WERKEN DER VEREEN1 GING TOT UITGAAF OER BfflNEN VAN HET OUD-VADERLAMOSCHE RECHT GEVESTIGD TE UTRECHT TWEEDE REEKS No. 20 'S-GRAVENIIAGE MARTIN US NIJHOFF 1920 OUD-VADERLANDSCHE RECHTSBRONNEN DE KEUREN VAN ZEELAND UITGEGEVEN DOOR R. PEUIN 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1920 Typ. Kemink & zoon, over den Dom, Utrecht INHOUD. Blz. Voorbericht — Inleiding i. A. De keur van Florens den Voogd, met de bijvoegsels en de vertalingen i. B. De keur van graaf Florens V 69. C. De keuren, gegeven door graaf Willem III .. . 107. D. De punten, vastgesteld ingevolge de poging tot herziening der keur in 1454 127. E. De grieven der Staten, in 1462 ingebracht, met de daarop door den graaf van Charolais genomen beschikkingen 141. F. Extract uit het Groot privilegie van vrouwe Maria. 175. G. De keur van Philips den Schoone met de interpretatie en ampliatie van Karei V 189. VOORBERICHT Het eerste bericht over de uitgave, die hierbij aan de leden wordt aangeboden, kan men vinden in het jaarverslag van het bestuur over 1901/2 1). „Van de commissie", heet het daar, „die belast is met de uitgave van [Prof. Dr. R. J.] Fruin's wetenschappelijke nalatenschap, ontvingen wij eene portefeuille met afschriften en collaties van de verschillende Keuren van Zeeland, waarbij zich o. a. bevonden de ongedrukte Fransche tekst van de keur van Floris den Voogd en een gedeelte van den tekst eener onbekende keur van 1405. Blijkbaar was het Fruin's bedoeling geweest, alle Zeeuwsche keuren op nieuw in onderling verband en met verwijzingen uit te geven; bij het pakket bevonden zich toch over het onderwerp nog aanteekeningen van zijne hand en uitvoerige brieven van den toenmaligen archivaris van Zeeland Van Visvliet, o. a. betreffende het ontwerp eener nieuwe keur, in 1453 door de Staten van Zeeland opgesteld. Volgaarne namen wij de opdracht aan, om dezen geheelen zeer belangrijken bundel na voltooiing der bewerking in onze werken op te nemen. Het materiaal schijnt nagenoeg geheel bijeen te zijn; doch natuurlijk moet alles nog nauwkeurig nagegaan en bewerkt worden. Wij hebben daartoe het geheele pakket gesteld in handen van ons medelid Fruin, die als rijksarchivaris in Zeeland daarvoor de aangewezen man was." Verschillende omstandigheden hebben gemaakt, dat de voltooiing van dezen arbeid, die trouwens niet dadelijk kon worden ter hand genomen en telkens moest worden afgebroken, lang op zich heeft laten wachten, zoo lang dat ik inmiddels de betrekking van Rijksarchivaris in Zeeland niet meer bekleed, die de eerste aanleiding was om mij met dat werk te belasten. Trouwens de oudste keuren zijn — in afschrift — niet in Zeeland, maar op het Algemeen Rijksarchief bewaard. l) Verslagen en mededeelingen IV blz. 450 en 451. Toen ik de bewerking der Zeeuwsche keuren op mij nam, moest daaraan nog alles worden gedaan. Uit de nalatenschap van den Leidschen hoogleeraar Fruin ontving ik niet anders dan een exemplaar der gedrukte keur van Zeeland van Philips den Schoone, een afschrift der Hollandsche en Fransche vertalingen van de keur van Florens den Voogd, een vergelijkenden staat van de nummering van de artikelen in de vertalingen en in de origineele Latijnsche keur, een overzicht van den inhoud van het diploma van 18 Juli 1454 een brief van L. P. C. van den Bergh over de lezing van een paar woorden in de Fransche vertaling van de keur van Florens den Voogd en een uitvoerig schrijven van J. P. van Visvliet met bijlagen, waarin deze mededeeling doet van een fragment van eene onbekende keur van 1405 en een uit de Zeeuwsche rekeningen geput overzicht geeft van de pogingen, aangewend om eene in 1453 ontworpen keur te doen uitvaardigen. De beide laatste stukken, zonder twijfel de belangrijkste der verzameling, waarom dan ook het bestuur er in de boven aangehaalde plaats de aandacht op vestigde, leverden echter bij nader onderzoek niets dan teleurstelling op. Wat de pogingen aangaat, om ten tijde van Philips den Goede eene nieuwe keur in te voeren, het is mij, zoo ik meen, gelukt deze zaak eenigszins op te helderen2). De ontworpen keur is en blijft echter verloren. En wat de keur van 1405 aangaat, het stuk, dat daarvoor werd uitgegeven, voorkomende in een op het Rijksarchief in Zeeland berustend register van keuren en privilegiën van Tholen, Schakerloo en Vossemeer, is bij nader inzien gebleken eene voor privaat gebruik opgestelde compilatie van verschillende rechtsregels en rechtsgebruiken te zijn, die alleen daarom voor eene grafelijke keur is aangezien, omdat de aanhef luidt: Datum in Haga anno 1405 per comitem Wilhelmum. Dit opschrift schijnt echter alleen betrekking te hebben op de eerste drie artikelen, die aan de keur van graaf Willem III voor Beoosten Schelde3) zijn ontleend. Hoe het komt, dat deze artikelen op het jaar 1405 zijn gesteld, heb ik hierna 4) trachten te verklaren. 1) Zie het stuk in zijn geheel hierachter sub D II. 2) Zie hierna blz. XIII vlg. 3) Zie dit stuk hierachter sub C III. Dat dit fragment aan de keur voor Beoosten Schelde, niet aan die voor Bewesten Schelde ontleend is, blijkt uit de redactie van art. 19. 4) Blz. XII noot 2. Ik meen dus, dat er geenerlei grond is om aan te nemen, dat Willem VI in 1405 aan Zeeland eene nieuwe keur heeft gegeven. Tegenover deze teleurstelling stond de vriendelijke medewerking, die ik van verschillende zijden heb mogen ondervinden, niet het minst van dr. Heeringa, Rijksarchivaris in Zeeland, den heer De Waard, commies aan dat Rijksarchief, wijlen den heer Swaving, archivaris der gemeente Middelburg, zijn opvolger dr. Unger en den heer Wijndelts, ambtenaar aan de Amsterdamsche bibliotheek, terwijl ik hierbij ook dankbaar den dienst erken, dien mevrouw Fruin-Mees te Fort Van der Capellen mij heeft bewezen door verschillende afschriften van door den graaf van Charolais genomen beschikkingen uit de jaren 1454—1462, door haar ten behoeve eener studie over het stadhouderschap van dien erfprins in Holland gemaakt, te mijner beschikking te stellen. In het bijzonder ben ik ook tot dank verplicht aan mr. W. C. Schfaylenburg, die mij bij het nazien der drukproeven behulpzaam is geweest en menige fout heeft gevonden, die ik over het hoofd had gezien. R. FRUIN. INLEIDING1) In de keur, die Philips de Schoone in 1495 aan Zeeland gaf, en die, zoolang als Zeeland zijn eigen recht had, van kracht gebleven is, deelt hij in den aanhef mede, dat, toen zijn vader, de Duitsche keizer Maximiliaan I, in 1484 te Middelburg de hooge vierschaar wilde spannen, zulks hem door den prelaat, de steden en de edelen van Zeeland werd ontraden, omdat de oude keuren, waarnaar recht moest worden gesproken, „diversch, duyster, oudt ende ongeuseert waeren, contrariërende deen den anderen in velen pointen". Eerst, zoo betoogden zij, moest eene nieuwe keur worden vastgesteld. De hooge heer liet zich gezeggen en stemde toe in het in het leven roepen eener commissie, die eene nieuwe keur zou ontwerpen. Aan deze commissie werden ter kennisneming ter hand gesteld „die oude kueren, gegeven alsoewel by wylen Floris manbour, by hertoge Willem van Beyeren, als by wylen onsen lieven heere ende overoudevader hertoge Philips van Bourgoingnen, dien God genadich zy". Ten tijde van koning Maximiliaan en Philips den Schoone waren dus, zou men willen concludeeren, drie oudere keuren bekend: die van Florens, voogd van Holland na den dood van zijn broeder den Roomsch koning Willem, die van hertog Willem van Beieren — hetzij dan dat daarmede de broeder of de zoon van hertog Albrecht wordt bedoeld - en die van hertog Philips den Goede van Bourgondië. Onderzoekt men de zaak echter wat nader, dan blijkt deze schijnbaar zoo voor de hand liggende conclusie tot allerlei moeilijkheden aanleiding te geven, zoodat zij op belangrijke punten moet worden gewijzigd. 1) Nadat deze inleiding geschreven was, verscheen het werk van prof. I. H. Gosses: De rechterlijke organisatie van Zeeland in de Middeleeuwen, waarin deze blz. 4-12 over de Zeeuwsche keuren handelt. Zijne opmerkingen hebben mij aanleiding gegeven tot het aan deze inleiding toevoegen van een zestal noten, die ik alle gedateerd heb (uit November 1917). Den tekst mijner inleiding heb ik ongewijzigd gelaten. II De keur van Florens den Voogd, die ongedateerd is, maar gegeven moet zijn tusschen 25 Januari 1256, datum van den tragischen dood van den Roomsch' koning Willem J), en 26 Maart 1258, toen Florens zelf omkwam2), is niet de oudste keur van Zeeland geweest; reeds in eene oorkonde van 1237 3) wordt van eene Zeeuwsche keur gewag gemaakt 4). Van deze keur is echter overigens niets bekend, en ook in 1484 kende men haar blijkbaar niet meer, anders zou ook zij wel aan de door Maximiliaan ingestelde commissie zijn overgelegd. De keur van Florens den Voogd, de oudst bewaarde keur, is in drie grafelijke registers afgeschreven, die door Van Riemsdijk5) vermeld worden onder de nrs. 2, 3 en 95. De beide eerste registers, van ouds bekend als E. L. 20 en E. L. 13, zijn duplicaten6). Daar ik niet met zekerheid durf beweren, welke* van deze beide registers het oudste is, en het in elk geval waarschijnlijk is, dat de afschriften in beide met de origineelen zijn gecollationneerd, heb ik bij de achterstaande uitgave zoowel het eene als het andere geraadpleegd. Het register E. L. 20 heb ik aan de uitgave ten grondslag gelegd en den er slechts weinig van afwijkenden tekst van E. L. 13 er mede vergeleken. Daarentegen heb ik den tekst van het derde grafelijke register, van ouds Coninck Willem geheeten, maar dat nu op den band het opschrift Boni comitis Wilhelmi voert, niet geraadpleegd, omdat het eerst uit den tijd van hertog Albrecht dateert7). Eene beschrijving der beide door mij geraadpleegde registers is na de uitvoerige behandeling, die Van Riemsdijk aan de grafelijke registers heeft gewijd, ten eenenmale overbodig. Elders8) heb ik trachten aan te toonen, dat de zoogenaamde keur van Florens den Voogd eigenlijk uit twee stukken is samengesteld, nl. uit de eigenlijke keur, door den voogd van Florens V gegeven, en uit een aanhangsel, de bepalingen bevattende, die er tusschen 1258 en 1328, toen graaf Willem III twee nieuwe 1) Van den Bergh, Oorkondenboek I blz. 334. 2) Meüs Stoke (ed. Brill) I blz. 210 regels 37 en 38. 3) Van den Bergh, A.w. I nr. 363. 4) Ook in 1252 wordt deze oudere keur vermeld. Zie Gosses, A.w. blz. 4. (November 1917.) 5) De tresorie en kanselarij van de graven van Holland en Zeeland blz. 477 vlg. 6) Van Riemsdijk, A.w. blz. 594 vlg. 7) Van Riemsdijk, A.w. blz. 661. 8) Rechtshistorische opstellen aangeboden aan Mr. S. J. Fockema Andreae blz. 8. III keuren gaf, aan zijn toegevoegd. Men veroorlove mij dat betoog hier in het kort te herhalen. Tusschen de artt. 48 en 116 *) der keur bestaat strijd; het eerste artikel zegt uitdrukkelijk, dat de sculteti moeten wezen nobiles en bene nati, terwijl het tweede uitgaat van de veronderstelling, dat er ook sculteti zijn, die non nobiles zijn. Deze tegenstrijdigheid wordt het best verklaard door aan te nemen, dat de artikelen niet tegelijk zijn geredigeerd. Voorts ontbreekt aan de keur een onderschrift en daarmede eene dateering. Ook dit wijst er op, dat de oorspronkelijke keur later met jongere bepalingen is aangevuld, en dat die toevoegsels het slot van den oorspronkelijken tekst hebben verdrongen. Eindelijk kan het feit, dat in de Hollandsche en daarmede overeenstemmende Fransche vertaling der oorspronkelijk in het Latijn gestelde keur de artikelen in eene geheel andere volgorde zijn geplaatst dan in den origineelen tekst, het beste verklaard worden door de veronderstelling, dat de omwerking van de Hollandsch-Fransche vertaling ten doel had de later aan het oorspronkelijke stuk toegevoegde artikelen met die der eigenlijke keur in een meer nauw en logisch verband te brengen. Aangenomen dat inderdaad het als de keur van Florens den Voogd overgeleverde stuk uit de oorspronkelijke keur en latere toevoegsels bestaat, dan is het niet moeilijk de grens tusschen die twee gedeelten te trekken, Midden in de keur komt een artikel voor, dat duidelijk het kenmerk draagt eenmaal slotbepaling te zijn geweest, nl. art. 70: Quidquid chora non discernit, hoe comes cum homtnibus suis terminabit. En dat artikel geeft tevens aan, hoe het komt, dat de latere artikelen aan de keur zijn toegevoegd. De graaf met zijne mannen, d. w. z. de grafelijke vierschaar, wordt er in bevoegd verklaard om te beslissen in al die gevallen, waarin de keur niet voorziet. Natuurlijk werden die beslissingen behoorlijk geformuleerd, opdat zij ook in volgende gevallen zouden kunnen dienen, en naarmate zij genomen werden, opgeschreven achter het origineel of een afschrift l) Waarom de scultetus qui non est nobilis van art. 116 uitsluitend de schout van de hooge vierschaar zou moeten zijn (Gosses, A.w. blz. 256), zoodat de artt. 48 en 116 „onvergelijkbaar" zouden wezen (A.w. blz. 6), zie ik niet in. Gosses zelf (A.w. blz. 44) erkent, dat de edele, die zijne bede niet betaalde, door den ambachtsschout gebannen werd. Waarom zou die edele, die grondeigenaar in het eene ambacht was. niet tevens schout (d. i. ambachtsheer) elders kunnen zijn?(i November 1917.) IV der keur, van welker bepalingen zij het uitvloeisel waren. Het zoo bijgewerkte exemplaar der keur, waaraan ten gevolge van de bijvoeging dezer artikelen het oorspronkelijke slot ontbrak, diende tot grondslag van de registratie in de grafelijke registers ten tijde van graaf Willem III. De nieuwe keuren, die die graaf in 1328 gaf, maakten een einde aan de gewoonte om de nieuw gevonden rechtsregels achter de keur van den Voogd te registreeren, zij maakten echter geen einde aan de bevoegdheid van de grafelijke vierschaar om rechtsgeldige bepalingen vast te stellen. Gelijk later blijken zal, heeft men nog in 1454 van die bevoegdheid gebruik gemaakt. Nog kan omtrent één punt twijfel bestaan: is de oude keur, d. w. z. het gedeelte, bevattende de eerste zeventig artikelen van den Latijnschen tekst, de keur van Florens den Voogd, en zijn de latere artikelen sedert dien bijgevoegd, gelijk ik boven aannam, of is wellicht het eerste gedeelte der keur uit een ouderen tijd afkomstig en zijn de artikelen, door Florens den Voogd uit de thans verloren, in 1237 vermelde, oudste keur overgenomen, en met de artt. 71 vlg. aangevuld tot de nieuwe keur, die hij aan Zeeland gegeven heeft? Mij schijnt de laatste veronderstelling onaannemelijk, omdat zij niet verklaart het ontbreken van het slot en van de dateering der keur, en omdat de artt. 71 vlg. in zulk eene weinig logische orde elkander opvolgen, dat er alle reden is te gelooven, dat zij zijn bijgeschreven in de volgorde, waarin zij zijn vastgesteld, welke volgorde uitsluitend afhing van die, waarin de verschillende quaesties aan het oordeel der grafelijke vierschaar werden onderworpen. Ook de volgorde der eerste 70 artikelen voldoet zeker niet aan de eischen eener strenge systematiek; maar er is toch verband tusschen de voorschriften, die elkander opvolgen, en men begrijpt, ook zonder ze te billijken, in den regel de gronden, die den redactor tot de aangenomen volgorde hebben gebracht. Ook bewijst ééne bepaling, die de Hollandsch-Fransche bewerking meer heeft dan de Latijnsche tekst (art. 62b), dat de oude keur nog onder Willem III werd aangevuld1). Het is dus rationeel aan te nemen, dat die aanvulling sinds Florens den Voogd geleidelijk is voortgegaan. 1) Men moet nl. aannemen, dat die bepaling werd gemaakt, nadat de keur met zijne aanvullingen was opgezonden naar de kanselarij van Willem III, maar voordat de keuren van 1328, wier vaststelling aan het aanvullen der oude keur een einde maakte, waren uitgevaardigd. m aev V De Hollandsch-Fransche bewerking der keur, waarvan reeds meermalen gesproken is, draagt geen officieel karakter. In de registers der grafelijkheid komt zij niet voor1). Den hierachter uitgegeven tekst heb ik ontleend aan een handschrift op perkament, dat oorspronkelijk tot de collectie Gérard behoord heeft, maar thans onder nr. 27 is opgenomen onder de verzameling handvesten, die het Algemeen Rijksarchief bezit. Het hand» schrift dateert blijkbaar uit de 14e eeuw en is geschreven op 36 folio's, uitmakende 5 quaternen, elk van 8 bladen; het laatste blad van het 5e quatern is weggesneden, de laatste drie bladen zijn onbeschreven. Voor in het deeltje staat thans de volgende onjuiste titel: „Chore ofte Wet voor allen den Edelen lieden, die wonen tusschen Bornesse ende Heijdene Zee, gelegen in Zeeland ofte op het scheijden van het selve, geconfirmeert door Floris Mombare van Hollant, in het jaer 1260." De Hollandsche tekst wordt van elk artikel het eerst geplaatst, waarop dan de Fransche volgt. De opschriften der artikelen en de eerste letter van elk artikel zijn met roode inkt weergegeven. Vooraf gaat een index, die de eerste drie bladen en een gedeelte van fol. 4 recto in beslag neemt. De opschriften der artikelen in het Hollandsch zijn daarin met roode, die in het Fransch met zwarte inkt geschreven. Bovendien heb ik voor deze uitgave nog vergeleken het afschrift van de Hollandsche vertaling der keur, voorkomende in het eerste gedeelte van het handschrift VI D 36 der bibliotheek van Amsterdam. Dit handschrift bestaat uit twee afzonderlijke stukken. Het eerste stuk, groot 25 folia, is ontstaan uit de bij eenvoeging van drie quaternen; het eerste bevattende de folia 1—10, het tweede de folia ri—18 en het derde, waarvan het laatste blad is afgescheurd, de folia 19—25. Dit eerste gedeelte is geschreven met eene hand van het begin der 15e eeuw en bevat drie stukken, nl. i° de keur van Zeeland van Florens den Voogd 1) Echter schijnt bij de redactie der keur van Philips den Schoone de Hollandsche vertaling wel degelijk geraadpleegd te zijn. Men vergelijke b.v. met elkander art. 16 van caput II der keur van 1495 en art. 53 der Hollandsche vertaling (art. 32 van den Latijnschen tekst) Tan de keur van c. 1257, of art. 41 van caput IT der keur van Philips den Schoone met art. 40 der Hollandsche vertaling van die van Florens den Voogd (= art. 38 van het Latijnsche origineel), of eindelijk art. 11 van caput III der laatste keur met art. 29 van de Hollandsche bewerking (= art. 57 van den Latijnschen tekst) van de oudste. VI in Hollandsche vertaling, voorafgegaan door eene tafel, loopende van fol. i verso tot fol. 17 recto; 2°. die landtchore, de keur van Willem III voor Bewesten Schelde, van fol. 18 verso tot fol. 22 verso, en 30. die willekore, zijnde eene ongedateerde keur van Albrecht van Beieren voor de heren van Cats, Emelisse en Wolfaartsdijk, van fol. 23 recto tot fol. 25 recto. De bladzijden I recto, 17 verso, 18 recto en 25 verso zijn onbeschreven. Dit gedeelte van het handschrift schijnt blijkens het laatste stuk in Noord-Beveland te zijn ontstaan. Het tweede gedeelte van het handschrift is veel jonger, het bevat op de folia 26—49 de volgende stukken: i°. de keur van Jan van Beaumont voor Goes van 13421), voorafgegaan door eene tafel, beginnende fol. 26 recto en eindigende fol. 28 recto; 2°. de onmiddellijk daarachter geschreven tweede keur van Jan van Beaumont voor Goes van 13482), doorloopende tot fol. 28 verso, 30. de keur van Florens den Voogd in Hollandsche vertaling, voorafgegaan door eene tafel, beginnende fol. 29 recto en eindigende fol. 39 verso, 4° de keur van Willem III voor Bewesten Schelde, van folio 40 recto tot fol. 42 recto, 5°. de ordonnantie op de tienden van denzelfden graaf van 1316, opgenomen in een vidimus van Hendrik abt van Middelburg van 1318, welke weder opgenomen is in een vidimus van Claes abt van Middelburg van 1323, van fol. 42 verso en eindigende fol. 45 recto, welk handschrift ook voor de achterstaande uitgave van dit stuk is vergeleken, onmiddellijk daaronder 6°. eenige wenken en formulieren van akten, die met de vergeving eener cure te Eversdijk samenhangen, en 70., beginnende fol. 46 recto, eenige dingtalen. Deze eindigen fol. 47 verso, en er onder staat: per me Allardum Noveterre 1468, welke persoon blijkbaar al het voorafgaande, sinds fol. 26, geschreven heeft. Daarna volgen dan nog eenige latere aanteekeningen, waaruit o. a. blijkt, dat „dese kuere ende privelegye ende wilkore", dat schijnt dus het geheele handschrift te zijn, achtereenvolgens heeft toebehoord aan Cornelis Ewouts zoon, wonende te Biezelinge, aan diens zoon Eewout Cop en daarna aan Cornelis Ewouts zoon alias Coman, vermoedelijk ook weder een zoon van den vorigen bezitter. Blijkbaar is het tweede gedeelte van het handschrift te Eversdijk ontstaan en heeft het later in het naburige Biezelinge berust. 1) Van Mieris, Charterboek II blz. 672. 2) Van Mieris, A.w. blz. 757. VII De Fransche vertaling der keur is zonder twijfel bewerkt naar den Hollandschen tekst volgens het handschrift uit de collectie Gérard. De afwijkingen van het Latijn, die in dien Hollandschen tekst — niet altijd in het Amsterdamsche handschrift — voorkomen, vindt men in den Franschen tekst terug, terwijl de laatste bovendien enkele bedorven passages in den Hollandschen tekst onvertaald gelaten heeft. In de achterstaande uitgave zijn de keur van Florens den Voogd, de latere bijvoegsels, die ik er van heb onderscheiden, en de Hollandsche en Fransche bewerkingen bijeengebracht in de eerste afdeeling (A). Eerst heb ik daarin medegedeeld den Latijnschen tekst der eigenlijk gezegde keur (de artt. 1—70), met er naast gedrukt den Hollandschen en den Franschen tekst dezer artikelen, die dikwijls, als zij vergeleken worden, den Latijnschen tekst kunnen ophelderen en verduidelijken; daarna heb ik op dezelfde wijze, sub II, gepubliceerd de latere aanvulling van de keur van Florens den Voogd (artt. 71 —118). In de derde plaats geef ik dan den tekst der Hollandsch-Fransche vertaling in de volgorde der artikelen, die, gelijk boven is opgemerkt, hierin aanmerkelijk van den Latijnschen tekst afwijkt. Deze afwijking is zoo sterk, dat vele artikelen van den Latijnschen tekst in de vertaling gesplitst zijn, terwijl de verschillende deelen dier artikelen in die vertalingen vaak weder op andere wijze tot één artikel gecombineerd zijn. Echter houde men hierbij in het oog, dat de indeeling der vertaling in artikelen wel is waar op den tekst van het handschrift Gérard berust, maar de in de achterstaande uitgave behouden indeeling van den Latijnschen tekst niet op de afschriften in de grafelijke registers steunt, maar ontleend is aan de uitgave van Van den Bergh *), die eenigszins van Van Mieris2) afwijkt. Ik kon bij mijne uitgave der Hollandsch-Fransche bewerking (sub III), naar de beide sub I en II gepubliceerde stukken verwijzen behalve voor de opschriften der artikelen en het boven vermelde art. 62b, dat niet in de Latijnsche keur voorkomt. Dat de keur van Florens den Voogd van kracht is gebleven en aangevuld althans tot den tijd van graaf Willem III toe, is hierboven aangenomen. Daarmede schijnt zich slecht te ver- 1) Oorkundenboek II nr. 40. 2) Charterboek I blz. 302. n vm dragen de omstandigheid, dat graaf Florens V 13 November 1290 eene nieuwe keur aan Zeeland gegeven heeft. Uit de geschiedenis is intusschen bekend 1), dat die nieuwe keur den graaf, nadat hij te Biervliet gevangen was genomen, door de oproerige Zeeuwsche edelen en hun bondgenoot, den graaf van Vlaanderen, is afgeperst, dat Florens nimmer voornemens is geweest haar toe te passen, dat hij reeds in Augustus 1292 door de edelen beschuldigd wordt zich aan hare bepalingen niet te houden, en dat hij 1 Mei 1296 van de oproerige edelen, die den strijd tegen zijn gezag het langst hadden volgehouden, bij hunne onderwerping de verklaring vorderde, dat zij voortaan de keur van Florens den Voogd zullen „doghen" 2). De keur van 1290 komt dan ook niet in de grafelijke registers voor en was ongetwijfeld aan Maximiliaan en aan de commissie, aan welke hij in 1484 de samenstelling eener nieuwe keur opdroeg, onbekend. Dat intusschen de bewerker der HollandschFransche vertaling der keur van Florens den Voogd die van Florens V heeft gekend, blijkt uit eene vergelijking van art. 88 der keur van Florens V met de artt. 70—74 der HollandschFransche vertaling der keur van den mambour; in den Latijnschen tekst van de laatste staan die bepalingen verspreid over de artt. 48, 50, 52, 550, 58, 83, 112 en 29. Later heeft ook Boxhorn 3) de keur van graaf Florens gekend. Van Mieris kende er twee afschriften van, die later evenwel verloren gingen, totdat het eene, afkomstig van Meerman, uit de Cheltenhamsche collectie, waarin het verscholen was geweest, door de bibliotheek te Berlijn werd aangekocht. Thans echter was dit handschrift in verband met de tijdsomstandigheden bezwaarlijk te raadplegen. Gelukkig berust in de Koninklijke bibliotheek het handschrift O 154, waarin een afschrift der keur van Floris V voorkomt, dat nauw aan het Berlijnsche verwant is, en dat ik dus aan deze uitgave ten grondslag heb gelegd, waarvan de keur van graaf Florens de 2e afdeeling (B) vormt. Het afschrift der Koninklijke bibliotheek is van het begin der i6e eeuw, terwijl het van 1) Obreen, Floris V blz. 118—127, 139 vlg.; De studie van het oud-vaderlandsche recht en de archieven blz. 13 vlg. 2) Uitvoerig handelt over de geldigheid der keur van 1290 Gosses, A. w. blz. 6—9. (November 1917.) 3) Cronijcke van de graven van Zeelandt II blz. 86—88. 4) Charterboek I blz. 523. Meerman afkomstige handschrift uit het laatst der 15e dateert. Enkele omissies en verschrijvingen in het handschrift der Koninklijke bibliotheek, dat door wijlen prof. Pols beschreven is in het eerste deel der Verslagen en mededeelingen konden uit den tekst van het Berlynsche handschriff volgens de uitgave van Van den Bergh2) worden aangevuld. Overigens bevat de overgeleverde tekst der keur van 1290 ongetwijfeld vele fouten, die ook in het Berlijosche handschrift, waarop de uitgaven van Van Mieris en Van den Bergh berusten, schijnen voor te komen. Waar zulks zonder al te veel ingrijpen mogelijk was, heb ik den tekst verbeterd. De tweede keur, die de door Maximiliaan ingestelde commissie raadpleegde, was naar haar eigen zeggen die van hertog Willem van Beieren, met welken naam zij hetzij hertog Willem V, den dollen hertog, hetzij hertog Willem VI, den vader van vrouw Jacob, heeft bedoeld. Nauwkeuriger kan hier niet gesproken worden; want eene keur, door een der hertogen Willem van Beieren aan Zeeland gegeven, is niet bekend. Appelius3) vermoedt dan ook, dat te dezer plaatse de keur van Willem III van Henegouwen abusievelijk aan hertog Willem van Beieren is toegeschreven. Verwarringen tusschen de titels van gelijknamige Hollandsche graven komen meer voor; men was zoo aan de formule hertog Willem van Beieren, graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland gewend, dat men die in afschriften ook bezigde voor die graven van Henegouwen-Holland, die niet uit het Beiersche huis gesproten waren. Zeker is het, dat de keur van Willem III, die blijkens het 22e artikel van caput IV aan de commissie van redactie der keur van Philips den Schoone uitnemend bekend was, daar zij er de bevestiging uitdrukkelijk van voorstelde, onder de geraadpleegde keuren niet wordt genoemd, tenzij dan dat men geneigd mocht zijn te veronderstellen, dat zij abusievelijk als de — overigens onbekende — keur van hertog Willem van Beieren wordt aangeduid. Eigenlijk moet men niet van ééne keur van graaf Willem III spreken, maar van twee nagenoeg gelijkluidende keuren, die in 1328 met eene tusschenruimte van weinige dagen werden ge- 1) Blz. 300. 2) Oorkondenboek II nr. 747. 3) Dissertatie) ad statuta Zelandiae anni 1495 blz. 21, X geven, de eene voor Bewesten en de andere voor Beoosten Schelde. In beide keuren werd uitdrukkelijk bepaald, dat zij slechts zeven jaren zouden gelden. Zonder twijfel bleven zij echter ook daarna van kracht. Boudin Jans zoon, de grafelijke rentmeester in Bewesten en Beoosten Schelde, bericht, dat hij in 1342 alle mannen en scoutaten heeft aangeschreven om schepenen aan te stellen om recht te spreken „bi der niewer core", „als die lettere daerof houd" x). Daarmede wordt gezinspeeld op art. 1 der keur van 1328. In de commissies, in 13852), 13903) en 1408 4) gegeven aan verschillende abten van Middelburg als dijkgraven van de Vijf ambachten in Walcheren, wordt uitdrukkelijk bepaald, dat, als de abt niet in staat mocht zijn de opgelegde boeten in te panden, zulks zou geschieden door den rentmeester volgens de nieuwe keur; blijkbaar is hier gedacht aan art. 34 der keur van 1328 5). En nog in 1495 werd, gelijk boven reeds is opgemerkt, bepaald, dat de keur van graaf Willem van waarde blijven zou, voor zooverre de nieuwe keur er niet van afweek. Men meene echter niet, dat de keur van graaf Willem III na verloop der zeven jaren, waarvoor zij gegeven was, stilzwijgend is verlengd. Neen de keur zelve zegt, dat zij, om van kracht te blijven, aan het einde der zeven jaren moet worden vernieuwd, en zoo schijnt telkens voor een bepaald getal jaren te zijn geschied6). Daaromtrent worden wij onderricht door eene oorkonde van 25 November 1351 7), die ik, omdat zij kort is, hier in haar geheel mededeel. „Willem hertoge etc, maken cond etc, want die nuwe coer overalle in Zeiand ghewilcuert is van Bamisse, die lest was, drie jaren te duren, ende want alrehande scout ghemaeckt was 1) Hamaker, Rekeningen der grafelijkheid van Zeeland II blz. 212. 2) Archief der O. L. V. abdij van Middelburg Reg. nr. 600. 3) Aid. nr. 616. 4) Aid. nr. 673. 5) Dat in de stukken van 1342, 1385, 1390 en 1408 de keur van 1328 wordt aangeduid als de nieuwe keur, is m. i. een gevolg van de omstandigheid, dat' naast de keur van Willem III die van Florens den Voogd van kracht bleef. Er golden toen twee keuren tegeUjk, die men als oude en nieuwe onderscheidde. Anders Gosses, A. w. blz. 10. (November 1917.) 