WERKEN UITGEGEVEN DOOR DE LINSCHOTEN-VEREENIGING IX DIRCK GERRITSZ POMP ALIAS DIRCK GERRITSZ CHINA (1544—1604) LINSCHOTEN-VEREENIGING. Beschermvrouw : H. M. DE KONINGIN. Eere-Voorzitter : Z. K. H. PRINS HENDRIK. Bestuur in 1915: J. W. IJzerman, Voorzitter. (1919). Dr. H. T. Colcnbrander, Onder-Voorzitter. (1917). Wouter Nijhoff, Secretaris. (1918). Dr. D. F. Scheurleer, Penningmeester. (1918). Prof. Dr. J. Huizinga. (1919). Dr. W. J. Leyds. (1920). F. E. Baron Mulert. (1916). G. P. Rouffaer. (1916). Dr. F. C. Wieder. (1917). UITTREKSEL UIT DE STATUTEN. Art. 2. De Linschoten-Vereeniging heeft ten doel de uitgave in het oorspronkelijke, van zeldzame of onuitgegeven Nederlandsche zeeen landreizen en landbeschrijvingen. Werken van anderen aard worden slechts uitgegeven, indien daartoe bijzondere aanleiding bestaat. Art. 3. De Vereeniging bestaat uit eereleden, donateurs en gewone leden. Over het toetreden der leden beslist het Bestuur. De gewone leden betalen een jaarlijksche bijdrage van tien gulden. Donateurs zijn zij, die een bijdrage in eens van ten minste / 500.— aan de Vereeniging schenken, of jaarlijks een contributie van minstens f 25.— betalen. Art. 4. Het lidmaatschap loopt van den eersten Januari tot den laatsten December. Art. 5. De leden ontvangen een exemplaar van de werken, die door het Bestuur aangewezen zijn voor het jaar of de jaren, waarvoor zij hunne contributie hebben betaald. REGELEN VOOR DB UITGAVEN DER LINSCHOTEN-VEREENIGING. 1. Zooveel mogelijk zal elke Zee- of Landreis, dan wel Landbeschrijving, afzonderlijk worden uitgegeven. Slechts bij al te geringen omvang van een dezer, kan een andere tekst toegevoegd worden aan de uitgave; deze toe te voegen tekst moet evenwel aansluiten in onderwerp, of den hoofdtekst aanvullen. Groote teksten worden in meer dan een deel gesplitst. 2. Voor elke uitgave wordt den bewerker als eisch gesteld: dat zij bevat als Inleiding een korte Biographie van den schrijver van 't reisverhaal; een uiteenzetting van de Aanleiding tot de reis; en een Bibliographie van eventueele vroegere drukken van het reisverhaal; voorts opheldering in den vorm van Noten onder den tekst, daar waar de tekst opheldering vereischt; en een Register (of Registers), benevens een lijst van geraadpleegde werken met plaats en jaar van uitgave aan 't slot. 3. De bewerker heeft vrijheid, in zijne Inleiding het resultaat eener reis ook te beschouwen in zijn verband met later ondernomen reizen naar dezelfde streek of streken. 4. De noten onder den tekst moeten sober blijven, en niet vervallen in uitweidingen. Is er echter bepaalde noodzakelijkheid om dieper in te gaan op het een of ander gedeelte van den tekst, dan mag dat geschieden in eene Bijlage achteraan. Ook hier echter blijft soberheid plicht. 5. De tekst zelve moet met de grootste nauwkeurigheidherdrukt worden naar de beste oudere uitgave, c. q. nauwkeurig gedrukt naar het handschrift dat voor de uitgave dient. De origineele VI paginatuur van dien standaarddruk, dan wel van het handschrift, wordt in de uitgaven der Linschoten-Vereeniging tusschen groote haken [ ] doorloopend mede-opgenomen. 6. Als algemeene regel geldt dat de tekst onverkort wordt gedrukt. Uitlatingen zijn slechts dan veroorloofd, als het iets geheel onbelangrijks geldt. De bewerker moet dan echter in ee» noot toch rekenschap geven van wat hij wegliet. 7- Indien er voor de kennis van eene bepaalde Zee- of Landreis, behalve de aan den druk ten grondslag gelegde tekst, in archieven of bibliotheken nog andere bronnen bestaan, moeten deze bij de tftgave gebruikt en (indien noodig) in inleiding, noten of bijlagen verwerkt worden. 8. Het opnemen van kaarten en platen wordt aan den bewerker overgelaten, in overleg met de Commissie van voorbereiding. NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE LINSCHOTEN-VEREENIGING op 31 December 19141). Leden voor het leven : A. G. C. van Duyl Sr., Amsterdam. Donateurs: Mr. N. P. van den Berg, Amsterdam. Mr. C. Th. van Deventer, Den Haag, Surinamestraat. W. P. Groeneveldt, Den Haag, Groot-Hertoginnelaan 12. August Janssen, Amsterdam, Keizersgracht 690. M. Mees, Rotterdam, Veerkade 7. J. W. IJzerman, Den Haag. Bataviaasch Genootschap voor K. en W., Batavia. Leden. C. J. K. van Aalst, Amsterdam, Keizersgracht 608. C. Abels, Amsterdam, Prinsengracht 862. F. C. Baron van Aerssen Beyeren, Vlissingen. P. C. André de la Porte Jr., Amsterdam, Prins Hendriklaan 16. Mr. A. J. Andrée Wiltens, Den Haag, Fred. Hendriklaan 102. H. E. Baron van Asbeck, Woudenberg, Villa Nieuwoord. F. L. G. d'Aumerie, Scheveningen, Prins Willemstraat 19. Jhr. Mr. J. F. Backer, Amsterdam, Keizersgracht 639. J. F. L. de Balbian Verster, Amsterdam, Prinsengracht 579. J. Fred. Bangerfif Amsterdam, Weteringschans 227. Mr. J. Barlage Bussemaker, Deventer. 1) De secretaris houdt zich voor opgaven van onjuistheden in namen of adressen ten zeerste aanbevolen. VIII J. C. E. Bartelds, Dordrecht, 170 Singel. H. Beckering Vinckers, Zalt-Bommel. Chr. Beels, Amsterdam, Van Eeghenstraat 70. H. L. Becker, Rotterdam, Nieuwe Binnenweg 149. Mr. G. J. A. van Berckel, Den Haag, Laan van Meerdervoort 27. Mr. J. B. van Berckel, Den Haag, Buitenhof 46. Bibliotheek v. d. Handels Hoogeschool, Rotterdam. Mr. J. Bierens de Haan, Amsterdam. Prof. Dr. P. J. Blok, Leiden Th. W. Blijdenstein, Arasterdam, Heerengracht 544. Mr. W. B. Blijdenstein, Amsterdam, Heerengracht 572. A. G. Boissevain, Amsterdam, van Baerlestraat. Charles Boissevain, Naarden, Drafna. Walraven Boissevain, Amsterdam, Keizersgracht 143. H. de Booy, Amsterdam, Heerengracht 450. J. M de Booy, Vlissingen. A. J. Breda Kleynenberg, Delfzijl, Hótel de Beurs. W. Broese van Groenou Sr., Scheveningen, Parkweg ga. J. A. C. van Bruggen, Den Haag, Bezuidenhout 25. W. G. L. Brunings, Amsterdam, Wouwermanstraat 34. Dr. C. P. Burger Jr. Amsterdam, Overtoom 141. L. J. J. Caron, Den Haag, van Weede van Dijkveldstraat 47. J. H. Cohen Stuart, Delft, Oostsingel 18. W. J. Cohen Stuart, Scheveningen, Dirk Hoogenraadstraat 224. Dr. H. T. Colenbrander, Scheveningen, Frankenslag 129. W. Cornelis, Utrecht, Stadhouderslaan 67. V. C. Coster van Voorhout, Den Haag, Stadhouderslaan 88. H. Cox, Amersfoort, Utrechtsche Straatweg 110. C. Craandijk, Den Haag, Prins Mauritslaan 72. Patric Craraer, O verveen, Huize Dompvloed. J. T. Cremer, Santpoort, Duin en Kruidberg. Mevr. M. Croiset van der Kop—Croiset, Haarlem. D. Crol, Rotterdam, Leuvehaven 64. H. A. Crommelin, Den Haag, Juliana van Stolberglaan 14. Ernst Crone, Amsterdam, Hobbemastraat 4. A. F. H. Dalhuisen, Vlissingen. Departement van Marine, Den Haag. H. Dirkzwager, Maassluis. Mr. W. Dolk, Den Haag, Bezuidenhout 33. A. C. Dunlop, Den Haag, Riouwstraat 36. H. Dunlop, Delft, Mijnbouwstraat 12. C. van Eeghen, Amsterdam, Raadhuisstraat 34. Mevr. L. Elemans—Brouwers, Zalt-Bommel. W. A Engelbrecht, Rotterdam, Vijverweg 32. IX Mr. M. Enschedé, Den Haag, Daendelsstraat 33. H. W. Fischer, Leiden, Hooge Rijndijk 32. J. P. Funke, Den Haag, van Lennepweg 8. F. A. Gastman, Vlissingen. Mr. J. H. Geertsema Wz., Groningen, Zuidersingel 3». Geographisch Instituut te Utrecht. Dr. E. C. Godée Molsbergen, Den Haag, van Beuningenstraat 130. K. Groesbeek, Amsterdam, Vondelstraat. Dr. J. G. H. Gunning, Leiden, Vreewijkstraat 4 Mr. J. L. Gunning, Amsterdam, Amstel 220. S. van Gijn, Dordrecht, Nieuwe Haven 39. Dr. G. A. J. Hazeu, Den Haag, Riouwstr. 77. G. P. van Hecking Colenbrander, Hellevoetsluis. J. B. van Heek, Enschede, Noorderhagen. Prof. Mr. J. E. Heeres, Leiden. F. K. J. Heringa, Hilversum, Ministerpark. H. Hissink, Amsterdam, Jan Luykenstraat 96. Historisch Genootschap, Utrecht. G. W. W. C. Baron van Höevell, Den Haag, Theresiastraat 107. A. B. van Holkema, Amsterdam, Keizersgracht 611. G. J. Honig, Zaandijk. S. P. L'Honoré Naber, Amsterdam, van Eeghenstraat 5. Jhr. M. W. H. Hooft, Den Haag, Kanaalstraat 12. J. H. van Hoogstraten, Groningen. Jhr. H. T. Hora Siccama. Den Haag, Kneuterdijk. J. Hudig Dzn., Hilversum, Heuvellaan 7. W. C. Hudig, Rotterdam, Nieuwe Binnenweg 178. Prof. Dr. J. Huizinga, Leiden. Dr. J. de Hullu, Den Haag, Scheveningsche Veer 15. J. C. Joekes, Rijswijk (Z. H.), Nassaukade 5. Jhr. Mr. B. de Jonge, Zutphen. L. Keers, Amsterdam, Stadhouderskade 154. A. J. A. von Kellner, Den Haag, Laan Copes 3. J. B. J. Kerling, Den Haag, van Swietenstraat 134. Prof. Dr. H. Kern, Utrecht. Mr. J. H. Ketjen, Den Haag, Juliana van Stolberglaan 81. Prof. Dr. L. Knappert, Leiden. F. Koch Jr., Rotterdam, Veerkade r. Mr. F. C. Koch, Rotterdam, Westersingel 86. E. Kol, Amsterdam, Heerengracht 130. Kon. Bibliotheek, Den Haag. Kon. Instituut voor de Marine, Willemsoord. Kon. Instituut v. Taal-, Land- en Volkenkunde v. N. I., Den Haag. Kon. Paketvaart Mij., Amsterdam, Prins Hendrikkade 159. X N. V. H. A. Kramers & Zoon's Boekhandel, Rotterdam. F. G. Kramp, Amsterdam, van Breestraat 156. N. E. KröUer, Rotterdam, Westersingel 13. J. H. Kruimel, Amsterdam, Amstel 254. Dr. E. T. Kuiper, Amsterdam, Koninginneweg 2. Dr. A. Kuyper, Den Haag, Kanaalstraat 5. W. Laman Trip, Hilversum, Ministerpark 6. C. L. M. Lambrechtsen van Ritthem, Amsterdam, Sarphatistraat 14. Allert de Lange, Amsterdam, Damrak 62. N. Laseur, Utrecht. R. van Lennep, Amsterdam, Heerengracht 580. K. H. H. Leonhard, Schoten bij Haarlem, Rijksstraatweg 101. Dr. W. J. Leyds, Den Haag, Frankenslag 337. B. H. van der Linden, Den Haag, Schuytstraat 143. S. L. van Looy, Amsterdam, Keizersgracht ro8. Jhr. H. Loudon, Den Haag, Prinsessegracht 22. P. L. Lucassen, Amsterdam, Raadhuisstraat 29. J. M. Luden, Vlissingen. R. T. A. Mees, Utrecht, Drift 10. Anton Mensing, Amsterdam. J. Merkelbach Jzn., Amsterdam, N. Z. Voorburgwal 51. A. H. van der Mersch, Zeist, Driebergsche Weg. J. M. van der Mey, Amsterdam, Nic. Maesstraat 32. Dr. K. W. M. Montijn, Vlaardingen. F. H. van Moorsel, Nieuwediep, Wachtschip. J. J. Moret, Den Haag, Juliana van Stolberglaan 195. W. A. Mouton, Den Haag, Nassau-Dillenburgstraat 40. F. E. Baron Mulert, Ommen, Landhuis „Piet Hein". Abram Muller, Ajristerdam, Van Eeghenstraat 96. Gerard Muller, Amsterdam, Binnen Amstel 82. Prof. J. F. Niermeijer, Utrecht B. Nierstrasz, Amsterdam, Prins Hendriklaan 26. Paul NijhofF, Amsterdam, Oranje Nassaulaan n. Wouter Nijhoff, Den Haag, Lange Voorhout 9. Mej. Dr. J. Aleida Nijland, Amsterdam, Nicolaas Witsenstraat 21. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, Dordrecht. Openbare Leeszaal en Biblotheek, 's-Gravenhage. Openbare Leeszaal, Groningen. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, Leeuwarden. Nanne Ottema, Leeuwarden, Weerd 7. Mr. C. P. D. Pape, Den Haag, Prinsessegracht 20. Mr. M. I. Ridder Pauw van Wieldrecht, Leersum, Kasteel Broekhuijzen. Prof. Mr. P. Pet, Groningen, Heerenweg 22. J. M. Phaff, Den Haag, van Boetselaarlaan 80. XI Mr. Aug. Philips, Amsterdam, van Eeghenstraat 66. Mr. C M. Pleyte, Den Haag, Nassaulaan n. Mr. Th. B. Pleyte, Den Haag, Nassauplein ag. Prof. Dr. N. W. Posthumus, Rotterdam, Heemraadsingel. R. Posthumus Meyjes, Soesterberg. Ary Prins, Schiedam, Nieuwe Haven 153. Provinciale Bibliotheek van Friesland, Leeuwarden. W. J. Puhringer, Apeldoorn, Daendelsweg 62. P. A. Pijnappel, De Hoornboeg bij Hilversum. W. J. Rahder, Utrecht, Hotel des Pays Bas. Jhr. Mr. H. de Ranitz, Den Haag, Nassaulaan 4. J. A. A. C. Ridder van Rappard, Den Haag, Zeestraat 71. A. I. H. van Ravesteijn Szn., Rotterdam, Westerkade 31. Redaktie van „Het Nederl. Zeewezen", Den Haag, Cornelis Speelmanstraat 34. W. van Rede, Rotterdam, Schie 11. Mr. R. van Rees, Amsterdam, Keizersgracht 69. G. Ribbius Peletier Jr., Utrecht, Maliebaan 15. Jhr. J. A. Röell, Den Haag, 3e Van den Boschstraat. Mr. W. Baron Röell, Amsterdam. J. A. Rom Colthoff, Vlissingen. A. F. J. Romswinckel, Den Haag, Kanaal 12. Dr. A. G. Roos, Groningen, Ebbingestraat 47s,a. Rotterdamsch Leeskabinet, Rotterdam, Geldersche kade 18. G. P. Rouffaer, Den Haag, Frankenslag 89. Rijksarchief Den Haag. Rijksarchief in Noord-Holland, Haarlem. Rijksarchief in Zeeland, Middelburg. Rijks Ethnographisch Museum, Leiden. Rijks Hoogere Burgerschool, Gouda. Rijks Universiteits-Bibliotheek, Leiden. C. M. van Rijn, Amsterdam, Roemer Visscherstraat 33. A. Scheltema Beduin, Amsterdam, Singel 256. Dr. D. F. Scheurleer, Den Haag, Laan van Meerdervoort 53/. Mr. J. van Schevichaven, Amsterdam, Valeriusstraat 51. A. J. Schreuder, Arnhem, Klein Warnsborn. J. L. Willem Seijöardt, Amsterdam. E. Sillem, Amsterdam, Paulus Potterstraat 8. Jhr. J. W. Six, Den Haag, Prinsengracht 30a. Jhr. W. Six, Hilversum. Mr. G. van Slooten Az., Rotterdam, Westersingel 7. Prof. Dr. C. Snouck Hurgronje, Leiden. Stadsbibliotheek, Haarlem. Prof. Mr. S. R. Steinmetz, Amsterdam, Amstel 65. XII H. E. Stenfert Kroese, Noord wijk a/Zee. W. P. van Stockum Jr., Den Haag, Juliana v. Stolberglaan 43. J. E. Stork, Baarn, Prins Hendriklaan, Hnize „Sewa". W. Stork, Hengelo (O.). Jhr. Mr. Victor de Stuers, Den Haag, Parkstraat 32. Mej. E. Sara C. de Swart, Laren (N. H.). G. L. Tegelberg, Amsterdam, De Ruijterkade «3. J. P. Tetterode, Lochem. C. A. den Tex, Amsterdam, Tesselschadestraat 18. Tj. J. Twijnstra, Amsterdam, Lomanstraat 47. Vaderl an dsch Fonds tot aanmoediging van 's Lands Zeedienst, Amsterdam. F. T. Valck Lucassen. Brammen, Huize Sonnevanck. Vereeniging tot bev. v. d. Bel. des Boekhandels, Amsterdam,Singel 146. n Hou en Trouw, Amsterdam, Beursgebouw, kamer 28. „ Oost en West, Den Haag, Laan van Meerdervoort 195. „ Zeevaartschool, Vlissingen. F. H. Baron van Verschuer, Arnhem, Willemsplein 2. A. A. Visser, Scheveningen, Draadloos station. C. W. de Visser, Bloemendaal, Huize Denheim, Parkweg 1. Mr. G. Vissering, Amsterdam, Keizersgracht 7T. Prof. Dr. W. Vogelsang, Utrecht, Admir. v. Gentstr. 35. Mr. F. Vorstman, Bussum, Mecklenburglaan 14. Dr. A. G. C. de Vries, Amsterdam, Singel 146. Chr. H. G. de Vries, Amsterdam, Singel 146. B. H. de Waal, Den Haag, Bankastraat 135. P. W. van der Wal, Den Helder. F. G. Waller, Amsterdam, Vondelstraat 73. W. K. L. van Walree, Amsterdam, Keizersgracht 51 r. H. P. van Weideren Baron Rengers, Den Haag, Nassauplein 26. J. Wentholt, Den Haag. Juliana van Stolberglaan 40. J. C. van Wessem, Heemstede, Berkenrodestraat 29. Dr. F. C. Wieder, Vreeland. Jhr. C. H. A. v. d. Wijck, Den Haag, Amaliastraat 16. M. Wijt, Hellevoetsluis, Directie der Marine. Th. J. A. van Zijll de Jong, Den Haag, Fred. Hendrikpl. 29. Leden in Nederl. Oost-Indië. Dr. N. Adriani, Posso (Midden-Celebes). Th. L. Amold, Weltevreden. F. Bauduin, Batavia. K. F. van den Berg, Batavia, Javasche Bank. W. F. van Beuningen, Weltevreden, Tanah-Abang 30. XIII M. H. Bruyn, Sinabang (N. W. Sumatra). Wouter Cool, Batavia, Fegansaan 24. B. M. van Driel, Emmahaven bij Padang. H. E. Driessen, Weltevreden, 21 Gang Scott. K. van Dijk, Weltevreden. F. Eenhoorn, Batavia. L. J. Ginjoolen, Batavia. F. H. A. de Greve, Batavia. R. H. Haentjens, Batavia. J. H. Hondius van Herwerden, Weltevreden. Mr. H. 's Jacob, Batavia. D. Kaan, Weltevreden, R. A. Kern, Brebes, Java. Dr. T. B. Kolthoff, Weltevreden, 83 Kramat. Kon. Magn. en Meteor. Observatorium, Dir.Dr.W. v.Bemmelen, Batavia. C. A. Lens, Makassar. D. J. Baron van Lynden, Batavia. B. N. G. M. v. d. Maaten, Lho Seumawe, Arjeh, Sumatra. Mr. J. C. Mulock Houwer, Bandoeng. J. P. Remijnse, Batavia. C. L. J. Rooseboom, Bandoeng, ondern. Montaja. J. C. F. van Sandick, Palembang. S. A. Schaafsma, Salatiga. Secretaris Algem. Nederl. Verbond, afdeeling, Batavia, Batavia, Gang Chaulan 25. F. van Wageningen, Batavia, Departement van Marine. J. C. M. Warnsinck, Batavia. J. H. Zeeman, Batavia. Leden in het buitenland. Europa. België: Bibliothèque du Ministère des affaires étrangères, Bruxelles. Bibliothèque Royale de Belgique, Bruxelles. Prof. F. van Ortroy, Gent. Universiteits-Bibliotheek, Gent. Denemarken : Kong. Bibliothek, Kopenhagen. Duitschland': Commerz-Bibliothek, Hamburg. Kais. Universitats- und Landesbibliothek, Strassburg. XIV Kon. Bibliothek, Berlin W. Kön. B. Hof- und Staatsbibliothek, München. Kön. Universitats Bibliothek, Göttingen. Dr. O. Nachod, Grunewald-Berlin, Hagenstrasse 57. Frankrijk: Bibliothèque Nationale, Paris. Groot-Brittannii en Ierland: J. J. T. Blijdenstein, London, E. C, Threadneedlestreet 56. Bodleian Library, Oxford. British Museum, London, W. C. Francis Edwards, London W., 83 Highstreet Marylebone (a subscriptions). John Kitching F. R. G. S., London, S. W., Oaklands Kingston HUI, Queens Road. Library of the India Office, Westminster, London. Library of Trinity College, Dublin. London Library, London, S. W., St. James Square. Royal Colonial Institute, London, W. C, Northumberland Avenue. Royal Geographical Society, London W., I. Savile Row, Burlington Gardens. University Library, Cambridge. Italil: Nederl. Historisch Instituut, Rome. Oostenrijk-Hongarije: K. K. Geographische Gesellschaft, Wien, 33 Wollzeile. K. K. Hofbibliothek, Wien. K. K. Universitats-Bibliothek, Prag. K. K. Universitats-Bibliothek, Wien. Stadtbibliothek, Budapest. Rusland: Bibliothèque Impériale Publique. Petrograd. A. Lappo Danilevski, Petrogad, 1 Quai Nicolas, W. O. ri8B. F. Baron Otori, Légation du Japon an Ministère des affaires étrangères, Wladiwostok. Scandinavië: Kong. Bibliothek, Stockholm. Universitets-Bibliothek, Kristiana. Noord-Amerika. American Geographical Society, New-York City, Broadway and i56th Street. XV Dr. E. E. Blaauw, Buffalo, 337 Franklinstreet. Hackley Public Library, Muskegon (Michigan). Harvard College Library, Cambridge, (Mass.). Hispanic Society of America, New-York City, 156* Street West of Broadway. Library of Congress, Washington, D. C. Mercantile Library, St. Louis (Miss.). Newberry Library, Chicago, Illinois. New-York Public Library, New-York, N. Y. New-York State Library, Albany, N. Y. George Parker Winship, Librarian of the John Carter Brown Library, Pro- vidence, R. I. Yale University Library, New-Haven, Conn. Zuid-Amerika. Archivo Nacional, Rio de Janeiro. Australië. The Public Library of South Australia, Adelalde. Azië. Asutosh Mukhopadhyay, Calcutta, 77 Russian Road North, Bhowanipem. R. van Beuningen van Helsdingen, Singapore, Bukit Timah Road 484. J. N. Bouman, Hongkong. A. J. P. Hotz, Beyrouth. Ecole francaise d'Extrême Oriënt, Hanoi (Indo-Chine francaise). Raden Haröen al Rasjid, Djeddah (Arabic). II I DIRCK GERRITSZ POMP l ALIAS DIRCK GERRITSZ CHINA DE EERSTE NEDERLANDER DIE CHINA EN JAPAN BEZOCHT (1544-1604) ^L L IÜOO 0<| ZIJN REIS NAAR EN VERBLIJF IN ZUID-AMERIKA GROOTENDEELS NAAR SPAANSCHE BESCHEIDEN BEWERKT J. W. IJZERMAN MET TWEE KAARTEN 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1915 ORUKKEKIJ KOCH & KNUTTEL — GOUDA INHOUD. Bladz. Voorbericht. Hoofdstuk : I. Inleiding x II. Verblijf in IndiS e III. Reis naar Zuid-Amerika 24 IV. Verhoor van zes schepelingen van het Vliegend Hert ... 54 V. Terugkeer naar het vaderland 01 Bijlagen : I. Spaansche tekst van het verhoor van Dirck Gerritsz te Santiago 111 II. Spaansche tekst en Nederlandsche vertaling van het verslag van den Onderkoning van Peru aan den Koning van Spanje, loopende van 22 Juni 1599 tot 17 Juli 1600 125 III. Spaansche tekst van den brief van den Onderkoning van Peru, Don Luis de Velasco, aan den Koning van Spanje, d.d. 18 Mei 1602 IV. Verklaring van Laurens Claesz van Antwerpen, hoogboots¬ man van het Vliegend Hert, zonder datum maar in of na 1607 afgelegd I59 V. Toelichting bij de Kaart van Plancius door Dr. F. C. Wieder . 162 Bladwijzer 177 Lijst van aangehaalde werken iqi Kaarten: 1. Kaart van een gedeelte van Zuid-Amerika van Plancius, achteraan in omslag. 2. Kaart van Zuid-Amerika (door C. Craandijk), achteraan (uitslaand). VOORBERICHT. Een groot gedeelte der volgende bladzijden isgewijdaan de reis van Dirck Gerritsz naar Zuid-Amerika. Daarbij is in het oog gehouden, dat thansin bewerkingis de uitgave van het „ Wijdtloopigh verhoef' van den „Chirurgen" M. Barent Jansz, waarin de lotgevallen der vloot van Mahu en de Cordes tot het einde der overwintering in de straat van Magalhaes uitvoerig worden behandeld. Daarna werden de vijf schepen door storm verstrooid en volgde elk zijn eigen weg. In het genoemde journaal wordt beschreven, hoe het Geloof onder Sebald de Weert de terugreis naar het vaderland maakte. Dtgeschiedenis der vier andere schepen valt in op zich zelf staande épisodes uiteen, en wel i°. in het verblijf van de Hoop en de Liefde in de wateren van Chili, gelijktijdig met het Vliegend Hert, November ZS99! in den ondergang van de Hoop en het bereiken van fapan door de Lief de (aHas Erasmus) ; 3'. in het oponthoud van'de Trouw in den Chilol Archipel en d*. in de aankomst van dat schip in de Molukken. Het vergelijken der bijzonderheden, welke door Dirck Gerritsz en de zijnen in de hun afgenomen ver hoor en werden medegedeeld, met het „ Wijdtloopigh verhoer', is aan den bewerker daarvan overgelaten. Hierachter wordt alleen in nadere beschouwingen getreden omtrent het gebeurde in de eerste der genoemde periodes, het verblijf van de Hoop en de Liefde bij het eiland Santa Maria en de overgave van het Vliegend Hert aan de Spanjaarden te Valparaiso. Afschriften van eenige daarop betrekking hebbende onuitgegeven Spaansche stukken werden in het Rijksarchief gedeponeerd. Het zijn, behalve de hierachter reeds afgedrukte, de volgende: 1. Acuerdos Generales que se hicieron en Lima para socorrer lasProvinciasde Chile.y para aprestary poner en orden la Armada Realy para tornar mas Navios sifuesen menester para ella,y proveerlos de vastimentos y municiones necesariaspara seguir los enemigos corsarios que entraron en aquella Mar del Sury para hacer Artilleriay tornar dos culebrinas, y el Navio Don Gil para que estubiese de A rmada, y para XXII que se gasfase lo necesario de la Real Haciënda;y ultimamente la Instruccion que se dió al General Don Juan de Velasco. 2. Declarationes de los Olandeses que vinieron de Chile. 3. Instrucción ') de lo que Don Gabriel de Castilla mi Tenientede Capitan General ha de hacer eon el Armada Real que se le entrega de dos Naviosy un Patax, Genie, Artilleria y Municiones, para eon ellayr d las Provincias de Chile, en busca de los enemigos Cosarios que han entrado y entraren en es/a Mar del Sur,y & los demas efectos que en esta Instrucción se le ordenaren. 4. Provision,i instrucción dada por el Virrey del Peru Don Luis de Velasco & Don Juan de Velasco General de una parte de A rmada de aquella Mar destinada al seguimientoy pesqueria de los 2 Navios olandeses que entraron en ella por el Estrecho de Magallants;para que esta esquadra de su cargo despachase la Galizabra nombrada .... con su CapitanDon Ordofio de Aguirre al Puerto de Arica para conducir laplata de S. M.y particulares que habia en el mismo Puerto al del Callao de Lima. 5. Titülo de General que dió el Virrey de Mexico, Conde de Monte-rey & Don Juan de Velasco, General de la Armada del Peru, para serlo en las Mar es de Nueva Espana, confirmando el que traya del Virrey del Peru,fho en Mexico &31 de Ju Ho de 1600. 6. Brief van Don Francisco de Quinones, Gouverneur van Chili, aan den Koning van Spanje dd. 20 Februari 1600. Van deze gelegenheid maak ik gebruik, om mijn har telg ken dank te betuigen aan allen, die mij door het geven van inlichtingen of op andere wijze hun steun hebben verleend, in het bff'zonder aan de Heer en Dr. F. C. Wieder, G. P. Rouffaer, Mr. J. de Vries van Doesburgh, Prof. Dr. A.A. Pulle, Dr.J. de Hullu, Mr.J. Veder en W. C. Muller. J.W.IJ 1) Van den Admiraal Don Juan de Velasco. I. Inleiding. Als er iemand is, die, ia hetleven teruggekeerd, zich niet zou mogen beklagen over te geringe aandacht, aan zijn persoon door het nageslacht geschonken, dan is het zeker Dirck Gerritsz van Enkhuizen. In het laatst der zestiende en het begin der zeventiende eeuw, bij de snelle opkomst der gröote vaart en het krachtig opbruisen der levenskracht , van de jonge Republiek der Vereenigde Nederlanden, vervulde hij, man noch van buitengewone gaven, noch van bijzondere energie, slechts een ondergeschikte rol. Toch werd hij veelvuldig besproken en zeer verschillend beoordeeld; dat naar aanleiding zoo van hetgeen hij wèl, als van hetgeen hij niet gedaan heeft. Eerst in 1899 nedr. Prof. Dr. Arthur Wichmann in een grondige studiex) met zorg bijeengebracht alles, wat in gedrukte stukken omtrent hem bekend is, zoomede wart uit onuitgegeven bescheiden, berustende in het Rijksarchief, over hem kon worden opgespoord. Achtereenvolgens werden vier punten door den schrijver nagegaan. 1°. Of Dirck Gerritsz de eerste Nederlander is geweest, die Japan bereikt heeft. Het antwoord luidt bevestigend. Terwijl de tijd van zijn eerste verblijf niet meer te bepalen is, staat vast, dat hij in de jaren 1585 en 1586 in de havenplaatsen Macao en Nangasaki langeren tijd vertoefd heeft. 2°. Of hij zijn landgenooten den weg naar Japan gewezen, en daardoor den eigenlijken stoot gegeven heeft tot de winstgevende handelsbetrekkingen, die zij gedurende langen tijd alleen — ten minste onder de Europeesche volken — onderhouden hebben. Ook 1) Dirck Gerritsz. Ein Beitrag zur Entdeckungsgeschichte des i6'« und 17*»» Jahrhunderts. Groningen, 1899. De nit deze studie overgenomen noten zijn in de volgende bladzijden met(W) gekenmerkt I 2 hierop is het antwoord bevestigend. Aan zijn opwekking is het te danken, dat de schepen de Hope en de Liefde in 1599, van het eiland Santa Maria op de kust van Chili, de vaart naar Japan ondernamen, waarvan slechts het laatstgenoemde dat doel bereikte. Zeker is, dat de daar aangekomen Hollanders het aanknoopen van handelsbetrekkingen hebben voorbereid. 30. Of hij gewichtige mededeelingen over de Westkust van ZuidAmerika opgesteld heeft, die bij de Instructie van Admiraal Jaques 1'Hermite gebruikt werden, toen deze in 1623 met de „Nassausche Vloot" in zee zou gaan. Daarop luidt het antwoord: werkelijk heeft hij mededeelingen betreffende Chili en Peru gedaan, die in dien tijd nieuw, en derhalve voor de expeditie van 1'Hermite van belang wareni 4°. Of het naar hem genoemde Gerritszland, dan wel de Dirck Gerritsz-Archipel op 640 Z.B. door hem ontdekt is. Daarop nu, is het antwoord ontkennend. Het gerucht, dat op die breedte met sneeuw bedekt hoog land werd gevonden, is niet afkomstig van hem zeiven, maar van een mededeeling, gedaan door Laurens Claesz, die als hoogbootsman op Dirck Gerritsz' schip gevaren had en met hem te Valparaisogevangenwasgenomen.InSpaanschendienstovergegaan, heeft deze Laurens Claesz, na zijn terugkeer in het vaderland, verklaard, dat hij, aan boord van een der schepen onder bevel van Admiraal Don Gabriel de Castilla, in Maart 1603 geweest is op 640 Z.B., en dat zij aldaar hadden „veel sneeus", zonder meer. Vaneen vastland, met sneeuw bedekt en gelijkende op Noorwegen, is geen sprake. ') De genoemde studie houdt zich niet uitsluitend met Dirck Gerritsz bezig, maar behandelt ook uitvoerig de lotgevallen van elk der vijf schepen, die in 1598 door Johan van der Veken, Pieter van der Haegen en Co. met zooveel zorg uitgerust voor de eerste vaart naar Indië, bezuidwesten om door de straat van Magalhaes, elk hunne eigen lijdensgeschiedenis hadden doortemaken-Evenminalshet peetschap van heiligen de Spaansche en Portugeesche vaartuigen kon behoeden tegen de gevaren der zee, blekende namen der Hollandsche schepen een gelukkig omen. De Hope verging mé't man en muis op weg naar Japan; de Liefde bereikte dat land in diep droevigen toestand; de Trouwe viel in handen der Portugeezen op Tidore; hetGheloove keerde na een mislukte poging om de Straat uit te komen, moedeloos naar het vaderland terug, en de Blijde Boodschap werd te Valparaiso aan de Spanjaarden overgegeven. 1) Zie Bijlage IV. 3 Na het overlijden van Mahu (in den nacht van 23 op 24 September 1598) had Dirck Gerritsz, Sebald de Weert als Kapitein op het laatste scheepje, een jacht van 75 last (de Hope mat 250 last) sedert verdoopt tot het Vliegend Hert, *) vervangen. Op hem rustte, ten gevolge van de verklaring van een zijner ondergeschikten, de verdenking schip en lading heimelijk aan de Spanjaarden te hebben verkocht. 3) Op het onwaarschijnlijke dezer handeling wordt met nadruk gewezen. Aan het bericht omtrent het voorkomen van land op 64° Z.8., dat ook ter kennis kwam van Isaac Lemaire, wordt een uitvoerige behandeling der ontdekking van straat Lemaire vastgeknoopt. De verdienste van den vader, den man van het denkbeeld en van de voorbereiding, en die van zijn zoon Jaques, den man der uitvoering, worden uiteengezet, en beider goed recht tegen hunne vijanden verdedigd. Na een zoo grondig en een zoo veelomvattend onderzoek, zou er zeker geen aanleiding zijn, om zich weder met Dirk Gerritsz bezig te houden, indien er geen nieuwe, in hoofdzaak Spaansche, bronnen te raadplegen waren, die zoowel op zijn lotgevallen als op zijn karakter scherper licht werpen dan te voren. In het algemeen zijn onze bibliotheken schaars van oude Spaansche boeken voorzien, en is het bezwaarlijk gewenschte werken machtig te worden. Dit is te verwonderen als men nagaat, welke lange en veelvuldige aanrakingen tusschen Spanje en ons vaderland bestaan hebben. Eerst in de laatste vijftien jaren heeft het Kon. Instituut voor Taal, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië te 's-Gravenhage, loffelijke en welgeslaagde pogingen aangewend, ook op dit gebied zijn boekenschat uit te breiden. Wordt in die richting voortgegaan, dan zal langzamerhand een belangrijke leemte zijn aangevuld. Veel belangrijks voor onze Koloniale geschiedenis, berustende in de Spaansche archieven, bleef nog onuitgegeven. In het bijzonder kan uit het Archivo general de Indias te Sevilla nog veel aan het licht gebracht worden. Daar is de geheele correspondentie tusschen het moederland en de verschillende koloniën bijeengebracht en zorgvuldig geordend. En dat beteekent wat; want waren de Spanjaarden veelal helden te water en te land, zeker niet minder waren ze dat achter de schrijftafel. Er viel heel wat mede te deelen, waar 1) Of het Vliegend Hart (hart niet in denzin van lichaamsdeel; „ciervo", niet „corazon"). 2) De Jonge, De opkomst van het Ned. gezag in O. I., Dl. II, p. 219. —; waar deze beschuldiging het eerst voorkomt. 4 de kleinste bijzonderheden moesten worden gemeld; heel wat te vragen, waar doorloopend gebrek, dikwijls aan het noodigste, bestond. Een andere gelegenheid tot studie biedt het Deposito hidrografico te Madrid, waar een groote hoeveelheid afschriften van stukken, betrekking hebbende op de geschiedenis der Spaansche marine, verzameld en gemakkelijk te raadplegen zijn. Daaronder worden er verscheidene gevonden, die nieuwe bijzonderheden brengen omtrent dé eerste zeetochten der Nederlanders naar Oost en West. Drie daarvan houden verband met de geschiedenis van Dirck Gerritsz; te weten: i ° het verhoor, hem afgenomen te Santiago op 10 Februari 1600, bijna drie maanden nadat hij zich had overgegeven; 2* het verslag van den Onderkoning van Peru aan den Koning, omtrent de voorvallen in de Stille Zuidzee van 2 December 1599 tot 17 Juli 1600; 3' de besluiten, door den Onderkoning en zijn Raad, naar aanleiding van de ingekomen berichten, genomen tot verdediging van het rijk, van 3 December 1599 tot 7 Februari 1600. Uit Sevilla konden daaraan nog drie andere worden toegevoegd; nl.: i° het verhoor van 11—20 December 1599 te Callao afgenomen aan zes schepelingen van het Vliegend Hert, die te Valparaiso gevangen genomen waren; 2° een brief van den Onderkoning van Peru aan den Koning, bij de opzending van drie voor uitlevering bestemde gevangenen, dd. r8 Mei 1602; 30 een brief van den Gouverneur van Chili aan den Koning, dd. 20 Februari 1600. De inhoud dezer bescheiden wordt op gelukkige wijze aangevuld door Crescente Errazuriz' „Seis Afios de la Historia de Chile" (23 de Diciembre de 1598—9 de Abril de 1605) ;3) een werk met echt Spaansch chauvinisme geschreven, waarin vele archiefstukken, wel niet in hun geheel, maar dan toch grootendeels, woordelijk zijn overgenomen. Van deze stukken zal in het nu volgend overzicht van Dirk Gerritsz' leven mede gebruik worden gemaakt. Daarbij zal dan tevens gelegenheid bestaan, zijn tot dusver openbaar gemaakte geloofsbrieven, voor zooveel noodig, aan een nader onderzoek te onderwerpen. 1) Op de aanwezigheid dezer afschriften werd ik opmerkzaam gemaakt door Dr. F. C. Wieder, die bet Deposito hidrografico bezocht met het oog op zijn onderzoek naar Oudhollandsche kaarten in Spanje. Met dankbaarheid zij vermeld de welwillendheid en hulpvaardigheid, door mij ondervonden van den Bibliothecaris dezer instelling, Don Joaquin de Ariza y Estrada, van den Directeur van het Archivo general de Indias, Don Pedro Torres Lanzas en van den, bij het laatste werkzamen, ambtenaar Don Francisco Navas del Valle. a) Santiago de Chile, 1881 en 1882. II. Verblijf in Indië. Volgens eigen verklaring *) was Dirck Gerritsz een zoon van Gerrit Maertensz en Elisabeth Dircksdr te Enkhuizen. Uit het feit, dat hij, bij zijn vertrek naar Indie op 7 April 1568, drie en twintig jaar oud was, volgt dat hij in 1544 of begin 1545 moet zijn geboren. Reeds op elfjarigen leeftijd werd hij naar Lissabon gezonden, waar twee zusters van zijn vader met aldaar gevestigde Nederlandsche kooplieden gehuwd waren. De handelsbetrekkingen met Portugal waren in dien tijd zeer levendig. Voortbrengselen en koopwaren uit de Portugeesche koloniën werden te Lissabon aangevoerd, en van daar met niet-Portugeesche schepen naar elders overgebracht, Daar was dus een uitstekende leerschool voor jonge lieden, die zich in de praktijk voor handel en scheepvaart wilden bekwamen, waarvan veelvuldig gebruik werd gemaakt. De ooms namen de zorg voor Dirck's opvoeding op zich. Vijfjaar ging hij ter school, waar hij de Portugeesche taal leerde lezen en schrijven. Zoo voorbereid, voer hij eenige jaren als tolk en schrijver op Nederlandsche schepen. Het ontbreken van eenig onderteekend geschrift van zijn hand, mag dus niet aan gebrek aan kennis van de schrijfkunst worden geweten. Als zoo velen zal hij gemakkelijker en aardiger hebben verteld, dan op schrift gesteld. In 1568 scheepte hij zich als passagier in op de Santa Clara, een der vijf schepen van de vloot, die jaarlijks omstreeks Goeden Vrijdag van Lissabon naar Goa vertrok, met de bedoeling om in Indië te blijven en daar fortuin te maken. Omtrent zijn werkzaamheid in de kolonie deelt hij zelf niets an- t) Zie het hierachter afgedrukte verhoor, Dirck Gerritsz na zijn gevangenneming afgenomen te Santiago, p. 28 en verder Bijlage I. 6 ders mede, dan dat hij in de stad Goa bleef, en zich bezig hield in dienst van den Koning van Portugal op de Indische vloten. Uit Jan Huygen van Linschoten's Itinerario ») kan eenigszins worden nagegaan, waarin die dienst bestond. De glorietijd der Portugeezen in Indiè" was voorbij. Ontdekkingsreizen en veroveringstochten behoorden tot de geschiedenis. Krachtsinspanning was noodig om te behouden wat men had. De taak, die het kleine en slecht bevolkte moederland door den loop der wereldgebeurtenissen op zijn schouders had genomen, begon zwaar te drukken. De weinige schepen van oorlog lagen geruimen tijd stil in de havens. Gewoonlijk werden zij tegen den zomer, begin September, in zee gebracht, om koopvaarders of handelaars te begeleiden en te beschermen, dan wel tot het najagen en opvangen van zeeroovers, die de kusten meer en meer onveilig maakten. In den wintertijd werden ze opgelegd. De dienst was dus verre van opwekkend; er bleef vrije tijd genoeg, en hier was, als overal, ledigheid des duivels oorkussen. Spel en drank, en niet het minst de vrouwen, gaven een gevaarlijke afleiding. Vooral de laatsten; Jan Huygen kan bijna geen woorden genoeg vinden om „die stoutigheydt ende onkuijsheydt" te schilderen „van de Vrouwen van Indien, die al meest in 't ghemeen over een tou gheweven zijn". 2) Hij raakt daarover niet uitgepraat. Zijn beschrijving bereikt haar hoogtepunt in het verhaal van de slachtplaats te Goa, waar de weggeworpen hoorns, volgens zijn eigen waarneming, wortel zouden schieten in den steenachtigen bodem, s) Waar de ernstige, werkzame Jan Huygen, onder de vleugelen van den vroomen Aartsbisschop, niet verschoond bleef van aanslagen op zijn deugd, 4) zal het Dirck Gerritsz wel niet anders zijn gegaan. De kring, waarin hij iterkeerde, moest weinig verheffend op zijn moreel werken. Te Goa waren verscheidene vreemdelingen gevestigd, waaronder sommige, die heel wat op hun kerfstok hadden. Ze verdienden hun brood in 's Konings dienst, dan wel met handel of eenig handwerk, en waren uit den aard der zaak op elkanders gezelschap aangewezen, s) Dirck stond op goeden voet met zekeren Johan i) Opnieuw uitgegeven door de Linschoten Vereeniging in ioi», bewerkt door Prot Dr. H. Kern. Deze uitgave wordt steeds bij volgende aanhalingen bedoeld, a) Itinerario, Dl. II, p. 117,118. 3) Itinerario, DL II, p. 14. 4) Itinerario, Dl. II, p. 13. 5) Itinerario, Dl. II, p. 119. „ende ghelijck als die vreemdelinghen terstont buytens landts 7 du Xena, *) een Franschman uit Dieppe, die als tamboer uitgekomen, nu trommen en riemen voor de koninklijke galeien vervaardigde. Omstreeks 1573 toch, was hij peter bij den doop vaneen dochter uit Xena's huwelijk met een inlandsche vrouw uit Bala-ghat. Van die familie zou hij genoegen beleven! Het pleit voor Dirck Gerritsz, dat hij niet, als zoovele anderen, in Goa te gronde is gegaan. Wel is hij in de eerste 15 jaar van zijn verblijf op den maatschappelijkea ladder weinig gestegen, hoogstens van busschieter tot constabel, want als zoodanig treffen we hem in 1583 aan—en de volgende 5 jaar zouden hem niet verder brengen— maar twee zaken strekken hem tot eer, na een zoo lang verblijf in een zoo ontzenuwende omgeving. Hij behield zijn geloof in de vrouw, en hij wist de vriendschap te verwerven en te behouden van Jan Huygen van Linschoten. In 15 82 of 83 trad hij in het huwelijk met Johanna Willemsdr, geboren te Brussel. Aan een dochter des lands heeft hij zich niet gewaagd. Als constabel zal hij, waar de gelegenheid zich voordeed, wel niet nagelaten hebben door handel wat te verdienen; koopman was hij, en als zoodanig keerde hij naar het vaderland terug, niet in naam, maar inderdaad. Een voordeelige reis naar China en Japan zal zijn bezit zoo hebben vermeerderd, dat hij tegen de kosten eener huishouding niet behoefde op te zien. In deze omstandigheden maakte hij kennis met Jan Huygen van Linschoten, die, in dienst van den nieuw benoemden Aartsbisschop Dom Frey Vicente da Fonseca, den 2isten September 1583 te Goa was aangekomen. Jan Huygen was toen 20, Dirk Gerritsz 39 jaar oud. Hun eerste samenzijn duurde slechts enkele maanden, maar toch lang genoeg om goede vrienden te worden. Reeds in April a) 1584 vertrok Dirck voor de tweede maal naar China en Japan; de perzik smaakte naar meer. Linschoten benijdde zijn vroegeren stadgenoot; hij had grooten lust mede te gaan, maar de middelen daartoe ontbraken hem. Dit deelde hij aan zijn ouders mede in zijn tweeden 3) brief uit Indiè, welke in het laatst van dat jaar, of het begin van het volgende, werd verzonden. kennis maken met malcanderen, principalijck aldaer in Indien, daerder weynigh zijn, ende alle vreemdelingen, het zy van wat Natiën dat het zijn, uytghenomen Portugesen, converseren met malcanderen als Broeders, welcke is haren besten troost." 