige conclusie kan brengen, want één weervogel maeckter 5) veel gaende. Dat gedaen, om den dijck te besteden ende te maecken moeten de uutgevers hebben eenen dijckgrave met sekere dienaers tot zijner assistentie, zes oft zeven heemraeden, een waersman, een contrebouck(houder), een lantmeter oft twee, ende een bode oft twee, die elcx haer salarius hebben moeten om met groote neersticheijt, pijne ende arbeijt dagelicx de toesicht te hebben op de aennemers ende arbeijders ende twerck te visiteren ende in diversche gebreecken dier opcommen, te versien, ende indien zij des in gebreecke zijne soo en mach dezelve dijckagie geenen goeden voortganck*) hebben noch tot geenen goeden eijnde ende perfectie commen. Soodat, indien men een somer soo laet passeren ende laet ermede in den winter dijekt, dat en compt niet alleen tot perijckel maer diek tot verlies van der dijckagie ofte ten minste tot dobbel costen oft meer. Die twerck aennemen zijn ') luijden van alderhande soorte ende van diversche quartieren, d'een volcompt zijn vorwaerden heel d'ander halff ende die derde loopt wech, ende moeten mitsdien heurluijden aengenomen wercken (aen) andere 8) weder besteet worden, die somtijts soo licht zijn als dander, zoodat men een werek twee ofte drijmaal besteden moet. Ende aen de dijckers soo wechloopen is luttel verhaels, soodat midts de soberheijt van der justicie de dijckers alle dage ergere, snooder ende booser worden. Ende mits oock dat de arbeijders veel meer winnen willen dan zij plegen, soo veul te meer cost de dijckagie, ende het werek dat sij doen is nu oock seere sober. Daer men meendt den dijck op een vasten gront te leggen, soo compt dickwils dat de gront onder weeck, glat, spierich oft daerich is, daerdeur den dijck soo sinckt dat een roede dijcx besteet zijnde om 2 oft 3 ponden grooten Vlaems cost dick twee-, drij- oft viermael meer; hier voortijden een roede gemaeckt ende besteet om drie ponden Vlaems was alsdoen seer 1) D. i. de pachters. Het Hs. heeft: heurluijden. 2) Het Hs. heeft: breet. 3) Het Hs. heeft: verzekerste. 4) Te lezen: inneheeft? 5) Het Hs. heeft: maecket. 6) Het Hs. heeft: voorganck. 7) Het Hs. heeft: zij. 8) Het Hs. heeft, ander. 110 veule, nu (en) gaget onder de vier, vijfï jae ses ponden Vlaems ende meer de roede. Bevint men twerck sandich ^ dat en mach geenen goeden vasten dijck maecken noch twater wederstaen. Geraeckt men (in) een nat jaer soo en cant werek niet vorderen ende bijsonder int voorjaer als men de kaeden, hoochkaden ende schapsstallen eerst leijt, ende cost alsoo een roede dijcx twee- oft drijwerff meer dan oft een drooge somer waere: in effect goet, drooch weder sonder opvloijen ende stormen maeckt eenen goedencoop(en) ende proffijtelijcken dijck. Isser luttel voorlants oft zijnder geen goede zooden, soo moet men den dijck becrammen ende besteecken met gluij, is den dijck dan sandich soo en hout het cramsel met, ende soo is u landt twelck ghij tot grooten cost bedijekt hebt in groot perijckel jaerlicx van den dijck te breken. Ende men moet verwachten de; schueringe ende grontbrexemen, 2) dier lichtelijck bij den keer van den stroom comen, want nieuwe ingedijekte landen veranderen lichtelijcken de stroomen, soodat daer vlackigheijt van slijcx geweest is commen somtijts steijl ouveren. Ende zoo moet men in dien gevalle den dijck ende bermen houden met hooffden ende duijckeldammen ende anders tot groot cost, dat dick oock luttel baet. Men moet sluijsen hebben met goeden affganck ende waterlosinge, die dick oock avontuerlijck vallen te leggen, sinckende oft *) dietehooghe oft leege liggen 4) alsmen raeckt eenen daerigen6) oft weecken gront. Voorts moet men hebben bruggen, wegen ende wateringen, dat al coat. Indien hangende de dijckagie dan bij grooten tempeest ende onweder de kaeden innebreecken soodat de dijckers geen werek crijgen en connen, soo wert de voortganck van der dijckagie daermede seer verachtert. Item indien een dijck, eer die opgemaeckt is, bij tempeest deurbreeckt, oft zijnder groote geulen die men overgaen moet die ontsprinken, soo werde •) dezelve guelen daerdoor veel quaeder, dieper ende costelijcker te stoppen dan te voren gelijck men tot diversche plaetssen gesien heeft, bijsonder alst lant van Moerkercken7) mette Westmaese gedijekt ende die Mase overgegaen wert, aldaer de Cathueser van Uuijtrecht verdijekten op ontrent II0 mergen lants XLm oude schilden, die maecken 60000 gouden gulden, daeromme sij veule van heure andere goeden moesten vercoopen 1) Het Hs. heeft: santioh. 2) Het Hs. heeft: grontberexemen. 3) D. i. indien. 4) Het Hs. heeft: liggende. 6) D. i. derrieachtigen. 6) Het Hs. heeft: weerde. 7) Mijnsheerenland, ter bedijking uitgegeven door Arend van Rosendael op 26 Mei 1437 aan Lodewijk van Praet, heer van Moerkerken in Vlaanderen, zie Van der Aa, a. w. in voce. 117 ende belasten, soodat eer zij meester worden van dezelve dijckagie elck mergen hem stout boven de 400 carolusgulden dier geen 80 weert en was, ende de heere van Moerkercke wasser genouchx) mede bedorven; daerbij men sien mach het proffijt ofte schade die degene, die alle de voorseijde oncosten geleijt ende gedaen hebben, dick bevinden ende genieten. Oock gebeurt dickwils int voorjaer als men de dijckagie begint, dat ontrent tbeginsel van Meert is, dattet cout, nat ende seer windich is, 'ende in den zomer zeer heet ende werm, dat degene die dagelicx de toesicht op de voorseijde dijckagie hebben ende begaen moeten a) perfectie *) in dién in groote sieckten ende crenckten commen, daer zij dick mede gaen strijcken ende sterven laetende haer kinderen met sulcken dijckagie belast gelijck in der dijckagie van de Clundert«) gebuerde. Genomen dat die dijckagie wel gaet, soo en weten diegene niet die gedijekt hebben waer-'sij bjpéavel vallen sullen, daerinne oock veul avontuers ende perijckel gelegen is mits de blieken ende onlanden die geen halff oft derdendeel oft vierendeel geit waerdich en zijn ende nochtans gelden en cavelbaer sijn als de beste 6) landen, soodat somtijts d'een cavel X, XII oft XlJJl0 karolusgulden beter is dan dander. Die bedijekte landen alsoo gecaveft zijnde moeten dan geëffent, begrepelt«) ende beslot7) worden ende dan8) tot saiinge gebrocht, dat oock groote toesicht behouft, veul cost ende moijte inneheeft, niet sonder groot dangier van siekten deur de silticheijt die uuijten lande slaet. Ende alle die voorseijde costen ende perijckelen gepasseert zijnde moet men davantuer verwachten oft sal coren willen dragen oft niet, mits de silte oft souticheijt voorseijt die uuijtslaet, tgewormpte die tsaet») opeten, ende diergelijcke. Sommige landen en willen terwe noch saet oft wintersvruchten draegen emmers dat profijt uutbringen mach, dan alleenelijcken somergeerste, als dan de geerste maer XlIIe, XITIIe oft XVe stuijvers en geit, wat profijt isser in de dijckagie ? Tprofijt mach zijn van de eerste Ille oft IHIe jaeren, maer alst lant begint uuijt te slaenne ende men wijen10) endeplucken moet ende voorts op natte ougsten, loopt den oncost boven schreven. Ick hebbe van als geprouft soowel de drooge saijtijden, natte ougsten ende uuijt vrijesen van de vruchten, met oock hagelle ende wint. 1) D. i. genoegzaam, zoo goed als. 2) Het Hs. heeft: begaen, moeten worden. 3) Te lezen: per infectie ? 4.) Het Hs. heeft: Claudert. 5) Het Hs. heeft: beesten. 6) Het Hs. heeft: begrepent. 7) D. i. besloot, van slooten voorzien. 8) Het Hs. heeft: dat. 9) Het Hs. heeft: tsant. 10) D. i. wieden. 123 vougen dat schier het Vlo deel van de penningen, die hen zouden mogen (toe)comen, bij wijff ende kinderen, hoeren ende bouven verteert is, jae de sommige vercoopen heuren cost ten vijlenx) prijse om geit te maeckene eer zij een hant aent werek gesteken hebben. Daerenboven int werek commende moeten (hun) de heeren alsnu besorgen riet, strooi, gluij, sparren, nagelen, gangen, delen ende cordewagens sonder dat eenich gelooff connen gecrijgen op heur besteck, mits datter te veule op geborchta) is ende daer veul op staet van costen *). Ende is den tijt lanck tusschen het besteden ende wercken, soo wert er te meer verteert, dan roupt men terstont Jan Boij ende blijft in de dijckagie woonachtich ten uuijterste toe, twelck eerst opgecommen is zedert de dijckagie van Sevenbergen, ende als men dan eenen boijt soo worden oock soo wel geboijt die veul prouffijt aen heur aengenomen werek doen meugnen. Het beginsel van de Vastenne behoort te wesen het beginsele *) van werekenne ende int werek te commen, want het een commun proverbium is dat „de peeckelharinck den dijck moet maecken met sheeren geit," ende de secretarius behoort niet eer bestecken te leveren oft van hem te laten gaen dan bij wete van den dijckgraeff, ende als de meesters int werek commen met heur gereetschap ende heur keet eerst geset zijnde. Soo moet men oversien ende overleggen wanneer het hooch ende leech water is ende hoe bequame getijden datter vallen, dat de getijden smorgens vallen ende dat men op één dach twee leechwateren mach becommen; op de hooge waeteren mach men de hooge gorsen begaen ende besteden ende dan soo vervolgende op de leechwateren de creken, diepen ende slijcken, in welcke creken ende slijcken daer men niet overleijden6) en mach met leersen moeten schuijten ende andere platbodemschepen geleijt worden omme tvolck, die met VT, VII0 ofte duijsent overcommen, met schepen over te voeren ende drooch van den eenen tot den anderen lande te setten. Tbilliet dat men uuijtseijnt omme te besteden luijdt aldus: „Men laet eenen iegelijcken weten dat de dijckgraeff, heemraeden oft geswoorens, geordonneert totter administratie van der nieuwer aenstaender dijckagie van 6), sullen hun (laeten) vinden op den 7) van 8) alsulcken plaetsse oft ouden dijck oft hoethe9) opten peijl leechwater, omme te besteden de dijeken met eenen loffelijcken zeedijck van den souten int versche, op de conditiën, voorwaerden ende bestecken die men de aennemers oplesen sal. Zoo wije gadinge heeft eenighe wercken 1) D. i. geringen, het Fransche: vil. 2) Het Hs. heeft: gebrocht. 3) Vgl. hierbij blz. 101. 4) Het Hs. heeft: beginsels. 5) Het Hs. heeft: overbeijen. 6) In het Hs. oningevuld gelaten. 7) Als voren. 8) Als voren. 9) D. i. hood, hoofd. 124 te nemen die come ter voormeiter huere1) ende opt leechwater te plaetsse van 2) voorseijt ende bedinget goet loon. Elck segget den anderen voorts". Ordonnantie, conditiën ende voorwaerden waerop d'innemers ende bedijckers van de gorsinge etc., dijckgraeff, gesworens, heemraden, penninckmeester oft waermeesteren bij der gratiën Gods besteden zullen te bedijcken uuijten souten int verscbe tselve uuijtergors etc. In den eersten sal men den dijck int ronde besteden mette Putsche dijckroede in hoochde3), lenghte, breete, dijckslooten, wegen, bermen ende al dat in de dijckagie besteet sal worden. Item elck bestedinge dijck sal langh zijn twintich roeden oft zoo veule min oft meer als dijckgraeff ende gesworens naer gelegentheijt van der saecke sullen bevinden oorbaerliext. Item elck aennemer sal maer één bestedinge mogen aennemen dan 4) bij consent van dijckgraeff ende gesworen. Item men sal desen dijck eerst besteden beginnende5) van •). Ende sal d'eerste bestedinge nemen zijn peil') aen den dijck aen den molen twee voeten hoogere, daer alle naervolgende 8) bestedinge oock heur pijl als voorseijt is haelen zullen, ende denzelven dijck met een hemelshoochte soo deurbringen in alle zijn keuren soo wel in beloop als andersins, niettegenstaende dat het velt elders leeger waere ende viele, altoos waterende den uuijtercant over den indercant, wel sat ende ront van eerde, in den halsch ende buijck van den dijck ten minsten van eenen voet hooger. Den dijck daer men bet pijl haelen zoude moet eerst gepijlt ende de hoochte gevisiteert wesen, is dezelve XII voeten hooch soo mach men den nijeuwen dijck wel besteden op XIIII voeten hoochte, eenen halven voet voort trappen van de dijckers, ende anderhalven voet tegent sincken. Het sekerste is op elcken wint zijn pijl te nemen opten hoochsten conterlande ende daernaer ïijn hoochte te ordonneren, want wie isser soo wijs die soo juijste can een waterpas haelen op een leijnghte van XX jae XXXC roeden ? ende en sullet op éénen voet niet juijst connen pijlen, een voet aen een mensche schilt veule soo doet oock aen eenen dijck, een 1) D. i. ure. 2) Oningevuld gelaten in het Hs. 3) Het Hs. heeft: hoochede. 4) Mogelijk zijn hier in de pen gebleven de woorden ten sij. 5) Het Hs. heeft: beginnen. 6) Oningevuld gelaten in het Hs. • 7) Het Hs. heeft: pael. 8) Het Hs. heeft: naervolginge. 125 voet hoochte soude dickwils een lant preserveren voor het overstorten oversiet int opcommen van den vloet waer het hoochste schorre ofte landt is, daernaer maeckt u pijl. Item alle d'aennemers van dese voorseijde bestedinge sullen gehouden zijn elck voor zijn werek aen 't kielspit, datter tegenwoordelijcken leijt, op te scieten ende te maecken eenen sloot boven wijt 8 voeten, 4 voeten diepe ende 4 voeten breet, in den bodem blijvende int hoochste ende leechste naer advenant, ende tvoorseijde kielspit sal blijven den uuijtercant van de voorseijde sloot, ende d'eerde daeruuijt commende sal men opworpen XV voeten verre vant uijterste van de voorscreven sloot, wesende die x) 15 voeten den binnenberm, ende daeraff beginnen te maecken heur voorversinge, welcke sloot volmaeckt sal wesen en alle de dammekens uijtgedaen ende geruijmpt vóór den eersten ommeganck op de boete van vijff Rens2) gulden. Item aen de voorseijde dijcksloot sal men laeten eenen berm van 15 voeten breet. Item het beloop van den dijck sullen d'aennemers gehouden wesen te oversettene met goede cleijsooden, elck soode van 6 duijm dickte, ende de sooden wel vast in te sluijten op zijn verbant, dijckelijck soo dat behoort, gelijck men de steenen metst s) ende de navolgende figuere bewijst 4). Het druijpen van desen dijck zoude wesen 2 roeden 4 voeten, ende het beloop is 2 roeden 8 voeten, soo schilt het beloop van het druijpen op eenen dijck van 4 roeden in zijn saete 4 voeten lenghte, te weten op de roede eenen voet, ende sommige maecken luttel onderscheijt tusschen het druijpen ende beloop, twelck nochtans veel differeert; het druijpen meet men met een clontken eerde recht nedervallende teijnden de roede ende tbeloop op den dijck soo u de roode linie bewijsen sal, ende soo ick hiervoren folio 8) uuijtgeleijt hebbe ende gedesigneert met eenen lantmeter op den dijck het voormelte druijpen metende. Want neempt een viercant van 5 voeten off 5 duijmen lengte ende soo veule breete, treckter een linie deur van den eenen houck tot den anderen cruijswijs alsoo ghij wilt, soo sal elcke middelste linie vallen 7 voeten off 7 dnijmen 6) lenckte. Ick hebbe t'anderen tijden een questie gemoveert sekere meesters van schrijnwerekers ende timmerluijden 1) Het Hs. heeft: de. 2) D. i. Rijnsehe. 3) Het Hs. heeft: meest. 4) Zié de figuren 34 en 35. 6) Oningevuld gelaten, zie blz. 109. 6) Lees: ruijm 7 voeten off 7 duijmen. V. 126 t'Antwerpen, hoe zij twee viercanten even viercant deur malcanderen zouden steecken maer zeijden niet mogelijck te zijne. Ende naerdien ick den wijn van henluijden gewonnen hadde*) ende ick heur tselve demonstreerde overdwers deur te steecken, waeren beschaempt sulex niet overleijt te hebben. Soo is oock tverloop van eenen dijck overdwers te meten. Item men en sal geenen dijck sooden oft innesporen tensij dat den dijckgraeff metten geswoornen denzelven dijck eerst gemeten ende gepeijlt hebben, omme te besieri^of hij zijn volle eerde heeft in de maniere als voorseijt is soo verre dat men sal gehouden wesen denselven dijck sijn volle eerde te geven, ende sal d'aennemer altijts gehouden zijn eerst denzelven dijck andermael te doen visiteren eer hij sal mogen zijnen dijck sooden, op de verbeurte 2) als boven; ende wie zijnen dijck soot ofte innespoort 3) eer denzelven dijck zijn volle eerde heeft, sal gehouden zijn de zooden wederom op te nemen ende denzelven dijck aerde te gevenne ende het spoorsele te heellenne, behoudelijcken den dijckgraeff nochtans zijn boete. Item niemant en zal geen zooden innesporen dan 3 duijmen diepe, op de boete van vijff karolusgulden als boven. Siet bier nu bij dese figuere wat innesporen is 4). Het innesporen drij duijmen alleenelijcken eer den dijck in zijn volle eerde opgepresen oft opgenomen is, soo failliëert5) deerde deurgaens aen den dijck int beloop drij duijmen breete ende in de dickte tot bóven den dijck de drije duijmen gestrekt anderhalven duijm, ende naer ghij den dijck zijn beloop binnen vlack oft steijl maeckt. De dijckers die weten wel somtijts vier duijmen inne te sporen, daer men luttel op let ende nochtans bedragen vele eerde gelijck de roode linie van den groenen dijck bewijst u tselve. Item men en sal geen sooden steecken oft haelen om den dijck mede te sooden (dan) daer dijckgraeff ende gesworens dat ordonneren zullen, op de voorseijde boete. Item men sal teijnden buijten de tee van den cbjjck voorseijt laeten eenen berm van 18 Steenber(ch)sche dijekvoeten. Hoe desen berm breeder is hoe den dijck min sidt ende de putten verdere van den dijck vallen, ende als den dijck breeckt mach men den berm altijts wat minderen ende daerde aen den gebroocken dijck brengen ende daermede verheelen; 6 voeten oft een voet 6) oft 2 roeden voorder 1) Nl. van de daarover met hen aangegane weddenschap. 2) Het Hs. heeft: verbinte. 3) Het Hs. heeft: stoot ofte innespoelt. 4) Zie figuur 36. 5) D. i. ontbreekt. 6) Te lezen: roede ? 128 begroesde spettelinghen, aen wederzijde evenveel beloops, ende die onderhouden kannedicbt als boven. Deurdien nu veel landen gedijekt worden ende daerdeur het nu seer hooch vloet, sal men de haechkae x) (maecken) van IV2 roede toeleggens, 6 voeten hooge, boven blijvende 3 voeten *), ende dijckgraeff ende gesworens zullen deselve kae ende haechkae begaen ende bekeuren gelijck den principalen djjck, die oock volmaeckt zullen zijn op deerste ommeganck, op de voorseijde boete, ende die in gebreke valt van eenige van de drije aennemers 3) diezelve te helpen maecken, sal de dijckgrave tselve besteden op den onwilligen cost ende innen zijn geit als boven. Item sullen d'aennemers heur voorversinge mogen maecken met cordewagens, welcke voorversche sal deurgaen aen elcke andere hooft ende sal 4) hooch zijn ten minsten 8 voeten ende boven 3 oft 4 voeten breet, aleer zij zullen mogen breen 5) oft uinjtleggen; die gemaeckt sal moeten wesen op den len ommeganck, op de boete als boven; het beloop van dezelve voorvorsche sal buijten wesen van 6) roeden druijpens. Sullen alnoch d'aennemers gehouden wesen elcken aen zijn zijde van den dijck aen malcanderen te sluijten ende deerde te stortene met carren ende anders een halff roede d'een over des anders werek, ende heuren dijck sulex dicht aeneen verheelen ende sluijten soo wel oock de voorvorsch als voorseijt is, ende voorts denzelven dijck buijten te storten 3 voeten dick met goede cleijeerde eer zij denzelven dijck zullen mogen zooden, ende dit al tot visitatie ende vermaninge van dijckgraeff ende gesworens. Het overrijden over malcanderens (werek) wort gedaen opdat den dijck in een iegelijcx gescheijt soude hert gereden worden zonder een guete7) tusschen beijde te laten, twelck geschaepen waere ondichticheijt in den dijck te causerene. De voormelte aennemers sullen insgelicx gehouden zijn heur verste werekspijse ende eerde van vore de voormelte kaede op te haelen, te brengen ende karrenne soo diep hetselve werek verdragen sal mogen, naettegenstaende dat zijluijden dezelve spijse naerder haelende ende den buijtenberm op zijn besteck 1) Te lezen: hoechkae d. i. verschkade? V. 2) Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: buijten 10 voeten ende binnen 5 voeten druijpens ? V. 3) Te lezen: ende die in gebreke valt van eenige van die aennemers? 4) Zie figuur 39. 6) D. i. verbreeden. 6) Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: 2 roeden f V. 7) D. i. goot, laagte. 129 blijvende heuren dijck op zijn keure ende besteck zouden mogen volmaecken, ende dat op de boete van vijff karolusgulden telcken zij ter contrarie deden. Item zullen noch daennemers gehengen ende gedoogen te rijden ende vaerenne deen over des anders dijeken ende speekdammen met karren op de IV2 roede berms buijten. Item zullen noch dezelve aennemers gehouden wesen denzelven dijck te maecken met karren als tgors dat zal mogen verdragen ende hebben op elcke bestedinge vier loopende karren, elcx met twee peerden, ende int eerste als zij int werek comen eer die karren mogen rijden sullen gehouden zijn te wercken ten minsten met XIII mannen ende niet min, cordewagens naer advenant. Item noch sullen d'aennemers op de gorsingen mogen bringen twee peerden meer dan zij loopende karren x) houden, te weten boven de voormelte 4 karren omme heur peerden somtijts te verslaen. Item sal elck aennemer gehouden zijn van stonden aen als hij zijn peerden opt gors bringht te commen aen degene, die mijn genadige heere daertoe geordonneert heeft, oft (den) Secretarius, om diezelve op te doen teeckenen op de bestedinge daer diezei ve peerden wercken zullen, nemende 2)een teecken3)aen zijn voormelte peerden die hij aldaer brenght, ende alsdan sal men hem wijsen alwaer hij inslaeh ende weijde hebben sal, ende niemant en zal moghen eenige peerden opt gors weijden vóórdat hij tgene des voorseijt is voldaen heeft. Ende soo wie opt gors meer peerden oft beesten brochte sonder consent van mijn genadigen heere, zijn Genade dijckgraeff ende gesworens, soo zal den dienaer die mogen schutten, elck peert voor de le reijse verbeurende 20 stuijvers ende elcke beeste 10 stuijvers ende voor de He reijse verbeurt 4). Item ende oft men bevonde dat daennemer oft meester, dijekmeester wesende, uuijt zijn werek liepe oft soo slappelijcke wrochte B) ende zijn werek niet wel voort en spoede, sulex dat den dijckgraeff ende gesworens dochte dat dezelve meester zijnen dijck ten prefixen dage niet en zoude volmaeckt mogen hebben ende opleveren, zullen in dien gevalle de voormelte dijckgraeff ende gesworens mogen bevelen alsulcken aennemer noch meer volex ende karren te wereke te doen stellen binnen zulcken 1) Het Hs. heeft: harren. 2) Het Hs. heeft: nemen. 3) D. i. ze met een brandmerk teekenend. 4) Te lezen: dobbel ? Het woord is in het Hs. niet ingevuld. 5) Het Hs. heeft: vrochte. 9 130 preficxen tijt alst geordonneert zal worden, ende indien d'aennemers alsdan in gebreke waere tselve te doen, zullen verbeuren de boete voorseijt, ende den dijckgraeff sal meugen van stonden aen soo veel volcx ende carren int werek stellen als hem goet duncken sal, ende dit tot coste van den aennemer ende betaelen die in affcortinge van den aennemers bedingede penninghen. Item elck aennemer sal gehouden zijn zijnen aengenomen dijck ende bestedinge volmaeckt te hebben St-Jansmisse naestcommende x), oft in soo verre den zeiven dijck niet volmaeckt en ware sal wederomme vervallen aen den heere om denzelven dijck tot profijt te besteden. Noch sal elck aennemer oft meester gehouden zijn van stonden aen te stellen borge van zijnen aengenomen dijck ende werek nae der keure ende besteck voorseijt te volmaecken, daer dijckgraeff ende gesworens mede tevrede zullen zijn, ende die borge sal hem verbinden als den principale ende elcx een voor al den voormelten dijck te volmaecken op zijn keure ende besteck als voorseijt is, ende hiervoren transschreven 2) staet, op heerlijcke 3) ende reale executie oft op sulcken sommieren4) executie en recht als men useert daer die principalen oft borgen woonachtich zijn oft op dijekreebt, waervan den dijckgraeff ende gesworens heur optie ende keure hebben zullen, te verhaelen de gebreecken van der dijckagie ende zijn verbeurde boete. Ende oft eenige aennemers waeren ende twerck niet en costen verborgen s), soo zullen dezelve gehouden zijn inne te laeten op elcken dach van betalinge den derden penninck van tgene deshem bij dijckgraeff ende gesworens toegeseijt sal worden. Ende indien eenich aennemer in zijn werek wesende daeruuijt liep ende hij oft zijn borge binnen den derden dage niet wederom en quame, sal verbeuren de voorseijde boete, ende wie oock ten prefixen dage alst geordonneert is in zijn werek te wesen niet bevonden en worde gefurneert met arbeijders alst voorseijt is, sal den dijckgraeff tselve werek ende bestedinge wederomme ophangen ende besteden ende die schade verhaelen met zijn boete op die borge oft op den principalen als voorseijt is. Item dat oock die geswoornen geenen dijck opnemen sullen 1) Het Hs. heeft: commende. 2) D. i. omschreven. * 3) D. i. volgens het recht van den heer. 4) Het Hs. heeft: sommeren. 6) Het Hs. heeft: verbergen. 131 op heuren eedt hij en sal hebben zijn keure als voorseijt is 1), al waert saecke dat de aennemers pretendeerden dat men corten ende mencken soude alsoo veul penningen als den dijck waere beneden zijn keure ende besteck. Item men sal alle sestien werckdagen houden eenen ommeganck, ten waere dat dijckgraeff ende gesworens dochte den schoudach oorbaerlicxt cort(er) oft langer daernaer zij bevinden zullen dat twerck voortganck heeft. Item men en sal niemant geit geven dan op Sondagen, ende dat den aennemers oft meesters van den wercke'j ende zullen geen meester oft heure knechts langer volgen den dijckgraeff ende gesworens dan zoo elck zijn bestedinge oft werek streckt, op de boete van vijff carolusgulden ende daerenboven gecorigeert te worden als rebellen, seditieusen ende wederspannighen. Ende is voorts geordonneert dat niemant van de arbeijders oft meesters en zullen mogen commen opt landt van der voorseijde dijckagie met eenich geweer oft wapenen, busschen ofte bogen oft andere invaderende 8) instrumenten dan alleenelijcken met dijekhaecken, dewelcke den pin niet langer en zullen hebben dan drije duijmen lenghte, op de boete voorseijt. Item soo wat penningen elcken schoudach elcken aennemer oft meestere bij dijckgraeff ende gesworens toegeleijt worde tontfangen van den penninckmeester*), zullen dezelve penningen ontfangen sonder woorden te maecken tegen dijckgraeff ende gesworens oft penninckmeester voorseijt, op de boete van vijff carolusgulden, welcke betalinge oock strecken sal tegen de borge als de principale, ende zullen heure penningen haelen tot zulcke plaetsen als dijckgrave ende gesworens op tselve lant ordonneren sullen. Item oft eenige meesters waeren die heuren dijck volmaeckt hadden ende denzelven wilden opleveren, zullen dijckgraeff ende gesworens gehouden wesen denzelven dijck op te nemen indien hij volmaeckt is, ende den aennemers hen volle penningen van stonden aen betaelen ende, soo verre die niet volmaeckt en ware voor deerste reijse, zullen voor de He reijse ende andere navolgende reijsen dijckgraeff ende gesworens van der visitatiën andermael doen 4) contenteren. Item en zullen geen aennemers oft meesters heur bestedingen iemande mogen overgeven, tsij int geheel oft int deel, dan bij 1) Het Hs. heeft: is hebben. 2) Het Hs. heeft: invaderende oft. 3) Het Hs. heeft: penninckmeesteren. 4) Het Hs. heeft: te doen. 132 consent van dijckgraeff ende gesworens, op de boete voorseijt. Item alle mededeelders sullen heur te boucke doen stellen, ende een iegelijck van dien zullen staen als principale ende elcx een voor al, op de boete voorseijt. Item zullen de gesworen penninckmeester x) ende alle andere officiers, den dijckgraeff eedt gedaen hebbende, toesicht nemen oft iemant van de voorseijde aennemers hen ontgaen in eenige van de voorseijde articulen, ende indien sij iemanden vonden sulex te doene oft gedaen te hebben dezelve den voormelten dijckgraeff over te geven, ende hem te verclaren in wat punt oft articule zijluijden hen misgaen hebben, daerinne de voormelte geswoornen, penninckmeester ende alle andere officiers oft eenich van dien gelooft hebben sullen op heuren eet. Item soo wie van den dijekmeesteren oft arbeijders eenich van den voorseijden officiers qualijcken toespraecke oft dreijchde, dat waere op de boete van vijff gulden karolus ende voorts staende tot correctie van dijckgraeff ende gesworens. Item voorts soo en sal oock niemant eenige derrije, ruijchte, vuijlisse oft sleck 2) noch geenderhande crejjnge 3) in den dijck brengen, graeven oft eenige- leege tonnen daerinne delven, op de boete als voorseijt is, ende en sal nochtans gehouden wesen deselve uuijt te doen indien *) sulex bevonden worde. Item soo wie eenich vee oft paerden aff sterft, die sal dieselve van stonden aen ingraven ofte bedecken dat se ten minsten drije voeten bedeckt zijn. met eerde, op5) de voorseijde boete. Item elck aennemer sal gehouden zijn int beginsel van zijn werek te haelen van den secretarius oft die daer last van hebben sal een besteck van der keure om zijn dijck 6) ende kaede daernae te maecken, ende als bij zijnen dijck opleveren zal willen, sal gehouden wesen de voorseijde cedulle te exhiberenne, ende den dijck opgenomen zijnde tselve te teeckenen bij dijckgraeff ende geswoornen ende lantmeter omme daermede te haelen zijn reste ende volle betaelinge, welcke cedulle sal wesen acquiet 7) van den penninckmeester, van welcke cedulle te schrijven den 1) Het He. heeft: penninckmeeateren. 2) Te lezen: Beek d. i. zegge ? 3) D. i. krengen. Het Ha. heeft: creijninge. Vgl. de aajibestedingsvoorwaarden van den dijk van den Helenapolder onder Biervliet, April 1691, art. IS: „voorts cal niemant in den dijk mogen leggen ofte begraeven ledige tonnen, vaeten, stroo, ruijgte, doode peerden etc." 4) Het Hs. beeft: ende. « 5) Het Ha. hoeft: ende op. 6) Het Hs. heeft: sijn dij dijck. 7) D. i. quitantie. Het Hs. heeft: arequier. 136 Item elck aennemer sal gehouden zijn in zijn bestedinge dijcx met zijn volck te wesen den tweeden dach in de Vasten, zijnde den lillen Maerte naestcommende, ende continuëlijcken te blijven tot volmaeckens toe, telcken op de boete van 3 carolusgulden ende tlant zijn schade, daerenboven indient geviele dat d'aennemer uuijt zijn werek bleve oft oock naemaels daeruuijt liepe zijn werek verlatende, soo sal men diezelve bestedinge wederomme ophangen ende het besteden tot coste van den eersten aennemer, sonder gehouden te wesen aen denzelven eersten aennemer eenige rechtelijcke wete te doen gemerekt twerck niet touven en mach. Ende indien de bestedinge hooger besteet wort en sal d'eerste aennemer daer geen baet bij hebben, ende indien die minder aengenomen wordt sal denselven aennemer de schaede opleggen, ende sal dezelve schade bij den dijckgraeff geïnnet worden naer dijekrecht ende met alsulcke middelen van recht alst hem geheven sal aen des aennemers gereetste x) goeden op wat plaetssen die gelegen zijn, in welcke rechte hem den aennemer mits desen de facto overgeeft sijns persoons ende alle zijne goederen. Item alle aennemers int werek comende sullen gehouden wesen eerst heur achterkaede op te maecken ter plaetsse die aff gesteken sal worden ter volder keure, ende dat op de schouwe van dijckgraeff ende gesworens, ende daernaer den dijcksloot uuijtdelven om de vorversinge beginnen te maecken, emmers tselve ter ordonnantie van dijckgrave ende gesworens, al ter keure hiernaer volgende Besteck van der hoede. Item zullen d'annemers gehouden wesen theuren coste te maecken een achterkaede, te weten sal de kaede opt gors vant Leuijs toeleggens hebben 14 voeten, breet op haer lijff 2 voeten, druijpens buijten 8 voeten ende binnen 4 voeten, (hooge) 5 voeten, een hemelshoochte boven thoochste meijlant ontrent tkeetken staende opt voorseijde Leuijs; voorts op de gorsingen van den Doel sal de kaede toeleggens hebben 12 voeten, op haer lijff 2 voeten houdende, buijten 7 voeten ende binnen 3 voeten druijpende, hooge 4 voeten, een hemelshoochte boven tmeijlant tegens tOostdoelken, behalven dat daennemers, die benoorden tgroot bleek met heur kaede zullen vallen opt bleek *), werden gehouden heur achterkaede te maecken van twee roeden toeleggens, ter hoochte van 4 voeten als vore op zijn lijff, 4 voeten breet, binnen 8 1) Het Hs. heeft: gereeste. 2) Het Hs. heeft: vleck. 138 op de boete van III karolusgulden ende tlant zijn schaede. Item tusschen elcke drije oft vier bestedingen oft zoo veul meer x) als dijckgrave ende gesworens dat goetduncken sal, sal men leggen op tslants coste een haechkaede soo groot ende swaer als men bevinden sal behouvende 2), sonder contradictie van den aennemer tusschen wiens werek de haechkaeden vallen sullen jae al waert oock te midden in iemants werek, maer de haechkaeden gemaeckt zijnde zullen onderhouden worden bij de aennemers, die daeronder 8) gelegen ende beschermt zullen zijn. Item tusschen elcke haechkaede sal bij tgemeen landt gelevert worden een silken oft pompken, dat bij den dijekmeester gehaelt ende geleijt sal worden int achterkaede voorseijt, bij ordonnantie van dijckgraeff 'ende gesworens ende anders niet. Item dat daennemers zullen gehouden zijn te laeten binnen den tee van den dijcke 15 voeten berms ende buijten teijnden de tee 2 roeden berms, ende tot elck 10 roeden breete oft lengte eenen specdam van 15 voeten breet, al gelijck de lantmeter dat affsteecken sal als voren, ende en sal niemant dezelve barmen oft specdammen mogen rooven, offsteken oft ondercotich uuijtgraven in geender manieren, op de boete van X karolusgulden ende dat rechteroor aff te nemen ende de uuijtgeroeffde wercken wederomme op te maecken tzijnen coste een voet hooger dan die te voren geweest zijn ende al wel (te) oversooden tot contentemente van dijckgraeff ende gesworens. Ende in alle groote ende onloffelijcke creken sal men den binnenberm maecken tot 15 voeten breet als voren, ende buijten een roede berms. Voorts ende aleer men aerde in den dijck brengen ende storten sal moegen, sal elck aennemer gehouden zijn alle creecken ende slooten in *) den buijten- ende binnenberm vallende wel te fallicanten ende aff te steken, ende daernaer deselve mitsgaders alle kennelijcke leechten in dezelve buijten- ende binnenbermen vallende 6) te vollenmaecken ende verhoogen al eenen voet hooger dan dezelve barmen. Ende niemandt en sal eenige creken oft slooten mogen vorsschen tenzij bij ordonnantie van dijckgrave ende ge- 1) Het Hs. heeft: oft meer. 2) Het Hs. heeft: behoudende. 3) Het Rs, heeft: daerover. 4) Het Hs. heeft: slooten ende in. 5) Het Hs. heeft: ende vallende. 139 geswoornen, op de boete van 10 carolusgulden, tlant ende parthie baer schaede. Item d'aennemers zullen haer voorvorsinge mogen maecken met cordewagens tot dattet velt kerren verdraegen mach ende sal dezelve voorversinge gemaeckt moeten wesen binnen 24 werckdagen, deurgaens 7 oft 8 voeten hooge, beneden breet 3 roeden ende boven op de cruijne ten minsten 4 voeten breet, op de boete van X karolusgulden. Item om deselve voorvorsinge ende dijck te maecken sullen daennemers gehouden zijn daerde op haerlieder be caede werek van achter inne op te laeden x), beginnende aen de kaeden oft achterslooten, ende tselve werek soo diep uuijtlaeden als dijckgraeff ende gesworens dat ordonneren zullen, zonder eenich wederzeggen, elcke reijse op de boete van X karolusgulden ende tlant zijn schaede. Item daennemers zullen gehouden wesen met heur geveerte 2), mede int werek wesende, tegens des anders hooft inne te storten ende haeren dijck zulex in malcanderen verheelen ende sluijten, daerde stortende *) ende overrijdende *) mette karren van boven tot beneden tot een halve roede over malcanderen, telcken op de boete van X karolusgulden, ende insgelijcx de achterkaeden wel aen te sluijten ende verheelen, ende bij gebreke van dien als voorseijt is tot coste van den aennemer sonder verdrach. Item sullen d'aennemers gehengen ende gedoogen bijsonder in nootelijcke saecken deen over den anderen (sijn) dijeken, specdammen ende barmen te rijden ende lijden sonder eenich contradictie, op de boete van III karolusgulden. Item elck aennemer sal gehouden wesen zijnen dijck te maecken met carren soo geringe alst velt peerden ende karren sal mogen verdragen, ende hebben op elcke bestedinge ses oft 7 loopende kerren, elcke kerre met twee peerden, dies en zullen opt gors geen peerden gebrocht worden vóór den dach ende tijt die dijckgraeff ende gesworens ordonneren ende noemen zullen, op de boete van III karolusgulden. Item int eerste eer die karren mogen rijden sullen daennemers 1) Het Hs. heeft: laeten. 2) Het Hs. heeft: gebeurte. 3) Het Hs. heeft: storten. 4) Het Hs. heeft: overrijden. 147 diet aengaet mogen commen ende aenhooren om henlijeden daernaer te mogen reguleren. Aldus gedaen ende geordonneert ende gesloten bij dijckgrave met gesworens der voorseijde dijckagie uuijt crachte van heurlijder commissie den elffden Februarij anno XV0 aohtentsestich a Nativitate. Onderteijckent: J. Michielsz. Aengesien dan dat wij hiervoren genouch gestelt hebben de conditiën ende voorwaerden waerop men eenen zeedijck besteetfte maecken ende ten vollen keure te brengen, gemerckt daerinne diversche namen worden gespecificeert als van voorvorschen kaeden, haechkaeden, schaepstallen, binnen- ende buijtenbermen, specdammen ende andere, waeraff hiervoren in (den) catalogo *) van de namen ende vremde woorden die men in de dijekagiën useert een iegelijck sijn a) ampt ende officie wort verclaert, nochtans omdat ghijliedeu weten meucht wat dat iegelijcken naem uuijtwijst ende waer hij zijn plaetse heeft, zullen dat met (de) generale quaerte naer volgende bewijsen, opdat onse schrijven niet te langh en valle deur tmaecken van een quaerte 3) op elck vocabel ende *) woort, ende na de quaerte vervolgens uuijtleggen doen, omme van nieus te repeterenne eenen iegelijcken (sijn) ampt ende officie tot een verversingc van de materie *). Uutlegginge op de voormelte figuere. Bij de figuere hiervoren, dienende op de conditiën ende voorwaerden mitsgaders het besteck van der dijckagie, meucht ghij sien hoe een dijckagie moet aengeleijt worden. In den eersten de binnenste raijen, getogen van coleure van eerde ende daerop „voorvorsch" geteijekent staet, is het binnenste beginsel van den dijck om ten eersten het werek drooch te leggen ende soo ist terecht voorvorsch geheeten, welcke voorvorsch eensdeels6) buijten (den) bermsloot geschoten wert. De kaede welcke men heet de hoechkade 7) is het buijtenste werek van de dijckagie, welcke kaeden de zeewateren altijts wederstaen moeten zoolange de dijckagie duert ende totdat den dijck te vollen eerde gebrocht worde, daerna wel moet gesien worden oft anders ist de bederffenisse van der dijckagie in soo verre de kaede innevloijde ende inondeerde. 1) Het Hs. heeft: catologo. 2) Het Ha. beeft: sijns. 3) Zie figuur 40. 4) Het Hs. heeft: een. 5) Te lezen: memorie t 6) Het Hs. heeft: eensdels. 7) De marginale inhoudsopgaaf spreekt van hootkade. Bedoeld wordt de verschkade. 152 niet staende wasen overloopen ende toegeworpen wesen, welcke staende waesen, deurdien men daer geen kiste inne wercken en mach, geen dichticheijt altoos en maecken, wij zullen hier een ander*) resepte ende remedie uuijt (de) apoteckerije bijhringen, te weten: ick zoude wel meijnen ende dat oock het sekerste werek zijn zoude — in sooverre de gaten zeer bequaem liggen daer goede taije sooden te vinden ende ontrent te steken zijn ende deurdien altijt den dijck onder zijn volle sate hebben moet ende het rijswerck soo veule cost alst eerdewerck — dat men onder a) de geheele saete van den dijck metten binnenberm uuijten diepe behoort op te brengen ende te vloerenne ontrent 3 oft 4 voeten beneden het leechwater met enckele vette, goede, taije cleijse sooden, totdat men hetselve gat met liggende waesen op welinge mocht besincken ende mackelijcken bevloeren, bewercken ende overgaen met een kiste tusschen de bermen, omme soo de voorvorsch subijt daerop te brengen ende metter vlucht het gat te worgen ende craegen, dwelcke s) men doen mochte ende d'hooffden aen wederzijden over deerdevloer aenbringen sonder perijckel van ten canaele waert in te schieten deur het goede fondament van de goede eerdevloer onder het water gewrocht als voorseijt is, totdat men hetselve gat ende diepte van drije *) voeten waeters de lengte met wellingen overscheren ende met een dappere liggende waese op een getijde overgaen, stoppen, worgen ende besincken mach, want het vletten van de sooden seer trage hoochte bijbringht, ende daerom ist rijswerck proffijtelijcker gewrocht. Nochtans meucht ghij de wijte van tgat metten voorhooffden van eerde aengebrocht van wederzijde soo nauwe *) naer den eijsch van den water ende groote van den lande, dat •) int versen daer oploopen moet 7). Men mochte altijt wel vrouch beginnen mette vletters ende schuijten omme 't aerdewerek ende het vloeren te beneerstigen al waert int beginsel van Januario, soo wij deden aen den houten dam daer nu de meulen staet op den Finertschen dijck, over welcke houten dam de dijck van den Ruijgenhil geraempt was te maecken, aen welcken dam de Hollanders (ende) Alblasserdammers besteet was den vloer ende berm te leggen, deurdien aldaer een groot diep deur plach te loopen ende met jongen aenwasch aengeworpen was, om den dijck daerop zijn zate te nemen buijten tzeewaerts, ontrent Kersmisse eer men in Martio begon 8) te dijeken, welcken berm ende vloer sulex zijn saete allencxkens namp soodat den dijck daer- 1) Het Hs. heeft: anders. 2) D. i. van onder. 3) Het Hs. heeft: welcke. 4) Het Hs. heeft: de drije. 5) D. i. nauwen. 6) Samengetrokken uit: dat 't. 7) Het Hs. heeft: moest. 8) Het Hs. heeft: begint. 153 deur zijn stant x) hielt, dewelcke bij avontuere zoude van den voormelten houten dam ten diepe waert affgeweken hebben. Sóó dan en mach u geen perijckel aencommen, die dickwils deur de ondichticheijt van den rijse in eenige dijckagie gebeuren. Zoo sal oock de hollicheijt ende noesheijt van het affgaen van den slijcke2), twelcke aen wederzijden ten canaele affcompt, mogen sekerlijcken bewrocht worden met affgaende hooffden van den lande die u ten diepe niet en sullen affschuven s), soo ons gebeurde in de dijckagie van de Clundert in de Botcreecke, alwaer het één hooft van der lenghte van ontrent 4 oft 5 roeden metten gewrochten rijserenberm ten diepe waert int canael op eenen nacht geschoten was deurdien het alleen elijcken aen den *) hinck ende geen fondament hebbende ,soodat men in den nacht met lichte flambeus moeste wercken van den affgeschoten berm uuijten canael te lande waert eenen nieuwen rijserenberm in maniere van een vingerlinck om s) het gat te sluijten. Ende was het hooft aen d'ander zijde oock in dangiere deur den stroom die daerdeur stroomde van gelijcke te doen. In sooverre het canael hadde met zooden soo voorseijt is overgevloert geweest, beijde dezelffde hooffden zouden hebben daermede gesustententeert ende onderhouden geworden, want het slijck hanght naer het canael ende soo moeten daerdeur de hooffden altijts ten diepe waerts affsitten, deurdien het slijck slibberachtich wesende ende daerop een zwaer hangende gewichte commende nedersinckt. Die maniere van sulcke gaten te wercken sal u mijn advijs op 't overgaen van de Tonnecreecke in de 8) dijckagie van den Ruijgenhil int jaer van 7) met den naer volgenden caertken demonstreren. Advijs van den rentmeester van Steenberghen Andries Vierlingh, hoe ende in wat manieren men commodieuselijcken ende ten minsten dangiere soude mogen overgaen ende craegen het diepe van de Tonne liggende op den gront van mij(n) genadigen heere den prince van Oraingiën ende marquis van Bergen om daerdeur te beverschenne de dijckagie van den Ruijgenhil. Eerst moet men considereren dat alle dijekagiën zijn diversch 1) Het Hs. heeft: stam. 2) Het Hs. heeft: de slijcken. 3) Het Hs. heeft: afschouwen. 4) Oningevuld gelaten in het Hs. 6) Het Hs. heeft: om om. 6) Een nog steeds onder dien naam bekende kreek in den Ruigenhilschen polder. Het Hs. heeft: Tonnereecke in. 7) Oningevuld gelaten in het Hs. De Ruigenhilsche polder is bedijkt in 1C64, zie Van der Aa, Aardrijksk. Woordenboek i. v. 154 ende van diversche nature, te weten int sout ende int versche, eensdeels oock deur de diversiteijt van de hooge vloijen ende ebben als oock van der spijse nut ende bequaem totte selve dijckagie. Gemeenelijcken op de soute stroomen, twelck is (in) Zeelant ende die custen*) van Vlaenderen, ende hoe men verder westwaert compt hoet hooger vloijt, ende hoe men meest oostwert opstreckt hoet min vloijt, altijt uuijtgesteken d'opperwateren die niet dan swinters en gebeuren op groote sneu ende stortinge aff comende van den geberchte. In de soute stroomen ende dijekagiën en bevindt ghij de spijse soo bequaem niet als wel op de versche uuijtergorsen oft uuijterschorren. Ende soo consequent zijn oock diversch alle gaeten ende creken ende die maniere van overgaen ende stoppen van dien, want daert hoochst vloijt daer is tmeeste dangier, soo deur deselve vloijen als oock deur de soberheijt van der spijse ende leege ebbe daernaer volgende. Waeromme men gewoonlijcken is in Zeelandt ende Vlaenderen veul die gaten over te gaene ende te craegen met rijs ende steenen, te weten in gaten die excederen die IHIe, Ve oft Vle vaedemen dieps waeters op het leech waetere, met staende waesen off aff te worpenne 2), deurdien dat de gaten deur het hooch vloijen ende zeer leech ebben te zeere uuijt- ende innestroomen, waerinne het niet mogelijck en zoude zijn eenige liggende waesen met wellinge aff te wercken ende te sincken, welcke staende waesen men nietsekerlijck en can geworpen omme daeraen ende- inne een kiste te brengen, deurdien zij int affvallen seer onseker vallen ende somtijts metten stroom verset worden van de plaetse daer men die gemeijnt hadde te setten. In somme: wadt sonder kiste gewrocht wort, twelcke (men) in gemijenen stijl van dijckagie noempt, „met eenen berm deurgaen etc." is onseker, soo deselve Andries Fierlingh wel geëxpermenteert heeft wesende naer d'eerste vloet op het gat van de Creecke 8) alwaer, de bermen comende tgat nauwe *) ende deurdien zij met geen kisten en waeren, de voorvorsch ende tb ooft aen de westzijde met de keeten daerop gestelt ende al datter op was wechdreven, daer veel volcx verdroncken. 1) Het Hs. heeft: oosten. 2) Te lezen: oft met staende waesen aff te worpene ? 3) In het Verdronken land van Zuid-Beveland. 4) D. i. nanwen. 155 Commende tonsen *) propooste van de Tonnecreecke, die leet op eenen vorschen grondt ende bequame spijse en niettemin diep is XXI oft XXII voeten op de leechwatere passerende de drije vaedemen, en weet ick niet hoe men diezelve met liggende waesen op die wellinge sonder perijckel sincken zoude mogen ende zekerlijcken craegen ende overgaen, ende principalijck want 2) int nauwe van den s) gate al(s)dan seer uuijt- ende innestroomen sal, omme diversche redenen. Eerst alsoo men diezelve liggende waesen met de kisten soude moeten aen wederzijden affbringen ten minsten met twee rijsbermen, elck berm van II roeden ende de kiste van 8 voeten, hoe soude men dezelve bermen mette kiste mogen ophalen op een getijde de voormelte XXI voeten hoochte ? Ende nocb opgehaelt zijnde zoude staen als eenen opgemetsten muijr ongesweept oft ongeanckert. Ende al waert oock saecke dat men sulex mochte doen, soo sullen de voorhoofden die men van lande bringen sal, in maniere van eenen voorvorsch gelaeden wesende met eerde, hangen affgaende naer tcanael, dattet 4) niet mogelijck en zal zijn dattet de wellingen zullen connen gehouden maer geschaepen (zijn) naer 't canael inne te sincken, tot groote perijckel niet alleenelij eken om het werek te verliesen maer om aen wederzijde van de creke van de Tonne soo veul diepte te maecken als daer nu is int voormelte canael ende meerdere, gelijck d'experiëntie genouch heeft doen blijeken int overgaen ende sluijten van de Botcreecke in de dijckagie van de Clundert, daer de voorvorsch aen de oostzijde gelaeden wesende met berm ende al int canael schoot deur de zwaerte ende gewichte van d'eerde daer den berm mede gelaeden was, die onnae de diepte oft wjjte en hadde van de voormelte creke van der Tonne, hetwelck deurdien het een seer schoon saijsoen was van dijeken soo van droochte alsoijck van luttel opvloijen men tselve terstont, hebbende tallen gelucke 8) het rijs propice, met eenen anderen berm het gat 8) moeste omloopen 7). Twelck men hier soo bequamelijcken niet en zoude connen gedoen deur die wijte van deselve Tonnecreecke, ende dan dwaeter sulex met fortse bedwongen zijnde zoude een groote 1) Het Hs. heeft: tonser. 2) Het Hs. heeft: dant. 3) Het Hs. heeft: der. 4) Hot Hs. heeft: datter. 5) Het Hs. heeft: tallen gelijcke. 6) Het Hs. heeft: gaet. 7) Te lezen: conste overloopen ? 156 schuijringe aen wederzijden maecken, dat men bedwongen zoude wesen staende wasen aff te worpen ende het gat oft dezelve Tonnecreecke met staende waesen over te gaene in grooten perijckele ende grooten cost. Ende principalijcken commende metten voormelten *) waesen soo nae dattet aen wederzijden begonst te stroomen, gemerckt die groote van der dijckagie, te weten meer dan XXXV oft XXXVI bondert gemeten metten creecken inhoudende, zoude geschaepen zijn dattet werek soo int canael gesoncken zijnde oock zoude gaen drijven als deur den affvalle losser wesende van de tuijnen ende weelen ■) voorseijt. Ende tvoormelte water van de voormelte groote van landen ende creecken 8) geheelijcken vallende deur 't canael van de voormelte Tonnecreke soude veranderen lijn ebbe ende vloet, in maniere dattet nimmermeer rusten en zoude oft zeer luttel, als debbe gegaen waere dintocht subijt wederomme aencommen zoude, waeromme de kiste, d'welck tprincipaelste *) is van den wercke, deur het verloopen van de waesen niet en zoude worden gewrocht. Ende overgaende tgat met eenen berm en hebdij nimmermeer dichtieheijt, maer maeckt altijts sinckagie ende leght drije dijeken opeen eer ghij den gront cont verwinnen, gehjek bij experiëntie oock genoucb gebleken is bij de naergebueren int overgaen van de creecke tusschen mijnen voormelten genadigen heere den prince ende marquis in de Clundert, genaempt den Valckenbercbschen Amere 5), daer dAlblasserdammers aengenomen hadden de voorvorsch te maken, ende gemerekt zijlijeden besproken hadden dat men se eerst overbermen zoude, die dijckgraeff, alsdoen wijlen Gillis Scheijff, hadde heur eenen berm met een bequaem kiste begonst te wercken, maer dezelve Alblasserdammers beduchtende dat de kiste veel aerde slicken zoude en woude de kiste niet hebben, ende wert de creke overgaen met eenen berm deurdien sommige opineerden dattet rijs int slijck sitten zoude. Het gebeurde, twaeter bedwongen zijnde aen de zijde van den Finaert, dat alle dage, wat se wrochten met XV oft XVI oft XX schuijten ende meer, zijlieden niet en wonnen, deurdien het slijck deur het rijs onder •) wechschuerde 1) Bedoeld zijn blijkens den samenhang: liggende waesen, geen staende. 2) D. i. welüngen. 3) Het Hs. beeft : ende creecken ende. 4) Het Hs. heeit: d'welck principaelste. 5) Wordt verderop in het tractaat genoemd: „een zeer groot out diep tusschen den Finaert ende den Ruijgenhil ende de Heijninge." 6) Het Hs. heeft: ende onder. 158 tselve x) oock sulex bevinden bij experiëntie 2) van de voormelte Glundert8) dat, zoo wanneer de voorvorsche ende kaede volmaeckt waeren, de creken hen sulex diepten dat, hadde gedaen geweest 't advijs van desen remonstrant, de vloeren zouden wel dobbel betaelt hebben geweest, deurdien de creecken hen daer uttrjt- ende innestroomende zeer diepten. Item *) de voormelte vloer zulex deur gemaeckt zijnde, die u die natuere eijscht sulex te avanceren deur die bequaem heijt van der spijse, soo en hebt ghij maer een diep over te gane van VI oft Vil voeten diepte, ende principalijcken int sluijten daerinne den meesten hasaert ende perijckel gemeenlijck valt, hebbende eenen gront hert ende vast die u vrij Iriet en zal ont- ~ loopen oft beswijeken. Dat gedaen ende zoo twater zijn macht benomen zijnde, sal men taensicht mogen thoonen ende wercken aen wederzijden van den canto oft commende ten diepe waert twee bermen met goede rijsere gaerden ende staecken, met liggende waesen uuijten rijsschepen ende van lande op de wellinge gebrocht ende gesoncken, twelcke men den voormelten Alblasserdammers oft eenige van dien wel mach betrouwen, ëteken berm (van) 2 roeden breete Puts oft I'/s roeden ten minsten met een kiste van 6 oft 8 voeten Wijt, brengende denzelven berm gelijck ten leegewaetere, ende diezelve kisten wel gevult ende gelaeden met goede cleijzooden, want het rijs meer hooppert ende voortgaet dan die zooden, omme dan daerop die voorvorsch met schuijten ende karren subijt te vorderen van de hoochte van 6 voeten boven den contrelande, commende daermede ten canaele waert tot op sulcken breete ende wijte als men met weelen tgat sal mogen overscheren, omme daerop aen wederzijde eene liggende waese te wercken, laetende de kiste van der wijte van 8 voeten voorseijt ende sulex tselve gat oft Tonnecreecke bij Gods hulpe te sluijtenne. Welcke voorvorsch men zal mogen doen maecken bij de voormelte Alblasserdammers met schuijten ende metter schacht, houdende elcke schuijte eenen halven schacht, twelck doende niet meer costen en sal dan oft men (tdede) met groot perijckel met rijsbermen ende rijswerckers, die veule rijs begeren te versmoren ende veel honderden te verwereken, principalijcken als zijlieden metter vimmen wercken, ende twater met fortse willen bedwingen op hope van eenige bermen oft andere 5) wercken 1) Het Hs. heeft: mocht selve. 2) Het Hs. heeft: experiente. 3) Het Hs. heeft: Chmdere. 4) Het Hs. heeft: item dat. 5) Het Hs. heeft: anders. 159 te verliesen ende sulex int werek te blijven. Alle waeteren en willen *) met geen fortse gedwongen worden ende daeromme: hoe suldij soeter ende met soeter toompken het waeter connen zijn fortse benemen dan met een viercante zoode, die allencxkens haere plaetsse neemt2) soo int nauwe(n) ende hoogen 1 Ende twaeter en sal daerdeur niet eens weten dat men uuijt is omt s) een potse *) te spelen ende zijn vleugelen te corten. Ende in dier •) maniere sal men oock doen in de creke van Breegat 6) en de Cleijne Amere ende de 7) vloeringh van de diepte aengaende, ende naet d'werck heijscht dezelve oock met rijsbermen ende kisten overwereken. Men can uuijter natuerlijcke reden wel considereren dat sulex werekende u voorvorschen stede houden sullen sonder in perijckel te zijne (van) ten canael waert aff te schieten, deurdien twerck onder gesloten sal wesen; uwen ouden bodem van tcanael en sal u niet ontloopen ende gediepen, int sluijten en sal men niet derven sorgen, want het soude vreempt zijn op een getijde te sluijten een diepe van eenendetwintich voeten, ende wat gaten op één getijde niet en worden gevorst staen tot grooten merckelijcken perijckele, ende niet sonder redenen. Mijn voormelte genadige heere, dijckgrave, gesworens ende innegelanden en zullen niet qualijcken nemen dat ick mijn advijs vermeten hebbe bij geschrifte te stellen, om redenen dat niemant soo en can premediteren metten monde 8) uuijt te leggen de perijckelen ende proffijten der dijekagiën subject zijnde als wel mette pluijrne, die allenxkens int overdencken te voren commen ende de voormelte pluijme in memorie setten. Uuijtlegginge op de voorseijde quaerte •). Bij dese quaerte meucht ghij aenzien den berm van zooden opgehaelt tot onder het leechwaeter, ende twater loopende over den voormelten berm, daerop aen wederzijden op twee rijserenberm en van den dijck aff- 1) Het Hs. heeft: wil. 2) Het Hs. heeft: nemen. 3) Het Hs. heeft: om. 4) Het Hs. heeft: baste. 5) Het Hs. heeft: der. 6) Een nog onder dien naam bekende kreek in den Ruigenhilschen polder. 7) Het Hs. heeft: des. 8) D. i. iets zoo goed kan doordenken dat hij in staat zou wezen om zijn gedachten beter mondeling te ontvouwen dan schriftelijk. Het Hs. heeft: permediteren. 9) Zie figuur 42. 174 wech d'eerde daerinne carrende *) soo veul ende soo verre a) men die onder malcanderen van gelijcx hoochte ofte soo nae men can verdeelen mach. Het en is geen prouffijt veel operellen in eenige dijckagie gemaeckt zoo der in den Ruijgenhille gedaen was geweest, daer alle wegen aen de dijckbermen commende hadden twee opperellen, daerdeur de dijck *) boven op de cruijne ende het buijtenbeloop seer gebroocken wordt. Ende en behooren nergens operellen te liggenne oft gemaeckt te worden dan ontrent de dorpen, daer men kaijen maeckt om te lossen ende laedene, met eenen breeden hoogen buijtenberm, ende daer het gemejjn vlot van de schepen is, welck contrarie in den Ruijgenhil oock gedaen is, daer men de bermen t'erffchijnse uuijt(ge)geven heeft omme te betimmeren int prinoipaelste daer d3n opèrelie behoort te liggenne ende gemaeckt te worden omme aen de voormelte kaijen met waegen ende paerden te mogen geraecken. Ontrent de sluijsen en behoort men onmiers 4) geene oprellen te maecken maer behoort de sluijsvliet buijten rijn cours te hebben zonder letsel van schepen, diewelcke deurdien d'operelle daer bequaem gemaeckt worden dezelve schepen vast in den mont van de sluijs comen lossen ende laden, blijvende daerÜggen8) somtijts 4,5, 8 oft 14 dagen, belettende daerdeure de sluijsen heuren vollen watertooch ende waterlossinge, daerdeur de landen binnen seer van den waetere belast staen, vercommelt ende vercouwt, want 't water tzeewaerts zijnen uuijtganck niet hebben en mach. Maer in diepen, daer de schepen mogen lossen ende laeden, mach men wel operellen ordonneren int beginsel van de dijckagie om alle stoffen ende materialen totter nieuwe bouwetimmeringe van de nieuwe hnijsen ende hovingen •) aen te brengen, daerdeur de omliggende cavelinge mogen gerieft worden, ende dat aen wederzijden van de gaten zoo naerbij datter7) recht den operrelle den dijck opcommende het gat terstont becomen mach worden om soo te min op de dijeken te rijden ende (die) te breken. Al ist saecke dat sulcke diepen met Iancheijt van tijde vergaen, altijts hebben sij thiendobbel jae hondertdobbel heur proffijt ende bootschap gedaen, daer de operellen aen de wegen terstont geleijt contrarie doen ende onproffijtelijcken (zijn), diewelcke oorsaecke zijn dat men rijt 8) lancx ende dwers alle de dijeken ende groesen in stucken, die aen malcanderen niet en connen geheelen ende gewasschen. Het onproffijt van dien 1) Het Hs. beeft: carren. 2) Het Hs. heeft: van soo verre. 3) Het Hs. heeft: dijeken. 4) D. i. volstrekt. 5) Het Hs. heeft: liggende. 6) D. i. hoeven. Het Hs. heeft: houwinge. 7) Het Hs. heeft: dattet. 8) Het Hs. heeft: rijs. 176 blijckt genouch want men alle de voormelte opperellen aen de wegen voorseijt heeft wederomme overgenomen *) ende te niete gedaen, tot grooten coste van den lande. Ende bovenal ende het alderproffijtelicxte 2) ende principaelste poinct van der dijckagie is het v> èlleggen van de sluijse want daer hanght veul aen, deurdien het hemelwaeter moet zijnen ganck ende loop hebben tzeewaerts oft anders soude het lant geheel verdrincken ende vercouwen, want legbt ghij eene sluijs hooger dan op eenen pijl leechwater 3) op eenen oostenwindt, tsomerdaechs *) tpeijl genomen, soo en connen de boesems, creken, slooten ende dilven niet leeger affloopen dan de sluijs, ende te weten lijdt de sluijs eenen voet oft l1/* voet hooger dan tpeijl leechwater soo moeten 6) de boesems gelaeden met water blijven staen, dewelcke sluijsen 6) op het peijl leechwater liggende soo moeten de voormelte boesems ende creken consequament oock soo leech Ófftijtloopen; ende als er dan een stortregen overcompt ende de sluijsen7) heur bootschap niet en doen soo moetet landt terstont overloopen ende de vruchten vercouwen ende bederven, want hadden de boesems, creecken, slooten ende leechlanden ijdele geweest van water, soo zouden die het regenwater innegenomen hebben ende en soude 't landt soo haest niet ondergeloopen hebben. Ghij meugt altijts remedie vinden, als de sluijsen op heur bequame leechte liggen, twater int landt te houden, maer als de sluijsen te hooch liggen en condij twaeter nijet quijt geworden. Daer zijn tweederhande sluijsen als dobbele ende enckele sluijsen; soo ghij bij de navolgende bestecken onderscheijt wort 8) wat dobbel ende enckele 9) sluijsen zijn, daeromme laet ick hier om de corticheijt wille daeraff te vermanen ende sullen voorts daeraff handelen naer het verclaeren van denzelven bestecke hoe leech, hoe hooge ende op wat bequaemste plaetsse die geleijt moeten worden. Besteck van den dobbele sluijs. Ordonnantie ende besteck daerop den dijckgraeff ende heemraeden besteden te maecken ende te leggen een nieuwe sluijs in de nieuwe dijckagie van etc. 1) Te lezen: wechgenomen ? 2) Het Ha. heeft: alderproffijlicxte. 3) B. i. zoodat de bovenkant van den sluisdrempel boven het laagwaterpeil ligt. V. 4) Het Hs. heeft: tsamerdaechs. 6) Het Hs. heeft: moet men. 6) Het Hs. heeft: dewelcke de sluijsen. 7) Nl. als de sluis boven het laagwaterpeil ligt. 8) Te lezen: vint ? 9) Het Hs. heeft: ende ende enckelsluijsen. 186 eenen duijm diep om die vloerplancken onder inne te comen. Ende op dese voorseijde dorpels sal men wercken een vloer deurgaens van plancken acht uuijten voet, wel dicht ende vaat aen malcanderen gestreken ende vastgenagelt deur elcke plancke op elcken dorpel met eenen ijseren nagel ende twee houte viercante nagels, geboort met een sluijtavegaer, alle werek gemaeckt alst behoort. Item op dese voorseijde cloosterhouten sullen staen vijftien geldegebinden, te distribueren naer ordonnantie van dijckgraeff ende gesworena, gewrocht elck gebint met een middelstijl waeraff de slooven zijn lanck XVIII voeten, dick XII duijmen, breet Xmi duijmen, ende de zijtstijlen daeraff sullen breet ende dick wesen als voren, ende de middelstijlen sullen dick wesen VIII duijmen ende breet XII duijmen. Alle welcke gebinden zullen gewrocht worden onder ende boven met pinnen ende gaten tw ee duijmen wijt ende dicke, de bovenpinnen zullen lanck wesen vier duijmsn ende de onderpinnen drije duijmen, ende men sal de bovenpinnen van (de) buijtenstijlen van achter messelen twee duijmen ende zullen boven worden gesloten deur elcke sloove met eenen houten nagel eenen duijm dicke, al werckelijcken gewrocht soot behoort. Itém op elcke eijnde van de sluijs sal gewrocht worden een vleugelgebint, waeraff de onderdorpels ende sonnewachters sullen langh zijn XXXI voeten, de sonnewachters XIIII ende XVI duijmen viercants, de onderdorpels VIII duijmen dick ende twelff duijmen breet. Ende dese voorseijde vleugelgebinden sullen gewrocht worden elck met vijff stijlen, waeraff de stijlen sullen langh wesen na advenant den heijsch van den wercke, ende de vier binnenstijlen zullen wesen XIIII ende XVI duijmen viercants, ende de middelstijl vant voorseijde vleugelgebint sal dick wesen *) Vlll duijmen ende breet wesen XI duijmen. Ende tusschen de twee binnenstijlen van elcke vleugelgebint sal gewrocht worden boven eenen balck van XII duijmen viercant (ende) dat op de hoochte van de andere 2) geldegebinden om die eijnden van de vloerplancken op te comen, gewrocht met pinnen ende gaten op elcke eijnde ende met eenen tant van eenen duijm diep, ende de dickte van de pinne als de pinne van de geldegebinden, ende sal worden gesloten op elcke eijnde met twee houte nagelen, ende tusschen de buijten- ende binnenstijlen int midden van den onderdorpel ende sonnewachters sal 1) Het Hs. heeft: de middelstijl sal vant voorseijde vleugelgebint dick wesen enz. 2) Het Hs. heeft: van andere. 187 gewrocht worden een regel oft calff van ses voeten lanck twel -) duijmen viercants, op beijde eijnden met pinnen ende gaeten van 2 xl 2 duijm dicke en wijt, op elcke eijnde gesloten met twee houte nagelen. Ende in elck van dese voorseijde twee vleugelgebinden sal gewrocht worden een middelstijl, onder ende boven met gaten ende pinnen, onder gewrocht in de middelplate ende bo ven in de balcke. Ende dese voorseijde vier binnenstijlen sullen op den eenen houck gespont 2) worden alsoo dat se blijven van voren XII duijmen ende van binnen elft duijmen om de zijdtplancken ende vleeckplancken in te comen, ende dese vier groote binnenstijlen worden3), alsoo dat se mette middelstijl opt zout eijnde zullen gespont worden met een sponde van eenen duijm diep ende drije duijmen opt hout om de eijnden van de palinckplancken inne te commen, te weten van onderen opwaerts IIDZ'/a voet hooge Ende (van) de vier buijten- ende binnenstijlen van beijde de vleugelgebinden sullen de pinnen wesen op beijde de eijnden, die daer comen ia den zonnewachter ende in de onderdorpels, II 7 j duijm dicke, ende sullen worden gesloten onder ende boven deur elcken stijl met twee houte naegelen. Item noch sal men wercken op elcke eijnde van de zonnenwachters een intoge van achtien voeten langh, ende dat grofl' eijnde sal wesen een worteleijnde van IX duijmen viercants, ende sal boven op teijnde van de sonnenwachters innegeleijt worden met eenen bedeckten woustaert, ende daerdeur slaen eene grooten iseren naegel, ende dat ander eijnde sal worden wel vast genagelt op de buijtenste deckplancken van der sluijs met houte ende ijsere naegelen als dat behoort. Noch sal men maecken in de voorseijde (sluijs) twee slachgebinden ende zullen gewrocht worden elcx met drije stijlen, waeraff die dorpels zijn langh XVIII voeten, XIII duijmen dicke ende XVI duijmen breet, de slooven XVIII duijmen dick ende XXini duijmen breet, de buijtenstijlen XVI duijmen dick ende XVII duijmen breet, de middelstijlen XII duijmen dick ende XVII duijmen breet, de lenghte van de stijlen naer den heijsch van den wercke. Ende de voorseijde buijtenstijlen ende middelstijlen sullen gewrocht worden onder ende boven met dobbel pinnen ende gaeten van drije duijmen wijt ende dicke, ende de buijtenstijlen sullen gemesselt worden op elcke zijde onder ende boven eenen halven dujjm. Ende de voorseijde buijtenstijlen zullen gesloten worden op elcke eijnde onder ende boven met 1) Te lezen: twelff ? 2) Het Hs. heeft: gepont. 3) Hier moet een woord in de pen sijn gebleven. 192 dicke, ende dat soo hooge nae den eijsch, ende zullen aen malcanderen worden gestreken ende vaste genagelt, op elcke naet getengelt met eenen houten tengel, gemost ende getart als voren. Noch soo sal men de vleeckplancken van beijde de vleugelgebinden aen elcke zijde van de slüijs becleeden met plancken II1/» duijm dicke ende alsoo breet alst behoort, gestreken, gemost, getart, getengelt als boven. Noch soo sal men dese sluijs van binnen aen beijde zijden palinckplancken van dat een eijnde tot het ander, te weten van onder opwaerts HJJ,1/, voeten hooge, ende de middelstijlen sal men palinckplancken aen beijde de zijde van het versche slachgebint tzeewaerts op gelijcke boochte als boven, met plancken eenen duijm dicke, aen malcanderen gestreken, wel dicht ende vast genaegelt zoot behoort. Noch soo sal men op alle buijtenstijlen van de slachgebinden ende in de buijtenstijlen vant schooffgebint van buijten in de langsnaeden boren een gat met een sluijtavegaer ses duijmen diep, ende daerinne slaen eenen viercanten houten naegel. Item den aennemer sal gehouden wesen te leveren alle dit voorseijde houdt, uuijtgeseijt de slijchouten, van goeden Brabantsche oft Vlaemsche houte, niet speckig, rietschalich, (met) doove quaesten oft onloffelijcken falicant, tot dijckgraeff ende gesworens prijse. Behalven de schooffgebinden, slachgebinden, vleugelgebinden, de deuren met haer gevolge, ende (de) XvTIIe gebinden, staende in den last van den dijck, sullen wesen altsamen viercant eijcken hardt gesaecht. Item onder de deckplancken, zijtplancken, cokerplancken ende vleeckplancken en Bullen geen plancken gelevert worden, die op het smalste eijnde smalder zijn dan 12 duijmen viercant, hart, sonder scheuren, wel vast ende dichte voor thoofft gesloten alst behoort. Item soo wanneer d'aennemer zijn werek sal volmaeckt hebben sal gehouden, zijn tselve te stellen gelijck alst in den put sal gestelt worden, om tselve bij dijckgraeff ende gesworens ofte die zijluijden daertoe kiesen sullen gevisiteert te worden, ten minsten ses oft acht dagen eer hij hetselve werek sal willen aen tnieuwe landt bringen, ende bij soo verre eenex) onloffelijcke werek daerinne bevonden uuijtgekeurt wordt, sal den aennemer ander werek tzijnen coste daerinne moeten stellen ende wercken; ende sal gehouden zijn tselve werek ende plancken te leveren op den put Meijeavondt naestcommende oft uuijterlijck XIEU daegen daernae. Ende voor het voldoen van desen wercke sal Te lezen: eenich 1 193 daennemer gehouden zijn borge te stellen binnen acht daegen, daer dijckgraeff ende gesworens mede tevreden zijn ende tlandt mede bewaert is, oft bij gebreke van dien sal men datselve werek andermael uuijtroupen tot zijnen schade ende slants profijt. Item den aennemer sal tot zijnen coste tvoorseijde werek op den put leveren al gereet om leggen oft setten, naerdat tselve ter plaetsse daer hijt wercken sal gekeurt *) ende gepresen sal wesen, om alsdan bij dijckgraeff ende gesworens noch besichticht *) te mogen worden, ende tselve binnen een maent daernaer volmaeckt opleveren, op de verbeurte van elcken dagh dat hij in gebreke blijft tegen tgemeen landt (van) vier carolusgulden tsdaechs, te verhaelen aen zijn bedinght loon oft aen zijn borgen; ende tot welcken dach hij zijn werek sal gereet hebben sal den dijckgraeff ende ges worens versoucken om zijn werek op te geven, dewelcke alsdan zullen gehouden zijn tvingerlinck te doen deursteken ende laeten de wet s) in de sluijs commen; ende indien men daerinne eenige ondichticheijt bevindt sal gehouden zijn tselve te remediëren met oock tvingerlinck, al tot zijnen cost. Item alle dit voorseijde hout ende plancken sal hebben zijn besproken lenghde ende dijekte, blijvende *) den taer van de saege tot laste van den aennemer. Ingesedt bij Maximilliaen Servaes woonende tSinte-Aechten ende Sijmon de Roo woonende tot Mechelen voor zevenendedertichhondert karolusgulden; Jacob de Hop van Gent voor drijendertichhondert karolusgulden; Jasper Antonisz. woonende tot Antwerpen voor IP1 III0 karolusgulden; Meerten Jansz. van Breda voor IP1 VJLLI* LXI karolusgulden; Wouter Verhalen tot Antwerpen voor inim karolusgulden; Jan Tack cum suis wonende tot Ziericzee voor II"0 VTH6 karolugulden. Deze sluijs voorseijt is op de voorseijde conditiën ende voorwaerden ingeset bij Jasper Anthonisz. woonende tot Antwerpen voor drijentwintichhondert 8) carolusgulden van twintich stuvers tstuck '), daerop dezelve als leechste insetter 7) den opslach is gebleven. Bij J an Jansz. van Cou werff ve als dijckgrave, Cornelis Werckendeth Lievensz. ende Jan Adriaensz., Adriaen Jacob Johannisz., ende Joris van Steijnemolen ende mi. Jacob van Gelre geswooren, ter presentie van Sr. Robert van Haeften 1) Het Hs. heeft: gebeurt. 2) Het Hs. heeft: besicht. 3) Te lezen: laeten twaeter ï 4) Het Hs. heeft: blijven. 5) Het Hs. heeft: drijendertichhondert. 6) Het Hs. heeft: stuck. 7) Het Hs. heeft: setter. 13 194 gelande. Welverstaende dat dijckgraeff ende gesworens ende gelanden bij consente van den voorseijden Jasper Anthonisz. heur beraet hebben een maent naestcommende oft «olieden begeren de voorseijde sluijs gemaeckt te hebbenne dan nijet. Indien men begeert dezelve sluijs gemaeckt te hebben, de voorseijde maent van beraet ommegecomen zijnde, sal den voorseijden Jasper Anthonisz. voor tselve consent hebben voor bedinght loondrijentwintichhondert ende vijventwintich carolusgulden, de thien *) carolusgulden voor tleechste setten daerinne begrepen. Maer indien men de sluijs alsdan niet en begeert gemaeckt te hebben, sal den voorseijden Jasper Anthonisz. voor tselve beraet ende consent gegeven te hebben ontfangen ende genieten van den lande voor een gratuijteijt oft geschenck de somme van vijftich carolusgulden, insgelicx de voorseijde thien carolusgulden voor tleechste insetten a) daerinne begrepen, mits dat in zulcken gevalle daermede dese aenneminge doot ende te niet sal wesen. Welverstaende dat de voorseijde Anthonisz. zal gehouden zijn tvoorseijde beraet te commen vraghen ende antwoorde haelen ten huijse van S*. Robbert van Haeften. Aldus gedaen binnen der stadt van Antverpen in den Dobbelaer den XXIen Octobris XVC zevenendetsestich. Visitatie van thoutwerck van de voorseijde sluijs gedaen bij timmerluijden. Volgende het versouck van dijckgraeff ende gesworens der nijeuwer dijckagie van den Doele met heuren aencleven hebben wij ondergenomineert desen thienden Maij anno LXVIII ons gevonden op het werek van Jasper Anthonisz. timmerman binnen Antwerpen, ende aldaer besichticht sekere sluijs volgende den bestecke, bij Meester Jacob Pietersz. van Geldre als gesworen van de voorseijde dijckagie (van) pointe tot poincte voorgelesen, ende naer lange visitatie ende aenschouw genomen hebbende, op allen tgene ons gepresenteert ende vertoont wordt rijpelijcken naer onse beste wetentheijt gelet, hebben het voorseijde werek ons in der maniere voorseijt verthoont soo op zijn hoochte, lenghde ende wijte loffelijck bevonden, uuijtgenomen drije gemeene slooven met een middelstijl die niet en waeren conform den bestecke, die wij daerom als onloffelijck werek uuijtgekeurt hebben, ende aengaende de deckplancken, sijtplancken ende boomplancken die ons verthoont werden, hebben wij voor 1) Het Hs. heeft: te thien. 2) Het Hs. heeft: setten. 195 goet gepresen als oock mede het Pruijsisoh x) hout, daervan hij seijde dat de deuren gemaeckt zouden -worden; ende vorder en zouden wij niet connen attesteren. Actum ende *) onse naem en hieronder gestelt als voren. Onderteijckent: Cornelis Fransz. ende Jan Goedeij. Nu oft men dobbele oft ijnckele sluijsen leggen sal: daer moet eersten geconsidereert ende overleijt worden hoe groot het landt binnen themelsbreete van gemeettale valt. Ist maer van de groote van duijsent gemeten hemelsbreete, soo mach men tselve lant met een ijnckel sluijs wel diennen ende waeterloos leggen, ten waere andere diversche landen daerdeur waeteren moesten, in sulcken gevalle moet daerop regart genomen worden, ick en spreke maer alleenelijcke van hemelswaeteren. Ende waer het landt dat men dijeken wilde van de groote tusschen de XV0 ende de XX* (gemeten), soude wel heijsschen een middelbaer dobbel sluijs voor het hemelswaeter alleene, elck gat van acht oft negen voeten dachs, want (bij) XVI voeten lenghte en zoude de balcken niet mogen verdragen het viercant van den dijck ende (de) swaerte van de aerde zonder middelstijlen. Daer zijn nijeuwe bedijekte landen, die principalijck aen Brabant bedijekt worden, liggende uuijter zee aen een leeger landt, diewelcke daerenboven belast worden met mager opper-heijwaeter *), vallende van seer verre ende van hooge hoochte in een leechte, seer scherp ende kout, waerdeur de nieuw bedijekte landen soo worden vercommelt ende vercout dat se daerdeur veule t'erger zijn, ende daerenboven hebben zij daertoe te dragen heur selffs hemelwaeteren, daerdoor dezelve landen commers ende last van waeter genouch hebben, principalijcken op groote stormen als de sluijsen in drije oft vier getijden niet open en gaen ende heure bootschap niet doen en mogen, soo men daegelijcx bevindt onder Steenberghen, Cruijslant, Oudt- ende Nijeuw-Gastelle, Hildernisse, Woonsdrecht, Ossendrecht, Santvliet ende Lillo ende ander landen ontrent Brabant innegedijekt 4), die de heijewaeteren seer subject zijn. Want soo wanneer de sluijsen door groote stormen van winden oft opvloedingen van waetere in HP, IÏÏP, Ve oft VP getijden belet worden open te gaenne ende heur behoorlijcke bootschappen te doen, de waeteren van boven commende, nacht ende dach loopende ende niet rustende te daelewaerts te vallen, op sulcke landen behoort men goet regardt te nemen, wildij uwen gront goet ende drachsaem hebben, vele ende groote sluijsen daerinne te leggen oft dat sulcken opperwaeteren eenen anderen wech daerdeur het landt 1) Het Hs. heeft: Pruijs. 2) Het Hs. heeft: onder. 3) Het Hs. heeft: oppermager heijwater. 4) Het Hs. heeft: innegedijok. 196 te suuërenne geleijt te worden, waerop men wel behoorde vóór de dijckagie te preaviseren *). Hadden die van den Oruijslande bij Steenbergen, Nijeuw-Ga stelle, Hildernisse ende andere sulcke landen de sommige in tween ende dandere van malcanderen gedijekt geweest, sij en souden niet veule meer gecost hebben te dijekenne, want de dijeken dije men geleijt zoude hebben aen wederzijden zouden allenxkens geweest hebben cleijne dijexkens van toelegge oft bastaerdezeedijexkens die niet veule costen, daerdeur het landt van de heijwaeteren niet en zoude hebben overvallen ende bedorven geworden ende te langer drachsamiger gebleven, twelck thiendobbel innegebrocht zoude hebben. Deselve van Nijeu-Gastelle hebben drije sluijsen tegen één moeten leggen ende becostigen twelck al niet en holp soodat, willen sij van den waetere bevrijt ende onbeschadicht blijven, waere van noode noch meer sluijsen geleijt. Ende nochtans als de sluijsen thoe zijn als voorseijt is, ofter HIP, vijff, ses oft thien zijn zoo salt alleleens 2) wesen ende en zullen anders niet proficteren dan (dat) als de sluijsen opengaen het water te eer ende subijter affloopen ende tlant verlaten sal, maer op de voormelte stormen ende de sluijsen toe zijnde moet het lant onderloopen van de opperwaeteren. Soo moet dan eenen iegelijcken dije proffijtelijcken dijeken wil toezien die maegere heije- ende moerwaeteren soo veul als men can van tlandt aff te werenne ende tselve niet subject inne te dijekenne, al soude men veul lants buijtensluijten ofte in tween 3) dijeken als voorseijt is, nietjegenstaende dat zulcke heije- ende moerwaeteren contribuéren wouden int onderhoud van de sluijsen, sluijsvlieten ende waeteringen. Daerom suldij wel oversien ende begaen de geheele situatie van het landt binnen de geheele dijckagie vallende, omme te weten waer het leechste van erve van het landt is, want het waeter altijts naer het leechste loopt ende sackt, ghij en hebt noijt gesien het waeter tegens berch op loopen, ende alsoo de sluijs int leechste van den lande geleijt sal het voorseijde leech lant eenen vanck oft culcke wesen ende dienen zoo omme de voormelte sluijs bet waeter in den mont te brengen. Nochtans sal het van noode wesen groote 4) wijde culcken aen de sluijsen geordonneert oft gedolven binnenslants, in sooverre dezelve «fa^k verde van de groote wijde boesems geleijt moeste worden, reserverende altijts voor onsen propooste ende raminge dat men de sluijsen ontrent de wijde boesems leggen moet, want het water sackt altijts in de voormelte culcken oft boesems als de sluijs toestaet ende maeckt de sluijs wederom gereet werek als twaeter aent loopen is — twelcke lange bijcomen zoude 1) Het Hs. heeft: peraviseren. 2) Het Hs. heeft: alleens. 3) Het Hs. heeft: in twee. 4) Het Hs. heeft: groot. 197 loopende van verre deur een enge sluijsvliet sóó dat hetgeene, dat uuijt de culck oft boesem geloopen is ende de voormelte sluijs, maer mette enge sluijsvliet met water gespijst en worde — ende (soo) de sluijs toegaet, soo blijft nochtans het waeter van den sluijsvliet zijnen loop houdende een ure oft anderhalve naer het toegaen van de deure tot de culcken oft boesems voorseijt heur becompste hebben, waerdeure het waeter van den opperlande seer leegen moet als luttel tijts wesende sonder loopen. Sijnder oock eenige creken ontrent de sluijsen, waer oock proffijt open gelaeten omme het waeter daertoe te schicken, nietjegenstaende dat onse Steenber(ch)sche dijckgrave die culcken die de nature de sluijsen gegeven heeft (heeft) laeten toecarren ende daer landt aff maecken, twelck x) in geen redelijckheijt gefondeert en is, maer behooren de dijckgraven arbitralijck gecorrigeert te worden, want in stede dat een lantman mach winnen een halff gemet erffve verdrincken 2) daerdeur ende setten int waeter over de vijftich gemeten, jae dat meer is en weten niet wat schaede zij doen; wjj dijeken aen de tafele ende om een gelach wijns zien wij deur de vinger *); nochtans omdattet een van de treffelijcxte poincten is van het welvaeren4) van een bedijekt landt en hebben niet connen gelaeten dat hier te resumeren. Vele dijckgraven ende gesworens, dijckers ende lantmeters maecken groote zwaricheijt in(t) leggen van de sluijsen dat dezelve niet te hooge oft niet te leech geleijt en worden, twelck de minste wete oft subtijlheijt is van de geheele dijckagie, want ghij hebt een bewijs ende voordicht aent waeter, te wetenne debbe. Ghij sult daeromme u vougen naer een leechste ebbe op eenen oostenwint, dat sal u pijl wesen, soodat den bovencant van den bodem van de sluijs, daer staende deuren innewrocht worden sal wesen gelijck het leechwaeter, sidt deselve sluijs oft gaet de camerdeure eenen voet oft eenen halven voet hoochte s) ten can niet schaden, beter twee voeten te leech dan eenen voet te hooch, want het binnenwaeter en sal nijet verder •) oft leeger uuijtloopen dan het leechste water van ebbe uuijt en is. Men 7) zoude de sluijsen wel hooger mogen leggen om tzomers waeter int landt te houden, maer deurdien het proffijt is dat men alle creecken, diepen ende slijcken alsdan drooge mochte crijgen omme daeraff ende dat te leech is om saijenne totten weijden te mogen bringenne, soo moeten de sluijsen heur bequame diepte hebben op het peijl leechwaeter met een somerschen oostenwinde, anders zoude deselve slijcken, creken ende leech- 1) Het Hs. heeft: twelck twelck. 2) Het Hs. heeft: verdrucken. 3) De marginale inhoudsopgaaf heeft: om een dronck wijns oft gelach zien de dijckgraven deur de vinger. 4) Het Hs. heeft: welvaert. 6) Te lezen: leechte T 6) Het Hs. heeft: neder. 7) Het Hs. heeft: maer. 198 landen onnuttelijcke ende zonder prouffijt daeraff te hebben altijt onder het waeter liggen. Wilt men het waeter somers int landt houden zoo mach men van binnen een sehooffgebintken oft schuijvende deure ordonneren niet hooger wesende dan soo men twater binnen mach houden staende, lichtveerdich gewrocht, soo en brenget int opwinden geen groote moijte bij, maer de sluijs te hooge liggende en condij twaeter niet doen springen over den bodem van der sluijs. Ist saecke voorts dat sluijsen gemaeckt worden ende gedient met liggende deuren, soo moet den voormelten bovencant van het bedde oft vloer soo leech liggen, als de herreboomen van de liggende deure daer bij gevoucht ende de nussicheijt van sulcke deuren op een bedde om het haest opheffene verdraegen moegen, ende dat sóó de deuren gelijck de voormelte ebbe liggen moegen, twelck naer mijne beste wetentheijt bij de anderhalve voet diepe *) delvens meer behouven sal dan mits werckende de staende deuren. De voormelte staende deuren zoude ick prijsen, naer mijn opinie proffijtelijcker ende beter heur bootschap doende dan de liggende deuren, want dezelve liggende deuren van vuijren hout gemaeckt zijnde nemen veul waeter inne, daerdeur zij zwaer zijn ende niet lichtelijck op en willen tenzij saecke eerst met cracht van waeter twelck lange te lande waert inne loopt; de grondt oft vloer ofte bedde van de sluijs moet te leeger geleijt worden als voorseijt is, soodat ghij met het sincken van de sluijs altijts den bodem onder twaeter hebt, soodat daerdeur als men de sluijsen drooch wil hebben veele moet uuijtooijsen a), oft int wercken van de sluijsen moeten de werckluijden altijts totten gate toe int waeter staen. Daer ghij staende deuren in een sluijs werckt, maect de sluijs eenen halven voet te wijer voor de dickte van de deuren3), soo behoudt ghij u ruijmmen dach van den loop vant waeter (ende) moocht 4) uwen bodem soo veule te hooger leggen, soodat denzelven bodem wesende twee duijmen onder twaeter 6) om het hout goed te maecken, soo meuchdij deselve altijt becommen ende met cleijnen coste drooch leggen ende bequamelijcken bewercken ende repareren ende setten achter de staende deuren eenige clampen •), opdat die deuren soo naer den wech van de sluijs niet en drucken maer wat noes scheppens waeter achter de deuren ontloopen mach, oft in stede van de clampen maeckt men stuenveren 7) van goeden taijen ijsere, die mij duncken seer proffijtelijck te wesen. Want als het waeter binnen seer hooch es het dwinght de voormelte stuenveren tot aen 1) Het Hs. heeft: diepen. 2) D. i. uithoozen. 3) Het Hs. heeft: deurs. 4) Het Hs. heeft: mocht. 5) Het Hs. heeft: twaer. 6) Bedoeld zijn: wakers. V. 7) Het Hs. heeft: stiuen veren. Bedoeld zijn: tijveeren. V. 199 de sijplancken open te mogen gaene, daerdeur de sluijs zijnen geheelen dach houdt behoudens alleenelijck de dickte van de deuren, dwelck de clampen niet en doen maer nemen veule waterloops soo mits heure dickte ende dat zij de deuren noesch setten, soo haest ten is niet soo wanneer dezelve deuren gevoelen het innedringen van den waetere te lande waerts zij en zgn mede aent volgen ende toesluijten, twelck x) de liggende deuren mits heur zwaerte niet doen en connen tenzij eenen grooten stroom te lande waerts inne loopt. Men can uuijter naeture wel considereren dat alle dingen die liggen swaerder zijn op te heffen •) dan staende dingen om te draijen: neempt een exempel aen de liggende vensters oft staende vensters, waer dat s) de staende vensters met een cleijn windeken toeslaen en sal de liggende venster met eenen grooten windt niet connen toewaijen oft opheffen. Op het leggen van de voormelte sluijsen vallen veule disputen ende diversche opiniën. Ick heb gehoort datter eenen dijckgraeff is die wat wesen wil van verstande in materie van dijckagie, die de sotste argumenten voorbringht ende sustineren wilt ende daerbij blijvende in groote *), te weten op het hooch ende leech leggen van de voormelte sluijsen: hij woude sustineren dat een sluijs die hooch leet moet eerst opengaen ende lest toesluijten; want 6) eerst opgaen ende lest toesluijten moet in alle sluijsen naer de natuerlijcke redelijckheijt alleleens zijn, want als de binnen waeteren hooger zijn binnenslants dan de buijten waeteren tzeewaerts, soo doen(t) de hoochste waeteren deur heur cracht, al en schillet maer eenen duijm oft hal ven hoochte, met dat ') de deuren terstont naer den gront van den bodem van de sluijs wijeken, nochtans dezelve deuren indien het liggende deuren zijn maer soetkens open en gaen 7) drijvende op twaeter, (ende) zooveul de cracht van den waetere van binnen vermueget 8) ende (de) vehementicheijt van den uuijtloopenden waetere bijbrenget ') heur bootschap doende. Ende zijnt staende deuren, soo sullen deselve deuren geheel ende wijt opendrijven soo haest eenige hoochte van waetere daerdeur loopt. Nochtans en sal der maer één hoochte van waetere oft het staende oft liggende deuren zijn deur loopen. Daer ghij aen considereren meucht wat proffijt de staende deuren meer innebrengen dan de liggende, al waert dat den bodem van de sluijs drije voeten beneden het leechwaetere geleijt waere, van gelijcken en sal oock twaeter min oft meer 1) Het Hs. beeft: welck. 2) Het Hs. heeft: op te hebben. 8) Het Hs. heeft: waer daer. 4) Oningevuld gelaten in het Hs. 5) Het Hs. heeft: van. 6) D. i. daardoor dat. 7) Het Hs. heeft: ende gaen. 8) Het Hs. heeft: vermuegen. 9) Het Hs. heeft: bijbrengen. 200 crachten doen *) dan oft dezelve bodem van de sluijs drije voeten boven het leechwaeter lach a). Int uuijtloopen zullen soo de deuren vervolgens opengaen wijder ende wijder telcken twater buijten leech valt, te weten de vallende deuren, totdat d'ebbe gegaen is. Ende alst wederomme vloijt, ende ter contrariën als de vloet ende twaeter buijten hoochste s) wort eenen vinger dan het binnenwaeter, soo zullen, te weten de leggende deuren, metten waetere wederom opdrijven gelijck sij nedergedreven zijn geweest van den binnenwaetere ende dan met de cracht van den waetere binnenslants loopende wederomme toesloten worden, soodattet niet en is *) daer en loopt mette liggende deuren soudt waeter int landt maer met de staende deuren zeer luttel, want die terstont wercken ende heur bootschap doen. Ende soo zullen alle sluijsen heur waeter niet eer losen ende wederom toesluijten, al waert oock saecke dat deen sluijs drije voeten hooger oft leeger waere dan d'andere. Maer die waeteren die beneden den bodem van de sluijs liggen oft blijven staende en zullen over den dorpel niet connen dimmen als de sluijs te hooge geleijt is, want niemant en sal connen geseggen dat se oijt gesien hebben waeteren op leeren 6) climmen maer wel van (de) hoochte nedervallen, soo doen oock sulex de crachten van den waetere hetzij van binnen oft van buijten, de macht hebbende, de sluijsen open ende toe gaen'), die de sterexte is verwint ende zooteen gemeijn zeggen is: „Godt helpt altijt den sterexten", ende niet oft de sluijsen te hooch oft te leech geleijt waeren. Leght een sluijs boven op den dijck ende set de deuren open, zij zullen lange open blijven, ende doet se toe zij sullen lange toe blijven, maer het crachtichste waeter tsij van binnen oft van buijten moet het werek doen; al waer een sluijs gesoncken tot op den oppercant van den dach van de sluijs, soo moet nochtans het sterexte waeter tsij van binnen oft buijten uuijtloopen ende opbortelen ende daertegens wederom de deuren toe doen gaen, het waeter van buijten het binnenwaeter verwinnende. Denselven dijckgraeff woude oock sustineren ende daerbij blijven dat 1) D. i. niet minder of niet meer. 2) Naar het schijnt is hier de afschrijver met de plaatsing van de volzinnen in den tekst van de wijs geraakt, en heeft men die te schikken als volgt: Ende zijnt staende deuren, soo sullen deselve deuren geheel ende wijt opendrijven soo haest eenige hoochte van waetere daerdeur loopt. Daer ghij aen consideren meucht wat profijt de staende deuren meer innebrengen dan de liggende. Nochtans en sal der maer één hoochte van waetere oft het staende oft liggende deuren zijn deur loopen, al waert dat de bodem van de sluijs drije voeten beneden het leechwaetere geleijt waere, van gelijcken en sal oock twaeter min of meer crachten doen dan oft dezelve bodem van de sluijs drije voeten boven het leechwaeter lach. — Vierlingh ziet hierbij het meerdere drukverschil bij diepere ligging der sluis over het hoofd. V. 3) Te lezen: hooger 't 4) D. i. zoodat het niet anders kan of. 6) D. i. ladders. 0) Het Hs. heeft: open ende toe te doen gaen. 202 dere, den eenen gront heeft eenen harden santbodem, andere hebben drijffsant, sommige gronden zijn van harde derrije, eenige gronden zijn van harden spier van cleije, andere hebben drijvenden moock met cleije gemenght, twelck het soberste fondament is. Omme op dezelve gronden een weijnich te lettenne ende de sluijsen sekerlijcken te leggene, soo moeten wij een iegelijcken apaert zijne natuere daeraff verclaeren ende de remedie setten. Eerst op eenen harden santbodem vallen luttel disputen oft zwaricheden te maecken, want het fondament goet is ende en can u niet ontsincken, nemende ende maeckende recht u pijl op het leechste somerwaeter ende ebbe op eenen oostenwint als voorseijt is. Op een drijffsandige wellende gront condij qualijcken u slijekhouten op heur waterpas leggen want, alsser een oft twee geleijt zijn, eer ghij voorts noch twee, drije oft vier cont geleggen, soo worden de eerste drijvende ende deur de wellende1) drijffsant uuijt haer ordere ende waeterpas gestelt. De remedie daertegens en vindij anders geen om *) hetselve te verwinnen dan zulcke gronden deurgaens met drooge derrije eenen TOet dickte overleijt ende wel gestampt, waermede de wellen ■) worgen ende tdrijffsant *) verwinnen sult, soo meuchdij dan bequamelijcken de slijekhouten in ordene ende heur waterpas leggen ende houden liggende. Het is mij gebeurt in de dijckagie van de Zijpe int jaer van LHI int leggen van twee sluijsen in den Slijckerdijck, die te voren den lande ontdreven waeren, dewelcke sluijsen mij geordonneert waeren te verleggen, ende comende zoo verre dat ick meijnde mijn fondament met het leggen van de slijekhouten te nemen, soo vonde ick den gront soo wellende ende santachtich dat dezelve slijekhouten geen continuatie en costen houden. Tallen gelucke vant ick daer liggen opt sant gedreven seer groote stucken van derrije, die op Pontianivloet in 5) tjaer daer te voren aen den dijck van Schaegen ende opt sant metten stroom waeren commen drijvende, die een jaer daer hadden liggen droogen ende mij seer wel te passé quamen. Ick namp den voormelten droogen derrij ende dede die wel cleijn ontstucken breken om te bet drooge te hebben, twelcke ick wel dichte stampte tusschen de slijchouten op de wellen ende tdrijffsant 6), waermede ick den gront verwan, want de drooge derrije nat zijnde swelt *) suijgende tegens de voormelte slijekhouten en tdrijeffsant 8) gelijck een lampraije aen een hout suijcht. Ende soo leijde ick dezelve sluijsen die daer alsnoch liggen ongeschent. 1) Het Hs. heeft: weelen. 2) Het Hs. heeft: dan om. 3) Het Hs. heeft: weelen. 4) Het Hs. heeft: ende drijfsant. 5) Het Hs. heeft: ende. 6) Het Hs. heeft: ende drij ff hout. 7) Het Hs. heeft: swel. 8) Het Hs. heoft: trijefsant. 203 Soo suldij zulcke gronden verwinnen. De sommige spotten daermede aldaer ontrent woonachtich, maer ick sach wel dat se dier saecken aengaende luttel verstants hadden, denrdien sij in stede van goeden droogen derrije namen sij droogen koijendreck oft koijeschiete, dewelcke de nature niet en hebben als de derrije soo int suijgen ende swellen als andersins, deurdien de derrije wel drooch gestampt zijnde ende daernaer nat wordende compt wederomme in heur oude nature ende in een heel stuck, houdende wel taije aen malcanderen. Wel vaert oock het houtwerck 1) dattet niet lichtelijcken en vergaet met zijn zilticheijt. Den dijckgraeff die te voren de last hadde gehadt omme de voormelte twee sluijsen te leggen in den selven Slijckerdijck, deur onwetentbeijt oock van de timmerluijden, hadde de balcken van de sluijse drije oft vier voeten aen elcke zijde over de sluijs laeten schieten tot in den dijck, meijnende ') dat s) een vasticheijt soude zijn tegen het doordringen van de sluijsen voormelt, ende ter contrarie wast een geheel quaet werek, want de zwaerte van de eerde ende viercanticheijt van den dijck dede de sluijsen sitten ende sincken int midden in de camer 4) ende contrarie de ooren van de balcken hielde dandere eerde omhooge, maeckende soo eenen ondichten dijcke, waerdeur de sluijs voormelt op eenen hoogen vloet uuijtvloede. Den timmerman ende dijckgraeff waeren in dat stuck al even wijs. Int verleggen bij mijn van dezelve sluijsen dede ick de oore affsagen ende de sluijs effen viercant maecken gelijck eenen teerlinck. Ende soo moeten alle sluijsen geleijt ende gemaeckt worden opdat dezelve sluijsen gelijck metter eerde cant et cant sitten ende sincken moghen, soo hebdij geen gaten oft bollicheijt in den dijck, ende de slijekhouten in d'eerde gestampt, de naegelen van den bodem daerdeur geboort, de slooven in de derrije 5) daeraen vast gemaect, oock de gewichte van d'eerde op de sluijs geleijt ende aen den dijck verheelt, sullen wel maecken dat de sluijsen niet deurdringen en zullen, want tgewichte van waetere daertegens oock compt te staenne. Omme u te demonstreren de viercanticheijt van de sluijs sult mogen sien't naervolgende figuerken6). Uuijtlegginge . i. op den Dinsdag volgende op den eersten Zondag na Paschen. 7) De prijsbepaling is in de pen gebleven. 8) D. i. tras. 228 Premiereraant sera 1'entrepenneur dudit ouvrage tenu de livrer tout 1'orduijn qu'on aura affaire pour ladite escluse de bonne pierre dure sanz nul lay ou mauvaise vaine, assavoir les boutis du premier tacq de trois pietz et trois quaerts de bonne joineture, souffisant derrier comme devant, et 1'autre piedt et trois quaerts de ladite queue a queue d'aronde1) comme la platteforme la demonstre et entre iceulcx boutis furny d'ordons et 2) quatre piedts de long ou environ suyvant tout 8) la platteforme d'ungh piedt et trois quartz *) de plain Uth et plaine joineture que pour furnier a 1'encontre des boutis, et touts lesditz ordins et boutis de 1'espesseur dung piedt. Et le second tacq quon mectra 6) le tacq dessusdit sera 1'entreprenneur (tenu) de livrer les boutis de deux pieds et demy de queue et aussy de deux piets de face par debors et ung quart de bonne joineture suffisant derrier comme devant, entre iceulx boutis furniez d'ordons 6) de quatre piets de loing ou environ suyvant tout 8) la plate(forme) et d'ung piet et ung quart de plain lith et aussy plaine joineture que pour furnier a 1'encontre des boutis, et touts lesdits boutis 7) et ordons de 1'espesseur dungb pied, et ce tacq anssy mis on mectra ladessuz ung des premiers tacqs de quoy les boutis sont da trois et d'ung pied de queue et les orduyns d'ung pied et troiz quartz de queue et de plain lith, et ansy oontinuant ces deulx cortes de boutis et des orduyns 8) jnsques a la haulteur de la voulsure. Item le pennen du mitant sera 1'entreprenneur tenu de livrer les pendants ou voulsures tout entiers 9) de la haulteur d'ung piet et ung quart et la joineture apres la telle tant dessoubz comme dessus, en10) tout suyvant les patrons et (reliëfs) qu'on livrera a 1'entreprenneur. Item encore sera 1'entreprenneur (tenu de) tout les ouvrages11) marcquier et assembier chascun aupres du Men, et ce au lieu ou on les mectra en oeuvre, etillecqcontinuellementsur sesdespans 1) Kennelijk moet er vóór de woorden et Vautre piedt- queue d'aronde door den copiist iets uit Vierlingh's autograaf zijn weggelaten. 2) Te lezen: de? 3) Te lezen: en tout? 4) Het Hs. heeft: quatres. 6) Oningevuld gelaten in het Hs. Misschien te lezen: sur. 6) Het Hs. heeft: des ordons. 7) Het Hs. heeft: boutins. 8) Het Hs. heeft: orduys. 9) Het Hs. heeft: sera 1'entreprenneur tenu de livrer les pendants ou voulsure sera 1'entreprenneur tenu de livrer les pendants ou voulsures tout entiers enz. 10) Het Hs. heeft: et. 11) Het Hs. heeft: ouvrage. 229 ten ir un tailleur de piere jusques atant que ledit ou vrage *) entierement sera achevé, lequel tailleur ou charieux 2) sera obligé de bien soigneusement garder toutes lesdites pieres a la charge et péril dudit entreprenneur, et en cas que aulcunes pieres furent perdues ou alienées, aussy sy aucunes pieres qui ne fussent pas sufnsantes3) audit oeuvre *), sera tenu de les porter5) des autres, et tout ce a la charge et péryl dudit entreprenneur, tellemant que a cause de ce le terroir ne tombe en nul dommagie. Item ledit entreprenneur sera tenu (de) tout les ouvrages du •) avoir livré7) sur le place ou lieu la ou on fera la besoigne de cy au premier jour de may lan XV LXXI prochain venant, sur paine de doublé de 1'intrest et a la charge de 1'entreprenneur et sur luy a recouvrer 8) que ledit terroir aura souffert et ce a la déclaration de gans scavans. Item tout les ouvrages •) doibvent 10) estre faicts1 *) de bonne12), dure et livrable pierre, et sera la-mesme mesuré par le pied dAnvers et ce par le face de dehors en telle haulteur et loingeur comme la platteforme et le reliëf le desmo(n)stre et non plus avant, et ce quand 1'escluse sera entieremant achevée1 ). Item le ouvrage de piere sera veu et visité par gans ce cognoissans sur le14) lieu de ladite besoingne, et ce devant que nulle piere soit mis en oeuvre pour scavoir silz sont souffisantesls) oudit terroir, et seront les jours du payemant, ascavoir un tier a St-Remy16) 1'an septante prochain venant, ayant 1'entréprenneur mis caution et pleige, laquelle caution 1'entreprenneur sera tenu (de) mectre deuement et souffisant devant leM) premier jour dAougst prochain venant, sur le paine de derechieff marchander dudit ouvraige, et ce a la charge et despans 1) Het Hs. heeft: ladite ouvrages. 2) Te lezen: eharier? 3) Het Hs. heeft: suffisants. 4) Het Hs. heeft: ouvre. 6) Te lezen: de porter? 6) Oningevuld in het Hs., lees: deuement d. i. behoorlijk. 7) Het Hs. heeft: livrer. 8) Het Hs. heeft: arouvrer. 9) Het Hs. heeft: ouvragie. 10) Het Hs. heeft: dibt. 11) Het Hs. heeft: faict. 12) Het Hs. heeft: bon. 13) Het Hs. heeft: achevé. 14) Het Hs. heeft: la. 16) Het Hs. heeft: souffisant. 16) D. i. 1 October. 17) Het Hs. heeft: la. 230 dudit entreprenneur; le deuxiesme tier quant tout ledit ouvraige de piere sera deuemant livré et visité sur la place ou qu'on mectra 1'escluse *), sera totalement massonnée et achevée2) et qu'on aura mesuré toute la livrance de 1'entreprenneur. Item ceulx dudit terroir pouront a leur choix prendre le plus apparent entreprenneur du moindre priz, et sera et demourera le mesme8) obligé jusques au tempsdela visitation cyapres declairé, nonobstant que par aucuns aultres 1'ouvraige seroyt *) pour encores moins ouffert ou entreprins avecq5) lequel le terroir ne seroit poinct bien gardé ou asseuré d'avoir de bonne dure piere souffisant audit ouvraige ou besoingne. Item ledit terroir ne sera tenu de donner ou payer aulcuns6) deniers ou vins autant que ladite visitation des carrierez des entreprenneurz 7) sera fait, et la caution deuemant mise a la discrétion de ceulx dudit terroir. Naervolgende de voorseijde poincten ende conditiën soo heeft Johan Michon als wesende den minsten ende leechsten innesetter over de leveringe van den blauwen orduijnsteen, dienende totter nieuwe sluijse geconcipiëert in de Cruijslandt, den behoorlijcken opslach ontfangen van elck hondert voeten te leveren ende maecken voor 38 Karolusgulden, ter presentiën van Jan Berck, stadthouder ende substituijt van joncker Willem de Roovere dijckgraeff, Andries Vierlingh gecommitteerde, meester 8) Godert Roelants quartiermeester, Adriaen Engelss., Jan Anthonisz. gesworens van den •) voorseijden Cruijslande, meester Claes van Berge Anthonii voor de heere van Herbays, Louijs de Kachel ende Rochus Aertsz. ingelanden. Actum tot Antverpen in de Jonge Zwaenne den 13en Julij anno XV0 70, des toirconden hebben onse naemen in de mar gine van desen gestelt. Onse ingelanden int Qruijslandt waeren vervoert int raemen van tleggen van eenen steenen sluijs, int jaer LXXT geleijt, van den geheelen 1) Hier zijn klaarblijkelijk eenige woorden weggevallen, die bepaalden dat het laatste derdedeel zou worden uitbetaald wanneer de sluis „sera totalemant massonée enz.". 2) Het Hs. heeft: massonné et achevé. 8) Het Hs. heeft: ls mesme. 4) Het Hs. heeft: seront. 5) Het Hs. heeft: aeucq. 6) Het Hs. heeft: alucunes. 7) Het Hs. heeft: entreprennerz. 8) Het Hs. heeft: meerster. 9) Het Hs. heeft: der. 231 vloer onder te maecken van steene, de parpeijnnen onder mt innewellende sant *) oft driefsant 2) gewrocht ende daerop gemetst vijff oft ses laegen goeden klinckaert in terras, overmits zij zorchden*) dat de zijdemueren schueren zouden. Ick segge noch dat ick niet en can verstaen wat zij veur4) heur nemen ende waervoor sij besorcht zijn: een sluijs te leggen op het stael van eenen ouden dijck ende daer den dijck bij de tachtentich oft tnegentich jaeren geporst heeft, ten is niet mogelijck het moet een hardt ende goet fundament zijn. Oock en derft men niet sorgen dat het waeter onder tusschen de parpeijnen deur zoucken 8) zoude, deurdien de lenghte van een sluijs is ten minsten van een LXXX, LXX oft L voeten lenghte. Tselve is oock goet te precaverenne ende te verhoedenne in den bodem van dezelve sluij»: men moet wercken balcken met sponden daer de soochdeuren •) inne vallen off daer de slachdeuren aen slaen, men mach dan daeraen wercken goede lange baerden oft paellinckplancken, wel lanck ineengegroutt ende diep in den gront geheijt die de dichticheijt wel maecken sullen, ende daeromme is bet steenen bedde het beste, langh duerende ende daeraen men niet om en derfï zien. Maer omme spuijen te maecken tot schuijringe van eenige haven buijtensdijcx, daer men den gront niet en kent (ende) noijt dijck gelegen en heeft, waerdeur den gront noch raeu, bol, sacbt ende groen is, soude ick geraden vinden dat men die maeckte ep een goet hout bedde oft treffelijcke slijekhouten, wel werckelijcken gewrocht, om soo de zijdemueren eenpaerlijck te zittenne ende zijn vasticheijt te nemenne, onder gestampt met goeden droogen derrije die metten gront- ende houtwerck aen malcanderen heelen sal. Ende soo mach men oock de houte bedden maecken op holle, bolle7) ende bruijssige 8) gronden gelijck in Hollandt vele zijn, maer in Brabant, op sandige gronden, soude ick die perpinen ende steenen gronden ende bodemen prijsen, wel diep int drijefïsant ende daerop goeden klinckaert ende tras gewrocht als voorseijt is. Uuijtlegginge van de voormelte figuere 9). Ghij meucht considereren bij derzelver figuere dat dese steenen sluijsen sonderlijcken bequaem gewrocht worden tot losinge van den waetere, want de deuren worden gewrocht in cassen oft rabatten noes affcomende van den sout eijnde, soodat de voormelte deuren geen waterloopen beletten 1) Het Hs. heeft: int sant innewellende. 2) Het Hs. heeft: driessant. 3) D. i. vreesden. 4) Het Hs. heeft: deur. 5) D. i. een doortocht zoeken. De marginale inhoudsopgaaf spreekt van het deursuijpen (lees: deursijpen) d. i. doorsijpelen van het water. 6) Denkelijk heeft men te lezen: schooffdeuren. V. 7) Het Hs. heeft: volle. 8) Het Hs. heeft: bruijssinge. 9) Zie figuur 48. 232 ende houden altijt zoo veule vrijts 1) sonder aen de sijtmuijren te slaenne, ende dat se altijt reet staen om heur bootschap te doen van toe te sluijten, deurdien twaeter innestroomende achter de voormelte deuren oock zijnen cours neempt ende daerdeur de deuren terstont maecken gaende, gelijck u de roode linie demonstreert ende de deuren beteeckenen. Het bedde gewrocht van houte opte voormelte bestecken siet ghij oock de maniere, te weten de houten gaende overdwers sijn *) de dicke slijekhouten oft plaeten wel dicht aeneengevoucht ende geschaeft, ende dandre *) plancken lancx loopende zijn de dinne deckplancken *) die boven de slijchouten liggen wel diebte oock aengenagelt omme daerover het waeter te loopen ende te schuijre», die8) metten loope van den waetere verslijten, dinnen ende vergaen, die met lanckheijt van tijde vernijeuwt moeten worden, dat men doen mach met cleijnen cost, dwelck men aen de santplaete niet en zoude connen *) doen, diewelcke over 't waeter liggende') ende soo bewaert zijnde van het slijten nimmermeer en sullen vergaen, ende soo wanneer zij van 8) redelijcken droogen hout gewrocht worden sullen de groeven dicht aen malcanderen zwellen. Voorts ziet ghij oock het versche ende zout(e) gebint met de slachgebinden die wel loffelijcken met blauwen orduijn gemaeckt worden, daer geen verganck aen en is. Ick sal9) voorts naervolgende die ander maniere van sluijsen u describeren ende daerop verbaliseren, die mij dunckt dat beter fatsoen wesen sal, laetende hier tselve genouch wesen, ende dan generalijcken achternae describeren ende verclaeren wat onderscheijt datter is tusschen steenen ende houten sluijsen. Naerdat eerst de10) steenen sluijs is geraempt geweest geleijt te worden, de bestecken daeraff gemaeckt ende volgende dien soo wel het houtwerck als het steenwerek besteet, zoo heeft men difficulteijten gevonden in den slach van de zoute ende versche deuren, te wetenne dat op de thien voeten wijte de sponde, ja oock besonder de staende deuren, den slach niet en zoude connen verdraegen, deurdien men vreesde dat de sponden van den blauwen steen deur die zwaerte ende cracht van den slach van de deuren affspringen oft affschelveren zoude, twelck soo de sluijse seer ondicht zoude maecken. Ende hoewel men daertegens mochte ordonneren in elcke wijtte van de sluijs een houte stereke rame, van 1) D. i. vrije speling. 2) Het Hs. beeft: sij. 3) Het Hs. heeft: danre. 4) D. i. dunne bodem- of vloerplanken. V. 6) Nl. de dekplanken. 6) Te lezen: dorven, d.i. behoeven ? 7) Het Hs. heeft: liggen. 8) Het Hs. heeft: dan. 9) Het Hs. heeft: sal ick. 10) Het Hs. heeft: Naerdat eerste. 233 boven inneschuijvende *) deur een splete int welffsele van der sluijse gewrocht, in sponden in de blaeuwe steenen ende zijmueren gewrocht, opdat de deuren hout aen hout wercken ende heur bootschappen doen zouden mogen, nochtans diversche timmerluijden daerop gehoort zijnde en vermaten hem niet, te wercke gaende, (de) staende deuren soo vast ende sterck te maecken dat sijluijden zouden daermede versekeren tlant in geen peiïjckelle daerdeur te mogen comen mits het deurgaen oft het breecken van den druen 2) van de voormelte werckende staende deuren, te meer daert hooge vloijt, sonder dat eenige 8) opperwaeteren jegens de deuren van binnenslants aenslaende dezelve deuren zoude mogen sustenteren ende tegens de zwaere slach wat bijstandicheijt doen, emmers dat die zoo subijt ende met vehementie ende cracht niet aenslaen en zouden, soodat men dickwils bevint dat int aenslaen van de deuren het soo dreunght *) dattet schijnt datter een groot geschut affgaet met deen vóór dander naer toegaende; zoo dan om sekerheijt wille van den lande zijn de gaten van de voormelte sluijse gemindert ende verenckt8), elck op 8 oft 8'/g voeten daechs elck gat, ende is oock nochtans dienniettegenstaende de houte raeme geordonneert te maecken, die niet oft onnae6) soo zwaer wesen en derff als de soute oft versche slachgebinden gemeenlijcken in houten sluijsen gemaeckt worden, want diezelve raemen hebbe die vasticheijt, stivicheijt ende sterckte van de cassen daer se inne gewrocht zijn ende oock van het geheele blauwe steenwerek daertegens aendringende ende aensteunende. Ick geloove wel dat in Hollandt daert soo hooge niet en vloijt veule sluijsen wijder gemaeckt worden gelijck op Sparrendam ende andere bedijekte landen, daeraff het besteck hiervoren beschreven is, maer in Zeelandt ende Vlaenderen daert zeer hooge vloijt, te weten in sommige plaetssen 14, 15, 17 ende 18 voeten uuijten peijl leechwaetere, daer zoude de slach sterck, crachtich ende zwaer vallen, twelck de staende deuren niet en zouden mogen verdraegen, maer de liggende deuren moeten 7) wel wat meer crachts lijden dan de staende deuren, want de voormelte liggende deuren mettertijt ende metten vloijewaetere allenxkens opdrijven ende metten wassenden waetere soetkens opgaen daer wel mette liggende deur 8) onder twaeter compt eerst toeslaen, soodat daerom dezelve liggende deuren het vierde deel min slach bijbringen. Ter contrariën de staende deuren soo haast de vloet oft twaeter 1) Het Hs. heeft: inneschuijven. 2) D. i. het dreunen. 3) Het Hs. heeft: van eenige. 4) Het Hs. heeft: toe dreunght. 5) D. i. verengd, vernauwd. 6) D. i. op verre na niet. Het He. heeft: omme nae. 7) Lees: mogen. De marginale inhoudsopgaaf heeft: de liggende deuren mogen meer last lijden dan de staende deuren. 8) Te lezen: daermet wel de liggende deur? 234 innestroompt ende dezelve staende deuren de vloet innegaende oft stroomende *) gevoelen, aoo moeten dezelve staende deuren terstont obediëren ende metten waetere toeslaen als gewrocht zijnde met staelen pinnen in staelen pannen gaende, dewelcke oock daerdeure veul eer ende lichtelijcker openen ende toegaen dan de liggende deuren, die met houte groote draijende pinnen in den herreboom gewrocht in houten oogen draijen, gelijck ick vore oock genouch verhaelt hebbe ende nochtans hier wel dient gerepeteert, wantet op de zwaerte ende cracht van slach ende diversiteijt van den wercke van de deuren oock te passé compt. Het houte bedde van de voormelte sluijse l) ia oock verandert geweest overmits dat men beduchte, aengesien de zwaerte van de sluijs ende het steenwerek, tselve bedde in zijn besteck wat te lichte was, ende want principalijcken een bedde van een sluijs wel geleijt moet worden ende met neersticheijt versekert 3) ende wel veurzien *) soo van de baerden, slijekhouten ende bodemplancken, soo heeft 5) men tselve bedde aengenomen te wercken in dachgelden ende tot slants cost, soodat ick daervan hier een besteck hebbe bijgebrocht, deurdien men tselve bedde •) in dachgelden zoo zwaer ende dick van houte maecken mach als oorbaerlicxste ende proffijtelijcxste is; het is oock veere uuijt voor den lande het beste geraeden, want de timmerluijden soo neerstich niet en zijn de baerden wel viercant in dé schroeven in malcanderen in heijen 7) te voegenne noch oock de slijekhouten ende bodemplancken ende andere wercken. Eenige nochtans op het wercken van de houte bedden van de sluijsen seggen ende allegeren dat men het werek in dachgelden maeckende 8) soo goedencoop niet en maeckt als besteet •) zijnde op een behoorlijck besteck. lek segge daerop dattet beter is het bedde sekerlijcken geleijt ende gemaeckt, al costet wat meer, dan onsekerlijcken met minderen cost voortsgevaeren, te meer want de timmerluijden zijn allegaer grootelijcx tegen het leggen van de steenen sluijsen overmits heure neringe daermede gemineert ende verachtert wort, soodat men niet wel versekert en is dat, in sooverre den aennemer timmerman een bouve woude wesen, hij mochte int leggen van den voormelten houten bedde zulcken boeverije spelen dattet al verloren cost zoude wesen dat men aen de steenen gewrocht hadde, opdat zijluijden daerdeur in heur opinie van houten sluijsen 1) Het Hs. heeft: stroomen. 