WERKEN UITGEGEVEN DOOR DE LINSCHOTEN-VEREENIGING XVIII VERHAAL VAN HET VERGAAN VAN HET JACHT DE SPERWER (1656—1663) DOOR HENPRIK HAMEL 1 '■■ , at • 4 .' 3 .**! / UITTREKSEL UIT DE STATUTEN. Art. 2. De Linschoten-Vereeniging heeft ten doel de uitgave in het oorspronkelijke, van zeldzame of onuitgegeven Nederlandsche zee- en landreizen en landbeschrijvingen. Werken van anderen aard worden slechts uitgegeven, indien daartoe bijzondere aanleiding bestaat. Art. 3.1) ' De Vereeniging bestaat uit eereleden, donateurs en gewone leden. Over het toetreden der leden beslist het Bestuur. De gewone leden betalen een jaarlijksche bijdrage van vijftien gulden. Donateurs zijn zij, ) Van af i Jan. 1921. REGELEN VOOR DB UITGAVEN DER LINSCHOTEN-VEREENIGING. t. Zooveel mogelijk zal elke Zee- of Landreis, dan wel Landbeschrijving, afzonderlijk worden uitgegeven. Slechts bij al te geringen omvang van een dezer, kan een andere tekst toegevoegd worden aan de uitgave; deze toe te voegen tekst moet evenwel aansluiten in onderwerp, of den hoofdtekst aanvullen. Groote teksten worden in meer dan een deel gesplitst. 2. Voor elke uitgave wordt den bewerker als eisch gesteld: dat zij bevat als Inleiding een korte Biographie van den schrijver van 't reisverhaal; een uiteenzetting van de Aanleiding tot de reis; en een Bibliographie van eventueele vroegere drukken van het reisverhaal; voorts opheldering in den vorm van Noten onder den tekst, daar waar de tekst opheldering vereischt; en een Register (of Registers), benevens een lijst van geraadpleegde werken met plaats en jaar van uitgave aan 't slot. 3. De bewerker heeft vrijheid, in zijne Inleiding het resultaat eener reis ook te beschouwen in zijn verband met later ondernomen reizen naar dezelfde streek of streken. 4. De noten onder den tekst moeten sober blijven, en niet vervallen in uitweidingen. Is er echter bepaalde noodzakelijkheid om dieper in te gaan op het een of ander gedeelte van den tekst, dan mag dat geschieden in eene Bijlage achteraan. Ook hier echter blijft soberheid plicht. 5- De tekst zelve moet met de grootste nauwkeurigheid herdrukt worden naar de beste oudere uitgave, c.q, nauwkeurig gediukt naar het handschrift dat voer de uitgave dient. De orgineele V paginatuur van dien standaarddruk, dan wel van het handschrift, wordt in de uitgaven der Linschoten-Vereeniging tusschen groote haken [ ] doörloopend mede-opgenomen. 6. Als algemeene regel geldt dat de tekst onverkort wordt gedrukt. Uitlatingen zijn slechts dan veroorloofd, als het iets geheel onbelangrijks geldt. De bewerker moet dan echter in een noot toch rekenschap geven van wat hij wegliet. 7. Indien er voor de kennis van eene bepaalde Zee- of Landreis behalve de aan den druk ten grondslag gelegde tekst, in archieven of bibliotheken nog andere bronnen bestaan, moeten deze bij de uitgave gebruikt en (indien noodig) in inleiding, noten of bijlagen verwerkt worden. 8. Het opnemen van kaarten en platen wordt aan den bewerker overgelaten, in overleg met de Commissie van voorbereiding. WERKEN UITGEGEVEN DOOR DE LINSCHOTEN-VEREENIGING l DE REIS VAN JAN CORNELISZ. MAY naar de IJszee en de Amenkaansche kust, 1611—1612. Verzameling van bescheiden uitgegeven door Mr. S. Muller Fz. 1909. Met 2 kaarten, gr! 8vo. In linnen band, kop verguld / 12.50 HENRY HUDSON IN HOLLAND. An inquiry into origin and objects of the voyage which led to the discovery of the Hudson River by Henry C. Murphy. Reprinted, with notes, documents and a bibliography, by Wouter Nijhoff, Secretary to the „Linschoten-Vereeniging". 1909. gr. 8vo. In linnen band kop verguld * j# II. ITINERARIO. Voyage ofte schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indien, 1579—1592. Uitgegeven door Prof. Dr. H. Kern. 1912. 2dln. Met- portret, 3 kaarten en 5 platen, gr. 8vo. In linnen band, kop verg. / 25.' III. KORTE HISTORIAEL ende Journaels Aenteyckeninge van verscheyden voyagiens in de vier deelen des wereldtsronde; als Europa, Africa, Asia ende Amerika gedaen door d. David Pietersz. de Vries, uitgegeven door Dr. H. T. Colenbrander 1911. Met-portret, 2 kaarten en 18 platen, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld / 12.50 IV. DE REIS VAN MR. JACOB ROGGEVEEN ter ontdekking van het Zuidland, 1721—1722. Verzameling van stukken, uitge-geven door F. E. Baron Mulert. Met een aanhangsel over de waarnemingen der kompasmiswijzing op Roggeveen's tocht, verricht door Dr. W. van Bemmelen. 1911. Met 3 kaarten en 2 platen, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld . . . . / 12.50 V. BESCRIJVINGHE ende historische verhael van het Gout Koninckryck van Gunea anders de Gout-custe de Mina genaemt liggende in het deel van Afrika, door P. de Marees, uitgegeven door S. P. L'HonoRé Naber. 1912. Met 1 kaart en 21 platen, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld / 12.50 VI. TOORTSE DER ZEEVAART door Dierick Ruiters, 1623. Samuel Brun's Schiffarten, 1624, uitgegeven door S. P. L'HoNoré Naber. 1914. Met 1 kaart en 1 plaat. gr. 8vo. In linnen band, kop verguld / 12.50 VII. DE EERSTE SCHIPVAART der Nederlanders naar Oost-Indië onder Cornelis de Houtman, 1595—1597. Journalen, documen ten en andere bescheiden, uitgegeven en toegelicht door G. P. Rouffaer en J. W. IJzerman. I. d'Eerste boeck van Willem Lodewycksz. 1915. Met titelplaat, 2 portretten, 8 kaarten en 47 platen.gr. 8vo. In linnen band, kop verguld .... / 25.— VIII. REIZEN VAN JAN HUYGHEN VAN LINSCHOTEN naar het Noorden,i594—1595. Uitgegeven door S. P. L'Honoré Naber. 1914. Met 14 platen en 4 kaarten, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ 20.— De prijzen zijn die welke gelden van af 1 Januari igii. VII IX. DIRCK GERRITSZ. POMP, alias Dirck Gerritsz. China. De ' eerste Nederlander die China en Japan bezocht, 1544—1604. Zijn reis naar en verblijf in Zuid-Amerika. Grootendeels naar Spaansche bescheiden bewerkt door J. W. IJzerman. 1915. Met 2kaarten, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld . . . / 12.50 X. DE OPEN DEURE tot het verborgen heydendom, door Abraham RogeriuS, uitgegeven door W. Caland. 1915. Met titelplaat, gr. 8 vo. In lmnen band, kop verguld / 12£Q XI. REIZEN IN ZUID-AFRIKA in de Hollandse tijd, uitgegeven door E. C. Gödée Molsbergen. Eerste deel. Tochten naar het Noorden, 1652—1686.1916. Met 3 kaarten en 9 platen, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld uitverkocht XII. REIZEN IN ZUID-AFRIKA in de Hollandse tijd, uitgegeven door E. C. Godée Molsbergen. Tweede deel. Tochten naar het Noorden, 1686—1806. 1916. Met 1 kaart en 12 platen, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld uitverkocht XIII. DE OOST-INDISCHE COMPAGNIE in Cambodja en Laos. Versampling van bescheiden van 1636—1670, uitgegeven en toegelicht door Dr. Hendrik P. N. Muller. 1917. Met 1 kaart en 3 afbeeldingen, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld . . / 20.— XIV REIZEN VAN WILLEM BARENTS, JACOB VAN HEEMSKERCK, JAN CORNELISZ. RIJP en anderen naar het Noorden 1594—1597. Verhaald door Gerrit de Veer. Uitgegeven door S. p. L'Honore Naber. Eerste deel. 1917. Met 5 kaarten en 27 platen.gr. 8vo. In linnen band, kop verguld . . . uitverkocht XV REIZEN VAN WILLEM BARENTS, JACOB VAN HEEMSKERCK, JAN CORNELISZ. RIJP en anderen naar het Noorden, 1594—1597. Verhaald door Gerrit de Veer. Uitgegeven door S. P. L'Honoré Naber. Tweede deel. (Inleiding en Bijlagen). 1917. Met 2 kaarten en 12 platen en afbeeldingen en eene bibliographie van de „Drie Seylagien" en literatuur (1853—1917) over de Noordehike reizen van 1594—1597»door c-.p-Bui*" ger jR.gr. 8vo. In linnen band, kop verguld . . . uitverkocht XVI. JOURNAEL VAN DE REIS NAAR ZUID-AMERIKA (1598— 1601) door Hendrik Ottsen. Met inleiding en bijlagen, uitgegeven door J. W. IJzerman. 1918. XXIV, CXLV, en 253 blz. Met 3 kaarten en 5 platen, gr. 8vo. In half linnen band, kop verguld /20.— XVII. DE REIZEN VAN ABEL JANSZOON TASMAN en FRANCHOYS IAC0BSZ00N VISSCHER, ter nadere ontdekking van het Zuidland (Australië) in 1642—1644. Met inleiding en aanteekeningen uitgegeven door R. posthumus mevjes. 1919. XXII. XtVlII en 300blz. Met 10 gedeeltelijk gekleurde kaarten en 68 afbeeldingen, gr. 8vo.In linnen band, kop verguld ƒ25.— Zij, die als lid toetreden tot de Linschoten-Vereenigine (iaarlijksche contributie /IS.—) kunnen één exemplaar van onderstaande werken ontvangen als volgt: 1909. I. De Reis van Jan Cornelisz. May . . . voor ƒ10.— Henry Hudson m Holland voor - 5. _ 1910. II. Itinerariovan J.H.vanLinschoten. 2dln.voor - 20!— IIII. Korte Historiael ende journaels aenteyckeningen van verscheyden voyagiens door D. David Pietersz. de Vries voor -10.— IV. De reis van Mr. Jacob Roggeveen . . voor -10.— | V. Beschryvinghe van het Gout Koninc- 1912. j XXIJK van gunea d00r p- °e Marees . . voor - 10.— 'I VI. Toortse der Zeevaart, door Dierick l Ruiters, Samuel Brun's Schiffarten . voor - 10.— 1913. VII. De Eerste Schipvaart der Nederlan¬ ders naar oost-lNDIË onder cornelis de Houtman, i 595 _ 1S97 voor. 2Q _ VHJ. Reizen van Jan Huyghen van Linscho- ten naar het Noorden voor- is 1914- IX. Dirck Gerritsz. Pomp, alias Dirck Ger¬ ritsz. China. Zijn reis naar en verblijf l in Zuid-Amerika. . .. . . . . .voor- 10.— r X.De Open-Deure tot het Verborgen 1915- ! Heydendom door Abraham Rogertus voor -10.— ] XI. Reizen in Zuid-Afrika w de Hollandse 1 tijd. Deel I uitverkocht t XII. Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse [916. TVD. Deel II uitverkocht XIII. De Oost-Indische Compagnie: in Cam1 bodja en Laos voor. 15<_ r XIV. Reizen van Willem Barents, e. a. naar \ het Noorden. Deel I uitverkocht XV. Reizen van Willem Barents, e.a. naar 1 het Noorden. Deel II _ uitvtrkocht 918. XVI. journael van de reis naar zuid-ame- RiKA, i 598—1601, door Hendrik Ottsen voor - 15.— 919- XVII. De Reizen van Abel Janszoon Tasman en Franchoys Jacobszoon Visscher, l642-44 voor-20.- Baldaeus, Afgoderye der Oost-Indische Heydenen voor. ,0 _ de Villiers, Storm van 's-Gravesande . . voor -12.— NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE LINSCHOTEN-VEREENIGING op i Januari 19201). Beschermvrouw: H. M. de KONINGIN. Eere-Voorzitter: Z. K. H. PRINS HENDRIK. Bestuur in 1920: Prof. Dr. H. T. Colenbrander, Voorzitter (1923). Wouter Nijhoff, Secretaris (1922). Dr. D. F. Scheurleer, Penningmeester (1923). W. A. Engelbrecht (1924). R. Posthumus Meyjes (1922). F. E. Baron Mulert (1921). S. P. L'Honoré Naber (1921). Dr. F. C. Wieder (1924). J. W. IJzerman (1925). Donateur voor het leven: Dr. C. J. Wynaendts Francken, Leiden. Donateurs: Bataviaasch Genootschap voor K. en W., Batavia. Mevr. de Wed. Mr. C. Th. van Deventer, Den Haag, Surinamestraat 20. August Janssen, Amsterdam, Keizersgracht 690. Kon. Nederl. Mij. tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Ned. Indië, Den Haag, Carel van Bylandtlaan 3a Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek, Delft. Nederlandsche Handel-Maatschappij, Amsterdam. Raad van Beheer der Nederlandsch-Indische Spoorweg Maatschappij, Den Haag. H. C. Rehbock, Amsterdam, Heerengracht 470. J. A. J. de Villiers, London. J. W. IJzerman, Den Haag, Huize Oosterbeek, Haagsche Bosch. 1) De secretaris houdt zich voor opgaven van onjuistheden in namen of adressen ten zeerste aanbevolen. x Leden. E. J. Aalders, Rotterdam, Eendrachtsweg 16. C. J. K. van Aalst, Amsterdam, Heerengracht 502. C. Abels, Amsterdam, Prinsengracht 862. Dr. N. Adriani, Oegstgeest. F. C. Baron van Aerssen Beyeren, Hilversum, Utrechtscheweg 57. Algemeene Visscherij Maatschappij, IJmuiden. Amsterdamsche Historische Lerakring, Amsterdam, Prinsengracht 650. Archief der Gemeente, Rotterdam. F. L. G. d'Aumerie, Scheveningen, Prins Willemstraat 19. Jhr. Mr. J. F. Backer, Amsterdam, Keizersgracht 639. J. F. L. de Balbian Verster, Amsterdam, Prinsengracht 579. J. Fred. Bangert, Amsterdam, Weteringschans 227. F. Bauduin, Warnsveld, „Huize Baank". H. Beckering Vinckers, Zalt-Bommel. Chr. Beels, Amsterdam, Van Eeghenstraat 70. H. L. Bekker, Rotterdam, Parkstraat 2 (hoek Parklaan). Mr. G. J. A. van Berckel, Den Haag, Laan van Meerdervoort 27. J. A. Berkhout, Amsterdam, Ferd. Bolstraat 42. H. Bessem, Tiel. D. G. van Beuningen, Rotterdam, Parklaan 46. Bibliotheek der Gemeente Rotterdam, van Hogendorpsplein 8. Bibliotheek v. d. Handels-Hoogeschool, Rotterdam. Bibliotheek der Landbouw-Hoogeschool, Wageningen. Bibliotheek v. d. Teyler's Stichting, Haarlem. Mr. J. Bierens de Haan, Amsterdam. J. W. Blankert, Bilthoven, Julianalaan 41. Prof. Dr. P. J. Blok, Leiden. J. J. T. Blijdenstein, Amsterdam, Doelenhotel. Th. W. Blijdenstein, Amsterdam, Heerengracht 544. Mr. W. B. Blijdenstein, Amsterdam, Heerengracht 572. A. G. Boissevain, Amsterdam, van Baerlestraat. Charles Boissevain, Naarden, Drama. Walraven Boissevain, Amsterdam, Keizersgracht 143. W. C. Bolle, Rotterdam, Villa Walküre, Vijverlaan. W. C. Bonebakker, Amsterdam, Keizersgracht 580. H. de Booy, Amsterdam, Heerengracht 450. W. Broese van Groenou Sr., Scheveningen, Parkweg ga. N. de Brouwers, Delfzijl. W. G. L. Bninings, Amsterdam, Wouwermanstraat 34. J. de Bruyn, Amsterdam, Heerengracht 237. XI Dr. C. P. Burger Jr., Amsterdam, Overtoom 141. A. K. Castelein, Amsterdam, Amsteldijk 75. Dr. S. A. van der Chijs, Veenhuizen 1. Mevr. A. B. van Citters Vissering, Amsterdam, Banstraat 28^. J. H. Cohen Stuart, Delft, Oostsingel 18. W.. J. Cohen Stuart, Scheveningen, Dirk Hoogenraadstraat 224. Prof. Dr. H. T. Colenbrander, Leiden, „Huis ter Lugt". College Zeemanshoop, Amsterdam, Heerengracht 472. P. C. Coops, Amsterdam, Marinekade 9. W. Comelis, Utrecht, Stadhouderslaan 67. H. Cox, Amersfoort, Utrechtsche Straatweg 110. C. Craandijk, Den Haag, Prins Mauritslaan 72. Patric Cramer, Overveen, „Huize Dompvloed". J. T. Cremer, Santpoort, „Duin en Kruidberg". J. B. Crol, Rotterdam, Westersingel 92. D. Croll, Rotterdam, Esschenlaan"44. H. A. Crommelin, Den Haag, Juliana van Stolberglaan 14. Ernst Crone, Amsterdam, Hobbemastraat 12. A. F. H. Dalhuisen, Vlissingen, Torpedoboot G 8. W. van Dam, Rotterdam, Heemraadsingel 319. DeU-Batavia Maatschappij, Amsterdam, Keizersgracht 173. Departement van Marine, Den Haag. H. Dirkzwager, Maassluis. W. A. L. Domis, Amsterdam, Vondelstraat 5. B. van Donselaar, Rotterdam, Heemraadsingel 148. H. E. Driessen, Haarlem, Baan 13. J. Dudok van Heel, Amsterdam, Koninginneweg 32. A. C. Dunlop, Den Haag, Deprt. van Buitenl. Zaken. H. Dunlop, Den Haag, Bezuidenhout 375. C. van Eeghen, Huizen, „de Duinen". P. Eikenboom, Utrecht, Oude Gracht 324W». Mevr. L. Elemans—Brouwers, Zalt-Bommel. Mr. D. Ellis van Raalte, Rotterdam, Voorschoterlaan 76. J. van Elsas, Amsterdam, Elisabeth Wolfstraat 49. W. A. Engelbrecht, Rotterdam, Rivierstraat 12. Mr. M. Enschedé, Den Haag, Daendelsstraat 33. G. L. M. van Es, Rotterdam, Westplein 11. Dr. W. van Everdingen, BilthoVen, Soestdijkerstraatweg. H. H. Evers, Scheveningen, Oude Schevingscheweg 50. Mr. Dr. G. J. Fabius, Rotterdam, Parklaan 40. P. J. Feteris, Vlissingen. L. G. Frerichs, Amsterdam, Alb. Thymstraat i5l»»i». Mr. Th. A. Fruin, Rotterdam, Wijnhaven 143. J. P. Funke, Schevingen, van Lennepweg 8. XII Mr. J. H. Geertsema Wz., Utrecht. Joan Gelderman, Oldenzaal, „Eikendal". Geographisch Instituut, Utrecht. Germanistisch Seminarium aan de Universiteit, Groningen. M. J. A. van Gigch, Den Haag, Obrechtstraat 81. D. Goedkoop Dzn., Amsterdam, Keizersgracht 729. A. J. M. Goudriaan, Rotterdam,- Hoflaan 71. F. H. A. Greve, Den Helder, Hoofdgracht 52. H. M. de Groot, Terneuzen. H. A. Groskamp, Hilversum, Steynlaan 9. Mr. J. L. Gunning, Amsterdam, Amstel 220. S. van Gijn, Dordrecht, Nieuwe Haven 39. A. de Haan, Amsterdam, Nicolaas Witsenstraat 9. Mr. S. N. B. Halbertsma, Rotterdam, Walenburgerweg 57. Mr. F. van Hasselt, Rotterdam, Calandstraat 58. T. H. van Hattum van Ellewoutsdijk, Wassenaar, Huize „Sonnenburgh". N. Hazelhoff, Amsterdam, Wyttenbachstraat 931. J. B. van Heek, Enschede, „Noorderhagen". Prof. Mr. J. E. Heeres, Den Haag, Benoordenhoutscheweg 6. A. M. Hekking, Willemsoord, a/b Hr. Ms. „Zeeland". F. K. J. Heringa, Den Haag, Stadhóuderslaan 101. H. Hissink, Amsterdam, Jan Luykenstraat 96. Historisch Genootschap, Utrecht. G. G. W. C. Baron van Höevell tot Nijenhuis, Den Haag, Wilgstraat 71. C. van 't Hoff, Rotterdam, Veerhaven 15. A. B. van Holkema, Amsterdam, Keizersgracht 611. G. J. Honig, Zaandijk. Jhr. M. W. H. Hooft, Den Haag, Kanaalstraat 12. J. H. Hoogendijk, Amsterdam. J. E. van Hoogenhuyze, Amsterdam, Banstraat 8. J. H. van Hoogstraten, Amersfoort. Jhr. H. T. Hora Siccama, Den Haag, Kneuterdijk. A. P. H. Hotz, Den Haag, Bezuidenhout 265e. G. B. Hoyer, Ede. I. M. Hudig, Rotterdam, Maasstraat 3. J. Hudig Dzn., Hilversum, Heuvellaan 7. W. C. Hudig, Rotterdam, Nieuwe Binnenweg 178. Prof. Dr. J. Huizinga, Leiden. Dr. J. de Hullu, Den Haag, Elandstraat 6. J. H. Hummel, Amsterdam, Prins Hendrikkade 159. J. Jannette Walen, Rotterdam, Willemskade 6. C. W. Janssen, Amsterdam, Leidschegracht 13/15. Java-China-Japan Lijn, Amsterdam, Prins Hendrikkade 112/114. XIII G. H. Jiskoot, Amsterdam, van Eeghenstraat 100. A. B. Jochems, Rotterdam. J. C. Joekes, Den Haag, 2« Emmastraat 252. Jhr. Mr. B. de Jonge, Zutphen. Mevrouw de Wed. J. O. de Jongh—Rouffaer, Den Haag, Sweelinckstraat 72. Frans Jurgens, Nijmegen, „Heyendael". D. Kaan, Amsterdam. L. Keers, Rotterdam, Voorschoterlaan II. A. O. van Kerkwijk, Den Haag, Nassaulaan 22. J. B. J. Kerling, Den Haag, van Merlenstraat 89. W. J. Kenner Jr., Amsterdam, Amstel 336. H. E. Kern, Voorburg. A. Kleiweg de Zwaan, Amsterdam, van Eeghenstraat 65/75. A. Kiene, Bussum, Brediusweg 25. Prof. Dr. L. Knappert, Leiden. H. J. Knottenbelt, Rotterdam, Heemraadsingel 97. Mr. F. C. Koch, Rotterdam, Westersingel 86. J. Kofman, Gouda, Krugerlaan 32. E. Kol, Amsterdam, Heerengracht 130. D. H. Kolff, Rotterdam, Westerstraat 25*. Kon. Instituut voor de Marine, Willemsoord. Kon. Instituut v. Taal-, Land- en Volkenkunde v. N. L, Den Haag. Kon Nederl. Aardrijkskundig Genootschap, Amsterdam. Kon. Bibliotheek, Den Haag. Kon. Nederl. Vereeniging Onze Vloot, Den Haag, Spui 28»». Kon. Paketvaart Mij., Amsterdam, Prins Hendrikkade 159. Kon. Roei- en Zeilvereeniging „de Maas", Rotterdam. N. E. Kröller, Den Haag, Nassaulaan 25. Mr. G. M. Kruimel, Amsterdam, Sarphatipark 79. Dr. E. T. Kuiper, Amsterdam, Koninginneweg 2. W. Laman Trip, Hilversum, Ministerpark 6. C. L. M. Lambrechtsen van Ritthem, Hilversum, Villa „Duo Decimo". Allert de Lange, Amsterdam, Damrak 62. N. Laseur, Utrecht. A. van Leer, Hilversum, „Dennenoord", Trompenbergerweg. Jhr. L. H. van Lennep, Amsterdam, Joh. Vermeerstraat 22. R. van Lennep, Amsterdam, Heerengracht 580. A. C. Lensen, Wassenaar, „Dennenheuvel", Gr. Hasebroekscheweg I. W. J. H. Leuring, Mook (L.), „Huize Middelaer". Dr. W. J. Leyds, Den Haag, Frankenslag 337. B. H. van der linden, Den Haag, Schuytstraat 143. Lindeteves-Stokvis, Amsterdam, J. W. Brouwersplein 2. C. A. Lion Cachet, Vreeland. XIV P. Loekemeyer, Dordrecht, Reeweg 40. S. L. van Looy, Amsterdam, Keizersgracht 198. Mr. H. A. Lorentz, Den Haag. Jhr. H. Loudon, Den Haag, Prinsessegracht 22. C. W. O. Lucardi, Rotterdam, Parkstraat. P. L. Lucassen, Amsterdam, Raadhuisstraat 29. D. J. Baron van Lynden, Den Haag, Noordeinde 152. J. W. Macdonald, Amsterdam, Heerengracht 543. Z. G. Ph. Marcella, Rotterdam, Mathenesserlaan 324. W. J. J. van der Meer, Den Haag, Stadhouderslaan 118. Mr. R. Mees, Rotterdam, Parklaan IJ. Mr. W. A. Mees, Rotterdam, Parklaan 9. B. Meesters, Amsterdam, Utrechtschestraat 41a. H. Meinesz, Haarlem, Florapark 1. Anton Mensing, Amsterdam. Mr. E. E. Menten, Den Haag, Houtweg 3. J. Merkelbach Jzn., Amsterdam, Adm. de Ruyterweg 1031. A. H. van der Mersch, Zeist, Driebergsche Weg. Dr. R. v. d. Meulen Rzn., Leiden, Maria Gondastraat 49. J. M. van der Mey, Amsterdam, Nic. Maesstraat 32. J, F. Milders, Vlissingen, a/b Hr. Ms. „Wachtschip". Chr. Moes, Amsterdam,. Keizersgracht 780. Prof. Dr. G. A. F. Molengraaff, Delft, Kanaalweg 8. H. G. J. de Monchy, Rotterdam, Leuvehaven 72. J. J. Moret, Scheveningen, Cremerweg 6. A. G. Mörzer—Bruyns, Den Haag, Heerengracht 42. M. Mouton, Den Haag, Nassauplein 16. W. A. Mouton, Den Haag, Nassau-Dillenburgstraat 40. B. M. Mulder, Amsterdam, Vrolikstraat 2981. F. E. Baron Mulert, Ommen, „Piet Hein". Abram Muller, Amsterdam, Van Eeghenstraat 96. Gerard Muller, Amsterdam, Binnen Amstel 82. Museum voor Land- en Volkenkunde en Maritiem Museum „Prins Hendrik", Rotterdam. S. P. L'Honoré Naber, Amsterdam, Lomanstraat 4. Nederlandsch Indische Bestuursacademie, Den Haag, ie Sweelinckstraat 26. Prof. J. F. Niermeijer, Utrecht. B. Nierstrasz, Amsterdam, Prins Hendriklaan 26. H. A. van Nievelt, Wassenaar, Huize „Hoog-WoldeM. H. Nijgh, Rotterdam, Westersingel 65. Paul Nijhoff, Amsterdam, Oranje Nassaulaan 11. Wouter Nijhoff, Den Haag, Lange Voorhout 9. D. Obreen, Rotterdam, Avenue Concordia 76. XV W. H. J. Oderwald, Amsterdam, Vondelstraat 130. J. S. C. Olivier, Nieuwediep, a/b Hr. Ms. „Kon. Emma". Openbare Leeszaal en Bibliotheek, Amsterdam. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, R. K., Delft, Oude Delft 122a. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, Dordrecht. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, Den Haag. Openbare Leeszaal, Groningen. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, Leeuwarden. Openbare Leeszaal en Boekerij, Nijmegen, Oranjesingel 2a. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, Zaandam. C. L. Oranje, Bloemendaal, Kleverlaan 151. J. R. van Osselen, Amsterdam, Jan-Litykenstraat 5. Nanne Ottema, Leeuwarden, Prins Hendrikstraat 6. Mr. C. P. D. Pape, Den Haag, Prinsessegracht 20. F. W. A. J. van Peslri, Rotterdam, 's Gravendijkwal 157. Prof. Mr. P. Pet, Amsterdam, Prinsengracht 405. J. M. Phaff, Den Haag, van Boetzelaerlaan 80. W. F. Piek, Rotterdam, Parkstraat 10. Jacq. Pierot Jr., Rotterdam, Mathenesserlaan 435. Mr. Th. B. Pleyte. Den Haag, Nassaulaan 29. N. Posthumus, Den Haag, Daendelsstraat 68. Prof. Mr. N. W. Posthumus, Rotterdam, Mathenesserlaan 464. R. Posthumus Meyjes, Soesterberg. Ary Prins, Schiedam, Nieuwe Haven 153. Provinciale Bibliotheek van Friesland, Leeuwarden. W. J. Puhringer, Apeldoorn, Daendelsweg 62. P. A. Pijnappel, „De Hoornboeg" bij Hilversum. W. J. Rahder, Den Haag, Louise de Colignyplein 12. Jhr. Mr. H. de Ranitz, Epe (Geld.). Redaktie van „Het Nederl. Zeewezen", Den Haag, Schenkkade *33- Mr. R. van Rees, Amsterdam, Keizersgracht 69. H. Regoort, Watergraafsmeer, Middenweg 155. J. P. Remijnse, Bilthoven, Prins Hendriklaan 22. Jhr. Marten W. van Rensselaer Bowier, Amsterdam, Brouwersgr. 47. Jhr. P. J. Repelaer, Zeist, „Huize Beeklust". G. Ribbius Peletier Jr., Utrecht, Maliebaan 15. Jhr. Mr. Dr. J. J. Rochussen, Rotterdam, Mathenesserlaan 235. Jhr. J. A. Roëü, Den Haag, 3e Van den Boschstraat 3. A. F. J. Romswinckel, Den Haag, Delistraat 1. H. A. Romswinckel, Den Haag, Delistraat 1. Dr. A. G. Roos, Groningen, Ebbingestraat 47**». G. Rooseboom, Den Haag, Riouwstraat 192. P. J. Roosegaarde Bisschop, Overveen, Terhofstedeweg 9. N. A. Rost van Tonningen, Willemsoord, a/b Hr. Ms. „Zeehond". XVI Rotterdamsch Leeskabinet, Rotterdam, Geldersche kade 18. G. P. Rouffaer, Den Haag, van Bleiswijkstraat 7if. Bernhard E. Ruys, Rotterdam, Westerkade 7. J. A. Ruys, Rotterdam, Mathenesserlaan 334. W. Ruys, Rotterdam, Westersingel 75. Rijksarchief, Den Haag. Rijksarchief in Noord-Holland, Haarlem. Rijksarchief in Zeeland, Middelburg. Rijksarchief in Overijsel, Zwolle. Rijks Ethnographisch Museum, Leiden. Rijks Universiteits-Bibliotheek, Leiden. C. M. van Rijn, Baarn, Spoorweglaan 16. J. Rijpperda Wierdsma, Rotterdam, Calandstraat 23. J. H. C. Salberg, Amsterdam, Rokin 32. Samarang-Joana Stoomtram Maatschappij, Den Haag, Jan Pietersz. Coenstraat 4. A. Scheltema Beduin, Amsterdam, Singel 256. J. Scherpbier, Rotterdam, Graaf Florisstraat 74. Dr. D. F. Scheurleer, Den Haag, Laan van Meerdervoort 53/. Mr. J. van Schevichaven, Amsterdam, Damrak 74. P. W. Schilthuis, Rotterdam, Heemraadsingel 180. A. J. Schreuder, Arnhem, „Klein Warnsborn". J. H. Schröder, Bussum, Comeniuslaan 17. J. Schuurman, Hillegom, Werensteihstraat 67. J. L. Willem Seijffardt, Amsterdam, Damrak 99. H. D. Sicherer, Groenlo, (Geld.). Jhr. J. W. Six, 's Graveland, „Huize Hilverbeek". Mr. J. Slingenberg, Amsterdam, Oranje Nassaulaan 62. Mr. G. van Slooten Az., Den Haag, Oude Scheveningscheweg 68. Hobbe Smith, Amsterdam, Overtoom 357. Prof. Dr. C. Snouck Hurgronje, Leiden. A. Solleveld, Rotterdam, Heemraadsingel 197. Stadsbibliotheek, Haarlem. Prof. Mr. S. R. Steinmetz, Amsterdam, Amstel 65. H. E. Stenfert Kroese, Noordwijk-Binnen. W. P. van Stockum Jr., Den Haag, Juliana v. Stolberglaan 43. Mr. R. W. van Stolk, Delft, Oude Delft 157. Stoomvaart-Maatschappij „Nederland", Amsterdam. (9 lidmaatschappen). Cd. F. Stork, Hengelo (O), „Grondel". J. E. Stork, Baarn, Prins Hendriklaan, „Huize Sewa". W. Stork, Hengelo (O.). Jonkvr. A. de Stuers, Den Haag, Parkstraat 32. Mr. A. G. N. Swart, Wassenaar, Leidschestraatweg, „Backershagen". XVH Mr. A. Tak van Poortvliet, Rotterdam, Westersingel 96. Dr. R. A. Tange, Den Helder, Hotel „Den Burg". M. Taudin Chabot, Rotterdam, Mathenesserlaan 336. G. L. Tegelberg, Amsterdam, De Ruijterkade 113. J. P. Tetterode, Lochem. K. den Tex, Bilthoven, „de Wildzang". Mevr. de Wed. C. A. den Tex van der Waarden, Amsterdam, Tessel- schadestraat 18. W. Timmers, Amsterdam, Zaagmolenstraat 16". Mr. P. Tjeenk Willink, Haarlem, Ged. Oudegracht. A. W. Turk, Amsterdam, Marnixstraat 381. Tj. J. Twijnstra, Leeuwarden, Spanjaardslaan. R. van Tijen, Vlissingen, Dokkade 35. Vaderlandsch Fonds tot aanmoediging van 's Lands Zeedienst, Amsterdam. F. T. Valck Lucassen, Brammen, „Huize Sonnevanck". A. van der Valk, Rotterdam, Calandstraat 47. J. C. Veder, Rotterdam, Veerhaven 56. Vereeniging ter bev. v. d. Bel. des Boekhandels, Amsterdam. „ de Groote Club, Amsterdam, Paleisstraat 1. „ Hou en Trouw, Amsterdam, Beursgebouw, kamer 28. „ van Nederlandsche Gezagvoerders en Stuurlieden ter Koopvaardij, Amsterdam, N.Z. Voorburgwal 130. (2 lidmaatschappen) . „ Oost en West, Den Haag, Laan van Meerdervoort 195. „ Zeevaartschool, Vlissingen. F. H. Baron van Verschuer, Arnhem, Willemsplein 2. C. W. de Visser, Bloemendaal, Parkweg 1, „Huize Denheim". Mr. G. Vissering, Amsterdam, Keizersgracht 71. Mr. F. Vorstman, Bussum, Boschlaan 15. Dr. A. G. C. de Vries, Amsterdam, Singel 146. Chr. H. G. de Vries, Amsterdam, Singel 146. J. J. de Vries, Den Helder, Binnenhaven 48. Mr. G. L. de Vries Feyens, Maartensdijk, „Rustenhoven". B. H. de Waal, Den Haag, Bankastraat 135. F. G. Waller, Amsterdam, Vondelstraat 73. W. K. L. van Walree, Amsterdam, Keizersgracht 511. J. C. M. Warsinck, Den Haag, Snelhusstraat 43. P. te Wechel, Zevenaar. J. A. van der Weerdt, Amsterdam, Krugerplein 10. A. Weiland, Brammen. (Geld.). J. Wentholt, Den Haag, Juliana van Stolberglaan 40. Dr. F. C. Wieder, Rhenen. J. Willebeek Le Mair, Rotterdam, Eendrachtsweg 74. xviii ï). W. P. Wisboom, Arnhem. S. Woldringh Jzn., Lisse. K. H. Wijdekop, Hilversum, Rembrandtlaan 23. M. Wijt, Den Helder, Hoofdgracht 78. J. IJzerman, Amsterdam, Joh. Vermeerstraat 44. J. H. Zeeman, Den Haag, v. Boetzelaarlaan iz. M. Zeldenrust Szn., Den Haag, Valkenboschlaan 163. Leden in Nederl. Oost-indië. T. P. Baart de la Faille, Batavia. C. M. Bakker, Weltevreden, Boulevard 28 pav. M. E. G. Bartels, Halte Tji-Saat bij Soekaboemi, Onderneming „Passir Datar". K. F. van den Berg, Batavia, Javasche Bank. W. F. van Beuningen, Weltevreden, Tanah-Abang 30. J. P. Boon, Weltevreden, Oud Gondangdia 25. H. O. Bron, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij . J. J. Bronkhorst, Weltevreden, Tanah Abang, Oost 57. B. F. Brugsma, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. C. Bruin, Makassar. M. H. Bruyn, Menado, Toegoelandang. L. J. J. Caron, Weltevreden, Rijswijk. Wouter Cool, Batavia, Pegansaan 24. Mr. D. A. Delprat, Batavia. Dr. J. M. H. van Dorssen, Bandoeng, Papandajanlaan 82. B. M. van Driel, Kaban Djahé, bij Medan (Deli). P. den Duik, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. K. van Dijk. Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. J. W. Engelsman, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. H. Fraenkel, Sigli (Atjeh), Kon. Paketvaart Mij. Mr. Th. A. Fruin, Pekalongan. F. A. Gastman, Batavia, Deprt. van Marine. Prof. Dr. E. C. Godée Molsbergen, Weltevreden, Kramat 142. C. de Graaff, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij . Dr. G. A. J. Hazeu, Weltevreden, Deprt, v. Onderwijs-Eeredienst. G. van Heteren, Weltevreden, N.I. Steenkolen Mij. J. Hildernisse, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. F. Hirschmann, Meubaboh. (Atjeh). W. Hofstede, Weltevreden. K. A. Holthuis, Weltevreden, Laan Wiechert 30. J. H. Hondius van Herwerden, Batavia, Deprt. van Marine. H. Huykman, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. Mr. H. 's Jacob, Batavia. XIX Java China Japan Lijn, Soerabaia. B. H. Kerkhoff, Medan. (Deli). R. A. Kern, Modjokerto. (Java). Mr. H. A. Kloppenburg, Padang. Prof. J. Klopper, Bandoeng. P. Knegtmans, Weltevreden, Tandjonglaan 2. Dr. T. B. Kolthoff, Weltevreden, Kramat 83. Kon. Magn. en Meteor. Observatorium, Batavia. C. A. Lens, Soerabaia, Koninginneweg 19. K. H. H. Leonhard, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. Cornelis Los, Medan. (Deli). B. N. G. M. v. d. Maaten, Lho Seumawé. (Atjeh). J. B. de Meester, Batavia, Deprt. van Marine. H. Meyer, Weltevreden. Mr. J. C. Mülock Houwer, Bandoeng. H. Th. J. Mutter, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. J. Chr. L. Neüssen, Weltevreden. C. M. Pleyte Mzn., Lembang (bij Bandoeng). M. van Rhijn, Lho Soekoen. P. de Roo de la Faille, Weltevreden, Koningsplein-Oost 18. L. de Roos, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. C. L. J. Rooseboom. Wonosobo, Cmdememmg „Bedakah". J. C. F. Sandick, Palembang. W. H. G. van Santen, Batavia, Deprt. van Marine. M. Schreuder, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. Secretaris Algem. Nederl. Verbond, afdeeling Batavia, Batavia, Vioslaan 2. Mr. J. W. Sillevis, Semarang, Laan Hoogenraad 19. J. J. A. van Staveren, Batavia, Deprt. van Marine. J. J. J. M. Stooker, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. A. Tigler Wybrand, Weltevreden, Koningsplein 6. B. van Tricht, Weltevreden, Tjikini 8. Ant. P. Varekamp, Medan. (Deli). Vereeniging van Nederlandsche Gezagvoerders en Stuurlieden ter Koopvaardij, Weltevreden, Rijswijk No. 1. P. A. Vergroesen, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. J. Chr. Viëtor, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. S. van Vleuten, Modjokerto, sf. Perning. J. J. de Vos tot Nederveen Cappel, Soerakarta. E. G. Wesselink, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. L. G. Westenenk, Benkoelen. J. Wijnberg, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. XX Leden in het buitenland. Europa. België: Bibliothèque du Ministère des affaires étrangères, Bruxelles. Bibliothèque Royale de Belgique, Bruxelles. Emile Hostie, Antwerpen, Rue Vénus 35. Prof. F. van Ortroy, Gent. Universiteits-Bibliotheek, Gent. Denemarken: Kon. Bibliothek, Kopenhagen. Duitschland: Leo Bagrov, Charlottenburg (Berlin) Kantstrasse 30". Br. W. J. van Balen, Berlin, Unter den Linden 68t'. Bayerische Staatsbibliothek, München. Commerz-Bibliothek, Hamburg. Landesbibliothek, Dresden N 6. Dr. O. Nachod, Grunewald-Berlin, Hagenstrasse 57. Preusische Staatsbibliothek, Berlin W. Universitats Bibliothek, Göttingen. J. A. A. C. Ridder van Rappard, Weisenhauser Brök bei Lütjenbürg in Holsteyn. Frankrijk: Bibliothèque Nationale, Paris. Bibliothèque Universitaire et Regionale, Strasbourg. Groot- Brittannië en Ierland: Michael C. Andrews, Belfast, 17 University Square. Bodleian Library, Oxford. British Museum, London, W. C. Francis Edwards, London, W., 83 Highstreet Marylebone (2 subsriptions). John Kitching F. R. G. S., London, S. W., Oaklands Kingston HUI, Queens Road. Library of the India Office, London, Westminster. Library of Trinity College, Dublin. London Library, London, S. W., St. James Square. Royal Colonial Institute, London, W. C, Northumberland Avenue. Royal Geographical Society, London, S. W., Kensington Gore. University Library, Cambridge. XXI Hongarije: Stadbibliothek, Budapest. Italië: Nederl. Historisch Instituut, Rome. Oostenrijk: K. K. Geographische Gesellschaft, Wien, Wollzeile 33. K. K. Hofbibliothek, Wien. K. K. Universitats-Bibliothek, Wien. Rusland: Bibliothèque Impériale Publique, Petrograd. A. Lappo Danilevski, Petrograd, 1 Quai Nicolas, W. O. ii8b. Scandinavië: Kong. Bibliothek, Stockholm. Kung. Universitetets Bibüotek. Uppsala. Universitats-Bibliothek, Kristiania. Tsjecho-Slowakije: K. K. Universitats-BibHothek, Prag. Zuid-Afrika. Hollandsche Leeskamer van het Algem. Nederl. Verbond, Kaapstad. Public Library, Johannesburg. J. A. Strasheim, Stellenbosch. Noord-Amerika. American Geographical Society, New-York City, Broadway at 156*1» Street. Dr. A. J. Barnouw, New-York, 606 West ns*11 Street. Dr. E. E. Blaauw, Buffakv 190 Ashland Ave,. John Carter Brown Library, Providence. W. van Doorn, Montclair, N. Yersey, 153 Parkstreet. Grosvenor Library, Butïalo, N. Y. Hackley PubUc Library, Muskegon. (Michigan). Harvard College Library, Cambridge. (Mass.). Hispanic Sopiety of America, New-York, City, 1560» Street West of Broadway. Library of Congress, Washington, D. C. Mercantile Library, St. Louis. (Miss.). Newberry Library, Chicago^ Illinois. XXII New-York Public Library, New-York, N. Y. New-York State Library, Albany, N. Y. Provincial Library, Victoria (B.C.), Canada. F. M. Volk, Montclair, N. Y., North Fullerton Avenue 379. Yale University Library, New-Haven, Conn. Zuid-Amerlka. Archivo Nacional, Rio de Janeiro . J. van Dorssen, Buenos Aires, Bmé Mitre 1265. Australië1. Mitchell Library, Sydney. N. S. W. Public Library of South Australia, Adelaide. (S. Australia). Azië. Asutosh Mukhopadhyay, Calcutta, Bhowanipëm, 77 Russian Road North. R. van Beuningen van Helsdingen, Singapore, Bukit Timah Road 4i± J. N. Bouman, Hongkong. (China). * Ecole francaise d'Extrême Oriënt, Hanoi. (Indo-Chine frangaise). Java-China-Japan-Lijn, Hongkong. (China). Java-China-Japan-Lijn, Kobe. (Japan). H. K. de Jonge Mulock Houwer, Singapore. Baron F. Otori, Tokio (Japan), 25 Mikawadai, Azuba. R. Pais, Hongkong, (China), York Buildings. Raden Haroen al Rasjid, Djeddah. (Arabië). A VERHAAL ^ VAN HET VERGAAN VAN HET JACHT DE SPERWER EN VAN HET WEDERVAREN DER SCHIPBREUKELINGEN OP HET EILAND QUELPAERT EN HET VASTELAND VAN KOREA (1653—1666) MET EENE BESCHRIJVING VAN DAT RIJK DOOR HENDRIK HAMEL UITGEGEVEN DOOR B. HOETINK MET I KAART EN II AFBEELDINGEN 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1920 INHOUD. Bladz. Voorbericht < xxrx Gebruikte af kortingen xxxi Inleiding 1 Journaal 1 Bijlagen : I. Berichten over de gevluchte schipbreukelingen 77 II. Berichten over de in vrijheid gestelde schipbreukelingen . . 88 III. Gegevens betreffende schepen: A. Het jacht de Sperwer. 95 B. Het jacht Ouwerkerk. ioi C. Het quelpaert de Brack 104 D. Het schip de Hond 112 IV. Aanteeckeninge ofte memorie vande gelegentheijt van Corea . 114 V. Personalia: A. Nicolaas Verburg. . . . 118 B. Cornelis Caesar 121 C. Iquan "3 D. Martinus Martini ....'« 129 VI. Berichten over de komeet A° 1664—65 131 BlBLIOGRAPHIE 139 Geraadpleegde literatuur 149 Bladwijzer x57 Platen: Facsimile van de eerste bladzijde van het HS.. . . tegenover den titel „ „ een gedeelte van het HS. XXVII Kaart van de tochten van Hamel . j ........ . achterin VOORBERICHT. Talrijk sullen de Nederlanders niet zijn die weten dat een opvarende van een schip van de Oost-Indische Compagnie de eerste Europeaan is geweest die uitvoerige berichten heeft gegeven over Korea. Het door Hendrik Hamel van Gorkum, boekhouder van het jacht de Sperwer, opgestelde relaas van hetgeen hij en zijne kameraden, na schipbreuk te hebben geleden op een eiland van Korea, gedurende hun verblijf van 1633—1666 in dat land hebben ondervonden en waargenomen, heeft bij landgenoot en vreemdeling een gunstig onthaal gevonden en bleef ruim twee eeuwen lang het eenige werkje waarin eene op eigen aanschouwing en ondervinding gegronde beschrijving voorkwam van dit geheimzinnige rijk en zijne bewoners. Toen Korea in 1876 voor vreemdelingen toegankelijk was geworden, kregen nieuwe bezoekers den indruk dat Hamel een betrouwbaar verteller was geweest en eenvoudigweg had neergeschreven wat hij en zijne lotgenooten hadden medegemaakt en opgemerkt. Voor de Linschoten- Vereeniging bestond alzoo reden om door het uitgeven van Hamels „Journaal" de aandacht op het werk van dezen landgenoot te vestigen. De verzorging van een nieuwen druk droeg zij daarom op aan een har er bestuursleden, die evenwel kwam te overlijden eer hij tot de uitvoering van die taak was overgegaan. Nu wilde het toeval, dat ik mij had bezig gehouden met nasporingen aangaande de aanrakingen van de Oost-Indische Compagnie met Korea, zoodat het mij weldra mogelijk was eene bewerking van Hamel's Journaal, waarbij'gebruik is gemaakt van gegevens welke diens verhaal aanvullen en bevestigen, ter beschikking van de Linschoten- Vereeniging te stellen. Waarom de voorkeur is gegeven aan een tot nog toe onbekenden tekst, zal uit de „Inleiding" duidelijk worden; de overneming van de blijkbaar oorspronkelijke houtsneden uit eene in 1668 verschenen uitgaaf van het Journaal zal, naar het voorkomt, instemming vinden. Bij den lezer dezer bewerking zal misschien de bedenking opko- XXX tnen, dat de lijst te breed is uitgevallen voor de schilderij door Hamel nagelaten, dat te veel aandacht is gewijd aan bijzonderheden welke niets leeren aangaande de lotgevallen van hem en zijne kameraden, noch omtrent Korea. Wie echter toegeef t dat die bijzonderheden op zich zelf wetenswaard mogen worden genoemd gelijk mij toescheen — zal er vrede mede kunnen hebben dat daaraan in noten en bijlagen eene plaats is gegeven op grond van de uitspraak: „Men mag in werken als die van de Linschoten- Vereeniging wel een weinig buiten de orde treden." Behalve zij, wier mededeelingen uitdrukkelijk zijn vermeld, hebben drie leden van het Bestuur der Linschoten-Vereeniging aanspraak op mijne erkentelijkheid: de Heer S. P. l'Honoré Naber gaf blijk van zijne belangstelling door zijne zaakrijke voorlichting; Dr. C. P. Burger Jr. had de welwillendheid de samenstelling van de „Bibliographie" voor zijne rekening te nemen en de Secretaris, de Heer W. Nijhoff, heeft de verschijning van dit werkje met zorgzame hand geleid. Gaarne zeg ik mede dank aan den Heer W. C. Muller, Adjunct-Secretaris van het Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië, wiens kunde en hulpvaardigheid mij van groot nut zijn geweest. Moge deze uitgaaf van Hamefs „Journaal" er toe leiden dat het aandeel van Nederlanders in de „ontdekking" van Korea, opnieuw bekend wordt en belangstelling vindt. Den Haag, 7920. B H. GEBRUIKTE AFKORTINGEN. Dagr. Bat. Dagh-Register gehouden int Casteel Batavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlandts India. Dagr. Jap. Dagregister gehouden door het Opperhoofd van de Compagnie in Japan, eerst te Firando en later te Nagasaki. Res. Resolutie van Gouverneur Generaal en Raden van Indië. Gen. Miss. Generale Missive, d. i. brief van de Indische Regeering aan Heeren XVII. Patr. Miss. Patriasche Missive, d. i. brief van Heeren XVII aan de Indische Regeering. INLEIDING. Van de schepen welke in de ije eeuw hebben behoord tot de navale macht der Oost-Indische Compagnie, is geen ander zoo bekend geworden en gebleven als het jacht „de Sperwer". Vaartuigen der Compagnie bleken zoo vaak niet bestand tegen de stormen welke in de gevaarlijke wateren van Oost-Azië voorkwamen, dat het buiten den kring van belanghebbenden nauwelijks zal zijn opgemerkt toen dit jacht in 1653, op zijne reis van Formosa naar Japan, de haven van bestemming niet bereikte. Het waren de avontuurlijke lotgevallen van eenige geredde opvarenden, gedurende een verblijf van dertien jaren in onbekende streken, welke op hunne tijdgenooten indruk hebben gemaakt en het verhaal van hun wedervaren mag ook thans nog op belangstelling aanspraak maken, omdat daarin de eerste uitvoerige en betrouwbare müchtingen van ooggetuigen worden gegeven aangaande een land dat toen ter tijde, en nog lang daarna, ontoegankelijk was voor vreemdelingen en zich verre hield van handelsbetrekkingen met Westerlingen. Wat twee eeuwen lang in Europa is bekend geweest omtrent het geheimzinnige rijk Korea, was te danken aan een schipbreukeling van het jacht „de Sperwer". ' In het voorjaar van 1653 moest de Indische Regeering overgaan tot de benoeming van een Gouverneur van onze vestiging op het eiland Formosa1), ter vervanging van den in 1649 opgetreden Nicolaas Ver- 1) Formosa. Zoo werd het eiland gedoopt door de Portugeezen; bij de Spanjaarden heette het Hermosa; de Chineesche rraam is Tai-oan d.i. Terrasbaai; de Japanners noemden het Takasago (zie Papinot, Dictionary of Japan); in Compagnie's stukken wordt gesproken van het „Eijlandt Paccam ofte Formosa", b.v. in Gen. Miss. 3 Febr. 1626: „Tot ontdeckingh vant Eijlandt Paccam ofte Formosa hebben d'onse op den 8«» Martio laestleden, onder t' beleijt van d' opperstierman Jacob Noordeloos, uijtgesonden twee joncken ... ende is bevonden om de Noort streckent tot op de hoogte van 33 graden 10 minuijten, ende om de Zuijdt tot omtrent op de 2o'/2 graed". (Verg. Kaart no. IV , burg1), die zijn ontslag had gevraagd en op wiens aanblijven blijkbaar ook geen prijs werd gesteld1). Er was reden om voor het Bestuur van dit „costelijck pant", van dit Gouvernement „van overgroote importantie", een Compagnie's dienaar uit te kiezen van „bijzondere wijsheijt, discretie ende cloeckheijt"*). Op 7 September van het jaar te voren (1652) hadden Chineesche kolonisten het vlek Provintien*) afgeloopen en acht der onzen vermoord, 304 in de verzameling van het Alg. Rijksarchief). Eveneens op kaarten:„Pakam of Ilha Formosa" (Alg. Rijksarchief nos. 271 en 288, en Teleki, Atlas zur Geschichte der Kartographie der Japanischen Insein X). — „Opde Suijdhoek vande Baeij van Taijoan hadden de onse een fort geleijdt... de plaetse daer 't fort op staet is een sant duijn, ontrent een musquet schoot tegen over t' fort leijt een sandt plaet daer ons comptoir ofte logie op gestaen heeft..." (Dagr. Bat. 9 April 1625, bi. 144). „de uijtsteeckende plaet bij het vastelandt van Formosa, sijnde Taijouan" (Patr. Miss. 26 April-1630). — Gouvern. Pieter Nuijts schrijft 28 Febr. 1628 naar Batavia: „de luijden schijnen van Taijouan omdat het een sombere, dorre ende drooge plaets is een disgoest te hebben".—Den 14™ Juli 1650 schreef de Bataviasche Regeering: ,,'t is wel een schoon eijlandt, gelijck sijne name metbrenght, maer verslint veel menschen vlees" [door het ongezonde klimaat]. 1) Zie Bijlage Va, i. 2) Zie Bijlage Va, 3. (Gen. Miss. 24 Dec. 1633). 3) Zie Bijlage Va, 3. 4) Bij resolutie van Gouverneur Sonck en den Raad van Taijoan dd. 14 Januari 1625 werd besloten „ons van de Sandplaet met alle des Comp." middelen aen de oversijde (op t' vastelant van Isla Formosa) te transporteeren" .. „» om „aldaer een volcomen stadt op te rechten." Tevens werd aan ,,t' aireede opgerechte Casteel" de naam Orangie gegeven en goedgevonden „de Stadt te noemen naer de seven geünieerde provintien de Provintien". De Regeering te Batavia gaf hare goedkeuring bij schrijven van 13 Mei 1625, maar de Bewindhebbers gelastten bij Missive van de Kamer Amsterdam dd. 17 Oct. 1626 „dat het Fort ende Stadt in Teijouhan afgesteeken ende begrepen zal genoemt sijn Zeelandia in plaetse van Provintien." (Missive Batavia naar Taijoan, dd. 27 Juni 1627 en Gen. Miss. 9 Nov. 1627). Nu lagen echter het Casteel of Fort Zeelandia en de ontworpen stad niet op dezelfde plaats; het Casteel lag op een hoog duin op de zandplaat, en aan het einde van het Casteelsplein, aan de oostzijde, was eene nederzetting van Chineezen welke den naam van ,,'t Quartier ofte de Stad Zeelandia" droeg"^,'t Verwaerloosde Formosa", W. 15,17). De ontworpen stad op het vasteland van Formosa zal om die reden den naam Provintie hebben gehouden. Onder dien naam komt zij voor op eene kaart van Formosa van 1629 (Kol. Arch. no. 140) en bij haar schrijven van 10 Mei 1649 gelastte zelfs de Bataviasche Regeering aan den President Overtwater om „de plaetse Chiaccam op 't voorlant van v Formosa welck voor desen geprojecteert ende ondernomen is om het beginsel van een stadt daerop te formeren, ende tot dien eijnde door de Heer Martinus Sonck sal" den I \ V waarop militairen en inboorlingen waren uitgezonden die, onder het neerleggen van eenige duizenden Chineezen, in twaalf dagen, de rust herstelden1). Naar het oordeel van de Bataviasche Regeering was het verzet der Chineezen eene waarschuwing dat te hunnen opzichte minder vrijgevigheid moest worden betracht dan tot nog toe het geval was geweest en dat zij dienden besnoeid te worden in de vrijheden waaraan zij in hun eigen land niet gewoon waren*). name Provintie gegeven ende sulcx van hier geapprobeerd was" [en welke Overtwater had herdoopt in „Hoorn"] „sijn vorigen naem van Provincie weder [te] geven." Na het verzet van Chineezen in 1652 werd „om bij revolte ... Taijouan en Provintie niet te cunnen separeeren . .. een suffisant redout aen de oversijde in 't midden van de cruijswech binnen voornie. Provintie" gemaakt (Gen. Miss. 24 Dcc. 1652 en Miss. Batavia naar Taijoan dd. 26 Mei 1653, 18 Juni 1653 en 20 Mei 1654) welke redout in begin Mei 1661 aan Kosinga werd overgegeven. (Zie ,,'t Verwaerloosde Formosa"). Van „het vlech Provintie" spreekt ook de gewezen Gouverneur Vcrburgh in zijn „Rapport aengaende de gelegentheijt van Formosa", Batavia 10 Maart 1654 (Kol. Arch. no. 1097). Op de kaart onder no. 305 in de verzameling van het Alg. Rijksarchief opgenomen, staat vermeld: „het vlekje Provintie". 1) De uitgetrokken soldaten en hulpbenden „vonden geen grooter troupen als van 10 a 12 bij den anderen die haer hier en daer in 't suijekerriet ende andere veltgewassen hadden verborgen. Werdende alle die attrapeerden door onse ende der inwoonders handen om 't leven gebracht, zulex in voorsz. 2 dagen tijts, omtrent de 500 Chinesen massacreerden". ... „Soodat gedurende den oorloch in den tijt van 12 dagen tusschen de 3 a 4000 rebellige Chineesen in wederwraeck van 't verghoten Nederlants Christenbloet verslagen zijn, daermede oock dese revolte tot slissinge ende te niet doening is gebracht". (Gen. Miss. 24 Dec. 1632). De belooning aan inboorlingen, werd gerekend hun toe te komen voor 2600 gemassacreerde koppen. 2) Als oorzaak van de revolte werd aangenomen „dat de principaelste Chineese lantbouwers wat geprospereert zijnde, nae staet ende gesagh traghtende, off wel door eenigh misnoegen off om al te groote vrijheeden die hun, om haer in dese Republicq aen te locken, toegelaten zijn, uijt eijgen movement dit verfoeijelijck ende verraders werek ondernomen hebben; 't sij soo het wil, dit is een goede waerschouwinge voor ons ende onse nacomelingen zoo wel hier op Batavia als Formosa, altijt een waeckend oogh jegens den arghlistigen ende trouweloosen Chinees in 't seijl te houden en besonder op Formosa wel in agting te nemen geen meester van eenigh geweer en werden. Bovendien hun de groote vrijheeden die se dogh in haer eijgen landt niet gewoon sijn te genieten, soo veel te besnoeijen als doenlijck sij" (Gen. Miss. 31 Jan. 1633). Heeren XVII waren van hetzelfde gevoelen (Patr. Miss. 20 Jan. 1654) doch kregen weldra een anderen kijk op het voorgevallene: „In UE voorsz. missive van den 26 Maij 1633 nae Taijouan geschreven, hebben wij niet sonder ontsteltenis gelesen dat veele van gevoelen sijn dat de jongste revolte der Chinesen op Formosa waerdoor omtrent 3000 van die natie om 't leven geraeckt sijn, ten principalen soude veroorsaeckt sijn door de VI Geschillen tusschen „Compagnie's principale ministers in kercke ende politie"1) hadden aanleiding gegeven tot verdeeldheid en het ontstaan van partijschappen. Door overplaatsingen hieraan een einde te maken, het de dienst der Compagnie niet toe en om te verhoeden dat de slechte verstandhouding tusschen bestuurders en predikanten de belangen der Compagnie zou schaden, kwam het noodig voor het gezag te leggen in handen van iemand van „meer dan gewone authoriteijt". Van verschillende kanten was de Regeering gewaarschuwd tegen „de sone van den grooten mandarijn Equan"2), d. i. Koksinga, die van plan zou wezen om als hij den strijd op en om het vaste land van Zuid-China tegen de opdringende Tartaarsche overheerschers zou moeten opgeven, zich meester te maken van onze nederzetting op het eiland Formosa en extorsien en geweiten die sij voorgeven hun van den Fiscael en andere over hen te seggen hebbende aengedaen. Sijnde voorwaer beclaeghelijck dat ons soodanige onheijlen door toedoen van onse eijgen Ministers overcomen" (Patr. Miss. 16 April 1655). 