6) Dat de keur soms niet tijdig werd vernieuwd en daardoor een tijd lang niet gold, heeft Gosses, A. w. blz. 116 waarschijnlijk gemaakt. (November 1917,) 7) Van Riemsdijk, De tresorie en kanselarij van de graven van Holland en Zeeland, nr. 26 fol. 8. XI voir die wilcoir van der nyewer coer, dair ghene scepene te kennessen over en waren, ende oec zeder die tijt scout ghemaect is, dair gheen scepenkennesse toe en is, ommedat gheen scepene ghemaect en waren, soe is onse wille ende begheerte, dat men van alre scout, die ghemaect was, in eiker jeghenhede, eer die scepen gheset worden, ende men mit oirconden vinden mochte voir den deken ende provisoir, dat men die met wittachtigen oerconde winne ende winnen moghe tusschen nu ende groten vastenavonde naistcomende voir die scoutate van der jeghenhede, dair dieghene woent, die die scout sculdich is. In oirconde etc. Datum in Middelburgh op Sinte Katrinen dach anno LP." Art. 4 der keur van Willem III veronderstelde, dat schuldbekentenissen voor schepenen werden gepasseerd; alleen voor schulden, waarvan geene schepenkennissen waren, was de eed toegelaten. De toepassing dezer bepaling was nu in het woelige oorlogsjaar 1351 onmogelijk geworden. Beurtelings had de partij van keizerin Margaretha en van haar zoon hertog Willem V in Zeeland de overhand gehad. De termijn, waarvoor de keur laatstelijk was toegestaan, liep af, zonder dat zij tijdig werd vernieuwd ; bovendien was de jaarlijksche vernieuwing van schepenen op vele plaatsen achterwege gebleven, en dit maakte het onmogelijk van de aangegane verbintenissen schepenkennissen te verkrijgen. In Juli besliste de slag op de Maas den burgeroorlog ten gunste van den zoon, en deze kwam 1 Augustus te Reimerswaal om orde op de zaken in Zeeland te stellen Den ien October werd de keur van graaf Willem III opnieuw voor drie jaren van kracht verklaard; maar de aanstelling van nieuwe schepenen volgde nog niet zoo spoedig. Om in dien ongeregelden toestand te voorzien volgde, meen ik, de uitvaardiging van het bovenstaande stuk. Nu wordt ook de vergissing van de commissie van 1495 verklaarbaar. Haar zal de keur van graaf Willem zijn voorgelegd in den vorm van eene vernieuwing er van door hertog Willem V 1) Hij stelde toen een rentmeester van Beoosten Schelde aan. Zie De rekeningen in 1607 uit de Hollandsche rekenkamer naar de Zeeuwsche overgebracht I nr. 21. Den 5da 6) Beide HSS. hebben: duello. 7) D: waer soe. 8) D: die wittachtieh; C voegt hier in: die. 9) In plaats van: al heeft C en sal/. 10) C voegt hier in: dan. 36 illius. Et post terminationem illius placitll) nunquam dicere debent scabinium, si in uno duello convincentur, et illi tres, qui convincuntur, solvent aliis tribus inconvictis XXX libras et comiti III libras. 56. Filius comitis Hollandie legitimus senior, cum ad annos discrecionis pervenerit, ubicumque loco patris esse potest et iusticiam exercere. 574). Omne malefactum pastoribus in terra salsa per se iacentibus in vita sua illatum et omme reroef 5) nonuplum solvetur, et forefactum erit in gratia comitis. 58. Unusquisque solo et7) scabinatu nomina- gedinge. Ende na dat gedinge en sullen sy nymmermeer seggen 2) scependom, worden sy in eenen kampe verwonnen ; ende die drie die verwonnen sijn, sullen gelden den anderen drien, die onverwonnen sijn, XXX l.j en(de) den grave lil pond. 60b. Des graven soene van Hollandt, die wittachtich es. ende te sinen daghe comen, mach in elke stede int recht sitten voir synen 3) vader. 29. Alle die mesdaet, die men doet den heerden, die liggen in souten lande, an haren live, ende allen roof6) sal men ghelden neghenscatte, ende die mesdaet sal sijn in tsgraven ghenaden. y\b. Men sal eiken man met scependomme playdoier. Et depuis le dit playdoier fait, se ilz sont par le dit champ convaincu, ilz ne se puevent dicelui eschevinaige jamais aidier. Et les trois des dis eschevins estans convaincu, payeront aus dis trois autres eschevins trente 1. et au compte III 1. 60b. Le filz du conté de Hollande, de léale mariaige et venu en eaige, puet en chacune ville seoir en droit pour son père. 29. Tous les fourfais que on a fait sur pastours gisant en terre salée, a leurs corps et toutes prinses ou pillories leur seront amendé a IX doublés, eest a dire jïour ung denier IX, et icellui meffait sera a la voulenté du conté. 71 b. On convenquera toute homme par 1) B: placiti illius. 2) D: wederseggen. 3) D: den. 4) A verdeelt dit artikel abusievelijk in twee artikelen, waarvan het eerste eindigt met illatum. 5) B: zeeroef, veranderd in reeroef. 6) Dit woord mag in C niet veranderd worden in reroof; want de Fransche vertaling heeft ook: prinses ou pillories; D: zeeroe/. 7) Zoo hebben beide HSS.; men leze homo. 37 tim convincendus est et in banno tenendus. 59«. Quicumque fuerit bannitus de aggere vel aqueductu et per XHII dies in banno permanserit, solvet sculteto X solidos et, si per mensem in banno permanserit, solvet sculteto de banno suo xvill solidos 2) et, si ultra sex ebdomadas in banno permanserit vel perduraverit, solvet sculteto de banno XXVII solidos. Et licet ea de causa coram comité bannitus, scultetus habebit de banno suo XXVII solidos. $gb. Quicumque scultetus alium hominem super aggerem suum bannierit per scabinos, denarios, quos by namen verwinnen ende houden in den ban i). j6b. Soe wie gebannet es van dijcke off van wateringe, ende XIIH daghe in den ban blyvet, hy sal den scoutate van synen ban gelden 3) IX s. Blyvet hy dairna in den ban I maent, soe sal hy hem gelden van synen banne XVIII s. Ende blivet hy boven VI weken4) in den ban, soe sal hy hem5) gelden van synen banne6) XXVII scell. Ende al wort hy van derselver saiken vore den grave gebannen 7), die scoutate sall altoes hebben van synen banne XXVII scell. j6a. Wat10) scouttate eenen man bannet op synen dijck **), die penninge, die hy leghet in sinen dijc orconde eschevins et par noms condempné et tenir ou ban. j6b. Quiconques est banni a cause du dycke ou de wateringe et quil demeure XHII jours ou ban, il payera a lescoutète a cause de largent de son ban ix s. Et se8) après ce il demeure ou ban ung mois, il payera a cause du dit9) ban XVIII s. Et sil demeure ou dit ban dessus de VI sepmaines, il payera a cause du dit ban XXVII s. Et se a la dite cause il est banni devant le conté, lescoutète aura tousdiz a cause du dit ban xxvil s. j6a. Quelque escoutète bannist ung homme sur sa dycke, les deniers, quil met en sa dycke présent eschevins, il les 1) D: te banne. 2) B: sol. 3) D: hi sol den scoutate ghelden sinen ban. 4) C: welken. 5) D voegt hier in: dan. 6) De laatste drie woorden ontbreken in D. 7) D: ie banne ghedaen. 8) Het HS. heeft: ce. 9) 'Het HS. herhaalt: du dit. 10) D: soe iaat. 11) D voegt hier terecht in: bi scepenen. 38 ipse in aggere suo posuerit, testantibus scabinis quadruplum recipiet. 59c. Quicumque scabinus non venerit ad circuitum et ille per tres homines comitis vel per III scabinos convincitur, emendabit ei2) I libram, sculteto duas partes, terciam partem aliis scabinis. 60 3). Una mensura glebarum ematur extra officium I libra; qui contradixerit, solvet comiti V libras. 6 la. In quolibet officio licitum est hominibus eiusdem officii accipere glebas ad aggerandum idem officium ; qui contradixerit, solvet comiti lil libras. 61 b. Nulli sculteto licitum est facere circuitum super aggerem, nisi agger suus prius secundum preceptum fuerit perfectus; qui hoe infregerit, solvet comiti X libras. scepene die sal hy vierscatte weder innemen. j6c. Soe wat scepene niet en comt ten ommeghange, ende hijs verwonnen wort by III tsgraven mannen off by III scepenen, hy salt betren I pond; die scoutate sall hebben die twee deel ende scepenen dat dorden deel. 75c Een gemett lands sal men coopen buyten ambochte 11.; diet wederseit, sall den grave gelden v 1. 7'6tf*. In elc ambocht moeten die lieden nemen tlandt mede te dykene tambocht-; diet wederseyt, sal den grave gelden 111 pond. "]6e. Negeen scoutate moet ommeganc doen up den dijck, sijn dijck en sy alreëerst gemaect, na dien dat geboeden es. Die dit breect, hy sall den grave gelden X pondt. reprendra arrière a quadruple. 76c. Quelconque eschevin ne vient a sa poursession, et il en soit convaincu . par trois hommes du conté ou par trois eschevins, il lamendra dune L, lescoutète aura les deux pars et les eschevins la ilie part. 35 c. Une mesure de terre on achettera audehors lambocht une livre, et quil le condredit, payera au conté v 1. j6d. En chacun ambocht convient aux bonnes gens prendre la terre pour dicquer lambocht; quil escondist, payera au conté HJ 1. 76e. Nul escoutète ne fera visitacion sur les dyekes, que sa dycke ne soit premièrement faite, après ce quil est commandé. Et qui ce4) brise et est deffaillant, il payera au conté X 1. 1) D: bi scepenen oerkonde. 2) Dit woord, in den Hollandschen en den Franschen tekst onvertaald gebleven, schijnt overbodig. 3) In B gaat art. LXItz vooraf aan art. LX. 4) Het HS. heeft: se. 39 62. Ouandocumque comes habuerit expeditionem, omnes illuc advenientes erünt in conductu comitis et quiiibet in alterius; et quidquid mali ibidem contigerit, quadruplum emendabitur, et forefactum erit in gratia comitis. Quicumque ad expeditionem comitis ire eligkur, qui contradixerit, solvet comiti I libram, sculteto I libram. Quecumque *) hevena habuerit defectum unius hominis in expedittone comitis, solvet comiti II libras, sculteto I libram. Et si per scultetum defectus fuerit usquam in expeditione, ipse scultetus solvet comiti III libras. 63a. Quicumque in Zelandia posuerit moerwerc extra aggerem propius veteri dico quam per XXX virgas, solvet comiti X libras excepto legscat. Quicumque in ea terra, in qua datur comiti peti- 60a. Als die grave herevvaerdt hevet, alle die dair commen, sullen sijn in tsgraven gheleyde ende mallic in anders; ende wat dat dair te quade geschiet, sal men vierscatte beteren 2), ende tforfait sal sijn in tsgraven genaden. Die toote des graven herevvaird wort vercoren te vvairne, diet wederseit, hy sal den grave ghelden een pondt ende ten scoutaten een pondt. In wat hevene een man gebrect in tsgraven herevairdt, die sal die grave gelden twee pondt enten scoutate een pondt. Ende es enich gebrecnesse by den scoutate in die herevvairde, soe sal die scoutate den grave ghelden 111 pondt. 83. Soe wie moerwerc leghet buten dijcke, naerre den ouden dike danne XXX roeden, hy sal den grave gelden Hl 1. sonder legscat. Soe wie moerwerck leghet in den lande, dair men 60 a. Quant le conté a ost de guerre, tous ceulx qui y viennent, sont au conduit du conté, et chacun aluy lautre; et ce qui advient de mal, on lamendera quadruple, et le fourfait sera ala voulenté du conté. Qui est choysy dentendre a lost du conté, quiconques escondist, il payera au conté une livre et a lescoutète une livre. En quelque havene ung homme est deffaillant 3) en lost du conté, il payera deux 1. au conté et a lescoutète une livre. Et se ou dit ost faisant ait aucun difficulté ou dit escoutète, iceluy payera au dit conté lil 1. 83. Quiconques met ouvraige de moer hors dycke, le plus proch a la vielle dycke de xxx verges, il payera au conté 1111., sans lescat. Quiconques met ouvraige de moer en terres dont on paye 1) A: quicumque. 2) D ghelden. 3) Het HS. heeft: deffitilluni. 40 tio, posuerit moerwerc emendabit in gratia comitis. 63^. Quicumque foderit daringum 2), unde zei per adustionem efficitur, infra aggerem, solvet comiti de quolibet dolio X solidos 3). 64. Quicumque fuerit furatus ovum cigni, solvet domino ovi X solidos. Quicumque fuerit furatus cignum, solvet domino cigni I libram. 65. Licitum est solvere cum nobilibus bannitis comitis peticionem et forefactum. 66. Quicumque in Zelandia conductum a mercatoribus acceperit vel aliquam exactionem vel grontroere, pro raptore habebitur et omnia bona sua sunt in gratia comitis. den grave syne bede off gevet, hy salt betren ints tsgraven genaden. 84. Soe wie darinc delft, dair men sal of bernet4), binnen den dyke, hy sal den grave gelden van eiker cupen X s. 44. Soe wie steelt eens zwanen ey, hy sal den heere, diest6) was, ghelden x s. Soe wie steelt eenen swane, hi sal den heere van den swane ghelden 1 pond 6). 62c. Men moet wel ghelden met edelen ballinghen tsgraven beden ende tforfeyt. 45. Soe wie in Seellant gheleede van coopmanne nemet of enich anders onrecht ofgrontroere, men salne houden over eenen rovere, ende al sijn goet sal sijn in tsgraven ghenaden. au conté sa taille, il lamendra a la voulenté du conté. 84. Quiconques cueille et foye darinc, dont on art le seel, dedens la dycke, il payera au conté de chacun tonnel X s. 44. Quiconques prent un oeuf de chyne, il lamendera au seigneur, comme de larchin7), de X s. Quiconques emble ung chyne, il paiera au seigneur pour le dit chyne une livre. 62c. On puet bien payer avec nobles bannis la taille et forfait du conté. 45. Quiconques en Zeellande prent a aucun merchant son saufconduit ou fait aucun autre tort ou empeschement, on le tendra pour ung robbeur, et tous ses biens seront a la voulenté du conté. 1) B: moerwere. 2) A: darigum. 3) B : scelL 4) C: berijt, 5) D: diens die swane. 6) D: XX stellingen. 7) De vertaler heeft hier blijkbaar in plaats van dies/ was gelezen dief/ was. 41 6y. Cum banniti circumequitabuntur, homines comitis adducent comiti et suisl) palefridos. 68. Ubicumque quis de wammate convincitur 3), dominus vini solvet comiti m libras. 69. Scultetus tenetur propergere terram extraneam, que in suo iacet officio. 70. Ouidquid chora non discernit, hoe comes cum hominibus suis terminabit. 62a*. Als men die ballinge sal beriden, tsgraven mannen sullen den grave enten synen leenen paarden 2). 82. Soe wanneer yemene wort verwonnen van wanmaten, die heere van den wine sal den grave gelden III1. 76f. Die scouttate is sculdicht vreemde lant omme te vvairne, dat in sijn ambocht leghet. 89a. Wat soe 4) die kore niet en bescheit, dat sal die grave met synen mannen eynden. 62d. Quant on fera beryt sur banniz, les hommes du conté seront tenus au conté et aux siens prester chevaulx. 82. Toutelesfoiz que aucun est convaincu de mesure trop petite ou non juste, le maistre du vin payera au conté lil 1. 76f. L'escoutète est tenu de visiter terre estraingne gisant en son ambocht. 89a. Ce que la keure ne comprent point, sera appointié par le conté et ses hommes. II o) 71. Quicumque alium banniri feceritö) sine scabinio, et bannitus per comitis veritatem de crimine sibi imposito innocens re- 63. So wye eenen man doet bannen sonder scependomme entieghene by tsgraven manne ontsculdich blivet6) van den mesdaet, 63. Quiconques fait bannir ung homme sans leschevinnaige et celui demeure innocent par les hommes du conté du meffait dont on d) De bijvoegsels tot de keur van Florens den Voogd worden hier op dezelfde wijze en naar dezelfde handschriften afgedrukt, als in het voorgaande stuk de keur zelve. 1) A. en B. hebben beide: suos, maar volgens den Hollandschen en den Franschen tekst moet men lezen suis. 2) D: poerden leveren ende den sinen. 3) A: convincuntur. 4) D: soe wal. 5) B: fecerit banniri. 6) D: gkevonden wort. 42 manserit, inde bannus *) ab actore comiti persolvetur. 72. Nullus citandus est nee banniendus nee obsides vocandi sunt ante solis ortum vel post occasum solis. 73. Nullus alium diucius obsideat quam per diem, nee aliquid ferat ad implendum fossatum alicuius post occasum solis ; qui hoe fecerit, restituet dampnum quadruplum et emendabit in gratia comitis. Et quidquid mali de homicidio, de truncatione membri, mutilatione seu vulnere, qui supra munitionem sunt, factum fuerit post occasum solis prime diei, in qua obsidentur, solvetur quadruplum, et quid de municione inferius agitur, non solvetur. 74. Sacerdos parrochialis in causis secularibus agendum addu- die men hem antiet, so sal dieghene, diene dede bannen, den grave gelden eenen ban. 7. Men sal niemene bannen no(ch) daghen noch gheene ghisel nemen, henzy tusschen twee sonneschinen. 30. Niemene en sal den anderen beligghen langher dan een dach, noch gheen dinc draghen omme yemens gracht te vollene na sonneonderganc; diet 00c doet, hi sal die scade vierscatte ghelden ende hy salt betren in tsgraven ghenaden. Ende wat quade van manslachte of van leden of te slane, van blockene of van wonden denghenen, die up die veste sijn, ghescietna sonneonderganc van den eersten daghe, dat si beleghen sijn, dat sal men ghelden vierscatte; ende dat men van den vesten nederwaert doet, dat ne sal men niet ghelden. 79. Een prochipape sal in waerliken sake bringen synen voget, laccuse, alors celui qui la fait bannir, sera tenu de payer au conté ung ban. 7. On ne bannira nullui ne adjourner ne ne prendra aucuns hostaiges fors entre deux solaux. 30. Nul ne doit asségier autruy plus longuement que ung jour ne porter aucune chose pour emplire les fosséz daucun après soleil couchant; et quil le feroit, il lamendera le dommaige a quadruple, et il amendra a la voulenté du . conté. Et de quelque meffait de homicide ou de membres ou de battre, de frousseure ou de plaies a icelluy seront faites, qui sera sur la fossé après soleil couchant dès le premier jour quilz auront esté asségié, a cellui sera amendé quadruple et ce que on fait de la haulteur de la motte en bas ne sera point amendé. 79. Ung curé ou prestre de paroiche en choses séculires amen- 1) A: iannis. 43 cat sibi advocatum, et qualem iusticiam exigit ab ad versario suo, talem faciet ei per advocatum. 75- De furto et rapina obsides ponendi sunt, vel scistale vadium dandum est ad solvendum adterminum sive ad diem, quem comes prefiget. 76. Quicumque ad annuale placitum per tres dies inconvictus *) perstiterit, liber a duello et a iuramento recedet. 77. Quicumque habuerit filium vel fratrem vel filium patrui vel matertere4) vel alium nepotem legitimum, illumque obsidem pro se dederit, satisfecisse videtur, et ille ad minus habebit XII annos. 78. Quicumque ad annuale placitum vene- ende soe wat recht hy eeysch(t) van synen wedersake, dat sal men hem doen by synen voecht. 46. Van rove ende van dieften sal men ghisel legghen of gheven kistwedden, te gheldene teenen tyde of teenen daghen, die die grave wille. 86a. Soe wie in den jairgedinge lil dagen2) blyvet onvenvonnen 3), hy mach vry gaen van kampe ende van eede. 8. Soe wie die hevet eenen zone of eenen broeder of eens ooms sone of ere moyen sone of eenen andren wittachtighen neve, ende hy dien vore hem ghevet te ghisele, hi hevet ghenoech ghedaen, ende dieghene moet hebben ten minsten xiljaer. 86è. Soe wye die comt ten 5) jairgedinge rast son advoé, et quelconque droit quil demande sur son adversaire, lui sera fait a son dit advoé. 46. De robberie et de larechin on mectera hostage, ou on donra tele seurté, qui se dit kistwedden, pour paier a certain (temps) et jour, ainsi que le conté vouldra. 86a. Quiconques demeure ou plait de lannée non convaincu par trois jours, il puet aller francement du camp et le serement. 8. Quiconques a ung filz ou ung frère ou ung nepveu ou ung autre prudent cousin et que icellui il mette pour lui en hostaige, il a asséz fait, et icellui hostagier convient avoir du moins leage de XII ans. 86b. Quiconques vient au plait général 1) A. en B. hebben beide convielus; zie echter den Hollandschen en den Franschen tekst. 2) C: daget. 3) D: Wvet onoverwonnen drie daghen. 4) A: mer ter tere. 5) C: den. 44 rit et cartam suam non invenerit, scultetus supra sanctorum reliquias se hoe non impedimento placiti fecisse iurabit vel, si alter voluerit, ipsum scultetum in proximo placito ad duellum provocabit vel, si comes voluerit, scultetus iurabit se cartam non occultasse. Si scultetus in proximo placito convictus extiteritsolvet actori X libras et precium pugilis solvet ei. Quando banniti in annuali placito fuerint, ceteri homines nunquam stabunt ad iusticiam, donec banniti satisfecerint vel a pretorio amoti2) fuerint. 79. Licitum estillis infra hanc choram manentibus extraneos ende 3) synen brief niet en vint, die scoutate sal zweeren upten heyligen, dat hy dat niet en hevet gedaen omme tgedinge te belettene, off, wille die andere, hy sal den scouttate beroepen te campe int naeste gedinge4); off wille die grave, die scoutate sal zweeren, dat hy den brief niet en hevet verborgen s). Wort die scoutate in den naesten gedinge verwonnen, hy sal den anderen gelden syne scade, alst recht is; mair blivet die scoutaet onverwonnen, soe sall hem dandere gelden X 1. ende sijns kempe loen. Als ballinge sijn int jairgedinge, soe en sullen ander lieden nietstaen terechte, tottien dat die ballinge hebben gedaen off uuter vierscaire sijn gegaen. 64. Dieghene, die woenen binnen deser kore, moeten wel et quil ne treuve ses lettres, lescouttète jurera sur sains que ce il nait point fait pour le plait empescher; ou se lautre vuelt, il pourra appeler lescoutète au champ au prochain plait; ou se le conté vuelt, lescoutète jur(er)a que la dite lettre il na " point détenue. Et se le dit escouttète demeure au prochain plait convaincu, il payera a lautre son dommaige, comme droit est; mais se lescoutète nest convaincu, lautre lui payera et lamendra de X1. et le saillaire de son compaignon 6). Quant aucuns sont faitz banniz ou dit plait général, les autres nauront point de droit jusques a ce que les dis bannis auront fait ou quilz seront partiz de la vierschaire. 64. Ceulx qui demeurent dedens ceste keure, puevent bien 1) B: fuerit. 2) A. en B. hebben beide ammoniet; zie echter den Hollandschen en den Franschen tekst. 3) D voegt hier in: hi. 4) D: iaergedinghe. 5) D: gheborghen. 6) Lees: camfion. 45 bannitos secum detinere, ita quod nemini noceant. 80 J). Si quis collecta sarcina et cum 2) rebus suis terram suam exire proposuerit et interim ab aliquo de furto vel rapina pulsatur, fideiussorem ponet ad standum iudicio per scultetum, vel ipsemet rebus suis ibidem remanentibus stabit iusticie; quod si neutrum3) eorum fecerit, actor eum sculteto presentabit, qui eum suspendi faciat, vel ipse scultetus eum comiti presentabit, et comes de eo faciet fieri iusticiam. 81. Ubicumque fur vel predo querela pulsatus fuerit, dominus suus ad satisfaciendum reservabit illum s) iustitie, vel furtum vel rapinam solvet. 82. Quando obsides dati fuerint de argento, usque ad diem solvendi vreende ballinge met hem houden, soodat sy nyement nozen. 47«. Die met al sine goeden wille varen uten lande ende daerbinnen wort beclaghet van dieften of van roven, hi sal borghe setten den scoutate te rechte te stane, of hy sal sijn dinc daer laten ende staen selve te rechte. Ende doet hy noweder4), so salne sijn wedersake den scoutate leveren, die salne hanghen of leveren den grave, hy salne doen hanghen. 47c. Waer soe een dief of een rovere wort beclaghet, sijn heere salne houden te rechte te stane, of hi sal ghelden die diefte of den roof. 10. Als ghisele sijn gegheven over tgelt, toetten daghe dat men soustenir bannis estrangiers avec eulx par ainsi quilz ne meffacent a nullui. 470. Celui qui se vuelt retraire ou transporter hors du pais et que dedens icellui temps qui vuide ses biens, il sera accuséz de larechin ou de robberies, il mectra plesge a lescoutète destre illec a droit, ou il laissera illec ses biens et avec ce y ester a droit. Et sil ne fait ne lun ne lautre, lors son adverse partie le livr(er)a au conté, lequel le fera pendre. 47c. Quelle part oü on aura fait complaincte sur ung larron onsurun robbeur, son seigneur le devra tenir dester a droit ou il paiera le larchin ou les robberies. 10. Quant hostagez sont donnés pour argent, jusques au jour de faire 1) A maakt van dit artikel abusievelijk twee artikelen, waarvan het eerste eindigt met: rapina. 2) A en B hebben beide: de. 3) A: neuter. 4) D: noieen notander. 5) B: ipsum. 46 debitum erit expensa unius obsidis in qualibet septimana unus J) ferto, et post diem solvendi debitum erit ferto et dimidius. Et pro quinquaginta marcis ponendus est obses, si non fuerit discordia inter ipsos, qui obsidem ponent2). Et obses debet esse duodecim annorum et nobilis. 83. Si plures sculteti fuerint4) in uno officio, et unus illorum alicui diem placitandi constituent et inde bannum die dominica legitime coram scabinis fecerit, ipse solus placitum illud usque ad finem manutenebit; si vero alius scultetus contradictione illud placitum impedierit, conquerenti dampnum suum restituet et comiti solvet X libras. Si etiam aliquis scabinorum a placito recesserit, ita quod conque- die scout sal ghelden, sal eens ghisel cost sijn die weke enen vierdonc, ende na den daghe eene vierdonc ende een half. Ende voir L mare sal men ghisele legghen3). Ende die ghisel moet sijn XII jaer out ende edel. 73a. Soe wanneer 5) twee scouttaten sijn in een ambocht, ende deen leget eenen man dach te dingene ende dairof ban6) doet des Zondachs wettelike voir drie scepene, hy sal alleene tghedinghe7) hantieren toten eynde; wille die andere scouttate dat gedinge beletten met wedertalen, hy sal den clager syne scade versetten ende den grave gelden tien pond. Gaet oic enich scepene uuten gedinge, soe dat die le paiement, les despens d'un hostagier sera la sepmaine ung vierdonc, et après le jour ung vierdonc et demi. Et on fera pour lostaige L mares. Et convyent que lostagier soit vieux XII ans et nobles. 730. Quant II escouttètes sont en ung ambocht et que lun met ung homme jour de playdoyer et que sur ce il mette le ban le dimence par devant III eschevins, il playdera seul jusques en la fin; et se lautre escouttète vuelt le dit plait empescher par replicque, il payera au complaingnant son dommaige et au conté X L Se aucun eschevin va hors du plait, par quoy le complaingnant a son deffault pert le plaid en 1) A: unius. 2) De woorden: si non fuerit discordia inter ipsos, qui obsidem ponent zijn in den Hollandschen en den Franschen tekst niet vertaald. 3) D voegt terecht hier in: of gheen twist en si tusschen dieghene, die ghisele ligghen. 4) B: fuerint sculteti. 5) D: waer. 6) C: dairvan. 7) C: dingen. rens ius suum per eum amiserit, ipse restituet dampnum cohquerenti et soivet comiti III libras. 84a. Regia via melioranda est de propinquiore terra; qui contradixerit, solvet comiti II libras. 84b. Quicumque foderit daringos juxta viam regiam vel1) dicum maris, solvet comiti I libram, sculteto X solidos; si autem scultetus fecerit, solvet comiti II libras. 85. Nulla potestesse communitas de bonis alicuius nisi inter virum et mulierem. 86. Nemo citandus est coram comité 6) nisi pro negocio comitis. clagere by him sijn recht verliest, hy sal him gelden sijn scaide ende ten grave ml. 85^. Den heerwech sal men betren met der aerden, diert naest leghet; die dat wederseyt, sall den grave gelden II .pondt. 85a. Soe wie darinc delft by den herewege off by den zeedijcke, hy sal den grave gelden een pondt enten scoutate X s.; mair ist zelve een scoutate, die den darinc delft, soe sal hy den grave gelden 11 pondt. 58. Negheen gemeenscip van yemens3) gode en sal sijn 4) sonder tuschen5) man ende wijf. 9. Men sal nyemene daghen vore den grave hensi bi brieven, sonder omme tsgraven sake. son droit, il lui amendra son dommaige et au conté 111 L 185^. Et le chemin commun sera amendé de la terre qui gist au plus prez; qui y contredist, payera au conté lil 1. 85a. Quiconque cuille ou fouit darinc emprès le chemin commun ou emprès le dycke de la meer, il payera au conté une 1. et a lescoutète X s.; mais se eest2) lescoutète mesmes, qui le darinc fait fouir, il payera au conté II 1. 58. Nulle communaulté des biens daultrement ne sera excepté entre femme et homme. 9. On ne adjournera personne par devant le conté, sinon par lettres, exceptés pour cas du conté. 1) B voegt hier in: iuxta. 2) Het HS. heeft: sest. 3) Dit woord ontbreekt in D. 4) D voegt hier in: van y entende. 5) D: van. 6) Blijkens den Hollandschen en den Franschen tekst zijn hier de woorden: nisi ptr litteras uitgevallen. 48 87. Nemo clamandus est ante ianuam, nisi fuerit citatus coram comité, et receptus in obsidem vel bannitus pro sua absencia vel contumacia. 88. Quicumque in banno observatur coram comité per scabinos, habebit inducias deliberandi, utrum per scabinos suos alios scabinos velit contradicere vel non, donec comes fecerit eum revocari. 89. Quando comes est in uutlandis, ubicumque preceptum suum de nocte iusserit fieri, ibidem die sequenti iusticiam exercebit et non alias. 90. Quando pater et mater faciunt matrimonium de filio vel fïlia, et pater vel mater moritur, si dictus filius vel filia velit habere partem suam de bonis 11. Men sal niemen ropen voir den steen, hine si ghedaghet voir den grave, ende ontfaen te ghisele of te banne 1), ommedat hy daer niet en es in 2). 65. So wie by scepene wort in den ban ghehouden vore den grave, hy sal hebben vorste hem te beradene, weder hy3) met synen scepenen ander scepene wille 4) wederseggen of neen, totedattene die grave doet wederropen. 87a. Als' die grave in uutlande es, soe wair hy sijn gebodt doet des avonds konden, dair moet hy des anders daechs int gerechte sitten, ende nuwer el. 57& Als vader ende moeder huwelic maken van soenen of van dochteren, ende vader ende 5) moeder stervet, wille die sone of die dochter hebben des 11. On ne appellera nullui devant la prison de la pierre quil ne soit adjournéz devant le conté et receu a hostaige ou a ban pour ce quil ny est point ens. 65. Quiconques est mis par eschevins ou ban davant le conté, il aura espace de lui conseiller se par ses eschevins il vuelt autres eschevains desdire ou non, jusques a ce que le conté le face rappeller. 87a. Quant le conté est en plat pays, la oü il fait faire ses commandemens du vespre, il convient que illec il tiengne ses droiz et nulpart ailleurs. 57#. Quant père et mère font mariaige de filz ou de filles, et quil sont alléz de vie a trespas, se le filz ou rille vueillent avoir la part de leur -père ou 1) D voegt hier terecht in: ghedaen. 2) Dit woord ontbreekt terecht in D. 3) D voegt hier in: vrille. 4) Dit woord ontbreekt in D. 5) D heeft terecht: of. 49 pat ris defuncti vel matris defuncte, tenetur omnia bona intus reportare ad participacionem sibi a patre et matre in matrimonium collata. 912). Bona bannitorum non possunt venire in gratiam comitis, nisi fuerint circumequitati3) woestballinghe per incendium, nisi tantus sit excessus hominis, quod per hoe bona hominis in gratiam comitis devolvantur, sicut chora testatur de homicidio et aliis enormibus factis. 924). Quicumque terram suam vendiderit, tenetur eam ad medium fossatum mensurare, qui dilve dicitur, si fossatus habeat octo pedes vel parum minus; si terra fossatum non habuerit, usque doel debet mensurari. vaders deel van den goede of van der moeder, die doet es soe moet hy al sijn goet inbringen te deelingen, dat hem vader ende moeder hebben gegeven. 66a. Der ballinge goet en sal niet sijn in tsgraven genaden, syne sijn alreëerst bereeden ende gemaect woeste ballinge by brande, sonder alleene die mesdaet eens mans, dat danne sijn goet sy ints tsgraven genaden, als die kore orcont van mansslachte ende van anderen daden. 75a. Soe wie sijn lant vercoopt, hy salt meeten ter halver dilven vin voeten of een luttel min; ende hevet dat lant gene dilve, soe sal hijt meeten toten doele. de mère (qui) estoient trespasséz, il convient de ramener ens tous les biens que père et mère lui ont donnéz, pour également partir. : 66a. Les biens des bannis seront point mis a la voulenté du conté jusques a ce que sur iceulx sera fait beryt et quilz soient woestéz et fait bannis par feu, et excepté seulement le fait dung homme, que alors ses biens soint a la voulenté du conté selon ce que la keure le tesmoigne de de hommecide et autres faitz. 7$a. Quiconques vent sa terre, il la mesurera a la midilve de VIII piés ou ung peu moins; et se la dite terre na point de dilve, il le mesurera jusques a la doele. 