WERKEN UITGEGEVEN DOOR DE LINSCHOTEN-VEREENIGING XVI JOURNAEL VAN DE REIS NAAR ZUID-AMERIKA (i 598—1601) DOOR HENDRIK OTTSEN UITTREKSEL UIT DE STATUTEN. Art. 2. De Linschoten-Vereeniging heeft ten doel de uitgave in het oorspronkelijke, van zeldzame of onuitgegeven Nederlandsche zeeen landreizen en landbeschrijvingen. Werken van anderen aard worden slechts uitgegeven, indien daartoe bijzondere aanleiding bestaat. Art. 3. De Vereeniging bestaat uit eereleden, donateurs en gewone leden. Over het toetreden der leden beslist het Besjtuur. De gewone leden betalen een jaarlij ksche bijdrage van tien gukten. Donateurs zijn zij, die een bijdrage in eens van ten minste / 5to.— aan de Vereeniging schenken, of jaarlijks een contributie van minstens ƒ 25.— betalen. * Art. 4. Het lidmaatschap loopt van dén eersten Januari tot den laatsten December. Art. 5. De leden ontvangen een exemplaar van de werken, die door het Bestuur aangewezen zijn voor het jaar of de jaren, waarvoor zij hunne contributie hebben betaald. REGELEN VOOK DE UITGAVEN DER LINSCHOTEN-VEREENIGING. 1. Zooveel mogelijk zal elke Zee- of Landreis, dan wel Landbeschrijving, afzonderlijk worden uitgegeven. Slechts bij al te geringen omvang van een dezer, kan een andere tekst toegevoegd'worden aan de uitgave; deze toe te voegen tekst moet evenwel aansluiten in onderwerp, of den hoofdtekst aanvullen. Groote teksten worden in meer dan een deel gesplitst. 2. Voor elke uitgave wordt den bewerker als eisch gesteld: dat zij bevat als Inleiding een korte Biograpkie van den schrijver van 't reisverhaal; een uiteenzetting van de Aanleiding totde reis; en een Bibliographie van eventueele vroegere drukken van het reisverhaal; voorts opheldering in den vorm van Noten onder den tekst, daar waar de tekst opheldering vereischt; en een ' Register (of Registers), benevens een lijst van geraadpleegde werken met plaats en jaar van uitgave aan 't slot. 3. De bewerker heeft vrijheid, in zijne Inleiding het resultaat eener reis ook te beschouwen in zijn verband met later ondernomen reizen naar dezelfde streek of streken. 4. De noten onder den tekst moeten sober blijven, en niet vervallen in uitweidingen. Is er echter bepaalde noodzakelijkheid om dieper in te gaan op het een of ander gedeelte van den tekst, dan mag dat geschieden in eene Bijlage achteraan. Ook hier echter blijft soberheid plicht. 5. De tekst zelve moet met de grootste nauwkeurigheidherdrukt worden naar de beste oudere uitgave, c. q. nauwkeurig gedrukt naar het handschrift dat voor de uitgave dient. De origineele paginatuur van dien standaarddruk, dan wel van het handschrift, wordt in de uitgaven der Liiischoten-Vereenigingtusschengroote haken [] doorloopend mede-opgenomen. 6. Als algemeene regel geldt dat de tekst onverkort wordt gedrukt. Uitlatingen zijn slechts dan veroorloofd, als het iets geheel onbelangrijks geldt. De bewerker moet dan echter in een noot toch rekenschap geven van wat hij wegliet. 7. Indien er voor de kennis van eene bepaalde Zee-of Landreis, behalve de aan den druk ten grondslag gelegde tekst, in archieven of bibliotheken nog andere bronnen bestaan, moeten deze bij de uitgave gebruikt en (indien noodig) in inleiding, noten of bijlagen verwerkt worden, 8. Het opnemen van kaarten en platen wordt aan den bewerker overgelaten, in overleg met de Commissie van voorbereiding. WERKEN DER LINSCHOTEN-VEREENIGING. t DE REIS VAN JAN CORNEL1SZ. MAY naar de IJszee en de Amerikaansche kust, 1611—1612. Verzameling van bescheiden, uitgegeven " door Mr. S. Muller Fz. 1909. Met 2 kaarten, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10. HENRY HUDSON IN HOLLAND. An inquiry into the origin and objects of the voyage which led to the disco very of the Hudson River by HenryC. Mürphy. Reprinted, with notes, documents and a bibliography, by Wouter Nijhoff, Secretary to the „Linschoten-Vereeniging". 1909. gr. 8vo. In linnen band, kop verguld .... ƒ5. II. ITINERARIO. Voyage ofte schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naer Oost ofte Portugaels Indiën, 1579—1592. Uitgegeven door Prof. Dr. H. Kern. 1910. 2 dln. Met portret, 3 kaarten en 5 platen, gr. 8vp. In linnen band, kop verguld ƒ20. III. KORTE MISTORIAEL ende Journaels Aenteyckeninge van verseheyden voyagiens in de vier deelen des wereldtsronde, als Europa, Africa, Asia ende Amerika gedaen door d. David Pietersz. de Vries, uitgegeven door Dr. H. T. Colenbrander. 1911. Met portret, 2 kaarten en 18 platen, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld. . ... ƒ10.— IV. DE REIS van Mr. J$cob Roggeveen ter ontdekking van het Zuidland, 1721— 1722. Verzanding van stukken, uitgegeven door F. E. Baron Mulert. Met een aanhangsel over de waarnemingen der kompasmiswijsing op Roggeveen's tocht, verricht door Dr. W. van Bemmelen. 1911. Met 3 kaarten en 2 platen, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld. . . . • ƒ10.- V. BESCHRIJ VINdHE ende historische verhaelfcan het Gout Koninckryck van Gunea anders de Gout-custe de Mina genaemt, liggende in het deel van Afrika, door P. de Marees, uitgegeven door S. P. L'Honoré Naber. 191a. Met 1 kaart en 21 platen, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10. VI. TOORTSE DER ZEEVAART door Diirick Ruiters, 1623. Samuel Brun's Schiffarten, 1624, uitgegeven door S. P. L'Honoré Naber. 1914. Met i kaart en 1 plaat. gr. 8vo. In linnen band, kop verg^d f10_ , VII. DE EERSTE SCHIPVAART der Nederlanders naar Oost-Indië onder Corhelis de Houtman, 1595—1597. Jowfcalen, documenten en andere bescheiden, uitgegeven en toegelicht door G. P. Rouffaer en J. W. IJzerman. I. d'Eerste boeck van Willem Lodewycksz. 1915. Met titelplaat, 2 portretten, 8 kaarten en 47 platen, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld . . . ^ ƒ20. Vin. REIZEN VAN JAN HUYQHEN VAN LINSCHOTEN naar het Noorden, 1594—1595- Uitgegeven door S. P. L'Honoré Naber. 1914. Met 14 platen en 4 kaarten, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ15 __ IX. DIRCK GERRITS2. POMP, alias Dirck Gerritsz. China. De eerste Nederlander die China en Japan bezocht, 1544—1604. Zijn reis naar en verblijf in Zuid-Amerika. Grootèndeels naar Spaansche bescheiden bewerkt door J. W. IJzerman. 1915. Met 2 kaarten, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10.- vu X. DE OPEN DEURE tot het verborgen heydendom, door Abraham Rogerius, uitgegeven door W. Ca land. 1915. Met titelplaat, gr. 8vo. In linnen band, kop vergold ƒ10. XI. REIZEN IN ZUID-AFRIKA in de Hollandse tijd, uitgegeven door E. C. Godée Molsbergen. Eerste deel. Tochten naar het Noorden, 165a—1686.1916. Met 3 kaarten en 9 platen, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10. XII. REIZEN IN ZUID-AFRIKA in de Hollandse tijd, uitgegeven door E. C. Godée Molsbergen. Tweede deel. Tochten naar het Noorden, 1686—1806. 1916. Met 1 kaart en 12 platen, gr. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10. XIII. DE OOST-INDISCHE COMPAGNIE in Cambodja en Laos. Verzameling van bescheiden van 1636—1670, uitgegeven en toegelicht door Dr. Hendrik P. N. Muller. 1917. Met kaart en 3 afbeeldingen, gr. 8vo. In linnen band, kop vergold ƒ15. XIV. REIZEN VAN WILLEM BARENTS, JACOB VAN HEEMSKERCK, JAN CORNELISZ. RIJP en anderen naar het Noorden, 1594—1597. Verhaald door Gerrit dk Veer. Uitgegeven door S. P. L'Honoré Naber. Eerste deel. 1917. Met 5 kaarten en 27 platen. In linnen band, kop vergald ƒ10. XV. REIZEN VAN WILLEM BARENTS, JACOB VAN HEEMSKBRCK, JAN CORNELISZ. RIJP en anderen naar het Noorden, *594—ÏS97- Verhaald door Gerrit de Veer. Uitgegeven door S. P. L'Honoré Naber. Tweede deel. (Inleiding en Bijlagen). 1917. Met 2 kaarten en 12 platen en afbeeldingen en eene bibliographie van de „Drie Seylagien" en literatuur (1583—1917) over de Noordelijke reizen van 1594—1597, door Dr. C. P. Burger Jr. In linnen band, kop vergold ƒ10.— Zij, die als lid toetreden tot de Linschoten-Vereeniging (jaarlijksche contributie ƒ10.—) kunnen één exemplaar van onderstaande werken ontvangen als volgt: 1909. I. De Reis van Jan Cornelisz. May . . . voor ƒ 7.50 Henry Hudson in Holland voor - 3.— 1910. II. ÏTINERARIOVANj.H.VANLlNSCHOTEN.2dln.VOOr - 15.— Iin. Korte Historiael ende journaels aenteyckeningen van verscheyden voyaGIENS door D. david PlETERSZ. de VRIES VOOr - 7.50 IV. De reis van Mr. Jacob Roggeveen . . voor - 7.50 , V. Beschryvtnghe van het Gout Koninc- krijk van GüNEA DOOR P. DE MaREES . . VOOr - 7.50 19I 'j VI. TOORTSE DER ZEEVAART, DOOR DlERICK 1 Ruiters, Samuel Bron's Schiffarten . voor - 7.50 1913. VII. De Eerste Schipvaart der Nederlanders naar oost-lNDIË onder cornelis de Houtman, i 595—1597 voor -15.— VIII. Reizen van Jan Huyghen van Linschoten naar het noorden VOOr - 11,25 T9'4' LX. Dirck Gerritsz. Pomp, alias Dirck Gerritsz. China. Zijn reis naar en verblijf in Zuid-Amerhca. . voor - 7.50 ( X. De Open-Deure tot het Verborgen Heydendom door Abraham RoGERiusvoor - 7.50 19 I XI. Reizen in Zuid- Afrika in de Hollandse l tijd. Deel I voor - 7.50 IXIJ. Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deèl II voor - 7.50 XIII. De Oost-Indische Compagnie in Cambodja en Laos voor - 11.25 t XIV. Reizen van Willem Barents, e. a. naar het Noorden. Deel I voor - 7.50 19 I XV. Reizen van Willem Barents, e.a. naar ' het Noorden. Deel II voor - 7.50 Men wende zich tot den Secretaris der Vereeniging, Lange Voorhout 9, 's-Gravenhage. NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE LINSCHOTEN-VEREENIGING op i Januari 1918 *). Beschermvrouw : H. M. de KONINGIN. Eere-VodkziTTER: Z. K. H. PRINS HENDRIK. Bestuur in 1917: J. W. IJzerman, Voorzitter (1919)Wouter Nijhoff, Secretaris (1918). Dr. D. F. Scheurleer, Penningmeester (1918). Prof. Dr. J. Huizinga (1919). Dr. W. J. Leyds (1920). Dr. C. P. Burger Jr (1920). S. P. L'Honoré Naber (1921). F. E. Baron Mulert (1921). G. P. Rouffaer (1922). Leden voor hit leven : A. G. C. van Duyl Sr., Amsterdam, Prinsengracht 1091. Donateurs: Bataafsche Petroleum Maatschappij, Den Haag,CardvanBylandtlaan30. Bataviaasch Genootschap voor K. en W., Batavia. Mevr. de Wed. Mr. C. Th. van Deventer, Den Haag, Surinamestraat 20. August Janssen, Amsterdam, Keizersgracht 690. Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek, Delft. Nederlandsche Handel Maatschappij, Amsterdam. Raad van Beheer der Nederlandsen-Indische Spoorweg Maatschappij, Den Haag. H. C. Rehbock, Amsterdam, Heerengracht 470. J. W. IJzerman, Den Haag, Huize Oosterbeek, Haagsche Bosch. 1) De secretaris houdt xich voor opgaven van onjuistheden in namen of adressen ten ïeerste aanbevolen. X Leden. C. J. K. van Aalst, Amsterdam, Heerengracht 502. C. Abels, Amsterdam, Prinsengracht 862. Dr. N. Adriani, Noord wijk a/Z. F. C. Baron van Aerssen Beyeren, Hilversum, Utrechtscheweg 57. Algemeene Visscherij Maatschappij, IJmuiden. Archief der Gemeente, Rotterdam. F. L. G. d'Aumerie, Scheveningen, Prins Willemstraat 19. Jhr. Mr. J. F. Backer, Amsterdam, Keizersgracht 639. J. F. L. de Balbian Verster, Amsterdam, Prinsengracht 579. J. Fred. Bangert, Amsterdam, Weteringschans 227. Mr. J. Barlage Bussemaker, Twello, „Huize Meermuiden". Dr. A. J. Barnouw, Den Haag, van Blankenburgstraat 71. F. Bauduin, Wamsveld, „Huize Baank". H. Beckering Vinckers, Zalt-Bommel. Chr. Beels, Amsterdam, Van Eeghenstraat 70. H. L. Bekker, Rotterdam, Parkstraat 2 (hoek Parklaan). Mr. G. J. A. van Berckel, Den Haag, Laan van Meerdervoort 27. Bibliotheek der Gemeente Rotterdam, van Hogendorpsplein 8. Bibliotheek v. d. Handels Hoogeschool, Rotterdam. Bibliotheek v. d. Teyler's Stichting, Haarlem. Mr. J. Bierens de Haan, Amsterdam. Prof. Dr. P. J. Blok, Leiden. J. J. T. Blijdenstein, Amsterdam, Doelenhotel. Th. W. Blijdenstein, Amsterdam, Heerengracht 544. Mr. W. B. Blijdenstein, Amsterdam, Heerengracht 572. A. G. Boissevain, Amsterdam, van Baerlestraat. Charles Boissevain, Naarden, Drama. Walraven Boissevain, Amsterdam, Keizersgracht 143. H. de Booy, Amsterdam, Heerengracht 450. J. N. Bouman, Den Haag, van Galenstraat 31. W. Broese van Groenou Sr., Scheveningen, Parkweg ga. C. H. Brouwer, Terschelling, a/b Hr. Ms. „Hadda". N. de Brouwers, Delfzijl. W. G. L. Brunings, Amsterdam, Wouwermanstraat 34. M. H. Bruyn, Amsterdam, Vondelstraat 62. Dr. C. P. Burger Jr., Amsterdam, Overtoom 141. A. K. Castelein, Amsterdam, Amsteldijk 75. J. H. Cohen Stuart, Delft, Oostsingel 18. W. J. Cohen Stuart, Scheveningen, Dirk Hoogenraadstraat 224. Dr. H. T. Colenbrander, Scheveningen, Frankenslag 129. XI W. Cornelis, Utrecht, Stadhouderslaan 67. V. C. Coster van Voorhout, Den Haag, Stadhouderslaan 88. H. Cox, Amersfoort, Utrechtsche Straatweg 110. C. Craandijk, Den Haag, Prins Mauritslaan 72. Patric Cramer, Overveen, „Huize Dompvloed". J. T. Cremer, Santpoort, „Duin en Kruidberg". Mevr. M. Croiset van der Kop—Croiset, Amsterdam, Joh.Verhulststr. 107a. D. Croll, Rotterdam, Esschenlaan 44. H. A. Crommelin, Den Haag, Juliana van Stolberglaan 14. Ernst Crone, Amsterdam, Hobbemastraat 12. A. F. H. Dalhuisen, Vlissingen, Torpedoboot G 8. W. van Dam, Rotterdam, Heemraadsingel 319. Deli-Batavia Maatschappij, Amsterdam, Keizersgracht 173. Departement van Marine, Den Haag. H. Dirkzwager, Maassluis. B. van Donselaar, Rotterdam, Heemraadsingel 148. B. M. van Driel, Willemsoord, a/b Hr. Ms. „Kon. Emma'. P. J. van Driel, Vlissingen, a/b Hr. Ms. „Noord-Brabant". A. C. Dunlop, Den Haag, Deprt. van Buitenl. Zaken. H. Dunlop, Den Haag, Bezuidenhout 375. C. van Eeghen, Amsterdam, Raadhuisstraat 34. P. Eikenboom, Den Helder, a/b Hr. Ms. „Wachtschip". Mevr. L. Elemans—Brouwers, Zalt-Bommel. W. A. Engelbrecht, Rotterdam, Rivierstraat 12. Mr. M. Enschedé, Den Haag, Daendelsstraat 33. H. W. Fischer, Leiden, Hooge Rijndijk 32. Mr. Th. A. Fruin, Rotterdam, Wijnhaven 143. J. P. Funke, Den Haag, van Lennepweg 8. Mr. J. H. Geertsema Wz., Utrecht. Geographisch Instituut, Utrecht. Germanistisch Seminarium, Groningen. M. J. A. van Gigch, Den Haag, 2e Schuytstraat 131. F. H. A. Greve, Den Helder, Hoofdgracht 52. H. M. de Groot, Utrecht, Ouden Rijn 19. H. A. Groskamp, Hilversum, Steynlaan 9. Mr. J. L. Gunning, Amsterdam, Amstel 220. S. van Gijn, Dordrecht, Nieuwe Haven 39. A. de Haan, Terschelling, a/b Hr. Ms. „Havik". R. H. Haentjes, Willemsoord, a/b Hr. Ms. „Kon. Emma". Mr. S. N. B. Halbertsma, Rotterdam, Walenburgerweg 57. Herman van Heek, Enschede, Villa „Witte Huis". J. B. van Heek, Enschede, „Noorderhagen". Prof. Mr. J. E. Heer es, Leiden, Rapenburg. J. J. Heilbron, Vlissingen, a/b Hr. Ms. „Heemskerck". XII A. M. Hekking, Vlissingen, a/b Hr. Ms. „Ophir". F. K. J. Heringa, Hilversum, Ministerpark. H. van Herwerden, Vlissingen, a/b Hr. Ms. „Noord-Brabant". G. van Heteren, Den Helder, a/b Hr. Ms. „Kon. Emma". H. Hissink, Amsterdam, Jan Luykenstraat 96. Historisch Genootschap, Utrecht. G. G. W. C. Baron van Hoevell tot Nijenhuis, Den Haag, Wilgstraat 71. A. B. van Holkema, Amsterdam, Keizersgracht 611. G. J. Honig, Zaandijk. Hoofdbestuur Nederl. Vereeniging Onze Vloot, Den Haag, Stationsweg 89. Jhr. M. W. H. Hooft, Den Haag, Kanaalstraat 12. W. H. C. Hoog, Amsterdam, Commelinstraat 22huis. J. E. van Hoogenhuyze, Amsterdam, Banstraat 8. J. H. van Hoogstraten, Groningen. Jhr. H. T. Hora Siccama, Den Haag, Kneuterdijk. A. F. H. Hotz, Den Haag, Bezuidenhout 265e. J. Hudig Dzn., Hilversum, Heuvellaan 7. W. C. Hudig, Rotterdam, Nieuwe Binnenweg 178. Prof. Dr. J. Huizinga, Leiden. Dr. J. de Hullu, Den Haag, Prinses Madestraat 25. C. W. Janssen, Amsterdam, Leidschegracht 13/15. Java-China-Japan Lijn, Amsterdam, Prins Hendrikkade 112/114. J. C. Joekes, Rotterdam, Maaskade 107a. Jhr. Mr. B. de Jonge, Zutphen. Mevrouw de Wed. J. O. de Jongh—Rouffaer, Den Haag, Sweelinckstr. 7a. Frans Jurgens, Nijmegen, „Heyendael". L. Keers, Amsterdam, Stadhouderskade 154. A. O. van Kerkwijk, Den Haag, Nassaulaan 22. J. B. J. Kerling, Den Haag, van Swietenstraat 134. W. J. Kermer Jr., Amsterdam, Amstel 336. H. E. Kern, Voorburg. A. Kleiweg de Zwaan, Amsterdam, van Eeghenstraat 65/75. Prof. Dr. L. Knappert, Leiden. Mr. F. C. Koch, Rotterdam, Westersingel 86. J. Kofman, Gouda, Krugerlaan 22. E. Kol, Amsterdam, Heerengracht 130. Kon. Bibliotheek, Den Haag. Kon. Instituut voor de Marine, Willemsoord. Kon. Instituut v. Taal-, Land- en Volkenkunde v. N. h, Den Haag. Kon. Nederl. Aardrijkskundig Genootschap, Amsterdam. Kon. Paketvaart Mij., Amsterdam, Prins Hendrikkade 159. P. C. Koops, Den Haag, Louise de Colignyplein 27. F. G. Kramp, Amsterdam, van Breestraat 156. N. E. Kröller, Rotterdam, Westersingel 13. XIII Mr. G. M. Kruimel, Amsterdam, Sarphatipark 79. Dr. E T. Kuiper, Amsterdam, Koninginneweg 2. W. Laman Trip, Hilversum, Ministerpark 6. C. L. M. Lambrechtsen van Ritthem, Hilversum, Villa „Duo Decimo". Allert de Lange, Amsterdam, Damrak 6a. N. Laseur, Utrecht. A. van Leer, Hilversum, „Dennencord", Trompenbergerweg. R. van Lennep, Amsterdam, Heerengracht 580. W. J. H. Leuring, Den Haag, Wagenaarweg 20. Dr. W. J. Leyds, Den Haag, Frankenslag 337. B. H. van der Linden, Den Haag, Schuytstraat 143. Lindeteves-Stokvis, Amsterdam, J. W. Brouwersplein a. C. A. Lion Cachet, Vreeland. S. L. van Looy, Amsterdam, Keizersgracht 198. Jhr. H. Loudon, Den Haag, Prinsessegracht aa. P. L. Lucassen, Amsterdam, Raadhuisstraat 29. D. J. Baron van Lynden, Arnhem, Velperweg. B. Meesters, Amsterdam, Heerengracht 196. Anton Mensing, Amsterdam. Mr. E. E. Menten, Den Haag, Houtweg 3. J. Merkelbach Jzn., Amsterdam, Adm. de Ruyterweg 1031. A. H. van der Mersch, Zeist, Driebergsche Weg. Dr. R. v. d. Meulen Rzn., Leiden, Maria Gondastraat 49. J. M. van der Mey, Amsterdam, Nic. Maesstraat 32. Chr. Moes, Amsterdam, Heerengracht 287. A. G. Mörzer—Bruyns, Den Haag, Heerengracht 43. J. J. Moret, Den Haag, Juliana van Stolberglaan 195. M. Mouton, Den Haag, Nassauplein 16. W. A. Mouton, Den Haag, Nassau-Dillenburgstraat 40. F. E. Baron Mulert, Ommen, Landhuis „Piet Hein". Abram Muller, Amsterdam, Van Eeghenstraat 96. Gerard Muller, Amsterdam, Binnen Amstel 8a. Museum voor Land- en Volkenkunde en Maritiem Museum „Prins Hendrik", Rotterdam. S. P. L'Honoré Naber, Amsterdam, Lomanstraat 4. Nederlandsen Indische Bestuursacademie, Den Haag, ie Sweelinckstraat 36. Prof. J. F. Niermeijer, Utrecht. E. L. van Nierop, Bussum. B. Nierstrasz, Amsterdam, Prins Hendriklaan 36. Chr. Nuijs, Amsterdam, Valeriusstraat 137. Paul Nijhoff, Amsterdam, Oranje Nassaulaan 11. Wouter Nijhoff, Den Haag, Lange Voorhout 9. Mej. Dr. J. Aleida Nijland, Amsterdam, Nicolaas Witsenstraat ar. XIV W. H. J. Oderwald, Amsterdam, Vondelstraat 130. J. S. C. Olivier, Nieuwediep, a/b Hr. Ms. „Kon. Emma". Openbare Leeszaal en Bibliotheek, Dordrecht. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, 's-Gravenhage. Openbare Leeszaal, Groningen. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, Leeuwarden. Openbare Leeszaal en Boekerij, Nijmegen, Oranjesingel za. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, Zaandam. J. R. van Osselen, Amsterdam, Jan-Luykenstraat 5. Nanne Ottema, Leeuwarden, Prins Hendrikstraat 6. W. H. G. Palm, Vlissingen, a/b Hr. Ms. „Noord-Brabant". Mr. C. P. D. Pape, Den Haag, Prinsessegracht ao. Prof. Mr. P. Pet, Groningen, Heerenweg aa. J. M. Phaff, Den Haag, van Boetzelaerlaan 80. Mr. Aug. Philips, Amsterdam, Keizersgracht 573. C. M. Pleyte Mzri., Den Haag, Nassaulaan 1 r. Mr. Th. B. Pleyte, Den Haag, Nassauplein a9. Prof. Dr. N. W. Posthumus, Rotterdam, Mathenesserlaan 464. R. Posthumus Meyjes, Soesterberg. Ary Prins, Schiedam, Nieuwe Haven 153. Provinciale Bibliotheek van Friesland, Leeuwarden. W. J. Puhringer, Apeldoorn, Daendelsweg 6a. P. A. Pijnappel, „De Hoornboeg" bij Hilversum. W. J. Rahder. Utrecht, Hotel des Pays Bas. Jhr. Mr. H. de Ranitz, Epe (Geld.). J. A. A. C. Ridder van Rappard, Warnsveld, ,'t Jachthuis". Redaktie van „Het Nederl. Zeewezen", Den Haag, Cornelis Speelma straat 34. W. van Rede, Rotterdam, Schie 11. Mr. R.van Rees, Amsterdam, Keizersgracht 69. J. P. Remijnse, Vlissingen, a/b Hr. Ms. „Heemskerck". Jhr. Marten W. van Rensselaer Bowier, Amsterdam, Keizersgracht 561 G. Ribbius Peletier Jr., Utrecht, Maliebaan 15. Jhr. J. A. Röell, Den Haag, 3e Van den Boschstraat. A. F. J. Romswinckel, Den Haag, Delistraat 1. R. K. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, Delft, Oude Delft iaaa. Dr. A. G. Roos, Groningen, Ebbingestraat 47J4«. G. Rooseboom, Zwolle, Prins Hendrikstraat 7. P. J. Roosegaarde Bisschop, Haarlem, Wagenweg 4a. Rotterdamsch Leeskabinet, Rotterdam, Geldersche kade 18. G. P. Rouffaer, Den Haag, Frankenslag 89. Bernhard E. Ruys, Rotterdam, Westerkade 7. Rijksarchief, Den Haag. Rijksarchief in Noord-Holland, Haarlem. XV Rijksarchief in Zeeland, Middelburg. Rijksarchief in Overijsel, Zwolle. Rijks Ethnographisch Museum, Leiden. Rijks Universiteits-Bibliotheek, Leiden. C. M. van Rijn, Baarn, Waldeck Pyrmontlaan. Samarang-Joana Stoomtram Maatschappij, Den Haag, Jan Pietersz. Coenstraat 4. Dr. D. F. Scheurleer, Den Haag, Laan van Meerdervoort 53/. Mr. J. van Schevichaven, Amsterdam, Damrak 74. P. W. Schilthuis, Rotterdam, Heemraadssingel 180. A. J. Schreuder, Arnhem, Klein Warrisborn. J. L. Willem Seijffardt, Amsterdam, Damrak 99. Jhr. J. W. Six, 's Graveland, Huize Hilverbeek. Jhr. W. Six, Hilversum. Mr. J. Slingenberg, Amsterdam, Oranje Nassaulaan 6a. Mr. G. van Slooten Az., Den Haag, Oude Scheveningscheweg 68. I. T. van Slooten, Oosterbeek, Stationsweg ao. Hobbe Smith, Amsterdam, Overtoom 357. Prof. Dr. C. Snouck Hurgronje, Leiden. Stadsbibliotheek, Haarlem. J. J. A. van Staveren, Den Helder, a/b Hr. Ms. „Holland". Prof. Mr. S. R. Steinmetz, Amsterdam, Amstel 65. H. E. Stenfert Kroese, Noordwijk Binnen. W. P. van Stockum Jr., Den Haag, Juliana v. Stolberglaan 43. Mr. R. W. van Stolk, Delft, Oude Delft 157. Stoomvaart-Maatschappij „Nederland", Amsterdam. (8 lidmaatschappen). Cd. F. Stork, Hengelo (O), „Grundel". J. E. Stork, Baarn, Prins Hendriklaan, „Huize Sewa". W. Stork, Hengelo (O.). Jonkvr. A. de Stuers, Den Haag, Parkstraat 3a. Mr. A. G. N. Swart, Wassenaar, Leidschestraatweg, „Backershagen". Dr. R. A. Tange, Amsterdam, Leidschegracht 12. G. L. Tegelberg, Amsterdam, De Ruijterkade 113. J. P. Tetterode, Lochem. Mevr. de Wed. C. A. den Tex van de Waarden, Amsterdam, Tesselschadestraat 18. A. W. Turk, Willemsoord, a/b Hr. Ms. „Kon. Emma". Tj. J. Twijnstra, Leeuwarden, Spanjaardslaan. Vaderlandsch Fonds tot aanmoediging van 'sLands Zeedienst, Amsterdam. F. T. Valck Lucassen, Brummen, „Huize Sonnevanck". Vereeniging ter bev. v. d. Bel. des Boekhandels, Amsterdam, Singel 146. „ de Groote Club, Amsterdam, Paleisstraat 1. „ Hou en Trouw, Amsterdam, Beursgebouw, kamer 28. „ Oost en West, Den Haag, Laan van Meerdervoort 195. XVI Vereeniging van Nederlandsche Gezagvoerders en Stuurlieden ter Koopvaardij, Amsterdam, N. Z. Voorburgwal 130. „ Zeevaartschool, Vlissingen. F. H. Baron van Verschuer, Arnhem, Willemsplein 2. C. W. de Visser, Bloemendaal, „Huize Denheim", Parkweg t. Mr. G. Vissering, Amsterdam, Keizersgracht 71. Mr. F. Vorstman, Bussum, Boschlaan 15. Dr. A. G. C. de Vries, Amsterdam, Singel 146. Chr. H. G. de Vries, Amsterdam, Singel r46. Mr. G. L. de Vries Feyens, Maartensdijk, „Rustenhoven". B. H. de Waal, Den Haag, Bankastraat 135. F. van Wageningen, Hellevoetsluis, a/b Hr. Ms. „Buffel". F. G. Waller, Amsterdam, Vondelstraat 73. W.K.L. van Walree, Amsterdam, Keizersgracht 511. J. C. M. Warsinck, Den Haag, Prins Hendrikstraat 60. J. A. van der Weerdt, Amsterdam, Krugerplein 10. J. Wentholt, Den Haag, Juliana van Stolberglaan 40. J. C. van Wessem, Heemstede, Berkenrodestraat 39. Dr. K»C. Wieder, Wageningen, Emmapark. «nvbldringh Jzn., Lisse. G. P. Wouters, Vlissingen, a/b Hr. Ms. G V. K. H. Wijdekop, Arasterdam, Hoogte Kadijk 161. M. Wijt, Den Helder, Hoofdgracht 78. J. IJzerman, Amsterdam, Joh. Vermeerstraat 44. J. H. Zeeman, Den Helder, a/b Hr. Ms. „Holland". M. Zeldenrust Szn., Den Haag, Valkenboschlaan 163. Mr. H. Zillesen, Den Haag, Delistraat 37. Leden in Nederl. Oost-Indië. Th. L. Arnold, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. M. E. G. Bartels, Halte Tji-Saat bij Soekaboemi, Onderneming „Passir Datar". K. F. van den Berg, Batavia, Javasche Bank. W. F. van Beuningen, Weltevreden, Tanah-Abang 30. B. F. Brugsma, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. C. Bruin, Amboina (Molukken). L. J. J. Caron, Weltevreden, Rijswijk. Wouter Cool, Batavia, Pegansaan 34. Dr. J. M. H. van Dorssen, Buitenzorg, Parkweg r8. H. E. Messen, Weltevreden, 31 Gang Scott. K. van Dijk, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. Mr. Th. A. Fruin, Weltevreden, Tjikini 13. F. A. Gastman, Batavia, Deprt. van Marine. XVII Dr. G. A. J. Hazeu, Weltevreden, Deprt. v. Onderwijs-Eeredienst. C. L. J. F. Holman, Madioen, Suikerfabriek „Sagottan". J. H. Hondius van Herwerden, Batavia, Deprt. van Marine. H. Huykman, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. Mr. H. 's Jacob, Batavia. Java China Japan Lijn, Soerabaia. D. Kaan, Batavia, Deprt. van Marine. B. H. Kerkhoff, Medan (Deli) Sumatra's Oostkust. R. A. Kern, Modjokerto (Java). P. Knegtmans, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. Dr. T. B. Kolthoff, Weltevreden, Kramat 83. Kon. Magn. en Meteor. Observatorium, Dir. Dr. W. v. Bemmelen, Batavia. C. A. Lens, Makassar, a/b Hr. Ms. „Sumbawa". K. H. H. Leonhard, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. B. N. G. M. v. d. Maaten, Lho Seumawé, Atjeh, Sumatra. J. F. Milders, Batavia, Deprt. van Marine. Mr. J. C. Mulock Houwer, Bandoeng. J. Chr. L. Nelissen, Weltevreden. H. A. Romswinckel, Batavia, Deprt. van Marine. P. de Roo de la Faille, Weltevreden, Nieuwe Laan 17. C. L. J. Rooseboom, Poerworedjo, Ondernem. „Tandjoeng Sari". J. C. F. van Sandick, Palembang. W. H. G. van Santen, Batavia, Dprt. van Marine. S. A. Schaafsma, Salatiga. A. Scheffelaar, Batavia, Dprt. van Marine. Secretaris Algem. Nederl. Verbond, afdeeling Batavia, Batavia, Vioslaan 2. Mr. J. W. Sillevis, Semarang, Laan Hoogenraad 19. A. Tigler Wybrand, Weltevreden, Koningsplein 6. S. van Vleuten, Modjokerto, sf. Perning. J. J. de Vos tot Nederveen Cappel, Singaradja. J. Wijnberg, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. Leden in het buitenland. „ , ., Europa. België : Bibliothèque du Ministère des affaires étrangères, Bruxelles. Bibliothèque Royale de Belgique, Bruxelles. Prof. Dr. E. C. Godée Molsbergen, Gent. Prof. F. van Ortroy, Gent. Universiteits-Bibliotheek, Gent. Denemarken: Kon. Bibliothek, Kopenhagen. xviii Duitschland : Commerz-Bibliothek, Hamburg. Kais. Universitats- und Landesbibliothek, Strassburg. Kön. Bibliothek, Berlin W. Kön. B. Hof- und Staatsbibliothek, München. Kön. Öffentl. Bibliothek, Dresden N 6. Kön. Universitats Bibliothek, Göttingen. Dr. O. Nachod, Grunewald-Berlin, Hagenstrasse 57. Frankrijk: Bibliothèque Nationale, Paris. Groot-Brittannii en Ierland : Bodleian Library, Oxford. British Museum, London, W. C. Francis Edwards,London, W., 83 Highstreet Marylebone(2 subscriptions). John Kitching F. R. G. S., London, S. W., Oaklands Kingston Hill, Queens Road. Library of the India Office, London, Westminster. Library of Trinity College, Dublin. London Library London, S. W., St. James Square. Royal Colonial Institute, London, W. C, Northumberland Avenue. Royal Geographical Society, London, S. W., Kensington Gore. University Library, Cambridge. Italii: Nederl. Historisch Instituut, Rome. Oostcnrijk-Hongarije : K. K. Geographische Gesellschaft, Wien, Wollzeile 33. K. K. Hofbibliothek, Wien. K. K. Universitats-Bibliothek, Prag. K. K. Universitats-Bibliothek, Wien. Stadtbibliothek, Budapest. Rusland: Bibliothèque Impériale Publique, Petrograd. A. Lappo Danilevski, Petrograd, 1 Quai Nicolas, W. O. n8b. Scandinavië: Kong. Bibliothek, Stockholm. Universitats-Bibliothek, Kristiania. XIX Zuid-Afrika. Mr. H. A. Lorentz, Kenilworth bij Kaapstad. J. A. Strasheim, Stellenbosch. Noord-Amerika. American Geographical Society, New-York City, Broadway at isöth Street. Dr. E. E. Blaauw, Buffalo, 327 Franklinstreet. Hackley Public Library, Muskegon (Michigan). Harvard College Library, Cambridge (Mass.). Hispanic Society of America, New-York City, is6th Street West ot Broadway. John Carter Brown Library Providence. Champlin Burrage, Librarian. Library of Congress, Washington, D. C. Mercantile Library, St Louis (Miss.). Newberry Library, Chicago, Illinois. New-York Public Library, New-York, N. Y. New-York State Library, Albany, N. Y. Provincial Library, Victoria (B.C.), Canada. Yale Univendty library, New-Haven, Conn. Zuid-Amerika. Archivo Nacional, Rio de Janeiro. J. van Dorssen, Buenos Aires, Calle Parana 13 a. Australië. Public Library of South Australia, Adelaïde. (S. Australia). Azië. Asutosh Mukhopadhyay, Calcutta, 77 Russian RoadNorth.Bhowanipem R. van Beuningen van Helsdingen, Singapore, Bukit Timah RoadiA Ecole francaise d'Extrême Oriënt, Hanoi (Indo-Chine francaise). F. Baron Otori, Tokio (Japon), Légation du Japon au Ministère des affaires étrangères. Raden Harden al Rasjid, Djeddah (Arabië). JOURNAEL ^ VAN DE REIS NAAR ZUID-AMERIKA (1598—1601) DOOR HENDRIK OTTSEN MET INLEIDING EN BIJLAGEN UITGEGEVEN DOOR J. W. IJZERMAN MET 3 KAARTEN EN 5 PLATEN 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1918 INHOUD. Bladz. Een woord vooraf 35x7 Inleiding I. Hetjournael II. Voorbereiding en uitrusting tot de reis XI III. De beide schepen op de Kust van Guinea XLVII IV. De Gouden Werelt te S. Vicente LX V. De Silveren Werelt voor Buenos Aires en in de Bahia de Todos os Santos CVI JOURNAEL OFT DaGHELÏJCX-REGISTER VAN de VOYAGIE NA RlO dePlata 1 Bijlagen : I. Instructie 83 II. Articulen en Ordonnantiën 87 III. Deductie vervaetende den oorspronck ende progres van de vaert ende handel op Brasil 98 IV. Nota 106 V. Contract van Bevrachting 111 VI. Testament van Jacob Heemskerck (11 Mei 1596) . . . 114 VII. Testament van Cornelis Heemskerck (20 Augustus 1598) 115 VIII. Commissie op B. de Moucheron (6 Januari r 598) ... 116 IX. Verslag van den Gouverneur Valdés 121 X. Verklaring van den Gouverneur Valdés 141 XI. Schrijven van Bisschop de Loyola 166 XII. De expeditie naar het Westen van Paulus van Caerden 167 Bibliographie ai9 Lijst van aangehaalde werken 222 Bladwijzer 227 Kaarten en Platen : Frontispice tegenover bit. 1 XXIV INHOUD. 1. Insula S. Nicolai Blad*. 2. Mond van den Rio de la Plata a6 3. Isla de Lobos of Wolven eylandt 2g 4. Inhabitantes fluvij Rio de la Plata ,g 5. Bahia de Todos os Santos 70 Kaartje van S. Vincente en van de Bahia de Todos os Santos achterin Kaart van Zuid-Amerika (door C. Craandijk). achterin (uitslaand). EEN WOORD VOORAF. Bij het bewerken van Ottsen's journaal ondervond ik veler hulp en medewerking: in de Koninklijke Bibliotheek van den Heer A.J. de Mare, in het Rijks Archief van Dr.J. de Hullu, in het Huisarchief van H. M. de Koningin van Prof. Dr. F.J. L. Kramer, in het Depósito hydrogrdfico te Madrid van Don Joaquin de Arizay Estrada, in het Archivogeneralde lndias van Don Pedro Torres Lanzas en Don Francisco Navas del Volle. In het bijzonder vermeld ik die van den Heer S. P. L'Honoré Naber, van wien een groot deel der noten bij het dagregister, speciaal alle van zeevaar tkundigen aard afkomstig zijn; verder die van de Heer en G. P. Rouffaer, Dr. F. C. Wieder, C. Bruinvis, W. A.Engelbrecht, P. F. L. C. Lach de Bire, Prof. Dr. Max Weber, Martinus Nijhoff, Dr.Joh. Breen en last, notieast W. C.Muller. Aan die allen mijn hartelijken dank ! J.W.IJ. Linschoten XVI. 1 I. HETJOURNAEL. Het Journael van Schipper Ottsen neemt een bescheiden plaats in onder de reisverhalen van Nederlanders, die in het laatst der 16de en het begin der 17de eeuw het licht sagen. Het behandelt geen grootschen tocht, als de vaart naar Oost-Indië om de Kaap de Goede Hoop of door de Straat van Magalhaes; geen eigenlijke ontdekkingsreis, want de streken, die werden bezocht, waren reeds lang aan de Spanjaarden en Portugeezen bekend en door hen in bezit genomen; geen onderneming, die vérstrekkende gevolgen had en leidde tot blijvende betrekkingen met eenig deel der Nieuwe Wereld. Nuchter omschrijft Ottsen het doel, waarmede de Gouden en de Sil veren Werelt onder het Admiraalschap van Laurens Bleker werden uitgezonden als „om met Godes hulp nae Guinea ende van daer na Rio da Plata te seylen". Inderdaad wilde men trachten dien grooten stroom op te varen, zijn oevers te verkennen, door te dringen in het zilverland bij uitnemendheid, en daar de medegevoerde koopwaren voordeelig van de hand te zetten. Mocht men daarin niet slagen, dan zou de Kust van Zuid-Amerika langs gevaren, en daarbij gezocht worden naar plaatsen,die betere kansen boden. Zoover kwam het echter niet. De onderneming eindigde in een totale mislukking. Maar aan haar is het te danken, dat een der Amsterdamsche schepen, de Sil veren Werelt, nog voor heleinde der zestiende eeuw de Prinsevlag op den Rio de la Plata vertoonde, en dat het eerstegedrukte verslag van een Nederlandsche reis naar Zuid-Amerika tot ons gekomen is; een verslag, dat voor de vaart op Buenos Aires door een kaart en uitvoerige beschrijving van den mond der rivier lang zijn beteekenis behield, en dat het actueele belang had een krachtige aanmaning te sijn tot voorzichtigheid bij het aan land gaan in koloniën, die stonden onder de kroon van Spanje, zelfs al scheen een vrijbrief van de plaatselijke overheid een waarborg te geven tot veiligheid. IV Het titelblad van Ottsen's dagregister is een soort van prospectus. Het spreekt van: „de Voyagie na Rio de Plata, ghedaen met het Schip ghenoemt de Sil veren Werelt, het welcke onder 't Admiraelschap van Laurens Bicker, ende het bevel van Cornelis van Heems-kerck als Commis die Casten van Guinea versocht hebbende, ende van den Admirael daer na versteken zijnde, alleen voorts seylende na Rio de Plata daer in de voorsz. Rieviere by de 60. mijlen opwaerts gekomen wesende, tot Bonas Aeris den Commis (d'welcke op de valsche aen-biedinghe van den Gouverneur derselver Plaetsen, om vry te mooghen handelen, aen Landt voer) met nOch 8. ander Personen heeft moeten achter laten, ende van daer wederom wech varende, noch selven seer deyrlijcken na 't af-sterven van bycans all het Volck met die Reste in de Bay Todos los Santos in der Portugijsen handen ghevallen is, allen Zee-varende Luyden tot eenen Spieghel ende Exempel beschreven door den Schipper daer op gheweest zijnde Hendrick Ottsen." Bijzonder lezenswaardig wordt verder het geschrift genoemd met het oog op de gruwelijke wreedheid en de schandelijke praktijken van de vijanden des vaderlands. Eén aanhaling uit Ovidius, daaraan toegevoegd, schrijft de monopoliezucht der Spanjaarden, die geen laagheid ontziet „om alle andere Natiën uit de Nieuwe Werelt te sluyten", op rekening der begeerte naar het verbodene, de oude kwaal der menschheid, oorzaak reeds van den zondeval van den eersten mensch. Volkomen logisch wordt daaraan de profetie vastgeknoopt, dat een dergelijke beweegreden noodwendig tot een slecht einde moet voeren. In dezen opzet herkent men den handigen uitgever Cornelis Claesz, die iets van den reclamegeest van den nieuweren tijd in zich had, en die door een schreeuwenden titel aandacht tracht te trekken en nieuwsgierigheid te wekken. Als hij spreekt van der Spanjaarden gruwelijke wreedheid, dan is daarvoor echter geen voldoende grond, ten minste niet in de behandeling der gevangen genomen Nederlanders te Buenos Aires. In het oog springend juist is echter de opmerking, dat hetgeen aan Heemskerck en de zijnen door de woordbreuk van den Spaanschen Gouverneur overkomen is, een afschrikwekkend voorbeeld voor anderen moest wezen. Op het eerste gezicht is het daarbij te verwonderen, dat van een tweede voor de hand liggend exempel, dat zeker niet minder pakkend genoemd mag worden, met geen enkel woord in het journaal gerept is. Bedoeld wordt de droevige afloop van de reis van Laurens Bicker, den bevelhebber van V het Admiraalschip, de Gouden Werelt; want deze werd op dezelfde wijze behandeld, niet door de Spanjaarden, maar door niemand minder dan den Gouverneur Generaal van Brazilië, D. Francisco de Sousa, zeiven. Nadat toch de schepen bij Annabom van elkander geraakt waren, kwam Bicker bij Sao Vicente op de kust van Brazilië *). De Opperlandvoogd daar tijdelijk aanwezig, gaf hem eveneens op officieele wijze vergunning aan land vrij te handelen, en ontving hem op de meest vriendschappelijke wijze. Van zijn kant betoonde Bicker aan boord gulle gastvrijheid aan de bezoekers van den wal. Maar op het geschikte oogenblik werden de niets kwaads vermoedende schepelingen door hunne gasten overvallen. De Portugeezen maakten zich ondanks den tegenweer van schip, lading en bemanning meester. Bicker werd naar Bahia of Sao Salvador in de Allerheiligenbaai opgezonden, maar had het geluk het smaldeel van de vloot van Pieter van der Does te ontmoeten, dat na den dood van dezen Generaal, op de terugreis van Sao Thomé onder Broer Jansz van Medemblik naar Brazilië was gekomen. Hij werd door zijn landgenooten bevrijd, en keerde kort daarna in het vaderland terug. Het gebeurde te S. Vicente was natuurlijk Cornelis Claesz wel bekend, en gemakkelijk zou het hem zijn geweest, in een voorbericht of op andere wijze daarop te wijzen. *) Wellicht heeft hij Bicker hierover zeiven geraadpleegd ; in ieder geval de mogelijkheid daartoe heeft bestaan. Bij Ottsen's 1) Niet ver van Santos op 33° 58' 5' ZB. en 46° 22' 10" W.L. 2) Het is jammer, dat dit niet heeft plaats gehad. P. A. Tiele had dan niet gezegd op p. 331 van zijn Mémoire bibliographique (1867): „Bicker.... perdit la tracé de 1'autre navire dans une tempéte le 17 Avril 1599, et revint de la Guinee dans sa pa tri e." Gr oussac (zie p. XI bierachter) dikt dit als volgt aan: „por la citada Memoria de Tiele sabemos que el Gulden Werelt bien cargado de oro, marfil y malagueta volvió de Guinea a Amsterdam el aflo siguiente, con su almirante ó armador Laurencio Bicker" [door de aangehaalde Mémoire van Tiele weten wij, dat de Gulden Werelt wel geladen met goud, ivoor en peper (zie Bescbrijvinghe... gout koninckrijck van Gunea door P. de Marees, uitg. S. P. L'Honoré Naber, p. 13 noot 2) van Guinea te Amsterdam het volgende jaar terugkeerde, met haar admiraal of reeder Laurens Bicker]. Ook wat Tiele mededeelt omtrent de Silveren Werelt is niet geheel juist. „Le Silveren Werelt partit pour Rio de Ia Plata, visita Buenos Ayres, oü son commandant, le commissaire Cornelis van Heemskerck, fut fait prisonnier; le vaisseau, poursuivant son voyage vers Ie Brésil, fut capturé par les Portugais a Bahia. Aprh plusieurs mots de captivité le rolt de t équipage fut délivré par une escadre de la Hotte de van der Does et revint dans la pairie en Février 1601." Laurens Bicker van de Gulden Werelt werd door het eskader onder Broer Jansz van Medemblik bevrijd, maar geen enkel schepeling van de Silveren Werelt. Ware dit wel geschied, dan zouden Bicker en Ottsen elkander voor Bahia ontmoet hebben. Wel werd beproefd de invrijheidstelling van de gevangenen aldaar te verkrijgen, maar de Portugeezen wilden daarvan niet weten. VI thuiskomst was Bicker wel is waar reeds naar Oost-Indië vertrokken, maar minstens een half jaar voor het verschijnen van het journaal, den 6den juii 1602, was hij weder in Zeeland binnengevallen. Zijn eigen dagboek zal wel bij zijn gevangenneming door de Portugeezen verloren zijn gegaan, maar zijn herinnering stelde hem zeker in staat, desgewenscht, de noodige aanvulling voor Ottsen's verhaal te geven. Mogelijk heeft hij daartoe geen tijd gehad, want de bereddering der zaken van het bij S* Helena op de Portugeezen veroverde galjoen met een buitwaarde van i1/» millioen gulden, dat weinige dagen na zijn aankomst werd binnengebracht, gaf hem velerlei bemoeienis. Daarbij koesterde hij in het begin van 1603 weder plannen voor een nieuwe reis. En wat afdoende is, de lust tot publicatie van bijzonderheden omtrent zijn eigen lotgevallen zal bij hem niet bijster groot geweest zijn. Wat hij mede te deelen had, strekte hem persoonlijk niet tot eer, want bij alle verwijten terecht aan den vijand gedaan, viel niet te ontkennen, dat hij, Bicker, meer nog dan Heemskerck, in goed vertrouwen de noodige voorzichtigheid uit het oog had verloren. Voor Ottsen was er geen aanleiding om op bespreking van het verlies der Gulden Werelt aan te dringen. De Portugeezen hadden hem noch hard, noch wreed behandeld. Integendeel; eerst hij den aanval der Nederlandsche schepen op de Allerheiligenbaai waren hij en de zijnen voor korten tijd opgesloten; daarna mochten zij zich weder vrij bewegen, terwijl hun nog een klein daggeld werd toegelegd. Zelfs was op een poging tot ontvluchten, slechts een kort verblijf in de gevangenis gevolgd. Eindelijk was hij zelf binnen 10 maanden op verzoek van een Portugeesch edelman in vrijheid gesteld. Alles tezamen genomen, was er voor hem meer reden om de vijandige overheid in Brazilië te prijzen dan te laken. Niet het minst daarvoor, dat zij hem behalve zijn geld, zijn aanteekeningen en papieren heeft laten behouden, zonder welke het journaal nimmer in dezen nauwkeurigen vorm had kunnen verschijnen. De uitgevers dier dagen en Cornelis Claesz wel in de eerste plaats, verzuimden niet zoodra zij een voor publicatie geschikt handschrift machtig konden worden, zoo spoedig mogelijk met drukken aan te vangen. Enkele maanden, enkele weken soms, waren voldoende, om het werk, met platen en al, af te leveren. Hier was echter meer tijd noodig. Muistens twee jaar na Ottsen's terugkomst zijn verloopen vóór het Joumael het licht zag. Onbekend is in hoeverre Cornelis Claesz aandeel heeft gehad in de bewerking van den tekst; maar zeker moet de samenstelling der platen, met de bij- vn schriften, op zijne rekening worden gesteld. De groote fout op plaat n°. 5, „de gelegenheyt van de Bay de Todos los Santos," wettigt zelfs de vraag, of Ottsen daarmede eenige bemoeienis heeft gehad. Omtrent het leven en bedrijf van Hendrick Ottsen kunnen geen andere bijzonderheden worden medegedeeld, dan die, welke in het dagregister zelf worden vermeld. Het is onbekend, waar en wanneer hij geboren werd. Waarschijnlijk was hij betrekkelijk jong; schippers uit die dagen behoefden niet oud in jaren te zijn, om groote ervaring te hebben opgedaan. Dikwijls staat men verbaasd over hun leeftijd. Een eigen huisgezin heeft hij niet gehad, want na aankomst te Arnemuiden begaf hij zich terstond naar „ de verhoopte Stadt van Amsterdam". „Daar" — zoo zegt hij — „vondt ick mijn Vrienden Godt loff ghesondt, die my welcom heeten." Van vrouw en kroost wordt niet gesproken. Men hoort alleen van een neef, die als zoovele andere Nederlanders, in Portugal vier jaar in dienst geweest was bij een edelman, aan wiens voorspraak Ottsen te Bahia zijn invrijheidstelling te danken had. Uit zijn zwijgen kan worden afgeleid, dat hij noch in Portugal noch in Spanje geruimen tijd verblijf heeft gehouden, zooals hij omtrent Heemskerck vermeldt, en evenzeer dat hij geen reizen bezuiden de linie heeft gemaakt, gelijk hij omtrent Bicker aanteekent. Wel was hij, als alle Nederlandsche schippers van dien tijd, geen vreemdeling in de Oostzee, zooals uit zijn vergelijking van het land van Buenos Aires met dat van Bornholm, en uit die van den Monte Seredo (Montevideo) met den heuvel Reef kol (Revekol) in Pommeren blijkt. Door zijn geschrift doet hij zich kennen als een zeeman van groote bekwaamheid, die in het volle besef zijner verantwoordelijkheid, met de meeste nauwgezetheid de gevaren der onbekende vaarwaters verkent en gelukkig weet te ontgaan. Diezelfde voorzichtigheid kenmerkt al zijn doen en laten. Hij waarschuwt den kommies Heemskerck voor de mogelijke gevolgen van zijn te groot vertrouwen in de Spanjaarden. Hij wacht zich bij een poging tot ontvluchten te San Salvador gevolg te geven aan den wensch van zijn makkers, om een lading suiker mede te nemen en daardoor bij ongunstigen afloop aller leven te verbeuren. In ronde, eenvoudige, een enkele maal platte zeemanstaal beschrijft hij, hetgeen hem op reis ontmoet, voor zoover zijn oog daarvoor geopend is, yni kunsteloos en naar waarheid. Belangrijke bijzonderheden omtrent landen en volken, met welke hij in aanraking komst, worden te vergeefs bij hem gezocht; van de nieuwe stad in opkomst Buenos Aires, evenals van het reeds vijftig jaar bestaande Sao Salvador in de Allerheiligenbaai, verneemt men nagenoeg niets. Men mist den naam van den Spaanschen Gouverneur, den bewerker van het ongeluk der Silveren Werelt, Don Diego Rodriguez de Valdés y de la Vanda, evenals dien van denPortugeéschenCapita-mór, die hem de vrijheid schonk, Alvaro de Carvalho. Maar alles wat op de vaart van het schip betrekking heeft; alles wat tot onderrichting kan dienen van hen, die na hem zouden komen; vooral alles wat tot zijn eigen verantwoording tegenover zijn reeders noodig is, wordt uitvoerig medegedeeld. Zijn werk is van breedsprakigheid niet vrij te pleiten; op verschillende plaatsen een dor scheepsjournaal, hier en daar der vertaling niet waardig gekeurd door Arthus (zie hierna); maar soms, als in de dagen na 26 October 1599, schildert het sobere, alledaagsche woord door de eigen beteekenis der feiten het diep tragische van den toestand met aangrijpende kracht. In zijn geloof was hij het kind van zijn tijd. Als een waar Calvinist is hij af keerig van de roomsche kerk, wier zonen „den Duyvel een kaersse" ontsteken. In den hoogsten nood, als het schip dreigt te stranden en alles is gedaan, wat menschen vermogen, werpt hij zich met de geheele bemanning op de knieën, en verwacht van God uitredding. Als hij eenig verschijnsel niet weet te verklaren, te vergeefs gevraagd heeft, waartoe en waarom, geeft het besef „wat de Heere daer mede voor hadde, is Hem bekent," hem al wat hij verlangt. Zijn eerlijk en trouw karakter, zijn onuitputtelijke volharding, zijn niet versagen onder de meest neerdrukkende omstandigheden, wekken waardeering en bewondering, en doen het te meer betreuren, dat hij een oogenblik voor het voetlicht der historie getreden, verdwijnt zonder een spoor na te laten. Van het Journael werd door den beroepsvertaler Gotthart Arthus van Dantzig een duitsche overzetting gemaakt, welke in 1604 teFrankfurt a/M „durch Dietrich de Bry seligen hinderlassene Wittibe und zween Söhne" uitgegeven werd. Deze vertaling is niet opgenomen in De Bry's serie der Grands voyages (naar Amerika, 13 dln), welke na het verschijnen van het negende deel in 1602 tijdelijk werd afgesloten, om eerst 17 jaar later voort- IX gezet te worden. Ten gevolge dezer afzonderlijke uitgave bleef Ottsen's werk minder algemeen bekend. Maar het behandelde onderwerp, het bezoek van een Nederlandsch schip aan Buenos Aires, nog geen twintig jaar na haar tweede stichting, was oorzaak, dat het geschrift in het begin dezer eeuw de aandacht trok van den ijverigen Directeur der Nationale Bibliotheek dier stad, P. Groussac. Te vergeefs trachtte deze in het bezit te komen van een exemplaar der oorspronkelijke hollandsche editie; en eerst in 1904 slaagde hij er eindelijk in, de duitsche uitgave machtig te worden en wel het exemplaar door Tiele genoemd, dat voorkwam in de bibliotheek van Sobolewski *). Dit legde hij ten grondslag aan zijne meer lokaal-Argentijnscbe beschouwingen. Zoo doet zich het zeker merkwaardig feit voor, dat bet reisverhaal van een Nederlandschen schipper in 1603 te Amsterdam verschenen, drie eeuwen later langs den omweg eener duitsche vertaling in het Spaansch wordt overgezet en met belangrijke gegevens aangevuld. Dit vertaalde dagregister is opgenomen in Tomo IV der Anales de la Biblioteca van Buenos Aires (1905) *); de duitsche en de spaansche tekst zijn tegenover elkander afgedrukt, terwijl noten de wenschelijk geachte toelichtingen geven. Belangrijker dan deze is een inleiding van 99 bladzijden, de „Introducción al Viaje de un buque holandés al Puo de la Plata". Dit vlot geschreven stuk, waarvan herhaaldelijk door mij dankbaar gebruik werd gemaakt, getuigt van groote sympathie voor de Nederlanders der zestiende en zeventiende eeuw, en spreekt met levendige bewondering over de energie door hen ontwikkeld in den strijd tegen Spanje. Even sterk is de afkeuring van het Spaansch koloniaal beheer, met de daarbij behoorende bekrompen priesterheerschappij en kortzichtige finantieele politiek. Die inleiding is verdeeld in vijf hoofdstukken, welke achtereenvolgens behandelen: i°. bibliografische bijzonderheden omtrent de duitsche uitgave; 2°. de reis in het kader van haar tijd, en de uitrusting der schepen; 3°. de absolute betrouwbaarheid van Ottsen's geschrift; 4°. de geografische bijzonderheid der naamsverandering van Kaap S*« Maria in Punto del Este; 1) Ned. Bibliographie van Land- en Volkenkunde. Amsterdam, 1884. p. 187. 2) Van deze serie zijn in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage aanwezig de eerste Sdeelen. X 5°. de beschrijving van den toestand van Buenos Aires omstreeks den tijd van het bezoek der Silveren Werelt. Groussac's uitvoerige uiteenzettingen, vrucht zijner studies van de oude archieven der stad, dragen niet weinig bij tot beter begrip der gebeurtenissen. Volgens zijn eigen verklaring gebruikte hij de duitsche vertaling slechts bij gebrek aan beter. Voorgelicht door Tiele, was hij volkomen bekend met de fouten, die den arbeid van Arthus eigen zijn. Meermalen vestigt hij de aandacht op onjuistheden, gevolg deels van slordigheid, deels van het niet begrijpen van den tekst. Ook het weglaten van eenige bladzijden, betrekking hebbende op den overtocht van de kust van Guinee naar Brazilië en op de terugreis van de Baai van Todos os Santos naar het vaderland, is hem niet ontgaan. - v..*i Daarentegen is zijn lof over Ottsen's waarheidsliefde en nauwkeurigheid onverdeeld. Tot in bijzonderheden wordt deze aangetoond, waar gesproken wordt over geld, over de zonsverduistering op 6 Augustus 1599, over de afstanden tusschen verschillende plaatsen. Ook de kaart wordt geprezen. De waardeering gaat zoover, dat de schrijver meermalen onbillijk wordt jegens Arthus. Daarbij worden soms grove vergissingen gemaakt, hetgeen niet te verwonderen is, omdat hij met zijn levendige verbeelding onmiddellijk gereed is uit de voor hem liggende duitsche vertaling te besluiten, wat aan het hollandsche origineel door den vertaler is gewijzigd »). Zoo komt Arthus onder de sterke verdenking het verhaal van den wonderboom van Ferro en van den geweldigen donderslag op 26 Februari 1599 op eigen gelegenheid te hebben ingevoegd. Maar zijn geloof in Ottsen brengt hem op een erger dwaalspoor. Hij vestigt de aandacht op de inderdaad treffende overeenkomst tusschen het gebeurde bij het bezoek van het eskader van Broer Jansz aan de Allerheiligenbaai, zooals dit in het journaal wordt beschreven, en de be- 1) Ottsen spreekt b.v. op p. 40 over 6 realen, en acht het onnoodig, iets daaraan toe te voegen, klaarblijkelijk veronderstellend, dat nederlandsche lezers geen toelichting noodig hadden. Arthus wil de beteekcnis der 6 realen verduidelijken, en zegt „bey uns ungefahrlich in 10 Batzen macht'* (1 Reichsthaler = 30 Batzen). Groussac vertaalt dit „seis reales (corresponde entre nosotros a unos diez batz)", en vindt aanleiding te schrijven: „El termino bats, aqui empleado, proviene sin duda del traductor aleman; el original holandés traeria probablemente dubbeltje (sueldo doble) cuys valor eia de 25 maravedis.'' XI richten van Portugeesche geschiedschrijvers omtrent den aanval door den Admiraal Paulus van Caerden in 1604 met een vloot van dezelfde sterkte, op dezelfde baai ondernomen. Daarbij komt hij nu niet tot het voor de hand liggende adagium „1'histoire se répète", maar hij acht een zoo volmaakte herhaling der feiten onmogelijk, en verwijst, de Portugeesche berichten versmadend en zwerend bij het woord van Ottsen, de geheele expeditie van Van Caerden naar het rijk der fabelen 1). m VOORBEREIDING EN UITRUSTING TOT DE REIS. De beschouwingen omtrent de onderneming der beide Amsterdamsche schepen kunnen op ongezochte wijze verdeeld worden in drie deelen, die achtereenvolgens betrekking hebben op i*ï hun verblijf aan de kust van Guinee, 2°. het gebeurde met de Gouden Werelt te S. Vincent in Brazilië, en 30. de lotgevallen van de Silveren Werelt op den Rio de la Plata en in de Allerheiligenbaai. Maar alvorens tot bespreking van de reis zelve over te gaan, zal kort stil gestaan worden bij hare voorbereiding en uitrusting en bij de omstandigheden, waaronder zij plaats had. De reeders dan begonnen met een poging te doen, om steun te verkrijgen van de Regeering, en wendden zich daartoe op de gebruikelijke wijze tot de Staten van het eigen gewest, met verzoek om hun stem en voorspraak in het Collegie der Staten Generaal. Zij zwegen daarbij over het voornemen te handelen aan de kust van Guinee, welke reeds zoo sterk werd bezocht, dat eer vermindering dan vermeerdering van mededinging gewenscht was; maar zij beperkten zich tot het wijzen op het nieuwe in hun plan, het bezoeken van de Spaansche kolonie, aan den Rio de la Plata. Daarbij konden zij zeker zijn van de belangstelling. West-Indië en ZuidAmerika werden in die dagen druk besproken, en zulks niet alleen als gevolg van de ervaringen van eigen landgenooten. Cornelis Claesz had er voor gezorgd dat daartoe buitendien stofte over was. In 1595 had hij een nieuwe uitgave bezorgd van Hans Staden's, Beschrijvinghe van Brazilië (ie Ned. vertaling, Antwerpen 1558); in 1597 was gevolgd Jean deLéry's, 1) Zie Bijlage XII. XII Historie van een Reyse ghedaan inden Lande van Brazilien; in 1598 Joseph de Acosta's, Historie Naturael ende Morael van de Westersche Indién 1), met Walter Raleigh en Laurence Keymis' Waerachtige en grondighe bescbryvinghe van het groot en Goudt-Ryck Coninckrijk van Guiana gheleghen zijnde in Amerika; terwijl in hetzelfde jaar de herinnering werd verlevendigd aan Cavendish' reis om de wereld en aan den tocht van Francis Drake en John Hawkins door een boekje, waarin de laatste lotgevallen dezer drie vermaarde zeevaarders werden beschreven. »). „Pieter Gerritsz Ruy tenburch ende Laurens Bicker, cooplieden tot Amstelredam" vonden dan ook een gunstig oor bij de Staten van Holland en West-Vriesland, bij hun verzoek „voor hem selven ende Compagnie, omme tot vorderinghe van hare voorghenomen nieuwe Vaerte op Rio del Plata, streckende deselve Riviere diep in het Land van Persien 3), alwaer den Koningh van Spaignien zijn meeste zilver is treckende over Nombre de Dio 4), in aensieninge van de sware kosten daeromme te dragen, in subsidium te mogen genieten vrijdomme van convoyen bij andere genoten, alvoren van de convoyen-goederen in de voorsz. schepen geladen, in het uytgaen ende inkomen alleenlijck voor dese eerste reyse." De medewerking werd den 24 Juni 1598 toegezegd, en reeds den 25ste»1 werd door de Staten Generaal de volgende resolutie genomen: „Op de Requeste van Pieter Gerritsz Ruy tenburch ende Laurens Bicker, Coopluyden tot Amstelredam voor hem selven ende Compaignie gemaeckt hebbende twee Schepen omme daer mede te vaeren op Rio del Plata, d'een genaemt de goude werelt, ende d'ander de silvere werelt, Is gereselueert die Staten Generael der vereenichde Nederlanden accorderen die Supplianten voor een reyse den vrijdom van 't convoy der goederen, die zy inde twee Schepen hierinne geroert int vuytgaen totte reyse op Rio de la plata sullen laten, ende vuyte voorschreven vereenichde Nederlanden voeren, ende wederom mette voorschreven twee schepen inde selue Provinciën vuyt Indien brengen mits datter regard sal werden genomen vuytgaende, datter egeen fraulden en werden gepleecht, ende sekerheyt ge- x) Dit van Acosta vertaald door Jan Huygen van Linsch oten. 3) P.A. Tiele, Mémoire Bibl. p. 287, vlg.; E. W. Moes en Dr.C.P. Burger Jr. De Amsterdamsche Boekdrukkers en Uitgevers in de zestiende eeuw (1907). Dl. II, p. 153. 3) Bij de vele druk- en spelfouten der Resolutiën zal bier wel Peru of Peruana gestaan hebben. 4) Nombre de Dios ligt aan de Noordzijde van de landengte van Panama. XIII daen, dat de goederen die sullen werden vuytgevoert elders nyet en sullen werden gebrocht als in Indien, ende dat die goeden aldaer te laden nieuwere als inde vereenichde Provinciën sullen worden gebracht, ende ontladen." De verleende gunst was bescheiden. Het gold dan. ook het bezoeken van een Spaansche kolonie, met geringe kans nog niet onderworpen streken aan te treffen; iets anders dan hetgeen ten vorigen jare (3 Sept. '97) als doel was aangegeven door Laurens' broeder Gerrit Bicker c. s., die vrijheid van „Licente ende Convoy" voor twee volle reizen hadden gekregen, nl. het zenden van twee schepen „op zekere Custe ende landen van America Peruana »), synde eene plaetse daer noyt eenige van dese Landen hebben geweest, dat oick by de Spangnaerden ofte Portugiesen nyet gehouden en wordt." Hier was dus het verkennen van nieuw land, de mogelijkheid, zelfs de waarschijnlijkheid van vaste handelsbetaeHringen met vrije Indianen in het spel. Welke verwachtingen waren door de opgeschroefde berichten van Raleigh en Keymis over het gebied tusschen de mondingen van de Orinoco en van de Amazonas niet gewekt. Hier bestond voor de Staten Generaal aanleiding tot het opleggen eener bijzondere verplichting, nl. dat de ondernemers bij hun terugkeer zouden brengen: „behoirlijcke certificatie dat noyt Jemant van dese landen op de voorsz. haven en heeft getraffiqueert ende van haeiluyder Wedervaren in de vergaderinge van de voersz. heeren Staten Generael trouw rapport te doen, met expressie van de plaetsen daer zy geweest ende heure traffique gedaen zullen hebben." Dit alles werd natuurlijk van Laurens Bicker c.s. niet gevorderd. Het bedoelde rapport werd van wege Gerrit Bicker en de zijnen werkelijk in October 1599 uitgebracht, maar is, helaas! verloren gegaan. Alles wat tot dusverre omtrent den door hen uitgerusten exploratietocht bekend werd, is vervat in het bovenaangehaalde besluit van de Staten Generaal. Betreffende de reis van Laurens weten wij buiten Ottsen's geschrift meer. Het Rijksarchief was zoo gelukkig in 1862 een bundeltje bescheiden aan te koopen, dat afschriften bevat van de Instructie, welke door de reeders aan den Scheepsraad in Augustus 1598 werd gegeven, en van den Artikelbrief van Prins Maurits voor den Admiraal en de bemanning. 1) America Peruana was een der ses werelddeelen, naar de verdeeling van Plancius de overige waren Europa, Asia, Africa, America Mexicana en Magellanica. XIV Volgens die Instructie ') hadden de beide schepen eerst te gaan naar de Kust van Guinee en de daar verkregen goederen behoorlijk verpakt naar het vaderland op te zenden. Op het geschikt geoordeelde tijdstip kon naar den Rio de la Plata worden gezeild. Bepaalde last werd gegeven dien stroom op te varen, en zijne zijrivieren te onderzoeken, qm te trachten daar tot voordeeligen handel te geraken. Eerst als dit onmogelijk bleek moest de geheele kust van Brazilië worden verkend ten einde te beproeven, of men daar beter zou kunnen slagen. Er is slechts één punt in de Instructie (het zesde), dat herinnert aan het gevaarlijke der onderneming en dat tot voorzichtigheid maant. Het is in verband met den noodlottigen afloop der reis van het hoogste belang en luidt: „Die Geaurhoriseerden ») zullen wel sorchvuldich letten op allen periculen, die men aant landt zo wel aen mehschen als aen goedt zouden mogen loopen, ten eynde niet al te veel volcx ofte van de gequalificeerde teffens ofte te veel goedts aen landt gebracht werde, want vremde natiën niet te geloven zijn, al waert dat zij oock eenen eedt zwoeren, zij zouden geen gelove houden, in zonderheydt als zij eenen goeden slach teffens slaen conden." 3) Inderdaad was de geheele onderneming een waagstuk, dat alleen onder de toen bestaande, eigenaardige omstandigheden, met eenige kans op goed gevolg ondernomen kon worden. Nog werd de oorlog te land en ter zee tegen den Koning van Spanje en Portugal met kracht voortgezet. De Engelschen hadden het voorbeeld gegeven, den vijand in zijn eigen havens aan te tasten, en zijn scheepsmacht en oorlogsmagazijnen te vernielen; om de uitOost- en West-Indië komende retourvloten op te wachten en daarvan te vermeesteren, wat zij konden; om door stoute strooptochten schrik en ontsteltenis te brengen in de Spaansche en Portugeesche koloniën. Zij hadden den weg gewezen, die door de jonge republiek met ijver werd gevolgd. Nog had Engeland bij herhaalde- 1) Als Bijlage I afgedrukt. a) De geauthoriseerden worden in de Instructie met name genoemd. Cornelis Heemskerck voert hier als bevelhebber van de Silveren Werelt den Ütel van „capite«jn'\ In bet ioumael beet hij commies; zijn werkkring was die van den lateren „koopman". 3) Dezelfde voorzorg wordt aan Bicker nog eens op het hart gedrukt in art. 36 van den artikelbrief, Bijlage U, waar men leest: „Den Admirael sal goede achtinge nemen datter nimmer veel hoofden ofte officianten tefens an Lant gaen; hem 00c selfs so veel voor Lantgangen hoeden als doenlic is.'' XV lijk met vereende krachten ondernomen aanvallen op de kusten en havens van het Iberische schiereiland de leiding, maar de dag naderde, waarop, bij den snellen aanwas hunner maritime middelen, de Hollanders zich daarvan zouden losmaken en geheel zelfstandig optreden. Bij den openlijken oorlogstoestand waren natuurlijk alle officieele betrekkingen tusschen de Vereenigde Nederlanden en het rijk van Filips II afgebroken, maar toch bleef een levendig handelsverkeer bestaan. Dit ondanks het protest van Engeland, dat met recht bezwaar maakte tegen het steunen van den vijand met levensmiddelen en vlootbehoeften, en dat den toevoer van oorlogscontrabande door een krachtige blokkade zooveel mogelijk trachtte te beletten; ondanks de moeilijkheden ook van Spaansche zijde, waar men de door Nederlanders aangevoerde goederen niet missen kon en den smokkelhandel dan ook veelal oogluikend toeliet, om plotseling en bij herhaling tot inbeslagneming van de Nederlandsche schepen, welke in de Iberische havens vertoefden, over te gaan. De Staten Generaal waren, onder den druk van Engeland en den aandrang van eigen landslieden, nog veranderlijker in hunne besluiten. De oorlog eischte bij voortduring de beschikking over ruime geldmiddelen en deze werden voor een goed deel uit de opbrengst der in-en uitvoerrechten verkregen. Dit leidde er toe, dat de strengste plakkaten slechts korten tijd hun werking deden, en ouder verslapt toezicht spoedig hun kracht verloren *)• In de tijden van verbod, als het verkeer met den vijand dus in dubbelen zin smokkelhandel was, toonde zich bovendien de vindingrijkheid der vaderlandsche kooplieden in het zoeken naar middelen om hun bedrijf voort te zetten, waarbij hunne betrekkingen met de neutrale staten aan de Oostzee van groot nut waren. Beide partijen, Spanje en de Nederlanden, hadden elkander noodig. De Nederlanders hadden daarom met zorg de bestaande relaties met het Iberische schiereiland onderhouden. In deze landen werden Portugeesche en Spaansche kooplieden niet lastig gevallen; integendeel, zooals Van Reyd, (i6a6, p. 562), zegt, „quamen, ginghen ende woonden" zij „opentlijck ia Hollantsche steden". Als voorheen hadden de Nederlanders hun compagnons of gemachtigden, zoowel in Spanje als in Portugal, vooral in Lissabon en Sevilla, maar ook in Vianna, Oporto, San Lücar, Cadix, Malaga, enz.; als voorheen zon- 1) In 1584 werden twee zoodanige plakkaten uitgevaardigd; tusschen 1586 en 1600 niet minder dan tien (De Jonge, Opkomst, 1,186a, p. 5). XVI den zij jonge lieden daarheen, om den handel te leeren en in hunne zaken werkzaam te zijn. Het Amsterdamsen Oud Notarieel Archief telt tal'van overeenkomsten, die op deze goede betrekkingen wijzen en waarbij de namen van in Spanje en Portugal gevestigde Nederlanders, naast die van in de Nederlanden verblijf houdende Spanjaarden en Portugeezen worden genoemd i). Bij de plundering vanCadix door de vereenigdeEngelsche en Hollandsche strijdkrachten in 1596, werd o. a. door kooplieden uit Amsterdam, Haarlem en Middelburg een schade geleden van f300.000. In het rijk van Filips II was men echter minder vrijgevig dan in de Nederlanden. Van openlijke toelating der Nederlanders was daar geen sprake. „De Coninck van Spanien ende zijne Gouverneurs ghedoochden 't niet opendijck, dan met ooghluijckinge, om de reputatie ende grootheytswille; Soo dat de Nederlanders aldaer haere Natie niet vrymoedigh mochten bekennen. Maer moesten onder d'Oosterscheschuylen. Toonden Paspoorten by Notarien t'Amsterdam gheconterfeyt als ofse van Hamborch, Lubeck Dantzig quamen, die welcke schoon plomp genoch ghemaeckt zijnde, werden nochtans by de Spaensche Officiers goet ghekent, omdat het ontdecken van 't bedroch hun schadelijck was.'' 2) 1) Merkwaardig zijn twee contracten betreffende het maken van brandewijnstokerijen in Spanje. Uit de acte van 15 Dep. 159a (Not. Lieven Heyllnck Z 14, nu 43) blijkt dat Andries Cremer door Willem van Sanfbeeeq naar Spanje gezonden is naar Adolph Diericx aldaar, om brandewijn te branden, doch dat Cremer dit niet heeft kunnen doen, omdat hij het land niet kende, de Spaansche taal niet sprak, en ook de 2 ketels, welke met hem naar Spanje waren gezonden veel te klein waren, enz. Een verkeerd opgezette zaak dus. Uit die van as April 1508 (Not. J. F. Bruyningh Z.43) blijkt dat Isaacq Le Maire een overeenkomst aanging met Lambert Bombert en Barent Brosterhuyzen, om voor gemeenschappelijke rekening hetzelfde te doen. De laatste zou reizen naar Valentie, Alicanten, Denia, Savia (Sueca?) of Vina Rossa (Vinaroz) „tot het brandewijn branden ende alles dien aengaende naerstelijck waer nemen." Hij zou 3 knechts meenemen, ketels en de benoodigde gereedschappen. De kosten zouden komen ten laste van de opgerichte compagnie, waarin Lp Maire de helft en de beide anderen tezamen de wederhelft zouden hebben. B. B. moest 2 jaar blijven en een der knechts tot zijn verganger opleiden. Hij zou 300 ducaten per jaar' krijgen.. Indien hij bevond, dat de zaak niet „praticabel" was en niet „in treijn" te brengen, zou hij de medegenomen goederen verhandelen, retourneeren, en 300 duc. ontvangen. Indien hij door Turken of andere vijanden gevangen genomen werd, zou hij losgekocht worden. Isaacq Le Maire zou jaarlijks aan hem goederen zenden, die hij zou verhandelen en dat voor 1 % van den verkoop, benevens 1 O/u van den inkoop der retourgoederen. 2) Van Reyd 1636, fol. 56a. — De Hollanders kenden het gebruik vaa valsche passen reeds lang. Mr. J«. Jk. Hartstnck zegt in de inleiding tot zijn „ Register op de Resolutiën genomen by de E. M. H. Gecomm. Raaden ter Admiraliteit van Amsterdam" Dl. I (Handschrift Rijksarchief) o.a. in 1579 „De vaart op Spanje en Portugal wierd middlerwijl op verderde Namen gedreven, doch in dit jaer verboden." Dit belette niet, dat naar getuigenis van Adriaen Speelman in een schrijven van 35 Juni 1581, op één dag, den igdenMei van XVII Van Reyd had er bij kunnen voegen, dat de Nederlandsche schippers niet alleen hun landaard moesten verloochenen, maar ook den schijn aannemen geloovig katholiek te zijn, om uit de handen der inquisitie te blijven. Een goed deel, waarschijnlijk wel de meeste zeevarenden waren in die dagen nog den ouden godsdienst toegedaan; de overigen hadden koopmans-, geen martelaarsbloed in de aderen; zij hoorden noodgedwongen in Spanje de mis, thuis de preek 1). Ondanks den uiterlijken schijn van veiligheid stonden de Nederlanders er eiken dag aan bloot, bij veranderde zienswijze van de vijandelijke regeering, gevangen genomen en op de galeien te worden geplaatst. De gewoonte had voor dat gevaar minder gevoelig gemaakt. Laurens Bicker en Cornelis Heemskerck waren beiden met dezen toestand bekend. Zij hadden in den omgang vele Spanjaarden en Portugeezen leeren waardeeren, en waren daardoor in verzoeking gebracht te vergeten, dat het niet deze handelsvrienden en kennissen waren, die over de politiek van Spanje beschikten. Alles overheerschend was de macht van den Koning, in het bijzonder in de koloniën, die als zijn persoonlijk bezit werden bestuurd. In de Spaansche nederzettingen had van den beginne af het meest absoluut verbod aangaande het verkeer met vreemdelingen geheerscht. Zelfs geen Spanjaard mocht zich zonder vergunning van den Koning of van de Casa de Contratación te Sevilla, welke aan de strengste voorschriften gebonden was, naar de koloniën inschepen, en zware straffen werden bedreigd zoowel tegen degenen, die tegen dit verbod trachten te handelen als tegen hen, die daartoe gelegenheid hadden gegeven. Afdoende controle vond bij het vertrek der schepen plaats. Geen goederen mochten worden uitgevoerd, dan die geregistreerd waren door de Casa de Contratación; wat daarbuiten aan lading in de schepen werd gevonden, werd ten bate der schatkist verbeurd verklaard. Slechts schepen in Spanje gebouwd en eigendom van Spanjaarden mochten in de havens verkeeren, en dan nog alleen naar een vooraf bepaalde plaats van hetzelfde jaar, niet minder dan 200 schepen uit Zeeland zeilden „naar alle deelen Van Frankrijk, Spanje en Portugal. De Nederlandsche schippers verkeerden [toen] in de havens van Spanje • en Portugal even vrij alsof 't ai pays ende vree geweest was". (Mr. J. Nanninga Uitterdijk. Een Kamper handelshuis te Lissabon, 157a—1594, Zwolle, 1904, p. XLI). 1) Daarop doelen ook de woorden van Balthasar de Moucheron, toen hij als een voordeelvan de reis naar Indië benoorden om aangaf: „maar oock sal onse zeevaerende volck.... daerdoor bevryt [zijn] van den dwanck haerder consciëntie, daer ty daegelyxz meer ende meer in Spaegnien toe geforceerd werden." Linschoten XVI. II XVIII bestemming, die niet veranderd mocht worden. Handelsverkeer tusschen de koloniën onderling was uitgesloten. Nog 27 Juli 1562 was het bevelschrift tegen het toelaten van vreemdelingen hernieuwd. Om den ijver der opspoorders aan te vuren, zou van de verbeurd verklaarde goederen Vs aan de koninklijke schatkist» '/s aan den rechter en Vs aan den aangever van het misdrijf komen *). Als het moederland nu zelf door geregelden aanvoer in de behoeften der koloniën voorzien had, zou deze toestand niet ondragelijk zijn geweest. Maar dit was allerminst het geval. De Koning, die geregeld zijn inkomsten, voornamelijk edel metaal, uit Amerika ontving, kende het nijpend gebrek wel, dat schier aller wege heerschte, want van alle zijden werd dit zonder ophouden onder zijne aandacht gebracht, doch het was hem onmogelijk ook maar eenigszins aan de aanvragen te voldoen. Hij miste daartoe voldoende geld, schepen, zeelieden en soldaten. De middelen van Spanje en Portugal waren te beperkt, om bij de altijd voortdurende oorlogen in Europa, de koloniën afdoende te hulp te komen. Slechts jaarlijksche vloten van enkele schepen mochten de krap afgemeten goederen over den Oceaan brengen. Het is duidelijk, dat onder die omstandigheden, vreemde handelaars, die het waagden het verbod te trotseeren, op vele plaatsen, waar dit onopgemerkt kon geschieden, welkom werden geheeten, en hun koopwaren met groot voordeel van de hand konden zetten. De Nederlanders maakten van die gelegenheid herhaaldelijk gebruik. Mr. de Jonge noemt als reeders op West-Indië in 1595 Balthasar de Moucheron c. s. en Johannes Cornelis Korff c. s.; in 1596 Hendrick Anthonisz Wissel en Pieter van der Hagen & C°; in 1597 Hans van der Veken c. s. en Gerrit Bicker c. s.; in 1598 Pieter Dircksz Wesselaar {lees: Hasselaer) en Frans Hendrik Delgers, enz. 2). In het laatst van 1597 begon de reis van A. Cabeliau, 3) uit wiens belangrijk verslag, het eenige, dat van alle genoemde ondernemingen tot ons is gekomen, blijkt dat nog verscheidene andere vaderlandsche schepen zich op de kust van Guiana ophielden. Van verschillende zijden, werd naast 1) Zie omtrent verbodsbepalingen en andere regelingen: „ Recopilacao de Leyes de los Reinos de las Indias, 5a ed., Madrid, 1841" (in de Koloniale Bibliotheek te 's Gravenhage). De eerste druk van deze Spaansch-Indische wetsverzameling ia in 1681 op bevel van Karei II uitgegeven. 9) De Jonge, Dl. I, p. 46—49. 3) Over de reis van Cabeliau aldaar, p. 49— 51, XIX smokkelhandel, het plan nagestreefd, dat door Gerrit Bicker en de zijnen op den voorgrond was geschoven: exploratie van de open ruimte tusschen Spaansch en Portugeesch bezit, ten einde zoo mogelijk te geraken tot blijvende handelsbetrekkingen met de inlandsche bevolking dier streken. In de Amerikaansche koloniën van Portugal waren de omstandigheden in den loop der jaren zeer veranderd. Daar had de Portugeesche Koning van den aanvang af alle Verkeer met andere natiën verboden. Van de groote uitgestrektheid der kustlijn en den gemakkelijken toegang tot hel binnenland langs de vele rivieren, was echter vooral door de Franschen gebruik gemaakt, om op dit verbod inbreuk te maken en met de Indiaansche bevolking ruilhandel te drijven. Joao UI (1521—1557) de onmogelijkheid inziende om met geweld aan dezen toestand een einde te maken, zag zich tot meerdere vrijgevigheid genoopt, en besloot in 1532 een poging te doen, om den uitgebreiden smokkelhandel in geoorloofd verkeer om te zetten. Zoo bepaalde hij, dat vreemdelingen, die den katholieken godsdienst beleden, vrij op Brazilië mochten handelen tegen betaling van een in- en uitvoerrecht van io°/0 en op voorwaarde, dat zij geen aanraking zouden hebben met de inboorlingen. Deze regeling bleef langen tijd van kracht; dit te eerder nu met de ontwikkeling van de hulpbronnen der koloniën, vooral van de suikercultuur, de behoefte aan scheepsruimte voortdurend grooter werd, zoodat de Portugeezen vaartuigen van andere zeevarende natiën voor het vervoer der producten, en in het algemeen voor het verkeer met het moederland, dringend noodig hadden. Bij deze vrachtvaart vond de opkomende handelsvloot van de Nederlandsche gewesten mede een voordeelig emplooi. *> Mr. de Jonge (1. c. p. 35) stelt, dat daarmede misschien reeds in de jaren tusschen 1570 en 1580 begonnen werd; zeker is het, dat een reis naar Brazilië reeds in 1590 als niets buitengewoons werd beschouwd. Uit deze vrachtvaart ontwikkelde zich een geregelde eigen koopvaart. De goederen, door de Nederlandsche schepen in de Portugeesche havens aangebracht, werden voor zooveel ge wenscht onder Portugeesche vlag naar 1) De schipper van Vlissingen, die in 1587 bij den aanval van Withrington op Bahia in de Allerheiligenbaai lag, zal wel een vrachtvaarder geweest zijn, zooals vast staat voor de drie Hollandsche schepen, welke in 1595 door Lancaster bij Pernambuco werden aangetroffen (zie hierachter). XX Brazilië uitgevoerd, en de handel veelal voor gemeenschappelijke rekening door de kooplieden van beide landen gedreven. Niet altijd werd echter bij de uitreis een Portugeesche haven aangedaan. Zoo maakt Brandt in zijn „Historie der vermaerde zee- en koopstadt Enkhuisen" (1666) gewag van een onderneming, waarbij dit niet het geval was, en wel van de bekende reis van Barent Ericksz, welke aanleiding werd tot het ontstaan van de geregelde vaart op de kust van Guinee. Den ite» November 1590, met het schip St. Pieter van Medemblik, vertrokken naar Hamburg, deed hij daarna „Masagant in Barbarijen" aan, en was hij voornemens vervolgens naar „Brasiel" over te steken. Maar door windstilte opgehouden en door den stroom oostwaarts gedreven, kwam hij op Prinseneiland (Principe) terecht, waar hij door de Portugeezen van St. Thomé, die voor de schending van hun monopolie beducht waren, gevangen genomen werd. In de gunstige voorwaarden, waaronder katholieke vreemdelingen, of die zich als zoodanig wisten voor te dóen, handel op Brazilië konden drijven, kwam groote verandering, toen Filips II, in 1580 koning van Portugal geworden, dezelfde scherpe bepalingen welke hij in 1592 tegen het verkeer van vreemdelingen met de Spaansche koloniën opnieuw had doen afkondigen, ook van toepassing deed verklaren op de Portugeesche bezittingen. Een reis naar Brazilië, zonder vergunning van 's Konings wege, stelde aan de grootste gevaren bloot. Ottsen teekent de verandering van den toestand met de woorden: „want het was des Conincz gebodt, dat al de gene die sonder contract door de Linie voeren, lijf ende goedt verbeurt hadden". In den vervolge was geregelde handel op Brazilië dus nog alleen mogelijk in compagnieschap met Portugeezen. - Een kijk op deze samenwerking geeft een stuk, gedateerd 24 Januari 1624, en getiteld: „Deductie vervaetènde den oorspronck ende progres van de vaert ende handel op Brasü uijt dese landen, enz." 1) Daarin wordt gewezen op de groote en nauwe verbintenissen, die van alle tijden tusschen de Nederlanden en de Portugeesche natie hadden bestaan, „niet alleen eer sij door 't gewelt van den Coninck van Spanien onder zijn gebiedt sijn gebracht, maer" ook hoe „daernae deselve verbin- 1) Even vermeld bij De Jonge, 1. c. p. 36 noot 1; doch tonder dateering. Opgenomen als Bijlage III. XXI tenissen ende entrecoursen geconfirmeert ende vermeerdert [sijn] geworden bij verscheijden acten van Haere Hoog. Mog. i) ende insonderheijt bij sekere Apostille in date den aen October a° 1600, inhoudende: „dat sij (: de Portugeesenfin de Nederlanden verblijf houdende])dienvolgende oock over Lisbona offt Portugal op Brasilien sullen mogen handelen, gelijck dat gebruijckelijck is, ende haere goederen in deese landen brengen"." Dezelfde apostille verklaart „dat men generalijck d'ingesetenen van dese landen bij compagniën ofte particulierlijck gelijke trafficque op Brasilien als de voorschreven Portugiesche natie, hier vooren geaccordeert is, sal toestaen". Den collegién ter Admiraliteit werd opgedragen, toe te zien dat niemand „eenich nadeel ofte prejuditie" in den voorschreven handel zou lijden. Bij dit besluit van 1600 werd al zoo een bestaande toestand door de overheid erkend en geregeld. „Dese entrecoursen", zoo luidt de Deductie verder, „hebben een groot deel burgeren ende inwoonderen deser landen verweckt zeeckere iaren lang met haere scheepen ende manifacturen, meest hier te lande gemaeckt, grooten handel ende commercie op den lande van Brasil te drijven met de Portugeesen gemeen over den Rijcke van Portugal ende principalijck over de steden van Viana ende Porto in Portugal, minst over Lisbonen, alsoo den Coninck van Spanien op de zuijckeren voor tollen der thienden penninck meer is verheffende, dan inde voors. steden van Viana ende Porto. Dese vaert ende commercie hebben d'ingesetenen deser landen alsoo gecontinueert tot den iaere 1594 toe, als wanneer den Coninck van Spanien bij strenghe placcaten den zeiven heeft verboden. Evenwel en sijn de coopluyden hierdoor niet gedeterreert geworden, 1) „Privilegiën ende saulngarde" werden aan de natie van Portugael die „tseedert twee hondert jaren herwaerts [das: sinds ca. 1375; tijdens Fernao I, den laatsten Boergondiér, 1367—1383] altijd In dese Nederlanden heeft genegotieert," o.a. verleend ai October 1577 binnen Brussel, en 19 Juni 1581 binnen Amsterdam; verder 11 Febr. 1588 en 30 Juli (592. Den Portugeezen werd vrije invoer uit Portugal of andere rijken in deze landen vergund; ook vrije uitvoer naar neutrale landeu, mits de rechten betaald, geen aanslagen „tegen den staet deser landen" gepleegd en geen correspondentie met den Koning van Spanje of die oorlog voeren tegen deze landen werd onderhouden. 