1) „Hier nevetts wérden UEd. andermael Overgesonden de schriftelijcke deductien ofte verthoogen der schraperijen, usurpatien, stoute onderneminghen ende vordere quaede handelingen ende practijcken door de predicanten Daniël Gravius ende Gilbert Happart geduerende den tijt haerer residentie op Formosa gepleegt" (Gouverneur Verburg aan de Indische Regeering dd. 26 Febr. 1652). „In dezen tijd [1649] klaagden de Broeders zeer sterk over den Heer Landvoogd Verburg" (Valentijn, IV, 2e stuk, 4e boek, ie)hoofdstuk, bi. 89). Bedoeld zal zijn Gouverneur Pieter Anthonijsz Overtwater (Zie Res. uit0 Juli 1649 waarbij Verburg tot zijn opvolger werd benoemd, en Missive Batavia naar Taijoan 5 Aug. 1649). Over dit krakeel handelt ook eene missive van 19 Jan. 1654 van den Kerkeraad te Batavia aan Heeren XVII. Hoe dezen hierover dachten, blijkt uit het volgende: „T valt seer moeielijck en verdrietigh te hooren de dissentien en onlusten die der telckens voorvallen onder de Ecclesiasticquen mitsgaders de dachten over derselver onbehoorlijcke comportementen, usurpatien en geltgierigheijt en dat in alle residentien van de Compagnie geheel Indien door, enprincipalijcken op Formosa" (Patr. Miss. 20 Jan. 1654). — „Wij hebben gesien dat volgens onse gegeven ordre, de Ecclesiasticquen nu ontlast sijn van de politijcke regieringe op de dorpen, maer UE sullen daer op hebben te letten dat sulcx niet alleen niet weder compt in te cruijpen, maer datse oock haer sullen hebben te vougen onder diegeene die door den Gouverneur en Raet aldaer de politijcke regieringe en gesach over de dorpen sal aenbevolen sijn" (Patr. Miss. 15 April 1654). — Over „de tusschen den Heer Gouverneur .... ende sijnen Raedt geresen onlusten" zie Res. 12 April 1651 en Miss. Batavia naar Taijoan, dd. 21 Mei 1652. 2) Voor eenige grootendeels aan Compagnie's papieren uit Japan en Taijoan ontleende bijzonderheden aangaande dezen vermaarden Chinees, zie Bijlage Vc. VII zich daar met zijn aanhang te vestigen1). Na weinige jaren heeft de uitkomst bewezen dat de vrees voor aanslagen van die zijde niet ongegrond is geweest, dat de donkere wolk welke in 1652 Compagnie's bezit op Formosa boven het hoofd hing, niet was voorbijgedreven. In 1662 toch slaagde Koksinga er in aan ons gezag over dat eiland voorgoed een einde te maken. Met eenparige stemmen werd in de vergadering der Bataviasche Regeering van 21 Maart 1653 voor den gewichtigen post op Formosa gekozen de Ordinaris Raad van Indië Carel Hartsingh, „die de Taijouanse gewesten vóór desen lange jaren bijgewoont" had*). Deze nam de benoeming aan en maakte zich reisvaardig, maar toen Gouverneur Generaal Carel Reniersz den i8en Mei 1653 kwam tè overlijden, gaf Hartsingh er de voorkeur aan te Batavia te blijven en den nieuwen Gouverneur Generaal Maetsuijker als Directeur Generaal op te volgen'). Alsnu werd besloten „tot het Taijouanse Gouvernement te qualificeeren en te gebruijcken" den Extra Ordinaris Raad van Indië Cornelis Caesar*) wien werd „opgedragen met de laetste besendinge daerna toe als Gouverneur sich ... te vervoegen"8). Den iöen Juni 1653 richtte de nieuwe Gouverneur Generaal Maetsuijker een „vrolijck scheijdmael"6) aan ter eere van den op vertrekken staanden Gouverneur Caesar, die den i8en Juni, vergezeld van zijne 1) „Alsoo nu eenigen tijt herwaerts verscheijdene onlusten in Taijouan onder de Chinesen geresen sijn, ende dat den soon van den grooten Mandarijn Equan niet langer machtich sijnde om den Tartar tegenstand te doen, met sijn bijhebbende macht sich te water begeven heeft, die dan gepresumeert wert het oogh op Formosa geslagen te hebben " (Res. 10 April 1653; vgl. Miss. Batavia naar Taijoan *S J«"i l65*). Ook Heeren XVII vonden de onderstelling aannemelijk dat de in verzet gekomen Chineezen „daertoe opgemaeckt sijn door Cochia [Koksinga] de soone van Equan, en met hem daerover gecorrespondeert; mitsgadettwoours en assistentie verwacht hebben, gelijck den Pater Jesuita [Martinus Martini, over wien zie Bijlage Vd] ons aengedient heeft dat op sijn vertreck uijt China soodanige geruchten daer liepen" (Patr. Miss. ao Jan. 1654). 2) Hij werd 1611 te Meurs geboren, was gehuwd met Sara de Solemne, weduwe van Pieter Smidt, en overleed 24 Sept. 1667 als Directeur Generaal. Zie over hem: De Haan, Priangan, I, bl. 216. Voor zijne benoeming tot Gouverneur van Formosa zie Bijlage Va, 3. 3) Res. 20 Mei 1653. 4) Zie Bijlage Vb, i. 5) Zie Bijlage Vb, 2 (Res. 24 Mei 1653). Zijne Commissie als Gouverneur van Formosa dd.* 18 Junij Anno 1633, is te vinden in Kol. Archief no. 780. 6) „Aen d' E. heer Cornelis Cesar, Raadt extraordinaris van India die gedestineert is VIII familie, van de reede van Batavia onder zeil ging1). Voor zijn transport was aangewezen het jacht „de Sperwer"*). Aanvankelijk was dit vaartuig bestemd om deel uit te maken van „de eerste besendinge" naar Taijoan; het was echter aangehouden om daarop eenig krijgsvolk.te laten overgaan dat uit het vaderland werd verwacht. Toen dit uitbleef en „het moeson al hoog begon te verloopen", werd besloten om in de behoefte aan soldaten voor Formosa op andere wijze te voorzien en aan „de Sperwer" „zijn affscheijt te geven"8). Voor het overbrengen van een hoogen Compagnie's dienaar is „de Sperwer" misschien bij uitstek geschikt geweest; ook de Ed. Heer Joan Cunaeus „Raad Ordinaris van India en expres Ambassadeur aan den Grootmogenden Coninck van Persia" had, twee jaren te voren, aan boord van dit jacht de reis ondernomen*). om na Taijoan te vertrecken ende aldaer 't gouvernement van den E. Nicolaes Verburgh over te nemen mitsgaders de verdre scheepsopperhoofden, wert des middaghs ten huijse van d' Ed. heer generael een vrolijck scheijdmael gegeven, daer hem de heeren Raden van India ende meest alle de gequalificeerde Comp'. dienaren alhier, nevens hare huijsvrouwen, als andere genoode gasten, mede laten vinden" (Dagr. Bat. 16 Juni 1653, bl. 82). — In den namiddag had plaats „de publijcke authorisatie van d' E Hr. J. van Maeteuijker in 't generale gouveme van India", welke wederom met „een frisschen dronk" werd bezegeld (a. v. bl. 84). - In Res. 16 Deo. 1681 wordt gesproken van het „ordinaire scheijdmaal" voor de zeilree liggende retourschepen. 1) „Genoemde Heer Cornelis Caesar is tot becledinghe van sijn opgeleijde chergie met desselfs familie den 18 Junij laesüeden p' 't jacht de Sperwer uijt Batavia reede naer Taijouan genavigeert, cargasoen / 64994.17.4" (Gen. Miss. 19 Jan. 1654). Vgl. Dagr; Bat. 1653, bl. 84 en Bijlage IIIa, 3. 3) „Soo is dan mede verstaen het Jacht Sluijs dat tot de Taijouanse besendinge mede al eenige rijt aengeleght sij geweest alhier overtehouden, ende in desselfs plaets naer Taijouan de Fluijt de Sperwer te gebruijcken die wat grooter van last is" (Res. 9 Mei 1653). 3) „Alsoo het Jacht de Sperwer dat volgens resolutie van dato den 9* Maij tot de eerste Taijouanse besendinge aengelecht sij geweest, tot noch tot de komst van de vaderlantse retourvloot opgehouden sij geworden om tot transport van eenige krijgsmacht, die wij met genoemde vloot met verlangen te gemoet sien, te konne dienen, ende alsoo deselve buijten gissingh nu komt te tardeeren, het mousoh al hooch begint te verloopen om dese besendinge haer voortganck te laten .... is dierhalve in Raaden goetgevonden ende verstaen den 17 deser genoemde Jacht sijn affscheijt te geven en tot transport van de Heer Caesar die als Gouverneur naer Taijouan staet te vertrecken, te dienen ende met deselve 50 militaire coppen tot versterckinge van het Taijouanse garnisoen te laten inbarcqeeren" (Res. 6 Juni 1653). Zie ook de „Zeijlaas ordre", Bijlage IIIa, a. 4) Den i5">Sept. 1651 ging de Sperwer van de reede van Batavia onder zeil en kwam IX Dat het wat laat in zee stak, heeft het op sijne reis naar Formosa niet geschaad; zonder tegenspoed te hebben ondervonden kwam het den l6en Juli 1653 te Taijoan aan 1), zoodat het fortuinlijker was dan het fluitschip „de Smient", dat kort te voren (27 Mei) als behoorende tot de eerste bezending, van Batavia rechtstreeks naar Taijoan was uitgezeild en waarvan nooit meer is gehoord8). Lang heeft „de Sperwer" niet te Taijoan gelegen; na zijne lading te hebben gelost en een nieuwe voor Japan te hebben ingenomen, lichtte schipper Reijnier Egberts den 20,en Juli 1653 het anker voor de reis naar Nagasaki8). Toen het jacht daar niet kwam opdagen en geen enkel bericht of gerucht over zijn wedervaren werd vernomen, lag de veronderstelling voor de hand dat het met man en muis was vergaan in den storm die kort na zijn vertrek was opgestoken, zoodat de Compagnie het verlies van dit hechte schip met zijne lading had te boeken en het „costelijck volck", sterk 64 koppen, was omgekomen. Aan Heeren XVII gaf deze ramp aanleiding de Indische Regeering op het hart te drukken om „wel te letten op de moussons en de schepen niet te laet derwaerts aff te senden, alsoo ons daer uijt groote onheijlen voortcomen," 4) maar het belang van den handel, „de Bruijdt daer omme gedanst werd"8), zal.niet altijd hebben toegelaten zich aan dit voorschrift te houden en de zeelui uit dien tijd, die aan zoo veelvuldige gevaren gewend waren, zullen zich evenmin angstvallig hebben afgevraagd of het voor het uitvaren wel de gunstige tijd was. den 12" Nov. 1652 daar terug. Als Secretaris van de ambassade, maakte Cornelis Speelman de reis mede. (Zie Speelman, Journaal van Cunaeus, ui tg. A. Hotz). 1) „Naer dat d' E. Heer Cornelis Caesar op 16 Julijp»'t jacht de Sperwer in Taijoan was gearriveert" (Gen. Miss. 19 Jan. 1654). VgL Bijlage IIIa, 3. 2) 27 Mei 1653 „vertrecken van hier directa naer Taijouan de fluijtschepen Trouw, Wittepaert, Smient, mitsgaders de lootsboot Hha. Formosa voor d'eerste besendinge" (Notitie van de schepen soo die van andere plaetsen hier gearriveert sijn als die van hier elders vertrocken sijn sedert 4™ Januarij 1653 tot 31 December daer aen volgende). — In Res. 7 Juni 1652 wordt de Smient genoemd: „een hecht, oock wel beseijlt schip". 3) „Tot vervolghe van den Japansen handel sijn uijt Taijoan 20 ende 29 Julij vervolgens derwaerts gesonden het fluijtschip het Wittepaert ende 't jacht de Sperwer, te .weten 't Wittepaert geladen met een cargasoen van f 33803.12.4 en de Sperwer met een d° ten bedrage van ƒ 33819.14.15" (Gen. Miss. 19 Jan. 1654). Vgl. Bijlage IIIa, 3. 4) Zie Bijl. IIIa, 3—7, ook voor berichten aangaande den indruk door het vergaan van de Sperwer gemaakt. 5) Patr. Miss. 25 Sept. 1642. X Al noemden zij het verlies van „de Sperwer" een zware slag voor de Compagnie, de machthebbers te Batavia en in het vaderland konden daarin zonder veel beklags berusten; ondanks de tegenvallers1), bleven de winsten welke de handel op Japan afwierp, in de zeventiende eeuw zoo aanzienlijk dat de deelhebbers in de Compagnie volop reden hadden dankbaar gestemd te wezen*). De dienaren der Compagnie die hare belangen in Japan behartigden*), zullen van het vergaan van het jacht „de Sperwer" tenauwernood kennis hebben gedragen en aan die scheepsramp stellig niet hebben gedacht toen de kleine Nederlandsche gemeente te Nagasaki*) in het begin van September 1666 in opschudding werd gebracht door het gerucht dat eenige vreemd uitgedoste Europeanen met een eigenaardig vaartuig op een van de Goto eilanden") waren aangekomen. Hoe zullen zij zich hebben verbaasd en verblijd toen weinige dagen later (14 September 1666) dit gerucht werd bevestigd en een achttal schipbreukelingen van „de Sperwer" in hun kwartier werden gebracht. In het eentonige leven der op het eiland j e Decima*) als het ware opgesloten Neder- 1) Volgens de in het Koloniaal Archief aanwezige „Naamlijst der in Japan geregeerd hebbende Opperhoofden zoomede het getal der aangekomen en verongelukte schepen", loopende tot 1850, zijn aangekomen 716 en verongelukt 27 schepen. 2) O. Nachod, Die Beziehungen, enz., bl.330 en Beilage 63 A. 3) Wilhelm Volger, Opperhoofd, Daniël Six, tweede persoon, Nicolaes de Roij, ondercoopman en Daniël van Vliet, assistent. 4) ende naer datse de naemen der verblijvende Nederlanders, als swarte jongens, welke met de seven matroosen en een boukhouder (mjt Corre hier aengecomen) een getal van 29 personen uijtmaecken, opgenomen hadden" (Dagr. Japan, 19 Oct. 1666). 5) Vijf eilanden; „a group of islands north-west of Kyushu, belonging to the province of Hizen" (Papinot, Dictionary). 6) Decima, d. i. Voor-eiland. „ comen voorm. scheepen hier voor Schisima off te 's Comp'i residentieplaats ten ancker" (Dagr. Japan 14 Aug. 1646). Onze loge was van den beginne (1609) af te Hirado (Firando) —.zie eene afbeelding van „De Loge op Firando" in: Montanus, Gedenkwaardige Gesantschappen, bl. 28 — maar 11 Mei 1641 werd den onzen aangezegd „dat gehouden sullen sijn haer schepen voortaen in Nangasacque te doen havenen, met hunne gantsche ommeslach uijt Firando opbreecken ende die aldaer transporteren" (Dagr. Japan). De verhuizing duurde van 12 tot 24 Juni 1641 en 25 Juni kwam het Opperhoofd Le Maire van Firando voorgoed naarNagasaki(a.v.).(De „Naamlijst" vermeldt van Le Maire: „iÓ4i,den2iMaij van Firando naar Decima verhuijst". Zie ook: Dagr. Bat.Dec. 1641,01.68). Hier moesten de onzen het kwartier betrekken dat in 1633 voor de Portugeezen was gebouwd (Dagr. Japan 3/4 Febr. 1635) en waarvan Fran- XI landers1) zal elke afwisseling welkom zijn geweest ende verhalen welke deze acht als uit de lucht gevallen landgenooten konden opdisschen, waren bij uitstek geschikt om de verbeelding te treffen en het luisteren tot een genot temaken. Immers wisten zij te vertellen van een Oostersch land waarin, voor zooveel bekend was, tot nog toe geen enkele Europeaan was doorgedrongen en met welks bevolking zij daarentegen dertien jaren lang in nagenoeg volle vrijheid hadden verkeerd; het verhaal van het leven dat zij en hunne kameraden daar hadden geleid, eerst op het eiland waar zij aan wal waren gesmeten en daarna op het Vasteland van Korea, zal door hunne toehoorders met spanning zijn gevolgd en aan dezen menige vraag in den mond hebben gegeven welke eveneens opkomt bij het lézen van het te boek gestelde verslag, maar het antwoord waarop ons blijft onthouden; het relaas van hunne wederwaardigheden, van hunne avontuurhjke.vlucht en vooral van hunne ontmoeting met een landgenoot, Jan Janse Weltevree, die ruim een kwart eeuw vóór hen in Korea was gestrand, zal een diepen indruk hebben gemaakt. Eveneens zullen de schipbreukeüngen gretig hebben aangehoord wat hunne landgenooten te Decima konden vertellen van hetgeen in het oois Caron den 2g'" Juli 1636 deze beschrijving gaf: „ ... gingen het logement ofte gevanckenis der Portugeesen besichtigen, sijnde een werck 't weikin de baij van Nangasackij aen deZuijtsijde van steen ende aerde uijt den water is opgehaett,lanck eenstadije ofte 600 voeten ende 240 voeten breedt, rondt omme met een dicht gependen pagger waerinne staen twee regelen huijsen en een straet in *t midden, hebbende een brugge omme van 't lant op dit eijlandt te gaen ende een waeterpoorte daer de Portugeesen twee maelin een voijagie passeeren sullen, te weten eens wanneer sij uijt haer galliotten gaen en eens als sij weder 't scheep gaen, sonder verder haeren voet daer buijten te mogen setten. Voorsz. woninge sal nacht ende dach met verscheijde wachtbercken ende wachthuijsen bewaert werden" (Dagr. Japan). 1) „Dat geene Hollanders sonder vragen van 't Eijlandt en vermochten te gaan. Dat wel hoeren maar geene andere vrouwen, Japanse Papen nochte bedelaers op 't Eijlandt mochten comen". (Dagr. Japan 19 Aug. 1641). — Hoe ten tijde van hun verblijf in Firando, Compagnie's dienaren zich hadden te gedragen, blijkt uit de aanschrijving van Heeren Meesters (Patr. Miss. 3 Oct. 1637): „De onse moeten den Jappanders na de mondt sien en alles om den handel onbecommert te gauderen, verdragen"; zoomede uit de Instructie aan het Opperhoofd Nicolaes Couckebacker (uit0 Mei 1633, Kol. Arch. no. 739). — VgL „Dat hij [nl. Couckebacker] sich in alle sijnen handel, wandel ende civilen ommeganck zoo heftallig,vrundelijck ende nederig tegen alle en een ijder, soowel groot als clijn, sal hebben te comporteren dat hij bij de Japanse natie, die selfs van conditie wonder glorieus is, oock geen grootsheijt, trotsheijt of hoovaerdije in vreemdelingen can verdragen, bemint ende aengenaem sijn mach" (Gen. Miss. 15 Aug. 1633). XII vaderland en in Indië was voorgevallen sedert „de Sperwer'' van Batavia was uitgezeild. De uitvoerige aanteekening in het te Nagasaki gehouden Dagregister1) en het ambtelijke bericht aan de Regeering te Batavia») getuigen ervan dat het lot der vluchtelingen het medelijden heeft gewekt zoowel van hunne landgenooten als van de Japansche overheid, zoodat mag worden aangenomen dat het verblijf op Decima hun zoo aangenaam mogelijk zal zijn gemaakt. Toch kan dit eiland in hun oog niet anders zijn geweest dan de eerste en welkomè pleisterplaats op den terugweg naar Batavia en het vaderland; met klimmend ongeduld zullen zij hebben gewacht op het aanstaande vertrek van het schip aan boord waarvan zij de reis naar Batavia hoopten te ondernemen/ Zij hadden echter gerekend buiten de Japansche „precisiteyt"»). Eer zij op het Nederlandsche Comptoir te Nagasaki waren gebracht, was hun een verhoor afgenomen4) dat aan de rijksregeering te Jedo werd gezonden ter verkrijging van de toestemming om Japan te verlaten6); het gevolg van dezen ambtelijken omslag was dat zij nog een vol jaar tot de bewoners van Decima bleven behooren. In plaats van den 23en October 1666 met de „Espérance" naar Batavia te zeilen, konden de teleurgestelde zwervers dezen bodem met bedroefde oogen nastaren; 1) Bijlage I a. 2) Bijlage I b. 3) ,.Hij [het Opperhoofd Elseracq] apprehenderende meer en meer de groote precisiteijt van die natie dewelcke d' onse involgen moeten omme daer wel te staen" (Patr. Miss. 26 April 1650). — „hoe nauw wij hier bepaalt zijn ende hoe veelderlij moeijelijckheden onderworpen door de groote precisiteijten der Japanse regenten die door der tolcken timiditeijt — voortcomende van hare onbequaemheijt — nogal meer beswaert werden, is UE. bij sijn aenwesen alhier ten deele gebleecken" (Memorie voor den E. Martinus Caesar, Nagasaki 2 Nov. 1670). 4) Zie Journaal, bl. 6j en Bijlage Ia. — Vgl. „ Vervolgens getreden zijnde tot Japan is gelezen den brief van den Generael ende Raden derwaerts gesz. vanden 30 April, soo oock die vanden 9 Maij, 5 en 20 JuUj 1667, voort d'antwoort daerop van't Opperhoofd Daniël Six en den Raet aldaer van 13 en 22 Octob'. daeraenvolgende, Noch de vragen doorden Gouvertf. van Nangasacki de 8 persoonen in Corea soo lange jaeren gevangen of gedetineert geweest zijnde, voorgehouden end'antwoort door deselve daer op gegeven, Item 't gene inde generale brieven vanden Generael ende Raden daer van staet aengehaelt. Het geconcipieerde vande Heeren Commiss". daer op gaet hier neffens" (Verbaal gehouden van het gebesoigneerde van de heeren Commissarissen uijtte rasp. Cameren van de Oost Indische Compagnie deser Landen alhier in 's Gravenhage vergadert enz., Vrijdag den 29 Meert 1669. Kol. Arch. no. 301). 5) Zie Bijlage I a en I b. XIII de vereischte vergunning was uitgebleven1) en hoewel de vertegenwoordiger der Compagnie mondeling en schriftelijk daar om bleef aanhouden*), kwam eerst den 22én October van het volgende jaar (1667) de licentie af welke aan hunne tweede gevangenschap een einde maakte en hun gelegenheid gaf denzelfden dag zich in te schepen op de zeilree liggende „Spreeuw"'), waarmede zij den 28en November 1667 ten langen leste te Batavia aankwamen*). Het is zoo goed als zeker dat zeven hunner — de boekhouder Hendrik Hamel bleef voorloopig in Indië6) — de reis naar het vaderland ook met „de Spreeuw" hebben voortgezet. Naar het heet'), zijn zij den 2osten Juli 1668 hier te lande teruggekomen. Nu is, volgens het bericht van Heeren XVII aan de Bataviasche Regeering alleen het schip „Amerongen" — dat 24 December 1667, alzoo een week vroeger dan „de Spreeuw", van Batavia was uitgezeild — op 20 Juli 1668 „ons wel en behouden toegecomen"7), maar in de toevallig bewaard gebleven mon- 1) Zie Bijlage I b en I d. 2) Zie Bijlage I f—h. 3) Zie Bijlage 1»—j. 4) Dagr. Bat. 28 Nov. 1667! „arriveeren hier van Japan de fluijtschepen Spreeuw ende Witte Leeuw". 5) Zie Bijlage I 0. 6) „Zijn wij den 28 December Anno 1667 van Batavia 't zeijl ghegaen, ende na weijnigh tegenspoet den 20 Julij 1668 tot Amsterdam aengekomen" (Journaal, Uitg.Saagman). 7) ,Sijn ons den i8«» Maij Godtloff wel en behouden toegecomen de schepen het Wapen van Hoorn, Alphen en Constantia voort den I3*" en 15"1 Julij respec- tievelijck de schepen de Hollantsche tuijn, 't Wapen van Middelburgh, Cattenburgh, Outshoorn, de Vrijheijt, Jonge Prins en de Spreeuw, mitsgaders den 20 en 23 daaraanvolgende de Amerongen, de Tijger en den 23 en 25 van deselve maent, Godtloff oock behouden in 't Vlie gearriveert de schepen de Wassende Maen, Vlaerdingen en Loosduijnen. Met de voorsz. schepen zijn ons dan geworden UE. generale brieven van den 5 October, 6, 23 en 31 December, alle des voorleden jaers 1667" (Patr. Miss. 22 Aug. 1668). Mei 1668. „Den 18 Meij arriveerden in Tessel 3 Nederl. Retour-Schepen als 't Wapen van Hoorn en Alphen voor de Kamer Amsterdam ende Constantia voor de Kamer van Enckhuijsen. Waren den 6 October 1667 van Batavia vertrocken .... Brachten mede dat jaer noch 8 Retour-Schepen van Batavia en 3 van Ceylon stonden te volgen Doe quam op Batavia advijs, dat eenige Maets opCoeree van 't Schip de Sparwer waren gebergt, en ettelijcke sich met een Bootje aen Japan hadden gesalveert" (Hollantse Mercurius XIX, 1668, bl. 82—83). Dit „advijs" was al, met de Esperance, den 30 Nov. 1666 te Batavia gekomen. XIV sterrol voor deze reis van „Arnerongen" 1), komen de zeven schipbreukelingen van „de Sperwer" niet voor onder de 73 gegageerden noch onder de „ongegageerde coppen". Daarentegen wórdt elders vermeld dat „de Spreeuw" den 20sten Juli 1668 „in dese landen arriveerde"1), hetwelk — naar Heeren XVII schreven — den I5en dier maand zou hebben plaats gehad. Deze tegenstrijdigheid kan worden verklaard door aan te nemen dat „de Spreeuw" den 150» Juli in Texel of in het Vlie ten anker is gegaan en den 20en d. a. v. in de haven van bestemming — Amsterdam — zal zijn aangekomen. De vrijgevigheid van de Compagnie zou men te hoog aanslaan door te veronderstellen dat de gewezen schipbreukelingen ditmaal den overtocht zullen hebben gedaan als passagiers; van Japan tot Amsterdam zullen zij deel hebben uitgemaakt van de bemanning en scheepsdienst hebben verricht, waarvoor zij trouwens ook gage hebben genoten. Het beroep op het medelijden van de Bataviasche Regeering, te hunnen behoeve gedaan door het Opperhoofd in Japan, Willem Volger, bij diens komst te Batavia in het laatst van 16668), zal vruchteloos zijn gebleven. Wanneer toch een Compagnie's schip verloren ging, hield de gage der bemanning van dat oogenblik op en nam eerst opnieuw koers zoodra zij weder dienst deed. Zoo was nu eenmaal de vastgestelde regel4), op grond waarvan Hendrik Hamel en zijne zeven makkers ook 1) Monsterrol van 't Jacht Arnerongen in dato 24 Dec. 1667 (Brieven en papieren overgekomen voor de Kamer Amsterdam, 1660—1668. Kol. Arch. no. 1153). 2) „In dese landen daer en teghens arriveerden den 15, 16 en 20 Julij de navolgende retourschepen uijt Oost-Indiën: als de Hollantsche Thttijn, 't Wapen van Middelburgh, Cattenburgh, Outshoorn, de Tijger en Dordrecht den 7 December 1667, de Vrijheijt, Jonge Prins en Arnerongen den 23 December, en 't Jacht de Spreeuw den 1 Januarij van Batavia af-geseijlt". (Hollantsche Mercurius, XIX, 1668, bl. 113).— Den 19'* Juli 1668 al berichtte de Kamer Amsterdam aan de Regeering te Batavia de behouden aankomst van de Hollantsche Tuijn, 't Wapen van Middelburgh, Cattenburgh, Outshoorn, de Vrijheijt, de Jonge Prins en de Spreeuw; den 24™ d.a. v. dat „Arnerongen op den 20 deses in Tessel wel gearriveert" was. (Particuliere brieven van de Camer Amsterdam. Kol. Arch. no. 484). 3) Zie Bijlage I d. Dit Rapport was „gedateert den lesten November" [1666]. (Verbaal Commissarissen 's Gravenhage van 23 Maart 1668. Kol. Arch. no. 301). 4) Artikelbrief van de Geoctroijeerde Nederlandsche Oost-Indische Compagnie, dd. 8 Maart 1658. (N. I. Plakaatboek II, bl. 263, 270). Art. 42: „ sulcks dat een yeder 't peryckel sijner Maent-gelden sal loopen op 't Schip ende goederen daer hy op vaert, ende dienvolgende 't selfde schip met alle syne ingeladen goederen ('t welck Godt ver- XV nul op het rekest kregen toen zij hij hunne verschijning in den Raad van Indië op 2 December 1667 het verzoek deden tot uitbetaling van gage voor den duur van hun verblijf in Korea. Hun werd alleen gage toegekend, gerekend van den dag waarop zij in de loge te Nagasaki waren aangebracht; voor een paar hunner werd de vroeger genoten gage met luttele guldens verhoogd voor de thuisreis, maar verder ging de goedgeefschheid der Bataviasche Regeering niet1). In het vaderland aangeland, slaagden zij er evenmin in van Heeren XVII betaling te erlangen van hun gage, waarop zij opnieuw aanspraak maakten voor den vollen duur van hun verblijf in Korea; alleen „uit commiseratie" werd eene „gratuiteyt" ten bedrage van / 1530 onder hen verdeeld*). De schipbreukelingen die uit Korea wisten te ontvluchten, Heten daar acht kameraden van „de Sperwer" achter, voor wier verlossing onze Opperhoofden te Nagasaki, Wilhelm Volger en na hem Daniël Six, de hulp inriepen van de Japansche Regeering*). De betrekkingen welke Japan met Korea onderhield door tusschenkomst van den Daimio van het Japansche eiland Tsusima*), maakten zulk een „pieus officie"5) mogelijk; ook heeft de Japansche Regeering misschien van de verschijning van een Koreaansch gezantschap aan het hof te Jedo gebruik kunnen maken om op de vrijlating der Nederlandsche gevangenen aan te dringen — in elk geval hebben de achtergebleven schipbreukelingen aan de bemoeiingen van de Japansche Regeering te danken gehad dat hoede) komende te verongelucken, oock alle syne Maentgelden verliesen". Art. 51: Ende sullen de bedongen Maentgelden van alle sodanige Gevangens cesseren ende ophouden vanden tydt haerder gevanckenisse, tot dat sy wederom gerelaxeert sullen wesen". — Resolutie Kamer Amsterdam dd. 20 Nov. 1633: „Maentgelden. Van 't volk van geblevene schepen te betalen tot den dag van *t blijven, af part na gewoonte". Vgl. nog Res. 9 Aprü 1669 (jacht de Jonker) en Res. 23 Jan. 1690 (jacht de Zijp). 1) Zie Bijlage I k. 2) Zie Bijlage I q—r. 3) Zie Bijlage I (bl. 78 en 82). • 4) „The Japanese government had always made use of Tsushima in its Communications with the Coreans, and the agency at Fusan was composed almost exclusively of retainers of the feudal lord of this island" (Griffis, Corea, 1903, bl. 86). 5) Zie Bijlage I n (slot). XVI zij door de Koreanen zijn in vrijheid gesteld *•) en door den Daimio van Tsusima zijn voortgeholpen op hun tocht naar Nagasaki, waar zij, zeven in getal, na eene moeilijke zeereis, den i6en September 1668 bij de onzen te recht kwamen*). Van den achtsten, den kok Jan Claesz. van Dort, wordt in de ambtelijke stukken gezegd dat hij sedert de ontvluchting van Zijne makkers twee jaren te voren, was komen te overlijden. Daarentegen verhaalt Nicolaas Witsen — die het kon weten — dat hij er de voorkeur aan heeft gegeven in het land der vreemdelingschap te blijven: „Hij was aldaer getrouwt en gaf voor geen hair aen zyn lyf meer te hebben dat na een Christen of Nederlander geleek"8). De nawerking van de vertoogen der Japansche Regeering schijnt een paar jaren later nog krachtig genoeg te zijn geweest om te voorkomen dat het jacht Pouleron, toen het zich door storm gedwongen zag aan het Quelpaerts-eiland te ankeren, daar werd lastig gevallen en dat de Chineesche bemanning van eene verongelukte jonk van Batavia, werd aangehouden*). 1) „De overgeblevenen zijn door toedoen van den Keizer van Japan, op verzoek van de Nederlandsche Oost-Indische Maetschappye, naderhand overgelevert, behoudens een, die aldaer wilde blijven" (Witsen, 2' dr., I, bl. 53). 2) Zie Bijlage II a—d. 3) Witsen, 1' dr. II, bl. 23; 2" dr. I, bl. 33. 4) „Het jacht Pouleron bij de Eijlanden van Maccauw van de Schermer afgeraect zijnde heeft den 26 en 27 Julij op de noorderbreedte van omtrent 30 graeden bij de modderbancq een soo vervaerlijcke storm beloopen dat alle zijn ronthout except de bezaensmast heeft verlooren, de boechspriet eerst door den wint achterover int schip gesmeeten zijnde is de fockemast gevolcht en daegs daeraen oock de groote mast door hét vreeselijck slingeren; aen hetQueelp'. hebben haer stompen gerecht en zijn zoo, tusschen d' Eijlanden van Gotto door, den 13"° Aug0. goddanck hier binnen gecomen" „Pouleron dat aent Queelpaert heeft geanckert gelegen ende door de Eijlanden van Gotto is geboucheert". (Missive Nagasaki naar Batavia 19 Oct. 1670). ,,d' eerste joncke van Batavia dit henen gezeijlt, werden wij bericht dat op Corree is verongeluct en daer van omtrent 40 Chineesen in Gotto zijn aengecomen en dat d' andere in Corree werden aengehouden" (a. v.). „Wij hebben UEd. jongst geschreven dat de joncke van Batavia vertrocken, op Corree was verongeluckt en eenich volck daer van op Gotto waren aengelant; zedert zijn d' andere Chineesen met een opgemaeckt vaertuijgh meede van Corree hier binnen gekomen met noch soodanige geborgene coopmanschappen als bij 't joncke boekje blijckt geschat opT" 13000 vercoops. Men secht ons dat dit volck is geweest aen een lant van Corre oft eijland dat onder Japans gebiet staet. T' is apparent datse hiér weder sullen equiperen en na Batavia comen" (Missive Nagasaki naar Batavia primo Nov. 1670). XVII Na, evenals hunne voorgangers, door de Japansche autoriteiten te Nagasaki te zijn ondervraagd over Korea en den handel van Japanners in dat rijk1), kregen deze zeven bevrijde Nederlanders vergunning om Japan te verlaten. Ter versterking van de bemanning, werden zij door ons Opperhoofd geplaatst aan boord van de „Nieuwpoort"*), die den 27«i October 1668 van Nagasaki onder zeil ging om over Coromandel naar Batavia te varen. „Door toeval" ging het plan niet door om hen bij PoeloeTimon te laten overgaan op de „Buijenskerke", die te gelijker tijd van Nagasaki rechtstreeks naar Batavia vertrok; dientengevolge zullen zij eerst den 8en April 1669 te Batavia zijn aangekomen'), terwijl de „Buijenskerke" hen daar al den 3oen November 1668 zou hebben gebracht4). Wanneer en met welken bodem de tweede groep van geredde schipbreukelingen de reis naar het vaderland heeft ondernomen, is niet vermeld gevonden. Vermoedelijk heeft de te Batavia achtergebleven boekhouder zich daar bij hen aangesloten; in Augustus 1670 toch verschenen twee hunner, benevens Hendrik Hamel, voor Heeren XVII om, gelijk de in 1668 teruggekeerde kameraden, betaling te verzoeken van hun gage gedurende hunne gevangenschap in Korea verdiend of van zooveel als Heeren Meesters hun in redelijkheid wenschten toe te leggen. De uitkomst was dat zij er genoegen mede moesten nemen op gelijken voet te worden behandeld als ten aanzien van hunne lotgenooten in 1669 was vastgesteld: met een geschenk in geld werden zij afgescheept5). Hunne verlossing uit de gevangenschap heeft begrijpelijkerwijs minder opzien gebaard dan die hunner voorgangers; zij is zelfs zoo in het vergeetboek geraakt dat de schrijver van een standaardwerk over Korea, waarin een geheel hoofdstuk wordt gewijd aan de Hollandsche bannelingen, heeft gemeend dat omtrent hun lot nooit iets bekend is geworden4). 1) Zie Bijlage II a (slot). 2) Zie Bijlage II e—d, en Dagr. Bat. 1668 bl. 204. 3) Dagr. Bat. 1669 (bl. 301). 8 April: „komt de fluijt Nieuwpoort van Coromandel". 4) Dagr. Bat. 1668 (bl. 203). 30 November: „Des avonds comt de fluijt Buijenskercke van Japan". 5) Zie Bijlage II •*. 6) Grif fis, Corea, 1905, Chapter XXII, The Dutchmen in exile (bl. 176): „The fate of the other survivors of the Sparrowhawk crew was never known. Perhaps it never will be Journaal Hamel. II XVIII Hier en daar in Korea zijn inboorlingen aangetroffen met blond haar en blauwe oogen, welke voor afstammelingen van onze schipbreukelingen zouden kunnen doorgaan, als vaststond dat niet ook andere blanke zeevaarders daar zijn aangeland, die eveneens met de vrouwen des lands omgang hebben gehad1). Voor de Koreanen ligt de herkomst dezer blondharige landgenooten in het duister; het verblijf van Hamel learned, as it is not likely that the Coreans would tafce any pains to mark the site of their graves". — Zelfs Mr, Pieter van Dam schijnt van hunne bevrijding en terugkomst niet te hebben geweten. Zie zijne onuitgegeven Beschrij vinge van de Oost-Indische Compagnie: „Agt Nederlanders met een kleijn vaartuijg van de Coreese eijlanden tot Gotto aangekomen en door den Heer van 't Land tot Nangasacki opgesonden zijnde, waren in 't jaar 1653 op het Quelpaarts eijland met 't jagt de Sperwer verongelukt en waar van haar 36 menschen sterk aan Corea hadden gesalveert. Volgens haar voorgeven zijnse van die van Corea seer armelijck getracteert, dan na 't een dan weder na 't ander eijland vervoert, Invoegen dat in 13 jaren dat aldaer gesworven hadden, 20 van deselve sijn gestorven en van waar de voorsz. agt met een kleijn vissers schuijtje sijn gevlugt en de andere agt daer nog verbleven De voorsz. agt Nederlanders uijt Corea verlost, na dat sij in Japan seer naeuw op alles waren ondervraegt, en 't selve pertinent was aangeteijckent en na het Hoff gesonden, en daer op haere demissie hadden verkregen, sijn van daer mede na Batavia vertrocken". Over de „daer nog verbleven" schipbreukelingen, spreekt Van Dam verder niet. — Vgl.: K. Gützlaff, Reizen langs de kusten van China, enz., bl. '330: „Meer dan twee eeuwen geleden strandde aan deze kust een Hollandsch schip; de manschap werd verscheidene jaren gevangen gehouden, tot er één ontsnapte en te Amsterdam zijne lotgevallen bekend maakte". — „To those who hail from Great Britain it is of special interest to know that one of the unfortunate mariners who did nol succeed in making nis escape was „Alexander Bosquet, a Scotchman". One wonders if his tomb or those of any of his mates will ever come to light, as that of Will Adams did in Japan". (Foreword van M. N. Trollope, bij de uitgave van Hamei's Journaal in Transactions Corea Branch R. A. S. IX, 1918, bl. 94—95)- 1) „The only relics of these unfortunate captives so far discovered have been two Dutch Vases unearthed in Seoul in 1886. The natives knew nothing of their origin, beyond a vague belief that they were of foreign manufacture. The figures on them, however, told their own tale of Dutch farm-Ufe, and the worn rings of the handles bore marks of the constant usage of years. We may well fancy them to be the last of the household gods of the shipwrecked Weiteree, who, like Will Adams of Japanese history, lived and died a captive exile though the honoured guest and adviser of the king and government. The presence of these captive Dutchmen in Corea may perhaps explain what must always seem an anomaly among Asiatic races, namely blue eyes and fair hak. These peculiarities haye been frequentiy observed by travellers in various parts of the peninsula, exciting comment and conjecture without, hitherto, any definite explanatioa" (J. Scott, Stray notes on Corean history etc, Journal China Branch R. A. S., New Ser. XXVIII, 1893—94, bl. 215). XIX en zijne makkers heeft geen indruk achtergelaten1), het tegenwoordige geslacht hoorde er uit den mond van Westerlingen voor het eerst van*). Vele jaren na hunne terugkomst hier te lande worden — zooals wij hierna zullen zien — twee van de geredde opvarenden van „de Sperwer" nog genoemd door een geleerd Bewindhebber der Compagnie, aan wien zij mondelinge inlichtingen hebben verstrekt; behoudens ééne uitzondering, hebben de overigen geen bekend spoor nagelaten. Eén hunner heeft daarentegen zoo groote vermaardheid verworven dat zijn naam in binnen- en buitenland is bekend geworden. Zijn ge¬ dwongen verblijf op het eiland Decima, heeft namelijk de boekhouder I van „de Sperwer", Hendrik Hamel van Gorkum, zich ten nutte gemaakt door van het wedervaren van hem en zijne lotgenooten een relaas op te stellen en daarin op te nemen hetgeen hem omtrent land en l volk van Korea was bijgebleven. Was aan Hamel en zijne zeven kameraden op 2 December 1667 te Batavia de onderscheiding te beurt gevallen „in Rade" te mogen verschijnen3), in het Bataviasche Dagregister staat onder den iien dier maand nog aangeteekend dat Hendrik Hamel toen zijn Journaal „aan Haer Ede,overgelevert" heeft4). Op dien datum heeft de Raad van 1) „Durant mon séjour a Tchae-Tchiou [28 Sept. — 3 Oct. 1888] je demandai fréI quemment des renseignements sur Hamel. Mais tout souvenir de sa visite s'est évanoui | avec la génération qui l*a vu" (Chaillé-Long-Bey, La Corée ou Tchosen, bl. 46). 2) Zie Dr. H. P. N. Muller, Azië gespiegeld, I, bl. 371. E 3) Zie Bijlage I k. 4) Dagr. Bat. 1667, 11 December: „Hendrick Hamel, gewesen boeckhouder op het t jagt de Sperwer, den 16" Augustus 1633 aan een der Corese eylanden, by ons het Quelvaerts eylandt genaemt, verongeluckt, zynde den 28™ November jongstleden, nevens nogh 7 persoonen van gemelte jagt, met de fluyt de Spreeuw, uyt Japan hier aengecomen, heeft nu aen haer Ed" overgelevert een daghregister van het gepasseerde sedert dien tyt tot haere aencomste alhier, behelsende een verhael van 't verongelucken des gemelten jagts, mitsgaders wat ellende en miserie sy aldaer hebben uyt gestaen, hoe ende op wat wyse zy eyndelyck uyt haere gevangenisse syn gevlugt; voorts een corte beschry vinge van het coninckryckCoree.den ommegangh der inwoonders, haere justitie, politie, Godsdienst en andere saecken van speculatie, leggende hel gemelte daghregister onder de papieren, desen jaere van Japan ontfangen". —Aan het slot van een uitg.-Saagman van Hamel's 1 Journaal wordt gezegd: „Na eenige dagen vertrocken wij met een Schip dat daer in I Ladinge lagh, na Batavia, daer wy den ao* November wel aen quamen, en by den Generael ontboden wierden, die wy al ons wedervaren verhaelde: wy hebben hem oock een Journael * behandight, en hy ons voorts wel onthaelt hebbende, heeft ons verlof gegeven om na het XX Indië niet vergaderd, maar Hamel kan andermaal op het Kasteel zijn ontboden omdat de Gouverneur Generaal uit zijn mond bijzonderheden wilde hooren over zijn verblijf in Korea of omdat de Directeur Generaal wenschte te vernemen hoe hij dacht over de kansen voor den handel met dit rijk. Hamel's Journaal dat, volgens de aangehaalde aanteekening in het Dagregister, was „leggende onder de papieren desen jaere van Japan [met „de Spreeuw"] ontvangen", was toen ter Generale Secretarije beschikbaar en kon van daar worden opgevraagd om hem gelegenheid te geven het aan „Haer Edele", d. i. aan Gouverneur Generaal en Raden, aan te bieden. Ook is het niet onwaarschijnhjk dat de aanbieding heeft plaats gehad in de hiervoor vermelde vergadering der Regeering op 2 December en dat de Dagregisterhouder, de Eerste Klerk ter Generale Secretarije Camphuijs, dit eerst den iien dier maand heeft aangeteekend, zooals meer voorkwam1). Een tweede exemplaar van dit Journaal is blijkbaar in het bezit geweest van zijne lotgenooten die vóór hem, den 2oen Juli 1668, in het vaderland aankwamen, en door hen kort daarna aan Heeren XVII ter inzage gegeven*), waarna de tekst in handen zal zijn gekomen van uitgevers. Dat dezen de gretigheid waarmede Hamel's relaas zou worden ontvangen, niet hebben overschat, blijkt uit de verschijning hier te lande van zes verschillende uitgaven, waarvan ten minste drie al in het jaar 1668. Bovendien zijn in het buitenland weldra ook vertalingen als afzonderlijke werkjes in het licht gegeven of later opgenomen in verzamelingen van reisverhalen*), en voor hen die sedert over Korea hebben geschreven, bleven Hamel's berichten aangaande dit rijk, zijne bewoners, en zijne instellingen, eene welkome bron, lang zelfs de eenige van zuiver westersche herkomst. De eerste schrijver die daanuiheef t geput was Montanus, van wiens hand in 1669 een foliant verscheen over de gezantschappen der Compagnie „aen de Kaisaren van Japan"4). In het laatste gedeelte van zijn Yaderlandt te vertrecken", enz.—Hamel had— gelijk wij aannemen — ons handschrift aan het Opperhoofd te Nagasaki afgegeven, daardoor was hij niet in de gelegenheid daarin den datum van aankomst te Batavia in te vullen en over de ontvangst aldaar iets te zeggen. Zie verder bl. XXV—XXVI. 1) VgL de Haan, Priangan II, bl. 38 (26). , 2) Zie Bijlage I 0. * 3) Zie de Bibliographie. 4) A. Montanus, Gedenkwaerdige Gesantschappen enz. XXI werk, heeft hij de gelegenheid waargenomen om aan het vergaan van „de Sperwer" en de lotgevallen van de schipbreukelingen eenige bladzijden te wijden1); waar hij zijne berichten vandaan heeft, verzwijgt hij evenwel en al noemt hij Hamel — dat deze een Journaal heeft opgesteld, heeft Montanus niet noodig gevonden te vermelden, hoewel blijkbaar dit Journaal, in den een of anderen vorm, door hem is gebruikt. Ook de Bewindhebber der Compagnie Nicolaas Witsen heeft niet versmaad in zijn werk „Noord en Oost Tartarye" partij te trekken van hetgeen over Korea door Hamel's Journaal bekend of bevestigd was geworden. In den eersten druk — die in 1692 is gereedgekomen maar niet in den handel is gebracht2) — beroept hij zich een enkele maal op „de Hollanders die op Korea gevangen zijn geweest" en toont hij van hun schipbreuk en gevangenschap op Quelpaerts-«iland en het vastenland, op de hoogte te zijn; zelfs geeft bij een paar bijzonderheden ten beste welke nergens elders worden aangetroffen en doen vermoeden dat hij met geredde schipbreukelingen in aanraking is geweest. Evenwel spreekt hij niet over hen, noemt hen zelfs niet eh rept evenmin van een Journaal. In den tweeden en vermeerderden druk van zijn werk, in 1705 verschenen1), zijn Witsen's berichten over Korea veel uitvoeriger geworden. Ook nu heeft hij zich niet bepaald tot hetgeen hij heeft kunnen overnemen uit de „Reisbeschrijvinge der Nederlanders die in Korea gevangen gezeten hadden" —zooals Hamel's Journaal wordt omschreven op de eenige plaats waar er in zijn boek melding van wordt gemaakt4) — maar thans haalt hij ettelijke malen uitdrukkelijk als zijne zegslieden aan twee van de schipbreukelingen, den onderbarbier Mattheus Eibokken en den scheepsjongen Benedictus Klerk van Rotterdam, die hem mondelinge inlichtingen hebben verstrekt. Vooral Meester Eibokken's mededeelingen heeft Witsen terecht als aanwinsten beschouwd. Dat Witsen het Journaal van Hamel — wiens naam hij nergens noemt —heeft gekend en geraadpleegd, blijkt overtuigend uit hetgeen 1) Bl. 429—436. 2) Noord en Oost Tartarye ('t Amsterdam 1692). Zie Tiele, Nederlandsche Bibliographie van Land- en Volkenkunde, bl. 269. Het exemplaar uit de Utrechtsche Universiteitsbibliotheek hebben wij kunnen raadplegen. 3) Noord en Oost Tartarye ('t Amsterdam 1705). Zie Tiele, a. v. bl. 269. 4) Dl. I, bl. 148. XXII over Korea in rijn werk voorkomt en bovendien uit eene vergissing welke hij begaat. In den eersten druk van „Noord en Oost Tartarye" verduidelijkt hij de ligging van het door de Chineezen Fungma genoemde eiland met de marginale aanteekening: „Nu Moese of Quelperts eiland", terwijl hij op een andere plaats spreekt van: „Quelpaertseiland, Moese by d' inwoonders genoemt." Ook in den tweeden druk herhaalt hij dat de inlanders zelf dit eiland Moese noemen1). Vergelijkt men nu hiermede de plaats in Hamel's Journaal: „'s middags gecomen in een stadt gent Moggan*), sijnde de residentieplaats van den Gouverneur van 't eijland bij haar Mocxo genaemt*)" — waarvan uitgevers hebben gemaakt: „bij haer genaemt Moese"1)—dan is het duidelijk dat Witsen's bron is geweest een gedrukt Journaal van Hamel en dat hij hetKoreaansche woord voor den gouverneurstitel*) heeft gelezen alsof het eiland zelf daarmede was aangeduid. De gegevens hem door Hamel en zijne zegslieden bezorgd, heeft Witsen op eigenaardige wijze verwerkt en dooreen gemengd, waardoor wonderlijke samenvoegingen zijn ontstaan als deze: „De dorpen zijn daer te lande ontelbaer, iemant by het haer te vatten is daer zeer oneerlijk en veracht"6). Minder kan het bevreemden dat de uitgevers van Hamel's Journaal diens tekst niet getrouw hebben gevolgd. Zij zullen rekening hebben gehouden met den smaak van het publiek waarvoor hunne boekjes bestemd waren en daarom die wijzigingen hebben aangebracht welke t) „. . . . de Nederlanders die op Korea gevangen zijn geweest, verhaelen, dat zy eerst aen Quelpaerts Eiland aen quamen, gelegen op drie en dertig graden, en dertig minuten Noorder breette, van de vaste Koreaensche Kust, omtrent veertien myl, genaemt by de Inwoonders Schesure of Moese" (dl. I, bl. 150 noot). 2) Onder dezen naam is de hoofdstad van Quelpaerts-eiland nergens vermeld gevonden. Misschien is Moggan de transcriptie van eene Koreaansche uitdrukking voor de residentieplaats van een Mok-sï of Gouverneur. 3) Zie Journaal, bl. 11. 4) Uitg.-Saagman: „Moggaen, zijnde de residentieplaets van de Gouverneur van 't Eijlandt, bij haer Mocxa genaemt,". Daarentegen in de uitg.-Stichter en Van Velsen,.... „bij haer genaemt Moese". 3) „Mok-sa. Mandarin de X" ordre dans les villes oü il y a des satellites pour arrêter les voleurs (le 2e dans 1'ordre civil, le 1" au-dessous du gouverneur)" (Dict. Cor.-Franc., bl. 244). Moese is de Chineesche uitspraak van Moksa. 6) Witsen, 2' dr., bl. 59. XXIII hun doelmatig voorkwamen. Zoo heeft dê een1) den tekst gesplitst in twee op zich zelf staande stukken: het verhaal van hetgeen den schipbreukelingen is wedervaren en de beschrijving van Korea; een ander2) heeft die beschrijving zelfs geheel weggelaten; misschien omdat hij daarbij een paar in zijn bezit zijnde plaatjes te pas kon brengen, heeft een derde3) eene uitweiding ingelascht over olifanten" en krokodillen die in Korea niet voorkwamen, voor welke inlassching hij in zijne uitgave zonder plaatjes eene elders gegeven beschrijving van gastmalen aan het Mataramsche hof in de plaats stelde4). Bovendien verschillen de gedrukte teksten zoowel onderling als van den onzen, soms op — naar onze opvatting — niet onbelangrijke plaatsen. Van Hamel's gedrukte Journaal verscheen in 1670 aleeneFransche vertaling, twee jaren later gevolgd door een Duitsche, waarna het nog eenige tientallen jaren heeft geduurd eer de Fransche vertaling op haar beurt in het Engelsch is overgezet; in die vertalingen en bewerkingen vindt men natuurlijk de onnauwkeurigheden terug welke aan de vaderlandsche uitgevers van Hamel's tekst te wijten zijn, waaraan de overzetters bovendien sommige vergissingen of onjuistheden van eigen vinding hebben toegevoegd. Buitenlandsche schrijvers die zulk een vertaling moesten gebruiken, droegen er toe bij de door1 anderen begane fouten te verbreiden'), soms ook te vermeerderen8), zoodat tot nog toe aan Hamel's arbeid geen recht is gedaan, zijn Journaal niet is bekend gemaakt zóó als bij hét heeft samengesteld. Die leemte aan te vullen kwam wenschelijk voor. 1) . Uitg.-Stichter, Rotterdam, 1668. 2) Uitg.-van Velsen, Amsterdam, 1668. 3) Uitg.-Saagman, ,,'t Oprechte Journaal", Amsterdam, hl 30—31. 4) Zie de Bibliographie. 5) De tekst van de in Churchill's Collectionof Voyages and Travels, Vol IV (1732) opgenomen Engelsche vertaling is herdrukt in Transactions of the Korea Branch of the R. A. S. Vol. 9 (1918) alleen met een „Foreword" van den President Mark Napier Trollope, Bishop in Corea, die over Hamel's Journaal zeer gunstig oordeelt maar de opmerking maakt: „there are points, like his circumstantial account of the man-eating „crocodils" to be found in Chosen, which sound rather like a „traveller 's tale", though it is possible that such animals may have existed two hundred and filty years ago and yet be extinct now". Hamel gaat echter vrij uit; Over krokodillen komt in zijn Journaal evenmin iets voor als over olifanten. 