1) Dit woord ontbreekt in C. 2) A verdeelt dit artikel abusievelijk in twee artikelen, waarvan het eerste eindigt met incendium. 3) Blijkens den Hollandschen en den Franschen tekst zijn hier de woorden: et facti uitgevallen. 4) A verdeelt dit artikel abusievelijk in twee artikelen, waarvan het eerste eindigt met si fossatus. 93- Nullus Fian» drensis vel Brabantinus admittetur in Zelandia ad alicuius nobilitatem confortandam, nisi secum attulerit litteras Flandrensis domini vel Brabantie testimoniales de sua nobilitate. 94. Quicumque terram suam vendere voluerit vel fundos, qui hofsteden dicuntur, et ipse prebebit ea per tres dies dominicos fratribus suis et sororibus suis et filiis eorundem, patruis suis, avunculis suis, materteris4) et amitis5) suis et filiis eorundem et non ulterius. Si emere voluerint, emant sicut extranei. Si emere noluerint, vendat cuicumque voluerit. Nemo habebit aneborte, manens in Zelandia, de aliqua terra, qui6) infra proxi- 56 80b. Ende*) men sall negheenen Vlaeminc noch 2) Brabandre ontfaen yemens edelheit te sterkene 3), hine brinct lettren van den heere van Vlaendren of van Brabant, die orconden van sire edelheit. 75#. Wie soe7)sijn lant vercoopt, hy salt bieden 8) drie Zonnendaigen synen susteren ende syne broederen ende hairen kinderen, synen oemen ende synen moyen ende haren kinderen ende niet vordere. Willen sijt coopen, sy coopent alse vreemde lieden. Ende willen sijts niet coopen, soe mach dieghene sijn lant off syne hofsteden vercoopen, wair hy wille. Nyemene, die in Zeelant woent, sal hebben anneboirte van enige lande, 80b. Et on ne recevra aucun Flamengou Brabenchon a tesmoinger aucune noblesse, se il napporte lettres du seigneur de Flandres ou de Brabant qui tesmoingnent de sa dite gentillesse. J$b. Quiconques vent sa terre, il le anoncera par lil dimen'ces a ses frères et suers et leurs enfans, a ses oncles et tantes et a leurs enfans et non plus avant. Et silz la vueillent achetter> ils lachetteront comme estrangiers. Et silz ae. le vueillent achetter, lors puet cellui sa terre ou ses masures vendre la oü il vuelt. Nullui demourant en Zeelande ne pourra succéder par nativ(i)té aucunes terres, que ce 9) ne soit dedens le pre- 1) Dit woord ontbreekt in D. 2) D: of. 3) C: bringcne. 4) A en B hebben beiden: marttrttris. 5) A en B hebben beide: amitis. 6) B: que. 7) D: Soe wit. 8) D: ghebieden. 9) Het HS. heeft: se. mum annum et unum diem, postquam terra vendita fuerit, suam aneborte non requisierit coram hominibus comitis Hollandie manifeste. 95. Quicumque negaverit abbati deMiddelburgo vel sacerdoti suo parrochiali treugas, solvet comiti x libras; vel alicui sculteto, quicumque fuerit, vel filio sculteti legitimo habenti annos discrecionis, solvet comiti V libras et sculteto, cui treugas negavit, v libras. 96. Quicumque fecerit vim vel rapinam, emendabit in gratia comitis. 97. Quicumque se defenderit ad domum suam vel in aliqua via vel ubicumque fuerit, et comes cognoverit, quod hoe sit per nood- 51 hensy dat hy binnen den eersten jaire ende daigel), nadien dat lant vercooft wort, syne aenboirte souke voir tsgraven mannen van Hollant openbaire^ 1 37. Die den abt van Middelburch of sinen ptochypape vrede ontseit hy sal den grave ghelden x pond. Jof die eenen scoutate vrede ontseit of eens scoutaten sone, die wittachtich es ende te sinen daghen comen es, hy sal den grave ghelden V pont ende den scoutate, dien hy vrede ontseide, v pond. 47^. Wie soe cracht of roof doet, hy salt betren in tsgraven ghenaden. 31. Soe wie hem weert te sinen huse of in enen4) weghe of waer dat zy, ende die grave bekent, dat hijt dore nooddwere dede, mier an et jour que la dite terre aura esté vendue, et que sa dite nativité il quierre et pourchasse par devant hommes du conté de Hollande. 37. Celluy qui escondira a labbé de Middelbourg trièves ou k son curé, il paiera au conté x 1. Ou cellui qui escondira trièves a ung escoutète 3) venu k son eage, icellui paiera au conté v 1. et a lescoutète a quil auroit escondit, V 1. 47a*. Quiconques fait forche ou robberies, il lamendera a la voulenté du conté. 31. Quiconques se deffent en sa maison ou en ung chemin ou quelque part que ce soit, et que le conté ait congnoissance quil 1) D voegt hier in: coemt. 2) D: vjederseyt. 3) Hier is uitgevallen de vertaling der woorden: of eens scoutaten sent, die toittachtich es. 4) C : meenen. 52 were, ab omni emenda et forefacto, tam contra comitem quam contra suos inimicos, liber permanebit. 98. Quelibet inca viri nobilis perforato *) craneo incisa2), quod houwen dicitur, solvetur iii libris, inca craneo non perforato solvetur viro nobili ii libris» Quelibet ossea inca solvetur quatuor incis carneis. 99. Comes non debet exercere iusticiam in Augusto de aliqua causa, nisi forefactum contingat infra Augustum. 100. Quando scultetus fecerit preceptum suum in die dominico ad computandum in septimana, illa computacio manet stabilis et hi sal quicte bliven van alre boette je(g)hens den grave ende jeghens sine viande. 17. Eens edels mans inke int heersenbeckin, die men sniden moet, sal men ghelden lil lib. Eene inke, die niet en es dore theersenbeckijn, sal men eenen edelen man ghelden xl s. 3). Elke *) beeninke sal men ghelden Illl vleeschinken. S76. In den Oech(s)t en sal die grave niet rechten van eenigher saken, hensy dat die mesdaet gesciet bin den Oechste. 68.. Als die scoutate sijn gebot leghet des Zonnendaichs te rekene in die weke, die rekeninge blyvet gestade, ende zy moet la fait son corps deffendant, il demour(er)a quicte de tous les amendes contre le conté (et contre) ses ennemis. 17. La playe ou tente dun gentilhomme en la teste quil convient tailler, on lamendera de lil 1. Une incke ou plaie qui n'est point parmy la teste, sera amendé a ung gentil homme de x 1.; chacune inke ou plaie faictes ès5) oos sera amendé comme de HU inckes ou plaies en char. Hjb. En laoust le conté ne terra aucun droit daucunes causes sinon que le cas adviengne dedens laoust. 68. Quant lescoutète fait ses commandemens le dimence pour rendre compte6) de la sepmaine, icelui compte demeure estable et con- 1) b.: perforato. 2) A en B hebben beide: incia. 3) C: x /. s. 4) D: ende elke. 5) Het HS. heeft: et. 6) Het HS. heeft: conté. 53 debet esse rationabilis et rata, et alia non est facienda. 101. Quicumque intraverit pomerium vel piscariam alicuius sine licentia domini pomerii vel piscarie, solvet illi domino unam libram et perdet, quidquid ibi apportaverit. 102. Nullus lusor talorum aut alterius ludi potest plus amittere, quam ad ludum aportaverit, nee 5) plus quam supra se habet, poterit6) extorqueri ab eo. 103. Si quis de terra triticum, siliginem, ordeum vel avenam infra Middelburgum alias portaverit quam ad locum ubi vendiderit, perdet XX solidos; medietas cedet comiti, alia medietas cedet sculteto, quos scultetus panda- sijn redenlic ende vast; ende gheen ander sal men dan doen. 50. Wie soe gaet in yemens bomgaerdt of in yemens vischerie sonder des heeren orlof hy sal den heere ghelden2) 1 lib. ende3) verliesen al dat hi daer brinct. 51. Ne gheen dobbelaren of anders speelrc en sal meer verliesen dan 7) hy 8) brinct ten spele. 69. Soe wie van den lande tarwen, rogge, gheerste of anders koern binnen Middelborch draget elre dan ter stede, dair hy vercoopt, hy sal verliesen een pond10); deene helft sal hebben die grave ende dander helft vient raisonnablc et ferme, et nul autre ne sera faite. 50. Quiconques entre en ung jardin ou en les pescheries daucuns sanz le consentement du conté4), il lamendera au seigneur une livre et perdra tout ce quil aura la aporté. 51. Nulz jueurs de déz ou autre jueur ne9) devra plus perdre fors ce quil aura aporté au jeu. 69. Quiconques du pais porte forment, soile, orge ou autre grain a Middelborg et il le porte autre part que au lieu oii il le vent, il perdera une 1. lune moictié auprouffit du conté et lautre moictié a lescoutète. 1) D: sonder verlof desgheens, die se toebehoren. 2) D: ghelden den heere. 3) D voegt hier in: hi sal, 4) Du conté: verkeerde vertaling van des heeren. 5) Dit en de volgende woorden van het artikel zijn in den Hollandschen en den Franschen tekst niet vertaald. 6) B: potest. 7) D voegt hier in: dat. 8) D voegt hier in: daer. 9) Het HS. heeft: le. 10) D: twintich scellingen. 54 bit, et si non poterit et querela ante comitem venerit, emendabit XL solidos. 104. Quicumque ceperit perdicem, perdet X solidos, nisi cum niso vel alia ave ceperit. 105. Quicumque alium cum insidiis interfecerit, solvet quadruplum homicidium, et ipse et non alter solvet, vel si plures interfueririt, ipsi et non alii solvent. Et si qui negaverint se interfuisse, nee comes potest eos convincere per suam veritatem, potius debent se purgare suo iuramento, quam aliquis eorum convincetur. die s(c)outtate. Dat sal die scoutate panden *); en(de) mach hy des niet doen entie clage voir den grave comt, so sal diegheene ghelden twee pont2). 49c. Soe wie eene pertrise vaet, hensi met eene spereware of met andren voghelen, hi sal den grave ghelden X s. 32. Soe wie eenen man met laghinghe doot slaet, hy salne vierscatte ghelden4) ende niemant el5). Ende sijnre meer an dieselve mesdaet, si sullent selve ghelden ende niement voir hem. Eist dat sake dats een deel messaken van hem, dat sy daer nietne waren, eist6) die grave niet en can verwinnen met sire wairheit, soe sullen sy hem quicten met haren eede, eer si hem yement7) laten bedraghen. Et ce8) devra lescoutète panner, et sil ne puet faire et que la plainte viengne devant le conté, alors icellui payera II 1. 49c. Quiconques prendroit ungpart(r)ys se ce nestoit par ung esprévier ou autre oyscl, il en paiera au conté X s. 32. Quiconques occist ung homme daguetappenst, il lamendera quadruple et non autrement. Et sil yaura eu plusieurs a icelluy meffait, il(s) amenderont eulx mesmes et nulluy pour eulx. Et ou cas que aucuns vouldroient nyer quilz ny avoient point esté et que le conté ne les puet convaincre par vérité, lors ilz se devront quicter par leur serment, devant quilz se laissent accuser. 1) D: inpanden. 2) D: viertick scellingen. 3) Het HS. heeft: se. 4) D voegt hier in: selve. 5) D: ander 1. 6) D: ende dat se. 7) D: yement hem. 55 106. Quandocumque comes faciet iusticiam de aliquo bannito, de domo sua potest comes facere suam voluntatem. 107. Omnes obsides eiusdem amicicieerunt in uno hospicio et solvent expensas equaliter de qualibet mensura. 108. Omnes sculteti solvent comiti *) peticionem suam cum oppidanis de Middelburgo bannitis de terra opidanorum salvis bannis suis. 109. Quicumque infra treugas datas aliquem occiderit et inde convictus fuerit per veritatem comitis, decapitabitur, si captus fuerit; si evaserit, bannietur, et nunquam poterit reconciliari nisi ex voluntate comitis et ex voluntate cognatorum interfecti. Et interfectus quadruplum solvetur de bonis malefac- 66b. Wanneer die grave recht over een balync, soe mach hy doen synen wille met des ballincs goede. 12. Alle die ghisele van eere vrientscepe sullen zijn in eene herberghe ende ghelden hare ghiselteren van eiken ghemete ghelijc. 77. Alle scouttaten sijn sculdich den grave syne bede te geldene met portren van Middelborch, die ballinghe sijn van den potters lande, behouden haire banne. 34. Soe wie eenen man doot slaet binnen ghegheven vrede ende verwonnen wort by tsgraven waerheit, men salne onthoveden, wort hy gevaen; ontgaet hy, men salne bannen, ende hine sal nemmermeer versoenen, eyst by tsgraven wille ende desgheens maghe, die hy doot hevet. Ende den dooden sal men 66b. Quant le conté fait justice sur ung banni il puet de ses biens faire sa voulenté. 12. Tous hostaiges dune amistié seront en ung hostel et paieront leurs despens a cause du dit hostaige de chacune mesure égalment. 77. Tous escoutètes sont tenuz au conté payer sa taille avec les bourgois de Middelborch; ceulx qui sont mis ou ban de la terre des bourgois, retiennent leur ban 2). 34. Quiconques tue ung homme dedens trièves données et quil en soit convaincu par la vérité du conté, on lui coppera la teste, sil est prins, et sil eschappe, il sera banni et il naura jamais paix, se cenest par la voulentédu conté et des parens de celui quil aura occis. Et on devra paier le3) mort quadruple des biens du 1) Dit woord is in B later bijgeschreven. 2) Ook hier heeft de Fransche vertaler den Hollandschen tekst verkeerd verstaan. 3) Het HS. heeft: la. 56 toris, et quod superest, erit comitis. 110. Quicumque aliquem vulneraverit infra treugas datas, manum amittet, et quadruplum vulnus vel vulnera solventur. in. Preterea quicumque treugas fregerit sine homicidio et sine vulnere, solvet comiti X marcas. 112. Duo fratres non possunt pariter dicere scabinium, nee possunt pater et filius dicere scabinium. 113. Cum scabinis ignobilibus, ubi nobiles in officio non 1) inveniuntur2), licet aggerem reparare vel circuitum facere et aqueductum et coram comité tenere homines in banno; qui contradixerit illis scabinis ignobilibus, solvet L solidos cuilibet scabino. vierscatte ghelden van des mesdadichs goede; dat daer overblivet, sal die grave hebben. 3 5. Wie soe yemene wond binnen vrede, hy sal die hant verliesen, ende den ghewonten sal men vierscatte ghelden. 36. Wie soe den vrede breect sonder manslacht of sonder wonden, hy sal den grave ghelden X mare. 73#. Twee gebroederen mogen niet te gaeder seggen scependom, noch vader ende soene. 78a. Men moet wel den dijck maken met onnedelen scepenen, dair men gheene edele en vint int ambocht, ende moeter mede ommeganc doen ende wateringe mede beleeden ende voir den grave lieden mede houden in den ban; die wederseyt onnedele scepenen, hy salt elc scepene betren LS. maelfaicteur, et le demourant sera au conté. 35. Quiconques navre aucun dedens trièves, il en perdera la main et au navré amend(er)a quadruple. 36. Quiconques enfrainet trièves sans homicide ou sans plaies, il paiera au conté X mares. 73Ó. Deux frères ne puevent ensemble estre eschevins, ne le père et le filz. 78a. On puet bien faire la dycke par eschevins non nobles la oü ne trouve nulz nobles dedens lambocht, et convient avec iceulx faire visitacion et faire wateringhe et aussi tenir les gens ou ban devant le conté; quiconques reffuse eschevins non nobles, il lamendra a chacun eschevin de cinquante solz. 1) Dit woord ontbreekt in A en B; zie echter den Hollandschen en den Franschen tekst. 2) B: inveniuntur in officio. 57 114- Omnes manentes inter Bornisse et Heidiinszee sub uno iure etx) una chora habeantur exceptischoris de Middelburgo, de Zerixzee, de Westcappella, de Dumburgh et de Soutenlande 2). 115' Si quis alium fecerit citari coram5) comité, non debet intrare domum obsidum, donec fuerit bannitus vel reus inventus per veritatem comitis. Item si comes fecerit aliquem citari circa6) seipsum, non debet fieri obses, si velit comiti ponere fideiussorem, quod parebit 7) iuri, nee intrabit domum obsidum. Si quis citatus fuerit coram comité et bannitus nee venerit, priusquam comes de pretorio recesserit, et veniens ante sol is occasum 8gb. Alle diegheene, die woenen tusschen Bornisse ende Heydenezee, sullen sijn onder een gerechte ende onder eene koere, sonder die van Middelborch 3), van Zerixee, van Wescapelen, van Domburch ende van4) Zoutenlande. 13. Wie 8) eenen man doet daghen voir den grave, hine sal niet gaen int ghiselhuus, hine sy banlinc of sculdich vonden van 9) des graven waerheit. Doet die grave eenen man jeghens hem10) daghen, hine sal niet ghisel worden, wille hy den grave borghe setten te rechte te stane, ende hine sal niet gaen int ghiselhuus. Die ghedaghet es voir den grave ende ghebannen ende niet en coemt, eer die grave uter vierscarnen gaet, ende 8gb. Tous ceulx qui demeurent entre Bornisse et Heydenezee, seront soubz une justice et soubz une koire excepté de Middelbourg, de Zerixee, de Westcapele et Dombureg et de Zoutelande. 13. Qui aucun homme fait adjourner par devant le conté, il ne yra point a la maison (de) ghiselhuus quil ne soit banni ou trouvé coulpables de la vérité du conté. Et se le conté fait aucun adjourner par desvant lui, il ne sera point hostaigier sil vuet au dit conté baillier plesges dester a droit, et il ne yra point en la dite maison de ghiselhuus. Et se aucun est adjournéz par devant le conté estans banni, et que point ne vient avant 1) B voegt uier in: sub. 2) Dat bier de bezouten landen bedoeld zijn, heeft prof. R. J. Frnin (Verspreide geschriften VI blz. 427 en 428) waarschijnlijk gemaakt. In den tekst van dit artikel vindt die opvatting echter geen steun. 3) D voegt hier in: ende. 4) C voegt hier in: den. 5) A: choram. 6) B: contra. 7) A: patebit. 8) D: Soe wie. 9) D: in. 10) D voegt terecht hier in: se/ven. 58 fit obses, intrabit domum obsidum et a banno absolvetur, et proxima die fiet ei iusticia, vel liber abibit aperta ianua. 116. Nullus scultetus, qui non est nobilis, 2) potest scultetum nobilem vel aliquem nobilem bannire vel contra nobilem dicere veritatem. 117. Quicumque pugnaverit vel aliquid mali fecerit in villa, ubi comes est presens, emendabit quadruplum. 118. Annuale placitum 4) tenendum est apud Zande, quamdiu ista chora durat, a . medio Maii usque ad medium Iulii, vel a fine Augusti usque ad hy coemt vore sonneonderganc ende woord ghisel, hi sal gaen int ghiselhuus ende quite sijn van den banne; des ander daghes sal men hem recht doen hebbeni), jof hy sal vri gaen van den ghiselhuse. 78^. Negheen scoutate, die niet edel en es, mach eenen eedelen bannen noch jeghen hem seggen wairheit. 33. Die vecht of yet quaets doet int dorp, daer die grave es in3), hy salt betren vierscatte. 8fc. Jaergedinge sal men houden ten Sande, alsoe lange als dese 5) kore geduurt, van 1/2 Meye tote x/2 Hoyemande off van uutgaende Oechste tote 6) le conté se parte de la vierscare, et quil viengne avant soleil couchant et se face hostagié, il yra en la dite maison du ghiselhuus et sera quicte du ban; et lautre jour on lui fera avoir droit, ou il se partira franc de la dite maison du ghiselhuus. 78é. Nul escoutate, quil nest point gentil, ne puet ung gentilhomme bannir, ne contre lui tresmoingnier en vérité. 33. Qui combat ou fait aucun grief ou village oü le conté est, il lamendera quadruple. 87c. Plais généraulx on tendra a Zande, aux lieux accoustuméz tant que ceste keure dure, depuis le my may jusques7) a la saint Martin quant le 1) Dit woord ontbreekt terecht in D. 2) In A is hier later bijgeschreven': non. 3) Dit woord ontbreekt in D. 4) A herhaalt dit woord. 5) D: die. 6) C: le. 7) Hier is in de Fransche vertaling een gedeelte van den tekst uitgevallen. 59 festum beati Martini, quando comes voluerit. Et quidquid apud Zande cum duello acquisitum fuerit, nonuplum solvetur. Synte Martins messe, als die grave wille. Ende wat ten Sande met kampe wort gewonnen, dat sal men neghenscatten gelden. conté vuelt. Et ce que au dit lieu de Zande est gaigné par champ, on le paiera a neufdouble. III a) Hollandsche tekst. Fransche tekst. 1. Van ghiselen. Pour mettre gens en hostaige. = L. i. 2. Van staende bakinen ende Dasseoir enseignes et prendre van ghyzëlingen 1). hostaiges. = L. 2. 3. Van daghene. De adjourner. = L. 3. 4. Van ghisele voer ghelt. De ghyseler pour argent, qui = L. 45. est a dire hostagier. 5. Van vrede ghizelen. De mectre hostaige pour trièves. a = L. 46. b = L. 47. 6. Van tsgraven banlinghe. Des bannis du comte. = L- 53- 7. Van banne ende van De bannir et de adjourner. daghene. = L. 72. 8. Van wie ghisel mach De celui qui puet estre hostage. wesen. = L. 77. 9. Van daghene bi brieve. De adjourner par lettres. = L. 86. a) De Hollandsche en Fransche bewerkingen der keur worden hiér «aast elkander afgedrukt volgens het handschrift, dat hiervoor (bis. 3 noot) is aangeduid met C en vergeleken met het daar D genoemde handschrift. Voor zoover de tekst reeds bij den Latijnschen tekst is afgedrukt, is daarnaar verwezen. I) De woorden: ende van ghyzëlingen ontbreken in D. 6o 10. Van ghisclcoste. = L. 82. 11. Van ropen voir den steen. = L 87. 12. Van ghiseiteren. = L. 107. 13. Van int ghiselhuus te gane. = L. 115. 14. Van manslachte. = L. 4- 15. Van inken. = L. 5- 16. Van forfaite van blockene ende van wonden. a = L. 6. b = L. 7. 17. Van inken int heersenbeckijn. = L. 98. 18. Van mortbrande, van morde *) ende van vrouwen te vercrachtene. = L. 8. 19. Van denghenen, die comen toetten grave ende ene mesdadighe onthouden 2). = L. 9. 20. Van hoe men manslachte ghelden sal ende wonden in den 'buuc 3). a = L. ioa. b = L. io£. c = L. ioc. De despens dostaige. De huchier devant la prison. Pour despens fais par hostaige. De aller a la maison tenir hostaige. De homicide. De tente de plaie qui sappelle inken. De fourfais de frousseures et de plaies. De tentes ou plaies en la teste. De boucter feu, de murdrier et denforchier femmes. De ceulx qui viennent devers le conté et détiennent ung malfaicteur. Comment on doit paier homicide et plaies ou ventre. 1) D: moertdaden. 2) Aldus D; C: onthout. 3) D verdeelt dit artikel in twee artikelen: 20. Van kot men manslathtt ghelden sal — (L 10 a en i) en 21. Van wonden in den buuc (zz L lo c). Daardoor is het cijfer der volgende artikelen bij D steeds eene eenheid hooger. 6i 21*). Als die grave es tusschen Bornisse ende Heydenezee. = L. ii. 22. Van ghemeenen stride of2) staende bakine. a = L. na. b = L. 123. C = L. I2f. 23. Van kuytilen, cordoyscolve ende mordwapene. = L. 13 24. Van dootslaghe, van blockene, binnen dat ghisele sijn ghegeven. = L. 14. 25. Van crachte ofte van gaderinghen jeghens den grave. - L. iS. 26. Van twiste of ghestoet 3) jeghens den grave. m L. 17. 27. Van vrouwen of van ioncfrouwen te vercrachtene. = L. 18. 28. Van huussokinghe. a — L. 30. b = L. 51. 29. Van heerden ende van reerove. *) = L. 57- 30. Van beligghene. = L. 73. 31. Van nooddwere. = L. 97. Quant le comte est entre Bornesse et Heydenezee. De commun debat ou denseigne eslevée. Domicide de cordoises et armures murdrières. Domicide, de frousseure fait tandis que on tient hostaige. De force ou de faire assamblée contre le conté.' De discort ou débat en la présence du conté. Denforchier femmes ou damoiselles. Pour serchier maison pour autruy grever. Des amendes fait sur pastours mort ou femmes gisant. De mectre siége. - De cellui que on assault et se deffent. 1) D. Toegt hier voor: Van verboernisse. 2) D: inde. 3) C: ghetcot; D: of van stoeien. 4) D: zeerave. 62 32. Van- laghinghe. = L. 105. 33. Van vechtene int dorp, . daer die grave es. = L. 117. 34. Van dootslaghe binnen vrede. = L. 109. 35. Van wonden binnen vrede. = L. 110. 36. Van vrede x) brekine. = L. in. 37. Van vrede te wedersegghene. = L. 95. 38. Van campe. = L. 40. 39. Van scuttene2) beesten. = L. 24. 40. Van custinghe te doene. = L. 38. 41. Van rovene coopmannen in Zeellant3) ende van dieven. a = L. 16. b = L. 19. 42. Van dieven ende van rovers te jaghene, die ontgaet. a = L. 20. b — L. 21a. c = L. 2\b. d = L. 22. e = L. 23. f = L. 25. Des agués. De combatre ou villaige la oü le conté est. De homicide fait sur trièves. De plaies données par dessus trièves. Denfrainte de trièves. De escondire trièves. De champyer. De panner bestes. ■ De faire custinghes. De desrobber marchans en Zeellande et de larons. De chasser larons et desrobbeurs qui eschappent. 1) D voegt bier in; te. 2) D: Van scuttinghe van. 3) D: Van coepmannc te rovene, die achter Zeelant gaen. 63 43- Van zeedrichte. = 39'- 44. Van swanen. = L. 64. 45. Van coopmanne te gheledene!). = L. 66. 46. Van kistwedden of van 2) dieften. » U 75- 47. Van rovene3), van dieften of4) van crachten. a = L. 80. b = L. 39^. f = L. 81. a* = L. 96. 48. Van rove ende van dief" ten te soken. = L. 31. 49. Van dunen te woestene, van hasen en van partrisen. a =•= L. 39a. b = L. 390. c = L. 104. 50. Van boomgaerden ende van vischeriën 5). = L. 101. 51. Van dobbelaren. = L. 102. 52. Van tsgraven wairheit ende van lantsaken. a = L. 26. b = L. 27. c == L. 28. De le gaen de mer. Des chines. De convoy de merchant. De prinses ou de larechin. De robberie, de larechin ou de force. De larchin et de robberie quérir. De wouster dunes, lièvers et pertrys. De jardins et de pescheries. De juer de déz. De la vérité du conté et causes du pais. 1) D voegt hier achter: ende van grontroeren. 2) D terecht in plaats van of van: over. 3) C: rovere; D: rotvent. 4) D: ende. 5) D: ende viseherien te rotvent. 64 53. Van orsaten hofstede *) ende werven. mi L. 32. 54. Van voghedifin ende van 2) mombaerscepe. = L. 33a. 55. Van vercoopene werve3) ende voirhove. = L. 33*. 56. Van zekerheiden4) van góede te delne. a = L. 34. b = L. 35- 57. Van keveskinderen5). a = L. 36. è = L. 90. 58. Van6) gemeenscip van goede. : L. 85. 59. Van soenen. = L. 44. 6b. Van herev(er)den. a = L. 62. £ = L. 56. 61. Van beridene ballinghen. ==' L. 41. 62. Van vontnessen ende ') ballinge te scryvene. a — L. 42. b Als yemene wort balinc, althans sal mene scryvene ints graven brief. De successeurs masures et mottes. De tutèle et mambournie. De vendre masures et motes. De asseurance de faire pertaige de biens. Denfans procréés en adultère. De biens communs non pertiz. De paix de mort. De lost du pais. De beryder bannis. Des sentences et descripre bannis. Quant aucun est accusé pour bannis, on le devra escripre ou registre du conté. 1) D voegt hier in: voorhoven. 2) Dit woord ontbreekt in D. 3) C: worve. 4) D voegt hier terecht in: ende. 5) In C. is ook boven den Hollandschen tekst het opschrift in het Fransch gesteld. Dit opschrift is ontleend aan den voorin geplaatsten index en aan D. 6) Dit woord ontbreekt in C. 7) D voegt hier ia: van. • *** «5 c = l. 65. i'mm l. 67. 63. Van banne sonder scependomme. = l. rm 64. Van vreemde ballinge. = l. 79. 65. Van banne by scepene. = l. 88. 66. Van der ballinge goede. a — l. 91. £ = l. 106. 67. Van ongesekerder scout. m l. 37. 68. Van rekeninge. = l. 100. 69. Van dragene coern *) in Middelbourg. = l. 103. 70. Van wie scepen wesen mach 2). a = l. 48. 3 = l. 50. c = l. 52. 71. Van scependomme. « = l. 55a. 3 = l. 58. 72. Van kampe by scepenen3). = l. 55*. 73. Van dingen ende van banne by scoutate ende by scepenen. a = l. 83. b = l. ii2. 74. Van lachteringen in gebanre spraken. mm l. 29. De ban sans les eschevins. De forain bannis. De ban fait par les eschevins. Des biens de bannis. De debtes non congneu. De comptes. De porter grains a Middelbourg. De cellui qui puet estre eschevin. Des echevinaige. , Pour kampier devant eschevins. De plaidier et de bannir par escout(è)te eschevins. De injurieuses parrolles fait en vierschaire bannie. 1) D: tarwe. 2) D: mach wesen. 3) C: scependomme 5 66 75- Van lande te vercoopene. a = L. 92. b = L. 94. <: = L. 6b. 76. Van dijcke wateringe. a = L. 59#. # = L. 59a. c = L. 59/? d — L. 610. *• = L. 6i£. ƒ = L. 69. 77. Van tsgraven bede. = L. 108. 78. Van onnedelen scepenen. a = L. 113. b = L. 116. 79. Van papen. = L. 74. 80. Van edeldoeme. a = L. 49. * = L- 93- 81. Van pandene. = L. 54. Van wan maten. = L. 68. Van moerwercke. = L. 63a. Van selle1). = L. 63£. Van daringe by den heerewege s) te delvene3). a = L. 84*. b = L. 84a. De vendre terres. ende van De dicques et de wateringes. 82. 8384. 85. De layde de conté. Deschevins non nobles. De prestres., . De gentillesse. De panner. De mesures trop petites. Douvraiges qui se fait ès moeres. De salline. De fouir darinck emprès les chemins. .?8 '*JE 1) D: Van darinc te delvene ende van selle. 2) D voegt hierachter: of bi den zeedike. 3) De twee laatste woorden ontbreken in D. 67 86. Van den jairghedinge. a — L. 76. 3 = L. 78. 87. Van tsgraven geboeden te leggene, als hy*) in uutlande es. a = L. 89. b = L. 99. £ = L. 118. 88. Van der kore te zweerne. = L. 43. 89. Van dat de kore niet en besceit. a = L. 70. * = L. 114. l) D: die grave. Des plays qui se font une fois lan. De mettre les commandemens du conté quant il est ou plat pays. De faire serement de la keure. De ce que le keure ne comprent point. B DE KEUR VAN GRAAF FLORENS V DE KEUR VAN GRAAF FLORENS V *) In den name des Vaders, des Zoens ende des heylichs Geest, amen. Ic grave Floris, momboer van Hollant, Zeelant2), maken cont allen denghenen, die dit recht sullen zien of horen lesen, dat wy hebben gegeven in den XXXVII jare onser ouder, by onsen vryen wille, met onsen voersienen rade, dese chore ende dese wet allen denghenen, die wonen of wonen zullen tusschen Caesant ende Greveninghe, ende alle die gront, die hiertusschen gelegen is, die men heet Zeelant, ewelic te ghedueren, uutgenomen Middelbourch, Ziericzee, Westcappelen ende Dombourch. Ende alle dinghen, die ghescieden bin den voirnoemden mercken ende op desen voirscreven gront, die den waerliken rechte toebehoeren, die sal men berechten by deser chore ende by gheenre andere chore, ende dese core en hevet gheene macht bin desen voirnoemden poerten, noch hare coren en hebben gheene macht buten haren porten. i. Van te beteren, dat men misdoet. — Men sal nyemant anspreken bin deser chore van dinghen, die geschiet sijn of geschien binnen anderen gerechten; maer men sal elcke mensche anspreken by dien gherechte, daert geschiet. 1) Dit stak is ontleend aan hét handschrift 0._i£4 der Koninklijke bibliotheek te 's-Gravenhage. Het komt er voor fol. 157 recto—181 verso. Er aan vooraf gaat eene tafel der artikelen (fol. 154 recto—156 recto), waarboven als opschrift staat: „Keure van Zeelant, gemaect by grave Florens die Vijfde, die soen was van coninck Willem, wiens monbour den Zeellanders oicle keuren gaff", Oervoren gescreven (de woorden: die soen.... gescreven zijn later ingevuld), ende wordt in eenige boucken gestelt voir een koere van XLVIII functen, welcke puncten hier meergesmaeldeelt zijn. 2) Dit is in het HS. veranderd in: Wy, Floris grave van Hollant. 72 2. Van baeliuwen, die oerbaar tlants zijn. — Die grave mach setten eenen edelen man, dier oerbaer toe es, tot eenen baeliu in Zeellant, die sal wesen drie jaer baeliu ende niet langher, ende hy en sal gheenen anderen setten, het en waer by der meester meninghe der ghesworen ende by des graven wille, of die baeliux) moghen rechten in Zeellant een maent tusschen Faesschen ende Sinxen ende een maent tusschen sinte Lambrechs dach ende Alreheylighen misse Bewesterscelt, ende vi weken tusschen Sinxen ende den Ougste Bioesterscelt; maer 2) manslachte, ghysele buyte vrede ende over ghevanghen lieden metter vorsscher daet, die mach men berechten, alst ghesciede, tusschen twee dinghetyde, van dijcke ende van wateringhe 3). 34). Van overdade te doene van den grave5) of van den bailiu. — Dade die grave 6) of die baeliu yemende onrecht of overdaet, ende gheen vonnisse doen en wille, wort hy betoghet ter vierscare voer die ghezworne, dat hem recht ghebrake, so en soude gheen gezworne vonnisse wysen, den claghere ware recht gedaen; worde die baeliu bedraghen van overdade mit neghen ghezwornen of met meer, hy en soude nemmermeer baeliu wesen in Zeellant; die hierover vonnisse wijsde, hy en sal daerna nemmermeer vonnisse wysen ter vierscaeren. 