2) Nl. die in Kruisland. 3) Het Hs. heeft: versekert versekert. 4) Het Hs. heeft: deurzien. 5) Het Hs. heeft: haest. 6) Het Hs. heeft: bede. 7) De zin van dit woord is niet duidelijk. Te lezen: malcanderen aeneen? 8) Het Hs. heeft: maecken. 9) Het Hs. heeft: bestaet. 235 te maecken mochten gehoor ende geloofhebben als heur opinie van houten sluijsen te maeckenne ende leggen de beste opinie ende 2). In dachgelden het bedde werckende mach men het oude hout van de houten sluijse, daer de slijekhouten noch goet ende gaeff aff zijn, met alle het hout dat onder twaeter licht verwereken ende te passé brengen, leggende s) daermede de slijekhouten te dichtere, tusschen elcke nieuwe slijckhout een oude, twelck al wel doen ende premediteren zouden ende alle perijckelen verhoeden de dijckgraeff ende gesworens indien deselve dijckgraeff (ende gesworens) geëxpermenteert ende verstandich in feijte van dijckagie waeren ende heuren eet daerinne queten. Daeromme segge ick alsnoch dattet een seer dangereux ende schadelijcke saecke is dat de gelanden oft geërffde van eenige landen onder de dijckagie liggende *) niet en mogen gehoor hebben de Co. Mat. oft andere vassaelheeren te presenteren drije verstandige personen van henluijden omme daeruuijt, zijne Mat. ende andere vassaelheeren reserverende heur hoocheijt, eenen tot dijckgraeff te denominerenne ende kiesenne, die hunluijden dencken nut ende bequaem te zijne. Soo mocht5) comen, zij sullen heure officiers zoo wèl denomineren oft presenteren als andere want de gelanden sullen iemanden denomineren daer se heur betrouwen inne hebben, overmits zijluijden niet geerne heur thien deelen6) versuuijmmen ende verloren laeten gaen zouden, zij en zullen oock voor het XI deel 7) van den Coninck oft andere vassaelenheeren mede sorge dragen deurdient8) henluijden thien deelen meest toucheert ende aengaet, altijts onder reverentie gesproken. Ick ben des wel te '), hadde opt10) stuck ende tleggen1 *) van de voormelte sluijse een verstandthjeke dijckgrave geweest in den eersten raemen vant leggen van de voormelte steenen sluijse, het soude tlandt meer dan Uil*1 gulden geprofiteert hebben, eensdeels daer se, lanck over de 104 voeten, sou derven met de twee ende vijftich voeten lenghte wel gepasseert hebben, volgende mijn verclaren in de12) twee steene sluijsen hiervoren, sonder oock het 1) Het Hs. heeft: gehoort ende gelooft. 2) Oningevuld gelaten in het Ha. Te lezen: de beste opinie zijnde ? 3) Het Hs. heeft: liggende. 4) Het Hs. heeft: liggen. 6) Samengetrokken uit: mocht 't. De zin is: mocht het zoo komen, zij zullen enz. 6) Het Hs. heeft: thiedeelen. 7) Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: zijnde ? Bedoeld is het aan den koning of anderen als tienden toekomende elfde deel der opbrengst van den polder. 8) Het Hs. heeft: deurdien. 9) Oningevuld gelaten in het Ha. In te vullen: te vreden d. i. overtuigd? 10) Het Hs. heeft: op. 11) Het Hs. heeft: legger. 12) Het Ha. heeft: ende. 236 noesch werek ende de cameren te maecken. Ende dat voorts in de bestecken grootelijcx versuuijmpt ende geabuseert is (is dat daer) veele in zijn ontboden, daerdeur veale vacatiën ende dachgelden gemaeckt zijn, daeruuijt spruijteden l) veule maeltijden, eeterijen ende bancketten te schencken int visiteren van steenen sluijsen in andere gedijekte polders liggende2), al tot laste van Jan Vermet 8). Het is seer dangereox ende costelijcken in een lant eenen dijckgraeff te hebben die op zijn eeterijen toeleijt, want deur de groote giericheijt *), zijluijden dijckgraven studerende anders niet, versuuijmmen sij ende laeten voorbijgaen slants proffijt te vorderen, ende bovendien en willen niet dat eenige gelanden hen verstaende in feijte van dijckagie daerinne spreken hebben oft slants proffijt beneerstigen 8), besorgende 6) dat heure eterijen ontdeckt zouden worden, allegerende onder 't dexelle van dien heure hoocheijt ende authoriteijt die zij seggen te hebben uuijt saecken van heurder officie. Ende hoewel de gelanden tselve te kennen geven daert behoort te wordenne, men steeckt se voor thooft bij de Christoffels die deselve 7) dijckgraeff ven) te hove hebben oft met giften maken, seggende: „ghij zijt altijts in de schilt8) van de officiers ende ghijluijden en cont met hen nimmermeer accorderen", ende soo blijft mijnen dijckgraeff voorts etende ende oock te hove gevende tot laste van de gelanden. Daeromme tselve aenmerckende bij eenige geërffden in bedijekte landen ende binnen mijnen tijt, als hebbende eenige toesicht in de vloet van Alderheijligen anno XVC LXX, hebben gesolliciteert ende met groote zwaricheijt bij middele van goede heeren ende vrienden mede gegoet 9) vercregen dat zij souden moghen de voormelte presentatie doen, daeruuijt de Mat. eenen dijckgraeff ordonneren (zoude), bij provisie geduijrende den tijt van drije jaeren doen naestcommende, anders zouden d'ingelanden groote schade, last ende intrest hebben (gehad) boven noch dat se meer dan drijeduijsent gulden beschadicht waeren int wercken ende beverschen ende int sluijten van den lande. Nu moet iok vraegen wat onproffijt die Mat. daerbij hadde10), principalijcken van tgroot verlijes van zijn 1) Het Hs. heeft: spruijtende. 2) Het Hs. heeft: int visiteren van andere steenen sluijsen in der gedijekter polder liggende. 3) D. i. van de eigenaars der gemeetgetalen. 4) D. i. hebziuoht. 6) Het Hs. heeft: te beneerstigen. 6) Het Hs. heeft: besorgen. 7) Het Hs. heeft: bij der Christoffels dieft deselve. Versta: hun beschermers die hen dragen en voorthelpen gelijk eenmaal Sint Christoffel het kindeke Jezus op de vlucht naar Egypte. 8) D. i. ghij hebt altijd geschil, ligt altijd overhoop met de officiers. 9) Nl. als eigenaars in de betrokken polders. 10) Het Hs. heeft: wat proffijt enz. f De marginale inhoudsopgaaf heeft: vrage wat verlijes de Mat. heeft dat de gelanden presentatie doen. 237 arme onderzaeten x): anders niet dan dat eenige dienaers, raeden, commisen ende andere officiers, principalijcken van de smalle heeren, daerdeur is benomen dat se heur wille ende authoriteijt niet en mogen gebruijeken, giften ontfangen van het adresseren tot eenige digniteijt van offitiën, niet aensiende het perijckel ende in wat groot verlijes zij steden ende landen stellen noch oock de eterije die op den schamelen lantman oft huijsman gebeurt, want hoe daer meer in een landt costen vallen ende meer schade geschiet hoe daer meer geschoten vallen, daerdeur practiseren oock sulcke gierige dijckgraeff (ven) met uuijtlegginge te hebben ende wort heur eterije met twee schat oft drijeschat uuijtgeleijt, twelcke voor zijne Mat. schamelle ondersaeten als voorseijt is 2), soo iok breeder hiernaer int vijffde bouck ende in de generale ordonnantie op het feijt van der dijckagie sal beschrijven, daerinne voorts nerrerende zekere advijsen. Al gae ick hier wat buijten mijn materie het dient nochtans hier wel geallegeert. De voorgaende dobbele steenen sluijs is gemaeckt met cameren gelijck men de houten sluijsen gewoonlijcken is te maecken, ende hoewel dingelanden alleenelijck *) nijeuwe practijken hebben toegelaeten ende geconsenteert eene steenen sluijs te maecken voor een houten, nochtans en willen sij niet heel achterlaeten de opiniën, seggende: onse ouders hebben midden int viercant van den dijck de sluijsen met cal veren gewrocht. Soo heeft men onder Steenbergen int vernijeuwen van de houten sluijse in de steene de cameren noch soo moeten maecken (ende) ordonneren, maer het waer proffijtelijcker de deuren gewrocht ende gemaeckt, te weten de soute deuren int sout eijnde voren tzeewaerts, dat dezelve deuren buijten opengingen slaende tegens de vleucken ende dat om diversche redenen. Eerst, de sluijsen en zullen maer halff soo veul metsen costen ende steenen behouven, ende alser wat aen de deuren te maecken oft te repareren is soo meuchdij dezelve deure beter becommen, ghij meucht se alst u belieft uuijt ende op den dijcke winden mmoe die wel te versienne, laetende daerentusschen de binnendeuren heur bootschap ende werek doen. Ten tweeden, ghij meucht de deuren optempelen alst u belieft sonder groote moijte, maeckende 4) alleenelijcken eenen ijseren haeck aen de vleecken buijten met een ijseren ooge in de deuren, daermede ghij de deuren openhouden meucht omt waeter int lant te houden, oft waert u te seer lastich dat (ghij se) het geheel gat innetrecken zoude, meucht een 1) De zin is (ironisch uitgedrukt): vooral van de groote verliezen door zijn onderzaten geleden onder het oude stelsel van benoeming. 2) Het Hs. heeft: twelcke voor de ondersaten van der Co. Mat. oft van zijne Mat. schamelle ondersaeten als ondersaten als voorseijt. Een woord met de beteekenis van verderfelijk schijnt in de pen te zijn gebleven. 3) D. i. allengskens. 4) Het Hs. heeft: maecken. 238 cleijn deurken maecken ende practiseren van alleenelijcken een dele breete, dat men gemeenlijcken van buijten open setten zoude, laetende niettemin de deure oft deuren voorts wercken. De binnendeuren souden commen te slaen op de uuijterste boge binnenslants waert, maeckende ende werckende daeraen op den dijck een cokere, wat hoochacbtich, opdat het waeter alst hooge opvloijt niet op en springe ten landewaerts inne, deur welcke cokere ghij oock altijts de sluijsen mogen visiteren ende soo lange wercken, al waeren de deuren beijde toe, totdat ghij sekerlijck vinden meucht alle gebreecken want een timmerman werct altijts met vrese ende *) sorge, ofter een verloop opquame ende de deuren beijde subijt toesloegen, bij waere daerdeur zijn lijft quijte ende daer en waere geen helpen aenne, zoot in Zeelandt eertijts gebeurt is, ende oft soo quaeme mach altijt door *) de voormelte cokere uuijt de sluijs comen. De bruggen binnen daere geleijt bringen veule lichts in de sluijsen, ten cost soo veule welfïsel niet ende moocht3) oock de bruggen soo effens den wech maecken zonder hooge optoogen oft affdaellingen te hebben, twelcke de peerden zeer travailliëert als de waegenen welgelaeden zijn. Ghij sult oock u schooffgebint hooge int midden van den dijck brengen, opdat ghij u stroomen ende hooge vloeden daeraen meucht *) om deselve gebinden dienst te doen doenne met het vallene 6) van de schooff deuren. Onse ouders hebben dezelve gebinden doen maecken soo leege dat, alser een verloop compt, degene die weijnden *) zouden willen zouden wel moeten tot over thooft int waeter staen omme de deuren te laeten vallenne. Ende nochtans blijven veele bij heur ouders opinie, ende mochten d'ouders het wercken nu zien, zij zouden wel van andere goede opinie wesen. Voor de schooff-vallendeuren soud ick van opiniën wesen te maeckenne schuijvende deuren op metaelen schijven lichtveerdich uuijt- ende innegaende, die uuijt (de) gemetste cokers souden toe geschoven worden gelijck7) men nu veule begint te useren ende bewijsen sal met(te) figuere hiernaer int capittele van haevenen te schuerenne ende te diepenne. De figuere naervolgende sal u van als verstant geven. Expositie op de voormelte figuere. Ghij condt bij dezelve figuere8) wel zien dat, oft de deuren binnen int 1) Het Ha. heeft: van. 2) Het Ha. heeft: daer. 3) Het Ha. heeft: mocht. 4) Hier is klaarblijkelijk een woord in de pen gebleven. 6) Het Hs. heeft: vallende. 6) D. i. winden. 7) Het Hs. heeft: ende gelijck. 8) De beschrijving is te onvolledig om deze figuur te reconstrueeren. V. 23Ö viercant van den dijck open ende toegaen, dat compt alleleens l) ende zullen al even rasch wercken; sóó de deuren werckende *) meuchdij een sluijs met minderen cost becostigen dan hier vore de dobbele sluijs (in) Steenberghen gemaeckt is, overmits ghij de helft min lenghte hebt. Oock soo meuchdij, indien ghij een dobbel sluijs hebt te ») maeckene, uwe tonge recht wercken van Naemschen 4) orduijn ten waeterloop toe, de hoochte voorts met harden clinckaert, want de meesters leveraers 6) maecken groote zwaricheijt de tonge soo noes aen wederzijden ter camere inne te wercken voor het opengaen van de deuren, overmits men tot elcken stuck een patroon van houte oft berderen maecken moet *) ende int vergaeren nemet veul tijts ende hooftsweer; de sluijs zoude bijcans de helft min costen; wat hebdij met veule steenwercx te doenne twelck niet te passé en compt ? Buijten tzeewaert en behouffdij oock geen bermen ende daerdeur hebdij zoo veule min gerijt7), ende oock de schepen en connen niet lossen ende laeden in de sluijsen die veule waterloops benemen, in den sluijsvliet liggende, de schooffgebinden comen oock hooch op den dijck die op alle stormen ende winden becommen meucht. Uwe deure meuchdij oock altijts besien, sonder u nat te maecken, op ebbe ende vloet, hoe zij wercken ende heur lesse wel connen ende heur bootschap doen. Ghij meuchse oock uuijtwinden, toe- ende opentempelen, soo u geraeden dunckt, meucht er oock cleijne deurekens inne maecken die ghij open laet staen omme versch waeter inne te laeten als tlant te drooch is twelck ghij, de slachdeuren binnen int viercant van den dijck maeckende, niet en cont doen. De deuren buijten tzeewaerts gewrocht, soo meuchdij int leste van de deuren, soo en heeft het waeter geen grooten val daerinne, wercken8) sulke vallende deuren gelijck dit figuerken uutwijst, ende dezelve met een keten optrecken om versch waeter int lant te laeten somerdaechs op groote droochte ende laeten die wederomme neervallen wanneer ghij wilt, sonder groote moijte ende perijckelle, ende van gelijcke oock in de versche deuren binnen die ghij deur de cokere oft brugge optrecken meucht, toesluijten ende begaen, dat ghij niet en cont doen in de deuren der cameren dan elcke reijse met groote moijte ende niet sonder perijckelle. Daerom heb ick dit figuerken9) hier wel willen stellen, want laet ghij de 1) Eet Es. heeft: alleens. 2) Eet Es. heeft: wercken. 3) Eet Es. heeft: de. 4) Eet Es. heeft: Naenschen. 5) D. i. de opleveraars, aannemers van de sluis. 6) Eet Es. heeft: moesten. 7) D. i. gerij van aanvoerkarren. 8) Bet Es. heeft: werckende. 9) Bedoeld is een klep in de deur, de tekst is duidelijk genoeg om geen reconstructie van dit figuurtje noodig te maken. V. 240 deuren vallen (twaeter) sal se van selffs toedrucken met cracht, ende en derff (se) oock niet langer open laeten staen dan ghij en wilt. Voorts wilt ghij het versch waeter int lant houden tempelt die versche deuren toe, het vallende deurken sal oock reciproche metten binnenverschwaetere dat uuijtstroompt x) wel toedrucken ende sluijten. Daer zijn noch veel meer circonstantiën die u te passé mogen commen maeckende uwe sluijse dobbele oft inckele op het voormelt patroon, die hier te lange te verhaelen zouden wesen, ende hebbe alleenelijcken hier gestelt de principaelste ende meest2) militerende 3) proffijtelijcke redenen. Daeromme ist betere ende nuttere u met meerder proffijt ende verclaeringe van dien te tracteren, ende principalijcken hebbende diversche ordonnantiën ende bestecken van houte bedden, leveringe van blaeuwen Naemschen orduijn, teras, steenen, timmerijen ende metserijen, hebbe 4) u daerom daervan wel willen deelachtich maecken, opdat ghij daeruuijt meucht colligeren de beste ende bequaemste wercken, opiniën ende eonditiën soo wij onder Steenberghen gedaen hebben. Elcke plaetse en is niet van één natuere van gronde oft gelegentheijt, soo van winden, stromen 8), hooch vloijen ende leech ebben als andersins, ende daeromme heb ick hier veule ende diversche gestelt omme u daernaer in een 6) ijegelijcke plaetsse naer zijn gelegentheijt ende diverschiteijt te mogen reguleren. Volgen ') nu voorts diversche ordonnantiën ende bestecken, op de steenen sluijs ende thoutwerck 8) van de bedden gemaeckt. Ordonnantiën ende voorwaerden waerop de hooghe heemraeden van Bijnlandt9) besteden willen het vlot oft houtwerck te maecken, daer men die groote open sluijse oft spuije int toecommende jaer tot Sparrendam op maecken sal, mitsgaders de deuren ende valbrugge, die daerinne ende over commen zullen, op Pvijnlantsche voeten, in ponden, schellingen ende penningen van veertich grooten Vlaems tpont10). Die voorscreven sluijs sal lanck zijn 1° XXI Rijnlantsche 1) Het Hs. heeft: uuijt. 2) Het Hs. heeft: meeste. 3) D. i. meest er voor pleitende. 4) Het Hs. heeft: hebbende. 6) Het Hs. heeft: stormen. 6) Het Hs. heeft: ende in. 7) Het Hs. heeft: volgende. 8) Het Hs. heeft: houtwerck. 9) Het Hs. heeft: Ruijlandt. 10) Het Hs. heeft: pont. voeten ende XXIIÜ gelijcke voeten wijt binnen heure mueren, daervan de streckemueren *) aen wederzijden dick zullen wesen VILT der voorseijde voeten, hebbende aen wederzijden VLTI pileeren, daervan de uuijterste zoo ter Yewaerts als ter Sperenwaerts lanck zullen sijn XXI voeten ende diok buijten die streckmueren VI voeten, ende dandere ses sullen wesen ses voeten int viercant. Op den gront sal men legeren 2) 41 slijekhouten houdende op tsmal eijnde 10 duijmen cants, soo verre van den anderen dattet middel van dien drije voeten van den anderen sal comen te liggen. Van welcke slijekbouten de 24 lanck sullen wesen 53 voeten die men onder de pileerens legeren *) sal, te weten over die eijnderste 8S) ende onder de middelste pileerens 3, welverstaende dat men die middelste van dien int middel sal mogen lasscben, mits dat de lasschen 4 voeten over malcanderen sullen schieten ende met twee tandon (ende) eenen houten nagel wel vast ineen getant ende genaegelt sullen wesen, ende dander zeven(tien) die men tusschen de piiaerens legeren sal sullen lanck zijn 41 voeten. Over dese slijekhouten sal men leggen 7 streeckhouten 4), die men met zwalusteerten oft voorlogen 6) daerinne wercken sal alst behoort, die lanck sullen zijn Ic XXI voeten, welverstaende dat men die van 3 oft 4 balcken houdende op tsmal eijnde eenen voet cants sal lasschen in de maniere als voren. Van welcke streeckhouten aen wederzijden twee geleijt zullen worden, sulex dat de eene comen sal opt eijnde van de corte slijekbouten ende dandere soo verre innewaerts, dat de twee buijtencanten 9 voeten van malcanderen comen zullen, waerop de streckmueren gemetselt zullen worden. Ende de binnencanten van (de) twee binnenste sullen soo wijt van malcanderen liggen als de sluijse wijt wesen sal, binnen welcke spatie men dander 3 leggen sal bij gelijcke ende egale distantie van den anderen. Ende op die eijnden van de slijekhouten, daer men de pileerkens op metsen sal, sal men een dwersbout van zulcken dickte als die streckhouten op wercken van dier lenghte dat die eijnden aen wederzijden eenen voet overstrecken, dat aen de eijnden met 1) Het Hs. heeft: streeckameren. 2) Het Hs. heeft: legeereu. 3) Lees: onder die eijnderste 3. V. 4) D. i. kloosterhouten. V. 5) D. i. voorloeven. Het Hs. heeft: voorlegen. 16 242 zwalusteerten ende int midden met w>orlogen ende slijekhouten gewrocht sal worden. Ende over elck slijckhout sal men noch eenen bant maecken van 8 oft 10 -duijmen breet ende dick naer den heijsch, die met zwalusteerten wel gesloten sal wesen int voorseijde dwershout ende int LTe streckhout ende int midden met voorlogen. Van gelijcken sullen aen wederzijden de twee streckhouten over die corte slijekhouten gebonden worden. Soo sal men dan aen wederzijden alle die gaten x) van de roosters tusschen de twee uuijterste ende gebonden streckhouten ende oock van de pileeren vol else palen heijen, van sulcken dickte ende lenghte als men daerinne sal connen crijgen ende de gront met het werek vereijsen sal. Van gelijcke sal men wel met eisen paelen heijen daer den bodem van de sluijs liggen sal voor ende achter die twee eerste regulen, ende oock die twee regulen daer die kespen leggen zullen, daer de deuren 2) tegens over s'.aen s) sullen. Dit aldus gedaen zijnde, sal men over dese streckhouten noch leggen van voren tot achtere, soo lange als de sluijse wesen sal, balck aen balck, wesende 9 duijmen dick ende wel aen malcanderen gewrocht ende met houten (naegelen) op de streckhouten vastgenaegelt, uuijtgesondert alleen daer die kespen van de dfuren liggen sullen, alsoo de voorseijde balcken dicht tegen de kespen *) die 3 int getalle zullen wesen gewrocht moeten zijn naer tbehooren, ende dit al ten meesten hout oorbaer 6). Ende sullen dese balcken strecken aen wederzijden over dat heijwerek daer die mueren ende pileerkens staen zullen, die opt een eijnde gelaest sullen wesen op die streeckhouten, mits die lasschen verschietende nu aen d'een nu aen d'ander zijde naer den oorbaer vant werek. Op theijwerek beneden in den bodem, daer die deuren sullen comen staen, daer sal men die kespen leggen om die deuren beneden tegens te slaen, die men twee oft drije duijmen in de8) streeckhouten laeten sal. Welcke kespen lanck wesen zullen XXVI oft XXVIII 7) voeten om aen wederzijden een oft twee voeten onder de streck- 1) Het Hs. heeft: gaters. 2) Het Hs. heeft: daerdeur. 3) Het Hs. heeft: staen. 4) D. i. dorpels. V. Het Hs. heeft: kespe. 6) D. i. ten meesten nutte van het hout. 6) Het Hs. heeft: ende. 7) Lees: XXVII. V. iti mueren te comen, die hebben zullen XVHi duijmen verhevens ende voorts dick wesen XXI oft X xTT duijmen ende breet vier voeten, waerinne gemaeckt sullen wesen coppen van clockspijse daer die harrenbeden x) in gaen zullen. Dese grondt ende bodem aldus gemaeckt zijnde, sal men daerop setten het steenwerek ende sullen alsdan tusschen de streckmueren van de sluijse van voren tot achteren geleijt worden goede ende gave eijeke plancken van 4 duijmen dick, wel aen malcanderen gestreeken ende oock wel gespijekert ende genaegelt met houten naegelen. tVloer ofte gront van dese sluijs sal men soo diep leggen als men gecrijgen sal connen tot judicature van de heemraeden. Ende sal den aennemer dit voorseijde vlot oft rooster gereet moeten hebben voor Lichtmisse naestcommende, op een boete van 20 % te verbeuren tegens den dijckgraeff van Rijn■ lant *) tot discretie van heemraeden, twelck hij binnen der stede van Haerlem maecken sal ende tot coste van der stede tot Sparnedam aen den binnendam gebracht sal worden, naer tselve bij de heemraeden gevisiteert sal wesen oft men dat sulex in den put sal mogen leggen. Daennemer sal oock gehouden zijn tot zijnen cost de palen in den gront te8) doen heijen, ende becostigen alle tgunt het heijwerek aengaet, uuijtgesondert alle de treckers van den heije. Sal oock gehouden wesen geen hout te corten ofte doen saegen dan int bijwesen van den gecommitteerde van de heemraeden oft zijn gemachtigde *), wijens advijs hij gehouden sal wesen te volgen. Ende alle thout dat men saegen sal sal gesaecht worden tot costen van der voorseijde stede, des sal den aennemer gehouden wesen tselve hout te beslaen, te scrijven 8) ende op de scraegen te helpen. Item (in de) lenghte van dese sluijs sullen wesen drije paer deuren die ingaen zullen in rabatten soo diep, dat dezelve deuren binnen in de sluijse niet en hinderen, welcke deuren lanck ende breet zullen wesen naer den heijsch van den wercke, waervan die achterherren 6) oft stijlen dick sullen wesen 12 duijmen ende breet 14, die boven- ende onderste clampen van gehjeke dickte ende breete, die middelclampen sullen dick wesen X duijmen 1) Te lezen: harreboomen ? 2) Het Hs. heeft: Buijlant. 3) Het Hs. heeft: de. 4) Het Hs. heeft: gemachtige. 5) Misschien is dit woerd corrupt. 6) Het Hs. heeft: achterheeren. 244 ende XLT breet, ende die voorherren oft stijlen die te middewege van de sluijs comen zullen dick wesen 13 duijmen ende breet 14 duijmen, ende zullen dese deuren becleet wesen met plancken van 2 duijmen dick wel over malcanderen gerabat ende in de *) herren, boven- ende onderste clampen 2 duijmen innegespont, wel daerop gemost ende gespijckert alst behoort, hebbende elck paer deuren een clincket 2) ende zullen dese deuren gaen beneden in een cop3) van clockspijse ende boven in ijseren ringen4) dick ende breet naer den heijsch van den wercke, ende zullen de voorseijde deuren van binnen van onder tot boven gevoert worden met plancken van 1V s duijm dick ende wel genaegelt met houten naegelen. Welcke deuren soo nae B) te zeewaerts als ter Sparrenwaerts en oock te mitswege •) gestelt sullen worden naer believen van de heemraeden. Voor 't voorste paer deuren ter zeewaerts zal men eenen balck van 15 duijmen cants met een caepstant voor mogen winden, welcken balck in eenen houten coker leggen ende over metalen7) rollen gaen sa' (om) over ende weder terugge gewonden te mogen worden. Voor 8) tmiddelpaer deuren, die men in tijde van noode besigen sal, sal eenen dwersbalck van XV duijmen cants geleijt worden int gewichte op een ijsere penne, om die lichtelijcken voor die deure te mogen draijen, om die deuren daertegens te steunen. Over dese sluijse sal men maecken een dobbelle valbrugge breet zijnde 13 voeten, die men soo zwaer sal maecken als twerck vereijschen sal, ende onder elcke valdeure sal men maecken een halff cruijs van den eenen houck tot aent eijnde van den middelstijl, dat men daer wel in wercken can tot steuninge van twerck. Dese valbrugge sal te middenwege met stijve o verslaegen, die wel met bouten ende veren onderdeure gevesticht zullen wesen, boven met een hangent slot.'tlaerdeur wel gesloten worden. Ende de voorseijde valbrugh sal opgaen in twee binten, hooch boven het steenwerek 15 voeten, waervan de stijlen dick wesen zullen 14 duijmen cants, die beneden in de 9) zijde- 1) Het Hs. heeft: int. 2) Het Hs. heeft: clinckert. 3) D. i. taatskom. V. 4) D. i. halsbeugels. V. 6) Het woord nae moet denkelijk geschrapt worden. 6) D. i. te middenwege, in het midden. 7) Het Hs. heeft: met allen. 8) Het Hs. heeft: voorts. 9) Het Hs. heeft: int. 245 mueren van de sluijs in een viercante sponde daelen ende gevesticht zullen wesen, die men met coperen plaeten becleeden sal, ende zullen neffens de stijlen int steenwerek gaeten maecken van eenen voet viercants ende 5 oft 6 voeten diep, daer men een stuok houts van eenen voet kants inne setten sal om daeraen ende aen de stijlen een eijnde balex te wercken, om een carbeel *) tegens die stijlen te vougen. Off men zoude op elcke zijde van de sluijs in den streckmuer neffens d'eerste twee a) pileerens 2 gaeten maken van eenen voet viercants ende 6 voeten diep, om s) een stuck houts van eenen voet cants inne te setten, ende aen beijde zijde van de pilarens 2 paelen heijen ende 2 slooven daerop te wercken van len voet cants om die binden daerop te wercken ende te vestigen, ende tusschen die stijlen sal men eenen dorpel leggen van eenen voet cants om die hengelissen van de valbrugge daeraen te vestigen. Over de voorseijde binden sal men leggen twee wippen, lanck ende dick naer den heijsch van den wercke, om de voorseijde valbrugge met keetenen op te haelen, die over eenen iseren bont oft met4) een asse leggende in twee blockeels opende nedergaen zullen. Alle tvoorseijde werek sal den aennemer gehouden wesen te wercken, daertoe de stadt alle de materialen leveren sal, des zal dezelve stadt aen haer behouden de fragmenten daervan comende. Ende in sooverre (in) het werek eenige veranderinghe bevonden worde tot meerderinge oft minderinge, sal staen tot verclaeringe van de hooge heemraeden van Rijnlant *). Daennemer sal gehouden wesen dit besteck te volcommen op zijn behoorlijcken tijt ende continuëlijcken te wesen int heijwerek, daer hij gehouden sal wesen met 2 heijen te wercken oft meer tot discretie van de heemraeden, opdat het werek daerbij niet verachtert en wort, ende soo menigen dach hij uuijt het werek blijft sal verbeuren tegen den dijckgraeff 10 f6 behalven d'intrest dat de stede daerbij lijden sal, twelck hij betaelen sal tot discretie van de heemraeden, voor alle twelck hij gehouden sal wesen borge te stellen ende oock voor de penningen die opt werek ontfangen sal, te betaelen een derdendeel van de penningen van de aenneminge op de handt, een derdendeel als het heijwerek volmaeckt is ende 't andere derdendeel als alle twerck opgemaeckt ende gepresen is. 1) Het Hs. heeft: carbel. 2) Het Hs. heeft: d'eerste ende twee. 3) Het Hs. heeft: op. 4) Het Hs. heeft: men. 5) Het Hs. heeft: Ruijlant. 246 Heeft aengenomen op de voorwaerden hiervoren Jan Aelbrechtsz. Clock woonende tot Amsterdam voor de somme van 950 ÏÜ van 40 grooten Vlaems tpont, ende zijn voor hem borge geworden Adriaen Pietersz. houtcooper ende Dirick Jacobsz. timmerman beijde woonende tot Leijden. Actum op der stadt huijs tot Haerlem op den 4en Novembris XV° LXVH ter presentie van ons, onderteijckent: J. van der Schoten, O. Stalpaert ende A. de Zwiete. Besteck daernaer den blauwen hertsteen gelevert sal worden tot de nijeuwe Sparnedamsche spuije, gemaeckt *) op Naemscbe voeten, houdende *).elck elfï duijmen, welcke duijmen elcx juijst zoo zijn als de Rijnlantssche 3) duijmen. Eerst drije dorpels oft kespen die lanck zullen zijn XXX voeten als 26 voeten 2 duijmen, al voluuijt schoon gewrocht, behalven de onderste zijde sullen breet zijn 4 voeten 4 duijmen ende diok 18 duijm daervan de sponden diep zullen zijn 5 */ 2 duijm, ende sal tpunt uuijtsteken 3 oft 4 voeten soodat die staertspondingen sullen houden eenen voet 4 duijmen, ende sal op elcke eijnde soo blijven ongespont soo veul alst noodich is tot die coppen. Sullen de strecksteenen lanck zijn ten minsten twee voeten drije quart, soodat die al deen deur d'ander sullen comen op 4 voeten, sullen breet zijn X oft XI duijmen emmers niet min dan thien duijmen, ende zullen diep oft hooch zijn eensdeels eenen voet eensdeels vijff quart ende eensdeels 1 */ a voet, ende indient den vercooper hem proffijtehcxst dunckt sal een lage mogen leveren van eenen voet ende drije quart. De bouts- oft petijtse steen 4) sullen diep oft hooch zijn als voren, sullen breet zijn naer (den) heijsch van twerck ende sullen lanck zijn 8) achteruuijt gesteert, te weten vóór buijten twaeter6) tot achter aen den backsteen 3 voeten emmers niet min dan een quart7), al met wouwestaerts oft stootvoegen 8) in de voorseijde strecke steenen 9) gesloten, soodattet wel ende 1) Het Hs. heeft: sal gemaeckt. 2) Het Hs. heeft: houden. 3) Het Hs. heeft: Rijelantsche. 4) Het Hs. heeft: stien. 6) D. i. zullen breed en lang zijn naar vereisen. 6) Het Hs. heeft: waeter. 7) Het Hs. heeft: quart min. 8) Het Hs. heeft: sloetvoegen. 9) Het Hs. heeft: sterctesteenen. 247 ten besten sal zijn gesloten, ende zullen die steerten buijten die voorseijde wouwestaerten niet seer smal uuijtloopen maer houden achter gelijcke dickte bijcans, emmers niet dan de derde paert smalder zijnde. De spondingen zullen diep zijn 13 oft 14 duijmen, die uuijt zullen loopen met zulcke loopen als den gront1) oft figuerlijck besteck verclaert, ende zullen diezelve spondingen al zijn van houck- oft egsteenen. De decksteenen zullen breet zijn drije voeten ende eenen voet diok. De decksteenen ende dorpels zullen in den anderen commen. Sal dese sluijse lanck zijn honderttweeendedertich voeten, ende hooch ontrent zeventhien oft achtien voeten. De houcksteenen zullen gewrocht worden naer den voorseijden gront oft figuerlijck besteck. Sal al dit werek zijn van goede Naemsche steen sonder scheuren, spleten oft raeckelspaerten. Item is bijsonder bedongen dat dit werek wel sal zijn gewrocht ende gelevert in de winckelhaecken ende laegen, van sulcke gelijcke dicte datter in de vougen geen stoppingen van backsteen, tegelen oft anders behoeven 2) maer 8) dat (t)zelve zij conforme ende gelijck het beste werek van gelijcke natuere binnen Hollant. Sal die vercooper al desen steen leveren tot Dordrecht ende betaelen die vracht, ladinge met alle dander costen tot Sparnedam "aen de plaetinge, des de schippers met heur knechts mede heur uuijterste moijte sullen doen met haer lijff ende gereetschap, maer zullen die dorpels gewrocht worden tot Haerlem onder de craen. Sal desen steen gemeten worden alse op de aerde gelevert is tot Sparrendam *) ende anders nergens. Indien verstaen wort dat die drempels 5) oft kespen moeten zijn 6 voeten als 4 voeten aenslachs off punts, sal tselve moeten leveren maer zal mogen zijn in zulcken gevalle van zeven stucken. Sal dit werek begonnen worden te stellen te Paesschen naestcommende, daertegen den aennemer zijnen steen gereet sal moegen maecken, ende sulex al ende aen6) leveren soo dat men daer geen verleth bij en lijde. 1) D. i. grondteekening. 2) Het Hs. heeft: behoeuve. 3) Het Hs. heeft: naer. 4) Het Hs. heeft: sarrendam. 5) Het Hs. heeft: dreppels. 6) Te lezen: af ende aen ? 248 Al dit besteck sal voldaen worden, oft sal die stede hem*) mogen corten tweemael soo veule als die stede ter verclaeringe van degenen hen des verstaende voor intrest daerbij geleden sal hebben. Ende sal gehouden wesen tweeduijsent voeten steens, oft soo veul meer als den aennemer believen sal, te leveren vóór de maent van November eerstcommende, die men den aennemer alsdan sal betaelen. Op welcke besteck aennemer geworden is mr. Jan Lambillon, ende is met de burchmeesteren der stede van Haerlem geaccordeert dat hij hebben sal van elck hondert voeten negen thien gulden thien stuijvers, ende indien hij hetselve besteck vollevert ende volcompt alst behoort, soo sal hij hebben thien stuijvers meer op elck hondert voeten, als te weten van elck hondert voeten twintich gulden. Actum den XXET"1 Julij XV LXVII. Des ten oirconden hebben Borgemeesters der stede van Haerlem, besteders van wegen derselver stede, 2) ter eenre ende Jan Lambillon coopman van Naemen, aennemer van tgunt voorseijt is, dese geonderteijckent op den XXDHI dach ( van) Julij XV6 LXVII in tegenwoordicheijt van Cornelis Geertsz. metselaer ende Jan Jansz. steenhouwer, poorters tot Haerlem, die tot alle meerdere kennisse dese mede geonderteijckent hebben ten daege voorseijt. Onderteijckent: Dirick Jacobsz., N. van der Laen, La. Roosvelt, de par moy Jan Lambillon, Cornelis Geeritsz. ende Jan Janssz. Gij hebt hiervoren genouch bestecken ende ordonnantiën omme houten bedden ende steenen sluijsen te maecken, soodattet van geen noode en sal wesen, dunct mij ter correctiën, hier naerder en breeder daeraff te schrijven om die eorticheijt wille, want uuijt diezelve bestecken meucbt ghijluijden uselven behelpen omme die t'emploijeren naer gelegentheijt van den lande ende saecken. Hiervoren hebbe ick u alle de bestecken gestelt, soo van houten ijnckelle ende dobbele sluijsen, ende van gelijcke oook van steenen sluijsen mette bedden daer nootelijck toe zijnde. Ghij hebt oock verstaen die verclaeringe van de parpeijnnen ende andere materialen daertoe behoorende. Nu voorts sullen wij onse materie continuërende describeren 8) ende verclaeren het tusschenscheijt van tproffijt van de houten ende steenen sluijsen met dies daer is aenclevende, ende soo voorts vervolgen4) totten eijnde van de nieuwe dijckagie toe. 1) Het Hs. heeft: hen. 2) Het Hs. heeft: de wegen van derselver stede. 3) Het Hs. heeft: continueren deserveren. 4) Het Hs. heeft: vervolgens. 249 Ghij hebt bij de voorgaende patroonen gesien het leggen van eene steenen sluijse van LH voeten lanck, de deuren buijten opengaende, tschooffgebint x) int midden van den buijtenbeloope van den dijck, een deur binnen ten halven beloope van den dijck met eene steenen koker opgemets(t) tegen het opsteijgeren van den waetere, ende deur welcke cokere men op tijt van noode ende stormen zoude mogen begaen sonder perijckel de deuren, toe of open zijnde, binnendijcx zonde een brugge geleijt worden corresponderende opten binnenberm omme daerover te vaeren ende rijden met waegenen ende peerden, welcke sluijs soo veule prouffijts bijbringen (sal) jae meer 2) als de steene sluijs hiervoren oock gespecificeert van meer dan hondert roeden lenghte doen zoude; het schilt veule dat de helft van de costen bedraegen soude. De slachgebinden oft slachdeuren zijn geordonneert in de sluijs van de voormelte hondert voeten lenckte midden int viercant van den dijck, twelck onnootelijck is ende is gevolcht de oude maniere van de houten sluijsen, welcke houte sluijsen soo gemaeckt moeten worden om de caemer gelaeden te worden met zwaert(e) ende gewichte van de aerde, daer alle de last van den waetere tegen staet, (om) niet op te lichten, nijet te wijeken ofte te verdrijvenne 3). Twelck de steenen sluijsen sulex niet en eijschen, want eenen steen int waeter sal sincken te gronde ende een hout blijft drijven op het waeter, ende soo is de geheele sluijs één camere. De tonge van de voormelte sluijse soo gemaect zijn zeer swaer ende behouven veel berderen om den steenhouwer daer naer te wercken 4). Oock zijn se zeer difficijl ende behouven veel tijts omme de stucken te vergaederen daerinne daenneemers veel zwaricheijt maecken. De deuren en condij oock niet becomen noch oock (soo) gemackelijcken repareren 5) als de deuren baijtensdijcx oft binnensdijcx op de uuijterste •) gemaeckt worden, want 7) sulcke deuren meuchdij daegelijcx besichtigen ende beoogen ende deen voor dander naer op ende uuijtwijnen 8) ende met cleijne moijte ende cleenen dachgelden repareren, versien ende dicht maken. Het leggen van eene steenen sluijs is proffijtelijcken, geduerich ende sonder ommezien overmits dat men de enckele sluijse soo wijt zoude mogen maecken als men proffijt bevont te zijne ende, naer datter veule waeters deur zuweeren moest, met effene zijdtmueren deurgaende zonder belast te zijne 1) Het Hs. heeft: schoofgebint. 2) Het Hs. heeft: jae ende meer. 3) D. i. om de sluis daar al de last van het water tegenstaat enz. 4) le marginale inhoudsopgaaf luidt: de tonge noeseh is een swaer werek voor de steenhouders, daer se veel borderen toe behoeven. 6) De marginale inhoudsopgaaf heeft: de deuren zijn zeer difncijl om te repareren in de cameren. 6) Hier is klaarblijkelijk een woord in de pen gebleven. 7) Het Hs. heeft: vant. 8) D. i. uitwinden. 250 met eenige middelstijlen, daertegen het waeter uuijtloopende deurdraijen moet, daerinne werckende groote wijde staende deuren buijten tzeewaerts aengewrocht, daeraff dwerck off zijdemueren buijten gewrocht zouden worden noesch affcommende in- de maniere van vleken, laetende nochtans de muer over de helft tegen de deuren viercant wesen opdat de deuren open zijnde daertegens nisten ende steunen zouden mogen. Welcke deuren altijt ses voeten noesicheijt aen de muer hebben zullen, waerdeur dezelve het waeter terstont achter zouden mogen vatten, dwelck ghij alsoo in de houte sluijsen niet en vermeucht te doene maer moet de deuren opentempelen met houten clampen, omdat 1) de deuren wat noesicheijts hebben souden omme twaeter te vattenne. Voor zulcke houte deuren2) soude ick raeden stercke ijsere steunveeren8) te maecken, opdat het waeter zijnen ganck ende cracht benomen zijnde int uuijtebben de deuren bedwongen worden nuesch te staen tegen dat het waeter innestroomen zoude ende soo te eer toe te slaenne. Welcke steunveeren 8) oock toegeven als het waeter met cracht buijten uuijtvloijt dwingende soo de deuren vast aen de sijtplancken van dezelve sluijs. Voorts, want men dagelicx siet dat, zoo wanneer eenige sluijsen ondicht worden ende gerepareert moeten wesen van ouderdom, waertoe men behouft altijts deur de canaelen vingerlingen te leggen, die groot geit costen ende soo (oock) van wederom wech te doen, sout prouffijt wesen buijtendijcx soo hooch als eenen vloet soude connen vloeden, emmers dat den dach van de sluijs ende het viercant besloten wierden *), te maecken staende schuijvende deuren comende uuijt kokers, in den dijck gewrocht soo hooghe als men die begaen soude mogen op stormen endfe grooten onweder, gaende onder op metaelen schijven om dezelve schuijvende 8) deuren te dienen in de plaetsse van schooffgebinden oft schooff deuren, welcke schuijvende 5) deuren men lichtelicken ende bequamelicken toeschuijf ven soude, met meerder versekertheijt van den lande dan de voorseijde schooffdeuren. Oock zoude (men) daermede spaeren de groote excessive costen van de vingerlinghen, daertoe •) zoude de voormelte (deuren) «mijter sonnen, sonder te beschijnen metter zonnen, bewaert wesen. Ick hebbe beleeft diversche inundatiën ende op veele ende diversche stormen geweest op den dijck ende gesien tot diversche reijsen, dat alle de schooffgebinden die in diversche polders ende sluijsen gemaeckt waeren soo veul proffijts deden oft zij der niet geweest en hadden, want dezelve schooffgebinden soo leech aen den dijck gemaeckt zijn geweest ende noch 1) D. L opdat. 2) Het Hs. heeft: houtdeuren. 3) Het Hs. heeft: stemveeren. 4) Het Hs. heeft: weerden. 6) Het Hs. heeft: schijvende. 6) D. i. daarenboven. 251 dagelijcx worden op den buijtenberm van den dijcke dat, soo wanneer eenich cleijn verloop overcompt, dezelve schooffgebinden tot boven het capken ondervloijen, soodat men daerdeure het landt niet en can bewaeren oft in noot oft perijckel versekeren, soodattet maer en dient voor een chijpher1). Ende onse dijckgraven, na volgende doude manieren, hem excuseren altijts op de ouders sonder t'aenmercken de voorgaende 2) perijckel ende dangiere die daer zouden mogen comen. Zijlieden en connen niet overpeijsen ende uuijt het natuerlijck verstant, twelck in dijckagie veel 8) doet, considereren datter *), veul landen bedijekt wordende 5), dezeegaten dagelicx langer ende langer wijden6), soodattet naervolgende moet hooger vloijen ende steijgeren 8) van waetere. Willen sommige emmers blijven bij heur ouders oude oppiniën van houten sluijsen te leggen in oude dijekagiën '), daer oude sluijsen uurjtgenomen worden ende den dijck zijn saete genomen heeft, soo soude ick u raeden dat men buijten bet schooffgebint van de sluijse twelck maer en is ende en dient voor een waterloop, op dese maniere wrochte, te wetenne: dat men (wrochte) sommige wijtegebinden tot 2 oft 310) toe wijt met 2 oft 3 slijekhouten, die men met loose wercken alsoft een stortebedde waere zoude maken ende leggen de plancken overdwers contrarie dandere, ende dat om oorsaecke als de sluijsen ondicht vielen dezelve totter aerden toe ende ter zijden uuijtgenomen (worden) mochten11), ende zoo een kiste eerde aen eerde brengen ende sluijten, om soo een cort vingerlinck sonder deur den canaele te moeten loopen te maecken ende op te brengen, want de vingerlingen12) deurdien het uuijtstroomen van den waetere buijten altijts diepen maeckt18) soo meuchdij daerdeur geen vingerlinck brengen dan tot grooten cost, blijvende daeromme verde van de sluijse overmits het vingerlinck incalven soude ten diepe, ende in stede dat een vingerlinck costen zoude een paer hondert guldens oft meer, sout een vingerlinck 14) costen ende nochtans een landt bewaert (te) wesen mogen maken om twintich oft vierentwintich gulden. Lange vingerlingen zijn seer periculeeus voor de landen op verloop van hooge vloeden. 1) D. i. een nul, niets. 2) D. i. de zoo even genoemde. 3) Het Hs. heeft: wel. 4) Het Hs. heeft: dattet. 6) Het Hs. heeft: worden. 6) Te lezen: engen T 7) Het Hs. heeft: hooge. 8) Het Hs. heeft: steijgeringe. 9) Het Hs. heeft: dijckagie. 10) D. L 2 of 3 wijtegebinten elk zoo breed dat er onder ieder 2 of 3 slijkhouten liggen. V. 11) Het Hs. heeft: mochte. 12) Te lezen: de vingerlingen aengaende,? 13) Het Hs. heeft: maecken. 14) D. i. een vingerring. 291 gegaen zijnde, ende sóó als 't calff verdroneken is vult men den put. Daeromme sie *) een iegelijcken wel toe ende maecke zijn dijeken soo hooch ende sterck dat ghij gerust moecht slaepen, ende en slacht niet dese onnach tsame dijekgraeven die niet en weten anders voor heur excusen te allegerenne dan: wij hadden des gemeijnt. in mijn Ve bouck suldij vinden de maniere hoe ghij tselve ten minsten cost sult mogen doen. Tpijlen van den dijck doet men in deser manieren, te weten: omme de hoochte van alle dijeken rontsomme op heur waterpas een hemelsch hoochte te brengenne, soo ist van noode dat men alle de grontdammen ende mengaeten a) liggende *) in de binnenbermslooten deurgrave, omdat het waeter in de ronde al ineen commen mach ende dat soó de dilven gelijck van den waetere staen mogen, waeruuijt dat de naem genomen wort ende genaempt bet waterpas, twelck het minst is, dan neempt diversche pijlen ende teeckent die even gelijck van boven nederwaerts ende soo set die oft slaetsse met een slegge op den buijtencant van der «) even gelijck van hoochte uuijten waeter staende, boven suldij de paelen beslaen met ijsere opdat het opperste niet en verrotte ende daerdeur en minere ende en leege 5); als de paelen soo deurgaens geset zijn soo is het pijl geset soo lange de pijlen dueren. Daerop set ghij dan uwe roede ende neempt de hoochte van den vroomsten ende hoochsten») dijck, ende soo veule voeten ghij die hooge vindt wort geteeckent. Dan soo vervolgende set uwe roede voorts op eenen anderen peijl, dan suldij weten oft dien dijck daertegenovere leeger oft hooger is dan dandere voorgaende die ghij gepeijlt hebt, ende dan zoo meuchdij rontsomme gaen. Maer ick zoude voor het beste pjjl houden: genomen buijtensdijcx op den hoochsten conterlande naest aen den berm liggende, principalijcken daer tlant aenwast, want als het landt hoocht soo moet7) uwen dijck leeger gevonden worden dan bet voormelte hoochste conterlandt, ende soo hoocht ghij quant et quant uwen dijck vervolgende daer het conterlandt hooger wort 8). Op eenen affgaenden gront is het peijl proffijtelijcker ende het sekerste genomen van binnensdijcx op de paelen als voorseijt is. Ende hoewel ick van gelijcke hiervoren (van) geschreven mach hebben, nochtans dient hier dit int leste van dit bouck gerepeteert overmits de geheele dijckagie daeraen hanght, ende dat het is het principaelste poinct om eenen dijck te onderhoudenne in zijn hoochte. 1) Het Ha. heeft: giet. 2) Het Hs. heeft: mingaeten. 3) Het Hs. heeft: leggen. 4) Oningevuld gelaten in 't Hs. Wellicht heeft men te lezen: binnenbermsloot.V. 5) Het Hs. heeft: leggen. 6) Het Hs. heeft: hoosten. 7) Het Hs. heeft: moeten. 8) Het Hs. heeft: vervolgende het conterlandt hooger wort daer. 400 Ende indien men de somer zoe laet passeren ende slaeter mede in de winter, dat en compt niet alleene tot perijckel maer dick tot verlies van de dijckaegie ofte ten minsten tot dubbelde costen ofte meer. Die twerck aennemen zijn luijden van alderhande soorte ende van diversche quartieren, deen volcompt zijn voorwaerden heel, dander halff, den derden loopt wech, ende moet men *) mitsdien huerluijder aengenomen wercken andere weder besteden, die somtijts zoe licht zijn als dandere, zoedat men een werek twee- oft drijemael besteden moet; ende aen de dijckers zoe wechloopen es luttel verhaels. Ende mits dat den arbeijder veel meer winnen wil dan hij plach, zoo veel te meer cost de djjekaegie. Daer men den dijok meent op een goede vaste gront te leggen, zoe wert die onder weeck, glat, spierich oft daerich dat hij schiet2) zoedat een roede dijekx, besteet om twee oft drije penningen grooten, cost dick twee-, drije- ofte yiermael meer. Bevint men twerck sandich, dat en mach gheenen goeden, vasten dijck maeken noch twater wederstaen Geraeckt men (in) een nat jaer en kan men twerck niet voorderen, ende bijsonder int voorjaer als men die kaeden ende haechkaeden eerst leijt, ende cost alsoe de roede dijekx twee- oft drijewerff meer dan oft een drooge somer waere. Isser luttel voorlarits oft geen goede zoeden, zoe moet men den dijck becrammen ende besteecken met gleu^^ Ende men moet verwachten de schuijeringen ende grontbrexemen, dio Iichtelicken bij de neeren van de stroomen commen. Ende moet men in dien gevalle den dijok bebarmen, houden met hooffden, duijckeldammen ende anders, tot groote costen, dat dick oock luttel baet. Men moet sluijsen hebben mit goeden affganck ofte waterloesinge, die dick aventuerlick vallen te leggen, sinckende oft 8) die te hoege ofte te laege leggen als men raeckt een derrighen ofte weecken gront. Ende dan moet men4) hebben bruggen, wegen ende wateringen, dat al cost. Indien hangende de dijekaege dan bij groote tempeesten ende onweder de kaede innebreecken zoedat de dijckers gheen werek crijgen en connen, zoe wert dat werek daermede zeer verachtert 8). Item indien bij tempeeste denzelven dijck eer die opgemaeckt is deurbreeckt, ofte zijnder groote geulen die men overgaen moet die ontspringen, zoe worden dezelve geulen daerdeur veel quaeder, dieper ende costelicker te stoppen dan te vooren, gelijck men tot diverse plaetsen gesien heeft, 1) Het Hs. heeft: moeten. 2) D. i. zoodat hij onderuit schiet. Het Hs. heeft: daer hij schiet. 3) D. i. indien. 4) Het Hs. heeft: dan moetende. 6) Het Hs. heeft: verachter. 401 bijsondere als tlandt van Moerkercken *) mitte Westmaze gedijekt ende de Maeze overgegaen wort, aldaer de Cathuijsers verdijekten op ontrendt 11° margen landts veertichduijsent oude (schilden)2) die maecken tzestichduijsent gouden guldens, daeromme zij veel van heurluden andere goeden moesten vercoopen ende belasten, zoedat eer zij meester warden van dezelve dijckaegie elcke marge hem stondt boven de IIIP guldens dies geen tachtich weerdich en was, ende d' heere van Moerkercke wasser genouch mede bedorfïen3). Daerbij men sien ende mereken mach tprouffijt ofte schaede die degeene, die alle de voorseijde oncosten geleijt ende gedaen hebben, dick bevinden. Item valt dickwils, overmits dat int 4) voorjaer als men de dijekaegien begint6), dat ontrendt tbeginsel van Meert e es, dat het coudt ende nat ende zeer windich es ende in de zomer zeer warm ende heet, dat degheene die.dagelicx de toesicht op de voorseijde dijckaegie hebben ende begaen moeten vóór de perfectie van dien *) in groote zieckten ende cranckten commen, daer zij dick mede gaen strijeken, latende haere kinderen mitte zelve dijekage belast. • Genomen dat de dijekaege redelijck wel gaet, zoe en weten dieghene die gedijekt hebben niet waer zij bij cavel vallen zullen, daerinne oock veel aventuijers ende perijckels gelegen is mits blieken ende onlanden, die geen halff ofte III* deel ofte IIII8 deel gelts waerdich en zijn ende nochtans gelden ende cavelbaer zijn als 7) de beste landen. Die bedijekte landen alsoe gecavelt zijnde moeten dan geéffent, begreppelt ende besloot worden ende dan te zaede brengende, dat oock groote toesicht behouft ende veel cost. Ende alle de voorseijde costen ende perijckelen gepasseert zijnde, moet men daventure verwachten ofte 't zal cooren willen dragen dan niet, mits de silte ofte zouticheijt die uuijtslaet, tgewormte die tzaet opeeten, ende diergelicken, ende indien 8) men tzelffde verpacht ofte men *) betaeldt zal worden, mits dat de pachters oock moeten verwachten de inconveniënten voorseijt, want en heeft de pachter geen gewas daer hij vóóraff leven moet met wijff, kinderen, knechts, paerden ende anders, zoe en can hij zijn lantheer niet betaelen. Oick mede in nieuwe landen commen zelden metten eersten rijeke pachters. 1) Ter bedijking uitgegeven door Arend van Rosendael aan Lodewijk van Praet, heer van Moerkerke in Vlaanderen op 26 Mei 1437, zie Van der Aa, Aardrijksk. woordenboek i. v. 2) Zie blz. 116. 3) D. i. genoegzaam mede geruïneerd. 4) Het Hs. heeft: dat ment int. 5) Het Hs. heeft: beginckt. 6) Het Hs. heeft: van den. 7) Het Hs. heeft: alst. 8) Het Hs. heeft: indient. 9) Het Hs. heeft: hij. 26 408 repertorium. bergen en Putten heeft men denzelf- | den grond als in de Zijpe en insgelijks schapenteelt 304, het zinken van een schip in het molenwater doet er de j aan weerszijden gebouwde torens instorten 345. Zie verder LVII, 70, 85,97,280,304,375 en het Noordland. Berk (de abt van) vraagt Vierlingh's raad voor het winnen van een aanwas in de Maas 8. Zie verder 41. Besooijen aldaar alsmede te Drunen en te Sprang luidt men de storm- I klok bij dreigende overstrooming j der tegen het afkomende heidewater I opgeworpen kade 96. Beveren aanbestedingsvoorwaarden ' van het bedijken der schorren aldaar in 1568, 134—147. Beveren (de heer van) wordt bij de bedijking van den Doel slecht voorgelicht 16. Biervliet 132. Blanckaert, Cornelis VII. Blauwe Sluis zie Zevenbergen. Bloemendaalpolder (onder Klundert) lvxl boekenoogen, Dr. G. J. XXIII. Bonavonturapolder (bij Strijen)wa»r- door ontstaan XXV, tg Borgvliet 94. Borrendamme geweldige afneming I der kust aldaar door vallen, en hun oorzaken 397. Botkreek (bij Klundert) afschuiving van een hoofd aldaar bij de bedijking van Klundert en van de voorversching, en waardoor veroorzaakt 153, 155. BouRGONDië, Adolf van zie Adolf van Bourgondië. Bourgondiö, Filips van zie Filips van Bourgondië. Bourgondiö, Karel van zie Fromont (de heer van) Braam, A. LVII. Brabant de rivieren en havens be- j vorderen er de suatie der polders I 95, heeft langs den zeekant menigvuldige van de heide afloopende beekjes 96, wier opperwater polders en schorren grooten overlast j aandoet 31, 57, 93, 94, 195, waarom verscheidene indijkingen er met veel tegenspoed gepaard gaan 366. I Zie verder IX, XI, 94, 97—99 en Artois. Brakman (de) in den in 1918 aldaar ingedijkten polder bij Filippine heeft men een welgeslaagde proef genomen met de teelt van zomergerst, erwten en vlas LI. Zie verder Hogerwaardpolder. Breda de voorgeslagen stopping van de rivier wordt er voorkomen 98. Zie verder VII, VIII, 2, 58, 69, 72, 87, 92, 193, 213. Breedevliet (de — bij St-Anneland) onverstandig beleid bij de indijking van dezen polder 347. Breegat (het— kreek inden Ruigenhil- polder) hoe men dit met rijsbermen cn kisten behoort te overwerken 159. Brielle hoe men er in 1566 bij het leggen van twee sluizen te werk gaat 207. Brigdamme 347. Brouwerskeete zie Klundert. Bruheze, Emerentiana van VIII. Bruheze, • Jan van VIII. Brunings zie A. Caland. Brussel 79, 299. Buchholz, G. G. H. zijn berekening van den duur van balksluizen XL1I. o. Cakelo (gors bij Steenbergen) Vierlingh legt er een dam op XXVI, 2, het wordt niet beweid en wat schade dit veroorzaakt 40, heeft evenals de gorzen van Karckers, Tobe, de Heene en het Henigengors bij bedijking een goede waterloozing te verwachten 97, een aan den prins van Oranje voorgestelde doorgraving van een diep aldaar wordt door Vierlingh ontraden 98. Caland, A. geeft een regel aan voor de beste lijn van indijking van schorregrond XXX, welke capaciteit volgens hem de uitwateringssluis vereischt van een aan zee of aan een riviermond liggende polder XLV, meent ten onrechte dat steenglooiingen zijn uitgedacht in de 18de eeuw door Brunings XLVII, zijn gevoelen omtrent de vereischte repertorium. 409 richting van hoofden en dammen 1 tot bescherming dienende van oevers en stranden tegen den golfslag en de vloed- en ebstroomen XLIX. Calantsoog is door een schenkeldijk verbonden met de Zijpe 298, men I geneert er zich met het maken van drogevisch 304. Cato XXI. Catzenellenbogen 82. Clock, Jan Aelbrechtsz neemt in 1667 een sluis aan te Sparendam XLIV, 246. Coene, Hendrik VII. Conrad, F. W., zijn meening dat de uitvinding der schutsluizen in Holland reeds vóór 1253 bekend is geweest, vindt in Vierlingh's tractaat steun XLIV, schrijft ten onrechte de uitvinding of eerste toepassing der steenglooiingen toe aan Pieter Straat en Pieter van de Deure omstreeks 1733 XLVII. Conrad, J. F. W. vindt in Vierlingh een medestander in zijn bezwaren tegen de door A. Magielse aan de hand gedane middelen om den stroom van aangevallen oevers af te leiden XXIX. Cornelis Fransz zie Jan Goedeij. Cornelis Geeritsz zie Dirick Jacobsz. Cornelis Pietersz. LVII. Cornelis Wouterszone zie Adriaen Hugensoon. Couwerfpve, Jan Jansz van is in 1567 dijkgraaf van den Doel 193. Crabbendam 292. Zie verder Keijns. D. Dairanda, Jehan verkrijgt in 1565 samen met Hieronymus Sandelijn, Philibert van Tuijll van Serooskerken en Dirick van der Werve octrooi voor het bedijken van een I gors bij de Heijegorsing de Heene | en Graaf-Hendrikspolder nabij Steen- I bergen 83. Dale, van XXIII. Deutt VIII Deure, Pieter van de zie F. W. Conrad. Dijkwater (het) zie Zierikzee. ' Dintel (de) 2, 40. Dirick Jacobsz. onderteekent met Cornelis Geeritsz, Jan Janssz, N. van der Laen, Jan Lambillon en La. Roosvelt de aannemingsvoorwaarden van de leverantie van hardsteen voor een sluis te Sparendam 248. Zie verder Adriaen Pietersz. Doel (den) misslagen begaan bij zijn bedijking 16, 162, 338, aanbestedingsvoorwaarden van de bedijking der schorren aldaar in 1568, 134— 147. en van een sluis in 1567, 184— 194, fout begaan bij het leggen der sluis in 1568, 201. Doornik zie Artois. Dordrecht VIII, LVII, 176, 247. Dreischor 61. Drunen zie Besooijen. Duiveland wat tot zijn beveiliging tegen inundatie dient gedaan te worden 346. Zie verder 51. B. Eendracht (de) doet de oevers van den Kijkuitpolder inkankeren, en de oorzaak hiervan 384. Egypte XXH. Engelbrecht van Nassau geeft eenige gorzen bij Steenbergen ter bedijking uit 57—69. Etten, Heijndrick van zie Adriaen Hugensoon. P. Fijnaart 37, 78, 80, 97, 156, 338. Zie verder Henigengors, Oud-Fijnaart (of Vrouw-Jacobsland), Ruigenhil. Filippine XXXIV. Filips van Bourgondiö, heer van Souburg, zoekt in 1618 een administratieve vereeniging tot stand te brengen van de wateringen op Walcheren 396, 396. Filips de Schoone snaaksch antwoord aan hem van Jan III, heer van Bergen, omtrent den grond van het markiezaat 294. Filips II Vierlingh heeft hem vermoedelijk zijn tractaat willen opdragen 410 repertorium X, verhuurt de dijkgraafsambten 49, 218, behoort het leggen van inlagen te verbieden 392, 397. Zie verder 8, 18, 61, 53, 67, 100, 105, 235, 236, 263, 277, 358, 394. Friesland een van daar overgevlogen zwaan wordt in de Zijpe weder door zijn eigenaar teruggevonden 303. Fromont (de heer van) bedijkt den Breedevliet bij St-Anneland 347. Cr. Gastel na den Pontiaansvloed van 1552 brengt deze dijkage in geen vjjf a zeven jaar vruchten voort, en oorzaak hiervan 111. Zie verder 82 en Oud-Gastel, Nieuw-Gastel. Geebtruidenberg men legt er met goed gevolg zomerkaden rondom de weilanden tot waterkeering 30, heeft menigvuldige van de heide afkomende beekjes 96. Gelre, Jaoob van zie Adriaen Jacob Johannisz. Genderen de bekade uiterwaarden aldaar sueeren door open uitwateringssluizen XXX. Gent X, 193. Genua havenhoofd tot beveiliging der schepen aldaar 343. Godert Roelants is in 1670 kwartiermeester van Kruisland 230. Goedeij, Jan neemt in 1568 met Cornelis Fransz. een nieuwgebouwde sluis in den Doel op 195. Goes hoe de zakkendragers dezer stad veel dijkgaten hebben gedicht 340. gorinchem VUL Gorishoek (bij Scherpenisse) onverstandige werkwijze bij een daar voorgekomen val 47, 48, nergens in Zeeland valt de stroom den oever zóó rechtstreeks aan als hier 50, 51, de bermen en hoofden zijn er van enkel Vilvoordsche steen opgehaald 343, de stroom neert en stroomt er van uit het gat van Lodijke vlak op de kust 378, de recht vooruitstekende en meeat van ebbe aangelegde hoofden doen er aan de oeververdediging meer kwaad dan goed 382, 383, de steile diepten zijn er doorgaande bebermd 390. Zie verder 385. Gouda 322. Graap-Hendrikspolder (de — bij Steenbergen) bedijkt vóór het schorre rijp was 54, het wakker gedrag van de landzaten en Vierlingh's beleid behoeden hem bij den Pontiaansvloed van 1552 voor inundatie 308, 309, 324, 325. Zie verder IX, XXIX, 22, 87, 90 en Jehan Dairanda. 's-Gravenhage kluchtig geval van een raadsheer aldaar 161, men bemest er evenals bij Haarlem en Schoorl de weilanden met straatmest 299. Zie verder LVII. 's Gravenmoer de weiden en diepen zijn alhier en bij Oosterhout en Raamsdonk zeer wijd en breed 30, het van daar en van Raamsdonk, Waspik en de omliggende heide afloopende water verhindert den aanwas van grond bij Oosterhout 30, 31. Zie verder VIII. Groningen VIII. Groote polder (de — bij Klundert) LVII, 103. H Haarlem zie 243, 246, 248 en 's-Gravenhage. Haeften, Robert van is in 1567 ingelande van den Doel 193, 194. Haese, Servaes de onderneemt bedijkingen onder Kruiningen 299, zijn zot ontwerp om het zinken van den Slijkerdijk te voorkomen 299, bewerkt het indijken van den Hazepolder 300. Hattinga, D. W. C. LVII. Hazepolder (de — bij Petton), is een kostbare en onvoordeelige bedijking 300. Heemskerk, Wouter van ontvangt in 1361 Orisant ter bedijking 398. Heenepolder (de— bij Steenbergen) Vierlingh bekraagt het diep tusachen dit gora en het Heijaaeschorre 22, 97. Zie verder Cakelo en Jehan Dairanda. Heerengors (bij Steenbergen) 58. Heer-Jansland (bij Nieuw-Gastel) 82. repertorium. 411 Heerle zie Kruisland. Heijegorsinge (de — bij Steenbergen) zie Jehan Dairanda. Heijenschegors (het — bij Steenbergen) 84. Heijepolder, (de — bij Steenbergen) 69, 73, 83, 87, 287. Heijsseschorrk zie Heenepolder. Helenapoldeb (de — bij Biervliet) 132. Hellegat (het) de bezoding van de onbegroeide slikken aldaar heeft uitgewezen hoever bij de slikken in Zeeland de grens gaat van begroeiing xxvn. Henegouwen zie Artois. Henigengors (het—bij Fijn aart) wordt door den Pontiaansvloed van 1552 en andere hooge vloeden zoodanig overstelpt met zand dat het in langen tijd voor geen begroeiing vatbaar is 37, 38. Zie verder LVTI, 156, 338 en Cakelo. Herbays (de heer van) is in 1570 met Louijs de Kachel en Rochus Aertsz ingelande van Kruisland 230. Herdinck, Adolf zie Adolf van Bourgondië. Herenthout 83 Herkingen een voorgeromen inlage daaromtrent komt niet tot uitvoering 394. Zie verder 51. 's-Hertogenbosch (de meierij van) 274. Heusden straffe kleigrond aldaar, en waarom 10. Zie verder VII, 8. Hikkepoldeb (de — bij Oud-Vosmeer) bij de indijking verzinkt de voorversehing 356. Hildernisse waarom dit evenals Lillo, Ossendrecht, Sandvliet en Woensdrecht, hoewel ook aan de Schelde gelegen, minder vruchtbaar is dan den Agger, Bath en Hinkelenoord 94, een haven zou hier evenals te Ossendrecht, Sandvliet en Woensdrecht de loozing van het van de heide afkomende water zeer bevorderen 95, lijdt evenals Kruisland, Lillo, Oud- en Nieuw-Gastel, Ossendrecht, Santvliet, Steenbergen en Woensdrecht veel overlast van het van de heide afkomende opperwater 195, bij bedijking in twee gedeelten had deze dijkage niet veel meer gekost, en waarom 196, de onoordeelkundige dichting van het aldaar in 1530 gevallen gat veroorzaakt het verlies van het land 332, 342, hoe men in een zoo laag gelegen land ten opzichte van gaten best handelt 361. Hinkelenoord waarom zoo vruchtbaar 94. Hoboken 293, 294. Hoek XXXIV, LTV. Hogerwaardpolder (de — onder Rilland en Woensdrecht) heeft evenals de Van Wuijckhuijsepolder onder Hoek en de in 1918 bij Filippine ingedijkte polder weinig bochten in den zeedijk, en waarom XXXIV. Holland hoe men daar de duikeldammen aanlegt 11, 12, en er verscheidene slikken zou kunnen doen b6groezen 18, aanleg der hoofden aldaar 41, hoe op der. slappen derriegrond aldaar de sluizen dienen gebouwd te worden 214,215,231, het maken van vingerlingen geschiedt er verkeerd 217, de nietigste plaatsjes besteden Pr groote sommen voor havens en schuitvlotten 263, vele dijken maakt men er van steen 322, dikwijls worden er bij bedijkingen misslagen begaan in het dichten van gaten 366. Zie verder 3, 7, 8, 10, 24, 37. 247, 292, 297, 333, en Artois, Noord-Holland, Zuid-Holland. Holland en Zeeland (de graven van) alsmede de heeren van Putten, Strijen en Voorne plachten hun gorzen oudtijds niet zelf te bedijken maar gaven ze aan anderen ter bedijking uit 118, 402. Hondsbossche (de) kracht van den vloed aldaar 271, aanleg dezer zeewering 271, 304, de Slaperdijk doet er in den Allerheiligenvloed van 1570 veel nut 398. Zie verder 24, 292. Honingen (bij Rotterdam) steenen dijk aldaar 322, in den Pontiaansvloed van 1552 bedient men er zich op den dij k en in de gaten met goed gevolg van netten 333. Honte (de) Vierlingh vreest dat haar stroomen zich tengevolge van de 412 repertorium, gaten van Lodijke en de Kreke zullen verleggen tot ondergang van den koophandel van sommige steden 340. Hop, Jacob de alsmede Maximiliaen Servaes, Jasper Anthonisz, Meerten Jansz, Sijmon de Roo, Jan Taok en Wouter Verhalen zetten in 1667 in bij de aanbesteding eener sluis in den Doel 193. Huibergen zie Bergen op Zoom. J. Jacob Simonsz LVII. Jam III (heer van Bergen, 1481—1631) zie Filips de Sohoone. Jan IV (markies van Bergen, 1541— 1567) geeft land ter bedijking uit bij den Buigenhil en Fijoaart 78—82. Zie verder 153, 156. Jan Adbiaensz zie Adriaen Jacob J ohannisz. Jan Aertssen zie Adriaen Hugensoon. Jan Anthonisz zie Adriaen Engelss. Jan Heijndricxz zie Adriaen Cornelis Jans Diricxz. Jan Janssz zie Dirick Jacobsz. Jan Meeusse zie Adriaen Hugensoon. Jasper Anthonisz neemt in 1567 een sluis aan in den Doel 193, 194. Zie verder Jacob de Hop. Johnson, Douolas Wilson betoogt dat ondiep water de nadering van lange golven belet XXVII. Joos Raess zie Adriaen Hugensoon. K. Kachel, Louijs de zie Herbays (de heer van). Karckers zie Cakelo. Karel van Bourgondiö zie Fromont (de heer van). Karel V 402 Kattendijke kostbare bermen aldaar aangelegd tot behoud van het voorland 44, de steile diepten zijn er door- I gaande bebermd 390. Zie verder 50. Keijns aldaar begint de bedijking van de Zijpe 292, de Zuiderzee is er door hst overgestoven duinzand zeer ondiep 297, bijzonderheden omtrent de diepte van het water tusschen Keijns, St-Maarten en Crabbendam, de gesteldheid van den bodem onder water en den groei van het wier 298, en de lengte van den Slijkerdijk 301. Kempen (de) men beschut er de akkers met wallen en grachten tegen zandverstuivingen 24, onkundige lieden van daar en uit Valkenberg en Westerwolde worden tot baljuw, schout, meier en dijkgraaf benoemd en berokkenen het land door hun onbedrevenheid in dijkzaken veel schade XVI, 92, 218—220, 263. Kerkgors (het — bij Steenbergen) octrooi van bedijking 69—78. Kerkvaabt (bij Klundert) hinder aldaar ondervonden bij h6t bedijken van de Klundert door de onoordeelkundige sluiting der gaten 149, 359. Kerkwerve 51. Ketel (de — polder onder Klundert) i.vn. Ketelduinen (de — bij de Zijpe) doen de Zuiderzee volstuiven met zand 297, 303. Zie verder 304. Keulen 300. Kijkuitpolder (de—bij Oud-Vosmeer) de welaangelegde hoofden stuiten er de inkankering van den oever 384. Kinderdijk zie Alblasserdam. Klaaswaal (de ambachtsheeren van) LVII. Kloetinge 50. Klundert Vierlingh loont er de dijkwerkers niet in daggelden doch naar de hoeveelheid verwerkte aarde, wat hem euvel wordt geduid en waarom 103, velen van die bij de bedijking werkzaam zijn worden ziek en sterven 117, hinder bij dat werk ondervonden door het onoordeelkundig toesluiten der gaten 149, de voorversching verzinkt er bij Brouwerskeete, en waardoor 150, hoe mer. de na het voltooien der voorversching waargenomen verdieping der kreken had kunnen voorkomen 158, 362, Vierlingh zoekt de verkwisting, die bij de bedijking in het betalen der daggelden plaats heeft en den prins van Oranje groote schade berokkent, tevergeefs te beletten repertorium. 413 XIV, XV, 280. Zie verder IX, LVII, 20, 156, 361 en Bloemendaalpolder, Bot kreek, Grootepolder, Kerkvaart. Kralingen 322. Kreke (de) de dichting van het gat aldaar in 1530 met „staende wasen" slaagt niet, en waarom 165, 354, het gat is zoo gevaarlijk geworden door de baatzucht van den heer van Lodijke en het onverstand van die van Reimerswaal 331, 332, 335, 340, wat men tot behoudenis van het land had behooren te doen 165, 166, 359, Vierlingh's pogingen tot dichting van een aldaar in 1530 gevallen gat falen, en waarom 334, 335, onkundige en hun plicht verzakendo lieden worden er met het beleid der dijkage belast 341. Zie verder VIII en de Honte. Kruiningen de landzaten bedienen er zich bij den vloed van 10 Maart 1570 met goed gevolg van zeilen 332. Zie verder Servaes de Haese. Kruisland (bij Steenbergen) lijdt veel overlast van het van Wouw, Heerle, Moerstraten en de heide afkomende opperwater 94; zou, als Roosendaal geen rivier had gehad of deze niet open gehouden ware, bij de bedijking een gan zenpoel zijn geworden 95, bij bedijking in twee gedeelten waren de kosten niet veel hooger geloopen, en waarom 196, aanbestedingsvoorwaarden der sluis aldaar in 1570, 221—230, onnoodige voorzorgen der ingelanden bij den bouw dier sluis, en waarom 230, 231, de schadelijkheid van het stoppen van gaten door er schepen in te doen zinken blijkt aldaar in een voorbeeld 345 Zie verder XX, 69, 73, 74, 86, 87, 230 284, en Hildernisse, Roode weel. L. Labn, N. van der zie Dirick Jacobsz. Lake (gors bij Steenbergen) 68. Lambillon, Jan neemt in 1567 de leverantie aan van hardsteen voor een sluis te Sparendam 248. Langstraat (de) 96. Leerdam straffe kleigrond aldaar, en waarom 10. Leiden, XXIII, 246. Lek (de) hoe men te handelen heeft met gorzen, liggende omtrent het van deze rivier en het van de Maas, den Rijn, de Waal en den IJsel afkomende water 29. Zie verder Alblasserdam. Lekkerkerk zie Alblasserdam. Leuijs (het — schorre in Saaftingen) aanbestedingsvoorwaarden der bedijking in 1568, 134—147. Leuven verscheidene doctoren aldaar zijn in hun verwachting om met de bedijking van de Zijpe voordeel te behalen bedrogen 304. Zie verder 79 Lillo men maakt er de dijken van steen 322. Zie verder Hildernisse. Lodijke (het gat van) de daaruit loopende stroom valt rechtstreeks aan op Gorishoek 50, 51, 378, wat men bij zijn dichting had behooren te doen tot behoudenis van het land 165, 166, ia zoo gevaarlijk geworden door de baatzucht van den heer van Lodijke Ml, 332, en door het onverstandig gödoente van die van Reimerswaal 335. Zie verder VIII, XXVIII, LIV en de Honte. Lodijke (de heer van) houdt in 1630 de dichting van het gat van Lodijke tegen 331, 332, 340. Loozepolder (de — onder Hoek), LIV. Luik 69. Maas (de) bij lagen waterstand verstuiven er de droogkomende platen, bij hoogen stand van het water neemt de sterke stroom er het slib van mede 9, bij de bedijking van Mijnsheerenland en Westmaas afgedamd 116, 401. Zie verder 3, 8 en de Lek. Maeije, Maeijenland (bij Dreischor) zie Zierikzee. Magielse, A. zie J. F. W. Conrad. Marcelis Joris Pietersen zie Adriaen Hugensoon. Maximiliaen Servaes zie Jacob de Hop. Mechelen 161, 193, 212. Meerten Jansz zie Jacob de Hop. 424 VERKLARENDE WOORDENLIJST. Enckele sluijs zie sluijs (enckele). Erfue, erve de vruchtdragende oppervlakte van den grond in tegenstelling van den ondergrond. Et sic de aliis en zoo is het met andere. Eterië, eterije 93, 119, 279 in het algemeen verkwisting ten koste van den polder, door smulpartijen en anderszins.' Etten doen afgrazen, afweiden. Ettinge recht van beweiding. Eventijt tijdperk van zeven jaar. Exccptio a regula uitzondering op den regel. Expediëntie 14 nuttigheid; 33 middel. Experiënt ervaren. Extenderen uitstrekken, uitbreiden. V. Failliëren falen, ontbreken. Falecanten, falicanten, fallecanten, fallicantvn schuins afsteken, velkanten. Falgiëren zie failliëren. Falicant schuinsche kant, velkant. Feeck tegen den dijk aangedreven ruigte; het in Zeeland en Westelijk NoordBrabant nog algemeen in dien zin gebruikte woord veek. V. Een vorm deek met dezelfde beteekenis komt voor bij Beekman, Dijk- en waterschapsrecht in Nederland i. v. deek, deeck. Fisenollen 254 hersenschimmen ï Fust lang platboomd vaartuig, naar gelegenheid door zeilen of met roeiriemen voortbewogen. Qt. Qaerd dun haringband d. i. afval van voor haringtonnen bestemd hoepelhout. Galeere lang, smal oorlogschip, hoofdzakelijk ingericht om met riemen te worden voortbewogen doch tegelijk van zeilen voorzien. Galjoen groot zeilschip met drie of vier masten en hoog boord, oudtijds vooral in gebruik bij de Spaansche marine hetzij als oorlogs- hetzij als transportof koopvaardijschip. Gang plank tot voetbrug dienende. Gebeer het te keer gaan, maken van geweld. Gebornt 295, zie de Toevoegsels en verbeteringen. Gebuerlijck, gebuerlicken naar behooren. Gedraechsaem goed dragend, vruchtbaar. In het Bredaasch dialect gebezigd van een vruchtboom, die wel of schielijk draagt (Hoeufft, Proeve Bredaasch taaleigen, i. v. gedraagzaam). Gedresseert (wel) wel behandeld, wel beleid. Geerd 255 stang; 368, 384 hetzelfde als gaerd, zie dat woord. Gegaet van gaten voorzien. Geldedorpel onderste horizontale bolk van een gelde- of tusschengebint. V. Geldegebint tusschengebint. V. Gelooff 101, 123 crediet; 394 invloed, gezag. Geluij zie gleu, glui. Gemeene landt (bift) op kosten des polders. Gemet. Een Stoenbergsch gemet is groot 41,86 aren. In de omstreken van Nieuw-Vosmeer, Halteren en Wouw wordt gerekend met het Blooisch gemet, dat 39,24 aren groot is, onder Dinteloord, Fijnaart en Oud-Gastel met een gemet van omstreeks 42 aren. Generale vloed zie vloed (generale). Geprefereert in rechte aanspraak hebbende vóór een ander. Geprefigeert voorafbepaald. Gereet 140 contant; 216 geriefelijk; 281, 365 bij de hand zijnde. Geringe spoedig, dadelijk. Gesienlijck fraai om te zien. Gestaen volstaan. Gesleert, gestert zie sterten. Gesweept eigenlijk: voorzien van zwiepingen d. i. diagonaalsgewijze aangebrachte koppelbalken, waarmode men aan steigerwerk meer stevigheid geeft, dus in het algemeen: vastgezet, gestevigd. V. Gevaeder peet. Geveerle 139 gezelschap ? Gevouchelijck geschikt, gunstig. Gewapt 29 goed tegen elkander aan geklopt, zooals de werklieden dat met de steekspade plegen te doen om de zoden vast tegen elkander aan te VERKLARENDE WOORDENLIJST. 425 doen sluiten. Prof. Stoett verwijst naar het Oostfriesche mappen: op en neer bewegen, slaan. Gierich hebzuchtig. Gleu, glui rogge-, haver- of tarwestroo, dat gezuiverd is van alle korte, kromme en brokkelige halmen. Grave spade. Grinttuel stek, loot van griendhout. V. Groeven 5, zie de Toevoegsels en verbeteringen. Grond- grond- of bestekteekening. Grontbraxem, grontbrecxem, grontbrexem oeverafschuiving d. i. het naar omlaag schuiven van een door den stroom ondermijnden oever, of wel: val, d. i. een zijdeling3che bijna horizontale wegvloeiing van een onderzeeschen oever. Gruijn gowestelijk: groente (mededeeling van Dr. Boekenoogen). Gruijtgelt geld, verschuldigd voor de gruit, een bij het brouwen van bier gebezigde stof. H. Hazchkaede hangkade d. i. kade, waarmede men een dijksput dwarsdoor in twee stukken afdeelt, opdat bij doorbraak van de verschkade het ondervloeien van den put tot een gedeelte beperkt zou blijven; soms wordt een hangkade ook aangelegd door een nieuw te bedijken schorre om dit gedeeltelijk droog te leggen en zoodoende het sluiten van de voorversching te vergemakkelijken. V. Vgl. de aanbestedingsvoorwaarden van den zeedijk der nieuwe dijkage vanDrenckvelt, Tobe, Cakeloe, Hoochsant en Karckers, d. i. het Prinseland bij Steenbergen, van 1604(Algem.Rijksarchief, Nassauach domeinarchief fol. 606 verso n°. XXXVII): „item daennemers sullen met malcanderen op elcke vier bestedingen, min of meer, ter ordonnantie van dijckgrave ende gesworens maecken een dwersof haechcaede van 18 oft 20 voeten toeiegghens . . . ende sullen gehouden sijn die voorseijde baechkaden aen wedereijnden te sluijten." Zie ook de verklaring in het tractaat zelf op biz. 148. Haerreboom zie herre. Hals, halsch (van den dijk) bovengedeelte. V. Hangereel in het algemeen hangend gestel waarin zeker deel van een werktuig rust, balkje waarop of hangend gestel waarin een constructiedeel rust. V. Hanteren uitoefenen. Harboom zie herreboom. Harnasschen zie beharnasschen. Harre, harreboom, zie herre, herreboom. Hellebardier politiediender op het bedijkingswerk. Hempte 281 waarschijnlijk een bijvorm van heen d. i. riet- of zeggegras. Vgl. het rapport van de aanwassen van het latere Prinseland bij Steenbergen (van 1566) door Willem de Vos en M. Pigge (Algem. Rijksarchief, Nassausch domeinarchief fol. 537 verso): „(de aanwas die) doen ter tijt (nl. twee jaren vroeger) maer doorgaens clap en scelpsandt en was (is) zedert meer dan twee, eenen ende ten minsten eenen halven voet hoichten met goede cleije beworpen, ende seere begint met heen- oft seggorse te bewasschen enz." Pigge had in het bijzonder ook opgenomen het aldaar gelegen gors, „genoempt de Bernt, al dwelck gorsse (zoo zegt hij) soe verre wij westwaerts ende noortwaerts naer den werf oft stelle, staende opt gorsse genoempt Carkers, ende oock oostwaerts op oversien consten, doorgaens bevonden hebben beset met langen heen, riet ende ander groen, wesende den heen soe hoich ende dichte dattet nauwelicx jae qualijck doenlijck hadde geweest twee oft drie boochschoten lengten daerdoor te connen gaen". In Noord-Holland wordt heen gebruikt in de beteekenis van: riet (mcdedeeling van Dr. Boekenoogen). Hengelissen 245 tappen en beugels. V. Herboom zie herre. Herre, herreboom houten of ijzeren stijl; de achterhar, d. i. de verticale stijl aan de achterzijde, draait van onder op een in den sluisvloer bevestigde taats 426 VERKLARENDE WOORDENLIJST. en van boven in een halsbeugel, die in den sluismuur is vastgemaakt; met de eveneens verticale voorhar sluit de eene sluisdeur tegen de andere of togen een aanslagstijl in den muur. In Vierlingh's tijd werden de harren, evenals het overige van de deur, steeds van hout gemaakt, bij do ijzeren sluisdeuren van onze dagen zijn zij van ijzer. V. Hert zie hort. Heusheijt fooi, gratificatie. Hiempte zie hempte. Hoechkae.de (in de marginale inhoudsopgaaf van het Hs. hootkade genoemd) hetzelfde als achterkaede, zie dat woord en verder de verklaring in het tractaat zelf op blz. 147. Hoevenaer, hovenaer pachtboer. Hovjen zie hood. Hoijken 384 hoofdje; 304 inhoudsmaat (hoedje), bevattende voor steenkolen ongeveer 1172, voor kalk ongeveer 970 liter. Hoochkade zie lioechkade. Hood, hoot, hoijen, hooijen hoofd, hoofden. Hoofftdilff, hooftdilve hoofdsloot. Hooijen zie hood. Hoopperen zie opperen. Hoot zie hood. Hootdilff zie hooftdiljj. Hootcaede, hoothkaede zie hoechkacde. Hoollandt de beste van de in een nieuwbedijkten polder te verkavelen landerijen. Zie ook de verklaring in het tractaat zelf op blz. 281. Hort oneffenheid (mededeeling van Dr. Boekenoogen). Hotte draagkorf. Huijve hetzelfde als zeebeek, zie dat woord. Hulcke soort van groot zeilschip. I. Impediment hinder. Impessement beletsel, hindernis, Fransch empêchement. Indercant achterkant. Induceren overhalen, overreden. Inhabiel verclaeren onbevoegd verklaren. Inckele sluijs zie sluijs (enckele). Inleggen, inneleggen zie uutlegginge. Innecanten inkalven. V. Innecavelen inkepen. Vgl. het bestek van een sluis in den Oranjepolder onder Biervliet (18 Nov. 1617)art. 13: „in dese stijlen (nl. de twee schofstijlen, aangebracht op de dorpels van de schoftgebinten der sluis) sal men wercken een sloove, lanck als de dorpels, swaer 7 ende 9 duijmen, ende sal met het eijnde in de stillen (d. i. stijlen) gelogeert (lees: gelegert) werden met een wouwestaert, ende soo diep ingecavelt werden als datter blijven zal een duijm van de sponde, daer de schofdeure ingaen zal, ende dat op de hoogte van de geldeslooven om de deckplaeten op te leggen". Innelaeten inkepen. Innelegeren zie legeren. Innemen, innemer, inneminge bedijken, bedijker, bedijking. Innercant zie indercant. Innespoorsel 268 denkelijk: inkassing van de bekleeding van het buitenbeloop in de dijkszate. V. Innesporen de graszoden gedeeltelijk ingraven. Inneweelen uithollen van kolken of putten (wielen) door het overstorten de water. V. Inslach veevoeder. Insporen zie innesporen. Interest, intrest schade, nadeel. Intoge anker, bestaande in een horizontalen balk die in een richting, rechthoekig op de vleugels, tegen de palen eener beschoeiing wordt aangebracht om te voorkomen dat deze tengevolge van den gronddruk voorover komt; van achter wordt deze balk met een, achter ankerpalen aangebracht, kruishout verbonden. V. Invaderende 131 aanvallende. J. Jachlschor 178 wellicht: schrankschoor d. i. schuine klamp bij schuttingdeuren, die de twee horizontale klampen verbindt, of schuine klamp bij sluisdeuren, die de bovenste en onderste horizontaio regels overhoeks verbindt; hier: de schrankschoren, die in da sluis wan den zijn aange- VERKLARENDE bracht van het deurgebint af en als zoodanig bestemd zijn om het deurgebint meer stevigheid te geven. V. Vgl. het bestek van een steenen sluis te Charlois van 24 Oct. 1598 (Algem. Rijksarchief,aanwinsten 1900, xxxrx, 3) art. 20: „men sal oock maecken in elcke deur (der sluis) een overhoecx jachtschoer van 8 duijm breet ende vijff duijm dick, lanck van den ondersten clamp tot den bovensten (de lengte wordt niet nader opgegeven), op die regels innegelaeten met vallende lippen op tanden om die regels soo luttel te crmcken (krenken) alst moegelick is enz." J an Boij, Jan Boije zie Boij, Boije (Jan). Joannes in eodem 43, 380 even ver als te voren; letterlijk: in hetzelfde hoofdstuk van het Evangelie of den Brief van Johannes. Juslijieren 108 met juistheid vaststellen? E. Calengieren schelden, berispen. Galff koppelbalk tusschen twee stijlen. V. Caljfaten met werk dichtstoppen/ breeuwen. Camer (van een sluis) koker. Canneel kanaal. Cant el cant 203 tegelijk, meteen. Cappruijnken mantel met kap. Capraven dakspar. Carbeel schoorbalk, korbeek V. Carolusgulden zilveren muntstuk ter waarde van 20 stuiver. Cattebeck, cattebol soort van zinkstecn. Vgl. Boxhorn, Chronijcke, blz. 105: „sincksteenen die cattebollen genaemt werden". Cause hebbende recht verkregen hebbende. Causeren beschuldigen. Kemp hennep. Kerffhoudt 182, 183, 208, 209. De beteekenis van dit woord is mij op de aangehaalde plaatsen niet duidelijk. V. Kesp. Met kespen bedoelt Vierlingh balken, die dwars op de as van de sluis ia do fundatie voorkomen, on die onderling verbonden zijn door WOORDENLIJST. 427 zandstroken of kloosterhouten. Op de kespen bevestigt men den bodem of vloerplanken. In het Theatrum machinarum universale van Tileman van der Horst en Jacob Polleij (Amst. 1743, 1774) II fol. 1 wordt onderscheid gemaakt tusschen kespen en slikhouten. De eerste komen volgens de aldaar gegeven beschrijving boven de vloerplanken (vgl. ook hetzelfde werk, deel I plaat II en deel II plaat II) dus ter plaatse waar men tegenwoordig de zwalpen aanbrengt. Het woord slikhout of slikbalk wordt in dat werk gebruikt in de beteekenis van zandstrook. V. Keure 74 reglement, ordonnantie; 124, 129, 220, 306, 310 gesteldheid, wat • afmetingen, aanleg enz. betreft, zooals de keur, ordonnantie, het bestek of dijkrecht voorschrijft. Keure (te vollen) in afmetingen, aanleg enz. beantwoordende aan de voorschriften van de keur, ordonnantie, bestek enz. Kielen, kielspit oen kleine wigvormige greppel uitsteken om een werk uit te bakenen; greppel om stilstaande plassen in schorren af te wateren, om pereeolen af te scheiden, of onder nieuwe dijken uitgegraven ter verbinding van den grondslag met het daarboven komende aarden lichaam. V. Kiste ruimte tusschen twee dammen of bermen, die met klei, zoden of steen wordt gevuld. V. Clamp horizontale houten plank, rib enz. dienende tot het verbinden van twee of meer planken, balken enz., bij sluisdeuren de horizontale regel of balk, waarop de planken zijn bevestigd; op blz. 308 zooveel als: afdeklaag of wel een lage nol of dam met flauwe beloopen, dienende om in gevallen gaten verder grondverlies to voorkomen. V. Claveren klauteren. Cleesen, eleesten ziften. Clergie geestelijkheid. Clerek 162 geleerde. CUncket kleine deur in een grootere. Cloisterhout, cloosterhout vierkant bezaagde balk tot koppeling van kespen, 428 VERKLARENDE en daarmede verbondon door loeven en voorloeven, bouten en treknagels. Koeek ronde harde plek in hout (mededeeling van Dr. Boekenoogen). Collatie recht tot benoeming van den parochiegeestelijke. Cóllegeren, colligeren bijeenzamelen. Cola, kol» 177, 182, 189. Bij de oudere constructies draaiden de achterharren van de sluisdeuren van onder op een prop in eeD kom of zoogenaamden keuspot, die geplaatst was in don sluisvloer, en van boven in een halsbeugel. Misschien bedoelt Vierlingh met hot woord kola den keuspot of wel kcuspot en halsbeugel te zamen. V. Commere zie compsre ende commere. Gommodieus, comtnodieuaelijcken geschikt, dienstig; op geschikte wijze. Commoditeijl gerief. Communeren het samenspannen of „conclave maken" van de aannemers bij aanstedingen .V. Communicatie beraadslaging. Compere ende commere vriendjes die iemand door voorspraak aan een post helpen. Consuis kwanswijs. Conterland, contreland het buitendijkseh gelegen land, ook maaiveld of meiland geheeten. V. Conlreleuren, controleuren berispen, de les lezen; het woord "wordt in Westelijk Zeeuwseh-Vlaanderen nog in die beteekenis gebruikt. Cordewagen kruiwagen. Corenaerde, coremerde grond, die uit akkerland wordt gehaald, in tegenstelling met buitendijks gehaalden. Correctie straf; ter correctie onder verbetering; op arbitrale correctie op straffe, door den rechter naar bevind van zaken te bepalen. Corrigeren straffen. Kouck zie koeck. Craeghen, craghen een dwarsdam aanbrengen in gaten om ze voorloopig af te sluiten. V. Kraeck soort van groot koopvaardij, eri oorlogsschip. Gram hetzelfde als beugel, zie crammen. V. Crammen met een kranirnat voorzien d. i. bekleeden met een laag of mat WOORDENLIJST. van stroo of riet om een dijksglooiing tegen den golfslag te beschermen, bij welk werk de band van glui (of beugel), die de mat samenhoudt, door middel van een daartoe dienend werktuig, kramspade geheeten, in den grond wordt vastgestoken. V. Cramspaede zie crammen. Kreek (doorgaende) zie diep (doorgaende). Cribbe lage dam om den stroom te leiden. V. Crijgel, crijgelh?.ijt hardnekkig, koppig; hardnekkigheid, koppigheid. Croon gouden Fransche munt, die hier te lande veel voorkwam, misschien echter bedoelt Vierlingh een sedert 1559 in Brabant geslagen gouden muntstuk; dat ongeveer 3,1 gram woog en 2 gulden waard was. Cruijsdam lange (hoofd)dam, op slikken gelegd ter bevordering van de aanslibbing. V. Kwartiermeester. Kwartiermeesters wordon herhaaldelijk vermeld in de penningmeestersrekeningen van den polder Kruisland bij Steenbergen over 1568/69 en 1570/71 (Algem. Rijksarchief, Nass. domeinarchief n°. 3570). Zij behoorden daar niet tot de bezoldigde „officiers" of ambtenaren der dijkage, doch nomen met dijkgraaf en gezworens deel aan het opmaken van bestekken, het berekenen der kosten en het aanbesteden en opnemen der aan te leggen bruggen en sluizen, de voorbereidende werkzaamheden voor het dichten van dijkbreuken, en dergelijke meer. Mogelijk vervulden zij in opdracht van de ingelanden dezelfde functiën, waarmede in sommige waterschappen de hoofdingelanden waren belast. L. Lampraije soort van palingachtige visch, lamprei. Landmeester een in sommige waterschappen (in Zeeland en Voorne) met het technisch of finantiëel beheer belast ambtenaar. In den polder Kruisland bij Steenbergen was het, zooals de penningmeestersrekeningen over 1568/69 en 1569/70 aantoonen, VERKLARENDE WOORDENLIJST. 429 een andere naam voor den penningmeester. De landmeesters schijnen hier en daar ook heverneesters (of heneme.tste.rs'!) te hebben geheeten, vgl. het octrooi van bedijking van het Noordland bij Bergen op Zoom van 12 Maart 1460 (Algem. Rijksarchief, archief der Commissie van Breda n°. 327 fol. 135 verso): „item zullen dijckgreve onde scepenen bij der meester menichsten (sic) van den breetsten geërft stellen ende ordineren twee hevemeesteren (henemeesteren?), bi welken alle saken den lande aengaende geregiert sullen worden, dairbij die dijcke, holen (d. i. heulen), sluijse, veldamme ende al dat daer aencleeft gemaict sullen worden, schoten te ontfangen ende uuijt te gevenne, den dijckgreve ende scepenen daeraff bij den geërfden aldaer rekeninge ende bewijs te doenne duechdelic als dat behceren sal". handvest hetzelfde als intoge, zie dat woord. Lancke zijde. Landheren prijzen. Lay van boven naar beneden loopende scheur, zie Grandgagnage, Dictionaire étymologique de la langue wallonne: laie fente traversant la couche du I hant en bas. Leechschat aandeel uit de opbrengst van uitgedolven moer of darink, aan den landsheer of andere rechthebbenden te voldoen. Legeren plaatsen, in verband brengen (van balken enz.). Lecker kwajongen. heexem, lexsem lek, zuiger. V. Leuvensche penning, zie penning (Leuvensche). Liberaal goedgeefsch, mild. Lijden gaan. Limiteren 3 grenzen. Lith 228 ? Loën meervoud van loije, zie dat woord. Loije geul in buitendijksehe gronden, die een door-, in- of uitgang vormt; in het algemeen: watergang. Loode zie loije. Loos (van water) vrij. Lortsen oneerlijk zijn in den handel. Luetelsn aan iets rukken, heen en weer rukken, vgl. De Bo, West-Vlaamsch Idioticon: Uitteren, hitsen zachtjes aan iets schokken, aan iets roeren dat hei wiegelt. M. Maijelant hetzelfde als conterland, zie dat woord. Malum regimen generat morbum, morbus autem mortem,— morlem autem cruces een slechte manier van leven veroorzaakt ziekte, ziekte echter den dood — den dood echter kruisen, kwellingen . Mannen uitruster, voorzien van manschappen.Marequier 228 ? Mededeelder, medeelder mededeelnemer, compagnon. Vgl. de aanbestedingsvoorwaarden van den zeedijk van den Oranjepolder onder Biervliet (1617) art. 3: „item de aennemers zullen gehouden wesen, soo haest als zij eenige bestedingen aengenomen hebben, te verclaeren de naemen ende toenamen van haere mededeelders ofte mackers om die te boecke te stellen, dewelcke mede verbonden zullen staen als (de) principaele aennemers enz." Medestelder 115 zie de Toevoegsels. Mediëren halveeren. Meeldijck hetzelfde als middeldijck, zie dat woord Meepa dun, klein. Meeste grootste. Meester aannemer. Meet sponning. V. Meetkens strookjes bouwland die door ondiepe greppeltjes van elkander zijn gescheiden, in Westelijk Zeeuwseh Vlaanderen akkertjes genaamd. Meijer lager rechtelijk ambtenaar. Meijlant zie maijelant. Mengat dam waarover gemend wordt, zie mennen. Mencken verminderen, iets afhouden van geld. Mennen per wagen vervoeren. Messelen 186,187. Een goede verklaring van dit woord is mij niet bekend. V. Waarschijnlijk is het een bijvorm van 430 VERKLARENDE WOORDENLIJST. messeeren, dat voorkomt in het bestek van een sluis in den Oranjepolder onder Biervliet (18 Nov. 1617) art. 7: „ten 7den sal men op de cloosterhouten stellen 46 geldegebinten ... alle de gebinten zullen gevroght werden onder ende boven met pinnen ende gaeten, de pinnen dick ïl/t duijm, ende de bovenpinnen sullen lanck wesen... ende men sal de bovenste pinnen messeeren van achteren 1 1/2 duijm, ende zullen van boven geslooten worden met een houten nagel". Messie werf van een hofstede. Meuselaer soort van klein bier. Midde.ldijck droge, niet aan zee palende, dijk. Middeldilve middelsloot. Middellant de tweede qualiteit van de in een nieuwbedijkten polder te verkavelen landerijen. Zie verder de verklaring in het tractaat zelf op blz. 281. Mineren verminderen, afnemen, doen afnemen. Mincken zie mencken. Misch, missen mest, mesten. Misselijck, misselijcken misschien. Missen zie misch. Milant midden. Moeck soort van slappe darink. Vgl. Anthonis de Jonge van Bruijnisse (1607—1669), Staatkundig Zeeland (in een 18de-eeuwsch afschrift berustende onder de papieren van Van de Spiegel op het Algem. Rijksarchief) blz. 198: ... „niettemin als de dijeken te din of te zwak van aarde, ook te vers en onvaste zijn, kan een hooge vloet, lange staande, wel daardoor weegen (zich een weg banen) en sitten, insonderheijt als er derrink, meuck of andere spijse in gemengt is". Moeckig zie moeck. Moescoppen uit stelon gaan, stroopen. Molster de hoeveelheid meel, die een molenaar uit den meelzak mag nemen voor maalloon. Monster doen aanwijzing doen. Moock zie moeck. Mueselaer zie meuselaer. N. Naderschap, naederschap, naerderschap recht van naasting. Nam authore Catone: ut cura ingenium sic et manus adjuvat usum want zooals Cato zegt: gelijk nadenken en studie het verstand ten goede komen, zoo bevorderen handelen en doen de practische bedrevenheid. Neer draaistroom. Neeweerdich 40 ? Het zinsverband duidt aan dat Vierlingh hier bedoelt: kleigrond, door zijn gehalte aan zand genoegzaam getemperd om gemakkelijk beploegd en bewerkt te kunnen worden, „zachte groDd" gelijk men in Westelijk Zeeuwseh-Vlaanderen zegt, in tegenstelling met ongetemperde, sture klei, steenhard in droge en taai in natte seizoenen en dus moeilijk te bewerken. Mogelijk schreef Vierlingh: morweerdich (uit murwe aarde bestaande). Neren een neer of draaistroom maken. Neringe (soute) het stoken van zout uit darink. Neringhe 392 hetzelfde als neer, zie dat woord. Nochtans daarenboven. Noes, noesch, noesheijt, noesicheijt schuins, schuinschheid. Note opbrengst van land, oogst. Nuesch; nuesicheijt, nussicheijt (met) schuinseh; in schuinsche richting. O. Oeveren overschieten. Officier ambtenaar. Olm molm van vergaan hout. Ommegaen, ommeganck, schouw drijven; inspectie, schouw. Onbegrepen zonder dat er aanmerkingen op vallen. Ondergaen zich aanmatigen. Ondercotich 138 eigenUjjb onder de huid voortzwerende, hier: ondermijnd. Ondersijpen ondervloeien. Ondoen zie ontdoen. Ongepaelt 33 zie de Toevoegsels en verbeteringen. Ongesien onfraai. Verklarende woordenlijst. 431 Ongesweept zie gesweept. Onqevouchelijck zie gevoucfielijck. Ongeweelt zonder dat er een put of kolk (wiel) is gevallen. Onland slecht, onvruchtbaar land. Onnae op verre na niet. Onsienelijck onfraai. Ontdoen verhinderen. Ontrooven van de dekzoden berooven. Ontscheijden vaneen scheiden. Ontseggen ontraden. Ontsitten een taak ontgaan. Ontspringen, onlsprinhen dóórgaan. V. Ontweelen 36 door het vallen van een kolk (wiel) ontvallen. Oor doorstekend eind van een horizontale rib of balk in metselwerk. Oorberen benuttigen. Oorloff afscheid. Oort vierde deel van een munt, in hal bijzonder van een stuiver, zie ook ortken. Opentempelen door middel van tempels d. i. houten balken, schoren of stutten, openzetten. Operette, opperelle oprit, opril. Opereren uitwerken. Ophouden 5 omwoelen ï Opperlant 282 blijkbaar hetzelfde als hootlandt, zie dat woord; op blz. 369 is het blijkbaar synoniem met voorhooffd, zie dat woord. Oprei zie operette. Opstrecke hindernis. Optempelen zie opentempelen. Optooge oprit, opril. Ordonnantie schikking, ordening. Ortken een op het laatst der 15de eeuw voorkomend muntje van zeer slecht zilver (later bestond het uit koper) ter waarde van 1/4 stuiver. Overen zie oeveren. Overgaen dichten. Overcraegen zie craeghen. Overleijden overgaan. Overloedsn 67 overlaadden? Overscheeren, overscheren overspannen. Overslaen ramen, berekenen. Overlellich bovonmatig, buitengewoon groot. Overveste gerechtelijke overdracht van eigendom. P. Paelen uitbakenen. Paellinckplanck zie palinekplanek. Paijement termijn van betaling. Paleren een schoon aanzien geven. Palinekplanek, palinckplancken damplank, dikke plank voor kistdammen; van zulke planken voorzien. Pan 11 stilstaande putin het schorre. V. Panne 177, 189 kom waarin de spil of taats van de har eener sluisdeur draait, keuspot. V. Pari vassu op gelijken voet. Parpeijn, parpijn 205, 212, 215, 226, 231, 248. Naar het schijnt bedoelt Vierlingh hier hardsteen, die voor fundeermgen werd gebezigd in plaats van heipalen. Vgl. J. Ermerins, Verhandeling over hot kasteel Rammekens in Verhandel. Zeeuwseh Genootschap III (Middelb. 1773) blz. 139: „deze fondamenten rustten op geene paaien, ten minste zoo mij uit voorgemelde rekening (nl. van den bouw van het fort) genoegzaam gebleken is, maar men schijnt den grond zoo diep mogelijk te hebben uitgehaald tot op de zandlaage of derrij, en dien toen met puin en brikken te hebben gevuld en effen gemaakt, waarna de grond met „parpeinen ende schorren" werdt belegd, daardoor men zekerlijk zeker soort van groote steenen of zarken heeft te verstaan omdat zij eigentlijk genoemd worden „Rijssels perpeijn, platte fondeerschorren''. Op blz. 143 zegt Ermerins: „ik vinde dat de steen, daaraan (nl. aan het fort Rammekens) verbezigd, waren „Rijsselsch perpeijn, platte fondeerschorren, nijeuwe ende oude Vlaemsche ende Zeeusche brij eken oft backsteenen, dobbele IJsselsteen, Vlaemsche, Brabantsche en B&tuijnsche (van Bethune afkomstige) orduijn enz." Patron bestek. Peijl, pijl 205, 206, 317, 330, 331 paal; 286, 291, 317 peil. Peijlen,pijlen 204,205,217 palen heien; 111, 286, 290, 291, 310 meten. V. Penant, pennen 226, 228. De beteekenis van dit woord is niet duidelijk. V. 432 VEKfiLAKENÖK Penning (Leuvensche) waarschijnlijk een te Leuven geslagen penning sterling, zooals er bekend zijn van hertog Jan III van Brabant. Perijckel van (tot) voor risico van. Perpeijn, perpin, perpijn zie parpeijn. Petijtsche steen hetzelfde als boutsteen, zie dat woord. Philipsdaelder groote zilveren munt, onder koning Filips II in Noord- en Zuid-Nederland geslagen, die in 1683 f. 2 : 2, in 1610 f. 2 : 10 waard was. Oorspronkelijk werd zij uitgegeven voor 25 stuiver. Pijl zie peijl. Pijlen zie peijlen. Pieken maaien met een korte zeis, in Westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen pikke genaamd. PiUfer, pileer steunmuur, conterfort. V. Pinne (verstaélde) 177, 1S9 stalen tap van een in een holte draaiende verticale as, taats. V. Plaetinge beschoeiing met platen of dikke planken. Planteijt overvloedig. Platteforme bestek- of grondteekening. Plompen, plompdijck, plompwerck los storten van grond (plempen); dijk welke op die manier is gewerkt; plempwerk. Policie bestuur. Polsen in het water plassen, roeren. Pond swarte. Ongetwijfeld = pond „swarte tournois", waarmede in de middeleeuwen veel werd gerekend. Met „zwarte" werden munten aangeduid van slecht gehalte, voel meer koper dan zilver bevattende, en wier kleur dus donker was als koper in tegenstelling met de witte kleur van zilver. De waarde is mij onbekend. Poot in den grond gestoken uiteinde van de gluibanden of beugels, waarmede bij het krammatten het stroo in den grond wordt vastgestoken. Postponercn achteruitzetten. Preaviseren zich te voren beraden. Precaveren, prescaveran verhoeden, voorkomen. Prijseringe taxatie. Principiis obsta, sero medicina paratur cum mala per longas invaluerc moras ga het kwaad te keer in zijn eerste WOORDENLIJST. opkomen, wanneer het door lang talmen kracht heeft gekregen komt men met het geneesmiddel te laat. Probberen bewijzen. Procederen voortkomen, overgaan tot. Proeven ondervinden, ervaren. Prompte 141 waarschijnlijk hetzelfde als het Zeeuwsche «oord prommeling d. i. rommel. Proponeren uiteenzetten. Propooste zijn (uut den) van het onderwerp afdwalen. Prouven zie proeven. Puije houten of steenen kaaiwand. Q Quant el quant 291 tegelijk, meteen. Quartiermeester, zie kwartiermeester. Queue d'aronde zwaluwstaart. Quid sit juris, quid sit facti 341 hoe het met het geval is gelegen uit rechtskundig oogpunt beschouwd, hoe wat den feitolijken, zakelijken toestand betreft. Quidam zeker iemand. Quote aandeel. B. Rabat, rabatte rechthoekige sponning, deurkas. V. Rabatten 244 sponnen ? V. Rabauw deugniet, boef. Rachter breede dikke plank. V. RaedeUpaen gescheurd, gebarsten, vgl. Boekenoogen, Zaanlandsche volkstaal i. v. ratelspanig. Raeckelspaert 247 denkelijk corrupt voor raedelspaen, zie dat woord. Raeme 209 dwarsdoorsnede ? V. Raije raai d. i. loodrecht op de dijksrichting staande richtingslijn, ook: gedeelte dij 1c door twee zulke richtingslijnen ingesloten. V. Ramponneren havenen, vernielen. Ranckaren 326 wellicht een frequentatief van ranken d. i. kronkelen als een wijnstokrank (gissing van Dr. Boekenoogen). Rapier lange houw- on stootdegen. Reep hoepel. Regiment 29, 219 inrichting, toestand; 254 leefwijze; 49, 56, 93, 304 bestier. VÈRKlAREND1ï WOORDENLIJST. 433 Regimenthebber bestuurder, beleider. Reek uitgestrektheid. Recouvrement, recouvreren terugwinning; herkrijgen, terug bekomen. Reliëf 229 bestek, model ï Remiteren (hem) verwijzen naar. Rensche gulden de Duitsehe goudgulden, in 1522 waard f. 1 : 10, in 1579 f. 2 : 3. Resumeren 197 kortelijk aanroeren, 376, 393 herhalen. Rietschalich onderhevig aan rietsehaalde een bijzondere ziekte van het hout. Volgens De Bo, West-Vlaamseh Idioticon i. v. rieschaalde, bestaat bij een rietschansen boom de bul van binnen uit twee, drie, vier of vijf ringvormige schalen of lagen, die als concentrische pijpen rondom het hart in elkander liggen maar weinig of niet aaneengewassen zijn, zoodat de planken, die men van zulk hout zaagt, slecht samenhouden en in stukken en splinters vallen. Rietspiet zode, gestoken uit met riet bewassen grond t V. Rijden met de zoe gemeen liggen. Riolleken slootje. Rischalich zie rietschalich. Roede de Putsche roede (12 voet) is 4.0687, de Rijnlandsche (12 voet) 3,767, de Amsterdamsche (13 voet) 3,68, die te Breda (18 voet) 5,682 meter, zie Staring-Van Wieringcn, Binnen- en buitenlandsche maten, munten en gewichten, 4e druk. Roese 113, 121 zie de Toevoegsels en verbeteringen. Roet niervet. Roijal waterloop, greppel. Rooven afsteken van grond, van zoden. Rucht hetzelfde als het middelnederlandsche roect in de uitdrukking mine roect: het kan mij niet schelen. Rudich schurftig. Rueren door heen en weer wrikken in den grond drijven. 8. Zate, saete grondslag of staal van een dijk. Saeticheijt van eerde 313 ruimte, overvloed van grond ? V. Santplaete 206, 213, 215, 221, 222,224. Een bepaalde definitie is uit de beschrijving in den tekst niet op to maken, op blz. 222 schijnen dunnere slikhouten of planken te zijn bedoeld, doch op blz. 206 en 215 kunnen geen slikhouten met het woord zijn aangeduid. V. Santpoeck, santpoock zandplaat. Schacht zie blz. 88 noot 1. Schaepstal dijksput d. i. het omkade gedeelte van den buitendijks blij venden grond, waaruit men do specie voor den dijk haalt. V. Zie ook de verklaring in het tractaat zelf op blz. 148. Schaliedecker, schaliëndack leidekker, leien dak. Schors lascb. Vgl. het bestek van een sluis te Charlois van 24 Oot. 1598 (Algem. Rijksarchief, aanwinsten 1900, XXXII. 3) art. 4: „daerover sal men leggen aen elcke zijde drie santplaten, die lanck sullen wesen dat se comen aen oick eijnde buijten trechtstaen van de sluijs 12 voet.. . men sal dese santplaten maken elck niet meer dan van drie stucken oen malcander verschorst met een haecklas van drije voet lanck, geslooten en gespij ckert naer behooren, mits dat die lassen sullen leggen verdeelt int verbant enz.", en art. 9: „item noch sal men wercken ende leggen over alle dese slijchouten op elcke zijde van de sluijs een streckende cloosterhout van lengte als de sluijs, van twee ofte drie stucken aen malcanderen geschorst met tanden ende haecklassen, welcke lassen lanck sullen wesen vierdalven voet". Scheeren, scheren spannen. Scheijtdilve scheidingsloot. Schelling zwarte 63, 64, 77. Een „schelling zwarte" is >/» deel van een „pond zwarte", geen muntstuk, want zwarte schellingen hebben zeker niet bestaan, de schellingen werden nl. steeds geslagen van goed zilver, niet zooals de „swarte toumois" met zooveel koper vermengd dat zij in het gebruik een donkere (zwarte) kleur aannamen. Schennen beschadigen, benadeelen. Schermplancken planken, aangebracht 28 434 VERKLARENDE WOORDENLIJST. ter weerszijden van een sluis ter plaatse der waterkeeringen om het achterloopsch worden te beletten. V. Schijnen openbaar worden, blijken. Schinckeldijck dijk, die twee andere verbindt. Schoe ijzeren lade, die op de dekplanken is aangebracht en waarin het ondereinde van de schoren steunt. V. Schoof deur schuif, d. i. regelwerk van stijlen en regels met een beschieting van planken voor keering van het water. V. Schoo/fdeurgebint, schooffgebint gebint voor de schoftkas. V. Schooffstijl stijl, waar de schuif tegen aanslaat en bij het ophalen of neerlaten langs glijdt. V. SclioofUiorpel drempel van de schooftdeur, zie dat woord. Schoonen baten. Schoordijck dijk met weinig of geen voorland, zoodat het water bij gemiddelden stand tegen of dicht bij den dijksteen staat. Schor steen, brok steen, puin. Schore balk die, in schuinsche richting aangebracht, een ander constructiedeel steunt. V. Schout rechterlijk ambtenaar die bij de rechtspraak het landsheerlijk gezag vertegenwoordigt. Schueren in de schuur bergen. Schuetich schietende, zijn schoot hebbende. Schutten afweren, tegenhouden. Schutter gerechtsdiender. Scieringe zie chieren. Zeebeek, zeecappe dijksverhooging boven de kruin. V. Zie verder de verklaring in het tractaat zelf op blz. 318. Seeah, seeehelijck zachtjes weg. Zeecappe zie zeebeek. Seffens tegelijk, aanstonds. Sege, segelijeken zie seech, seeehelijck. Seggen 95 landen met zeggegros begroeid ? Segspiet zode, uit mot zeggegras bewassen grond gestoken. Sententie 276 stelregel; 277 vonnis. Zijdtbaerd hetzelfde als schermplanck, zie dat woord. V. Sincken inklinken. V. Sinckgat gat, bij welks ontstaan tege¬ lijkertijd een put of wiel in de zate van den dijk is uitgehold. V. Sinckroer kort, in den bandelier ge- dragen, vuurroer. Scape (ter goeder) in goeden behoorlijken vorm. Scapvloet 61 vloed die de op het schorre grazende schapen wegdrijft ? V. Opmerking in dit verband verdient het woord scadevloet (of stadevloet?) voorkomende in het octrooi ter bedijking van het Westland en St- Ontkommerspolder bij Steenbergen, uitgegeven door Jan van Polanen en Hendrik van Boutersem, heer van Bergen op Zoom, op 1 Mei 1376, waarvan een löde-eeuwsch afschrift berust op het Algem. Rijksarchief (Nassausch domein archief n#. 3572). Daar leest men o. a. het volgende: „voert wie tot Steenberghe portere es ende ghoet ligghende heeft buijten daer vierscaren van Steenberghen, tusschen Steenberghen ende deer Moerstraete «uuijtwaert ommegaende op Cailwijnsberch ende van Caelwijnsberch ommegaende westwert ten Sant berghe toe ende van den Santberghe streckende op Steenberghe, die sal van drie ghemeten alsoe vele cost doen als van eenen ghemete binnen der vriheit van Steenberghen ghelegen, alsoe verre alst met eenen scadevloet (stadevloet?) bevloeijen mach, dat es te weten twee voeten op eenen maelvloet, enz." Een scadevloet (of stadevloet?) schijnt hier dus aan te duiden een vloed, die twee voet hooger oploopt dan demaalvloedd.i.dan het gewone dagelijksch hoogwater. Scrijven 243 aanteekening houden, opschrijven van het aantal kavels hout (gissing van Prof. Stoett). Slachdorpel houten dorpel op den sluisvloer, waartegen bij opkomenden vloed de deuren aanslaan. V. Slachgebint geraamte of samenstel van balken (stijlen, boven- en onderdorpel) ter plaatse van de deuren. V. Slack, slackaert traag; trage kerel. Slegge houten hamer. Slijckhout kesp. In het Theatrum machinarum universale van ïileman ' van der Horst en Jacob Polleij (Amst. VBKKLARÈKDE 1743 en 1774) wordt slijckhout of slikbalk gebruikt in de beteekenis van zandstrook, en de naam kespen gegeven aan de balken op de vloerplanken. V. Slijckvloetlich, slijckvoordich, slijckvoorig. Zoo heeten de gaten die door den dijk zijn gevallen en waardoor het land wordt bezouten, maar zóó dat het staal van den dijk vrij bb'jft van putten of wielen en dus geregeld bij elke ebte droog valt. V. Slijckvoordich, slijckvoorig zie slijckvloedich. Slomte kromte. Sloojf, sloove balk, waarmede de palen van beschoeiingen, jukken, vleugels enz. worden afgedekt. Sluijs (dobbele), (inckelle) sluis met twee kokers; met één koker. Smijten slaan. Smouten 29 insmeren met vet tegen ongedierte ? Sober, soberheijt slecht, min; slechtheid, minheid. Zoetelaer wiukelier van levensbehoeften voor de polderwerkers. Soetelaerskaerff zootelaarskerfstok. Solvent soliede. Somerdijck, somerpolder dijk die alleen bestand is tegen de in den zomer voorkomende vloeden; polder die slechts door zulk e6n dijk wordt beschermd. Sommier kort. Sonnewachter stempelbalk tusschen de beide vleugels eener sluis om overzetting of uitwijking te voorkomen. V. Sophisterie haarklooverij. Sorgen bezorgd, beducht zijn. Soute deur zie deur (soute). Zoute ncringe zie neringe (zoute). Spaciëren wandelen. Spaerlijcken schraaltjes, in geringe mate. Speckdam dam die uitgespaard wordt in den put, waaruit men de dij kspecie haalt. V. Zie verder de verklaring in het tractaat zelf op blz. 148. Speckhout het onmiddellijk onder de schors van een boom liggende hout, ook spint geheeten. Speckig spintig. Speteling, spetteling een met de spade WOOItbENLlJST. 435 uitgegraven steek grond. Spier. Zoo heet in Westelijk Zeeuw schVlaanderen de taaie, schier geen water doorlatende en bijna niet te bewerken, klei uit den ondergrond. Elders in Zeeland wordt er echter een soort van slappe grond mede bedoeld, vgl. B. Nebbens, Over de redenen en herstcllinge der vallen in de zeedijken (Verhand. Zeeuwseh Genootschap, Middeïb. 