12 Sept. 1603 werd bepaald, dat indien de Portugeezen „van Brasil ende St. Thomé op Lisbona ofte andere vijandtelyckeHavenen, oft van deselve vijandtelycke Havenen op Brasil ende St. Thomé, ofte oock van de voorsz andere vijandtelycke Havenen op Neutrale, ofte van Neutrale op voorsz andere vijandtelycke Havenen ende Landen, Handelinghe doen," dat zij dan geen protectie mogen pretendeeren of genieten, en hun vaartuigen voor „goede prinsse" zullen worden verklaard (alzoo buit gemaakt). XXII maer insiende de groote pronijten, die zij iat particulier daer waeren doende, als oock de groote nuttichcijden, die haer vaderlandt daerbij was genietende door t'uijtreeden van scheepen ende afflaeden van menichfuldige manufacturen, hebben sij echter denzelven handel gecontinueert, ende animeuselijck alle periculen ende swaricheijden gepoocht te boven te comen, want zij d'intresten, die de landen int gemeen ende zij int particulier bij t'derven van dese negotie souden gehadt hebben, waeren apprehenderende. Om desen handel te facfliteren, soo hebben veel goede ende getrouwe Portugeesen, meest tot Viana ende Porto wonende, aen deser landen coopluijden de handt gebooden en alle de negocie met haer gemeen, en op haer namen gedreven. Sijnde der voors. Portugeesen getrouwicheijt aen die van dese landen soo groot geweest, dat sij, gedurende den oorloghe als wanneer sij alle onse scheepen ende goederen op haer namen ende in haer gewelt waren hebbende, ende zoo zij ge wilt hadden, deselve aen haer behouden, zoo en souden wij haer die niet hebben connen erjschen, overmidts de groote rigeuren, die voor de trefves [= Trèves; 1609—1621] inSpanien ende Portugael, niet alleen tegens onse schepen ende goederen, maer oock tegens onse persoonen werden gepleecht, desniettegenstaende, hebben zij ons van allen tijde soo goede reeckeninge, bewijs ende reliqua gedaen van de vrachten, die onse schepen verdient hadden, als oock vant provenu van onse manufacturen, als off zij onze vaders waeren geweest, ende noch hier int midden van ons woonende; jae de magistraet van Viana zelfs heeft hierin altijt oochluijckinge gedaen, onse vrienden ende factoors aldaer secreetelijck gewaerschouwt, hoe zij haer tegens de Spaniaerden van schaede souden verhoeden, en nu laest, drij dagen voor t' expireren van de trefves [7 April 1621] bij edict publijck doen uijtroepen in ons faveur, dat een ijegelijck Portugez, die ons schuldich was, ons promptelijck soude beladen, ende de onwillige met parate executie ten eijnde van drij dagen doen executeren, door welcken middel veele Nederlanders sijn betaelt geworden van schulden, die sij in veele iaeren met proces niet hadden connen becomen." De eigenaardige toestand, waarin de Nederlanders ten aanzien van den Braziliaanschen handel verkeerden, wordt verder nader aangewezen, als volgt: „Dit is int corte den oorspronck, nut ende eijgenschap van desen handel, waervan wij de proffijten, die de landen daeruijt hebben genooten ende XXIII noch int toecomende suilen connen genieten, claerlijckrallen aenwijsen nae dat wij rallen verthoont hebben hoeveel anders dat het gelegen is met alle andere vaerten der Spaignaerden op Westindien ende elders, den Portugesen op Cabo Verde, Santomé, Mina, Angola, Congo, Oostindien ende elders, alk welcke vaerten met haer eijgen schepen bevaeren worden, ende uwe Ho: Mo: onderdanen part noch deel en sijn hebbende int alderminste niet, alsoo die vaerten ende handelingen alleen voor haere rekeninge gepleecht werden, in voegen dat als desel ve verovert bier te lande opgebracht, ende van goede prinse verclaert werden, soo geschiet t'zelvesonder lesie oft naedeel van d'ingesetenen deser landen; t' welck heel anders gesch aepen is met de schepen ende goederen op Brasil varende, inde welcke wij met de Portugesen, ende zij met ons, verknoft, vermengt ende geenclaveert zijn, inseparabelijck." Door bovenstaande aanhalingen wordt het feit bevestigd, dat de vriendschappelijke samenwerking met de Portugeezen in den handel op Brazilië van blij venden aard was. Een voorbeeld volge van een reis voor gemeenschappelijke rekening, die in haar opzet bijzonder veel op die van Barent Ericksz gelijkt. Den i^den Maart 1595 werd een contract van bevrachting opgemaakt tusschen Hans de Schot, koopman te Amsterdam, en Ben Janssen van Enkhuizen, schipper van de Gulden Leeuw, groot 150 last. Het schip, bemand met 26 mannen en 2 jongens, bewapend met 10 gotelingen, 10 steenstukken, musketten, roers, spiesen enz. zou zeilen naar Dantzig om aldaar lading in te nemen, hetzij graan of anderszins, en daarna naar Afrika „noorden omme oft bijnnen deur, soo de windt dienen zal". De goederen zouden worden gelost te Tanger, Ceuta of Masagan (Mazagan W. Marokko). Veertien dagen na aankomst aldaar zou de schipper moeten varen naar „Canarien, Sancte Cruz, Teneriffe, Garagico [Santa Cruz en Gerrachico beide op Teneriffe], Palma, Madera of Cadix", om aldaar een maand te liggen en wijnen te laden; vervolgens zou worden overgestoken naar de haven van Pernambuco of de Bahia. Hier zon het schip vier maanden kunnen blijven 1) De bedoelde voordeelen bestonden, behalve in de vermeerdering van 's Lands inkomsten, nit de baten, voortvloeiende uit den bouw en uitrusting van vele schepel, welke verlevendiging van den Oosterschen handel medebracht; uit den uitvoer van eigen manufacturen, lijnwaden, wollen goederen, enz.; uit de werkzaamheid der suikerraffinaderijen, wier getal van 3 of 4 in 25 jaar was aangegroeid tot 25 alleen in Amsterdam, X in Delft, 2 in Middelburg, 1 te Wormer; en verder uit het vertier, dat bet verveer der „geraffineerde suijckeren ende andere witte poiersuijckeren met schepen deser landen" bracht. xxrv liggen om, na retourlading te hebben ingenomen, zijn eindbestemming naar Lissabon te volgen. De schipper kreeg voor ieder vat goed 28 dukaten (de dukaat = 4 testoenen = 400 reis), „midts averye van elke kiste suyckers twee testoenen ende andere naar usancie van der zee". ') Een zoodanige reis, waarbij over de Spaansche en Portugeesche bezittingen gesproken wordt alsof het Vaderlandsche koloniën waren, is niet mogelijk, als men geen belanghebbende handelsvrienden of agenten inde bezochte plaatsen vond. 3) Van goede betrekkingen getuigt een andere akte, waarbij Pieter Lijntgene (Lintgens) oud 55 jaar en Peter Wiltbraet oud 28 jaar den 17 Juli 1595 verklaren ten verzoeke van Jelle Pietersz Blauw, schipper van „de Morgenstar", dat twee maanden te voren te Amsterdam aankwamen uit Engeland drie Portugeesche bootgezellen, van welke een op reis uit Ineke en de beide andere bij Kaap Verde door Engelschen waren gevangen ge- 1) Not. Lieven Heijlinc (Z19 thans 48) zie Bijlage V. Dit en al de volgende voorbeelden uit de Amsterdamscbe Notaris-Archieven. Het schip deed echter Lissabon niet aan, maar keerde van Brazilië rechtstreeks naar Zeeland terug, zoodat Hans de Schot 8 Juni 1597 protesteerde (acte Not. L. Heijlinc P aa thans 51), omdat „hem dit in geenen deel en raeckt, oversulcx dat hij cedeert, transporteert, geeft macht ende volle authoriteijt sooals hij als bevrachter soude moeghen hebben aan Steven Graelaert, als gemachtich lijnde ende doende de affaires van Jan de Bois ende neffens hem Laurens Back ende Gelis Anselmo, 't saemen en elcx van de dry personen in solidum om tegen den schipper, schip off daer zij tegen gerecht zijn ende wat daeraen cleefft alle diligentie te doen, die tot voordeel en naar rechten behooren," enz. 3) Deze relaties had Hans de Schot (afkomstig uit Antwerpen) in ruime mate. Hij was gehuwd met eene Portugeesche, Catharina Anselmus, en deed zaken met en voor sijn zwagers Fernando Salvator, Gelis en Antonio Anselmo (Anselmus). Ook was hij in bandelsrelaties met de Hulscher's. In 1593 bevonden zich van 5 gebroeders Hulscher (Oostersche kooplieden), Adam te Hamburg, Hendrik te Antwerpen.JacquesopdeCanarischeeilanden, Evert in Brazilië, en Caerlo (Karei, de man van den aanslag op Elmina in 1596) te Vigo in Spanje. Hans de Schot deed groote zaken. Behalve tal van schepen voor een kortere reis, rustte bij uit naar Brazilië de genoemde Gouden Leeuw, verder 10 Juni 1595, de St. Pieter (125 last, schipper Cornelis Janssen vanBrouck; 5 Maart 1598 de St. Oloff (1201. schipper Gerrit Pietersz Slach of Slacht); 26 September 1596 de Eenhoorn (1351. schipper Joris Adriaensz). Daarna scheen het voorzichtiger den Portugeeschen zwager Antonio Anselmo op den voorgrond te schuiven en worden de contracten namens dezen afgesloten; zoo 37 April x597 de Vogelstruijs (nol. schipper Cornelis Walraven); 34 September 1597 de Jager (1601. schipper Jacob Jacobsz). Anderen, als Hans van Uffelen, Jacques Casembroot en Co. rustten de St Joris (schipper Willem Claessen) uit, die medio 1599 uit Bahia was teruggekeerd. Nicolaas Groei voor Vs, Jan en Joost van Peenen voor Vj en Herman Rendorp voor Vs richtten in 1597 op de Compagnie Volante op Spanje en een zelfde op Lissabon. Beide compagnieën werden 18 Juli 1603geliquideerd, met bepaling dat de uitstaande schulden te Lissabon, in Brazilië en Engeland ontvangen zouden worden door Joost van Peenen. (Not. C. Heijlinc P. 30 nu 54). XXV nomen, en dat zij op verzoek en op kosten van ettelijke kooplieden te Amsterdam met zijn schip naar Portugal zouden gaan. Een ander voorbeeld vindt men in de aanzegging, die den i6en Maart 1596 (Not. L. Heijlinc Z zo, thans 49) Hans de Schot; optredend namens Pieter le Roy, laat doen aan (de assuradeurs) Hendrick Hndde, Rombout Jacobsz, Gijsbrecht Bruyningh, Eerent Rutgers, Francois Wolfaerts, Cornelis Schellinger, Hendrick Ruijter, Hans de Laet, Hans van Gheel, Adriaen du Gardijn, Jacob Forees t, Fonger Frericxsz, Claes Andriessen, Pieter Gerritsz Del ff en Jan Cornelis Visscber en aan den zwager van Francois Wolfaerts (wegens diens absentie), dat het schip Nossa Senora Rozaro [do Rosario], schipper Andries Gonsalvez, komende van Brazilië, door de Engelschen genomen is en daarna door de Franschen van de Engelschen, zoodat er geen verhaal op is, en zij derhalve te goeder tijd daarvoor zullen worden aangesproken. Blijkt uit deze aanzegging het groote risico der vaart op de open zee, ook aangekomen in een haven was men niet altijd veilig. Dezelfde Hans de Schot het 12 September 1596 (Not. L. Heijlinc P21, thans 50) de verzekeraars van het schip van Jacques Adams aanspreken voor geleden schade. Komende van Bahia de Todos os Santos met suiker geladen, was dit schip, door nood gedrongen wegens lekkage te Cadix, binnen geloopen, waar de suiker gelost was om het te kunnen verdubbelen; terwijl het daar lag deden de Engelschen (van de Hollanders wordt niet gesproken) den bekenden aanval op de stad en reede, verklaarden de suiker verbeurd en verbrandden het schip. Buitendien waren reeds kosten gemaakt tot herstel van averij, bekomen in een gevecht tegen de Franschen bij Brazilië. De assuradeurs deden verstandig het risico over velen te verdeelen, en waren dan ook voor ieder schip en iedere lading verscheidene in getal. Dit blijkt opnieuw uit een akte van 3 November 159/ (Not. L. Heijlinc P23, thans 52) waarbij Hans de Schot aanzegging laat doen aan Arnout Hooft man, Pieter Lintges, Jan Jacobsz Benningh, Hans Symons, Embert Pellicome, Cornelis Gaillart, Jan le Greijn, Jan Jansz Carel, Jan Poppe, Berent Rutgers, Hans de Laet, Hans van Uffelen, Balthasar Coymans, Thibout de Pickere, Gijsbrecht Bruyningh, Willem van Campen, Geen Sijmonsz, Jan van Baerle, Rombout Jansz, de weduwe van Hendrick Hudde, Elbert Luijtssen, Hendrick Meeussen, Jan Aux Brebis, Pieter Gerritsz Del ff, Gerrit Gelmer, Sijmon Willemsz Moens, Willem van Hoeven en Artus van Voorden, verzekeraars van diverse goederen in het schip „het Paradijs", XXVI schipper Pieter Janssen van Riga, dat gezeild was van Brazilië naar Venetië. Bij het lossen van het schip te Venetië werd groote schade ontdekt in de lading suiker, waarover aldaar een proces werd gevoerd, dat leidde tot veroordeeling van schip, schipper en bevrachters. Voorgesteld werd de zaak in appel te vervolgen. Dat bij alle welwillendheid de Portugeezen zorg droegen, de verschuldigde rechten te innen, en daarbij niet voor krasse maatregelen terug schrikten, blijkt uit hetgeen verklaard werd in een acte van 10 Januari 1598 (Not. J. F. Bruijningh Z 44). Steven Groulart, koopman te Middelburg, liet als procuratiehouder van Jan du Bois, koopman te Lissabon, door Jan Adamsz, schrijver aan boord van de Roode Leeuw, een getuigenis afleggen, luidende als volgt: Het genoemde schip, door Groulart bevracht, zou met den schipper Dirck Willemsen Pastoors van Edam een reis doen naar Lissabon, Cadix, Madera of de Canarische eilanden en dan naar Brazilië, Pernambuco of de Bahia. Na lossing der goederen te Lissabon, laadde Jan du Bois suiker en andere koopmanschappen naar Ceuta. Daar ontving de schipper „een passepoort van de officieren van den Coninck omme te mogen seijlen op Bresilien", waarmede hij in Cadix kwam om verdere lading in te nemen, namelijk wijnen en olie voor Pernambuco, die hem op order van Jan du Bois aan boord werden gezonden. „T is nu dat die voorn, schipper sijn ladinge in hebbende, die verpachters van de Tol tot Lixbona van daer gesonden hebben naer Calis Malis eenen Diego Lopes Caminho, een precatorio (inspecteur) van den providor (provedor, pachter) van den Tol van Lixbona te eijnde die coopluijden wt crachte van de zelve souden borge stellen voor de rechten, die sij pretendeerden van de voorsz coopluijden, wesende twintich ten honderd van de goederen van wtgaan, 'twelck die coopluijden sus tineerden niet schuldich te wesen. Sulcx, dat die voors. Diego Lopes Caminho gecommen is mette justitie bij eenen Jan Janssen Meijns (van Hoorn), schipper opten schepegenaempt 'tSwarte Vereken»), die iri hunluijder compagnie mede nae Bresiliensou seilen, hem eijschende die seijlen ende t'roer van sijn schip " Beide schepen zeilden tegen het verbod weg, te Lissabon in de gevangenis achterlatende Dirck Willemsz Pastoors en den schrijver Jan Adamsz. Nadat door de kooplieden te 1) 38 Maart '97 lag Jan Jansz Meyns schipper van 't Swarte Vereken zeilree in Zeeland, n kreeg hij 600 k. gld. voorschot van Claes Sijs (acte Not. J. F. Bruijningh Z 39). XXVII Lissabon borg wasgesteld, waden beiden ontslagen, en gingen bun schip zoeken, dat tij te Rotterdam aantroffen. Omtrent de voorwaarden, waarop Nederlandsche agenten in Portugeesche bezittingen werden geplaatst geeft een acte van 29 April 1596 , Jan Sinck zou gehouden zijn „den tijd van vier achtereenvolgende jaren binnen het voorschr. eylandt van Madera continuelicken te wonen ende aldaer in aller getrouwicheydt te dienen ende nairstich te wesen int incopen ende vercopen van allen alzulcke wairen ende coopmanscappen als de voorsz. Hendrick Buyck en compagnije hem ordineren zal te doen hij aal niet vermogen iemandt anders te dienen, ofte oock met iemandt enige correspondentie te houden, nochte oock enigen handel voor hem zei ven drijven int cleyn nochte groot, hetzy binnen oft buy ten slandts in eniger maniere; ende zal de voorsz. Hendrick Buyck en comp. zo veel ende weynich goederen darwaerts senden als henlieden gelieven aal ende van gelijcken daerop doen versekeren tot laste van de goederen ofte zelve het peryckel staen zo als henl. gevoechlicrt ende best geraden duncken sal.... ende zal de voorsz. Jan Sinck aldaer leggende eerbeken huis houden op costen van den voors. Hendrick Buyck en comp., te weten met een jongen met een swart ende een swartinne, mitsgaders wel perfectleicken notulen houden " Zijn loon zoude bedragen «/„ van de winst in de 4 jaren verkregen. Uit een dergelijke acte dd. n April 1597 *) blijkt, dat Hans de Schot en Herman Burchgraeff een dienaar hadden op Madeira, Pieter Bris geheetea. Drie jaar later, 30 April 1600 3) treft men een niet minder teekenachtig contract aan, gesloten tusschen Cornelis Snellincx, Hieronymusde Vader, koopman te Lissabon, Vincent van Hove, koopman te Antwerpen, Hendrick Uijlens, koopman te Rotterdam, Willem Willemsz, Mr. Willem Arentsz organist, Hillebrand den Otter, Marten Papenbroeck en Jacques de May er, kooplieden te Amsterdam, met Jasper Basiliers de jonge, koop- 1) De firma Hendrik Buyck & Co. had reeds sedert 15S5, en wellicht vroeger, een gemachtigde te Funchal op Madera. 2) Not. Lieven Heijningh, P 22 (thans 51). 3) Not. Jacob Gijsberts O 309. xx vm man te Antwerpen, waarbij o. in. bepaald werd, dat laatstgenoemde zich voor vijfjaren metterwoon zou vestigen in Brazilië in de „Baije van Todo los Santos". De behoefte der koloniën aan Europeesche goederen, waarin door eigen landslieden onmogelijk op eenigszins voldoende wijze kon worden voorzien, was oorzaak, dat het verbod om handel te drijven veelvuldig werd overtreden. De vreemde koopman vond op verschillende plaatsen gelegenheid tot afzet van zijn zoo zeer begeerde waren. In 1596, schrijft van Reyd (1626, p. 467) voeren de Hollanders behalve op de Zoute eilanden en de Westkust van Afrika „naer Brasilien, alwaer die Portugiesen ende Jesuyters mettertijdt het ghewin smaeckende" hen lieten „traffiqueren, oock sonder paspoorten des Coninckx". En in 1598 (ibid, p. 560): „In plaets dat sy dus langh alleenlijck by Portugijsche ende Spaensche coopluyden aengenomen ende bevraegt zijnde, derwaerts voeren, ginghen sy nu op eighen naem ende vonden op de langhe custe, daer soovele kleyne Capiteyns ende Gouverneurs regeren, altoos yemants, die zich met geschencken bemorven liet." Merkwaardig is in dit verband een nota van een ongenoemde uit 1598»), waarin er op aangedrongen wordt, om met hulp van „goede Patriotten" maatregelen te treffen de Spaansche scheepsmacht te vernietigen en de zee te zuiveren. Daartoe zouden ook aan gewone handelsschepen bestellingen worden gegeven, om handels- en kaapvaart naar de gelegenheid zich voordeed te kunnen uitoefenen. Dit werd „seer prófijtelyck" geacht, omdat de schrijver overtuigd was, dat in de Spaansche en Portugeesche koloniën, niet alleen de daar gevestigde kooplieden, maar ook „deoffycieren ende hoofdden van dyen selffs", al was het „door de 2de 0f 3de hand" daartoe zouden medewerken. Hoe meer het verkeer tusschen het moederland en de koloniën bemoeilijkt werd, hoe gunstiger de kansen voor den verboden handel werden. De betrokken „Gouverneurs ende Principael hooffden" zouden bij ontdekking natuurlijk de ongenade en de strenge bestraffing van den Koning hebben te vreezen, en zich door de vlucht daaraan trachten te onttrekken. 2) Daarop was de wel wat hooggespannen verwachting gebouwd, dat als eenmaal de ondergang van Spanje's macht ter 1) Deze nota is hierachter afgedrukt als Bijlage IV. 3) Zoo keerde de Gouverneur van Havana in 1599 met Hollandsche schepen terug, omdat hij vreesde „by den Coninck gestraft te worden, omdat hy de Hollanders de vrye hanteringh aldaer had toeghelaten" (van Reyd 1636, p. 634). XXIX zee een voldongen feit was geworden deze gecompromitteerden en hunne volgelingen, nadat zij „onse syvylle ende oprechte regeeringe" hadden leeren kennen, zouden medewerken tot het verwekken „van een heele revolte", waarbij „de gantsche Indyes, met weynich bloedvergietens gelyck men meer heeft gesien, dat de Rijcken sijn verandert", zich aan het gezag van den Koning zouden onttrekken! Dergelijke wijdstrekkende plannen hebben niet bij Bicker en de zijnen voorgezeten. Hun onderneming was een voorbeeld van de koopvaart, die zich uit de vrachtvaart had ontwikkeld, en die gevolgd stond te worden door de kaapvaart op groote schaal. Zoover bekend hadden de beide Amsterdamsche scheepsbevelhebbers geen bijzondere commissie van Prins Maurits of de Staten Generaal; met het geven van dergelijke commissies zou eerst enkele maanden later worden begonnen. Hun opdracht was alleen vreedzame handel, met de elementen, die in de koloniën daarmede hun voordeel wilden doen, kooplieden, geestelijken, ambtenaren, gezagvoerders, kortom met allen, die daarvan gediend waren, een verboden bedrijf, dus eenvoudige smokkelhandel. Dit belette evenwel niet, dat als de kans gunstig was, om met weinig opoffering buit te maken, de gelegenheid niet zou worden verzuimd. Hoewel niet met een tweeslachtig doel uitgerust, kan niet ontkend worden, dat toch van tijd tot tijd werd gehandeld, alsof dit wel het geval ware geweest; maar tot verontschuldiging dient gezegd, dat daartoe dan ook wel aanleiding was in hetgeen hen zeiven op reis was overkomen. Ongelukkigerwijze kwam zoowel de Gouden als de Silveren Werelt bedrogen uit; in stede van welwillende en op gewin beluste bestuurders, ontmoette de eerste een eerzuchtigen Landvoogd, en de tweede een Gouverneur, oud soldaat; beiden hoogste vertegenwoordigers van het gezag, die in de eerste plaats voor de krachtige handhaving van 'sKonings bevelen hadden te waken, en wier handelingen met Argus-oogen door hun vijanden werden bespied. De reeders gaven door hun voorschrift in de Instructie bewijs van een helder inzicht in de mogelijke verrassingen, die aan de schepen te wachten stonden; het is, alsof zij mét profetischen blik het toekomstig gebeuren hebben voorzien. Bepaalde volken, op wier plechtige verzekeringen men zich niet mocht verlaten, worden niet genoemd. Er wordt slechts gesproken, van „vremde natiën". Mogelijk hadden zij daarbij mede het oog op de XXX oorspronkelijke bewoners van het land, de indianen. Vage berichten omtrent den strijd van de Spanjaarden en de Portugeezen tegen nog niet onderworpen stammen aan den Rio de la Plata en op verschillende punten van de Braziliaansche kust hadden hen zeker bereikt, en ook het geweldige verzet der Araucanen in Chili zal hun niet onbekend gebleven zijn. Ook bij aanraking met deze volken, wier gezindheid door een verkeerd begrip, door een misverstand, door een schijnbare nietigheid, plotseling kon omslaan, was voorzichtigheid geraden. Dat er in ieder geval aan de uitvoering van de opdracht vele en velerlei „periculen" verbonden waren, stond van te voren bij hen vast. De schepen waren dan ook niet als eenvoudige koopvaarders toegerust; zij waren van geduchte weermiddelen voorzien. Dit was niet alleen noodig gedurende het verblijf in vijandelijke wateren, maar reeds onmiddellijk bij het verlaten van de vaderlandsche kusten. De zee werd onveilig gemaakt door kapers van allerlei landaard, ook van bevriende mogendheden, die met de meeste stoutmoedigheid optraden. Elk koopvaardijschip moest dus zoo noodig het werk kunnen doen van een oorlogschip. Officieren en bemanning moesten staan onder de krijgsartikelen en ordonnantiën, welker onderhouding en nakoming door Prins Maurits, als „Admirael endeCapitein-Generael van der Zee", werd bevolen. Nergens is in deze artikelen sprake van aanvallen op den vijand. Art. 14 dreigt alleen lijfstraf tegen hem, die in tijd van nood, als „de trompet ofte trom wort gestecken off geroert", in gebreke blijft, „alle diligentie [te] doen, om hem te stellen tot defentie onder sin quartier meister, om also met goeder ordre den vijant te resisteren". Wanneer men den Artikelbrief, in 1595 aan de Houtman en de zijnen gegeven, 1) vergelijkt met dien van Bicker, dan blijkt dat de eerste als voorbeeld bij het opmaken van den tweeden heeft gediend. Vele artikelen zijn hetzelfde gebleven; enkele weggelaten,eenige nieuwe toegevoegd; sommige verzacht, andere verscherpt. Verzwaring van straf is alleen toegepast tot strengere handhaving der tucht, bij verzet en het weigeren der opvolging van bevelen. De groote fout bij de uitrusting der eerste schepen naar Indië gemaakt is vermeden. In plaats van het halfslachtig stelsel van machtsverdeeling tusschen commiezen en schipper», dat in zijn gevolgen zoo noodlottig zou wezen, is getreden het eenhoofdig gezag van den Admiraal. Allen hadden 1) De Jonge I p. 304 vijg. XXXI aan hem den eed van trouw en gehoorzaamheid te doen. Wij willen „datter altoos in de vloete een admirael wesen sall", zoo luidt het verder, en geven mitsdien „den Ersten ende den Lesten admirael gelicke authoriteit". En die autoriteit was niet gering. Het zou den Scheepsraad niet vrij staan bij vergrijp óf misdaad van zijne zijde zijn zaak te berechten; daarmede moest gewacht worden tot terugkeer in het vaderland. Wat in 15 96 gebeurde met Cornelis de Houtman mocht niet weder voorkomen. Een tweede verbetering van beteekenis was de nieuwe regeling ten aanzien van de vervanging der hoofdpersonen op de beide schepen. Brieven, na het afsterven of aftreden te openen, om daaruit den naam van den opvolger te vernemen — de bij de Portugeezen zoozeer gebruikelijke vias — werden niet medegegeven; in de plaats daarvan kwam verkiezing door daartoe aangewezen personen, bijeengeroepen door den Admiraal. Men was nu niet meer op een bepaald persoon aangewese», maar kon in elk geval den meest geschikten kiezen. In het algemeen is dus bij de nieuwe Artikelen behoorlijk met de lessen der ondervinding rekening gehouden. ») Alvorens na te gaan, wat betreffende de reeders en de bemanning van de beide Amsterdamsche schepen bekend is, zal een oogenblik worden stilgestaan bij de beschouwing van die schepen zelve en bij de kosten, welke aan hunne uitrusting verbonden waren. De Gouden Werelt was groot 180 last, de Silveren 80. Het eerste schip moet onder de grootere van dien tijd worden gerekend; want onder de meer dan 70 schepen, behoorende tot de in 1599 uitgeruste vloot van Jonkheer Pieter van der Does waren er slechts 6, die meer inhoud hadden 2). De Silveren Werelt viel onder de rubriek der kleinere schepen of groote jachten. Toch maakte het schip nog bijzonderen indruk, toen het alleen den Rio de la Plata opkwam. Dit blijkt uit het bericht van den Gouverneur van 1) Opgemerkt sij dat in art IV van den Artikelbrief 1595 bij De Jonge achter „ordonnantie", het laatste woord p. 305, moet worden ingevoegd: „in de ijsers te setten, ende tegens hen Luyden te procedeeren, ende conclusie te nemen", welke in de copie van De Jonge zijn uitgevallen. De provoost had toch geen „volcomen macht, om de overtreders te straffen", maar moest de zaak voor de Bank brengen. Minder goed doordacht is art 13 dat art. IX vervangt. De navolging hield geen voldoende rekening met de omstandigheden. De „toy ? jachten" bij De Jonge blijken „roeijjachten" te zijn. a) Dat waren de Gulden Leeuw, opgegeven als te zijn 150 a 200 last; de Sampson, de Cat van Hoorn en de Hollandsche tuin, elk van 300 last; het schip van Coerlant van aoo a 340 en dat van Claes Draeck van 350 last. XXXII Buenos Aires aan den Koning, waarin hij het noemde „de major porte", dan men gewoon was daar te zien. Nu moet, zegt Groussac naar aanleiding daarvan, worden opgemerkt, dat de Gouverneur Valdés in een brief van iets vroegeren datum, betreffende zijn reis van Rio de Janeiro naar Buenos Aires mededeelde, dat de carabela, die hem overbracht en die de grootste was van de zeven, waaruit de hem vergezellende flotille bestond, slechts 30 last (60 toneladas) inhoud had en ongeveer 2.20 M. diep ging. De Silveren Werelt 'daarentegen schuurde eerst bij een waterstand van 3.40 M. (12 voet) met haar kiel over den bodem; de diepgang van de Gouden Werelt is niet opgegeven, maar zal niet veel grooter zijn geweest. Het is uit den aard der zaak onmogelijk een eenigszins nauwkeurige schatting te maken van de eerste uitgaven, die met de Amsterdamsche onderneming waren gemoeid. Daartoe zou noodig wezen te weten, wat de schepen met hun reserves aan zeilen, touwwerk, ankers en verdere behoeften, wat de bewapening en de ammunitie, de medegenomen victualiën, de bezoldiging der bemanning, en eindelijk de koopwaren, welke tot ruil en verkoop waren ingeladen, elk afzonderlijk, gekost hebben. Omtrent geen van deze posten is iets met zekerheid bekend. Toch zal een poging worden gedaan elk hunner na te gaan, om op die wijze al is het dan nog zoo oppervlakkig, eenig inzicht in de finantieele zijde der zaak te verkrijgen. Omtrent de aanschaffing der schepen kan een schatting gemaakt worden naar aanleiding van gegevens, uit de toerusting der zoo even genoemde expeditie verkregen. Men was nog in den goedkoopen tijd. Als men de cijfers van 1599 vergelijkt met die van 10 jaar later, valt het op, dat toen zooveel grootere sommen voor schepen van overéénkomenden inhoud moesten worden besteed. Dit zal wel gedeeltelijk veroorzaakt zijn door de grootere zorg aan den bouw besteed, gevolg van hoogere eischen daarbij gesteld; maar zeker ook door het duurder worden van alle behoeften, en door hoogere Iconen en gages, waarmede de vermeerdering der algemeene welvaart gepaard ging. In 1598 stond men nog aan het begin der groote vaart, en was de krachtige ontplooiing van de Nederlandsche handelsvloot eerst goed begonnen. In de resolutiën van het Collegie der Admiraliteit te Amsterdam wordt melding gemaakt van de inbeslagneming van verschillende koopvaardijschepen ten dienste van de expeditie van 1599 naar Spanje en de Spaansche koloniën. Deze vaartuigen werden in overeenstemming met de reeders en de schippers gehuurd of gekocht. De huurprijs bedroeg bij alle xxxnr f S—5 (stuivers) per last en per maand. Van het zestal aangekochte is de koopprijs opgegeven, den geheelen inventaris, geschut, zeilen, touwen, ankers, enz. inbegrepen. Het waren: i°. de Fortüyn (inhoud niet vermeld) 6 jaar oud, met 6 gotelingen van 1400 Juni, toen hij van eene reis door Friesland was teruggekeerd, bij welke gelegenheid hij tevens Hoorn en Enkhuizen bezocht had, de toegang tot de stad ontzegd. Maar den 16en Juli d.a.v. werd ook hem toegestaan daarbinnen terug te keeren „omme zijne neeringe van den brouwerie te achtervolgen", mits hij den eed van trouw in handen van Burgemeesteren aflegde, den Koning als Graaf van Holland zou helpen voorstaan en de roomsen-katholieke religie onderhield. Het is niet waarschijnlijk, dat hij van deze vergunning gebruik gemaakt heeft, want kort daarna vestigde hij zich te Alkmaar. De brouwerij en verdere Amsterdamsche zaken zal hij aan zijn oudste zonen overgelaten, en Laurens, die toen 12 jaar was, hebben medegenomen. Te Alkmaar behoefde geen voorzichtigheid meer in acht te worden genomen ; hier kon Bicker openlijk voor zijn geloof en gezindheid uitkomen. Hier kwam hij in nadere aanraking met den bekenden burgemeester Floris van Teylingen, die den i6«* Juli 1573, toen de Raad der stad niet tot een besluit kon komen bij het dreigen van een Spaanschen aanval, de zaak beslist had door 's Prinsen krijgsvolk binnen te laten, en die een wakker aandeel genomen had in de verdediging, welke zoo gelukkig en roemrijk was geëindigd. 1) Hier maakte Bicker ook kennis met 's burgemeesters dochter Joostkeu, met wie hij deny October 1577 in den echt verbondén werd. Enkele maanden later, den lósten Mei 1578, verliet Amsterdam de Spaansche zijde, maar voor Bicker, die in Alkmaar nieuwe zaken begonnen was, waarschijnlijk een brouwerij, was dit geen aanleiding om naar zijn vaderstad terug te keeren. Het voornemen om in zijn nieuwe woonplaats te blijven, blijkt uit het feit, dat hij zich den 29**01 October van hetzelfde jaar als poorter van Alkmaar liet inschrijven. 2) Het zou evenwel anders loopen dan hij gedacht had. Zijn derde vrouw mocht hij niet langer behouden dan zijn tweede, en haar overlijden schijnt oorzaak te zijn geweest, dat de zoo zwaar beproefde man besloot zich weder in Amsterdam te vestigen. Ten minste in 1581 wordt hij vermeld als Regent van het leprozenhuis aldaar. Zijn zonen Gerrit en Jacob, waren intusschen getrouwd; Jacob reeds in 1) Floris van Teylingen stierfin 1585 te Alkmaar. De oudstezijner 13 kinderen Cornelis Florisz van Teylingen was tusschen 1579 en 1604, het jaar van zijn overlijden, met tusschenpoozen 13 jaar burgemeester, van Amsterdam. 3) Mededeeling van den heer C. W. Bruinvis, Archivaris van Alkmaar. XLI 1577 en Gerrit in 1580; Laurens is waarschijnlijk te Alkmaar achtergebleven, zoodat vader Pieter weder alleen op de wereld stond. Dit zal hem in Juni 158a bewogen hebben tot het aangaan van een nieuw huwelijk, nu met Lijsbeth Pietersdr Nooms. Hierdoor ontstond er een eigenaardige betrekking tusschen Laurens en zijn medeonderteekenaar van het verzoekschrift Pieter Ruytenburch, het eenig kind van Pieter Bicker's vierde vrouw. Elisabeth Nooms toch was reeds tweemalen gehuwd geweest. Haar eerste echtgenoot Gerrit Ruy tenburch, alias Gerrit Jansz „in den roeden Hondt", „cruijdenier" en „apteecker" aan den Middeldam bij de Damsluis, was in 15 70 overleden. Later was zij met haar tweeden man, Jan de Bitter, in „den rooden Hondt" blijven wonen, tot ook deze in 1580 den weg van alle vleesch was gegaan. Haar. zoon Pieter, wiens familienaam ontleend was aan het huis door zijn grootvader bewoond, was in 1562 geboren, en had zich reeds op 19 jarigen leeftijd, den io«nDecember 1581, in het huwelijk begeven met Aeltje Pietersdr Bicker, kind van Machteld, de jongste zuster van Laurens'vader. De aangehuwde neven kregen dus het volgend jaar een gemeenschappelijk ouderlijk huis. Pieter Ruytenburch bleef de op zoo goeden stand gelegen, winstgevende kruidenierszaak „in den rooden Hondt" voortzetten, maar woonde zelf op den Singel bij de Nieuwe Gasthuismolensteeg. ») Laurens zak zónder de zorg eener liefhebbende moeder, met een door drukke zaken bezig gehouden vader van rijperen leeftijd, waarschijnlijk in vrijheid zijn opgegroeid, en daardoor jong een groote mate van zelfstandigheid, wellicht zekere overmoedigheid gekregen hebben. De indrukken van de rampen, die zijn ouderlijk huis troffen, gevoegd bij die van den heftig bewogen tijd, welken hij in een wisselende omgeving doorbracht, hebben hem, zonder twijfel, jong een groote levenservaring gegeven. Op 21 jarigen leeftijd, den 7«> Mei 1584, huwde hij met de 16 jarige Griet de Wacl, wier vader, vurig aanhanger der nieuwe religie, een werkzaam aandeel in de reformatorische beweging te Amsterdam genomen had en in 1577 in ballingschap gestorven was. 1) Zie Elias DL I p. 429, Eerst veel later, omstreeks 1609, deed hij zijn affaire over,'om zich geheel aan den koophandel te wijden, onder de firma Pieter Gerritsz Ruytenburch. Het ging hem daarbij naar den vleesche. Hij werd in x6xx door koop eigenaar van de heerlijkheid Vlaardingen met ap- en dependenties, en kocht 22 April 1615 van Lamoraal, Prins van Ligne, de heerlijkheid ter Horst. Den ao»»™ October 1637 werd zijn stoffelijk overschot in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven als dat van Pieter van Ruytenburch, Heer der stad Vlaardingen, Vlaardingerambacht en ter Horst. XLII Laurens bleef te Alkmaar wonen, en werd den 8sten November 1585 poorter der stad. Ook hem zou ;het lot niet genadig zijn, want reeds den assten juli van het volgende jaar droeg hij zijn jonge vrouw ten grave, en enkele maanden later, den 3 Januari 1576 herbenoemd tot Gouverneur van Rio de Janeiro, was bij zijne aankomst te Bahia tegenwoordig, hetgeen blijkt uit de overdracht eener aan den Gouverneur Generaal gegeven volmacht door de erven van Pero Lopes de Souza, hierachter nader te vermelden. Zooals hiervoorx) reeds werd aangeteekend vormde een der drie aan Pero Lopes afgestane kuststrooken, ter lengte van 10 mijl, een enclave in de capitania van Martim Affonso. In den schenkbrief werd de westgrens daarvan aangegeven door een grenspaal „bij den Rio de S. Vicente aan den noordelijken oever" te plaatsen. Deze omschrijving gaf aanleiding tot verschil van gevoelen. Er waren drie rivierarmen; de vraag was, welke werd onder den Rio de S. Vicente verstaan. Zonder twijfel heeft Martim Affonso daarmede bedoeld de Ber- 1) Ziep.LXVI. Lxxvn tioga, aan welker mond hij een versterking had doen aanleggen. De erven van zijn broeder hielden zich echter aan de rivier van Santos, den middelsten arm, zoodat het eiland S. Amaro aan hen zou behooren, en zoo is het later gebleven. De zoon van Martim Affonso, die in 1564 in de rechten zijns vaders getreden was, sneuvelde in 1578 met Koning Sebastiao bij al Kasr al Kabir, waarna zijn zoon Pero Lopes als donatario optrad, zonder zich met het beheer der capitania tot zijn dood, den 15»» October 1610, veel te bemoeien. Van meer belangstelling deed de weduwe van Pero Lopes de Souza, D. Isabel de Gamboa, blijken. Zij voerde eerst het beheer der Braziliaansche bezittingen, als voogdes van haar minderjarigen zoon Lopes. Toen deze overleden was, werd haar tweede zoon Martim Affonso donatario. Ook deze kwam te sterven, zoodat zij zelf weder voor de belangen der capitania moest opkomen. Bij zijne uitzending benoemde zij Lourenco da Veiga tot haren generalen gemachtigde, en deze droeg den 30*10» Januari 1578 zijn volmacht over aan den Gouverneur van Rio de Janeiro. Correa de Sa kwam daardoor in de plaats van Antonio Rodrigues de Almeida, die op dat tijdstip ook Martim Affonso en diens zoon reeds meer dan 20 jaar te S. Vicente had vertegenwoordigd. Waarschijnlijk is Almeida omstreeks dien tijd gestorven; in ieder geval nam Jeronimo Lei tao reeds in 15 7 8 de belangen van Martim Affonso's kleinzoon waar. *) ■,.->■ Beide donatario's hadden alzoo hun eigen plaatsvervanger, maar herhaaldelijk was dit dezelfde persoon. Bij het geringe belang van het eiland S. Amaro, dat door de invallen der vijandige Indianen nagenoeg ontvolkt 1) Jeronimo Leitao wordt nog als Gouverneur van S. Vicente genoemd in1588, en was het waarschijnlijk nog eenige jaren later. Na den dood van D. Isabel de Gamboa kwam S. Amaro aan haar zuster Jeronyma de Albuquerque e Souza, gehuwd met D. Antonio de Lima, en daarna aan een dochter van deze beiden. D. Isabel de Lima e Miranda. Deze huwde tweemaal, eerst met André de Albuquerque en daarna met Francisco Barreto de Lima, die den 37 Januari 1597 wordt genoemd als handelende namens zijn vrouw. Met D. Isabel de Souza e Mirando stierf het geslacht van Pero Lopes uit; *H benoemde bH testament haar neef Pero Lopes de Souza, den donatario van S. Vicente tot haar erfgenaam. Maar beide capitania's bleven niet lang vereenigd. De wilsbeschikking van Pero Lopes de Souza, waarbij aan diens zuster D. Marianna de Souza da Guerra, gravin van Vimeiro.zijn geheele nalatenschap werd toegewezen, werd bestreden, met het gevolg dat volgens rechterlijke uitspraak van 1615, S. Vicente aan de gravin bleef en S. Amaro en I tamaraca aan D. Alvaro Peres de Castro, graaf van Monsante, kwamen. lxXviii was, waren de verschillende regeeringsambtenaren, welke door den Gouverneur Generaal benoemd werden, in den regel in beide capitania's dezelfde. Het schijnt, dat Salvador Correa van Lourenco da Veiga opdracht heeft gekregen, zich van ingrijpende bestuursdaden op S. Amaro te onthouden, want noch op dat eiland, noch op den overliggenden vasten wal werden door hem sesmaria's uitgegeven. Hoewel Santos en S. Vicente in het algemeen weinig vooruitgingen, ook omdat zij begonnen te lijden onder de mededinging van het opkomend Rio de Janeiro, kwamen zij meer op den voorgrond, toen de Straat van Magalhaes de aandacht begon' te trekken. De doorvaart bezuidwesten om, werd door de Spanjaarden niet gebruikt; zij onderhielden het verkeer met Peru en Chili over de landengte van Midden Amerika. Maar de Straat was de aangewezen weg voor hen, die de Westkust van Amerika met vijandige bedoelingen wenschten te bereiken, en op dien weg was de baai van S. Vicente de laatste haven van beteekenis, waarin men zich van levensmiddelen voor den langen tocht kon voorzien. De eerste vreemdeling, die de Spaansche bezittingen in de Stille Zuidzee ging aantasten was de Engelschman Francis Drake. Met de Portugeezen had hij geen persoonlijke vete; maar met de Spanjaarden had hij na den verraderlijken aanval bij S. Juan de Ulloa in WestIndië (1568) een persoonlijke rekening te vereffenen. *) Dit belette hem niet, toen hij in 15 7 8, op zijn beroemden tocht om de wereld, bij het eiland S. Jago kwam, zijn kapernatuur volgend, een daarliggend schip, behoorende aan den Portugees Nuno da Sil va, met de daarin geladen goederen en provisiën te vermeesteren. Nuno da Silva werd gedwongen de reis medé te maken, en bewees aan Drake uitstekende diensten. Tot erkenning daarvan werd hij teGuatulcotin de golf van Tehuantepec) ongedeerd aan land gezet. De buit van de Santa Maria, het Portugeesche schip, was overgeladen in de Elisabeth, die stond onder bevel van kapitein John Winter. Toen Drake den 6den September 1578 uit de Straat van Magalhaes in de Stille Zuidzee was gekomen, geraakten zijn drie schepen, door een hevigen storm naar het zuiden gedreven, van elkander af. De Elisabeth viel den 8s*en October de Straat weder binnen, en nam de terugreis aan. Zoo verscheen zij in Januari 1579 in de nabijheid van S. Vicente, in de hoop daar victualiën en andere 1) Zie Hakluyt's Principal Navigations, New ed„ Glasgow, X (X904), p. 67 vlg. LXXIX benoodigdheden te krijgen. John Winter trachtte door geschenken de Jezuïeten en anderen gunstig te stemmen, maar de Gouverneur stelde den eisch, dat het schip de baai zou binnenkomen, voordat tot verstrekking van een en ander kon worden overgegaan. Vreezende dat hem een strik gespannen werd, hield Winter zich op een afstand, en vervolgde hij kort daarop zijn reis naar Engeland, waar hij begin Juni aankwam. Op vordering van den Portugeeschen gezant te Londen werd de waarde der prijs gemaakte goederen, die grootendeels op den tocht verbruikt waren, aan de eigenaars vergoed. J) Geheel zonder hulp was Winter voor S. Vicente echter niet gebleven. Hij kwam daar in betrekking met een zekeren John Whithal (ook Whithome genoemd), een Engelschman, die zich ter plaatse had gevestigd, en die nu de gelegenheid gebruikte om van zijn landgenoot eenige stukken linnen over te nemen, waarvoor hij levensmiddelen zou leveren. Wat hij aan boord kon brengen, was echter zoo weinig, dat Winter voor het overblijvende genoegen moest nemen met een schuldbrief, welke in Engeland zou worden uitbetaald. »). Een brief 36 Juni 1578 door dezen Whithal geschreven, 3) geeft een kijk op den toestand te S. Vicente. Hij stond toen op het punt van in het huwelijk te treden met de dochter, eenig kind, van een anderen vreemdeling, een Italiaan van grooten invloed, „Signor Jpffo Dore" (José Adorno), en kreeg daardoor aandeel in een suikermolen, die ieder jaar 1000 „roves" (arroba's van 32 fjg), tegen 400 reis per rove, opbracht en waarbij 60 a 70 slaven werkzaam waren. Zijn schrijven had ten doel de uitzending van een schip te verzoeken, en hield mede in een lijst van de meest verschillende goederen, voor welke minstens driemaal de inkoopsprijs zou zijn te maken. De belangen zijner principalen zouden door hem zoo goed mogelijk behartigd worden. Hoe goed hij ook te Santos was ingeburgerd, scheen het toch wenschelijk, dat hij zijn Engelschen naam niet te luid liet klinken; ten minste hij Verzocht brieven en goederen te adresseeren niet aan John Whithal, maar aan John Leitoan, omdat dit de naam was, waaronder hij in Santos bekend was. Leitao was de geslachtsnaam van den Gouverneur; zeker handelde hij dus in compagnieschap met dezen. Dringend werd aanbevolen, het uit te zenden schip geen Portugeesche haven, maar 1) Zelia Nuttall. New light on Drake. Hakluyt Society (1914) p. 386 vlg. 3) Hakluyt, New ed., vol. XI (1904) p. 1 ö 1. 3) Ibid. p. 26. vlg. LXXX alleen de Canarische eilanden te laten aandoen, waar wijn en olie moest worden ingenomen. Werkelijk kwam den 3™ Februari 1581 de Minion of London rechtstreeks van Harwich naar Santos met de gewenschte lading. Zij werd goed ontvangen, in het bijzonder ook door de paters Jezuïeten, maar pogingen om in Rio de Janeiro en Bahia terugvracht te bekomen mislukten, omdat zij aan een kettersche natie behoorde. Te Santos kwam zij juist van pas. Den i8den toch bracht de Gouverneur aan boord de tijding, dat 4 groote Fransche oorlogsschepen voor Rio de Janeiro waren verschenen, daar vijandelijkheden gepleegd hadden en een aanval op Santos in den zin hadden. Op zijn verzoek werden hem geweren en kruit ter leen gegeven, waarvan echter geen gebruik behoefde te worden gemaakt, omdat de Franschen het hun toegeschreven plan niet ten uitvoer brachten. Hun zending was inderdaad meer van vriendschappelijken, dan van vijandigen aard. Zij hadden het bericht over te brengen van een groote omwenteling, die in Portugal had plaats gevonden. Daar was de Kroon in 1578, na den rampzaligen dood van den jongen koning Sebastiao in Marokko, overgegaan op zijn 66 jarigen oom D. Henrique, en toen deze twee jaar daarna overleden was, op Filips II van Spanje, die zijn aanspraken door een sterk leger onder den Hertog van Alva de noodige kracht had weten bij te zetten. Maar eerst was de Prior van Crato, Don Antonio, een onwettige zoon van Henrique's broeder Luiz, te Santarem tot Koning uitgeroepen. Van zijne troonbestijging deed deze zoo spoedig mogelijk mededeeling aan de koloniën, maar met weinig goed gevolg. Slechts de Azoren omhelsden met geestdrift zijn zaak. Brazilië daarentegen weigerde hem te erkennen; dit te eer nu D. Antonio met het overbrengen der tijding een Fransch eskader had belast. Onmogelijk had hij daarvoor een slechter keuze kunnen doen. Toen de Franschen, die men niet anders dan als vijanden in deze streken had gezien, voor Rio de Janeiro kwamen, weigerde Salvador Correa hun gemeenschap met den wal en eischte hij, dat zij onmiddellijk zouden vertrekken. Het opperbeheer van de kolonie ging dus zonder schok over op den Koning van Spanje, en deze onthield zich geruimen tijd van het maken van ingrijpende veranderingen. Diogo Lourenco da Veiga overleed in het jaar van Filips' inhuldiging te Lissabon, in 1581. 1) Bij gebreke van een opvolger nam de gemeenteraad 1) Varnhagen I (1854), p. 281. De synopiis van De Abreu e Lima (Pernambuco 1843) ««t LXXXI van Bahia het besluit, om zich met den bisschop D. Fr. Antonio Barreiros en den vuvidor geral Cosme Rangel de Macedo met de leiding van het bewind te belasten. Dit tusschenbestuur, waarvan de krachtige figuur van Rangel de ziel was, werd door den Koning bevestigd, en duurde twee jaar. In deze periode valt een nieuw bezoek van de Engelschen aan de baai van S. Vicente, dat minder vreedzaam zou afloopen dan de vroegere. Een vloot van 2 schepen, de Leicester en de Edward Bonaventura, benevens 2 jachten, de Francis en de Elisabeth, onder Edward Fenton, was in Juni 1582 uit Engeland vertrokken, en had van de kust van Afrika koers gezet naar de Straat van Magalhaes. Gekomen ter hoogte van den mond van den Rio de la Plata raakte de Francis van de overige schepen af. Dit vaartuig, dat niet meer dan 40 ton inhoud had, stond onder bevel van John Drake, een neef (neveu) van den grooten Admiraal, wiens beroemden tocht hij had medegemaakt. Die bloedverwantschap zou hem duur te staan komen. Met de bedoeling levensmiddelen voor de reis te zoeken liep hij de rivier binnen, maar spoedig stootte de Francis op een verborgen klip en leed schipbreuk. De uit 19 personen bestaande bemanning redde zich op den linkeroever aan land, maar werd door een overmacht van Indianen aangevallen en gevangen genomen, nadat 4 hunner gesneuveld en alle overigen gewond waren. Na een harde behandeling van 13 maanden gelukte het aan John Drake met drie der zijnen te ontvluchten en den oostelijken oever der rivier te bereiken. Daar werd hij aanvankelijk goed ontvangen, maar toen zijn betrekking tot Francis Drake ontdekt was, werd hij van BuenosAires over land naar Arica en vervolgens over zee naar Lima gevoerd. Voor de rechtbank der Inquisitie gebracht, werd hij veroordeeld om in een openbaar auto de fé te verschijnen (30 Nov. 1589) en voor driejaar het S. Benito kleed te dragen, verder in een klooster te verblijven met het verbod ooit weder het land te verlaten. Inderdaad zag hij zijn vaderland nimmer weder. Een dergelijk lot trof zijn metgezel, den schipper Richard Fearweather; diens vonnis luidde: levenslange gevangenis, waarvan 4 jaar op de galeien zonder loon *). Dat was de wraak over de met instemming van Koningin Elisabeth gepleegde rooverijen van Francis Drake 1 P- 53 dat hij, oud en ziekelijk, het bestuur overgaf aan den gemeenteraad en den ouvidor geral. 1) Zie Z. Nuttall. New light on Drake p. ar en aa, waar belangrijke bijzonderheden betreffende John Drake's lot worden medegedeeld. Omtrent Richard Fearweather, die ook Linschoten XVI. VI LXXXH Van opvarenden aan boord van een buit gemaakt vaartuig, dat op weg was naar Buenos-Aires, had Fenton vernomen, dat een aanzienlijke Spaansche vloot, die zeven maanden in Rio de Janeiro overgebleven was, op weg was naar de Straat. Door stormweer opgehouden, begreep hij deze zeker daarin te ontmoeten, en besloot hij tot den terugkeer. Zoo kwam hij den 20 Januari 1583 in de baai van S. Vicente. Zijn doel was niet eenige vijandelijkheden te plegen, maar in vreedzame aanraking met den wal te komen, ten einde verversching te krijgen. De capitao Jeronymo Leitao en de oude alcaide (bevelhebber) Bras Cubas gaven hem te verstaan, dat er een uitdrukkelijk verbod bestond, daartoe toestemming te verleenen. De te Santos gevestigde vreemdelingen, onder welke behalve Whithal en zijn Genueesche schoonvader ook een Hollander Paul Bandeves of Badeves (van Twisk?) 1) genoemd wordt, kwamen aan boord, en ook vele Portugeezen zagen de komst der Engelschen gaarne. Men had van de Minion de beste herinnering. Maar terwijl de onderhandelingen nog gaande waren, en Fenton in den mond der rivier van Santos geankerd lag, kwamen geheel onverwachts 3 Spaansche schepen opdagen. Ze maakten deel uit van de vloot, die Filips II op voorstel van Pedro Sarmiento uitgezonden had, om de Straat van Magalhaes door een versterking met blijvende bezetting af te sluiten. Kort na haar vertrek was deze vloot door stormen zoodanig geteisterd, dat ze naar Cadix moest terugkeeren. Opnieuw uitgezeild en van Rio de Janeiro bij het eiland S. Catharina gekomen, leed zij het verlies van een schip, dat met 300 man, 20 vrouwen en een grooten voorraad levensmiddelen en krijgsvoorraad te gronde ging. ») Hier vernam de Generaal Diego Flores de Valdés Fenton's verblijf in de Braziliaansche wateren, waaruit hij afleidde, dat hij hem weldra in de Straat kon verwachten. Daarom zond hij drie schepen, welke Bonanza (mooi weer), Ferruel en Fervel wordt genoemd, zegt Dirck Gerritss (Linschqten Vereen. 1915, p. 103) het volgende. „Richardt Engelsman heeft ao Jaren in Peru gewoont, heeft vijff of ses Jaer opde Galleije geseten aen hebbende het S. Benito; ... heeft 2l/ajaer geseten onder d'aerde, omdat hij beschuldicbt was van brieven aen de Coninginne van Enggelant geschreven te hebben; hij Is een constich Zee ende Laat Caertmaker.'' Dit is een ander lot dan het bericht van Ward by Withrington's tocht (Hakluyt, New ed. Dl. XI, 1904, p. 309) doet vermoeden, waar hij zegt: „Faireweather is married in one of the towns." 1) De vader van Jan Pietersz Coen heette Pieter Willemsz vanTwisk.ZieMr.J.E. Heeresin H. Colljn, Neerlands Indie, 1911 (hoofdst. Geschiedenis, Bestuur, bl. 331). Twisk, een dorp bij Medemblik. a) Later beproefde de Gouverneur van Buenos Aires uit dit gezonken schip kanonnen en andere bruikbare zaken te doen ophalen. Zie p. 121 en 134- LXXXIII het meest onderweg hadden geleden, met zieken en vrouwen naar S. Vicente terug; liet hij twee schepen bij het eiland achter, en vervolgde hij zelf met de overblijvende tien zoo spoedig mogelijk zijn reis naar de Straat. Toen de Spaansche kapitein Andrés Igino deEngelsche schepen, die hij ver weg waande, bij aankomst in de baai bespeurde, aarzelde hij geen oogenblik tot den aanval over te gaan. Maar tot zijn schade; hij moest dien bekoopen met den ondergang van een zijner schepen, de Santa Maria de Begonia, welke in den grond werd geschoten. Fenton kon echter geen verder voordeel behalen. De Bonaventura was van hem afgeraakt. Daardoor was hij te zwak om de stad Santos aan te tasten, en moest hij naar Engeland terugkeeren. Hij was zoo gelukkig, daarbij te ontsnappen aan de vervolging van De Valdés, die de Straat niet had kunnen bereiken, en die, toen hij het gebeurde vernam, hem krachtig had doen nazetten. De komst van Fenton gaf aanleiding tot hét maken van een fort bij den ingang van de rivier van Santos, en langs de geheele kust trof men voorzorgsmaatregelen tegen nieuwe aanvallen der Engelschen, die men vreesde, dat niet zouden uitblijven.Te lang had men daarmede getalmd, omdat het begrip dat de vijanden van Spanje, nu ook die van Portugal waren geworden, nog niet voldoende was doorgedrongen. Maar men trachtte den verloren tijd in te halen. In het bijzonder weerde zich Salvador Correa de Sa; hij vroeg geschut, wapenen en ammunitie en stelde de oprichting van verschillende versterkingen voor. Dit alles slechts met zeer matig gevolg, omdat het de Kroon aan de noodige middelen ontbrak, om aan de van alle kanten komende aanvragen te voldoen. Meer dan driejaren gingen voorbij vóór de vrees, ten aanzien der Engelschen gekoesterd, bewaarheid werd. Eerst in 1586 werd Brazilië weder door hunne voor de Westkust van Amerika bestemde vloten aangedaan. Het eerst geschiedde dit, doch slechts even, door de drie schepen, die, onder Thomas Cavendish, 21 Juli van dat jaar uit Engeland vertrokken, den i«t«n November tusschen het eiland S. Sebastiao en het vaste land voor anker kwamen. Hier trachtte Cavendish in betrekking te komen met zijn landsman Whithal te S. Vicente, maar toen deze poging geen onmiddellijk gevolg had, besloot hij niet langer te wachten, en den 23sten zijn reis voort te zetten. De doortocht door de Straat werd door hem gelukkig volbracht (6 Januari—24 Februari 1587) en naar Drake's voorbeeld de aarde omgezeild. Den oden September 1588 keerde hij te Plymouth terug, te laat om als zijn voorganger deel te kunnen nemen aan de vernietiging der Onover- LXXXIV winnelijke vloot, maar vroeg genoeg om getuige te zijn van de groote vreugde, die in Engeland over de afwending van het dreigend gevaar heerschte. Spoedig na Cavendish' kortstondig bezoek volgde dat van Robert Withrington. Deze was den 17den Augustus 1586 uitgezeild met drie schepen en een jacht, uitgerust op kosten van den Graaf van Cumberland. Ter hoogte van den Rio de la Plata nam hij in Januari 1587 twee Portugeesche scheepjes, op een van welke zich Lopez Vas bevond, die zeer belangrijke mededeelingen omtrent den toestand van de Zuid- Amerikaansche koloniën te boek stelde. *) Na tot 440 Z.B. te zijn gevorderd, gaf hij het plan om verder te gaan op, en besloot hij een aanslag te doen op S. Salvador in de Bahia de Todos os Santos, dat volgens ingewonnen berichten slechts van geringe weermiddelen zou zijn voorzien. Den nden April 1587 kwam hij voor de baai aan. Een maand te voren was de Gouverneur Generaal Manuel Telles Barreto gestorven, na zijn bewind op zeer verdienstelijke wijze te hebben gevoerd. In afwachting van de aankomst van zijn opvolger was weder een interim bestuur ingesteld, bestaande uit den bisschop D. Fr. Antonio Barreiros, den Ouvidor geral Antonio Coelho de Aguiar, en den Provedor-mór da Real Fazenda Christovao de Barros. De laatste was een bijzonder energiek man, dezelfde, die als Capitao-mór de Tupinamba's en de Tamoyos in de omstreken van Rio de Janeiro getuchtigd had. Hij deed nu met de beschikbare middelen, wat mogelijk was om de stoutmoedige Engelsche kapers af te weren. Withrington zeilde onder het vuur van den wal en van de schepen de baai binnen, en maakte zich in den nacht van 4 vaartuigen meester, van welke het kleinste 130 ton mat. Onder de voor anker liggende 9 schepen was er een uit Vlissingen, groot 250 ton en bewapend met 24 stukken. Op aanzegging van de Engelschen voegde zich dit buiten de baai bij hen. Den nacht daaropvolgende kwamen een Hollander, wiens naam niet genoemd wordt, waarschijnlijk de feitor der Zeeuwschereeders, en een Portugees naar buiten, om rantsoen voor het schip aan te bieden. Dit aanbod werd niet aangenomen, maar de welwillende houding van den Engelschen bevelhebber voor de Nederlanders bleek later overtuigend. Den 12den Mei werd toch de koopman Sarracoll, schrijver van het jour- 1) Zie o. a. Hakluyt, New ed.. Dl. XI(1904) P- 227 vlg.: A discourseof tbe WesMndies and South Sea, written by Lopez Vas a Portugal in the citie of Elvas. LXXXV naai van den tocht, aan boord bij den Admiraal geroepen, „where" — zoo zegt hij — „uponthecomplaintof the Dutchmen, marterWithrington.entred into bond to them for the paimentof their fraight, but how my lord [d.i. Cunningham] would like that bond of debt at our returne, I knowe not. I gave him my advise and counsell to get his bond againe into his hands." r) De Vlissinger schipper, wiens naam eveneens onbekend gebleven is, heeft geen voordeel van deze overeenkomst gehad. Den 3o*ten Mei met 16 of 17 man aan land gegaan om water te halen, werd hij door de Portugeezen en Indianen overvallen en met zijn commies (purser) gedood. Withrington had, voor de baai liggende, veel van stormweer te lijden. Hij deed enkele landingen uitvoeren; leverde een gevecht met kleine vaar» tuigen, bemand met Portugeezen en Indianen, waarin hij den vijand geduchte verliezen toebracht ; plunderde en verbrandde eenige suikermolens, maar kon bij gebrek aan volk en levensmiddelen tegen de steeds aangroeiende kracht der verdedigers geen blijvend voordeel behalen. Eerst den ioden Juni, dus na een verblijf van twee maanden, zeilde hij weg, voornemens Pernambuco aan te doen. Toen hij daarin niet slaagde, zette hij de reis naar Engeland voort, welks kust hij in begin van September bereikte. Het tusschenbestuur duurde langer dan bij zijn instelling verwacht werd. Als opvolger van Barreto was aangewezen Francisco Giraldes, donatario van de capitania dos Ilheos, maar toen diens galjoen bijzijn vertrek naar Brazilië tot tweemaal toe tot terugkeer genoodzaakt werd, beschouwde hij dit als een vingerwijzing des hemels, en verzocht hij niet meer voor de vervulling van het hooge ambt in aanmerking te komen. In zijn plaats werd als 7 Februari 15 99, den dag na de aankomst kwam een groote kano van den wal met 7 of 8 man, om inlichtingen te vragen aangaande den landaard en de bedoeling der vreemde bezoekers. Woordvoerder was een Portugees, die goed „duyts" (d. i. Hollandsch) sprak, en die den Hollandsch klinkenden naam Pieter Tack droeg. Zeker was deze geruimen tijd in de Nederlanden of op Nederlandsche schepen geweest, en had hij gelegenheid gehad zijn taalkennis te onderhouden, aangezien zich te dien tijde, zooals Knivet mededeelt, te Rio de Janeiro behalve 9 Engelschen, ook 3 Hollanders ophielden. Het gevraagde antwoord werd gegeven: zij waren „duytsche" en begeerden vruchten en verversching voor geld of waren, en verder eerlijken handel. Tack was op de meest vriendschappelijke wijze ontvangen en onthaald, en keerde terug met belofte zoo spoedig mogelijk bescheid van dén Gouverneur te brengen. Reeds denzelfden namiddag kwam hij opnieuw aan boord, nu vergezeld van een „mestis ofte halfslach", en medebrengende 50 a 60 oranjeappelen als bewijs van persoonlijke welgezindheid, doch geen afdoend bericht van den Gouverneur. Van Noort, door de ondervinding op Principe geleerd, vertrouwde de zaak niet, en besloot, na overleg met den scheepsraad, Tack en den mesties met 2 slaven aan te houden. Aan Tack droeg hij op een brief aan den Gouverneur te schrijven, waarin het mondeling verzoek om verversching werd herhaald, en de rest van de bemanning der kano zond hij met dien brief naar de stad terug. Toen den 11 den 's morgens geen antwoord kwam, en in de baai groote beweging van kano's werd waargenomen, wachtte hij niet langer, maar zond hij drie sloepen met 60 a 70 gewapenden naar land, en wel naar den inham ten zuiden van den in den vorm van een suikerbrood oprijzenden rotsheuvel (den Pao de Acucar), nu Bahia Vermelha genoemd. Daar zou- xcrv den volgens de aangehoudenen veel vruchten worden gevonden. De mesties ging geboeid mede, om die aan te wijzen. Maar van den wal was iedere beweging op de schepen bespied, zoodat den Hollanders, die met eenige voorzorg poogden te landen, een warme ontvangst te beurt viel. De stuurman Barent Jansz en een ander, die ter verkenning vooruit waren gegaan, vielen in een hinderlaag, en werden gevangen genomen, terwijl een hagelbui van pijlen door de Indianen op de eerst aangekomen sloep werd afgezonden, met het gevolg dat 7 of 8 der inzittenden gekwetst werden. Te vergeefs poogde de Eendracht onder bevel van kapitein Jacob Jansz Huydecoper te hulp te komen; het vuur van het kasteel, op haar geopend, nam een man het hoofd weg en schoot de hoofdtouwen aan stukken. De sloepen moesten afhouden en keerden, met achterlating der beide gevangenen naar boord terug. Onmiddellijk werd een poging aangewend om hen terug te krijgen, in ruil voor de aan boord gehouden Portugeezen. Een slaaf bracht een brief aan den Gouverneur zwemmende over, en reeds denzelfden avond werd op het land een witte vlag opgestoken. Een sloep, daarheen gezonden, bracht de welkome tijding dat in het voorstel werd toegestemd. Kennelijk wilde Salvador Correa de Hollanders ophouden, tot hij zijn maatregelen om hen aan te vallen voltooid had. 's Nachts woedde een hevige storm, maar toen den volgenden morgen tegen 12 uur het weder voldoende was opgeklaard, kon men weder een witte vlag waarnemen op de plaats voor de uitwisseling bestemd. Een sloep met den mesties daarheen gezonden, kwam terug met den stuurman Barent Jansz, en de beste berichten omtrent de gezindheid der Portugeezen 5 fruit en varkens waren in voldoende hoeveelheid te koop. Maar Pieter Tack, die naar het schijnt tot zijn eigen aanhouding aan boord had geraden, waarschuwde tegen zijn landgenooten. Toen dan ook de sloep, nu met Tack en de overgebleven slaven aan boord, voor de tweede maal werd uitgezonden, kreeg de bemanning bevel, de meest mogelijke voorzichtigheid in acht te nemen. De branding belette het aan wal komen, maar Tack kon zwemmende den oever bereiken, en de gevangen Hollander de sloep. Van Noort nam daarop het verstandige besluit van verdere aanrakingen met den wal af te zien en zoo spoedig mogelijk te vertrekken. Den i3denFebruari laveerden de 4 schepen met de ebbe de baai uit,met de bedoeling het eiland S. Sebastiao aan te doen. Geankerd bij dit «land, had men hier den 2 7«ten een nieuwe ongelukkige xcv ontmoeting. Toen het onderzoek naar verversching op het eiland zelf weinig opleverde, was een bootje van kapitein Huydecoper met 6 man naar den overliggenden wal ter verkenning gegaan. Maar ook hier had Salvador Correa zijn maatregelen genomen. Nauwelijks ontscheept, werden de ongelukkige Hollanders, door de hen opwachtende Portugeezen en Indianen overvallen en gedood. De verschijning van Van Noort voor Rio de Janeiro en ook de overvalling tegenover S. Sebastiao werden door den Gouverneur onmiddellijk medegedeeld aan zijn ambtgenoot van Buenos Aires. Dit bericht was oorzaak, dat de Silveren Werelt, toen zij in Juli van hetzelfde jaar den Rio de la Plata opvoer, niet voor een eenvoudig koopvaardijschip, maar voor een der schepen van de vloot van Van Noort werd aangezien; en als gevolg' daarvan in haar bedoelingen gewantrouwd. Den 28sten Februari werd de reede van S. Sebastiao aan de noordzijde verlaten en weder zee gekozen. Nadat men veel storm en ongemak had doorstaan, en het lek worden van de Eendracht groote zorg had gebaard, werd den 20**1» Maart, het met het oog op de omstandigheden wanhopig besluit genomen den steven naar het Oosten te wenden, voorloopig af te zien van het bereiken van de Straat van Magalhaes en het eiland St. Helena op te zoeken, om aldaar den winter over te blijven en de zieken op verhaal te laten komen. Tegenwind en stroom deden natuurlijk deze poging mislukken, zoodat Van Noort den 30ste!» Mei, meenende bij Ascencion aan te komen, tot zijn verbazing bemerkte dat hij zich weder bevond bij het vaste land van Brazilië en wel op 200 Z.B. (werkelijk ± 200 20') tegenover den mond van den Rio Doce of Zoete rivier. Daar zond hij den isten jum- twee sloepen aan land, maar deze werden door de samengestroomde vijanden afgewezen, zoodat zij onverrichter zake naar boord terugmoesten keeren. De nood dwong echter zoo spoedig mogelijk land aan te doen. Den volgenden morgen kwam het eiland Santa Clara in 't zicht (21° 15' Z.B.), wel het tegenwoordige I. dos Frades (Monniken-eiland) aan den ingang van de Baai van Espiritu Santo gelegen. Daar bestond gelegenheid de zieken aan land te brengen, van welke er verscheidene in diep treurigen toestand verkeerden. Eenige stierven kort na aankomst, maar na een verblijf van 15 dagen was het meerendeel van scheurbuik, de gewone kwaal dier dagen bij lang verblijf op zee, genezen. Gelukkig werden zij van den overwal met rust gelaten; zelf voelden zij zich niet sterk genoeg om iets tegen den overmachtigen vijand, die op zijne XCVI hoede was, te ondernemen. Nadat den i8den het schip de Eendracht, van zijne lading ontdaan, in brand was gestoken, gingen de overblijvende drie schepen den 21 sten weder zeil. Zij voeren de kust langs en kwamen den 30ste»» weder op de reede van het eiland S. Sebastiao, op dezelfde plaats, waar zij vroeger gelegen hadden. Eerst den i6l. van de jacht op veelal weerlooze vrachtschepen) het slachtoffer werd, was de Amsterdamsche c Of Bicker voor den brandstapel bestemd was, staat allerminst vast; zelfs niet, dat hij naar Lissabon zou worden gezonden. Mogelijk zou hij te Bahia voorloopig zijn aangehouden, om aldaar de beschikking over zijn lot af te wachten. Met dat al was zijn leven, op het oogenblik zijner bevrijding in groot gevaar. Hij werd toch beschuldigd van zeeroof en verdacht van daarbij met groote wreedheid te werk te zijn gegaan. Gouverneur Valdés schreef aan den Koning van Spanje, dat Bicker tijdens zijn verblijf te Rio de Janeiro aan zekeren Diego Lopez van Lissabon, die daar met een lading slaven voor Buenos Aires was aangekomen, als wederdienst voor eenige geschenkénden vriendschappelijken raad zou hebben gegeven, zich bij den Rio de la Plata in acht te nemen voor het eiland Maldonado, waar zich mogelijk de Silveren Werelt zou bevinden. Zoo hij vervolgd werd, moest hij vluchten, en indien hij ingehaald werd, zich liever dood vechten, dan overgeven. De Hollandsche gevangenschap zou dus erger zijn dan de dood! *) Laurens Bicker is na zijn terugkeer niet lang in het vaderland gebleven. Mogelijk heeftflaartoe medegewerkt, dat de ontvangst door zijne reeders, voor het meerendeel stadgenooten, betrekkingen of vrienden, niet bijzonder waardeerend zal zijn geweest. Hij besloot zoo spoedig mogelijk weder naar zee te gaan, en daartoe de gelegenheid niet af te wachten, die zijn vaderstad aanbood. Daar toch werd een onderneming op het touw gezet, die alle vroegere van dien aard in omvang overtrof. De Oude en de daarmede samengesmolten Nieuwe Amsterdamsche Compagnie, had zich met de Nieuwe Brabantsche en de ontworpen Westfriesche tot één krachtig lichaam vereenigd, en de uitrusting van 13 schepen ter hand genomen. Deze vloot zou echter eerst 25 April 1601 zee kiezen. Bicker was ruim drie maanden vroeger ») vertrokken. Hij had eene aanstelling aangenomen bij eene Zeeuwsche Compagnie. De eerste ondernemingen der Zeeuwen waren met weinig gunstigen uitslag bekroond. De Leeuw en de Leeuwin kwamen 29 Juli 1600 in het vaderland terug. Cornelis de Houtman was bij een verraderlijken aanval ter koopman Laurens Bicker. Aan de Rio de la Plata met zijn schip de Zilveren Wereld in hunne handen gevallen, werd hij echter nog in tijds van den hem te Lissabon wachtenden brandstapel gered door Sebald de Weert, wiens eskader met den vijand slaags geraakt na een hardnekkig gevecht hem en al de opvarenden bevrijdde", t) Zie Bijlage n°. IX, bl. 134 en X, bl. 164. 3) De Jonge II, zegt op p. 252 28 Januari; op p. 491 wordt a Januari genoemd. Tiele (Bijdragen 1882, p. 184) geeft eveneens 28 Januari. Cl reede van Atjeh vermoord en zijn broeder Frederik zuchtte in Atjehsche gevangenschap. De reis van de Langebark en de Son was eveneens rampspoedig geweest. Maar hierdoor waren de reeders niet afgeschrikt. Jacob van Neck's fabelachtig voorspoedige heen- en terugreis binnen 15 maanden, en zijn rijke lading, toonden welke uitkomsten te verkrijgen waren. Men sloeg de handen ineen tot de uitrusting eener nieuwe onderneming. Het grootste gedeelte der vennooten van Balthasar de Moucheron scheidde zich van dezen af, om zich te vereenigen met Ten Haeff en de zijnen. Een vloot van 4 schepen werd bijeengebracht. Aan de Langebark en de Son werden de Zeelandia (300 last) en de Middelborch (200 last) toegevoegd. De eerste plaats van bestemming was weder Atjeh. Aan den Sultan van dat rijk, Ala-ud-din, zou een brief van Prins Maurits worden overgebracht; de verlossing van Frederik de Houtman en de overige gevangenen moest verkregen, en zoo mogelijk, met verbreking van den Portugeeschen invloed, een contract van vrede en vriendschap, grondslag voor een duurzamen handel op de peperhaven van Sumatra's Noordkust, gesloten worden. Het schrijven van den Prins was in het Spaansch gesteld, ij. Daarin worden de hoofden der expeditie genoemd, de vier kapiteins: Cornelis Bastiaensz (Cornelio Bastiaensen), Hans Huybrechts Tonneman (Juan Tonneman), Mathijs 2) Antheunisz (Matheo Anthonissen) en Cornelis Adriaensz (Cornelio Adriaensen); en de vier commiezen of kooplieden :Gerard le Roy (Gerit de Roij), Laurens Bicker (Lorents Begger), Johan Jacobsz (Juan Jacobssen) en Nicolaes van der Lee (Nicolao van der Lee). Volgens De Jonge zou Bicker zich aan boord hebben bevonden van de Middelburg, waarvan Tonneman kaptein was. Deze maakte zijn tweede reis naar Oost-Indië; voor Bicker was het de eerste. De onderneming had een volledig succes. Den 28»n October 1596; Frankrijk sloot afzonderlijk vrede met Spanje den a*«» Mei 1598. 9) Verg. de Instructie voor de reis, Bijlage I sub 14°. 3) S. Jorge da Mina, den Nederlanders best bekend als S. George Delmina. 6 Den li. dito, den windt flaeuwelijck uyt den noordtoosten wayende, was onse cours noch al zuydoost aen, ende dien dach zijn onse 2. Sloupen van ons ghescheyden, haren cours nemende na de Greynkust ») toe. Den 12. dito zijn wy in stilte gedreven, weynich voorderende, als oock den 13. dito, ende als doen hebben wy aen die Wachters ^bevonden dat wy op de hoochde van 7. graden by noorden de Linie waren. Den 14. dito hebben wy oock met een stille locht uyt den o. n. o. niet veel ghevoordert, stellende onsen cours oost ten zuyden aen. Den 15. dito in stilte gedreven sonder voortganck. [4] Den 16. dito als nu stilte als dan wat wints hebbende stelden wy onse cours o. ten zuyden aen, wat winnende. Den 17. dito wederom in stilte ghedreven sonder yet merckelijcx te voorderen. Den 18. dito onsen cours z. o. ten o. aen houdende met eenen o. n. o. windt, hebben wy bevonden, dat wy op de hoochde van 5. gr. 50. m. by noorden de Linie waren. Den 19. dito luttel doch wat voorderende, hadden wy veel stilte ende weynich windts, seylden z. o. ten o. aen. Den 20. dito in stilte sonder voorganck gedreven. Den 21. dito met n. o. windt ende kleynen voortganck z- o. ten o. aen geseylt. Den 22. dito was onsen cours z. o. ten o. oock met luttel voorderinge, de windt noordtnoordtoost hebbende, ende de hoochde van 5. graden 15. min. by n. de Linie. Den 23. dito wat beter spoet met eenen ongestadigen wint ende z. z. o. ende een zuyd oosten cours. Den 24. dito bevonden wy ons op de hoochde van 4. graden 13. min. by noorden den Equinoctiael, ende deden z. o. ten z. ende z. o. eenen tamelijcken voortganck met eenen zuyd zuyd westen windt. 1) De kust van de tegenwoordige N egerrepubliek Liberia en daarvan in den strengsten zin alleen het gedeelte tusschen Cestos (juister Sestos) en Kaap Palmas. 2) De Portugeezen verstonden onder de „guardas" de sterren, die wij thans y, 6 en 4 van den Kleinen Beer noemen en waarvan y de middelste tevens helderste is. Zie b.v. Figueiredo „Hydrographia", Lisboa, 1695, p. 36. De Nederlanders lieten 4 los en zagen in y en (3 de .Wachters". Uit hunnen stand ten opzichte van de poolster leidde men ruwweg den uurhoek van die ster af, om zoodoende de correctie te bepalen, die op hare hoogte nog moet worden toegepast om de poolshoogte (breedte) te vinden (c = — A cos. P). Ook gebruikte men de „Wachters" om, uit hunnen stand (op een gegeven datum) het uur van den nacht af te leiden (feitelijkQP = * P + * R.O. — QR.O.). 7 Den 25. dito is onsen voortganck met eenen z. w. ende daerna n. w. windt spoedig gheweest, onsen cours was oost zuyd oost. Den 26. dito des morgens metten daghe zijn wy de Grein kuste ghewaer worden, zijnde ontrent 25. mylen x) by westen deCapde Palm 3) vervallen, wy vermeynden noch verder van de waltewesen, dan het schijnt dat de stroom na de wal toe treckt, also wy dat daerna bevonden, 3) wy liepen tot op derdehalf myle na aen landt, daer na laveerden wy lancx de wal henen, eerstmaels liepen wy ontrent IO. gelasen 4) z. oostwaerts tot op anderhalf!"myle na by Landt, daer hadden wy de diepte van 30. vadem 5) weecke gront, daer na hebben wijt van de wal gewendt, loopende 2. quartier 6) west waerts aen met een z. o. ten zuyden 7) cours. Den 27. dito met z. z. w. windt en tamelijcken voortganck deden wy onsen cours z. oostwaerts aen, daer bevonden wy aen den grooten hondt dat wy op de hoogde van 4. graden 7. min. by noorden de Linie waren. Den 28. dito z. o. ende oost zuydtoostwaerts aen geseylt met variabelen windt. Den 29. dito was onsen cours langs de wal henen o. met een zuydwesten wint ende tamelijcken voortganc. Den 30. dito dreven wy in stilte sonder yet te bedryven. Den 31. dito langs de Wal henen geseylt maer slappelijck voortghegaen. Anno 1599. Den eersten Januarij hebben wy met eenen noordtnoordt westen windt een tamelijcken voortganck ghedaen oost ten noorden aen, ontrent 2. mylen van Landt op 38. vadem diepen steeck-grondt. Den 2. dito was onsen cours o. ten noorden aen met noorden windt en kleynen spoet. Den 3. dito was de windt variabel, ende onse cours oost ten noorden toe. 1) De „mijl" was destijds de „Duitsche" mijl van 15 op één graad, maar men stelde haar (terwijl men de afmetingen der aarde nu eenmaal niet kende) op 3725 Amst. vadem (ad 1,699 M.) of 6,329 K.M. Zie Lucas Jansz Waghenaer in „Spieghel der Zee-vaert". a) Kaap Palmas. 3) Een oostwaarts trekkende stroom van 48 zeemijl per etmaal is bij Kaap Palmas geen zeldzaamheid; zelfs is 85 waargenomen. Zie b.v. Krümmel, Ozeanographie, II, p. 563 (ed. 1911). Verg. ook De Marees, ed. 1912, p. 3, noot a. 4) 10 glazen = 5 uren. 5) Ver m. Amst. vademen ad 1,699 M. 6) Verm. bedoeld twee „wachten" elk van 4 uur elk (Port, quarto). 7) Verm. een drukfout, lees: z. w. ten zuyden. 8 Den 4. dito met zuyd westen windt deden wy tamelijcken voortganck oost ten noorden aen. Den 5. dito hebben wy 't op de Greyn-custe geset ontrent 8. mylen by westen Aschine, *) daer wy sommighe Oliphants tanden gheTuylt hebben. Den 6. dito hebben wy onsen ancker wederom ghelicht, stellende onsen cours o. ten z. toe, met z. w. windt. Den 7. dito langs de Wal henen oost ten zuyden aen gezeylt met Is] stil weder. Den 8. dito hebben wy ontrent 7. mylen gheseylt ende doen gheset n effens de Caep des Tres pointes. Den 9. dito na Anca a) toe gheseylt, daer wy het op 10. vadem gheset hebben, ende kreghen des avonts wat ververssinge van landt, die Inwoonders beloofden ons des andern daechs Goudtaen boort te brengen. Den 10. dito stil aent ancker ghelegen, maer daer en quam niemandt aen boordt. Den 11. dito heeft onse Admirael met zijn schuyt ons laten weeten, dat wy terstont by hem comen souden daer hy lach met zijn Schip, het welcke wy deden, zeylende langs de wal henen ontrent 2. mylen van Landt, dan door stilte hebben wy 't moeten setten. Den 12. dito zijn wy al seylende voor Comenda 3) ghecomen, hetwelcke ontrent 5. mylen van Ante leyt, daer quamen wy wederom by onsen Admirael, van den welcken wy 2. maenden gheweest waren. Den 13. dito hebben wy daer vierdehalff pont gouts ontfanghen. Den 14. dito is onsen Admirael van ons wech gheseylt na Mourye 4) toe om aldaer te handelen, ende wy hebben hier vertoeft tot op den 23. dito toe, doen is het Yseren vereken ende Claes Heyn, 5) voor Comenda wederom by ons ghecomen, die stracx voorts seylden na Mourye toe, dan wy zijn daer noch blyven liggen. 1) Axem of Axim aan de Goudkust. Ottsen rekent hier de Ivoorkust (K. Palmas—K. Tres Punctas) als nog tot de Greinkust behoorende. Eenheid in die benamingen was er niet. 3) Lees: Anta of Ahanta, het landschap beN. Kaap Tres Punctas. Een kustplaats, die zoo heette, was er waarschijnlijk niet. In de 17* eeuw en later was Boutry de hoofdplaats van het district. 3) Zie De Marees, ed. 1913, p. 83, noot 1. 4) Mourye, Moure, Mourre, Mouree enz. (na 1613 met het Ned. fort Nassau). Zie De Marees, ed. 191a, p. 84, noot 3. 5) Een schip en een schipper aan Ottsen bekend, doch die verder in het verhaal niet voorkomen. (IJzeren varken was ook de soortnaam van stevige vaartuigen die in Overijsel gebouwd werden; zie Witsen, Scheepsbouw, ed. 1671, p. 170). 9 Den 27. dito quam onse groote Sloup by ons, ') die sommige tanden op de Greyn Kust geruylt hadde. Den 28. dito sonden wy die groote Sloup na Mourye toe na onsen Admirael. Den 29. dito noch stil ghelegen, ontfanghende altemets wat Goudts, maer weynich. Daer 30. dito quam Symon Roele 3) by ons voor Comenda, dien dag hebben wy ons schip schoon gemaect. Den eersten Februarij quam Symon Roeien Jacht voor Comenda by ons. Den 2. ende 3. dito al stil gheleghen, hoewel weynich Gouts ontfangen. Den 4. dito quam onse cleyne Sloup voor Comenda by ons van de Greyncust, brengende oock sommige Tanden, ende seylende so stracx voorts na Mourye by onsen Admirael. Den 5. dito seylden wy van Comenda na Moury toe by onsen Admirael. Den 6. ende 7. aldaer stil ghelegen, ende heeft ons de Admirael laten weeten ende bevelen, dat wy ons veerdigh souden maken om 'sandern daegs t'seyl te gaen. Den 8. dito hebben wy onsen Provoost aen Lant geset, om sekere muyteryen ende onrusten onder 'tvolck3) door hem aengericht, daer na zijn wy t'seyl gegaen met ons 4. Seylen, soo Schepen als Sloupen, 4) stellende onsen cours zuyd oost ten zuyden aen, de windt was z. w. ende z. west ten zuyden, ende onsen voortganck tamelijcken spoedigh. Den 9. dito kreghen wy eenen goeden z. z. w. windt onse cours was o. z. o. met spoed ighen voortganck. Den 10. dito oock dapperen voortganck na het z. o. oosten toe, met zuyd westen windt: Hier bevonden wy ons onder de hoochte van 2. graden 50 minuten by n. de Equinoctiael linie. 1) Verg. 11 Deo. 1598 en 30 Jan. 1509. 2) Uit een acte van 22 Januari 1599 (Amsterdamsch Oud Notarieel Archief, Not. J. F. Bruijningh Z48)blijkt, dat er een compagnie was van 2 schepen: 't groote, waarop schipper was Sijmen Roeien, met het jacht bestemd op Guinea. Bewindhebber der Compagnie was Nicolaes Balestel. Gerrit Thomassen Doesburch transporteerde op gemelden datum een aandeel van 1100 in de Compagnie van Roeloff Pietersen. 3) Een vrij milde toepassing van Punt lo der Articulen (Bijl. II). Onmiddellijk levensgevaar dreigde den provoost op het den Nederlanders steeds goedgezinde Mouree niet, en een volgend schip kon hem altijd weer meenemen. 4) Dus: de beide schepen, elk met zijn sloep. IO Den II. dito hadden wy oock goeden voortganc met variabele winden, ende onsen cours zuyd oost. Den 12. dito de windt z. w, de cours z. o. met spoet. Den 13. dito oock wel gevoordert, onsen cours was z. o. de windt t6l noch al waeyende uyt den z. z. w. ende z. w. Bevonden ons hier op 2. grad. ende 15. m. by n. de Linie. Den 14. dito noch tamelijcken ghevoordert na het z. o. toe, de windt was z. west. Den 15. dito met een z. w. windt zuyd oost aen seylende, kregen wy smorghens ontrent ten 9. uren Isla de Principe int gesicht noch ontrent 6. mylen van ons o. z. oostwaerts zijnde, 'tsavonts quamen wy op de Reede, daer wy 't op 8. vadem gheset hebben aen de n. o. zijde vant Eylandt, wy bevonden dattet op 2. graden by n. de Linie lach, *) de Stroom valt hier gheweldigh na de bocht toe, a) deshalven die na Isla de Principe seylen wil van de Goudt-cust af, de 3) en moet gheenen windt overgeven, maer nement so hooch op als hy mach, noch sal hy 't quaet genoech hebben om 't Eylandt voors. te beseylen, wy meynden met den z. o. ganck dat wy S. Thome beseylt souden hebben. Den 16. dito voer onsen Admirael met 17. Mannen inde cleyne Sloupe aen lant, 4) daer sy met schoon, maer valsch ghelaet willecom geheeten werden, want hy hadde noch des Jaers te vooren daer geweest s), so dat sy hem wel kenden, de Admirael met de Commis ende de Hoochbootsman wierden in de Kerck voor den Gouverneur 6) ghebracht, midler-tijdt hebben 'tander Volck de sloup vast ghemaeckt ende zijn int Dorp gheloopen om ververssinge te coopen, d'een hier d'ander daer: die Portegijsen merckende dat ons Volck verstroyt was, hebbense overvallen, ende 9. Mannen doodt ghesmeten, te weeten 4. van des Admiraels Volck ende 5. van den onsen, de rest vant volck zijnt ontloopen, ende ontswommen, van de welcke nochtans sommige gequetst waren, sy worden ghebercht van des Admiraels 1) In de Sao Antonio-baai (het tegenwoordige fort Ponta da Mina ligt op i° 39' 40* NB en 7° 26' 35", de schepen lagen ten oosten daarvan); diep in de baai vindt men het plaatsje Sao Antonio, wel het door Ottsen genoemde dorp. Zeekaart Westcoast of Africa, Princes, Sao Thomé and Anno Bóm Islands, Washington 1907, n°. 3381. a) De bekende Guinea-Stroom. 3) Lees: «die". Ottsen gebruikt in den vervolge dikwijls „de" voor „die". 4) Hier werd dus in strijd gehandeld met de bedoeling van Punt 36 der Articulen, en onmiddellijk werd de juistheid van het voorschrift onder ronden. 5) Namelijk: „op eigen gelegenheid daar geweest", niet in de vloot van Cleerhage, want diens schepen kwamen in het voorjaar van 1599 in Nederland terug. Zie Inleiding. 6) De naam van den Gouverneur is ons niet bekend. II Schuyt, de welcke met den Commis Cornelis van Heemskerck, ende den Hooch-bootsman van den Gouverneur gevangen ghehouden werden, ende so zijn wy 't gewaer worden. Den 17. dito hebben wy onsen Admirael, Commis, ende Hoochbootsman, met onser aller grote vreucht, wederom aen boort ghekregen, daer wy grotelijcx af verwondert waren, dan wy hadden achterdenken, dat sy se uyt vrese los gelaten hebben, duchtende dat wy hun Wooninghen te gronde gheschoten souden hebben, daerenboven dat hun die Admirael al dreygende ghewaerschout hadde, het welck sy schenen ghelooft te hebben, *) wy mosten niettemin daer onse Sloup met sommighe staven Ysers, 9) 4. steenstucken ende ander geweer laten, behalven noch die 9. doode hier boven verhaelt, die de Heere wil ghenadich wesen. Den 18. dito hebben wy niet sonder vrese een deel waters ghehaelt, ende zijn des avonts t'seyl ghegaen, stellende onsen cours na Capo de Consalvo 3) toe z. o. ten o. an, met slappen voortganck. Den 19. met schoon weder ende tamelijcken voortganc zuydoost ten oosten aen gheseylt. Den 20. dito noch dienselven Cours aen gezeylt met wat stapperen voortganck. Den 21. dito dien cours al houdende met z. z. w. wint moy weder ende cleynen spoet, zijn wy een Schip van der Veer gewaer worden, het welck na Isla del Principe Soldaten brochte, dan by ons gecomen wesende, ende dat wy hem vertelt hadden, hoe wy daer onthaelt waren gheweest, ende dat die Portugijsen het selve wederom in hadden, heeft hy zijnen cours ghewendt, ende is met ons na Capo [7] de Consalvo toe gheseylt, die voorsz. Soldaten waren daer van Moucheron ghesonden 4) hoe wel te vergeefs, als verclaert is. s) Den 22. dito zeylende onsen cours z. oost ten oosten henen, werden wy een Portugijsche Barck ghewaer, die wy met onse Sloup oft Jacht na ghejaecht hebben tot dat sy hun aen strant begaven aen ïj Immers in 1598 was Principe door de Nederlanders verrast, en dus zat de schrik er bij de Portugeezen nog in. a) Een handelsartikel, dat aan de Kust gewild was. Dierick Ruiters (1633) vermeldt de staven herhaaldelijk. Verg. Ruiters, Toortse der Zee-Vaert; uitg. S. P. L'Honoré Naber (Linschoten-Ver.), 1913, p. 49, noot 1. Zie ook „Instructie voor Willem Lodewycx", De Jonge, Opkomst, Dl. I, p. 236. 3) Kaap „de Lopo Goncalves". Groussac, p. 387. zegt: „Ueva el nombre de su descubridor portugués: se cree perteneciera a la celebre expedición de Sant? rem y Escobar (1469). 4) Eene expeditie ter ondersteuning van Cleerhage op Principe, onder Willem Lodewycksz, uitgezonden door De Moucheron. Verg. De Jonge, Opkomst, Dl. I, p. 335. 5) Juister zou zijn: „als gebleken is". De ondervinding van Ottsen bad natuurlijk geleerd, dat Cleerhage reeds lang weer van Principe vertrokken was. 12 Isla Criscoa, *) daer sy de Barck verlatende, op 't Landt ghevlucht zijn om haer te verberghen, dan ons volck is oock te Lande gevaren om die te soecken, ende hebbense ghe vonden op 2. Mannen na: Onder dit volck die sy t' scheep brochten was oock een Paep, met sommige Swarten so Vrouwen als Mannen, die ander waren voorts al Portugijsen, comende met de Barck van 5. Thome, varende nae Isla del Principe toe, daer sy den Gouverneur toe behoorde de onse Sloup ende onse goet genomen hadde, in dese Barck waren ooc 2. Gotelingen ende 50. potten Wijns, met sommige sacken Kattoen, anders oock niet besonders, wy namen de Barck mede, ende maeckten daer een Jacht aff. 3) Den 23. dito hebben wy onse twee Anckers verjoren, dien dach hebben wy oock onse schuyt na Landt ghestuert om de twee Mannen voors. te soecken maer kondense niet vinden, so dat wy 'tsavonts wederom t'schepe quamen, desen dach hadden wy eenen suydtwesten windt ende lieflijck weder. Den 24. dito 'smorgens metten dach hebben wy wederom zeyl ghemaeckt, laverende by de wal op met variabelen windt. Den 26. des morgens bégonnen wy onse Anckers op te lichten, ende de Mars-seylen te ontslaen, 3) middelertijdt viel daer eenen geweldigen donder-slach, die Laurens Bickers bovenste Marsseyl ende de Bram stenge in stucken sloech, welcke stueken int springen eenen Man in de Mars doodt sloeghen, voorts sloech hy noch stucken uyt den groten mast, van daer vallende neder in 't schip daer hy 't volck d'een in de Koy d'ander daer uyt smeet, dat sy uyt verbaestheyt nau wisten hoe sijt hadden, ten lesten is hy noch geruymt met eenen vuylen stanck, daer ginck een poort op den Overloop van selfe open, daer raeckte den donder uyt, het was een schrickelijcke sake, wat de Heere daer mede voor hadde is hem bekent: ontrent 2. uren daer na kreghen wy eenen gheweldighen aenstoot van windt, so dat wy onsen Boot verlooren. Den 27. dito laveerden wy noch al langs de wal henen, sonder nochtans naeder als 2. mijlen by landt te comen om der droochten wille, de op ontrent 12. mijlen na by de Cap de Consalvo beghint, 1) I. do Corisco (weerlicht-eiland). De naam komt reeds bij Duarte Pacheco Pereira (± 1450—1533) voor op p. 77 van diens „Esmeraldo de situ orbis". Lisboa, 1893. Hfl begon zijn manuscript in 1505 en werkte daaraan verscheidene jaren. 3) Ter vervanging van de op 17 Febr. in handen van de Portugeezen achtergelaten groote sloep. 3) D. i.: „los te maken" om onder zeil te kunnen gaan. 13 streckende schier tot de Caep toe, ende is seer steyl, *) int laveeren quamen wy na de Wal toe loopen, werpende het Loot uyt, als wy 40. vadem hadden so kreghen wy wel in eenen oogenblick daer na 13. voet waters, so dat wy staech mosten ouer smijten, hoe wel dattet noch wel anderhalff mijle vant landt was, ende ontrent 3. mijlen van de Caep. Den 28. dito quamen wy onder de Caep de Consalvo, daer wy ons op 20. vadem neder setteden, op ontrent een vierendeel mijls vant Landt, ende een mijle vanden hoeck, daer hebben wy ons van versch water versien, waer over wy doende geweest zijn, soo om water te halen 3) als onse vaten te kuypen, tot den 20. Meert toe. Den 14. Martij quamen daer 3. Schepen by ons, te weten Jan Veen, de Salm, en Jan de Witte van Rotterdam. 3) I) Dierick Ruiters, ToortsederZee-Vaert.ed. 1623,p.386,isvrijuitvoerigoverdedroogten tusschen Rio de Nazareth en C. de Lopo Goncalves; ook hij beschrijft de droogte als van groote steilte. a) Aan deze kaap werd het water gewoonlijk verkregen uit gegraven kuilen van ± i M. diepte. Verg. Ruiters, ed. 1633, p. 387. 3) Het contract van bevrachting voor deze reis van het schip de Vos, schipper Jan Jansz Vee» van Medemblik is bewaard gebleven. (Acte Not. J. F. Bruijningh 23 April 1598 Z. 43 nu 77). De kooplieden waren Jacob Jacobsz, Hans van Uffelen, Jacques de Velaer, Jacques Bernaert en Franchoys van Hove; de reeders Jan Jansz Oorver, Wybrant Pietersz en Hendrick Mieuwes. Het contract ging in op 17 April 1598, en lnidt: „die voorn, schipper zal gehouden wesen, ende verbindt hem mits desen 't selve schip dubbelt te doen maecken, calefaeten ende wel laten versien van alles om bequaem te wesen totte navolgende voijagie ende dien volgende t selve schip op t spoedelijcxt gereet leveren, welverstaende dat die schipper voorn, inleggen ende bij 't schip voeren, dubbelde seijlen met twee merszeijlen van nieuw Frans canifas gemaect. Item noch twee anckers met twee bequame nieuwe touwen, boven soodanigbe als tegenwoordelijck bij t schip zijn. Item zal oock 't selve schip versorgen van ammonitie ende tot dien eijnde noch opleggen drie gotelingen totte seven stucz, die hy is ophebbende, van welcke drie de twee soo swaer sullen wesen als de coopluijden in discretie goetduncken zal. Item 8 steenstucken, thien halve vaten cruijt, 13 musqueten, 12 roers, hantgeweer, spietsen, loot, lonten en alle andere ammonitie naar advenant om door middel van dien met hulpe van den almachtigen Godt te wederstaen ende aff te keeren alle piraten, zeerovers ende andere die schip ende goet souden poogen te beschadigen. Sal voorts die voorn, schipper achter aen t schip noch laten maecken een viercante gallerije, ende dat alles tot zijn ende des reeders coste alleen. Oock sal die schipper voorn, die cajuijt laten maecken tot der coopluijden believen, mits dat die schipper 't hont daertoe noodich sal leveren ende het arbeijtsloon bij de coopluijden zal worden voldaen. Bovendien zullen die coopluijden naer haer goetduncken in 't schip laten maecken een brootcamer [waartoe de schipper het hout moet leveren en de kooplieden het arbeidsloon betalen]. Allen t selvè volbracht zijnde zullen de coopluijden 't selve schip tharen coste ende laste voor de navolgende voijagie victualieren. Oock bovendien om de reijse met Godts hulpe te vervolgen tot dienste van 't schip alle 't scheepsvolck(:soo veele hen geraden zal duncken te huijren oft laten aannemen daertoe die schipper op 't versouck van de coopluijden hem zal moeten laten vinden ende zijn uterste diligentie doen, int huijren van 't selve volck, doch met advijs ende goetduncken van de voors. coopluijden [de kooplieden betalen de gage, huur en maandgelden van allen op 't schip, behalve den schipper, die betaald wordt door de reeders; hij geniet evenwel de kost T4 Den 17. dito is de eerste Man in ons Schip ghestorven, Gerrit Jansz. geheten ende aen landt begraven worden. Den 18. 19. 20. meest al doende gheweestso om water in te halen, W als oock hout om te branden. Den 21. dito zijn wederom met onse 4. Seylen x) vande Caep ghescheyden, ende hebben onsen cours west ten z. aen na 5. Thome toe gheset, het weder was schoon, ende de windt z. ten westen. Den 22. dito met den voorsz. windt onsen cours heel westwaerts ghewendt. Den 23. dito noch windt ende cours als voren gehadt. Den 24. dito werden wy 5. Thome gewaer, daer wy ons ontrent 2. mijlen by z. het Casteel a) op 30. vadem vuylen gront gheset hebben, wy schreven eenen brief na landt aen den Gouverneur, 3) welcx inhoudt was, dat wy sommighePortugijsen ghevanghen hadden, ende dat wy geern tegen dieselve, die Duydtschen die syluyden vanSalmen Schip van Isla de Prince ghekregen hadden, 4) wel wilden lossen. Tan de kooplieden op 't schip, eet met de commiezen aan tafel, verblijft en logeert in de kajuit]. Ende sullen die coopluijden sulcx ende soo veele in 't voors. schip mogen schepen als ben zal goetduncken. Daer mede die voorn, schipper als dan van deser stede zal seylen naer Texel oft 't Vlije ende van daer voorts zijn reijse vervolgen binnen door oft achter Engelandt om, soo die eerste bequame wint ende gelegenheij t van den tijt sal presenteeren ende in alder diligentie loopen naer Guinea, West Indien ende alle andere plaetsen ende eijlanden egeene wtgesondert, daer die commissen hem zullen ordonneren, doch niet te passeren oft verbij te zeijlen die Cafo bene esperance oft Strate Maggelana ende alsoo tot contentement ende genoegen van de commissen geladen zijnde, sal alsdan op haerlieder begeren zijn reijse weder herwerts voirderen ende in alder diligentie seijlen ende keeren tot in Seelandt, in de Mazeoh Tessel, soo die gelegentheijt van die tijt presenteren ende de commissen mitsgaders de schipper voor geraden duncken zal." De vracht zal worden berekend naar het aantal maanden, dat het schip is uit geweest, ingaande van den dag, dat het schip buiten Duins gekomen is, totdat de reis volbracht is en op de losplaats het anker heeft laten vallen. De bevrachters garandeeren 14 maanden gage tegen 610 K.gld. per maand, mitsgaders „havery" en „pilotage". Omtrent de Salm komt in een acte van 5 Augustus 1600 (Not. L. Heijlinc P. 25) het volgende voor. Pieter du Pont laat de assuradeurs van het jacht de kleine Salm (Sallem), gr. 40 last, schipper Cornelis Claessen aenzeggen, dat dit vaartuig, gelijk met de groote Salm naar de kust van Guinea vertrokken, in ' t gaan is gebleven; „alsoo daer noij t tidinghe meer aff gehoordt en is," weshalve hij ben voor ingeschreven bedragen aanspreekt. Een schipper Jan de Witte van Rotterdam werd niet aangetroffen. 1) Namelijk: de beide schepen, elk met zqn eigen sloep (of jacht). Verg. noot bij 8 Febr. en aa Febr. 1599. a) Aan de noord-oostzijde van het eiland ligt de Anna de Chavesbaai; aan de zuidzijde dier baai de stad Sao Thomé; het kasteel (fort Sao Sebastiao) op de uitspringende punt aan den ingang der baai. Zie de hiervoor (p. 10, noot 1) aangehaalde zeekaart n". 3381. 3) D. Antonio de Menezes, die nog geen 7 maanden later, ai October 1599 zich aan Jkhr. Pieter van der Does moest overgeven en gevankelijk naar Holland werd gevoerd. 4) Vermoedelijk op eenzelfde manier als de gevangenen, die Bicker en Van Heemskerck hadden verloren. '5 De 25. dito hebben wy wederom antwoorde daer op van 't Landt ghekreghen, te weeten dat die Duydtschen niet te lossen waren, maer dat sy ghevanghen na Poortugael mosten, daer by voeghende, dat sy Poortugijsen ghenoech hadden. Den 26. dito hebben wy onsen ancker ghelicht, zeylende af ende aen om eenen Hamborger man te verwachten, die van IsladePrince comen soude met eenen Bisschop ende sommighe Portugijsen. Den 27. dito werden wy denselven Hamborgher gewaer, de wy stracx na gezeylt zijn so lange dat wy hem kregen, ende hebben al die Portugijsen daer uyt ghenomen om die Duydtschen te beter te lossen, dan die voornoemde Bisschop was 't ontroeyt met een Schuyt nae Landt toe, so dat wy dien niet en kregen, niettemin wy schreven weder eenen brief na landt toe, vermeldende dat wy noch meer Portugijsen gevangen hadden, versoeckende als boven d'een teghen d'ander te lossen, ende lieten mit den brief den Hamborger met zijn Schip na landt varen, houdende af ende aen om bescheyt van lant te verwachten. Den 28. dito noch al af ende aen gehouden ontrent het landt, hebbende eenen zuydtlijcken windt ende moy weder. Den 29. dito hebben wy ons gheset ontrent 2. mylen by noorden het Casteel op 20. vadem schoonen sandt-grondt, ende hebben weder bescheydt van Landt ghekreghen met eenen Duydtschen, dat wy onse Volck wel mochten krijghen voor die Portugijsen maer geen verversschinge altoos, wy schreven hun wederom dat wy verversschinge wilden hebben. Den 30. dito daer over noch al geparlementeert, versoeckende verversschinge, dan 'twas te vergeefs sy wildender niet toe verstaen, ten lesten zijn wy gheaccordeert met 'tvolck aen beyden zijden d'een tegen d'ander te lossen. Den I. April quam een Gijselaer aen boort, ende seyde ons, dat wy die helft van de Portugijsen na lant toe souden schicken, dat hy borge voor de selve bleef, 'twelck wy gedaen hebben, ende also zijn tsavonts 11 duytschen t'schepe gecomen, *) onder dieselve was Olykan ende Cornelis Tonissen beyde Comisen vant Salm schip, de rest waren Boots-gesellen, doen hebben wy de andere Portugijsen met den Gijselaer na Landt laten varen. 