4. Van baeliuwen ende van ghezwornen. — Elc bailiu sal zweren dese chore, eer hy recht in Zeellant. So wie gedaghet wert in die eene dinghetijt ende onberecht blivet, dat sal men berechten in die naeste dinghetijt, daer mens begaert. Omme dat te beter recht 7) ende om tslants oerbaer so sijn gheset xliiii ghezwornen Bewesterscelt ende xxilli Byoesterscelt in Zeelant, daer men alle waerheiden by sal nemen ende vonnisse sal scheiden ende alle dinc berechten voer den grave off voer den bailliu, ende alle dinc sal behoiren tot haeren waerheit, sonder eyghedom van erven; die sal staen scependomme. Daer si spreken twiërsins, dat sal men keeren an die ghezworne. Die van Be- 1) In het HS. met latere hand veranderd in: die dijekgrave oft die baeliu, 2) Het HS. heeft: ware. 3) Eene latere hand heeft hierachter geschreven: alst behoirt. 4) Zie A I art. 42, A III art. 62a. Van hier af zijn de artikelen in het HS. eene eenheid te hoog genummerd. 5) Eene latere hand heeft dit veranderd in: dijcgrave. 6) Eene latere hand heeft dit veranderd in: dijeiegrave. 7) Lees: omme dat te bet te rechten. 73 westerscelt sullen hebben hare vierscare by hem, ende die van Beoisterscelt bi hem, ende nyemant en sal vonnisse scheiden noch waerheit segghen in der ander vierscare, hetne waere bi begheerte der andere merre menichte der ghezworne. Als die ghezworne ghemaent worden in gebanre vierscarren tusschen twier man tale, ende men der core niet en begaert, so wat sy wysen, sal bliven ghestade; ghebreker eenich van den ghezworne of onwittachtich worde gheproeft bi der meerre menichte der ghezworne, die ter vierscaren behoeren, ende dese ghebrekenisse sal wesen doot off tlant gheruumt mit alle goeden; die grave soude eenen anderen setten by sinen eede in synen stede binnen derselver vierscare, die daer oerbaere toe es des lants, ende die sal wesen edel ende gegoet tot dusent ponden Bewesterscelt ende vC Beoisterscelt. Ende worder een valsch gheproeft van den ghezwoerne, hi sal den grave gelden XX pondt ende nemmermeer vonnisse wysen dairna. 5. Met hoe veel ghezworne men dinghen mach ter vierscaren. — Met neghen ghezworne of met meer sal men dinghen ter vierscaeren Bewesterscelt, met seven of meer Beoesterscelt *). 62). Van ghezwoorne te lachteren in de vierscaere. — Soe wie die ghezwoorne lachtert in ghebannender vierscarnen, ende hi bedraghe(n) worde by der meerre menichte der ghezworne, dier jegenwordich sijn, hi salt beteren hem XXV pont, ende den grave also vele als die ghezwornen. 7. Van des graven messnyede. — Tsgraven messnyede en sullen maer tiene over een waerheide ende over vonnisse wesen, ende dier andere sullen wesen meer, die van sinen mesnyede niet en sijn. So wanneer die grave of man van sinen weghen an yemende spreket, spreect men weder an den grave, dat sullen sceyden de ghezwoorne. Ende over dit recht en sal nyemant gaen van sijnder messnyede, daer ment hem wederseyt; ende hy mach weren desgheens messnyede, daert jeghens lopet; anders en mach men gheen ghezworne wedersegghen, het en ware om haer selves sake. 8. Van goede te besitten. — Wie dat binnen deser core 1) Het HS. heeft: Btorstcrsctlt. 2) Zie A I art. 29, A III art 74. 74 thien jaren besitter es van goede onbeclaghet ter vierscaren, ist leen, arve of ander onberoerlic goet, hi macht houden mitter custynghen, spreket men daer an, ende nyemant gheen ander recht daerof doen, het en ware dat die clagher mochte betoghen sijn. Ende onbejaerde kindere moghen haer claghe doen bin thien jaren, nadat pi hebben haer dagen. 9. Van leene te oersatene *). — Alle leengoet, dat leget binnen deser core, sal comen opten outsten sone, ende die sal sijn broeder of sijn broederen goeden op dordendeel van al den leene; dat sullen si van hem houden, het en sy dat die vader bescheydet binnen synen levende live voer vil ghezworne; ende dat sy kennen met haren briven, dat sal sijn ghestade. Stervet yement sonder zone, die leengoet laet, so salt lossen die naeste lossere, die outste, die van hem comen es. Ende es nyemant van hem comen, die outste ende die naeste, die van dier syden es, daert goet of roert, die saelt lossen2), al es hy jonghere, ende voren gaen in die voechdie. 10. Van goede te lossene ende van voechdien. — Allewege sal smans kint voren gaen in die lossinghe ende in die voechdie voer des wijfs kint, daer si beyde sijn even na. Stervet yement sonder zone, daer men leen of helt, die losser mach lossen tleengoet, dat men van hem helt, gelijc den verstorven leene; lost hijt, so sal ment van hem houden, ghelijc dat doet van den grave, wil hijs niet lossen of en vermach hijt niet al, dat salen 3) houden van den grave. 11. Van leene, van lande, van gelde te lossene4). — Elc ghemet ambochts sal men lossen om vichtien scellinghe, ende elc gemet leenlants om drie pont, ende elc pont penningeleens om vijf pondt. 12. Hoe men boeten gelden sal, die den grave toebehoiren.— Dat geit van allen lossinghen ende van allen boeten ende alle dat geit, dat gescreven staet in dese chore, dat sal men gelden 1) De beide laatste woorden zijn in het HS. doorgeschrapt. 2) Met jongere hand is hier op den kant bijgeschreven: ist wijf, ist man, zijn zy beyde even nae, die man salt lossen. 3) De laatste drie woorden zijn met latere hand vervangen door: zee sellen zijt. 4) Eene latere hand veranderde dit opschrift in: gelde mede te lossene. 75 mit alsulcken paymente, als in Walcheren ghinc, doe dese chore gemaect was. Dit geit van deser lossinghe sal men gelden binnen den jare. Coemt dese voerscreven lossinge an onbejaerde kindere, so salt lossen sijn voghet bin twee jaeren, ende hi sal behouden dat goet; maer comt kint tot synen daghen, so mach het dat goet lossen bin twee jaren jeghens sinen voecht of jeghens sinen arfnamen, ghebraken sijüs; wille die naeste tleen niet lossen, die naeste daerna macht lossen, of sijns niet en ware, ende al voert die maechscip uut. 13. Van ambochte te vercopene. — Wil yemant vercoopen sijn ambocht, sijn sone of sijn dochter of sijn broeder of sijn sustere moghent gelden elc ghemet om een lib., ende die i) vorder sijn, moghent gelden elc ghemet om een lib., also als hijt mach gheven eenen anderen. 14. Van leene te vergiftene. — So wie in Zeellant leengoet vercoopt, die grave salt vergiften om thien pont van der hevenen2) van leenlande; ende van penningeleene sal hi hebben den thienden penninck. Niement en mach leengoet vercopen, eer hy twintich jaer out is, het en ware bi tweën den naesten maghen van dier siden, daert leen of roe(r)t. 15. Van leene te deelne. — Waer dat leen is gl ïemeene, daer men deelinghe begheert, draghen sijs niet overeen der deelinghe van den leene, die deelen wille, sal den anderen doen daghen voer den grave of voer den bailiu; als sy te banne zijn gedaen, so mach hijt deelen ter vierscaeren ende setten, ende dat sal bliven ghestade. Mer verlyden si beide der deelinghe van den leene voer den grave, dat blijft ghestade. Gheen leengoet en mach men na maken in Zeelant, dat nu geen leengoet en es, het en ware by des graven wille. Elc man, die comen es tot synen daghen, en sal sijn leengoet niet ontfaen, hine zwere alreëerst dese core, eer hi mach draghen ban of recht hebben ter vierscaeren. 16. Van ghemeenen stride, als die bailiu recht. — Alse die bailiu recht binnen synen twee maenden in Zeellant Bewester- 1) Het HS. voegt hier in vader. 2) Het HS. heeft: ghevenen. 76 scelt, so wes geschiet van vechten in ghemeenen stryde1), dat sal men tweescatte gelden. Wonden, die te cante sijn comen, of meerre dinc. Ditselve recht sullen si hebben Byoesterscelt bin haren ses weken. 17. Van twiste te roeren opten bailiu. — Soe wie twist roert opten bailiu, slaet hy een man doot of yemant, die an zijn hulpe is, diet roerde, die sal sijn hooft verliesen. Ende wort daer een mensche ghewondt met moertwapene, die hant. Ende die misdaet, die daer ghesciet, sal men vierscatte gelden; datter overblijft sal tsgraven sij(n), behouden sijns ghetrouwes wijf deel. 18. Van stride te roeren van den bailiu. — Roerde die bailiu twiste, daer men doot of blijft of ghewont van hem of van sinen hulpers, dat sal men beteren by vonnisse der ghezworne. 19. Van twiste te roeren in gebannender vierscaeren. — Soe wie twist roert in ghebannender vierscaeren voer den grave of voer den bailiu met slane, met stekene of met worpen, daer man doot blijft van hem of van sinen hulpers, diet roerde, sal sijn hooft verliesen voer den2) doden, ende sijn hant voer den levenden ghewonden. Ende 3) worter nyemant ghewont, dat sal hy gelden X pont, ende elc van sinen hulpers een pont. Ende al dat men daer mesdoet, dat sal men vierscatte gelden, ende sijn goet in tsgraven genade, behouden sijn ghetrouwes wijfs deel. 20. Van vechten, als die grave vierscare gebannen heeft. — Wanneer die grave of die bailiu vierscaeren bannet binnen der dinghetijt, also langhe als die gheduert, wie tot hem gaetofvan hem keert, wort hy doot ghesleghen mit laghen of met voerrade, diet doet of doet doen, sal(t) hooft verliesen, ende van haeren goede sal men die misdaet vierscatte gelden; datter overblijft, sal tsgraven sijn, behouden sijn ghetrouwes wijfs deel. Wort hy vermenct 4) tot eenen halven man, diet5) doet of diet doet doen, sal die hant verliesen, ende die misdaet vierscat te gelden ende sij(n) goet in tsgraven genaden. Wort bekent, dat hijt niet met 1) Dit woord is later bijgeschreven. 2) Het HS. voegt hier in: grave. 3) Het HS. heeft: ender. 4) Het HS. heeft: vermenet. 5) Het HS. voegt hier in: of. 17 voerrade en dade of met lagen, ende wont hy yemende sonder voerraet, so sal hi den grave gelden X pont ende die misdaet vierscatte. 21 !). Van moer(da)delike yemende te dooden. — Soe wie dat moerdadelike yement doot of met moertwapenen of met cordoyscolve of met lombaertsmes of met eisen, soe wie met dustanighe wapene yemende doot, hy sal sijn hooft verliesen, ende sijn hant voer den levende ghewont, hetne si in ghemeenen stride of staende bakene. Dese misdaet sal men beteren vierscatte; dat daer overblijf(t), sal tsgraven sijn, behouden sijns ghetrouwes wijfs deel. Ende ist, dat die misdadige ontgaet, hine en sal nemmermeer moghen versoenen, hetne si bi desgheens maghe, die hy 2) ghedoot heeft, ende by des grave wille. Ende waert, dat die misdadige wort vervolcht metter vvorsscher daet, wie dat hem onthout den clagers in sijn huus of op sijn veste sonder leveren den grave, hy sal8) tselve recht hebben voer hem. Als die misdadighe es ontgaen, dien herbercht of onthout, na viertien dagen dat die dootslach es gheleyt ter kercken, hy sal die misdaet vol ghelden, ghebreket an des sculdich goet, ende sijn goet sal bliven in tsgraven genaden. Quame die misdadige in yemens ambocht jeghens sinen wille, daer hij(t) wiste, die scoutate of die scoutaten sullent betogen met viere ende bakenen of voer drie ghezworne, of hy sal schuldich wesen van der misdaet als hier voerseit. 22. Van thienden ende van leene *). — Negheen leengoet noch tiende ne mach men verboren jeghen den grave, sonder dat men hout van hem. Die grave noch die bailiune sullen gheen hant an des misdadichs goet stellen 5), eer die misdaet volcomelic es vergouden, noch nyemant niet, ten ware claghers behoef; diet dade, hi sout beteren als roef. 23 6). Van vechten om versoende saken of binnen vrede. — Waer dat ghysele sijn gegeven *) van eenen stride, wat men doet binnen der ghyselinge, dat sal men vierscatte gelden. 1) Zie A I art. 13, A III art 23. 2) Het HS. heefr: gky. 3) Het HS. heeft: dat. 4) Hierachter is later bijgeschreven: ie verboren. 5) Dit woord is later bijgeschreven. 6) Zie A I art, 14, A III art. 24. 7) Het HS. heeft: ge gaen. 7* 241). Van ghisele te vechten binnen der2) ghyselinge. — Wie dat om versoende saken yemende dootslaet of binnen vrede om dinghen, daer vrede of gegeven es, diet doen of doen doen, die sullen thoeft verliesen voer den doden, worden si daerof verwonnen, ende die hant over die ghewonden. Dese misdaet sal men vierscatte gelden, als voerscreven es van moerde. Ende al dat men misdoet binnen vrede, dat sullen sy vierscatte gelden, die den strijt beroeren. Ende daer den strijt op wort beroert, die sullent eenscatte gelden of niet, wort gheproeft nootwere, tot dien dat die strijt wort versceyden. Negheen vrede en mach men breke(n); dieghene, die uuters sijn van stride, na dien dat die eerste strijt verscheiden es, dien sullent vierscatte gelden of niet, als voerscreven es. Wie verboert lijf of let bin deser chore, dat 'sal men hem nemen, hetne si met ghedoghe des claghers, ende by tsgraven wille. 25. Van vrede te ontseggene. — Wie dat synen prochipape vrede ontseit, hi sal den grave gelden vijf pondt. Wie een van tsgraven mannen vrede ontseit, sal den grave gelden vijf pondt, ende dien hi den vrede ontseit, vijf pont. Wie dat eenen ghezworne vrede ontseit, hi sal den grave gelden tien pont ende den ghezworne X pont. 263). Met laghinghe yemende te doden. — Wie dat doot wort ghesleghen met laghen, diet doet, sullent vierscatte gelden ende nyement el. Staende bakene ende buten vrede en mach men geen laghen legghen. Wort yemant beclaghet van overdade, wort hi niet bedraghen of ondraghen in der waerheden, hy salre voren staen mitter custinghe. So wie die daer misdaet doen, daer se vierscatte geit an verboren, si en mogen gheen hulpêr inwinnen, si en waren met hem an die (mis)daet. Die grave noch sijn bailiu en sullen geen hant 'slaen an nyemant, het en si van misdade, die ghesciede in der prochiën, daer si sijn, dien suUen sy houden rechts te pleghen: anders en moghen si (n)yement houden, het en ware by vonnisse der ghezworne of verwonnen metter wet. 1) Zie A II art. 109, A III art 34. 2) Het HS. heeft: datr. 3) Zie A II art. 105. A III art. 3a. 79 27 Van vechten, daer die grave es. — So wie vecht of yemant wont in dorpen, daer die grave in es, hi salt beteren vierscatten. 282). Van vrede te brekene. — So wie vrede breect sonder manslachte of sonder wonde, hi salt gelden X lib. 293). Van vrede te ontseggene. — Wie den abt van Middelburch vrede on(t)seit off synen prochipape, hi sal den grave gelden thien pont, of die enen scoutate (vrede ontseit of een scoutate) 4) zone, die wittachtich es ende te synen daghe comen es, hy sal gelden den grave vijf pont, ende die hy den vrede ontseit, vijf pont. 305). Van dootslage in gemeenen stride. — Soe wie doot wort geslaghen of vermenct of ghewont in ghemeenen stride of staende bakenen, met wat wapenen dat si, dat sal men eenscatte gelden, hetne ware ghedaen voer den grave of binnen vrede of binnen anderen quaden dinghen, als in dese chore bescreven es. 31 6). Van dootslaghe, die onedel es. — Wie onedel es ende eenen man dootslaet of ondaet doet, daer hy tlijf met rechte niet mede en verboert, hi sal die misdaet selve gelden, so en verboert sijn here niet; mach hijs niet vol ghelden, so sal sijn heere voor hem gelden den claghere ende den grave, doet hine niet van hem ende houtene boven viertien daghen. Datselve recht sal men houden van elcx 8) mans knape. tForfait van deser manslachten sal wesen int tsgraven genaden, ende van blocken sal tsgraven sijn X lib. 32 9). Hoe men edel lieden gelden sal. — Elc edel man, die doot wort ghesleghen, die men eenscatte gelden sal, die sal men gelden xc lib. zwerte, ende een onedel man XXH1^ pont, ende heeft hi edelheit, na dien dat hier heeft. 1) Zie A II art. 117, A III art. 33. 2) Zie A II art. in, A III art. 36. 3) Zie A II art. 95, A III art. 37. 4) De laatste vijf woorden ontbreken in het HS. 5) Zie A I art. Vla, A III art. 22a. 6) Zie A I art. vib, A III art. 21b. 7) Het HS. heeft: voer Hen. 8) Het HS. heeft: cleen. 9) Zie A I art. 4, A III art. 14. 8o 33. Van half mannen te geldene. — So wie een oghe wort uutgesteken, een hant of een voet of, die sal men gelden eenen halven man, eene dume een vierendeel van eenen man, den vortsten vinger een achten deel, die minste vinger een sestienden deel, die twee middelste vingere elcx van hem beiden een tweeendedortichste deel. Es die lenge niet al of, so sal si minderen na die scoenheit bi den ghezwornen ende bi vonnisse van hem, ende *) alle ander leemte mede. 342). Van incken te gelden, edel ende onedel. — Eens edel mans incke, die sal men gelden thien scellinghe, eens onedel mans Ilx/2 scellinc. Een beenincke also vele als vier vleysincken. Ende es hi int hersenbecken dore of dore ghehouden, die incke van dien doergate sal men gelden also vele als ses vleesincken. 35 3). Vant forfayten van halven lieden. — tForfayt van eenen halven man of daerboven sal men gelden den grave in sijn ghenaden, tforfayt van beneden eenen halven man, tensi bin vreden, en sal niet sijn in tsgraven genaden; maer van blocken sal men den grave gelden tien pont, van eenre wonden drie pont. 364). Van incken te gelden in den buuck. — Soe wie ghewont wort in den lichame, dat hy doorsteken es, men sal hem gelden thien incken; ende snyden die meesters wonden, men sal hem gelden, als recht bewijst bi vonnisse. 37. Wonden int aenschijn ende op die hant. — Wonden, die onbedect sijn int aensicht of op die hant, daer litteyken of blijct, die sal men twivout gelden. Wonden, die te cante5) sijn comen, also groot, als tsgraven mannen of scepenen kennen, die mach men halen mitter custinge. Bloetreesen, slaghen, steken, vallen, worpen mach men versaken metter custinge; maer die men geldet, die sal men gelden elc een incke. Maer worpet men yement in den vliet te sijnre leelicheden, dat sal men gelden bi vonnesse der ghezworne. Negheens levens mans smerte en 1) Het HS. voegt hier in: al. 2) Zie A I art. 5, A III art 15. 3) Zie A I art. 6, A III art 16a. 4) Zie A I art. 10c, A III art. 20c 5) Het HS. heeft: cancte. 8i sal men gelden boven eenen halven man, hoe veel wonden dat hi hevet. 38 *). Hoe men man, wonden, mencke, vierendeel gelden sal. — Manslachte, wonden, mencke, vierendeel mangelt of daerboven sal men gelden te drien tyden van den jare ende zeker doen voer die ghezworne; mencke, wonden, quetsinghen beneden vierendeele mangelts sal men binnen ses weken gelden, na dien dat ment seker maect. 39. Van ondersceede des graven boete. — (Alle 2) wonden ende alle quetsinghe sonder oghe uut of hant of voet verloren 3) sullen ambochtsheeren berechten bi scepenen, uutghenomen dat bescreven es den grave; maer si sullen alle boeten van drie ponden of daerbeneden hebben; ende dese boeten sal elc heerscip nemen van sinen vrienden; ende waer meer heerscaps in eenre prochiën dan een, op wies heerscappie dat hi vochte, hi sout daer beteren, ende daerover so mach hi hem houden; ontgaet hi, men salne bannen. Kerchof, heerweghe, ghemeene boete moghen die ambochtsheeren berechten, ende berechtens die ambochtsheeren niet, ende dat wort beclaghet voer den baeliu, hi salt berechten, ende hebben half die boete ende die ambochtsheere die ander helf. 40. Van te roeren ghemeenen strijt.) — So wie dat roeren ghemeenen strijt, si sullent boeten heerlijc een lib. ende elc haer helpere tien scel(lingh)e. Ende die moertwapene trect, een pont, ende dairmede een mensche wont, III pont; die met anderen dinghen yemande wont, een pont, ende die ymende menct, III pont; uutghenomen oghe, hant of voete verloren, dat en sullen die ambochsheeren niet berechten. 41 4)- Van misdade te doene bi ongevalle. — So wie misdaet doet bi ongevalle ende sonder nijt, dat sal hi eenscatte gelden ende niet hoger; hierof en sal nyemant hebben boete; negheen dinck en sal hy hoogher gelden of gaen dan vierscatte, 1) Zie A I art. loa, A III art. 20a. 2) Dit artikel en het opschrift van het volgende ontbreken in het HS. en zijn ontleend aan de uitgave van Van den Bergh. 3) Het HS. voegt hier in : ende quetsinghen. 4J Van hier af komt de nummering in het HS. met die in de uitgave van Van den Bergh overeen. 6 82 sonder dat men yeghens heerden misdoet, of die zeeroef doet scipluden. 42l). Van herden ende van zeeroef2) te doene. — So wie herden misdoet op uutdijcke, die in soute lande liggen, of luden, die in scepenghen liggen, liggende in die zee, ende reroef doen, dat sullen si neghenscatte gelden ende beteren. 43 3). Hoe men maechsoen nemen sal. — Als yement(s) kint wort doot ghesleghen, ende vader ende moeder leven, ende die dode gheen wittachtich kint gelaten en heeft, die vader ende die moeder sullen die twee deel hebben van dier zo(e)nen, dat es thoeftgelt, ende des doden maghen dat dordendeel, dat es maechzoen. Waer vader ofte 4) moeder doot, dier levede 5), soude hebben halft thoeftgelt ende des doden maghe die ander helft, anders deel ment als arve. Laet die dode wittachtich kint, dat sal hebben thoeftgelt ende vader ende moeder sullen hebben die helf van der maechzoene. Laet die dode gheenen vader, so salt die moeder hebben van haere syde die een helft. Ende laet hi gheene moeder, so salt die vader hebben van sijnre syden die een helft. 446). Van huussokinghen. — Een edel man, die wortgejaget in sijns huus ofte in eens anders huus, ende men dat huus bestrijt met wapenen, men salt hem beteren X pont, eenen onedel man vichtich scellinc ende den waert V pont, is hy vul edel; een ygelic, nadat hi edelheit heeft. Ende dat men van binnen uutwaert doet, sal men eenscatte gelden, ende die boete van elcker huussokinghen sal sijn drie pont, ende alle scade van buten inwaert vierscatte. 45 7). Van nootweren. — So wie hem verweert te sinen huyse of in eenighen weghe of waer dat si, ende die grave bekennet, 1) Zie A I art. 57, A III art. 29. 2) Het HS. heeft: zeeroef, hoewel in het artikel zelf van reeroef sprake is. Zie echter het slot van het vorige artikel. 3) Zie A I art. 44, A III art. 59^. 4) Het HS. heeft: ende. 5) Het HS. heeft: levende. 6) Zie A I art. 30, A III art. 280. 7) Zie A II art. 97, A III art. 31. «3 dat hijt van nootweren dede, hy sal quite gaen jeghen den grave van alre boeten ende jegen synen vianden. 46!). Van beliggen ende van nootweren. — Nyemant en sal den anderen Iangher beliggen dan eenen dach, ende negheen dinc draghen om yements graft te vollen na der sonnen ondergane; diet doet of diet doet doen, die sal die scade vierscatte gelden, ende hy salt beteren ints tsgraven genaden. Ende wat quade van manslachte, van leeden of te slane ofte blocken of van wonden dieghene, die op die veste sijn, bedreven na der sonnen ondergane van den eersten daghe, dat si beleghen sijn, dat sal men gelden vierscatten, ende dat men van der vesten nederwaert doet, dat sal men eenscatte gelden. 47. Van te vervechten ander2) lude goet. — Nyemant en mach vervechten ander lude goet, of si vervochtent selve mitter (hant) 3), of si en waren daer mede. 48 4). Van dootslage binnen vrede. — Wie eenen man dootslaet binnen vrede, ende hy verwonnen wort by tsgraven waerheit, woert hy ghevaen, men salne onthoefden; ontgaet hy, men salne bannen, ende hy en sal nemmermeer yersoenen tensi by desgheens maghen, dien hy ghedoot heeft, ende den doden vierscatte gelden van des misdadichs goede; datter overblijft, sal die grave hebben, behouden sijns ghetrouwes wijfs deel. 495). Van staende bakenen ende buten vrede. — So wanneer als die grave of die burchgrave of die bailiu comt in Zeellant om des lants orbare, daer hy bakene vint staende oft buten vrede, of waer die ghevochten hebben ende gheen vrede ghegeven en es, daer moghen si ghyselen, wien si willen, ende hoe vele si willen, bi rade der merre menichte der ghezworne sonder daghen; anders en moghen si gheen ghysel hebben, sy en sijn alreeerst daertoe ghedaghet. Ende dese ghysele sullen si nemen effen ghelijc even vele. 1) Zie A II art. 73, A III art. 30. 2) Er staat in het HS. ede/re; het is veranderd in: ander. 3) Dit woord ontbreekt in het HS. 4) Zie A II art. 109, A III art. 34. 5) Zie A 1 art. 2, A III art. 2. 84 5 oVan daghene om des heeren clage. — Soe wie gedaghet wort om des tsgraven claghe, hy mach hem recht doen sonder ghyselingen voer tberijt; laet hy hem te banne doen, men salne beryden ende doen op(t) ghyselhuus; ende des ander daghes sal hem recht doen by vonnisse der ghezworne, of hy sal quite gaen van den steene. 51. Hoe dat ghysele haren cost doen. — Elc ghysel sal synen cost doen van sijns selves goede ende van sijnre vrienden, die hy vervoechden mach. 522). Van vredeghysel te houden. — Men sal vredeghysel niet houden dan om vrede; is dat sake, dat een vredeghysel hem selven wil verwedden voer penninghe of voer ander sake, men salt hem niet ghedoghen tensi voer den grave of voer den burchgrave. In wat ambochte maer een scoutate en es, dieselve sal vredeghysel worden, ende sijnre meer in een ambochte dan een, diegheene, die de grave kiest, sal vredeghysel worden. Ende alle dieghene, die sijn wille(n) in sijn gheselscape, sullen met hem quiten ghyselstere^ Sijn eenighe liede in eenighen ambochte, die met haren vrienden ghyselen willen gheven, dat ghedoghet hem die chore. 53. Van ghysele, die onderlinge geghyselt zijn. — So waer liede gheghyselt sijn onderlinghe, draghen sijs by hem selven over een ende dat betoghen of doen betoghen voer den grave of voer den burchgrave of voer den bailliu, si sullen quite sijn van der ghyselinghen. 54. Van ghisele om vrede ende om t(s)lants oerbaire. — Soe wie ghysel worden om vrede of om oerbaer tslants of om verboornesse Bewesterscelt, die sal men binnen der vierscaeren legghen, daer die grave wille of die burchgrave of die bailliu, daer si seker ligghen, by kennisse der ghezworne, ende si zullen hebben wandelinge in die prochie, daer men se in leyt, op LX pont. Ende ontgaet eenich ghysel, dier jeghen leghet, hy sal(t) betoghen voir drie ghezworne, so mach hy vvaeren sonder boete. Die ghysele van Beoisterscelt die sal men legghen binnen der graefscip by 1) Zie A I art. 3, A III art. 3. 2) Zie A I artt. 46 en 47, A III artt. $" en 5^- 85 der meerre menynghe der ghezworne, daert hem goet duncke, ende si sullen hebben wandelinghe up LX pondt binnen der prochie. 55 Van ghysele te leggen over geit. — Wie eenen ghysel leyt of2) eenen borghe over geit, ende in dien tyden, dat men die scout soude gelden, synen ghysel sonder cost lost, of es(t) dat die ghysel of die borghe binnen den eersten aechte daghen niet beclaghet en wort, dat men die scout soude gelden,, van dier *) scout noch ghemaent te geldene, ende daerna tsgraven notaryS of een ander maent (te geldene) *) dien, die sculdich was, van eene deel van dier scout, so mach diegheene eenre hande zweren, wil hy, dat hijt al vergouden 5) heeft; maer ist dat sake, dat die ghysel ontgaet voer die tijt, dat men die scout gelden soude, diegheene, die men es sculdich, saelt conden met goeden lieden of voer die ghezworne ende oerconden binnen den eersten achte dagen, ende dieghenen, dier is ontgaen, sal also misdadich sijn, alsof hy ghevloen waere van tsgraven steene. 56. Van edel ghysel te leggen over geit. — Voer L merc sal men leggen' enen edelen ghysel, ende als die dach comt te gelden, so sal des ghysels cost wesen ter weke XIII scellinghe ende III penninge; ende die ghysel sal sijn out X jaer of oudere. 576). Van daghen tusschen twee sonneschijn. — Men sal nyemant bannen noch daghen nochte gheenen ghysel heysschen voer sonnenopganc noch na der sonne ondergane. 58. Van te daghen voer den grave. — Soe wie den anderen doet daghen voer den grave of voer den burchgrave of voer die bailiu ende te banne wort gedaen of bereden, hy sal int ghyselhuys gaen of zeker maken te rechte te staene dien claghere, alst voerscreven is. 597). Van daghen ende van beryden. — So wanneer als die grave of die burchgrave of die bailliu sullen rechten off bal- 1) Zie A I art. 45, A III art. 4. 2) Het HS. heeft: of; zie echter A I art. 45. 3) Het HS. voegt hier in: die. 4) De laatste woorden ontbreken in het HS. 5) Het HS. heeft: overhouden. 6) Zie A II art. 72, A III art. 7. 7) Zie A I art. 41, A III art. 61. 86 linghe beryden, daer sullen si des ander daghes te voren legghen ghebot binnen der vorschen ende die ballinghe heysschen te steene, die men wil beryden. Die daer dan niet en comen, so sal die grave of die burchgrave of die bailiu des ander daghes riden tot siere prochikercken ende heesschen die sy willen beryden. Worden si daer ghysel, so sijn si quite van den beryde; doen sijs niet, so sal hy se beryden ende hebben van eiken in pont. 60. Van gebode te leggene ende ballinge te beridene. — Als men legghet ghebot ballinghe te berydene, so en mach men gheene vierscaere houden by dien daghe. 61. Van gesommeerde scout in te riden. — Die grave of zijn burchgrave of zijn bailiu moghen alle weghen inryden met III ghezwornen om ghesommeerde scout voer die ghezworne ende die si kennen met haeren brieven, ende sy zullen inryden in *) haer berijt dier ambochtsheeren boete, die si niet en moghen panden met scepenen. 62 2). Van vrouwen te vercrachten, van moertbrande ende van moer(da)delike manslacht. — Die moortbrant doet of manslachte moerda(de)like of yemende met laghen dootslaet of vrouwen of joncfrouwen vercracht, wort hy ghevaen, men salne onthoefden; ontgaet hy, men salne bannen ende des lants verdriven, ende hine en sal nemmermeer mogen versoenen tensi by ghedoghe desgheens maghe, die hy gedoot heeft, ende by der vrouwen of joncfrouwen, die hy vercracht heeft, ende by tsgraven wille. Ende van zynen goede sal men dese misdaet gelden vierscatten, ende den vrouwen ende joncfrouwen haren lachter; sijn sy edel, so sal men hem gelden viertich pont, sijn sy onedel XX pont. Ende altoes sal men dese misdaet gelden mit misdadichs goede volcomelike, ende datter overblijft, sal tsgraven sijn, behouden sijn ghetrouwes wijffs deel. 63. Van onbejaerden kinderen huwelic te doene. — So wanneer dat een joncfroukijn huwelic doet buten sijnre maghen rade voer het3) xilll jaer out es, het sal verliesen arve ende have, 1) Het HS. heeft: om. 2) Zie A I art. 8, A III art. 18. 3) Het HS. heeft: htm. 87 ende sijn arfnamen moghent deelen, gelijc oft ware doot. Ende es het boven xiiii jaeren ende beneden xv jaren, ende hevet vader ende moeder, ent huwelic doet buten haren wille, het sal verliesen erve, have ende alle goet, dat hem daerof comen mochte. 64. Van binders, die lieden haer goet nemen. — Soe wie lieden haer goet neemt ende binden, worden si gevaen, si sullent ontgelden metten live; ontgaet hi, men salne bannen ende des lants verdriven, als hier voerscreven es van quader daet. 65 1). Van copman goet te nemen, die doer Zeellant trecken. — Wie diefte doen of nemen copman haer goet of anderen lieden, die doer Zeelant trecken te lande of te watere, si sullent ontgelden metten live, worden si ghevaen mitter vorsscher daet, ende die scoutate mach er over rechten met scepenenvonnesen of leveren den heere; maer wort bekent, dat sijt daden om pandinghe in der waerheit, so sullent sijt vierscatte gelden, ende die boete, als hier voerscreven es van rove. 66. Van moordbrander, dief, rover te laten gaen. — Soe wie enen rovere of moertbrandere of bindere of dief, als hier voerscreven es, laet gaen, als sy ghevanghen worden mitter vorsscher daet, of also in haer hulpe zijn, dat sy ontgaen, hy sal die misdaet vierscatte gelden, ende al sijn goet sal sijn in tsgraven genaden. 