1773, Deel III) blz. 31: (de gronden van de provincie Zeeland bestaan uit onderscheidene soorten van stoffen) „een gemeen arbeijder zal ons zeggen dat men aldaar vindt korenaarde, zavel, klei, zand, vaste of losse derrie, alsmede spier waarin men somwijlen een stok tot 8 a 10 voeten lengte met een enkele manskracht op zijn einde kan steken". Volgens Beekman, Nederland als polderland (2e druk), blz. 229, duidt het woord een vettige klei aan, met veel koolzure kalk, die op de meeste plaatsen in Zeeland in een dunne laag onder den darink ligt. Spierich zie spier. Spijnt zie speckhout. Spit steek grond met de spade uitgestoken en precies zoo lang als deze. Sponde sponning. V. Spore 179. De beteekenis is op deze bladzijde niet duidelijk. Vermoedelijk wil dè auteur zeggen, dat de sloven balken zijn zooals de stijlen. De uitdrukking „elcke slooff sal hebben zeven paelen van sporen" schijnt te beduiden, dat onder elke sloof zeven palen staan, de woorden „van sporen" zouden dan te beschouwen zijn als een noodelooze toevoeging of op zijn hoogst het doel van de palen aangeven; op de palen rust dus de sloof, terwijl verder tegen de palen de planken rusten of gespijkerd zijn. V. Spreken op te zeggen, aan te merken hebben op. Spuije; spuijevanck spuisluis; spuikolk, houwer. V. Stael zie zate. Staepvoets op staanden voet. Steeckbalck korte steunbalk. V. Steeckschoor. Blijkens blz. 209 van het tractaat hetzelfde als steeckbalck, zie 436 VÊRKXARENDÈ WOORDENLIJST. dat woord. Steerten een staartstuk of tot verbinding dienend uitstekend stuk maken aan een gebouwen steen, om in de steenen van een metselwerk verband te krijgen. Steke 190. „Gedeelt op de vijff steken" beteekent wellicht, dat de scboor op vijf plaatsen door korte balken wordt gesteund om te voorkomen dat zij doorknikt. V. Steunveer tij veer of tij wachter d. i. stalen veer aan de achterzijde van een sluisdeur, die tot waker dient en waarmede voorkomen wordt dat de deur bij het opengaan vlak tegen den muur aanslaat, opdat het water bij opkomenden vloed achter de deur zou kunnen komen en deze toedrukken. V. Stiepen stutten, ondersteunen, vgl. het Friesche stijpje en het middelnederlandsche stiperen, welke beide diezelfde beteekenis hebben (inededeeling van Prof. Stoett). Stolpen bedekken. Stootvoeg verticale voeg tusschen twee steenen van een laag metselwerk, in tegenstelling van een lint- of streksche voeg. V. Stootvoegen zie stootvoeg. Stortebedde bekleeding met rijs en steen van een gedeelte van den bodem van een kanaal, waterleiding, kolk, geul vóór een sluis, onmiddellijk aansluitende aan den sluisvloer en dienende om aldaar verdieping of ontgronding door de sterke strooming van het water te voorkomen. V. Straffen berispen, de les lezen. Streckhout, streeckhout hetzelfde als kloosterhout, zie dat woord. Strijckweer borstwering. Stuenveer zie steunveer. Stueren weerstand bieden. Subtijl listig, uitgeslapen; 298 fijn. Suijpere 151 waarschijnlijk: zeesluis. Suijselbol soeskop, sufferd. Suijueren sueeren, het water loozen. Sustineren staande houden. Situeren, zuweeren suëeron, het water loozen. Zwalusteert een wijze van verbinding, waarbij het eene einde van het hout als de staart van een zwaluw is uitgesneden en in het einde van een ander hout is gevoegd. T. Toer 193. Het bestek van oen sluis in den Oranjepolder onder Biervliet (18 Nov. 1617) art. 23 heeft: „alle het houdt zal hebben zijn besproken lengte ende dickte, de teere van de saege tot laste van den aennemer". Blijkbaar is bedoeld: de vertering van kost en drank door de zagers. Tacq Noordfransche vorm van het woord tache d. i. volgens Godefroy (Diet. de 1'ancienne langue francaise) een ijzeren of metalen plaat, doch deze beteekenis kan hier niet gelden. Tee de snijlijn van de glooiing van den dijk met het terrein, waarop hij rust, of het zoogenaamde maaiveld. Veelal verstaat men onder teen bepaaldelijk de snijlijn van het buitenbeloop met de zate, en noemt men die van het binnenloop met den binnenberm den hiel van den dijk. In de practijk spreekt men intusschen in beide gevallen van den teen van den dijk en ter nadere aanduiding van buitenen binnenteen. V. Teempst zeef. Teen zie tee. Tengel, tengelen smalle lat of plankje, dat men tot betere dekking of afsluiting aanbrengt over de scheidingsnaden van twee tegen elkander gelegde planken; met een tengel beleggen. V. Tijeren gedijen, welslagen. Tingelen zie tengel. Toeleggens breedte van het dwarsprofiel gemeten op hot terrein. Toelegh plan, opzet. Toetempelen sluiten door middel van tempels d. i. houten balken, schoren of stutten. Tonge 221,226 scheidingsmuur tusschen de twee kokers eener sluis ? V. Trafieque nering. Transport, transporteren overdracht; overdragen van eigendom. Travailliëren, travittiëren vermoeien, kwellen. VERKLARENDE Trcsoir thesaurie. Tu videris 221 zooveel als: pas dan maar op (dat men u niet tot zondebok maakt). Tuijn horde van rijshout, dat gevlochten wordt om loodrecht in den grond geslagen staken. V. Tuijsschen, tusschen dobbelen, bedriegen. Tweeschat, twiesckat, twijschat zie uutlegginge. TJ. Uuijtercant buitenkant. Uuijtlegginge, uutlegginge zie blz. XIX. Uutgever 115 bedijker. V. Vadem de Rijnlandsche vadem is 1,8837, de Amsterdamsche 1,6988 meter lang, zie Staring-Van Wieringen a. w. Welken vadem men in Noord-Brabant gebruikte is mij niet gebleken. Voert zooveel als met één enkele vaart van een schip kan worden vervoerd. Val zie grontbraxem. Valicanten zie falecanten. Valuëren gangbaar stellen. Verdrach (sonder) zonder straffeloosheid, zonder verschooning te gebruiken. Vergaderinge, vergaeringe naad van achter elkandar liggende planken. V. Verganck verslijten, sleet. Verheelen heel maken wat gebroken is, aaneenhechten. Verhevenen de zettingen en omslagen van het schot opnieuw vaststellen in verband rnet de gewijzigde toestanden, gelijk in Zeeland om de zeven jaar geschiedde. Verijiceren bewijzen. Vercommelen verkillen, verstijven van koude. Verleggen 143 afwijzen ? Verlijken een vergelijk, schikking treffen. Verloop 176, 315 helling; 30, 35, 166, 215, 251, 287 met hoogen vloed gepaard gaande stormbui. WOORDENLIJST. i 137 Vermaecken 219 ? Vermacnen van iets gewagen. Vermannen aankunnen (inededeeling van Prof. Stoett). Vermeet vermetel, onbezonnen. Vermogen tegen iets kunnen, iets kunnen verdragen. Verporren bewegen. Verraeijen door de werking van de zonnestralen (middelnederlaudsch: raeijen) vergaan. Verrasschen overvallen. Versch aan het zeewater onttrokken, drooggelegd. Verschalen 385 verteren ? Verschatten taxeeren. Verschijnen door den zonneschijn verteren.Verseggen zeggen. Versen zie vorschen. Versien, verzien 320 bewerken; 397 zien. Versijpen onder water blijven staan, verdrinken. Verstaen 36, 284 weiden, grazen; 129 van span verwisselen. In ZeeuwsehVlaanderen wordt het woord nog in de laatstvermelde beteekenis gebruikt, men bedoelt er daar mede: een span paarden van voor een wagen uitspannen en door een ander span vervangen. Dit geschiodt veelvuldig bij het vervoer van aarde voor grondwerk of van andere vrachten; wanneer nl. een wagen ledig van het werk terugkeert naar de plaats, waar men den grond of de andere vracht van daan haalt, en onderweg een volgeladen naar het werk rijdenden wagen tegenkomt, worden de beide spannen verwisseld opdat het eene niet den gauschon afstand met den vollen wagen zou behoeven af te leggen maar, door hot andere afgelost wordende, verlichting in zijn arbeid bekomen zou. Versoucken onderzoeken. Ver stoel/Xe pinne zie pinne (verstaelde). Verswijmen mislukken, falen. Vertransporteeringhe- zie transport. Vertreck (sonder) onverwijld. Vervagen schoonmaken. Vervallen bekostigen, betalen. Vervoeren op een dwaalspoor brengen. Vervorderen (hem) zich vermeten. 438 VERKLARENDE Verwortelen inwortelen. Verzien zie versien. Vi&imus authentiek afschrift. Vieren rustdag houden. Vierschat zie uutlegginge. Vim hoeveelheid van 100 of ook wel 104 bossen rijs. Vim vi repeUere Meet het is geoorloofd geweld met geweld te keeren. Vingerlinck boogvormige afdamming of ringkade tot sluiting van een dijkbreuk, vóór een sluis om deze droog te leggen of om nieuwe sluizen in den droge te kunnen maken. Viaere vizier d. i. inrichting van een meetinstrument om een rechte lijn of een plat vlak te doen samenvallen met een dergelijke lijn of vlak op het terrein, met behulp van draden, kijkers, spleten. Vleecke, vleeckplanck vleugel; vleugelplank. Vletten met een vletschuit aanvoeren. Vleugelgebint houten geraamte van balken en stijlen van den sluisvleugel. V. Vloed (generale) buitengewoon hooge vloed. Vloede ( van) met den vloed meegaande.Vloet zie vlot. Vlogelgébint zie vleugelgebint. Vloijdorpel hetzelfde als slaehdorpel, zie dat woord. Vlot 174, 263, 332 ligplaats voor schepen, scheepszate; 240, 243 roosterwerk van slikhouten, strekhouten, kespen en balken onder een sluis. Vloten vlot liggen. Vluecke vleugel. Voerloef zio voorloef. Voet de Amsterdamsche voet (11 duim) was 0.283, de Putsche (13 duim) 0.33813, de Rijnlandsche (12 duim) 0.313947 meter, zie Staring-Van Wieringen, Binnen- en buitenlandsehe maten enz., 4de druk. Vogelrije recht van vogeljacht. Voirvorsch zie voorvorsch. Volenti potenti nihil est impossibile voor een die machtig is, is niets wat hij wil onmogelijk. Volgerlant land dat ander land volgde, daarbij behoorde (welk onder land WOORDENLIJST. in tegenstelling daarmede hoofdtand werd genoemd); hot bestond dikwijls uit moerassige gronden. Bij nieuwe bedijkingen noemde men aldus de minderwaardige binnendijksche of buitendijksche gronden of strooken in aangrenzende polders tot aan de scheidende geul, of welke door hun vorming of ligging niet bij de partijen hoofdtand konden aangetrokken worden. Zie verder de verklaring in het tractaat zelf op blz. 281. Vollen keure (te) zie keure (te vollen). Voordicht voorbeeld. Voorherre zio herre. Voorluioffd, voorhoofft, voorhoof in aanleg verkeerend dij ksgsdeelte tot inkorting van een te dichten gat. V. Voorloef, voorlog kleine inkeping van een stuk hout ter lengte van de breedte van een ander stuk hout, dat over het eerste heengaande er door een uitkeping mede vereenigd wordt. Voornemen manier van doen, handelwijze. Voorstel, voorstellen 105, 145, 263, 300, 313 gedoente ? doen ? Voorster zie vorster. Voorversche, voorversinge, voorvorsch, voorvorsinge dat gedeelte van den nieuwen zeedijk, waarmede de te bedijken schorren het eerst van do zee worden afgesloten. Zie verder de verklaring in het tractaat zelf op blz. 147. Vorsche deur zie deur (vorsche). Vorschen, vorsen door het leggen van een dijk of dam aan het zeewater onttrekken, bedijken, dichten enz. Vorster gerechtsdiender. Vorversinge zie voorversche. Voulsure 228 ? Vroen zie vroon. Vrome baat, nut. Vroom flink, goed. Vroon land dat vrij is van schot, wijl het den landsheer toebehoort. Waerande 80 jachtterrein. Waermeester 124? Waersman 115, 180, 399. Zie over de verschillend - beteekenissen van dit VERKLARENDE wooril Beekman, a.w. op waarschap. Welke beteekenis het op deze plaatsen heeft, is uit het zinsverband niet op te maken. Waese 45, 149, 151, 152, 154—156, 158, 160, 164, 185, 167, 326, 327,334, 335, 338—340, 346, 349. Klaarblijkelijk: een soort van zinkstuk. Vgl. blz. 335 waar Vierlingh schrijft dat op al de daar vermelde „waesen" te zamen, die men na elkander in het gat deed zinken, anderhalf schipvol Vilvoordsche steen werd geworpen, en dat, toen men het gat van woerszijden begon dicht te werken en dit al nauwer cn nauwer werd zoodat do stroom er aanhoudend sterker begon door te loopen, de eene vóór de andere na begon omver te rollen en over te tuimelen. Zie verder blz. 338, waar hij zegt dat, als er van onder een sterke stroom gaat, „de wase hem lichtelijck oppe licht ende verdrijft uuijt de gaeten". Met de „liggende waesen uuijten rijsschepen ende van lande op de wellinge gebrocht ende gesoncken", van welke hij op blz. 158 spreekt, zal hij bedoelen: lichte constructies van rijs of kleine zinkstukjes, die men van de schepen of van den wal op de wellingen (zie dat woord) schoof. Op blz. 160 geven de woorden: „liggende waeeen, met staecken, tuijnen, gaerden weiinééngebonden" eenig, zij het ook een oppervlakkig, denkbeeld van de samenstelling dezer kleine stukjes. Overigens wordt nergens in het tractaat nauwkeurig de opbouw van de „waesen" opgegeven: misschien heeft Vierlingh daaraan nooit zijn volle aandacht gewijd omdat hij meende, dat dit tot het gebied van de „rijswerkers" behoorde. Nadere bijzonderheden omtrent de „liggende waesen" treffen wij nog aan op blz. 349. Daar vertelt Vierlingh, dat men deze langs staken naar beneden schoof, iets wat alleen mogelijk was bij stukjes, die weinig omvang hadden en licht te hant eeren waren. Alles te zamen genomen, zou ik dus geneigd zijn den term „staende waese" op te vatten als: soort van zinkstuk, on WOORDENLIJST. 439 „liggende waese" als: soort van klein zinkstukje of lichte rijsconst ructie. V. Vgl. nog Schiller und Lubben, Mittelniederdeutsches Wörterbuch: Wase Bündel, Faschine; Wasen einBündel Reisor, eine Faschine welche vor dem Wasserdamme eingepflóeket wird urn die anschlagende Welle zu brechen und zuverhindern dasz der Damm nicht weggespület werde; bewasen mit Faschinen belegen. Wang kade langs een binnendijksch water. Warant zijn waarborgen, garandeeren. Warrevogel dwarshoofd, vgl. warzoeker d. i. ruziezoeker (medcdeeling van Prof. Stoett). Wateren afwateren. V. Wauwesteert zie woustaert. Wechdilve langs den weg gedolven sloot. Weeg wond. Weel 52, 161, 167, 351 bij een dijkbreuk uitgeholde put of kolk (wiel); 156,168 hetzelfde als welinge, zie dat woord. Weelen door ingevallen putten (wielen) afnemen. Weelinge zie welinge. Weergett schadevergoeding. Weermoer 190 waarschijnlijk contra- of tweede moer bij een schroefbout om het losraken der eerste moer te voorkomen. V. Weervast 63 in staat tot tegenweer 1 Weervogel hetzelfde als warrevogel, zie dat woord. Welinge, wellinge 21 bij een dijkbreuk uitgeholde put of kolk (wiel). Op blzz. 152, 154, 155,158,160,327,349, 354, 368 is het denkelijk hetzelfde woord als dat, hotwelk in den meervoudsvorm weliën voorkomt bij Anthonis de Jonge van Bruijnisse (1607—1669), Staatkundig Zeeland (18do-eeuwsch afschrift in de Papieren Van de Spiegel op het Algem. Rijksarchief) blz. 203: „de zeewerken (nl. tegen vallen en grondbraken) werden meest gemaakt van rijs, gelegt op verscheijde lange weliën en dan met goe taije ende stijve sooden gevolt, dan eijndelijk, de weliën bijeengebragt en welgeslooten weesende, het geheele werk gesonken, zulks dat de meeste konste bestaat 440 VERKLARENDE WOORDENLIJST. dat het gewigte met goede proportie teegens het rijs werde geëgaleert. De steen in deese sinkwerken is wel beeter als sooden maar valt veel polders te costelijck". Oorspronkelijk zal welinge dus zooveel hebben beteekend als band van rijshout of teenen, gemaakt in den trant van wat men tegenwoordig een wiep noemt. Deze banden zullen gediend hebben om de rij slagen bijeen te houden van de „liggende waesen" of kleine zink3tukjes, waarvan het tractaat herhaaldelijk gewag maakt. Mijn medewerker, die mij ook op de aangehaalde mededeeling van De Jonge opmerkzaam maakte, vestigde nog mijn aandacht op het woord wele, dat in G. van der Schueren, Theutonista of Duijtschlender (uitg. Verdam) voorkomt met de beteekenis van: reep kabel. V. Wervenagel 223 waarschijnlijk: treknagel d. i. vierkante nagel van gekloofd eikenhout, over het middengedeelte aan de vier zijden uitgehold en ter bevestiging dienende van kloosterhouten, zwalpen en vloerdelen op kespen, en van de beplan¬ king van sluisdeuren op regels. V. Wijnpijp langwerpig wijnvat. Wijsdom gewijsde, vonnis. Wijtegebint gebint buiten den sluiskoker, dienende om bij voorkomende reparatie de sluis spoedig van het buitenwater te kunnen afsluiten, hetgeen geschiedt door tusschen twee zulke gebinten een kistdam op te werken. V. Winterdijek dijk die in staat is om een polder tegen de hooge vloeden van het winterseizoen te beschermen, volslagen zeedijk. V. Worgen een dwarsdam aanbrengen in doorgaande kreken. V. Wouslaert, wouwcslaert hetzelfde als zwalusteert, zie dat woord. Wuergen zie worgen. 13. IJdele leeg. Z. N. B. Woorden die met deze letter beginnen zoeke men op de S. TOEVOEGSELS EN VERBETERINGEN. Bk. XLIV alinea 1. Naar J. Strootman, in zijn opstel Over wijde zeesluizen en sluisdeuren van plaatijzer (Verhandelingen Kon. Inst. van Ingenieurs, 1863—1864, blz. 12), mededeelt, waren er reeds in 1220 schutsluizen te Amsterdam en kwamen zij in de 3de eeuw vóór onze jaartelling ook al in Egypte voor (mededeeling van den heer J. C. Ramaer). Blz. 2 regel 7 van boven: „de gorsingen... Cakeloo ende de Tobe". — Deze schorren zijn met die van Drenckvelt, Hoochsant en Karckers opgenomen in de bedijking van het Prinseland bij Steenbergen, zooals blijkt uit de aanbestedingsvoorwaarden van den zeedijk van het Prinseland (Algemeen Rijksarchief, Nassausch domeinarchief fol. 606 verso, n°. XXXVII). Blz. 5 regel 9 van boven: sal men deselve cruijsdammekens dairnair mede hoogen ende groeven totdat sij tot groese ende slijck gecomen 7ijn. —Waarschijnlijk zijn de woorden ende groeven hier bij vergissing ingevloeid uit het kort daarop volgende woord groese, en dus te schrappen. Blz. 18 regel 6 van onder: deslijcken, lees: desgelijcken. Blz. 22 regel 6 van onder: longhgeduerich werek te hebbene sonder luttel arbeijt s te doen, lees: ende luttel arbeijts te doen. Blz. 33 regel 9 van bovon: ongepaelt blijven, lees: ongeput blijven; vgl. blz. 364, waar Vierlingh spreekt van: het stael van den dijck oft fondament blijven liggende ongeweelt ofte ongeput. Blz. 40 regel 13 van boven: gedaen al, en ist diepste, lees: gedaen, al en ist diepste. Blz. 49 regel 10 van boven: Uwe Mat. verhueren de dijekgraeffschappen. In 1515 richtten de Staten van Zeeland tot Karei V het verzoek om aan dit misbruik een einde te maken: „ende want die pachtinghen van den dij ckgraefschappen (zoo spreken zij daar) is oóck die destructie van den Lande, ende teghens het ghemeone welvaert, ghemerekt dat elck pachten mach die wille, meest daerom biedende, weder (d. i. hetzij) hij verstandt heeft van der dijckagie, nut ende bequame daertoe sij of niet, al is 't oock dat hij in sijn bedrijf ende wateringhe niet te verliesen en heeft (d. i. geen eigendom bezit), twelck ghenoegh is tegens het XXXI artijckel van den eersten capittele van de voorsz. Kuere (de Keure van Zeeland van 1495) dat totten voorsz. officiën voortaen ghecommitteert worden luijden van eere ende van verstande, gegoet ende geërft in heuren bedrijve van alsoo veel ghemeten landts, ende elck gemet sal weerdigh wesen ten minsten XXX pont swarten". Dit verzoek werd bij beschikking van 22 Mei 1515 door Karei V ingewilligd, zie de Interpretatie ende ampliatie van eenighe artijckelen van de Kuere van Zeelandt van 1615, art. IX. Blz. 50 noot 6, voeg bij: Reijgersbergh, Chronijcke blz. 290, noemt hem den St Felixvloed. St-Felix valt op 5, St-Leonard op 6 November. Blz. 51 noot 5, voeg bij: Op 30 Nov. 1564 gaf Koning Filips II aen Zierikzee octrooi voor het maken van twee hoofden of dammen bij Maije nabij Dreischor om de opslikking der Gouwe tegen te gaan, zie A. J. F. Fokker, Schouwen vóór 1600 (1909) blzz. 241, 248 en Holm, Kort geschiedkundig overzicht der voormalige Goede of Gouwe (1900) en hot daarbij gevoegde kaartje. 442 TOEVOEGSELS EN VERBETERINGEN Blz. 51 noot 5: St-Jansland, lees: Sir Jansland. Blz. 61 noot,7, voeg bij: de zinsnede is kennelijk corrupt. In een ander zestiendee?T^\ VM1 dit °Ctr00i (A]g6m- ^'taarclüef, Nassausch domeinarchief n . .$570) staat: ende al mochten deghene eenichssints verschoont wesen die met geenre scapvloot onder en vloeijen oft. al vloijen sij onderwijlen onder metter scapvloet, geschoont mochten wesen in den dijck, want zij te verre aehterwairt gelegen zijn, dat zij nochtans enz. Blz. 64 regel 2 van onder: arbeijder, lees: aennemer. Blz. 65 regel 11 van boven: bereijwerckers, lees: bereijwercke. Blz. 76 regel 1 van onder: bereijtwercker, lees: bereijtwercke. Blz. 96 noot 3, voog bij: Zie de kaart van de baronnie van Breda en het mar- landen XII M ï °P Z°°W " ^ Tegenwoordigen Staat der Vereenigde Neder- Bk 96 noot 6, lees: waarschijnlijk de (thans geslechte) zoogenaamde Hollandscne dijk. Bk. 113. De noot 5 moet vervallen. Men heeft niet geroeft te lezen in den tekst maar geroest. Vgl. voor de beteekenis het hieronder naar aanleiding van blz 121 noot 7 en 8 opgemerkte. Bk, 115 regel 7 van boven: meedestelders, lees: meededeelders Bk. 121. De noten 7 en 8 moeten geschrapt worden. Het woord roeeen is door den copnst uit Vierlingh's autograaf stellig Juist overgenomen. Men treft het ook aan m een ordonnantie op de Hondsbossche van 30 Maart 1541 (1640) opgenomen ,n het memoriaal van het Hof van Holland en (niet geheel nauwkeurig) afgedrukt i™sL7so?UPP ' Verz*melm« van 8tukken betrekkelijk dtn Hondsbossche enz. 1388-1598 waar men leest: „die scipperen (t. w. die de materialen aanvoeren) sydlen vou- die eerste reijse alle jaer overbrengen up hoeveel quartier scorrestcen zij luijden geroest zijn, ende dat zijluijden soe veel quartiers steen innehebben achtervolgende haer roesmge. Als dieselffde scepsn tot Alckmaer comen, sal dcngeenen daer last ot heeft t'ontfangen naerstich toesien off zijluijden op haer roesen geladen zijn, ende sal alsdan nemen een duijmstock ende meten dieselve scepen voir, middel ende achter aen die een zijde hoe veeiduijm spacie dat zij hebben van die bovencant van tscip tot die watere toe enz." Dr. Boekenoogen, dien ik over deze en de in VierIingh s tractaat voorkomende plaats raadpleegde, meent dat de beste omschriivinif der beteekenis van roesen zal zijn: schatten, ramen, bij schatting bepalen; met de schepen, die elcx heure roesen hadden", waarvan Vierlingh spreekt, moet volgens hèm bedoeld zyn: waarvan de inhoud geschat of vastgesteld was; daar zij op „haer roesen" geladen werden, kon n»n daaraan dus hun schachten tellen. Elk schip kan over eenkomstig zijn grootte „van die bovencant tot die watere toe" een bepaald aantal schachten lanen, bg het plompen mat men die niet weder over, maar telde de schachten „op den roes. Roes zou dus omschreven kunnen wordm ak: geschatte cf geraamde inhoud; „die elcx heure roesen hadden" beteekenen: die elk^roesid i. Geschat waren op een bepaald aantal schachten. i, *f.1Z* XV r6gel 3 Van °nd6r: haechkae- Vermoedelijk te lezen: hoochkoe, of• noothkae d. 1. verschkade. Bk. 133 regel 15 van boven: viel dese ordonnantie, lees: viel in dese ordonnantie, ölz. 149 regel 19 van boven: gewrocht, lees: geworcht. & n derde *linoa: haU April'lees r Mr- N- W- p««"«rjs. — Vijfde deel, 1651—1702 (1918) (XIV en 840 bladzijden) f 7 — 40. Gedenkstukken der Algemeene Geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840, uitgegeven door Dr. H. T. Colenbrander. — Tiende deel — Regeering van Willem I, 1830—1840. — Eerste stuk (1918) (CX en üb5 bladzijden) ' K ft, 41. Hesolutiön der Staten-Generaal van 1576 tot 1609. bewerkt door Dr N. Japikse. — Derde Deel, 1580-1582 (1918) (XXXIV en 564 blad"Jden>> ƒ 5 50 42. 3edenkstukken der Algemeene Geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840, uitgegeven door Dr. H. T. Colenbrander. — Tiende deel — Itegeenng van Willem I, 1830—1840. - Tweede stuk (1919) (XXIX en 592 bladzijden) ƒ g 43. Hesolutiön der Staten-Generaal van 1576 tot 1609, bewerkt door Dr N. Japikse. - Vierde Deel, 1583—1584 (1919) (XXV en 794 bladuJden) ƒ 7.60 44. Gedenkstukken der Algemeene Geschiedenis van Nederland van 1795 iui io*u, uitgegeven aoor Dr. ±1. T. Uolenbhander. — Tiende deel. — Regeering van Willem I, 1830—1840. — Derde stuk (1920) (XXXIlïen 701 bladzijden) .50 KLEINE SERIE. 1. Ontstaan der Grondwet. — Bronnenverzameling, uitgegeven door 7?\.:. T- Colenbrander. — Eerste deel, 1814 (1908) (LXV en 580 bladzijden) ƒ4 — 2. Archivalia in Italië, belangrijk voorde geschiedenis van Nederland, beschreven door Dr. Gisberi Brom. — Eerste Deel. — Rome; Vaticaanse!, Archief. — Eerste Stuk (1908) (XXX en 464 bladzijden) ƒ 8.— 3 Acta der Particuliere Synoden van Zuid-Holland, 1621—1700, uitgegeven door Dr. W. P. C Knuttel. — Eerste Deel, 1621—1633 (1908°) TxXH en 555 bladzijden) v ' y * ^ 4. Baltisohe Archivalia. Onderzoek naar Archivalia belangrijk voof de geschiedenis van Nederland, in Stockholm, Kopenhagen en de Duitsche Oostzeesteden, ingesteld door Dr. G. W. Kernkamp (1009) (XXII en 364 bladzijden) . _ /» 5. Acta der Particuliere Synoden van Zuid-Holland, 1621—1700 uitgegvvve,n..door PJ: W- R C- Kn de Spiegel het handschrif#Aiit een, met den Zierikzeeschen tak van de Vferiingh's gelieerde, familie verkregen ktmnen hebben, bijvoorbeeld uit die van de De Jonge's, De Huijbert's enz. XXIV INLEIDING. II. Toen ik van mijn vriend Dr. J. de Hullu de uitnoodiging ontving om VierlinghV Tractaet van dijckagie van technische zijde toe te lichten, meende ik daaraan te mogen voldoen, omdat ik door m^jn werkzaamheden bij de Rijksdomeinen, hoofdzakelijk bestaande in het leiden van verbeteringswerken op de rijksbuitengronden, het opmaken van bedijkingsprojecten voor rijpe schorren, het samenstellen van bedijkingsovereenkomsten, het leiden van de uit te voeren bedijkingswerken en dergelijke meer, met het behandelde onderwerp voortdurend in aanraking kom. Vierlingh's werk, inhoudend alles wat met het bedijkingswezen in eenigerlei verband staat, is ongetwijfeld opgesteld om te dienen tot handboek voor rentmeesters, dijkgraven, gezworenen en waterbouwkundigen in zijn dagen, voor wie, zooals uit het geschrift hier en daar blijkt, eenige technische voorlichting, duidelijk uiteengezet en wèlgestaafd, geen overdadige weelde mocht heeten. Op uitvoerige wijze ontvouwt de schrijver zijn denkbeelden over verschillende waterbouwkundige vraagstukken. Menigmaal vervalt hij daarbij in herhalingen, of gaat hij bij de behandeling van een onderwerp uitweiden over hetgeen hij elders reeds opgemerkt heeft, waaruit weliswaar duidelijk aan den dag treedt, dat hij verder heeft rondgekeken dan in de onmiddellijke nabijheid van zijn woonplaats Steenbergen, doch tevens wordt door dit „uut den propooste" geraken de uitlegging op enkele plaatsen niet weinig vertroebeld. Het door hem geschrevene kan beschouwd worden als te rijn ontleend deels aan de ondervinding, deels aan theoretische overwegingen. Waar hij zijn persoonlijke ervaringen verhaalt, valt het uiteraard niet moeilijk de scheidingslijn te trekken. Dit is echter niet overal het geval en dan wordt het lastig vast te stellen waar de theorie, waar de practijk aan het woord is. Het tractaat, dat over het algemeen een logischen samenhang vertoont, is in de eerste plaats van hfctorisch-technische beteekenis, en de schrijver is er wel in geslaagd den lezer het „einheitliche" van den stand van het bedijkingswezen in de zestiende eeuw met voldoende helderheid voor oogen te stellen; ik heb dan ook bij het nagaan der op dit onderwerp betrekking hebbende litteratuur geen werk van gelijke strekking en gelijken omvang kunnen vinden, waarin zoo ruimschoots aan alles een plaats is ingeruimd. Uit dien hoofde mag Vierlingh's geschrift werkelijk bijzonder merk- INLEIDING. XXV waardig worden geacht. Wat meer is, het bezit zelfs nog altijd eenige practische waarde voor den technicus van onzen tijd, die zich in bedijkingszaken wil inwerken, al moge overigens de moderne werkwijze, aansluitend aan den stand van de hedendaagsche techniek, veel verschillen van die van drie eeuwen geleden. Een en ander zal in de volgende bladzijden by de bespreking der afzonderlijke boeken meer naar voren komen. Boek I. De stof, in het eerste boek behandeld, loopt over: 10 de werken, dienende voor een kunstmatige bespoediging van het verhoogen, uitbreiden en verbeteren van slikken, ten einde deze na hun begroeiing door den aanleg van een „loffelijcken winterdgck" tot „corenlande" te brengen; 2° de verzorging van gorzen en zomerpolders; 3C de werken ter beveiliging van dijken en vóóroevers, die door zich naar den wal verplaatsende zandplaten worden bedreigd; en 4° enkele octrooibrieven van uitgifte voor het bedijken „van den souten int versche." Volgens zijn geschrift blijkt de auteur de vorming van gorzen toe te schrijven aan de vele slibstoffen, die het rivierwater bevat. Andere oorzaken, zooals de aanvoer van zand, plantaardige en dierlijke overblijfsels uit de zee, die toch ook min of meer hun aandeel bijdragen 1), laat hij buiten bespreking. Uitvoerig staat hij daarentegen stil bij de behandeling der middelen om de vorming Van buitengronden te bevorderen. Hij begint met een uiteenzetting 'van den aanleg van „crlrijsdammen" op slikken, welke bij laag water niet droog vallen. Daartoe wordt door hem aangeraden het laten zinken van oude schepen en het bestorten van deze met kloetelingen om aldus kunstmatige eilandjes te maken, die de in het water zwevende vaste deelen tegenhouden en doen neerslaan, zoodat plaatselijke verhoogingen ontstaan. Zoodra die eilandjes een genoegzame uitbreiding hebben verkregen, kunnen zij door een lagen verbindingsdam gekoppeld worden. Kennelijk hebben wij bier te doen met een theoretische beschouwing, waarbij de schrijver zich heeft laten leiden door hetgeen hem verhaald was omtrent het ontstaan van den polder van Bonavonture bij Strijen, „want (zoo spreekt hg) zoo ick verstaen mach hebben, soo is de polder bij Bonavonture bij Strijen eerst aengewasschen deurdien daer een 1) J. van der Toorn, Over de schorren, aanwassen en kwelders in Nederland (1865), blzz. 1—14. Vgl. ook Rektor Schutte—Oldenburg. Die Kntstehung der Seemarschen (1911), S. 2, 29—41. XXVI INLEIDING. schip, gelaeden met sooden om aan den dijck van den lande van Strijen te voerene, bij fortune gesoncken was" 1). Immers die wijze van werken is zeer bedenkeüjltf en zou bij een krachtige getijwerking allicht ten gevolge hebben, dat zich langs de gezonken vaartuigen geulen schuurden, waarin deze zouden wegslaan. Alleen op zulke plaatsen, waar een zwakke stroom gaat, zou met eenigszins gunstigen uitslag op een dergelijke manier kunnen gewerkt worden. De tegenwoordige werkwijze zou bij eventueele toepassing van die methode medebrengen het laten zinken en bestorten van zinkstukken op de diepe plaatsen en het tegelijkertijd verbinden van deze gedeelten. Het tractaat noemt geen plaatsen, waar de dammen op die wijze gelegd zijn. Wel gewaagt het van een dam op de „gorsingen van Cakelo ende Tobe", doch deze werd gemaakt op een reeds begroeid jong schor, in denzelfden trant als waarin ook thans nog op jonge schorren en hooggelegen slikken „slijkvangers" worden aangelegd. Intusschen is het wel teekenend voor dien tijd, dat er dammen van een lengte van 900 Putsche roeden (plm. 3672 M.) werden gemaakt en dat onze voorouders zich betrekkelijk hooge kosten wilden getroosten voor werken, die alleen in een verwijderde toekomst voordeel konden opleveren. Zoo schijnt de door Vierlingh aanbevolen universeele methode voor het kunstmatig verhoogen van rondom in het water liggende slikken door middel van twee elkaar rechthoekig snijdende „crujjsdammen" met loodrecht op één van die dammen staande.,,basterdduijckeldammen," en het bezoden der slikken om een snellere begroeiing 2) te verkrijgen , mede de vrucht te zijn van schrijftafeloverdenkingen. Immers de practische uitvoering zou wegens het te verrichten grondwerk zware kosten vergen, wat bezwaarlijk zou strooken met het advies van den schrijver: „ten is nïef genouch dat men dijckt ende dampt, maer men moet grootelicx toezien dat men alle dinck ten profijte doet" s), terwijl juist de rentabiliteit door zulke omvangrijke werken in gevaar zou komen. Wat overigens het bezoden van slikken tot bevordering van een sneller begroeien betreft, waarop de schrijver op verscheidene plaatsen de aandacht vestigt, kunnen wij vaststellen, dat hij de aardrijkskundige ligging van het noordwestelijk deel van NoordBrabant voor oogen moet hebben gehad, waar een veel geringer 1) Blz. gj 2) Zie figuur 11. 3) Blz. 22. INLEIDING. XXVII tij verschil is dan in de Zeeuwsche zeegaten en het zoutgehalte van het meer slibrijke water ook kleiner is dan in de Zeeuwsche stroomen, zoodat begroeiing er eerder mogelijk wordt. Ongeveer dertig jaren geleden werden met het zetten van zoden voor hetzelfde doel van wege het Domeinbestuur eenige proeven genomen op een deel der onbegroeide slikken in het Hellegat, een inham van de Westerschelde. Deze wezen uit, dat als grens van begroeiing van slikken voor Zeeland moet aangemerkt worden het vlak op omtrent 50 c.M. beneden gemiddeld hoogwater. Daarbeneden verkwijnde na eenigen tijd alle begroeiing op de zoden. Zeer verdienstelijk is dat gedeelte van hetr tractaat, hetwelk slaat op de behandeling der gorzen. Vierlingh stelt daarin de volgende regelen: 1° dat men alleen doorgaande en dus geen doodloopende kreken behoort af te dammen; 2° dat uit stilstaande putten of pannen het water door greppels naar de dichtstbijgelegen kreken moet worden afgeleid, en dat men daarin volstrekt geen „duijckeldammen" mag aanleggen, die de afwatering zouden belemmeren; en 3° dat de gorzen beweid dienen te worden met schapen of jonge beesten van ten hoogste één jaar oud. Op grond van de verkregen ervaring worden de onder 1° en 2° genoemde beginselen nog steeds gevolgd, terwijl op de Staatsschorren alleen beweiding met schapen wordt toegestaan, omdat het hoornvee te groote putten in de schorren trapt, waarin het bij hoogwater binnenstroomende brakke water blijft staan, wat een nadeelige uitwerking heeft op de structuur van den bodem, gelijk naderhand bij de indijking blijkt. Dit argument wordt, opmerkelijk genoeg, door Vierlingh niet aangevoerd. ,,De meeste hollicheijt ende cracht van watere compt op het hoochste watere, alsdan de voormelte duijckeldam geheel werm ende lauw onder het water liggen soude" 1), hierin ligt voor Vierlingh de hoofdreden om voor de wederzijdsche beloopen der dammen beneden en ter hoogte van laagwater te volstaan met hellingen van 2 op 1. Latere onderzoekingen hebben bewezen, dat de invloed van den golfslag naar beneden sterk afneemt2). Zooals D. W. Johnson in zijn beschouwingen over de „shorelines of emergence" opmerkt 3), voorkomt ondiep water de nadering van 1) Blz. 6. 2) A. Caland, Bijdrage tot de kennis der golven en der stroomen van vloed en eb, blzz. 10, 11. 3) Douglas Wilson Johnson, Shore processes and shorelinedevelopment (1910), p. 349. XXVIII INLEIDING. lange golven. Houdt men tevens rekening met den regel, dat bij ieder V9 deel der golflengte beneden den gemiddelden waterspiegel de middellijn van de ongeveer cirkelvormige baan, die door ieder aan de golfbeweging deelnemend waterdeeltje beschreven wordt, en die de golf helpt tot stand brengen, met de helft afneemt 1), dan volgt daaruit, dat de invloed van den golfslag op lage slikken zich inderdaad niet krachtig zal doen gevoelen, weshalve aan de laag gelegen duikeldammen betrekkehjk steile beloopen gegeven kunnen worden. De verhooging van deze dammen moet met de verhooging der aangrenzende slikken gelijken tred houden. Zoodra deze slikken dermate zijn aangewassen, dat de grondhaling kan geschieden uit de wederzijds te graven slooten, dan raadt Vierlingh aan vooral spekdammen daarin te sparen, opdat zich geene de ligging der dammen bedreigende geulen daarlangs vormen. Dit is één van de vele plaatsen, waar de man der practijk aan het woord is. De „duijckeldammen" worden teruggebracht tot enkele typen: 1° „duijckeldammen" van aarde; 2° van „rijse"; 3° zulke, die met Vilvoordsche steenen zijn bekleed; en 4° van hout vervaardigde. Met de laatstgenoemde worden ongetwijfeld de zoogenaamde duikelhoofden bedoeld. Het doel van den aanleg dezer dammen was hoofdzakelijk het bevorderen der aanslibbing 2). Van groote beteekenis bij den aanleg is de richting. Deze moet volgens Vierlingh zoodanig wezen, dat zij schuins op de vloed- en ebrichting gelegen is, „wijsende den ganck van het water een ander gewest" 8), teneinde de neervorming aan de koppen te verminderen. De schrijver stelt zich van deze schuinsche richting veel voor. Dit blijkt o.a. op die plaats van zijn tractaat, waar de oeverval vóór den polder van Scherpenisse tegenover het gat van Lodijke ter sprake komt 4), alsmede uit het gedeelte, dat de Vlaamsche hoofden behandelt. In het algemeen beschouwd hebben zulke dammen het groote voordeel, evenals de declinante kribben, dat de stroom van de dammen zeewaarts uitschiet. Wegens de versterkte strooming aan de koppen kan echter de vorming van neren 1) Johnson, a.w., p. 12. Zie ook F. W. Otto Schultze, Seehafenbau (1911), Band I, S. 142. 2) Dr. A. A. Beekman verklaart in zijn Dijks- en Waterschapsrecht het woord „duijckeldam" als „dam om strand of voorland van dijken tegen afname te beschermen." 3) Blz. 3. 4) Blz. 47. INLEIDING. XXIX niet geheel en al worden weggenomen, al zal deze zich ook hij breede riviermonden in mindere mate voordoen. Beschreven wordt verder, hoe bij het overdammen van een diepte tusschen het gors van den Graaf-Hendrikspolder nabij Steenbergen en een daartegenover gelegen zandplaat, werkende van het gors naar de plaat, het zand „versmolt gelijck aen een heet ijser de boter" 1), zoodat men om die reden ten slotte voor het welslagen der overdamming van beide zijden naar elkaar toe moest werken. Rationeel is Vierlingh's daaruit getrokken besluit, dat uitstekende hoofden vijanden zijn van daartegenover gelegen platen. J. F. W. Conrad treft hier in onzen auteur een door practische ervaring overtuigden medestander aan inzake de bezwaren die hij, in zijn Waterbouwkundige aanteekeningen over de Zeeuwsche oeververdediging, inbrengt tegen de denkbeelden, verkondigd in A. Magielse's Middel van stroomafleiding tot ontzet der aangevallen oevers in Zeeland. Vierlingh schraagt bovendien zijn stelling nog door zijn mededeeling over hetgeen men had ondervonden bij het „Westersche hooft" van Vlissingen. Bermen voor de oeververdediging werden in de dagen van onzen auteur onvoldoende geacht, wat, in aanmerking genomen de weinig hechte samenstelling, geen verwondering kan wekken. In verband hiermede moge opgemerkt worden, dat voor de verdediging van aangevallen benedenoevers heden ten dage twee stelsels worden gevolgd: 1° dat van de aan elkaar sluitende oeververdediging door bestorting van steenen op zinkstukken, en 2° dat van de vaste punten *), zoodat Vierlingh's grondgedachte: „men moet het water geen fortse aendoen" dus in relatieven zin is losgelaten. In zijn verhandeling over de zomer- of buitenpolders is opmerkelijk het gedeelte betreffende de help- of loosgaten, die dienden om het bij hooge waterstanden binnengevloeide water spoedig kwijt te geraken. De sluizen hadden daar te geringe afmetingen voor en liepen bovendien door hun constructie gevaar van ondermijnd te worden bij een te sterken aandrang van het uitstroomende water. Tegenwoordig vinden deze hulpgaten geen toepassing meer, zonder twijfel omdat de sluizen door haar diepere ligging en ruimere afmetingen een grootere capaciteit bezitten, terwijl de constructie, doordien men over meer technische hulpmiddelen beschikt en op 1) Blz. 23. 2) A. Caland, Handleiding tot de kennis der dijksbouw- en zeeweringkunde (1833), blzz. 174 vlg„ 234 vlg. XXXII INLEIDING. Boek II. De dijksbouw, de daaraan verbonden, deels maatschappelijke deels technische, moeilijkheden, de bijbehoorende werken, zooals het dichten van groote gaten, het uitbakenen van wegen, het leggen van waterleidingen, het maken van sluizen enz., worden breedvoerig besproken in het tweede boek, dat tegelijkertijd een aantal technische wenken bevat. De dwarsprofielen van dijken hadden toenmaals een ander aanzien dan thans: buitenbeloopen onder hellingen van ongeveer 4 op 1 en 3 op l, kruinsbreedten van één roede, binnenbeloopen onder hellingen van ongeveer 1V4 op 1, ziedaar de destijds algemeen voorkomende vorm, terwijl het hedendaagsche dijkstype bij de jongste bedijkingen in Zeeland, die voor rekening van de Administratie der Domeinen zijn uitgevoerd, hooge en breede buitenbermen vertoont met kruinsbreedten van twee meter en met hellingen voor het onverdedigde waterbeloop van 5 op 1 en 4 op 1, voor het met steenglooiingen verdedigde waterbeloop van 3 op 1 en 2 op 1, voor het bovenbuitenbeloop van 3 op 1 en voor het binnenbeloop van l8/4 op 1. De invoering van deze hooge buitenbermen geschiedde in 1838 ter besparing van kosten bij de verbetering van de zeedijken der calamiteuze polders in Zeeland 1). Daar bij stormvloeden de golfslag op deze bermen wordt gebroken, loopen de golven minder hoog op, zoodat men dus met een mindere kruinshoogte kan volstaan. Zij mogen niet verward worden met de door Vierlingh vermelde buitenbermen, want daarmede bedoelt hij een aan den dijksteen liggende strook gors, die niet voor grondhaling mocht worden benuttigd. Deze strook, door de Algemeene voorschriften voor de uitvoering en het onderhoud van werken bepaald op 10 meter, moet tegenwoordig eveneens gespaard blijven. Somtijds wordt deze breedte in de bestekken van bedijkingswerken naar gelang van de mindere of meerdere hoeveelheid beschikbare bekleedingsgrond bepaald op 5 resp. 15 meter. De zwaarste dijkprofielen lagen destijds op het zuidwesten, westen en noordwesten, wat, zoodra wij ons de vroegere situatie van noordwestelijk Noord-Brabant voor oogen stellen, begrijpelijk wordt. Wij zien namelijk, dat de op die windstreken gelegen dijken 1) A. Caland, Proeve ter beantwoording van eenige aan het Zeeuwseh Genootschap ingezondene vragen betreffende eenige belangrijke punten der aan zee of aan de monden der rivieren liggende polders (Archief Zeeuwseh Genootschap, Deel I Stuk V, 1862, blz. 114). INLEIDING. XXXllI rechtstreeks bloot stonden aan den aanval der golven, die, door de wjjde zeegaten bijna ongehinderd naar binnen stroomende, hun vernietigende werking konden uitoefenen. Het meest, en met het volste recht trouwens, schijnt Vierlingh beducht te zijn geweest voor overslag van water, want bij het „pqlen" der hoogte merkt hij op, dat „de meeste salicheijt hanght aen de hoochte van eenen djjck" In de zestiende eeuw werden de dijken, zooals uit het tractaat blijkt, in gedeelten van omstreeks 20 strekkende roeden (70 tot 80 strekkende meter), aan meerdere aannemers aanbesteed, waarbij dan uithoofde van hun groote insoliditeit aan éénzelfden aannemer maar hoogst zelden meer dan één perceel werd gegund. Deze kleine aannemers zijn het best te vergelijken met de latere „putbazen", die met hun ploeg van den aannemer van een geheel bedijkingswerk het maken van een gedeelte dyk ondershands aannamen. Natuurlijk was het noodig voor de goede aansluiting van de verschillende perceelen bijzondere bepalingen in de bestekken op te nemen. Zoo bedongen deze o.a. steeds, dat twee belendende aannemers den grond ten minste een halve roede over eikaars perceelen hadden te storten. Voor ieder dijksgedeelte was de betrokken aannemer gehouden om, zoolang wegens den slappen toestand van den grondslag in den dijksput nog geen paarden en karren in gebruik mochten genomen worden, te werken met 13 man (één ploeg) en het daarvoor benoodigde aantal kruiwagens. Tot in het laatst van de negentiende eeuw droegen de aannemers van bedijkingswerken het maken van 70 tot 100 strekkende meter cüjk, al naar mate van het daarvoor vereischte grondverzet, aan één ploeg aardewerkers op, waarbij dan door de verschillende ploegen om het hardste werd gearbeid teneinde het eerst de vlag op de dijkskruin te kunnen planten. De polderjongens van de winnende ploeg mochten dan de dorstige kelen laven aan het vat bier, dat de aannemer daarvoor als prijs had uitgeloofd. In Vierlingh's tijd werd bij de bedijking van de gorzen, genaamd den Doel, door de aanbesteders een drinkgeld uitgeloofd van 5 karolusgulden voor de het vroegst opgeleverde besteding, van 3 karolusgulden voor de volgende en van 1 philippusdaalder van 35 stuivers voor de derde a). Wellicht is deze werk verdeeling, waardoor het aantal grondwerkers werd bepaald, te beschouwen als een uitvloeisel van de voormalige afzonderlijke bestedingen. 1) Blz. 111. 2) Blz. 143. III XXXIV INLEIDING. De langs den geheelen dijk voorkomende dijksputten werden met het oog op de transportmiddelen, die alleen een beperkt vervoer toelieten, klein gehouden. Zelden bedroeg de lengte, loodrecht op den dijk gemeten, meer dan 20 Putsche roeden (ongeveer 80 meter). Tot meerdere beveiliging tegen het algeheele ondervloeien deelde men ze om de drie bestedingen door hangkaden in stukken af, van omstreeks 2 hectaren ieder. De ligging der djjken op de gorzen moest dus zoodanig wezen, dat vóór elk dijksgedeelte een strook onbedijkt bleef voor den te maken dijksput. Daaraan is ongetwijfeld toe te schrijven het in het oog loopend groote aantal bochten in de vroegere dijksrichtingen. Door het gebruik van werkspoor, kipkarren, locomobielen, locomotieven, heikarren en zandzuigers voor het aanvoeren van grond, heeft de wijze van uitvoeren een volslagen omwenteling ondergaan. Dank zij het gemakkelijker transport op rails is nu het vervoer aan geen beperkte afstanden meer gebonden en kan men dus volstaan met slechts enkele dijksputten van veel grooterert omvang te maken in plaats van de talrijker, langs de geheele lengte van den dijk gelegen, kleine putten van voorheen. Tutten met een oppervlakte van 10 tot 20 hectaren, niet altijd door hangkaden afgedeeld, en met lengten, loodrecht op de dijksrichting gemeten, van 200 tot 400 meter behooren thans niet meer tct de zeldzaamheden. De invoering van spoorwegmaterieel heeft dus het schuieren, d.i. het grondverzet per kruiwagen, tot een minimum beperkt en tegelijkertijd het getal grondwerkers aanzienlijk verminderd, hoewel hun aantal uit den aard der zaak nog altoos groot is. Door deze evolutie in de werkwijze is een zeer belangrijke invloed uitgeoefend op het ontwerpen der dijksrichtingen. Wanneer wij de jongste bedijkingen in Zeeland beschouwen, zooals den Van Wuijckhuisepolder onder Hoek, den Hogerwaardpolder onder Rilland en Woensdrecht en den in 1918 bedijkten polder in het zuidelijk deel van den Brakman onder Filippine en Hoek, dan bespeuren wij daarin opmerkelijk weinig dijksbochten, m.a.w. het vraagstuk, dat bij elke bedijking afzonderlijk ter sprake komt, kan men aldus formuleeren: hoe kan met een niinimum grondverzet een maximum oppervlakte van goeden poldergrond worden ingedijkt? Het opspuiten van djjken op lage zandplaten, ter lengte van 800 tot 1000 meter, levert daarbij, mits de ondergrond uit «and bestaat, geen Irijzondere technische moeilijkheden meer op. De door Vierlingh medegedeelde bestekken bevatten, wellicht als gevolg der perceelsgewijze bestedingen, een tot in de kleinste bijzonderheden afdalende beschrijving van bet maken der versch- INLEIDING. XXXIX Het over den bouw van uitwateringssluizen handelend gedeelte van het tractaat bezit uitsluitend historische waarde; immers de bouw van houten sluizen van eenigszins aanzienlijke afmeting behoort tot het verleden en die van steenen sluizen heeft belangrijke verbeteringen ondergaan. De ingelaschte bestekken van houten sluizen hebben betrekking op de zoogenaamde stijlkokers, dat zijn sluizen, waarvan de wanden bestaan uit stijlen en planken. Tegen het onderloopsworden alsmede tegen het uitwijken van de derrie, indien ten minste de ondergrond daaruit bestond, werden onder de slagdrempels onder het buiten- en binnenfront paling-, baard- of damplanken geslagen, het achterloops worden bij houten sluizen ging men tegen door schermplanken aan weerszijden van den sluiskoker ter plaatse der waterkeeringen, door het glad afwerken der grondkeerende wanden en het angstvallig vermijden van uitstekende balken en slooven. Ook tegenwoordig worden tegen het onderloopsworden rijen damplanken geheid, zij het ook in grooter aantal, terwijl men voor het achterloopsworden conterforten aanbrengt ter plaatse der waterkeeringen. Worden heden ten dage de uitwateringssluizen om ze te fundeeren vrij algemeen onderheid, anders was dit in Vierlingh's tijd. Hij was namelijk een verklaard tegenstander van het onderheien der sluizen, omdat naar zijn oordeel een in gebruik zijnde uitwateringssluis gestadig aan dreuning onderhevig is, zoodat de palen los in den grond gaan zitten en het euvel der onderloopsheid bevorderen. Deze motiveering toont dus wel, dat het heien toen nog veel te wenschen overüet, want tegenwoordig hebben deze argumenten geen waarde meer. Het geringe vertrouwen in de paalfundaties stelde de zestiende-eeuwsche technici voor het vraagstuk, hoedanig de meest zekerheid biedende fundamenten moesten worden gemaakt. Daar deze afhankelijk waren van de draagkracht van den grondslag en van de hierop komende belasting, had men elk geval op zich zelf te behandelen. Een goede zandbodem, die uiteraard maar zelden voorkwam, leverde de minste moeilijkheid op. Anders stond het evenwel met een bodem van drijfzand, spierachtigen kleigrond of moerachtigen gemengden grond. Om op drijfzand de slikhouten waterpas te houden, bedekte men in den fundeeringsput den grondslag met eene 1 voet dikke laag derrie die, goed aangestampt, tevens een uitnemend middel was voor het stoppen van wellen — voor dit laatste bezigde men ook ossehuiden *) — aan de derrie zogen zich dan de slikhouten vast. 1) Ook Vierlingh spreekt hiervan, zie bic 213. XL INLEIDING. Bij spierachtigen ondergrond of mook had een zoo diep mogelijke ontgraving plaats benevens aanvulling met zand en droge derrie, m.a.w. grondverbetering. Om een aanzienlijke gewichtsvermindering op de sluis te verkrijgen bracht men in zulke gevallen op den sluiskoker, in plaats van grond, goed aangestampt riet aan tot 2112 voet onder de kruin. Bovendien werd het plaatsen van gebouwen in de nabijheid van sluizen tegengegaan. Nemen wij verder nog in aanmerking, dat het roosterwerk van slikhouten, zandplaten, dorpels en vloerplanken breed en zwaar aangelegd werd, dienende voor een gelijkmatige verdeeling van het erop komende gewicht, dan begrijpen wij, dat onze voorouders, de onbetrouwbaarheid dezer fundaties beseffende, de binnen hun bereik liggende voorzorgsmaatregelen namen om het gevaar van mogelijke zettingen in het kunstwerk te voorkomen. In de achttiende eeuw waren de fundaties reeds aanmerkelijk verbeterd. Een uitzondering was het toen, wanneer de slikhouten koud tegen elkaar gelegd werden, rustende op willekeurig geplaatste heipalen 1). In de steenen vloeren vormden destijds de zwalpen het eenige in het gezicht komende houtwerk. Van steenen vloeren wordt door Vierlingh nog niet gerept. Tegenwoordig komen ook geen houten zwalpen meer in het gezicht, doch is de steenen vloer afgedekt met een rollaag. In de laatste jaren zijn al verscheidene sluizen gebouwd van gewapend beton. Omtrent de samenstelling der deuren laat het tractaat aan helderheid veel te wenschen over. Er blijkt alleen uit, dat het regeldeuren waren, bestaande uit een voor- en achterhar, boven-, tusschen- en onderregels met een beschieting van planken, met een sponning in de harren en regels ingelaten. Onvermeld blijft overigens of de beplanking op het regelwerk van harren en regels verticaal, horizontaal of diagonaalsgewijze liep. Tegenwoordig wordt de beplanking steeds diagonaalsgewijze aangebracht, waarbij dan de middelste plank, loopende van den hoek tusschen voorhar en bovenregel naar den hoek tusschen achterhar en onderregel, een dubbele dikte verkrijgt en als zoodanig bekend staat onder den naam van schrankschoor. Deze schuinsche richting dient tegen het schranken of doorhangen van de deur. Aan het boveneinde der achterhar bracht men voor het draaien „ijzeren ringen" (tegenwoordig metalen halsbeugels) aan en aan het ondereinde een harmuts, draaiende in een op den bodem van den sluisvloer zich bevin- 1) Zie Jacob Polleij, Theatrum machinaruni urjiversale, II (1774) Tabula II. INLEIDING. XLI dende taatskom van „clockspijse". Tegenwoordig rust het ondereinde der achterhar in een metalen kom of schoen, die geplaatst is op een in den sluisvloer ingebouwde metalen taats Bij de bespreking van de keuze der deuren komt Vierlingh tot de slotsom, dat de staande deuren verre te verkiezen zijn boven de liggende, die op den sluisvloer neerslaan. Zijn voornaamste bezwaren tegen de laatstgenoemde zijn, dat zij door de opneming van vocht moeilijk opdrijven en dientengevolge steeds water in den polder inlaten, alsmede dat bij iederen sluisgang het water wegens de beperkte doorstroomingsopening in onvoldoende mate wordt geloosd. De staande deuren (ook thans nog in gebruik) daarentegen zullen, zegt hij, zoodra het buitenwater boven het polderpeil komt, door den overdruk van het buitenwater terstond dichtslaan, terwijl zij in het omgekeerde geval zich terstond zullen openen en daardoor de sluis met volle capaciteit zullen laten werken. Vierlingh's betoog zou onvolledig geweest zijn, indien hij niet gewezen had op het nadeel van staande deuren, te weten, dat men „dickwils bevint dat int aenslaen van de deuren het soo dreunght dattet schijnt datter een groot geschut affgaet met deen vóór dander naer toegaendè" *}. Teneinde het water gelegenheid te bieden om in de deurkassen achter de deuren te stroomen en aldus de sluiting te verzekeren, werden achter de deuren óf wakers (houten klampen) óf „stuenveeren" (tijwachters of tijveeren) gesteld, waardoor de deuren een kleinen hoek met de sluisas maakten. In Zeeland hebben bij de in de laatste jaren uitgevoerde bedijkingswerken de tijveeren algemeene toepassing gevonden, omdat zij, zooals de schrijver van het tractaat zeer goed uiteenzet, door de veerkracht van het staal bij sterke loozing de deuren verder doen opengaan en zoodoende het doorstroomingsprofiel van de sluis vergrooten. Daartegenover staat echter, dat men ze na verloop van ongeveer twintig jaren geregeld moet vernieuwen. Bij sluizen raadt Vierlingh aan om de buiten- of zoute deuren aan het buitenfront bij de aansluiting der vleugelmuren te plaatsen. Al worden ook eventueele herstellingen en inspecties daardoor vergemakkelijkt, aan den anderen kant zijn echter de deuren meer aan vastvriezen of „bevriezen" onderhevig dan in de kokers 3), 1) Zie N. H. Henket, Ch. M. Schols en J. M. Telders, Waterbouwkunde, kluizen, I blzz. 60, 61, en de platen 8, 9, 10, 11 en 13 van den daarbij behoorenden atlas. 2) Blz. 233. 3) Henket, Schols en Telders, a.w., I blz. 60. INLEIDING. XLV11 bij gesloten stand der deuren bet water nog één tot anderhalf uur lang kan bij zakken. Terecht hekelt hij dan ook het onverstand van die dijkgraven, welke kreken bij de sluizen, door de natuur zelve als kolken of boezems geschapen, lieten dichtkarren om er land van te maken. Behalve het aanbrengen van duikeldammetjes in den sluisvliet om het slingeren van het water en het dichtslibben te voorkomen, beveelt hij nog als middel tegen het laatste den aanleg van spuiinrichtingen aan. De ervaring heeft sindsdien geleerd dat het zand vóór de sluis, dat bij krachtig spuien medegevoerd wordt en dikwijls het ontstaan van een put veroorzaakt, veeltijds een eind verder in de geul neerslaat en daar een rug vormt. Uit dien hoofde komen spuiinrichtingen tegenwoordig slechts schaars meer voor. Toch kunnen zij soms nog jaren lang nuttig werken, mits men ze op de juiste plaats projecteert en de uitwateringsgeul smal houdt, wat men bereiken kan door het opzetten van de beloopen met rijspakwerk 1). Van historisch-technisch gewicht is ook dat gedeelte van het tractaat, dat over het gebruik van steenglooiingen handelt. Volgens A. Caland zijn die het eerst uitgedacht door Brunings in de achttiende eeuw 2), terwijl F. W. Conrad, in zijn Aanteekeningen omtrent den aanleg van sommige dijken in Nederland en de verschillende wijzen van bescherming der buitenglooiingen aan de zeedijken s), de eer van hun uitvinding of van hun toepassing toekent aan Pieter Straat 4) en Pieter van de Deure in de achttiende eeuw. Leefde men derhalve tot heden toe in den waan, dat de uitvinding en toepassing tot de achttiende eeuw moeten worden gebracht, het tractaat bewijst, dat die ontwijfelbaar zeker tot in de zestiende eeuw opklimmen. In dit verband is het niet van belang ontbloot Vierlingh hier even aan het woord te laten. „Nochtans (zoo spreekt hij) zulcke santdijcken, soo gewapent ende geharnast zijnde, in zooverre ghij bevint dat die niet en mogen resisteren oft wederstaen de voormelte noortwesten-, westen- en zuitwestenwinden zonder dagelijcx de zooden oft het cramsel deur te breken, te mi- 1) Zooals bijv. is geschied bij de spuiinrichting van den Völckerpolder onder Rilland, wier buitensuatiegeul omtrent 2000 meter lang is. 2) A. Caland, Handleiding (1833), blz. 360. 3) F. W. Conrad, Verspreide bijdragen (1849), blz. 159. 4) Vgl. het Ontwerp tot de minst kostbare, zekerste en schielijkate herstelling van de zorgelijke toestand der Westfriesohe zeedijken, zamengesteld in 1733 door Pieter Straat, Amst. 1735. XLV1II INLEIDING. neren ende te putten, soo salt van noode wesen sulcke dijcken te overleggenne ende te bewaerenne met Vilvorsche schorren, steenen ende cattebollen ten minsten van de twee (roeden ?) beloops opwaerts, beginnende te setten van boven neerwaerts dat elcke steen bevangen worde contrarie een schaliëndack, opdat de stroom oft slach van dien geene rencontre oft wederstoot en crijge maer effens oploopen mach ende soo te min machts gebruijcken om de steenen te versetten. Want soo ick voren geseijt hebbe dat het water met geen cracht wederstaen en wil wesen maer wel met suptijlicheijt ende soeticheijt, daeromme zoudet oock grootelijcx profijteren dat ghjj tvoormelte beloop van den dijcke eerst overleijt met dunne viercante steenen, die wel uuijt de put vallen, effen in rijn verbant, daerop ghij dan de groote oneffene hoeckgewijsde steenen zouden leggen, soo en sou het waeter door de steenen vallende uwen dijck niet connen mineren of natte putten uuijtschueren". En aan het slot van die passage laat bjj nog volgen: „ick en zoude niet raden te dijckenne een nijeuwe dijckagie daer veule steendjjex vallen soude, want het steenen van den dijcke cost meer dan het maecken van den principalen djjck" x). Hieruit blijkt dus ten klaarste, dat de steenglooiingen in haar wordingsvorm, zij het dan ook schaars vanwege de hooge kosten, in de zestiende eeuw reeds voorkwamen * Het zetten der steenen geschiedde van boven naar beneden, en zoodanig „dat elcke steen bevangen worde contrarie een schaliëndack," m.a.w. de steenen stonden niet zooals heden ten dage rechthoekig op het beloop, waarbij de uitvoering eischt dat het zetten moet geschieden van den teen van den dijk af naar boven, doch rij stonden schuin op het beloop, waarbij elke laag evenals bij een leien dak gedeeltelijk bedekt werd door de daarop naar beneden volgende. Het aldus op iedere laag drukkende gewicht is een goede bescherming tegen de terugtrekkende golf. Tegenwoordig past men deze manier van leggen nog wel eens toe voor tijdelijke bescherming van gaten, in het dijks beloop door zeevloeden geslagen; zij staat bekend onder den naam van „schulpen van steen." De eer der verbetering om de glooiing te leggen op een vleilaag mag op grond van het voorafgaande vermoedelijk aan Vierlingh worden toegekend. Daar hij niet rept van de aanwezigheid van een krammat onder de glooiing, noch van een puinlaag op de vleilaag, noch van rechthoekig op het beloop geplaatste steenen tusschen 1) Blzz. 269, 270. INLEIDING. XLIX rijen perkoenpalen aan den kop 'en den voet der glooiing en evenwijdig daartusschen, mag men, zijn sterk in bijzonderheden afdalende beschrijving in aanmerking genomen, als vrij zeker aannemen, dat deze verbeteringen van later tijd dagteekenen. Zoo de dijkszate bovendien aan afneming onderhevig is, acht Vierlingh het raadzaam den teen met pakwerk en steenen te beschermen en voorts, om den stroom uit den wal te houden, schuins op de stroomrichting staande duikeldammen aan te leggen. Ruim twee eeuwen later, in 1777, werd deze schuinsche richting in dergelijke gevallen aanbevolen door A. Ypeij in zijn Verhandeling over de zeedijken in het algemeen en die der Vijf Deelen in het bijzonder 1). Gelijk ik hiervóór reeds opmerkte, heeft Vierlingh in zijn theorieën over de werking van in schuinsche richting aangelegde duikeldammen, hoofden en kribben te veel gegeneraliseerd, want om het even of deze moeten dienen tot bevordering der aanslibbing of tot stroomleiding of ontzetting van door stroomen aangevallen oevers, steeds luidt zijn betoog eender. De practijk heeft echter aangetoond, dat men tusschen al die gevallen wel degelijk onderscheid dient te maken. Betreft het de bescherming van oevers en stranden tegen den golfslag, die uitsluitend op het bovengedeelte zijn nadeeligen invloed oefent, dan behoort de verdediging zich uit te strekken tot deze oppervlakte en past men als verdedigingsmiddel lage hoofden of dammen toe. Meestal zal de afneming van den oever niet alleen door den golfslag geschieden, doch insgelijks door de vloed- en ebbestroomen. Volgens A. Caland is in dat geval de richting der hoofden of dammen rechthoekig op de laagwaterlijn de beste. Mochten deze werken met de hoofdwaterkeering (den dijk) een al te schuinsche richting maken en daardoor zeer lang en kostbaar worden, dan dient hun strekking een geleidelijke ombuiging te maken, zoodat zij ten slotte rechthoekig op de hoofdwaterkeeringen aansluiten a). De golven zullen alsdan, doordien zij rechthoekig over de dammen vallen, in het hooge gedeelte ten slotte bevorderen, dat de strooming in de bovenste waterlagen een richting aanneemt evenwijdig aan de kust. Vierlingh vergeet, dat bij de door hem aanbevolen „noesch van ebbe en vloede loopende duijckeldammen" het water bij het bereiken der hoogte rich recht- 1) Blzz. 86—92. 2) A. Caland, Handleiding (1833), blz. 163. Vgl. ook R. Woltmann, Beijtrüge zur bydrauüschen Architectur, IIT, S. XLVIII. IV L In-leiding. hoekig over deze werken stort, zich dientengevolge onder een hoek op de hoofdwaterkeering richt en zoodoende wel eens het tegenovergestelde zou kunnen uitwerken van wat hij beoogt. Al te veel laat hij zijn gedachtengang leiden door de vrees voor neervorming aan de koppen. Is alleen de benedenoever aan afneming onderhevig, dan wordt de verdediging tegenwoordig alleen bepaald tot in den stroom l). Een JKpiverseele richting van kribben voor het leiden van den stroom op rivieren treft men ook thans nog niet aan; men kent zoowel perpendiculaire als inclinante en declinante kribben. Voor het leiden van den stroom van het Veergat naar de Zandkreek werden in 1913 en 1914 een tweetal dammen aangelegd, één, in 1913, van de zoogenaamde Goudplaat af gebogen in de richting van de terugtrekkende ebbe, en één, in 1914, beoosten de uitmonding van het kanaal door Walcheren bij Veere, gebogen in de richting van het instroomende vloedwater. Te oordeelen naar de opgedane ervaring schgnt de eerste dam goed aan zijn doel te beantwoorden 2y Uit dat alles bbjkt dus duidelijk genoeg, dat er nog geenszins volstrekte eenstemmigheid van gedachten heersc]|fe over de aan dammen en kribben te geven richting, en het is derhalve zeer goed verklaarbaar, dat Vierlingh over dit moeilijke vraagstuk handelend gemeend heeft in de schuinsche richting de oplossing te moeten zoeken. Hoewel het zijn voornemen was in boek III daarop breedvoeriger terug te komen, wat intusschen in den tot ons gekomen tekst van zijn werk niet geschiedt, geeft hij in zijn tweede boek reeds bij voorbaat eenige wenken voor het projecteeren van havens, en voor de daaraan te geven afmetingen. De bij uitnemendheid daarvoor geschikte plaatsen zijn naar zijn inzien de steile oevers van diepten, omdat die de aanwezigheid bewijzen van een voortdurende schuring, wat voor de op-dieptehouding van groot belang is. Ter bevordering van een veiligen ingang raadt hij den aanleg van een hoofd aan. Bij kunstmatige, in vlak terrein gegraven, havens moeten volgens hem de afmetingen verband houden met de grootte van de schepen, opdat deze kunnen draaien. Voorzeker altemaal nuttige en practische wenken. 1) A. Caland, a.w. blzz. 174 vlg., 234 vlg. *> G. J. van deu Broek, Verslag omtrent den aanleg van fitroomleidende dammen in Zandkreek en Veergat, blz. 10* INLEIDING. LI Bij de verkaveling van polders onderscheidde men in Vierlingh's dagen twee soorten van grond, nl. kleigrond als eerste en zandplaten als tweede soort. Die verdeeling zal, zoo zij streng werd doorgezet, vaak een onregelmatige verkaveling hebben veroorzaakt. Tegenwoordig wordt de verkaveling niet meer afhankelijk gemaakt van de grondsoort, zij geschiedt regelmatig, terwijl voorts verschillende omstandigheden zooals de plaatselijke behoeften, de ligging van den nieuwen polder ten opzichte van de nabijgelegen dorpen, het vormen van afzonderlijke bedrijven enz. de grootte der kavels bepalen. Wat de bewerking van den grond aangaat, raadt Vierlingh aan den bodem in het eerste jaar zoo ondiep mogelijk om te ploegen, en elk volgend jaar de snede iets dieper te nemen. Tegenwoordig pleegt het Domeinbestuur bij het verpachten van nieuwe gronden te bedingen, dat in het eerste jaar de bodem niet dieper dan 8 cM. worde omgeploegd. Tegen het te veel velkanten en het te spoedig dempen van kreken wordt terecht door Vierlingh gewaarschuwd; de effening moet zeer geleidelijk geschieden, daar anders de grond voor ettelijke jaren zou kunnen worden bedorven. Als eerste gewas noemt onze schrijver zomergerst. Placht men bij de van wege het Domeinbestuur ingedijkte gronden gedurende de laatste halve eeuw deze in het bedijkingsjaar braak te laten liggen eh het volgend jaar te doen betelen niet winterkoolzaad, bij de in 1Ö18 beverschte landerijen in den Brakman is ten behoeve der voedselvoorziening onder meer een proef genomen met de teelt van zomergerst, erwten en vlas. Schakelt men den invloed der ongewone droogte in Juni 1919 uit, dan mag men die proefneming als welgeslaagd beschouwen. Aan het slot van het tweede boek deelt Vierlingh zijn indrukken mede van zijn bezoek aan de Zijpe in Noord-Holland, waar men zijn advies had ingeroepen. Op zijn onderhoudenden trant hekelt hij daar het onoordeelkundig beleid, waarmede men bij die bedijking was te werk gegaan. Voor bijzonderheden zij naar zgn verhaal zelve verwezen. Boek III. In het derde boek wordt, voor zoover het voltooid of bewaard is, behandeld het onderhoud van dijken, de dichting van doorbraken en het leggen van inlaagdijken. Bovendien behelst het ettelijke herhalingen uit de eerste twee boeken. Zoo begint de schrijver met nog eens te releveerén, dat de béste tijd voor bet bedijken van gorzen valt in INLEIDING. LTII Kaart 1 is samengesteld uit de tegenwoordige militaire topographisohe kaart (schaal 1 : 50.000) en voor zooveel den toestand bewesten en benoorden Steenbergen betreft uit een copie, opgemaakt door den landmeter D. W. C. Hattinga (1730—1790) uit een „Gedeelte kaart van de Oude situatie van Bergen, Steenbergen, Tholen en Reimerswaal door Rute en A. Braam 1575." Deze copie is aanwezig in het Rijksarchief te Middelburg 1). Verder zijn biervoor geraadpleegd de volgende vier kaarten van het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage: 1° een kaart van de gorzen van den Ruijgenhileride Heininge door Sijmon Jansz. in 1613, — hetopschrift op deze kaart luidt: „Copie, Compareerde ten rechtelijcken versoucke van Pompejus de Roovere uuijten Outraet deser stede, soo voor sijn selven als uuijten name van de gemeene ambachtsheeren van Claeijswael, in de secretarie der stadt Dordrecht Sijmon Janssen geswooren lantmeter, borger deser stede, dewelcke verclaerde bij den eedt int stuck sijnder offitie gedaen dat dese caerte es geschreven bij de hant van sijn deposanten vader zaliger, voor redenen van wetenschap dat hij deselve wel heeft geëxamineert ende niet anders daer van can ordeelen, Actum desen VII November XVI0 dertien, In kennisse van mij J. Berck, Dese caerte gecopieert bij mij ondergeschreven in de macnt van November 1613, Orconde mijn hanteijcken, Sijmon Janssen," uit dit opschrift blijkt dus dat deze kaarteen copieis van een oudere, afgaandeop het bedijkingsjaartal van den Ruigenhilschen polder mogen wij aannemen, dat zij den plaatselijken toestand van omstreeks 1564 aangeeft; — 2° een kaart van den polder Bloemendaal onder Klundert, 1555, door Corn. Pietersz.; 3° een kaart van den Grooten Polder van Klundert met de bedijkte en onbedijkte aanwassen, 1587, door Jacob Simonsz.; en 4° een kaart van den polder De Ketel en de buitengronden liggende voor den dijk van den polder Bloemendaal onder Klundert, 1590, door Jacob Simonsz.2). Hoogstwaarschijnlijk zijn de oorspronkelijke, door Vierlingh zelf vervaardigde, teekeningen schetsmatig en op grooter schaal geweest dan de thans opgemaakte. Men wachte zich daarom voor de opvatting, als zouden de door mij ontworpen figuren een getrouwe 1) C. de Waard, Inventaris van kaarten en teekeningen van het Rijksarchief in Zeeland no. 1160. 2) Inventaris der verzameling kaarten berustende in het Rijksarchief te 's-Gravenhage, Tweede gedeelte, Nos. 1804, 1766, 1758 en 1759. LV1II INLEIDING. weerspiegeling zijn van de originëele. Zij dienen dan ook hoofdzakelijk om Voor den in de waterbouwkunde oningewijden lezer den tekst op te helderen. Zoo is bijvoorbeeld figuur 65 zuiver figuratief en heeft alleen waarde voorzoover het verkeerde stelsel van het dichten van gaten met schepen er door veraanschouwelijkt wordt. A. G. VERHOEVEN. 4 Terstont, dat gedaen, coppelt ghij den aenwas aen malcanderen tusschen de gesoncken schepen, loopende soo verre oost ende westwaerts uujjt als het slijck voor tleggen van den dam verdragen mach, zoodat dan terstont 't noorden van het suijden besloten zal wesen dat het water van den eenen diep tot den anderen niet en zal mogen overstromen ende het vet daerop geworpen wedernemen, want hoewel dat oijek de stroom van zuijden ten noorden niet en stroomde ofte van noorden ten zuijden, nochtans zoo is deur de natuerlijokheijt de wint de meester vaD den watere, want is de wint noorden zoo moet het water ten zuijden overstromen over 't slijck niet sonder wechnemen ende wechspoelen van den voormelden slijcke, et consequent van den suijden ten noorden ende soo op ander winden. Dair den meesten stroom van ebbe ende van vloede gaet, dair moet ghij de meeste hoofden van ebbe ende vloede uuijtsteken noesch \an ebbe ende vloede, ende midden moechdij wel rechte dammekens maecken want de duijckeldammekens noes van ebbe ende vloede nemen meer linghte ende daerom loopen zijluijden tot groote cost. Maer is de distantie lanck ende dat ghij cont bemercken dat dairdeure d'ebbe ofte vloet wederomme nair tslijck *) vallen wil, soo salt van noode wesen op sulcke vallen van watere wederomme dnrjokddammen uuijt te stekene hoe noesscher hoe beter, leggende midden oick altijt een recht dammeken. Dair de vloet niet en gaet ende datter landt aen landt wasschen wil en derft men mair duckelle rechte cruijsdammen uuijtsteken, worpende tusschen beijden sooden, segspieten ofte rietspieten, ist int versolm water laetende vrij vele stallen steecken omme botfuijcken te setten d'welck grooten aenwasch aenbrengt. Wildij de visscherijen verhueren, maeckt cleijne verhueringe, soo muegender vele steecken, vier visschers hebben meer machts2) om rijs te coopene dan eenen armen hals. Hoewel hier den dam loopende oost ende west int midden leet, dat moet 8) in de eerste aenwassche soo wesen want alle slijcken wasschen aen deen zijde van den stroom aen ende zoo moeten zij een middel hebben, ende opt middel begonst maeckt men de gorsingen lanck ende breet nair tleggen van den dammen op heure stroomen, diewelcke onder het water comen sullen en heur selven verliesen, ende soo mach men dan de dammen verleggen nair den eijsch van den stroom, creken ende guelen die deur het coppelen van deen gors aen andere verloopen zoude moghen. Als dan nu het voornoemde worpen ofte sincken van den schepen ende tmaken van den cruijsdammen zoo vele geproficteert heeft dat het slijck met groese onde ruijchte bewasschen ende begroest is, soo moet men voorts sulcx continueren op diversche ende gelijcke andere bequaeme 1) Het Hs. heeft: nair slijck. 2) Het Hs. heeft: maoha. 3) Het Hs. heeft: moete. 5 plaetsen daer de slijcken onder ofte ten leegh water alleenlijck heur bloot geven. Blijft er water, soude proffijt wesen van die lange vuere wijnschepen gesoncken, van de lancxte die men vint, als voorschreven is, ende zij en connen niet te smal wesen. Op de slijcken soude men goede cleijsooden vletten ende dairaff maken ende in ordene setten van eenen voet hoochte ofte anderhalven voet Putsche mate duckele cruijsdammekens, nair den eijsche aftijts van den stroome, vloeden ende ebben om die daertegen te stuijtene, diewelcke, alsoo tslijck gehoocht zijnde, sal men dezelve cruijsdammekens dairnair mede hoogen ende groeven totdat sij tot groese ende slijck gecomen zijn, welcke groesen men alsdan met langer dammen aen malcanderen coppelen, bewercken ende verheden sal, overgaende de deurgaende creken die daer tusschen beijde vallen zuilen, • welverstaende dat men de creken die niet deur en gaen maer met de dam men gecraecht zouden zijn open sal latei) om twater uut den gorsen te lossen ten diepe waert, hetsij oost, west, zuijden ofte noorden, want opende affgaende wateren bringen aenwasschen bij en staende blijvende gesloten wateren en connen niet aenwasschen maer vercouwen het landt, leggende ende werckende de voormelte dammen van ebbe ende van vloede ende aen malcanderen geheelt om tusschen beijden geen schueringe te maecken, zoo u oock dese naei volgende figuere demonstreert 1). Ende alsoo geen gorsen ofte slijcken begroesen en zullen ende bewasschen die met den watere gelaeden staen, soo ist proffijtehjck datter creken int gors sijn ende hoe meer creecken hoe meer aenwassch, soo verre het geen deurgaende creecken en zgn, want deur de creken zij hen moeten drooch suveren ende waterloos maken om met een sonneschijn heur nature te nemene ende te verwerremene, waer deure de groesen dan wasschen 2) soude, oick want men bevint gemeijnelijcken dat int bedijcken van den nieuwen landen het beste lant van erve ende diepte van cleije gemeijnelüak valt op de steijle creecken ofte kreecxkens; ende op de diepten ende creecken die vlack affcommen sal men gemeijnelijcken vinden het lichste lant ende santachtich, diewelcke dan met het worgen ende cragen van de selve diepten ende vlacke creecken sullen int eijnde oick steijle creecxkens mogen worden. Ick hebbe wel op gorsingen ofte schorren geweest daer geen creecken en waeren ende nochtans het schorre met waeter gelaeden stont, daer ick sloten ende dilfkens gemaeckt hebbe om daerdeure twater s) te brengen ende te doen afloopene ten diepe waert ende soo creecken maeckte, principalijcken daer groote blijcken ofte pannen laegen, die het ge voechelt ophielen met heuren polsen ende vlueken ende oock de vogelaers gemaeckt hadden om te voghelen, 'twelck men die 1) Zie figuur 3 2) Het Hs. heeft: van wasschen. 3) Het Hs heeft: te wateren . 6 vogelaers niet en behoort toe te laten. Ick segge alsnoch geen slijcken en sullen begroesen ofte lichtehjck begroijen, die niet somtijts drooch en liggen ende het sonnesohijn en mogen genieten ende daerdeur verwermpt worden. De voormelte duijckeldammen moeten ten minsten wesen onder in de zaetethien Putse voeten hooge anderhalven voet, boven blijvende drije voeten aen wedersijden evenveel beloops gemaeckt ende gevlet van enckele taije soijen onder twater, ende sal de voormelte duijckeldam sonderlinge geen letsel hebben van den ijsganck. Men moet oock considereren ende aenmercken hoe leech het sttjck onder het leechste ebben ende water leet, een voet, twee voeten ofte drije voeten, zoo moet dan den duijckeldam op het alderminste altijts eenen voet boven twater comen ende soo soude de yoormelte duijckeldam op den eenen voet diepte van watere moeten hebben twee v oeten hoochte, op de twee voeten drije voeten. Als nu elcken voet hoochte heeft twee voeten druijpens zoo soude deselven duijckeldam genoech vlacte ende beloops hebben om soo veel hoochte van watere te wederstaen, want de meeste hollicheijt ende cracht van watere compt op het hoochste watere, alsdan de voormelte duijckeldam geheel werm ende lauw x) onder het water liggen soude. Neempt nu de voormelte duijckeldam op drie voeten hoochte *) moet hetdruijpen volgen aen wederzijden ses voeten boven, blij vende twee voeten tsamenindesaete, de twee voeten hoochte thien voeten ende drije voeten hoochte viertien voeten. Daer is een gemeijn seggen onder de dijckers dat zoo wat dijcker zijn besteck 3) Volvoert die moet hangen, soo moet men uutsien dat het besteck wat rijcker «) gemaeckt worde, want ick hier maer en segge het uuijterste dattet wesen moet: de voornoemde duijckeldam gesoijt met een dobbel saet ende met zooden zoo wel de cruijne als het beloop, elcke soode van sesse duijmen dicke wel loffelijcken ende dijckelijcken geset ten minsten den eenen voet, die boven bet hoochwater uuijtcompt, ende voorts nederwaerts, men den dijck voorschreven besichtigen 5) mach met bespreek, dat men d'aennemers geen geit geven en sal, den dam voorschreven isinïflne volle keure ende besteck volmaeckt, ten waere oft de voormelte duijckeldam sulcken lenghte hadde dat den aennemers niet mogelijck en waere soo lange te vertouvene bij faulte van victuaillie ofte cost; in sulcken gevalle sal men henluijden van XX, XXX oft XL roeden betaelen de tweededen volmaeckt zijnde, houdende altijts inne een derdendeel voor de voldoeninge ende volvoeringe van heur besteck te volmaeckene den geheelen dam op sulcken preficxen tijt als men henluijden ordonneren sal ende dat ten 1) Het Hs. heeft: laiele, op een andere plaats leest men: de „vingerlingen liggen werm ende lauw uuijte winden." 2) Zie figuur 4. 3) Het Hs. heeft: besteokt. 4) Te lezen: mijmer? 6) Te lezen: besteden? 7 lanexten uijtgaende Meije omdat x) de sooden sluijten ende begroesen zouden mogen. Tot het maecken van sulcken werck ende dammen en dient niemant beter dan de Hollanders met hueren schuijten ontrent den Kinderdijck, Alblasserdam, de Lecke en Leckercke woonachtich ende oijck dairontrent. Dit is bier gesproken van slijcken die op een leech water niet drooge en vallen. Om dan voirder het lant te winnen ende het slijck te doen hoogene, als ghij soo veel gewonnen hebt dat de Voormelte eenen voet hoochte bijcans effen tslijck leet, soo salt groot profijt ende van noode wesen dat men den voormelten duijckeldam sal beswaeren soo van aenlegginge ende drnijpens, maeckeude daerop een ofte twee voeten hoochte het druijpen op elcken voet twee ten minsten, gelijck vooren verhaelt staet. Maer mach men uuijt den süjcke de spijse haslen ende dezelve spijse deur herdicheijt tselre verdragen mach, soo salt meerder profict wesen den dam met spaden opgeschoten ende zoo uuijt den slijcke gemaeckt. Tot den voormelten bestecke soude men voegen dat men aen wederzijden van den aam laeten zal een halve roede onberooft voor eenen berm om namaels daerop te mogen wercken nemende d'eerde ende spijse uuijt eenen sloot, die men aen wederzijden maecken ende schieten sal soo wijt ende diep de spijse die men aen deu dam behoeft eijscht ende nootsakelijcken moet wesen, laetende in den sloot van X roeden tot X r. een speckdammeken van ten minsten ses voeten breet onberooft, overleijt met sooden van ses duijmen dicke ende met een dobbel saete Joffelijck ende dijckelijck geset als voorschreven; continuerende altijts dan voorts het maecken van de duijckeldaniroekens onder het water soo lanck ende breet als men sal bevinden dat hem 't slijck extendeert, alle jare wat, want slijcken ende uuijtergorsen oft schorren willen beoocht ende besichticht2) wesen ende bevaren wesen, ende nair dat men bevindt met luijden van verstande ende in dijckaigie hen generende zoo sal men die te hulpe comen int maecken van de duijckeldammekens zegsooden ofte pootsooden te werpen soo in sulcken saecken van noode is. De aenwasschen in Hollandt zouden wel ten prouffijte beneersticht worden tot groese te brengenne ende dat die subijt aenwasschen souden; maer het meeste inconvenient is dat ick can bevinden dat, soo wanneer in grooten ende langegeduerige vorsten niet en volcht eenen soeten doije maer ter contrarie met stormen ende opvloijen van watere, soo wort het ijs opgeheven ende gaende met den slijck daeraen hangende bevrosen ende soo met den ijse wechgedreven 8) op andere hooge gorsingen, welck ijs daer blij ft liggende versmelteu laetende soo d'eene *) van den anderen aenwasschen, dairommeveel duijckel- 1) D. i. opdat. 2) Het Hs. heeft: besicht. 3) Nl. het slijk. 4) Het Hs. heeft: d'eerde. De zin is dat de ijsgang zoodoende het eene gors doet aanwassen ten koste van het andere. 8 dammen d«ar m HoÜandt gemaeckt ende met vele vleokigheijt1) aen w ederzijden benemen dat drijven van den ijsesonder dat 'tselve daerop eenige iortse can gedoen,nochtans dairinne versien dat de dammen niet te hooge en »gn, want het water en wil met geen fortse gedwongen wesen oft het eal u wederomme fortse doen. Op den stroom van de Mase, alwaer ick sonderlinge soo vele niet verkeert en hebbe dan eens ontboden wesende van mijnen heere den prelaet van Beren *) bij Heusden die ontrent het godshuijs van Beren voorschreven in de voorschreven Mase hadde liggende groote leege santplaeten, die op someren- ende op leege wateren bloot vielen ende nochtans deur den stroom van boven affcomende ende daerover loopende die niet en oosten met vetticheijtbewerpen ende deure begroesen, alwaer maer eenen stroom als van boven comende die men ebbe zoude mogen nomen en stroomt ofte over en loopt, op wekken wij ordonneerden ende raemden te maekene diversche dobbelcribbekens elcx met drge tuijnen *) ende met tweekiestkens, de kiestkens gehoocht ende met sooden gevult van een oft anderhalven voet hoochte wel dichte getreden, ende tselve werck noes loopende ende denselven stroom van boven commende wat te gemoete commende om alsoo het opperwater zijne cracht te nemene als hetselve eerst over tsant begont te stroomene. Welcke cribben tot eenen ofte tween geleijt wierden, hadde voor deerste rejjse heur bootschap zeer wel beginnen te doene, maer soo ick sedert verstont soo sijn die bij de ingelande ofte inaewoonders van de Gelderscheegde tegensover affgeworpen ende te niet gedaen, deürdien de voormelte plaete ofte sant hemlijeden genouch alleene spel maeckte. De stroomen van de wateren van boven den Rijn, Maese, Waele ende d'andere zijn nochtans vele sneldèr, vehementer ende stercker, prmcipalijcken op groote stortregenen «) en daer de rivieren enge zijn ende eer zij in de breete ontrent de zeewateren innevallen ende suijveren, dan den stroom van ebbe ende vloede van de zee in de breete heuren op- ende afganck hebbende6), ende nochtans zouden wijluijden met het leggen van sulcke onnosele cribbekens vele lants gewonnen hebben. Op dezelve rivieren soude wel vele proffijts van aenwasschen te vokderen zijn in soo verre 't selve beneersticht wierde,eBde dat met cleijne cost. Dit en schrnve ick hier maer om uwer Ma1, te betoennene ende versekeren wat proffijt mach gedaen wordeD met cleijne saecken ende oosten, want cribben en zgnmair gevlochten thuijnen van rijs Van willigen poëten gesnoijt die op de rivieren zeer ptaitegt wasschen, ende de spijse tot der zooden hebdij met groote menichte op de tunjter- 1) D. i. vlakkigheid. 2) Den abt van Bern. 3) Het Hs. heeft: tuijmen. 4) Het Hs. heeft: statregenen. 6) Het Hs. heeft: hebben. 9 weerden aen de voorschreven rivieren liggende. Als dan de zelve tuijnen oft cribben zoo hooch met slijcke geworpen hadde geweest te wetenne dat zij gelijcx den slijcke waere, soo soude men noch aer wederzijden een tuijn met een cribbe ende kiste aengebracht hebben, elcken van eenen voet breete, ende die eerste geleijde cribben ende kisten gehoocht eenen voet hooger om noch soo hooger het slijck te brengenne end e te winnen ende zoo voorts van jaere te jaere verhoigende hoiger ende hoiger ende met soeticheijt den stroom te verwiunen; groote hooge hoijen uut te stekene is groote cost van rijse ende eerdewerck dair dander met soeticheijt met cleijnen cost ende met navolgende groot proffijt gedaen wort, mair men moet wat patiëntie hebben int verwachten van den tijt, gemerckt x) de voornoemde cribben ende tuijnen al van ebbe, zoo dair mair eenen stroom van boven en compt, geleijt zijn ende zoo maer van eender zijde en winnen. De naevolgende figuere sal u beter hiervan verstaen doen *). UuÜegginge ende verclaringe op de voornoemde figuere. Overmits dat de reviere van der Maese somtijts leech is vant water, soo valt het sant geheel bloot dwelck dan met heete sonneschijn verstuijft ende vervliecht. Als het water van de riviere hoocht soo loopt er sulcken stroom dan voorts over tvoormelte sant dat al datter op soude mogen wassen op hooge staende wateren van vets wegen moet affschueren, ende soo en blij\ et niet dan sant, van dat hert scherp sant, dat niet begressen en mach. De tuijnen soo metten kisten affgebrocht noes gevende het water toe souden de slijcken ende de cleije van boven commende vatten ende tegenshouden, want den stroom daerop geen macht en can gehebben van stroomenne deur dichticheijt van de kisten met sooden wel dichte gemaeckt ende getrapt, ende dan 3) soo alleijnskens gebreet ende gehoocht soude commen gelijcx den steijl oeuvere aen de zuijtzijde van 't clooster van Beeren ende soo effen. De hoofden recht uuijtgesteken aen de schoordijcken en profiterende niet, mair laegen die gelijcke de cribben liggen, al van ebben noes ten watere waert inne, zij souden bet sant haest versetten ende wechdoen. Schietende 4) hooffden zijn cort ende maecken teijnde neeren die wederom in den dijck moeten stroomen, W8nt sij en wijsen twater niet aff, oijck empesseren zij den ganck vant water ende eijngen den loop dairdeure het watere veele crachts doen moet, soedat daerdeure de neeren aen de schoordijcken iDnevallen ende veel quaets doen. 1) Het Hs. heeft: gemaeckt. 2) Zie figuur 5. 3) Het Hs. heeft: van. 4) D. i. rechthoekig op de stroomrichting staande. V. 10 De hooffden die uutgesteken worden1) op dezelve rivieren aen deschoordijcken soo zijt daer heefcen, d'welck bij onsluijden a) grontbraxemen genaempt worden, en worden niet gemaeckt zoo die nature eijscht, want daer isser vele die seggen ende sustineren willen dat hooffden neeren maecken d'welck ick accordere, te wetene zoo daer veule zijn die met onverstande geleet worden recht uutgaende, maer compt de zee ende twater tegemoete met nuesicheijt van tleggen van hooffden, de neeren en sullen soo vehement Diet zijn ende geen neeren en vallen dan teijnden de hooffden, d'welck wij hier laeten sullen totdatwij comen tot de principale materie daeraff int lange en breede hiernaer gehandelt zal worden. Ick en hebbe dit hier mair int cort voortgebracht opdat de landen op dezelve versche rivieren liggende hen dairnair zouden mogen reguleeren indient henlijeden goet dunckt. Omme voorts te continuërene onsen eersten bouck van den eersten aenwasschen, daer wij wat uut den propoosten waeren, zoo zal ick vervolgens gasn verclaeren van den slijcken ende gorsingen, die eenen voet hoochte boven den leegen water aengewasschen zijn ende om hulp roepen dat zij souden mogen bequaem gemaeckt worden om bedijckt te zijne tot eenen verschen corenlande. Zoo dan alle slijcken ende gorsen ofte schorren, aengewasschen ende opgeworpen uuijt der zee ende dairnair begroest zijnde, en zijn niet even diepe van cleijde ende deen plaetse sandiger dan d'andere, d'een oock hooger, herder, ouwer, verscher ende soeter, dwelck daerdeure compt datter diversche stroomen ende wateren zijn die dezelve gorsinge subject moeten zijn. De zee worpt gemeenelijck ende op hooge vloeden tsant op de slijcken, gorsingen ende schorren, daerop de stroom van Hollandt te voiren het vet gedistribueert 3) ende gelaeten heeft, d'welck soo maeckt een corenaerde dat niet straff en is mair een gemengde soete corenaerde. De Hollandtssche stroom alleen ofte de stroomen van de opperrivieren maecken een straffve cleije gelijck d'experientie uuijtwijst ende men dagelicx met oogen zien mach tot Utrecht, tot Huesden, IJselsteijn, Leerdamme, Worckum ende meer andere plaetssen ofte landen verre van der zee liggende ende daer tzeewater niet aen en compt of aff en ebbet. Oick soo bevint men mede dat alle slijcken, aenwasschen ende groessen aen een zijde beginnen te begroijen, te begroesene ende aen te wasschene gelijck de stroomen daironder sij subject liggen ende de nature van dien dat uuijtgeeft, sommige midden met pannen, leechte, slijcken, santkreken, diepten ende deurgaende waterloopen, d'een hebbende steijle oeuveren ende d'ander vlackigheijt van slijcke ende sande, diewelcke al nut sijn sommige geworcht 4) d'andere met dammen van den gorse affcommende 1) Het Hs. heeft: woorden. 2) Het Hs. heeft: ontsluijten. 3) Het Hs. heeft: gedestrueert. 4) Het Ha. heeft: gewrocht. 11 geënght, ende de stroomen benaut, de deurgaende gaten gecraecht ende gewuercht, de pannen met sloten affgewatert, de steijle oeuveren wat geholpen ende gestijft tegens het inne ende uutstroomen over de slijcken rontsomme den schorre liggende, met uuijtstekende duijckeldammen den stroom dairmede affwerende. Op de figuere hiernair ontworpen sullen wjj [ujluijden beginnen een iegelijcken opt zijne verclaringe ende uuijtlegginge te doene 1). Uutlegginge op de voornoemde quaerte. Ick neme dat int west ende suijden is de Zeeusche zeestroom mager ende scherp, int noorden de Hollantsche vette stroom bringende veel aenwasschen; den stroom uuijt de zee vloijt gemeijnelicken altijts anderhalve ure eer in dant int Hollantsche stroom doet, daer laet noch ebbe uuijt gaet, ende daeromme ist int suijen in de Zeeusche stroom anderhalve ure hoochwater vóór de Hollantsche stroom soodat hetzelve hoochwater over de slijcken loopt noortwaerts nairt Hollantsche vet, nemende met hem alle het slijck dat dair de voirgaende getijde op geworpen was noch jonck ende los liggende. De roode strepen aent zuijden zoude wesen de caede om tselve affstroomen te beletten ende het mager zeewater daertegen te stuijtene. Teijnden de caede int noortwesten maenschgewijse affcomende soude liggen eenen duijkeldam daertegen het water uut den suijtwesten oock soude blijven staen ende tvet water van den oosten oock gevangen worden. De creke midden deur loopende cost men die worgen2) aent suijden waer proffijtelijck, indien niet, moet altijt geworcht zijn, maer al costent veul int suijden waert proffijtelijcker want dan waer de magere stroom geheel uuijtgesloten; ende geen creken en mogen geworcht 8) worden zij en moeten op- ende affvloijen soudij prouffijt willen hebben. De pannen opt gors daer twater staet moeten *) affgegrippelt worden om talie getijdene bet slijck droogh te liggen ende te sonnenne, soo zullen de slijcken mogen begroesen ende groen werden zoo wanneer zn ongemoijt van den stroom met paijs liggen mogen. Declaeratie ende verclaringhe van de duijckeldammen. Daer zijn ratnichderleije duijckeldammen, de sommige worden gemaeckt ende geleijt ^an eisen 5) pijlen gemaeckt met gordingen ende vele ijseren bouten dairaen gesloten, dat zijn costelijcke duijckeldammen daer 1) Zie figuur 6. 2) Het Hs. heeft: wagerj. 3) Het Hs. heeft: gewrocht. 4) Het Hs. heeft: moet men. 6) Het Hs. heeft: eersten. De marginale inhoudsopgaaf heeft: „houten duijckeldammen van eisen pijlen dichte en gehejj.t'',; naer heur trecken diet *) luttel verdienen ende besueren 2), soö huijdendaechs ende mij gebeurt is. Soo hebdij dan 8) hier voren gehoort hoe men in de schorren ofte gorsinge, daer slijcken inne liggen, deselve slijcken eenpaerlijcken sal doen begroesen, soo willen wij nochtans hier noch eens repeteren van de geheele slijcken omme te samen tot groesen te bringen, d'welcke liggen rontsomme in de rivieren daer de winden van oosten, westen, zuijden ende noorden evenveel strooms ende cracht bijbrengen: soo sal 'van noode wesen eerst ende vooral eenen cruijsdam van oosten tot westen ende van noorden tot suijden over het slijck gebracht daer de stroomen aen wederzijden van de vier winden ende hoe die *) weijen tegen stuijten sullen 8), ende dat gedaen mach men met profijt daerop doen vletten ende setten seghsooden ofte rietspeten soo tvelt uutgeeft twee ofte drije voeten van malcanderen, streckende van elcke quartier dan 6) cruijsdammen ten diepe waert ofte naer het leechste tot vier ofte vijff regulen toe, dat de middelste lagen tusschen malcanderen noesch tegen dander vier sooden overcomende bevangen worden, sulex dat het water tusschen de gesette sooden gelijck een ael ofte palinck lopen (sal), met welcke bastaertdammekens maecken7) alst profijt eijscht8) van de distantie d'een van d'andere XL oft L roeden soo men bevint oorbaerlijcken, waertusschen men sal worpen sonder ordene gelijcke segsooden oft pootsooden soo de voorgaende figuere oock demonstreert, omme soo het slijck te doen begroessene tusschen de voormelte bastertdammekens, d'welcke terstont beloopen ende d'een den anderen de hant ende den arm bieden sal. Want de voormelte cruijsdammen liggende oost ende west, noorden ende suijden sullen een beschermsel wesen als een bolwerck tegen de stroomen die metten winden, uut wat quartieren de winden waijen mochten, over slijck stroomen zouden, want het is natuerlijcke dat de winden de stroomen maken, ende dwingen van heur voorwinde •) twater aen de leeger landen10). Daer seggen liggen ontrent sulcke slijcken mach men wonder mede doen, de rietspeten en zijn soo vvillich ende liberael xl) niet int wasschen als de seggensooden principalijcken in brackachtige gronden, nochtans ten can niet schaden dat men van als12) beproeft. Soo moet men alleen diepen, 1) Eet Hs. heeft: dit. 2) Te lezen: deserveren ? 3) Het Hs. heeft: van. 4) Het Hs. heeft: de. 5) Het Hs. heeft: sluijten sal. 6) Het Hs. heeft: van. 7) De bedoeling is blijkbaar: men moet die basterddammetjea maken enz. 8) Het Hs. heeft: eijsch. 9) Wellicht zijn de woorden van heur voorwinde corrupt. 10) Het Hs. heeft: langen. 11) D. i. gul. 12) D. i. alles. 2 IS alleen slijcken bedwingen, slijcken ende aenwasschen helpen ende te bate comen ofü anders cornpt het proffijt seer spaerlicken bij, ende indienen ende op slijcken daer stroomen o\ erloopen en souden de sooden sonder duijckeldammen met rusten niet mogen wasschen, ende daertoe dienen de voormelte dammen ende cruijsdammen om deselve te beschermen. Daer zijn diversche slijcken in Hollandt ende elders soo liggende als voorseijt is soo lek verstaen hebbe, waeren deselve in manieren geholpen eerst met schepen gesoncken dan met cruijsdammen dwers ende lancx uutstekende, sij zouden haest begroesen ende groot proffijt innebrengen, want ten is niet alleens *) wat officiers men set in sulcke plaetsen ofte heerlijckheden daeronder slijcken, schorren ofte groesen gelegen zijn,, het is haest van eenen schouth ofte bailliu gezeijt, stokmaens,: ten is soo grooten const niet, een schaepherder sout wel doen ende nairvolgen, oft een rentmeester, ontfangen ende uutgeven ofte quictantie schrijven soude een clercxken uut der scholen wel practiseren, ickraportere mij daeraff tot alle de Raede etc. Maer sulcke prouffijten, avanchementen, van aenwassingen (ende) uuterwaerdena) lant te maecken dat behoort Godt alleen toe, die sommige menschen begracit 8) met zijn godlijcke g iveende hetverstant ende cracht te gevene dat te acbtervolgenne ende effectuéren *), daer gaet sin ende grooten arbeijt thoe ende alle man en can op dat dack niet wel kaetsen, hoewel nochtans hem veel dies vermeten etc. Hetwaere prouffijtelijcker voor uwe Ma*.• ende andere heeren sulcke lieden geüseert (t)hebben in de dijckagiën off men 5) (hadde) gegeven groote gagiën 6) daertoe, dan om niet gedient. te worden 7). Niettegenstaande de voorgaende caerte die u daeraff genouch verclaringe gedaen hebben, (heb ick) nochtans deslijcken oock met naervolgende caerte wel willen demonstreren 8). Verclaringe oft uuijtlegginge van dese figuere oft quaert. Ende hoewel hiervoren genouch van dese quaerte geschreven is, nochtans om onse memorie te hervattene ende *) te ververschen soo moochdij bij dezelve zijen ende considereren, dat van wat quartieren de winden waijen als oock uuijten hoecken van den noortwesten, zuijtwesten, noortoosten ende zuijtoosten, de cruijsdammen benemen1 °) datter 1) Het Hb. heeft: alleleens. 2) Het Hs. heeft: uuten waerten. 3) D. i. begraciet, begenadigt. 4) Het Hs. heeft: affectueren. 5) Samengetrokken uit: of men en. 6) Het Hs. heeft: met grooten gagiën. 7) De zin te: zelfs al had men hun gegeven groote gagiën enz. 8) Zie figuur 11. 9) Het Hs. heeft: van. 10) Het Hs. heeft: beneempt. 19 geen doorgaende stroomen van de winden oft andersins van de getijdëti over tgors gaen ofte stroomen en mach, de voormelte dammekens beletten u tselve ende doen het water daertegens stuijten ») ende arresteren, vangende ende houdende alle vet ende ruijchte dat daertegens van de winden ofte getijden gedrongen ende gedreven wort; waer eenige rencontre ofte letsele den watere gedaen wort daer moet aenwassche ende sinckinge van slijcken ende ruijchte wesen 't welcke tlant doet hooghen. De bastertdammekens zijn oock bewaert ende beschut dat die niet uuijtstroomen en mogen, nochte*) de aerde heur wortel ontgronden deur de vehementicheijt van de doorgaende stroomen van ebbe ofte vloet, soodat sij rustelijcken mogen verslijcken ende soo aen twasschen commen. De sooden op de bastaertdammekens, gepoot in maniere soo in deselve quaerte3) geschreven staet, beletten het affloopen van den watere met vehementie *) ende subiticheijt, soo dattet daerdeur moet cleesten gelijck door een teempst, waeromme het slijck tallen tijden, opt lant gecomen, moet sincken ende blijven liggende. Dandere sooden oock geworpen, hoe luttel die zijn mogen ende wijt van malcanderen staen, sullen oock begroesen ende deen 6) wortel bevat de andere, waeromme het velt oock aenwasschen moet ende het slijck tegen de sooden blijven staende, soo helpt het eene het ander. Ende hoewel het schijnt in de quaerte dat de bastaertdammekens ende gesaijde sooden naer bij malcanderen liggen nochtans en ist soo niet; gemeenelijcken de gorsinge ofte slijcken moeten •) drije-, vier- ofte vijffhondert roeden ») diepe in de breete zijn ende soo gerekent op den cleenen voet8) stonden de bastaertdammekens wel bij de hondertdertich ofte hondertveertich roeden van malcanderen liggende, soo moet ghij leser (u) daernae reguleren ende soo voorts oock in andere voorgaende quaerten, daernae ghij oookexstimatie maecken moet hoeverre oock de pootsooden van malcanderengesaijt souden zijn, daerom en meuchdij op de voormelte figueren ende quaerten niet achten want dezelve u maer gegeven en worden voor ») een ooulaer gesicht1 °) om het verstant van onse schrijvinge te bat te nemén. Sonde men daerinne useren de constevan geometria ende deselve potingen vanll) 1) Het Hs. heeft: sluijten. 2) Het Hs. heeft: nochtans. 3) Het Hs. heeft: querte. 4) Het Hs. heeft: vehementen. 6) Het Hs. heeft: den. 6) Het Hs. heeft: en moeten. 7) Het Hs. heeft: rondt ende. 8) D. i. op de kleine schaal. 9) Het Hs. heeft: dan voor. 10) D. i. bij wijze van figuratieve voorstelling. 11) Het Hs. heeft: petingen dan. 20 sooden ende de cruijsdammekens affleggen op den cleijnen voet het efa ■waere niet mogelijcken, het begrijp *) is te cleene. Soo dan als het voormelte slijok bewasscben ende gewonnen is ende daeraen hem noch andere slijcken beginnen bloot te gevenne op den leegen water, soo mach men wederom daerover cruijsdammen uutsteken naerdat de gelegentheijt van de aenwasschen bewijst, ofte men mach d'oude cruijsdammen verlengen na den eijsch van deselve aenwasschende slijcken. Genomen nu het slijck soude breet wesen drije- ofte vierhondert roeden gerekent op de cleijne voet, set uwen passer daerop ende deijlt de breete op den cruijsdam in drije ofte vier deelen, ende meet oock met den passer de sooden in de cruijsdammekens, soo suldjj vinden dat naer advenant de vier sooden soaden uuijtbrengen bij de negen roeden breete, ende daerom zoo en sullen wij niet achten ende ons laeten voorstaen dat de cruijsdammekens soo naer bij malcanderen staen zullen op de gorsinge geset als op de quaerte, want opt gors en sal men nauwe sooden sien a), zoo dan en 8) thoont dese quaerte anders niet dan dordonnantie 4) van het setten van de cruijsdammen ende het saijen van de sooden als voorseijt is. Het bovenste onder (den) passer sijn hondert roeden lengte, het onderste X met IIII sooden geset5) soo meeucht ghij u reguleren gelijck vooren verhaelt staet, opdat wij malcanderen tonrecht niet en contreleuren. Daer zijn veule ende diversche diepen die wel heijsschen overgaen, geworcht') ende gecraecht te zijne nochtans met andere manieren dan in de slijcken oft gorsingen, want de diepen 7) die op een leech water zijn vier ofte vijff voeten diepe, daer stroom doorgaet ende schepen doorvaeren, en dienen 8) terstont met crachte ende fortse niet overvallen te zijne, want indien men dezelve manier zoude volgen ende de dammen maecken een ofte eenen halven voet hooger dan het slijck, gors ofte schorre, soo soude het water van hetselve diep, d'welcke zijnen ouden loop qualijck gelaeten can ende principalijcken op hooge opvloijinge ende opstroominge van water, teijnden den dam aen wederzijden int •) om- ende overstroomene sulcken cracht thoonen, gaten (doen) vallen ende ander schueringe maecken dattet schijnen zoude een ander diep te willen schuerenne, soo men gesien mach hebben int overgaen van den Valckenborchschen Amer 10) aen de mollene in denSmaeck ofte Ruijgenhil1 x), daer sulcke schueringe 1) D. i. schaal. V. 2) D. i. zal men de zoden nauwelijks zien staan ? 3) Het Hs. heeft: hem thoont. 4) Het Hs. heeft: ordonnantie. 5) Het Hs. heeft: X sooden met TTTT geset. 6) Het Hs. heeft: gewacht. 7) Het Hs. heeft: in de diepen. 8) Het Hs. heeft: ende diemen. 9) Het Hs. heeft: niet. 10) Watertje bij Klundert. 11) Polder bij Willemstad en de Klundert. 21 teijnden den dam om bedreeff ende gaeten maeckte datter noch een gat is genaempt1) Vrouw-Jacobs gat, oft ghij moest het geheel slijck, gors ofte schorre zoo vervolgen(s) teijnden uut overdammen, twelc men altijts niet bequamelijcken doen en mach zoo omme de creken die int gors loopen ende andere blieken ende diepen*) die niet prouffijtelijcke en zijn gestopt, ende bovendien costen sulcke dammen jaerlicx veule te onderhoudene door s) de welingen ende putten, die de oppervloijewateren overloopende *) (ende) dagelicx vallende uuijtschueren. Maer ten minsten cost mach men zulcke diepen overgaen leggende alleenlijck eenen duijckeldam zoo hooch uuijten gront van den watere buijten (den) canale, dat men de cruijne maer bloot en zie uuijten leegen water, soo doende en bedwingt ghij den stroom niet, ghij en doet oock het water geen fortse aen ende met lancheijt van tijde moet het diep van den canale toeslijmen. Een dam soo geleijt en cost niet te onderhouden, daer en gaen geen neren over oft zeer luttel, ende als dan het canneel van de diepte soo besant, beslijckt ende aengewasschen is ende voormelte cruijne van den dam opt leege water, soo is voorts proffijt denzelven dam geswaert ende gehoocht eenen voet boven het aenliggende slijck, gors ofte schorre, soo lange de voormelte voet hoochte over slijck geleijt ende gewrocht is ten minsten van een roede onder toeleggens, hoe langer ten gorsewaerts inne hoe beter, affleggende dendam aen wederzijden ten minsten van twee roeden druijpens, ende dat aen wederzijden van de diepte voorseijt opdat het water breette hebben mach Van overloopen soo salt tminste 5) teijnden den damme fortse doen met overstroomen; soo gewrocht mach men de reste voorts van den diepe gelijcx ten slijcke, gors ofte schorre even hooch brengen ende dan tot eenen eorenlande bedijeken, welcken dam alsdan 6) eerst sal beginnen te costene deurdien sij dien naer vloet ende hollicheijt van de watere sal moeten dragen ende weder staen. Anders indien ghij metteneersten ende eenpaerelijck den dam uute diepte van den canelle in zijn hoochte een voet boven tgors als voorseijt is opbringen ende maecken wilt, soo moet ghij onder int caneel een breede saete maecken ende aen wederzijden groot beloop geven twelckexcessive lijeken costen soude. Bovendien moet ghij draegen den cost van het onderhout van den dam boven 't leege water geduerende ende soolange dat dezelve kille ofte dieppe gelijcx den leegen water aengewasschen is, welcke costen tevergeefs gedaen worden want de aenwassch lancxem aencompt, ende onder het water en vallen geen reparatiën, oock zouden daerentus- 1) Het Hs. heeft: gemaect. 2) Te lezen: zoo omme de creken en andere diepen die int gors loopen ende blieken, die enz.? 3) Het Hs. heeft: door. 4) Het Hs. heeft: overloopen. 6) Het Hs. heeft: ten minsten. 6) Het Hs. heeft: als van. 22 sohen de penninghen, die den dam costen zoude terstont uuten caueel op te maeckene ende soolangete onderhoudene totdat tcanneel aengewasschen is, vele mogen renten soodat men daerentusschen eenen dam winnen zoude. Ten is niet genouch dat men dyckt ende dampt maer men moet grootelicx toezien dat men alle dinck ten profijte doet, daerop sommige dijckgraven diekwijls luttel aehte slaen als sij slechts de eere ende prouflijt hebben, ceetwat cost, het geit heur de wagenhuer, de meester moetet al betalen, soo volgende *) tgemeen seggen van de dijckers, te wetene: „sheeren geit moet den dijck maecken. ' Ick hebbe vele sulcke diversche diepen overgaen, geworcht •) ende gecraecht, als op de gorsingen van Cakeloogenaempt't Verloren diep, het diep oock tusschen Heijssenschorre ende de gorsingen van de Heenen8), noch het Verloeren diep bij Steenbergen, daer groote stroomen v»« watere door liepen, soodat men de schepen oft schuijten geladen met sooden niet en coste in dén canael omme in de gaeten te verwercken op anckere houden liggende, de cabelen *) sprongen in stucken oft glas waer geweest. Sulcke wercken dienen niet dat hem iemant daerinne entermellere ofte vervordere te wercken ofte doenwerckenne, tensij saeckeaij sulcken handele geüseert, gedaen ende geachtervolcht hebben: luijden die de vette leersen aen been ende den arbejjt verdragen mogen, want in.tijden van stormen, regenen, wint, hagel ende sneeuw de dijckgraven ofte sulcke personen last hebbende in suksken weder heur officie eerst connen te rechte exerceren, beneerstigen, volvoeren, prouffijt doen ende henluijden eet quijten; de muijlen, de nachttabbaerten ende welgebonte rocken en zijn daer geen waere maer werden van de merct gekeurt. Nochtans indiende geleerde daerinne geuseert waeren ende den arbeijt ende exercitie doen wouden, zij souden sonder twijffel de experiëntste dijckers worden deur heur geleertheijt, verstant ende vcrnuftheijt. Dezelve geleerde ofte Raede meijnen somtijts sulcken handel te vorderen met advijse van dijckers ende arbeijders die daerinne gewrocht hebben mogen, maer zij abuseren hen grootelijckenendedoenhaermeesters grooten intrest ende verloren cost, want darbeijders anders niet en soucken dan langhgeduerich werck te hebbene sonder luttel arbeijts te doen, principalijcken de rgswerckers die in sulcke gaten de vloeren ende rijs wercken mette vimme. In summa, het is mij gebeurt int5) o vergaen van de voormelte diepen ende willende sluijten ende bringen de gorsinge lancx de dijckagie van 'sGrsefï-Heijndrkixlant8) aen een groote santplaete daertegensover liggende, dewelcke als wij heur begonstente genaeckene schuerde aff ende 1) Het Hs. heeft: volgen. 2) Het Hs. heeft: gewrocht. 3) Waaruit reep. in 1610 en 1655 de Heene- en Noord-Heenepolders zijn bedijkt, Van der Aa, Aardrijksk. woordenboek, i. v. 4) Het Hs. heeft: cavelen. 5) Het Hs. heeft: in. 6) De West- en Oost Graaf Hendrikspolders onder Steenbergen, 32 daernaer oock compter te baete den overloop var zuijden ende noorden, maer ick soude int oosten den zomerdijck zoo veule beloops laeten als int westen want daer den meesten overval altijts zijn sal. Omme de watere alsoo in den somerpolder overvallen wesende subijt wederom quict te makene, soo sijnder x) vele die maecken helpgaeten 2) totten sluijse die zij hebben liggende, door welcke gaeten het waeter stroompt, schuert ende weelt datse groot geit wederomme costen omme te stoppene, te verheelene ende den somerdijck in heur groote te brengene. Ende het mach dicwils ende menichmael in een somer gebeuren dat alle het profijt daerinne blijft ende geconsumeert wint, want, al woude men het voormelte binnenovergestorte water door de sluijse laeten uuijtloopen, in soo verre de polder groot is soo blijft het landt soo lange onder het water staende dat men hetselve gors in veule tijden niet beweijden en mach ende de beesten die men daerop zoude willen vet maecken daernaer vasten moeten, om dier 3) oorsaecken moeten de helpgaten somtijts gemaeckt worden oft anders beworpet oock te meer met slijcke door het la.ige staen van den watere, twelck geen prouffijt voor het lant en is hoewel de weijde daermede vet wort, want in langhe geen baete daeraff en schijnt te commenne mitsdien het gors te seer beslijckt ende beworpen is, hetwelcke met lanckheijt van tijde ende met regen moet affspoelen ende ververschen ende 4) het gors zal wederomme door het slijck daerop geworpen zijnde doorwasschen ende groijen. Mijn opinie soude wel wesen dat men dezelve helpgaten maeckte ende doorstaeck in het oosten daer den leechsten dijck is, in soo verre daer oock het leechste lant leet, indien niet, dat men het leecbste lant soucke mette bequaemste winden, maer dat men voor het maecken van de somerkaedijcken voorseijt ende in de saete van de dijeken, soo verre, breet ende lanck men het helpgat maecken wil, hetselve helpgat eerst ende vooral in sijn saete overvloere met twee ofte drije rijsen bermmen niet hooch maer in maniere van het velt te beslaene met rijse, laetende midden 8) twee kistens, elcke kiste van vier ofte vijff voeten breete, omme de dichticheijt int6) volmaecken van de somerdijeken te houdene, met een stortebedde van buijten ende van binnen sonder kiste daerinne gewrocht aen wedersijdeu dwers ende breet affgaende, waerdoor hem het water uuijtspreijden mach sonder bedwongen te wesen, elcke stortebedde ten 1) Het Hs. heeft: sijnders. 2) Het Hs. heeft: helptgaten. 3) Het Hs. heeft: der. 4) Te lezen: eert 5) D. i. midden in. 6) Het Hr. heeft: in volmaecken. 33 minsten van drjjo roeden lengte, dezelve bermmen wel loffelijcken getuijnt, sonder (do) hoochste tuijnen te maecken, om het doorschieten van den watere, het smal rijp ende bouteijnde ten waterwert affvallende ende gewrocht zijnde, op welcken berm ghij bequamelijcken altijts uwen dijck wederom tsomers ofte int beginsel van den somer sult mogen toeleggen ende maecken mette spijse die men uuijten helpgaten op den dijck aen wederzijden geworpen ofte gecroden sal hebben, waerdoore ghij luttel spijse verliesen sult ofte verre (mette) spade sult derven balen, ende uwe saete sal even effen, heel ende ongepaelt ofte ongeweelt bjljven, soo van binnen alsoock van buijten houdende altijts een herde saete ende gront, ende meucht soo des winterdaechs uwe leege somerweije uuijt ende inne laeten loopen, daerdoore het lant hoogen *) (sal) ende tot een bequame corenlandt mogen bedijckt worden, Maer mij dunckt ter correctie datter een ander expediëntie *) (is) omme luttel verloren geit uut te gevene ofte te debourserene om help- ofte loosgaten totten sluijs te maecken, oock en suldij gheen sluijs behouven 8), daer veel hout aen versmoort wort, waeromme ick wel meijne dat ghijt 4) met de cost van de sluijs wel vervallen zult mogen; ick zoude dan wercken aen den oostzomerdijck van eenigen somerpolder een verlaet met twee staende opgaende dooren ten minsten elcke dore acht, negen, thien ofte twelff voeten facit tsamen sestien, achtien, twintich ofte vierentwintich voeten loopens water ofte zoo wijt het werck verdragen mach ende (de) groote van den polder heijsschet, hooch gelijck den zomer- ofte kaedijck, aen wederzijde van de steijlte van den kaedijck puijen gewrocht, met zijn plancken ende de gebinden wel vast ende dicht genagelt, boven met goede sonnewachters van wederzijde in de binden gewrocht, de gront met slijckhouten, dicht aen malcanderen doorgaende ten minsten drije ofte vier voeten over den dijck innestekende ende deurgaende, ende een goet dicht bedde gewrocht met twee baerden ofte palinckplancken in malcanderen gegroeft, gederrit ende gestampt min of meer oft men daer een sluijs soude willen leggen, buijten ende binnen een stortebedde van rijs oft plancken; de plancken souden veel effender affloopen naer mijn advijs noesch aen wederzijden affgaende, te wetene is het principale loosgat achtien, twintich oft vierentwintich voeten, soo soude teijnden het stortbedde uuijtvallen dertich ofte veertich voeten, elcx voor het inne- ende uuijtstroomen boven met drije ofte vier balcken in de sonnewachters gewrocht soude worden 6), 1) Het Hs. heeft: hooge. 2) Het Hs. heeft: experiëntie. S) Het Hs. heeft: behooren. 4) Het Hs. heeft: ghij. 5) De woorden gewrocht sonde worden zijn klaarblijkelijk overtollig en bij vergissing uit den volgenden regel hier ingevloeid. 3 34 daer de dooren tegen aenslaen zouden, in welcke dóoren onder gewrocht souden worden twee hangende clapvensters voor het loopen van het dagelijcx opper-regenwater, die met den vloet wederomme toesmijten zouden, die oock dienen zoude op drooge harde sommers omme het versch water inne te laten totdat het binnenlandt met versch water gespijst waere. Welcke staende dooren men soude tsomers gesloten houden, ende swinters soude men dezelve open setten, met crammen ende sloten, latende alle getije twater uuijt- ende innevloe den, waerdoore de polder ende lant swinters hoogen ende beworpen soude. Soo'mocht men dezelve polder ende lant daerinne liggende bequaem maecken om te bedgekene tot eenen corenlande, sonder dat men telcken swinters groote gaten om het water uut ende inne te stroomen ende loopen zouden moeten breken ende maecken tot grooten cost. Bovendien souden die groesen jaerlicx gemest ende verwermpt ende vernieut worden metten vetten slgcke daerop commende, ende tegens de Meerte soude men de staende dooren mogen smijten, soo waert al bewaert ende de cost van jaerlicx te dijckene gespaert; ghij meucht tselve sien bij de navolgende figuere 1). Advertieement *) ende uuijtlegginge op dese figuere. Van aenwasschen te beversigen ende te maeckene hebt ghij hier voren gehoort op de quaerte ende aldaer genouch bewesen, dezelve quaerte op heure winden liggende, maer op dese quaerte en hebben wij geen winden geset, gemerckt ghij dezelve nemen meucht het oosten soo het u belieft, ende sullen oock sulex vervolgen indien de quaerten dat heijschen, want in dese quaerte, alsoo daer twee manieren zijn om den zomerkaedijck te maeckene, soo suldij d'een maniere oft d'andere soo uwen sin treckt de quaerte ommekeeren ende laten twater altijt ten oosten uuijt comen. Het verlaet met staende doren van houte 3) open ende toe te gaene metten clapvensters dunckt mij ter correctie het sekerste werek te wesene: tsomers houdij de dooren toe ende swinters set ghij se open om het water inne te loopen ende wederomme uuijt te loopen over de stortebedden noesch ende dwers affgaende, soodat het water niet en can fortse bedrijven, wesende voorbij het viercant van de saete van den dijck, want het hem dan uutspreijt ende verleijt. Ick zoude de opene deuren maecken van drije voet hoochte staende tegen eenen stereken balck, op welcken balck ghij moocht bringen een schuijvende dore 1) Zie figuur 13 2) Het Hs. heeft: advertsement. 