1) Men was uitgevaren met 36 man (zie p. 1). Op 16 Dec. 1599 teekent Ottsen echter aan, dat er 5 man van de 42 waren overgebleven. Dit verschil kan verklaard worden, wanneer men aanneemt, dat er van de 11 man, die uitgeleverd werden, 6 op de Silveren en 5 op de Gouden Werelt overgingen. Tonissen, die hier genoemd wordt, behoorde tot de eerste 6. i6 Den 2. dito zijn wy wederom van 5. Thome gescheyden, loopende om het landt na Anabon x) toe. Den 3. dito was de cours z. o. de w. z. z. w. moy wed. Den 4. dito gezeylt z. o. ten z. met t. w. ten z. wint. Den 5. dito geseylt o. ten z. met een z. w. ten w. wint. Den 6. dito de windt z. z. west, ende onse cours z. o. M Den 7. dito was de wint z. o. onsen cours z. z. w. met kleynen voortganck. Den 8. dito kregen wy het Eylandt van Anabon int gesicht, wy mochten doen 00c het Eylant 6". Thome noch wel sien, 2) dien dach was onse cours oost ten z. de windt z. w. ten westen met kleynen voortganck. Den 9. dito hebbende stilte, hebben wy oock niet gevordert, dan tsavonts wert de wind z. w. so dat wy met eenen z. ten o. cours wat ghewonnen hebben. Den 10. dito oock stil weder zijnde, de wint z. w. ten z. ende onsen cours oost teh noorden, hebben wy oock weynig ghevoordert. Den 11. dito sdaechs wat voorts seylende, bleven wysnachts door stilte dryvende. Den 12. dito hadden wy met z. w. windt, ende een z. o. ten zuyden cours luttel spoets. Den 13. dito was onsen cours o. z. o. den wekken wy tsavonts geset hebben na het w. z. w. toe de wint was z. Den 14. was onse cours sdaeghs z. w. met eenen z. z. o. windt, die savonts veranderde ende w. z. w. worde, soo dat wy onsen cours stelden na het z. o. toe. Den 15. dito de wint stil uyt den z. o. hebben wy op den voorsz: cours weynig gevoordert, dan snachts hebben wy 't gewendt z. z, oosten aen. Den 16. dito kregen wy eenen harden anstoot, savonts waren wy dicht by Anabon op een mijl na aen de wal, dan eerst door stilte, daer na door hardt weder zijn wy weder daer van gheraeckt. 3) Den 17. dito (wesende saterdach) hebben wy 2. aenstoten geleden van eenen geweldigen stormwindt uyt de zuydlicke handt, dan evenwel lijn wy tsavonts wederom dicht by Anabon gekomen, meynende 1) Annobon Sp., Annobóm Port. (bet op Nieuwjaarsdag 1471 ? ontdekte). 2) Annobóm is hoog 990 M.; S. Thomé 2140 M. (Stider's Handatlas, ed. 1905). 3) Zoo was men dan 14 dagen bezig geweest om van S. Thomé naar Annobóm op te werken; de afstand bedraagt 120 zeemijlen. Het ging nu eenmaal niet spoediger, omdat men den Benguella stroom begon te ondervinden. 17 op de Rede te lopen, dan also onse Admirael noch een stuck weegs achter was, ende van de wal af ghewent hadde, so hebben wy (dat siende) oock gewendt, ende zijn hem ghevolcht z. w. aen, des nachts, door dien wy soo seer verachtert waren, en konden wy onsen Admirael niet sien, ende des morgens waren wy hem uyt het gesicht quijt. *) Den 18. dito hebben wy 't na Anobon toe gewent om onsen Admirael te soecken, maer het waeyde so hert dat wy 't voorsz. Eylandt niet beseylen konden, nochtans hebben wy 't al ontrent het landt gehouden, op hope dat wy hem souden konnen ontdecken. Den 19. dito noch al na den Admirael ghesocht, dan konden hem niet vinden, ende sulcx aenmerckende, hebben wy t'samen beraetslaget oft hy oock wel weder na de Caep de Consalvo mochte geloopen wesen, door dien wy beyde seer soberlijck water in hadden, waerop wy geresolveert zijn voor het beste weder na deCaep te lopen, overmidts dat wy deselve over eenen boech mochten aen seylen, 9) daerover hebben wy smiddaechs ontrent den Noene den schoot af gesmeten, 3) na de Caep toe oostwaerts aengeseylt, sdaegs was de wint z. w. ende snachts variabel, niettemin de voortganck was tamelijck goet. Den 20. dito hebben wy eenen z. o. wint gecregen, soo dat wy 't weder ghewendt hebben na Anbon toe, want met dien wint en mochten wy de Caep sonder laveren nietaen zeylen, 't welc ons ongeraden docht, want wy souden mogelijck wel een maent met laveren overgebracht hebben, al eer wy aende Caep souden hebben connen komen, ende dan noch niet seker zijn, van onsen Admirael daer te vinden, desen dach hebben wy door stilte weynich vertiert. 4) [,01 Den 21. dito hebben wy smorgens weder koelte gekregen uyt den zuyden, so dat wy 'sdaechs en snachts w. 1. w. aen ghezeylt zijn. Den 22. April was onsen cours w. z. w. de wint variabel, dien dach hadden wy eenen storm, ende 'tsavonts zijn wy Anabon weder gewaer worden, wy liepender ontrent 6. mylen bynoorden, ende zijn aen Anabon gewaer worden dat wy 2. streken wraecten, s) het was 1) Hier geraakten de schepen voor goed uit elkaar. a) By een wind, die nagenoeg altijd uit den zuidelijken hoek waait, kon men die Kaap gemakkelijk bezeilen. 3) Versta: „wij vierden den schoot op", om met bezeilden wind recht naar de kaap toe te 100 pen. 4) Een nog levende uitdrukking. „Geen vertier" beduidt dat het schip, in stilten drijvende, niet van plaats veranderd is. 5) „Wraak" is het verschil van den koers, dien men stuurt, met de richting, die het schip Linschoten XVI. 3 i8 moy weder ende 'twater slecht, *) het geleeck oock dat de stroom al na het vaste Landt toe trect, seylden voorts van 'savonts tot smorghens met een z. ten westen windt west ten zuyden aen. Den 23. dito hebben wy op nieuwes gheraetslaget, hoe wy't voor het beste voornemen souden om onsen Admirael te vinden, dan bedachten dat hy quaet te soecken was, deshalven gheen beter middel gevonden, dan ons best te doen om in de Riviere Rio de Plata te komen, om hem daer te verwachten, voorts hebben wy desen dach onsen cours w. z. w. aen geset, 2) de windt was zuydlick, wy hebben dien nacht aen den Cruyser 3) bevonden, dat wy op de hoochte van I. graedt 14. min. by zuyden de Linie waren. Den 24. dito noch dien cours ende windt behouden, ende smiddaegs aen de noorder Son hebben wy de voorsz. hoochte van i. graed 14. min. oock bevonden, savonts zijn wy z. z. w. aen gheseylt. Den 25. dito noch al dien cours ende windt als vooren, hebbende met moy weder ende slecht water geseylt dan'savonts keerde de windt zuyden ten westen, ende wy deden onsen cours west ten zuyden aen. Den 26. dito was de windt zuyden, het weder moy, het water slecht, ende onsen cours w. z. w. des middaegs bevonden wy aen de Son int n. dat wy op de hoochde van 1. graedt 20. min. by zuyden de Linie waren, tsavonts kregen wy z. z. w. windt, ende hebben onsen cours west aen gheset. Den 27. dito setten wy onsen cours noch al westwaerts aen, de wint noch z. z. w. zijnde, het water was slecht, ende het weder moy, wy bevonden 'smiddaeghs aen de Son (noorden zijnde) dat wy op de hoochde van eenen graedt 10. min. by zuyden de Linie waren: Hier bevonden wy 00c dat ons Compas eenen halven streeck noordtoosterde, 4) daerenboven dat ons de stroom om de de n. w. setten, want wy w'raeckten al staech 2. streken met slecht water ende een seer beseyldt Schip, 'snachts hebben wy onsen cours west ten zuyden aen gheset. werkelijk opgaat. Eenige wraak bestaat er op een zeilschip (mits het niet recbt voor den wind wegzeilt) altijd, omdat eenig vaartuig, door de werking van den wind, niet alleen TOortut gaat, maar ook een weinig dwars wegdrijft. De wraak van a streken was enorm, en grootendeels gevolg niet van den wind, maar van den stroom (den Benguella stroom). 1) Slecht water = effen (vlak) water. a) De rechtwijzende koers van Annobóm naar Ascension is Z 7a0 W of WZW Vs wMen stelde dus een zeer goeden koers vast. 3) Port-Cruzeiro, te weten: het Zuider Kruis. 4) Eerste waarneming omtrent de variatie: N 5" 37' 30" O. 19 Den 28. dito w. z. w. aen ghezeyit, de windt zuyden ende moy weder zijnde: Hier hebben wy metten Astrolabio oock bevonden, dat wy op de hoochde van 1. graed 10. min. by zuyden de Linie waren, behielden snachts den voorsz. cours. Den 29. dito met eenen z. oosten windt ende moy weder z. w. aen ghezeyit, noch hebben wy op Aen Astrolabio bevonden, dat wy op de voorsz. hoochde van 1. gr. 10. min. noch waren, tsnachts w. z. w. aen geseylt met eenen z. windt. Den 30. dito was onsen cours z. w. de wint z. z. oost het weder moy, doen bevonden wy aen de Son dat wy op de hoochde van een graed 30. min. by zuyden de Linie waren, tsnachts hebben wy d' selve cours ende windt behouden. Den 1. Mey cours ende windt als voren, wy bevonden aen de Son dat wy als doen op de hoochde van 2. graden 8. minuten waren, tsnachts was onsen cours z. west ten westen, met variabelen windt. «] Den 2. dito 'sdaechs was onsen cours w. z. w. ende snachts z. w. de windt was z. o. het water slecht ende het weder schoon, tsnachts hebben wy aen de Cruycer bevonden, dat wy op de hoochde van 2. graden 4. min. by zuyden de Linie waren. Den 3. dito met eenen zuydt oosten windt moy daer weder onse cours sdaechs geset z. z. w. aen, ende snachts met eenen oost z. oosten windt wendeden wy onsen cours zuydtwaerts aen, doen bevonden wy aen den Cruycer 3. graden 8. minnuten by zuyden de Linie. Den 4. dito hebben wy met variabelen windt z. ten westen aengezeylt, ende aen de Son bevonden, dat wy op 4. graedt 27. min. by z. de Linie waren: Snachts wert de windt z. o. ten o. daer weder ende sterren-licht, oasen cours was z. ten w. als voor. Den 5. dito was onsen cours %. ten w. Wy bevonden des middaegs aen de n. Son de hoochde van 5. graden 15. min. by z. de Linie, ende behielden snachts onsen cours de windt was z. o. ten oosten met schoon weder. Den 6. dito sdaegs gheseylt zuydtwaerts aen mit o. z. oosten wint ende moy weder, desen dach smorgens met een ooster Sonne, wierden Ascention ghewaer, *) leggende z. z. oost van ons ontrent 7. my- 1) In 14 dagen van Annobóm naar Ascension, dus 1260 mijlen gezeild. Dit geeft een behoud van 90 zeemijl per etmaal. Het was een mooie reis voor een lang in dienst zijnd (aangegroeid) schip. In de 19» eeuw rekende men, dat een zeilschip op een lange reis, alles dooreengenomen, rao zeemijl per etmaal in den koers vooruitkwam; maar die schepen hadden vlugger lijnen en waren tegen aangroeien beveiligd door een koperen dubbeling beneden de waterlijn. 20 len, wy liepender by langhes henen, 'tis een hooch Landt, *) wiens noórdt-hoeck zijn hoochste is, het streckt sick zuyden ende n. op zijn langste, tsavonts hebben wy aen den Cruysser bevonden dat Ascention op de hoochde van 7. graden 40. min. leyt by zuyden den Equinoctiael: 2) int schieten was ick noch 6. mylen n. o. ten oosten daer af, snachts de voorsz. windt ende cours behoudende: Hier bevonden wy 't compas ontrent een streeck noordt-oosteren. 3) Den 7. dito 'sdaeghs ende snachts eender-hande cours behouden, met meest eenen oost z. oosten windt, schoon weder ende goeden voortganck. Den 8. dito sdaeghs ende snachts de windt als boven, onse cours zuyden, snachts bevonden wy int eerste quartier 4) aen den Cruycer, dat wy de hoochde van 11. graden 35. minuten by zuyden de Linie hadden. Den 9. dito cours ende windt als boven met onderwijlen een buy, voorts meest schoon claer weder, bevonden 'savonts aenden Cruycer de hoochde van 13. graden 25. minuten by zuyden de Linie. Den IO. dito cours ende windt als boven met buyich reghenachtich weder, bevonden aent Cruys de hoochde van 15. graden by zuyden de Linie. Den 11. dito cours, windt ende weder als boven, dan snachts claerde het weder wederom op, wy droegen de Mars-seylen ter halver stenghe, s) ende bevonden snachts aan den Cruysser de hoochde van 17. grad. by z. de linie. Den 12. worde de windt heel oost, ende moy claer Weder, hebben onsen cours noch als vooren zuydtwaerts aen gheset met goeden voortganck, ende bevonden aen den Cruycer de hoochde van 18. graden 50. minuten by zuyden de Linie. Den 13. dito moy claer weder, w. ende cours als voren. Den 14. dito met variabelen wint noch zuydwaerts aen ghezeyit, smiddaegs aen de noorder Son bevonden dat wy op de hoochde van 21. graden 3o. min. by z. de Linie waren. Den 15. dito zuydtwaerts aen geseylt, mit variabele winden, des 1) Het is 859 M. hoog. (Stieler's Handatlas, ed. 1905). 2) Het fort ligt op 7° 56' Z.Br. 3) Variatie N n" 15" O. 4) De eerste wacht, van 8 • nam. tot middernacht (port. quarto). Den 8«« Mei gaat het Kruis omstreeks 9 * 30 m door den meridiaan. 5) D. i. gereefd (verkleinde oppervlakte) wegens den krachtigen wind, en om andere redenen, die daarmede verband houden. 21 middaeghs hebben wy bevonden, dat wy op de hoochde van 22. grad. by z. den Equinoctiael waren, tsnachts worde de windt oost zuydoost, ende wy setten onsen cours z. ten w. aen. [,31 Den 16 dito noch met variabele winden op den vorigen cours t. ten w. aen gheseylt, so wel snachts als des daechs, het weder was buyich, desen dach zijn wy het Tropicum Capricorni ghepas-seert. % Den 17. dito sdaeghs ende 'snachts met oosten wint na het zuyd westen toe gheseylt, sdaeghs was het weder mottich ende buyich, en snachts schoon ende claer, doen bevonden wy aen den Cruysser dat wy op de hoochde van 24. grad. 40. minuten waren. Den 18. dito hadden wy sdaechs oosten windt ende snachts n. o. behoudende onsen cours doorgaens z. w. doen bevonden wy aen den Cruysser, dat wy op de hoogde van 25. grad. 6. min. by z. den Equinoctiael waren. Den 19. dito bleef de windt snachts en sdaechs n. o, ende onse cours z. w. met schoon weder, de hoochde 26. graden 45. minuten. Den 20. dito (zijnde Hemelvaerts dach) hebben wy eenen n. w. windt gekregen, oock w. n. w. soo dat wy 't dien dach z. w. aenghedreven hebben met moy weder, smiddaechs, de Son noorden zijnde, bevonden wy dat wy op de hoochde van 27. graden by zuyden de Linie waren, snachts werdt de windt n. w. ende onse cours z. west ten westen. Onse Compassen noortoosterden hier ruym een streeck *). Den 21. dito kregen wy eenen z. w. windt met geweldige buyen, dienselven dach hebben wy onsen cours na het z. ten o. gheset, van 'savonts tot smorgens met twee schover-seylen 3) geseylt, ende snachts is de wint z. o. ten z. ghekeert, ende onsen cours was z. w. ten zuyden het water ginck seer hol. Den 22. dito hebben wy 'smorghens de mars-seylen 3) wederom by gheset, ende hebben onsen cours oock na het westen gewent, de wint was z. z. w. met schoon weder ende stil, niet tegenstaende datte t water seer hol ginc, snachts «verdet weder heel moy, ende wy setten onsen cours west j., w. aen: Hier hebben wy ons bevonden op de hoogde van 28. graden 40. minuten by zuyden de Linie te zijn. Den 23. dito (zijnde Sondach) hebben wy eenen uytermaten grooten Walvisch gesien, die nae ons goedtduncken wel 2. oft 3. mael onder het Schip door duyckende, het selve geraeckt hadde, want hy 1) Variatie N 11° 15' O. a) De beide onderzeilen: fok en grootzeil. Het grootzeil werd ook wel het schoverzeil genoemd. 3) De zeilen, die boven de onderzeilen gevoerd worden. 22 hadde den snavel bebloedt, sdaechs was de windt o. n. o. met moy stil weder snachts variabel, wy hebben onsen cours doorgaens west ten zuyden aen gheset. Den 24. dito w. z. w. aen seylende met n. w. ende n. n. weste winden, kreghen wy des namiddaechs eenen geweldigen storm, soo dat wy de zeylen mosten in nemen ende lietent dry ven, aldus dreven wy tot 'sanderen daechs smorgens z. z. oostwaerts henen. Den 25. dito ist weder wat ghestilt, soo dat wy onse Schover-seylen wederom daer by geset hebben, wy leydent westwaerts over, seylende den gantsen dach n. w. ten westen aen met holl water, snachts was onse cours west ten zuyden. Den 26. dito des voorigen nachts cours behouden, met eenen z. windt ende stil claer weder, wy bevonden smiddaechs aen de Son, dat wy op de hoogde van 29. grad. 37. minuten waren, dan snachts zijn wy in stilte ghedreven. Den 27. dito den ganssen dach in stilte gedreven, dan savonts kregen wy eenen oosten windt wat op koelende, soo dat wy dien nacht tamelijcken voorderden met eenen w. ten z. cours, bevonden aen den Cruysser dat wy op de hoochde van 29. graden ende 38. minuten by tol zuyden den Equinoctiael waren. Den 28. dito noch den voorsz. cours ghehouden, de windt oost zijnde met moy weder, snachts de cours als voor, de windt n. o. met donckere locht, dien dach peylden wy de Sonne int rijsen in het n. o. ten o. die weder onder ginck int west ten noorden, so bevant ick door het midden van dien, dat mijn rechte noorden was n. ten w. ende suyden ten oosten. ") Den 29. dito met helder weder ende n. o. windt seylden wy den voors. cours west ten suyden aen, als oock des nachts dat de windt n. werdt, wy bevonden hier dat wy met desen ganck w. ten zuyden aen, geenen graed op en seylden, wy bleven al op 29. graden 35. minuten, hoewel wy dienselven ganck wel 5. dagen op ghelopen hadden. •) Den 30. dito (zijnde Pincxterdag) zijn wy w. z. w. aen geseylt met eenen n. n. w. windt, snachts de windt zijnde z. o. hebben wy onsen cours w. ten z. aen gheset, de windt was herdt, soo dat wy maer 2. Schoeverzeylen voerden, snachts bevonden wy de hoochde op 29. graden 30. minuten by zuyden die Linie. 1) Variatie N 11° 15' O. 3) Hetgeen niet vreemd is. Bfl een magnetischen koers Wt Z en variatie van i streek Noordoostering, gaat men juist West op, tonder van breedte te veranderen. 23 Den 31. dito met eenen noorden ten westen windt, des daechs w. ten zuyden aen geset, ende snachts west zuyd westwaerts aen met schoon weder. Den 1. Junij 'sdaechs eerst n. n. w. windt, daer na kreghen wy des middaechs den Windt uyt den z. z. o. met eenen barst, snachts woey hy herdt uyt den z. o. so dat wy met 2. Schoever-zeylen voeren, het weder mottich zijnde en de onsen cours west zuyd west. Den 2. dito. werdt de windt oost, onse cours sdaechs met een Scheever zeyl ende een Fock *) z. west ten w. aen, snachts desghelijcx met denselven voor windt met een huckende Fock 3) ghezeyit. Den 3. dito noch al met dien wint en mottich weder denselven cours ghehouden met een huckende Focke, snachts keerde de windt noord oost, niettemin wy behielden onsen voorighen cours. Den 4. dito was het weder mottich de windt noorden, ende onse cours als boven met een Fock ende het voorste Mars-seyl, snachts wert de windt west, ende wy settent wederom z. ten westen aen. Den 5- dito de windt n. ende oock n. w. met mottich ongestadich weder, onsen cours w. ten zuyden aen geset. Den 6. dito mosten wy ons groot zeyl innemen ende savonts oock de Fock, door eenen geweldigen storm, de wy uyt den westen kregen, so dat wy gedwongen worden beyde de stenghen door te schieten, 3) door dien dattet Schip doorghaens met de zijd' in 't water lach, het ginck hier soo schroomelijck dat van alle die gene de int Schip waren, geene was de oyt in Zee alsulcken storm geleden hadde, wy dreven aldus oost noord oostwaerts aen meer als 12. mijlen. Den 7. dito noch derwaerts henen al ghedre ven tot savonts toe dattet weder beghonde wat te stillen, doen setten wy de Schoverzeylen by, ende stelden onsen cours n. westen aen met eenen w. z. w. windt daer na n. n. w. die hert betonde te waeyen, soo dat wy de zeylen innamen ende lietent dryven. Den 8. dito noch sonder Zeyl ghedreven z. w. aen, dan hebben 1) Lees: met grootzeil en fok ('n grootzeil en 'n fok). 3) Vóór den wind zeilende bergt men het grootzeil, omdat het den wind zon onderscheppen aan den fok, die, voorlijker op het schip geplaatst, beter trekkracht uitoefent. De uitdrukking „huckende" komt in de zeemansliteratuur dier dagen meer voor, maar is niet te verklaren zonder dat men het gebied der gissingen betreedt. Verg. „met eenhinkent fockjeD" bij het Journaal van Jacob van Heemskerk 39 Juli 1598 (De Jonge, Opkomst, Dl. II p. 386). 3) Technische uitdrukking voor: bet neervieren of aan dek nemen van de stengen, om minder gewicht hoog boven in het tuig te hebben en zoodoende (in dit bijzonder geval) het schip meer rechtop liggende te krijgen. 24 snachts de Schover-zeylen weder by geset, ende n. o. aan ghezeyit met eenen w. z. w. windt. Den 9. dito was het schoon stil weder met n. oosten wint, onse cours west ten zuyden, snachts ende sdaechs z. ten westen, hier be- L'4] vonden wy aen de Sonne dat wy de hoochde van 32. graden 52. min. by zuyden de linie Equinoctial hadden. Den 10. dito schoon claer claer weder met noorden windt, cours w. ten z. wy hebben savonts het loot gheworpen ende 40. vadem steeck grondt x) ghevonden: Desen dach was mijn besteck met de ghebulte Caerten 3) aen lant, teghen den dach worpen wy het loot wederom, ende bevonden 36. vadem steeck-gront met 2. oft 3. cleyne steenkens daer onder aen, wy waren alsdoen op de hoochde van 32. graden 50. min. by zuyden den Equinoctiael. Den 11. dito de windt n. n. o. onsen voorigen cours ghehouden, wy hebben des morghens het Loot weder laten vallen, ende bevonden die diepte van 30. vadem steeckgrondt, des middaegs ontrent noorder Son hebben wy het loot weder laten vallen, ende hadden de diepte van 15. vadem sandt grondt wit ende swert onder den anderen met sommige schelpkens, een paer Glasen daer na hadden wy 10. ende 9. vadem, ende staech 7. vadem Sandtgrondt, doen hielden wy op van w. ten z. aen te seylen, ende wenden ons weder 2. glasen zuydwaerts aen soo dat wy weder 12. 13. 14. vadem kreghen, doen liepen wy weder z. w. aen ontrent een glas, dan alsoo 't stracx weder droochden, 3) loefden wy wederom loopende zuydwaerts aen tot savonts toe, 'smiddaeghs nam ick de hoochde ende bevondt 32. gr. 54. min. by z. de Linie, dese Banck streckt vast z. w. ten w. ende n. o. ten o. henen, nochtans en mochten wy gheen landt sien noch gheen berninghe, dan 'twas schoon weder en slecht water, tsavonts hebben wy zuydtwaerts aen gheseylt tot dat het beghon te donderen ende te weerlichten, daer na werdet calmte, so dat wy de zeylen in namen en lietent dry ven, ende int werpen van het loot hadden wy het eerste quartier diepte van 40. ende 45. vadem steeck-grondt, het 2. quartier hadden wy de diepte van 26. ende 27. vadem ende oock wel 28. Het derde quartier hadden wy 23. 24. ende 25. vadem swert sandt, 1) Grondsoort, die de eigenschap heeft, dat een peilstok waarmede men steekt, of een lood waarmede men de diepte bepaalt, er een klein eind weegs in zakt, hetgeen men, vooral bij het terughalen, goed gewaar wordt. 3) Zie over gebulte kaarten van Adriaan Veen: De Jonge, Opkomst, Dl. I p. 79 vlg., en Dr. C. P. Burger: „Amsterdamsche rekenmeesters en zeevaartkundigen in de 16" eeuw" (overgedrukt uit „de Amst. boekdrukkers en uitgevers", Dl. III) p. 187 vlg. 3) Zeeterm voor: wij kregen minder diepte. 25 wy dreven z. en ten westen aen, want daer ginck stroom om de zuydL Den 12. dito hebben wy onse fock daer weder by geset, seylende also zuydtwaerts aen tot savonts toe met variabelen wint tsavondts hebben wy het groote zeyl oock daer by ghemaeckt, maer door de stilte en hebben wy snachts niet gevoordert, het was oock mottich weder, sdaeghs hebben wy altemet het loot laten vallen, ende hadden de diepte van 25. ende 26. vadem Sandtgrondt, savonts hadden wy 30. vadem steeckgront, des nachts werdt de windt oost, maer heel stil met mottich weder, voorts hadden wy diepte van 25. ende 27. vadem sandt grondt swert van coleur. *) Den 13. dito hebben wy 't weder w. ten zuyden aen gheset met eenen oosten wint en mottich weder, wy hadden oock dien dach doorghaens diepte van 30. ende 35. vadems steeckgrondt, wy hadden vermeynt droogher water te krijgen, door dien dat wy west aen liepen, dan k regent dieper, daerom vermoeden ick dat wy de banck gepasseert waren, tsnachts seylende west ten zuyden aen (nadat wy 10. glasen 3) uyt hadden) bevonden wy 17. vadem sandt grondt, soo dat wy de Zeylen in-namen ende lietent drijven west z. w. aen, het was mottich weder. Den 14. dito setten wy de zeylen weder daer by, ende zijn tot des namiddaegs zuyd west ten zuyden aen geseylt, 'twas mistich weder, ende variabele windt, doe begondet wat op te claren, ende wy worden het Landt van America gewaer, daer wy geen cleyntgien om [15] verblijdt waren, want wy grootelijcx water van doen hadden, wy liepen na lant toe op een half mijl na aende wal, ende wy bevonden dattet Isla de Cas til la 3) was, tsavonts hebben wy 't geset op 15. vadem vuylen gront te weten roode ende swerte schelpen met steenkens onder den anderen: Wy hebben stracx (soo wy 't geset hadden) de stenge af gbenomen, ende het loopende Wandt uyt geschoten, 4) 1) Vóór den Rio de la Plata, tusschen de meridianen van Maldonado en Kaap Castello, ligt een bank met diepten van 10 tot ao vademen. De strekking is NO—ZW, dus evenwijdig aan de kust, maar 40 a 50 zeemijl uit den wal. Tusschen bank en kust staat weer meer water in het modderkanaal (Eng. mud-well), dat ao a 45 vaam diep is. Het aanlooden van de bank geeft dus goede plaatsbepaling in zee. Zie South-America Pilot, Part I, Sixth edition, London 1911, p. 431,43a. a) 's Morgens ten 5 ure. 3) De verheid van Ascension tot dit punt van de Z.Amerik. kust bedraagt 2712 zeemijlen. In 39 etmaal had men dus gemiddeld 72 zeemijl gemaakt, een gunstig resultaat voor een vervuild en aangegroeid schip. Verg. noot 6 Mei hiervoren. 4) Versta: den steng omlaag genomen en het touwwerk, dat daarbij behoorde, „uitgeschoren", omdat men zich voorstelde, dat men in het ruwe jaargetijde geen zeilen aan de stengen (marszeilen) zou behoeven te voeren. 36 doordien dat het daer winter dach was, ende daer bycans alle dage storm ende onweder, soo dattet wel van node was: dit Eylandt de Casülla is int aensien ontrent 2. mijlen lanck ende is effen Landt sonder gheboomte, aen de noordt zijde heeft het eenen heuvel, ende de strandt schijnt roodt te wesen, oock heeft het daer aen de n. zijde een Clip de welcke schijnt een vervallen Casteelx) te wesen, ende aen de zuydt zijde zijn noch 2. andere clippen, ende by westen leyt het vaste Landt over het Eylandt henen te sien, het Eylandt na zijn lengte streckt sick z. z. west ende n. n. o. wiens midden witachtich is, belanghende het vaste landt, dat leyt ontrent 2. mijlen van dit Eylandt, sick streckende z. w. ten w. sonder bomen insghelijcx. *) Beschrijvinghe op de Figuere van nom. 2. In dit Bes teek van Nom. 2. werdt afgebeeldet degedaente ende gelegenheyt van de heerlijcke en de wijdt vermoerde Riviere van Rio de Plata, ende van de Eylandekens, Droochten, Sanden, Platen en. de Ondiepten, die in deselve Riviere ghelegen zijn,van Bonos Aeres af (liggende 6o. mijlen van de Zee) tot Isla de Lobos 3) toe, ende so voorts voorby Isla de Castillas, 'twelck voorsz. Eylandt wy bevonden {daer aen ancker ligghende) te zijn op 34. grad. ende een half by z. de Linie. Den 15. dito zijn wy an ancker blyven liggen, overmidts dattet so hardt weyde uyt den zuydtwesten, het water ginck hol ende haelden daer gheweldich aen, doordien dat wy soo openbaer in Zee lagen, dien dach sloeghen wy ons nieuw groot Zeil aen. Den 16. dito noch aen Ancker ghelegen, dan het weder nam wat aft", de windt was z. w. Den 17. dito noch aen ancker blyven liggen tot tsavonts toe dat de windt uyt den oosten quam, doen hebben wy 'tancker op ghelicht ende de Zeylen by gheset, ende 2. quartier z. ten oosten ende zuyden 1) Bedoeld is: .lijkt op een verrallen kat teel". Vandaar de naam „Kasteel-eiland"» (Port Castello). 3) Ottsen's opgaven omtrent grootte en voorkomen van hetgeen hij zag, moet men niet streng opvatten. Uit see sijn die vraagstukken moeilijk bij een eerste kennismaking te beslissen. Zoo sag b4 den witachtigen heuvel Buena Vista voor een eiland aan.DeSonth Ame1 rica Pilot, Part I, p. 360 zegt: „Cabo Castillo is easily distinguished by Buena Vista, a white rounded sandhiU, 184 feet abore high water, sitnated south of it, the summit of which, to- wards the north-west, ends in a sandy peak and it may be seen, in clear weather, trom a distance of about 15 miles." De eilandjes Groot- en Klein-Castello sijn slechts 103 en 40 voeten hoog. 3) Zie noot bij 22 Juni. Blz. 36. 27 aen geloopen doen hebben wy 't ghewent, ende zijn totten dach toe n. ten oostenwaerts aen geseylt. Den 18. dito hebben wy onse Schuyt uyt gheset, latende deselve ontrent een gotelincx scheut voor uyt seylen om te diepen, wy zijn met het Schip na ghevolcht west z. west aen ende z. w. ten w. op anderhalf mijle na by het Landt henen, wy vonden diepte van 15. ende 16. vadem vuylen grondt, des avonts hebben wy de wal wat meer verlaten om schoonderen grondt te soecken om te setten, 3. mylen van landt zijnde kregen wy steeck gront, ende hebbent gheset op 24. vadem. Den 19. dito eenen noorden windt gehadt met mist, sodatwyaen ancker bleven liggen. Den 20. dito schoon weder, zuyd zuydwesten windt, nochtans bleven wy aen ancker liggen, door dien dat de stroom so uyt die Riviere viel. Den 21. dito hebben wy eenen goeden windt gekreghen uyt de oostelijcke handt, soo dat wy onsen Ancker opgewonden hebben, ende t'seyl ghegaen zijn z. w. ten westen aen, al met die Schuyt voor uyt, 16] de ons diepte, zeylende alsoo by de wal langs henen ontrent 2. mylen van Landt hebbende de diepte van 22. ende 24. vadem steeckgrondt, het landt was over al slecht ende leech sonder boomen, tsavonts hebben wy 't weder gheset op 20. vadem steeck-grondt, doen konden wy Isla de Lobos uyt de Marsse sien, welck Eylandt z. w. van ons lach ontrent 4. mylen van ons verscheyden. Den 22. dito hebben wy smorghens metten dage onsen ancker weder op ghewonden, en zijn met de schuyt voor aen z. w. ten westen aen ghezeyit ontrent 4. mylen voorder, daer wy 't door stilte weder gheset hebben op 15. vadem steeck gront, ontrent een myle van Isla de Lobos, ende ontrent een halve mijl van de Caep de S. Maria *) tusschen beyden in, daer de Riviere Rio de Plata begint, hier aen Ancker liggende hebben wy gerucht gehoort aen Isla de Lobos, soo dat wyer onse Schuyt na henen ghestuyrt hebben, om te sien of daer volck op was, comende by het Eylandt hebben wy daer menichte van Zee-wolven 2) ghesien, die teghen ons aenquamen geil Onder Kaap S. Maria vooral niet te verstaan de thans onder dien naam op moderne kaarten voorkomende kaap in 34° 41' Z.Br. en 54° 9' O.L., maar wél: de Punta delEttt, die vroeger C. de S. Maria heette. Volgens Groussac, p. 330 heeft deze naamsverandering in 1811 plaats gehad. 2) Lobos marinos: zeewolven. Op het nog steeds Lobos genaamde eiland wordt, op groote schaal, robbenvangst uitgeoefend. Zie South Araerica Pilot, Part I, p. 366. Terecht heeft de teekenaar op Plaat 3 nadruk gelegd op de betrekkelijk groote ooren. 28 lopen grimmende als brysschende Lewen, sy gingen hun op haer achterste poten setten met die voorste om hooch als of het wilde Beyren geweest waren, so dat wy vervaert waren, dan niettegenstaende wy schootender onder, so datter 4. oft 5. af doodt vielen, doen namen sy de vlucht, ende wy dat siende zijnder met Zabels ende Rappiers onder ghe vallen, smetender een deel af doodt, ende 9. van de cleynste hebben wy int Schip ghebracht ende sanderdaeghs gegeten, hoewel dat ick daer gheen bevallicheyt in en hadde, een deel daer van waren van de groote van een groot Vereken, maer de ghene die wy te Scheep brachten, waren ghelijck eenen ghemeynen Dogge seer misselijck van fatzoen ende van aen te sien, als sy in dese by gesette Figuere zijn af gecontrafeytet. Beschrijvinghe op de Figuere van Nom. 3. Dit Eylandt Isla de Lobos oft Wolven Eylandt leyt op de hoochde van 35. graden by zuyden de Linie, x) voor aen in de Riviere Rio de Plata, ende is anders niet dan een geduyrige steengrondt, so datter niet anders te vinden was als de voorsz. Wolven, dat Zeewolven zijn, het strect sick oost ende west op zijn langste ontrent een halve mijl, ende het oosteynde is het hoochste alsmen uyt der Zee kompt, vant selve oosteynde loopt oock een Riff van steen af ontrent een Roers scheut in Zee, diemen genoech mach sien ravelen al ist al stil, noch leyt daer een groote Clip aen de zuyd zijde: Het selve Eylandt leyt ontrent derdehalf myle van het vaste Landt, daer men wel sonder vree se tusschen beyden door lopen mach, hebbende de diepte van 14. en 13. vadems steeckgront, maer als ghy op een halve myle na by het Eylandt zift, so ister steenich doch evenwel al 14. ende 15. vadems diepte: Dit Eylandt leyt nejfens de Capo de Maria, welcke Caep een lege vlacke steenighe hoeck wel om kennen is, overmidts dat sick het Landt van de Castilles af tot dese Caep de Maria toe zuyd west ten westen ende noordoost ten oosten s tree kt, zijnde al eenparick leegh landt sonder bomen, dan de Caep voorby zijnde so comter hooch Landt, hetwelck sick van de Caep innewaerts aen ontrent 5. mylen oost ende west streckt. Den 23. dito hebben wy 'smorgens onsen ancker gelicht ende zijn De oorrob, Arctocepbalus anstralis Zimmermann, komt voor bij de Galapagoseil., Chili, Rio de Janeiro, Rio de la Plata, de Falkland-eilanden, Terra del Fuego; Antarctls (mededeeling van Prof. Dr. Max Weber). 1) Het midden van bet eiland ligt op 35° 1' 18" Z.B. Plaat 3. No. 3. Isla de Lobos oft Wolven Eylandt. 29 ontrent 2. mylen by het Landt langhs henen gheseylt, altoos met de Schuyt voor westwaerts aen, tsavonts hebben wy 't weder gheset ontrent 2. mylen van Lant op de diepte van 18. vadem weecke gront gheset ligghende, zijn wy een kleyn Eylandeken ghewaer gheworden tol Maldonado ') genoemt, het welcke dicht aent Landt lach ontrent een groote Gootelincx scheut binnen de Caep de Maria. Den 24. dito zijn wy smorghens met de Schuyt na het voorsz. Eylandeken toe gheroeyt om water te soecken, a) het welcke wy daer ghevonden hebben met oock een moye Reede vry voor alle winden uyt-ghenomen eenen zuyd westen windt, in een klare sandt strandt, dit Eylandt lach n. w. ontrent 3. mijlen van Isla de Lobos; het heeft ontrent een halve myle int ommegaen, het is een leech Eylandeken met een leghe Wildernisse, hebbende aen beyde zijden een goede inkomst, doch aen de westzijde de beste, want daer ist wijt ende breedt, daer men oock niet te schouwen heeft als het gene dat men voor oogen siet, maer aen de oost zijde vant Eylandeken na de Caep Maria toe ist al wat nauwer, want daer loopt een Riff van steen van deCap Maria af ontrent eens Roersscheut vant landt na het Eylandeken toe, dan die daer in wil en derf daerom niet duchten, want men mach die Ravellinge 3) ghenoech sien, ende die daer setten wilde de loope tot dat het Eylandt zuyd oost van hem leyt, daer mach hy sick setten op 6. 7. oft 8. vadem goeden sandt grondt, tsavonts zijn wy weder met de Schuyt t' Scheep' ghecomen, ende hebben snachts bevonden dat de Caep op de hooghde van 35. graden by zuyden de Linie leyt. Den 25. dito den heelen dach ende nacht aen ancker gheleghen, de locht was doncker ende de windt eerst noorden daer na west. Den 26. dito hebben wy onsen ancker op ghewonden ende zijn ontrent 5. Gelasen west noord west aen ghezeyit, doen werdet mistich soo dat wy 't weder gheset hebben op 15. vadem steeck-grondt ontrent een myle van de Wal, de windt was oost het weder passeHjcken schoon. Den 27. dito zijn wy des morghens wederom t'zeyl gheghaen locpende westwaerts aen ontrent een myle langes de wal henen, doen kregen wy den wint uyt de westelijcke handt, so dat wy 't weder geil Het eiland beW. de Punta del Este heet sedert net midden der achttiende eenw Gorriti, naar den eersten Kommandant van Montevideo, Francisco Gorriti, Zie Groussac, p.303 en 304, noot 3. a) Volgens den South America Pilot,Pa^I,p.36o,Uhetrivierwaterioettotiaxeemijlen boven Montevideo. Ottsen was dus nog te ver oostelijk om sfln voordeel daarmede te kunnen doen. 3) Rafeling = kabbeling van water, over ondiepten of waar twee stroombewegingen elkaar ontmoeten. 3ö set hebben op 15. vadem steeck grondt, na middach is de windt uyt den z. w. gecomen beginnende hert te waeyen, doen hebben wy onsen ancker weder op ghe wonden ende zijn ontrent 3. mylen van landt af gheloopen sorghende dat ons de windt dweers op de wal ghedreven soude hebben, daer hebben wy 't weder gheset op 12. vadem steeck gront. Den 28. dito noch al aen ancker ghelegen, het weder was tamelijck de wint z. w. nochtans zijn wy al dreggendex) buytenwaerts aen ghedreven door den harden stroom de daer uyt de Riviere valt. Den 29. dito noch al metten z. w. wint door ghedreven, de stroom gincker gheweldich herdt. Den 30. dito noch aen ancker gelegen met eenen z. w. wint, wy dreven langs de wal henen, door dien de gront seer weeck was als oft het Pampus hadde gheweest, nochtans wast redelijck schoon weder. Den ï. Julij noch al dreggende door ghedreven, de windt koelde wel op uyt den west zuyd westen, ende het weder was claer. Den 2. dito hadden wy eenen storm met hol water uyt den z. w.2) soo dat wy noch al door dreven. Den 3. dito desghelijcx eenen storm gebadt met zuydwesten windt, drijvende noch al gestadichlijcken door, soo dat wy doen ter tijdt ons in eenen seer soberen staet bevonden hebben, want wy dreven de Riviere weder uyt, ende onsen dranck was meest op, soo dat wy de Man maer een halve kan waters hadden, het welcke wy noch [ hadden moeten minderen, soo 't langhor aen gheloopen hadde, dien dach ghehadt de diepte van 40. ende 45. vadem steeck grondt wy mochten het landt noch effen sien. Den 4. Julij begondet weer te beteren, want wy kregen tsavonts eenen noorden windt, daer wy altesamen seer inne verblijdt waren, wy hebben onsen Ancker op ghewonden, ende zijn zuyd west ten w. aen ghezeyit de Riviere weder in na Isla de Lobos toe, daer wy na ons gissinghe wel 12. oft 13. mijlen af ghedreven waren. 1) Versta: bet anker hield niet in roldoende mate in den (weeken) grond en zoo dreef het schip gaandeweg, met anker en al, van zij ne plaats. Het verplaatste zich echter langzaam, omdat het aldus .krabbende" (of dreggende) anker toch eenigen weerstand bleef bieden. a) „The bad weather in Rio de la Plata sets in with the wind trom S. W.orS.E., and the months of July, August, and September are the season when pamperos are prevalent. Winds trom the south-west, whether strong or light, are named pamperos, from the fact of their blowing over the pampas beforereaching thecoast, but they may be divided into two classes — the general and the local pampero. The general pampero is accompanied with rain and «torn»... generally laats for three days, and is known in Rio de la Plata by the name of „pampero suelo" or dirty pampero," etc. Zie South America Pitot, Part I, p. 40. 31 Den 5. dito z. w. ende z. w» ten w. aen ghezeyit by de noordtwal henen, den gantsen dach met eenen n. oosten windt, tsavonts hebben wy 't geset op 17. vadem steeck-grondt ontrent 3. mylen van de noordt wal af ende ontrent 2. mylen van Isla de Lobos, wy hadden 't Ancker weder op ghewonden om voorts te seylen, dan door stilte hebben wy 't weder gheset op een Santbanck ontrent 3. mylen vant vaste landt. Den 6. dito hadden wy moy stil weder, so dat wy onse voorstenge weder op geset hebben *) om te beter voorts te geraken, want wy en konden den stroom nau doodt seylen met een moye koelte voor den windt. Den 7. dito hebben wy smorghens onsen Ancker weder ghelicht, doende ons beste om by het Eylandt Maldonade te komen, 'twelcke (als boven gheseyt is) dicht by de Caep Maria leyt, dan door scherpte des windts en konden wy 't dien dach niet krijgen, ende tsavonts hebben wy 't wederom gheset op 18. vadem steeckgrondt 2. mylen vant vaste landt, so dat wy snachts door den harden ganck des st rooms weder door dreven, de wint was onghestadigh. Den 8. dito laghen wy aen Ancker, en dreven noch al evenwel door, also de windt noch w. ten noorden was. Den 9. dito kreghen wy de locht uyt de noordelijcke handt met schoon klaer weder, wy hebben onsen ancker weder op ghewonden ende zijn dicht by de Caep Maria langs ghelopen, so dat wy met een Roer daer op schieten mochten, hebbende de diepte van 7. vadem steeckgrondt, tsavonts hebben wy 't neffens het Eylandt Maldonado geset op 15. vadems steeck grondt, liggende open voor de Baey. Den 10. dito smorgens hebben wy onsen Ancker op ghewonden, aen 't Laveeren vallende, soo dat wy het Westergat oft by westen Maldonado in ghelaveert zijn, daer wy 't op 7. vadem goeden Sandtgront geset hebben, het middelste vant Eylandt lach z. w. van ons, wy laghen beschut voor alle winden, behalven van het westen totten zuyden, doch als wy wat bet in geloopen ende ons op 3. vadem hadden gheset, so hadden wy beschut ghelegen voor alle winden, dit Eylandt (als verhaelt is) leyt een halve myle binnen de Caep de Maria, ende leyt gelijck deselve, 'tis een leech Eylandeken met een lege wildernisse, neffens het welcke het vaste landt sick met een ronden bocht henen strect, de selve bocht is een Ghotelincx schoot verscheyden vant Eylandeken, het welcke oock een Gotelincx schoot binnen 1) Den 6«»Juni waren de stengen neergenomen. 32 de Caep leyt, ende ontrent derdehalf myle van Isla de Lobos, z. o. ende noordwest van malkanderen, tis alt'samen steenich uyt genomen daer wy met ons Schip laghen, dat was een Sandt-baey, ende op 't Eylandt en is niette halen dangoet water, dat tusschen de Clippen leydt rondtom buyten het Eylandt. Den 11. dito redelijck weder ghehadt maer variabelen windt, wy naeinen men nacn a vpKcn water naer nver wv o viaers «terir we¬ derom te schepe ghekregen hebben, die wilde Vijgen ghegeten hadden. Den 12. dito zijn wy nog al doende geweest met water te halen tot smiddaechs toe, also de windt z. was ende reghenachtich weder, na den middach is de Schuyt mettet volck na het vaste landt toe ghevaren. om daer aen de Strandt te visschen, aen strandt komende hebben sy daer een braecke z) van versch water gevonden ontrent een vierendeel van een myle lanck, ende een steenworp van strandt: Onse Volck hebben de schuyt over de Strandt henen inde Braecke ghetoghen, daer sy de Treckzegen om te visschen uyt gheworpen hebben, soo datse vier Visschen kregen ende voorts het Net vol modders, het welcke ghemerckt hebbende dat sy daer niet veel souden vanghen om des modders wille, so hebben de Maets het Net af ghespoelt, ende in de Schuyt gheleyt, ende zijn jonge Swanen na gheweest, die haer in de braeck onderhielden, van de welcke syer 2. Jonge gegrepen ende tsavonts t'Schepe ghebrocht hebben, dit vaste Landt oft daer de Braeck van dit verssche water was, leyt n. n. w. vant Eylandt daer wy onder gheanckert laghen, aen het Vaste-landt aen de noort zijde van de Riviere ist al duynich landt, daer wy noch gheweest waren. Den 13. dito hadden wy variabelen windt met tamelijck schoon weder, soo dat wy noch al doende gheweest zijn met water te halen. Den 14. dito stil weder ghehadt ende zijn den voormiddach noch al besich gheweest met water te halen, den namiddach is onse Schuy te wederom na het vaste lant ghevaren om Swanen te grijpen in de voorsz. Braeck, de welcke des avonts weder te schepe gekomen zijn met 5* jonge Swanen, het selve water van de Braeck is vers ende goedt, maer wy hebben onsen noodtruft van water vant Eylandt ghehaelt als geseyt is, overmits dat wy van 't Eylandt maer eens 1) Bedoeld is een soort lagune, zooals men die, achter een strandwalletje, nog veelal aantreft in ongecultiveerde streken. Het woord braecke, dat natuurlijk verwant is met broek (moeras), komt in deze beteekenis niet in de woordenboeken voor. 33 Gotelincx schoot en lagen, ende van de Braeck wel 2. Gotelincx schooten. Den 15. dito kregen wy den wint uyt den oosten, soo dat wy alle dinck ghereet ghemaeckt hebben om t'zeyl te gaen, wy hebben eerstmaels eenen waerschouw brief gheschreven aen onsen Admirael Laurens Bicker, denselven steeckende in een Moskets mate *), die wy aent landt aen een houten Cruys ghehangen hebben, ende zijn also noch dien dach smorgens ontrent te 9. uren van Maldonado ghescheyden, onsen cours nemende westwaerts aen by het vaste landt henen, ende teghen den avondt w.n. westwaerts aen, wy zeylden ontrent een mijl vant landt, hebbende de diepte van 15. vadems steeckgront, ende hebbent savonts geset op 10. vadem steeckgront, van Maldonado innewaerts aen 5. mijlen streckt sick dat landt oost ende west, ende dan beghint het hooch landt te werden, ende sick te strecken west n. westwaerts aen. Den 16. dito smorgens hebben wy onsen Ancker op ghewonden ende zijn noch w. n. w. aen gheloopen ontrent 3. mijlen, daer wy 't weder gheset hebben, op 9. vadem steeckgront, door dien dattet mistich ende de wint z. z. w. wert, wy dreven door na het landt toe, het welcke siende dat wy staedich na het landt toe dreven, hebben wy 't ancker op ghewonden ende die Schoverzeylen daer by geset, ende zijn ontrent 3. mylen van het landt af gelopen daer wy 't weder gheset hebben op 8. vadem steeckgrondt, doen wy ontrent een glas gheset gelegen hadden, begondet weder een weynich op te claren, ende wy hebben een Eylandt ontdeckt Isla de Flor es a) genoemt, oft [20] het Eylandt van de Bloemen, het welcke ontrent 3. mylen vant vaste landt is, ende ontrent 20. mylen van de Caep S. Maria leyt, het doet hem in 2. heuvelen op, zijnde ontrent een kleyn mijlken lanck, dien nacht dreven wy voor twee Anckers door na de wal toe door de weeckheyt van den grondt. Den 17. Julij smorgens waren wy op een grote myle na by landt ghedreven, so dat wy snachts wel anderhalve myle door ghedreven waren, niettemin wy hadden noch al diepte van 8. vadems steeck 1) Een zelfde voorwerp als waarvan Willem Barents zich (volgens Gerrit de Veer's „ Voyagien") bediende, om zijn cedelken te bergen. Zulke musketmaten zijn aanwezig onder de overblijfselen van Barents' expeditie, thans tentoongesteld in het Rijks Museum te Amsterdam. Deze brief werd gevonden in Maart 1600 door den schipper Francisco Fernandez, die op last van Valdés naar Maldonado kwam. Zie Inleiding. a) Daagt dien naam nog. Thans vindt men er een lichttoren, semaphore en quarantainestation voor Montevideo. Linschoten XVI. 3 34 grondt, dien dach ende nacht zijn wy al aen Ancker blyven liggen, ende hebben de locht van de zuydlicke handt ghehadt. Den 18. dito noch aen ancker gheleghen met zuyden windt ende schoon weder, smiddachs om noorder Sonne is onse Schuyte met een quartier Volcx na het Eylandt van de bloemen ghevaren, ende zijn tsavonts weder t'scheep ghecomen met 4. voghelen, op het Eylandt en wies niet. Den 19. dito hebben wy des morgens eenen moyen o. n. o. windt ghekregen, ende de zeylen by geset hebbende, zijn wy tusschen het Eylandt van de Bloemen ende het vaste landt door gheseylt w. n. w. aen tot Monte Seredo *) toe, het welcke eenen hooghen berch is, hebbende 7.6. ende 5. vadems steeckgrondt, doen wy neffens den Berch van Monte Seredo waren, setten wy onsen cours westwaerts aen na de zuydzijde toe, ende teghens den avont hebben wy 't weder ghesettet op 5. vadem steeck-grondt. Den 20. dito noch al west aen gheloopen ontrent 3. mylen, dat wy op een sant van ontrent 3. mylen schaers ghekomen zijn, doen hebben wy onsen cours west zuyd west aen ghewent ontrent een myle dat wy weder vierdehalf vadem steeckgront kregen, daer wy 't weder tot smorghens gheset hebben. Den 21. dito smorghens werden wy een Barck wijs, na de welcke wy met de Schuyt gheroeyt zijn om met hem te spreken, maer kondense niet beroepen, soo dat wy onsen ancker op ghewonden hebben hem met het schip na seylende dan 't was ook te vergheefs wij kondense niet in seylen, daer na hebben wy hooren seggen dat dese Barcke na Bresilien wilde zijn, ende 80. duysent stucken van achten ») in hadde, tsavonts zijn wy by het zuydlandt ghekomen, ende hebbent geset ontrent 2. mylen van de wal op 4. vadem steeckgrondt. Den 22. dito al by de zuydtwal langhs gelaveert ende des avonts weder gheset op vierdehalff vadem steeckgrondt, het Landt st reet sick hier meest z. o. ende n. w. is leech boomachtich Landt. Den 23. dito onsen ancker weder op ghewonden al by de wal langs gelaveert, somwijlen een slach-booch 3) gehadt ende savonts weder geset op vierdehalf vadem. Den 24. dito onsen anker weder op ghelicht, ende zijn by het landt 1) De Monte Cerro (Sp. cerro = heuvel) van Montevideo, hoog 465 voeten. Thans ligt cr een fort op. a) Namelijk: realen van achten, geslagen te Potosi, toenmaals ter waarde van 48 stuivers. 3) Slagboeg: een nog steeds gebruikelijk woord om een „slag" aan te duiden, dien men, al laveerend, nu over den eenen dan over den anderen boeg maakt. 35 henen gheseylt noord westwaerts aen, wy hadden eenen zuyden windt ende sochten al na Volck om mede te handelen. Den 25. dito noch al byhetLandt langs henen gheseylt noord west aen met moy weder. Den 26. dito noch al by het Landt henen dien cours gehouden, hebbende diepte van 3. ende vierdehalf vadem. Den 27. dito hebben wy smorgens onsen ancker weder op ghewonden ende hebben gelaveert tot smiddaegs toe, doen kregen wy eenen zuyden windt, soo dat wy west ten zuyden aen geloopen zijn heen ende dweers na de wal toe, tot savonts dat wy 't geset hebben 1] op 3. vadem ende een half steeck grondt een mijl van de wal, dien nacht hebben wy roock aent Landt ghesien, so dat wy vermoeden datter Volck moste wesen. Den 28. dito hebben wy smorgens onsen Ancker weder gelicht, ende so wy die zeylen daer by hadden quamen wy op eenen sandt grondt van 13. voet waters, so dat wy maer eenen voet onder den Kiel hadden *), doen hebben wy 't weder na landt toe gheset tot dat wy wederom 3. ende vierdehalf vadem kregen, ende zijn dicht by 't Landt henen gheloopen dat wy daer wel met een Gotelinck op souden gheschoten hebben, daer hebben wy *t geset op vierdehalf vadem steeck gront, dese voorschreven droochte van 13. voet leyt ontrent anderhalf!" myle vant landt ende ontrent 53. mylen in de Riviere 3), sy streckt sick langs het Landt henen, ende is een myle lanck, ende een Gotelincx scheut breedt, men mach wel tusschen het Landt ende de droochte door, den selven dach ontrent noorder Son ben ick met een quartier Volcx aen Landt ghevaren, om Volck te soecken daer wy snachts den Roock ghesien hadden, dan en hebbender gheen volck konnen vinden, maer wy hebben daer wel sommighe Herten ende BuflelsS) int bosch sien lopen, ende eenen grooten dooden Walvisch ghevonden op strandt drooch liggende, des namiddaechs zijn wy weder t' schepe ghecoomen ende hebben het Ancker weder op ghewonden, zeylende by de wal langs henen n. w. ten westen aen, ende savonts hebben wy 't weder gheset op vierdehalf vadem steeck grondt 1) Het schip had dus den voor dien tijd aanmerkelijken diepgang van ia (Amst.) roeten of 34 d.M. 2) Mijlen ran 6,3 K.M. (zie noot 96 Nor. 98) dus: 53 mijl = 185 zeemijl. Gerekend dat de monding der ririer bij Castello eiland begint, komt men bij de Cuirassler-bank, Garr iolabank, Ortiz-bank, ongeveer uit. 3) Vermoedelijk min of meer verwilderd ree. De veestapel was in deze streken reeds bijzonder groot. Verg. Inleiding en zie 8 Aug. 3« Den 29. dito smorgens *) hebben wy onsen ancker weder gelicht ende zijn t' zeyl ghegaen w. n. w. aen tot smiddaechs toe dat wy aen den gront seylden met moy stil weder, dan hebbent met Godts hulpe weder afgewonden, lopende voorts dwers van de wal af, ende ontrent 2. mylen van landt hebben wy 't weder gheset op 3. vadem steeck gront, dese voorsz. santdroochte leyt ontrent een vierndeelmijls vant landt ende ontrent 3. mylen by z. Bonos Aeres ») tot hier toe ist aen de zuyd zijde vol bomen. Den 30. dito hebben wy metten morgen stont wederom onsen ancker op gewonden, ende zyn 't zeyl gegaen w. n. w. aen, by het landt henen op de diepte van 3. vadem al steeck gront oock wel derdehalf vadem ontrent anderhalf mijl vant landt aff, een mijl gheseylt hebbende werden wy het landt van Bonos Aeres gewaer, het welck een landt is sonder bomen van de hooghde van Bordholm 3), 'tis effen slecht landt al waert gheschaeft, soo dat wy de Huysen van Bonos Aeres mochten sien blincken op het hooghe: Het is seer kennelijck overmidts dat ter gheen Boomen op en staen, want als voor verhaelt ende oock in de Figuere van Nom. 2. te sien is, soo is het landt tot Bonos Aeres toe al met boomen beset, daer om die uyt der Zee kompt, willende tot Bonos Aeres wesen, de mach vry zijn rekeninghe maken, dat hy ten eynde van het gheboomte komende tot Bonos Aeres gheraeckt is, het welcke hem van verre als eenen Duyn vertoont, als by dan het Landt van Bonos aeres wijs werdt, dat hy het selve niet naerder en kome als anderhalf myle na, tot dat de Huysen zuyden van hem zijn, dat hy dan recht op de Huysen aen lope, settende een Gotelincx schoot dweers van de Huysen op 3. vadem, dan alsoo het water daer metten windt op ende afloopt soo ist somwijlen maer derdehalf vadem, doch weecke gront zijnde alst daer is en hebbender de Schepen gheen noodt al sitten sy daer somtijts vast, alsmen maer vaste leyt sonder op het Sandt te dry ven. 1 mtrptir nen v innam weraen wv ccn wiiuii wi s, ws »«> Aeres by ons quam, int Spaens vragende wat wy.voor Volck waren? Wy seyden Duydtschen, sy vraechden voorts wat wy sochtcn ? wy seyden dat wy geladen waren met Coopmanschappen, dat wy sochten die te verhandelen so wy verloof conden krijgen van den Gouverneur, waer op sy gheantwoordet hebben, dat wy wel te wege wa- 1) Ter zelfder tijd werd de Silveren Werelt van den wal uit waargenomen. Zie Valdés' Verklaring (Bijl. X). 2) De bank voor het stadje Quilmes. 3) Het eiland Bornholm (Oostzee), hoog 6a M. 37 ren öm te handelen, haer voorts verwonderende hoe wy de Riviere in ghecomen waren sonder spaenschen Pyloot, om datter so veele droge gronden en sanden waren, als oock dat wy soo verre op dorsten koomen, want Bonas Aeres leyt ontrent 60. mylen in de Riviere opwaerts, die seer sorgelijck op te komen is, alsoo wy wel bevonden hebben, doch de schuyt hadde meest gront soeckende voor uyt gheseylt, ons waerschouwendealsser ondiepten waren *): Onderdit volck die met de Canoe ons aen boordt quamen, waren twee Spaengiaerts, der welcker eene was de Meringe de Terra, ende de ander de Meringe del Mare, daerenboven waerender noch q.Wilden vant Lant in a). Beschrijvinghe op de Figuere van Nom. 4. Van de Gedaente, Seaen, Manieren ende Conditiën der Jnwoonders van Rio de Plata. Dese Wilden voorsz. (van den wekken wy den nieuwsgierigen Leser kier 2. na't leven afgheconterfeytet voor ogen stellen) waren roodt van coleur, hadden 'thayr lanck in 3. tuyten ghevlecht; waren oock mismaeckt van aenghesicht met gaten in haer kinne daer ronde beenkens door staken, de welcke het fatson hadden van een plugge oft deuvick 3); hadden oock gaten door het middel-schot van haer neusen, ende door haer ooren, daer Verekens tanden door staken, seer vreemt om aen te sien, sy hadden weinich woorden over haer, en loopen des Somers keel naeckt, maer 'swinters hebbense een decxselvan wilder Beesten ruyge vellen 3. oft 6. aen malcanderengenaeyt; het zijn menschen-eters, syeten de Beesten met stront ende darmen op, belangende haer Religie en weet ick niet, maer ick acht dat sy leven als die Beesten, haer gheweir is een Slingher, den selven slingeren sy met steen met al ten eersten wech 4), so dat sy voorts sonder geweyr blyven. i) Komt overeen met de Verklaring (Bijl. X) van Valdés, die immers vermeldt dat het schip naar binnen kwam, voorafgegaan door een schuit, welke het vaarwater oploodde. a) Volgens Valdés een alcalde ordinario, genaamd Pedro de Icarra en een algnacil (een douanebeambte). Meringe is hier gebruikt voor het Port. meirinbo. De wilden waren Yanacona's, tot dienst verplichte Indianen. 3) Zooals Ottsen zelf reeds vermeldt, is een deuvick een „plug". In Kuipers' Geïll. Wdbk. komt het woord deuvik voor; ter vergelijking wordt verwezen naar Nhgd. döbel en Eng. dowel, waarbij men dan nog het nederlandsche (of nederlandsch geworden) woord douwel zou kunnen noemen. Een douwel (het woord kwam in den houten scheepsbouw veel voor) was een ronde neut (liefst van pokhout) die halfom half tusschen twee houten verbanddeelen werd ingelaten, om verschuiven te beletten. 4) Zie omtrent dit wapen de Inleiding en het Verslag van Gouverneur Valdés (Bijl. IX). 38 Nu tot onsen proposte kerende aengaende het volck dat in de Kanoe was, het selve is tsavonts wederom met eenen brief na landt ghe varen, wiens inhout was meldende wat wy voor volck waren, versoeckende met hun te handelen, by aldien zijt ons gonnen wilden, sy beloofden ons 'sanderdaechs wederom bescheyt te brengen, ende Meringe del Mare is t'schepe ghebleven, doen de Canoe van boordt was, zijn wy ontrent een halve myle voorder gheseylt (want wy laghen wat te na aen een Banck) daer hebben wy 't weder geset op 3. vadem steeck-gront, deselve droochte leyt wel anderhalf myle dweers van Bonas Aeres af, ende en is niet dieper als 9. voet waters, deshalven die uyter Zee kompt en kome het landt niet nader als 2. mylen, tot dat die huysen van Bonas Aeres suyden van hem zijn, dan mach hy recht op die Huysen aen lopen, ende settent voor de Stadt op 3. vadem oft een voet min. Den 31. dito isser smiddaechs ontrent noorder Sonne wederom een Canoe aen boordt ghekomen *), deselve brocht eenen sack met witte broodt mede met 7. oft 8. Orangie Appelen tot verversschinge voor ons Volck, de Meringe seyde dat de Gouverneur 3) gheseythadde, tal dat onse Commis aen landt soude komen om met hem te spreken, daer op hebben wy gheantwoordet, dat wy noch wat vertoeven souden tot dat het schip de Stadt oft Dorp wat naerder lach, doen sijn sy met de Canoe na landt ghevaren ende de Meringe de Mare is al t' scheep ghebleven, ende wy verwachten eenen ghoeden windt op dat wy het Dorp wat naeder mochten comen, dien dach hadden wy den windt uyt den westen met schoon weder. Den 1. Augusti kreghen wy den windt van den zuyden, het was heel kout, ende het water was wel eenen vadem 3) ghewassen, sodat wy wel mercten dat het water met eenen zuydlijcken windt meest vloeyde, ende dat het met eenen noordelijcken windt wech liep, de Meringe seyde dattet maer seven Jaer gheleden was, dattet daer (daer wy laghen) niet meer als 4. voet waters en was, nochtans laghen wy wel 2. mijlen van Landt, soodatwydapperverschricktenhoorende dat wy in alsulken periculeusen Rivier waren, maer wy troosten ons wederom dattet weecke grondt was, als wy maer aent Sandt niet en dreven. 1) Volgens Valdés met een ander man of soldaat. 2) De Gouverneur was D. Diego Rodriguez de Valdés y de la Vanda. Zie Inleiding. 3) Volgens „South America Pilot'VPart I, p. 413 rijst het water, bij springtij 3 a 5 voet, maar de wind heeft (zooals terecht door Ottsen wordt opgemerkt) grooten invloed op dewaterbeweging. Z. O. winden stuwen het water op, N. W. winden doen den waterspiegel dalen. 39 Den 2. dito kregen wy den windt uyt den n. w. met moy weder, wy mochten de noort-wal sien als oock het Eylandt van Gabriel dat 2. mijlen van de noordtwal af leyt ende wy laghen (als voorseyt is) 2. mylen van de zuydt wal af gheset. Den 3. dito hebben wy den wint uyt den west z. w. met schoon klaer weder ghehadt. Ick ben met 5. mannen na landt toe ghevaren om te diepen, ende den rechten Kijl 2) te soecken, om voor het Dorp met het Schip te komen, ten eersten zijn wy met de Schuyt dwers nae 't landt oft Dorp gheloopen op anderhalf!" myle na daer by, daer kreghen wy 2. ende derdehalf vadem waters sandtgrondt, doen hebben wy 't innewaerts aen langs de banck henen ghehouden noordt west aen, soo lange tot dat het Dorp van Bonas aeres zuyden van ons lach, doen kreghen wy weder 3. vadem steeckgrondt, ende wy seylden doen met de Schuyt recht op de huysen van Bonas aeres zuyden aen daer hadden wy het rechte diep, also zijn wy wederom na het Schip toe gevaren, te schepe ghekomen zijnde heeft ons onse Commis geseyt datter een Canoe aen boort gheweest was, het welcke wy oock in de Schuyt wel gesien hadden, sy hadden weder een deel Wittebroodts met een Schaep ghebrocht, begerende, dat onse Commis mede aen landt soude comen, de gheantwoort heeft, dat hy noch wat vertoeven wilde tot dattet Schip wat naeder was, schrijvende om licencij om te handelen, waerom sy beloofden tsanderdaeghs beschey t te brengen van den Gouverneur. Den 4. dito den windt uyt den noorden ghekreghen met moy weder, des middaechs is ons weder een Cano aen boordt gecomen met eenen brief van den Gouverneur, wiens inhout was dat hy onsen brief ontfangen hadde, ende by denselven verstaen dat wy geern vryheyt hadden om te handelen, het welcke hy so lichtelijck niet en mochte doen om dattet tegen het gebodt van den Coninck was, met dierghelijcke redenen meer, dan die den brief brochte seyde dat die Borghers den Gouverneur hert aen liepen om ons vryheyt te gonnen, door dien dat sy het goedt van doen 3) hadden, ende datse liever van ons coopen wilden dan van verre plaetsen te ontbieden, de Gouverneur schreef oock dat onse Commis aen landt soude komen op [24] zijn woordt ende waerheyt betvesticht 4) met des Conincx zegel onder aen, soo dat onse Commis belooft heeft sanderdaechs aen landt 1) Gelegen aan den overwal (hier linkeroever) tegenover Colonia. 2) Lees: lal; een vaarwater dat twee andere vaarwaters verbindt, b.v. Dorische kil. 3) Vooral kleeren en lijfgoed waren gewild. Zie Inleiding. 4) Drukfout, lees: bevesticht. De Gouverneur vermeldt dit feit met een kort woord. 40 te comen met de Schuyt, de Canoe is weder na landt toe gevaren, de ons een half Beest met noch andere ververssinge ghebrocht hadde, het welcke ons van den Gouverneur gheschoncken worde, dan het was een Spiring uytgeworpen om een Kabbelliau te vanghen. Den 5. dito hadden wy moy weder maer variabelen windt, ende onse Commis is met 4. mannen met de schuyt *) na landt ghevaren, daer sy den Gouverneur ghesproken hebben om te mogen handelen, waerover sy geacordeert zijn midts betalende de costuyme 7. van incomen ende 4. van uyt varen a) tsavondts is hy wederom t'schepe gekomen, seggende dat hem een grote vriendtschap bewesen was, soo wel van de ghemeyne man als van den Gouverneur selver, ende dat wy sbuden II. ten hondert van costuym uyt ende ingheven: Ick vraegde hem oft wy het goedt uyt het Schip verkopen souden, daer op hy antwoorde, dat hy daer langhe opghestaen hadde, maer dat de Gouverneur niet handelen en wilde oft het goedt moste aen Landt wesen, bybrengende dat hy sorgede 3) so het goedt uyt het schip vercocht werde, dat dan de Coninck zijnen tol niet en soude krijgen oock dattet de Landts-wijse niet en was, waerop de Commis voorder gevraecht hadde, hoe veel goedt dat wy aen landt souden moeten brengen, daerop de Gouverneur gheantwoort hadde: Niet meer als ghy selven begeert, 4) daer op antwoorde ick dat ick achterdencken hadde dat sy het goet souden houden, daerop vraechde my de Commis wederom oft ick dan wel eenige plaetsen wiste te bezeylen daer wy souden moghen handelen sonder het goedt aen landt te brenghen ? doen seyde ick dat sulcx wel konst waer voor my te weten oft wy daer souden konnen comen, dan het versoecken s) was 'tnaest, hy vraegde my weder oft wy de Riviere wel verder bet op souden konnen seylen? Ick antwoorde neen, want wy haddent quaedt genoech gehadt om tot Bonas aeres te gheraecken, om der droochten wille, daer door wy in duysent periculen gheweest hadden eerwy so verre gecomen waren, somma sommarum wy stonden vast d'een tegen d'ander en haperden, ende en wisten niet hoe wy 't aen leggen 1) Deze „schuit" was dus een kleinere sloep, niet veel meer dan een melkjol. Het ongeval op Principe had den Commies blijkbaar niet veel verstandiger gemaakt; ook hier handelde hy tegen Punt 36 der ArÜculen. Volgens de Verklaring van Valdés kwam de alguacil mede. a) Sedert den tijd van Mendoza, dus van de eerste stichting af, was dit ongeveer het officieele tarief. Zie Groussac p. 419. 3) In den zin: „dat hij bezorgd was". 4) Hierover loopt het hoofdpunt van verschil met Valdés, die zegt, dat overeengekomen was, de geheele lading te gelijk aan wal te brengen. 5) In dezen zin gebezigd, zijn „verzoeken" en „verzoek" geen germanismen. Zie Verwijs en Verdam, Mnl. Wdbk. 41 souden, wy en konden geen ander plaetse in de Riviere vinden om te handelen dan deselve daer wy nu waren, derhal ven leyden wy 't over hoe wy 't best maken souden, nademale ons geen ander plaetse bekend t was, want ons docht wel waert saecke dat wy het hier niet versochten ende op andere plaetsen quamen daer wy oock niet en bedreven, dat onse Reeders oorsaecke souden ghehadt hebben om ons te beschuldigen, waerom wy alsulcken verren Reyse ghevaren ende niet uyt gerechtet oft ten minsten eenich versoeck z) ghedaen hadden, somma wy waren in groote vrese ende en wisten niet wat wy voor het beste doen oft laten souden, want my docht dat ick het voor mijn oogen sach dat wy bedrogen souden worden, ten lesten seyde onse Commis dat ick eens aen landt varen soude, ende sien hoe het my behaegde, Ick seyde dat ickt doen soude. Den 6. dito wast volle Maen daer doen Eclipsis in gheschiede *), smorgens ben ick aan Landt gevaren, daer ick by den Gouverneur gebrocht werde, met den selven ick veel reden hadde om het goedt uyt het schip te verkopen, dan ten mocht niet gheschieden, eyndtlijck wilden wy handelen het goedt moste aen landt wesen 3). Sy hebf>51 ben my oock aen landt veel vriendtschap gedaen so wel de ghemeyne man als de Gouverneur, my schenckende een half Beest, 't welk ick tsavonts mede te schepe ghebrocht hebbe, weder te schepe ghekomen zijnde vraechde onse Commis my hoe het my aen landt al behaegde, ick seyde dat sy my veel vriendtschaps gedaen hadden, soo dat my dochte (indien haer herte was als haer uytwendich gelaet) dattet wel wesen soude, daer op Cornelis Heems-kerck antwoorde dat sy haer woordt beter hielden als die van onse Natie als sy yemanden wat toeseyden, hoe wel datse bloedtgierig zijn, daer by voegende dat hy in Spaengien 4. Jaer gewoont hadde, deshal ven wel wiste wat Spaengiaerts waren, daer op seyde ick, ais hy ymmers van sin was te handelen dat hy dan een Schuytken coopen soude om mede afifen de aen Landt te varen, overmidts dat ick den Bock 3) by het Schip begeerde te houden, oft quame datse methetgoet gehouden werden, dat wy dan noch een schuyt by het Schip behielden, want de schuyt was ons doorgaens voor ghezeyit int inne comen, om de droochte te 1) Ottsen heeft de eclips gezien. Uit de ephemeriden althans kon hij haar niet voorspellen, omdat zij daarin niet is opgegeven. s) Ottsen laat zich niet uit over den eisch. alles te gelijk of eer. gedeelte der lading te lossen, In de Verklaring van Valdés wordt sijn komst aan land niet besproken. 3) Bedoeld is: „de schuit". In het algemeen werd er een kleine sloep mede aangeduid. Gerrit de Veer gebruikt het woord herhaaldelijk in zijne „Drie Voyagien". 42 ontdecken, hy beloofde een schuytken te copen, seggende dat wy wel mochten de schuyt by het Schip houden oft int selve setten. Denselven dach hebben wy onsen ancker gheücht, ende zijn n. w. aen langs de banck henen gheloopen tot dat die huysen van Bonas Aeres zuyden van ons waren, doen zijn wy recht op de Huysen aen gheloopen tot op een halve myle na by Bonas aeres, daer wy ons neder gheset hebben op vierdehalf! vadem steeck-grondt.' Den 7. dito hebben wy eenen n. w. windt gekregen, soo dat wy onse anckers weder ghelicht hebben, seylende na de huysen toe, daer wy 't voor Bonas aeres op eens Gotelincx scheut daer by op 3. vadem schaersghesethebbenendehebbenhetSchipvertoutx) vermeynende hier een wijle te liggen handelen. Den 8. dito hebben wy variabelen wint gehadt met moy stil weder, desen dach is de schuyt weder aen landt gheweest ende het Volck in de Misse a), ende tsavonts zijn sy weder t'schepe gekomen brengende 2. Spangiaerts mede, die ons Beesten te coop veylden, seggende dat sy elck wel 500. hadden, sy loofden ons eenen Os voor 3. stucken van achten, die in Hollandt wel 100. daelders gegouden soude hebben. Den 9. dito eenen noorden windt ghehadt met moy weder, doen hebben wy ons te dege vertout, de Huysen lagen z. w. van ons ende wy tusschen beyden de banck ende het landt van elck eens gotelincx scheut verscheyden. Den 10. dito variabelen wint met stilte gehadt. Ons Volck zijn met haer elven aen Landt ghevaren om die Misse te hooren, ende den Duyvel een Kaersse te ontsteken, tsavonts brochtense een jonck Hert mede t'schepe, het welcke des Gouverneurs Wijf onsen Commis geschonken hadde, dan sanderdaegs bract ons suer op. Den 11. dito schoon stil weder hebbende, hebben wy het schip op gheruymt, ende des middaechs zijn beyde onse Commisen met noch 7. Mannen by haer ende ontrent 4. duysendt guldens 3) aen Ccop- 1) Een schip ligt vertuid wanneer een der ankers in de richting van den vloedstroom en het andere in de richting van den ebstroom ligt, hetgeen hier ongetwijfeld het geval was. Het vertuien heeft (en had vooral destijds toen men nog slechts touwen en geen kettingen op de ankers gebruikte) groote nautische voordeelen. Het wordt (en werd) echter zelden toegepast, tensfj men de bedoeling heeft lang op eenzelfde plaats te blijven, of ook wanneer de ankerplaats weinig ruimte aanbiedt. a) Een gedeelte der bemanning was dus roomsch-katholiek en hielp hier een goeden indruk bij de Sp. kolonisten maken. Ottsen xelf was zeker niet van dat geloof, zie op 10 Aug». 3) De waarde dezer goederen werd door deSpanjaarden geschat op 44.640realen, waarvan er 11 in eenSpaanschen dukaat gaan (Registro estadistico de 1859, II p. 10). Zie Grous- 43 manschap met de schuyt nae landt gevaren, so ick sach dat sy met haer 9. in de schuyt waren, heb ick gevraecht wat daer so vele volcx inde schuyt dede, segghende datter 3. oft 4. weder uyt comen souden, sy seyden dat het haer quartier was om aen landt te varen, somma ick wild' se weder op hebben int schip, de Trompetter quam al knorrende over, ende d'onder Commis x) seyde, als sy ons immers sullen willen houden so en sullen sy dat d'eerste reyse niet doen, sy [»6] sullen ons al meer goets laten aen landt brengen, doen seyde ick: Vaert dan henen, soo voeren sy metten boot wech het welck oock tegens mijnen danck was, onsen Commis seyde dattet Schuytgien niet voor 'sanderdaechs gereedt was, dat hy 't sanderdaechs gebruycken soude. Ons volck is snachts aen landt ghebleven, het welcke my geen kleyn vreese en veroorsaeckte, sorgende dattet gheen dege 3) aen landt en was met ons volck, waerover wy snachts ons loos Boevenet 3) toe gheleyt hebben, ende onse stucken met Moskets kogels geladen, vresende oft sy eenige Galeyen mochten hebben oft andere Jachten om ons te overvallen, so dat wy dien nacht alle dinck weer claer maeckten om ons Schip te bewaren. Den 12. dito zijn wy smorghens ontrent eens Gotelincx schoot verder vant Dorp ghaen liggen, door dien dat sy ons wel mochten toe reycken met haer Geschut 4). Ontrent den middach isser een Canoe vant landt ghekomen, brengende eenen brief van den Gouverneur ende van elcken Commis eenen, wiens inhout was, dat daer aen Landt gheen swaricheyt en was, dat wy geen achterdenckenen souden hebben om datse snachts niet te schepe gecomen en waren, sac, p. 425. Volgens Valdés' Verklaring zou het goed met een vlot zijn aan wal gebracht, en was de alguacil weder aan boord gegaan, om daar te blijven. 1) Joris Pieterszoon. a) Dege, in den zin van „voorspoed". Zie Verwijs en Verdam. Mnl. Wdbk. 3) Wel afkomstig van „bovennet". Zie acte dd. 16 Maart 1506 (Not. L. Heylinck P ao), waarbij de schipper Gerrit Pietersz Slach of Slacht van Medemblik op zich neemt op het schip Sant Oloff, door Hans de Schot uitgereed naar Fernambuco of de Bahia, via Spanje, Barbarije of de Canarische eilanden, aan te brengen o. a. „4 liggende steenstukken om zijn bovennetten te bevrijden". Bij N. Witsen, „Aeloude en hedendaegsche Scheepsbouw" (1671) is boevenet:" „traliewerk, 't zy van hout, of geschoren touwen, over de openingen van het schip, 'tgeen dengenen, die enteren willen, afweert". Beschouwt men de schepen in fig. x hiervoreu, dan ziet men hoe gemakkelijk men een schip, met zulk een net, van voor tot achter kon afsluiten, (tusschen het verhoogde voorschip en het verhoogde achterschip). Nog in den jongsten tijd voeren de rivierstoomers, op Borneo en Sumatra, met zoogenaamde „enternetten" die 's nachts tusschen de tenten en het boord werden uitgespannen. Tent en tenten sloten dan het schip tegen onverwachte bezoekers af. 4) Ottsen schatte de kracht van het geschut in de versterking te Buenos-Ayres te hoog. Zie Inleiding. 44 schrijvende dattet laet was, eer sy het goedt in de Spijckers x) gekregen hadden, daer by voegende dat wy meer goedts aen landt souden brengen, dattet de Gouverneur op hun begeerde, soo dat sy niet eer mochten t'scheep komen, voor dat al de coopmanschap aen landt was, op dat de Coninck zijnen Tol te beter mochte krijgen, mogende oock niet eer handelen, om dattet daer te lande de costuyme was, somma sy meynden ons met schoone fluyten voorts al int Net te krijgen hadden wy haer logens geloof gegeven, want hoewel dat het onse Commis selver schreefsokondeickweldencken dat hy 't wel mocht uytbedwanck schrijven, alst oock gebeurde, soo dat ick op dien brief wederom geschreven hebbe, datse ons volck met de Schuyte weder souden te Schepe laten komen, ick soude haer als dan de Coopmanschap stueren die wijle het daer de gebruyck was, want so sy sulcx niet doen en wilden, datse dan niet goedts in sin hadden, ende met sulck bescheyt zijn sy wederom na landt ghevaren. Den 13. dito hadden wy hardén windt uyt den z. z. w. so datter dien dach geen Canoes afkonden comen. Den 14. dito oock noch harden windt gehadt uyten zuyd westen. Den 15. dito is weder een Canoe met twee Spaengiaerts ende 6. Wilden aen boordt gecomen, die 2. brieven brachten van onse Commisen, wiens inhout was, dat zy met de Schuyt niet komen en mochten voor dat al het goedt aen landt was, sy schreven oock datse van den andern verdeylt waren niet wetende wat sy dencken souden, voorts datmen haer elck een Hembt ende een waeck Pye a) soude senden, want sy groote koude leden, datse oock wel meer schrijven souden maer niet en dorsten om dat haer brieven gevisiteert worden eerse te schepe mochten comen, schreven oock dat heur de Gouverneur goeden moet gaff, seggende dat sy gheen swaricheyt hebben en souden als al 'tgoedt aen landt waer, ende de Coninck sijnen Tol hadde, dat zy 't dan souden moghen verkoopen, dan wy merckten wel wat anders dattet hem niet alleen om het goedt te doen was, maer omt goedt, Volck, ende 't Schip alt'samen, soo dat ick goet gevonden hebbe de Spaengiaerts te houden met die 6. Wilde ende haer Canoe, want wy sagen wel dattet niet dan schelmerye ende fielterye was, wy hebben de Canoe int Schip ghehijst ende half door t2?] 1) Middelnederlandsch woord, geen germanisme. Zie Verwijs en Verdam. Mnl. Wdbk. 3) Tegenwoordig zegt men „waakjaz", te weten: een lange zware overjas met een kap, geheel als een monnikspij en gevoerd met poortlaken (vilt). Het kleedingstuk wordt, bij «eer^ kond weer, aan schildwachten uitgereikt. 45 ghesaegt, ende d'een helft op ghetimmert tot een behulp oft wy se van doen hadden, want wy en hadden noch Schuyt noch Boot ende waren in een so periculose Rieviere. Den 16. dito heb ick eenen brief aen den Gouverneur gheschreven ende eenen aen onsen Commis, den inhout was, dat hy ons Volck aen boordt schicken soude, dat wy als dan onse coopmanschappen voorts te lande sturen souden, by aldien hy zijn woordt houden wilde, het welcke hy ons toegheseyt hadde, te weten eenen vryen handel, ende so verre hy het volck weygerde tscheep te laten comen, dat hy niet en dorst dencken, dat hy eenich goedt meer aen Landt soude krijgen, dieshalven so wy vriendt zijn so schickt x) de schuyt met ons volck, soo niet wy hebben u volck hier te schepe gehouden totter tijdt toe dat wy ons volck wederom krijgen, ende dien brieffhebben wy met d'ander helft van de Canoe met 3. Wilde na landt laten varen. Den 17. dito hadden wy den windt hert van den n. w. ende het water liep heel af so dat wy aen grondt bleven sitten, dan tsavonts werden wy wederom vlot, des nachts isser een Canoe by het schip ghekomen om het selve te bespien oft om het Touw in stucken te houwen, maer wy werdent ghewaer ende hebben geroepen, dan niemand t wilde spreken, sy vielen neder in de Canoe, ende zijn so soetkens wech gheroeyt om van ons te comen, wy schotender met mosketten na, maer sy waren haest uyt ons ghesicht om der duysterhey t wille. Den 18. dito 2) is ons wederom snamiddaechs een Canoe aen boordt ghecomen, met 2. Wilde, die brochten eenen brief vanden Gouverneur, singende zijnen ouden sanck, dat al het goet most aen landt wesen eer wy ons volck mochten weder krijgen, waert saecke dat hy den handel toeliet sonder dat al het goedt aen Landt waer, dat hem de Coninck het hooft vanden buyck soude laten slaen, daer by voegende dat ick aen landt soude komen om een Contract te maken vant goedt, oock dattet hem leedt was dat hy zijn woort niet ghehouden hadde, met dierghelijcken meer, soeckende vast om ons int net te krijgen 3). Daer op heb ick weder aen den Gouverneur gheschreven: Weet dat ick U. L. brief ontfangen hebbe daer uyt verij Schicken, in de beteekenis zenden is middelnederlandsch, geen germanisme. Zie Verwijs en Verdam. Mnl. Wdbk. a) Er staat 38. 3) Volgens Valdés zou hij ook geschreven hebben, dat zij de twee man, die zonder zijn last aan boord waren gegaan, konden ophangen als zij wilden, maar dat hij voor den alguacil hen en alle Nederlanders op de kust van Brazilië en in Spanje met lijf en goed aansprakelijk stelde. 46 staen u begheren, dat ick aen landt soude komen om een Contract met v te maecken vant goedt, het welcke my seer verwondert dat ghy sulcks schrijft, daer ghy over lange het Contract al ghemaeckt hebt met onsen Capiteyn, ende soo daer noch wat te maken is ghy hebt den Commis by u, voorder schrijft ghy dat al het goedt aen landt moet wesen eer wy moghen handelen om dat de Coninck zijnen Tol te beter soude krijghen, hoe dorst ghy nu schrijven dat u de Coninck het hooft soude laten af slaen soo verre ghy den handel toeliet eer dat al de coopmanschap an landt waer, daer ghy int eerste seyt, dat wij niet meer goedts dorsten aen landt brengen als wyselfs wilden, dese woorden strijden ymmers d'een tegen d'ander, dan schrijft ghy noch dattet v leet is dat ghy v woordt niet en hebt moghen houden: Ist u leed ? houdt noch nu u woordt, ende sendt ons onse volck soo sende ick u volck oock weder, ende laet ons t' samen handelen so ghy ons belooft haddet, schrijft ons oock morghen bescheyt hoe het wesen sal, oft wy v vriendt oft vyandt zijn, want wy moetender een eynde van maken, na dat ick uyt U. L. schryven verstae, soo hebt ghy sorghe voor v volck dat wy hier te schepe hebben, dat wy die leedt souden doen, dat en behoeft ghy niet te dencken, want sy hebbent tot noch toe soo goedt ende so quaedt ghe- t2 hadt als wy selver, dan nu ick ghehoort hebbe uyt u schrijven dat ons Volck snachts gesloten is gaende des daechs vry, soo sullen wy u Volck oock snachts sluiten also ghy de onse doet, ghoedt of quaedt dat ghy de onse aen-doet dat sal hun wederom gheschieden, ghy en moet niet veel goets in sin hebben dat wy niet een Letter van ons Volck en moghen krijgen, soo dat wy niet weeten wat wy sullen dencken hoe het met hun al wesen mach, U. L, biddende haer toe te laten dat se morghen eens schrijven mogen hoe het met haer is, hier mede Godt bevolen. Per Schipper Hendrick Ottsen. Soo ick desen brief gheschreven hadde, quam door den Peckketel een ongeluck in de Kombuys want sy raecte in brandt, doch wy liepender stracx met alle man toe so dat wy 't (Godt danck) seer haest uyt kregen, die Wilden siende dat wy soo verbaest onder den anderen liepen meynden dat wy heur quaet wilden doen, so dat sy met de Canoe sonder den brief aen Landt ghevaren zijn, ende de andere 3. Wilde die wy noch ghevangen hadden zijn buyten boordt van vervaertheyt gesprongen swemmende na landt, want sy meynden dat wy so heur als de Spaengiaerts dooden wilden, wy riepen vast als oock de Spaengiaerts dat sy aen boort comen souden ende nemen den brief mede, maer sy en wildent niet doen. 47 Den 19. dito hadden wy moy stil weder met variabelen windt, wy lieten de vrede-vaen waeyen, schietende eenen schoot om een Canoe van Landt te krijghen, dan daer en quam niemant af, ick gisse dat de Wilde de buy tenboorts ghesprongen waren gheseyt hebben, dat wy de Spangiaerts quaet ghedaen hadden, om dat sy niet aen en dorsten comen. Den 20. dito moy stil weder gehadt maer variabelen windt, wy lieten noch de vredevaen al waeyen dan daer en quam niemant af, desen dach hadden wy derdehalf!" vadem waters daer wy lagen, dan 'twas weeke gront. Den 21. dito hadden wy noch al moy weder met ongestadigen windt, snamiddaechs hebben wy weder geschoten dan niemandt en quam. Den 22. dito oock al moy weder met variabelen wint, des namiddaechs hebben wy de halve Canoe uyt gheset, ende eenige van den onsen hebben den eenen Spangiaert *) metten brief aen landt ghebrocht, die ick den 18. dito geschreven hadde om bescheydt te krijghen, want het scheen wel daese aan boort niet comen en dorsten, de Spaengiaert beloofde my des anderdaechs weder bescheyt te brengen. Den 23. dito hebben wy moy stil weder gehadt, daer na een harde koelte uyten o. z. o. ende teghen den middach bescheyt van onsen Commis gekregen wiens inhoudt was dat wy de Spaengiaerts die wy gevangen hadden, na Landt souden stieren, want wy en souden voor deselve (so hy schreef) niet eenen hondt ghekregen hebben, dan sy soudent aldaer te beter om hebben, voorts was haer begheren dat wy yemandt van onse Maets mede aan landt souden senden; om mondelinge met hen te mogen spreken, schrijvende dat de Gouverneur hun belooft hadde, dat dien man vry mochte gaen ende comen, daer had wel gaern een van heur aent schip gheweest, maer de Gouverneur en hadj det niet willen consenteren, voorts schreef hy, by aldien de Man dan binnen eenen dach oft twee niet wederom te Schepe en quaem dat wy dan wel vryelijcken deur mochten gaen, oock dat wy met het Schip wat bet op die ruymte souden gaen liggen, als die Spaengiaerts uyt het Schip waren, houdende goede wacht, ende dat wy schryven souden dat wy niet meer goedts begeerden te senden, maer dat sy (die te Lande waren) het selve goedt datse daer hadden voor haer 1) In verband met den brief van Heemskerck, die den 33Itra werd ontvangen en met de beschrijving van de overgebleven Spanjaarden, die toen aan land gingen, waarschijnlijk de alguacil, hoewel ook Valdés slechts spreekt, van een der mannen, die zij gevangen hadden. 48 Maendt-geld souden houden, daerenboven schreef hy om. 3 oft 4. Potten wijns om daer mede goede vrienden te maecken. Ick merckende dat aen de Spaengiaerts niet veel ghelegen en was, oock dat het maer arme bloedts en waren sonder een Kleedt aen haer lijf te hebben, met de tenen vast deur de schoenen, ende dat de schoone tijdt sonder yet te voorderen so vast door ginck, ende oock dat wy dagelijcx sieck volck kregen, soo heb ick zijn schry ven ende begeerte gevolght, ende heb de Spaengiaerts met eenen van den onsenx) na Landt laten varen met 4. potten Wijns, daer na hebben wy onsen Ancker ghelicht loopende wat bet op de ruymte, daer wy ons weder geset hebben op 3. vadem steeck-grondt. Den 24. dito hebben wy eenen harden storm gehadt uyt den oost zuyd oosten met donder ende blicxem, soo dat wy door dreven voor twee Anckers, ende het Tey-tou 3) brack in stucken, het water ginck heel hol ende des avonts liep de windt ten westen met eenen barst 3), waeyende ymmers so seer. Den 25. dito hadden wy noch al storm uyt den westen ende het water liep heel hol ende wech, so dat wy qualijck eenen voet onder den Kiel hadden, dae het was heel weeck soo dat wy gheen noodt en hadden, als wy maer op 't sandt niet en dreven. Den 26. dito noch al storm uyt den zuydwesten ghehadt, ende tsavonts nam het water weder af, so dat wy eenen Ancker aen boordt ghewonden hebben. Den 27. dito weder een storm gekregen uyt den n. soo dat wy doordreven, dan soo wy noch eenen ancker lieten vallen doe hielt het. Den 28. dito hebben wy variabelen windt ghehadt, ende des namiddaechs weder bescheyt van landt van onsen Commis ghekregen, wiens inhoudt was dat wy wederom met het Schip voor het Dorp souden comen om heur te lossen, ende dat ick selver aen Landt soude comen, ende dat ick vier Potten wijns voor my 4) soude brengen, daerop heb ick gheschreven, dat ick niet begeerde aen landt te komen, dat sy volcx ghenoech daer hadden, dan waren die onse telossen voor een redelij eken penninck, dat de Gouverneur schrijven sou- 1) Met Herman, den Oosterling, die tot den zS'1"" door storm verhinderd werd terug te keeren en eerst den 30"** weder aan boord kwam. 3) Het tuitouw, namelijk een der beide kabels (ankertouwen), die het vertuid liggend schip uit staande had. 3) Met een barst: plotseling alt een anderen boek komende; wat men tegenwoordig noemt: een uitschieter. 4) Lees: „voor hem". De fout is verklaarbaar zoo men slechts aanneemt dat Ottsen den brief van Heemskerck naast zich had liggen en daaruit overschreef. 