1) JeanDuchêne? 3) De gewone tijd van vertrek van het voor Macao en Nangasaki bestemde schip. Itinerario, Dl. I, p. 100. 3) De retourvloot van 1583 had berichten van hem overgebracht door zijn broeder Willem Tin. 8 Van dien brief is een slordig afschrift bewaard gebleven achter een dagboek van Arend van Buchell, *) onder verschillende copieën van andere stukken. Enkele passages daaruit zijn herhaaldelijk afgedrukt, a) maar, wat tot dus verre onopgemerkt bleef, ook het laatste gedeelte (beginnende met „het land van Indien is een goet lant voor den geenen, die wat in handen heeft"), werd reeds in 1592, met geringe redactiewijzigingen, zonder vermelding van den naam desschrijvers, onder de oogen van het publiek gebracht. Dit geschiedde in den „Thresoor der Zeevaert" van Lucas Jansz Waghenaer, waarop hierachter wordt teruggekomen. De voornaamste afwijkingen van het handschrift, die hier en daar niet weinig tot de duidelijkheid bijdragen, zijn in noten aangegeven. Den man, voor wien de briefin de eerste plaats bestemd was, heeft hij niet meer bereikt. Linschoten's vader, Huyg Joostensz, was reeds in het laatst van 1583 overleden. 3) Wij laten het schrijven, voor zoover bekend voor het eerst, in zijn geheel volgen. Beminde vader ende moeder, Usal gelieven te weten, dat ic alhier in Indien noch sy by den Ertsbischop, als ic UL. wel breeder gescreven hebbe mit my broeder; ende dencke alhier te blijven, soo lange dat ic eenige commoditeyten vinde ome te gaen over lant, naer Italien; t es een reyse seer gemeen ende comen alle iaers veele Italianen ouer lant in Indien j hier syn oeck sommige Nederlanders gecomen ouer lant, ea men mach wel met hondert ducaten deur geraecken; indien mij Godt gesont spaert, ensal anders geen wech nemen dan ouer lant. Hier syn 't iaer voorleden gecomen 4 Engelsche over lant tot Goa; syn tot Lonnen tseyl gegaen, ende gevaren 1) Rijksarchief. Aanwinsten 1882, 212B p. 136—138. a) Zie o. a. Itinerario I, p. XVIII en XIX, Wichmann, p. 3, noot 1, p. 6. 3) S. P. 1'Honoré Naber. Reizen van Jan Huygen van Linschoten naar het Noorden (1594—1595). Ed. Linsch. Ver. 1914, p. XXXIII. Copie van eenen brief, die een soon scrijft aen synen vader, gnt Huych Joosten van Haerlem, ende Maertgê Henrics, syn moeder, van Schoonhoven, nu wonen tot Enckhusen. 9 door die strate Gybralter tot in Trypoli, een zeestadt in Turkien, ende vandaer ouer lant tot hier in Goa. Dese werden hier gevangen gevoert vande Portugesen, seggende dat het ketters waren; wy raaectent met den Bitschop, dat rij vuytgeraecten; dese hebben ons groote vrintschap bewesen. Sy brachten alhier wel seuen ofte acht dusent ducaten *) aen coopmanschap als lakens, soffranen ende andere waren; twee van haer spraecken goet dufts, want sy langen tyt in Nederlant gehandelt hadden; ende mosten hier borch stellen voor aooo ducaten, dat sy niet souden wech gaen; sy gaven haer borch noo ducaten in haer handen; de selfde Engelschen hebben mij den wech altemael in scrift gegeven, ») ende is so vrij te gaen door Turkyen als door Hollant ende vrijer. Men mach door Jerusalem gaen, wil men; ende alle dingen syn seer goede coop over wech. Daer gaen alle iaer van hier drie ofte vier hondert personen teffens, ende gaen op kamelen, eerst van hier te water op Ormus, is van hier 400 mylen, een stadt in Persen; de Portegesen hebben daer een Fortresse, ende gaen alle iaer veel schepen daer na toe, brengende van daer Comanschappen als peerlen, alcatifes en andere costelicke waren; ende daer is grote trafique van Turquen ende Indianen. Van daer gaet men naer Balsara, 3) is van Ormus 200 milen; van daer na Babilonien sy 430 milen; va Babil tot Aleppo, een stadt in Syria sy 450 milen; is een stat van grote trafycque ende wonen veel Christenen, als Italianen, Engelschen, Francoisen, Hoochduytsche ende andere natiën; hebben oeck Christen kercken. Van hier is trafycq op Indien door geheel Turquyen, Italien, ende Vrancryck, Engelant ende andere landen; van Aleppo nae Tripolij'4) syn 90 milen; dit is de haven, daer de schepen van alle wegen aencomen; ende van daer gaetmen op camelen na Aleppo, daer die factoren ende coopluden wonen alsboven. Wilmen te Jerusalem gaen, so gaet mê van Tripoly na Damasco, dat syn 60 milen; van Damasco na Jerusalem syn 30 milen. Om te gaen van Jerusalem na Venegien, so neempt men oeck eenen andern wech, sonder tot Tripoly te comen; als van Jerusalem na Ramar S) sy 40 mil.; van Ramar na Cyperen syn 30 mil.; van daer na Candien 220 milen; van Candien na Santen 6) 180 mil.; van Santé tot Salomon 7) syn 30 mil.; van Salomon tot Sara 8) sy 40 mil.; va daer tot 1) Een Port. ducaat of crusaat = 400 rees, toen ± 84 groot vlaamsch = ƒ2.10. Zie Mr J. Nanninga Uitterdijk, Een Kamper handelsbuis te Lissabon 1572—1594- Zwolle, 1904. p. LXXXIX, XC. 2) Zie omtrent deze Engelschen: Itinerario, Dl. II. p. 81 tot 87. Het waren John Newbery, Ralph Fitch, William Leedes, James Story. De Jezuïet Thomas Stephens hielp hen. Zie Sinclair. The Travels of Pedro Teixeiro, Hakluyt Soa, 1902, p. XXVI. 3) Basra. De afstanden verdienen geen vertrouwen. 4) Tripoli of Tarabolus in Syrië. 5) Ramaath, Rama, bij Jaffa. 6) Zante (Zakynthon). 7) Salona. 8) Zara. *»•.! 1 IO Groffa1) sy so mil.; van Groffa tot Polla *) $6 mil.; va Pollana Parente 3) sy 99 mil.; van Parenta na Malamocho 4) sy 24 mil.; van daer tot Vinegia 5) sy 3 mil. Somma in als 6) van Goa tot Vinegien 9389 milen; ende om te water na Portugal sy 6000 milen, ende heeft men aooducaten van doe, om alleen die costen op die schepen te copen; en de te lande ca men met hondert ducaten reysen, efi met de andere hondert noch so veel winnen. Men gaet te lande in vyf ofte ses maenden, ende besiet veel ende vermaerde plaetsen ende te water vaertmen in acht maenden en sien niet dan water ende lucht,endeverdriet; te lande heeftmen alle dage versch water ende spyse, ende vreempt volck, vreemde manieren; eBte water stinckent water met wormen somtyts, ende quaet biscuit en groot torment en moelickhey t. Nu mach U L. selfs considereren, welcke van twee beter genomen is. Soo my God deHeerespaert metgesötheyt, nebbe belooft niet thuys te comen, voordat ic eerst so goeden Italiaens salconnen als Spaens, ende Italien besien soot mogelicis. Hoochduytslant ende Vrancryck; ende alsdan mach men alles sien waert heen wil; my hart denct anders niet, nacht en dach, dan om vreemde landen te besien; so weet men wat te vertellen alsmen oudt is. Daer en is geen tytquader versleten als een iongman op sf moeders küecken te blyven, gelyck een babock, 7) ende weet niet wat armoede noch weelde is, noch wat de werelt in sich heeft, twelck dickwils oorsaeck is van haer verderffenis. Myn sin waer wel om te gaen naer China eH Tappan; dat is noch eens so veere als van hier naer Portugal, ende men is drie iaeren op den wech; hadde ic eenhondert ducaten twee ofte drie, conde wel ses ofte seven daer af maecken. Daer is dit iaer een duytsman, myn goede vrunt, voor constapel opeen schip gevaren die geerne soude gesien hebben dat ic met hem soude gereyst hebben; maar met ydele handen sulcx te beginnen docht mij sotternie, men most al wat voorsien syn om proufyt te doen; de selve constapel heefter eens geweest, ende seyter veel goets aff. Hy is naturel van Enckhusen ende heeft hier wel 26 ») iaeren int lant gewoont, ende is getrout met een duytse vrouwe; synen naem is Dirck Gerritsz, ende meent dese reysenoch eens te volbrengen ende dan naer huys te gaen. Hier sy veel Duytse getrout geweest, maer nu meest doot, als van Rotterdam Pieter Jansz de Wit, die is met een rycke vrou getrout, ende meer andre van Antwerpen en Hoochduytslat. Hier syn oeck vyf ofte ses Jesuiten ende grauwe monicken, dat 1) Ossero op het eiland Cherso ? a) Pola. 3) Parenzo. 4) Malamocco. 5) Venetië. 6) alles, 7) Port. baboca, lomperd, domoor; de Vries en Kluyver, Wdbk. der Ned. Taal 1898. Dl. II, i«« stuk, p. 851. 8) Lees 16. (W). II Nederlanders syn. Aengaende') het lant van Indien.is een goet lant voorden geenen, die wat in handen heeft.») Die dagen syn hier s winters ende somers even lang / ofte schelt seer weynich; de sonne gaet te ses uren op, ende te ses uren onder doorgaens. Daer is geen onderscheit tusschen soraer ende winter, dan dat het des wynters vyf ofte ses maenden achter een regent; de winter begint in April ende eyndicht in September; de geheele winter sy derivieren gestopt met sant, datter schip noch schuyt in noch vuyt mach ende tsomers gaen die weder open. Den gehelen winter waiter eene wint sonder eens te Teranderen; de bomen sy swinters en somers even groen, ende tgeheele iaer door isser frnyt. Men riet hier twee Polen vande Werelt, de noort ende zuytssterre. Des middachs en geeft die sonne geen schaduwe, en is recht boven het hooft. Hier sy alderhande gedierten, als papegaien met groter menichte ende meercatten, desgelycx Tigren, Olifanten, Rinossen ofte eenhorens 3) ende andere vreemde beesten. De peper wast hier in Indien gelyc in ons lant de wyngerd nrit boskens druyven tegen andere bomen, maer cleynder. 4) Hier is oeck ander peper als lange ende witte. De gember wast door geheel Indien, ende is weynich geacht; wast gelyck riet in ons lant, eïl de wortel es gember; men eetse hier in salat, alse noch groen is. DieGiroffelen of nagelen comen vande Molucse Eylanden, die vyff syn en leggen onderden cleynen Equinoctial; men is drie iaren op den wech om te gaen ende te comen; het is een seer periculeuse reyse om de droochte wille, die onder weg is. 5) Die boomen, daerse aen wassen, syn als laurierbomen. Daer en syn anders geen nagelen in geheel Indien, als die van dese Eylanden comen. Die noten muscaten en foulie compt van Malaij, 6) 300 milen van hier, en wast op bomen so groot als noteboomen; is frnyt so groot als persen; het buy tenste is seer goet om eeten; men maact er conserven van; desteen 7) van binnen is note muscate, en heeft een schil! e om, dat is de masse 8) ofte folie. Decaneel compt vaneen EylantgfitCeylö, eertytsTaprobane geheten; leyt inden v. graet 9) efi is van groote 300 milen, ende is het vrüchtbaerste Eylant, dat inde Werelt is. Men wil seggen.dat het Paradys daar is geweest, van hier ontrent aoo milen gelegen. De caneel bomen syn so groot als 1) De ondervolgende noten hebben betrekkingop de voornaamste afwijkingen, voorkomende in den tekst van ijg*. 2) Hier achter werd ingevoegd: „ende cloeck en neerstich daer by is, ende also een goet beginsel maect" 3) Veranderd in: Rhinoceroten, Eenhorens. 4) ld. „H Peper groyet in Goa ende Indien, aen lange steelkens ghelijck hier te lande die Aelbesien." 5) ld. jéfwelcke zijn vijf hooft-eylanden: waer onder meer dan duysent eylanden subiect zijn. Het is een gheweldich Conincrijcke gheleghen onder de linie Equinoctiael. Onder dese eylanden zijn veel quade ondiepten, daer om blijuen oock descepen van Indien langhe op sulcken reise." 6) ld. Malaca. 7) ld. „de binnenste keerne." 8) ld. „macis." 9) ld. „light ontrent zes of seuen graden." 12 olyfbomen; desz. bast*) is den caneel; men brant hier anders geen hout dan caneelhout. Indit Eylant syn veel olyfanten ende de beste vande werelt. Vandaer compt oeck het Marfyn a) ofte olyfanten tanden; oeck Robinen, Sapphiren, gramandes, 3) peerlen, aliaffel 4) ende andere costelicke waren. Het amber compt van Nacombique ende wort.gevonden byde zeestrant; tis dreck vn somige visschen, 5) die daer syn. Almusqueren oft musculiat6) compt van Chine van beesten gelyck vossen;die smitensedoot endelatense verrotten met vleysch, bloet en al,ende dan makense beurskens vant selve vleys, vet en bloet; dat is dan musculiat. 7) Anyl is een cruyt, wast opt velt en heeft blauwe bloemen; werden gestoten en daerna te drogen geleyt en dan wort het anijl. 8) Lacken comen van Pegti en Bengalen, van hier 180 oft 200 milen; 9) werdén gemaect van mieren, die vliegen; die maeckent over tacken van bomen rontom, gelyc die byen den heunich maecken. De peerlen comen van Ormes ende Ceylon ende andere wegen; worden gevischt van duyckers so ofte 30 vademen diep onder water, ende groeyen inde oesters opden gront vande zee. De diamanten comen vant lant geheten Bynagel achter Goa, ">) groyen int geberchte, worden gegraven gelyck tgout. Sameren «)ende Robynen comen van Ceylon ende Pegü. Den seylsteen is hier met grote menichte; daer syn geheele clippen af.I2) Hier int lant is een boom, gnt arbor trista, die draechthet geheele iaer bloemen, des nachts ende des daechs, gelyck bloesel van oraignien; ende hebben eenen schonen reuck. De Sofferaenen van Esmeralen comen vuyt Spaens Indien. Hier syn mede bomen, die des avonts, als de sonne ondergaet, beginnen *3) te bloyen, en des morgens, als die opgaet, afvallen sonder een daer aen te blijven; desen boom is alleen in Goa. Hier is een boom gilt Palmet, M) die in grote menichte wast 1) Veranderd in: „De tweede, of binnenscorsse is de caneele." a) ld. „Ivoor", (Port. raarfim, Sp. marfil). 3) ld. „Granaten". 4) ld. „Alioffen ende alle andere". (Sp. en Port. aljofar = kleine paarl, zie Itinerario, I, p. 88.) 5) ld. „aende zeestrant, vande zee wtgheworpen". 6) ld. „De muscus comt van China". (Port. almiscar = muscus, zie Itinerario I,p. 87,88). 7) ld. „Dan maken sij borsckens vande vellen, maer t'vleesch is de muscus". 8) ld. „blaewe bloemen, dese worden ghedroogt ende ghestooten, dan ist Amul" (sic). (Port. anil = indigo). 9) ld. „ontrent 300 spaensche mijlen van Indien". 10) ld. „Bisnagar, ende light op d'oostsyde van Goa". 11) ld. „Saphiren". xa) ld. „geheele clippen van Seylsteenen. Die Esmeralden commen wt Spaensch Indien; maer Granaten, Jacinten, Jaspis, Alkes, Elgate, ende duysentderande ander ghesteente zijn metgroote menichte in dese eylanden". (Alkes = alakecca of bloedsteen. Elgate = agato, kattenoog (zie Itinerario, II, p. 67). 13) Veranderd en daardoor begrijpelijk gemaakt: „en sdaegs dorre staen. De bloemen zijn die vanden Orengeboomen gelijck, ende hebben een lienijcken reuck; de stelen vande bloemen zijn een aert van saffraan, daermede sy in dat lant coken. 's Avonds als de Sonne ondergaet, begint..." 14) Veranderd: „ende is gheheeten Palmboom". als de willigen in ons lant, en is de meeste ryckdom der Indianen; geeft een fruyt, genaemt Coquos ofte Indiaensche noten, waervan excelente wyn, azyn, olye, brandewyn, suycker,c«oren,cabelsvoordeschepen,papierdaer de Indianen op scriven, geseyt olla, oock matten ende seylen ende andere veele dingen van gemaect woren. *) Hier sy in Indien over de 40 versch: de naden, alle Indianen, behalven de Christenen, die welcke haer sonderlinge wet, ceremoniën en spraec hebben. De meeste Indianen gaen naect, behalven een doeck om het hooft, ende de schamelheyt bedect; hebben elck 10 ofte 12 vrouwen. Wanneer sy trouwen ofte ter echte gaen, is de vry er 12 iaer en de vryster 7 iaeren. Wanneer de man sterft, wert verbrant metgroter feest, ende die vroü, die hem de alderlieste in sy leven wilde syn, met hem leuendich, met veel rys, coren ende andere victüalien. Hier syn Indianen gnt dermedes,2) die geen dinck eeten dat leven gehadt heeft, noch bloet dan alleen crtiyden; ende en souden niet een lüys doden, seggende dat leven heeft, heeft siel, endeanderebeuselingen.diesy hebben. Het eerste, dat hen smorgens te gemoete compt, dat bidden sy aen; sy houden den os voor heylich 3). Hiermede wil ick een eynt maecken, en weet UL. niet veel meer te scryven; dan vermoede, dat UL. breder bescheyt sal verstaen hebben Van mijn broeder Willem Thin, die met Gods hulpe daer gearriveert sal wesen etc. Gescreven vuyt Goa int iaer ons Heeren 1584. Dirck Gerritsz volbracht zijn tweede reis naar China en Japan als constabel aan boord van de Santa Cruz, een schip van 800 last. Evenals bij den handel van Portugal op Indiè, voor zoover het producten betrof, waarop aanzienlijk voordeel te behalen viel, het koninklijk monopolie werd gehandhaafd, geschiedde dit bij het verkeer met het verre Oosten. Jaarlijks vertrok de vloot in April van Goa, met de Europeesche lading van realen van achten, fluweelen-, scharlaken- en wollen goederen, spiegels en glaswaren, vuurwapens, wijn, olijfolie enz. Eerst werd Cochin aangedaan, waar peper en edelgesteenten werden ingenomen; vervolgens Malaka, waar specerijen en sandelhout werden bijgeladen, en gewacht werd op het doorkomen van den gunstigen moesson. In het laatst van het jaar kwam men te Macao. Op dit schiereiland waren, sedert 1557 met keizerlijke goedkeu- 1) Veranderd in: „Vande bast worden ghemaect cabels ende ander tauwerek, Tan 't hout masten, ende vande bladers seylen, matten, manden, flesschen, croesen ende papier, om daer op te schryuen. In wegen dat met tgene dat desen boom voortbringt, een scip mach toegherust worden, tselue van onder tot boven geheel opmakende, sonder iet daer aen te ghebreken jae al waren sij dry jaer op de reise." a) ld. „Brachmanes". 3) Het slot luidt: „Dit sy nu ghenoech geseit van tgene, dat de costuymen ende saken van Indien aengaet". ring, de Portugeezen gevestigd. Ondanks het streng toezicht en de vele moeilijkheden met de Chineesche autoriteiten, dreven zij daar een voordeeligen handel met het op het vaste land gelegen Canton. Op de groote markt, welke maanden duurde en tweemaal 's jaars werd gehouden, konden de schepen, bestemd voor Indiè' en Manila eenerzijds, en dat voor Japan anderzijds, zich van de gewenschte waren voorzien. ") Zijde in verschillende soorten en muscus waren hoofdartikelen voor Japan. Voor de reis van Macao daarheen werd bij uitsluiting telken jare door den Koning een bijzonder patent gegeven, gewoonlijk als belooning voor bewezen diensten. Aan dit patent was niet alleen verbonden de hoogste waardigheid bij aankomst te Macao, maar — en dit was meer aantrekkelijk — een voordeel, geschat op 150.000 a 200.000 dukaten. Waar het bij den kapitein zoo stortregende, druppelde het natuurlijk bij de bemanning. Eerst den 5den Juli 1585, vijftien maanden na het vertrek van Goa, werd de reis vervolgd. Nadat de Portugeesche vestiging eenige jaren te Firando (Hirado) had bestaan, was zij in 1569 overgebracht naar Nangasaki. Daar kwam de Santa Cruz den 3 isten Juli aan. In Japan had het Christendom zich in die dagen belangrijk uitgebreid. Het bekeeringswerk, in 1549 door den heiligen Xaverius begonnen, had dank zij de toewijding en het vuur der Jezuïeten, goede vruchten gedragen; het aantal bekeerlingen werd op 200.000 geschat. Maar ook hier beperkten de soldaten der kerk zich niet tot zuiver geestelijke zaken. Uitstekend wisten zij van de gelegenheid gebruik te maken, die de inwendige verbrokkeling van het rijk gaf, om groot en invloed over eenige op handelsvoordeelen beluste, min of meer onafhankelijke vorstjes te verkrijgen. Doch dit bracht hen in botsing met het centraal gezag. De zending in 1582 van drie aanzienlijke jongelingen naar Rome als zichtbaar bewijs van den voortgang, dien de arbeid der Jezuïeten maakte, werd vijf jaar later gevolgd door het ingrijpen van Hideyoshi, toen deze de plaats van den Shogun had ingenomen. Het bevel werd uitgevaardigd, dat alle vreemde priesters binnen 20 dagen het land moesten verlaten, en toen dit onuitvoerbaar bleek, gewijzigd in dien zin, dat zij zich hadden te begeven naar Firando, om zich op het eerste schip naar elders in te schepen. Het zou echter nog tot 1596 duren, voor de eerste martelaren, 26 in getal, hun bekee- 1) Zie C. A. Montalto de Jesus, Historie Macao. Hongkong, 1902, p. 53. iS ringsijver te Nangasaki met den kruisdood moesten betalen. *) Toen Dirck Gerritsz daar acht maanden vertoefde, was er reeds iets van het opkomend onweder merkbaar. Nadat de aangebrachte waren tegen andere, en wel grootendeels tegen edel metaal, waren vermangeld, werd dens»^" Maart 1586 de terugreis aanvaard. Elf of twaalf dagen later was men weder te Macao aangekomen, waar, als naar gewoonte, het in April van dat jaar uit Goa vertrokken schip werd afgewacht. Maar dit kwam niet op tijd. Met was te Malaka opgehouden door een aanval van den Vorst van Johor, die de plaats geblokkeerd en den aanvoer van levensmiddelen afgesneden had. Eind April 1587 werd een scheepsmacht onder Don Paulo de Lima Pereira tot ontzet uit Goa afgezonden, welke in korten tijd haar taak volbracht. Straat Malaka werd van vijanden gezuiverd en de stad Johor veroverd en verbrand. In April 1588 was de zegevierende armada, na een kort oponthoud bij Ceilon, weder te Goa terug. a) Een paar maanden later zal ook de Santa Cruz daar zijn aangekomen na een reis, die dus vier in stede van de normale driejaar had geduurd. Dirk Gerritsz had zijn doel bereikten goede zaken gemaakt, maar hij vond zijn vrouw niet meer in leven. Zij was, tijdens zijn afwezigheid, twee jaar na hun huwelijk, kinderloos overleden. Daar stond hij 1 das weder alleen, op het jonggezelleleven aangewezen. De vriendschappelijke verhouding tot Linschoten bleef bestaan, en het verkeer met den ouden kring werd hervat. Dit blijkt uit een verhaal, 3) dat een buitengemeen sterk voorbeeld is ter illustratie van Jan Huygen's beweren omtrent het zedelijk peil der vrouwen in Goa. Dirck Gerritsz' petekind, de dochter van du Xena, was op 11 of I2jarigen leeftijd gehuwd met een zekeren Frans Coningh uit Antwerpen, die nadat hij het geld en de diamanten, hem door zijn te Venetië gevestigden oom toevertrouwd, deels te Aleppo, deels te Ormus had doorgebracht, zich te Goa als diamantslijper gevestigd had. Deze Coningh bleef in het lustig gezelschap van „Neer-landers ende Duy tschen", trompetters en busschieters m dienst van den Onderkoning, een drinkebroer, en deelde reeds onmiddellijk na — wellicht reeds vóór — zijn huwelijk het lot, dat zoo velen zijner medeburgers beschoren was. Een Portugeesch soldaat, Antonio l) Zie Oskar Nachod. Die Beziehungen der Niederl. Ottind. Kompagnie zu Japan lm 17"» Jahrh. Leipzig, 1897, P- 5a vl8> a) Verg. Itinerario, Dl. II p. 109 vlg., waar Linschoten onnauwkeurig is. 3) Itinerario, Dl. II p. 118—137. i6 Fragoso, was met medeweten en medewerking van de inlandsche moeder zijner vrouw; huisvriend en minnaar. Nu had Dirck Gerritsz op zekeren dag, niet lang na zijn terugkeer, aan eenige vrienden en kennissen een feestmaal bereid in zijn woning, buiten de stad gelegen. Daarop was ook Linschoten genoodigd, maar deze had moeten bedanken, omdat de preutsche vrouw van Coningh bezwaar maakte naar een partij te gaan, waar ook ongetrouwde heeren verschenen. Na afloop van het eerste gedeelte van het feest, waarbij het seer vmsiijk was toegegaan, werd de bijeenkomst voortgezet op een nabijgelegen érf, aangekocht door den sedert Overleden du Xena. Linschoten kwam daar toevallig voorbij, en werd door den beschonken Coningh binnengehaald. Daardoor kon hij de omstandigheden beschrijven, waaronder de jonge vrouw, die zich zoo zedig voorgedaan had, op de meest schaamtelooze wijze, onder de oogen van de heen en weerloopende slaven, haar minnaar ontving. Dit walgelijktooneel was de voorloopervan een gruwelijken moord. In zekeren nacht van Augustus 1588 werd Fragoso binnengelaten, nadat Coningh door het beruchte kruid dutroa zinneloos was gemaakt. In tegenwoordigheid der vrouw werden den weerloozen echtgenoot e«nige degenstooten toegebracht, waarop zij met haar minnaar het huis verliet, de diamanten en kostbare steenen medenemend, die daar ter bewerking waren gegeven* Dit is het laatste, wat we omtrent Dirk Gerritsz' verblijf te Goa vernemen. Men gevoelt, dat het voor den 43jarige meer dan tijd was, dat hij deze omgeving verliet. Toch zal dit hem waarschijnlijk nog meer gekost hebben, dan den zooveel jongeren Linschoten, die niet dan na lange aarzeling, en onder den indruk van het doodsbericht van den Aartsbisschop, gevolgd door dat van zijn broeder, tot terugkeer naar het vaderland besloot. De gelegenheid daartoe was een bijzonder gunstige. De vijf schepen der retourvloot konden de geheele, dat jaar naar Portugal over te zenden, hoeveelheid peper niet laden, zoodat een schip moest worden aangekocht, en wel dezelfde Santa Cruz, waarop Dirck Gerritsz de reis naar Japan had gemaakt. De prijs bedroeg 10 duizend dukaten in contanten, terwijl als voorwaarde werd gesteld, dat van de officieren, die aan boord waren, schipper, constabel en hoogbootsman, daarop zouden blijven. Zoo kon Dirck Gerritsz dus in dezelfde betrekking thuis varen. En „om 't gheselschap, goede vrientschap ende kennisse, hebbe ghepretcnteert in 't selfde Schip, eenighe 17 plaetse te vercryghen" zegt Linschoten, hetgeen hem gelukte. Hij kreeg een aanstelling als facteur van de peper aan boord van de Santa Gruz. Bij de beschrijving der inrichting van het schip verhaalt Linschoten omtrent den constabel: „Die constapel heeft zijn logement vande mast binnewaerts naer het Roer toe, onder 't eerste verdeck, ende moet altoos sitten voor de groote mast, met het aensicht naer die Schipper toe [alzoo naar de achterzijde van het schip], nacht en dach, z) om als die Schipper fluyt, die Busschieters te bevelen als zy sullen die groote schoot aen halen, ofte uyt steecken; desghelijcks draecht sorghe voor 't gheschut, ende ghereetschap daer van, ende alst noodich is dat te ordineren." 2) Zoo luisterend naar de seinen van den schipper, maakte Dirck Gerritsz de reis. Den 28sten November 1588 van Goa vertrokken, werd eerst Cochin aangedaan; men ging van daar den 20sten Januari 1589 verder beoosten Madagaskar langs, vertoefde van 12—21 Mei bij S'. Helena, en ankerde den 24 Juli, na een Engelsch eskader geluk* kig ontkomen te zijn, voor Terceira. Hier bleef Linschoten twee jaar achter. Eerst den 3den September 1592 kwam hij in het vaderland terug. Ook Dirck Gerritsz werd opgehouden. Den 8sten Augustus ging hij met de Santa Cruz van Terceira weder zeil, maar den 30s,en dier maand was hij door tegenwind genoodzaakt op dezelfde reede terug te keeren. Kort daarna opnieuw afgevaren, maakte hij den overtocht van Terceira naar Lissabon in 11 dagen. Hier bleef hij nog zes maanden, welken tijd hij gebruikte om zijn medegebracht bezit, bestaande in specerijen en Indische zaken in geld om te zetten. Met eenige Hamburger schepen ging hij daarop naar het vaderland terug, zoo-1 dat hij omstreeks April 1590, met 3000 dukaten in den zak, Enk- I huizen wederzag. Na 35 jaren afwezigheid was hij daar natuurlijk een vreemdeling geworden; maar het feit dat hij China en Japan bezocht had, maakte hem tot een bijzondere persoonlijkheid, die de belangstelling zijner stadgenooten wekte. In het bijzonder die van den „ervaren Piloot ende Stuerman"Lucas Jansz Waghenaer,die reeds in 1584,/reerste Deel vande Spieghelder zeevaerdt, vande navigatie der Westersche Zee" had uitgegeven, waarop in 1585 het tweede deel, inhoudende 1) Afgelost door den constabelsmaat. 3) Itinerario DL II p. 140. 2 i8 de „gheheele Noordtsche ende Oostersche Schipvaert", gevolgd was, en die nu bezig was met het gereed maken van zijn „Tresoor der Zeevaert". Deze werd in 1592 bij Franc, van Raphelengien te Leiden gedrukt, en bevat verschillende aanhangsels, waarvan alleen het eerste getiteld: „Beschryvinghe van die Middellandtsche Zee" binnen het kader van den atlas valt. De overige liggen geheel daarbuiten, wel een bewijs van de belangstelling, die de vaart op Indië gewekt had. ') Het tweede „Hoe men rondomme het aerdtrijck, tegen de meyninghe van veel menschen, mach seylen, met een oostelijcke ende westelijcke coers" kunnen wij laten rusten. Maar de dan volgende ! vragen onze aandacht. De titels zijn achtereenvolgens: i°. „Van alle 1 den handel van Coopmanschap, die in Indien gheschiet, ende wat avontueren in dese landen ghebeuren: gheschreven wt den mont van I Dirck Gerritsz, die daer vier en twintich jaeren verkeert ende ghe' handelt heeft, ouer gheheel Indien"; 2°. „Beschryvinghe van alle de Coopmanschappen, die in Indien wt verscheyden landen ende Eylanden ghebrocht worden, ende van daer voort in Portugal ende meer ander landen"; 30. „Hoemensoude moghen reysen wt Hollandt in Indien, ende weder wt Indien t'huys comen te water ende te lande met de minste costen ende moeyten"; 40. „Hoemen wt Portugael sal seylen na Oost-Indien ende van daer na China, Japan ende meer ander landen". Van deze vier stukken wordt het auteurschap door Wichmann toegeschreven aan Dirck Gerritsz. 2) Ten onrechte evenwel; slechts net sub i° genoemde is, zooals er trouwens uitdrukkelijk bij gezegd wordt, van onzen held afkomstig. Dat sub 2° is het voor de pers geschikt gemaakte, laatste gedeelte van Linschoten's brief uit'i 584; van sub 30 is hetgeen betrekking heeft op de landreis, een uittreksel uit het eerste gedeelte van denzelfden brief. Wat verder volgt, staat ook buiten Linschoten's bemoeienis. Hiér zijn een of meer der velen aan het woord, die zich in die dagen ernstig bezig hielden met het plan der eigen vaart naar Indië, welke in 1594 benoordenom voor het eerst te vergeefs beproefd, in 1595 om de Kaap de Goede Hoop met goed gevolg zou ondernomen worden. Dirk Gerritsz' bericht luidt: Alsmen comt van Capo de Bone Esperance op Mousenbique, een Eylat aende custe van Saffalla ghelegen / daer is gout tebecomen / ende die sche- 1) Deze laatste stukken zijn, min of meer gewijzigd, vele malen elders herdrukt. 9) Wichmann, p. 8, p. 14 tot 18. 19 pen verversschen daer van alle t' ghene dat sy ghebreck hebben: maer het is een onghesont landt / nochtans seer ouervloedich van alderhande Vee. Die inwoonders zyn daer seer gequelt met cortssen / de welcke genesen worden met vet verekens vleesch te eten. Van daer vaertmen voorts na Goa ende Calicut / al waer de schepen aencomen. In dit lant valt alle het Peper / groeyende aan steelkens ghelijck Aelbesien. Daer wast ook wilde Caneel / ende oeuervloedich Gember die onder d' eerde groeyet. D' inwoonders va desen lande gaen naeckt / wtgenomen de schamelheyt: maer men mach die Edelen kennen aan het edel ghesteente dat sy aende ooren draghen. Daer zijn oock sommighe die Brachmanes heeten / de welcke in een wit cleet gaen / ende en dooden gheen leuende creature. Als daer een man oft vrouwe *) sterft / so wort by de lancstleuende een groote feeste bereyt ende ghehouden daernae springt die ouerghebleuen in eenen cuyl die wel toe ghemaeckt is met vier / ende verbrant daer / meynende also terstont te comen by zijn wederpaer int ander leven. Onder die groote Heeren aldaer is een costuyme als sy hilickë sullen / dat sy hun Keyser bidden / dat hy soude willen hun huysurouwe oft bruyt, dry nachten beslaepen (d' welcke hy noch alle man met eeren niet doen en wil) maer gheschiet zijnde / soo comt den bruydegom / ende haelt die weder thuysmet triumphe.De ghemeyne lieden / met hun priesters ende andere / gaen tot een metalen afgodt. so uerre dat niemant de maechdom van hun bruyts en crijcht / volgende haerlieder costuyme. Daergroeyen oock boomen die daechs so dorre staen dat men die nauwe mach aensien / ende zijn ghenoemt Arbitristi oft Bedroefde boom: maer als de Sonne onder ghegaen is / soo staen die vol witte bloemen die wel riecken / waer af de stelen een soorte van Saffraen is. Int opgaen vander Sonne vallen alle dese bloemen af: sulex dat de ghene die lustich is nae den reuck des nachts gaet onder dien boom slapen / ende light smorghens geheel wit van de bloemen: dat gheduert 't geheel iaer ouer. Daer zyn oock seer hooge boomen waer aen groote noten wassen: dese boomen geuen wijn / asijn / olie / suycker / water ende melck: vande bladeren papier / vant hout colen voor de goutsmits / vanden bast dé touwen daermen de schepen aen vast maeckt/ die alsoo sterek zijn als de touwen van herwaerts ouer. Men maeckt oock vande bladeren seylen daer sy mede seylen. D' inwoonders en eten niet dan Rijs ende Visch. De Viceroy vanden Coninck van Portugal woont binnen Goa. Beneden Goa light een Eylandt ghenoemt Zeylon / van daer comt de Pijp Caneel / diemen met een aff landighe wint wel acht mylen in zee mach riecken. Daer zijn oock veel Olifanten / die daer gevangen worden in cuylen / die met plancken ende stroo ouerdekt zijn / daer sy by nachte invallen. Daernae scicktmen daer een Moor, die hun eten bringht, ende alsoo metter tijt tam maeckt / sulex dat hy ten laetsten daer mede onder t' volck i) Onjuist. 20 comt in Goa / ende in ander landen daer omtrent ghelegen / om daer mede te arbeyden. Een Olifant can wel twee ofte dry pypen wijns teflfens aan zijn tanden draghen. Dit Eylandt is oock seer rijcke van Gout ende edel gesteente. Daer zijn oock duyckers die oesters visschen / inde welcke de beste Perlen gheuonden werden. In alle dese voorseyde landen beginnet inden Mey te winteren/ende dan reghenet daer seer veel / maer ten is daer niet cout / want de kinderen loopen dan al naect inden regen / ende wasschen hunlieden. De Viceroy vanden Coninck van Portugal dryft den handel op dit voorsz. Eylant ende oock op China/ Japan / Bengale / Begau *) Pegou en Ormoes / als oock op ander meer verscheyden Eylanden tusschen Zeylon ende Bengale / waer dat oueruloedich Rys wasschet tweemael t' iaers ende oock ouervloedich Cottoen / soo datmen daer een Cottoenen hemde vanden fynsten mach coopen om vyf stuuers. Daer groeyt oock Lacke 2)/ veel groene Gember / en Suycker. De Coninck van Portugal en heeft hier geen steden / als hy heeft inde voorseyde ende nauolgende plaetsen. So menichmael als d' inwoonders hun eten coken / so moetensy een nieuwen pot hebben / achtervolgende de wet die sy daer hebben. De ghene die daer in ouerspel bevonden wort / dien wort de neuse afghesneden /1' sy man oft vrouwe / ghelijcker vele alsoo loopen. Men can daer een man om te arbeyden cryghen een maent lanck op zijn eygen cost / voor tien stuuers. Men coopt daer een Osse om een daelder / een Vereken om een gulden / een pont Suyckers om een haluen stuuer / ende voorts alle ander dinghen nae aduenant. Sy en eten niet dan Rys ende visch / als voren is verhaelt. Van Bengalo en Pegou comen meest alle die Robynen efi Diamanten: daer valt oock veel Lacke / Rys ende Tin. Van Pegou en Malaca comen' alle de Giroifelnagelen / Noten Muscaten / ende Foellie oft Bloemen van Muscaten: ") daer is oock Tin ende Loot. Het is een onghesont landt / de lieden zijn daer veel watersuchtich. De Coninck van Portugal heeft hier een stadt daer de coopmanschappen aencomen wt die Molucsche Eylanden / te weten Malaca daer alle costelijckheden sijn / want bét is daer op de passage: maer sy séluen en ghebruyeken anders niet dan voren verhaelt is / als Rys ende Visch. Men seylt van Malaca door de strate van Sinchapoere / na Sina. In Sina woont seere goet volck / ende is een landt seer rijck van Gout / Edel ghesteente / alderhande syde / Perlen / Perlemoer / Camfer / Qnicsüuer / Rhabarbar / Goutdraet / Muscus ende van al datmen mach bedincken / iae al wildemen daer mede laden een schip van dryhondert last. Het is een Eylandt dichte aent vaste landt liggende / in d' welcke den Coninck heeft steden liggende 3) maer geen op t' vaste lant: maer t' heeft alle de voorschreuen goeden meer dan ghenoech / ende in dit eylant wordt den han- x) Begau, bedorven vorm van Pegou, moet verrallen. 2) Onjuist. 3) Een schiereiland met de stad Macao. 31 del ghedreuen. Het is dat rijckste lant datmen onder de sonne mach vinden / ende en heeft niet anders dan silner van doen / voor d' welcke men alle saeken van henlieden mach crijgen. D' inwoonders gaen opsynTurcs/ met lanc hayr tot de middel / ende dat om t' hoofd ghewonden met lynen. Sy hebben Afgoden als Duyuelen in hun kercken gheschildertdiesy eeren. Sy laten hun nagels groeyen i) / also lanck als sy mogen / mits dat sygheen gheweere draghen moghen. Daer en zijn gheen bedelaersint landt / want de Coninck sulex verbiet: ende als daer iemant verarmt is / men vraecht oft hy gheen vrinden en heeft: Ist dat hij gheen en heeft /soo heeft de Coninck van dien lande plaetsen daer hy alsulcke onderhout Maer ist dat hy vrinden heeft / ende dat hy out oft creupel is / soo moeten hem de vrinden onderhouden. Ende zijn daer ander armen die blint rijn / die besteltmen by een Smit om te blasen / oft elders om eenich ander werek te doen / om den oost te verdienen. D' inwoonders van desen lande zijn brassers / sy eten alderhande spyse / maer liever van een hont dan van eenich ander wiltbraet oft gedierte. Sy maecken henlieder wijn oft dranck van Rijs / daer in sy hun drancken drincken: nochtans zijn sy cloecksinnighe lieden / die alle dinghen connen seer subtylijck ende scherpsinnich maecken. Van Goa en vaert alle iaere maer een schip / om t'ghene daer af hier voren vennaent is / nae d' Eylandt van Japan: nochthansvaretaeninSina/ met Realen van achten / Olie ende Wyn / ende coopen daer voor Goot / syde / ende alle costelyckheyt / d' welcke sy bringhen int Eylandt van Japan / daer dat veel Siluers is / d' welck sy weder vermanghelen ouer de voorseyde waren van Sina. Dan reysen sy wederom met f Siluervan Japan in Sina / ende vermanghelen dat wederomme voor Gout / Syde ende ander costdijeke dinghen / ende comen daer mede wederom in Goa: maer sy moeten op elcke vande voorseyde plaetsen wel ses maenden stille ligghen. Sulex dat alsulcken reyse geduert wel dry iaren. Maer alle iaren varender schepen met alle costelyckheyt van Goa / na die Capo van Bone Esperance / ende vandaer voorts nae Lisbone. Int Eylandt van Japan is een goet aerdich volck: maer sy eeren de Affgoden ghelijck die van Sina. Sy hebben oock beelden in henlieder kercken. Maer inde stadt van Nagesacke / ên meer ander die den Coninck van Portugal inheeft / zijn de Jesuiten / de welcke sy ouer sekeriaren wechgedreven hebben / om dat sy alle wilden cooplieden wesen. Dit Eylandt is wel soo groot als Engelant. Derwaerts wt en hebben die van Indien oft van Goa gheen voorder vaert. D' ingeseten van Sina ende Japan / zijn vet volck / breet van aensicht / ende meest witte lieden. Daer zijnder oock van henlieder eyghen natie die swart rijn: maer alle van eender ghedaente van lichaam. Die van Goa varen oock nae Persen in Ormus / d' welck is een Eylandt i) Aan de linkerhand. 