3) Het Ha. heeft: met houte van staende doren. i uuijt d'een ofte d'ander zijde van den kaedijck uuijtcomende met eeri cokere dat de breete tsamen, te wetene de voornoemde deure ende schuijvende deuren, mogen haelen de hoochte van den kaedijck, liever de deure eenen voet hooger dan min om, oft somers verloopen overquamen, de schuijvende deure dan uuijt te trecken, ende de hoochte van den kaedijck te nemenne met gelijcke hoochte gelijck die int oosten zijn sal, altijt de voet daerboven hoogere. De vlueken soo gemaeckt ende overdwers commende houden aen wederzijden het uuijt- ende innecanten van den dijck ende ooök voorlande. Op slijcken liggende rontsomme int water meucht vrij de kaedijcken wel becostigen ende maecken want int weijden groot prouffijt innebrengen zouden, de beesten en zouden tgors soo niet bederven ende in stucken trappen, ende in stede van drije beesten te weijden souder vier weijden. Swinters als de deuren oft helpgaten open waeren sout binnen tgors *) beter hoogen dan oft bleeff rijdenne, want het a) daer inne comende 8) daerop blijven staende zoude, het slijck metten watere daerinne commende zoude *) sincken ende de groesen ende weijde daerdeur gemist worden, daert anders met alle winden op alle getijden affwaijt ende daerdore affstormpt. Als ghij versch water inne hebben wilt, treckt de kettingben op aen de vallende clapvensters in de staende dooren ende laet het lant soo vol versch waters loopen als ghij hebben wilt, alsser oock genouch waters in is, laet de deurevensteren vallen. Compt er overstortinge onder de kaedijcken door stormen ende opvloeden soo gaen de doren tsamen open en lossen u soo terstont het water, hetwelck de sluijsen deur heur nauwicheijt soo niet doen en connen, want als den vloet buijten eenen dujjm gevallen is soo zullen de staende breede deuren geheel open gaen lossende soo het water terstont seechelijck met een volle wijte, daer 6) de slun's met cracht ende fortse, als twater door de engicheijt bedwongen wesende, hetselve water lossen moet in perijckel dicwils van de sluijse te verliesen. Op een ander maniere zoude 6) u dat te costelijck wesen. Neempt den rijseren berm altijts nochtans int oosten met de twee kiestkens onder in de saete van uwen kaedijck, streckende des winters den kaedijck op den rijseren berm doore, bringende de spijse aen wederzijden van den dijck op het hoochste van de voormelte kae- oft somerdijck, soo en verlijest ghij geen spijse, ende dan des 1) Het Hs. heeft: tgras. 2) D. i. het water. 3) Het Hs. heeft: comen ende. 4) Het Hs. heeft: commen zouden. 6) Het Hs. heeft: door. 6) Het Hs. heeft: en zoude. 36 Somers, halff Meerte gepasseert, suldij over de kist ende berm voofseijt een kaedijcxken in maniere van een Brabantsche wal oft heijninghe maecken, want int oosten en gater vloet noch slach van Watere. Hetselve kaedijcxken moet alle jaer ten minsten hooch gemaeckt -worden eenen voet boven de somerkaedijck tegens het sitten, soodoende en sal u saete u niet ontweelen noch ontgronden, twalleken en sal soo veel niet *) costen als eenen kaedijck, de Spijse en sal u niet ontloopen noch en sult Oóek niet veul lants derven*) rooven, want de weijde van buijten sal alsoo wel de beeste vetten als van binnen. Iemant mocht vragen: waeromme dan den cost van de kaesomerdijcken 8) gedaen? Ick antwoorde daerop dat, als d'uijtergroesen oft schorren onder zijn, soo ist binnen noch goede bequaeme weije, drooch ende hert wesende, daer de beesten mackelijcker *) gaen weijden, gelijck een nonnenpater gemackelijck aen haer tafel sit ende daerdoore tsamen sonder arbeijt te doene vet worden, dan oft zij buijten zouden gaen treden int slijck ende crijgen den cost gelijck eenen armen dijcker. Nochtans willen de beesten somtijts buijten wesen om do vernieuwinge want men gemeenlijcken seijt: nieuwe spijse maeckt nieuwe appetijt. Oomende tot onsen propooste wederom: leggende de voormelte bermmen ende kiste soudij daerenboven een sluijs maecken moeten om het hemelwater te losenne, twelck niet nootelijcken sal wesen maeckende het houte verlaet als voorseijt is. De voormelte sluijs sal u al soo veel costen als het houte verlaet ende ten sal u soo veeul prouffijts niet bijbrengen, sal oock meerder perijckel wesen, daeromme moechdij de saecke in u selven overleggen ende wijselijck versinnen eer ghij sottelijcken ijet sult beginnen. Midden in den somerpolder soo zoude ick oock een cruijsslote 5) schieten om de groese te bat aff te wateren ende de beesten in elck quartier te mogen verslaenne, want als zij int gemeijn loopen soo vertrappen ende verderven zij veel weijde, oock, sach men datse met drije quartieren van weijde toecomen moohten, soo soude men het een quartier mogen hoijen. De cruijssloten souden dan oock dienen om met schuijten het hum uuijt te voerenne, want het is een groote ende breede schuijte die vijff, seven ofte acht voeten wgtte heeft, ende de sloot zoude «Sn boven van acht voeten. Aen wederzijden in beijde de lengbte soude ick maecken eenen 1) Het Hs. heeft: niest. 2) D. i- behoeven. 3) Het Hs. heeft: kae somerlijoken. 4) Het Hs. heeft: mackelijcken. 6) Het Hs. beeft: oruijsslot. 37 berch buijten dijcx int beloop van den somerkaedijck, een voet ofte twee hooger dan den voorseijden kaedijck, boven in de cruijne van drije roeden.dat men van elcke perck daerop comen mochte, om op een verloop ende oft de kaedijcken overliepen oft overvloeden de beesten eensdeels daer op te bergen ende dat zij tlijff mochten behouden, op welcke eenen ende den hoochsten berch men mocht een keete ordonneren voor den wachter. Ick spreke alleen van uuijtergorssingen die rontsomme int water liggen, die daer veel in Hollandt zijn ende daeraen wel prouffijt te doene is, maer die aen vasten bedijckten coorenlande liggen en zijn die werffven daer geleijt van geenen noot. De creken souden moeten aen de eraijssloten gebracht worden omme uuijt te waeteren, ende alsser geen cruijssloten en zijn soo schijnt het lant te verdrencken met den watere ende soo trappent de beesten te eer in stucken, want het, metten watere gelaeden, morwe ende saft blijft. Ommedat wij hiervoren genouch gesproken hebben van de versche gronden zoo comen wij voorts op de gorsingen ofte schorren ontrent de zee, daer magere groene zeewateren opvloeden, daer geen prouffijt en waere zomerdijcken gemaeckt mits de silticheijt van den grondt, want als de tijt compt ontrent St. Jansmisse dat de droochte regneert soo slaet de silte soo uut op heete sonneschijnen dat het gors op het velt vergaet, verdorret ende hemzelven opeet van de silte. Oock vloet het te seer hooch ontrent de zeewateren, waeromme men de kaedijcken soo hooch ende breet maecken zoude moeten als de zeedijcken, waeromme het beloop ende tende de saete onder te vele bedraegen zoude in effect prouffijt soude blijven Het meeste prouffijt dat men soude connen gevorderen voor dezelve zoute hooge gorsinge, dat zoude zijn dat men de waeteren ende pannen, blijvende daerop staen versijpen, soude afldeijlven ende affleijden met grippelen ofte riollen naer de diepe ende creken, die tzeewaerts heuren cours hebben, omme alsoo het selve gors te doen besonnenne ende stijven, ende, sacb men daer prouffijt aen te doene, dat men dezelve gorsingen ten eersten bezeedijekte; een gors mach alsoowel te lange blijven liggen onbedijekt als dat men de sommige te vrouch bedijekt, want hooge gorsen die oudt zijn en worden niet over loopen met de gemeene soete versche stroomen ende vette wateren, want de voorseijde versche stroomen niet hooch en vloeden, maer alleenelijcken op groote verloopen ende stormen van der zee, die niet dan sant bij en brengen, soo ickt tot diversche stonden gesien hebbe op de gorsinge van de Henigen 2) ende de plaete bij Steen- 1) D. i. dan dat er in werkelijkheid voordeel bij behaald zoude worden. 2) Hieruit is in 1584 de polder Oud-Heiningen onder Fijnaart bedijkt, Van der Aa, Aardrijksk. woordenboek i. v. 38 bergheii, die door de hooge vloeden van Pontiani ») en andere soo beworpen met sande dat het gors in lange daerdeur niet en oost begroesen ende begroijen. De groffve ende plompe dijckers en gelijcken de gorsinge anders nergens bij dan bij een meijsken van heuren eersten haere dat rijp is, twelck geholpen moet wesen eer hem de jeucht ontgaet, ende soo moeten oock de hooge seeschorren ofte gorsen eer zij met de hooge zeevloeden beworpen worden. Dezelve hooge soute zeegorsen ende groesen en soude men, metten somerkaedijcken omdijckt ende met veriaeten gemaeckt zijnde als voorseijt is, niet mogen onderhouden want het te zeer hooch vteijt, noch men en zoude om dier oorsaecken die niet met scheuijten ofte platte bodemschepen binnen bevaeren *) ende besoueken connen, om anders ende mits de süticheijt dezelve te mogen \erhueren voor hoijvelden ende hoijbemden die zeer wel gelden zouden; soodat de proprietarissen in de soete versche bedijckte landen twee middelen hébben, hetsij (se) te verhuerenne met blocken ende percelen omme te hoijenne oft int geheel met ossen te weijden. Ick soude mij laten duncken dat dezelve somerbedijckte slijcken ende groesen beter te gelde staen zouden om een igelijck zijn gerieff te verhuerenne, want al werden se gehoijt souden alle jaere wederomme met vet beworpen worden ende gemest, maer de veriaeten moesten daerna hooch ofte leech geleijt worden omme de schepen door ) te varenne ende zoo gemackefijck te laedenne in creken ofte loën die men schieten ende maecken zoude, ende indien de groesen wat ondersijpten van den soeten wateren en zoude tzelve heur niet letten, daertegens hem de groenne zoute zeewateren grootelijcx hinderen zouden, zoodat op de soute stroomen geen prouffijt en is maer groot onproufijt somerkaedijcken gemaeckt. Daer zijn diversche opiniën hoe men de nieuwe groesen ende aenwasschen zoude beweijden hetzij met horenbeesten oft met schapen, deen opinieert dat de beesten het gors bederven, andere zeggen dat het weijden van de beesten het gors doet hoogen ende hardt maeckt 4) met het innetreden van de segge, biesen, riet ende andere ruijchte, de anderen willen sustineren dat de beesten met heur treden putten maecken ende int uuijthaelen van de dauwen tslijck ende vet metten stroomen wechdrijft ende dat daer wederomme sant inne vloedet, oock dattet beter ware sulcke gorsen leech te laten liggende onbeweijt om het slijck datter op vloeden mach tusschen de segge, biesen ende groesen te laetene verstervenne, 1) Bedoeld ia de PontiaaDSvloed van 14 Januari 1552. 2) Het Hs. heeft: bewaeren. 3) Het Hs. heeft: daer. 4) Het Hs. heeft: maecken. 39 daerdoor de stromen op ende over de gorsingen stroommende. *} deur het overeijnde staen van de segge, riet, biesen ofte andere ruijchte mede belet worden. Mij dunckt ter correctie dat, als de segge, riet, biesen ende ruijchte versterven ende dorre zijn want zij alle zomers wederom van nieus uuijtspruijten, zoo vervuijlen zij ende verrotten ende slaen zoo neder op den gront, ende dan van den struijck verrot zijnde met een verloop van den watere ende winde ontdrijven zij van de slijcken ende groesen aen de bedijckte lande (heur) zeedijcken, die men jaerlijcx besteet van den zeedijcken voorseijt aff te doenne ende te verbrandenne. Ick vrage u, des winters compt den meesten aenwasch ende als alsdan de ruijchten soo int derven 2) zijn 8), wat impedement connen zij de stroomen doen? Oock noch, de beesten gaen in den somer oock meestendeel weijden op de gorsingen, in welcke someren het zoo veule ende hooch niet vloet datter nauwelicx water op den slijcke van vloede en compt, soo en can 4) oock het slijck, van de beesten getrapt ofte met putten losgemaeckt, niet wech gedrijven ende wechgevloeden. Mijn opinie soude wesen, altijts ter correctiën als boven, dat men de voormelte jonge gorsingen ofte slijcken ten profijte soude mogen beleijden ende beslaen5) met beestkens van een jaer out ende niet daerover dwelck de groesen, slijck, vuijlte ende ruijchte in den gront treden, die alsoo beter prouffijt doen dan aen de zeedijcken verbrant, diewelcke 6) daerdore hooge begroesen ende hert moeten worden; de groesen ofte ruijchte en worden zoo effen in den gront niet getreden daer en blijft altijt wat op staende die den stroom benemen ende en can niet wech drijven doordien het vaste getreden is, de cleijne beestkens en connen oock geen groote putten maecken. Maer diet den heere aengeeft meijnen zeer goede recompensie 7) te hebben van heuren opiniën, zij hebbens veel gepleecht metter pantoffelen de straeten te betredenne, waert niet beter dat een heer vier- ofte vijfhondert jae duijsent gulden tsjaers hadde ende meer, daer thoe noch groot prouffijt vant hoogen van den slijcke, dan vier off vijff jaer Xc gulden tsjaers te dervenne ? Is de recompense aen sulcke raetsheeren niet wel geemploijeert ? De gorsingen oft slijcken die niet geweijt en worden met beestkens oft schapen en connen niet hardt geworden oft heuren gront oft fundament van dijeken nemen, sij wassen bol ende voosch 1) Het Hs. heeft: stroommen. 3) Te lezen: verderven? 3) Het Hs. heeft: zijnde. 4) Het Hs. heeft: cant. 5) Het Hs. heeft: beslaten. 6) NL de jonge gorzingen en slikken. 7) Het Hs. heeft: recompentie. 40 op; soo ab men daerop wil comen dijeken soo ontsinckt den dijck dat men schier twee dijeken op een behouft te leggen. Cakeloo ende de Tobe en worden niet beweijt, het schagt1) jaerlicx meer dan vijff off seshondert jae duijsent gulden, soodat men dezelve gorsingen niet begaen en can aen de noortzijde op de Dindel, ende alst *) tot eenen verschen corenlande bedijekt sal sijn soo salt int banen, int betreden van mensche, peerden, ploech ende beesten meer dan twee voeten sincken, neempt exempel aen bet rietlandt 8) in den Ruijgenhil, bedijekt in den somer van LXIIII, twelcke voor de dijckagie meest riethiellen waeren daer men de beesten aff weerde ende keerde soodat het nu alle dage sinckt dat ment sal moeten weijen *), ende daert hert lant leet betreden ende beweijt van de beesten daer heeft het zijn meester deuebt gedaen al, en ist tdiepste5) van de cleije niet als het rietlandt; het rietlant leet op de vette stroomen van Hollandt int noorden ende het ander int westen ende noortwesten halff op de Zeeusche stroom; soo oock Cakeloo opt noorden leijt op de Dindel, wert het beweijt met cleijne beestkens, het soude int eerste oock zijn herdicheijt ende saete crijgen, ende daernae met schapen geweijt soudet effen worden. Maer vooral moet men daeraff houden hoorenbeesten die op heur drije jaren gaen, diet gors vertreden ende schenden ende niet dan met putten en maecken, de sooden brecken ende rouwe loopen zoude. Vraecht eenige lantluijden waer zij oijt lant gevonden hebben daer land met herten ende met santputten bevonden is int eeren, ick meijne wel neen, maer dat over ende tover bemenght is met sant dat compt wel soo (voor), ende compt deur zeer groote overloop ende stroomen van de zeewateren als voorseijt •) is dwelck een goet gemenght neeweerdich lant maeckt, ick remiteer mij bier van tot de7) herders, gorswachters ende stelleluijden, diet hun dagelijcx neringe ende handelinge is. Bevint men voorts datter eenige santplaeten aen de voormelte gewonnen slijcken, groesen oft schorren aencommen ende bewerpen willen, soo ist een teeckene dat de stroomen een andere cours soucken, daerdoor apparent genouch is datter aenwasschen naervolgen zouden indien sulcke platen beholpen werden; soo soude men het diep met eenen dam overgaen coppelende zoo dezelve plaete aent hooch gors ende groese, brengende zoo den voormelten dam over tgors twee ofte drije roeden lanck ofte soo lanck alë men can 1) D. i. schaadt. 2) Het Hs. heeft: ab. 3) Het Hs. heeft: riet het landt. 4) D. i. als weiland gebruiken. 5) Het Hs heeft: diepste. 6) Het Hs. heeft: voorseijts. 7) Het Hs. heeft: dea. 41 bemercken dattet stroomwater van den achtervloet ofte de voorebbe daerover zoude willen neeren, ende dan teijnden de voormelte dam ter plaete waert soude men wercken cribbekens met thuijnen die men wel dicht met sooden soude vullen van de hoochte van anderhalven voet buijten slijck, omme den stroom van ebbe ende vloet te werene die lancx over de plate loopt ende soo het vet ende den aenwasch affneempt ende affstroompt, dezelve oribbe altijts geleijt ende gewrocht den watere toegevende noes affcommende ten diepe waert, d'een cribbe zijn bootschap doende van ebbe d'ander van vloede. Isser noch een groote distantie ofte lenghte tusschen beijden ende dat de voormelte stroomen int gors souden willen heuren ouden loop nemen, soo moeter noch tusschen beijden geleijt ende gemaeckt worden van gelijcken cribben daer men ziet dat de stroomen invallen, ten waere oft ghij saecht dat men met een cribbe uutstekende midden den stroom bedwingen mach. Alle wateren en willen met geen macht wederstaen ofte verwonnen wesen, dwelcke een generael regel is, ende daeromme moet men de cribbekens oock soo leech maecken ende roet cleijnen cost, want soude men al dammen maecken, de dammen costen veel te maeckene ende te onderhoudene; ende dan daernaer men bevint dat den aenwasch door de cribben hooch wort soo moet men dezelve ophalen ende wercken gelijck in den aenwasch van mijn heer van Beerent in de Maese geseijt is 1), maer doordien daer maer één stroom te verwachten is ende hier twee stroomen als ebbe ende vloet, soo zullen wij hier een cleijn quaertken teeckenen, anders soude ment met de voorgaende wel doen 2). Daer zijn der veule die wat in Hollandt geweest hebben ende daer hebben oock in Zeelandt oock wat verkeert, daer zij uuijtstekende hooffden gesien hebben ende dijeken die luttel voorlants hebben daer de stroomen zeer op stroomen, die met fortse van uuijtstekende hooffden wederstaen moeten wesen ende de hooffden soo dicht bij malcanderen gebracht mits de soberheijt van de voorlanden, deen maecktse recht uutstekende dander maecktse mits den watere toegevende, welcke hooffden hooch moeten gemaeckt worden. Sommige hebben oock gesien op de Vlaemsche custen, daert wel lichtlijcken s) hooger vloet dan in Zeelandt, dat sij daer hooffden uutsteken comende van lande ten diepe toe daer het voorlant sober is, geen roede somtijts oftvieroft vijff oftsesvan 1) Zie blz. 8. 2) Zie figuur 14. ») Het Hs. heeft: daer wiUichlijcken. 42 de dijeken, welcke hoijen sij maecken vóór scherp affcommende in maniere van een triangel 1) om soo met een hooft d'ebbe ende vloet te resisterene, welcke hooffden mits de eorte draijen van de stroomen soo te dichter bij malcanderen geleijt mochten 2) worden. Dewelcke sulex gesien hebbende 8) meijnen dat se groote practijsijnen daerin zijn ende oock solex in aenwasschen te userenne, maer zij zijn verre van huijs: sij zouden eer aenwasschen daer mede affjagen hoe lanck dat sij se oock uiïijtleijden, want zij aen wederzijden bot geven souden om over tlant ende over slijck te stroomene, ende dat tusschen thooft liggen soude mochten zij een gansepoel maecken daer geen slijck inne comen en zoude mogen als metten dammen ofte hooffden het vet uuijtgeweert zijnde, ende metten overvallene van den watere soude het soo inneweelen dat het water daer binnen staende zoude bedwongen wesen onder gaeten te soucken ende den geheelen hoop omme te werpenne. Ick sal dus *) hier een figuerken bij stellen omme beter het verstant te hebben 5); ende van de Vlaemsche hooffden sullen wij hiernaer breeder verclaren. Uuijtlegginge op beijde quaertlcens voorseijt. Ghij moocht sien hoe dat de cribben soo noesch geleijt over de slijcken, die met cleijnen cost gedaen zoude mogen worden, seer grooten aenwasch aen brengen souden, wijsende de vloet meestendeel uuijten westen ende zuijtwesten commende ende d'ebbe uuijten oosten (ende) zuijtoosten vallende over de slijcken verre van huijs ten diepe waert inne, soodat zij zoo haest niet en zoude mogen overstromen ten gorsse 6) waert oft over tslijck; ende waert soo dat sulex geschieden mochte door de distantie ende, deen cribbe verre van dander liggende, de stroom wederom int gors vallen ende neren mochte, soo zoude ghij het middelcribbeken recht uuijt maecken, dat zoude wederom beletten het voormelte instroomen. In sulcker vougen soo meuchdij aenwasschen maecken, want het mocht soo commen naer datte slijcken breet zijn dat de cribbekens beij de drije- ofte vierbondert roeden lanck sou den moeten wesen, dwelck aen wederzijde bedragen zoude beij de achthondert roeden lenghte dwelck een grooten cost wesen 7) zoude dezelve dammen te onderhoudene, ende soudet middelcribbeken wel beloopen bij de driehondert ende vijftich roeden; de cost van onderhouden zoude 1) Het Hs. heeft: trangel. 2) Dialectisch voor: moesten. 3) Het Hs. heeft: tehebbene. 4) Het Hs. heeft: ons. 5) Zie de figuren 15 en 16. 6) Het Hs. heeft: grosse. 7) Het Hs. heeft: wesende. 43 zoo te groot wesen voor deerste reijse indien men al dammen op leege slijcken maeckte. Op d'andere quaerte ziet ghij wat verloren onnutte cost het soude wesen dat men de Vlaemsche uuijtstekende hooffden soude volgen (met) de dammen soo te leggene opte1) slijcken en aenwasschen. Dezelve dammen zouden veel costen ende en zouden geen lant winnen, want dat aen wederzijden leet en zoude niet begroesen maer zoude den stroom daer lancx ende fancx over stroomen soo van ebbe als van vloede, ende terstont als het water teijnden het hooft zoude ommestroomen ende omdraijen, soo wijst hetselve hoot het water ende den stroom te lande waerts inne te stroomen ende wederom over het slijck te draijen ende schueren. Dat midden het hooft2) liggen zoude, daeraff zout gbij een gansepoel maecken, want ebbe ende vloet en souden daer niet over mogen commen ende aenwasschen aenwerpen, die metten dam aen wederzijden uuijtgesloten souden blijven, ende als 3) tvelt dan *) door stormen \an winde overloopen waere moest bet water wederom ergens zijnen uuijtganck hebben hetzij onder het risenhooft oft dammen, oft mocht het gesloten water van binnen de dammen blijven staen mineren. Hierbij meuchdij considereren dat het al geen cocx en zijn die groote cocxmessen dragen. Daer worden in Zeelant veel aenwasschen, slijcken ende groesen, daer de stroomen invallen en grontbreecksemen ende steijle ouveren maecken door de plaeten die daer tegenover aengroijen, alleenelijck bewaert ende onderhouden met bermen hetzij van rijsere ende steenen lancx ende fancx de grontbrecsemen opgehaelt ende opgewrocht. Het is wel waerachtich dat tselve sulex wel houden sal doordien de stroom niet bedwongen en wort ende sulex soetelijcken sijnen loop lancx de bermmen heeft, maer bet is groote cost gedaen om geen aenwasschen te hebben ende te blijvene Joannes in eodem, want uwen viant — de plaete tegenoverliggende — en wert niet besloten, becrachticht ende bedwongen cm hem te vertreckene ende te verhuijsene maer door sulcken soete resistentie en slacke stueren dagelicx meer ende meer naer het lant s) hem uutbreijt, het lant bestormpt ende hem dagelicx selff zijne paelen verbreedet. Welcke aen wassende plaeten men 6) gemackelijcken met uuijtstekende hooffden, comende ende affgewrocht van den lande 1) Eet Es. heeft: oft. 2) Te lezen: de hoofden? 3) Eet Es. heeft: al. 4) Het Hs. heeft: van. 5) Het Hs. heeft: sant. 6) Het Hs. heeft: mede. 44 ende liggende noesch van ebbe ende vloede, wel soude achterwaerts aff doen spoelen ende affneeren, ende de slijcken lancx den dijck liggende souden oock daerdoor hoogen ende begroesen maeckende soo een bequaem spijse tot onderhoudt van den dijcke, ende voorts al (dat) tusschen de hooffden van den grontbrecksemen *) ende steijl ouveren liggen soude, soude aenwasschen, gront crijgen ende met slijck beworpen sonder dat men soo ontallicken 2) cost van bermen, gelijck aen Cattendijck in Zeelant ende elders gedaen wort, zoude derven leggen s). Ghij meucht u exempel nemen aent Westersche hooft *) van Vlissingen daer een deel van der stat ingeneert was door den stroom, soodat de geheelc stadt wel zoude gemineert hebben en hadde hetselve hooft niet uuijtgesteken geworden, twelcke Victor van Sighel (die) bailUu van Vlissingen 8) was hetselve dede maecken, ende naerdat het geleijt was quamp daer sulcken aenwasch van sande dat de geheele stadt daerdoor gepreserveert werde; ende hebbe langen tijt een groote stenge op thooft zien staen d welcke de diepte was ende 6) van den voormelten val, gelijck ick noch hiernaer breeder als het pas geven sal verclaren sal, hoewel nochtans sommige sustineren willen dat uuijtsteeckende hooffden neren maecken jae gelijck7) het voormelte Westers hooft teVlissinge gedaen heeft, ende gelijck ick hiervore verclaert hebbe dat teijnde de hooffden int diepe de neren wat vallen door het stroomen ende omdraijen van den water als bedwongen zijnde, een roede ofte twee aen wederzijden het hooft ende niet verdere, maer de slijcken ende aenwasschen daerop zij liggen hoogen 8) daerdoore groffelijck ende wasschen zeer wel aen ende menichvuldelijcken. Sonder dammen ende hooffden over het slijck gebrocht, principalijcken daer stroomen van ebbe ende vloet over loopen, en condij niet gehouden tgene dat ghij hebt, ende de berm *) zoo geleijt ende gewrocht mach een wijle tijts soo stede houden maer in groote pericule te beduchten is van den lande, doordien dezelve wercken tot groote cost onderhouden moeten wesen, oft in sooverre het 1) Het Hs. heeft: grontberchsemen. 2) Het Hs. heeft: ontallicker. 3) l>. i. behoeven te leggen. Het Hs. heeft: liggen. 4) Dit hoofd moet reeds aangelegd zijn geworden vóór 21 Nov. 1530, vgl. het accoord op dien datum aangegaan tusschen Adolf van Bourgondië en de stad Vlissingen omtrent het onderhoud bq Smallegange, Chronijk van Zeeland, blz. 554. Kennelijk heeft op den aanleg betrekking de oorkonde van 13 Juli 1527, vermeld door De Waard, Inventaris van de archieven der besturen van het eiland Walcheren, blz. 488. 6) Victor van den Sickele was baljuw van Vlissingen van 1503 tot 1531. 6) Oningevuld gelaten in het Hs. 7) D. i. gelijk ook inderdaad het hoofd te Vlissingen heeft gedaan enz. 8) Het Hs. heeft: soogen. 9) Het Hs. heeft: bermen. 45 siijck tusschen de aenwasschen ende de gewrochte bermen uuijtstroomende, uuijtnerende oft doorliepe, soo zoude de voormelte gewrochte berme zijn ende bbjven een seer groot vijandt van den lande, ende waere geschaepen dat men de diepen tusschen bende vallende (niet) met staende waesen zoude connen sluijten ofte winnen, want met staende wasen of te werpen en condij gheen kisten wercken ende zonder kisten en maeckt ghij geen dichticheijt, sulex dat -op stereke stroomen hetsij (van) ebbe ofte van vloede twater hem soo souck *) tusschen het rijs ende slijck dat het geschaepen waere tlant te moeten onderhouden met eewich werek van rijse ende steene ende soo te vervolgen. Daeromme moeten de voormelte bermen wel beneersticht worden tonderhoudene oft anders zoude ghij het werek moeten abandonneren met innelagen te leggenne, ende zoo zoude u hetselve werek van de bermen, rijse ende steenen sulcken vijandt wesen dat ghij innelaegen met inlaegen (hadt) te leggene ende soo zoude moeten continuëren. Mijn advijs, altijts ter correctiën, soude wel wesen dat men over de slijcken twee uuijtstekende dammen van den lande2) metten rijseren hooffden daer gewrocht ten diepe d'een Van ebbe ende d'ander van vloede uutstaecke, omme te versterkene de voormelte bermen ende daeraff te werene zoo van den slijcke als van den bermen voorseijt de voorebben ende achtervloeden, die veel neren bijbringen ende over de bermen voorseijt zouden mogen stroomen ende ten diepe waerts innevallen die zeer periculeeus zijn, want uwe bermen moeten leeger zijn dan het slijck oft anders het water soude tusschen de bermen ende slijck een nieu diep maecken, ende daeromme moet volgen dat u slijck affloopen moet ende leegen, ende int uuijteinde zijt ghij geschaepen d'een met den anderen quit te wordene. Het is een gevouchelijcke saecke ter contrarie ende zeer prouffijtelijcken een hooch stael aen den dijck te hebben; de plaete daertegensover liggende soude oock mineren ende affloopen soo wij breeder hiernaer noch verclaren zullen als het te passé compt. Hier sal ick u met een quaerte tverstant ververschen 3. Uuijtlegginge ende verclaringe op deselve quaerte. Ghij siet het fatsoen van het maecken van de bermen lancx ende fancx den voorlande, tot grooten cost gemaeckt ende moet oock sulex tot grooten cost onderhouden worden. De plaete nochtans 1) Blijkbaar corrupt. De zin is: het water zou met zooveel geweld zijn weg zoeken enz. 2) Het Hs. heeft: van landen. Bedoeld zijn dammen met baardwerk. V. 3) Zie figuur 17. 4i daertegenover liggende en laet zijn aenwasschen niet maer vermeerdert r) zijn paelen ende limiten ende altijts nader den lande comende. Het mach soo comen dat het diep daerdoor soo nauwen sal dat het (te) sorgen is, dat de bermen genouch te lijden zullen hebben. Het voorlant sal te meer affloopen ende leegen, de bermen zullen daertegen haer hoochte ende stant houden. Compt het water teijnden om lancx ende tusschen de bermen ende den aenwasch, (soo) suldij moeten hooffden ■uijtsteken ende dan sal het laet genouch wesen, daer staet geschreven: principiis öbsta, want maecktet 2) soo een diep teijnden om de bermen, soo Bal u de meeste vrient soo ghij meijnt nu te zijne de meeste vijandt Wesen, dat is: de berm ende steenen die alsnu tot preservatie van dén lande geleijt zjj», want het principael diep neempt derwaerts zijn cours ende loop soo het wel blijckt ende sal daeromme uwen vrient uwen viandt worden. Commet soo, dwelck God verhoeden wil, soo suldg moeten innelagen leggen, want ten ware niet mogelijcken het werek van de rijsenbermen ende steenen wederom uut den gront op te halene deurdien het te veule costen zoude, ende en waer oock niet doenlijcken. Hoe ghij met innelaegen de zee meer toegheeft hoe zij meer hebben wil, zij slacht in dat stuck de quade kinderen die bedwongen moeten worden dewijle het rjjs groen is, soo. doen oock de aengroijende platen eer zij hooger, breeder ende ouder worden, oft anders salt Schouwens weregae worden soo dat zij met innelaegen te leggen hetselve bedorven hebben; hij spiegelt hem wel die hem aen zijn gebueren spiegelt. Maeckt ghfl de hooffden in voegen als in de quaerte voormelt geteeckent staet, soo zullen uwe voorlanden hoogen, het water en sal oock over de bermen niet stroomen met grooten perieule, want vallende wateren maecken neeren ende weelen ende soo souden zij uwen berm wel wederom omwerpen gelijck ghij int naervolgende articquel ende quaerte breeder verstaen sult. De hooffden souden oock de plaete, uwen vijandt, affdrijven ende verre van huijs jagen, souden oock de bermen verstereken ende bijstaen, uwen teen 3) van den dijcke goede fondament ende hooch stael levéren, waerdore ghij spaeren zoudt de groote costen van den djjck te leggene met VÜvorsche schorren ende steenen. Voorts van het affjaegen ende minderen van de plaete sullen wij hiernaer breeder beschrijven int tweede bouck van de dijckagie, dit en is hier maer gestelt omdattet mede aenwasschen raeckt, daerom commen hiemaer eenige gelijcke figueren, die sullen breeder 1) Het Hs. heeft: vermeerderen. 2) Nl. het water. Het Hs. heeft: maecket. 3) Het Hs. heeft: teren. 47 ende claerelijcker *) bewijsen het affdrijven van de plaete d'welck contrarie den aenwassch is. Soo sie een iegelijcken toe wat hem in toecommenden tijden soude mogen genaecken ende gebeuren, men behoort eerst te versinnen eer te beginnen. De bermen soo geleijt costen groot geit soo van leggen als van onderhouden. Gelijck een deel knechten die liggen ende moescoppen in garnisoen in een stadt, de vijandt leijt daerbij, zij en doen gheen schermutsinge ofte uuijttocbt om heuren vijandt te crencken, te mattene ofte te verjagenne, bederven ende arm maeccken de stadt 2) deur heur mackelijck toegeven van de vijanden, soo doen oock de bermen: costen de landen groot geit, zij verarmen de lantluijden ende liggende stille laeten de platen ende stroomen al doen dat zij willen, die nacht noch dach en rusten. Men moet soo wel in de dijckagie tegens Neptunum sijnen aenhanck, dependentiën ende appendentiën strijden ende neerstelijcken doen om die ten onder te brengen als men in doorlogen doet. De rijseren bermen en weeren 3) gheen stroomen van den lande noch en zijn oock geen zekere wercken sonder uuijtstekende *) duijckeldammen oft hooffden, want soo ghij hooren sult bij geschiedenisse: te Scherpenisse in Zeelandt op Gorishouck was int jaer van 8) eenen grooten val gevallen tot in den indercant van de cruijne van den dijcke, soodat den indercant ende cruijne bij eenen halven voet geleecht was, welcken val quamp van (de) groesen ende slijcken uuijten diepe oft halfrmaensgewijs. Sdaechs daer te voren hadde ick de diepe buijten de gorsen gcpeijlt ende hadde die van den Raede (van) mijnen voormelten heer den Prince van Oraengiën lange tijt op denzei ven dijck gestaen, daer smorgens daernaer op het leege water de val viel. Naderhant werde ick wederom ontboden op de visitatie van denselven val ende grontbrexem metten dijckgraeff van mijn heer den marquis van Bergen, Gillis Scheijff *), soodat ick daer merckelijcken conside reerde ende sach ende tselve oock den voormelten Schijff demonstreerde, dat dachtervloet ') vallende over slijck ende gors sóó in de diepte van den zeiven val stroomde ende neerde dat het schip gelaeden met rijs aldaer inneliggende lach ende slingerde door den voormelten naervloet ende wederomme met de voorebbe, min oft meer dan oft met alle winden bestormpt badde geweest. Ende want 1) Het Ha. heeft: claerelijcken. 2) Het Hs. heeft: ende de stadt. 3) Het Ha. heeft: weerden. 4) Het Hs. heeft: uuijtstekene. 6) Het jaartal is in het Hs. in de pen gebleven. 6) Gillis Scheijf komt voor als rentmeester van het markiezaat van Bergen op Zoom in 1649—1556, Gillis Scheijf Jr. was dit in 1556—1560. 7) Het Hs. heeft: dachternolet. 48 de dijckgrave van Scherpenisse daerinne hadde begonst te werckene ontrent de uuijtertee van den dijck eenen rijseren berm dewelcke bij meijnde hooch op te halene tot op het leech water, wesende de val diepe ontrent thien, elff ofte twelff vademen, d'welcke onmogelijcke was; een» berm «oó hooch uuijten leech watere ende sulcke diepte gewrocht staet min oft meer dan gelijck eenen muijr versch opgemetst 1), ongesweept bft ongeanckert die, alser een wint inne valt oft elle wint inneveert2) dezelve rtuijr door de cracht van den winde ommevallen moet. Soo wast oock met den voormelten berm hooch opcommende, ongesweept, versch opgemaeckt, niet gesoncken r«ijnde noch zijn zaet genomen hebbende, (die) metten neren van de voormelte achtervloeden en voorebben ommegedraijt ende ommegeworpen weide. Ende hoewel ick den voormelten dijckgrave daervan adverteerde dat soo gebeuren zoude, ende geerne gesien hadde dat hij over tslijck oft groese soude affbrengen van den dijck ten diepe waert ontrent twee voeten ende een halve hooge van den groese twee duijckeldammekens, d'een liggende noesch van vloede omme dachtervloet uuijten wal te werene ende dander van ebbe omme de voorebbe te schuttene, waerdoor de voormelte rgseren berm zoude mogen met vrede gewrocht ende in zijn loot te mogen ongemollesteert Wijven sta ene, nochtans de voorseijde dijckgrave, blijvende obstinaet s) in zijn voornemen dat uuijtstekende dammen ende hooffden neren maken, en woude sulck opinie niet volgen, maer voortwerckende ende den berm op »§n hoochte commende bleven de stroomen nerende in den val zoo van voorebbe als van achtervloede, dat zij den voormelten berm soo ongesweept ende (niet) met aerde oft steenen bewaert zijnde omme ende om deden tuijmelen, ende daer bleven b$ de tweehondert pont Vlems int water geworpen te vergeefs, d'welck met drije, vier oft vijff pont Vlaems hadde mogen verhout *) wesen, ende' moesten naderhant den berm binnen den omgevallen rijs met Vilvortscho schorren ende steenen ophaelen, dat oock tot grooten cost liep ende meer dan nootelijck was, want goede taije zooden die daar genouch ontrent laegen souden beter daertoe gedient hebben dan Vilvorsche schorren die verre ende tot grooten cost ende met lange verbeijden te soucken waeren, want het rijs soo omgevallen maeckt een kiste tusschen het stael van den dijcke, ende de uuijtstekende dammen soo geleijt zijnde zoude een stilte int gat gemaeckt hebben tot beboudenisse van de zooden. Zoodat daerentusschen het geheel lant in groot perijckel stont door de steijlte 1) Het Hs. heeft: opgemest. 2) Te lezen: felle wint inneveert? 3) Het Hs. heeft: oostinaet. 4) Het Hs. heeft: verhut. 55 gedaen heeft, daer se op geen crompte gesien en hebben ende den dijck soo naer de uuijterste limiten en den slijcke gevolcht dat men achternaer eenige dijeken op de bridsen heeft moeten met een innelaege innetrecken, maer laetende buijten redelijcken voorlants omme, als den dijck breeckt, wederomme daermede toe te verheelene ende soden aen den *) dijck te mogen crijgene, welck voorlant al ist buijten bedijekt min oft meer gelden en zal somtijts dan oft binnen gedijekt waere, doordien de hovenaers ende lantluijden weijden hebben moeten om heur peerden ende koijen ende beesten daerop te weijdenne, want gemeenelijcken het binnengedijekte lant seer qualijcken aen gors dragen commen wil door de silticheijt ende hitte van der sonnen; ende is de bnijtenweije beter want die dicwils alle getije verversch(t) wort metten vloet. Maeckt oock uwen dijck niet te cleijne, te leege ofte te besneden van saete, druijpens oft beloops, gelijck men in Nieuwegestael oock hadde gedaen, die op Pontianivloet int jaer van . . a) wederomme inun deerde, een jaer ofte Ile eerst maer gedijekt zijnde; soodat men dan tot grooten cost den dijck wederom in zijn groote brengen moet doordien de spijse den hals affgesteken is (ende) de specdammen 3) ende haechkaden verloopen. Men 4) moet dan oock nieuwe kaden maecken tot meerder cost dan in deerste dijckagie, twelck men aldaer met één moijte ende cost van caden ende haechkaeden verhoedet soude hebben. Ende dat meer schade is, alsoo het lant binnen bereijts 5) is geploucht, gescbuert, gebroecken 6) tot saijens toe, dat overmits het inunderen van den polder door het sout oft siltich waeter soo doorloopen wort met de silticheijt ende metten waetere vercouwet ende vercommelet, want een geëert lant de silticheijt naer hem treckt, gelijck aen een sponsie. Het lant en wil "oock in \7JIIe ofte IXe jaeren continuëelijcken 7) geen vruchten dragen totdattet wederom met lancheijt van tijde door den regen ververst ende door het sonneschijnjiie silticheijt uutgetrocken wort. Middelertijt wortet al arm datter inne ba ent ende de meesters dijckers veriijesen heure jaerlicxe patinge 8). Daeromme advertere ick u: dijekt metten eersten wel uut ruijmer horsen, soo meuchdij u lant behouden, maer inne versche gronden 9) en let den overloop oft de inundatie tlant niet; dat voorts van allen uwen besoingiën van affraijen, affgaen, aftbaeckenen, visitatie op de 1) Het Hs. heeft: aendoen. 2) Oningevuld gelaten in het Hs. Lees: 1552. 3) Het Hs. heeft: spetdammen. 4) Het Hs. heeft: met. 5) Het Hs. heeft: bereijt. 6) Het Hs. heeft: gebroeckens. 7) Het Hs. heeft: continuierelijcken. 8) Te lezen: pachtinge? 9) Blijkbaar bedoelt Vierlingh hier: nog onbeploegde, verschbedijkte landerijen. 72 Item oft iemant zijn landt binnen deser dijckagie wonde vercoopen, daeraff sal de naeste van den bloede totten vierden grade toe incluijs zijn naderschap mogen hebben soo verre het hem belieft, ende soo verre iemant van den bloede tot dien grade oft die heere van den lande ende stadt van Steenbergen, die naer 't bloet hierinne voor al geprefereert zal zijn, de voor seijde naderschap niet en begeerde, soo sullen die ingelande die naderschap mogen hebben vóór iemande anders ende sonderlinge hierinne geprefereert diegene die hem naest gelegen ende chijns oft rente gemeijn gevende zijn, ende dat geene ingelanden, gegoijde ende geërffde noch oock die binnen den voorschreven lande buijckvast geseten ende woonachück zijn hen niet behelpen en zullen mogen/d'een tegens d'andere noch tegens den officieren aldaer van egeenderhande saecke desen lande aengaende oft oorspronck daeruuijt nemende, met eenige privilegiën van poorterijen oft heerschappijen noch met eenigen anderen rechte geestelijck oft weerelijck dan metten rechte van de voorseijde stadt van Steenbergen ende der hootbancken recht van Breda, op de verbeurte van tsestich ponden zwarten te verbeuren telcke reijse bij degene die ter contrarie dede totter *) heerlijckheijt behouft. Item oft eenige personen tsij geestelijck oftw eerelijck, paert ende portije ») hebbende metten coöpers van desen lande, ter eerster reijsü van deser eerster») dijckagie ende bevorssinge m gebreke waere, rebel oft onwillich vielen heur quote ende portije3, van de dijckpenningen op te brengene, in sulck geval zullen de andere coopers zijn paert ende portije mogen aenvaerden sonder wederseggcn van iemande ende voor hem contribuéren. Ende ingevalle zij haere quote ende portie den eersten ommeslach al betaelt hadden ende gebreckelijck vielen in de TL', IT, HU* ofte Ve geschoten, zullen de voorschreven andere medecooperen oft innemers de *) voorseijde paert ende portie van dengenen, daert gebreck aen valt, mogen aenveerden sonder wederseggcn van iemanden oft gehouden te zijn eenige restitlöjtie te doene. Maer tvoorseijde landt eens bedijekt wesende ende een ofte twee St.-Maertens dan geleden oft gepasseert hebbende 5), ingevalle tvoorseijde landt weder inbraecke, des God verhoeden wil, ende iemandt6) gebreckelijck viele zjjjnpaert, quote7) ende 1) Het Hs. heeft: totten 2) Het Hs. heeft: partije. 3) Waarschijnlijk moet het woord eerster worden geschrapt. 4) Het Hs. heeft: des. 6) Het Hs. heeft: van geleden oft gepasseert te hebbene. 6) Het Hs. heeft: niemandt. 6) Het Hs. heeft: quate. 73 portie op te brengene ter eerster reijse oft ommeslaege om hetselve landt te beverschen ende den dijck te brengen in sijnen ouden staet ende dickte, in zulcken gevalle sal degene daert gebreck aen valt verbeuren zijn landt tot des heeren prouffijt indien bijt aenveerde wil, oft soo verre de heere tselve landt niet aenvesrt, zullen die ingelanden tselve aenveerden ende die aenveerder sal voor hetselve lant contribueren, ende ter tweeder, derder ende alle andere ommeslaegen sal die dijckgrave daervoren inneleggen ende innen tot orderhalff schat op dengene, daer gebreck inne vallen sal, eerst aen zijn haevc soo verre hij eenige binnen der vierscharen vindt oft bij gebreke van dien aen zijn erffgoet ter scieringe van schepenen oft gesworenen. Item oft hiernamaels desen dijck oft polder bij fortune oft overtellegen vloede weder innebraecke, des God verhueden wille, in zulcken geval zullen de coopers ende innemers schuldich sijn ende gehouden dien weder op te maecken in zijn oude groote ende beloop ende tselve lant weder labourabel ende saijbaer te maeckene binnen twee jaeren naer dinnebrecken desselffs, oft bij gebreke van dien sal mijn heer dat lant metten dijcke sulex hij dat vinden sal mogen aenveerden ende themwaerts nemen vrij ende commerloos, om daermede te doen als van zijn vrij ende propre goede onwederseght van iemande, des souden die coopers ende innegelanden ongehouden zijn1) ende blijven van de voorseijde heerenchijns meer te gevene. Item sal mijnen voorseijden heere die grave den voorseijden cooperen dit lant ende gors dóen leveren bij den gemete ende metten roede daer 't Cruijslant ende die Ileijde mede gelevert is, te weten twelff voeten voor de roede, des en zullen de coopers niet gehouden zijn in der leveringe tontfangen den gront daer de voorseijde ingelande behouven zullen te leggen heure wegen, wechdilven, dijckstaelen, bermen van (den) dijcke met beuren dijckslooten, maer sal mijnen voorseijden heere die grave den voorseijden gront den cooper leveren sonder heuren cost in behoorlijcke maete, noch en sullen oock niet gemeten worden die sluijsvliet ende onloffelijcke creken soo verre daer eenige waere ende bijsondei de havene. Niettemin soo reserveert mijnen voorscreven heere themwaerts den aenwasch van alsulcke creken ofte wateringe als ongelevert ende ongemeten blijven zullen om daermede te doen zijn profijt. Item zullen dese coopers gehouden zijn beuren dijck te leggen aen de noortzijde zoo nae den watere oft diepe alst ïnogelijck wesen sal, ten meesten oirbare van mijnen voormelten Het Hs. heeft: gehouden zijn. 74 heore ende ter minster schade van den lande, welcken dijck sij sullen mogen smijten aen eenige van onse dijeken daer hem dat oirbaerlijoxt duncken zal. Item sullen dese coopers, heure erven ende naercommelingen hebben ende ontfangen alle profijten ende nutschappen van den voorseijden dijcke soolange die metter zee gemeen liggen ende eenen seedijck wesen sal ende langer niet, ende daerenteijnden sullen mijn voorseijde heere ende zijn naercommelingen die mogen aenveerden omme daermede te doene heur prouffijt. Item mijn genadige heere accordeert desen coopers dat zij sullen mogen hebben ende houden eenen buijtenberm van II roeden breet, daeraff sij 't genot ende profijt hebben sullen zoo lange als den dijck eenen seedijck wesen zal, behoudelijcken dat tsurplus van ettingen verhuert zal worden bij zijne Genade rentmeesters tot zijnen profijte. Oock mede en sal men geen dijekaerde oft dijeksooden naerder den tee van den dijcke mogen nemen oft haelen oft berooven dan 1) op 2 roeden nae. Item daer drooge dijeken oft meeldijcken zijn oft liggen sullen, soo sal den buijtenberm van den ouden lande breet zijn een roede, die mijn genadige heere themwaerts behouden sal om die te verhueren tot zijn Genade profijt metten voorscreven droogen dijcke. Item sullen de voorseijde coopers ende ingelanden leggen een sluijse tot heuren coste ende zullen alle degene, die daerinne met rechte behooren te gelden, de voorseijde sluijs met heuren sluijsvliete gehouden zijn te maecken ende te onderhouden tot eeuwigen dagen, ende bij dese sluijse en sal niemandt op den dijcke oft daerontrent geen huijsen mogen maecken, stellen oft oprichten dan bij expressen consente van mijn genadigen heere. Item soo heeft mijnen voorseijden heere geconsenteert dat dese coopers den tijt van ses jaren lanck geduerende ende niet langer zullen mogen stellen eenen dijckgrave ende zes geswoornen ende eenen lantmeter, diewelcke zullen mogen ordonneren ende maecken alsulcke ordonnantie, keuren ende statuijten tot drije ponden zwarte toe *) de dijckagie aengaende als van noode wesen sal, ende daerenteijnden zullen de voorseijde coopers ende ingelanden gehouden zijn t'achter volgen die oude keure, statuijten ende ordonnantiën van den Cruijslande ende van den anderen polders onder Steenbergen gelegen. 1) Het Hs. heeft: van. 2) Het Hs. heeft: tot. 75 Item dat mijn genadige heere sal mogen maecken, indient zijne Genade oft naercommelingen belieft, binnen den lande van deser nijeuwer dijckagie ter plaetsen hem best gelegen een meulen, totte welcke ende op geen ander de inwoonders van dese nijeuwe dijckagie sullen gehouden zijn hem *) ter molen te brengen op behoorlijcke molster, ende dit op die verbeurte ende pene telcken reijse van tselve graen a) metten sack daert in is, ende daertoe van drije ponden zwerte. Item sal mijn voorseijde heere den voorseijden coopers, heuren erven ende naercommelingen bevrijen van shertogen bede, gelijck ende in der manieren als hij zijne ander ondersaten van Steenberghen doet, mits onderhoudende alle gebuerlijcke rechten met sijn voorseijde ondersaten. Deselve 8) voorseijde coopers, heure erven ende naercommelingen, cause ende actie van hem hebbende, (sullen) gehouden zijn mijnen voorseijden genadigen heere te geven ende betaelen alsulcke acchijsen ende gruijtgelt van wijne ende biere, als die ondersaten van Steenbergen tegenwoordelijcken gevende ende betaelende zijn ende van outs gewoonlijck zijn geweest te geven. Item de dijckgrave sal ommeganck hebben als die bij hem, den lantmeester ende gesworen geleijt sal worden. Item soo wije eenigen dijck aenneempt, die sal (en) volbringen, ofte den dijckgrave sal hem mogen affpanden aen zijn gereetste goet tsij have oft erve oft aen zijn lij ff twieschat. Item zoo wat dijck de dijckgrave aenneempt *) te maeckene bij gebreke van andere, die sal hij wel ende loffelijcken bij den gesworens doen maecken ende moeten opleveren wel ende deuchdelijcken gemaeckt, aleer hij iemande sal mogen beschadigen. Item wat dijck de dijckgrave oft ijemant anders aenneempt te maeckene met rechte aen tvoorseijde landt, dat sal ten naesten ommeganck volmaeckt zijn, ende en waere den dijck niet volmaeckt oft zoo veule goede arbeijders daerinne dattet den gesworen goet dochte, soo mach den dijckgrave nochtans nijemant beschadigen, gelegen in der deijlinge, voordat den dijck volmaeckt zal zgn. 1) Te lezen: heur graen 1 2) Het Hs. heeft: gaen. 3) Het Hs. heeft: deselve de. 4) Het Hs. heeft: neempt. 78 Item wat den dijckgrave maeckt, daer en sal hij niet meer aff hebben dan daeraen verdient en is tweeschat, ende daertoe sal men eeden twee goede mannen, die den geswooren duncken „sal (hem) daerinre verstaecde, ende wie daertoe geroepen ofte geet x) sal worden ende weijgerta) tselve te doene, sal verbeuren vijff pondt zwarten tot mijns heeren behouff, ende wort *) nochtans niettemin gehouden te seggen zijn beste wete ende conde ende dies hem daeraff dunckt. Ende zoo wije hem daer aff straffende oft qualijcken toespraeck, die sal verbeuren twintich schellingen swarte. Voorts soo sollen de voorseijde innemers ende coopers, heure erven ende naercommelinghen mogen haelen ende doen haelen totten dijckwercke van desen lande alsulcke dijckaerde, sooden, stoffe ende materie als zij'sullen mogen behouff ven, daer sij dat onder mijn genadige heere heerlijckheijt sullen weten te haelen ten meesten gerieve ende minste schade, ter ordonnantie van mijn genadige heere oft sijn officiers. Voorts zullen de dijckgrave, lantmeester ende geswooren hebben tbedrijff op alle dijeken, wegen, wateringen, waeterkeeringen, sluijsen, bruggen ende slooten van desen nijeuwen lande ende generalijck op alle de oirbaer ende nutschap van dien, totter boeten van drije:: schellingen swarte ende daeronder, welcke voormelte wegen, wateringen, waterkeeringhen, sluijsen, bruggen ende slooten, waer die gemaeckt^ feijn oft (men} maecken zoude mogen, de voormelte coopers ende innemers, heure erven ende naercommelinghen behouden' zullen, eeuwelijck ende erffvelijcken te onderhouden, te maecken ende te ruijmen sonder mijns voorseijden heeren cost. Item waert dat iemant aentaste in des anders schip oft getouwe *) ontvreemde, die verbeurde 2e pont zwarten tot mijn heeren behouff voor d'eerste reijse, ende bovendien behouden den clagere zijn schade te beteren, ende voor de tweede reijse dubbel oft daeraff tstaen6) tot meerder ende criminele punitie soo verre de saecké sulex heijst. Item waert dat eenich arbeijder binnen den voorseijden lande oft bereijtwereker eenich gebreck hadde aen 1) D. i. geëed, beëedigd. 2) Het Hs. heeft: weijgeren. 3) Het Hs. heeft: woort. 4) Het Hs. heeft: getrouwe. 6) Het Hs. heeft: staen. 82 Item zullen de voorseijde bedijckers ende geërffde in den voorseijden polder jaerlicx den voorseijden heere betaelen voor erffgrondtchijns van elck gemet eenen halven stuijver op fit.. .. dacb, op pene van dobbel chijnse, te versoucken *) van den rentmeester bij de officiers daervoren realijcken geëxecuteert te worden ten coste van de gebreckigen, ende boven desen soo reserveert die voorseijde heere tot hemwaerts ten eeuwige dage over het voorseijde lant alle hoocheijt ende jurisdictie, hooge, middele ende leege, in aUe schijn als hij hebbende is binnen de andere zijne heerlijckheijden van den merekgraeffschap van Bergen. Item dit lant sal de coopers ende mededijckers uuijtgegeven ende gemeten worden metter maete van Gastele, Heer-Janslant *) oft Stantdaerbuijten, ende dat bij cavels *), welverstaende dat elck cavel groot sal wesen vijffentzeventich gemeten ende die halve naer advenant, te weten een halffroede aen wederzijden int waeter die creken daer in- oft aanvallende, welverstaende dat indien namaels dezelve creken drooghe worden oft tot lande connen gebrengen, soo zullen dezelve creecken volgen elcke proprietaris aen zijn lant zoo die cavels vallen. Item dat die coopers ende mededijckers van eenige cavels oft lande in den 'Voormelten polder gehouden zullen zijn te doene die betaelinge van hare leechschat in handen des rentmeesters-generael van den voormelten heere tot Bergen in drije paijementen in gelijcke portiën in goede ganckbaeren gelde, deerste derdendeel gereet te wesen Kersmisse anno XV° LXIII, tweede derdendeel te Kersmisse anno XV° LXIIII, tderde ende laeste derdendeel te Kersmisse daernaer anno XV° LXV. Item dat alle dijeken, wegen, wateringen, heulen ende bruggen geschout zullen worden bij dijckgrave ende gesworens. Willem bij der gratiën Gods prince van Oraengiën grave van Nassou, van Catzenellenboghe 6) allen den genen, die dese onse jegenwoordighe sien zullen, saluijt. Alsoo, nademael wij tot diverschen tijden ende stonden bij onsen lieven ende welbeminden rentmeester-generael Marqus 1) In het Hs. oningevuld gelaten. 2) D. i. ten verzoeke van. 3) D. i. Nieuw Gastel bij Bergen op Zoom, zie van der Aa, Aardrijksk. woordenb. i. v. Gastel (Nieuw). 4) Het Hs. heeft: oanaels. 5) De verdere titels, die hier in het Hs. nog op volgen, zijn weggelaten. 85 saet, lijnsaet, meede, ajuijn, kaerden ende diergelijcke, thien stuijvers tsjaers van elcken gemete ende van de lammeren de rechte thiende, des behouden ende reserveren wij tonswaerts voor ons ende onse erven ende naecomelinghen alle heerlijckheijt, vogelrrjen, visscherijen, veeren ende veerstallen, die buijten ende binnen deser dijckagie vallen zullen ende comen zouden moghen egeen uutgescheijden. Item dat de voorseijde coopers ende alle degene, die binnen desen lande gegoijt ende geërft zullen zijn ofte mogen worden, ende heure pachters sullen gehouden wesen ten eeuwigen dage heur coorne, tarwe, rogge, garste, havere ende ander grain ende vruchten, dwelck zij op den gront van deser dijckagie gewonnen zullen hebben, te huijsen, te solderen ende te schuere binnen der stadt ende lande van Steenbergen oft binnen desen polder ende niet daerbuijten, ende al tselve graen ende coren binnen de stadt van Steenbergen ter weeckmerct te brengen om te vercoopen gelijck alle andere ingelanden binnen der vierscharen aldaer ende int Cruijslant geseten ende daer (ontrent), op de pene ende verbeurte van ses gouden carolusguldens van twintich der voorseijde stuijvers tstuck soo dickwils ter contrarie gebeurde, totter heerlijckheijt behouff, ten waere bij expresse oorlove ende consente van ons ende onse naercommelingen, heere van Steenbergen, welverstaende oft die voorseijde coopers oft actie van hen hebbende dat voorseijde graen oft stael van dien, te wetene van elcx eenen; sack ten minsten voor stael, ter voorseijde merct gehadt hadde ende niet vercoopen en conde, dat sij dat tot heuren schoonste ende meesten profijte zullen mogen vercoopen tot alsulcken merct als hem dat oirbaerücxste duncken sal, ende behoadelijck oock dat de voorseijde coopers, heure erven ende naercomeünghen oft actie van hem hebbende onbegrepen alsoo veele coren sullen mogen doen haelen als sij binnen heuren huijse zullen behouven, ende gelijckerwijs dese ordonnantie bij andere onse ondersaten des voorseijden lants van Steenberghen onderhouden zal worden. Oock zullen zijluijden gehouden zijn heure meede te stoven ende te bereijden binnen der voorseijde stadt van Steenberghen ende aldaer te doen keuren bij den keurmeesters, daertoe bij de weth van Steenbergen geordonneert, welverstaende indien de stooffmeesters hen te. excessivelijcken verschatten wille om dezelve te bereijden, dat; eerst dan ende (te) voren dezelve stooffmeesters gepresenteert hebbende te geven ende te betaelen sooveel men tot Bergen op den Zoom, ter Tholen, Reijmerswale, oft in Vossemaer van de hondert geeft, zijlijeden zullen vermogen dezelve tot heuren schoonste 96 Ick hebbe oock sommige geleerde wel hooren heur vanteren dat se belet hadden datter1) tot Woensdrecht geen haven gemaeckt en mocht worden, ick dacht dat sij wel mogen geleert wesen maer dat se seer onverstandich spraecken niet wetende dat se heur zei ven groot intrest deden meer dan zij wel wisten; tegen heur te argeweren, het was te laete. Ende dezelve hebben sulcke kueren noch meer gespeelt ende revieren gestopt ende andere willen stoppen, maer ick wist die onrcdelijckheijt met natuerlijcko reden te wederstaen ende remediëren, sonder *) de openinge van der haven van Steenbergen die noch gesloten blijven moet, ende tot noch toe daerinne geen victorie en hebbe connen gevechten deurdien een iegelijck voorstaen wilt tgene dat se onwetende gedaen hebben, welcke havene oock sulex geslooten ende overgaen wert. Ende want wij int vierde bouok daeraff zullen schrijven ende int lange verclaringe doen meucht hetselffde daer breeder verstaen; maer ick moet u bier een kaertken bijbriugen omme de materie te beter te verstaen.*). Daer commen vele cleijne beeexkens geloopen van boven uuijttc grauwe heijde nederwaerts 4) nae de zeewateren dewelcke men niet wel noemen en can, maer degene die achter lant rijt oft vaert die macb se wel zien affloopen, ende meestendeel die in geene rivierkens en comen moeten nederwaerts suëren nae de bedijekte polders ende soo deur de sluijsen, met hondert meuebdij er vinden tusschen St.-Geertrujjenbergen ende soo lancx den waetercant van Brabant van oosten tot westen ende van westen naer zuijtoosten tot Antverpen toe, die in de naervolgende caerte niet geteeckent en zijn, want men diezelve niet zoude connen geteeckenen soo die oock dickwils verloopen metten stortregen. Welcke beeexkens oft waterloopkeus groot water bijbringen ende staen ende vergaeren in de bedijekte landen, principalijck op stormen ende onwederen als de sluijsen toestaen moeten, soodat een lant een derdendeel daerdeur erger is, want een grauwe heijewaetere en is niet dan een scbreijwater. Te Sprange, te Druijnen ende Besoije s) in de Langestraet treckt men de stormclocke alst heijewater met vehementicheijt een cleijn diexken •) wil overloopen, dat daertoe gemaeckt is omme theijewaeter van heuren corenlande ende bemde te keeren ende te schutten met fortsen, daerom meucht ghij geensins voorbij: brenght geen sluijsken deur uwe nijewe bedijekte lande daer het heijewater van boven doorloopen moet, leijt bever ITO dijeken omme tselve 7) te schutten ende eenen anderen wech te wijsen. Maer zijnder eenige polders die slechs henr hemelwaeter mede 1) Het Hs. heeft: dattet. 2) D. i. behalve. 3( Het bchijnt voldoende hier naar een atlas te verwijzen. V. 4) Het Hs. heeft: neerderwaerts. 5) Het Hs. heeft: Betoije. 6) Waarschijnlijk de zoogenaamde Hollandsche dijk in deze streek. V. 7) Het Hs. heeft: omme selve. 106 Op drije stuij vers de schacht op een effen velt mach een*) arbeijder die deugen ende wercken wil hem wel bedancken, want ick hebbe menicbmael met schuijten doen vletten aen den dijck de dijckers van Alblasserdam om vgff stuijvers de schacht, ende moesten nochtans de sooden somtijts bij een vierendeel ure verre gaen haelen met heure schuijten. Dat schilt 2) veel: sooden te steken op de gorsingen, deselve te setten, een lange loije 8) te moeten delven daer de schuijten moeten inne laeden4) ende dan wederom in schuijte te setten, te weten 5) wederom utèffc $e worpen, dan int leste aen den dijck over den IIIIen oft Ven man te worpen, dan maer op cordewagens oft karren gelaeden ende soo voorts bij de dijckers slechs aen den dijck uuijtgeset, twelck zij doen noch daerenboven mits uuijt 6) tseffens bij eenen Putse voet dicke, daer men mette schuijte de sooden maer 5 duijmen ten hoochsten dick en steeckt, daer dobbel tijt toe gaet. Desen dijck op dese figuere 7) gemeten op den cleijnen voet soude hebben onder in het saete se ven roeden ses voeten, hooge XIIII voeten, boven blijvende op de cruijne twelff voeten breet, hebbende binnendr üjpens XVIII voet, buijten tzeewaerts ia het dmijpens vier roeden ses voeten 8), bet beloop meuchdij voorts, die de conste heeft ofte bemint, mette passere aff meten. Hier in elcke roede dijck soude innegaen 119 schachten eerde, op drije stuijvers gerekent als boven beloopt de roede zeventhien Carolusgulden ende zeventien stuijvers, op III'ƒ2 stuijver XX Carolusgulden XVI stuijver9). Zeven roeden m de saete10), buijten tzeewaerts druijpens 4 ende een halve roede, binnen te landewaert 18 voeten 14 voeten hooge ende boven blijvende viercant op de cruijne 12 voeten; hier vallen inne 112 schachten eerde, tot drije stuvers de schacht beloopt de streckende roede sestien Carolusgulden sestien stuijvers. Desen dijckll) is ses roeden ses voeten in de saete, hooge oock 14 1) Het Hs. heeft: hem een. 2) D. i. scheelt. 3) Het woord loye is in den tekst met een latere hand ingevoegd. 4) Meestal is het niet noodig geulen te graven voor de naar binnen varende schepen omdat er door de begroeide schorren steeds wel kreken loopen van voldoende capaciteit. V. 6) De woorden te weten schijnen corrupt te zijn. 6) Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: mits se (nl. de zoden) uuijtstekende ? 7) Zie figuur 21. 8) Dit moet zijn: vier roeden twaalf voeten. V. 9) Dit moet zijn: XX Carolusgulden XVI'/S stuijver. V. 10) Zie figuur 22. 11) Zie figuur 23. * 107 voeten, binnen ten landewaerts druijpens 18 voeten, buijten tzeewaerts 4 roeden, boven breet 12 voeten. In elcke streckende roede soude gaen 105 schachten eerde, de schacht al tegens drij stuvers op een effen groese ende velt (gereken!) soude costen vijftien Carolusgulden ende vijftien stuvers de streckroede. Dese figuere*) van dijcke is in de saete 6 roeden, hooge 12 voeten, boven blijvende op de cruijne 12 voeten, binnen 15 voeten druijpens ende van buijten tzeewaerts 3 roeden 9 voeten, daerinne soude gaen 84 schach ten eerde, die schacht gerekent tot drije stuijvers wesende effens gelts facit 12 Carolusgulden 12 stuijvers. Desen dijck *) is van vijff roeden ses voeten onder in zijn sate, hooge 12 voeten, boven blijvende 12 voeten, binnen druijpens 15 voeten ende buijten tzeewaerts 3 roeden 3 voeten, bier in elcke streckende roede dijcx zoude innegaen 78 schachten eerde, elcke schacht gerekent tot 3 stuijvers, beloopt de roede elff gulden viertien stuijvers. Dese figuere 3) van dijcke op den cleenen voet is van 5 roeden in de saete, hooge 12 voeten, op de cruijne blijvende 12 voeten, binnen druijpens 15 voeten buijten tzeewaers 2 roeden 9 voeten, hier soude oock innevallen 72 schachten eerde, tot drije stuijvers de schacht al als boven, beloopt elcke streckende roede thien Carolusguldens sestien stuijvers. Dese twee navolgende manierenende figueren van dijeken en dienen niet gemaeckt dan binnenslants, in havenen, jegens het opsteijgeren van den watere alleenelijck ende niet tegens eenige slach van watere, ende is het besteck van de dijeken die men maecken zoude in de havene van Steenbergen, ende daeromme sullen wij se heeten Hae vennedijeken. Dit is eenen dijck 4) van 4 roeden 6 voeten in de saete, hooghe 12 voeten, boven blijvende 8 voeten breet in zijn cruijne, hebbende binnen druijpens te landewaerts 15 voeten buijten tzeewaerts druijpens 2 roeden 7 voeten. Hier valt inne tweeëndetsestich 5) schachten eerde, tot 3 stuijvers de schacht beloopt de streckroede 9 carolusgulden.4). 1) Zie figuur 24. 2) Zie figuur 25. 3) Zie figuur 26. 4) Zie figuur 27. 5) Het Hs. heeft: twee ende tsesthien. 6) Dit moet wesen: 9 Carolusgulden 6 stuijver. V. 110 gelijck in Zeelandt ick gesien hebben, maer dat en is geen geometria gevolcht ende is een boerenmetinge. Uuijter oogen meucht ghij de hoochte meten van den dijcke verliesende de lucht ende twaeter uuijt uwe gesichte int point tusschen beijden, behoudens1) dat ghij nergens tegens en siet2). Een waterpas van houte gemaeckt, latende het loijken3) hangen in zijn loot in zijn screve contrarie (dan) soo men de vloeren waterpast, siende over de rechte richelle, 4) vindij oock uwe hoochte, houdende een roede recht overeijnde ende daelende, iet an der roede gebonden (zijnde) daer ghij op zien meucht ende ooge nemen gelijck dese figuere bewijst. Daer zijn veel lantmeters te landewaerts, die noch geometriam noch arithmeticam en hebben maer alleenelijck uuijter usantiën meten,6) diewelcke qualijcken oft niet wel rechte die hoecxkens *) vallende in de voeten ende duijmen off en connen calculeren noch oock eenige dijeken heuren peijl stellen ende hoochte affmeten, sij nemen heur pijl van buijtendijcx gelijck u de figuere hiervoor demonstreert, twelcke niet te recht juste en can geschieden, deurdien zij altijts sien tegens andere middelen,7) oude dijeken ofte huijsen ende boomen, waerinne tgesichte seer failliëert; oock den binnenberm leecht altijt meer dan se hoocht. Ende soo ist beter ende profijtelijcker van binnen sijn8) ooghen genomen tzeewaerts uuijtsiende, stellende de roede op den berm aen den buijtentee van den dijcke, want buijten is den berm altijts meer geschapen te hoogen dan te leegen deur het afspoelen van den dijcke, waeraff daerde meest oft vele op den berm blijft liggende, alsoock mits de aenwasschen, soo ick u bij de navolgende figuere demonstreren sal, ende soo doende moet *) uwen dijck gelijck van buijten (den) berm hoocht oock hoogen ende zijn hoochte oock houden10). Dese maniere van pijle is de beste nemende de ooge buijtensdijcx op de roede, staende op den buijtenberm, van binnensdijcx affsiende. De maniere van pijlen uuijter oogen is voren geseijt int corte, nochtans daerbij voegende is dese: ghij gaet soo lange nederwaerts den dijck houdende deen ooge toe offt ghij met de busse oft boge schieten zoudt, ende zoo 1) Het Hs. heeft: behouden. 2) Zie figuur 31. 3) D. i. het loodje. 4) D. L het liniaal, dat waterpas moet liggen als het loodje op de schreef valt. V. 6) Bedoeld is: het waterpassen op den horizon; de schrijver ontraadt het sijn peil bij deze methode polderwaarts te nemen. V. 6) Het Hs. heeft: hooexkens. 7) D. i. tegen andere voorwerpen, die er midden tusschen komen te staan. 8) Het Hs. heeft: sij. 9) Het Hs. heeft: moeten. 10) Zie figuur 32. * 111 haest ghij het water verlijest, daer is het pijl van den dijcke, ende zoo zijn hoochte siende, waer dat op de roede drijboomende *) valt, leecht oft hoocht uwen snuijtdouck oft cousebant, soo dat ghij op de roede hebt telt dan daer uwe voeten ende duijmen, soo hooch moet dan uwen dijck wesen, van gelijcken doet ghij oock metten waterpasse. Ghij hebt hiervoren wel gesien die figueren van de dijeken toe oft aen te leggen onder in zijn saete, hooge boven, breet 't druijpen binnen ende buijten, soo is nochtans te verstaen dat altijts ende vooral aengesien moet worden het stael van den dijcke, hetzij hooge oft leege, op wat winden uwe raijen loopen, want int noortwesten, westen ende zuijtwesten moet ghij den meesten toelegh, hoochte ende druijpens nemen, deurdien hoe eenen dijck meer druijpens heeft hoe hij vlacker is (ende) hoe hij slandes2) soeter3) oploopt ende consequement hoe 't verloop vlacker is hoe het water oock hooger loopt, deurdien het min resistentie vindt dan oft den dijck steijl ware. Int noorden ende zuijden moet ghij de middelmate van den toelegh van den dijcke nemen ende plat int oosten de minste mate ende minsten dijck, soo doende zult ghij wel dijeken. Voorts hebdij oock gesien hoe men eenen dijck zijn hoochte sal pijlen, ende hoewel ick daeraff twee figueren gemaeckt hebbe, d'een van binnen te pijlen d'andere van buijten, twelck u mochte duncken niet nootelijcke te zijne, nochtans want de meeste salicheijt hanght aen de hoochte van eenen dijck ende alle mijn navolgende boucken hem daertoe refereren sullen als van den hoochsellen roerende, soo hebbe ick de figueren wel willen extenderen ende kennelijck maecken met de grooticheijt buijten dandere ende daeraff wat lange te schrijven ende tselve wel te demonstreren, u vermanende dat men tpijl haele altijts buijtensdijcx tzeewaerts op het hoochste stael van den conterlande oft meijlande, stellende daerop de roede gelijck in de deerste quaerte van sonnen slants te pijlen bewesen wort.. Hadde de nijeuwe dijckagie van Gastelle bij den Oudenbosch goede lantmeeters 4) oft principalijcken (een) dijckgrave gehadt, die hem verstaen hadde in geometria ende arithmetica, zij *) zouden beter ooge daerop genomen hebben, ende en hadde dezelve dijckagie niet wederomme innegevloijt in de vloet van Pontianj|4nt jaer van LI, waerdeur bat lant soo 6), dattet in Ve, Vle ofte VHe jaeren niet dragen en woude, ende waeren alle de pachteren bedorven. Ick hebbe dijckers hooren seggen datter dijeken waeren die op 18 duijmen oft twee voeten heur hoochte niet en hadden, waerdeur men considereren mach wat proffijt een7) dijekgraef 1) D. i. snijdende. V. 2) Te lezen: tlandewaerts? 3) D. i. flauwer. 4) Het Hs. heeft: lantmeesters. 5) Het Hs. heeft: zijn. 6) Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: bedierf? 7) Het Hs. heeft: den. 121 eenige dijckagie aengaen oft beginnen, met volenti potenti soude men veel goets verquisten ende soude wel dienen int lant van Schouwen daer dagelijcx de grontbrexemen vallen. Soo comptet*) bij datter veul goede luijden heur goet ende gereet geit quict geworden zijn. Men maeckt heur eerst wijs dat het gemet maer en zoude costen te dijeken He oft Ille pont Vlaems, daernaer schiet men noch Ie pont dan noch een, totdat de goede luijden haur geit quict zijn ende geen macht meer en hebbende 2) het goet moeten laeten drijven; soo compt dan volenti potenti ende winnet sulcken goet uut ende voldijckt ende volbrenght dan de dijckagie met cleijnen cost ende maeckt hem zeiven voor de duijvelle rijek.3) Soo isser menich bedrogen geweest, daerom behoort men van eenen rechtveerdigen man een dijckgraeff te maecken ende te ordonneren ende nochtans justicie lieff hebbende ende de bouven haetende. Ghij hebt oock wel gehoort dat men int jaer van 4) met volenti potenti woude bedijeken de Zuijtwateringe in Zuijtbevelant5) met den dijck uuijt den watere met schepen te plompene ende d'eerde met schachten in de schepen *), die elox heure roesen7) hadden aen den dijck te brengen, daeraen8) men heur schachten telden, men en sach deerde niet die zij in den bodem van de schepen hadden liggende, die alle reijse voor schachten eerde getelt werden ende aen den plompdijck niet en quamen; maer consten de dijckagie niet volbringen ende al hadden zijluijden tselve volbracht soo en zoude dat niet geweest hebben sonder grooten cost, het was al duider9) lieden werek dijeken met menichte van veul hondert roeden met schepen ende zooden int water te plompen ende op ende uuijt water te haelen ende tot vollen dijck te willen brengen, niet oock sonder zwaricheijt van zulcke dijeken volmaeckt zijnde te mogen onderhouden, want sonder spijse en meuchdij nijet wercken. Al heb ick bier veul gesproocken van de af airen van den dijckgraeff ende van den officier hoe men behoort te dijeken ende zijn geit te avontueren ende principalijcken om profijt te doen ende zijn penninghen eerlijck te doen woeckeren, want wie zijn geit wilt avontueren moet op hope wesen van merckelijck profijt, het hadde profijtelijcker geweest dezelve slijcken te doen aenwasschen met sinckeschepe endedammekens gelijck vóór geseijt is, want alle het geit aen de dijeken geleijt bleeff verloren; ende en moet u niet laeten duncken vreempt te zijne dat ick hier zoo veule op eenen goeden dijckgraeff stae overmits het welvaeren der 1) Het Hs. heeft: compter. 2) Het Hs. heeft: hebben. 3) Vergelijk blz. 122. 4) Oningevuld gelaten in het Hs. 5) Het Hs. heeft: Zuijtbeverlant. 6) Het Hs. heeft: ende scherpen. 7) Te lezen: waesen? 8) D. i. aan de schepen. 9) D. i. werk van dollen, gekken. 122 dijekagiën daerinne (is) gelegen. Maer eer ick voortsvaere moet ick noch seggen een suptijl dieverie van sommige dijckgraven. Die dijckgrave oft officiers last hebbende sijn somtijts subtijle dieven, onder het dexele van uuijtlegginge verstant hebbende metten penninckmeester ontstelen zij daerdeur darme luijden, bijcans de dijckagie ten effect gebrocht hebbende, heur landt ende welvaeren. Sij doen consuis uutlegginge op Die oft Ille schat naerdat de coustume van den lande is: ist één pont moeten de schamelle luijden geven Ille pont, van hondert ponden vierhondertx) ponden. Daerdore 2) compt den armen lantman van zijn lant ende mijn joncker den heusschen *) dijeff wort rijeke, want dat erger is soo winnen zijlieden oock het lant voor den dobbelen schat, twee schat oft drije schat uuijte, daer zijlijeden noijt geit voor gegeven en hebben. Den penninckmeester deijlt uut *) mede ende soo sweert fuj oft geeft quictantie de penninghen ontfangen te hebben. Het is mij gebeurt datter eenen dijckgraeff mij uuijtlegginge doen zoude, hij gaff mijnen dienaer de penningen van der uuijtlegginge ende naderhant creech hij se met subtijlheijt weder uuijt zijn handen, ende niet te min won hij hoeven5) uuijt met hoopen; ende en hadde ontdaen goede vrinden die hem des moijden sulcken officier soude inhabiele *) hebben worden verclaert etc.; moest nochtans restituijtie doen van de dieverijen ende uuijtwinninghe. Het waeren houven van arme geestelijcke personen. Ende dat worden voor subtijle geesten geëxtimeert ende loose luijden geacht doorJfljl^Bijluijden wisten uuijt te winnen 7) voor XXX karolusgulden eens houven, die weerdich waeren bij de tweeduijsent carolusgulden eens: soo zoude den dijckgraeff haest rijck worden. Omme voorts onsen dijck te maeckene, men 8) is gewoonlijck deur alle voorgaende ordinantiën alle nieuwe dijekagiën oft zeedijcken van dien te besteden int uuijtgaende (van) Januario oft midden in Februario, ende naer mijn*) advijs en zoude ick de bestedinge niet lange doen vóór den dach dat d'aennemers intwerek moeten wesen, wantd'aennemersnemen10) gemeenlijck van den secretarius oft clerekbij geschrifte een11) besteck op welck de soetelaers heur gelooff geven, lortsen ende borgen hunlijeden, vercoopen victuali12) ende cost omme groote fmantie ende winninge, in 1) Lees: driehondert. 2) Het Hs. heeft: daervore. 3) D. i. hoofschen, voornamen. 4) Te lezen: er uut ? nl. uit de winst. 5) Het Hs. heeft: niettemin hoeven. 6) Het Hs. heeft: inhabelle. 7) Het Hs. heeft: uuijte winnen. 8) Het Hs. heeft: die men. 9) Het Hs. heeft: mijns. 10) Het Hs. heeft: nemende. * 11) Het Hs. heeft: ende. 12) Het Hs. heeft: victauli. 127 carrens en mach niet maecken, als de cordewagens oft carren gelaeden zijn soo veul cruijens verdere en brenght niet uuijt. Item aldaer de creecken ende leechten vallen hetsij in de binnen- oft buijtenbermen, die zullen dannemers elck voor haer werek gehouden zijn te hoogenne eenen voet hoogere dan het effen hooch meijlant, op de boete als boven. Item men en sal geen bermen buijten oft binnen rooven oft affsteecken uuijt wat saecke dattet oock zij, op de pene van Tfff karolusgulden ende daertoe noch de slincker oore, ende sullen nochtans dezelve aennemers die schaede moeten verheelen *) oft dijckgraeff ende gesworens sullen tselve doen doen tot heuren coste ende innen heur verleijt geit naer dijckers recht, te wetenne anderhalf! schat. Item men sal laeten aen de voorseijde 18 voeten buijtenberms noch XXV oft XXX roeden velts om 2) de voorversche ende dijck noijt te maecken, sulex als bij den lantmeter bij ordonnantie van dijckgraeff ende gesworens elck zijn werek aff gesteken zal worden. Item noch een roede hier teijnden aenne zullen de aennemers gehouden zijn te maecken een kaede3) van 11 / 2 roede toeleggens, 6 voeten hemels hoochte boven tvoorseijde hoochste stael, ende boven breet blijvende 3 voeten, van buijten 10 voeten beloops 4) ende 5 van binnen ende die wel commedicht opleveren ende onderhouden soolange sij wercken, ende aldaer dezelve kaeden heijsschen hoogere ende swaerder en breeder te zijne van toeleggens, die sal den aennemer 5) gehouden zijn te maken ter ordonnantie van dijckgraeff ende gesworen, ende sullen daennemers gehouden zijn te laetenne binnen ende boijten aen deselve kae eenen berm elcx van vier voeten breete. Ende tusschen elcke bestedinge dijex zullen d'aennemers gehouden zijn te laeten eenen speckdam van een dijekroede breete ende midden in elcke bestedinge noch eenen specdam breet als voren, sonder die te roovenne, op de verbeurte van vijff carolusgulden ende de slincker oore als voorseijt is. Ende telcke drije bestedinghen sullen d'aennemers noch gehouden zijn te maeckenne een haechkae6) van een roede toeleggens, 4 voeten hooge, boven blijvende 2 voeten, oversoot met een soode van 6 duijm dickte oft ten minste gemaeckt van Het Hs. heeft: verhaelen. Het Hs. heeft: aen. Zie figuur 37. Lees: druijpens. V. Het Hs. heeft: aennemers. Zie figuur 38. 135 gie der uuijtergorsen genaempt den Doel onder *) Beveren met het schorre genaempt tLeuijs, onder Chaftinge2) gelegen, ende het uuijtergors van St-Annenpolder willen besteden dezelve gorsinge metter hulpe Gods te bedijckenne met eenen winterdijck soo hiernaer volcht. In den eersten soo wie hier eenich werek aenneempt blijft gehouden borge te stellen, daer dijckgraeff ende gesworens mede tevreden zijn, tot voldoeninghe van zijn aengenomen werek, maer indien daer eenige arbeijders waeren die haer werek niet en conden verborgen, sullen gehouden zijn inne te laeten telcken schoudage 't vierde paert van heur verdient loon ende arbeijt, ten ware dijckgraeff ende gesworens anders met hem accordeerden ende over(cen)quamen. Item dese dijckagie ende beversinge sal besteet worden mette Beversche roede gedeeltÜ 12 voeten, dewelcke roede hier getoont wort, ende sulex als die bestedinge metten eersten gemeten ende gepaelt worden ende besteet, sulex sal men die betalen alse ter volder keure opgelevert zijn sonder daervan namaels eenige hermetinge te doen, dan alleenelijcken in de crompte sal men den dijck hermeten int opnemen ende dat op den uuijtercant van den dijcke. Ende alle metinghen zullen gedaen worden, eens voor al geseijt, met een druijpende roede; elck sal gehouden zijn de wercken daernaer toe te leggen. Item elck bestedinge sal lanck wesen 20 roeden, oock langer oft corter sulex dijckgraeff ende gesworens goet duncken sal, sonder becroon s) van iemande, ende en sal niemant meer bestedingen mogen aennemen dan éehe, ten waere bij consent van dijckgraeff ende gesworens. Item is te weten dattet kielspit, datter jegenwoordich leijt, sal zijn den binnencant van de dijcksloot, te weten men sal *) van tselve kielspit Ittuijtwaerts de sloot opschieten, den dijck leggen, buijten- ende binnenbermen laeten met 20, 30 oft 40 roeden wercx omme daeruuijt de 6) vorversinge *) te verstereken, ende voorts den dijck te maecken sulox als de lantmeter bij ordonnantie van oijckgraeff ende gesworens elcx werek affsteken sal. 1) Het Hs. heeft: ander. 2) D. i. Saaftinge. 3) Het Hs. heeft: becroont. 4) Het Hs. heeft: sal men. 5) Het Hs. heeft: te. 6) Het Hs. heeft: vervorsinge. 137 voet ende buijten 12 voeten druijpende, over ende t'over wel gemat ende gecrampt, waertoe men het gluij leveren (sal) tot slants coste1). Ende opt uuijtergors van St-Annepolder sal de kaede toeleggens hebben 15 voeten op gelijeke hemelshoochte als op den Doel, binnen 4 voeten ende buijten 8 voeten druijpende, houdende op haer lijff 3 voeten, ende in de creecken, blecken ende leechte te maecken zwaerder nae den eijsch van den wercke ter ordonnantie van den dijckgraeff ende gesworen, laetende buijten de kaede 1/2 roede berms ende binnen 3 voeten berms. Noch sal men schieten aen den binnenberm binnen de voorseijde kaede eenen sloot van 3 voeten wijt, 2 diep, om twater achter malcanderen henen te leijden ende daerde daeruuijt commende te worpen aen de voorseijde kaede, ende de reste van de eerde tot deselve kaede behouvende metten sooden te haelen buijten teijnden van 6 voeten berms. Maer daer buijten de Kaede cort voorlandt is sal men gehouden wesen te 2) putten sonder den uuijtersten ouver op te mogen laeden, ende deselve kaede wel overspreijen met goet terwen- oft haverengluij 2 duijm dicke, ende dat wel overcrammen met goet terwen- oft haverengluij 36 crammen 3) op de roede langh ende dwers ende drije crammen op de voet, te steken van één gluij een cramme ofte twee sonder meer naer den eijsch van den wercke, welck geluij den aennemer gelevert sal werden tot slants coste. Item indien eenich aennemer meer lenghte van achterkaede dan zijn bestedinge dijcx lanck is bij den lantmeter ter ordonnantie als voren affgesteken waer, sal gehouden zijn dezelve kaede te volmaecken sonder eenich wederseggen oft ijet daervoren te heijsschen, alsoo elck aennemer gehouden is de kaede te maecken tot zijnen coste. Item daernaer sal daennemer vant voorseijde kielspit uuijtwaerts graeven, opschieten ende maecken eenen sloot boven 8 voeten wijt, 3V2 voet diep, blijvende in den bodem 3V« (voet) wijt, de aerde daeruuijt commende te brengen in den dijcke tot een voorversinge ende de sooden daervan commende te setten aent 4) binnendruijpen van den dijcke dijckschaps opgaende, ende dezelve sloot volmaect op te leveren tegen den eersten schoudach sonder eenich dammen daerinne te laeten, 1) D. i. op kosten des polders. 2) Het Hs. heeft: de. 3) D. i. beugels. V. 4) Het Hs. heeft: aen. 141 X stuijvers ende de Ille reijse oock verbeurt; ende voorts al tot discretie van dijckgraeff ende gesworens. Item elck aennemer, die met zijn bestedinge valt aen thooft van een meerder keure, 1) sal gehouden zijn het buijtendruijpende van zijnen dijck rijckelijck (te) verheelen ende storten aent hooft van dezelve meerder 2) keure naer den eijsch met een leghe 8). Item elck aennemer wort gehouden zijnen dijck buijten te harnassehen ende bestorten ten minsten drije voeten dick met goede cleije oft (de) beste corenaerde dier ia, al ter discretie van dijckgrave ende gesworens. Item als teerdewerck volmaeckt is ter volder keure ende sulex opgenomen, sal men tselve aerdewerek oversetten ende besooden buijten ende op zijn lijff met goede sooden van 5 duijm dicke, wel dijckelijcken int verbant gestelt, sonder insporen. Item niemant en zal den dijck mogen sooden tensij dat d'eerdewerck eerst ter volder keure opgelevert sal worden ende bij dijckgrave ende gesworens gepresen ende opgenomen sal zijn, blijvende daernaer tselve aerdewerek tot 's lants laste, ende geen sooden te mogen haelen omme den dijck mede te besetten dan daer dijckgrave ende gesworens wijsen zullen, op de boete van 3 karolusgulden. Item dijckgraeff ende gesworens en zullen geenen dijck opnemen hij en sal hebben zijn volle keure als voorseijt is, al waert dat d'aennemer presenteerde al sooveule penningen te laten corten oft mincken als den dijck waere beneden zijn keure ende besteck. Ende ofter eenige aennemers oft mees ters waeren die heuren dijck volmaeckt hadden ende presenteerden op te geven, sullen dijckgrave ende geswoorens daertoe verstaen ende gereet wesen ende denzelven volmaeckt bevonden hebbende den aennemers betaelen sonder vertreck alst behoort, mits dat alle zijn schulder op den dijck gemaeckt zijnde eerst vooraffgaen zullen. Item dat niemant hem ver vorder e, tsij meester oft knechts, eenich darrij, gruijn oft prompte, ruijchte oft eenige ledige tonnen in den dijck te brengen ende graeven, op de boete van drije carolusgulden, ende sal niettemin gehouden zjjn tselve van stonden aen uuijt ende van den dijck te cruijen, oft bij gebreke van dien sal de 1) D. i. aan een besteding, waarvan het dwarsprofiel van den dijk zwaarder la. V. 2) Het Hs. heeft: meerde. 3) Te lezen: laege T 142 dijckgrave tselve doen doen tot cost des aennemers sonder eenich contradictie. Item sal elck meester aennemer gehouden wesen zijn werek ende bestedinge ter volder keure op te leveren tusschen dit ende St-Jansmisse midsomer toecomende, op de boete van drije karolusgulden ende tlant de schaede1). Item men sal alle 18 werokende dagen houden eenen ommeganck oft schoudach oft weijnicb eer oft laeter naerdat dijckgraeff ende gesworens bevinden dattet werek voortgaet, inhoudende elcken schoudach den 4en penning van heur verdient loon2), ten waere daennemers borgen stelden als voren, welverstaende dat men een iegelijcken (sijn) werek telcken schoudage bij den lantmeter sal doen tauxeren boe veel hij verdient mach hebben, waermede daennemer sal moeten tevrede zijn, ten ware dat d'aennemers accordeerde met dijckgraeff ende gesworens sonder tauxatie van den lantmeter; ende dat daennemer (hem) niet en vervordere eenige woorden te gebruijeken tegen de 3) gesworens oft dijckgraeff, als seggende: „betaelt de knechts" oft diergelijcke woorden, soo de knechts geen penning toegeseijt en is, op de pene gestrafft te worden tot exemple van andere. Item de betaelinge sal geleijt ende gedaen worden in twee oft drije deelen tot goetduijncken van dijckgraeff ende gesworens ende oock ter plaetsse daert bem goetduncken sal sonder iemants4) wederseggen; sal daeromme elcke aennemer gehouden zijn met zijn geselle te blijven werekende elck op zijn werek totdat zijnen tijt van betaelinge ommegekomen sal zijn, op de boete van thien carolusgulden. Item wat betaelinge den penninckmeester doet aen d'aennemers ende heiuren schuldenaren bij heuren consenten, ende van den penninckmeester een contrebouck houdende te bouck gestelt is, sal geloof gegeven worden ende betaelinge strecken sonder eenige contradictie. Des en sal de penninckmeester geen betaelinge oft affschrijvinge doen dan bij ordonnantie ende consent bij dijckgrave ende gesworens oft ten zoude hem geen betaelinge strecken. Item men en sal niemant geit geven oft betaelinge doen dan alleen op den schoudage in banden van den meester aennemer, ende niet de knechte (die) heure beta- 1) D. i. te vergoeden. 2) Het Hs. heeft: van heur verdient loon van heur verdient loon. 3) Het Hs. heeft: gebruijeken ende gesworens. 4) Het Hs. heeft: iemant. 143 linge alleenlijcken sullen haelen aen heurluijden meesters ende geensins aen den dijckgraeff, ges .vorens, penninckmeester oft andere officieren, op de boete van X karolusgulden. Sullen daeromme de knechts mogen toesien met wat meesters zij hem verbinden te wercken. Item dies nietemin, alsoo dijckgraeff ende gesworens zijn begeerende de1) vorderinge van dese dijckagie, ende opdat niemant reden hebben en zoude derselver dijckagie hem te beclaegen, sullen daeromme naer heurluijder discretie aenschou hebben op den arbeij*- bij den arbeijders gedaen met eenige dijckmeester, niet vermogende den aengenomen dijck voor den bedingeden loon op te maecken oft die om redenen uuijten werek gestelt worden. Item niemant van de aennemers en sal moghen zijn aengenomen werek eenen anderen overgeven, tsij int geheel oft deel, dan bij eonsente van dijckgraeff ende gesworens, telcken op de boete van III karolusgulden, ende sal effenwel d'Ie aennemer blijven staen als principael tot volmaeckens toe. Item alle mededeelders2) van eenige wercken zullen henselven te boucke doen stellen tot goetduncken van dijckgrave ende gesworens, ende een iegelijck van dien sullen staen als (de) principale aennemers. Item soo wat aennemer uuijt zijn werek loopt oft om redenen (daer)uuijt gestelt wort, die en sal oj. desen dijck niet mogen werek» voor meester noch voor knecht, ende oft hij van eenige meester aengenomen wierde en zal geen betaelinge genieten, daerenboven sal die meester die hem te wercke stelt verbeuren een boete van 3 carolusgulden telcke reijse alst bevonden worde. Item die de eerste bestedinge dijcx oplevert sal hebben voor eenen drinckpenninck 5 karolusgulden, die tweede daeraen 3 karolusgulden ende. de derde een Philipsdaelder van XXXV stuijvers. Item indien in dese dijckagie eenige aennemers quamen om dijck aen te nemen ende den dijckgraeff ende gesworen docht die niet souffisant genouch te zijn, sal men in zulck geval desulcke mogen verleggen ende verbieden andere schaede te doene, noch en sal de dijckgrave sulcken geen gehoor geven. Ende indien zij daeromme qualijck spreken sal hem de dijckgraeff mogen causeren naer gelegentheijt van der saecke. Het Hs. heeft: begeeren te. Het Hs. heeft: medeelders. 157 Ende en had men niet dapper eenen anderen berm van buijten innegebrocht werckende daeraen een kiste, het stont met sorgen x) dat men het heel werek oft het meestendeel verloren zoude hebben. Veule ende meer andere perijckelen zijn der genouch die hier te lange waeren te verhaelen. Omme dan te commen tot resolutie hoe men dese creecke oft diepte van de Tonne soude mogen overgaen, craegen oft worgen bij Gods hulpe sonder merckelijcke perijckelen ende verhoedende) des voorseijt is, laetende de Zeeusche stroomen aldaer heuren cours hebben van hebben a) ende vloijen, het worpen van de waesen ofte 3), ende regaert nemende op de vloeden ende ebben, daeronder die toecommende dijckagie van den Ruijgenhil subject is, ende bovenal op de goede naturelijcke ende bequaemste spijse die God ende de nature dezelve dijckagie verleent heeft, ende oock geconsidereert dattet *) ter halff ebbe ende ter half vloet luttel uuijt- ende innestroompt in dezelve Tonnecreecke, soude den voormelten rentmeester duncken voor zijn advijs, ter correctie altijt van 6) mijn genadigen heere voornoemt, de heeren dijckgraven ende gesworens van de voorseijde toecomende dijckagie ende andere goede ingelanden, dat men voor d'eerst ende eer men die voorvorschen ende kaeden alomme sal sluijten in stede van Zeeusche wasen eenige 6) barmen oft kiste van beijde de canten aenbrenge7) ten minsten van acht oft negen roeden toeleggens onder int canael, opcommende dijekschaps van der hoochte tot op IlIIe, Ve oft Vle voeten onder tleechwater, boven op de cruijne blijvende ten minsten vijff Putsche roeden. Welcke diepte oft creke van de Tonne sulex met goede sooden overbermpt sijnde, en is niet mogelijcken dat hem den gront ontgaen mach oft datter eenige schueringe moge vallen, want het druijpen van den voormelten berm, twelck zijn sal aen wederzijden twee roeden, sal dienen tot eenen stortebedde daerover het waetere, datter 8) zoude mogen van ebbe ende van vloede over vallen, zonder eenige vehementie van overstorten soude mogen ten diepe sijnen cours nemen. Men mach 1) D. i. te vreezen. 2) D. i. ebben. 3) Oningevuld gelaten in het Hs. 4) Het Hs. heeft: datter. 5) Het Hs. heeft: van altijt. 6) Het Hs. heeft: oft eenige. 7) Het Hs. heeft: aen te brengen. 8) Het Hs. heeft: dattet. 165 van de stroomen, deur de gaten uuijt ende in stroomende, verschuijven *) ende verdrijven zij op ander plaetssen dan daer men die gemunt hadde te worpenne, daerdeur ghij onseker zijt het gat mette wasen toegesloten ende overgaen zijnde — deurdien tusschen de waesen ende gront groote gaten blijven dewelcke nacht ende dach uuijt ende inne stroomen 2) ende de fondamenten ontgronden s) — te houdenne, zoo ick bevonden hebbe opt gat van der Creke in Zeelandt in Suijtbevelant gelijck ick verclaren sal hiernaer int derde bouck int recouvreren van de geïnondeerde landen; het compt somtijts te passé een saecke tweemael te repeterenne omme de accidenten die diversch zijn ende vallen mogen. Omme dan zekerlijcken ende sonder perijckel te besoigneren ende de wasen altijt te houden daer zij vallen ende heure saete nemen zullen, oock omme de fondamenten ende gronden in de diepte vast te houden dat die niet en verdiepen oft uuijt en schueren tusschen de voormelte wasen ende fondamenten, daer geen zooden en zijn te gecrijgenne : ende eerst ende alvoren de waesen aff(t)worpen soude mij geraeden duncken dat men de diepe ende tcanael overginge met uuijtworpinge (van) Vilvorsche schorren ende steenen middelbaer groot, zoo deurgaens maeckende eenen berm ten minsten van vijff oft ses roeden breete ende midden laetende een bequaem kiste van 8, 9 oft 10 voeten breet, diewelcke men met zooden bestorten ende vullen sal op een stil waeter, God geve hoe diere men dieselve becosticht. Welcken berm ende kiste men niet en derff seer hooch optrecken dan alleenelijcken 3 oft 4 voeten hoochte uuijten diepste van den gronde ende canaele, welcke 4) men alle tijden op een stil leechwater met een dieploot diepen mach omme te weten hoe de kiste valt ende ofter geen sooden uut en stroomen, ende oft sulex gebeurde mocht dan de voormelte zooden bewaeren ende laeden met gelijcke Vilvorsche steenen; ende met het voormelte diepen suldij oock weten hoe effen ende hoe hooch de bermen vallen zullen. Wat waesen ghij dan daer op sulcken fondament van kiste ende berme zijt worpende tot toesluijtens ende worgens toe, sult dezelve behouden, ende wat waeter hoe vehement hetselve over ende weder over stroomende is en mach de gront onder niet ontgronden ende ontgaen, deur dient s) onder deur (de) steenen bermen ende kisten niet stroomen mach maer wel over daer de steenen nijet wech drijven oft schueren, deurdien oock de kiste ende de zooden daerinne geworpen tusschen de steenen bermen benaut, bewaert ende besloten liggen. Had men sulex op de gaten van Lodijck ende der Creke, alwaer ick alsdoen maer een leer- 1) Het Hs. heeft: verschijnen. 2) Het Hs. heeft: stroomende. 3) Het Hs. heeft: ontgrondende. 4) Het Hs. heeft: welck. 5) Het Hs, heeft: deurdien. 172 dat een dijckgraeff wat verstants heeft van geometria ende arithmetica, soo en can men hem niet lichtelijck bedriegen, hij mach daerdeur de eerde overmeten ende calculeren oft het Vle deel, Ve deel oft IIHe deel van de eerde zijn mach van heur bedingbt loon, de kaeden niet geëxtimeert1). Daer moet oock toesicht genomen worden dat de kaeden, hoothkaede ende haechkaeden, aen de voorvorsch gesloten worden ende soo samen 't eerdewerck ende spijse gevorscbt. Tot maeckinge van elcke kaede totte hoochte, breete ende aenlegh naervolgende den besteck ghij nimmermeer eenige aennemer van den dijcke en sult connen gebringen, sij en meijnen anders niet dan dat het verloren eerde geleijt is, ende nochtans het wèlvolmaecken van dien het principaelste punt is daerdeur de dijckagie wort geavanceert, want de kaede innegeloopen is de spijse geschent ende de putten staen onder 't water, waeraen men dan moet liggen wercken in 't principaelste van den saijsoenne, daerdeur den tijt seer verloopt eer men de spijse wederomme drooch crijcht. Op de voormelte kaede ende haechkaeden en worden geen taxatiën gemaeckt dan alleen op de voorvorsch van de principaele dijeken, ende dat is de oorsaecke van de voornoemde aennemers a). Daeromme soude ick wel van den advijse zijn dat het landt 3) de kaeden appart bestede te maecken aen veule ende diversche wercklieden ende aennemers die den dijck volgen — laetende de voormelte arbeijders van den dijck de voorvorsch beneerstighen ende op heur bestecke opbringen — besprekende alleenlijck in dezelve bestecken dat dezelve aennemers 4) een iegelijcken aen zijn werek zullen moeten onderhouwen totdat heuren 6) dijck opgepresen ende opgenomen sal wesen deselve haechkaeden in hoochte, breete, toeleggens, besoodens ende becrammens soo die heur gelevert sal worden, soo meuchdij uwe kaeden houden ende uwe spijse preserveren van het besouten oft inneloopen; want van hondert meesters niet één en sullen haer kaede oft haechkaeden op*heur besteck volmaecken, ende soo lange eenige dijekmeesters 6) aen den dijck wercken en sal niemant derven treden in heure kaeden 7) te maecken, al ist soo dat se de dijckgrave niet en besteet te maecken deur ontsich van sulcke meesters ende heure knechts. Men can wel calculeeren wat roede voor roede costen zoude ende besteden de voormelte meesters den dijck soo veule te min, roede voor roede calculerende wat de kade op elcke roede beloopen mach. Men moet oock beneerstigen, eer men in de dijckagie begint te wer- 1) D. i. de kaden buiten rekening gelaten, vgl. beneden. 2) Hier zijn blijkbaar in de pen gebleven de woorden haer meijninge of een soortgelijke uitdrukking. 3) D. i. de polder. 4) D. i. die de kaden hebben aangenomen. 5) D. i. der aannemers die den aanleg van den dijk bezorgen. 6) Het Hs. heeft: dijekmeester. 7) Nl. zoo zij de kaden te zamen met den dijk hebben aangenomen. 173 eken, datter gemaect worden huelkens oft goten om in de dijckagie responderende op de creecken te leggen ende te delven, omme het hemelwaeter daerdeure uuijte begonste putten te loopene ende te suèrenne ende soo altijts het werek drooch te liggene, men maeckt se x) gemeenlijck lichtveerdich wech van vier deelen oft rachters oft anders 2) uuijtgehoolde willigeboomen ende van buijten een hangende deurken tegen het innestroomen van den vloetwaetere, welcke deurken8) metten vloet wederomme toesluijt 4). Daer moet oock wél regard genomen worden dat alle meesters dach voor dach gemant zijn met loffelijcke werckluijden, cordewagens, laeders, carren ende carrepeerden soo de bestecken verclaren, om soo het werek daerdeur te vorderen dat den dijck opgemaeckt mach worden voor den aenstaenden ougst, omdat alsdan het volck meest verloopt om een iegelijcken zijnen oogst B) te vorderen, soodat wes voor den oogst niet gemaeckt en is wort slappelijck ge vordert oock tot grooten cost van den lande deur het onderhouden van dijckgraeff ende gesworens, ende dat erger is tot grooten perijckel van der dijckagie (ende) grooten cost van de kaede ende haechkaeden, overmits men nae den oogst stormen ende opvloijingen (van de) zee is verwachtende. Omme nu te voorts te comen aen de wegen hoe men die leggen sal, ghij moet se ordonneren ten meesten proffijte midden deur het landt, dat een iegelijcke cavelinge gerieft mach wesen van de wegen, soo oock van de binnenbermen van *) dezelve wegen, die geleijt moeten worden soo veule ende naerdat het landt diep ende breet is ten minste van de breete van 2 Putsche roeden omme twee waegens malcanderen te mijden, dat oock alle de eerde uuijte wechslooten geschoten moet zijn op de wegen, die men daermede sal hoogen ende op den wech opschieten ende deselve daermede ronden, het sandt boven, soo wel oock op de voormelte binnenbermen aen den zeedijck als an de7) oude bermen aen de voorvorschedijck — welcke slooten (ten) minsten moeten breet wesen acht Putsche voeten, beneden blijvende in den bodem drije voeten ende diepe 3 ende eenen halven voet — met welcke eerde de wech gehoocht moet worden, midden thoochste, aen wederzijden ront aff, het sant boven als voorseijt is, om bequaem te mogen bevaeren ende berijden, blijvende van den 8) cant van de slooten anderhalve voet sonder met eerde te bestortenne oft de slooteerde daerop te laeten liggen; vallen der eenige leechten in den 1) Het Hs. heeft: maeek se. 2) Het Hs. heeft: ander. 3) Het Hs. heeft: deuren. 4) Het Hs. beeft: toesmijten. 5) Het Hs. heeft: oost. 6) Het Ha. heeft: oft van. 7) Het Hs. heeft: anders. 8) Te lezen: an den ? 176 In den eersten soo sal de sluijsch lanck wesen 10 roeden Putsche maete, de roede voor 12 voeten ende 12 duijmen voor de voet gerekent, men sal alle 't ander behalven de voorseijde lenghte meten met de Weselsche houtvoet naer de maete daervan onderhouden binnen Dordrecht. Deselve sluijs sal wijt zijn 19 voeten tubschen den uuijtercant van den gebinde ende hooch 9 voeten tusschen den ned ersten boom ende dat bovendexel, daer zullen wesen 61 gebinden te destribuëren ofte setten tot ordonnantie van heemraet voorseijt, daer de dorpelen aff wesen zullen 9 duijmen dicke ende 10 duijmen breet, de stijlen daeraff 11 duijmen dicke 12 duijmen breet, ende de slooven daerop 12 duijmen dicke 13 duijmen breet, in elck gebint sal wesen eenen middelstijl sesse duijmen dicke ende twelff duijmen breet. Item daer zullen wesen 70 slijekhouten, dat wesen zullen alle van 14 voeten sonder die te corten, te weten daer de vier deurgebinden op staen, sullen zijn twelff duijmen breet, acht duijmen dicke, van Wesels hout. Die vier (gebinden) sullen gesteken wesen vóór met plancken van twee duijmen dicke wel in malcanderen gegrouft, gesteken, gemost, getart, drije voeten diepe. Op de voorseijde slijekhouten sal men aen elcke zijde van de sluijse leggen een cloosterhout, elft duijmen breet, acht duijmen dicke. Tusachen die slijekhouten ende cloosterbouten sal men leggen een boom x) van plancken van 7 uuijt den voet, daerop dat leggen sullen gelegert die dorpels van de geldegebinden, die wesen zullen acht duijmen dick ende negen duijmen breet, in de cloosterhouten met een verloop, ende op die dorpels sal men leggen noch een boom van plancken van 7 uuijt de voet, beijde de booms wel dicht aeneen gestreecken ende gedreven. Ende men sal de sluijse aen beijde sijde plancken vier voeten hooge van acht uuijt den voet van d'een eijnde totten anderen. Daer zullen wesen twee deurgebinden deen int zoute ende dander int vorsche, daer de dorpelen aff wesen zullen 16 duijmen viercant ende die middelstijlen mede 16 duijm breet ende 14 duijmmen dicke ende 23 duijmmen diepe, van een hout al werkelijck gewrocht. Aan de twee gebinden van de slachdeure sal men aen elck setten een schermplanck van twee voeten breet, drije duijmen dicke, recht opstaende, eenen voet beneden den ondersten D. i. bodem. Het Hs. heeft: berm. 179 noch gesteken werden tenzij bij dijckgraeff ende heemraeden ge loeft ende gepresen. Daer zullen wesen vier vleecken elck langh een roede Putsche mate, daeraff de slooven wesen zullen van stijlen van balcken, elcke slooff sal hebben zeven paelen van sporen, veerthien voeten langh, wel gewrocht in de slooven ende geplanckt (ende) dicht aeneen gestreken, de seven uuijt den voet, ses voeten hooge, elck slooff met twee intogen ofte lantvesten met cruijcen gepaelt oock van soorte *), elcke intoge lanck een halff spore. Den aennemer van desen wercke sal tgeheel houtwerck met de plancken op sijnen cost op de put leveren, getimmert om te setten, Meijeavont naestcommende oft bijnnen veerthien daegen daeraen onbegrepen, ende dat in de put setten ende volmaeckt 2) leveren ses weken daeraenvolgende, op de verbeurte te elcken dach dat hijt telcken tijde laeter doet s) tegens tgemeijn *) landt van twee carolusgulden, aen zijn bedinget loon te corten. Men sal desen aennemer halff April •) oft veerthien dagen daernaer onbegrepen optellen dat derdendeel van de penninghen die hij bevoorwaert, op goede borgen die (hij) daervoren voor den ontfanck setten sal, dat tweede derdendeel sal hij ontfangen als hij de sluijse oplevert volmaeckt sonder eenige gebrecken, ende tlaeste derdendeel Bamisse 6) daernaest commende, in penninghen daer deen coopman den anderen mede betaelt. Noch is voorwaerde, soo wanneer die aennemer de sluijse op sal willen leveren, dat hij daertoe binnen zijnen tijdt eenen sekeren dach setten sal die den dijckgraeff ende heemraeden bequaem duncken sal, op welcke dach den meester aennemer tbuijtenvingerlingh 7) deursteken sal ende laeten dat water bij tijden 8) van den vloet ende (t)hoochwater commen in de sluijse, omme dan de sluijse gesien (te worden) van binnen bij dijckgraeff ende heemraeden, indien die bevonden wort (met) eenich lexel oft ondichticheijt, soo sal den aennemer dat vingerlinck weder maecken tsijnen coste (ende) die sluijse dichten ende volmaecken9) alst behoort. 1) Waarschijnlijk: is dit woord corrupt. 2) Het Hs. heeft: volmaecken. 3) D. i. voor eiken dag telkens als hij het later doet. 4) D. i. den polder. Het Hs. heeft: gemeijn. 5) Het Hs. heeft: sil. 6) D. i. 1 October. 7) Het Hs. heeft: buijtenvingerliugh. 8) Het Hs. heeft: bijden. 9) Het Hs. heeft: dicht ende volmaecken. 180 t Gemeen landt sal hem leveren ijserwerck, spijekeren, mosse ende terre1), de put graeven, die sluijse stampen, die put drooch houden, sonder des aennemers cost, ende sal den aennemer gehouden wesen al twerck over te leveren ende te voldoen sonder cost van het gemeen landt. Alle hout moet int midden ende boven zijn volle maet hebben, ende onder twater sal ment 2) passeren alst op één duijm naebij compt. Voorts wordt expresselijcken bevoorwaert dat, indien men bevindt int delven van den sluijsputte dattet velt oft onderlaege van de sluijse voorseijt svvaerder, meerder oft anders oorbaerlijcker 3) gemaeckt moeste wesen dan voorseijt is, oft datter eenich werek vergeten waere te ordonneren, oft dat het swaerder beboufide te wesen, sal den aennemer dat maecken naer dat heemraeden ordonneren sullen, ende sulcken overwerek sal men den aennemer betalen tot tauxatie van dijckgraeff ende gesworens ende heemraeden ende alsulcke luijden alsse *) daertoe nemen sullen, hen des verstaende. Item wie dese sluijs leechste innesettet sal hebben gereet ses carolusgulden. Item noch is voorwaerde, ingevalle dit werek van iemant aengenomen werdt sal hij gehouden wesen tselve te maecken voor sulcken prijs hij dat aenneempt, welverstaende dat dijckgraeff ende heemraeden haer beraet b ouden sulkn mogen veerthien daegen oft zij tselfïde werek gemaeckt willen hebben oft niet, binnen welcken tijt den aennemer bescheijt geseijt sal worden bij den waersman voorseijt oft eer indien het doenelijck is. Besteck van een inckelle sluijs. Item in den eersten sal dese sluijs lanck wesen vijff ende een halve roede oft soo veul meer oft min als dijckgrave, penninckmeester ende gesworens bevinden sullen oirbaer ende prouffijt te zijne. Item dese voorseijde sluijs sal hooge wesen van den ondersten cant van den dorpel totten oppersten cant van der sloove vijff ende eenen hal ven voet, ende ses voeten yijt op den buijtencant van de stijlen, ende die sullen connen s) staen VHe gebinden op de roe. 1) D. i. teer. 2) Het Hs. heeft: men. 3) Het Hs. heeft: oorbaerlijcken. 4) Het Hs. heeft: els. 5) Te lezen: ende sullen commen ? 188 drije houte nagels. Ende de middelstijlen zullen gesloten (worden) op elck eijnde onder ende boven met twee houte naegelen van eenen duijm dick. In dese voorseijde twee slooven sal gewrocht worden boven in de middewegen een grouve van twee duijmen wijt ende diep- in dese voorseijde grouve sal men wercken baerden op haer cant van IIIx/ 2 duijmen dicke, XVI duijmen breet ende lanck XXI voeten, welcke bovenbaerden op beijde zijden van der sluijs deurschieten zullen anderhalven voet. Ende alsdan sal der noch tot elck slachgebint x) gewrocht worden, buijten aen elcke zijde van de sluijs tegen de zijdtplancken, eenen baert langh nae den eijsch, Hl1duijm dicke ende XV duijmen breet, onder gewrocht met pinnen ende gaten in de slijekhouten die daer comen onder de slachgebinden, ende zullen van boven tot malcanderen in de middelwegen thoe 2) innegecavelt worden, tusschen beijden (aengewroebt) met mos ende terre, wel dicht ende vast genaegelt met houte ende ijsere nagelen, alsoo dichte sluijtende aen de zijtplancken als men maecken mach. Ende alle de sijtplancken die daer comen tegen beijde de slachgebinden sullen van buijten aengewrocht worden, elcke plancke ende elcke stijl met vier houte ende vier ijsere naegelen, welcke houte naegelen «■ilen geboort worden met een bastaertavegaer. Ende alsdan zullen dese voorseijde zijdtbaerden ende bovenbaerden, te weten tzeewaerts, rontsomme getengelt vs orden wel vast. Ende men sal dese voorseijde twee slooven van boven op beijde de canten innesponden vier duijmen nederwaerts ende ses duijmen opt hout omme de eijnden van de deckplancken inne te commen. Ende in de dorpels van de slachgebinden sal van binnen slants, ende dat op de hoochte van de geldedorpels, gewrocht worden een groufve van 1 V 2 dtfijm diep ende wijt omme de eijnden van de vloerplancken inne te commen. Ende men sal (in) de vier buijtenstijlen van binnen tslants van de cloosterhouten opwaerts, ende dat op de dickte van de stijlen van de 3) geldegebinden, wercken een grouffve, eenen duijm wijt ende 1 7 a duijmen diep ende IIII7 2 voet hooge, om de eijnden *) van de palinckplancken inne te commen, ende men sal de slachgebinden van binnen de zijde s) ronsomme tengelen, de buijtencanten van de stijlen met bast, wel dicht ende vastgenagelt, alle werckelijcken gewrocht. 1) Het Hs. heeft: slachgewint. 2) Te lezen: van boven in malcanderen tot in de middelwegen thoe T 3) Het Hs. heeft: der. 4) Het Hs. heeft: eijnde. 5) Te lezen: van de binnenzijde ? f> 189 Item noch soo sal men tot elcke van dese voorseijde twee slachgebinden wercken tot gebint twee staende deuren, waeraff de herreboomen sullen wesen IX duijmen dick ende XV duijmen breet. Daer zullen staen in elcke deure vijff clampen, 10 duijmen breet ende ses duijmen dick, langh nae den eijsch, welcke voorseijde clampen zullen worden gesloten in de herreboomen elcke clampe met drije houte naegelen. Hierop sal men wercken plancken drije duijmen dick van goet Pruijssische *) hout, seer dicht aen malcanderen gestreecken, wel vast genagelt deur (de) plancken op elcke clampe met Vle houte naegelen, ende de canten van de j)lancken die daer coomen aen de herreboomen sullen aengewrocht worden den e men cant met mos ende terre seer dichte. Ende dese voorseijde deuren zullen worden gehangen in heur colsen, in elcke deure een verstaelde pinne ende een panne wel dichte aen de slachgebinden aengewrocht, om alst tijt is ten hoogen waetere op te gaen2) ende heuren dienst te doen, de eene twee deuren bet een getijde ende de twee ander bet ander getijde. Noch soo sal men maecken een schooffgebint waeraff die buijtenstijlen zullen wesen XV ende XVI duijmen viercants, de middelstijlen XII ende XVI duijmen viercants, lanck XXII voeten, ende den onderdorpel is lanck XVIII voeten, XI duijmen dicke ende XVI duijmen breet, ende sal van voren ende van binnen innegrouft worden, ende dat op de hoochte van de dorpels van de geldegebinden, met een grouve 11j 2 duijm wijt ende diep omme die eijnden van de vloerplancken inne te commen. Ende dese schooffstijlen zullen gewrocht worden met dubbele pinnen ende gaten. Hier in dese stijlen sal gewrocht worden een sloove van XVIII voeten langh, vijff duijmen dicke ende XIII duijmen breet, ende sal op beijde de buijtenende middelstijlen innegelegert worden met voerlove ende zwaluwestaert, ende sal soo diep innegesoncken worden als dat hij blijven sal een duijm van de grouve van de schooffdeure, ende dat op de hoochte van de geldegebinden, om de eijnden van de deckplancken op te commen; in dese voorseijde drije schooffstijlen een hangereel gewrocht met eenen blinden tant, eenen duijm diep. Dese hangereel sal zijn vier voeten lanck, acht duijmen dick, thien duijmen breet, ende op dese hangereel sal gewrocht worden een balcxken XVIII voeten lanck, VII duijmen dicke ende XIII duijmen breet, met pinnen ende gaten om de andere eijnden van de deckplancken op te commen. Ende dit balcxken met de andere voorgaende balcken aldus gewrocht 1) Het Ha. heeft: Pruijssche. 2) Het Hs. heeft: geven. 190 ende innegelegert wesende, sullen op elck eijnde ende te midden deux de schooffstijlen met eenen ijseren bant tsamen bevangen worden, met schijven ende sch arssen wel ende vast gesloten. Ende die balcke die onder de coppe comt, daer die schooffdeuren aen hangen sullen, sal gewrocht worden op elck eijnde met pinnen ende gaten ende oock eenen tant eenen duijm diep. Dese balcke sal wesen 10 duijmen dicke ende XVI duijmen breet, ende sal van onder ge wrocht worden met vier carbeels, twee aen de middel stijl ende (twee) aen elcke uuijtstijl, ende onder ende boven met pinnen ende gaeten ende oock eenen tant. Ende dese voorseijde balck, aldus gewrocht zijnde met haer carbeels, sal gesloten worden op elck eijnde met drije houte nagelen, ende sal op elcke eijnde van de buijtenschooffstijlen deurgeboort worden ende vastgesloten met eenen iseren bant met crammekens, weermoer ende nagelen. Ende de middelstijl van dit schoofïgebint sal van onderen gewrocht worden in de voorseijde balck met pinnen ende gaeten sulex dat daer maer twee coppen gewrocht zullen worden op de buijtenstijlen, welcke coppen zijn lanck elcx drije voeten, XVI ende XVII duijmen viercants, de asse hierop XXII voeten lang, XIII duijmen viercants, ende dese asse sal op elck eijnde gewrocht worden met twee lange deurgaende speecken, de lenghte nae den eijsch. De nagels daer de spannekens *) op staen zullen langh zijn XVIII voeten ende ses duijmen viercants. Hierop zoo sullen staen vijff spannekens1) (van) vier duijmen viercants ende sullen gedeckt worden op elcke zijde met twee plancken, elcke planeke anderhalven voet breet ende anderhalven duijm dicke, ende de groufven van de schoofstijlen 2) daer die deuren inne comen zullen wijt wesen drije duijmen ende drie duijmen diep, ende (de) schooffstijlen sullen aen beijde de zijden innegegrouft worden met een grouffve eenen duijm wijt ende anderhalven duijm diep, te weten van onderen opwaerts AAI»1/ 2 voeten hooge om die eijnden van de palinckplancken inne te commen, alle wercken gewrocht soo dat behoort. Noch soo sal men wercken van te landewaerts tegens dat schooffgebint twee schoren, elcx XVIII voeten langh, thien duijmen viercants, gedeelt op de vijff steken staende onder op de deckplancken, gewrocht in een schoe ende boven in de schoffstijle gewrocht met pinnen ende gaeten, twee duijmen wijt ende dicke, ende oock eenen tant van eenen duijm diep, gesloten boven elcke schore met drije houte naegelen. Item in dit voorseijde schooff gebint sal men wercken twee 1) Te lezen: pannekens? Vgl. blz. 178 eerste alinea. V. 2) Het Hs.' heeft: schoufstijlen. 