6) O.a. Griffis, Corea,. the Hermit Nation (1903), Chapter XXII: The Dutchmen in exile; en Idem, Corea, without and within (1883). XXIV In het Landsarchief te Weltevreden is een exemplaar van Hamel's Journaal misschien nooit opgenomen, in elk geval thans niet aanwezig1); waar het „verbaal" is gebleven dat Heeren XVII in 1668 in handen hebben gehad, valt niet te zeggen en uit de nog bestaande dagregisters en brieven uit dien tijd, afkomstig van Compagnie's Comptoir te Nagasaki, blijkt zelfs niet dat het bestaan van dit Journaal aldaar is bekend geweest. Misschien heeft Hamel zelf ook een exemplaar daarvan medegebracht bij zijne terugkomst hier te lande; om te kunnen nagaan of dit ergens verscholen ligt, zouden gegevens ten dienste moeten staan aangaande zijn leven sedert zijn terugkeer in het vaderland in 1670 en een onderzoek daarnaar is vruchteloos gebleven. Gelukkig is in de afdeeling Koloniaal Archief van het Algemeen Rijksarchief te 's Gravenhage het exemplaar van Hamel's Journaal bewaard gebleven dat de Indische Regeering heeft gezonden aan de Kamer Amsterdam. Het maakt deel uit van de papieren bijeengebracht in het „Tweede deel van de ingecomen brieven tot Batavia uijt de respective quartieren van Indien, overgecomen pr de schepen 't Wapen van Hoorn, Alphen, Hollants Tuijn, Vrijheijdt, Cattenburgh, Arnerongen, Wassende Maan, Loosduijnen en Vlaardingen, den 18 Mei, 13, 20, 23 en 25 Julij respective in Tessel en 't Vlie gearrivt. Vierde Boek A* 1668", en wordt in het eveneens in dat deel voorkomende „Register der ontfangene brieven etc. sedert 6 December deses jaers 1667 tot 23en desselven maende voor de Camer Amsterdam", vermeld als volgt: „Japan. Dagregister gehouden bij de gesalveerde personen van 't verongelukt Jagt de Sperwer van 't gepasseerde en hun wedervaren in 't rijck van Coree, sedert den i8en Augustij 1653 tot den 14 September 1666." Dat uit dit archiefstuk niet blijkt door wien het Journaal is samengesteld en aangeboden, behoeft niet te verwonderen. Zelfs verzoekschriften werden eertijds vaak ongeteekend ingediend1) en soortgelijke relazen als Hamel's Journaal worden herhaaldelijk zonder handteekening noch dagteekening onder de Compagnie's papieren aange- 1) Mededeeling van den Landsarchivaris te Weltevreden, Dr. F. de Haan. a) Zoo diende de oud-Gouverneur Generaal Hendrik Zwaardecroon een verzoekschrift in aan de Indische Regeering, zonder dit te teekenen. (Zie Indische Gids, 1917, II, bl. 1539). Ook de rekesten vermeld in Bijdragen tot de Taal*, Land- en Volkenkunde van N. I. deel 73, bl. 401, waren ongeteekend. XXV troffen. Van zich zelf spreekt Hamel in zijn Journaal als van „den bouck houder" en nergens laat hij uitkomen dat hij er de samensteller van is; door die onpersoonlijke redactie verviel ook de aanleiding om het te onderteekenen. Het is waar dat zijn auteurschap nu ook niet onomstOoteHjk vaststaat, maar al is het aannemelijk, zelfs waarschijnlijk, dat hij de herinneringen van zijne kameraden zal hebben te hulp geroepen, alleen hij zal —> naar het voorkomt — de ontwikkeling hebben bezeten, welke voor de samenstelling van het Journaal werd vereischt, dat, voor zooveel wij weten, ook nooit aan een ander is toegeschreven. Zelfs als het bewaard gebleven archiefstuk slechts een afschrift is, dat de Regeering te Batavia voor de Kamer Amsterdam heeft doen vervaardigen, staan herkomst en bestemming ons borg dat wij in die copie een alleszins betrouwbaren tekst bezitten. Is echter het aangetroffen document zulk een afschrift of daarentegen het exemplaar van zijn Journaal dat Hamel, volgens de aantëekening in het Bataviasche Dagregister van n December 1667, toen aan de Indische Regeering heeft aangeboden? Wij zijn geneigd het voor het laatste te houden. Gehoor gevende aan den aandrang van Compagnie's Opperhoofd te Nagasaki, zal Hamel den tijd van zijn verblijf aldaar hebben besteed aan het opstellen van een uitgebreid relaas (waarop al wordt gezinspeeld in de missive uit Nagasaki aan de Indische Regeering van 18 October 1666) *) en op zijn minst twee exemplaren daarvan hebben laten afschrijven door een klerk van de loge aldaar. In de overtuiging dat voor het vertrek van Compagnie's schepen in het jaar 1667 de vergunning zou afkomen op grond waarvan de schipbreukelingen van „de Sperwer" Japan zouden mogen verlaten, zal Hamel den tekst van zijn Journaal volledig hebben afgemaakt en op het laatste oogenblik door denzelfden klerk den datum „van de comste van den nieuwen gouverneur" en dien waarop het anker zou worden gelicht, hebben laten invullen (zoodat alleen de datum van aankomst te Batavia nog openbleef) waarna hij het aan de Regeering te Batavia toegedachte exemplaar zal hebben ter hand gesteld aan het Opperhoofd, om het te voegen bij de overige voor die Regeering bestemde papieren. Van dit Opperhoofd zal de opdracht aan den Gouverneur Generaal en de Raden 1) Zie Bijlage I a (M. 78). XXVI van Indië afkomstig wezen, welke met eene andere hand is geschreven dan de tekst1). Neemt men aan dat hetgeen onder i66y in ons Journaal wordt gemeld, door Hamel daaraan zal zijn toegevoegd gedurende zijne reis van Japan naar Indië, dan verklaart men daarmede ons archiefstuk, dat — behoudens de zooeven genoemde opdracht — van het begin tot het einde met dezelfde hand is geschreven, een eigenhandig stuk van Hamel te wezen, hetgeen echter onwaarschijnlijk voorkomt met het oog op de daarin aangebrachte verbeteringen van sommige verschrij vingen waaraan de auteur zelf zich niet zal hebben schuldig gemaakt. Houdt men het er voor dat het door Hamel te Batavia aangeboden exemplaar, aldaar zal zijn verbleven en later verloren is gegaan, maar dat wij thans in handen hebben een ter Generale Secretarije vervaardigd afschrift voor de Kamer Amsterdam — waardoor de gelijkheid van het schrift van den tekst van begin tot slot, afdoende wordt verklaard — dan rijst de vraag waarom de datUm van aankomst te Batavia oningevuld is gebleven en waarom de opdracht aan Gouverneur en Raden van een andere hand is dan de tekst van het afschrift. Dat Hamel zelf — waarschijnüjk reeds te Nagasaki — ons archiefstuk heeft nagezien, staat bovendien voor ons vast. Als de tijd verloopen sedert de beide lotgenooten van Jan Janse Weltevree om het leven waren gekomen, is namelijk eerst geschreven: „19 a 20 jaren" hetgeen is veranderd in „17 a 18 jaren", gelijk duidelijk zichtbaar is*). Deze nieuwe lezing—welke eveneens wordt aangetroffen in de gedrukte Journalen welke wij in handen hebben gehad — moet door Hamel zelf of op zijne aanwijzing zijn aangebracht in de verschillende exemplaren welke van zijn Journaal waren gemaakt; aan eene verschrijving van een copilst valt hier niet te denken. Eveneens komt het weinig waarschijnüjk voor dat Hamel in de gelegenheid zal zijn geweest om een te Batavia gemaakt afschrift van zijn Journaal na te gaan en zoowel daarin als in de oorspronkelijke exemplaren (alzoo ook in het kort na hunne aankomst door zijne kameraden naar het vaderland medegenomen Journaal) de verbeterde lezing zal hebben opgenomen. Waar- 1) Zie facsimile tegenover den titel. 2) Zie facsimile. (N^-OvC^ ^^a^P-c-i. ujo-k^, crvu vüft.ttV M*>ydw. r%*jv5>^. vnOt-W i^orr wx-P \*>$b& -Pea^t n 5*" XXVII om zou hij hebben nagelaten dan tevens den datum zijner aankomst te Batavia in te vullen? Trouwens, ook bij dezen loop van zaken zou ons archiefstuk, dank zij Hamel's medewerking, de waarde van een oorspronkelijk document hebben gekregen. Wij houden het er voor dat de Bataviasche Regeering het uit Japan ontvangen stuk zelf, aan de Kamer Amsterdam zal hebben overgezonden en vermeenen daarom te mogen zeggen dat thans hierachter voor het eerst Hamel's Journaal is afgedrukt gelijk hij het heeft opgesteld en ingediend. Intusschen kan in onzen tekst hier en daar een woord zijn uitgevallen dat is blijven staan in het exemplaar door Hamel's makkers medegenomen naar het vaderland en daar uitgegeven; ook zullen in de vroegere uitgaven sommige verschrijvingen reeds zijn verbeterd en enkele uitdrukkingen zijn verduidelijkt; daarentegen komt in geen enkel ons bekend gedrukt Journaal het verbaal voor van het verhoor, door den Japanschen Gouverneur aan Hamel en de zijnen afgenomen bij hunne aankomst te Nagasaki. Ofschoon Hamel's Journaal herhaaldelijk is uitgegeven en vertaald, is het — volgens Tiele — nooit recht populair geworden omdat er te weinig over gruweldaden in voorkwam1). Naar den smaak van Hamel's tijdgenooten kan diens verhaal te sober zijn geweest en misschien zou het bij hen grooteren opgang hebben gemaakt als hij op de Koreanen had afgegeven, hen als bloeddorstige wilden had afgeschilderd en zijn Journaal had opgesmukt door verhalen te verzinnen welke beurtelings weerzin en deernis, afgrijzen en medelijden bij den lezer hadden gewekt. Wat ons in Hamel's Journaal bekoort, is daarentegen juist zijne rondborstige erkenning van de goede behandeling welke aan hem en zijne kameraden over het geheel genomen is ten deel gevallen van een oostersch en heidensch volk; de eenvoud waarmede hij heeft weergegeven wat zij gedurende hunne ballingschap hebben ondervonden en opgemerkt; de stempel van oprechtheid welke zijn relaas kenmerkt. Nergens betrapt men hem op eene tastbaar opzettelijke onjuistheid en als een enkele maal kan worden aangetoond dat hij een feit anders heeft voorgesteld dan het zich heeft toegedragen, blijkt brj onderzoek dat l) „Les meurtres & autres excès sont bien plus rares dans ce récit que dans celui du voyage de Pelsaert. Aussi est-il devenu beaucoup moins populaire" (Tiele, Mémoire bibliogr., bl. 375). XXVIII hem alleen slordigheid kan worden ten laste gelegd. Zoo laat hij in het verhaal van de ontmoeting met den lang te voren in Korea gestranden landgenoot Jan Janse Weltevree, dezen zeggen dat hij „a° 1627 met het jacht Ouwerkerck naer Japan gaende door contrarie wind op de Gust van Corea vervallen"1) was, terwijl vaststaat dat dit schip toen niet in die streken is geweest2). Uit hetgeen te Nagasaki is aangeteekend in het daar gehouden dagregister3), blijkt evenwel dat de schipbreukelingen van „de Sperwer" bij hunne verschijning aldaar de toedracht van Weltévree's komst in Korea volkomen juist hebben verteld, zoodat mag worden aangenomen dat Hamel zich enkel aan een onnauwkeurigheid heeft schuldig gemaakt bij de beantwoording van de vragen der Japansche autoriteiten en toen hij later Weltevree's avontuur te boek heeft gesteld. De juistheid van Tiele's opmerking dat Hamel's arbeid niet wetenschappelijk is4), kan grifweg worden toegegeven. Kon anders worden verwacht van een jongmensen dat op twintig]arigen leeftijd naar Indië ging, daar een paar jaar in dienst der Compagnie werkzaam was en vervolgens dertien jaren lang had geleefd in eene oostersche omgeving, in volslagen geestelijke afzondering, buiten aanraking met ontwikkelde landgenooten of andere Westerlingen? Het is trouwens nog de vraag of wij er bij zouden hebben gewonnen als Hamel in plaats van een scheepsboekhouder een geleerde was geweest. Was de' kans niet groot dat hij zich dan niet zou hebben beperkt tot het geven van een onopgesmukt verhaal zijner lotgevallen en van eene eenvoudige beschrijving van land en volk maar eene zoogenaamd wetenschappelijke verhandeling zou hebben geleverd? Van den wetenschappélijken zin van vaderlandsche geleerden die in dien tijd over oostersche landen schreven, krijgt men echter geen hoogen dunk als men heeft kennis gemaakt met de werken van Montanus en Witsen en in de gelegenheid is geweest de toen in zwang zijnde naschrijverij op te merken. Hamel was ten minste 1) Zie bl. 13. 2) Zie Bijlage IIIb. 3) Zie Bijlage Ia. 4) „Le récit de leurs aventures quoique trés simple et nullement scientifique, ne manque pas d'intérêt". (Mémoire bibliogr., bl. 274). Vgl.: „Hamel, the supercargo of the ship, wrote a book on his return, recounting his adventures in a simple and straightforward style" (Griffis, Corea, 1905, bl. 176). XXIX oorspronkelijk, .wars van ophef en oprecht1), hetgeen ons vrede doet hebben met zijn stijl; heeft hij onjuistheden neergeschreven dan is dit te goeder trouw geschied. Wij kunnen wenschen dat hij ons omtrent het leven van de schipbreukelingen in. Korea meer bijzonderheden had gegeven maar kunnen hem niet euvel duiden dat hij voor zich heeft gehouden wat hem en zijne makkers als een vergrijp zou zijn aangerekend of tenminste ongunstig zou zijn opgenomen. Zoo verzwijgt hij dat de schipbreukelingen — van wie sommigen misschien al in het vaderland waren getrouwd — hebben verkeerd met de dochteren des lands en in Korea vrouwen en kinderen hebben achtergelaten*), hetgeen mede verklaart waarom het eerste zevental bij hun terugkeer in het vaderland zich dadelijk bereid hebben getoond om deel te nemen aan een tocht welke het aanknoopen van handelsbetrekkingen met Korea tot doel zoude hebben3). Ook is niet duidelijk hoe zij gedurende hun ballingschap in hun onderhoud hebben voorzien. De indruk wordt gevestigd, dat zij voortdurend ten prooi zijn geweest aan bittere armoede; hoe kwamen zij dan echter aan het geld dat hen in staat stelde eerst om zich huizen en kleeren aan te schaffen en later om tegen hoogen prijs het vaartuig te koopen waarmede Hamel en de zijnen wisten te ontvluchten. „Dit volk .. . zeide van het offervlees meest geleeft, en geen quade dagen gehad tehebben"4) verklaart Witsen, maar deze—waarschijnüjk van Meester Eibokken afkomstige — inlichting is even weinig bevredigend als hetgeen uit Hamel's verhaal valt op te maken. Zou Hamel bij het schrijven van zijn Journaal gebruik hebben gemaakt van aanteekeningen? Na de stranding van „de Sperwer" konden de schipbreukelingen niet alleen eenige levensmiddelen redden, maar zoowel een paar kijkers als enkele boeken bleven behouden; deze l) „When this account was printed in Holland, the eight men mention'd at the end of this journal, were all in Holland, and examin'd by several persons of reputation, concerning the particulars here deliver'd, and they all agreed in them; which seems tp render the relation sufficiently authentiek There's nothing in it that carries the face of a f able, invented by a travelier to impose upon the believing world" (Churchill's CoJlection of Voyages IV {1732), Preface bl. 574). . 2) „Kinderen en wijven, die eenige daer getrouwt hadden, verlieten ze" (Witsen, 1. dr., bl. 23; 2* dr., I, bl. 53. ■v 3) Zie Bijlage Io. 4) Witsen, i* dr., bl. 23; 9* dr. 1, bl. 53. XXX boeken, waartoe het scheepsjournaal zal hebben behoord, zijn aan Hamel teruggegeven; wellicht heeft hij daarin aanteekeningen gemaakt en heeft hij die op zijne vlucht naar Nagasaki kunnen medenemen. Zooals een welwillend beoordeelaar van zijn Journaal vermeent, heeft Hamel gedurende zijn veeljarig verblijf in Korea wel is waar tijd te over gehad om gegevens te verzamelen en op te teekenen voor eene veel uitvoeriger beschrijving van land en volk dan hij ons heeft gegeven, maar zal de lust daartoe hem hebben ontbroken nu hij moest vreezen nooit gelegenheid te zullen krijgen om wat hij had opgemerkt en ondervonden aan anderen mede te deelen1). Het is evenzeer mogelijk dat het denkbeeld om een verhaal op te stellen van de lotgevallen van de schipbreukelingen van „de Sperwer", eerst bij Hamel is opgekomen toen hij werkeloos te Nagasaki moest wachten op zijne verlossing en dat hij zich bij dien arbeid uitsluitend heeft moeten verlaten op zijn geheugen en de herinneringen van zijne kameraden. Hoe dit zij, in Hamel's tijd is al erkend dat zijne mededeelingen aangaande Korea niet in Strijd waren met hetgeen toen daarover bekend was uit de geschriften van anderen1); de juistheid van zijne geografische gegevens is later gebleken3) en onze indruk van zijne 1) „Thirtcen years residence in Corea, was time enough to have given a much more perfect description, and many men in that time would have made it more ample and satisfactory; but the author gave what he had, and I suppose his memoirs were small and UI digested, having leisure enough, but perhaps little inclination, to write in that miserable life, as not knowing whether ever he should obtain his liberty, to present the World with what he writ" (Churchill's Collection IV, Pref ace, bl. 374). 2) „Le Sécrétaire du Vaisseau qui a fait ce journal, n' avance rien dans la Description de 1'estat présent du Royaume de Corée qui ne s'accorde avec ce qu' en a écrit Palafox et ceux qui ont traitté de 1' invasion des ïartares" (Relation du Naufrage d'un vaisseau holandois sur laCoste de 1'IsledeQuelpaertsetc. Avertissement auLecteur). —„Thebook, which contains... a racy description of the country and people, deserves careful study. It throws some interesting sidelights on the history of the „Coresians" two and a half centuries ago, then as always between the upper and nether mill-stones of the „ Japoneses" and the „Chineses" to north and south of them" (Foreword van M. N. Trollope bij de uitgave van Hamel's Journaal in Transactions Corea Branch R. A. S. IX, 1918, bl. 93—94). 3) „The French translater indulges in skepticism concerning Hamel's narrative, questioning especially his geographical statements. Before a map of Corea, with the native sounds even but approximated, it will be seen that Hamel's story is a piece of downright unembroidered truth. It is indeed to be regretted that this actual observer of XXXI betrouwbaarheid is versterkt doordat wij die berichten in zij n Journaal, welke voor controle vatbaar waren, elders bevestigd hebben gevonden; wij zijn daarom geneigd hem voor de overige op zijn woord te gelooven. Hetgeen hij vertelt omtrent „den ommeganck van die natie ende gelegentheijt van 't land", behoeven wij evenwel niet voetstoots aan te nemen. Het aanzien waarin China stond en zijn politieke invloed in de vazalstaten Korea, Siam, Annam, Lioe Kioe eilanden, Birma en Nepal, hebben te weeg gebracht dat zijne hoogere beschaving naar die landen is afgestraald, zijne instellingen in die rijken tot voorbeeld zijn genomen en zijne volksgebruiken daar de oorspronkelijke vaak hebben verdrongen of gewijzigd1). Die inwerking van het Chineesche rijk op aangrenzende landen had al eeuwen geduurd toen Hamel zich in Korea ophield en het kan alzoo niet verwonderen dat in zijne beschrijving de overeenkomst in zeden en instellingen in China en Korea duidelijk valt waar te nemen. In deze overeenkomst bezitten wij een maatstaf voor de beoordeeling van Hamel's betrouwbaarheid en nauwkeurigheid, daar voor de kennis van de toestanden in China in vroeger tijd talrijke gegevens ten dienste staan, ~- De afzondering waarin Korea heeft volhard na Hamel's vlucht, heeft voorkomen dat aan den eerbied voor het bestaande, aan den conservatieven aard van zijne bevolking geweld is aangedaan en in haar maatschappelijk leven belangrijke wijzigingen zijn gebracht. Eerst tegen het laatst der vorige eeuw is Korea gedwongen zijne poorten voor vreemdelingen te ontsluiten (1876), waardoor het mogelijk werd om hetgeen op dat oogenblik aldaar werd aangetroffen, te vergelijken met wat Ha- Corean Ufe, people, and customs gave us so little information concerning them" (Griffis, Corea, 1905, bl.176). -r- „Mit Hülfe unserer japanischen Karte von Korai (Atlas No. 6) konnten wir die Reiseroute, der Hamel gefolgt is, nachweisen und die meisten verstümmelten Ortsnamen, deren er in seinem Tagebuche erwahnt, entziffern" (v. Siebold, Geschiehte Entd. Japan, bl. 37). 1) „Like the Japanese, and all the nations of eastern Asia, the Coreans have always bowed down before the greatly superior mental power of the Chinese; and have borrowed from them some of their customs, more of their words, and, perhaps, all the principal books in use between the Yaloo and the western shores of the Pacific" (Ross, History of Corea, bl. 300). — „Whatever note-worthy knowledge the Japanese and other nations possess, they obtained from China, while she has always been self-contained" (Ross, the Manchus (1891) bl. XV). Vgl. J.S.Gale, The influence of China uponKorea(Transactions Korea Branch R. A. S. I, bl. 1—24) en H. B. Hulbert, Korean Survivals (ld. bl. 25—50). XXXII mei heeft opgeteekend. Die toets is glansrijk voor Hamel uitgevallen; zijne beschrijving bleek geenszins verouderd maar paste nog volkomen op de toestanden van twee eeuwen later — een afdoend bewijs van Korea's conservatisme en tevens een prachtig getuigenis voor Hamel's geloofwaardigheid1). Hamel's Journaal was de eerste degelijke bron voor de kennis van land en volk van Korea*) en men mocht verwachten dat zij die in lateien tijd een studie hebben gemaakt van dezelfde onderwerpen, »jne beschrijving zullen hebben geraadpleegd. Het komt daarom vreemd voor dat twee schrijvers van naam in hunne over Korea handelende werken') hem zelfs niet noemen en één hunner aan de zooveel later in Korea gekomen4) katholieke zendelingen de verdienste toeschrijft van 1) „It was hot until the seventeenth century that Europeans came in contact with Coreans, when some unfortunate Dutchmen were shipwrecked on the coast and held captive for years. The narrative of the Dutch supercargo Hamel, written towards the close of the seventeenth century, gives a graphic account of Corean manners and customs, and, as read at the present time, conveys an exact picture of the people and country. Place af ter place which he mentions in their captive wanderings have been identified, and every scène and every feature can be recognised as if it were a tale told of to-day. So strong is native conservatism both in language and habits that Hamel's description of two hundred years ago reproduces every feature of present Corean life" (Scott, Stray notes on Corean History etc., Journal China BranchR. A. S. New Ser. XXVIII, 1893—94, bl, 21 j). — „Hendrik Hamel was plainly a shrewd observer, and much of his description of the country and the people and their customs tallies well with our own experience of the last thirty years, though one would not care to subscribe to every one of his statements". (Foreword van M. N. Trollope bij de uitg. van Hamel's Journaal in Transactions Corea Branch R. A. S. IX, 1918, bl. 94). 2) c'est le seul' ancien ouvrage connu qui donne de première source des détails importants concernant la Corée & ses habitants" (Tiele, Mémoire bibliogr., bL 275). — „Das Schicksal des H. Hamel van Gorcum ... ist lehrreich als ein Bliek in das innere Leben des Koreischen Staates und Volkes, und seine Notizen über dasselbe sind mit Unrecht bisher unbeachtet geblieben, da sie, bei Koreas stationairem Zustande, auch heute noch nicht veraltet sind, und gleiche Autoritat wie jene oben angefiihrten haben, welche durch die anspruchlosen Angaben des redlichen Hollanders bestatigt oder selbst im wesentlichen noch vervollstandigt werden" (C. Ritter, die Erdkunde von Asien, III, 1834, bl. 637—638). 3) Rev. J. Ross, History of Corea, [1880]; en Ch. Dallet, Histoire de 1' Eglise de Corée, 1874. 4) „On n'a jamais prêché la religion chrétienne dans la Corée, quoique quelques Coréens ayent été baptisez en différens tems a Peking" (Observations géographiques sur le royaume de Corée, tirées des Mémoires du Père Regis, in DuHalde, Description, etc. IV XXXIII de eerste Europeanen te zijn geweest die tijdens hun verblijf aldaar zich vertrouwd hebben gemaakt met de instellingen en gebruiken daar te lande1). De aanrakingen met zijne buren: Chineezen, Tartaren en Japanners, zijn voor Korea's zelfstandigheid noodlottig geweest en hebben tot uitkomst gehad dat China zijn suzerein werd, aan wien het schatting had op te brengen (A* 1369)*) en dat de Japanners zich nestelden in de havenplaats Poesan—door Westerlingen, in navolging van de Japanners, Foesan genoemd — aan de Oostkust van Korea (A° 1592)*). In 1619 kwam Korea als vazal van China in strijd met de Tartaren of Manchoe's en deed toen de ondervinding op dat deze indringers in en latere veroveraars van China, ook zijne meerderen waren in den oorlog4), met het gevolg dat de Koning in 1627 genoopt werd een verdrag met deze vijanden aan te gaan. Toen dit van zijn kant niet werd nageleefd, deden de Manchoe's in 1637 een zegevierenden inval in zijn land — waarbij Weltevree's beide kameraden het leven lieten — en dwongen den Koning om vrede te vragen, die hem werd toegestaan op voorwaarden welker zachtheid de Koreanen hebben erkend door de oprichting van een gedenkzuil*), en waardoor de Manchoe heerscher (1736) bl. 532). — „The first attempt of a foreign missionary to enter the hermit kingdom from the west was made in February 1791" (Griffis, Corea, 1905, bl. 353). 1) „. ... les missionnaires sont les seuls Européens qui aient jamais séjourné dans le pays, qui en aient parlé la langue, qui aient po, en vivant de longues années avec les indigènes, connaitre sérieusement leurs lois, leur caractère, leurs préjugés et leurs habitudes" (Dallet, Histoire, etc. I, W. IX). 2) „In 1368 .... the warrior monk was enthroned in Peking, emperor of all China. Next year... the king of Corea, sent an ambassador with letters of congratulation to the new emperor, to his new capital of Nanking, and the pleased emperor formally acknowledged him king of Corea" (Ross, History of Corea, bl. 268). 3) «Fifty years previous to the Manchu conquests, Japan had overrun Corea in a war of pure conquest; and though, with Chinese assistance, she was ultimately driven out, she never abandoned her foothold in the port of Fusan, which has always remained, under the daïmiös of Tsushima, as a port of commercial intercommunicatioji" (Parker, China Past and Present, bl. 340). 4) „Corea heeft sich de Tartar onderworpen" (Gen. Miss. 21 Jan. 1622). Zie ook: Parker, The Manchu relations with Corea (Transactions Asiatic Society of Japan XV, 1887, bl. 93). 3) Ross, History of Corea, bl. 276—286. — C. I. Huart, Mémoire sur la guerre des Chinois contre les Coréens de j6x8 ft 1637 (Journal Asiatique, 7e Série, XIV, 1879, bl. Journaal Hamel. III xxxiy in de plaats trad van den Keizer van China als suzerein van Korea1). Gehoor gevende aan de eischen van den Sjogoen1), zond Korea geregeld gezantschappen naar Japan, waarvan wij al in 1617 melding vinden gemaakt») en waarover Compagnie's vertegenwoordigers aldaar herhaaldelijk hebben bericht *), maar welke aan Hamel en de zijnen onbekend schijnen te zijn gebleven, hoewel die hvddebetuigingen in hun tijd nog niet waren afgeschaft5). Zij hebben wel geweten dat de Japan308 e. v.). — W. R. Carles, A Corean monument to Manchu clemency (Journal NorthChina Branch R. A. S. XXIII, 1888, bl. 1). 1) „Ever tince the Manchus established themselves in China, Corea has paid regular tribute to Peking, and been a most faithful vassal. There was, un til fif teen years ago(i883), absolutely no interference on the part of China in her intemal administration: aU she had to do was to send as tribute a few local articles of nominal value at fixed periods.for which she received a Uberal return; and to apply for recognition when a demise of the Royal crown took place and a successor inherited" (Parker, China Past and Present, bl. 340). 2) „Shogün is simply the Chinese tsiang-kün or generalissimo, being the word „Imperator" in its original military significance" (Parker, China, 1917, Glossary). 3) Diary of Richard Cocks (Uitgave Hakluyt Society 1883) I, bl. 255. 301, 304. 3". 312, 313; en C. J. PurneU, The Log-Book of William Adams .1614—19 (Transactions óf the'Japan Soc. of London, XIII, 1916, bl. 178. —Het eerste Koreaansche gezantschap kwam in Japan in 1608, het tweede in 1617. „From this tune down to the year 1703 Korea sent ambassadors to Japan on the occasion of the appointment of a new Shogun. Altogether such missions arrived in Japan eleven times" (L Vamagata, Japanese-Korean relations after the Japanese invasion of Korea in the XVIth century, Transactions Korea Branch R. A. S. IV, 2 (1913) bl. 8). — Dat het optreden van een nieuwen Sjogoen niet de eenige aanleiding was voor het sturen van een gezant, blijkt uit deze aanteekening in Dagr. Japan 1643 onder 6 Mei: „Gemelte Heere [van Firando, die aan de Compagnie geld schuldig was] soude na voorgeven noch wel 4 a 5 kisten geit betaelt gehadt hebben, ten ware den ambassadeur van Korea, die naer Jedo verreijsde om Keijserlijcke Maij» [d.w. den Sjogoen] over de geboorte van den jongen Prince gtluck te wenschen, door of bij de uijterste palen langs van zijn Heerlijckheijt gecomen ware, bij welcke gelegentheijt gemelte Heere ettelijcke kisten gelts hadde moeten aen oncosten maecken." 4) „De Coreese Ambassade is in April weeder ghekeert naer Coree met treffelijcke presenten, in gaen en commen overall vrij gehouden; haer versouck is geweest assistentie tegens de Chljneesen die tij claechden haer veel overlast te doen; het scheen haer goede hoope tot assistentie is ghegeven geweest. Men liet een groot gerucht van preparatie tot oorlooghe loopen dan is corts naer haer vertreck als roock verdweenen; 't schijnt dese Kaijser meer genegen is sijn landtsheeren met bouwen van Casteelen arm te houden dan die door vreemde oorloghe rijck te maecken" (Opperhoofd Firando naar Batavia dd. 17 Nov. 1625. — Zie ook Dagr. Japan 24 Maart 1637, Bijlage IV). 5) „In het volgende jaar 1655, is in Japan niets btjaonders voorgevallen, alleenlijk XXXV ners te Foesan een loge hadden, van eenige — trouwens hun verboden — aanraking met die vreemdelingen wordt evenwel in Hamel's Journaal niet gesproken; blijkbaar hebben de Koreanen die atOo- afdoende weten te verhinderen, dat de schipbreukelingen zelfs geen bericht aan hunne landgenooten te Nagasaki hebben kunnen doen toekomen. Hetgeen de Koreanen van hunne naburen hadden ondervonden-rWtklaart hun streven om zich zooveel mogelijk te onthouden van elk verkeer met vreemdelingen. De gevolgen welke de toelating van Westerlingen voor hun land kon medebrengen, zal hun bovendien duidelijk voor oogen hebben gestaan na hetgeen in Japan had plaats gehad, waar de verschijning van Portugeezen en hunne pogingen om de bevolking tot het Christendom te bekeeren, aanleiding hadden gegeven tot ernstige troebelen. Vreemdelingen die Korea binnenslopen en wier vermomming werd ontdekt of verraden, werden gemarteld en gedood; schipbreukelingen daarentegen werden met zachtheid behandeld doch in het land gehouden. Aan vele katholieke zendelingen heeft hun geloofsijver het leven gekost en wat er op stond als eene poging van schipbreukelingen om het land te ontvluchten, mislukte, hebben eenigen van de bemanning van „de Sperwer" aan den lijve gevoeld. De buitenlandsche handel van Korea bleef beperkt tot de ruiling van waren met China langs een grenspost in het noorden en met de Japanners in hunne loge te Foesan, waar eene bezetting lag van den Daïmio van het eiland Tsushima, aan wien de voordeden van dit handelsmonopolie ten goede kwamen1). sijn daer uijt Corea drie ambassedeurs van 't Hoff geweest met een gevolgh van drie hondert personen om d' Hommagie te doen; sijnde die van Corea gewoon dat om de drie jaren te laten geschieden" (Mr. P. van Dam's Beschrijvinge, Boek 2, deel r, caput 21, f 289). — „In 1710 a special gateway was erected in the castle at Yedo to impress the embassy from Seoul, who were to arrivé next year, with the serene glory of the sho-gun Iyénobu ... The intolerable expense at last compelled the Yedo rulers to dispense with such costly vassalage, and to spoil what was, to their guests, a pleasant game. Ordering them to come only as far as Tsushima, they were entertained by the So family of daimiSs" (Griffis, Corea, 1905, bL 151). Vgl. Chinese Repository X, 1841, bl. 163 (noot). 1) „ ... het ophouden der joncquen .. ontstaet... door den Hr. van Tsussima (met licentie ofte passen des Keijsers de negotie op Corea ende dat onder seecker getal van joncquen exerceerende) nu al eenige jaeren herwaerts onderstaen heeft de voorn, passen, soo die van den Keijser aen de Coreesen als die vande Grooten in Corea aenden Keijser, op te houden ende naer sijns welgevallen ende meesten profijt andere in plaetse doen schrijven" (Missive Opperhoofd Couckebacker, Jedo 23 April 1635). Journaal Hamel. III* XXXVI Te vergeefs hebben zoowel Hollanders als Engelschen beproefd dien handel aan zich te trekken, ten minste een aandeel daarin te krijgen. Lang vóór andere Europeanen, hebben de Portugeezen met hunne galjotten en navetten de wateren van het Verre Oosten bevaren en met de bewoners van de daar gelegen landen handelsbetrekkingen onderhouden. Sedert de eerste helft der 16e eeuw bezochten zij Japan (i542)l) waar zij van het naburige rijk Korea zullen hebben gehoord; de van Portugeesche zeevaarders en zendelingen afkomstige inlichtingen welke Linschoten in zijn Reisgeschrift (1595) heeft medegedeeld2), zullen de eerste berichten zijn geweest welke koopheden en reeders in ons vaderland omtrent het bestaan van het rijk Korea hebben vernomen. Toen ingevolge het besluit van „de Breede Raden op 't schip den Rooden Leeuw met pijlen vergadert, leggende in de haven van Firando"*) (20 September 1609) Jacques Specx aldaar als Hoofd en Oppercoopman was opgetreden*), ging deze er weldra toe over (Maart 1610) 1) „Onsen handel is daer noch jonck ten aensien van de Portugesen, Japan van over de 100 jaeren gefrequenteerdt hebbende" (Patr. Mits. 31 Aug. 1643). 2) „Van desen hoeck af voortaen, soo streckt de Custe weder nae het noorden toe, wijckende daer nae innewaerts noordwestwaert aen, aen welcke Custe comen die van Japon, traffijckeren met het Volck van die contreye, diemen noemt Cooray, ende men heeft daer Havens ende beschutsels, hebben een tuych Van smalle ende ondichte stucken gheweeft werck, 't welcke die Japonen aldaer comen verhandelen, waer van ic goede, breede, ende waerachtighe informatie hebbe, als oock vande Navigatie naer dit Landt toe, vande Pilooten die 't aldaer ondersocht ende bevaren hebben, als volght. Van desen hoeck van den Inham van Nanquin af, 20. mijlen zuydtoostwaert aen, zijn gheleghen etlijcke Eylanden aen het eynde, vande welcke, te weten, aende oostzijde leyt een seer groot ende hooch Eylandt van veel Volcks bewoont, soo to voet als oock te peerde. Dese Eylanden worden vande Portugesen gheheeten As Ylhas de Core, ofte d' Eylanden van Core: maer het voorschreven groot Eylandt is ghenaemt Chausien, heeft vande zijde van het noordtwesten eenen cleynen Inwijck, hebbende een Eylandeken in de mont ligghen, t* welcke de Haven is: maer heeft weynich diepten, alhier houdt de Heer van het landt sijn residentie: Van dit Eylandt af, 25. mijlen zuydtoost aen, is gheleghen het Eylandt van Goto, een van d'Eylanden van Iapon, twelcke leyt vanden hoeck vanden Inham van Nancquin af, oost ten noorden t' Zeewaert aen, 60. mijlen weeghs ofte weynich meer" (Jan Huyghen van Linschoten, Reys-Gheschrift van de Navigatien der Portugaloysers in Orienten enz. [1595], bl. 7°). 3) „Hirado. In W.Japan, H before i is pronounced F, and n is inserted before d." (The Voyage of Captain John Saris to Japan, 1900, bl. 78, noot 4). 4) De Jonge, De opkomst van het Nederlandsen gezag in O. I. dl. III, bl. 300; en Van Dijk, Iets over onze vroegste betrekkingen met Japan, 1858, bl. 39. XXXVII om een zijner assistenten met eene lading peper voor Korea naar het eiland Tsushima te zenden. Nu was destijds peper daar misschien geen gewild artikel1), en zou tin eerder aftrek hebben gevonden8), doch ook als Specx in staat was geweest dit metaal te koop aan te bieden, zouden „de strenge wetten des lants" en het eigenbelang van den Daïmio van Tsushima den begeerden handel wel hebben belet. Ook het beroep van Prins Maurits in zijn brief van 18 December 1610*) gedaan op „den groot-magtigsten Keizer en Koning van Japan" ter vefkrijging van den handel op Korea door diens faveur en hulp, moest om die redenen vruchteloos blijven; onze „small entrance into Corea", waarvan sprake is in een Engelsch bericht van eenige jaren later*), zal on- 1) Peper. — „ ... bij de Chineezen in Nangasaq ende die van Corea niet werdende getrocken" Firando 3 December 1634. (Opperhoofd Couckebacker aan den Gouverneur van Formosa, Putmans).—Vergelijk echter de volgende berichten: „Atourreturne to the English house [te Firando], I found three or foure Flemmings there; one of them was in a Iapan habit, and came from a place called Cushma [Tsushima], within sight of Corea. I vnderstand they sold Pepper and other Commodities there, and I thinke haue some secret trade into Corea, or el se are very likely to haue" (The Voyage of Captain John Saris to Japan, bL 170). — „Peper werd daer [Japan] vercocht tegen 15 ende 16 taijlt'picol; dese werdt ten deele in Japan gesleten, pertije naer Corea vervoert" (Gen. Miss. 3 Febr. 1626). 2) „Langasacki 3 November 1610. Thin is op Corea seer getrocken waeromme hijer veel vertijert wert, ick hebbe versocht off het mogelijck sijn soude wij eenighe handehjngge op Corea hijer vuijt Jappan mochten doen; tot dijen fijne ick in Martij passado eenen Assistent met 20 picol peper naer het eijlandt Tuxcijma sijnde ontrent 30 mijlen van hijer gesonden hebbe dije met dije van Corea, dat noch 23 mijlen van daer is, handelijng [te] drijven ende hun vaert 3 a 4 maelen 's jaers derrewaerts maecken, doch is d' voirsz. door de strenge wetten des landts onmogelijck bevonden, dat den Gouv'. vant' voirsz. eijlandt oock nijet consenteeren will, want hem schadelijck sijn soude, dan sullen 't voirsz. noch nijet achterwege laten vorder te versoucken want groot profijt can gedaen worden, soo in sijdewerck, leeren, medecijnen ende andersijnts dat van daer gebracht wort" (Aan Heeren XVII; ongeteekend maar waarschijnlijk van Specx. Ook in vertaling in Nachod, Die Beziehungen enz. Beil. 8, bL XXIII). 3) „Voorts alzoo mijne onderdanen genegen zijn, om alle landen en plaatsen met handeling in vriendschap en sincerelijk te bezoeken; zoo verzoeke ook aan Uwe Keiz. Majesteit, dat dezelve den handel op Corea door Uwer Majesteits faveur en behulp mogen genieten, om alzoo met gelegener tijd de noordcust van Japan mede te mogen bevaren, daaraan mij zonderlinge vriendschap geschieden zal" (18 Dec. 1610). (Van Dijk, Iets over onze vroegste betrekkingen met Japan, bl. 38). 4) „The Flemynges ... have som small entrance allready into Corea, per way of an iland called Tushma, which standeth within sight of Corea and is frend to the Emperor of Japan" (30 Nov. 1613). (Diary of Richard Cocks (Correspondence) II, bl. 258). XXXVIII beduidend zijn geweest en is niet van eenige beteekenis geworden. Onze Engelsche mededingers waren trouwens niet fortuinlijker1). Voor de Oost-Indische Compagnie moet het moeilijk te verduren zijn geweest dat het monopolie van den handel met een land als Korea in andere handen was dan de hare en zij bleef er op bedacht hierin verandering te brengen. Het „ontdecken van Corea"1) moest aanvankelijk echter achterwege blijven door gebrek aan daarvoor geschikte schepen en zal later zijn opgegeven op grond van de kennis welke was opgedaan omtrent de gezindheid der bevolking, waarover misschien meer tot ons zou zijn doorgedrongen als de journalen waren bewaard gebleven van de schepen welke in de zeventiende eeuw tusschen Formosa en Japan in de vaart zijn geweest. De vijandige houding en het krachtige optreden der kustwacht toen het schip „de Hond" in 1622 inde wateren van Korea verzeild geraakte8), moet afschrikkend hebben gewerkt en de bemanning van de fluit „de Patiëntie" werd daar in 1648 niet vriende- 1) „I make noe doubt but your seruant Edward Sares is by this tyme in Corea, for from Tushina I appoynted him to goe thither, beinge incouradged by the Chineses that our broad cloath was in greater request ther than hear. It is but 50 leagues ouer from Iapann and from Tushina much less" (17 Oct. 1614). (The voyage of Captain John Saris to Japan, bl. aio). — „We cannot per any meanes get trade as yet from Tushma into Corea, nether have them of Tushma any other privelege but to enter into one little towne (or fortresse), and in paine of death not to goe without the walles thereof to the landward" (25 Nov. 1614). (Diary of Richard Cocks II, bl. 270). — „Sayer is out of hope of any good to be done there [Tushma] or at Corea" (Firando 9 March 1614). (Letters written by the English Residents in Japan, bl. 130). — „Ambassadors from the King of Corea to the Emperor of Japan were attended by about 500 men and were royally entertained, by the Emperor's command, by all the Tonos or Kings of Japan through whose terrltories they passed, and at the public charge... Endeavoured to gain speech with the Ambassadors, but was unsuccessful, the Kingof Tushma (Tushima) the cause, he fearing that the English might procure trade if Cocks got acquainted with the ambassadors" (Firando 15 Febr. 1618 (Letters written by the English Residents in Japan, bl. 222). 2) Zie Missiven Commandeur Cornelis Reijersen van 10 Sept. 1622, 20 Nov. 1622 en 3 Maart 1623, zoomede de Missive der Regeering te Batavia aan Reijersen van 2 April 1624; en Gen. Miss. van 6 Sept. 1622 en 20 Juni 1623. 3) „Camps aviseert ons dat den Hondt, keerende van de bocht van Spirito Sancto na Japan, op Corea vervallen ende van 36 oorloghsjoncken die de Coreers aldaer gestadigh tot bevrijdinghe van haere cust houden, bespronghen ende furieuselijck met bassen, roers, boogen ende ontallijcke hasegaijen bevochten is geweest, doch sonder schade, na dat mannelijck tegen de Coreers gevochten hadden, daer affgecomen; dit schrijven UE. op dat verdacht mooght weesen de scheepen óft jachten, welcke die wegh uijtgesonden XXXIX lijker bejegend1). De Compagnie zal er van hebben afgezien hare schepen aan zulke ontmoetingen bloot te stellen voor het najagen van zeer twijfelachtige voordeelen; het antwoord van haar Opperhoofd te Firando op de hem in 1637 gedane vraag2) omtrent de kansen van een tocht naar Korea, luidde zoo weinig bemoedigend dat bij de Bataviasche Regeering niet de lust kon opkomen zulk een avontuur te wagen. Wat dit Opperhoofd toen over „de gelegentheijt van Corea" schreef»), had hij blijkbaar vernomen van Japanners en in Japan verblijvende Koreanen; zijn bericht is — voor zooveel ons bekend is — het oudste dat over dit werden, te waerschouwen ende te belasten wel op haer hoede voor soodanighe resconter te wesen ende dit off diergelijcke volck niet veel goets te betrouwen". (Missive Reg. Batavia aan Reijersen 3 April 1633. Verg. ook: Instructie Martinus Sonck n Juni 1634 en Gen. Miss. 30 Juni 1623). (Het advies van Camps is in het Kol. Arch. niet aangetroffen) . 1) Zie bL XLH, noot 3, slot. 2) «Wij verstaen uijt UE. brieven hoe den gesandt van Corea door Firando met een gevolch van 500 dienaeren naer Jedo om de reverentie voor den Keijser te doen gepasseert was. Wij hadden wel gewenst ons daermede aengeschreven wierden wat haer verricht is ofte versouck sij. Item met wat presenten voor de Maijesteijt verschijnen; voorvallende occasie souden wel begeerich wesen door UEd. de gelegentheijt van dat lant ondersocht wierden, met wien correspondeert, wat handel aldaer gedreven ofte oock vreemdelingen admitteeren ende wat commoditeijten uijt gééft, ofte daer oock gout ofte silvermijnen sijn ende diergelijcken. Wij hebben alhier verstaen deselve opulente eijlanden insonderheijt van sijde te wesen, welcker seeckerheijt achten wij UEd. aldaer best vernemen sult.... nevens een descriptie van de gelegentheijt ende de particulariteijtèn van bovengeroerde Corea waermede des Compagnies dienst gevoirdert wert" (Missive Batavia naar Firando, 25 Juni 1637). 3) „ .... Belangende de gelegentheijt van 't lant van Corea hebben voor tegenwoordich niet anders connen vernemen als UEd'. uijt de nevensgaende notitie ofte aenteeckeninge sult gelieven te beoogen ..." (Zie Bijl. IV) (Missive Firando naar Batavia, 20Nov. 1637). — „Verstonden mede uijttenmonde van voorn. Daniël [Reijniers, die met drie trompetters te Jedo was achtergebleven] .... dat 4" Januarie passado de Coreesche gesanten sijnde twee principaele Heeren met haerluijder suijte binnen de Keijserlijcke stadt Jedo geaccompagneert wesende van verscheijden treffeUjcke Japanschen adel, waren gearriveert, ende in naervolgende ordre naer haer logiement gereden: Eerstelijck enz." (zie Bijl. IV en Witsen 2 dr., I, 48). (Dagr. Japan, 5 Febr. 1637). — „In wat voegen de Gesanten van Corea in Jappan aengelanght; bij de Rijcxraeden aengesien, wat schenckagie den Majt. gepresenteert ende eijntlijck haer demissie becomen hebben, wert largo int daghregister geinsereert waervan ons gedient ende gesien hebben dat voorde Compe, in dat landt, zooveel als noch geopenbaert wert, niet te bejaegen ts" (Missive Batavia naar Firando, 26 Juni 1638). XL land in Compagnie's pepieren wordt aangetroffen en daarom zeker de aandacht waard1). De in 1639 aan Commandeur Quast gegeven opdracht om ook „het land Corea t' ontdecken"2) heeft evenmin tot iets geleid. Bij de terugkomst in het vaderland van het eerste zevental schipbreukelingen van „de Sperwer", gaven deze zulk een gunstige voorstelling van de vooruitzichten van een rechtstreekschen handel met Korea, dat Heeren XVII hebben gemeend de aandacht van de Regeering te Batavia hierop te möeten vestigen3). Op den Gouverneur Generaal en de Raden van Indië hadden daarentegen de inlichtingen van diezelfde schipbreukelingen, een jaar te voren te Batavia gegeven, een gansch anderen indruk gemaakt, zoodat zij allerminst een hooge verwachting konden hebben van de winsten die zouden te behalen zijn met eene onderneming als de voorgestelde, welke ook aan de heerschers in China en aan de Japanners onwelkom zou wezen en daarom zou kunnen blijken voor de Compagnie een gevaarlijk waagstuk te wezen4). Zouden de schipbreukehngen in het vaderland den invloed hebben ondervonden van „the call of the East"; zou de herinnering van het leed en het ongemak dat hun deel was geweest in het heidensche land, al zijn uitgewischt geweest of het verlangen naar hunne in Korea achtergelaten vrouwen en kinderen zoo luid hebben gesproken dat zij over de vooruitzichten van een tocht naar Korea — waaraan zij zich bereid verklaarden deel te nemen8) — te gunstig hebben geoordeeld?*) 1) „Een weynigh boven Iapon op 34. ende 35. graden, niet verre van de Custe van China, leyt een ander groot Eylandt, ghenaemt Insula de Core, van welcke tot noch toe gheen seker bescheydt en is van de groote, tvolck, noch wat waren daer vallen" (J. H. van Linschoten, Itinerario ene bL 37). Hieruit blijkt dat op het laatst der 16e eeuw, Korea hier te lande nauwelijks bekend was. 2) bij noorden Japan te keeren, de custe van Tartarien, China als 't land Corea t' ontdecken ende tf onderstaen wat proffitable trafficque daeromtrent voor de Generale Compe. te behalen sij ...." (Instructie Quast 7 Juli 1639). 3) Zie Bijlage I 0. 4) Zie Bijlage II e, f en h. 5) Zie Bijlage I 0. 6) „Bij de agt Nederlanders hiervoor vermeit voorgegeven sijnde dat op Corea voor de Comp: een voordeeligen handel soude sijn te drijven in sodanige waaren als wij gemeenlijck in Japan aanbrengen, is naderhand ondervonden dit soo breet niet te segge ... . " (Van Dam, Beschrijvinge, enz. Boek 2, deel I, caput 21, f° 324). XLI Eene teleurstelling is hun en de Compagnie bespaard gebleven; op grond van het advies harer vertegenwoordigers in Japan, heeft de Bataviasche Regeering den avontuurlijken tocht ontraden en Heeren XVII hebben zich bij haar opvatting neergelegd1); voor goed schijnt van den handel op Korea te zijn afgezien2). Het jacht Corea, dat in 1669 voor de Kamer Zeeland werd gebouwd3), is misschien bestemd geweest om, als het plan was doorgegaan, het geredde zevental vrijwillig terug te brengen naar het land van waar zij kort geleden met groot gevaar waren ontvlucht. Het eiland op welks rotsige kust het jacht „de Sperwer" te pletter sloeg, was bij de Chineezen in de 7e eeuw bekend onder den naam Tan Lo4), sedert het begin der Ming dynastie (1368—1644) onder dien van Chi-Chou of Tsee-Tsioe en volgens Europeesche kaarten uit de 17e eeuw, destijds onder dien van Fungma. De oudste Westersche zeevaarders in die streken, de Portugeezen, hebben van zijne bevolking blijkbaar een slechten indruk gekregen en het daarom „Ilha de Ladrones" genoemd *), in plaats waarvan, sedert Hamel's Journaal bekend 1) Zie Bijlage II j en k. 2) „Aangaande Corea, daer van daen de Japanders haere grote behoeften van coopmanschappen mede krijgen, is daer voor de Compagnie niets te doen, vermits dat Eijlant onder de contributie en van China en van Japan staende; die vorsten aldaer geen andere Handelaers willen admitteren, behalven dat men volgens d* ordre van Japan buijten Nangasackij nergens anders om te handelen mag te komen" (Van Dam, Beschrijvinge, enz., Boek 2, deel I, caput 21, fcL 428). — „Von Niederlandischen Seefahrern büeben fortan die Küsten von Korai unbesucht" (Von Siebold, Nippon, VII, bl.37). 