22 ligghende by t' vaste landt van Persen op twee mylen / ende is ontrent twee mylen groot. Daer wort alderhande coopmanschap vant vaste lattt van Persen gebracht / als Peerden / Dadels / Amandelen/Rosynen/teghen dat die schepen van Goa daercomen/endealsdan is daer groote neeringhe. Daer is een Slot dat de Viceroy van Goa beset met 400. Soldaten. Men ontfanght daer den Tol by die van Ormus ende van Goa / elck de helft van alle coopmanschappen. Het is daer soo heet door die reflexie vant gheberchte / dat de lieden daechs op den middach als sy eten sullen / tot die dyien toe in een tobbe met water sitten / tot op het hemde alle de cleederen wtghedaen hebbende: efi achter henlieden staet een knecht met een waeyer / die hun vercoelt. Sy moeten hun versch water (dat sy voor t'beste houden) door duyckers inde zee halen ende van ontrent zes vamen diep laten op bringhen / d' welck sy houden bouen alle ander versch water. Want vant binnelandtsche versch water groeyen wormen / in beenen / armen ende dyien van de menschen / so dicke als luyte snaren ende een halue vame lanck. Men moet dese wormen / als sy haer openbaeren allencskens met stocskens wt winden so langhe als sy volghen willen: maer men moet wachten dat sy niet en breken. Ende als die niet meer volghen en willen / dan moetmen het stocksken aent been vast binden ende stille ligghen / ende dan altemet weder winden / totdat sy wt zijn. So hebt ghy eenen tijdt lanck wederom ruste / mits u wachtende voor t' binnelandtsche water. Door dit interview werd de naam van Dirck Gerritsz buiten Enkhuizen in breeden kring bekend. Wat hij mededeelt, is op de keper beschouwd, van geen groote beteekenis, en zou weldra door de publicaties van Linschoten nagenoeg alle belang verliezen, maar hij was de eerste, die uit eigen ervaring in het Nederlandsen over Indië, China en Japan gesproken heeft. Vergelijkt men de beide stukken, dat van Dirck Gerritsz en dat van Linschoten, met elkander, dan blijkt, dat evenals tusschen de titels ook tusschen den inhoud eenige overeenkomst bestaat. Op sommige punten heeft Waghenaer naar Dirck Gerritsz' aanwijzing tot wijziging van Linschoten's brief besloten; zoo o. a. bij de peper, waarbij de vergelijking met druiven in die met aalbessen veranderd is. Aardig is dat later in het Itinerario beide beelden aangehouden zijn; daar toch luidt het: „zij wassen gelijc de Druyven in boskens, maer zijn veel cleynder ende dunder, wat dichter als die Aelbesien". ') Uit dit trekje spreekt de genegenheid. 1) Itinerario, Dl. II, p. 16. 23 Jammer, dat ook hier en daar niet het omgekeerde plaats vond. Maar Jan Huygen was afwezigen had dus ongelijk. Zoo b.v. bij het bericht omtrent den vrijwilligen offerdood der Hindoe-weduwe bij het lijkfeest yan haar echtgenoot, welken Dirck Gerritsz evenzeer door den weduwnaar in het overeenkomend geval laat volbrengen; afdoend middel tegen de polygamie! Wat over den handel op Macao en op Japan, over de Chineezen en de Japaneezen gezegd wordt is wéinig, maar was toen nieuw en daardoor interessant. Omtrent de reizen daarheen en omtrent den duur van zijn verblijf aldaar, zwijgt hij. Dat we over een deel zijner tweede reis wat weten, zijn we weder verschuldigd aan Linschoten. Deze had zich na zijn terugkeer met jeugdig vuur geworpen op het vinden van den doortocht benoordenom naar China en Indië. Bij ervaring wetende, welke groote bezwaren aan de reis om de Kaap waren verbonden, verwachtte hij langs den korteren weg gemakkelijker het doel te bereiken. Man niet alleen van de pen, maar ook van de daad, maakte hij de eerste tochten in 1594 en 1595 persoonlijk mede. In laatstgenoemd jaar verscheen zijn „Reys-gheschrift van de Na vigatien der Portugaloysers in Orienten", waarin de vaart van Europa naar Indië, die in Indië naar Malaka, Java, China en Japan, die van Indië naar Amerika, en die van Europa naar Brazilië worden beschreven, volgens de journalen en berichten, die hij met de meeste zorg had bijeengebracht, zonder iets daarbij gevoegd te hebben dan hij zelf bevonden had of „van veel ende verscheyden der cloeckste Stuer-luyden in Oost Indien ende elders wel ende wisselijck onderricht was waar te zijn." In het 36»te Capittel wordt de reis behandeld van de Santa Cruz, gedaan van Macao naar Nangasaki, aan welker boord „Dirrick Gerritzoon, Burgher deser Stadt Enckhuysen", constabel was; in het 4i*te Capittel de terugreis. De vermelding van Dirck Gerritsz' naam gaf Tiele aanleiding tot het besluit, dat deze aan Linschoten het logboek van zijne vaarten 'tusschen China en Japan ter hand stelde Zekerheid daaromtrent bestaat niet, zelfs geen waarschijnlijkheid. De vraag is, of Linschoten in April '84, nauwelijks zeven maanden in Goa, zich reeds ernstig met het verzamelen van gegevens omtrent de vaart in het Oosten bezig hield. Had hij Dirck Gerritsz werkelijk verzocht hem die te verschaffen, dan zouden ook de journalen van de reis van Goa naar Malaka en van daar naar Macao en omgekeerd door diens tusschenkomst 1) Itinerario, Dl. I, p. XIX. 24 niet ontbroken hebben. Linschoten wist wel, waar en hoe hij zijn inlichtingen krijgen moest. De capittels i S—18 van het Reys-gheschrift handelen over de vaart tusschen Goa en Malaka; 20, 21 en 24 over die tusschen Malaka en Macao; 30—43 over die langs de kust van China naar Japan. Waar hij de terugreis tot Terceira met de Santa Cruz maakte, kan vóór rijn vertrek de stuurman, en anders onder weg de schipper, hem de verlangde documenten wel verschaft hebben. Uit het noemen van den naam van Dirck Gerritsz, met de toevoeging van burger van Enkhuizen, kan hoogstens van zijne onveranderdevriendschappelijke gevoelens blijken. Dirck Gerritsz kan tevreden zijn met de erkenning van het feit, dat hij als eerste Nederlander twee reizen naar China en Japan heeft gemaakt, en dat hij eenige bijzonderheden omtrent die landen en omtrent Portugeesch Indië heeft medegedeeld. Uit niets blijkt, dat hij bij zijn verblijf *te Goa en bij zijn reizen naar het verre Oosten, een oogenblik de bedoeling heeft gehad waarnemingen te doen en feiten te verzamelen, die voor zijn landgenooten van belang waren. Zoo ver strekte zich zijn horizon niet uit; hij wilde wat geld verdienen, om naar het vaderland terug te kunnen keeren, en daarin is hij geslaagd. Kort na zijn aankomst te Enkhuizen treedt hij in het huwelijk met Jacoba Cornelisdr en gaat hij rustig handel drijven, eerst op Portugal en later op de Oostzee. III. Reis naar Zuid-Amerika. Nadat Dirck Gerritsz zich in Enkhuizen gevestigd had, gingen eenige jaren voorbij, vóór hij er toe besloot weder een verre reis te ondernemen. Noch aan de tochten naar het Noorden, noch aan de eerste reis naar Indië om de Kaap de Goede Hoop nam hij deel. Een dochtertje hem in 1591 geschonken, zal de aantrekkelijkheid van den huiselijken haard vermeerderd en het scheiden moeilijker hebben gemaakt. Maar de groote beweging in de Nederlanden ontstaan na den terugkeer van Cornelis de Houtman en de zijnen, zou ook hem medesleepen. Het verlies van een schip en twee derde van de bemanning der geheele vloot, werd vergeten door het aanbrengen van de eerste specerijen, wier waarde de gemaakte kosten ruimschoots dekte. In het voorjaar van 1598 vertrokken eerst 5 schepen uit Zeeland, behoorende aan twee afzonderlijke compagnieën, en kort daarna 8 uit Holland, bestemd om de Kaap de Goede Hoop om te zeilen, ten einde in den Oost Indischen Archipel de pas aangeknoopte betrekkingen te bestendigen en nieuwe op te sporen. Terwijl men met het gereedmaken dezer vlooten bezig was, waren twee nieuwe uitrustingen ter hand genomen; een daarvan met de openlijk uitgesproken bedoeling om een anderen weg te volgen, namelijk door de Straat van Magalhaes. Ook hier te lande had men met bewondering gesproken over de stoute tochten van Drake en Ca vendish, welke hun aanvoerders niet alleen grooten roem, maar ook groote schatten hadden opgeleverd. Wat deze Engelschen hadden bestaan, zouden de Nederlanders evenzeer kunnen volbrengen. Olivier van Noort was de man die, als Admiraal, de vier schepen zou bevelen, welke de reis om de wereld zouden maken. Van dit voornemen werd zooveel ophef gemaakt, dat het bericht van hetgeen te 26 wachten was, tijdig genoeg in de Spaansche koloniën van ZuidAmerika aankwam,om maatregelen tot verdediging te kunnen nemen. De tweede uitrusting, die van Johan van der Veken, Pieter van der Haegen & Co., geschiedde, zonder dat zij veel besproken werd. De verzoekschriften aan de Staten Generaal hadden in tegenstelling met die van Van Noort c.s., geen melding van de te volgen route gemaakt. Het aangeworven volk voor de 5 schepen wist niet beter of men zou om de Kaap gaan. Maar de reeders en de bevelhebbers der vloot hadden een ander plan overwogen, dat aan de bemanning eerst bekend gemaakt werd, toen men op de kust van Afrika bij Kaap de Lopo Goncalves was gekomen. ') Dat plan was om door de Straat van Magalhaes te gaan; te trachten de lading, bestaande uit allerlei goederen, te verkoopen voor zilver, dat in Chili en Peru in groote hoeveelheid werd gevonden, en zoo dit mislukte, hetzelfde te beproeven in het eveneens als zilverrijk bekende Japan; om nadat men dit zilver in de Molukken voor specerijen had geruild, huiswaarts te keeren. Daartoe moesten personen worden aangenomen, die op het juiste oogenblik de verlangde diensten konden bewijzen. Zoo verzekerde men zich van Engelsche stuurlieden, die reeds vroeger de Straat en 1 de Stille Zuidzee bezeild hadden; zoo legde men ook beslag op Dirck Gerritsz, den eenigen Nederlander, die Japan bezocht had. Volgens zijn eigen verklaring wist deze niet beter, of hij zou weder om de Kaap gaan. Waar hij een maandgeld van 50 gulden kon verdienen, en hem een aandeel in de winst werd toegezegd, overeenkomende met eene storting van 2000 dukaten in het kapitaal der onderneming; waar hij wist welke aanzienlijke voordeelen bij goed verloop van den handel te behalen zouden zijn, liet hij zich na veel tegenstribbelen vinden, en besloot hij zelf voor 300 dukaten van zijn overgespaarde penningen aandeelhouder in de compagnie te worden. Zoo ging Dirck Gerritsz China — dit was de naam, waaronder hij wellicht reeds in Enkhuizen, maar in ieder geval op de vloot bekend was—aan boord van het Admiraalschip de Hope, voorloopig zonder bepaalde betrekking, boven de scheepsrol. Spoedig kwam het oogenblik, waarop hij zich nuttig kon maken. Het was bij de landing op 1) Mogelijk werd aan Admiraal Mahu vrijheid gelaten om met zijn Raad uit te maken, welke weg genomen zou worden. Van Reyd, Ned. Oorloghen, 1644, p. 520, zegt: „eenige, omdat den tijdt vande bequame winden onder de Unie verloopen was, beslooten niet na 't Oosten langs 'thooft van goeder hope den anderen (van Neck ca) te volghen, maer door H Westen ende Magellanes straet die Molucquen ende Java te soecken". 27 het eiland Santiago, waar zijn kennis van de taal zijn tochtgenooten te stade kwam. Hij deed dienst als gijzelaar, maar de gevoerde onderhandelingen leidden niet tot het gewenschte gevolg. Na den dood van Mahu werd hij kapitein op het jacht en als zoodanig maakte hij 16 December 1598 de eerste verkenning op Annobom, *) welke den volgenden dag door een gewapende landing moest worden gevolgd. Na een paar bloedige aanrakingen met de inwoners werd de Portugeesche nederzetting zooveel mogelijk verwoest, en het eiland den 3den Januari 1599 verlaten. De tocht ging verder door de Straat naar de kust van Chili, waar den 18den November van hetzelfde jaar, overgave van schip en lading aan de Spanjaarden volgde. Omtrent de oorzaak, die Dirck Gerritsz met het Vliegend Hert naar de reede van Valparaiso dreef, bestond tot dusverre geen redelijke twijfel. Het „Wijdtloopig verhael van 't gene de vijf schepen (die int jaer 1598 tot Rotterdam toegherust werden, om door de Straet Magellana haren handel te dry ven) wedervaren is", a) zoomede het bericht aan Olivier van Noort 3) van Dirck Gerritsz zeiven, geven een afspiegeling van de ellende, door honger en ziekte op de vloot, gedurende de reis geleden. Vooral was het Vliegend Hert zwaar getroffen. De bemanning was zoodanig gedund en uitgeput, dat aan ernstigen weerstand tegen schepen van den vijand niet meer gedacht kon worden. Het was dan ook een groote verrassing, in het verhoor, dat Dirck Gerritsz na zijn gevangenneming te Santiago werd afgenomen, een geheel andere lezing van de zaak aan te treffen. Wij laten dit stuk, dat aan Errazuriz onbekend bleef, zooveel mogelijk letterlijk vertaald, in zijn geheel hier volgen 4). 1) Sp. Isla de Ano nuevo, Annobón; Port Ilha de Annobom. 2) „meest beschreven door M. Barent Jansz, Cirurgijn, 't Amsterdam by Zacharias Heijns, 1600." 3) Beschrijvinge van de Schipvaerd by de Hollanders ighedaen onder 't beleydt... Tan Olivier van Noort, door de Straet oft Engte van Magallanes ... (bl. 21). (In: Begin ende Voortgangh, Dl. I.) 4) Men vindt het te Sevilla, Est. 2, Caj. 5, Leg. 3, Corsarios holandeses, 1594—1612; en te Madrid Ind. 26, D n°. 40. Het Spaansche stuk volgt als Bijlage I. 28 Anno 1600. Verklaring, welke deed in de stad Santiago >) van het rijk Chili den ro** Februari 1600 Dirck Gerritz*), kapitein van het Nederlandsche jacht, dat zich overgaf aan Kapitein Gerónimo de Molina in dezelfde haven en stad, welk schip een was van de J, die in de Zuidzee binnenkwamen door de Straat van Magalhaes, onder bevel van den Admiraal Simon de Cordes, die door het overlijden van den Generaal Jacques Mahu 3), geboren te Gualan*) in de provincie Holeand, opvolgde in het bevelhebberschap over deze vloot op Nieuwjaarseiland, 5) een der Kaapverdische eilanden.Daar in doet hij een xeer omstandig verhaal van de reis, die ay maakten van hun vertrek uit de haven van Rotterdam tot den mond Van de Straat van Magalhaes in de Zuidzee ; dat hij door'storm van de anderen gescheiden werd, en van hetgeen hem daarna overkwam, benevens van de redenen, die hem noodzaakten zich aan de Spanjaarden over te geven, enz. In de stad Santiago op den tienden dag der maand Februari van het jaar zestienhonderd, zeide de Kapitein Gerónimo de Molina, corregidor6) en opperste rechter van deze gezegde stad: overwegende, dat een zaak van het hoogste gewicht en belang voor den dienst van Z M. en het algemeen welzijn der Indien en der geheele Christenheid is, het onderbrengen en straffen van de zeeroovers, die door de straat van Magalhaes plegen binnen te komen om de Zuidzee te verpesten, de schatten van Z. M. en particulieren te rooven en andere ernstige en aanmerkelijke schade (toe te brengen) ; en dat door de gezegde Straat in de maand September van verleden jaar drie groote schepen uit de provincie Holland zijn binnengekomen, er een zich overgaf door den ijver en het overleg van Uwe Genade; 7) en dat Dirck Gerritz, die kwam als Kapitein van het gezegde schip, op zijn doortocht is van deze gezegde stad naar de stad Concepción, waar de gouverneur van dit rijk *) verblijf houdt, en dat hij te trekken hebbende over vele rivieren en door vijandelijk land, zou kunnen loopen gevaar en risico van het leven — dat het gepast was eerst een verhoor af te nemen over de reis 1) De hoofdplaats van Chili was Santiago in het binnenland, waarvan Valparaiso de haven was. Santiago was ook de residentie; maar na het sneuvelen van Loyola hield de gouverneur verblijf te Concepción. 3) Rodrigo Girardo. 3) Jacome Moyur. 4) Mogelijk verhaspeling van: Wallon. 5) Annobom. 6) Eerste magistraat. 7) De Onderkoning van Peru, aan wien dit verhoor werd opgezonden; Don Luis de Velasco, Caballero de la Orden de Santiago, Virrey y Lugar Teniente del Rey, Governador y Capitan General destos Reynos y Provincias del Peru, Tierrafirmey Chile, zooals zijn waardigheid omschreven wordt. Zie noot p. 43. 8) Don Francisco de Quinones, gouverneur vu Chili. 29 en de plannen met welke zij kwamen, om Z. M. en zijn Koninklijken Raad van de Indien en den Onderkoning van Peru in te lichten; en daartoe deed hij voor zich verschijnen den gezegden Dirck Gerritsz, van wien hij afnamen ontving den eed in den verschuldigden vorm en op wettige wijze, onder verplichting waarvan de gezegde Dirck Gerritsz beloofde de waarheid te zeggen in al hetgeen hij zou weten, en hem gevraagd zou worden; en ondervraagd zijnde door den gezegden Gerónimo de Molina, antwoordde en verklaarde hij het volgende: Ten eerste werd door Uwe Genade gevraagd zijn leeftijd en geboorteplaats, en wiens zoon hij was, en de kinderen die hij had, en waar zij verblijf hielden. Hy zeide: dat hij heette Dirck Gerritsz, en dat hij geboren was in de stad Enkhuizen i) in de provincie Holland van de Nederlandsche Staten, ») en dat hij de zoon is van Gerrit Maertensz en Elisabeth Dircksdr, 3) inwoners van de gezegde stad, en dat hij daar gehuwd is met Jacoba Cornelisdr,dochter van Cornelis Tacobsz en Cornelia Dircksdr, 4) dat hij niet meer dan eene dochter heeft van acht jaar, weinig meer of minder. Gevraagd, onder wiens gebied en gezag hij was in de stad Enkhuizen en de provincie Holland, en wiens onderdanen hare inwoners waren, zeide hy: dat de gezegde stad en provincie, en al hare inwoners gehoorzaamden aan graaf Maurits, zoon van den prins van Oranje, en waren onder diens bestuur en gebied, maar dat hij zich hield voor geboren onderdaan van Koning Filips, onzen Heer van dezen naam, dien God vele jaren spare. Gevraagd, waar hij de Portugeesche en Spaansche taal geleerd had zoo vlot als hij (die) spreekt, en welke koningen en vorsten hij gediend heeft te land en ter zee en bij welke gelegenheden en tijden, teide hy : dat hij, elf jaar oud zijnde, uit zijn land ging naar de stad Lissabon in Portugal, waar zij hadden twee of drie zusters van zijn vader, eene geheeten Auta Maertensdr, 5) getrouwd met Jacob de Orta, e) Nederlander geboren te Dordt in Holland, de andere Johanna Maertensdr 7) getrouwd met Tolimao, geboren te Est, 8) negen mijl van Antwerpen, die woonde in de Nieuwstraat (Rua Nova) te San Gian,9) kooplieden, welke hem vijf jaar op school legden; en hij leerde lezen en schrijven, en Portugeesch spreken, en vervolgens keerde hij naar zijn land terug, en ging hij, varende op Nederlandsche schepen als tolk en schrijver, naar verschillende streken,tot hij 23 jaar oud 1) Niquecen. a) Los Estados de Plandes. 3) De Giraldo Martinez y de Ysabel Rodriguez. 4) Xacome Cornelia, hija de Corneli Xacome y Cornelia Rodriguez. 5) Auta Martinez. Auta = Auckje ? met schrijffout Anta = Antje ? 6) Xacome de Orta; Jacob van Oordt ? 7) Juana Martinez. 8) Doelman? van Ostende? 9) Bij Oéiras aan den mond van de Taag; met den sterken toren van St. Jan. 3 was; en daarna vertrok hij van Lissabon in het jaar 68 naar Portugeesch Indië met de vloot van den Onderkoning Don Luis de Teide1) op het schip genaamd Santa Clara als passagier om in Indië te blijven, en zoo bleef hij in Indiè, en zoo bleef hij in de stad Goa, en hield hij zich bezig in dienst van den Koning van Portugal op de Indische vloten 23 achtereenvolgende jaren; en hij was getrouwd in de gezegde stad Goa met Johanna Willemsdr, ») Vlaamsche, geboortig van Brussel, twee jaar, bij welke hij geen kinderen had, en zij overleed; en in het jaar 89 keerde hij terug naar de gezegde stad Lissabon op het schip Santa Cruz als constabel der artillerie, en hij bracht zijn bezit ter waarde van drie duizend dukaten in specerijen en Indische zaken mede. Zes maanden in Lissabon geweest zijnde, ging hij naar zijn land met eenige schepen van Hamburg, zijn bezit in zilver medebrengende, en kort nadat hij aankwam in de stad Enkhuizen, huwde hij met de gezegde Jacoba Cornelisdr, en vervolgens maakte hij drie reizen naar Lissabon als koopman, zijn geld in waren gestoken hebbende, en de opbrengst bij terugkeer naar zijn land, {omgezet hebbende) in goud, zilver, wat oliën en wijnen, in Hollandsche schepen; en dat hij nu (vóór) vijfjaar een reis maakte met een lading rogge 3) naar Porto in Portugal, en nog twee reizen met koopmansgoederen naar Duitschland naar de stad Koningsbergen 4) tot hij verleden jaar, 98 den 27^»» Juni naar deze streken vertrok. Gevraagd, hoeveel schepen samen uit zijn land vertrokken, en met welke macht van geschut en wapenen, en voor wiens rekening en op wiens last, naar deze rijken, zeide hij: dat den27sten der maand Juni van verleden jaar 98 van de haven van Rotterdam, uit het Goereesche gat, s) in de provincie Holland, vertrokken vijf schepen; het admiraalschip van 600 ton (toneladas) met 40 stukken grof geschut en 120 man, en het vice-admiraalschip6) van 400 ton met 96 stukken geschut en 109 man; en een ander 1) Don Lui» de Athayde, een krijgsman met groote oorlogsondervinding, benoemd tot Onderkoning 2 Maart 1568, vertrok den 7d™ April d a v. roet 5 schepen aan boord van de „Chagas", en kwam 10 September te Goa aan. Hij werd, na eene voorspoedige regeering, opgevolgd door Don Antonio de Noronha. — Voor de tweede maal tot Onderkoning aangesteld, voer hij den i6den October 1577 op nieuw naar Indiê, waar hij 31 Augustus 1578 het bewind aanvaardde. Hij overleed den 9den Maart 1581 op 65 jarigen leeftijd te Goa. A. C. Teixeira de Aragoa, Descripcao geral e historica das Moedas Cunhadas em Nome dos Reis, Regentes e Governadores de Portugal. Lisboa, 1880, T. III. p. 153 en p. 163. Verg. Linschoten. Itinerario. 19x0, Dl. I, p. 148. 3) Juana Guillermo. 3) Trigo centeno. 4) Cognis Berguin. 5) Puerto de Rotradama de Guné. 6) Er staat „Capitana" en „Almirante". De titel van Mahu was „Admirael ende Capiteyn Generael"; die van de Cordes „Vice-Admirael". Bedoeld zijn de Hope van omtrent 250 last, op hebbende 130 hoofden; de Liefde van 150 last met 110 hoofden; het Gheloove van 160 last met 109 hoofden; de Trouwe groot ixolast met 86 hoofden en de Blijde Boodschap (later het Vliegend of het Roode Hert) van 75 last met 56 hoofden. 3i schip eveneens van omtrent 400 ton met 25 of 26 stukken geschut en 80 man, en een ander schip van 250 ton met 22 stukken geschut en 60 man, en een ander schip van 150 ton met 19 stukken en 57 man; dat elk van deze schepen drie dubbele tuigage medebracht, en de wapens, zoowel harnassen, als musketten, bussen, pieken en andere soorten dubbel voor elk persoon, en een groote hoeveelheid buskruit en ammunitie, en dat als Generaal van de gezegde schepen uitvoer Jaques Mahu, geboren te Gualan, vrijgezel van 34jaar; en als vice-admiraal Simon de Cordes, geboren te Amsterdam, 1) en als kapitein van een ander schip Gemt van Beuningen, ») geboren te Embden, weduwnaar, oud 40 jaar, en een ander kapitein Jurriaen van Boekhout, geboren te Dordt en getrouwd te Dordt, een man van 30 jaar, en een ander kapitein Sebald de Weert, geboren te Amsterdam, vrijgezel, en dat de gezegde schepen uitgingen, bevracht en bewapend door kooplieden uit verschillende streken van de Nederlanden (Flandes) en met vergunning van graaf Maurits, en dat.de rompen der schepen, het geschut, de wapenen, ammunitie, levensmiddelen en koopmanschappen, alles was in compagnie en voor rekening van de gezegde kooplieden. Gevraagd, met welk doel de gezegde schepen en volk uit hun land vertrokken, en waarheen zij in hoofdzaak hun koers namen, en hoeveel tijd er verliep, en welke ontmoetingen zij hadden op hun vaart tot bet aankomen in deze provinciën van Chili, zeide Ap: dat het hoofddoel, waarmede de gezegde generaal en de schepen uit hun land vertrokken, was met veel koopwaren te komen in Oost-Indië, waarheen zij het beste hun vaart zonden doen en hun waren verkoopen of ruilen voor andere soorten en goederen, en dat zij, vertrekkende van hun land, nimmer de kust van Spanje maar wel die van Barbarije gezien hebben, en van daar hun koers rechtstreeks namen, om Brazilië te bereiken, zonder dat zij op de geheele reis een enkel schip van Spanje of Portugal ontmoetten; slechts drie Engelsche op de hoogte van vijf en veertig graden en een Nederlandsen schip, beladen met rijst en tarwe, dat kwam van Genua naar Lissabon, bevracht voor rekening van een meester genaamd Andres Ximenez, dat rij geroofd hadden en medenamen naar Engeland, en zij spraken met elkander zonder elkander schade te doen, en zij scheidden elk voor zijn (eigen) reis; 3) en na 1) Simon de Cordes werd geboren te Antwerpen (Biographie nationale, Bruxelles 1873, IV); hij was te Lissabon getrouwd met de dochter van den koopman Gaspar Conertorf en ManaGaloafN anninga Uitterdijk. Een Kamper handelshuis, geslachtslijst p. Vin); later hield ha zich op in Amsterdam. (In de aetes van notaris David Mostert dd. 14 October 1393 en van not. J. F. BroSningb, Z. 39, dd. 3 Sept. 1596), wordt hij genoemd koopman te Amsterdam). 2) Gerrit van Beuningen of van Boninghe had de eerste reis naar Oost-Indie met Cornelis de Houtman van 1595—IS97 als commies medegemaakt, en daarbij aanleiding gegeven tot groote oneenigheid. 3) Vergelijk omtrent de ontmoeting met de Engelsche», da verklaring der teCaUao varhoorde gevangenen p. 73 tot 75. 32 verloop van drie maanden kwamen zij aan het eiland Mayo op de kust van Guinee op de hoogte van zestien graden en daar geen plaats kunnende vinden om water in te nemen, gingen zij naar het eiland Santiago, dat in het gezicht ligt, en kwamen alle vijf schepen te zamen in de haven van Santa Maria de la Playa, die ligt op het gezegde eiland, waar een sterkte van de Portugeezen was met drie kleine gotelingen; en onmiddellijk nadat de schepen voor anker kwamen, schoten ze op hen van het land met de gezegde stukken, en de Generaal beval terstond twee honderd musketiers te landen om tegen het fort op te trekken, dat op een hoogte lag 5 en den heuvel beklimmende, werden uit het gezegde fort met musketten acht hunner mannen gekwetst, en van deze stierven er drie, en eindelijk maakten zij zich met geweld van het gezegde fort meester, en vluchtte het volk, dat er in was; en zij hielden het na de verovering drie dagen in hun macht, totdat de inboorlingen, ongeveer honderd vijftig man te paard, op hen afkwamen om het fort te hernemen j en zij streden met elkander, waarbij weder vijf Nederlanders gekwetst werden, en in dezen strijd deden zij voorde tweede maal de Portugeezen vluchten. Daarna kwamen deze tot hen met een vredevlag; en de Generaal aan land gekomen zijnde, gaven zij elkander gijzelaars, en de gezegde Generaal bracht vier Portugeezen en een geestelijke naar zijn schip, en deze declarant bleef omdat hij bedreven is in de Portugeesche taal, voor hen aan land met de belofte, dat zij hun de noodige eetwaren zouden geven voor hun geld; *) en een overeenkomst makende door tusschenkomst van dezen declarant, kwamen de Portugeezen van de schepen naar land terug, en gaven zij (de Hollanders) hun de sterkte met haar geschut terug, en daarna wilden zij (de Portugeezen) hem de eetwaren niet geven, noch eenig ander ding van hetgeen zij beloofden, zeggende, dat zij (de Hollanders) zouden doorgaan naar de haven van Santiago, die acht mijlen van daar ligt en een groote en zeer versterkte stad was, wenschende hen te bedriegen, en alvorens te vertrekken, namen zij een klein vaartuig en een bark, die was in de gezegde haven van Santa Maria de la Playa met eenige kisten conserven en snuisterijen van weinig belang, en dat namen zij mede; en omdat het weder hun geen gelegenheid gaf, niet meer kunnende terugkeereu naar land, noch binnenloopen bij het gezegde eiland, ofschoon zij het beproefden, gihgen zij vandaar naar een ander, dat heet Afio Nuevo en binnen acht dagen nadat zij van het eiland Santiago vertrokken, stierf de gezegde Generaal en benoemden zij in zijne plaats den [Vice-]Admiraal Simon de Cordes, en tot [Vice-] Admiraal Gerrit van Beuningen, kapitein van een schip, en toen benoemden zij dezen declarant tot kapitein van het schip, geheeten het Roode Hert; ') en aangekomen 1) Omtrent deze rol ran Dirck Gerrittx it van elders niets bekend. a) Ciervo Bermejo. Eigenaardig, dat hier het verdoopte schip niet het Vliegende, maar het Roode Hert genoemd wordt. Het was tHdens Dirck Gerritsz' verhoor reeds in Spaanschen dienst; heette het toen wellicht Ciervo Bermejo ? 33 zijnde bij het gezegde eiland Afio Nuevo waren zij daar gedurende een maand, water innemende, en zij namen de verversching, die zij vonden op het land, van vruchten, vleesch, water, hout; en er stierven van hen aan ziekte dertig man; en omdat er geen blank volk is, hadden zij geenerlei overlast noch iets van belang, i) en gansch niet konden zij de kust van Brazilië bereiken door de tegenwinden; en den 9 November van het gezegde jaar kwam hij met zijn schip in deze gezegde haven met 34 man, waar hij zich vrijwillig overgaf in naam van den Koning aan den gezegden Kapitein Gerónimo de Molina. Gevraagd, in welke betrekking en met welke aanspraken hij uit zijn land vertrokken was, en met welk schip, zeide hy: dat hij als zeer ervaren in de zeevaart in Indiê en elders, zoomede in de Portugeesche en Spaansche taal, kwam als tolk en boven de rol, om te helpen bij ernstige zaken, die zich mochten voordoen; en dat hij zich eerst inscheepte in het schip van den Vice-Admiraal, en 300 dukaten voor eigen rekening in koopwaren belegd had; en dat hij kreeg 50 gulden traktement in de maand ten laste van de kooplieden, die de schepen uitgerust hebben, en dat zij hem verzochten, dat hij aan deze reis zou deelnemen, omdat hij, gelijk gezegd is, een man is in alles zeer ervaren; en dat toen de Generaal stierf, na het vertrek van het eiland Santiago en bij de verandering, die zij maakten in de betrekkingen, zij hem benoemden, als gezegd is, tot kapitein van het schip, genaamd het Roode Hert, en dat alzoo sedert dien hij het onder zijn bevel had tot de aankomst in deze gezegde haven van Santiago. Gevraagd, of er in de andere schepen zich volk van andere naties bevond, zeide hij: dat op het admiraalschip twee Engelsche stuurlieden waren, een van welke heette Master Chart; 1) hij was vroeger in deze Zuidzee door de straat van Magalhaes gekomen met Thomas Cavendish;») en dat op het vice-admiraalschip eveneens zich bevond een Engelsche stuurman, 3) en dat slechts één Portugeesche jongen met hen voer, en dat de overige schepelingen waren uit verschillende deelen der Nederlanden. Gevraagd, of zij aan dezen declarant, voordat hij uit zijn land vertrok mededeelden, of dat hij gehoord heeft, waarheen hij zou varen, zeide hij: dat de kooplieden, die de gezegde schepen uitrustten, en hem spraken, zeiden, dat dewijl er geen verkeer noch handel met Spanje en Portugal was, en zij niet konden bestaan zonder te handelen, zij wenschten de ge- 1) Was dit Thomas Shatton (Shotten) ? die was mede als stuurman aan boord. a) Thomas Cavendish was tweemaal in de Straat, de eerste maal met goed gevolg in 1587; de tweede, op zijn laatsten tocht, tot terugkeer gedwongen in April 159a. 3) William Adams, stuurman eerst op de Hope, later op de Liefde met sijn broeder Thomas, die bij Punta de Lavapié omkwam. 35 zegde schepen met koopwaren naar de Indien te zenden om teruilen of een nieuwe wijze van levensonderhoud te zoeken, en dat zij hem, omdat hij is een man zoo bekend met Portugeesch Indiê, en Japan, en China, en de Molukken, aandeel zouden geven van 50 gulden salaris per maand, en bovendien de winst van twee duizend dukaten in de zaak in de Nederlanden belegd, en dat hij voor de eer en het profijt van zijn vaderland zich voor deze reis zou inschepen; en omdat deze declarant is Katholiek, en altijd met Portugeezen en Spanjaarden opgegroeid was, hij zich sterk tegen de gezegde reis verzette, en dat zij met veel aandrang en bijna met geweld hem daartoe deden aan boord gaan. Gevraagd, of zij hem riepen in den raad, dien zij hielden bij Kaap de Lopo Goncalves aan de Kust van Guinee om de straat van Magalhaes door te gaan, en of zij hem de plannen van hun besluit mededeelden, seide hg: dat deze declarant zich twee malen bevond in den raad met den gezegden Generaal en de overige Kapiteins, over het gaan door de straat van Magalhaes, en dat hij er tegen sprak, omdat hij meer genegen wastot die streken, waar hij bekend en zeer ervaren was, dat is tot Portugeesch Indië om de Kaap de Goede Hoop. en dat de overigen van meening waren, dat het beter zou zijn in deze Zuidzee binnen te gaan, omdat het land er zeer rijk is, waar zij het best hunne koopmanschappen zouden verkoopen, en met het geld zouden gaan naar de Molukken om specerijen te laden; en in geval zij ze niet konden verkoopen, zouden zij met hunne lading gaan naar Japan, waar eveneens veel zilver was; en aangezien alle overige stemmen tegen hem waren, besloten zij door de straat van Magalhaes fe gaan. Gevraagd, of toen zij het besluit namen om in deze Zuidzee binnen te gaan, de Generaal, zooals gebruik en gewoonte is, aan de overige Kapiteins en aan hem instructies gaf betreffende hetgeen ze hadden in acht te nemen, teidehp: dat het waar is, dat de gezegde Generaal een bijzondere instructie gaf aan iedereen en evenzoo aan dezen declarant, en dat hetgeen deze bevatte was, dat de eerste haven, die zij hadden aan te doen, zou zijn die van de stad Valdivia in dit rijk Chili, om hunne koopwaren daarin te verkoopen, en dat indien de vaartuigen van elkander gescheiden werden, degene, die het eerst op 39 of 37 graden, dat is bij de stad Valdivia of bij heteiland Santa Maria zouden aankomen, 1) de andere zouden inwachten den tijd van zes weken, en deze termijn verstreken zijnde zonder zich te kunnen vereenigen, ieder na levensmiddelen op het gezegde eiland ingenomen te hebben, zou gaan, waarheen hij zou kunnen, en hem het best zou schijnen voor zijne plannen Gevraagd, of zij weten, dat zij zonder vergunning van Z. M. niet mogen handelen, noch contracteeren onder de Kroon van Castilië, en in het bijzonder in de Indien, en bovenal in deze Zuidzee, waar door de straat van Magalhaes geen enkel vaartuig kon binnen komen, zonder zeeroover te 1) Valdivia ligt op 39°59'; de noordpunt van Santa Maria op 36 zijn, al zou hij geboren Spanjaard wezen, aeide h$\ dat deze declarant, omdat hij met de zaken van Spanje en Portugal vertrouwd was, zeer goed wist, dat de gezegde schepen niet mochten handelen noch overeenkomsten aangaan, noch de koopmanschap, die zij medebrachten verkoopen onder de Kroon van Castilie, noch in eenig deel van de Indien en het minst in deze Zuidzee; en dat evenzeer dit weten de kooplieden, die ze bevrachtten, en de Generaal en de Kapiteins, die aan boord waren, omdat het van algemeene bekendheid was. Gevraagd, hoe (het mogelijk was) dat het bovengezegde wetende, en dat in geen deel van de Indiën, van de Zee van het Zuiden en van het Noorden, de koopmansgoederen, die zij brachten, zouden worden gekocht, zij (toch) de gezegde schepen zonden en door de straat van Magalhaes binnenkwamen en met welk voornemen en bedoeling, zeide hij', dat deze declarant was noch Generaal, noch bevrachter van de gezegde schepen, noch gezaghebber op een daarvan, toen hij zijn land verliet, slechts een eenvoudig bezoldigd zeeman, (uitgegaan) om zijn bestaan en onderhoud te zoeken, en dat als er geheime reizen gemaakt worden, de zaken nooit worden medegedeeld dan aan de hoofden en bevelhebbers; en dat de bedoeling en het plan, dat deze declarant vernam, was, dat zij zouden brengen de gezegde schepen naar deze gewesten, omdat er in zijn land veel volk, koopmanschappen en schepen zonder bezigheid en handel waren, en dat bij gebrek aan handel en verkeer met andere landen zij niet konden bestaan, en daarom de wereld ingingen om hun onderhoud te zoeken met de gezegde schepen en koopwaren, en dat indien zij hun deze niet wilden afkoopen op vreedzame wijze en zij hun zaken niet konden doen, «j, om niet zonder profijt naar hun land terug te keeren, hadden te trachten door geweld hunne waren te verkoopen, of te nemen hetgeen zij zouden vinden, zoowel levensmiddelen als goud en züver; en dat zij daartoe zooveel geschut en wapenen voerden; maar dat het zeer zeker was, dat indien zij op vredelievende wijze hun lading konden verkoopen, zij geen plan hadden om kwaad te doen, omdat het duidelijk is, dat als zij deze in de Indien verkochten, zij groote winst zouden behalen en er zoo geen noodzaak zou zijp hun leven te wagen; maar dat indien dit middel ontbrak, het hem duidelijk was, dat de Generaal naar zijn land zou (moeten) terugkeeren, na verloop van zooveel tijd varens en werkens, zonder profijt; dat hij (dan) zou trachten indien hij eenigen schat op zee of te land vond, dien te nemen, zooals hij zou kunnen; en dat het best blijkt, dat zijn hoofddoel met was te rooven, noch kwaad te doen, uit het komen, geladen met handelswaren; want wie verlangt anderen hun bezit te ontnemen, heeft slechts noodig volk en wapenen te voeren, zooals dat de Engelschen en andere zeeroovers doen, die roovende de zee doorgaan; en dat aldus, omdat zij in hun land niet kunnen bestaan zonder iets te doen, zij weggingen om de gezegde koopwaren te verkoopen en goedschiks of kwaadschiks eenig levensonderhoud te zoeken. 