67 2). Van rover, dief of ander quadiën te onthouden. — Soe wie enen rovere onthout of herberget off sterct, nadien dat die clagere te keirken van den ambochte voer dien scoutate ende voer die prochiepape es comen, ende hi wort verwonnen by tsgraven waerheide, hy sal gelden den roef; ende mach hijs niet gelden, sijn heere salt gelden voer hem, of die scoutate van den ambochte en saelt betoghen. Ende sijnre meer in den ambochte dan een scoutate, dieghene, daer die misdadighe by woent int ambocht, salt voer hem gelden. Ende al sijn goet sal sijn in tsgraven ghenaden. Dieselve recht sal men houden van een dief. Ende doet hijt weder, so sallen sijn wedersake den scoutate leveren, ende die salne hanghen of leveren den grave; ende hy salne doen hanghen. Van eens diefs of van eens rovers goede 1) Zie A I art. 16, A III 41a. 2) Zie A I art. 19, A III art 410. 88 sal men gelden altoes die misdaet mitten forfayt, also verre alst goet verstrecken mach; dat daer overblijft, sal tsgraven sijn. 68. Van tonrechte liede te bestelne. — Soe wie den anderen boevet of sijn goet neemt, pant of stellet tonrechte, dat sullen si vierscatte gelden; ende dat zullen si begroten die ghezworne. Ende is die scade beneden X lib., so sal X lib. wesen des graven boete; ende es si boven X lib., so es sijn goet in tsgraven genaden. 69 Van zeedrichte te hebbene. — Nyemant en sal hebben zeedricht dan die grave of sijn bode. So wie dat zeedricht an hem haelt, hyne hout se openbare tot des clagers2) behoef of tot des graven, hy sal se vierscatte gelden of als roef. 703). Van rovere, dief, bindere ende quadere. — Als men enen rovere, bindere of dief of andere quaden, daer men metten rechte schuldich es over te rechten, vanghet of levert, hanget of verdoet van tsgraven weghen, waer dat sy, so sullen sine maghe houden eweliken vrede van tsgraven weghen hem allen, die daer sijn in der leveringhe, als bi den banne. 71 4). Van dieften te beclaghene. — So wanneer yemant wort beclaghet van dieften, so sal men daghen drie daghen voer den grave; des dorden daghes, so sal die grave die waerheit van der dieften ondervinden ghetrouwelicke by drien van synen mannen, die desgheens viande niet en sijn, daert jegens loopt; wort hy verwonnen, hy sal die diefte vierscatte gelden. Es dat sake, dat hi niet jeghenwordich en es, men salne bannen ende synen name scrive(n) in den dievebrief. Ende waert, dat men daerna in Zeelant vaet, men salne hanghen. Die steelt coeyen, paerden, scaeppen of andere vee, hy salt vierscatte gelden. Die eenen dief of eenen rovere vaet metter vorsscher daet, es hi so machtich dat hyne mach hanghen metten gezworne, hy salne hanghen tusschen twee sonneschijn; maer mach hijs niet doen, hy sallen leveren den scoutate, ende hy 5) salne hanghen metten 1) Zie A I art. 39^, A III art. 43. 2) Dit woord is in het HS. later bijgeschreven. 3) Zie A I art. 20, A III art 42a. 4) Zie A I artt. 21a, 21b, 22 en 23, A III art. 42Ó, 421, 42^ en 42*. 5) Het HS. heeft: hyne. §9 lieden van den ambochte. Es dat sake, dat die lieden van den ambochte niet comen en willen totten x) rechter te hulpen den dief hanghen, ende si daertoe vermaent worden, wie so daer gebreect, die sal den rechteren gelden een pont. Ende so wie worden beclaghet voer den grave ende worden verwonnen, hy sal den grave gelden X lib. Ne mach die rechtere dien dief of den rovere alleene niet hanghen, hy salne leveren den heere, ende hy salne doen hanghen. Die eenen dief of eenen rovere laet gaen, die ghevanghen es, of die hem helpt, dat hy ontgaet, hy salt beteren int tsgraven genaden. So wie in Zeellant diefte of brant of roef doet, hy salt beteren vierscatte, ende al sijn goet in tsgraven genaden. 72. Om hoe vele men enen dief hanghen sal. — Om negen scellingen men eenen dief mach hanghen metter verscher daet. Heeft hy min ghestolen, men sal hem een teyken geven; vant men hem daerna, met twee scellingen men mach(en) hanghen. 73 2). Van te wederseggene soeckinghe van quadyèn. — So wie dat wederseyde of wedersteede sokinghe in sijn huus of op sijn veste of in sijn ambochte of daer men quadiën vinden mochte, worde hijs bedraghen metter waerheiden, hy sal die diefte of dien 3) roef vierscatte gelden; dade yement dien sokers yet te quade, dat soude hy vierscatte gelden. 74 *). Van kijfwedden te geven. — Van rove off van diefte sal men ghysele leggen of gheven kijfwedden te gelden teenen daghe, dien die grave wille. 75 s). Van lieden, die tlant willen rumen met allen goede. — Soe wie mit allen goede tlant willen rumen, wort hy berucht mit quader daet, hy sal burghe setten recht te doene, of men mach hem daerover houden ende alle sijn goet. 76. Van ambochtsheeren tontrumen, ombekende scout. — So wie enen ambochtsheere ontrumen wille, heyscht hy onbe- 1) Het HS. heeft: totter. 2) Zie A I art. 31, A III art. 48. 3) Het HS. herhaalt dit woord. 4) Zie A II art. 75, A III art. 46. 5) Zie A II art. 80, A III art. 47a, 9o kende scout, die heere salre vore staen met synen eede, die hy halen wille. 77 1). Van scepinghen, die comen ghedreven, daer die rechte heere na comt. — So waer bin deser core een scip comt (driven) 2), ende die rechte heere na comt, ende men dit waerlike mach proeven, die hem dat scip wederseyde, hy salt betren, of hy roof hadde ghedaen. 78. Van roeveren ende van dieven. — Waer een rovere of een dief wort beclaghet, die heere, daer hy beclaghet wort, die salne selve houden te rechte te staene, of hy sal selve gelden dien roef of die diefte. So wie cracht off roef doet, hy salt beteren in tsgraven genaden. 79 3). Van boomgaerden ende visscheriën. — Wie dat gaet in yements boemgaert of in yements visscherie sonder des heeren oerlof, hy sal den heere gelden een pont ende verliesen al dat hy daer brinct, ende vierscatte sijn scade, dien die scade gedaen was. 804). Van dobbelaers ende ander speelers. — Negheen dobbel(are) of ander speelre en sal meer verliesen, dan hy brinct daer te spele. 81. Van die den sanderen scade doet in zijn choren. — Wie den anderen scade doet in zijn choren, hy salt hém vierscatte gelden ende v s. die boete. 825). Van sgraven waerheit te openbaerne, ende hoe alle saken behoiren tot tsgraven waerheit. — Alle dinghe behoiren tot des graven waerheit sonder lantsake; ende die sal die grave trouwelicke ondervinden met sijn mannen, die niet en sijn desgheens viande, die men die misdaet aentijt. Ende die waerheit sal die grave seggen openbare met drie van synen mannen. So wie den grave segghet eene valssche waerheit, ende hy met drien tsgraven mannen wort verwonnen, hy sal den grave gelden 1) Zie A I art. 390", A III art 47J. 2) Dit woord ontbreekt in het HS. 3) Zie A II art 101, A III art. 50. 4) Zie A II art. 102, A III art. 51. 5) Zie A I artt. 26, .27 en 28, A III art. 52a, 52* en 52^ 9ï X pont, ende nemmermeerne salne ontfaen ter waerheit, ende denghenen, daer hy jeghens seide, x pont; die sal hy x) hem gelden. Die tsgraven waerheit openbaerde doet, eer2) die grave selve, hy sal hem gelden X pont. 83. Van beesten te bindene over gorshure. — Elc man mach binden beesten over sijn gorshure ende bestellen om 3) sijn lantscout ende eyghenen by scepenen. 84. Van beroefden goede ende van goede, dat men vierscatte geit. — So wie dat beroeft goet behout of eenich goet, dat men vierscatte geit, dat sal voren gaen, also verre alst ghestrecket; dat daer dan ghebreket, dat sal hy gelden mit synen hulpers. 85. Van ballinghen huyse. — Elc man mach comen tot synen rechte, sonder die in den diefbrief es, eer hy ghewoest ballinc es ghemaect by brande. Die grave mach doen synen wille met elc ballincx goede, ende sijn wijf salre daerjeghen hebben. 864). Van vreemde ballinge buter core. — So wie bin deser core woent, hi mach wel vreemde ballinghe houden van butter core, opdat si gheene scade en doen opt landt, daer si uut gebannen sijn. 87. Van so wat menschen by vonnisse wort verdaen. — So wie by vonnissen wort verdaen om wat dade dat si, sijn maghen sullen houden e wel i ken vrede alle denghenen, die dat daden of daertoe helpen. Deden si yemende yet te quade, si soudent ontgelden, of sijt binnen lantvrede 5) ghedaen hadden. Alle pande roef, sonder dat men doet by scepenen of by tsgraven ghedoghe op lieden van butter core. 88 6). Van scoutaten ende van scepenen. — Niemant en sal sijn scoutate of scepene, hyne sy edel of welgheboren, sonder 1) Het HS. herhaalt dit woord. 2) Het HS. heeft: oer. 3) Dit noord is later veranderd in: over. 4) Zie A II art. 79, A III art 64. 5) Het HS. heeft: hantvrede. 6) Zie A I artt 48, 50, 5», 55a, 58 en 55*. A II artt 83 en li2, A I art. ag, A III artt 70a, 70*, Joe, 71a, 71*, 72, 73a, 73*, 74. 92 scepenen van dijcke. In elc ambocht, in elcke vierscare sullen sijn IX!) scepenen of meer, die sal die grave kyesen, ende men sal haren name scriven int tsgraven brief na haren ede; noch syne mogen gheen scependom seggen, syne sijn alreeerst ghescreven int tsgraven brief. Elc scepene is sculdich te hebbene XHII2) morgen lants. Wat drie scepenen mit eede seggen, dats volle helpe, hetne si datter drie andere yeghen seggen. Men sal elcken man mit scependom verwinnen ende houden te banne. Wat so drie scepenen, die wittachtich sijn, seggen scependom ende eenen camp of twee of meer nemen, worden si verwonnen, men mach se niet wedersegghen al totten eynden van den ghedinghe; ende na dat ghedinghe en sullen sy nemmermeer segghen scependom. Worden si in eenen camp verwonnen, die drie, die verwonnen sijn, sullen den anderen gheven XXX pont ende den grave drie pont. Waer twee scoutaten in eenen ambocht sijn, ende die legghet eenen man dach te dinghen, ende daerof ban doet des Sondages wittelike voer drie scepenen, hy sal alleene tghedinge antieren tot dien eynde; wil die andere scoutate dat ghedinghe beletten met wedertalen, hi sal den clager sijn scade gelden vierscatte ende den grave gelde(n) X pont. Gaet eenich scepene uut den ghedinghe, sodat die clagere by hem sijn recht verliest, hy sal hem gelden sijn scade ende den grave lil pont. Twee ghebroedere ne moghen tegader niet seggen scependom, noch die vader ende kint. Die eenen edelen man lachtert in gebannender sprake, wort gheopenbaert van denghenen, dat hine 3) gelachteert heeft, diet dede, salt hem beteren X pont. Die eenen anderen lachterde, na sine edelheit; die eenen onedel man lachtert, hy sal hem beteren L scellinghe. 894). Van ghezworne ende van scepenen. — Scependomme sullen vijf ghezwornen kyesen, vroede liede, ende die gherechtich sijn ende gegoet boven C ponden, al waeren si niet edel, waerby edel eeden hout, daer men mede sal berechten lantsaken, dike, watergange, hereweghe bedriven ende dinghen mede berechten, die ambochtsheeren toebehoeren, ende voer den grave liede mede in bannen houden, ende elcken sonderlinge by namen, 1) Het HS. heeft X. Zie echter A I art. 50. 2) Het HS. heeft: XIII. 3) Het HS. heeft : ghine. 4) Zie A I art. y)c, A III art. 76c 93 dese moeten zweren ende staen in tsgraven brief, eer sy scependom te gader segghen. Die vader noch kint noch twee gebroedere ne moghen gheen scependom tegader seggen. Die scepen wort ghecoren, wederseyde hijt, hi *) sal gelden ende verboren drie pont. Die niet en comt tot dien ghebode, daer hem die scoutate gebiet, hy sal verboren een lib. Want scepenen sijn sculdich te haren dage te gane met ambochtsheeren mede te bedriven haer bedrijf, also verre alst hem toebehoirt. Maer hulpen sy yemende overdaet doen, worden sijs bedraghen in der waerheit, al dat sullen si vierscatte gelden ende haer scependom verliesen ende III pont jegen den grave. Scepenen sullen hebben van eiken ponde, dat voir hem bedinget wort, van verboernisse XVIII penningh'e, van gheboden der mate of van deelinghe, daer si mede gaen, drie scellinghe ende den scoutate drie scellinge ende dat dordendeel van der boete opten dijck ende VI penninghen van den banne, daer ment met hem inpant. Dat drie scepenen kennen, dats volle hulpe ende sal bliven ghestade, hetne si, datter drie ander jeghens seggen; daer si aldus spreken twiërssins, daer sal ment keeren altoes an die ghezworne; so sal men VII ghezwornen senden, daer die saken gesciet sijn, die die waerheit ondervinden, ende dien die dinc niet an en gaen, daer sal men mede wysen trecht ter vierscaren, ende sal bliven ghestade. Dien dat goet wort ghewijst, hi salt behouden metten rechte, ende hevet die ander cracht gedaen, hy salt beteren als roef. Scepenen, die daer bevallen, die sullen den anderen haren lachter beteren elcx X pont, sijn sy edel, ende haer scependom verleysen; die bevallen in der dinc, die sal die ghezworen gelden haren cost. 902). Van arven te vercopert. — Niemant en mach arve verghiften, die een wijf3) heeft, ten si haer lief. Maer ghedoghet si, dat ment vdlbiet ter volre wet, ende da(t) ment verghift, so salt ghifte bliven; daer si weet ende si daerjeghens niet en sprect, dan en mach sijt niet beletten. Maer verghift ment onghebodeh, zy en gavet selve mede, of zy en verliets hare, dat haer lief ware, voer scepenen, so mach sijt ontseggèn binnen den jaere. Wie sijn arve vercoopt of vercopen wille, die saelt drie Sondaghen ter kercken bieden voer die lieden sijnre aenboerden, 1) Het HS. heeft: si. 2) Zie A II artt. 93 en 94, A III artt. 75a en 75*. 3) Het HS. heeft: vijf. 94 broedere, sustere ende haer kinderen, oem, moyen ende haer kinderen van beiden halven ende niet vordere. Als drie Sondaghen geboden es, so sal die scoutate sijn aenboerden dach leggen in die weke te horen den coop, ende den copere synen eet te doene, als die coop ghemaect was, ende die aenboerden moetent gheven te horen nomen, of die copere macht ontfaen, opdat sijt niet en begheren te horen of taenboerden; ende dese coopne mach niet hoghen dan die coop ghemaect es, also moet hi bliven. Als die scoutate legghet tfercopers gebot, dat moet hy eynden die vercopere, ende nyement voer hem. So wie lant ■vercoop(t) ongeboden ende verghyft, sine aenboerden moghent bin den jare nemen om denselven coop als (t)lant vercocht was; ende sy sullen den copere gheven synen redeliken cost, ende die copere es sculdich op allen cost ende op die vrame, als die coop ghesproken es, hetne ware in voersprokene saken. Als een man sijn lant doet metten, es yement, die daer wil weren, hy moet aldaer seker maken die scade, diere hy mede doet, of hyne machs niet weren. Alle erve sal men meten ter halver dilven opten doelpitte; ende ofghedolven weghe, daer yement over weghet, die sal men gelden ha(l)f lant; weghinghen, die niet ofgedolven en sijn, die sal men (gelden)x) half lant eenre roeden breet. 91 2). Van ondersceede te doene3) van goede. — Negheen ghemeenscap van allen goeden sal wesen dan tusschen man ende wijf; ende als een storvet van hem beden, dier levet, sal hébben erve ende have al half met des doden arfnamen, sonder hofsteden, vesten ende worve; die sullen (t)alsulken rechte staen, als hierna ghescreven staen van oersate. 924). Van lieden, die huwelic maken, ende van incoemste te doene. — Als vader ende moeder huwelic maken met haren kinderen, ende vader ende moeder storvet, wille die een meer deelen dan die ander an des doden goet, dat en mogen si niet doen, si sijn schuldich al dat goed in te bringhen ter deelinghe, dat hem vader ende moeder hebben te huwelic ghegheven» of hoe dat sijt van hem hebben ghehadt. Willen si buten bliven. 1) Dit woord ontbreekt in het HS. 2) Zie A II art. 85, A I art. 35, A III artt. 58 en 56*. 3) Het HS. voegt hier in: ende wijf. 4) Zie A II art. 90, A III art. 57*. 95 dat mogen si doen. Ende so wanneer dat se deelen willen, van wien dat hem goet bestorvet, so x) moeten si hem gheliken begroeten van allen goede, hoe dat hem toecomen -es, van dien, dat hem es, even na. 93. (Van incoemsten te doene ende te deelne)2). — Draghen si der deelingen niet over een, of sijnre kindere uutgheset, men salt drie Sondaghen ghebieden3), ende setten hem eenen dach in die weke; so wie dat dan niet en comt, hy en sal van dien bestorve nemmermeer incoemste doen noch deelen, ende andere moghent deelen, off haers niet en ware. 94. Van ongetrouden kinderen. — Negheen onghetroudt kint mach deelen sijns vaders goet; wil hem die vader goet geven, dat mach hi doen bin synen levene; van der moeder sullen si hebben volcomen deel, het ne ware van leene. 95. Van ghecochten leene, vesten ende hoefsteden. — Ghecocht leen, vesten ende hoefsteden, waer dat si ligghen in dorpen, daer kercken in staen, ende daer havenen sijn, die sal die outste sone oirsaten allen denghenen, diet deelen souden, of(t) ware geit, also alst ghecocht was. Ende esser gheen soen bleven, so salt oersaten die naeste lossere van dier syden, als dat leen es ghecocht, ten es van hofsteden ende van vesten; daer sal die outste op comen sonder oirsate. Ende esser gheen sone, die naeste lossere van dien leene saelt behouden sonder oirsate. Al versuuymede hy te lossene hofsteden of leen, die buten dorpen ligghen, die sal hi oersaten met tweescatten lande of deelen als erve. 96. Van edelen lieden, die lieden vervoechden4). — Een edel man mach vervoechden liede, die5) op sijn hofstede wonen in dorpen, daer kerken staen, ende op havenen, daer hy in prochie woent, al hadde hijs ambochts niet. 976)- Van vesten ende hoefsteden. — Vesten of hoefsteden, die een man doet maken bin sijns wijfs live, die sal men orsaten 1) Het HS. heeft: si. 2) Dit opschrift ontbreekt in het HS. 3) Het HS. heeft: gktbeiden. 4) Het HS. heeft: overvoechden. 5) Dit woord is in het HS. later bijgeschreven. 6) Zie A I art. 33*, A III art. 55. 96 der vrouwen of haren arfnamen een pont van eiken dusent steens, ende die vrouwe also weder, est binnen haren live gemaect. So waer eenighe lieden een veste hebben ghemeene, wille die eene ofte meer vercopen, die se behouden wille, mach se copen, als tsgraven mannen redelic duncke. 98x). Van darinc te delvene ende van moerwercke. — So wat scoutaten in Zeelant delvet darinc in sijn ambocht, daer men den grave beden of ghevet, of buten dijcke by XXX roeden, hy sal den grave gelden van elcker cupe X scellinghe, of by na XXX roeden den zeedijcke binnen, het ne ware in heyndilven, hy soude boeten een pont. Maer yest selve een scoutate, diet doet delven, hi sal gelden den grave X pont. Den heerwech sal men beteren mitter aerden, dier naest ghelegen es; die daerjeghens seide of dien arghet, hy sal den scoutate gelden een pont. Ende so wie moerwerck neemt, daer men die grave sijn bede of ghevet in den lande, hy salt in tsgraven genaden boeten. So wie moerwerc neemt buten dijcke, naer den ouden dyke dan XXX roeden, hy sal den grave gelden lil pont sonder legscat. 99. Van gebode op dike ende wateringen. — Alle gebode ende voerghebode van dyke ende van wateringhen, dat sal die scoutate des Sondaghes doen weten ter kercken by scepenen; dragens die lantlieden2) niet wel overeen, in noetsaken3) mach ment legghen als opten dijck by scepenen. Niemant en sal ghebot legghen opten dijck (by scepenen)4), ten sy hem bevolen voer den grave of voer den bailliu, of hy en es vernoyt an(t) ambocht. Alle bedrive ende alle lant sal men dijcken mitten minsten coste ter meester vrome na der bester oerbaere in zekerheden, behouden des lants. Alle geit, dat men leyt in verbannen lyede dijck by scepenen vonnissen, dat mach men vierscatte wedernemen met drie scell(ing)e den ban. Met drie scepenen of met meer mach men panden om vierscatte geit ende twivoude pande, die scepenen sullen uutsetten twiscatte pande van dien banne ende vierscatte gelde, ende die scoutate salt gebieden die pande III daghen voer scepenen ende enen Sondach, ende 1) Zie A I artt. 63^ en 63a, A II artt. 84a en 84*, A III artt. 84, 83, 85* en 85a. 2) Het HS. heeft: lantleiden. 3) Het HS. heeft: noetgaten. 4) De«e twee woorden ontbreken in bet HS. 97 eyghenen ende doenre mede sinen wille; mach hijs niet panden, so salt hijt houden met drie scepenen voer die bailliu, ende die bailliu sal hem gheven twiscatte geit ende twiscatte ban, ende hy sal dat geit twiscatte houden up dat lant. Dat lant sal hy ghebieden drie Sondaghe ter vierscare; quijt ments niet, so mach(t) die bailiu eyghenen. Negheen scoutate sal ommeganc doen opten dijc, synen dijc en si voren ghemaket na die ghebode; diet doet, salt boeten den g(r)ave X pont, ghelovet die scoutate yement yet van den dijcke sonder ghedinghe, of die scepenen en sullen nemmermeer gaen tot zynen rechte, dat geit en ware vergouden. Die boete es ses penninghe in den somer ende in den winter xii penningen, hetne si dat men se meerse by scepenen. Om een pont van VI penninghen mach men dinghen opten dijck tot eenen eede, te oerconden of te scependomme, om XVIII penn(ingh)e, dier in bevalt. 100. Van zeedijcke te etten mit beesten. — Wie dateenighe zeedyke et met paerden of met coyen of met verckenen, hy sal elc stic lossen om xn penninghen ende elc scaep om II penninghe jeghens den ambochtsheeren; maer doet een ambochtsheere selve, hi sal den grave gelden x pont ende dien dijck sijn scade. 101. Van wateringen. — Wie dat wateringe vervollet of verdammet van Bamisse tot Meye, hy salt boeten een pont ende selve sijn dam opsteken. Al dat men uutleget op wateringen of op sluyse of op heereweghe, dat sal men innemen als opten dijck. 102. Van bedrive te waerne. — So wat scoutate sijn bedrijf niet en dede bedriven of dijcken na oerbaer des lants, wort hy bedragen van drien ghezwornen, hy sal verlyesen sijn bedrijf ende x pont jeghen den grave. Ende die bailliu sal setten eenen anderen in sijn stede, die den dijc bewaren sal van synen weghen. So wie dat wederstonde, hy sout beteren int tsgraven genaden. Ende dade die bailliu nyet, als hier voerseyt staet, men soude hem nemmermeer te rechte staen, eer hijt hadde voldaen. 103 !). Van soden den dijck mede te maken. — Alle zoden I) Zie A I art. 6io, A III art. 760". 7 98 mach men nemen den dijc mede te maken, daer si ligghen in dat bedrijf; ende daer si liggen van den meylande, of daer men se onbereéft mach nemen, daer sal men se hebben^tghemet om i pont. Negheen zoden sal men vercopen te voren uut den graefecepe; diet doet, hy sal den grave gelden X pondt. 104. Van scepenen te lacnteren op dijcke. — So wie seepenen lachteert op 'dijcke of élwaer, hy sout beteren IH pont, sijn sy •ëïrèi, XV scélt(mgh)e, sijn sy onedel, III scétl(ingh)e jegens de grave. '105. Van pandingen te benemen op dijcke ende op wate•rmghe. — Wie pandinghe beneemt van dijckgélde of van wate•ringhe of van herewege, hy salt beteren ints tsgraven genaden. Daer men niet en vint te pandene met scepenen, ende dat wort belet, dairna mach men panden opt lant sonder scepenen. 106!). Van scuttinghe te doene. —- Soe wie die scuttmge doet, hy salt betoghen desselves daghes ivoer die rprochiane ter •iwtcken, dat hy die scuttinghe heeft ghedaen. Daerna 'mach hy die scuttinghe houden besloten der dore binnen :synen huyse of waer hy wille. Dieghene, diens tfye es, zal zweren leenre hande (ten heylighe)2), hoe vele hy ghescaet heeft den .anderen met synen vee, ende die scaede sal hy twiscatte beteren. Es •dat sake,'dot dieghene niet en sélt ter kercken, die de scuttinghe doet, ende hy noahtan die scuttinghe heymelic hout, hy salt beteren, of hy diefte hadde gedaen. .Ende wie scuttinghe mit crachte beset of belet, hy sal den grave gelden X pondt ende dien, die scade heeft, een pont; ende die scade van synen vee sal hy gelden twiscatte. Ende wilt die scoutate niet berechten, ende dat beclaghet wort vore den bailliu, hy salt berechten ende hebben daerof viewoude boete. So wiere beroeft wort van siere scuttinghe in synen huyse of in gemeene wege of waer dat (hy se met rechte .mach behouden, diet doet, hi salt beteren den jgrave ende denghenen, ;die de scade heeft, alsof hy roef gedaen hadde. Hens .-edel -.mans knape 1 mach lossen sijns heeren beesten met synen eede. IDie niet an wil lossen: sijn asoattinghe, .ende sijn vee daerbinnen stervet, dies dat vee es, sal die scade hebben. ^Entje elc man mach lossen sijn scuttinghe, yeghens-wien dat loopt. 1) Zie A I art. 24, A III art. 39. 2) Deze beide woorden ontbreken in het HS. 99 107 l). Van custinge te doene. — Die den .anderen es sehuldich een custinghe te doene, die sal se doen hem met synen maghen; ende en heeft hy se miet bin den lande, hy brinct se van .buten, die men hem -set, dat sullen sijn volghemage sijn. So wie drie rmaghe heeft, «die met hem sullen doen een custinghe, ende idie twee willen wederstaen, so sal hy tot synen prochipape gaen,'ende die salne manen * onder die stole,'dat hy sine maghe niet en sal bringhen in eenich onrecht; so sullen die .twee, 'die jeghen hem waren, die custinghe mit hem doen. Ende «willen sijs niet doen, so sal dieghene, die de custinghe haelt, .des. naeste Sondaghes bringhen twe andere maghen, die sullent met .hem doen die custinghe; mach hy se .daermede. .niet doen, hy es vewrolghet. >Die den anderen *s :schuldich ^een .custinge te .doene voer den grave, ende sine maghe heeft, die hem die*custinge ■sullen helpen doen, so :sal hy se doen altehant. Es dat sake, dat sine maghe daer niet en sijn, so sal hy se doen, als hem (t)recht bewyset. Maghe ten 'derden lede sullen custinge doen ende nemen zoeninc2). sal den grave gelden X lib. 1) Het HS. heeft: dat. 2) liet HS. heeft: ft. 3) Zie A II art. 100, A III art. 68. 4) Zie A I art. 37, A III art. 67. 5) Het HS. heeft: ten. IQ3 122 !)j Van edeldomme, Vlaminc of Brabandere. — Men sal gheenen Vlaminc ofte Brabander ontfaen omme yemens edeldom te sterckene, hine bringe letteren van den heere van Vlaenderen ofte van Brabant, die oirconde van siere edelheit. F232). Van» wanmaten. — So wanneer yemant verwonnen wort van wanmaten, die heere van der maten sal den heere gelden III pont. 1243). Van des graven' zoene. — Des graven zone, die wittachtich es ende te synen dage comen es, mach in elke stede te rechte sitten voer synen vader. 125 4). Van dès graven dünen te woesten. — Niemant' en sal die dunen woesten of die weyde, die daerin leghet, met vee noch anderssins, hetne sy by tsgraven oirlove. 1265). Van hase te vanghene of doot te slane. — Soe wie eenen hase vaet ofte doot slaet, het en si by tsgraven oirlove, hy sal den heere gelden 1 pont. I2£t6). Va(n) patrisen te vangene. — Die een patryse vaet hetne si met sperwerren1. of met anderen vogelen, hy sal den heere gelden X. scellinge; ende dit sal hy van beiden gelden als diefte. 128. Van duven in duvekoten te houden. — Soe wie dat duven in duvekoten hout, hy salt beteren lil lib., hine hilde valke, havick oft sperwaere. 1297). Van die grave te comen tusschen Bornisse ende Heydenzee. — Wanneer die grave is comen tusschen Bornisse enda Heydenzee, wat zo ghesciet binnen, dien van manslachte, van blocken, van wonden of van leden of• te slane,. dat sal men twivout beteren. 1) Zie A II, art 93, A III art Sop. 2) Zie A I art. 68, A III art. 82. 3) Zie A I art. 56, A III art dok 4) Zie A I art. 39a, A III art. 49a. 5) Zie A I art 39A A III art. 49^. 6) Zie A II art. 104, A III art 49^. 7) Zie A I art. 11, A III art. 21. 104 130]). Van te daghen by brieven. — Men sal nyemende daghen2) voer den tgrave tensi by brieven, sonder om tsgraven saken. 131 3). Van lieden, diet lant willen rumen mit allen goeden. — Wie met allen synen goeden lant willen rumen, wort hy berucht van quader daet, hy sal borghe setten recht te doene, of men mach hem daervoren houden ende alle sijn goet; die een ambochtsheere ontrumen sal, heescht hy hem onbekende schuit, die here sal te voeren staen mit syneneede, die men hebben wille. 132. Van heeren te dienen. — Elc man, die binnen deser chore woent of woenen sal, mach dienen synen heere, daer hy goet of hout, of ander heeren omme zyne onthout, daert oerloghe niet en roert jeghens den grave van Hollant, ende hy niet en doet op tsgraven lant. 133 4). Van vergaderinge jegens den grave. — So wie binnen deser chore vergaderinge doet ghewapent jeghens den grave, hy salt hem beteren in sijnre genaden van synen goede sonder sommam, het en ware om zijn recht; ende soe verbuerde hy niet. 134. Van genaden. — Alle ghenaden, die ghescreven sijn den grave binnen deser chore, sonder die ghescreven es van vergaderinge, sal men hem te hoechsten gelden om VI scellinghe van den ghemeenen arve5); hierbinnen es al tander goet vry. Comt een man in genaden, hy sal gelden van vichtich gemeten, al hadde hiere mit 6) sine hulpers min, die gravene verdroghes hem by sijnre genaden. Ende alleweghe sal die grave alle dinghen voersien, hoe dat sy toecomen sijn, ende daertoe sijnre genaden doen, of hy wille. Als yement gecomen es in tsgraven ghenade, ende die dinghen sijn berecht, daer hy mede in ghenade quam, soe (sal) 7) hiere seker maken te geldene, als die dingen volcomen sijn, of ghysel daerover worden. Ende elc edel man mach verghyselen zynen vrient. 1) Zie A II art 86, A III art. 9. 2) Het HS. voeg: hier in: by brieven. 3) Zie A II art. 80, A III art. 47c, B art. 75. 4) Zie A I art. 15, A III art. 2$. 5) Het HS. voegt hier in: gelden. 6) Het HS. heeft: in. 7) Dit woord ontbreekt in het HS. ios *35 Van dat die chore niet en onderscheyt. — Alle dinc, dat dese chore niet en bescheet, dat zullen die ghezworne sceeden by haeren eede. Ende daer si twifelike of spreket, wat die menynghe daerof es, dat meerre gevolch van den ghezworne sal voren gaen in waerheden, in vonnissen ende in allen dinghen, die hem toebehoeren. 136. Van den Zeeusschen mercken. — Daer dese chore int beghin sprect van haren mercken, dat verclaersen wy, dat ment aldus sal verstaen: tusschen Casant ende Gravenynghe, Hontmuden ende die zee ende alle die gront ende alle die landen, die hierbinnen ghelegen sijn, uutghenomen die voerscreven porteren; ende daer sy spreect bin deser chore, dat es bin desen voerscreven mercken. Omdat wy voernomde Florys, grave van Hollant en Zeelant2), willen, dat dese chore ende dese wet ghebonden blive ende ghestade in allen poynten, die hier voerscreven sijn, soe hebben wy ons hierin gebonden ende binden alle dieghene, die na ons sullen wesen heeren van Zeellant, zijn sy van ons gecommen, te zweren, te bezegelen ende te verscrivenne, dats noots ware, dese chore in allen poynten, als zy nu ghescreven es, eer wy of yemende van onsen nacommers of yemende van haren weghe in Zeellant moghen rechten, wilden wy of yement, die na ons comen sal omme tlant te besittene in heerlicheden, dese letteren breken of deeren in eenighen poynten dese chore ende dese wet. Ende ommedat wy dit ghetrouwelike willen houden sonder argelist in allen poynten, so hebben wy dese chore by onsen vrien wille ghezwornen op die heylege Ewangeliën ende bezegelt mit onsen zegelen; ende willen, dat onse nacomers dit doen ende houden, dat hier voerscreven es. Ghegeven in Walgeren ter Campvere int jaer ons Heeren MCC ende XC des Manedages na sinte Maertins dach in den winter. 