191 deuren, waeraff de herreboomen zijn lanck naer den eijsch, acht duijmen dick ende XII duijmen breet. Ende in elcke van dese deuren sal men wercken vijff clampen, vijff duijmen dick ende acht duijmen breet. Hierop sal men wercken goede eijcken plancken drij duijmen dick, wel vast aen malcanderen gestreken *), elcke plancke in elcke clampe met ses houte nagels; ende 2) elcke clampe sal worden gesloten van onder int hooft met drije houte nagels, ende die plancken, die daer comen zullen aen de herreboomen, sal men aenbrengen de canten met mos ende terre seer dichte, ende de deuren op haer plaetss aen te vougen, werckelijcken gewrocht alst behoort. Noch soo sal men dese sluijs decken van het een eijnde totten anderen met plancken vier duijmen dicke, behalve dat over wederzijde de uuijterste plancken zullen dicke wesen (in) den uuijtercant ses duijmen om de zijtplancken in den dicken cant te nagelen. Welcke voorseijde deckplancken sullen aen malcanderen gestreken worden met een schave wel dicht sluijtende, ende op elcke langsnaet sal men leggen eenen tengel van eijcken hont vier duijmen breet ende eenen cleijnen duijm dicke, wel gemost ende getarret, dichte ende vaste genagelt als dat behoort. Noch soo sal men dese sluijs van beijde de zijden van buijten becleeden met plancken drije duijmen dick van het een eijnde tot het ander, ende sullen dicht aen malcanderen gestreken worden; ende tegen de cameren van de sluijs, zes gebinden voorbij het versche slachgebint ende ses voorbij tzoute slachgebint, sal men de plancken op haer canten mossen ende terren, ende drije gebinden op elcke zijde van de deurgebinden sal men de zijtplancken op haer plat mos 3) ende terre aenbringen ende wel dicht ende vast naegelen, welverstaende dat tegens de camers geen plancken en zullen gewrocht worden dan van XXXTTI voeten lenghte, dezelve te verwisselen, al tot ordonnantie van *) dijckgraeff ende gesworens. Ende men sal5) alle de langsnaeden ende dwersnaden wel accorderen ende tengelen op de voorseijde lenghte met looden tengels, ende de reste voorts zal getengelt worden met houten tengels als voren van de deckplancken geseijt is. Noch sal men de schoiffstijlen van 't voorseijde schooffgebint becleeden van beijde zijden met plancken drij duijmen 1) Het Hs. heeft: gestrecken. 2) Het Hs. heeft: ende die. 3) Het Hs. heeft: mes mos. 4) Het Hs. heeft: tot. 5) Het Hs. heeft: salie. 201 de sluijsen die hooch liggen laeste toegaen moeten, het zijn seer sotte opiniën mits redenen vorenverhaelt, ende dat erger is alle de creken, leege landen ende blieken, die *) in nieuwe dijekagiën in den dijck 2) ende in oude landen altijts leech blijven, en meuchdij somerdaechs niet drooch leggen maer moeten blijven verdroncken, in soo verre ghij de sluijsen boven tpeijl leechwater op eenen somerschen oostenwint legt oft werekt. Dat is al het proffijt dan dat u van 't hooch leggen comen mach, maer indien ghij het water somerdaechs tot gerieve van de beesten begeert int landt te houden. soo is daer remedie tegen dat ghij de schooffdeuren meucht laeten vallen. Ende in sooverre de sluijs te hooge geleijt is soo en isser anders geen remedie tegen dan de sluijs op te nemen, de slijekhouten uuijt te graven, den put dieper te delven, wederom te leggen etc. Considereert ende overleght welck van beijde de minste cost is. HierafE (is) hiervoren genouch geseijt, nochtans omdattet grootelijcx boven andere poincten toucheert het welvaren van den lande soo moet ick u hetselve wederom in u memorie ver verschen. Om u te demonstreren de cracht van den waetere op tgene des ick voren verhaelt hebbe om een sluijsbodem twee voeten oft drije voeten onder het leechwater te leggene, neempt exempel aen de fonteijnen die somtijts Xe oft XII voeten opspringen, dat doet de cracht van de opperwaeteren die sulex de waeteren deur de pijpen bedwingen dat se van onder d'eerde opspringen moeten, jae wel 3) soo hooge, onder diepe rivieren geleijt wordende 4), dat se op één waterpas hoochte souden moeten springen gelijck van daer de waeteren voorseijt van de hoochte heuren oorspronck nemen. In de dijckagie van den Doele, int jaer van XV0 LXVTII gedijekt, heeft men een sluijs soo hooge geleijt dat se bijnae soo veule prouffijts doen zoude oft (se) op den solder geleijt waere, sij gaet laet op laet toe, want daer qualijcken waeter deur suuëeren en can, soodat de achterlanden die daerdeur waeteren moeten ende leeger zijn dan het landt van den Doele, daertoe 5) dezelve sluijs leech genouch geleet was, moeten liggen verdrincken ende vercouwen. Voor een generale (regule) repetere ick u hier noch eens dat het beter is een sluijs twee oft drije voeten te leech geleijt dan eenen voet te hooge, ende is minderen cost een schooffgebint te laeten vallen om het versch waeter tot commoditeijt van de beesten int landt te houden dan een sluijs geleijt zijnde op te breken ende wederom leeger geleijt, omme de leege landen te dienen tot suuëeringe van heuren belasten binnenwaetere. De gronden daer men de sluijsen leijt, den put gedolven zijnde, vallen seer diversch, den eenen gront (zijnde) van andere natuere dan de dan- 1) Het Hs. heeft: die men. 2) De woorden in den dijck moeten denkelijk worden geschrapt. 3) Het Hs. heeft: soo wel. 4) Het Hs. heeft: worden. 5) D. i. voor hetwelk alreeds enz. Het Hs. heeft: daerdaer. 216 tsamen drije ende een half roede *) int canael, welcke vierdalve *) roeden sullen gelijcx den conterlande opgehrocht worden ende opgelevert, op welcke8) vier roeden d'aennemers gehouden zullen zijn een vingerlinck daerop te brengen van drije roeden in de saete, tpeijl genomen van den voorseijden conterlande, laetende aen wederzijden eenen berm van drije voeten, te weten binnen ende buijten tzeewaert, om op te lossenne ende te laedenne. Tselve vingerlinck sal hooch wesen X Putse voeten ende boven op zijn cruijn houdende acht voeten breete, buijten druijpens een roede ende binnen een roede vier voeten, oversoot binnen ende buijten met een goede cleijsoode van ses duijmen dicke, loffelijcken geset, smijtende 4) vast aen wederzijden van den dijck metten voormelten vingerlinck, op welck vmgerlinck ick mij wel betrouwen zoude al waert lant IP, IIP oft TTTP» gemeten. In veule vingerlingen heb ick gesien dat men de bermen in den canaele niet gemaeckt en heeft, ende is al quaet werek, sommige loopen oock seer verre buijten omme, twelck seer moijelicken valt om lossen ende laeden daertoe u den berm seer wel te passé comen sal, ende naerbij het vingerlinck geleijt is oock gereet om lossen ende laedenne ende de zwaere stucken van thout ende steen in den put te brengen. Ende zoo wanneer ghij oock geen bermen int vingerlinck en werekt oft en maeckt is perijculeus voor tlandt, deur het innecalven van den vmgerlinge voormelt int *) lossen van de schepen die tegens den vingerlinck aen drucken, liggen ende stooten, twelck de buijtenberm beschutten sal, ende op den binnenberm meuchdij thout ende de steenen gemackelijcken swaijen ende draijen, ende daerenboven maeckt 4) oock een vasten voet. Daennemers zullen gehouden zijn dit vingerlinck kannedicht op te leveren ende voorts kannedicht te houden soo lange de metsebrije duijrt ende het vmgerlinck wederom geopent wort, ende insooverre daennemers in gebreke zijn oft waeren van eenige van den puncten t'achtervolgen ende volvoerenne, soo salt den dijckgraeff tot heuren cost doen doen, hetzij in dachgelden oft bij bestedingen 7), ende innen zijn geit op anderhalff schat naer dijekrecht oft tweeschat, drijeschat oft vierschat naer dat de coustume van den lande is. Voloht hier het figuerken van het vingerlinck 8). 1) Dit zal moeten zijn: vier roeden. 2) Lees: vier. 3) Het Hs. heeft: welck. 4) Het Hs. heeft: sluijten. 6) Het Hs. heeft: twelek int. 6) Samengetrokken uit: maeckt 't. 7) Het Hs. heeft: bestingen. 8) Zie figuur 47. 217 Expressie oft verclaringe van het vingerlinck, ende want daeraen dependeert een geheele dijckagie oft landt, soo sal ick voorts daeraff int lange uuijtlegginge doen. Ghij siet bij der figueren dat fondament van een vingerlinck int canael van de sluijsvliet geleijt wordt x) op een rijseren bermken, met een kiste daerinne gewrocht met zooden ende eerde om de dichticheijts wille, laetende aen wederzijden eenen berm van drije voeten breete voor laeden ende lossen ende om de sekerheijts wille tegens het innesetten oft innecalven ten canaele waerts, ende omme tperijckel te schouwen, want in soo verre een verloop uuijter zee overquaeme geduijrende tleggen van der sluijs ghij waert geschaepen tlandt quijt te worden, want het voormelte canael hout een groot gewichte waters, daertegens men wel lijff van dickte ende stijffte behouft. Op het conterlandt, daer de drije roeden breete op commen, en lerjt_') van den gewichte van den waetere soo grooten last niet maer behouft alleenelijcken de hoochte, ende daeromme thien voeten gemeten van den hoogen conterlande oft meijlande is een tamelijcken hoochte om een verloop te wederstaenne, de breete boven van acht voeten geeft hem oock goede stijf te dat, oft er een verloop quame, het vingerlinck niet en zoude wesen te swack in zijn lancken ende soude mogen een stoet wederstaen. Daer zijn der veule die vingerlingen ordonneren met staecken ende horden sonder tselve behoorlijcke breete in zijn saete te geven, gelijck in Hollandt ende daerontrent. Sulcke vingerlingen costen veule ende is thout, staecken ende ijserwerck veul verloren want een iegelijcken sleept geringe wat naer huijs als ment opbreeckt, oock en heeft het vingerlinck geen stijfte op een verloop. Het voormelte vingerlinck sulex als behoort (is) wel toncostelijcxte3), het is om V, VI oft Vil"1 mutsaerts te doen twelc men int canael behoeft, ende als tselve vingerlinck opgenomen wort compt den mutsaert goet voor de aennemers, twelck al meest arme calissen zijn, ende is om Gods wille gegeven ende d'arme kinderen mogen hun daerbij wermen tegens den oouden winter — d'eerde in den canael zoude meer costen dan het rijseren bermken4). Ghij en behouft geen heijen oft pijlen, daer de timmerluijden groote dachgelden inne winnen, het ijserwerck ende houtwerck cost oock veule. Oock als men tvingerlinck opent soo houdt het rijs de 5) canten van den ouvre, (dat) die niet innesitten oft -calven en mogen, ende 1) Het Hs. heeft: worde. 2) D. i. lijdt het. Het Hs. heeft: ende leijt. 3) Het Hs. heeft: toncoste lanexte. 4) Het Hs. heeft: rijs oft bermen. 5) Het Hs. heeft: de de. 218 de vliet, bij den mont van de sluijs open gedaen II voeten wijder dan deselve mont, maeckt te beter schueringe. Geheel de dijckagie ende het geheel landt dependeert aent leggenx) van een goet vingerlinck. Ick ben eens gecomen in een dijckagie oft landt groot meer dan sesduijsent gemeten, daer men een nieuwe inekele sluijs inne leijde, tvingerlinck en was niet hooge boven den conterlande, geen vier Putse voeten, ende int canael soo armelijcken gestelt dat 't lant in duijsent perijckelen was. Daernaer quamp ick noch eens over tvingerlinck omme 't argument2) te zienne want het mijn welvaert mede raeckte, soo vonde 3) ick dat d'aennemers van den voormelten vingerlinge ende van de put om die drooch te maken hadde een schipperspompe in den put gestelt, deurborende het voormelte vingerlinck sóó nae dat de lere lap 4) deurt vingerlinck stack, ende soo op een leech s) water stopten zij tgat met •) een zoode. Mijn haer stont mij o vereijnde bij maniere van spreken dat ickt sach, ick creech een verschrickinge, want hadden zijlieden aennemers eens gefailliëert de zoode wel dicht toe te trappen ende datter maer een mouwespelle 7) dickte leecks aen hadde geweest, tlandt hadden wij quicte en waere verloren geweest. Overpeijst diegene, die geen verstant en hebben, in wat sorgen tlant (daerdeur) gestelt wordt; oft er een cleijn verloop gecomen hadde, hoe zoude de zoode int gat getrapt den storm wederstaen hebben ? Ende dat deur eenen dijckgraeff die noijt eenige dijckagie gehandelt oft gesien en hadde ende niet en woude raets plegen oft onderwesen worden, beduchtende dattet zijn eer te nae gaen zoude. lok adverteerde8) daeraff den Raet, mij dochte ick en hadde anders niet dan quade woorden, ick en weet niet oft sij soo wijs in dat stuck waeren als den dijckgraeff oft dat zijlieden te zeer den voormelten dijckgraeff faveur drougen, tselve laet ick oock God ordeelen. Waeraen hangbt somtijts een landt ende dat aen eenen on verstandigen dijckgraeff, twelck meest de schuit is van de Mat. ende andere groote meesters. De Mat. en salt mijnen grijsen baert niet qualijcken affnemen, daffectie die ick hebbe doet mij stoutelijcken uuijtseggen. De voormelte Mat. doet verhueren den meeste biedende de dijckgraeffschap, de groote meesters geven heur officie van drossaert-, bailliu- ende schouthampten (aen) die heur geadresseert worden, diewelcke oock dijckgraeff zijn moeten. Zij comen d'een uuijt Westerwolt9), dandere uuijtWals-Brabant oft Kempen, 1) Het Ha. heeft: liggen. 2) Te lezen: 't regiment d. i. het beleid, de behandeling van de zaak ? 3) Het Ha. heeft: wonde. 4) Nl. van den zuiger van de pomp. 5) Het Hs. heeft: leeh. 6) Het Hs. heeft: men. 7) D. i. mouwapeld. 8) Het Ha. heeft: advertere. 0) Het Hs. heeft: Weatevolt. 219 ende weten al soo veule van verloopen, zeewaeteren oft dijeken als een soch*) (van) met lepelen (t)eten, ende eer sijt leeren brengen de voormelte Mat. ende heeren daermede tlandt2) in grooten cost ende perijckele ende in soberen regiment8); den armen huijsman moetet al meest becodpen. Ende in sooverre men de Raeden tselve te kennen wil geven daernaer de heeren luijsteren ende die gehoor geven, soo weten zij eenige officiers diet lange gehandelt hebben tegen den heere te vermaecken, deurdien een iegelijcken van henluijden dofficiers gecreërt hebben dragen willen *), ende soo heur negligentie ende onwetentheijt bedecken voor heure (heeren). Overpeijst eens wattet gecost zoude hebben hadde een lant (van) VP1 gemeten geïnundeert deur sulcken gat, wat diepte datter gevallen zoude hebben, hoe menigen schamelen huijsman (sijn) coijen ende beesten versmoort zouden hebben, huijsen omgevallen, coren ende graenen bedorven, soo dat in schuijren lach ende datter gesaijt was. Ende dat noch erger zoude hebben geweest: menich goet edelman, borger ende huijsman soude bedorven hebben moeten wesen, want als een landt dat omgekeert 5) is geweest inundeert op de zoute stroomen, en cant •) niet wederom in den dracht comen in Vlil, IX oft thien jaeren deur de silticheijt dat het landt inneneempt, twelck mettertijt het versch regenwater ende heete sonneschijn wederom uuijtteren7) moet. De silticheijt slaet somtijts utsf t opt landt soo wit als crijt, hoe soude daer coren oft ijet inne connen gewasschen ? Ick hebbe menige perijckelen gesien int maecken van de vingerlingen. Int jaer van 8) wierde in St-Maertensdijck een sluijs vernijeuwt, het vingerlinck en was geenen voet boven den conterlande, ick reedt daerover ende tselve siende adverteerde daeraff den bailliu9) dat hij wel toesien soude. Ick en was soo haest tot Steenbergen niet gearriveert, in dezelve nacht quamp er in den zomer een verloop soodat (men) de clocke dede storm luijden tot St-Meertensdijck, het volck vluchte (met) coijen ende beesten op den dijck, met bedden ende huijsraet, hadder zoo goeden were niet geweest zij hadden tlandt quit geworden; daer connen tsomers wel verloopen uuijter zee oprijsen, een iegelijcken behoort sorge te draegen, want zij zouden tlandt qualijcken wederom gerecouvreert hebben. Geen meerder perijckele dan een landt te inunderenne deur de sluijse, want de 1) D. i. zeug. 2) Het Hs. beeft: ende tlandt. 3) Het Hs. heeft: restiment. 4) De zin is blijkbaar: en deze officiers nemen bet voor de Raden op, doordien zij aan hun proteotie hun post te danken hebben. Mogelijk heeft men te lezen: deurdien een iegelijcken van dofficiers henluijden die se gecreëert hebben. 5) D. i. omgekeerd met den ploeg, onder den ploeg gebracht. 6) Het Hs. heeft: can. 7) Te lezen: uuijttrecken? 8) Oningevuld gelaten in het Hs. 9) Het Hs. heeft: bilhu. 220 val van den waetere soude den gront te zeer uuijtschuren *), principalijcken op soute stroomen daert seer hooge vloijt. Wederomme in de dijckagie van Sevenbergen bij de Blauwe Sluijs liep het vingerlinck overe ende het geheel landt van den prince van Oraigniën inundeerde, maer deurdien het aldaer 2) vorsch waeter is ende niet hooch en vloijde en dede soo grooten schade niet, dan zij hadden grooten cost omme tlandt wederomme te recouvrerenne. Noch hadden eenige aennemers van den vingerlinge, daer zij de pompe inne staecken als voorseijt is, metten dijckgraeff gepractiseert int opendoen van denzelven vingerlinge, omme deerde eer quijt te worden, dese subtijle maniere, te weten: de nieuwe sluijs geleijt zijnde, die noch niet geseten en was ende deerde niet vast in malcanderen gedruckt, tempelden de sluijs open ende lieten twaeter int lant loopen . soodat de luijden daerontrent niet anders en wisten tlandt en was geïnondeert. maeckende in der nacht groot ramour, meijnende de notable dijckgraeff (ende) zijn geswoorens alsoo alst landt vol waeters geweest hadde de schoof deinen te laeten vallen omme teer 8) buijten het vingerlinek wech te schuijren. Ende hadde tlandt te voren in groot perijckel geweest het was het tweede in «) noch meerder, want de sluijs lach noch onseker ende losse ende bol, als d'eerde niet geseten (zijnde), zoodatter 5) kchtelijoken gaetkens inne zouden hebben gevonden geweest. Soo besoingeerden onse officiers uuijt Westerwolt •) ende Kempe voorseijt. Gij heeren, ghij dijckgraeff ende gesworens, neempt u exempel aen andere, want die hem aen een ander spiegelt die spiegelt hem wel, ende en wilt mijn vermaen niet qualijcken affnemen. Ick raede u: versiet u altijts van goede, vaste vingerlingen, op zijn keure opgelevert, eer ghij een spit eerde van uwen dijck rooft oft laeten rooven, ende en siet geen cost aen, want als tlandt wel gedient is geweest sonder tzelve in perijckel te stellen, men sal u niet connen berispen oft achterhaelen ende daer op spreken wat u vingerlinck oft ander werek gecost heeft, maer wel in sooverre eenige landen deur quaden toesicht in perijckel quamen zout (u) grootelijcken daerinne geweten worden ende daerenboven in grooten last commen. Sijdij oock jonck, schaempt u niet te vragen de ouders diet lange gesien ende de dijckagie geüseert hebben, vragen en isser geen schande al ist dat menighe onverstandige ende opgeblasen 7) menschen tselve schande achten. Ende eer ghij iet besoigneert laet het kint, uwen loon, eenen naem hebben oft ghij sult er qualijcken mede vaeren, gelijck 1) Het Hs. heeft: uuijtsehoren. 2) Het Hs. heeft: alder. 3) D. i. te eerder. Het Hs. heeft: seer. 4) Het Hs. heeft: ende. 6) Het Hs. heeft: zoodattet. 6) Het Hs. heeft: Westervloet. 7) Het Hs. heeft: obgeblasen. 252 Ende nietjegenstaende dat de vingerlingen veel costen, nochtans soo dickwils de sluijsen ondicht vallen — principalijcken in der cameren ende voorts onder in den bodem, welcken bodem ten minsten eenen voet oft eenen halven voet onder twaeter geleijt (moet) worden — alsoo daer liggende deuren inne gewrocht worden, soo en can men dezelve sluijse oft ondichticheijt niet vinden oft remediëren sonder eerst de sluijs uuijtgegrouft ende drooch gemaeckt te hebben ende tzeewaeter J) met vingerlingen daer uuijt te weren. Alle timmerluijden maecken geerne dachgelden ende vermeten heur wel sluijsen dicht te maecken sonder eerst volbracht zijnde des voorseijt is; ende als zij veul dachgelden gemaeckt hebben ende veule onnutte costen gedaen dan daeruuijt schenden, zoo bevint men dickwils dat de sluijsen ondichter zijn dan zij te voren waeren, oft hebben zij eenige dichticheijt zoo en duert dezelve niet lange. Daeromme op het vermeten van de timmerluijden en derft men niet zeer achten, zij slachten in dat stuck de scbaliedeckers die haest begeeren 2). Dat men veule raets nemen wille aen timmerluijden oft (men) steenen sluijse maeken wille of niet, het is al verloren moijte ende waeter gedorschen deurdien dat, steenen sluijse geleijt, is tegens heur neeringe ende gewin. Maer wildij emmers heurluijden hooren soo moetij oock metten metsers communiceren. Veele timmerluijden allegeeren dat «out waeter bederft s) ende mineert den steen met *) lancheijt van tijde, maer seggen niet dat soo haest eene houte sluijs geleijt is soo begint het houtwerck te vergaen gelijck een jonckgeboren kint opter weerelt gecomen zijnde begint te sterven, sonder te allegeren dat eene steene sluijs van goeden bkeuwen oiduijn, met terras ende Brabantsche calck gemetst, in hondert jaeren geen omsien ende reparatie en behouft. Eene houten sluijs ter contrarie moet ghij ten minsten alle dertich oft vijftich jaeren vernieuwen ende middelertijt (is) daer zoo veul aen verloren als eene halff steene sluijs costen zoude, daer eene steene sluijs in tweehondert jaeren geen vernieuwinge en behouft dan alleenelijcken somtijts de laegen, die met den loop van den waetere uuijt mogen schueren ende mineren, wederom met calck ende terras te vullen ende te bestrijckenne, als int eerste vant leggen van de sluijs men wel toesiet *) dat het bedde wel geleijt worde ende dan van buijten de zijdemueren ende welfselen met grooten blaeuwen arduijn loffelijck6) gemetst. In de steenen sluijs commen de staende (deuren) zeer wel te passé deurdien zij in cassen gewrocht worden als voorseijt is ende soo geen water- 1) Het Hs. heeft: tzeewaerts. 2) Te lezen: haegel begeeren, d. i. naar een hagelbui verlangen, krachtig genoeg om de leien te doen barsten? 3) Het Hs. heeft: bedert. 4) Het Hs. heeft: men. 5) Het Hs. heeft: toesien. 6) Het Hs. heeft: looselijck. 253 loop en schutten, daer in houten sluijsen elcke deur bij een voet waterloops bcneempt De steene sluijsen en zijn niet onderworpen het ondicht maecken ende deurgraven van de crabben, die geerne ontrent den derrije daerinne de sluijs geleijt ende bewaert wort nestelen, ende aen de steenen sluijsen en vinden zij niet dan scherpe steen stucken ende bitteren calck dwelck heur het deurgracven beneempt; de steeckpileeren benemen u oock den deurganck van de crabben. Ick hebbe bevonden in het verdichten van de lexsemen 2) van de sluijse dat de crabben gaten ende holen gemaeckt hadden voorbij de zoute deuren tot indt midden van den camere, hadde het langer geduert zoo souden zij die versche deuren hebben mogen passeren ende alsoo het landt doen inunderen ende bezouten. De steene sluijsen mach men ordonneren ende daernaer diep leggen dat mer *) met cleijne scheepkens oft groote schuijten zoude mogen deur vletten ende vaeren sonder perijckel, slaende *) de zoute deuren buijtenende de versche deuren binnen 's dijcx, d'welck men in de houte sluijsen niet en vermach te doenne sonder groot perijckel van den lande, want de twee deuren in de houte sluijsecameren niet vorder oft wijder 8) van malcanderen disteren (dan) een middelbaer schuijte ende zoude die beijde te meer open •) houden in sooverre sij daerop oft -tegens bleven sitten. Ghij vermeucht oock wel in oft aen steene sluijsen vingerlingen te maeckenne van buijten op de steenen vluecken 7) tegens de zoute deuren. Want steenen van eerde gemaect worden ende een materiael oft element is twelck men aen hout soo veul niet en derff betrouwen; daer isser die zoo wijs willen wesen dat zijlieden bespreken, eer zijlijeden eenen dijck van eerde zouden willen brengen aen eenen steenen muer, deselve muer eerst zoude moeten deurhouden8) wesen totter eerde toe om soo te voegen eerde aen eerde: het zijn al beuselingen ende fantasijen want eene steene sluijs moet rontomme in de eerde liggen, zoude dan steen aen eerde niet sluijten, de steene sluijsen en zouden geen waere ') wesen oft proffijt geleijt. De wangen ende10) waetermeulens die twaeter hooch houden staende tegen de mueren, commen die niet aen deerde gemetst ? Ende andere mueren ende poorten van steden, daer de dijeken aen gesloten worden, moet deerde oock die niet dicht maecken ? Maer iek bevinde 1) Het Hs. heeft: beteempt. 2) D. i. lekkages. 3) D. i. men er. Het Hs. heeft: men met. 4) Het Hs. heeft: staende. 6) Het Hs. heeft: wijt. 6) Het Hs. heeft: oft open. 7) Het Hs. heeft: vluercken. 8) D. i. doorgehouwen. 9) D. i. geen gewilde, goede waar wezen. 10) Te lezen: in de T 254 datter1) sommige zijn die sulcke fantasiën oft fisenollen voortsbrengen omdat2) de simpten meijnen zouden dat zulcke wel gcëxpermenteert ende voorsichtich waeren, gelijck daer eenen geleerden abt was liggende in zijn sieckbedde, daer de medecijn tegens zeijde hem denoterende sijn quaet regiment: „malum regimen generat morbum, morbus autem mortem", den abt woude oock wat voortbrengen 3) (ende) antwoorde den medecijn: „mortem autem cruces"; soo doender veule4) allegerende5) woorden niet ter materiën dienende. Het leggen van de steene sluijsen is proffijtelijcken overmits dat nu het hout soo dier is ende daerdeur eene houte sluijs loffelijck gemaeckt ende geleijt soo veule costen sal als de steene sluijs oft meer. Een houte sluijs moet binnen de 30 jaeren vernieuwt worden als voorseijt is sonder °) dat men noch midlertijt een halve sluijs daeraen verlapt, ende contrarie de steene sluijs en derff men in 200 jaeren ende meer niet vernieuwen noch in 50 j aer niet verlappen, onderhoudende dezel ve aileenelijck met wat bestrijckens als voren. Nochtans vinde ick dagelicx van dese oude gesellen die noch al blijven bij de houte sluijsen, maer ick dencke dat se wat zeggen willen gelijck den abt voormelt. Nu wij soo veule van de sluijs verseijt hebben, soo eijscbt oock de redene 7) wel dat wij spreken ende beschrijven de gelegentheijt ende tmaecken 8) van de sluijsevlieten oft waeterloopen, want een sluijs sonder eenen bequaemen sluijsvliet oft waterloop is gelijck een munninck zonder cappe, twelck beijde niet staen en mach. De sluijsvlieten oft waeterloopen, die men delven moet ende bringen aen de binnenmont van de sluijs, moeten ') ten minsten wesen wijder dan den mont oft dach van de sluijse van drije voeten aen elcke zijde ende deurgaens diep van achter tot vore 2 voeten onder den dorpel, van den boven-ondercant van den bodemstijl nederwaerts gemeten, dezelve sluijsvliet oft waterloop altijts wel schoon ende claer houdende van de rnpchte ende wassende groensel van riet, segge oft anders opdat het waeter zijnen loop sonder empechement aen de sluijs hebben mach. Daer moet oock goede toesicht ende scherp regard op genomen dat de visschers geen fuijcken off andere aelcorven en leggen in de voormelte vlieten ende waeterloopen om palingen ende andere visch te vangen, twelck het waeter seer zijnen loop ende affganck beneempt ende daerenboven de voormelte sluijsvlieten ende 1) Het Hs. heeft: dat. 2) D. i. opdat. 3) Het Hs. heeft: voorbrengen. 4) Het Hs. heeft: soo doende veule. 6) Het Hs. heeft: alligerende. 6) D. i. daargelaten nog. 7) Het Hs. heeft: redenen. 8) Het Hs. heeft: maecken. 9) Het Hs. heeft: moet. 255 waeterloopen doet vervuijlen, aenwasschen, ende ondieper worden, de visschers (houden) oock zeker hout oft anderen *) steen tusschen de deuren in de sponden, daer zij tegens slaen ommedat het waeter die deuren toe zijnde wat innestroomen zoude, naer welck geclanok van den waetere de palinck zijnen loop neempt. oft zij maecken ondichticheijt in de sluijse soodat daerdeur de deuren scheeff worden ende soo het lant in perijckel stellen, waernaer somndge dijckgraven niet zeer en letten oft letten en willen deurdien de zode visch 2) in de keuc ken compt; waeromme het proffijt waere dat se3) ijsere geerden oft anders 4) traliën dede maecken ende slaen overdwers van den sluijsemonde eenen voet oft halven van het hoochste binnenwaeter soo het swinters staen mach, opdat nijemant in dc sluijs cruijppe oft met schuijten daerinne vaere, ende sulex hen den aenganck van de voormelte sluijse ende tot de deuren benomen worde. De sluijsvlieten buijten moeten oock wijder 5) gemaeckt worden ten minsten 7 oft 8 voeten aen wederzijden dan *) de sluijs ende sluijsmont, ende dat om deser oorsaeke: in sooverre ghij die (soo) wijt delft, deurdien daer van buijten aenwasschen aencommen soo moet ten minsten uwe stijlen oever van7) 3, 4 oft 5 voeten druijpens aenwasschen, ende soo sal 8) de sluijsvliet van binnen zijn wijte ofte loop behouden; graeft ghij dan den buijtensluijsvliet niet wijder dan de mont van de sluijs, soo sal het stijl ouver *) deur de schueringe van den waeterloop onder uuijtschueren ende zoo nedervallende 10) uwen voormelten sluijsvliet ende waeterloop stoppen ende vervullen. In sooverre oock de sluijse den waeterloop oft sluijsvliet buijten niet en connen open houden overmits de lenghte van den waeterloop, ende oock deur die groote aenwasschen die dagelicx ontrent de sluijs(en) ende buijtenvlieten hen aenworpen, — daerdeur waeterloopen ende vlieten verslijmen, ende principalijcken op stormen ende vehementie van winden uuijten westen, zuijtwesten ende noortwesten, die de stroomen van (den) waetere drijven ende dwingen over de buijtenslijcken ende soo eensdeels dezelve slijcken mede in de sluijsvlieten werpen, daer de waeteren ende baeren de hollicheijt van den canael van den vliet vindende1 *) tende tegen deen 1) Te lezen: oft anders een steen ? 2) Het Hs. heeft: zode ende visch. 3) Het Hs. heeft: de. 4) Het Hs. heeft: andere. 5) Het Hs. heeft: weder. De marginale inhoudsopgaaf heeft: de sluijsvlieten buijten 6 voeten wijder aen wederzijden dan de mont van de sluijs enz. 6) Het Hs. heeft: van. 7) D. i. indien uw steile oever ten minste 3, 4 of 6 voet druipens heeft enz. Het Hs. heeft: stijlen neergroeven. 8) Het Hs. heeft: soo en. 9) Het Hs. heeft: over. 10) Het Hs. heeft: nedervallen. 11) Het Hs. heeft: vinden. 256 oft dander cant stuijten1), soodat daerdeur veel slijcx ende vuijlicheits in den vliet moet blijven liggen — soo salt van noode wesen dat men tegen de voormelte west-, zuijtwesten- ende noordwestenwinden legge eenen duijckeldam dat tegens den voormelten duijckeldam2) de baeren ende zeegangen gebroocken mogen worden, ende dat den voormelten dam ten diepe toe uuijtcomme ist mogelijcken. Soo sal het slijck mette voormelte zeebaren ende zeegangen verdreven zijnde tegen den voormelten djijckeldam blijven sitten zonder 8) den voormelten sluijsvliet daermede (te) belasten. Welcke duijckeldam moet hooch wesen ten minsten gelijck den hoochsten meijegorse oft conterlande, van (den) dijck oft meijlande afcommende, gevende denselven duijckeldam wat bots ende noescheijts van de voormelte winden loopens waeter omme den 4) minsten last te lijden van den voormelten waetere, werckende den voormelten duijckeldam over den 5) conterlande voorseijt een roede oft twee roeden lengte tegen het ommestroomen van den waetere. Ende want de waeteren suweerende ende loopende uuijten sluijse geen macht meer en hebben alse commen geloopen deur de nauwe sluijsvlieten, soo sal van noode wesen dat men den voormelten duijckeldam soo naer den loop van den waetere bringe dat hetselve waeter het spreijen benomen worde6), al soude men aen dander zijde oock eenen gelijcken dam uuijtbrengen ten diepe toe 7), die verheelende ende brengende aen de caeden van den spuijenvanck die men tot schueringe van denzelven sluijsvliet metter spuije maecken sal. Op dander zijde van den voormelten sluijsvliet ende waterloop aen de oosten-, noortoosten- ende noordenzijde waere 8) oock proffijt geleijt ende gemaeckt een spuije met een spuijevanck, de spuije ten minsten van 6, 7 oft 8 voeten daechs ende waeterloops oft meerder naer dat den uuijtganck van den waeter lanck is ende het slijck buijten zeer aenwast ende de natuere ende heijsch van dien dat sal uuijtwijsen, in sooverre daer luijden op commen hen dies verstaende ende dat geen pantoffeltreders 9) en zijn. Hoe het begrijp van den vanck ruijmer, wijder ende veerder is als men daertoe commodieuse plaetsse heeft, hoet beter ende proffijtelijcker is want de spuije, hebbende veul bedwongen waeters int opengaen, lanck10) zijnen waterloop houden mach. Het waere oock proffijt de spuij noesch geleijt metten waeterloop uuijtgaende tzee- 1) Het Hs. heeft: sluijten. 2) Het Hs. heeft: daer tegens ende den voormelten duijckeldam. 3) Het Hs. heeft: zoude. 4) Het Hs. heeft: ten. 5) Het Hs. heeft: de. 6) De marginale inhoudsopgaaf heeft: twaeter spreijende met duijckeldammen tbedwingen tot schueringhe. 7) Het Hs. heeft: tot. 8) Het Hs. heeft: waeteren. 9) VgL blz. 39. 10) Het Hs. heeft: lancx. 257 waerts, overmits als de spuije recht geleijt wort ende aen tloopen is, soo stuijt oft valt het water aen de ander zijde van den buijten vliet oft waterloop, blijvende zoo wat duerende eer het aent uuijtloopen commen mach, ende worpt soo metten*) neer het waeter metten slijcke voren in den mont van de sluijse, gelijck mij gebleken is in sommige polders daer de spuijen onverstandelijcken geleijt waeren ende ook te zeer naer 2) den voormelten mont van de sluijs, twelcke toecompt dat men de onwetende timmerlieden te vele gelooffs geeft. Den dijckgraeffs officie behoort toe daer op zijn ooge te hebben, regard ende goet toesicht (te) nemen, want men zulcken werek dagelijcx niet en can verleggen. Een spuije 3), lancx den uuijtganck oft buijten vliet oft waterloop vervolgende geleijt zijnde zoo noesch ende ten besten ende soo veule men can, maeckt den loop subijt uuijtloopende sonder wederstoot oft rencontre te vindenne, ende den stroom soo uuijtloopende is veule stereker ende vehementer int schueren. Maer oft soo geviele dat ghij de spuije leggen wout om lancx de bermen van den dijck te schueren 4), te lossen ende laeden van de schepen, soo behoort ghij nochtans uwe sluijs eenen anderen waeterloop op de voormelte spuije uuijtcommende te maecken ende te wijsenne, oft andersins zoo zoude 5) de loop van den voormelten spuije, die crachtiger bijcompt dan de sluijse voorseijt, elcke reijse den loop van de sluijsmont met slijck beworpen ende deselve sluijs heur waeterloop benemen. Uuijte naervolgende figuere met de uuijtlegginge daerneffens gemaeckt sullen u believen het heel verstant te begrijppenne 6). Want wij hiervoren getracteert ende gehandelt hebben dat alle sluijsen behooren bequaeme 7) sluijsvlieten te hebben, ende hetwelcke oock het principaelste is van een dijckagie, soo hebbe ick hier wel willen maecken een groote kaerte omdat ghij te bedt soude mogen considereren ende overmereken tleggen van de sluijsvlieten ende waterloopen buijten ende binnen. De sluijsvliet van binnen siet ghij genouch dattet nut en bequaem is, dat die wijdere zij dan den dach ende mont van de sluijse, ende al waert dat dezelve sluijsvliet eenen boesem oft culcke hadde wijt ende groot, het zoude groot proffijt wesen van den lande, maer daert niet en is moet men daermede de paciëntie hebben. Nochtans die de boesemen voor de sluijsen hebben en 8) behooren de dijckgraven die niet te laeten 1) Het Hs. heeft: netten. 2) D. i. al te na, al te dicht bij. 3) Het Hs. heeft: spuijte. 4) D. i. goederen op te schuren. 6) Het Hs. heeft: zoudij. 6) Zie figuur 49. 7) Het Hs. heeft: bequaem. 8) Het Hs. heeft: ende. 17 258 vervuijllen ofte te niete maecken, soo men in diversche plaetsschen gesien ende gedaen heeft. Sulcke dijckgraven, diet gedoogen, en zijn niet weert dijckgraeff te zijne. Uuijt dezelve quaerte ziet ghij oock dat de sluijsvliet uuijt eenen boesem behoort heuren loop ende coeurs te nemenne. Buijtensdijcx, al ist dat de sluijsvlieten wijt gedolven worden, nochtans en sal der niet meer waterloops blijven dan van der wijte van den mont oft dach van de sluijs, nochtans moet men de sluijsvliet wijder delven omme het *) innecalven van de steijlouveren te verhoedenne. Ghij meucht oock considereren het leggen van de spuije, die wat noesch liggen moet wijsende den stroom, uuijte spuije, open gewonden 2) zijnde, vallende, van den mont van de sluijs ten diepe waerts uuijt te stroomenne3), zoo en can de neer niet in den mont van de voorseijde sluijs neren ende draijen. Als het slijck hem buijten wijt extendeert ende breet wort, soo zoude het waeter hem verspreijen over tslijck, ende daeromme moet het waeter uuijt de sluijs ende spuije suweerende bedwongen ende benaut worden met duijckeldammen, gelijck ghij oock bij deselve figuere considereren meucht. De duijckeldammen benemen u oock het inneworpen van den slijme, ruijchte, vuijlnisse ende slijck twelck tegen de duijckeldammen moet blijven liggende, dat daertoe gedreven wort uuijten west-, west-noortwesten-, noortnoortwesten- ende noordenwinden, gelijck u de winden op dezelve quaerte gefigureert ende aff geteeckent worden. In somma: wildij twee sluijsen op eenen sluijsvliet oft waeterloop leggen, soo moet ghij Uwe sluijsvliet buijten soo wnt maecken als beijde de monden oft daegen van de sluijsen sijn, gevende noch daertoe elcke sluijswijte ses voeten meer wijte in den sluijsvliet oft waeterloop. Ick hebbe gesien dat men in den buijten waeterloop van eene sluijs heeft geleijt een ander sluijs, ende nochtans den dijckgraeff en namp 4) daer geen regard op dat de buijtensluijsvliet behoorde hebben gewijt ende gebreet geweest. Ende soo worden de costen vergeeffs gedaen, want beijde sluijsen en costen niet meer waeters quijt geworden dan één sluij3 te voren gedaen en hadde. Ick moetet noch daegelijcx sien ende den dijckgraeff ende gesworens blijven noch even bot, daeromme en zijnt niet alle cocx die lange messen draegen. Men moet oock dapperlijcken toezien datter geen schepen en lossen oft en laeden in de sluijsen, diewelcke blijven ILT, LTII oft V getijden in den mont liggen ende beletten soo lange den waeterloop dattet waetere 5) 1) Het Ha. heeft: omme ende voor het. 2) Het Hs. heeft: gevonden. 3) Het Hs. heeft: uuijtstroomende. 4) Het Ha. heeft: nampt. 5) Het Hs. heeft: twaetere. 259 niet en mach suëren x) ende uuijtloopen, daerdeur de landen binnen blijven onder twaeter staen vercommelende ende vércouwende. Het is wondere dat sommige soo slecht 2) zijn dat se schooffdeuren willen blijven maecken in spuijen, die men maeckt tot schueringe van de sluijsvlieten oft eenige haevenne, deurdien dat men de schooffdeuren niet bequamelijcken mach doen gaen dan met grooten arbeijt ende mét cost, besonder als ghij groote wijde 3) deuren van X oft XII voeten daechs maecken moet naer den heijsch ende lange loop van den waetere. De windaesen, de touwen, de kettenen ende de schooffgebinden costen veul te onderhouden, dickwils en condij de deuren niet opwinden, besonder als de touwen met ketenen noesch moeten coemen overdwers deur het draijen van (de) spillen in het 4) repareren. Oock en meuchdij de gaeten oft waeterloopen van de schooffgebinden niet bequamelijcken wijt maecken deur het gewichte van de deuren, want wijde deuren moeten wegen, nochtans de wijtte van den val van den waetere moet de schueringe maecken ende brenght cracht bij, soodat ghij in een spuije sout mogen maecken de scbuij vende deuren van XX, XXH oft XXIIII voeten daechs: Sulcken loop zoude schueringe maecken. De schueringe moet meteenen bot ende subijt toegaen want het cleesen van den waetere deur een cleijn gat van 4, 5, oft 6 voeten daechs 5) en brenght geen swaeren val, fortse oft macht bij. Soude men eenichsins mogen allegeren van eenich perijckelle, daer is min') perijckelle in dan in schooff- oft vallende deuren die dickwils onclaer vallen, ende al waert saecke dat het waeter somtijts aen de schuijvende deuren viele, soot 7) doeget 8) wel dickwils op eenen verloop over de kaeden rontsomme, de spuijevanck ende de schuijvende deuren hebben heure stortebedden binnen ende buijten de schuijvende deuren ende hebben sonderlinge oock geen hoochte ende is om ses voeten te doen, want in sommige plaetssen boven de zes voeten niet en vloijt, nochtans meuchdij dezelve schuijvende deuren maecken van 8 voeten hoochte om te meer waeters te schutten op een verloop ende hooge vloet, bijsonder als de kaeden onderloopen. • Oock volcht men daegelijcx de oude maniere van ons ouders mennende dat die wijsere geweest hebben dan nu veele vernuffte ende suptijle *) geesten zijn, zoo men daegelijcx ziet de weerelt suptijlder te wesen, men 1) Het Hs. heeft: seuren. 2) D. i. onnoozel. 3) Het Hs. heeft: wijte. 4) Het Hs. heeft: spillen het repareren. 5) Het Hs. heeft: sdaeohs. 6) Het Hs. heeft: minst. 7) Het Hs. heeft: soo.. 8) Brabantsch dialect voor: doet het. 9) D. i. dan vele vernuftige en fijne geesten die er tegenwoordig zijn. Het Hs. heeft: vernuffste ende suptijlder. 260 ordonneert alnoch in de voornoemde spuije schooffgebinden ende schooffdeuren, het is al quaet werek ende onbequaem om op ende toe te winden. Deen maeckt de deuren met ketenen ende windaesen dander met touwen deur rollen te gaen, hoe ment maeckt daer moet groote fortse gebruijekt worden, de ketenen breecken, de touwen verrotten, ende als de deur begint omhooch te comen soo loopen de touwen noesch deur de schijven ende. soo clemmen x) zij opeen, dat men daermede achterwaerts noch voorwaerts en mach, ende is altijts cost om de touwen ende ketenen te vernijeuwen ende tschooffgebint 2) te onderhouden. Ende (de) deuren hangen tsomers ende verdraijen s) ende vergaen met heete sonneschijn ende *) nimmermeer dicht en zijn. De schuijvende deuren op metalen schijven en connen niet verbeeteren, één man doet se uuijt- ende innegaen ende schuijven. Maer willensse ommers doude maniere volgen, ick wil se in heur oude opinie laeten, mij geeft wonder dat se hein: oude fatsoen van cleeden niet en onderhouden als van (een) cappruijnken voren ende achter opene ende ter zijden niet met allen. Van de schuijvende deuren sullen wij ulieden 5) hiernaer breeder schrijven ende verclaeringe doen, dit hebbe ick hier alleenelij eken te passé gebrocht deurdien wij verclaert hebben hoe wij de sluijsvlieten open houden sullen die op vette stroomen ende dicke waeteren, principalijcken op somerdaegen als de sluijsen luttel waeters uuijtworpen, beslijmen ende vervuijllen souden, welcke slijmen ende slijcken zouden met een heet sonneschijn liggen hart worden ende verstijven, soodat die achternaer qualijcken souden zijn om te doen ruijmmen, ende waere geschaepen dat men die met spaeden zoude moeten uuijtschieten. Daerom moet men int beginsel in de weer wesen met een breede, wijde spuije omme daerdeur (de) vebementicheijt van waetere te doen loopen die haest daerdeur een ruijme schuere6) gemaect sal hebben, ende principalijcken met een schuijvende deure die men wijt genouch maecken mach, ende dewelcke soo haest dezelve wat innegewonden is, soo doet de cracht van den waetere dezelve deure van selffs inne- ende openschuijven deur de gladdicheijt van de metalen schijven, die onder in een balck ende daerinne een rabatte gemaeckt draijende zijn. Ick en hebbe niet connen gelaeten u hier oock een figuerken te stellen omme die memorie te ververschen 7). Ghij meucht sien bij de figuere hiervoren hoe dat de deure geschoven 1) Het Hs. heeft: dimmen. 2) Het Hs. heeft: schooffgebint. 3) Te lezen: verraeijen ? Vgl. bic 12: een heet sonneschijn diezelve (de duikeldammen) haest verraeijen, verteren ende doen mineren. 4) Het Hs. heeft: die. 6) Het Hs. heeft: wijleden. 6) Het Hs. heeft: schaere. 7) Zie figuur 50. 261 wort uuijt eenen cokere, uuijten caedijck gewrocht, gelijck een slecke uuijt haer huijsken compt, twelck gemackelijcken ende sonder moijte gedaen wort, ende een schooffdeure gaet seer moijelijcken op besonder als de deuren niet gelijck en hangen maer noesch, soodat zij daerdeur tegens de sponden clemmen *) dat ghij schijnt al omstucken te windenne datter nae ende bij is. De windaesen en derven soo zeer groot niet wesen die men totte schuijvende deuren behouft, ende het winden van de schuijvende deuren meuchdij met eenen jongen, de touwen achterdeur latende 2) gaen soodat se maer tweemael oft drijemael om het windaes en derven s) gaen, soo meuchdij oock de touwen telcken int drooge laeten draeijen 4). De deure in de cokere open zijnde en sal niet lichtelijcken van der zonne opgehaelt worden, ende alsse toe zijn soo staen dezelve deuren met waetere gelaeden. Sommighe useren ende practiseren maeckende duijckeldammekens van den lande oft van den groese ofte meijlande, affcommende aen wederzijden van den buijtenloop oft buijten vliet soo naer den canael, op de wijte bijnae van den dach van de sluijs, waermede zij het waeter benauwen ende bedwingen dat hem tselve niet en mach uuijtspreijden oft verbreeden dan alleenelijcken deur het canael, twelck soo bedwongen wesende schuert het canael te betere op ende maeckt bequaeme diepte, want een waeter dat eenichsins sterck uuijtstroompt ende hem naer s) verbreijden mach soo is hem de cracht van het schueren benomen, compter dan op een leechwaeter het spuijewaeter te hulpe totte opperwaeteren uuijte sluijs suërende, soo en macht niet falliëren6) het (en) moet de buijten vliet seer diepe houden omme het waeter bequaemer uuijt te loopenne. Siet daerom oock dit figuercken 7). Bij het voormelte figuerken meuchdij sien dat het waeter, uuijte sluijs commende ende hem verbreijdende op het slijck, geen schueringe maecken en can, daertegen worden de duijckeldammekens noesch uuijtgesteeeken omme het waeter deur het canael te dwingenne. De noescheijt van de uuijtsteeckende dammekens maeckt 8) meer strooms ende twaeter voecht hem snelder ten diepe waert dan oft de dammekens recht laegen, tegens welcke rechte (dammekens) alle waeteren bedwongen blijven steijgerende. Ende teijnden •) de duijckeldammekens, soo over wederzijden 1) Het Hs. heeft: climmen. 2) Het Hs. heeft: laten. 3) Het Hs. heeft: derren. 4) Het Hs. heeft: draegen. 6) D. i. daarna, vervolgens. 6) D. L missen. 7) Zie figuur 51. 8) Het Hs. heeft: maecken. 9) D. i. op het einde van. 262 geleijt noesch als voorseijt is, dwingen *) den stroom int midden van den canaele, ende het een waeter van de dammekens vallende ende schuijvende dwinght het ander voort soo tzeewaert, daerdeur een sluijsvliet in behoorlijcke diepte gehouden mach worden. Twaeter en can soo oock niet terugge wederom naer de sluijs neeren, want de noesicheijt van de voormelte dammekens dwingt 2) twaeter altijts voorwaerts uuijt ende van den eenen dam tot den anderen. Als dan een dijckagie ten goeden effect gebrocht*) ende gemaeckt is, soo moet men oock uuijtzien om te vorderen het proffijt ende commoditeijt van de inwoonders ende baenders van den lande omme heur timmerhout, stien, calck, stroij, riet ende andere materialen dienende tot timmeragie ende tot bouwinge van de huijsen bequamelijcken aen tlant te mogen brengen, want sonder huijsen ende schueren, bergen, peertstallen ende anders tlant niet en can gebaent worden. Oock als de vruchten opt lant gewonnen zijn, gedorsen, gewant ende geoorbert ende op solder gebracht zijn, soo moet men die mercten ende voeren terplaetsse daer se vercocht worden, oft wildijse bij huijs vercoopen ghij en sult daertoe geen coophjeden vinden oft dezelve cooplieden moeten weten hoe bequamelijcken die aff te sohepenne ende te vervoerenne. Ende daerom moet men wi*i uuijtzien omme bequaeme haevene te ordonneren ende te maecken die ten diepe mogen uuijtcommen, welcke haevenne nochtans bewaert moeten worden jegens die westen-, zuijtwesten- ende noortwesten-, principaelste ende dangereuste, winden met een uuijtstekende hooft ende eenen dam lancxter haevenne liggende 4), omme daerachter de schepen gebracht te mogen bhjven tegens de voormelte westen-, zuijtwesten- ende noortwesten-, principaelste ende dangereuste, winden, ende wederomme int arriveren gemackelijcken in te commenne, oft anders zijn dezelve schepen geschaepen alle reijse op stroom ende onweder int innecommen van der haevene opt lant te steken ende te bedervenne. Het proffijtelicxste dat men voor een plaetsse maecken mach is een goede haevenne ende een uuijtstekende hooft, waerdeur alle schepen een goede reede mogen hebben, twelck oock tprincipaelste is daer alle schippers naer wenschen om tegens avont, nacht ende onweder een goede reede mogen vinden daer zij lijff, schip ende goet bergen mogen. Ende want het oock een van de principaelste poincten ende saecken is, de dijckagie geëffectueert zijnde, dier nootelijcken zijn moet, soo moeten 5) wg wat meer moijte nemen om daeraff eensdeels int lange te schrijvenne, te meer tot vermaninge van degenen die de heeren geraeden hebben haevenen van landen, steden ende dorpen om heur singulier prouffijt toe te sluijtenne, over te gaen ende te 1) Het Hs. heeft: dwingende. 2) Het Hs. heeft: dwingen. 3) Het Hs. heeft: gewrocht. 4) Het Hs. heeft: liggenne. 5) Het Hs. heeft: moet men. 263 craegenne, benemende *) daermede lant ende stede heur welvaeren, negotiatie ende trafficque van coomenschap ; daerenboven oock verdrincken alle corenlanden daer ontrent sulcke gesloten ende gecraechde haevenen liggende. Neempt maer exempel wat schaede zulcke raetslieden dóen connen, want daer en is niet een gehuchtken a) in Hollandt van vijff huijsen, men en maeckter te grooten •) cost haevenen ende vlotten om sulcken gehuchte met schepen ende schuijten te mogen besoucken. Soo moetent *) dan wel Kempenaers ende uuijt de Kempen zijn die (met) zulcken vermeet voorstellen landen (ende) steden die goede bequaeme haevenne hebben toe doen 5) stoppen ende craegenne. De heeren sulex raedende van saecken daerinne zij niet expert en zijn, het is heur te vergevenne want zij niet en weten wat zij doen, maer nochtans en behooren sulcke raetslieden, aenmerckende de evidentelijcke ') schaede die zij daerdeur gedaen hebben ende allen menschen claer ende notoir is, deur heur opiniatricheijt ') niet te belettenne dat zulcke schaeden ende intresten niet en worden gerepareert, gereïntegreert ende in heur eerste staet gestelt. Daeromme behooren uw Mat. ende andere heeren wel daerop te letten wat ghij voor commissarissen in dijekagiën uuijtseijnt omme reden, soo ghij nae hooren sult ende soo mijnen persoon in sulcke oft gelijcke saecken ontmoet 8) is. Een haevenne dan sal men leggen, maecken ende ordonneren op eenige diepten oft creken soo verre westwaerts als men eenichsins can ende daer men bevint steijl oeveren te zijnne, wesende een teecken dat daer de stroom van waeter meest uuijt- ende innestroompt, waerdeur evidentelijck uuijteroogen blijekt ') dat daer geen aenwasch en is, soodat de haven niet lichtelijcken verslijmen oft toeworpen en sal. Behoudens nochtans dat ghij aen de weste- noortweste- oft zuijtwestezijde eenen dam uuijtsteken sult over tgors oft slijck te moeten gaende10) de westen-, noortwesten- oft zuijtwestenwint, ende daer teijnden aen een hoot uuijtsteecken1 *) van rijse ten diepe toe, wat draijende nae den oosten, noortoosten ende zuijtoosten naer dat het landt ende haevenne gelegen is, opdat de mont ende het innecomen van de haevenne liggen mach uuijten voormelten westen-, noortwesten- ende zuijtwesten-, vehementste12) ende sterekste, wijnden. 1) Het Hs. heeft: benemen. 2) Het Hs. heeft: gehucken. 3) Het Hs. heeft: groote. 4) Het Hs. heeft: moeten. 5) Het Hs. heeft: toe te doen. 6) Het Hs. heeft: evidentelijck. 7) Het Hs. heeft: opinaticheijt. 8) Het Hs. heeft: unmoet. 9) Het Hs. heeft: blijek. 10) D. i. tegemoet gaande. Het Hs. heeft: te moeten gaen. 11) Het Hs. heeft: uuijtstrecken. 12) Het Hs. heeft: vehement. 264 De voormelte duijckeldam J) zoude wel behouven te wesen onder in zijn zaete ten minsten van 3 Putsche roeden, gemeten van den hoogen conterlande, ende dat het slijck naer advenant meer beloops hebbe gelijck de leechte uuijtheijscht, boven op zijn cruijne 3 voeten, twelck achternae tonneront worden zal, hooch een hemelshoochte deurgaende tot aent rijserenhooft 6 voeten gemeten van den hoochsten conterlande voorseijt, het druijpen aen doostzijde van 6 voeten 2), ende de reste van II roeden oft 9 voeten 3) aen de westen-, zuijtwesten- ende noortwestenzijde. Welverstaende nochtans dat in tslijck 4) ende leechte aen de oostzijde, naer advenant dat de zaete van den dam meer toeleggens heijst, wij rekenen maer de III roeden ten ho:chsten conterlande oft ghij moest den dam opt slijck op eenen berm leggen soo hooge als het conterlandt is. Ende omdat ghij de zaeske des te beter verstaen meucht ende een groote zaecke is voor een dijckagie, soo hebbe ick u hetselve oock wel willen demonstreren met een cleijn figuerken, daerbij ghij sien sult de winden, het hooch conterlandt ende het leech slijck met het rijserenhooft daernaer volgende s). Een deen uuijtlegginge op de voornoemde kaerte. Soo alle dijekagiën havenen hebben moeten, soo ziedij bij dezelve kaerte dat op de diepen de bequaemste 6) havenen vallen, in sooverre nochtans die bequamelijcken liggen omme de schepen op alle winden geberebt te mogen zijn ende inne ende uuijt te vaeren, ende daer gemeenelijcken steijle oeveren vallen daer en valt geenen aenwasch als voorseijt is. Ende daer het slijck soo wijt ende breet is eer de diepte aencompt, soo Salt van noode wesen twee rijserenbermen gewrocht met een kiste midden van X oft XD voeten wijt, omme den dam daerop zekerlijck te mogen wercken ende de voet (te) houdenne tegen het swalpen van den waetere, brengende de voormelte rijserenberm sco verre ten diepe totdat ghij thooft bequamelijcken uuijten waetere haelen meucht dat de schepen op een leechwaeter daerop mogen vloten. Ende hoewel wij de kiste soo breet ordonneren dat mach wel wesen, want daer geen gewichte van eerde op en compt; ende soo moet 7) gedistingueert 8) worden vant ') overgaen van de diepen daer men de kisten soo cleijne maeckt ende naeuwe, 1) D. i. de in de vorige alinea vermelde uitstekende dam. 2) Lees: 9 voeten. V. 3) Lees: 24 voeten. V. 4) Het Hs. heeft: slijek. 5) Zie figuur 52. 6) Het Hs. heeft: ende bequemste. 7) Samengetrokken uit: moet 't. 8) Het Hs. heeft: gedestigneert. 9) Het Hs. heeft: int. 265 deurdien daer veule gewicht van eerde op comen moet die de bermen ter zijden deurt x) gewichte van der eerde wel uuijtdrijven zoude, soo ghij naer verstaen sult. Ende al en is de diepte metten eersten soo diep niet, deurdien teijnden de hooffden neeren vallen het sal hem haest gediept hebben, (ghij) moet nochtans wel toesien dat de kiste oock soo 2) verre uuijtwaerts gecontinuëert worde alst mogelijck is, overmits ende omme te belettenne het onderdeur schueren mits tsant en rijs, waerdeure u het hooft ontsincken zoude mogen. Daer geen diepen en vallen in de dijckagie omme de haevenen te mogen ordonneren maer plat velt is, suldij moeten een haevenr.e van nieus graeven van de breete ende diepte dat de schepen daerin vaeren. zwaijen ende draijen mogen. Ende want wij hier int lange in ons Ille bouck van maeckinge van haevenne, diepten ende onderhoudinge van dezelve tracteren zullen, soo laeten wij daeraff bier breeder verclaringe te doen, want het de dijckagie niet soo seer en toucheert ende mits dattet nieuwe wercken zijn buijtensdijcx vallende, daer veule op sal vallen te narreren ende bij geschrifte te stellen, soo suldij int maken van alle havenen ende onderhout van dien goet bescheet vinden daernaer ghij u sult mogen reguleren. Ende niettegenstaende dat hiervoren genouch verhaelt is van de sluijsvlieten te maeckenne ende te onderhoudenne, twelck bijcans een materie schijnt te zijne van havenen, nochtans suldij tzelve diversch vinden ende van andere natuere ende bestecke, soo ghij int selve bouck onderricht zult worden. Sullen daerom voorts onse materie van der dijckagie eenpaerlijck vervolgen ende unijten. De sluijs zoude dan wel dienen (geleijt) aen de oostzijde ende de spuije aen de west-, noortwesten- ende zuijtwestenzijde, daer men de vanckput doen maecken sal van de buijtenkaede, ende brengende ende heelende dezelve kaede aen de naestaenstaende haechkaede, maeckende 3) dan uuijt de havene een puije oft caije omme de schepen daer te lossen ende te laedenne opdat de sluijsvliet altijts zijnen loop vrij hebben mochte. Dese spuije sal men moegen vrij wel recht leggen schuerende lancx de voormelte kaije, opdat de sohepen daer op fcfet leechwaeter heur bequaeme saete hebben zullen mogen, laetende tusschen de sluijs ende sluijsvliet een eijlandeken om soo het slijck van der sluijs te weeren, bringende 4) den sluijsvliet noesch affcommende in de voormelte haven ten minsten 4 oft 5 roeden oft soo men bevinden sal dat de natuere dat heijscht ende uuijtwijst, soo u de navolgende figuere dat demonstreert 6). 1) Het Hs. heeft: deur. 2) Het Hs. heeft seer. 3) Het Hs. heeft: maecken. 4) Het Hs. heeft: bringen. 5) Zie figuur 53. 266 Uuijtlegginge op de voormelte kaerte. Ghij meucht zien uuijt dezelve quaerte hoe (de) sluijs disterende *) van de spuije geleijt moet worden ende dat tusschen beijde het eijlandeken 2) blijft liggende, twelck belet dat het spuijewaeter tsant oft slijm in den mont van de sluijs niet en mach werpen. Oock soo leecht s) den loop van de sluijs schuetich tzeewaert soodat tachterste waeter 4) uuijt de spuije comende tvoorste deurjaecht, dattet s) geen draijende neren can achterwaerts terugge maecken als en hebbende *) geen opstaeckelle van den 7) oeuvre van den lande daer het zelve water tegen gestuijt worde, welcke stuijtinge ofte gemoet van den lande altijts neren ende draijen maken. Moocht *) oock considereren ende uuijter oogen zien dat de schepen aen den berm mogen lossen ende laeden sonder den mont van de sluijs oft den uuijtloop te empecherenne ofte belettenne 9). Ick hebbe geëxpermenteert ende bevonden in diversche landen daerse spuijen geleijt ende gemaeckt hadden aen sluijsen tot schueringe van de sluijsvlieten, dat dezelve spuije bijcans soo veule quaets dede int uuijtloopen ende schueren als deuchden, want zij te recht geleijt waeren ende heuren waeterloop oock soo linierecht tegens (t)lant stuijten moeste, soodat de spuije metten neere 10) ende draije in de sluijs soo veule sants wierp ende slijck dat men dezelve sluijs voren den mont met spaeden moeste uutruijmen, ende al waert saecke dat het sant noch niet geleth en hadde, des jae, soo is daerdeur daer, evident ende notoir dat het draijende ende neerende11) waeter te landewaerts inne zoude moeten loopen, soodat de sluijs zijn rechte uuijtschueringe ende loop van den waetere niet wel hebben en mach. Daer ghij u haevenne op een ander maniere maken wilt dan het kaertken voorseijt uuijtwijst, soo moet ghij altijts gedoogen dat de schepen in uwe sluijs ende sluijsvliet tijde op tijde blijven liggen ende soo beletten den uuijtloop van den waetere tot grooten bederffenisse van den lande, want tlant, dat niet wel zijn waeter loosen ende suëren en mach, moet blijven staen vercouwen ende vercommelen metten waetere soo datter geen oft luttel goede vruchten naer en volgen. 1) Het Hs. heeft: distererende. 2) Het Hs. heeft: de eijlandekens. 3) D. i. ligt. 4) Het Hs. heeft: achterste waeter waeter. 5) Het Hs. heeft: datter. 6) Het Hs. heeft: hebben. 7) Het Hs. heeft: der. 8) Het Hs. heeft: mocht. 9) Het Hs. heeft: betalenne. 10) Het Hs. heeft: neer. 11) Het Hs. heeft: draijen ende neeren. 267 Ghij en sult u niet laeten verdrieten dat ick op elcke l) diversche kaerte maecke, ick hebbe hetselve wel willen doen omme soo die niét veule dijcx oft dijckagie gesien en heeft oft gehandelt en hebben niet te travailliërenne 2) met zwaricheden ende confusie van veule verstants ende uuijtlegginge in één kaerte ende op malcanderen te embrouëlliërenne tverstant 3) te mogen begrijpen, twelck degenen wel zouden verstaen ende vatten die de dijckagie wat gehandelt hebben. Oock meuchdij zien hoe dat het waeter, uuijter spuije comende vallen 4) op het eijlandeken Ianx den berm van den dijck oft kaede daer de schepen lossen, terstont zijn keer neempt naer het diep van de haevenne sonder de sluijse oft sluijsvliet te beletten, schuersnde desniettemin lancx ende fancx8) de saete van de schepen aen de voormelte bermen ende caden. Daeromme is bovenal sulcken eijlandeken aen de voorseijde sluijse van noode omdat het waeter van de spuije, die anders onder de 8) sluijs ende sluijsvliet vallen (sou^e), geen empesement van opworp van sande ende slijck in den mont van de sluijs en doen. Het hooft ziet ghij occk liggen ende gemaeckt draijende ten noortoosten opdat 7) de schepen uuijten westen-, zuijtwesten- ende noortwesten, vehementste, winden geborgen mogen leggen en een goede loffelijcke 8) saete hebben gelijck voren ') genouch verhaelt es. Int uuijtvaeren van de schepen mogen de schepen oock, daer aen thooft liggende, (hem) gereeden tseijlenende seijllage maecken, twelck zij sonder hooft niet bequamelijcken claeren zouden connen M), ende soo ghij voorts int derde bouck, daer wij tracteren sullen van haevenne te maecken ende onderhoudene breeder verstaen sult. En spaert geen geit aen spuijen, maeckende die ten minsten van 8 oft 9 oft 10 oft 12 voeten daechs, want de schueringe moet met machte van uuijtvallende waeter geschien, ende uuijt een enge cleijne spuije moet het waeter daerdeur staen cleesen zonder macht bij te brengenne ende schueringe te maeckenne, soo ghij oock verstaen zult daer wij tracteren zullen van onderhout van haevenen, spuijen, sluijsvlieten ende spuijevlieten hiernaer int derde bouck. Maer want dit een12) is van de princi- 1) Blijkbaar zijn hier een paar woorden in de pen gebleven; mogelijk materie een of iets dergelijks. 2) D. i. vermoeien. 3) D. i. de bedoeling. 4) Het Hs. heeft: vallende. 5) Het Hs. heeft: lancx ende tancx. 6) Het Hs. heeft: ondere. 7) Het Hs. heeft: op, 8) Het Hs. heeft: lustelijck. 9) Het Hs. heeft: ende gelijck voort. 10) Het Hs. heeft: daeren zouden comen. 11) Het Hs. heeft: onderhoudende. 12) Het Hs. heeft: en. «KW * 268 paelste poincten van de proffijten van der dijckagie, soo hebbe ick dit ulieden wel noch eens int lange willen repeteren 1). Nu wij hiervoren int lange getracteert hebben van de dijckagie ende maeckinge van den dijcke, soo ist oock redene dat wij oock spreken van (de) zooden twelck is een harnasch ende wapeninge van denzelven dijck, soo behoort dan oock het besteck van de zooden te wesen ten minsten van 6 duijmen dickte van goeden cleijeëerde gesteken op een begroest, hart velt, ten minsten oock van 10 duijmen viercants, ende gesteken nae den heijsch van den wercke, ende dezelve soo geset aen den beginnenden *) uuijt den innespoorsel opwaerts gaende ende eenpaerlijck lancx den dijck streckende ende loopende, op zijn verbant geset gelijck oft zij gemetst waeren, sonder 8) dezelve zooden te seer te trappenne ende te verpletteren. Daer zijn veule dijckers die henzelven daerinne misgaen, stekende sooden op een sacht leech velt boven de 3 oft 4 duijmen niet dicke, ende dezelve zooden aen den dijck settende zoo nat zijnde soo verpletten z§ de zooden met uuijtkappen 4) om die te te doen extenderen in de breete, dat ghij maer een pir iere borstweeringe tegens de zee en hebt. Op zulcken werek ende werclieden behoort men wel dapperlijck regard te nemen ende sulcke zooden nut den dijck te keuren. Omme u voorts dan t'informerenne wat een roede zooden soo loffelijck aen den dijck geset costen zoude, soo extimeer ick elcke roede viercants op dese weerelt 5) op 6, 7, oft 8 stuijver de roede naerdat dezelve zooden verre ofte wijt te haelen zijn, ende daernaer meuchdij u calculatie maecken op de streckroede, te wetenne: heeft eenen dijck buijten beloops 4'/2 roeden ende boven op de cruijne een roede facit 5 roeden 6 voeten, facit tot 6 stuijver de viercante roede 33 stuijver, op de 7 stuijvers 8 oft 39 stuijvers, in somma op zulcken beloop van dijcke is de gemeene ganck een croon voor elcke streckroede ende soo dander naer advenant. Die sulcken werek aennemen te maecken hebben seer goet loon al ist saecke dat zij met de schuijten sulcke zooden moeten aen vletten ende verre moeten haelen, maer die de zooden met karren, buijten de kaeden gesteken, aen mogen brengen ende zoo op den dijck lossen, die en behooren maer te hebben voor de streckroede op sulcken beloop van dijcke als voorseijt is XXV, XXVI stuijver ende niet hooger dan tot de XXX stuijver. Daer zijn nu dijeken, die leggen op zulcke gewesten ende raijen 1) Het Hs. heeft: reperen. 2) D. i. begin-einden. 3) Het Hs. heeft: soude. 4) Het woord uuijtkappen schijnt corrupt te zijn. De samenhang vordert veeleer uuijtkloppen. De dijkwerkers kloppen de uitgestoken natte zoden met hun spade plat uit om ze zoodoende grooter te maken of te „doen extenderen." 6) D. i. in dezen tijd, zooals de zaken wat loonen enz. betreft, tegenwoordig staan ? Vgl. op een andere plaats: „wat het (nl het kramwerk) nu costen zoude: men moet het verloop van de weerelt ende tijde oversien enz. 269 loopende deur raeuwe landen ende groenten van seggen, hiempte oft riet, daer in verde (ende) naer geen herde x) sooden te gecrijgen en zijn oft daer men met geen schuijten aen vletten en can oft met eenige karren deur de sachticheijt van den gronde, over carren en mach. Sulcke dijeken zoude ick wel getroost zijn het beloop buijten ende boven op de cruijne te oversettene met goede taije ende dicke spetelingen, met hempt-, segge- oft rietspeten geset op zijn verbant als voorseijt is. Noch zijn der oock dijeken die leggen over santplaeten oft santpoocken daer men noch cleije noch rietspeten en vint 2), die zeer dangereux zijn principalijcken als zij leggen int s) noortwesten-, suijtwestenende westenwinden, welcke dijeken men behoort veel beloop ende hoochte te geven meer dan de andere, ende die te besetten ende te besooden met {een dobbele soode 4), elcke zoode van zes duijmen dicke, ende oft soo gebeurde dat men daeraen niet en cost bevletten, soo waert proffijt van 100 roeden tot 100 roeden een loode gedolven om de zooden daerdeur aen den dijck te vletten oft de zooden van andere contreijen, den dijck volmaeckt zijnde, boven over den dijck aen den voormelten santdijeke te kerrene. Ende nochtans zulcke dijeken, zoo gesoijt zijnde met de soode4) als voorseijt is, waer dan 5) noijt 6) wel loffelijcken overcrampt van onderen opwaerts ten minsten van twee roeden hoochte beloop opdat, de gemeene vloet dagelijcx daerop vloijende ende affebbende, de zooden niet uuijt en vloeden, want alsser een gat compt oft valt in (sulcken) santdijck soo en isser geen houdens meer aen ende raineert denselven dijck van boven neerwaerts affvallende, waerdeur veule dijekagiën in perijckel commen op groote verloopen ende stormen van winde. Het besteck van de crammen moet zijn ende gemaect worden dat elcke aennemer, oft het zjj dat ghij het cramsel in dachgelden doen maecken oft niet, wel loffelijcken den') dijck overspreijt met goede terwegleu oft gersten- oft haverenstroij oft met rouw riet ende daerop gecrampt met goede loffehjcke taije poten van terwengleu oft haeverenstrc.oij, drie cramselen op den voet int viercant soo in hoochte als breete, maeckende maer van elcke pote eenen steeck ofte cramselle opdat soo de zooden te diepere gemaeckt mogen werden. Nochtans zulcke santdijeken, soo gewapent ende geharnast zijnde, in zooverre ghij bevint dat die niet en mogen resisteren oft wederstaen de voormelte noortwesten-, westen- ende zuijtwestenwinden zonder dagelijcx de zooden oft het cramsel deur te breken, te mineren ende te putten, soo 1) Het Hs. heeft: heert. 2) Bedoeld zijn dus dijken uit zand opgebouwd. 3) Te lezen: op de ? 4) Het Hs. heeft: saete. 5) Het Hs. heeft: van. 6) D. i. nood, noodig. 7) Het Hs. heeft: loffelijck aen den. 270 «alt Van hoode wesen sulcke dijeken te overleggenne ende te bewaerenne met Vilvorsche schorren, steenen ende cattebollen ten minsten van de twee 1) beloops opwaerts, beginnende te setten 2) van boven neerwaerts dat elcke steen bevangen worde contrarie een schaliëndack, opdat de stroom oft slach van dien s) geene rencontre oft wederstoot en crijge maer effens oploopen mach ende soo te min machts gebruijeken om de steenen te versetten. Want soo ick voren geseijt hebbe dat het water met geen cracht wederstaen en wil wesen maer wel met suptijlicheijt ende soeticheijt, daeromme zoudet oock grootelijcx profijteren dat ghij 't voormelte beloop van den dijcke eerst overleijt met dunne viercante steenen, die wel uuijt de put vallen effen in zijn verbant, daerop ghij dan de groote oneffene hoeckgewijsie steenen zouden leggen, soo en sou *) het waeter door de steenen vallende uwen dijck niet connen mineren oft natte putten uuijtschueren, welcke schueringe dickwils de steenen versetten besonder als die niet zeer dick op malcanderen geleijt worden. Noch zijn der wel gronden zoo leech datter al niet baten en zoude het zooden, het crammen ende beleggen van de steenen voormelt, deurdien de saete ende tee van den dijcke op een sacht lant leijt daegelijcx aff3tromende oft -schuerende8), zoodat ghij gehouden ZUrt zijn rijserebermen daeraen te maecken soo hooch van rijs opgewrocht als den gemeenen conterlande daerneffens aen wederzijden aenüggende, betuijnende dezelve bermen loffelijck met dichte tuijnen, dewelcke oock met steenen gelaeden zullen mo3ten wesen met Vilvorsche steenen ende cattebollen als voorseijt is, brengende van den dijck aff «) duijckeldammen oft duijckelzeeweringen, hetsij ') van zooden gemaeckt oft van rijseren, met steenen gelaeden, liggende van ebbe en oock van vloede omme de stroomen te werenne ende te keerenne van den voormelten bermen opdat zij heur fondament behouden mogen ende niet en ontgronden. Voort3 omdat deze materie wat duijster ende quaet om te verstaen ie, soo zullen wij de moijte nemen om tselve u met een figuerken te demonstreren 8). Ick en zoude niet raden te dijekenne (een) nijeuwe dijckagie daer veule steendijcx vallen soude, want het steenen van den dijcke cost meer dan het maecken van den 'principalen dijck, soo ghij naer hooren sult als wijlieden daeraff comen te tracteren. Ghij meucht bij dezelve kaerte zien de meijninge van ons voorgaende 1) Hier schijnt in de pen te sijn gebleven het woord: roeden. V. 2) Het Hs. heeft: sitten. 3) D. i. van de steenen. Het Hs. heeft: den. 4) Het Hs. heeft: sout. 5) Het Hs. heeft: scheurende. 6) Het Hs. heeft: afdijckelen. 7) Het Hs. heeft: is. 8) Zie de figuren 53a, 6, c. 271 schrijven, hoe dat eenen dijck op een leech stael liggende behoort onderhouden te worden, dat is te weten dat men denzelven dijck becrammeft sal ten halven beloop van den dijek daer hij *) wat uuijten slach van den noortwesten-, westen- ende zuijtwestenw inden leet ende daer wat groesen voor leggen, ten waere nochtans oft ghij gevoeldet dat tzelve crammen niet en zoude connen tegenhouden, soo mach men bezien hoe hooch het gebreck waer ende leggent soo met steenen om uuijt den perijckele a) den dijck te houdenne. Daer geen voorlant op het sant en is moet ghij maken eenen berm van rijse ten minsten soo hooge als tmeijlant daernaest gelegen, breet oock ten minsten een roede, welcke berm oock met steenen gelaeden moet wesen ende dan oock soo voorts het beloop van den dijcke ter halver hoochte toe de steenen geleijt op zijn verbant 3), vervallende 4) deen den anderen tegens het oprijsen van de steenen bij de baeren van den waetere, die veule crachts bijbrengen soo men dagelijcx zien mach aen tHontbosch 5) in Hollandt, te Westcappelle in Zeelandt daer groote zercken met den waetere ten halven dijck bij crachte van de zeewaeteren gedreven worden, ende elders. Die uuijtstekende duijckeldammen, gecrampt ende van eèrde gemaeckt, uuijt de principale winden geleijt om de cost te schouwen, ende dander op de winden leggende, van rijse ende steenen, zullen u niet alleenelijcken den grondt behouden maer zullen den neer van den waetere ende (de) zeegangen beletten, dat uwen gront ende saete aen den berm van den dijck niet en sal affschueren ende diepen, ende principaüjck'op zulcke hooffdekens, duijckels ') ende duijckellezeeweringen sal de cracht ende hollicheijt van den waetere die aen den voormelten berm vallen zoude gebroocken worden, zoodat uwen berm daerdeur oock te min last lijden sal. Ende daerdeur stillen oock de steenen op den berm ende aen de dijeken geleijt rustelijcken heuren stant ende plaetsse mogen houden sonder dat die met de zeebaeren verset sullen worden, want dezelve berm ende steenen beloop van den dijck niet vordere hollicheijt van waetere en sal te draegen hebben dan als de uuijtstekende hooffden ende bermen heuren top oft cruijne onder haelen. Den dijck ziet ghij voorts beset ende gesoot met zooden op zijn verbant gelijck de metsers heure muer metsen, twelck niet alleenelijcken de zooden te beter maeckt houden 7) maer zij wortelen ende begroijeri be- 1) Het Hs. heeft: ghij. 2) Het Hs. heeft: prijckele. 3) D. i. zoo gelegd dat de voegen tusschen twee op elkander volgende rijen verspringen. V. 4) Te lezen: bevangende ? 5) Het Hs. heeft: tHoutbosch. 6) Te lezen: duijckeldammekens ? 7) D. i. doet houden. Het Hs. heeft: maecken houden. 272 quamelijcker aen malcanderen, ende op sonneschijn ende droochte soo en connen zij soo niet opgehaelt worden van de sonne als oft x) zij geen verbant en hadden ende aen malcanderen niet en sloten. Den principalen tijt van zooden te zetten is in Martio, April ende tot halff Meije; wat vóór d(i)en tijt niet gesoijt2) en is, soo droogen de zooden zoo zeere van de eerde van den dijcke dat men se mackelijcken met handen uuijtnemen mach, ende op een verloop en mogen diezelve zooden geen waeter wederstaen ende en connen oock niet hegroesen oft hewortelen eer den winter aencompt, daerdeure den dijck perijckelle 3) van breken subject moet wesen. lek hebbe van deselve kaerte(n) gemaect diversche met schepen opdat ghij te bet overpeijsen ende mediteren meucht, dat daer meer schepen liggen diepte wesen ende stroomen gaen moeten, soodat daerdeur den dijck groote last lijdt ende draecht op tverloop van winde, soodat als ghij den cost eens gedaen hebt van de dijeken met steenen te beleggen ghij jaer voor jaer te min te geldenne hebt. Tcompas wijst u den westenwint plat op den hals van den dijck ende bermen, ende de zuijtwesten- ende noortwestenwint wat schuetich ende loopens wints 4), maer nochtans lijden de dijeken daerdeur groote last op leech staelen van voorlanden, deurdien de baeren van den waetere ende (de) zeegangen lancx (den)djjck gedreven worden met de vehementicheijt van de winden, die int wederom van den dijcke ten diepe vallenneB) de meeste fortse ende crachte doen moeten ende principalijcken op de ebben, soodat se somtijts schijnen een halven dijck wech te nemen deur de zwaerte van den waetere, dwelck dan de steenen wel geseten het cramselle wal dicht gecrampt beletten ende tegenhouden 6). Soo ende omme d(i)e redenen dan moet men de dijeken versien ende tlant uujjt den perijckelle gehouden zijn. Daer zijn sommige die maecken den berm verre van den teen van den dijcke twelck ick niet goet en vinde om veule redene. Einde eerst: daer ghij den teen aen') den voormelten dijcke behoort te gevenne ende te maeckenne een goet hooch stael, daer blijffdij een leechte behouden 8) tusschen den berm ende den voormelten tee van den dijcke: waer leechte is daer moet de hollicheijt ende crachte van den waetere, te weten tusschen den tee van den dijcke ende berm, geschut worden 9), dwelck dan onder deur het rijs deurloopen moet ende soo den berm ontgronden overmits dat trijs sonder kiste niet en dicht.;.,, 1) D. i. als wanneer. 2) Het Hs. heeft: gesaijt. 3) Het Hs. heeft: met perijckelle. 4) Het Hs. heeft: loopen wins. 5) Het Hs. heeft: vallende. 6) Het Hs. heeft: belet ende tegen hout. 7) Het Hs. heeft: van. 8) Het Hs. heeft: behoudende. 9) Het Hs. heeft: wort. 273 Ende bovenal soo behouft ghij meer steenen aen den dijck, want de hoochte van den rijse ende dat uwen berm dicke is ende hooch ten minsten van 3 voeten hoochte beneempt u soo veule steens, ende die hoochte moet ghij lancx ende fancxx) van onder den tee aff becleeden ende beleggen met steenen. Het cramwerck hebbe ick tanderen tijden besteet met het leveren van de stroo, twee roeden hoochte, de streckroede om 2 stuijvers, 2 stuijvers min een ortken ende soo voorts vervolgende. Wat het nu costen zoude: men moet het verloop van de weerelt ende tijde oversien ende ofter veule ruijchte gewasschen is oft niet, daernaer men hem oock reguleren moet. Nu wij aldus veule gesproken hebben van dijc'ringe, soo moet ick alnoch verclaeren hoe men proffijtelijcxt2) dijeken sal, te wetenne: hebdij 1 roede dijcx op elck gemet soo en sal uwe dijckagie de proffijteiijexste niet vallen besonder op deese weerelt 3), want een roede dijcx Putse mate ten minsten compt u te staenne, het westen, noortwesten, zuijt ende zuuijtwesten gecompenseert *) metten noort- ende zuijtoosten- ende oostenwinden daer den minsten toelegh van dijeken gemaect wordt 5), op 36 carolusgulden, coopt ghij dan u gors om 20 carolusgulden 24 oft 25, staet u tgemet op (56), 60, 61 karolusgulden sonder de costen van de officiers ende andere extra-ordinaris costen van rijs omme de gaten over te vloerenne, rijsewerekers, wegen te maecken ende te effenen B), wechdilven te schietenne ende anders diergelijcken. Maer meuchdij op het gemet maer hebben 8 voeten oft 9 voeten (dijcx) soo zoude de dijckagie wat bij mogen commen, want het zoude u altijts een derdendeel oft vierendeel aen de costen schillen ') ende profijteren. Ende soo suldij uwe calculatie maken eer ghij u gbeeft tot eenich lant te bedijekenne. Daer zijn veule die oock niet en calculeren ofte en overleggen dat zoo veule roeden dijcx op het gemet costen veule jaerlijcx te onderhouden; ende principael int eerste heb ick veule dijekagiën 8) gehandelt daer *), overmits den dijck niet geseten oft verstorven en was, deur diversche dappere stroomen ende opvloijingen van waetere die daerop quaemen de dijoken soo braecken ende ramponeerden, dat men 3 jaeren lanck daeraen repareren ende schieten moeste op elck gemet 2, 3 ende 4 karolusgulden: als ment10) al te samen bijeenbrengen zoude, soo 1) Het Hs. heeft: lancx ende tancx. 2) Het Hs. heeft: proffijtelijeker. 3) D. i. in de tegenwoordige tijdsomstandigheden. 4) D. i. dooreengenomen. Het Hs. heeft: gerecompenseert. 5) Het Hs. heeft: worden. 6) Het Hs. heeft: effen. 7) D. i. schelen. Het Hs. heeft: schieden. 8) Het Hs. heeft: dijckagie. 9) Het Hs. heeft: dat. 10) Het Hs. heeft: men. 18 274 zout ghij veule lants coopen ende uselven in geen perijckel stellen. *). Vooral is u prouffijt toe te zien wat roede men u leveren zal int meten ende leveren van den lande, men dijckt mette dijckroede ende (op) tlant is een ander *), corter bjj de twee lantvoeten, soodat ghij naer uwe mate van den dijck op het gemet de zeste roede meer hebt. Daer zijn diversche lantroeden, deen oleender dan dandere, ende evenveul moet ghij geven van snijden, maijen, pieken als van het grootste gemet 3), daer luttel regard op genomen wert. Soo brengen wijlieden de goede luijden aent dijeken *) soo veule opt gemet, maer ghij hebt het 5) gemet. gerekent voor een Putsche roede XIIII roeden 6), op elcke roede XIIII voeten; daer worden veule mede bedrogen 7). Hiervoren hebt ghij oock gehoort int beginsel van het He bouck de profijten ende inconveniënten van dijekenne, ende daeromme en ist van geenen noode deselve te repeterenne *), maer zullen voorts vervolgen te uuijtenne ende verclaerenne hoe men de raijen sal (leggen) int leggen van de dijeken op nijeuwe dijekagiën. Gluj sult soo veul mijden als ghij cont de westen- ende principalijcken de noortwestenwinden, dat die niet plat opt lijff van den dijck en vallen 9) oft staen stormen, maer in soo verre gbjj de wasten- en noortwestenwint niet en cont ontgaen oft mijden, sult met een raije raijen de deen wat nae den10) zuijden d'ander commende naer tnoortwesten 1 *) wat lancx tswaeters leggen1 *) ende ordonneren. Want ten is nijet te seg- 1) D. i. voor dat alles, te zameu geteld, zoudt gij veel reeds vroeger bedijkt land kunnen koopen zonder het risico te loopen, aan het indijken van nieuw land verbonden. 2) Te lezen: ende die vant lant is een ander ? — De roede, bij het meten van dijken in gebruik, of zoogenaamde dijkroede, was aanmerkelijk langer dan de iooogenaamde landroede, waarmede de landerijen werden gemeten: in de Meierij van 'sHertogenbosch bijvoorbeeld was de landroede 14, de dijkroede 16 voet lang, zie Beekman, Het dijk- en waterschapsrecht, i. v. roede. 3) Het Hs. heeft: ende als het grootste gemet. De gemeten verschillen in grootte van streek tot streek, zij zijn echter alle in 300 vierkante roeden verdeeld, zie Staring—Van Wieringen, De binnen- en buitenlandsche maten en gewichten van vroeger en tegenwoordig, 4e druk, blz. 13 vlg. 4) Oningevuld gelaten in het Hs. 5) Het Hs. heeft: ghij het het. 6) Lees: XIII voeten. 7) D. i. gij hebt uw gemet gerekend op 300 maal 14 vierkante voeten, dus op 300 vierkante dijkroeden, in plaats van op 300 vierkante landroeden: door zulk êen onnauwkeurigheid, door namelijk bij hun berekening in plaats van de dijkroede de kleinere landroede als factor te nemen, krijgen zij voor de aanlegkosten van den dijk naar rato van het gemet een geringer bedrag tot uitkomst dan het in de werkelijkheid is. 8) Het Hs. heeft: reserverenne. 9) D. i. niet rechthoekig op de dijksrichting staan. V. 10) D. Het Hs. heeft: nae der. 11) Het Hs. heeft: noortwesten. 12) Het Hs. heeft: te leggen. gen wat proffijt bet bijbringht het noortwesten schotieh ende lancx swaeters te hebbenne, hoe luttel dattet1) oock zij het brenght veul proffijts bij, want als den noortwestenwint plat op den dijcke waijt soo blijven de baeren daerop draijende ende mogen tzeewaerts niet affloopen deur de rencontre van dandere die subijt metten anderen, daer terstont deur vehementicheijt van (den; winde op comende, tegengehouden worden, maer als de raije wat lancx swaeters schuetich leet soo drijft de achterste baere de voorste lancx voorbij de dijeken. Ghij moet oock zien dat ghij niet veule crompte en maeckt want de houcken, winckelen 2) ende triangulen 8) maecken u veule dijcx ende luttel lants, in voegen dat het lant, dat binnen de voormelte houcken, winckelen ende triangulen 8) vallen zoude mogen, zoude u soo veul costen een gemet als twee gemeten, daertegens hebdij meer dijox te onderhoudenne daertoe ghij oock veule spijse ende lant moet rooven. De kaerte die ick u daeraff oock gemaeckt hebbe, te weten de roode *) strepen sullen u de rechticheijt ende oock de blaeuwe strepen de houcken ende winckelen decerneren 8) ende uuijtwijsen, den passer is van 100 roeden lengte. Soude ick u hier de metinge stellen van de houcken ende winckelen, wij zouden slantmeters officie ondergaen ende wij zouden oock 't bouck te lanck maecken. Dit gedaen zijnde ende mij God spaert, sal daeraff maecken een tractaet appart; sult u wederomme laeten genougen met de corticheijt mijns schrijvens omme onse propoost te mogen vervolgen. Uuijtlegginge op de voormelte kaerte. *). Ghij siet bij dezelve kaerte de roode strepe, twelcke de raije van den dijck zijn zoude, hoe recht die behoort te gaene ende geleijt te worden mijdende veule. slijcx, sant oft ondiepte van lande ende cleije. De blaeuwe strepen zijn de crompten die zommige innenemen mennende dat se veul lants binnensluijten ende niet en bedenckende 7) op de costen van den dobbelen dijck te leggen. Oock hebdij uwe winden waeruuijt ghij oock zien meucht de raijen van den dijcke, hoe die te winde liggen, neempt eendraijken 8) ende vesticht hetselve dranken int midden van het comp as, doijet9) opende neder, soo suldij uuijten compas uwe winden decerneren5) ende kennen. 1) Het Hs. heeft: datter. 2) D. i. hoeken. 3) Het Hs. heeft: trangelen. 4) Het Hs. heeft: de roode blauwe. 5) Te lezen: designeren ? 6) Zie figuur 54. 7) . Het Hs. heeft: bedencken. 8) D. i. draadje. 9) D. i. doet het. H6 Het principaelste is eenen goeden lantmeter te hebben die een caerte maecken moet, daeruuijt de plaetsse gevisiteert zijnde ghij best uwe raminge maecken moecht 1), het prouffijt beter overleggende 2) dan -3) op de gorsinge 4) sullen uwe dijeken, slooten, wegen ende de plaetssen van het leggen van den roppe 5) ordineren; in somma een goede kaerte op eenen cleijn(en) voet gemaeokt is het principaelste beginsel van der dijckagie. Dit al gedaen, soo moet uwe lantmeter het kielspit ordineren ende maecken daer den dijck liggen sal, hij moet eenen iegelijcken dijeker 6) zijn spijse affleggen; het stael van den dijck, de bermen, de speckdammen moet hij oock behoorlijck affmeten ende met poten van stroij affteeckenen oft anders de potedijekers 7) en zouden daeraff niet maecken dat deugen zoude. Bij de figuere meucht ghij oock zien dat men niet te gierich 8) en moet zijn van lande, gelijck op sommige 9) soo ghij gehoort hebt gebuert is, laetende altijts voorlant genouch voren liggende, twelck u altijts te passé compt voor weijden, ende hebt op alle verloopen (die) de dijeken breken mogen spijse omme uwe dijeken te repareren. Ick hebbe dickwils gesien dat (men) in sommige bedijekte 10) landen, daer men seer gierich hadde geweest, de spijse heeft moeten coopen ende met schuijten aenhaelen. Rekent hoe duer 1 x) tselve staen moeste, oft u lant buijten dijcx liggende niet genouch betaelt en werde 1 2). Ende zijt versekert altijts den dieren coop te moeten maecken int1*) repareren, als ghij geen voorlandt en laet, ende int uuijteijnde int perijckel uwen dijcke inne te moeten trecken oft innelaegen te maeckenne oft u landt te abandonnerene. Neempt daeromme voor een sententiik weest niet te gierich int dijekenne. Hiervoren is genouch geschreven van de conditiën ende voorwaerden van der dijekagiën, hoe men de dijckers sal houden in bedwanck van heur 1) Het Hs. heeft: moest. 2) Het Hs. heeft: overleggen. 3) Het Hs. heeft: beter dan. 4) D. i. dan wanneer gij uw raming maakt door bloote opneming en inspectie op het schorre. 6) Te lezen: dorpe ? 6) Het Hs. heeft: dijckers. 7) Te lezen: dijckers. 8) D. L niet te begeerig, hebzuchtig. 9) Hier bleef blijkbaar het woord polders, dijekages of plaetssen in de pen. 10) Het Hs. heeft: bedijoke. 11) Het Hs. heeft: daer. 12) D. i. en of gij in dat geval voor het buitendijks gelaten land niet genoeg betaald wordt, doordien gij u zoodoende vrijwaart voor kosten, die gij door ook dat in te dijken u op den hals zoudt hebben gehaald. 13) Het Hs. heeft: ende. 277 aengenomen werek te volmaecken, welcke conditiën ende voorwaerden in allen heuren poincten behooren geobserveert ende geachtervolcht te wordenne, daertoe men ordonneert zeven gesworens als schepenen Omme dezelve conditiën bij vonnisse te doen effectuéren, die de dijckgraeff ende gesworens moeten zweren % Het officie van den dijckgraeff is anders niet dan een bailliu oft schouteth ende een maender 2), dewelcke geheel den last ende regard heeft op de dijckers wie eenichsins dezelve8) conditiën te buijten gaet oft (se) niet en onderhout, dengenen contrarie doende te doen verdachvaerden voor de gesworens ende daex pertinentelijcken heijsch te doene tot voldoeninghe van de ordonnantie ende bestecken voorseijt. Waerop dan de gesworens beure sententie, partije ofte de dijckers gehoort zijnde, uuijten ende verclaeren. Ende en is in de macht van eenen dijckgraeff oft gesworens niet dezelve ordonnantie te buijten te gaenne dan bij expresse ordonnantie ofte advijs van de gelanden, die dezelve ordonnantie collegialiter ende met gemeenen voise gesloten ende gemaeckt hebben ende bij de Mat. oft heeren van den lande geconfirmeert zijn *). Dien 5) nietjegenstaende ick bevinde dagelijcx dat den dijckgraeff, twelck gemeenelijck groote dijckers *) ende gesellen zijn, (de) ordonnantie bij heur gesworen niet en onderhouden, diewelcke daerdeur bij de dijckers oft aennemers overtreden worden tot grooten achterdeel, schade ende groote cost van de ingelanden ende bedijckers. Ende principalijcken in mijnen tijt soo hielt men ende achtervolchde de conditiën soo scherpelijcken gelijck een artijckelbrieff van de crijchslieden 7), besonder int tauxeren van der eerde die de dijckers aen den voorvorsch ende nijeuwen dijck leijden, sonder regard te nemen op eenige daghgelden. Ende en sult ooek niet bevinden dat in alle de conditiën eenichsins van de dachgelden vermaent wordt maer altijt van de tauxatie van der eerde die daer aen de voorvorsch oft nijeuwen dijck geleijt is. Als den lantmeter niet wel en cost deur de diversiteijt vant stortenne 8) van der eerde aen den voorvorsche zekerlijcken gemeten, soo liet men denzelven lantmeter de uuijtgedolven putten tusschen de voorvorsch ende kaede overmeten ende overslaen, ende daernaer maeckten 9) de dijckgraeff ende gesworens heure tauxatie van betalinge op de ommegangen; ende zoodoende moecht ghij uwen dijck goedencoop opmaken. Nu soo dencken de dijckgraven ende gesworens dat zij soó wijs zijn als Salomons veesten, met oorloofï geseijt, ende letten op de dachgelden 1) D. L bezweren. Het Hs. heeft: zwaeren. 2) D. i. eischer, die het vonnis van de gezworens vraagt. 3) Het Hs heeft: op dezelve. 4) Het Hs. heeft: geconformeert. 5) Het Hs. heeft: die nietjegenstaende. 6) D. i. bedijkers. 7) Het Hs. heeft: cruijslieden. 8) Het Hs. heeft: van stortende. 9) Het Hs. heeft: maecken. 278 die daer dagelijcx gewrocht worden, hoe veule knechts de meesters hebben werckende, ende tselve is een bederffenis van een dijckagie. Niettemin de nieuwe gesworens, die noijt ia dijekagiën gehandelt en hebben, stemmen metten dijckgraeff, welcken dijckgraeff en nicht x) als hij zijn *) loon heeft hoe den dijck volmaeckt wort. Het tauxeren van der eerde bij de dijckers aen den voorvorsch geleijt is wat odienx ende moijeüjcken, hoewel den dijckgraeff (ende) gesworens hebben s) tselve naervolgende de conditie te doen doenne ende te volvoerenne. ende behooren oock de gesworens *) sulex te wijsenne oft anders zijn zijlijeden alle meijneedieh •) want hadde onse vooronders goetgevonden (de) dijckers6) met dachgelden te doen wercken, sij en zouden heur hooft niet gebroken hebben omme ordonnantiën, bestecken ende conditiën te maecken, dijckgraeff ende gesworens te stellenne ende heur groote gagie te gevenne omme dezelve te doen effectueren, soo deen daennemers die ingelanden-dijckers groote injurie ende intrest omme redenen naervolgende. Eerst, ick hebbe het dickwils bevonden dat, soo wanneer de heeren te wetenne dijckgraeff ende gesworens ommegingen omme de geheele dijckagie te visiterenne, twelck dijckgraeff ende gesworens met henr hellebardiers alle dagen schuldich sijn van doenne, zoo hadden de meesters, alsoo daer altijts knechts loopen 7) lancx den dijck omme werek te souckenne, twee oft IIP cordewagens leech staende, diewelcke zijlijeden van sulcken int werek stelden. Ende zoo wanneer die heeren van der dijekagiën voorbij waeren schoncken zij meesters haerluijden tonbijt •) ende daermede waeren sij vrij. Ende sulcken dacbgeit wert dan betaelt*), te wetenne voor een halff ure werekens eenen geheelen dach. De knechten laeten oock t'eer twerck 10) als de dachgelden opgeschreven worden, ende alsser een onwillich knecht twerckl0) laet, dander volgen, soodatse somtijts wel een uuijre tsavonts laeter ende smorgens vrouger wercken zouden, waerdeur de geheele dijckagie geretardeert wort tot grooten achterdeele, want een dijckagie die voor den ougst niet opgemaeckt en is cost naer den oost 1 x) het derdendeel meer overmits het volck dan dagelijcx thuijs naer zijnen oost vertreckt. Ten tweeden, als de dachgelden opgeteeckent waeren, soo en wrocht 1) D. i. het niet kan schelen, zie de Verklarende woordenlijst. 2) Het Hs. heeft: zoo. 3) Het Hs. heeft: heeft. 4) Het Hs. heeft: gesworen. 5) Het Hs. heeft: meijeedich. 6) Het Hs. heeft: voorouders dijckers goetgevonden. 7) Het Hs. heeft: loopens. 8) D. i. gaven zij hun een gratis maal. Het Hs. heeft: tenbijt. 0) D. i. en aan dezulken werd dan als daggeld betaald enz. 10) Het Hs. heeft: werek. 11) D. i. oogst. 279 den meester niet meer voor dien dach maer saeten ende droncken, tuijsschten x) ende speelden sonder de knechts int werek voorts te stouwen, te annimerenne *) oft moet te geven. De knechts dochten: oock al wercken wij qualijcken ende slappelijcken onse dachgelden moeten betaelt werden, jae dat noch tergste8) is van alle, al waeren der meesters die wel begeerden te wercken, de knechts dreijchden die te slaen ende te smijten: „wat gaget 4) u aen ? onse dachgelden ende de uwe zijn opgeteeckent, den heere (sijn) geit moet den dijck maecken, het en is van den uwen niet". Oft als de dachgelden gemeenelijcken zijn VIP oft VIII stuijvers, de meesters huijrden leckers ende jongers die niet machtich en waeren een cordewagen te cruijen omme 4 oft 5 stuijvers, ende wierden int schrijven al mede gerekent op 8 stuijvers daechs. Ende dat noch het quaetste ende schadelijcxste van allen is: daer is uuijt gecomen het boijen, want de meesters seggen ende oock willen, gemerekt ghij dijckgraeff ende gesworens op de dachgelden gelet hebt, dat ghij boven alle de diverijen die zij u gedaen hebben noch boijen moet met groote sommen, twelck een excessive dieverije is, want zij weten te proponnerenne dat de dachgelden bij ulijeden dijckgraeff ende gesworens opgeschreven is. Soo weet dan wel: watter gewrocht (is) is halff gewrocht halff gestolen. In mijnen tijdt dat ick eerst in de dijckagie hanteerde en wist men van boijen noch dachgelden te schrijvenne oft te betaelenne niet, oock egeene conditiën en stonde zulex inne. Hoewel ick dickwils dit oft andere sulcke saecken repetere ende verhaele, het is proffijtelijcken gedaen opdat daerop zeer geleth mach worden. Wat van noode ist conditiën te maecken als men die niet en wilt achtervolgen, observeren ende onderhouden ? Hadden doude dijckers goetgevonden de dijeken in dachgelden te maecken, soo mocht men op elcke X bestedingen eenen bedrijff setten dat goede luijden zouden wesen, sonder de bouven ende rabouwen, dieven ende schellemen meesters te maeckenne van uwe geltkiste ende twerck te betrouwenne. Maer isser iemant van de meesters die qualijcken zijn debvoir doet met werekenne, set die terstont uuijt den dijck naervolgende uwe conditie ende voorwaerden, stelt er eenen anderen inne zonder den slackaert eenich geit te gevenne, ende daerenboven noch dapperlijcken te corrigerenne. Waertoe dienen uwe hellebardiers, die dagelijcx groot geit costen van onderhouden, dan om ontsioht te maeckenne ? Maer dezelve worden oock bij compere ende commere gestelt. De dijckgraeff heeft er een voor zijn deel die hem dient, de gesworens elcx een, soodat se niet en worden ontsien, ende daerdeur en worden de ordonnantiën niet achtervolcht. Soodat, ten ontdede de eterije, men zoude beterencoop dijeken. 1) Het Hs. heeft: tuijschen. 2) Het Hs. heeft: ammeverenne. 3) Het Hs. heeft: erger. 4) Bredaasch dialect voor: gaat hei. 280 Maer omdat wij niet en zouden achterhaelt worden dat wij zoo seer staen van dachgelden niet te gevenne, het is nochtans somtijts nootelijcken met dachgelden in een dijckagie te wercken, te weten int overgaen, int oraegenne, worgen ende stoppen van de diepen ende geulen, die tlant x) eerst met dachgelden uuijte perijckelen behoort te besorgenne ende te doen maeckenne, stellende daerop eenen gesworen ende dapperen bedrijf! hem verstaende van dijckagie omme de wcrckluijden, rijswerckers, carreluijden ende anders te adresserenne, te wijsen ende te wercke (te) stellene op dc getijde ende alst noot is. Ende soo wanneer het werek zoo verre gemaeckt is dat de gaeten uuijten perijckele zijn, soo sai men die voorts besteden tot vollen dijcke te brengene op zijn bestecke, conditiën ende voorwaerden sonder dan voorts meer op dachgelden regard te nemenne. Dat ick hier soo breet daeraff schrijve, ick hebbet bevonden in de dijckagie van den Cleundaert bij Steenberghen *) die men dijekte int jaer van s), daer men sóó liberael was geit uuijt te geven van de dachgelden dattet schande was, maei dat onder *) Bergen 5) lach cost men wel de conditiën, voorwaerden ende tauxatien van eerde volgen. Deerste betalinge dede ick bij prijseringe van de eerde ende volgende de conditiën ende voorwaerden, ick en vont doen maer een oft twee rebellen die naderhant noch blijde waeren dat zij geit ontfingen, maer doen men begonst met dachgelden, doen was het'liedeken uuijt. Ick geloove dat*) de Prince van Oraengiën over de 40000 karolusgulden schaede meer dan zoo hij int eerste heure tauxatie gemaeckt hadde. Daer waeren dijckgraeff, jonge gesworens ende penninckmeester die tsamen mij overstemden 7), seggende dat die dijckagie nemmermeer opgecomen en zoude hebben met betaelinge in prijseringe van de eerde. Soodat van Sevenbergen8) (ende) van den Clundert de geheele desordere voortgecomen is, ende tenzij datter wederom deur gebroken wort ick cn ra ede nijemant veule te dijekenne. Dat ick justificeere de 40000 karolusgulden: ick neme voor de desoordere op elcke bestedinge II gulden daechs, voor hondert bestedingen (facit) tweehondert carolusgulden, ende de dijckagie van Meerte tot uuijtgaende September facit meer dan IP dagen XLm gulden, sonder noch andere diergelijcke abuijsen. Mijn heeren allegaeder en dijekt niet daer men dachgelden opschrijft, maer maeckt ghij conditiën, laet die achtervolghen. 1) D. i. het gemeene land, de polder. 2) Lees: Sevenberghen, vgl. eenige regels verder. 3) Oningevuld gelaten in het Hs. 4) Te lezen: daert onder. Het Hs. heeft: over. 5) D. i. het markiezaat van Bergen op Zoom. 6) Samengetrokken uit: dat 't. 7) Het Hs. heeft: verstemden. 8) Vgl. hiervóór blz. 123, 281 Voorts als eenige werckluijden, aennemers, dijckers, heur werek oft dijck opleveren willen, soo moet men heur besteck daer zij een dobbel (aff) hebben oversien ende, naer hetzelve besteck elck poinct overslaen zijnde, doen vermeten zoowel de hoochte, de saete, het druijpen binnen ende buijten, de breete van de cruijne, het sooden, de binnensloot, binnenberm ende buijtenberm, ende dat bij de gesworen 1) lantmeter van der dijckagie daertoe gereedt zijnde, ende hebbende voorts den dijckgrave daerop de verclaeringe van den voormelten lantmeter sal den voormelten dijckgraeff maenen de gesworens 2) oft die bestedinge opgenomen ende opgepresen sal worden, naer welck verclaeren van den lantmeter zullen dezelve gesworens heur vonnisse uuijten gelijck zij met heuren eet verantwoorden willen; boe zouden dan dezelve gesworens regard nemende op het schrijven s) van de dachgelden connen heuren eet quijten ende de goede luijden ende geërff(den) voldoen ? Wat ist van noode eenen lantmeter op zijnen eet te manen als men dachgelden betaelt ? rDijckgraeff ende gesworens megen den dijck met dachgelden soo hooch, soo breet, soo swaer maecken alst bun belieft. In sooverre dan een bestedinge dijcx opgenomen ende volpresen 4) wort, soo sal men daer roupen de soetelaers bij de betalinge van de meesters, opdat dezelve soetelaers van heuren coste ende soetelen vergolden mogen wesen, oft anders en zouden de soetelaers aen heur betaelinge niet connen geraecken, want de rabauwen dijckers zoudent heur ontstelen daer zij costen oft mochten, waerdeur de geheele dijckagie verachtert zoude worden want niemant en zoude daer willen soetelen. Als dan een nijeuwe dijckagie volmaeckt ende geëffectueert is, naer datter veule inne dijeken6) soo set men het lant in cavelinge, een iegelijcken soo veele meetgetaelen als een ijgelijck in de groote toecomen mach, oft de heeren oft ambachtsheeren vercoopent te dijckene met den hoop oft met houven lants, elcke houve van de groote van 75 gemeten, zoo ghij biervoren in diversche uuijtgeven van gorsen, uuijtergorsen oft landen gehoort meucht hebben. Het cavelen gaet nu wat vreempt te werek, hier voortijts hebbe ick weten useren dat men het landt in drije estimeerde ■) oft prijseerde, te weten: de goede harde groese was het hootlandt; nijeuwe jonge segge, hempt oft riet, wat dinne van cleije zijnde, was het middel lant; de blijeken oft santplaeten die binnen der dijckagie vielen waeren het volgerlant; in eflectte soo wert het landt in drijen gecavelt ende soo wert het lant geleken ende geëxtimeert zoo na men coste, dat bijcans een iegelijck innemer ende bedijeker even goet lant bequam 7). Maer 1) Het Hs. heeft: gesworens. 2) Het Hs. heeft: gesworen. 3) Het Hs. heeft: sehrijvens. 4) D. i. goedgekeurd. 5) D. i. al naar gelang van het aantal indijkers. •) Het Hs. heeft: offineerde. 7) Het Hs. heeft: quam. 282 nu en useert men maer twee soorten van lande int cavelen1), te weten hootlandt ende volgerlant, voegende het middellant aen de hootcavel *), soodat een hootcavel 2) somtijts geheel middellant *) valt ende uuijlgedeijlt wordt voor hootlant, waerdeur int cavelen deen cavele 4) somtijts een groote merckelijcke somme béter is dan d'andere, soodat degene die zuJcken middellant voor hootlant hebben moet ende te deele valt, deurdien hij alle zijn gereet (geit) daeraen gehangen heeft, somtijts daermede geschent is, want de jonge segge 6), hempt oft rietlant, dun van erffve, oft rauwe slijcke, al sijnse wat diep van cleije, dezelve terstont gebroken zijnde met den plouch en brengen geen vruchten voort die duegen ende zijn met het brecken een langen tijt geschent ende gepostponeert van heure vruchten. Die prouffijt van sulcke jonge landen doen wille moeten tselve laeten beweijden met beestkens oft schaepkens ten minsten vier oft vijff jaerefl lanck geduerende tot dattet een vaste huijt gecregen ') sal hebben. Dat men nu sulex in twee cavelt 7) wort gedaen omme de hootcavel 8) aen een groot stuck te hebbene maer ten deijlt niet gelijck, als het gesaijt is ende den ougst aencompt ende tlandt gerooft wort van vruchten, soo siet men waer de beesten 9) noijt geweest en hebben. De cavelinge gebeurt in dese maniere: men stelt beginnende van den eenen houck oft van den anderen «I in ordenne metten nombre van V, II8, in* etc., ende dan soo veule namen aen dander zijde alsser cavelingen zijn, ende worden sóó uuijtgetrocken gelijck in de loterije. Naer de caevelinge10) moet een iegelijcken zijn lant doen grippelen oft slooten. Int opperlant11) oft de hooge groessen leijt12) men die met bedden ende gemeenelijcken breet Ve roeden oft 4 V j^roeden al van 12 voeten de roede, te weten lantvoeten, (in) het middellant ende twelck leeger ende jonger is leijt men (se) op 4 roeden oft 4 */ ^roede nae dat lant hooch is. De meedilffkensls) moeten ten minsten wijt zijn twee Putsche voeten, in den bodem blijvende1 *) eenen voet, diep twee speten 1 *) oft 2 V 4 voet, ende deerde uuijten meedilffkens commende geworpen oft 1) Het Hs. heeft: canael. 2) Het Hs. heeft: hootcanael. 3) Het Hs. heeft: midderlant. 4) Het Hs. heeft: canaele. 5) Het Hs. heeft: schegge. 6) Het Hs. heeft: gecreken. 7) Het Hs. heeft: canaelt. 8) Het Hs. heeft: hootcanael. 9) Het Hs. heeft: meesten. 10) D. i. verkaveling. 11) Het Hs. heeft: dopperlant. 12) Het Hs. heeft: laet. 13) D. i. meekrapgreppeltjes. 14) Het Hs. heeft: blijven. . 15) D. i. steken met de spade, V, 283 gecarret midden op de mebedden *) omme het lant midden daermede te berondenne, oft ghij meucht karren in de pannen ende leechte, twelck wel soo veule prouffijts innebrengen sal, want in sooverre de pannen niet worden met andere goede coreneerde gevuld 2) en zullen de voorseijde pannen heur bootschap niet wel doen van vruchten voort te brengene. De creken, binnen de landen gevallen, sal men soo nae vullen met eerde commende uuijtte s) wechslooten ende *) scheijtdilven als men eenichsins mach, maer vooral suldij (u) moeten wachten de creken te zeer aff te valicanten s), want met falicanten bederffdij deen deel van tlandt, het wert daerdeur rauwe ende de creke en condij zoo daermede niet gevullen dat ghij saijent lant daeraff maken meucht6); daerom maeckt u keeren ende wenden van de peerden op de canten van de creken, dezelve alleen aff valicantende datter egeen steijloever en zij ende dat de peerden bequaem alleenelijcken daer op ende affcommen mogen 7), maeckende de keeren ende wenden soo nae op de slijcken ende creken uuijten waeter liggende als de sluijs tselve affloopen can. De creken voormelt moet ghij mettertijt verwinnen voerende daerinne alle ruijchte van stroo, wijtsel 8), raepstroo ende andere vuijlte. Ende int poten oock van de meede wort daerinne soo versien dat dezelve mede (soo) gepoot moet worden dat, als men die uuijtdelven sal, de voormelte creken aen wederzijden toe ende aengedolven (worden); de meede wilt ontrent de creeken op het hooch lant seer wel wassen, want als de meede int wassen is en begeert zij niet dan droochte. dwelcke 9) liggende in een eijlandeken tusschen oreken daer waetert tlant seer wel aff. 1) D. i. de bedden waarop de meekrap wordt geplant. 2) Het Hs. heeft: coren gevast. 3) Het Hs. heeft: uuijt. 4) Het Hs. heeft: een. 5) Het Hs. hseft: te moeten valicanten. 6) Vierlingh wil zeggen: wacht er u voor het land daar, waar het langs een kreek loopt, te veel te vellekanten, immers het is u toch niet mogelijk de kreek daarmede genoegzaam te vullen zóó dat gij haar tot zaailand maakt, en bovendien haalt gij daarmede te veel van den bovengrond weg tot groot nadeel van het land, wijl alsdan de minder vruchtbare, rauwe ondergrond boven komt te liggen. 7) D. i. maakt langs de kreekkanten de vore-einden van de akkers, op welke vore-einden de paarden bij het ploegen omkeeren om een nieuwe vore te trekken, en veüekant het land op die vore-einden slechts zooveel als voldoende is om de steilte van den oever weg te nemen en het aan de paarden mogelijk maken daar gemakkelijk op en af te komen. — Het is eenigszins bevreemdend dat Vierlingh zijn aanbeveling om de vore-einden van de akkers langs de kreken te leggen niet steunt met een op zijn minst even gewichtig argument, te weten het belang van een goede afwatering. In dat geval toch kan men de diepe greppels, die men delft om het overtollige water uit de akkers op te nemen, de „reeduiven" gelijk zij in Zeeland worden genoemd, regelrecht op de kreek doen uitloozen. In dewerkelijkheid zien wij dan ook de vore-einden van de akkers in den regel langs de kreken en de daarvan overgebleven geulen liggen. 8) D. i. uitgewied onkruid, wiedsel. 9) Nl. het hoog land. Het Hs. heeft: die welck», 284 Wij hebben hiervoren beschreven de gemeene wijte ende diepte van de meebedden, nochtans zoude ick prijsen voor tbeste de medelven gemaeckt van drij Putsche voeten wijt, diepe anderhalven voet, onder blijvende 1 Y 2 voet. Ick hebbe tselve zien useren in den Ruijgenhil, twelck ick wonderlijcken goet vont. Daer valt veule eerde noijt die te passé compt om tlant te rondenne, pannen, leechten ende creken te vullen, het cost wat meer effenne ende carrenne maer de cost wort het eerste jaer wel betaelt. De meedilven zoo wijt gemaect mogen wat langer dueren ende open blijven. Anders soo moet ghij alle drije jaeren de enge dilven vervagen ende ruijmen, ende al zijn de dilven de drije voeten wijt, eer de 3 oft 4 jaeren ommecommen en hebben zij maer het besteck van 1 *•/ 4 voet wijt. i|i Siet oock wel toe (dat) ghij alle uwe meebedden leijt ende afftreckt soo nae zuijden ende noorden x) loopende als eenichsins mogelijcken is, opdat de sonne uuijt den zuijden twelck het heetste sonneschijn is lancx de bedden inne schijnen ende ten noorden uuijt zijn cunst2) geven mach, want lecbt ghij uwe bedde oost ende westelijck soo en sal de zonne maer *) de zuijtzijde van de bedden beschijnen, ende daer de sonne int noorden niet en mach zijn hitte uuijtdeijlen ende den gront verwennen en wasschen onnae zoo goede vruchten niet. Daeromme leggende de mee bedden zuijden ende noorden, zoo hebdij den geheelen dach lanck de voormelte bedde aen wederzijden de zuijdensonne 4). Ick hebbe bevonden dat de mede aent noorden, daer de zonne niet comen coste, op de helft nae zoo goet ende vroom niet en was als aent zuijden. Wij hebben hier dus vfule wel willen seggen van de meedilven, want zonder twijffele het is deerste ende principaelste werek dat men doen moet eer men saijen mach ende vruchten winnen sal, want het water van de bedden aen wederzijden twee roen ende een halff sit nae de medilffkens, de medilffkens gevent voorts de scheijdilven 6), van de scheijdilven commet aen de wechdilven ende van daer voorts nae de sluijs. Ghij sult uwe huijse, schueren, bueten6) ende stallen bouwen ende timmeren naest ende ontrent den zeedijck, daer gemeenelijcken buijtensdijcx uuijtergorsen vallen, in de magerste plecke 7) van uwen lande, laetende daer ontrent van uwen huijse wat weijelant oft weijen soo luttel als ghij cunt, diewelcke ghij van het onnutste lant maecken moet, omme als de peerden hongerich uuijtgespannen worden wat te verslaenne oft weijden totdat mense anders oft an de gorsen 8) jaegen mach. U huijs 1) Het Hs. heeft: nooden. 2) Te lezen: gunst? 3) Het Hs. heeft: naer. 4) Het Hs. heeft: zuijdensonne ende dach. 5) Dl i. scheidingsslooten. 8) Het Hs. heeft: bueren. 7) Het Hs. heeft: vlecke. 8) Het Hs. heeft: oft andere gorsen. 286 meucht ghij hooch werffven, ten minsten van vijff oft ses voeten hoochte, gravende dan twee voeten diepe soo meuchdij eenen kelder daerin maken van 6 oft 7 voeten diepe zonder van den waetere gequelt te wordenne: daer ghij niet en werft daer en meuchdij geen kelder maken ende zonder keldere can men in den nijeuwe bedijckten landt tsomers geen suijvel ten prouffijte bewaeren. Het huijs gewerft is gesont voor de pachters die te langer int leven blijven, want deur de rumatijcheijt ende siltige gront wort er x) veule sieck ende suchtich. Ghij sult wel doen terstont daerop te makene een goede groote schuere 2) omme het coren daerinne te brengen ende te schuerenne in vougen dat ghij elck coren meucht alleen tasschen, te wetene de schoonste, beste saijterwe alleen, de winter- ende somergeerste oock apart, soo meucbdij(t) tot uwen bequaemste ende proffijte doen dorschen ende elck op zijnen tijt tot saetcoren beoorberen. De bergen sijn wel goet ende prouffijtelijcken maer ghij 8) en cont (t)coren in de bergen niet getasschen dan deen op dandere daer ghij niet bij en meucht als ghij wilt. Men tast meer in de bergen ende zijn prouffijtelijcker voor de muijsen dan de schueren, want rontomme de bergen delffdij eerde potten doende daerinne halff vol waeters, de muijsen diet in de 4) bergen niet houden en mogen zij (en) moeten drincken 5), zoo loopense in de potten soodat ghij se met vier- oft vijffhondert op éénen nacht versmoort daerinne vindt liggende. De voormelte bergen meuchdij oock het stroij rontom met een scherpe grave noesch affsteken dat die muijsen, die om drincken willen uuijtloopen, niet 6) wederomme in den berch commen ') oft daveren en connen. Daertegens hebt ghij wederomme dat int dorschen van den coorne het gluij buijten liggen moet dwelck meestendeel bederft: tsedert dat ick in den Ruijgenhil gesaijt hebbe, twelck maer en is geweest ontrent de vier jaeren, is mij wel de weerde van een schuere stroos bedorven sonder te rekenen het caff 8). Valt u 9) de schuere te cleene, meucht eenen berch oft twee daer bij doen maecken naer dat ghij veul lants baent oft teelt10), oft in sooverre ghij sin hebt bergen te maeckenne maeckt liever vier cleene bergen dan He groote, soo meuchdij het coren elck apart ende diverschelijcken tasschen omme elcx op zijn bequaem saijsoene1') te dorschenne, ende in den eersten berch die uuijt is meuchdij bequamelijcken u stroij bergen. 