37 Gevraagd, of zij in de Nederlanden vóór zij met de gezegde schepen uitvoeren, inlichtingen hadden omtrent den stand van zaken in het rijk van Chili en in de rijken van Peru en andere deelen van deze Zuidzee, geide hy; dat hij meende, dat de generaal en eenige (andere) personen inlichtingen hadden en op de hoogte waren van deze landen en van hun rijkdom en gesteldhe|d, maar dat deze declarant niets wist dan van de Oost-Indiên en aldus steeds verlangde de vaart daarheen te doen. Gevraagd, waarom zij uit de Nederlanden en van het begin hunner vaart medebrachten den Engelschen stuurman, die in deze Zuidzee geweest was met Thomas Cavendish, den zeeroover, die veel schats medebracht, indien zij niet uit hun land vertrokken waren met het zekere besluit om naar deze gewesten te komen, geide hy: dat zij de mogelijkheden van de navigatie vooruitziende, dezen stuurman medenamen, omdat indien ze niet mochten gaan naar Portugeesch Indië, zij zouden komen in deze zee, waartoe zij later besloten, en omdat de Engelsche stuurlieden voor alle' streken zekerder van hun zaak en meer ervaren zijn dan de Nederlandsche. Gevraagd, of onder de overige plannen met welke zij hun land verlieten met de gezegde schepen en volk, zij het voornemen hadden om een volkplanting en een nederzetting te maken in deze streken, geide hy: dat aangezien de gezegde schepen kwamen op last en op kosten van de kooplieden, het plan en de last, dien zij voerden, was, dat indien zij zouden vinden in dé Indiën eenige goede landen, die geschikt bleken, om een volkplanting en een nederzetting te maken, en verkeer en handel met de Nederlanden aan te knoopen, zij het zouden doen en van de inboorlingen aldaar eenige mannen zouden brengen naarhun land, diede Nederlandsche taal zouden leeren en vriendschap met hen sluiten, om met andere schepen en volk terug te keeren, en het verkeer en den verkoop van hunne waren in deze streken te beginnen, zooals de Portugeezen in Portugeesch Indië. Gevraagd, of hij weet in het bijzonder eenig aangewezen land, dat zij plan hadden te bevolken en waar zij een nederzetting zouden maken in deze streken, zeide hy: dat zij, toen zij uit hun land vertrokken, geen last noch aangewezen besluit medebrachten betreffende het land, dat zij hadden te bevolken en waar zij een nederzetting hadden te maken, maar dat bij voorkomende gelegenheid de Generaal en de Kapiteins zouden doen en uitkiezen, wat hun het best scheen. Gevraagd, of zij plan en bevel hadden om eenige haven, eiland of stad van deze provinciën van Chili aan te doen, en met welk doel, geide hy: zooals hij verklaard heeft, dat zij het besluit en den last en de bijzondere instructie hadden om de haven en de stad Valdivia in dit rijk van Chili aan te doen, omdat het de eerste is, komende door de straat van Magalhaes en het verst verwijderd van de vloten en van gevaar,«) en dat zij daar i) Het vent vu' Callao, de haven vu Lima, waar de Spaansche armada haar verzamelpunt had. 38 wenschten te beproeven den verkoop en den ruil van hunne koopwaren, omdat het een plaats is met veel goud en handel, en dat indien zij dat niet konden doen, hunne Instructie luidde, dat zij een haven zouden aandoen en zich vereenigen bij het eiland Santa Maria, dat ligt tusschen de stad Concepción en den staat Arauco, en daar innemen levensmiddelen, water, hout, om verder te gaan, en elkander wachten voorden tijd van zes weken, zooals hij heeft gezegd. Gevraagd, indien zij in de gezegde stad Valdivia hun ruil en verkoop van koopwaren niet vrijwillig konden doen, daar geenerlei verdediging vindende, en die haven en stad hun geschikt toeschijnende, welk plan zij hadden, seide htf: dat vóór zij in het geval stonden, zij geen maatregelen konden nemen voor de toekomst, noch bevel krijgen omtrent hetgeen zou moeten geschieden; maar dat het hem zonder eenigen twijfel toescheen, dat als na het aandoen der haven van Valdivia de omstandigheden daar gunstig schenen, indien men niet met goede woorden zoude willen geven, hetgeen zij noodig hadden, en hunne koopwaren afkoopen, zij zouden trachten met geweld te nemen, wat zij noodig hadden, en het goud en de goederen die zij vonden, omdat het een geheel onversterkte plaats was. Gevraagd, indien in de gezegde stad Valdivia of in eenig ander deel van dit rijk, waar zij een goede gelegenheid zouden hebben om een nederzetting en een volkplanting te maken, als ze gunstige ontvangst en hulp bij de inboorlingen tegen de Spanjaarden vonden, en zich konden versterken, of zij dit zouden doen, aangezien zij het plan hadden zich in eenig land te vestigen, zeide hij: dat aangezien zij kwamen op goed geluk om te trachten naar hun belang en profijt, en eenig goed land te vinden, waar zij het begin van een vestiging konden maken, om handelsverkeer met de Nederlanden te verkrijgen, en zij aankwamen in dit rijk van Chili met gebrek aan levensmiddelen en weinig sterkte van volk, omdat het grootste deel der hunnen gestorven was, tusschen hun land en dit, en wetende, dat doorgaande naar Peru en Nieuw-Spanje, er waren sterke vloten en veel gevaar, dat indien de stad en haven van Valdivia en eenig ander land van Chili beviel, en zij vonden gunst en hulpbetoon bij de inboorlingen om een vestiging te maken, zij dat zouden doen, omdat ze kwamen uitgeput door een zoo lange vaart, en weinig volk en eten hadden om opnieuw andere landen te gaan bereizen. Gevraagd, of hij ongeveer weet de vaart en den koers, die de andere i vaartuigen en zijne metgezellen namen, en welk volk en voorraad zij aan boord hadden, seide h$: dat toen zij de Straat uitgingen naar deze zee, de Admiraal had tot 60 man en de Vice-Admiraal 50 of gi, een schip evenveel en een ander 40, en deze declarant 33 man, en dat uit de Nederlanden I vertrokken 500; en dat, nadat deze declarant gescheiden werd van de I overige schepen tot aan de haven van deze stad, van hem stierven 9 man \ en er zware rieken waren; en dat dientengevolge de andere schepen, toen • rij in dit rijk kwamen, niet voldoende volk inhadden, om verder te varen 39 dan, op rijn hoogst, om in dit rijk aan te komen, en dat het onmogelijk was om hier verder te gaan zonder levensmiddelen in te nemen; en dat sedert zij gescheiden werden, deze declarant de overige schepen niet meer in het gericht gekregen had; maar dat allen bevel hadden, zooals hij gezegd heeft, om zich te vereenigen bij Valdiviaofbijhet eiland Santa Maria, en niet verder te gaan binnen zes weken, omdat zij geen kracht hadden voor de kust van Peru ; en dat zij in dit rijk genoodzaakt waren opnieuw te overleggen en te besluiten omtrent hetgeen verder zou te doen zijn, en zich levensmiddelen te verschafTen met geweld, omdat met hetgeen zij bij zich hadden, zij niet verder konden gaan; en dat indien bij geluk i) zijne metgezellen het eiland Santa Maria te zien kregen, en daar eenig voedsel innamen, zij zouden trachten zee tekiezenom tegaan naar Japan en China, en dat zij bevel hadden, om in geval het volk om te varen zou ontbreken] de vaartuigen terug te brengen tot een of twee, en naar de Molukken te' gaan, en om de Kaap de Goede Hoop naar hun land. Gevraagd om de Instructie, die deze declarant had van rijn Generaal in geschrifte, zeide hij: dat toen hij rich overgaf in deze haven, de koninklijke officieren hem zijn kist hebben ontnomen, met al de papieren die daarin waren, en dat hem voorkwam, dat daaronder de Instructie rich bevond; maar dat deze niet verder strekte dan tot Chili en dat zij hier een nieuw besluit hadden te nemen. Gevraagd, of de provincie Holland en Zeeland en de overige havens van de Nederlanden en Engeland, Frankrijk en andere landen, in oorlog met de Kroon van Castilië; eenige kooplieden, of Graaf Manrits, of eenig ander Heer, of bijzonder persoon, eenige vloot uitrustte, om door de straat van Magalhaes of naar eenig deel der Indien te zenden, seide kg: dat deze declarant nooit gehoord had, dat in eenig land een vloot werd bijeengebracht voor deze zee en de rijken van Z. M., behalve dat één maand vóór dat zij uit de provincie Zeeland uit de haven en stad Middelburg vertrokken, 4 groote schepen voor rekening van kooplieden op dezelfde wijze als deze om de Kaap de Goede Hoop naar Portugeesch Indie vertrokken, met dezelfde plannen en middelen als de hunne, 2) en dat 3 jaar te voren uit Amsterdam drie schepen en een jacht met koopwaren voorde Molukken om de Kaap de Goede Hoop vertrokken, en aankwamen in de haven van Sunda, en dat zij, omdat (veel) volk van hen gestorven was, een schip verbrandden, en met de twee en het jacht in de Nederlanden terugkeerden met veel specerijen en rijkdommen. 3) Gevraagd, of hij in zijn land gehoord heeft van eenige meer gegronde plannen om te komen in de Indien met groote macht en (daar) een nederzetting te maken, zeide hij: dat hij menigmaal had hooren praten in rijn 1) Zelf had hij dit gemist. 3) Bedoeld is de vloot onder Jacob van Neck, maar deze telde 8 schepen; Olivier van Noort toch vertrok met zijn 4 schepen eerst 13 September 1598. 3) De eerste reis naar Oost-Indië, in 1595 begonnen. 40 land onder het gemeen, en onder voorname en bijzondere personen, dat aangezien de Spanjaarden buiten hun land de Indien zochten en zich daar vestigden, en veel rijkdom vonden, en dat het goed zou wezen dat zij trachtten hetzelfde (te doen), om in eenig land van de Indien een volksplanting te maken, wijl zij in het hunne elkander opaten door de veelheid van volk, zonder naar een ander te kunnen gaan, en dat dit gewoonlijk veel besproken werd; maar dat tot nu toe hij niet wist, dat zij eenige toebereidselen daartoe hadden gemaakt. Gevraagd, waarom deze declarant met zijn schip de haven van Valdivia enhet eiland van Santa Maria niet aandeed, in overeenstemming met zijne instructie om zijn tochtgenooten af te wachten, en welke redenen hen bewogen om in deze haven van deze stad Santiago te komen, zeide hij: dat toen hij de Nederlanden verliet, hij nooit van plan was naar deze streken te komen, maar naar Indiê en de Molukken om de Kaap de Goede Hoop; omdat hij daar lang verkeerd had, en zeer goed daarmede bekend was, en dat nadat hij in zee was, hij geen macht had, om den Generaal en de overige Kapiteins te weerstaan, dat bij niet meer was dan een particulier persoon zonder ambt, dat de anderen het besluit namen om door de straat van Magalhaes deze Zuidzee binnen te gaan, ofschoon deze declarant altijd van tegengesteld gevoelen was; dat hij niet waagde ronduit zijn gedachte uit te spreken, opdat ze hem het hoofd niet zouden afslaan; maar later toen hij Kapitein was van een schip en van de anderen door den storm werd gescheiden, hetgeen hij verhaald heeft, had hij nimmer den wensch zich met hen te vereenigen, ofschoon hij het voor zijn stuurman en het volk veinsde, opdat zij hem niet zouden vermoorden en met het schip er van door gaan; en dat hij evenmin trachtte werkelijk de haven van Valdivia en het eiland Santa Maria aan te doen, opdat hij zich niet met de anderen zou vereenigen, en om zich van zijn gezelschap af te scheiden bij de eerste gelegenheid, die hij zou vinden, omdat het hem toescheen, dat zij den weg opgingen, om eenigerlei nadeel en schade in deze zee toe te brengen, indien zij konden; en omdat deze declarant, zijnde Katholiek Christen en zijn geheele leven in Portugal en Castilië verkeerd hebbende, niet den verkeerden weg wilde opgaan om nadeel toe te brengen aan den Koning onzen Heer, en dat de verplichting om de middelen te zoeken om vrouw en kind te onderhouden, hem noodzaakte uit zijn land te gaan en een salaris te verdienen om te gaan handelen in de Molukken en andere specerij-streken, maar niet om hier te komen; en zoo heeft hij alle mogelijke middelen in het geheim aangewend om aan te komen, waar hij zich zou kunnen overgeven met de lading en het schip, dat onder zijn bevel stond, tot den dienst van Z. M.; en dat hij aankomende in de haven van deze stad Santiago, dadelijk aan land ging met zijn sloep en een vredevlag, roepende: „Christenen" *) en om de koninklijke bescherming, en dat hij zichvrijwil- ï) Onder „Christianos" werden en worden nog heden in Spanje alleen Roomsch-Katholieke Christenen verstaan. 41 lig overgaf in naam van Z. M. aan den gezegden Kapitein Gerónimo de Molina, onder het koninklijk woord en zekerheid; zooals blijkt uit den borgtocht en de bescheiden, die naar aanleiding daarvan zijn opgemaakt; en dat indien hij iets anders voornemens was geweest, hij aeer goed zijn schip en lading zou hebben kunnen redden, omdat hij 24 man had, en 10 of 12 voldoende waren om het vaartuig over zee te brengen, en (omdat) hij beschuit had voor meer dan 4 maanden en 30 pijpen water, en een halve (pijp) rijst, en meer dan 50 potten olie, en een vat zoet tarwedeeg (cuzcuz) zoodat hij met veel eetwaren de vaart kon vervolgen en zich onderweg levensm iddelen verschaffen in vele havens of op zee; maar dat zijn besluit was om den Koning een grooten dienst te doen door zich vrijwillig over te geven, om hem verslag te doen van hetgeen hij verklaard heeft, en zich af te scheiden van het gezelschap der overige sch epen, in de hoop dat Z. M. als Christen-Heer hem zou betoonen meer gunst dan hij bij hen zou kunnen vinden. Gevraagd, of hij wist of gehoord heeft eenige andere zaak, die behoorde Z. M. overgebracht of medegedeeld te worden, zeide hij: dat, de wijl hij zich overgaf, en vrijwillig aanbood zijn persoon, schip en lading ten dienste des Konings, en deze verklaring had gedaan zonder eenigen dwang, en met den christelijken wensch van een trouw onderdaan van Z. M., hij indien hij iets anders wist of had gehoord, het op dezelfde wijze zou hebben gezegd, maar dat hij niets anders wist noch gehoord had, behalve hetgeen hij verklaard heeft; wat hij bevestigde, bekrachtigde en onderteekende met zijn naam, Dirck Gerritsz. Ik, Miguel Gerónimo Benegas, notaris, gevestigd in deze stad Santiago, rijk Chili, door den Koning, onzen Heer, maakte dit afschrift van de oorspronkelijke verklaring, die deed en aflegde Dirck Gerritsz, kapitein van het gezegde Nederlandsche schip; welk afschrift ik m aakte op last van den gezegden kapitein Gerónimo de Molina in deze stad Santiago, rijk van Chili, den 243101 Februari 1600, en tot bevestiging der waarheid en bekrachtiging daarvan hecht ik hieraan mijn zegel. Miguel Gerónimo Benegas, notaris. Afschrift uit dien tijd vindt men in het Algemeen Archief der Indien te Se villa, overgebracht van Simancas, 9de bundel, getiteld „Buen Gobierno de Indias." Gecollationneerd 25 October ^793. Martin Fern*de Navarrete. Als men dit stuk leest, zonder meer te weten van de omstandigheden, waaronder het ontstond, maakt het den indruk van ernstig en waar. De declarant had den eed afgelegd; de man, die het verhoor afnam, was in staat de juistheid der opgaven te controleeren, 42 voor zoover de hoofdpunten betreft, de aanwezigheid van levensmiddelen en den toestand der bemanning. Alle antwoorden zijn er op ingericht, aannemelijk te maken, dat een afgedwaald schaap de gelegenheid heeft gezocht, om vrijwillig en berouwvol tot de kudde weder te keeren; dat een geloovig katholiek en loyaal onderdaan van den Koning van Spanje, vrede in zijn gemoed had gezocht en gevonden. Maar door dit te doen had hij de eeden geschonden, eerst bij zijn aanmonstering, en later bij zijn optreden als bevelhebber van de Blijde Boodschap, afgelegd; had hij, bezoldigd dienaar, zich tegenover zijn reeders als een schurk gedragen, en als Nederlandsch zeeman op een vloot met half militair karakter, staande onder de krijgsartikelen, de doodstraf verdiend. Geen wonder, dat hij als zoodanig op meer genade hoopte bij de Spanjaarden dan bij zijn eigen landgenooten. Als van zelf komt bij de overweging van het bijzonder bezwarende zijner handeling de twijfel boven. Waarom, zoo vraagt men zich af, deed Dirck Gerritsz, als hij nog in staat was verder zee te bouwen, niet als zijne kameraden, waarom vervolgde hij niet rustig zijn weg naar de Molukken of naar Japan ? Het was toch niet noodig zijne reeders te verraden, en evenmin iets te ondernemen tegen menschen, die zijne sympathie hadden, en tegen den Koning, zijn wettigen Heer. Dat zou hij zeker ook wel gedaan hebben, als hij eenige hoop op goeden uitslag gehad had. Maar die bestond niet, als hij verderging zonder voldoende volk en voedsel, met de zekerheid nergens nieuwen voorraad te kunnen opdoen. Dat wilde hij niet bekennen, en daarom zette hij een stelsel van verdediging ineen, dat er op ingericht was voor hem en de zijnen een goede behandeling bij de Spanjaarden te verkrijgen. Hij zou alles naar waarheid verklaren, wat voor den vijand van geen belang was, dan wel wat hem langs anderen weg reeds bekend moest wezen; alles verzwijgen, wat zijn eigen zaak of die zijner landgenooten schade kon doen; en eindelijk, waar mogelijk, het gunstigste licht op de bedoelingen en handelingen der Nederlanders laten vallen. Het verhoor werd eerst afgenomen den ioden Februari, d. i. dus bijna drie maanden na zijn aankomst te Valparaiso, en nadat de Spanjaarden gelegenheid hadden, inlichtingen in te winnen aanboord van de Hope en uit den mond der naar Lima gezonden opvarenden van het Vliegend Hert. Klaarblijkelijk was de bedoeling der ondervraging van Dirck Gerritsz, op last van den Onderkoning, dan 43 ook geen andere dan nadere zekerheid te krijgen omtrent enkele duistere punten. Wel in de eerste plaats ook omtrent de scheepsmacht, die nog uit Holland verwacht moest worden. Daarop antwoordt onze kapitein echter zeer onnoozel. Hij heeft alleen gehoord van de ondernemingen onder Cornelis de Houtman en Jacob van Neck. Wat hij mededeelt over zijn eigen leven en over de uitrusting der vloot, draagt den stempel der waarheid. Zoo ook bestaat er geen twijfel aangaande de door hem bereikte Zuidelijke breedte, voor zoover hij en de opvarenden die met juistheid konden bepalen; en wordt de onwaarheid van de legende der ontdekking van de (niet bestaande) Dirck Gerritsz' eilanden opnieuw bevestigd. Verzwegen wordt de tuchtiging van Annobom, en natuurlijk in de allereerste plaats de tooneelmatige instelling van de „Broederschap van den ontbonden Leeu" in de straat van Magalhaes. x) Geheel loochenen, dat geweld zou worden gebruikt, als daardoor voordeel te behalen was, ging niet, maar daartoe zou niet worden overgegaan dan in de uiterste noodzakelijkheid; de bedoelingen der aanvoerders waren op vreedzamen handel gericht en werden zoo onschuldig mogelijk voorgesteld. Over de ellende gedurende de reis geleden, over honger en ziekte, kon niet gezwegen worden, maar er wordt niet meer van gezegd dan onvermijdelijk was. "Het beslissende feit, het misloopen van Santa Maria, wordt niet gemeld. Olivier van Noort krijgt daarover zes weken later van hem wel bericht, onder mededeeling der oorzaak, de ook door dezen geconstateerde verkeerde ligging op de kaarten en in de geschriften van Petrus Plancius (36* in plaats van 370 Z.B.). Ware Santa Maria bereikt, had hij dit eiland niet voor la Mocha (38°2o') aangezien, dan zou er van Dirck Gerritsz' neiging tot overgave niet veel zijn overgebleven ; dan zou hij zeker hetzelfde gedaan hebben als de bevelhebbers van de Hope en de Liefde, en na zich ververscht te hebben, rustig zijn verder gegaan. Ongelukkigerwijze vond de listige voorstelling van den gladden Hollander noch bij den Gouverneur, noch bij den Onderkoning ») 1) De nieuwe ridders, de zes „principale hoofden van de vlote" — waaronder dus ook Dirck Gerritsz — hadden zich bij eede verbonden „lijf en leven te waghen om hare erfvyanden alle mogbelijcke afbreucke te doen, de Hollandtsche wapenen plantende in 't gheweste daer de Coningh van Spaengien zijne schatten uyt gaert, waer mede hy teghens de Nederlanden soo veel Jaren gheoorloght heeft." Kort ende waerachtigh Verhaal van 't gheene seeckere vijf Schepen, van Rotterdam in 't jaer 1598. den 27. Junij na de Straet Magaljanes varende, overghekomen is bl. 18. (In «Begin ende Voortgangh ..." DL I). 2) Luisde Velasco werd omstreeks 1555 in de stad Mexico geboren. Zijn vaderen naam- 44 een oogenblik geloof. Quifiones was reeds eens beetgenomen en zal zich wel voor de tweede maal gewacht hebben; Velasco was door andere inlichtingen voldoende in staat gesteld, Dirck Gerritsz* drijfveer te beoordeelen. Bij den Onderkoning zal zich na lezing van het verhoor de overtuiging gevestigd hebben, die hij later zou uitspreken, dat hij te doen had met een zeer intelligent, maar gevaarlijk man. Om dit toe te lichten is noodig na te gaan, wat er sedert de komst van de Nederlanders in de Stille Zuidzee met hen was voorgevallen. De Trouwe, die eerst in Maart 1600 van zich liet hooren, kan daarbij buiten beschouwing blijven. Maar eerst dient een oogenblik te worden stilgestaan bij den toestand, waarin zij de kolonie Chili aantroffen. Onmiddellijk na de gevangenneming van den Inca Atahualpa had Francisco Pizarro zijn broeder Hernando naar Spanje gezonden, om verslag te doen van de schitterende uitkomsten zijner aan roekeloosheid grenzende onderneming. Keizer Karei V besliste, dat hij gezag zou voeren over Peru, en wel over 70 mijl kustlijn, terwijl verder zuidelijk 200 mijl ter ontdekking en verovering aan zijn medestander Diego de Almagro werden toegewezen. Dientengevolge begon Almagro in 1535 lijn tocht naar het Zuiden, waarbij hij tot 3 5° Z.B. doordrong, door een gebied, dat vroeger tot het rijk der Inca's behoord had. Twee jaar later riepen zijn belangen hem naar Peru terug, zonder dat hij ergens een vaste nederzetting had gemaakt. In 1540 zond Pizarro, na Almagro's ongelukkig eindealleen meester van het gezag gebleven, Pedro de Valdivia uit, om het gestaakte werk voort te zetten. Nu werden blijvende uitkomsten verkregen. - Verschillende steden werden gesticht; Santiago, de hoofdplaats, in i54i,Coquimbo, aan den verbindingsweg met Peru, in 1544, Concepción, aan den mond der Biobio, in 15 50. Dit was niet zonder voortgenoot was van 1550 tot 1564 Onderkoning van Nieuw-Spanje (Mexico). Na verschillende belangrijke betrekkingen in de kolonie te hebben bekleed, begaf hij zich in 1585 naar Spanje, waar hij in hooge gunst kwam bij Koning Filips II. In 1588 werd hij als gezant belast met eene zeer belangrijke opdracht bij het hof van Toscane. Twee jaar later werd hij Onderkoning van Nieuw-Spanje, in welk hoog ambt hij in 1595 overging naar Peru. Na 9 jaar, in Januari 1604, keerde hij terug naar Mexico. Zijn rust duurde niet lang, want reeds in 1607 werd hij voor de tweede maal benoemd tot Onderkoning van Nieuw-Spanje, terwijl hem als belooning voor zijne groote verdiensten de titel werd verleend van Markies van Salinas. In 1611 werd hij President van den Raad van Indiën; hij stierf te Madrid in 1616. Zie Sucesos de las Islas Filipinas, door Antonis de Morga, ed. Retana, 1910, p. 580; en zie zijn portret in Zelia Nuttall, New light on Drake. Hakluyt Soc 2"d Ser. XXXIV, 1914. durenden strijd met de Indianen geschied; maar het krachtigst verzet werd eerst ondervonden, toen men bij de genoemde rivier stuitte op den tegenstand der dappere en vrijheidlievende Araucanen (370— 140° Z.B.). Aanvankelijk bleken ook dezen niet bestand tegen de betere bewapening en de krijgstucht hunner vijanden. Valdivia trok in 1552 de Biobio over, en legde den grondslag van nieuwe steden, nl. la Imperial, Villarica en Valdivia. Maar den 3den December 1553 kwam onverwacht aan 'zijp loopbaan een einde. In een geregeld gevecht, niet ver van Arauco, werd zijn leger door de Araucanen totaal vernietigd. Hij zelf werd gevangen genomen en gedood. Sedert dien werd de oorlog met afwisselend geluk gevoerd. Herhaaldelijk werd de tegenstand der Indianen gebroken, en vielen hun aanvoerders, met tal van volgelingen in den strijd. Maar na iedere nederlaag, na iedere schijnbare onderwerping, zochten zij zich zoo goed en zoo spoedig mogelijk te herstellen, om niet afgeschrikt, veeleer tot wraak geprikkeld door de wreedheid der Spanjaarden, den aanval te hervatten. In 1558 was de Gouverneur Garcia de Mendoza doorgedrongen tot het eiland Chiloë. Zeven jaar later onderwierp zijn opvolger Quiroga den geheelen Chiloë-Archipel, die door een weinig krijgshaftig volk bewoond werd. De eerste stichtte bij zijn terugkeer de stad Osorno, de laatste, op het hoofdeiland de havens van Castro en Chacao. De wensch om aan den langdurigen strijd een einde maken, had Koning Filips er toe verleid in 1567 Chili aan het gezag van den Onderkoning van Peru te onttrekken, en dit te stellen onder een Raad, Audiencia Real, te Santiago. Quiroga moest aftreden, en Ruiz [ Gamboa werd tot bevelhebber der troepen aangesteld. Deze ontijdige maatregel leidde tot ongunstige gevolgen. Reeds in 1575 werd er op \ teruggekomen, en trad Quiroga opnieuw als Gouverneur op. Na zijn dood in 1580 kwam Gamboa in zijne plaats, maar deze werd in 1583 vervangen door den bekwamen Alonzo Sotomayor, die uit Spanje gezonden, zijne)bestemming via Buenos Aires over \ land bereikt had. Hij slaagde er in den Araucanen in 1591 een ge! weldige nederlaag toe te brengen, welke hen zoo ontmoedigd scheen r te hebben, dat het einde van het verzet verwacht werd. De nieuwe Gouverneur Martin Garcia Onez de Loyola, neef van l den heiligen Ignatius, vond dan ook bij zijn optreden in 1593 het land vrijwel in rust. Slechts enkele stammen hadden zich nog niet 46 onderworpen. Een jaar na zijn aankomst stichtte hij een nieuwe stad, Santa Cruz. Alles scheen vrede te ademen. De steden Arauco en Valdivia aan de kust, Angol, la Imperial en Osorno in de valleien van het binnenland, en Villarica aan den voet der Andes begonnen zich voordeelig te ontwikkelen. De onderlinge gemeenschap scheen verzekerd door verschillende kleine forten, welke elk opkomend plaatselijk verzet in zijn geboorte zouden kunnen smoren. Ook op zee scheen de fortuin de Spanjaarden toe te lachen. Hadden in 1578 Francis Drake en in 1587 Thomas Cavendish de geheele westkust van Amerika roovend en plunderend afgevaren, en waren zij met rijken buit beladen van daar teruggekeerd, latere pogingen hadden een minder gunstigen uitslag. Tevergeefs had Cavendish op zijn laatsten tocht in 1592 beproefd de straat van Magalhaes uit te komen, en Richard Hawkins, wien dit in 1594 gelukte, was zonder nadeel van beteekenis te hebben aangericht, door Beltran da Castro met groote overmacht op 1° benoorden de linie aangevallen en gevangen genomen. Maar geheel onverwacht gebeurde er iets verschrikkelijks. De Gouverneur, die met een klein escorte van Angol naar la Imperial terugkeerde, werd in den vroegen morgen van den 23sten December 1598 te Curalaba door de Araucanen overvallen. Slechts 4der zijnen ontkwamen aan het bloedbad; hij zelf stierf als een held, met den degen in de vuist. De gevolgen lieten zich niet wachten. Van den noordelijken oever der Biobio tot de uiterste streken van het Zuiden, stonden de Indianen als één man op. De verspreide vestigingen werden met overmachtaangevallen en genomen. Buiten de steden was geen Spanjaard meer veilig; daarbinnen verkeerden de zwakke bezettingen, schaars van levensmiddelen voorzien, weldra in den uitersten nood. De plaatsvervangende Gouverneur, de 70 jarige Pedro de Viscara, werd in de hoofdplaats Santiago met verzoeken om hulp uit alle oorden van het land bestormd. Hij deed wat hij kon, maar aan dempen van den opstand was bij de geringe beschikbare middelen niet te denken. Den I2en Januari 1599 spoedde hij zich naar Concepción; den 7den Maart moest hij toestemming geven tot het ontruimen van Santa Cruz; den 8sten April werd la Imperial, de tweede stad van het Zuiden, door de Araucanen in de asch gelegd, en kon de 90 man sterke bezetting zich slechts met moeite in het versterkte huis van den Bisschop terugtrekken. Gelukkig voor de Spanjaarden konden de opstandelingen geen groote troepenmacht langer dan eenige da- 47 gen bijeenhouden. Gebrek aan levensmiddelen maakte een geregeld beleg van eenigen duur voor hen onmogelijk; terwijl eerbied voor de uitwerking van het geschut terughield van een bestorming, die door hen niet voldoende kon worden voorbereid. Zoodra de Onderkoning van Peru, Luis de Velasco, bericht ontvangen had van het sneuvelen van Loyola en de noodlottige gevolgen daarvan, zond hij Francisco de Quinones, een man van gevorderden leeftijd en groote oorlogsondervinding, die op de meest belangelooze wijze zijn diensten aangeboden had, met twee scheepjes en honderd soldaten rechtstreeks naar Concepción. Meer troepen waren op dat oogenblik niet beschikbaar, wijl bericht was ontvangen, dat vijf vijandelijke schepen zich in de West-Indische wateren hadden vertoond, en ook tegen deze, op de kust van Tierra Firme, maatregelen moesten worden getroffen. De aankomst van den energieken en onverschrokken Quinones in het laatst van Mei gaf nieuwen moed aan de Spanjaarden. Maar hij was onmachtig den toestand te veranderen. Geringe versterking werd onmiddellijk naar het bedreigde Arauco gezonden, maar aan ontzet van la Imperial kon vooreerst niet gedacht worden. Toen Kapitein Pedro de Escobar Ibacache in een klein vaartuigje uit deze ongelukkige stad met levensgevaar Concepción had bereikt, en van het nijpend gebrek verslag gegeven, werd onmiddellijk besloten tot het zenden van levensmiddelen met het schip vanKapitein Pedrode Recalde en twee kleine schuiten. Maar de onstuimige zee dwong de schuiten tot terugkeer, en Recalde tot het schuil zoeken achter het eiland Santa Maria. Alvorens de onverwachte ontmoeting van Recalde aldaar na te gaan, zal met een enkel woord, het verder verloop van den opstand worden vermeld. Een tweede hulpexpeditie, nu onder Ibacache zou eerst naar Valdivia gaan, en van daar over land la Imperial trachten te bereiken. Inmiddels volgde de eene ramp op de andere. Den 1301 September ging de stad Chillon, door Quiroga tusschen Santiago en Concepción aangelegd, tengevolge van gebrek aan waakzaamheid verloren; en den 24sten November gelukte een nachtelijke aanval der Araucanen op Valdi via, waarbij de bevelhebber Gomez Romera en meer dan 100 man der bezetting sneuvelden, en 400 vrouwen en kinderen werden gevangen gemaakt. Toen eerst Escobar, en enkele dagen later de kolonel Francisco del Campo met 275 man aankwamen, vonden zij slechts de puinhoopen der geheel verwoeste stad. 48 Escobar keerde naar Concepción terug; del Campo zou trachten Osorno en Villarica te hulp te komen. Den i4den Februari, twee maanden later dan verwacht werd, bracht Gabriel de Castüla uit Peru te Concepción voldoende versterking om Quinones tot oprukken naar het binnenland in staat te stellen. Den 13den Maart versloeg hij den vijand bij Angol en ontzette hij die stad; den 3081611 volgde de bevrijding van la Imperial. Maar beide plaatsen konden niet bezet blijven en moesten spoedig worden verlaten. De kracht van Quinones was door dezen veldtocht gebroken; een beroerte wierp hem op het ziekbed. Onder den indruk van den ontzettenden tegenspoed had hij reeds den 20s,en Februari 1600 aan den Koning zijn ontslag verzocht; een man met jonger kracht dan de zijne was noodig, om de zware taak van hem over te nemen. Den 2gptea Juli 1600 werd hij vervangen door Alonso Garcia Ramon, en deze reeds weder den 9en Februari 1601 door Alonso de Rivera. Hoewel beiden dappere krijgslieden waren, konden zij de kans niet doen keeren. 7 Februari 1602 was de dag waarop Villarica onderging; 15 Maart 1603 werd Osorno verlaten. Zoo was in weinig meer dan vier jaren het geheele land der Araucanen, met uitzondering van een enkel fort bij Arauco, door de Spanjaarden verlaten. Vrijheidszin en offervaardigheid hadden gezegevierd over vreemde onderdrukking. Terwijl Recalde op zijn reis naar la Imperial achter het eiland Santa Maria lag, zag hij een groot schip naderen, dat hij meende te mogen houden voor een Engelschen zeeroover. In werkelijkheid was het de Hope, het Admiraalschip, eerst onder het bevel van Mahu, later onder dat van Simon de Cordes. Dit had het eiland la Mocha aangedaan, waar de Admiraal, met 27 der zijnen aan land gegaan, door de inboorlingen was gedood z). 1) De eenige bron, waaruit iets omtrent deze ramp bekend werd, is William Adams in zijn beide brieven dd. 22 October 1611 — alzoo 12 jaar later — geschreven; een aan de Eng. O. I. Comp. en een aan zijn vrouw. Deze werden het eerst, met veranderingen in den oorspronkelijken tekst, uitgegeven in Hakluytus Posthumus or Purchas his Pilgrimes, I, London 1645, Lib. III, p. 135; later verbeterd in Thomas Rundall, Memorials of the Empire of Japon in the XVItk and XVIIth centuries. Hakluyt Soc. Vol. 8, p. 17, London 1850, en eindelijk de eerste nogmaals door F. C. Danvers, Letters receivedby the East India Company from its servants in the East, I. zooa—1613, London 1896, p. 143. In den brief aan de O. I. Comp. zegt Adams, dat hij met de Liefde bij aankomst te Santa Maria het Admiraalschip vond, „waarvan de Generaal, Schipper en al zijne officieren aan land vermoord waren'1. (Rundall, p. 22); en in dien aan zijn vrouw „hebbende verloren hun Generaal met 27 van hun volk" (Ibid. p. 36). Ook Drakeen Cavendish waren op la Mocha slecht ontvangen, waarschijnlijk omdat ze voor Spanjaarden gehouden werden. 49 Recalde haastte ach naar den vasten wal over te steken, om persoonlijk Quinones te Concepción bericht te brengen, Dese nam onmiddellijk maatregelen tegen het nieuw dreigende gevaar. Den November werd aan den Raad van Santiago gelast, de tijding zoo spoedig mogelijk aan den Onderkoning door te zenden, en daarbij zelf voorzieningen te treffen tegen een mogelijke landing der Engelschen in de haven van Valparaiso. ») Den 6den kwam een soldaat van Santa Maria de aankomst van het kaperschip bevestigen; hij wist daaraan nog toe te voegen, dat andere schepen met zekerheid verwacht werden, omdat er in den mast voortdurend iemand op den uitkijk zat. Quinones, even slecht voorzien van schepen als van troepen, zond kapitein Antonio Recio, dien hij als handig en stoutmoedig had leeren kennen, met eenige weinige manschappen in een bootje naar Santa Maria, om de daar aanwezige Spanjaarden en inboorlingen zoo goed mogelijk te wapenen. Nadat Recio onbemerkt het eiland bereikt en zich van deze opdracht gekweten had, stelde hij zich met de vreemdelingen in verbinding, en liet hij hun vragen naar het doel van hun komst. In een mengelmoes van Spaansch en Portugeesch ontving hij schriftelijk antwoord. Dat was zoo geruststellend mogelijk. Er bestond niet de minste reden tot wantrouwen of vrees. „Zij waren onderdanen van Koning Filips", „wel geen Spanjaarden, maar wel degelijk trouwe Nederlanders";») kooplieden, die kwamen met een groote hoeveelheid waren, die zij wilden verkoopen of ruilen voor eenige verversching, waaraan zij behoefte hadden. Dit antwoord leidde bij Recio echter niet tot het gewenschte gevolg. Hij was te goed met de wetten en gebruiken bekend, om niette weten, dat Spanje niet gewoon was landen, die als de Nederlanden onder zijn heerschappij stonden, deelnemers aan zijn handel op de Indien te maken,3) en allerminst genegen toe te staan, dat een expeditie zonder Spanjaarden, uk een niet-Spaansche haven, daartoe werd uitgezonden. In ieder geval had de Nederlander geen vergunning; bezat hij die wel, dan zou hij ze dadelijk vertoond hebben. Voor i) Deze en de volgende mededeelingen zijn in hoofdzaak ontleend aan den brief van Quinones aan den Onderkoning van Peru, dd. 25 November 1599 (Errazuriz, I, p. 123). a) Flamencos. 3) Ook bij het verdrag van afstand der Nederlanden aan Albertus en Isabella, den 6«» Mei 1598 te Madrid geteekend, werd onder meer bepaald, dat de handel op de Indiën aan alle Nederlanders streng verboden was. 4 50 hem stond het vast, dat hij te doen had met vijanden, zeeroovers, Engelschen. l) Hij verontschuldigde zich door te zeggen, dat hij zelf, eenvoudig kapitein, die met geringe machta) het eiland bewaakte, niet bevoegd was, vergunning tot het drijven van handel te verkenen, maar dat hij die zou gaan vragen. Nauwelijks in zijn bootje gestapt om naar Concepción te gaan, kreeg hij een tweede schip in het zicht. Dit was de Liefde. 3) Door zijn grootte en zijn bewapening zag het Vice-Admiraalschip er bijna even dreigend uit als het eerste, maar feitelijk was het nog veel minder te vreezen. Het had toch kort te voren een allerongelukkigste ontmoeting gehad op den tegenover liggenden vasten wal bij Punta de Lavapié. Daar was Gerrit van Beuningen in een hinderlaag gevallen van de Araucanen, die, den Spanjaarden vijandig gezind, hem bij vergissing met 22 gewapende schepelingen hadden afgemaakt. 4) De bemanning van beide schepen was, door de plotseling geleden 1) Errazuriz, I, p. ia8. a) Bluffend zeide hij met 100 Spanjaarden en 300 Indianen. 3) De opgaven van Adams in zyn beide brieven betreffende het gebeurde met de Liefde I komen niet overeen. Volgens den eersten (Rundall, p. 21) werd van Beuningen den o4" November overvallen; de andere (Ibid., p. 33) geeft den 3«". Den volgenden dag wachtten wij, zoo zegt hij (Ibid., p. aa) en staken wij over naar Santa Maria. Daar was de Hope den 41** aangekomen, fa nu Adams' mededeeling juist, dat de Liefde 4 dagen na de Hope bij het j eiland verscheen, dan zijn beide data voor den dood van van Beuningen verkeerd, en viel deze op 7 November 1599. 