3) 't Jacht Corea, werd in 1669 aangebouwd voor de Kamer Zeeland (Van Dam, Beschrijvinge, Boek 1, deel 1, capnt VJ, fol. 343), liep 20 Mei 1669 naar zee (Patr. Miss. 25 Aug. 1669), kwam 10 Dec. 1669 te Batavia aan (Kol. Arch. no. 1159); werd op Onrust in 1679 zoo onbekwaam gevonden dat werd besloten het aan den meestbiedende te verkoopen (Res. II Nov. en 2 Dec. 1679). 4) „the envoy from Quelpatt.... circa A*. 650" (Parker, China Review XVI, bl. 309]. 5) „Auf der Karte von Jan Huijgen van Linschoten (1595) ist Korai als eine Intel mit der Aufschrift Ilha de Corea, I dos Ladrones, Costa de Conray angegeben deren Südspitze unter 33* 22' N. B. liegt. Ebenso ist noch auf Joannes Janssonius Karte von Japan (1650) Coraij Insula zu sehen und im S. derselbe eine kleine Insel die den Namen I. de Ladrones tragt; Letstere ist das einige Jahre spater bekannt gewordene Quelpaard XLII is geworden, de naam Quelpaerts-eiland in zwang is gekomen1). Waarom en wanneer heeft het dien naam gekregen? Met de schipbreuk van „de Sperwer" heeft die naamgeving niets uit te staan gehad. Dat Hamel ende zijnen het eiland zoo zouden hebben gedoopt2), is eene gevolgtrekking welker onjuistheid in het oog springt als men vindt dat al in 1648, vijf jaren vóór het vergaan van „deSperwer", van ,,'t Eijland 't Qnelpaert" melding wordt gemaakt*). Eüand" (Von Siebold, Nippon I, bl. 89). — VgL O. Nachod, Die alteste abendlandische Manuscript-Spezialkarte von Japan von Fernao Vaz Dourado 1568. Roma, 1915. 1) „Nach Hamel's Entweichung aus der Gefangenschaft wurde die berüchtigte Insel Quelpaard in den Seekarten der Niederlandisch-Ostindischen Compagnie eingetragen. Auf der obenerwShnten „Paskaart" von Eskild Juel liegt die Mitte der Insel unter 330 15' N.B. und etwa 127° O. L Es blieb aber auf den Harten des 17 und der eisten Halfte des 18. Jahrhunderts die Ilha dê Ladrones welche unstreitig dieselbe als Quelpaard ist, in einer Entfernung von etwa 20 geogr. Meilen im N.W. derselben liegen; ebenso liegt sie auch unter dem Namen Fong ma auf der von d' Anville herausgegebenen „Carte générale de la Tartarie Chinoise" und vom „Royaume de Corée" und erhielt sich, wenn auch nur als ein Schattenbild, auf den neuesten Karten von dieser Gegend" (Von Siebold, Nippon I, bl. 89). Op de „Carte générale de la Tartarie Chinoise" in d' Anvule's atlas van Maart 1732 (Universiteits-bibliotheek Leiden) ligt het eiland „Fongma" noordwestelijk van „Quelpaert Isle suivant les cartes hollandoises".—VgL Teleki, Atlas zur Geschichte der Karthographie der Japanischen Insein (1909): Kaarten V, 3 (1599), V, 2 (1607—9), VII, x (1650) en VIII, 2 (Isaac de Graaf): I de Ladrones. Kaarten VIII, I (1664) en VII, 3 (1688): Fungma. Kaart X, 2 (1687) van Joan Blaeu (Kol. Arch. no. 288): 't Quelpaert. Kaart XVI, 2 (1734): Qnelpaert. Kaart XV, 1 (1735): I Quelpaert. Kaart XIV, 1 (1750): / de Quelpaert. 2) N. G. van Kampen, Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa II, bL 121: „Zij zetteden vervolgens hunnen togt naar Japan voort doch strandden ten luiden van Corea op een eiland hetwelk zij Quelpaert noemden".—Dr. J. de Hullu, Iets over den naam Quelpaertseiland, Tijdschrift Kon. Ned. Aardr. Gen., 2e ser., dl. XXXIV {1917) bL 860: „dat het van hen zijn Europeeschen naam heeft ontvangen getuigen zij zelf in het journaal".—Zie ook: „F. E. Mulert, Nog iets over den naam Quelpaertseiland, T. K.A. G. 2e ser. dl. XXXV (1918) bl. 111). — Vergl. nog Witsen, 2e dr., I, bL 46: „Op de kust van dit Korea, 13 mijl uit de wal, leit een eiland, by de Nederlanders Quelpaerts Eiland en by d' Eilanders zelfs Moese, en in de Sineese kaarten Fungma genoemt". 3) 18 September 1648: „Lossen aen Campen wierd op de middagh geeijndigt, aen de Witte Valck naer gewoone monsteringh begonnen, dat gewenst voortgingh; terwijl daer aen boort was quam 't Fluijtschip de Patiëntie oock deese baeij inseijlen en sette sich bij de Koe; den E. Dircq Snoucq was op denselven van Taijouan gescheijden 27 Augustus met een lading van f 23172:13:11 daer en boven aen Tonquinse sijde uijt de Witte Valck overgenomen f 68413:38:7 ende koehuijden van Siam uijt de Witte Druijff f 3990:17. XLITI „Galjodt is te voren ook genaemt een quelpaerd". Zoo luidt eene aanteekening in een „Register op de resoluties van de Kamer Amsterdam zeedert 1603 tot I743"1), waarbij tevens twee resoluties dier Kamer worden aangehaald, uit welke blijkt dat in de eerste helft der 17e eeuw in Nederland een type van Compagnie'* schepen in de vaart was dat „quelpaert" werd genoemd*). Dit waren adviesvaartuigen, van een klein charter, bekwaam om zee te bouwen, vlugge zeilers en geschikt voor de vaart in ondiepe wateren. De veronderstelling ligt voor de hand dat het Cjuelpaerts-eiland zijn naam aan zulk een schip zal hebben ontleend. Inderdaad heeft meer dan één Compagnie's „quelpaert" voor 1648 de wateren van Oost-Azië bevaren. Bij hun schrijven van 8 December 1639 gaven Heeren XVII bericht aan de Regeering te Batavia dat zij bij wijze van proef „het quel de Brack"*) hadden afgezonden en wénschten te vernemen of „soodanige quel" de Compagnie op eenige vaarwaters dienstig zou zijn. Den 17e» Januari 1640 uitgeloopen, kwam dit schip, dat nevens de groote schepen welke het vergezelde, zee had gebouwd, den 30»- Juli d. a. v. be- * houden te Batavia aan. Het oordeel van de Indische Regeering over dit nieuwe scheepstype luidde gunstig; voor den dienst in Taijoan werd „het quelpaert" zelfs zoo geschikt geacht dat de toezending werd verzocht van nog twee of drie vaartuigen van dit slag. Al dadelijk valt op dat Heeren XVII spreken van het „Quel de Brack" en de Indische Regeering van ,,'t Galjot 't Quelpeert"; elders vinden wij dezen zelfden bo- Aen 't Eijland 't Quelpaert 30 mijlen bewesten Firando gelegen, hadden getracht, om water te halen, met de boot te landen; d'Inwoonders desselffs hadden hun affgewesen, stracks daer op een roer gelost, en een van d'onse getroffen voor aen sijn kin, dat het schroot 't been kneuste ende diep in steecken bleef, sonder dat hun eenigh leet van ons geschiet was". „Dagh-Register der Comp'« in Nangasackij 't sedert 3 Novem'. A° 1647 tot 8"° Decemb' 1648". (KoL Arch. no. 11678). Zie ook Valentijn V, 2e stuk, 9e boek, 9e hoofdstuk bl. 89. 1) Kol. Arch. no. 434. — Vgl. J. E. Heeres, Tasman's Journal of his discovery of Van Diemens land etc., 1898, bl. 116, noot 2: „Quel is another name for a galiot^jW bl. x, •lwjï'»,„Quelpaert" an old name for a galiot". 2) Deze resoluties zijn overgenomen in het hiervoren aangehaalde opstel van Dr. J. de Hullu (bL 836). 3) Voor de op dit schip betrekking hebbende bijzonderheden zie Bijlage IIIc. xuv dem ook genoemd: ,,t' Quelpaert", „t'Quel", „'tGaliot den Brack" en zelfs „V Galiot t' Quelpaert de Brack", welke verschillende benaming verklaarbaar wordt door de omstandigheid dat „soodanige Quel" van ongeveer gelijk type was als de in Indië beter bekende galjotten en „de Brack" het eerste schip was van zijne soort dat daar werd gezien en daarom aanvankelijk als het Quelpaert of Quel zal zijn aangeduid. Eerst toen meer bodems van deze soort in Indië verschenen, was er aanleiding om te onderscheiden en den eigenlijken naam van het schip uitdrukkelijk te vermelden (,,'t quel de Brack", ,,'t quel de Hasewindt", ,,'t quel de Visscher"). Toen „de Brack" op de reede van Batavia ankerde, was de belegering van Malaka in vollen gang, zoodat een adviesvaartuig goed te pas kwam. In plaats van naar Taijoan, werd „het Quelpaert" dadelijk na aankomst naar Malaka gezonden1), waarheen het in den loop van, 1640 nog twee reizen heeft gedaan. Eerst den 15^ Mei 1641 zette het koers naar Formosa, waar het den 2i«» Juni d. a. v. aankwam. Was het mogelijk geweest „het Quelpaert" de bestemming te laten volgen welke de Bataviasche Regeering daarvoor had aangewezen, dan had hefcweldra een reis naar Japan gemaakt. Behalve door de gedwongen verplaatsing van hare factorij van Firando naar Nagasaki — welke alleen uit een handelsoogpunt beschouwd, nauwelijks nadeelig was te noemen1) — ondervond de Compagnie door velschillende plagerijen dat op de komst van hare schepen met kostbare ladingen, in Japan niet langer zooveel prijs werd gesteld als zij gewend was. Hare winsten Hepen ernstig gevaar en het scheen dat de Japansche machthebbers zelfs in den zin hadden de Compagnie er toe te brengen uit eigen beweging haren handel op hun land te staken. In de hoop verbetering in den staat van de negotie te verkrijgen door de vertooning van een 1) Vgl. De Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, dl. I, bl. 799; „Lijste van Nederlantse navale macht op 30 November A° 1640 in India bevonden, omtrent Malacca: 't Quelpaert". 2) „Op de onbequaemheijt van Firando's haven door het quaet acces dat de heete stroomen veroorsaecken ende d' ongelegentheijt die de Japanse tuffons daer, aen verscheijde onser scheepen hebben toegebracht" (Miss. Batavia aan President Couckebacker in Japan, 2 Juli 1636). — „Soo sijn oock met het transport van Comp". ommeslagh uijt Firando in Nangasacqui wel te vrede, met UE. verstaende het daer gelegener plaetse tot den handel sij als in Firando" (Miss. Batavia aan den Regent van 't Eijland Schisima [Decima] 23 April 1643). -" XLV indertijd aan Jacques Specx verleenden pas1) — die ter Generale Secretarije te Batavia onder de Compagnie's papieren was teruggevonden — besloot de Bataviasche Regeering dit document naar Taijoan en van daar met „het Quelpaert" naar Japan te laten overbrengen. Toen evenwel de opperkoopman Laurens Pith 5 September 1641 met dit staatsstuk te Taijoan aankwam, had „het Quelpaert" kort te voren zijn gaffel gebroken, wat de reden tal zijn geweest dat het fluitschip „de Saijer" in zijn plaats werd aangewezen om den oppercoopman Cornelis Caesar over te voeren, aan wien de bezorging van den pas werd opgedragen. Eerst in het volgende jaar (1642) kwam „het Quelpaert" aan de beurt om van Taijoan naar Japan te worden gezonden. Ook het doel van deze reis was, de Japansche Regenten gunstig voor de Compagnie te stemmen. Hoewel de Compagnie na hare verhuizing van de Pescadores naar Taijoan {1624)2) zich feitelijk de souvereiniteit over het geheele eiland Formosa had toegekend, oefende zij tot nog toe slechts gezag uit over het zuidelijke deel daarvan, in de streek waar zij zich had gevestigd en de naaste omgeving. Ook had zij niet kunnen beletten dat de Spanjaarden zich in 1626 Op Noord-Formosa hadden genesteld ter bescherming van hunnen handel van Manila met China, Macao en Japan*), en zoolang de daar opgerichte Spaansche verster- 1) „des ouden Keijsers pas, grootvader van dese regerende Maijesteijt daer in Japan menichmael ondersoeck om gedaen ende naer gevraeght is, om redenen dat gesustineert wierdt denselven civieler ende tot der Nederlanders vrijicheijt favorabelder als den gevolghden ingestelt was." (Miss. Batavia naar Japan, 2 Aug. 1641). — VgL Van Dijk, Iets over onze vroegste betrekkingen met Japan, bl. 40. — In het „Verbael uijt d' advijsen van verscheijde quartieren (16 Nov. 1641—16 Oct. 1642) wordt gezegd dat „d°. pas weijnigh differeert met het pas dat gestadich in Japan verbleven, aen den H" Hendrick Brouwer verleent en onlanghs [aan] de grooten vertoont i»". 2) W. P. Groeneveldt, De Nederlanders in China, I (Bijdr. Kon. Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenk. v. Ned.-Indië VI, 4 (1898), bL 290). 3) „Volgens d' advijsen dit voorleden noorder mousson van Teijouhan becomen, ende nae de rapporten van verscheijden overgecomen Chinesen alhier, mitsgaders nae de loopende geruchten in Japan, schijnt het seeker ende buijten alle twijffel te gaen dat den vijant van Manilha verleden zuijder mousson a" 1626 aent Noordt eijnde van Formosa gecomen ende op seecker cleijn eijlandeken genaemt Kelung-Tamuij, niet verre van 't groot Eijlant gelegen, plaetse geincorporeert, ende een drijpuntich fort op den houck van t' Eijlandeken begrepen heeft, sijnde nae rapport van seecker Chinesen tolck inde maent Junij a° pas'0 met drij gallijen, een fregat ende seven joncken, gemant met ontrent XLVI king Kelang1) in handen van den erfvijand bleef, kon de Compagnie haar doel, den alleenhandel met China, niet hopen te bereiken*). Van Japansche zijde was herhaaldelijk er op aangedrongen dat de Compagnie de Spanjaarden uit Formosa zou verdrijven*). In hun eigen land hadden de Japansche Regenten de aanhangers van het roomsche geloof te vuur en te zwaard vervolgd en uitgeroeid; om de kans af te snijden dat van Noord-Formosa priesters en geloovigen van de gehate tachentich zeevarende Chinesen, idem met noch ontrent 180 Castilianen van Luconia gescheijden, ende in voughen als geseij t is op Kelang Tanghsui nedergeslagen met intentie om voor hen den Chinesen handel aldaer te funderen, welcke in Manilha, soo ten respecte onser vestinge in Teijouan gelijck mede door 't cruijsen onser scheepen daerontrent genouchsaem begon te verdwijnen; voorts, soo als de geruchten in Japan sterck liepen, om OM mTeijouwan met een goede macht zelfs te comen besoucken ende van daer te slaen. De gelegenheijt vande plaetse waer ontrent den vijant fortificeerde, was d' onse noch niet ten rechte bekent, doch t' was aant Noort eijnde te doen. Wat de Baeij belanght, dezelve was met dit eylandeken (goelijck een quartier mijle vant Groot Eijlant gelegen) beslooten binnen fwelcke t'vaertuijch genouchsaem voor alle winden beschut lach, connende van twee sijden vuijt ende in. De diepte vant incomen nae de Witt [Commandeur Gerrit Frederickszn de Witt, w* Gouverneur] verstaen conde, soude ontrent 40 vadem ende binnen de Baeij zelffs niet meer als 5 a 6 vadem houden. Dit is in substantie 't gene wij tot noch toe van dese zaecke hebben connen verstaen" (Memorie voor d'E. Pieter Nuijts dd. Batavia 11 Mei 1627. Zie ook Gen. Miss. 29 Juli 1627). — Vgl. The Philippine Islands 1493—1898 ed. Blair and Robertson, XXII, bl. 98,168 en XXIV, bl. 153; en de aldaar aangehaalde Historia de Philipinas, V, 114—122. 1) „Kelung, in latitude 250 9' N and longitude 1210 47'. . .. is situated on the shores of a bay.... In this bay is Kelung Island, a tall black rock about 2 miles from the actual harbour .... The ruins of an old Spanisch fort still exist on the small island in Mero Bay" (W. F. Mayers, The Treaty Ports of China and Japan, 1867, bl. 323). 2) „Overtredende tot de gelegentheijt van Formosa daar de Compe residentie heeft genomen op insichten omme aldaer te trecken den handel uijt China ende te gauderen de commoditeijten van dat waerdich Eijlant, mitsgaders de blinde heijdenen tot het Christengelove te brengen ende onder onse subjectie te houden" (Missive Batavia naar Taijoan, 4 Juli 1644). 3) Nagasaki 2 October 1642. „ .... Over 536 jaren geleden is wel ernstelijck bij de Gouverneurs van Nangasacqij aen de Presidenten Couckebacker ende Caron gerecommandeert sulcx bij der handt te nemen, opdat daerdoor den loff bij de hooge overicheijt van Japan mocht becomen" (Missive Jan van Elseracq aan Paulus Traudenius). — „ .... the reason why the Dutch have made so great efforts to capture Hermosa Island, going to'attack it year after year, was that they had promised the Japanese that they would do so, and would expel the Spaniards from it" (The Philippine Islands, ed. Blair and Robertson, XXXV, bL 150. Bericht uit Macasar, Maart 1643). XL VII sekte Japan zouden binnensluipen, zal het htm wenschehjk zijn voorgekomen dat aan de aanwezigheid van Spanjaarden op dit eiland een einde kwam. Werden dezen verjaagd door de Hollanders, die toch ook Christenen en daarom verdacht waren, zoo kreeg de achterdochtige Japansche Regeering hierdoor tevens een geruststellend blijk dat van den kant der Compagnie de overbrenging van roomsche zendelingen niet zou worden vergemakkelijkt. De sterkste prikkel om de Spanjaarden van Formosa te verjagen en te weren, zal evenwel voor de Compagnie vermoedelijk zijn geweest de aanwezigheid van goudmijnen in het noordelijke deel van dat eiland1). Door die te bemachtigen, mocht zij verwachten eene vergoeding te vinden voor het gevreesde verbod van den uitvoer van zilver uit-Japan2) en voor de hooge uitgaven welke het bestuur op Formosa vereisch te3). Dat zij niet van zins was rekening te houden met rechten van inboorlingen op die mijnen, sprak voor de Regeering te Batavia van zelf4). 1) DeRegeeringteBataviaschreef 23Meii637alaanGouvemeurVandenBurch:, soo dan de goudtmine op Formosa sich mede ten proffijte van de Compagnie opende, soo waere dan niet alleen den Papegaij maer den Arent geschooten, doch alles moet zijn tijdt hebben ende werden groote Steeden in eenen dagh niet gebouwt". 2) „Op de gelegentheijt van de Spagnarts vestinge Kelang Tamsuij overlang gerecommandeert sullen nu oock te meer moeten letten om de Compagnie daervan te verseeckeren en door middel van dien 't eijlandt Formosa te gunstiger te besitten, *t welck hoognoodich is. Men verlangt hier seer nae de successen van de goutmijnen dewelcke sonderlinge in dese gelegentheijt van tijdt te passé souden comen, als de silvermijnen voor de Compagnie in Japan geslooten blijven souden, 't welck wij nochtans verhopen dat anders uijtvallen sal, ende een blijde tijdinge soude wesen" (Patr. Miss. 12 April 1642). 3) „.... de Compagnie's middelen moeten gesuppediteert worden tot maintenue van de groote lasten, ende dat het de participanten van deselve Compagnie vrij meer om winsten uijt India te trecken te doen sij, als dat blooten renommee hebben van veel volckeren sonder voordeel onder haer gebieth te sijn" (Missive Batavia naar Formosa, 23 Junii643). 4) „Tgene van de goutmine geschreven werd, heeft ons verheugt, maer sullen [ons] veel meer verblijden als door ondervindingh (dat reede volgens d' advijsen ende rapporten des Gouverneurs Traudenius bij der hant moet genomen sijn) comen te vernemen gout-rijck ende wel te genaecken is; deselve van importanse zijnde sal geheel voor de Compe moeten versekert werden, ende sonder op nader ordre te wachten ons daervan meester maken, de besitters verplaetst, verdelght ofte verdreven ...." (Missive Batavia naar Taijouan, 23 April 1643). — „Het verdelgen ende uijtroijen vande menschen daer omtrent de mine resiSerende (dat VÉ. soo ernstigh bij hare brieven recommanderen te doen) connen wij hier niet goed vinden" (Patr. Miss. 21 Sept. 1644). — ,.°f the island's mineral products Gold is the most important.... It may be said .... that of the limited area XLVIII Toen tot de uitvoering van „het desseijn op 't noordeijnde van Formosa" was overgegaan1) en den 7«- September 1642 de aangename tijding dat de onzen zich den 26«x Augustus van de sterkte Kelang hadden meester gemaakt, te Taijoan werd aangebracht, werd besloten dit heuglijk feit zoo spoedig mogelijk aan de Japansche Regeering te berichten*). Als adviesvaartuig, was het „Quel de Bracq" bijzonder geschikt voor die taak en daar het „wel beseijlt ende rustich gemandt" was kon het — al was het wat laat in het jaar — in den betrekkelijk korten tijd van eene maand Japan bereiken. Den iien September van Taijoan onder zeil gegaan, liep het 12 October de baai van Nagasaki binnen, en den*2Qen dier maand van daar vertrokken, kwam het 7 November behouden te Taijoan terug. investigated the north .... possesses the most valuable Gold deposits" (Davidson, The Island of Formosa, bl. 460). 1) „Omme dan de rechte vruchten van dit costelijck eijland Formosa de Comp*. te doen gevoelen, ende ons daervan geheel meester te maecken, hadden wij volgens resolutie van den I2« April ende 17 Junij passado g'arresteert den Castiliaen uijt Kelangh te slaen ende derzelver forten te bemachtigen" (Gen. Miss. 12 Dec. 1642). — Gouverneur Traudenius zond 17 Aug. 1642 eene krijgsmacht onder Capitein Harouse daarheen; deze arriveerde aldaar den 2iM Aug. en landde denzelfden dag, met het gevolg dat de bezetting „haer den 25 daeraenvolgende rendeerden, ende daeghs daeraen met vliegende vaendels uijttrocken tot aent Clooster". Onze verliezen waren 5 dooden en 15 gekwetsten. -— VgL Leupe, De verovering van het fort La Sanctissima Trinidad op Formosa in 1642, Bijdr. Kon. Inst. II, 2 (1859). W- 73! en The Philippine Islands, XXXV, bl. 135 e.v. Het bericht van de verovering werd 9 Nov. 1642 te Batavia aangebracht (zie schrijven naar Bantam dd. 22 Nov. 1642) en bij particulieren brief van G.G. van Diemen dd. 12 Dec 1642 werd daarvan mededeeling gedaan aan de Hoog Mogende Heeren Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden. —Tijdens Koksinga's aanval op Compagnie's nederzetting op Formosa, welke eindigde met de overgaaf van Taijoan en Formosa (1 Fébr. 1662) werd Kelang door de onzen verlaten (2 Juni 1661) (zie Dagr. Bat. bl. 430 en Dagr. Japan 3 Juli 1661). Commandeur Bort vestigde zich in Aug. 1664 opnieuw te Kelang (Dagr. Bat. bL 515) dat ook tegen eene bestorming der Coxingers op 14 Mei 1666 (Gen. Miss. 25 Jan. 1667 en VgL Dagr. Bat. bL 193) werd gehouden, maar toen de havens van China voor de Compagnie gesloten bleven en daarom Kelang voor haren handel niet van waarde was, werd deze plaats op 18 Oct. 1668 voor goed veriaten (Res. 20 Juni 1668 en Dagr. Bat.bl.211). 2) „Omme d* overwinningh der Castiliaense vestingh op Kelangh de Japanse Regenten te cundigen, alsoo seecker g'opineert wert *t selve den Keijser soude aengenaem wesen, is den 11™ September passado van Taijouan nae Nangasacque affgesonden *t Quel de Brack .... ende verhoopen met die van Taijouan.... het den Japanderen een aengename tijding wesen sal, alsoo op den Castiliaen ende Portugees seer verbittert Sijn" (Gen Miss. 12 Dec. 1642). XLIX De berichten aangaande deze reis van het „Quelpaert de Brack" sijn betrekkelijk overvloedig doch nergens wordt gezegd dat op weg naar of van Japan iets buitengewoons is voorgevallen, dat een onbekend eiland is aangedaan of gezien, of dat in de buurt daarvan eene vijandige ontmoeting heeft plaats gehad. Trouwens, ook uitsluitend in het Japansche Dagregister staat vermeld wat in 1648 aan „de Patiëntie" op de Kust van Korea is overkomen1) en het Opperhoofd Jan van Elseracq, die in 1642 dit Dagregister aanhield, kan het niet de moeite waard hebben geacht daarin iets op te nemen wat niet rechtstreeks betrekking had op de negotie of op de verhouding van de Compagnie tot Japan, zoodat alleen werd aangeteekend dat „het Quelpaert", misschien om zijn ranken bouw of geringe afmetingen, de bijzondere belangstelling van den Gouverneur van Nagasaki had gaande gemaakt2). Intusschen is het mogelijk dat „het Quelpaert" op de terugreis van Japan naar Taijoan — toen het slecht weer heeft getroffen — uit den gewonen koers is geraakt en een in de zeilorders tot nog toe niet genoemd eiland is gepeild of gepasseerd. De schipper zal daarvan dan in zijn journaal aanteekening hebben gehouden, waardoor zijne ondervmding ter kennis zal zijn gekomen van de autoriteiten te Taijoan en Batavia, die in het vervolg de aandacht van naar Japan varende schippers op het eiland door „het Quelpaert" vermeld, zullen hebben gevestigd, *) waardoor gaandeweg de naam „Quelpaerts-eiland" bij onze zeevaarders bekend zal zijn geraakt4); de oudste gedrukte en uitgegeven kaart x) De fluit Patiëntie vertrok 20 Nov. 1648 over Taijoan naar Batavia, waar zij 11 Jan. 1649 aankwam. Noch in den brief van het Opperhoofd Coijett dd° Nagasaki 19 Nov. 1648 naar Batavia, noch in diens geüjktijdig schrijven naar Taijoan, wordt van eenig voorval op of bij Quelpaerts-eiland melding gemaakt. 3) Zie Bijl. IIIc, bL 108. (Dagr. Japan, 27 Oct. 1643). 3) In de „Zeijlaes-Ordre's", in den tijd toen de Sperwer naar de noorderkwartieren stevende, medegegeven aan de van Batavia rechtstreeks naar Japan varende schepen, b.v. de Smient en de Morgenster (1 JuU 1633), de Haes en de Witte Valck (31 Juli 1653), Calff (13 JuU 1654), wordt Quelpaerts-eiland evenwel niet genoemd: „ .... wanneer dan weder de Cust van Aijnam aensoecken ende soo voort de Golff van Japan in loopen cunt; doch sootgeviel dat inde Golff eenige contrarie winden quam te ontmoeten, soo sult in sulcken geval soo veel noort soecken als het doenlijck zij — in voegen dan aen uw reijse niet te twijfelen hebt, alwaert oock schoon dat ind' Eijlanden van Couree [Coeree, Coerre] quaemt te vervallen, zoo zoude echter daeruijt comen, ende de gedestineerde plaetse bestevenen cunnen." 4) De opper-stuurman Hendrik Jansz. van „de Sperwer" heeft misschien een kaart L waarop het Quelpaerts-eiland onder dien naam ia vermeld gevonden, is die van Joan Blaeu van 16871). Is die naam werkelijk door Hollanders gegeven — gelijk algemeen wordt aangenomen — dan kan uit de ons bekende gegevens alleen worden afgeleid dat die naamgeving moet samenhangen met de reis van „het Quelpaert de Bracq" naar Japan in 1642. Noch daarvóór noch daarna is dit „quelpaert" in de wateren van Korea geweest en evenmin was dit het geval met de beide andere vaartuigen van deze soort, „de Hasewind" en „de Visscher". Voor zooveel uit de bewaard gebleven berichten kan worden nagegaan, zijn deze beide „quelpaerden", wanneer die na 1642 en vóór 1648 te Taijoan in station waren, alleen uitgezonden met smaldeelen welke in zuidelijker wateren, in de buurt van Manila, kruisten op Chineesche jonken en Spaansche zilverschepen maar nooit gebruikt noch verdreven naar plaatsen ten noorden van Formosa. Op de vraag hoe het Quelpaerts-eiland aan zijn naam is gekomen moeten wij het antwoord schuldig blijven; wij schijnen hier te doen te hebben met een van die raadselen waarvan de oplossing misschien te eeniger tijd door het toeval aan de hand zal worden gedaan, doch waarnaar wij te vergeefs zullen zoeken in de bescheiden uit dien tijd welke rechtstreeks daarvoor in aanmerking komen*). De vraag is bij ons opgekomen of de soortnaam „quelpaert" wellicht, evenals „galjot", van Portugeesche afkomst is en of misschien een ongeval aan een dergelijk Portugeesch vaartuig op zijn tocht van Macao naar Japan overkomen, voor Portugeesche zeevarenden de aanleiding is geweest om het Koreaansche Ilha de Ladrones — onder welken naam ook andere Oostersche eilanden bekend stonden — voortaan nauwkeuriger aan te duiden als: „het, Quelpaerts-eiland". Zou ook het woord „quelpaard" misschien van Portugeeschen oorsprong zijn? Evenals „luipaard" is ontstaan uit „leo" en „pardus", zou „quelpaard" kunnen zijn gevormd naar „quelpardus", eene samenstel- gekend of bezeten waarop het „Quelpaerts-eiland" stond aangegeven, en daarom kunnen vaststellen waar zijn schip strandde. Zie Journaal bl. 9. 1) Zie bL XLII, noot 1. a) „Possibly these riddlesmight be solved if life were long enough to devote a dozen year* or more to explore the hidden corners of knowledge" (The voyage of Captain John Saris to Japan, Preface, bL VIII). LI ling van „pardus" en „qneily" of „quel", eene op de Kust van Guinee voorkomende soort van luipaard.1) Een onderzoek in die richting moeten wij overlaten aan hen die kennis kunnen nemen van Portugeesche berichten en kaarten. Aangaande hem door wiens Journaal het eiland Quelpaert zoo groote bekendheid heeft gekregen, kunnen wij weinig toevoegen aan hetgeen hij zelf heeft medegedeeld. Toen de Japansche autoriteiten Hendrik Hamel bij zijne aankomst te Nagasaki in 1666 ondervraagden, gaf hij op 36 jaar oud te wezen1), zoodat mag worden aangenomen dat hij in 1630 is geboren en vanGorkum afkomstig was. Daarna heeft Compagnie's Opperhoofd aldaar in het Dagregister opgeteekend dat Hamel in 1651 met de „Vogel Struüs" in Indië was gekomen,1), welk schip den 6en November 1650 uit het Land-diep van Texel is uitgevaren4) en den 4en Juü 1651 op de reede van Batavia ten anker kwam1). Dat Hamel bij zijne uitreis, als soldaat, voor bosschieter, te boek stond, wil nog niet zeggen „dat hij in een berooiden toestand Europa verliet. Wanneer wij bij voorbeeld vernemen dat de latere Gouverneur Generaal Wiese naar Indië toog als hooplooper d. i. als lichtmatroos en tevens weten dat deze tegen Van der Parre, den toenmaligen Landvoogd, oud-oom moest zeggen, dan begrijpen wij licht dat zijn naam alleen op de scheepsrol was gezet om hem aldus vrije passage te bezorgen"4) .* Misschien is ook Hamel met goede aanbevelingen in Indië gekomen en heeft hij daaraan eerst eene plaatsing als „soldaat aan de pen", kort daarna eene bevordering tot assistent en vervolgens tot boekhouder te danken gehad, waardoor zijne aanvangsgage van / 11 p1 maand — waarop zijn medepassagier van de „Vogel Struijs", de bosschieter Jan Pieters van Hoogeveeh, in 1653 nog stond') — tot / 30 p* maand werd verhoogd. 1) Quelly — s. m. Mamm. Espèce de léopard de Guinée (Dictionnaire national, par M. Bescherelle ainé. Paris, 1851). 3) Zie Journaal bl. 73. 3) Zie Bijlage I a. 4) Patr. Miss. 25 Maart 1651. 5) Gen. Miss. 19 Dec. 1631. 6) Dr. F. de Haan, Uit oude notarispapieren II: Andreas Cleyer, Tijdschr. Bat. Gen. XLVI, 1903, bl. 433. 7) Zie Bijlage I 3. ( UI Met welk doel hij na zijne terugkomst uit Japan in 1667 te Batavia is achtergebleven, valt niet te zeggen en zijn wedervaren na 1670, toen hij na eene afwezigheid van twintig jaren in het vaderland was aangeland, is ons eveneens onbekend gebleven. Alleen is aan het licht gebracht dat in een te Gorkum bewaard handschrift van ± 1734, waarin genealogische tafelen van voorname Gorkumsche geslachten zijn opgenomen, omtrent hem het volgende voorkomt. „Hendrik Hamel is naar Oost-Indië gevaren en comende van daar, om naar Japan te rijsen, is door een orcaan schipbreuk leijdende op 't Eijland Corea gesmeten en aldaar in slavernij 13 jaar gehouden, vlucht met een boot naar Japan en komt alzoo weder tot Gorcum, reist voor de tweede maal naar Indië en komt weder tot Gorcum en sterft aldaar noch vrijer zijnde den 12 febr. 1692". Te zelfder plaats staat vermeld dat hij is geboren uit het huwelijk van Dirck Hamel en Margaretha Verhaar, dochter van Hendrik Verhaar en Cunera van Wevelinckhoven, zoomede dat het geslacht Hamel tot wapen voerde een zilveren hamel op een goud veld1). Komt Hamel's relaas van zijne lotgevallen in het Verre Oosten, onder de oogen van ingezetenen van Gorkum, zoo zal misschien de lust ontwaken om door het bijeenbrengen van meer stellige gegevens dan thans beschikbaar zijn, het leven en bedrijf van dezen voorzaat beter te leeren kennen*). Als in de Koreaansche en Japansche archieven de schrifturen zijn bewaard gebleven welke daar te lande naar aanleiding van de aanwezig- 1) Mededeelingen van den Heer W. F. Emck Wzn. te Gorkum. 2) Alsdan zal tevens kunnen blijken of er verwantschap heeft bestaan tusschen Hendrik Hamel en de volgende naamgenooten: i°. Heyndrick Hamel, patroon der kolonie aan de Zuidrivier (Nieuw-Nederland). Zie Korte historiael, enz. door David Pieterszoon de Vries, 1618—1644, ed. Dr. H. T. Colenbrander. [Uitgave Linschoten-Vereeniging (1911), bl. 147]. 3°. Mr. Johan Hamel, Secretaris van Amersfoort 1612—1630 en in 1633 Schepen aldaar (Abraham van Bemmel, Beschrijving der stad Amersfoort, Utrecht 1760). 3°. Joan Hamel en Adriaan Hamel, blijkens Resolutie van Gouverneur Generaal en Raden, 7 Febr. 1653, toen klerken ter generale secretarie te Batavia. 4°. Maria Hamel, weduwe van Bartholomeus Blijdenbergh, met haren zoon Hendrik wonende te Amsterdam, aan wie uit Indië wissels zijn overgemaakt (Res. Heeren XVII 39 Nov. 1683 en 24 Nov. 1688). In „Beschryvinge der stadt van Gorinchem en landen van Arkel, door Mr. Cornelis van Zomeren, 1755," is de naam „Hamel" nergens aangetroffen. lui heid der schipbreukelingen van „de Sperwer" zijn opgesteld, zal aan hetgeen thans omtrent hun verblijf aldaar bekend is, vermoedelijk veel wetenswaardigs kunnen worden toegevoegd1). Wij wagen de verwachting uit te spreken dat deze uitgaaf van Hamel's Journaal opnieuw de aandacht zal vestigen op de eerste Europeesche bezoekers van Korea en dat dientengevolge in het Verre Oosten aan hun wedervaren eene zelfde belangstelling zal worden gewijd als is te beurt gevallen aan den eersten Engelschman die — als opvarende van een Hollandsch schip — in Japan is aangeland2). Op de belangstelling van de tegenwoordige heerschers in Korea hebben Hendrik Hamel en zijne lotgenooten zeker even goede aanspraken als William Adams. De thans uitgegeven tekst van Hamel's Journaal en de ongedrukte stukken waarvan bij deze bewerking van dat Journaal is gebruik gemaakt, maken deel uit van de schatten van het Koloniaal Archief, eene afdeeling van het Algemeen Rijksarchief te 'sGravenhage. Wie in deze verzameling zoekt naar berichten uit ons koloniaal verleden, wordt tot dankbaarheid gestemd door den rijkdom dien zij bevat maar ondervindt tevens dat zijn arbeid wordt verzwaard door het ontbreken van een gedrukten inventaris, welk gemis niet door ambtelijke hulpvaardigheid kan worden vergoed. Moge de verschijning van dien inventaris niet lang meer tot de vrome wenschen behooren. 1) Vgl. echter: „The present Japanese régime in Korea is doing everything in its power to suppress Korean nationality. The Government not only forbade the study of Korean language and history in schools, but went so far as to make a systematic collection of all works of Korean history and literature in public archives and private homes and burned them" (H. Chung, Korean Treaties, New-York 1919). 2) Zie: Memorials of the Empire of Japan in the xvi and xvii centuries, edited by Th. Rundall (Part ii. The letters of William Adams); Letters written by the English Residents in Japan (Part i, bl. I—113); The Log-Book of William Adams, 1614—1619, edited by C. J. Purnell, Transactions of the Japan Society of London, xiii, part 2,1916. 1 journaal Journaal Hamel. I 1 ^outnaeï ban *t geene be obergeöleben officieren enbe jifêatroagen ban 't 3facfit be ^pertner 'toebeet oen iöen atarrugtij SU» £653 nat t£elbe gfacfit aan 't <©ueï* paertg efjïanb (gtaenbe onber. ben Co» nincft ban Coree) firööen berïaoren, tot ben 14*0 September 2Co 1666 batinet fjaer 8en ontbïugFjt enbe tot JSanrjagacitfl in Sfapan aanrjecomen 3gn, int genie ïffrjcr! ban d° smorgens met den dagh gingen weder te paert sitten, aten onder wege voor een fortie, daer twee oorlogs jpncken lagen, het ochten mael; smiddags quamen in een stadt gen» Moggan 4) sijnde [6] de residencie plaets vanden gouverneur van 't eijland, bij haer mocxo5) gen'; daer comende wierden op een velt recht voor 't lants ofte stadt huijs bij malcanderen gebrocht, gaven ons yder een coppie canje water6) te drincken; wij dachten dit onse ketsten dronck soude geweest, sijn ende met malcanderen eenen doot daar soude gestorven hebben, alsoo 't schrickelijck om sien was soo van 't geweer, oorlogs gereetschap als fatsoen van alderhande cleederen die wij sagen, ende wel 3000 gewapende mannen daer stonden, alsoo van sulcken fatsoen van Chineesen ofte Japanders bij ons noijtgesien off daer van gehoort was. Terstont wiert den bouckhouder met de drie voorn, persoonen op de voorverhaelde wijse voorden gouverneur gebracht ende neer 1) De Compagnie dreef in Japan grooten handel in herte- en roggevenen welke vooral op Formosa, in Siam en in Kambodja tot dat doel werden ingekocht. 3) „Tai-Tjyeng, Ville murée a. 2076 lys de la capitale; 5 cantons; dans File de Quelpaert 33° ai'—1*4° a" (Dict Cor. Fran^, bl. 16?»). N.b. Als eerste meridiaan is in dit woordenboek aangenomen de meridiaan van Parijs (O. lg. van Greenwich a° 20' 15"). 3) In gedrukte uitgaven: „packhuijs". 4) Moggan ?. Zie Inleiding, bl. XXII, noot 3. 5) Zoo luidde de titel van den Gouverneur. — „Die Stadte 1. Ranges sind... Sitze eines Mok sa (schin. Müsse) d. i. Kreisgouverneurs" (v. Siebold, Geschichte, u. s. w., bl. 167). Zie ook Inleiding, bl. XXII, noot 5. 6) „Congee. In use all over India for the water m which rice has been boiled... It is from the Tamil kanji „boilings" ... „1563. They give him to drink the water squeezed out of rice with pepper and cummin (which they call canji „Garcia" (Hobson-Jobson, New ed. 1903, bl. 345). — „The most common drink, after what the clouds directly furnish, is the water in which rice has been boiled" (Griffis, Corea, 1905, bl. 367). 12 gesmeten; een weijnig gelegen hebbende riep ende wees dat sij boven op een groote planckiring int gem» huijs daer hij sat gelijck een Coninck, ende aan sijn sijde geseten sijnde, vraeghden ende wees waer wij vandaen quamen ende waer nae toe wilde; gaven en beduijden soo veel wij conden 't oude antwoort: na Nangasackij in Japan, waer op hij mettet hooft knicte, ende soo 't bleec wel yets daer uijt begrijpen conde; terwijle worde het vordere volc die gaen conde vervolgens met haer 4en teffens op deselve wijse voor. zijn E. gebracht ende gevraecht; alles wel ondervraeght ofte gewesen hebbende ende wij ons beste met beduijden daerop geantwoort hadden, als malcanderen als vooren niet conde verstaen, liet ons te samen in een huijs brengen, sijnde een wooning daer den Conincx oom zijn leven lanc in gebannen en overleden was, uijt oorsaeke dat hij den Coninck uijt 't Rijc socht te stooten; liet het huijs met stercke wacht rontom beseften, gaf ons yder tot onderhout s/é « rijs ende zoo veel taruwe meel des daeghs, dog de toespijs was seer weijnig, ende oocq niet eeten conde, mosten daerom ons mael met sout (in plaets van toespijs) ende een dronck water daer toe doen. Desen gouverneur was een goet verstandigh man, soo ons namaels wel gebleeken is, out ontrent 70 jaren, uijt des Conincx stadt ende van grooten aansien int hoff, wees ons dat hij na den Coninck soude schrijven ende ordre verwachten, wat hem te doen stont; geduijrende 't verwachten van 't bescheijt des Conincx 't welcq niet radt stont te comen, door dient wel 12 a 13 mijl over zee en dan nog wel 70 mijl over land most gaen, versochten derhalven aanden gouverneur dat ons somwijlen wat vleijs ende andere toespijs mochte toegebracht worden, door dien 't met rijs en sput niet langer konde gaende houden, als mede om ons wat te vertreeden, 'tlichaem ende cleederen die seer weijnig waren, somtijts te reijnigen, dagelijcx bij buerte ses man mochte uijt gelaten worden, twelc ons toestont, ende belaste dat van toespijs soude besorght worden; liet ons dickmaels voor hem comen, om 't een en 't ander soo op onse als hare spraeck te vragen en op te schrijven waardoor ten laetsten al erom eenige woorden met malcanderen conde spreeken; liet 00c somtijts feesten aanrechten ende andere vermaeckelijokheden opdat wij de droeff heijt uijt den sin soude setten, ons dagelijcx moet gevende van weder na Japan gesonden te sullen worden, alsser bescheijt van [7] den Coninck quam; liet mede de gequetste wederom genesen, soo dat ons van een heijdens mensch wiert gedaen dat meijnigh Christen beschamen soude. Den 29/n October naerden middag wiert den bouckhouder, opper- 13 stuijrman ende den onder barbier1) bij den gouverneur geroepen; bij hem comende vonden daer sitten een man met een langen rooden baert, vraegden haer den gouverneur wat het voor een man was, waerop sij tot antwoort gaven een Hollander als wij; daar op den gouverneur begon te lachen ende wees ofte sijde dat het een Corees man was; na veel praetens ende wijsens aan wedersijde, vraeghden desen man die tot nog toe stil geswegen hadde, seer erom op onse spraeck wat voor volck ende waer wij van daen waren; sij gaven hem tot antwoort: Hollanders van Amsterdam; hij vorder vragende, waer wij van daen quamen ende naer toe wilde, antwoorde daer op dat van Taijouan quamen ende naer Japan meijnde te gaen, dat ons sulex door den almogende belet was, zijnde door een storm die vijff dagen geduijrt hadde op 't eijland vervallen, nu een genadige verlossinge [en] uijtcomste verwachtende waren; de onse vraeghden hem na sijn naem, wat hij voor een lantsman ende hoe aldaer gecomen was; gaff tot antwoort ﻫnijn naem is Jan Janse Weltevree uijt de Rijp A° 1636 met 't schip Hollandia uijt 't vaderlant gecomen, ende dat hij A° 1627 mettet Jacht Ouwerkerck naer Japan gaende2), door contrarie wint opde cust van Coree vervallen waren, om water verlegen sijnde met de boot na 't vaste lant gevaren, van d' inwoonders met haer drien gehouden zijn, de boot met de resterende maets het ontcomen was, ende het schip terstont door gingh; dat sijn twee maets over 17 a 18 jaren vanden Tarter (doen hij -'t land innam)s) inden oorlogh waren doot geslagen, te weten Dirck Gijsbertsz. uijt de Rijp ende Jan Pieterse Verbaest van Amsterdam, met den voornoemden Weltevree gelijck 1) Dit was Mattheus Eibocken van Enkhuizen, in 1652 met het schip „Nieuw Enckhuijsen" in Indië gekomen voor Barbarot a 14 gld. pr maand. (Zie Bijl. Ia). Hij moet toen c* 18 jaren oud zijn geweest (Vgl. Vragen door den Gouverneur van Nagasaki aan de schipbreukelingen gesteld. No. 54 ; zie bl. 73). „Barbarots mogen in Indien niet aangenomen werden, die daarvoor uijtkomen werden bij tijtsexpiratie niet hoger verbetert als tot 12 guld. ter maant, ten ware dat haar bequaemheijt een derde chirurgijnsplaats konde ophalen als wanneer van 14 tot 16 gulden kunnen worden verhoogt. Siet het reglement van 1680, art. 36 f° 1420" (Mr. Pieter van Dam, Beschrijvinge, boek 3, deel I, caput 14, foL 355). 3) lees: „met eene door het jacht Ouwerkerk genomen jonk herwaarts verdreven". Zie de juiste toedracht in Bijlage Ia en IIIa. — Vgl. van Dam, Beschrijvinge, boek 2, deel 1, caput 2i, fol. 320: „dat hij a° 1627 op 't jagt Ouwerkerk had gevaren, en bij geval met een Chinese jonck daar was geraakt". 3) A° 1637. Zie Griffis, Corea, 1905, bl. 158 en 157.— Vgl. Missive Opperhoofd Couckebacker aan G.6. van Diemen, Firando 20 Nov. 1637: „...bij loopende geruchten vernamen hoe [de Coreesche Gezanten] aen de Majesteijt [den Sjogoen] souden versocht hebben bij aldien haer geliefden assistentie tegens den Tarterte doen, t'selfde door den Heer van Fingo soude mogen geschieden". int lant gecomen1). Vraeghden hem mede waer hij woonde, waérvart leeffde, ende waerom op 't eijlant gecomen was; seijde dat hem onthielt inde Conincx stadt *), dat hem vande Coninck behoorlijck onderhout van cost ende cleeden wiert gegeven, dat daer was gesonden om te sien wat voor volcq wij ende hoe aldaer gecomen waren, ver- , haelde ons mede dat hij verscheijde malen aanden Coninck ende andere grooten versocht hadden, om naer Japan gesonden te worden, dog haer sulcx altijt wiert afgeslagen, zeggende waert gij vogels soo mocht gij daer nae toe vliegen, wij senden geen vremt volcq uijt ons land, zullen ul. van cost en cleeden versorgen ende moet soo u leven in dit lant eijndigen, met welcke troost hij ons medetroosten ende seijde indien bijden Coninck quamen niet anders voor ons te verwachten stont, soodat onse blijschap van een tolcq gecregen te hebben haest in droefifheijt veranderde; het was te verwonderen, desen man out om-""] trent de 57 a 58 jaren, sijn moeders tael soo nae vergeten hadde, alsoo | in 't eerste als vooren geseght hem qualijck verstaen conde, binnen £8] een maent ommegaens met ons al weder leerde. Alt voorverhaelde, ende tblijven van 't schip en volcq wiert door last des gouverneurs pertinent opgeschreven, ons voorgelesen ende door den voorn: Jan Janszen vertolckt, om met den eersten goeden wint naer 't Hoff gesonden te worden; den gouverneur gaff ons dagelijcx al goede moet seggende 't bescheijt daer op met den eersten te verwachten «tont, verhoopende datter tijdinge soude comen, om ons na Japan te mogen senden, daer mede wij ons mosten troosten, ende ons niet dan alle vruntschap bewijsende sijn tijt geduijrende; liet den meergemelten Weltevree met een van sijn officiers ofte opper Benjoesens) ons dagelijcx comen besoecken om 't geen van doen hadden hem bekent te maken. Int begin van December quammer een nieuwen gouverneur alsoo den ouden sijn tijt van drie jaren g'expireert was, daer over wij ten hoogsten bedroeft waren, sorgende dat nieuwe heeren nieuwe wetten t) d. w. z. in Indiö. 3) de hoofdstad Seoul. 3) Benjoesen = Japansche beambten, misschien eene verbastering van „bungio or bugyo = governor or superintendent" (C. J. PurneU, The Log Book of William Adams, bl. 194). — „Op ieder schip, dat gelost werd, zit een Onder Geheimschrijver, of Banjoos' (Valentijn V, a, bl. 38). — „Oen 28e° dito werden 4 Banjoosen belast, om de schepen te lossen, waar van 'er 3 aan land, en de andre aan boord moesten blijven om alles, wat 'er af, of aankomt, malkanderen schriftelyk toe te zenden, en streng te onderzoeken" (Valentijn, a. V., bl. 84).— „de bongioysen en de verdere dienaren die de scheepsboots in het halen van water geleijden" (Res. 31 Mei 1701). IS mochten inbrengen, gelijck zulcx oocgeschied; den ouden gouverneur1 liet ons voor sijn vertrecq (alsoo 't kout wiert ende van cleeden weijnigh versien waren) ider een lange gevoerde rock een paer leere kousen een d° schoenenl) maecken, om ons voor de koude daermede te behelpen, liet ons de geberghde boecken2) weder te hand stellen, gaf ons mede een groote pul traen om den tijt geduijrende den winter daer mede door te brengen; op sijn scheijmael tracteerden ons wel, liet door den voorn: Weltevree ons seggen dat hij^eer bedroeft was, dat ons niet naer Japan had mogen senden, ofte met hem naer 't vaste land mochte nemen, dat wij niet bedroeft over sijn vertrecq zouden wesen, ten hove comende alle debvoir tot onse verlossinge ofte metter haest vant eijland naer 't hoff te gaen, soude aanwenden; voor alle de verhaelde courtoisije, wij sijn E: ten hooghste bedanckte. Den nieuwen gouverneur in zijnen dienst getreden zijnde, benam ons terstont alle toe spijs, soo dat ons meeste mael rijs en sout, met een dronck water daer toe was, waer over wij aenden ouden die door contrarie wint nog op 't eijland was, claeghde; gaf ons tot antwoort dat sijn tijt gexpireert was, ende daer in niet doen conde, dog zoude den gouverneur daer over schrijven, soo dat geduijrende zijn aenwesen, den nieuwen gouverneur nog altemet ons met toe spijs op 't soberste versach om vordere dachten te mijden. Int begin van Januarij vertrock den ouden gouverneur, doen gingh m54. 't veel slimmer als te vooren, gaffons in plaets van rijs, geerst, ende van taruwe, garste meel, sonder eenige toe spijs, soo dat indien wat toe spijs wilde hebben onse geerst vercochten; met s/4 d smorgens waren dicht bij een van de eerste Japanse eijlanden, behielden denselven wint ende voortgancq, savonts waren, soo ons daer nae vande Japanders gewesen is, dicht bij Firando ende alsoo niemant van ons meer in Japan hadde geweest, die cust onsonbekent was, ende vande Cooreejers niet te degen onderrecht waren, seggende dat wij geen eijlanden aen stuerboort mosten laten leggen om in Nangasackij te comen, feijdent over om boven een eijland, dat eerst seer cleijn geleeck, te comen; raeckten dien nacht bewesten 't landt. Den 7«> d° seijlden met slappe coelte ènde variable winden langs de eijlanden, (bevonden doen datter verscheijde nevens malcanderen lagen), om boven d'selve te comen; 's avonts vrickte na een eijlantje, om des naghts daer onder te anckeren, door dien de lucht seer windigh sag, maer sagen soo veel bliek vieren1) vande eijlantjes, dat wij beter agten onder zeijl te blijven; seijlden alsoo met een labber coelte, de wint van agteren, den geheelen nacht door. Den 8«> d° bevonden ons op d'selve plaets daer wij savonts geweest hadde, dochten 'tselve door de stroom geschiet te sijn; staken in zee om soo beter boven d'eijlanden te comen; ontrent twee mijl in zee gecomen zijnde cregen de wint met een harde coelte tegen, soo dat wij genoch te doen hadde met ons cleijn out onnosel vaertuijg d'wal te crijgen ende een baij te soecken, alsoo de wint hant over hant toenam ; half middag quamen in een baeij ten ancker, daer wij wat koockten ende aten sonder te weten wat voor eijlanden waren; d' Inwoonders voeren ons somtijts voorbij sonder ons te moeijen; tegen den avont 't weer wat bedaert sijnde, quaem een vaertuijgh met ses man yder met twee houwers op zij dicht voorbij ons heen vricken, setten een man aende ander zijde van d'baij aen landt, wij dit siende lichten 1) Hier vermoedelijk flambouwen van visschers onder den wal. Eigenlijke blikvuren — in dien tijd misschien al in gebruik aan boord van schepen — bestonden uit een sterk lichtgevende sas die in een houten huls werd bewaard, en werden tot in den jongsten tijd gebruikt om bij nacht de aandacht op zich te vestigen of seinen te geven. •53 terstont ons ancker ende maeckten 't zeijl bij ende sochten soo met vricken als zeijlen weder in zee te comen, maer worden van voorsz. vaertuijgh haest gevolght ende ingehaelt, die wij indien den wint ons niet had tegengecomen ende verscheijde vaertuijgen tot adsistentie uijt de baij sagen comen, wel van ons souden gehouden hebben, met stocken ende bamboesen die wij als piecken daer toe gemaect hadden, maer siende naer dat wij wel gehoort hadden 't Japanders geleeken ende ons wesen waer dat naer toe wilden, waer op wij een prince vlaggetje—datdaertoegemaecthaddenbij aldien op eenige Japanse eijlank9] den quamen te vervallen, haer te verthoonen, — opstaken en riepen Hollando Nangasakij, wesen dat wij 't seijl souden strijcken ende binnen vricken, gelijck wij als verwonnen sijnde terstond deden; quamen ons aen boort ende namen den man die aen 't roer sat in haer vaertuijg over; cortdaeraenboucheerden *) ons voor eendorp alwaer sij ons met een groot ancker ende dick touw wel vertuijde, ende met wacht barcken wel bewaerde; namen bijden voorgaenden man nog een over die sij beijde aan lant brachten ende haer ondervragende, dog conden malcanderen niet verstaen; aen lant was alles in roer, ten leeck geen man die geen een of twee houwers op sij hadde; wij sagen malcanderen met bedroeffden oogen aen, denckende dat onse cost nu al gecoockt *) was; sij wesen wel na Nangasakij ende woude beduijden dat daer onse schepen en lantsluijden waren, daermede sij ons wat trooste, dog niet sonder agterdocht, alsoo als inden val zijnde, het niet en conde ontcomen, ende tevreden wilde stellen. In d' nacht quam daer een groote barcq de baij in vricken ende leijde ons aan boort alwaer (soo in Nangasacky verstonden) en selfs ons daer bracht, de derde persoon vande eijlanden was, die ons kende, ende seijde dat wij Hollanders waren; wees ofte beduijde, datter vijff schepen in Nangasaky waren, dat over 4a5 dagen ons daer brengen soude, dat wij tevreden souden zijn, dattet eijland van Goto, d'inwoonders Japanders waren, ende onder den Keijser stonden; sij wesen waer wij van daen quamen, waer op wij haer wesen en beduijden soo veel conden waer wij var*: daen quamen, te weten van Coree ende dat wij over 13 jaren ons schip op een eijland verlooren hadden ende nu sochten na Nangasackij te gaen, om weder bij ons volcq te comen; waeren doen met malcanderen wat beter gemoet, dog al met vrees, door dien de Coreejers ons wijs gemaect hadden, dat alle vreemde natie die op d'Japanse eijlanden 1) boegseerden. — In Compagnie's papieren der vj' eeuw vindt men veelal „boucheren" vooraboegseeren". Vgl. Inleiding, bL XVI, noot 4. 