49 de wat wy souden moeten geven, ende datse ons daer van des andern daechs bescheydt souden schrijven oft wy souden doorgaen. Den 29. dito hadden wy redelijck weder met onghestadighen windt. Den 30. dito is ons weder een Canoe aen boort ghecomen met onsen Man, die ons eenen brief van onsen Commis brocht, wiens inhoudt was, dat de Gouverneur gheseyt hadde, dat sy-lieden om gheen ghoedt te lossen waren, ende dat hy haer altesamen na Lima schicken woude (het welcke wel 800. mylen te landewaerts in is) daerover ontbiedende allegader om haerlieder Kleederen, het welck seer droevich voor ons altesamen te hooren was, so hebben wy haer Kleederen ghesonden, ende onse Man voer mede wederom aen landt, want sy 'top my begeerden. M Den 31. dito variabelen windt gehadt met moy stil weder, ende smorgens is ons weder een Canoe met onsen man aen boordt ghecomen, die wederom 2. brieven brocht d'eene van Cornelis Heemskerck ende d'ander van Ioris Pietersz, welckers inhout was dat sy heur klederen ghekregen hadden, die ick haer hadde ghesonden met 4. Potten wijns, 2. daer van hadde hy Joris Pietersz. gegeven, ende de andere twee den Monick van 5. Francisco *) soo dat hy met heur gesproken hebbende een bescheydt vanden Gouverneur verworven hadde, dat ick vry aen landt mochte komen ende weder t'schepe varen, dat my de Monick weder an de schuyt oft Canoe brengen soude, dan latet, want dat ick ghedaen hebbe is geweest om dat ick Herman daer door weder te Schepe soude krijgen, want sy niet ghoedts in sin en hebben, het welcke u Herman mondelinge wel seggen sal, daer om doet wel ende gaet terstont t'seyl uyt heuren oogen als Herman te Schepe is, ende schtckt ons 8. potten wijns 6. voor den Gouverneur ende 2. voor die Maets, want sy my seer om Wijn quellen om dat hier gheenen wijn is, A dieu mijn getrouwe maet: By my Cornelis Heems-kerck, segt die Vrienden goeden nacht. Daer op heb ik hem denselven dach weder adieu gheschreven, het welck een droevich adieu was, dat wy daer also 9. mannen a) mosten laten staen. Wy hebben onsen Ancker op ghewonden ende die zeylen daer by gheset, ende zijn aent laveeren ghetrocken, loopende noordtwaerts over op 2. mylen na aen het Eylandt van 5. Gabriel, 3) het 1) Den Overste der Franciscanen Fray Martin Ignacio de Loyola, later Bisschop van Rio de la Plata. Over het gebrek aan wijn. zie Inleiding. a) Negen mannen, nl.: de twee commiezen en 7 schepelingen (verg. 11 Augustus). Later verloor Ottsen nog 3 man; sie 15 September. • 3) Verg. noot op a Augustus. Linschoten XVI. 4 welcke ontrent 2. mijlen van de noortwal leyt, want de Riviere is hier ontrent 8. mylen wijdt, daer hebben wy 'tavonts geset op vierdehalf vadem steeckgrondt. Den i. September zijn wy aen ancker blijven liggen ende hadden eenen harden storm uyt den z. oosten daer wy voor 2. Anckers laghen, het water was dien dach wel eenen vadem ghevallen, ende ginck seer hol. Den 2. dito noch met eenen storm uyt den oost noord oosten an ancker gheleghen. Den 3. dito noch al ghestormt uyt den oosten, ende aen Ancker blyven liggen. Den 4. dito noch aen ancker gelegen, de windt was oost met reghen, soo dat hy wat af nam, dan de stroom ginck hier so hart uyt dat het Schip mettet gat in den windt ginck liggen. Den 5. dito hebben wy smorghens beyde onse anckers op ghewonden ende de zeylen daer by ghemaeckt, ende zyn zuydoostwaerts aen gezeylt langs by 'tlandt henen, 5. mijlen ghezeyit hebbende hebben wy 't weder gheset op vierdehalf vadem steeck grondt 2. mijlen van Landt. Den 6. dito aen eenen ancker blyven liggen met variabelen windt, dien dag hebben wy het schip beginnen op te ruymen om by den Wijn te komen om dien te vullen want hy ghelaecktx) was. Den 7. dito hadden wy met schonen Sonnen-schijn den windt oost, ende zijn noch al doende geweest om den Wijn op te vullen, ende voorts onse Water vaten te versien. Den 8. dito gehadt moy weder ende den windt variabel, laghen aen Ancker ende waren noch al doende om onse Water-vaten te versien. Den 9. dito smorghens hebben wy onsen ancker op ghewonden ende die zeylen daer by ghemaect, ende hebben ons verset ontrent op eens Gotelincx scheut na by deZuydtwal op 3. vadem steeck grondt ende 6. mylen van Bonas aeres, a) smiddaeghs hebben wy de halve Canoe uyt geset, in de selve ben ick met 5. Mannen tot my nae landt ghevaren, om bandtstocken te houwen om Hoepen van te maken, want onse vaten waren heel schadeloos, 3) oock mosten wy 1) Van Blakra",indeniinvanlekira(enooU a) Ongeveer bij Lara ¥*• 3) Schadeloos, in den zin van wel beschadigd. In dien zin is het woord, de heele 17' eeuw door, gebruikt geworden. Op soortgelijke wijze gebruikt men nog heden (aan boord van Si Brandthoudthebben, ickhieldt wacht in eenen hooghen boom oft daer volck gecomen hadde dat wy dan mochten na de Canoe loopen, daerentusschen hebben de Maets bandt-stocken gehouwen ende oock branthout, dat wy t'savonts een deel te schepe brochten. Den 10. dito eenen oosten windt met moy weder gehadt, hebben noch al aen landt geweest om bandtstocken ende brandthoudt te halen. Den 11. dito noch al aen landt daerover doende geweest, het was moy weder ende de windt oost. Den 12. dito noch eenen oosten wint gehadt het water ginck hol, so dat wy geen houdt mochten halen. Den 13. dito noch al oosten windt gehadt met redelijck weder soo dat wy desen dach weder hout gehaelt hebben. Den 14. dito eenen z. w. windt ghehadt met tamelijck schoon weder noch al brandthoudt gehaelt. Den 15. dito hadden wy variabelen windt ende schoon klaren sonnenschijn, smorgens is onsen Stuerman met zijn sessen tot hem na landt ghevaren om brandthout, maer het wert heur belet door sekere Spaengiaerts die uyt het bosch quamen springhen, 1) die onsen Stuerman a) met des Schimmans 3) maet ende den Kuyper ghevanghen ghenomen hebben, die andere vier Maets siende dat dat het daer so toe ginck zijn na de schuyt toe gelopen, daer sy mede Godt danck onghequetst te schepe ghecomen zijn, wy hebben het spel uyt het schip aenghesien, ende settender een Gotelinck na toe, dan wy kondent qualijck bereycken, sy dat siende hebben ons met heur slachsweerden gedreycht, als rechts 4) datse ons noch bet wilden hebben; wy merckende dat wy gheen kans en hadden om ons volck wederom te krygen, hebben beyde d'anckers op ghewonden ende de zeylen daer by geset, ende zijn ontrent anderhaiff myle dwers van landt af gheloopen, daer na by het landt henen zuydoost aen ontrent een halve myle verder daer zijn wy op een sant van 13. voeten waters gecomen, doen hebben wy 't na de wal een weynich ghehouden, ende geset tusschen de banck ende het landt op 3. vadem steeck- schepen) bet woord „waarloos." Waarloos is allee wat reserve, en als zoodanig overcompleet is, zoodat het juist hooge waarde vertegenwoordigt. 1) Over dezen overval, verg. Verklaring van Valdés. (Bijl. X). 2) Genaamd Bartholomeus Adriaensz. Zie de Articulen, sub 7. 3) Schieman en schiemansmaat: onderofficieren van nagenoeg dezelfde positie als bootsman en bootsmansmaat. 4) „Als rechts", vermoedelijk echte volkstaal in den zin van: „volgens recht", „naar gerechtigheid", „naar verdienste." Verg. ook Verwijs en Verdam, Mnl. Wdbk. S2 gront, doen hebben wy onse Canoe uyt gheset ende het loot mede ghenomen om de banck te diepen, ende te sien oft wy daer over mochten, wy vonden niet min als 13. voet,ende also wy 12. voet diep gingen mochten wy wel daer over, alsoo 't slecht water was als een glas *), dese banck a) leyt een cleyn mijltgien vant landt, ende ontrent 7. mylen by zuyden Bonas aeres, doen wy ouer deselve banck waren kreghen wy 4. vadem steeckgront, ende zijn so ontrent een halve myle voorts gheseylt tot daer wy ons ancker weder lieten vallen op vier vadem steeckgrondt. Den 16. dito variabelen windt ghehadt, soo dat wy dien dach een weynich maer gelaveert hebbende ons weder geset hebben ontrent derdehalf myle vant landt op 5. vadem steeck grondt. Den 17. dito hadden wy den windt vanden Oosten, ende aen ancker liggende zijn wy door ghedreven, soo dat wy noch eenen Ancker lieten vallen, ende schooten de stenge door. Den 18.dito noch aen Ancker gheleghen met ongestadighen windt ende moy weder. Den 19. dito noch aen Ancker blyven ligghen overmidts dat wy [3»] onghestadighen windt met stilte hadden. Den 20. dito bleven wy noch liggen met variabelen windt ende mottich weder. Den 21. dito hadden wy variabelen windt nochtans lichten wy den Ancker ende zijn ontrent 4. Gelasen o. n. o. aen gheseylt, doen quamen wy op een sandtbanck 3) van derdehalf vadem waters, soo dat wy 't weder van de Banck ghewendt hebben z. z. o. aen, ende doen weder gheset op 4. vadem steeck-grondt, dese banck strect haer z. o. ende n. west ende is ontrent 9. mylen van Bonas aeres ende ontrent 4. mylen van de noordtwall ende 5. mylen van de Zuydtwal. Den 22. dito eenen o. z. o. windt gehadt met mist ende snachts so harden windt dat de stenghen door mosten. Den 23. dito de windt z. o. aen ancker blyven liggen. Den 24. dito de wint van den o. gehadt met redelijc weder, dan bleven aen ancker noch liggen daer wy aen door dreven, so dat wy noch eenen ancker lieten vallen. Den 25. 26. ende 27. dito met eenen oostelijcken wint en mistich weder aen Ancker blijven liggen hoewel het den 27. claer weder werdt. 1) Dus wat men tegenwoordig uitdrukt door te zeggen: „als een spiegel." 3) Wel de Santiagobank. 3) De Ortizbank. 53 Den 28. dito hebben wy eenen variabelen windt gehadt met schoon weder, so dat wy smorghens n. o. sonne *) onse zeylen daer by ghemaeckt hebben, ende zijn o. z. oost aen gheloopen, ontrent 2. mylen geseylt hebbende, hebben wy 't weder geset op 4. vadem steeckgrondt. Den 29. dito hadden wy eenen variabelen windt ende hebben smorgens het ancker op gewonden ende de seylen daer by geset aent laveeren vallende, wy zijn weder op een droochte van sandt gecomen, die niet dieper als 14. voet waters was, die bycans midden in de Riviere leyt, haer streckende z. o. ende n. w. Na mijn goedt duncken soo ist de selve droochte gheweest daer wy den 21. dito op gheweest waren, het welcke zijnde so ist deselve wel 5. of 6. mylen lanck, savonts hebben wy 't geset op 3. vadem steeck grondt, ontrent 4. mylen van de z. wal ende 13. mylen van Bonos aeres. Den 30. dito kregen wy eenen n. w. wint, so dat wy des morghens ons Ancker ghelicht ende de seylen daer by gheset hebben, loopende met een moye koelte oostwaerts aen, doen werden wy aen de noordt-zyde Monte Seredo a) wijs, het welck eenen grooten hooghen berch is ghelijck Reef kol, 3) hy lach o. n. o. van'ons ontrent 6. mylen, ende anders gheen landt en mochtmen sien dan dien Berch, ende om der stilte willen hebben wy 't gheset op 4. vadem steeck-grondt, hier beghint het water weer een weynich sout te werden. 4) Den 1. ende 2. October hadden wy eenen oosten hertcoelenden windt met mistich weder. Den 3. dito was de wint noch oost maer schoon weder, bleven noch aen ancker liggen. Den 4. dito kreghen wy smorgens eenen z. w. wint soo dat wy 't Ancker op ghewonden ende de seylen ghespannen hebben, onsen cours nemende na Monte Seredo toe o. n. oost aen, ende savonts geset neffens Monte Seredo op een myle na daerby op vijftehalf vadem steeckgront. s) 1) Lees: vroeg in den morgen. Op bovengenoemden datum komt de ton (aan de Plata rivier) een weinig (2°) beZ. het oosten op, dus bij een variatie der naald van ongeveer 1 streek Noordoostering in de richting O t N (magnetisch). Onder bovengenoemde voorwaarden, komt de zon omstreeks 5" 560 op. a) Verg. noot bij 19 Juli. 3) Revekol, een heuvel N.U.O van Stolpe in Pommeren, hoog 115 M. 4) Verg. noot bij 34 Juni. 5) Er was daar nog geen stad of dorp. Omstreeks 170a begonnen de Portugeezen zich gelegen te laten liggen aan den linker Plata-oever. Er werd toen een eerste poging gewaagd om eene kolonie te stichten ter hoogte van Montevideo. Na velerlei geschil met Spanje, meenden zij zich in 1733 voor goed ter plaatse te vestigen, maar, nadat zij de bezitting weer 54 Den 5. dito stil weder, de stroom ginck hert in so dat wy door dreven, lieten daerom noch eenen ancker vallen. Den 6. dito eenen w. windt krijgende, hebben onsen ancker op gewonden ende de zeylen by gheset, dan also de windt stracx weder z. oost liep ende hert coelde hebben wy 't weder gheset op vier vadem steeck grondt. Den 7. ende 8. dito harden windt uyten z. o. gehadt zoo dat wy aen ancker bleven liggen. Den 9. dito hadden wy uyten z. o. eenen storm so dat wy door [33] dreven, lieten doen noch eenen ancker vallen de hielt. Den 10.11 heeft dien storm ende wint noch al geduert. Den 12. dito nam het weer een weynich af doch de windt bleef zuydoost. Den 13. dito eenen z. z. w. wint gekregen, doen hebben wy d'anckers op ghewonden ende die zeylen daer by gemaect, ende zijn langs de noortwal henen gheseylt z. oostwaerts aen tot op 2. mylen by Isla des Flores daer wy het savonts geset hebben op 6. vadem steeckgront, des nachts kreghen wy eenen harden windt uyt den n. w. so dat wy dien nacht wel een mijl door dreven. Den 14. dito noch eenen storm gehadt uyt den n. w. soo dat wy door dreven voor 2. anckers so hart dat wy snachts noch eenen lieten vallen ende noch.evenwel door dreven. Den 15. dito laghen wy tsavonts met het gat op Isla des Flores ontrent eens gotelincx schoot vant landt, wy waren wel 2. mylen door gedreven voor 3. anckers, ick dit siende dat het met ons niet lange aenloopen wilde, oft wy souden aen de wal ligghen, so heb ick de Maets gheseyt ende op heur begeert dat wy gelijckelijcken een gebedt tot Godt met andacht r) souden doen, op dat hy ons wilde bewaren, dat wy niet aent wilde woeste Eylandt dreven, het selve hebben wy gedaen, ende ick weder boven komende heb het loot laten vallen om te sien oftet noch door dreef, maer bevonden dat het vast lach, daer wy altesamen inne verblijdet waren, het weer beghonde te minderen ende de windt een weynig te schevelen, 3) soo hadden verlaten, nestelden de Spanjaarden zich opnieuw ter plaatse en zij bleven er. Zie José Ignacio de Abreu e Lima, p. 158/159. 1) Andacht, gebruikt in den zin van „godsdienstige overpeinzing" zou als een germanisme kunnen worden aangemerkt (Hd. andacht). Verg. Verwijs en Verdam, Mnl. Wdbk. 3) Tegenwoordig zegt men schavielen, in den zin van: „de wind werd ongestadig van richting". Schavielen kan, in scheepstaal, ook beduiden: „aanhoudend wrijven van twee oppervlakten, gepaard met geregeld slijten". De oorsprong van het woord is, volgens Verwijs en Verdam onbekend. Wellicht zal men er een frequentatief van schaven in moeten hooren. 55 dat wy wat van Landt beghosten te swaeyen met ons achter gadt, soo dat het Eylandt mis ghedreven soude hebben al haddet noch door ghedreven. . Den 16. dito hebben wy moy weder ghekregen, soo dat wy dien dag by de noordtwal langes henen gheseylt zijn z. o. aen, tot dat wy het savonts weder gheset hebben op 8. vadem steeckgrondt. Den 17. dito smorgens den Ancker weder opgewonden ende de zeylen daer by gheset, lopende by de noordt wal henen z. oost aen tot dat wy 't weder setten op 14. vadem steeckgrondt. Den 18. dito smorghens onsen Ancker weder op gewonden de zeylen daer by gheset ende by de noordtwal langhs henen gheseylt op een halve myle daer aen, tot smiddaechs dat wy by de Caep de £. Maria quamen, daer hebben wy 't op de ly ghesmeten, ') ende de Canoe uyt geset, daer ick de Maets mede aen landt ghestuert hebbe, met eenen brief geschreven aen Laurens Bicker (die in een Moskets Mate 3) stack), diese aen eenen houten pael ghehanghen hebben, op oft Laurens Bicker daer gekomen hadde, dat hy daer door ghewaerschouwet soude zijn hoe 't met ons afgheloopen was, op dattet hem oock also niet en ginck, voorts meldende dat mijn meyninghe was na de Cust van America te seylen na luyt van onse Commissie, vermeynende na 6". Catharina te loopen, het welcke op 28. graden by zuyden de Linie leyt, om ons aldaer te verversschen, door dien dat wy niet meer als 3. gesonde Mannen int schip hadden, de rest de scheu rbuy ck 3) hebbende, doen desen brief aen Landt ende de Canoe wederom int schip was, zijn wy voorts met eenen noorden windt de Riviere uytgezeylt oost noordoost aen tot savonts toe dat de wint continueerde ende moy weder was, soo dat wy des nachts onsen voorsz. cours vervolghden. [34] Den 19. dito hadden wy cours ende wint als voren met moy weder, ende quamen dien dach op een Sandt van 9. vadem, dan loopende een glas z. aen kregen wy stracx weder 25. vadem steeckgront, tsnachts cours ende windt vervolcht. 1) Op de lij „smyten" of „draaien" is hetzelfde als bijdraaien, eene manoeuvre, waarbij aan zeilen en roer zoodanigen stand wordt gegeven, dat het schip zoo goed als niet van plaats verandert, waarna de navigatie tijdelijk weinig aandacht in beslag neemt. a) Ottsen spreekt hier zoomin als vroeger over den op dezelfde wijze aan Bicker gerich* ten brief van 15 Juli, die op het eiland Maldonado werd opgehangen en daar door de Spanjaarden gevonden. Van het nu op het vaste land achtergelaten bericht is niets naders vernomen. 3) Volgens Verdam (Bijgedachte in de taal, Tijdschrift Noord en Zuid", XXI, 5) van Noorsch „skörbjugg". 56 Den 20. 21. endt 22. dito cours ende windt als boven met goeden voortganck. Den 23. 24. ende 25. kregen wy eenen z. w. wint, soo dat wy onsen cours geset hebben n. ten oosten aen so wel snachts als sdaechs met tamelijcken spoet. Den 26. dito noch cours ende windt als vooren met moy weder, dien dach is onsen Trompetter gestorven aent roode Melisoen, *) hy was d'eerste op de wederkerende Reyse, tsnachts werdt de windt z. met stil weder maer wy behielden noch onsen vorigen n. ten o. cours. Den 27. 28. ende 29. dito op den voorsz. cours ende n. n. w. wint gheseylt. Den 30. dito kregen wy een zuydtlicken wint, daer wy n. w. mede aen gezeylt hebben, dien dach isser weder eenen Man ghestorven Herman ghenoemt, 't was een Oosterlinck, 2) snachts werdt de windt z. w. ende onsen cours continueerde als vooren. Den 31. dito noch al n. w. aen gheseylt met zuydlicke windt ende moy weder, dien dach is des Kocx Jongen ghestorven. Den I. November was de windt noordwest ende onse cours w. z. west het weder mottich, desen nacht isser weder eenen Man gestorven Fauwel Jacobsz. geheten. Den 2. dito denselven cours ende windt ghehouden, dien dach storff Elbert een Jongen, het was buyich. Den 3. dito hadden wy schoon weder, ende zijn w. z. w. aen gheseylt met een noordtwesten windt. Den 4. dito hadden wy den windt noordtwest ten noorden ende onsen cours was west ten zuyden. Den 5. dito n. o. ten n. aen gheseylt met zuyden wint, dichte koelte, ende mottich. Den 6. dito sonder seyl ghedreven met eenen westen storm dach ende nacht. Den 7. dito noch al door storm gedreven sonder seyl noortwaerts aen, dien dach is weder een man gestorven Dirck Kuypper ghenoemt. Den 8. dito stormdet noch al uyt den westen met regen, tsavonts keerden de windt w. ten z. ende het weer nam af. Den 9. dito wast moy weder, n. w. windt ende onsen cours n.n.o. 1) Eene buikziekte. Melizoen of menizoen is afkomstig van Oudfra. menoison, Noordfra. monison. Zie Verwijs en Verdam, Mnl. Wdbk. a) Natuurlijk in den zin: nit de Oostzeeprovincies afkomstig. 57 Den 10. dito noch schoon weder ende n. w. wint onse cours als boven, snachts wert de windt n. w. ten n. ende het weder mottich. Den 11. dito n. n. o. aen ghezeyit met n. w. windt en mottich weder, dien nacht isser weder eenen Man ghestorven genoemt Adriaen Jansz. Den 12. dito noch met den selven cours ende windt aengeseylt, dien dach isser weder een Man ghestorven Pieter Lanspesaet *) geheten : Jck siende dat 'tvolck dus storf hoe langer hoe meer ende oock swack werde, so dat wy met ons 3. het Schip duer de Zee brenghen mosten, het welck ons eenen al te zwaren last was, sonder te weten wat wy doen souden, want wy en konden de Cust van America, te weten S. Catharina, niet aen boordt krygen, om ons wat te ververschen, ende waren (als geseyt is) so swack dat wy onse Canoe niet en souden hebben konnen uyt setten, soo dat wy (als sy sulcx van landt gemerckt mochten hebben) lichtelijck overvallen souden heb[35] ben gheweest, deshalven dese onse swacheyt aensiende, hebben wy (naemlijck ick, de hooch bootsman ende de Schimman) overleytdat het heel ongheraden was de cours derwaerts aen te setten om daer aen te landen, maer hebben goet gevonden nae de Custe van Guinea te lopen 3) by de duytsche Schepen om meer hulp te krijgen, doordien dat wy aen de heele Cust van America oft Bresilien geen kans en hadden, want het zijn al Spaengiaerts ende Poortugijsen oft wel wilde menschen eters die daer wonen, soo dat wy genoechsaem aldaer schip ende goedt, ende moghelick oock het leven quijdt souden raken, quamen wy met een langhe ghevanckenisse vry dat waer veel, sulcx alles welghemerckt ende rijpelijcken op ghelet hebbende, zijn wy te samen van eenderley meyninge geworden om na Guinea te lopen, oft na west Jndien so wij de Cust van Guinea niet conden krygen, dien nacht noch al den vorigen windt ende cours behouden. Den 13. 14. 15. ende 16. was de windt noorden het weder moy, ende onse cours o. n. o. Den 17. dito was de windt o. ten n. ende onse cours n. o. ten o. 3) 1) Onder lands- of lanspassaat placht men een ervaren soldaat of wel een v ice ■ kor poraal te verstaan. Ofr. lanspessade en lancespessade (Wdbk. der Ned. Taal). a) Oversteken naar de Kust van Guinee zou alleen goed doenlijk zijn geweest, zoo men flink zuidwaarts (desnoods ZW-waarts) gestevend was, om dan, op ongeveer 35" Z. Br. met de Westelijke winden naar Afrika over te loopen, en gaandeweg NO en N-waarts koersende, met den Z.O. passaat Neder-Guinee te bezeilen. Zie b.v. „Toortse der Zee-Vaert" door Dierick Ruiters (uitg. Linschoten-Vereeniging Dl VI) p. 51. De uitkomst toonde ook aan, dat men Guinee niet bereiken kon (verg. 6 December). Ottsen kon dat alles echter nietzoo goed wetea, als men het tegenwoordig met behulp van wind- en stroomkaarten kan uitmaken. 3) Er is eene fout in deze opgaven. Bij wind O.t N. kan men niet N.O. ten O. zeilen. 58 maer snachts keerde de windt weder n. ende wy setten onsen cours als voor o. n. o. Den 21. dito windt en de cours voorsz. doen is onse Hoochbootsman gestorven Cornelis Cornelisz. geheten, snachts werdt de windt n. n. o. ende wy hebben onsen cours oostwaerts aen gheset. Den 22. dito was de windt n. w. ende onse cours n. n. o. wy schoten *) dien nacht ende bevonden dat wy onder den Tropicus Capricorni waren op 23. graden 30. m. by zuyden de linie Equinoctiael. Den 23. dito noch al mottich weder, cours ende windt voorsz. dien dach is Frans Claesz. van Limborch a) een Jongen, gestorven, snachts werdet moy weder metten voorsz. windt, ende wy setten onsen cours als voor. Den 24. dito cours ende windt voorsz. dien dach is wede,r een Man gestorven Koert van den Sande genoemt. Den 25. dito hadden wy moy weder ende windt als voor n. w. ten n. so dat wy onsen vorigen cours behielden, dien dach zijnder 2. gestorven, Jacob Jansz. Cot, ende Cornelis Jacobsen. Den 26. dito noorden aen ghezeyit met eenen o. n. o. windt en moy weder. Den 27. dito noch al windt ende cours als boven. Den 28. 29. ende 30. dito noch al windt ende cours voorsz. Den i. December noch al op dien cours seylende hadden wy dien dach de hoochde van de Baey de Todos los Santos, liggende op 13. grad. by zuyden de Linie. Den 2. dito was de windt oost ende onse cours n. n. o. aen, ick ben oock heel swack geworden vant schuerbuyck als ook de Schimman, alsoo dat wy gheen gesondt Volck meer te Schepe hadden, so dat wy niet langer pompen konden, dan het Schip was meest dicht. Den 3. dito noordtwaerts aen ghezeyit met eenen o. n. o. windt. Den 4. dito sdaechs n. n. o. aenghezeylt met oosten windt en moy weder, doen hadden wy de hoogde van 9. graden ende 30. min. by zuyden die Linie, tsnachts noordtwaerts aen gheseylt met o. n. o. wint ende moy weder. Den 5. dito noch noordtwaerts aen geseylt met eenen o. n. o. windt, tegens den dach werden wy de Cust van Bresilien ghewaer, mijn ghissinge was daer wel tsestich mijlen boven te loopen, dan het [3°1 1) Namelijk: schoten de hoogte van een of andere ster. 3) Misschien familie van Frans van Lymborch, aan wien de brieven moesten worden gezonden. Zie Instructie, snb 7°. 59 scheen dat de stroom ons meer nederwaerts gheset hadde, *) als wy vermercken konden. Den 6. dito smorgens siende dat wy boven het landt niet en mochten ende dat wy wenden mosten daer wy geen macht toe en hadden, so zijn wy uytermaten bedroeft geweest, nochtans mosten wy daer aen so wy tegens het landt niet aen lopen en wilden, soo hebben my a) noch (te weeten de Schimman ende ick) het Schip gewendt met grote pijne, ende brochten een quartier soeckens toe eer de seylen scherp stonden, daerom siende dat wy niet boven Bresilien souden konnen gheraken om des strooms wille de om de zuydt loopt ende des wints wille die een half Jaer o. ende n. o. waeyt, soo dochtet my oock onmoghelijck te wesen dat wy in west Jndien souden connen comen, daer wy geern gheweest hadden by de duydtsche Schepen, ende belangende Guinea daer waren wy af versteken, so dattet scheen een plaghe te wesen van Godt den Heere, den welcken bekent is tot wat eynde hy gebenedijt sulcx liet gheschieden, den vyandt laghen wy voor de deure, ende de Maets wildender inne wel weetende nochtans als wy daer inne quamen dat wy Schip ende lijf quijt waren, het welck ick haer al voor hiel, daerom sy antwoorden, dattet steenen herten mosten wesen die alsulcken allendighen Volck als wy waren quaedt conden doen, zijnde dus weynich ende also sieck: Aldus kermende ende dagende zijn wy vast zuyd oost in Zee gheloopen, want ick hadde voor my ghenomen mijn beste te doen om boven het Landt te raken, soo niet so was noch mijn hope dat daer eenige Fransse oft Engelsche ghecomen waren die wy in handen ghevallen souden hebben, want my docht dat het nog beter was als in handen van die Foortugijsen, daerover nam ick smiddaechs de hoochde ende bevondt dat wy op 7. graden by zuyden de Linie waren, snachts seylden wy zuyd oost aen. Den 7. dito noch al zuyd oost aen ghezeyit, dan tsavonts hebben wy het weder met grote pijn n. n. o. aen ghewendt, de windt was oost. Den 8. dito hadden wy noch oosten windt ende n. n. oosten cours moy weder, ende konden niet wel langher stueren, hadden eenen Bultsack onder het lijf ende een Kussen onder het hooft, ende soo lagen wy by het Roer ende stuerden, desen nacht sterff Geraert Vrancken. 1) De langs de geheele kust ZW-waarts trekkende Braziliaansche stroom, die de echte tegenhanger is van den Golfstroom op het Noordelijk halfrond, a) Wellicht geen drukfout voor „wij." Het is echte volkstaal: „hebbe-me." 6o Den 9. dito des middaeghs werden wy het Landt weder ghewaer doen wy eenen halven graedt met laveeren verloren hadden, wy hebbent weder zuydt oost aen ghewendt met eenen oost noordt oosten windt ende dien nacht viel die Besaens roede ') op mynen Arm, soo dat de pijpe scheurde ende ick in onmacht viel de Schimman liet het Roer springhen, ende goot my Azijn in het Aensicht, soo dat ick weder tot my selven quam, doen hebben die Maets alle gelijck gheroepen, Schipper wilt ghy noch niet na Landt, Schipper wilt ghy noch niet aen landt ? Ende ick hebbe alsulcken schrick-ghekreghen doen de Roede op mynen arm viel al evenleens oft daer yemandt gheseyt hadde, nu moet ghy na lant toe: soo dat ick tegens de Maets geseyt hebbe, wy moghen na landt toe houden ende hopen dat wy niet ghehanghen sullen werden, wy sullen na Fernebock a) lopen op hope dat daer eenighe duydtsche contract Schepen 3) mochten ligghen op de Reede, die ons eenighe hulpe mochten doen, het sy met Volck ende Orangie Appelen by te setten oft eenighe andere middelen, dus pratende hebben wy voor ghenomen de Schoot smorgens 137] te vieren ende na landt te houden. Den 10. dito hebben wy de Schoot af gheviert, ende nae Fernebock toe ghehouden, soo dat wy op de Reede quamen, dan daer en laghen geene Schepen, ende het waeyede soo herdt dat wy gheenen moet en hadden de Zeylen in te nemen, want wysoudense hebben moeten los int hol laten loopen, sonder deselve te konnen in halen, het welck soo veel windts gheschut soude hebben, dat het gheen Ancker soude moghen teghen ghehouden hebben, 4) soo dat wy (siende dat het te herdt waeyde) voor den windt langhs de Wal na de Baey 5) geseylt hebben op hoope oft het tot een beter weder keerde, so dat wy desen 1) Het als een soort spriet gevoerd wordende rondhout, waaraan de bezaan wordt gevoerd. Zie plaat N° i aan den achtersten mast der schepen. 3) Pernambuco. 3) Verm. doelt Ottsen op schepen die, ofschoon van Vlaamsche en Hollandsche nationaliteit, als vanouds, uit Portugeesche havens op Brazilië voeren. Verg. de Jonge, „Opkomst" I, p. 33 vlg. en Inleiding. 4) De voorstelling komt hierop neer: met zijn uitgeputte bemanning zag Ottsen geen kans om het schip te regeeren en voldoende vlug de seilen te bergen; daarom vreesde hij dat de wind, bij het ten anker komen, zooveel vat op de tuigaadje zou behouden dat de ankers zouden worden meegetrokken en het schip te pletter zou loopen op den wal achter het strandrif. 5) Niet binnen durvende zeilen in Pernambuco moest Ottsen wel af houden naar de ruime reede van de Bahia de Todos os Santos, alwaar geen gevaar bestond van recht op een wal aan te moeten loopen. Het afhouden naar de Bahia was een noodmaatregel, die weer 3 a 4 dagen uitstel van executie eischte. 6i dach zuydwaerts aen langhs de Wal tot de Caep S. Augustijn toe gheseylt zijn, ende van daer snachts zuydt west aen met eenen oosten windt. Den 11. dito noch al oosten windt ende z. west aen ghezeyit dach en nacht. Den 12. dito hebben wy noch al dien cours aen ghezeyit, dan somwylen soo wy niet langher stueren conden lieten wy het een poose dry ven, dan grepen wy weder eenen moet ende hernamen t, aldus martelden wy vast henen, des avond ts nam ick noch de hoochde aen Oculis Tauri, ende bevondt ons op 15. graden by zuyden die linie Equinoctiael, des nachts noch al by landt henen ghezeyit met oosten windt ende dichte koelte zuyd-west aen. Den 13. dito noch dach ende nacht cours ende windt als boven behouden, dien nacht heb ick gheschoten ende bevonden dat wy waren op die hoochde van 12. graden ende 40. minuten: Doen zijn wy een quartier *) voort gheloopen ontrent 6. mijlen, hebben my 't gheset op 20. vadem, daer lieten wy die Zeylen van boven neder loopen, ende aen mijn schieten hadden wy de Baey van Todos los Santos, d'welcke ons wel suer ghenoech ghevallen was om te kryghen, want als ick schieten soude so viel ick beswij mt daer henen, door dien dat ick het licht niet verdraghen conde. Den 14. dito (wesende Dincxdach) smorghens heel vroe doen het dach werdt saghen wy het Casteel van de Baey voorsz., daer wy ontrent 2. mijlen by noorden af laghen: Ende den selven dach isser een Visscher ons aen boort ghecomen, denwelcken wy ghevraecht hebben oft daer eenighe duydtsche Schepen in de Bay laghen ? Hy seyde 2. Jck vraechde hem oft hy my wilde aen een van selve setten, hy seyde ja, dan dat zijn Schuytken te cleyn was, ende dat hy desander daechs soude weder comen met een groter, ende also is hy weder aen landt ghevaren. Den 15. dito is weder een ander Visscher aen boordt ghecomen, den wekken wy oock vraeghden oft daer duydtsche Schepen in de Bay waren, deselve seyde 00c ja, Jck vraeghde hem oft hy my daer aen brengen wilde, Hy seyde j a: daerop heeft hy my in zijn Sangada a) of Schuytken ghenomen, maer hy brocht my voor den Gouverneur teghens mynen danck, want mijn meyninghe was maer wat ververs- 1) In den tin van een „wacht" van vier uren. (Port. quarto). 2) Sanghada, Port. jangada, uit Sanskriet sanghata, d. i.: vlot. Zie I.inschoten, ed. Kern, dl. II p. 99. In de Portugeesche kolonies heeft het woord allerwege burgerrecht gekregen in den 2m van: sloep, prauw, boot, enz. 62 schinghe uyt den Hamborgher x)te krijghen ende dan wederom door te ghaen, dan het is my ghefaelt, doen ick nu voor den Gouverneur a) quam hebben sy my terstontdaer verhoort, vraghende van waer ick van daen was, ende waer wy gheweest hadden ? ende oft wy oock meer Schepen by ons ghehadt hadden? Jck seyde het haer alt'samen, behalven de Cust van Guinea ende van 6". Thomae dat missaeckte 3) [38] ick, voorts vraegde hy my oock oft ick geldt int schip hadde (want haer dochte dat wy Silver in mosten hebben, om dat wy in de Silveren Riviere gheweest waren) sy spraken my hardt aen als oft sy my hadden willen pynighen ; Jck seyde datter niet in en was als een stuck van 8. thien oft twaelf, ende heb mynen buydel uyt mijn mouwe ghehaelt ende den Gouverneur gegeven, seggende dit is al 't geldt dat ick hebbe, hy heeften open gedaen ende heefter 12. stucken van achten in ghevonden die hy my weder ghegeven heeft, voorts hebbense mynen arm recht ghespalct de al erom ghegroeyt was, ende my by een vrou ghebrocht de my helpen soude tot dat ick weder gesont waer, dien dach is Jacob Pietersz. ghestorven. Den 16. dito is ons Schip binnen gebrocht ende beghost te lossen, hebbende al prijs ghemaeckt datter in was Godt betert, dan onse volck datter noch in was hebbense inde stadt ghedragen ghelijck sy my oock gedaen hadden, want wy en conden niet gaen, daerse elc bysonder verhoort hebben, oft wy al uyt eenen mondt spraken, als wy oock deden, want ick hadde de maets te vooren onderricht hoe sy spreken souden, oft 4) het my mislucte van aen die duydtsche schepen te geraken, doen wy nu al verhoort waren, zijn wy alle vijf die van 42. s) overghebleven waren, in een huys by malcanderen bestelt met een vrouwe by ons die ons handt-reyekinghe dede. Den 17. tot den 24. dito hebben wy al by malcanderen huys ghe- 1) Een der zoogen. Hollandsche schepen die, volgens de visschers, ter reede zouden liggen. 3) De Gouverneur Generaal D, Francisco de Sousa (1591—1603) was afwezig. Zijn vervanger was de capitao-mór, Alvaro de Carvalho, Gouverneur der stad Bahia en onderhoorigheden. 3) Volgens Verwijs en Verdam (Mnl. Wdbk.) beteekent het middelnederlandsch werkwoord „missaken": i* loochenen, ontkennen; 3" verloochenen, verzaken. Ottsen gebruikt het hier echter in den zin van „verzwijgen". Te loochenen viel er niets, want de Gouverneur had de macht een onderzoek naar het scheepsjournaal en andere bescheiden in te stellen. Loochenen zou dus de domst denkbare politiek geweest zijn. 4) „Oft" werd in het middelnederlandsch veelal als tegenstellend voegwoord gebezigd. Zie Verdam, Mnl. Wdbk. 5) Verg. noot op 1 April en Inleiding. 63 houden, doen isser een Meringe *) by ons gecomen de seyde dat ons de Gouverneur spreken wilde, deselve heeft ons in de Gevancknisse gebrocht, seggende tot ons dat daer 7. Hollandtsche Dieven quamen om de stadt in te nemen, wy wildent niet geloven want wy en wisten van geen Armade, a) ten lesten werden wy desPrincen vlagghen ghewaer door de traelie van de Gevancknisse, d'welcke opt water stont, een weynich daer na begonden de Schepen te schieten ende die van de Stadt wederom, die Burgers riepen en kreten oft sy de stadt al quijdt gheweest hadden, ende liepen een deel met Vrou ende Kinderen ende goet te bosschwaerts in, 't welck de Gouverneur wijs werde, ende liet stracx 5. Galgen timmeren, onder die een recht voor het Gevangenis ende het ghemeyn Ghepeupel seyde dat wy daer aen hangen souden, wy sagen de Galge vast maken, siende malcanderen seer droevich aen, ten lesten werdet ons geseyt datse om ons niet gherecht en wert, maer om der Borgeren wille, om datse met haer goedt vluchten: De Gouverneur liet een gebot uyt gaen, dat men elck eene die zijn goedt int bosch brocht oft vluchte stracx op hangen soude, die Schepen hebben vast gheschoten, dan 'tvolck en dorst niet aen landt komen, mijn meyninge was soo daer 100. mannen aen Landt ghecomen waren, dat sy 't uyt de Stadt al verlopen souden hebben, want de schrick wasser in, dan daer na verstont ick dat in de schepen veel sieck volcx was, sy holpen een Poortegijs Schip met 20. Lepelstucken 3) in de grondt, ende namen onse Schip oock dat noch wel halfvol coopmanschap was, voorts namense noch sommige Barcken ende andere cleyne scheepkens, berneden ende Blakerd ende Kercxkens ende Suycker-molens, ende scheten ontrent 3. mylen van de Stadt op den Outaer, 4) dat ons dapper beswaerde. Den 1. Januarij Anno 1600. hebben sy ons Schip in brandt ghe- 1) Hier in den zin van het oud-Portugeesch „ meirinho", d. i.: schout. a) Het eskader van zes schepen en één jacht dat van de vloot, die den 38""° Mei 1599 onder Pieter van der Does uit Zeeland was gezeild, werd afgezonderd om Brazilië te verontrusten, na dat die vloot voor de Corufia, op de Canarische eilanden en op S. Thomé hare instructies had opgevolgd. Dit eskader stond onder bevel van Broer Jansz. van Medemblik. Zie Inleiding. 3) Zie Inleiding. 4) Deze ondubbelzinnige voorstelling wordt in de duitsche vertaling van Artus weergegeven door: "vnnd schossen vngefaehr drey Meylen weit von der Statt auffdem Wasser." De hiernaar vervaardigde Spaansche vertaling brengt dat weer (terecht) over door: "tiraban desde el mar a una distancia de tres millas". Groussac heeft echter gevoeld dat er iets mis was; na eene korte beschouwing over de onmogelijkheid, dat de Nederlanders op zoo grooten afstand zouden hebben geschoten, besluit hij met: „ha de ser un lapsus del traductor alem&n." Een lapsus is het welt 64 steken, eerst daer uytgenomen hebbende al het gene dat los was, sy [39] verbranden oock te voren een Barck oft twee, sy lagen ontrent een maent inde Baey ende een Maent hielden sy af ende aen, krijgende altemet een Barck: Sy schreven oock om ons te lossen, dan konden sulcx niet verkrijgen, also zijnse ten laesten door gheghaen, dat te quader voor ons was, want sy meynden dat aen ons vry wat verlancx lach. Doen nu die voorsz. Hollandsche schepen wech waren, hebben wy Petesoenen *) laten schrijven aen den Gouverneur, dat hy ons uyt het vuyle stinckende gat wilde laten, so dat hy ten laesten mede-lijden met ons gekregen heeft ons uyt latende doch evenwel zijn Ghevangens blyvende, ons gevende des daechs eenen halven Testoen 3) den Man, daer over liet hy verkondighen dat ons niemand uyt het Landt mocht voeren op lijf straffe, seggende dat hy na Portugael gheschreven hadde aen den Coninck dm te weten wat hy met ons doen soude, somma wy liepen daghelicx achter straten in grooter armoede, soo dat de Borgers dicwils seyden dat wy in eenen soberen staet waren, datter lichtelijck sulcken bescheyt soude moge comen daermede wy noch aen een Galge geraken souden, want het was des Conincx ghebodt dat al de gene die sonder Contract door de Linie voeren, lijf ende goedt verbeurt hadden, daer by voegende dattet 4. Jaer geleden was datter doen oock een Frans-man door noot in gecomen was wiens volck wel anderhalf Jaer lancx de straet liepen, ende dat daer na noch bescheyt quam uyt Poortugael datmense hanghen soude, ende datse oock ghehangen werden, s) deshal ven raeden 1) Port.: peticao. 2) Een testoen = xoo reis. 3) Een historisch feit; bij de Abreu e Lima vindt men (p. 61) op het jaar 1595: „In dit jaar zeilde een vloot van ia schepen uit La Rochelle, die bemand was met en onder bevel stond van Calvinisten; zij was naar de Allerheiligenbaai bestemd, met opdracht de stad te plunderen en de inwoners te vervolgen, daar zij Katholieken waren. Maar het behaagde Gode dat zij, alvorens den Oceaan over te steken, zich met hunne vloot naar Afrika begaven en aldaar de sterkte Arguim aanvielen, die aan de Portugeezen behoorde, alwaar de ketters groote verwoesting en slachting onder de inwoners aanrichtten, zonder dat zij iets spaarden, hoe heilig ook, tot de beelden toe, waaronder een van den Heiligen Antonius, dat zij ter bespotting meenamen. Na dit voorproefje van zeerooverij te hebben gegeven, zeilde de gezegde vloot naar de kust van Brazilië; maar in een hevigen storm, die hun overviel, gingen eenige schepen te gronde en op andere brak de pest uit. Het admiraalschip, alwaar het beeld van den Heiligen Antonius zich bevend, kwam geheel ontredderd aan te Sergippe de El Rei en werd daar, met de geheele bemanning aangehouden om naar Bahia te worden gebracht, alwaar zij de straf des doods ondergingen. Gouverneur en Kapitein-Generaal van Brazilië was destijds D. Francisco de Souza, de Bisschop was Fr. Antonio Barreiros. Jaboatao verhaalt dat deze zeeroovers bet beeld van den H. Antonius, nadat zij het door sabelhouwen hadden geschonden, in zee smeten ter hoogte van den Morro de S. Paulo [even 65 sy ons conden wy wech comen dat wy 't doen souden sonder op het bescheyt van Portugael te wachten, aldus door der borgers redenen in benautheyt des herten gejaecht zijnde, hebben wy beghonnen te overleggen, hoe dat wy best uyt den lande souden connen gheraken om tot alsulcken ongheluck niet te komen, Jck heb de Maets te vooren ghehouden van een lege Barck om daermede af te lopen a) met victualie, sy wilden heur daer toe niet verstaen oft het most een Barck met Suycker wesen, meynende dat de Suycker goedt mede genomen was, daerop heb Jck heur voor ooghen ghehouden dat ik sulcx te doen mijnent halven niet bestaen en wilde, want indien ons den aenslach misluckte soo en souden wy de Galge niet ontgaen mogen, maer souden ghehangen worden als Dieven, dan nemende een leghe Barck al kreghense ons dan weder, dat wy dan gheenen noodt van het Lijf en souden hebben, want sy souden wel sien dat wy 't niet om dieverye maer om te huys te geraken deden, oock was den aenslach op een Barck Suyckers voor mijn begrijp gants niet om uyt te richten, overmidts datter alle nachten 9. oft 10. Mannen in sliepen, want al wast soo datse gheen wacht hielden, so konden wy nochtans met ons vijven sonder gheweer weynich bedryven, daer wel 20. Barcken by den anderen lagen, ende als wy die al in gehadt hadden, so mosten wy noch wel een myle zeylen eer wy uyt het gat waren, waerover stilte oft contrarie windt op-comende oft eenich ander ongheluck, so waren wy voor seker lyveloos, nochtans wilden sy heur tot de lege Barck niet verstaen, hetwelck door my ghemerckt zijnde, heb ick een onder dien Cornelis Tonissen 3) ghenoemt mijn hert te kennen gegeven, seggende dat ick wel moet hadde uyt den lande te gheraken so verre hy mede wilde, daerop seyde hy ja, soo heb ick hem gheseyt dat ick een cleyn Barcxken hadde sien liggen tot Villaveia een halve [40] myle van de stadt, als tselve daer weder quam dat wy daer mede door souden gaen na Fernebock toe, ende soo wy ons daer niet berghen en konden, oft dat die duydtsche Schepen gheen doen met ons wilden hebben dat wy heur dan na wat Victualie ghevraecht souden hebben beZ. Bahia] en toen zij gevankelijk van Sergippe kwamen, zagen zij het staan aan het strand van Itapoan [iets zuidelijker dan de Morro] en zij herkenden het voor hetzelfde; hetgeen wel mogelijk is, zonder dat hel een mirakel behoeft te wezen. Dit beeld werd geplaatst inde kerk der Padres Observantes Reformados te Bahia, op den a4«»«» December van hetzelfde jaar 1595. en de Overheid vierde dat met een feestelijke processie als een beschermheilige toekomt." 1) Zie Inleiding. a) In den zin van weg loopen. 3) De ondercommies van de „Zalm." Verg. i April 1598. Linschoten XVI. 5 66 met een Compas, ende seylen dan na de Custvan Guinea by de duydt- * sche Schepen aldaer (d'welck wel 600. mylen van Fernebock is) dit aldus besloten hebbende, heb ick een landtcaerte besien ende de courssenopgheschrevenendeeenloosePas-caerte *) ghemaeckt,om op de selve te zeylen, so zijn wy daer na op die Barckien wel 14. daghen ghaen loeren, ten lesten ist daer weder ghecomen, ende wy hebbent van verre bespiet datter eenen Man in was dieder na onse gissinge in sliep, daerover zijn wy int bosch gegaen daer wy 3. oft 4. hondert suere Orangie-appelen ghepluct hebben, die wy aen een sy gheleyt hebben om ons daermede te behelpen tot dranck in stede van Water, van daer in de Stadt ghaende daer wy om 6. Realen dat al ons geldt was, ghekoft hebben wortelen van bomen, dat daer hun broodt is, a) nu soo den Avondt aen quam dat wy snachts te wercke souden ghaen, soo heeft ons goet ghedocht het selve noch eenen van onse Maets te kennen te geven, opdat wy met ons 3. souden wesen, soo dat wy 't onsen Bus-schieter aen ghaven, die stracx mede wilde, daerop zijn wy tsavonts metten anderen gaen slapen op ons ghetye gissende, doen het nu 10. uren was zijn wy met ons dryen op gestaen, de eene voor d'ander na op de straet gaende, latende de andere 2. liggen slapen, ende hebben onse voorbereyde victualie genomen daer mede zijn wy niet sonder grotenancxt uytdestadtgheraeckt (want de Poorten staender des nachts open) ende zijn also den 24. Mey na het Barckien toe ghegaen, den Here biddende dat hy onsen aenslach wilde ten besten laten vergaen, by het barckjen comende hebben wy onse Appelen gehaelt die wy verborgen hadden, ende die op strandt ghebrocht, aldaer wat wachtende tot dattet een voor-ebbe 3) was, doen heb ick ende Cornelis Tonnissen elck eene Orangie appel in den sack ghesteken, om het volck den mondt te stoppen die in de Barck mochten wesen op datse niet en kreten, om heur voorts handen en voeten te binden ende aen landt t' smijten: Nu en konden wy aent Barckjen niet comen, want het lach aen zijn ancker wel eenen steen worp van strant, so dat wy met een kleyn schuytken daer aen varen mosten, onse Bosschieter swomt voorts aen, wantwy en hadden geen Riemen, ende ick ende Cornelis sprongen over, meynende datter volck in was, maer daer en was niemant in, wy hebben onse proviande van strandt gehaelt ende aen boordt gebrocht, ende wel toesiende merckten wy 1) Verm. bedoeld: een „blinde kaart" (net en kustlijnen). a) Van den man iokwortel wordt meel gemaakt, waarvan een teer smakelijk brood wordt gebakken. Verg. Dierick Ruiters, „Toortseder Zeevaert" (ed. 1913) p. 13, vlg. 3) Vooreb noemt men den ebstroom gedurende het eerste uur na zijn doorkomen. 67 dat daer gheen Plechten ') in de Barck waren om ons Eten onder te bergen, so dat wy verleghen waren niet wetende waer het drooge soude staen, somma wy hadden doen wel gewilt dat wy 't noyt bestaen en hadden, want het eten moste droge staen oft het most bederven, daerop saghen wy malcanderen vast droevich aen, niet wetende wat aengaen, ten laesten hebbe ick teghen die anderen gheseyt, wy zijnder nu in wy moetender door, alst regent soo moeten wy onse cleederen uyt trecken ende bedecken het Eten daer mede dat het drooch blijft: Aldus zijn wy met een Voor-ebbe de Bay uyt gheseylt, dan het begon stracx te regenen, ende die windt te varieren, so dat de Kleeren uyt mosten om over de Orangie appelen te decken, doen saten wy alle drie naect ende clappertanden, hoewel dat het daer te M Lande heet is, nochtans viel ons den Regen so kout op het Lyf inden donckeren nacht dat het een wonder was, evenwel hadden wy eenen goeden moet om dat wy meynden vry te worden. Den 25. Mey smorgens waren wy soo verre in Zee dat wy het Landt niet sien en mochten, dieshal ven wy seer verblijdt waren, hopende datse ons niet vinden en souden by aldien datse ons sochten, wy waren wel in onsen schick hoewel dat wy maer een open Barckjen hadden, het welcke niet groter als een Steyger-schuyt a) was, smiddaeghs isser eenenharden windt op ghesteken met Reghen, soo dat wy onse Kleederen weder uyt mosten trecken met Hembt en al, als dan den Reghen weder op hiel soo deden wy de natte Kleederen weder aen, ende sulcx tot seven oft acht reysen op eenen dach, dit duerde 5. Etmalen lanck dat ons de windt niet dienen en wilde, die nochtans een half Jaer door meest goet waeyde, dan wy hadden just het ongheluck dat het weder so seer ontstelt was, het welck boven twee oft driemael int Jaer niet en geschiet, ten laetsen siende dat wy om de koude niet langher harden en conden, besloten wy een Reede te soecken tot dat het moy weder werde, also wy oock deden lopende achter een Riff, daer wy de Dregge in den grondt ghesmeten hebben, soo dat wy een keede hadden ligghende ontrent een Schuyts lengde vande Strandt ende oock soo verre vant Riff, wy maeckten vant Seyl 1) Plecht ip/em plankje of verhooging achter den voorsteven van een onoverdekt vaartuig, geschikfom iets onder te bergen. Komt een dergelijke inrichting ook bij den achtersteven voor, dan spreekt men wel van voorplecht en achterplecht. 2) De 17e eeuw kende twee soorten van steigerschuiten. Volgens N. Witsen, „ Aeloude en hedendaegsche Scheepsbouw" (1671) bad men: i« „open steygerschuiten", waarmede men koopmanschappen binnen de stad Amsterdam vervoerde, 2» ,toe steygerschuiten, welke tweederley zijn, kleine en groote, dienen om menschen over de binnen-zee en inlantsche meeren te voeren. Dragen twee zeylen". 68 een Tente daer onder zijn wy ghaen ligghen slapen, smorghens zijn daer twee Poortugijsen by de Schuyt ghecomen die tot beuren middel toe int water stonden, de welcke by ons in de Schuyte souden ghekomen hebben hadden sy het moghen gronden, doen sy niet en mochten hebben sy ons aen gheroepen, wy laghen en sliepen ende zijn vant gheroep ende ghecrijsch wacker geworden, soo dat wy uyt keken en saghen de Spaengiaerts staen beiren *) oft sy dol en beseten hadden gheweest, seggende dat wy de Schuyt oft Barck aen Landt souden brenghen, wy ghelieten ons oft wy't doen souden, dan het was ons minste meyninge, want ick liep na de Dregge ende de Maets leyden stracx elck een Riemken toe, doen sy dat saghen dat ick de dregge op haelden ende dat de Maets beghonden van haer wech te roeyen, soo hebben sy met Pylen na ons toe gheschoten, dan elcke reyse dat sy schoten doken wy neder, sy schoten t'elcken scheut teghen de Schuyt aen datiet clapte; tot dat al heur Pylen verschoten waren, sonder nochtans yemandt van ons Godt danck te raken, doen hebben wy het Zeyltgien weder daer by gemaeckt ende zijn een stuck te Zeewaerts in gheloopen tot dat wy een Barcke gewaer werden die loefwaerts van ons was ende ons hert in seylden, waer door wy achterdencken hadden dat het een Barck was die ons soecken mochte, dus siende dat wy hem niet ontseylen en konden, zijn wy voor den windt wederom na landt toe gheloopen ende aen strandt gheseylt, vresende dat sy ons slaen oft stooten souden, aldus zijn wy wederom tegen onse meyninge in de Bay ghekomen daer wy stracx in de Gevanckenis gheset werden ende 5. weken met ons dryen saten, ten laesten zijn wy door veel biddens daer weder uyt gheraect, so dat wy weder langs de straet liepen alsoo wy te vooren pleghen te doen, nae dien dat wy daer uyt waren heb ick ghesocht meer als oyt om eens te Lande uyt te gheraken, vreesende voor het bescheyt van Lisbona, daer waren twee duydtsche Coopluyden die een Barck met Orangie Appelen na Fernebock bevracht hadden, ick U«l sulcx vernemende ben heur aengherant, biddende datse my mede wilden nemen, het welcke sy my lange gheweyghert hebben, ten laesten zijn sy noch door veel biddens vermorwet ende hebben my met Cornelis Tonissen inde Barck heymlijck ghenomen gaende t'zeyl, daerop kreghense stracx harden windt ende een leek Schip alsoo dat wy weder per force in komen mosten na dat wy 2. daghen in Zee gheweest hadden, doen stonden Cornelis ende ick als 00c die 1) Beiren (baren) in den zin van „zich aanstellen" ;xie Wdbk. der Ned. Taal. 69 Coopluyden in gheen cleynen ancxt, want wy sorgden dattet uyt komen soude alst oock ghebeurde: De Gouverneur ontboot ons voor hem ons dreyghende met de Galge, dan ten laesten heeft hy gheseyt dat hy 't ons dese reyse noch verghaff, dan so verre als wy 't weder deden, oft dat hy 't bemercken conde dat wy sulcx in sin hadden om ons te verberghen in eenige huysen oft schepen, dat hy ons stracx soude doen ophanghen sonder te waerschouwen, ende aldus liet hy ons weder los gaen sonder in de Gevanckenis te raken, daer wy wel blyde om waren, wy liepen weder lancx de straet maer men ghaf ons gheen onderhoudt meer, soo dat wy niet wisten waer wy langher de kost krijgen souden, ick begaf my by eenen Schoenmaker om schoenen te maken om de kost, andere van de Maets stopten ghebreyde Coussens voor de Luyden, 'ende also socht elck een zijnen kost te winnen: Aldus nu een wijle tijdts in armoede wesende, sonder eenigen middel te sien om uyten lande te gheraken, so heeft doen (als al onsen raet ten eynde was) Godt middel ende wech ghewesen daer wy weynich op verhoopt hadden, ende dat door de onverdachte comste van een groot Meester de daer in de Bay quam by den welcken mijn Cozijn 4. Jaer tot Lissebon ghewoont hadde, Jck werdet wij» dat hy in de Bay was, ende heb my by hem bekendt gemaeckt, so dat ick hem ghebeden hebbe dat hy den Gouverneur voor my bidden soude dat hy my los wilde laten, het welck hy beloofde te doen, ende een wijl daar na heeft hy ons los ghekreghen, want de Gouverneur ontboot my voor hem, my vraghende oft ick daer niet moede gheweest was, ende oft ick niet wel na huys begheerde te wesen ? Jck antwoorde Ja, so verre als ick licencij mochte verwerven, daerop heeft hy gheseyt, dat hy my vry sprack, dat ick gaen oft varen mochte daer ik wilde, mijn hert spronck my van blijdtschap inden buyck, end' heb hem grootelijcx bedanckt nemende mijn afscheyt, ende van stonden aen heb ick oock na een Schip vernomen dat na Lissebon wilde, de welcke daer genoech waren, dan niemant en wilde my mede nemen, ick sulcx siende ben stracx by den Gouverneur ghelopen, ende klagede hem dat, die terstont eenen Schipper ontboden heeft, den welcken hy bevolen heeft dat hy my per force mede most nemen, dese sulcx merckende is snachts te seyl ghegaen om my te laten staen, ick dit siende dat ick uyt den lande noch qualijck gheraken conde doen ick al schoon vry was, dochte wel hoe swaer het my soude gheweest hebben onvry zijnde, ten laesten ben ick by eenen Hamburgher Schipper gheghaen den welcken ick ghevraecht hebbe oft hy my mede wilde nemen, ende die seyde Ja, daer- 70 op ben ick stracx in zijn Schip geghaen al wast so dat hy daer noch 2. Maenden moste vertoeven eer hy zijnen last in hadde, maer ick en was noyt weder aen Landt, so dat die vant landt niet en wisten oft ick was over langhe wech, dus hielt ick my al te scheep vresende so ick aen landt ghelopen hadde datter niet yewers eenighe haperinge [43] op ghecomen ware, daer ick weder om vast ghebleven hadde. Den 7. October smorgens ontrent te 9. uren (nieuwe Maen zijnde) zijn wy uyt die Bay de Todos los Santos ghezeyit al laverende, met eenen zuyd «oosten ten zuyden windt, daer ick tegens mynen danck 10. Maenden geweest was. Beschrijvinghe op de Figuere van Nom. 5. van de gelegenheyt van de Bay de Todos los Santos. De voorsz. Baey van Todos los Santos is ghelegen (als voor gheseyt is) op jj, graden by zuyden de Linie, ende is ontrent derdehalf myle wijtende midden in de Bay ist van 12. tot 18. vadem toe diep, de welcke n. n. oost innewaerts ende z. z. w. uytwaerts strect, ende een west z. w. Mane *) maeckt voor de Stadt volle Zee, welcke Stadt aen de noort zijde van de Bay op het hooghe gheleghen is, ontrent een myle van den Hoeek daer het Casteel S. Anthoéij ghenoemt, stoet, van den selven hoeck loopt een banck van 6. vadems een mylz. 0. in zee, alst hart waeyt so rabbelt 3) het water op deselve Banck wat, dan daerom en moetmen niet schroomen want 'tisser diepghenoech. Die de Bay op wil soecken van Martio tot October die loope op 13. grad. ende soecke het landt also aen so salhy recht op het gat vervallen, het Landt streckt sick by zuyden de Bay z. ende n. ende is een vuyle Cust, dan so yemandt de Bay aen soecken wil van October tot Meerte toe, die soecke het landt aen op 12. graden ende een halff om des strooms wille, want van October tot Meerte gaet den stroom om de zuyd, ende soo men binnen dien tijdt by zuyden verviel, so soudmen qualijck de Bay konnen krijghen, 3) het landt strect hem i) Hiermede wordt, naar het spraakgebruik dier dagen bedoeld: het is op volle- en nieuwemaansdagen hoog water ten 41 30 ■ (uurhoek van zes streken). In de werkelijkheid heeft men aan dergelijke aanwijzingen, die op een verkeerde theorie berusten, in den regel niets. 3) Geen drukfout voor cabbelt. Rabbelen = rafelen, zie noot p. 39. 3) De South-America Pilot, Part I p. 50, zegt: „Between Pernambuco and Cape Frio, from September to February, the current generally sets to the south-west at rates from 10 to 35 miles a day; during March and April the currents are variable on this part of the coast, with occasional sets to the northward. From May to August the current sets to the northward between Pernambuco and Bahia". — In beginsel is dus Ottsen's aanteekening juist. 71 by noorden de Bay z. w. ende n. o. Het is een schoone Cust om de Bay aen te soecken ende oock seer kenüjck, van verre vertoont het hem als oft daer een deel Webben l) op den Bleyck lagen so wit ist, ende 6. Maenden loopt de stroom om de zuydt ende wederom 6. Maenden om de noordt, ghelyck de Sonne oock doet. Beduydenisse van dese figure: A. Is dat CasteelS. Anthonij genoemt, liggende op den hoeck van de Bay. B. De Stadt, Todos los Santos genoemt. C. Villa veia. a) D. Beduydt de 7. Hollantsche Schepen, d'welcke ontrent een Maent hier in Bay lagen, ende een Maent af ende aen hielden, nemende al. temet een Barck, schreven 00c om ons te lossen dan konden sulcx niet vercrygen, als hier voor in nom. 39. breeder verclaert is. E. Ons Schip genaemt de Silveren Werelt,'twelckdevoorsz.HollandU sche Schepen (eerst daer uytghenomen hebbende al'tgene dat los was) hebben in brandt gesteken. F. Is hetPortugijs Schip op hebbende 20. Lepel stucken, twelck de voorsz. Hollandtsche Schepen 00c in den gront holpen. Dien nacht met verscheyden coursen geseylt om onghestadicheyt des wints wille. Den 8. dito was de wint oost ende o. n. o. ende onse cours z. z. o. met moy weder. Den 9. dito variabelen wint ende mottich weder gehadt soo dat wy als nu z. z. o. aen liepen, als dan wederom noordt noordt oost. Den 10. dito mottich weder ende zuyden windt onse cours meest noordtoost ten oosten aen. Den 11. dito moy schoon weder met o. z. o. windt ende onse cours was meest n. oost ten n. Wy lieten snachts het loot vallen, also wy sdaeghs het landt noch int gesicht hadden ghehadt, ende bevonden [44] diepte van 24. vadem, zijnde anderhalf myle van het Landt. Den 12. dito meest z. o. ten o. aen geseylt met o. n. o. windt, moy weder ende sterrenlicht, bevonden ons doen op de hoogde van 13. grad. 4. min. by zuyden de Linie. Den 13. dito was onsen cours z. oost aen met eenen o. n. o. windt. Den 14. dito z. o. ten zuyden aen gezeylt, dien nacht heb ick Oculis Tauri bevonden boven den Horizont 59. graden ende 15. min. daer heb ick 15. grad. 40. min. toe ghedaen, het welck zijn declinatie is, compt t'samen 74. graden 55. min. die af ghetrocken van90. gra- 1) Webben, van weven, dus weefsels. Zie Verdam. Mnl. Wdbk. Klaarblijkelijk bedoeld Ottsen linnengoed, bleekgoed. 3) De voorstelling van de stad is fantastisch. Zie Inleiding. 72 den blijft 15. graden 5. min. so veel als wy by z. de Linie waren. Den 15. dito o. n. o. windt ende z. o. ten z. cours met moy weder. Den 16. dito z. oost ten o. aengheseylt met variabele winden. Den 17. dito schoon weder en sterren licht, de windt n. o. ten o. ende onse cours z. o. ten o. Den 18. ende 19. dito meest n. oost ten oosten windt gehadt ende z. o. ten o. cours ghedaen. Den 20.21. ende 22. dito meest al n. n. o. windt ende o. z. oosten, cours met moy weder. Den 23. dito met eenen o. windt n. n. o. aen geseyt, snachts was de windt zuydt oost. Den24.ende25.ditoinstilteluttelvertiert, x)endeden 25. snachts wat geseylt ende de hoochde genomen aen Oculis Tauri, so dat wy ons bevonden op de hoochde van 19. graden 5. min. by zuyden de Linie. Den 26. dito kregen wy eenen noordoosten wint, ende hebbent o. z. o. aengeset, snachts keerde de windt n. o. ten noorden ende wy noord west ten noorden aen. Den 27. dito werdt de wint n. o. ende wy hebben onsen cours oost z. oost aen geset, ende tsavonts hebben wy 't metten selven windt n. n. w. aen gestuert, moy weder. Den 28. dito noort ten westen aen gheseylt met eenen oost noordt oosten windt. Den 29. dito waren wy op de hoogde van 16. graden 50. mm. Windt ende cours als voor. Den 30. dito met noordoosten windt en moy weder meest oost zuyd oost aenghezeylt. Den 31. dito hebben wy 't noordt noord west aen gewendt de windt noord oost zijnde, dan tsavonts metten selven windt oost zuydt oost aen gheseylt. Den 1. November al noort noordt west aen gheseylt. Den 2. ende 3. dito al meest noord oost ende oost noordt oosten wint gehadt, ende noorden ten westen cours gedaen, ende hadden de Sonne recht boven 'thooft. Den 4. dito hebben wy 't oost aen geset metten voorsz. noordt noordt oosten windt. Den 5. dito oost ten zuyden aen gheseylt. Den 6. dito hebben wy 't noordt noordt west aen geset, daer na 1) Verg. noot p. 17. 73 noordt west ten noorden ende tegens den dach oost ten z. aen na d'ongestadicheyt van den windt. Den 7. 8. ende 9. dito meest al doorgaens oostwaerts aen gheseylt met noordt oosten winden. Den 10. dito noordt west ten noorden ende noort noord west aen gheseylt met moy weder. Den 11.12. ende 13. dito meest al noordtwaerts aen ghezeyit met noordt noordt oosten winden Den 14. 15. dito n. o. wint, moy weder, n. n. w. cours. Den 16. dito noch al met dien windt ende cours gheseylt met moy weder, ende hadden dien nacht de hoogde van de Caep 5. Augustijn liggende op 8. graden ende 30. min. by zuyden den Equinoctial. Den 17. dito smorgens werden wy de voorsz. Caep de S. Augustijn wijs, ligghende west van ons ontrent 5. mijlen, het welck ons verwonderde dat ons de stroom soo na het landt gheset hadde, want onse gissinge was wel 40. mylen daer boven te loopen, Jck hadde meest altijdts twee streken voor het wraken 3) gherekent met slecht water ende moy weder, dan so het bleeck haddet wel vier streken ghewraeckt, alsulcken harden stroom ghaet hier op dese tijdt vant Jaer om de zuydt, naemlijck de 6. maenden van October tot Maerte toe, ende daerenteghen van Meerte tot October weder om den noordt, wy waren (als boven verhaelt staet) 5. mylen boven de Caep S. Augustijn geseylt n. n. westwaerts aen, tot op 12. vadem ende 2. mylen na by Fernebock, soo dat wy de Schepen ghemackelick binnen de Clippen 4) sien mochten, savonts wenden wy 't wederom vant Landt af o. n. o. aen ontrent anderhalf quartier 5), doen weder ghewendt n. ende n. ten westen aen, ende smorghens mochten wy recht pas boven de Caep S. Augustijn, soo dat wy wel 4. mylen inder nacht met laveren verloren hadden, wy dreven dweers metden stroom wech. Den 18. dito hebben wy het weder van de Caep ge wendt oost 1) De reis van Bahia naar Pernambuco, die in deze maand toch al moeilijk valt door den Z.W. waarts trekkenden stroom, werd nog verzwaard doordien men voortdurend N.O. en O.N.O.lijke winden ondervond, terwijl men van Bahia tot Kaap S. Roque, in Oct., Nor. en Dec, op O.Z.O.lijke winden mag rekenen, „with occasional squalls from North and West". Zie South America Pilot, Part I. p. 35. 2) Cabo de S. Agostinho, de kaap die, door Vicente Yahez Pinzon, in Januari 1500 ontdekt en Cabo de Consolation genoemd was. Zij ligt een weinig beZ. Pernambuco. 3) Verg. noot p. 17. 4) De reede en haven van Pernambuco liggen achter een groot kustrif: het Recief. 5) Zes uren. 74 zuydt oost aen, tot savonts dat wy eenen oost zuydt oosten windt kreghen doen zijn wy n. noort oost aen gheloopen. Den 19. dito hadden wy stilte, soo dat wy 't gheset hebben op 27. vadem vuyle grondt, doen lach de Caep noordt west van ons ontrent 4. mylen, ende daer (daer wy lagen) loopt de stroom noordt noordt oost ende z. z. west. Desen dach hebben wy onse Mast stucken ghestaecht x), soo dat wy hem wangen mosten. Den 20. dito hebben wy al doende gheweest om den Mast te woelen •), savonts kregen wy eenen oosten wint ende hebben ons Tou in gewonden, maer het Ancker verloren, voorts de seylen daerby ghemaeckt ende zijn noordt noordtoost aen gheseylt. Den 21. dito noord n. o. aen geseylt tot op de Reede van Fernebock, daer wy 't smiddaechs gheset hebben op negendehalf vadem Sandtgront, ende onse Schipper- is aen Landt ghevaren met de Schuyt om versch water ende victualie te copen, want wy hadden 6. weken tijdts toe ghebrocht tusschen Fernebock ende Todos los Santos bay. Den 22. dito al doende geweest met water te halen aen Landt, dien dach hadden wy eenen z. o. windt met moy weder, ende op de Reede gaet weynich stroom. Den 23. dito hadden wy eenen o. windt, moy weder doen is de Schipper savonts weder t' schepe gecomen. Den 24. dito zijn wy wederom van de Refede van Fernebock ghescbeyden met eenen o. z. o. wint n. oost aen, savonts keerde de windt oost ten z. ende wy onsen cours noordt oost ten noorden aen. Die Fernebock aen soecken wil van October tot Meert, die soeck het landt aen op achtehalf gradt 3) zeylende by het Landt langhs henen tot op een myle oft twee daer van, tot dat hy twee Berghen 4) heel hoogh op eenen hoeck siet ligghen, op den zuydelicxsten leyt de Stadt van Fernebock, ende een mijl by zuyden de Stadt is het gadt, daer men de Schepen achter deClippen wel mocht sien liggen, 1) Stagen (w.w.) is: het aanzetten der „stagen", dat zijn de (zware en sterke) touwen die Tan een eindweegs beneden den top Tan den mast, schuin naar voren en naar omlaag loopen. De mast,, die zeker al niet sterk meer was, kreeg bij dat aanzetten (d.i. het uithalen Tan den .rek") een kraak. Ter Tersterking werd hij „gewangd ", d. i. Toorzien van een of twee overlangs loopende delen hout, op de wijze als waarop men een gebroken lidmaat „spalkt". a) Het nemen van een „woeling" Tan touw, om mast en wangen, ten einde alles tot een sterk geheel te maken. 3) Op acht en een hal ven graad breedte: Pernambuco ligt op 8° 4'Z.Br. Verg. noot p.70. 4) Ongeveer 5 zeemijlen beZ. Pernambuco ligt een heuvelrug. Op een der toppen, die ongeveer 1V2 zeemijl binnenslands ligt, staat de kerk van Nossa Senbora das Prazeres. Verm. is deze rug bedoeld. 75 ende om het landt van Fernebock wel te kennen sal men weeten dat het Landt by noorden Fernebock leech ende by zuyden hooch dobbelt landt is. f45] Den 25. dito met een oostelijcken wint noortnoordtoost aen gheseylt. Den 26. 27. ende 28. dito al meest n. ten o. ende n. n. oost aen gheseylt met oostelicke winden, den 28. bevont ick aent roer vant Schip ') de hoochde van 1. graedt ende 15. minuten. Den 29. dito moy weder noorden ten o. aen gheseylt met o. z. o. wint, dien nacht zijn wy de Linie Aequinoctial gepasseert, by zuyden deselve ick nu 22 Maenden gheweest was. Den 30. dito moy weder, windt ende cours als boven. Den 1. December hadden wy 2. stormighe aenstoten de windt z. o. ende onse cours noch al n. ten o. aen. Den 2. ende 3. dito met onghestadige winden meest al noordtwaerts aen geseylt. Den 4. s. 6.7. ende 8. dito hadden wy noch al variabelen wint ende mottich weder, onse cours n. ten w. aen. Den 9. dito noch al noorden ten westen aen gheseylt Den 10. dito noch al dien cours behouden, na mijn besteck waren wy doen 150. mylen by westen de Caep Verde ghezeyit. Den 11. 12. ende 13. dito al noordtwaerts aen gheseylt met verscheyden windt ende weer, den 13. snachts hadden wy donder ende regen, soo dat wy dreven sonder seyl. Den 14. dito hebben wy de seylen weder daer by gemaeckt ende zijn n. aen ghezeyit met regenachtig weder. Den 15. dito harden o. z. o. windt hebbende, zijn wy met 2. schover zeylen aen geseylt noorden ten oosten. Den 16. 17. 18. 19. ende 20. noch al n. ten o. aen gheseylt met o. ende o. ten n. winden, den 18. snachts zijn wy het Tropicum Cancri ghepasseert, 23. grad. ende een half by noorden de Linie. Den 21. dito de windt n. o. ten o. zijnde, hebben wy het n. ten w. aen gheset, dan snachts wert die windt n. o. ende onse cours noordt noordt west. Den 22. 23. ende 24. dito al n. ten w. aen geseylt met sommige calmten ghedreven, op de hoochte doen zijnde van 30. graden 30. min. by noorden de Linie. 1) D. w. c: „staande ter hoogte van het roer", eene mededeeling, die tot de waarneming niet het minste afdoet. 76 Den 2 s. dito in stilte gedreven sonder yet te voorderen. Den 26. dito n. o. aen gezeylt met eenen z. w. windt x), snachts in stilte ghedreven sonder voortganck. Den 27. dito in stilte gedreven, snachts met eenen z. w. windt noordt oost aen geseylt. Den 28. dito noch windt ende cours voorsz. vervolcht. Den 29. dito o. n. o. aengeseylt met n. wint, snachts wert hy w. z. w. ende onse cours n. o. het weder stil. Den 30. dito o. n. o. aen gezeylt met w. z. w. windt. Den 31. dito hadden wy donckere locht, maer hebben windt en cours behouden, zijnde op de hoogde van 35. graden 30. minuten. Den jr. Ianuarij Anno 1601, met de Fock ende het voorste Marsseyl noch al o. n. o. aen gheseylt, hebbende de hoogde van 36. graden 30. minuten. Den 2. dito was de windt w. n. w. ende onse cours o. met storm ende regen, so dat wy maer met de Schoverzeylen voeren. Den 3. ende 4. dito al oostwaerts aen gheseylt met westen windt. Den 5. dito weynich vertiert door stilte. Den 6. dito noch in stilte gedreven, dan snachts eenen z. w. windt krijghende, hebben wy 't daer mede o. n. o. aen gheset. Den 7. dito smiddachs werden wy een van de Eylanden van Tercera ») ghewaer, gheheeten 5. Maria ligghende op de hoochde van ^ 37. graden, dien dach ende nacht al oost noordt oost aen gheseylt met west noordt westen windt ende buyich weder. Den 8. dito noch al dien cours houdende werden wy eenen Engelschen Vrybuy ter 3) gewaer, dan hy en dorst niet aen vallen. Den 9. dito wast weder buyich, de windt w. n. west ende onse cours o. n. oost, hebben de hoochte genomen ende bevonden datwy waren op 38. graden ende 45. min. by noorden de Linie. Den 10. 11. ende 12. dito met de Schover zeylen buyich weder, ende westen windt, al oostwaerts aen geseylt. Den 13. dito noch al dien cours behouden, dan tsavonts hebben 1) De lezer merke op dat het schip gaandeweg uit het passaatgebied was geraakt en in de overheerschend westelijke winden gekomen, die, het geheele jaar door, ter breedte van de Aioren (ongeveer) plegen door te staan. Van nu af was een vlotte reis naar Portugal vrijwel verzekerd. a) De Aioren. 3) De zee der Azoren was het dorado der zeeschuimers, omdat de zeilrouten dier dagen vanzelf vorderden dat alle thuisvarende schepen, zoowel die van Spaansch-Amerika, als van Brazilië en Guinee, ja ook die van Oost-Indië, daar moesten passeeren. 77 wy onse halsen toe geset loopende zuydtwaerts aen totten dach toe vresende by het landt te comen. Den 14. dito vernemende noch gheen landt, zijn wy weder oost aen gelopen, het weer was mottich de wint west, doen hebben wy weder eenen Engelschen vrybuyter ghesien die na ons toe quam, dan doen hy ons ghesien hadde ginck hy weder door. Den 15. dito smorghens werden wy Barels a) wijs de ontrent 10. mylen oost noordt oost van ons laghen, wy setten onsen cours z. z. oost na Rocxent 3) toe, ende hebbent snachts geset te Kascalis 4) op de reede op io. vadem, ontrent een Gotelincx scheut vant Landt. Des 16. dito hebben wy des morghens onse Schuyt, ende Boot uyt gheset ende zijn het Landt-diep van S. Gillis 5) in gheseylt, op een Gotelincx scheut by het Lant henen, dan doen wy by S. Gillis quamen, zijn wy op eenen steen worp na by het Casteel ghelopen, ende oock so verre vande noorder Sops 6) tusschen beyden door, hebbende diepte tusschen het Casteel ende de Sops van 6. vadems, ende also zijn wy voorts binnen Rostiers 7) gezeylt ende gheanckert. Den 17. tot den 21. toe tot Lisseboen vertoeft ende na Schepen vernomen die naHollandt wilden, dan heb gheen konnen verkrijgen, dan my werden gheseyt dat tot S. Tubes 8) Schepen waren die na Huys wilden wesen, soo ben ick den 21. dito voorsz. snamiddaechs in een Barck gaen sitten, ende ben over na Koena 9) ghevaren, ende heb aldaer snachts vertoeft. Den 22. dito ben ick tot S. Tubes ghecomen, daer ick stracx eenen Schipper ghevonden hebbe Symon Jacobsz. ghenoemt, die my in zijn Schip nemende belooft heeft mede na Hollandt te nemen. Den 23. totten 31. dito tot S. Tubes vertoeft tot dat de Schipper claer was. 1) Technische term, die te kennen geeft dat men scherp bij den wind is gaan koersen, a) As Barlengas, eilanden op de Port. kust. 3) Cabo da Roca. 4) Cascaes, eenige mijlen beW. Lissabon. 5) Vóór de monding van den Taag lagen twee banken, die drie vaarwaters vrij lieten. Het noordelijkste daarvan heette bij de Nederlanders S. Gillis diep (naar S.Juliao). Zie kaart bij Waghenaer, „Spieghel der Zeevaert", 1583. 6) De „Malechopos": de noordelijkste der beide in de vorige noot bedoelde banken. Cachopos, Port. = rotsen. 7) Het waterkasteel bij Belem, waarvan de beroemde en buitengewoon schilderachtige Torre de Belem een overblijfsel is. Deze toren speelt in de Port. geschiedenis ongeveer dezelfde rol als de Schreierstoren te Amsterdam in de onze. 8) Setubal, alwaar de Hollandsche schepen zout haalden. 9) Coinha, op den linkeroever van den Taag, vanwaar de weg naar Setubal leidt. 78 Den i. Februarij'zijn wy (sterck zijnde 18. Hollandtsche Schepen) van S. Tubes te seyl ghegaen, ende quamen met een voor ebbe neffens het cleyne Casteel, daer het tusschen beyden ontrent een halve Gotelincx scheut wijt was, vant cleyne Casteel zijn wy z. ten westen aen gheseylt na de Banck, op dewelcke wy de diepte hadden van vijftehalf vadem waters op haer droogste met hooch water, wy hielden het Slot ende Palmeda overeen ende oock het witte Huys, ende hieldent so staende tot dat S. Tubes hoeck eens Kabels lenghde buyten Zisembere x) was, doen waren wy over de banck ende hadden stracx 12. vadem, doen zijn wy tot smorgens toe w. ten noorden in Zee gheseylt met eenen oost zuyd oosten windt ende mottich weder. Den 2. dito moy weder gehadt met noordt oost ten oosten windt onsen cours was. n. ten westen aen. Den 3. en 4. dito hebben wy al noorden aen gheseylt,ende hadden k8' moy weder met o. n. oosten windt. Den 5. en 6. dito noort noordt oost aen gheset met noordt westen windt. Den 7. dito n. ten oosten aen gheseylt ende snachts west noordtwest aen met noorden windt. Den 8. dito n. west aen gheset met eenen noort noort oosten windt. Den 9. dito noch cours ende windt als boven. Den 10. dito oost noordt oost ende noordt oost ten o. aen ghezeyit de windt noordt noordt west, dien nacht ghehadt de hooghde van 46. graden. Den 11. dito den voorsz. windt zijnde hebben wy 't n. oost aen gheset. Den 12. dito noordt oost ende noordt oost ten noorden aen gheseylt met west noordt westen windt, ende moy weder, daer bevonden wy aen Oculis Tauri de hoochde van 48. graden 5. minuten. Den 13. dito n. o. ten o. ende oost ten noorden aen geseylt met variabelen windt, hebbende de hoochde van 48. grad. ende 20. minuten. Den 14. dito kregen wy eenen westen wint met mot, ende zijn noordt oost ten oosten aen geseylt, smiddaechs hadden wy de hoochde van 48. graden ende 25. minuten: zuyd wester Sonne doen worpen wy gront ontrent 90. vadem wesende root ende witSandt, daer swerte z) In hetgeen Ottsen hier mededeelt is niets bijzonders gelegen. Hij geeft slechts een verkorte zeilaanwijzing, zooals men die uitvoeriger vinden kan in Willem Barents, „Caertboeck der Middellandtsche Zee" (1595). Cezimbra en Palmella zijn gehuchten, resp. Z.W. en N. van Setubal gelegen. 79 stippeltiens onder liepen met witte schelpen, voorts onsen cours noordt oost ende noordt oost ten oosten aen ghecontinueert met w. n. w. windt ende doncker locht tot dat wy aen Oculus Tauri bevonden 48. grad. 30. min. Den 1S. dito wierpen wy smorghens het loot ende hadden de diepte van 56. vadem grof sandt met cleyne rode steenkens ende eenighe stuxkens van witte schillekens ') daeronder, van daer setten wy 't noort oost ten noorden aen tot z. w. Sonne, doen worpen wy 49. vadem, ende Lisaert 3) lach doen 4. mylen van ons n. n. w. Van daer hebben wy onsen cours gheset n. o. ten o., ende o. n. o. aen tot savonts toe, ende so voorts den nacht gecontinueert dat wy smorghens neffens Goutstaert 3) waren. Den 16. dito gheseylt langs Engelandt oost noordt oost aen met een west zuydt westen windt ende mottich weder. Den 17. dito lach de westhoeck van Wicht n. o. van ons ontrent anderhalf myle, doen hebben wy eenen o. z. oosten windt gekregen, so dat wy van Wicht zuydtwaerts aen ghewent hebben tot dat wy een Ebbe kregen, om te beter in de stroom te liggen, doen hebben wy het weder na Landt toe gewendt, ende snachts datter een half quartier uyt was, doen waren wy op een Gotelincx schoot aen Wicht, doen nu het eerste Quartier uyt was hebben wy eenen zuyden windt gekregen ende zijn soo oost ende oost ten zuyden aen gheseylt totten dach toe. Den 18. dito oost ten noorden ende oost noord oost aen gheseylt, ende savonts waren wy noordt west van Beversier 4) ontrent 2. mylen, van daer zijn wy met eenen voor vloet, Vollemaen ende mottich weder oost noordt oost aen gheseylt tot dat wy aen Calis Kliff s) op een mijl na quamen, van daer seylden wy voorts smorghens n. oost ende noordt oost ten oosten aen. Den 19. dito 's morgens een glas oost loopende zijn wy op een Banck van 8. vadem ghecomen, doen liepen wy weder een Glas noordt oost aen, ende kreghen 14. vadem, doen gisten wy de Bancken 6) [49] gepasseert te zijn, ende liepen so oost na de Wal toe, tot op6. vadem, 1) Schelle, schllle, schel, syn Mnl. woorden die ook wel schulp kunnen beduiden (Verwijs en Verdam), a) Kaap Lisard (Z. kust van Engeland). 3) Start-Point (Z. kust van Engeland). 4) Beachy Head, Bevezler. 5) Het hooge land bij Calais heet nog zoo. 6) De „Vlaamsche" banken. Be¬ ende so voorts de Wielinghe in, snachts bleven wy te Armuyden hebbende doncker mottich weder ghehadt. Den 20. dito ben ick int Veerschip ghegaen om nae Hollandt te varen. Den 21. dito int voorsz. Schip zijnde, hadden wy mistich weder ende zuydtwesten windt. Den 22. dito ben ick door Rotterdam ghereyst ende logierde snachts in den Haghe. Den 23. dito ben ik door Haerlem ghereyst ende quam desselven namiddaechs in de verhoopte Stadt van Amsterdam, na dat ick 30. Maenden ende 7. dagen op dese verloren ongheluckighe Reyse uyt gheweest hadde, (hebbende geseylt met het cruyeen 6694. mylen) al daer vondt ick mijn Vrienden Godt loff ghesondt, die my welcom heeten. FINIS. Ghedruckt tot Amstelredam by Cornelis Claesz.Boeck-vercooper, wonende by de Oude-brugge op 't Water in 'tSchrijf-boeck, Anno 1603. Linschoten XVI. g ^tjlapn. i. INSTRUCTIE, i) io. Opdat de nagenoemde persoonen geauctoriseert zijnde dese Instructie te effectueren ende doen effectueren mogen weten na wat plaetse zij eerst zullen seijlen ende hare cours setten; wordt henlieden geordonneert met d'eerste bequame windt uijt het Texxel door de Hoofden ofte bij noorden om te zeijlen na de custe van Guinea leggende in Africa, ende daer te negotiëren zo lang den Admirael metten commijsen geraden duncken zal ende voort van daer te zeijlen na Rio de la Plato leggende in America. ao. Alwaer zijluyden alle vlijt zullen voorwenden ende naerstich onderzoeck doen om den waren ende coopmanschappen ten deele ofte int geheel te verhandelen zo tzelfde met goedt profijt geschieden can, insonderheydt lettende op hetgoudt,silver,peerlen,amerauden,suijcker,brasily hout, huijden, genber etc. ofte andere waren die in mangelinge tegens d'onse zullen werden gepresenteert ten eynde den handel tot het meeste gewin van de Compangije aengeleijt ende gedirigeert werde. Sullen oock wel nairstich onderstaen om met den jachten ofte schepen de voorsz. Rij vier op te zeijlen, insonderheijt zo boven inde rijviere enige profij telicken handel zoude konnen gedaen werden. Ende die zelve rijvieren ende plaetsen daer ontrent tot contentement vande geauctonseerden ondersocht zijnde zulcx dattet buijten hoope ware eenigen profijtelijcken handel daer te connen doen: zullen van daer zeijlen na alzulcken plaetsen, daer zij den besten profijt verhopen te doen. 30. Met alle naersticheydt ende vlijt verzouckende ende aenzeijlende alle Rijvieren, Reeden ende plaetsen van Rio de la Plata aff de geheele Custe van America langs totTerraNova toe endeniet weder van enige derzelver te zeijlen ten zij de zelfde plaetsen tot contentement van de geauctoriseerde wel ondersocht zijn, ofte oock enige profijtelicke handel aldaer zoude connen geschieden, ende zullen de Geauctoriseerden pertinente, oprechte ende warachtige notule houden op wat dach ende dato de Schepen 1) Rijksarchief. Aanwinsten 1863. De verdeeling der Instructie in paragrafen komt in het oorspronkelijk stuk niet voor. 84 ofte Jachten aen enige der zeiver plaetsen arriveren, onder wiens commendament de zelve ondersocht werden, wat de voorsz den zeiven Commandeur int onderzoecken gedaen heeft, hoe hij de gelegentheydt heeft gevonden ende op wat dach ende dato hij vande zelfde plaetse weder zij vertrocken. Ende dit zelfde zal geschieden op allen plaetsen inde Instructie begrepen, ten eijnde de Bewinthebbers mogen weten ende vernemen of de Geauctoriseerden hen oock gequeten hebben naer behoren. 40. Welverstaende dat men geen plaetsen dér voorsz. Custe meer zal behoeven te bezoecken, zo wanneer zo goede negotie gedaen is dat de Geauctoriseerden geraden vinden na huijs te zeijlen. Sal oock staen int vermogen vande Geauctoriseerde enige andere plaetsen opde voorsz. custe te versoecken ende of het gebeurde (dat Godt genadich verhoede) dat men tot so goeden ende profijtelicken handel niet conde geraken als wel verhoopt werdt, zullen de Geauctoriseerde alle devoir doen omme de geheele cust van Brasilien ofte America langes heenen te lopen op dat alzo den coopmanschappen ende waren ten profijtelicxten mochten verhandelt werden ende diversche plaetsen te verzoucken aleer zijlieden wederom nae huijs zullen mogen keeren. Sal oock staen int vermogen vanden Admirael den schepen bij een te houden ofte elck zijns weechs te laten zeijlen na het hem best zal goedt duncken. 50. Die Opper ende ondercommijsen zullen gehouden wezen haer willich te laten gebruijcken op Schepen, Jachten, Schuijten, boer, op allen tochten ende exploicten te water ofte lande. Item in alle beveel gheene uijtgezondert, een alleen ofte meer int getal, zulex zo dickwils ende zo het henluyden bij den Admirael opt grote ofte Capiteyn opt cleyne schip bevolen werdt (welverstaende als die Schepen van malcanderen zijn, bij een zijnde zalt alleen int vermogen van den Admirael staen), op peene van alle heurlieder maendtgelden te verbeuren ende als eerloose gescholden te werden, behalven die correctie die by den artijckel-brieff tegens zulcken onwilligen ende overtreders van heurlieder eedt gestatueert is. 60. Die Geauthoriseerden zuUen wel sorchvuldich letten op allen periculen, diemen aent landt zo wel aen menschen als aen goedt zouden mogen loopen, ten eijnde niet alte veel volex, ofte vande gequalificeerde teffens ofte te veel goedts aen landt gebrocht werde, want vremde natiën niet te geloven zijn, al waert dat zij oock eenen eedt zwoeren, zij zouden geen gelove houden, inzonderheydt als zij eenengoeden slach teffens slaen conden. 85 7°. Allen Princen, Heeren ende Landen tollen ende gerechticheden sal men betalen ende de zelve int minste niet frauderen, ten ware men daer affexemptie ende vrijheijdt conde vercrijgen. 8°. Item zo men ergens goedt acces heeft ende profijtelicken handel doet, zulcx dattet geraden dochte de neeringe aldaer te continueren ende weder te comen, zo zal men versoucken aen den Heere vrij pas omme aldaer weder te mogen comen ende den handel liber ende vrij te doen, met presentatie zo enige coopluyden ofte andere gequalificeerde personen met U over willen zeijlen om deze Landen te versoucken, dat men henluijden alle behulp ende faveur zal bewijzen, ende dat ghijluijden te vreden zijt een ofte meer personen weder aen landt te laten. 9°. De voorsz. Geauctoriseerden zullen wezen Lourens Bicker Admirael, Pieter Geertsz Oppercommijs, Jacob van Muijen Schipper, Cornelis Heemskerck Capiteijn, Hendrick Otsz Schipper ende Goris Pietersz ondercommijs bij zo verde de twe schepen bij malcanderen zijn; ende bij aldien de zelve bij wille ofte onwille gesepareert waren, zullen de Geauctoriseerden wezen zo lange de Schepen gesepareert blijven, opt grote schip L. Bicker, Peter Geertsz, Jacob van Muijen ende Jan van Vollenhoven; opt cleyne ofte jacht Cornelis Heemskerck, Hendrick Otsz ende Goris Pietersz, welverstaende dat bijden Admirael altoos twe stemmen zullen zijn ende bij de reste een. io°. Welcke persoonen ofte die bij aflijvicheijdt ende andersins na de ordre vanden artikel-brieff in heurlieder plaetse zijn gesuccedeert, zullen hebben autoriteijt, macht ende bevel om deze tegen woirdige Instructie te effectueren ende doen effectueren na zijluyden bij eendrachticheijdt ofte pluraliteijt van stemmen zullen resolveren ende arresteren, alzo der Bewinthebberen expresse last ende bevel is, dat alles wat niet eenstemmich ken geresolveert werden dattet zelvige bij de meeste stemmen zal werden gedaen, ende wat by de meeste stemmen van de Geauctoriseerden geresolveert wordt, dat het zelfde zo vast ende van waarde zal wezen alsof het eenstemmich gedaen ware, ende dat het oock geeffectueert zal werden. n°. Willen voorts dat die ghene wiens stemme singulier Ofte alleen is gehouden zal wezen met alle getrouwicheijdt ende nairsticheijdt te helpen voorderen ende effectueren tgheen bijde meeste stemmen gearresteert is, zonder daertegens iet te doen ofte te gedogen datter tegen gedaen worde directelick ofte indirectelick op pene zo hij ter contrarie dede alle schade aen zijn ofte haren persoon ende goederen te verhalen. 86 12». Sullen oock alle resolutien die niet eenstemmich zijn, tvolck niet anders werden voorgehouden, dan of die eenstemmich gearresteert waren, ende zo wie ter contrarie openbaerde geeft over mits dezen als eerloos gescholden te werden. 130. Alle resolutien van importantie zullen te bouck gestelt ende bij de Geauctoriseerden ondertekent werden, welverstaende dat de ghenedie overstemt werden, haer advijs mede zullen laten te bouck zetten ende ondertekenen, zonder dat nochtans de zelve stem ofte stemmen enige cracht zullen hebben. 140. Bij zo verre enige bequame middelen gevonden worden (tzij te water of te lande) omme enigen briefven aende compangije te bestellen, zullen geaddresseert werden aen S*. Frans vanLijmborch ende compangije, oock zal niemandt vermogen enige briefven te schrijven ende bestdien tzij eerst opt grote Schip bij Lourens Bicker, ofte opt cleyn Schip bij Cornelis Heemskerck gevisiteert te zijn. 150. Dat oock niemandt de reyse met godtlicker hulpe gedaen zijnde hem zal vervoorderen aen landt uijt de Schepen te gaen voor ende aleer iemant vande Bewinthebberen tscheep gecomen zal zijn. 160. De geauthoriseerde hare negocie op de custe van Guinea gedaen hebbende, sullen tgeene zij daer vercouvreert hebben, met de beste commoditeijt tsij in een, twee ofte meer scheepen, in sackges toeverpitschirt oversenden, van deken sendinge 3. cognoscementen teickenen laten, diesel vige ijeder verscheijden oversenden oock in ijeder sackgen een memorie wat ende hoe veele daerin is. 170. Alle gunt voorschreven is, beloven wij Laurens Bicker, Cornelis Heemskerck, Pieter Gheertsz, Jacob van Muijen, Hendrick Otsz, Jan van Vollenhoven ende Goris Pietersz ten vollen ende int geheel na te comen ende verbinden ons daer toe bij ondertekeninge dezes, zijnde te vreden zo iemandt van ons luijden ter contrarie ofte tegens den inhouden dezes dede, dat alle schade ende interesse daer uijt rijsende aen onze maendtgdden, ingeleijde penninghen ende andere goederen zullen mogen verhadt werden. In kennisse der waerheijdt hebben wij dese Instructie den Augusti Ao XV C acht ende tnegentich ondertekent. II. ARTICULEN ENDE ORDONNANTIËN, dewelke Zijne Excel: grave Mauritius van Nassau, Stathouder van Hollant ende Zelant, Admirael ende capitein generael van der Zee, ordeneert ende beveelt, dat op de twe schepen varende na Rio de la Plata geduirende deselvige voiagie onderhouden ende nagecomen sullen worden. *) i. Inden eersten is bij sin excelentie ten versoecke van de bewinthebbers deser compangie voer admirael ende commandeur, van dese vloete, genomineert ende mits desen tho de regeringe geauthoriseert, Laurens Bicker Pieterssoon van Amsterdam, denwelken allen capteinen, commisen, schippren, sturluyden, scheps officianten, bootsgesellen ende alle andere in dese vloete gaende, sullen gehorsamen ende obedieren, oock aen hem den Eedt van getrouwicheit ende gehorsamheit doen, welverstaende, so veel belanget de coophandel ende wat daeraen dependeert mitsgaders het verseilen aenwisinge der plaetsen tvolbrengen vande reise, ende de regeringe vandien, sal daer aff een bijsondre instructie bijde bewinthebbers moegen geraempt, gemaeckt ende den voorschreven Admirael als andre by eede verbonden worden om tselvige na tecomen ende tho volbrengen ende bij versterven vanden admirael Laurens Bicker Pieterssoon, sal in sin plaetse s u ccederen allsulken persoen als hij voor sin overlieden bij advijs vande twe oppercommisen ende twe schippren [ende] een ondercommis, daertoe sall hebben genomineert ofte so he voer sin overlijden niemant hadde in sin plaetse genomineert, ofte geeligeert, sal in sulken gevalle de electie ende nominatie van een admirael bestaen by de meeste stemme vande twe oppercommiss. Cornelis Heemskerck ende Pieter Gerritsz, een ondercommis Goris Pietersz, twee schippren Jacob Cornelisz van Muijen ende Hindrick Oetsz, ofte de in haer plaetse sullen sijn gesuccedeert, welcken geeligeerden admirael gebonden sal wesen inde presentie vande vorschreven elec- i) Rijks Archief. Aanwinsten 1862.De nummering der Artikelen komt in het manuscript niet voor. De Romeinsche cijfers verwijzen naar de overeenkomende artikelen in den Artikelbrief, gegeven door Prins Maurits aan de4 schepen, welke de eerste reis naar Oost-Indië maakten. Deze artikelbrief is afgedrukt in De Jonge „De opkomst van bet Ned. gezag in Oost-Indië", DL I (1862) p. 304, vlg. 88 teurs, ofte van all het schepsvolck (so het bij de electeurs wort goet gevonden) den eedt achter desen articels brieff staende te doen, welcke electie so voerts vervolgt sall worden sonder ophouden, also wij willen datter altoos inde vloete een admirael wesen sall, ende geven mets desen den Ersten ende den Lesten admirael gelicke authoriteit, macht ende bevel, ende oft gebeurde dat het boet doer bevel van den admirael, so verre van tschip quam te seijlen oft doer storm endt onweder daeraff verdwaelde,sodat den admirael daer over niet mocht commanderen, sal in sulken gevalle den Capitein en Schipper Hindrick Oetsz ofte die in haer lijeder plaetsen sall succederen hebben gelicke macht ende authoriteijt ende bevel als den admirael bij desen is gegeven. 