4) Quinones gaf den ao"» Februari 1600 aan den Koning bericht, hoe, omdat zij (de Nederlanders) geen tolk hadden, die hen verstond, slaags rakende, de Araucanen den Generaal en 40 man doodden, denkende dat het Spanjaarden waren; doch nadat zij hun dwaling hadden ingezien en begrepen, dat het onze vijanden waren, grooten spflt toonden. (Errazuriz, I, p. 158). Adams vergist zich dus, als hij meent, dat de Indianen door de Spanjaarden waren opgezet. Dit bericht van Quinones komt niet overeen met een vroeger, dat van 25 November 1399. Daarin laat luj, na een eerste vijandige ontmoeting, de Hollanders met hun Generaal vriendelijk onthalen, en hen, zorgeloos geworden, te midden van het feestgelag, door de Araucanen overvallen en afmaken. (Ibid., p. 156). Van het gebeurde op la Mocha werd door hem geen melding gemaakt. Olivier van Noort, die den 22««» Maart 1600 op la Mocha goed ontvangen was, vernam uit den mond van twee, bij Santa Maria gevangen genomen Spanjaarden, den kapitein Francisco de Ibarra en den stuurman Juan de Sandoval, beiden van „El buen Jesus", de tijding, dat Simon de Cordes op den vasten wal by Punta de Lavapié gedood was. Merkwaardig is deze verwarring, daar toch Antonlo Recio een juist verslag van de ramp, aan de bemanning van de Liefde overkomen, had gegeven. Dit bUjkt uit den brief van 8 Mei 1600 door den Onderkoning van Peru aan den Koning geschreven, waarin voorkomt, wat Recio bij zijn komst te Callao op 33 December medegedeeld had. Errazuriz is, in navolging van de herhaaldelijk door hem geciteerde „Coleccion de viajes verliezen, zoodanig gedund, dat er nauwelijks genoeg volk overbleef, om verder te gaan. Verdienen de door Dirck Gerritsz gegeven cijfers vertrouwen, dan zouden er — sterfgevallen tusschen de Straat en Santa Maria buiten beschouwing gelaten — op de Hope nog ongeveer 33, op de Liefde nog slechts 27 a 28 koppen geteld worden. ') Aan boord heerschte dan ook een gedrukte stemming, en werd ernstig overwogen, een van beide vaartuigen te verbranden, om met het andere verder te gaan. Deze toestand was Recio onbekend. Hij achtte het ongewenscht vijandelijkheden uit te lokken, en kwam dus met Quinones overeen, zich te houden of de verklaring der Nederlanders geloofd werd, en hen van de gewenschte levensmiddelen te voorzien. Op Santa Maria teruggekeerd, verzocht hij aan boord te mogen komen. Dit werd toegestaan. Op de Hope bleef hij anderhalven dag, voortreffelijk door den jeugdigen Admiraal Simon de Cordes -) (onthaald. Van die gelegenheid maakte hij gebruik alles zoo goed mogelijk op te nemen. Op het Admiraalschip telde hij 47 of 48 de Burney" kappen, enz. Alles was goed verpakt en behoorlijk gemerkt. Jacob en Adriaen wisten te vertellen, dat ook veel Spaansche matten *) waren medegekomen. De laatste moest op zekeren dag met 4 of 5 man een ijzeren kist met 3 sloten verplaatsen, die zoo zwaar was, dat zij haar niet konden tillen. Eerst schijnt hij gezegd te hebben, dat bij de manoeuvre het deksel opensprong en dat hij de realen zelf te alen kreeg, maar later bleek, dat hij evenals Jacob den aard van den inhoud slechts van anderen vernomen had. In het Admiraalschip nou een groot vat (pipa) vol realen zijn geborgen, terwijl ook op de andere schepen een goede voorraad was ingenomen. Kennelijk kwam dit feit den Onderkoning eenigszins vreemd voor, en wilde hij zich daaromtrent zekerheid verschaffen, want men liet Jacob er een zien. Op de vraag, wat het doel van den tocht was, werd door Jan en Pieter geantwoord, dat men door de straat van Magalhaes wilde gaan, om vreedzamen handel te drijven, en werd met geen woord gerept van een ander plan. Eerst Laurens kwam met de mededeeling, dat hij, en alle niet ingewijden met hem, oorspronkelijk in de meening verkeerd hadden, dat de reis zou gaan om de Kaap de Goede Hoop naar Oost-Indië, naar Java major en minor, de Molukken en Japan. (Xava mayor e menor e yslas de los Malucos y en Japon). Openlijk was deze bestemming bij de aanmonstering van het volk in Holland bekend gemaakt, en dat met reden; want had men dadelijk gezegd door de Straat te willen gaan, geen man zou zich hebben laten werven. a) Jacob Dircksz en Jacob bevestigden de misleiding; de laatste hoorde zeggen, dat Japan de plaats was, waar men de goederen aan den man zou brengen 3). Adriaen wist alleen, dat hij beetgenomen was; hij had niet naar het doel van den tocht gevraagd, want indien f hij dat wel gedaan had, zouden zij hem weggestuurd hebben, zeggende, dat hij zich daarmede niet te bemoeien had en aan zijn werk moest blijven. 4) Zoo lang de Generaal Mahu leefde, was er geen sprake van verandej ring der bestemming geweest ; maar nadat men de kust van Afrika verlaten had, riep de Generaal de Cordes op zekeren dag de kapiteins, 1) Jacob zeide „que la naó capitana e almirante tienen mucba cantidad de reales de a ocho castellanos, como uno que le fue mostrado e algunos en su nao." 3) Laurens gaf als reden op: „porquelagente sealistasedebuenaganaporquesidixeron que auian de venir al estrecho de Magallanes no se alistara ni un onbre". 3) nE ta Maria, en zeide, dat het bevel tot de vereeniging onmiddellijk na het uitvaren van de Straat door den Generaal schriftelijk gegeven was; Jacob sprak alleen van Santa Maria. Hfj bevestigde plaats en wijze der lastgeving, en voegde daaraan toe, dat de schepen zfch aldaar van levensmiddelen moesten voorzien „endat de eerst aangekomene op de overige zes weken hadden te wachten, en indien m dien tijd alle nog niet bijeen waren, dat zij nog veertien dagen zouden toeven; waren deze voorbijgegaan, dan zouden zij, die zich alsdan bij het eiland bevonden, ook al was het er slechts één, zeil gaan naar de eilanden van de Molukken, zonder zich op te houden en langer te wachten". Er Was wel gesproken om ook Californiè aan te doen, maar hij wist niet of dat zou wezen op last van den Generaal. De vijf schepen waren zeil gegaan van Gugat of Gugad, waarmede het Goereesche Gat werd bedoeld. Jan wist te zeggen, dat het VW* gend Hert kwam van Rammekens (Rramequen), een mijl van Vlissingen (Fregelingas). De datum van vertrek, 27 Mei, werd door Jacob Dircksz en Jacob nauwkeurig opgegeven; Adriaen sprak van 27 of 28. Jan herinnerde | zich dien niet meer. Laurens en Pieter stelden hem na het Meifeest, [ dat door den laatste nader werd beschreven. Men is gewoon „in alle Nederlandsche gewesten een boom op te richten, Meiboom (la Maya) genoemd, waaraan veel vruchten en vogery hangen, en in het bijzonder papegaaien en andere curiositeiten; en met den boog wordt naar den papegaai geschoten, en hij, die hem doet vallen, is dien dag ko- 72 ning. En dit is een soort van vermaak, dat zij hebben omstreeks het begin van de lente". De vloot was eerst door tegenwind lang bij Engeland, en later door windstilte opgehouden; zij had rechtstreeks koers gezet naar de kust van Guinee. Jacob was de eenige die zeide, dat de kust van Barbarije in het gezicht gekomen was. Allen verklaarden eenstemmig, dat men eerst nabij Kaap de Lopo Goncalveaaan land was gegaan. Daar had men de zieken, een honderdtal, ontscheept; om hen wat te verkwikken. De maand, welke men er verbleef, was gebruikt om hun goed te wasschen en water en brandhout in te nemen. Tevergeefs was ook getracht eenige levensmiddelen te verkrijgen; de Koning der negers zond die niet, omdat de vloot zeer vemf lag. Dit was een groote tegenvaller. Jan zeide, dat men als gevolg daarvan, zeer zuinig met den beschikbaren mondvoorraad, boonen (haua), grauwe erwten (garvancos) en havergort (avena) moest omgaan. De hoogbootsman vertelde: „dat zij, aangekomen ter hoogte van Lissabon op 3 2° a 3J°,op zekeren morgen twee Engelsche zeilen, met een Nederlandsch en een klein Portugeesch schip hadden ontdekt; en zij vernamen dat dit laatste ging naar de Canarische eilanden, en dat het Nederlandsche kwam door de straat van Gibraltar, en in Napels koopwaren van groote waarde geladen had; dftschip hadden de gezegde Engelschen genomen en geplunderd en voerden het met zich mede, toen de vijf schepenhtj hen aankwamen; zij zeiden, dat bij het eerste schot, dat de Engelschen op hen gelost hadden, hun schipper gedood was. En onmiddellijk nadat de vijf schepen hen bereikt hadden, deden zij de gezegde Engelschen de zeilen strijken, en zetten het Admiraal- en het VicerAdmiraalschip de sloepen uit, den gezegden Engelschen verzoekende, dat zij hun voor hun geld een zekere hoeveelheid zouden geven, van de rijst, die uit het gezegde Nederlandsche vaartuig geroofd was; en dat zij die hun gavefVren de Generaal van deze schepen aan de Engelschen een wissel (libranca) gaf tot de waarde van de gezegde rijst, te betalen in Nederland; en door het ontvangen van de rijst en het opmaken van de schriftelijke verbintenis (polica) en andere besprekingen (praticas) die zij hadden, warden z£,d/ie uren in den morgen opgehouden, en daarna ging ieder zijns weegs." De vriendschappelijke^hehandeling der Engelschen door den Hollandschen Admiraal wekte de verwondering van den .Onderkoning, en deed hem vragen, waarom de Nederlanders hun landgenooten niet bevrijd hadden, wat zij toch gemakkelijk hadden kunnen doen. 73 Daarop luidde het antwoord: „dat de Koningin van Engeland vriendschap had gesloten met de Hollanders, onder voorwaarde dat zij geen handel zouden drijven op Spanje, en dat de Engelschen zouden nemen en opbrengen alle Spaansche schepen, die zij zouden tegenkomen, (en) Nederlandsche, die in Spanje lading hadden ingenomen en koopwaren van daar medebrachten;1) en dat dit schip, hoewel hetNederlandsch was, dewijl het koopwaren bracht naar Portugal, door de Nederlanders niet werd beschermd, omdat dit in strijd zou zijn met de voorwaarden, waarop zij vrede met de gezegde Koningin hadden gesloten. [Verder] dat het dezen declarant is overkomen te varen op een schip van Middelburg (Medio Enburque), dat beladen met tarwe naar Spanje ging, en dat het Engelschen ontmoette, en dat zij het om dezelfde reden beroofd hebben van alles wat het inhad." Naar den aard der zoo kostbare waren van het opgebrachte Nederlandsche schip gevraagd, zeide hij: „dat uit het gezegde Nederlandsche schip twee man, een bootsgezel en de hoogbootsman (un marinero y el contramaestre) overgingen, de hoogbootsman op het Admiraalschip en de bootsgezel op een ander; en met hen een putger (grumete), omdat de Engelschen, die zich van het schip hadden meester gemaakt, hem slecht behandelden, en alle anderen, die daar aan boord waren, zouden, als zij dat hadden kunnen doen, overgegaan zijn; en dat de gezegde hoogbootsman, bootsgezel en putger met de gezegde vloot gekomen waren in de Straat; en de gezegde hoogbootsman werd, op zekeren dag bezig zijnde mosselen te visschen, gedood door een pijlschot en steenworpen van wilde Indianen van de gezegde Straat; en de bootsgezel leefde nog op bet Vice-Admiraalschip en de putger op een van de andere schepen, toen het schip, waarop deze declarant zich bevond,,van de overige gescheiden Iwerd; en hij weet de namen niet, alleen dat de gezegde bootsgezel afkomstig was uit Melie (Malines ?); en dat deze drie zeiden, dathet gezegde vaartuig een zeer rijke lading had, en dat het vele fluweelen i) De bedoeling zal wel geweest zijn te zeggen: alle Nederlandsche schepen, weike goederen naar en van Spanje brachten. Men vindt bier een bewijs van de krachtige handhaving der blokkade van Spanje en Portugal door de Engelschen, een werkzaam en tegelijk zeer winstgevend oorlogsbedrijf. Hij zeide: „que lareyna de ynglaterra tiene asentada amistad con los de olanda devajo de que no ande tratar ni contralar en espaüa y que an de tornar e despojar los yngleses todos los navios espaüoles que encontrasen fjamencos que cargasen en espaüa e llevaren mercaderias della y que porque este nauio aunque era flamenco lleuaba mercaderias a portugal por esto no le ampararon porque fuera yr contra las condiciones con que tienen asentada la paz con la dicha reyna". 74 goederen (mercaderias de terciopelos) medebracht, zijden kousen (medias de seda) en andere zaken van groote waarde." Volgens den constabel zou de ontmoeting plaats gehad hebben ter hoogte van Kaap St. Vkftent, IOO mijl in zee, en werden de vreemde schepen gezien tegen 2 of 3 uur in den namiddag. Het Nederlandsche schip was uit de straat van Gibraltar gekomen met bestemming naar Sanlücar, en was geladen met rijst, zijde en vele koopwaren uit Italië, van groote waarde; hij hoorde zeggen, wel honderd duizend gulden. Zijn verklaring van de berusting van den Nederlandschen Generaal was minder duidelijk. „Met het gezegde Nederlandsche schip hadden, hij het uitkomen van de straat van Gibraltar, de Turken gevochten, en tijdens dat gevecht kwamen de gezegde Engelschen aan, en ontnamen het aan de gezegde Turken, en hij weet niet om welke reden de gezegde Engelschen het medenamen, en zijn vloot het niet verdedigde; maar hij geloofde, dat er een overeenkomst was tusschen de Koningin van Engeland en de Staten der Nederlanden, waarbij geregeld was, wat in dergelijk geval moest geschieden. En hij verstond de bedoeling van zijn Generaal niet, noch wat hij omtrent het gezegde schip beval en verordende, dat gedaan zou worden". De timmerman Wist mede te deelen, dat het Nederlandsche schip kwam van Livorno (Leorna) en bestemd was voor Lissabon, en dat het behalve rijst,koopwaren en veel zijden goederen, ook veel geld inhad. Hij wist geen reden te geven van het rustig verloop der ontmoeting. Jacob, de kwartiermeester, was evenzeer kort in zijn antwoord. „Ter hoogte van Kaap St. Vincent of een weinig verder, kwamen zij twee of drie Engelsche zeilen tegen, die een geplunderd Nederlandsch schip opbrachten; en hen te spreken gekregen hebbende, kwamen zij te weten, dat het gezegde schip kwam van Alicante, beladen met rijst en andere koopwaren, en dat bij hst uitkomen van de straat van Gibraltar zij het geplunderd hadden en medegenomen, en dat de gezegde Engelschen in het gevecht, dat zij met het gezegde Nederlandsche schip gehad hadden, den schipper daarvan hadden gedood; en hen, zooals hij zeide, gesproken hebbende, zondereenigen handel gedaan of overeenkomst gemaakt te hebben, voorzoover deze declarant zag, waren zij van elkander gescheiden, en hadden zij hun reis vervolgd; hebbende vóór zij vertrokken, drie man uit het veroverde schip ontvangen, van welke er een op het Admiraalschip en een op het Vice-Admiraalschip was overgegaan, terwijl hij «ach het schip van den derde niet kon herinneren." 75 Hij had verder „hooren zeggen door de zijnen, dat toen hun Generaal er vatt sprak het gezegde schip te willen verdedigen, de gezegde Engelschen hem een plakkaat of bevel van de Koningin van Engeland hadden getoond en dat de Generaal, toen hij dit gezien had, onmiddellijk van zijn eisch afzag." Bij aankomst aan Kaap de Lopo Goncalves vonden zij daar geen andere schepen, maar kort voor hun vertrek waren er eenige aangekomen. Laurens verklaarde: „dat hij zich meende te herinneren, dat 4 of 5 maanden verliepen voor zij op deze reede kwamen, en dat zij daar geen enkel schip vonden; maar dat daarna van de kust van Guinee een klein Hollandsch schip was aangekomen, geladen met een soort van peper (pimienta), die grein (gran) genoemd wordt, en olifantstanden (marfil) en andere zaken, welk schip op de gezegde reede bleef al den tijd, dien de gezegde vijf schepen er waren. Twee of drie dagen voordat zij van de gezegde reede zeil gingen, kwamen daar nog drie Nederlandsche schepen van Middelburg (Media Conburque) van dezelfde Kust en gingen bij het andere liggen; ') en daar hadden de vijf gezegde schepen het Verlaten". Jacob zeide eveneens, dat zij bij de Kaap geen enkel vaartuig vonden, maar dat daarna samen twee schepen aankwamen; en een weinig later nog twee of drie uit Zeeland (Jelanda); van welke laatste, naar hetgeen hij gehoord had, de bestemming was Nombre de Dios en Cartagena. Van Kaap de Lopo Goncalves was de vloot rechtstreeks naar de Straat gegaan. Ook voor dit traject werd de lange duur der reis door stormen, tegenstroomen en windstilten verklaard. Op de vraag, waarom men, nu op de Afrikaansche kust geen levensmiddelen waren verkregen, niet in Brazilië of bij de Rio de la Plata een poging had gedaan om te ververschen, antwoordde Jacob Dircksz, dat men de reis wenschte te bekorten en hoopte, nog voldoende voorzien van levensmiddelen, door de Straat te komen, en niet daarin te overwinteren. Hadden zij nog meer tegenslag gehad, dan zouden zij altijd nog op 48°, 70 mijl benoorden de Straat kunnen binnenloopen, waar Thomas Cavendish geankerd en zijn schepen schoongemaakt had. 1) In het „Kort ende Waerachtig Verhael" wordt gezegd, dat 33 Nov. het jacht en 36 d. a. v. het schip van Barent Ericksz van Enkhuizen, 4 Dec. de Moriaen, en den volgenden dag Laurens Christiaensz met zijn jacht op de reede het anker wierpen. Dit schip van Laurens Christiaensz ging naar HispaSiola, waar een gedeelte der bemanning gevangen werd genomen- 76 „Maar toen zij daar aankwamen, zagen zij met eigen oogen, dat er zelfs geen water was, ofschoon het een zeer goede ankerplaats was om de schepen schoon te maken". ') De Spaansche koloniën op de Westkust van Zuid-Amerika onderhielden de gemeenschap met Buenos Aires over land, en met het moederland over de landengte van Panama. Van de straat van Magalhaes, waar de poging van Pedro Sarmiento om een blijvende Vestiging te maken, 3) zoo ongelukkig was afgeloopen, wisten zij weinig. Alle bijzonderheden daarvan waren hun dus welkom. Dit te meer nu zij van Richard Hawkins hadden gehoord, hoe Drake van oordeel was, dat bezuiden de Straat niet, zooals men tot dusverre meende, vastland, maar slechts eilanden werden aangetroffen. De uitvoerigste inlichtingen werden door Laurens gegeven. St was slechts éénmond, en dien waren zij den 6den April binnengegaan. Hij verklaarde „dat de zuidelijke oever schijnt te bestaan uit eilandjes, maar dat hij niet met zekerheid kon zeggen of dit zoo is, dan wel of hij door vastland wordt gevormd, omdat dit niet goed waar te nemen is. Evenmin kon men den mond bepalen, indien men niet met groote oplettendheid vaart, en hij is niet zeer goed aangegeven op de kaarten. Alleen aan de noordzijde bevinden zich drie hooge heuvels, die op kerken gelijken, welke in het gezicht komen ongeveer vijf mijl, voor men den mond bereikt. Men zegt, dat deze een breedte van vier a vijf mijl, en sterke stroomen naar binnen en naar buiten heeft, en veelvuldig eb en vloed. Het was gematigd weder, als midden in den zomer, toen zij er ingingen; en de oevers waren vol boomen en groen, met vele afwisselend hooge en lage rotsen." „Aangezien het bijna nacht was, en wind en stroom tegen, waren zij gedwongen in 6 a 7 vadem, naar hij meende, te ankeren. Binnen drie of vier uur gingen zij zeil, omdat de wind was gaan liggen en de stroom had opgehouden en de maan helder scheen. Een mijl voor zij in den mond kwamen, werd met peilen begonnen, bij 20, 30 en soms 12 vadem water. De bodem was schoon en zandig." Na ongeveer 10 mijl varens „kwamen zij bij de eerste vernauwing, die een halve mijl breed en ongeveer een kwart mijl lang zou zijn; daar voorbij opende zich het land meer, en voeren zij tot Pinguinseiland, waarop vele vogels zijn, en waarbij zij ongeveer op het midden van den dag aankwamen. Daar ankerden zij, omdat de stroom zeer sterk tegen was, den dag voor Paschen, als hij zich wel herin- 1) Puerto Deseado (P. Desire) op 47°4o'. 2) Zie omtrent de straat van Magalhaes. Bijlage V. 77 nerde". „Zij bleven daar tot de stroom had opgehouden. Een schuit, die zij naar het eiland gezonden hadden, om de vogels te grijpen, keerde met een duizendtal terug". Van dit eiland „voeren zij zoolang de vloed duurde, dat is 8 of 9 uur, door open water, ongeveer drie mijl breed, tot zij kwamen 3 of 4 mijl voor de plek, waar de vestiging Sint Filips geweest was, en daar ankerden zij. Over dit gedeelte is de Straat ongeveer een mijl breed, en tot hier kan men niet bepalen of de zuidelijke oever bestaat uit naast elkander gelegen eilanden of uit vastland". Bij nieuw opkomenden vloed gingen zij verder „tot een plek, waar het land zich meer opent, geheeten de Baai van Sint Filips, omdat ze dicht bij de bovengenoemde plaats ligt, en daar namen zij water in bij een rivier, op den Chileenschen oever". Van deze baai, waar zij 2 dagen vertoefd hadden, zeil gegaan, vervolgden zij hun reis 20 mijl, afwisselend door wijdere en nauwere gedeelten, bij hetzelfde gunstige weder, tot zij kwamen aan een baai, die zij den naam gaven van hun Generaal Simon de Cordes en waar ZÜ» opgehouden door tegenwind, ankerden. Daar bleven zij — naar hij zich herinnert, 16 a 17 weken—overwinteren met veel last van koude, sneeuw, ijs, hagel en scherpe winden; vooral hadden zij veel te lijden van den Noordenwind die overheerschend was; bij Zuidenwind was het weder gematigd. JL\] vingen eenige schelpdieren en geen visch, omdat die er niet was. De levensmiddelen begonnen te ontbreken, omdat zij weinig van Kaap de Lopo Goncalves hadden medegebracht; zij hadden reeds een jaar gebrek aan vleesch en een half jaar aan visch gehad, boen reeds in dezen tijd, dat was in Mei, de honger en de ziekte, die zij leden, grooter werden, en er stierf veel van hun volk, en daaronder de kapitein van het kleinste der vier (grootere) schepen (de Trouw), genaamd Vuc, *) geboren te Dordt in Holland". De dooden werden op het land begraven. „Indien er eenige verlichting was, dan was het op het Admiraalen Vice-Admiraalschip, waar zij nog eenige rijst hadden. Het schip waarin de declarant was, had eveneens een weinig daarvan, en van risch, dien zij uit Holland hadden medegenomen; maar de overigen [eden in het algemeen veel gebrek. Hun, die niet trachtten door het rangen van eenige schelpdieren hun onderhoud te vinden, bleef «iets anders over dan te sterven. Zij aten ook eenige wortels, en inlien zij zich hadden kunnen voeden met hout, zouden zij dat gegeten 1) Jurriaen van Bockholt. 7* hebben. Voor een pond brood zouden zij duizend gulden gegeven hebben." Een zekere Jacob Willemsz (Jacobo Libesson), Nederlander, werd opgehangen, omdat hij een weinig olie had gestolen, en éveneens een bootsgezel, wegens diefstal van anderhalve beschuit *). Hij meende zich te herinneren in September a) uit de Simon de Cordes-baai te zijn vertrokken; na ongeveer 12 mijl varens, kwamen zij op den zuidelij ken oever aan de Elisabeth-baai (baya que llaman Ysabel), door een Engelschen stuurman op den tocht van Thomas Cavendish, ter eere zijner Koningin zoo genoemd. Daar bleven zij eert nacht geankerd. Vervolgens kwamen zij bij een andereninham, de Groote baai, waar ze een dag bleven liggen. Toen ging het volk aan land om zich te ververschen, en het verheugde zich en vierde feest. Na twee dagen gingen zij, altijd peilende, Verder. - In het algemeen en betrekkelijkerwijze kan gezegd worden, dat waar de Straat Zich Vernauwt, de diepte grooter wordt en waar zij zich opent, de diepte vermindert. Dezelfde opmerking werd door Jacob Dircksz gemaakt. Van de Groote baai gingen zij naar een andere, 2 mijl verder gelegen, en daar hielden zij zich 7 of 8 dagen op; om vervolgens, alle vijf schepen te zamen, de Straat uit en de Zuidzee in te loopen. De overige verhoorden schilderen eveneens de geleden ellende, door honger en koude, en voegen in hun minder uitvoerige verklaringen enkele bijzonderheden aan de beschrijving van Laurens Claesz toe. Zoo omtrent het zien van menschen van het land, waarin zij slechts zeldenkonden slagen. Adriaen Dircksz verhaalt, hoe zij eenige wilden bespeurende, onmiddellijk een bootje met eenige mannen uitzetten, die de gezegde wilden riepen en trachtten hen van hunne vredelievende bedoelingen te overtuigen, maar te vergeefs; de inboorlingen wilden niet naderbij komen. Daarom werden de musketten op henafgeschoten.zoodat er enkele dood neder vielen. Toen later eenige schepelingen uitgegaan, waren om te visschen, werden ze [wat wonder] door de wilden beslopen, met het gevolg dat drie hunner door 1) De voorstelling is niet juist. Jacob Dircksz zegt dat slechts één man werd opgehangen, omdat hij de provisiekamer (camarote) had opengebroken en wat olie gestolen; een tweede kreeg genade. Adriaen laat er een ophangen voor het stelen van ongeveer een half pond beschuit en een tweede, die zich aan een weinig olie vergrepen had, onder de galg plaatsen en daar vergiffenis geven; terwijl twee anderen, die in den laatsten diefstal betrokken waren, tot afschrik van de bemanning gelaarsd werden. a) Het was 23 Augustus. 79 pijlen of werpspiesen doodelijk getroffen, en twee gewond werden. Jacob zegt, dat de verstrekking van voedsel, zich bepaalde tot 6 fg brood in de 8 dagen per man, met een weinig olie en gedroogden visch; verder werden iederen morgen twee teugen (tragos) Spaansche wijn gegeven. Het visschen leverde weinig op, een gering aantal van kleine afmeting; en wat men ving, zei Jan mistroostig, was dan nog voor de kapiteins der schepen bestemd. Tevergeefs was ook beproefd zeehonden te vangen; Pieter vertelde, dat men ze hoorde huilen, maar dat zij bij nadering van gevaar zich onmiddellijk in zee wierpen. De planten aan den oever raakten spoedig op; de wortels werden in stukken gesneden en met scheepsbeschuit gekookt. Slechte voeding en de buitengewone guurheid van het weder, veroorzaakten groote sterfte. Pieter meldt, dat door de scherpe koude eenigen de voeten verloren. Op het Vliegend Hert stierven in de Straat 22 man; op een ander schip van de ioo, naar hij hoorde 45. Teekenachtig merkte Jan op: „In den beginne, als iemand stierf en overboord gezet werd, loste men een schot, en later, toen er velen stierven, werd het schieten nagelaten, om geen vrees te brengen en het volk niet te bedroeven". Adriaen Dircksz meende dat de zuidelijke oever van de Straat zou bestaan uit eilanden; Jacob onthield zich van een oordeel, maar de overigen dachten aan vastland op beide oevers. Bij het uitloopen van de Straat, den 4den September, en de volgende 2 of 3 dagen was het weder gunstig, maar toen volgde een hevige storm uit het Noorden, waarbij het Admiraalschip van zijn jacht en de overige vier schepen gescheiden werd. Adriaen Dircksz kwam van het Geloof over op het Vliegend Hert, om den gebroken boegspriet te herstellen. Na drie of vier dagen braken opnieuw de elementen los en nu werden alle schepen verstrooid. Het Vliegend Hert werd zonder zeilen tot 5 5° naar het Zuiden gedreven, zooals Laurens verhaalde; Jan beweerde zelfs tot 57°, en dat tot driemalen toe.») Vijf weken lang werd het schip geteisterd door de furie van den Noordenwind, die hun slechts enkele dagen rust liet, en met hevige slagregens gepaard ging. Toen begon het weder op te klaren en konden zij aan den last gevolg geven naar de verzamelplaats bij Santa Maria 1) Laurens: „el navio de este confessante con la dicha tormenta fue 4 dar sin belas en paraje de cinquenta e cinco grados." Jan: „ruineren riem pos tan contrarios que los boluieron de cinquenta e dos grados hasta cinquenta e siete grados atras y esto los subcedio tres veces i en que se detubieron muchos dia*." Dit laatste alzoo geheel in overeenstemming met Dirck Gerritsz' eigen verklaring. Zie p. 34. 8o te gaan. Zij volgden daarbij de aanwijzing van de door Thomas Cavendish genomen route; maar deze bleek, ondanks de verzekering van betrouwbaarheid, foutief. Zoo liepen zij la Mocha en Santa Maria mis, en kwamen zij in ellendigen toestand voor Valparaiso aan.x) Over de levensmiddelen wist Jacob te berichten, dat de Generaal vele malen aan de kapiteins had bevolen, door de proviandmeesters opgave te laten doen van de hoeveelheid, die ieder aan boord had, hetgeen geschied was. Dit bleek op alle schepen zeer weinig te zijn. Het Vliegend Hert had bij het uitgaan der Straat nog 30 quintalen (3000 ft) brood (pan), ongeveer 20 arroba's (500 ft) olie, een quintal rijst, 3 of 4 kazen, een pas aangestoken pijp wijn en niets anders. Laurens sprak van ongeveer 25 quintalen bescbnit(biscocho)eneen i pijp (ongeveer een quintal) rijst, bij aankomst te Valparaiso; en bij vertrek van daar naar Callao van 80 medidas olie (overeenkomende met 20 arroba's) 2) en daarbij bleef het. Jacob Dircksz gaf op brood voor vijf maanden, 3) met het oog op de geringe sterkte der overgebleven bemanning; verder een klein quintal (barril quintaleno) rijst en 70 kruiken (votijas) olie. Adriaen zeide, dat zich bij het uitgaan der Straat op het Geloof nog een zeer kleine hoeveelheid gedroogd vleesch (un poco de carne en sesina) bevond, voor de hoofden bestemd; van alles was zeer weinig over, behalve van brood, waarvan meer aanwezig was dan van al het andere; verder 5 pijpen wijn en een weinig brandewijn. De voorraad brood, olie en wijn op het Vliegend Hert was volgens hem bij aankomst te Valparaiso gering. Zeker is, dat allen hun best deden, den toestand niet ongunstiger voor te stellen dan hij in werkelijkheid was, om met grond te kunnen betoogen, dat er geen noodzakelijkheid bestond, zich aan den vijand over te geven. Meer dan een was dan ook van oordeel, dat men den dag, na de ongelukkige ontvangst te Valparaiso, weer had kunnen zeü gaan. De voorstelling van het gebeurde bij het aan land gaan van Dirck 1) Jacob Dircksz: „fuessen a juotar a la ysla de la Mocha o a las de Santa Maria y la nao en que este confessante veniano las pudo tornar por estar mal graduadas y serialadassuscartas de marear y and arribb al dicho puerto de Balparayso, siguiendounderrotero que traya de biaje de Tomas Candi en que estaua ciertaslasalturasygraduacionespor donde serijio." Laurens spreekt hierover niet, maar vermeldt „que traen las cartas y estrolauios e derroteoros e demas ynstrumentos necesarios para la nauigacion." 2) Er staat: „como ochenta medidas de aseyte cada una que serian como veynte arrobas." 3) In deverklaring, afgelegd na zijn terugkeer in Nederland, gaf mj op „ 2 off 300 ponden broots". Verg. p. 93. Maar in het daarvan genomen afschrift is, achter 300, een o doorgehaald, zoodat het mogelijk is, dat hij toen 3 a 3000 pond heeft genoemd. 8i Gerritsz en zes der zijnen, bijna alle valide personen aan boord, zoöals die hierboven werd gegevèh.'is in overeenstemming met de verBtóngen, afgelegd door den kwartiermeester en den timmerinlfii, die zich beiden in de sloep bevonden. Omtrent de voorwaarden, waarop liet Vliegend Hert aan de Span. jaarden werd overgegeven, worden noch van den Onderkoning, noch van Quinones bijzonderheden Vernomen. Deze schreef den 25 November 1599: i) „een ander schip van hen /de corsarios) deed Valparaiso aan, en daar werd het genomen door kapitein Jerónimo de TtMma, die op mijn1 last meteenig volk wastoegesii*IBe*ïr%:nige voorzorgsmaatregelen te treffen, en zij gaven zich allen vrijwillig over. Daaróp* schreef ik naar de stad Santiago, dat de lading en het Overige gesteld zou worden in handen van de ambtenaren atsTConings, zonder aan iets van hun goed en kleederen te raken, en dat zij gastvTifrlïitvangen en onthaald moesten worden en goed behandeld". In overeenstemming hiermede wordt dan ook in de inleiding tot liaPrérhoor gezegd, dat Dirck Gerritsz te Valpnftn*lwas aangekomen, waar hij rich met het sehfp, het volk en alles wat er in was, vrijwillig had oVfergegeveii. • Bij de eerst verhoorden werd niet naar de omstandigheden der overgave gevraagd. Jan en Pieter zwijgen dan ook daarover; Laurens bepaalt Itieh tot enkele woorden, welke met de zooevèn genoemde overeenkomen. De verhoeren dëV drie overigen verdieleh nadere beschouwing. Jacob Dircksz van Purmerlant geeft, na zich op dezelfde wijze als Laurens geuit te hebben, toen hem gevraagd WeWnaarfle reden waarom de kapitein ziéh vrijwillig had overgegeven, de volgende tdaiehtmg. Die reden was, „6^ hornet de Spanjaarden Was overeengekomen, dat zij hem geenerlei letsel zouden doen, hfjcn hem zijn eigendom (haciënda) afnemen, zonder hem naar billijkheid daarvoor te betalen; daarbij was zijn kapitein zat en beu Vin het varen (arto e cansado de nauegar) en'verlangend huiswaarts te keerea,'%t boden de Spanjaarden aan hem in staat te stellen, over land naarlle Rio de la Piathterug tekeèren, en voor het geld, dat zij henVibuden geven voor zijn schip en koopwaren, zou hij een schuit kunnen koopen, om te vertrekken. En hij meende niet, dat er besliste noodzakelijkheid bestond, om zulk een overeenkomst met de Spanjaarden 1) In lijn brief aan den Onderkoning. (Errazuriz, Dl. I, p. 163). ») "Er staat: „donde se le auia dado de pazy entregado el dicho nauiacon la genie y todo lo que en el venia". 6 82 te sluiten ; omdat er in het gezegde schip eten was, en de gezegde kapitein, hoewel gewond, niet gevangen, noch gedwongen was; en zij zouden zeer wel hebben kunnen zeilgaan, indienhjjyjewild had". Adriaen Dircksz zeide: „Daarna ontmoetten de kapitein van het gezegde.schip en de kapitein Jerónimo de Molina van de Spanjaarden elkander, en kwamen overeen, dat de gezegde kapitein van het schip zich vrijwillig zou overgeven met het schip en de koopwaren, en/onmiddellijk gaf hij last, dat zij op het land zouden lossende» deze declarant geloofdc,(dat hij het schip had gegeven voor 12000 dukaten, en dit is wat hij weet en zag". En verder: „dat de kapitein, ziende dat hij gewond was en zonder volk en levensmiddelen, daarbij vermoeid en treurig gestemd door een zoo lange reis en op hoogen leeftijd, en dat de Spanjaarden hem aanboden vriendschap en een goede ontvangst, zeggende dat zij hem het schip en zijne koopwaren zouden afkoopen, en dat zy hem die zeer goed zouden betalen, en dat zij hem over land naar de Rio de la Plata zouden gelekten, van waar hij naar zijn land zou kunnen afreizen, en nadat hij dit alles met het volk vanhetgezegde schip besproken en hun daarvan mededeeling had gedaan *) er toe overging de overeenkomst te treffen; aldus gaf hij zich vrijwillig over op de bovengezegde voorwaarden ; ofschoon hij zeer goed zeil had kunnen gaan en wegvaren, deed hij dat sjfet, omdat het volk van het schip hem vroeg en smeekte, dat, terwijl hun hier vriendschap werd aangeboden, bij hen niet zou vpsjren naar hun geheelen ondergang^ en het beklaagde zich over hetgeen het tot op dien tijd geleden had". Jacob, ten fjqtte, verklaarde, dat zij na de verwonding van den kapitein met het |»ootje naar het schip terugkeerden, „voornemens den volgenden dag weder zeil te gaan, en zij deden dat njet, omdat van het land vredeseinen werden gegeven met een witte vlag, waarop die van het schip jjfgingen; en zij onderhandelden over de voorwaarden en klimmen overeen, dat het gezegde vaartuig van het vervolgen zjöner reis zou afzien, en de kapitein het aan de Spanjaarden en hun kapitejn verkocht voor 12000 dukaten, en den volgenden dag werd onmiddellijk begonnen met lossen en de goederen aan land te brengen". 1) Er staat: „abiendo tratado toda esta con la gente de la dicha nao y dadoles parte t) Er staat: „no lo hiso porque la gente de la nao le pidieron y rogaron que pues alli le ofrecian amistad no los Ueuase donde se acauasen de perder y se doliesse de lo que asta alli avian padecido". «3 Gevraagd naar de drijfveren, die den kapitein hadden bewogen was zijn antwoord: „dat de gezegde kapitein E»»* Gerritsz zich gekwetst, afgemat door een zoo lange wis, oud, zonder volk en levensmiddelen ziende, en wanhopende, wat er nog van de reis overbleef, te kunnen volbrengen, daardoor genoopt werd te onderhandelen met den kapitein der Spanjaarden, die aanbood goede behandeling en vriendschap, en dat tij hem geen letsel zouden doen noch hem zijn eigendom afnemen, zonder dat het hen betaald zou worden, en dat zij hem van daar over land naar de Rio de la Plata zouden geWden, van waar hij zich gemakkelijk naar zijn land zou kunnen begeven. Om deze redeeen meende de declarant, dat de gezegde kapitein het verdrag maakte, en toen het volk herwist, ge. koorzaamde het hem en gingen zij er toe over". Uit het bovenstaande blijkt, dat de onderhalldelingen tusschen Dirck Gerritsz en de Molina niet heimelijk werden gevoerd; dat wel degelijk de bemanning met de voorwaarden der overeenkomst werd in kennis gesteld en hare goedkenring niet alleen daaraan heeft gehecht, maar zelfs met kracht op de aanneming'daarvan heeft aangedrongen. Allen hadden genoeg van de doorgestane ellende; allen wenschten, in het vertrouwen op een vredelievende «vriendschappelijke behandeling, de reis te eindigen. Het bedrag van 12000 dukaten, nu door Adriaen en Jacob opgegeven, zou later, na zijn terugkeer m het vaderland, ook door Jacob Dircksz van Purmerlant genoemd worden. De voorwaarden dezer overeenkomst zijn niet nagekomen. Errazuriz zoekt de reden daai^an in verschmemle richtingen. Ten eerste bij hen, die verhoord werden; zijhunnen opzettelijk ofte goeder trouw onwaarheid hebben gesprokeus€»pze*t«jpijk, want het was hun eigen belang vol te houden, dat zij zich niet onvoorwaardehjk hadden overgegeven, maar dat zij een overeenkomst hadden gesloten; omdat op die wijze de Onderkoning van Pertrhenniet zou beschouwen als zeeroovers (piratas) of in het gunstigste geval als kapers (corsarios), maar als mannen, „die den waarborg hadden van het altijd onschendbare woord (Ia palabra siempresagrada)"va»hen, die in naam van Spanje een overeenkomst aangaan. En dat waarheidsliefdè nu niet het bijzondere kenmerk was van vele verklaringen, zou moeten worden afgeleid uit hetgeen omtrent de aanwe- 1) Er slaat: „por estas caussas entiende este confessante que el dicho capitanse concerto y sauido por su gente le obedecieron y passaran por ello. 84 zigheid van voldoenden*v*>ér»nad levensmiddelen en de mogelijkheid van hetvoortzetten derf*is gezegd was. ») Te^oeder trouw, want de mogelijkheid kan nktontkend worden, dat de ondervaagden te Lima gezegd hekben, wat zij geloofden, overtuigd dat zij daarbiHtewaarheid spraken. Wenschende, om alle verzet te voorkomen tegen een overeenkomst, waarbij het zeer waarschijnlijk was, dat kèj lijfsbehoudeneekerheid van ieders persoonlijk eigendom zou verkrijgen, zou Dkcte Gerritsz tot het scheepsvolk gezegd kunnen hebben, dat dit met alleen hun was toegestaan, maar dat bovendien de lading en het schip betaald, en de terugkeer naar Holland hun gemakkelijk gemaakt zou worden. Hierdoor zouden allen de * verandering in htm toestand bereidwillig aangenomen hebben en zonder wanorde aan bmdajn gegaan. Voor deze oiwatting zouden in het bijzonder de slotwoorden der verklaring van Jacob pleiten. Heeft de zaak zich zoo toegedragen, dan zou de Spanjaard vrij uitgaamjensDirck Gerritsz de bemanning misleid hebben. Aan den anderen^msrtïknn Errazuriz «et nalaten er op te wijzen, dat kapitein de Molina de Hollanders, wel kan bedrogen hebben, en dat te eer, omdat hij allensiddelen gewettigd moest oerdeelen, waardoor hij zich,vn«BVt#famepimt^ deilijk daarop voert hij»«en C4nstandigheid aan, die naar zijne meening gegronde reden geeft om te vermoeden, dat er bedrog noch trouweloosheid bij de Spanjaarden in het spel was, en dat zou wezen: dat de Engelsche en Hollandsche geschiedschriji^*;dietoonenzoo tot in de kleinste bijzonderheden ingelicht te zijn en die niets verzwijgen, met geen wootdowar een zoodanig bedrog of verraadspreken. Dit argument »verliest echter aUe waarde, als men nagaat^hoe weinig vroeger bekend was omtrent de omstandigheden, waaronder de overgave van het Vliegend Hert frfiMtewond. oiwerzwakt blijft daardoor Errazuriz' aanwijzing, dat wij hier te doen-kunnen hebben meteen, nok door hem geoorloofd geachte, woordbreuk. i) Evenals op verschillende andere plaatsen is Errazuriz hier onjnist, ten aanzien van de personen, wier getuigenis hij aanhaalt; hij legt Laurens Claesz de woorden van Jacob Dircksz in den mond. a) Voo#*et verschijnen van de Jongens „Opkomst van het Ned. gezag in Oost-Indië en de publicatie der daarin genoemde „ Vaaclaringe van Jacob Dirxss**J>urmerlant" door Wichmann. bepaalde zich dit in hoofdzaak tot de aangehaalde mededeelingen van Olivier van Noort en tot het bericht van van Meteren. Ed. 1608. a^" Boek. p. 44d- „De Pinasse van dese Vlote (van Mahu en de Cordes), als sy in de Zuytzee was, in-Peru neghotierende metten Pilote Dierick ^afritsen, wert aldaer verrast ende ghevangen in 't eylandt van Sint Diago, met as ofte 30 mannen, tot Lima ghevangen ghevoert, van daer sy meest zijn door Spaengiaerden gerantsoneert geweest, en den voorsz. Dierick Gerrit» China is wel te huys ghecomen." i 85 Ook thans blijft er in de zaak nog veel duister. Waarschijnlijk >s het, dat zij «hvolgenderwifze^^^ den beschouwdenhet VliegendHert bij zijn eerste verschijnen als den voorlooper van een geduchte vijandelijke macht. Albleek het in werkelijkheid door zijn vredelievende houding weinig te vreezen toch was het van groot belang te achten, het zoo spoedig mogelijk meester te worden. Bij de onderhandeling kondus alles toegegeven worden, mits de hoofdzaak, het bezit van schip, volk en ladirnj vt*» I kregen werd. Dirck Gerritsz van zijn kant wilde niet wegzeilen, en was besloten tot lederen prijs uit zijn ellendigen toestand te geraken. Om de gunstigste voorwaarden te verkrijgen, gaf hij voor metde beste gevee- l lens bezield te zijn. 