1) Het Hs. heeft: wortel. 2) Het Hs. heeft: terstont een groote schuere daerop te makene een goede groote schuere. 3) Het Hs. heeft: wij. 4) Het Hs. heeft: inne. 5) Het Hs. heeft: verdrincken. 6) Het Hs. heeft: sij niet. 7) Het Hs. heeft: connen. 8) Het Hs. heeft: calff. 9) Het Hs. heeft: op. 10) Het Hs. heeft: tuelt. 11) Het Hs. heeft: saijenne. 28é Int saijen van u lant sult ghjj u voughen te eeren mette cleenste sneden als men mach ende soo ondiep als ghij cont omme het landt alle jaer dieper erende te vernijeuwen, nochtans de sneden soo cleen oft ondiep niet zij en moeten op malcanderen stolpen, tusschen welcke sneden alleenelijcken de geerste wascht ende wort int eggen gedeckt mette cantkens dier *) scherp boven vallen; midden cp de snede comt 8) spaerlijcken bij dat geerste wasschen wil ten waere oft seer regenachtich weer waere, soo regent se haer selven in de eerde maer het compt selden bij. Voortsal snijdt cleijne sneden soo windij goede geerste. Voor de eerste saijinge saijt men altijt in nijeuwe bedijekte landen somergeerste, dewelcke men saijen mach tot uuijtgaende April beginnende in Martio, de geerste in Martio gesaijt is genouch als halff wmtergeerste; hoe men langer met saijen vertouft hoe de geerste lichter is, vrouch gesaijt maeckt de vroomste geerste, in Meije saijt men (se) wel noch tot Odulfïij 3) toe maer zij valt zeer licht. Geerste te saijen is een gereede note 4) alsse wel tijert 6), want (in) de acht, negen oft thien weken hebdij de gaerste wederom in den sack nae dattet wel somert. Oock in de nijeuwe bedijekte landen, als die tweemael gesaijt zijn geweest ende metten regen wat ververscht, tiert de meede zeer wel want in plaetsse daer ghij maer in oude landen en delft 18, negentien, twintich, hondert pont opt gemet, soo hout nochtans de meede aen in de nijeuwe bedijekte landen *) 20, 30, 40,100 'È opt gemet ende meer nae dat het lant goet ende versch is ende liggende ') hooch uuijten waetere, want de meede soo ghij voren gehoort hebt en begeert geen vochticheijt oft cauwe 8) teersten zij int wasschen is, ende hoe den zomer drooger is hoe de meede meer gewichts uuijtbringht. Men moet, ende is behoorlijcken, alle seven jaeren de dijeken te pijlen heure hoochte, gelijck het landt in Zeelandt alle zeven jaeren verhevent wort, opdat de dijeken in heur hoochte onderhouden mogen werden, het pijl te nemen altijts buijtenslants want bet buijtenlandt jaer ende jaer meer hoocht daer groesen zijn dan het leecht, ende in sooverre u dochte dat *) buijtenslants u affiiep, soo zuldij moeten binnenslants pijlen slaen, met cruijsbanden 1 °) boven beslaegen, daer ghij u pijl op haelen meucht. Dat ghij niet te gierich en meucht zijn van lande als hier voren eens geseijt is segge ick alsnoch, omme redenen die hier beter te passé com- 1) Samengetrokken uit: die er. 2) Samengetrokken uit: comt 't. 3) D. i. tot 12 Juni. 4) D. i. een spoedige opbrengst. 5) Het Hs. heeft: taijert. 6) Oningevuld gelaten in het Hs. 7) Het Hs. heeft: liggen. 8) D. i. koude. 9) Samengetrokken uit: dat 't. 10) Het Hs. heeft: eruijslanden. 287 men sullen om uuijt te leggen ende te verclaeren. Eerst suldij aenmercken: waer steijl ouver is soo meuchdij u hootkaede wel op den x) steijl ouvre maecken, treckende 2) niettemin uwen dijck innewaerts dat uwe spijse metten stroom, die gemeenelijcken innestroompt daer steijl ouver is, niet aff en loope, want hoewel ghij uwe dijeken maecken meucht mette spijse tusschen de kae op de steijl ouveren liggende ende de voorvorsch van den dijck, soo moet ghij nochtans overpeijsen dat den dijck alle jare als hij bij stormen breeckt spijse behouven sal. En leght oft en maeckt oock uwe hootkaede niet int leechste van dén. slijcke ende u voorvorsche opt uuijterste hoochte van den lande omme alle het hooch lant binnen s) te dijckene, want de kaeden zoo geleijt in een leech stael en can men niet wel opbrengen ende volmaken dat uwe voorvorsch daermede bewaert mocht wesen ende principalijcken op stormen ende verloopen van onweder, soodat daerdeur den dijck verachtert wort ende schijnen de arbeijders genouch te doene te hebbene met het maecken ende repareren van sulcke kaeden, oook al ist dat de dijck volmaeckt is. Ende een jaer ofte twee daernaer eenige stormen oprijsende 4), daerdeure de dijeken zoozeere breken dat men die moet repareren ende vemjjeuwinge van kaeden (doen) om het werek drooch te houden, soo moet men in de leechte altijts kaeden maecken tot grooten cost ende tot grooten perijckel, oft ghij moet wercken sonder kaeden op de getijden, ende soo werckende winnen darbeijders geheel dachgelden ende en werken maer halff daegen. in vougen dat het landt dat deur groote giericheijt binnengedijekt is compt te staene X oft XX gemeten voor een, soot genouch gevoelt hebben de innedijokers van de Heijsche schorren 6) bij Steenbergen, die de raijen, die de dijckgraven gesteken hadden, nederwaerts aff brochten int leechste ende int sachste van den lande deur ingeven van eenige onverstan dighe. Voorts omme te sluijtene de redenen van mijn IF bouck van der dijekagiën, soo en can ick niet gelaeten hier noch te schrijven dat mij verwondert, dat men de goede luijden travaüliëert met dijckvellinge te moeten betalenne van de binnenbedijekte polders, twelck mij dunckt seer onrede.ijck te zijne want oude bedijekte polders bij de nieuwe dijckagie *) niet en verbeteren 7) maer wel verargeren, omme redenen naervolgende. Eerst, daer zijlieden innewoonders schoon voorlant hadden ende 1) Het Hs. heeft: der. 2) Het Hs. heeft: trecken. 3) Het Hs. heeft: van binnen. 4) Het Hs. heeft: oprijsen. 6) De Oude- en Nieuwe Heijepolders ter bedijking uitgegeven resp. in 1515 en 1565, zie Van der Aa, Aardrvjksk. Woordenboek, i. v. Heije. 6) Het Hs. heeft: daerbij ende bij de nieuwe dijckagie. 7) Het Hs. heeft: verbetert. 288 weijden tot herren beesten, daerdeupvliBj veule misch x) maecken tot grooten avanchement van heuren ouden lande, moeten deur het bedijcken van den nijeuwen lande heure achterlanden vermageren, want zijluijden de uuijtergorsinge bedijekt zijnde geen beesten, schaepen oft runderen meer gehouden en cunnen oft zij moesten heur saijlant eensdeels tot weijden leggen, twelck geen prouffijt en waere. Ten tweeden, dat daer a) zij heur coopmanschappen deur deden deur het arriveren van de schepe, moeten zij ontbeeren ende tot grooten cost heur grijnen niet en connen bruijeken *) op zijnen behoorlijcken tijt ende alsse wel te gelde staen; heure oppenvaeteren, dwelcke *) terstont in zee plachten te 6) zuuëren deur die creken, moeten verwachten dat de voorlanden-waeteren eerst heuren loop nemen moeten eer d'andere volgen mach; moeten daerenboven noch int onderhout van eene nijeuwe sluijs ende waterloop mitsgaders in de nijeuwe sluijsvlieten contribueren ende gelden, ende soo dickwils de achterlanden vercommelen ende verdrincken; voorts de dijckgraeff ende gesworens van den nijeuwen bedijekten voorlande sijn oock meester van hun waterloopen, die hun prouffijt eerst vorderen 6). Ghij en condt anders niet allegeren tot heuren proffijte dan dat de achterlanden veule dijcx affgenomen wordt twelcke de zee niet subject en is, het schijnt wat te wesen maer het en is niet veul dat heur schoont, want daer sulcke groote voorlanden oft hoochschorren lijn daer breeckt den dijck seer selden ende men en dijekt geen nijeuwe landen zij en hebben een hooch voorlandt ende hooch stael. Maer soo ick mij laet voorstaen, de giften van de commissarissen, die de nijeuwe bedijekte landen hen geven om goet advijs ende faveur te hebben, doen dat sommige daerinne wordt 7) ongelijck gedaen ende dijckvellinge 3) sonder reden moeten betaelen. Omme voorts particulierlijcken hier te beschrijven wat een dijckgraeff ende gesworens telcker reijse als zij ommegaen behooren te besoigneren ende uuijt te rechten, dat sal ick generalijcken in busselen binden ende met een woort besluijten, dat is: dat se behooren op heuren eedt tachtervolgen ende te observeren ende te doen achtervolgen ende opserveren van poincte tot poincte al 9) de conditiën, voorwaerden ende bestecken daerop den dijck besteet wordt, sonder in eenige poincten die te buijten te gaenne oft eenich faveur oft dissimulatie 10) daerinne te 1) D. i. mest. 2) Het Hs. heeft: dat. 3) Nl. voor het verkoopen en leveren. 4) Het Hs. heeft: twelcke. 5) Hot Hs. heeft: plach te. 6) D. i. hun eigen profijt eerst bevorderen. 7) Het Hs. heeft: worden. 8) Het Hs. heeft: dijckwelingen. 9) Het Hs. heeft: als. 10) D. i. oogluiking. 289 cömmiterenne ofte te doen, soo meucht ghij meesters van de dijckers zijü ende een goede dijckagie volbrengen, soo zijlijeden anders doen x) het is heuren eet verre te buijten gegaen. De meeste faulte, die ick oijt in dijckagie gevonden hebbe in 2) onse dijckgraven, dat is dat se noijt en hebben geleth op het pijlen van der hoochte van de dijeken, daer nochtans een geheel dijckagie ende landt aen hanght ende dependeert, gelijck genouch gebleken is in de dijckagie van den Ruijgenhil die *) daerdeur geïnundeert is op de vloet van Alderheij hgen anno LXX *), daer dijeken waeren die 6) (op) sommige steden geen VILT voeten hoochte en hadden soo onsen wijsen dijckgraeff self verclaert heeft, diewelcke wel behoorde daerinne versien te hebben met een spuije «) oft zeebeek ■) daer bij te stellen. Wat ick riep omme de dijeken te pijlenne, ick en hadde geen gehoor, maer mij dunckt de dijckgraeff ven 8) veule de faulte toegeschreven wordt dat eensdeels de landen inunderen; hadden de dijeken in den Ruijgenhil X voeten hoochte gehat wij en souden tlant niet verloren hebben, de voormelte dijekgraeffven 8) sien nergens nae dan de dijeken moije ende propre te maeckenne ende te palerenne met afflegginge (ende) schoon beloop int ooge.. sonder eens te dinckene op de hoochte daeraen alle de welvaert van den lande dependeert. Deur faulte dat men de dijeken niet gepeijlt en heeft is tlandt van Zuijtbe velandt geïnundeert geweest int jaer XXX op St. Lenerte vloet 9) ende blijft alsnoch verloren, ende zoo sijnder noch veule meer landen als: ^oortbevelandt, Strijen. Ende want hoe ghij de dijeken meer beloop geeft hoe ghij dezelve met meerder hoochte moocht versien 10); dat doet de vlackigheijt van den dijcke ende tgroot beloop want daer heeft bet water speelen op, ende daerdeur de hooge oploop. Steijle dijeken en zullen niet haest overloopen maer dezelve breken gemeenelijcken in den half deure soodat tlant inunderen moet. Dexperiëntie van dien hebbe ick genouch geprouft ende dickwils gesien, maer ick prijse de hoochte van den: dijcke ende1 *) dat men daertoe elcke voet hoochte geeft tzeewaerts ses voeten druijpens, dat is een gemeen reguel omme tlandt wel te bewaerenne; de dijeken en sullen van selffs niet hoogen maer mineren dagelijcx deur 1) Het Hs. heeft: doen soo zijlijeden anders. 2) Het Hs. heeft: ende. 3) Het Hs. heeft: dier. 4) De bekende Allerheiligenvloed van 1570. 5) Het Hs. heeft: de. 6) Te lezen: huijve ? Vgl. in de volgende alinea: seebeck oft huijve. Op een latere plaats in het tractaat leest men: men useert oock hoochselle te maecken op de dijeken, twelck men zeeboeken, zeecappen oft huijven heet." 7) Het Hs. heeft: zeebeet. 8) Het Hs. heeft: dijckgraeff. 9) De St. Leonardsvloed viel voor op 5 Nov. 1530. 10) Het Hs. heeft: verschen. 11) D. i. indien. 19 290 het rijden van de waegens ende tsomerdaechs door het affstuijven J) ende stouwen van de heesten. Een iegelijck sie 2) voortaen toe zijn dijeken te pijlen ende meer dan sgn oude keure van hoochte op te maecken, ick advertere u dattet groot noot is sulex te doene, hebbende 3) uwe dijeken op 12 voeten hooge besteet zij worden min dan op de XI voeten opgenomen. In de eerste dijckagie maectse hooge *) op XILTI voeten mits daerop brengende eenen seebeck oft huijve, soo verre het beloop is genouch solvent 6) ende den dijck boven 12 voeten breete heeft ende op den eenen voet hoochte 6 voeten druijpens ende dat voormelte beloop geheel ende wel gesoot is, al valt het druijpen van de 6) zeecappen wat steijl ende maer elcke voet hoochte vier voeten druijpens ende heeft, ten schaet 7) niet, want het water binnen in den buijck van den dijcke meest zijn fortse doet, ende soo en can het resterende waeter, dat 8) van tachterste opgejaecht wort, de steijlte van de zeecappe niet hinderen, maer vindende de steijlte soo moetet terugge wederom slaen ende tzeewaerts keeren 9), gelijck int vijffde bouck van de inundatie daer merekehjeken aff geschreven staet ende int lange getracteert wort. Te meer moet ghij aenstellen voor alle werek uwe hoochte te maeckenne ende te hebbene die ghij condt, overmits dat deur de vloet van Alderheijligen LXX veule- landen geïnundeert sijnde dezelve nu wederom daernaer hoogen ende versijen 10) een iegelijck om thoochste, gelijcxse op andere vloeden oock gedaen hebben tot viere toe die ick beleeft hebbe. Wee nu voortaen degene die den leechsten dijck heeft! Want sulcken lant sal eerst aenstaen. Op gelijcke inundatiën twater tegens natuere subijt valt, deurdien als er landen inunderen het hem derwaerts verspreijt, veule landen daerdeur blijven vorsch ende onbesouten sonder inneloopen. Als nu de dijeken alomme gehooeht worden meer dan op andere voorgaende vloeden, soo sal twaeter bedwongen wesen noch hooger te vloijenne op inundatiën dan hetselve oijt gedaen heeft totdatter wederom landen inunderen daerdeur het vallen wederom gebeuren mochte, dat is een: God bescherme ons meer van sulcke plaegen! Ende is claer ende notoir dat alle vloeden altijts hooger waeren dan de voorgaende, ende dat deurdien een iegelijcken hem bewaert ende versiet1 *) met hoochten1 ■) de vloeden 1) Het Hs. heft: affschuijven. 2) Het Hs. heeft: siet. 3) Het Hs. heeft: hebben. 4) Het Hs. heeft: te hooge. 5) D. i. soliede. 6) Het Hs. heeft: van zeecappen. 7) Het Hs. heeft: den schat. 8) Het Hs. heeft: dan. 9) Het Hs. heeft: tzee keeren. 10) Te lezen: verrijsen, d.i. rijzen, verhoogen. 11) Het Hs. heeft: besiet. 12) Te lezen: hoogen, d.i. de dijken verhoogen T m De Zijpe. Nu wij hier noch in de materie van nijeuwe dijckagie te bedijckenne zijn, soo wil ick u hier verclaertnghe doen van een vremde extraordinaris dijckagie. Ick hebbe geroupen geweest int jaer LII x) in den somer naer Pontianijvloet in de begonste dijckagie van der Zijpe bij het Hontbosch in Hollandt, naedemael dat de goede heere Niclaes 2) daeraen veul verloren cost gedaen hadde ende bijcans het geheel concept van der dijckagie verswijmpt was, maer nietemin int beginsel van den toelegh niet gehoort *), want hadde ick in de eerste communicatie daer mogen wesen eer men eenigen cost daeraen geleijt hadde. ick soudet *) naer mijnder macht ontraeden ende ontseijt hebben. Commende te Schagen5) daer ick beschreven was vonde *) ick den canoniek 7) van Uijtrecht Schoorle 8), dewelcke de last hadde mij de dijckagie te wijsenne ende omme te leijdenne. Wij trocken van Schaegen *) tot Keijns10) toe daer de dijckagie begoste, daer ick binnen dezelve dijckagie int water vant een gorsken genouch van bequaeme hoochte, welcke water hem extenderede westzuijtwestwaerts op tot voorbij Crabbendamme, rontsomme hebbende hetselve gorseken een steijl ouver, deur welcke waeter begonst was te maeckenne een voorvorsch van eenen dijck, ende en was hetselve water nochtans soo diep niet men1 x) voer der met peerden deure ende werde het volck met pramerkens overgeset. Commende teijnden de voorseijde voorvorsch, die lanck mochte wesen bet dan 300 roeden, daer ons de waegens quaemen haelen, ende meijnende dat het voormelte water anders niet en was dan een doorgaende12) diep oft creecke, meijnde ick teijnden de voormelte slijckervoorvorsch te vindenne een geheel fraije gorsch, gelijck ick een stuck int water gesien hebbe, maer ick en sach voor mij uuijt te1 s) westwaerts ende noortwaerts anders niet dan (een) vliegende duijnsant wesende zeer lanck, 1) Blijkbaar een vergissing en te lezen: LIII; met de bedijking toch is eerst begonnen in Maart 1552, vgl. Valcooch, Ghronijck van de Sijpe, Amst. 1740 (een herdruk van de uitgave van 1599) blz. 47, en de Pontiaansvloed, die hier bedoeld is, viel eerst voor op 14 Januari 1553, vgl. ook blz. 202. 2) Nicolaas Nicolai, griffier van het Galden Vlies en ontvanger der beden van Brabant. 3) D. i. ik was niet gehoord, niet om advies gevraagd. 4) Het Hs. heeft: soude. 6) Het Hs. heeft: Schaden. 6) Het Hs. heeft: wonde. 7) Het Hs. heeft: coninck. 8) Jan van Schorel (1496—1562), de bekende schilder. 9) Het Hs. heeft: Schaeden. 10) Een gehucht in de gemeente Schagen. 11) Samengetrokken uit: men en. 12) Het Hs. heeft: voorgaende. 13) Het Hs. heeft: de. 293 diep ende breet, bevindende in denzelven x) slijckervoorvorsch twee sluijsen nijeuw geleijt die eensdeels deurgescbeurt waeren, waeraen ick mij wel liet duncken dat 2) het beginsel van der dijckagie was. Nochtans en cost ick niet gelaeten deselve Schoorle te vragen oft wij verre van der dijckagie waeren, daerop hij mij antwoorde gafï dat wij op de dijckagie stonden ende dat sij het sant innedijcken wouden, waeraff ick mij seer verwonderde, van hem begeerende te weten wat sij metten sande maecken wilden. Maer bij ons de wagens 8) hebbende die deur het water gecomen waeren, vielen wij uijten propooste ende reden soo lancx de strande daer 4) hier en daer ende op diversche plecken de voorvorschen van sande in maniere van dijeken begonst waeren, deene disterende van den ander 1° roeden andere L, XXX ende XX roeden van malcanderen, sonder ordinantie van dijckagie oft bestecken daerinne geuseert hebbende van deen aen des anders hoot te moeten stortenne maer laetende 5) ende maeckende van één open zeegat veule ende diversche cleijne gaeten, daertusschen de vloet oft oploopinge van waetere heur cracht getoont soude hebben, soo datter geschaepen was tusschen elck gat een weel te vallenne ende een diep te schuerenne. Ende soo vervolgens en saegen wij anders niet dan sulcken desordere ende ongeregeltheijt van dijckagie. Tsavons wederom tSchaegen commende en wist ick niet hoe in sulcke saecken te raedenne oft aen- oft aff te slaenne de voormelte dijckagie, deurdien daer te grooten cost aen geleijt was. Ick moeste nochtans van den voormelten Schoorle het uuijterste finael weten, waertoe *) sij de dijckagie volbracht hadden, wat prouffijt zij metten sande maecken wilden. Hij antwoorde mij dat hij des getroost was ende dat ick anders nergens toe ontboden en was dan (om) ordenne in de dijckagie te stellene ende te providerenne 7) de aenstaende perijckelen, welcke antwoorde mij seer aengenaem was. Int volvoeren van der voormelter dijckagie en vonde ick sonderlinge geen perijckel want bet water oft vloet in 8, 9 oft 10 getijden niet eens aen den dijcke quamp, het moesten groote verloopen zijn eer zij eenige schaede aen den dijck zouden hebben connen gedoen. Die int beginsel daer geweest hadden ende wat van onse dijckagie gesien, hadden, God zij gelooft! 8), daer groote lenghte van kaeden begost te maeckene buijten de voormelte santvoorvorschen verder ten stranghewaerts met horden, hoij ende stroij ende sant daerop, daerinne zij groote onnuttige cost gedaen hadden, dewelcke soo veele proffijteerden alsoft zij te Hoo- 1) Het Hs. heeft: derselver, 2) Samengetrokken uit: dat 't. 3) Het Hs. heeft: wagen. 4) Het Hs. heeft: dan. 5) Het Hs. heeft: laeten. •) Het Hs. heeft: waer. 7) Te lezen: preveniërenne ? 8) De uitroep is natuurlijk ironisch op te vatten. 294 boecken op de heije gelegen hadden, want binnen dezelve voorvorsch lacht diepe van sande van 4 oft 6 voeten, soo dede buijten de voorvorsch tzeewaerts, *) soodat prouffijt soude geweest hebben dat deselve voorvorsch zijn bootschap gedaen hadde voor een kaede, ende dat men alle de spijse van binnen, te weten het sant totten sandijck, boven van de cleije affgenomen hadde. Nochtans wat putten dat men van binnen uuijtgecarret hadde ende de wint oostelijcken oft noortwestelijcken oft oock zuijtoostelijcken gewaijt hadde, zoo zoude alle de voormelte putten wederomme vol gewaijt, gedreven ende gestuijft hebben op een drooch weder ende sonneschijn sóó effen ende vol, dat soo wie daer op gecomen hadde die zoude daerinne versmoort hebben, welck sant soo bleefï liggende tot datter eenen dapperen reghen compt daerdeur dan dat hardt wordt. Ende daeromme compt hier wel te passé het seggen van mijn heer heer Jan doude, heer van Bergen a), gevracht zijnde van coninck Philips 3) wat hij voor een landt hadde, antwoorde Zijne Mat. deze woorden: C'est le pays de tureluyre, quandt il pluist il y faict dure, quandt il est secq il est molle 4), au grand vent il s'envole B); dat is: het is het lant van tureluijre, alst regent soo ist hart van nature, alst drooch is soo ist sachte, het verwaijt bij dage bfl nachte. Omme nu voorts te volvoerenne mnn commissie ende de begonste sandige dijckage een ooch 6) te doen hebben, soo ordinerede 7) ick dat men alle de gaten deurgaens zoude besteden van ses voeten hoochte, drije roeden onder toeleggens in de saete, boven tonneront, aeu elcke zijde even veul beloops gelijck het sant vallen zoude, want ghij geen viercant daerop en zout hebben connen bestorten, opdat alsoo alle de begonste doeken aen malcanderen souden geheelt ende gestort worden. Omme twelcke te doene dede ick billetten van bestedinge alomme uuijtzeijnden, soodat ick in corten tijden meer dan duijsent peerden in het werek creech, nemende alle het sant van binnen, wel wetende dat men de dijckers 8) 1) D. i. zoo was het ook buiten den voorvorsch zeewaarts. 2) Jan III van Glimes, heer var Bergen op Zoom (1481—1631). 3) Philips de Sehoone. 4) Het Hs. heeft: moille. 5) Het Hs. heeft: senvoile. 6) Het Hs. heeft: ende een ooch. 7) Het Hs. heeft: ordinere. 8) D. i. de bedijkers, Scorel c.s, 295 daer vrintschap aen dede dat men henlijeden het sant van de cleije voerde, ende oock mede van buijten. De carren die wij daertoe hadden laijden en losten haer zeiven, ende waeren maer breede plancken van 2'/2 oft. 3 voeten breet ende 4 voeten lenghte, in maniere van een tafele, in de lenghte voren scherp gemaeckt ende wat hardt gebornt 1), daerinne gewrocht IP iseren ringen bijcans bij het aeleijnde, daer de paerden aen gespannen waeren ende trocken, hebbende achter eenen steert in de midden van de plancken, die men ophieff omme soo het scerp int sant te drucken totdat de plancke vol gehoopt sant was, ende soo liet men den steert sincken ende slijepten de peerde soo datselve sandt aen den voorvorsch oft sandijck, ende daer wesende hieff men den steert omhooge, ende met een coorde dié onder de ringen vast was troek men de plancken om ende men liet de peerden weder buijten affgaen laetende tsant aen den dijck, ende wederomme van buijten opcommende laeden ende losten 2) heurselven gelijck voorseijt is. Ick wil wel seggen dat op de plancke wel een goede karre sants hielt soodat de peerden ende de werckluijden luttel leech stonden oft niet en dorften *) wachten naert 4) lossen oft laeden. Wat diende dan tot sulcken werek een groote cost aen kaede gemaeckt daer luttel waeters aen den dijck quamp ? Maer ick segge noch dat onverstandige, die noijt oft luttel dijckagie gehandelt en hebben, veel onnutte cost heur meesters aendoen. De kaeden dienen alleenelijcken gemaeckt in dijekagiën 8) daer goet lant innegedijekt wort omdat men de vette eerde binnensdijcx niet rooven en zoude ende maecken daeraff eenen santpoeck. Omdattet u difficijl zoude zijn te verstaene het laeden ende ontlaeden van de voorseijde santkarren, soo hebbe ick u tselve wel willen demonstreren met het naervolgende figuerken *). Expositie op de voormelte figuere. Ghij siet het fateoen van de kerren die henselven laeden ende lossen, ende hoe men achter den steert opheft om soo de plancken vol sant te schrabbenne ende te laedenne, ende als de plancke vol is soo laet men den steert vallen ende sincken totdat ghij boven op de voorvorsch compt, soo treckt ghij een touwe ende slaet de peerden voorts, soo moet de plancke opwippen ende storten, ende soo blijft het sant op den dijck daer ghij lossen wilt. De ringen vóór aen de plancke daer trecken de peerden aen, 1) Waarschijnlijk heeft men te lezen: gebernt du. gebrand. 2) Het Hs. heeft: lossen. 3) Het Hs. heeft: dorsten. 4) Het Hs. heeft: maer. 5) Het Hs. heeft: dijckagie. 6) Een dergelijke figuur schijnt van te weinig beteekenis om ze te reconstrueeren. V. 296 ende twee peerden hebben genouch aen de plancke x) te treckenne, alsoo gelaeden wesende met sant. Ende want men int sant geen peerden weijden en mach, soo brocht eenen iegelijcken zijnen wagen mede, gelaeden met voeringe ende cost voor de peerden, die daeraen stonden gebonden ende aten uuijten borderen, wagenleeren ende plancken, ende des nachts wast 2) logement van de arbeijders, meesters ende wagenluijden. Ende als de voederinge uuijt was moest eenen iegelijcken thuijs gaen om voeringe te haelen. Ghij sout geseijt hebben, haddij de dijckagie gesien, dat ghij in eenen leger hadde geweest. Daer de peerden stonden dagelicx ende freetten s) ende mis maecten, daer wast een luttel begroust van den havere die daer uuijt rees, daer de innemers van de 4) Zijpe eenen moet in grepen; die havere die daer was was redelijcken 8) mals ende dat deur de wermpte ende het misch van de •) peerden, waermede noch menich coopman ende goede luijden bedrogen 7) zijn geweest. Schoorle riet mij dat ick nujn dijckerlant ende goet in Brabant vercoopen zoude ende dat ick daer zoude mijn geit emploijeeren, maer ick en hoorde aen die oore niet. Mij werde hondert mergen lants geschoncken voor mijnen dienst, maer ick was soo liberael als zij waeren ende schoncke henluijden die wederomme, hebbende daervoren sdaechs voor mijn •) vacatie 6 carolusgulden ende gedefroijeert van mijnen coste, desniettemin ick hebbe al even veul gehadt *). Wij sullen voortsvaeren tot die reste van der dijckagie ende daeraff verclaeren de gelegentheijt van der inneminge derzelver dijckagie ende tlandt daerbinnen gedijekt ofte tsant, soo men tselve nemen mach10), wat proffijt de dijckers daeraff hadden. Veule onnutte coste wierden11) in derselver dijckagie gedaen soo van wateringen, watergangen ende slooten te delvenne, dewelcke wederomme metten sande toewaijden ende stuijffden. soo ick bevonden hebbe aen de putten die wijlieden van binnen ende buijten uuijtgelaeden ende gecarret12) hadden, die binnen 14 dagen oft binnen 3 weken wederom effen toegestoven ende -gewaijt waeren met sande. Daer was oock ongere- 1) Het Hs. heeft: plancken plancken. 2) Samengetrokken uit: was het 't. 3) Het Hs. heeft: frenten. 4) Het Hs. heeft: van. 5) Het Hs. heeft: was was daer redelijcken. 6) Het Hs. heeft: der. 7) Het Hs. heeft: bedorven. In de marginale inhoudsopgaaf staat: bedrogen. 8) Het Hs. heeft: mij. 9) Nl. als wanneer ik de geschonken 100 morgen had aangenomen. 10) Het Hs. heeft: ofte tsant samen tselve nemen mach, 11) Het Hs. heeft: weerden, i 12) Het Hs, heeft: gecaret. 297 geltheijt onder de arbeijders ende dijckers, denwelcken d'innemers oft bevelhebbers van de dijckagie toegeseijt hadden henlijeden te leveren cordewagens, deelen ende andere instrumenten tot slants cost, waerdeur de rabauwen dickwils ende menichmael dezelve cordewagens aen de gangen dickwils ontstucken staken ende braeken 1), soodat zij daer eenen halven dach leech saeten totdat men haer andere cordewagens oft instrumenten gebrocht hadde, ende nietemin liepen altijt heur dachgelden. Dezelve dijckers maeckten») den voornoemden regimenthebbers van de dijckagie avewijs, seggende dat men tot Sevenbergen, Steenbergen ende elders soo useerde, maer want ick henluijden daerinne controleurde wierden sulcke arbeijders wel confuijs, ende daerdeur waeren sulcke ongeregeltheijden geremediëert, sij zouden alle heure cordewagens gebrooken s) hebben om dan voorts leech te sittenne. Het sant datter lach in derzelver Zijpe lach seer diversch van hoochte ende diepte, te wetenne: van de strange oft oostwaerts naer St-Meerten beginnende van den zeedijck lach het sant wel boven de cleije 4 voeten ende 4'/2 voeten ende het sommige wel 5 voeten, lancx off deurgaende van. noorden tot zuijden daernaer oostwaerts op 3 voeten, vervolgens daernaer 2 voeten ende soo noch vervolgens daelende naer St-Meerten 1 't voet, daernaer 1 voetendenoch vervolgens tot opt waeter eenen halven voet, soodat notoirlijcken daerbij blijckt dat de duijnen verwaijt zijn in de Zuijderzee die ontrent Keijns ende Schaegen seer ondiep is 4), welcke Zuijderzee 5) noch eensdeels met water lach van Keijns aff tot Crabbendamme toe '). Welck waeter geschaepen hadde geweest te verstuijvenne ende te bewaijenne met sande binnen corten tijden ende nu te meer sal. gemerckt men tselve waeter uuijtgedroocht ende lant daervan gemaeckt heeft. Maer naer mijn opinie, altijts ter correctiën, soo sout proffijt geweest hebben dat men op den 11 /2 voet diepte van zande den principalen dijck geleijt zoude hebben omme daer tegen te stuijvenne ende te schuttenne het sant, dat daegelijcken vervliecht van de duijnen, genaempt Groot Ketelduijne ende Cleijn Keetelduijne 7), ende oock van de strange van der zee, zoo zoudij mogeu, mits delvende 8) twee speten diep, een halff spit cleije boven gebrocht hebben ende soo bijcans de helft goet lant bereet ende gemaeckt, waermede ghij dander helft westwaerts tzee- 1) Het Hs. heeft: steken ende breecken. 2) Het Hs. heeft: maecken. 3) Het Hs. heeft: gebrocken. 4) Het Hs. heeft: zijn. 5) Het Hs. heeft: Zuijdezee. 6) Vgl. hierbij de kaart van Holland van Bernaerd van de Putte van 1558, waarvan een reproductie is opgenomen in het Tijdschrift van het Kon. Aardrijksk. Genootschap (Jaargang 1918) deel XXXV. 7) Het Hs. heeft: Ketenduijne. 8) Het Hs. heeft: delven. 298 waerts soudt hebben mogen voeden ende bereijden met miech 1). Daer zijnde in de dijckagie hadden wij begost de zeedijcken te brengenne tot duijnen, stekende daerop riet dicht aen malcanderen soodat het sant alst aen(t) stuijven ende drijven was achter 't riet, soo gesteken zijnde, moest blijven liggen, deurdien het riet den wint zijn cracht benamp, soodattet op éénen nacht achter het riet soo hoochde dat men altijts het riet wederom optreckende ende dicht stekende lichtelijcken eenen hoogen dnijn gemaeckt zoude hebben, welcke dijck wederom soo haest dezelve aent vervliegen was men met poten van den helm moest remediëren ende preserveren. Twater datter leijt tusschen den dijck van do Keijns, St-Meerten ende Crabbendamme, wesende ontrent eenen anderhalven voet diepte van water, is onder goede straffe cleije; daerop wast een cruijt genaemt wier gelijck het doet in de Zuijderzee ende is van éénder natueren, want het metten Slijckerdijck2) deur(t) waeter geleijt affgedijckt is, hetwelcke*) oock met sande gestoven zoude hebben als voorseijt is. Nochtans en sout daermede niet geargert hebben *) want de voormeite cleije, met sulcken subtijlen sande ghemenght zijnde, soude gedwee ende gedraechsaem (lant) maecken. Hetselve sant is soo subtijl dattet de menschen deur de cousens aen de beenen verstuijft s). De geheele dijckagie is sóó effen sonder hoochte oft heuvelen *), creecken oft waterloopen — dan alleenelijcken aen de zuijtzijde daer de Zuijderzee ') eer de Slijckerdijck geleijt was westwaerts op een ander zee deurzijpte, ende daernaer heet het lant alsnoch de Zijpe, welcke Zijpe benomen is met eenen schinckeldijck 8) geleijt aen de noortzijde van der dijckagie. sluijtende aent Ooge *) — ick segge alsnoch sóó effen is de dijckagie bestoven met sande dat ick hebbe gesien dickwils rollen uuijter hant eenen reep van eene biertonne voor winde, dat alst aen loopen was de wint hetselve voortdreeff overeijnde blijvende bij een mijle oft anderhalff, soodat een man hetselve niet en zoude hebben connen volgen, totdat het eenich rencontre van watere oft ander opstaeckel creech. Daer de innemers derzelver dijckagie van der Zijne heur in betrout hebben is ditte: sij hebben gesien veule. diversche wetje 1) D. i. niest. 2) D. i. de dijk die de nieuwe dijkage van de zee afsloot, zoo geheeten naar de slijkerspeoie (waarover blz. 302) waarvan hij is opgeworpen. 3) Nl. het land. 4) D. i. verslecht zijn. 5) Het Hs. heeft: vertuijft. 6) Het Hs. heeft: heuelen. 7) Het Hs. heeft: Zuijdezee. 8) Het Hs. heeft: sinckeldijck. 9) D. i. Calantsoog. 299 daer men seer schoone vette ossen op weijde ontrent Schoorle, Haerlem ende Sgravenhage, dat niet dan sandige gronden en zijn, maer dezelve worden met vette poorteerde oft straetmisch gemist; oock zijn de gronden onder moer- ende veenachtich twelck altijt vochticheijt bijbringht, ende de poorteerde oft straetmisch is soo heet in zijn selven dattet den gront soo verwermpt, dattet daerdeure seer wel begroest ende niet dan claveren draecht. Welcke poorteerde oft straetemisch (daer) niet te crijgene en is, daerop de voormelte innemers geen acht geslagen en hebben Ende hoewel ick veule diversche dijckagië(n) gehandelt hebbe nochtans en ben ick dese dijckagie niet wijs, overmits dat ick hebbe gehoort dat men in dezelve Zijpe sant begint te sieden ende lange gesoden heeft, niet wetende oft sij (iet) vant sant zouden zieden oft niet. Waert 1) soo: het waer de subtijlste ende fraijste alckemisterie daer men noijt en heeft aff weten te spreken, soo doende het sant zoude van de cleije gevoert worden welcke cleije men alsdan bequamelijcken soude mogen cultiveren, sij souden oock wel assen maecken 2) omme de weijden daermede te missen. Men vindt veule engeniaerden die wonderlijcke dingen practiseren. Eenige hebben gevonden datse heure santdijcken begieten met waetere omdat se hart souden worden. Hebbe ick daeromme hiervoren qualijcken geseijt dat het is het „lant van tureluijre, alst nat is soo ist hart 8) van nature etb" 1 De principaelste gouverneurs ende dijekmeesters van der dijckagie, doen ick aldereerst quamp ende vont, waeren den canoniek 4) van Uuijtrecht Schoorle, Oomken van Bruijsselle ende Mr. Lucas van Schildere die noijt dijckagie gesien en hadden. Daernaer quamp achternaer eenen Servaes de Haese coopman van Antverpen, die inne Crunninge in Zuijtbevelant hadde leeren dijeken tot zijnen grooten cost, diewelcke vreemde opiniën opbrochte; te weten den Slijckerdijck lach op eenen morwen sachten grondt daer den dijck wat deursincken moeste, dezelve De Haese sustineerde dat men tslijck onder uuijt de saete van den dijck wechkarren zoude moeten omme den dijck soo een hardt fondament te maecken, min oft meer oft denselven dijck aen eenen zijden draet in de locht zoude blijven hangen ende oft den dijck soo dwaes zoude hebben geweest datse den harden gront niet en zoude hebben connen gevinden. Ende nietjegenstaende dat denzelven dijck het slijck wechgedaen zoude hebben deur het gewichte ende persen sonder cost, nochtans moest zijn opinie geachtervolcht worden, nietjegenstaende eenige mijne remonstrantie die ick hem dede, ende dat ick mij presenteerde borge te stellen voor den dijck dat hij wei soo wijs was ende tselve wel effectuéren zoude sonder cost te 1) Het Hs. heeft: waer. 2) D. i. zij zouden dan meteen ook ascli maken bij die ziederij. 3) Het Hs. heeft: nat. 4) Het Hs. heeft: coninck. 300 doene. Dezelve Haese x) opiniëerde dat men meer sant innedijcken ende verloren cost doen zoude ontrent Pettem, alsof t zij niet sant genouch innegedijekt en zouden hebben, twelcke sij alsnu heeten den Haesenpolder, het waere beter ende bequaemer denzelven te heeten den Dwaesenpolder, met grooten cost gemaeckt ende sonder vruchten. Ziende sulcken voorstel ende dier veul gelijcker duchten, hebbende ontfangen brieven dat den dijck onder Steenbergen seer geramponneert ende gebroken was, wesende onder mijn dijekgraeffschap, deur grooten storm ende onweder, welcken storm oock alsulcken gebeer aen de dijcke in de voorzeijde Zijpe dede dat, in sooverre de voorvorschen deur *) alle de gaten als voorseijt is niet en hadde geleijt ende gemaect geweest, sij zouden den geheelen hoop 3) verloren hebben. Ick moeste daeromme eens naer huijs tot Steenbergen in mijn dijekgraeffschap reijsen om aldaer ordenne te stellenne naerdat ick ses weken eontinuëlijcken in der dijckagie van der Zijpe ge vaceert hadde. ende tSteenbergen zijnde creech ick een lange sieckte soodat ick tzedert dien tijt in de Zijpe niet meer geweest en hebbe. Wat pottagie sij voorts daeraff maecken, en can ick « niet vorder beschrijven. Moch in dezelve dijckagie van de Zijpe zijnde quamp daer eenen quidam hebbende daensicht phiiosophitisque, hij aenveerde Nicolaij *) ende gaff hem aen, dat hij een maniere hadde gevonden omme de(n) geheelen dijck van der Zijpe met cleijnen cost te maeckenne ende te volbrengenne, maer en wout niemant seggen dan hebben voor teerste ende in de hant hondert croonen. De voormelte Nicolaij, de cannonick Schoorle ende andere souden daernaer geluijstert hebben en hadde ickt 6) henluijden gelijckerhant niet ontraeden, seggende dat het anders niet dan beuselingen en waeren. Desnietemin de voormelte Nicolaij gretich wesende omme hetselve te wetenne broebte de philosophe *) soo verre 7) dat bij de hondert croonen minderde op de negen, soodat hij ons ginck in de hant steecken ende adviseren dat men zoude coopen alle ijdelle wijnpijpen, die men op den Rijn ende te Ceulen soude connen becomen ende recouvreren 8), ende setten dieselve wijnpijpen gevult met sande overeijnde in maniere van een borstweringe tegen het opcommen ende opstormen van de zeebaeren ende zeewaeteren, meijnende een geschut voor te hebbenne. De voormelte philosophe, hij (hadde) quabjeken gestudeert, hij en docht niet dat de wijnpijpen ende reepen verrotten souden ende vergaen 1) Het Hs. heeft; Haest. 2) Het Hs. heeft: daer. 3) Het Hs. heeft: loop. 4) Nicolaas Nicolai,"griffier van het Gulden Vlies en ontvanger der beden van Brabant. 5) Het Hs. heeft: ick. 6) Het Hs. heeft: philobophen. 7) Het Hs. heeft: soo verre soo. 8) Het Hs. heeft: recomveren. 301 soo met den waetere *) als den heeten sonneschijn, ende dat oock do wijnpijpen onder aen malcanderen niet comen en zouden deurdien de wijnpijpen midden gebuijckt zijn, soodat onder alle gaten ende kijckvensters gebleven zoude hebben, daerdeur de zee ten lantwaerts zijnen loop genomen zoude hebben ende int uuijteijnde den hoop te samen geren ver seert ende omgeworpen. De voormelte philosophe hadde een goede dachreijs ende wert zijn groot vernuftheijt wel dier betaelt. Sulcke ende dijergelijcke argumenten worden ons wel te voren gehouden, principalijcken van dese wijse clercken, die in argumentatiën ende sophisteriën heur hoot gebroken hebben, op welcke men niet en behoort te lettene want zij Neptunium noijt gram ende leelijcken gesien en hebben. Van den Slijckerdijck moet iek noch wat vermanen want het een vreemde maniere van dijeken is, ende daer mede neme ick oorloff van de dijckagie van de Zijpe. De voormelte Slijckerdijck was lanck ontrent de 1000 roeden, soo ghij in de naervolgende kaerte sien meucht, commende van de Keijns oft uuijten oosten loopende deur twater westwaerts op tot aent sant toe, dewelcke gemaeckt worde met pramerkens dewelcke zijn cleene schuijtkens niet diepe gaende ende die op de Zuijderzee daer de wier wast vletten mochten. Elcke schuijte en hadde maer éénen arbeijder dewelcke met haecken, hebbende breede ijsere tanden, het slijck metten wier daeraen gewasschen uuijten grondt van den waetere tooge, ende sette soo de wier metten slijck in den pramer voorseijt. De wier mach wasschen van eenen voet oft meer liggende opt w aeter, ende int setten in den pramer wistent 2) darbeijders met enen draij te settenne op malcanderen dat den a) slijck aen malcanderen niet en bleeff hangende comende de wier tusschen beijden. Als dan hetselve slijck met wier drooch was, soo wast een seer taije spijse daer niet lichtelijcken het water cracht op en cost doen, ende in sooverre de dijckers aldaer wisten oft wouden den dijck maecken dijekschap onder de linie druijpende daer en waer aen sulcken werek geen verganck4), maer zij maecken heuren dijck al met trappen opgaende tot aen d e cruijne toe, elcken trap (van de) hoochte van IP oft IIP voeten, waertegens de zee dan cracht heeft mitsdien de steijlte het water zijn spelen benomen heeft, soodat alle de crompte aen den ouden dijck soo ghij aen de kaerte sien meucht overvallen moeten wesen deur het breken 5) van den trapdijck, want de steijlte maeckt twater cracht hebbende ende in elcke steijlte van de trappen het water resistentie ende steijlte vindt. Aen eenen dijck mach men twater niet beter resisterenne dan gevende *) hem veul speelens maer soo moet oock den dijck soo veule 1) Het Hs. heeft: waere. i) Het Hs. heeft: wisten. 3) Het Hs. heeft: deen. 4) Het Hs. heeft: voorganck. 5) D. i. doordien het water tegen den trapdijk breekt. 6) Het Hs. heeft: geven. 3021 te hboger wesen voor het opgaen oft het oploopen van de waeteren dat *) deur het groot beloop te meer zijnen ganck neempt. De wier heet men het cruijt dat aen de 2) slijeker wast, alst rijp is ende alst op twater drijft, twelcke de vogelen polsende 3) ende heur aes aen de wortelkens soeckende4) de voormelte wier oft cruijt losch ende drijvende 6) maecken. Tselve cruijt is dunckt mij gelijck daer men de glasen van Venegiën commende inne pact. De pastoren int Watertandt in Hollandt bidden gemeenelijcken op den predickstoel dat de vogelen wel broijen mochten, omme soo te meer het voormelte cruijt met menichte te doen drijvenne, twelck dan met den zeewaetere opvloijet, twelck de schippers op heuren saijsoenen comen *) visschen ende vergaderen in heur schepen, twelck sij wel dier vercoopen omme de voormelte trapdijcken te onderhoudenne. Men Ieght7) op elcke trappe gelijck eenen halven wolsack dickte in vougen, alst water met stormen opstormpt ende vloet, daerop zoo zijne macht breeckt gelijck op eenen wolsack, soodattet geen schaede doen en can. Het voormelte wier soude 10 jaren int water liggen sonder rotten ende (is) wit als eenen douck alst verstorven is, twelck ick soo deerde opgravende bevonden hebbe. Waeren de dijeken dijekschap onder de linie druijpende 8) aff gemaeckt ende de slijeker geset mette wier ommegecrompt, aen sulcken dijck en waere geen verganck ende waere 10 mael beter ende stereker dan gecrampt; het en waere maer een prouff geweest haddent de lantluijden met VIII oft X roeden willen besoucken, maer neen: sij en wilden daer niet aff hooren als ick henluijden tselve vermaende. De slijeker is wier ende tslijck tsamen aeneen uuijt den gront getogen, ende de wier is alleenelijcken het cruijt bij de vogelen als voorseijt is (losch) gemaeckt. Nu wij hier scheijden uüijtte dijckagie 9) van der Zijpe voormelt ende dezelve wat difficijl is om te verstaenne, soo heb ick u daeraff wel een caertken willen describeren ende daernaer daerop een cleijne uuijtlegginge doen 10). Uuijtlegginge van der Zijpe. Ghij siet bij dezelve quaerte dat de dijckagie van de Zijpe maer 1) Samengetrokken uit: dat 't. 2) Het Hs. heeft: der. 3) Het Hs. heeft: polsen. 4) Het Hs. heeft: soecken. 6) Het Hs. heeft: druijpende. 6) Het Hs. heeft: comende. 7) Samengetrokken uit: leght 't. 8) Het Hs. heeft: het druijpen. 9) Het Hs. heeft: uuijt dijckagie. 10) Het schijnt voldoende hier te verwijzen naar de kaarten van den Zijpepolder voorkomende b(j Valcooch, Chronijck van de Sijpe (Amst. 1740); Johan Blaeu, Geographia Blaviana, Vol. IV (Amst. 1662); Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, VIH blz. 395 en Kuijper's Gemeenteatlas. V. 308 ëri is eéii inham van waetere Van der Zuijderzee, die alleijnskens ende metter tijt beworpen is ende toegestuijft met sande deur het verwaijen ende verstuijven van de duijnen, alst blijckt bij de reliquen van de Groote ende Cleene Keetelduijne. Westwaerts uuijter zee is het sant (t)hoochste ende lijt (t)diepste ende soo vervolgens nederdaelende tot aen den dijck van St-Meerten, daer noch het waeter niet toegestuijft oft met sande beworpen en was. Noortwaerts hebdij het beginsele van der Zuijderzee ende is met slijeker *) affgedijekt, soodattet één natuere van gronde, waeteringe 2) ende bewassinge van wier is, op welcke waetere vele vogelen 3) sitten soö van zwanen als van eijnden — ende hebbe mij laeten seggen dat een swaen gevangen was uuijt Vrieslant, de heere diese toebehoorde uuijt Vrieslant daer voorbijgaende kende zijn merek ende de zwane gecocht hebbende liet se wederom naer Vriesiant op zijn zwaendrift vliegen — soodat deur het gevogelte het wier driftich gemaect wort. Oostwaerts hebdij veule schoone weijden ende de schoonste koijen die men vinden mach, tstuck en schaempt hem nijet te loonenne *) 7 oft 8 Jé Vlaems, ende hebbe daer hooren seggen dat een 8) tsavonts opt gorsch geleijt ende ghij tsanderdaechs die quaempt soucken soo en soude ghijse niet zien, sóó is het gorsch op éénen nacht gewassen. De weijde voet seer soodatter een schaep (is) geslegen twelck 40 ft roets inne hadde, ick houde dit de innemer(s) van der Zijpe heeft doen dijeken, meijnende mits dat se gebeurd 8) zoude wesen dat het sant soo wesen ende volgen zoude. Ende dat den coopman bedrogen heeft is eensdeels de redenne 7), ende oock deurdien dat Schoorle met zijne consoorten de slijcke uuijt den gront togen twelcke vette 8) eerde was, diewelcke zij in tonnen slougen ende toonden die op de Beurse tAntwerpen. Bij mij quam eens eenen gereden in poste tot Steenbergen van Antverpen omme mijn advijs te vragenne wat ick hem riet, hij soude in de dijckagie emploijeren bij de XLIIC ponden Vlems. Ick vraechdo hem oft hij de Zijpe gesien hadde, hij antwoorde: neen; ende hem voorts vraegende off hij zijn bruijt getrout hadde zonder zien, hij antwoorde: wel wijsselijcken 9). Waerom dan wildij die gesloten in tonnen trouwen ? Wat weet ghij wat prouffijt sij doen can ende hoe groot ende proffijtelijcken 1) Het Hs. heeft: slijcke. 2) Te lezen: waetere ? 3) Het Hs. heeft: vogelaers. 4) Te lezen: costenne ? 6) Oningevuld gelaten in het Hs., klaarblijkelijk moet er staan: koe. 6) Het Hs. heeft: gebeuren. 7) D. i. en dat, nl. die goede weiden oostwaarts, hebben eensdeels den koopman misleid. 8) Het Hs. heeft: vetter. 9) D. i. wel gewisselijk heb ik ze gezien. Het Hs. heeft: wijselijcken. 304 datse is ? Dantwoorde genouchde hem noch genouch ende soo bieeff hij uuijter dijckagie, wel tot zijnen proffijte, anders hadde hij in de keerse gevlogen; daer zijnder menige mede bedrogen. Doctoren van Loeven ende advocaten zijn der oock bij gebrocht, men seijt gemeenelijcken : „geit van pratijcken *) en wilt niet dijeken". Suijtwaerts hebdij oock schoone beemden ende weijden ende int zuijtwesten de duijnen. Noortwaerts compt het Hontbosch 2) twelcke eenen wonderlijcken werek is, gewrocht met houten, steenen, rijs ende kisten tegen den grooten overval van de seebaeren oft risen van de winde3) die dijekwils over den dijck slaen min oft meer oft te Pettem int dorp dagelijcx regende. Daer was seer quaet regiment als wij naer verclaeren zullen commende op die materie ende op het verclaeren van het werek te Westcappelle in Zeelandt, twelck een gelijck werek ende saecke is. Westwaerts hebdij de seestrange ende noort westwaerts de Ketelduijnen ende het dorp van tOoge *), daer men veule droogevisch van scharrekens, rochskens, schollekens ende andere sulcke visch droocht. Men weijter schaepen gelijck ment s) oock doet tusschen Bergen, Huijberge ende Putte, het is één nature van hoochten ende duijnen, alwaer oock in de duijnen helm wast gelijck(t) ontrent de Zijpe doet, ende als ick sant bedijeken woude soo woude ick (de) duijnen tusschen Berghen ende Putten voorseijt innemen, daer en derft ghij oock Neptunium niet verwachten, niettemin : sant is sant, ick houde mij aen de cleije. Maer de dijckagie van der Zijpe is effender soo voren geseijt is. Wat vruchten het noch heeft gebrocht en weet ick niet veule te seggenne sedert den zomer (van) LU6), oft ick houdde wel dat het waeter bij St-Meerten, twelcke nu lant is soo ick verstaen oan, wat zijn bootschap gedaen heeft. Oock sal wel doen de reste westwaerts tot het halff van der dijckagie toe met grooten zwaeren cost. Maer voorts opwaerts daer tsant 41 /2 (voet) diep lijt eer ghij aen de cleije compt, hoe sal men de cleije boven connen crijgen ? Daer en hebbe ick geen goet betrouwen toe. Onse dijekagiën ') van herwaerts overe brengen ommers terstont vruchten ende een hoijken saets oft terwo jaerlicx, daer mach men mede ter merekt gaen, ende als de meede wel geit soo triumpheert don lantman ende wort dick rijeke. Ick hebbe eens gemaect van HF gemeten meede boven alle costen, in twee jaeren gewasschen *), meer dan duijsent carolusgulden, ick sorge dat 9) de geheele Sijpe boven alle costen niet uuijtgebracht heeft. 1) D. i. van practizijns. 2) Het Hs. heeft: Houtbosch. 3) Het Hs. heeft: van winde. 4) Calantsoog. 5) Het Hs. heeft: gelijeket. 6) Lees: LHI, vgl. biervóór blz. 202. 7) Het Hs. heeft: dijckagie. 8) Het Hs. heeft: gewassch. 9) Samengetrokken uit: dat 't. 305 Hadde men een dijckagie mogen schilderen mette vruchten daerop wassende, Schoorle was daer den rechten man toe. Hij hadde begonst te maecken een plaesteringe (daer men) tHontbosch x) mede metsen ende onderhouden zoude, daertoe ordonnerende ende raemende dat men alle die oude cabels ende touwen van de buijssen, hulcken ende andere groote schepen ooopen zoude, daer hij netten aff gemaeckt zoude hebben aen malcanderen netgewijs gebonden omme tfondament in de zee aent Hontboschx) te maecken daer hij op plaesteren zoude *), maer het waeren de tonnen vol sants geset tegens de zee gelijck boven verclaert is 3). Ick hebbe eenen grooten bouck gesien daer hij aireede seven kercken inne gepatronneert *) hadde die in de Zijpe gestaen zoude hebben, deen was ront dander drijcantich, maer het was het vel vercocht eer den wolff gevangen was. Soo vreemde opiniën gingen in de dijckagie omme ende die daerinne gedijekt hebben cregen vreemden naersmaeck, het heeft de sommige het cleene gecost. Wij sullen tselve laeten vaeren ende vervolgen voorts onse materie, nochtans moest ick dit hier te passé brengen om de vremdicheijt (ende) te demonstrerene dat vernuffde ende geëxpermenteerde dijckgraven veul schade beletten, ende dat hem nijemande en behoort dijckagie tonderwinden hij en waere daerinne geverseert. 1) Het Hs. heeft: tHoutbosch. 2) Mogelijk doelt Vierlingh hierop de „nieuwe wercken van dijcagiën, die incorruptible zijn suilen ende eeuwelijck dueren van steene ende anders met sulcken bytume oft cemente an elx anderen gebonden ende vereenicht, dat zij niet verganckelijok zijn en sullen", en waarmede „men insgelijcx metten selven practiken, instrumenten ende materialen sal moghen maken veel andere nijeuwe wercken als hoofden, sterekten ende fortressen soe in de zee als in de rivieren . .. mitsgaders oick kelderen, putten ende cisteernen daer nimmermeer water deur trecken en saL" waarvoor Schorel op 15 Oot. 1650 octrooi verkreeg. Hij verplichtte zich bij het octrooi „te zijnen coste te doen makene ende stellene van zijner voirsegde stofte ende materie van steenwerek ende cement gebonden ende gevestigd een roede viercant werek ter plaetse van de Zijpe bij 't Hontsbosch in Hollant enz.", zie het opstel van Dr. H. E. van Gelder, Nieuws over Jan van Scorel, in Oud-Holland 1918 blz. 177 vlg. 3) Zie hiervóór blz. 300. 4) D. i. afgeschetst. 20 Het derde bouck sal u verclaringe doen hoe ende in wat manieren men onderhouden sal een dijckagie die volmaeckt is, ende naderhant deur stormen, opvloij van waetere met tempeeste de dijeken wederomme breken, de sommige die op sacbte gronden liggen uuijtte keuren ende beloopen oock in de hoochte ontset worde, de polders oock die deur inundatie, overloopinge van waetere (ende) dijckbrexemen deurloopen ende ondervloijen, waerinne veul ende diversche dangereuse gaeten vallen, hoe men dezelve sekerlijcken sal overgaen *) ende craegen, vingerlingen daeromme maecken, oock van innelaegen te leggenne, ende voorts van als wes dier materie aengaen sal. Al ist soo dat de dijeken loffelijck opgelevert ende bij dijckgraeff ende gesworens behoorlijcken opgepresen zijn geweest, nochtans deurdien de dijeken niet en zijn geseten ende deerde gestorven ende gestijft, zoo zijn altijts alle dijeken subject op groote stormen, op vloijen ende verloopen jaerlijcx wat te brekenne ende ramponerenne; oock de dijeken s), al zijnse in heur keure van hoochte, van beloop oft druijpen van binnen oft buijten opgelevert, nochtans sincken zij jaerlicx totdat zij heur harde vaste saete gevonden hebben sullen, dewelcke wederomme moeten gerepareert, gehoocht, geswaert ende aengeleijt worden met goede corenaerde ende Op zijnen bequamen tijt van wercken, twelck is int beginsel van halff Meert ten lanexsten. Sommige onverstandige, die noijt niet veule dijcx gesien en hebben, beginnen te wercken als andere afflaeten, te weten in October hebbende 8) den winter voorhanden, directehjeken tegen alle ordonnantie van dijckagie ende tot grooten cost van den lande. Het waere prouffijtelijcker dat men de gaeten falicante, die in den winter vallen ende gebroken worden, ende die met een goede loffelijcke matte becrammede *) tegen die uuijtgaende tijt om dan die gaeten te verheelen, dan dat men onder een kaede swinters soude groote werek maken ende toeleggen, want de kaeden de wintervloeden niet en mogen wederstaen; het waere wel doenelijcken hier ende daer een gat in den dijck te stoppenne, twelck men deur het beverschen van de caede doen mach maer principalijcken int aenleggen van de dijeken, omme soo de hoochselle te haelenne, ende den tijt niet in 1) Het Hs. heeft: overgaen worden. 2) Het Hs. heeft: uuijt de dijeken. 3) Het Hs. heeft: hebben. 4) Het Hs. heeft: becrammende. 307 October oft in Augusto te beginnen, want naer Augusto zijdij alle dage hooge vloeden ende stormen verwachtende, daerdeur de kaeden inneloopen ende vergaen (ende) de spijse bedorven wort, twelck versch aen den dijck gewrocht vloijt wech ende mineert van den waetere, soodat de schaede niet en compt alleenelijcken tot last van de aennemers J) maer tot intrest van den lande. De dijckers hebben een gesetten toon2), dat is dat sij altijt allegeren „tsheeren geit moet den dijck maecken", dan volcht er achternae Jan Boij. Soo dan om meer prouffijts te hebbenne ende groote schaede te verhoedenne, maeckt altijts uwe bestedinge te beginnen te halff Meert oft met den peeckelheerinck in de Vasten, soo mogen de zooden aen malcanderen sluijten ende begroesen, ende dat omdat 3) ende overmits de groese oft groije dan int water compt: wat ghij in een heet sonneschijn besoigneert, soijt oft werckt, de zooden vercrimpen ende worden drooch, in den winter oock gesoijt de zooden zijn nat ende vuijl ende morwe, de dijckers trappense plat, daer en is oock geen groije in, soodat se lange in heete somer- ende winterscbe daegen zijn eer Se 4) aeneenwassen ende bewortelen connen. Compter dan een verloop soo drijven se dan metten nere van den waetere int onderste van den teen van den dijcke oft in de diepen, ende hoewel de zooden op den teen van den dijcke blijven liggen, worden soo geroert ende gestelt van den waetere dat se nergens toe nut en zijn dan in de gaeten tworpenne, moet dan andere sooden doen steecken tot grooten cost, principalijcken daerse zeer sober zijn om te crijgenne, ende beroeft e) seer u soodenvelden. Den dijck, die men in den zoomer crammen moet, wordt soo hardt ende steenich dat men schijnt deur die herdicheijt van de zoode thert omstucken te steken eer men in de eerde can geraecken met de cramspaede, swinters daertoe6) zijn de zooden, ende is articquel7), soo saoht datter geen poten inne en houden, waeromme den bequaemsten tijt van dijeken 8) is in de tijt van vier maenden, te weten in Meert, April, Meije ende Junius. Naer dat men ziet dat de dijeken gebroocken zijn, de gaten groot ende diep gevallen zijn ende den dijck tot diversche steden geramponneert is, moet men ') dienvolgende adviseren te werekenne. Mach men tselve doen zonder de kaede te vernijeuwenne ende de spijse drooch te leggenne 1) Het Hs. heeft: dijckers aennemers. Het woord dijckers is blijkbaar bier bij vergissing uit den volgenden regel ingevloeid. 2) D.i. zingen altijd hun vaste liedje. Het Hs. heeft: gesetten loon. 3) Het Hs. heeft: ende dat om. 4) Het Hs. heeft: eerste. 5) D. i. berooft. Het Hs. heeft: begroest. 6) D. i. daarbij. 7) Zoo staat er letterlijk. Waarschijnlijk is er een woord uitgevallen met de beteekenis van belangrijk, gewichtig. 8) Het Hs. heeft: dijcke. 9) Het Hs. heeft: moeten. 308 ende te maeckenne, soo meuchdijt op de cordewagens betrouwen, ende men mach de dijeken wel repareren alst pas geeft werckende op de ebbe ende mette getijde. Maer die gaten, die vallen tot die cruijne van den dijck sommige ter halver cruijne andere over den halven beloop van den dijck daer men veule eerde ende spijse toe behouft, sijn proffijtelijcken de kaeden vernijeuwt ende bevorst omme (met) de karren dezelve gaeten te verheelenne ende te karrenne — want kerdijckx) eenen vasten dijck maeckt — ende dat men eerst2) beginne metten voormelten pekelbeerinck in de Meert (metten) aenstaende eerste saijsoenne van dijeken, nochtans dat daerinne versien sij dat men de steijlte van de gevallen gaeten, soo hooch de vloet soude mogen comen op een verloop, terstont in den •) winter dijekscbap met een clamp daeraen gewrocht affbrenge mette beste cleijeerde die men daerontrent vinden can, jae liever met enckele zooden indien dezelve ontrent de gaeten te vindenne zijn. Ende tselve werek van aenclampen sal men terstont becrammen om meerder verseker(t)heijt want, in sooverre de gaeten soo niet gewrocht en werden ende een ander groot verloop in den winter quam e ende (de) voormelte steijlte van den dijck daerdeur niet gewaepent en waere tegens voorts 't affcalven ende affvallen van de reste van de eerde dier was blijven staende, tlandt daerdeur inunderen *) soude. Ick (heb) hetselve wel beprouft 6) in Pontianijvloet int jaer van XXX 6) wesende alsdoen dijckgraeff int***iieuwe lant op Steenbergen genaempt Graeff-Heijndricxlant. Op de voormelte vloet van Pontianij waeren de dijeken soo gebroken ende geramponneert dat de innercant van den dijck ende voet 7) tot veule plaetssen geleecbt was. Ick hebbe in den principaelsten stroom ende hooge waeter gestaen op dijeken daer de cruijne van den dijck, onder bol 8) zijnde, van den gewichte van den waetere tegengehouden was, in groot perijckel van mijnen lijffve, ende siende datter geen houden aen en was deur de menichte van de gaten ben bedwongen geweest met mijn volck ende arbeijders den dijck te verlaetenne. Ick en was naeu thuijs gegaen van den dijck, deurdien sommige landen inundeerden 8) ende inliepen, soo viel bet water soo subijt dat daerdeur de cruijne van den dijck, van den waetere gesustenteert zijnde10) ende daer wij over gegaen ende gestaen hadden, innestorte, ende twaeter liep soo zeer ende subijt dat men de gaten geheel bloot 1) Het Hs. heeft: keerdijok. In de marginale inhoudsopgaaf wordt gesproken van: earredijek. 2) Het Hs. heeft: eersten. 3) Het Hs. heeft: op een verloop men terstont ende winter. 4) Het Hs. heeft: invueerdeerden. 6) D. L ondervonden. 6) Lees: LU. 7) Het Hs. heeft: vloet. ' 8) Het Hs. heeft: hal. 9) Het Hs. heeft: invueërden. 10) Te lezen: gesustenteert geweest zijnde. 309 sach. Dat subijt vallen van den waetere sijn sekere teeckenen ende indiciën1) datter landen inundeeren. Van welcke valle van den waetere ick in der nacht geadverteert zijnde van de dijckers, wesende tallen gelucke een olaer maenschijn, hebbe mij wederom aen den dijck gevonden, ende siende overal tperijckel daer tlant in 2) was deur de steijlicheijt van de afgevallen dijeken, hebbe ick tsanderdaechs den trommel te landewaerts omme doen slaen, adverterende eenen iegelijcken: zoo wie wercken woude dat hij commen zoude op den dijck, men zoude hen te wercke stellen, de vrouwen die geen cordewagens en hadden souden met heur veurschoot eerde aendraegen, andere dede iok borriën maecken van plancken, andre drogen deerde met sacken bij foute van cordewagens, soodat ick soo veul volcx creecb dat ick alle gaten versach met eenen aenclamp 3) onder in de saete als voren geseijt is, die terstont dede versien met crammen. Sommige waerender die soo te wercken noijt gesien en hadden ende die daermede beuselen wouden. Maer daernaer ontrent ILTe weken oft een maent quamp er wederom eenen storm in denzelven winter ende inundeerde 4) veule landen die in Pontianijvloet overgebleven waeren, twelcke dat ick soo met dieren coste gemaect hadde wert wel betaelt ende gerecompenseert ende vergolden, ende en zoude niet alleen GraeffHeijndricx lant geïnundeert 6) hebben maer alle de landen onder Steenbergen die bij de 13000 gemeten groot zijn, die bij de gratiën Gods gehouden werden; volbrengende daernaer den geheelen dijck meer dan in zijn oude groote terstont metten eersten aenstaenden saijsoenne ende metten pekelheerinck in de Vasten, welcke dijck volmaeckt was eer dandere begonsten te dijekenne. De cost was wel gerecompenseert maer ick seer qualijcken geloont. Soo gaget6) met alle dijekgraeven7) ende gesworens: wanneer zij heur arbeijt gedaen hebben ende twerck gecffectueert zijnde, woude men wel datse een haese waere ende hadden twee seelen winden 8) achter heuren neers; (een) iegelijcken wacht hem ijet te doenne hij en weet waervoren, ende dat het kint eenen naem gegeven worde, mij is sulcke recompense dickwils gebeurt voor mijnen arbeijt maer daeraff bier veul te claegenne is te laet. Tbesteck van sulcke steijle gaeten te verheelenne. Sulcke gaeten moeten gewrocht worden gelijck een nijeuwe dijckagie met maeckinge ende beversinge van kaeden op het naervolgende be- 1) Het Hs. heeft: indutiën. 2) Het Hs. heeft: is. 3) Het Hs. heeft: aenclanij. 4) Het Hs. heeft: invueerdeerde. 5) Het Hs. heeft: genudeert. 6) Brabantsch dialect voor: gaat het. 7) Het Hs. heeft: dijckgraeff. 8) D. i. windhonden. 310 steek, te weten men sal den dijck peijlen onder in zijn saete, heeftse seven roeden gehadt soo sal men daeraen bijvougen ende leggen Hl* oft 1111* voeten, segge den dijck sal in sijn sate hebben 7 roeden 4 voet, de gaeten gevult met enckele cleije oft coreneerde, ende eenen Putschen voet hooger dan het oude werek van den beloop van den dijcke aen wederzijden aen de gaeten, ende eenen voet satter van eerde in den buijck van den dijck dan onder de linie, boven oock op zijn cruijne eenen voet van eerde boven toude werek, dan daerop gebrocht ende geset soo opt beloop als de cruijne een soode van ses duijmen dioke, blijvende de cruijne oock in de gaeten anderhalven voet breeder dan het out wereka) voorseijt, affkeggende a) ten minsten twee voeten eerde 8) van den geheelen dijck sal men, vóór het zooden opmaecken, nemen keure ende prijseren. Want hoe naeuwe ghij u besteck bespreeckt ende conditioneert soo en sal nochtans hetselve niet gheachtervolcht *) worden. Ghij moet altijts de gaeten soo ruijm ende rijeke van eerde conditioneren gemaeckt te worden, want dezelve meer dan een voet soo in hoochte, breete ende beloop crimpen ende sincken sal. Veule dijckgraven die eerst leeren dijeken worden in dat stuck geabuseert ende meijnen5) als den dijck op zijn oude keure gemaeckt is dat dan genouch is, maer als de nijeuwe eerde geseten is soo zien •) zijluijden eerst de faulte ende dan lijt den dijck soo leelijcken dattet schande is, de dijckers int verheelen ende repareren van den dijcke siende dat de officiers luttel verstants hebben ofte handelinge in dijckagie hebben gepleecht, soo zullen zij weten den dijck te stellenne 3 oft 4 voeten eerde dickte met het innetrecken van den dijck onder in de saete aen den buijtentee, ende nochtans maecken zij de gaeten op het besteck als voren eenen voet hooger dan het oude werek 7). Maer mits besprekende onder de saete van den dijck te blijvenne 7 roeden ende 4 voeten als voorseijt is oft 6 roeden ende 4 voeten oft 5 roeden 4 voeten naer dat den dijck onder toeleggens heeft ende daertoe 8) de anderehal ve voet breete meer in de gaeten gelijck voren geseijt is, soo en cunnen u de dijckers nergens inne bouverije spelen, het druijpens binnen ende buijten moet altijts volgen. Oock als men deerde opneempt vóórt sooden soo bedriegen sij u mede niet int innesporen, willen de dijckers dieper innesporen dan de vier duijmen, soo ') is uwen teen van den dijck te beter bewaert ende de 1) Het Hs. heeft: dat het houtwerck. 2) Het Hs. heeft: afkeijende. 3) De auteur bedoelt denkelijk dat de kruin, het buitenbeloop en het binnenbeloop van het nieuwe gedeelte onder een overlangsche helling van ten minste 2 voeten horizontaal (twee op één) met het oude dijksgedeelte in aansluiting moet worden gebracht. V. 4) D. i. door de dijkers nagekomen worden. Het Hs. heeft: achterghevolcht. 6) Het Hs. heeft: meijnende. 6) Het Hs. heeft: zijen. 7) Het Hs. heeft: onderwerek. 8) D. i. daarbij. 9) Het Hs. heeft: soo soo. Sll sooden zullen onder meer vasticheijt hebben. Men moet oock wel toesien datter geen feeck, ruijchte, strooij oft andere vuijlte in de gaeten blijve leggen dat daer met1) den stroom aengeworpen is, maer dat daennemers dat zullen moeten over dijck binnenslants bringen, metten welcken sij bethoonen zullen dat se het feeck, ruijchte, stroij oft andere vuijlte a) naervolgende dordonnantie uuijt de gaeten gedaen ende die gesuvert *) hebben, nochtans altijts daerinne versiende *) dat alle gaeten moeten wel loffelijcken geploijt s) worden met een goede dichte matte *) tegens den uuijtgaenden tijt ende saijsoen dat men die bewercken mach ende ten Tollen keure brengen, opdat de stormen, die 7) middelretijt gebeuren mochte, den dijck voorts niet geheel wech en 8) mineren ende de gaeten meerderen, ende daerom was een ordonnantie in Zeelant ende noch is dat (den) dijckgraeff terstont ommegae. Uuijtlegginge. P Bij tselve figuerken 9) meuchdij 10) sien hoe men de gaten behoort te wercken eenen goeden voet ruijmer ende rijcker van eerde dan den ouden dijck, onder altijt ruijm IHe oft IHIe voeten meer aenleghs, soo ghij voren gehoort meucht hebben, nemende altijt de saete onder zijn geheele breete; het donckergroen zijn de gaeten geweest, het1 *) lichtgroen is den ouden dijck die men daer die geheel is sal laeten liggen, deurdien hij wel gestorven is ende beter dan1 a) het nijeuwe werek dat ghij maecken meucht. Ende hoewel dattet schijnt dat de dijck deur de hoochte van den eenen voet oneffen ende ongesien leet, nochtans eer tjaer omme sal wesen ende van de beesten die daer weijden zullen betrapt, sal effen gelijck comen te liggene; ende in sooverre ghij die sulex niet en maeckte13) zoude uwen dijck altijts met putten ingevallen liggen, twelcke seer onsienelijcken wesen zoude ende en soude naermaels niet te helpen wesen, want wat ghij in de oneffenheijt clampte ten zoude niet houden oft zoude zeer oneffen moeten vallen ende blijven, oock alser eenen storm op den dijck quame soude twaeter in de1 *) oneffenheijt van den putte zijne macht thoonen Het Hs. beeft: mede. Het Hs. heeft: ruijchte. Het Hs. heeft: gesuveert. Het Hs. heeft: versien. Wellicht wordt bedoeld: bekleed. V. Het Hs. heeft: mate. Het Hs. heeft: de. Het Hs. heeft: ende. Zie figuur 56. Het Hs. heeft: meudij. Het Hs. heeft: de. Het Hs. heeft: van. Het Hs. heeft: maeckt. Het Hs. heeft: ende. 312 metten neren die daerinne draijen *) souden int affgaen van de baeren, soodat uwen dijck nimmermeer en zoude met ruste wesen. Omme een seker, goet ende vast besteck te maken soo behoort men generalijck in seer groote gebroocken dijeken, die ten halven beloop van den dijck oft in de cruijne afigeloopen oft -gespoelt zijn, min oft meer de conditie van nijeus te maeckenne ende t'expresserenne dan oft 2) een nijeuwe dijckagie waere, nemende daer arbeijders toe 3) opdat zoo uwen dijck ten vollen oft meer dan ten vollen keure 4) gebrocht mach worden, lievér LTLT oft 5 voeten onder aenlegs meer soo en wort uwen dijck niet vererompen, want de dijckers gemeenelijcken heur besteck niet en volvoeren, soodat indien ghij den dijck besteet in (de) oude groote soo salse altijt min dan (de) oude groote volmaeckt worden, men behoort altijt eenen dijck meer toe te gevenne dan aff te nemenne, ende meucht *•! considereren dat daer eenen dijck gebroken is twater wederomme daer wel zijne cracht thoonen can indien ghij daer niet inne en remedieert ende den dijck meer vlackigheijt toegeeft, oock want men grooten cost hangen moet int vermaecken ende int vernijeuwen van de kaeden ende oock veule dezelve costen te onderhouden, soo exstimeer ick (dat) dezelve costen bijcans het derdendeel van sommige lap- of gebroken dijeken, zoo zoude ick geraeden vinden voort beste dat men de voormelte gebroken dijeken meer beloops geve van 1 roede VLTI voeten oft VI voeten ten minsten naerdat het werek heijst: eenen vlacken dijck mach eenen zeeganck wederstaen ende oock toegeven. De dijckers s) die maecken de meeste swaricheijt int opmaecken ende beversen van heure kaeden, want zijluijden laeten hem duncken dattet verloren geit is dat zij daeraen hangen ende geene aerde aen den dijck en bringht alst oock en doet, maer zij en overpeijsen niet dat se sonder kaeden qualijcken heuren dijck ten prouffijte zouden connen volbrengen, overmits zij metten getijden zouden moeten wercken ende soo betaelen voor halve daegen werckende geheele dachgelden. Dezelve dijckers, de kaeden gevorst ende gemaeckt zijnde, nemen luttel regards oft extimeren min een roede aenleggens aen den dijck dan de kaeden voorseijt van nijeus te maeckenne ende te verschenne deurdien deerde onder aen ende niet hooge te cruijden en is ende luttel mans voor spaede *). Gaeten, die in den dijck gevallen zijn ende verre van den anderen ten minsten XX oft XXX roeden oft min 7) verscheijden liggen, mach men wel maecken 8) ende repareren op de getijden deurdien, soude men alle de 1) Het Hs. heeft: dregden. 2) D. i. als of het. 3) Het Hs. heeft: noumende darbeijders toe. 4) Het Hs. heeft: beure. 5) D. i. de aannemers. 6) Blijkbaar is de tekst hier corrupt. 7) Te lezen: meer? 8) Het Hs. heeft: wel maecken wel maecken. 313 lenghte van kaeden moeten gaen beverschen, het zoude te veule costen, ende eer uwe caede gemaeckt sal wesen soude daerentusschen ende middelretijt den geheelen dijck volmaect hebben 1), maeckende van II, UI, IÏÏI ende meer gaten één bestedinge; maer als men hoochselle wil toeleggen op eenen dijck die gesoncken is, voor soo veule die geleecht mach wesen, genomen deerste keure van de dijckagie was XLTII voeten ontrent den Hollantschen stroom ende XV111 oft XIX op de Zeeusche stroomen, ende vallen de hoochselle Ille, Illie oft Ve voeten, nemende daertoe 2) altijts eenen voet hoochte tegen het sitten oft eenen halven voet ten minsten naerdat ghij veul dickte van eerde leijt; sulcke hoochsellen eijschen wel onder aen den tee van den dijcke VI oft Vlll voeten toelegs omme eenen dijck dijckschaps onder de linie te maeckenne ende te brengenne, oft anders soude den dijck boven op de cruijne geen lijff hebben oft behouden ende in de lenghte te swack vallen uuijt alle maniere ende fatsoen van dijckagie. Sulcken werek behouft men oock te maecken onder tverschen ende vermaken van een nijeuwe hootcaede omme tallen getijen te mogen werekenne8), oft anders en zouden de dijckers heur werek niet spoijen *) ende zouden soo halve dachgelden heele dachgelden gerekent worden tot last van de dijckagie. Als de kaede eens vermaeckt, vernijeut ende de spijse gevorst is, ist groot profijt dat ghij uwen dijck soo versiet met te zwaeren 5), uuijt te leggenne, te hoogenne ende beloops te geven, dat ghij niet wederomme dijeken en derft, want soo dickwils kaeden te maecken cost zoo veule dat ghij daermede uwen dijck als voorseijt is versien sout: daer vallen gaten in de kaeden (ende) de spijse mindert soo dat ghij achternae uwen dijck met de getijden opmaecken meucht tot merckelijcke groote schade. Het besteck van sulcken werek is goet te maeckenne collegerende *) al dat op sulcken bestecke te passé compt uuijte voorgaende bestecke, besprekende altijt de saeticheijt van eerde meer 7) dan onder de linie in den buijeke van den dijcke als voorseijt is ende deerde eerst op te keuren eer men zoot 8), geit te geven in drije ommegangen tot discretie van dijckgraeff ende gesworens naer gelegentheijt, ende doende tauxatie van der eerde dier leet ende geen regard nemende op dachgelden op te schrijvenne oft hoijenne gelijck veule onverstandige dijckgraven voorstellen 9), ten waere oft er extraordinaris verloopen overquaeme waerdeur de dijckers veule eerde ende spijse ver- 1) Het Hs. heeft: hebbende. 2) D. i. hovendien. 3) D. L bij het maken van zulk werk moet men ook een hootkade (versch • kade) aanleggen om onder bescherming daarvan te kunnen arbeiden. 4) D. i. bespoedigen. 6) Het Hs. heeft: de zwaeren. 6) Het Hs. heeft: collegerenne. 7) D. i. groot er. 8) D. i. vóórdat men de bezoding aanbrengt. •) Het Hs. heeft: voortstellen. 314 loren, tselve behoort te staenne tot discretie van dijckgraeff ende gesworens, ende soo behoort oock te geschiedenne in alle andere inconveniènten ende anders ook niet. Omdat *) dan darbeijders soo veule wercx maken van de caeden te maeckenne, soo zoude ick wel van den advijse wesen dat de heeren de caeden besteden te maecken sonder den aennemer van den dijcke cost 2). Ick en twijffele daer niet aen, het sal meer prouffijteren dan schaeden, want dezelve heere van der dijckagie, dijckgraeff ende gesworens, zullen die mogen doen maecken op heure behoorlijcke bestecken van hoochte, saete ende breete op de cruijne, dwelcke men nimmermeer van de dijckers can gecrijgen, want sij willen heur voorvorsch vorderen omme terstont aent heffen van den gelde ende aen den ontfanck te zijne. Veule aennemers van den dijcke besteden somtijts heure kaede te maeckenne werckluijden die lancx den dijck loopen om werek te soucken, maer niet soo volcomen oft, in sooverre zijluijden deselve caeden op de bestecken besteden, dijckgraeff ende gesworens moeten daermede altijts gemoeijt 8) wesen, endel betaelinge daeraff doende wort heur altijts aen heure principale geltj gecort, daerop zij letten *). Besteden de heeren de kaeden, sij duncken dattet van heuren gelde niet en is, maer men weet wel de calculatie daernaer te maeckenne *). Ende als de caeden op heure bestecken gemaeckt worden in hoochte *), breete ende saete als voorseijt is, soo is daerdeur de dijckagie gepreserveert, want de kaeden innegeloopen zijnde is een retarderinge van der dijckagie deurdien de spijse onderloopt; ick soude van advijse zijn (het) oock te userenne in (een) nijeuwe dijckagie. Een kaede van ses voeten hoochte op het leech stael, opt hooge naer advenant, naer hemelshoochte gerekent, onder in de saete anderhalf! roede, boven blijvende twee oft drije voeten, buijten wel loffelijcken oversoot7), meuchdij becostigen om IX, X oft ten hoochsten XI stuijvers. Een kaede van acht voeten toeleggens op een hooch stael, hooch drije voeten, boven blijvende tonneront, meuchdij becostigen om IX oft X grooten. Soo exstimeer ick de voorgaende kaede voor noch soo veule wercx 8), ende soo meucht ghij u voorts reguleren oft de calculatie maecken oft 1) D. L opdat. 2) D. L buiten kosten van den aannemer. 3) Het Hs. heeft: gemoet. 4) D. i. waarmede zij bij het inschrijven voor de aanneming van het werk rekening houden. 6) D. i. wanneer de bedijkers den aanleg der kaden bij de aanbestedmg onder het bedijkingswerk in zijn geheel begrijpen, dan meenen zij dat die aanleg hun niets kost, maar de aannemers houden daar bij hun inschrijvingen ter dege rekening mede. 6) Het Hs. heeft: hoote. 7) Het Hs. heeft: ondersoot. 8) De auteur wil zeggen, dat voor de hiervoor beschreven kade op lagen grondslag dubbel zoo veel arbeid noodig is als voor de kade op hoogen grondslag. In werkelijkheid is er nóg meer arbeid voor van noode. V. 315 minder oft meerder bestecken naer dattet in de plaetsse daer den dijck valt hooge oft leege vloijt. Omme voorts tprouffijt wat toverleggene hoe men de hoochselle van den dijcke nemen oft maecken sal het is x) de aenlegh van binnen oft buijtensdijcx, soo moet men eerst ende vooral *) considereren ende overleggen dat, in sooverre het beloop van den dijcke buijten seer schoon, vast ende natuerlijck dijckschap onder de linie lijt zonder bulten, gaeten oft puijlinge, besoot ende begroest, daer de zee niet op gewonnen en heeft, soo moet men sulcken dijck wel laeten in zijn wesen 8), ende nochtans sonder hoochselle aen te leggen *) en is niet wel gesienlijcken ende ten prouffijte om doene, daeromme salt best geraeden wesen den dijck binnen het druijpen wat benomen, aenleggende onder van den tee van den dijcke op den binnenberm IILT oft V voeten ende brengende daerop het hoochselle van den uuijtercant van den dijcke binnewaerts op den voormelten binnentoelegh; dan dat gedaen soo suldij uwe slooten binnensdijcx ten landewaerts schoone doen ruijmen ende vaegen, nemende liever van den lande, tselve betalende, een voet eerde ende deselve worpende ende hoogende aen den binnentee van den dijcke affdaelende ende affwaeterende ten binnenslootewaert, soo sal daerdeur uwen berm binnen zijn volle breete crijgen, deur het verhoogen van denzelven berm aen den dijck eenen voet hooger dan op de sloot, ende vermach den berm dat men de voet eerde uuijt den sloot neme aen den berm zijnde, meucht hetselve doen sonder ijemant moijelick te vallenne. Bjj de figuere *), deurdien het wat duijstere is te verstaenne, sult ghij alle gelegentheijt mogen aenmercken. Uuijtlegginge. Bjj het voormelte figuerken meucht ghij zien het verloop van buijten, twelck het groen is, ende soude sulex hebben taenlegs een roede van twelff voeten gehoocht vier voeten; den ouden dijck die gesoncken soude zijn is het swarte velt, die welcke hooch is maer thien voeten, daerop gehoocht TTTJ voeten blijft met het sincken 13 voeten, die hoocb genouch zouden zijn op de Hollantsche stroomen; het geel is den dijck aengeleijt ende gehoocht van binnen nemende van den binnenberm VI voeten, maer met hoogen van den berm uuijten binnensloot soude den berm daermede wederom winnen twee voeten soodat, indien den binnenberm te voren hadde geweest l1/* roede, soude noch blijven XIIII voeten daer twee waegens malcanderen wel op wijeken mogen. Maer nochtans, deurdien deerde meest al over den dijck *) tzeeWaert 1) Te lezen: het sij in ? 2) Het Hs. heeft: overal. 3) Het Hs. heeft: westen. 4) Het Hs. heeft: nochtans hoochsele sonder aen te leggenne. 6) Het scheen niet noodig hier een reconstructie van te geven. V. 6) Het Hs. heeft: overdijekt. 316 te haelenne zoude wesen ende soo binnen overgestort, soude veul arbeijts costen, nochtans en zoude de voormelte eerde van binnen soo veule niet beloopen, in schachten te rekenen, als van buijten, het soude schillen int werek van den buijtenbeloop gewrocht XI schachten in de streckroede, want van buijten souden in elcke streckroede dijcx gaen 44 schachten en van binnen maer 33, het soude wel loopen 100 op 200 oft 300 roeden, daerom soude ick goet ende te raede vinden, waer den berm binnen breet genouch ende den dijck buijten het beloop fraij ende werekebjeken onder de linie, dat men van binnen altijt aenwereken zoude, het waere oock tprouffijtelicxste, een iegelijck mach daerin zijnen zin doen want het schilt effen een vierendeel van den wercke. Men useert oock hoochselle te maecken op de dijeken die gesoncken zijn sonder aen den teen van den dijcke aen te leggenne, twelok men zeebecken, zeecappen oft huijven heet, te wetene: men hoocht van III, IDH oft Ve voeten hoochte bringende x) tzeewaerts een druijpselle van LTe oft IIl/j roede, maer sulcke hoochselen en maecken geen fraijen dijck oft goet werek overmits dat de dijck dan swack in zijn lancken met een hollicheijt lijt, die int druijpen ende in de 2) lengte behoort te liggen sat 3) van eerde ende bultich. Sulcke en soude ick nimmermeer prijsen int westen, zuijtwesten ende noortwesten, want uuijt dien houok de meeste stormen commen ende de dijeken in de lenghte ende in den hals de meeste *) last ende gewicht van den waetere op sulcke stormen draegen moeten, maer int oosten, noortoosten ende zuijtoosten 5) mach men sulcke wercken wel wercken ende en can soo grooten perijckel niet bijbringen, wantet op deselve winden selden hooch vloijt, het principaelste van dat een verloop wederstaet is dat eenen dijck wel sat ende rijck gewrocht wort in zijnen hals ende lancken, soodat bij het gemeijn seggen van de dijckers de dijck geen jouffrouwen en zijn, als teer in de lancken. Maer want sulcke wercken van hoochsele men wercken moet op sinckdijeken die weecke •) gronden hebben, deurdien men sulcke sinckdijeken niet en can overlaeden met eerde soolangh den dijck sinckt ende 7)^itijn saete niet genomen en heeft, moet men 8) de hoochselen in sulcke manieren ende toeleggens maecken omme denselven dijck niet te zeer te travailliërenne met gewichte van eerde, daerinne nochtans versiende •) als den dijck zijn harde saete bevangen heeft, dat men dan die op zijn besteck 1) Het Hs. heeft: kringen. 2) Het Ha. heeft: int. 3) Het Hs. heeft: sal. 4) Het Hs. heeft: meest. 5) Het Hs. heeft: zuijoosten. 6) Het Hs. heeft: welcke. 7) Het Hs. heeft: in. 8) Het Hs. heeft: moet en. 9) Het Hs. heeft: versien. 317 dijckschaps onder de linie opbrengen moet. Aen sulcke sinckdijeken, daer de zeebecken, zeecappen oft huijven op gewrocht moeten worden, moet men wel versien dat *) binnenslants geen diepe oft weije2) bermslooten en worden gemaect ofte ten minsten die zeer diep zijn 8) — want op diversche plaetssen ende stonden heeft men bevonden dat die wederom toedrijven moesten deur het gewichte van der eerde ende sach ten grondt — van *) buijtenbermen gelaeten worden zonder roovenne ten minsten van UI oft 1111 Putsche roeden breete, oft anders zijdij oorsaecke dat den dijck nae de weijde dilven ende uuijtgelaeden putten de bermen deurdringende *) neersit ende sinckt, welcke bermen nae de uuijtgelaeden putten oft slooten inne drijven. Het principaelste van het onderhout van der dijckagie is dat men de dijeken in heur oude groote hout gelijck het eerste besteck van de dijckagie geconcipiëert is geweest, daeromme bebben veule dijekgraeven oft ingelanden wel gedaen, ende twelck ick gesien hebbe in de dijckagie van den Clundaert, daer se heur pijl van de dijcke op elcke keure geset bebben binnenslants met eenen houten peijl met ijsere beslaegen daer men tpeijl van der hoochte op onderhout. Nochtans soude ick prijsen oock bet peijl te haelenne op het buijtenconterlandt ende principalijcken daer de landen aenwasschen ende hoogen, ende het peijl nemende soo voorseijt is 600 moet den dijck min hoochte hebben; op het voorseijde conterlandt moet oock den dijck hoogen ende rijsen, twelck sulex wel van noode is, want wij bevinden dagelijcx dat deur het innedijeken van soo veul polders ende landen het water soo bedwongen wordt op (te) steijgeren ende hooch te vloijenne, dat ghij oock u dijeken daernaer hoogen ende versekeren moet. Sulcke hooge vloeden hoogen ende worpen het slijck jaer voor jaer soodat se u exempel geven u dijeken daer naer oock te hoogenne ende tpeijl te nemenne, want de binnenlanden deur het cultiveren van den lande sincken zeer ende de buijtenlanden deurt aenworpen van den slijcke boogen 6). Op welcke hoogen van den dijcke luttel geacht ende regarde genomen wordt, twelck de principaelste oorsaecke van de inundatie van Zeelandt is geweest, soodat hadden se heure dijeken alle seven jaeren gehoocht ende gerepareert tgene dat jaerlicx metten waegen affgereden wort ende principalijcken des somers deur het rijden van de waegens wechstuijffde, Zeelandt en hadde in sulcken benautheijt niet gecomen 7), want daer en waeren sonderlinge geen grontbrexemen, soo en can men niet excuseren oft seggen dat Zeelandt deur grontbrexemen geïnundeert is. De spijse isser 1) Het Hs. heeft: dat men. 2) D. i. wijde. 3) Versta: of ten minste geen die zeer diep zijn. 4) Te lezen: ende de T 6) Het Hs. heeft: deurdringen. 5) Het Hs. heeft: hooge. 7) Het Hs. heeft: gecomeD gecomen. 318 tot sommige plaetssen oock seer goet waerdeur de dijeken sonderlinge geen last en hadden van breecken, men heeftet beprouft aen den dijck van Schouwen tusschen het clooster Sion *) ende Ziericxzee, welcken dijck op Leonardivloet int jaer van (1530) overliep dat men geenen dijck en sach, ende nochtans deur dien overval ende overloopinge het lant niet in en brack oft inundeerde a) ende den dijck luttel affliep ende mineerde. Voor een generael regule behoort men altijts toe te ziene naer de hoogte van den dijcke ende dat men dezelve elcx op heure raijen 8) ende winden dijekwils peijle, hooge ende beloop geve ende *) principalijcken dat de saete onder niet vercroinpen en wort. Ende daeromme behoort men eerst de hoochte van den dijck te peijlenne, ende is hij leeger dan het oude besteck was Hl voeten oftHH voeten, soo behoort men daertoe te nemenne IIH oft V voeten hoocbsele, den eenen voet altijt tegen tsitten 5), seggende ende allegerende inn besteck, opdat de dijckers tselve weten meughen: den dijck is hooch 10 voeten, daer op ghij brengen meucht 4 voeten eerde, soodat denzelven dijck sal opgelevert moeten worden op de 14 voeten hoochte, gevende elcke voet hoochte eenen voet druijpens van binnen ende van buijten tzeewaerts elcke voet hoochte 4 voeten druijpens, boven blijvende 12 voeten, den uuijtercant te waeteren over den innercant, ende naerdat deerde sulex opgelevert sal wesen, twelck vóór tsooden gedaen moet zijn, soo sal men twerck oversetten soowel de cruijne als tbeloop buijten met een soode van ses duijmen dijcke op zijn verbant geset. Ick hebbe bevonden datter sommige dijckgraven soo on verstandich waeren dat se beuren dijck te voren heur hoochte niet en peijlden maer simpelijck besteden 3 oft 4 voeten hoochte boven 12 voeten te blijvenne, daermede •) de dijckers wel weten heur prouffijt te doen: zij bestorten den dijck van buijten ende van binnen omdat men zien zoude dat se veul gehoocht hadde, allegerende den dijckgraeff veul beuselingen dat den dijck midden in heur werek meer dan V voeten hoochte was ende aen wederzijden daer heur werek aff te liet 7) te dijeken seer hooch waere, ende en coat de dijckgraeff haer niet *), want hij te voren zijn debvoir van den dijck te peijlen niet gedaen en hadde. Maer als men de hoochte van den dijck zijnen naem geeft, seggende XIIII voeten hoochte, het peijl genomen van het hoochste conterlant, 12 voeten 1) Het Karthuizerklooster Sion of Berg-Sion bij Noordgouwe, gesticht in 1434, waarschijnlijk verwoest door de Spanjaarden tijdens het beleg van Zierikzee in 1676, zie Van der Aa, Aardrijksk. woordenb., i. v. Zion. 2) Het Hs. heeft: inundeert. 3) Het Hs. heeft: roijen. 4) Het Hs. heeft: die. 6) D. i. dien éénen voet meer met het oog op het zetten. 6) Het Hs. heeft: daermede te blijvenne daermede te blijven. 7) Te lezen: affliet te dijeken ? 8) In het Hs. oningevuld gelaten. Er moet een woord in de pen gebleven zijn de beteekenis hebbende van controleeren of tegenspreken. 319 op zijn cruijn blijvende, zoo en connen dc dijckers geen bouverije spelen; willen zij dan meer beloops maecken, dat isset prouffijt van de dijckagie. Tnaervolgende figuerken sal u van als onderrichten x). Bij het figuerken meuchdij claerlijcken sien de gelegentheijt van den dijcke, twelck het swaxt is, wesende hooch 10 voeten; het geel werek is het hooohsel wesende 4 voeten hooge, buijten tzeewaerts 16 voeten, ende als ghij deerde opneempt eer ghij soot soo vindi soo veule eerde als het groen boven het hoochsel uuijtwijst ende beteeckent, twelck den dijck seer swaert ende stijft. Dit voorgaende is het gemeen 2) werek ende verstant van den dijckgraeff, twelck zijlieden heur ouders hebben sien useren, maer en weten niet nijeus oft beter werek te practiserenne. Mij zoude duncken voor het beste werek dat, soo wanneer eenen dijck van binnen heeft 18 voeten druijpens soo men gemeenehjeken die maeckt, ende ghij wilt daerop bringen 4 oft 5 voeten hoochte, neempt van het binnendruijpende 6 voeten, bringende uwe viercant van den dijcke 6 voeten naer den indercant op de cruijne, daer bijvougende de resterende 6 voeten, bringende (ende) laetende het binnendruijpen op de 12 voeten, soo meuchdij het beloop van buijten bijcans onder de linie opbrengen, ende soo en zoudij *) uwen gesooden, goeden beloop van den dijcke niet derven bestorten met nijeuwe eerde ende tot grooten cost. Maeckt uwen besteck den teen van binnen op te settenne twee voeten hoochte met zooden rechtop, soo sult ghij uwen binnendruijpen ruijmer ende te beter ophaelen, soo dattet druijpen voorseijt op elcken voet hoochte eenen voet druijpen hebben sal; men begint nu dagelicx tselve veule te practiserenne. Wilt ghij naderhant uwen dijck onder de linie opmaecken, en zult niet veul eerden te leggen hebben ende gaet soo weijnich uuijter linie soo u de roode schreve bewijst; ende voorts het figuerken naervolgende sal u tverstant metter oogen demonstereren *). Bij hetselve figuerken meucht ghij olaerlijcken zien dat het hoochsel sulex gewrocht lieff elijeker leet aengaende het buijtenbeloop van den dijcke dan 8)het voorgaende werek, ende en heeft maer 3 voeten diepte in den •) buijeke van den dijck uuijter Knie daer het ander werek meer dan 4 voeten uuijter linie voormelt bedraecht. Beter ende prouffijtelijcker is dat het druijpen van binnen genomen wort dan dat den dijck buijten periculeus hggen zoude, ende wint eenen dijck dagelicx meer ende meer druijpens 1) Zie figuur 56. 2) Het Hs. heeft: genuen. 3) Het Hs. heeft: zoude. 4) Zie figuur 57. 6) Het Hs. heeft: van. 6) Het Hs. heeft: der. 320 deur het sitten van den dijck, soodat eenen dijck zijn saete genomen hebbende mach alsdan wel wat steijlte verdragen, te meer als ghij den teen van den dijck binnen met sooden wat opset gelijck u het roode lijnken bewijst, waermede ghij meer dan twee voeten druijpens wint, ende beteeckenen x) alle de roode linie'(n) het scheeren soo men een linie op den dijck uuijttreckt. Omme te remediëren tegen het overvallen van de waeteren, soo wanneer de dijeken geleecht zijn deur het sincken, ende subijt ende lichtelijcken daerop een hoochsele te brengenne bij provisie ende totdat den dijck zijn zaete genomen heeft, om alsdan voorts den dijck op zijn behoorleek besteck te maeckene, zoude mij geraeden duncken dat men op dc cruijne van den dijcke, die men gemeenelijcken op 12 roeden *) maeckt, bijsonder die int westen, noortwesten ende zuijtwesten eenen zeeganck ende stroom wederstaen moeten, eene hoochselle opbringe van een tonneronte boven blijvende, want is de cruijne voorseijt van twelff voeten meucht daerop hoogen VI voeten, elcken voet hoochte zoude hebben eenen voet druijpens oft soo veule min ghij bevinden sult dat het werek heijst. Oversoot de tonneront met een goede loffelijcke zoode; waeren alle dijeken zoo met een tonneronte boven gemaeckt ghij sout mogen versien datter geen waegens op den dijck vaeren s) en zouden, diewelcke zeer den dijck op natte somers oft winters mineren, bederven ende verergeren, want de waegens niet alleen boven op den dijck vaeren maer dat erger is keeren, wennen 4) ende bevaeren op ende neder de beloopen van alsulcke dijeken, diewelcke om sulcke winden te weerstaenne 6) zeer vlack ende veel beloops gegeven worden, de zooden worden onutucken gereden, soodat als er een verloop compt soo worden sulcke onstucken gereden sooden 6) al gaten, ende de gaten canckeren al voort deur de stroom ende zeebaeren, ende soo breeckt altijts uwen dijck mits de raute van den dijck. Ick en weet int maecken van sulcke dijeken anders geen gebreck dan de lenghte ende (dat) den hals van den dijcke seer swack ende teer vallet 7), anders souden sulcke hoochselle van tonneronte meer geüseert worden. In den dijck op noortoosten- ende zuijtoostenwinden liggende zoude ick prijsen sulcke hoocbseHe gemaeckt te wordenne, ende want 8) de cruijne van den dijcke aldaer maer op VILT voeten oft IX voeten gemaeckt en worde, soo meuchdij ten minsten de tonneronte bringen van 4 oft 5 voeten hoochte, het en vloijt er niet hooger ende zoude de lancken op den 1) D. i. duiden aan. 2) Lees: voeten, vgl. een paar regels verder. 3) Het Hs. heeft: waeren. 4) ü. i. wenden. 5) Het Hs. heeft: verstaenne. 6) Het Hs. heeft: ende de sooden worden. 7) Het Hs. heeft: vallen. 8) Het Hs. heeft: want men. 321 hals van den dijcke minst last hebben, ende allegere hier niet sulcken hoocbsele te maeckenne op den voormelten dijcke dan als den dijck II, UI, IILT oft 5" voeten gesoncken is uuijt zijn oude besteck oft voorwaerdex).' Aen dese figuere meuchdij zien de tonneronte, twelck het geel is, hooch zijnde 6 voeten, de hoochte is haest gemaeckt ende weert veul waters. Dit2) is een ander werek van hoochte ende is het geel drije voeten hooohte ende het s) éénen, daer gaet luttel eerde toe ende is haest op eenen dijck geset. Wilt ghij eenen dijck, die drije oft vier voeten ontsoncken ende geleecht is, wederomme in zijn oude groote ende hoochte brengen, soo moet ghij daeronder aenleggen ten minsten een oft anderhalve roede saets, omme soo uwe hoochte op te haelenne oft op te brengenne ende oock houdende het druijpen van binnen opgaende, soo en zoude *) de hoochte niet mogen hebben oft den dijck zoude buijten te steijl vallen, maer al vercrimpt ghij binnen het druijpen van de vier voeten hoochsels een paer voeten oft drije uuijt sijn oude beloop, bet en sal niet schaden, want uwen dijck sal buijten soo veule te meer beloops hebben, ende eenen ouden dijck crijcht dagelicx meer druijpen binnen; men behouft oock buijten altijts tmeeste beloop tegens toploopen ende spelen van den waetere. Soo zullen wij dan om tselve te bedt te verstaenne hier een figuerken •) maeken, want de nieuwe aenlegginge het principaelste van eenen lapdijck *) is. Desen dijck is geraempt op 61/ s roede in de saete, hooge 18 voeten, boven blijvende 12 voeten, tdruijpen binnen 18voeten,buijten4roeden, dewelcke gesoncken is op 14 voeten, twelcke u beteeckent ') de eert-' verve 8). Nu moet ghij daerop bringen de 4 voeten, sijnde ») doude hoochte, soo ist van noode onder daer aengeleijt 18 voeten druijpen, van binnen 1) Zie figuur 58. 2) Zie figuur 59. 3) Oningevuld gelaten in het Hs. 4) D. i. of anders zoo zoude hij. 5) Zie figuur 60. 6) D. i. een dijk, waaraan gerepareerd, gelapt wordt. 7) D. i. aanduidt. 8) D. i. de aardkleur op de teekening. 9) Het Hs. heeft: sijn. 21 322 treckt ghij inne 3 voeten, twelcke wat steijlder oompt dan *) het oude druijpen, twelck u het groen bewijst te wetenne bet nijeuwe werek, soo meuchdij zien hoe eenen dijck te hoogenne met uuijtleggen ende het druijpen binnen inne te crimpen aengeleijt moet worden. Altijts gereserveert dat ghij eerst, eer ghij int werek gaet, meten moet de sate ende tdruijpen binnen ende de hoochte, seggende dan int besteck 2) soo veule daeraen uuijtgeleijt, te wetenne: anderhalve roede tsamen, de zate 8 roeden druijpen, buijten 5 roeden negen voeten, het viercant 12 voeten, het druijpen binnen 15 voeten, hooge 18 voeten. Daer Jtijn eenige. die seggen dat se genouch hebben de practicque, deurdien men dagelicx bevindt dat de dijcke die innegeleijt ende beswaert wort somtijts door grooten storm het nijeuwe werek affslaet tot op doude werek toe, als wesende vast ende geseten, verstorven werek, dat se den ouden dijck omspitten omme het nijeuwe werek tsamen te vattenne. Arme verstanden van menschen! ghij meucht wel soo veule spitten dat het nijeuwe met het oude tsamen wechstorme. Men en behoort aen eenen zeedijck op lijff ende goet niet om te spittenne oft graevenne, al waerent maer hooge heuvelen om die te effenen, hoe veul te meer eenen dijck te spittenne. Want soo haest het njjeuwe werek met het oude eenen winter gelegen heeft, soo is deen metten anderen deur de natticheijt, des winters vallende, verstorven. Veule dijeken maeckt men in Hollant van steene 3) gelijck bij Hooningen 4) bij Rotterdam, dezelve zijn seer te prijsenne want dezelve niet lichtelijck en breken. Van gelijcken hebbe ick gesien te Lillo in Brabant. Maer vooral moet ghij dezelve wel versien met uuijtstekende hooffden van ebbe ende van vloede, opdat uwe fondamenten niet en worden ontgrondt B) deur den stroom die daerlancx schueren zoude. De hooffden moeten den stroom afïweeren ende van de fondamenten keeren. Ende al is den steenen muijr oft dijck wat uuijten waterpasse gemetst, wat hellende ten dijcke waert, dezelve en is maer zoo veul te stivere, ende ten waetere waerts overhellende soude die baeren van den waetere deselve terstont overhaelen ende omworpen. Hoe 6) die dijeken gemetst ') worden zullen u de metsers daeraff bescheet doen, aen dewelcke ick mij referere. Veule duijckels 8) gemaeckt aen den teen van den dijcke en is geen onprouffijt ende principalijcken op leege staelen ende gronden van slijcken, 1) Het Hs. heeft: van. 2) Het Ha. heeft: in besteek. 3) Het Hs. heeft: stenne. 4) Het Huis ter Honingen stond in het oude ambacht van Kralingen aan den Maasdijk bij den afloop van 's-Gravenweg naar Gouda, zie Van der Aa, Aardrijksk. Woordenboek, i. v. 6) Het Hs. heeft: overgrondt. 6) Het Hs. heeft: soo. 7) Het Hs. heeft: gemest. 8) D. i. duikelhoofden of duikeldammen. V. 323 ende dat omme de vloeden oft ebbe te keerenne van den teen van den dijcke. Want daer den stroom lancx den dijck gaet ende dan daerop den wint staet ende waijt ende beert, het en is niet mogelijken de x) teenen moeten breken ende affloopen. Sulcke duijokels beschermen u tbeloop ten halven dijcke toe, ende mocht iemant seggen: „de dijeken en breecken boven soo haest niet", twelok sulex is, maer als de teeën 2) onder gebroken zijn soo breecken de dijeken voorts ende valt dan deerde telcken van boven nederwaerts soo wel oock op hooge vloeden ende de winden lancx den dijok waijende; maer prinoipabjeken breecken de dijeken als de winden plat op deD dijck waijen, overmits dat het waetere geerne zijn cours tzeewaerts nemen zoude maer wort bedwongen aen de dijck te moeten neren ende draijen eert zijn cours nemen mach, twelcke seer dangereux is omme de dijeken te hrekenne. Sulcke duijckelen wat lancx geleijt nae den eijsoh van den wercke weeren de stroomen van den dijck, soo verre die noesch liggen ende uuijter oogen ghij,die duijckelen lancx siet. Dezelve doen oock groot prouffijt op de dijeken daer den wint plat op vallen soude, als dezelve dijeken keeren met een winckelhaeck uuijt een ander raije, soodat dezelve duijckeldammen beschermen denselven schinckeldijck 8) totdat hij een andere draije op andere winden neempt. In sulcke duijckeldammen behooren de oude polders *) wel te contribuéren in sooverre men bevint dat se deur dezelve duijckels oock beschermpt worden. Alle menschen en commen niet geeren in costen, hun excuserende op de voorlanden die zij buijtensdijcx hebben liggende. Sulcke en connen niet overdencken dat, soo wanneer de buijtengorsen ondervloijen, de voorebben ende achtervloeden stroomen soo seere lancx den dijck mette cracht van de winden, soodat de teenen van den dijck daerdeur dickwils ontrooft worden, ende duijren die stroomen lanck soo moeten consequamment de dijeken voorts breken ende mineren deur de hollicheijt van den waetere, welcke hollicheijt van den waetere de duijckeldammen wederstaen, benemen ende resisteren, zijn cracht keerende dat de zeegangen ende zeebaeren met gewelt aen de dijeken niet vallen en connen. Soodat olaer ende notoir is dat de dijeken eerst breken moeten als het lant ondervloijt, soodat de duijckeldammen worden ten minsten hooch geleijt vier oft vijff Putsche voeten, ende daeromme oock moeten zij vier oft vijff voeten gewicht van waetere breken, soodatter dan aen den dijck op de hoochste vloede ende verloopen van onweder boven de twee voeten waeters met cracht niet vallen en zullen, soo ghij bij de naervolgende figuere ende uuijtlegginge van dien verstaen zult 8). 1) D. i. of de teenen enz. 2) Het Hs. heeft: teen. 3) Het Hs. heeft: sinckeldijek. 4) D. i. de vroeger bedijkte achterliggende polders. 6) Zie figuur 61. 324 Uuijtlegginghe. Bij deselve figuere meucht ghij zien hoe alle de dammekens oft duijckelen geleijt worden lancx noesch loopende met ebbe oft met de vloet, ende alle dat tusschen de voormelte dammen aenstroompt van slijck (ende) ruijchte moet gevangen blijven ende moet soo tgors hoogen ende eenen bequamen berm maecken. De dammen wijsen het waeter ten diepe waert sonder te mogen aen den teen van den dijck stroomen soodat de voormelte tee van den dijck rustelijck dach voor dach ende getijde met getijde mach blijven. Daertegens te considereren is dat, soo wanneer den teen van den dijck onder niet ontscbeijt'eü wordt, de reste van den dijcke lichtelijcken can *) hem wel houden ende de zeegangen wederstaen, ten waere oft sulcken verloop quaeme van wedere soo souden mogen in den buijck van den dijcke eenige gaten vallen sonder *) onder tfondament oft de voorseijde teen te quetsene oft te ontgronden. Want den 3) teen van den dijcke onder gebroken zijnde soo breeckt den dijck voorts, soodat dan deerde van boven neder moet vallen, ende soo vervolgende tot in de cruijne van den dijcke, daer dickwils groot perijckel door compt. De duijckels nemen u daerenboven de hollicheijt van den waetere oft zeebaeren, soodat het zeewaeter geen macht oft cracht en heeft dat 4), als den duijckel ondervloijt, twelck maer twee oft drije voeten gewichts waeter en is, en 6) mogen de zeebaeren maer halff heure cracht in de •) dijeken gebruijeken. Bij experiëntie hebbe ick tselve ') bevonden aen den dijck van Graeff-Heijndricx lant bij Steenbergen. Ick hadde van lande affgebrocht ten diepe toe eenen dam ende hoot daer teijnden aen, soodat ick dickwils gesien hebbe dat, waijende sterck uuijten noortwesten buijten de voormelte dam, in de winden soo groot ende hol waeter ginck dat wijt 8) schier met een schuijte meijnden te vervullen •), ende commende teijnden int oosten ende noortoosten ginck twater soo slecht10) dat men met een penne daerop geschreven zoude hebben. Welcken dam, om ons propoost11) te verificerenne, bewaerde sulex een lengte wel van HIC roeden dijcx dat men die noijt en sach breecken onder in den teen van den dijcke, dan op Pontianij vloet int jaer van T.TT soo haest den dam ende hoot onder was brack maer boven in den hals van den dijcke, twelcke occasie was dat 1) Het Hs. heeft: van. 2) Versta: zonder echter het fondament van onder of den teen te kwetsen. 3) Het Hs. heeft: van den. 4) D. i. zoodat. 6) Het Hs. heeft: ende en. 6) Het Hs. heeft: ende. 7) Het Hs. heeft: ick selve. 8) Het Hs. heeft: wij. 9) D. i. de holten tusschen de waterbaren waren zoo groot dat men ze schier met een schuit kon vullen. 10) D. i. vlak, effen. 11) Het Hs. heeft: prospost. 325 tlant niet en inundeerde; want soo hooch. den dam ende thooft was bleeff den grondt van dier hoochte ongerooft ende ongequetst, soodat deerde van de cruijne alsnoch hebbende goet fondament bleeff te badt zijnen standt houden. Generalijcken hebben wij hiervoren genouch gespro ocken ende verclaert van alle gaeten, die in de dijeken vallen mogen, hoe die sekerlijcken gewrocht ende gehoocht rullen worden. Soo sullen wij voorts seggen van gaeten daerdeur zekere polders geinundeert ende de dijeken wechgeloopen ende affgestroompt zijn. Als eenen dijck te gronde affgeloopen is sonder dat nochtans het gat van den selven dijck ontgront oft geweelt is, soo salt oorbaeriijeken ende prouffijt zijn dat men de saete van den dijck terstont overcramme ende met een dicht spreijtsele ende matte wel dicht overmat, opdat deur de iancheijt vant uuijt- ende inneloopen van den water van de ebbe ende van vloede tselve gat niet dieper en schuere. bringende dan aen wederzijden uwe hooffden aenne van lande, oock wel beset omme den dijck te onderhoudenne ende totdat ghij deur bequamen tijt uwe spijse hebt op een leech water ende getije omme uwen dijck te vorderen (ende) het gat te overgaenne, te sluijtenne ende te craegenne. Daer zijn veul onverstandige die willen dijck van dijck maken, nemende deerde aen wederzijden van den dijcke x) die drooge ende mul is, meijnende daermede de voorvorsch in de gaeten te maecken. Sulcke drooge eerde en mach geen vloet noch waeter resisteren, soodat als er 2) een verloop compt dezelve drooge eerde wechvloijt ende versmelt soodatter luttel van dien blijft liggenne. Zij maecken daerdeur de gaeten wijdere ende diepere, minderen oock heure dijeken die zij met grooten oost wederom maecken moeten, ende met deen getijde vóór dander naer soo uuijtvloet heur telcken de drooge spijse, van den dijcke telcken reijse genomen, soodattet maer en is werek voortgebracht ende gesocht. lok hebbe tselve moeten aensien ende hjden tot mijnen cost als geërffde in St. Meertenspoldere bij den Oudenbosch op dinundatiën van Pontianijvloet int jaer van Lil, ende soo moet men dickwils sien dat onduijtsche officiers (ende) dijckgraven regeren, daer zij niet nut oft bequaem toe en zijn, tot grooten cost van den ingelanden, daer zij dijckgraven luttel inne gelden s). Hadden wij gelanden niet dapperlijcken daertegen gestreden, zij zouden andere dijeken, geheel zijnde, tegenover de gaeten deurgesteken hebben ende andere gaeten tot grooten cost uuijtgecarret, twelck zij baptiseren „helpgaeten" te zijn. Sulcke onverstandige dwaesen, mocht men seggen, zouden in stede van helpen soo ontholpen hebben dat se een doorgaende tocht ende loop van waeter deur de polder souden hebben doen loopen met sulcke schueringe, dat wij geschaepen zouden hebben geweest qualijcken het landt te recouvrerenne ende bescbermenne tot grooten cost oft tselve te abandonnerenne. Ick en 1) Het H9. heeft: van dijeken. 2) Het Hs. heeft: alseer. 3) D. i. weinig dijkgeachot in betalen. 326 hebbe mijn leeffdagen van helpgaten (meer) booren seggen dan daer. Een iegelijcken wacht hem van meer gaeten te maeckenne dan datter deur tempeest in dijeken en vallen, want éen gat alleen can wel veul spels maecken. Maer in sooverre de gaeten vallen met diepten ende weelen niet dieper dan een oft twee vaedemen op een leechwaeter, sal men nochtans dezelve gaeten mogen overgaen met liggende waesen, twelcke oock meer prouffijt zijn zal dan het gat te overvingelingen, want een vingerlinck binnen oft van buijten geleijt moet met veul meer dijcx gemaeckt worden dan het gat behouft. Maer in tijts beslaet de steijlte aen wederzijden van den dijck met rijsere bermen ende een kiste, daerop bringende uwe voorhooffden ten diepe waert opdat deur het in- ende uuijtstroomen de steijlde van den dijck, die daer is blijven staende, niet vordere en wort ontgront ende alsoo ten diepe waerts affvalt, dwelcke metten stroom weebgedreven zoude worden, ende zoo sout ghij veul spijse verliesen. Het vmgerlinck en gaet oock zonder perijckel niet te werek, want alst gat van den vingerlinck begint hau te worden, soo ist geschaepen zoo diep te schuerenne als het principael gat bijzonder op geëerde corenlande, maer op groesen ende weijden mach de gront wat beter tegent schueren ende affloopen. In den poldere oft lande liggende op de versche stroomen en is geen dangier oft perijckel zulcke stroomen te overgaenne ende te verschenne deurdien het daer ten hoochsten uuijten leegen waeter maer vijff oft ses voeten hooch en vloijt ten alderhoochsten. Nochtans op de soute stroomen als in Zeelandt ende in Vlaenderen, daert 14, 15, 16 ende 18 voeten hooch vloijt, daer ist periculeus sinckgaeten te overgaene ende tlant te beverschenne, want deur den val (van) sulcke hooge vloeden, hetzij van ebbe oft van vloede, soo bringet het waeter soo zwaeren gewichte bij dattet soo inneweelt, draijet ende rankaert, dat men het gat met liggende waesen niet en can overwereken, want ghij nimmermeer stilte van waetere hebben en condt. Want debbe en is soo haest niet gegaen door de engicheijt van den gaete, de vloet en compt wederomme innegestroompt 1). Over sulcke gaeten zoude ick raeden de vingerlingen, in sooverre nochtans datter hoochstaelen omme tvingerlinck daerop te werekenne gevonden worden, daertoe a) noch inne versien dat men, aleer tgat van tvingerlinck enger wort dan het binnengat van den dijcke, men de saete van het voormelte vingerlinck soo loffelijcken overberme met eenen rijseren berm, welgelaeden met sooden oft steenen, ende aen wederzijden tegens den val een stortebedde gewrocht, oft anders zoude het gat vant vingerlinck geschaepen zijn soo diepe te schuerenne als het principael gat. De figuere naervolgende sal u des demonstreren *). 1) D. i. of de vloed komt wederom ingestroomd. 2) D. i. bovendien nog gezorgd zijnde. 8) Zie figuur 62. 327 Beijde het *) gat van het vingerlinck ende het principael gat van den dijcke siet ghij tsamen uuijt ende inne loopen. Men moet het vingerlinck wat van de voorhooffden van den dijcke beginnen: oft2) u den dijck dagelijcx innestorte ende de voorseijde hooffden affbraecken, soo hout ghij aen wederzijde wat 3) vrijs. Tgat van den vingerlinck ziet ghij overvloert ende versien dattet niet dieper en worde, want anders zoude het gat van het vingerlinck gaeten soo diep uuijtschueren als tgat in den dijcke, wat sout u dan proffijteren bij *) een vingerlinck tgat te verschenne, dat u soo veul moijten, perijckel ende gelts costen zoude als het principael gat te overgaene ? Het zouder *) verre buijten gaen mits de lenghte van den dijck. Moet ghij immers *) het principael gat overgaen ende craegen door faute 7) van een goede saete omme het vingerlinck te maeckenne ende daerop te leggenne ende den stroom uuijt ende inne soo sterckelijck stroompt, dat men tselve gat met geen liggende waesen uuijten schepe met wellinge ende oock van lande off8) niet en zoude connen gewercken, moet ghij getroost zijn staende waesen van lande oft van den voorhooffde aff te werpenne, hoewel dezelve zeer periculeeus zijn om wercken, overmits dat, als dezelve affgaende waesen soo haest te gronde niet en commen deur de vehementicheijt van de stroome ende daeromme wat verset worde op andere plaetsen dan daer ghij die gemunt hadt, werpt ghij dan een ander waese daerbij, soo en valt dezelve niet recht viercants neffens dandere laetende onder open gaten, daerdeur de stroom van ebbe ende van vloede onderdeur weelt soo wel oock tusschen trijs ende sant, ende (soude) alsoo geschaepen zijn de waesen wech te drijvenne ende uuijt te schuerenne, dewelcke alst soo gebeurt tgat drijemael erger maecken dant van te voren was, sulex gebeurende moet nochtans remedie tegen gevonden worden. Soo haest de waesen geworpen ende ghij uwen gront weet daerse gevallen zijn, 8ult terstont met vletschepen ende met vletschuijten uwen gront neffens ende lancx de waesen soo van binnenslants als van tzeewaerts met goede, taije zooden beworpen 9) ende sincken ende soo bevangen ende beclemmen de voormelte waesen, waerdeur het doorstroomen van onder de gaeten ende deur het rijs ende tsant benomen mach worden, al waert maer een paer voeten hoochte uuijt den diepe van den canaele, want de waese wel rijckelijcx gewrocht ende gelaeden met steenen hem niet en sal oplichten van den gront daer hij zijn saete genomen heeft. Weest oock 1) Het Hs. heeft: bij het. 2) D. i. indien. 3) Het Hs. heeft: was. 4) D. i. door, met. 5) Het Hs. heeft: zoude. 6) D. i. volstrekt. 7) D. i. bij gebrek aan. 8) D. i. van de landzijde af. 9) Ret Hs. heeft: geworpen. 