9) In de uitg. Saagman en Stichter: „gecocht". 64 vervallen dootgeslagen worden, hadden doen wel 40 mijl op een onbekent vaerwater geseijlt, met ons onnosel cleijn out vaertuijgh. Den 9: 10 en nen d° bleven ten ancker leggen en wierden int vaertuijg ende d'aen lant sijnde als vooren wel bewaert; versagen ons van toespijs, water, branthout, en 't gene meer van nooden hadden ; deckten 't vaertuijg, door dient gestadig regende, met strooje matjes om daer in droog te sitten. Den 12en versagen ons van alles voorde reijs na Nangasacky; smiddaghs lichten 't ancker ende quamen tegen den avont aende binne sij van 't eijland voor een dorp ten ancker alwaer wij dien nacht bleven leggen. Den 13en d° met sonnen opgangh gingh den voorsz. derde persoon in sijn barck, bij hem hebbende eenige brieven ende goederen die aen 't Keijsers hoff mosten wezen; lichten d'anckers, worden met twee groote en twee cleijne barcken geconvoijeert; de twee aen lant gebrochte maets voeren met een vande groote barcquen over, ende L4°] quamen Op Nangasackij eerst bij ons. Inden avont quamen voorde baij ende ontrent middernacht op d'rheede voor Nangasackij ten ancker ende sagen daer 5 schepen leggen, gelijck ons te vooren was ge wesen; waren vande inwoners ende grooten van Gotte alles goetgedaen, sonder daervan yets van ons te eijschen, hoewel wij haer wel eenige rijs presenteerde door dien niet anders hadden, maer weijgerden te nemen. Den 14~ d° smorgens worden te samen aen lant gebracht, ende van 's Compes tolcken verwellecompt, die ons van alles ondervraeght*) hebben, en 't selve bij haer op 't papier gestelt sijnde den gouverneur overgelevert, tegen den middag wierden voorden gouverneur gebracht, ende ons d'agterstaende vragen voorgehouden heeft, naer dat bij ons als daernevens staet geantwoort was; den gouverneur prees ons seer dat wij ons vrijheijt over soo een wijt water met groot perijckel ende soo een cleijn out onnosel vaertuig gesocht en gecregen hadde, belastende d'tolcken ons op 't eijland bij d'opperhooft te brengen; daer comende worden van d'E: Willem Volger opperhooft, Sr Nicolaes de Roeij tweede persoon ende sijn E« vordere bijhebbende suppoosten wel onthaelt ende op onse maniere wederom inde cleeren gesteeken, waer voor haer den Almogende tot danckbaerheijt verleene sijnen geluckigen segen ende langhduirige gesontheijt. Wij konnen den goeden Godt niet genoch dancken dat ons uijt een gevanghenisse, soo veel droefheijt ende perijckulen van 13 jaren en 28 dagen soo genadelijck heeft verlost, hoopende dat de acht daer geblevene maets mede soodanige verlossinge mogen erlangen, ende weder bij onse natie mogen geraken, waertoe haer den Almogenden wil behulpsaem zij n. Den eersten October ') is d' hr Volger van 't eijland ende den 23^ d° uijt d'baij vertrocken met seven schepen; wij sagen de schepen met droefheijt nae, doordien anders geen gissinge gemaeckt hadden dan met sijn E: na Batavia te navigeren, maer worden door den Nangasackijsen gouverneur een jaer overgehouden. Den 25e» d° worden vanden tolcq van 't eijland gehaelt ende voort bijde gouverneur gebracht, die d'voorgeseijde vragen ons yder int bijsonder voorhielden, ende wiert als vooren bij ons daer op geantwoort 8); sijn door d'tolcken doen weder op 't eijland gebracht. ©ragen fitjoen irouberimit ban 4Sanga£acHij *t on-ier eerjSte aancom-ite an$ afgebraegfjt entte bij on*? aabergeimemt al$ ander ibet btage $taet naer op geanttaoort. Eerstelijck wat voor volcq wij waren ende waer wij van daen quamen. 1) In de gedrukte uitgaven van het Journaal is de ondervraging door den Gouverneur geheel weggelaten en van de bemoeienis der tolken eene andere voorstelling gegeven. Uitg.Stichter en Van Velsen: „aen landt ghebracht, ende van des Ed. Compagnies Tolck ver wellekomt, die ons alles ondervraeght hebbende, prees ons seer, dat wy... enz.". 2) Dit wordt niet bevestigd door het te Nagasaki aangehouden Dagregister. 3) Zie Bijlage le. Journaal Hamel. g 66 Antwoort: dat wij Hollanders waren ende van Coree quamen. 2. Hoe wij daer gecomen waren, en met wat schip, dat wij A° 1653 den ió*11 Augustij 't jacht de Sperwer, door een storm die vijf dagen duerde, hadden verlooren. 3- Waer dat wij 't schip hadden verlooren, hoe veel man en geschut op hadden. Op t eijland bij ons Quelpaert en bij die van Coree Chesu genaemt, hadden op gehadt 64 man, met 30 stucken. 4- Hoeveel 't Quelpaerts eijlant van 't vaste lant afleijt ende de gelegentheijt van dien. Leijt omtrent 10 a 12 mijl om de Zuijd van 't vaste land. Is seer volcq- rijck ende vruchtbaer, groot int rond 15 mijlen. 5- Waer dat wij met 't schip van daen quamen, en of wij ergens aangeweest waren. Dat wij den 18*° Junij A° voorsz. van Batavia naer Taijouan gedestineert waren, op hebbende d'hr Caser om aldaer als gouverneur d'heer Verburgh te verlossen. 6. Wat onse ladinge was ende waer met d'selve naer toe wilde ende wie doen alhier opperhooft was. Dat wij van Taijouan quamen ende na Japan wilde, dat wij met harte vellen, suijcker, aluijn en andere goederen geladen waren, dat d'hr Coijet als doen regeerende opperhooft was. 7- Waer 't volcq, goederen en geschut was gebleven. Datter 28 man was gebleven, de goederen en geschut verlooren, dat naderhant van haer nog eenige stucken waren opgevist van weijnigh inportantie ende den ommegangh van d'selve sij niet en wisten. 8. Naer t verlies van 't schip wat sij ons deden. Antwoort, setten ons in een gevangen huijs, deden ons niet dan alles lm goets, gaven ons eten en drincken. 9- Of wij eenige kst hadden om d'Chineesen ende andere joncken te nemen ofte op de Chineese cust te rooven. 6*7 Anders geen last hadden dan recht door naer Japan te gaen, maer door den storm op de cust van Coree vervallen waren. 10. Of wij ooc eenige Christenen of andere natie als Hollanders op ons schip hadden gehadt. Niet dan Comp** dienaers. II. Hoe lange wij op 't eijland hebben geweest ende waer van 't selve naer toegebracht sijn. Naer dat ontrent 10 maenden op 't eijland geweest waren, sijn door den Coninck naer 't hof ontboden, d'welcke 't selve is houdende in d'stad Sior. 12. Hoeverre de stad Sior van Chesu leijt ende hoe lange wij onderwegen waren. Chesu leijt als vooren 10 a 12 mijl van 't vaste land, reijsden doen nog 14 dagen te paert, leijt ontrent soo te water als te lande in alles 90 mijlen van malcanderen. 13- Hoe lange wij inde Conincx stadt hebben gewoont ende wat aldaer gedaen hebben, wat ons den Coninck voor onderhout heeft gegeven, Dat wij op haer manier daer drie jaren hebben gewoont, ende zijn gebruijckt voor lijffschutten vanden veltoverste, cregen yder man 70 cattij rijs ter maent tot rantsoen, met eenig onderhout van cleederen. 14. Om wat oorsaeck ons den Coninck van daer heeft gesonden ende waer nae toe. Door dien dat onsen opperstierman met nog een ander bij den Tarter waren gelopen, om over China weder bij onse natie te geraken, dog sulcx misluckt sijnde, heeft den Coninck ons inde provintie Thiellado gebannen. IS- Waer de maets die bijden Tarter gelopen, vervaren zijn. Wierden terstont inde gevanckenisse geset, dat wij niet seeker en wisten of deselve om hals gebracht of haer eijgen doot gestorven sijn alsoo de sekerheijt niet hebben connen vernemen. 16. Of wij niet en wisten hoe groot 't land van Coree is. Coree is ontrent Z. en N. naer onse gissinge lanck 140 a 150 mijl, breet 68 Ó. en W. 70 a 80 mijl. Is verdeelt in 8 provintie ende 36b steden met [43] veel groote ende cleijne eijlanden. 17- Off wij daer eenige Christenen of andere vreemde natie hadden gesien. Niet dan een Hollander Jan Janse die A° 1627 met een jacht van Taijouan naer Japan wilde gaen, en door storm op die cust vervallen sijn, bij gebreck van water sijn genootsaeckt geweest, met de boot naer land te varen ende dat sij met haer 3 van die van 't land gevat waren, dog dat sijn twee maets inden oorlogh doen den Tarter 't land innam, waren gebleven; daer waren nog eenige Chinesen die van wegen den oorlogh uijt haer land daer waren gevlucht. 18. Of den voorsz. Jan Jansen nog int leven ende waer denselven woonachtigh was. De seekerheijt van sijn leven niet te weten, alsoo hem in thien jaren niet hadden gesien, door dien aan 'thof woonde, ende geseijt wiert van sommige dat hij nog leeffde ende van andere dat hij overleden was. 19. Hoe haer geweer ende oorlogs gereetschap is. Haer geweer is musquetten, houwers, pijl en boogh, hebben oocq eenige cleijne stuckjes. 20. Off op Coree eenige casteden ofte vastigheden zijn. De steden sijn van cleijne tegenstandt, hebben op 't hooge geberghte eenige schansen, daer sij in tijt van oorlogh in vluchten, die altijt van victualie voor drie jaren versien zijn. 21. Wat oorloghs joncken sij ter zee hebben. Elcke stadt moet een oorloghs joncq ter zee onderhouden, yder gemant met 2 a 300 man, soo roeijers als soldaten, met eenige cleijne stuckjes daer op. 32. Off zij eenige oorlog voeren of aen eenige Coningen trijbuijt moeten opbrengen. Voeren geen oorlogh, den Tarter comt 2 a 3 mael sjaers trijbuijt halen, brengen mede aen Japan trijbuijt op, hoe veel is ons onbekent. 23. Wat voor geloof zij hebben en of sij ons daertoe oijt hebben soecken L44I te brengen. 69 Zij hebben naer ons gevoelen 't selve geloof vande Chineese, haer manier is niemand daer toe te trecken maer een yder bij sijn gevoelen te laten. 24. Of sij daer veel tempels ende beelden hebben ende hoe deselve worden bedient. Int geberghte leggen veel tempels ende cloosters, waerin veel beelden staen ende worden bedient (naer ons duncken) op d'Chineese manier. 25- Offer veel papen zijn en hoe deselve geschooren en gecleet gaen. Papen zijnder in overvloet, die haer cost met arbeijden en bedelen moeten winnen, sijn gecleet en geschooren als de Japanderse papen. 26. Hoe de grooten ende gemenen man gecleet gaen. Gaen meest gecleet op d'Chineese maniere, dragen hoeden, sommige van paerden ende koe hair en oocq van bamboesen gemaect, gaen met kousen en schoenen. 27. Offer veel rijs ende andere granen wast. Om de Z. wast rijs ende andere granen in overvloet bij natte jaren, door dien haer gewas meest aanden regen hanght, ende met drooge jaren grooten hongersnoot veroorsaect, gelijck A° 1660, 1661 en 1662 meenigh 1000 van honger sijn vergaen; daer valt mede veel catoen, maer omde noort moeten haer meest met garst ende geerst generen, alsoo daer geen rijs door de coude can wassen. 28. Offer veel paerden ende koebeesten zijn. Paerden sijnder in overvloet, de heesten zijn tsedert 2 a 3 jaren herwaerts door een pestilentiale sieckte veel vermindert, die nog bleef continueeren. 29. Of op Coree eenige vreemde natie quamen handelen, dan of sij op andere plaetsen eenigen handel dreven. Daer comt niemand om te handelen dan dese natie, die aldaer een logie hebben, zij handelen maer op N. quartieren van China ende in Packin. 30. Of wij noijt in de Japanse logie hadden geweest. Dat ons zulcx wel expresselijck was verboden. 70 3i- Waermede sij onder malcanderen handelen. Us] Inde hooftstadt drijven de grooten veel negotie met zilver, den gemene man, soo daer als andere steden met stucken linden, yder naer zijn waerdije, rijst ende andere granen. 32- Wat handel sij op China drijven. Brengen daer wortel nise, silver ende andere waren, daervoor sij treeken waren gelijck bij ons in Japan gebracht werden, als mede sijde stoffen. 33- Offer eenige silver ofte andere mijnnen zijn. Hebben 't sedert ettelijcke jaren herwaerts eenige silvermijnnen geopent, waervan den Coninck 't vierde part geniet, dog van andere mijnnen hebbe niet gehoort. 34- Hoe sij d' wortel nise vinden, wat se daermede doen, en waerse vervoert wort. De wortel nise wort in de noordelijcke quartieren gevonden, ende bij haer tot medecijn gebruijct, jaerlijcx aan den Tarter tot tribuijt opgebracht ende bij de coopluijden nae China en Japan gevoert. 35- Of wij noijt hebben gehoort of China en Coree aan malcanderen vast is. Leijt naer haer seggen aan malcanderen vast, met een grooten bergh, die des winters door de coude ende des somers door 't ongedierte gevaerlijck te reijsen is, daerom nement meest te water en des swinters j over teijs om de sekerheijt. 36. Hoe het stellen vanden gouverneur in Coree geschiet. Alle stadthouders vande provintie worden alle jaren en d'gemeijne gouverneurs alle drie jaren vernieuwt. 37- Hoe lange wij inde provintie Thiellado bij malcanderen hebben gewoont ende waer onse cost ende clederen van daen haelden, hoe veel aldaer overleden sijn. Dat wij in de stadt Peingh ontrent 7 j aren bij malcanderen hebben ge- .1 woont, gaven ons doen maendelijcx voor rantsoen 50 cattij rijs en I mosten onse clederen ende toespijs van goede luijden bescharen; in j die tijt storven elff man. 7i 38- Waerom wij weder in andere plaetsen sijn gesonden en hoe deselve hieten. Antwoort: om datter A° 1660, 1661 en 1662 geen regen quam, een stadt ons rantsoen niet conde opbrengen, verdeijlden ons den Coninck 't laetste jaer in drie steden te weten Saijsiun 12, Sunischien 5, Namman 5 man, alle mede steden in Thiellado. 39- Hoe groot de provintievan Thiellado ende waer deselve gelegen is. Is de Zuijt provintie, heeft 52 steden, de volckrijckste van alle, ende in lijfftochten uijtmuntende. 40. Of ons den Coninck wegh hadde gesonden, dan of wij wegh geloopen waren. Dat wij wel wisten dat ons den Coninck niet wegh soude senden, nu gelegentheijt siende resolveerde met ons 8en door te gaen, alsoo liever eens wilde sterven, dan altijt in dat heijdens land met sorge te leven. 41. Hoe sterck wij nog waren en hoe wij met off sonder kennisse van 't ander volcq zijn wegh geloopen. Waren nog 16 man sterck, met ons 8m sonder haer weeten hadden opgestempt 42. Waerom wij haer niet gewaerschout hadden. Omdat wij met malcanderen niet conden gelijck gaen, door dien den eersten ende den 15en alle maents yder voor sijn stadts gouverneurs most monsteren ende bij buerte verlof cregen om uijt te gaen. 43- Of dat volcq daer mede wel van daen souden geraaken. Niet anders of den Keijser moest aanden Coninck om haer schrijven, alsdan wel bij ons souden geraaken, alsoo den Coninck sulcx niet soude durven weijgeren, door dien den Keijser jaerlijcx sijn verdreven volcq wedersent. 44. Of wij wel meer weggeloopen waren en waerom ons 2 mael misluckt is. 1) opgestempt = vooraf besproken, beraamd, b.v.: „De gedachte aan valschheid en opgestemd bedrog". Bilderdijk. Zie Wdb. der Nederl. Taal dl. XI, kolom 1264 onder opstemmen). 72 Dattet de derde reijs was, telckens is misluckt, ten eerste op Quelpaertseijland, door dien den ommegangh van haer vaertuijgen niet en wisten, den mast tweemael brak ende inde Conincx stadt bijden Tarter door dien de gesanten vanden Coninck wierden omgecocht. 45- Of wij den Coninck noijt hadden versocht, dat ons soude wegh senden ende waerom hij zulcx geweijgert heeft. Dat wij zulcx dickmaels soo aenden Coninck als rijcxraden hebben 1*7] gedaen, altijt voor antwoort cregen, dat sij geen vreemde natie uijt haer lant sonden door oorsaeck dat haer land bij andere natie niet wilde bekent hebben. 46. Hoe wij aan ons vaertuijg gecomen zijn. Dat wij met bescharen soo veel hadden overgegaert, daervoor wij hetselve hebben gecocht. 47- Of wij wel meer als dit vaertuijg hebben gehadt. Dattet derde was, dog de andere al te cleijn waren om daermede wegh te loopen naer Japan. 48. Waer van daen wij wegh geloopen sijn, ende of aldaer woonden. Van Saijsingh daer wij met ons vijffen en drie in Sunischien woonden. 49- Hoe verre 't wel was daer wij van daen quamen, ende hoe lange onderwegen geweest waren. Saijsingh is naer onse gissinge van Nangasackij ontrent 50 mijlen; eer wij op Gotto quamen, hebben 3 dagen, op Gotto 4 dagen stil gelegen, van Gotto tot hier 2 dagen onderwegen geweest, is tsamen negen dagen. SO. Waerom wij op Gotto waren gecomen ende doen sij bij ons quamen weder wilden wegh gaen. Dat door storm genootsaeckt waren, daer in te loopen, 't weer wat bedaert sijnde onse reijse na Nangasackij sochten te vorderen. 5i- Hoe die van Gotto met ons handelde ende getracteert hebben, of sij daer voor wat hebben geeijst ofte genooten. Namen der twee aen land, deden ons niet dan alles goets, sonder daer yets voor te hebben geeijst ofte genooten. 73 [48] 52. Offer ymand van ons meer in Japan hadden geweest, ende hoe wij den wegh wisten. Niemand niet, dat den wegh ons van eenige Corees volcq die in Nangasackij geweest hadden, was beduijt, ende ons den cours naer 't seggen vandeh stuijrman nog eenigsints in gedachten was. 53- J Tvolcq die daer nog sitten, haer namen, ouderdom ende waervoor deselve gevaren hebben, en jegenwoordig woonachtig zijn. Johannis Lampen, adsistent out 36: jaren. Hendrick Cornelisse, schieman > 37' Jan Claeszen Cock ,,49' woonende inde stadt Namman. Jacob Janse quartiermeester » 47: - Anthonij Ulderic bosschieter , 32: - Claes Arentszen Jongen „27- In Saijsungh Sandert Basket bosschieter „ 41: - Jan Janse Spelt jonghbootsn » 35: 54- Onse namen, ouderdom ende waer voor op 't schip gevaren hebben. Hendrick Hamel, bouckhouder out 36: jaren. Govert Denijszen: quartiermeester „47: - - Mattheus Ibocken, onderbarbier „32: Jan Pieterszen: bosschieter „36: Gerrit Janszen: d° „ 32 • Cornelis Dirckse bootsgesel „ 31: Benedictus Clercq jongen „ 27: Denijs Govertszen: d° ,, 25: - Aldus gevraeght ende beantwoort desen I4«> September 1666. Den 25"» October daer aanvolgende sijn weder voorden ouden ende nieuwen gouverneur geroepen, de voorsz: vragen ons yder int bijsonder voorgehouden, hebben als vooren daerop geantwoort. Den 22"" October, ontrent den middagh met de comste vanden t«67. nieuwen gouverneur1), cregen licentie om te mogen vertrecken, 1) De nieuwe Gouverneur was al eenige dagen vroeger te Nagasaki aangekomen. Zie Bijl. I;. 74 waer op tegen den avont op de fluijt de Spreeuw sijn aan boort gegaen, om met d'selve in Compe vande fluijt de Witte Leeuw, na Batavia te vertrecken. Den 23™ d° met 't limieren vanden dagh, lichten ons ancker ende vertrocken uijt de baijvan Nangasackij. Den. . . . *) quamen opde rheede van Batavia ten ancker, den goeden Godt sij gedanckt dat ons soo genadelijck uijt de handen der heijdenen heeft verlost, daer over de 14 jaren met groote commer ende droefheijt onder hebben gesworven en nu weder bij onse overigheijt heeft gebrocht. *) Om 't voorsz. rijck van Coree aan te doen, moet 't selve soecken aende westzijde ofte inde bocht van Nanckin opde hooghte van ontrent 40 graden, alwaer een groote rivier in zee compt loopen, welcke rivier op ■!• mijl voorbij vande stadt Sior loopt, alwaer al des Conincx rijs ende andere incomsten met groote joncken gebracht wort, de packhuijsen leggende ontrent 8 mijlen de rivier op ende dan met carren inde stadt gebrocht wort. Inde stadt Sior hout den Coninck sijn hof, hier onthouden haer den meesten adel ende grootste coopluijden van 't land, die op China ende met d'Jappanders handelen, alsoo alle coopmanschappen hier eerst gebracht ende dan door 't landt gesleten wort, hier wort 00c veel handel met silver gedreven, door dien meest onder de grooten is berustende, daer inde andere steden, ende ten platte lande met linde ende granen gedaen wort; dat men het land aende westsijde soude aendoen, is omdat aende Zuijt ende oost sijde, veel clippen en riffen soo sighbare als blinde leggen, voornamentlijck in ende voorde baijen, daer naer 't seggen vande Coreese stuijrluijden de west sijde 't schoonste van is. 1) Zie Inleiding, bl. XXVI. g) Het volgende slot komt in de vroegere uitgaven van het Journaal niet voor. t BERICHTEN OVER DE GEVLUCHTE SCHIPBREUKELINGEN. Dagregister Japan. a. 1666. September. Dinsdag i4en ditto Voor drij dagen begon hier tijdinge te lopen hoe de hr van Gottho aen dese Stadts Gouverneur Zinsabrod.» bij missive hadt laten weten datter agt Europianen op een wonderiijcke wijse gecleet en meteen vreempt fatsoen van een vaertuijgh in sijn Eijlanden waeren aengecomen, ende die hij met d' eerste gelegentheijt van weer en wint naer Nangasackij dagt te senden; gemelte tijdinge worden alle uuren met soo veel veranderinge in de omstandigheijt van dien vertelt datr men niet en wist wat daer van te dencken weijniger te schrijven, tot hnijden vroegh als wanneer verstonden dat gemelte vreemde vaertuijgh ende volck d' verleden nacht van Gottho hier was verschenen en die nadatse door den Gouverneur van alles waren ondervraegt geworden, een uure nae de middagh bij ons op 't Eijlant wierden gesonden ende bevonden te wesen agt Nederlanders welcke a° 1653 't Jacht de Sparwer dooreen vijfdaegse schrickelicke storm den 16e Augustus op 't Quelpaerts Eijlant hadden helpen verliesen, zijnde dese acht personen genaemt Hendrick Hamel van Gurcum a° r 651 met de Vogel Struijs in India gecomen voor bossr naderhant verbetert tot bouckhouder met 30 gl. pr maent Govert Denijs van Rotterdam a 1651 raet N. Rotterdam int lant gecomen voor schiemansmaet Denijs Goverts zoon van dP Govert, als boven in 't lant gecomen voor jongen met 5 gl. , Matthijs Boeken van Enckhuijsen a° 1652 met de schip N. Enckhuijsen in India gecomen voor Barbarot a 14 gl. pr maent Jan Pieters van Heerenveen, bossr van fiï pr maent daer voorin India gecomen a« 1651 met d' Vogel Struijs. Gerrit Jans van Rotterdam a° 1648 met Zeelandia in India g'co- 7« men voor jongen, naderhant verbetert voor matroos met 10 guldens. Cornelis Dirks van Amsterdam a° 1651 met 't schip de Walvisch in 't landt gecomen voor matroos met 8 gl. ter maent, Benedictus Clerck van Rotterdam a° 1651 met Zeelandia in India gecomen voor jongen a 5 gl. ter maent 'K en wil mijn selfs niet inlaeten nochte onderwinden om hier in 't lange te verhalen wat voornoemde personen in dien tijt van 13 jaeren diese onder d'Eijlanders van Corre hebben gesworven, is wedervaren, dewijle sulcx wel een breeder beschrij vinge op sigh selfs soude vereijschen maer sal slegts cortelijk seggen, hoe datte miserable menschen en nogh 28 persoonen dié nevens haer tsamen 36 zielen van gemelte Jagt de Sparwer gesalveert en op voomde Quelpaerts Eijlant aen lant gecomen waeren, eerst den tijt van 8 maenden daer op bewaert en naderhant op d' eijlanden van Corre gebragt sijn, wordende dikwils van de eene plaets naer d'ander gevoert mitsgaders doorgaens seer sober en armelijck getracteert, sulcx nu en dan 20 personen van haer geselschap sijn komen te sterven en sij 16 starck overgeschooten welcke overige acht die op 't vertreck van voorsz. acht menschen uijt Corre, nogh in't leven en hier en daer in't lant verspreijt waeren, uijtgenomen drie diese om de minste suspitie te geven op hunne vlugt van daer in huijs gelaten, sijn genaemt Johannes Lampen van Amsterdam assistent Hendrick Cornelisz van Vrelant • Jan Claes van Dort, cock Jacob Jans van Vleekeren Sander Boesquet van Lith ' Jan Jansz Spelt van Uijtrecht Anthonie Uldircksz van Grieten Claes Arentsz van Oostvoort Den Gouverneur Zinsabrode als hij de eerste genoemde acht persoonen bij ons op 't Eijlant sont, liet ons daernevens door deTolcken aenseggen dat we dezelve wel mogten tracteren en gedencken hoe wonderlijck dat se uijt haer elenden waeren verlost, ende om haer vrijdom te becomen met sulck een slechten vaertuijgh, soo verren wegh hadden bestaen haer leven te wagen, SijnEd'e wilde daer over naer Jedo oock schrijven en ons naer becomen bescheijt ordre geven hoe wij't met dit volck dan wijders souden hebben te maecken. Wij lieten SijnEd'e voor dese goede voor- 79 sörge ten hoogsten bedancken en seggen dat we ons naer Zijn beveelen gehoorsaemelijck gedagten te schicken. Voorsz. parsoonen waren den 4 deser des avonts met een cleen vaertuijgjen van Corre vertrocken en door een continueele noordewint tot beneffens d'Eijlanden van Gottho geleijt, alwaerse den ioen ditto door een stercke zuijdewint genootdruckt sijn geweest (hoe wel tegens haer danck) haven te soecken, sonder te weten waer datse waren en of se bij vrunden of vijanden quamen. 'T is mijns oordeels aenmerckenswaerdigh dat als het gesalveerde volck van de Sperwer op't Eijlant Quelpaert waeren, en in 8 maenden niet en wisten wat men met haer voor hadde, uijt Corre daer bij haer gecomen is een out man gelijckende wel een Hollander (zijnde apparentelijck bij den Heer van gemelte Eijlant van den Coninck van Corre versogt en ontboden) die naer hun luijden een lange wijle besien te hebben, ten laetsten in cromduijts vraegde wat volck sijt ghij ende uijt haer verstaende dat se Hollanders waeren, seijde ik ben oock een Hollander, geboortich uijt de Rijp, en hiete Jan Jansz. Weltevreen ende heb hier al 26 jaren geweest, verhaelende wijders hoe hija0162J op 't Jacht Ouwerskerck hadde gevaeren, Item dat hij op seecker joncque door gemelte Jagt in dit Noorse vaerwater genomen, over gezet zijnde, en omtrent dese Eijlanden vervallen was1) met eenige van sijn geselschap aen lant gevaeren om waeter te haelen en nevens twee andere persoonen door d' Chineesen gevangen geworden, mitsgaders dat voorn, twee mackers ten tijde als dese Eijlanden van de Tartaten wierden ingenomen, waeren dootgebleven; gemelte Jan Jansz. Weltevreen was op 't afscheijt van dikgenoemde 8 persoonen uijt Corre nogh in't leven ende een man van ruijm 70 jaren oudt. (Dagh-register ofte Dagelijckse aenteijckeninge van 't gepasseerde en voorgevallene in Japan ten ComptoireNangasakij gehouden bij den oppercoopman Wilhelm Volger, Opperhooft, aldaer, beginnende den 28" October anno 1665 tot den 18 October 1666. Kol. Arch. no. 11689. In afschrift ook in Overgek. Brieven 1667 Tweede boek. K. A. no. 1149). b. 1666. October. Sondagh 170 d° .... op van dage lieten door de Tolcken (gelijck wij meenden om 't welstaen) aan de Gouverneurs versoecken off we de acht Nederlanders voor een maent verleden uijt Corre hier aengecomen mede naer Batavia mochten voeren, 't welck ons wiert af- 1) Deze en volgende cursiveeringen in de Bijlagen zijn bij den druk aangebracht. 8o geslagen met voorgeven dat dies aengaende van 'tjedosche Hoff nog geen ordre off bescheijt was gecomen, maer alle uure worde verwacht, ondertusschen zullen de schepen morgen moeten vertrecken ende dese arme menschen licht hier noch een jaer dienen over te blijven 't welck voor haer luijden hertelijck te beclagen soude wesen. Missive Nagasaki naar Batavia. c. Aen de Edie Heer Joan Maetsuijker Gouverneur Generael en d'Edle Heeren Raden van India. Door de onwederhoudelijke en onbepaelde hand Gods sijn hier op i^den passado uijt de Correse Eijlanden op een wonderbaerlijke wijse teregt gecomen en door den Gouvernr Zinsabrode bij ons op 't Eijlant gesonden 8 personen die a° 1653 het Jagt de Sperwer op 't Quelparts Eijland (gelegen omtrent... 1) mijlen benoorden2) Firando) hebben helpen verliesen, sijnde d'eene van haer d'Boechouder van gemelte schip genaemt Hendrik Hamel en d'andere 7 matroosen op haer vlugt met een kleen vaertuijgje; van haer sijn nog andere agt persoonen op gemelte Eijlanden van Corre gebleven; voorschreven hier aengecomen 8 personen gaen nevens desen met d'Esperance meede na Batavia uijt wien en uijt hetgeen daervan in ons Dagregr op voorschr. datum staet aengeteijkent UEdle alle omstandigheden nader gelieven te vernemen. Nangasackij adij i8en October anno 1666. Uwe Ed's onderdanige dienaers en was getekent Wilhem Volger, Daniël Six, Nicolaes de Roij, Daniël van Vliet (Kol. Arch. no. 11725). Rapport. d. Rapport schriftelijck gestelt en aen den Ed Heer Joan Maetsuijcker Gouverneur Generael ende de E. Heeren Raden van India overgelevert door mij Wilhem Volger Coopman en jongst gewesen Opperhooft in Japan met tnijn verschijning van daer op Batavia. . . . Wij en haddèn thf alderminste niet getwijffelt gelijck in meergenoemde missive 3) oock is geschreven off de acht persoonen van 't verongeluckte Jacht de Sperwer souden benevens naer Batavia gegaen ende voor UEd verschenen hebben om de ellenden die haer 13 jaeren in de 1) Niet ingevuld. 2) In het afschrift voorkomende onder de Overgek. Brieven 1667, Tweede boek (Kol. Arch. no. 1149) staat: btneeden. 3) van 18 Oct. 1666. 8i eijlanden van Corre sijn bejegent mondelingh en schriftelijck te verhaelen. Hoewel 't tot mijn en insonderheijt deser arme luijden groote droef heijt heel anders is uijtgevallen aengesien den Gouverneur Gonnemond dien ick daegs voor .mijn afscheijt uijt Nangasackij om licentie tot haer vertreck liet versoecken 't selve plat af heeft geslaegen met voorgeven dat hij daertoe nogh geen ordre van 't Jedose Hof had becoomen seggende wijders dat hij twijffelde of gemelte persoonen niet noch eerst in Jedo souden ontbooden en aen de Rijcxraden moeten vertoont worden bevoorens haer toegestaen wierde van hier te vertrecken; tot wat eijnde— offt al gebuerde — dit dan noch geschieden soude, seijde hij niet; 't is evenwel niet apparent dattet daer toe comen sal gelijck UEd binnen corten pr d'een of d'andere joncque van daer wel aengeschreven staet te werden. Ondertusschen valt 'et voor deese bedroefde zielen moeijelijck noch een ront jaar te moeten overblijven eerse haer volle vrijheijt mogen genieten. Ick ben van haer luijden versocht en heb aengenomen om UwEdlen haerenthalven te bidden, gelijck ick mits desen in alle nedericheyt doe dat 'et UweEdl"» doch wilde believen d'oogen van barmherticheijt over hunne armelijcke conditie te laeten gaen endesoodanige ordre te geeven datse wederom in 's Compes soldij boucken ingetrocken ende tot onderhout ijets genieten mochten, wij ende sij bidden noghmaels dat UwEdk hierin naer Haere aengeborene goedertierentheijt gelieven te handelen. (Overgek. Brieven 1667, Tweede boek. Kol. Arch. no. 1149; ook in Kol. Arch. nörii.725). In de missive van de Bataviasche Regeering d.d. 20 April 1667 wordt naar Nagasaki bericht dat de Espérance 30 November 1666 te Batavia is aangekomen en dat is „overgeleverd door den E. Willem Volger [die aan boord van de Espérance was medegekomen] UE. aangename missive van 18 October a° verleden, mitsgaders desselfs particulier rapport". In hare beantwoording (d.d. 9 Mei 1667) van den brief van 18 Oct tv. zegt de Bataviasche Regeering: „Wij willen ook niet twijffelen of de Gouverneurs [van Nagasaki] zullen de 8 personen die van Corre soo miserabelijcken tot Nangasacki overgecomen ende 't verleden jaar daer overgehouden sijn, nu largeren en herwaerts laten comen". Dagregister Japan. . 1666. October. Woensdag 25e d° ... heden morgen omtrent 9 uuren comen de gesamentlijcke tolken uijt den naem van den Gouvemr mij Journaal Hamel. • 82 aendienen dat de agt Nederlanders op den 14e*» September uijt Correa hier aen gecomen met haer ten huijse van den Gouvernr Canama Gonnemond« moesten gaen omme andermael in presentie van den opreijsende Stadvoogt Zinsabrodonne ondervraegt'te werden. Ik1) liet deselve roepen ende gelaste dat met den anderen op stont daer naer toe souden gaen. Wat vragen dese wijshoofdige Japanse Regenten voorstellen sullen staet ons met haer retourneeren te vernemen. Cort naer den middag quamen gemelte Nederlanders weder op 't Eijlant en gevolgelijck rapporteerden den boekhouder Hendrik Hamel, dat in presentie van gem. Gouvernr waren gevraegt, eerst naer haere namen en ouderdom, alsmede den handel en wandel der Correers, wat cleeding sij droegen, haer geweer, manieren van leven, en godsdienst, of er oock Fortugeesen als Chinesen in 't lant woonden, mitsgaders hoeveel Hollanders daer noch gebleven waren etca, ende naer datse haer op ijder vraeg contentement gegeven hadden, wert haer gelast weder naer 't Eijlant te keeren; of dese luijden door de Keijserlijke Majes<- gelargeert zijn, connen noch niet te weete comen. ƒ. 1667.17 Februari... 't vertreck der 8 Nederlanders uijtCorrea, alsmede de verlossinge dergeenen die daer noch verbleven waren, soude bij Sijn Ed [een der beide Gouverneurs van Nagasaki] in gedagten gehouden worden ende gevolgelijck aen zijn Confrater [die destijds zich te Jedo ophield] daerover schrijven (Kol. Arch. no. 1155). g. 1667.14 April [te Jedo].... alvoorens door onsen Japansen schrijver de versoeckentotbevorderinghvan 't vertreck der 8 Nederlanders uijt Corea hier comen vlugten.... in scriptis gestelt wesende... leverden wij hem [den hierboven bedoelden Gouverneur van Nagasaki] gemelte geschrifje over, onder versoeck 't selve in achtingh geliefde te nemen. Missive Nagasaki naar Batavia, 13 Oct. 1667. h. .... Bij dese gelegentheijt [14 April 1667 te Jedo] leverden wij aan de twee Commissarissen een cleijn versoekschrifjen wegens 't ontslaeken der Corese matrosen.... over. Dagregister Japan. /. 1667. October. Saterdagh 22e*>.Niettegenstaendedathetseerregenagtigh weeder was, hebben wij op heden de fluijtschepen de Witte Leeuw en de 1) Daniël Six opvolger (sedert 18 October 1666) van Willem Volger als opperhoofd van ons comptoir te Nagasaki. «3 Spreeuw directelijck met een cargasoen ten bedrage van f475724.15.3 bestaende in 4 duizend picol staefkoper, 350 picol campher, 35 Japanse zijde rocken nevens 80 kisten zilver, naar Batavia gedepecheert. Godt [de] Heere geve datse behouden mogen vaeren. Heden bequamen licentie dat de 8 personen uijt Corea bier aengecomen, zullen mogen vertrecken. Missive Nagasaki naar Batavia, 22 Oct 1667. j. ... Niettegenstaende den nieuwen Gouverneur van Nangasackij Sinsabrodonne om den ouden GouvermGonnemonde te vervangen, al eenige dagen afgecomen was, hebben wij niet eerder als op dato deser licentie connen bekomen dat de 8 Nederlanders uijt Corree 't voorleden jaer hier aengecomen, zullen vermogen te vertrecken en dienvolgens comen d' selve pr de fluijt de Spreeuw tot UEdle noch bij desen over. Resolutie Gouverneur Generaal en Raden, 2 Dec. 1667. k. Jan pees: Hendrik] Hamel adsistent met noch 7 persoonen te samen geweest sijnde op 't jacht de Sperwer afi 1653 aen een der Corese eijlanden verongeluckt en sedert aldaer gevangen gehouden tot verleden jaer dat se met een cleijn vaertuijgh ontcomen en tot Nangasacki bij de onse aengelandt sijn, In Rade versocht hebbende om licentie om met de gereede schepen na 't vaderlandt te vertrecken ende dat hare gagie van de tijt harer detentie haer mede mochte goet gedaen worden, Soo is nae deliberatie goet gevonden haer het eerste toe te staen, maer het tweede als strijdigh metten Generalen articulbrief af te slaen, maer dat haer reeckening weder aenvangh sal hebben genomen van de tijt dat weder tot Nangasacki sijn in de logie gecomen, sijnde geweest den 14e" September verleden jaers, doch aengesien eenige niet meer dan jongens gagie sijn winnende, is verstaen desulcke voor de 't huijsreijze op 9 gl. ter maent te stellen. Generale Missive, 25 Jan. 1667. /. Van de Hr. van Gotto sijn acht Nederlanders die met een cleen vaertuijg aldaar van de Coereese eijlanden waeren aengecomen tot Nangasackij opgesonden verhaelende dat se in't jaer 1653 op't Quelpaerts eijland met 't jacht de Sperwer verongeluckt en sich aldaer 36 menschen gesalveert hadden — maer waeren van de Coereesen seer armelijck getracteert en 84 SOO nu en dan van 't eene eijland nae het ander vervoert, sulx datter in den tijt van 13 jaeren dat aldaer gesworven hebben 20 personen sijn comen te sterven, — waervan 8 gelijck vooren geseijt, met een cleen onnosel visschers vaertuijgjen sijn gevlucht, de andere acht sijn daer nóch gebleven, onder anderen verscheen daer bij haer een out man die seijde in cromduijts dat hij ook een Hollander was geboortig uijt de Rijp, genaemt Jan Janszen Weltevreden, hebbende daer all 39 jaeren geweest en dat hij a° 1627 op 't jacht Ouwerkerck had gevaeren en bij geval met een Chineese jonck aldaer was geraeckt, hoe de vordere Nederlanders die daer verbleven en d' andere aght die tot Nangasacki sijn comen vluchten genaemt sijn, worden met naemen en toenaemen in 't Japanse dagregister op 1411 September 1666 bekent gemaekt, waertoe ons vorder om in desen kort te gaen, diesbetreffende gedraegen. Sij hadden versocht dat voorseijde 8 Nederlanders in Nangasackij sijnde mede nae Bataviamochten vertrecken, dat jaer de gouverneurs afgeslagen hebben, onder pretext dat daerover nae Jedo moesten schrijven en licentie versoeken. (Overgek. Brieven 1667, Eerste boek. Kol. Arch. no. 1146). Generale Missive, 23 Dec. 1667. m. Uijt Japan zijn hier den 28 November verleden behouden en met seer goede tijdinge van daer alhier (Godt sij daer voor hertelijck gedanckt) de twee fluijten Spreeuw en Witte Leeuw komen aen te landen nae datse van daer den 23 October vertrocken waren.... De acht Nederlanders verleden jaer uijt haer dertien jarige gevanckenis in Corea verlost, sijn nu met de fluijt de Spreeuw alhier behouden aengelandt. (Overgek. Brieven 1668, Eerste Boek (Japan). Kol. Arch no. 1152). Patriasche Missiven.1) 20 Nov. 1667. n. T,' is wonderlijck 't geene UE. van die arme menschen haer van de Sparwer in den jaere 1653 in de Cooreese Eijlanden gesalveert, en daer tot noch toe als gevangen gehouden, en daer onder van een oudt man all van den jaere 1627 off daeromtrent daer geweest sijnde, en waervan acht in Japan sijn aengekomen, verhaelen. De voorsz. luijden sullen van de gelegentheijt van die Eijlanden, mitsgaders off en wat aldaer soude connen te doen vallen, ongetwijffelt eenich bericht cunnen geven. Conde 1) Kol. Arch. no. 457. 85 voor de resterende gevangens inde voorsz. Eijlanden noch verbleven, haer vrijdom mede worden geprocureert soude een pieus officie wesen. 2 2 Aug. IÓ6 8. 0. Wij hebben voor ons gehadt seven personen van diegeene die in't jaer 1653 met de Sperwer aen Corea schipbreuck geleden en haer daer aen lant gesalveert, mitsgaeders den. tijt van dertien jaeren en 28 daegen als gevangen geseten hebben, off soo langh dan gedetineert sijn geweest, oock haer van de gelegentheden aldaer en van den handel die daer soude kunnen vallen, ondervraecht, en wijders gelesen het verbael dat sij daer op aen ons hebben overgeleverd. En dewijle wij daerin hebben geremarqueert dat de Japanders daer haer handel en logie hebben, en 't selve lant onder anderen medetrect Peper, Sappanhout, Sandelhout, Harte- en Roggevellen, mitsgaders mede soodanige waeren als wij in Japan aen de merckt brengen en waeronder gemeent wort dat de hierlantsche Laeckenen, als een seer kout lant sijnde, mede wel van het voornaemste soude kunnen wesen, hebben wij in bedencken genomen off het niet goet en dienstich soude wesen onder anderen mede onder pretext van de resterende gevangens off gedetineerde daer noch sijnde, dat een besendinge derwaerts gedaen wierd, om te onderstaen off wij daer tot den handel niet mede souden kunnen werden geadmitteert, presenterende de voorsz. luijden haer tot die reijs en besendinge in dienst van de Compe weder in te laeten, gelijck als sij ons berichten, dat de achtste sijnde den boeckhouder bij haer tot Batavia soude sijn gelaten. Volgens het voorsz. verbael souden die van Corea haeren handel mede te lande op Pekin drijven, werwaerts vele van de goederen die in cas van admissie bij ons daer souden werden aengebracht, souden cunnen werden vervoert en gedebiteert, dan het voornaemste obstakel dat wij daerin te gemoetsien, soude wesen dat die van Corea sijnde tributarissen van den Groten Tartar, die daar jaerlijx sijn Commissarissen send om haer op alles te laten informeren, van ons aenwesen aldaer verstaende, lichtelijck 't selve soude soeken te weeren en tegen te gaen, insonderheijt dewijle denselven ons tot den handel in sijn rijck niet en verstaet in te laeten; Doch alsoo d'E. Pieter van Hoorn UE. van die gelegentheden lichtelijck naerder sal kunnen berichten, sullen UE. in en omtrent die besendinge kunnen doen en disponeren soo als UE. sullen meenen ten meesten dienste en voordeele van de Compe te strecken. 86 Resoluties Heeren XVII. 1) 10 Aug. 1668. p. In deliberatie geleijt sijnde, is goetgevonden en geresolveert dat seeckere acht personen die den tijt van 13 jaren in Corea gevangen geweest en nu van daar herwaarts overgekomen sijn, door Commissarissen uijt dese Vergaderingh sullen werden gehoort, wegen de hoedanigheijt, constitutie en gelegentheijt dier landen, waartoe, mitsgaders om de pretensien bij die luijden gemoveert te examineren en de Vergaderingh daar omtrent te dienen van hare consideratien en advis, werden mits desen versocht en gecommitteert d'Heeren Munter, Fannius, Lodesteijn en den Advocaat van de Comp*. met adjunctie van d'Heer Thijssz., uijt de Hooftparticipanten. 11 A u g. 1 6 6 8. q. Gehoort sijnde het rapport van de Heeren Commissarissen hebbende in gevolge van de resolutie van gisteren voor haar bescheijden en geexamineert het volck in Corea gevangen geweest sijnde, soo oock gelesen het request bij deselve gepresenteert, tenderende om te hebben betalinge van de gagie haar volgens haar sustenue competerende van de tijt dat in Corea gevangen sijn geweest, wesende dertien jaren en 28 dagen, is na voorgaende deliberatie mitsgaders lecture van het 42 en 51 articul van den artijckelbrieff, goetgevonden dat all vooren hier op te resolveren, het schriftelijck rapport door deselve overgelevert sal werden gelesen en geexamineert, waartoe de gemelte Heeren Commissarissen mits desen worden versocht en gecommitteert. 13 Aug. 1668. r. Gehoort sijnde het rapport van de Heeren Commissarissen hebbende in voldoening van de resolutie van den nn deser nagesien en geexamineert het verbaal gehouden van het gepasseerde en toedracht van saacken in Corea geduerende de aanhoudinge en gevanckenisse van die daer jongst van daan gekomen sijn, vervattende met eenen de constitutie van het lant aldaar, en de handel die daar soude cunnen vallen, waar op sijnde gedelibereert, is goetgevonden en verstaan dat de Generaal en de Raden sal werden aangeschreven dat men hier niet vreemt daar van soude wesen dat, door een besendinge derwaerts te doen, onderstaan wierd off men 1) Kol. Arch. no. 235. «7 daar tot den handel soude cunnen werden geadmitteert, verstaande soo den Generaal en de Raden geen andere consideratien daar tegen mochten hebben. Noch is geresolveert dat men de voorsz. luijden, sijnde seven in getale, uijt commiseratie tot een gratuiteijt sal doen hebben een somme van vijfthien hondert en dertigh guldens, te verdeelen als volgt: Govert Denijs uijtgevaren voor quartier Mr a. f 14 pr mt . f 300. Jan Pietersz uijt voor bootsgesel tot f 11 f250. Gerrit Jansz tot 9 gl f 200. Cornelis Dircksz tot 8 gl f 180. Dionijs Govertsz tot 5 gl , f 150. Benedictus Clercq tot 5 gl f 150. Mattheus Ybocken voor derde barbier tot 14 gl f 300. H. BERICHTEN OVER DE IN VRIJHEID GESTELDE SCHIPBREUKELINGEN. Dagregister Nagasaki. 0.1668.14 Augustus. In den avont comt den Ottenal)dezesEijlantsDezima ons aencundigen de Keijserlijcke Majes* de acht Nederlanders van 't verongeluckte jacht de Sparruwer in de jaere 1653 ende waervan anno 1666 acht persoonen van Correa tot hier miraculeus aengelant sijn, van daer gevoirdert en apparent morgen of overmorgen ons stinde bij te comen, dat een groote sorge van dees Majestt voor der Hollanderen zij. 16 Sept Naer de middag sendt de Nangasackijse Gouvem* seven Nederlanderen die van 't gebleven jacht de Sparruwer 't zedert anno 1653 haer op 't Eijlant Correa erneert en nu door last des Majests- door den Heere van Tzussima van daer waren gevoirdert, bij ons op 't Eijlant Dezima, zijnde d'achtste, die de gevlugteachtNederlanderen aldaer anno 1666 gelaten hadden, overleden; twee maenden warense van Correa door de continueele zuijde winden en breecken der mast van de bercq tot hier onderweegh geweest, van den Gouverneur van Correa met een rocq, ider thien cattij rijs, twee stuckjes lijwaet ende anders beschoncken. Item van de H.re van Tzussima van eten, drincken en ider een rocq op de reis van daer nae herwaerts versien, mitsgaders aen haer sevenen twintig duijsent caskens geschoncken, dat ons soo alles door des Gouvernrs van Nangasackis last schriftelijck door twee Öpperbonjosen wiert vertoont, seker een groote sorge zijnde, die den Japanse Keijser voor d' Hollanderen gedragen heeft, ende een merckelijcke bestieringe des Alderhoogsten. Moste dese lieden tot nader order bij den andere woonen en in hun habiet laten blijven, nadien voor de Nangasackijse Gouvernr noch stonden verhoort te werden. 17 d° wierden de seven bovengemelde Nederlanderen ten huize van de 1) In elke straat van Nagasaki woont een Ottono of wijkmeester (H.Doeff, Herinneringen uit Japan, 1833, bl. 25). Zie ook Nachod, Beziehungen, u. s. w., bL 417 en E. Kaempfer, Beschryving van Japan, 1729, bt 232. 89 Gouvernr Sihsabrode naer de gelegentheden van het verongelucken van 't schip de Sparruwer in de jare 1653, als dat van Correa, ende de frequentatie in de negotie met de Japanners ondervraegt, daerse naer waerheit op antwoordden, ende sonderlingh geen aentekening tot nutte van d'E.Compe en meriteert, dan wierden vergunt dit jaer te mogen vertrecken, daer we dan den Gouverneur hertelijcken voor deden bedancken. Missiven Nagasaki naar Batavia. b. 4 Oct 1668. Seven Nederlanders (waer van d'achste zedert 1666 overleden is) van 't verongelucte jacht de Sparruwer 't zedert den jare 1653 haer op 't Eijlant Correa onthouden hebbende, zijn door der Majesteijts last van daer gevoirdert, ende ons op den i6en van de verleden maent September toegesonden die met de laetste besendinge met Gods hulpe om de cleente van dit vooruijtgaende fluijtjenl) volgen sullen. C. 25 Oct 1668. De seven Nederlanderen daer in ons voorig schrijven Uwe Edk eerbiedig van verwittigt is, ende zedert den jare 1653 mits het verongelucken van 't jacht de Sparruwer op 't lant van Correa gehouden zij n, gaen nu met Buijenskercke over en zijn genaemt Jacob Lampen van Amsterdam, adsistent, Hendrik Cornelissen van Vreelant, schieman, Jacob Jansen van Flekeren,. quartiermeester, Zandert Baskit van Liet, bossr, Anthony Uldriksen van Grieten, matroos, Jan Jansen Spelt van Uijttrecht, hooplooper en Cornelis Arentsen van Oosta'penS). Generale Missive, 13 Dec. 1668. d. Op 't versoek onser Opperhoofden om de verlossing onser acht in Corea overgebleven Nederlantse gevangenen met den Sperwer 1653 aldaer verseijlt, sijn seven derselve, alsoo een tsedert overleden was, dit jaer in Nangasackij aen onse Residenten overhandigt, ende met Nieuwpoort uijt Japan verseijlt als wat swack gemant, met meening om deselve aen 't eijland Timon op Buijenskerck over te nemen, dat door toeval soo niet en heeft kunnen bestelt worden. Uijt dit hier aengehaelde, en 't gene verleden jaer sekerlijck sijn bericht dat de Coreërs aen de Chinesen contributie betalen, blijckt dat die luijden beijde China namentlijck en Japan onderdanig sijn of immers den Japander ten minsten ook groot respect draegen. 