'Zonder nooddwang, geheel vrijwillig, stelde hij I het vaartuig en zijn inhoud, in handen der Spanjaarden. Doorrij* overgave deed hij een, in het oog van den vijand, verdienstelijke daad, en hadhijdusrechtop schadevergoeding. De koopsom schijnt op 12000 dukaten te zijn vastgesteld, en met dat geld in den zak, zou hij over Buenos Aires huiswaarts keeren, natuurlijksmet het voor- | nemen aan zijn reeders het hun toekomende af te dragen. I In den beginne schijnt alles naar Dirck's wensch tó zijn^egaan Maar toen d# vijandige bedoeling der Nederlanders, ook door het optreden van Olivier van Noort, hun duidelijk was gewerden,aehtten de Spanjaardenrichmet aan de overeenkomst gebonden; verklaar- ■?5?hefc''^P aU6S' Wat er in was' ab toebehoorende aan s Komngs vijanden voor goeden buit, en Melden zij den kapitein en' I het scheepsvolk gevangen. 1 °ndCT dle omstandigheden kan de Molina het verwijt vanwoord| breuk niet treffen; zeer zeker zouden de Nederiandemineen dergeI lijk geval niet anders hebben gehandeld. Ook Dirck Gerritsz heeft gedaan? wat hij zijn plicht achtte en zoogoed mogelijk voordelelangen zijner reeder» trachten te zorgen. Van hehnelijken verkoop waarachter eigenbaat verborgen zou wezen, kan in het vervolg geen' sprake meer rijn. [ Nu de Onderkoning voldoende ingelicht was over de aanvalsmiddelen van-de vloot, waarvan het Vliegend Hert deel uitmaakte [ trachtte hij te weten te komen, welke andere eskadersItfnog-té wachten had, en in het bijzonder hoe het gegaan was met de aangekondigde uitrusting van Olivier van Noort. j Allen, met uitzondering van Jan» wisten te zeggen, dat het in de 86 Nederlanden een publiek geheim was, dat Olivier van Noort met vier schepen kort na hen, naar de straat van Magalhaes zou vertrekken ; zoomede dat een vloot van 8 schepen twee maanden voor hen, van Tessel was uitgeloopen naar Oost-Indie, om de Kaap de Goede Hoop. Het antwoord van den kwartiermeester Jacob luidde als volgt: „dat het algemeen bekend was, dat de gezegde Olivier een uitrusting maakte voor de straat van Magalhaes, en dat hij vier schepen gereed had, van welke de verhoorde het Admiraalschip in de haven van Amsterdam gezien had, dat 500 a 600 ton (toneladas) groot scheen, en op welks spiegel een vergulde leeuw geschilderd was; twee schepen, die in een andere haven uitgerust werden, had hij niet gezien, maar hij had gehoord, dat zij van kleiner maat waren. Hij kende den gezegden Olivier van Noort (Oliber de Noyrt), die een man is van 40 a 50 jaar, van forsche en schoone gestalte, en gehouden wordt voor rijk; in het logement en huis, dat hij te Rotterdam had, ontving hij slechts aanzienlijken en groote heerert en rijke kooplieden. Er hingen twee sleutels uit. *) Hij weet niet welke kooplieden in deze uitrusting deel hebben, en evenmin, wie ervan Generaal moet wezen, maar er werd gezegd, dat dezelfde Olivier als Vice-Admiraal zou gaan; en toen de vloot, waarmede de verhoorde kwam, op gunstigen wind wachtte om zeil te gaan, wachtte die van den gezegden Olivier eveneens, en hij gelooft, dat als die 15 a 20 dagen zou toeven met uit te loopen, dat dit veel zou wezen; zoodat hij meent dat, indien hij naar de Straat gegaan is, hij al daarin zal zijn of er (reeds) uitgekomen". Wat betreft het schip, dat in September in de Rio de la Plata geweest was, zeide hij, „dat dit wel tot de vloot van Olivier kon behooren, maar dat hij dit niet zeker wist, en dat het mogelijk zou wezen dat de gezegde vloot ergens overwinterd had, waardoor het aankomen van het gezegde schip in dierivier zoolangwas vertraagd." Belangrijker is hetgeen hij mededeelt omtrent een andere vloot, die van Jacob van Neck. Hij zeide namelijk: „dat in Amsterdam 8 schepen werden uitgerust om naar Oost-Indie te gaan om de Kaap de Goede Hoop, hetgeen geschiedde door eenige rijke kooplieden uit de Nederlanden; en de voornaamste heette Joest Buith, Hollander, en een tweede Prtreha Salar uit Amsterdam, brouwer, die bier maakt, en anderen, welke hij zich niet herinnert; en deze declarant zag de 1) y la insignia de la osteria son dos Uaues. 87 gezegde vaartuigen bij elkander liggen in de haven van Amsterdam en weet dat het Admiraalschip Mauritius heet, en ook hoorde hij zeggen, dat op den spiegel geschilderd is Graaf Maurits, Gouverneur van deze Staten, bastaardzoon [sic] van den Prins van Oranje; en er werd gezegd, dat kort te voren drie schepen van deze uitrttitlhg uit het gezegde Indië waren gekomen, waarbij de andere vijf gevoegd warén om daarheen terug te keeren. En ofschoon in den beginne gezegd werd dat de gezegde Joest Bult* als Generaal op deze vloot zou gaai; is Wj later niet gegaan, hij weet niet om welke reden. De gezegde 8 scmtepen gingen zeil 7 of 8 weken voor de vloot, waarmede hij vertrokken is." Het was dan ook uitgesloten, dat zij naar de straat van Magalhaes 1 zouden zijn gegaan, of dat een hunner in de Rio de la Plata zoutfjh gekomen. Uit de inliciltmgen der overigen kan niet veel hieraan toegevoegd wörden. Bevestigd werd, dat door Ofrvier van Noort vier schepen uitgerust werden, een groot en een klein te Amsterdam en een groot en een klein te Rotterdam. Volgens Pieter was het oponthoud in de verschijning van deze vloot voor een deel toe te schrijven aan de omstandigheid, dat Olivier voor zijn reis ongeoefende zeelui had moeten nemen (marineros cartilleros), omdat bij de werving duidelijk was uitgesproken, dat de reis door de straat van Magalhaes zou gaan. Jacob Dircksz geeft een andere verklaring dan Jacob omtrent het Admiraalschap der vloot; in den beginne werd gezegd dat Olfrffer als zoodanig zou optreden, en sedert werd een ander koopman benoemd, wiens naam hij niet weet. Aan Olivier zou het VfeeVAdmiraalschap zijn toegedacht. Laurens en Adriaen (welke laatste V*ft froort goed zou gekend hebben), spreken over de verandering in het opperbevel niet; maar het door Jacob Dircksz en door Jacob medegedeelde schijnt er op te wijzen, dat er ernstig sprake van is geweest, een ander dan Olivfcr daarmede te belasten. Aangaande net schip in de Rio de la Plata, dachten Laurens en Jacob Dircksz, dat het van Olivier zou zijn; Aériaén Bhcksz meende dat het echter ook een ander schip kon wezen, waarvan men niets naders had gehoord. Wat Jacob Dircksz mededeelde omtrent de 8 schepen uit Amsterdam, die den weg om de Kaap de Goede Hoop zouden gaan, bevesj tigde, hetgeen Jacob gezegd had. De Generaal heette Joest Bugit, 88 (waarschijnlijk voor Buyit, later toch wordt hij in hetzelfde antwoord Joest Biiith genoemd), geboren,te Amsterdam, dien h»j, kende; van diens vervanging door een ander wist hij klaarblijkelijk niet. Het Admiraalschip heette de Mauritius, omdat het beeld van Prins Maurits op . den spiegel geschilderd was, en het Vice-Ad mi raai schip de Holland^♦yj^ estacada de Olanda) .omdat het t erzelfde plaatse e en vrouw binnen een staketsel voerde, het wapen vanhetgezegde eiland (Holland). Prins Mauritj^de bastaardzoon van den Piri»**/ai>£)ranje, Gouverneur van deze Staten, leende aan de reeders geschut voor de schepen. Het vertrek had i Mei uit Tessel plaats gehad. Dit was algemeen bekend; een dergelijke vloot kon niet uitgaan zonder dat iedereen het wist. Onder de reeders werd zoo even genoemd Prtreha Salar, waaruit gemakimbjk Pieter Hasselaar (medebewindhebber der Compagnie van Verre)l) herkend kan worden; en mede Joest Buith, in den beginne bestemd voor Generaal van de vloot. Waarschijnlijk zal met dezen bedoeld zij n Joost Buyck, familielid van Hendrik Buyck, groot koopman te Amsterdam en medeoprichter van de Compagnie van Verre. Een vroeger burgemeester (1549—1578), Joost Buyck Sijbrandtsz, was bij den overgang wegens Spaanschgezindheid de stad uitgeleid, in 1588 te Leiden gestorven en in de Nieuwe Kerk te Amsterdam* begraven. De Joost Buyck, die mogelijk hjer bedoek} kan zijn, was zijdewerker en gehuwd met Susanna of Swaene Joosten; hunne kinderen werden gedoopt in de Nieuwe Kerk; Abigael 2 Mei i$q$> Gerrit 26 November 1595 en Rachel 26 October 1597. A, de Roever Nz. verklaart, dat hij blijkbaar tot de maagschap. va»»burgemeester Joost gerekend moet worden, doch kon zijn plaats in het . geslachtslijstje dier familie niet aanwijzen »). Van dezen Joost is tot dusverre niets naders bekend. Nog vóór de ondervraging der gevangenen afgeloopen waa, den 13den December, kwamen te Callao 280 man aan, ontboden uit Quito en daar met moeite bijeengebracht. De verwachte komst der Hollanders deed hun bestemming, naar Chili tegen de Araucanen gevoerd te worden, waar hun tegenwoordigheid zoo dringend noodig 1) Zie omtrent Pieter Dirksz Hasselaar, Elias, De Vroedschap van Amsterdam.BU. p. «05. 2) Amsterdamsch Jaarboekje voorgeschiedenis en letteren, 1"" jaargang 1888, p. 191. — In B. J. M. de Bont, Genealogie en biographische mededeelingen over de voorouders en ( afstammelingen van Joost Buyck Sijbrants*, AmstèrdÉM 190a, treft men geen nadere bijzonderheden aan, 89 was, veranderen. Ze werden geplaatst aan boord der schepen, welke Iter bescherming der kust werden uitgerust* Was de vrees voor de gesignaleerde schepen, door de wetenschap van den droevigen-toestand waarin het Vliegend Hert verkeerde, reeds eenigszins verminderd, den 23ste:» brachawKapitein Recio dé i Soto andere» hoopvolle tijding. Quinones had hem, vóór nog de verwachteHollandsche schepen te»Concepció»,waren aangekomen, den | 2Q>*en November afgezonden, om persoonlijk verslag van zijn ervai ringen met de Hope en de Liefde te doen. Tot den 12^ Februari 1600 leefde jnen te Callao in de meening, op gemakkelijke wijze in het bezit van deze schepen te zijn gekomen, I maar toen kwam het bericht, juist twee maanden te voren door 1 Quinones verzonden, dat beidajreeds den 27sten November de reede van Santa Maria hadden verlaten, en zonder de komst van den gevraagden loods af te wachten» vertrokken waren. Deze tijding was in volslagen tegenspraak met de verklaringen, welke de gevangenen van het Vliegend Hert hadden afgelegd. De Generaal had bevolen dat minstens zes wekenv volgens Jacob | zelfs acht, op de aankomst der achtergebleven vaartuigen moest worden gewacht, en zelf zou hij dus dien last niet zijn nagekomen, want er waren bij zijn heengaan, nauwelijks drif,weken sedert zijn kornet I bij Santa Maria verstreken» Een* nieuw verhoor werd gelast van den hoogbootsman Laurens, E de» constabel Pieter Dircksz en den kwartiermeester Jacob, de drie, [] welke den duur van den wachttijd hadden opgegeven en zich nu samen op de galei bevonden. Den aa"f*> verschenen zij achtereenvolgens voor denzelfden schrijver en denzelfden tolk. Allen bleven bij I hu«,vroegereJ#e«kl»ring. Met eigen oogetvkadden zij het geschreven bevel gezie*en herhaaldelijk hadden zij het gelezen. Zij waren onbekend met den naam van het tweede schip; het I eerst aangekomene, was het Admiraalschip, zooals Laurens had afl geleid uit de drie marsen (gauiaa), *) die het alleen onder alle schepen I der vloot bezat. Allen waren eenstemmig van oordeel, dat slechts de uiterste nood I oorzaak kon wezen van het niet nakomen der afspraak^ waardoor de I achterblijvenden in den steek werden gelaten. Gebrek aan levens- ■ middelen en ziekte van het volk moest hen bewogen hebben elders H ») „Marssen zijn de ronde kranzen die boven om de masten leggen, daer men op staen ■ kan; dienende om bet touwwerk aen vastte maeken, en zeilen uit te redden". N. Witsen, I Scheepsbouw en bestier 1671, p. 6a. 9° voedsel te zoeken; Laurens wist niet waar, maar de beide anderen geloofden op de Juan Fernandez eilanden, waar het gemakkelijk was, zich van visch en gevogelte te voorzien. Van daar zouden zrj, naar verwacht werd, rechtstreeks koers zetten naar de Molukken, het oorspronkelijk hoofddoel van de reis; van Japan werd «iet gesproken. Er was niet aan te denken, dat zij naar Californië zouden gaan, daarvoor was de omweg te groot, en hun kracht te zwak; evenmin, dat zij terug zouden keeren door de Straat, wijt dat hun tot schande en oneer zou strekken hij terugkeer in hun land. Twaalf dagen vroeger, den io"1 Februari, was te Santiago het verhoor van Dirck Gerritsz door de Molina begonnen. Toen dit eenige weken later in het berit van den Onderkoning kwam, was hij voldoende ingelicht, om te weten, welke waarde hij aan de woorden van den Kapitein van het Vliegend Hert moest hechten. Diens schoone voorstellingen en betuigingen van oprechte toewijding vonden bij hem geen gehoor. Dirck Gerritsz Weef met al de zijnen gevangen, en zou eertt eenige jaren later de vrijheid herkrijgen. Reeds den lsM» Januari 1600 konden van Callao 2 galjoenen en eert jacht onder den Generaal Gabriel de Castilla naar Chili vertrekken, om de verwachte vijandelijke schepen op te vangen, en den 1 -jden volgdeil4 grootere en een klein schip om de wacht te houden bij Kaap San Gallan, onder Juan de Velasco, broeder van den Onderkoning. Bij dit laatste eskader bevond zich ook het Vliegend Hert. Al spoedig kwamen klachten «lover de bezwaren, die men met dit vaartuig ondervond. Men kon het niet snel genoeg vooruit krijgen, en daardoor werden de overige schepen zeer opgehouden. Teruggekeerd, werd het als ongeschikt voor de kustvaart afgekeurd, en ingevolge besluit van den 14*" Maart 1600 in het openbaar verkocht. Omtrent de lading van het Vliegend Hert wordt in een brief van den nieuwen Gouverneur, Alonso Garcia de Ramon (die na een reis van 47 dagen uit Callao, den 2o,sten Juli 1600 te Valparaiso aankwam), dd. 20 Augustus gemeld, dat Mj bren «>) ofte kannen, de 24. Botizos doen een Pijpe in Peru. x) Met man en muis, Wj de vervolging van Olivier van Noort, onder den Admiraal Don Juan de Velasco. 2) De Dainty van Richard Hawkins. (W). 3) Don Beltran de Castro y de la Cueva. (W). 4) Bananen. (W). 5) Niet bekend, welke vrucht daarmede bedoeld is. (W). 6) NiguaofKque,delarfvandezandvloo,saioopsylUpenettoJls,U j van den mensch leeft, en bij het naar buiten komen verswering veroorzaakt. (W). 7) Bedoeld „hormigos", termieten. (W). 8) Vergelijk den brief van den Onderkoning, Bijl. II, op 19. ao en 21 Februari; de vul- '| kaan is El Misti bij Arequipa. (Zie W., p. 59). g) Sp. botija = groote ronde kruik. 10) 1 azumbre, vochtmaat = 2,3 Liter. Zie Vicente.Salva, Nuevo Dfcctonario francésespaflol. i3 Als zij aende Zee kusten Somer hebben, soo hebben die van het Geberchte haren winter. Moremorena ») licht onder den Tropico van Capricornus. Arica licht op 19. graden [i8°a8^,aldaeriseenFortressemet300.Soldaten beseth, ende 7.Stucken geschnts; van daer tot Potossij sijn 70.Legues. Pisco legt op 40. 3) graden [13V]. Van Pisco, Ika ende Arequipa werden de Wijnen naer d'andere plaetsen van Peru gevoert; gelijck mede van Chile, namentlijck van S. Jago. Lima op 121 graden [ia'3'J. Chancaij op 11J graden [11°35']. Trochillo op 9. graden [8-8], wort aldaer veel meelsgeladen nae Panama, Rio Sancta. De Trouwe nam aldaer een Schip van 60. lasten, geladen met Meel in sacken gestouwet, 1000. Potres wijnsj aoo. baren Silver, welck onder de Meelsacken verborgen lach, waer door die vande Trouwe dat niet gevonden hebben, om sulex te voeren nae Panama. Paijta lecht op 4. graden [5*5']; aldaer werden aen Lant gestelt de Wijnen voor Quito ende het volck comende van Panama, om van daer over Lant te reijsen naer Lima. Guaijaquijllegt op twee graden [a°i3'],aldaer worden allede Schepen van Peru getimmert, van daer comt alle het hout, t'welck overal in Peru tot timmeringe wert gebruijekt, want aldaer sijn geweldige groote Bosschen. Panama leijt op negen graden [8*57']; de schepen leggen twee Leguas van daer onder een Eijlant. Alle Baijen van Peru ende Chile sijn open, uijtgenomen Baldivia ende Guaijaquijl ende hebben allebeijden int midden een Eijlant 3), t'welck men moet laten aen Backboort int in seijlen. Calao heeft mede een Eijlant 4). Het is best dat men t'selve een halffMijl aen stuijrboort laet liggen, doordien daer een Riff licht aent Noordeijnde als men Callao O.S.O. van hem heeft; het is 5. off 6. mijlen breet, want het enge is als ment selvige aen backboort laet leggen. Richardt EngelsmanS) heeft 20 Jaren in Peru gewoont, heeft vijffoff ses 1) Morro moreno, ronde bergtop, op 23°28', hoog 1269 M. a) Schrijffout voor 140. 3) Bij Guayaquil I. de Puna. 4) San Lorenzo en eenige kleinere. 5) Verkeerdelijk zegt Wichmann (noot p. 61): „womit abermals Richard Hawkins gemeint". Hier is een ander bedoeld; Richard Hawkins werdaaJuni 1594gevangen genomen, en in Peru uitstekend behandeld; in den beginne ook in Spanje. Zie Purchas, Dl. XVII, 1906, p. 198,199, 202. Ia 1597 wérd hij overgebracht naar Spanje; na op Terceira en te Sevilla te zijn geweest, werd hij ondanks de pogingen van den edelen Don Beltran gevangen gehouden. In 1603 was hij, in Engeland teruggekeerd, geridderd, en in 1604 lid van het parlement; hij stierf in 1622. Zie Leslie Stephan and Sidney Lee. Dictionary of National Biography. London, 1891, Vol. XXV. 104 Jaer opde Galleije geseten aen hebbende het S. Benito»); is aidaer gebracht van Rio dd Plato over lant; heeft a} jaer geseten in Gevanckenisse ende wel ij jaer onder d'aerde, omdat hij beschuldicht was van brieven aende Coninginne van Engellant geschreven te hebben; hij is een constich Zee ende Lant Caertmaecker. In Peru sijn noch seven Mannen van sijn Schip gebleven, ende 13. Mannen in Chile; de Trompetter, welck den ai"» was,is bij de Chilesen. ') Als de Deposant affvoer van Lima, soo was aldaer een geruchte dat hunnen Timmerman Jan Huijgen tot de Chillesen overgelopen was. Pieter Essias 3) Vice Admirael van Olivier gecomen in plaetse van Jacob Claesz is gecomen bij een Spaensche Bareke dicht voorde haven van Arica, welcke in hadden 700. baren silvers,de baer tot 700., 800., 900. ende 1000. Realen van achten, doch verlieten deselve Bareke, doordien «ij meijnde, dat het een ijdel Bareke was, gelijck den Deposant verstaen heeft uijt den Bottelier, 4) welcken den Vice Admirael aen Lant tot Guaijaquijl om sijn misdaet gestelt hadde. Een drietal gebeurtenissen in dit verslag genoemd schijnen aanwijzingen te geven omtrent het tijdstip, waarop het werd opgesteld. Zij betreffen i° de gevangenneming van den trompetter Laurens door de Araucanen; 2° het sneuvelen van den Gouverneur de Loyola, en 30 de uitbarsting van den vulkaan El Misti. Neemt men bij elk dier feiten den tijd in aanmerking, die sedert het voorvallen daarvan verloopen zou wezen (resp. 2%, 3% en 3 jaar), dan komt men achtereenvolgens tot de volgende data: 1 Januari 1603, het midden Van 1602 en Februari 1603. Deze opgaven komen wel niet geheel met elkander overeen, maar loopen toch niet al te zeer uiteen. Ze schijnen er op te wijzen, dat het verslag — althans gedeeltelijk — samengesteld werd vóór de terugreis, mogelijk gedurende het verblijf van zes weken te Panama. Volgens zijn eigen bericht toch was Dirck Gerritsz 22 Mei 1603 aldaar aangekomen, na den uit Callao vertrokken te zijn. Wellicht zal het succes van de mededeelingen, door hem gedaan bij zijn thuiskomst uit Oost-Indie, voor hem aanleiding zijn x) S. Benito = Som] benito, volgens mededeeling van G. P. Ronffaer, een met duivels beschilderd kleed, dat wegens ketterij veroordeelden werd aangetrokken. (W„ p. 104). a) Deze cijfers zijn onjuist; de trompetter was de bovengenoemde Laurens. 3) Pieter Esaiasz de Lindt, kapitein van de Hendrick Frederick, en na het aan wal zetten van Jacob Claesz van Ulpendam, Vice-Admiraal der vloot van Olivier van Noort (W). 4) Deze bottelier, Christiaen Haese, werd 16 April 1603 door Tymon Barentsz „inSt. H Lucas van de Spaensche galioenen gelost". - /v'JE). io5 geweest, die betreffende Zuid-Amerika op schrift te stellen, roodra hij daartoe gelegenheid vond. De verklaringen van Jacob Dircksz van Purmerlant en van Dirck Gerritsz zijn de eerste van een groote reeks, alle bestemd gegevens te leveren, om later den vijand met kennis van zaken te lijf te gaan. De Jonge, die het bestaan van beide stukken aan het licht bracht,' doet echter aan dat van onzen held te veel eer, als hij zegt: „De waarnemingen van den vermaarden Dirk Gerritsz China, die óok dezen togtfbij Zuid-Westen om] mede maakte en in Chili belandde, leverden menige onderrigting bij het zamenstellen van de instructie voor Jacques l'Hennite, toen deze in 1619 [lees 1623] over de Nassausche vloot het bevel op zich nam." r) Men zou verwacht hebben, dat de Instructie van Joris van Spilbergen, die in 1614 uitzeilde, zou genoemd worden, in stede van de zooveel latere van 1'Hermite. De oorzaak, dat dit niet geschiedde, ligt hierin, dat Dirck Gerritsz' verklaring gevonden werd in de bovengenoemde „Instructien en Journaalen van Brasiliaansche en OostIndische Rijsen" (1623-1681). De eerste helft van dezen bundel bevat 17 grootere en kleinere bescheiden, afkomstig uit de jaren voorafgaande aan de reis van de Nassausche vloot; alle copieen, met dezelfde hand later geschreven. De tweede helft geeft het „Journael gehouden in het schip 't Eijlant Mauritius, gaende van Hollant naer Cabo Bona Speranza, anno 1677." Twee Instructien voor 1'Hermite, openen de verzameling. De eerste, betreffende de te volgen route, gedateerd 21 April 1623, 'is geteekend door Prins Maurits; de tweede, gedateerd 18 April en geteekend door Joan Aventroot, handelt over de maatregelen te nemen bij den aanval te land, welke terstond gericht moest worden op Arica en van daar naar het binnenland. N°. 6 en N°. 7 van de niet chronologisch geordende lijst zijn de verklaringen van Jacob Dircksz en Dirck Gerritsz. Beidé brachten, na hetgeen hier te lande omtrent Zuid-Amerika bekend was geworden, reeds in 1603 en 1604 niet veel nieuws. Sedert hebben de Staten-Generaal niet stilgezeten. Zij hadden even goede spionnen in Spanje en de Spaansche koloniën, als de Spanjaarden m de Nederlanden. Volgens art. 48 der eerstgenoemde Instructie werden 1'Hermite in handen gesteld „verscheyden memoden ende geschriften", die hem zouden „connen dienen tot onderrichtinge van de gelegentheden van de plaetsen ende gewesten", waarheen hij 1) Opkomst van het Ned. gezag in O. I. Dl. I, p. 124. io6 ging. Deze „verscheyde rapporten, de geleghenheyt van Peru en de Zuyd Zee aangaande" waren het, die de Staten tot de toerusting der elf schepen bewogen hadden. Ze waren niet alleen afkomstig van Nederlanders, berustten niet enkel op ervaring, opgedaan bij vroegere expedities, maar bevatten ook mededeelingen van personen, die kortte voren in Zuid-Amerika gewoond hadden. De te volgen weg week af van die van de Cordes en van Spilbergen; na straat Lemaire te zijn gepasseerd, zou rechtstreeks naar de Juan Fernandez eilanden worden gestuurd, om daarna den vijand onverhoeds te Arica op het lijf te vallen. Chili zou in het geheel niet worden aangedaan. Afgezien hiervan, had Dirck Gerritsz' verklaring bijna 20 jaar later alle actueele waarde verloren, en kon daarvan bij het opmaken van het aanvalsplan der Nassausche vloot slechts weinig partij worden getrokken. Waar de Jonge, zooals wij hierboven vermeldden (bl. 95), Dirck Gerritsz den heimelijken verkoop van zijn schip ten laste legt, zwaait hij hém hier overdreven lof toe. Dirck Gerritsz echter verdient ni eet exces d'honneur, ni cette indignité. Het afleggen van de boven afgedrukte verklaring is het laatste, wat van Dirck Gerritsz werd vernomen. Bij zijn terugkomst heeft hij zeker van Olivier van Noort gehoord, dat een schip der vloot van Mahu, zij het dan ook in zeer ontredderden staat in Japan was aangekomen, en dat alzoo zijn vermoeden bewaarheid was, dat de beide schepen, die achter Santa Maria geankerd waren, den steven naar dat land hadden gewend. Zijn beschrijving in de Thresoor der Zeevaart, en zijn verdere mededeelingen en adviezen aan de reeders en hoofden der vloot, hebben tot het zoeken [[.van deze nieuwe handelsverbinding aanleiding gegeven. Dit wordt 11 (ten overvloede bevestigd in de beide brieven, die William Adams den I I22 October 1611 uit Japan schreef aan de Engelsche Oost-Indische ! Compagnie en aan zijn vrouw Daarin bestaat Dirck Gerritsz' | onafwijsbare verdienste; hij is een wegwijzer, geen wegbereider geweest. De enkele bladzijden, waarin zijn inlichtingen omtrent de door hem bezochte landen vervat zijn, hebben geen blijvende beteekenis, zooals b.v. het werk van den man, die zijn naam bekend maakte, Jan Huygen van Linschoten. 1) De laatstebfl Rundall, p.37. „For by report of one Dirrick Gerritson, which had been there with the Portugals, woollen cloth was in great estimation in that Hand. And we gathered by reason, that the Malucos, and the most part of the East Indies. were hot countreyes, where woolen cloth would not be much accepted: wherefore, we ail agreed lo goe for lafon." io7 Dirck Gerritsz zal in de Portugeesche omgeving, waarin hij zijn jeugd en de beste jaren van zijn leven doorbracht, weinig hebben nagedacht over de groote vragen, die toen zijn mndgenooten bezig hielden op religieus gebied. Bij zijn vertrek was de nieuwe leer nog nauwelijks in Enkhuizen doorgedrongen, en toen dit het geval werd, stond de overheid daar met dezelfde verdraagzaamheid tegenover, als later, toen de rollen waren omgedraaid, tegenover de aanhangers van den ouden godsdienst. Jan Huygen werd, naar den schijn te oordeelen, van goed Katholiek, goed Calvinist} hoe het met Dirck Gerritsz te dien aanzien gegaan is, bleef onbekend. Het is best mogelijk, dat hij de Kerk trouw gebleven is, zooals velen met hem in zijn vaderstad. Men zou echter verkeerd doen aan zijn houding in Valparaiso en Santiago op dit punt te veel gewicht te hechten; het paste hem daar evenzeer, zich een goed Katholiek, als een trouw aanhanger van den Koning te noemen, en zich alt zoodanig te gedragen. Door zijn opvoeding in den vreemde had hij de Nederlandsche stijfheid en stroefheid zeker voor een goed deel verloren, en daarbij ook de strenge opvatting van waarheidsliefde en puriteinsche deugd. Hij was een handig man, die zich gemakkelijk aan de eischen eener nieuwe omgeving aanpaste. Dat maakte hem geschikt voor tolk, constabel, koopman, kapitein; en alsof dit niet genoeg ware, noemt hij zich nog schrijver, stuurman en oppercommies. Daaraan herkent men den Portugeeschen invloed; daaraan en ook aan verschillende passages in zijn verhoor, waarin hij zijn ervaring in Indie" opschroeft. Hij is de eerste Hollander niet, die geen bezwaar zou hebben gehad, Dom Rodrigo genoemd te worden! Met dat al was hij werkzaam, plichtmatig en ondernemend. Op 53 jarigen leeftijd nam hij deel aan een tocht, waarvan hij zich en zijn jong gezin belangrijk voordeel beloofde. De uitkomst beantwoordde niet aan de verwachting; alles, wat hem door de reeders was toegezegd; alles, wat hij zelf in de onderneming gestoken had, ging verloren. Uit zijn berichten proeft men den smakelijken verteller, den prettigen kameraad. Hij zal zich verkneukeld hebben van pleizier over de poets, die hij den Spanjaard door zijn onjuiste verklaring meende te bakken, zonder zich veel van den afgelegden eed aan te trekken. In gedachten zien wij den glimlach op zijn gelaat, als hij had mogen vernemen, hoe de goê gemeente door zijn vermeende ontdekking van de Dirck Gerritsz' eilanden was beetgenomen. io8 Omtrent den familienaam Pomp te Enkhuizen werden eenige inlichtingen, op de meest welwillende wijze, verstrekt door Jdrl J. de Vries van Doesburgh te Leeuwarden. Immers onder de talrijke in zijn bezit zijnde papieren uit het familie-archief Semeyns-de Vries komen de volgende voor; „4 Juni 1578. Vadersbewijs bij Hille Arentsdr, weduwe Gerrijt Dirixsz. 21 Aug. 1579. Compareeren Maerten Gerritsz, Dierick Gerritsz ende Anna Pietersdr, weduwe van Gerrijdt Dierixz pompenmaecker, beuren stiefmoeder — doen afreeckeninge. Compet: Dierik Gerrydtsz */g int huys van sijnen sal: Vader upt Zuydteynde aen O. zijde, belendt az/zijde Claes Henrixz groffsmidt ende een stege, aen de N. zijde met Jan van Keysersweerdt waerdt inde Moeriaen. 2 Jan. 1581 huys te Enchuysen opt Zuidteynde O. Zijde, belendt aan de Z/zijde met Maerten Gerrijdtsz pompenmaecker en aan de N/zijde met den heyligen drije Coningen. 4 Febr. 1590. Dirck Gerrijtsz Pomp transporteert een huys a/d Peperstraete belent met Luytgen Gerritsz, Burgemeester. 22 Martij 1648 test. Geert Jops, weduwe Gerrit Dircksz Pomp. 18 Martij 1654 comp. Gerbrandt Jansz en Dirck Gerritsz Pomp, capiteins, swagers van Dirck Jonas tegenwoordich in barbariën gevangen sittende. Jan Jansz. 't Heyls de Jonghe sal hem lossen voor f 2200." Hoewel wij ons hierbij wel in de familie van Dirck Gerritsz, den zoon van Gerrit Maertensz en Elisabeth Dircksdr, bevinden, is het onmogelijk den graad dier betrekking tot een der genoemde personen met eenige zekerheid uit te maken. De Dirck Gerritsz Pomp van 4 Februari 1590 kan onze held niet zijn, omdat deze eerst daarna uit Indië is teruggekeerd. M-b-ttkA' SSijïaflen. t Madrid. Depósito hidrografico, L 26. D. n°. 40. Serilla. Archivo general de Indias, Est. a. Caj. 5. Leg. a. Afio de 1600. Dedaradón que hizo en la ciudad de Santiago del Reyno de Chile en 10 de febrero de 1600 Rodrigo Girardo capitan del Filibote flamenco que se entregó al capitan Gerónimo de Molina en el mismo Puerto y Ciadad, el cual Navio era uno de los 5 que entraron end Mar del Sur por d estrecho de Magallanes al mando dd Almirante Simon de Cordis que por muerte dd General Jacome Moyur natural de Gualan en la provincia de Olanda sucedio en d mando de aqueUa Armada en la Isla de Afio nuevo, una de las de Cavo verde. En dia hace una muy drcunstandada rdación de la navegación que hicieron desde su salidadd puerto deRoterdan haste d desembocamiento del estrecho de Magallanes en el Mar dd Sur, que se separó de los demas con temporal, y de lo ocurrido a d posteriormente, con lascausas que le obligaron aentregarsealosespafioles&\ En la dudad de Santiago a dies dias del mes de Hebrero de mil y seisdentos anos d capitan Gerónimo de Molina Corregidor y Juaticia mayor de esta dichaaudaddijo: que por cuanto siendo una delascosasdemayor importancia y consideradon al serricio de S. M. y bien uniTersal de las Ind»asy toda la Christiandad el remedie y castigo de los Corsarios, que acostumbran entrar por el Estrecho de Magallanes a infestar la Mar dd Sur y robar d tesoro de S. M. y particulares, con otros graves y notables danos; y hariendo entrado por d dicho Estrecho d mes de Setiembre dd afio proximo pasado tres Navios gruesos de la provinda-de Olanda, el uno dellos se rendió por la düigenda ytrazadeSu Merced; y Rodrigo Girardo que venia por Capitan dddichoNario,estadecaminoenestadicha Ciudad para la de la Concepdón, donde d Gobernador deste Reyno reride, y habiendo de pasar por muchos rios y Tierra de guerra podria correrer pdigro y nesgo de su vida, combenia primero tornar la declaradón dd viaje y disinios con que vinieron para informar a S. M. ysu Red Consejo de Indias 112 y Visorrey del Peru, y para ello hizo parecer ante si al dicho Rodrigo Girardo, del qual tomo, e rescivio juramento en forma debida y derecho, so cargo del qual el dicho Rodrigo Girardo prometió de decir verdad en todo lo que supiese, y le fuese preguntado, y siendolo por el dicho Gerónimo de Molina, respondió, y declaró lo siguiente. Primeramente preguntado por Sü Merced hedad y naturalëza, y cuyó hijo era, y los que él tenia, y donde quedavan. Dijo que se llamava Rodrigo Girardo, y que es natural de la Ciudad de Niquecen en la Provincia de Olanda de los Estados de Flandes; y que es hijo de Giraldo Martinez y de Ysabel Rodriguez, vecinos de la dicha Ciudad, y que el es casado en ella con Xacome Cornelia, hija de Corneli Xacome y Cornelia Rodriguez1, que no tiene mas de una hija de ocho anos poco mas ó menos. Preguntado en cuya sujeción y obediencia estava en la dicha Ciudad Niquecen y la Provincia de Olanda, y cuyos vasallos eran sus naturales. Dijo, que la dicha Ciudad y Provincia, y todos sus naturales obedescian al CondeMauricio hijo del Principe de Oranje, y estavan debajo de su gobierno y sefiorio, pero que el se tenia por natural vasallo del Rey Don Felipe Nuestro Senor de este nombre, a quien Dios guarde muchos anos. i* Preguntado que donde aprehendió la lengua Portuguesa y Espanola tan ladinamente como habla, y a que Reyes y Principes ha servido por Tierra y Mar y en que ocasiones y tiempo. Dijo, que siendo de edad de once anos se fué de su tierra a la ciudad de Lisboa en Portugal, donde tenian dos o tres hermanas de su padre, la una llamada Auta Martinez, casada con Xacome de Orta, Flamenco natural de Dort en Olanda, y la otra Juana Martinez, casada con Tolimao, natural de Est, nueve leguas de Emberes, que vivia en la Rua-Nueva a San Gian, Mercaderes, los quales le pusieron a la Escuela cinco anos, y aprehendió aleer, y escrivir, y hablar en portugues, y luego se bolvió a su tierra, y andubo navegandö en Urcas Flamencas por lengua y escribano a diversas partes, hasta que tuvo edad de veinte y tres anos, y despues desde Lisboa el afio de sesentay ocho partió en el Armada, para la India de Portugal, del Virrey Don Luis de Teide en laNaó llamada Sancta Clara por pasajero para quedarse en la India, y asi se quedó en la India, y asi se quedó en la Ciudad de Goa, y se ocupó en servicio del Rey de Portugal en las Armadas de las Indias veinte y tres anos continuos, y estubo casado en la dicha Ciudad de Goa con Juana Guillermo Flamenca natural de Bruselas dos anos, de la qual no tubo hijos, y se le murió; y el afio de ochenta y nueve bolvió a la dicha Ciudad deLisboaenlaNaoSanta Cru» por Condestable de la Artweria, y trujo auyoshaata tresmillDucados de Caudal en especeria y cosas de la India. Habiendo estado tiempo de se.s meses en lisboa se fué asu Tierra en unosNaviosde Amburg, llevando su hazienda en plata, y luego que Uegó a la Ciudad de Niquecen se casó con la diens Xacome Cornelia y despues hizo tres viajes a Lisboa por Mer> cader, llevando empleada su hazienda, ybolviendoloprocedidoasuTierra en Oro, plata y algunos azeytes y vinos en Navios de Olanda; y que agora cinco aflos hiso un viaje cargado de Trigo centeno al Porto de Portugal y otros dos viajes con Mercadurias para Alemafia a la Ciudad de Cognis Berguin, hasta el afio pasado de noventa y ocho que salió para estas partes a veinte y siete de Juaio. Preguntado quantos Navios salieron juntos de su Tierra, y con que fuerza de Artüleria y Armas, y a cargo de quien y por cuya orden para estos Reynos, Dijo, que a veinte y siete del mes de Junio del afio pasado de noventa y ocho salieron del Puerto de Rotradama de Guné de la Provincia de Olanda cinco Navios, la Capitana de porte de seiscientas Toneladas con quarenta piezas de Artüleria gruesa y ciento y veinte hombres y la Almiranta de quatrocientas Toneladas con veinte y seis piezas de Artüleria y ciento y nueve hombres; y otro Navio de otras quatrocientas Toneladas poco mas o menos con veinte y cinco ó seis piezas de Artüleria y ochenta hombres; y el otro Navio de doscientasy cincuenta Toneladas con veintey dos piezas de Artüleria y sesenta hombres; y el otro Navio dé ciento y cinquenta Toneladas condiez y nueve piezas y cincuentay siete hombres, que cada uno trahia todos los aparejos tresdoblados, y las Armas asi de Coseletes, como Mosquetes, Arcabuzes, Picas, y otros generos doblados para cada persona y niuchacantidaddepolboraymuniciones; y que por General de los dichosNavios salió Xacome Moyur natural de Gualan hombresoltero de tremu y cuatro afios; y por Almirante Simon de Cordis natural de Nuestradama,ypor(^pitandeotroNarioGirardoBoni,naturaldeHend« hombre viudo, de edad de quarenta afios, y el otro Capitan Jorje Bocolth' Natural de Dort casado en Dort hombre de treinta anos, y el otro Capitan' G,baldo Duart natural de Nuestradama soltero, y que las dichas Naos salieron fletadas y armadas por los mercaderes de varias partes de Flandes y con ücencia del Conde Mauricio, y que los cascos de los Navios, Artüleria Armas, Municiones, Vastimentos y Mercadurias todo era de compania y empleo de los dichos Mercaderes ui Preguntado con que designio salieron las dichas Naos y gente de su Tierra, y para donde trahian su principal derrota, y que discursoy subcesos tuvieron en su navegaciónhastellegaraestasl^TinciasdeChue.Dijo: que el principal designio con que el dicho General y las Naos salieron de su Tierra fué con muchas Mercadurias para venir a las Indias Orientales a donde mejor pudiesen hazer su Navegadón, y vender sus Mercadurias o trocarlas por otros géneros y haciendas y en saliendo de su Tierra nunca reconocieron la costa de Espafia sino la de Berberia, y de alli hirieron su navegación derecha en busca del BrasU, sin que en todo el viaje topasen ningun navio de Espafia ni de Portugal, sino fueron tres de Ingleses en altura de quarenta y cinco grados y una Urca Flamenca cargada de Arroz y Trigo que venia de Genova para Lisboa fletada por cuenta de un Maestre llamado Andres Ximenez, j que la llevaban robada, y para Ingalaterra, y hablaron unos con otros sin hazerse dafio, y se apartaron cada uno para su viaje, ya cabo de tres meses Uegaron a la Isla de Mayo en la Costa de Ginea en altura de diez y seis grados, y no pudiendo