2(1). Voerts so wanner des morgens ende des avents van ijemant (daartoe gecommitteert) de gebeden gesproken, ofte Godts wort geelesen wert, sal een ijder hem schicken omtselve met erbedinge reverentelick te aenhoeren, biddende Godt allmachtich om sin gratie ende genade, dat hij dat geselschap wil tot een geleijtsman wesen, opdat de voornoemde reijse voorspoedelick mach vollbracht worden, ende wat andersins een ijder tot salicheijt es dienende, ende so ijemant absenteerde ten waere met consent vanden admirael ofte schippren, als dat teken wort gedaen, die sal verbueren to. stuijvers. ») 3(H). Ende so de name des Heren ijdelicken misbruikt weert, tsij met vloeken, sweeren ofte lasteren de sal verbeuren io. stuivers. a) 4(111). Een ijeder officiant ofte bootsman sal sinen schipper ende boven all den admirael ende capitein moeten gehorsamen ende volbrengen alles wat hen opgeleijt wort, also lange de vorgenomen reijse sall gedueren, op pene van gestraft tho worden als oproermaekers aen liff ende goet, welverstaende, dat niemant sal vermoegen weder te keeren ofte dervan enighe roep ofte tsamen sprekinge te maken voer ende alleer dat de voorgenomen reijse met Godts hulpe volbracht sal sin. Ock sal niemant vermoegen, uut de dienst te scheiden naerdat hij hem eens met den admirael, capitein ofte schippers sal verhuert hebben, daen met behoerlicken pasport: op liffstraffe. i) Art. I zegt: „zal voor de mast van (d. i. door) zyn quartier gcleerst worden." a) Art. II geeft dezelfde straf als Art. I. 89 5 (IV). Ende opdat alle disordre soude mogen geweert ende justitie geadministreert worden, so is op een ijder schip geordoneert een provoest met volcomen macht, omme alle overtreders van dese ordonantie inde ijsers te setten, ende tegens hen luijdcn te procedeeren, ende conclusie te nemen i) tot straffe naer gelegentheit van de misdaet, welverstaende bij den admirael ooc jemant anders sal moegen weerden geordoneert, om tegens de overtreders eysch ende conclusie te nemen, waerover bij den admirael den bank gespannen sal worden ; dewelcke alleen sullen hebben de judicatuere vande saeken, op datter niemant onverhoort, ofte sonder voorgaende goede informatie ende rijpe deliberatie, en worden gestrafft, welke sententie sonder simulatie ofte dclaij sal worden geexecuteert, ende soewie hem hier tegens rebel stelde ofte opposeerde, de sal verbueren alle sin maentgelt, ende daerenboven aenden lt/ve gestraft worden, ende wie in de ijsers geslagen wort sal den provoest betalen sin sluitgelt in mannieren als op de schepen van oorloge gebruijckelijken is, welverstaende dat den admirael ooc enighe schepsofplcianten meer tot de judicatuer sal moegen beroepen, indient hem so goet dunckt ende belieft, ende sodat bij den admirael ende den raden woort bevolen seer et te houden, sullen deselve gehouden wesen tselfde niet tho openbaren, ende daer op haren eedt tho doen. 6(V). Ende opdat die provoesten met authoriteit haarlieder ofheien souden moegen bedienen, sal niemant den voorsz. provoesten moegen verhinderen jemant te apprehenderen, noch veele min dengevangen assisteren, maer versocht sijnde, alle hulpe ende bijstant te bewijsen op pene anden lijve gestraft te werden ende alle sin maentgelden verbeurt *). 7 (XVIII). 3) Bij tversterven van de twe oppercommisen Cornelis Heemskerck ende Pieter Gerritsz, een ondercommis Goris Pietersz, twe schippren Jacob van Muijen ende Hindrick Oetsz, twe stuirluyden Cornelis van Oosthuijsen ende Bartholomeus Adriaensz, ofte ijemant van hen luijden, ofte dat i) In Art. IV staat abusievelijk: „omme alle overtreders van deese ordonnantie te straffen naar gelegenheyt van der misdaet." a) Art. V dreigt hiertegen slechts „selffs in de ysers gestelt te werden acht dagen lanck, te water ende te broode." 3) In dit Artikel wordt in tegenstelling met Art. XVIII, waarin de vervanging van de schippers bij gesloten brieven is geregeld, het stelsel van verkiezing gehuldigd. 90 ijemant hem in sin officie ende beroup qualick gouverneerde, sal het staen int vermoegen van den admirael vande voorschreven opper ende ondercommisen ende de meeste stemmen van henluijden inde plaetse vande overleden opper ofte ondercommisen, andere vande bequamste te verkiesen, twelck ooc also geschieden sall, so ijemant van de hooftcommisen om haer quaet gouvernement by den meesten stemmen vande voorsz. van san staat ende officie affgestelt worden, ende bij overlijden van den schippren ofte stuirluijden, ofte dat deselfde haer qualick gouverneerden, sulcks dat den admirael deraen ghen genoegen hadde, sal het staen in het vermoegen vanden selffden Admirael bij advijs van den voorgesz. oppercommisen de selfde afftestellen ende andere in haerlieder plaetse te kiesen, dewelcke de plaetse, officie, ende staet vande verleden ofte affgesette met gelicke macht ende authoriteit sullen bededen, ende sullen de verlatene niet vermoegen in enighe raetslagen ofte versamelinghe van den raet meer te compareren ofteenich gesach hebben; ock goetwiUich haerlieder staet, officie ende erste beroup verlaten, ende henluijden hiertegens niet opposeeren, op pene na gelegenthdjt van de saeke anden lijve gestraft te worden, ende haerlieder maentgelden verbeurt, welk wij ock verstaen van andere schepsofficianten, dat sij henlieden na 'tbovenste sevende artikel! sullen reguleren, behalven dat so enige scheps officianten comen te sterven, sd den schipper met advijs vanden admirad in des overleden plaetse alsulck een moegen stellen, die hem dartoe nut ende bequaem sd duncken, welken persoen daertoe vercoesen ende geordoneert sijnde, gehouden sal wesen tselffde officie vlitich ende getrouwelick the bedienen, mits genietende reddicke verbeteringe, tot discretie van de bewinthebbers. 8 (VI). Ende op datter onderlinge vrede ende endrachticheit mach weerden onderhouden so lange als dese voijagie sal gedueren, sd niemant binnen schepsboort ofte aen lant gekomen sijnde, enighe questie ofte querelen tegen ijemanden moegen maken, op pene van gekielt te worden, ende so wie enich mees treckt met toeren ») om ijemant leet te doen sonder nochtans ijemant te quetsen, sd van sin quartier sonder eenighe genaden geleerst worden, ende ijemant quetsende, sd met een mes door sin hant aen de mast genagelt worden, ende ddaer so lange so lange staen tot dat hij det selffs " doertrect ende daerna schandelick gecasseert werden, verbuerende niet te i) Toorn. 91 min sijn maentgelden i) ende so hij ijemant doode sal met den dooden overhoort gestelt worden. 9- Item wie den anderen slaet (mit toerne) mit de vuijst, platte hant ofte holt, sal inde ijsers geslagen worden, ende daer sitten te water ende brode, so lange alst den admirael met sijnen raeden goet duncken sall, ende ooc na gelegentheijt der saeken gestraft worden, ende daer en boeven te betalen den provoest sijn sluijt geit, ist een officier, 12 stuvers, ist een slecht bootsman 6 stuvers. 10. Item wie enige moijterie sticht binnen schepsboort, de sal aen lyff ende leven gestraft werden na gelegentheijt der saeken. rifVH). Item also doer dobbelen ende spelen veel ongelucx is vcertcomende, sal niemant eenige dobbelsteenën, caertspelen, ofte andere instrumenten daertoe dienende mogen gebruijcken, op pene van xx. stuwers te verhuren, a) ten waere bij den admirael ijts werde toegelaten tot tijt cortinge, ende to wat deen vanden anderen geduerende dese reyse met toegelaten ofte verboden spelen, ofte wedden salwinnen, salden ver Heser ongehouden wesen te betalen, ende betaeU hebbende, tal den winner gehouden wesen tselve te restitueer en. 12 (VIH). Niemant sal vermogen van boort te varen om te bekennen enich lant ofte schepen dan met content van den admirael, ende daertoe bevel ontfangen hebbende, sullen niet moegen aen lant vernachten, ofte aen andere scheepen, dan met gelijcke consent, ten waere doer noodt ofte bedwanck, op arbitraele corectie. 13 (IX). Ende also de Jacht daer Capitein ende oppercomis op is Cornelis van Heemskerk ende schipper Hindrick Oetsz, tot dienst vant ander schip geordineert is, tzij om lant te erkennen, ofte schepen aen te seijlen, vervarsinge van water ende andere nootlicke dingen te vercrigen, waer [toe] de voorsz. 1) In Art. VI wordt gezegd, dat de eene helft ten voordeele van de armen en de andere helft ten bate vande Compagnie zal komen, a) Art VII bedreigt hier met de straf van „ geleerst te worden". 92 dicwils met volck sullen moeten geassisteert worden, sullen alle die quartiermesters van de twe schepen met haer volck tot vermaninge vanden admirael gehouden wesen over te treden op lyflstraffe ende den vorschreven capitein ende schipper gehorsamen so lange sij henluijden van doen sullen hebben, twelc insgelijz sal onderhouden worden int overtreden van de roeijjachten, 1) bocx ende schuijten op pene voeren verhalt. 14 (X). So wanner in tijde van noot de trompet ofte trom wortgestecken,^geroert, sal een ijder terstont voert comen op liff straffe, ende alle diligentie doen, om hem te stellen tot defentie onder sin quartier meister, om also met goeder ordre den vijant te resisteren, onder expresse beloftenisse, dat de gequetste met goede middelen van cherurgijns sullen gecureert worden nabehoeren. Ende so ijemant mochte verminct, verlemt, ofteandersins van sin gesondtheijt berooft werden, de sall achtervolgende de zeerechten daraff voldaen werden tot discretie van goede mannen, waer voer, gelijc ooc voorde maentgelden een ijder heeft tot onderpant sijn respective schip ende goet. 15 (XI). Niemant sal vermogen na besetter wacht enich rumoer te maken, maer sal een ijder bewaeren allsulcken plaetse als hem van den admirael, schippren, stuijrluijden, ofte quaertiermeijsters wert belast, sullen oock de wachters by daghe noch bij nachte niementaen boort laten komen, dan met kennisse van den admirael op lyffstraffe. 16 (XII). Ende also het onbehoorlijck is dat ijemant sijn aengenomen volck sal openbaren sijn aenslagen, insonderheit op een verre voijagie, sullen alle schippren, stuijrluijden, officianten ende bootsgesellen gehouden wesen, so dicwils te verseijlen, alst henluijden bij den admirael sal belast werden, ende oock te setten, ancker te lichten, coursen te volgen, het schip te verlaten, van f eene schip opt ander te gaen, de schepen te lossen, ende te laden, na de ordre vanden admirael, sonder enighe weijgeringe, op verbeurte van alle de verlopen maentgelden mitsgaders alle dat sij souden moegen binnen de voorsz. schepen hebben, ende daerenboven gescholden te worden als oproermakers, ende voorts de schade, de de compangie door • 1) Roeijachten zij n de „toy (?) jachten" van Art. IX. 93 sulke weijgeringe soude moegen lijden an alle haere andere goederen verhaelt te worden. ■ 17 (XIII). Alle de officianten ende boetsgesellen sullen gehouden weesen sorge te dragen, dat het geweer daer en ijder opgestelt is schoen ende claer gehouden werde; insgelicx alle schepsgereetschappen,opdatmenintijtdesnoots alle dinck veerdich mach vinden. Ooc sal niemant einge instrumenten moeten «) verleggen, verwerpen ofte versteken dienende voor timmerluijden, stuijrluijden, bosschieters, kocks ofte chirurgijens, op pene geleerst te worden voor de mast. i8(XIV). Ende also op langduerige voijagie vannode is goede onderhoudinge van ordonatie in eten ende drinken tot conservatie van gesondthei t, so sall een ijegelick moeten tevreden weesen, met sodanighe rantsoen, als hem bij den admirael ende schippren geordoneert sal'wot-den, op de pene van te verliesen al die verlopene maentgelden; sal ooc ijgelijc gehouden sijn f rantsoen vande wijn datelick te drineken, sonder tselfde te mogen besparen ofte aen ijemant anders te vercoopen, dan so ijemant sijn rantsoen vanden wijn niet een begeerde, sal selfde tot scheps behoef laten, mets hem daervoer betalt sal worden, nade volbrenginge ofte experatie vande reijs den prijs tegens 6 stvs. temgelen 2); sal ooc niemant vermoegen enighe Wijn te besnopen ofte heijmelijck te halen, noch meerder rantsoen van wijn onordelijk te eijschen op de verbuerte van sin halve maentgelden, maer sal den w$n altift getapt ende gehaelt werden bgdegeene, de bij den admirael daertoe sullen worden gecommiteert. 19 (XV). Niemant sal vermogen eenige victualie als vis, vleijs, kees, broot, grutte, erruien, bonen, ofte iet anders over boert te werpen ondert* dexel van niet goet te wesen dan met advijs vanden admirael ofte schippren, tot wiens kennisse het sal staan off de victualie goet ende eetbaer is ofte niet, op pene van een maent huers te verbueren. 3) 1) Lees: moegen. a) Lees „'t mengel". Een mengel (m'ngel, kruik) = i.aia L. Een Amst. vat wijn = 4 oxhoofd = 6 aam = 34 anker = 931.34 L. Een anker = 3 steekan = 3a mengel = 64 pint = 356 mutsjes = 44 flesschen = 31.806 L. 3) Art. XV stelt hierop de straf van „geleerst te worden oft gekielt, naer gelegentheyt van der zake". 94 ao(XVI). Niemant sal vervorderen de bottelier, ofte koek te slaen ofte misdoen met woorden ofte wereken, ofte naer de maeltijt spies of te dranck egschen, ofte sonder orlooff int ruijm scheeps bottelerije, broot ofte cruijtcamer te gaen, noch eenich vier oftekaerssetegebruicken dan met consent vanden admirael, schippren ofte stuijrluijden, op pene van een maent kuer te verbeuren ende voert arbitrale correctie. *) ar (XVII). So wie bevonden wert enige kisten, packen, vaten, ofte coffers opgeslagen te hebben, sonder bevel van den admirael, de sal aen den lijve ende goede gestraft werden als een dieff ende sullen sijn maentgelden verbeurt wesen. 22. So wie vanden provoost ofte ijemant anders op de wacht slapende bevonden wert, tsij bij nacht ofte bij daeghe, sal in de isers geslagen worden, ende daer so lange sitten alst den admirael met sijn raden, goetduncken sal, ende voerts arbitrale correctie. a3 (XIX). Ende indien dat de voorsz schepen van malcanderen quamen te verstroijen ende dat een van dien ijets quame te ontbreeken, tsij aen volck, proviande, ancker, touwen, ofte ijets daar mede dat schip mochte behouden worden, sullen alle mogentlijcken vlijt anwenden, om weder bij een te comen, ende malcanderen te helpen met alles dat moegelijckis,insgelijcks malcanderen tegens alle vijanden assisteren op lijffstraffe ende verbeurte van de maentgelden. a4(XX). Ende op datter door stanck geen siecten en ontsteken, sullen alle quarteeren des morgens de schepen reijnigen ende wassen buijten ende binnen ende niemant sall mogen sijn gevoech doen, noch sijn water lossen binnen de schepen anders dan terplaetsen die daer toe verordoneert sijn. Oock sall niemant sijn clederen nat gemaeckt hebbende, sonder de niet te trappen ende wel te droogen deselve int schip mogen werpen op pene van tkien stv. teverbueren. a) i) Art. XVI zegt „op pene van gekielt te worden". a) Art. XX zegt „op pene van gebritst te worden naer gelegenheyt van der zaecke". 95 »S (XXII). Niemant sal vermoegen eenige coopmanschappen mede te nemen noch eenich goet om enige coopmanschap te copen, dan alleen de compe. toebehoerende, op de verbeurte van tselfde ende daeren boven de maentgelden ; ende sal een ijegelijc nade volbrachte reijse moeten gedoegen behoorlijcke ondersoeckinge, eerdat daer ijemant sal mogen an Lant gaen. 26 (XXI). Niemant sal vermoegen eenige kisten of tonnen inde schepen te brengen anders by' den schippren worden toegelaten. 37 (XXVI). Niemant sal vermoegen eenich groff geschut ») los te schieten binnen de voorsz schepen, jachten, boots, noch in vremde landen, dan door bevel op pene van een maents huers te verbueren. Ook sal nijemant hebben in sijn koij hoij ofte stroo dan inden bultsack. 28 (XXVII). Niemant sal vermogen enige koijen off slaapplaetsen in te nemen, dan metconsent vanden schippren; ende so ijemant eenige buiten weten vanden schippren hadde ingenomen, sal deselfde ruijmen tot vermaninge vanden selfden, op pene van een maent solis te verbueren ende bovendien gehouden syn, de ruijminge te doen. 2) 29 (XXVIII). Ende indien op de reijse bijden admirael ende sijnen raet werde gemaeckt noch enige articulen ende ordonatien dienende tot welvaert deser voijagie, aullen de sdfde gehoorsaemt ende naer gecomen werden gelick de voorgaende, ende dat onder gelicke verbant ende amende. 30. So wie geduerende dese voijagie ijet misbruijet ofte misdaan sal hebben, ende over sijn bedreven misdaet niet gestraft ofte berecht waere, sullen allsulcke persoenen, ofte persoon ten overcomste vande schepen in handen van de justitie overgeleevert worden, om tegens hen luijden rigoureuselijcken geprocedeert te worden, ten eijnde alsulcke sonder genaden na 1) Art. XXVI verbiedt ook het afschieten van roers en musketten. De straf is hier weder „geleerst te worden", a) Art. XXVII zegt ook nu „op pene van geleerst te werden". 96 merite der saeken ten exemple van andre mogen gestraft werden, wel verstaende dat het int vermoegen vanden admiraal staet over alle saeken justitie te mogen administreren sonder dat ijemant op een ander rechter soude mogen excipieren. 31- Belangende de geit boeten ofte verburte van mantgelden, sullen bij den admirael ofte sijnen raet niet mogen worden geremitteert, al waert ooc dat den delinquant swaerder an den lijve werde gestraft als den artikelbrieff is voorderende, dan sal alsulcke remissie ende quijtscheldinge te doen, staen bijde bewinthebbers van dese compangie ende dat na hen den delinquant daer naer sal gegoverneert. gebeetert ende ten besten vande vloete gequeten hebben. 32- Item so den Admirael hem in eenige dingen vergrepe, te buyten genge ofte misdede, sal over sulcx ande justitie hier te lande gecauseert ende beschuldicht worden, bij de welcke sijn overtredinge ende misdaden sullen gestraft en bericht werden ende niet bij des scheeps volck. 33- De stuijrluijden in haere coursen ende gissingen differerende, sullen gehouden sijn, na te comen tgeene den admirael orbaerlycxt vint, ende haer luijder caarten, journalen ende appendenten van dien te vertoonen, ende in sijnen handen te stellen alst hem believen sal. 34- Den admirael sal vermogen het eene schip tsij met sijne halve ofte heele ladinge na huijs te senden en op het voorschreven schip ordoneeren alsulcke officianten ende bootsvolck alst hem believen sal. Sal oock vermogen op alle tochten t' sij te water offte Lande ordoneeren so veele ende alsulcke persoonen als 't hem sal goet dunken. 35- So eenighe goederen souden mogen met pericule gehaelt worden ofte dat ijemant enich periculees exploit door bevel vanden admirael dede, sullen alsulcke persoonen als op den tocht geweest sijn van de compe t'haarder discretie met een vereringe vereert worden. 97 36. Draadrmradsdgoe officanten tefens an lant gaen, hem ooc selfs so veel voor lantgangen hoeden als doenlic is. 37- Me de geltboeten ende verbuerte van mantgelden sullen geappliceert endebyderxnrinthebbersgedistribueertworden,Wden provoest V, vorden armen ende V, an de geene, de hem geduerende dese voijagie getronweltcxt en gehoorsaemst gequeten hebben, waeraff de kennisse sal staan aende voorschreven bewinthebbers. 38 (XXIX). Om dan den Inhouden deses Articel brieffs in alle sijne poincten ende arüculen volcomen nae te comen, sal een ijder gehouden wesen, alsulcken eedt van getrouwieheijt ende gehorsaemheijt aenden admirael Laurens B,cker te doen, als bij sijne PrincelijckeExcelentie daer toe is geordoneert. 39 (XXX). Ende ofte ijemant ten tijde dat den eedt sal worden vorgelesen ende gedaen stil sweech ofte absent waer, sal niet te min gehouden ofte geacht werden, dan all off hij gesproken ende present geweest hadde. Eedt van Lauwerens Bicker admirael. Ic Lauwerens Bicker Pietersoon belove ende sweere in min officie ende beroup getrow te sijn tot dienste van sijne Princelijcke Excelne ende welvaren vande scheepen daer over ick gestelt ben, dat ick desen artikel brieff sal onderhouden na mijn wterste vermoegen, belove ende sweere oock dat ,ck sal na comen ende voldoen de Instructie bij de bewinthebbers deser compangie gemaeckt, ende bij mij onderteekent, ooc henluijden ende harecompangiegetrowendenerstich te dienen, alle scheeps ende cooplieder goederen wel bewaren ende beneficeeren; met den commis» schippen •tmjrhmden eenicheijt ende goede correspondentie te houden; mijne" scheepen in alle nooden te helpen, bij te staen ende te beschermen, ende met wederomme te keeren voordat de voorgenoemde reijse ofte voijagie volgende de voorn: instructie (met Godes hulpe) ten vollen volbracht sal ' jesen, ende mij voorts te dragen als een goet ende getrow admirael schul- 98 lies van lijff ofte goet, offom geenderhande oorsaeken, so waerlijc moet mij Godt allmachtich helpen. Eedt van alt scheeps volck. Wij beloven ende sweeren Laurens Bicker Pietersz admirael getrow ende gehoorsaem te wesen tot uijtvoeringe vande voijage daertoe wij angenomen zijn ende nijtgesonden worden; dat wij desen artikel brieff ende ordonantie bij zijne Princelijcke exd*. Graeff Mauritius van Nassauwegemaeckt ende ons vorgelesen, sullen onderhouden ende voorts geduerende dese voorsz: voijage onse schippren ende andere bevelbers, die over ons gestelt sijn, ofte op dese reijse doorden admirael noch gestelt sullen worden, elck in sijn beroup gehoorsaemen, ende niet wederom keeren voordat de voorgenomen reijse (met Godts hulpe) ten vollen volbracht sal wesen, ende ons voorts dragen als goede ende getrouwe onderdanen behooren te doen. Dit sullen wij niet nalaten daer vreese van verlies van lijff ofte goet, noch om geender hande oorsaecken, so waerlijck moet ons Godt allmachtich helpen. III. DEDUCTIE VERVAETENDE DEN OORSPRONCK ENDE PROGRES VAN DE VAERT ENDE HANDEL OP BRASIL uijt dese landen over het Coninkrijck Portugal, fonderscheijt van alle d'ander vaerten der Spaniaerden ende Portugesen, ende hoe de schepen ende goederen, oP Brasil varende, niet en behooren verclaert te worden van goede prinse. *) Staet te considereren dat van alle tijden groote ende nauwe verbintenissen zijn geweest tusschen dese landen ende de Portugeesche natte, met alleen eer sij door t' gewelt van den Coninck van Spanien onder zijn gebiedt sijn gebracht, maer sijn daernae deselve verbintenissen ende entrecoursen geconfirmeert ende vermeerdert geworden bij verscheijden acten van Haere Hoog. Mog. ende insonderheijt bij sekere Apostille in date den October ao. 1600, inhoudende: „dat sij (:de Portugeesen:) dienvolgende ' oock over Lisbona offt Portugal op Brasilien sullen mogen handelen,gel9ck dat gebruijckelijck is, ende haeregoederen in deese landen brengen, orden1) Rijksarchief 3470. S. G. Lias Admiraliteit i6aa. 99 neeren de Collegien ter admiralitetjt respective hun daernae te reguleren, ende f selve alsoo te gedoogtn sonder den Remonstranten daerinne eenich ver'hinderinge ie doen oftgedoogen gedaen te worden." Off nu naederhant bij haere Hoo: Mog: eenige contrarie resolutie soude mogen genoomen wesen, fwelck wij verclaeren tot onse kennisse niet gecoomen te zijn: zookan t'zelve geschiet sijn, ten aensien, dat te dien tijde d'ingesetene deser landen, soo verre noch voor soo groote gedeelten in den BrasDschen handel niet getreden waren, als sij naderhandt bij aanwas van commercie gedaen hebben, als bij 't gevolch van dese deductie zal blijcken. Dese entrecoursen hebben een groot deel burgeren en de inwoonderen deser landen verweckt zeeckere iaeren lang met haere scheepen ende manifacturen, meest hier te lande gemaeckt, grooten handel ende commercie op den lande van Brasil te drijven met de Portugeesen gemeen over den Rijcke van Portugal ende principalijck over de steden van Viana ende Porto in Portugal, minst over Lisbonen, alsoo den Coninck van Spanien op de zuijckeren voor tollen der thienden penninck meer is verheffende, dan inde voors. steden van Viana ende Porto. Dese vaert ende commercie hebben d'ingeseten deser landenen alsoo gecontinueert tot den iaere iS94 toe, als wanneer den Coninck van Spanien bij strenghe placcaten den zeiven heeft verboden. Evenwel en sijn de ccopluyden hierdoor niet gedeterreert geworden, maer insiende de groote proffijten, die zij int particulier daer waeren doende, als oock de groote nutticheijden, die haer vaderlandt daerbij was genietendedoor fuijtreeden van scheepen ende afflaeden van menichfuldige manufacturen, hebben sij echter denzelven handel gecontinueert ende animeuselijck alle periculen ende swaricheijden gepoocht te boven te comen, want zij d'intresten, die de landen int gemeen ende zij intparticulier bij t'derven van deze negotiesouden gehadt hebben, waeren apprehenderende. Om desen handel te faciliteren, soo hebben veel goede ende getrouwe Portugeesen, meest tot Viana ende Porto wonende, aen deser landen coopluijden de handt gebooden en alle de negocie met haer gemeen, en ophaer namen gedreven. Sijnde der voors. Portugeesen getrouwicheijtaen die van dese landen soo groot geweest, dat sij, gedurende den orloghe als wanneer sij alle onse scheepen ende goederen op haer namen endein haer gewelt waren hebbende, ende zoo zij gewilt hadden, deselve aen haer behouden, zoo en souden wij haer die niet hebben connen eijschen, overmidts de groote rigeuren, 100 die voor de trefves in Spanien ende Portugael, niet alleen tegens onse schepen ende goederen, maer oock tegens onse persoonen werden gepleecht, desniettegenstaende, hebben zij ons van allen tijde soo goede reeckeninge, bewijs ende reliqua gedaen van de vrachten, die onse schepen verdient hadden, als oock vant provenu van onse manufacturen, als off zij onze vaders waeren geweest, ende noch hier int midden van ons woonende; jae de magistraet van Viana zelfs heeft hierin altijt oochluijckinge gedaen, onse vrienden ende factoors aldaer secreeteUjck gewaerschouwt, hoe zij haer tegens de Spaniaerden van schaede souden verhoeden, ende nu laest, drij dagen voor t'expireren van de trefves bij edict publijck doen uijtroepen in ons faveur, dat een ijegelijckPortugez,dieonsschuldichwas,onspromptelijck soude betaelen, ende de onwillige met parate executie ten eijnde van drij dagen doen executeren, door welcken middel vede Nederlanders sijn betaelt geworden van schulden, die sij in veele iaeren met proces niet hadden connen becomen. Ende op dese voet hebben wij dese vaert ende commercie gecontinueert, deselve onder de handt al aenwassende, door de profijten die wij daerbij waeren genietende, tot op het sluij ten van de twaelfiaerige trefves toe, als waerdoor wij in die landen grooter vrijheijt, ende de Portugeesen int rijck woonende, oock grooter vrijheijt alhier hebben genooten. Waerdoor geduirende de voors. twaelffiaeren dese vaert ende handel soo sterck heeft aengenomen, dat iaerlijcx meer dan 10. 12 ende 15 schepen hier te lande zijn getimmert ende uitgerust geworden, die van hier over Portugael iaerlijcx 40. 50, iae met duijsenden kisten suijckeren, behalven al het bresili hout, gember,catoenen,huijdenendeanderewaeren,ingroote menichte uijt Bresil hebbenhiergevoertmeestindesteedenvanVianaende Porto, ende bij estimatie wel de $ parten, ende ontrent ■£ tot Lissbon, die vandaer met onse schepen, geduirende de trefves, hier te lande gebracht, ende nu ten deele met onse schepen, op Fransche, EngelscheendeOostersche naemen over die quartieren hier gevracht worden. Dit heeft ons soo geluckdijckgesuccedeert, datwij indien tijtvantwaelff iaeren alle de Portugeese caraveUen, die de zuijckeren plagen over te voeren int geheel uijt het vaerwater hebben gevaeren door debequaemheijt van onse schepen ende dien handel voor de helft, iae | deden tot ons hebben getrocken ende gdncorporeert, ende dat onder fbeleijt van onse factoors in Portugal, op Portugeese naemen, die nevens haer met ons oock paert ende deel in desen handel gehadt hebben. IOI Ende offschoon den Connick van Spaignen, om ons meerder verhinderinge aen te doen, de France, Engelsche en Oostersche volckeren verbodt deede van uijt haere landen de suijckeren hier niet te mogen brengen, iae haer deede borge daervoor stellen, zoo is hij van alle tijden metdiergelijckeborchtochtengeüludeert gewerden, nemende zijn ministers, ijdele borgen, oft die op haer vertreck staen, daertoe door onse ghiften gecorrumpeert; principalijck in steeden daer de magistraet deSpaniaerden niet toegedaen zijn, gelijck tot Viana ende Porto t'zelve wel can gepractiseert worden. Hierbij heeft den Coninck van Spanien niet geprofiteert dan alleen sijn tollen, welcke tollen bij haere Ho: Mog: connen genooten werden op de suijckeren ende andere Brasüse waeren, die verovert ende hier te lande opgebracht werden, bij slants scheepen van oorloge ende andere bestelling daertoe hebbende. Dit is int corte den oorspronck, nut ende eijgenschap van desen handel, waervan wij de profijten, die de landen daeruijt hebben genooten ende noch int toecomende sullen connen genieten, claèrlijck sullen aenwijsen, nae dat wij sullen verthoont hebben hoeveel anders dat het gelegen is met alle andere vaerten der Spaignaerden op Westindien ende elders, den Portugesen op Cabo Verde, Santomé, Mina, Angola, Congo, Oostindien ende elders, alle welcke vaerten met haer eijgen schepen bevaeren worden, ende uwe Ho. Mo: onderdanen part noch deel en sijn hebbende int alderminste niet, alsoo die vaerten ende handelingen alleen voor haere rekeninge gepleecht werden, in voegen dat als deselve verovert hier te lande opgebracht, ende van goede prinse verdaert werden, soo geschiet t'zelve sonder lesie oft naedeel van d'ingesetenen deser landen; t'welck hed anders geschaepen is met de schepen ende goederen op Brasü varende, inde welcke wij met de Portugesen, ende zij met ons, verknoft, vermengt'ende geenclaveert zijn, inseparabeUjck. Ende oft schoon haere Hoog. Mog: ons onse gedeelten inde schepen ende goederen, die souden moghen verovert werden, deeden restitueeren, daeraen wij ons verseeckert houden, ds sijnde haere dderoijtmoedichste' ende onderdanichste onderdaenen, die van den aenvang affende vede over meer dan 40 iaeren de hitte vande sonne hebben helpen dragen, de gemeene lasten vrijwillichlijck hebben betaelt, den coophandel gro'otdijcx hebben bevordert, de neringe ende handtwercken hebben doen vermeerderen, aen welcke haere Ho: Mog: noijt voor desen dijen handel hebben 102 verboden; ende hoe souden wij ons daervan niet verseeckeren, als die van Parijs zijn geaviseert dat haere Ho: Mog: Ambassadeurs door expresse last aen den Connick hebben gedemonstreert ende versocht dat zijne Mat. soude geheven haere ondersaten te doen restitueren fgene zij waeren participerende in zeecker schip ende laedinge bij de Francoijzen aende zuijtsijde van de linie, daer zij met de Spaniarden vijantschap hebben, welck schip van Brasil was comende, niettegenstaende der ingesetene panden int voors. schip ende goederen gingen op Portugeese naemen: Soo sullen haere Hoog: Mog: goederthierlijck gelieven in te sien, dat soo der Portugesenonser geassocieerden gedeelten inde schepen ende goederen, die hier mochten opgebracht werden, int geheel worden verclaert van goede prinse, dat daer ontwijfelijck uijt volgen soude de confiscatie van alle onse menichfuldige paerten inde schepen ende goederen, die wij onder haer ende op haer naemen in Portugael sijn bezittende, inplaetse van die te tuteeren als sij in voortijden gedaen hebben, t'welck voorwaer eene ondraechelijcke schaede voor ons zijn soude, soo ten aensien van reèl verlies, als voor de discontinuatie van dien handel voor het toecomende, met groot «sentiment ende naedeel vant publijck, door fophouden van bouwen ende uijtrusten van schepen, verminderinge van neeringen ende manufac turen op Bresil dienstich. Coomende nu tot de nutticheijden ende groote profijten die de landen bij dese vaert ende handel zijn genietende; vallen eerst in consideratie de menichte der schepen, die daertoe hier te lande gebouwt ende wtgerust worden, daer haer broot aen verdienen scheepstimmerlieden, smits, zeijlmakers, lijnslagers, Woockemaeckers, brouwers, backers, aUerleij vivandiers, want inde schepen alles gebreeckt als inde huijshoudinge.'ende alles wart hier gecoft, zijnde in zee niet te coop. Item streckt dese scheepstimmeringe de vaert op Oosten om te haelen, plancken ende ander eijcken houdt, peck, teer, roet, ijser, loot, solpher, hennep, zeijldoeck, sterckt oock de vaert op Noorwegen, om masten ende delen te haelen, zijnde qualijck te dechifreren wat al tot de scheepen van noode is, om die behoorlijck te versien ende uijt te rusten op soo verde reijsen, in voegen dat door t'maecken van schepen de navigatie seer gesterckt werdt, met het haelen vande materialen daertoe noodich, ende veele luijden van neeringhe die daerbij leven. En comt oock niet in bedencken, dat dese schepen in tijde van orlooge souden mogen misbruijckt werden tegen dese landen, zijnde de zelve ge- Iö3 bouwt om lasten te draegen, ende onbequaem ten orlooghe, ende t'meerendeel sonder geschut, ende die geschut voeren doent maeromdelaeders te abuseren om te grooter vrachten te bedingen, want niet een goet constapel in Viana ende Forto is, die met het geschut weet omme te gaen, ende den Connick en laet niet toe, dat een eenich Nederlander met de schepen vaeren mach. Ten tweeden comen hier in consideratie de menich fuldige man ifac turen, die hier te lande gemaeckt werden ende op de landen van Brasil gesonden, soo van lijne weverijen als Haerlemse lijwaeten, smalle bombesijnen, linten, hoppen, damasten,picooten, gaernen ende meerandere, hier te langhe te verhaelen, daer veele hantwerckz luijden haer broot bij verdienen, oock andere grossiers diese opcoopen; werden oock de bleijckerijen daer seer door gebeneficeert, daer veele arme menschen aen wercken. Item werden daer oock gevoert veele wolle ende saije manufacturen, die binnen Leijden, Delft ende Goude gemaeckt worden. Maer voor het derde ende aenmerckelijcxste staet te considereren het notabelste voordeel, t'welck dese landen uijt dien handel getrocken hebben, te zijn de suijcker Rafinerijen, die van 3. ofte 4. int getal datter ontrent over 25 iaeren waeren, nu tot 25 int getal sijn geaccresseert, alleen inde stadt van Amsterdam, ende een binnen Delft, twee tot Middelborch, ende een ten platten lande inden dorpe van Wormer. Welcke Rafinerijen iaerlijcx veel duijsenden kisten süijckeren, iae eenige singuliere tot 1500 kisten toe verrafineren, die zij voor een groot deel zelfs uijt Brasil in retour van manufacturen doen comen, ende de resterende bij andere, die daer handelen, incoopen die iaerlijcx 35. a 40,000 gl. aent landt betaelen voor gerechticheijt van de wage, soo van die hier verrafineert als rauw verkoft werden, behalven dat de gerafineerde zuijckeren, ende andere witte poiersuijckeren, met scheepen deser landen vervoert worden in Vranckrijck, En geland t, Du ij tslandt ende Oosten, dat de navigatie zeer helpt stereken, de consomptien vermeerdert, door alle de wercklieden, die inde voors. huijsen ende rafinerijen wercken, dier veele zijn, t'lant daer van genietende t'recht van vuijtgaen ende incomen, den 8sten penninck van de consomptie op het branthoudt, t'welck zij in groote quantiteijt gebruijeken, alles streckende grootelijcx tot verbeteringhe van de gemeene middelen. Sijnde nu claerlijck voor oogen gestelt de groote nutticheijt die de negocianten int particulier, ende tgemeene Landt int generael uijt dese handel trecken: soo kan wel affgemeten werden tot hoe groote schaede het 104 affsnijden van desen handel zal redonderen, principalijck in desen tijt, in welcken men speurt een universeel verval ende alteratie, ia bijnae generael onderghanck van coophandelingh die dese landen allenthalven gevoelen, soo door de grouwelijcke rooverijen vande piraten van Algir, die sints seecker iaeren herwaerts de coopluijden meer dan 400 tonnen gouts beschadicht hebben, behal ven de schaeden die de Spaensche scheepen van oorloghe inde straete doen, daer noch bij comen de rapinen vande Rochelloisen, onder pretext dat wij op andere namen op Spanien ende Portugal handelen, maer de swaerste van allen, zijn de schaden die de cooplieden lijden door t'abominabel verloop ende steijgeringe vande munten in Duijtslandt, diergelijcken in memoriale tijden noijt gehoort en sijn, sijnde bevonden dat de waerde van 8000 rijcxdaell. in Rijcx munte niet meer als 19 Rijcxdaelders in fijn zilver en hebben gehouden, sijnde de reste niet dan alloy geweest, ende geheel weijnich waerdich; waeruijt dat haer oorsprong nemen de menichfuldige banqueroeten, die buijten slants soo qualijck luijden ende binnen soo seer smarten, sijnde een saecke die zeecker is, dat soo de coopluijden op Brasil handelende, in Portugal van hare schepen ende goederen werden berooft, in vergeldinge van schaede die onse geassocieerde coopluijden Portugeesen in Portugal woonende, door t'verclaren van goede prinsen alhier, vant weijnich haer toebehoorende, dat hier opgebracht is, ende hiernae soude mogen opgebracht werden, dat veele der voors. negocianten op Brasil, ingesetenen deser landen, booven haere middelen handelende, als veele coopluijden doen, niet alleen sullen bedorven werden, maer oock door haer banqueroutteren ander ingesetene mede sullen bederven, die daer niet en handelen. Ende voor t'laeste staet haere Hoog. Mog. seer in bedencken te nemen dat veele cooplieden op de landen van Brasil op den voors. voet handelende, soo haer t'zelve verboden werde genootsaeckt sullen zijn haer domicilie elders te kiesen, t'zij in Vranckrijck, Engelandt oft in Hamburch, dat groote diversie soude verobrsaecken, treckende soodanige negocianten tot haer een groote sequeele van neeringen ende ambachten, die als cleijnder raederen in een uijrwerck, door de coopluijden die comparative wat grooter raederen zijn, geagiteert ende gedreven werden. Jae veele navigatien ende coophandel door een necessarije concatenatie, die de coopluijden onderling onder malcanderen hebben, haer buijten slants sullen volgen, tot inestinabele schaede vande landen, insonderheijt in dese neringloose tijden, t'welck wij vertrouwen dat haere Hoo. Mog. niet alleen niet ios en rallen gedoogen, maer in allen manieren verteren ende voorcomen, als goederthieren vaders des vaderlandts, ende heijlsame herders der armé gemeijnte. Doch soo haere Ho. Mo: om redenen haer daertoe bewegende, niet goet en vonden dat desen Brasilschen handel, op desen voorverhaelden voet werde gecontinueert, soo is opt hoochste noodich, dat de negocianten daervan niet alleen werden verwitticht, maer oock dat haer een behoorlijcken tijt werde vergunt, binnen welcken zij haere schepen, goederen, actiën ende crediten opt gevoechlijcxte mogen van daer trecken. Specialijck soo versoecken oijtmoedelijcxst de voors. negocianten dat haer bij provisie werde gerestitueert haere gedeelten in de naegenoemde schepen en goederen, feene tot Rotterdam, fandere tot Amsterdam nu onlancx opgebrocht, ende insonderheijt aen de arme schippers ende bootsluijden derselver scheepen, fwelcke haer in toecomende zal veroorsaken om haer sonder slach noch stoot te laeten nemen als wel is aff te meeten, ende zij oock niet schoonder en sullen soecken om haere zuijckeren opt hoochste te connen alhier venten, en met profijt manufacturen alhier coopen, meer dan 35 pr. ct. beter coop als in Portugal. Ende off haere Hoog. Mog. niet en connen toestaen de totale restitutie vande overige gedeelten in Viana ende Porto toebehoorende, d'welck om redenen vooren verhaelt anders verhoopt wordt, dat hun ten minsten gracieuselijck mocht werden vergunt haere paerten inde scheepen ende goederen, om een redelijcken penninck van totale confiscatie te mogen redimeren, waerbij t'landt weijnich min sal genieten als bij totale confiscatie, gemerckt de zuijckeren soo hooch bijde Admiraliteijten niet connen uijtgebracht worden, als wel bij de coopluijden, zijnde veel eerlijcke coopluijden, diese niet en begeeren te coopen, om datter een generaelen roep gaet dat men indifferentelijck wil voortvaeren, soo wel met der ingesetenen, als met der vijanden goederen. Immers soo versoecken oijtmoedelijcxst de coopluijden, ingesetene deser landen, dat haere Ho. Mo. goede gelieffte, zij de Brasilsche scheepen ende goederen int geheel, soo wel hier tot Viana ende Porto toebehoorende, ten minsten voor den tijt van twee jaeren, oft soo veel meer oft min, als hare Ho. Mog. zullen te raede vinden toe te laeten op den ouden voet haeren handel te drijven, ofte soo lange den Coninck van Spanien onse goederen tot Viana ende Porto niet aen en tast, gelijck hij tot noch toe niet gedaen en heeft. io6 Recapituleerende t'gene boven verhaelt is, zoo blijckt daeruijt claerlijck, dat soo desen handel opden voorverhaelden voet werdt goet gevonden te continueren, dat t'zelve ongelijck meer ten proffijte van de gemeene middelen zal opbrengen, dan off de gedeelten van de Portugeesen van Viana ende Porto van goede prinse verclaert wierden; mits dat t'gemeene landt daervan dede betaelen dobbele tollen van dat in Viana ende Porto betaelt werdt, te weten 26 gul. vande 100 gul. in plaetse van 13 gul. vande 100 gul. 2e Ende noch daerenboven 13 gul. vande 100 gul., ten aensien dat de goederen bij de cooplieden tot hoogeren prijse connen wtgebracht werden als bij de committeerde Raiden ter Admirateijt, 3e Omde proffijten die t'landt geniet bijde scheepstimmeringe, 4e Bijde manufacturen, 5= Bij de zuijcker Rafinerijen, 6e Bijde impositien op de waege, 7<= bij de incomende ende uijtgaende convoijen, 8e bijde preventie vande diversie van neeringen ende vertreck vande coopluijden, die alle te saemen van veel grooter gewichte zijn (zonder comparitie), dan t'gene soude connen geprofiteert worden bijde confiscatien, met interruptie van deesen handel. Biddende Godt Almachtich haere Hoo. Mog: gelieve te inspireren t'gene strecken zal tot der landen, ende goede ingesetenen van dien, meeste avancement. IV. NOTA. 1) Alle goede Patriotten behooren het Landt vooren te staen, ende voort te brengen, daer bij haer denckt het beste zoude behouden blijven, ende dat oock in zijn oude vrijheyt, daert tot desen tijt boven alle andere Landen in heeft gefloreert. Soo ist bij velen wel bekent, dat het welvaren van dien leyt ande Coopmanschap, Scheepvaert ende Visscherye. Waerdoor men veel jaeren veel Schepen van oorlooch ter see heeft gehouden tot bescherminge van dien. Ende corts een Vloot vuytgesonden op de Custe van Portugael, om in te houden de schepen, die gemunt hadden te zeylen naer Oost Indyen, hetwelck sij oock hebben gedaen. ») Ende sijn oock nae de seluc eenige victualy ende oorloochschepen ge- 1) Rijksarchief. Verspreide collecties. Kamer 35. 1. a) In 1598. io7 sonden om die te ververschen dan waeren al vertrocken, soo dat die oock te met weer in zijn gecoomen. Dese behoorden eer vuyt gesonden geweest te hebben. Dan aleer die alle in waeren, sijnder weer 20 oft 21, nae de Custe toe geseijlt. die men al weet, dat daer gecoomen zijn, sonder datter kennis is, sy ijet vuytgerecht hebben. Doch wachten daer om te veroveren de Oost ende West-Indische Vloot, oock de schepen, soo uyt Brasyl ende andere plaetsen zouden mogen coomen. Tis nu soo dat het tegen wordich noodich is, dat men voor de vorst weer 20 Schepen vuyt zendt, tot assistentije vande voorgaende ofte zoo veel men daer gereet can crygen. Ende cort nae de vorst weer 20 wel gemonteerde Schepen, dit syn te samen over de 60 schepen, off soo veel meer oft min sulcx raetsaem bevonden wordt, ende dat alles soo secretelyck als men vermach, opdat de vyandt te minder oorsaeck heeft, om hem daer tegen te armeren. Dan alsoo zulcx groot geit cost, ende de Landen door den swaeren oorlooch swaerlyck valt op te brengen; Soo zout goet wesen, dat men generaelijcken presenteerden, die onder een vande 2 vlaggen ofte vlooten wilden seylen, Dat Zijn Excellentie ende Mijn Heeren de Staten te vreden souden zijn, wat goederen zij met die Vloot veroverden, dat dyegelijck souden verdeylt worden, penninck ponts gelijck, vande waerde vande schepen, ende menichte vant volck, sonder daer off yet te trecken vanden ioeu ende 5en penninck ofte eenige tollen vande goederen, soo vrij gekent worden. Ende soo Zyn Excellentie daer niet en wilde toe verstaen, soo mochten die Heeren Staten dat van haer paert voor de paerten vande voorsz schepen bij leggen, op dat sy haer volle portye mochten genieten. Daer toe ick ach te sekere Patryotten wel toe sullen gesint sijn, ende haer volck wel instrueren om te coomen tot een goeden buyt, daer sy souden hoopen groot voordeel vuyt te haelen, het sy aen eenige wel geladen schepen van de Oost West Indyes, ofte van andere quartieren daer niet aen te twyffelen is, sullen haer best wel doen, alsoo t daer aft* te haelen is, dat sij verschoten hebben, ende oock haere proffijten. Ende men behoort sulcx met vlijt te consenteren, al soo t Landt daer dienst aff heeft, sonder haeren cost ende mogen wel met recht genaempt worden oprechte Patryotten. io8 Men heeft oock te letten, die sulcx aen gaen daer meer vuyt meenen te haelen als haer vuytgeleyde penningen, van vuytreedinge die sij neffens het Landt zouden genieten, het wel oock wel veel meer zoude mogen vallen, als sij vermoedende sijn. In zulcken geval souden des Landts schepen oock haer vuytreedinge weer thuys brengen ende groot geit daer boven, waer mede men weer een andere vloot soude connen beginnen ende weer ter zee senden, ende dat soo lange gedeurende dat den Spaengiaert ende JPortugijs ontbloot was van zijn hooft, ofte principael schepen. Onder tusschen soude men oock bestellingen laeten vuytgaen op den ouden voet de welcke souden mogen alleen seijlen, ofte met den anderen compaingnye maecken, naer haer behaegen. Dan dye mosten caussy doen stellen, soo sij yemandt beschaedichden, waer aen men sulcx soude mogen verhalen, alsoo men ziet, datter veel zijn, die haer bestellinge zeer te buy ten gaen, ende om dat vooren te coomen. Ende al warender die oock bestellingen i) begeerden, die vuyt gaen om te negotyeren, soo en ist geen raet, dat men die sulcke weygert, die welck dickmael genomen worden om te versekerder te seylen ende geen moeite met de oorloochschepen te hebben, Oock wel bij eenige genomen worden soo haer een goede boijt bejegent, die te veroveren, endein te brengen, hetwelck oock al voordeel is voort Lant ende Zijn Excellentie. Endeachte sulcke oock zeer profijtelijck, datter sulcke negotyan ten zijn om redenen dat de Spangiaert, woonende in West Indyen, Brasyl ende geconquesteerde Landen, proffijt siende aen eenige schepen te haelen, dat sijt niet en laeten, jae de offycieren ende hooffden van dyen selffs, al souden sijt door den aen en 3e" man door steken. Het welck door dickwils doen al aenden dach compt ende noch meer sal geschieden, soo onse schepen ende vrijbuyters in see blijven dar dyn datter dan weynich vaerts sal vallen, daer door gebreck sullen hebben, vande goederen, door den Spaengiaert ende ons gebracht, ende overvloet van goederen gereet zullen hebben, van die bij haer vallen. Welcke proftyten haer zoo sullen aen locken, dat elck voor andere aende schepen sullen coomen, ende dat en sal niet geschieden op een plaets dan op diversche, gelyck men wel weet, dat het lant hem heel wy t ende breet vuijtstreckt. 1) d. i. Kaperbrieven. tog Waer door de Gouverneurs ende Principael hooffden, in groot ongenade sullen coomen, ende oock eenige van dien gestraft worden, gelyck sij oock noch meer mael gedaen hebben. Soo daer dan een gestraft wort, soo sijnder hondert vervaert, ende vluchtich, gelijck het wilt lant is, ende qualijck sijn te becoomen, die al tijt sullen soucken, aende schepen te handelen, ende vrientschap te vercrygen, ende die te waerschouwen, voor alle perickelen sij connen. Nu zijnder al tij ts Gouverneurs, die haer tijt verioopen is, die thuis ontboden worden, dat seer periculoos is, om in onsse handen te vallen, ten tij datse met een armaede over gaen. Het can oock coemen, dat se wel over raecken tot in Spangien ende Portugael ende daer door haer mishandelinge gestraft worden, het welck andere hoorende, die mede schuit hebben, de saecke zullen insyen, hoe peryckuleus het overvaren is, ende de wellecom zoo cleyn soude mogen geacht worden. Over sulcx datse liever in West Indyen sullen blyven, ende met ons vrientschap te maecken, als de voorgaende peryckulen te loopen, waerdoor wij veel vijanden, tegen den Coninck van Spaengien souden opwecken, ende beter middel hebben, om te handelen, ende den Spaengiaert te beletten, dan oft wy ergent eenich fort met ge welt in naemen ofte zelffs maeckten. Want doen wij sulcx, soo salt den Coninck al ongemerckt door laten gaen, dat tegen hem mishandelt is, ende soo blijven sij eenich, ende sal ons al op den hals coomen, dat daer in garnysoen leyt, doch soude door cracht van onse schepen mogen belet werden. Dan soo haere schepen stercker zijn, ende wij het fort ofte landt mosten verlaten, moeten wij met eenen ons volck daer off nemen ende en is niet bedreven. Laeten wij se opt fort, ende gaen met onse schepen door, soo is te besorgen den Spaengniaert haer met schoone woorden ende beloften zullen aengaen om over te geven in haere handen; laeten sij die daerop zijn blyven leggen, haer daer mede bewegen, soo en isser niet bedreven, dan hebben schade ende schande behaelt. Ist dat het een vailliant Capiteyn ende Volck is, die een jaer wel versien sijn van alle behouften, soo sullen syt wel een tijt lanck houden, doch mosten onse schepen de Spaensche schepen weer verdrijven, oft connent niet ontgaen, om te vallen inde handen vanden Spaengiaert. 110 Daer staet oock te letten, dat sij met cracht van volck, dat sij daer over al hebben, met gewelt overvallen souden mogen worden, dat voor de onsen soo daer meer als een plaetse beset was, groote schrick zoude maecken, ende te vreesen was, dat die daer op laegen, door vrees souden opgeven. Daarom is het principaelste te letten de Spaensche schepen ter zee eerst sien te veroveren, ofte te niet te brengen. Want daerom is daerop te letten, dat ghij niet zult connen vuyt rechten, als met groote peryculen, zoo lange sijn crachten ter zee niet gebroocken sijnde. Ende de crachten ter see gebroken zijnde, soo sijn alle de geconquesteerde Landen van den Coninck van Spaengien voor u open. Ende elck mach sijn best doen om te negotyeren ende wij de negotije tot ons treckende ende Spaengien ende Portugael missende, soo moet den Coninck van Spaengien ende sijn ondersaten.ganschelijck te gronde gaen, ende sijn macht declijneren. Is oock zeker dat de Franchoysen ende Engelschen, daer oock dagelijcx handelen, ende noch meer sullen doen, oock de Denen ende andere naden niet van daer zullen blyven, al sout door onse ingebooren gewrocht worden als daer wat meer voordeels is te halen, hetwelck wij niet en connen beletten, daerom de proffijten soo groot niet en sullen vallen als hem sommige inbeelden. Ende hoe wel de Franchoysen ende Engelsche dat niet en vermogen te doen ende de Spaensche schepen oock eenige Engelsche schepen daer over genomen, ende het volck seer wreedelijck gehandelt, ende over boort geworpen hebben. Soo en wort het soo by den Coninck van Engelandt niet verstaen doordien de geïnteresseerde brieven hebben vercregen, om haer schade op de Spaengiaerts weer te verhaelen, daer toe al eenige schepen toe gemaeckt, ofte al in see sijn. Soot nu soo geviel, de Gouverneurs, Hoofden ende gemeen volc haer zoo verloopen hadden, dat sij hun achten, buyten de genade vanden Coninck ende assistentie aen ons versochten, dat waer een gewenschte'saecke, dat wij dan goede contracten met haer maeckten ende die oock hielden, daertoe wel een ontwerp zal dienen, daer mede sij onsniet alleen met wóórden verbinden dan oock metter harten, dat door eenige gedeputeerde van Sijn Excel.» ende Heeren Staten dient gedaen. Dan sulx zal qualijck vallen, ten sij dat dye op de geconquesteerde Lan- til den woonen, hooren dat de cracht van des Coninckx schepen meest gebroocken is. Ende sulcx hoorende ende vuyt de onse goede syvylle ende oprechte regeeringe vermerckende soude daer wel een heele revolte mogen vallen, ende de gantsche Indyes, met weynich bloetvergietens gelyck men meer heeft gesien, dat de Rijcken syn verandert. Ende in manier voorsz., soo can alle het geit te werck gestelt worden tot offbreeck vanden ConinCk van Spaengien, daer de luyden best toe gesint zijn, ende dat elck nae zijn welgevallen ende niemant en heeft hem yets te beclaegen, dat hem te cort geschiet. V. CONTRACT VAN BEVRACHTING tusschen Hans de Schot, koopman te Amsterdam, en Schipper Ben Janssen van Enkhuizen, schip de Gulden Leeuw, 150 last. ») De voornoemde schipper zal gehouden wesen hem met den aldereersten veerdich te maecken ende reet te wesen tegen ultimo April om tseijle te gaen, ende alsdan zijn schip leveren wel gecaelefaet ende van alles versien, soo van anckers, seijlen als alle nootelickheden met 26 mannen, 2 jongers, ro gotelingen, 10 steenstucken, musketten, roers, cruijt, clooten, spiessen ende andere munitie naar advenant, welck gedaen zijnde, sal 't voors. schip seijlen naer Dansijck, waer hij wesen zal 14 dagen om zijne ladingh in te nemen, die hem van den coopman zal geleverdt worden in graenen oft alsulcken coopmanschappen, als den coopman believen zal tot zijne volle ende bequame ladinghe ende seijlen daer naer metten eersten bequamen windt sonder tijt verliesen naer Tanger, Ccuta ofte Masagan ter beliefte van den coopman, ende dat Noorden omme ofte bij nnenduer, soo de windt dienen zal, ende daer ontlast worden in 14 dagen van zijn arri vemen t, ende alsdan weder seijlen naer Canarien, Sancte Cruz, Teneriffe, Garagico, Palma, Madera oft Cadix naer beliefte van den Coopman, ende daer liggen een maendt, om hem daer wijnen inne te laeden, oft dat de coopman believen zal, ende seijlen daermede recht naer Bresilien, naer de haven van Fernambucc ofte de Bahia tot beliefte van den Coopman, sonder dat de voors. schipper int gaen ijet te heijsschen oft te pretenderen heeft eenighe 1) Amsterdamsen Oud-Notarieel Archief, Acte van Notaris L. Heylinc. P. 18, nu 47, dd. 13 Maart 1595. 112 vracht van de voors. goederen int gaen op de voors. plaetsen gebracht; ende totte gedestineerde plaetsen gecomen wesende, sal hij den voors. coopman te wille liggen den tijd van 4 maenden tot 30 dagen elcke maendt, bijnnen welcker tijdt die voorgenoemde coopman ofte commis de vers. goederen sal doen lossen ende wederomme bijnnen den zeiven tijdt afflaeden met sodanighe waeren ende coopmanschappen als hen zal believen tot de volle ende bequame ladinghe van den voors. schepe, ende alsdan is de voors. schipper gehouden in alle diligentie met godlijcker hulpe van daeraff te seijlen ende te keeren naer Portugael voor de stadt van Lisbona, waer zijn gerechte ontladinghe zal wesen, ende daer getrouwelijck uitleveren, ende consigneren ende lossen aen den voors. coopman ofte commis dat vers. is, alle twelck inder maniere vers. volbracht wesende, sal eerst de vers. coopman schuldich ende gehouwen wesen den voors. schipper voor zijn verdiende vrachtgelden ende betalen van ijeder vat goets de somma van 26 ducaten en halve tot 400 rees elcken ducaet, in ganckbaren gelde, midts haverie van elck kiste 2 testoenen ende andere naer usance van de zee, midts dat den schipper ende bootgesellen zullen gehouden wesen te helpen met de boot van den vers. schepe, om de kisten van 't landt te haelen ende aen boort te brengen; wel verstaende zal gereeckent worden 4 quarteelen drij tercien, 3 pijpen, 5 ordinarisschekistensuijckers,aaquintaelenenhalff Bresilienhoudt voor één vat, ende andere, coopmanschappen naer usancie van der zee, ende den voors. coopman zal gehouwen wesen den schipper te doen lossen bijnnen 6 weeken ende bijnnen den zeiven tijt betalen van zijn verdiende vracht dijes dat den schipper zal gehouden wesen de vrachte van de particuliere goederen, die er op souden mogen comen te innen ende cobreren, welck den coopman sal affgetreck worden van de vracht, die hij den voors. schipper schuldich sal wesen, wel verstaende oft den voors. schipper bijnnen de voors. 6 weecken de vracht van de perticuliere niet en cost geinnen naer alle behoorlicke diligentie gedaen te hebben, dat in alsulcken gevalle, den coopman hem die zelve zal moeten voldoen ende betalen; oock is ondersproken oft de scipper eenighe liggedaghen meer laege als gemen tioneert is per faul te van den coopman, in dien gevalle sal hem 'tzel ve betaelt worden, naer tseggen van goede mannen van de nederlantsche natie tot Lixbona, dies verstaende, als oock andere questien, die op deze bevrachtinghe souden mogen geschieden, wel verstaende dat de liggedagen, die den voors. schipper op eenighe plaetse te min laege, die selve tegoet zullen comen tegen die hij ijevers zoude mogen overliggen; oock is onder- "3 sproken dat den schipper alle conosementen sal teeckenen, die hem van coopman sullen geordineert worden te teeckenen, tsij int perticulier oft generaal, sonder dat de schipper daeromme meer sal mogen pretenderen ter vracht als in desen gementionneert is; oock sal den schipper maecken te hebben eenen stuerman tot dese geheele reijse te volbrengen, daer den coopman alleen ly ck de halve huere af zal betalen ende de schipper de reste; als de montcosten, oock sal den schipper tot Canarien, Madera, Cadez oft in Barbarien ter beliefte van den coopman betaelt worden 400 ducaten tot 400 rees elcken ducaat welck int wederkeren hem tot Lixbona van zijn vracht salgecort worden; oock is ondersproken, dat de Coopman niet meer als 8 ofte ro vaeten cattoen er sal mogen laeden, ende dat te reeckenen so veel arrosen voor een vat als de Portegesen overbrengen, oock is ondersproken oft den coopman den schipper ordineerde te gaen laeden de wijnen tot Garachico, ende niet op eenighe van de andere plaetsen gementionneerd, indijen gevalle sal den schipper daer voren hebben 60 ducaten eens boven de gementionneerde vracht, oock sal den coopman den schipper vereeren met een vlagghe gelijck hijer eere aff begeerdt, ende voor alle getrouwicheijt ende neerstichijt van den schipper sal hem naer de reijse volbracht wesende tot Lisseboonen betaelt worden 20 ducaten tot een caplaecken, oock sal den voers. coopman verobligeert wesen den voors. schipper inne te laeden tot 250 quintalen Bresilien houdt tot diestouwagievan de suijckerkisten als zijn garnier daermede te maecken, wel verstaende dat den coopman in allen gevalle onder de 250 quintalen Brasilienhout niet laden en mach, maer wel meerder quantiteit indien het hem belieft, oock en sal de schipper niet vermogen eenighe goederen te laeten laeden int gaen,noch comen bij ijemandt anders dan bij consente van den coopman ofte zijn commies op de verbeurte van de halve vracht, wdverstaende oock dat de 2 testoenen averije van elcke kiste suijcker hiervoren verhadt zullen aen den schipper betadt worden in Bresilien. Alle wdcke conditiën, puncten ende voorwaerden de voors. contractanten enz. [de gewone slotdausule]. Linschoten XVI. 8 U4 VI. TESTAMENT VAN JACOB HEEMSKERCK. «j (i i Mei 1596). Inden name des Heeren: Amen. Inden jare des zelffs onses Heeren vijftienhondert ses en fnegentich den elffden dach in may des snamiddaechs de clocke ontrent twe uyren Indictione Noua, regnerende de Hoochgeboren ende Doorluchtige Prmce, Heere Rodolphus bij der gratie Godts de twede'Roemsche Keyzer van dien name int twintichste jare zijnre m* electie: Compareerde voor mij Jacob Ghijsbertszbinnen Amstelredamme residerende, openbaer notaris bij den houe van Hollandt geadmitteert, ende de getuygen naergenoemt: JacobHendrikszHeemskerck poorterder voors. stede, clouck ende gezondt van lichaeme, gaende staende ende zijn verstandt, memorie ende uijtsprake wel hebbende ende volcomentlick gebruijckende. D'welcke wülende van dese wereldt niet scheijden zonder voergaende testamentaire despositie heeft met rijp en wel voordachten raede ende vrije wille, in allen beteren forme, maniere ende wege zijn testament gemaeckt mitsgaders zijn uijterste ende laetste wille zulcx verclaert te zijn, als volcht: Inden eersten beuelende zijn ziele Godt Almachtich, ende zijn lichaeme der christelicker begrauinge, heeft hy testateur tot zijne enige ende uniuersele erfgenaeme geinstitueert ende genomineert gelijck hij institueerde ende nomineerde bij desen: Cornelis Hendriksz Heemskerck zijnen broeder, tegewoordich gereijst naer Brasilien ende daer mede te doen ende gewerden zo als zijnen goeden raedt ende vrije wille gedragen zal. Ende bij zo verre de voors. zijne testateurs broedere quame voor ofte na hem testateur deser wereldt te ouerlyden zonder blijckende wettelicke geboorte na te laten, ofte zonder enige dispositie van uijterste wille, zo substitueerde hij testateur in zulcken gevalle tot zijne erfgenamen Corn. Jansz Schaeck ende Simontgen Jans dr. des zelffs zustere, zijne testateurs neeffendenichte, ofte der zeluer respectieve kinderen, zo haers gebraecke in heuren plaetsen, ende dit alles zonder enige contradictie van iemandt ter wereldt. Alle twelck voorschreuen staet verclaerde hij testateur te wezen zijn testament uijterste ende laetste wille, die hy wilde als al zulcx. ofte als codecille, gifte uyt zaecke des doodts ofte onder den levenden vast ende onverbrekelicken gehouden te werden ende volcomen effect te sorteren 1) Not. J. Gijsberts. A°. 1594/97- Reg. O. SI4. fol. 343. 344- "5 vanden minsten tot den meesten articule toe, nietjegenstaende alle vereyschte solemniteyten van rechte daerinne niet geobserueert en waren. Versouckende voorts aen mij notaris hem hier off gelevert te werden een off meer behoirlijcke instrumenten inder bester fbrmen. Aldus gedaen in Amstelredamme ten huijse mijns notaris staende achter d'oude kerck op d'ooster voorburchwal. Presentibus Hans Barents poirter ende Sweer Dircxsz, smitsgezelle, inwoonder der voors. stede, tesribus vocatis atque rogatis. VII. TESTAMENT VAN CORNELIS HEEMSKERCK. *J (20 Augustus 1598). In den name des Heeren — Amen. In den jare des zelfs onzes Heeren XVc acht ende tnegentich, den twintichsten Augusti snamiddaechs de clocke een uyren Indictione undecima Regnerende dieHoochgeboren ende Doorluchtige Prince Heere Rodolphus bij der gratie Godts die twede Roemsche Keyzer vandien name int twe ende twintichste jare zijnre Mts electie. Compareerde voor mij Jacob Ghijsbertz binnen Aemstelredam residerende Openbaer Notaris bijden Hove van Hollandt op nominatie der selver stede geadmitteert ende den getuygen naergenoemt Cornelis Hendricxz Heemskerck inwoonder dezer stede cloock ende gesondt van lichaemè ende sijn verstandt, memorie ende uijtsprake wel hebbende ende v^n»endickgebniijckende, Die welcke, begerende d onmzienBcke uyre des doodts voorcomen met zijne testamentelicke dispositie, heeft met rijpen voordachten raide ende vrije wille (zo hij zeijde) zijn testament ende uijterste gemaeckt ende gedaen schrijven in manieren navolgende: Inden eersten bevelende zijn ziek Godt Almaehtich ende rijn lichaeme der christelicher begravinge, heeft hij Testateur tot zijnen enigen ende universele erfgename geinstitueert ende genomineert, zo hij institueerde ende nomineerde bij desen Jacob Hendricte Heemskeerck zijnen broeder tegenwoordich gereyst naer Ost Indien omme daer mede te doen ende gewerden zo als rijnen goeden raedt ende vrije wille gedragen zal, ende bij zo verre die voors zijne Testateurs broeder quame voor ofte na hem Testateur dezer wereldt te ouertyden zonder blijckende wetteHcke geboorte na te laten, 1) Not.J. Gijsberts. A°. 1597/1600. Reg. O. af 1, fol. soa. u6 ofte zonder enige dispositie van üyterste wille: zo substitueerde hy testateur in zulcken gevalle tot zijne erfgenamen Cornelis Jansz Schaeck ende Simontgen Jans dr des zelfs zuster, zijne testateurs neef ende nichte, ofte der zduer respective kinderen, zo haers gebrake in haren plaetsen, ende dit sonder enige contradictie van iemandt ter wereldt. Alle twelck voorschreven staet verklaerde hij Testateur te wezen sijn Testament üyterste ende laetste wille, die hij wilde als alsulcx oftealscodidlle,gifteuijtsaecke des doodts ofte onder den levenden vast ende overbrekelicken gehouden te werden ende volcomen effect te sorteren, niet tegenstaende die vereijschtesolemniteijten van rechte daer inne niet geobserveert en waren, verzouckende voorts aen my notaris hem hier of geleuert te werden een of meer behdrlicke instrumenten inder bester forme. Aldus gedaen in Aemstelredam ten huyze mijns notaris gestaen inde molenstege, Presentibus Pieter Jorisz Schoelapper ende Gommer Mathijsz stoeldraeyer poirteren der voorsz stede, testibus vocatis atque rogatis. VIII. COMMISSIE OP B. DRMOUCHERON. «> (6 Januari 1598). MAURICE PRINCÏ EN ORENGE, conté de Nassau, Catzenellenbogen, Vianden, Dietz, etc. Marquisdela Vere et Flissingues, Seigneur de St. Vyt, Daesbourgh, de la viüe de Grave et pays de Cuyck etc; Gouverneur et Capitrine generd de Guelres, Hollande, Zeelande, Westfrise, Zutphen, Utrecht et Overyssel, Admird generd, etc. a tous ceulx qui ces présentes verront ou orront salut, Scavoir faisons que sur la remonstrance et requisition a nous fricte par le Sr Balthasar de Moucheron. a ce que le voulsissions qudifier et aucthoriser de notre nom et commission, ensemble rassister d'aulcuns noz moyens pour mectre a execution certain desseing, qu'il s'estoit proposé sur les costes d' Affrique, et nommeme(n)t sur 1'Isle de Prince, du discommodement des affaires et endommagement desrevenuzduRoyd'Espdgne.etconsequamment a l'advancement de la cause commune des provinces unies du pays bas, leur navigation et commerce aux Indes, et signammentdelapropagation de 1'Eglise de Dieu, par la vraye cognoissance de sa parolle et volonté, 1) Huis-Archief van H. M. de Koningin. Bundel n°. «386. U7 a la gloire de sou sainct nom. Nous sa bonne et droicturière intention consideree, et nous souvenans du debvoirde Prince Chrestien, et d'ailleurs des torts et injustices que feu d'heureuse mémoire notre tres honnoré Seigr et pere, Guillaume par la grace de Dieu, Prince d'Orange avec toute sa posterité a receuz dudit Roy d'Espaigne, voire jusques a 1'inhumain et detestable assasinat, commis en sa personne, et que ja ses ministres ont trainé diversement de redoubler en la notre, si Dieu par sa misericorde et bonté infinie, ne nous en eust préserves. Avons esté et sommes contens a la deliberation de nps chers et feaulx, les gens de notre conseil, d'authoriser et commettre le dit Balthasar de Moucheron ainsy que 1'authorisons et commettons par ces presentes, d'entreprendre sur le dit Roy d' Espaigne et especiallement sur la dite isle de Prince, (sur laquelle il nous a declaré avoir son dit desseing) de Ia invahir, de la investir et tenir saisy, la munir et fortifier par toutes les meilleures voyes et moyens, dont il se pourra adviser et y j ugera propres et necessaires, promectans a ceste effect d'assistér ledit de Moucheron de quatre pieces d'artillerie de bronze, coleuvrines ou telles aultres, par ferme de prest, par 1'espace de deux ans, au bout desquels il sera tenu les rendre en nature, ou (si cela ne se peult) en la valeur qu'elles seront prisees au jour de la livrance que luy en sera faicte, et oultre ce de cent soldats entretenuz de leurs gages (mais non pour les despens de bouche) le terme de six mois premiers, lequel expiré tant les dits gages, que despens de bouche, estans en mer, seront a la charge, dudit de Moucheron, et le pourvoirrons d'adventage, ainsy qu'il nous en a requis de nos lettres patentes, pour la levee de cinc eens aultres soldats, saulf qu'il n'en defurnisse les compaignies ordinaires de 1'esUt du pays bas, et qu'elle soit et se face ensemble tont ce qui est de ladite entreprinse et expedition, tant en equippage de batteaux que aultrement, a ses frais et despens. Et pour 1'esquillonner et encourager d'adventage, a la poursuitte de ladite entrepise, sans qu'il ait occasion de plaindre les peines, travaubx et cousts qu il y mectra, Nous avons des maintenant pour lors qu il se trouvera saisy de ladite Isle, accordé et ottroyé, accordons et ottroyons au dit de Moucheron pour luy, ses hoirs et successeurs, ou ayans cause, les poincts, conditions et conventions ensuivans: A scavoir queprennans et nous reservans la dite Me en souveraineté et tiltre de Seigr» Souveraine, le dit S' Balthasar de Moucheron, et apres luy, ses hoirs successeurs ou ayans cause, recepvra et tiendra de nous, nos hoirs, successeurs ou ayans cause, toute la terre, et le fonds de la dite isle, en un franc fief, en qualité de notre vassal et homme fiefvéet mesmes la n8 pourra attiltrer de Stiff1' de Moucheron, et en porter le nom, comme en tdle, ou ainsy qu' aultrement il la vouldra denommer (moyennant que ce ne soit du nom, dont cy apres, peult estre, vouldrions user nous mesmes a notre Seigr»" directe et souveraine) nous la luy erigeons et attribuons par ces presentes avec jurisdiction et exercice de la jnstice, haulte, moienne et basse. Le tout a la charge et soubz 1'hommage et recognoissance, que luy et ses hoirs, successeurs, ou ayans cause seront tenuz de nous en faire et furnir (ainsy que ledit Moucheron le nous promect) d'une rente fonsiere et seigneurialle de quatre mille florins de vingt patars piece,dont serachargé ledit fief et proprietaire d'iceluy vers nous.comme Seigneur souverainheritablement et a tousiours, Icelie rente payable pardeca es pays de Brabant, Hollande ou Zeelande, et signamment en notre ville et marquisat de la Vere, en monnoye y courante, et ce tandis et durant le temps que ledit de Moucheron, ses hoirs, heritiers ou ayans cause seront en possession du dit fief, commencans les trois mille floiins de ladite rente avoir cours du jour que ledit de Moucheron se sera mis en ladite possession, et lesaultres mille florins restans, apres qu'il en aura joui 1'espace de six ans, et oultre ce encores d'ung droict et lods seignal perpetudduvmgtiesmedenier.ala vente, don ou transport quelconque qui se fera de ladite seig-'« et d'adventage a la charge de relever ledit fief, et en renouveller 1'hommage, toutes et quantes fois que par trespas, vente, don, transport, ou aultre changement de possession il escherra, d'un cheval de pria. Laissans de notre part moyennant les poincts d homage, recognoissance et relieff que dessus ladite terre et fonds de 1'Isle en la grandeur et extendue qu' elle cootient, sans rien y excepter en proprieté audit de Moucheron, pour par luy, ses hoirs et successeurs, ou ayans cause, en jouir et le posseder a tousjours mesmes avec pouvoir d'en demembrer ou esclicer aultant de partjes, et en la forme et maniere qu'il trouvera convenir, et les bailler en avant main a estre tenues de son dit fief et Seigrie en arriere fiefz, ou en cotteries, soubz telk justice et jurisdiction moyenne et basse qu'il y vouldra permettre et establir, sans que des dites parties ainsy demembrees ou esclissees pour une ou la première fois, ledit de Moucheron debvra payer le susdit droict et lods seig*' du vingte denier, mais bien des terres et parties qui pour la seconde fois se demembreront et esclisseront, ou se transporteront par les seconds possisseurs et aultres apres iceulx, comme sera aussi, de nous laisser audit de Moucheron ses hoirs et successeurs, ou ayans cause, 1'authorité, de sur son dit utf, vassaulx et subiectz, ensemble les den- lig res et marchandises entrantes ou sortantes de la dite Isle, imposerluy seul, tailles aides subsides et gabelles, ainsy que pour le garder, maintenir et pollicier il verra estre a faire et mieulx convenir* Etsemblablement d'y pouvoir forger monnoye d'or, argent et cuivre, de son coing armoié de ses armes, et marqué (quand bon nous semblera), de quelque escusson, portant un quartier des notres, en signe de notre souveraineté: en nous payant par forme de recognoissance, et droict de regale (quand et tandis que ne vouldrons y en forger nous mesmes, quant et luy) aultant que se paiera ordinairement au proufict du Seiff souverain es dites provinces de Brabant, d'Hollande ou Zeelande a son choix, sur 1'once d'or, mare d'argent et libvre de cuivre que s'y forgera, au mesme temps, finallement pour combler ledit fief et S™ de plus de preeminence, nous avons permis et permectons audit de Moucheron qu'il y pourra bastir forteresses en tel nombre et forme, qu'il trouvera convenir, y mectre garnisons constituer gouverneurs et aultres officiers et magistrats, taut pour Ie faict de guerre, que de la justice et police, et d'iceulx recepvoir les sermens en tel cas appartenans, pour veu que te faisans les dits sermens entre ses mains, ceulx des chiefs et gens de guerre soyent de fidelité a luy, soubz notre souveraineté, et que generallement le tout se face a ses propres frais et despens, sans que ledit de Moucheron nous puisse demander, ny pretendre a notre charge, aultre chose, ne plus de ce qu'a esté dict icy dessus, a quoy nous luy promettons de furnir et satisfaire leallement et 1'asseurons en parolle de Prince d?observer tous et chascuns les poincts et conditions auparavant mentionnes. Et ce ensuivant je Balthasar de Moucheron, acceptant pour moy, mes hoirs, successeurs, ou ayans cause, 1'accord et octroy cy dessus, que mon dit Seigr Ie prince a esté servi benignement me faire et conceder, en tous ses poincts, conditions, reserves et restrictions y comprins et expressez, lesquels je declare et confesse avoir leuz, releuz, et tóen ruminez tellemen t que m'en tiens plainement et sainement instruict, et du tout capable, a mon repos et appaisement, promects et m'oblige en quahté sus dite d'observer, entretenir, furnir et accomplir tous et un chascun les poincts, conditions, reserves et stipulations, les quelles il a pleu a mon dit Seigneur de conditionner, pour parler et mectre a ma charge, m'y tenant astrainct et assubietti, purement et de bonne foy, sans en rien excepter ny alterer, tout ainsy si je repetoie icy le tout distinctement de mot a aultre selon la teneur avant dicte, voulant bien ce neautmoins en la qualité que dessus, d'abon- 120 dant constituer comme je le fai par cestes solemnellement et en la meilleure forme que se peult, au profict de mon dit Seigneur, ses hoirs successeurs, ou ayans cause, la rente fonsiere et seigneurialle de quatre mille florins par chascun an, ensemble faire la dite recognoissance et promisse dudit droict et lods seigneurial du vingtiesme denier, et quant aussi du reliëf et hommage et aultres conditions et reserves susdites et en asseurer le payement et accomplissement que dict est, soubz 1'hypoteque et 1'obligation de ladite Isle, et de tout le fond et terre qu'elle contient, ensemble de ma personne, et de tous et quelsconques mes batteaux avec les Wens, denrees et marchandises qu'ils porteront soit en entrant, séjournantou sortant les pays bas, et partout ailleurs en iceulx se retrouveront, avant ou apres estre chargéz oudechargéz,avècprorogationdejurisdictionsetrenonchiation de toutes exceptions, benefices et graces, dont aulcunement je me pourroie prevaloir. En signe de vérité.et affin que toutes les choses en ce chartre comprinses, soient ferm es, arrestees,etinviolablementobservees, Je Balthasar de Moucheron ay par le congé et consentement de mon dit Seigneur le Prince soubsigué cestes de mon nom, et y imprimé mon cachet ordinaire. Et nous Maurice, Prince en Orenge, Conté de Nassau, Catzenellenbogen etc. voulant que ledit S« Balthasar de Moucheron soit bien asseuré et jouisse entierement de 1'effect de ces nos lettres patentes d'ottroy et commission en tous leurs poincts et articles, avons a la requeste, et aprez 1'acceptation que ledit de Moucheron en a faicte, signé cestes de nostre nom, et y faict appendre nostre grand seau en tel cas accoustumé. Donné a la Haye en HoUande le Vle de Janvier, 1'an de grace mille cinc eens nonante et huict. Maurice de Nassau. Je baltasar de Moucheron soubsigne et fais de mesmes hommaige et serment et par ordonnance fidelite a mon dit S« de son Ex«> le Prince comme dessus Milander. Balar de Moucheron. IX. VERSLAG VAN DEN GOUVERNEUR VALDES. (Archivo General de Indias Sevilla 74—4—12). Relacion de lo sucedido y estado de la tierra de las provincias del Rio de a Plata desde principio de enero de 99 que llego a elias por governador Don Diego Rodriguez de Valdes y de Ia Vanda. r. Partio el dicho governador del Rio de Geneiro para el de la Plata a 14 de diciembre de 98 anos y es te mesmo dia envio a Don Frances de Beaumont y Navarra su tiniente general en una caravela de asta 25 toneladas y en un patage del mismo porte con 24 arcabuceros y mosqueteros, que entre sus criados y vecinos de la dicha governacion se Uegaron, a reconocer la costa de la dicha su governacion que comienza desde la Cananéa quince o 2oleguas adelante de Sant Vicente a Ia vanda del sur.porque los Indios de aquellas costas solian ser muy dociles y se solia tener por alli pase seguro para el Paraguay y porque viese si se podria sacar el artilleria que en la isla de Santa Catalina esta en un navio que alli perdio Diego Flores de Valdes quando fue al Estrecho de Magallanes. Verslag van het gebeurde in en den toestand der provinciën van den Rio de la Plata sedert het begin van Januari 1599, toen daar als Gouverneur optrad Don Diego Rodriguez de Valdés y de la Vanda. 1. Gezegde Gouverneur vertrok denzoen Decemberlr598 van den Rio de Janeiro naar den Rio de la Plata en dienzelfden dag zond hij zijn luitenant-generaal Don Frances de Beaumont y Navarra uit met een karveel van ongeveer 25 ton en een jacht van dezelfde maat, waarin 24 haakbusschutters en musketiers, die hij uit zijn gevolg en uit de burgers had bijeengetrokken, ter verkenning van de kust van zijn Gouvernement, welke begint bij de Cananéa 15 4 20 mijl bezuiden San Vicente, omdat de Indianen van die kust zeer gedwee zijn en daardoor een veilige doortocht naar Paraguay placht te bestaan, en om na te gaan of men het geschut kon ophalen, dat zich bij het eiland Santa Catharina in een schip bevindt, dat daar Diego Flores de Valdés verloor, toen hij naar de Straat van Magelhaes ging [IS»*]- 122 i. A los s de enero de 99 Hego el governador al Rio de la Plata, y luego que Uego se infbrmo y allo que la ciudad de la Trinidad Puerto de Buenos Ayres estava muy necesitada de servicio a causa de no se aver corrido la tierra cinco aflos avia, y que esto era en tanto estremo, que ubligaba a rauchas mugeres honradas a yr por sus personas al rio a traer agua para el servicio de su casa, y que los Yndios andavan todos de guerra y aun de los que servian en casa poco avia, que avian muerto a dos espanoles de siete u ocho que salieron a tornar potros, que yendo con ellosun Yndio de servicio y visto adonde rancheavan, dio en ellos de noche con otros quatro Yndios y de los dichos 7 espanoles mataron los dos y hirieron a los demas, por lo qual el dicho governador dentro de 20 dias que Uego yzo aprestar 20 soldados, y salieron a correr la tierra y dieron en cantidad de Yndios de guerra y les trageron algunas piezas con lo qual se vino a reducir un cacique con cantidad de Yndios, y quando sevinodeesta malocateniaprevenidos otros 30 soldados para que saliesen luego por otra vanda, que bicieron otra jornada mejor que la primera con que se dio algun servicio al lugar y se tubo 2. Den 5den Januari 1599 kwam de Gouverneur in den Rio de la Plata aan, en onmiddellijk daarna won hij inlichtingen in en bevond hij, dat in de stad van de Trinidad Puerto de Buenos Aires groote behoefte bestond aan dienstpersoneel, omdat men in geen vijfjaar een tocht naar het binnenland had gedaan; dit was zoo erg, dat vele deftige vrouwen verplicht waren om zelf naar de rivier te gaan om water voor haar huishouding te halen; en dat de Indianen allen in verzet waren gekomen, ja zelfs de huisbedienden. Kort geleden hadden zij twee Spanjaarden van de zeven of acht, die uitgegaan waren om veulens te vangen, gedood; een huisbediende, die met hen mede was gegaan, en gezien had, waar sij overnachtten, had hen des nachts met vier andere Indianen overvallen, en van de gezegde 7 Spanjaarden er twee gedood en de overige gewond. Daarom deed de gezegde Gouverneur binnen 20 dagen na zijn aankomst 20 soldaten uitrusten; deze trokken uit om het land af te loopen en stuitten op een groot aantal vijandige Indianen, en zij voerden enkele stukken geschut aan, waarmede men een cacique met vele Indianen tot onderwerping bracht. Toen men van dezen tocht terugkwam, had hij 30 andere soldaten gereed om dadelijk een anderen kant op te gaan, die een excursie maakten beter dan de eerste, waardoor eenig dienstpersoneel voor de plaats en wat meer veiligheid verkregen werd. 123 un poco de mas seguridad. Y en este lugar se advierte, que estos Indios de esta tierra son como Alaraves, que no tienen asiento ninguno sino que andan tras la caza y alli asientan adonde les toma Ia noche, y sus casas son de esteras y pellejos; traen gran cantidad de caballos parasu servicio y tambien para corner; y en estas dos malocas se les tomaron mas de 2 00, pero 1 uego tienen otros tantos por la mucha abundancia, que ay de ellos. 3. En este interin que seria a dos meses llegado el governador, llegaron el dicho Don Frances y demas soldados en sola la caravela, por se les aver perdido el navio aunque no la gente, y sin aver dado abla a los Indios, porque en el Viaza oLaguna de los Patos que todo es uno que es mas aca de la Isla de Santa Catalina, allaron un varco de San Vicente con siete soldados, los quales saviendose en la villa de San Vicente que el dicho governador enviava a reconocer las costas, a fin de que no se entendiese como ellos yban alli a acer esclavos los Indios, que en su distrito les esta proy vido, enviaron los dichos soldados, los quales alborotaron los Indios de toda la costa diciendoles que eramos sus enemigos, de manera que en treinta leguas no quedo Indio salvo tres o quatro que estaban con aquellos soldados a quien Hier wordt opgemerkt, dat de Indianen van deze streken zijn als de Arabieren, die nergens vast verblijf houden, maar die op jacht gaan en verblijven, waar de nacht hen overvalt; en hun huizen zijn van matten en vellen; zij voeren een groot aantal paarden mede voor hun gebruik en eveneens om te eten; en op deze tochten nam men er hun meer dan soo af, maar dadelijk hebben zij er weder evenveel door den grooten overvloed, die daarvan is. 3. Intusschen, ongeveer twee maanden na aankomst van den Gouverneur, was de gezegde Don Frances en zijn soldaten met de karveel alleen aangekomen, omdat men het jacht, maar niet de bemanning daarvan, verloren had en zonder Indianen gesproken te hebben, omdat zij in de Viaza of de laguna de los Patos (eenden), wat hetzelfde is (die meer dezen kant op ligt dan het eiland Catharina), een schuit uit San Vicente met 7 soldaten hadden gevonden, van waar men, wetende dat de gezegde Gouverneur eene verkenning der kust gelast had, om te voorkomen dat gehoord zou worden hoe die van San Vicente daar heen gingen om de Indianen tot slaven te maken, hetgeen hun in zijn gebied verboden was, de gezegde soldaten gezonden had, welke de Indianen der geheele kust hadden verontrust door hun te zeggen, dat wij hunne vijanden waren, zoodat er op de 3o mijlen 124 se dik» como aquellos soldados les avian mentido y que antesera al reves, porque nosotros ybamos a darles lo que uviesen menester y a defenderlos de quien les quisiese acer agravio, y a darles a conocer a Dios y al Rey nuestro Senor; y por se aver metido con el varco la laguna adentro y no poder liegar alla los navios, fue solo con una lengua Don Antonio Arias de Rivadeneira el qual les tomo la orden que traian porescrito,y visto que alli nopodianacercosade consideracion, bolvieron a la Isla de Santa Catalina y allose el navio que tiene la artilleria, pero no se pudo dar con las piezas porestar metidas muy en el fondo, vinieronse al Rio Grande que esta en 31 grados y medio, y no le pudieron tornar, porque aqui se les fue a piqué el navichuelo, y con la cara vela tan cargada de gente no se atrevieron a entrar enelRioGrandeyansi se vinieron a este puerto.El dicho governador vista la desorden de los de San Vicente yzo proceso de ello y despacho requisitoria para el governador del Brasil para que le entregase los culpados, conforme ala conconÜadeentrePortugalyCastilR^ se vera por otro tanto que va con esta relacion, para que el Real Consejo la geen enkelelndiaan was overgebleven,behalve de 3 of 4, die bij de soldaten waren; aan welke gezegd werd, hoe die soldaten hen hadden belogen en dat veeleer het tegendeel het geval was, omdat wij hun zouden geven, wat zij noodig hadden en hen verdedigen tegen wie hun kwaad zouden willen doen en hun zouden doen kennen God en den Koning onzen Heer; en omdat zij met de schuit de lagune waren ingevaren, waar de schepen niet konden binnenkomen, ging met slechts een man Don Antonio Arias de Rivadeneira tot hen en nam hun de order af, die rij op schrift bij zich hadden. Ziende, dat zij daar niets van belang konden uitrichten, keerden zij naar het eiland Santa Catharina terug, en het schip werd gevonden, dat het geschut inhoudt, maar men kon de stukken niet vinden, omdat ze te diep lagen. [Daarna] kwamen zij aan den Rio Grande, die op 31% graad ligt,en dien konden zij piet aandoen, omdat hier het jacht zonk, en zij met de karveel, zoo overladen met volk, het niet waagden denRioGrandein te gaan, en zoo rijn rij in deze haven gekomen. Toen de gezegde Gouverneur het wangedrag van die van San Vicente vernomen had, heeft hij daarvan proces verbaal opgemaakt en aan den Gouverneur van Brazilië den eisch gesteld, hem de schuldigen uit te leveren, volgens het verdrag tusschen Portugal en Castilla. Het proces verbaal is, zooals men zien zal, bij dit verslag gevoegd, opdat de Koninklijke Raad het zien moge en recht doen. Den 125 veay provea justicia y al dicho Don Antonio,por ser de mucha importancia lo del Rio Grande, le bolvio a embiar en la mesma caravela con 8 soldados. 4. Ansi mismo envio a Don Frances su tiniente general a Santa Fe y la Asuncion por tener necesidad aquellas ciudades de asistencia y escrivio a Eraan Darias de Sayavedra, que estava governando por muerte de Juan Ramirez de Velasco y estava en la guerra del Parana, que en ninguna manera la dejase asta reducir aquellos Indios, qUe son muchosy velicosos, y quando Uego aUa el general ya esta van reducidos y buelto Eraan Darias. 