1) de „Zuylen", den 7" October van Nagasaki onder zeil gegaan. 2) Oostvoort in Bijl. la. go Missive Batavia naar Nagasaki, 20 Mei 1669. We hebben in 't nasien der papieren bevonden dat den i6en September verleden 7 onse lantsluijden (die sedert 1653 in Corea hadden gevangen geseten, en waervan ons eerst in den jare 1666 kennisse toegekomen is) door bestellinge der Japanse Regeeringh uijt hare gevanckenis op 't Eijlant Dezima bij UE. verschenen zijn, die daer nae ook geluckelijck op Batavia bij ons bennen aengelant, 't welke een saeke is waervan UK soo vertrouwen niet versuijmt zullen hebben te hoof wesende, de Majest. te bedancken of soo 't niet en ware geschiet, soude 't noch moeten gedaen worden, doch alsoo gemelte saeke ongemeen en van seltsame voorVal is, hebben hier verstaen dat die niet behoorde bij een gemeene danksegginge door d' Opperhoofden gedaen te berusten, maer dat UE. bijsonderlijk uijt onse name en van onsentwegen de Keijserlicke Majest* soudet bedancken, om daer mede te betuijgen het zeer groot genoegen dat we daerinne geschept hebben. Alsoo de H1*» Meesters in 't vaderlant met d' overcomste der gewesen Corese gevangenen in bedencken zijn gebracht of wel aldaer eenigen handel vallen mocht tot voordeel van de Compe, dat wij hier na de bekomen bescheijden van diezelve luijden en die wij wijders van die gelegentheit hebben, vermenen weijnich te zullen beschieten, soo om de armoede des lants als d' afkeericheijt diese hebben van de vreemdelingen en d' onwilligheit om die in haer lant toe te laten, sonder noch te spreeken van der Tartaren en Japanderen onwil om gemelten handel te gedoogen, dié alle beijde in gemelte landt groot van respect en vermogen zijn, en ook dat aende goede havenen al vrij wat getwijffelt wort, soo sullen UE. nochtans dienaangaande tot meerder seckerheijt en gerustheijt in die sake ons laten toekomen UE. gevoelen, sonder acht te nemen op onse voorverhaelde aenmerckingen maer op de rechte geschapenh* der saeke zelfs, sonder den japanderen achterdocht te geven even als of dat een saecke was die bij de Compe in bedencken quam, maar eenelijck daer van discoureerende als tot voldoeninge van UEdle nieuwgierigheit, en ook niet directelijk maar bij omwegen, dan wel bequamelijck sal connen geschieden en UEd. voorsichtigheijt toevertrouwt wort om dan sulk bericht bekomen hebbende ons zelfs en de H>en onse M» daer van te dienen, waerop ons zullen verlaten. 9» Missiven Nagasaki naar Batavia. 5 Oct. 1669. f. ... zijnde den ióen April binnen des Majestts- paleijs [te Jedo] alvorens onse nedrige danckbaarht wegens de verlossingh der seven Nederlanders uijt Correa bewesen hebbende... Omme van UEds missive van poinct tot poinct te beantwoorden soo seggen aanvanckelick dat nademaal den Coopman Daniël Six in den jare 1667 binnen Jedo zijnde (voor de Rijxraden) de verlossing van de noch verblevene Nederlanders in Correa versocht hadde, soo heeft het hem zijnen schuldigen plicht geacht te wesen desen jare 1669 daar weder verschijnende, dierwegen bij de Commissarissen als voor de Rijxraden danck te seggen: 't welk Hare Hoogheden uijt den naam van de Keijserlicke Maijesteijt aangenomen en sooveel wij bemercken conden, vergenoegingh gegeven heeft maar aangesien UEdle van gevoelen zijn dat men dese saeck (alsoo van bijsondere voorval is) bij een gemeene danckseggingh der Opperhoofden gedaan, niet en behoorde te laten berusten, maar dat UEd1» bijsonderlick uijt UEd'e naam daarvoor ordineert danckbaarlick gedaan te wenden, soo hebben 't bijsonder genoegen welke UEdk over die weldaat zijt scheppende den Nangasackisen Gouverneur laten bekent maken, die zulx wel bevallen en naar 't Jedose Hoff overgebrieft heeft. Den E. de Haas1) sal (met Godt de voorste in Jedo verschijnende) UEdfe goede intentie met de gerequireerde omstandigheden (*t zij voor den Keijser selven off voor de Rijcxraden, naer dat de Commissarissen en Nangasackisen Gouvern' zulx raatsaam achten zullen) verder trachten te effectueren. Naar de constitutie en gelegentheijt van 't Eijlant Correa hebben hier bedecktelick ten nauwsten doenlick vernomen, maar nietconnen ondervinden dat daar voor de Compe eenigen handel soude te drijven wesen, eensdeels omdat het lant bewoont wort van arme luijden die haar eenlijck met den lantbouw en visscherij generen, anderdeels datse daar met geen vreemdelingen willen omgaan, oock souden Volgens ons gevoelen die twee magtige potentaten Tater en Keijser van Japan niet willen gedogen (onder wiens contributie zij staan) dat de vreemdelingen daar 1) Fran^ois de Haas, de aangewezen opvolger van het Opperhoofd Daniël Six, zou in het voorjaar van 1670 de hofreis naar Jedo hebben te doen. 9« quamen negotieeren, voornamentlijck zoude den Japansen monarch sich daartegen stellen en geen Christenen, die hem altijt suspect zijn, soo nabij zijn lant mogen lijden, ten insichte altijt bevreest soude wesen dat bij die occasie ons een voet wierde gegeven om 't Christendom daar voort te planten en zijn Lant soo weder in veiwarring te brengen. Van desen cant is den toegangh tot dat Eijlandt ijdereen op dootstraffe verboden, excepto den Heer van Sussima, die zulx als een beneficium alleen vergunt is daer met de Tarterse Chinesen te mogen handelen, die toevoer doen van sijde en d° stuckgoederen, zijnde desen jare over dien wegh bij de ses hondert picol van dat gespin in Japan gebracht ende trect weder zilver (als 't uijtgevoert magh werden) voorts gout, peper, nagelen, noten, poetsioek, wieroock, sandel- en caliatourshout als anders, 't welk alles door dat Lant naar China weder vervoert wert, maar onder d'inhabitanten can men niet vernemen dat eenigen handel van importantie daar gedreven wert; wijders stellen bovendien voor vast soo langh de E. Compe den voordeligen handel in Japan genegen blijft 't achtervolgen datse daar (om den Japander geen misnoegen te geven) geen handel dient te soeken, want dese agterdogtige natie soude altijt sustineren dat wij daarmede ijets tot nadeel van Japan voor hadden, waarmede niet alleen de wantrouw vergroten maar den ontsegh van 't rijck welhght op volgen mocht 19 Oct 1670. D'Jedoose hoffreijse die wij den 10 Maert[i67o] aengevangen en den 11 April tot in Jedo gebracht hebben, de gewone reverentie voor den Keijser geschiede den 20»» daaraan.... dese hoffplichten zoo verde gebracht zijnde, zoo hadden wij geern gesien dat de Tolken den Gouverneur Gonnemonde en beijde Commissarissen hadden gaen openen onsen last om uijt UEd* name danckbaerheijt te doen voorde verlossinge van de seven Nederlanders zedert a° 1653 vant verongeluckte Jacht de Sperwer op Correa aengehouden ende a° 1668 op Zijne Majesteijts voorderinge gerelaxeert, opdat haer Ed.n zouden mogen ordonneren in hoedanige wijse het moste geschieden en waerover oock op ons afscheijt in Nangasackij na tgebruijck voorschrijvinge van Sinsabrode aen voorm. Gonnemonde, zijn confrater, hadden versocht maer geensints hebben de Tolken bier toe connen beweegt werden, tselve altijt uijtstellende tot den dach voor het afscheijt welck dan den 28 April verschenen zijnde, zoo quam den OppertolckSiondaijs ons des avonts vanden Gouverneur Gon- 93 nemonde in antwoord brengen dat Zijn E* dacht genoech te weesen de notificatie hem op ons arrivement in Nangasackij a° passado ende kennisse door Zijn Ee aende Rijcxraden daervan gedaen, welcke zoo hij zeijde oock haer genougen daerover hadden laten blijken ende dierhalven zich daermede niet meer wilde bemoeijen maer hem evenveel was ofte wij het nu voor de Rijcxraaden deeden ofte niet. Uijt dat bescheijt besloot den Tolck dat daervan niet meer conde werden gesprooken ende onnodich was de Commissarissen daerover te moeijen, gelijck wij oock tselve ontrent haer E* Tolck Sinoosie int eerst hebben versweegen, om de jalousie dieder is tusschen de Commissarissen ende Gouverneurs en zouden wij op tlaetst met hem daerover wel hebben gediscoureert zoo zich door positie niet hadde geabsenteert, ende hoewel wij sustineeren dit misnoech antwoord vanden Gouvem* Gonnemonde ten principalen ontstaet uijt de laete kennisse ZijnEe door den Tolck gedaen van desen onsen last en voornemen, waerdoor den tijt niet heeft connen toelaten na vereijsch daer in te handelen gelijck uijt dien schrobbers ontsteltenisse beslooten conde werden, zoo zijn evenwel alle onse debvoiren daer toe aengewent vruchteloos en dit goede werck onvolbracht gebleven waerdoor waren wechgenomen geweest alle verdere discoursen over het zenden van een ambassadeur ons voormael noijt anders als in passant 2 a 3 mael van de Tolcken voorgecomen, dat wij telkens hebben gedeclineert omde groote costen die daeraen vast zouden weesen, zonder daer uijt eenich nut te connen trecken, zoo lange zij het niet als expres van ons schijnen te begeeren ende wanneer het na onse opinie oock niet zoude moogen gedilaijeert werden, zijnde nu noch al te duchten dat de Japanse regeerinck eenich misnoegen nemende, dese danckbaerheijt wel eens mochten moveren. .... Vande danckbaerheijt voorde verlossingh der gewesene Corese gevangenen, behoeft voortaen geen meer gewach gemaekt, alsoo die dingen afgedaen sijn, en door de tolcken verder getrocken wierden als onse meijninge oijt geweest is.... (Commissie voor den Coopman Joannes Camphuijs als Opperhooft naer Japan. dd° 29 Mei 1671 == Secrete Memorie voor de Opperhoofden van Japan. Kol. Arch. no. 798). Missive Batavia naar Nagasaki, 16 Juni 1670. h. Datter op Corea voor ons niet valt te handelen hebben hier altijt oock soo begrepen om de selfste redenen alsser in't schrijven van 5 en October 94 lestleden wordt aangehaalt; 'toomt ondertusschen niet qualijck datter zulken treek van verscheijde goederen derwaerts sij, hoewel van d'ander zijde de Compe weder schadelijck is datter bij de 600 picols zijde oock d» stuckgoederen, 't verleden jaar, over dien wegh in Japan gevoert zijn geworden. Resolutie Heeren XVII, 29 Aug. 1670. /. Op de requeste van Hendrick Cornelis Molenaar van Vlielandt, Hendrik Hamel van Gorinchem en Jan Jansz. Spelt van Utrecht, met het jacht de Sperwer in den jare 1653 aan 't Quelpaarts Eijlandt verongeluckt, en den tijt van 15 jaren op Corea gedetineert geweest sijnde, versoecken de betalinge van haare gagie, gedurende de tijt van voorsz. detentie verdient, off sooveel als de vergaderingh haar daarvoor in redelijkheijdt sal staan toeteleggen, is nae voorgaende lecture van resolutie den 13 Augo 1668 *) op gelijk subject genomen, goet gevonden dat, de voorsz. drie personen, mitsgaders noch eenige andere van gelijke nature wesende, sullen werden getracteert volgens en na proportie in de voorsz. resolutie geexpresseert (Kol. Arch. no. 256). Fatriasche Missiven. j. 5 Sept 1670. Op de naerder informatie die UE. van de gelegenth* van de Corese Eijlanden hebben becomen, hebben UK de voorgeslagen besendingh derwaerts wel te recht naegelaten. It. 15 Mei 1671. Volgens het bericht vant Opperhoofd en den Raet in Japan bij derselver missive van den 5 October 1669 soude Corea wel een arm lant wesen weijnich van sijn selver uijtgevende maer souden de Chinesen en Japannesen daer mettenanderen komen handelen jae dat in't voorsz. jaer over dien wegh meer als 600 picols sijde in Japan sijn aengebracht, en dat in troucque van peper, nagelen, noten, sandelhout, voort silver, gout en anders. Wij kunnen wel begrijpen dat soolang wij in Japan onse residentie en handel hebben wij onse gedachten om daer eenige negotie te stabilieren en dat om de jalousie en wantröu die de Japannesen daer uijt souden opvatten men laet noch staen het bedencken dat de Chinesen ons lichtelijck daer mede niet en souden gedogen, wel mogen uijt den sin setten, dan bij succes en veranderingh van tijden weet men niet wat daer van noch soude cunnen vallen. 1) Zie bl. 86 hiervóór. III. GEGEVENS BETREFFENDE SCHEPEN. A. Het Jacht de Sperwer. i. 't Jacht de Sperwer (door Mr. Pieter van Dam in zijne Beschrijvinge van deO.I. Compagnie een „pinas" genoemd), zeilde 26 April 1648 voor de Kamer Amsterdam uit Texel (Uitloopboekje, Kol. Arch. no. 4389) en kwam 28 Dec. 1648 te Batavia aan (Dagr. Bat. en Gen. Miss. 18 Jan. 1649). Bij Res. 6 Febr. 1649 werd de Sperwer naar Amboina bestemd; ging 28 Februari daarheen (Instructie en Seijlaets order 27 Febr. 1649 in Kol. Arch. no. 776); na lang op zich te hebben laten wachten (zie Res. 19 Mei 1649 en Miss. Bat. Regeering naar Taijoan dd. 11 Juni 1649) den 29 Mei 1649 te Batavia teruggekeerd (Miss. Bat. Regeering naar Amboina dd. 14 Febr. 1650); uitgezet naar Suratte (Res. 30 Juni 1649); daarheen vertrokken .13 Aug. 1649 (Instructie 12 Aug. 1649); 14 Juni 1650 van daar te Batavia terug (Miss. Bat. Regeering naar Suratte dd. ult° Aug. 1650); vertrekt30Juli 1650 naar Choromandel, Malabar en Perzië (Instructie 29 Juli 1650); komt over Suratte 25 Aug. 1651 terug te Batavia (Miss. Bat Regeering naar Perzië dd. 14 Sept. 1651); vertrekt 15 Sept 1651 naar Perzië; komt 12 Nov. 1652 van daar terug te Batavia; wordt bij Res. 15 Nov. 1652 bij provisie aangelegd naar de Custe Choromandel en bij Res. 29 Nov. 1652 naar Banda; vertrekt 14 Jan. 1653 (zie Dagr. Bat bl. 4) over Japara, waar het 18 Jan. 1653 aankomt (zie Miss. Japara naar Batavia 27 Jan. 1653) en van waar het 1 Febr. 1653 de reis voortzet (zie Miss. Japara naar Batavia 2 Maart 1653) naar Banda (zie Res. 18 Maart 1653) en komt, over Amboijna, 16 Mei 1653 terug te Batavia (zieDagr. Bat. bl. 65); vertrekt 18 Juni 1653 naar Taijoan; komt 16 Juli d.a.v. te Taijoan aan; vertrekt van daar 29 Juli naar Japan en vergaat 15 Aug. bij Quelpaerts-eiland. In het vaderland is de Sperwer niet terug geweest. Door eene onjuiste » lezing van den aanhef van een der gedrukte journalen (uitg.-Saagman) of door den Franschen vertaler te volgen, kwam Tiele tot de volgende aanteekening in zijn Mémoire bibliographique, bl. 274: „Parti des Pays-Bas le 10 Janvier 1653, leYacht de Sperwer (1'Epervier) arriva le 96 ter Juin de la même année a Batavia," Geen Compagnie's schip is trouwens op eerstgenoemden datum uit het vaderland vertrokken noch op laatstgenoemden datum te Batavia aangekomen. 2. Seijlaas ordre voor d'Opperhoofden vant Jacht de Sperwer, waer naer hun in't zeijfen van hier naer Taijouan sullen hebben te reguleeren. Batavias reede verlatende, sult moeten Cours nemen benoorden d'Eijlanden van Ontongh Java naer de straet Palingban, trachtende die bij oosten Lucipara in te loopen ende op't spoedichstte passeeren mitsgaders soo voorts bij oosten Poulo Linge ende Bintangh na Pulo Lauwer zeijlen, makende t'selve te verkennen ende Pulo Candor in't gesicht te loopen om des te rechter tussen Pulo Cecier de mair ende terra (mits wel uijtsiende naer de droochte die daer een weijnichbesuijden omtrent middelwaters is leggende, door te seijlen, van waer de Cambodiase Champas ende Quinamse wal int gesicht sult houden, om voor de Pracels bevrijt te zijn, dan voorts Pulo Champello tracht te verkennen om vandaer Aijnam in't gesicht te loopen, vermits de stroomen door de Wester winden soo hart uijt de Golf van CoMhinchina om de Oost gaen, dat daer mede door stilte, doch noch meer bij storm op de versz. Pracels getrocken zout worden, zoo godt betert a° 1634 in Julio aen Grootenbroeck is gebleeckenl). Aijnam gepasseert zijnde is t best ruijme zee te houden om door beloop van eenich onweer op geen lager wal beset te worden, alsoo de gem'e. tuffons2) gemeenlick met uijtschietende winden comen, zulcx dat het seer schadelick is bij storm de wal ofte anckerplaets te soecken als aen Buiren, Bommel, Goa ende Bleijswijck a 1634 mede is gebleecken'), die onder Sanchoan voor 3. anckers een musquet-schoot van lant op 9 vadem geset leggende van de Opperwal afgedreven zijn, hun ankers verliesende ende duijsent prijckfljtuijtstaende. De Portugesen die met haer costelicke navetten van Macauw op Japan hebben gevaren, hielden in storm al ruijme zee, soo oock dede de Manijlas vaerders, als naer Macao quamen, daer hun door ervarentheijt best bij bevonden. Hoe VI. vorders hebben te gedragen zoo int Cours stellen als om de Piscadores ende Taijouan be- 1) 24 Juli 1634. Zie Dagr. Bat bl. 456. 2) Taifoen, cycloon, wervelstorm; zie Hobson-Jobson op Typhoon. 3) 21 Aug. 1634. Zie Dagr. Bat. bl. 435 en 453—56. 07 quaemst aen te soecken mitsgaders binnen desselfs canael teseijlen, wert bij nevensgaende Instructie vanden piloot-maijoor Frans Visser als de vordere geconcipieerde ordre, ende seijnbriefaengewesen, die wij VI» bevelen wel te examineeren ende na vermogen t'achtervolgen Alsoo rechte voort seijlveerdich zijt leggende, soo sult op morgen vroech naer gedaene monsteringe u ancker lichten, ende in godes naem in zee steecken, om uwe reijs volgens de bovengesze. zeijlaas ordre naer Taijouan te bevorderen. Alsoo uijt d'advijsen onser Hm Principale ons aengekundicht sij dat wederom met de Portugees, ende Engelse regeeringe in openbaren oorloge vervallen sijn, zoo sult geduijrich op hoede sijn, om van deselve niet overrompelt nochte door vreemde teijkenen niet misleijt en weide, maer bij rescontre deselve vijantl: aentasten, soo doenlick overmeesteren ende alhier ofte naer andere Comp.es comptoiren daer oordeelen sult meest verseeckert te sijn, opbrengen; bij overwinninge, zult u wel vande gevangens verseeckeren, de goederen ende ingeladen coopmanschappen in goede bewaringe houden, de luijcken versegelen, ofte naer gelegentheijt van saecken het cargasoen overnemen, maer insonderheijt sult u hebben te wachten van alle onbehoorlicke plunderagie dat u ten hoogsten gerecommandeert blijft alsoo het selve voor orfsen raet sult moeten verantwoorden. Voorts blijft u de goede zorge over de scheeps regieringe ende de goede mesnagie over de provisien te houden, bevolen, als mede de administratie van Justitie over de quaetdoenders, conform den generalen articulbrief waer in met kennisse van raade naer gelegentheijt van saecken sult hebben te handelen. Hier mede wensen ui* met het gantse scheepsvolck een behouden varen, ende beveelen gesamentl: inde bescherminge des Alderhoogsten die u ter gedestineerde plaetse geleijde. In't Casteel Batavia desen i8Junij 1653. Onder stont Ter ordinans: van haer Eds ende was geteeckent Adriaen Willeboorts Secretaris. Naer dat op den i8en Junij passado van VE.des mijn affscheijt becomen hadde, hebben wij ons met 't Jacht den Sperwer (inde naame Godes) omtrent de middach onder zeijl begeven om onse reijse naer Taijouan te vervorderen, alwaer op den ióe» Julij tegen den middach, buijten op de Zuijder rheede van Taijouans Canael (Godt loff) geluckelijck quamen te arriveren, hebbende enpassant alleen aengedaen Poulo Auwer, alwaer in der ijll onse vaeten vol water haelden, soodat daer mede eenen halven Journaal HameL 7 98 dach 'tsoeck brachten, zonder meer. Wij hebben geduijrende onse reijse zeer bequaam weder aangetroffen, ende is niets verhaelens waerdich comen voor te vallen Ende voor de tweede ofte laetste besendinge is mede op den 29»» d.° naer Japan affgeveerdicht 't Jacht de Sperwer met een cargasoen ter montuijre van f 38819:14:15 bestaende uijt naervolgende, te weten: 20007 cattijs poetsjoek 20037 cattijs aluijn 3000 stucx elantshuijden 19952 stucx Taijouanse hertevellen 3078 stx steenbocx vellekens ende 92000 cattijs poeijersuijcker, bestaende in 400 kisten. .... Insgelijcx zullen VEdes sien in de Resolutie van den 2i«> Julij wat ons gemoveert heeft 't Jacht den Sperwer in plaetse van de fluijt de Trouw derwaerts [Japan] te senden, 't welcke verhoopen bij VE.de* niet qualijck sal werden genomen, alsoo 'tselve seer tijdich sal connen terugge gesonden werden, om naer Persia ofte Surattagebruijckt te werden; derhalven hebben den E. Coijett [Opperhoofd te Nagasaki] geordonneert 't selvige voorde eerste besendinge herwaerts te demitteren.... .... Oock is »p de ladinge van den Sperwer noch te cort gecomen 427 bossen rottangh Schipper Reljnler Egbertsen aengesproocken zijnde, zecht mede niet meer uijt 't Jacht Sluijs ontfangen te hebben, daerover op zijn arrivement uijt Japan, om reden te geven, naeder sullen aenspreecken (Miss. Gouverneur Caesar en Raad van Formosa aan de Bat Reg. dd° 24 Oct 1653). 4. .... tot onser alder harte leetwesen de fluijt de Smient nochte het schoone Jacht de Sperwer daer [Japan] niet is comen te verschijnen 't welck bij ons op den 29e»! Julij laestleden naer Jappan affgevaerdicht was met een cargasoentie van f38819:14:15 dat seecker voor deCompe tel) groote slaagen zijn voornamelijck t missen van soo veel trouwe dienaren ende twee soo costelijcke schepen Wat ongeval de Sperwer mach zijn bejegent en connen niet bevroeden; oock en hebben daar van de minste tijdinge niet becomen. Uijt Jappan werdt geschreven dat de Fluijt Campen op het noordt eijnde vanFormosa een legger Battaviasche arack iri zee hebben gevischt, desgelijck eenige cruijshouten meteen combaers 1) twee? 99 sien drijven, waar door vermoeden het van d.o Jacht moet wesen dat (godt betert).twee daagen naar desselfs vertreck van dese rede de selfde storm heeft gerescontreert als wanneer de fluijt de Trouw op t noorderrif quam te stooten ende masteloos raeckte, insgelijcx 't galjoot Ilha Formosa verdreeff en in Pehoe quam te stranden, oock onse cleene lootsboot van ondert Fort 't Canaal uijtdreeff en omtrent Lackemoij is comen te verongelucken; doch het vreemste, dat schier ons onmogelijck schijnt, is dat daarvan geen tijdinge hebben vernomen want soo het op de Formosaansche custe ofte aan't noordt eijnde van Pehouw was comen te verongeiucken, ongetwijffelt wij souden daarvan contschap becomen hebben, zulcx dat niet weten wat hier van sullen presumeeren. Wij willen echter het beste verhoopen ende godt bidden dat gem.e Sperwer noch mach comen op te donderen. .... Dit dus verre geschreven zijnde, comt op den i6en courant des naar middachs te halfï tween de schipper vant Witte Paart Cornelis Lucesar.... de gemelde vrunden soo vande Gecroonde Liefde als Paert verclaaren geduerende haere reijse seer quaat weder hebben gehadt ende dat het niet vreemt zoude wesen dat gemelte Jacht lichtelijck de cust van China zal aangedaan ende aldaar reede gesocht hebben ofte anders presumeeren dat bij-gehouden heeft. Wat hier van zij is den Almogende bekent ende willen t beste hoopen. (Miss. Gouverneur en Raad van Formosa aan de Bat. Reg. dd° 17 Nov. 1653). 5 Integendeel hebben wij met hartelijcke droeffheijt in VE. advijsen gelesen, dat het fluijtschip de Smient en het schoone jacht de Sperwer, 't eene op de reijse van hier naer Taijoan ende 'tander tusschen Formosa ende Japan nae alle apparentie door storm sullen wesen vergaen, temeer hier noch elders geen tael noch teecken daervan vernomen wert, daerbij de E Compe behalven de scheepen, ende 't verlies van sooveel onnoosele menschen een cappitael van f 110570: ir* 3 te missen comt, dat al een groote bresse inde Noortse winsten maeckt, en echter, dewijle van de hant des Heeren comt, niet als met gedult te versetten is. (Miss. Reg. Bat. aan Gouv en Raad van Formosa, dd° 20 Mei 1654). 6. Bezijden vooren geallegeerde goede tijdinge verstaen in contra tot ons herten leedwezen dat het fluijtschip de Smient vanhier na Taijouan ende 't jacht de Sperwer van daer op u"» Julij lestleden naer Nangasacqui gedepecbeert, op het vertreck der voornoemde schepen aldaer nog niet en tóó Waren verschenen. Na de Chinese gerugten in Japan Kepen, soude op 't eijlant Lamoa [aan de kust van Zuid-China, bij Swatow] een Hollands schip gesneuvelt sijn waervan seecker Hollandtse vrouw, die eertijts in Taijouan had gewoond, nevens eenige manspersonen, sonder te seggen hóéveel, gebergt waren. Verders wordt uijt Japan gerelateert dat de Opperhoofden van 't fluijtschip Campen in 't zeijlen uijt Toncquin naer Japan, omtrent de noordhoek van Formosa een legger batavishen arack hebben gevischt, ende eenige cruijshouten nevens een combaers sien drijven 't welck twee dagen nae't vertreck van de Sperwer is geweest; zijnde het denzelven storm die de Trouw (over 't noorderrif stootende) mitsgaders de cleijne lootsboot ende 't gallot Ilha formosa rüervoren gementioneert, hebben aengetroffen: sulcx dat wij (God beter't) het sneuvelen van de voorn, schepen niet dan al te gewis houden. ... Met het sneuvelen van voorn, twee hechte schepen comt de Comp.e f 110.5 70.11.3 incoops te missen, hetwelck (God Beter't) aen desen öoordcant, daer ons het ongeluck meest alle jaren treft, except de schepen ende 't costelijcke volck al wederom een grooten slag sij. (Gen. Miss. 19 Jan. 1654). [In Gen. Miss. 6 Febr. 1654 wordt ook weer van het verlies van de Sperwer gewag gemaakt]. 7. ... gelijck mede ons ontstelt heeft hét verlies van het fluijtschip Smient en t'jacht de Sperwer met haer volck en ladinge soo gemeent wort vergaen en gebleven, t'welck wederom een swaeren slach voordeCompe is, evenwel als van de machtige handt Godes comende met gedult moet opgenomen worden, t' schijnt dat wij in dat stormende vaerwater die periculen jaarlijcx onderworpen zijn en te verwachten hebben; wanneer maer de winsten daer tegens naer advenant mochten wesen, soude het buijten t'verlies van de menschen noch eenichsints troosteUjck sijn. UE. worden nogmaels aengemaent dtch wel te letten op de moussons en de schepen niet te laet derwaerts aff te senden, alsoo ons daer uijt groote onheijlen voortcomen. (Patr. Miss. 8 Oct 1654). 17 Juli 1637 werd trouwens reeds van Taijoan naar Firando geschreven : „hoe noodich vereijscht wort dat de costelijcke goederen met de eerste besendinge behoort te geschieden, connen wij wel apprehenderen omme te ontgaen de stormwinden welcke de scheepen gemeenelijck tegens ulto Julio & Augustus in 't vaerwater tusschen Taijouan en Jappan subject sijn". Vgl. „in het westmousson, als het saijsoen sal weesen ver- IOI loopen om van Batavia na Japan te kunnen seijlen dat is van half Augustij tot ulto Maart" (Mr. P. van Dam, Beschrijvinge, Tweede Boek, Deel x, Cap. 21 fol. 280). Intusschen is het fluijtschip Het Witte Paert behouden aangekomen: „Met de fluijt Witte Paert, 7 Augustus hier aengecomen, is ons wel geworden het schrijven van d'heer Gouverneur Nicolaes Verburgh gedach- teekent 19 Julij Wij blijven verwondert over het langh achterblijven van het laest verwachtte schip [de Sperwer]" (Nagasaki Nov. A 1653). B. Het Jacht Ouwerkerk. Het schip Hollandia i) kwam uit het vaderland den i4en Dec. 1626 te Batavia (Dagr. Bat bl. 299) en vertrok 12 Nov. 1627 weder van daar naar Nederland (Gen. Miss. 6 Jan. 1628). Den 3en Mei 1626 was (evenals de Hollandia onder commando van Wijbrant Schram van Enkhuizen) 2) uitgezeild het jacht Ouwerkerk (groot 50lasten,schipperJoukePiers) dat 18 April 16278) te Batavia aankwam (Dagr. Bat). Onder de vlag en het commandement van Pieter Nuijts (bij Res. 30 April 1627 benoemd tot Gouverneur van Formosa), vertrokken 12 Mei 1627 van Batavia naar Taijouan, het schip Heusden en de jachten Sloten, Ouwerkerck, Queda en Cleen Heusden. (Dagr. Bat bl. 316). Ouwerkerck kwam 23 Juni 1627 te Taijouan en had den i6en tv. „een joncque ontrent 200 lasten groot, comende van Sangora») naer Cochin-China, soo de Chinesen seijden, ende in de riviereChincheo [Amoij] thuis hoorende, met stijff 150 lasten peper ende partije nagelen geladen, aengehaelt, ontrent 70 Chinesen daer uijt gelicht ende 16 van sijn volck [onder wie de stuurman en zijn broeder] met noch 80 Chinesen daer in latende, met intentie om ons alles hier [Taijoan] ter handt te stellen; gemelte joncque is door storm van haer geraeckt ende tot op dato niet geparesseert.beduchtende verongeluckt is". (Miss. Gouvr Nuijts aan Gouvr Generaal 1) In Gen. Miss. 9 Nov. 1627 wordt dit schip „Groot Hollandia" genoemd, ter onderscheiding van 's lands schip Hollandia. (Res. 15 Sept. 1627). 2) Hij overleed 2 Januari 1627 te Batavia als Raad Ord". (Dagr. Bat). 3) Volgens „Begin ende Voortgangh" (II, 1646, 20" stuk, bL 18): 14 April 1627. 4) Havenplaats op de N.O. kust van het Maleische Schiereiland; ons kantoor aldaar werd in 1622 opgeheven. (Gen. Miss. 1 Febr. 1623). 102 dd. 22 Juli 1627; zie ook Miss. w°* Gouv' Joannes van der Hagen dd. 29 Oct 1627). De jachten Slooten, Ouwerkerck, Cleijn Heusden en Queda werden 28 Juli 1627 van Taijoan uitgezonden om te kruisen op de Portugeesche navetten, welke — naar was bericht — voornemens waren van Macao naar Japan te zeilen. Bij Res. Taijoan dd. 12 Oct. 1627 werd besloten „de twee cruijssende jachten Ouwerkerck ende Cleen Heusden na de rivier van Chincheo [Amoij] te ontbieden", terwijl bij Res. Taijoan dd. 25 Oct. 1627 o.a. wordt gezegd: „alhier geen behoorlijke macht (door het verdrijven van de jachten Ouwerkerck en Cleen Heusden) en zijn hebbende". Den 29en Oct 1627 berichtte de w» Gouvr Van Taijoan naar Batavia dat „Ouwerkerck ende Cleen Heusden noch niet en sijn weder gekeert dat ons geen goet bedencken en geeft". Blijkens Res. Taijouan 6 Nov. 1627 was het jacht Cleen Heusden toen te Taijouan terug; de Ouwerkerck is echter nooit weer terecht gekomen: „Van Teijouhan sijn uijt cruijssen gesonden, omtrent Lamo ende Pedra Branca, de jachten Ouwerkerck, Slooten, Cleen Heusden ende Queda; maer hebben gants niet verricht t Jacht Ouwerkerck is niet weeder gekeert; van de chineesche roovers hebben verstaen dat Ouwerkerck omtrent Maccauw des nachts door eenige Portugeesche fusten overrompelt ende verbrant is; achttien coppen souden daervan gevangen, gelijck mede t' geschut becomen hebben, sijnde t' resterende volck alt'samen verongeluckt" (Gen. Miss. 6 Jan. 1628). „Het jacht Ouwerkerck is ontrent Maccau van 5 galliotten, daerop toegemaeckt, besprongen; het hadde boven los cruijt gestroeijtdatalssij geentert wierden in den brant werden gesteecken, daerdoor de galliotten met verlies van veel volck mosten afleggen doch den brant gedaen zijnde ende haer zeiven wat gerepareert hebbende, sijn alle gelijck hem aen boort gecomen ende soo veel volcx overgesmeeten dat sij 't selve verovert souden hebben ende alsoo Sr Ketting met haer van't quartier sprack dat aireede gegeven was, is van een Portugees doorsteecken; het ander volck dit siende, sij weder om laege gesprongen en hebben het cruijt in brant gesteecken soo datter seer veel Portugijsen sijn gebleven ende evenwel noch tusschen 20—30 duij tschen in Maccau gevangen gebracht Dus vertellen't de Poortugijsen; naer ick kan bemercken is 't Jacht tegens eenich riff comen vast te sitten; sij hebben naer't jacht verbrandt was noch eenige stucken geschuts met duijckers daerwt becoomen soo dat io3 Jan gadt niet weijnigh roncqueert". (Miss. Opperhoofd Firando dd. 12 Aug. 1628; Vgl. ook Dagr. Bat. 1628, bl. 389). Gouvr Pieter Nuijts (24 Juli 1627 van Taijoan naar Japan vertrokken en 3 Dec 1627 van daar naar Taijoan teruggekeerd) schreef 16 Juni 1628 van de Stad Zeelandia aan Sr Nijenrode, Opperhoofd te Firando: „'t Jacht Ouwerkerck met Sr Nicolaas Ketting is in een rivier verbrant en't volck in Macao gevangen, zulks dat als wij met Woerden op den 2oen dag na het vertrek van costi hier quamen te arriveeren, een zeer desolaten stand en plaetze zonder eenige navale macht vonden". (Valentijn 1V, 2e stuk, 4e boek, 4e hoofdst, bl. 52. Vgl. ook Dagr. Bat. 1 Juni 1628, bl. 334 en 389). .... weshalven de schepen die van Taijouan nae Macao ordonneert, wel op hoede dienen te wezen, opdat geen affront inclineren off door branders g'abordeert worden, gelijck Ouwerkerck a° 1627 overvallen ende vernielt wierde (Miss. Regeering Batavia naar Taijoan dd. 2 Aug. 1641) l). „S1 Melchior van Santvoort [een vrij handelaar te Nagasaki] heeft desen nevensgaende brieffaen mij gesonden; is hem secretelijck behandicht door een Portugees van Maccou; daer wert seer ernstelijck antwoort Van Sr van Santvoort geeijst; 't -is [n.l. de schrijver van den brief] een man van 't jacht Ouwerkerck, soo d° Portugees weet te seggen". (Miss. Firando dd. ióNov. iÓ3iaand'E Willem Jansen. Kol. Arch.no. 11722)2). Onder de 47 Hollanders die werden uitgewisseld tegen Portugeesche gevangenen en 21 Mei 1632 met het schip Buren van Makasar te Batavia werden aangebracht (Gen. Miss. 1 Dec 1632 en Miss. aan de Kamer Hoorn van denzelfden datum, Kol. Arch. No. 759) zullen ook opvarenden van de Ouwerkerck zijn geweest. (VgL: Dagr. Bat 1631, bl. 13 en ,,'t Is seecker, naer dat wij uijt d'onse verstaen die in Maccao heb- 1) Vgl. Danvers, Portuguese in Asia, II, 1894, bL 227: „On the io,h June, 1627, four Dutch -ships appeared before that port with the view of attacking a fleet which had been prepared there for a journey to Japan .... The Dutch admiral's ship was boarded and burnt, thirty-seven of the crew being killed and fifty taken prisoners. The guns, ammunition, treasury, and provisions were also secured. After the loss of this ship the other three vessels retired." — Zie nog C. A. Montalto de Jesus, Historie Macao, 1902, bL 77. 2) VgL Gen. Miss. 9 Nov. 1627: „Tegenwoordich weeten niet datter eenige Nederlanders bij den vijant in gants India van Mosambique aff tot in Manilha toe, Godt loff, gevangen sitten". 104 ben gevangen geseten". (Instructie voor Gouverneur Hans Putmans dd. Batavia uit» Mei 1633. Kol. Arch. W, I). C. Het Quelpaert de Brack. 17 Jan. 1640 uitgevaren (Uitloopboekje Kol. Arch. no. 4389)5 30 Juli 1640 te Batavia aangekomen (Gen. Miss. 9 Sept 1640); bij Res. 30 Juli en 1 Aug. 1640 bestemd voor Malacca; 5 Aug. 1640 naar Malacca. (Berigten Hist Gen. VII (1859) bl. 29); 28 Sept 1640 terug te Batavia (Dagr. Bat bl. 36); 12 Oct 1640 naar Malacca (D. B. bl. 55); 9 Nov. 1640 van daar naar Batavia (D. B. bl. 121); 17 Nov. 1640 terug te Batavia (Res. 19 Nov. 1640 en D. B.bl. 68); 1 Dec. 1640 naar Malacca (Gen. Miss. 8 Jan. 1641 en D. B. bl. 106); vóór 31 Jan. 1641 terug te Batavia (G. M. 31 Jan. 1641, vgl.D.B. bl. 165); 4 Aprili64i naar Bantam (Miss. Batavia naar Bantamdd. 3 April 1641 en Dagr. Bat. 1641 bl.233);8Aprili64i terug te Batavia (Dagr. Bat 1641, bl. 234 en Kol. Arch. no. 768); 15 Mei 1641 naar Taijoan (Gen. Miss. 12 Dec 1641 en D. B. bl. 304); 21 Juni 1641 aangekomen te Taijoan (D. B. Dec 1641 bl. 57); 24 Aug. 1641 zijn gaffel gebroken (Miss. Gouvr. Formosa 10 Sept. 1641); 11 Nov. 1641 uitgezonden om te kruisen omtrent Tonkin (D.B. 1642 bl. 124); 13 Maart 1642 terug te Batavia (D. B.bl. 124 en Gen. Miss. 12 Dec 1642); 7 Mei 1642 over Quinam naar Taijoan (Verbael uijt d'advijsen van verscheijde quartieren gehouden bij den E.Justus Schouten en D. B. bl. 146); 3 Aug. 1642 te Taijoan aangekomen (Rapport Johan van Lingen); n Sept 1642 naar Japan (Miss. Taijoan naar Batavia 5 Oct. 1642); 12 Oct. 1642 aangekomen te Nagasaki (Dagr. Jap.); 29 Oct 1Ó42 vertrokken van Nagasaki (D. J.); 7 Nov. 1642 terug te Taijoan; 19 Dec. 1642 naar Pangsoija op Formosa gesonden (Instructie voor den veltoverste Johannes Lamotius en Res. Zeelandia 18 Dec. 1642); 8 Jan. 1643 terug te Taijoan (Res. Zeelandia van dien datum); 21 Maart 1643 naar Toroboan op Formosa gezonden (Miss. Taijoan naar Batavia 15 Oct. 1643); 17 Mei 1643 terug te Taijoan (ld.); 24 Mei 1643 gezonden om te kruisen op Chineesche jonken (ld.); 28 Juni 1643 bezuiden Formosa (Dagr. Jan van Elseracq in 't jacht Lillo 29 Juni 1643); 24 Juli 1643 terug te Taijoan (ld.); 18 Oct. 1643 gezonden naar de Pescadores (Miss. Taijoan naar Batavia 17 Oct. 1643); 2 6 Oct 1643 terug te Taijoan (Dagr. Zeelandia); 1 o Nov. 1643 .gezonden naar de Pescadores (D. Zeelandia); 9 Dec 1643 naar Batavia gelargeert (Miss. Taijoan naar Batavia van dien datum); 29 Dec 1643 aan- tos gekomen te Batavia (Gen. Miss. 4 Jan. f644); 30 Jan. «644 naar het Z»dland (Heeres, Appendix L. bl. 149); 22 Febr. 1644 bij Amboina (ld. bl. 117, Dagr. Bat 1644 bl. 84); 27 Febr. 1644 uijt Banda genavigeert (Gen. Miss. 23 Dec. 1644); Aug. 1644 terug te Batavia (Heeres, a. v. bl. ijghf* Oct 1644 naar Coromandel; 22 Dec. 1644 op de Coromandelse Cust (Lijst navale macht); 12 Juli 1645 op de Custe Coromandel (ld.); 17 Dec. 1645 in Bengalen (ld.); 15 Jan. 1647 naar Bengalen (ld.); 18 Maart 1647 op de Custe Coromandel, Bengale en Pegu (ld.); 14 April 1647 a.v.(Id.).Op de lijst van de navale macht der Compagnie inlndiê van 31 Dec. 1647, komt „de Bracq" niet meer voor; uit den brief van de Bat. Reg. naar. Coromandel ddo 10 Aug. 1648 blijkt dat dit „gaillot" in de rivier de Ganges is „gesneuveld." Patriasche Missive, 8 Dec. 1639. Dese gaet met de schepen Sutphen, Amboina, Hjaoht'Ackersloot, ende het Quel de Brack van Enckhuysen gaende, op hebbende twaelff man, en gesonden wert omme een proeve daer van te nemen off snodanigh vaertuijgh de Compe op eenige vaerwaters dienstich is, en men soude mogen continueren jaarlijcx van hier soodanigen Quel te jenden, waerop 't sijner tijd UE. advijs verwachten sullen. Generale Missive, 9 Sept. 1640. 'tGaljot 't Quelpeert heeft nevens de groote schepen zee gebouwt, zal goeden dienst op 't Canael van Taijoan doen, weshalven versoecken noch twee ofte drie gelijcke maar niet van cleender charter, omme te meer goederen door 't Canael aen de schepen die onder 't noorderrif liggen, te connen brengen. Patriasche Missive, 15 Maart 1641. Aangaende het senden van noch 2 of 3 Quelpaerden en 3 off 4 Fregats als de Lieffde, sullen d'eerste aenstaende equippagie UE. petitie sien te voldoen. Missiven Batavia naar Taijoan. 14 Mei 1 64 1. t'Quelpeert de Brack senden om op 't Canael te gebruijcken, daertoeaJs andere diensten 'tiselve gantsch bequaemoordeelen io6 In Compe van aengetogen Orangienboom, Roch ende 't Quelpeert vertreckt den Oppercoopman Carel Hartsing.... Dese meer aengetogen twee fluijtschepen met 40 ende t'Quelpeert met 12 coppen, gaen geprovideert voor 12 maenden. 11 J uni 1 641. ... de fluijten Rogh ende Orangienboom nevens het galjot t' Quelpeert op 15 der voorleden maent uijt dese reede geseijlt... Orangienboom ende t' Quelpeert destineren tot verblijf! in Taijouan, bij aldien den Raedt aldaer oordeelen 't selve noodigh te wesen. Missive Batavia naar Japan, 2 Aug. 1641. ... met hope (hoewel laet in den tijt is) sulcx per 't Jacht 't Quelpaert, 't welck jongst uijt Nederlandt geseijlt, ende tot dat stormich vaerwater bequaem oordeelen, gevoechlijck geschieden can... ... Ondertusschen sal UK meer aengetogen Quelpaert in Japan aengelandt sijnde, op stondt met Uwe advijsen van den standt derwaerts over (daer nae op 't hoochste verlangen) nae Taijouan largeeren ende laten ons verstaen, als hebben geseijt, dit vaertuijgh t'allen tijden van 't jaer van ende uijt Japan nae Formosa de reijse sal gewinnen, dat ondersocht dient, sijnde onsen staet daeraen ten hoochsten gelegen, soo verhopen oock op ons schrijven ende versoeck d'aenstaende jaer uijt Nederlandt met twee a drie quellen versien te werden. Missive Batavia naar Taijoan, 2 Aug. 1641. Wij blijven van opinie 't Quelpeert tot de Japanse voijagie bequaem zij ende de reijse wel sal gewinnen, alwaert oock vrij laet, selffs bij contrane mousson. Missive Taijoan naar Japan. Zeelandia, 10 Sept 1641. ... Soo als voorsz. vloote bestaande in't Jacht den Kivith, de Fluijt Castricum, 't galjot 't Quelpaert, d'Jonck Quelangh, onse groote lootsboot ende twaelff Chinese handelsjoncken op 24 der maent Augustij des morgens sijnde moij ende lieffelijck weder, als gesecht van hier nae Tamsuij omme ons g*intendeert desseijn met de hulpe van Godt almachtigh uijt te wercken... aen boort gecomen waren, is schielijck soodanigen onweer met harde regen ontstaan dat de Chinese champans daer mede wij aen boort gecomen waren IOJ in den grondt geraeckt zijn, het Quelpaert sijn gaffel gebroocken ende wij genootsaact waren met groot perijckel pr de groote lootsboot wederom, sonder ons goet voornemen noch geheel verricht te hebben, nevens voorsz. Quelpaert binnen aen't Casteel te comen. Missiven Batavia naar Taijouan. 16 April 1642. 13 Meert... ons geworden door den Coopman Jacob van Liesvelt, alhier onverrichter saecke off sonder buijt met den Kievith, Quel ende Kelang verschenen. ... onderwijle sijn geresolveert vooraff ende uijtterlijck 8 ofte 10 dagen na desen de Capn Jan van Linga ende Coopman Lies vel t... pr de jachten Kievith, Wakende boeij, Quelpeert ende de fluijt Meerman nae Quinangh's bocht aff te senden. 28 Juni 1642. In conformité van ons pre-advijs pr de CappeUe sijn den 7 en Meij uijt dese reede... na de bocht van Quinangh vertrocken den Kievith, Meerman, Wakende boeij, Nachtegael ende t' Quelpeert. Missive Taijoan naar Japan, n Sept 1642. ... vertrouwende niet jegenstaende het laet int mousson is, dit Quelpaert Brack dat wel beseijlt is ende rustich gemant hebben, de reijse. met Godes hulpe wel sal gewinnen, dat ons t'sijnder tijt te vernemen lieff wert sijn. Missiven Taijoan naar Batavia. 5 Oct 1642. Soo ist dat wij den Raadt... op 1 ien September passado in consideratie gaven ofte men niet en behoorde 'tQuelpaertdatwel beseijlt ende wederom gerepareert was met voorsz. goede novosophoope dat den Japander ons daardoor wellichtelijck met meerder vrijheijt in den handel als andersints mochten comen te verkenen, ofte wel ijets anders goets in Comps affairen veroorsaecken Resolveerden den 1 ien September voornoemt dito Quelpaerdt wel gemandt dienselven dach te laten reijs voirderen, gelijck geschiet is; Godt geve ende verleene hem behouden reijse, waer aen niet dubiteren alsoo seedert sijn vertreck alhier veele zuijdelijcke winden hebben gewaeijt. ii Oct. 1642. 't Quelpaert was in Japan noch niet aengelandt, met den naesten willen wij het behouden vaeren desselffs door Godes hulpe tegemoet sien. Dagregister Japan. 1642. 11 October.... tegen den avont bequamen tijdinge dat een hollants schip buijtengaats gesien wierde, ontrent de middernacht wierden door den Gouverneur verwitticht dat een schip voort gadt van de baij e was, dat twee Hollanders met twee tolcken wel derwaerts mochten laten gaen, 'X welck terstont achtervolcht is geworden. 12 d°. bequamen tijdinge van de tolcken die een weijnich naar middernacht weder van boort quamen en onse nederlanders daar gelaten hadden, dat een vaertuijgh van advijs alleen was, inhebbende niet meer als 34 canassersbogij zijde en 4 kassen met pangsis, en dat het principaelste was de fortresse Quelangh op 't noord eijnde van Formosa gelegen, bij d'onse door Godes zegen de Castilianen ontweldicht ende onder onsen staet en gehoorsaemheijt was gebracht Op de namiddagh quam voorn, vaertuijgh wesende het Quelpaert de Brack op de reede tot voor de stadt en bequamen de Hollantsche brieven,- daardoor van de gelegentheijt van 't overgaen van Quelangh breeder onderrichtinge bequamen. ijen do. is het Quelpaert gelost... de coopmanschappen van 't Quelpaert voornoempt hebben voor de hand gebracht en in behoorlijcke partijen gesorteerd .... i^en do., opheeden de goederen met 't Quelpaert aangecomen op gewoonelijcke wijse laten besichtigen voor den middagh en terstont na den eeten tot goeden prijse vercocht en metterhaest zonder vertoeven al op stont uijtgelevert. 2 yen do. gelaste den Gouverneur Sabroseijmondonne, alsoo nieusgierigh was, dat men 't Quel de Brack eens souden laeten onder zeijl comen en gins ende weder laveeren, dicht bij de wint daar de Japanders zeer in verwondert waren; ondertusschen wert het laeste goet aan boort gebracht 2oen do. des morgens naedat afscheijt van de tolcken en huijswaerden als andere bekende vrunden genomen hadde, zijn geinbercqueert en nevens de bongcoijs aan 't fluijtschip de Zaijer en de Brack gevaeren, omme aldaer het volck te tellen, naar gewoonte te visiteeren en ons afscheijt te geven; den Almogende geve spoedigh ter gedestineerde plaetze in salvo mogen arriveeren Amen. io9 29 October. Op heden is den E. Jan van Elsërtcq gewesen Opperhooft over 'sCompagnies-'s' ganschen ommeslach alhier met het rmijtschip de Zaijer bij sich hebbende het galioot 't Quel de Brack van hier naar Taijouan vertrokken. Missive Taijoan naar Batavia, 16 Nov. 1642. ... Soo paresseert op 6en deser alhier Godt sij gedanckt met 't fluijtschip den Zaijer (inhebbende in comptanten ende andere coopmanschappen een cargasoen ter monture van f 311016.r1.14) de oppercoopmanjan vanElseracq uijt Japan, ons rapporteerende hoe op 29e* October uijt Nangasaéquij in Compe van 't Quelpaert de Brack (dat aldaer den i2en October passado behouden was aengelandt) waeren gescheijden, doch dat in zee daervan door hardt weer was geraeckt ende vertrouwende een dach ofte twee daer aen hier te verschijnen stonde, gelijck oock den 70» dito hief arriveerden. T'cargasoen dat daer mede van hier derwaerts geschickt was, hadde wel gerespondeert, ende was daerop noch f 13919.19 geprofiteert, 't welck voortreffelijcke winsten sijn... De besendinge van voorsz. galjot heeft niet alleen dese proffijten bevaeren maer heeft oock de novos Van Quelangh's Démachtinge aldaer gebracht, veel goets (soo ons den E. Elseracq voomt relateert) int be voirderen van Comps saecken veroorsaeckt, sijnde de Japanders soo hun thoonden, ten hoochsten over dese victorie verheucht Generale Missive, 12 Dec. 1642. Omme d'overwinningh der Castiliaense vestingh op Kelangh de Japanse Regenten te cundigen, alsoo seecker g'opineert wert, 't selve den Keijser soude aengenaem wesen, is den 1 ien September passado van Taijouan nae Nangasacqui affgesonden 't Quel de Brack...; met de jonghste advijsen uijt Japan sijnde 10 October wierd d' Quel daer noch niet vernomen, vertrouwen cort daer aen, ende voor den Oppercoopman Elseracq vertreck dat uit» do soude sijn, geparesseert sal wesen ende verhoopen met die van Taijouan, als geseijt, het den Japanderen een aengename tijdingh wesen sal, alsoo op den Castiliaen ende Portugees seer verbittert sijn Soo desen voornamen affte brecken, verschijnt alhier den 8en deser uijt Taijouan t' Jacht Ackerslooth 16 passado van daer gescheijden met t'Opperhooft van Comps Commercie in Japan Johan van Elseracq, den 29enOctober met den Saijer ende t' Quel de Brack uijt Nangasackqijs baij vertrocken, den 6«n en 7« November salvo in Taijouan aengelandt, medebrengende ten HO principalen in silver een retour van f311016.11.14— den i?en October arriveerde t'Quel in Japan, zijnde een maent op den wegen geweest dat in die tijt cort geseijlt is; de veroveringh van Kelangh scheen de Regenten van Nangasacqui ten hoogsten aengenaem, sulx oock dat den GouV Sabroseijmondonne, nae sich wel g'informeert hadde, twee dagen nae t'galjots arrivement de Rijx-Raden in Jedo pr expresse de gemelte veroveringh dede aencundigen ende wort te meer estime van ons gemaekt, soo dat besluijten de dempingh der Spangeaarden hun ten hoogsten aengenaem zij. Instructie voor den veltoversten Johannes Lamotius. ... Op morgen vrough sal VE. sich met de voorgementioneerte macht in de jachten Wakende Boeij, Nachtegael, t' Quelpaert de Brack ende groote lootsboot onder seijl begeven... naar Panghsoija [op Formosa]. (Zeelandia, 18 Dec. 1642). Resolutie Zeelandia, 8 Jan. 1643. ... den E. veltoverste Johannes Lamotius met de bijhebbende crijgsmacht op 3en stantij... (na verrichtinge sijner saecke...) alhier wederom geretourneert... A) Missiven Taijoan naar Batavia. 15 Oct 1643. Naer dat den Capiteijn Boon met drie joncquen, 't Quel de Brack ende de groote lootsboot... den 21™ Meertverkden van hierover Tamsuij ende Quelangh naer Taroboan tot 'topsoecken van de lange geruchte goutmijnne uijtgeset hadden.... De gemelte vaertuijgen die op de togt nae Taroboan gebruijckt waren, ons op den 17e!» Meij weder toegecomen.... ... de Quel... wekken volgende den 2401 Maeij... nae 't Noorteijnt van Formosa om geseijde joncken (van Manilha nae China tendeerende) waar te nemen, is vertrocken, den 3«> Junij op sijne gedestineerde cruijsplaetse comende... den 24e!» Julij 't Quel de Brack over Quelangh geladen met smeecoolen masteloos ons weder... toegecomen. (Ook in Gen. Miss. 22 Dec. 1643). 1) Evenals de Wakende Boeij en de Nachtegael zal ook 't Quelpaert de Brack vóór 8 Jan. zijn teruggekeerd. III i 7 Oct 1643. ... waarover te rade wierden ende resolveerden noch morgen met den dage het Quel de Brack ende de joncke de HoopenaarPehouwtelargeeren [waar de fluit 't Vliegende Hart op het Roovers-eiland was gesneuveld]. 19 Nov. 1643. Met t' Quel de Brack datsoo om voorsz. onse missive van de 17e» October aent schip de Salamander te brengen als om't gesalveerde volck van 't verongeluckte Vliegende Hardt van't Roovers Eijlandt herwaerts te haelen, derwaerts gesonden, is ons voorsz. volck, bestaende in 32 coppen, bevoorens al met een visschersjonckje in de Pescadores gecomen sijnde, wel toegecomen. 't Quel de Brack: 18 Oct 1643 naar de Pescadores 26 Oct 1643 terug van de Pescadores 10 Nov. „ vertreck van voorsz. Quel naer de Pescadores. (Dagr. Zeelandia). 