tornar Puerto para hazer agna, se fueron a la Isla de Sanctiago, que esta a vista y surgieron todas cinco Naos juntas en el Paerto de Sancta Maria de la Playa, que es en la dicha Isla, donde habia una Fortaleza de Portugueses con tres piezas pequenas de hierro colado, y luego que surgieron los Navios, les trraron de Tierra con las dichas piezas, y el General mando echar en tierra luego doscientós hombres Mosqueteros para yr contra el Fuerte que estaba en un alto, y subiendo por la costa, les hirieron del dicho Fuerte con Mosquetes ocho hombres, y dellos murieron tres, y al cabo ganaron por fuerza el dicho Fuerte, y se huyó la gente, que habia dentro, y le tuvieron ganado en su poder tres dias hasta que los naturales como ciento y cincuenta hombres de acaballo, vinieron sobre ellos a quitar el Fuerte y pelearon de la una y otra parte, donde tambien les hirieron otros cinco Flamencos, y ellos peleando les hirieron huyr otra vez a los Portugueses. Despues les vinieron dl paz, y haviendo desembarcado el General, se dieron rehenes, y el dicho General llebó quatro Portugueses y un Clerigo a su Navio, y este dedarante, por ser préttico en la lengua portuguesa, quedo en tierra por ellos ! con promesa que les darian las comidas necesarias por sus dineros, y haciendo confianza por intercesión de este declarante, bolvieron los Portugueses de los Navios a tierra, y les entregaron la Fortaleza con su Artüleria, y despues no le quirieron dar la comida, ni otra cosa ninguna de lo que les prometieron, diciendo, que se pasazen al Puerto de Sanctiago, que estava ma Fortaleza de Portugueses con tres piezas nego que surgieron los Navios, les tiraron de y d General mando echar en tierra luego teros para yr contra d Fuerte que estaba en a, les hirieron del dicho Fuerte con Mosquemrieron tres, y d cabo ganaron por fuerza e: ente, que habia dentro, y le tuvieron ganad< e los naturales como ciento y cincuenta hom obre ellos a quitar el Fuerte y pelearon de li ien les hirieron otros dnco Flamencos, yello ra vez a los Portugueses. Despues les vinieroi cado el Generd, se dieron rehenes, y d dich gueses y un Clerigo a su Navio, y este deds i lengua portuguesa, quedo en tierra por elk 1 las comidas necesarias por sus dineros, y hi «sión de este declarante, bolvieron los Porti y les entregaron la Fortdeza con su Artillerii r la comida, ni otra cosa ninguna de lo que 1< se pasazen d Puerto de Sanctiago, que estal ocho leguas de alli, y era Ciudad grande y muy fbrtalerida, deseando engafiarioa, y antes de salir, tomaron un Navio pequefio y una Barca que eatava en el dicho Puerto de Sancta Maria de la Playa con algunas caxas de conserva y menudencias de poco interés, y se lo llevaron consigo; y por que el tiempo no les dió lugar, no pudiendo bolver mas a Tierra, ni tornar Puerto en la dicha lala, aunque lo procuraron, de allfse fueron a otra que se llama Aöo Nuevo, y dentro de ocho dias, despues que salieron de la Isla de Sanctiago, se les murió el dicho General, y norabraron en su lugar al Almirante Simon de Cordis, y por Almirante a Girardo Boni Capitan de un Navio, y entonces le nombraron a este declarante por Capitan del Navio nombrado el Ciervo Bermejo: y haviendo Uegado a la dicha Isla de AüoNuevo estubieron en ella tiempo de un mes haziendo agua,y tomaron el refresco, que hallaron en la tierra de fructas, carne, agua, lefia, y se les murieron de enfèrmedad treinta hombres, y que porno haver gente Manca, no tuvieron empedimento ninguno ni cosa de consideración, y nunca pudieron tornar la costa del Brasil por los vientos contrarios; ya los nueve de Noviembre de noventa y ocho llegaron al cabo de Lope Gonzalez en la Costa de Gineaen altura de dos grados a laparte del Sur, y estubieron un mes refrescandose,ycurandolosenfermosycomprarondelosnegrosalgunafructa de la Tierra y Gallinas y nunca vieron ninguna gente blanca, y que de alli el General y demas Capitanes hicieron su Acuerdo, y determinaron entrar en estaMMporelEstrecl»deMagallanes,locudcont^ como hombre cursado en la India de Portugaldeseava hacersu Navegacion paraalla por el Cabo de Buena-Esperanza,porquedesdesuTierrasaliócon esteintento,ydeotra manera noviniera con eUosjaunqueantesquesalieaen de Flandes, se trataba entrar por el Estrecho de Magallanes, por donde el tiempo diese lugar; y que ansi por principio de Diciembre del dicho afio, partieron desde el Cabo de Lope Gonralez en busca del Estrecho de Magallanes, y a seis de Abril de noventa y nueve embocaron por el Estrecho, sin haver tornado otra Tierra, y que hasta medio del Estrecho Uegaron con buen tiempo, y surgieron en una Bahia grande debajo de unas sierras altas de nieve a la parte del Norte cinco navios juntos, y estubieron alli surtos hasta tres de Noviembre del dicho afio, sin poder salir con vientos contrarios Oestesy Osnoruestes y gran tonnenta, donde se les murieron ciento y veinte hombres de frio y falta de comida, y entre ellos el Capitan Jorje Bocolth, y que solas dos veces vinieron Naturales de la Tierra, la una en canoas hasta diez y seis Indios y otros catorze en tierra, los cuales les mataron dos Flamencos, y hirieron otros dos con palos, por haver entrado descuidados en el monte, y que era gente pequefia de cuerpo vestidos de pieles, y de alli partieron a tres de Setiembre susodicho con viento Leste, y desembocaron el Estrecho en tres dias, y estando fuera dél en esta Mar del Sur, les dió una gran Tormenta de Vientos Oestes por la proa, donde al Navio, que trahia a su cargo este declarante, se le quebró el Baupres, y el Masteleo de proa, y con la dicha Tormenta se despareció la Capitana, y quedaron las otras quatro Naos juntas, y se tubieron aquella noche con luminaria para ayudarle a reparar su Nao hasta otro dia, y entonces, haviendo abonanzado algo las Tormentas, le imviaron Carpinteros, y estando aderezando la Nao, les dió otra vez la Tormenta, y los esparció, y este declarante se quedo solo con su Navio, y nunca mas pudo ver los otros, y tres veces le retiró la Tormenta a altura de cincuenta y siete grados, sin ver ninguna Tierra a la parte del Sur del Estrecho ni en la costa que corre para Norte hasta veinte leguas antes de* Puerto de esta Ciudad de Sanctiago en una Playa, donde quiso echar gente, para saver donde estava, y tornar refresco, y por ser costa brava no pudieron desembarcar, y alosdiezy siete de Noviembre del dicho afio Uego con su Navio a este dicho Puerto con veinte y cuatro hombres, donde de su propia voluntad se dio en nombre del Rey al dicho Capitan Gerónimo de Molina. Preguntado con que oficio y pretensión salio de su Tierra, en que Navio. Dijo, que como hombre muy pratico de la Navegación de la India y ötras partes y de la lengua Portuguesa y^Espaöola, venia por Interpetreysobresaliente, para ayudar en las cosas graves, que se ofresciesen, y que la primera vez se embarcó en la Nao Almiranta, y metió trescientos Ducados de empleo suyos en Mercadurias y trahia de sueldo cincuenta Florines cada mes a costa de los Mercaderes, quearmaronlas Naos, y que ellos le rogaron, que se viniese a este viaje, por ser, como dicho es, hombre muy practico en todo, y que cuando murió el General despues de partido de la Isla de Santiago en la mudanza que hizieron de Oficios, le nombraron como dicho es por Capitan del Navio nombrado Ciervo Bermejo, y que asi desde entonces le trahia a su cargo hasta llegar al Puerto de esta dicha Ciudad de Santiago. Preguntado si en las otras Naos venia gente de otras Naciones. Dijo, que en la Capitana venian dos Pilotos Ingleses, el uno dellos llamado Maestre Chart havia entrado otra vez en este Mar dd Sur por el Estrecho de Magallanes con Tomas Candi, y que en el Almirante venia asi misno otro 117 Moto Ingles, y que solo un mozo Portugues venia con ellos, y los demas Marineros eran de varias partes de Flandes. Preguntado si a este declarante, antes que saliese de su tierra, le comunicaron, o entendio para donde venia. Dijo, que los Mercaderes que artnaron las dichas Naos, y le hablaron, diciendo, que pues no tenia trato ni contratactön con Espaüa y Portugal, y no podian vivir sin trater, querian .mbiar las dichas Naos con Mercadurias a las Indias a rescatar o buscar nuevo modo de vivir.yque por ser el hombre tan practico de la India de Portugal y de Xapon, y la China, y del Maluco le darian partido de cincuenta Florines de salario cada mes, y mas las Ganancias de dos mü Ducados de Empleo de Flandes, y que por la honrra y provecho de su Patna se embarcase para este viaje, y por ser este declarante catholico y haverse cnado siempre con Portugueses y Espanoles rehuso mucho venir al dicho viaje, y con grandes ruegos y casi por fuerza lehicieron embarcar para ello. Preguntado si le llamaban al Acuerdo que hicieron en la punta de Lope Gonzalez en la Costa de Guinea para entrar en el Estrecho de Magallanes y si le comunicaron los disinios de su determinación. Dijo, que dos vezes' se hallo este declarante en acuerdo con el dicho General y demas Capitanes sobre la venida por el Estrecho de Magallanes, y el lo contradecia, por estar mas inclinado a donde era pratico y muy cursado que es a la India de Portugal por el cabo de Buena Esperanza, y que los demas fueron de parecer, que seria mejor entrar en esta Mar del Sur, por ser Tierra muy rica, donde venderia mejor sus Mercadurias, y con el dinero yrian al Maluco a cargar de especeria, y no lo pudiendo vender, yrian con sus haziendas al Xapon, donde tambien havia mucha plata, y asi por ser todos los demas votos contra él, se determinaron entrar por el Estrecho de Magallanes. Preguntado si quando tomaron resolución de entrar en este Mar del Sur el General, como es uso y costumbre, les dio a los demas Capitanes y a él' Instrucciones de lo que havian de guardar. Dijo, que es verdad, que le dio I el dicho General Instrucción particular a cada uno, y tambien este declarante, y que lo que contenia era, que el primer Puerto, que hubiesen de tornar, fuese el de la Ciudad de Valdivia en este Reyno de Chile, para vender sus Mercadurias en ella,y que si se apartasen las Naos unas de las otras, , los que primero Uegasen a treinte y nueve, y treinte y siete grados, que es en la dicha Ciudad de Valdivia ó en la Isla de Santa Maria, aguardasen unos a otros tiempo de seis semanas, y pasado este plazo, y no se pudiendo Il8 juntor, tomando vastimentos en la dichalsla, se fuese cada uno por donde pudiese, y mejor le pareciese para sus disignios. Preguntado si saven, que sin licencia de S. M. no podian trator, ni contratar en la Corona de Castilla, y particularmente en las Indias, y sobre todo en esta Mar del Sur, donde por el Estrecho de Magallanes no podia entrarningun Navio si noson Cosarios,aunquesea natural de Espafia. Dijo, que si sabia muy bien este declarante por ser pratico en las cosas deFortu* gal y Espafia, que las dichas Naos no podian trator, ni contratar, ni vender las Mercadurias que trahian, en la Corona de Castilla, ni en ninguna parte de las Indias. y menos en esta Mar del Sur, y que tambien lo saben los Mercaderes, que las cargaron, y el General y capitanes que venian en ellos por ser notorio. Preguntado que como sabiendo lo susodicho, y que en ninguna parte de las Indias de la Mar del Sur y Norte no les comprarian las Mercadurias que trahian, embiaron las dichas Naos, y entraron por el Estrecho de Magallanes, y con que intencion y disignio. Dijo, que este declarante no era Geneiiu^gador delas dichasNaos, ni Mm^ salió de su Tierra, mas de solo persona asalariada como hombre de la Mar para buscar su vida y remedio, y que quando se hacen viajes de secreto, nunca se comunican las cosas mas de solo con las Cabezas y Mandadores, y que la intención y disignio que este declarante entendió que trahian las dichas Naos a estas partes, era por que habia mucha gente en su Tierra Mercadurias y Navios sin ocupación y comercio, y que faltandoles la contratación y trato con otras tierras no podian vivir, y asi salieron por el Mundo 4 buscar su remedio con los dichos Navios y Mercadurias, y que si no se las quisiesen comprar por bien, y no pudiesen hazer su hazienda, por no bolver sin provecho a su Tierra, havian de intentor por fuerza vender sus Mercadurias, o tornar lo que hallasen asi bastimentoscomoOroy plata, y que para eso trahian tonta Artüleria y Armas; pero queesmuy ciertoque si de paz pudiesen vender su hazienda, no teahian intencion de hazer mal, por que es claro, que vendiendolas en las Indias, ganarian mucho interes, y asi no habria necesidad de aventurar sus vidas; pero que faltondo este medio, tambien le pareze, que el General bolveria a su Tierra a cavo de tantotiempodenavegacion y trabajos sin provecho, y que procurariasiha- | llase algun tesoro por Mar ó por Tierra tomarle como pudiese, y que en lo j que mas se conoce que su intencion principal no era de robar,ni hazer mal, es en venir cargados de Mercaderias; por quien desea quitar la hazienda J H9 i otro, no habia menester mas de solo traher gente y Armas, como lo hazen los Ingleses y otros Cosarios, que andan robando por la Mar, y que asi por no poder vivir en su Tierra sin hazer algo, salieron a vender las dichas Mercadurias, y buscar al gun remedio por mal, o por bien. Preguntado si en Flandes, antes que saliesen con las dichas Naos, tenian noticia de las calidades de este Reyno de Chile y de los del Peru y otras partes desta Mar del Sur. Dixo, que le pareze, que el General y algunas personas tenian noticia y pratica destas Tierras y de su riqueza y pröpiedades, pero que este declarante no sabia nada sino de las Indias Orientales, y asi deseava siempre hazer su navegacion para alli. Preguntado por que desde Flandes y principio de su Navegacion trahian consigo al Piloto Ingles que havia estado en esta Mar con Tomas Candi Cosario, que Uevó mucho tesoro, no haviendo ellos salido de su Tierra con determinación cierta para estas partes. Dixo, que como gente prebenida en todas las cosas de la Navegacion trahian aquel Piloto, por que si no pudiesen ir a la India de Portugal, viniesen a este Mar, como despues lo determinaron, y por que los Pilotos Ingleses para todas partes son mas ciertos y practicos que los Flamencos. Preguntado si entre los demas disignios con que salieron de su Tierra con las dichas Naos y gente trahian determinación de poblar y hacer asiento en estas partes. Dijo, que como las dichas Naos venian por orden y a costa de los Mercaderes el disignio y orden que trahian, era que si hallasen en las Indias algunas Tierras buenas y con aparejo de poderlas poblar, y hacer asiento, y entablar su contratacion y trato con Flandes, lo hiziesen y de la gente natural de semejante Tierrallebasen a la suya algunos hombres, que aprendiesen la lengua Flamenca, y cobrasen amistad con ellos, para bolver con otros Navios y gente y entablar la contratación y venta de sus Mercadurias en estas partes, como los Portugueses en la India de Portugal. Preguntado si sabe particularmente alguna tierra sefialada que trahian designio de poblar y hazer asiento en estas partes. Dixo, que cuando salieron de su Tierra, no trahian orden ni determinación sefialada de la Tierra que havian de poblar, y hacer asiento, sino que con la ocasión presente el General y Capitanes hiziesen, y escojiesen lo que mejor les pareciese. Preguntado si trahian disignio y orden de tornar algun Puerto, Isla ó, Ciudad destas Pro vindas de Chile, y para que efecto. Dijo, que como tiene declarado, que ellos trahian determinación y orden, y espresa Instrucción 120 de tornar el Puerto de la Ciudad de Valdivia en este Reyno de Chile, por ser el primero viniendo por el Estrecho de Magallanes y mas apartada de Armadas y peligro, y que alli deseaban procurar la venta y rescate de sus Mercadurias por ser Pueblo de mucho Oro y trato, y que si no lo pudiesen hazer, decia su Instrucción que tomasen Puerto, y se juntasen en la Ma de Santa Maria, que esta entre la Ciudad de la Concepción, y el Estado de Arauca, y tornar en ella bastimentos, agua, lefia para pasar adelante y aguardar unos a otros hasta pasadas seis semanas, como dicho tiene. Preguntado si en la dicha Ciudad de Valdivia no pudiesen hazer su rescate y venta de Mercadurias voluntariamente no hallando defensa alguna, y paresciendoles bien aquel Puerto y Ciudad, que disignio trahian. Dijo, que antes de la ocasión no pudieron prebenir los efectos futuros, ni traer orden de lo que havia de subceder; pero que sin duda ninguna le pareze, que despues de tornado el Puerto de Valdivia, y paresciendole bien las cosas della, si por bien no les quisiesen dar lo que havian menester, y comprarles sus Mercadurias, procurarian tornar por fuerza lo que havian-menester, y el Oro, y hazienda que hallasen, siendo Pueblo, que no tenia fuerza alguna. Preguntado si en la dicha Ciudad de Valdivia ó en otra cualquiera parte deste Reyno, donde huviesen buen aparejo de hazer asiento y poblar, hallando favor, y ayuda en los naturales contra los Espanoles, y pudiendose fortalezer, si lo hizieran, pues trahian disignio de asentar en algunaTierra. Dijo, que como ellos venian a las venturas a procurar su interés, y provecho, y buscar alguna Tierra buena 4 donde hacer principio de asiento para tener contratación con Flandes, y Uegaron a este Reyno de Chile con falta de bastimentos y poca fuerza de gente, por haverseles muerto la mayor parte desde su tierra a esta, y sabiendo que pasando adelante al Peru y a la Nueva Espaüa havia Armadas gruesas y mucho peligro, que si la Ciudad y Puerto de Valdivia y otra cualquier Tierra de Chile contentava, y hallavan favor y ayuda en los naturales para hacer asiento,lohirieran, por venir cansados de tan larga Navegación, y tener poca gente y comida para yr de nuevo a peregrinar otras Tierras. Preguntado si save poco mas ó menos la Navegación y derrota que 11evavan los otros Navios y compafieros, y que gente y vastimentos. Dijo, que cuando salieron del Estrecho para esta Mar tenia la Capitana hasta sesenta hombres y la Almiranta otros cincuenta ó cincuenta y uno, y el otro Navio otro tanto, y el otro cuarenta, y este declarante treinta y tres hombres, y 121 que de Flandes salieron quinientos, y despues que este declarante aeaparto de las otras Naos hasta el Puerto desta Ciudad, se le murieron nueve hombres y venian muy enfermos, y segun esto las otras Naos, quando llegasen a este Reyno no traherian gente suficiente para pasar adelante y poder navegar mas de quando mucho hasta Uegar a este Reyno, y que de aquiera imposible pasar sin tornar bastimentos, y que despues que se apartaron, nunca mas este declarante dió vistas a" las otras Naos; pero que todos trahian orden, como dicho tiene de juntarse en Valdi via ó en m Isla de Santa Maria, y no pasar adelante dentro de seis semanas por no traher fuerza para la costa del Peru; y que en este Reyno havian de tornar por fuerza nuevo Consejoydeterminación para las cosas de adelante, y comidafbrsosamente por que con la que ellos trahian no podian navegar; y que si por ventura a sus companeros dieron vista a la Isla de Santa Maria, y tomaron alguna comida, procurarian engolfarse para yr a Xapon y a la China, yque trahian orden, que en faltandole gente para navegar, todos los Navios se reducian a uno o dos, y pasar a Maluco, y por el cabo de Buena-Esperanza a su tierra. Preguntado por la instrucción que este declarante trahia de su General por escrito. Dijo, que cuando el se entrego en este Puerto le tomaron los Oficiales Reales su Caxa, y todos los papeles que havia en ella,y qne le pareze, que entre ellos llevava la Instrucción; pero que ella no se entendio mas que hasta Chile, y que aqui havian de tornar nueva resolución. Preguntado si en la Provincia de Olanda y Gdanda, y los demasPuertos de Flandes elnglaterra, Franciay otras Tierras que tienen Guerraconla Corona de Castilla algunos Mercaderes óelCondeMauricioy otro algun Sefior ó persona particular, hazia alguna Armada para inbiar por el Estrecho de Magallanes o para alguna parte de las Indias. Dijo, que este declarante nunca entendió, que de parte alguna se juntase Armada para esta Mar y Reynos de S. M. mas de que un mes antes de que ellos salieron de la Provincia de Gelanda del Puerto y Ciudad de Mediburgo cuatro Naos gruesas a cuenta de Mercaderes de la misma manera que estos por elCavo de Buena-Esperanza para Ia India de Portugal con los propios disignios y traza suya, y que havia tres afios que de Nuestradama salieron tres Navios y un Patax con Mercandurias para Maluco por el Cavo de Buena-Esperanza, y Uegaron al Puerto de Sunda, y que por haverseles muerto gente, quema' ren un Navio y con los dos y el Patax bolvieron a Flandes con mucha especeria y riqueza. 122 Preguntado si en su tierra entendió algunos disignios de mas fundamento para venir a las Indias con alguna fuerza grande y hazer asiento. Dijo: que muchas veces ojró praticar en su tierra entre el Vulgo y gente principal y particular, que como los Espafioles saliendo de sus tierras buscaron las Indias y las poblaron, y hallaron mucha riqueza, que seria bien procurar ellos lo mismo de poblar alguna tierra de las Indias, pues en la suya estavan comiendose unos a otros de mucha gente sin tener salida a otra parte, y que esto se praticaba muy de ordinario; pero que hasta agora no save, que tubiesen ninguna prevencion hecha para ello. Preguntado como este declarante no tomo con su Navio el Puerto de Valdivia y la lala de Sancta Maria conforme a su Instrucción para aguardar los compafieros, y que causas les movieron & venir a este Puerto desta Ciudad de Santiago. Dijo: que cuando salió de Flandes nunca el pretendio venir & estas partes sino & la India y Maluco por el Cavo de Buena-Esperanza, por haverse criado en aquella Tierra, y ser muy pratico della, y que despues que estava en la Mar, y el no tenia poder para resistir al General y los demas Capitanes, que no era mas de una persona particular sin oficio, tomaron los otros resolucion de entrar por el Estrecho de Magallanes en esta Mar del Sur, aunque este declarante fué decontrario pareszer siempre, no se atrevio a declarar su pecho, por que no le cortasen la cabeza; pero despues como el era Capitan de un Navio, y se aparte de las otras Naoscon la Tormenta, que tiene referida, nunca tubo deseo de juntarse con ellos aunque lo disimulava con su Piloto y la gente que no le matasen, y se alzasen con el Navio; y que tampoco procuró de veras tornar el Puerto de Valdivia y la Isla de Sancta Maria, por no juntarse con los otros, y para apartarse de la compania en la primera ocasión que pudiese por paracerle que llevavan camino de hacer algunas molestias y dafios en este Mar si pudiesen; y por que este declarante siendo Católico Christiano y haviendose criado toda su vida en Portugal y Castilla, no queriaandar con mal oficio de hazer dafio contra el Rey Nuestro Senor, y que la obligación de buscar su remedio para sustentar Mujer é hijos, le obligó salir de su tierra a ganar salario para yr a contratar al Maluco y otras partes de Especeria pero no para venir aca, y asi procuró todos los medios posibles de secreto hasta Uegar donde se pudiese entregar con la hazienda y Navio que trahia a su cargo al servicio de S. M. y que en llegando al Puerto de este dicha Ciudad de Santiago, luego saltó en Tierra con su Batel y vandera de paz Uamando Christianos, y al amparo real, y se entregó volunteriamente en 123 nombre de S. M. al dicho Capitan Gerónimo de Molina debajo de la palabra y seguro real, como parece por los recaudos y papeles que se hizieron en razon dello; y que si el pretendiera otro cosa, pudiera muy bien salvar su Nao y hazienda, por que tenia veinte y cuatro hombres, y le bastavan para navegar su Nao hasta diez o doce, y tenia Vizcocho para mas de cuatro meses, y trein ta pipas de agua, y media de Arroz, y mas de cincuenta botijas de Azeyte y un Barril de Cuzcuz; de manera que pudiera con mucha comida seguir la Navegacion y procurar Vastimentos en el camino en muchos puertos ó en la Mar; pero quesu determinación era de hazer al Rey un gran servicio entregandose voluntariamente para darle aviso de lo que tiene declarado, y quitarse de la compania de los otros Navios y esperar que S. M. como Christiano Sefior le haria mayores mercedes de lo que podia hallar con ellos. Preguntado si sabia ó entendia otra alguna cosa que combenia advertir y avisar a S. M. Dijo, que como entrego y ofreció voluntariamente la persona, Navio y hazienda para su Real servicio, y ha hecho esta declaración sin fuerza alguna, y con deseo christiano de leal vasallo de S. M., si otra cosa supiera ó huviera entendido la dijera de Ia misma manera pero que no save ni entiende otra cosa, mas de lo que tiene fecho en que se afirmó, y ratificó, y firmolo de su nombre. == Rodrigo Giraldo. = Yo Miguel Gerónimo Benegas escrivanö püblico y del numero desta Ciudad de Santiago Reyno de Chile por el Rey Nuestro Sefior saqué este Traslado de la declaración original, que hizo, y declaró Rodrigo Girardo Capitan del dicho Navio Flamenco, el qual traslado saqué de mandamiento del dicho Capitan Gerónimo de Molina en esta Ciudad de Santiago Reyno de Chile a veinte y quatro dias del mes de Febrero de mil y seiscientos afios, y va cierto y verdadero, y en feé dello fize aqui mi signo que es a tal. = Miguel Gerónimo Benegas, Escribano Publico. = Hallase copia del tiempo en el Archivo Gral de Indias de Se villa, entre los papeles trahidos de Sinïcas legajo nueve rof de Buen Gobiemo de Indias. — Confrontose en 28 de Octubre de 1793. V°. B°. Martin Fern' de Navarrete. 124 II. De brief van Don Luis de Velasco, Onderkoning van Peru aan den Koning van Spanje en door hem persoonlijk geteekend op den 8sten Mei 1600, loopt tot dien datum, en is natuurlijk in den eersten persoon gesteld. Hij begint: „Recivi un despacho del Virrey de la Nueva - Espafia por via de Guatemala". Men vindt hem in het Archivo general de Indias te Sevilla, Est. 70, Caj. 1, Leg. 34. De inhoud komt geheel overeen met de volgende „Relacion muy circunstanciada de avisos de cosarios" uit het Deposito hidrografico te Madrid, (C. de N., T. 26, D n°. 42), waarvan het gedeelte na 8 Mei aan een volgend schrijven is ontleend. Het verslag wordt met de vertaling hierachter afgedrukt. Afio de 1600. Relacion muy circunstanciada de avisos de cosarios que tubo el Virrey del Peru de la entrada que hicieron en el Mar del Sur por el estrecho de Magallanes en el afio de 1599: de dos Armadas que aprestó en el Puerto del Callao de Lima, y despachó contra ellos a cargo de los Generales D" Gabriel de Castilla y D° Juan de Velasco y otras diligencias que practicó para la seguridad de aquellas costas y su Navegacion. A las 22 de Junio de 1599 rescivió el Virrey un despacho del de la Nueba Espana par via de Goatemala, con aviso que tubo del Duque de Medina Anno 1600. Uitvoerig verslag van berichten omtrent zeeroovers, welke de onderkoning van Peru ontving over hun binnenkomen door de Straat van Magalhaes in de Zuidzee in het jaar 1599; en aangaande twee vlooten, die hij uitrustte in de haven van Callao van Lima, en die hij tegen hen uitzond, onder bevel van de Generaals Don Gabriel de Castilla en Don Juan de Velasco, en omtrent andere maatregelen, die hij nam voor de veiligheid van deze kusten en hare vaart. Den 22en Juni 1599 ontving de Onderkoning een brief van zijn ambtgenoot van Nieuw-Spanje via Guatemala, met het bericht dat deze van den 125 Sidonia, de que habian salido de Olanda a los 8 de Agosto de 98 del Puer to de Rotradama Olever de Nort, vecino y encomenderodela misma Villa con 6 Navios para pasar el estrecho de Magallanes y venir 4 la Provincia de Chile donde habia estado 8 anos el que traia por Almirante de estos Navios, el qual les habia asegurado buen succeso en este viage, yque traian a Püotos de los que habian venido con Fraiicisco Draque y Tomas Candi quando entraron en este Mar, y algunos marineros que fueron con Pedro Sarmiento par el estrecho el afio de 8a, y qne venian cargados de mercaderias y de algunas cosas que presentar; y con mas de Soo Marineros, y cada uno con su mosquete, y demas de esto trahian mui gran cantidad' de arcabuces, espadas, yerros de picas, alabardas, frenos, estribos, y herraduras de caballos y muchos clavos para ellas, oichillos, achas, y gran cantidadde yerroyacero,Oficiales de todos oficios é Ingenierosy artüleria para saltar en tierra. Quando se rescivió este aviso que envió el Virrey de laNueba Espafia se tubo por muy incierto, asi por que haviendo salido los dichos Navios a 8 de Hertog van Medina Sidonia gekregen had, dat uitHolland den 8«Augustus iS98 uitdehavenvanRotterdam vertrokken waren Olivier van Noort burger en herbergier •) van dezelfde stad met 6 schepen, om door de straal van Magalhaes te gaan en te komen in de provincie Chili, waar Sjaren geweest was hy, dien hij als Vice-Admiraal van deze schepen meebracht.), diehun goeden uitslag van deze reis verzekerd had; en dat rij meebrachten a stuurlieden van degenen, die gekomen waren met Francis Drake en Thomas Cavendish, toen zij deze Zee binnengingen, en eenige zeelui, die met Pedro Sarmtento in het jaar iS8a door de Straat gingen; en dat rij kwamen beladen met koopwaren en eenige zaken om aan te bieden, en metmeerdan 800 zeelieden, elk met zijn musket; en dat zij buitendien meebrachten een zeer groote hoeveelheid haakbussen, zwaarden, lanspunten, hellebaarden paardenbitten, stijgbeugels en paardenbeslag en vele nagels daarvoor, mes' sen, bijlen, en een groote hoeveelheid ijzer en staal; personen voor alle betrekkingen, en ingenieurs en artillerie, om aan wal te zetten. Bij ontvangst van het door den Onderkoning van Nieuw-Spanje gezonden bericht, werd dit voor zeer on waarsdujniijk gehouden, zoowel omdat, 1) In den brief staat .Ostradama" en „tavernero" klinkt De b0edoe,dgeWeeSt ^ **- *«* al seeronwaarscb^üjk klinkt De bedoelde persoon sal mogelijk sijn achtergebleven. 126 Agosto de 98 a los as de Junid de 99, segun el curso ordinario de esta Navegacion, ya tardaba d aviso de ellas de la costa de Chile mas de dos meses, como porque paresció fuera de proposito venir Navios cargados de mercaderias a pasar por el Estrecho para la Mar dd Sur, pues en ella no habian de poder venderlas y ay Armada de S. M. para defensa de este Reyno, y castigo de los enemigos, particularmente en el de Chile que no ay sino Indios con quien poder contratar, y es la tierra mas pobre que tiene el mundo por no se labrar las minas de oro, respecto de estar los Indios de guerra que es ünposible con los de dia tener alguna salida de sus mercaderias, ni con los Espaüoles de alli, que tambien es gente mui pobre y necesitada y tienen prohivicion de semejantes contrataciones. A los a de Diciembre del mismo ano de 99 d anochecer llegó un Navio de Chüe a el Puerto dd Callao con aviso dd Governador de aquel Reyno en que le daba d Virrey de como se habia descubierto un Navio grande de cosarios en aquella costa, y que quedaba a los 4 de Noviembre surto en la Isla de Santa Maria que esta 9 leguas dd Puerto de la Concepción donde asiste d Governador abriendo los portafiolas y sacando la artilleria, y que indien de gezegde schepen den 8en Augustus 98 uitgevaren waren, tot den «ten Juni 99, volgens het gewone verloop van deze vaart, tijding van de kust van Chili omtrent hen reeds meer dan a maanden zouuitgeblevenzijn;dsomdathet onaannemelijk scheen, dat schepen beladen met koopwaren zouden gun door de straat naar de Zuidzee, want daar zouden zij ze niet kunnen verkoopen, en daar bevindt zich een vloot van Z. M. tot verdediging van dit rijk en tuchtiging van de vijanden; in het bijzonder in dat van Chili, waar slechts Indianen rijn, met wie men kon handden, en dat het armste land ter wereld is, omdat de goudmijnen niet bewerkt worden, wijl de Indianen in oorlog rijn; dat het onmogelijk is bij de inboorlingen eenigen afzet voor hun koopwaren te hebben, noch bij de Spanjaarden aldaar, eveneens zeer arm en behoeftig volk, en aan wie dergelijke handel verbodenis. Den 3^ December van het adfde jaar 1599, bij het vallen van den avond, kwam een schip uit Chili in de haven van Callao met bericht van den Gouverneur van dat rijk, waarbij hij den Onderkoning mededeelde, hoe een groot kaperschip op die kust ontdekt was, dat den 4*en November geankerd bleef bij het eiland Santa Maria, hetwelk ligt 9 mijl van de haven van Concepción, waar de Gouverneur verblijf houdt, (wdk schip) de geschutspoorten geopend had en het geschut naar buiten gebracht, en dat blijken gaf 127 por las muestras que daba parescia que estaba aguardando compaöiade otros Navios. Esta misma noche se despacharon avisos por toda la costa de arriba y de abajo dandole de la nueba que llegó de los cosarios para que las Justicias del Reyno le tuviesen, y previniesen en los Puertos de las defensas necesarias, y hiciesen retirar los bastimentos la tierra dentro. A los 3 de Diciembre por la mafiana despues de haber tenido acuerdo general, se vino el Virrey a el Puerto del Callao a mandar aprestar los Navios y Galeones de la Armada de S. M. dejando orden en la ciudad de los Reyes para que se levantase gente de guerra y Mar para ella demas dela que tenia, y se hiao esto con tanta priesa que con toda brevedad se paso la Armada en la buena orden que convenia y se aprestó otro Navio nuebo grande de un particular, y se le metió la artüleria y demas cosas necesarias para que fuese de Armada. de aankomst van andere vaartuigen af te wachten. Dienzelfden nacht werden berichten gezonden langs de geheele kust naar boven en beneden i) om kennis te geven van het nieuws, dat betreffende de kapers was aangekomen, om de gewestelijke besturen in te lichten, opdat deze in de havens de noodige verdedigingsmiddelen zouden voorbereiden, en de levensmiddelen naar het binnenland doen terugbrengen. Den 3den December 'smorgens, nadat hij algemeenen raad «>gehouden had, begaf de Onderkoning zich naar de haven van Callao, om bevel te geven tot het gereedmaken van de schepen en galjoenen van de vloot van Z. M„ terwijl hij in Lima bevel achterliet, om daarvoor krijgs- en scheepsvolk te lichten buiten hetgeen er reeds was; en datwerdgedaan met zooveel spoed, dat in korten tijd de vloot gebracht werd in de goede orde, die noodig ia 5 en er werd een ander nieuw schip van een particulier gereed gemaakt en daarin geschut gebracht en de overige noodige zaken om het tot een oorlogsschip te maken. 1) Naar beneden is hier naar het Noorden, naar Panama; naar boven, naar het Zuiden naar Chili. a) De raadsvergadering bestond volgens de Acuerdos generatoa, behalve uit den Onderkoning, uit den Licenciado Don Alonso Fernandex de Vonilla. Aartsbisschop van Mexico; de Heeren Oydores van de Real Audiencia, Licenciado Alonso Maldonado de Torres! Doctor Noties de Abendano, Licenciado Juan Velazquez de Espina y Boan en Doctor Juan Fernandei de Recalde; Licenciado Francisco Coello en Doctor Juan Bautista de Ortis, Alcaldes de Corte; Doctor Antonio de Ibarra, Fiscal van Z. M, Contador Tristan Sanchez en Factor Francisco de la Guerra deCespedes, de laatste drie Oficiales Reales. 128 A los 4 de Diciembre se despacharon 2 barcos de aviso el uno para Tierrafirme dandole 4 D" Alonso de Sotomayor Presidente de Panama de la entrada en este Mar de los enemigos, y el otro par»Guatemala y la Nueba Espafia para que en todas partes estubiesen advertidosy mandasen prevenir las cosas necesarias para su defensa y ofensa de los cosarios. En 6 de Diciembre tubo el Virrey cartas del Governador del Rio de la Plata escritas en 24 de Agosto y i° y 5 de Septiembre del afio pasadode 99, con aviso que 4 los 29 de Julio de el se habia descubierto desde el Puerto de Buenos AyresunNavio41avelademayorportedelosquesuelenir4 el, y que llebaba delante un batel sondando el rio y en tendiendo que era de Sevilla ó de Negros enbio el Governador algunas personas a el y hallaron ser de Flamencos de Astradama de Olanda, y que traia mercadurias de su tierra para rescatar y vender y haviendoselos dado 4 entender que habia prohivicion de S. M. y que no trayendo licencia suya ó registro, no Den 4 en den s « September van verleden jaar 1599, met bericht, dat den 29enjuliuitde haven van Buenos Aires een zeilschip was waargenomen van grootere afmeting, dan die welke gewoonlijk daarheen gingen, en dat voor zich uit had een schuit, die de rivier peilde; 3) en meenende dathetvanSevillakwamof dat het een slavenschip was, zond de Gouverneur eenige personen daarheen; en zij bevonden dat het Nederlanders waren uit Amsterdam in Holland, en dat het uit zijn land koopwaren medebracht om te ruilen en te verkoopen; en hebbende hun te verstaan gegeven, dat er een verbod was van Z. M.,en dat nu zij niet medebrachten hun vergunning of bewijs, zij dat niet konden doen; en daarbij om hen vast te houden, zoodat zij niet 1) Vroeger Gouverneur van Chili. 3) Don Diego Rodriguez de Valdés y de la Vanda. 3) De Sllveren Werelt onder Cornelis Heemskerck, uitgevaren met de Gouden Werelt, beide onder het Admiraalschap van Laurens Bicker. Zie het Journael oft Daghelijcx-register van de Voyagie na Rio de Plata, door Hendrick Ottsen, Amsterdam 1603. Mn podian feeërie- y juntamente para asegurarlos y que no se les foeee se le» d«jo, que avaliasen la ropa y la echasen en tierra, y que se les compraria, y con esto se desembarcó el capitan con algunos Flamencos, yllevoatie* ra una barcada de ropa, y diciendoles que fuesen sacando la demasrespondio, que en vendiendose aquella iria desembarcando mas, y viendo el Governador que con esta ocasion se escusaba despues de haberle perst»d.do algunas veces la echase en tierra toda, y vió que no lo quiso hacer, le prend.