5. Por pasqua de resurecion bolvio el dicho Don Antonio de Ribadeneira sin aver podido tornar el RioGrande por ser yaentrado el invierno.aviendo gastado enelk>36dias;y advierteseen estelugarque estasjoraadas ninguna le a costado a el Rey nuestro Sefior un real y en las dos veces, que se fue al Rio Grande, gasto el governador mas de mil ducados. 6. En pasando la pasqua se yzo otra maloca que, aunque no mas que de 10 soldados, fue de consideracion ;y adviertese que en toda la dicha ciudad noay mas que 50 soldados; y asta fin de Julio se despacharon los navios en gezegden Don Antonio zond hij met dezelfde karveel en 8 soldaten weder naar den Rio Grande, omdat het onderzoek dezer rivier van groot belang is. 4. Eveneens zond hij Don Frances, zijn luitenant generaal, naar Santa Fé en Asuncion, omdat die plaatsen hulp noodig hadden, en schreef hij aan Hernandarias de Savedra, die daar door den dood van Juan Ramirez de Velasco het bewind voerde, en in oorlog was met die van de Parana, dat hij onder geen voorwaarde moest aflaten, voor hij dezelndianen onderworpen had, die groot in aantal en daarbij oorlogzuchtig zijn. Toen de Generaal daar aankwam, waren zij reeds onderworpen en was Hernandarias teruggekeerd. 5. Met Paschen keerde de gezegde Don Antonio de Ribadeneira terug zonder den RioGrande te hebben kunnen aandoen, wijl de winter reeds ingevallen was, zijnde 36 dagen uitgeweest. Hier wordt aangeteekend, dat geen dezer tochten aan den Koning onzen Heer een reaal heeft gekost, en dat de beide malen, dat naar den Rio Grande gegaan werd, de Gouverneur meer dan 1000 dukaten uitgegeven heeft; 6. Tijdens de Paschen werd een andere tocht gedaan, die ofschoon door slechts ro soldaten volbracht, van belang was. Opgemerkt wordt, dat er in geheele stad niet meer dan 50 soldaten zijn. Eerst tegen het einde van Juli vertrokken de schepen, waarin de Bisschop en de Gouverneur ge- 126 que vinieron el obispo y d dicho governador y la cararela, en que se corrio la costa, y otras cinco o sds que vinieron con esclaves; estos nayios son varcos, porque el de mas porte de todos ellos es de setenta tondadas. 7. A los veinte y nueve de Jdio Uego aqm una urca de Olandeses con treinta y quatro ombres, 30 piezas de artilleria y muy en orden de guerra; estu vo aqui asta 15 de Septiembre y por ser largo lo que se paso con ella y contarlo con puntualidad, va una larga reladon de dio y las confisiones de algunos de 12, que quedaron presos y entre dio» capitan y piloto, los quales quedan en Santa Fe, esperando lo que el Virrey ordenara que se aga de ellos. 8. Luego que se fue la urca fue necesario y casi forzoso acerse una maloca, porque los Indios que no pierden ocasion, viendonos ocapados, andavan muy desvergonzados; fueron a ella 35 soldados y por su capitan Don Antonio Arias d e Ribadeneira, y ochenta leguas de esta dudad acia la Cordillera de Chile dieron en unos Indios que estavan en un sitio fuerte, y queriendose tener abla con ettös, y aviendo el dteho Don Antonio tornado una entrada del dicho sitio con 6 caballos y embiado a Don Francisco Rodriguez de Valle con otros 6 a que drcundase la siërra, y mandado apeari4arcabu- komen waren, en de karveel waarmede de kust verkend was, zoo mede 5 of 6, die met slaven waren gekomen; deze schepen zijn schuiten, omdat de grootste van die (slechts) 70 ton meet. 7. Den 3osten jnli kwam hier een Hollandsch schip aan met 34 man, so stukken geschut en vdkomeu ten oorlog toegerust; het bleef hier tot den 15den September. Wijl veel daarmede gebeurd is en om dat met nauwkeurigheid te vertellen gaat (hierbij) een lang verslag daarover, met de bekentenissen van eenige der ïs die gevangen bleven, onder wie de kapitein en de schipper, die in Santa Fé bleven, om af te wachten, hetgeen de Onderkoning zd bevelen, dat met hen gedaan moet worden. 8. Dadelijk na het vertrek van het schip was het noodig en bijna onvermijdelijk een tocht te doen, omdat de Indianen, die geen gelegenheid verliezen als zij ons in moeilijkheden zien, zeer onbeschaamd waren geworden. Daaraan namen deel 35 soldaten onder kapitein Don Antonio Arias de Ribadeneira. Tachtig mijlen van deze stad naar de sijde der CordUlera van Chili stuitten zij op eenige Indianen, die zich in een sterke stelling bevonden. Wenschende mét hen te spreken, had Don Antonio een toegang tot de stelling «et 6 ruiters bezet, en Don Francisco Rodriguez 127 ceros para lo que se ofreciese; se Uego algo a ellos y flecharonle el caballo por un ojo, porque los caballos van armados de unos escaupeles fuertes; y necesitado a apearse, aremetio con los Indios,que cargaron con una espada j rodela y cota, y yendo yriendo y matando en ellos, salio un Indio de tra. ves y aremetio con tanta furia, que le derribo de un barranco que alli avia tan al to como tres tapias, y cayo en medio de 100 Indios que en un momento le mataron sin poder ser socorrido, porque por presto que llegaron los soldados ya no pudieron mas que retirar el cuerpo a costa de algunas vidas; diose aviso al dicho Don Francisco que yva la buelta de la Cordillera, vino, y ordeno que arremetiesen a los Indios los 14 arcabuceros que esta* ban a pie y los demas a caballo, que se apearon, y a cabo de una ora se reti. raron los soldados, muchos de ellos descalabrados, porque les tiraban muchas piedras y el sitio como esta dicho era fuerte. Entonces ordeno el dicho Don Francisco que se refrescasen y bolviesen a pelear Uevando adar- de VaUe met 6 man uitgezonden om heigebergte om te trekken, terwijl hij 14 haakbusschieters gelast had af te stappen en voor komende gebeurtenissen zich gereed te houden. Toen hij daarop de Indianen eenigszins naderde, schoten deze een pijl in een oog van zijn paard — de paarden zijn overigens bedekt met een sterken wapenrok. Verplicht om af te stijgen, viel hij de Indianen aan, die zwaard, schild en kolder droegen; terwijl hij wondende en doodende onder hen voortschreed, schoot een Indiaan van ter zijde op hem toe en viel met zooveel woede op hem aan, dat hij hem van een wal afwierp, zoo hoog als drie tapias (schuttingen, leemen afscheidingsmuren van erven) en hij te midden van 100 Indianen nederviel, welke hem in een oogenblik gedood hadden vóór men hem te hulp kon komen, zoodat de soldaten hoe zeer zij zich ook haastten niet meer konden dan het lijk, ten koste van het leven van eenige hunner, terug te halen. Van het gebeurde werd bericht gezonden aan Don Franci sco, die de omtrekking van het gebergte maakte. Hij kwam en beval dat de i4 haakbusschieters, die te voet waren, en de van het paard gestegen ruiters de Indianen zouden aanvallen; maar na verloop van een uur trokken de soldaten terug, velen onder hen aan het hoofd gewond, omdat veelsteenen op hen geworpen werden en de stelling, zooals gezegd, sterk was. Vervolgens beval Don Francisco.das sij eerst eenige rust zouden nemen en daarna tot den strijd terugkeeren, voorzien van lederen, schilden tot afwering der steenen; en dit geschiedde. Het gevecht begon opnieuw en reeds tegen den 128 gas para las piedras y ansi se yzo y se bolvio a pelear, y ya cerca de la noche acabaron de veneer a los Indios aviendose comehzado la primera refriega al salir del sol, y ansi se mataron los Indios todos que alli avia, unos despenados y otros a arcabuzasos y cuchilladas, que serian comp 170 sin dejar ninguno a vida de los que peleaban, y se trageren como otros 170 muchachos y muchachas. 9. En el interin que se fue a esta maloca envio el governador a Santa Fe presos al capitan y pilote- y otros soldados de cuenta de la urca con 6 soldados y ansi mismo un cura y vicario, que se metia con la jurisdicion real y descomulgo injustamente al governador, para que le castigase el obispo; y envio otros 10 soldados supliendolos con los de su casa a castigar una desverguenza que tuvieren otros Indios como ao leguas de aqui, de manera que se quedo solo en el lugar con ia o 14 ombres casi inutiles, aciendo guardias por su persona todas las noches, asta que bolvieron los dichos ro soldados y luego los 35 con el cuerpo del dicho Don Antonio su capitan a cabo de 45 dias que salieron de aqui. 10. En este lugar me parece decir la calidad de los Indios de esta tierra; avond hadden zij de Indianen geheel overwonnen, terwijl de eerste strijd met zonsopgang was aangebonden. Zoo werden alle Indianen gedood, die daar waren, eenigen door hen in de diepte te storten, anderen met geweerschoten en sabelhouwen; het zullen er 170 geweest zijn. Geen enkele van hen, die medegestreden hadden, bleef in leven; en men bracht ongeveer 170 knapen en meisjes mede. 9. Terwijl deze tocht werd ondernomen, zond de Gouverneur den kapitein, den stuurman en verder de voornaamste der zeelieden onder geleide van 6 soldaten gevangen naar Santa Fé; en eveneens een pastoor vicaris, die zich bemoeid had met de koninklijke rechtsbevoegdheid en den Gouverneur onrechtvaardig in den kerkban had gedaan, ten einde hem door den Bisschop te doen straffen; en hij zond nog 10 soldaten, die aanvullende uit zijn eigen macht, om de onbeschaamdheid van eenige Indianen ongeveer ao mijl van hier te straffen; zoodat hij in de stad achterbleef met slechts ia of 14 bijna ongeschikte mannen, die alle nachten voor hem de wacht betrokken, totdat de gezegde 10 soldaten terug waren gekeerd en daarna de 35 met het lijk van Don Antonio, hun kapitein, 45 dagen nadat zij van hier vertrokken waren. 10. Hier wil ik iets omtrent den aard van de Indianen van dit land 129 son todos a una mano de grandes estaturasymiembrosjsucomida escarrie medio cruda y pescado; andan en cueros y cubren las verguenzas solas, y ellos se cubren con unos pellejos de venado, pelean con arcos y flechas y con unas bolas de piedra, asidas en una cuerda muy recia como de dos brazas, y dando bueltas sobre la cabeza las jiran con tanta destreza, que a 80 pazos enredan un ombre y un caballo y un venado y en el aire un pato. El governador fue un dia a caza con obrade iou ia Indios, yen dos oras enredaroncon esta arma ar venados; son grandes orabres de una traicion y un impitu le executan con gran animo, aunque se vean caer a menudo. Entre los que estavan quando mataron a Don Antonio avia dos que con granos de maiz aviendo venido a este ciudad de paz que con granosde maiz avian contedo quantos ombres avia en ella, y conforme a ello andavan juntando las fuerzas que les parecieron vastantes, y repartian ya entre si las mugeres, y estos dos quando peleavan Uamavan por sus nombres a algunos soldados de este ciudad que tienen opinion de valientes. n. En este tiempo llegaron ao soldados de Santa Fe porque avia en viado zeggen. Zij zijn over het algemeen groot van gestalte en ledematen; hun voedsel is half rauw vleesch en visch; zij dragen dierenhuiden en bedekken alleen de schaamdeelen, en zij dekken zich met hertevellen; zij vechten met pijl en boog, en met steenen ballen zeer stevig vastgemaakt aan een touw van ongeveer a vadem lang, en nadat zij dit boven het hoofd hebben rondgedraaid, slingeren zij het met zooveel behendigheid weg, dat zij op 80 pas een man, een paard, een hert, of een eend in de vlucht, daarin verwarren. De Gouverneur ging op zekeren dag op jacht met 10 a ia Indianen en in twee uur hadden zij met dat wapen 21 herten omstrikt. Het zijn groote mannen, die met list een plan ontwerpen en dit met onstuimigheid en grooten moed volvoeren, hoewel er natuurlijk dikwijls bij vallen. Onder degenen, die bij het dooden van Don Antonio tegenwoordig waren, bevonden er zich twee, die vreedzaam naar deze stad waren gekomen, en die met maiskorrels geteld hadden, hoeveel mannen daarin waren, en in verband daarmede de krachten hadden verzameld, welke hun voldoende schenen, en reeds hadden zij onder elkander de vrouwen verdeeld; en deze twee riepen gedurende het gevecht eenige soldaten uit deze stad, die zij voor dapper houden, bij hunne namen. 11. Te dien tijde kwamen ao soldaten van Santa Fé, om welke de Gouverneur had gezonden, toen het schip hier verschenen was, en die hier Linschoten XVI. el governador quando aqui parecio la urca, que llegaron aqui a cabo de tres meses, y mes y medio despues que se fue. 12. Estos trageron nuebas como el tiniente general Don Frances de Beaumonte era ido a socorrer la ciudad de la Concesion del Rio Bermejo que estava muy necesitada de los Indios de guerra comarcanos, y que Uevo 80 soldados y con losde la dicha Ciudad y de las Corrientes hizo asta 120, y asta aora desde los uUimos de setiembre no se save cosa de lo que a sucedido, ix» estar como esta la dicha ciudad docientas leguas de aqui. Al margen se lee. = Ya se a savido que a tenido algunas victorias. aunque fue a la guerra 8 meses a. 13. Tambien proveyo el governador a Don Antonio de Anasco vecino de la ciudad de la Asuncion para que fuese a la ciudad de Guaira y villa de Gerez y Villarrica, a que visitase aquellas tres poblaciones que estan 450 leguas de aqui y aver mucha necesidad de ello. 14. Aviendo venido este afio muy a menudo nuevas de malos sucesos en Chile y aviendo el Virrey ordenado que Eraan Darias de Sayavedra con 100 soldados del Paraguay fuese a Chile y visto por el governador la nece- aankwamen na verloop van drie maanden, anderhalve maand nadat het schip weggegaan was. 12. Deze brachten tijding, dat de luitenant-generaal Don Frances de Beaumonte, de stad la Concesióa aan den Rio Bermejo, die zeer benauwd was door de vijandige Indianen uit den omtrek, te hulp was getrokken, en dat hij 80 soldaten bij zich had, met die van de gezegde stad en van las Corrientes te zamen ongeveer 120; en dat men tot nu toe sedert den laatsten September niets gehoord had omtrent den uitslag, omdat de genoemde stad 200 mijl van hier ligt. In margine leest men: Eindelijk heeft men vernomen, dat hij eenige overwinningen heeft behaald, ofschoon hij reeds 8 maanden geleden ten oorlog trok. 13. De Gouverneur heeft eveneens Don Antonio de Anasco, burger van de stad Asuncion, opgedragen te gaan naar de stad Guaire en Villa de Gerez en Villarrica, ca deze drie steden te bezoeken, die 450 mijl van hier liggen, en dit zeer noodig hebben. 14. Aangezien er dit jaar zeer dikwijls berichten omtrent den slechten gang van zaken in Chili rijn gekomen en de Onderkoning bevolen heeft, dat Hernandarias de Savedra met 100 soldaten uit Paraguay naar Chili sidad en que esta governacion ansi de gen te como de municiones y el aprieto, en qne la tienen puesta los Indios de guerra' y aan los de paz con nuebas alteraciones cada dia, le parecio no dejar salir los 100 soldados y aviendo llegado a este puerto de Buenos Ayres en los navios de negros de la costa del Brasil al pie de 60 soldados de los, que alli esta van de presidio, yzo de ellos una compania de 60 ombres y les dio por capitan a Don Francisco Rodriguez de Valle su primo y con su vandera y caxa y oficiales y cabos de esquadra, alferez y sargento los avio la buelta de Chile, y costo el dicho aviamiento dos mil pesos corrientes de a 8 reales, siendo cierto que si raeran de Lima quando Uegaran a Chile fueran con raas de 30000 de costa; eran soldados viejos y lucidos y los mas de ellos ombres nobles. Al margen se lee = A venido nueva de Chile que los soldados que 11egaron a tiempo que en Santiago estavan bagreadas las calles y se avia perdido Valdivia y que fueron estimadisimos y tenido por buen socorro. zou gaan, en door de» Gouverneur gelet is op het gebrek, dat in dit Gouvernement bestaat zoowel aan volk als aan ammunitie, zoo mede op het gevaar, waarmede de vijandige Indianen en ook de onderworpene door nieuwe woelingen iederen dag dreigen, scheen het hem toe, dat hij de 100 soldaten niet mocht laten gaan; en wijl er in deze haven van Buenos Aires (juist) in negerschepen van de kust van Brazilië 60 soldaten zijn aangekomen, die daar in bezetting lagen, heeft hij van deze een compagnie van fio man gemaakt en hun tot kapitein gegeven Don Francisco Rodriguez de Valle, zijn neef, en hen met hun vaandel en trom en officieren en onderofficieren, vaandrig en sergeant (sargent») naar Chili gezonden; en deze uitrusting kostte 2000 pesos corrientos van 8 (zilveren) realen, terwijl zeker is, dat als zij uit Lima gegaan waren, die kosten bij hun aankomst in Chili meer dan 30000 zouden hebben bedragen; het waren oude en prachtige soldaten en de meeste van hen edellieden. ») In margine leest me» = Er is bericht uit Chili gekomen, dat de soldaten tijdig aankwamen, datin Santiago de straten verlaten waren en dat Valdivia verloren was gegaan [^November 1599], en dat sij hoog gewaardeerd werden en voor goede hulp gehouden. 1) Dezelfde marsen was in 1583 niet 600 man gemaakt door den voorganger van Onez de Loyola, den Gouverneur van Chili Alonso de Sotomayor, die zich met drie schepen van de vloot van Flores de Valdés had afgescheiden om naar Buenos Aires te gaan. 132 i5- Aviendo fecho todo lo susodicho estava el governador de canrino para Santa Fe y llegole un patachuelo que fue de la urca que se tomo en San Vicentecompafierade la que aqui estuvo a daraviso.como a laVayaavian Uegado siete urcas y dos pataches y avian tornado el puerto con todos los navios que en el avia, y la urca que aqui vino, que se avia ydo a entregar alli con solos 3 ombres bibos, aunque sin gente artilleria ni acienda, que ya estava en tierra; y que un navio grueso de un bailio de Portugal avia peleado mucho tiempo y visto pue no se podia defender mas, el mismo se avia metido en fondo, por lo qual el dicho governador dejo su ida y esta previniendolo que sepuede,queesbienpoco, supuesto que el lugar que es de 50 casas esta tendido por la barranco en casi un quarto de legua, de manera que no se puede fortificar, ni ay ombre en el de 50 vecinos que tiene, que espereunarcabuzaso; Dios le provea que asta aora bien mal proveido esta. Acense guardias de noche en el lugar y en los navios, tienense prevenidos caballos, y de los Indios yanaconas que sirven en el lugar que son asta 80, se a echo una compania de a caballo con cafias que parecen lanzas para 15. Al het bovengezegde gedaan hebbende was de Gouverneur op weg naar Santa Fé, toen een jachtje aankwam, afkomstig van het schip, dat te San Vicente genomen was en dat samen was uitgevaren met het schip, dat hier geweest is, om bericht te geven dat in de Bahia waren aangekomen 7 schepen en 9 jachten, en dat deze de haven en alle schepen die daarin waren, hadden genomen en (ook) het schip dat hier is gekomen en dat daarheen was gegaan om zich over te geven met slechts 3 man in leven, ofschoon zonder volk, geschut noch lading, welke reeds aan land was; en dat een groot schip van een Bailio van Portugal langen tijd gestreden had en toen het zag, dat het zich niet meer verdedigen kon, zich zelf tot zinken had gebracht; waarom de Gouverneur zijn reis opgaf en de mogelijl»*oorrieningen treft, hetgeen wel weinig is, daar de plaats, die 50 huizen telt, zich uitstrekt langs den oever over bijna een vierde van een mijl, zoodat zijniet versterkt kan worden, terwijl onder de 50 burgers, die zij telt, er geen man is die een busschot zou afwachten. God moge verhelpen, dat zij tot heden zeer slecht voorzien is! Er worden 's nachts wachten in de plaats en op de schepen uitgezet, ruiters worden gereed gehouden en uit de yanaconas Indianen, die in de plaats dienen, dat er ongeveer 80 zullen zijn, is een compagnie te paard gevormd, voorzien van bamboestokken, die oplansen gelijken, opdat zij uit de verte zich zouden voordoen als cavallerie; en een »33 que de lejos agan muestra de caballeria, y una pieza de artüleria de bronce esta a Ia orden y otros dos pequenos de yerro y no ay balas; aora se tratade acelias de plomo con dados de yerro dentro; ay cosa de quatro quintales de polvora, que hizotraer el governadorenlosnaviosqueestuvieronaquielano pasado.que ogano vinieron con esclavos; y en efecto si no se provee de remedio se perdera todo, y plega Dios que no lo padezca el Piruque tiene mucho peligro. Tres urcas de Flamencos que estavan en la Vaia de las que van de Lisboa por los contratadores del palo, en Uegando alli las urcas de Olandeses, se juntaron con ellos, y ansi son por todas i o y dos patages. Llegaron alli la vispera de navidad por manera que por momentos se puede entender que pueden Uegar aqui, por ser ya media do Marzo de 1600 afios. 16. La urca que aqui estubo fue tan necesitada, que Uego a la Baya a donde se entrego con solos tres ombres bibos, y las que aora estan en la Baya venian de la Isla de San Tome, adonde en compania de otras asta treinta saquearon aquella isla y la del Principe y pasaron a cuchülo a todos los que uvieron a las manos y traian preso al governador de alli y pedian stuk bronzen geschut is gereed met nog twee kleine ijzeren, en er zijn geen kogels; nu gaat men er toe over ze te maken van lood met stukken ijzer van binnen; er zijn ongeveer 4 quintales (1 quintal as 100 soutane = talaar (htttjn tatari», tot de enkels reikend). »3S pudieron, que fueron asta 45; y a los 19 de Diciembre se hicieron las onras a visperas, y el siguiente dia la misa con la autoridad que se pudoen laforma que se hace en Espana; ubo tumulo de quatro gradas por no sufrir mas el altar de la iglesia con sus barandillas en cada una Uenas de belas y achas en las esquinas, y encima la tumba toldada la iglesia toda de luto; fueron en orden todoslos estandartes de las cofradias, y luego las cruces de la yglesia mayor y de San Francisco, y luego los vecinos con sus lobas en dos ordenes y los ultimos el cavildo y justicia y el sargento mayor con luto corto y su gineta en la mano, poniendo en orden de un cabo a otro, y todos los demas con faldasy cubiertas las cabezas, y luego dos maceros con lobas redondas y capirotes y caperuzas, descubiertas las cabezas con sus mazas doradas y plateadas al ombro, y lnego tras ellos el maestre de campo Cristoval de Arebolo con loba redonda y caperuz* y capirote, descubierta la cabeza y un baston negro en la mano, y luego el capitan Don Francisco Rodriguez de Valle con un estoque desnudo, y el general Don Antonio de Anasco con una corona de oro a la mano derecha con lobas y faldas y cubiertas las cabezas waren, dat er 45 zullen geweest zijn; en den 19 December in den vooravond werden de lijkdiensten gehouden en den volgenden dag werd de mis gelezen met alle mogelijke plechtigheid en zooals dit in Spanje gebruikelijk is; er was een katafalk, vier treden hoog, omdat het altaar der kerk niet toeliet er meer te maken, met op elke trede een dichte rij kaarsen en op de hoeken een groote, en boven de tombe was de kerk geheel overspannen met rouwdoek; in volgorde gingen al de vaandels der broederschappen en dan de kruisen van de groote kerk en die van San Francisco en dan de burgers in hun lobas in twee rijen en het laatst de gemeenteraad en de justitie en de sergeant majoor met kort rouwkleed en zijn korte lans in de hand, alles regelende van het begin tot het einde, en al de overigen met falies en gedekte hoofden en dan twee stafdragers met ronde mantels, kraagmanteltjes en kappen en ongedekte hoofden, met hun vergulde en verzilverde knotsen op den schouder; en dan achter hen de overste Cristoval de Arebolo met een ronden mantel, kap en kraagmanteltje, het hoofd ongedekt en een zwarten stok in de hand; en dan de kapitein Don Francisco Rodriguez de Valle met getrokken degen, en de generaal Don Antonio de Anasco met een gouden kroon in de rechterhand, beiden met lobas en falies en bedekte hoofden, en achter hen in dezelfde orde de grootvaandeldrager met een zwart vaandel; daar- 136 y luego detras de ellos en la misraa forma el alferez mayor con un estandarte negro, luego yba el governador con loba, cubierta la cabeza y once criados detras del con ropiüas capas y caperuzas asta los pies; ubo sonetos y otavas y versos latinos y ytalianos y portugueses, y estuvieron siempre a cavallo y armados 20 soldados de guardia, que avian venido de Santa Fe por mandado del governador, quando estubo aqui la urca. Y luego los dos dias siguientes se hizo en San Francisco. 18. A los dies y seis de Enero de este ano de 1600 se hizo la solemnidad del juramento y alzamiento del Rey DonFelipe tercero nuestro Senor; hizo se un tablado en la plaza, enramado y con arcos y tapizado; y luego despues de corner vino el alferez, que salio el ano pasado, que por ser tan al principio, no avia entregado el estandarte al reciennombrado el dia de ano nuevo; vino a cavallo acompanado de todo el lugar y en casa del governador le entrego al alferez nuevo con la solemnidad acostumbrada. Avian ya venido los navios y carretas de Cordova y a esta causa avia mucha gente, por lo qual el governador mando, que estuviesen en la plaza en esquadron cin- achter ging de Gouverneur met loba en gedekten hoofde en elf dienaren achter hem ten voeten uit ia gala kleeding, met kraagmantels en kappen; er werden sonnetten en octaven en latijnsche en Italiaansche en Portugeesche gezangen aangeheven; er waren altijd te paard en gewapend 20 soldaten der wacht, die van Santa Fé gekomen waren op last van den Gouverneur, toen het (Hollandsche) schip hier lag. En de twee dagen daaraanvolgende werd (de dienst) gedaan in (de kerk van) San Francisco. 18. Den 16 Januari van het jaar 1600 had de plechtigheid van de trouwzwering en de uitroeping van Koning Philips III onzen Heer plaats; er was op het plein een stellage gemaakt, versierd met takken en bogen, en behangen met tapijten; en dadelijk na het middageten kwam de vaandeldrager, die het vorige jaar was afgetreden, maar die omdat het zoo in het begin (van het jaar) was, het vaandel nog niet aan den met nieuw jaar pas benoemden, had overgegeven, te paard vergezeld van alle ingezetenen, en in het huis van den Gouverneur gaf hij het (vaandel) met de gebruikelijke plechtigheid aan den nieuwen vaandeldrager over. De schepen en de karren van Cordova waren reeds aangekomen en om die reden was er veel volk, waarom de Gouverneur last gaf dat er op het plein 50 musketiers en haakbusschieters in orde zouden worden geplaatst, en dat bij de stellage de 3 stukken geschut, die hier zijn, werden opgesteld; en de Gouverneur '37 cuenta mosqueteros y arcabuceros y pusieronse junto al tablado las 3 piezas de artilleria que ay; y salio el governador de su casa, Uevando al alferez con el estandarte a su mano derecha y delante su guion, y los maceros delante del cavildo y todos muy galanes; y el governador en cuerpo con un baston en la mano y dio buelta y vino a la plaza, adonde se apeo y con el el alferez y los del cavildo subio al tablado, adonde avia asientos y estaba el escrivano mayor y el custodio fray Martin Ignacio de Loyola y demas religiosos de San Francisco; y en aviendose sentado el governador les hizo una breve platica, diciendoles que ya avian curaplido como leales vasallos lo que devian al Rey nuestro Senor que este en el cielo, y que aora avian de cumplirconla obligacion que tenian al Rey Don Felipe3° nuestro Senor.alzandole por su rey y senor, jurandole la devida fidelidad, y luego el dicho governador en pie y descaperuzado uno por uno tomo juramento y pleito omenaje a todos los del cavildo y alferez mayor; y luego uno de los maceros que aquel dia se reputaron reyes de armas, dijo a voces: oyd, silencio, tres veces cada palabra, y entonces el governador Uego a Ia punta del tablado y trok uit zijn huis, medenemende den vaandeldrager met het vaandel aan zijn rechterhand en voor hem zijn banier, en de stafdragers voor den gemeenteraad, allen keurig gekleed; en de Gouverneur te paard met een staf in de hand, sloeg den hoek om en kwam op het plein, waar hij afstapte en met hem de vaandeldrager en die van den gemeenteraad; hij beklom de stellage, waarop zitplaatsen waren en zich bevonden de eerste schrijver en de Guardiaan Fray Martin Ignacio de Loyola en de overige geestelijken van San Francisco, en nadat men gezeten was, hield de Gouverneur tot hen een korte toespraak, hun zeggende, dat zij, aangezien zij als loyale vazallen hadden vervuld wat zij verschuldigd waren aan den Koning, onzen Heer, die in den hemel moge wezen, zij nu den plicht hadden te vervullen, dien zij hadden jegens Philips den derden, onzen Heer, door hem te huldigen als hun Koning en Heer, en hem de verschuldigde trouw te zweren. En daarop nam de Gouverneur, staande en met ontbloot hoofd, den eed van trouw af, een voor een, aan alle leden van den gemeenteraad en den eersten vaandeldrager, en daarop zeide een der stafdragers, welke dien dag als wapenkoningen dienst deden, met luider stem: hoort, stilte! elk woord drie maal, en toen trad de Gouverneur naar den rand van de stellage en hij nam de koninklijke banier in zijne hand, en riep: Castille, Castille, Spanj e, Spanje, Provincies van den Rio de la Plata voor den Koning 138 tomo en sus manos el penden real y dijo: Castilla, Castilla, Espafia, Espana, Pro vindas del Rio de la Plata, por el Rey Don Felipe nuestro Senor 30 de este nombre, biba el Roy nuestro Senor, y todos en la plaza aclamaron biba el Rey. Y luego dio el estandarte al alferez mayor, el qual hizo la misma cerimonia otras dos veces, y a la ultima se disparo la arcabuceria, mosqueteria y artilleria, y bolriendose a poner a cavallo y dando otra buelta, se fueron a apear; y como en estas tierras estan tan lejos de su Magestad parece que esta cerimonia les pone nueva obligacion, y los de la tierra quedaron agradados de ella, y los que estuvieron de fuera diran en la forma que esto se hizo y ansi mismo las onras, que para la nuseria de la tierra fue todo lo que se pudo; ayudo para elias mucho 500 baras de anascote negro, que se tomaron en la urca, que se dio a los vecinos por sus dineros. 19. Lo que se a pasado con el obispo de estas provincias no a sido de menos trabaj o; que porque se entienda para que se ad vier ta al perlado que viniere, se diran algunas cosas en suma. Lo primero dentro de 6 dias que Uego quiso mudar la ereccion del obispadö, aciendo de las quartas partes teroias, quiso tornar la plata que avia en la caja real prestada para pagar sus Filips onzen Heer, den derden van dien naam, leve de Koning onze Heer! en aUen op het plein stemden in: leve de Koning! En daarna gaf hij de banier aan den eersten vaandeldrager, die dezelfde plechtigheid nog tweemalen herhaalde, en bij de laatste maal werden de musketten en haakbussen en het geschut afgeschoten; en weer te paard gestegen en omgereden zijnde, ging men weder afstijgen. En aangezien zij m deze landen zoo ver van Zijne Majesteit verwijderd zijn, schijnt het dat deze plechtigheid hun nieuwe verpUchting oplegt, en die van het land schepten daarin behagen, en die van buiten waren, zullen zeggen dat dit werd gedaan in den vorm en eveneens de lijkdienst; hetgeen bij de armoede van het land alles was, wat kon gedaan worden; een groote hulp voor hen waren 500 vara's zwarte serge, die men uit het (Hollandsche) schip had genomen, en die aan de burgers voor hun geld gegeven werden. 19. Hetgeen hier met den bisschop van deze provinciën is voorgevallen, heeft niet minder last veroorzaakt; opdat men die hoore teneinde den prelaat, die komen zal, te waarschuwen, zullen eenige zaken in het kort worden medegedeeld. Ten eerste: binnen 6 dagen na zijn aankomst wenschte hij de inrichting van het bisdom te veranderen, door van de vierde patten derde parten te maken; hij wilde het zilver uitde koninklijke '39 deudas, dijo que traya orden para encotnendar Indios y quiso acer renunciar a an vecino los que tenia, diciendo que lot queria encomendar; decia publicamente que el Rey nuestro Seiïor no podia cerrar el puerto. ni 11e var derechos; no quiso nunca guardar el patronazgo real, cobro aqui 540 pesos de los prebendados aciendoles a ellos dar carta de pago y de que los tubo en su poder dijo, que ellos no podian aver los fr u tos cay dos, y que el los avia de distribuir y se les quedo con ellos; aora se cobrara de su haciënda. Quedaronse en Espana tres canonigos y pretendio meter otros en su lugar; descoraulgo al governador sin proposito ni termino, y aviendo dejado quando se fue a Santa Fe un clerigo portugues por vicario y cura, ponia pena a los navios que no se fuesen sin su licencia, y porque el governador le envio a notificar que no se metiese en la jurisdicion real, un dia de fiesta entro en la yglesia y declaró al governador por publico descomulgado con ocasion de que avia mandado masar un dia de domingo, aviendo el mismo vicario dado licencia, demas de que no se maso; por lo qual el governador le envio al obispo y el obispo le descomulgo de nuevo al governador desde Santa kas ter leen nemen om zijn schulden te betalen; hij zeide, dat hij het bevel medebracht om hem met het beheer van Indianen te belasten (encomendar) en hij wilde een burger afstand laten doen van de Indianen die deze had, zeggende dat hij die onder zich wilde hebben; hij zeide openlijk dat de Koning onze Heer de haven niet kon sluiten, noch rechten heffen; hij wilde het koninklijke gezag nimmer erkennen; hij inde hier 540 pesos van de prebendes, en deed hun ontvangstbewijs geven, en sedert hij ze in zijn macht had, zeide hij, dat zij de voortbrengselen daarvan niet mochten hebben, en dat hij ze had te verdeelen, en hij bleef ze houden; nu zal men ze innen uit sijn bezit. Er bleven in Spanje drie kanunnikken, en hij beeft verlangd drie andere in hun plaats te stellen; hij heeft den Gouverneur zonder aanleiding en zonder grond in den kerkban gedaan; en liet, toen hij naar Santa Fé gegaan was, een Portugeesch geestelijke als vicaris en pastoor achter; deze gaf last aan de schepen, dat zij niet zonder rijn vergunning zouden weggaan, en omdat de Gouverneur hem waarschuwde om hem op te merken, dat hij zich niet met de koninklijkejurisdictie zou bemoeien, kwam hij op een feestdag de kerk binnen en verklaarde hij den Gouverneur in het openbaar in den kerkban, naar aanleiding dat deze op een Zondag deeg (voor het brood) had laten kneden, terwijl dezelfde vicaris vrijheid (daartoe) had gegeven, bovendien was er niet gekneed; waarom \ 140 Fe, y dio una doctrina al clerigo, ansi mismo quito las doctrinas a losreligiosos de San Francisco, saviendo que no las pueden tener otros por la pobreza de la tierra, y ordeno mas de 100 todos inabiles. Quando aqui Uego el governador trato con algunos de que no le debian obedecer al governador asta qne fuese recibido en la Asuncion y tomase alla la posesion; y el dicho obispo no era para administrar justicia ni su ministerio, y misericordiosamente parece que Dios le Uevo, porque Uevava taUe de alborotar estas provincias. Estavan sacados testimonios de esto y de otras muchas cosas que se dejan de iniciar por su muerte. Dios le perdone. so. Y adviertese demas de lo dicho cerca de la necesidad y fuerza, que este puerto tiene de proveerse por el esta tierra, que este invierno pasado se paso con grandes necesidades porque vino falto, y quando Uego alguno de Mendoza que es en la governacion de Chile, era necesario a una azumbre de vino echalle medio cuartillo de vinagre para podello vever, y balia 16 reales el azumbre y aun aora es su precio ordinario; la gente andavan de Gouverneur hem naar den bisschop zond en de bisschop deed den Gouverneur opnieuw in den ban van uit SantaFé.En hij gaf eencathechismus aan de geestelijkheid; eveneens nam hij aan de monniken van San Francisco hun cathechismusboeken af, wetende dat zij geen andere konden krijgen door de armoede van het land, en wijdde hij meer dan 100 geheel onbekwamen tot priester. Toen de Gouverneur hier aangekomen was, besprak hij met eenige personen, dat zij den Gouverneur niet moesten gehoorzamen, vóórdat dat hij in Asuncion ontvangen was, en daar het bestuur had in handen genomen; en de gezegde bisschop was er niet om het recht te beheeren noch te bedienen. Het schijnt dat God hem in Zijne barmhartigheid wegnam, omdat zijne handelingen er op gericht waren deze provinciën in beroering te brengen. Er waren getuigenissen betreffende het bovenstaande en van vele andere zaken afgenomen, die nu hij gestorven is, niet worden overgelegd. God vergeve hem! ao. Verder wordt medegedeeld naar aanleiding van het gezegde over de noodzakelijkheid en de dringende behoefte, die er bestaat om dit land door deze haven (van het noodige) te voorzien, dat de afgeloopen winter in groote nooddruft is voorbijgegaan, omdat wijn ontbrak, en toen eenige voorraad daarvan uit Mendoza, dat ligt in het Gouvernement ChiU aankwam, was het noodig bij een azumbre een half cuartillo [d. i. V« azumbre] azijn te doen, om hem te kunnen drinken en hij kostte 16 realen de azum- I4i descalzos, la ropa todo el invierno se labo sin jabon, no ubo aceite, azucar, almendras, miel, lienzo, patio, cuero, ni otra cosa ninguna, y esto con tanto estremo que no se allaron en todo el lugar dos onzas de azucar para hacer un lamedor al governador. Conforme a lo qual es necesario que entre lo susodicho por este puerto u se despueble la tierra. bre en nu nog is dat de gewone prijs; het volk ging barrevoets, het goed werd den heelen winter zonder zeep gewasschen; er was geen olie, suiker, amandelen, honig, linnen, laken, leder noch iets anders, en dat was zoo nijpend, dat er in de heele plaats geen twee ons suiker gevonden werd om een verzachtend hoestmiddel voor den Gouverneur te maken. Dienovereenkomstig is het noodig, dat het bovengezegde in deze haven binnenkome, anders zal het land ontvolkt worden. X. VERKLARING VAN DEN GOUVERNEUR VALDÉS. ') Relación de lo que a pasado con un navio que llegó a este Puerto de Buenos-Ayres £ los veinte y nueve de julio de 1599 anos. Jueves 29 de Julio de 1599 anos por la manana se descubrio desde el Puerto de Buenos*Ayres un navio a la vela de mayor porte que los que suelen venir a este puerto, traia el batel delante y venia sondando el Rio y viose que viniendo hazia un vazio que hay en la Rivera del Rio 4 la vanda Verslag van hetgeen voorgevallen is met een schip, dat in deze haven van Buenos-Ayres aankwam op den negen en twintigsten Juli van het jaar 1599. Donderdag 39 Juli 1599 in den morgen werd men uit de haven van Buenos-Ayres een zeilschip gewaar van meer inhoud dan die, welke gewoonlijk deze haven aandoen; het had zijn schuit vooruit en kwam de rivier al peilende op, en men zag dat het komende nabij een bank, die zich bevindt 1) Deze verklaring bevindt zich in het Archivo general de Indias te Sevilla 74—4—12, verder II genoemd, en in het Deposito hidrografico te Madrid, C de N, T 35, D 69. De afschriften komen niet overeen. Het eerste gedeelte der verklaring volgens de Madridsche lezing werd afgedrukt in bet vierde deel van de Annalen der bibliotheek van Buenos-Aires, en is hier gevolgd. 142 del Sur amayno y dió fondo, por lo qual se entendio ser poco platico en la navegacion y entrada de este Rio. 1. •) Kntendiendose que seria navio de Sevilla 6 de negros de contrato porque no peligrase aquella noche, se le hizo un fuego norueste — sueste del navio para que entendiese que por aquel rutnbio avia de caminar para no dar en el baxio y el navio respondio con otro fuego. 2. Viernes por la mafiana entendiendo ser navio de amigos embio el Governador una canoa esquipada con un Alcalde ordinario que se Hama Pedro de Icarra y los oficiales Reales un alguacil para guarda que no se desembarcase nada, llegados a el hallaron ser navio de flamencos y que dixeron ser de Abstradam de Oianda y que venian desde su tierra enderechura a bender & este puerto con mercadurias; quedose el aguazil de los Oficiales Reales en el navio y vino el alcalde a dar razon de lo suso dicho. 3. Otra dia bolvio el Governador i embiar al dicho alcalde para que por buenos razones reconosciese mas enparticularquegenteeray quedesignos bij den oever der rivier aan de zuidzijde, de zeilen streek en voor anker ging, waaruit men begreep, dat het weinig bekend was met de vaart en het inkomen van deze rivier. 1. Daar men meende dat het zou zijn een schip van Sevilla of een slavenschip, maakte men, opdat het dien nacht niet zou stranden een vuur») [in de richting] noordwest-zuidoost van het schip, opdat het zou begrijpen dat het dezen koers had te gaan om niet op de bank te komen, waarop het schip met een vuur antwoordde. 9) 2. Vrijdag morgen [30 Juli], meenende dat het een schip van vrienden was, zond de Gouverneur een kano, bemand met een alcalde ordinario, geheeten Pedro de Icarra, en zonden de oficiales reales 3) een alguacil om zorg te dragen, dat er niets ontscheept werd; daar aangekomen bevonden dezen, dat het een schip was van Hollanders,en dat zij zeiden, dat zij waren van Amsterdam in Holland, en dat zij kwamen uit hun land rechtstreeks om in deze haven handelsgoederen te verkoopen; de alguacil bleef in het schip en de alcalde kwam om verslag van het bovengezegde te geven. 3. Den volgenden dag [31 Juli], besloot de Gouverneur denzelfden 1) De onderverdeeling in punten komt in U niet voor. a) Over dit vuur wordt door Ottsen niet gesproken. 3) Oficiales reales, Koninklijke beambte, hier wel die van de douane. Alguacil = gerechtsdienaar. *43 trayan; al qual le parescio ser piratas ladrones, lo qual se confirmo por el recato que tuvieron en el saltar en tierra y porque pocos dias avia que dicho Governador tubo cartas del Rio de Genero en que le avisaron que a diez de Febrero llegaron aquel puerto quatro navios flamencos losquelese pusieron en franquia y dixeron que yban a la India por mandado de Don Manuel Rey Portugal y que les diesen bastimentos por sus dineros que se lo pagarian muy bien, y no se los dieron, y acavo de cinco dias se vinieron a la Isla de Sant Sebastian que es 32 leguas mas aca, a donde vino con canoas Salvador Correa de Saa Governador, que fué del dicho Rio de Genero y le mato siete hombres, por lo qual el dicho Governador visto que no tenia gente armas ni municiones ni un barco en que poder yr a ellos, y que todos los dias y noches sondavan el Rio, palmo é. palmo de que podia venir mucho dano al servicio de Dios y del Rey Nuestro Senor y a toda esta tierra alcalde te zenden opdat hij met goede woorden *) in het bijzonder onderzoeken zou, wat volk het was, en wat hun plannen waren; wien het scheen dat zij zeeschuimers waren; hetgeen bevestigd werd door de voorzichtigheid, die zij inachtnamen bij het aan land gaan, en doordat weinige dagen geleden de gezegde Gouverneur brieven had ontvangen uit Rio de Janeiro, waarin hem werd medegedeeld, dat den ioen Februari In die haven vier Hollandsche schepen waren aangekomen, 2) en dat deze wenschten in staat te worden gesteld hun reis te vervolgen, en dat zij zeiden dat zij naar Indie gingen op last van Don Manuel, 3) koning van Portugal, en dat men hun victualie zoude geven voor hun geld; dat zij die zeer goed zouden betalen en dat men hun die niet gegeven had; en dat zij na verloop van vijf dagen kwamen bij het eiland St. Sebastian, dat 32 mijl meer hierheen ligt, waarheen zich met kano's Salvador Correa de Saa, de Gouverneur, begaf, komende van het gezegde Rio de Janeiro, en dat deze zeven man van hen had gedood; door hetwelk de gezegde Gouverneur [Valdés] — gezien, dat hij had noch volk, noch wapens, noch ammunitie, noch een schip, waarin hij op hen kon losgaan, en dat zij alle dagen en nachten de rivier palm voor palm peilden, waaruit groot nadeel voor den dienst van God en den Koning 1) De goede woorden werden gesteand door een zak wittebrood en eenige oranjeappelen. 2) De schepen van Olivier van Noort. Deze belangrijke mededeeling, zeker een der gronden van 's Gouverneurs optreden, is in II geheel weggelaten. 3) In het journaal van Van Noort wordt deze bijzonderheid niet vermeld. Don Manuel, de zoon van Don Antonio, prior van Crato, gehuwd met Emilia, een ruster van Prins Maurits. 144 y Reinos del Pirü, acordó de procurar con buenas palabras de meterlos en tierra y assi volvio a enbiar otro hombre para que tratase con ellos que saltasen en tierra y reconosciese tanbien por su parte lo que avia; al qual le parescio lo raismo que al dicho alcalde, y traxo una carta por la qual pedian seguro y licencia para saltar en tierra a tratér de su desembarcation la qual se le dio. 4. A cinco de Agosto por la manana vino a tierra el Capitan del dicho navio y traxo'consigo el alguazil Real y tres ó quatro que bogavan elbatel, hablo al Governador con alguna demostracion de turbacion en el rostro, y despues de aver respondido algunas preguntas que se le hizieron con disimulacion dixo que la verdad era que el no traia ningun Registro de las mercadurias que traya que si se le daba licencia que las hecharia en tierra y venderia, y sino que se vol veria por donde avia venido =E1 Gobernador onzen Heer, en voor dit geheele land en de rijken van Peru zou kunnen voortkomen — bedacht hen met goede woorden aan land te krijgen; en aldus zond hij een ander man ») om met hen te onderhandelen over hun aan wal kómen, en die ook van zijn kant zou trachten inlichtingen in te winnen; deze kreeg denzelfden indruk als de gezegde alcalde, en hij bracht een schrijven mede, waarin zij verzochten een vrijbrief en vergunning om aan wal te komen ten einde over het lossen van het schip te handelen, hetgeen hun gegeven werd. ») 4. Op den 5den Augustus in den morgen kwam de kapitein van bet gezegde vaartuig aan land en bracht den alguacil mede en drie of vier, die de schuit roeiden; hij sprak mefden Gouverneur met eenige kennelijke ongerustheid op het gelaat, en na eenige vragen, die zij hem deden, te hebben beantwoord, zeide hij met geveinsdheid, dat de waarheid was, dat hij geenerlei inventaris had van de koopmanschappen der lading en dat, indien hem vergunning werd gegeven, hij die aan land zou brengen en verkoopen, 3) en zoo niet, dat hij terug zou keeren van waar hij was gekomen. = De Gouverneur antwoordde hem, dat ofschoon Zijne Majesteit bevolen 1) II zegt: „een ander man, soldaat, om met hen te spreken, en om meer in het bijzonder te onderzoeken wat voor volk zij waren, en om hun te zeggen, dat aangezien zij vrienden waren, zij aan land zouden komen en met den Gouverneur spreken ; en hij bracht," enz. De man kwam 3 Augustus met wittebrood en een schaap. 3) De vergunning tot handelen en de vrijbrief voor den Commies werden den 4de° gegeven, onder toezending van een half beest. 3) II voegt hierbij: „en de rechten betalen". 145 le respondio que aunque su Magestad tenia mandado que aqui no se admitiese navio que no fuese despachado de Sevilla todavia pos traer tanlas cosas y tan buenas como desian que traian y por dar gusto al pueblo que tenia deseo de comprarla» se ledaba licencia pero que entendiese queste no avia de ser por via de rescate porquesto estava proivido con pena de muerte al dicho Governador y de muerte y perdimiento de bienes alos que rescataren, de manera que lo que avian de hazer era hechar toda la haciënda en tierra y metella en la aduana y balialla y pagar los derechos a su Magestad y que despues podrian vender, todo lo qual el dicho Governador hizo con toda cautala para entender la causa de su venida y designios y sondar el Rio con tan ta curiosidad que daba i. entender algo del fondo deste navio, como despues se a savido y se referira- aceptaron el partido y vol- had, dat hier geen schip sou toegelaten worden dat niet *) van Sevilla was uitgezonden, dat nochtans om de vele en goede zaken, die zij zeiden aan te brengen, en om genoegen te doen aan de inwoners, welke verlangden om die te koopen, hem de vergunning werd gegeven, maar onder beding dat dit niet zou geschieden langs den weg van ruiling, omdat dit den Gouverneur verboden was op straffe des doods, en op doodstraf en verbeurte van goederen aan hen, die ruilhandel zouden drijven; zoodat, wat zij te doen hadden; was de geheele lading a) aan land te brengen, opteslaan in het tolkantoor en die te laten schatten en de rechten te betalen aan Zijne Majesteit; en dat zij daarna konden verkoopen 3); al hetwelk de gezegde Gouverneur deed met alle voorzorg om te vernemen de reden van hun komst en hun plannen en van het diepen in de rivier met zooveel nauwkeurigheid, hetgeen in verband stond met den diepgang van dit schip, zooals 1) In II volgt: „door de Casa de Contratación te Sevilla was uitgezonden, dat nochtans vrienden zijnde, zooals zij zeiden, om de vele" enz. a) Dit is het cardinale verschilpunt. Door Valdés wordt steeds beweerd, dat zijn eisch van den beginne af is geweest, eerst de geheele lading aan land te brengen, alvorens te verkoopen. 3) II zegt: „verkoopen; en dat die alguacil zou gaan om te zeggen, dat er niets in het schip blijven moest, en dat vóór dat hij dit soo gezegd had, bij hen het goed niet moest laten afgeven. Dit werd gedaan met alle voorzorg om de reden van hun komst te vernemen. Zoodra hy begreep dat hij met een schip van vreemdelingen met vijandige bedoelingen te doen had, protesteerde de Gouverneur, omdat werkelijk het iederen dag palm voor palm peilen van de rivier, terwijl het schip geankerd was en daartoe geen noodzaak bestond, te denken gaf." — Deze toevoeging onderstreept den eisch van den Gouverneur betreffende het lossen der geheele lading. Over het begrijpelijk protest tegen het peilen der rivier wordt door Ottsen niet gesproken. Linschoten XVI. IO 146 vieronse al navio y por tres dias no volvieron en tierra, que vino el Capitan a pedir un marinero que le ensefiase el canal para meter el navio ydieronsele dos, y otro dia onze de agosto por la manana se les imbio una balsa en que desembarcase la ropa, el alguazil Real para que quedase en el navio y traxeron hasta ocho caxas y barriles y un fardo de ropa cosas de poco momento ymetidas en la aduana dixo el Capitan que vendido aquello desembarcarian mas; y de aqui tomo ocasion el Governador de dezir que le ronpia la palabra pues no desenbarcavan toda su ropa y querian hazer rescate aviendoseles dicho que no podia ser y biendo questavan en tierra el Capitan y otro ques su segunda persona en el navioy el condeestable y dos carpinteros y el barbero y tres marineros que son por todos nueve personas le parescio no perder ocasion y les hecho mano y les tomó el batel di- men later te weten kwam en verhaald zal worden; zij namen de voorwaarde aan en keerden naar het schip terug, en in drie dagen keerden zij niet aan land terug *), daarna kwam de Kapitein om te verzoeken een matroos, die hem zou aanwijzen de vaargeul om het schip binnen te brengen, en zij gaven hem er twee 2), en den anderen dag 11 Augustus in den morgen zond men een vlot, om de lading te ontschepen en den alguacil om op het schip te blijven, en zij brachten tot acht kisten en vaten en een pak goed over, zaken van weinig belang 3), en toen deze in het tolkantoor stonden, zeide de Kapitein, dat als dit verkocht was, zij meer zouden lossen, en hieruit nam de Gouverneur aanleiding te zeggen, dat zij hun woord braken, omdat zij de lading niet geheel hadden gelost en ruilhandel wilden drijven, terwijl hij hun toch gezegd had, dat dit niet mocht plaats hebben; en ziende, dat aan land waren de Kapitein en een ander, die de tweede persoon is op het schip 4), en de constabel en twee timmerlieden en de barbier en drie matrozen, dus in het geheel negen personen, meende hij de gelegenheid niet te moeten laten voorbijgaan, en legde hij de hand 1) Het aan land komen op 6 Augustus van Ottsen en diens gesprek met den Gouverneur wordt hier verzwegen; ook de kerkgangen van de roomsche, of zich als zoodanig voordoende, matrozen op 8 en 10 Augustus. a) „zij gaven er hem twee" is in II weggelaten. Ottsen meldt het aan Wal gaan van Heemskerck en het verzoek om een loods niet. Valdés, waarschijnlijk onkundig van het feit, spreekt niet over de twee Spanjaarden, die vee te koop boden, en evenmin over de geschenken, die aan boord werden gezonden. 3) Dit is onjuist, bet aan wal gebrachte was wel degelijk van belang. 4) II zegt: „Kapitein en zijn makker, en de constabel," enz. «47 ziendoles que los detenia hasta que hechasen toda la hazienda en terra y que de otra manera no los avia de sol tar = Por aquel dia no ubo demostracion ninguna y el siguiente dispararon una pieca y se hizieron 4 la vela, y a este tiempo despacho el Gobernador una canoacon una carta del Capitan en que dezia a los del navio que hechasen la rOpa en tierra, y ellos con el hombre que la Uevo respondieron al dicho Capitan y escribieron una carta al Gobernador en que le dixeron que ellos querian pagar los derechos al Rey que vendida la ropa questaba aca traerian mas y que el Gobernador les cumpliese la palabra y embiase su gente i. bordo y que hecharian la hazienda en tierra, el Capitan con lo que le respondieron se ofrescio a que vendria la hazienda & terra, y asi el Governador mando hazer balsa para otro dia y por hazer un poco de mar y no poder yr las balsas se despacho una canoa con el hombre del dia antes y con una carta del Capitan diziendoles que hechasen la hazienda en tierra y que no ivan las balsas por no hazer tiempo op hen, en nam de schuit in bezit«) zeggende dat hij hen zou aanhouden totdat zij al de lading aan land zouden brengen »), en dat bij anders hen niet zou los laten. = Op dien dag viel er niets bijzonders voor en den volgenden [i 2 Aug.] losten zij een stuk en gingen zeil; en te dien tijde zond de Gouverneur een kano met een brief van den Kapitein, waarin deze zeide aan die van het schip, dat zij de lading aan land zouden brengen; en met den man die hem bracht, antwoordden zij den gezegden Kapitein en schreven een brief aan den Gouverneur, waarin zij hem zeiden, dat zij de rechten aan den Koning wilden betalen; dat zij, de aan land gebrachte goederen verkocht zijnde, meer zouden lossen en dat de Gouverneur hun zijn woord zou houden en hun volk aan boord zenden; en dat zij [dan] de lading aan land zouden brengen. De Kapitein stond naar aanleiding van wat zij hem antwoordden, er persoonlijk borg voor, dat het goed aan wal zou komen; en nu beval de Gouverneur voor den volgenden dag vlotten te maken, en omdat er wat zee stonden de vlotten niet konden uitgaan,werd een kano gezonden [15 Aug.] met den man van den dag te voren en met een brief van den Kapitein, hun zeggende, dat zij de lading aan land zouden brengen en dat de vlotten niet 1) II voegt hierbij „waarin zich bevond een haakbus met een brandende lont en een zakje met kogels, benevens een band met patronen". •) II zegt hiervoor, merkwaardige bijvoeging in verband met bovenstaande noot 1, „totdat zij de koopmanschappen aan land brachten volgens den last dien hij hun gegeven had, en dat tot soo lang sij dien niet zouden hebben nagekomen ten aanzien van hetgeen overgebleven was, hij hen niet zou loslaten". 148 que irian en haziendole y el hombre que llevo este carta sin orden del dicho Governador se llevo otro hombre consigo y para mas aseguralles llevo una ternera, los quales en Uegando al navio les echaron mano £ ellos y £ seis Indios que iban en la canoa y los metieron en el navio y subieron alla la canoa y la hizieron tres pedacos y del mayor hizieron batel ■» Aquel dia esperose que viniesen los que avian ydo al navio y no vinieron = y d dia siguiente d navio tirö una pieca y se hizo £ la vela, y el Capitan que estaba preso pidio d Governador que enviase d navio y que harian venir los que alla estavan y el dicho Governador respondio que no queria que no se le dava [nada] por ellos m Y otro dia siguiente los dd navio hecharon un pedaco de la canoa con tres indios de los seis que dia tenian y escribieron una carta d Governador en que le deiian que enbiase su gente y batel £ bordo y que enbiarian los que all£ tenian = 5. Otro dia siguiente d Governador enbio una canoa con dos Indios y uitgingen omdat het geen [gunstig] weder was, dat zij zouden komen alshet dat wel was, en de man, die dezen brief overbracht, nam zonder last van den Gouverneur een ander man mede, en voor meerdere veilighdd een kdf 1); dewelken, aankomende bij het schip, zij [de Hollanders] grepen, hen en zes Indianen, die in de kano gingen, en zetten ken in het schip en zij heschen de kano op en maakten daarvan drie stukken, en van het grootste maakten zij een bootje m Die» dag wachtte men op de komst van hen, die naar het schip waren gegaan, en sij kwamen niet ») = en den volgenden dag [16 Aug.] loste het schip een stuk en ging zeil; en de Kapitein, die gevangen was, verzocht den Gouverneur, dat men hem naar het schip zou senden, in ruil voor degenen, die daar waren [aangehouden] en de gezegde Gouverneur antwoordde, dat hij niet wilde, omdat hij niets om hen gaf — En den volgenden dag [17 Aug.] zetten die van het schip een stuk van de kano uit met drie Indianen van de zes, die ze daar hadden aangehouden, en schreven een brief aan den Gouverneur, waarin zij hem zeiden, dat ds hij hun volk en hun schuit aan boord sond, zij degenen, die zij daar hadden, zouden zenden. 5. Den volgenden dag [18 Aug.] zond de Gouverneur een kano met ,) In II is bet medebrengen van het kalf weggelaten; ook Ottsen «preekt er niet van. Volgens Ottsen was het den 13*" en 14*" ruw weder, en kwamen de a Spanjaarden den i$i"> aan boord. a) Ottsen zegt dat hij de helft van de kano met 3 wilden terugzond op 16 Aug., hetgeen wel zal zijn uitgesteld tot den i7dra, cfm. Valdes. 149 una carta por la qual les dezia que el tenia detenido al Capitan y demas hombres del navio porque Ie avian roto ia palabra en el desenbarcar la hazienda y que no los aria de dejar ir hasta que la desenbarcasen y pagasen los derecho* al Rey Nuestro Sefior y que en averse alcado con los honbres que alla tenian supiesen que avian hecho mal porque no eran de considcracion para dalie los que aca tenian porque los dos avian ydo sin orden y los avian de ahorcar y el otró que era alguazil Real que supiesen que si le Uevaban todos los flamencos que ay en la costa del Brasil y en Espafia lo avian de pagar con sus personas y hasiendas, y esta carta se dio é los Indios con orden de que la llevasen en una caöa larga y la diesen y se volviesen sin esperar respuesta y ellos lo hicieron assi y se traxeron consigo los Indios questavan presos porque se arrojaron a la agua = El dia siguiente el navio disparo una pieza, y el Capitan pidio al Gobernador que enviase al navio y d Governador no quiso; y el dia siguiente dispararon una pieza y tan poco twee Indianen, en een brief, waarin hij hun zeide, dat hij den Kapitein en de overige mannen van het schip gevangen hield, omdat rij hun woord gebroken hadden in het ontschepen van het goed, en dat hij hen niet zou laten gaan, voordat zij dat hadden ontscheept en de rechten aan den Koning Onzen Heer hadden betaald, en wat aanging het zich meester maken van de mannen, die dj daar aanhielden, tij moesten weten, dat zij verkeerd hadden gedaan, omdat deze niet in aanmerking kwamen om hen te geven voor degenen, die men hier had, omdat die twee gegaan waren zonder last, en dat zij die konden ophangen, en [wat] den anderen [aangaat], die koninklijk alguazil was, dat zij moesten weten, dat indien zij hem medenamen, d de Hollanders, die op de Kust van Brazilië en in Spanje waren, dat zouden hebben te betalen met hun personen en goederen; en deze brief werd aan de Indianen gegeven met last dat zij hem zouden overbrengen in een dik riet, en hem zouden afgeven [aan het schip] en terugkeeren, tonder opantwoord te wachten, en rij deden dat zoo, en zij brachten de Indianen, die gevangen waren mede terug, omdat deze in het water gesprongen waren. Den volgenden dag ») loste het schip een stuk en de Kapitein verzocht den Gouverneur, dat hij iemand naar het schip zou zenden, maar de Gouverneur wilde niet, en den volgenden dag losten sij een stuk en evenmin wilde hij [iemand] zenden; en den derden ») dag, toen men telde 2 a Augustus, zon- 1) Alzoo den ig'1,u. 2) Er is één dag zoek; lees den vierden: 22 Aug. klopt met Ottsen's journael. 150 quizo inbiar = y a tercero dia que se contaron (aa) de agosto enbiaron en el batel que abian hecho de la canoa uno de los honbres que tenian detenidos y los que lo traian para su defensa traian cinco mosquetes y cinco picas y con todo esso se recelaron tanto que le hecharon tan lexos de tierra que sino le socorrieran se ahogara, traxo una carta al Capitan el qual dixo que enbiase el Governador otro dia al navio y que letraerian los honbres= y assi a los 33 de Agosto, filé una canoa y los truxo y algunas cartas para los que aci estavan en que parescia se despedian. OS 6. En estos dias entendio el governador en hazer balsas y escalas para tornar el navio j no lo a puesto en execusion porque en esta Ciudad ay solos (40) honbres que puedan tornar armas y otros (10) de la casa del Governador que son (50) los cuales no tienen esperiencia de mas de Indios ni armas de consideracion por ser los escopenllos de tres palmos y medio y de muy poca municion y no es gente de esperiencia por no se aver hallado en den zij in het bootje, dat zij van de kano gemaakt hadden, een van de mann en, die zij gevangen hadden en degenen, die hem overbrachten voerden tot hun verdediging vijf musketten en vijf pieken, en met dat al waren zij zoo bevreesd, dat zij hem zoo verre van land afzetten, dat indien zij hem niet hadden geholpen, hij zou verdronken zijn; hij bracht een brief mede aan den Kapitein »), die inhield, dat de Gouverneur den volgenden dag, naar boord zou zenden, en dat zij de mannen zouden medegeven = en aldus ging er den a3»ten Augustus een kano en bracht hen mede *) en eenige brieven voor degenen, die hier waren, waarin zij, naar het scheen, afscheid namen. 6. In deze dagen nam de Gouverneur zich voor vlotten en ladders te maken om het schip te nemen, en dit heeft hij niet volvoerd 3), omdat in deze stad slechts 40 mannen waren, die de wapenen konden opvatten en nog 10 van het huis van den Gouverneur, te zamen 50, welke geen andere [oorlogs] ondervinding hadden dan tegen Indianen, noch wapens van beteekenis, zijnde vuurroertjes van 3V1 palm en zeer weinig ammunitie 4) ; 1) De brief, dien Ottsen den i8 y esto viene con lo que dixeron al governador en Rio de Jenero dos ingleses mocos que alli tiene Salvador Correa que tomó en un navio de Tomas Candi, estuvieron en el estrecho que afirman que no hay estrecho. n. Dizen mas y se afirman ser cierto el viaje referido porque en las rélaciones de Franc». Draque y TomasCandi del viaje que hicieron por el estrecho hazen mucho casso de que en llegaudo a la boca del Rio de la Plata hallan el ayre templado y tierra apazible y asi como Franco. Draque hizo carne de lobos en este Rio la ah hecho ellos aunque no les a hecho provecho. 12. Y para confirmacion desto an confesado que an dejado una carta escrita en la Isla de Maldonaldo para avisar a los demas si aportaren alli de como ellos estan aqui. 13. Por lo qual a mas de dos meses y medio que se apartaron se puede decir que an pasado el estrecho. 14. Tambien de lo que se a visto se a colexido que la falta de comida les 4 metido en este Rio con que no se tienen muy perdidas las esperanzas de avellos 4 los manos. dor Correa vasthield, welke hij pakte uit een schip van Thomas Cavendish, namelijk dat zij zouden geweest zijn in de straat, terwijl zij bevestigen dat er geen straat is. 11. Zij zeggen voorts en houden vol dat de besproken reis waar is, omdat in de verslagen van Franc» Drake en Thomas Cavendish van de reis, die zij door de Straat maakten, zij er veel ophef van maken dat zij, aankomende in den mond van den Rio de la Plata, vonden gematigde lucht en liefelijke landouwen en evenals Francis Drake vleesch van zeehonden in deze rivier maakte, hebben zij dat ook gemaakt, hoewel het hun niet veel profijt heeft gedaan. 12. En tot bevestiging hiervan hebben zij bekend, dat zij hebben achtergelaten een brief geschreven op het eiland Maldonado, om aan de overigen te melden, als zij daar mochten aankomen, dat zij hier waren *). 13. Omdat het meer dan twee en een halve maand [geleden] is, dat zij gescheiden werden, mag gezegd worden, dat zij [nu] de straat zijn doorgegaan »). 14. Evenzeer heeft men uit hetgeen gezien werd, opgemaakt, dat geil De brief werd op last van Valdés opgezocht. Zie Inleiding. 3) De scheiding bij Annobom had plaats op 17 April. 155 15. En el interin questo a pasado Uegaron indios de la costa de la mar que dixeron estar surtos en ella den t ro del Rio. Otros tres navios enbiaronse allé ocho soldados a caballo que corrieron la costa y no hallaron razon dellos raas del questa aqui dentro del Rio. 16. Desde los 33 de agosto hasta primero de Septienbre se afirmaron el Capitan y su companero, questan presos que si uno dellos iba al navio hechavan la ropa en tierra no se les concedio pero fue una canoa con una carta suya en la qual vino uno del navio para que el Capitan le ordenase lo que avian de hazer, y el escrivio con este que vino que hechasen la ropa en tierra y que enbiasen alguna ropa de los marineros que aca estavan presos y volvio otro con alguna ropa de los marineros y con que ellos no querian venir sino yrse teniase prevenido este dia balsas y gente aunque con mucho riesgo para combatille y este dia por la tarde el Capitan preso enbio a Ham ar al guardiau y le pidio que pidiese al Governador salvo conducto para que viniese el Maestre y que daria orden dioseles y suspendiose por aquella brek aan eten hen in deze rivier heeft gebracht, waardoor de hoop allerminst verloren is, hen in handen te krijgen. 15. Terwijl dit geschiedde, zijn Indianen van de zeekust gekomen,die zeiden dat zich bevonden geankerd in de rivier drie andere schepen; men zond daarheen acht soldaten te paard, die de kust afreden, en geen spoor meer vonden van eenig ander dan het [schip] dat hierbinnen de rivier ligt. 16. Van den 33*»*» Augustus tot den i*** September verzekerden de Kapitein en zijn kameraad, die gevangen zijn, dat indien een vanhen naar het schip zou gaan, zij de lading aan land zouden brengen; dit werd hun niet toegestaan; maar er ging een kano met een brief van hen [38 Aug.], waarmede een man van het schip *) kwam, om van den Kapitein order te krijgen, betreffende hetgeen zij hadden te doen; en hij schreef [terug] met dengene.die gekomen was, dat zij de lading aan land zouden brengen, en dat zij eenig goed van de zeelui zouden zenden, die hier gevangen wa- 1) II voegt bier achter: „en omdat er geen tolk was, kon men niet juist begrijpen, wat zij schreven". Den was een man van boord. Herman de Oosterling, naar den wal gezonden. Door storm was er van 34 tot en met 27 Augustus geen gemeenschap met bet land. Den agii» kwam de brief van Heemskerck, waarin Ottsen verzocht werd over te komen, betgeen bij weigerde. De ao•'• verliep zonder briefwisseling; den 30**" kwam Herman, de Oosterling, van de stad, om met de gevraagde kleederen weder terug te keeren, en den 31"'» kwam het aanbod aan Ottsen om vrij aan land te komen, waardoor men Herman weder aan boord kreeg. Dienzelfden dag werd wederzijds afscheid genomen. W noche el yrle a combatir y la respuesia que dieron fue inbiar al Capitan su cama y despedirte del y hazerse a la vela = tiene el Governador algunas sospechas que algunos soldados que tenian poca gana de yr al navio dieron aviso al flamenco que llevaba el recaudo de que los querian yr a combatir porque luego se hicieron a la vela tin tiempo y assi quedan muy largos de tierra aunque a vista della. 17. Domingo a los cinco de Septiembre se perdio de visto de tierra, a confesado un marinero que se dieron priesa a venir delante porque estavan otros navios aprestados para venir & este Rio puedese sospechar por la curiosidad con que estos an sondado el rrio que vinieron A solo enterarse ren *); en een ander ») keerde terug met eenig goed van de zeelui, en omdat zij niet wilden komen, maar weggaan, hield men dien dag vlotten en volk klaar, ofschoon met veel gevaar, om het [schip] te bevechten 3) en dezen dag in den namiddag zond de gevangen Kapitein om den Guardian, [Overste der Franciscanen] 4) te roepen, en vroeg hem, den Gouverneur vrijgeleide te verzoeken, voor den Schipper om aan land te komen, en [daartoe] bevel te geven; hij gaf hun dat, en voor dien nacht werd het gaan bevechten van het [schip] uitgesteld en het antwoord, dat zij gaven, was: den Kapitein zijn bed te zenden, afscheid van hem te nemen 5) en zeil te gaan. = De Gouverneur heeft eenige verdenking, dat eenige soldaten, weinig lust hebbende naar het schip te gaan, den Hollander [die de cautie bracht] medegedeeld hebben dat men hen wilde te lijf gaan, omdat zij dadelijk zonder dralen zeil gingen en ook heel ver van land bleven, ofschoon in het gezicht daarvan. 17. Zondag den 5e» September verloor men [hen] van land uit zicht °j; een matroos heeft bekend, dat zij zich haastten om vooruit te komen, om- 1) II volgt: „hem zeggende, dat zij hoopten zich te wreken, en dat indien de Gouverneur iets wilde, dat hij aan boord zou komen, en eerst hadden zij gesproken over bet lossen van den Kapitein en de overigen, zeggende dat zij voor hen goed zouden betalen". Weggelaten is de volgende alinea betreffende de gerezen verdenking, maar daarentegen ingevoegd het vroeger vermelde bericht van Indianen der zeekust, betreffende de aankomst, nu van twee schepen; waarop uitgezonden werden, niet 8 ruiters, maar 10 met 2 Indianen. a) Neen dezelfde, Herman de Oosterling. 3) Heemskerck waarschuwde nog in zijn laatsten brief tegen een mogelijken aanval op het schip. 4) De latere bisschop Fray Martin Ignacio de Loyola. 5) II Zegt in stede „van en [daartoe] bevel te geven": „en dat alles zou terecht komen". 6) Het volgende onder 17 wordt in II weggelaten. iS7 de su entrada y aver con los ojos las cosas necessarias para venir sobre este puerto. 18 ») 19. El Domingo adelante que secontaron 19 de Septiembre tuvo el Governador aviso questava el navio seis leguas deste puerto de BuenosAyres, y otro dia siguiente partio en persona con seis mosqueteroa y 94 arcabuceros de a. caballo y fue aloxarse aquella noche tres leguas del navio porque por la tierra respeto de los pantanos ay mucha distancie, y Otro dia martes Uego a corner dos leguas del navio desde donde se parescia y por aver desde alli alla un gran pantano enbio el dicho Governador dos soldados y un lndio para que buscasen passo yenbiasenallndio a ensenarle y ellos quedasen espiando lo que hacia el navio en el lugar mas comodo que hallasen volvio el Indio y dixo que los soldados quedavaa«tT©pocosarboles, y que el navio descubria toda la canpafia por lo qual era necesario yr de noche y assi a boca de tarde se comenco a pasar el pantano y a cabo de dat er andere schepen gereed waren om naar deze rivier te komen; men kan vermoeden door de zorg, waarmede rij de rivier gepeild hebben, dat zij alleen kwamen om zich van haar toegang op de hoogte te stellen, en met [eigen] oogen het noodige te onderzoeken om op deze haven af te komen. 18. 1)... 19. Den volgenden Zondag, toen men telde ia September kreeg de Gouverneur bericht, dat het schip zes 2) mijl van deze haven van Buenos Ayres afwas, en den volgenden dag vertrok hij in persoon met zes musketiers en 24 busschieters te paard, en dien nacht ging hij zkh legeren drie mijl van het schip, omdat de weg over land wegens de moerassen heel lang is; en den volgenden dag Dinsdag gebruikte hij het middagmaal op twee mijl afstand van het schip, van waar men het zien kon, en omdat zich daartusschen een groot moeras bevond, zond de gezegde Gouverneur twee soldaten met een Indiaan, om een doortocht te zoeken; zij moesten den Indiaan terug zenden om dien te wijzen, enzelfachterblijvenopdemeest geschikte plaats, die zij konden vinden ten einde te bespieden wat het schip zou doen, en de Indiaan keerde terug, en zeide dat de soldaten tusschen eenige boomen waren gebleven, en dat men van het schip het geheele ter- 1) De tekst onder 18 is een herhaling, en ontstaan door een vergissing by het overschrijven,a) II zegt 8. i58 tres oras llegó adonde estavan los dichos soldados los quales se avian desnudado, y por un gran pantano llegado cerca de la lengua del agua y visto que aquella tarde avian salido & tierra siete honbres en el batel que hicieron del pedaco de Ia canoa questa referido los tres mosqueteros y los demas a hazer lefia lo qual entendido por el dicho Governador dexó enboscados al capitan don Antonio de Ribadeneyra con 12 soldados entre otros arboles mas cerca del Rio para que aunque hazia muy escuro reconosciese el lugar mas comodo para poder est ar cubiertos, el qual hallo tres 6 quatro arboles mas cerca del Rio a donde se puso con la gente es tan do desde que amanescio hechados de brusas en la tierra y el dicho Gobernador paso mas adelante a buscar donde encubrirse por estar todo muy descubierto y cosa de tres tiros de mosquetes hallo unos pocos de arboles a donde estubo encubierto con su gente y en ronpiendo el alva todoslos soldados ensillados sus cavallos esperando lo que el navio haria y como a dos oras y media de sol salido salio el batel del navio con siete honbres y Uego rein kon overzien; waarom het noodig was 'snachts te gaan; en tegen den namiddag begon men met het overtrekken van het moeras, en na verloop van drie uren kwam men op de plaats aan, waar de gezegde soldaten zich bevonden, welke zich hadden ontkleed ; zij waren door een groot moeras aangekomen bij den kant van het water, en hadd en gezien dat dien middag zeven man aan land waren gekomen in het bootje, dat sij van het stuk van de kano, boven vermeld, gemaakt hadden; drie daarvan waren musketiers en de overige kwamen (met bijlen) om brandhout te halen; de gezegde Gouverneur, dit vernomen hebbende liet den Kapitein don Antonio [Arias] de Ribadeneyra *) met 12 soldaten (waarvan 6 musketiers) tusschen andere boomen dichter bij de rivier in hinderlaag, om, hoewel het al heel donker was, te verkennen de meest geschikte plaats,om gedekt te blijven ; deze vond drie of vier boomen, dichter bij de rivier, waar hij zich met zijn volk opstelde, sedert het aanbreken van den dag op den grond liggen de in het struikgewas; en de gezegde Gouverneur ging meer vooruit om te zoeken, waar hij zich kon verbergen, omdat alles zeer open was; en omtrent drie musketschoten [verder] vond hij eenige weinige boomen, alwaar hij verborgen bleef met rijn volk, en bij het aanbreken van den dag waren alle soldaten, hunne paarden gezadeld, wachtende wat het schip zou doen; en omstreeks twee en een half uur na zonsopgang vertrok het bootje van het 1) Die blijkens bet Verslag zeer kort daarna op een excursie tegen de Indianen sneuvelde. 159 a tierra a donde hechó los cinco quedando el batel muy adentro del agua por est ar llena la mar y no poder llegar mas é. tierra y por la desorden de un soldadoque disparo con [sic] tiempo fué necesario descubrirse la enboscada raas presto de lo qne convenia por lo qual no se pudo tornar el batel ni dos hombres de los cinco qne se hecharon al agua el uno de los quales se vio visiblemente que se le dio un arcabuzazo a la entrada del batel y los otros tres se tomaron aviendose hechado al agua el uno de los quales era el piloto que se puede estimar por aver sondado el Rio palmo a palmo los otros dos eran marineros el uno de los quales por se aver querido defender le dio un soldado dos estocadas aunque no son de peligro, & este tiempo en oyendo los arcabuzeros partio el Governador con la cavalleriay llegó alla a tiempo que los soldados de la enboscada venian ya marchando con la presa y volviendo por la playa el navio hecho una bandera de quadra y le tiro una pieza de artilleria la qual dio en el agua el primer golpe y passo porcima de todos sin daiïo de ninguno, inmediatamente se hizo el navio £ schip met zeven man en kwam aan land, alwaar het vijf [man] aan land zette, blijvende het bootje ver in het water, omdat het hoog water was, en het niét dichter bij land kon komen; en door schuld van een soldaat, die ontijdig schoot, werd het noodig de hinderlaag te ontdekken veel vroeger dan het paste, waardoor men zich niet meester kon maken van het bootje, noch van twee man der vijf, die zich in het water hadden geworpen; een daarvan zag men duidelijk, dat getroffen werd door een busschot bij het binnenklimmen van het bootje, en de andere drie werden gegrepen, toén zij zich in het water hadden geworpen; een van hen was de stuurman, hetgeen men daaruit kon opmaken, dat hij de rivier palm voor palm gepeild had; de andere twee waren matrozen; een daarvan gaf een soldaat, omdat hij zich had willen verdedigen twee ofschoon niet gevaarlijke degenstooten. Op het oogenblik, dat hij de schoten hoorde, zette de Gouverneur zich met het paardevolk in beweging, en kwam daar aan, toen de soldaten van de hinderlaag reeds kwamen aangemarcheerd met den buit; en draaiende naar het strand, heesch het schip de bloedvlag a) en schoot een kanon af, welks kogel bij eersten aanslag in het water terecht kwam en over allen heen vloog zonder iemand te schaden. Onmiddellijk daarop ging x) II zegt: „die verklaarde dat dit de eerste maal was, dat bij aan land kwam sedert bij uit Nederland vertrok", betgeen natuurlijk onwaar was. a) Er staat bandera de quadra (cuadra). i6b la vela y a poco rato encallo £ tiempo que iba marchando la gente vol viose al alojamiento y despacho el Governador quatro soldados con los presos y con orden de que le traxesen £ donde estavan todas las canoas y Indios que se pudiesen aver y el batel que se abia tornado del navio para enbestille con los soldados que alla tenia y a cabo de dos oras que era ya cerca de la noche el navio desencalló y dio todas sus velas haziendose £ la mar hasta que anochecio que dio fondo y visto por el Gobernador que £ donde estava no se podiaUegaroon las canoas, otro dia por la mafiana se vino a la Ciudad. 20. Quando el dicho Gobernador partio al efeto en el dicho abia inbiado £ los dichos soldados a asegurarse de unos Indios questan alborotados y eran de losque £ mas tiempo que sirvan en esta tierra tenianrecojidasu chusma y estavan con las armas en las manos m uchos j untos tubose habla con ellos y hablaron con mucha soberbia los soldados se volvieron paresciendoles que no eran parte con tantos £ la ora questa razon se escribe que son diez y ocho de Setiembre, parten (20) soldados al castigo destos Indios questan 10 het schip zeil, en na een korte poos liep het aan den grond; toen het zich verwijderde, keerde het volk naar zijn bivak terug, en zond de Gouverneur vier soldaten met de gevangenen en met last, dat zij hem zouden brengen ter plaatse, waar hij zich bevond, al de kano's en de Indianen, dia sij konden krijgen, en de schuit, die genomen was van het schip, om dat aan te vallen met de soldaten, die hij daar had, en na verloop van twee uren, toen het reeds bijna avond was, is het schip vlot gekomen en heesch het alle zeilen, stevenend naar de zee tot bet donker werd, toen het het anker uitwierp; de Gouverneur, ziende dat het, waar het [toen] was, niet met de kano's kon worden bereikt, begaf zich den morgen van den volgenden dag naar de stad.') 20. Toen de Gouverneur voor het bovengenoemde doel uittrok, had hij [ook] soldaten gezonden, om zich te verzekeren van eenige Indianen, welke in oproer waren en behoorden tot degenen, die lang in dit land in dienstbaarheid geweest, [nu] benden hadden gevormd en zich met de wapens in de hand in grooten getale vereenigd hadden; men kreeg voeling met hen, en zij spraken met veel trots; de soldaten kwamen terug, daar het hun toescheen, dat zij tegen zoo velen niet waren opgewassen; op het oogenblik dat dit rapport geschreven wordt, zijnde den 18e» September 1) Het nu volgende ontbreekt bij II. i6i leguas desta Ciudad y quedaba prestando otros ao — que quedan para yr & castigar otros Indios que tambien sean alborotados — 35 leguas de aqui. ■ En este estado quedan los cosas deste puerto quedando cassi sin Indios que se yban y sin ningun genero de municion para la defensa del = lo de los Indios se remediara con facilidad y lo demas correra riesgo sino se previene con cuydado. Ahi van sus confesiones y fuera de elias se ha ententido que estos han estado en la costa de Guinea y que esta y otra Urca su Capitania, que aportó a Sant Vicente y van la buelta del estrecho por lo qual el Governador £ a de Setiembre despacho aviso en diligencia a Chile, y al Virrey,'el qual llegó a tiempo, y luego quatro urcas a la costa de Chile. Dicese que haviendo desembarcado como medio de par, y sus haziendas en la una de elias, embió el Governador de Chile a dar aviso dello al Virrey, y que despues se fuéron los demas. vertrekken ao soldaten tot tuchtiging van deze Indianen, die 10 mijl van deze stad staan; en ik bleef om ao andere uit te rusten, die bestemd zijn om andere Indianen te gaan tuchtigen, die eveneens zijn in verzet gekomen, 25 mijl van hier. In dezen toestand verkeeren de zaken van deze haven; zij blijft bijna zonder Indianen, [omdat] die weggeloopen zijn, en zonder eenigerlei munitie voor hare verdediging = wat de Indianen aangaat, dit zal gemakkelijk in orde worden gebracht, en wat het andere betreft daaruit zal gevaar ontstaan, indien niet tijdig maatregelen getroffen worden. Hierbij 1) gaan hunne bekentennissen en buiten deze heeft men vernomen, dat zij geweest zijn op de kust van Guinee en dat dit en het andere, het Admiraalschip, dat, San Vicente aandeed, den koers van de Straat gingen, waarom de Gouverneur den aden September spoedbericht zond naar Chili en naar den Onderkoning »), dat tijdig en nog vóór de vier schepen op de kust van Chili aankwam. Men zegt, dat nadat op vredelievende wijze een van deze schepen bemanning en lading aan land had gebracht 3), de 1) Wat nu volgt wordt niet by Groussac aangetroffen. De bekentenissen der Hollanders zijn, helaas! niet gevonden. 2) Zie Dirck Gerritsz Pomp (Linsch. Ver. IX, p. 138). Deze berichten van i, 5 (en 15) September werden 6 December dus ruim aVs maand later ontvangen. Daaruit blijkt, dat Valdés van den beginne af bet plan had de Hollanders vast te houden, en ben met het oog daarop niet liet verkoopen uit het schip, maar hun goed lossen. De voorwaarde van de geheele lading gelijk aan land te brengen werd niet vooraf uitdrukkelijk gesteld. 3) Het Vliegende Hert onder Dirck Gerritsz Pomp. Linschoten XVI. Ix IÓ2 A San Vicente aportó la Urca compafiera de la que estubo aqui en Buenos Ayres; dixo, que era amigo, que se la diese licencia para vender suMercaderia; el Governador Don Francisco de Sosa, que se halló*alli aquella sazon, se la dió, y echo toda su hazienda en tien»,y salió & ella LorenzoVicar Capitan, persona de cuenta en Olanda, y haviendose entendido algunos robos, que havian hecho en el camino, y costas de Guinea, y San Tomé, el Governador le tomó la Urca y hazienda, y le prendió, y al hacerse esto.les mataron ocho 6 diez hombres; embiole el Governador del Brasil al dicho Capitan a la Bahia; a donde havian llegado siete Urcas y dos Pakjes de Olandeses, y antes de Uegar a la Bahia tornaren al dicho Lorenzo Vicar y al Navio que le llevaba. Iiegaron & aquel Puerto vispera de Navidad, tomaron los navios, que en èl hallaron, y entre ellos èl que havia estado aqui en Buenos-Ayres, que se havia ydo a entregar a la Bahia con solos tres hombres vivos, el qual llevabo mucha y muy buena Mercaderia; tres urcas de loscontratadoresde Lisboa, que estaban alli se les pasaron luego. UnNavio Gouverneur van Chili daarvan bericht heeft gezonden aan den Onderkoning, waarop de overige weg zijn gegaan. Te San Vicente is aangekomen de hulk, welke samen was uitgevaren met die hier te Buenos Aires vertoefd heeft; zij meldde zich aan als bevriend, en verzocht vergunning om hare koopwaren te verkoopen; de Gouverneur Don Francisco de Souza, die zich te dien tijde daar bevond, gaf die; zij ontscheepte daarop haar geheele lading; ook de kapitein Laurens Bicker, iemand van aanzien in Holland, ging aan land. Toen de Gouverneur overtuigd was, dat zij onderweg, op de kust van Guinee en bij San Thomé eenige rooverijen hadden bedreven, nam hij schip en lading in bezit en nam hij Bicker gevangen; bij die gelegenheid werden acht of tien man gedood. De Gouverneur van Brazilië zond den gezegden kapitein naar de Bahia, waar zeven schepen en twee jachten der Hollanderr waren aangekomen, en voordat de Bahia bereikt was, maakten deze zich van Laurens Bicker en het schip, dathemoverbracht,meester.Zijkwamen in deze haven: den dag vóór Kerstmis, namen de schepen, die zij daar vonden, en daaronder hetgeen hier te Buenos Aires geweest was, dat gegaan was naar de Bahia om zich over te geven met nog slechts drieman inleven, [en] dat vele en goede koopmanschap inhad; drie schepen van de contractanten van Lissabon, die daar waren, gingen dadelijk zeil. Een schip van den Bailio van Portugal deed zich zelf zinken. IÖ3 del Baylio de Portugal se metió el propio en fondo. A las a$ de Marzo de 1600 llegó un Barquitto con esclavos, el qual informa no ser ydos de la Bahia, aunque havian cargado las Urcas de palo y azucar, que estaba cargado en los navios del Puerto, y que havian quemado ciertas rozas ó estancias de la tierra. Esto es lo que sucedió de la Urca que aqui llego, la qual trahia treinta y tres hombres; quedaron en Buenos-Ayres presos Capitan y Piloto y Factor de las mercancias; el condestable, el Barbero, dos Carpinteros, yotros hasta doce; de manera que desde Buenos-Ayres a la Bahia se les murieron 18, y estos de pura hambre, por el mucho coidado que se tubo en Buenos-Ayres. Embio el Governador una Caravela a reconocer la Ysla de Maldonado; de lo que en ella se reconoció va relacion de por si. Hallose alli un escrito que los de la Urca de aqui dejaron escrito al Capitan de la otra Urca, lo que contenia es, haver llegado alli y que pasaran el Rio adentro a Buenos-Ayres a donde les hallarian. La pretension de estos Flamencos que andan por aca, es poblar en estas costasparapoder pasar el estrecho, y ansi mesmo ala Yndia ;y ansilosque Den 23sten Maart 1600 kwam een schuit aan met slaven, welke verzekerde, dat zij (de Hollanders) nog niet uit de Bahia gegaan waren, hoewel hun schepen hout en suiker overgenomen hadden, waarmede de schepen in de haven geladen waren, en dat zij eenige plantages en landhuizen aan wal hadden verbrand. Dit is hetgeen gebeurde met het schip, dat hier aankwam, met een bemanning van drie en dertig man; te Buenos Aires bleven gevangen de kapitein, de stuurman en de commies der koopmanschappen; de constabel, de barbier, twee timmerlieden en anderen, te zamen twaalf; zoodat van Buenos Aires tot de Bahia er 18 van hen stierven, en dat zuiver van honger als gevolg van de goede zorgen die men te Buenos Aires gehad had. De Gouverneur zond een karveel om een verkenning te doen op het eiland Maldonado. Van hetgeen daar werd aangetroffen is afzonderlijk verslag opgemaakt Men vond daar een geschrift, dat die van het schip, dat hier is geweest, hadden achtergelaten, gericht aan den kapitein van het andere schip; de inhoud was, dat zij daar waren aangekomen en de rivier opgegaan naar Buenos Aires, waar zij hen zouden vinden. Het streven van de Hollanders, die hierheen gaan, is op deze kusten een volkplanting te maken, om de Straat door te kunnen gaan, en op die 164 aportaron a Chile.llevaban aparejo para ello hasta carbon y Oficiales de todos Oficios. Los que vinieron a la Bahia saqueraron y quemaron la Ysla de San Tomé y del Principe y pasaron a cuchillo 4 quantos hurieron a los manos, y dicese que Ueban preso al Governador de alli. El Lorenzo Viquar haviendo recivido algunos regalos de un Portugues que aqui venia con cantidad de esclavos, en gratificacion dellos le dijo, que por que otra Urca compafiera suya estaria en el Rio de la Plata le avisaba, que se guardase de la Ysla de Maldonado, y que si topase con ella, que huyese, y si le alcanzasen, que antes se dejase morir peleando, que tornar vivo, por donde se entiende que estos hazen mil crueldades en los que toman. Tambien se entiende que, los de la Urca, que aqui llegó echaron su Lancha con gente tras una Caravela, que de aqui salio, quando ellos entraban por el Rio y que se les perdió en la Mar. La causa por que desean tanto estos Flamencos hazer pie en estas costas, ès por que las vituallas que trahan se les dafian en pasando la Linea y para wijze naar Indie, en zoo brachten zij, die in Chili aanlandden, daarvoor het noodige mede tot houtskool toe, met ambtenaren voor alle betrekkingen. Zij, die in de Bahia kwamen hadden de eilanden San Thomé en Principe geplunderd en verbrand, en over de kling gejaagd, wie hun in handen viel, en men zegt dat zij den Gouverneur van daar gevangen mede genomen hebben. Laurens Bicker had, nadat hij eenige geschenken van een Portugees ontvangen had, die hier kwam met een hoeveelheid slaven, uit dankbaarheid daarvoor gezegd, dat, omdat het andere schip, zijn metgezel, zou wezen in den Rio de la Plata, deze zich voor het eiland Maldonado in acht moest nemen, en dat indien hij het [andere schip] ontmoette, hij moest vluchten; en indien zij hem achterhaalden, dat hij zich liever moest doodvechten dan levend in hun handen te vallen, waaruit blijkt, dat zij duizend wreedheden begaan tegen hen die zij [gevangen] nemen. Evenzeer bleek, dat die van het schip dat hier aankwam, een schuit met volk achter een bark hadden gezonden, die van hier was vertrokken, toen zij de rivier binnengingen, en dat zij deze op zee uit het gezicht verloren hadden. *) 1) Blijkens Ottsen op ai Juli 1599. 