1) Zie I art. 70, A III art. 89a. 2) De laatste twee woorden zijn doorgehaald in het HS. c DE KEUREN, GEGEVEN DOOR GRAAF WILLEM III DE KEUREN, GEGEVEN DOOR GRAAF WILLEM III la) Wi, Willem die Vriese, heer van Oestende, Gheerlof van Cats, Jan van der Maelsteden ende Gilys van der Oestkerken, ridders, allen den goeden luden, die dese lettere zullen zien of horen lesen, saluut met goeden jonsten. Want onse lieve here die grave, here Willem *) van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende2) van Vrieslant, allen den tienden, die roerende waren van der kerken tote Sinte Pieters van Utrecht, met allen haren gherechten ende dat hem 3) daertoe behoren mochte binnen Zeelant, alse omme ander goet ende wandelinghe ghewonnen heeft, ewelike te bliven hem of sinen erfnamen ende sinen4) nacomelinghen, graven in Hollant, ende daer hi in volcomelijc ende5) vredelike besitte of is, waerbi wi ende anders dieghene, die hierof tiende ende recht houdende waren, al te zwaerlike beladen waren6); want so wanneer yement daerof storf, dat die a) Dit stuk is ontleend aan het grafelijke register E. t. 20, berustende in het Algemeen Rijksarchief. Het komt er voor fol. 6 verso en fol. 7 met het opschrift: „Ordonnantie, hoe men die thienden versoucken sal mogen in Zeellant". Er mede vergeleken is het in de Amsterdamsche bibliotheek berustende handschrift, gemerkt VI D 36. Het komt er voor fol. 42 verso—fol. 45 recto, opgenomen in een vidimus van Hendrik abt van Middelburg van 1318, dat weder opgenomen is in een vidimus van Claes abt van Middelburg van 1323. Het eerste handschrift wordt aangehaald als A, het tweede als B. 1) B: Want onse lieve heere, heer Willam grave, 2) B voegt hier in: heere. 3) B: ende haer. 4) Dit woord ontbreekt in B. 5) B. voegt hier in: in. 6) De vijf laatste woorden ontbreken in B. 110 kindere niet en wisten, hoe of in wat manieren si *) die tiende behouden mochten, ommedat se an onsen here den grave voerseit ghecomen was in siere ghenaden, ende hi2) sinen wille daermede doen mochte; ende want hi sijnre goeder" lude scade ende3) sinen nacomelinghen hierin ontsach, ende hi dit goet ghewonnen hadde niet om sine lude tontgoedene, maer omdat se hem meerre trouwe .'sculdich zullen -wesen 'ende te dienen ende nietjjeghens hem te doene4), soe hadde hi hiertoe ontboden alle sine manne van5) Bewesterscelt ende namelike alle dieghene, die van hem tiende sculdich waren te houden, ende dede hen gracie ende ghaf hen oerlof vier manne daertoe te setten ende te nemen6) ende van haren weghen macht te hebben, soe wat dat 7) si oerdineren souden, hoe men die tiende verzoeken soude ende alle recht, die daerof roerende waren, ende hoe verre dat men se in pachte houden mochte8), of9) an onsen here den grave voerseit te versterven 10), daer si hen wel op berieden ende daertoe oerdineerden ende setten ons vieren voernoemt, ende daer wi ons wel daerna berieden u) met den meesten ende den vroetsten van den lande, die van desen tienden houdende waren 12). Ende wi waren 13) wel beraden langhe tijt, den enen dach na den 14) anderen, bi ontrumen ende graciën van onsen here den grave voerseit ende bi15) wilcore alle diergheenre, die tiende hierof helden van hem. Segghen in die name ons heren alsulke oerdinancie ende recht, als men hierof ewelike houden sal in deser manieren, als hierna ghescreven staet. i. Int eerste so wanneer yement, die van deser tienden hou- 1) Dit .woord ontbreekt in A. 2) Dit woord ontbreekt in A. 3) B.: van. 4) B: wesen. 5) Dit woord ontbreekt in B. 6) B : te nemen ende ie setten. 41) -Dit woord ontbreekt in B. 8) B: houden mochte in pachte. 9) B: of so. 10) B: versterve. 11) De woorden: ende daertoe.... berieden ontbreken in B. 12) B. voegt hier in: mede. 13) Dit woord ontbreekt in A. 14) Na den ontbreekt in A. 15) Dit woord ontbreekt in A. III dende is, stervet, so sullen se *) sine wittachtighe kinderen verzoéken an ottsen here den grave of an a) sinen rentemeester »van Zeelant of an denghenen, diet die rentemeester beveelt, binnen Middelburch, sonder alrehande arghelist, bi hem selven ,te verzoeken of bi personen, die des machtich sijn van haren weghen. Ende waer des zake, dat die rentemeester selve in Middelburch niet en ware noch niement van sinen weghen, .dien hijt bevolen hadde, soe souden si thaer betoech doen woer den abt van Middelburch ende voer hem-3) ghelike doen, oft voer den rentemeester selve ware, • of Voer denghenen, dien hijt bevolen hadde. 'Ende dat verzoec zullen si doen'binnen zesse maenden na desghenen 'doet, daer die tiende of verschijnt, .in deser manieren: Ist, datter'mer *) een wittachtich sone en5) blijft, die sal se al verzoeken, also groet als si bi der6) maten belopen mach, binnen der voerscreven tijt, elc ghemet omme twintich scellinghe zwarter Tornoyse ghereets ghelts alsulker paye, daer man ?) «die leste bede bi betaelde in Walcheren. 'Ende blever meer wittachtigher sonen dan een, soe souden si alle die tiende evenghelike 8) deelen met evengheliken verzoeke 9). Ende en Wever neghene wittachtighe sonen, soe souden :se die wittachtighe dochteren evenghelike verzoeken binnen der tijt voerseit, elc ghemet omme viertich scellinghe payments voerscreven. Ende en blever noch10) sonen noch11) dochteren van wittachtigher gheboerten, soe souden sidiewittachtighe ghebroederenu), toecomende 13) van der an een vidimus van den abt van Middelburg d.d. 1463 Februari 14, berustende in het gemeentearchief van Middelburg (Inv. nr. 376a; charter n° 107a). In dorso staat het stuk omschreven als: „Aengaende dat die stedehouder ende rade van Hollant geen taxacie noch zettinge doen en zullen op den ondersaten van Zeelant tenzy bi consente van den edelen ende steden van Zeelant". Daar het vidimus geschonden en gedeeltelijk onleesbaar is, is de tekst aangevuld met gebruikmaking van het afschrift, voorkomende fol. 275 van het oude gulden register, eveneens berustende in het gemeentearchief van Middelburg. — Dit stuk bevat de beschikking van den graaf van Charolais op punt 4 van het sub I medegedeelde request der Staten van Zeeland. 153 articles a nous bailliéz et présentéz [ou nom de luy par] les dis [nobles et bonnes villes de Zellande, a iceulx nobles et bonnes villes], inclinans a leur supplication et requeste, avons par bonne et mehfure] délibé[ration de conseil octroyé, consenti et accordé et de grace espécia]l octroyons, consentons et accordons par ces présentes pour et ou [nom] de mon dit [seigneur et père que dorésenavant les dis] lieutenant et gens de la chambre de conseil a la Haye ne pourront et [ne devront*)] asseoir ne tafuxer sur les dis de Zeelande] les so[mmes] qu'ilz devront pour le payement des sommes mises sus, et qui se dev[ront] lever sur le commun [pais, si ce n'est par le consen]tement des nobles et bonnes villes du dit pais de Zellande, par ainsi que a faire les dictes tauxes so[yent tousjourjs appelléz et présens les rentemaistres de Bewest- et Beoisterschelt en Zellande, et pourveu que icelles tauxes [soyent a] chascune fois que besoing sera, faictes et parfaictes dedens quarante jours. Et ou cas que dedens les dis quarante jours icelles tauxes ne seront faictes et parfaictes, mon dit seigneur et père et ses successeurs pourront lors a ce commettre et ordonner telz que bon leur semblera, sans y appelier les dis nobles et bonnes villes ne leurs députéz. Si donnons en mandement aus dis lieutenant et gens de la dicte chambre du conseil a la Haye, aus dis rentemaistres de Bewwest- et de Beoisterschelt et a tous les autres justiciers et officiers de mon dit seigneur et père, cuy ce peult et pourra touchier, leurs lieuxtenans, présens et a venir, et a chascun d'eulx en droit soy et si comme a luy appartiendra, que de nostre présente grace, ottroy, consentement et accord facent, seuffrent et laissent les dis nobles et bonnes villes de Zellande, selon et par la manière que dit est, plainement et paisiblement joyr et user, sans leur faire, mettre ou donner, ne souffrir estre fait, mis ou donné quelconque destourbier ou empeschement au contraire. En tesmoing de ce nous avons fait mettre nostre seel a ces présentes. Donné a la Haye en Hollande le IlIIe jour de septembre 1'an de grace mil quatrecens soixante et deux. Ainsi signé: Par mon seigneur le conté: J. Gros. l) Hét HS. heeft: deur ont. 154 IV a) Charles de Bourgoingne, conté de Charrolois, seigneur de Chasteaubelin et de Béthune, a tous ceulx qui ces présentes lettres verront, salut. Comme en besoingnant avec noz trés chiers et bien améz les nobles et bonnes villes du pais de Zellande sur le fait et renouvellement de 1'ayde de mon trés redoubté seigneur et père ou dit pais les dis nobles et bonnes villes nous aient suplié et requis leur ottroyer et accorder par noz lettres patentes ou nom de mon dit seigneur et père que nulz des subgéz d'icelui pais de Zellande, dedens les villes ne dehors, ne soient arrestéz ne détenuz devant aucun tonlieu pour quelconque cause, si non pour le droit du dit1) tonlieu, se n'est que aucuns se soient meismes illec obligiéz, et oultre que tous les dis subgéz lesquelz sont francs de tonlieu, puissent aler et retourner francs et quictes pardevant tous les tonlieux de Hollande, Zellande et Frise, ainsi qu'ilz ont fait du temps des prédécesseurs de mon dit seigneur et père et qu'ilz faisoient quant il vint premièrement a la seigneurie du dit pais de Zellande; — savoir faisons que nous les choses dessus dites considérées et sur icelles eu bon advis et mehure délibéracion de conseil, aus dis nobles et bonnes villes avons ottroyé et accordé, ottroyons et accordons par ces présentes ou nom de mon avant dit seigneur et père et par vertu du pouoir qu'il nous a donné en ceste partie, que les dis subgéz de Zellande seront entretenuz en leurs drois, franchises et exempcions touchant les dis tonlieux sans les enfraindre; mais au regart des excèz, fraudes et abuz que iceulx subgéz commettront, ilz seront arrestables selon les drois et loix des lieux oü ilz seront trouvéz et ainsi qu'il est acoustumé de faire. Si donnons d) Dit stuk is ontleend aan het origineele charter, berustende in het Rijksarchief in Zeeland (Archief van Prelaat en Edelen Inv. nr. 8; Reg. nr. 10). In dorso staat het stuk omschreven als: „touchant les tonlieux", terwijl latere handen den inhoud nader aanwezen als: „Maintien du franchise du droict de tonlieu en regard des Zélandois, qu'ils n'y doivent estre arrestéz". — Dit stuk bevat de beschikking van den graaf van Charolais op punt 6 van het sub I medegedeelde request der Staten van Zeeland. l) I heeft: dan voer sinen gherechten tol; de hier voorkomende uitdrukking cor respondeert met: zinen ghesechten tol. 155 en mandement a noz trés chiers et bien améz les lieutenant et gens de la chambre du conseil ordonnéz ès dis pais de Hollande, Zellande et Frise résidens a la Haye et a tous les bailliz, rentmaistres, escoutètes, tolenaires, justiciers et officiers de mon dit seigneur et père, présens et a venir, cui ce puet et pourra touchier, ou a leurs lieuxtenans et a chascun d'eulx en droit soy et si comme a lui appartiendra, que de nostre présent ottroy et accort et de tout le contenu en cestes selon et par la manière que dit est, facent, seuffrent et laissent les dis subgéz de Zellande plainement et paisiblement joir et user, sans leur faire, mettre ou donner ne souffrir estre fait, mis ou donné quelconque destourbier ou empeschement au contraire. Car ainsi nous plait-il. En tesmoing de ce nous avons fait mettre nostre seel a ces présentes. Donné au dit lieu de la Haye le IHIe jour de septembre 1'an de grace mil CCCC soixante et deux. Par mon seigneur le conté : (w. g.) J. Gros. Va) Sur la requeste faicte a mon trés redoubté seigneur mon seigneur le conté de Charrolois par les nobles et bonnes villes du pays de Zellande en besoingnant avec eulx sur le fait et renouvellement de 1'ayde du dit pais, afin que mon trés redoubté seigneur mon seigneur le duc face tenir et laisse dorésenavant les gardes de ses tonlieux ès places et lieux oü d'ancienneté ilz ont esté du temps de ses prédécesseurs, contes et contesses de Zellande, et ainsi que quant il vint premiers è la seignourie du dit pais de Zellande, ilz estoient gisans, sans mettre sus aucunes nouvelles gardes et tonlieux, comme depuis trois ans enca aesté a) Dit stak is ontleend aan een vidimus van den abt van Middelburg d.d. 1463 Februari 14, berustende in het gemeentearchief van Middelburg (Inv. nr. 381; charters nr. 114). In dorso staat het stuk omschreven als: „Van der nyeuwer wachte, geleyt tArnemuden, ter Vere, te Vlissingen ende elders". — Dit stuk bevat de beschikking van den graaf van Charolais op punt J van het sub I medegedeelde request der Staten van Zeeland. i56 fait a Armuyde, en la Wielinghe, a la Vere, a Vrfefsinghe, a la Goes, a Remerswale et en tous les autres pors, villaiges et places de Zellande, qui est la totale destruction des dites villes et pais de Zellande, comme dient les dis nobles et villes; — mon dit seigneur de Charrolois a fait dire et respondre en sa présence a. iceulx nobles et bonnes villes que mon dit seigneur le duc son père a accoustumé, comme faire puet et doit, de lever ses tonlieux une fois en 1'eaue doulce et une fois en 1'eaue sallée, laquelle chose il veult entretenir; mais se aucuns se vuelent douloir d'avoir payé plus d'une fois les dis tonlieux pour une meisme chose, il y pourverra voulentiers, ainsi qu'il appartiendra. Et au regart des gardes et serviteurs des dis tonlieux, c'est afaire a mon dit seigneur le duc de les ordonner et commettre telz comme il lui plait, ainsi qu'il a tousjours fait et fera cy après. Et s'aucuns des subgéz se plaingnent d'aucuns abuz, il leur en fera raison. Et en oultre mon dit seigneur de Charrolois a accordé aus dis nobles et bonnes villes de soy faire informer sur les abuz qu'ilz bailleront par escript, et lesquelz abuz ils dient estre commis par les serviteurs ordonnéz a recevoir le droit des dis tonlieux, et aussi du prouffit ou dommaige que mon dit seigneur le duc pourroit avoir de desmettre la garde par luy ordonnée pour son tonlieu au dit lieu d'Armuyde, pour 1'informacion veue, en ordonner comme il appartiendra. Fait a la Haye en Hollande le IIIIe jour de septembre 1'an mil CCCC souxante et deux. Ainsi signé: Moy présent J. Gros. VI a) Sur la requeste que les nobles et bonnes villes du pais de a) Dit stuk is ontleend aan het origineele charter, berustende in het Rijksarchief in Zeeland (Archief yan Prelaat en Edelen Inv. nr. 8; Reg. nr. 14). In dorso staat het stuk omschreven als: „Des offices de Zeelande nouvéüz", terwijl eene latere hand den inhoud nader aanwees als: „Promesse de ne préjudicier la chose publique par la collation des dis offices". — Dit stuk bevat de beschikking van den graaf van Charolais op punt 9 van het sub I medegedeelde request der Staten van Zeeland. 157 Zellande ont faite a mon trés redoubté seigneur mon seigneurie conté de Charrolois en besoingnant avec eulx sur le fait et renouvellement de 1'ayde ou dit pais, afin qu'il plaise a mon trés redoubté seigneur mon seigneur le duc les souffrir et laissier joir de tous les offices et de la disposicion d'iceulx, dont par cidevant et d'ancienneté ilz ont acoustumé joir et user, en revoquant et mettant au néant tous telz dons des nouveaulx offices qu'il a puis nagaires faiz et donnéz ou dit pais, soit a vie ou autrement, comme mesuraiges de terres, de sel, de bléz, de garances, berleues, afforaiges de cervoises et autres, attendu et considcré qu'ilz sont préjudiciables a icelui pais, et ne les avoit oncques donné mon dit seigneur le duc depuis son premier avènement a la seigneurie de Zellande, et aussi que paravant ce n'estoient pas offices; — mon dit seigneur de Charrolois a fait dire et respondre en sa présence aux dessus dis nobles et bonnes villes que la disposicion de tous offices, anciens et nouveaulx, compète et appartient a mon dit seigneur le duc son père en ses pais et seigneuries, en quoy il vuelt et entend garder sa haulteur, comme faire puet et raison est; mais s'il y a aucuns des dis nouveaulx offices qui soient préjudiciables k la chose publique de son dit pais de Zellande, il y pourverra voulentiers, ainsi qu'il appartiendra, quant, il lui en apperra deuement, a la remonstrance et par 1'advertissement de ses subgéz. Et avec ce mon dit seigneur de Charrolois a la requeste et poursuyte des dis de Zellande se fera informer du prouffit ou dommaige qui puet estre a la chose publique a cause d'aucuns d'iceulx nouveaulx offices selon les mémoires et advertissemens que sur ce baillerqnt les dis nobles et bonnes villes, pour en advertir mon dit seigneur le duc et pour par lui au surplus en estre fait comme bon luy semblera. Fait a la Haye en Hollande le IIIIe jour de septembre mil CCCC soixante et deulx. Moy présent: (w. g.) J. Gros. ÏS8 VII a) Charles de Bourgoingne, conté de Charrolois, seigneur de Chasteaubelin et de Béthune, a tous ceulx qui ces présentes lettres verront, salut. Comme en besoignant avec noz trés chiers et bien améz les nobles et bonnes villes du pais de Zellande sur le fait et renouvellement de 1'ayde de mon trés redoubté seigneur et père ou dit pais les dis nobles et bonnes villes nous ayent suplié et requis leur ottroier et accorder par noz lettres patentes ou nom de mon dit seigneur et père que dorésenavant mon dit seigneur ne deffendra aux loix et eschevins en icelui pais de Zellande, dedens villes ne dehors, par mandement ne autrement, de faire droit, justice et sentences donner, mais souffrera que a ung chascun soit fait droit et justice par serement des eschevins, ainsi que les dis eschevins 1'ont juré; —savoir faisons que nous ces choses considérées et sur icelles eu advis et mehure délibéracion de conseil, aus dis nobles et bonnes villes avons ottroié, consenty et accordé, ottroyons, consentons et accordons par ces présentes ou nom de mon avant dit seigneur et père et par vertu du pouoir qu'il nous a donné en ceste partie que de cy en avant mon dit seigneur et père ne souffrera que les loix de son dit pais de Zellande soient empeschées, par lettres ne autrement, en la congnoissance des causes estans devant eulx qui selon leurs drois, keures et prévilèges leur devra appartenir. Si donnons en mandement a noz tres chiers et bien améz les lieutenant et gens de la chambre de conseil ordonnée ès dis pais de Hollande, Zellande et Frise résidens a la Haye et a tous les bailliz, rentmaistres, escoutètes, justiciers et officiers de mon dit seigneur et père, présens et a venir, cui ce puet et pourra touchier, ou a leurs lieuxtenans et a chascun d'eulx en droit soy et si comme a lui appartiendra, que de nostre présent ottroy, consentement et a) Dit stuk s ontleend aan het origineele charter, berustende in het Rijksarchief in Zeeland (Archief van Prelaat en Edelen Inv. nr. 8; Reg. nr. n). In dorso staat het stuk omschreven als: „touchant les loix de Zellande", terwijl eene latere hand den inhoud nader aanwees als: „Qu'en Zélande droict sera faict selon leurs privilèges et keures". — Dit stuk bevat de beschikking van den graaf van Charolais op punt 10 van het sub I medegedeelde request der Staten van Zeeland. accort et de tout le contenu en cestes, selon et par la manière que dit est, facent, seuffrent et laissent les dis nobles, bonnes villes et loix du dit pais de Zellande plainement et paisiblement joir et user, sans leur faire, mettre ou donner ne souffrir estre fait, mis ou donné quelconque destourbier ou empeschement au contraire. Car ainsi nous plait-il. En tesmoing de ce nous avons fait mettre nostre seel a ces présentes. Donné a la Haye en Hollande le IIIIe jour de septembre 1'an de grace mil quatrecens soixante et deux. Par mon seigneur le conté: (w- S-) J- Gros. VIII a) Charles de Bourgoingne, conté de Charrolois, seigneur de Chasteaubelin et de Béthune, a noz trés chiers et bien améz les lieutenant et gens de la chambre du conseil ordonnéz ès pais de Hollande, Zellande et Frise résidans a la Haye et a tous les baillis, rentemaistres, escoutètes, justiciers et officiers de mon trés redoubté seigneur et père ès dis pais, cui ce peult et pourra touchier, ou a leurs lieuxtenans salut. Comme noz trés chiers et bien améz les nobles et bonnes villes du dit pais de Zellande en besoingnant avec eulx sur le fait et renouvellement de 1'ayde de mon dit seigneur et père en icelui pais nous aient entre autres choses suplié et requis que pour 1'entretènement du fait de marchandise, sur quoy est fondé le dit pais, nous leur vueillions octroyer et consentir que mon dit seigneur et père ne donra, octroyera ne consentira dorésenavant aucunes lettres de marqué pour les exécuter ou dit pais, ce n'est par le consentement et accord des commun pais et villes de Zellande, et semblablement ne octroyera ou consentira aucunes lettres d'arrest pour en o) Dit trok is ontleend aan het origineele charter, berustende in het Rijksarchief in Zeeland (Archief van Prelaat en Edelen Inv. nr. 14; Reg. nr. 15). In dorso staat het stuk omschreven als: „touchant les lettres de marqué", terwijl eene latere hand den inhoud nader aanwees als: „Surchéance d'icelles". — Dit stuk bevat de beschikking van den graaf van Charolais op punt II van het sub I medegedeelde request der Staten van Zeeland. i6o attraire la congnoissance devant luy et son grant conseil;—pour ce est ce que nous ces choses considérées et sur icelles eu advis et mehure délibéracion de conseil, aus dis nobles et bonnes villes avons octroyé, consenty et accordé et de grace espécial octroyons, consentons et accordons par ces présentes pour et ou nom de mon dit seigneur et père et par vertu du pouoir qu'il nous a donné en ceste partie, que toutes lettres de marqué ou d'arrest données ou a donner par mon avant dit seigneur et père a autres que aux subgéz du dit pais de Zellande ou aux adommaigiéz en icelui contre aucuns estrangiers et non subgéz du dit pais de Zellande, pour quelque cause ou occasion que ce soit, ensemble les exécucions que par vertu d'icelles lettres 1'on voudroit ou pourroit faire ou requérir estre faictes ou dit pais, seront mises et par ces dittes présentes les mettons en surcéance jusques a ung an entier prouchainement venant a compter du jour d'uy, date de cestes, pendant lequel temps certaine journée se pourra tenir de par mon dit seigneur et père entre les députéz de tous ses pais pour trouver manière que du consentement de ceulx des dis pais les dittes lettres- de marqué ou d'arrest se puissent exécuter généralment en iceulx pais a la requeste d'aucuns des subgéz des dis pais ou des adommaigiéz d'iceulx, de laquelle manière de faire les dis députéz se contenteront; autrement ilz voudroient que a la requeste d'aucuns des subgéz d'iceulx pais 1'on ne exécutast les dittes lettres, non plus que ceulx des dis autres pais de mon dit seigneur et père ne le vueillent consentir. Sy vous mandons et commandons expressément de par mon dit seigneur et père et a chascun de vous en droit soy et si comme a luy appartiendra, que de nostre présente grace et surcéance durant le dit terme d'un an vous faictes, souTfrez et laissiez les dis nobles, bonnes villes et pais de Zellande plainement et paisiblement joyr et user, sans leur faire ou donner ne souffrir estre fait ou donné aucun distorbier ou empeschement au contraire. Donné a Zérixé le XXIIIIe jour de septembre 1'an de grace mil quatrecens soixante et deux. Par mon seigneur le conté: (w. g.) J. Gros. i6i IX a) Sur ce que les nobles et bonnes villes du pais de Zellande ont requis a monseigneur de Charrolois touchant les lettres de marqué que icelles lettres cessent et soyent mises en surcéance ès pais de Hollande, Zellande et Frise durant ung an après la date de cestes, pendant lequel temps mon seigneur le duc fera assambler les estas des pais de Brabant, Flandres, Hollande, Zellande et Frise, afin de trouver moien que en tous les dis pais les dites lettres de marqué soient générales, ou, si non, que mon dit seigneur de Charrolois promette dés maintenant aus dis nobles et bonnes villes de tant faire envers mon dit seigneur son père, qu'il ne baillera dorésenavant aucunes lettres de marqué aians exécucion ès dis pais de Hollande, Zellande et Frise que aux subgéz des dis pais ou aux adommaigiéz en iceulx, après ce qu'ilz auront deuement fait apparoir par certifficacion souffisant qu'ilz auront fait diligence d'avoir poursuy leur fait la oü et ainsi qu'il appartiendra par raison, et que droit et restitucion leur ait esté reffusé; et au regart des dommaiges que feroient les dis subgéz de Hollande, Zellande et Frise a autres subgéz de mon dit seigneur le duc ou non subgéz, que toutes fois a ceste cause mon dit seigneur ne baillera aucunes lettres de marqué sur les dis subgéz de Hollande, Zellande et Frise, veu qu'ilz sont bien a contraindre par la justice ordonnée ès dis pais a faire la dite restitucion; — mon dit seigneur de Charrolois voulant complaire aus dis nobles et bonnes villes et désirant le bien et entretènement des dis pais, a promis et accordé a iceulx nobles et bonnes villes de tant faire devers mon dit seigneur son père que endedens ung an prouchainement venant pour le plus tard, il les pourverra sur ce que a) Dit stok is ontleend aan het origineele charter, berustende in bet Rijksarchief in Zeeland (Archief van Prelaat en Edelen Inv. nr. 14; Reg. nr. 16). In dorso staat het stuk omschreven als: „touchant les marqués", terwijl eene latere hand den inhoud nader aanwees als: „dat men de Zeelanders daermede niet en wel prejudiciëren". — De in dit stuk vervatte beschikking heeft op geen der punten van het sub I médegedeelde request der Staten van Zeeland rechtstreeks betrekking, maar hangt eenigsrins samen met punt 11, waarop het sub VIII medegedeelde stok echter de beschikking bevat. 1) Het HS. heeft: font. II IÓ2 dit est, en la manière qu'ilz le requièrent, ou autrement tellement et si bien que selon raison ilz auront cause d'en estre contens, durant lequel temps d'un an après la date de cestes les dites lettres de marqué cesseront ou dit pais de Zellande, ainsi que mon dit seigneur de Charrolois 1'a accordé par ses lettres patentes. Et ou cas que endedens le dit terme d'un an la dite assamblée générale des estas des dis pais de Brabant, Flandres, Hollande, Zellande et Frise ne se fera pour la cause dessus dite, en ce cas mon dit seigneur de Charrolois est content et k iceulx nobles et bonnes villes a consenti et accordé ou nom de mon dit seigneur son père que la surcéance des dites lettres de marqué durera et aura lieu en icelui pais de Zellande après le dit an expiré jusques a ce que la dite assamblée se fera. Fait a Zéricxé le XXIIHe jour de septembre 1'an mil quatrecens soixante et deux. Moy présent: (w. g.) J. Gros. X«) Charles de Bourgoingne, conté de Charrolois, seigneur de Chasteaubelin et de Béthune, a noz trés chiers et bien améz les lieutenant et gens de la chambre de conseil ordonnée ès pais de Hollande, Zellande et Frise résidens a la Haye, a tous les bailliz, rentmaistres, escoutètes, justiciers et officiers de mon trés redoubté seigneur et père ou a leurs lieuxtenans et aux commis k recevoir les drois du tonlieu de Gravelinghes, cui ce puet et pourra touchier, salut et dilection. Comme noz trés chiers et bien améz les nobles et bonnes villes du pais de Zellande en besoingnant a) Dit stok is ontleend aan het origineele charter, berustende in het Rijksarchief in Zeeland (Archief van Prelaat en Edelen Inv. nr. 8; Reg. nr. 9). In dorso staat het stuk omschreven als: „touchant le tonlieu de Gravelinghes". — Dit stuk bevat de beschikking van den graaf van Charolais op punt 13 van het sub I medegedeelde request der Staten van Zeeland. — Zie over den tol, te Grevelingen te betalen van stapelgoederen uit Calais, de oorkonden van 1449 Mei 16 (De Stoppelaar nr. 249; Van Limburg Brouwer blz. 97) en van 1466 December 6 (De Stoppelaar nr. 398; Van Limburg Brouwer blz. 135). 