328 niet bevreest dat den stroom over de geworpen sooden duer trijs stroomende eenige schueringe maken sal mits x) dat uwen grondt van onder bevesticht is. Soo moet men z) wercken in gaten die deur eenige lantswaeteringe gevallen ende gestort 3) zijn, want oft ghij binnen te lande waert oft buijten tzeewaert uwe gronden sinckt ghij vint altijt een diepte, ten waere oft met het overvallen van den stroom ende waetere eenige derrije uuijten principalen gate geschuert ende de gront ontgrontbaer gemaeckt worde. In zulcken gevalle meuchdij den hoochsten gront soucken van het canael hetzij buijten oft binnen tslants ende denzelven gront effens velt met Vilvoorsche *) schorren oft cattebecken 5) 6), maeckende daeraff twee bermen een tzeewaerts ende dandere te landewaerts, met een kiste binnen van acht voeten breet alleenelijcken van twee voeten hoochte, twelcke sulcke dichticheijt ende vasticheijt van gront maeckt dat, soo wat waesen ghij daerop worpt u metten stroom niet en zullen connen ontgronden ende deur de oneffenheijt van de steenen ontset worde, ende als ghij daer van lande aencompt met veule 7) voorhooffden ende tgat enge begint te worden datter een stroom deurvallen sal ende soo huijlenint inneende uuijtstroomen dat men(t) een halff mijle verre sal hooren huijlen, soo en sal nochtans uwen gront niet connen diepen, laetende ende maeckende uwen steenen berm een halff roede affdruijpens voor een stortebedde, waerdeur het waeter niet en sal connen inneweelen oft -stroomen, breeckende zijn cracht ende macht vant vallen van 8) den voormelten stortebedde; werckt nochtans9) uwe voorhooffden van beijde zijden aen totdat het water begint deur het naeuwen groote fortse te doene. Ende hoewel ick hiervore van den vingerlingen genouch hebbe gesproken ende daeraff eenige figuere gemaeckt, nochtans dunckt mij oorbaerlijoken hier noch een figuere voort te brengen10) opdat ghij beter zien meucht de differentie wat is van deurgaende wateringhen ende stroomen zoowel deur het vingerlingh als de principalen dijck, bij welcke deurgaende geule het vingerlinck soowel met rijse, waese ende steenen overgaen mocht wesen, want het is claer, notoir ende natuerlijcken dat de gaeten, gevallen in den principaelen dijcke, ontgront worden deur den val van den waetere, ende soo moet men dan hetzij binnen oft buijten 1) D. i. overmits. 2) Het Hs. heeft: moeten. 3) Het Hs. heeft: gestoort. 4) Het Hs. heeft: voorvorsche. 6) Te lezen: cattebollen f vgl. blz. 270. 6) Oningevuld gelaten in het Hs. Waarschijnlijk heeft hier lafVierlingh's autograaf gestaan een woord met de beteekenis van: bekleeden, bedekken. V. 7) Te lezen: uwe ? 8) Te lezen: op? 9) D. i. daarenboven. 10) Zie figuur 63. 329 tzeewaerts de bequaemste ondiepste gront souoken om het vingerlinck te overgaene. Dese dijckgraven doen zeer sottelijcken om sulcke gaeten met eenen berm te overgaene *) ende te craegenne sonder kiste want ten mach niet wel thieren *), de kiste is het principaelste ende het sekerste van den wercke, want zonder dichticheijt en meucht ghij thuijs niet houden: het moet uuijtschueren ende ontdrijven. Ommedattet wel een van de principaelste materiën is van de dijckagie ende sohrijven van landen te recouvreren, die verloren ende geïnundeert zijn mits de inundatie ende stroominge van de winden ende zee, ende hoewel ick hiervore van den vingerlinck ende recou vremente van dien gesproocken hebbe, nochtans want die diversche zijn ende die putten ende gaeten diverschelijck vallen ende uuijtstroomen, soo ben ick bedwongen noch daer meer aff te verclaeren ende daeraff te schrijven principalijcken dat mij in mijnen jongen tijt zeiver gebeurt is, omdat s) ghijlieden niet en zoudt meijnen dat ick hetselve beschrijve 4) van hooren seggen; want in de inundatie van St. Lenertsvloet, gebeurt den V™ Novembris anno XXX, inundeerde geheel Walcheren deur twee diversche gaeten. Het eerste gat was gevallen in de oude haevenne van Middelburch •) daer een groote huloke gelaeden was met zout, ende het zout uuijtspoelende dreeff 6) de haevene waert inne ende stopte de loop van den waetere, soodat het waeter hem verhieff ende viel ende storte over den dijck totdatter 7) eenen grooten weel gevallen was. Dander gat was gevallen bij de Mortiere8) int innecomen derzelver haevenne. Het gat gevallen in de haevenne bij tgerechte van Middelburch was tallen gelucke over een groese oft weijde gevallen, ende omdat ghij weten sout als sulcken saecke meer gebeurde, daer ons God voor behoeden wil, zoo deden wij dese remedie: wij gingen terstont alle doorgaende slooten ende dilven, die eenichsins te lande waert innetrecken mochte oft wederomme uuijtsuuërede, overcraegen ende 1) Het Hs. heeft: doen zeer sottelijcken sulcke gaten om eenen berm te overgaene. 2) D. i. gedijen, gelukken. 3) D. i. opdat. 4) Het Hs. heeft: beschrije. 5) De oude haven van Middelburg was de Ame, die vrij kronkelend in oostelijke richting liep en bij Oud-Arnemuiden in de Lemmer viel. Zij bleef als haven in gebruik tot in de eerste dertig jaar van de 16e eeuw. Een figuratieve afbeelding van haren loop is te vinden in het opstel van Walraven en Polderdijk. De kuststrook van het zuidoostelijk deel van Walcheren in vorige tijden (Archief Zeeuwseh Genootschap VU bis. 288), zie ook de kaart van deze schrijvers achter hun opstel. Op die figuratieve afbeelding is ook aangeduid „de galg staande binnen de haven," waarbij dus het gerecht moet gezocht worden daar onze tekst van spreekt, en tevens, meer oostelijk aan den zaidoever van de Arne, „het huis te Mortiere" in de heerlijkheid van dien naam. Die figuratieve schets dagteekent van tusschen 1511 en 1513, zie het aangehaalde opstel blzz. 287, 288. 6) Nl. het schip. 7) Het Hs. heeft: tot dattet. 8) Het Hs. heeft: Motiere. 330 stoppen met groote packmanden vol eerde ende zooden gevult, omdat de dilven niet dieper schueren en zouden, deselve packmanden terstont besettende ende verheelende x) aeut lant totdatter treffelijcke dammekens waeren. Ende soo in sulcke saecken moet ghij u terstont voegen ende maecken te craegen alle leecbten, creken oft dilven, die deurschueren zouden mogen, oft ander riollekens 2) daer ghij meijnt met u vingerlinck over te gaene, opdat de zaete van u vingerünck niet ontgrondt en worde. Dat gedaen terstont leijden wij een brugge over de haevenne midden affgedeijlt met een schutsel oft stacketsel; aen deen zijde quamen de gelaeden arbeijders met hotten8) oft botten ende aen dander zijde de ongelaeden, ende begonsten soo het vingerlinck over de groese aen deen zijde aen te brengen met een voorvorsch van acht voeten hoochte boven den hoochsten conterlant. Die van Middelburch wouden het vingerlinck aen de westzijde overtimmeren met hout ende balcken, maer doen zijluijden vier oft vijff roeden getimmert hadden was (de) voorvorsch van ons vingerlinck gesloten. Wij hadden dat geluck door de neersticheijt die daerinne gedaen was dat wij het vingerlinck toesloten eer het landt van Walcheren, twelck groot is ende veel waeters verswelgen mochte, inliep oft instroomde4), zulcx dat wij terstont als de groese bloot was mochten wercken sonder dat ons tgat belette met uuijtvallen ende neeren, ende daertoe 5) hadden wij een bequaeme groese ende spijse twelck was het Galgevelt. Vreemde opiniën zijnder in de dijckagie ommegegaen, sommige willen de gaten overtimmeren gelijck oock in Ossendrecht gedaen was op Pontianijvloet in een gat daer gevallen, twelck men oock overtimmeren woude, ende de timmerluijden en connen niet verstaen dat wat pijlen ghij daer inne heijt ende al soolange dezelve niet wel dapper gesweept en zijn, boven zijnde gewichtich onder meeps ende smal, soodat de stroom dezelve terstont los 6) ende met derrij ende al uuijt maeckt berstende ende maeckende den gront drijemael erger dan hij te voren was. Het natuerlijcxste ende het bequaemste, dwelck ons God verleent heeft omme ons daermede te behelpen in de dijckagie, is eerde, sooden, spetelingen, rijs ende stenen, waermede men het waeter met soeticheijt mach bedwingen ende niet met fortse, zoo die van Middelburch oock met heur timmeren niet gedaen en zouden hebben, want eer zij met heur timmeren het landt zouden hebben meijnen te sluijten, soo zoude het landt van Walcheren, vol waeters geloopen zijnde ?), soo dapperlijeken op de ebbe uuijtgege- 1) Het Hs. heeft: verhielende. 2) Het Hs. heeft: rollekens. 3) Het Hs. heeft: hortten. 4) Het Hs. heeft: niet uuijt en liep oft en stroomde. 6) D. i. daarbij, daarenboven. 6) Oningevuld gelaten in het Hs. Misschien in te vullen: woelt, of een woord van die beteekenia. V. 7) Het Hs. heeft: zijn. 331 ven *) hebben ende gestroompt, dat alle de peijlen al hadder duijsent geweest uuijtgestroompt ende los geworden zouden hebben (ende) niet aUeenelijeken de peijlen maer oock de grondt van den derrij, soodat gbij met het timmeren het gat thienmael erger gemaeckt zoudt hebben dan te voren, want als deen2) peijl zoude hebben (geheijt) geweest ende daerbij (dander) heijden wout, zoo zoude den eersten peijl deur het dreunen vant vallen van de heije ende de stroom uuijtgeborsten hebben *). Het gat ter Mortieren 4) en was soo groot, wijt ende diepe niet als in de oude haevenne vorengeseijt») ende en was oock niet ontgrondt, zoodat wij tzelve terstont met He oft HF getijden overgaen hadden. Nietjegenstaende dat de peste in de huijsen op de Mortiere zeer dapperlijeken geweest en saegen des niet aenne, maer het stroij van de bedde daer het voksk op gestorven was quamp ons zeer wel te passé, ende waeren de arbeijders te meer geanimeert, te neerstiger ende gewilliger te werekenne deurdien mijn heere ammirael heer Adolfï van Bourgoigniën, heere van Beveren ende der Vere *), met Adolff Herdinck, Raet der Keijserlicker Mat 7), sijnen rentmeester ende dijckgraeff-gen erael van Zeelandt Bewesterschelt daer nacht ende dach tegenwoordigb waeren, hebbende een schip in denzelve gate liggende op zijn ancker 8), daer zij inne logeerden principalijck int sluijten van de voormelte gaeten; ende daeromme behoort men luijden van fatsoene te adverterenne ») voor dijckgraeff ende bovendien (in) elcke provincie ordonneren10) eenen dijckgraeff-generael. Sulcke inconveniënten moeten met neersticheijt, subtijlheijt ende voorraede11) zonder vertouven beneersticht worden, want het water, dwelck dach oft nacht12) en rust maer alle getijden zijn ouveren18) steelt, zoude sulcke gaten haest ontgront hebben, gelijck het dede int gat van Lodijcke, alwaer men de P, IP ende HP getijden met hoochschoennen deurginck, ende zouden de sackdragers van Rimerzwale hetzelve wel gevorst hebben, maer mijn heer van Lodijcke14) alsdan, dewelcke altijt in conterpoinct stondt met die van Rimerzwale, en woude( t) niet toelaeten, 1) Te lezen: uuijtgegaen t 2) Het Hs. heeft: den. 3) De marginale inhoudsopgaaf heeft: die peijl en zoude soo haest niet geheijt zijn dander heijdende zoude uuijtborsten. 4) Het Hs. heeft: der Motieren. 6) Het Hs. heeft; voren. 6) Adolf van Bourgondië, geboren 1489 overleden 1540. 7) Adolf Herdinck, rentmeester van Zeeland Bewesterschelde van 1517 tot 1535. 8) Het Hs. heeft: ander. 9) Te lezen: adresserenne ? 10) Het Hs. heeft: ordonnantie. 11) D. i. voorafgaand beraad. 12) Het Hs. heeft: noch. 13) Het Hs. heeft: overen. 14) Adriaan van Reimerswale, heer van Lodijke, overleden 1534. 332 seggende: „laet het havenken schueren", meijnende een schoon vlot aen Lodijck te crijgen. Het haevenken schuerde zóó dat mijnen heere van Lodijcke alle zijn schoon goet verloos ende het geheel lant van bewesten Yerseken daerbij, ende schuert noch soo daegelijcx dattet niet te recouvreren en zal wesen dan met stucken ende stellen. Neempt oock exempel aent gat van Hildernisse, men moest te Hove loopen eer men hetzelve gat overcraechde oft ten minsten overbermde, daernaer het water niet vertouven en wilde, want men geen bestandt daermede gemaeckt en hadde met overvloeren. Wij hadden zoo haest het vingerlinck niet beslooten in de *) oude haven van Middelburch voorseijt ons en quamp terstont eenen inconveniënt, want deurdien het vingerlinck met hotten *) oft botten overgaen was ende de zooden niet cannedicht *) in malcanderen gesloten oft gevallen en waeren, deurdien de zooden lichtelijck uuijt de botten 4) oft botten gestort waeren sonder 5) treden oft trappen, soo datter op een volle zee een lexem quamp deur de ondichticheijt van de zooden van ontrent een pij(n)cke dicke, waerdeur dat van oogenblicke tot oogenblicke het gat meerder ende wijder wierde, ende en hadde ondaen eenen stereken ende vroomen Vreijse «) die met de borst int gat van binnen viel ende soo stopte, wij zouden de voorvorsch vant vingerlinck geheel verloren hebben, ende zoude het lant in groote perijckele gecomen hebben. Terstont namen wij het seijl van het voormelte schip dat op ancker lach ende staecken soo hetselve seijl van buijten met sparren gespannen tot in den gront toe, soodat het gat toesooch ende niet meer en liep, daermede wij den voorvorsch vant vingerlinck behielden. Daeromme zoude ick raeden dat alle dijcklanden, oude ende nijeuwe dijekagiën'), altijt versien waeren met zeijlen deurdien een out zeijl van een schip maer en cost VI, VEI oft VHI karolusgulden, want met zeijlen zoude men mogen eenen geheelen djjck preserveren ende bewaeren principaelijcken op hooge vloeden, daermede men 8) soude mogen becleeden, waerop het waeter hoe vehement dattet oock is niet en can gewinnen oft de gebroocken dijeken oft gaten voorder beschaedigen, gelijck oock gebeurt is in den Xen Martii anno 70: en *) hadden die van Cruninghen, Yerseke ende de geheele Oostwaeteringe geen groote quantijteijt van zeijlen op heure dijeken gehadt ende dezelve daermede beleijt tegen de stormen, gebeurt uuijten noortoosten- ende noordenwinden, zij zouden het lant van beoosten 1) Het Hs. heeft: in de in de. 2) Het Hs. heeft: hooten. 3) Het Hs. heeft: cannedijek. 4) Het Hs. heeft: hooten. 5) Het Hs. heeft: soo. 6) D. i. Fries. 7) Het Hs. heeft: dijckagie. 8) Samengetrokken uit: men en d. i. men hem. 9) Het Hs. heeft: ende. 333 Yerseken eensdeels verloren bebben. Oook in Pontianivloet int jaer van LXII x) was a) tlandt van Hollandt gehouden met oude netten van Rotterdamme tot voorbij het huijs totter Honingen 3) toe op de dijeken gespreijt ende in de gaten geworpen,twelck hemselven al welthienduijsentmael dobbel betaelde, ende nochtans en zijn de zeijlen oft netten zoo seer niet geschent zij en commen elders te passé *). Sóó moet men alle perijckelen handelen met soeticheijt ende voordachtioheijt, want dedij het waeter te veul fortse, het sal u wederom fortse doen gelijck ghij naer breeder verstaen sult. Onsen voormelten Vries was van den hooffde totten voeten toe nijeuwe gecleet met mijns heeren van Beveren levereije ende hadde noch eenen goeden pinninck in de borse. Men hinck er oock prijsen op onder de arbeijders wie de meeste sooden 6)in heur hotten6)droegen oft tusschen heur armen, soo tusschen de vrouwen als tusschen de mans, omme tvolck ende de arbeijders te neerstiger te doen wercken. Ick allegere bier dit dat op sulcke gaeten geenen cost oft geit te spaeren en is, ende dat op groesen prouffijtelijcker 7) is vingerlingen gemaeckt om de gaeten te schouwen, maer hadde het gat gevallen in een diepe doorgaende waeteringe gehjek voren verhaelt ende bij figuere gedemonstreert is, soo waer prouffijtelijcker het principael gat te overgaen, nochtans daerinne versien dattet eerst gepeijlt zij om te zien of tgat niet dieper gevallen en waere dan de deurgaende waeteringe om met een vingerlinck te overgaen. Ick en hebbe niet connen gelaten u hieraff met een figuerken de gelegentheijt te demonstreren 8). Hoewel iok hiervore op de eerste voorgaende figuere behoort hadde een verclaeringe gedaen te hebben van de deurgaende waeteringen daer de gaeten inne vallen, nochtans omdat het naervolgende van het vingerlinck in de haevenne van Middelburch van één nature is ende behoeft uuijtlegginge, soo sal ick tselve tsamen repeteren, dat is te weten dat ghij moet deurzien ende overpeijsen waer ghij bequaemste u vingerlinck leggen ende u saete nemen sult int alderoudste ende beste grondt, werckende hetzelve met zekerheijt om u voorhooffden (te) bewaeren met wel dapperlijeken van binnen ende van buijten aenwerpende uwe rijswerck met goede sooden oft stenen, daerdeur benemende het onderdeurschueren tusschen het rijs ende het sant. In de haven van Middelburch was een harde groese 1) Lees: LIL 2) Het Hs. heeft: wats. 3) Het Hs. heeft: Herninghen. Over het huis Huis ter Honingen zie hiervoor blz. 322. 4) D. i. of zij komen elders te pas. 6) Het Hs. heeft: wie meest sooden. 6) Het Hs. heeft: totten. 7) Het Hs. heeft: prouffijtelijckers. 8) Het scheen niet meer noodig ook dit figuurtje nog te reconstruëeren. V. 334 die niet affloopen oft affschueren en mochte, soo namen wij tvingerlinck oock op een x) goede harde saete van binnenslants hoewel dat selve harde vmgerlinck lanck van dijcke viel, twelck gedaen was om meerder sekerheijt van den lande. Ghij meucht oock hooren wat doen mach ende wat profijt is eenen dijck oft voorvorsch oft ander gelijcke werek met karren ende peerden gewrocht ofte gemaeckt, daerdeur de eerde oft spijse bij de peerden oft karren soo hart wort in malcanderen getreden ende gesloten wort, datse soo taij valt ende wort dattet waeter daer op niet winnen en mach, ende Soo dichte datter geen omsien meer aen en is, twelck men met hotten oft botten ende cordewagens *) niet en can gedoen soo ghij voren 8) int wercken van het vingerlinck van Middelburch gehoort hebt; oock met vletschuijten oft schepen de zooden int water geplompt en condij geen cannedichticheijt gewereken, nochtans de zooden in de kisten geworpen tusschen twee rijserenbermen, als men de voorvorsch daerop begint te bringen, deur de gewichte van de eerde ende de nattioheijt van de zooden perssen malcanderen soo in elckanderen dat se eenne cannedichticheijt bijbringen. Ende want het een 8) groote saecke is in dijckagie veul vingerlingen te leggen ende (de) principaele gaeten over te gaene ende (de) landen geïnundeert te beverschen, zoo en connen wij daeruuijt niet liehtelijck gescheijden, want het is het subtijlste ende swaerste werek dwelck men met geen macht maer met practiquen ende vernuftheijt moet wercken, overmits in zooverre ghij het waeter met fortse wilt bedwingen salt u wederomme daertegens sulcken fortse gebruijeken, dat ghij qualijcken meester van den wercke connen sult worden. Ende laet u daeromme niet verdrieten de figuere wel te oversienne ende te verstaenne tgene dat bij ons voor elcke figuere in geschrift gestelt sal worden. Soo dan om voorts onse materie te vervolgen moet ick hier resumeren dat ick terstont, Walcheren gevorst wesende, was gedeputeert int Zuijtbevelandt op het gat van de Creeoke beoosten Rimerzwale, welck gat gevallen was deur het uuijtspoelen van een oude sluijse in een deurgaende tslantswaeteringe soodat men het principaelste diep overgaen moeste. Daer en was ontrent niet veul voorlants, spijse ende groese, het vloijder hooge ende het ebbede zeer leege sulex datter een water uuijt ende inne liep vallende VI oft VII voeten hoochte, soodat ment hoorde huijlen een mijle verre. Wij wrochten ende brochten ons voorhooffden met staende waesen aen aen wederzijden sonder eenich opstrecke oft impediment van 1) Het Hs. heeft: en. 2) Het Hs. heeft: cardewagens. 3) Het Hs. heeft: woren. 4) Het Hs. heeft: claerdichtichoijt. 6) Het Hs. heeft: geen. 335 den waetere dan dat ons somtijts een waese geset werde anders dan l) (daer) wijse gemunt hadden te worpen. Maer commende soo nae dat men het gat met een sterck tou oft cabel overscheeren 2) moohte, begonste het voormelte gat soo uuijt ende inne te stroomen dat die waesen, daer anderhalf! schip Vilvorsche schorren ende steenen inne gebrocht s), waeren int affgaen ende affworpen heure stede niet en namen daer mense gemunt hadde heur plaetse te nemen, tuijmelende gelijck een walvisch, sommige rollende gelijck eenen viercanten teerlinck op een taeffel geworpen, soodat wij den moet verloesen. Twelck meest daerdeure quamp dat die van Rimerswale, greetich zijnde het lant vorsch te hebben, deden sulcken neerstioheijt, tot heuren grooten schade ende verdriete, mits *) dat zijluijden alle de gaeten die op de groesen ende weijden gevallen waeren overgingen ende toedijokten, geen regarde nemende dat zij het gewichte van alle het waeter, twelck binnentslants was in groote menichte innegestroompt deur het gat van Lodijcke ende Oreecke voorseijt, dwongen te zuuërenne 5) den *) meestendeel deur het gat van de Creecke voormelt als het leechste lant daerontrent wesende. Hadden zij te seggen geweest 7), dat zij alle de gaeten op de groesen open gelaeten hadden totdat wij het voormelte gat van de Creecke wel loffelijcke overbermpt hadden ende de hooffden die wij van wederzijden 8), ick zoude gehoopt hebben dat het landt zoude hebben gewonnen geweest, want de gaeten op de groesen en zouden geen perijckel gebadt hebben van diepen te schuerenne oft wijder te wordenne, in sooverre men de steijle dijeken met rijse oft met steenwerek besocht hadde; ende de hooffden, die wij van wederzijden van het gat van de Creecke aengewrocht hadden, benamen oock de wijte van den waetere, soodat de val van de waeteren hooger ') ende periculooser weerden want zij moesten al deur het gat van der Creecke, dwelck de voormelte gaten op de groesen meestendeel geloost zoude hebben, soodat daerdeur wij van ebbe ende van vloet nimmermeer ruste en hadden. Ende het quaetste datter naevolgede was dat het staende zeewaeter, binnenslants gesloten op een leege ebbe tusschen het rijs ende het sant, sóó begost te stroomenne dat op éénen nacht twee groote dijekerskeeten staende op het westersche hoot inneweelden ende alle het werek daer wij ses weken over gewrocht hadden l0) ende verginge, soodat diegene die op heur bedde lae- 1) Het Hs. heeft: ontset werde anders dat. 2) Het Hs. heeft: overseheen. 3) Het Hs. heeft: innegewrocht. 4) D. i. daarmede dat zij. 5) D. i. te sueeren. 6) Het Hs. heeft: ende. 7) D. i. zich laten gezeggen. 8) Blijkbaar is hier in de pen gebleven: aengewrocht hadden. 9) Het Hs. heeft: hooge. 10) Oningevuld gelaten in het Hs. Misschien heeft men te lezen: gedestruëert werde. 336 gen ende sliepen, meijnende uuijt te loopen1) naer heur schuijten die daer laegen, vielen in den neer ende verdroncken, andere salveerden hen met schuijten. Ick was eenen dach daer te voren naer Rimerzwale gegaen anders hadde mij misselijck van gelijcke gebeurt, want het was de keete daer ick snachts inne sliep. Soodat *) in een dijckagie niet al gewonnen en is dat men gewonnen rekent; ende daerom en behoort men niet te slaepenne maer neerstelijck u gewonnen werek bewaeren. Die tregiment daerover hadden waeren soo neerstich om het lant te sluijten ende te verschenne datse niet en dochten dat hen sulcken inconveniënt aengecommen zoude hebben. Daeromme advertere ick eenen iegelijcken dat hij premeditere ende voorsichtich zij, dat hij, de wasen geworpen zijnde, sulex versie met plompen ende sincken van goede sooden soo van binnen tslants van ebbe als oock tzeewaerts van vloede, dat het deurneren onder trijs ende tusschen tsant gedicht ende benomen worde. Soo zuldij u fondament met ruste behouden, ende het waeter, dat boven de sooden deurt rijs innestroomen oft wederom tzeewaerts uuijtzuuëeren 3) wil, geen schueringe maecken en can. De zooden die ghij sulex aen de waesen worpt en zijn niet verloren, want den dijck breeder sijn moet dan zoo de waesen geworpen worden *). Ick moet hier wat buijten propooste nochtans ter materie; welcke dienst 8), vraege dese opiniatere dijekgraeffven 6) die sustineren willen dat een sluijs hooch geleijt beter ende prouffijtelijcker is dan de leege 7), daeraff ick genouch nochtans int leggen van de sluijsen geresolveert hebbe, hen gevende dit voor een exempel dat het Water, van boven 8) hooger wesende dan het buijten tzeewaerts (is), wel cost uuijtlosen onder het rijs ende de waesen deur ende sulcke cracht maecken int opborlen *), welcke waesen nochtans meer dan XIIII oft XV vaedemen in den gront laegen. Willen zij noch bij heur propoost blijven hebbendel0) zeer goet exempel, ick laet heur in heur dwaelinge want tegen de oevenen1 *) is het quaet om gapen. Ende want de figuere hiervan seer wel te passé compt om u daervan wat te verlichten, sal ick de pijne nemen om u hier een te describerenne1 *). 1) Het Hs. heeft: loogen. 2) Samengetrokken uit: dat 't. 3) Het Hs. heeft: uuijtzuuëerende. 4) D. i. dan indien er alleen waesen geworpen werden zonder er zoden op te zincken ? 6) Het Hs. heeft: welck diens. 6) Het Hs. heeft: dijckgraeff. 7) Klaarblijkelijk loopt de zin niet af, en heeft men hier achter te voegen: doen de hooch geleijde ? 8) Te lezen: van binnenï 9) Het Hs. heeft: opbollen. 10) Het Hs. heeft: hebben. 11) D. i. ovens. 12) Zie figuur 64. 337 Uuijtlegginge op de voormelte figuere. Ghij siet eerst van den ouden dijck gewrocht *) de voorvorsch deur bet gat dwelck men deur het overgaen van gaeten a), oock voorhooffden hier gebrocht met enckele rijs ende steenen, twelck aen den gront niet en verheelt oft en dicht, soodat het waeter buijten hooch staende daeronderdeur neert ende stroompt ende wederom van binnen de ebbe gaende oft gegaen zijnde, soodattet dach noch nacht en rust met schueren, hoe zoude dan de waesen goet fondament behouden ? lek late noch staen de gaten die tusschen de waesen blijven als niet juste dicht in malcanderen en vallen. Ende soo wanneer deselve waesen niet en worden ondersteunt met zooden van binnen ende van buijten geworpen, gelijck ghij ziet aen de voormelte figuere affgeteeckent buijten tzeewaerts aen de zuijtoostzijde, soo staet ghij in s) duijsent perijckelen, gelijck ghij oock considereren meucht bij de voormelte figuere aen de noortoostnoortwestzijde *). In zulcke maniere ontdreeff ende ontvloijde ons begonste werek van rijs ende van steenen, zoodat zij 8) de dijckagie desolaet moesten laeten ende deselve abandonneren, want •) als u eenich gat ontloopt oft ontgaet is sonder twijffel het meeste ende perijculeeuste dat men in een dijckagie hebben mach, want het gat wort noch eens soo quaet als bet te voren was ende onwinnelijcken oft irecurable '), laet u dat voor een generaei regule bekent wesen. Hadde het werek soo met zooden gesteunt ende onderhouden geweest, wij en zouden noch geen noot gehadt hebben, nochtans het gat zoo naeu gewrocht zijnde, dat ment met een welve 8) overschoren hadde »), begonst eerst cracht ende gewelt te doenne, soodat u sulex gebeurende ghij niet en worcht10) oft o vergaet sulcke gaten met staende1 waesen, want twaeter sulex met fortse niet bedwongen en wilt zijn. lok zoude u raeden voor beste dat men tselve worchde ende craechde niet dan met inckele Vilvorsche steenen, schorren oft cattebollen, soo suldij met soeticheijt het water bedwingen ende (de) gaten overgaen ende cragen dat zij nergens aff weten en zullen. Want eenen steen oft schorre int water geworpen soo veule waeters niet en belet oft den affval van den waetere bedwingt als een waese, die int vallen ende affgaen sulcken cracht bijbrenght dattet water daermede rijst meer dan een manslengte hooge, daerom soude zoo haest de waesen metten watere uuijten gaten ont¬ ij Het Hs. heeft: gewrochte. 2) Hier schijnt een woord in de pen te zijn gebleven. 3) Het Hs. heeft: van. 4) Waarschijnlijk heeft men alleen te lezen: aen de noortwestzijde. V. 5) Te lezen: wij T 6) Het Hs. heeft: wants. 7) Te lezen: incurable ? 8) Te lezen: weele ? 9) D. i. had kunnen overspannen. 10) Het Hs. heeft: worpt. 11) Het Hs. heeft: steene. 22 338 drijven ende soo al verloren zijn wat ghij wrocht, ende ter contrariën de steenen allenskens geworpen ende afïgebrocht maecken u met soeticbeijt zoo vele als een wase teffens afïgeworpen. Het is gebeurt, om ons propost te verificerenne, dat recht naer de dijckagie van den Finaert int overgaen van den Valckenborchsen Amere, dat een zeer groot out diep was tusschen den Finaert ende den Ruijgenhil ende de Heijninge1), datter int craegen van de(n)selven diep een wase ontginck oft eer viel dan men gemunt hadde 2); int nedervallen rees het waeter soo hooge oppe dat de rijswerckers van den berm dreven daer zij op stonden ende wrochten, soodatter twee aff verdroncken. Daeromme segge ick alnoch: het is seer dangereux ende onsekerlijcken staende waesen aff te worpen in gaten, die soo genaut zijn ende daerdeur het water zulcken cracht met vallen maeckt. Het sekerlijckste is het worgen ende craegen met inckelle Vilvorsche schorren ende steenen in zooverre het lant de cost verdragen mach. Ende al waert saecke dat ghij het gat met wasen toe geworpen hadt, soo is te beduchtenne dattet u noch ontloopen sal deur het onderdeurschueren tenzij dat ghij terstont de waesen 8) ende te lande waert met Vilvorsche steenen zoo onderset ende beworpt, wildij anders *) u fondament behouden. Ende al schueren de stiennen onder wat uuijte zij sitten naerder (den) gront ende ontdrijven u niet, met dezelve te hoogenne onderhout ghij twerck. Ende oft ghij geen steenen soo bequaem en hadt, soo meucht *) ghij met goede taije cleijzooden besoucken. Het rijs is lichte, ende wanneer den stroom onder zoo vehement is soo licht hem de wase lichtelijck oppe ende verdrijft uuijt de gaeten, ende soo en ist nimmermeer gedaen werek. De gaeten trecken soo sterck inne ende uuijte dat zoo wie met den schepe in den tocht compt can hen qualijcken uuijt de gaet e gebergen, ende is het volck dickwils in perijckel gelijck ick in het gat van der Creken 6) voormelt gesien hebbe. Al costen de steenen wat meer, het is sekerder 7) werek gehjok wij daeraff hiernaer vervolgen sullen. Ende omdatter veule ende diversche 8) versuuijmten zijn geweest, gelijck (in) Suijtbevelant bewesten Yerseken, Noortbevelant, veel landen in Vlaenderen als namentlijcken het lant van den Doele 9), soo en can ick niet gelaeten int breede dickwils te vermaenen dat men de gaeten bewereken moet, daer men geen liggende waesen in wercken en 1) De Oud-Heiningenpolder onder Fijnaart, bedijkt in 1584, zie Van der Aa, Aardrijksk. Woordenboek i. v. 2) D. i. eerder viel dar men gerekend of gemikt had. V. 3) Oningevuld gelaten in het Hs. Misschien heeft men te lezen: te zeewaerts. V. 4) D. i. ten minste. 6) Samengetrokken uit: meucht 't. 6) Het Hs. beeft: Culcken. 7) Het Hs. heeft: seker eer. 8) Oningevuld gelaten in het Hs. 9) Het Hs. heeft: Doeve. 339 maoh, onder in den gront met twee Vilvorsche steenen bermen aeneloke zijde vant lant *), den eenen tzeewaerts ende den anderen te landewaerts, elcken berm ten minsten van twee roeden breete ende elcken berm (met) een stortebedde, affgaende midden met een kiste ten minsten van VI oft VIII voeten, denzelven berm oft kiste deurgaens werckende in den gront van twee voeten hoochte soodat denzelven gront daermede beleijt ende bewaert zij, om welcken grondt ghij dan van den lande *) oft van den ouden dijcke met staende waesen affweroken moecht, ende wat ghij op dat onderste goet fondament worpt moet stadt grijpen ende zijn saete behouden. Ten can oock altijt niet schaeden van binnenslants ende zeewaerts telcken (de) waesen te bewercken ende besettenne met zooden als voorseijt is, welcke waesen deurgaens aen wederzijden ick niet hooger wercken en zoude dan een paer voeten boven het leechwater, om alsoo de geheele val van den waetere uuijt de gaeten te besohudden omdat 3) het water van ebbe ende van vloede over de wijte ende breete van het gat zijnen loop hebben mochte, werckende aen de voormelte waese tzeewaerts ende te landewaerts uuijtsteeckende *) van rijse om het water de cracht van den val daerop te breeokenne. Dat gedaen, zoo zoude ick mijn voorvorsch vant lant affwercken ende het gat soo benauwen totdat ments) met oen cabel zoude mogen overscheeren om de schepen daeraen te «) int overgaen van den voorseijden gate, ende soo meuchdij hetselve met liggende waesen worgen ende craegen, dat is het sekerste om een gat te verwinnenne ende een geheel dijckagie niet in perijckel te stellen. Ghij en dorft niet sorgen dat u den gront onder ontdrijven ende uuijtschueren sal, want de kiste die maeckt 7) n de dichticbeijt ende boven de kiste ende tusschen dat rijs en macht 8) geen schueringe maecken deurdien de zooden beclampt 9) ende besloten zijn. Sóó moeten alle gaeten met soeticheijt, hsticheijtende subtijlheit gewonnen worden oft anders stelt ghij het lant in groote sorge, last ende perijckele. De rijswerckers zijn dickwils doorsaecke van de bederffenisSe van den lande, die men veel gelooffs geeft, bijsonder bij jonge dijckgraven die des niet Veul gehandelt en hebben, want de rijswerckers, dwelck al meest lichte oappoenen10) zijn ende niet veul in der dijckagie te veriiesen en hebben, wercken zij met de vimme 1 *), begeeren12) veel rijs te verwercken 1) Oningevuld gelaten in het Hs. Misschien heeft men te lezen: ende de zee. V. 2) Het Hs. heeft: van lande. 3) D. i. opdat. 4) Oningevuld gelaten in het Hs. Misschien heeft men te lezen: bermen. V. 5) Het Hs. heeft: men. 6) Oningevuld gelaten in het Hs. 7) Het Hs. heeft: maeck. 8) Het Hs. heeft: mach. 9) D. i. beklemd. 10) Het Hs. heeft: ooppoenen. 11) Het Hs. heeft: vimmen. 12) D. i. zoo zij met de vim werken, dan begeeren zij enz. 340 ende versmoorenne, ende wercken zij in dachgelden, zijnde *) groot, soo zullen zij wercken met dach- ende nachtgetijden om veul dachgelden te maecken. Ten is altijts geen prouffijt het rijs verwrocht*), ende waer beter dat men heur geit gave ende dat zij leech saeten, want wort het rijs niet wel versien met laedenne soo ontdrijven u de bermen. Maer voor het sckerste zoude mij duncken dat men behoort de gaten onder met enckel Vilvorsche steenen tovervloerenne tot op twee voeten het leechwaetere, ende dan met liggende waesen ende kisten voort opgewrocht acht voeten boven den conterlande voor een voorvorsch. Daer was noch een gat gevallen in den zeedijck aen Lodijcke bewesten der stede van Rimerswaele, twelcke niet ontgront en was. Deerste drije oft vier getijden hadde mijn heer van Lodijcke tselve gat terstont wel mogen doen de vloer overcrammen ende matten met een loffelijcke matte, de steijlte van den dijck aen wederzijden dijckschap opbringende ende besettende 3) tegens daffcalven ende affschueren van den dijck. Hadde tzelve gedaen geweest ten hadde van geenen noot geweest tlant soo schandelijcken te abandonneren ende veriaeten, want de sackdragers van Rijmmerzwale soo ick voren *) geseijt hebbe zouden tselve gat met heuren sacken, gelaeden met zooden, welhaest geworcht B) ende gecraecht hebben, soo men bij hemluijden ende de sackdraegers van der Goes wel meerder 6) gaten ende dangireuser heeft zien overgaen ende beverschenne soo in oude als in nijeuwe djjokagië(n), draegende7) met sacken meer eerde dan men met botten oft hotten zoude mogen aenbringen. Ghij hebt boven gehoort dat mijn voormelte heere (van) Lodijcke woude het havenken laten schueren 8), het schuerde zoo ende noch schuert, God betert, soodat het gat van Lodijcke ende het voormelte gat van der Creecken deurgaende dangereuse 9) gaten geworden zijn die niet en zijn te verwinnen, waerdeur te duchten is dat het lant niet alleenelijcken en sal verloren blijven maer de sommige stroomen van de Honte ende van de Schelde zullen verloren (zijn) ende daerdeur sommige steden beur neringe verliesen mochten. Het is een seer periculeuse ende dangereuse saecke datter deurgaende gaten vallen in diepe sluijsvlieten ende watergangen, die dagelicx diepen ende wijden deur die schueringe ende stroomen van de hooge vloeden ende wederom leege ebben. D'experiëntie daeraff ende de dagelicxe hande- 1) Het Hs. heeft: zijn, 2) Het Hs. heeft: verworcht. 3) Het Hs. heeft: opbringen ende besetten. 4) Het Hs. heeft: voorts. 5) Het Hs. heeft: gewrocht. 6) D. i. grootere. 7) Het Hs. heeft: draegen. 8) Zie blz. 332. 9) Het Hs. heeft: dangereux. 341 linge in dijckagie met de usantie maecken eenen mensche vernuft ende verstandieh soo verre het natuerlijck verstant daerbij is, anders ist een dangereuse (saecke): dijckgraven die allegeren willen: wij hebbent ons ouders zoo weten doen, ende niet wetende te allegeren de redenen waeromme, oft te subtiliserenne andere goede redenen naer gelegentheijt van den perijckelle van den stroome, van de diepte, van in- en ende uuijtvloijenne ende oock nae den saijsoenne van den tijde. Daeromme alle geleerden soo verre zijluijden den arbeijt doen wouden soude zeer int feijt van dijckagie geëxpermenteert worden ende vernuft zijn, waer den arbeijt hun niet te groot ende te zwaer. Sijluijden zijn te zeer het gemack gewent, groote dachgelden weten zij wel te rekenen maer dat en bringht geen zooden aen den dijck, sij moesten mede heure pooten nat maecken ende (de) vette leersen aentrecken soo verre zij gespleten zijn, ende soo eenen geheelen dach gaen (de) lenden treeken deur dick ende dun. Sij dienen zeer wel (om) te adviserenne quid *) sit juris, maer quid *) sit facti moeten die geëxpermenteerde dijckers adviseren ende (te) wercke stellen. Wij hadden oock sulcke commissarissen in dezelve dijckagie van Lodijcke *) ende in de Creecke, maer in stede van (in) vette leersen te zijne wonnen zij heure dachgelden int verkeerbert bij den viere, nochtans int tellen van do penninghen voor heur dachgelden waeren zij seer diligent, bereet ende neerstich. dat was alle het behulp dat wij van heur hadden. Wij hebben hier oock wel van tselve gat willen schrijven om uluijden te veradverterenne ende versekeren van meerder inconveniënt, dat is: soo wanneer u van gelijcke gebeurt dat de gaeten niet ontgront en zijn, soo weest terstont in de were soo lange het gat noch drooch leet sonder vertreck daerop te brengen een goede loffelijcke matte, wel dioht beleijt met gleuij, ront riet oft andere ruijchte, ende dezelve matte overcrampt wel dicht op malcanderen, vier crampselen op den voet ende van een stroij maer een poot, ende dat men dezelve matte zulex altijt onderhoude van datter uuijtsehueren oft -neren mochte, bringende van lande aen elcke zijde van den gate om steunen van uwen dijck, die affcalven zoude, eenen aenclamp van onderen oft soo hooch de vloeden vloijen zouden mogen, gevende den aenclamp rijckelijck druijpen genouch, gemat ende gecrampt als voren, opdat u tgat niet breeder oft dieper en schuere — tselve soo gedaen sal wel acht, negen oft thien getijden loopens waeters verdraegen — om middeleretijt schepen oft schuijten te crijgenne om zooden te vlettenne waermede ghij het gat sult mogen craegen ende worgen. Maer in sooverre de vloer vant gat verloopen zoude wesen dat denzelven vloer s) hem niet droogh en gave, soo moet ghij in de weer wesen met 1) Het Hs. heeft: quit. 2) Deze dijkage, bij Reimerswaal op het tegenwoordige Verdronken land van Zuid-Beveland gelegen, ging onder in den St-Leenertsvloed van 5 Nov. 1530. 3) Het Hs. heeft: vloert. 342 schepen oft schuijten die ghij gecrijgen oont den vloer *) te bewaerenne met Vilvorsche schorren ende steenen, al zoudij andere oude omliggende dijeken die met steenen beleijt zjjn ende gelaeden liggen om terstont te wercken daervan beroeven — want de necessiteijt ende natuerlijcke redene sulex requireert ende heijscht, want een lant behouden is veel victorie gevoohten, ende den dijck die berooft is die mach men altijt met steenen beleggen, daer men a) de gaeten niet en can gewinnen altijt als men wil — dezelve schorren ende steenen werckende met twee bermen deene tzeewaert ende dandere te landewaert 8), hooch gelijck het leechwater, laetende midden een kiste van VI voeten ende wijte ende VII oft VJJJ. voeten 4) wel dicht gevult, ende de steenen hermen te landewaert ende tzeewaert afïdruijpende ende beloop gevende stortebeddegewn», omme de vloeden binnen over te vallen ende buijten tzeewaerts aff te ebben. Nochtans tselve soo versekert zijnde en slaept er niet op ghij en crijcht cracht5) van volcke ende reetschap van schuijten ende schepen, cordewagens, rachters ende andere materialen omme tzelve gat over te gaen, te craegenne ende te worgenne, want uwen vijant Oceanus nacht noch dach en rust noch en slaept maer compt als een brijsende leeuw souckende om al te vernielen datter ontrent is. Dunckt u dat de kiste veul aenstoots lijden zoude, ende de zooden daeruuijt ontdreven soo haest ghij uwe hoochte hebben sult, soo laet u kiste oock met steennen overleggen dat de twee bermen een worden bij maniere van spreeckenne. Mijn advijs was datse sulex *) int gat van Hildernisse gedaen zouden hebben maer het en behjefïde den wijsen raet niet, hoewel de lantluijden geerne het geheele gat mette steenen aen den dijck liggende soude hebben gesloten, ende zoude zulex zeer prouffijtelijcken gedaen hebben ende tlandt gewonnen daert nu verloren blijft. Het is wel waer dat men tselve gat van Lodijcke oock beneerstiebde te sluijtenne ende overgaen om tlant te verschen, bringende een vingerlinck verre te landewaerts inne wel van tweehondert roeden lenghte ende meer daer 7) de minste diepe bevonden was, welck vingerlinck ten eersten wel voortginck ende aen wederzijden wel voortspoijden 8) ende atïgewrocht wert maer was al plompdijok oft plompwerck, twelcke niet dichte te wercken en is, maer comende ende benauwende de diepte begonst 9) gat soo te stroomenne, te diepenne ende te breedenne dat men geen 1) Het Hs. heeft: vloet. 2) D. i. terwijl men daarentegen. 3) D. i. twee evenwijdige bermen, één aan de landzijde en één aan de zeezijde, geseheiden door een kist. V. 4) Te lezen: een kiste van VT ende VIT oft VlII voeten wijte ? 5) Te lezen: macht? 6) Het Hs. heeft: sulex dat se. 7) Het Hs. heeft: dat. 8) D. i. voortspoedde. 9) Samengetrokken uit: begonst 't. 343 meester x) daeraff en const geworden bij faulte oock dat tzelve gat niet en was overbermpt, gevloert ende gekist als voorseijt is. Ende de cracht van den waetere was soo crachtich dattet meester wert van alle waesen die men daerinne zoude hebben mogen weroken ende worpen. Hadde men tselve gat met Vilvorsche steenen ende schorren segelijcken overgaen ende gevloert, zoo zouden wij tzelve meester (geworden) ende a) tot onsen voornemen gecommen hebben. Nochtans wast te beduchten dat de voorvorsch van tvingerlingh soo ondicht gebleven zoude hebben dat het steijgerende waeter van vloede ende van ebbe deur de ondiohticheijt tselve vingerlinck zoude wechgenomen hebben, het exempel heeft ons geleert het vingerlingh in de haven van Middelburch voorenverhaelt 3). Wat men met steenen bedrijven ende maecken can, hebbe ick wel gesien van de stadt van (de) signeurie van Genua in Italiën, diewelcke wel hebben connen een kaije oft hoot uuijtsteecken soo diep tzeewaerts inne(dat)mettegroote lenghteende breedte daerachter gebarcht zijn kraecken, galijoenen, galeeren, fusten ende andere schepen, diewelcke kaije, te wetenne *) het fundament, met claere steenen uuijter diepten der 6) zee opgehaelt is, allenskens plompende totdat het fundament zijn hoochte ende breete gehadt heeft — de steenen soo geworpen schicken heur zeiven int druijpen ende beloopen naer dat het werek heijst — de zee maeckt 6) daerop bij stormen ende onweder sulcken crachte ende fortse dattet onmogelijcken is om uuijt te spreken ende wonder om zien, daerop de zee nochtans niet en ean gewinnen, met steenen móh men groote fortse wederstaen anders en zouden (de) groote craecken niet gebercht zijn. Daeromme zoude ick prijsen voor lande, die macht hebben ende groot van gemeetgetalen zijn, dat se alle heure bermen ende hooffden, daer grontbrexemen vallen, van enckele claere Vilvorsche schorren ende steenen ophaelen, gelijck die van Gorishouck onder Seherpenisse naerdien zij een zeer groote schade gehat hebben int 7) bewereken van eenen rijserenberm, die omtuijmelde als eenen muijr die niet gesweept en is, met steenen verheelden, twelck nu stadt grijpt 8). Van het wercken van de bermen ende hooffden sullen wij naderhant tracteren. Ommedat wij int vingerlinck •) hiervoren vermaent hebben van plompdijcken, en zoude ick niemand en willen raeden sijn geit soo onweert te hebben ende dat hij hem stellen zoude in een oompaignie, daer men leech lant dijeken zoude twelck altijt onder twater staet. Want al hebdij 1) Het Hs. heeft: meesters. 2) Het Hs. heeft: zeiver meester ende. 3) Zie blz. 332. Het Hs. heeft: gehaelt. 4) Het Hs. heeft: te wetennenne. 6) Het Hs. heeft: ter. 6) Het Hs. heeft: maecken. 7) Het Hs. heeft: in. 8) D. i. stand houdt. 9) Het Hs. heeft: vierlingh. 344 uwe voorvorsch met sehepeii opgewrocht dattet een zeeganck wederstaen can, zoo en condij nochtans sulcken voorvorsch ten vollen dijcke niet gebringen met schepen tenzij dattet lant binnen bloet *) valt dat men tzelve met cordewagens ende met carren can becomen *). Ende eer ghij soo verre compt dattet met een leech ebbe can drooch geworden ende bequaeme spijse gemaecken, soo zijdij nochtans in hondertduijsent perijckelen alle den hoop van den voorvorsch te verliesenne metten hoochwaetere, deurdien ick neme dat den dijck twee- oft drijeduijsent roeden lanck is oft dujjsent roeden oft aehthondert roeden, soo is geschaepen in elcke roede drije oft vier oft meer gaten te comen door de ondichticheijt ende plompen van de zooden die hol op malcanderen vallen. De Duijtsche natie tAntverpen mach daeraff weten te spreken want zij oorts naer St-Lenertsvloet int jaer van XXX sulcken dijckagie in Zuijtbevelant in *.) de vijff parochiën grootelijck tot heurder bederffenisse (deden). Mij dunckt dat het quaet genouch is om nu voorts dan proffijt te doen mits dijcken(de) met carren ende peerden ende de dijeken vast in malcanderen bouwen(de) ende wel taije kneden(de), ende nochtans op stormen ende onweder wel breecken connen 4); want aen eenen plompdijck en condij niet dan zooden vletten ende geen spetelingen van eerde, want die niet te besetten ofte te beworpen en zijn. Ende hoewel de cordewagens d'eerde niet en trappen, nochtans omdat de spetelingen nat uuijt den put commen deur tgewicht deen op d'ander commende soo ist cleijn werek ende maeckt dichticheijt, maer carrewerek is het beste werek. Menige vernufte personen voor dijckgraven vindt men, die heur laeten voorstaen s) dat men de gaten zoude worgen ende craegen ende overgaen laeten, daerinne sinckende •) oude schepen gelaeden met zooden, niet overpeijsende ende te voren bsdenckende dat de voormelte schepen niet viercant op en comen gelijck 7) an den 8) voorsteeven ende achtersteeven daer troer aen hanght, bedwingende alsoo met fortse het water, als de schepen gesoncken zijn, dat midden zijn cours hadde over de breete, sterckelijck deur twee inge 9) gaeten te moeten loopenne, daermede het 1) D. i. bloot. 2) Het Ha. heeft: betomen. 3) Het Hs. heeft: tot in. 4) De auteur wil zeggen: de ervaring, door de Duitsche natie van Antwerpen opgedaan bij haar indijking in Zuid-Beveland, is zóó weinig gunstig geweest dat wij voortaan liever ons voordeel moeten zoeken door de dijken met karre- en paardewerk stevig te maken, zij het ook dat zelfs de aldus bewerkte dijken nog wel bij stormweer kunnen doorbreken. 5) Het Hs. heeft: verstaen. 6) Het Hs. heeft: sincken. 7) D. i. dat hun atevena niet vierkant recht oploopen en dus niet effen tegen de kanten van den afgebroken dijk aanaluiten maar aan weerszijden van het schip een ruimte laten, vgl. blz. 346 regel 6. 8) Het Hs. heeft: andere. 9) D. i. enge. 345 water sulcken cracht heeft dat beijde de voorgaende gaeten bedwongen worden aen wederzijden meer losinge (ende) schueringe te maecken, waerdeure ghij van *) één gat twee groote gaten zijt verwachtende ende achtemaer deur de groote diepte aen wederzijden het schip bedwongen wort uuijt te weelenne, deurdien hem zijn fondament benomen wort met de uuijtschueringe, totdat ten lesten het schip om ende om tuijmelt, drijvende met de vloet oft ebbe uuijt de gaeten daer de cracht van den waetere dat henen stiert, ende zoo is het leste erger dan het eerste. Het heeft genouch gebleecken in de dijckagie van den Cruijslande int diep van de Woutsche beke, daer een hulcke inne gesoncken was int overgaen van de gaten, die te landewaert deur sulcken inconveniënt mette vloede inne dreeff verlatende sijn oude stede, van welcke hulcke de voorsteven op een drooge somer gesien wort 2). Van gelijcke is oock gebeurt tot Bergen op Zoom op Pontianivloet anno Lil, sommige die wat dijcx gesien hadden wouden van gelijcke doen, sinckende een schip tusschen twee schoone th oorens daer het molenwater tusschen deur liep (van) vloede *) ende van ebbe. Tvoormelte schip en was soo haest niet gesoncken het en maeckte sulcke neren aen de thorens dat de thorens beijde om verre vielen ende het schip ontdreeff uuijten gate. Hadden de goede luijden van Bergen met verstant te wercke gegaen het en hadde van geenen noot geweest beijde de thorens in perijckel te stellen, zij zouden hebben mogen van de vervallen huijsen, packhuijsen ende mueren schorren *) van de metserie 6) gemaeckt hebben ende tgat soo zonder groote cracht ende met cleijne cost wel gevloert ende gestopt 6), makende 7) van de groote stucken de binnen- ende buijtenbermen ende met de cleene steenen ende gruijs, met zooden tusschen beijde gemenght, de kiste. Ghij meugt wel dincken ende mercken dattet water met geen cracht bedwongen wil wesen als voorseijt is. In dat stuck en nemen de voorseijde rechten geen plaetsse8), immers daer se verclaeren: „vim vi repellere licet", twelck is exceptio a regula. lek brenge dat propoost hier te passé9), oft het (op) andere stede sulex gebeurde, hoe dat zijluijden daerinne zouden mogen versien ende premediteren. God heeft ons deur zijn gratie dese materiale totter dijekagiën gelaeten ende gegeven als rijs, zooden, steenen, eerde, strooij ende andere, ende en behooren anders geen fortse daertoe te soucken dan dezelve materialen met subtijlheijt daertoe te gebruijeken. Hier dient wel 1) Het Hs. heeft: dan. 2) D. i. nog voor den dag komt, nog zichtbaar is ? 3) Het Hs. heeft: woende. 4) D. i. stukken en brokken. 5) T>. i. van het metselwerk. 6) Het Hs. heeft: stopt. 7) Het Hs. heeft: maken. 8) Vgl. blz. 341. 9) Het Hs. heeft: dat hier te passé propoost. 346 een cleijn figuerken om sommige duijster verstanden *) daermede te verlichten a). ■U-uijtlegginge. Ghij meucht zien bij dit figuerken dat schepen te sincken geen dichtioheijt en maeckt, ick set3) het figuerken hiervan de thorens, ende soo(t) tusschen beijde de steevens 4) van den schepe ende de thorens deur stroompt maeckende een vehemente nere ende schueringe, soo moeten terstont de fundamenten uuijtschuijren ende stroomen zoo wel van de thorens als ondere 6) tfondament van den schepe, ende soo wort u gat wijder, dieper ende ontgrontbaer. Soo ist oock van de dijeken, een schip gesoncken en dicht niet, ende soo moeten *) per consequentie u voorhooffden die ghij gewrocht hebt onderuuijt weelen ende nedersincken ende dan zoo daernae u schip moet uuijtdrijven. Ons ouders hebben tsincken van de schepen zeer gepleech t maer ick en prijse tselve niet omme staende waeteren van de hoochte van 7 oft 8 voeten tegen te houdenne staen, want de gaten tusschen de stevens moeten schueren, maer schepen te sincken in stroomen om aenwasch te winnen hebdij hiervoren gehoort 7), alsoo zij geen cracht en lijden van (den) val van waetere maer alleenelijcken den stroom schutten, daer mogen se wat prouffijt doen. Ghij siet dat int bouwen van hooge huijsen ende casteelen men met cleene steenen de mueren opmaeckt ende niet seffens met cracht ende gewelt. Hoewel dat ick hiervoren hebbe geseijt dattet geen oorbaer ende prouffijt wesen en zoude schepen te sincken in gaten daer de stroomen dagelijcx ende met alle getijden uuijt- ende inne stroomen, omme de redenen daèr verhaelt, nochtans en misprijse ick niet ende vinde zeer goet dat, als sulcke 8) gaten gevorscht, gecraecht ende overgaen zijn, die met staende waesen worden overvloert, daer men sekerlijck geen kisten inne wercken en mach deur dc onsekerheijt van het vallen van de wasen, die dickwils mette stereke stroomen verset worden ende verdrijven op andere plaetssen dan daer men die gemunt hadde te worpen als voren genouch ende zeere veul geseijt is, ende (om)datter genouch geseijt is dat men zonder kiste geen dichticheijt maecken en can, waerdoor sommige gaeten dickwils uuijt- ende innestroomen deur trijs gelijck genouch bevonden is geweest in Duijvelandt, daer se binnentslants daerdoore een kaede moesten 1) D. i. punten die duister zijn om te verstaan. 2) Zie figuur 65. 3) Het Hs. heeft: en set. 4) Het Hs. heeft: steenen. 6) Het Hs. heeft: andere. 6) Het Hs. heeft: moet. 7) Zie blz. 1. 8) Het Hs. heeft: als sulcken. 347 leggen om het lant niet heel te vervollen van den Bouten waetere — l) dat men in sulcken gevalle als tgat voorseijt gevorscht is sinoke buijtensdijcx twee oft drije lange Rijnschepen, oft heijntels soo dat genoempt zijn, 7 oft 8 voeten van den dijck om tusschen beijden een kiste te wercken ende met zooden wel dichte trijs gewrocht ende beworpen, opdat daerdore een diohticheijt gemaeckt mach worden, tegens welcke gesoncken schepen de kiste sal mogen steunen sonder voort ten diepewaert inne te schuerenne, ende bringen(de) dezelve kiste zoo hooge dat die bevange d'eerde van den dijcke ende zoo eerde aen eerde gewrocht worde. Ende want het is zeer periculeus dat het water onder deur het rijs uuijt- ende innestroompt — twelck (bij) hooge verloopen wel een schueringe maecken mochte 2), want al ist sake dattet wel 3, 4, 5 oft 6 jaeren tegenshout ten can soo luttel niet uuijt- ende inneschueren den gront moet moveren, soodattet int uuijteijnde groote gaten soude mogen schueren ende daernaer den dijck geheel omworpen daerdeur het lant zoude inunderen — soo moet men dan zien hoe ende waer de schepen prouffijt zijn gesoncken, ende dezelve schepen daerinne ende daer twaeter niet seker en werckt sóó sincken dat se prouffijt doen mogen, diewelcke anders wel groote schade doen zoude gelijck voren geseijt is. Ick soude mij laeten voorstaen s) dat sommige dijckgraven, gehoort hebbende 4) van het sincken van de schepen midden in den canael, sulex oock meijnen de gaten oft geulen in de oude ende nijeuwe dijckagië(n) tovergaen, te worgen ende te craegenne, sonder regardt te nemen van de voorvorschen oft voorhooffden over tslijck tot aen den canael aff te brengenne, gelijck men in de dijckagie van den Breeden Vliet5) aen St-Annelandt gesien heeft, alwaer eenen officier van mijnen heere van Frömont gecommitteert was. Hij meijnde zijnen meester ende heer groot prouffijt te doen (met) de cüjckagie aen te slaen op zijn eijgen verstant, die nochtans sulex niet veule gehandelt oft gesien en hadde. De dijckagie en was niet groot van gemetgetalen ende midden was tgors oft slijck overdammet met een goeden dam ende aen de noortzijde effen groese, soodat twater maer van de halve dijckagie deur de kille en suëerdo, nochtans deur zijn onverstandicheijt verswijmde zóó het proffijt van der dijckagie dat het achternae een zeer diere aengrijpinge 6) was. Want 'in stede dat men van lande de voorvorsch van 7) wederzijden behoort aff te wercken ende beijde de eijnden van den voorvorsch oft voorhooffden aencommende wel te bewa- 1) Versta: nochtans en misprijse ick Diet dat enz. 2) Het Hs. heeft: moeste. 3) Het Hs. heeft: verstaen. 4) Het Hs. heeft: hebben. 5) Bedijkt in 1560 door Karei van Bourgondië, heer van Brigdamme, Sommelsdijk, Fromont en St. Anneland, en Jeronimus van Serooskerke, heer van Moermont en Wellant, burggraaf van Zeeland, zie Zei. Illustrata II blz. 846. 6) D. i. zeer dure onderneming. 7) Het Hs. heeft: vant. 348 ren, soo zonde men mogen het canael van de kille x) dan overvloeren ende bekisfcen ommedattet niet dieper schueren oft weelen en zoude, nochtans dezelve officier, van niemanden in materie van dijckagie hem verstaende onderricht zijnde, heeft eerst de diepe oft het canael overgaen, meijnende alsoo tgat terstont te sluijten sonder a) eerst ende alvoren het slijck aen wederzijden te bewaeren soodat, mitsdien het aldaer seer hooge vloet ende denzelven officier niet dan slijck ingenomen en hadde daer den dijck over geleijt zoude worden, viel het water soo crachtelijcken aen wederzijden van den berm, midden int canael gewrocht als voorseijt is, dat 8) het slijck wechschuerede *), maeckende twee gaten meerder 8), dieper ende wijder dan het canael te voren geweest hadde. Neempt exempel hieraen wat ondnijtsche dijckgraven b(r)ouwen connen. Ende wildij sekerlijcken dijeken, bringht altijt eerst uwen voorvorsch oft voorhooffden aen overt slijck ten canaele oft diepe *) waerts, op twee rijseren bermen met een kiste gewrocht, soo en sal u het werek niet affschieten, ende al diepet canael wat ten mach niet maecken. Maer zoude u duncken dattet onder T) eenen derrijegront waere ende dezelve derrije zoude willen lichten: overvloert tvoormelte canael oft diepe met Vilvorsche schorren oft zooden naerdat ghij het water vehement, crachtich ende prouffijt vindt gedaen te wesen, soodat ick bier alsnoch repetere dat alle geulen ende diepen behooren overvloert te wesen ende gekist. Soo, wanneer de voorvorsch aen ende aen beginnet 8) te commenne ende de breete van het in- ende uuijtstroomen •) van den waetere benomen wort, hebdij soo goet fundament gemaekt: wat waesen ghij daerop worpt en cunnen u niet ontdrijven. Hadde mijnen heer van den Doele10) wel gedient geweest int11) leggen ende int1 *) wercken van de steenen bermen ende de kiste onder in den gront van (den) dieppe opgehaelt, al en wa ert maer van (de) hoochte van twee voeten, voor een sterck ende dicht fundament omme daerop de waesen te worpen tot sluijtinge ende overgaen van de gaeten, ick zoude sonder twijffel gehoopt ende gemeijnt hebben dat hij zijn lant zoude hebben gerecouvreert ende behouden, want huijsen die men bouwet op quade fondamenten moeten omvallen ende onderweelen, hoe veul te meer daer in Vlaenderen daert seer hooge vloijt ende leech ebt, ende daerdeur 1) Het Hs. heeft: kiele. 2) Het Hs. heeft: soude. 3) Samengetrokken uit: dat 't. 4) Het Hs. heeft: wechschuerende. 5) D. i. grooter. 6) Het Hs. heeft: diepen. 7) D. i. van onder. 8) Het Hs. heeft: beginnen. 9) Het Hs. heeft: uuijststroomen. 10) Het Hs. heeft: Doene. 11) Het Hs. heeft: in. 349 sulcke vehemente stroomen van watere onder tusschen trijs ende sant deur stroomen moeten. Deen roert den gront met lange stengen als halff masten, andere met lange sparren om daertegen te wercken, het is al quaet (werek), sij maecken de gronden daermede losch soodat achternae deur het stroomen van den waetere ende het roeren van (de) masten ende lange sperren, eer zij gesweept zijn, de derrije opborst ende uuijten gate drijft, maeckende soo de gaten thienmael erger dan te voren, twelcke deur het bermen ende kisten als voorseijt is wort benomen. Ghij en behoort geen houtwerck te wercken (dan) daer men liggende waesen sinckt, waertoe men capravens neempt oft van de lanxste staecken naer dat het gat diep is, waertegens het rijs gewrocht ende gehouden wort opdat hetselve ten canaele waerts niet inne en drijft, totdat de afflegsel telcken besloten ende bevat worde mette tuijnen ende wellingen, ende int sluijten van de gaten besicht men aen wederzijden, als de wellingen over tgat geschoren zijn, noesch affgeset de voormelte capravens ende staecken om de liggende waesen int gat gewrocht te doen nederschuijven, want d'een rijs aen d'ander commende niet en zoude willen sincken maer blijven hangende aen malcanderen, soodat de liggende waesen den gront niet raecken en zouden ende daerdeur een groote schueringe maecken ende het lant in perijckel stellen. Ende (en) waere de gront te voren niet met steenen gebermpt als voorseijt is ende (het) soo lange bleeff schuerende totdat de voormelte liggende waesen waeren met zwaerte van de zooden oft steenen te gronde gesoncken, het soude geschaepen zijn dat ghij qualijcken den gront sout becomen dan met groote cost. Om dan voorts te continueren onse materi soo zullen wij u gaen verclaeren de maniere, te weten hoe dat de gaten die int overstorten van den dijcke innevallen, weelen ende neren zijn diversen. Sommige vallen met steijle diepte x) ende principalijck daer derrijachtige gronden zijn, ende dat deur het opborsten van de derrije; andere daer geen derrijachtige gronden zijn comen noesch affvallende ten landewaert inneloopende ende altijts ende met alle getijde ende ebbe diepende; andere gaeten vallen met diepten zoo tzeewaerts als tlantwaerts met invallende vloijen a) ende uuijtvallende ebben behoudende het hert stael van den dijcke, nochtans niet soo breet als de geheele saete van den dijcke te voren was, want het hartste stael ende daer den dijcke meest sit ende sinckt es daer de cruijne van den dijck op compt, soodat men quahjeken eenen vollen dijck op de resterende hlivende stael can maecken ende tlant bevorschen; andere overvallen, vallen ende overstorten bij ongelucke ontrent tegensover ende in eenige loopende waeteringen ende sluijsvlieten, die zeer dangereux zijn om over te gaen ende dezelve (te) craegen 8) ende te worgenne, 1) Het Hs. heeft: steijlen diept. 2) D. i. vloeden. 3) Het Hs. heeft: dezelve gaten craegen. 350 daer zijn oock andere leege landen die binnen tlant een ton *) leeger zijn, te weten het coren- oft conterlande, dan buijten het soutste *) stael oft (de) groesen van de schorren. Sulcke overstortingen zijn zeerdangeretix want die gaeten hem dagelijcx deur het inneloopen seer noesch, lanck ende diep uuijtschueren. Nu sullen wij u vervolgens op elcke gat moeten ramen het meeste prouffijt omme deselve over te gaene, te overvloeren ende te bevorschen naer dat men bevindt oorbaerlicxt 3), prouffijtelicxt ende zekerlicxt te zijn. Eerst aengaende de gaten, die met overstortinghe vallen ende daervan de derrije uuijtborst, en waere geen prouffijt overgaen int principale gat, ten ware dat het gat soo enge waere dat men tselve met drije oft vier staende waesen terstont mochte 4) worgen ende craegen ende dat daermede de geheele gront gewonnen zoude wesen, overmits dat wat vingerlingen ghij maeckt dezelve ten minsten hebben moeten XX roeden lenghte ende dat deur de ronte, overmits ghij u vmgorlingen soo nae de gaeten niet en meucht toeleggen, want in sooverre dat gat ten vingerlingh waert affschuerde ende affviele soo waerdij van u wercken, ende daerom de ronte maeckt lenghte van dijeken, ghij en sult de roede van (den) dijck daeraff *) niet maecken op het besteck van acht roeden in de saete, XV oft XVI voet hoochte, sij (en) sal u commen te staen op veertich carolusgulden de roede, deurdien ghij alle getijden niet en sult mogen wercken, ten waere oft ghij rontsomme het vingerlingh een kaede kost geleggen metten leechwaetere, twelck sonder oost niet gedaen en sal worden, ick neme oft') u roede voor roede tgat overgaende noch eens soo veule costen soude als eloke roede vant vingerlinck, soo is vijffmael tachtentich vierhondert carolusgulden, twintich roeden tot 40 gulden maken achthondert carolusgulden ende soo de helft meer. Die dijeken wil die moet alle profijten neerstelijcken overleggen voor oogen nochtans 7) hebbende de ineonveniënten die mede geschouwt moeten worden, want alle gaten en vallen just söo olaer niet sij en zijn altijt langer dan breet deur het inneende uuijtschueren van de waeteren. Maer ist sake dat de de gaten te zeer wijt zijn, ende gemerekt dat de rivieren uurjtborstende 8) groote diepten, weelen ende groote neren volgen, moetij •) oversien ende neerstelijck ") betasten de gronden tzeewaerts ende te landewaerts. Waer ghij dan vindt 1) D. i. zooveel lager als grosso inodo de hoogte van een ton bedraagt. V. 2) Te lezen: soute ? 3) Het Hs. heeft: oorbaerliox. 4) Het Hs, heeft: moeste. 6) Nl. van deD dijk van het vingerling. 6) D. i. of het. 7) D. i. daarenboven nog. 8) Het Hs. heeft: uuijt borsten. 9) Het Hs. heeft: moeten. 10) Het Hs. heeft: meesterlijok. v 351 de gronden bequaemst, hartet ende ondiepst *), hetzij binnen oft buijten, zoo meuchdij tselve doen baeckenen s) ende affpaelen. Ick zoude van de(n) advijse wesen dat u vingerlingen van buijten 3) fraijer, bequaemer ende profhjtelijeker *) liggen zouden dan van binnen gewrocht om 6) diversche redenen. Eerst omdat de stroomen vallende in den weel ende benaut zijnde zeer neren ende draijen eer B) zij uuijt de benautheijt commen. Ten anderen: een vingerlingh buijten gemaeckt is gelijck een gemetsten7) booge, hoe daer meer gewrocht op compt hoe(t) stercker is, oock 8) dient hetselve vingerlinck buijten gewrocht voor een uuijtstekende hooft doende zijn bootschap van ebbe ende van vloede ende weert •) soo de stroomen van (den) teene van den dijcke, do weel oock binnen commende10) te lande waert compt de lantluijden te passé voor wateringe van heur beesten als dezelve met lanckheijt van tijde versch 1 *) wordt1 *). Begint dan de vingerlinge aff te wercken van beijde zijden ende canten van den dijcke soo lange, verde ende naer bij den anderen totdat ghij siet dat den stroom zoude beginnen te schuerenne deur de nauwicheijt van het gat vant vingerlingh13), daerjegens ghij terstont versien sult tè wercken — te weten is het gat vant vingerlingh ontrent geen groese gebroken maer ontrent de saijlande oft corenlande, twelck terstont wechschueren ende smelten zoude als botere twee bermen van rijs, een souten ende verschen berm, laetende t'midden een kiste van 6 voeten wijt ten minsten ende de bermen van anderhalve Putsche roede breet. Welcke bermen ende kiste dienen sullen om de sooden te houden tegens het wechdrijven van den voorseijden corenlande. Ende daer ghij het gat vant vingerlinck sterckelijcken op sult mogen maecken ende lant beverschen, sullen1 *) de bermen ende de kiste uuijtbringen IIP Putsche roeden breet, daer ghij bequamelijck een vingerlingh op wercken ende maecken moet1 •) van VIII Putsche voeten boven den14) gemeijnen conterlande, boven blijvende op zijn cruijne 5 oft 6 voeten, het binnendruijpen van X voeten ende buijten de reste 1 roede ende VIII voeten. De voormelte bermmen en 1) Het Hs. heeft: bequaemste, harts ende ondieptst. 2) Het Hs. heeft: backen. 3) Nl. gewrocht, gelegd. 4) Het Hs. heeft: fraij, bequaem ende proffijtelijcken. 5) Het Hs. heeft: op. 6) Het Hs. heeft: en. 7) Het Hs. heeft: gemesten. 8) Hot Hs. heeft: ock. 9) Het Hs. heeft: wert. 10) Het Hs. heeft: commen. 11) D. i. wanneer het daarin staande water zoet wordt. 12) Het Hs. heeft: worden. 13) Het Hs. heeft: vierlingh. 14) D. i. zult, moet gij. Te lezen: suldij? 15) Te lezen: moecht ? 16) Het Hs. heeft: de. 352 derven niet zeer hooge gewrocht worden dan alleenelijcken beslachsgewijse — want hooge bermen doegent *) water hooge vallen twelck te zeer neren soude — ende dat slechts 2) den gront beset zij, maeckende altijt de opperste bouteijnden van den rijse noesch aff te wercken voor een stortbedde van de ebbe ende vloede ende de kiste met sooden gevlet ende diohte getrapt, soo salt u een dicht werek maecken. Hebdij wel rijs bij de hant hoe ghij de bermen breeder maeckt hoe beter, ick en spreke maer op het nanste, maer de kiste en maeckt niet wijder dan de VI voeten, wel toesiende voor het eerste dat ghij alle slooten worcht, craecht ende overgaet gelijck ghij hiervoren op het (gat) van Middelburch gehoort hebt 3), dat gedaen was deurdien dat vele slooten veule schueringen maecken zouden. Dat gedaen zijnde soo meuchdij stoutelijcken met u voorhooffden aen ende aen commen, ende en sorcht niet *) dat u de gront deur het stroomen ontvliegen oft affschueren sal. Maer eer ghij tgat vant vingerlinck overgaet versiet u twee oft drije dagen lanck van veul spijse ende zooden opt gat te brengen ende te setten, opdat u int overgaen van den gate geen spijse en failliëert oft te cort en compt, oft anders soudij de geheele dijckagie wederomme hasarderen. Int overgaenne van de gaten moet ghij oock beginnen te wercken op twee uuijren naer tleechwater 6) opdat ghij versch zijt ende tgat overgecraecht hebt vóórt wederomme wasschen 6) van den waetere, omdat ghij aoo het gat hoogen meucht telcken twater oprijst mette spijse ofte zooden die geset staen, met oock alle carren ende oordewagens die ghij met versche eerde daerbij bringen sult, continuerende 7) dach ende nacht totdat ghij de vloet verwonnen hebt, ende ten minste Ille oft LUI voeten daerboven tegen een subijt ende opcommende verloop van stormen, soo meuchdij met vreden ende zonder ommezien rusten. Tselve soo gedaen zijnde sal proffijt wesen tvoorseijé% werek tbesteden8) ten vollen dijcke te brongenne ende met carren gecarret ende van buijten aengewrocht soo hooge ende nae den heijsch van den wercke ende stroome daer sulcke landen ontrent gelegen zijn. Hiervoren hebbe ick diversche figueren van vingerlingen gemaeckt ende daer veel (aff) geschreven, nochtans, want wij hier zijn in de diversiteijt van tvallen van de gaten ende tovergaenne van dien, mocte daeraff noch yermaninghe doen ende soo de materie vant overgaen ende craegen van dien van gate tot gate vervolgen ende uuijtlegginge doen. De gaten dan voorts, die van het buijtenstael tzeewaerts zoo noesch 1) Het Hs. heeft: doeget. Brabantsch dialect voort doen 't. 2) Het Hs. heeft: slechs. 3) Zie blzz. 329, 330. 4) D. i. vreest niet. 5) Lees: hoochwater. V. 6) Het Hs. heeft: voor wederomme het. 7) Het Hs. heeft: continueren. 8) Het Hs. heeft: besteden. ■ 353 te lande waerts inne affloopen ende aff vallen met een groote diepte ran 12, 13,14 vademen op een leechwater, moeten practiicqnelijcken *) ende met geene groote fortse t oegeleijt worden, want in soo verre ghij staende waesen verwercken ende worpen in de principale sate van den dijck, daer het stael van den dijck liggen zoude ende de gront ondiepste is, die zullen u metten vloet ontrollen ende overwentelen, waer •) de meeste diepte es, hellende s) dselve 4) ten lande waert inne, in sulcker vougen soo vele ghij affworpt ende affsinckt u ontdrijven ende affstroomen sullen, want een wase int water liggende is haest metten stroom gelicht principalijcken als die 8) helt ende niet wel in zijn loot staet, ende hoe viercant ghij de wasen wercken meucht soo zullen nochtans dezelve waesen in den gront wat hellende vallen naer dat de gront tzeewaerts ofte landewaerts inne wijckt ende terstont met •) een cieijn stroomken te lichter omrollen ende wentelen; soo dunckt mij bequaemst, om daerinne te versienne ende sekerlijck te werckenne, dat men de twee bermen, aen wederzijde van de gaten geheel gebleven zijnde, te landewaerts wat hooger opwercke dan zij te voren waeren oft van naturen behooren te wesen, van de lengte van wederzijden van IP oft LTP roeden, sluijtende 7) dezelve vaste eerde aen eerde aen den binnendruijpen s van den dijcke ende dan daeraen gewrocht ende uuijten gront opgehaelt met enckele Vilvorsche steen ende schorren in maniere van een binnenberm deur tselve van een eijnde tot aen de andere, bijcans soo hooge als den grondt van den staele van den dijck oft daer den dijck int gat liggen soude, tegen welcken steenen berm ghij dan uwe wasen worpen ende affsincken meucht, die u niet sullen te lande waert inneroilen oft ontdrijven als hebbende steunselJe tegens den voormelten steenen berm ende gesloten zijnde tusschen den hoogen gront tzeewaerts (ende) den berm van de voormelte Vilvorsche steenen, behoudens dattet op geen innestroomen van watere en zij oft uuijtstroomen, respect nemende hoe ende waer uwen berm leet. Want oock de Vilvorsche steenen en zullen u te lande waerts niet innesincken oft schurjven want die gemeenelijcken met oneffen houcken ende scherpe canten zijn, nijet recht viercant, die met de gewichte deen op d'andere commende in den gront clan wen 8) ende met scherpe canten soo houden, sulex dat se niet affschuijven en connen. Ende hoe meer gewichts daerop compt hoe sij meer innecanten ende clauwen, soodatter oock naevolgen moet dat de waesen tegens den affrollen oft tegens het affschuijven steunsel hebben. Moeten •) deselve waesen 1) Het Hs. heeft: partijcquelijcken. 2) Het Hs. heeft: naer. 3) Het Hs. heeft: henlende. 4) Het Hs. heeft: tselve. 5) Het Hs. heeft: de. 6) Het Hs. heeft: men. 7) Het Hs. heeft: sluijten. 8) Het Hs. heeft: in de groote clauwe. 9) D. i. gij moet. 23 354 zulcx deurworpen ende deurwercken *) niet hooger dan tpeijl van den leegen water oft I voet oft II hooger ommedat de rijswerckers bequaeme plaetsse hebben mogen om voorts te werckenne, soo moeten nochtans deselve waesen wel versien wesen meestendeel ende vooral den gront tzeewaerts met goede taijè sooden aen de wasen geworpen opdat de gront daerdeur dicht ende vast gevestient worde, oft anders zoude het binnenwater listen soucken om tzeewaerts onder deur trijs deur te loopen mit a) perijckel van uwe wasen te verliesen gelijck hiervoren opt gat van der Creecken geseijt is *). Aen den steenen berme binnenslants en zijdij sulcke perijckelen. niet verwachtende, nochtans en meuchdij geen quaet doen denzelven steenen berm met zooden wat te becomen. Voorts dan omme op de waesen voormelt een subijten ende lichtelijcken voorvorsch te mogen winnen, soo sal men daerop mogen wercken, aen wederzijden aff van den dijcke, liggende waesen met twee bermen ende een kiste soo over tstienwerek als over de zooden, ende zoo int eijnde aen malcanderen comende tgat overscheren met weelingen, als de voorvorsch hebbende zijn hoochte van acht voeten boven den conterlande, ende zoo subtijlijcken mogen tgat sluijten, nochtans eerst versien wesende van spijse als voorseijt is. Ende in zooverre ghij wel 4) zooden ontrent den gate hebt meucht het rijs spaeren ende wercken uwen voorvorsch met eerde ende zooden ende cordewagens, bcsluijtende deerde binnen de zooden, soo suldij sekerlijck wercken dat u het gat niet en sal ontrollen, ontdrijven noch ontstroomen. Ick blij ve daer noch bij ende wilt sustineren tegen eenen iegelijcken dat het waeter niet bedwongen en wil wesen met subijte fortse maer met lancksaemheijt ende subtijlheijt. Maer als ghij van uwen gront versekert zijt zoo witter wacker ende met neersticheijt sonder eesseren aen vallen oft het zoude u wel wederomme een kuere spelen dat ghijs u leven dagen gedincken zout. Ende omdat de materie ende saecke wat quaet is 6) mits mijnen plompen schrijven soo en hebbe ick niet connen gelaeten u hier een memorie van figuere te teickenne 6), omme daeruuijt te beter het verstant te mogen begrijpen, met alleenelijcken den gront hier te stellenne die onder twater comen zoude, waeraff de natuere eijsehen sal. UuijÜegginghe. Ghij siet bij dezelve figuere 7) dat het gat met noescheijt affcompt tusschen de uuijtergorsen oft het saijlant, binnen twelcke onder twater 1) Het Hs. heeft: deurwerekende. 2) Het Hs. heeft: int. 3) Zie blz. 150. 4) Te lezen: veel? 5) Blijkbaar bleef in de pen: te verstaenne. 6) Het Hs. heeft: tieckenne. 7) Zie figuur 06. 355 liggen zoude, maer zoo pingerende *) en zout het verstant niet wel connen begrijpen, soo hebbe ick het gat bloot laten liggen maeckende wat waterachtich tusschen den steenen berm ende tgors om wat differentie te geven. De steen is den berm, daertegens de waesen rusten ende steunselle hebben omme niet nederwaerts te landewaerts inne te schuijvenne, soo ick vore genouch geschreven he bbe van de oneffene *) ende canten van de schorren die int slijck dauwen, twelck de zooden niet doen en zouden, ende zoude beduchten als sij wat gelaeden waeren zoudëh nederwaerts affschuijven ende de leechte soucken deur het dringen van de wasen ende twater daertegen staende, twelcke waere een geheel dijckagie in perijckel gestelt van niet te recouvreren dat u *) dzelve 4) niet en connen gedoen, ick stelle hier dit voor ververschinge van onse voorgaende schrrjvenne. De andere gaten die vallen binnen ende buijten slants met groote, diepe weelen ende overvallen, laetende nochtans het oude stael van den' dijck, dat zijn 5) noch eenichsins «) cevijlc gaten die u niet al wech en nemen ende principalijcken de voormelte saete van den dijck, ende bewijsen sulex de natuerlijcke redene van het wercken ende 't pvergaenne*van dien, te weten dat ghij in beijde de overvallen uuijten diepe soo binnen te lande- als tzeewaerts ende lancx u gebleven stael van den dijcke moet opwereken eenen rijsenberm tsij met staende oft liggende wasen, d'eene wesende eenen zouten ende dandere eenen verschen berm, breet elck ten minsten van II roeden, wat hooger dan u stael van den dijck, in snlcker vougen dat het voormelte stael van den dijck u voor een kiste dienen sal, ende soo haest u eenichsins mogelijcken is in sooverre het aen wederzijden niet te diepe en is, want anders uwen ouden stael van den dijck voorseijt soude u ontschueren ende ontneren deur het lange loopen van den stroome die daer uuijt ende inne overvallen zoude, ende de gaten oft weelen 7) zouden van wederzijden deur den val van den water te zeer diepen ende uuijtneren. Vilvorsche steen oft schorren uuijten schepe uuijtgeworpen, ende daeraff de bermen opgehaelt, zoude verre het zekerste werek zijn. Tusschen welke twee bermen u voorseijde sate van den dijck beslooten 8) sal bhjven liggen even verre 9) ghij die bermen wat hooger 10) maeckt dan het voormelte stael van den dijck, op welcke voormelte twee bermen, bringende ende maeckende dan den dijok op zijn oude groote, 1) D. i. schilderend, teekenend. 2) Oningevuld in het Hs. Lees: houcken. 3) Te lezen: datij d.i. zoodat gij ? 4) N.l. het recouvreeren, weder terugwinnen. Het Hs. heeft: dezelve. 5) Het Hs. heeft: zij. 6) Het Hs. heeft: geensins. 7) Het Hs. heeft: woelen. 8) Het Hs. heeft: te beslooten. 9) Te lezen: in sooverre? 10) Het Hs. heeft: hooge. 356 die buijten- ende binnenberme van denzelven dijck daerop rusten ende steunen 1) sullen, anders soude uwen dijck metten laste van de versche eerde te landewaert inne schieten ende drijven, want de versche eerde gemeenelijcken wat uoijtdrijft deur het gewichte soo wanneer de voorvorsch wat hoochte ende breete erijcht, ten waere oft er een oudt stael van groese ofte schorre ontrent laege, dat zeer luttel gebeurt overmits de oude uuijtgelaeden putten niet dan met slijck ende slijm aengedreven en worden. Daerom moet ghij u wel wachten ende versien dat uwen jongen yoorvorsche u niet en ontdrijve oft en schuijve *) ten gate waerts inne, want het gat daerdeur zeer dangereux soude vallen ende costebjcken omme tc recouvrerenne, want alle uwe spijse twelck niet dan geroert eerde en is souder u tseffens ontsincken s) ende wechsmelten ende uwe stael van den dijcke ontgrondeloos maecken, daerdeur trecouvremcnt van der dijckagie twee oft drije maenden geretardeert zoude worden ende in perijckel commen van deselve te verliesen ende niet te recouvreren deur den aenstaenden winter, op welcke winter men met dobbel geit ende cost soude moeten wercken ende telcken sprinckstroome u werek in groot dangier ende perijckel setten. Maer waeren de gaten niet even diep gevallen, mocht *) het ondiepste met eenen breeden berm overvloeren, maeckende de kiste van het out stael van den dijcke, ende soo uwen dijcke op den voormelten berm ende out stael ophaelen; tnatuerlijck verstant moet daerinne wercken. Van het ontsincken van den wercke ende voorvorsch, hebdij wel gehoort hiervoren in der dijckagie van der Hicke 6), wij sullen u van dit gat oock een cleijn figuerken maken omme het verstant daermede wat te verlichten. Uuijtlegginge op de voormelte figuere. Bij dezelve figuere ') meucht ghij zien hoe dat te midden 7) van den dijcke het stael is blijven geheel ende bloot liggen, nochtans soo geheel niet8) met het vallen van den waetere ende inne- ende uuijtstroomen tallen getijden soo wort het out stael rontaebtich ten weeiewaerts affcommende, soodat ghij niet wel sekerlijcken (den) nijeuwen dijck daerop maec- 1) Het Hs. heeft: rustende ende steunende. 2) Het Hs. heeft: tchijne. 3) Het Hs. heeft: tontsincken. 4) D. i. zoo kondt gij. Het Hs. heeft: nocht. 5) De Hickepolder, vroeger ook Onze Lieve-Vrouwepolder geheeten, onder Oud-Vosmeer, vermoedelijk bedijkt in 1515, hield op te bestaan in 1532, herdijkt in 1561, zie Hollestelle, Geschied- en waterstaatkundige beschrijving van de polders op het eiland ïholen (Archief Zeeuwseh Genootschap IV, Tweede stuk) blz. 233 vlg. 6) Zie figuur 67. 7) Het Hs. heeft: de midden. 8) Versta: nochtans zoo geheel niet of met het vallen enz. 357 ken (ende) versekeren meucht oft hij en sal u affschuijven *) naer de diepte van den weele tgewichte op zijn lijff crijgende ende gevoelende, daerom ende (om) onse saecke zeker te nemene maecken wij de twee bermen uuijten diepe van den weele die, de ronte van den affvallen van den watere int viercant met rijs opgetrocken ende gewrocht, taffschuijven benemen, op welcke bermen uwen teene ende beloop van den dijcke soo van buijten als van binnen compt te rustene, ende wort het voormelte gewichte van den dijcke daermede gesustenteert ende onderhouden Laet alle saecken seker nemen ende op geen waesen setten want daer hanckt te veule aen, want wanneer de bermen gemaeckt worderen ende betere *) tot sulcken groote vorderinge ende versekertheijt dan namaels als men die behouft, emmers den berm van binnen om eenen voerwech te maeckenne ende daer over te rijdenne ende de dijeken te mijdenne. Sulcke gaeten souden sommighe noemen slijekvoorige gaten, maer ick en can se noch dien naem niet gegeven overmits de weelen, die binnen ende buijten tslants gevallen zijn, diewelcke men met rijse overgaen ende overvloeren moet gelijck oft het ») stael van den dijcke grontbrexemen waeren, maer van de slijokvoordige gaten sullen wij hier naermael daeraff verolaringe doen. Noch zijnder sommige gaeten die vallen ontrent ende tegenover eenige waeteringe van sluijsen oft sluijsvlieten. Sooverre deselve sluijsvlieten tzeewaerts uuijtloopen 4) ende soo wel oock van binnen heuren .cours hebben te lande waerts inne, die vallen seer dangereux want metten overval van den waetere maecken zij een overtallicke 8) diepte van eenen weel, ende daerenboven deur ebbe ende vloet en «) rusten dach noch nacht deur de diepicheijt van de sluijsvUeten dezelve sluijsvlieten dieper ende wijder te schuerenne, soodat se achternae schijnen onwinnelijck te zijn dan 7) met onbehoorlijcken grooten cost, die alle polders niet maehtich en zijn te vervallen, principahjeken als dezelve polders niet groot en zijn van gemetgetalen ende bijzonder door de vroenen, die niet contribuabel en zijn, ende eer ghij geraempt 8) mocht hebben waermede men rijs ende steen sal mogen recouvreren ende de penninghen daertoe furneren. In sulcken affairen behoort men terstont met neersticheijt aen te vallen ende de gaten te overbermmenne met kisten ende stortebedden, wel oock 1) Het Hs. heeft: affschuijren. 2) Te lezen: want wanneer de bermen gemaeckt worden eerder is 't beter enz. ? De auteur wil kennelijk zeggen: want wanneer er vroeger bermen worden gemaakt bevordert men de veiligheid meer dan wanneer men er mede wacht tot men ze noodiir heeft. * 3) Te lezen: oft int ï 4) Het Hs. heeft: uuijtloopende. 5) Hot Hs. heeft: ontallicke. 6) Het Hs. heeft: ende. 7) Het Hs. heeft: dat. 8) Het Hs. heeft: gerampt. 358 besettende de voorhooffden van den dijcke ten minsten de bermen hooch uuijten leechwater eenen halven voet opdat deselve gaten niet wijder noch dieper en schueren. Aen welcke overvloeringe ende oock de volmaeckinge van den dijcke int gat de voorste landen daerinne behooren te contribuërenne ende de besouten poldere *) onderstant te doene gemets gemetsgelijcke 2) deurdien, indien sulcke polders niet recouvrabel en waeren, de voormelte achterlanden den geheelen stroom van de zeewaeteren ende zeebaeren alleen draegen moeten, ende dat meer is heuren ouden dijck, uuijt 3) alle regulen ende behoorlijckheijt van dijckagie zijnde, te vernijeuwen ende sulex met grooten coste te versiene, opdatse de zeestroomen 4) die alle dagen zijn verwachtende ende de zeegangen ende waeteren mogen wederstaen, waerinne oock de naegebueren dan niet en willen contribueren soo sij te voren oock niet en hebben willen doen, ende daeromme soo vergaet den eenen polder vóór ende den anderen naer, verliesende veul contribuabel gemeetgetalen, waerdeur int uuijteijnde een geheel bedijekt lant in last compt. De Mat. sullen wel doen daerinne te remediëren ende te versienne bij behoorlijcke provisie, dat alle polderen liggende in een eijlant rontsomme int water, hebbende nochtans diversche middeldijcken, behooren gelijckerhant malcanderen te subveniërenne ende te bate te commen int onderhout van den zeedijck ofte ten minsten (in) doorbreeckingen ende generale inundatiën 8). Want soo ist *) met de polder, die int selve eijlandt eerst gedijekt is geweest ende heeft moeten eenichsins leggen op den westen, noortwesten ende zuijtwesten, de principaelste van de dangereuxste winden, soodat deur het bedijeken van de andere polders sij daerdeur worden bevrnt ende ontlast van sulcken grooten servituut 7), waeraff ick u hiernaer bij kaerte sal bewijsen met oock uuijtlegginge van het naervolgende gat. Omme dan tonsen propooste commende te verclaerenne hoe men sulcke doorgaende gaten sal craegen ende worgen, soo moeten 8) vooral de voorhooffden van den gebroken dijcke met eenen rijseren berm soo breet den dijck is met een kiste ten minsten van ses voeten, elcken berm ten minsten een paer roeden breet ten gate waerts aen wederzijden innecommende, versien worden opdat den dijck niet vordere en minere. Welcke bermen oock moeten wesen met de eerde daerop gewrocht ten minsten VllI voeten hooch uuijtten peijl9) leechwater, continuerende 1) D. i. geinundeerden, gevloeiden. 2) T). i. elk gemet evenveel. 3) Het Hs. heeft: die uuijt. 4) Het Hs. heeft: zeedestroomen. 6) Het Hs. heeft: invandatiën. 6) Het H3. heeft: soo en ist. 7) D. i. last. Het Hs. heeft: serviteijt. 8) Het Hs. heeft: moet men. 0) Hot Hs. heeft: uuijt een peijl. 359 dan voorts aff te werckenne aen wederzijden, commende meer ten diepe waert, met twee bermen ende gebjcke kiste als voorseijt is, niet hooger elcke reijse dan een voet boven tpeijl leechwater, den binnenberm breet van vijff roeden ende den buijtenberm tzeewaers van vier roeden ende de kiste van VI oft VIII voeten, soo lanck werckende totdat ghij alle de bermen ende kiste aen malcanderen gebrocht sult hebben up een hemelhoochte van den voet vant peijl leechwater als vore, in sooverre ghij tselve gat niet te zeer diepe zijndel) met Üggende waesen condt bewercken. Maer in sooverre ghij bevinden zout dat men dezelve gaten deur de groote diepte als van HIP, Ve, VP, VIP, VLtte, IX8, Xe oft meer vademen diepte niet en zoude mogen overvloeren oft overgaen dan met staende waesen aff te worpenne, welcke staende waesen niet en mogen versekert worden met kisten, soo zoud ick van den advijse wesen, om sekerlijcken daerinne te besoigneren, dat men eerst ende vóór het worpen van de staende waesen de vloeren zoude maecken ende affbringen met het plompen van de Vilvorsche schorren ende steenen, laetende midden een kiste die men met eerde (ende) zooden soude mogen vullen, ende soo verre tlant tselve verdragen mochte *) dezelve bermen van steenen soo hooch opwercken totdat men tselve gat met bggende waesen zoude mogen overvloeren, ende in zooverre tlant de cost van de steenen niet en vermochten dat dan ten minsten denzelven berm uuijten grondt opgehaelt werde met de kiste, te wetenne binnenwaert van vijff roeden tzeewaerts van vier roeden, de kiste van thien voeten met de hoochte van een vademme deurgaens, op welcke bermen ende kiste ghij dan sekerlijcken uwe staende waesen affworpen meucht ende daeroppe uwe voorhooffden aen wederzijden aenwercken sonder in sorge oft perijckel te wesenne, dat het gat nauwende ende twater bedwongen wesende u sal connen ont schueren ofte diepen ende de waesen onder heur fondament deur het doorstroomen ontnemen 3), want ghij eerst een vast fondament geleijt sult hebben twelcke oock benemen sal bet ontschuijven van de voorhooffden, soo ghij hiervoren genouch verstaen hebt int overgaen van het gat van der Creecke ende de Kcrckvaert in den Clundert *). Als een gat soo nae bij den anderen compt dat men tselve met worpen van een, twee oft drije waesen mach craegen ende sluijten *), soo maecket sulcken gebeer ende cracht als hebbende eenen val van VI oft VII voeten waeters hoochte dat, in sooverre tselve geen goede bermen oft stortebedden en hadde, het geheel werek tseffens wechnemen zoude mogen, want int worpen van de leste waese men dezelve zoo int sluijten niet passen en can, dat die deur te breet gewrocht te zijnne •) te gronde can gaen 1) Het Hs. heeft: zijnen. 2) D. i. de polder bij machte was de kosten te dragen. 3) Het Hs. heeft: tontnemen. 4) Zie blzz. 149. 165. 6) Het Hs. heeft: sluijsen. 6) Het Hs. heeft: zijnde. 360 ende sincken ende dat oock d'andere waesen niet dicht aen malcanderen en vallen, laetende opene gaeten die altijt met ebbe ende vloet uuijtstroomen zouden. Hadden ghij ten eersten gheen fondament gemaeckt, nochtans vermeucht ghij de cost *) vant gat, soo nauwe wesende, met steenen te craegenne twelck ghij zonder fortse ende perijckel doen meucht, het ware het sekerste 2) werek al en zout ghij tgat niet wijder oft breeder met steenen beworpen dan van II roeden breet. Expositie op de voormelte kaerte 3). Omdattet ten propooste gecomen is int overcomen van deurgaende dangereuxe gaten die excessivehjek veel costen, ende zoo wanneer eenen polder soo cleijne is dat die de groote cost niet en can supporteren ende dragen etc. soo ghij voorts in (den) text voren gehoort hebt, soo hebbe ick wel willen bij figuere aenwijsen wat intrest de naestliggende polders onder éénen versche 4) daerbij lijden ende daeromme Hl polders gestelt, deen liggende oostwaert hebbende den noortwestenwint lancx twater, dander verwachtende den zuijtwestenwint oock lancx twater *) liggende voorts metten dijck int zuijden, dander hebbende geheel den noortwesten- ende zuijtwestenwint op zijn lijff, ghij meucht daerbij zijen *) als sulcken polder *) is gesouten ende geïnundeert, soo moeten immers d'ander twee polders den westen- ende noortwestenwint opt lijff hebben wesende aen den inham, daer de waeteren inne besloten met sulcke winden inne gejaecht worden ende hooger ende vehementer opvloijen moeten als in eenen noortwestenhouck gedrongen ende met fortsse van den westen- ende noortwestenwinden in de ebbe ende uuijt (den) winde bedwongen zijn — ist *) dan niet redens dat sulcke polders mede contribueren int onderhout van de geïnundeerde polder op het noortwesten? Zoodattet niet quabjeken en voucht dat alle polders onder één voorversche resorterende d'een den anderen in sulcken noot behooren •) te helpen ende bij te stane, opdat sulcken polder niet en blijve rijdende twelck causeren zoude de bederffenisse van de andere, want twater daerop met eenen draije neren zoude ende maecken sulex eenen deurgaenden grontbrexem, twelcke dan al tot grooten cost loopen zoude van de twee overgebleven polders. Ick sorge dat daerdeur het landt van Schouwen aen de innelaegen gecomen is tot 1) D. i. zoo gij de kosten kunt dragen van het gat met steenen te kragen. 2) Het Hs. heeft: sterekste. 3) Zie figuur 68. 4) D. i. onder éénzelfde voorversching, zie beneden. 5) Het Hs. heeft: twaters. 6) D. i. zien. 7) Het Hs. heeft: polders. 8) Het Hs. heeft: is. 9) Het Hs. heeft: behoort. 361 haerder eeuwige bederffenisse, zoo wij int capittele van de inlaegen genouch daeraff schrijven ende breeder verhaelen zullen. Ghij siet oock wel in dezelve figuere het deurgaende diepe te landewaerts inne loopende ende buijten tzeewaerts uuijtcommende, twelcke diep men niet en mach omverlingen 1), ende alst zoo diep ende wijt is dat de polder den cost niet en mach verdragen soo moet dan blijven drijvende. Ist 2) dan niet beter dat sulcke polders malcanderen helpen dan dat int uuijteijnde d'andere den last alleene dragen moeten, hebbende zoo min ende contribuable van den verloren zijnde gemeetgetalen! Hetcompas *) sal u de polders weten te deserneeren *), ende bij gelijckenisse zoude ick nemen de oostpolders den 5) Clundert, de ztÖjtwestpolders den Finaert ende den bevloijden polder den Buijgenhil, dwelck int jaer LXX geïnundeert was, zonder nochtans dat ick bij die figuerens bewijsen wil dat dezelve polders met heuren dijeken zoo ligge, maer het compt genouch op dier manieren ende worden daeromme die polders hier geöenomineert ende daerbij gefigureert. Ten laesten, gaeten die vallen van een hooch buijtenstael, gors oft schorre naer een leech lant ende diepte int selve landt hggende ofte dat het landt binnen leeger waere dan het buijtenstael, gelijck wel tlandt van Hildernisse bij Bergen is, en waere geen prouffijt de gaten zoo gewrocht als van andere gaeten hiervoren verclaert is, maer zoude men prouffijtelijcker ') wercken ende sekerlijcker 7) buijten het hoochstael ommegaende 8) met een goet vingerling, ende al voore ende eerst besettende ende beslaende met (een) rijseren voorhooft de steijlte van den dijcke, uuijt de gaeten opgehaelt aen wederzijden van den diepe, welcke vingerlingh u dienen sal voor een hootkaede, op redelijcke hoochte gewrocht, begrijpende binnen spijse genouch om het principael gat te overgaen, ende dan terstont overbermende *) ende overvloerende ende met een kiste overgaende sulex het voormelte gat, principalijck dat de gront bewaert zij ende niet vorder oft wijder uuijtschueren ende diepen en mochte, bringende dan u voorvorsch aen wederzijden van den lande aenne soo hooch als u goet dunckt, want u dan de voormelte voorhooffden ten canaele waert innevallen noch schuijven en zullen mogen, gelijck wel eertijts in het canael niet overvloeit10) zijnde gebeurde1 *) zoo ick hiervoren in de dijeka- 1) Te lezen: overvingerlingen ? 2) Het Hs. heeft: is. 3) D. i. de windroos op de kaart. 4) Te lezen: designeren ? 5) Het Hs. heeft: der. 6) Het Hs. heeft: prouffijtelijcken. 7) Het Hs. heeft: seeckerlijcken. 8) Het. Hs heeft: ommegaen. 9) Het Hs. heeft: overbermen. 10) Het Hs. heeft: overvloet. 11) Het Hs. heeft: gebeurt ende. 362 gie van den aundert verclaert hebbe*) ende noch naderhant sulex is geschiet ina) het ververschen van den Ruijgenhil int gat, gevallen op den vloet van Alderheijligen int jaer LXX. Het en is altijt geen prouffijt dat men tvingerlinck, hoewel dattet op een harde groese ende stael geleijt worde, tot vollen dijcke volmaeckt, deurdien ghij de dijckagie daerdeur met veule dijeken belast besonder als de vallen van den waetere in zulcke leege landen ten landewaerts inne lange weelen ende diepten gemaect hebben ende tzeewaerts oock het vallen van den water ten gorsewaert inne verre uuijtgekanckert hebben. Ick neme dat het gat is van XX oft XXV roeden ende ghij verre met het vingerlinck ten groesewaert inne moet, soo moet het vmgerlingh ten mmsten vallen hondert XXV oft L roeden, soodat al waert vingerlinck hooch V voeten, boven 4 voeten breet ende onder in de saete Hl roeden, twelcke eenen dijck zoude schijnen te wesen, daerdeur hen menige hebben verabuseert meijnende dat daerdeur den dijck bijcans volmaeckt was, nochtans soo ist prouffijtelijcker ende sekerlijcker het principael gat gesloten ende overgaen om diversche redenen. Eensdeels al ist vingerlinck soo hooch ende breet als voorseijt is, soo moet ghij daer ten minsten aen wercken 4 roeden in de sate ende 4 voeten hoochte van eerde, die men ten minsten niet en maecken en zoude om drije oft vier pont de roede, want het wel te bedencken is dat de naeste eerde ende spijse den hals affgesteken is om het subijt beverschen van den lande. Ten andere het is een groote servituijt een lant te belasten met 1° oft 125 roeden dijeks meer dan van te voren, besondere alsse op de noortwesten-, westen- ende zuijtwestenwinden liggen daer meest alle landen deurbreecken ende inunderen. Sulcke lange uuijtstekende vingerlingen en connen u anders geen prouffijt doen dan datse wat mogen beschermen de naestaenliggende dijeken, weerende daeraff de stroomen van den water prmdpalijcken als die buijten gemaeckt worden. Daer zijn sommige die willen de vingerlingen al binnentslants leggen ende maecken, seggende ende allegerende dat dezelve vingerlingen binnenslants liggende zeer lauw ende werm uuijte winden liggen souden, het is wel waer, maer leijt dezelve vingerlingen in u slaepcaemer daer zoudensse noch wermer liggen, het zijn al beuselinghen, ghij slaet veul lants buijten ende bederft ende berooft veel lants van binnen, want becaet ghij u vingerlingen om de spijse drooch te hebben ende daeruuijt te werekenne, soo moet uwen dijck zoo veul te meer langer vallen tot grooten cost. Ten anderen, bringht ghij u vingerlinghen tot op den weel, soo moet ghij u spijse van binnen overstorten twelcke dobbel moijte ende cost is. Maer van buijten meuchdij uwen dijck soo nae den weel leggen als ghij eenichsins meucht ende becaeden u spijse soo verre uuijtwaers alst noot is, twelcke verre ten minsten cost zijn moet overmits dat het meeste beloop van den dijcke 1) Zie blzz. 149, 160. 2) Het Hs. heeft: is geschiet is ia. 363 van buijten is ende het steijlte van binnen. Het betaempt wel dat ick ulieden hiervan oock een figuerken bijbrenge. Verclaringe op de voorschreve figuere. In dezelve figuere1) setten wij tgat te wesenne wijt 25 roeden, tlant binnen is leech landt dwelck ghij siet onder twaeter wesende, ende buijten is hooch landt soo ghij oock bij de voorseijde groesen sien meucht, soodattet niet prouffijtelijcken en waere binnen een vingerUngh geleijt, als wesende een leech stael. Maer buijten op het hooch stael siet ghij wel dattet bequaeme vorderinge doen moet daer op de groese terstont een vmgerlinck geleijt, zoo meuchdij subijt u lant verschen ende de vruchten versekeren, want al en maeckt ghij u vingerlingen maer hooch Vin voeten Putsche mate op het hoochste conterlandt oft meijlande, twelck daer s) in vele getijden niet onder en vloijt, soo soudij daerop eenen lant mogen versekeren voor een gemeen verloop, ende alle dage en commen der geen generale vloeden. Soodat hetselve vingerlinck u dienen sal voor een kaede om het gat te vorschenne, tovergaenne ende ten vollen dijcke te brengen. Neempt de passere, met het gat 25 roeden lengte ofte wijte sult vinden het vingerlinck te moeten wesen meer dan hondert roeden, soo belast ghij u polder ofte lant met nijeuwe servituijt van de lengte meer dan 75 roeden dijcx, tonderhout van welcken dijck, indien in het noortwesten leet, seer veul cost s) te onderhouden. Maer inne sooverre u doehte dat het gat seer diepe gevallen waere, te weten passerende 4) 6, 7 oft 10 vademen, twelck int overgaene veel spijse eijschen zoude, zoo leght u vingerlingh soo naer de weel dat ghij de weel int ondiepste overvloert, ende maeckt daerop uwen dijck om alle lenghde van dijck te schouwen 5). Het vingerlinck oock buijten geleijt sijet 6) ghij mede hoe dat dezelve vmgerlinck hem selven uuijtsteeckt hootsgewijs, soodat alle de lenghte van den dijck daer achternae commende moet daeronder beschut ende beschermpt werden. Neempt sulex dat den noordwestenwint op deen zijde daerop staet wesende van de lenghte van 25 oft 26 roeden, soo preserveert nochtans hetselve vingerlinck maer de 100 oft 200 roeden lengte dijcx tegen denzelven noortwestenwinde. Van binnen het vingerlinck geleijt en can u geen proffijt doen maer wel 1) Zie figuur 69. 2) Het Hs. heeft: maer. 3) Het Hs. heeft: oosten. 4) Het Hs. heeft: passeren. 5) D. i. te schuwen. 6) D. i. ziet. 7) Het Hs. heeft: staet. 364 veel quaets, mits dat het water daerinne blijft draijende naer de rant ») van het vingerlinck, daerdeur uwen dijek grooten last Int, ende als de wint dan plat mt gat staet soo mach twater qualijcken wederomme tzeewaerts deur het gat daerinne commen uuijt *), want de wint belettet »), soodat uwen dijck een ure ofte twee langer metten waetere gequelt wort ende tvingerlinck buijten is haest verlost van den waetere want debbe een ruijm zee voor hem heeft, ende u wijst <) oock het buijtenvingerlinck, van wat winden dattet zij, twater van den dijcke. Want wij hier voren int lange verclaert hebben van de diversitent vant ) vallen van de grontgaten, soo behooren wij hier oock noch te verhalen van de shjckvcordige gaten, twelck zijn gaten die gevallen zijn deur den dijck ende daer het lant deur bezouten wort maer nochtans is het stael van den dijck oft het fondament blijven liggende ongeweelt ofte ongeput «), vallende alle getijden op het leechwater drooge dat men daerover gaen mach. Welcke gaten ick tanderen tijden hebbe zijen bewercken ende de voorvorsch daerdeure bringen nemende de eerde ende zooden van den dijck aen wederzijden, twelck zij noumen „dijck van dijck." Ick en soude tselve niet wel connen geprijsen noch lauderen sulex te werekenne, deurdijen dat ick gesien hebbe op Pontianivloet anno LH in de dijckagie van St. Meertenpolder bij den Oudenbosse daerse op die maniere wrochten ende te wercke gingen, maer ten bequaem henluijden met wel deurdien datter twee verloopens van vloeden op quamen die ten tweemael de voorvorsche ende de spijse ende eerde van den dijck genomen (hebben) ende te landewaert innestroomde ende wechdreeff, soodat ghij het gat daermede dat shjckvloedich was ontgronde, ende daerenboven werdij eenen deel van uwen dijcke quijte, ende en hadde daer geen goede spijse ontrent geweest soude men tlant tot grooten cost hebben moeten verschen, want men veel lants van binnen zoude hebben moeten uugtputten ende berooven omme tgat dat gediept was te craegenne, over te gaen ende te worghen, voorts de reste van den wechgenomen dijck te maecken ende in zijn volle keure te brengen. Daeromme is het een onseker werek sulex te besoigneren, al tijeret eens wel, het mach twintich mael daertegen qualijck vergaen. Maer om sekerlijcken sulcke gaeten te bewercken soo zoude ick van den advijse wesen dat men terstont (in) de slijekvoordige gaten het stael wel dicht dede overcrammen ende hernatten, opdat het water zekerlijokon daerover uuijt ende inne zoude mogen loopen, maeckende ») oock u voor- 1) Het Hs. heeft: ront. 2) Het Hs. heeft: ut. 3) Het Hs. heeft: beletten. 4) D. i. wijst af, weert af. 5) Het Hs. heeft: van. 6) Het Hs. heeft: geput. 7) D. i. zorg dragende. 365 hooffden van den dijck te beslaenne opdat sulcken gat niet wijder en worde oft de dijeken aff en calven deur het onderuuijtschueren van den waetere. Even wacker doet dan voorts neersticheijt alle spijse van sooden, rijs, stroorj, horden ende ander reetschappen opt gat te hrengenne om daermede terstont met een getijde het gat te oververschenne met een loffelijck voorvorsch x) van de breete ende hoochte die een verloop zoude mogen wederstaen, in sooverre ghij sulex doen meucht ende tselve gat 2) nijet te wijde ende lanck affgeschuert en is. In sooverre ghij tgat met één getijde niet en cont overvorschen met een loffelijcke voorvorsch als voorseijt is, soo werekt op één getijde zoo veule van beijde zijden aen ende aen als ghij vermannen s) condt ende meucht volmaecken (in) een loffelijcke hoochte ende breete. Ende oft nu soo quame dat ontrent dezelve gaten qualijcken spijse te crijgen en waere, soo maeckt twee rijseren bermen brengende dezelve aen wederzijden van den voorhooffden aen met een kiste van vier oft vijff voeten van der dichticheijt 4), breet elcken berm van 13 roeden 5), hooge vier oft vijff voeten, soo meuchdij lichtelijcken soo veule spijse ende eerde crijgen dat ghij meucht op de bermen daermede vier voeten hoochte voorvorsch crijgen. Hebdij de spijse ende eerde oock niet gereet, neempt vrij dan van uwen dijck soo veule eerde ende spijse dat ghij de hoochte crijcht, zoo zuldij versekert wesen van gene verlooren eerde te leggen ofte quijt te worden, in voegen dat, gerekent de bermen op HU voeten hoochte, d'eerde van IIH oft Ve voeten, ende het stael van slijekvoorde ten minsten eenen voet, sal tsamen thien voeten hoochte maecken ende uuijtbringen, welcke hoochte vrij wel eenen dapperen vloet 6) sal mogen wederstaen. Ende al waert soo dat ghij de voorvorsch niet en cost sulex deurbringen op één getijde, laet vrij het water uuijt- ende inneloopen over de matte voorseijt: ten sal u niet ontgronden. Siet ghij immers dat de voorseijde matte affschueren woude, weest er wederomme bij met crammen ende matten te versienne. Het en is altijt geen *) prouffijt oft wijshoijt maer een temeraire neersticheijt dat men de gaten wilt overvloeren, craegen ende beverschen, in sooverre dat ghij de hoochte van de negen voeten ten minsten niet en condt opgehaelen ende maecken. Oock ist een generale regul in dijckagie dat men alle grontgaeten behoort te overvloerenne ende overkistene deurgaens aen malcanderen eer ghij daerop eenige voorvorsche van den dijcke aff op brinckt, want indien het canael niet wel versekert en is, soo 1) Eet Hs. heeft: volvorsch. 2) Het Hs. heeft: nat. 3) Het Hs. heeft: vermaenen. 4) L\ i. vier of vijf voeten dicht zijnde. 5) Lees: voeten. V. 6) Het Hs. heeft: woer. 7) D. i. volstrekt geen. 366 schuret sóó uuijte, als twater meest deur het canael bedwongen wesende zijnen stroom te nemen, dat alle trijswerck daernaer hellen moet ende tgewicbte van de eerde van u voorvorsch tselve naer tcanael dwingt te schuijvenne soodat ghij deen met den anderen quijt moet worden, principalijcken als er eenige verloopen op comen. Daerom weest voorsichtich op sulcke wercken niet te veul te dencken op de vruchten die binnen den polder gesaijt zijn, ééne getijde ofte twee uuijt- ende inneloopens en mogen de vruchten soo haest niet deren als een getijde oft twee twerck te verrasscbenne, jae een halff oft vierendeel getijde soude tlant mogen in last, cost ende perijckel bringen. Gemerckt wijluijden met figueren begonst hebben, hebbe ick wel willen hieraff noch een cleijn figuere maecken. Uuijtlegginge. Ghij meucht zien bij dezelve figuere *) dat men een slijckvoordich gat behoort niet over te gaen ende te verschen ende tot dattet geverscht is te bewaeren a), bringende van de voorhooffden van den dijck telcken getijde soo veul lenghte van voorvorsch aff als ghij op eenen dach meucht vermannen te maecken op zijn behoorlijcke hoochte van X voeten, ten minsten IX voeten, metten rijserenberm daerop het eerdewerck compt, zoo ghij sien meucht overcrammende het slijckvoordich gat met een goede matte, twelck is daer het manneken op staet tusschen beijde de voorvorschen. Doedij anders soo suldij ») alleene het werek in hasaert ende tlant ten grooten coste brengen soo genouch gebleecken is in de verscbinge van den Ruijgenhil bij den Cleenen Amere op Alderheijlighenvloet LXX, daer hem eens gat ontliep deurdien zijlijeden te vrouch in de were waeren, de voorvorsch heure hoochte niet hebbende, voort 4) te werekenne, ende zoude henlijeden daernaer noch eens ontgaen hebben deur deselve faute; soo oock in diversche plecken in Hollandt (ende) in Brabant tot diversche verschinghen geschiet is. Peijst bij u selven als ghij u gaten nauwet, wat schueringe ghijlieden int canael van den gaete maeckt als tselve canael niet pari-passu 5) metten bermen ende kisten overvloeit ende bewaert en is, ende te meer moet alle het werek wechspoelen metten overval over uwe nijeuwe voorvorsch overvallende, want als tgat genaeuwt wort daer is ten minste drije voeten vallens waters van vloede ten landewaerts inneloopende. Sulcken overval moet dan groote cracht bijbringen al en ontsehuijfft u 1) Zie figuur 70. 2) Vgl. hiervóór blzz. 364, 365. 3) Het Hs. heeft: steldij. 4) Het Hs. heeft: voorts. 5) Het Hs. heeft: parpassic. 367 het werek niet ten canaele waert in deur het gewichte van den voorvorsch, op de bermen gewrocht, twelcke nochtans natuerlijck soo geschieden moet deurdien het fondament wordt ontgront. Vele dijeken zijnder verloren ende landen innegegaen met een slechte J) overstortinge ende overloopinge van den waeter, twelck eenen halven voet niet over en liep ende en storte, wat moet *) dan doen in versche ende sandige ende nijeuwe gestorte eerde! Als ghij dan uwe voorvorsch maecken wilt soo neempt het druijpen van den binnenwereko, maeckt dat soo met een voorvorsch gelijcx beloops oppe want het binnenbeloop steijl is, soo windij terstont daermede een dappere hoochte, ende zoo wanneer ghij dan uwen dijck te voDen keure brenght, soo hebdij tot uwen s) gerieve ende baete het beloop buijten (om) daerover gemackelijcken te carren ende met cordewagens te wercken. Het is oock den minsten cost want van buijten over te storten cost zeer Veule ende is moijelijcken om doene, het schilt u bij de vierde penninck gelts, soot genouch gebleecken is int besteden van het vingerlingh binnentslants in Nijeuwe Vossemaer gemaect ten *) tijde van denzelven vloet LXX. Het vingerlinck was hooge X voeten, in zijn saete UI Putsche roeden, binnen op zijn lijff 1III voeten, daer wert aengeleijt TTTT roeden in de saete tzeewaerts LUI voeten gehoocht, dien dijck coste 5) de roede deurgaens 28 karolusgulden, daermede men eenen. dijck van VTn roeden in de saete soude hebben mogen maecken van nijeuws oppe. Dat was de redenne, te wetenne dat daennemers alle de spijse ende eerde van binnen de steijlte van den dijck opcarren ende opcruijen moesten ende brenghen d'eerde over dijck omme de 4 roeden aenlegh op te maeckenne, het schift veule drije mannen voor (de) spaede oft maer twee in een werek te moeten becostigen. Het en is allemans werek niet de handelinge van de dijckagie, want boven het natuerlijck verstant, twelck ') daerinne niet gebreecken en moet, soo moet er nochtans de experiëntie ende lange handelinge van doen daerbij zijn; nam authore Catone: ut cura ingenium sic et manus ad ju vat usum. Nu voorts omme te weten hoe men de rijserenbermen sal bequamelijck ende prouffijtelijck wercken, leggen ende maecken ende die houden liggende sonder wechdrijven, uuijtborsten oft ontgronden, zoo is7) eerst te considererenne datter diversche gronden zijn van diversche natueren. Deen is morwe, bruijsachtich *), moerich ende derrij egrondt, andere 1) D. i. een simpele, eenvoudige. 2) Samengetrokken uit: moet 't. 3) Het Hs. heeft: uwer. 4) Het Hs. heeft: den. 5) Het Hs. heeft: cost. 6) Het Hs. heeft: twerck. 7) Het Hs. heeft: ist. 8) Het Hs. heeft: gruijsachtich. 368 hebben eenen anderen gront, hart, sandich, eom met drijffsant, met aderen opwellende, op welcke sandige gronden een goet fondament vallen moet. Maer de moerachtige, bruijsachtige ende derrijachtige gronden moeten wel met voordachticheijt gebermpt, gekist ende getuijnt worden effens velt deur, eenpaerlijok, deenen thuijn niet meer dan dandere gelaeden met zooden, om zoo een goet fondament gemaeckt te worden om de voorvorschen ende voorhooffden daerop aen te brengenne, opdat ghij u werek meucht houden staen, sooals in de geheel 1) sachte bruijsachtige gronden die iok gevonden hebbe in de visitatie ende raminghe van de raijen van der dijckagie van de Ruijchte alias van Beijerlandt, diewelcke waeren zoo los 2), vlockig ende licht dat, zoo wanneer hem iemanden daerop staende wat roerde, soo roerden se alle die III roeden daer naerbij stonden, ende sulcke gronden vallen oock wel in sommige gaten daerse zeer perijculeus zijn, deurdijen dat se alle getijden wechdrijven als assen 8) ende mul van torven, diewelcke *) daerom moeten terstont in alle dihgentie met goede breede bermen overvloert worden, welcke bermen ten minsten Ve oft VI roeden breet 5) zijn ende de kiste midden maer van Ve oft VI voeten breete, wellende •) telcken aflegh van rijse de bermen aen malcanderen mette wellinghe. Want indien ghij u kiste breet maeckt ende te zeer wijt ende uwen berm daertegens 7) niet en versiet van goede breete ende lijff, tgewichte van den voorvorsch gevoelende zouden de bermen geschaepen zijn hem uuijt te versetten ende te sincken ende om te vallen, daerdeur alle twerck zoude geschaepen zijn wech te drijven. Ghij meucht oock toesien dat de bermen terstont wel eenpaerlijck gelaeden worden, opdat se het hardt fondament gelijckelijck met de voorvorsch ende kiste soucken mogen, eer ghij uwe voorvorsch midden op de kiste te zeer hooch opbringbt. Voorts is het principaelste en het versekertste 8) de bermen wol dicht getuijnt op eenen voet breet nae den anderen, principalijcken tzeewaerts ende te landewaerts ende aen wederzijde van de kiste, maer midden op de bermen mach men die betuijnen nae den heijsch van den wercke, deselve tuijnen met goede loffelijcke geerden gewrocht ende getuijnt ende wel dicht aen malcanderen nedergeslaegen, maeckende *) op zulcke gronde goede lange staecken ende besonder op de stortebedden van ebbe ende van vloet uuijtvallende lange sperren, mede betuijnt, opdatse daerdoor meer ende meer dieper in geheijt 1) Eet Hs. beeft: soodat in de geheele. 