16$ pasar el Estrecho ó yr £ la Yndia tienen gran necessidad de mantenimientos frescos y ansi los que de aqui fueron, murieron de ambrey de un mal de boca que da en la costa de Guinea y de unos vichos que dan en la costa de la Mina que son unos gusanos que se les crian en las piernas y otros part es, que van creciendo y se hazen de dos é, tres varas de largo y aqui loshe visto sacar a dos de los que aqui quedaron presos. Ita el Governador dado noticia al Virrey, y embiadó los presos é. Santa Fé, donde estaran hasta que el Virrey embie por ellos. ») Hallase una copia del tiempo en el Archivo gen' de las Indias de Sevilla, entre los papeles, trahidos de Simancas, legajo 4°rot°, Fapeles que se recogieron a la casa del secret. Juan de Ciriza. Confrontose en 17 de Jenero de 1794. De reden, waarom deze Hollanders vasten voet op deze kusten verlangen te hebben is, dat de levensmiddelen, die zij in hebben, bederven bij het passeeren der linie, en dat zij om de Straat door te gaan en naar Indië te varen groote behoefte aan verschenmondvoorraad hebben; zoo stierven degenen, die van hier weggingen, van honger en van een mondziekte, welke voorkomt op de kust van Guinee en van beestjes, inheemsen op de kust de la Mina, namelijk een soort wormen, die in de beenen en andere lichaamsdeelen groeien en steeds langer worden, tot 2 a 3 vara's toe; hier heb ik er zien uittrekken door twee van de hier achtergebleven gevangenen. De Gouverneur heeft verslag gedaan aan den Onderkoning, en de gevangenen naar Santa Fé gezonden, waar zij zullen blijven tot de Onderkoning om hen zendt. x) De handteekening van den Gouverneur op een stuk van 23 Juli 1599 was M. F. DE Navarrete. XI. SCHRIJVEN VAN BISSCHOP DE LOYOLA. Uit het volgende stuk, dat instemming betuigt met het besluit van Koning Filips III dd. so Augustus 1602, en waarvan afschrift berust in het Deposito Hidrografico te Madrid (C. d. N T 23, D n°. 21) blijkt de verdienste van den Gouverneur Valdés tegenover Buenos Aires. Het opschrift luidt; „Discurso mui preciso del Obispo del Rio de la Plata Fr. Martin Ygnacio de Loyola en que declara el remedio que se devia poner para el comercio de las Islas Filipinas y Nueva Espafia y que lo que el Consejo havia hecho por lo respectivo al de Buenos Ayres havia sido grande acierto y a continuacion. .... lo mismo del Puerto de Buenos Ayres que lo que agora se ha ordenado entiendo fue Ordenacion divina. La razon desto es, que hasta agora como se les prohibia que no habiese trato alguno entraban y salian, y trataban del Brasil a Potosi, y de Potosi al Brasil y Espafia, y aunque se les enviaron seis Iuezes para este efecto no se ponia remedio alguno hasta que el Governador Don Diego de Valdés dió permision entendiendo que era estrema necesidad y el ultimo remedio para que sacasen los vecinos de Buenos Ayres alguna poca cantidad de los frutos, y aunque en esto erró por no Zakelijk betoog van den Bisschop van Rio de la Plata, Fr. Martin Ignatius de Loyola, waarin hij uiteenzet, wat ter verbetering van den handel van de Filipijnen en Nieuw Spanje moet worden gedaan, en dat, hetgeen de Raad te dien opzichte voor dien van Buenos Aires gedaan had, zeer juist was en voortgezet moest worden. .... zoo ook voor de haven van Buenos Aires, houd ik, wat thans bevolen is, voor een uitstekende verordening. De reden daarvan is [de volgende]. Tot nu toe kwam — bij het bestaande verbod om eenigen handel te drijven, binnen te komen of uit te varen, te handelen van Brazilië op Potosi en van Potosi op Brazilië en Spanje — ook al werden daartoe zes rechters uitgezonden, geenerlei verbetering tot stand, voordat de Gouverneur Valdés vergunning [tot handelen] gaf, inziende, dat dit beslist noodzakelijk was en het eenige middel om de burgers van Buenos Aires een geringe hoe- i67 ser con licencia de Su Magestad, pero agora que concurre esta licencia, queda remediado lo tocante a este Puerto, porque la cantidad de Arinas que sacaran no puede ser de consideracion para hacer dano al comercio de Tierra firme, y los vecinos por ser ellos los gananciosos estorbaran que de fuera del puerto no trata ninguna persona y consecutaran las penas que Su Magestad pone i. los que quisieren tratar: todo lo qual digo porque entien do dello resultara grande servicio de nuestro Senor y de Su Magestad. Afschrift van M. F. de Navarrete 1795. Een dergelijke memorie van de hand van Cap. Manuel de Frias, Procurador general de las Provincias del Rio de la Plata y Paraguay vindt men in het Archivo general de Indias te Sevilla en in het Dep. Hidr. te Madrid C. d. N T 23 D n°. 20, evenals het bovenstaande overgekomen van Simancas, Papeles diversos de la Secret. del Peru. veelheid van hun producten te laten uitvoeren, hoewel hij daaraan verkeerd deed, omdat het niet geschiedde met verlof van Zijne Majesteit. Maar nu dat verlof in denzelfden zin werkt, is de toestand in deze haven blijvend verbeterd, omdat de hoeveelheid meel, die uitgevoerd wordt, te gering is om nadeeligen invloed te hebben op den handel van Tierra firme, en de burgers, daar zij nu verdienen, verhinderen dat iemand buiten de haven handelt en de straffen zou krijgen, die Zijne Majesteit oplegt aan hen, die handel zouden willen drijven. Dit alles, zeg ik, omdat ik begrijp, dat daarvan groote dienst van Onzen Heer en Zijne Majesteit het gevolg zal zijn. XII. DE EXPEDITIE NAAR HET WESTEN ONDER PAULUS VAN CAERDEN. Groussac werd in het journaal van Ottsen getroffen door de enkele regels, die hij daarin vond, aangaande de verrichtingen der Hollanders in de Allerheiligenbaai, nl. „Sy helpen een Poortegijs schip met 20 lepelstucken in den grondt, ende namen onse Schip oock, dat noch wel vol coopmanschap was, voorts namense noch sommige Barcken en andere cleyne scheepkens, berneden ende blakerden de kerexkens ende Suykermolens". ») 1) Zie p. 63. i68 En dat om de volgende reden. De Portugeesche en Braziliaansche geschiedschrijvers verhalen, zegt hij, J) deze feiten in ongeveer dezelfde bewoordingen ; slechts met dit onderscheid, dat allen, van af Campos Moreno, den oudste, die zelf de gebeurtenissen medemaakte, tot onzen geleerden tijdgenoot Francisco Adolfo de Varnhagen toe, hierin overeenstemmen, dat zij de Hollandsche expeditie doen plaats hebben in het jaar 1604 en haar als aanvoerder geven den Admiraal „Paulo Wancaerden". Hoe, vraagt hij, dit verschil te verklaren ? Het is toch evenmin aan te nemen, dat schipper Ottsen in 1603 (het jaar waarin de eerste uitgave van zijn journaal verscheen) feiten heeft uitgevonden en beschreven, die eerst in 1604 voorvielen, als dat Campos Moreno zich vergist zou hebben bij de tijdsbepaling van een voorval, waarbij hij persoonlijk een rol heeft gespeeld. De oplossing, die voor de hand ligt, zoo besluit hij, is dat er twee Hollandsche expedities zijn geweest, een in 1599 en een in 1604, beide samengesteld uit 7 schepen, welke op dezelfde plaats denzelfden aanslag, dezelfde beschieting, denzelfden aanval hebben gedaan en een schip, uit hun eigen land in de baai gekomen, in brand gestoken. Maar met deze eenvoudige verklaring had hij geen vrede, omdat hem in de geschiedenis van Holland omstreeks het jaar 1604niets bekend was van een maritieme expeditie, die door haar opzet, doel en verloop met de genoemde kan worden vereenzelvigd, terwijl daarbij van Kapitein of Admiraal Paulus van Caerden slechts twee reizen zijn gemeld, beide naar OostIndië. Dus, zoo luidt de snelle conclusie, het verhaal van het voorgevallene in 1604 is bij de Portugeesche geschiedschrijvers onnauwkeurig, of en dit is het meest waarschijnlijk, namen en feiten zijn door elkander gehaspeld door „el buen" Diego Campos, die zonder twijfel op ouderen leeftijd zijne „Memorias" heeft opgesteld, waaruit al zijn opvolgers hebben geput. Inderdaad heeft de tocht van Van Caerden naar Brazilië weinig bekendheid gekregen. Tiele, die door Groussac trouw werd geraadpleegd, maakt er in rijn „Mémoire bibliographique", noch in rijn „Nederlandsche bibliographie" melding van, en dat om de eenvoudige reden, dat er geen Nederlandsch geschrift over deze expeditie bestaat. Natuurlijk rijn ook op Van Caerden's reis verscheiden journalen aan boord der verschillende schepen aangehouden, ambtelijke en niet ambtelijke. Het officieele dagregister was van den Algemeenen Secretaris der 1) Anales IV p. 397. 169 vloot Francois van Wieringen. Dit werd ingediend bij de Admiraliteit van Amsterdam, maar is verloren gegaan. Slechts het Duitsche journaal, dat hier achter wordt afgedrukt, is behouden gebleven, en dit stuk is de aandacht van Tiele ontgaan. Omtrent de persoon van den schrijver is niets bekend. De Portugeesche geschiedschrijvers zijn bij het vermelden van den aanval op Bahia buitengewoon sober. In Dl. I afd. IV van de door Groussac aangehaalde Colleccao 1) vindt men een stuk van de hand van Diogo de Campos, getiteld „Memorias para a Historia da Capitania de Maranhio," en op p. 2 daarvan niet meer dan enkele woorden, die vertaald luiden; Te dien tijde [1604] geschiedde het, dat de Hollanders de Allerheiligenbaai aanvielen, zijnde hun Admiraal Paulus van Caerden, in welke men zich op eervolle wijze tegen deze vloot verdedigde, zonder versterkingen en zonder artillerie gelijkwaardig met een dergelijke macht; en om Z. M. in kennis te stellen zoowel met deze gebeurtenis, als met de noodzakelijkheid, deze stad [Bahia] van versterkingen te voorzien en Pernambuco van een fort aan den mond zijner haven, en van verdragend geschut en ammunitie van oorlog werd de gezegde Diogo de Campos naar Spanje gezonden om deze zaken te bespreken. Varnhagen beschrijft in Dl. I p. 315 van zijn Historia géral do Brasil het gebeurde als volgt: In 1604 drongen zeven Hollandsche schepen onbeschadigd door in de haven van Bahia, sleepten van daar een geladen schip naar buiten en staken een tweede in brand, beide van de soort die men hulken (urcas) noemt. De inwoners maakten zich gereed om zich tegen een landing te verzetten, welke niet plaats had; en Diogo Botelho [de Gouverneur Generaal] zond den Kapitein en sergeant-majoor van den Staat [Brazilië] Diogo de Campos naar den Koning om geschut en musketiers te vragen. In een noot wordt aangeteekend, dat de Hollandsche "bevelhebber volgens Diogo de Campos Paulo Wancarden heette; en in andere dat mogelijk de Gouverneur Generaal tijdens de aanwezigheid der vijandelijke vloot zich niet te Bahia, maar meer naar het Zuiden ophield, omdat berichten 1) Colleccao de notitias para a historia e geografia das nacöes ultramarinas, qne vivem nos dominios Portuguez, ou lbes sao visinhas, publicadapela Academia Real dasSciencias, Lisboa 1812. 170 van het gebeurde door Alexander de Moura uit Pernambuco Spanje vroeger bereikten dan de zijne. Dat is alles. Van de Nederlandsche geschiedschrijvers dier dagen is Emanuel van Meteren over den tocht nog het uitvoerigst. Maar ook hij is zeer kort. Bij de uitzending der expeditie zegt hij: „Sy [de Vereenigde Provinciën] hebben mede ter zee een vloot uitghesonden van ses groote schepen, daer op des Admiraelschip van Hollant, den Hollahtschen Tuyn, oversten over waren Pauwels van Caerden, Jan Adriaensz Clant en andéren, en waren van de Landen wegen gevictualieert, maer mits contrawint lagen sy lange op de kusten van Engelant, daer sy noch volck aennamen; sy hadden kalck en steen voor voorraet inne, om hun ergens te stereken, mede meer andere schepen tot haren dienst; dan na twee jaren quamense t' Huys sonder exploict, maer wel goede buyten van suyekeren en anders mede brengende". En bij den terugkeer: „In Hollant waren den lesten winter mede thuis gekomen Paulus van Caerden,die met etlijke groote oorlogschepen o.a. den Hollantschen Tuyn lange hadde uyt geweest op de Custen van Brasilien, tot groote koste en brochte t' huys ontrent 3000 kisten suykers en eenige sommegelts." ") De geheele onderneming droeg het karakter van een strooptocht, en werd op touw gezet als poging om in den berooiden toestand van de geldmiddelen der Admiraliteiten verbetering te brengen. Dit blijkt duidelijk uit de volgende resolutie, welke 11 September 1603 door de Staten Generaal werd genomen. „Geadviseert wesende op het eerste P°int van de Instructie van de aenwesende Gedeputeerde Raden van der Admiraliteyt residerende tot Amstelredam, daerbij zij versoecken adveu ende authorisatie om tot last van haerluijder Collegie te mogen equipperen het groote schip, genaempt den Hollantschen Thuijn met noch twee minder schepen van oorloge ende dat van gelijcken het Collegie tot Hoorn oft Enchuijsen geauthorizeert soude worden tot last van tselve Collegie oyck toe te rusten twee schepen omme noch desen Jaere, onder jhet beleijdt van eenen bequaemen Commandeur ende eenige Commisen, mitsgaders op behoirlijcke Instructie, affgeveerdicht te worden nae de Custen van Spaignien, Portugael ende 1) Van Meteren. Belg. ofte Ned. historie, ed. 1663, p. 474° en 501*. I7i d'Eijlanden, staende onder het gebiet van den Coninck van Spaignien, voorts onder den Ey lande van S' Hclena ende elders, omme aen te tasten, te crencken ende soo veel mogelijck te veroveren, alle de schepen ende goederen,toebehoorende den Ingesetenen ende onderdanen'van den voorsz Coninck van Spaignien ende die denselven worden toegesonden.ofte vuijt hunne havenen commen, op vaste hope, dat men bij desen middel, niet alleenlijck denselven Coninck seer grooten aff breuck sal moghen doen, maer dat oyck hier door de voorsz Collegiën den meerendeel van heure schalden ende achterwesen sullen mogen af te leggen; ende dat d'voorsz Heeren Staten souden gelieven verdaeringe te doen, hoedanige schepen ende goederen deselve verstaen, dat men niet en sd mogen aenhouden ende opbrengen 1), ende hen acte van authorisatie te verleenen, om bij de voorsz twee Collegiën coniunctum over de aen te brengen schepen ende goederen alleen te moghen senten tieren, mitgaders de penningen daer van te procederen tot aflegh van hunne achterheden ende schalden te employeren; is nae rijpe deliberatie in de voorgestelde equippage geaccordeert ende rijn dien volgende brijde voorsz Collegiën tot Amsterdam ende Hoorn oft Enckhuysen totte selve equippage geauthorizeert, mits dat men de Collegiën van Rotterdam, Middelburch ende Doccum hiervan sal adverteren, ende deselve te bedencken stellen, oft zij hen oyck niet en souden begeeren te esvertueren, om insghelijcx ten fijne voorsz elck een schip ofte twee tot last van haerlieder Collegie te equipperen, gdijck d'Heeren Staten dat raedtsaem vinden, met vertrouwen door Godes genade, dat deselve goede effecten ende prinsen opten vijant sullen doen, begeerende bij soo verre zij hen daertoe resolveren, dat zij de schepen voor ach tien ofte zesthien maenden sullen victuailleren ende gereet maecken om vuijt te vaeren int eijnde van de maent October naestcommende, ende dat zij d'Heeren Staten bij den bode adverteren van haerlieder resolutie; verstaen d'Heeren Staten dat de prinsen, die bij de voorsz schepen gedaen sullen worden, gesententieert sdlen worden bij de Gedeputeerde van de Collegiën tsamen, die geequippeert sullen hebben, ende dat deselve verdeylt sullen worden naer advenant dat bij elck Collegie geequipeert sal wesen". x) De vroedschap van Amsterdam had 9 September 1603 de resolutie genomen in de ontworpen expeditie alleen te „consenteren, onder uildruckelijck beding, dat d'ingesetenen deser landen nochte eenige uy theemsche neutrale personen deur de voorss. uytsendinge van schepen nyet worden beschadiebt." Elias. De vroedschap v. Amsterdam Dl. I p. XLIX. 172 De uitgenoodigde andere Collegiën bleken niet bereid aan den wensen der Staten Generaal te voldoen. Rotterdam antwoordde den aasten September, dat gebrek aan middelen, „bequaeme" schepen en geschut daarvan de oorzaak was. Amsterdam en het Noorderkwartier bleven dus alleen. Bijzonderheden betreffende de voorbereiding der uitrusting zijn alleen overgebleven in het Resolutieboek van 1603 der Admiraliteit van Amsterdam; van het Noorderkwartier ontbreken de bescheiden der Admiraliteit over het tijdvak, waarin de tocht voorviel. Uit de resolutien der Amsterdamsche Admiraliteit wordt het volgende aangeteekend. Den 36*teo September 1603 kwamen gedeputeerden van beide Admiraliteiten te Amsterdam bijeen, om elks aandeel in de onderneming vast te stellen. Het Collegie van Amsterdam nam op zich de uitrusting van twee oorlogschepen: het in 1599 voltooide groote schip de Hollandsche tuin (400 last), dat den tocht onder Jkhr. Pieter van der Does had medegemaakt, en het in hetzelfde jaar 1599 aangekochte Engelsche schip de Consent (150 last)*); verder die van een jacht, een proviandschip (blijkens het journaal de Goudvisch en het Valkje) en 3 „saloupen, elck in 6 of 8 stucken om bequamelijc in de schepen gelegt ende wederom des van doen zijnde in den anderen geschrouft te worden." Dat van het Noorderkwartier zou daaraan toevoegen eveneens twee schepen: de Witte Valk van Enkhuizen (soo last), het Vice-Admiraalschip der vloot, waarop zich de Kapitein Jan Boelesz bevond, die persoonlijk onder Van der Does had gediend, en de Groote Verlanger van Hoorn, genaamd de Samson (360 last). Een proviandschip (het journaal zegt de Bul van Hoorn) en 2 sloepen voltooiden de uitrusting. De Samson en de Bul hadden deel uitgemaakt van de vloot van 1599. 1) Volgens stuk n°. 8', Loketkas Staten GnI. (Admiraliteit), Rijksarchief, werden in het voorjaar van 1599 drie schepen in Engeland aangekocht voor rekening van de Staten van Holland; en wel 26 Maart (eng. stijl) de Consent, lang 79 voet bij de kiel, breed 28 voet 8 duim, en diep in 't ruim van den ondersten overloop iat/g voet, groot zonder geschut, ammunitie en victualie ongeveer 350 vaten, voor 1400 pond vl„ met al haar toebehooren volgens uitwijzing van den inventaris; 15 April de Concorde, ongeveer evengroot als de Consent voor 1300 pond, en 33 April 1599 van Lord Chamberlain de Desire, groot 140 vaten, voor 900 pond. 173 De bemanning zon bestaan uit 500 man, 300 voor rekening van Amsterdam, 200 voor die van het Noorderkwartier. Later werd dit getal met 75 vermeerderd. ~ Bier zou worden medegenomen voor 4, andere vivres voor 15 maanden. De Kapiteins werden in afwijking van hetgeen gewoonlijk plaats vond, niet belast met de zorg voor de voeding der bemanning; deze bleef aan de Admiraliteit. Officieren en matrozen zouden de gewone soldij genieten; slechts de botteliers en koks kregen eenige verbetering. De Kapiteins daarentegen zouden worden aangenomen voor de dubbele soldij of voor minder, indien men dit gedaan kon krijgen. Aan den Commandeur generaal zou worden toegevoegd een secretaris generaal, die ook het fiskaalschap op de vloot zou waarnemen. Ieder schip zou hebben een stuurman en een onderstuurman, zoomede een commies en ondercommies of controleur, die aanteekening moesten houden betreffende de proviand en de genomen prijzen. Geleerd door de ervaring op vroegere reizen en zeker met het oog op de zuinigheid werd daarbij opgemerkt, „mits dat [men] d'adelborsten zoo veel sall schuwen alst doenlijc werdt." Indien een schip mocht vergaan, zou het verlies blijven ten laste van het Collegie, dat het had uitgerust. De opbrengst van den gemaakten buit zou komen voor 3/5 ten bate van Amsterdam en voor 2/5 van het Noorderkwartier. Bij het aannemen en voorloopig verzorgen van het volk, zou men elkander behulpzaam wezen en als kosten, boven de soldij, 5 stuivers per man en per dag in rekening mogen brengen. Dit alzoo voorloopig geregeld zijnde, werden reeds 27 September de noodige maatregelen tot uitvoering met kracht ter hand genomen. Onverwijld werd overgegaan tot het „concipieeren" van de Instructie voor den Generaal en den secretaris generaal en fiskaal, de scheepsraden', commiezen en andere officieren, benevens van den Artikelbrief. Den 2gsten verscheen Paulus van Caerden in het collegie en werd hem het Generaalschap over de vloot aangeboden. Hij nam dit in beginsel aan, en zou den volgenden dag verklaren, welke bezoldiging hij verlangde. Men werd het den 3osten eens, dat hij zou ontvangen f 150*3 maands en bovendien „vrijen disch". Tot secretaris generaal op f 45 werd aangesteld Francois van Wieringen, 1/4 dezelfde, die in 1599 secretaris was geweest op de vloot van Van der Does. Aan de Kapiteins Jan Adriaensz Kant of Cant op de Consent en Joachim Hendricksz Swartenhondt op het Admiraalschip werd boven vrije tafel, f75 per maand toegekend. Ingekocht werden te Amsterdam 600 vaten bier, 16 pijpen spaansche en 12 fransche wijn, 18 pijpen azijn, 6 pijpen olie, 36 ton boter; verder 60 ossen (later met 8 tot 10 vermeerderd), spek, kaas, stokvisch, haring, potspijs en traan. Gebakken werd voor een maand week brood en voor 14 maanden beschuit, in de verhouding van 2 rogge op 1 tarwe. Hemden, pijen en schoenen werden in voorraad medegenomen, om tegen betaling verstrekt te worden. Voor brandhout en watervaten werd gezorgd. Een nauwlettend oog ging over het geschut, de ammunitie en de draagbare wapenen; 20.000 fg kruit werd aangekocht voor f 44 het vat, *) Als bij alle van lands wege of van particuliere zijde ondernomen grootere tochten naar verre landen, werd ook nu de hulp ingeroepen van den vermaarden predikant Petrus Plancius; de voor de reis bestemde stuurlieden zouden eerst door hem worden geëxamineerd. De Instructies en de Artikelbrief werden door de Staten Generaal goedgekeurd. Den 4den November konden ze aan Paulus van Caerden worden medegedeeld. Men gaf echter de origineelen niet uit handen, maar reikte den s 5*ten November slechts afschriften daarvan uit. De vervanging van den Generaal werd in een verzegeld schrijven geregeld ; bij zijn ontstentenis zou Kapitein Kant, en na dezen Joachim Hendricksz optreden. Van Caerden kreeg 200 en Kant 100 realen van achten mede „om by nood zig daermede te behelpen". Aan den Generaal, wiens bezoldiging was ingegaan met 1 October 1603, werd 3 maanden, aan de bemanning 2 maanden vooruit betaald. De vloot kwam op de reede van Texel bijeen. Twee loodsen namen aan om de Hollandsche tuin van Amsterdam daarheen te brengen voor f70; terwijl twee andere te Huisduinen woonachtig, de schepen voor f36 naar zee zouden voeren. 1) Van kalk en steen, waarvan Van Meteren gewaagt, wordt geen melding gemaakt; het medenemen daarvan zou met het oog op het doel van den tocht en het gering aantal matrozen en soldaten ook eenigszins vreemd wezen. 175 Ter zelfder tijd lag een vloot gereed van de Oost-Indische Compagnie onder bevel van den Admiraal Steven van der Hagen, bestaande uit 12 schepen, waarvan er 10 mede uit Texel zouden uitloopen. Den i8den December 1603 ging men gezamenlijk naar buiten om de groote reis te beginnen, maar lang zou men niet bijeen blijven. In het journaal wordt gemeld, dat 37 September 1604, toen van Caerden na het verlaten der Allerheiligenbaai van Pernambuco den steven naar West-Indië had gewend, Kapitein Cant zich met de Consent, de Bul van Hoorn en het in de baai buitgemaakte schip van de vloot afscheidde, om de terugreis naar het vaderland te aanvaarden. Ruim twee maanden later, 1 December, kwam diens luitenant uit Zeeland naar Amsterdam over om het binnenvallen der schepen te berichten en brieven van den Admiraal aan de Staten Generaal en Prins Maurits over te brengen. Bij aankomst had het bootsvolk van de Consent om eenige verbetering van soldij gevraagd — het was toch op de gewone gage uitgevaren — en dit werd 5 Januari 1605 toegestaan. Zeker had de „prinse met suycker" de Heeren.der Admiraliteit gunstig gestemd. Den volgenden dag werd, in overleg met de gedeputeerden van het Collegie van het Noorderkwartier besloten, den vendumeester Schaack te machtigen, aan den schippér Hans Sweer de gelden af te dragen, noodig, om ook de bemanning van de Bul van Hoorn tevreden te stellen. Spoedig werden klachten en reclames over de binnengebrachte suiker vernomen. Nog voor het prijs gemaakte schip van Claes Groet van Hamburg was aangekomen, ontvingen de Staten Generaal een brief van Timon Barentsz van Enkhuizen, die zich daar voor de lossing der Nederlandsche gevangenen ophield. In dit schrijven, gedateerd 35 October en behandeld 23 November 1604 werd gevraagd, de 30 lusten suiker, die Claes Groet zelf in het schip had, hem te restitueeren of ten minste toe te laten, die te rantsoeneeren. Den 2osten Januari 1605 wendde Duarte Fernandes zich voor hem zeiven en zijne medebelanghebbenden (onder wie zeker de 35 Januari d.a.v. genoemden Diego Dias Querido en Emanuel Lopez Homen), te Amsterdam gevestigde kooplieden, tot de Staten Generaal, om de hun toebehoorende, nauwkeurig omschreven, gemerkte kisten suiker uit het schip te mogen ontvangen. f.t. Dit verzoek werd, evenals het eerstgenoemde, in welwillende overwe- 176 ging genomen en aan de Admiraliteit te Amsterdam voor grondig onderzoek aanbevolen. Reeds 22 Maart werden aan de Hamburgers 36 kisten suiker afgestaan tegen betaling van kosten (der wacht), 3 gulden voor de arobe „blancos en mascaveden", en 2 gulden voor de arobe „panellen" (ruwe suiker), onder borgstelling van Coenraad Casper Grevenraadt, Hans van der Veken en Carolo Helmont. Den oden Mei 1605 werd het gerucht van Van Caerden's terugkeer in Texel te Amsterdam vernomen, en den 13001 kwam het jacht van „de Hollandsche tuin" aldaar aan. Het duurde tot 2 Juni voor de Generaal door beide colleges vereenigd kon worden ontvangen. In die vergadering bracht hij mondeling verslag uit over hetgeen op de reis was voorgevallen, „hem voorts dienangaende gedragende totten journael bij Wielingen gehouden." Als bewijs van waardeering zijner diensten kreeg hij 25 October 1605 „over al zijn pretentien boven zijn ordinaris traktement" een uitkeering van f600., Francois van Wieringen ontving f 200. Nadere bijzonderheden omtrent de waarde van den gemaakten buit kunnen niet worden medegedeeld. Het geringe bedrag aan Van Caerden toegekend, waarin diens aandeel begrepen was, wijst er op, datde uitkomst van den tocht niet is medegevallen. Waarschijnlijk zijn de kosten der onderneming niet goed gemaakt. Daartoe zal hebben medegewerkt, dat men aan billijke reclames bevrediging heeft moeten schenken. Dat dit gedaan werd, blijkt o. a. uit een besluit der Admiraliteit van 15 Juli, waarbij betaling van 120 pond van 40 gr. (alzoo 120 gulden) werd gelast aan Fernando Rodriguez Pereira voor 5 vaten geconfijte gember, welke in Brazilië waren prijs gemaakt, waarvan er 2 op reis waren geconsumeerd en 3 onder het goed „verpletterd en verspild". Zooals uit het journaal blijkt, heerschte er op de vloot bij haar verblijf in West-Indië en bij haar terugkeer groote ontevredenheid. Daartoe was reden, want de medegenomen mondvoorraad begon door den langen duur der reis op te raken, en de gelegenheid had ontbroken dien onderweg aan te vullen. De geheele bemanning, hoogeren en lageren, klaagde over de sterke beperking van het dagelijksch rantsoen. In het bijzonder op het Admiraalschip nam dat klagen een bedenkelijke wending en sloeg het tot verzet en muiterij over. Noch Van Caerden, noch Swartenhondt waren er 177 mannen naar voor den aandrang van hun volk te wijken en daardoor gevaar te loopen, allen van honger om te komen. De eerste dreigde zelfs van leer te trekken; de tweede, een ruw zeeman, was er niet afkeerig van, zijn vuisten te gebruiken, en zal ook bij die gelegenheid niet over de noodige zelfbeheersching beschikt hebben. Den oden December 1600 nog, was hem door -htt College van Amsterdam een boete opgelegd van f25 wegens het geven van een kinnebakslag aan een bootsgezel. Naar het voorgevallene op de vloot werd een onderzoek ingesteld. Den 26sten Mei 1605 begonnen de verhoeren met de officieren van „de Hollandsche tuin", en deze werden met tusschenpoozen tot 39 Juli voortgezet. Tegen verschillende Kapiteins werden klachten ingebracht, waartegen Jan Boelesz, Swartenhondt en Diercx Beets, zich op hun verzoek den 2osten juli schriftelijk konden verantwoorden. De afloop was, dat aan het scheepsvolk van de laatst teruggekeerde schepen op 19 Augustus dezelfde verhooging van soldij werd toegekend, die aan de eerstgekomene in Januari was verleend; maar dat 26 Januari 1606 van de officieren en matrozen van Swartenhondt, die weigerachtig waren gebleven de aanleggers van de ongeregeldheden aan te wijzen, om hen daartoe te dwingen, drie maanden soldij ten bate van den lande werd geconfiskeerd. Voor kapitein Joachim Hendricksz zeiven was de beslissing mede zeer onaangenaam. Omtrent het leven van deze bekende persoonlijkheid worden o.a. in het Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek Dl. II, 1912, verschillende bijzonderheden medegedeeld. Hij was geboren in 1566, en had, toen hij onder Van Caerden uitvoer, reeds een veel bewogen loopbaan achter zich. In Juni 1596 was hij gehuwd met Lijsbeth Jacobsdr Bas, wier beroemd portret met het zijne, in het Rijksmuseum prijkt. Het bericht, dat hij in 1603 Vice-Admiraal was op de vloot, is een vergissing. Evenzeer, dat hij met buit beladen in het vaderland terugkeerde; voor hem zeiven was het aandeel daarin nihil. «) Het nader onderzoek toch had geleid tot het inhouden van de betaling van rijn bezoldiging, en het verzoek op 8 November 1605 door hem gedaan, om alsnog daartoe over te gaan, was afgeslagen. Zelfs werd 3 Februari 1606 aan den fiskaal opgedragen, binnen 14 dagen schriftelijken eisch tegen hem 1) Vergelijk ook Van dar Aa, Biogr. Woordenboek 1878, dat zegt: na veel buit gemaakt ta nebben." Linschoten XVI. 12 178 op te maken, „ten opsiene van de faulten ende onbehoorlijckheden by hem tot ondienst van den Lande op den tocht onder den Generael Pauwels van Caerden gepleecht ende voorgenomen, tot welcken eijnde den voors. fiscael behandicht sullen worden alle de informatiën, stucken ende pampieren bij den Rade desselven Generael ende den secretaris Wieringen afgenomen." Wat er naar aanleiding van dien eisch werd beslist, kan niet worden medegedeeld; maar vast staat, dat 27 Februari 1616 een verzoek van eenige officieren van „de Hollandsche tuin", om hun aandeel in den gemaakten buit bij de reis naar het Westen te ontvangen, werd afgeslagen, omdat niemand de vóórnaamste „muijtmaeckers" wilde aanwijzen; dat 12 Juli 1617 een rekest van de overgebleven officieren en matrozen van hetzelfde schip om uitbetaling van de 3 maanden ingehouden soldij, werd gewezen van de hand ;endat28Julii6i7opeen dergelijk verzoek door Swartenhondt selven gedaan, aangaande zijn aandeel in den buit, afwijzend werd beschikt. Aangezien hij niet aandrong op uitkeering van niet uitbetaald traktement, hetgeen hij niet zou hebben nagelaten als het naar zijne meening nog verschuldigd was, mag de gevolgtrekking worden gemaakt, dat hem de ingehouden penningen bij slot van rekening werden gegeven. Dit zal hem te pas zijn gekomen, want in het jaar van zijn ontslag 1606 kocht hij van de weduwe van Jan Claesz Spiegel de herberg „in de Prins van Oranje". Deze lag in de Nes op den Noorderhoek van de Pieter Jacobssteeg, en werd door hem omgedoopt j,in den Swarten Hondt". Voorloopig had hij genoeg van het zeemansleven, en ook de Admiraliteit van hem. Maar 9 September 1620, bij het afloopen van het Bestand en de groote inwendige verdeeldheid in Holland, werd hij, toen hij met Kapitein Jacob Storm op het door de Admiraliteit ingediende tweetal stond 2), door Prins Maurits tot Vice-Admiraal gekozen op de vloot van 21 schepen, die onder bevel van Jkhr. Willem de Soete, Heer van Haultain, naar de Middellandsche zee zou gaan. Tien dagen later deed hij het verzoek om sijn bezoldiging te stellen op f300 per maand,* en hem, indien hij als gevolg van verwonding, lam, kreupel of blind werd, levenslang een toelage uit te keeren van f 600 's jaars. Dit verzoek vond geen gunstig oor; hij kreeg 30 September zijn aanstelling met de mededeeling, dat er geen aanleiding was tot het toestaan van 1) De Staten-Generaal kozen de hoogere ambtenaren der Admiraliteit alt dubbeltallen door de Admiraliteit opgemaakt; de Prins koos de Kapiteins uit dubbeltallen door de Adm. voorgesteld; de lagere beambten werden door de Adm. benoemd. Zie o.a. Elias. Schetsen uit de geschiedenis van het zeewezen, iUa ged. 1568—1653, Nijhoff 1916. 179 bijzondere voorwaarden, en dat hij dus behandeld zou worden als alle andere Vice-Admiraals en f 100 's maands ontvangen. Kort na den terugkeer van dezen tocht werd hij, 12 November 1621, toen Vice-Admiraal op de Vlaamsche kust, aangesteld tot Commandeur over 5 oorlogschepen, waarvan er 3 bestemd waren om koopvaardijschepen naar de Levant en 2 om zouthalers te convooieeren. Hij zelf ging aan boord van de Zeeland, Jkhr. Philips van Dorp voerde bevel op de Zutphen en Jkhr. Jacob van Steenbach op de Leiden. Zijn bezoldiging bedroeg toen slechts de helft van de ten vorige jare geêischte som, nl. f 150 per maand. De uitbetaling daarvan hield op bij het einde van het dienstverband, 1 Februari 1633. Daarmede niet tevreden, wendde hij zich tot de Admiraliteit en ontving hij 26 Juli 1624 op het verzoek „om zijn traktement ende costgelt van de twee tochten, 1620 als Vice-Admirael met Admirael Haultain en 1621 als Commandeur in de Middellantsche Zee, te verbeteren ende amplieren, ofte ten minste te egaleren, balanceren ende doen corresponderen met zijne gedane costen ende uitgaven; item te mogen genieten de remuneratie ofte vereeringe als andere voor gelijke rencontre ende exploicten hebben genoten ; voerders met een jaerlix tractement voorzien te worden", de volgende beschikking. „Is het eerste gedeelte van zijn verzoek afgeslagen; op het tweede, dat men hem vereeren zal een gouden keten ende medaille tsamen waerdich 700 gulden, wat min ofte wat meer, ende op het 3de punt te disponeren, in surceantie gehouwen tot breeder collegie". Daarbij bleef het. Hij stierf 5 Juni 1627. Jan Adriaensz Cant (Kant), de gezagvoerder op de Consent, was geboren te Dordrecht in 1560 en had zich reeds meermalen in *s landsdienst onderscheiden. In ï.602 was hij als Kapitein op de Mane in de vloot, die onder Jkhr. Jacob van Wassenaar, Heer van Obdam, aan Koningin Elisabeth ter hulp was gezonden, en die 9 Juli van dat jaar bij den mond der Taag 3 schepen en 3 barken, uit Brazilië gekomen met suiker en katoen, buit maakte, welke door Olivier van Noort in het Goereesche gat werden binnengebracht. Den 3«, aff te handelen is verstaen, dat 182 men bij requeste de Heeren schepenen sal versoecken, dat haer ende gelieven uyt hare Bancke twee heeren te committeeren om t'haren overstaen de sakefinelijken aff te maken." De erfgenamen zijn dus „vrinden" geworden en gebleven. Hoewel hieruit niet blijkt, dat nabestaande familieleden ontbraken, is dit waarschijnlijk; vrouw en kinderen heeft Paulus kennelijk niet gehad. >) Den aden April 1595 vertrok hij met de vloot, welke door de Compagnie van Verre was uitgerust; de eerste Nederlandsche, welke de reis om de Kaap de Goede Hoop naar Oost-Indiê maakte. Vóór dien tijd had hij geen reis van beteekenis gedaan. Bij het verslag van den verkenningstocht, dien hij 18 September 1595 met Emanuel Rodenburch en Cornelis Jansz in de binnenbaai van Ampalaza op Madagascar maakte, kon de laatste als verschooning voor het onvoorzichtig gedrag zijner maats aanvoeren, dat beiden nooit buiten 's lands waren geweest en nooit met Mooren hadden omgegaan. Reeds bij die gelegenheid valt de zorgeloosheid van Van Caerden op, die met de leiding belast was. Naast een te prijzen ijver om de hem gegeven opdracht onder moeilijke omstandigheden te vervullen, toont hij zoöveel goed vertrouwen en onverschilligheid, dat hij en de zijnen slechts aan een onverwachte, gelukkige omstandigheid hun behoud te danken hebben. Den 140 Augustus 1597 keerde hij aan boord van de Hollandia in het vaderland terug. Nu, man van ondervinding geworden, werden zijne diensten, als die van vele zijner tochtgenooten gezocht voor een nieuwe onderneming. Den sisten December 1599 ging hij dan ook als Vice-Admiraal onder den Admiraal Pieter Both met 4 schepen voor de tweede maal naar Indië, nu voor rekening van de Nieuwe Brabantsche Compagnie. De kleine vloot was 6 Augustus 1600 op de reede van Bantam aangekomen; van daar keerde Both 6 maanden later met 2 schepen naar Nederland terug, terwijl Van Caerden met de beide andere reeds 25 Augustus langs de westkust van Sumatra naar Atjeh vertrokken was. Door den Sultan ten gehoore ontvangen, slaagde hij met veel moeite er in een contract voorde levering van peper te sluiten. Maar de goede verstandhouding was niet van duur 1) In een brief van 9 Mei 1608 aan Jacques 1'Hennite, geschreven op het schip Banda, voor Amboina vraagt bij: „UI. wil mijn cousijn Heyndrick Symonsen van der Myl voor gerecommandeert houden ende het oock daar watt op hebben ende hem in sulcken werck gebruycken daar door hy watt leeren mach om tot meerder te werden, hier aen geschiede my vriendschappe." 183 en werd door wederrijdsch wantrouwen verbroken. Nadat een poging om Frederik de Houtman te verlossen, die, sedert 11 September 1599 in Atjeh gevangen, bij hem aan boord was gekomen, door diens edele onbaatzuchtigheid mislukt was, toen de peper uitbleef en de berichten omtrent een voorgenomen overvalling van zijne schepen door de Atjehers aanhielden, verloor Van Caerden het geduld. Met geweld maakte hij zich (12 Januari 1601) van eenige vreemde schepen meester om zich schadeloos' te stellen voor de penningen, welke hij op het nieuwe gewas had voorbeschoten en Voor zijn aan land gebrachte goederen 1). Daarna bleef hem niets anders over dan te vertrekken. Langs de Westkust keerde hij naar Bantam en van daar, 13 April, naar Nederland tèrug, waar hij in December 1601 aankwam. Het journaal van deze reis, door hem zeiven gehouden, is afgedrukt in „Begin en Voortgang" Dl. I,6destuk. Kort na zijn thuiskomst, 20 Maart tóoa, was aan de Vereenigde OostIndische Compagnie octrooi verleend. Met den meesten spoed werd nu de eerste vloot voor gemeenschappelijke rekening der verbonden Compagnién in zee gezonden. Het eerste smaldeel in Zeeland gereed gemaakt, bestaande uit 3 schepen onder den Vice-Admiraal Sebalt de Weert, liep reeds elf dagen later, den 3istenMaart, uit. Het tweede, 11 schepen en een jacht onder den Admiraal Wijbrand van Warwijck, kon den 17001 juni volgen. De 3 Zeeuwsche schepen waren bestemd om over Ceilon naar Atjeh te gaan ; van de Hollandsche zouden er 3 naar Bantam, 2 naar de Molukken, 2 naar China en 4 rechtstreeks naar Atjeh stevenen om zich daar met de Zeeuwen te vereenigen. Deze laatste 4, de Hollandia, de Sterre, de Hollandsche tuijn en de Rotterdam zouden staan onder het bevel van Van Caerden. Maar ter elfder ure veranderde het inzicht der Heeren XVII. De wijze, waarop hij voor Atjeh het vorige jaar zijn afscheid had genomen, maakte het bedenkelijk, hem opnieuw daarheen te zenden. Zoo bleef hij thuis, en 26 Juni 1602 nam de Breede Raad van de vloot onder van Warwijck het besluit, nu door de bewindhebbers „om gewichtige oorsake" beslist was, dat Van Caerden aan land zou blijven, „met gelijcke macht ende autoriteyt becleet" Melchior de Vogelaer in zijne plaats te stellen. 2) 1) Zie Inleiding. 3) Van dese vervanging van Van Caerden door De Vogelaer heeft De Jonge Dl. III p. 4, waar hij Van Caerden's aanstelling mededeelt, geen melding gemaakt. Daarvan is herhaaldelijk verwarring bet gevolg geweest. In V. d. Aa, Biogr. Woordenboek, vindt men, dat Van Caerden in 1603 met een vloot naar Indië schijnt te zijn gegaan en ook dat hij bij vroegere gelegenheid het geluk had Frederik de Houtman te verlossen. tf4 Deze, zeker een familielid van een der hoofdreeders van de Nieuwe Brabantsche Compagnie Marcus de Vogelaer, had als koopman aanboord van het Hof van Holland met Fieter Both en Van Caerden de reis in 1599 medegemaakt. Het duurde tot 30 September 1603 vóór Van Caerden een nieuwe aanstelling kreeg, ditmaal in 's Lands dienst als Generaal van de expeditie naar de Spaansche en Portugeesche koloniën. Daarover handelt het hier achter volgende journaal. Van 18 December 1603 tot begin Mei 1605 bleef hij buiten 's lands. Zes maanden na zijn terugkeer werd ernstig overwogen hem tot ViceAdmiraal te benoemen op de vloot, die onder Haultain, Luit. Admiraal van Zeeland, uitgerust werd voor een tocht naar Spanje. Daarover werd 21 November 1605 door het Collegie der Admiraliteit van Amsterdam geschreven aan de Staten-Generaal, waarop 24. d.a.v. werd geantwoord. Met de beslissing werd gewacht tot met hem over het te verdienen maandgeld was overeen gekomen. De zaak sprong af, mogelijk door te hoogen eisch van zijne zijde. In zijne plaats toch werd Reynier Claesz tot ViceAdmiraal aangesteld op een traktement van f 100 'smaands,') terwijl Van Caerden op zijn Braziliaansche reis f150 had genoten. Mogelijk is ook,dat hij toen reeds in voorloopige bespreking was met de Oost-Indische Compagnie, want spoedig daarop kreeg hij bij deze een aanstelling. Den zosten April 1606 stak hij uit Texel in zee als Admiraal over 8 schepen en 1 jacht. Eerst 17 Januari 1607 bereikte hij de Kaap de Goede Hoop en 29 Maart Mozambique. In den waan, dat het niet moeilijk zou vallen het Portugeesche fort te veroveren en hopende, dat weldra 10 galjoenen, die uit Portugal verwacht werden, hem rijken buit zouden leveren, bleef hij tot 18 Mei daar liggen. Zelfs keerde hij 4 Augustus daarheen terug, opnieuw misleid door onjuist bericht over de komst van Portugeesche kraken. Eindelijk 26 Augustus nam hij voor goed afscheid, om over Goa 6 Januari 1608 op de reede van Bantam aan te komen. Daar vond hij den Admiraal Cornelis Matelieff de Jonge, die een jaar vroeger dan hij, 12 Mei 1605, was uitgevaren. Omtrent het overleg van deze vlootvoogden en het daarop gevolgde besluit van Van Caerden om niet onmiddellijk naar de Molukken, maar eerst naar Djohore te gaan, geeft De Jonge (Dl. III p. 61) eene voorstel- 1) Reynier Claesz' bezoldiging werd daarmede belangrijk vermeerderd; bij ontving op dat tijdstip slechts f30 's maands. i85 ling, die weinig vleiend is. „Men mag," zoo zegt hij, „dan ook vermoeden, dat Van Caerden zijn gevoelen doordreef, deels uit onkunde en ligtzinnigheid, waarvan hij èn vroeger èn later telkens doorslaande bewijzen gegeven heeft, deels ook omdat hij op buit verlekkerd, sedert hij ia de jaren 1604 en 1605 voor de Staten Generaal een winstgevenden strooptogt in de wateren van Brazilië had aangevoerd, ook nu weder hoopte, dat de rijkgeladen caraquen der Portugeezen, die uit China verwacht werden, nabij straat Malakka hem in handen zouden vallen." Tiele heeft De Jonge's vergissing uit de overgebleven bescheiden aangetoond, en daarbij bewezen, dat beide Admiraals het omtrent het eerst te volgen doel volkomen eens waren T). Al mag aan Van Caerden met recht groote lichthartigheid worden verweten, van onkunde is nergens gebleken. Treffend juist is het oordeel van Matelieff, die na de kennismaking op de reede van Bantam schreef, dat Van Caerden hart en courage genoeg scheen te bezitten, maar dat het te wenschen ware, dat hij meer zorge hadde gehad. Persoonlijke dapperheid, sieraad van den soldaat, en aan roekeloosheid grenzende onvoorzichtigheid, groote fout in den aanvoerder, bleven hem zijn-leven lang bij en brachten hem ten slotte in het ongeluk. Kort na hun samentreffen, op 28 Januari 1608, vertrok Matelieff, aan boord van de Oranje, naar het vaderland. Hij aam een schrijven mede van Van Caerden, gericht aan de Heeren XVII en gedateerd 9 Januari uit het schip Banda, dat grootendeels is afgedrukt bij De Jonge Dl. III p. 255—265. Het slot is weggelaten, en daardoor bleef een feit onopgemerkt, dat zeker de aandacht zou hebben getrokken. De bedoelde zinnen zijn: „Ick laate dese naarvolgende persoonen overgaen met den Heer Admirael Matelieff, te weeten Dirrick Gerritsz van Enckhuysen door sijn versoeck ende om dat hij door syn ouderdom onbeqUaem is, want het gesicht begint hem ganschelyck te ontbreken. Ick hebbe hem een brieff ken dienaengaende medegegeven aen de Camer van Enckhuysen met nogh een Jongen, die mede verleempt is ende onrust op de vloote, beyde gevaaren hebbende opt schip Patanij." Uit dit bericht blijkt, dat Dirck Gerritsz Pomp (alias China) de uitreis met Van Caerden heeft medegemaakt. Den 21ste11 Juli 1604 te Lissabon door Tymen (Timon) Barentsz van Enkhuizen uit de gevangenis verlost, had hij zich naar het vaderland begeven, waar hij zijn verslag „Vande gelegentheijt van Chili ende wat macht de Spaignaerden aldaer te lande heb- t) Bijdr. T. L. Vk. v. N. I. tf' reeks, Dl. VIII, 1884, p. 80 noot. tJ8 ben" indiende. Sedert dien was niets meer van hem vernomen. Hier komt hij weder te voorschijn. Ook ditmaal heeft hij het aan den wal niet lang kunnen uithouden. Zijn oud hart — hij was omstreeks 61 jaar — zal weder naar Indie hebben getrokken. Maar zijn lichaam bleek tegen de bezwaren van een bijna tweejarige zeereis niet bestand, en als onbekwaam voor verdere diensten moest hij terugkeeren. Waarschijnlijk sal hij de Nederlandsche kust wel niet hebben teruggezien en is hij onderweg bezweken. Zoo wordt zijn verdwijnen uit de geschiedenis afdoende verklaard. *) Van Caerden vertrok den 21 sten Januari 1608 van Bantam en kwam den roden Maart voor Ambon aan. Daar ontmoette hij onder geheel andere omstandigheden Frederik de Houtman weder, die in 1605 door den Admiraal Steven van der Hagen daar als Gouverneur achtergelaten was. Nu gebeurde dan ook het omgekeerde van hetgeen op Atjeh was voorgevallen. Toen wilde Van Caerden Houtman medenemen, maar verkops deze te blijven. Nu wilde Houtman vertrekken, maar liet Van Caerden hem achter. Houtman beklaagde er in zijn brief van so Maart 1608 aan Van Caerden over, dat hij nog niet was afgelost, ofschoon de tijd van zijn verband „ten volle geéxperireert ende verloopen" was. Hij was geen „eygen oft slaef ", die „soodaenige dienstbaerhey t onderworpen" was. Maar Van Caerden kon hem persoonlijk niet tevreden stellen; slechts enkele zijner ondergeschikten werden medegenomen. Houtman moest een latere gelegenheid afwachten. è^i'^è Den i8den Mei 1608 wierp Van Caerden's vloot het anker voorTernate, dat sedert April 1606 in Spaansche handen was, maar aan welks noordoostelijke zijde Matelieff in Mei 1607 te Malaya een versterking had gesticht. Bij nadere overweging werd van het plan om zich terstond van het overig deel van het eiland meester te maken, afgezien, en besloten een vestiging te maken op het eiland Makian. Dit werd onder Van Caerden's persoonlijke leiding aangevallen en stormenderhand genomen. Doch de voorspoed was van korten duur. Reeds den 17 d en September 1608 werd hij door Kapitein Pedro de Heredia na dapper verweer in een ongelijken strijd van één jacht tegen twee Spaansche galeien, bij zijn terugkeer van het eiland Morotai, gevangen genomen. Twee jaar bleef hij op Ternate in de oude Portugeesche vesting Gamoe- 1) Zie Linschoten Vereeniging IX, 1915, Dirck Gerritsz Pomp (alias China). Van Jacob Dircksz van Purmerlant, den steller van een „ Verclaringe" op' 17 Maart 1603, (ibidem p. 91, vlg.) en wien 37 Februari 1603 (sic) daarvoor door de Admiraliteit van Amsterdam een gratificatie van f 36 werd toegekend, wordt op deze reis geen melding gemaakt. 187 lamoe opgesloten. Het bericht omtrent deze ongelukkige gebeurtenis bereikte eerst zeer laat het vaderland. Het kon niet vroeger worden overgebracht dan door Hendrick Brouwer, vroeger secretaris van den Breeden Raad op de vloot van Van Caerden, die 10 Januari 1610 van Bantam was vertrokken met de Banda en de Roode Leeuw met pijlen (de Vereenichde Leeuw). De tijding was vervat in de „Memorie van de gevangenisse van Pauwels van Caerden", afgedrukt bij De Jonge III p. 265. Daarin kon nog worden medegedeeld, dat in Februari 1609 van de gevangen gemaakte bemanning er 21 door „het geleden groote ongemack" waren gestorven, en in Juni d.a.v. 34 uitgewisseld tegen Spanjaarden, door den Admiraal Frans Wittert; zoodat daarna Van Caerden nog met 13 van zijn volk gevangen bleef. Verschillende pogingen werden aangewend om den Admiraal te lossen, maar de Maestre de Campo, Juan d'Esquivel, Gouverneur der Molukken (overleden in 1609), was ook door de meest verlokkende aanbiedingen niet daartoe te bewegen. Hendrik Brouwer kwam den 25^™ juli 1610 bij Texel binnen. Inmiddels was het twaalfjarig bestand 6 April 1609 gesloten. De Heeren XVII vonden daarin aanleiding om zich met vertrouwen tot de Staten Generaal te wenden en hunne tusschenkomst in te roepen. Deze besloten dan ook 17 November 1610 tot het schrijven van-een brief aan den Koning van Spanje, Filips III, waarin zij aandrongen op voldoening aan het 34ste artikel van het „Tractaet van Bestant", en derhalve op loslating van den Koning van Ternate (Sultan Sahid), den Admiraal Van Caerden en voorts van alle andere gevangenen van deze landen in Oost-Indië en elders. Dit schrijven werd aan de Bewindhebbers gezonden om het in handen te stellen van Theodore Rodenburgh *) (die tot regeling van eenige zaken voor Hollandsche kooplieden zonder officieelen titel naar Spanje zou gaan), indien bun dat goed dacht, „alsoo de Heeren Staten nyet en verstaen, dat het Landt hiertoe eenige costen sal dragen". 1) Elias, Vroedschap, Dl. I p. 34. Theodoor Rodenburgh, zoon van Harman, de Jonge, en Lijsbeth Laurensdr Spiegel was agent van de stad Emden te Londen in 1603;'consul van de Staten Generaal te Lissabon 161a; werd door den Koning van Spanje benoemd tot ridder in de orde van 't Huis van Bourgondië 1612; was Resident van den Hertog van Sleeswijk-Holstein-Gottorp bij H. H. Mog. 1635 of 1626; Raad en Resident van dien Hertog en van de Stad Hamburg aan 't Hof Van den Kardinaal. Infant te Brussel 1628. Hij was behalve diplomaat, een vruchtbaar dichter. Zie ook Van der Aa, Biogr. Woordenboek, en Kalff, Litteratuur en tooneel te Amsterdam. Haarlem, 1S96, p. 63 vgg. Hij overleed te Antwerpen Oct. 1644. 188 Rodenburgh kreeg de opdracht en voldeed daaraan. Zelf schreef hij 19 Augustus 1611 aan Filips III *). Terwijl men zich in Europa moeite voor hem gaf, was Van Caerden reeds den ioden Maart 1610 in vrijheid gesteld en uitgewisseld tegen gevangen Spanjaarden. De zijnen hadden hem met vreugde ontvangen, waartoe alle aanleiding was, nu men door het overlijden van den Vice-Admiraal Symon Hoen (12 Januari 1610) en de afwezigheid van den Admiraal Frans Wittert sedert September 1609 feitelijk zonder „overhooft" was. Weldra kwam ook de tijding van een ontzettende ramp, die Wittert had getroffen. Met een te geringe macht had deze zich roekeloos in de wateren van Manila gewaagd; 25 April 1610 was hij door den Gouverneur der Filippijnen, {Don Juan de Silva bij Flayahonda aangetast, geheel verslagen, en met velen der zijnen gesneuveld. Het lag voor de hand, dat de Breede Raad op 6 Juni Van Caerden tot Gouverneur van de Molukken koos, doch nauwelijks als zoodanig opgetreden, werd hij weder het slachtoffer van zijn verregaande onvoorzichtigheid. Den 1 sden Juli stak hij met een enkel, klein jacht naar Makian over, en nu volgde een herhaling van het twee jaar vroeger voorgevallene. De Kapitein Pedro de Avellanedo dwong hem na een kort gevecht tot de overgave, zoodat De Silva 9 September 1610 aan den Koning kon schrijven, dat „Pablos Brancaerden" met 20 anderen, waaronder 5 Hollanders, opnieuw in zijne handen was gevallen. Op Bantam was men daarvan nog onkundig op 23 October 1610, want toen schreef Jacques 1'Hermite aan Van Caerden een brief, waarin hij hem met zijne verlossing geluk wenschte. Eerst 8 of 9 Juli 1612, toen de Hollandia met Frederik de Houtman en de Middelburg met Jacques 1'Hermite aan boord, waren binnengevallen, kwamen de Heeren XVII op de hoogte van den nieuwen tegenslag. 9) Inmiddels was Rodenburgh tevreden gesteld. Filips UI had bewijs gegeven van rijn goede bedoeling door 22 October 1611, in antwoord op een brief van De Silva, waarin deze verslag deed van de overwinning op Wittert, last te geven, dat hij zich geheel naar de bepalingen van het Bestand 1) Dit schrijven berust te Sevilla in het A. d. 1.67-6-36; het is afgedrukt p.311 Dl. III van Padre Pablo Pastells' Nueva Edición van P. Francisco Colin's Labor evangelica de los Obreros de ia Compania de Jesus en las Islas Filipinas. 2) In 161X waren aangekomen, 28 Juni de Hoorn en de Ceylon, 30 Juni de Rotterdam en de Geünieerde Provinciën, in Augustus de Delft en de Oranje, maar toen deze schepen in 1610 uit Indië vertrokken, hadden zij het feit nog niet vernomen. De Hollandia en de Middelburg kunnen eerst de brieven van Adriaen Corssen dd. 87 Dec. 1610 (De Jonge UI p. 367) en van Apollonius Schotte dd 9 Januari x6n( De Jonge p. 371J hebben medegebracht. 189 had te gedragen, t) In antwoord op Rodenburgh's verzoek werd hem 8 November medegedeeld, dat brieven uit India waren ontvangen omtrent de loslating van Van Caerden en zijne medegevangenen. Maar daarna sloeg de stemming om. Reeds ia November zag Filips zich genoodzaakt De Silva te waarschuwen tegen de komst van 14 schepen, die, naar hij vernomen had, uit Holland naar Indiê zouden wórden gezonden. Tevens had hij bericht ontvangen van de tweede gevangenneming van Van Caerden, eerst van den Sergento mayor Cristobal de Ascuete Menchaca, Gouverneur der Molukken en van den Onderkoning van Nieuw Spanje, Markies de Salinas, nog vóór het schrijven van De Silva dienaangaande hem had bereikt. Daarbij had hij uit een brief van 5 September 1610 van laatstgenoemde uitvoerige klachten gehoord, omtrent de vijandelijkheden, die de Hollanders bij voortduring tegen de Spanjaarden pleegden. Een en ander gaf hem aanleiding ao November 1611 een dubbel schrijven tot De Silva te richten; een, waarin hij last gaf om zich zooveel mogelijk aan het Bestand te houden, maar indien de Hollanders voortgingen den Spanjaarden afbreuk te doen, zich krachtig te weer te stellen en hen daarvoor te straffen »); en een tweede, om Van Caerden onder geen voorwaarde op vrije voeten te stellen, 'maar hem met de grootste zorg te bewaken, totdat nadere bevelen te zijnen aanzien zouden zijn ontvangen. 3) In tusschen was de eerste Gouverneur Generaal, Pieter Both, 19 December 1610 te Bantam aangekomen. Kort daarna had hij zich naar Ambon, Banda en de Molukken begeven. In September 1611, voor Ternate gekomen, zond hij afgevaardigden aan De Ascuete, om er bij dezen op aan te dringen, zich aan de bepalingen van het Bestand te houden, en hem te zeggen, dat indien hij zulks niet deed, de gevolgen aan hem zei ven te wijten zouden zijn. De Ascuete antwoordde geen last van hooger hand tot het staken der vijandelijkheden te hebben. 1) De woorden van den brief zijn: „para que sepaysen la forma que os habeisde gobernar de aqui adelante se os envia la copia inclusa de la capitulacion de las treguas heehas con los de Olanda y Celanda las quales guardareis y cumplirds sin exceder ni quebrantallas presupuesto que mi voluntad es que os ajusteis en un todo con elias. Pastells, p. 309. 3) Pastells p. 310. 3) Pastells p. 310,311. Engelsche vertaling van dit schrijven in Emma Blair and James Alexander Robertson, The Philippine Islands 1493—1898. Cleveland-Ohio, Vol. XVII (1904), p. 179, x8o. 100 Ook bij De Ascueta's opvolger, Don Jeronimo de Silva, die i8 Maart 1612 optrad, klopte Both aan een doovemans deur. Hij hield echter vol, en zond 25 Maart een brief aan Van Caerden, waarin bij zijn verbaring uit' sprak, dat deze, ondanks het Bestand nog niet verlost was. Daarbij deed hij hem toekomen „2 boexkens van de articulen van de trèves, het eene t'Hantwerpen en 't andere te 's Gravenhage gedrukt", terwijl hij daarbij alle schuld op de Spanjaarden wierp. Ook dit bleef zonder gevolg. Integendeel, toen 1 Mei d.a.v. het schip Gouda op lafhartige wijze aan den vijand was overgegeven, waarbij 43 man krijgsgevangen werden gemaakt, en 3 Mei een nieuwe poging tot uitwisseling mislukt was, besloten de Spanjaarden den ongelukkigen Van Caerden met anderen van Ternate over te brengen naar Manila, dat hij niet meer zou verlaten. Nadat de last des Konings eenmaal in Indie ontvangen was, volhardden de Spanjaarden natuurlijk in hun weigering, om over zijn rantsoen te onderhandelen. De datum van Van Caerden's Overlijden is niet bekend, maar is toch ongeveer vast te stellen. Eenige weken nadat Juan de Silva met een aanzienlijke vloot naar de Straat van Malaka was vertrokken (31 December 1615, op welken tocht hij 25 Februari d.a.v. overleed), toen zoo de stad van haar voornaamste kracht was ontbloot, bracht het geheel onverwachte verschijnen der vloot van Joris van Spilbergen voor de baai schrik en ontsteltenis "*). Gelukkig was de Hollandsche Admiraal niet sterk genoeg om een landing te doen en de stad aan te grijpen. Hij beproefde alleen Van Caerden's verlossing te verkrijgen, en richtte overigens weinig uit. Pater Juan de Ribeira S.J. beschrijft Van Spilbergen's verblijf voor Manila als volgt: Den Heere, wiens voorzienigheid in den dringendsten nood het grootst is, behaagde het de vereenigde bede van deze gemeente te verhooren, .en den vijand te bewegen zeil te gaan, nadat hij veertien dagen in de baai voor anker had gelegen in het gezicht van Manila, zonder meer te hebben uitgericht dan het nemen van een bark en het zenden van twee brieven [7 Maart] door een gevangene, een aan hun landsman, den Admiraal, die hier gevangen zit en een aan de Kon. Audiencia met het verzoek om zijne verlossing. Maar dit moest zonder gevolg blijven, want de ongelukkige man was kort te vorèn in zijne verdorvenheid ge- 1) Begin en Voortgang. Dl. II, stuk 18, Voyagie naar de Oost-Indien door de Straete Ma galanes onder het beleyt van Joris van Spilbergen, p. 59 vgg. 191 storven en van sijn tijdelijke in de eeuwige gevangenschap overgegaan. *) Van Caerden zal dus Januari of Februari 1616 overleden zijn; overtuigd Calvinist als hij volgens zijn brieven 9) was, trouw aan zijn geloof, hoewel het aan pogingen om hem daarvan af te brengen wel niet zal hebben ontbroken. ' Het bericht van zijn dood kan door Joris van Spilbergen naar Ternate, maar niet persoonlijk naar Nederland zijn overgebracht, omdat hij eerst 1 Juli 16x7 met het Wapen van Amsterdam en de Middelburch in Zeeland binnenviel. Waarschijnlijk kwam het over met't Hert, dat 1 a October 1616 van Bantam vertrok en 37 Maart 1617 voor Delftshaven aankwam. Is dit zoo, dan hebben de „erfgenamen" (verg, p. 181 hiervóór) geen tijd verloren om hun aanspraken op de nalatenschap bij de Kamer van Amsterdam voor te brengen. oder taglich Register / aller gedenckwurdigen sachen in Kriegszeugen / scharmutzlen / eroberungen / der Statten / Schlösser/ Forttressen zu Wasser vnd Landt / beyderseitz verlauffen / so im Feldlager dessGraffn Mauritij von Nassou, General vnd Feldobrister/der E.M. Herren Staaden der Vnierden Provintzen: Wie auch im Feldlager des M. Spinolae General vnd Feldobrister des Kunings von Spangien in Brabandt / Flandren / am Reinstrom / Westphalen vnd denselben örttern / seidhero die lest verschienene Fasten Mesz, Anno 1605. bisz auff die Herbst Mesz desselben Jahrs. Auch zeytungen / von nahe vnd weytt gelegenen örttern / vnd schreyben ausz underschiednen Kuningreychen: Item was sich auff den Meer zugetragen von der Schlagt zwisschen die Spanissche vnd Stadissche Kriegsschiff vnder Ënglandt: Auch von ettlichen Schiffen so in America 1) Eng. vert. bij Blair and Robertson. p. 077,278. a) Onder zijn schrijven van 8 Mei 1608 staat de volgende bandteekening: 192 vnd Affrica gevvesen / sampt anderen sachen. Alles mit grosser fleys bey ein ander versamlet / den Liebhaberen zu getallen. Sampt eüichen Kupfferstucken verzie». Fol. ai. j) Kurtzer begreiff vnd anzeigung des abbruchs so etliche der H. Staaden zugerustete kriegsschiff den Span nisschen vmb die meer, gestad vnd haffen vonn Brasil vnd anderswo gethaan / vnd was den obgedachten schiffen in anderthalb Jar / auf ihre Reijsz widerfahren ist.' Zv solichem fursatz haben die Herrn Staden General (nemlich vmb den Spanisschen auffm meer ein abbruch zn thun) siben kriegsschiff zu rusten lassen / wie folgt. Der Admiral mit 44. löffel stuck / der Hollandissche thuyn oder gart ghenant / warauff der Admiral der gantzer Hotten General obrister / Paulus von Garden / vnd Capitain Jochim Hendricks Swartzehund gewesen. Der Vice Admiral hatt 24. löffelstucken vnd war genannt der weisse Falck, darauff war Capitain Johan Boelissz von Enckhausen. Der vorlanger von Horn / hatte auch 24. löffelstucken auff / vnd war genannt der Sampson / desselbs schiffs Hauptm ann war Capitain Beets. 2) Noch ein Englisch Schiff mit auch 24. löfelstucken / also genennt / wegen das Englissche waffen so es hinden auff gemalet hatte / auff welches Capitain war Johan Adriansz Cant von Amsterdam. Ein profiand schif mit 14 leffelstucken / der buil von Horn ghenennt. Ein Jacht met 6. löffelstuck / der goldfinck ghenant. Vnd zum letzten noch ein profiand schiff met sechs löffelstucken das Falcklein genennt. Obgedachteschiff sind den 18. December 1603 ausz Tessel in Holland/ im gesellschafft der Ost-Indisschfareren 3) hinwag gescheyden / aber die selbe nacht sind sie von eyn ander zertrennt / durch sturm vnd vnghewitter dermasSen das diese Schiff nur erst am 24. dito zu Pleymuyen angelanget / da siebisz am 23. Januario 1604. ausz vrsach widerigen winds gelagen / da midler zeyt auch widervmb bey ihnen kommen sind die Ost Indisschfarer / so schonn bisz in das Spanissche meer gewesen-/ aber durch sturm wind auch gezwungen / widervmb zu keeren. 1) Drukfout; lees 17. 3) Dirck Cornelisz Beets, die zich 2 Mei 1603, na een geschutstrijd van anderhalf uur, door de hem omringende 8 Duinkerkers had heengeslagen, Res. St. Qen. 5 Mei 1603. 3) De 10 schepen der vloot van Steven van der Hagen. 193 Am 24. Januarij 1604. ist die gantze flotta vonn dannen gescheyden mit eynen Ostlichem wind / vnd schonen wetter / vnd wie sie auszm hauen waren ist ihnen ein Rotterdammer so auszSpangien kam / entgegen kommen, der Admiral rieff ihm zu / das er die sagel nider lassen soll / aber sy gaben kein gehör / als wirt befelch gaben / das mann einen schosz vber ihm schiesden soll/^das ghethaan.wirt/ yedoch woll er die sagel nitt lallen lassen/ aber dem CdnsApel von Admiral gebotten/ er soll ihm seine sagel durchschies- * sen/ welches der Constapel thun wollend ist das stuck (wie er feuwrgab) zersprungen/' dermasssn das es ein theyl volckes schadhafft gemacht/ wie auch das verdeck vnd vberlauff des schiffs 1). Obgedachter buchsenmaister ist am 28. ditto gestorben vnd alda zu Pleymuyen auffm kirckhoff nach kriegsbrauch begraben/ nembbch die todtenbar Wilde auff spiessen getragen vnd ein Printzen fanle lag dar hin vber/ vnd an ein yedes ende stund ein zundstock vnd in der mitte lag ein buchsenpulfijr horn) det trummenschlager ging vorausz/ sein trumme war mit schwartzem tuch bekleidt vber das gingen noch 20. musquettieren mit/ vnd zwey Corporaln die todten bar zu beleytten. 11. Februarij sind wir widervmb vonn dannen gescheyden/ vnd haben wol ettliche iedoch freye schiften angetroffen. am 17. ditto ist dasz profiand schiff vtra Amsterdam bey den Admirael kommen/ mit ein Spannissche Bercke/ so er vnd der Bul von Horn erobert/imselbigen waren X7.manner/ so embsig vmb ihr leben batte/ dann sie vermeynten das mann sie samentlich vber bort werffen/ dasz Barcklein war geladen mit öpffel/ nuss vnd * kasteynen vfad zu dem noch ettliche seytten speek/ vnd der Admiral thett einen schusz/ das die Capitainer ann bort sollen kommen/ auch liesz er ein blut fanhe wttyherjjzu anzeignung das mann kriegsratth soll haltten/ dann die Spangien werden mit ein ander im Admiral gebracht. Dis war der erster preysz/ derhalben that der Admiral/ noch einen schusz schiessen. 1) Dergelijke ongelukken waren niet zeldzaam. Van daar mede art 31 in de Instructie ' voor de vloote van Pauwels van Caerden en zijnen breeden raet (vloot van 1606): „Den Adm., .Vice Adm. ende desen Raet sullen ordonneeren, dat niemant eenighe eerschoten werden gedaen ofte immers soo weynich als het mogelyck is, noch dat men ooc eenighe schooten sall doen als men eenighe dooden over boordt sal setten ofte soo immers deselve gedaen werden, dat het selve niet meer als met een steenstuck sall geschieden, ende dat sonder schelp, alsoo daerdoor dicwils ongelucken gebeuren ende alle lempten by de Comp* tot groote costen moeten- worden betaelt, behalven oock dat de luyden daer door haere gesontheyt verliezen ende de Comp» onnut werden gemaect, dat men oock het boscruijt daermede consumeert, 't welck in tijden van noot teghens de vianden behoordt gebruijet te werden." * Linschoten XVI. 13 194 Den 18. Februarij werden vorgedachte Spannier frey gelassen vnd in etliche andere schiff nach Spangien gheschifft. Den ao. ai. ditto sind noch a. Rotterdammer an boort gewesen/dar nach ein Frantzoser vnd ein Englischer so gehn Alicanten vnd S. Lucas woltten/ aber nach vberlesung ihres bescheyts brieffs/ frey erkant/ der Englischer sagte das 7. Gallioenen zu Lissebonn angelanget/ ausz West Indien kommend/ welcke 140. fasser silbers in natten/ vnd wann da drey kriegsschiff vmb gewesen/sie deselbe all 7. wóll soltenerobèrthaben: dab ihr volc am meisten kranck/ aber wir kondten vnsz soliches nitt beduncken lassen/ auch sagt er das wir zu weyt vom gestad waren/ vmb beut zu vberkommen. Dar auff lies z der Admiral noch am selben tag ein schosz thun vnd ein Orange fanle hinden ausz wayhen/ auff das die Capitainen ann bort solten kommen/ da gekommen seynd/ wirt beschlossen naher zu das gestad zulauffen. Den aa. Februarij morgens frue waren diese schiff nahend bey das gestad/ so das sie die Cap S. Vincent mit das Castel vnd etliche fischer so vnder das ghestad waren sahen kondten/ nach welchen das profiand vnd Jacht schiff gesiglet sein. Das profiand schiff bracht ein Fischerbarck in die fiotta mit 6. arme manner vnd a. buben/ der Admiral liesz ein schosz schiessen vnd ein orange fanle wayhen damit die Capitainer ann borth solten kommen/ welches sie thatten/ inde Barke war etwas fisch/ so dar ausz wirt genommen mit zwey Sagel des hindersten mastbaums ein alles vnd ein neuwes/ vnd alsdann Hessen sie die Barck mitt obghedachtem volck hinwegfahren. Den 23. ditto frue am tag sahen sie 5. schiff vor innen/ welche sey vbereyleten/ vnd wie sie venneyneten das es Spannissche schiff waren/ als natten sie sich sampt fertig gemacht vmb zu treffen aber nahe kommend/ sein es Englissche vnd Frantzoser gewasen so ausz des meers enge kamen vnd nach dem sie dem Admiral ihr bescheid erzeigt hadden/ furen sie ihren cours schiessend dem Admiral zu vereerung 5. schosz/ wie auch der Admiral ihnen thatte. Den Selben tag haben sie noch mit zwo Osterlingen von Lubeck geredt/ so von Alicanten kamen/ welche den Admiral ihr bescheid erzeigten/vnd furen ihren Cours. Den selben ditto gegen abend brachten etliche schiff noch zwey Frantzoser in die Fiotta/ dann ausz vrsach das es spatt war/ gebott der Admiral das sie den nacht bey ihm bleyben solten/ vnd darauff musten die schiffmanner vnd kauffleut in der Flotten bleyben: diese kamen auch von Ali- 195 canten/ vnd waren mit Weyn geladen/ aber derselben einer ist desz nachts willens vnd wissens von der Fiotta verirret/ lassend seinen kauffmann vnd schiff mann inn diese schiff. . Den 24. ditto werden die kauffleut nnd schiffmanner so dar vonn gesaghet im Admiral gebracht/ wo sie yeder besunder in stock geschlossen werden/ vnd die andere gingen frey langs das schiff/ aber masten mit ihr schiff inn die Fiotta bleyben. Der Admiral liesz vor den mittag einen schosz und ein Orange fanle wayhen/ zur zeichen das die Capitainen ann bort sollen kommen vnd darauff setzten diese schiff ihren cours nach die Canarissche Insulen. Den 25. vnd 26. ditto sahen sie yeder tag ein schiff vor ausz/ dann ausz vrsach das es stil war/ hatt der Admiral sein schloup mit soldaten vnd ruderknecht versehen/ da der Capitain Jochim Hendricx selbs persohnlich inn war/ aber alsbald sie vonn bortt abgewichen waren/ finges ann su stormen vnd regnen/ dermassen sie masten widervmb ann bortt keheren/ vnd am abend hatts angefangen so hart zu wayhen ausz die Nortliche hand/ vnd werete den gantzen nacht/ desmassen das der Jacht vonn Amsterdam das Goldfinckle genannt vonn der Fiotta zertrennt wirt. Den 29. ditto desz morgens sahen sie die Insel vonn Madera vnd die Schorles x)/ vnd dazumahl hatt es der Admiral im wind gelegt/ schiessend einen schosz/ auff das alle Capitainen an bortt solten kommen/ das sie thatten/ vnd dar auff werden noch am selben tag 25. soldaten vom Admiral im profiandschiff gebracht/ mit welche das profiandschiff vnd der Verlanger vonn Horn nach zu die Insel Madera schifften/ vmb zu sehen ob sie etwa schiff oder Barcken vom vfer hatten konnen vberkommen/ dann die andere schiff hieltten sich auch dar ab/ aber vnderm land kommend/ wayheteder wind ausz das Meer mitt sturm dergestalt/ das sie abhielten/ vnd kamen den abend widervmb in die Fiotta. Den ersten Martij sahen sie zwey schiff vor sich ausz/ welcke Englissche waren/so nach die Insel de May vmb Saltz wol tten/ vnd vonn dannen gehn Terra Nova zu fisschen/ vnd als bald sie ihr bescheid dem Admiral erzeigt hatten/ sind sie ihren cours vortgefahren. Den 2. Martij sahen sie den Insel de Palma *>) vnd der Admiral schosz einen schusz/ vnd liesz ein Orange fanle hinden ab wayhen auff das die Capitainen ann bortt solten kommen/ so sie thatten/ vnd nach dem sie 1) Os cercos de Madeira, nl. de eilanden Chao, Deserta Grande en Bugio. 3) Palma, Gomera, Tenerife, Hierro (Ferro'; behooren tot de Canarische eilanden. 196 gescheyden waren/ wirt auffm Admiral gebot ten/ das sich 30. musque ttirer/ gegen zukunfftigen morgen/ sollen mit ihre weher fertig machen. Den 3. ditto natten sie den Insel en Gommera vnd Teneriffa ins gesicht/ wie sie auch abermahl die vorgemeldte zwey Englissche gesahen vnd zugeredthaben. Den 4. ditto am morgen frue sahen sie ein schiff vnder das gestad/ nach welches der Admiral das proviandschiff von Amsterdam schickte/ zu besichtigen ob er das selbe erlauffen kondte. Den selben tag ist der Admiral selbs m i t d em Capitain Jochim Hendrickx mit der schloup/ vnd 30. muskettirer nach dasz gestad ") zu gerudert/ wie auch noch drey Schloupen der anderen schiffn mit soldaten auch versehen/ aber ans land kommend/ waren die Spangnier ge warnet/ dergestalt das' sie grosse menge Reuter vnd Fuszknecht bey ein ander natten/ wo gegen disz volck ein zeyt lang scharmutzierten vnd schossen/ aber ohn et was ausz zu richten/ da lagen zwei schiff zu ancker nemblich ein Englisscher vnd ein mann von Middelburch/ der Engliszmann kurtzete vnderm Castel/ vnd der von Middelburch lies/ sein seil abhauwen/ vnd vermeynte sich zu entwutschen/ aber diese schiff haben ihm als dapfer nachgejagt/dassie mit ihm redeten/ als sie aber Sein bescheid vernommen/ Hessen ihm gleichwol hinfahren ohn schaden. Den 5. Martij sahen sie den Insel de Ferro/ vnd nach den mittag"waren sie Vnderm vfer/ dazumal schosz der Admiral einen schusz/ vnd liesz ein blut fanle hinden ab wayhen auff das die Capitainen ann bortt soltten kommen/ welches sie thatten/ warauffdie schiff sich alle gegen denn wind steureten vnd anfingen den Franszmann zu entladen. Den 6. am morgen frue ist des Admirals schiffman mit dem Commandatori Franck Hansz *) mit ein kléiner nachen zu land gefahren vmb zu fisschen/ vnd vnderm land kommend kamen da 3. Spangier bey innen/ sie vermeynten das diese kaufschiff waren/ vnd sagten das sieWeyn vnd Kasz vor ihnen zu kauff natten/ welches diesem volcke angenam war/ so ihnen ferner gefragt haben/ vmb desz Insels gelagenheit/ vnd brachten eine der dreyen Spangnier mit sich zum Admiral welcher die schiff soll kommen besuchen/ dann er hatte ihnen weysz ghemacht das sein vatter Gubernator 1) Waarschijnlijk naar het strand van Gomera, dat dichter bij Ferro ligt. 2) De naam van Franck Hansz wordt in de resolutiën der Admiraliteit niet vermeld. Hij had een administratieve betrekking aan boord van het Admiraalschip, overeenkomende ■eetdie van Jan Albertsz van Neck op het jacht, nl. van commandeur en commies. 197 dfeé insels war/ vnd an bort kommend wirt er vom Admiral verhort vnd dar nach auffm vor Castel an beyde beyn im s|ock gescldossen den selben abend wien sie den Franszmann ledig machtén/ funden sie ettliche sackel raft* gefif zwusschen die weynfasz vnd auch etwan stucken von achjlsjh in eim fasz mit weyn. s.Am selben tag nach dem der Admiral information vom Spangnier ghenommen hatte/ wirt Franck vnd der schiffmann obghedacht iridfcrvmb zu Jand gheschickt mit 4. oder 5. musquetten vnd spiessen einen brieff mit traghend ann des Spannie» watter/ so sie im sdbiff natten/ wegen rantson/ vnd zu land kommen/ gaben fur antwort/ das sié des anderen tags vmb io. vhr widernmb kummen sol ten/ ihnen bescheid zu sagen. Den 7. ditto des morgens frue wirt des Admirals Schloup mit Soldaten vnd ruderknacht versahen/ mitt welche der Capitain selbs inn persohn. mit dem gefangnen Spangier zu Lande fuhr/ vnd zu Land kommend wirt einen gefragt wasz sie wegen rantson vor ihm woltten gebenir- warauff sie antwurt gaben ein fasz weyn vnd ettlich kasz vnd aueth etwas Taback mk 2. Oder 3. Boeken/ vnd wenn der Capiteyn soliches»nitt annemen wolte/ muchten sie ihm auff hangen vnd also keherten sie widervmb ann bortt mitt de» Spangier vnd ann bort kommend hat es dem Admiral nitt gut gedacht langer da zu beharren ausz vrsach das der wind gut war/ der «assen das die Schiff samentlich am selben tag/ vonn dannen gescheyden/ vnd ihren cours nach die Saltze insein zu ghewendet/ den Spangier bey sten behaltend/ aber den Fransmann entladend Hessen ihnvhinwegfaren. Yend auff solchen fursatz sind sie mit stille vnd vnterscheidne wind gesagïet/ ohn etwas an zu stossen/ biszam 16,May das sie vor die Insel de May 1) kamen/ da sie im anlanden ein Spannisch schifflein funden/ war in etliche schwartze vnd Spangnier waren/ von S. Jago/ vnd vber das auch etliche trucknete boeken vnd hunner/ am selben abend fingen ann.die Botsknecht zu Fisschen vnd haben vilerley fisch gefangen. Den 17. ditto werden obgedachte Spangnitr so in das Schiffleyn waren dem Admiral ann bortt gebracht/' der Admiral nach gewonlichen brauca vnd zeichen thatte die Capitainer auch ann bortt kommen vmb zu radtschlagen. Vor die Insel de May lagen noch 12. Schiff/ nemblich 9. Englissche vnd 3. Hollandissche/ so dar angelanget/ vmb saltz ein zu Schiffen/ das alda vberfluszig war/ vnd am selben abend waren die Schiffer der Hollandis- 1) Maio en Sao Thiago behooren tot de Kaap Verdische eilanden. schen Schiffn auffm Admiral zu gast/ so sagten/ das die Ost Indischfahrer dar bey ihnen gelagen/ vnd alda menge von Boeken vnd Hunner geholt hatten/ vnd der einwohner hutten am meisten verbrennt »)• Vnd das dieselbe den 15. ditto vonn dann gelauffen waren gehn Sant Jago das da gegen vber lag. Den selben tag sandt der Admiral den obersten der Spangnien so sie im schifflien ghefunden zu land/ vmb dem Gubernatorn des lands zu sprachen/ das sie ihnen boeken vnd andere erfrischung (so sie hatten) bringhen soltten. Den 18. Martij ist das Jacht der goldfinckle genannt/nach dem es 3. wochen von der Fiotta abgesunderet gewesen/ widervmb alda bèy die selbe kommen/ welche noch ein Barcke mit ihm bracht/so sie zu Sant Cruys ») vom gestad geholet mitt 30. fasser weyn und andere bagagie geladen/ dazumal schosz der Admiral einen schusz/ vnd liesz ein rott fanle hinden ab wayhen/ auff das die Capitainer ann bort Sollen kommen: dar vber furen sie noch am selben tag mitt des Admirals schlouppe zu land/ ein hauffen boeken todte vnd lebendige (so ihnen die schwartze zu brachten) zu holen/ mit auch 2. oder 3. hunner/ vnd des lands Gubernator kam auch mit am Admiral. Den 19. ditto haben sie beydeBarcken ledig gemacht/dar aUsznemmend was ihnen dienete vnd darnach im brantt ghesetzt vnd also lassen hinweg messen. Den selben tag liesz der Admiral-dem Gubernatori des Insels mit seine Spannier vnd schwartze gehn land zu fahren. Den 20. ditto sandt der Admiral auch dem spannier/ so sie vonn der insel de Fero mit genommen/ in ein der Teutschen schiffen (so da lagen) vmb saltz einzuschiffen/ mit etliche Spannissche widervmb heim. Vnd den selben ditto nach mittag ist die Fiotta samtlich mit ein ander vonn dannen gesaglet/ ihren lauff oder Cours setzend z. z. o. nach zu S. Helena. Auff welche reisz/ sie vil stille des meers/ gegen wind/ sturm vnd vngewitter gehabt/ ohn das ihnen etwas schreybens wurdig begegnet oder zu handen gestossen sie. 1) In bet journaal der reis van Van der Hagen, opgenomen in het tweede deel van „Begin en Voortgang" wordt met geen woord gerept van op Maio gepleegde vijandelijkheden. Er staat eenvoudig: „Den 10 Meert 1604. sijn sy niet sonder groote stormwinden ende onweder onder Isle de Majo ten anker gekomen, aldaer de twee Schepen uyt Zeelandt vindende, met de welcken (naer verversinghe) voorts ghevaren zijn, om hare Reyse te vervorderen". 3) Santa Cruz de Tenerife. 199 Aprilis. Den 9. Aprilis haben sie ein sagel vor ausz gesehen/ wo hinzu/ sie/ ausz vrsach das es gar still war/ embsigen fleysz anwendeteh vmb dasselbe zu ereylen/ wes halben der Admiral: sein Schlouppe mit Soldaten und Ruderknechten versehen hatt/ welche dasselbe schiff vberkommen haben vnd dar bey kommend/ war es ein Spannisscher Barke mit drey sagel/ so vonn Fial ausz den Insein kam/ vnd gehn Brasil schiffen woltte/ es war geladen mit etliche fassér weyn vnd meel und vber das andere bagagie/ wo mit es dem admiral ann bortt gebracht wirt: der alsbald das gewonliche zeichen thatte auff dasz die Capitainen an bort sol ten kommen/ dann mann kriegsradt soll haltten. Noch ghehaltenem radt werden die Portugieser so sampt auffm Admiral gebracht waren/ zertheylt/ namblich auff yeder schiff ettliche. Den 15. ditto wie es offt still vnd vnertraglich heisz/ wirt auffm Admiraln ein verbott gethann/ vnd furgelesen das sich niemandt furnemmen soll/ zu schwimmen/ vmb vngluck zu vermeyden dann alle tag vile vnmassigliche grosse Hayen (ein arth schadlicher fischen) gesehen werden vmb die schiff schwimmend/ vber das auch das sie einander nitt musten schlagen/ vmb alle gutte ordonnants und eintrechtigkeit innerthalb schiffs bort zu vn derhal t ten. Als sein diese schiff samentlich gefahren bisz am 6. Mey das sie die Hohe von 34. graden/ bey Sud der linien Aquinoctial vberkamen. Mayus. Den 8. May nach gewonlichen zeichen sind die Capitainer ann bort des Admirals kommen/ warauff nach gehaltenem raat die Barke der Portugieser letzt erobert entladen wirt/ und wirt des nachts wie sie ledig den brannt dar in ghestochen. Iunius. Den 3. Junij am morgen frue/ kam diese fiotta den Insel S. Helena ins gericht/ wardurch gross freud inn den schiffn war/ dann da vile kranck waren vnd auch so das schurbauch hatten. Den 4. ditto werden ettliche zeiten am land gemacht/ wo hin eyn die(so kranck) gebracht werden. Den 5. ditto heffen die/ so noch gesunt/ hin ausz iagen/ vmb boeken vnd Schwein zu fangen vor der krancken erfrisschung/ so da bey grosse menge waren. Den 6. ditto hatten die schiff gesellen einen baumgartt mit apffel gefun- 200 den/ welche den krancken ausz getheilt werden/ auff das sie sich derto besser muchten erquicken vnd ergetzen. Den 7. ditto fingen ann die schiff frisch wasser zu holen vnd sich ferner zu versahen/ mit den schiften zn flieken vnd anderen dingen (so nottig waren). Den 14. ditto werden auff die schiff dasz grosz geschutz abgeblaasen/ nach dem mann die kugel vnd dasz grosseste theil des buchsenpulver da vonn genommen hatte/ vnd dar noch auff neuws geladen. ' Den 24. ditto liesz der Admiral alle sein Paanier vnd fanlen wayhen/ vnd vonn yederm eek des vfers einen stöpff stander 1) wie auch die andere schiffn thatten vmb das es S. Johans tag war. ■ Den 30. ditto waren alle Capitainer befelchaber vnd schiffmanner auffm Admiral zu gast. Iulius. Den 1. Julij nach mittag ist diese Fiotta vonn S. Helena gescheyden mit regen setzend ihren Cours oder lauff nach die Bay *») zu. Den 19. ditto kam ihnen ins gesicht ein Barke/ nach welche sie sich wenden vnd thatten alle fleyszigkeit vmb die zu bekommen aber es war vmb sonst/ dann es wayhete yedermal so hart mit solliche vngestumme/ das sie. kein segel fuhren kondten dermassen das de selbe widervmb ihnen auszm gesicht kamen. Den 20. ditto am tage werden sie das land innen/ namblich die Bay/ yedoch sie wendeten sich widervmb vom gestad bisz am vollen tag/ alsdan setzteh sie ihren cours widervmb nachs land zn/ wo sie den selben tag vmb mittag angelanget/ vnd von den Cas telen sehr auff sie schossen derges talt dasz der Viceadmiral durch sein schloup vnd den verlanger von Horn durch sein schouersegel geschossen worde/ ohn das (Gott lob) einer verwundet wirt., Da laghen zwey Schiff mit etliche Barken auff die schiffstelle welche alsbald sie die. sahen/ theyls vnder die statt kurtzten vnd theyl zu landtfarts hin ein Heffen/ so vom verlanger von Hom das -profiand schiff vnd Jacht vervolcht werden/ vnd der Admiral mit dem Viceadmiral setzen sich vnder die statt/ auff welchen ausz der Stat gewaltigklich geschossen wirt/ wie die selbe dargegen auch hafftig nach die Statt. 1) Topstanders. a) De Bahia de Todos os Santos. 20I Den selben tag vberkammen sie noch einen Hamburger mann welche sein ladung schon ein hatte als namlich Zucker. Den selbighen tag am abend haben der Admiral vnd Viceadmiral ihre Schlouppen mit soldaten vnd ruderknechten versehen/ welche des nachts vnderm gestad Heffen/ die wacht zu halten/ wo die vom lande/ vile fewrzeichen langs das gestat auff gericht hatten. Den 2i*. ditto am morghen frue keerten die schlouppen widerumb ann hort/ aber werden vnverzoghendich auff neuws versehen mit frissche Soldaten vnd ruderknacht/ vmb nach ein Barke zu raderen/ so sie ins meer sahen/ welche das Jagt von Amsterdam eroberte vnd setzte da von sein volck hineyn/ aber der selbe Barck war ledig. Den selben ditto nach mittag wirt des Admirals Sloup widervmb mit soldaten vnd ruderknecht versehen/ wo der Admiral selbs in persohn mit fuhr/ wie auch der oberster schiffmann/ vnd Commis *)/ welche allenthalben vnderm land ruderten vmb etwa schiffn zu bekriegen. Noch am selben abend kammen zwey ledighe Barcken den Admiraln anm bortt/ welche das Jacht vonn Amsterdam erobert hatte/ in welche* Barcken noch 3 schwartze waren/ vnd zwey waren zuvor vber bort gesprungen und ersoffen/ nach der gesellen meynung/ dann sie einen hatten sahen fliessen mit die fusz oben sich. Am abend werden in diese Barcken soldaten ghebracht vnd also vnderm ghestad geschickt vmb alda gutte wacht zu haltten. • Den 22. Julij haben die vom Castel vnd statt dasz schiessen gegen die schiff ghewaltiger als fur hin hernommen vnd sind ihnen die schiff widervmb nitt schultig blieben dermassen das nur allein vom Admiral den selbighen tag 52. schusz auff die Statt vnd Castel ghethaan sein worden. ' Aber am 33. ditto des morghens frue/ vermerckend das soliches schiessen ihnen mehr schaden thetten/ durch des buchsenpuluers consummirung/ als ihrem feynd abbruchs/ haben sich die schiff etwas vom ghestad hinab ghesetzt/ dermassen das den selben tag ohn schiessen ann wider seytten fur vber gangen ist. Am abend desselben tags kamm der Admiral widervmb mit dein schloupe ann bortt'nach dem er zwey tagh vnd zwey nachten ausz war gewesen/ mittler zeyt hatt er 5. Barken v berkommen als nemblich eine lare vnd 4. dar Zucker inn war/ denn er hatt die Barken ligen lassen vnd theyls seiner Soldaten dar auffghelassen/ so de selbe bewahrten/ dann er die nitt hatte .1) Schipper Jacob Willemsz en commies de bovengenoemde Franck Hansz. 202 konnen mitt sich bringen/ deshalben das die Spannier die sagel vnd das ruder hinwag ghenommen hatten wie auch das beym loch der Rivieren i) einer von Rotterdam lach so sein schiff verdoppelte Symon Tack genennt/ welcher sein stucken ann land ghebracht vnd da ein battery ghemacht hatte/ wo bey das volck dieser Schiffn nahe fur vber musten passim/ als das er im fur vber ziehen dem admiral durch sein schloup gheschlossen/ yedoch hatt er nur einen man in sein wange etwas ghewundet. Den selben tag kam ein man vom vorgedachten Tack/ so sich alda lag zu verdopplen/ auffm gestad/ vnd winckete ann das Jacht/ so ihm liesz holen/ vnd bey den Admiral bringen/ welcher alles erkundigte/ vnd als er sagte wirt es auch warhafftig befunden/ vnd dieser schiff volck Heffen zu landwarts inn vnd haben da hauser und scheuren zu grand verbrennet was ihnen fur kam/ dan die leut allen thalben geflóhen waren/ yedoch stiessen sie vile schwartze hie vnd har an/ so auff ihnen gewaltig mit bogen schossen/ aber ein musquet schosz thatte 20. deren fliehen/ da stunden vile pommerantzen auffm vfer welche so grosz waren wie kinder haupter vnd auch ediche benantsen vnd backouens gar gut zu essen <*). Den 24. ditto am morgen frue wirt des Admiraels schloup widervmb mit soldaten vnd ruderknach ten fur sehen/ wo mit der Admiral selbs in persohn gefahren ist/ vmb die Barcken mit Zucker zu holen/ so er in die Riuier gelassen/ vnd auch vmb die batterey zu eroberen vnd plunderen/ dann der verlanger von Hom mit beyd die profiandschiff furen mit/ auff das sie auff die baterey sollen schiessen/ vnd alsdann sollen die Schloupen zu land raderen. Den selben tag am abend zogen die Spannier langs das gestad mit ffiegende fanle vnd schossen gwaltig mit musquetten mehr alsein halb stuud/ insgleychen schossen sie auch ausz ihre batterey/ so sie am land gemacht hatten vnd vom Castel nach das Englisch schiff/ vnd der Englischmann hat sein ancker auff geheben vnd ist nahend bey vnder die Statt gelauffen/ wo er sein gantze seytte mitteinander hineyn losz gelassen hatt/ wie auch die statt herwidervmb nach ihne zu thatte schiessen/ aber kondten ihm nitt errelchen. 