11 October 1643 was »de quel" te Taijoan en verleende hulp bij het binnenkomen in het Kanaal aan de uit Japan gekomen schepen Swaen en Lillo (Dagr. Zeelandia en Miss. 19 Nov. 1643). Missive Taijoan naar Batavia, 9 Dec. 1643. 't Quel de Brack dat vermits seer swaer ende diepgaende is ende bij de zeevaerende luijden dierhalven alhier ondienstig geoordeelt werdt, hebben soo ten aensien van sulcx als omdat seer swackis, ende alhier geenen nutten dienst meer can doen, oock naer eijsch niet en connen vertimmeren, met f jacht de Vos nae costij gelargeert opdat aldaer nae behooren mach versien werden. Generale Missive, 4 Jan. 1644. Wt Kelangh over Taijouan sijn hier 29 passado verschenen 't Jacht de Vos ende 't Quel de Brack. Missive Batavia naar Taijoan, 2 Mei 1644. Vele van de ervarendste ende costij bedreven zeeluijden sustineren de quellen vrij dienstiger als de boots die eijscht Wij vermercken sich op vele saken daer van geen experientie hebt, seer qualijck laet informeren ende vertrouwen; die costij tot d'equipagie wort gebruijckt cleen verstant heeft, III 't blijckt daer uijt UE. ons aenschrijfft 't Quel de Bracq costij ondienstigh ende oock geheel uijtgevaren te sijn, dat hier geheel anders is bevonden en costij soo wel als hier hadde connen vertimmert worden, d'Quel is tot ontdecking van't Suijtlant vertrocken. D. Het Schip de Hond. „De Hond" was oorspronkelijk een Engelsch schip dat 3 Jan. 1619 op de reede van Jacatra lag (J. W. IJzerman, Over de belegering van het fort Jacatra, Bijdr. Kon. Inst., deel 73, bl. 605) en 26 JuU 1619 door een Nederlandsen eskader onder Hendrik Janszoon op de reede van Fatani werd veroverd, waarbij o.a. John Jourdain werd doodgeschoten (Gen. Miss. 22 Jan. 1620; The Journal of John Jourdain, In troduc tion LXXII en Appendix F, en Diary of Richard Cocks, II, 305). De volgende berichten hebben betrekking op „de Hond" nadat die in onze handen was geraakt: „Eenige.... sijn soo leek dat men se qualijck boven water can houden ende in hol water niet gebruijcken mach als namentlijck... den Hont. (Gen. Miss. 22 Jan. 1620). Komt 17 Maart 1620 te Jacatra (J.Psz.Coen. Uitg. H. T. Colenbrander, dl. H, 1920, bl. 663 en 665); naar Amboijna en Banda (Gen. Miss. n Mei 1620 en 31 Juli 1620): „Het schip de Nieuwe Maen ende de Hondt heeft sijn E. [Houtman] daer [in de Molucques] gelaeten" (G. M. 26 Oct 1620). — „Generael Coen [is] den 24 Junij... van Amboijna vertrocken... 't jacht de Hondt in Amboijna latende om verdubbelt ende na Taliabo om sagu gesonden te werden" (Gen. Miss. 16 Nov. 1621).—- „De Hondt wert nieuws in Amboijna verdubbelt ende is van seer cleene waerde". (Gen. Miss. 16 Nov. 1621). In Malaijo werd'22 Sept 1621 vastgesteld eene „Instructie voor Christiaen Franszen, Opper-Coopman gaende met het schip de Hondt naer Mindanao".— ,,'t Jacht de Hondt is in Mindanao geweest... D'onse zijn van daer gekeert sonder iets te verrichten" (Gen. Miss. 6 Sept 1622). — „Den 2 oen Dec. 1621 kwam Francx te Ternate terug... Reeds den 9^ Febr. 1622 vertrok Christian Francx weder met de Maan en de Hond" (Van Dijk, Neerland's vroegste betrekkingen enz. bL 250).—... „ de Maen ende de Hondt die d'heer Houtman van de Molluques na Cabo de Spirito Sancto gesonden heeft, met tddre dat van daer na de Custe van China loopen" {Gen. Miss. 113 6 Sept. 1622). — „De schepen de Maen ende den Hont welcke de Heer Houtman naer Cabo Spiritu Sancto gesonden hadde om op 't silver schip van Nova Spaignen te passen, sijn sonder ijets verricht te hebben op den hals in Japan gecomen door ouderdom ende onbequaemheijt daer aen de wal geleijt" (Gen. Miss. primo Febr. 1623). — „De twee schepen de Maen ende de Hondt door d'heer Houtman van de Moluques naer Cabo Spirito Sancto gesonden, daeromtrent in 't holle water comende, wierden soo leek dat beijde in groten noodt van sincken geraeckten ende gedwongen werden naer Firando te lopen, alwaer op de pomp wel aengecomen sijn, naerdat de Hondt op Corea gedoolt ende daer tegen 36 oorloghsjoncken geslagen hadde. Den raedt had voorgenomen dese twee schepen naar Pehou te senden, maer alsoo in de haven van Coetche aen de gront waeijden, wierd de Maan lecker en borst de Hondt, waerover beijde aldaer gesleten sijn" (Gen. Miss. 20 Juni 1623). Uit Camps' 1) brieven van 18 Sept en 27 Oct 1622 blijkt dat de Hond tusschen die data is gesloopt — „As alsoe, in the same storme [tusschen 9 en 19 Sept 1622 O. S.] the Hollanders had other s stripps cast away in the roade of Cochie at Firando, the one called the Moone, a shipp of 7 or 800 tonns, and the other, the Hownd, an English shipp in tymes past". Firando 14 Nov. 1622 (Diary of Richard Cocks, II, bl. 336). 1) Leonard Camps kwam in het begin van 1615 in Japan, werd na het vertrek van Specx in 1621 Opperhoofd en overleed als zoodanig den3i November 1623 te Firando (Naamlijst der in Japan geregeerd hebbende opperhoofden enz., Kol. Arch.; zie ook Dagr. Bat. 1624 bl. 13). Volgens Resolutie, Firando 26 Oct. 1619 (Kol. Arch. — Q. 434) werd Camps toen op voordracht van Specx tot diens opvolger benoemd, daar Specx' tijd in het toekomende jaar zou eindigen en deze niet van meening was langer te blijven. (Zie Gen. Miss. 24 Juni 1618 en Miss. Batavia naar Firando 28 Febr. 1620, Coen, dl. II, bl. 655). Camps' commissie is van 13 Juni 1620 (zie Coen II, bl. 729). Over Specx'vertrek van Firando, zie Diary of Richard Cocké, II, bl. 206(6 Oct. 1621). Vgl. Commissie Specx 28 Febr. 1620 (Coen, II, bl. 663). Het schip „de Swaen", aan boord waarvan Specx vertrok, kwam 2 Dec. 1621 te Batavia (Gen. Miss. 20 Dec. 1621). Journaal Hamel. 8 IV. AENTEECKENINGE OFTE MEMORIE VANDE GELEGENTHEIJT VAN COREA. i) Het landt is wel eens soo groot als Japan zijnde een groot ront Eijlant grensende ende leggende tusschen d'Eijlanden met het eene eijnde tegens China, welcke landen met een rivier ontrent een mijl breet van den andere werden gescheijden, met het ander eijnde lecht d° Corea tegens Tartarien tusschen welcke landen mede een affscheijtsel van water is van ongevaerlijck 2l/j mijlen breet; aande Oostzijde legt het ontrent 28 a 30 mijlen van Japan. In gemelte Corea zijn silver ende goudt mijnen doch sooberlijck, geeft mede zijde doch soo veel niet als in zich zeiven noodich heeft soo dat ut China daer zijde ingevoert wert Insonderheijt abondantie zoude aldaer te becomen sijn, t'weeten Rijs tot TL 20 tlast, Cooper Cattoen ende cattoene lijnwaeten wortel Nijsen Vuijtnemende schoone stoffen ende goude laeckenen werden daer gemaect, doch vallen seer duer. De Coninclijke Stadt genaemt Chioor heeft een revier dewelcke van daer in zee loopt, zijnde zoo diep dat de aldergrootste scheepen daer rijckelijck uijt ende incomen connen. De plaetse ofte hoeck van Corea naest aen Japan gelegen ende daer de Japanders haeren handel drijven is genaemt Sanckaij 2) alwaer mede een seer goede haven is, doch leggende wel 23 a 24 dagen reijsens van eenige steeden; in Sanckaij is gemaect een bemuirde wooningh inde welcke de Japanders datelijck gebracht, geslooten ende bewaert werden ende aldaer moeten verblijven zonder t'eeniger tijt daer buijten te comen tot dat haeren 1) Memorie van pampieren p' t Schip Amsterdam over Taijouan aen d' Ed. Heer Gouverneur Generael in dato 23* Nov. A» 1637 geconsigneert No. 7 ;ook in Dagr. Japan, 5 Febr. A° 1637. 2) Pou-san Kai = Pou-san (Fusan), sedert 1592 in handen van de Japanners. MS handel verricht hebben ende weder naer Japan keeren j desen handel van Japan op Corea is de heerlijckheijt van t'Siussima alleen ende niemant anders toegestaen denwdAenvijff groote rjercken ende geen meerder in een jaer derwaerts senden mach; brengen van daer cattoen, lijwaeten, wortel njsen, valcken, tijgersvellen ende rijs, maeckende van een 3 a 4, soo dat met desen handel schoone proffijten doen ende dienvolgende in desen handel te treeden niemant gedoogen ende toelaten. Naer wij geinformeert werden zal de Compe om in dat Rijck te negotiëren niet tot haer oogbwit geraecken, oorsaeck die nati* een zeer cleijnhertige ende vreesachtige volck is, dewelcke sonderlingh voor vreemde natiën verschrict zijn, ten anderen al waere het dat de occasie ende gelegentheijt presenteerde met die van Corea mondelinge gelijck het voorleeden jaer op haer naer boven ende weder beneden reijse te spreecken soo zouden de dienaers ende soldaten van d'Hr. van Zatsuma vande welcke soo nauw werden bewaert zulcx niet toelaten, Iae haer eijgen volck dewelcke in den oorlogh uijt Corea gevoert ende lange tijt in Japan gewoont hebben, door versoeck nochte bidden niet hebben connen te wege brengen haer oude kennissen ende lantsluijdeneenster spraecke comen. De Japanders hebben daer 7 jaeren lancq ongelooflijck gemoort, gebrandt ende alle tijrannij die men zoude connen bedencken, bedreven; oock komt de Tartar in harde winters wanneer door de stercke vorst het water tusschen Tartarien ende Corea niet open houden connen met zijne macht daer invallen mede voerende menschen, vee ende alles wat bij crijgen can. Volcht hoe ende in wat maniere met wat pompe ende suite van Japanschen adel geaccompagneert wesende, de twee gesanten van Corea in Januarij binnen de Keijserlijcke Stadt Jedo gecomen, gereeden ende ontfangen zijn. 1) Eerstelijck het spel vanschermeijen, trommels, gommen ende pijpen waer 1) Op van daech verstonden de Corresche gesanten op 17» passato van bet eijlandt Itschio naer Corea vertroucken waeren. Naer de geruchten sonden aende Maijesteijt versocht nebben bij aldien haer gelieffden assistentie tegen den Tarter te doen, hetselffde door d'Hr. van Fingo soude mogen geschieden. Haer geschenken waeren geweest: Een groot gouden vadt vol costelijcken wortel Nisien; drie schoone wel affgevaerdichte peerden; 40 witte valcken; 40 tijgersvellen het hair een vinger lanck; een gouden cas vanfaetsoen als depaepen haer consistorien. costelijck met peerlen ende gesteenten verciert, waerinne den brieff aen de Maijesteijt was overgelevert. (Dagr. Japan. Firando 24 Meert A° 1637). n6 achter dat volchden eenige met groote stocken als rijsstampers gaende aen weder zijde van de straeten twee ende twee besijden den anderen. Achter deselve volchde een Jongelingh te paert hebbende een groote lancije met een robde vaen in zijn handt, die aen weder zijde van 3 persoonen, ider hebbende een snoer van gout ende zilver!) doorvlochten, vastgehoudenwierde, geaccompagneert zijnde met ontrent 30 jongelingen te paert, hebbende mede ider een cleijn root vaentgen inde handt, wesende gehabiteert als de Chineesen, met een swarten hoet breet van randt ende paerts hair gemaect, op t hooft Daer aen volchden een palanckijn die van 50 a 60 mannen gedraegen wierde, zijnde van binnen met root fluweel gevoert, in dewelcke stonde op een taeffel een verlact doosken daerin de brieven in Coreesche caracters geschreven aenden Keijser van Japan geslooten waeren. Dese een weijnich voorbij gepasseert zijnde quam weder een ander spel van alderleij instrumenten waer aen dat weeder een Jongelingh sittende te paert volchde, hebbende een blaeuwe vaen in zijn handt vergezelschapt zijnde als de vorige, ider met een blaeuw vaentgen. Waer naer volchden weder een palakijn daerin de tweede persoon van de voorsz. gesanten gehabiteert met een swartesattijnenrock, gedragen wierde. Een wijle tijts dese voorbij zijnde, quamen ontrent 400 mijters hebbende inde handt ider een hamer met een scherpe pen vóoraen(bekansopde wijse als de Suratse hamers) twelck was de guarde vant opperhooft ofte den principaelsten der gesanten die midden onder de suite sittende in een swart verlacte palancquin gedraegen worde ende volchde hem noch een d° naer. Naerdat de treijn omtrent een quarber uijrs voorbij waeren quam de guarde vande Maijesteijt van Japan omtrent 200 mannen soo musquetiers als pieckeniers gaende op zijn Japans al een ende een achter den anderen, sijnde de musqueets met root laecken becleet, de piecken root verlact ende boven met een top van witte veeren. Waer achter dat volchden 8 a 10 norimonswaerinnesaeten de gecommitteerde Japansche Heeren door Zijnne Maijesteijt geordonneert de Coreers t'accompagneeren. 1) *i}4e, staat in Dagr. Japan. U7 Ende achter haer volchde een groote suijte van Japanschen adel sittende op bagagie paerden. Ten laetsten volchden ontrent iooo Lastpaerden die de bagagie ende de schenkagie der Coreers brachten. Dit duerde ontrent 5 uijren alleer dat alle desen treijn voorbij was gepasseert ende vermocht niemant vande toesienders zijn hooft buijten de vensters te steecken noch eenige tabacxroock daer uijt te laten gaen ende waren alle de passagien wel gesuijvert ende met schoon sant gestroijt V. PERSONALIA. A. NicolaasVerburg. Nicolaas Verburg van Delft 'komt 20 Juli 1637 met het schip 's Hertogenbosch in Indië als ondercoopman a f 40 's maands; na goede diensten in Hindostan te hebben bewezen, wordt hij op nieuw voor drie jaren aangenomen in qualité van Coopman a f 70 gl. 's mds. (Res. 13 Sept. 1642); Ambassadeur naer en Directeur in Perzië (Res. 13 Aug. 1646); komt 29 Juli 1649 van Perzië te Batavia terug; Gouverneur van Taijoan (Res. 31 Juli 1649; zijne Commissie is van 3 Aug. 1649); Extraord. Raad van Indië (Patr. Miss. 10 Sept 1650); vertrekt 8Dec. 1653 met het jacht de Haas naar Batavia (Miss. Taijoan naar Batavia 26 Febr. 1654); komt 11 Jan. 1654 terug te Batavia; Fabriek (Res. 17 Febr. 1654); Ord. Raad van Indië (Res. 31 Maart 1654); Directeur Generaal (Res. 26 Sept. 1667 en bij Resolutie van Heeren XVH van 11 Aug. 1668 in dat ambt bevestigd); van die functie ontheven (Res. Heeren XVH, 31 Oct. 1674 en Res. 11 Sept 1675) en vertrekt, na 38 jarige continuatie in Indië, met zijne huisvrouw den 21» No v. 16 7 5 naar het vaderland als Admiraal van de retourvloot (Dagr. Bat 167 5). Verschijnt in Vergadering H.H. XVII (Res. XVII, 26 Sept 1676). Over zijn bestuur op Formosa, zie: „OostIndisch-praetjen" (1665). Generale Missive, 24 Dec. 1652. Dewijl d. H' Gouverneur Nicolaes Verburg, volgens allegatie door veele onlustigheeden die Zijn Ed dagelicx boven de bedieninge van zijn lastich ambt voorcomen, heeft hem doen resolveeren om eenmaal uijt de woelinge tot een stil ende gerust leven te comen, zijn demissie om tegens 't aenstaende jaer 1653 naart Patria te keeren doen versoecken 't welck wij Zijn Ed. ten respecte overige tijtsexpiratie niet connen weijgeren, des sullen sorge dragen als den tijt comt dat over dit gouvernement gedisponeert wert, datter een bequaem, wijs, ervaren ende vreedsamich persoon ten meesten dienste van de Generale Compe- tot vorderinge van dese republijck ende dat groote werck gebruijckt wort, daermede wij dan oock H9 willen hoopen dat veel onlusten die zoowel in't reguart van geestelicke als politique zedert eenige tijt herwaerts tot ons groot misnoegen in dat Gouverno voorgevallen zijn, cesseren zullen .... Resolutie, 11 Maart 1653. 3. Alsoo de Gouverneur van 't Eijlandt Formosa Nicolaas Verburgh, Extraordinair Raet van India, bij sijne brieven instantelijck versocht heeft desen jare van het voorsz lastige Gouvernement verlost te mogen worden, om het aenstaende saisoen na het vaderlandt te vertrecken, alsoo den tijt van sijn verbant als dan een jaar over geeijndicht sal sijn, Ende dienvolgens weder een ander bequaem ende gequalificeert persoon wort vereijscht om dat emportante Gouvernement te bededen, soo is het zelve na de gewichticheijt van de saecke verscheijden vergaderingen achter den ander in bedencken gehouden ende gesien het selve Gouvernement geconsidereert wort van overgroote importantie te wesen, hetwelck de Compe. mettertijt, bij aldien God den Heer de middelen daertoe aèngewent segenen wil, een Coninckrijck waerdich staet te werden, behalven de Japanse ende Chinese negotie die om het gout ende silver mineraal dat van daer getrocken ende waermede den Inlantsen handel ten principale levendich gehouden wort, voor de Compe mede van seer grooten gewichte sijn. Ende dat bovendien in hetselve Gouvernement eenige j aren herwaerts seer groote onlusten tusschen Compes. principale ministers in kercke ende politie geresen sijn, waeruijt soodanige partijschappen ende factiën sijn ontstaan dat gevreest wort dat deselve eijndelijck ten sij daerin werde voorsien, wel tot ondienst ende nadeel van de Compe. mochten gedijen. Ende evenwel Compes. dienst niet en gedoocht dat alle de persoonen die aen de voorsz. questien geraeckt ofte vast sijn, daerom van daer gelicht ende elders geplaetst souden worden, omme welcke onlusten ende partijschappen dan ter neder te leggen ende uijt te roeijen niet alleen bijsondere wijsheijt, discretie ende cloeckheijt maer oock meer dan gemeene authoriteijt wort vereijscht. Waer bij noch comt dat hetselve Eijlandt een donckere wolck uijt China schijnt over het hooft te hangen, wordende over verscheijden wegen g'adviseert dat de sone van den grooten Mandorijn Equan jegens de macht der Tartaren niet connende bestaen, ende genootsaeckt wordende het Rijck te ruijmen, het ooge op Formosa geslagen soude hebben om hetzelve met sijn overige subjecten intenemen ende hem aldaer ter neder te slaen, jegens wiens 120 attentaten dan mede nodich is een waeckend ende sorghvuldichoogh in't seijl te houden, opdat ons dat costelijcke pant hetwelck reede sooveel gecost heeft, ende van soo groten expectatie is, niet affhandich gemaeckt en werde; Alle welcke saecken met rijp overlech in Rade gepondereert ende overwogen sijnde eijndelijck verstaen ende eenstemmich geresolveert is, niet jegenstaende de ordre van de Heeren Principalen expresselijcken medebrencht ende dicteert dat van de ordonnarie permanente Raden geene versonden sullen worden off ten waere de hooge noodt hetselve quame te vereijschen, ende dan noch niet anders dan op corte expeditien, om nae't verrichten van deselve wederom te comen, deselve ordre om redenen boven verhaelt ende de gewichticheijt van saken, voor soo veel te buijten te gaen ende tot het voorsz. emportante Gouvernement te nomineeren ende versoecken den Heere Carel Hartsingh ordinaris Raet van India die voor desen in gende Noorder quartieren lange jaren geremoreert ende grondige kennisse van saecken heeft, met hoop ende vertrouwen dat Hooghgemde Heeren Principalen de bovengeroerde redenen ende motiven insien ende de nootwendicheijt van saken nevens ons begrijpen sullen. Waerop den gem.e Heere Hartsingh ten dienste vande Comp.e versocht sijnde sich mette voorsz. resolutie te willen conformeren, soo heeft Sijn Ed. verclaert verplicht ende oock ten volle genegen te sijn sich te laten gebruijcken daer de Compe sijnen dienst meest sij vereijschende, doch aengesien het noordelijcke vaerwater een seer dangereus ende gevaerlijck vaerwater sij, gelijck de droevige exempelen God betert van tijt tot tijt niet dan te veel geleert hebben, soo was Sijn Ed. overbodich ende berijt hetselve Gouvernement te aenvaerden, mits dat sulcx nieten soude sijn voor een corten tijt maer voor eenige jaren, ten minste voor soo langh sijn lopende verbandt aen de Comp.e soude duren, om met sijn familie niet over en weder te swerven, off ten ware daertoe expresse last ende ordre uijt het Vaderlandt quame van de Heeren Bewindhebbers die hij sich altijt geern soude onderwerpen ende onvermindert sijn jegenwoordige qualiteijt rangh ende ordre in Raade van India ofte die hem na desen noch van de Heeren Principalen soude mogen gedefereert ende toegevoecht worden, waervan Sijn Ed. bij den Raet eenstemmich toesegginge gedaen is, alsoo doch om de voorsz. geresene ende ingewortelde ongenuchten te extirperen, mitsgaders om alles op gemde Eijlandt op den goeden voet ende in behoorlijcke ordre te brengen, wel soo veel ende langer tijt vereijscht sal worden, willende vertrouwen dat 121 de welgemde Heeren Principalen hetselve voor goet ende wel gedaen sullen houden. ' B. Cornelis Caesar. i. Cornelis Caesar van der Goes, d.w.z. afkomstig van Goes, kwam 6 Febr. 1629 met het schip Tholen te Batavia voor adsistent a f 16 's mds.; was in 1636 in Japan om kennis op te doen van den Taijoanschen handelf was in 1637 waarnemend Opperhoofd in Quinam; had als koopman op f 60 's mds. geruimen tijd goeden dienst , gedaan en wordt Opperkoopman op f 75 's mds. (Res. 7 Mei 1641); gaat per fluit deZaijer van Taijoan naar Japan (Miss. Zeelandia 10 Sept. 1641); was in 1644 „politicus over de Formosaense dorpen" en wordt verhoogd tot fno 'smds. (Res. Zeelandia 28 Aug. 1645); vertrekt 2 Sept 1645 per Achterkercke van Taijoan naar Japan; de hem gegeven instructie voor een kruistocht omtrent de westkust van Luconia is gedagteekend: Zeelandia, 31 Jan. 1646; op zijn verzoek werd hem zijne demissie toegestaan (Miss. van Batavia naar Taijoan 9 Mei 1647) maar 21 Oct. 1647 was hij nog te Taijoan. Hij had toen een zoon Martinus (Gen. Miss. 31 Dec. 1647) die bij Res. 7 Juni 1670 werd benoemd tot Opperhoofd in Japan en 27 Nov. 1679 overleed (Res. 16 Dec. 1679 en Dagr. Bat, bl. 541). In het vaderland zijnde, wordt hij' Extra-onhnaris Raad van Indiê (Patr. Miss. ïo Sept 1650); gaat met het schip „Orangien" voor de Kamer Zeeland terug naar Batavia, waar hij wordt gesteld „tot het opperste gesach van de werken en noodigheden" [Fabriek] (Res. 7 Juli 1651); wordt President van de Weeskamer (R. 24 April 1653); Gouverneur van Taijoan (R. 24 Mei'1653); krijgt als zoodanig ontslag (R. 30 Juni 1656); komt 17 Jan. 1657 te Batavia terug (Dagr. Bat. bl. 71 en 7a en miss. Reg. Bat naar Taijoan 15 Mei 1657) en overlijdt aldaar 5 Oct 1657 (Dagr. Bat). Over zijne begrafenis in de stadtskercke, zie Dagr. Bat 6 Oct. 1657 bl. 281-282; zijne weduwe leefde in Juni 1663 nog te Batavia (D. B. 1663, bl. 335). 2. Resolutie Saterdagh den xxiiij May Ao 1653. Aengesien de ordre onser Heeren Principalen is mede brengende,dat de ordinaris Leden van desen Raade, hier geduerich permanent sullen sijn, en dat niettegenstaende in Raade van India goetgevonden sij, vol- 122 gens resolutie van dato den ai* Maert vermits de groote onlusten in eenighen tijt herwaerts in Taijouan ontstaen, die niet schijnen als met authoriteijt ende kloeckmoedicheijt te connen neder gelecht werden, tot welck important Gouvemo alsoo in Raade van India, naer overlech van saecken goetgevonden sij te versoecken den Heer Carel Hartsingh, ordinaris Raet van India, die de Taijouanse gewesten voor desen lange jaren bijgewoont heeft waertoe alsoo sijn E: sich ten dienste van d'E. Compe heeft willen laten gebruijcken, ende nu tot het voltrecken van Sijn E: aengenomeen reijse veerdich sijnde, den E. Heer Gouverneur Generael Reniersz is comen te overlijden, waerdoor dan verscheijde veranderingen veroorsaeckt sijn, soo dat nu om de gewichticheijt van het Generael Gounerno, Sijn E. persoons wijsheijt ende kennisse alhier wel te staet comt, de ordinare Raeden buijten den Gouvemeur-Generael den Ede Heer Joan Maetsuijcker, die nu tot het Generael Gouverno gekosen sij, niet meer dan twee in getale sijnde en dat oock den Hr. Arnolt de Vlamingh ordinaris Raet van India wegens de become advijsen uijt Amboina noch niet te paresseeren staet, Soo hebben in Raade van India aengesien Sijn Ed. alles tot sijn aangenome reijs geprepareert hadde, het aen Sijn Ed. in eijge optie gegeven ofte dat Sijn Ed. reijs voltrecken ofte alhier noch in dese conjuncture van tijt, begeerich soode sijn over te blijven, op welcke voorstel bij Sijn Ed. geleth ende het selve 2 off drie dagen in bedencken houdende, rapporteert in Raade van India om de importantie van het Generael Gouverno Sijn Ed: alhier te sullen overblijven, waerop in Raade goetgevonden is naer een ander gequalificeert ende ervaren persoon tot het genoemde Gouverno om te sien ende naerdat de presente Extra-ordinaris Leden uijt desen Raade hun daertoe hebben gepresenteert, soo is verstaen tót het Taijouanse Gouverno te qualificeeren en te gebruijcken den Hr Cornelis Caesar, Extoordinaris Raet van India, die in de genoemde gewesten voor desen mede lange jaren bijgewoont heeft, en datSijnEd. met de laetste bezendinge daema toe als Gouverneur sich sal hebben te vervoegen. Patriasche Missive, 8 Oct 1654. De surrogatie bij UE. gedaen van d'E. Cornelis Caesar tot Gouverneur in Taijouan en IlhaFormosa in plaetse van d'E. Nicolaes Verburch die vermits expiratie van sijn verbonden tijdt sijn verlossinge van daer versocht heeft, sullen wij Ons wel laeten gevallen. Wij willen vertrouwen dat hij hem «3 in dat important en swaerwichtich Gouvernement ten dienste van de Compagnie wel en nae behooren sal quijten. UK wijders recommanderende en oock bevelende wel te letten en die voorsorge te draegen dat het gemelte Gouvernement altijdt bekleet werde bij luijden van verstandt en discretie en daerop men sich volcomentlijck can gerust stellen, alsoo UE. weten de Compe daeraen ten hoochsten gelegen te wesen. C. Iquan. „Teijbuhanisdoor de Jappanders door hare expresse gesonden armade in den jare 1615 ende 16, tusschen 3 a 4000 man sterck, geconquesteert doch pr faulte van volgende subsidien, wederom veriaten; alsoo dese enterprinse bij een particulier Heer omme de gunste van Sijn Mat wederomme te becomen, ter bande genomen was. Lange jaeren hebben zij daer met haer capitaelen door Chineesen in Jappan woonachtig met de Chineesen van China gehandelt" (Gén. Miss. 15 Dec. 1629)1). „In de Baij van Taijouan plachten jaerlijcx eenige Japanse joncken te comen soo om hertevellen te coopen welcke daer in tameUjeke quantiteijt vallen; maer insonderheijt om met de Avonturiers van China te gaan handelen welcke daer groote quantite rouwe zijde ende gemaeckte sijde stoffen soo van Chincheo, Nanquin als verscheijden andere plaetsen van de Noord Custe van China te coop brachten" (Gen. Miss. 3 Jan. 1624). Van die in Japan gevestigde Chineezen is bij Europeanen vooral bekend geworden de zoogenaamde „Capitein China" te Firando, dien dePortugeezen Andrea Dittis heetten. Als de verzekering dat hij een Christen was 2), alleen steunt op dien naam, staat zij zeer zwak; dat zijneleefwijze is geweest gelijk door de Hollanders wordt bericht»), klinkt veel waarschijnlijker. De verschillende berichten over hem samenvattende, komt men er toe het volgende aan te nemen als de waarheid nabij te komen: De zoogenaamde Capitein China te Firando heette Gaan Si Tsee, was af- 1) Zie over deze expeditie naar Formosa of Tacca Sanga, zooals. volgens den Engelschen schrijver, dejapanners dit eiland noemden, Diary of Richard Cocks, I.bL 131(5 May 1616). 2) Ernest Satow, The Voyage of Captain John Saris to Japan. 1613, Introduction, bl. LI. 3) Zie missive Firando 16 Dec. 1623 Commandeur Reijers: „Dese gaet per Cappiteijn China .... Hij is een doortrapt man, heeft in Nangasackij ende oock hier [Firando] treffelijcke huijsen met schoone vrouwen ende kinderen". 124 komstig uit het district Hai-ting in de prefectuur Tsiang Tsioe (in de nabijheid van de havenplaats Amoij) en was aldaar getrouwd. Overeenkomstig het gebruik onder Chineesche immigranten die in eenigszins goeden doen zijn, ging hij in Japan eene verbintenis aan met eene dochter des lands, vermoedelijk zelfs met meer dan ééne. Te Firando zal hij de voornaamste Chineesche koopman en reeder zijn geweest en om die reden daar te lande zijn aangesproken met den titel van Kapitein (zooals ook ons Opperhoofd door de Japanners werd betiteld), zonder dat hij eenige aanstelling had; waarschijnlijk was hij Hoofd van een geheim genootschap 1). Over zijne aanrakingen met ons, raadplege men: W. P. Groeneveldt, de Nederlanders in China I (Bijdr. Kon. Inst 6, IV, 1898). Hij was o.a. de tusschenpersoon bij de onderhandelingen welke leidden tot onze verhuizing van de Pescadores naar Taijoan en hij was geenszins tevreden over de wijze waarop wij zijne diensten hadden beloond 2). Hij overleed te Firando 12 Augustus 1625»), groote schulden nalatende, o.a. aan de Engelschen*). Ietkwan — ook Iquan, Equan, Yeh-kwan geschreven — werd geboren in het dorp Tsiooh Tsi in het district Tang Oa, waarin ook de havenplaats Amoij ligt Zijn geslachtsnaam was Tie — ook Te en The geschreven — en rijn persoonsnaam: „de eerste" duidt aan dat hij deoudste zoon was. Niet een 1) „This Andrea Dittis is now chosen capten and cheefe comander of all the Chinas in Japon, both at Nangasaque, Firando and else wheare" (Diary of Richard Cocks, II, bL 309. io,h of Marche 1619 [20]). „The Chinese pirates who resorted to the island [Formosa] as a safe retreat, were as a rule diTidedinto bands, and, according to the scanty historical material which we have at hand, established a rough form of government over their settlements. So admirable was the organization that the different bands liyed together without discord and chose their leaders by vote, while a suprème chief was appointed to look after the interests of the combined bands whenever anything arose of common concern. The strongest of them was a powerful band under the leadership of one Gan Shi-sai. Their exploits brought large returns, and by combining legitimate trade with piratical raids they eventually attained a position so formidable that smaller bands combined with them for their own protection, and thus nearly the whole of the China and Formosa trade was brought under their controL In 1621 Gan Shi-sai died, and was succeeded by Ching Chi-lung, a famous character, and the father of Koxfaga." (J. W. Davidson, The Island of Formosa (1903) bL 8). 2) „sijn genoegen van d'onsen over sijne gepretendeerde diensten seer cleijn was" (Miss. Firando 17 Nov. 1625). 3) Miss. Firando 26 Oct 1625. 4) Miss. Firando 17 Nov. 1625. — Letters written by the English Residents in Japan 1611—1623, bl. 271. 125 zoon, maar een schoonzoon 1) van den hierboven besproken Capitein China zal hij rijn geweest. Volgens Chineesche berichten, behoorde Iquan's eigen hoofdvrouw in Zuid-China tot eene familie Gaan en zij zal eene dochter zijn geweest van den Capitein China en diens hoofdvrouw in China. Op jeugdigen leeftijd, zoo heet het, heeft Iquan een toevlucht gezocht bij een oom van moederszijde te Macao, die hem met een handelsopdracht naar Japan zond. Evenals zijn latere schoonvader heeft hij te Firando betrekkingen aangeknoopt met een Japansche, bij wie hij een zoon kreeg, den zoo vermaard geworden Koksinga. Misschien was hij de tolk die tusschen 25 Jan. en 20 Febr. 1624 uit Japan naar Taijoan kwam (Groeneveldt, a. v. bl. 482), of de aan het eind van 1624 dagelijks uit Japan verwachte zoon van Capitein China (Miss. Gouvr Sonck 12 December 1624). Aan de vloot onder Muijser die 30 Dec. 1624 werd aangewezen om op Chineesche jonken naar Manilla te kruisen, werden drie jonken toegevoegd (twee van Capitein China en één van diens luitenant Pedro China) welke onder Iquan's bevel) stonden en 2oMaart 1625 te Taijoan terug waren. „With Yen Ssti Ch' i [Gaan Si Tsee] and others, he [n.1. Iquan] opened up Formosa; he was raised by his comrades to the chief leadership on the death of the former". [12 Aug. 1625]. (Some episodes in the History of Amoy. China Review, XXI, 1894—95, bl. 87). „Het is nu wat meer als een jaer dateenen Itquan (eertijts tolck derComp* nu hoofft der Chinesen rovers) uijt Teijouan sonder onse kennis gevlucht is, ende sich op den roof begeven, vele joncken ende volck vergadert heeft, waermede hij de gantsche seecusten van China seer ontstelt ende het geheele landt, steden ende dorpen raseert ende vernielt waer over oock geen seevaert op de Custe meer gebruijct can werden" (fö Gouvr Gerrit Fredericqs de Witt aan Gouv.-Generaal, Actum Batavia 18 Dec. 1627). „Tot in de maent Junij 162(7] hebben de Chinesen niet willen gedoogen datter eenige van onse schepen ofte joncquen van Taijouhan in de riviere van Chincheo [Amoij] ofte andere plaetsen op haer Custe havenden; doch alsoo naderhandt de Chineesche roovers soo machtich ende sterck geworden sijn dat genouchtsaem meester sijn van de Chineesche zee ende meest alle x) In berichten uit Formosa van dien tijd, komt meer voor dat „«Jon" en „schoonzoon" worden verwisseld; soo wordt Boijcko nu eens de zoon dan weer de schoonzoon genoemd van Limlacco, Kapitein der Chineezen te Batavia (1636—1643). 126 de joncquen op de gantsche Custe vernielt ende verbrandt hebben, doende mede te lande groote destructie ende rooverije, wordende geschat sterck te wesen omtrent 400 joncken ende 60 a 70 duijsent mannen. Den Oversten daervan, Icquan genaempt, sijnde des Compagnies Tolck in Teijouhan geweest ende stilswijgens van daer vertrocken, heeft hem tot rooven begeven ende in corten tijdt soo grooten aenhanck gecregen dat de Regenten van China geen raedt wisten om de roovers van haere Cust te crijgen... Den roover Icquan heeft oock langen tijdt goede correspondentie met d'onse gehadt ende ons vrijwat respect toegedragen, maer heeft eijndelijck sonder onderscheijt genomen al wat becomen conde" (Gen. Miss. 6 Jan. 1628). „.... Ons comt inproviste voor dat een joncqken van Iquan, soone van den ouden overleden Cappiteijn China, vuijt Nangasacqui naer Teijouan ende de custe van China sal vertrecken; dese persoon is voor desen vuijt Taijouan ghebannen, soo dat daer niet zeer wellecom en sal wesen. Evenwell door instantelijck versoucken van den Hr van Firando ende Oenemondonne hebben hem geen passé durven weijgeren" (Origineele Missive Cornelis Nijenrode, Firando Ulto Oct. Ao 1630 aan de Edele Heer Generaal Specx; Kol. Arch. S. S. ÏI, fol. 114). „Dit is den goeden Chinees die van meest alle de Hollanders den vader genoempt werdt ende hun soo lange gefrequenteert ende mede omgegaan ende voor Tolck gedient heeft, niet eens gedenckende, nu weder macht becomen heeft, hoe over twee jaren, als wanneer door den rover Quitsiok uijt sijn digniteijt ende plaetse verstooten was, weder als met de handt van UEhedens macht ende dienaren geleijdt ende op zijn stoel gestelt is, alles op goede hoope dat door desen Iquan die onse gelegentheijt, conditie ende macht soo wel bekent was, met in tersessien ende verclaringen aan den Combon ende andere grooten te doen wat ons billick versouck ende begeeren was, dies te beter tot den vrijen handel geadmitteert te werden — maar contrarie bevinden wij, wandt in plaatse van zulcx en slaat hij Iquan niet alleen aff de vergoedingh van 't jacht Slooten in sijnen ende het Rijcke van Chinas dienst verongeluckt maar derft wel expresselijck in zijne Missive vertoonen enee aan d'onse laten verluijden soo wij hem meer over sulcx aanschrijven geen goede vrinden connen blijven, alsoo gemelte jacht, zoo hij susteneert, niet in zijnen maar per ongeluck om den handel te becomen in 's Compagnies dienst gebleven ende verongeluckt is, door briefkens ons verbiedende met onse jachten niet meer in de rivier Chincheo te verschijnen, 127 alsoo daar door (soo hij segt) in de hoochste ongenade van den Cotnbon ende andere grooten van China soude comen vervallen" (Gouverneur Putmans aan deEd. Heeren Bewindhebbers der Camer tot Amsterdam, Taijoan 10 Oct 1631). „....In Nangasackij sijnde is mij onder anderen van Sr- Melchior van Santvoort verhaelt hoe de Chinesen die daer met haar joncquen geweest sijn, als wijffvan Iquan ende anderen, uijtstroijen ende voorgeven bij hetRijcke van China (hoewel ons den handel vrij ende liber vergunt wert) naer 't vertreck onser schepen Taijouan met groote macht aen te tasten ende haer meester van 't Casteel sien te maecken" (Miss. van Couckebakker aan Gquv Putmans, dd. Firando 24 Nov. 1634). g. „Den Chinesen Mandorin Equan is een schadelijck instrument in Comps handel, ende dient voor eerst noch soo aengesien totdat den tijt ons wijser maeckt offd'een off d'ander tijt van candt raeckt; is van vele gehaedt ende plaegt de coopluijden dapper, dat met groote geschenken aen de Grooten weet goed te maken" (Gen. Miss. 18 Dec. 1639). 20 Oct 1639. „... dat de Chineesen die wijven, kinderen ende huijsen alhier hebben ende als ingesetenen gehouden zijn, uijt landt te vaaren niet toegestaen wert ende dat alles om reden dat wij [n.1. de Japanners] vreesen, sij naer den Chijneesen aert haare rooverije niet naerlaten connen, gelijck ook den tweeden Icquans zoone omdat zijn vader een roover geworden was, hier in Japan om sijns vaders rooverije ter doot gebracht is" (Dagr. Firando in Overg. Brieven en Papieren 1640. Tweede Boek.—Vgl. Valentijn V, 2' st, 9e boek, 9e hoofdst bl 81). „Soon after bis departure, his wife, who remained in Japan, gave birth to a second son, who was named Shichizaemon. This son did not develope the love for adventure and renown which made his elder brother [Koxinga] so famous, but remained quietly in Japan all his life" (Davidson, The Island of Formosa, bl. 31). „... zijnde om de subsidie die den jongen Keijser in voorsz. oorlogh van volck ende middelen gedaen heeft, van denselven tot tweede persoon des Rijx gevordert, soo dat jegenwoordigh niemant in China machtiger is als die man, zijnde voor desen cleermaker ende Comps Tolck in Taijouan geweest" (Gen. Miss. u Juli 1645). „... de voornaemste joncken waren gecomen van Iquan en zijnen aen- 128 hangh... tot teecken en bewijs dat alhier [Japan] oock all eenige gunste bij de Overicheijt heefftisditgenoechdateenigentijtbeefftlaten versoecken oorioff om seeckere Japanse vrouwe daer bij te voren gehouden en een sone, die bij hem in China is, gewonnen heeft^ uijt Japan te voeren en tot hem te halen ten gevalle van sijnen soone, en tot hetselve een vrijgeleijde vercregen heefft, soo mij onse Tolcken voor vast ende seecker verclaren en dat met sijne joncken te vertrecken stade" (Dagr. Nagasaki 9 Maart 1645; Zie ook Gen. Miss. 17 Dec. 1645). „Heden is de bijsit van den Mandorin Iquan daer boven van verhaelt hebben, van Nangasacquij vertrocken na Esinia [China?] sonder eenigh vrouwspersoon bij hun, die nochtans wel veroórlofft zoude geweest hebbe mede uijt te trecken doch onder conditie van noijt wederom in Japan t^, keeren, weshalven niemant begerich was" (Dagr. Nagasaki 11 Mei 1645). ,,'s Morgens vernamen uijt de tolcken hoe dat op de gisteren g'arriveerde jonck een seer aensienlijck ambassadeur van Coxinja aan den Japansen Keijser gecommitteert was.,. Desen gesant zoude nae de geruchten eenelijck often principalen herwaerts geschickt zijn om de Majesteijt te bedancken voor dat de moeder zijns meesters Coxinja (zijnde een slechte [d.i. eenvoudige] Japanse vrouw en in 't jaer 1645 van hier derwaerts [China] vertrocken) op zijn vaders versoeck gelicentieert was naer China te comen, Item wijders te versoecken dat zijn halve broeder (een zoon van voorschreve vrouwe doch bij een Japander geteelt) nu mede gelargeert en naar Aijmuij bij hem mocht comen etc; mede werd gesecht dat desen ambassadeur een man van grooten qualiteijt en de Chinesen hem in aensien bij desen Keijser vergelijckende zijn, daer mede alhier gereets seer gespot wert, nademael zijn meester van wien gesonden compt, een Japanse mistice, daer en boven noch van vielen en geringen afcompste in Firando gebooren en zijn vader Iquan hier naer een groot roover geworden was, gelijck hij Coxinja zelffssigh oock een tijt lanck daarmede beholpen daardoor nu tot zoodanigen aansien geraeckt; alle 't welcke dees luijden genoechsaem bekent is, die immers geen grootsheijt van vreemdelingen 'k laet staen van zoodanige, willen of connen lijden" (Dagr. Nagasaki 25 Juli A° 1658; vgl. Valentijn V, 2« st, 9e boek, 9e hoofdst, bl. 97). Den 8en October 1658 vertrok de ambassadeur zonder dat Coxinga's geschenken waren aangenomen en „sonder oijt uijt zijn logiement veel min 129 omtrent de gouverneurs geweest, ofte wegens zijnen last waeromme herwaerts gecomen was in't minste gesproocken te hebben". „Only five hundred men followedhim[n.l. Iquan] into the Manchu army; and his Japanese wife, the mother of Chunggoong [d.i. Koksinga] strangled herself" (4646). (J. Ross, The Manchus, bL 385). D. Marti nus Martini. Martinus Martini, geboren in 1614 te Trente en sedert 1643 in China, waar hij 6 Juni 1661 overleed (zie S. Couling, Encyclopaedia Sinica en Biographie Universelle, XXVII (1820), bl. 323—325). Met vier andere Jez»/ïten kwam hij in Juni 1642 per het Engelsche schip „de Swaen" van Goa te Bantam en zond van daaraan G. G. vanDiemen een latijnschen brief (18 Juni 1642 te Batavia aangebracht) waarbij hij verzocht „passage te willen verleenen nae Maccassaar, Siam, Cambodja off 't rijcke van Tonkin, omme door dien weg in China ende Japan te geraecken." Deze brief werd gezonden aan het opperhoofd te Nagasaki, ten einde dien „aen de Regenten van Nagasacqui off de commissarissen ter hand [te] stellen opdat die laten examineeren ende tegen sulcke attentaten ordre ramen." (Reg. Batavia naar Japan 28 Juni 1642 en Opperhoofd van Elseracq aan G. G. van Diemen 12 Oct 1642). 1) „Martin Martini was sent to give informations to the Holy See; to bis influence and abilities it is due that Alexander VII decreed in a manner perfecüy contrary to the former Edict [waarbij eenige leerstellingen der Jezuieten ak ketterijen waren veroordeeld]. While on his journey the great traveller passed Batavia Living in Holland Martini prepared his maps of China and gave them over to the great cartographer Johannes Black pees : Blau] to be printed while hehimself gave a full geographical description of the whole empire together with historical, political and scientific explanations In 1655, the whole work carae out" (Dr. Schrameier, On Martin Martini, Journal of the Peking Oriental Society, Vol. II, 1888, bl. 105 en 106). Martinus Martini kwam 15 Juli 1652 van Macassar te Batavia en kreeg vergunning met de retourschepen naar Nederland te reizen; met de „Oliphant" (2 Febr. 1653 van Batavia uitgezeild en 16 Nov. d. a. v. in het Vlie 1) Hoe Martinus M. van Bantam naar China is gekomen, is ons niet gebleken. Journaal Hamel. g 130 aangekomen) vertrok hij naar Amsterdam (Res. 16 Juli 1652, 26 Juli 1652, 15 Oct 1652 en 28 Jan. 1653). Bij Res. der Kamer Amsterdam dd. 12 Dec. 1653 werd hèm toegelegd eene „gratuiteijt van honderd rijksdaalders, ten aanzien van de goede diensten die hij toegeseijt heeft en van hem verwacht worden". Hij had „aan denselven Riebeeck [Commandeur aan de Kaap de Goede Hoop] geremonstreert ende te kennen gegeven wege eenige Goudplaatsen tusschen de genoemde Caep ende Mosambiqe gelegen, daer groote voordelen te halen souden sijn .... Wij achten de ontdeckinge van de genoemde Cust alsmede de Cust van Meiinde, seer considerabel, hetwelck van de voorsz. Caep ende het eijlandt Mauritius ofte ook van Suratte bequaem soude connen geschieden" (Gen. Miss. 6 Febr. 1654; vlg. hierover Miss. Jan van Riebeek aan Heeren XVII dd. 4 Mei 1653 en het antwoord van Heeren XVII dd. 15 April 1654). „Met een Portugees joncxken comende van Maccassar, door Comp» tingangh tusschen Batavia en Japara verovert is hier opgebracht seecker Jesuwijts padre die omtrent 10 Jaren meest alle gedeelten van China heeft doorwandelt.... Verders allegeert vooraengeroerde Padre datse [n.1. de Tartaren] die van Macao haer vrientschap mitsgaders libere negotie aengebooden hebben twelck bij geintercipieerde brieven door den Gouverneur vanMaccao geaffirmeert wort Bovendien datse hun hebben laten verluijden niet alleenlijcken dePortugeesen maer oock alle andere vreemde natiën die China in vrientschap begeren te friqquenteren den liberen ende onbecommerden toeganck sullen vergunnen, dierhalven twijffelt ditto padre niet inge valle de Comp.e in Quanton daer hij oordeelt de rechte plaetse te wesen om bij den Conincq [„den oppersten der Tartaren" in Can ton] versoeck te doen, hare ambassadeurs stiert datse niet alleenlijck sullen geadmitteert maer daerenboven de libere negotie ende onbecommerden toeganck in China sal vergunt worden" (Miss. Reg. Bat naar Taijoan 25 Juli 1652). „T'gene UE schrijven van het openstellen van den handel in China en dat den Tartarischen vice-roij in Quanton de Portugesen in Maccao en alle andere vreemde negotianten aengepresenteert heeft, 't rijck van China vrij en liberlijck te mogen frequenteren en haren handel daer onbecommert drijven, heeft den Pater Jesuita met het schip den Oliphant overgecomen, ons naerder mondelingh geconfirmeert" (Patr. Miss. 20 Jan. 1654). VI. BERICHTEN OVER DE KOMEET A° 1664—65. Dagregister Japan. A° 1644. December. 19e. ... in de nanacht omtrent ten 3 uijren is bij ons een Commeet Starre, hebbende een vierige roede, die sigh naer 't Westen streckte, gesien, maer alsoo den dagh—naer dat deselve langen tijd hadde nagesien — begoste aen te breken, wierde door het licht sijn schijnsel ende gesicht benomen; voor de middagh quamen eenige Tolcken op het Eijlandt; het voorverhaelde haer bekendt makende, doch hetselve was voor henlieden gantsch niet vremts ende seijde deselve al voor ettelijcke dagen gesien te hebben. 20* ... hebben den voorleden nacht naer het opkomen van de voorschreve starre sitten wachten, die sich tusschen 1 a 2 uijren in't Z.O. t O. vertoonde, hebbende de staert vpor uijt naer 't Westen ende eijndelijck denselven tegen het aankomen van den dagh in't S. W. verloren. 21e en 22e .. .dese nachten bevonden voorschreve Starre sijn voorgaende kours is houdende, dogh alle avonden 8/4 uijrs sich vroeger vertoonde. 26e Is door ons nogh al sneedigh na de Commeet Starre uijtgekeken, bemerckende dat deselve door het wassen vande Maen wierde verdooft, onder en tusschen bespeuren dat sijn Staert sigh geheel naer 't Westen keert 29e voorleden morgen, hebben de Commeet Starre weinigh kunnen sien, maer nogh al ondervonden deselve alle avonden 3/4 uijrs vrouger opquam ende sijn staert was draijende, soo datse alsnu voorbij 't Westen naer 'tN. W. gekeert is. Januarij 1665. 