2) Het Hs. heeft: loos. 3) D. i. asch. 4) D. i. welke gaten. 5) Te lezen: breet moeten ? 6) Eet Hs. heeft: weelende. 7) Het Hs. heeft: ende daertegens. 8) Het Es. heeft: versekerste. 9) Het Hs. heeft: maecken. 369 worden ende den harden gront van den canaele soucken *) mogen eer men mette voorvorsche ende voorhooffden aencompt. Want in sooverre ghij het water zijne breeden cours ende wille beneempt ende met te zeer benauwen bedwinght,eer ghij tcanael van de diepte doorgaens aen malcanderen gewrocht hebt mette tuijnen ende kisten voorseijt ende soo overvloert ende den gront versien zijnde, is soo geschapen alle dat moock, bruijs, moer ofte derrije soowel onder de begonste vloeren ende kisten als tgene dat niet en bevloert en is soo uuijt de gaeten te schuerenne, dat ghij daer qualijcken meester aff sult connen geworden. Nochtans meuchdij wel van uwe voorhooffden oft opperlant, indien ghij in een nijeuwe dijckagie besoigneert, uwe voorvorsch affbringen opdat de voorhooffden oft opperlant niet aff en schueren ende daerdeure twater, twelck zeer nauwe listen souckt, een nieuw diep achterom de bermen maecken ende schueren zoude» nochtans a) dezelve voorvorsch noesch affkeggende ende affgaende, de kegge beset met sooden opdat de voorvorsch niet aff en calve gelijck de voorhooffden ende steijle gorsingen gedaen zouden hebben, ende soo moet ghij twater met soetichejjt te gemoet gaen. Waer derrij achtighe gronden 3) sijn en suldij geen schueringe cunnen maecken want zij te zeer taije in malcanderen gevesticht zijn, zij liggen zeer qualijcken te passé in navigable revieren principalijcken als sij zeer hooch liggen, zoodat wat water van boven aff compt, affstroompt ende affschuert en cunnen nochtans dezelve derrije nijet mineren oft affscbueren, soodat de derrije die in de gaten liggen niet lichtelijcken ontschueren en zullen. Maer wildij daerop gewichte bringen ende dezelve bloot ende onbedwongen laeten dat se niet mede versien en worden met goede bermen, welgelaeden met sooden oft steenen, soo zuldij (se) Uchtelijcken op doen borsten ende wech doen drijven soo haest zij gevoelen op heur lijff de zwaerte ende gewichte van de voorseijde voorvorsche, ende u principael werek van den voorvorsche sal deur het lichten van den derij nedersincken ende ommetuijmelen, soo ons gebeurde in de dijckagie van den Clundert inne een creecke genaempt Brouwerskreke int jaer van *). Omdat wij hier zijn in der materie om sachte gronden over te gaene, ende nochtans van de bermen ende kiste tsamen een gat deur te wercken hiervoren genouch geschreven hebben, maer want 6) de materie hier wat diversch is ende de bermen ende kiste in eene andere maniere gewrocht ende gelaeden moeten worden, soo sullen wij hier wat resumeren dat, de bermen deur het principael diep ende canael gewrocht zijnde ende telcken wel met steenen ofte met goede taije cleijezooden geladen tusschen de 1) Het Hs. heeft: besoucken. 2) D. i. daarenboven. 3) Het Hs. heeft: gront. 4) Oningevuld gelaten in het Hs. 5) D. i. niettemin omdat. 24 370 tuijnen, de stortebedden wel noesch affgewrocht ende principalijcken de kiste wel dichte versien wesende, sult mogen voortsvaeren aen wederzijden aen te brengenne uwe *) voorhooffden ende voorvorschen zoo dapper ghij meucht te vorderen, dezelve uwe voorvorschen midden over de kiste begrijpende dat eerde aen eerde gesloten mach worden ende soo een goede dichticheijt gemaeckt, nochtans op een ander maniere dan ick voore verhaelt hebbe, ende daerinne versien dat de voorvorsch» niet soo hooge ofte zwaer gemaeckt en worde ghij en vervolcht ende quamt uwe bermen soo te laeden met steenen, eerde oft zooden zoowel binnen den lande als tzeewaerts, dat het perschen van de gewichte op de bermen tegenhoude het deursitten van den voorvorsche, die met de kiste ende al tesamen zoude mogen over de eerde (de) moeck, sachte moer ende derrije op doen heffen ende op doen borsten, zoodattet gewichte van de bermen, al ist soo dat hetselve gewrocht soo swaer niet en is als de voorvorsch maeckende 2), immers altoos wat 3) wederstaenne het gewichte van denzelven voorvorsche, twelcke sulcken cracht dan oock niet en gebruijckt als eenpaerlijcke de saete van den dijck ende de bermen geperst ende gelaeden worden. Want al hoochdij de bermen soo hooge jae vier voeten hooger dan de bennen van den conterlande ofte maijlande, zoo en zuldij sulex de hoochte niet houden ende sal de voormelte rijseren berm ofte het rijswerck leeger sitten dan de voormelte vier voeten ende zoo per consequent *) leeger dan de bermen voorseijt. Daer isser veule jae tmeestendeel 5) van de dijckgraven die houden heure bermen in de gaten oppe te maecken tot int leste ende abuijseren hen daermede, dat doet de bermen in de sate van den dijck opborsten overmits dat de voorvorschen onder maer van III roeden in de saete aengeleijt worden. Als ghij dan den geheelen dijck onder in zijn zate wilt bringhen, soo ist prouffijt dat de binnen- ende buijtenbermen gemaeckt zijn om daerop te steunenne de buijten- ende binnenteenen van den dijck voorseijt. lek laete hieraff een figure te maecken deurdien dat ghijt 6) biervoren genouch gesien hebt. Vele weten wel te seggen dat de gaten schueren tusschen ende eer ghij de bermen aen malcanderen gewrocht mocht hebben; dat moet altijt zoo wat wesen, maer als ghij de affcommende bermen niet te zeer hooge en werekt, te weten eenen voet oft halven voet boven den leechwater, soo en cant 7) maer eenen voet oft hal ven hoochte vallende waeters schueringe maecken ende dat en can niet veel opereren, want als de bermen onder- 1) Het Hs. heeft: ende uwe. 2) D. i. schoon de bermen bij het aan leggen niet zoo zwaar zijn gewerkt als de voorversching, toen deze gemaakt werd. 3) Te lezen: mach ? 4) Het Hs. heeft: persequent. 5) Het Hs. hoeft: meestendeel. 6) Het Hs. heeft: ghij. 7) Het Hs. heeft: oan. 371 vloijen soo geeft het water zijn breete van ebbe ende van vloede deur het geheele gat over de bermeni twelcke soo grooten cracht niet en Can maecken, als hebbende het canael te dragenne tgeheel gewichte van den waetere soo wanneer de bermen ende voorvorschen met heure hoochte ten canaele waert aen wederzijden ongewrocht zijn. Daeromme en behoort men de bermen niet te hooge te maecken om twater van ebbe ende van vloede daertegens te houden staen ende zoo veule meer waters deur het canael te dwingen. De bermen en prouffijteren niet tegen tsitten,ofte sincken maer worden gemaeckt: eerst omdat x) het werek niet affsfchueren ofte -loopen ofte ten canaele waert schuij ven en zoude; oock omdat de voorvorsche van malcanderen niet diepe en zoude indrijven, als de bermen met het tuijnen ende de staecken aen ende in malcanderen gewrocht ende geanckert wesende. Als van a) sitten ofte sincken, ick hebbe dickmaels genouch bevonden dat de staecken bleven overeijnde staen ende het rijs met de tuijnen was vaneen in den gront gesoncken ende hadde het harde stael gesocht. Oock het rijswerck maeckt haestich werek ende vordert ende oppert3) wel voort. Ick hebbe van des voorseijt is genouch geïnformeert geweest daer men sulcke gronden moeste bewercken. Int volmaecken voorts van de voorvorsch, ende dezelve voorvorsch ten vollen dijcke gebrocht, op zulcke moeckige *), moerige ende derrijachtige gronden, moet men wel toesien dat de bermen gelijck gelaeden moeten worden, op deen zijde niet meer dan op dandere, effens van zwaerte opgaende, het beloop van buijten aenwerekende 5) met oock het druijpen van binnen even hooch opcomende, opdat sulcken sachten grondt niet te zeer en worde getravilleert met de zwaerte van den viercante van den dijck. Ock in sooverre ghij int wercken bevint dat eem'ge van de bermen souden willen oppuijlen oft opborsten, soo overcrampt die ende overlaet hem wederom wat met zooden, daermede ghij hem bedwingen sult den gront nederwaerts te mogen «) soucken7). De bermen wel betuijnt als voorseijt is sullen benemen het affschieten ende het affdrfjven oft affschuijven van den wercke ten diepewaerts, daertoe het rijswerck meest zijn bootschap doen moet, maer het werek moet smeken soo lange (tot) het dan vasten bodem ende gront gevonden heeft, het en mach niet met een 8) zijden draijken aen de locht blijven hangen; van dese bermen spreke ick die int overgaen van den diepe gewrocht worden, al heft hem den gront ten diepewaert wat op, het is natuerlijck, want deerde, die deur het ge- 1) D. i. opdat. 2) D. i. wat betreft. 8) Het heeft: oppert op. 4) Het Hs. heeft: moeckinge. 5) Het Hs. heeft: aenwereken. 6) Dialectisch voor: moeten. 7) Het Hs. heeft: sincken. 8) Het Hs. het/ft: mach niet een. 372 wichte van den voorvorsch, bermen ende kisten gedrongen ende geperst wort, moet den harden gront ende een hart stael soucken x), het en is niet ongevouchelijck dat het werek wat meer sinckt alst recht neer gaet sonder opborsten, oppuijlen oft verschuiven naer de diepte. Alie tgene dat ick hiervoren van de gaeten geschreven hebbe verstae ick alleene van gaeten die vallen in eenige dijcklanden, in de sluijsvlieten, wateringen oft diepe creecken. Maer de gaeten die overstorten oft overvallen daer eenige groesen oft schorrèh liggen 2) ende veule bequame spijse ontrent ia, daer zoude ick van den advijse wesen ende is oock prouffijtelijcxt dat men terstont in alle düigentieeen vingerbnck wercke rontsomme het gat om hetselve gat daermede te besluijten, om ebbe ende vloet daeruuijt te weren (ende) zijnen loop ende schuijringe daeruuijt te benemen. Ende in sooverre u dunckt dat hét conterlandt van binnen te zeer affcalven zoude nae den weel oft in sooverre het cOren- oft geackert lant waere ende de saete van den vingerlinck affschueren ende diepen woude door de nauwicheijt ebde vehementie van den stroom van den watere, soo zuldij het gat van den vdngerlinck dinnekens 3) overslaen ende bewercken met een rijseren bermken, een rijs dickte, met een kiste van IÏH^voeten midden bchtelijcken gewrocht ende overtuijnt, over welcken berm het Water zijnen cours uuijt- ende innenemen mach ende soo en sal u de grondt niet mineren 4) ofte affschueren. Meuchdij het vingerlinck buijten wercken op de groesen 6), soo begrijpt soo veule spijse daerbinnen dat ghij het gat meucht zijn volle becompste 6) geven om ten vollen dijcke te bringen, ende in dijer manieren sal u het vingerlinck dienst doen oft *) ghij eenen nijeuwen sluijs in den dijck leggen wout. Tselve vingerbnck ten vollen dijcke gemaeokt en waere somtijts geen prouffijt, overmits de lenghte van den dijck ende oock dat ghij u stellen zoudt in eeuwige servituijt een groote lengte van dijck te moeten onderhouden, daeromme calculeert ende oveiieght eerst Wat u tgat int overgaen zoude mogen costen ende wederom het: vingerbnck te vollen dijcke te maecken zoude beloopen, bever wat meer costen gehangen aen tgat tovergaenne dan u in servituijt te stellen veule lengte van dijcke te moeten onderhouden.' Ghij meucht de wijte van het gat met de diepte overslaen ende calculeren de schachten eerde die daerin gaen zouden, gelijck vore van den dijck gedaen wort. Moet ghij het vmgerlinck van binnen leggen deur faute van zekere vallen die buijten gevallen zouden mogen wesenj daer op sulcke incon- 1) Het Hs. heeft: sincken. 2) Het Hs. heeft: in liggen. 3) D. i. dunnetjes. 4) Het Hs. heeft: minderen. 5) Het Hs. heeft: op de groesen ende op de groesen. 6) Het Hs. heeft: compste. 7) D. i. indien. 373 veniënten buijten aen den dijck geen spijs en is deur de vehementicheijt van de stroomen, soo leght u vingerlinck soo nae den weel, in den dijck gevallen, als ghij immers cont ende prouffijt vindt, want lange vingerlingen behouven langen tijt eer mense can besluijten: ghij rooft ende bederft binnen veel lants, slaet oock veul lants buijten ende, dat meer is, eenen dijok van binnen gemaect deur het steijl beloop van den dijck cost bijcans de helft oft vierendeel meer dan van buijten op het vlack beloop van den dijck opgekarret oft met cordewagens gecroden. Lu sooverre de stroomen van ebbe ende van vloede int gat te seer stroomen souden willen, want alle vallen ende grontbrexemen vallen al meest nae de natuere halffmaensgewijs, welcke stroomen u groot opstaeckel doen zouden int inne- ende uuijtstroomen soodat ghij niet sekerlijok en zout connen u bermen ende kisten bewercken, waertoe goede remedie is ende behoort om hetselve teviterenne x) van ebbe ende van vloede duijckeldammen oft duijckelhooffden oft duijckelzeeweringhen aff te wercken noesch van den dijck affcommende sooverre ten diepe waert als ghij cont, omme dachtervloet ende voorebbe uuijte gaten te keerenne ende de stroomen een andere cours te wijsenne. Bij de figuere naervolgende suldij mogen geinformeert worden van de gelegentheijt van der saecke. Maer omme 2) generalijcken hier te verclaren hoe men die vingerlingen sekerlijcken wercken sal, soo hebbe ick u noch wel eens willen advij seren dat ghij u niet en verhaest eenige vingerlingen deurgaens wech te maecken met een hoochte alleenelijcken van twee oft drije voeten, maer werckt van beijde eijnden aen soo veule ghij op eenen dach vermannen meuektVhebbende s) ten 4) minsten VIII oft IX (voeten) noesch affcommende ten gate waerts van vingerbngh, soo en sal uwe spijse niet ondtdrjjven, gelijck hetzelve gedaen heeft in diversche polders in de vloet van AHerheijligen int jaer XV° LXX die deur heur gierich wercken met de cleijne leechte van de vingerlingen bedrogen zijn geweest, heur spijse verloren, de gaten vermeerdert5) (ende) gediept ende tlant in groote perijckelen ende cost gebrocht hebben, gebjck u dese figuere oock soo wel deen als dandere demonstreren sal, maer overbermpt eerst doorgaens wech6) uwen gront ende saete van het vingerlingh. Nochtans in groote landen als Walcheren, Schouwen ende Zuijtbevelant ende sulcke gebjcke landen, soo is het meeste prouffijt dat men terstont de gaten met menichte ende machte van volcke overvingerlinge, want dezelve loopen bij de vierthien dagen inne ende niet wederom uuijtebbende 7), soodat alst water aent vallen en halff ebbe is meuchdij ter- 1) Het Hs. heeft: teurterenne. 2) Het Hs. heeft: waeromme. 3) Het Hs. heeft: hebben. 4) Het Hs. heeft: van ton. 5) D. i. vergroot. 6) Het Hs. heeft: wel. 7) Te lezen: want dezelve loopen bij de vier thieën (d. i. getijden) daechs inne ende mede wederom uuijtebben T 374 stont aent wercken vallen ende soo een halff getijde met ruste wercken, soude ghij langer verbeijden totdat het water soo van vloede als van ebbe uuijt- ende innestroompt soo mijnen heere van Lodijcke in Zuijtbevelant dede willende zijn havenken laeten schueren 1), ghij sout u in perijckel stellen van het lant nimmermeer te recouvreren 2) soot daer oock gebeurde 3), want deur het in- ende wederom uuijtstroomen en zoudij geen 4) rust hebben, vre 5) noch spatie om te wercken. Uuijilegginghe. Bij dezelve figuere 6) meucht ghij zien hoe dat de vingerlingen van buijten ende van binnen geleijt ende gemaeckt moeten worden om een landt te beverschenne, te wetenne van binnen soo naer de weel als men bequamelijcken doen mach, want lechdijt innewaerts soo hebdij veule roeden vingerlincx te maecken ende en moecht *) die spijse niet becomme» oft ghij moest daer noch een haechkaede tzeewaerts begrijpen, sout ghij anders 8) den geheelen dach mogen wercken, twelcke vele verloren moijte ende cost ware. Het vingerbnck buijten gemaeckt ende gesloten zijnde, soo meuchdij uwe spijse van binnen tvingerlinck uuijtwercken, haelen ende putten zonder op de getijden te wercken, maeckende ende houdende uwe dachgelders int werek den geheelen dach deure. Uwe vingerlingen en meuchdij oock niet (te) zeer verhaesten omme toe te sluijten, ende daerom hebbe ick hier oock de figuere gestelt hoe ghij (se) aen wederzijden behoort aff te wercken met een bequame hoochte neder aff dalende* opdat het water soo wel over den berm als over de leechte eensdeels van het vingerlinck zoude mogen van ebbe ende van vloet zijnen breeden cours hebben, ende soo vervolgende maken *) telcken soo uwen vingerlinck in zijn behoorlijcke hoochte totdat ghij tselffde op éénen dach tseffens craegen ende besluijten meucht; soo doende meuchdij sekerlijcken wercken. Tgat datter open blijfft sult ghij oock beslaen10) met rijs ende tuijnen omdat het water daerover zijnen speelens nemen mach zonder u uwen stael aff te schuerenne ende te mineren, ende dat door het overstorten ten weele waerts, twelcke uwe gront andersins mocht (te) schande maecken 11). 1) Zie blz. 332. 2) Het Hs. heeft: recoureren. 3) Nl. bij Lodijke. 4) Het Hs. heeft: en zout geen. 5) D. i. vrede. 6) Zie figuur 71. 7) Het Hs. heeft: maeckt 8) D. i. ten minsto, althans. 9) Ü. i. moogt gij maken. 10) Het Hs. heeft: beslagen. 11) D. i. schenden. 375 Als dan u principael gat besorcht meijnt te *) hebben sol venter, vaster ende hooger dan a) u vingerlinck, meucht dan vrij tgeheel vingerlinck van binnen in uwen dijck bringen ende karren om denzelven dijck ten vollen keure te brengen ende maeckenne. Maer het vingerlinck buijten geordonneert ende gemaeckt zijnde, en waer geen prouffijt het geheel vingerlinck in den dijck gebrocht, maer laet daer zoo veule blijven ongerooft van teijnde dat 3) VIII, IX oft X roeden mogen blijven liggen om te dienen in stede van uuijtstekende hooffden, d'een van ebbe ende dander van vloede, die u tgat helpen defenderen, beschudden ende bewaeren dattet sulex .wel onderhouden wort. Dandere twee rijseren hooffden sullen gemaeckt worden om de vloet ende ebbe van den dijck te weren ende te versetten, eensdeels om aenwasch te mogen crijgen ende wat voorlants, principalijcken om de achtervloet ende voorebbe, die van (de) hoochte van den groese oft slijck int gat vallen mochten ende daerinne neren ende stroomen zouden, uuijten gate te houdenne. Ende hoewel twee vingerlingen hierinne geteeckent staen, twelcke tegen nature van wercken ende dijeken schijnt te zijne, nochtans hebbe ick datselve sulex getrocken ende bij figuere gestelt opdat wij ulijeden 4) daeraff met één figuere ende met één moijte zonder redijten te maecken souden voldoen ende beschrijven. Sommige dijckgraven en weten geen onderscheijt te maecken tusschen den winter ende den zomer, deurdien zij wercken op inundatiën, die 5) gemeenelijcken geschieden in den winter, in de gaten te stoppen gelijck men gewoonlijcken is tsomerdaechs te doene int sluijten ende bevorschen van den nijeuwen bedijekten corenlande, overgaende de gaten eerst met eenen voorvorsch oft souten berme zonder kiste, ende deurdien het somers niet en vloijt oft en stroompt 6) soo en ist *) soo perijculoos niet, nochtans op een verloop die tsomers al soo wel beuren als tswinters sout ghij het lant wel in perijckel stellen. Int Noortlant bij Bergen op Zoom hebben zij wel gevoelt wat het winterwater ende de winterstroomen gedaen hebben, de versche berm moesten (se) ruijmen. Soodat se tlant in grooten cost ende perijckel bringen die met éénen berm des winters de gaeten overgaen willen: ghij meucht in wintersche dagen u wapenen tegens aenstaende stormen, die dagelicxs des winters opcommen, werckende sekerlijck met twee bermen van de voorhooffden aff commende met een kiste van ses oft VHI voeten wijt, gelijck voren genouch geseijt is, de 1) Het Hs. heeft: meijntc. 2) Het Hs. heeft: van. 3) Het Hs heeft: deijnde dan van. 4) Het Hs. heeft: wijlijeden. 5) Het Hs. heeft: dat. 6) D. i. niet zoo hoog pleegt te vloeien en te stroomen als bij winterdag. 7) Het He. heeft: is. 376 bermen welgelaeden met steenen oft eerde, werckende niet meer daechs met hoochte l) van den voorvorsch dan 2) ghij vermannen meucht. Al resumere ick tselve dickwils nemet voor geen redite maer uuijt affectie geseijt, die ick hebbe om de landen te bewaeren ende in geen cost oft perijckel te brengen, want hetselve is het principaelste om gaten te craegenne, te worgen ende sekerlijcken te sluijten ende overgaen, oft anders zijdij geschaepen schade te moeten lijden ende in gelijcke last te comen gelijck veel polders ende landen, die in den vloet van Alderheijligen 3) geïnundeert waeren deur het onseker wercken van met éénen berm de gaeten te willen overgaen. De gaten, te zeer wijt zijnde 4) ende veule wercx aen hebbende 6), mach men overvloeren hetzij met steenen oft met rijseren bermen tegen het schueren ende diepen, dat ware seer 6) goet, ende laten dan soo de gaten rusten totten aenstaenden saijsoenne van den beginsel van de Meert. Sulex doende sult ghij uwen dijck (eerder) te vollen (keure) bringen dan in den winter als men maer halve daegen wercken en mach met groote perijckel van verliesen van de spijse, steen, rijs ende dachgelden. Maer het meeste inconveniënt soude wesen dat de dijeken te zeer van binnen breecken souden, daerom moet ghij sien waer ') die leech ofte hooge leet oft hooch stael is, op een hooch lant moet8) men wel wat vertouven met sluijten want meestendeel de landen inunderen ontrent luttel vóór oft na Kerssemis soodattet lant maer twee maenden uuijtende inneloopen en zoude, nochtans, meuchdij het bijbringen, craecht 9) ende sluijt soo haest als ghij kont. Daer zijn eenige dijckgraven die zeer geerne hebben dat het jaer om is om soo heur gagiën te ontfangen, maer seer luttel daervoor doen10). Sommige hebben dickwils heur gagiën geanticipeert van den penninckmeester ende luttel daer naer den dijck uuijtsien. Sulcke dijckgraven souden oock haer haest excuseren op de vorst ende het sterck vriesen; al is een lant gevorscht ende een vingerlinck noch uuijter sorge ende Hant uuijten perijckel, het1 *) zijn excuse die niet en deugen, want als een landt in perijckel zoude zijn wederom deur het verloop te inunderenne soo behoort men op geenen cost te zien om tselve te houden; ende is geen12) 1) D. i. met het hoogen. 2) Het Hs. heeft: dat. 3) Ten jare 1570. 4) Het Hs. heeft: zijn. 5) Het Hs. heeft: hebben. 6) Het Hs. heeft: water seer. 7) Het Hs. heeft: naer. 8) Te lezen: mach men? 9) Het Hs. heeft: cracht. 10) Het Hs. heeft: te doen. 11) Het Hs. heeft: met. 12) Het Hs. heeft: een. 377 slechte saecke, dat men tegen de vorst om altijt te connen werckenne doen mach, dat op u werek come met schepen1) oft wagens goet peerdemisch, ende als tsavonts darbeijders afflaeten van wercken deckt uwe putten ende spijse met denzelven peerdemisch, soo vmdij tsmorgens u werek onbevrosen ende bequame om den geheelen dach te wercken. Twelck ghij soo continuëlijcken useren meucht totdat ghij uuijt de perijckel zijt ende bequaeme hoochte hebt om een verloop te wederstaen. Maeckt oock provisie van houweelen ende breeckbijlen 2) om de vorst deur te houden 3). Ende compt het peerdenmisch mede in uwen voorvorsch het en is niet dan te beter, het verwermpt deerde van den voorvorsch dat die oock niet verniesen en mach ende soo wort deen met den anderen oock beter in malcanderen gevoucht ende tsamen gemenght. Oock soo en is 't misch niet quaet in een beverschmge want het stroo de spijse tan aen malcanderen maeckt ende bevestioht. Soo moet men een landt dienst doen ende niet blijven hggende achter zijn wijffs neers soo men aen eenige dijckgraven wel bevonden heeft. Hoewel dat in dat tegenwoordich bouck getracteert wort van te recouvreren dijcklanden oft dijekagiën die geïnundeert zijn, nochtans dunckt mij wel hier mede nootelijcken bijgevoucht van uuijter gorsen, schorren oft slijcken die affloopen ende affstroomen, daer men mede aen wercken moet om de affgaende gorsen oft slijcken te behouden ende te recouvreren. Soo dan om tselve te doen plach men hier voortij ts de cost te doen van hooffden uuijt te steken van ebbe ende van vloede, daermede men den stroom affkeerde naer de plaeten die daer tegenover aenwiessen, want geen gorsen, schorren oft slijcken en sullen affloopen oft steijlouvre crijgen tenzij plaeten, aen dander zijde vant diep aenwassende, den stroom dwingen op sulcke affgaende schorren, gorsen oft slijcken. Ende sonder twijffel men heeft oijt anders niet bevonden dan dat de plaeten met de uuijtstekende hooffden mineren ende wederom affschueren alsoo verre als de diepte nijet te wijten waere, ende als cesseert4) taffschueren van denzelven plate als de hooffden wel geleijt worden van ebbe ende van vloede, so windij daermede grooten aenwasch ende brenght u steijlouveren affgaende met vlackigheijt ten diepe waerts, soodat dezelve steijlouvere met het slaen van den watere niet affcalven en meugen. Practiseerde men anders niet dan die affgaende schorren oft slijcken lancx heure 5) steijlouveren te bermenne 6) tot grooten cost van den lande waerdeur ghij uwen vijandt te gemoete compt ende toegeeft, welcke vijanden sijn die overliggende7) uuijtstekende plaeten, ick en misprijse 1) Het Hs. heeft: de schepen. 2) Het Ha. heeft: breckpijlen ? 3) D. i. houwen. 4) Het Hs. heeft: cesseerde. 5) Het Hs. heeft: henen. 6) Het Hs. heeft: bekarrenne. 7) Het Hs. heeft: omliggende. 378 hetzelve werek niet dan het cost veul meer dan uuijtstekende hooffden ende en doet veel min prouffijt, want het is een werek dat dapper met grooten cost onderhouden moet worden oft andersins, compter een deel berms u te ontsincken oft uuijt te weelen, soo sal de stroom van ebbe oft van vloede sulex tusschen de bermen ende het slijck deurstroomen sóó dat het werek daer gewrocht u de meeste1) vijandt sal zijn ende sal u tmeeste *) alarme doen. Wildij immers de bermen soo lancx de slijcken bringen ende maecken, maeckt 3) ten minsten oock van lande te bringen uuijtstekende hooffden van ebbe ende van vloede om de stroomen van den watere te werenne ende aff te keeren van den voormelten berm ende principalijcken van den slijcke, die daer doore leegen moet 4) ende affloopen, ende voorts uwe vijanden te weten de plaeten aff te jagenne ende heur cracht te benemen, soo mach alle uwe werek met ruste blijven. De gorsen, schorren oft slijcken, soo met bermen gewrocht, is goet werek daer de stroomen van den watere uuijt een gat ofte diepe plat op neren ende stroomen gelijck alst 5) uuijt het gat van Lodijcke plat op Gorishouck doet, twelck men met uuijtstekende hooffden niet en can remediëren, want die daer uuijtgesteken hooffden zoude leggen, het ware twater te gemoet commende ende geen prouffijt doende, waeraen veel dijckgraven heur exempel ') nemen om zulex te werenne, recht oft alle stroomen oft neren deen den anderen gelijck waeren, ende dat compt door faute *) van natuerlijck verstant ende redenen. Maer ter contrariën 8) soude ick lancx stroomende stroomen ende wateren uuijtsteeckende ») noesche hooffden ende duijckels van lande affcommende ten diepe toe affbringen ende leggen10) ende prijsen tselve voor-het oncostelijcxste, beste ende proffijtelijcxste werek, nochtans dat sommige buijten natuerlijcke redenen gaende sustineren willen dat uuijtstekende hooffden neren maecken. Ick kenne ende belijde dat teijnden de hooffden, maer niet zeer verde, eenige cleijne neren vallen mits het omdraijen van den watere alsse recht geleijt worden, maer noesch van ebbe ende van vloede affcommende en zuldij geen neren vinden, want het achterste water drijft het voorste11), teijnden thooft dat ommedraijen zoude willen, ten diepe waerts gelijck ic12) u een exempel seggen sal: neempt 1) D. i. grootste. 2) Het Hs. heeft: 3) D. i. zorgt. 4) Het Hs. heeft: 5) Het Hs. heeft: 6) Het Hs. heeft: 7) Het Hs. heeft: 8) Het Hs. heeft: 9) Het Hs. heeft: 10) Het Hs. heeft: 11) Het Hs. heeft: 12) Het Hs. heeft: meeste. moeten, als. exemplair. daerdoor met faute. ter contrariëren. met uuijtsteecken. liggen. tvoortste. is. 379 een tobbe met waeter *), gdetse over een gote op strate, het achterste water uuijt de tobbe sal het voorste *) te straete waert inne dwingen soodat 8) het leechste van de gote niet en sal cunnen nemen totdat alle twater uuijter tobbe gestroompt is, dan sou twater «) wel wederom terugge nae de gote comen; soo ist van de noesche affwijsende duijckels oft hooffden die niet dan aenwasschen en brengen, maer (met) de bermen blijven neren draijen 5) ende daer en comen geen aenwasschen. Ende hoewel de bermen thienmael meer costen dan de hooffden oft duijckels, soo en doense nochtans op thienmael naer *) soo veul prouffijts niet; het is seker: oft7) er neren vallen wouden, soo worden de voormelte neren verre van huijss 8) gewesen met de hooffden daer •) de voormelte neren met de bermen naest den lande blijven draijende. Sommige vernufte buijten het natuerlijck verstant willen allegeren dat de bermen geen stroomen en bedwingen soo de uuijtstekende hooffden doen, maer en connen daer tegen niet considereren dat de plaeten daertegensover liggende10) de cracht van de stroomen naest den lande bringen, die int uuijteijnde den eenen duijckel1 met den anderen omverre ende te nijete zullen doen gaen 12). Ende omdat dit een 13) redene is van dijckagie sullen u tselve met een figuere demonstreren. Uuijilegginghe. Ghij meucht zien bij dezelve figuere ") hoe dat de hooffden moeten geleijt worden, ende zijn in effect oock duijckels genaempt, daer die liggen mogen boven het slijck II, II1 /2 voeten hoochte, drij voeten talderhoochste, soo noesch van lande oft den dijck affcommende alst behoorlijck is naer den heijsch van den wercke, die zoo geleijt geen neren maecken en connen. De hooffden noesch uuijtstekende bedwingen u den stroom te loopen gelijcke de roode linie dat uuijtwijst, ende valt soo op de plaeten diezelve platen met stucken aff jagende ende minerende. Als ghij dat begint te zien dat is gevouchelijek, ende principalijck alser1 *) sulcke creecken beginnen 1) Het Hs. heeft: waeters. 2) Het Hs. heeft: voortste. 3) Samengetrokken uit: soodat 't. 4) Het Hs. heeft: dan dan sout water. 5) Het Hs. heeft: dueren. 6) Het Hs. heeft: maer naer. 7) D. i. indien. 8) Het Hs. heeft: van huijff. 9) D. i. terwijl. 10) Het Hs. heeft: liggen. 11) Het Hs. heeft: duijvel. 12) Nl. als zij recht uit, niet noesch, worden gelegd. 13) Oningevuld gelaten in het Hs. Lees: natuerlijcke. V. 14) Zie figuur 72. 16) Samengetrokken uit: als se er. 380 te worpen gelijck ghij op de plate voorseijt int oosten zien meucht, dat is een teecken dat den stroom een ander wech soucken wilt. Tusschen de hooffden salt oock aenwasschen gelijck de blauwe twee liniën loopen1); hebdij niet liever sulcken aenwasch te winnen dan uwen berme te maecken aen de eerste blauwe waterloop aen de zuijtzijde, daer ghij geen aenwasch oft hoochte van stael van den dijck winnen en meucht, ende 2) de plate compt u altijts naerdere? Ghij moet vooral maecken 3) hoochte ende stael van dijcke te crijgen om aenwasch te maecken om uwe spijse tot den dijck te mogen hebben. Mocht ghij Johannes in eodem blijven, twaere noch goet, maer neen ghij: de plate sal u met den stroom, die dezelve aent lant dwingt, uwe voorlant opdrijven ende daernaer uwen berm omworpen, soo sal u twerck van denzelven berm sulcken vijandt wesen dat ghij sult schijnen innelaegen te moeten leggen ende dan inlaege op inlaege, soo voorts salt om u lant *) te doen zijn. Ofter nu een weel oft neer viel teijnden aen elck hooft, twelck nochtans niet en zal de hooffden zoo noesch liggende, hebdij niet kever wat dieps teijnden thooft verre van uwen dijck ende niet deurgaens dan aent sbjck niet verre van den tee van uwen dijck ende deurgaens? Soo uwen berm duert het zoude mij wijt het beste duncken, ende soo ghij «iet: bewaert ghij u slijck niet wel ende dat 5) teijnden uwen berm begint om te loopen, zijdij niet in perijckel van verlijes van uwen lande? De hooffden, die zoo noesch liggen wel natuerlijcken daer omme den stroom van ebbe ende van vloet lancx de hooffden scheutich zijnen loop te nemene «), moeten die niet groot prouffijt doen? Ter contrariè'n de rechte hooffden, gelijck zij wel hier voortijts gemaeckt hebben, dringht 7) den stroom tegen de hooffden ende is wel eenen voet hoogere van watere aen de zijde van daer de vloet oft ebbe compt dan aen dander zijde, ende dan soo is sulcken 8) stroom bedwongen zijnen val te nemen terstont theijnden thoot, ende daeromme seggen dese vernufte gesellen dat alle hooffden neren maecken deurdien hem tnatuerlijck verstant met in en geeft oft en connen considereren •) de noeschheijt van de hooffden ende zijne werckinge. Waer ghij geen plaete affjagen en wilt, soo meuchdij dezelve hooffden oft duijckels van lande noesch aff laten comen hen verliesende10) telcken 1) Het Hs. hoeft: loopt. 2) D. i. terwijl de plate enz. 3) D. i. zorgen. 4) Het Hs. heeft: salt u om lant. 5) Samengetrokken uit: dat 't. 6) Versta: zoo noesch dat wel van nature de stroom om de hoofden moet schieten. 7) D. i. bij recht gelegde hoofden dringt de stroom enz. 8) Het Hs. heeft; ende dan soo is dan sulcken. 9) Het Hs. heoft: conserveren. 10) Te lezen: verleegende d. i. verlagende? 381 mette hoochte totdatse int diepe comen, waerover de stroom dan gaet spelen sonder bedwongen te wesen, ende soo en derffdij gheen f antasije heb ben1) van uwe neren, maer daermede en doet ghij geen fortse op de plaete om die aff te jagen ende en wint oock geen aenwasch dat de pijne waert is, ghij meucht daer mede houden dat ghij hebt ende oock anders niet. Alsoo wij hiervoren int lange verclaert hebben de grontbrexemen, deur de overstortinge van den watere onder de dijeken gevallen, soo moeten wij hier oock wat beschrijven van de vallena), die deur het neren van de stroomen op het leechste water van ebbe op een soet stil weder ende meestendeel des somers nederstorten ende abimeren »), somtijts met twee, drije, vier, vijff jae ses gemeten velts tseffens met de lenghte van 20, 30, 40 roeden ende meer lengte, welcke vallen al meest maensgewijs affvallen oft met ingaende lange ronden, ende dat daerdore dat de voorlanden onder den bodem uuijtgeschuert zijnde deur het stroomen van ebbe ende van vloede (ende) hebbende diepten daeraen van twelff, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20 vademen op een leechwater ende niet gesustenteert deur dezelve leege ebbe van de waeteren, die tland plegen te houden staende 4), ten diepe waerts affvallen ende -calven moeten met de diepte als voorseijt is. Sulcke vallen die maensgewijs oft met lange ronden innekanckeren mach men ten naesten aenstaenden uuijtergorse oft slijcke bequamelijck remediëren ende wederom doen aenwasschen mits uuijtstekende diversche hooffden soo van ebbe als van vloede noesch affcommende zoo verre ten diepe waerts inne als men can ten proffijte bijbringen ende wercken. Ende in sooverre daer eenich buijtenlant oft slijck aen den dijck leet, soo sal men over tselve uuijterlande oft slijck eenen duijckeldam van eerde van den teen van den dijcke, wel vlack aen wederzijden soo van ebbe als oock van vloede, tegens tovervallen van de wateren van den achtervloet ende voorebbe als voorseijt is affbringen; ende teijnden de duijckeldammen sal men aen elcx wercken een rijseren hoot van twee bermen, midden altijt een kiste gewrocht om het water te benemen het onderdeurstroomen deur tsant ende rijs, teijnden sal men de kisten beslaen ende bevangen met rijse, nemen ooge ende drije boomen s) de houcken van den slijcke ende plate daertegensover liggende, om die aff te jaegen, te crencken ende te mineren, want gemeenelijcken daer vallen vallen daer wasschen de platen noesch tegen over aen, die de 6) stroomen van den waetere wederom te lande waerts inne drijven ende dwingen, ende hoe de platen meer aenwasschen hoe zij meer bedwingen tlant aff te loopen 7), welcke hooffden 1) D.i. behoeft gij geen ingebeelde vrees te hebben. 2) De marginale inhoudsopgaaf heeft: grontbrexemen die men vallen noempt. 3) D. i. in den abime (afgrond) verzinken. 4) Het Ha. heeft: die te lande plegen te houden staene. 5) Te lezen: nemende ooge ende raije boven? 6) Het Hs. heeft: te. 7) D. i. afnemen. 382 de voormelte stercke *) stroomen deur het noesch liggen ende wercken van dien op ende naer dezelve plate wijsen ende jagen zullen (ende) de plate daermede mineren ende aff sullen doen gaen, min oft meer (als) de blookhuijsen ende strijckweeren 2), nu in de stercke 3) casteelen gewrocht zijnde, op malcanderen *) responderen ende zoo wel deen als dandere zijn vijanden beschadigen 5) meugen; doet ghy uwen vijandt geen weer dm te crencken soo en sult ghij nimmermeer met vreden zijn. Wij willen hier oock wat beschrijven van de uuijtstekende rijseren hooffden, oft die *) men van zooden oft eerde gewrocht, hoe men die behoort van lande aff te bringen, te maecken ende te leggen7) tot affstootinge 8) ende (de) neren daer aff te wijsenne ende te weren (ende) heure nature van wercken. Om tselve te demonstreren soo is claer ende notoir dat allé hooffden, recht liggende uuijt de winokelhaeck, met wel heure bootschap doen en zullen noch oock de rijseren hooffden die zeer hooch uuijt den watere gemaeckt ende gewrocht worden. Voor deerste, van den hooffden recht üuflt te steken ende te wercken is meer onprouffijts dan prouffijts, want sulcke hooffden en wijsen de stroomen niet aff maer houden die staende ende daerdeur moeten die vehementer neeren maecken int omdraijen teijnden de voorseijde hooffden, soo men bevonden heeft op Gorishouck bij Scherpenisse in Zeelant. De dijckgrave aldaer claechde seer over sulcke rechte hooffden die daerontrent geleijt waeren, meestendeel van ebbe tegen het uuijtstroomen van het gat van Lodijcke, bij advijse vaneenen dijckgraeff die daer groot verstant aff hebben woude. Dezelve dijckgrave van Gorishouck hadde groote redene van clachte want de uuijtstekende hooffden, die ick daer gesien hebbe, laegen alsoo recht als zij eenichsins liggen mochten, waertegen dan de wateren ende stroomen zoo stroomden ») van ebbe ende van vloede, als daer tegen geschut ende heuren loop wederstaen wesende, datse aen deen zijde waer de stroom quamp bij de l1/» voet schenen10) hooger te staen dan aen d'ander zijde daer de stroom affginck, ende viel soo den stroom lanx de hooffden ten diepe waerts datse terstont, door de hoochte geschut (ende) wederstaen wesende, teijnden het hooft omdraijden ende omneerden1 x). De hooffden soo geleijt sijn veel nutter 1 a) ende wechgedaen dan dat zij daer blijven liggen, oft ten minsten van lande de j) Het Hb. heeft: strecke. 2) He» Hs. heeft: alijckweeren. 3) Het Hs. heeft: sterckte. 4) Het Hs. heeft: ei de op malcanderen. 6) Het Hs. heeft: besichtigen. 6) Het Hs. heeft: oft dat. 7) Het Hs. heeft: leegen. 8) Het Hs. heeft: affstortinge. 9) Het Hs. heeft: stroomende. 10) Het Hs. heeft: scheen. 11) Het Hs. heeft: omdraijen ende omneren. 12) Oningevuld gelaten in het Hs. Wellicht te lezen: opgeruijmt. V. 383 hóochte noesch affgebroocken uuijt het peijl leechwater, soo mocht de stroom niet bedwongen zijnde recht zijn scheute daerover nemen ende over stroomen. Oock waeren deselffde hooffden teijnden tzeewaerts te zeer hooge gewrocht, soodat daerdeur nimmermeer de voorseijde hooffden in ruste en waeren van de stroomen x) soo van de voorebbe, achtervloeden ende opperwaeteren als andersins. Maer behooren alle hooffden noesch geleijt te worden twater bot ende spelens gevende, soo en zult ghij niet bevinden dat dezelffde hooffden de stroomen occasie sullen geven omme te neren ende u tlant te ontgronden, ter contrarie sullen u de voormelte stroomen ende neren meer van lande drijven ende loopen ten diepe waert, als hebbende ende bedwongen zijnde heuren 2) cours volgende de noeschheijt te nemen, overmits de achterwateren van lande snel lancx de hooffden affcommende niet gedoogen en zullen de voorwateren teijnden thooft omme te nerenne. Want gelijck een geschut rechtuuijt schiet, zoo sullen de voormelte achter- ende voorwateren malcanderen bedwingen rechtuuijt te schieten 5, 6, 7 oft 10 roeden lengte voorbij de hooffden totdatse in den principalen stroom van de diepte bedwongen worde. Tselve heb ick metter oogen gesien aen diversche noesche uuijtstekende hooffden ende principalijck aen het hoot van Vlissingen, dwelck de stroom dagelicx meer dan een boochschoots wechs van den hooffde set, want de coopvaerders die westwaerts uuijt wilden zeijlden 3) meer dan een boochscheuts wechs dapper uuijt de haven *), maer comende in den stroom dreven meer achterwaerts dan voorwaerts, deurdien dezelve schepen bugten de cracht van den hooffde geseijlt waeren. De voormelte hooffden oock, soo noesch geleijt, maecken groote aenwasschen ende doen u de platen tegensover verloopen gelijck hier voren noch 5) geseijt is. Aengaende de hooffden zoo hooge uuijt den waeter gewrocht gelijck men gewoonlijcken is te wercken, is deur onverstant van de djjckgraven die te zeer veul gelooffs hebben totten rijswerckers die henluijden om heur singuber prouffijt willen abuseren, want de voormelte rijswerckers in sooverre zij mette vimme wercken begeeren veel 8) rijs te versmoren ende, soo haest zij uuijt de leechte uuijt moeten deur twasschen van den watere, zoo verwereken zij trijs boven uuijt den watere, twelcke nergens toe te passé compt dan dattet de sonne opeet ende verschijnt. Indien dezelve rijswerckers in dachgelden wercken soo maecken zij, boeven7), zoo veul te meer dachgelden ende oock twerck en vordert niet. Het ware beter ende prouffijtelijcker dat, zoo wanneer zij uuijten wercke gevloijt waeren 8), dat 1} Het H*. heeft: soo van stroomen. 2) Het Hs. heeft: zijnen. 3) Het Hs. heeft: willen zeijlen. 4) Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: wechï 5) Te lezen: genouch t 6) Het Hs. heeft: wel. 7) Het Hs. heeft: boven. 8) D. i. door den opkomenden vloed uit kon werk waren gedreven. 384 zijluijden staken scherpten ende boven effen de wellingen sloegen ende de geerden tot prouffijt besichtigen J) om te verwerckenne. Zulcke hooffden oock geven de stroomen oorsaecke heur keure 2) stercker te wercke te stellen, als de breete van heuren loop genomen zijnde, maer alsse noesch van den dijck affcomende 8) gewrocht worden, niet hooger dan het slijck vervolgens gelijck de groese, soo meugen de stroomen van den achtervloet ende voorebbe heure spelens ende op- ende affganck nemen, zonder eenige neren te maecken die u haest de hooffden omvarde werpen zouden, bijsonder alsse met geen kiste gewrocht en worden. Alle de hooffden moeten oock zeer wel met steenen gelaeden wesen soo wel onder het water als boven, ende is alleenelijcken genouch dat ghij u voorlandt van den groese ende slijcke in zijn behoorlijcke groote hout, besonder dat zeer naer de diepte liggende is, daer geen apparentie en is in toecommende tijden aenwasschen meer te comen. Ick zoude mij beduchten dat de hooffden, soo uuijt den water gewrocht, meer quaets u zouden doen dan soo noesch affcommende, want de stroomen gemeenlijcken heuren cours soucken om 4) soodat dan, in sooverre ghij eenige slappe dijckgraven hadt, geschaepen waert u voorlant te 6) verliesenne, daerom moet ghij wel toesien dat alle hooffden wel vast aen den dijck verheelt worden ende blijven. Aen den polder van deiKijckuuijt6) op de stroom van (de) Endrecht liggende, op welcken polder de stroom zeer innekankerde ende neerde, daer oock sulcke hooge uuijtstekende hooffden gewrocht waeren die den stroom zeer benauwden 7) deurdien dezelve stroom van (de) Endrecht niet wijt en is, waerdeur •) het voormelte polderken van Kijckuuijt zeer groot last leet van innescbueren ende affdrijven van den voorslijcke, ick riet de jouffrouwe die tpolderken toebehoorde, wesende van mijn maechschap *), datse van de voormelte twee hooffden één maecken (sou) sóo noesch van den teen van den dijck ten diepe waert affcomende als voorseijt is, waerdeur zij behielt datse buijten voorlants hadde ende creech meer aenwasschen; den stroom en was10) oock niet halff soo vehement als hebbende zijnen wil van spelens water11) over de voormeltehoijkens. Sulcke 1) Te lezen: besichden? 2) D. i. kuren. 3) Het Ha. heeft: aff comen. 4) D. i. om de hoofden. 5) Het Ha. heeft: de. 6) De Oude Kijkuitpolder, ruim 68 hectaren groot en volgens van der Aa, Aardrijksk. Woordenboek i.v. bedijkt in 1435. Zie ook Hollestelle, Geschied- en waterstaatkundige beschrijving van de polders op het eiland Zholen (Archief Zeeuwseh Genootschap IV, tweede stuk blz. 244 vlg.). 7) Het Hs. heeft: benauwen. 8) Het Hs. heeft: maer deur. 9) Het Hs. heeft: 'maeehtschap. 10) Het Hs. heeft: dan stroomen wes. 11) Het Ha. heeft: spelen water. 385 hooffden en costen maer halff geit ende doen meer dan dobbel proffijt, zij dueren oock langer wantse van de zonne niet en worden verschaelten'de des winters wechgehaelt van de arme luijden om, te verbernen. Ende hoewel iok hiervoren van uuijtstekende hooffden eenige figueren gemaeckt mach hebben, nochtans en zijnder *) geen om die maniere recht ende noesch van den lande affcomende a) soo ghij hier zien meucht 3). Uuijtlegginghe. Ghij meucht uuijter oogen sien de diversiteijt van het maecken ende het leggen van de uuijtstekende hooffden, aen de noortzijde zijnt al rechte hooge hooffden gelijcxse op Gorishouck voorseijt geleijt waeren, diewelcke, 800 ghij (bij) den stroom van den watere oock sien meucht, terstont teijnden de hooffden neren *) ende «) soo voorts vervolgens ten lande waerts inne invoegen; en maeckt ghij dezelve hooffden niet dicht aen malcanderen, soo en profiteren zij niet veule. Sulcke hooffden worden oock tot grooten cost soo van rijse als dachgelde gemaeckt ende blijven altijt nerende soo van der achterebbe, voorvloet, middelvloet ende leechste vloet ende oock op het leechste water, soodatse nimmermeer met neren stil en staen, deurdien zij altijt resistentie van de hoochte van hooffden ende rijse vinden, sonder dat dezelve stroomen heur spelens daer over hebben mogen. Van het hooft zoo hooch uuijt «) water geleijt zoudij twee mogen becostigen. Het sonneschijn doet er oock groote schade inne ende mineert zeer het rijs, twelck alst drooge is compt de schippers wel te pas om te verbernen ende heur mosselen ende heuren visch in de *) schepe te ziene «). De hooffden aen de zuijtzijde ziet ghij noesch aff(ge)wrocht van den lande affcomende9), heur teijnden verliesende in den stroom, zoodat den stroom daermede niet bedwongen en worde dat10) se geen schueringe in den gront noch grontbrexemen maecken en connen contrarie dander, ende dat om veule respecten. Eerst: zij en bedwingen de stroomen1 *) niet nauwer dan zij te voren en waeren opt leech ebbe noch op de midden- oft achterebbe noch oock op de achter-, middele- ende voorvloet, soodat het water altijts zijnen cours alst wilt ende naer dattet hoocht oft leecht hebben mach ende gelijck het te voren hadde. 1) D. i. daaronder. 2) Wellicht bleef hier in de pen: te demonstrerenne. 3) Hier is geen figuur bij gereconstrueerd omdat de tekst de zaak voldoende duidelijk maakt. V. 4) Het Hs. heeft: ende neren. 5) Te lezen: ende hen? 6) Samengetrokken uit: uit 't. 7) Het Hs. heeft: medt. 8) D. i. te zieden, koken. 9) Het Hs. heeft: ende affcomende. 10> D. i. zoodat. 11) Het Hs. heeft: den stroom. 25 386 Sulcke hooffden wijsen oock den stroom vant *) landt zonder cracht oft vehementicheijt maer met soetieheijt. Het quaetste dat ick daeraff wete2) is dat, als de hooffden ondergevloijt zijn, de schepen, niet wetende van datse ten diepe waerts uuijtsteecken onder twater, somtijts daerop in schade (ende) perijckel commen ende bederven mochten, daer is wederom de remedie toe dat ghjj de baecken daerop setten meucht zoo ghij ziet daer geteeckent. Dunckt u dat de voormelte zuijthooffden aenwasschen zouden willen maecken, zoo meuchdij deselve 3) telcken ophaelen naedat u oorbaerlixt dunckt. Ick zoude sulcke hooffden al verde prijsen boven de bermen die men lanx de slijcken maeckt, om redenen voorverhaelt, want de hooffden zoo noesch geleijt dienen u soo wel om de stroomen aff te weren ende op de plaeten te jaegenne als uWen gront te houdenne daer u de bermen maer déén bootschap doen 4). De hooffden zijn wat perijculeus voor de schepen maer daertegens sult ghij baecxkens mogen stellen gelijck op dezelffde hooffden hiervoren geteeckent staet. Op diversche revieren ende stroomen daer men maer van eender zijde den stroom ende aff schuerenne van den slijcke ende grontbrexemen en derff verwachten ende keeren, dat is soo wij hier mogen voornemen d'ebbe, hebben de dijckgraven aldaer een maniere datse groote hooge hooffden ende met rijs gewrocht ende daerinne versmoort uuijtsteecken, daerdeur zijluijden mette hoochte van den hooffden veul meer het water oorsaecke geven té neren ende stroomen op heur landen ende schoordijcken. Welcke hooffden niet dueren en moghen omdat se niet loffelijck met kisten dicht gewrocht ende geleijt en worden, niet zonder grooten onnuttelijcken cost want met halff soo veul rijs suldij dobbel prouffijt ende veul meer mogen doen. Sulcke hooffden sijn al s) bolwercken tegen den ijsganck van boven affcomende, twelcke meest des winters op hooge wateren gebeurt, deurdien zij de cracht van ijse niet en mogende wederstaen tsëffens moeten gaen strijeken ende den voormelten ijsganck, de hooffden failliërende, aen den dijck gedwongen wort van gelijcke fortse te dóen. De hooffden soo hooge gewrocht is grooten cost ende al verloren werek, want de aenwasschen en sullen aent hooft niet blijven hangende daer onder twater doorloopen zoude moeten. Het rijs leet oock op somerdaghen ende verschijnt ende bederft •) metter sonne, twelck men dickwils ophaelen ende versien moet, gelijck de rijswerckers zeer raeden om werek te maecken ende te soucken als voorseijt is ende het drooch rijs dat boven leet is goet voor wijff ende kinderen (om) thuijs te. verbernen. 1) Het Hs. heeft: van. 2) Het Hs. heeft: daer wete. 3) Het Hs. heeft: steven. 4) Het Hs. heeft: te doen. 5) De samenhang van den tekst zou hier eerder het woord geen vorderen. 6) Het Hs. heeft: ende en bederft. 387 Het expediëntste ») ende prouffijtelijoxte ende oneostelijcxte soude wesen dat menlsalcke hooffden met twee bermen ende een kiste affbroehte van lande ten diepe waerts aff, noesch soo verre men wercken mochte, op een leechste water van de hoochte boven den slijoke drije oft vier voeten des somersebben oft somerwater. De kiste voormelt van 8 voeten breet zonde men mogen beplanten met willigenpoten ende grint *). Welcke noesch affcommende hooffden des winters altijts heur hooft ondertreckeh souden zonder den stroom te zeer te dwingen behalven 3). Een, twee oft m« roeden lenghte van lande mocht men wercken ende denfhooffde zijne volle hoochte geven nae den heijsch van den wercke om des *) winters het ijs 5) van den dijck te werenne ende keerenne, want men de stroomen in de reviere niet en behoort te nauwen, ende is dat de principaelste oorsaecke dat de landen op sulcke revieren innelöopen. Isser eenige hoop van aenwasch zoo zullen u de 3 oft 4 voeten van de hoochte van den rijse eerst aenworpen, aengroijen ende bewasschen sonder dat oock den ijsganck met groote bermen aen den dijck gedreven sal worden, maer sal «) de voormelte ijsganck soo over de leege horjkens ») mogen ten diepe affdrijven ongeschut zijnde, ende uwe gebueren en zullen niet bedwongen ende geoorsaeckt wesen tegens uwe groote hooge hooffden wederomme andere te wercken ende practiseren ende soo om dier saecke den stroom aen wederzijden benauwen, jaegende malcanderen daerdeur op grooten cost. Ende deur hetJÉtowen van de revieren zoo cornet datter neren, schoordijcken ende grontbrexemen vallen moeten. Ick twijffele mij dat de revieren «) regardt nemen op de uuijtstekende hooffden in Zeelandt die gemaeckt worden 9) om plaeten ende slijcken aff te jaegen, twelck redelijck ende prouffijtelijck is ende daer niemant schade bij en heeft, maer zulcke hooffden uuijt te steken op de revierenende twater ende (den) stroom tegen andere landen aen te jaegen ende dezelve daermede te beschadigen is ongoddelijck, ende deur u eijgen toedoen ende crijgelheijt compt somtijts seer groote schade ende verlijes op uwe eijgen gronden. Laet den stroom heur wijte en breete houden, want ick bevinde dagelicx datter meer ende meer waters van boven compt hebbende daertoe luttel revieren ende losingen tzeewaerts. Laet de opperwateren heur volle wijte ende cours ende loop houden, ende sal nochtans eenen iegelijcken aen wederzijden met leege uuijtstekende hooffden aenwasschen winnen ende crijgen met hoopen, ende de groote ende hooge opperwaeteren tswin- 1) Het Ha. heeft: expedienste. 2) D. i. grienthout, zie Hoeufft, Proeve Bredaasch taaleigen, i. v. grind. 3) D. i. ter zijde. 4) Het Hs. heeft: de. 5) Het Hs. heeft: rijs. 6) Het Hs. heeft: als. 7) D. i lage hoofdjes. 8) Het Hs. heeft: dat se de revieren. 9) D. i. zooals die in Zeeland gemaakt worden «m eöfc 388 ters met groote vehementie affcomende sullen heuren loop mogen hebben onbedwongen ende niet geschut, zijnde des somers er x) dickwils geenen last van opperwateren. De voorgaende figuere demonstreert hier u aff de gelegentheijt, de noortzijde (zijn) de groote hooge hooffden daer wij hieraf! tracteren, ende midden ziet ghij de revieren, daeromme en zullen wij bier geen figuere stellen om de corticheijt wille. Maer indien op dezelve reviere eenige inhammen oft ronten stroomen ten dijckwaerts oft lantwaerts inne met grontbrexemen halff maensgewijs, soo zijdij versekert dat u dat toecompt van de opperwateren affstroomende, soo ist nootelijcken ende prouffijtelijcken op den houck van boven, daert eerst begint, uuijt te steecken een dapper lanck hoot soo noesch als ghij cont ende besichtigen den anderen houck aent leechwater daer de grontbrexeme (een) erjndt neempt, leggende 2) het hoofft soo schueticb daerop oft ghij dien houck met een visere affsien ende beschieten wout om den stroom uuijt de ronte ende inham te weren ende verre buijten ende voorbij den houck te wijsenne, hebbende tselve hoofft een redelijcke hoochte gelijck (de) gemeene opperwaeteren 3) vloijen mochten — want op seer hooge opperwateren ende vloeden loopen gemeenelijcken alle andere hooffden onder — maeckende eenen rijseren berm lancx uwen val ende de diepte van den grontbrexeme met rijse, steenen oft zooden gewrocht totdat ghij den teen van den dijcke daerop maecken ende versekeren condt ende soo den dijck in zijn volle keure ende hoochte brengen *), laedende de voormelte bermen wel met zooden ende eerde, daerinne ghij grinttuelen setten6) meucht, dwelcke dobbel prouffijt innebrengen sal om uwen dijck te beschermen. Tselve hoot soo geleijt zuldij terstont *) merckelijcken aenwasch. Is de distantie van den voormelten grontbrexeme verre, lanck ende wijt 7) meuchter meer leggen nae den heijsch van den wercke. Nochtans maeckt altijt dat gluj een goede kiste niet en vergeet int hooft te maecken voor dichticbeijt. Mij is eens ontmoet dat men sprack van te wederstaen ofte te repareren zulcke schoordijcken, een goet heer meijnde 8) dat hij wel geraeden hadde den dijck innewaerts te trecken ende binnen tlant te leggen, dwelcke de contrarie was geraeden want eenen nijeuwen dijck binnen geleijt cost meer dan oft ghij eenen rijseren berm aen den teen van den dijck ophaelt met de hooffden die ghij daaraen behouft te maecken ende uuijtsteecken, want int 1) Het Hs. beeft: en. 2) Het Hs. heeft: liggende. 8) Het Hs. heeft: opwaeteren. 4) Het Hs. heeft: te brengen. 6) Het Hs. heeft: ends settyn. 5) Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: winnen? 7) Oningevuld gelaten in het Hs. Te lezen: ghij? 8) Het Hs. heeft: meijnt. 389 maecken van den nijeuwen dijok moet ghij veule lant buijtenslaen, daer gaet oock toe het stael van den dijck, ende bovendien moet ghij veul lants binnen uuijtrooven oft — werckt ghij van buijten — moet ghij een treffelijcke kaede maecken in sooverre uwen dijok afïgeloopen is, soudij uwen dijck ten vollen keure brengen, ende daertegens geeffdij den stroom meer wils om in te stroomenne, soodat ghij denzelven dijck in perijckel bringt oock schoordijck te maecken ») gelijck den ouden dijck die ghij uuijtgedijckt hebt, soodat ghij int uuijteijnde bedwongen wort te doen groote excessive 2) cost met uwen grontbrexeme te bermen, twelck ghij te voren met cleenen cost gedaen zoudt hebben. Ende eens inlaegen geleijt en is niet recuperabel, overleght de schaede die ghij tlandt in toecommende tijden daermede doet soo ick vervolgen sal de materie van den innelaegen beschrijvende 3). Daer zijn sommige dijckgraven die veul spreken ende prijsen willen van Vlaemsche hooffden te maecken, te leggen ende ten diepe toe uuijt te steken, het is wel waer dat zij prouffijtelijcxte zijn soo geleijt als halffruijtsgewijse 4) gehjck die heur bootschappen *) doen ende dienen van ebbe ende van vloede ende bot biedende de stroomen ende aen wederzijden dezelve affweerende, maer dezelve hooffden en dienen maer in diepen gemaeckt ende geleijt aen de dijeken daer geen voorlant en is, die men noumpt schoordijcken, oft grontbrexemen, ende seer dichte ende doen 6) bij malcanderen, overmits het sulcke hooden veule costen zoude van lande gewrocht over de slijcken ende soo ten diepe toe gecontinuëert. Want indien dat men dezelve hooffden met duijckeldammen aff bringen woude, soo zonden de kisten tusschen beijden groot ende wijt vallen oft andere zoude het water tusschen de Vlaemsche hooffden bedwongen blijven staen ende uuijt- ende inneschoren 7) maecken, ende buijten zouden oock de stroomen teijnden thooft om neren gelijck van de rechte hooffden hiervoren geseijt is ende soo deen met den anderen bederven. Waeteren zijn subtijl ende soucken nauwe listen om gaten te vinden ende deselve hebbende schuren nacht ende dach soo van ebbe als van vloede. Ende al waert dat dezelve hooffden soo geleijt mochten worden teijnden de duijckeldammen voorseijt, soo en zoude'hetselffdè nochtans geen prouffijt wesen, want alle duijckeldammen liggen moeten van ebbe ende van vloede soo deurgaens 1) Te lezen: worden, ? 2) Het Hs. heeft: met groote excessive. 3) Het Hs. heeft: beschrijven. 4) Het Hs. heeft: halffruijts. 5) Het Hs. heeft: botschappen. 6) Zoo staat er letterlijk in het Hs. Een paar bladzijden verder wordt gezegd dat de Vlaamsche hoofden „wat dichte ende naer (na) bij malcanderen gewrocht" moeten worden. Misschien moet men hier in plaats van doen lezen naer (nabij). 7) D. i. scheuren, schuring. 390 recht uuijtgaende om het water zoo zijn cours voorts schietende ten diepe te nemenne 1), gelijck; voore genouch geseijt is. Daeromme de Vlaemssche hooffden dienen maer2) corts uuijtstekende op innestroomende diepen maensgewijsp inneeankerende tot den teen van den dij ck toe, maer op de houcken moet altijt een treffelijck hoot geleijt3) ende uuijtgestoken worden, een van ebbe ende een van vloede, de reste mogen wel tusschen beijden Vlaemsche hooffden wesen, want dezelve uuijt der natuere ebbe ende vloet verwachten. Ende al waert soo dat ghij u steijle diepte; wout deurgaens bermen gelijck op Cattendijck ende Gorishouck gewrocht is, nochtans soo waer het mede prouffijt ende nootelijck in denzelven berm tseffens gewrocht ende uuijtgesteken de voormelte Vlaemsche hooffden om soo te bat het fondament van uwe bermen aff te weerenne. Want dit een nijeuwe materie is om nijeuwe uuijtstekende hooffden te leggen, sullen wij den arbeijt doen hier tselve bij figuere te bewijsenne ende naer 4) bij,,uuijtlegginge breeder texponerenne»,;... Als men de principale uujjtstekendehooffden sal geleijt, gewrocht ende aff gebrocht hebben, sal men wel zien wat veranderingen van stroomen s) ende neren daerbij comen sullen, waer 6) zij sullen subiet *) oft met lancksaemheijt inne willen vallen, soo. pomdij dan tijts genouch u Vlaemsche hooffden te wercken, ende nae dat de stroomen veranderen soo moet ghij u Werek ordonneren om wederom dezelve stroomen aff te keeren ende te werenne. Want het is een gemeijn regule dat uuijtstekende hooffden veranderinge van stroomen maecken. Sommighe zijn te vrouch in de weer ende willen te wijs wesen ordonnerende veule middelehooffden 8) uuijt te steecken, dewelcke zij dan soo veule te vergeeffs maecken ende leggen, jae somtijts geheel contrarie de veranderinghen van de voormelte stroomen, deur dezelve uuijtstekende hooffden een ') andere plaets souckende. Veule zijn van der opinie dat die lange uuijtstekende hooffden niet profijtelij eken en zijn, sulcke hebben luttel verstants van dijckagie, want hoe cont ghij aenwasschen maecken ghij en steeckt hooffden uuijt ? Ende hoe zij langer uuijtsteecken hoe die meer aenwasch maecken zullen, behouden dat ghij dezelve hooffden zoo noesch van den lande affbringht als ghij immers cont 1) Het Hs. heeft: nemende. 2) Denkelijk is bier het woord geleijt in de pen gebleven. 3) De auteur wil zeggen: mits dat er dan bovendien altijd nog enz. De marginale inhoudsopgaaf heeft: Vlaemsche hooffden en dienen niet geleijt dan op grontbrexemen en corte inhammen van stroomen, maer nochtans niet dan met andere uuijtstekende lange hooffden van ebbe ende vloede. 4) D. i. daarna. 5) Het Hs. heeft: stormen. 6) Het Hs. heeft: maer. 7) Het Hs. heeft: subject. 8) D. i. middenhoofden. 9) Het Hs. heeft: ende. 391 oft meucht, want lange noesche hooffden de stroomen van beur wijsen ende twater oft den stroom ten diepe waertsl) met fortse innejaegen, maer rechte hooffden ende die recht uuijtsteken-*gn dangereux deurdien sij terstont teijnden ten landewaerts 2) inne omstroomen ende neren, gelijck wij voren genouch geseijt hebben. Uuijüegginghe. Bij de voormelte figuere «) meucht ghij zien de diversiteijt van de Vlaemsche hooffden ende andere gemeene hooffden, hoe die uuijtsteecken de «) ruijtsgewijse gemaeckt worden doende heur bootschap van ebbe ende van vloede; die kist midden is het groen B) gevult met zooden oft eerde naer dat men crijgen can ende soo de spijse daerontrent tselffde uuijtwijst. Deselffde hooffden worden recht opgemaeckt soo hooge als eenen gemeenen vloet opvloijt ende steijgert, opdat de voorebbe ende achtervloet met en zouden vallen tusschen de voormelte Vlaemsche hooffden ende soo de grontbrexem deur dezelve neren dieper ende wijder te lande waerts inne zouden neren ende kanckeren: Deselffde Vlaemsche hooffden moeten wat dichte' «) ende naer ») bij malcanderen gewrocht worden mits hem uuijtstekende cortheijt, ende soude men dezelffde hooffden langer uuijt willen wercken, zij zouden te veule costen, want om de noescheijt te hebben tegen het stroomen moeten van lande wijder uuijt gemaeckt worden dan d'ander hooffden om de noescheijt wille. Ende consklereert ende oversiet aen dandere hooffden die geleijt worden van ebbe ende van vloede, oft ghij niet wel twee hooffden met één Vlaems hooft-becostigen zoudt. Ende soo doen oock de noesch affcomende hooffden meer proffijts ende afweeringe van stroomen dan vier Vlaemsche hooffden als zij wel op heuren passé uuijtstekende 8) geleijt ende gewrocht worden, deurdien men eenen duijckeldam van eerde oock van lande noesch affbrmgen mach corresponderende 9) op de noescheijt van de rijserenhooffden, twelck ghij aen de Vlaemsche hooffden niet doen en meucht maer moet dezelve duijckeldam recht van lande affbringen oft anders zoudt ghij daer twee duijckeldammen moeten leggen aen elcke zijde een, wout ghij die conformerende 10) de noescheijt van de Vlaemsche hooff- 1) Het Hs. heeft: die diepe waerts. 2) Het Hs. heeft: den landewaerts. 3) Deze figuur is wegens de onduidelijkheid van de beschrijving niet gereconstrueerd. V. 4) Het Hs. heeft: uuijtsteecken. 5) D. i. het groen in het midden is de kist enz. 6) Het Hs. heeft: dichter. 7) D. i. na. Het Hs. heeft: maer. 8) Het Hs. heeft: üuïjtsteken. 9) Het Hs. heeft: corresponderen. 10) Het Hs. heeft: conformeren. 392 den bewercken, twelck geheel quaet werek wesen zoude, want als dezelve duijckeldammen ondervloijden, soo zoude twater, daertusschen bedwongen zijnde, zijnen cours moeten nemen over trijseren hoot ende maecken daer een schueringe tusschen rijs en eerde ende, dat erger is, eenen val ende neringhe ten diepe, twelcke u werek geheel mineren ende wechnemen zoude ende soo uwen grontbrexeme meerder 1) ende erger maecken, sulex dattet z) nutter zoude wesen geen Vlaemsche hooffden eenichsins geleijt ende spaeren sulcken cost. De maenschgewijse grontbrexemen gelijck u de figuere bewijst zijn zeer dangereux, deurdien zij gemeenelijcken ende dagelicx meer ende meer mnestroomen, tenderende 3) heure schueren, neren ende instroomen tot innelaegen te leggen, daertoe het meestendeel van den volcke geneijcht4) is meijnende daermede meerderen cost t'eviterenne, maer is al contrarie zoo wij vervolgens zullen describeren; de uuijtstekende lange hooffden zouden u de neren aff setten zoo ghij zien meucht. >-?, Van de inlaegen te maecken ende tlandt buijten le slaenne, welck lant verleren is met grooten cost. De Mat. behoort scherpelijcken bij edict te verbieden dat niemant (hem) en vérvordere eenichsins te proponerenne van innelaegen te leggen ende te maecken, ende dat op lijffstraffinge, want die sulex raeden zijn zeer qualijck bedacht5) ende is (een) zeer quaet voornemen, want innelaegen te leggen is een bederffenisse van een geheel lant hoe groot dat het oock waere, ende ghij en hebt soo haest d'een innelaege niet geleijt, de neren ende stroomen wercken om een andere deurdien ghij uwe rontsche 8) muergewijse meer innewaerts treckt. Ende d'eerste innelaege zoude men met cleenen coste moghen wederstaen hebben twelcke men de tweede reijse met grooten cost doen moet ende zoo langer zoo meer. Ghij slaet veule lants buijten ende hebt daerdeur soo veul gemetgetalen minder contribuerende, oock het werek datter tegen dezelve stroomen gewrocht is geweest met rijs ende met steen abandonneert ghij maeckende daeraff den meesten vijandt die ghij hebben meucht, want deur den draij van den waetere worden dezelve plaeten, ende soo worden d'een plaete aen d'andere gecoppelt; voor een gemeen sententie onder *) de dijckers seet men gemeenlijcken: „geeft ghij de zee toe soo sal zij te meer willen hebben." Neempt daerom exempel aent lant van Schouwen ende wilt wat ter herten nemen 1) D. i. grooter. 2) Het Hs. heeft: datter. 3) Het Hs. heeft: tenderen. 4) Het Hs. heeft: genecht. 5) Het Hs. heeft: gedacht. 6) Zoo staat er letterlijk in het Hs. Misschien bleef het woord dijck in de pen en heeft men te lezen: deurdien ghij uwe (dijck) rontsche-muergewijse enz. 7) Het Hs. heeft; over. 393 het naervolgende vermaen dat wijheden daeraff doen zullen, daeraff dit maer een prologe is, gemerckt daeraen veule dependeert. Al resumere ick dickwils een propoost het is om beters wille gedaen opdat ghij tselve te bet incorporeren *) meucht ende niet achten voor redijten maer meer een effectie *) om uluijden innelaegen te doen schouwen, jae daeraff niet te vermanen. Wij en connen noch en vermogen niet te swijgen een iegelijcken te vermanen diewelcke de perijckelen der zee subject liggen, principaelijcken op grontbrexemen ende vehemente stroomen van ebbe ende van vloede, ende dagelicx voor heur ooge aenmercken het affvallen ende affstroómen van heur voorlande ende uijtergroesen3) dat zij hem wachten ofte eenichsins duncken te vermanen ofte te spreken van inlaegen te leggenne, de zee ofte de stroomen toe te geven, voorft)vluehtieh te worden ende met eenige dijeken nederwaerts *) te loopen abandonnerende niet alleenbjcken de voorlanden ende uuijtergroesen ofte slijcken, maer oock tot groote bederffenisse ende verbes van landen verlatende de hooijen, bermen ende wercken, die zijluijden tegen sulcke stroomen, grontbrexemen ende vallen gewrocht ende gesubtiliseert hebben gehadt, ende dat om zekere ende diversche ende pregnante redenen. Eerst, zoo iek vore genouch geseijt hebbe, soo ist een seeker natuerlijcke redene, twelcke ick hier wederomme repetere om noots wegen, dat soo men de zee meer toegeeft (sij) meerder fortse, gewelt ende stroomen5) voor(t)brmght gelijck men genouch (heeft) geëxpermenteert. Neempt maer u ooge, regard, exempel, noch ééns uuijtgeseijt, aent lant van Schouwen. Ick hebbe dickwils hooren seggen dat (daer) tusschen (ende) Noortbevelant maer een diep en was soo wijt disterende, dat twee vrouwen wassende heur cleederen malcanderen aen wederzijden toerijepen, jae, dat meer is, eenige willen seggen datse heur boockhameren toegeworpen 6) zouden hebben over het diep tusschen Schouwen ende Noortbevelant in maniere van spreecken. Ende mits zekere inconveniënt (van) luttel grontbrexems de Schouwenaers ende inwoonders denckende groote subtijlheijt voor te brengen inlaegen 7) leijden ende soo tgene, dat te voren rechts 1) D. i. bevatten. 2) Te lezen: maer uuijt een affectie? Vgl. blz. 376 regel 4 van boven. 3) Het Hs. heeft: uuijtgroesen. 4) Te lezen: achterwaerts ? 5) Het Hs. heeft: stormen. 6) Vgl. Boxhorn, Chronijcke van Zeelandt, blz. 43: „hier voormaels is ontrent Zuijdtkercke (op de zuidkust van Schouwen) wel een mijl landts, streckende nae Noordt-Bevelandt, buijten ghedijekt, sulex dat doen ter tijdt twater alsoo naeuwe ende enghe was tusschen Noordt-Bevelandt ende Zuijdtkercke, dat die vrouwen van beijden zijden malkanderen den bockstock overwierpeD, wanneer sij haer kleeren wasschende waren." 7) Het Hs. heeft: ende inlaegen. 394 strooms liep ende draijede ende nerede, *) ten lande waerts inne wesen ende soo den stroom bedwongen jfljnen ouden 2) coers te verlaten ende te soucken eenen anderen uuijtwech tot heur groote bederffenisse. Ten is niet genouch dat zijt voorts alle dage meer ende meer expermenteren, maer mij duncke dat dezelve Schouwenaers met deselve ketterije alsnoch besmet zijn, ende zijn in dat stuck zoo opiniater zoo zijluijden, Schouwenaers, getoont hebben met heur opinie te willen houden staende voor het proffijteÜcxte een inlaege geleijt ontrent Quae Maije tegens over Herckinghe, daer de simple lantluijden tegens waeren ende bij advijse van den rentmeester Bewesteroheltrppiniëerdon dat dzelve leggenne 3) van de inlaege wierde gerej eet eert, affgeslaegen ende •voor quaet gehouden.; Oft nu de Mat. daertoe aedeputeert hadde eenen juristen die Bartolum 4) oft Baldum s) op zijn dfl^mken hadde gehat, zoude hij (hem) niet met.de meeste van autoriteijVgevoucht ende gelijck gegeven hebben 6) 1 Het is te duchten jae, nochtans lange messen en maecken geenen cock noch de cap en maeckt den munninck niet. De innelaege bleeff achtere deurdien darme lant-, luijden hadden eenen persoon van geloove met hemluijdën,» ende soo behoort de Mat. oock te deputerenn§ .commissarissen van fatsoene ende die sulcke saecken van dijckagie dagelicx geëxpermenteert hebben ende noch expermenteren, ende in stede van lange robben 7) lange vettei leersen useren. In,stede van de,innelaegen te leggen heeft men gebrocht 8) ende uuijt de gront opgehaelt goede, rijseren bermen, welgelaeden met steenen, (ende) uuijtstekende hooffden van ebbe ende van vloede, 0m den stroom ende nare Van den water van den lande te weerenne (ende) te keerenne, welcke buytenwerck soo vele niet gecost en heeft als den dijck costen zoude te leggeu/.tpt,de inlaege. Oock snlcx doende en slaet(ij) gheenlant buijten, ghfl toont de zee uwe macht ende fortse van resistentie ende gheeft hem geen oorsaecke u naerder te comen besoucken sóó, dat wanneer den stroom eens zijnen cours genomen heeft .blijft daerbij persevererende met uuijt- ende innestroomen ende doet u altijt meer ende meer ende stercker gewelt, soodat int uuijteijnde de stroom voormelt compt soo van ebbe ende van vloede tot,aen uwe geleijde innelaege ende neempt wech uwen berm, tee van den dijck, jae achternae gaet met den geheelen dijck strijeken dat ghij bedwongen zijt wederomme een andere innelaege (te) leggen. Ende hoe 1) • Het Hs. heeft: clraije ende nère.' 2) Het Hs. heeft; zijnde aenderen. 3) Het Hs. heeft: de dezelve liggene. 4) Bartolus (1314—1357), hoogleeraar in de rechten te Bologna, Pisa en Pérugia, 'schrijver van een commentaar óp het Corpus juris civilis. 5) Petras Baldus (1327—1400), leerling van Bartolus, professor in de rechten te Bólogna, Perugia en Florence, schrijver van een commentaar op hot Corpus jüris civilis. Hét Hs. heeft: Baldim. 6) Het Hs. heeft: hebbende.' 7) D. i. robes, rechterlijke pleeggewaden. 8) Nl. aldaar bij Quae Maije. 395 men meer innelaegen leijt hoe men meer leggen moet, bovendien het wërok van rijs ende steenen, welcke buijten in (den) dieTW bUjft liggen geabanden" neert, maeckt appoiruement *)ende accordeert met de santplaeten daer bg ende over hggende, die oorsaecke zijn geweest van de voormelte grontbrexemen, soodat se aen malcanderen ooppelen ende hun uniëren ende annex maecken, soo ende in suloker vöugen dat daer te voren sij u dienst deden wederomme uwen meesten vijandt geworden zijn, welck rijs ende steenwerek niet mogelijck en is op te nemen ende wech te doen deurdien tselve al onder tsant welt 2) ende met sandefbeJoopt. Hoe ghij meer innelaegen leght, hoe de lengte ende het rook 3) van uwe stroomen ende neren ende grondtbrexemen langer ende stereker Worden ende daerom veul meer costen te onderhouden dan oft ghij den stroom eerst wederstaat, ende in* uuijteijnde en ist u niet mogelij eken om doene mits d' excessive costen, die de landen niet en vermogen te vervallen. Int uoijtfujnde wert ghij tgbebeel lant quijte, gelijckerwijs ghij u zonder uWe» oost spiegelen meucht aen 4) de voormelte van Schouwen. Ick en can anders niet considereren oft overlegghen, sommighe en laeten hun voorstaen 8) dat de stroomen verloopen zullen ende dat sommige plaetssen oft steden daerbij zullen proficteren, gelijck die van Middelburch wouden de stadt van der Veer ende Vlissingen buqteadgoken «), zoo hadden zij de negotie7) alleene, maer zij waeren verdeelt. Hadden zij beur. meijninghe volbracht, ick zoude mij beduchten dat halff Walcheren soude op dit 8) pas met innelaegen verloopen ende te niet wesen. Daer staet een gemeen seggen (ende) proverbium: „principiis obsta sero medicina 9) parafcur, cum mala per longas invaluere moras"10), int beginsel, sal men de perijckelen wederstaen ende remediëren, want daer zijn veule ende diversche grontbrexemen die maer en zijn van X, XII oft XX roeden lengte, XH, XIII oft XIIII vademen diep op een leechwater, wat is dat voor een lant als Walcheren oft Schouwen soo wanneer zij anders **) met malcanderen in één contribuatie treden12) 1) D. i. overeenkomst. Het Hs. heeft: pointement. 2) Het Hs. heeft: wel. 3) Het Hs. heeft: lengte u het reek. 4) Het Hs. heeft: als. 5) D. i. of sommige beelden zich in. Het Hs. heeft : verstaen. 6) Vgl. blz. 397. Mogelijk heeft dit betrekking op de inlage in 1S26 bij Welziage gelegd, waarover zie Archief Zeeuwseh Genootschap VI (1888) blz. 354 en VII (1894) blz. 272. 7) Het Hs. heeft: negotiatie. 8) Het Hs. heeft: dat. 9) Het Hs. heeft: mederina. 10) Het Hs. heeft: mores. 11) D. i. althans, ten minste. 12) Reeds in 1518 werden erpogingen gedaan om het dijksbestuur van Walcheren meer te centraliseeren. De bisschop van Utrecht, Filips van BourgondiS. benoemde op 28 Juni 1518, in zijn hoedanigheid van heer van-Souburg, een tweetal gevol- 396 zonder *) te exprimeren *) oft» te onderscheijden hetzij de Óostwateringe, Snfjt-, Noort- oft Westwateringhe ? Sulckevijanden moeten met macht wederstaen worden gelijck als Brabant, Hollant, Zeelant, Vlaenderen, Henegouwe, Artoijs ende andere landen tsamen beter wederstaen hebben3) de vijanden van den lande dan een lant, wesende frontier*), apart soude, ende bij faute van dien indien eenich frontierlant6) oft stede ingenomen6) werde, wildij dan het naest aenstaende lant niet de last (te) moeten lijden ende zoo consequament tot alle de landen gewonnen ende overvallen worden deur discordie »). Soo ist 8) oock in de dijckagie, de buijtenvijandt behoort wel wederstaen te worden uuijt de gemeene beurse ende met gemeene macht, want al waert 9) datter middeldijcken genouch tusschen (ende) ander landen ende weringe laegen, soo is te considereren: geeft ghij de zee toe, hoe zij meer sal willen hebben ende innestroomen, hoe dan soo oock dé lengte van den perijckel meerder ende vehementer worden ende int uuijteijnde niet te remediëren oft curabel gelijck Schouwen als voorseijt is. Nochtans Schouwen waere alsnoch wel te houdenne maer wie zoude de costen connen vervallen ofte 10) willen doen ? Het onderhout van Schouwen zoude meer costen dan het lant X jae XX mael weert is. Zij hebben int eerste niet wederstaen ende hebben(t) te zeer laten mnecankeren, ende int eerste zoude men hetzelve lant wel met cleene cost hebben gehouden. Hoe ghij met uwe innelaegen meer innedraijt, wijckt ende inloopt hoe u vijandt met meerder ende grooter1 *) couragie ende macht u aenvocht, bestormpt ende fortse aendoet, want de plaeten vougen hem uuijt te groeijenne ende innewassohen, ende vermeerderen duer1*) het draijen van de stroomen ende neren, die op u lant vallen ende alle tsant, slijm oft vet, dat se aen uwe gronden affnemen, wederomme de platen daermede beworpen, zulox machtigden om bij den Secreeten Raad te Brussel te bewerken, dat de wateringen van Walcheren in één gemeene watering en contributie van waterpenningen gesteld zouden worden, daar zij onder één dijk waren gelegen, behoudens dijkgraven en gezworens hun kennis, elk in hun bedrijf, zie De Waard, Inventaris van de archieven der besturen van het eiland Walcheren, Middelburg 1914, blz. 482. 1) Het Hs. heeft: zouden. 2) Het Hs. heeft: expermenteeren. 3) Het Hs. heeft: beter te verstaen hebben. 4) Het Hs. heeft: frontur. 5) Het He. heeft: frontuerlant. 6) Het Hs. heeft: ingecomen. 7) Het Ht. heeft: discretie. De auteur wil zeggen: en als gij door dat te verzuimen het verlies van een fronticrstad veroorzaakt, komt dit op hetzelfde neer als «rildet gij ook het naastdaarbij gelegon land den last der vijanden laten lijden enz. 8) Het Hs. heeft: is. 9) Het Hs. heeft: waer. .10) Het Hs. heeft: ofte te. 11) Het Hs. heeft: groote. ■i-iiïy Het Hs. heeft: daer.. 397 is heur maniere, ende zóó ghij uwen inham neempt soo voucht hém de plate sulex uwen voormelten inham te volgen. De Mat behoort voor alle saecken te verbieden generalijcken dat hem memande zoo stout en make te proponeren in eenige vergaderinge van dnckape, geschiedende op eenige dangereuse stroomen, grondbrexemen *) ende vallen, van innelaegen te leggen om redene ende gelijck voorseijt 18, jae waer wel rechteüjcken ende prouffijtelijcken op pene van te verbesen lijft ende goet oft eenige ander correctie. Want in zooverre mimen heere van Beveren, heer Adolff van Bourgoigne sabger, ende Adolff Herdmek *), rentmeester van Zeeland Bewesterschelt, niet en hadde met machte wederstaen tleggen3, van de inlaegen in Walcheren, tlant van Walcheren zoude op ™* * kaart op bk ïnZ^' . T TÓÓf 1600 63?'813,1,6116 naar eer * het-Wde werk op blz 258 voorkomende schetskaart van de grondverliezen, door Schouwen geleden rwv i,ewV6r f ? TU' blj Borreild"mm° ™ de jaren 1477-1568 gelegd, Cau' Gestfnedk. b.j zonderheden betreffende den polder Schouwen (Archief Zeeuwseh Genootschap 1878III, derde stuk blzz. 51-85,105. Volgens hem ia L gevoI^TrS doorbreken van Schouwen's inlaagdijken in de jaren 1475-1559 verloren gemeen oppervlakte van 3100 Schouwsche gemeten, dat is ruim 1291 hectaren ITverder van S£ZTvt^T1 " and<ïre —P~ SchouwenoveÜ R] 1» fl^ h r , ' Sch0uwen voór lfl°0' 37 vlg.; alsmede A. Moens van Bloots, Het dorp Borrendamme, in den Zeeuwschen Volksalmanak voor 1836, blzz! 398 dhalffmaensgewijse *) ten landewaerts innestroomen ende wederomme, Orisant 2) ront daerinne ountwassende ende aenwerpende, soodat den stroom van de Schelt daerinne vehementelijck van ebbe instroompt, principalijcken op groote opperwateren3), ende wederomme van vloede maer niet soo vehement (als) met d'ebbe, twelck apparent is deurdien dè vallen meest vallen op een leech ebbe. Bij de passere meucht ghij wel overleggen dat de distantie is lanck wel bij de~2'/ï mijle, maeckende 4) wel 3500 roeden, sonder noch de inhammen van de innelaegen die met houcken int lant loopen. Hoe waert mogelijck met unijtstekende hooffden tselve te remediëren ende dat op een diepte van XV, XVI, XVIII oft XXV vadem op een leechwater ? Waer zoude men tgelt haelen ? Oock en zonde Schouwen soo veul niet weert zijn als de cost bedragen zoude. Die van Schouwen en cunnen heur inlaegen, die zij jaerlicx maecken, niet betalen met gelde maer bij faute van gelde dijeken al met billietten, twelck vreemt issone octrooi voor het bedijken van een gors bij Steenbergen 58. Adriaen Jacob Johannisz is in 1567 met Jacob van Gelre, Jan Adriaensz, Joris van Steijnemolen en Cornelis Werckendeth gezworene van den Doel 193. Adriaen Pietersz is in 1567 met Dirick Jacobsz borg voor den aannemer eener sluis te Sparendam 246. AaoER(den) waarom zoo vruchtbaar 94. Alblasserdam aldaar en te Kinderdijk, op de Lek en te Lekkerkerk wonen voortreffelijke dijkwerkers 7. Zie verder 106. Amer (de Kleine) hoe men dit watertje met rijsdammen en kisten behoort te bewerken 159, misslag aldaar begaan bij de bedijking van den Buigenhil 366. Amer (de Valkenbergsche) misslag begaan bij zijn dichting 20. Zie verder 338 en Gillis Scheijff. Amsterdam XXIII, XLIV, 246. Andries Heremanssone zie Adriaen Hugensoon. Anthonij Joossen zie Adriaen Hugensoon. Antwerpen 79, 83, 96, 98, 104, 126, 144, 193, 194, 212, 230, 299, 303. Arne (de) 329. Artois vereenigt zich met Brabant, Henegouwen, Holland, Zeeland en Vlaanderen tegen den algemeenen vijand X, 396, verbreekt die samenwerking door met Henegouwen en Doornik de Unie van Atrecht te sluiten X. Atrecht X. B. Baldus, Petrus 394. Bartolus 394. Bath waarom zoo vruchtbaar 94. Beekman, Dr. A. A. XXIII. Beierland Vierlingh visiteert de raaien dezerdijkage 368. Zie verderde Ruigte. Berck, J. LVII. Berck, Jan is in 1570 substituut-dijkgraaf van Kruisland 230. Berge, Claes van vertegenwoordigt in 1570 den heer van Herbays als ingelande van Kruisland 230. Bergen op Zoom waardoor de watermolen aldaar, schoon op geheide palen gefundeerd, bezwijkt 205, aldaar en in den omtrek van Hui- 414 REPERTORIUM Mertijn Hermanssone zie Adriaen Hugensoon. Michon, Johan neemt in 1570 de leverantie aan van hardsteen voor een sluis in Kruisland 230. Middelburg hoe het gat, in 1630 in denhavendijkaldaargevallen, wordt gestopt 329, dichting met timmerwerk zou niet hebben gebaat 330, het inconveniëht bij dit werk wordt door een kloekmoedigen Fries verholpen 332, aanleg van een vingerling aldaar 332—334, 343, 352, wil Vlissingen en Veere door het leggen van een inlage buitendijken om alleen den koophandel te bezitten 395, 397, en zou ook gaarne inlagen leggen bij Rammekens 398. Mijnsheerenland bedijkt door de Karthuizers bij Utrecht met overgroote kosten, en oorzaak hiervan 116, 401. Zie verder de Maas, Moerkerken (de heer van). Mildong (bij Steenbergen) 68. Moerkerken (de heer van) ontvangt in 1437 Mijnsheerenland ter bedijking, en wordt door deze genoegzaam geruineerd 116, 117, 401. Moermont 347. Moerstraten zie Kruisland. Mortiere (ambachtsheerlijkheid op Walcheren) hoe men een aldaar in 1530 gevallen gat dicht 331. Mulder, A. J. XXIII. n Namen 248. Nassau 57, 68, 69, 82. Nassau, Engelbrecht van zie Engel- ! brecht van Nassau. NlCOLAES EVERHARDI 161. Nicolaes Nicolai, medebedijker van de Zijpe, leent het oor aan de voorslagen van een avonturier tot voltooiing van der. zeedijk 300. Zie verder 292. Nieuwelandpolder (de — bij Steenbergen) 87, Nieuw-Gastel bij de bedijking wordt de dijk te dicht bij de diepte en te | klein en te laag gelegd, zoodat het I land een paar jaar later vloeit en het herstel groote kosten vergt XXX, ' 54, 55, lijdt grooten overlast door het van Rukven afkomende heidewater 94, 95, het ware verkieselijker geweest het in twee gedeelten te bedijken 196. Zie verder 97 en Heer Jansland, Hildernisse. Nmuwland (bij Strijen) bedijkt in 1484, met zeer groote kosten 119, 402, de ingelanden geven voor het dijksonderhoud meestentijds geld op de opbrengst toe 402. Njbuw-Vosmeer hoe men aldaar in 1570 een vingerling aanlegt 367. Noord-Beveland waardoor het in 1530 verloren gaat 289, groote misslagen aldaar be„aan bij het dichten van gaten 338, legende omtrent de geringe wijdte oudtijds van het water tusschen dit eiland en Schouwen 393. Zie verder 398. Noord-Brabant waarom de slikken aldaar spoediger begroeien dan die in de Zeeuwsche zeegaten XXVI, XXVII. Zie verder XXXII. Noord-Holland XXXI, LI. Noordland (het—bij Bergen op Zoom) de kracht der wintervloeden blijkt er bij het stoppen van een gat met een berm 375. Noord watering (de — op Walcheren) 396. O. Oomken van Brussel behoort in 1651 met Lucas van Schildere en Jan van Schorel tot de voornaamste bedijkers van de Zijpe 299. Oosterhout zie 's Gravenmoer, SintCatharinendaal. Oosterschelde 398. Oostwatering (de — op Walcheren) 396. Oostwatering (de — op Zuid-Beveland) zie Yerseke. Oranje 98. Orisant 398. Zie verder Wouter van Heemskerk. Ossendrecht men heeft er een gat overtimmerd 330. Zie verder Hildernisse. Oudelandpolder (de — bij Steenbergen) 87. repertorium. 415 Oudenbosch zie Sint-Maartenspolder. Oud-Fijn aart of Vrouw-Jacobsland 78, 80, 81. Oud-Gastel zie Hildernisse. Oud-Heiningenpoldeb (de — bij Steenbergen) 37, 97, 156, 338. Oud-Vosmeer zie Hikkepolder, Kijkuitpolder. Ovidius XXI. P. Pels, Jan zie Adriaen Hugensoon. Petten de over de Hondsbossohe heenslaande golven doen het daar soms als regenen 304. Zie verder 300 en Hazepolder. Philippine zie Filippine. Putten (de heeren van) zie Holland en Zeeland (de graven van). Putten (in Noord-Brabant) zie Bergen op Zoom. Q Quaelambacht (op Schouwen) 61. Quae Maeije een voorgenomen inlage aldaar komt niet tot uitvoering 394. Zie verder Zierikzee. B Raamsdonk zie 's Gravenmoer. Ramaer, J. 0. behandelt de vraag hoe een schorre op de voordeeligste wijze is in te dijken XXX. Rammekens zie Middelburg, Vlissingen. Reimerswaal is voortdurend in onmin met den heer van Lodijke 331, onverstandig gedoette bij het dichten der gaten aldaar in 1530, en schadelijke gevolgen hiervan 335. Zie verder LIV, LVII, 50, 85, 340, 341. Rijn (de) 1, 3, 8, 300. Zie verder de Lek. Rijnland 240, 243, 245. Rilland XXXIV, XLVII. Rochus Aertsz zie Herbays (de heer van). Roo, Sijmon de zie Jacob de Hop. Roode Weel (kreek in Kruisland) 69. Roosendaal (in Noord-Brabant) een aan den prins van Oranje voorge¬ slagen stopping van een diep aldaar wordt door Vierlingh ontraden 98. Zie verder 69, 60, 67, 69, 94, 95 en Kruisland, Steenbergen. I roosendaalsche beek (de) 58. i roosendaalsche vliet (de) 98. 1 Roosvblt, La. Zie Dirick Jacobsz. Roovere, Pompejus de LVII. Roovebe, Wilmem de is in 1570 dijkgraaf van Kruisland 230. Rosendaal, Arent van geeft in 1437 Mijnsheerenland ter bedijking uit aan den heer van Moerkerken 116, 401. | Rotterdam zie Honingen, Ruioenhilpolder (de—bij Willemstad) in 1564 bedijkt 40, het daarin liggende rietland klinkt aanhoudend in terwijl het vaste land er de eigenaars voordeel verschaft, en oorzaak hiervan 40, voorwaarden van de uitgifte ter bedijking in 1563 78—82, men legt den dijk bij Fijnaart over een houten dam 162, Vierlingh's advies over het dichten der Tonnekreek tot beversching dezer dijkage 153—169, misslag aldaar begaan bij het leggen der suatieslooten en boezems 170, men maakt er te veel oprellen en verergert dit kwaad nog door de dijkbermen in erf cijns uit te geven 174, oordeelkundige aanleg der meedegreppels aldaar 284, Vierlingh üjdt er groote schade door het bederven van stroo 285, vloeit in den Allerheiligenvloed van 1570 en waardoor XVIH, 289, 361, misslag aldaar begaan bij het dichten van een in 1570 gevallen gat 362. Zie verder LVII, 20, 156, 157, 162, 338 en Amer (kleine), Breegat, Vrouw-Jacobsgat. Ruigte (de — dijkage in Beierland) heeft een slappen, lossen grond 368. I Rukven zie Nieuw-Gastel. Rut* LVII 8. Saaptingen 136. I Sandelijn, Hieronymus zie Jehan Dairanda. Sandvliet zie Hildernisse. Schagen de Zuiderzee is aldaar door 416 repertorium. het ingestoven duinzand zeer ondiep geworden 297, Zie verder 202, 292. Scheijpp, Gillis bezichtigt met Vierlingh een val te Gorishoek 47, is dijkgraaf van een polder in de Klundert 156, zijn denkbeelden over het dichten van den Valkenburgschen Amer worden niet gevolgd, tot schade van het land 156. '1É&$ Schelde (de) valt met groot geweld aan op den oever van Schouwen tusschen Borrendamme en Westerschouwen, 397, 398, Zie verder 94 en de Honte, de Westerschelde. Scherpenisse XXVIII, 47, 48, 50, 343, 382. Zie verder Gorishoek. Schilders, Lucas van zie Oomken van Brussele. Schoorl zie 's-Gravenhage. Schorel, Jan van toont Vierlingh de nieuwe dijkage van de Zijpe 292, 293, raadt hem aan er zijn geld in te steken 296, leent het oor aan de zotte voorslagen van een avonturier om den dijk te voltooien 300, zijn looze handelwijze om op de Beurs te Antwerpen deelnemers voor het werk te I winnen 303, zijn zonderling ontwerp om de Hondsbossche te versterken 306, teekent afbeeldingen van de in de Zijpe te stichten kerken 305. i Zie verder Oomken van Brussel. Schoten, J. van der onderteekent met O. Stalpaert en A. de Zwiete in 1567 de aanbestedingsvoorwaarden van het houtwerk eener sluis te Sparendam 246. Schouwen de inlagen aldaar zijn een waarschuwend voorbeeld voor anderen 46, 392, 395, dagelijks komen er grondbraken voor 121, de dijk tusschen Zierikzee en het. klooster Sion loopt in 1530 over doch zonder door te breken 318, hoe men er tot het leggen van inlagen kwam 360, gaten behooren er aanstonds overvingerlingd te worden 373, de oeververdediging vordert er eendrachtige samenwerking der verschillende polders 395, 396, hoe men er de inlagen bekostigt 398. Zie verder XI, 51, 397 en Borrendamme, Noord-Beveland, Quaelambacht. Sickele, Victor van den zie Victor van Sighel. Sighel, Victor van laat het West- hoofd te Vlissingen aanleggen 44. Sijmon Jansz LVH. Sint-Aagten 193. Sint-Annapolder (bij den Doel), aanbestedingsvoorwaarden der bedijking van het daarvóór liggend schorre in 1568, 134—147. Sint-Anneland zie Breede Vliet. Sint-Catharinendaal (klooster bij Oosterhout) 31. Sint-Jansland zie Sir-Jansland. Sint-Maarten de Zuiderzee was er in 1552 nog niet met duinzand volgestoven 303. Zie verder 297, 298 en Keijns Sint-Maartensdijk de aanleg van een vingerling aldaar bij de vernieuwing eener sluis veroorzaakt groot gevaar voor overstrooming 219. Sint-Maartenspolder (de — bij Oudenbosch) men dicht aldaar gaten met dijk van dijk 325, 364. Sint-Ontkommerpolder (de — bij Steenbergen) 69, 87. Sion (klooster bij Noordgouwe) zie Schouwen. Sir-Jansland 51. Slijkerdijk (de) hoe Vierlingh er een paar sluizen fundeert 202, 203, van wat specie hij is opgebouwd 301. Zie verder Keijns, Servaes de Haese. Smaeck 20. Smit, Mr. J. P. W. A. VII. Sommelsdijk 347. Souburg 396. Spaarne (het) 241. Sparendam aanbestedingsvoorwaarden van het houtwerk en de hardsteen eener sluis aldaar 240—248. Zie verder XLIV, 233. Spiegel, L. P. van de bezat indertijd het handschrift van het tractaat XXII. Sprang zie Besooijen. Stalpaert, O. zie J. van der Schoten, Standaarbuiten 82. Steeland, Marous van is in 1565 rentmeester-generaal van den prins van Oranje 82, 83. Zie vérder VIII. Steenbergen de Pontiaansvloed van 1552 overstelpt de plaat aldaar zoodanig met zand, dat zij langen repertoriü m. 41? tijd niet begroeien kan 37, 38, zoo Roosendaal geen rivier had gehad of deze niet opengehouden ware, zou bij de bedijking van Kruisland de omtrek van Steenbergen een ganzenpoel zijn geworden 95, Vierlingh's streven om er de gesloten haven weder te openen blijft vruchteloos 96, het stoppen der haven doet er het land des winters blank staan van water 98, 99, bestek van de havendijken 107, 108, het toesluiten der haven vernietigt er de welvaart 164, men laat er tot groote schade van het land de tot suatiekolken strekkende kreken dichtkarren XVII 197, hoe men er bij de vernieuwing der buitensluis de kamers maakt 237, hoe men sluideuren behoort te maken om den bouw minder kostelijk te doen zijn dan daar 238, 239, de dijkwerkers ontvangen noch hier noch te Zevenbergen gereedschappen op kosten der dijkage 297, de wakkerheid der landzaten behoedt onder Vierlingh's leiding bij het dichten van de gaten in den Graaf-Hendrikspolderdijk het gansche land voor overstrooming 308, 309. Zie verder VII—IX. XXIV, LVII, 22, 54, 58— 62, 64, 67, 69—72, 74,75, 77,83,85— 87, 90, 91, 94, 97. 153, 196. 219, 226, 227, 240, 287, 300, 324 en Adriaen Hugensoon, Cakelo, Heenepolder, Heerengors, Heijegorsinge, Heijepolder, Heijensche gors, Hildernisse, Karckers, Kerkgors, Lake, Mildong, Nieuwelandpolder, Oudelandpolder, Oud-Heiningenpolder, Sint-Ontkommerpolder, Tobe, Vroonbout, Welberg, Zilverhoek. Steenbergsche Vliet (de) 2, 3, 97. Steijnemolen, Joris van zie Adriaen Jacob Johannisz. Stoett, Prop. Dr. F. A. XXHI. Storm Buijsino, D. J. zijn opgaven omtrent de wijdte van verschillende suatiesluizen XLV. Straet, Pieter zie F. W. Conrad. Strijen waardoor het in 1530 verloren gaat 289. Zie verder Bonavonturapolder, Nieuwland. Strijen (de heeren van) zie Hollanden Zeeland (de graven van). T. Tack, Jan zie Jacob de Hop. Terheiden (bij Breda) geval van twee kinderen aldaar, die in het drijfzand omkomen 213. Tobe (de — gors bij Steenbergen) Vierlingh legt er een dam op XXVI, 2, wordt niet beweid en wat schade dit veroorzaakt 40. Zie verder Cakelo. ToLEN LVII, 85. Tonnekreek (de) zie Ruigenhilpolder. Tuijll van Serooskerken, Philibert van zie Jehan Dairanda. TJ. Utrecht straffe kleigrond aldaar, on waarom 10. Zie verder VIH, 116,292 en Mijnsheerenland, Westmaas. V. Valkenberg zie de Kempen. Veere misslag begaan bij het dichten van een in 1571 aldaar gevallen gat 151. Zie verder Middelburg. Veergat aanleg in 1913 en 1914 van twee dammen tot afleiding van den daaruit komenden stroom naar de Zandkreek L. Verhalen, Wouter zie Jacob de Hop. Verloren diep (het) zie Cakelo. Vianden 57. Vierlingh, Adriana VH. Vierlingh, Andries passim. Vierlingh, Anna VH. Vierlingh, Elizabeth VII. Vierlingh, Jan VII. Vierlingh, Mattheüs VII. Vierlingh, Kicolaas VII, VUL, Vierlingh, Pasquine VH. Vlaanderen beschrijving der hoofden aldaar 41, 42, aangelegd op slikken en aanwassen zouden zij geen nut doen 43, aldaar gaan langs de kust hooge vloeden en lage ebben 164, 233, 348, men dicht en bekraagt er de gaten veelal met rijs en steenen 154, liggende sluisdeuren zijn daar verkieselijk boven staande 233, men begaat er veel misslagen bij het dichten van gaten 338. Zie verder 3 27 418 repertorium. en Artois. Vlijet, Willemina van VII. Vlissingen het aanleggen van het Westhoofd behoedt de stad voor verzinken 44, zijn uitwerking op den stroom aldaar 383, een uitstekende plaat bij Rammekens dringt den stroom op Vlissingen aan 398. Zie verder XXIX en Adolf van Bourgondië, Middelburg. VAIiCkerfolder (onder Rilland) XLVn. Voorne (de heeren van) zie Holland en Zeeland (de graven van) Vosmeer 85. Zie verder Hikkepolder, Nieuw-Vosmeer, Oud-Vosmeer. Vosmeer (de heeren van) 83, 84, 92. Vroonhout (bij Steenbergen) 68. Vrouw-Jacobsqat (in den Ruigenhil). 21. Vrouw-Jacobsland zie Oud-Fijnaart. w. Waal (de) zie de Lek, Walcheren inundeert in 1530 door een paar in den Middelburgschen havendijk gevallen gaten 329, ware vol water geloopen vóór men deze met timmerwerk had kunnen dichten 330, gaten behooren er aanstonds overvingerlingd te worden 373, de oeververdediging vordert er eendrachtige samenwerking der verschillende wateringen 395, 396, ware door inlagen in nog veeger toestand geraakt dan Schouwen 397. Zie verder 44, 334 en Filips van Bourgondië, Koord-, Oost-, West-, ZuidWatering. Waspik zie 's- Gravenmoer. Waterland de pastoors bidden daar openlijk voor het welslagen van het broeden der vogels 302. Welberg (bij Steenbergen) 58. Wellant 347. Welzinge 395. Werckendeth, Cornelis zie Adriaen Jacob Johannisz. Werve, Dirick van dkb zie Jehan Dairanda. Westerschelde XXVII. Zie verder de Honte. Westerschouwen geweldige afneming van de kust aldaar door vallen, en oorzaken van deze 397. ! Westerwolde zie de Kempen. West-Friesland IX, XI. Westkappel de zeewering aldaar 271, 304, en de kracht van den vloed 271. Westmaas zijn bedijking jaagt do Karthuizers bij Utrecht op groote kosten, en waarom 116, 401. Westwatering (de — op Walcheren) 396. Willem II (graaf van Holland) geeft in 1253 een handvest, waarin reeds sprake is van een schutsluis XLIV. Willem I (prins van Oranje) voorwaarden waarop hij in 1565 een gors bij Steenbergen ter bedijking uitgeeft 82—92, lijdt groote schade bij de bedijking van de Klundert, en waardoor XV, 103, 280, Vierlingh's advies aan hem in zake de dichting van de Tonnekreek 153—159. Zie verder VU, 2, 47 en Zevenbergen. Willemstad XVIII, 20. Woensdrecht onverstandigheid van sommigen om er het maken van een haven te beletten 96. Zie verder XXXIV en Hildernisse. Workum, straffe kleigrond aldaar, en waarom 10. Wouw zie Kruisland. Wouwsche beek (de) 68, 69, 345. Wultckhuijsepolder, van (onder Hoek) wat bij de dichting van zijn dijk in 1911 voorvalt LIV, LV. Zie verder Hogerwaardpolder. Y (het) 241. Yersekb waardoor het gansche land bewesten deze plaats in 1530 verloren gaat 332, men bedient er zich bij den vloed van 10 Maart 1570 met goed gevolg van zeilen 332, en begaat er groote fouten bij het dichten van gaten 338. Ypey, A. hoe dik hij de bekleedingszoden van een nieuwen dijk wil genomen hebben XXXVI, en den stroom uit den wal wil houden XLIX. Ysel (de) zie de Lek. Ysklstein straffe kleigrond aldaar, en waarom 10. repertorium, 419 z. Zandkreek L. Zeeland hoe hoog er in 1914 de bedijkingskosten van een schorre mochten gesteld worden, wilde de bedijking voordeel opleveren XXXI, waarom men er in 1838 de hooge buitenbermen der dijken invoert XXXII, hoe men er aanwassen zoekt te winnen 23, en de hoofden aanlegt 41, en aanwassen en schorren beschermt tegen den stroom 43, sommigen meten er de dijken met sparren en koorden 109, 110, men dicht en bekraagt er de gaten veelal met rijs en steenen 154, zelfs de nietigste plaatsjes besteden er groote sommen voor een haven 164, liggende sluisdeuren zijn aldaar verkieselijk boven staande 233, het land wordt er alle zeven jaar verhevend 286, de inundatie (van 1530 ?) is er veroorzaakt doordien men er de dijken niet om de zeven jaar hersteld en behoorlijk verhoogd heeft veel meer dan door grondbraken 317, men legt er uitstekende hoofden om de platen en slikken af te jagen van de tegen hen over liggende oevers 387. Zie verder IX, XXXI, 3, 44, 94, 97, 151. 154, 238, 283, 347 en Artois, Gorishoek, Holland en Zeeland (de graven van), Zenette 69. Zevenbergen de insolentie der dijkwerkers is opgekomen sedert dit bedijkt werd 123, door het overloopen van een vingerling nabij de Blauwe Sluis vloeit bij de bedijking geheel het land van den prins van Oranje 220. Zie verder Steenbergen. Zierikzee de dammen, door deze stad aangelegd in het Dijkwater bij Quae Maeije om het op diepte te houden, hadden zoo zij in stand waren gebleven het integendeel doen verslijmen 51. Zie verder VIH, XXII, 193, 318. Zijpe (de) men vult en1 de diepten en verhoogt de dijken döjor middel van kunstmatig teweeggebrachte zandverstuiving 24, is een onprofijtelijke dijkage 24, Vierlingh bedient er zich voor de fundeering van sluizen met goed gevolg van aangespoelde derrie 202, toestand dezer dijkage in 1553, 292—305. Zie verder XI, LI. Zil verhoek (gors bij Steenbergen) octrooi van bedijking 69—78. Zuid-Beveland waardoor het in 1530 verloren gaat XVLU, 289, men begaat er groote misslagen bij het dichten van gaten 338, de Duitsche natie te Antwerpen onderneemt er bedijkingen in de vijf parochiën, tot haar groote schade 344, gaten behooren er aanstonds overvingerlingd te worden 373. Zie verder VIH, 165, 334, 341 en Oost-Watering, Zuid-Watering Zuid-Holland IX. Zuid kerke (op Schouwen) 393. ZurDWATERiNG (de — op Walcheren) 196. Zuid-Watering (de — op Zuid-Beveland) men tracht er den dijk te maken met plomp werk 121. Zwiexe, A. de zie J. van der Schoten. VERKLARENDE WOORDENLIJST. N. B. Gelijk reeds in de Inleiding werd aangestipt, zijn met het oog op den niet-vakkundigen lezer in dit glossarium ook die termen verklaard, welke voor de beoefenaars der waterbouwkunde geen geheimen bezitten. Eveneens scheen het wensehelijk om ten behoeve van dezen en in het algemeen van hen, die minder vertrouwd zijn met het oud-Hollandsch, tevens die termen van rechterlijken of anderen aard te verklaren, waarvan het juist begrip den gewonen lezer van 's Rijks geschiedkundige publicatiën geen moeilijkheden pleegt te veroorzaken. — Bij uitdrukkingen en woorden, wier beteekenis óf niet te geven was óf slechts gissenderwijs wordt verklaard, en bij diegene, die wel gelijkluidend rijn doch in beteekenis verschillen, alsmede waar het nog verder nuttig leek, is naar de bladzijden van den tekst verwezen. P Accident bijkomstige omstandigheid. Achterdeel schade, nadeel. Achtergang zie gang. Achterhaelen overtuigen van schuld, berispen. Achterheer zie herre. Achterkaede versehkade. Bij het indijken van een schorre haalt men den voor het opwerpen van den zeedijk benoodigden grond (specie) uit dat deel van het schorre, dat men niet binnen de bedijking opneemt. Opdat men uit dit onbedijkt blijvende deel geregeld de specie kan halen, wordt het omringd met kaden, verschkaden geheeten, die aansluiten tegen de voorversching van den aan te leggen zeed'jk en hoog genoeg zijn om de zomervloeden af te weren van de aldus omkade gedeelten, of zoogenaamde dijksputten. V. Adresseren 56, 101, 237, aanstellen tot een post; 218 aanbevelen voor een post. Adverteren onderrichten, waarschuwen. Aeleijnde uiteinde. Aenchieringe taxatie. Aencl*mp 309, 341 zooveel ais: afdeklaag of wel een lage nol of dam met flauwe beloopen orn in gevallen gaten verder grondverlies te voorkomen. V. Acnlegginge breedte in de zate. V. Aenstaen 290 gevaar loopen, aan gevaar bloot staan ? Aenveerden iemand komen aanspreken. AJfhouden afhouwen. Ajfcalven naar omlaag schieten van den grond bij slootkanten en oevers. Affkeggen 310, 369 schuins afloopen, schuins doen afloopen als een wig of keg (gissing van Dr. Boekenoogen). Affiegh, afflegsel 349, 368 laag ? Afftrassoneren afpersen. Aggeren 1 het kenteren der vloeden (wantij) in een doorgaande kreok d.i. een kreek, waar het water van weerskanten in binnendringt. V. Actie hebbende recht, aanspraak hebbende. Alleleens op dezelfde wijze, eenerlei. Altijt althans. Anderhalff schat zie uutleggen. Arbitrale correctie, zie correctie. Argeweren bewijsgronden aanvoeren, redeneeren. Artijckelbrieff reglement op den dienst verklarende en de tucht van het krijgs- en zeevolk. Avecl winterkoolzaad. Avewijs onwijs, verkeerdelijk wijs. B. Baender, boenen gebruiker, gebruiken van bouwland. Baerd 33, 185 damplank. V, Bailliu rechterlijk ambtenaar, die bij de rechtspraak het landsheerlijk gezag vertegenwoordigt. Bast touwwerk, dienende om over de naden van twee tegen elkandersluitende planken te leggen. Vgl. het bestek eener houten sluis in den Oranjepolder onder Biervliet (18 Nov, 1617) art. 17:... ende alle de plancken, die sullen ko men op de slaghgebinden sullen gemest (lees: gemost) ende geterret worden over pladt ende over kant, ende men sal alle de naeden van het deksel en weegers callefaten drij voeten voorbij het versche slachgebind ende met basten daerover genagelt, ende daerover van het eene eijnde tot het ander tingelen met tingels van 4 duijmen breet"; alsmede het bestek van een sluis in de dijkage van Bonavontura bij Puttershoek van 10 Juli 1591 (Algem. Rijksarchief, aanwinsten 1900, XXXII, 3) art. 28: „noch sal men die twee slachgebijnden ende schoffgebijndt rontsom, soo wel dexels als weegers, wel tarren ende mossen ende wel vast genagelt op de stijlen, ende boven in de spont van den voorseijden slachbalcken ende van binnen rontsom dvoorseijde slachgebijnden ende schoffgebijndt well dicht drijven ende tingelen met bast ende loede (d. i. looden) tingelen daerover, alles werckelijck dat het . water ende wint houden zall." Bastaertdam secundaire dam van geringer afmetingen dan de hoofddani (kruisdam) en loodrecht op dezen staande. V. Baxlaertduijckeldam, bastaertduijckeldammeken 15 denkelijk hetzelfde als bastaertdam, zie dat woord. V. Basten de naden met bast, touwwerk beleggen, tingelen. Bednjff 64, 76, 90 rechtsmacht; 280 be- woordenlltst, 421 stuurder, opzichter. Bedrive bestuurder, opzichter, Bedwingen dwingen, noodzaken. Beeren te keer gaan, geweld maken. Begaen bij iets komen. Beganckenisse ommegang voor de schouw of inspectie. Begressen met gras begroeien. Behalven ter zijde. Beharnusschen (van een dijk) bekleodon. Beijntel beitelschip of zoogenaamde Keulsche aak. Becomen, becommen 163, 174, 198, 249, 349 bij iets komen, bereiken; 354 te hulp komen ? Becrachtigen overweldigen. Becrammen zie crammen. Becroon beklag. Belaeden zijn 161 zich bezwaard gevoelen ? Beloop glooiing. Beoorberen benuttigen. Beprouven ondervinden. Berd 249 denkelijk een houten model. Vgl. de penningmeestersrekening van den polder Kruisland bij Steenbergen over 1570/71 (Algemeen Rijksarchief, Nassausch domeinarchief n°. 3570) „van dat bij ordonnantie van den dijekgraeve betaelt is aen Hans Wilicx, vorster van Steenbergen, die tot Antwerpen aen de ingeniariën gereijst was omme die patronen ende benleren dienende tot tbesteden van der nieuwer steen(sluij3e) te haelen enz." Berderen van planken. Bereije berrie, draagbaar. Bereijvjerck 64, 65, 76 gebied, terrein van hot in te dijken land? Het woord komt ook voor in den vorm van beriwerek in het octrooi van bedijking van den polder Westland en St-Ontcommers onder Steenbergen, uitgegeven door Jan van Polanen en Hendrik van Boutersem, heer van Bergen op Zoom, op 1 Mei 1376 (Algem. Rijksarchief, Nassausch domeinarchief n°. 3572) „ende vielt dat eenen aerbeijdor binnen den voirseijden lande ende sinen beriwereke enich ghebreek hadde aen ijemende van sinen arbeijde, die sal die voirseijde dijckgrave 422 VERKLARENDE WOORDENLIJST. berechten metten scepenen voirseijt op een boete van II schellingen zwarten"; „ende alle twisten die ghevallen sullen binnen den voirseijden lande ende sinen beriwereke • int ghemeijne, die sal men beteren int ghemeijne, ende die ghevallen sullen int gheheele, die sal men beteren int gheheele, ende berechten metten dijegrave ende sceponen voirseijt ghelijc als srjt ordineren sullen, tot XXVII schellingen zwarte toe"; „ende alrehande oerbaren die men doen sal binnen deser (sic) voirseijder vorsen lande ende beriwereke ende die ghescien moghen tot ee(n)ijgher tijt, daer orbare an gheleghen is deser voirseijder vorsen lande ende beriwereke, sal men doen bij rade des dijckgrave ende scepenen voirseijt ende der meester meninghen van des lants luijden voirseijt"; „ende alrehande orbare die men doen sal binnen deser vorsche ende beriwereke ende die ghescien mach tot enigher tijt, daer orbare an gheleghen es deser voirseijder vorsche ende beriwereke, sal men doen bij rade des dijegrave ende der scepenen, ende si moghen daertoe roepen die sij willen". Bercijwercker, bereijlioercker 65, 76 zie de Toevoegsels en verbeteringen. Berm strook grond met horizontaal of nagenoeg horizontaal bovenvlak, dienende tot steun van een daarboven gelegen talud of glooiing van een dijk of ander aarden lichaam. Zie verder de verklaring in het tractaat zelf op blz. 148. Berooven zie rooven. Berrije 205, 206 vloer. V. Beschadigen 63, 75 in rechte aanspreken? Bescheren afzetten, plukken. Beschudden, beschutten 79 besehermen; 216, 339 afweren. Beslaen 39, 54 beweiden; 243 opslaan, opstapelen ? Besneden nauw, beperkt. Besorgen vreezen. Besoucken beproeven. Bestandt maken vrede, wapenstilstand sluiten. Bestedinge aanbestedingsperceel. Betame voegzaam, gepast. Beuselen 309 den gek steken ? Beverschen, bevorsen door het leggen van dijken enz. aan het zeewater onttrekken; bedijken, dichten enz. Beuinterdijcken van een winter — d. i. volslagen zeedijk voorzien. Bleek, bliek nog onbegroeide aan- en opgewassen, boven water gelegen, grond. Blockeel 177, 178, 245 wellicht zooveel als: horizontaal balkje, waarop een as rust. V. Bodemgeit inkomend recht op bier. Boij, Boije (Jan) 104, 105, 113, 123, 307 zie boijen. Boijen 56, 103, 104, 112, 123, 279, 313. Dit woord wordt in de woordenboeken niet vermeld. Aan de beteekenis van: den baas spelen, gelijk die voorkomt in de uitdrukking „Jan Booi is baas" d. i. Jan Rap speelt er den meester (Woordenb. der Ned. Taal III, 34), valt op de aangehaalde plaatsen niet te denken, dankt mij. Veeleer schijnt het woord daar gebruikt in den zin van: op het dreigement van staking door de aannemers en polderjongens hun aannemingssommen en daggelden verhoogen. Boockhamer hamer om te beuken. Bord, borderen plank, van planken. Borrie berrie. Bot plotseling, eensklaps. Bot bieden, bot geven speling, ruimte van beweging geven. Bots pal, rechtstreeks op. Botte draagkorf. Bouteijnde stoppel- of aardeinde. Boutis steen die met de langste zijde naar buiten in een muur wordt gemetseld, Fransen boutisse. Boutsteen steen, die mot den kop naar buiten in een muur wordt gemetseld. Bovenbaerd zie baerd. Breucke vergrijp, overtreding. Bridse bres. Bruijsderrie 214 hetzelfde als moeck, zie dat woord. Bruijssig uit bruijsderrie samengesteld. Buet gebouwtje, dienende tot bergplaats of ook wel tot woning (boet). Buijck (van den dijk) dijkslichaam. Buijckvast zijn vaste woning hebbende. VERKLARENDE Buijtenvingerlingh zie vingerlingh. Bussche, butise vuurroer, geweer. O. N. B. De woorden, die beginnen met Ca, Cl, Co en Cr zoeke men op de K. Ccvijl 355 wellevend. Charier steenhouwer (Noordfranschc vorm van carrier). Chieren, chieringe taxeeren, taxatie. D. Dagge dolk. Dagh wijdte tusschen de wanden eener sluis. Dapper flink, kloek. Deduceren vertoogen, aantoonen. Derven 159, 313 behoeven; 172 durven. Deserveren verdienen. Deur (liggende) deur met een horizontale achterhar, die dus draait om een denkbeeldige horizontale as, bij open stand ligt zij in een holte of kas in den sluisvloer; tegenwoordig zijn deze deuren niet meer in gebruik. V. Deur(staande) verticale deur, diemet de achterhar steunt in een keuspot of op een taats, van boven in een beugel hangt en dus draait om een denkbeeldige verticale as; bij het openen draait zij in een in den opgaauden wand aangebrachte deurkas. V. Deur ( vorsche) deur aan de landzijde. V. Deur (zoute) deur aan de zeezijde. V. Diep (doorgaende) kreek die twee uitmondingen heeft, zoodat zij het schorre in twee gedeelten scheidt en het eene van deze beide tot een eiland maakt. V. Dijekdilve afscheidingssloot langs den dijk. V. Dijckelijcken zooals bij een goed gewerkten dijk behoort. Dijckmeester 132, 138, 143, 172 aannemer van bedijkingswerk; 299 bedijker. Dijckschacht zie schacht. Dijckschap, dijckschaps zooals bij een goed gewerkten dijk behoort. Dijckvellinge 287 een recht, volgens het- WOORDENLLTST. 423 welk bedijkers van buitengronden een bijdrage konden eischen van het land, dat door hun onderneming ontslagen werd van hot onderhoud van zijn ouden, nu tot drogen dijk geworden, zeedijk; hior: de bijdrage zelf. Dijekwerek de specie of aarde waarvan men het dijkslichaam maakt. Dilve sloot. Discretie (ter) ter beoordeeling van. Dissimulatie oogluiking, vorschooning. Disteren verwijderd zijn. Dobbele sluijs zie sluijs (dobbele). Doorgaende diep zie diep (doorgaende). Doorgaende kreek zie kreek (doorgaende). Dorft zie derven. Drachsam, drachsamich zie gedraechsaem. Drijeschat zie uutleggen. Druijpen flauw glooiende, ook de glooiing zelf. Duijckeldam dam om het voorland van een dijk of strand tegen afneming te beschermen, of om aanslibbing te bevorderen. V. E. Ebbe (van) met de ebbe meegaande. Eeren ploegen. Eijnderste achterste. Eijngen verengen, vernauwen. Empesseren verhinderen, Fransch empêcher. Engelsche (oude) dezen naam gaf men gedurende de middeleeuwen op het vasteland van Europa aan een munt, die in waarde gelijk stond met een Engelschen ponning (penny) of zoogenaamden sterling. In 1434 waren in Brabant geordineerd „Engelschen" van 8 mijten ieder. Engeniaerd waterbouwkundige. Vgl. de penningmeestersrekening van den polder Kruisland bij Steenbergen over 1570/71 (Algem. Rijksarchief, Nassausch domeinarchief n°. 3570): „van dat bij ordonnantie van den dij ckgrae ve betaelt is aen Hans Wiliox, vorster van Steenbergen, die tot Antwerpen aen de ingeniariën gereiist was ommo die patronen ende berderen dienende tot t besteden van der nieuwer steen(sluijse) te haelen enz."