1) Loch der Rivieren, waarschijnlijk tegenover I. da Mare, de smalle en diepe inham, waarin de rivier Cotigipe uitmondt. Op de kaart van de Baya de Todos os Sanctos, voorkomende in Joannes de Laet's Historie West-Indische Compagnie, Leiden 1644. p. 10, is in dezen inham geschreven Rio Pitange. De rivier Patinga komt echter van het Noorden en heeft dan ook haar mond elders iets meer noordelijk.' 2) Oranjeappelen; bananen; bacoven. 203 Den 35. ditto auff S. Jacob tag sahen die schiff ein Barcke so sie bey sich hatten/ mit soldaten versahen vmb noch' zu de selbe zu saglen/aber als die Barcke innerthalb das loch kam/ schosz das Castel ein warnung schusz/ auff welches de selbe sich nahend vnderm Castel ghekurtzt hatt/ der Capitain solches merckend/ sant ein ledighe Barke nach das Jacht auff das es bey ihnen soll kommen/ vmb zu sahen/ ob sie die obgemaldte Barcke vndern Castel kondten vberkommen/ aber ausz vrsach das deselbeweyt auszm gesicht war/ vnd das diese nitt eylends genug konten hin zu kommen ging die Barcke nahend vnderm gestad nach zu die Statt saglen/ auff welcher der Englissmann vil schosz thatte/' aber kondte sie nit| verhinderen. Den selben tag eroberte der Admiral die baterey/'wo er die stucken liesz vernageln vnd was mehr im schiff/ plundern/ wie wol nitt vil vortheils drinnen war/ nur ettliche kasz vnd glasne fiaschen welcher die ghesellen vmb har getheilt werden/ so die batterey eingenommen/ da waren drey des Admiraels ghesellen hassigklich am antlitz verbrennt vonn ihr eygen buchsen puluer vnd noch vier Schier zu tod gefallen vnder einen alten maur eines hauSes im traghen einer Zuckerkisten nach die Schloup/ dar blieben 3. oder 4. gesellen von Symon Tack in das schiff welcher vmb quartier fragten/ das ihnen verheyssen wirt vom Admiral/nemblich der trummeter/ der schieman mit dem koch vnd noch ein oder zwey von den Botsgesellen. Den 26. ditto kam der Admiral mit dem Schloup widervmb an bort/ vnd bracht zwey karvelln mit Zucker mit sich vnd die andere Barcken nach das er de selbe endaden/ hatt er die verbrennt. Den 27. ditto wirt des AdmiralS Sloup noch einmahl mit soldaten vnd Botsgesellen versahen/ wo mit der Capitain selbst in persohn gegangen ist/ vnd ruderten zum anderen mahl zu landwartz hinein durch die Revier vmb Barcken zu suchen/ war zu er bey ach nam der Jagt vnd dasprofiand schiff von Amsterdam. Den "28. ditto nach mittag haben sie zwey Barcken ghefunden/ die inn der Rivier am land lagen bey ein Zuckermuhl/ wo die Portugeser ein batterey ghemacht hatten/ vnd vermeyneten im selbigen aughenblick wie sie diese schiff innen werden/ die Barken zu verbrennen/ aber hatten den zeyt nitt/ ausz vrsach das des AdmiralS Schloup ihnen zu nahe war/ welcher den einen Barck alsbald ein nam/ aber die ander war schon anghezunt/ dermassen das sie de selbe musten lassen/ vnd die vorghemalte so sie erobert hatten/ hauweten sie das ancker ab vnd ruderten die vom ghestad/ aber 204 sie schossen so ghewaltig ausz den battereyen das sie drey von diesem volcke in den Barcke durchschossen/ der einer war ein merssteygher Hen' drick, Hendrickxen vonn Warnies so vonn stund ann starb vnd noch zwey Soldaten so ghenannt waren Reynder Haicks vonn Gruningen vnd Rijck Rijckessvon Naerden/ welcher der wunden halben heraacfi ghestorhen sein: lm vorghemaldten Barck waren etliche lasser weyn vndauch Den 3. Augusti vor mittag sandt der Admiral zwey Portugeser Junger/ mit eim Tavegarde n\it welcher die Wilde ahn bórt kommen waren/ nachs land mit eine fridfanle v^ad einen brieff/ so sie ann des landes Gubernatorn sollen bringen/ vnd im Admiral wirt desPrincen Pannier nidergelassen vnd ein frid fanle erheben vnd als die von der Statt solliches sehn/ Hessen sieauch ein fridsfanle wayhen vnd schickten ein nachen hinab so die iung holeten. Den selben ditto am abend keerten den Jung wedervmb mit die savigarde vnd brachten einen brieff vom Gubernator am Admiral. Den 4. ditto vor mittag werden der Capitain Cant namblich der Capitain des Englissche» schiffs mit den Commis auffm Viceadmiral vnd des Ad- 205 mirals knacht gehn land gebracht mit ein fridfanle vnd wie sie halbes wegs kamen/ ist widervmb ein nachen vom lant kommen mit eim fridfanle vnd 3. gesanter vom Gubernatorn mit ihre knechten vnd einer swartzen/ so vber gingen in dieser schiften schloup vnd des Admirals volck inn ihren nechen/ welcher nach land fuhren vnd die andere zum Admiral Vmb mitt ein ander zu reden/ dann da sassen ettliche teutsche ann land gefangen so der Admiral gern ledich gehabt gegen andere Portugeser/ so sie vberkommen hatten/ aber konten sich nitt vergleychen/ dan sie sagten das soliches in ihr macht nitt war/ vnd nur allein dem Kuning anging/ dermassen das es nitt geschehen kondte. Ihnen wirt auffm Admiral vil guts angethaan/ vnd noch am selben abend fuhren sie widervmb zu land/ vnd der Admiral zu vereehrung der selben liesz 7. schosz losz trucken vnd die andere schiff yeder drey: aber vmb das desz Admiralen volck nit ausz der Statt ghebracht werden hatt mann die selbe auch widervmb zu die schiffn gebracht wo sie die selbe nacht sind blieben. Den 5. ditto am morgén frue zogen sie mit obgemaldte Portugieser widervmb zu land mit ein frid fanle vnd der Admiral schosz noch eins3. vereerung schosz vnd die vonn land kamen auch mit dis volck vnd schossen alle ihr grob geschutz ab wie vil sie hatten/ vnd also gingen die gesanter widervmb gegen ein ander losz zu lande/ vnd vnaz volck an bort vnd worde widervmb das fridfanle eyngenommen vhd des Princen Pannier zum anderen mahl erheben. , Den 6. ditto sehn die fiotta ein savigarde vonn land hinab kommen mit zwey swartze/ wohinzu diese ruderten vnd ereyltten sie/ aber wie sie sagten das sie vermeyndfen ausz fischen zu fahren/ werden sie alsbald sie dem Admiralen angesprochen/ frey gelassen. Den 7. di(to werde das profiandtschiff von Amsterdam mit der iacht vnd noch zwey Schlouppen darbey/ mitt soldaten vnd Bootsgesellen versehen/ die Riuier hinauffwartz vmb frisch wasser vor die gantze fiotta/ gheschickt. Den 8. ditto fingen sie ann die eroberte Barken zu enüaden. Den 9. ditto stachen sie brant in ein lare Barke vnd Hessen die selbe treyben. Den 10, ditto fingen sie ann ein Barcke zu versehen vmb de selbe mit zu fuhren ann stat des profiandschiffs. Den 11. ditto keerten das profiandschiff mit der Jagt vnd beyden Sloup* pen obgemaldt mitt Irischem wasser widervmb in die Fiotta vnd hatten noch ettliche hauser in brant gestochen. 20Ó Den selben tag hatten die ausz der Statt zwey schwimmer ausz gheschickt/ als namblich zwey gelbe Moren welche feuwrwercke bey sich hatten wie auch 6. oder 7. Meerkatzen ann einen gurtel vmb das mann vermeynen solt te/ das sie kammen vmb zu fisschen/ aber sie werden vonn denen ausz der Fiotta ergriffen/ welche den zum Admiral brachten/ da sie selbe vom sch wartzen (so sie ins schiff hatten) hafftich mit der geiszlen abgeschurttet werden/ dermassen das der Jungst bekannte/ das die ausz der Statt ihn verwilgthatten dem Admiral in brant zu stachen/ und das sie soliches angenommen hatten zu thun: der alteste war ein Capitain der Wilder sein hant war picquirt vnd durchschnitten gleych mann die wammes bey vns thut/ vnd vort gemaletmit allerley farb/ vnd nach dem die selbe etwas zeyts geschlagen/ sind sie all beyd auffm Admiraln im stock gelegt. Den 12. ditto nach mittag kamen 3. oder 4. savigarden vonn land abtreyben vnder den schiffh/ war nach de selbe ruderten dann sie vermeynten das etwa fewrwerck dar inn waren vmb die schiff schadhafft zu machen. Am abend desselben tags stachen sie widervmb zwey Barcken inn brannt nach dem sie dar ausz genommen/ wasz ihnen angenam gewesen. Den 13. ditto nach mittag sandt der Admiral 6. Portugieser mitt zwey portugieser iunger zu land/ mitt eim frid fanle vnd ihre blunderung oder trosz vnd waren namblich die selbe Portugeser/ so sie vnder die Linea inn den Barck bekommen wie oben gemeldt. Den selben tag gegen abend keerten 2. Portugeser widervmb vnd brachten, einen brieff am Admiral. Den 14. ditto vor mittag fuhren die nachen mitt den Portugesern ynd noch einem Hamburger kauffman/ so wie im Hamburgerman vberkommen hatten widervmb zu land. *) Den 15. ditto kam die nache widervmb vonn land mitt den zwey Portugeser so sie vnder die linie bekommen/ aber der Kauffman war ann land geblieben vnd woltte nitt widervmb kommen weshalben andere 5. Portugeser auffm Admiral im stock gelegt werden vnd nach gewohnlichem zeychen kamen die Capitainen an bortt vnd darnach werden die Portugeser zum anderen mal losz gelassen und mit ihre bagagieghen land geschick t vnd fahren lassen. Den 16. ditto war der Admiral sambt allen Capitainen auffm Hamburger mann zu gast. Den selben tag fingen sie auch das profiand schiff vonn Amsterdam zu 1) Deze Hamburger koopman deed later sijn beklag bij Tyraen Barentsz van Enkhuizen. 207 brechen/ dann der Admiral furchte te das es vnter wegen zu grund soll gehn. Den 17. ditto waren all die Capitainen auffm Admiral vnd dazumal wirt der Kaufmann von Hamburgermann mit dem schiffer auff den Engliszman gebracht/ mit ihre bagagie auff das sie dar mit heim ziehen sollten vnd der schiffer vom verlanger von Horn wirt Commandeur gemacht auffm Hamburgermann. Den 18. ditto liesz auff gewonhnlichen zeichen der Admiral alle Capitainen an bort kommen/ mit befelch ihre schwertze vnd Portugeser samptlich mi t zu bringen / welcher vom Admiral er hor t werden vnd noch anhorung sant der Admiral 4. Schwartze und 3. Portugeser zu landt inn ein kleiner nachen. Den 19. ditto wirt das profiand schiff *) inn brannt gestochen nach dem alles dar ausz ghenommen was ihnen nutz waf. Den 22. ditto wirt ein soldat des verlangers von Horn mit eim pfeyl inn seyn brust geschossen von einer wilden. Den 25. ditto werden noch 2. gesellen vonn den Wilden ereylt vnd alsbald vmbgebracht/ den einen vberkammen sie widervmb vnd begruben ihm am gestad/ aber den anderen kondten sie nitt finden/ den sie widervmb bekammen war grausam tractirt worden/ dann sie hatten ihm die kalen abgeschnitten/ das haupt inn gheschlagen vnd auch den rechteren daum abgehouwen vnd noch sehr gemartert. Den 27. ditto am morgen frue sandt der Admiral den Steuwrmann des Hamburgermanns mit auch einem swartzen zu land/ vmb dasz sie beyd kranck waren/und am selben tag gegen abend kammen widervmb alle die Capitainen vnd Commandeuren dem Admiral aa bort/ zu beradtschlagen was ihren furthin zu thun stuud. Den 28. Augusti vor mittag sein diese samentlich ausz die Bay gescheyden/ mit vor wind vnd flut/ schiessende ins wegfahren 3. schusz zum adieu/ vnd die ausz der Statt vnd Schlosz schossen widervmb nach die schiff vil schusz/ aber thatten denselbe kein schaden/ sie Hessen auch ein Barke folgen/ zu erfaren wohin diese schiffn woltten/ welcher/ wie sich der wind anfing zu scherffen/ den nacht noch vnderm gestad musten bleyben. Den 39. ditto am morgen frue/ sahen diese schiff noch die Barck so jhnen ausz zu spahen nach gesunden war. Den 30. ditto vberkamen sie gutten wind/ war durch sie das land auszm geacht geradten. t) Het Valkje van Amsterdam. 208 Den 2. September starb auffm Admiral ein Leutenant/ genannt Jaspar Jansz von Amsterdam. Den 6. ditto werden desselbst Leutenanten kleider wie auch der j ener so inn der Bay von Bresill tod gebliben/ verkauft/ vnd der Schiffer auffm Admiral »), wirt Leutenant gemacht/ vnd der Hochbotsmann ») Schiffer/ vnd ein Quartiermeister Hochbotsmann: zur selber zeyt waren vil krancken auff diese schiff so all tag ie langer ie mehrer hauffen werden/ und bisz weylen starb auch einer. ' Den 19. ditto'sahen diese schiff anbrachender tag Fernanbock. Den selben tag auff gewohnlichen zeichen sein die Capitainern dem Admiral ann bort kommen/ vnd nach gehaltenem Radt werden 15. soldaten mit einem Corporaln nemblich 8. in einer Barck vnd 8. ins Jacht gesunden/ womit der Capitain vom Admiral Joachim Hendricxsz swartzer Honth genannt selbst persohnlich ins Jacht gangen ist/ wie auch der Verlanger von Horen/ vnd fuhren also sampt nachs land/ vmb zu besichtigen ob daselbst einige schiff auff die stelle lagen/ so sie sollen konnen vberkommen/ aber alsbaldsie zu land kamen/schossen eylendts die vom Castel wie auch ausz der Statt auff ihnen / dann sie schon vorhin von ihre kumpste verwittigt waren/ derhalben auch diese schiff alsbald widervmb inn die Flotte keherten/ wo sie samptlich vom landt gescheyden/ vnd ihren cours nach West Indien gesetzt haben. Den 27. September scheyde der Capitain Cant mit das profiand schiff vonn Horn vonn der Fiotta/ vnd setzten ihren cours nach heym zu/ mit dem preyss so sie sampt inn die Bay erobert hatten/ sie schossen den Admiral zum Adieu 3. ehrenschosz/ wie der Admiral ihnen auch widervmb thatte. Yedoch ein Buchsenschiesser auffm Admiral verlor durch schiessen ann sein linckerhand zwey halbe finger. Den 10. October wirt auff den Viceadmiral ein marsteyger zu tod gestochen. Den 11. ditto kam der Viceadmiral mit seine saloup dem Admiral alm bortt/ ihm zu kennen gaben wasz geschahen war/ darauff kam derFiscal 3) mit dem Viceadmiral widervmb an sein bortt/ vnd darnach ist der Admiral selbst inn persohn auch angelanget mit seine Capitain/ vmb zu ergrunden ob sie den vbelthatter soltten finden konnen/ aber sie keherten 1) Jacob Willemsz. ™ 2) Gijsbert Cornelisz. 3) De secretaris generaal Francois van Wieringen. 20Q des abends widervmb ann bortt ohn das sie den recht schuldigen mann hatten kunnen ergreiffen. Den 19. October sahen diese schiff land/ weszhalben sie sampt garfro waren/ dann seid hero das sie ausz der Bay schiffeten/ waren sie nit zuland gewesen/ wardurch wagen wassers vnd erfrisschungs mangel/ vile kranck vnd auch gestorben waren: der Admiral sandt eylends die Jacht vorausz/ vmb zu besichtigen ob da kein blintte schröffen lagen/ dann sie das land nitt erkenneten/ aber wie sie am abend das land nitt erlangen muchten/ vnd ihnen ein gwaltiger sturm anfiel/ musten sie sich von das gestad hinabhaltten. Vnd wie sie den 20. vnd 21. ditto noch kein land bekommen kondten/ setzten sie ihren cours nach sa ein andere Insel/ Marteninge genannt *)/ welcher sie wenig darnach in gesicht vberkamen/ wiewoll sie denselben tag noch nitt dar zu kommen kondtten. Den 22. October war es gar still wetter so al das sie den tag das land auch nitt nahe kommen kondten. Den 23. ditto waren sie nahe bey der Insel/ aber kondten denselben nitt anlangen wegen der strom/ so ihnen niderwartz getriben hatte/ dar vber sand das Admiral den Jacht dar nach zu mit dem Barck/ welche die schiffstelle hin ein kamen/ vnd daselbst kamen zwey Canoes mit obs bey die Jacht vnd Barck mit wilden/ vnd fragten jhn was sie fur volck waren/ vnd antworteten das wir Teutsche waren/ weszhalben sie nitt ann bortt woltten kommen/ aber ruderten widervmb nachs land. Den selben tag sahen diese schiff Barbaria ») vnd der Admiral liesz einen schosz abtrucken/ auff das der Jacht vnd Barcke solten widervmb hinauff kommen/ vnd da mit sagelten sie nach ein ander Insul zu. 3) Den 14. 4) ditto am morgen frue sahen sie Dominicque/ denn wegen es still war/ kondten sie zu die schiffstelle nitt kommen. Den 25. ditto grad am tag waren diese schiff nahe vnderm land/ vnd da kamen wol 7. oder 8. Canoes den General ann bortt/ mit erfrisschung nemblichBenantsen/patassen/ s) zuckerrohr/ vndtaback/welches der Admiral jhnen abwechszlete vmb Spannissche masser/ spigel/ korallen/ fisch- 1) Martinique. 2) Barbados. 3) Santa Lucia (?). 4) Lees: 34. 5) Pataten, aardappelen. Linschoten XVL 14 2IO angel vnd ander lachen/ vnd de brachten dem Admiral geschenck/ nemblich ein ban mit ein henn. Es waren menschen gar nackent/ so wol frauwe ab manner/ gar nichts vor jhre scham habend/ aber waren vber das gantze nackende leib rott gefarbt/ vnd die Capiteyner waren/ hatten auch das angesicht rott gefarbt, vnd hatten eysine pfrieme durch jhre nasen vnd inn kin, vnd waren vort behangen mit korallen ann jhren halsen vnd armelen. Es sind leut die grossen Krieg wider jhre feind furen mit pfeylen/ dann da waren wol 16. Canoes ausz/ vmb beut vonn jhrem feind zu erlangen. Den 26. October kondten diese schiff noch auff die schiffstelle nitt kommen/ auszgenommen das Jacht vnd die Barcke/ so daselbt zwey Frantzoser funden/ so sich alda auch erfrischten/ dieselbe hatten schwartze inn sö sie von Capo Verde geholet/ noch am selben abend kam der Leutenant desz einen Franszmanns den Admiral ann bortt. Den 27. ditto vor mittag kamen de andere schiff auff die schifflendung/ als der Fransscher Capitain zum Admiral kam vmb mit jhm zu reden. Den selben tag wirt auch frisch wasser vom lande geholet/ das da vberflussig war vnd gar gutt/ vnd da wirt ein fasz wasser vor dem mast gesetzt dermassen das yeder mugt trincken/ so vil jhm luste/ auch wirt dem Koek befelch geben das er das fleisch ins frisch wasser soll koenen/ vnd auch den fisch/ auff das sie ihre gesundheit desto besser vnd ehe mugten erlangen. Den selben ditto am abent sahen diese schiff ein Sagel umb den eek des lands/ wo zu der Admiral den Jacht sandt/ welches das vberkam/ es war ein Frantzosischer Jacht/ der vonn Fernanbouck hinab kamnemblich ein frey beuter. Den 28. ditto kamen den vorigen tag auch noch ettliche Canoes ann bort/ vonn welchen sie abwachszelten wasz sie hatten. Den 29. ditto wirt ein zelt zu land gemacht/ inn welcher vom Admiral 63. krancke gebracht werden/ vmb denselbe desto eher zu curirn. Den 30. ditto fingen ann diese schiff zu versehen mit frisch wasser vnd flicken: yedoch so lange deselbe da selbst lagen kamen jhnen yeder tag Canoes ann bortt mit frauwen vnd mannern. Den 4. November sein vorgemaldte Franssche vonn dannen gescheyden. Den 13. ditto keherten alle die krancke vom land zu schiff, so meist theyls all gebessert waren/ dann es ein gar gesunt land ist. Den 14. Novembris in der morgenröthe/ sind diese schiff vonn dannen gescheyden setzend ihren cours oder lauff nach West Jndien. Vnd am selben tag nach mittag sahen sie ein Schiff mit eim Jacht so sie 211 ansprachen vnd erfuren das es Englissche vonn Londen waren/ welche sie etwas brott vnd Fleisch gaben/ wie anch wein/ dann sie dessen wenig hatten/ gegen abend namen sie ihr abscheid vnd schossen 3 ehrenschusz so fuhren sie hin gehn Dominicque vmb sich zu erfrischen. Den 19. ditto sein diese Schiff zu Moone *) auff die schiffstelle kommen/ wo sie eylends ihre nachen zu land schickten/ zu sehen ob sie da kein obs finden kondten/ zu land kommend/ funden sie 2. oder 3. pommerantz baumen welche sie zu schiff brachten zum Admiral. Den ao. ditto fuhr der Admiral mit sein Schlouppen vnd der Capitain selbs widervmb nach land/ vmb mehr Pommerantz baumen zu suchen aber kondten keine mehr finden/ dan wol etüiche Schwein/ die sie nitt kriegen kondten/ ausz vrsach das de selbe sich zwisschen die Wilde domechtige orter verbergten. Den 33. ditto liesz der Admiral ein bock mit eine geysse zu land stellen/ so sie vonn S. Helena mit sich gebracht/ auff dasz sie da selbst ihr gleichen fortbringen soltten/ fur andere schiffen so heut oder morgen alda anlanden mugten. Den selben tag sind diese Schiff samptlich vonn dannen gescheiden ihren cours ferner nach West Jndien setzend. Den 35. ditto sein sie vnder S. Domingo kommen/ wo das Jacht vnd Ver. langer von Horn einen Franszmann funden/ so sie zum Admiral brachten welcher ihnen zeyttung sagtte/ wie Schleusz 2) wegen der H. Staaden gewunnen war. Den 14. ditto 3) kam das Jacht beym Admiral/ so ein schiffstelle gefunden/ wie wol sie den selben all furvber waren. Welcher sie auch wegen vngestummer wind/ bisz am 2. Januarij 1605. nitt haben kunnen erlangen. Den 3. Januarij 1605. haben sie die schiffstelle von Genieues 4) ins gesicht bekommen/ dergestalt das sie die schiff daselbst kondten sehen ligen/ welcher diese schiff auch ins gesicht erfuren vnd kamen mit jhre nachen nach jhnen zu/ da lag der schwartze Adler von Amsterdam mit Kirchhoffen 5) vnd noch ein mann von Mittelburg/ vmb da zu handlen mit den Portugeseren/ daselbst lagen auch 2. oder 3 Englissche wie auch Franssche. 1) Het eiland Mona tusschen Haïti en Portorico. a) Lees: Sluis; werd ao Augustus 1604 door Prins Maurits genomen, slechts weinige dagen voor de overgave van Ostende (2 September 1604). 3) Lees: December. 4) Achter het eiland de la Gonave, de baai van Port au Prince. 5) Melchior van den Kerckhove. 212 Yedoch wiewol sie die schiffstelle ins gesicht/ so kondten sie denselben nitt anlangen bisz am 4. ditto. Den 5. ditto wirt des Admirals schloup in ein ander gesetzt vmb damit wasser zn holen. Den 6. ditto waren alle Schiffmannen vnd Commissarien/ so Teutsche/ Englissche vnd Franssche auffm Admiral zu gast. Den 7. ditto war der Admiral auff ein Englissch schiff zu gast. Den 8. ditto war er auff Kirchoffen schiff zu gast. Den 10. ditto ist die Barck so vnder Cuba vonn der Fiotta zertrennt/ widervmb zu vns kommen/ weszhalben das Rriegs vnd Schiffs volck der selber Barcken gar fro waren das sie die Fiotta sahen. Den 12. Januarius 1605. waren zum anderenmahl alle die Schiffer vnd Commissarien auffm Admiral zu gast/ vnd am selben tag anfingen diese SchifHeut brott zu bachen auffm land/ zur schiffn nottdruft. Den 21. ditto sahen sie ein Jacht ausz das Meer kommen/ wohin zu der Admiral sein schloup mit Soldaten versehen/ geschickt hatvmbzubesich-x tigen was es fur ein Jacht war: dar bey kommend war es der menschenfressers Jacht/ zu Amsterdam gemacht/ inn welcher sie nitt anderst funden denn 5. Portugeser vnd der Teutschen kleyder/ weszhalben sie vermeyndten das sie den Teutschen vber bort geworffen hatten/ dergestalt das dieselbe nach dem sie vom Admiral verhoret waren/ auffm vor Castel in gefangnusz gelegt werden. Den 22. ditto ist das schiff hernach gefolgt nemblich ein Seelander/ so das vorgemeldte Jacht vonn Johan die menschen esser gekaufft, vnd jhnen damitt hatte fahren lassen/ dann sie denselbe wol vertrauweten ausz vrsach das sie vil kauffmanschafft ann bortt brachten. Den selben tag liesz der Admiral die Portugeser so er ausz Bresil mit gebracht ledich machen/ vnd sie gingen auff die handier so da lagen vnd handelten. Den 24. Januarij kamen nach gegebnem zeichen dem Admiral an bort alle Capitainen/ wie auch alle speysz wachter von welchen vnderrichtung genommen wirt von kost/ wein/ vnd brott/ wie vil vnd wie lang de selbe ihnen noch erhalten mugten. Den 26. ditto waren alle fasz auff die Fiotta mit wasser erfullet. Vnd am 27. ditto am abend is diese Fiotta von dannen gesaglet nach Cuba vnd im hinziehen schossen diese schiff yeder 3. schusz zum adieu/ vnd die kaufschiff herwidervmb vnd damit namen sie ihren abscheid. 213 Den 30. Januarij sahen sie Cuba mit hubsch wetter. Den 31. ditto sahen sie ein Sagel vnderm gestad/ wo zu der Admiral sein schloup mit soldaten sandt, vnd dar bey kommend war es ein schloup vom Adeler so in Guinea lag/ vnd war daselbst vmb zu handlen/sie waren zehen wochen vonn jhr schiff gewest/ dermassen das sie kein brott mehr hatten/ so das jhnen der Admiral etwas brotts vnd castani gab. Den 4. Februarij anbrachender tag wirt auffm Admiral ein klein artikel furgelesen / nemblich das mann nur zweymahl des tags soll essen /vnd donnertags vnd sontags nur einmahl ein suppen/ dann der kost bey na auff war. Auff diese weysz mit sturm/ stille/ vnd moy wetter sein diese schiff vmbher Cuba getriben worden/ ohn schiffstelle zu finden biszam 18. ditto das sie die Cap S. Anthoni ») sahen/ wo sie vermeyndten zu anckren/ aber der Admiral sahend das alda kein ankergrund war/ wendete sich widervmb vom gestad ab/ 3. schiffmannen fuhren mit das Jacht nach land vmb den grund mit das bley zu erfahren/ vnd ann land kommend vernammen sie kein volck aber hortten woll etwan wilde hund bellen. Den 24. Februarij~gingen die Officirer vnd das gemein volck nach den Capitain vmb mehr essens zu haben vnd auch das sie gern heim wolten sein/ war auff der Capitain einen antwort gaf / was den kost betrifft musten sie sich erleyden: dann so sie bey vngefal ein widerige wind in das Spannissche meer vberkamen sollen sie mussen vonn hunger verderben vnd sterben/ als das es besser war/ das sie sich bey zeytten mit ihre vorige portion hessen gnug thun vnd was belangt das hein) ziehen/ woltten sie ihr bestes thun vnd keinen wind oder wetter versaumen. Den selben tag setzten sich diese schiff ann die Cap Corrent *) auff die schiffstelle vmb sich etwas mit frischem wasser zu versehen vnd ihre schiff am besten sie kondtten/ zu flicken. Den 25. Februarij fuhren dieser schiffs nachen allweg zu land wagen frisch wesser/ da sie auch etwan schiltkrotten funden inn ettliche mösige laadeni. Den 1. Martij als sie gung wasser eingenommen hatten sein diese schiff vonn dannen geschiffet/ setzend ihren Cours nach den Flemmisschen Insulen. Den 2. ditto sahen sie ein sagel aber wie den abend auff kam verloren 1) C. S. Antonio is de westelijke punt van Cuba. 2) C. Corrientes ligt iets oostelijk van C. S. Antonio. 214 sie dasselb auszm gesicht/ dergestalt das sie es nitt erlauffen kondten. Dieweil alda vil stille sturm vnd widerige winden wayheten. Den 9. ditto sind die Officier mit auch der gemeinen mann widervmb bey den Capitain gangen/ jhm anzusprachen vmb mehr brott. Oder das der Koch dreymal des tags soll mugen darlegen/ aber jhnen wirt zur antwurt geben / das sie es 14. tag ansehen vmb zu turn emmen wasz wetter vnd wind vns Gott geben solte. Vnd in solicher weysz sein diese schiff mit vnderscheydene wind gesaglet bisz am 23. ditto das den Speyszmeister gebotten wirt das er furthin nur einmal zur wochen fleisch darlegen soll/ ausz vrsach das nur zu drey tischrichtungen mehr da war. Dar vber gingen am 34. ditto die Officirer vnd poffel z) widervmb bey den Capitain/ vnd sprachen zum dritten mahl vmb mehr speysz/ aber kondten nitt erwerben nach dem nitt vil da war. Den 2. Aprilis wirt dem Speyszmeister auffm Admiral gebotten/ als das er das brott soll wagen so dar noch war/ welches gethan seind/ wirt desselbst noch befunden vor 6. wochen/ wann yeder eins drey pfunt zur wochen hatte. Den 12. ditto wirt ein soldat auffm Admiral in stock gelegt/ welcher beschuldigd wirt/ das er den anderen gesellen brott gestolen/ so alle nachten geschehen war. Den 13. ditto sein diese schiff vmb die Flammische Inselen angelanget/ vnd sahen zu erst Floris/ vnd nach mittag Corues/ vnd nach dem die Schiffmanner das land erkannt/ setzten sie ihren cours nach zu Fial vnd Sant Michiel. 3) Den 14. ditto am morgen frue gingen all die Schiffleut auffm Admiral klein vnd grosz beym Capitain/ dann sie woltten heim fahren/ ausz vrsach desz gutten winds/ vnd das nur vor 3. wochen speysz mehr da war/ wieder Keiler sagte/ aber der Capitain hatt sich entschuldiget/ vnd sagte das er sohches auff sich nitt dorsste nemmen/ aber das es dem General allein anging: die gesellen gaben es dem Admiral zu erkennen/ aber derselbe woltte auff keynerley weysz dar von horen/ vnd woltte dem Schiffer vnd Steurmann ins stock legen/ welches die gesellen vnd sie all mitein ander nitt wolten zu lassen/ dann sie sagten das sie samptlich gleiche vil schuldts hatten/ dar vber lieff der Admiral mit zorn zuder kahutten vmb wehr zu 1) Poffel, Pofel = uitschot, hier het gemeene volk. a) Flores, Corvo, Fayal, Sao Miguel, behooren tot de Azorische eilanden. «5 holen/ vnd die gesellen zu schlagen oder verletzen/welche soliches vermerckend/ haben ein theil spiesz zur hand genommen/ vmb sich selbszu beschirmen/ vnd im selben grint zogen sie die saglen zu wider seinen danck/ und setzten jhren cours nach heim zu. Der Admiral soliches sehend thatte auff ge wohnlicher zeichen den Capitainen ann bortt kommen/ mitt. Ier zeyt sich im wind stossend/ vnd nach gehal tenem radt/ werden die segel widervmb auffgezogen/ vnd den cours/ wie zu vor/ nach hein zu gewendet. Den i. May vernammen sie Wicht in England/ vnd wenig tag darnach sein sie in Holland kommen/ da die gesellen ihrer widerspannigkeyt halben vom Admirall beschuldigt gewesen/ vnd schon etliche furnemme rebellen da von gelauffen: aber nach dem mann nach gutter betrachtung erfundeii/ das es eussersten notts halben geschenen war/ sind sie entschuldicht/ vnd zu vollem abbezalt worden. en aCö^t ban aangeljaaltie Jtëet&en* BIBLIOGRAPHIE. 10 VRNAELII Oft Daghelijcx-register van de Voyagie na Rio // de Plata/ ghedaen met het Schip ghenoemt de Silveren Werelt/ het welcke onder // 't Admiraelschap van Laurens Bicker/ ende het bevel van Cornelis van Heems-kerck als Commis die // Custen van Guinea versocht hebbende/ ende van den Admirael daer na versteken zijnde/ alleen voorts seylende // na Rio de Plata/ daer in de voorsz. Rieviere by de 60. mijlen opwaerts gekomen wesende/ tot Bonas Aerisden Commis (d'welcke op de val* // sche aen-biedinghe van den Gouverneur derselver Plaetsen/ om vry te mooghen handelen/ aen Landt voer) met noch 8. ander// Personen heeft moeten achter laten/ ende van daer wederom wech varende/ noch selven seer deyrlijcken na 't af-ster* // ven van bycans all het Volck met die Reste in de Bay Todos los Santos in der Portugijsen handen // ghevallen is/ allen Zee-varende Luyden tot eenen Spieghel ende Exempel beschreven // Door den Schipper daer op gheweest zijnde Hendrick Ottsen. // Zeer weerdich om lesen en aenmerckelijck om der Spaengiaerden gruwelijcke wreetheyt wille, die trouw, eer ende geloof schandelijck mis-bruycken, // om alle andere Natiën ('t zy met gheweldt oft met schalcheyt) uyt de niewe Werelt te sluiten, daer sy door sulcken middel de verste af werden sullen. // Nitimvr in vetitvm semper cvpimvs qve negata. // (gravure) // Gedruckt tot Amstelredam by Cornelis Claesz. op 't Water in 't Schrijf-boeck, Anno 1603. // F. 1 recto (titel). F. 1 verso (blank). Blz. 1 (sign. Aij.): Iovrnael // Oft Daghelijcx-register van de Voyagie na Rio //de Plata / ghedaen enz. Blz. 49 onderaan: Ghedruckt tot Amstelredam by Cornelis Claesz. Boeckvercooper / wonende // by de Oude-brugge op't Water in "t Schrijf-boeck/ Anno 1603. Blz. 50 (blank). 26 bldn., (titel en gepag. 1.—49.) sign. A-E*F*. Goth., 3 kol. langw. 4to. Met een kaart en vier platen. 220 No. i. Insula S. Nicolai. Hiervan bestaan exemplaren vóór den naam en de letters. no. 2. (Kaart van Rio de la Plata). No. 3. Isla de Lobos of Wolven eylandt. No. 4. Inhabitantes fluevij—Rio de la plata. No. 5. (De Hollandsche schepen voor Bahia). Ex. Kon. Bibl. te 's Gravenhage. Een tweede druk met denzelfden titel verscheen: Tot Amstelredam by Michiel Colijn, Boeckvercooper op 't Water by de Oude-brugge int Huys-boeck. 1617. 28 bldn., (titel met dezelfde gravure en gepag. i—54.) Sign. Aa—G3. Goth., 3 kol. langw. 4to. Met dezelfde platen, ditmaal in den tekst gedrukt. Ex. Univ. Bibl. Leiden. Deze uitgave maakt deel uit van de verzameling: Oost-Indische ende West-Indische Voyagien, die tusschen de jaren 1617 en 1619 by Michiel Colijn verscheen. Toen Tiele, in 1867, zijn „Mémoires" uitgaf was hem het bestaan van een duitsche vertaling nog onbekend. In zijn „Bibliographie", 1884, vermeldt hij een ex. naar den catalogus der bibliotheek Sobolewski n°. 3620, (dat zich tegenwoordig in de Argentijnsche Bibliotheek te Buenos-Ayres bevindt). Hij heeft reeds opgemerkt dat de platen verschillen van die der hollandsche uitgave. WARHHAFFTIGE BESCHREIBUNG // der vnglückhafften Schiffarht ei nes Schiffs // von Ambsterdam/ die Silberne Welt genannt/ welches nach // Ersuchung desz Gestadts Guinea von seinem Admiral durch Vngewitter // abgetrieben/ vnd nach Rio de Plata zu gefahren/ wie es nemblich daselbst vor einem Fle« // eken Bonas Aeres, durch ein falsche Freundlichkeit desz Spanischen Gubernatom/seinen//Verwalter sampt/ etlich andern verlohren/ Auchim zurück fahren/ an dem Meerbusen // Todos los Santos gantz vnd gar in der Portegaleser Hande gerathen/ von welchem es // also empfangen/ dasz allein der Schiffman Heinrich Ottsen/ nach 30. Monden/ // so er auff dieser Reyse armselig zugebracht/ wieder // in Hollandt angelandet. // Auss Niederlandischer Erzehlung gemeltes Schiffmans/ // in Hochteutscher Sprach beschrieben // Durch M. Gotthart Arthus von Dantzig. // Auch mit schónen Kupfferstucken geziert vn an Tag geben///Durch Dietrich de Bry seligen hinderlassene Wittibe vnd zween^Sohne. // (Gravure) // Gedruckt zu Franckfurt am Mayn bey Wolff// Richtern. M. DC. IIII. // Titel, x wit blad en 31 bldn. (blz. 1—63), 33 regels, met sign. Aiij—I. Goth., langw. 4to. 221 De gravure op den titel is een verkleinde copie van de gravure op den hollandschen titel. Deze duitsche vertaling bevat vijf gravuren buiten den tekst. Zij zijn gecopieerd naar die der Hollandsche uitgave en gedeeltelijk verkleind; n°. 2 en n°. 4 zijn op een gravure vereenigd, met dien verstande dat aan weerszijden van de Rio de la Plata een inboorling is afgebeeld; een nieuwe gravure van de „erschrecklicher Donnerschlag" (26 Febr. 1599) is er aan toegevoegd. Van deze uitgave zijn ons tot heden vier exemplaren bekend. Kön. Bibliothek, Berlijn; (zonder platen), Univ. Bibliothek, Göttingen; Biblioteca Argentina, Buenos Aires; British Museum, Londen. In de Anales de la Biblioteca Argentina, deel IV (1905) blz. 276—496 heeft de directeur P. Groussac deze uitgave met groote zorg herdrukt, den titel en de gravures gereproduceerd en er, behalve eenSpaansche vertaling, een uitvoerige en belangrijke inleiding aan toegevoegd onder den titel: Viaje de un buque holandés al Rio de la Plata. Bovenstaande beschrijving is, daar een exemplaar van de uitgave zelf ons niet ten dienste stond, naar dezen herdruk gemaakt. Zijn opmerking (blz. 282) dat de prenten van de hollandsche platen gedrukt zouden zijn is niet juist. Hij had evenwel geen hollandsche uitgave ter vergelijking ter beschikking. LIJST VAN AANGEHAALDE WERKEN. Aa(A. J. van der), Biografisch Woordenboek der Nederlanden. Haarlem, 1852-78. Abreu eLima (J. I. de). Synopsis ou deduccao chronologica dos factos mais notaveis da historia do Brasil. Pernambuco, 1845. Acosta (J. de). Historie naturael ende morael van de Westersche Indien, overgheset door J. H. van Linschoten, Enkhuizen, 1598. Barentsz (W.), Caertboeck der Middellandtsche zee. 1595. Begin ende Voortgangh van de Vereenighde Nederlandsche Geoctr. Oost-Indische Compagnie, enz. Amsterdam, 1645 en 1646. Beschrijvinghe van de voyage om den geheelen wereltcloot, ghedaen door Olivier van Noort van Utrecht... door de Strate Magellanes. Rotterdam en Amsterdam, z. jaar en 1601. Blair (Emma) en J. A. Robertson, The Philippine Islands 1493—1898. Cleveland, Vol. XVII, 1904. Blok (Dr. P. J.), Geschiedenis van het Nederlandsche volk. Groningen, 1892—1907. Colenbrander (Dr. H. T.), Reisverhaal van Jacob van Neck (1598— 1599). Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap. Dl. XXI. Colleccêo de noticias para a historia e geografia das nacöes ultramarinas, que vivem nos dominios Portuguezes... publicada pela Academia das Sciencias. Lisboa, Dl. 1,1812. Elias (J. E.), De vroedschap van Amsterdam 1578—1795. Haarlem, 1903— I0°5- , \ .:■ Elias (J. E.), Schetsen uit de geschiedenis van ons zeewezen. Eerste gedeelte (1568—1652). 's-Gravenhage, 1916. Floriano de Godov (Dr. J.), A Provincia de S. Paulo. Rio de Janeiro, 1875. 223 Groussac (P.), Anales de la Biblioteca, Publicatfon de document os relativos al Rio de la Plata con introducciones y notas. Tomo IV en V. Buenos Aires, 1905,08. Hakluyt (R.), The principal navigations ... etc. New ed. Vol. X—XI. Glasgow, 1904,06. Hulsius (L.), Achte Schiffart oder kurtze Beschreibung etlicher Reisen... u. s. w. *) Francfurt a/M., 1608. Jongs (Jhr. Mr. J. K. J. de). De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië. Dl. I—II. 's-Gravenhage en Amsterdam, 1862,64. Kalff (G.), Litteratuur en tooneel te Amsterdam. Haarlem, 1896. Laet (J. de), Beschrijvinghe van West-Indien, se Druk. Leyden, 1630. Historie ofte Iaerlijck Verhael van de verrichtinghen der geoctroy- eerde West-Indische Compagnie. Leyden, 1644. Lannoy (Ch. de) et H. van der Linden. Histoire de 1'expansion coloniale des peuples européens. Portugal et Espagne. Bruxelles, 1907. Lerv (J. de), Historie van een Reyse ghedaen inden Lande van Brasilien, Amsterdam, 1597. Linschoten (J. H. van), Itinerario. Voyage ofte schip vaert naer Oost ofte Portugaels Indien. Uitgegeven door Prof. Dr. H. Kern. (LinschotenVereeniging II). 's-Gravenhage, 1910. a dln. Lopes de Lima (J. J.), Ensaios sobre a statistica das possessöes portuguezas no Utramar. Livro II. Das Ilhas de S. Thomé e Principe. Lisboa, 1844. Madre de Deos (Fr. G. da), Memorias para a historia da Capitania de S. Vicente. Lisboa, 1797. Marees (P. de), Beschrijvinghe van het Gout Koninckryck van Gunea. Uitgegeven door S. P. l'Honoré Naber. (Linschoten-Vereeniging V). 's-Gravenhage, 191a. Meteren (E. van), Belgische ofte Nederlandtsche Historie. Ed. 1663. Moes (E. W.) en Dr. C. P. Burger Jr. De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers in de zestiende eeuw. Dl. U en III. Amsterdam, 1907. Moses (Dr. B.), The Spanish dependencies in South America. London, 1914. Xeeri.ands Indië. Land en volk. [Uitgegeven] Onder leiding van H. Colijn. Amsterdam, 1911—la. a dln. 1) Zie bl. XLIV, Noot hiervóór. 224 Nuttal (Z.), New light on Drake. (Hakluyt-Society). London, 1914. Pastell (Padre P.), Nueva edición de P. Fr. Colin Labor evangelica de los obreros de la Compania de Jesus en las Islas Filipinas. Tomo UI. Barcelona, 1902. Petit (J. F. le), La grande chronique ancienne et moderne de Hollande, Zeelande, etc. jusques k la fin de 1600. Dordrecht, 1601. Raleigh (W.), en L. Keymis. Waerachtige en grondighe beschryvinghe van het groot Goud-Ryck Coninckrijck van Guiana, gheleghen zijnde in Amerika. Amsterdam, 1598. RecopilacSo de Leyes de los Reinos de las Indias. 5a Ed. Madrid, 1841. Reyd (E. van), Der Nederlandschen Oorlogen begin ende voortganck tot den jare 1601. Leeuwarden, 1650. Ruiters (D.), Toortse der Zeevaart. Uitgegeven door S. P. l'Honoré Naber. (Linschoten-Vereeniging VI). 's-Gravenhage, 1914. Souto Maior (Dr. P.), Fastos pernambucanos. Rio de Janeiro, 1913. South American Pilot. Sixth ed. London, 1911. Staden (H.), Beschrijvinghe van Brazilië. Antwerpen, 1558.(26 Druk. Amsterdam, 1595). Stoppelaar (Mr. J. H. de), Balthasar de Moucheron. 'sGravenhage, 1901. Supan (Dr. A.), Die territoriale Entwicklung der Eüropaischen Koloniën. Gotha, 1906. Tiele (P. A.), De Europeërs in den Maleischen Archipel. Bijdr. Taal-, Land- en Volkenk. van N. L 4, VI (1882), VI (1882), VIII (1884); 5,1 (1886). De Portugeezen op den weg naar Indië. Gids. 1873, dl. IV. Mémoire bibliographique sur les journaux des navigateurs néer- landais. Amsterdam, 1867. Nederlandsche bibliographie van land- en volkenkunde. Amsterdam, 1884. Uitterdijk (Mr. J. Nanninga), Een Kamper handelshuis te Lissabon (1572—1594). Zwolle, 1904. [Varnhagen (Or. Fr. A. de)]. Historia geral de Brazil. Dl. I. Rio de Janeiro, 1854. Verwijs en Verdam, Middelned. Woordenboek, 's Hage, 1882 enz. Wagenaar (Jan), Amsterdam in zijn opkomst, enz. I. Amsterdam, 1760. Waghenaer (L. L), Spieghel der Zee vaert. Leiden, 1583. 221 Watson (R. G.), Spanish and Portuguese South America during the colonial period. London, 1884. Wichmann (Dr. A ). Dirck Gerritsz. Ein Beitrag zur Entdeckungsgeschichte des ió'en und 17»»» Jahrhunderts. Groningen, 1899. Witsen (N.), Aeloude en hedendaegsche scheepsbouw. Amsterdam, 1671. Woordenboek (Nieuw Nederlandsch) onder redactie van Dr. P. C. Molhuvsen en Dr. P. J. Blok. Deel II. LeideB, 191a. IJzerman (J. W.), Dirck Gerritsz Pomp, alias Dirck Gerritsz China, enz. (XS44—1604). (Linschoten-Vereeniging IX). 's-Gravenhage, 1915. Zimmermann (Dr. A.), Die Kolonialpolitik Portugals und Spaniens in ihrer Entwickelung dargestellt. Berlin, 1896. Linschoten XVI. IC A Aa (A. j. v. d.), 177, 183, 187. I Abreu (G.), cxx. „ e Lima (J. I. de), ucxx, xcix, cxli, 54, 64. Abrolhos, liv. Acosta (J. de), xn. Adamsz (J.), xxvi. Adelaar (Schip de Zwarte), 211, 213- Adorno (J.), lxxix. Adriaensz (B.), xlxii, cxxxvi, 51, 89, i53Adriaensz (C), xlv, ci. „ (J.)f xxrv. Afrika (Westkust van), xxvm, xlvii. Aguiar (A. C. de), lxxxiv. Aguilar (N. de), cxrx. Aguirre (Fr. de), cxvn, cxix. Ahanta, 8. Ala-ud-din (Sultan), ci, cm, civ. Albuquerque (A. de), lxxvii. ,, e Souza (J. de), lxxvii. Alexander (Sandersz), cxxxviii. Algerië (Algir), 104. Alicanten, xvi, 194. Alkmaar, xl—xliii. Allerheiligenbaai, v, vi, vttl, x, xi, xix, cxl, cxlv, 64,167,169. Almagro (D. de), cxm, cxiv, cxvii. Almeida (A R. de), lxxvii. Alva (Hertog van), lxxx. Alvares (D.), lxix, lxxi. „ Cabral (P.), lxi. ,, de Tabora (L.), cxlv. Amazonas, xiii, lxxvi, cxii, cxiii. Ambon, 182, 186, 189. America Mexicana, xiii. „ Peruana, xiii. Amerigo Vezpucci (F.), lxi. Ampalaza, 182. Amsterdam, v, vu, xvi, xxi, xxm— xxv, xxvii, xxxviii—xliii, xlvii, xcix, cm, cv, cxxxvm, cxxxix, 1, 2, 67, 77, 80, 103,105,111, 142, 170—177, 180, 181, 211. Amsterdam (Schip), xlv. Amsterdamsche Compagnie (Nieuwe), c. Anabon, Annabon, zie Annobom. Anasco (A. de), 130, 135. Anca, 8. Anchieta (J. de), lxxii, lxxiv. Andacht (Verklaring van), 54. Andes, cxvii. 330 Andrade (A. de), lxvii. Andriessen (C), xxv. Angola, xxiii, xcii, xcviii, cvi, ioi. Anna de Chavesbaai, 14. Annobom, v, lv, lvii, ux, lx, cvi, 16—19, 154. Anselmo, Anselmus (A.), xxiv. „ (G.), xxiv. Anselmus (Catharina), xxiv. Anta, Ante, 8. Antheunisz (M), ci. Anthropophagen, lxx, lxxiii. Antonio (Don), lxxx. Antonius (Heilige), 64. Antwerpen, xxiv, xxvii, xxvm, 187. Apostel van Brazilië, lxxii. Arabieren, cv, 123. Araucanen, xxx, cxvii, cxxi, cxxxi, cxxxvii. Arctocephalus australis Zimm., 28. Arebolo (C. de), 135. Arend (Schip de Witte), cu. „ (Schip de Zwarte), en. Arentsz (Mr. W.), xxvn. Argentinië, cxvii. Arguim, xlvii, 64. Arias de Saa y Vedra, zie Saa- vedra (h.). Arica, lxxxi. Arke Noë (Schip), xxxviii. Armuyden, Arnemuiden, vu, 80. Arthus (G.), viii, x, 63. As Barlengas, 77. Ascension, zie Asuncion. Aschine, 8. Ascuete Menchaca (C. de), 189. Assambeke (Nachoda), civ. Asuncion, lxxxix, xcv, cvi, cxi, cxh, cxvi, cxvi1i, cxx—cxxii, cxxiv, cxxx, cxxxiii, cxxxviii, 18—20, 25, 125, 130, 140. Atahualpa (Inca), cvni. Atjeh, ci, en, crv, 182,183,186. Atlantische Oceaan, lxi. Augustijn (Kaap), lxiii. Aveiro (Hertog van), lxviii. Avellanedo (P. de), 188. Axem, Axim, 8. Aymore's, lxxiv. j Ayolas (J. de), cix—cxm. Azevedo (M. de), lxxxvhi. azoren, azcrische eil., lxxx, I 76, 134, 214. B. I Back (L), xxiv. Backouens (Verklaring van), 202. Badajoz, lxii, cxv. Badeves, zie Bandeves. I Baerle (J. van), xxv. Bahia de Todos os Santos, iv, v, vii, x, xix, xxiu—xxvi, xxviii, lxii, lxiii, lxvii, lxviii, lxx, lxxi, lxxvi, lxxx, lxxxi, lxxxiv, xci, xcvii, c, cvi, cxli, cxlii, cxliv, cxlv, i, 43, 58, 60,61, 64. 65, 70, 71, 73,74, III, 132 134, l62, 163, 169, I98, 202. Bahia Vermelha, cxiii. Balboa (V. Nunez de), lxi. Balestel (N.), 9. Banda, 189. „ (Schip), 182, 185, 187. Bandeves (P.), lxxxii. Bantam, 182—189, I9IBarbados, 209. Barbarije, xx, 43, 113. Barco, cxvii. Barels (Kil.), 77. Barents (h.), xlvi, 115. (W), 33. 78. Barentsz (T.), cvi, cxxxviii, 175, 185, 206. Barentsz van Lyer (s.), 180. 331 Barker (Kapitein), lxxxvih. Barrawell, Barway (H), lxxxix. Barreros (F. A ), lxxxi, lxxxiv, 64. Barreto (M. T.), lxxxiv, lxxxv. „ de Lima (F.), lxxvii. Barrewijns (B.), civ. Barros (Chr. de), lxxv, lxxvi, lxxxiv. Barros (J. de), lxvii, lxviii. Barway, zie Barrawell (H.). Barwell (H.), 153. Bas (L. Jacobsdr.), 177. Basiliers (J.), xxvii. Bastiaensz (C), ci, cii. Beachy Head, 79. Bearhaven, lxxxvih. Beaumont (F. de), cxxix. „ y Navarra (F. de), eet, 123, 125, 130. Beets (D.), 177. „ (D C), 192. Beiren (Verklaring van), 68. Belem, 77. Benalcazar, cxiii. Benantsen (Verklaring van), 202, 209. Bengueixa-stroom, 16, 18. Benningh (JJsz ), xxv, xxxviii. Berghe (A. v. d.), xxxvni. Bermejo, zie Rio Bermejo. Bernaert, Bernert (J-)» lvi, »3- Bertioga, lxiv, lxvi, lxxvii, cxvi. Besaens roede (Verklaring van), 60. Beuningen (G. van), xuu. Bevezier, 79. Bevolking van Buenos Aires, cxxiv. Bibliotheek (Koninkl.), ix. Bicker (A.), xuu. „ (A. Pdr.), xu. I Bicker (G.), xiii, xviii, xix, xxxix, xl, xui, xliii, civ. Bicker (Jacob), xxxix, xl, xui, xuu- Bicker (Jan), xuu. Bicker (J. J.), cv, cvi „ (L.), ih—vu, vu, xu— xrv, xvu, xxix, xxx, xxxvui, xxxix, xu, xui, xuv—xlvi, xlvui, lviii—lx, lxxxix, xcvi —CX, CXXXI1I, cxxxvi, cxxxix, 1, 12, 14, 33, 55, 85—87, 97, 134, 162, 164. Bicker (P.), xu. BlSCAYA, cxu. Bisschop (Eerste) v. Brazilië, lxxii. Bitter (J. de), xu. „ (l.) =• Bicker, xcvn. Black Pinnace (Schip), lxxxv— lxxxvu. Blair (Emma), 189, 191. Blanco (Kaap), xlvii. Blauw (J. P ), xxiv. Block (J. J.). 180. Bujde Boodschap (Schip), xxxvii. Bocht van Guinee, xuv, xvui, lv. Boelens (A. Adr.), xuu. „ (A. C), xxxix. Boelesz (J.), 172, 177Boeusz v. Enkhuizen Q.\ 192. boermans (H.), lvi. Boevenet (Verklaring van), 43. Bogota, cxxii. Bois (J. de of du), xxiv, xxvl Bolivia, cxvii. bombert (L.), xvi. Bonanza, zie Fearweather. Bonas Aeres, zie Buenos Aires. Bonaventura (Schip), lxxxi, lxxxiii. Bor (C), xcuc I Bordholm, 36. boreel (J.), xxxvui. borneo, 43. bornholm, vii, 36. bosserel (c), lvi. botelho (D.), ;cxli, 100. Both (P.), 182, 184, 189. Boutry, 8. bouvaert (f.), xxxviii. Brabantsche Compagnie (Nieu- 1 we), sie Compagnie (Nieuwe Brabantsche).' Bracamonte y Anoya (m. de), cxxix, cxxxvii,. 7 : Braecke, 32. Brandewijnstokerijen, xvi. Brandt, xx. Brava (eu.;, lv. Brazielhout, lxii, lxiii. Zie nog Verfhout. Braziliaansche stroom, 59. » Brazilië, v, vi, x—xii, xiv, xix —xxvi, xxviu, xxx, xliv, xlvi, xlviii, liv, lvii, lx—lxiii, lxv, lxvii, lxx—lxxvi, lxxx, lxxxiii, lxxxv—lxxxvii, xc— xcu, xcv—xcvii, xcix, cm, cvi, cxxvi, cxxxm, cxxxvi, cxu—cxliv, 34, 45, 57—60, 63> 64, 76,84, 98, 99, 101—104, 107,108, nr, 113,114,131,149, 162, 166, 168—170, 176, 179, 185, 192, i99, 208, 212. Brebis (j. A.), xxv. Brechtsz (A.X cxliv. Breen (Dr. J. c), cxxxix, 181. Bris (P.), xxvh. Brito (b. G. de), cm. „ e Almeida (l. de), lxxvl Bronckhorst (H. H. van), xxxvm. Brosterhuyzen (B.), xvl 1 Brouck (C. J. van), xxiv. 1 Brouwer (H.), 187. 1 Bruinvis (C. w.), xl, xlh. Brussel, xxi, 187. 232 i Bruyning (G.), xxxvm. Bruijningh (J. F.), xvi, xxvi, lvi, cv. 9» 13Bry (d. de), vm, cix. Buchel (A. van), xui. Buena Esperanza, cx. Buena Vista (Heuvel), 26. Buenos Aires, iii, iv, vii—x, xxxii, xlvii, u, lxxxi, lxxxii, xcv, xcvi, xcviii—c, cvi, cxxvi —cxxxii, cxxxv, cxxxvi, cxxxviii— cxli, i, 26, 36—40, 4', 43. 5°. 52.SJ, 122, 131, 141, 157, 162, 163, 166. Buffels, 35. Bugio (Ed), 195. Bul van Hoorn (Schip), 172,175, 192, 193. Bultzak, 95. Burchgraeff (H.)» xxvii. Burger (Dr. C. P), xu, 24. Burgos, cxiv. Buyck (H.\ xxvil, C. Cabeliau (A.), xvm. Cabeza de Vaca (A.\ cxi, cxii, cxvl Cabo Verde, zie Verde (Kaap). Cabot of Caboto (S.X lxii, cvii, cviii, cx. Cabral (P. Alvarez), lxi. Cabrera (A.), cxl 11 T A*\ ~ » \J- w;, —! iTWSi CacERES (Ph.), cxviil Cacique, cxx. Cadix, xv, xvi, xxui, xxv, xxvi, lxxxii, cxxxv, iii, 113. Caep de Consalvo, 11—13, 17. Caep des Tres pointes, 8. Caerden (P. van), xi, xxxvi, en, ciii, 167—170, 173—178, 180 —*93- *3* Caerden (P. Wsz. van), 181. Caern (P. van), 181. Caesalpina brasiliensis, lxi. Caheté's, lxxiii. Calais, 2, 79. Calis Kliff, 79. „ Malis, xxvi. Calle de Balcarce, cxxiii. Calvinisme, lxxiii. Caminho (D. L.), xxvi. Campen (H. K. van), cvi. n (W. van), xxv. Campo Tourinho (P. do), lxvii, lxviii. Campos Moreno (D.), 168, 169. Cananéa (EU.), lxiii, lxvi, cvii, cxh, 121. Canaria (Groot), cxuv. Canarien, xxiii, iii. Canarische bul, xxiv, xxvi, xlvii, lxxx, cxxix, 3, 43, 63, "3. 134, IS1Candelaria, cxi. Cant (J. A.), 170, 174, i7S. 179. 192, 204, 208. Cap de Palm, 7. Capdeville (J ), lxxv. Capo de Consalvo sie Caep de Consalvo. Caramuru, lxdc, cxvli. Carcarnal, cvii. Carbl (J. Jsz.), xxv, 2. Carneiro (A.), li. Caron (Agent te Londen), cv. Carvalho (A de), vin, exui, cxuv, 62. Carvallo (V. de), ui. Carijos-Indianen, lxiii, cxi. Casa de Contratación, xvn. Casas (B. de las), exiv. Cascaes, 77. Casembroot (J.), xxiv. Casteel van de Mijnen, sie S. Jorge da Mina. I Castello (Eil., Kaap), 25, 26, 28, 35- Castilla (Isla de), 35, 26, 28,134. Castille, 137. Castillos-eil. xcvi, cvii. Castro (A. P. de), lxxvii. „ (J. de), lxviii. „ (Vaca de), exiv, cxv. „ y DE la CüEVA (B.), xc Cat van Hoorn (Schip), xxxi. Cavendish, xii, liv, lxxxiii— lxxxix, 154. Ceilon, 183. Centeno (D.), cxvi. Cestos, 6. Ceuta, xxiii, xxvi, iii. Ceylon (Schip), 188. Cezimbra, 78. Chamberlain (Lord), 173. ChSo (Eil.), 195. Charcas, cxix, cxx, cxxii, cxxvii, cxxxvii. Charcas (Gebergte), exiv. Charruas, cvii. Chili, xxx, lxxviii, cxiii, cxvii, cxix, cxxi, cxxxiii, cxxxvii, 136,130,131,140,161,163,164, 185. China, 183, 185. Chuquisaca, cxvi, cxix, cxx. „ de la Plata, cxiii. Cidade do Salvador, lxxi. Ciudad Real, cxxii. | Claessen (C), 14. „ (W.), xxiv. Claesz (C), rv, v, xi, 80. (Fr.), S8. „ (Reynier), 184. „ v. Edam (R.), 180. Clant (J. Asz.), 170. Cleerhagen (J.), l—lui, lvh, 10, 11. Clerc (A. le), l, lvi. Cocke, Cook (A.), lxxxvi. 3J4 coeckebacker (C. Jsz), xxxviii. coelho (F.), cxu. „ de aguiar (A.), lxxxiv. coen (J. Psz), lxxxii. coerlant, xxxi. coinha, 77. Colenbrander (Dr. h. T.), xlv, coligny (Fort), lxxiii, lxxiv. Colin (Fr.), 188. colonia, 39. Columbus (Chr.), lx. Colijn (h.), lxxxii. Comenda, 8, 9. Commendah, lviii. Compagnie (Gecombineerde) xliii. „ (Nieuwe Amsterd.), c. „ (Nieuwe Brabantsche), c, en, civ, 182, 184. Compagnie (O. I.), xxxvm, 183, 184. Compagnie van Verre, xuu, ux. „ Volante, xxiv. „ (Westfriesche), c. „ (W.-I.), cxliii. „ (Zeeuwsche), c. Conception cxxii. Concesión, 130. Concorde (Schip), 173. Con go, xxm, 101. Consent (Schip), 172, 174, 175, 179, 180. Consolation (Kaap de), 73. Coolen (J. L.), xxxvm. Cooman (c. Th.), 180. Cordes (B. de), cxxxvn. „ (S. de), xxxvii, lv, lvi, lvii, ux, cxxxvn. cordilleras, cxvii, cxiii. córdoba, córdoba, (in TUCU- man), cxix, cxxxm, 134, 136. corisco (eü.), l, lix, 12. cornelisz (c), 58. (G.), 180, 208. (N.), xui. Corneuus (Kapitein), cm. Corpus Christi, cx. Correa (F. J. de), lxvh, lxiii. de Sa, zie Si (S. C. de). Corrientes, cxxii, 213. corssen (a.), 188. CoRUfiA, cxuv, 63. coruripb (Riv.), lxxiii. corver (J. jsz.), 13. corvo, 214. Costa (D. da), lxxii, lxxiii. Cot (J. Jszn.), 58. Cotigipe (Riv.), 202. Coutinho (Fr. P.), lxvii, lxix— lxxi. Coutinho (V. F.), lxvii, lxviii. coumans (B ), xxv, lvi. (P.), lvi. Cremer (a.), xvi. Creolen, cxxxii. Criscoa (Isla), 12. Cruycer, 18—22. Cuba, 212, 213. Cubas (B.), lxviii, lxxxii, lxxxvi. Cuirassier-bank, 35. Cumberland (Graaf van), lxxxiv. 1 Cunha (a. da), lxvii, lxviii. „ (J B. da), ui. Cunningham (Lord), lxxxv. Cuzco, cvm, cxm, exiv, cxvi. D. Daintib (Schip), lxxxv, lxxxvii. Dansuck, iii. Dantzig, xvi, xxiii. Dariën (Landengte van), lxi. Davis (J.)t lxxxvi, lxxxvih. Dege (Verklaring van), 43. Delbeke (L.), civ. Delff (P. Gsz), zie Delft. Delft, xxiii, 103. „ (P. Gsz), xxv, xxxvm. „ (Schip), ux, 188. Delftshaven, 191. Delfzijl, cvi. Delgers (F. h.), xviu. Delisle, xxxvm. Den ia, xvi. Deos (M. de), lxxxvi. Deserta Grande (Eil.), 195. Desire (Port), lxxxvii. n (Schip), lxxxv—lxxxvih, 179. Deuvick, 37. Dias (r.), cxli. ,, Qüewdo (D.), 175. Diericx (A.), xvi. DlRCKSZ (J.), xlv, l86. Dircxsz (S.), 115. Djohore, 184. Does (Van der), xxxvi, cxxxm, cxliv. Does (J. v. d.) xlvi. „ (P. v. d.), v, xxxi, lu, xcdc, cxlii, 14, 63, 172, 174. Does (w. v. d.), 1. Doesburch (G. Th.), 9. Dokkum, 171. Dominique, 209, 211. Dommer (J. IJsz.), xxxvm. Dordrecht, 179. dore (j.) lxxix. Dorp (Jhr. Th. van), 179. Douwel, 37. Douwesz (h ) 180. Dover, xlv. Draeck (Claes), xxxi. Drake (Fr.), xu, uv, lxxviii, lxxix, lxxxi, lxxxii!, 153, 154. Drake (J.), lxxxi. Drie Coningen (Schip), xxxm. Du Bois (j.), xxvi. Du Gardun (A.), xxv. Duinkerken, 2. Duinkerkers, lvii. Duins l, 14. duitschers, cuc. Duitschland, cix, 103, 104. üurand de vlllegaignon (n.), lxxiii. Duyve (Schip), lvi. B. ecuador, xc Edelgesteenten, cxli. Edward Bonaventura (Schip), lxxxi, lxxxiii. Eendracht (Schip), xciv, xcv, xcvl Eenhoorn (Schip), xxiv. Elbert (een jongen), 56. Elias (J. E.), xxxvm, xxxix, xli, xuv, xlvi, cxxxix, 2, 171, 178, 180, 187. Elisabeth (Koningin), lxxxi, xci, 179. Elisabeth (Schip), lxxviii, lxxxi. Elmina, zie S. Jorge da Mina. Emden, 187. Emilia (zuster v. Prins Maurits), 143- Engel (Schip), xxxm. 1 Engeland, xiv, xv, xxiv, lxxix, lxxxiii, lxxxiv, lxxxv, lxxxvi, xc, 2, s, 79, 103, 104, 170, 172, 215. Engelschen, xiv, xxiv, xxv, uv, lvii, lxxv, lxxx—lxxxiii, lxxxv, lxxxvih, lxxxix, xci— xciii, cxxxv, cxlv, 5, 59, IIO, 194, 196, 197, 203, 203, 204, 207, 211, 212. Enkhuizen, xx, 170—172. Enternetten, 43. Ericksz (b.), xx, xxm. Fspiritu Santo, lxvii, lxviii, lxxiv, lxxxvih, xcv, xcix, cx li. Zie ook San Espiritu. Esquivel (J. d'), 187. Estados Unidos (Calle), cxxm. 236 F. Faber (U.), cix. Far Is land, 2. „ Oer, 2. Farmsum, cvi. Fayal, 214. Fearweather (R.), lxxxi. Fenner, Vanner (J.), xc. Fenton (E.), lxxxi—lxxxiii. Ferdinand (Koning), lx, cxiv. Feril, 2. Fermsum (J. G. van), cvi. Fernabock, zie Pernambuco. Fernambuco, zie Pernambuco. Fernandes (D.), 175. „ (Fr.), cxl, 33. FernSo I, xxi. Fernèo de Noronha (Schip), cm. Fernebock, zie Pernambuco. Fernsum (G. v.), cxxxviii. Fero, 2. Ferro, x, 3, 195, 196, 198. Ferruel, Fervel, zie Fearweather. Figueiredo Correa (J. de), lxvii, i lxviii. Filippijnen, 166. Filips II (Koning), xv, xvi, xx, lxxx, lxxxii, xci, cxix, cxxi, cxxxiii, cxli. Filips III (Koning), xxxvii, cxxvn, cxxxiii, 136—138, 187—189. Flores, 214. Zie ook Isla de Flores. Florida, cxi. Fogo (EU.), cxu. Foreest (J.), xxv. Fort (Fr. le), lil Fortuun (Schip), xxxm. Frades (I. dos), xcv. Francis (Schip), lxxxi. Franciscanen, cxxxii. Francisco Pereira, zie Coutinho (F. P.). Frankrijk, xvh, lxix, lxxiii, xci, 5, 103, 104. Franschen, xix, xxv, lxiii, lxvi, lxxiii, lxxiv, lxxv, lxxvi, lxxx, 59, 102, 110, 194, 196, 197, 2io—212. Franse (A.), cxliv. Freest (G.), cvi. Frericxsz (F.), xxv. Frias (M. de), 167. Frio (Kaap), lxii, lxvi, lxvii, lxxv, lxxvi, lxxxvi, xc, 70. Fuerteventura, 3. funchal, xxvii. O. Gaillart (C), xxv. Galties (G.), cvi. Gama (E. da), lxviii. „ (Vasco da), lxvi. Gamboa (Isabel de), Lxvm, lxxvii. Gamoelamoe, 186. Garachico, zie Gerrachico. Garagico, zie Gerrachico. Garay (J. de), cxviii—cxxtt. • Garcia (D.), lxii, cviii. Gardijn (A. du), xxv. Garriola-bank, 35. Gasca (P. de la), cxv—cxvii. Geen vertier (Scheepsterm), 17. Geertsz (P.), 85. Geldria (Schip), cxxix. Gelmer (G.), xxv. Geloof, Gelove (Schip), xxxvii, lvi. Gerbrandtsz (J.), cxliv. Gerrachico, xxiii, tri, ti$. Gerritsz (Daniël), lvi. „ (Dirck), xxxiV, lv, lxxxii, cxxii, 161, 185, 186. Gerritsz (P.), xlvi, 85, 87. 237 Geünieerde Provinciën (Schip), i 188. Geuzen, xxxix. Gheel (h. van), xxv. Giraldes (Fr.), lxxxv. Giron (H.), cxvi. Glasblazerij, a. Goa, lxviii, en, 184. Goch (G. van), xxxvm, cv. Goede Hoop (Kaap de), zie Kaap de Goede Hoop. Goereesche gat, 179. Goes (P. de), lxvii, lxviii, lxxi. „ (Schip ter), xxxvm. Golf van Guinee, lui, liv, lvi. Golfstroom, 59. gomero (eu.), cxuv, 3, i96. Gonave (Eil. de la), an.. Gonzalvez (a.), xxv. Gorriti (Fr.), 39. „ (Eil.), 29. Goud, cxli, 8, 9, 104. Gouda, 103. „ (Schip), 190. Gouden Leeuw (Schip), xxm, xxiv, xxxi, cxxix, cxxx, in. Gouden Werelt (Schip), m, v, vi, xi, xii, xxix, xxxi—xxxv, xxxvii, xlvi, lvi—lx, lxxxix, xcvi—xcix, cv, cxxxiii, cxxxv, t, is. 152. i53- Goudkust, lviii, 8, 10, n. Zie ook Guinee (Kust van), Greinen Goudkust. Goudvink (Schip), 193, 195, 198. Goudvisch (Schip), 173, 180. Goutstaert, 79. Graelaert (St.), xxiv. Grande (Ilha), lxxxvii, xc. 's-Gravenhage, cvi, 80. Grein- en Goudkust, lvii, lix. Greinkust (Greynkust), 6—9. Grevenraadt (C. C.), 176. | Greijn (J. le), xxv. Groet (Cl.), 175. Groots Verlanger (Schip), 173. Groulart (St.), xxvi. Groussac (P.), v, ix, x, xxxii, xxxv, lxi ii, cxxi, cxxiii, cxxiv, cxx vi11, cxxx—cxxxii, cxxxiv, cxxxv, cxxxvn, cxl, 37,39,40,43,63, 161, 167—169. Gruel (n.), xxiv. Guaire, 130. Guarani's, cvii, cxi—cxiii. guatulco, lxxviii. Guevara (Jezult), cxxxn. Guiana, zie Guyana. Gu ine a-stroom, 10. Guinee (Bocht van), zie Bocht van Guinee. Guinee (Golf van), zie Golf van Guinee. Guinee (Kust van), ui—v, x, xi, xiv, xx, xxxvi, xuv, xlvii, l, lvii, xcvi, xcix, cxxvii, cxxxiii, cxxxvi, 1,4,5,9,11,14,57,59, 63, 66, 76, 83, 86,161,162,165, 313. Gulden Leeuw (Schip), zie Gouden Leeuw. Gulden Werelt (Schip), zie Gouden Werelt. Guyana, xii, xviii, xuu, xuv. Gijsberts (J.), xxvii, xuu, xlvi, "4. "5- GlJSBERTSZ (G), 180. H. Haaien; 199. Haarlem, xvi, 80. Haeck (A. H.), xxxvm, xlii, cv. Haeck (H. Jsz), xlii. Haef (A. Hsz ten), xxxvm, xuv, xlv, l, uv, Cl. Hagen (P. v. d.), xvm, lv, lvi. 238 Hagen (St. v. d.), xxxvi, ux, 175, 186, 192, 198. Haicks (R.), 204. Haïti, 211. Hakluyt (R.), lxxviii, lxxix, lxxxii, lxxxiv —lxxxvi. Hamborgher (Schip), 62. Hamburg, xvi, xx, xxiv, ux, 104, 175, 187. Hamburgers, 176. Handteekening van P. v. Caerden, 191. Handteekening van Gouv. Val¬ dés, 165. Hansz (Fr.), 196, 197, 201. Harman de Jonge, 187. Harmensz (J. F.), xcviii. Hartman (H.), cxuv. Hartsinck (Mr. J. B.), xvi. harwich, lxxx. Hasselaer (P. Dsz), xviii. Haultain, zié Soete. Havana, xxviii. Hawkins (J.), xu. m (R-), lxxxix. Heemskerck, xxxv, 146, 150, '53» 155» 156. Heemskerck (c), iv, v, vu, xiv, xvii, lviii, lx, cxxxiv, cxxxvi, cxxxviii, cxxxix, i, 4, ii, 14, 41, 47—49, 85—87.89,91,114, "5- Heemskerck (C Hsz), xlvi. Heemskerck (J.), xlvi, qu, cxxxviii, cxxxix, 23, 114, 115. Heemskerk (R.), xxxvhi. Hbbres (Mr. J. E.), lxxxii. Heertgesdr (c), 181. Helmont (c), 176. Hendrick (S.), xuu. Hendricksz (J.), 174,177. Zie ook Swartenhondt. Hbndricx (].), 195, 196. Hendrik IV (Koning), lxxx, xci. Heredia (P. de), 186. Herman de Oosterling, 48,49, 56, 150, 155, 156. Hermansdr (P.), xxxvm. Hermite (J. 1'), 182, 188. < Hernandarias, zie Saavedra (H. de). Hert (Schip), 191. Herten, 35, 42. Hetladia, 3. Heylinc (L.), xvi, xxiv, xxv, xx vii, xxxvm, 14, 43, in. I Heijn (Cl.), 8. Hierro (Ferro) (Eil.), 195, 196, 198. Hitlandt, 2. I Hoen (S.), 188. Hoeven (W. van), xxv. Hof van Holland (Schip), 184. | Hollandia (Schip), xlv, 182,183, 188. j Hollandsche tuin (Schip), xxxi, 170, 172, 174, 176, 177, 180, 183, 192. Holscher (c), xlviii. I Homen (E. L.), 175. hongers (H.), civ. Hooftman (A.), xxv. Hoorn, 170—172. „ (Schip), 188. Hope (Schip), xxxvii, lvi. Horst (Heerlijkheid ter), xu. Houtman (C. de), xxxi, xliii, lui, liv, lvii, c. Houtman (Fr. de), xxx, xui, ci, en, 1, 183, 186, 188. Hove (Fr. v.), civ, 13. » (V. v.), xxvii. Huckende (Scheepsterm), 23. Hudde (H.), xxv, xliii. Hugenoten, lxxiii, lxxv, xci. Huisduinen, 174. Hulscher (A.), xxiv. „ (c), xxiv, xlviii. 239 HlJLSCHER (e.), xxiv. ,, (h.), xxiv. „ (J.), xxiv. hulsius (L.), xlv. Hurtado de Mendoza (A.), zie Mendoza (A. H. de). Hurtado de Mendoza (g.), zie Mendoza (G. H. de). huydecoper (J. J.), xciv, xcv. 1. I. dos Frades, xcv. Iberische Schiereiland, xv, xlvii. Icarra (P. de), 37, 142. Ierland, lxxxvih. Igino (A.), lxxxiii. Ilha Grande, lxxxvii, xc. Ilheos, lxvii, lxviii, lxx, lxxtv, lxxxv. Inca's, cvih, cxv. Indianen, xiii, xix, lxiii—lxv, lxvii—lxx, lxxii—lxxvi, lxxxi, lxxxiv—lxxxvi, lxxxvih, xci, xciv, xcv, cvii—cx, cxii, cxrv —cxvii, cxx, cxxv—cxxvh, cxxxi—cxxxiu, cxLiii, 37, 122 —132» !39> 148—150.155—Ï58. 160, 161, 206, 207. Irala (D. Martinez de), cxi—cxiii, cxi—cxiii, cxv—cxvin, cxx, cxxv. Isabella (Koningin), lx, cxrv. IsiA Criscoa, 12. „ de Castilla, zie Castilla. „ „ Flores, 33, 34,54. Zie ook Flores. Isla de Lobos, 26—32. „ „ Prince, zie Principe. ,, „ Principe, zie Principe. „ do Corisco, 12. Zie ook Corisco. Itamaraca, lxvi, lxxvi, lxxvii. Itaparica (Eil.), lxviii, lxx. Itapoan, 65. Ivoorkust, 8. J. JaboatSo, 64. Jacobsdr (D.), xxxix. Jacobsen (G), 58. Jacobsz (J.), xxiv, ci, 13. » (P-), 56„ (R.), xxv. ,, (S.), 77Jager (Schip), xxiv. Jane, lxxxvi. Jangada, 61. Jans (S.), cxxxix. Jansdr (G.), xlvi. „ (s.), xlvi, 114, 116. Janssen (B.), xxiii, iii. „ van RlOA (P.), xxvi. Jansz (A.), 57. „ (B.), xcii, xciv, cxuv. , (Br.), v, x, 63. „ (Cornelis), 182. „ (Crijn), 180. i (G.), xu, 14. „ (Hendrick), 180. „ (Jasper), 180, 208. » (R.), xxv. „ (St), uil ,, (Th.), cxxxix. Japan, lxviii. Java, uv. Jeronimo Letou, LeitSo (Suikermolen), lxxxvih. jEZUltBN, lxxii—lxxiv, lxxix, lxxx, lxxxvih, cxxxii. Joao III (Koning), m, xix, lxiii, lxx. Joden, cxxvi. Jodenvervolging, lxxi. Johanniter-orde, cxlv. 240 Jonge (C. Matelieff de), xxxvi, 184—186. Jonge (H. de), 187. „ (Mr. j. K. j. de), xv, xvm, xix, xxx, xxxi, xuv, xlv, lv, lix, c, ci, civ, ii, 23, 24, 60, 87, 180, 183, 184, 187, 188. joosten (E.), 180. jorisz (p.), 116. K. Kaap Augustijn, lx, lxiii, 61,73. „ Blanco, xlvii. „ Castello, 25, 26, 28. „ de Consalvo, ii—13,17. „ de Goede Hoop, ui, lui, uv, lxxxvii, 14, 182, 184. Kaap des tres pointes, punctas, 8. Kaap Lizard, 79. „ Lopo Goncalves, lvii—lx, xcii, 11—13. Kaap Palmas; 6—8. „ Roca, 77. „ S. Agostinho, 73. „ S. A ntonio, lxix, lxx, 213. „ S. Maria, ix, cxxxiv, 27— a9, 31» 33, 35Kaap S. Rocque, 73. „ Verde, xxiii, xxiv, ux, cxxix, 4, 75, 101, 151, 210. Kaap Verdische eil., uv, lvii, lx, 3, 4Kalff (G.), 187. Kanarische, zie Canarische Eu. Kant, zie Cant. Kaperbrieven, 108. Karel II, xvm. „ V (Keizer), lxviii, cviii, cix, cxi, cxiv—cxvi. Kascalis, 77. Kasr al Kabir, lxxvii. Kasteel-eil., 26. Kat (C. Psz), cxliv. Katoenplantages, lxxxvih. Kerckhove (M. v. d.), 211,212. Kern (H.), 3, 61. Keijmis (L), xii, xiii. Keijser (S.), 180. KlNG (J.), lxxxvi. Knivet (A.), lxxxvi, lxxxix, xc, xcii, xcin, xcvii—xcix, cxxix, 153- Kock (A. JszJ, cxuv. Koena, 77. Kolonisatie weeskinderen lxxi. KöRFF (J. c), xviil Krëmer (Prof. Dr. F. J. L.), XLvni. Krümmel, 7. Kuipers, 37. Kust van Guinee, ih—v, x, xi, xiv, xx, xxxvi, xuv, xlvii, l, lvii, xcvi, xcix, cxxxiii, cxxxvi, cxl, 1, 4, 5, 9, 11,14, 57, 62, 66, 76, 83, 86, 161, 162, 165, 213. Zie ook Goudkust, Greinen Goudkust. kuyper (D.), 56. L. La Plata, zie Rio de la Plata. La Rochelle, xci, 64. Laet (J. de), cxuii, 902. „ (H. de), xxv. Lagoa Garcia, cxuv. Laken (Verklaring van), 50. Lambmoy (J. A.) 180. ' Lamoraal, Prins van Ligne, xu. Lancaster, xix, xc, cvi. Landengte van Dariën, lxi. Langebark, Langebercque, Lan- geberk (Schip), xxxvm, xliv, xlv, ci, cil Lanspesaet (P.), 57. Lanzarote, 3. Lara (n. de), cvhi. 241 Lara Pt., 50. Largo do Caüyü, txiv. Las Palmas (Eil.). lxiv. Le Clerc (A.), l, lvi. Le Fort (Fr.), ui. Le Greijn (J.), xxv. Le Maire (I.) xvi, lvi, civ. „ (S.) lvi. Le Roy (G.), xliv, xlv, ci, cii. Le Roy (P.), xxv. Lee (N. van der), cl Leeuw (Schip), uv, lvii, c. Leeuwin (Schip), liv, lvii, c. Leicester (Schip), lxxxi, lxxxv, LXXXV O. Leiden, 103. „ (Schip), 179. LeitSo (J.), lxxvii, lxxxii. Leite (D.), lxiii. Leitoan (].), lxxix. Lenaertsz (Ph.), 180. Leon dorado (Schip), cxxix. Lepelstukken, 63, 71. Leroy, zie Le Roy. Léry (J. de), xi, lxxiii. Levant, 179. Leyenaar (G. C), civ. Leyn (J. Csz), xuii. Liaüo (Th. V. de), cxxv, cxxvu, cxxix, cxxxii. Liberia, 6. Libertad, cxxiii. Liefde (Schip) xxxvii, lvi. Liefhebber, zie Barentsz (A.). Lima, lxxxi, cxiii, cxvi, cxvii, cxix, cxxii, cxxxvn, 49, 131. Lima (A. de), lxxvii. „ (Fr. B. de), lxxvii. „ e Miranda, (I. de), lxxvii. Limborch (Limburg) Schenck, (Fr. v.), xxxvm, lvii, civ, cv, 58, 86. Linschoten (J. H. v.), xu, 3, n, 61. Linschoten XVI. LlNTGENS (P.), xviv, xxv. Lissabon, xv, xvh, xxi, xxiv, xxvi, xxvii, uv, lxii, lxiv, lxx, lxxiii xcix, c, cxlii, 68, 69,77,98— 100, 112, 113, 133, 162, 185, 187, 194. Lizard (Kaap), 79. Loando, xlvii. Loba (verklaring van), 134. Lobo (P.), lxhi. Lobos (Eil.), 26—32. ,, MARinos, 27. locke (J.), lxxxix. Lodewycksz (w.), xlv, ux, ii. Londen, lxxix, 187, 211. Loo (A.), lui. ^ Lopes de Lima (J. J.), ui. „ de Souza (P. de), cxl. Lopez (D.), c, cxxxiii, 134. ,, Homen (E), 175. Lopo Goncalves (Kaap), lvii— lx, xcii, 11—13. Loqueren (R. de), lvi. Lourenco da Veiga (D. de), lxxvi. Loyola (M. g. O. de), cxxi. „ (M. I. de), cxxvu, cxxxi, 49. 137. *$fk 166. Loyola (O. de), cxxxi, 131. Lozano (Jezuït), cxxxn. Lubeck, xvi, 194. Lucasz (E.), civ. Luise, Luiza (Schip), ux, cvi. luutssen (e.), xxv. Lymborch (Fr. v.), zie Limborg Schenck. Lijn (Cl. Claesz), 180. Lyntgens, zie Lintgens. M. Maan (Schip), xuv, xlv, 179. Macedo (C. R. de), lxxxi. 16 242 Madagaskar, lxviii, 182. Madera, xxm, xxvi, xxvm, lxvii, in, 113, 195. Madre de Deos (Fr. G.), lxvi. Madrid, cxxii, cxli. Maen (Schip), zie Maan. Magalhêes (F. de), lxii. „ (Straat van), zie Straat van MagalhS.es. Magellanica, xiii. Magnus (O.), 2. Mahomet (Nachoda), civ. Mahu (De), xxxvii, liv, lv, lvii, cxxxvn. Maio (Eil.), liv, lvii, cxxii, 3, 4, !95» *97» 198* Maire (I. le), xvi, lvi, civ. „ (S. le), lvi. Makjan, 186, 188. Malaga, xv. Malaka, 185, 190. Malaya, 186. Maldonado, xcvi, c, cxxxix, c xl, *5> a9, 3i» 33, SS, *34, »54. 163, 164. Malechopos, 77. Malthezer-orde, cxlv. Mamelucos, lxxiii, cxxxii. Mane (Schip), zie Maan. Manila, 188, 190. Maniok-wortel, 66. Manuel (Koning v. Portugal), li, "u. M3, iS2« MaranhSo, lxvii, lxviii. Mare (I. da), 202. Marees (P. de), v, xlviii, 4,7,8. Marokko, xxiu, lxxx. Martim Affonso, zie Souza (M. A. de). Martin Garcia (EU.), cvii. Martinez de Irala (D.), zie Irala (D. M. de). Martinique, 209. Masagan(t), xx, xxiu iii. i Matelieff de Jonge (C), xxxvi, 184—186. Mathijsz (G.), 116. Mau (S. Lsz), xlv. Mauritius (Schip), xlv, i. Maurits (Prins), xiii, xxix, xxx, xxxviii, xlviii—u, ei, en, 87, 97, 98, 116, 120,143,175,178, 211. ■ Mayer (J. de), xxvu. Mayo, zie Maio (EU.). ,» | Medemblik, lxxxii, 13. Meerkatten, 206. Meerman (D.), civ. Meeussen (H.), xxv. Meirinho, 63. j Mekka, ciii. Melisoen, 56. Mello (A. de), en. Mendonca de Vasconcellos (F. de), xcii. Mendoza (Plaats in Chili), 140. „ (A. de), cxv 1, cxxrv, 40. „ (A. H. de), cxvii, cxvm. „ (D. de), cix, cx. „ (G. de), cxvm. „ (G. H. de), cxvii, cxxi. , (J. de), cix. 9 (P. de), cviii, cx. Meneses (A. Fr.), ui. „ e Sequeira (d.), cxli. Menezes (A. de), 14. (f. de), lu. ! Mengel (Inhoudsmaat), 93. j Menscheneters, lxx, lxxiii. 1 Meringe, 63. „ de Terra, 37. „ del Mare, 37, 38. Meteren (E. van), xlii, ciii, 2, 170, 174. meunicx (c), xxxviii. i Mexico, cxxii. Meijer (M. de), lvi. I Meuns (J. J.), xxvi. 243 Michielsz v. Ilpendam (P.), 180. Middelborch, Middelburch, Middelburg (Schip), xxxvm, ci, en, 188, 191. Middelburg, xvi, xxih, xxvi, 103, 171, 196, 311. Middellandsche Zee, 178, 179. Mieuwes (H.), 13. Milander, iso. Mina, sie S. Jorge da Mina. Minas Geraes, xcix. Minion of London (Schip), lxxx, lxxxvi. Moens (S. W.), xxv. Moes (E. W.), xu. Mohamedanen, cxxvi. Molukken, lxii, lxviii, 183,184, 188, 189. Mona (EU.), 311. Monniken-eil. xcv. Monte Cerro (Seredo), 34. „ Seredo, vu, 53. „ Serrate, lxx^ cxliii, cxlvi. Montevideo, vii, 29, 33, 34,53. Moorddam, xxxix. Mooren, 182. Moorinne (Schip), ux. Móran (P.), cxxviii. Morgan (Kapitein), lxxxvih. Morgenstar (Schip), xxiv. Mori (J. de), lxix. morotai, 186. Morro de S. Paulo, 64, 65. Moses (B.), cvii, cviii, cxxvu, cxxxii. Mosketmate, cxxxix, 55. Moucheron (B. de), xvn, xvm, xlviii—ui, uv, lvi, lviii, ux, xcix, Cl, ii, 116—iso. Moucheron (c. de), l, lui. Moura (A. de), 170. Moure (Mourre,. Mourye, enz.), lviii, 8, 9. Mozambique, 184. Muijen (J. Csz v.), xlvi,i,85—87, 89. Myl (H. S. van der), 182. N. | Naarden, 181. Naber (S. P. l'Honoré), v, xlviii, 4. Nanninghsdr. (V.), xlii. i Nanninghsz (G), xui. Nassau (Fort), 8. Navarete (M. F. de), 165, 167. Neck (J. Csz v.), xlv, uv» ci, cxxix, cxxxvn, 153, 153. Neck (J. Asz v.), 180, 196. Neck (Marij PdT v.), xxxix. Neder-Guinee, 57. Nieuw-Spanje, cxxii, 166, 189. Nieuwe Brabantsche Compagnie, cii, civ. Nobrega (M. de), lxxii, lxxiv. Nombre de Dios, xu. Nooms (L. Pdr), xu. Nooms (P.), xxi. Noorman (P. Jsz.), xxxvm. Noort (C. v.), lvi. „ (o. v.), uv, lvi—lviii, xcu—xcvn, cxxxvn, 143, 153, 179. Noorwegen, 10a. Nossa Senhora das Prareres, 74- Nossa Seüora Rozaro (Schip), xxv. Nuestra Senhora da Victoria, lxxxvih. Nuestra Senora de Asuncion, cxi. Nuuez de Balboa (V.), lxi. „ de Prado (J.), cxvii. „ Vblo (B.), cxv. nuttall (z.), lxxix, lxxxi. 244 O. Obist (A.), 2. Oetgens (f. H.), civ. Oetsz, zie Ottsen. Ojeda, cxxxvn. Olifantstanden, 8, 9. Olinda, xci. Olykan, 15. Oorrobben, 28. Oost-Indië, vi, xiv, xxiii, 106, 107, 180—182, 187. oosthuijzen (c. v.), xlvi, 89. Oostzee, vu, xv, xlvii. Oporto, xv. Orangie-appelen, 60, 65, 67,68. Oranje (Schip), 185, 188. Orinoco, xiii. Orkneys, 2. Ortiz-bank, 35, 52. Osorio (J. de), cix. Ostende, 211. Otter (H. den), xxvii. Ottsen (H.), iii—vu, lx—xi, xiii, xx, xuv, xlvi, xlvii, li, lviii, lxxxvih, xci, cvi, cxxiii—cxxv, cxxx, cxxxiii, cxxxiv, cxxxix— cxlii, cxuv, cxlv, i, 4, 8,10, 11, 15, 26, 29, 37, 38, 41—43» 46, 48, 49, 55, 57, 6o, 62, 70, 71, 78, 85—89, 91, 142, 145, 146, 148—150, 155, 164, 168. OvERIJSEL, 8. Ovidius, iv. ozellano, CXIII. p. Pacheco Pereira (D.), 12. Palma, xxiii, 3, m, 151, 195. Palmas (Eil. Las), lxiv. „ (Kaap), 6—8. Palmeda, 78. Palmella, 78. Pampero Sucio, 30. Pampus, 30. Panama, cxxii. Pao de Acucar, lxxv, cxiii. . „ do BrAZIL, lxi. Papenbroeck (M.), xxvii. Paradijs (Schip), xxv. Paraguassu (Riv.) lxix. Paraguay, cx, cxi, cxv—cxx, cxxii, cxxv, cxxxii, cxxxviii, 121, 130. Parahyba do Sul, lxvii, lxviii. I PARANa, lxiii, cvii, cx, cxiii, cxviii, •xix, cxxii, 125. Paranaguü do Sul, xcix. Parijs, 102. Pastells (P.), 188, 189. Pastoors (D. W.), xxvi. Patani, cii. Patany (Schip), en. Patinga (Riv.), 202. Pauw (Marie), 180. Payagua's, cxi. Pedro de Icarra, 37, 142. Peenen (Jan), xxiv. „ (Joost), xxiv. Peerdestal (J. H.), 180. Pelucome (E.), xxv. Pereira (D. Coelho), lxvii, lxviii. (F. R ), 176. Peres de Castro (A.), lxxvii. Pernambuco, xix, xxiii, xxvi, lx, lxii, xxiii, lxv—lxviii, lxxvi, lxxxv, xc, xcix, cxxx, cxl, 43, 60, 65, 66, 68, 70, 73— 75, in, 169, 170, 208, 210. Pero Lopes, zie Souza (P. L. de). Peru, xu, lliii, lxxviii, lxxxii, cxi, cxiii—cxvii, cxx vi, cxxxiii, cxxxvii, 133, 144, 153. Peruana, xil Perzië, xil Pest, 64. 245 Petersen (J.), cxxxvi. Petesoenen (Verklaring van), 64. Peticoa, 64. Petit (J. F. le), xliv, l—ui. PHI lippijn en, 166. Philips (Koning), zie Filips. Pickere, Piquere (Th. de), xxv. PlETERSEN (ƒ.), lvi. (R ), 9- Pietersz (G.), xlvi, 85—87, 89. „ (Jacob), 62. „ (Joris), xlvi, 43, 49, » (W.), 13. Pinzon (V. Yafiez), lx, 73. Piraten van Algir, 104. PlRATINGA, lxiv, lxxiii. Pizarro (F.), cvm, cxiii, exiv. „ (G.), cxiii, exiv, cxv. Placenci a (Eil.), lxxxvii,lxxxviu, xc. Plancius (P.), xiii, xliv, 174. Playahonda, 188. Plecht, 67. Pleymuioen, 192, 193. Plinius, 3. Plymouth, lxxxiii, lxxxv. Poffel (Verklaring van), 214. Polygamie, cxii. Pommerantsen (Verklaring van), 202. pommeren, vii, 53. Pomp (D. Gsz), xxxiv, lv, lxxxii, cxxii, 161, 185, 186. Pont (P. du), 14. Ponta da Mina, 10. Poppe (J.), xxv. Porco, cxrv. Port au Prince, 211. Port-Cruzeiro, 18. Zie ook Cruycer. Port Desire, lxxxvii, xcvi. Porto, xxi, xxii 99—101, 103, 105, 106. Porto Seguro, lxi, lxvii, lxviii, lxx, lxxiv, lxxvi. portorico, 211. Portugal, vii, xiv—xxii, xxv, xui, lxii,lxiv,lxiv—lxviii,lxx, lxxi, lxxiv,lxxx,lxxxiii,xcviii, cxix, cvi, 15,64,65,76,98—i0o 102, 140—106, 109, no, 112, 124, 132, 170, 184. Portugeezen, iii—vi, xiii, xvi, xvii, xrx—xxiii, xxvi, xxviii, xxx, xxxi, xlvii—lui, lv, lviii, lix, lxi, lxvii, lxx, lxxviii, lxxxii, lxxxv— lxxxix, xcii, xciv, xcv, xcvii, ciii, cvi, cxii, cxxxii, cxxxviii, cxlv, i, 6, 10—12, 14, 15, 53, 57, 59, 64, 68, 98—102, 104,106,108,185, 199, 203—207, 211, 212. Potosi, cxiv, 34, 166. PovoACao, l. Prado (j. n. de), cxvn. Praia, lvii, cxliii. „ (S. Maria de), uv, lv. Principe, Prinsen-bil., xx, xxxv, xliv, xlviii, li, Lil, lvi, lviii, lix, xcvii, cxiii, cxxxvi, cxl, 10—13 14, 15, 40, Il6, I17, I33> l64- Prinsen vlagghe, 63. Puerto de Buenos Aires, cxx. Punta del Este, ix, lxiii, 27,29. purchas (S.), lxxxvi, xcvii, xcvhi, cxxx. Pyrard (Fr.), cv. Q. quaresmo (S.), ui. QUERANDl's, QuiRANDl's, cix, cxx. Querido, (D. D.), 175. quilmes 36. QumoNES (E.. de), cxix. Quito, cxiii, cxxii. 246 R. Rabbelen (Verklaring van),* 70. Rafeling (Ravellinge), 29. Raleigh (w.), xii, xiii. Ramalho (J.), lxiv. Rangel(C), zzVMacedo (R. C.de). Ray (L.), civ. Recief (Recife), xci, 73. Reefkol (Revekol), vu, 53. Rendorp (h.), xxiv. Reyd (E. van), xv—xvn, xxvui, XLVIII, l, lh, XCIX. Reynel (G.), cxxv. (P. G.), cxxix. Reynst (G.), civ. RlACHUELO, CXXII, CXXX. Ribadeneira (A. A. de), 124—126, 128, 129, 158. RlBEIRA (J. de), 190. Riga (P. J. van), xxvi. Rio Bermejo, 130. „ da Prata, zie Rio de la Plata. Rio de Bertioga, sie Bertiogo. „ „ Janeiro, xxxii,lxiii, lxxiii, lxxiv, lxxxii, lxxxiv, lxxxvii, xc, xcii, xciii, xcvii, c, cxxix, cxxxh, cxli, 121, 134, 143, 153. Rio de la Plata, 111 —v, ix, xi, xu, xiv, xxx, xxxi, xuv, lx, lxii, lxiii, lxv, lxxxi, lxxxiv, xcv, xcvi, xcviii, xcix, c, cvi—CVII!, cxi, cxii, cxvi, cxix—cxxi, cxxiv—cxxvii.cxxxviii,cxxxix, 1, 18, 25, 26, 28, 30, 37, 49, 83, 87, 121, 122, I34, 137, 153, 154, 164, 166, 167. Rio de Macaé, lxvi. „ de MARANHaO, LXIII. „ DE nazareth, 13. „ de S. Vicente, lxiv, . lxvi, lxxvi. Rio de Sous, lxii. I Rio Doce, xcv. „ Grande, 124, 125. „ Pitange, 202. „ Real, lxxvi. Robben, 27, 28. . robertson (j. a.), 189, i91. Roca (Cabo da), 77. Rochelle (La), xci. Rocheloisen, 104. Rochussen (a.), 180. rocxent, 77. Rodenburch (E.), 182. Rodenburgh (Th.), 187—189. Rodriguez Pereira (f.), 176. Roebuck (Schip), lxxxv, lxxxvii —lxxxix. roelen (S.), 9. Roode Leeuw (Schip), xxvi. ,, „ met pijlen(Schip), 187. rosario, cvii. „ (Schip), xxv. rostiers, 77. Rotterdam, xxvii, lvi, 80, 105, 171, 172, 202. Rotterdam (Schip), 183, 188. | rouaenen (w. v.), cxliv. rouffaer (G. P.), ci. Roy (G. le), xliv, xlv, ci, cn. ,, (P. le), xxv. Ruiters (d.) 11, 13, 57, 66. Rutgers (B), xxv. Ruysch (j.), xxxix. Ruytenburch (G.), xli. „ (P.), xxxix, xli, Xuv. Ruytenburch (P. G.), xii, xli. Ruyter (H), xxv. Rijckess (R.), 204. Rijks Museum A'dam, 33, 177. S. S. Agostinho (Kaap), 73. i S. Amaro, lxiv, lxxvii. 247 S. André, lxiv, lxxiv. S. Ant&o, lxiii. S. Anthonu (Kasteel), 70, 71. S. Antonio (Baai), l, 10. „ (Fort), cxuil, exiv. „ (Kaap),LXix, lxx, 213. S. Augustijn (Kaap), lx, lxiii, 61. 73- S. Catharina (Eil.), lxxxii,cxxxii, cxl, ss, 57. S. Domingo, cxxii, 211. S. Gabriel (Eil), 39, 49. S. George Delmina, zie S. Jorge da Mina. S. Gilles, 77. S. Helena zie St. Helena. S. Jago, liv, lv, lvii, lxxviii, 3— Si 131» i97. '98. S. Jorge (Fort), xc S. Jorge da Mina, xxiii, xxiv, xlviii, lh, lviii, 5. S. Juan de Ulloa, lxxviii. S. Juuao, 77. S. Lucas, 194. S. Maria (Eil.), 76. „ (Kaap) ix, cvii, cxxxix, «7—29» J*« 33. 35S. Nicolaes (EU.), 3,4. Zie ook Sao NicoLao. S. Nicolau, 3. S. Rogue (Kaap), 73. S. Thomae, 62. S. Thomas (EU.), xcvu. S. Thomé, v, xxiii, ui, lvii, xc, Cxl, cxuv, 10,12,14,16,62,63. Zie ook San Thomé. S. Tubes, 77, 78. S. VlNCENTE, v, xi, u, lx, lxiv, lxvi, lxvii, lxxiv, lxxvii— lxxix, lxxxi—lxxxiii, lxxxvi, lxxxvih, lxxxix, xcvi—xcix, cv, cvi, cxi, cxii, cxvi, cxxxv, cxu, 121, 123, 124, 133, l6l, 162, 194. Si (E. de), lxxiv, lxxv. „ (F. de), lxxiv. „ (M. de), lxxiv, lxxv, xc. „ (S. C. de), lxxv—lxxviii» lxxx—lxxxiii, lxxxix, xc, xcu, xciv, xcviii, xcix, cxxxix, 143» I5SSaavedra (H.), cxviii, cxxi, cxxvu, cxxxii, cxxxiii, cxxxviii, 125, 130. 1 Sahid (Sultan), 187. Sakers, xxxiv, xxxv. Sal (Eil.), lxiii. Salamanca, cxxix, cxxxvi. Salazar (A. de), cxxviii. „ (J. de), cxxviii. Salema (A.), lxxvi. Salinas (De), 189. Salm (Schip), ux, cxl, 13—15. Salvador Correa, zie Si (S. C. de). Salvator (F.), xxiv. Salvera (J. de), xcii. Sam(p)son (Schip), xxxi, xxxm, 172, 192. San Espiritu, cvii, cviii, cx. Zie ook Espiritu Santo. San Francisco, lxiii, xc, cxn, 49t !35—137» 140il San Francisco (Klooster), cxiii. San Lücar, xv, cix. San Sebastian, zie Sao Sebas- Tiao. San Thomé, ux, xcvi, ioi, 133, 162, 164. Zie ook S. Thomé. I Sanabria (D. de), cxvi. Sanabria (J. de), cxvi. i Sande (K. v. d.), 58. Sandersz, zie Alexander. Sangada, 61. SanghatE, 61. Sant Oloff (Schip), 43. Santa Catharina, lxiii, cxii, 121, I 123, 124. Santa Clara, xcv. „ Cruz, xxiii, ui, 198. „ Féz, cxix, cxx, cxxii, cxxiv, cxxxvi, cxxxvn, 125, 126,128, 192., 132, 136, 139, 140, 165. Santa Lucia, 209. „ Maria (Kaap), lxiii, lxxviii. „ „ de Begonia (Schip), lxxxiii. Santa Maria de Buenos Aires, crx Santa Maria de Praia, uv, lv. „ Ursula (Klooster), cxxm. Santarem, lxxx. Santbeecq (W. van) xvi. Santiago-Bank, 52. „ (Schip), en. „ de Chile, cxxii. „ de jérez, cxxii. „ del estero cxvii. Zie ook S. Jago. Santo Domingo (Klooster), cxxm. Santos, lxiv, lxxvii — lxxx, lxxxii, lxxxiii, lxxxvi, xcviii. Sao Antonio, zie S. Antonio. „ FlUPE, cxuv. „ MlGUEL, 214. „ Nicoiüo, lvii. Zie ook Nicolaes. Sao Paulo, lxiii, lxxiv, cxxxii. ,, Salvador, v, vu, viii, lxxi, lxxxiv, cxlii. Sïo SebastiSo, lxxv, lxxvi, lxxxvi, lxxxvii, lxxxi, xc, xcrv—xcvi, 14, 152, 153. Sao Thiago, zie S. Jagq. Sardinha (P. Fr.), lxxii. Sarhalu (Koopman), civ. Sarracoll (Koopman), lxxxiv. Sa vedra, zie Saavedra. Savia xvi. Schaack (Vendumeester), 175. Schadeloos (Verklaring van), 50. schaeck (C. Jsx), xlvi, 114, 116. 248 j Schavielen (Verklaring van), 54. schelunger (C), xxv. Schenck, zie Limborch Schenck. schetlandt, 2. Scheurbuik, lvu, cxl, 55, 58. Schicken (Verklaring van), 45. Schildpadden, 4. Schillekens (Verklaring van), 79. Schmidel, cix. Schmidt (U.), cix. Schoonhoven (G. van), xxxvm. Schot (H. de), xxiii, xxv, xxvii, 43. mSchotland, lvii. Schotte (A.), 188. Schoutet, i. Schreierstoren, 77. SebastiSo (Koning), lxxvi, lxxvii, lxxx. Seberts (H.), cxxxix. Senegambië, xlvii. Sergipe, lxix, lxxvi, xci. Sergippe de El Rei, 64, 65. Serigi (Riv.), lxix. Serra do Mar, lxiv, lxxiii. Serrano y Ortego (M.), cix. Sesmaria, lxv. Sestos, 6. Setubal, 77, 78. Sevilla, xv, xvn, cxxvi, 142,145, 188. Silva (Jeronimo de), 190. ,, (Juan de), 188 — 190. | (N. da), lxxvii. Silveren Werelt (Schip), 111, vi, x—xii, xiv, xxix, xxix, xxxi— xxxv, xxxvii, xlvi, xlvii, lvi— lx, xcv, xcvi, xcix, c, cvi, cxxix, cxxx, cxxxii, cxxxiii, cxxxv, cxxxvii—cxli, cxlv, i, 1S1 36, 71, 153Sinck (J.), xxvil Sint-Helena, zie St. Helena. Slach(t) (G. Pzn.), xxiv, 43. 249 Slagboeg (Scheepsterm), 34. " Slaven, xlvii, lxvii, cxliii, 163. Slinger als wapen, 37. Sluis, 211. Snellincx (C), xxvii. sobolewski, ix. Soete (Jhr. w. de), 178,179,184. Sous (J. d. de), lxii, cvii. Somma, cxxx. Son (Schip), xxxvm, xuv, xlv, ci, cu, cxxix. Sore, Soria 0". de), lxxv. SoTOMAYOR (A. de), cxxi, 131. Sousa, Souza (Fr. de), v, lxxxv, xcvi, xcvii, xcviii, cxli, 62,64, 162. Souza (J. de), lxiii, lxv. „ (M. A. de), lxiii—lxviii, lxxiv—lxxvii. Souza (P. L. de), lxiii, lxiv, lxvi —lxviii, lxxvi. Souza (P. de Lopes de), cxl. „ (Th. de), lxx—lxxii. „ da Guerra (M.), lxxvii. „ e Mirando (i. de), lxxvii. Spanjaarden, iii—v, vu, xui, xvi, xvii, xxii, xxiii, xxvii, xxx, xlviii, xux, lui, uv, lxi, lxxviii, cix, cxi, cxiii, cxv, cxix—cxxi, cxxxii, cxxxiii, cxxxvn, cxuv, 1,2,41,42,44,46—48,51,54,55, 57, 68, 98, 101, 102, 108, 109, 122, 146, 148, 185, 187, 188— 190, 192—194, 196—199, 202. Spanje, iii, vu, ix, xu, xiv—xvm, xxn, xxiv, xxxii, xxxix, xlii, xlvi, lxii, lxiii, lxxxiii, xc, xci, xcix, cvi—cvüi, cx, cxi, exiv—cxvi, cxvm, cxx, cxxi, cxxvu, cxxviii, cxxx, cxxxv, 5. 4ï, 43i 45» 53» I0°»IGI, I04» 105, 109—iii, 124, 135, 137, 149, 151, 166, 170, 171, 179 184, 187, 193, 194. Speelman (A.)t xvi. Sphera Munda (Schip), xliii. Spiegel (J. C), 178. „ (Lijsbeth Lsdr.), 187. Spilbergen (J. van), lui, lix, lxiv, 190, 191. Spinola (Fr.), tfg. Spuckers (Verklaring van), 44. St. Helena, vi, xuv, lxxxix, xcv, cu, 171, 198—200, 211. St. Joris (Schip), xxiv. St. Oloff (Schip), xxiv. St. Pieter (Schip), xx, xxiv. Sr. Sebastian, 143. Zie ook Sao Sebastiro. St. Thome, xx, xxi, cvi. Zie ook S. en San Thomé. Sta(a)den (h.), xi, cxvi, 211. Stagen (Verklaring van), 74. Steen bacH (Jhr. J'.'van), 179. Steigerschuit, 67. Sterre (Schip), 183. Stille Oceaan, cxvi. Stille Zuidzee, lxi,lxxviii, cxvii, cvm, cxxxvn. Stolpe, 53. Stoppelaar (Mr. J. H. de), xcix. Storm (J.), 178. Straat van MagalhSes, iii, uv, lvii, lxxviii, lxxxi, lxxxii, lxxxv, lxxxix, xcii, xcv, xcvii, cvii, cvm, 121. Strybos (G.), l, uil sucre, cxiii. sueca, xvi. Suiker, Suikercultuur, Suikerfabrieken, enz., xix, xxm, lxvii, lxxix, lxxxv, lxxxvii, lxxxvih, 65, 113, 167. Sumatra, 43, 182, 183. Swanen, sie Zwanen. Swarte Vercken (Schip), xxvi. Swartenhondt (J.H.), 174,176— 178, 192, 195, 196, 208. 2$0 sweer (H.), 1-75. SlJBRANDTSZ (S.), cxxxvi, cxxxviii. Symons (H.), xxv. SlJMONSZ (g.), xxv. Sus (c), xxvi. T. Taag (Rivier), 77, 179. Tabora (l. A. de), cxlv. Tack (P.), xcii. „ (S.), 202, 203. Tacuary, cxi. Tagagipe, cxliv. Tanger, xxiii, iii. Tapesipe, cxliv. Telles Barreto (M.), lxxxiv. lxxxv. Teneriffe, xxiii, 3, iii, 195,196. Terceira (Eil.), 76, 134. Ternate, 186, 187, 189—191. Terra Nova, 83, 195. ii „ da Vera Cruz, lxi. Testament C. Heemskerck, 115. „ J. Heemskerck, 114. Texel, lvii, cxxix, 2, 14, 83, 174—176, 184, 187, 192. Teylingen (C. Fsz.), xl. „ (F. v.), xu „ (Joostken v.), xl. Thonissen (G), cxl, i s, 65,66,68. Tiele (P. A.), v, ix, x, xu, xxxvm, xuv, c, cv, 168,169, 180,185. Timbu's, cvm, cx. Todos os Santos, zie Bahia de Todos os Santos. Toledo (Fr. de), cxix. „ (M. S. de), cxvm. Tonissen, zie Thonissen. Tonisz alias Turck (Cl.), 180. Tonneman (H. Hsz.), xlv, ci, cii. Torre (P. de la), cxvm. Torderillas, lx, lxv. Torre de Belem, 77. | Torres de Vera y Aragon(J.), cxx, cxxi. Toy-jachten, xxxi. Tres Punctas, Pointes (Kaap), 8. Trinidad, lx. Trouw (Schip), xxxvii. Tucapel, cxvii. Tucuman, cxvii, cxix—cxxi, cxxxiii. Tuitouw (Scheepsterm), 48. Tumoyo's, lxxiv, lxxvi, lxxxiv. Tunis, lxviii. Tupinamba's, lxix, lxxvi, lxxxiv. Turken, xvi. Twisk (P. Wsz), lxxxii. U. Uffelbn (H. van), xxiv, xxv, 13. Uitterdijk (Mr. J. Nanninga), xvn. Universiteit te Cordova, cxix. Uruguay, cvii. UlJLENS (H.), xxvil V. Vaca (A. Nunez Cabeza de), cxi, cxn, cxvi. Vaca de Castro, cxrv, cxv. Vader (H. de), xxvii. Valdes (D. Fl. de), lxxxii, lxxiii, 121. Valdes (F. de) 131. I y de la Vanda (D. r.), viii, xxxii, xxxvii, xcvm, c, cxx, cxxi, cxxvu—cxxxviii, cxl, cxli, cxlv, i, 33, 36—38, 40, 41, 43, 45, 47, 51,121 vgg., 141 vgg., 166. Valdivia, cxxxviii, 131. „ (P. de), cxvii. Valentia, xvi. Valentun (Fr.), xuv. 251 Valk (Schip), xlv. „ (Witte) (Schip), 172, 192. Valkje (Schip), 172,180,19a, 207. Valladolid, cxiv, cxxvu. Valle (Fr. r. de), 126,127,131, 135- Varnhagbn (Fr. A. de), lx, lxvi, cxvii, lxviii, lxxx, lxxxvii, 168, 169. Vas (I«), lxxxiv, lxxxvi, cxxiv. Vasconcellos (F. de Mendonca de), xcii. Vasconcellos (L. de), lxxv. Vazquez de Liaüo (Th.), cxxv, cxxvil Veen (A.), 24. „ (J- Jsz.), 13. Veer (Mr. E. de), xlvi, cxxxix. , (G. de), 33, 41. Veere, l, ux. Veiga (D. L. da), lxxx. „ (L. da), lxxvii, lxxviii. Veken (H. van der), xvm, xxxvii, lv, 176. Velaer (J. de), crv, 13. Velasco (J. r. de), cxxi, 125. „ (L. de), cxxii. Velo (B. Nunez), cxv. Venetië, xxvi. Venezuela, cxxii. Verde (Kaap), xxm, xxrv, ux, cxxix, 4, 75, 101, 151, 210. Verfhout, lxi, 133. Zie ook Brazielhout. Vergara (O. de), cxvm. Verhoeff (P. Wsz), xlv. Verhouven (A.) xxxvm. Verlanger (Schip), 195, 200,302, 307, 308. Vertiert (Verklaring van), 17,73. Verwijs en Verdam, 1,40,43— 45» 5°> 51» 54, 62, 71, 79. Vespuci (Fl. Amerigo), lxi. VlAMONTE, cxxih. I Viana, xv, xxi, xxii, 99—101, 103» io5» r°6Viaza, 133. Victoria (Da), lxix. „ (Espiritu Santo), lxxxvih. Vigo, xxrv. Villa de Gerez, 130. „ Rica, cxxii, 130. „ Vela, Velha, lxx, lxxxvih, cxuv, cxliii, 65, 71. Villegaignon (N. D. de), lxxiii. VlNA rossa, xvi. VlNAROZ, xvi. Visscher (J. G), xxv. Vlaamsche banken, 79. „ eilanden, 313, 314. Vlaardingen (Heerlijkheid), xu. Vliegend Hert (Schip), lvi, 161. Vlierden (B. van), xxxvm. VUSSINGEN, lxxxiv. „ (Schip), xxxvm. Vogel Struus (Schip), xxiv, xxxiii. Vogelaer (M. de), crv, 183, 184. Volante (Compagnie), xxrv. Vollenhoven (J. v.), xlvi, 85,86. Voorden (A. van), xxv. Vooreb, 66. Vos (Schip), 13. Vrancken (G.), 59. Vijgen (Wilde), 33. W. Waakjas (Verklaring van), 44. Waardt (J. Psz de), xxxvm. Wachtmans (H.), crv. Waeck Pye, 44. Wael (Griet de), xu. Wagenaer, xliii. Waghenaer (L. J.), 7, 77. Walraven (Schip), xxiv. Walvisch, 31, 35. Wancaerden (P.), zie Caerden (P. van). 252 Wap (Dr. J. J. F.), ci. Wapen van Amsterdam (Schip), 191. Ward, lxxxii. Warwyck (W. v.), xxxvm, 183. Wassenaar v. Obdam (Jhr. J.), 179. Waterkasteel bij Belem, 77. Watson (r. g.), cvii, c$ii. Webben (verklaring van), 71. Weber (Dr. m.), 28. Weert (S. de), xxxvm, c, 183. Weeskinderen (Kolonisatie) lxxi. Wesselaar tP. Dsz),tjviii. West-Indiê, xi, xrv, xvm, xxm, xxxiv, Liv, 57, 59, 101, 108, I09, «5, Ï76, 194, 208. West-indische Compagnie,cxliii. Westfriesche Compagnie, c. Westkusi; v. Afrika, xxviii, xlvii. Whithal, Whithorne (J.),lxxix, lxxxii, lxxxiii, lxxxvi. WlCHMANN (A.), lv. WicaiT, zie Wight. Wielinghe, 80. Wieringen (Fr. v.), 169,173,176, 178, 208. Wight, 79, 215. Wilden zie Indianen. Willem (Prins), xxxix, xlix, xliii. WlLLEMSZ (A.), 180. » (J.), l8o, 201, 208. „ (P.), xxxvi. » (W), xxvii. „ v. Caerden (P.) 181. WlLTBRAET (P.), xxiv. Winter (J.), lxxviii, lxxlx. Wissel (h. Asz), xvm. Withrington (R.), xix, lxxxiv— lxxxvi. Witsen (n.), i, 4, 8, 43, 67. Witte (J. de), 13, 14. „ Arend (Schip), en. „ Valk (Schip), 172. Witte Zee, xliii. Wittert (Fr.), 137, 188. Wittes (T. T.), cvi. Woelen (verklaring van), 74. Wolfaerts (Fr.), xxv. Wolven-eil, 28. wormer, xxiii, i03. Wraak (Scheepsterm), 17. X. Xavïer (Fr. J.), lxviii. Y. Yanacona's, cxxv, 37. Yaöez Pinzon (V.), lx, 73. Yguazu (Riv.), lxiii. IJseren Vercken (Schip), 8. IJZER, cxli, ii. Z. Zalm (Schip), 65. Zandbaai, cxliii. Zanen (D. C. v.), xuv. ZaRATE (F. de), cxxi. ,» (J. A. de), cxvm. I (J. O. de), cxix, cxx. „ (R. O. de), cxxiv. È Zeeland, vi, xxiv, xxvi, cm, 183, 191. Zeeland (Schip), xlv, 179. Zeelandia (Schip), xxxvm, ci, cu, Zeepaert (Schip), xxxm. Zeeuwsche Compagnie, c. Zeewolven, 27, 28. Zevenbergen, 181. Zierikzee (Schip), xxxvm. Zighinchor, xlvii. Zilver, xii, lxii, cxxvu, cxu, 62. Zilveren Wereld (Schip), zie Silveren Werelt. Zilvermijnen, cxu. 253 ZlSEMBERE, 78. Zoete rivier, xcv. Zon (Schip), zie Son. Zoute eilanden, xxviii. Zuidzee, 153. Zutphen (Schip), 179. Zwanen, 3 a. Zwarte Adelaar (Schip), 313. Zwarte Arend (Schip), cu. Behoort bij Werken uitgegeven door de Linschoten-Vereeniging. Deel XVI. CCraandyh VERBETERINGEN. Bh v (noot), regel 17 v. o. staat: zie p, xi hierachter, lees: zie p. ix hierachter. „ xxiv (noot), onderste regel staat: C. Heilinc, lees: P. Heilinc. # „ » regel 13 v. o. staat: 1598, lees: 1596. „ xliv (noot), regel 12 v. o. staat: De Petit, lees: Le Petit. „ l, regel *8 v. b.; li, regel 10 v. b.; lii, regel 3 v. b. alsvoren. „ lvii, regel 1 v. b. staat: sipe, lees: cipe. „ „ „ 5 v. b. staat: Annabom, lees: Annobom. ■ „ lxiv, „ 6 v.b. staaf: Martin, lees: Martim. f „ lxxxi, „ 2 v.*b. staat: vuvidor, lees: ouvidor. „ lxxxvih, regel 18 v. b. staat: Espirito, lees: Espiritu. „ xcviii, regel 4 v. b. staat: Gouden Wereld, lees: Gouden Werelt. < „ xcix (noot), regel 3 v, o. staat: de StoppelaeL,&«; De Stoppelaar. „ cxm, regel 13 v.b. staat: 1635, lees: 1535. » 33 (noot), regel 2 v. o. staat: Daagt, lees: Draagt. „ 63 (noot), regel 7 v. o. staat: Artus, lees: Arthus. „ 83, regel 7 v.b. staat: Rio de la Plato, lees.- Rio de la Plata. » I3S' » x3 v«°- staa!l: R-io de Janeira, lees: RiolSe Janeiro. „ 170, „ 9 v.b. staat: Clant, lees: Cant. te