163 avec eulx sur le fait et renouvellement de 1'ayde de mon dit seigneur et père en icelui pais nous aient entre autres choses suplié et requis pour et ou nom de tout le commun pais de Zellande leur ottroyer noz lettres patentes, par lesquelles leur soit déclairée que des biens et marchandises qui passeront pardevant le dit tonlieu de Gravelinghes, soit par eaue ou par terre, 1'on paiera icelui tonlieu, se ne fust que aucun vint dedens les pais de Hollande et Zellande avec aucuns biens non estapléz, lesquelz seront francz, ainsi que d'ancienneté 1'on a acoustumé; — pour ce est-il que nous les choses dessus dites considérées, sur lesquelles et autres remonstrances et requestes a nous faictes par les dis nobles et bonnes villes de Zellande il ait pleu a mon dit seigneur et père nous donner pouoir et auctorité de pourveoir, comme il appartiendra, avons par bon advis et mehure délibéracion de conseil et par vertu de nostre dit pouoir ordonné et déclairé, ordonnons et déclairons par ces présentes de par et ou nom de mon dit seigneur et père que de toutes laynes, peaux et autres denrées et marchandises, soient biens d'estaple ou non, qui dorésenavant seront amenées par mer du royaume d'Angleterre ès dis pais de Hollande, Zellande et Frise, sans passer a 1'estaple de Calais et sans touchier les pales, destrois, mettes et stroom du pais et conté de Flandres ne du dit tonlieu de Gravelinghes, 1'on ne paiera aucune chose d'icelui tonlieu au dit lieu de Gravelinghes, sans préjudice toutes fois des lettres que mon dit seigneur et père a puis aucun temps ottroyeés a ceulx de 1'estaple de Calais, contenans deffense de non amener en iceulx pais de Hollande, Zellande et Frise, certain terme durant, aucunes laynes ou -peaulx qui doibvent estaple, se premiers elles ne sont estaplées au dit Calais, lequel terme sera expiré dedens . . . . ans prouchainement venans, et laquelle deffense sera gardée et entretenue durant le dit terme, se premiers elle n'estoit par mon dit seigneur rappellée. Et de ces choses promettons aus dis nobles et bonnes villes de Zellande leur faire baillier lettres de mon dit seigneur en fourme deue, se mestier est et requis en sommes. Si vous mandons et expressément commandons de par mon dit seigneur et père et a chascun de vous en droit soy et si comme a lui appartiendra, que nostre présente ordonnance et déclaracion vous gardez, observez et entretenez et faictes garder, i) Oningevuld in het HS. 164 observer et entretenir, et d'icelle faictes, souffrez et laissiez les dis nobles et bonnes villes et commun pais de Zellande plainement et paisiblement joir et user par la manière et ainsi que dessus est déclairé, sans leur faire, mettre ou donner ne souffrir estre fait, mis ou donné quelconque destourbier ou empeschement au contraire. Car ainsi nous plait-il et le voulons estre fait. Donné a la Haye en Hollande le IIIIe jour de septembre 1'an de grace mil CCCC soixante et deux. Par mon seigneur le conté: (w. g.) J. Gros. XI*) Charles de Bourgoingne, comte de Charrolois, seigneur de Chasteaubelin et de Béthune, a tous ceulx qui ces présentes lettres verront, salut. Comme en besoingnant avec noz trés chiers et bien améz les nobles et bonnes villes dü pais de Zellande sur le fait et renouvellement de 1'ayde de mon trés redoubté seigneur et père ou dit pais les dis nobles et bonnes villes nous aient entre autres choses suplié et requis qu'il nous plaise ordonner et leur ottroier que les subgéz et manans d'icelui pais de Zellande ne soient et ne seront tenuz de paier du tonlieu de Gravelinghes autrement ne plus avant que les subgéz et manans du pais de Hollande; — savoir faisons que nous ce que dit est, considéré, inclinans favorablement a la dite suplicacion et requeste et sur tout eu advis et délibéracion de conseil, avons ordonné et déclairé, ordonnons et déclairons de grace espécial par ces présentes ou nom de mon dit seigneur et père et par vertu du pouoir qu'il nous a donné en ceste partie, que les dis subgéz et manans du dit pais de Zellande paieront dorésenavant du dit tonlieu de Gravelinghes, ainsi que font les dis subgéz et manans de Hollande, et non plus avant. Si donnons en mandement de par mon dit seigneur d) Dit stak is ontleend aan het origineele charter, berustende in het Rijksarchief in Zeeland (Archief van Prelaat en Edelen Inv. nr. 8; Reg. nr. 8). In dorso staat het stuk omschreven als? „touchant le tonlieu de Gravelinghes, que les Zellandois paieront comme les Hollandois et non plus". — Dit stuk bevat de beschikking van den graaf van Charolais op punt 14 van het sub I medegedeelde request der Staten van Zeeland. i65 et père a noz trés chiers et bien améz les lieutenant et gens de la chambre de conseil par lui ordonnéz en ses pais de Hollande, Zellande et Frise résidens a la Haye, a tous les bailliz, rentemaistres, escoutètes, justiciers et officiers de mon dit seigneur et aux commis a recevoir de par lui le dit tonlieu de Gravelinghes, leurs lieuxtenans, présens et a venir, et a chascun d'eulx en droit soy que de nostre présente grace, ordonnance et déclaracion ilz facent, souffrent et laissent les dis subgéz et manans de Hollande plainement et paisiblement joir et user sans leur faire, mettre ou donner, ne souffrir estre fait, mis ou donné quelconque arrest, destourbier ou empeschement au contraire. Car ainsi nous plait-il.' En tesmoing de ce nous avons fait mettre nostre seel a ces présentes. Donné k la Haye en Hollande le IIIIe jour de septembre 1'an de grace mil quatrecens soixante et deux. Par mon seigneur le conté: (w. g.) J. Gros. XII a) A ce que de la part des [nobles et bonnes villes du pais de Zellande en besoingnant avec eulx sur le fait de 1'ayde de mon trés redoubté seigneur mon seigneur le duc ou dit pais a esté requis k mon trés redoubté seigneur mon seigneur de Charrolois qu'il plaise a mon dit seigneur le duc leur consentir et ottroyer que dorésenavant, quant aucun fief luy succédera ou dit pais de Zellande par le décèz de ceulx qui en icelui pais trespasseront sans hoir de leurs corps, le prouchain hoir du trespassé puist ce mesme fief racheter et relever a tel pris et tauxacion qu'ilplaira a mon dit seigneur le duc, chascun selon son pris; — mon dit seigneur de Charrolois par bonne et mehure délibéracion de a) Dit stok is ontleend aan een vidimus van den abt van Middelburg dd. 1463 Februari 14, berustende in het gemeentearchief van Middelburg (Inv. nr. 381; charters nr. 114). In dorso staat het stuk omschreven als: „van te mogen lossen die leenen, die an minen genadigen heere versterven". — Dit stuk bevat de beschikking van den graaf van Charolais op punt 17 van het sub I medegedeelde request der Staten van Zeeland. i66 conseil a fait dire et respondre en sa présence aus dis nobles et bonnes villes de Zellande que mon dit seigneur son père aura bon advis de les avoir pour recommandé avant tous autres touchant leur dicte requeste, quant les cas particuliers adviendront, ainsi que son bon plaisir sera. Fait a la Haye en Hollande le IlIJe jour de septembre mil quatrecens soixante et deux. Ainsi signé: Moy présent J. Gros. XIII a) Sur ce que les nobles et bonnes villes de Zellande en besoingnant avec eulx sur le fait et renouvellement de 1'ayde ou dit pays ont suplié et requis a mon trés redoubté seigneur mon seigneur le conté de Charrolois qu'il plaise a mon trés redoubté seigneur mon seigneur le duc les laissier joir de leurs biens, èsquelz ilz seront trouvéz en possession la tiercé partie de cent ans ou plus, jusques a ce que par droit ilz en seront déboutéz, ou lieu et ainsi qu'il appartiendra, et en oultre qu'il pleust aussi a mon dit seigneur le duc ordonner que le registre que tient devers lui le garde des chartres de Hollande, oü 1'on enregistre leurs lettres, quant ilz relièvent leurs fiefz et toutes lettres de prévilèges, dons, keures et autres, soit dorésenavant ouvert, et que semblables lettres ou copies autentiques en soient données en tous temps, quant besoing sera et on le requerra; — mon dit seigneur de Charrolois a fait dire et respondre en se présence aus dis nobles et bonnes villes que au regart de leurs dis biens, dont ilz auront joy le tiers de cent ans, mon dit seigneur le duc son père y fera tousjours voulentiers ce qu'il appartiendra a) Dit stuk is ontleend aan het oiïgineele charter, berustende in het Rijksarchief in Zeeland (Archief van Prelaat en Edelen Inv. nr. 8; Reg. nr. 13). In dorso staat het stuk omschreven als: „La joyssance de possession du tiers de 100 ans et de 1'ouverture des régistres en Hollande." — Dit stuk bevat de beschikking van den graaf van Charolais op punt 19 van het sub I medegedeelde request der Staten van Zeeland. 167 selon raison et les droiz, keures et coustumes de Zellande, ainsi que ses prédécesseurs ont fait le temps passé. Et touchant 1'ouverture du dit registre, il ordonnera que 1'on *) le face toutes les fois que mestier sera, pour pris et salaire raisonnable selon les ordónnances par lui piéca sur ce faictes en sa chambre du conseil a la Haye, lesquelles il vuelt estre entretenues, comme raison est. Fait au dit lieu de la Haye le IIIIe jour de septembre 1'an mil CCCC soixante et deux. Moy présent: (w- &•) J- Gros. XIV a) Charles de Bourgoingne, conté de Charrolois, seigneur de Chasteaubelin et de Béthune, a tous ceulx qui ces présentes lettres verront, (salut). Comme en besoingnant avec les nobles et bonnes villes du pais de Zellande sur le fait et renouvellement de 1'ayde de mon trés redoubté seigneur et père ès pais de Hollande, Zellande et Frise les dis nobles et bonnes villes de Zellande nous ayent donné a congnoistre que, quant mon dit seigneur et père a par cydevant requis et luy ont esté accordéz aucuns aydes ès dis pais de Hollande, Zellande et Frise, iceulx de Hollande et Frise soubz umbre de ce qu'ilz sont les premiers consentans ès dis aydes, maintiennent que des sommes qu'ilz accordent et donnent pour les dis aydes, en quelque grandeur qu'elles soyent, iceulx nobles et bonnes villes de Zellande sont tenuz d'en payer la tierche part, non obstant qu'ilz ne y soient point appelléz et n'y aient donné leur consentement, dont les dis de Zellande se dient avoir esté grandement grevéz, attendu qu'ilz ne sont en riens soubz iceulx de Hollande et Frise en ressort ne autre chose quelconque, et n'ont les dis de Hollande et Frise quelconque a) Dit stuk is ontleend aan een vidimus van den abt van Middelburg dd. 1463 Februari 14, berustende in het gemeentearchief van Middelbnrg (Inv. nr. 383; charters nr. 116). — De in dit stuk vervatte beschikking heeft op geen der punten van het snb I medegedeelde request der Staten van Zeeland betrekking. 1) Het HS. heeft: len. i68 auctorité ou puissance de consentir aucun ayde ou faire assiète ou imposicion sur les dis de Zellande sans leur exprèz consentement, ains se dyent d'iceulx de Hollande et Frise en telz cas estre exemps et doivent donner et ottroier a par eulx les dis aydes telz dont ilz peuent estre d'accord avec mon dit seigneur et père, en nous requérant les dis de Zellande que 1'ottroy et consentement de 1'ayde qu'ilz nous ont présentement fait pour et ou nom de mon dit seigneur et père, ja soit ce qu'il soit de telle grandeur et somme, comme monte la tiercé part de 1'ayde semblablement ottroyé par les dis de Hollande et Frise, nous vueillons déclairier estre sans préjudice de leur dicte exempcion; — savoir faisons que nous ces choses considérées et sur icelles eu bonne et mehure délibéracion de conseil, avons par vertu du pouoir a nous donné en ceste partie par mon dit seigneur et père déclairé et déclairons par ces présentes que le devant dit ottroy du dit présent ayde fait par les dis de Zellande ne leur doye porter aucun préjudice en 1'exempcion qu'ilz dient estre des dis de Hollande et Frise, ains demourront en la dicte exempcion aussi entiers, comme ilz ont esté par cydevant et doivent estre. En tesmoing de ce nous avons fait mettre nostre seel a ces présentes. Donné a Zéricxé le XXVIe jour de septembre 1'an de grace mil quatrecens soixante et deux. Ainsi signé: par mon seigneur le conté: J. Gros. XVfl) Veue la doléance et remonstrance faicte et baillée par escript a) Dit stuk is ontleend aan een vidimus van den abt van Middelburg d.d. 1463 Februari 14, berustende in het gemeentearchief van Middelburg (Inv. nr. 381; charters nr. 114). In dorso staat het stuk omschreven als: „van dat die ondersaten int geestelic recht gedaecht worden om weerlike schuit". — De in dit stuk vervatte beschikking heeft betrekking op een verloren request van edelen en leenmannen van Zeeland, waarvan de strekking volkomen indruischte tegen den wensch der steden (zie hierachter punt I van het sub XVII medegedeelde stuk). Het eerste lid kwam op voor de belangen van de inwoners van het platteland, die tegen de rechtspraak van provisor en deken in zaken van wereldlijke schuld evenzeer gekant waren, als de steden, waar die geestelijke gerechten gevestigd waren, er voor ijverden. i6q a mon trés redoubté seigneur mon seigneur de Charolois par les nobles et hommes de fief du pais de Zellande en besoingnant avec eulx sur le fait de 1'ayde etc. touchant pluseurs adjournenemens qui se font journellement de personnes et choses layes devant les juges ecclésiastiques .ou dit pais de Zellande, lesquelz praingnent, exigent et relièvent a ceste cause des dis personnes layes grandes et excessives tauxacions et sommes d'argent montans beaucop plus que ne fait la subvencion et scot de mon trés redoubté seigneur mon seigneur le duc, qui est contre les keures et drois du dit pais et ou trés grant grief, intérest et dommaige des poures subgéz et manans d'icelui, ainsi que dient les dis nobles et hommes de fief requirans sur ce provision convenable; — mon dit seigneur de Charrolois voulant préserver les dis subgéz et manans de vexacions et exactions indeues, a ordonné et appoinctié que mon seigneur de Lannoy, lieutenant de Hollande, fera expédier et seeller soubz le seel de mon dit seigneur le duc ordonné ou dit pais de Hollande lettres patentes ou nom de mon dit seigneur, èsquelles sera inséré de mot a mot le traictié fait par cidevant entre mon avant dit seigneur le duc d'une part et feu 1'évesque Rodolf d'Utrecht d'autre, touchant la juridicion espirituelle ès pais de Hollande, Zellande et Frise, et par les dictes lettres patentes sera mandé, commandé et enjoinct a tous les officiers de mon dit seigneur en iceulx pais sur certaines et grandes peines que le dit traictié ilz et chascun d'eulx ès termes et mettes de son office, entretiennent et facent entretenir de point en point selon sa forme et teneur sans dorésenavant faire ou aler ne souffrir estre fait ou alé au contraire en aucune manière. Fait a la Haye en Hollande le XIIIIe jour de septembre mil quatrecens soixante et deux. Ainsi signé: Moy présent J. Gros. 170 XVI a) Comme mon trés redoubté seigneur mon seigneur le duc de Bourgoingne a esté au vray advertiz et acertenéz que par cydevant et jusques a ores il a eu des grandes faultes ou payement de ses schots, aydes et heervaertgelt a luy accordéz par ceulx de son pays de Zellande, meismement ou fait des leveringes que les ambochtsheeren ou leurs clers et rentmaistres ont accoustuméz faire chascun an sur les bourgois de Middelbourg, lesquelles leveringhes ilz baillent oultre au rentmaistre de Bewesterscelt ou a ses clers en plus grand nombre de terres sur et a la charge des dis bourgois qu'ilz ne doivent, avecq des aultres abuz et récélemens qu'ilz usent en ceste partie pour leur prouffit singulier et a 1'intérest et dommaige de mon dit seigueur le duc, pour quoy mon trés redoubté seigneur mon seigneur le conté de Charrolois ayant pour ce pouoir de mon dit trés redoubté seigneur mon seigneur le duc son père a fait convenir par devant lui les députéz de la dicte ville de Middelbourg, leur remonstrant les choses dessus dictes, et que pour en ce pourveoir, tant pour le prouffit et bien de mon dit seigneur son père comme aussi k la descharge des bourgois d'icelle ville, qui souventes fois se tiennent travailléz sans cause pour raison des dictes mauvaises leveringhes sur eulx faictes, comme dit est, ilz vouloissènt commettre ung clerc ayant pouoir de par la dicte ville de Middelbourg de recevoir dorésenavant chascun an des dis ambochtsheeren ou de leurs clers ou rentmaistres par escript les leveringhes qu'ilz feroient des terres appartenant aux bourgois d'icelle ville, en vériffiant avecques eulx icelle leveringhe, et en faire et tenir registre, et la somme, a quoy monteroit le schot de la dicte leveringhe, le dit d) Dit stuk is ontleend aan het Groene register der Rekenkamer, beginnende met 1460, berustende in het Algemeen Rijksarchief. Het komt er voor fol. 6 verso met het opschrift: „Acte touchant la leveringhe en Zeellande, comment elle se fera pour le temps du nouvel ayde de X ans accordé 4 mon seigneur le duc en la personne de mon seigneur de Charrolois a Ziericxse ou mois de septembre Pan LXII." — Over de leveringen der stad Middelburg zie men Verslag van de algemeene vergadering der leden van het Historisch Genootschap, gehouden op 11 April 1903 blz. 61. i7i commis ou clerc en baillast sa cédule signée aus dis ambochtsheeren ou leurs clers et rentmaistres pour autant défalquer et diminuer le schot de son ambocht, et en tenir compte au dit rentmaistre de Bewesterscelt ou ses clers, lequel rentmaistre ou ses clercs, qui auroient ainsi receuz des dis ambochtsheeren les dictes cédules en payement et défalcacion du schot de leur dit ambocht, recouvreroient les sommes contenues en icelles cédules sur le dit clerc et commis de par la dicte ville, qui seroit tenu de respondre et faire les deniers bons, présentant mon dit seigneur de Charrollois ou nom de mon dit seigneur son père aus dis députéz de Middelbourg, afin qu'ilz n'eussent cause de ce refuser, que des gaiges et salaire qu'il convendroit pour ce donner au dit'leur commis, 1'on 1) y feroit de par mon dit seigneur son père tellement qu'ilz auroient cause d'en estre contens. Et après le retraite que les dis députéz ont sur ce prinse pour en communiquer avec les autres de la loy d'icelle ville, iceulx députéz sont aujourduy comparuz pour et ou nom d'icelle ville par devant mon dit seigneur de Charrollois en la ville de Ziericxee, et soubz les condicions dessus dictes lui ont accordé pour et ou nom de raon dit seigneur le duc son père que durant ceste ayde de dix ans présentement a lui accordé par ceulx du pays de Zellande, et sans leur préjudice toutesvoies pour le tempz subséquent après le dit ayde expirée, la dicte ville de Middelborch ordonnera ung clerc ou rentmaistre ayant pouoir et cognoissanche de la leveringhe de leurs dis bourgois, tout selon et en la manière que déclairé est cy dessus. Et moyennant ce ilz ont requiz a mon dit seigneur de Charrollois qu'ilz puissent estre et demourer deschargiéz des leveringhes de gens d'église en icelle ville, èsquelles leveringhes ilz ne se vouldroient aulcunement obligier, mais feroient en ce volentiers a mon dit seigneur toute assistence et adresche a eulx possible. Sur quoy par mon dit seigneur de Charrollois leur a esté promiz que des dis leveringhes ilz ne seroient plus avant chargié que autres eschevins ès autres villes et villaiges ou dit pays de Zeellande. Fait a Ziericxee le XXVIe jour de septembre anno soixante et deux. Ainsi signé: moy présent J. Gros. I) Het HS. heeft: Ven. 172 XVII a) Dit zijn die pointen, die die stede van Zierixee begeert ende bidt an mynen genadigen heere geconfïrmeert te hebbene boven tguent, dat int generaele overgegeven is. 1. Eerst dat die poirters van Zierixee mogen dagen die hoir poirteren niet en (zijn), woenende Beoisterschelt in Zeelant, voir die Provisoer en(de) den Deken van Schouwen van alle hoire schulden na uuytwyzen der hantvesten, die zy dairof hebben, die mijn genadige heere bezworen ende gevesticht heift. 2. Item dat die poirters van Zierixee mogen vry wesen van den tol van den harynck tot Vlissinghen, gelijc zy van ouden tyden geweist zijn ende noch cortelic, over drie off vier jaeren, gebruyct hebben. 3- Item dat alle diegene, die gebannen worden by der voirszeider stede, zullen terstont trecken uuyt den voirszeiden lande ende stede (ende) gebannen blyven na uuytwyzen (van) den rechten, privilegiën ende costumen van derselver stede, zonder die-ballinghe ergens te houdenne off te sustinerenne boven den ban, mair dat men die corrigieren zall na uuytwyzen van hoeren sittel ende misdaet, alzoe dairtoe van rechtswegen behoirt. 4. Item dat men voirtan niet meer in die lande van Zeelant rechten en zall yemende van wegen der hooger hant zonder wet ende vonnisse; mair men zall een*) ygelijc recht doen na die beswoeren rechten van Zeelant, behouden die exempt-steden huer rechten2). a) Dit itnk is ontleend aan het ms. vervolg op het charterboek van Van Mieris, berustende in het Algemeen Rijksarchief. Het is er afgeschreven achter het sub I medegedeelde stuk en blijkbaar aan dezelfde bron ontleend. — Op geen der punten van dit request is mij eene beschikking van den graaf van Charolais bekend. — Voor punt 1 vergelijke men hetgeen is opgemerkt bij het sub XV medegedeelde stuk. 1) Het HS. heeft: van. 2) Zie A II art 114. 173 5. Item van alsulken overlast ende onrecht, als geschiet isby der vierschaire heere(n) Adolffs1) in Dreysscher, dair die poirteren van Zierixee mit onrecht belast (zijn geweest) contrarie ende tegen den gemeenen rechte van Zeelant ende der stede van Zierixee, twelke nye(t) geboort en hevet noch geschiet en is voer dese tijdt by yements memorie ende oick mede geschiet is tegens hoir eygen hantvesten ende rechten, die zy, die van Dreisscher, selve hebben. 62). Item dat men geene brueken of misdaet, hoedanich dat zy waeren, binnen Zeelant geschiet, binnen steden of dairbuyten, anders berechten zall, dan die choren, hantvesten ende privilegiën uuytwyzen, die bezworen zijn beyde in steden ende in landen, twelke ymmer alzo behoirt te geschienne; anders soe en hadden die inwonende van Zeelant geen bescherm, als sy (en) niet verlaten en mochten tot dien rechte, dair zy onder saten, dat hemluyden soe vestelike ende zoe hogelyke beloeft is te houden by eede. 7 8). Item (alzoe) dat voirszeide lant van Zeelant aldusdanige i uuytgenomen rechten heeft, gelijc voirscreven staet, soe ist van zonderlinge noode onsen genadigen heere te believen te onderhoudene ende te achtervolgene die goede oude plichten ende costumen, die in tyden wel onderhouden waeren (by) den hogen geboeren vorste hertoge Aelbrecht van Beyeren, oudervader van onsen genadigen heere, die altijt eens jaers in Zeelant plach te comen om vierschaere ende recht te houden ende justitie te doene, dair hy vant, dat het van noode was om steden ende lant in vreden te houden, wel aensiende ende merkende, dat dat van noode was, soude dit voirszeide lant ende inwonende van dieselve lande in goede vrede bliven, bekennende, dat dat niement anders doen en mochte dan hy selve of zinen wittachtigen sone tot sinen jaere gecomen nae uuytwysen die gemeyne brieven van den lande van Zeelant4); ende wairt, dat ons(e) genadige heere zelve in stade niet en waere te comen int voirszeide lant, 1) Bedoeld is Adolf van Cleve, heer van Ravestein. 2) Zie E I art. 5. 3) Over het vervallen der hooge vierschare zie men Lasonder, Bijdrage tot de geschiedenis van de hooge vierschaar in Zeeland blz. 59» 4) Zie A 1 art. 56. 174 te willen believen den grave van Charrolois, sijn edelen zone, alsulke commissie te geven ende bevel te doene van zijnre genaden wegen int lant te comen omme te berechten alle excesse ende ongevoege, die hy vint staende in steden jof int voirszeide lant; anders soe waert wel gescepen meer lasten, rancoren, twydrachten op te stane, dair groete verderfnisse of comen mochte, beyde in stede(n) ende int lant; want dat Zeelant van groete noode is te hebbene, dat en hebben ander landen ons genadichs heeren geen doen, gemerct dat voirszeit staet. F EXTRACT UIT HET GROOT PRIVILEGIE VAN VROUWE MARIA EXTRACT UIT HET GROOT PRIVILEGIE VAN VROUWE MARIA d) Marie by der gratiën Gods hertoginne van Bourgoingnen, van Lothrik, van Brabant, van Lymborch, van Lutsenborch ende van Geldren, gravinne van Vlaenderen, van Artois, van Bourgoingnen palatine, van Henegouwe, van Holland, van Zeelandt, van Namen ende van Zuytphen, mercgravinne des heylicx Rijcx, vrouwe van Vrieslandt, van Salyns ende van Mechelen, doen te wetene allen dengenen, die nu zijn ende namaels wesen zullen: Alsoe na der aflivicheit van wylen saliger memoriën onsen lieven heere ende vader hertoge Karei, heere in zijnre tijt van den landen ende heerlicheiden voirscreven, tot onser begeerte ende versoucke comen zijn by ons in dese onse stede van Gendt die gecommitteerde van onsen landen van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt metten Staten van onsen anderen landen van Herweertsover, denwelken wy in presenciën van den mogenden heeren den hertoge van Cleven ende van der Marcken, onsen neve, heeren Lodewijck van Bourbon, bisscop van Ludieke, hertoge van Bullioen ende grave van Loon, onsen oem, ende Adolf van Cleven ende van der Marken, heere tot Ravestein, stedehoudergenerail ende gouverneur van onsen voirscreven landen, oick onsen neve, die onse naeste mage zijn van onsen bloede, ende by avyse ende raide derselver hebben doen open doen den groten last, dair wy ende onse landen gemeynlic inne steken mids der viantscip ende quaetwillicheit van den coninck van Vrancrike, die hy, alsoe hy voirenneemt, tot ons en onsen landen waert vordert ende voertkcert met diverschen plaetsen van onsen a) Dit stuk is ontleend aan het origineele charter, berustende in het gemeentearchief van Middelburg (Inv. nr. 463; charter nr, 130). 12 178 voirscreven landen inne te nemene ende die tot zijnre obediënciën te treckene, totten welken nochtan, alzoe wy ontwivelic houden, hy geen reden of sake en heeft, begeerende uut groten betrouwen ende toeverlate, die wy hebben toten goeden lieden onsen ondersaten van den voirscreven landen, dat zy ons dairinne by raide ende daden te hulpen ende te baten commen wilden, opdat deselve onse landen ende ondersaten van laste ende scaden mochten worden verhuedt, dairop de gecommitteerde van onsen voirgenoemden landen, sonderlinge van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt voirscreven,' bewysende ende thonende den goeden wille ende grote gonst, die zy als onse getrouwe ondersaten tonsweert hadden, ons hebben gepresenteert naer allen hueren vermogene hulpe ende bystant te doene, des wy hun grotelicx dancken; ende om dies wille dat die van onsen voirscreven landen van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt ons hebben opgedaen den groten ende onverwinliken last ende scade, die deselve onse lande in alle hueren leden hebben gehadt mids den oirlogen, die onse voirscreven lieve heere ende vadere totten eynde van zynen levene heeft geaftervolcht, alsoe dat die ondersaten van denselven onsen landen zeere verarmt, ontgoet ende tondergegaen zijn, ende dat meer is, zijn denselven onsen landen ende steden grotelicx afgenomen ende innegebroken in diverschen manieren de rechten, previlegiën, costumen ende usagiën van denselven ende yegelijck van hem, sonder van denwelken wederom gericht ende gerestitueert te wesen deselve onse lande in hueren rechten, previlegiën, costumen ende usagiën, int onderhouden van der justiciën niet staende en soude mogen bliven noch geregiert worden, overgevende mids dien in onsen handen by manieren van gescriften sekere punten ende articlen, dienende ter welvairt van onsen voirscreven landen van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt, hebben ons gebeden, dat wy als hertoginne ende princesse der landen voirscreven hymluden deselve punten van onser speciaelder graciën gonnen, geven ende verleenen wouden voir ons, onse hoirs, erven ende nacomelingen, graven ende gravinnen, princen ende princessen der landen voornoempt, hymluyden, hueren erven ende nacomelingen, welke punten wy bevonden hebben by avyse van denselven onsen neven ende oem ende oick by onsen raide grotelicx dienende, noottelic ende proffitelic zijnde voir ons, onse erven ende onse voirscreven landen ende den inwonenden derselver, ende hebben dairom by onser rechter wetentheit ende by advyse ende raide als voren uut speciaelder 179 graciën denselven onsen landen van Hollandt, Zeelandt; ende Vrieslandt gegeven, geconsenteert ende verleent, geven, consenteren ende verleenen voir ons, onsen erven ende naecomelingen hyroluden ende hueren nacomelingen, generalic ende perticuleerlic, eiken lande bysondere, in vorme van een eewige previlegie de punten ende articlen, hierna vercleert, tot eewigen dagen te gebruycken ende onderhouden te wordene sonder inbreken. 5. Item, dat wy stellen zullen in onsen raidt van Hollandt eenen stedehouder ende acht raidtsluden, dairof die twee edele zullen zijn ende dander notabel goede clercken off costumiers, te weten die zes van Hollandt ende twee van Zeelandt geboren, die wy dairtoe nemen, ordineren ende onderhouden zullen mit behoirlike wedden. Ende boven enz. 9. Item dat enz. Insgelijcx zullen alle geestelike saken tusscen partiën geëyndt ende getermineert worden voir den provisoren ende lantdekenen der voirscreven landen ende steden zonder vorder malcanderen te betrecken, welke provisoers ende lantdekens hun niet vorder onderwinden en zullen dan van gheestelike saken. 11 !). Item als van der evocaciën, dat die voerscreven Staten dairof bliven aen hueren oude previlegiën. 172). Item dat men geene nyeuwe tolle, wachte van tolle noch beswaernisse van denselven voirtan opsetten en sal dan by goetduncken van den Staten der voirscreven landen, ende dat alle nyeuwe tollen, nyeuwe wachten oft anckeraige in Zeelandt ende alle andere nyeuwicheit ende beswaernisse, sonder consent van den landen sedert die huldinge van wylen onsen oudervadere die hertoge Philips voirscreven opgeset, of ende te nyeute gedaen worde ende blive. 1) Zie E I art. 1, E II. 2) Zie over tollen en wachten E I artt. 6, 7, 13 en 14, E IV, E V, E X, E XI. i8o 26 '). Item dat alle costeriën, clercambochten, scolasteriën, bodeambochten, camerwairders, alrehande maten ende alle andere cleyne officiën, hoedanich die wesen mógen in den voirscreven landen ende steden van denselven, wesen, staen ende blyven zullen eewelic ter ghifte ende disposicie van denghenen, hetzy van den ridderscap of steden der voirscreven landen, dair zy die naeste vijftien jaren voirleden of gegeven ende uut crachte van derselver ghifte beseten ende gebruyet zijn geweest, sonder te trecken in consequencie tgeent dat by hartoge Philips' of onse lieve vader hertoge Kareis voirscreven tyden van der ghifte ende disposicie der voirscreven officiën geschiet mach zijn, dat voir hueren tijt, eer zy heeren der voirscreven landen geworden waren, niet te wesen en plach, welke ghiften, contrarie deser ordinancie by den voirscreven hertoge Philips' of Kareis tyden gegeven, doot ende te nyeute wesen ende blyven zullen. Ende indien in toecomenden tyden by inadvertencie oft anders, hoe dattet zy, enige ghiften van ons oft onse nacomelingen van de voirscreven steden goeden, in den lesten voirscreven punte begrepen, oft oick van den voirscreven cleyn officiën contrarie deser ordinancie gedaen ende gegeven worde, zoe sal dieselve ghifte, nu als dan ende dan als nu, niet ende van geenre waerden zijn ende blyven tot eewigen dagen. 35 2). Item indien wy of onse nacomelingen in toecomenden tyden enige bede of andere saken, comende tot laste der voirscreven landen, begeeren soude willen, dat wy oft ons outste hoyr alsdan gehouden zullen sijn selver in persone te comen ende te verschynen ten behoirliken ende gewoenliken plecken in ende bynnen den voirscreven landen van Hollandt, Zeeland ende Vrieslandt, elcx in den hoeren, omme aldair onsen eysch ende begeerte te openen of te doen openen ende antwoirde te ontfaen, sonder die voirscreven landen of huere gedeputeerde buten slants te bescriven ende te doen comen. 37. Item dat onse rentmeestere, bailliuwen noch nyement anders van onsen wegen enige poirters of poerteressen of inge- 1) Zie E I art 9 en E VI. 2) Zie E I art. 8. i8i setene van Zeelandt zullen mogen vangen noch doen vangen van civile saken ende bruecken, tenzy dat die personen eerst verwonnen zijn ter vierscaren na den rechte van der plecke, alsoe dat behoirt, uutgenomen van onsen demaynen, noch desgelijcx oec luden van buten, die seker ende borge stellen mogen, dair die heere ende partiën an bewairt zijn. Ende zoe wie gevangen gebrocht wort in sgraven steen van Middelburch of elders van cryme, die sal die heere gehouden wesen ticht te geven ende té recht te setten bynnen den derden dage, nairdat hy gevangen is, of by gebreke van dien dat burgemeesters ende scepenen mitter meester menichte van hynluden dien dairteynden zullen mogen ontslaen uter voirnoemde vangenissen zonder verbueren. 