3e tot den 9e ... niet sonderlings voorgevallen, alsalleenlijck 'dat de Commeet Starre alle 24 uijren seer afneemt ende met sijn staerdt nu al omtrent het N. O. uijtstreckt 10e ... weten de Tolcken te verhalen tijdinge uijt Jedo gekomen te sijn, dat voorgemelte Commeet aldaer gesien was, oock verscheijden malen eenige vierballen bij nacht souden gevallen sijn. 2oe — dese avondt is de Commeet starre bij ons niet langer gesien konnen werden. • April 1665. [Op de hofreis naar Jedo]. ne Des smorgens met mooij weder 132 omtrent ten 4 uijren uijtreijsden ende een commeet starre sagen die hem omtrent het oosten weijnigh boven den horison opgaende vertonende was, ... quamen des namiddags in de Keijserlijcke Stadt Jedo. Op den 2 Januari 1665 ... alhier in de Baij vanCadix... vertoonde hem een Komeet-ster, die wij inde Straat al hadden gezien, hebbende een vierige staart naar 't Noord oosten. (Reisen van Nicolaus de Graaff, 1701, bl. 66). Den 15 ditto [Dec 1664] des morgens sagen een ster met een langhe sterdt, sagen hem wel 4 ueren lang indt oosten op en die sterdt was mede indt oosten. Den 16 ditto des morgens sagen hem weer 6 uer voor dag en die ster zijn sterdt draaide alle met teit nae het oosten dat wij sien konden. Den 17 ditto sagen hem over 4 uer voor dagh. (Opperstuurman Michiel Gerritsz Boor in het Jacht Vlaardingen, tusschen Formosa en Amoij. Handschrift Alg. Rijks Archief, Kolon. Aanwinsten no. 58). Verklaeringhe op de Comeet-sterre, Gesien in 't Jaer MDCLXD7.1) Den 27. November 'smorgens by halfs, heeft men te Saerdam aller eerst gesien S.O. ten S. een Comeet Sterre van een weynig root doch heldre gedaente, de staert lang S.W. streckende, was wit bleeck van coleur, op-komende in Virgo, bleef mits" de nevelige nachten bedeckt 14 daegen, waer door sommighe meenden datter geen Comeet was gesien. Den 13 Decemb. is hy seer laeg langs den Orisont verscheenen, op den rovenden Raeff, liep seer ras na 't westen, daer hy ten half sessen verdween, zijn opkomst ten 3 uren onder de Waeg zijnde het selfde Teken daer de Comeet Anno 1618. in stondt, had een droeve schijn, dan de staert oost en west was lang, van coleur als de Noorder morgen-lucht: Quam so over de Hydra op de Mast en de Vlag van 't Schip, dan 't mistig en regenachtig^ weder beletten haer lang te schijnen: Alsmen haer dus twee uchtenden in Hollandt op den Lucida Hydra hadde gesien, sag men hem den 21. Decemb. snachts by 3 uren met een soo breede langen staert, dat hy hoewel om sijn verre af-stant al^try flaeuw, nochtans den Hemel van S. tot S. W. absoluyt overspande: Noyt is hy grooter in ons gesicht vertoont 1) Hollantze Mercurius XV (1665). Zie ook N°' 8827, 8937 en 9200—9208 van de Pamfletten-Verzameling in de Kon. Bibliotheek. Den 30. December sach men hem by den Lepus of Haes, vry kleyn, en de Maen benam oock sijn staert den schijn. Den 31. Decemb. verliet hy te gheKjck den Haes, het Iaer en sijn staert, want hy verscheen als een duyster droevig licht, en quam op den Eridanus, so dat hy den 2. January 1665. savonts ten 9. uren, also de Maen af nam, sich weder met een straeltje het sien, doch nu met sijn staert nae 't Westen, en dat tot uyt de tonge van den grooten Walvis. Den 3. January had hy ten half 9. op den tongh des Walvis een seer lange scherpe staert na 't Westen, recht over den schouder van den Orion, wiensGordel-riems3. Sterren hy geduerig in 't gesigt by bleef, so dat ^ hy als scheen in den Walvis te willen kruypen. Den 4. Ianu. wast duyster weer: Dan den 5. Ianuary ten 10 uren savonts den Hemel klarende, sag men dat de Comeet seer was verkleynt en ook de kaken der Walvis verby geloopen. Dus verre beeft deze Comeet sijn loop gehad tot den 7. Ianuary 1665. over Africa, Oost en West-Indien, speciael over den Grooten Mogols Rijck, de Kape Buone Espérance, Goa Suratte en Madagascar, oock over Borneo, en Japan, China, ende men heeft die konnen sien byna van de Noorder Poolen tot Suyden, also die van Batavia en van de Magellanes daer van getuygen sullen: Die van Portugael hebben hebben hem gesien tot den 4. February 1665, Moet-rootover haer gaen: Die van Spangen en Romen, Venetien en gants I taliën insghelijckx: Constantihopolen en gants Turckyen, Smyrna en de Pouille, daer *t oock Bloet gereghent heeft, hebben hem mede, doch niet bleeck als hier, maer bloetvennch ghesien: Engelant, Yrlant, Schotlant, hebben hem seer lang en breet en rc^tverwich gesien: In Hollandt is hy seer verwonderlijck ghesien, te weten, na den 31. December, voor welcken tijdt hy seer laegh aen den Orisont was, maer daer na in sijn opgangh ten oosten met een staerdt van een die lang, en passeerende besuyden de Nederlanden, had met een heldere Lucht niet als eenighe sprenckelen, somtijdts wat straeltjens, naer het helder was, maer in sijn ondergangh, 's Nachts ten twee uren, was sijn staert omtrent soo langh als 't gantze Stadthuys van Haerlem, ghereeckent na't ooghe :En daer na verdween hy gelijck dagelijcx door de opkomende Woleken: Die van nieu Nederlant in de Caribise Eylanden, en besuyden d'Amasones, hebben hem alle seer groot gesien, maer niet langer als tot den 30. December, toen hy sijn staert hier verfoor, en een f dag als een droeveJSter sonder staert verscheen, en daer na met een staert die sich ten oosten verspreyde, doch seer na een kleyn roedeken gelijckende. Zijn Loop kond ghy bequaemelijck sien in de hier nevens staendeFiguer, »34 op d'onderste Linie, in Virgo de Maegd beginnende, en in Aries den Ram eyndigende: Wanneer haren staert op den Crater, den Canis, Unicornus, ghestaen heeft, doch nooyt op den Orion, die boven onsen Horisondt met syn 3. Sterren de Comeet geduyrich na by was, tot hy in Aries uijt den Wal¬ vis quam: Hooger siet ghy syn Groote die hy had na den 30 December,oost en N. Oost den staert: Beneden siet ghy syn fatsoen van den 27 December, en daer by die van 't Iaer 1618. welcke wel soo fel en scherp stont, maer streckte sich Op veele 100. mijlen na als dese dede, niet uyt Seer aenmerckelyck in desen sijnde, dat de jegenwoordige Comeet syn Loop heeft ghenomen over den roofachtighen Raef, over de Vlag van 't / jjcjiip, (daer Cromwel Ao. 1652. den Oorlog met Hollantomaenvong,ende Engeland nu weder in dit Iaer 1665. om het voeren van de Vlagh ter Zee, Hollandt beoorlogt en berooft,) daer na over den Gallus de Haen, daer Vranckrijck by verstaen wort: Op den vreesachtighen Haes: Op de WaterSlangh, den Vloet Eridanus, en den Walvis: Alle Zee en Water-tekenen. Terwijl wy met dit Verhael dus besig zijn, komt den derdenmael eenComeet ten voorschijn, die sich den 6. April 1665. aller-eerst heeft laten sien ï3S boven onsen Horisont, op-komende 's morgens by 2. uren in 't Noorden, zijn cours tot 4. uren duyrende, is vlack oost, maer zijn Staert die breed en lang doch wit is, staet S. O. Ende bevinde hy den 13 April sig meer N. O. en lagher op onsen Horisont uytstreckt, staende op den Equus, yaer aen alle Liefhebbers konnen berekenen zijne hoogte. Veele sullen sich lichtelijck in laeten om van dese 3. Comeet-sterren te propheteren, en onverstandige Lien sullent licht geloven, daer nochtans de Mensch om toekomende Dingen te wetéh, geen eygendom is gegeven, dan alleen dat hy uyt de voorby gegleden Tijden wel op het toekomende yets besluyten kan, dan geheel onwis. 't Is d'Almachtige, de Alwetende Heere, die soo in 5. Maenden 3. Cometen, behalvens soo veele andere Hemels tekenen ons vertoont,'tgeen men niet bevindt oyt meer is gebeurdt: 't Schijndt ons toe datte selve hare uytwerckingen wel mochten doen in't wonderlijcke Iaer 1666. daer van over vele laren is voorseyt: Godt de Heere late ons alles tot zalicheyt ervaeren, op dat wy zyn heerlijcke Schepsels niet aende Lucht, maer inden Hemel eeuwig mogen aenschouwen. In Haerlem, desen 14 April 1665. tn $eraabpleegiie literatuur BIBLIOGRAPHIE. Het journaal van Hendrick Hamel is door drie Hollandsche uitgevers in 't licht gegeven: Jacob van Velsen te Amsterdam, Johannes Stichter te Rotterdam, en Gillis Joosten Saagman te Amsterdam. Hier worden eerst de beide drukken van Jacob van Velsen beschreven, die alleen het eigenlijke journaal geven zonder de beschrijving van Corea; daarna de geïllustreerde uitgaaf van Stichter, die de beschrijving zelfstandig op het journaal laat volgen. Deze drie drukken hebben het jaartal 1668; zij zijn dus verschenen, toen de schrijver nog niet in het land teruggekomen was. Daarop volgen de drie drukken' van Saagman; die geen jaartal dragen, en waarin de landbeschrijving deel uitmaakt van het reisverhaal. Na deze zes uitgaven volgt het korte overzicht van de reis in het werk van Montanus, in 1669 verschenen, en de Fransche en Duitsche uitgaven van 1670 en 1672, en ten slotte de i8e-eeuwsche verzamelwerken, waarin het reisverhaal is opgenomen. De Nederlandsche uitgaven. JOURNAEL, // Van de ongeluckighe Voyagie // van 't Jacht de Sperwer/ van Batavia ghedestineert na Tayowan/ in 't // Jaer 1653. en van daer op Japan; hoe 't selve Jacht door storm op het // Quelpaerts Eylandt is gestrant/ ende van 64. personen/ maer 36. // behouden aen het voornoemde Eylant by de Wilden zijn gelant: // Hoe de selve Maets door de Wilden daer van daen naer het // Coninckrijck Coeree zijn vervoert/ by haer genaemt Tyo«//cen-koeck; Alwaer sy 13 Jaren en 28 dagen in slaver*//nye onder de Wilden hebben gezworven/ zijnde in die // tijt tot op 16. na aldaer gestorven/waervan 8 Per*//sonen in 'tjaer 1666. met een kleyn Vaertuych //zijn ont- 140 komen/ latende daer noch 8. Maets // sitten/ende zijn in 't Jaer 166B. in het // Vaderlandt gearriveert. // Alles beschreven door de Boeckhouder van 'tvoornoemde // Jacht de Sperwer/ genaemt // hendrick hamel van Gorcum. // [Schip in houtsn.] // Tot Amsterdam/ gedruckt by Jacob van velsen/ in de Kalverstraet/ // aen de Ossesluys/ Anno 1668. 8 bladen, sign. A2—A5,40, afwisselend Gothische en Romeinsche letter. ■ Op de keerzijde van den titel bovenaan de „Namen van de acht Maets die van 't Eylandt Coeree af gekomen zijn." en de „Namen van de acht Maets die daer noch zijn." Daaronder begint het Journael, dat ook de 14 volgende bladzijden geheel vult. De eerste bladzijde bijna geheel in Romeinsche letter, de tweede geheel Gothisch, en zoo verder afwisselend; het laatste stuk is met heel kleine Romeinsche letter gedrukt. De beschrijving van Corea ontbreekt in deze uitgaaf. Exemplaar in de bibliotheek van het Indisch genootschap te 's-Gravenhage. JOURNAEL, // Van de ongeluckighe Voyagie // van 't Jacht de Sperwer/ van Batavia ghedestineert na Tayowan/ in 't // Jaer 1653. en van daer op Japan; hoe 't selve Jacht door storm op het // Quelpaerts Eylandt is gestrant/ ende van64. personen/maer 36. //behouden aen het voornoemde Eylant by deWilden zijn gelant: // Hoe de selve Maets door de Wilden daer van daen naer het // Coninckrijck Coeree zijn vervoert/ by haer genaemt Tyo-//cen-koeck; Alwaer zy 13 Jaren en 28 dagen in slaver*//nye onder de Wilden hebben gezworven/ zijnde in die // tijt tot op 16. na aldaer gestorven / waer van 8 Per*//sonen in 't Jaer 1666. met een kleyn Vaertuych // zijn ontkomen/ latende daer noch 8. Maets // sitten/ende zijn in 't Jaer 1668. in het // Vaderlandt gearriveert. // Alles beschreven door de Boeckhouder van 't voornoemde // Jacht de Sperwer/ genaemt // hendrick Hamel van Gorcum. // [Schip in houtsn.] // Tot Amsterdam/ Gedruckt by jacob van [velsen/ in de Kalverstraet/] // aende Ossesluys/ Anfno 1668.] 8 bladen, sign. A2—A5, 40, afwisselend Gothische en Romeinsche letter. Op de keerzijde van den titel bovenaan de „Namen van de acht Maets die van 't Eylandt Coereé af gekomen zijn." en „De Namen van de Maets die noch daer zijn." Daaronder begint — in Gothische letter — het Journael, dat ook de volgende 14 bladzijden geheel vult. In afwijking van den biervoor beschreven druk is de eerste tekstbladzijde in Gothische letter; verder komen beide overeen. Ook hier is het laatste stuk met heel kleine Romeinsche letter gedrukt. De beschrijving van Corea ontbreekt ook in deze uitgaaf. Exemplaar in de Bibliotheek der Universiteit van Amsterdam. Van den titel ontbreekt een stuk, waardoor ook enkele tekstregels aan de keerzijde verlies geleden hebben. 141 JOURNAEL, // Van de Ongeluckige Voyagie van 't Jacht de Sperwer/ van // Batavia gedestineert na Tayowan/in't Jaar 1653. en van daar op Japan; hoe 't selve//Jacht door storm op.'tQuel*. paarts Eylant is ghestrant/ ende van 64. personen / maar 36. // behouden aan 't voornoemde Eylant by de Wilden zijn gelant: Hoe de selve Maats door // de Wilden daar van daan naar 't Coninckrijck Coeree sijn vervoert/ by haarghenaamt //Tyocen-koeck; Alwaar zy 13. Jaar en 28. daghen/ in slavernije onder de Wilden hebben // gesworven/ zijnde in die tijt tot op 16. na aldaar gestorven/waer van 8. Persoonen in // 't Jaar 1666. met een kleen Vaartuych zijn ontkomen/ latende daar noch acht // Maats sitten/ ende zijn in 't Jaar 166&. i» 't Vaderlandt gearriveert. // Als mede een pertinente Beschrijvinge der Landen/ Provin*//tien/ Steden ende Forten/leggende in't Coninghrijck Coeree: Hare Rechten/ Justitien // Ordonnantiën/ ende Koninglijcke Regeeringe: Alles beschreven door de Boeck>-//houder van 't voornoemde Jacht de Sperwer/ Ghenaamt // hendrick hamel van Gorcum. // Verciert met verscheyde figueren. // [houtsnee: de schipbreuk van de Sperwer] // Tot Rotterdam, // Gedruckt by Johajines Stichter/ Boeck-drucker: Op de Hoeck // van de Voghele-sangh/ inde Druckery/ 1668. 16 bladen, 20 + 12 bladzijden, sign. A—D, 40, Gothische letter. Op de keerzijde van den titel de beide naamlijstjes (opschriften en spellingeigenaardigheden als in de laatst beschreven uitgaaf-van Velsen). Het journaal vult bis. 3—20. In den tekst 7 tamelijk grove houtsneden, voorstellende de gevangenneming (bis. 5), strafoefening (blz. 8), overvaart in vier Coreaansche schepen (blz. 9), gehoor bij den Koning (blz. n), dwangarbeid (blz. 13), vlucht ineen scheepje (blz. 18), aankomst bij de Hollandsche vloot in Japan (blz. 20). Na het Journael volgt een nieuwe titel: Beschryvinge // Van 't Koninghrijck // Coeree, // Met alle hare Rechten, Ordon-//nantien, ende Maximen, soo inde Politie, als // inde Melitie, als vooren verhaelt. // [Ornamenthoutsnede] // Anno M.DC.LXVIIJ. Op de volgende bladzijden (2—12) de tekst, met ornamenthoutsnede aan het slot. Exemplaren in de Kon. Bibl. te "s-Gravenhage.in de Univ.-bibl. te Leiden en te Amsterdam, en in de verzameling-Mensing te Amsterdam. Naar een exemplaar van deze uitgaaf gaf de heer J. F. L. de Balbian Verster ia 1894 een overzicht van de lotgevallen der schipbreukelingen en van de beschrijving van Corea in Eigen Haard (blz. 629,646) o. d. t.: Dertien jaar gevangen in Korea, / met facs. van den titel en 6 van de prenten, en in Het Nieuws van den dag (1 en 9 Oct) O. d. t. -.Hollanders in Korea, ondert. Toeridje'né. 't Oprechte JOURNAEL, // Van de ongeiuckige Reyaevan't Jacht de // Sperwer, // Varende van Batavia na Tyowan en Fer*// 142 mosa/ in 't Jaer 1653. en van daer na Japan/ daer // Schipper op was Rey nier egbertsz. van Amsterdam. // Beschrijvende hoe het Jacht door storm en onweer op Quelpaerts Ey*//larit vergaen is/ op hebbende 64. Man/ daer van 36. aen Lant zijn geraeckt/ en gevan*//gen genomen van den Gouverneur van 't Eylant/die haer als Slaven na den Coninck // van Coree dede voeren/ alwaer sy 13. Jaren en 28. dagen hebben in Slaverny moeten blij*//ven/ waren in die tijdt tot op 16. nae gestorven: Daer van acht persoonen in 't Jaer 1666. // met een kleyn Vaertuygh zijn 't ontkomen/ achterlatende noch acht van haer Maets: // En hoe sy in 't Vaderlandt zijn aen gekomen Anno 1668. in de Maent July. // [Schip in houtsn.] //1' Amsterdam, Gedruckt // By gillis Joosten Saagman, in de Nieuwe-straet/ // Ordinaris Drucker van de Zee-Journalen en Landt-Reysen. 20 bladen, 40 genumm. bladzijden, sign. A—E, 4", Gothische letter, 2 kolommen. Op de keerzijde van den titel een groote houtsnede, de Faam, door van Sichem, die reeds voor verscheiden oudere Journael-uitgaven van Saagman is geplaatst. De graveursnaam op den aardbol is nu vervangen door het woord d'Atlas. Onder de prent een zesregelig versje: Ghy die begeerigh zijt yets Nieuws en vreemts te lesen, Kond' hier op u gemack, en in u Huys wel wesen, En sien wat perijckelen dees Maets zijn over g'komen, Haer Schip dat blijft door storm, gevangen zijns' genomen, In een woest Heydens landt; in 't kort men u beschrijft Den handel van het volck, d'Negotie die men drijft. Hier nae een Beter. Op Pag. 3 begint de Korte Beschrijvinghe van de Reyse. In enkele regels wordt de afvaart van Texel (iojan. 1653) en de aankomst voor Batavia (1 Juni) verhaald, en daarna evenals in het handschrift-journael en in de andere uitgaven, het vertrek van Batavia (18 Juni) en de verdere reis. In de redactie zijn over 't geheel slechts kleine verschillen met het handschrift en met de andere drukken. De beschrijving van Corea staat hier op hare plaats midden in het journaal, evenals in het handschrift (pag. 18—33). Op den kant zijn jaartallen en korte inhoudsopgaven geplaatst, en op pag. 30—31, in de opsomming van de dieren, is eene beschrijving ingevoegd, met twee groote prenten van de olifanten die in Indië zijn en van de crocodillen of kaymans die „hier te lande" veel zouden gevonden worden. Een kantteekening geeft aan, dat dit is eene „Nota tot vervullinghe van dese twee pagiens". Het journaal eindigt niet, zooals in de andere drukken, met de aankomst in Japan, maar geeft evenals het handschrift, in enkele regels bericht van het verblijf aldaar, het verhoor voor het vertrek (maar zonder den tekst van het verhoor), van de reis naar Batavia, met toevoeging van de behandigingvan het journaal aan „den Generael", van de afreis en de aankomst te Amsterdam op 20 Juli 1668. De beide naamlijstjes volgen. In den tekst 6 prenten — 5 gravures en een houtsnede — uit den voorraad van Saagman: Op p. 4: een schipbreuk, vroeger gebruikt in de reis van Bontekoe; op pag. 7: het optrekken van een stoet gewapenden, een wagen met twee paarden, en twee kameelen, naar een versterkte plaats; op pag. 13 : gevangenen voor een Oostersch vorst gebracht; óp pag. 22 „Straffe der Hoereerders" uit de 2* reis van Van Neck; in de bladvulling op p. 30 een groote olifant in houtsnee, door Saagman 143 reeds in zijn uitgaaf van Linschoten's Itinerario gebruikt, en op p. 31 een groote gravure, een landschap met krokodillen en casuarissen voorstellende. Exemplaren in de Kon. Bibl. te 's-Gravenhage en in de verzameling-Koch te Rotterdam. JOURNAEL // Van de ongeluckige Reyse van 't Jacht de //Sperwer, // Varende van Batavia na Tyowan en Fer*//mosa/in 't Jaer 1653. en van daer na Japan/ daer // Schipper op was Reynier Egbertsz. van Amsterdam. // Beschrijvende hoe het Jacht door storm en onweer ver»//gaen is/ veele Menschen verdroncken en gevangen sijn: Mitsgaders // wat haer in 16. Jaren tijdt wedervaren is/ en eyndelijck hoe // noch eenighe van haer in 't Vaderlandt zijn aen geko*// men Anno 1668. in de Maendt July. // [Houtsnee met 2 schepen] // t' Amsterdam, Gedruckt // By GlLLIS joosten saagman, in de Nieuwe-straet/ // Ordinaris Drucker van de Zee-Journalen en LandtReysen. 20 bladen, 40genumm.bladzijden, sign.A—E,4°,Gothische letter, 2 kolommen. Opde keerzijde de Faam met het gedichtje als in „'t Oprechte Journael". Ook de tekst komt doorgaans, behoudens onbeduidende spellingverschillen, letterlijk overeen. Op p. 7 is een andere gravure geplaatst: een fort aan den waterkant, en de bladvulling op p. 30/31 is veranderd. De groote krokodillenprent is door een kleinere afbeelding van een „Krockedil" vervangen, de kantteekening die de bladvulling als zoodanig aanwees, is weggelaten, en ook van de olifanten wordt gezegd, dat ze „hier" zijn. De beide beschrijvingen zijn iets uitvoeriger gemaakt om de ruimte te vullen. Exemplaar in de verzameling-Mensing te Amsterdam. JOURNAEL, // Van de ongeluckige Reyse van 't Jacht de // Sperwer, // Varende van Batavia na Tyowan en Fer*//mbsa/ in 't Jaer 1653. en van daer na Japan/ daer // Schipper op was Reynier Egbertsz. van Amsterdam. // Beschrijvende hoe 't Jacht door storm en onweer op Quelpaerts Eylant // vergaen is/ op hebbende 64 man/ daer van 36 aen landt zijn geraeckt/ en gevangen ghe*//nomen van den Gouverneur van 't Eylandt/ die haer als Slaven na den Koningh van // Coree dede voeren/ alwaer sy 13 Jaren en 28 daghen hebben in slaverny moeten blijven; // waren in die tijdt tot op 16 na gestorven : daer van 8 persoonen in 't 1666. met een kleyn // Vaertuygh t' ontkomen zijn/ achterlatende noch 8 van haer Maets: En hoe sy in 't // Vaderlandt zijn aen-gekomen/ Anno 1668. in de Maent Julij. // [Schip in houtsnee.] //1' Amsterdam, // By Gillis JoosTEN Zaagman, in de Nieuwe-straet/ // Ordinaris Drucker van de Zee-Journalen en Landt-Reysen. 20 bladen, 40 genumm. bladzijden, sign.a—e, 4°,Gothische letter, 2 kolommen. 144 Op de keerzijde de Faam met het gedichtje als in de beide andere uitgaven van Zaagman. Ook de tekst komt over het geheel bladzijde voor bladzijde overeen. Op pag. 7 het fort aan den waterkant; op p. 22 is de prent weggelaten; op p. 23, waar van de reverentie voor de afgoden sprake is, is een groote gegraveerde afbeelding ingevoegd, ontleend aan de reisverhalen van Linschoten en Houtman (zie Werken Linsch.-vereen. VII, blz, 124); de geheele bladvulling met de beide prenten (olifant en krokodil) op p. 30/31 is weggelaten; daarvoor is op p. 30—32 (4 kolommen) ingevoegd eene „Beschrijvinghe van des Konings Gastmael" uit de Javaense Reyse gedaen van Batavia over Samarangh na de Konincklijcke Hoofd-plaets Mataram, in den jare 1656", uitgegeven te Dordrecht in 1666. Het gastmaal van den Sousouhounan, Grootmachtigste Koninck van 't Eyland Java is zonder eenige aanwijzing naar Corea overgebracht. Exemplaar in de Pruisische Staatsbibliotheek (Kgl. Bibliothek) te Berlijn, afkomstig van de Instelling voor ond. in de taal-, land- en volkenk. van Ned. Indie te Delft. hét overzicht van de reis bij montanus. Gedenkwaerdige gesantschappen der Oost-Indische Maatschappy in 't Vereenigde Nederland, aan de Kaisaren van Japan. Door Arnoldus Montanus. t' Amsterdam By Jacob Meurs 1669. In dit werk, in folio, in twee kolommen gedrukt, wordt op p. 429—436 een kort verhaal gegeven, aan het journaal van Hamel ontleend, beginnende met de schipbreuk, eh eindigende met de aankomst der geredde mannen op „Disma". de fransche en duitsche uitgaven. RELATION // du // naufrage // d'un vaisseau holandois, // Sur la Coste de 1' Isle de Quel-//paerts: Avec la Description // du Royaume de Corée: // traduitedu Flamand, // Par Monsieur Minutoli. // A Paris, // Chez Thomas Jolly, au Palais, // dans la Salie des Merciers, au coin // de la Gallerie des prisonniers, a la // Palme & aux Armes d' Holande. // M.DC.LXX. // Avec privilege du Roy. Ook met ander uitgevers-adres: RELATION // du // naufrage // // A Paris, // Chez louys BlLLAlNE, au second // Pilier de la grande Salie du Palais, // a la Palme, & au grand Cesar. // M.DC.LXX. // Avec privilege du Roy. 4 ongenummerde bladen (titel, avertissement en privilege); 165 genumm. bladzijden (sign. A—O), 12°, Rom. letter. De tekst komt deels met de uitg. van Stichter, deels met die van Saagman overeen. Het journaal begint met de afvaart van Texel, en eindigt op pag. 100 met de terugkomst te Amsterdam en de twee naamlijstjes. De beschrijving van Corea is' afzonderlijk na het journaal geplaatst (pj 101—165), evenals bij Stichter; de olifanten worden echter vermeld, en de crocodillen uitvoerig beschreven naar Saagman (p. 107—108). Op de laatste blz. (166) opgaaf van drukfouten. Exemplaren in de Univ.-bibl. te Amsterdam (de beide varianten) en te Leiden, en bij de firma Mart. Nijhoff te 's-Giftvenhage. HS Deze redactie van het werkje is herdrukt in den Recueil de voyages au Nord, Amst. 1715, en in Engelsche vertaling opgenomen in de groote i8*-eeuwsche Engelsche verzamelingen van reizen, en daarnaar weer vertaald in het Fransch, Nederlandsen en Duitsch. Zie hierna. Wahrhaftige // Beschreibungen // dreyer machtigen Kónigreiche/ // Japan, // Siam, // und // Corea. // Benebenst noch vielen andern/ im Vorbe-//richt vermeldten Sachen: // So mit neuen Anmerkungen/ und schonen // Kupferblattern/ // von // christoph Arnold/ // vermehrt/ verbessert/ undgeziert. //Denen noch beygefüget // johanm jacob Merkleins/ // von Winsheim/ // Ost-Indianische Reise: // Welche er im Jahre 1644 löblich angenommen/ und im // Jahre 1653 glücklich vollendet. // Samt einem nothwendigen Register. // Mit Röm. Kays. Majest. Freyheit. // Nürnberg/ // In Verlegung Michael und Joh . Friederich Endters. // lm Jahre M.DC.LXXII. Deze algemeene titel staat op het tweede blad. Het eerste geeft eene gegraveerde voorstelling, waarop de titels der voornaamste in het boek opgenomen werken: Fr. Carons Japan. Iod. Schouten Königreich Siam. J. J. merkleins Ost-Ind: Reisbuch. Hendr. hamels Corea. Onderaan: P. Troschel sculp. 24 + 1148 + 36 bladzijden, 8°, Hoogduitsche letter, kopergravures. Op bladz. 8n de titel: JOURNAL, // oder // Tagregister///Darinnen//Alles dasjenige/ was sich mit einem // Hollandischen Schiff/ das von Batavien aus/ // nach Tayowan, und von dannen ferner nach Japan, // reisfertig/ durch Sturm/ im 1653. Jahre gestrandet, // und mit dem Volk darauf/ so in das Königreich Corea, // gebracht worden/ nach und nach begeben/ ordent-//lich beschrieben/ Und erzehlet wird: //von//heinrich Hamel/von Gorkum/ // damaligem Buchhalter/ auf demjenigen // Schiff/ Sperber gênant. // Aus dem Niederlandischen verteutschet. Opde keerzijde de korte inhoud, aan den titel van de Hollandsche uitg. ontleend, met de beide naamlijstjes (p. 812/813). Voorts het journaal (p. 814—882), overeenkomende met de uitg. Van Velzen, zonder de landbeschrijving en zonder prenten; met noten, deels aan Montanus ontleend. Op p. 883—900 volgt Martin Martins Bericht von der Halbinsel Korea... Verteuscht. Exemplaar in de Universiteits-bibliotheek te Amsterdam. het journaal in de groote verzamelingen van reizen, (gedeeltelijk naar Cordier, Bibliotheca Sinica.) A collection of voyages and travels. 4 vol. London, John Churchill 1704. f°. Journaal Hamel. 10 146 In vol. IV,p. 607—632; en ook inde latere uitgaven 1732, 1744/45 (IV p. 719— 742), 1752: An account of the shipwreck of a Dutch vessel on the coast of the Isle of Quelpaert, together with the Description of the Kingdom of Corea. Translated out of French. Naar de uitgaaf van 1732 is de tekst, met kleine correcties, herdrukt in: Corea, without and within. By William Elliot Griffis. Philadelphia 1884. — Second ed. ibid. 1885. Een onveranderde herdruk in: Transactions of the Korea Branch of the Royal Asiatic Society Vol. IX, 1918, met „foreword" onderteekend door den president Mark Napier Trollope, Bishop in Corea, waarin twijfel wordt uitgesproken, of het herdrukte exemplaar zonder titelblad uit de collectie Churchill was of uit een der hierna beschrevene. Navigantium atque Itinerantium Bibliotheca: or, a compleat collection of voyages and travels. By John H arris. 2 vol. London 1705. f°. (2 kol.). In de Appendix op p. 37—40: An Account of the Shipwreck of a Dutch Vessel upon the Coast of the Isle of Quelpaert; with a Description of the Kingdom of Corea in the East Indies. Also of the tedious Captivity of 36 Men, who got ashore upon that Isle; and of the Escape of 8 of 'em to Japan, and thence to Holland. First publish'd in that Country by the Clerk of the Ship, who was one of them that escap'd: since Translated and Abridg'd. Het verkorte verhaal vermeldt de schipbreuk, op reis van Batavia naar Japan, en eindigt met den terugkeer in Holland op 20 Juli 1668. Daarop volgt de beschrijving van Corea, eveneens zeer verkort, zonder de olifanten en krokodillen. Recueil de voyages au Nord. A Amsterdam, chez Jean Fréd. Bernard 1715; nouv. éd. 1732. 8°. In deel IV (p. 243—347 in de uitg. van 1782): Relation du naufrage d'un vaisseau Hollandois, sur la cöte de 1'Isle de Quelpaerts: avec la description du Royaume de Corée. Herdruk van de vertaling van Minutoli. A new and general collection of voyages and travels, consistingof the most esteemed relations which have been published in any language. By Mr. John Green. 4 vol. London, Astley 1745—47.40. In vol. IV p. 239—347 het reisverhaal van Hamel, met de beschrijving van Corea, naar de collection van Churchill. Histoire génerale des voyages, ou nouvelle collection detoutesles 147 relations de voyages qui ont été publiées jusqu'a présent, par Taboe* PREVOST. (voortgez. door de Querlon en de Surgy) 20 vol. Paris 1746 —89.40. De eerste deelen zijn vertaald naar de Engelsche coll. van Green. Er bestaat ook een uitg. in 12* in 80 deelen. Van 1747—80 verscheen een uitg. in Den Haag in 25 deelen in 40, deels rechtstreeks naar Green vertaald, deels uit andere bronnen aangevuld, deels naar de Parijsche uitgaaf. In voL VIII (1749) p. 412—429: Voyage de quelques Hollandois dans la Corée, avec une relation du Pays et de leur naufrage dans 1'Isle de Quelpaert. Historische Beschryving der reizen. 21 deelen. 's Gravenhage, by Pieter de Hondt. 1747—1767- 4°- Nederlandsche uitg. van de Hist. gén. des voyages. IndL X (1750) p. 18—48: Schipbreuk van eenige Hollanders, op 't Eiland Quelpaert, in Koréa, en hun Berigt van de Landstreek. Allgemeine Historie der Reisen zu Wasser und Lande. 21 Bde. Leipzig, bey Arkstee und Merkus 1748—1774- 4°' Duitsche bewerking vande Hist. gén. des voyages. In Bd. VI (1750)p. 573—608: Reisen einiger Hollander nach Korea, nebst einer Nachricht von dem Lande, und von ihrem Schiffbruche an der Insel Quelpaert. Durch Heinrich Hamel. Aus dem Französischen übersetzt. A general collection of the best and most interesting voyages and travels of the world. By JOHN PLNKERTON. 17 vol. London 1808— 1814.40. In vol. VII p. 517: Travels of some Dutchmen in Korea; with an account of the country, and their shipwreck on the Island of Quelpaert. By HENRY HAMEL. Translated from the French. GERAADPLEEGDE LITERATUUR.l) Begin ende Voortgangh van de Vereenighde Nederlantsche Geoctroyèerde Oost-Indische Compagnie, II. [Amsterdam], 1646. Belcher (Capt. Sir E.). Narrative of the voyage of H. M. Semarang, during the years 1843—46. London, 1848. Bescherelle aïné. Dictionnaire national. Paris, 1851. Carles (W. R.). A Corean monument to Manchu clemeney (Journal North China Branch R. A. S. XXIII, 1888). Chaillé-Long-Bey. La Corée ou Tchösen. Paris, 1894. Chüng (H.). Korean treaties. New York, 1919. Coen (Jan Pietersz.). Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië. Verzameld door Dr. H. T. Colenbrander. I—II. 's-Gravenhage, 1919—20. Collver (C. T.). The culture and preparation of Ginseng in Korea (Transactions Korea Branch R. A. S. III, 1903). Coüling (S.). The Encyclopaedia Sinica. London etc, 1917. Courant (M.). Bibliographie coréenne, etc. DL I. Introduction. Paris, 1894. Dagh-Register gehouden int Casteel Batavia vant passerende daer ter plaetse als over geheel Nederlandts-India. Batavia—'sHage, 1887—1918. dallet (Ch.). Histoire de 1' Eglise de Corée précédée d'ime Introduction sur 1'histoire, les institutions, la langue, les moeurs et 'coutumes coréennes. Paris, 1874. Dam (Mr. P. van). Beschrijvinge van de Oost Indische Compagnie. (Handschrift KoL Archief). Danvers (Fr. Ch.). The Portuguese in India being a history etc II. London, 1894. Davidson (J. W.). The island of Formosa past and present. History, people, resources and commercial prospects. London etc, 1903. Diary of Richard Cocks, cape-merchant in the English factory in 1) Zie voor de geraadpleegde vertalingen van Harnel's Journaal, de Bibliographie. IJ5 Japan 1615—1622. Edited by E. M. Thompson. London, 1883. Dictionnaire Coréen-Francais, par les missionnaires de Corée. Yokohama, 1880. Doeff (H.).Herinneringen uit Japan. Haarlem, 1833. Du Halde (J. B.) Description géographique, historique, chronolo- gique ... etc. de 1' Empire de la Chine et de la Tartarie Chinoise. Nouv. édition. IV. La Haye, 1736. Dijk (Mr. L. C. D. van). Zes jaren... enz., gevolgd door Iets over onze vroegste betrekkingen met Japan. Amsterdam, 1858. . Encyclopaedie van Ned.-Indiët Tweede druk, dl. I. 1917. Gale (J. S.). The influence of China upon Korea (Transactions Korea Branch R. A. S. I, 1900). — The Korean Alphabet (a. b. IV, I, 1912). Gakdner (C. T.). The coinage of Corea (Journal China Branch R. A. S. New Ser. XXVII, 1895). Graaff (N. de) Reisen... [en] d' Oost Indise Spiegel, enz. Hoorn, 1701. Griffis (W. E.). Corea, the Hermit nation. Seventh edition. London, 1905. Corea without and within. Second edition. Philadelphia, 1885. Groeneveldt (W. P.). De Nederlanders in China. I. (Bijdragen Kon. Inst. Vle Volgr. dl. 4, 1898). Gützlaff (K.). Reizen langs de kusten van China, en bezoek op Corea en de Loo Choo eilanden in 1832 en 1833. Rotterdam, 1835. Haan (Dr. F. de). Priangan. De Preanger-Regentschappen onder het Nederlandsch Bestuur tot 1811. Batavia, 1910—12. Uit oude notarispapieren. II: Andreas Cleyer (Tijdschr. Bat. Gen. XLVI, 1903). Hoang (P.) Synchronismes chinois. (Variétés sinologiques. No. 24). Changhai, 1905. Hobson-Jobson. A glossary of colloquial Anglo-Indian words and phrases, by H. Yule and A. C. Burnell. New edition. London, 1903. Hodenpijl (A. K. A. Gijsberti). De wederwaardigheden van Hendrik Zwaardecroon in Indië na zijn aftreden (Ind. Gids. 1917, II). Hollantsche Mercurius vervattende de voornaemste geschiedenissen enz. Dl. XV en XIX. Haarlem, 1665, 1668. Huart (C. I.). Mémoire sur la guerre des Chinois contre les Coréens de 1618 a 1637 (Journal Asiatique, 7e Ser. XIV, 1879). Hulbert (H. B.). Korean survivals (Transactions Korea Branch R. A. S. I, 1900). Hullu (Dr. J. de). Iets over den naam Quelpaertseiland (Tijdschr. Kon. Ned. Aardr. Gen. 2e Ser. dl. XXXIV, 1917). T5i Icrthars (M.). Coinage of old Korea (Transactions Korea Branch R. A. S. IV, 2, 1913). Jonge (Jhr. Mr. J. C. de). Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen. Tweede druk, dl. I. Haarlem, 1858. Jonge (Jhr. Mr. J. K. J. de). De opkomst van het Nederlandsen gezag in Oost-Indie. Dl. III. 's-Gravenhage—Amsterdam, 1865. Kampen (N. G. van). Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa .. . van het laatste der zestiende eeuw tot op dezen tijd. Dl. II. Haarlem, 1831. Kaempfer (E.). De beschryving van Japan enz. 's-Gravenhage— Amsterdam, 1729. La Pérouse (J. F. G. de). Voyage autour du monde, publié par M. L. A. Milet-Mureau. Paris, 1797. Letters written by the English Residents in Japan 1611—1613 etc, edited by N. Murakami and K. Murakawa. Tokyo, 1900. Leupe (P. A.). De verovering van het fort La Sanctissima Trinidad op Formosa (Bijdragen Kon. Inst. 2e Volgr. dl. 2,1859). Linschoten (J. H. van). Itinerario. Voyage ofte Schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien, inhoudende... enz. (Gevolgd door) Reysgeschrift van de Navigatien der Portugaloyers in Orienten enz. Amsterdam, 1595. Log-Book (The) of William Adams, edited by C. J. Purnell (Transactions Japan Society of London, XIII, 2,1914—15)- Mayers (W. F.). The treaty ports of China and Japan. (London— Hongkong, 1867. Memorials of the Empire of Japan: in the XVI aud XVII centuries. Edited by Th. Rundall. (Part. II: The letters of William Adams 1611—1617). London, 1850. Montalto de Jesus (C. A.). Historie Macao. Hongkong, 1902. Montanus (A.). Gedenkwaerdige Gesantschappen der Oost-Indische Maatschappij... aen de Kaisaren van Japan, enz. Amsterdam, 1669. Mulert (F. E.). Nog iets over den naam Quelpaertseiland (Tijdschr. Kon. Ned. Aardr. Gen. 2e Ser. dl. XXXV, 1898). Muller (Dr. H. P. N.). Azië gespiegeld. Dl. I. Utrecht, 1912. Nachod (O.). Die Beziehungen der Niederlandischen Ost-Indischen Kompagnie in Japan im siebzehnten Jahrhundert. Leipzig, 1897. Die alteste abendlandische Manuscript-Spezialkarte von Japan von Fernao Vaz Dourado 1568. Roma, 1915. Notices of Japan. No. VII. (Chinese Repository. X, 1841). Papinot (E.). Historical and geographical Dictionary of Japan. Tokyo, (1909). Parker (E. H.). China Her history, diplomacy and commerce. Second edition. London, 1917. 152 Parker (E. H.). China, past and present. London, 1917. Corea. (China Review. XIV, XVI). The Manchu relations with Corea. (Transactions Asiatic Society of Japan. XV, 1887). Philippine Islands (The) 1493—1898. Edited and annotated by Emma H. Blair and J. Robertson. Dl. XXII, XXIV en XXXV. Cleveland, 1905—1906. Plakaatboek (Nederlandsen Indisch) 1602—1811, door Mr. J. A. van der Chijs. Batavia—'s Hage, 1885—1900. Rein (Dr. J. J.) The climate of Japan (Transactions Asiatic Society of Japan. VI, 3, 1878). Ritter (C). Die Erdkunde von Asien. Zweite Ausgabe. Band III. Berlin, 1834. Ross (J.). History of Corea, ancient and modern, with description of manners, etc. Paisley, (1880). The Manchus, or the reigning dynasty of China: their rise and progress. London, 1891. Scott (J.). Stray notes on Corean history, etc. (Journal China Branch R. A. S. New Ser. XXVIII, 1893—94.). Siebold (Ph. von). Geschichte der Entdeckungen im Seegebiete von Japan. Leyden, 1852. Nippon. Archif zur Beschreibung von Japan. Leiden, 1832 —52. Speelman (C). Journaal der reis van den gezant der O. I. Compagnie Joan Cunaeus enz. Uitgegeven door A. Hotz. Amsterdam, 1908. Tasman (A. J.). Journal of his discovery of Van Diemens Land and New Zeeland in 1642 etc, by J. E. Heeres. Amsterdam, 1898. Teleki (Graf. P.). Atlas zur Geschichte der Kartographie der japanischen Insein. Budapest—Leipzig, 1909. Tiele (P. A.). Mémoire bibhographique sur les journaux des navigateurs néerlandais, etc. Amsterdam, 1867. Nederlandsche bibliographie van land- en volkenkunde. Amsterdam, 1884. Valentvn (Fr.). Oud en Nieuw Oost-Indiën, vervattende, enz. Dl. V, 2. Dordrecht—Amsterdam, 1726. 't Verwaerloosde Formosa, of waerachtig verhael enz. Amsterdam, 1675. Voyage (The) of Captain John Saris to Japan, 1613. Edited.. . by E. M. Satow, London, 1900. Williams (S. Wells). The Middle Kingdom, a survey of the ge- ography, government etc. of the Chinese Empire. Revised edition. New York, 1899. 153 Witsen (N.). Noord en Oost Tartarye, enz. Eerste druk. Amsterdam, 1692; Tweede druk. Amsterdam, 1705. Yamagata (J.). Japanese-Korean relations after the Japanese inva- sion of Korea in the XVI*J» century. (Transactions Korea Branch R. A. S. IV, 2, 1913). IJzerman (J. W.). Over de belegering van het fort Jacatra (Bijdragen Kon. Inst. dl. 73, 1917). Zomeren (Mr. C. van). Beschryvinge der stadt van Gorinchem en landen van ArkeL Gorinchem, 1755. BLADWIJZER. A. achterkercke (Schip), 121. Ackersloot (Schip), 105, io9Adams (William), xvra, Lm. Afgoden der Koreanen, 49. Ai-chiu, 53. Akers, 31. Alphen (Schip), xni, xxrv. Aluin, 47, 66, 98. Amboina (Schip), 105. Amerongen (Schip), xm—xiv, xxiv. Annam, xxxi. Anvtlle (d*), xlh. Arentsen (Cornelis), 80. Arentszen (Claes), 73, 78. Atjehers, 32. Auckland (Mount), 19. Bagijnen kloosters, 41. Bakkam, 47. Barbarot, 13, 77. Begraafplaatsen Koreanen, 46. Benjoesen, 14, 88, 108. Bescharen (Verklaring van), 41. Birma, xxxi. Blaeu (Johannes), xlh, l, 129. | Bleijswijck (Schip), 96. Blick vieren (Verklaring van), 62. Blijdenbergh (Bartholomeus), ui. Blijdenbergh (Hendrik), lil Boekdrukkunst bij de Koreanen, 51, 58. Boekhouder (Werkkring van een), 8. Boesquet (Sander), xvrn, 73, 78, 89. Bommel (Schip), 96. Bongcoijs, Bonjosen, zie Benjoesen. Boon (Capiteijn), 110. Boor (M. G.), 132. Bobt (Commandeur), xlviii. Bos (Hendrick Janse), 25. Bot vieren, 4. boucheren, 63. Boijcko, 125. Brack (Schip), xun—xltv, xlvhi—l, 104—112. Brouwer (H.), xlv. Buffelhoorns, 47. Burch (Van den), XLvn. Buren (Schip), 96, 103. Buskruit, 58. BUYENSKERKE (Schip), XVH, 89. BüYTENHEM (H. Van), 22. 158 C. Caesar (Cornelis), vu—rx, xlv, 3, 66, 121—123. Caesar (M.), 121. Calf (Schip), xlix. Caliatourshout, 92. Campen (Schip), xlii, 98, 100. Camphuys (J.), xx, 93. Camps (L.), xxxviii, 113. Canje water, 11. Cangue, 17. Capitein China, 123, 125—126. Cappelle (Schip), 107. Caron (Fr.), xi, XLvi. Castricum (Schip), 106. Catel, 42. Cattenburgh (Schip), xin—xrv, xxiv. Chausien, xxxvi, 31. Chentio, 20. Chesu, 66—67. Chi-Chou, xli. Chiaccam, iv. Chiap, 23. China, vi, enz. Chineezen, iv, enz. Ching Chi-lung, 124. Chioor, 114. Chulla Do, 27. Chunggoong, zie Koksinga. Claesz (Jan), xvi, 73, 78. Cleen Heusden (Schip), 101— 102. Clercq, zie Klerck. Cochin, zie Koksinga. Coen (J. Psz.), 112. Congtio, 20. Constantia (Schip), xni. Cool (Poulus Janse), 19. Corea (Schip), xli. Cornelisse (Hendrik) 73, 78, 89. Couckebacker, xxxv, xxxvh, XLrv, xlvi, 127. Coxinga, zie Koksinga. Coijett, xlix, 66, 98. CüNAEUS (J.), viii. D. Decima, x, enz. Denijsz (Govert), 16, 73, 77, 87. Diemen (Gouv. Gen. Van), xlviii, 129. Dircksz (Cornelis), 60,73,78, 87. DlTTIS (Andrea), 123. Do, 32. Doodstraf op Korea, 37—38. Dordrecht (Schip), xiv. Duijtsiang, 27. E. Egbertsen (Reijnier), ix, 6, 98. Eibokken (Mattheus), xxi, xxix, 9. !3. 32, 39- 46, 49—5o, 55. 57. 59—°°. 73, 77. 87. Elantshuijden, 98. Elseracq (J. van), xn, xlvi, xlix, 104, 109, 129. Emck Wzn. (W. f.), lil Engelschen, xxxvi, xxxviii, 97. I24Equan, zie Iquan. Espérance (Schip), xn—xih, 81. F. Fannius, 86. Fauna van Korea, 50. Firando, x, enz. Foesan, xxiii, xxxv, 30, 32, 47, 114. Formosa, ui enz. Francx, Franszen (Ch.), 112. füngma, xxii, xli, xlii. 159 6. Gaan Si Tsee, 123—125. Gaelderij van een schip, 4. Galjoen van een schip, 5Gaoli, 31. Gastvrijheid der Koreanen, 43. Gecroonde Liefde (Schip), 99. Ginseng, 34. Goa (Schip), 96. Godsdienst der Koreanen, 39, 68. Goed arms (Verklaring van), 30. Gonnemonde, 81—82, 92—93. Gorlos (voor gordel?), 45. goto-eilanden, x, xvi, xvii, xxxvi, 63—64, 72, 77, 79, 83. Goud (Goudmijnen), xxxix, XLvn—xlvm, 49, 92, 94, no, 114. Govertsz (Denijs), 73, 77, 87. Graaf (I. de), xlii. Gravius (D.), vi. Groot Hollandia (Schip), 101. Grootenbroeck (Schip), 96. Gunjiu, 20. Gijsbertsz (Dirck), 13. H. Haan (Dr. F. de), xxiv. Haas (Fr. de), 91. Haes (Schip), xlix, 118. Hagen (J. van der), 102. H ai-Nam, 19. Hakata, 32. Halley, 56. Ham-Kyeng, 32. 'Hamel (Adriaan), lil Hamel (Dirck), lil Hamel (Hendrik), xiii—xiv, xvii, xix—xxxn, xxxiv— xxxv, xlii, li—Lm, 22, 24, 26, 32, 39, 41, 73, 77, 80, 82, 94. Hamel (Heyndrick), lil Hamel (Joan), lil Hamel (Mr. Johan), lil Hamel (Maria), lil Han-Ra-San, 19. Han-rivier, 21, 24, 31. Han-Yang, 21. Hanchung, 31. Handel der Koreanen, 47—48, 70, 85. Handel op Korea, xvn, xxix, xxxvi, xxxix—xli, 69, 90— 94. "5Han-Kang, 21. Happart (G.), vi. Haring, 33. Harouse, xlviii. Harpoenen, 33. Hartsingh (c), vii, 106, 120, 122. Hasewint (Schip), xliv, l. Hertevellen, 11, 47, 66, 85, 98, 123. 's-Hertogenbosch (Schip), 118. Heusden (Schip), 101. Heijnam, 19. Hevelius, 56. HlRADO, x. HlZEN, 32. Hollandia (Schip), 13, 101. Hongersnood op Korea, 31, 53, 69, 71. Hollantsche Tuijn (Schip), xiii—xiv, xxiv. Hond (Schip), xxxvm, 112— "3- Hoope (Schip), in. Hoorn (P. van), 85. Hoorn (Vlek op Formosa), v. Houtman (F. de), 112—113. Ho welcke (J.), 56. Htai-In, 20. l6o Huizen der Koreanen, 42. Hung Wu, 31. Huwelijk der Koreanen, 43. I. Ilha de Ladrones, xli—xlii, l. Ilha Formosa (Schip), ix, 99— 100. Iquan, vi—vn, 119, 123—129. Itschio, 115. lULLA DO, 27. Iyenobu (Shogoen), xxxv. J- Jansen (Jacob), 73, 78, 89. Jansen (W.), 103. Janssonius (J.), xli. Jansz (Gerrit), 16, 73, 77, 87. Jansz (Hendrik), xlix, 9, 25,112. Jansz (Jan), 47. Japan, ui enz. Japanners, xi enz. Jartoux (Père), 34. Jedo, xii enz. Jeenare, 8. Jehaen (Jeham), 20, 27. Jensoen, 20. JlHPëN, 8. Jipamsansiang, 20. Jonge Prins (Schip), xiii—xrv. Jourdain (J.), 112. JUEL (E.), xlii. K. Kam-sï, 20. Kang-wa, 24. Kanghi, 48. Kambodja, 11. Kaoli, 31. Kartographie, 32. Kassies, 50. Katoen, 69, 115. Kelang, xlv—xlviii, 108—110. Kelang (Schip), 107. Ketting (N.), 102—103. Keum-Kou, 20. KlENLOONG, 48. KlUNG-kei, 21. KiviTH (Schip), 106—107. Kleeding der Koreanen, 69. Klerk (Benedictus), xxi, 19, 33, 73, 78, 87. Kloosters, 33, 35, 40—41, 69. Kninge, 20. KO lee, 31. Koe (Schip), xlii. Koebeesten, 50, 69. Koksinga, vi—vu, xlviii, 124— 125, 127—128. Komeet, 56—57, 130—135. Kompas, 58. Koper, 49, 114. Korea, iii enz. Krokodillen, xxiii. Kyeng-Keui, 20—21. L. Lamotius {].), 104, 110. Lampen (Jacob), 89. Lampen (Johannis), 73, 78. Le Maire, x. Legerorganisatie enz. in Korea, 34. 37. 68. Leggers (Verklaring van), 6. Lens houden (Verklaring van), 5. Leopardus, li. Li Chunggwei, 31. Li Tau, 31. Liefde (Schip), 105. Liesvelt (Jan van), 107. Lillo (Schip), 104, in. LlMLACCO, 125. Lindelof, 56. Lingen (J. van), 104, 107. Linschoten (Jan Huygen van), xxxvi, xli. Lioe Kioe-eil., xxxi. Lodesteijn, 86. Lood, .49. Loosduinen (Schip), xni, xxiv. Lucesar (Comehs), 99. Luipaard, li. Lumiren, 3, 6. Lijfschutten, 22, 67. M. Maan (Schip), 112—113. Maetsuyker (J. van), vii—vni, 3, 80, 122. Martini (M.), vn, 129—130. Mataramsche Hof, xxiii. Maurits (Prins), xxxvn. Meerman (Schip), 107. Melinde (Kust van), 130. Moese, xxii, xlii, ii. Moggan, xxii, ii. MoK-si, xxii, 11, 18, 41. Molenaar (H. c), 94. Molicken (Verkkuing van), 45. Montanus (A.), xx—xxi, xxvui, 4- Morgenster (Schip), xlix. Moukden, 30. Moussons, 60. Munter, 86. Muijser, 125. N. Na-Tjyou, 20. Nachtegael (Schip), 107, 110. Naedjoo, 19. Journaal Hamel. 6l Nagasaki, x enz. Nagelen, 92. Nam-Ouen, 54. Namman, 54, 60, 71, 73. Namman Sangsiang, 24. Nampancoeck, 48—49. Nampancoij, 49. Naysingh, 54. Nepal, xxxi. Nieuw-Enckhuijsen (Schip), 13, 77- Nieuw Rotterdam (Schip), 77. Nieuwe Maen (Schip), 112—113. Nieuwpoort (Schip), xvn, 89. NlNZIN, 34. Nisi, 34. NlUCHE, 32. Noordeloos (J.), iil Noten, 92, 94. Nova Zembla. 33. Nuijts (P.), iv, xlvi, ioi, 103. Nijenrode (C), 103, 126. 0. Oenemondomme, 126. Olifanten, xxiii. Olïphant (Schip), 129—130. Oonjek, 50. Opgestempt (Verklaring van), 71. Opvoeding Koreaansche kinderen, 44. Oranckaij (Titel), 48. Orangie (Kasteel), rv. Orangien (Schip), 121. Orangienboom (Schip), 106. Osaca, 32. Ottono (Wijkmeester), 88. Outshoorn (Schip), xin—xrv. Ouwerkerck (Schip), xxvm, T3> 79» 84, 101—104. Overlijden (Gebruiken der Koreanen bij), 45. overtwater (P. Asz.), iv—vi. II ió2 P. Paarden, 48, 50, 69, 115, 117. Paccam, ui. Paik-tu, 32. Paik-Tou-San, 32. Pakam, rv\ Paianckijn, 116. Panax ginseng, 34. Pangsis (Zij den doeken uit China), 108. Panharing, 33. Papen, zie Priesters. Parre (Gouv. Gen. Van der), u. Patiënte (Schip), xxxviii, xiji, xlix, 9 10. Pedro China, 125. Peingh, 59, 70. Peingse, 27. Pelsaert (Schip), xxvn. Peper, xxxvii, 47, 85, 92, 94. Piers (Jouke), 101. Pieterszen (Jan), u, 60, 73, 77. Pith (Laurens), xlv. Platting (Verklaring van), 16. Poetsioek, 92, 98. Portugeezen, ni, x—xi, xxxv— xxxvi, xlviii, 82, 96, 97, 102, io9, 123, 130. Pouleron (Schip), xvi. Poesan, zie Foesan. Priesters (Papen), 39—142, 69, "5- Provintien (Vlek), rv—v. PüL-tatta, 41. Putmans (B.), xxxvii, 104,127. Pyeng-Pou, 23. pyeng-Si, 27. Q. Quast (Commandeur), xl. Queda (Schip), 101—102. Quel en Quelpaert als scheeps¬ naam en — type, xliii—xlv, xlix—l, 104—112. Quelang (Schip), 106. Quelangh veroverd, 108—110. QüELLY, LI. Quelpaerts-eiland, xvi enz. (Naamsafleiding l). R. Rechtspleging op Korea, 37. Reniersz (C), vn, 122. Revolte Chineezen Formosa, v. Reijersen (Cornelis), xxxviii— xxxix, 123. Reyniers (D.), xxxix. Riebeek (J. van), 130. Roch (Schip), 106. Roggevellen, ii, 47, 85. Rooden Leeuw met pijlen (Schip), xxxvi. Roij (N. de), x, 65, 80. S. Saagman (G. J.), xdx, xxii— xxiii, 10, 15—16, 18, 24. Sabroseijmondonne, 108, 110. Salamander (Schip), 111. San-Syang, 20. Sanckaij, 114. Sandelhout, 85, 92, 94. Sangora, ioi. Santvoort (m. van), 103, 127. Sappanhout, 47, 85. Sares (£.), xxxvin. Sayer, zie Zaijer. Saysingh, 54, 72. Saysungh, 73. Saijsiun, 71. Scheluo, 18. Schesuw, 18. Schermer (Schip), xn. i6j schesure, xxii. Schieman (Werkkring van een), 8. Schisima, x. Schouten (J.), 104. Schram (Wijblant), 101. Schrijfkunst der Koreanen, 50. Senggado, 20. Seoul, xvhi, xxxv, 14, 21, 30— 32. 53Sepang, 47. Setjang, 47. SmCHIZAEMON, 127. Siam, xxxi, ii, 49. Siebold (Fr. von), 10. Sinsabrodonne, zie Zinsabro- donne. Sior, 21, 67, 74. Six (D.), x, xn, xv, 80, 82, 91. Slaven, 34—35. 38. 40. 45Sloten (Schip), 101—102, 126. Sluijs (Schip), vin, 98. Smeecoolen, 110. Smidt (P.), vu. Smient (Schip), ix, xlix, 98— 100. Snoucq (D.), xlii. So daimyo, 32. Solemne (Sara de), vn. Sonck (M.), ra—rv, xxxix, 125. Song do, 31. Spanjaarden, ra, xlv—XLvm, 108—110. Specx (J.), xxxvi—xxxvn, xlv, 113, 126. Speelman (C), ix. Spelt (Jan Janse), 73,78, 89, 94. Sperwer (Schip), in, enz. Spiegel (van een schip), 5. Spitsbergen, 33. Spraak der Koreanen, 50. Spreeuw (Schip), xiii—xrv, xix—xx, 74, 83—84. Staartster, zie Komeet. Steenbocx vellen, 98. Stichter (J.), xxn—xxm, zo, 15—16, 18, 24. Stieren, 50. Suiker, 66, 98. Suissima, zie Tsushima. Sunischien, 54, 6o, 71—72. Sutphen (Schip), 105. Swaen (Schip), in, 113, 109. Syong-to, 20. Svoun Htyen, 54. T. Tabak, 49. Tacca Sanga (Formosa), 123. Tadjang, 11. Tai-Ma-To, 32. Tai-Tjyeng, 11. Taifoen, 96. Takasago, ra. Tan Lo, xli. Tansuij, zie Kelang. Taijoan, ra enz. tchae-tchiou, xix. Tchyeng-Am, 20. Tempels, 40—41, 69. Teijn, 20. Thella Penig, 27. Thiellado, 20, 54, 67, 70—71. Tholen (Schip), 121. Thijssz, 86. Tieckese (Titel), 48. Tiele (P. a.), xxvn—xxvm. Tin, xxxvii, 49. TlOCEN COCK, 31. TlONGOP, 20. Tiongsiangdo, 20. TjYEN-TjYOU, 18, 20. Tjyen-Ra, 19—20, 27, 54. Tjyen-Ra-To, 20. Tong-Pok, 20. Traudenius (P.), xlvi—XLvni. Tribuut, xxxrv, 24, 26, 32, 34, 48, 51, 68, 70, 85. z64 Trollope (M. N.)i xviii, xxin, xxx, xxxii., Trouw (Schip), ix, 98—100. •. TsCHYOUNG-TcHYENG-To, 20. Tsee-Tsioe, xli. tsiang-kün, xxxiv. Tsushima, xv—xvi, xxxui, xxxv—xxxvii, xxxviii, 32, 47. "5TUFFON, 96. TUMEN, 32. Tycoon, 32. Tijger (Schip), xni—xiv. Tijgers, 50. Tijgervellen, 49, 115. Tymatte, 32. U. Uldriksen (Ajithonij), 73, 89. V. Vaartuigen der Koreanen, 55. Velsen (J. van), xxii—xxiii, 10, 15—16, 18, 24. Verbaest (Jan Pieterse), 13. Verburgh (N.), ra, v—vi, vra, 3, 66, 101, 118—120, 122. Verhaar (Hendrik), lil Verhaar (Margaretha), ui. Visscher (Schip), xuv, l. Visser (Frans), 97. Vlaerdingen (Schip), xm, xxrv, 132. Vlamingh (A. de), 122. Vliegende Hart (Schip), ui. Vliet (D. van), x, 80. Vogel Struijs (Schip), u, 77. Volger (W.), x, xiv—xv, 65, 79—82. Vooreb, 61. Voortbrengselen van Korea, Vos (Schip), ui. Vries (J. Pietersz. de), 16. Vrijheijt (Schip), xm, xiv, xxrv. W. Waaigat, 33. Wakende boeij (Schip), 107,110. Walvisch (Schip), 78. Walvisschen, 33. Wapen van Hoorn (Schip), xm, xxrv. Wapen van Middelburgh (Schip), xm—xiv. Wassende Maen (Schip), xm, xxrv. Weeder (J.), 56. Weltevree (Jan Janse), xi, xviii, xxvi, xxviii, xxxiii, 13—15.22, 25—27, 68, 79, 84. Wevelinckhoven (Cunera van), ui. Wierook, 92. Wiese (Gouv. Gen.), u. WlLLEBOORTS (A), 97. Witsen (N.), xvi, xxi—xxii, xxviii—xxix, 9. Witt (G. Fr. de), xlvi, 125. Witte Druijff (Schip), xui. Witte Leeuw (Schip), xm, 74, 82, 84. Witte Paart (Schip), rx, 99,101. Witte Valck (Schip), xm, xux. Woerden (Schip), 103. Wortel nise, 34, 49, 70, 114 "5- Wijffel maent, 60. Wijntint, 7, 10. Y. Yalu, 32. IJbokken, zie Eibokken. Yeh-kwan, zie Iquan. Yeï-na-ra, 8. Yen Ssu Ch'i, zie Gaan Si Tsee. Yeng-Tchoün, 20. Yoongjung, 48. IJZER, 49. Z. Zaijer (Sdfip), 108—109, 121. Zeelandia (Fort), rv. Zeelandia (Schip), 77—78. Zendelingen (Katholieke) ir Korea, xxxii, xxxv. 65 Ziekten der Koreanen, 47. Zilver (Zilvermijnen), xxxrx, xlvh, 48—50, 70, 74, 83, 92, 94, 110, 114. ZlNSABRODONNE, 77—80, 82, 89, 92. Zout, 33. zuidland, 48. Zuijlen (Schip), 89. zwaardecroon, xxiv. Zijde, xxxrx, 70, 94, 108, 1x4. Zijwormen, 49. Behoort bij: Werken uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging. DeelXVIU Lith.J. Smulders & Co., Den Haag.