38. Item zoe wat bestellen, vronen of berieden gedaen worden by bailliu, burgemeesters ende scepenen over al Zeelandt, elc int zyne, an enigerhande goeden, hetzy vruchten of andere, uut versoucken van persone of personen, ende yemende die goeden ontweldichde ende wechvoerden boven recht sonder consent of wille van den clager, dat men die persone of personen, wie zy zijn, sal mogen halen over al Zeelant, dairt van node wesen sal, ende brengen gevangen in sgraven steen tot hueren costen by den rentmeester, bailliu of hueren stedehouders of dienres; ende zullen aldair gevangen bliven, ter tijt toe dat zy partiën voldaen ende vernuecht sullen hebben, behoudelic alle steden ende vryheeren hoirs rechts. 39 i). Item dat wy of onse nacomelingen nyements goet, leen noch erf bynnen onsen voirscreven landen van Hollandt, Zeelandt ' ende Vriesland tot onser tafle leggen en zullen noch nyemende by provisie uut zijnre possessie stellen, maer sullen, nadatte natuere ende condicie van den goeden sijn sal, eerst verwonnen ende dairna geëxcuteert worden navolgende die rechten ende costumen van den landen, steden ende plecken, dair die sentencie of condempnacie gegeven of gedaen sal worden. 402). Item dat voerdaen in onsen lande van Zeelandt twee 1) Zie B art. 22. 2) Over de veranderingen, door Karei den Stoute in den werkkring der rentmeesters aangebracht en door dit artikel afgeschaft, zie men: De rekeningen en andere stukken in 1607 uit de Hollandsche rekenkamer naar de Zeeuwsche overgebracht. 1433—1584, blz. 12, 97 en 98. 182 rentmeesters wesen zullen, dairof die eene resideren sal in Middelborch bewester Scelt ende den anderen tot Ziericzee bêoester Schelt, behouden(de) die van der Tholen dairof huere oude costumen. 41. Item dat wy voirtan gheene brieven noch orlof gheven en zullen moer te delven omme sel dairof te bernen uter erven, die in den voirscreven landen van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslant bynnen die bedijcte landen liggende zijn. Ende alle ottroyen, contrarie dese ordinancie verleent, sullen zijn doot ende te nyeute. 43. Item van alle dootslagen, die geschieden bynnen oft buten den lande van Zeelandt, die ontsculdige magen sullen terstont bevreedt wesen, ende dat voir edele, onedele ende bastairden, te weten dat alle ontsculdige magen, die niet in velde noch in vaerde geweest en zijn, bevreedt sullen wesen ses weken lanc. Ende wie hierover misdede, dat sal men aen him verhalen, of hy vrede selver mitter hant gebroken hadde. Ende teynden die voerscreven ses weken soe sullen die onsculdige magen eeuwelic gesoent ende gevreedt blyven na alle manière, gelijc tprevilegie, dat onsen lande van Hollandt ende Vrieslant van hertoge Philips voirnoempt daerop vercregen hebben1), inhoudt ende begrijpt. 46. Item dat dambochtsheeren in Zeelandt zullen mogen verboden maken bynnen hueren prochiën ende vriheden by scepenen aldair tot nutscap, oirbaer ende proffijt van derselver prochiën, bedragende tot thien pond swerten toe oft dairbeneden, indien daer yemende jegens bruecte of dede. Dairof soude hebben van die verbuernisse te weten die grave een dordendeel, dambochtsheere een dordendeel ende die bailliu, scout ende scepenen aldaer een dordendeel, behouden die steden hueren rechten, kueren ende previlegiën. Ende voer dese boete sal die ambochtsheere of zijn dienres die brueckige mogen aentasten ende vangen. 47 2). Item dat men nyement van den ondersaten van onsen voirscreven landen bynnen steden ende dairbuten houden noch letten en sal voir enigen tol van gheenrehande saken dan voir zynen gerechten tolle of voir die boeten, daeraen clevende. 1) Bedoeld zullen zijn de ordonnantiën van 13 December 1445 en van 23 Maart 1456, waarin echter van een eeuwigen vrede der onschuldige magen niet gesproken wordt. 2) Zie E I art. 3, E II. 183 48. Item alsoe die ingesetenen der voirscreven landen van hueren leenen ende erflike goeden vervreemt zijn geweest by inbreken van lande, van oirloge, van brande ende anders, soe zullen zy die goeden gebruken, daer zy den tijt van een derdendeel van hondert jaeren of langer in besitte ende possessie geweest zullen hebben, tot den tijt toe dat zy mit rechte dairuut gewonnen zullen worden, ter plaetsen ende zoe dat behoirt. 49. Item om te beletten alle quade feyten van dootslage, vredebraken, cracht van goede, strasseneringe ende anders, die dagelicx vele in den landen ende sommige steden van Zeelandt gebueren, mids dien dat men van dootslagen, vredebrake, cracht van goede, strasseneringe ende anders niet en pleecht te berechten dan ter hoger vierscare van Zeelant, die dicke zeere lange vertoeft, eer die gehouden wort, dairomme die dootslagers, vredebrakers' crachtdoenders ende andere te boudeliker misdoen op hope, al wairt dat zy gevangen worden, dat zy by uutbrekene van vangenissen, by verborgen oft anders uutcomen mochten, soe sullen voirtan alle goede steden, namelic Reymerswale, Tholen, Goes, Vere, Cortkene, Vlissingen, Brouwershavene ende andere, diet 'begeerên 'ende van noode zijn, bynnen huëre vriheit mogen recht ende justicy doen van dootslagen, vredebraken, cracht van goede ende strasse(ne)ringe, gelijc zy van allen anderen quade feyten gewoenlic zijn van doene. Ende of gelike feyten ende misdaden van dootslagen, vredebraken ende anders, als voirscreven staet, opt plattelandt of in die dorpen van Zeelandt geschieden, soe sullen die rentmeesters van Bewesterschelt ende van Beoisterscelt, huere stedehouders of huere dienres, elcx in zynen bedrive, gehouden zijn die voirscreven misdadige te vangen ende te brengen in den steen, te weten die gevangen worden Bewesterscelt, in Middelburch, ende die gevangen worden Beoisterscelt, te Ziericzee, omme die aldaer gerecht te wordene by den borchgrave van Zeelandt van huere misdaet, als voirscreven is, by wijsdom ende vonnisse van gesworen mannen van den voirscreven lande, als voirscreven is. Ende omme dese justicie te volcomen soe sal men by den raide van Hollandt ende by den Staten van Zeelandt daertoe ordineren twaelf gesworen mannen, te weten seven Bewesterscelt ende vive Beoisterscelt, denwelken borcgrave ende mannen men by den voirscreven raide ende Staten ordineren sal zoe redelike wedden, als daertoe dienen zullen, ten coste van den voirscreven lande van Zeelandt, indien de misdadige i84 niet goets genoech en hadde omme die voirscreven wedden te betalen, behoudelic die steden van Middelborch, Zierixzee ende alle vriheden int voirscreven landt huers rechts, kueren, hantvesten ende previlegiën. 50. Item alsoe veel punten staen in die kuere van Zeelandt, die zeer oudt ende duyster te verstaen zijn, soe sullen wy ten versuecke van den Staten van Zeelandt ordineren twee personen van onsen raide van Hollandt omme by denselven Staten die voirscreven punten, die duyster zijn, te helpen vermaken ende tot beteren verstande te stellen omme den gemeenen orbare van den voirscreven lande. 51. Item dat alle vonnissen, die in toecomenden tyden by mannen van Zeelandt gewijst zullen worden, dat die hueren voirtganc hebben sullen by den meesten gevolge van stemmen van den voirscreven mannen. 52. Item dat men voirtaen voir die lossinge of verhefnnge van den thienden van Zeelandt, die men van den grave hout, niet meer betalen en sal dan voir elc pond swerten twintich grote Vleems na der ouder costume. 531). Item als enich ambocht of heerlicheit van Zeelandt versterft van den vader opten zoen oft zonen, die zullent ontfangen bynnen den jare van den grave oft zynen rentmeester, dairt onder gelegen is, ende die rentmeester salt op dien oversetten te boucke elc gemet om eenen halven groten. Ende vielre gebreck in de verleeninge van sheeren wegen, soe sal dieghene, daert goet aen verstorven is, gaen ter plaetsen, dair men pleecht die vierscare te houden, in kennisse van drie sgraven manne ende van hym brieve nemen, dat zy bereit zijn hair leene tontfangen ende al te doen, dat zy van rechtswegen sculdich zijn te doen. Ende hiermede sullen zy haer goeden besitten sonder ennige scaden dairof te lyden, ter tijt toe dat ment hun verleenen wil, ende dan zullent zijt ontfangen, alst recht is. 54. Item alle ambochten of heerlicheden van Zeelant die versterven aen den grave; heeft dieghene, dair die goeden of 1) Zie E I art. 12. i85 verstorven, gheen zonen ende dochteren achtergelaten, soe sullen die dochteren dat ambocht of heerlicheit mit zynen gevolge mogen lossen jegens den grave voer yement anders. Ende heeft hij gheen dochteren gelaten, soe salt mogen lossen die outste ende die naeste manhooft van der maechscepen van der swaertsyden, opdat hy wille; ende en wil hijt niet lossen, soe salt die outste ende naeste manhooft van der zWairtsyden dan naest volgende mogen lossen, ende alsoe voirt van manhoofde te manhoofde, alsoe lange alsser eenich sijn bynnen der maechscepen van der zwaertsyden. Ende en isser nyement van der zweertsyden, die dat lossen wil, zoe salt mogen lossen die outste ende naeste manhooft van der moederzyde van grade te grade, alst van der swaertsyde voirscreven is. Ende men sal voer elc gemet ambochts mit zynen gevolge, dat tot heelen scote staet ende te boucke tderde gemet vry staet, den grave betalen anderhalf ponde swerte. Ende voirt soe sal men van elc gemet, dat tot halven scote staet, na den belope ende advenante den grave alsoe veel betalen. Ende dat half scot gheeft ende tderde gemet te boucke vry staet, daerof sal men den grave geven van eiken gemet vijfthien penning grote, ende alsoe voirt na den advenante, nadattet vry heeft ende te boucke staet. Ende en heeft dat ambocht gheen vry, soe sal men elc gemet mogen lossen om thien scellinge, indien dat men lossen wille. Ende soe wat ambocht, dat men lossen wil, dat sal men lossen bynnen eenen halven jare, nadat verstorven is. Quaemt oec alsoe, dat een weeskint dese goeden lossen soude, soe sal se des weeskints voecht voir him lossen bynnen den voirscreven halven jare, als voirscreven is, alsoe verre alst weeskint reede haven ende renten genoecht heeft dat ambocht mede te lossen. Doet die voecht dat niet, soe sal dat weeskint zyne scade mogen verhalen op zynen voecht, alst zijn jaren hebben sal. 55. Item zoe wanneer een man zijn leengoeden, ambocht of thienden in Zeelandt vercopen wilde of moeste by kenlike last of armoede, dairop hy eerst sal moeten verwerven ende vercrigen consent van ons of van onsen nacomelingen of onse officieren, soe sal die rentmeester in dien gevalle gehouden zijn dat ambocht over te setten om twee groten van den gemete ten geheelen schote ende om eenen groten van den gemete ten halven schote 1) Aldus de tekst; de zin vereiscbt: gheen zoon of zonen. i86 sonder meer daerof te nemen, ende van' den thienden ende leenlanden ses grote van den gemete. Welke punten ende artikelen voirscreven ende elc bysonder wy by avyse ende goetduncken van onsen neven ende oem voirscreven midtgaders oic van onsen groten raidt om die welvaert, rust, vrede ende neringe van onsen voirnoemden landen ende om menigen trouwen dienst, die die ingeseten van denselven onsen voirsaten dicwile gedaen hebben ende hopen zy ons, onsen erven ende nacomelingen noch doen zullen, geloeft hebben ende mit desen jegenwoirdigen brieve geloven in goeder trouwen voir ons, onse hoirs ende nacomelingen onsen voirnoemden landen van Hollandt, Zeelant ende Vrieslandt ende den ondersaten derselver ende hueren nacomelingen ende eiken van him bysonder, tot eeuwigen dagen goet, vast ende gestentich te houden sonder verbreken ende sonder daerjegen te comen, te doen of te doen doen of oick te laten geschien; willende ende consenterende, indien by inadvertentie of anders, hoe of in wat manieren dat het waere, ennige brieven, open of besloten, hoe dat wesen mochte, contrarie van desen in toecomenden tyde gegeven worden of, dat God verhoeden moet, contrarie van desen gedaen of ingebroken worde, dat dat, dan als nu ende nu als dan, niet ende van geenre waerde zy ende bliven tot eeuwigen dagen ende niet astringeren denghenen, die daerinne gequetst souden mogen zijn. Ende want men in diverschen plecken van desen previlegiën ende brieve te doene sal hebben, soe willen wy toten vidimus, van desen gemaect onder zegel autentijck, of toter copiën hierof, gecollationeert ende geteykent mitter hant van enige onse secretarise, sulke gelove gegeven zy als desen principael ende originael brieve. Des te getugen ende tot eeuwiger vasticheit hebben wy uut onser rechter wetentheit onsen zegel hieran doen hangen, ende tot meerder sekerheit, approbaciën ende auctorisaciën der dingen ende saken voirscreven hebben gebeden onsen lieven neve van Cleve, onzen oem van Ludiek ende onsen neve den heere van Ravestain voirnoempt, dat zy hare segelen by den onsen aen desen brieve hangen willen. Ende wy, Jan hertoge van Cleve ende van der Marcke, Lodewijc van Bourbon, bisschop van Ludiek, hertoge van Bullioen ende grave van Loen, ende Adolf van Cleve ende van der Marcke, heere van Ravesteyn, boven genoemt, hebben ter be- I87 geerte van onser voirscreven nichten der hertoginne gheerne dat alsoe gedaen. Gegeven in onse stede van Gend opten xrm*» dach van Meerte int jaer ons Heeren duysent vierhondert sesse ende tseventich. (Op de plijcke stond): Bij mijnre joncfrouwe dhertoghinne in haeren rait, aldair die hertoge van Cleven, die bisscop van Ludiek, hertoge van Buillon, here Adolf van Cleven ende van der Marke, here tot Ravesteyn, stedehouder-generael, die greve van Wincestre, here van den Gruthuyse, meester Jan de la Bouvrie, here tot Wyerre, die president van der Rekencamere ende meer andere tegenwordich waren. (w. g.) de Halewijn. Cr DE KEUR VAN PHILIPS DEN SCHOONE MET DE INTERPRETATIE EN AMPLIATIE VAN KAREL V ■ DE KEUR VAN PHILIPS DEN SHOONE MET DE INTERPRETATIE EN AMPLIATIE VAN KAREL V Ia) Philips van Gods gnaden ertshertoghe van Oistrijck, hertoghe van Bourgoingnen, van Lothringe, van Brabant, van Steyr, van Kerinten, van Crain, van Limborch, van Lucemborch ende van Gheldre,'grave-van Habsbourg, van Vlaendren, van Tyrol, van Artois, van Bourgoingnen paltsgrave ende van Henegouwe, lantgrave van Elsas, marcgrave van Burgauw ende des Heylicx Rijcks, van Hollant, van Zeelant, van Phirt, van Kiburg, van Namen ende van Zutphen grave, heere van Vrieslant, opter Windisrnarck, van Portenauw, van Salins ende van Meehelen, doen te weten allen jegewoirdigen ende toecommende: Alsoe int jaer duyst vierhondert vier ende tachtentich testleden mijn aldergenadichste heere ende vadre, mijn heere de conynck, doe wesende in onse stadt van Middelborch in ons land van Zeeland, in meeninghe te houden die hooghe vierschare van ons voirscreven lande, hem word by den prelaet ende edelen van onsen voirscreven lande verthoent, dat niet wel mogelick en was die voirscreven hooge vierschare te houden, ten waere dat de kueren van den voirscreven lande, die diversch, duyster, oudt ende ongeuseert waeren, contrarierende deen den anderen in velen pointen, niet eerst vernyewet en worden, versouckende dat te willen doen ende te dien eynde de voirscreven vierscare a) Dit stuk is ontleend aan het origineele charter, berustende in het gemeentearchief van Middelburg. Zie over het terugvinden van dat stuk: M. H. van Visvliet, De origineele keure van Zeeland van het jaar 1495 (Eigen Haard, 1894, hls. 49a). 192 te willen versetten, twelke by mynen voirscreven heere ende vadere gedaen was. Om toter welker te procederen, waeren doen ter tijt geordonneirt eenige notable personnaigen, te weten van mijns voirscreven genadichs heeren ende vaders ende onsen wegen: wylen die heere van Bergen, lest overleden, meesteren Rijcquaert Uuytenhove, meester Jacop Cruesinck, Anthonis Jans sone van Wissenkerke, onsen raden, ende meester Jan van Cauwenberghe, onse secretaris, ende van wegen de voirscreven van den Staten: Guy de Baenst, Adriaen Jacopsz., Reymer Willemsz. ende Clais Wolfaertsz., dewelke gecommitteirde navolgende hoire commissie wel ende duechdelick geprocedeert hebben te concipiëren ende te ramen een nyeuwe kuere, eerst wel ende int lange gesien die oude kueren, gegeven alsoewel by wylen Floris manbour, by hertoge Willem van Beyeren, als by wylen onsen lieven heere ende overoudevader hertoge Philips van Bourgoingnen, dien God genadich zy, ende ten andere male daerup gehoirt ende genomen tadvis van den ouden coustumiers van den lande van Zeeland, ende dése kuere aldus by hemlieden geconcipeert, ende over te hove gebrocht, soe eist gebuert, dat wy, laest zijnde in onse stede van Remerswale ende tot onsen ontfange totter heerlicheit van onsen lande ende graefscepe van Zeeland, omdat die van den voirscreven Staten van onsen voirscreven lande van Zeelandt verclaerden, dat zy niet ghesien en hadden tvoirscreven begryp of concept van der nyeuwer kuere, begeerende daerof te hebben een copie, om die te visenteren ende daerof rapport te doen, ende daernaer ons daerup te andworden, wort doe by ons geappointiert, ende geaccordeert, dat binnen drie maenden doe eerstcommende die voirscreven van den Staten souden gehouden zijn te zenden huere gedeputeirden by onsen lieven ende getrouwen die cancelier ende luyden van onsen grooten Rade om te overcommen up de voirscreven begrepen ende geconcipierde kuere, hemlieden verclarende, indien zy binnen die voirscreven drie maenden niet hoire diligencie en deden, ende tgebreck in hemlieden waere, dat wy hilden ende houden souden deselve geconcipieerde kuere, als geaccordeert, alst breeder blijcken mach by seker acte, daerup gemaect. Achtervolgende welck appoinctement die gedeputeirden van den voirscreven Staten zijn gecommen in onse stede van Mechelen by onsen voirscreven cancelier ende lyeden van onsen grooten Rade, ende hebben veel communicaciën gehouden up de voirscreven nyeuwe geconcipierde kuere, zoe mit onsen lieven ende getrouwen raedt meester Richart 193 van der Capelle, cantere van Sente Donaes, ende den voirscreven meester Jan van Cauwenberghe, daertoe by ons gedeputeirt, soe mit onsen voirscreven cancelier ende luyden van onsen voirscreven grooten Rade, in dewelken communicatien zy eyndelicke geseyt hebben, dat zy in de voirscreven nyeuwe geconcipeerde kuere nyet sluyten en mochten sonder eerst die te communiceren mitten gemeenen lande van Zeelant, begeerende daerom copie van die, ende dat de voirscreven gedeputeirden in Zeelant gesonden worden om dat mit hemluyden te communiceren, dat alsoe geordineert es geweest. Ende navolgende desen soe zijn onse voirscreven gedeputeirde getogen in onsen voirscreven lande van Zeelant ende hebben die copie van der voirscreven kuere gegeven ende van diere mitten voirscreven Staten gecommuniceert. Na denwelken zoe zijn gecommen die edelen van den voirscreven lande ende hebben ons gepresenteert zekeren pointen, articlen ende correctiën, die zy begeerden in der voirscreven kuere te hebben, zeggende, dat dat wel alsoe behoirde te geschien; nietmyn zy stelden al die tot onsen belieften ende goetduncken. Ende als van den steden van Middelborch, Ziericxee ende Reymerswale, die seyden ende sustineerden exempt te wesen van der voirscreven kuere van den lande, ende dat zy particuliere kueren hadden, by derwelker nyement dan wy oft onsen baillius ende scepenen van den voirscreven steden en mogen noch en behoirden eenige kennesse te nemen van hueren poirteren; dat dezelve huere poirteren niet en mogen te buyten gaen, noch hem onterven van hueren goeden dan voir hemluyden; dat dezelve huere poirteren om huer sculden te innen mochten doen betrecken huer sculdenaers voir den proviseur ende deken oft voor hemluyden, met meer anderen rechten, privileg(i)ën, statuten, liberteyten, vryheden, by hemluyden voortgestelt. Ende desen partiën aldus gehoirt, zoe es geordineert geweest, dat de voirscreven drie steden in handen van den voirscreven gedeputeirden exhiberen souden hoiren voirscreven kueren, rechten ende privilegiën, om die oft dextracten van dien ons over te bringen, dat alsoe gedaen es geweest. Ende eyndelick trapport van onsen voirscreven gedeputeirden gehoirt ende gesien die voirscreven extracten, soe heeft een declaracie gemaect geweest up de voirscreven geconcipierde kuere ende gestelt in gescryfte by vijf capittelen, alsoe ende in der manière als hiernaer volcht. «3 194 TEERSTE CAPITEL VAN DER KUERE VAN ZEELANT IS SPREKENDE ENDE BEGRYPENDE, HOE, WAER, TOT WAT TYDEN ENDE BY WIEN MEN DIE VIERSCHARE VAN ZEELANT HOUDEN SAL MOGEN; HOE MEN DIT BEHOORT TE CONDEGEN; DEN STIJL ENDE MANIÈRE VAN PROCEDEREN IN DE VOIRSCREVEN VIERSCARE ; WIE DIJCKGRAVEN ZULLEN MOGEN ZIJN, ENDE HOE HEM DIE DRAGEN ZULLEN, ENDE HOE DIE GRAVE SCOT EYSSCHEN MACH ENDE DOEN INNEN SAL, MET MEER ANDEREN SAKEN, BEGREPEN IN ACHT ENDE VIJFTICH ARTICLEN, HIERNAER VOLGENDE. i x). In den eersten, dat men die hooge vierscare der graeflicheit van Zeelant houden ende zitten sal mogen tot Middelborch voir Bewesterschelt ende tot Ziericxee voir Beoosterschelt, gelijck men van ouds geplogen heeft, ende in desen tyden van den jare, te wetene: van Paesschen tot Alre-Helegemesse toe, uuytgesceyden van den eersten dage van Julio totten letsten dage van Augusto, binnen welken tyde men geene hooge vierscare houden en sal, noch oick van Alre-Helegendage tot Paesschen toe, tenwaere van saken, die gebueren mochten binnen denselven tyde, ende dattet merckelicke nood waere. 2. Item dat zo wanneer men die hooge vierschare houden ende zitten sal, soe sal men dat eerst veerthien dagen te vooren by placcaten doen condegen tot allen plaetsen in Zeelant, daer dat behoort. 3. Item dat die grave oft mambour slands sal moghen stellen eenen edelen wettachegen man, geboren van Zeelandt ende gegoet binnen denselven lande tot duysent croonen tjsaers toe in eygendomme sonder fraude oft dissimulatie, oft eenen anderen, wesende van den bloede, gheërft als boven, nut ende bequame, wel kennende die tale, voor zijn stedehoudere, om met ellevene edelen, leenmannen, ende twee gegraduerde clercken van den lande van Zeelant, die de grave oft mambour slands daertoe by zijnre commissie ordonneren sal, die reyse recht te zittene ende die vierscare te houdene naer inhouden deser kueren van allen saken, die totter hooger vierscaren behoiren, alsoe lange 1) Zie A II art. 99, A III art. Sji. 195 alst den grave ende mambour slands gelieven sal. Ende dese stedehouder sal eerst dese kuere zweeren te onderhouden in allen zynen pointen ende eenen yegelick recht, wet ende justicie te doene naer inhoudt van diere. Wel verstaende, dat die stedehouder ende lieden van der Camere van den Rade, geordonneert in den Hage, hebben ende behouden zullen alzulke auctoriteyt ende jurisdictie int voirscreven lant van Zeelant, als zy hiervoortijts ende toten dage toe van heden gehadt hebben. Ende insgelijcx onse rentmeesters, burgraven, dijckgraven, bailliusende andere officiers van den lande zullen oick bliven onvermindert in hueren rechten ende in de kennesse, die zy totten dage van heden gehadt hebben ter cause van hueren officiën. Ende indien oick datter eenege andere edelen van den lande commen willen ter voirscreven vierscare, sullen ontfangen zijn omme daer te zittene, opinie ende vonnesse te helpen geven metten anderen; maer de voirscreven ellevene mannen ende twee clercken sullen gehouden zijn te compareren telker vierscare tot maninge ende bescriven van den voirscreven stedehouder. 4. Item ende waert soe, dat eenich stedehouder yemende mesdade oft anders hem ontginge onder tschijn van justiciën, ende daerof by der waerhede van drie mannen van der graeflicheit verwonnen worde, dat sal hy beteren, evenverre dat den grave angaet, tot des grave wille ende der partiën tot des graven mannen vonnisse naer die groothede van der misdaet. 5. Item dat zoe wanneer die grave, zijn zone, tot zynen jaeren commen zijnde, oft mambour slands hooge vierscare zitten wil binnen den tyde, hiervooren bescreven, dat mach hy doen, ende die beginnen ende houden, alzo langhe alst hem belieft. Ende wanneer den grave oft mambour slands niet en belieft die langher te houden, soe mach hy zynen stedehoudere die voort laten sitten, alsoe langhe alst hem belieft, naer uuytwysen deser kueren. Ende gelieft hem, hy mach die hooge vierscare weder aennemen. 6 Item dat als die grave, zijn zone, bejaert wesende, mambour slands oft stedehoudere in Zeeland es, ende heeft vierscare begonnen te Middelbourg of tot Ziericxee, waer hy dan des avonts sijn gebot doet condegen, daer sal hy des ander dages te rechte zitten. 1) Zie A II art. 89, A III art. 87a. 196 71). Item dat een yegelick tot deser hoger vierscare voirsprake ende tale voeren mach, hy zy eedel oft onedel, uuytgenomen des graven voirsprake, die sal edel wesen. Welke voirspraken zullen gehouden zijn eed te doene in handen van den voirscreven stedehouder partiën duechdehcke te raden ende gheene quade cause huer wetens te sustineirne noch te dinghene. 8. Item dat die grave, zijn zone, mambour slands, stedehouder oft scout van zynen wege en sal manen eenen onedel man om over eenen edel man te wysen. 9. Item dat zoe wie gedaecht wordt van sgraven saken oft van partiën wege, die sal men dach beteyk(en)en ter hogher vierscare te commen op den derden dach, om aldaer, hem voortgeëyscht, recht te plegen, ende dat voir die eerste reyse. Ten vierden daghe sal hy anderwaerve voortgeëyscht wesen, ende ten vijfsten dage noch eens, ende daerenteynden, eist, dat die gedaechde hem niet en bethoent tot desen derden rechtdage, soe sal die grave, zijn soone, mambour slands oft stedehoudere, eer hy dien gedaechden verwinnen sal mogen, doen voortroupen des avonts te voren. Ende alsdan sal die gedaechde binnen den derden daghe te rechte moeten commen, oft hy sal dien bannen in der hoogher vierscare ende alsdan mogen woesten met viere ende met brande, eist dat hy gheene maelstede en heeft, ten waere dat hy binnen denselven dage quame boeten zynen ban met drie scellingen zwarten, twelke hy alsoe sal mogen doen ende te rechte staen. Maer eist, dat hy een maelstede heeft, soe sal die grave, zijn zoone, mambour oft stedehouder hem opten achsten dage mogen vervolgen, bannen ende woesten, als voirscreven es, toot zijnre maelstede, tenware oick óf hy tot zijnre maelstede zynen ban boetede met thien pond zwarten ende rechts plegde. Ende of die grave, zijn sone, mambour of stedehoudere, dat niet en dade opten achsten dach, soe sal hy dat doen, als hy eerst mach. 10 2). Item dat die grave, zijn zone, mambour of stedehouder, die recht sitten sal, en sal niet mogen yemende doen dagen, voorteysschen, bannen, woesten, noch geenrehande hanteringe van rechte op hem doen, dan by staender zonnen. 1) Zie A II art 116, A III art 78*. 2) Zie A II art. 72, A III 7. 197 11. Item noch dat zo wie gedaecht wort, die sal den notarius ende clerck openbaerlijck oplesen, ende van wien hy gedaecht wort, ende om wat saicken. Ende daernaer binnen denselven dage sal hijt in eenen brief scriven ende openbaarlijck in die vierscare zetten ende laten bliven. 12. Item dat men al die van Bewesterschelt sal in Bewesterschelt porren ende zetten te rechte, ende die van Beoisterschelt in Beoisterschelt. Ende die anders doet, hy sal verbueren thien pondt tegens den grave, ende die rechtvoorderinge en sal van geender werde wesen. 13. Item dat zo wie den anderen doet dagen ende opten gedaechden niet en wint, die sal tjegens den grave verbueren drie pond zwarten ende sal dartoe den gedaechden zynen cost betalen ter arbitraige ende ordonnancie van den mannen naer gelegenteyt van den persoen ende van der saicken. Ende wint die aenspreker, soe sal die verweerer hem zynen cost betalen in der manieren voirscreven. Ende wie den cost verliest, heeft hy geen goet genouch omme die te betalen, soe sal hy rechtevoort daervooren in den steen gaen ende daer bliven, ter tijt toe dat hy den winre vernoucht heeft; maer heeft hy goet, dat sal voren gaen. 14. Item dat die gezworen boode van eenen man te daghen, ende de griffier om dexpedicie van den letteren, sullen daerof geloont zijn naer de ordonnancie, dié daerof gemaect wort by den voirscreven stedehouder ende mannen. 15. Item dat men op Zonnendach oft andere helege dagen, die alsoo hooge in der heleger kerke geboden zijn als den Sonnedach, geene hooge vierscare noch recht houden en sal. Ende quame eenige rechtdagen op Zonnedagen of op zulke helege dagen, als voirscreven es, die sal men houden tot den naesten werkedage. 16. Item dat als die vierscare begonnen sal wesen, hetzy in Bewesterschelt oft Beoisterschelt, soe sal men al zoewel der partiën als den grave recht doen. 17. Item dat een yegelijck sal voortan mogen maken ende stellen eenen procureur oft meer, wie hy wil, voor drie mannen omme alle zyne saken te hantieren, die hy tot deser hoger vierscare te doen sal, mogen hebben, uuytgenomen van saken, daer men lijf oft let mede winnen oft verliesen mach. 198 18. Item dat zoo wanneer die placcaerden eerst beginnen uuytgesendt te worden duer den lande, wie dan buuten slands es sonder bedrocb omme eenege nootsaken, ende in hem niet en zy binnen der tijdt ende hangende die hooge vierscare te commen binnen den lande, worde hy angesproken ende daertoe gebannen ende gewoest met viere ende met brande, soe mach hy commen ter naester hooge vierscare, die men houden sal teynde den eersten halven jare of eer, ende daer doen blijcken van zijnder nootsaken. Ende wysen mannen, dat hy nootsaken gehadt heeft, soe sal hy ontfangen zijn in justicie omme te antworden op den aenlech, die hem gedaen es, in manieren als hy dat hadde mogen doen ten eersten dage. Maer word zijn nootsaken niet bekend, sal nochtans ontfangen ende gehoord zijn, comparerende in persoene, mits betalende alvooren de boeten van tsestich ponden zwaerten tot proffyte van den grave. 19. Item dat zoe wie yemende tonrechte uuyt malicie ende quaethede eenen anderen beclaechde van crachte, van vredebrake oft van anderen grooten mesdaet, ende dat dat zoe bevonden word, die clagher sal daerof zulcke pugnicie dragen ende beteringe doen der partiën, als stedehouder ende mannen dat ordonneren sullen. 20Item dat soe wie yement lachtert in gebanneder vierschare, wortet geopenbaert van denghenen, die gelachtert es, die dat gedaen heeft, zalt beteren den grave ende partie tot sgraven mannen vonnisse. 21 2). Item dat men nyement edelheit en sal bekennen, hy hebbe een virendeel edelheyts; heeft hy myn, dat en sal hem noch helpen, noch letten. Esser gescil omme die edelheyt, dat sal die grave, mambour oft stedehouder eynden by den mannen. Men en sal oick niement van buten der graeflicheit van Zeeland zijn edelheit bekennen, hy en bringhe zulck bethoon ende bescheit daerof, als sgraven mannen wisen zullen genouch te wesen. 22. Item dat zoe wie gevangen es ende recht begeert, dien sal die grave, mambour of stedehouder recht doen voor alle andere. 1) Zie A I art. 29, A III art. 74, C III art. 18. 2) Zie A I art. 49, A II art. 93, A III artt. 8o