ó con los demas Flamencos, que serian 8 ó 9 y viendose ü Capitan opr.rn.do escribió a los del Navio.que le embiasen las mercaderias, y no lö qu.s.eron hacer.antes detubieron 3 hombres de la tierra que fueron con la carta, y dispararon una pieza en senal de quererse hacer a la vela sin aguardar mas, y el Capitan bolbió a escrivirles con treslndios para que no se fuesen y aacasen la ropa en tierra, pues se daria bueaa salida a elta, y tampoco lo quisieion hacer y detubieron ansimismo los Indios en el Navio, y d.spararon otra pieza, y finalmente se detubieron en esto hasta 5 de Se'ptembre, que se fué el Navio, haviendo antes dejado los Espanolej e Indios heen zouden gaan, zeide hij tot hen, dat zij het goed zouden lossen en aan land brengen, en dat men het van hen zou keepen; daarop ontscheepte a»ch de kapuein met eenige Nederlanders en bracht een schuit met goed aan land; en toen hem gezegd werd, dat zij zouden voortgaan het overige er uit te halen, antwoordde deze, dat als dit verkocht werd, hij meer zou laten ontschepen; toen de Gouverneur bemerkte, dat hij bij deze gelegenheid rich er af wilde maken, en nadat hij hem eenige malen had trachten over te halen om alles aan land te brengen, zag, dat hij dat met w.lde doea, nam hij hem met de overige Nederlanders, dat er 8 of 9 zeilen zijn, gevangen; de kapitein schreef in zijn benauwdheid aan die va* het schip, dat rij hem de koopwaren zouden zenden, en zij wilden dat niet doen; eerst hadden zij vastgehouden 3 mannen van den wal, die met den bnef gegaan waren; en zij schoten een stuk af, ten teeken datrijzeü wüden gaan zonder langer te wachten; en de kapitein schreef hun weder met drie Indianen, opdat zij niet zouden heengaan en het goed aan land brengen, wijl daarvoor een goede afeet was; en evenmin wilden zij het doen, en ook hielden zij de Indianen in het vaartuig aan; en zij schoten andermaal een stuk af, en ten slotte hielden sü zich hierbij tot den Sen September, toen het vaartuig heenging, nadat zij eerst hadden achtergelaten de Spanjaarden en de Indianen, die zij hadden aangehouden en hun 9 que habian detenido, y su Capitan y demas Flamencos que habian desembarcado con el y otros 3 que le cogieron en otro parage, 6 leguas del Paraguay, haviendo ido a tierra con la barca a los 15 de Septiembre. El mismo Governador dd Rio de la Plata dió aviso de haberle tenido del 'Rio Genero, que a los 10 de Febrero del propio ano habian llegado a aqnd Puerto 4 Navios Flamencos, que dedan que iban a la India por mandado de D* Manud, Rey de Portugd, y que pidieron alli bastimentos por sus dineros, que se los pagarian muy bien, y no se los dieron, y & cabo de 5 dias se vinieron a la Isla de Sn Sebastian que estó. 3 2 leguas mas cerca del Paraguay y que d Governador dd Rio Geneyro les mató 7 hombres. Avisó el dicho Governador del Rio de la Plata, que d Capitan y demas Marineros que tenia presos dedararon que habia 10 meses que salieron de Flandes 8 Navios, y que los 4 se dividieron en la linea para ir por el Cabo de Buena Esperanza, y el suyo y los otros 3 de cuya coaserva se habia kapitein en de overige Hollanders, die met hem ontscheept waren en nog 3, welke op een andere plaats gegrepen waren, 6 mijlen van de Paraguay, waar de boot den 1$** September aan land was gegaan. Dezelfde Gouverneur van Rio de la Plata deelde een bericht mede, dat hij ontvangen had van Rio de Janeiro»), dat den 10*» Februari van het zdfde jaar in die haven waren aangekomen 4 Hollandsche schepen, die zeiden, dat zij naar Indië gingen op last van Don Manuel, koning van Portugd, ») en die daar voor hun geld levensmiddden vroegen, welke zij hun zeer goed zouden betden; en zij gaven ze hun niet; en dat zij na verloop van 5 dagen kwamen bij het eiland San Sebastian, dat 32 mijl dichter bij de Paraguay ligt, en dat de Gouverneur van Rio de Janeiro 7 man van hen doodde. De Gouverneur van Riode la Plata berichtte, dat dekapitda ea de overige zeelieden, die hij gevangen genomen had, verklaarden, dat vóór 10 maanden uit Holland 8 schepen waren vertrokken, en dat 4 daarvan bij de Knie een andere richting hadden genomen, ten einde om de Kaap deGoede Hoop te gaan; en dat het hunne, en de andere 3, van welker gezelschap het zich 1) Varrden Gouverneur Salvador CorreadeSa; de schepen waren die onder Olivier van Noort. 2) De zoon van Don Antonio, Prior van Crato, gehuwd met Emilia van Nassau, de zuster van Prins Maurits. Hl apartado, habian de pasar el Estrecho de Magallanes, y entrar en la Maf del Sur y rescatar las mercaderias que traian por plata. A los 8 de Diciembre por la tarde llegó al Puerto del Callao un Navio Flamenco que habia entrado por el Estrecho con otros 4, de cuya conserva se apartó con una tormenta que les dió, despues de haber desembocado, y fué a dar al Puerto de Valparaiso en Chile, donde por hallarse la gente que venia en el mui enferma y necesitada de bastimentos, se dieron al Capitan Gerónimo de Molina, Corregidor de la Ciudad de Santiago, el qual haviendole sacado las mercaderias que trahia dentro que eranmuchas, envió el Navio al Virrey con el capitan Antonio de Ulloa y 4 soldados y' algunos Indios y 6 Flamencos del mismo Navio, dejando altó el Capitan y demas gente de el, que por todos eran 22 personas las con que habia llegado a Valparayso, y juntamente trajo este Navio cartas del Governador de Chile que habia embiado por tierra a aquel Puerto para el Virrey.con aviso que despues de haber despachado el primero de que quedaba el Navio had afgescheiden, de straat van Magalhaes moesten passeeren en de Zuidaeebinnengaan,endekoopwaren,diezijmedebrachtennülenvoorzilver.»)Den 8en December in den namiddag kwam in de haven van Callao een Hollandsch schip, a) dat door de Straat was binnengekomen met4andere, van welke vloot het werd gescheiden door een storm, dien zij gehad hadden, nadat het er uit gekomen was; en het ging de haven van Valparaiso in Chili aandoen, waar zij zich, omdat het volk aan boord zeer ziek was en gebrek had aan levensmiddelen, overgaven aan den kapitein Gerónimo de Molina, Corregidor van de stad Santiago, die, nadat hij de koopwaren, welke het inhad, dat er vele waren, er uit genomen had, het schip zond aan den Onderkoning met den kapitein Antonio de Ulloa en 4 soldaten, eenige Indianen en 6 Hollanders van hetzelfde schip, den kapitein en de overige bemanning daar achterlatende; in het geheel waren het 22 personen, waarmede het te Valparaiso was aangekomen; en daarbij bracht dit schip brieven van den Gouverneur van Chili, die hij over land naar die haven gezonden had voor den Onderkoning, met bericht dat, nadat de eerste afgezonden was betreffende het verblijf van het groote kaperschip 1) De Gouverneur had den kapitein Cornelia Heemsfcerck verkeerd begrepen: de inlichting was onjuist, a) Het Vliegend Hert, van Valparaiso gezonden. 132 grande de cosarios en la Isla de Santa Maria, se habia visto otro 2 leguas del mismo parage, que ansimisrao era de enemigos, y que habian escrito una carta a los de la Isla diciendo, que ellos eran amigos y Vasallos del Rey Nuestro Sefior, y que venian de paz con mercaderias de Flandes para venderlas, y que se les diesen bastimentos, y hiciesen buena acogida pues no venian para hacer dafto. El Virrey mandó examinar los 6 Flamencos cada uno de por si, teniendolos apartados los unos de los otros para este efecto: d uno era Condestable dela Artüleria, y el otro Contramaestre, y el otro Carpintero del Navio, y los demas Marineros y Grumetes, y por las preguntas que se les hiso y sus declaraciones y confesiones consta y parece, que salieron del Puerto de Rotradama en Olanda a los 27 de Junio de 98,5 Navios y venia por General de dlos Simon de Cordis, y queno habian tornado otro Puerto por d camino hasta d Estrecho, sino d de Lope Gonzalez, casi un grado de la linea de la vanda austral, donde hicieron agua y lena, y prosiguieron su viage para el Estrecho y tardaron en Uegar & d cerca de 5 meses, y embocaron por el & los 6 de Abril de 99 y imbernaron en d Estrecho cerca de otros 5 meses, bij het eiland Santa Maria, een ander gezien werd twee mijlen van dezelfde reede, dat evenzeer vijandelijk was, en dal zij een brief hadden geschreven aan die van het eiland, zeggende, dat rij waren vrienden en onderdanen van den Koning onzen Heer, en dat zij met vredelievende bedoelingen kwamen met koopwaren uit Nederland om die te verkoopen, en dat zijhun levensmiddelen zouden geven en hen goed ontvangen, want zij kwamen niet om schade te doen. De Onderkoning bevd de 6 Hollanders elk afzonderlijk te ondervragen, hen te dien einde van elkander gescheiden houdende; een was constabel van de artillerie, en een ander hoogbootsman, en een derde scheepstimmerman, en de overigen matrozen en putgers, en door de vragen, die men hun deed en hunne verklaringen en bekentenissen blijkt en schijnt, dat den 27e» Juni 98 vertrokken uit de haven van Rotterdam in Holland vijf schepen, en dat als Generaal daarvan kwam Simon de Cordes, en dat zij geen andere haven onderweg tot aan de Straat hadden aangedaan, behalve die van Lopo Goncalves, bijna een graad van de linie aan de Zuidzijde, waar zij water en hout hadden ingenomen; en dat zij hun reis vervolgd hadden naar de Straat, en dat vóór het aankomen aldaar ongeveer 5 maanden verliepen, en dat zij daar binnen liepen den ód*" April 99 en in de e todos juntos en compafiia le pasaren, y entraron en Ia Mar del Sur & los 4 de Septiembre y que sn Navio se dividió de los demas con tormenta, y fué k dar k Valparayso como estó dicho, y que salieron los dichos 5 Navios todos cargados de mercaderias de su tierra, asi de olandas, ruanes, plomo, yerro, clavazon, pafios, mosquetes, arcabuzes, como de otras muchas y diversas cosas con intento de rescatarlas por plata en las Costas y Puertos del Reyno de Chile y otras partes, aunque los 6 Flamencos dicen, que quando salieron de su tierra, se les dió a entender que no iban sino a la India de Portugal, por el cabo de Buena-esperanza, y que no supieron que habian de pasar el Estrecho ni venir k esta Mar, hasta que se hallaron cerca de el, y que todos los 5 Navios sacarondesu tiempo hombres, y que se les ha muerto mas de la mitad de ellos, y que los vaxeles vienen mui artiUados, y con mucha polvora y valas y otras municiones, como se ha echadode verpor el que llegó al Callao, que con ser el men or de ellos trahk 19 piezas de artüleria, y otras dos en el lastre, y todos los demas aparejos necesarios de guerra. Straat overwinterden, eveneens ongeveer 5 maanden, en dat zij, allen bij elkander blijvende, haar doorgingen en in de Zuidzee binnenkwamen den 4** September, en dat hun vaartuig van de overige door storm werd gescheiden, en ging om, zooals gezegd is, Valparaiso aan te doen; en dat de gezegde 5 schepen vertrokken uit hun tand, alle beladen met koopwaren, zooals: fijn linnen, fijn laken, lood, ijzer, spijkers, wollen stoffen, mas. ketten, haakbussen, verder zeer vde en velschillende «aken, met de bedoeling om die te ruilen voor zilver aan de kusten en havens van dit rijk van Chili en in andere streken, ofschoon de 6 Hollanders zeggen, dat toen rij uit hun land vertrokken hun te verstaan was gegeven, dat zij slechts zon. den gaan naar Portugeesch Indiê om de Kaap de Goede Hoop, en dat zij niet wisten dat zij door de Straat moesten gaan, noch in deze zee komen, voordat rij zich in de nabijheid daarvan bevonden; en dat de vijf schepen te zamen uit hun land medenamen 470 man, 1) en dat meer dan de helft daarvan gestorven was; en dat de schepen kwamen ruim van geschut voorzien en met veel kruit en kogels en andere ammunitie, zooals in het oog sprong bij het te Callao aangekomene, dat hoewel het 't kleinste van deze was, 19 kanonnen voerde, en bovendien 2 in het ruim en alle overige noodige krijgsbehoeften. 1) Ongeveer het gemiddelde der verschillende opgavtn. jui piaid cu tas costas y puertos ue los 6 Flamencos dicen, que l entender que no iban sino a la -esperanza, y que no supieron esta Mar, hasta que se hallaron n de su tierra 4 70 hom bres, y que s, y que los vaxeles vienen mui T otras municiones, como se ha e con ser el menor de ellos trahia stre, y todos los demas aparejos 5 maanden, en dat zij, allen bij le Zuidzee binnenkwamen den de overige door storm werd gelparaiso aan te doen; en dat de 1, alle beladen met koopwaren, spijkers, wollen stoffen, mus. chillende zaken, met de bedoeiten en havens van dit rijk van lollanders zeggen, dat toen rij as gegeven, dat aij slechts zouaap de Goede Hoop, en dat rij ïaan, noch in deze zee komen, onden; en dat de vijf schepen n, i) en dat meer dan de helft wamen ruim van geschut voor* : ammunitie, zooals in bet oog loewel het 't kleinste van deze »in het ruim en alle overige Mta, 134 Tambien declararon los dichos 6 Flamencos que a i' de Mayode98 habian salido 8 Navios del Puerto de Tejel que es junto d Astradama para el cabo de Buena-esperanza, y por General de ellos Juest Brutch, y que los armaron ycargaron de mercaderias mercaderes, y que elPrincipeMauricio, Governador de los Estados, les presto la artilleria que sacaron de su tierra, y de estos se puede entender es el uno el que llegó al Rio de la Plata, y queasimismo quedaba en Olanda aprestandose otra esquadrade4Navios, y que se decia publicamente que habian de entrar por el Estrecho y que era General de ellos Oliver de Nort. A los 13 de Diciembre Uegaron al Callao en un Navio 380 soldados que se habian levantado en Quito para Chile y con esta gente se acabo de atripular la Armada. A los 33 de Diciembre por la tarde llegó al dicho Puerto del Callao un barquillo, que despachó el Governador de Chile desde la Concepción & los 36 de Noviembre con el Capitan Antonio Recio de Soto, con aviso de que en la Isla de Santa Maria quedaban 3 Navios grandes, Capitana y Almiranta de Cosarios, y que habia 33 dias que estaban en aquel parage surtos, Evenzeer verklaarden de gezegde 6 Nederlanders, dat op den ienMei 98, 8 schepen vertrokken waren van de reede van Texel, dicht bij Amsterdam, naar de Kaap de Goede Hoop, en als Generaal daarvan Joost Buijck, en dat kooplieden ze bewapenden en belaadden met koopwaren, en dat Prins Maurits, Gouverneur der Staten, hun het geschut leende, dat zij uit hun land medenamen; en aangenomen kan worden, dat het eene schip, dat in de Rio de la Plata aankwam, tot deze behoort; verder, dat eveneens in Holland de uitrusting onderhanden was van een ander eskader van 4 schepen, en dat openlijk gezegd werd, dat deze door de Straat moesten binnen gaan, en dat Generaal daarvan was Olivier van Noort. Den 130» December kwamen te Callao in een vaartuig 380 soldaten aan, die men gelicht had in Quito voor Chili, en met dat volk werd de bemanning van de vloot voltallig gemaakt. Den a3*ten December in den namiddag kwam in de gezegde haven van Callao een schuitje aan, dat de Gouverneur van Chili den aósten November uit Concepción had afgezonden met den kapitein Antonio Recio de Soto, met bericht, dat bij het eiland Santa Maria zich a groote schepen ophielden, het Admiraalschip en het Vice-Admiraalschip van de kapers, en dat zij sedert 33 dagen op deze reede geankerd waren;enhijzond twee origineele y imbió dos cartas originaies que el General Simon de Cordes habia escrito, la una al Governador, y la otra a los de la Isla de Santa Maria,y en entrambas referian ser Navios de Flandes y de amigos, y que eran Vasallos de S.M. y que como tales esperaran ser bien recevidos de Chile, y que pues venian de paz, se los embiase bastimentos pór sus dineros y alguna persona para que los viese y tratase con ellos lo que conviniese, y el dicho Governador por tener alguna noticia de lo que eran estos Navios, imbió al dicho Capitan Antonio Recio & ellos, el cual ftté y entro en la Nao Capitana y estubo en ella dos dias, y luego que bolbió donde estaba el Governador, le despacho con el barquillo referido para que pudiese mejor dar cuenta al Virrey de lo que habia visto en los enemigos, y por la que dio k su Senoria de palabra paresce que la Capitana es urca de 500 toneladas y que viene muy bien artillada y en orden de guerra, pero que no vió en ella mas de 47 ó 48 personas, y aunque le dieron k entender que trahian bastimentos para dos aflos, las que le mostraron no serian para mas que 2 meses, y no le dejaron entrar en la Nao Almirante, y tubo sospecha que fué por que no brieven, die de Generaal Simon de Cordes geschreven had, een aan den Gouverneur, en den anderen aan die van het eiland Santa Maria; en in beide verklaarden zij te zijn Nederlandsche schepen en vrienden, en dat zij waren onderdanen van Z. M. en dat zij als zoodanig hoopten goed ontvangen te worden in Chili, en dat, wijl zij met vredelievende bedoelingen kwamen, men hun levensmiddelen zou zenden voor hun geld, en iemand om hen te bezoeken en met hen het noodige te behandelen; en de gezegde Gouverneur zond, om eenig denkbeeld te hebben van hetgeen deze schepen waren, den gezegden kapitein Antonio Recio tot hen, die aan boord ging van 't Admiraalschip en daarin twee dagen bleef; en onmiddellijk, nadat hij naar de verblijfplaats van den Gouverneur was teruggekeerd, zond deze hem met het genoemde schuitje, opdat hij aan den Onderkoning beter rekenschap zou kunnen geven van hetgeen hij gezien had bij de vijanden; en naar hetgeen hij sijne Edelheid mondeling mededeelde, schijnt het Admiraalschip een vaartuig van 500 ton te rijn, zeer goed met kanonnen bewapend en tot den oorlog uitgerust, maar dat hij daarop niet meer dan 47 a 48 personen heeft gezien, en ofschoon zij hem te verstaan gaven, dat zij levensmiddelen meebrachten voor twee jaren, die, welke zij hem toonden, voor niet meer dan 2 maanden zouden rijn; en dat zij hem niet aan boord lieten van het Vice-Admiraalschip, en dat hij vermoedde, dat 136 ecbase de ver la poca gente que podia haber en ella, por que demas de la que se les ha muerto por el camino, los Indios de Arauco de guerra,le ma* taron mas de 26 ó 27 hombres que saltaron en tierra en una chalupa, y que sera de 350 toneladas; tambien le dieron & entender al dicho Capitan Recio, y lo escribieron al Governador, que aguardaban otros 4 Navios de su conserva que habian quedado atras con no ser mas de dos los que le faltaroa, que estos se dividieron con el que llegó a Valparaiso con la tor* menta que les dió despues de desembocado, y embió a pedir el dicho General Simon de Cordes al Governador de Chile un Piloto para que los metiese en el Puerto de la Concepción, por que aunque le trahian no se atrevian por no saber donde habia de dar fondo con seguridad, y que no querian aventurar los Navios por ser tan ricos de mercadurias, y habiendosele enviado el dicho Governador para este efecto sin aguardarlos ni otra cosa, despacho al Capitan Recio para que hiciese la relacion referida, y tambien la hizo, de que el General le habia regalado mucho los dos dias que estuvo ca su Capitana, y que el le habia echo llevar algunos Carneros y gallinas dit was opdat niet ia het oog zou vallen het weinige volk, dat daarin zou kunnen zijn; omdat behalve het volk, dat van hen onderweg gestorven Was, de vijandige Indianen van Arauco meer dan 26 a 27 mannen van hen gedood hadden, die in een sloep aan land waren gegaan; en dat het zal zijn van 350 ton. Evenzeer gaven zij aan den gezegden kapitein Recio te verstaan, en schreven zij aan den Gouverneur, dat zij nog 4 schepen van hua eskader verwachtten, die achtergebleven waren; dat er dus niet meer dan twee waren die ontbraken; dat deze gescheiden werden van het te Valparaiso aangekomene dooreen storm, die opstak na het uitloopen (van de Straat); en dat de gezegde Generaal Simon de Cordes aan den Gouverneur van Chili een stuurman liet vragen, om hen te brengen in de haven van Concepción; omdat, hoewel zij er zelf een meebrachten, zij niet durfden, niet wetende, waar men veilig kon ankeren, en de schepen niet wilden wagen, wijl zij zoo rijk met koopwaren waren beladen; en, nadat de gezegde Gouverneur iemand voor dat doel had gezonden, stuurde hij zonder op hen, noch op iets anders te wachten, den kapitein Recio om het bovengenoemde verslag te geven; en ook deelde hij mede, dat de Generaal hem de beide dagen, die hij aan boord van zijn Admiraalschip was, zeer had onthaald, en hoe hij dezen eenige schapen en kippen had doen brengen om hem gerust te stellen, aangezien hem de Gouverneur dit bevolen had; *37 para asegurarle, respecto de haversele ordenado ansi el Governador y que le estimó y agradeció grandemente. Despues de haber tenido el Virrey el aviso referido con el Capitan Antonio Recio, y haber declarado asimismo los 6 Flamencos prisioheros, que los 5 Navios trahian por instrucción, que si se apartasen con algun' temporal despues de haber entrado por el Estrecho, se viniesen a juntar a la Isla de Santa Maria, que es» 9 leguas de la Concepción como queda dicho, y que se aguardasen alli los unos a los otros seis semanas, y que no haviendose juntado en este tiempo esperasen otras dos— Su Sefioria tubo acuerdo con todas las personas platicas y de mas esperiencia de las cosas de la Mar y guerra, para conferir y tratar lo queconvendria hacerse, en que hubo muchos pareceres de que enbiasen dos Galeones y un Pa»g bien armados a la costa de Chile, ansi por que podrian hallar los cosarios en en dat de Generaal hem groote eer en dank bewezen had. Nadat de Onderkoning de genoemde mededeeling van den kapitein Antonio Recio ontvangen had, en de 6 gevangen; Hollanders verklaard hadden, dat de 5 schepen de instructie hadden ontvangen, om, indien zij door storm gescheiden werden, nadat tij door de Straat waren binnengekomen, zich te vereenigen bij het eiland Santa Maria, dat 9 mijl van Concepción ligt, zooals gezegd werd, en dat zij daar elkander 6 weken zouden blijven wachten, en dat, indien zij in dien tijd zich niet hadden vereenigd, zij er nog twee zouden wachten — hield aijne Edelheid raad met alle per' sonen, die groote kennis en ervaring hadden van de zaken van de zee en van den oorlog,») om te overleggen en te behandelen, wat zou moeten worden gedaan, waaromtrent verschillende meeningen waren, betreffende het zenden van twee goed gewapende galjoenen en een jacht naar de kust van Chili, zoowel omdat zij daar de kapers zouden kunnen vinden als om 1) In dete vergadering waren buiten de Real Audiencia, welke te Lima was gebleven, te Callao door den Onderkoning geroepen: zijn broeder Don Juan de Velasco, plaatsvervangend Kapttetn-generaal van de vloot. Don Gabriel de Caatilla. Vice-admiraal, Maestre de Campo Alonso Garcia Ramon, Generaal Don Pedro Ozores de Ulloa, Generaal Miguel Angel, Don Pedro de CMtHIa Altamirano. Kapitein vm, de garde van den Onderkoning. Generaal Don Juan d'Abendafio, Generaal Don Fernando de Cordova, de Vice-admiraals Hernando Lamero. Pedro de Pulgar en Don Francisco de Aderete. de Maestre de Campo Don Ordofio de Aguirre, Don Juan Manuel de Anaya, Thesaurier der Real Haciënda van Z. M en de Kaptteins Don Gerónimo de la Cueva, Don Francisco de Louysa (Loaiza), Don Juan Cegarra, Garci. Dia. de Hortega, Don Francisco de Villasenor y Acufta. Don Alonso de Bargas Caravaxal, Ridder van de orde van Alcantara, Don Juan d'Avalos de Ribera Ridder van die van Calatrava, «a Ucenciado Carmmk Aaditor general vwdevloot 138 ella, como por asegurarla de los que se tenia aviso habian de venir, y que los demas Galeones de S. M. se quedasen en el Puerto del Callao a esperar en lo que se ofreciese ó fuesen al cabo de San Gallan que esta a varloven to del Callao 40 leguas, y otros le dieron diferentemente, y haviendose mirado y considerado con la Real Audiencia de los Reyes, y con las personas de mas larga esperiencia, se resolvió y acordó, que se despachasen los 2 Galeones y un Patag & Chile para los efectos referidos, y los demas de la Armada saliesen para el cabo de San Gallan, y alli aguardasen el aviso de Chile óa los enemigos si bajasen por esta costa por ser el Cabo que siempre han reconoscido los cosarios que han entrado en esta Mar. Y en cumplimiento de este acuerdo a i° de Enero de 1600 anos sehicie* ron a la vela del Puerto del Callao para Chile el Galeon Almiranta de la Armada, y el que se habia aprestado para servir en ella, y un Patag, de que fué por General D* Gabriel de Castilla, y por Almirante D° Fernando de Cordova, que ha sido en otra ocasion General de la Armada Real de S. M. en esta Mar del Sur, y en compafiia de D" Gavriel fué el Almirante Hernando Lamero, que lo ha sido muchas veces de la dicha Armada, y die (kust)te beveiligen tegen degenen, omtrent wie men bericht had ontvangen, dat zij zouden komen; en dat de overige galjoenen van Z. M. zouden blijven in de haven van Callao, om daar af te wachten, wat er zou gebeuren, dan wel zouden gaan naar kaap San Gallan, die 40 mijl bovenwinds van Callao ligt, en anderen gaven een afwijkend advies, en nadat men (de zaken) nagegaan en overlegd had met de Kon. Audiencia van Lima en met de personen van de grootste ervaring, werd besloten en overeengekomen, dat twee galjoenen en een jacht zouden worden gezonden naar Chili voor de aangegeven doeleinden, en dat de overige van de vloot zouden vertrekken naar kaap San Gallan, en daar afwachten bericht uit Chili, dan wel de vijanden, indien zij naar deze kust afkwamen, omdat de Kaap altijd verkend is door de zeeroovers, die in deze zee zijn binnengekomen. En ingevolge dit besluit gingen, den ie» Januari 1600, uit de haven van Callao naar Chili, zeil het Vice-Admiraalsgaljoen van de vloot en dat, hetgeen gereed was gemaakt om bij haar te dienen, en een jacht, over welk eskader als Generaal medeging Don Gabriel de Castilla, en als Admiraal Don Fernando de Cordova, die bij een vroegere gelegenheid geweest is Generaal van de Koninklijke vloot van Z. M. in deze Zuidzee; en in gezel- 139 Hebaron estos dos Galeones mas de 300 hombres de guerra bien armados y mucha artüleria, municiones y bastimentos, y orden para que buscasen los enemigos, y procurasen pelear eon ellos no los viendo muy superiores, y siendole les tragesen siempre a vista ganado el varlovento que les seria facfl, para que no pudiesen hacer dafio en mar ni en tierra, y no los haUando, que se detubiesen en aqueUa costa hasta los 20de Marzo, por si llegasen algunos otros Navios de Cosarios de que se tiene aviso, y que pasado este tiempo bajasen por Arica, y tragesen toda la plata de S. M. y de particulares que de Potosi ha de venir para ir este afio a Espafia. Y i los 13 de Enero salió del Callao D*Juan de Velasco con 4 Galeones en ellos el Navio Flamenco y un Patage y una lancha para el dicho Cabo de San Gallan, con orden de estar alli esperando a ver si vajasen los Navios de enemigos ó el aviso de Chile; llebó esta Armada mas de 700 hombres de guerra y Mar todos de servicio, sin otros aventureros y ofrecidos, y los Navios fueron mui artülados y bastecidos de municiones y bastimentos, y schap van Don Gabriel ging de Admiraal Hernando Lamero, die herhaaldelijk op de gezegde vloot geweest was, en deze 2 galjoenen voerden meer dan 300 mannen van oorlog welgewapend en veel geschut, ammunitie en levensmiddelen, en hadden last om de vijanden op te zoeken en te trachten hen te be vechten, indien zij zagen, dat deze niet veel sterker waren; en zoo deze dat wel waren, hen altijd in het gezicht te houden, hun den wind afwinnende, hetgeen hun gemakkelijk zou zijn, opdat zij geen schade zouden kunnen doen ter zee noch te land; en dat, indien zij hen niet vonden, zij op die kust zouden verblijven tot den ao*> Maart, voor het geval, dat andere kaperschepen zouden aankomen, waaromtrent men bericht had ontvangen; en dat, nadat die tijd was verloopen, zij zouden afkomen naar Arica en al het rilver van Z. M. en van particulieren medebrengen, dat van Potosi moest komen, om dit jaar naar Spanje te gaan. En op den i$«n Januari vertrok van Callao Don Juan de Velasco met 4 galjoenen, waaronder het Hollandsche schip 1) en een jacht en een schuit naar de gezegde kaap San Gallan met last, daar te blijven afwachten of de vijandelijke schepen, of het bericht van Chili afkwamen. Deze vloot voerde meer dan 700 zeelieden en soldaten, alle in dienst, zonder dat er op goed geluk of vrijwillig andere medegingen; en de schepen waren zwaar met ») Hat Vliegend Hert. 140 de las demas cosas necesarias. Por Almirante de esta Armada fué, D* Pedro Sores de Ulloa, que ha sido tambien General de ella en otra ocasion, y en la Nao Capitana fueron Miguel Angel y otras personas que han tenido el mismo cargo, y el del Almirante, y el Maese de Campo Alonso Garcia Ramon, y otras de mucho servicio y experiencia. Luego que se hizo a la vela la Real Armada para San Gallan, por que el Puerto del Callao no quedase sin defensa y reparo, que convenia asi en la Mar como en tierra, se mando que en la Galera hubiese gente de guerra y que se aderezase y aprestase un Galeon nuevo de 400 toneladas que estaba en el Puerto y que de la Ciudad de los Reyes de las 8 compaüias de infanteria de ella acudiesen de cada una, parte de la gente de guerra a hacer presidio y guarda, y que toda ella estuviese a cargo del Almirante D * Francisco de Alderete Maldonado, y a las 8 compaüias de acaballo de la dicha Ciudad se les dió orden estubiesen prevenidos y & punto para acudir a lo que se ofreciese, y a D" Juan de Abendano se nombró por General como lo ha sido otra vez del dicho Callao, asistiendo en el el Virrey geschut bewapend en voorzien van ammunitie en levensmiddelen en de overige noodzakelijke behoeften. Als Vice-Admiraal van deze vloot ging mede Don Pedro Sores de Ulloa, die reeds bij een vroegere gelegenheid Generaal daarvan was geweest, en op het Admiraalschip gingen mede Miguel Angel en andere personen, die zoowel dezelfde betrekking bekleed hadden als die van Vice-Admiraal, en de Maestre de Campo Alonso Garcia Ramon en anderen met langdurigen dienst en groote ondervinding. Zoodra de Koninklijke vloot naar San Gallan zeil was gegaan, werd, opdat de haven van Callao niet zonder verdediging zou blijven en zonder voorziening in hetgeen, zoowel ter zee als te land, noodig was, last gegeven, dat op de galei volk van oorlog zou gesteld worden, en dat zou worden uitgerust en gereed gemaakt een nieuw galjoen van 400 ton, dat sich in de haven bevond; en dat uit Lima van de 8 compagnieën infanterie aldaar, ttit elk een deel van het krijgsvolk zou toesnellen om als bezetting en wacht dienst te doen, en dat dit alles zou staan onder het bevel van den Vice-Admiraal Don Francisco de Aldoreto Maldonado; en aan de 8 compagnieën paardevolk van de gezegde stad werd last gegeven, dat zij voorbereid en gereed zouden zijn, om toe te snellen, waar dat noodig was; en Don Juan de Abendano werd benoemd tot Generaal, zooals hij vroeger van het gezegde Callao geweest was, waar de Onderkoning gewoonlijk verblijf hield, 141 de ordiiurio desde que tubo el primer aviso de Chüe de haber entrado en esta Mar los dichos cosarios. Desde que D" Juan de Velasco se hizo a la vela con el Armada para el Cabo de San Gallan se rescivieron algunos despachos suyos con aviso de su Navegacion que fué con muchisima dificultad hasta el dicho cabo respecto de no poder subir el Navio Flamenco que llebaba en su conserva. A los 13 de Febrero a las 4 de la tarde llegó al Callao una Fragata de Arica con un pliego del Governador de Chüe que habia Uegado a aquel Puerto por tierra a los 36 de Enero, en que dió aviso como los 2 Navios deCosarios que estaban sobre la Isla de Santa Maria se Ievaron y hicieron i la vela a los 27 de Noviembre sin querer aguardar el Piloto, ni la respuesta que el dicho Governador le embiaba, y que hasta los 13 de Diciembre, que fué quando se despachó el dicho pliego, no se habia savido mas de ellos en aquella costa, y por la dilacion que hubo en despachar este aviso y en llegar aqui,que fué de dos meses, no se pudo hacer diligenciaen inquirir que derrota lleban; ni ellos tocaron en los Puertosdela costa desde Chile hasta aqui como los demas Corsarios hacian, con que se tomaba sedert hij het eerste bericht uitChüi ontvangen had, dat de gezegde kapers in deze zee waren binnengekomen. Nadat Don Juan de Velasco met de vloot naar kaap San Gallan was zeil gegaan, werden verschillende brieven van hem ontvangen met bericht omtrent zijne vaart, die tot aan de gezegde Kaap met de uiterste moeilijkheid gepaard ging, omdat het Hollandsche schip, dat hij bij sijn eskader had, niet kon opkomen. Den tam Februari kwam, te 4 uur in den middag, te Callao een fregat aan van Arica met een brief van den Gouverneur van Chffi, welke in die haven den 26» Januari over land was aangekomen,en waarin bericht werd, dat de 3 kaperschepen, die zich bij het eiland Santa Maria bevonden, den *?•» November het anker gelicht hadden en zeil waren gegaan, zonder den stuurman te willen afwachten, noch het antwoord, dat de gezegde Gouverneur hun zond; en dat tot den 13» December, den datum, waarop de gezegde brief werd afgezonden, men niets meer van hen op deze kust te weten was gekomen; en dat door den tijd, die verloopen was, sedert het afzenden van dit bericht en het aankomen daarvan alhier, zijnde 3 maanden, geen nasporingen meer konden worden gedaan omtrent den koers, dien zij hebben genomen • ook hadden zij de havens van dezekust tusschen i42 lengua y noticia de ellos, y asi han causado cuidado y confusion pot nO saberse Ia Navegacion que haran, y si es por Mar en fuera que es la mas breve y segura para el Maluco donde dicen que lleban su intento no es posible encontrarlos por toda esta Mar. A los 15 de Fébrero se embió orden a D* Juan de Velasco para que desde el parage de San Gallan, donde estaba con la Armada de su cargo, enviase a los 21 del el Galeon Galizabra al Puerto de Arica para bajar la plata de S. M. y de particulares al Callao de Lima, respecto de que aunque Du Gavriel de Castilla Uevó orden de venir de Chile por aquel Puerto ytraella, como las cosas de la Mar suelen ser inciertas y la mas importante es, que la Real Haciënda no deje de despacharse a tiempo de que pueda baj ar a Tierra firme en el que conviene, se previnó de este remedio. A los 26 de dicho Febrero llegó aviso del dicho General D" Joan de Velasco de que despacho la Galizabra a Arica el dia que se le mandó que fué a los ai. Chili en hier niet aangedaan, zooals de vroegere zeeroovers deden, waardoor men tijding en bericht omtrent deze kreeg; en zoo hebben zij zorg en verwarring veroorzaakt, omdat men niet wist den koers, dien zij zouden gaan, en indien dat is door de zee buitenom, dat de kortste en veiligste weg naar de Molukken is, waarheen zij zeiden, dat zij van plan waren te gaan, dan is het niet mogelijk hen op deze geheele Zee te ontmoeten. Den 15e» Februari werd last gezonden aan Don Juan de Velasco, dat hij van de reede van San Gallan, waar hij zich met de vloot onder zijn bevel bevond, den 21e» dezer maand het galjoen Galizabra') naar de haven van Arica zou zenden om het zilver van Z. M. en van particulieren naar Callao de Lima af te brengen; aangezien, hoewel Don Gabriel de Castilla last had om van Chili naar die haven te komen en dat over te brengen — wijl de zaken van de zee onzeker plegen te zijn en het van het hoogste belang is, dat de Real Haciënda niet nalate tijdig spoed te maken, opdat het op den geschikten tijd naar Tierra Firme kan afgaan — deze maatregel als voorzorg werd genomen. Den a6*n Februari kwam bericht van den gezegden Generaal Don Juan de Velasco, dat hij de Galizabra naar Arica had afgezonden op den dag, dien hem bevolen was, dat was op den sisten. t) Zie de teekening van „a Spanish treasure fregate or Gallizabra" in Julian S. Corbett, Drake and the Tudor navy, Dl. II, p, 366. *43 A los 28 se despachó orden al dicho D" Joan de Velasco que luego se bolbiese con les Navios de la Armada al Puerto del Callao,asi por estar el tfenrpo tan adelante como por convenir aderezarlos para bajar con la plata a Tierra firme. A los 4 de Marzo se despachó del Callao un barco con orden que fuese por los Puertos de abajo hasta la Bahia de S\ Marcos a tornar lengua si los enemigos habian parescido, y de lo que hallase avisase luego desde el Puerto de Manta, para cuyo efecto embió orden al Governador de Guayaquil tubiese cuidado de despachar las cartas con toda brevedad al Virrey. A los 19,20 y 21 de Febrerd se oyeron disparar cantidad de tiros por Ia Costa arriba donde estaba la Armada esperando los enemigos, y todosafirmaban que eran de artüleria, y que devian de estar peleando con ellos,que causó mucho contente hasta que despues llegó carta al Virrey de los 24 de Febrero del General del Armada en que no trataba de nada de esto,y alos 5 de Marzo tubo aviso de que en las Provincies de Camana y sus vasallos habia caido y llovido tanta ceniza que casi cegaba la gente, y que no se Den 28-ten werd last gegeven aan den gezegden Don Juan de Velasco, dat hij dadelijk met de schepen van de vloot naar de haven van Callao zou terugkeeren, zoowel omdat de tijd zoover gevorderd was, als om ze te kunnen gereed maken om met het zilver naar Tierra Firme af te gaan. Den 4«V Maart werd van Callao een schuit afgezonden met last om naar de benedenwaarts gelegen havens tot de baai van San Marcos te gaan, om bericht in te winnen of de vijanden verschenen waren, en om van hetgeen men bevond onmiddellijk bericht te geven uit de haven van Manta, tot welk einde last werd gezonden aan den Gouverneur van Guayaquil, dat hij zorg moest dragen, om de brieven met den meesten spoed aan den Onderkoning te verzenden. Den i9en, 20en en 2i«en Februari werd het afschieten van een groote hoeveelheid schoten aan de bovenwaarts gelegen kust gehoord, waar de vloot de vijanden afwachtte, en iedereen verklaarde, dat dit kanonschoten waren, en dat zij met hen in gevecht moesten zijn, hetgeen groote tevredenheid veroorzaakte, totdat daarna een brief aan den Onderkoning van den a4«en Februari van den Generaal der vloot aankwam, waarin niets daaromtrent vermeld werd; en den S« Maart kwam bericht, dat in de provinciën van Camana en onderhoorigheden een zoo hevige aschregen gevallen was, dat het volk daar bijna door verblind was, en dat zijelkander 144 vehian unos a otros con la escuridad grande que hacia, y se oyeron tantos tiros en distancia de 90 y 100 leguas la costa arriba y abajo en un mismo tiempo, que ha causado mucha admiracion, y escriven que deve proceder de haber reventado un bolcan que esta junto a la Ciudad de Ariguipa, de donde se aguarda la nueba cierta de lo que ha sucedido. A los 10 de Marzo por la tarde entró en el Puerto del Callao el Galeon Capitana de la Armada, y los demas de su conserva quedaron fuera por las calmas y viento contrario que les hizo, y a los 11 y 12 acabaron de entrar y surgir en el dicho Puerto. A los 16 del dicho Marzo por la tarde, se despachó un Navio de aviso £ Guatemala y Nueva Espafia dandole del estado de las cosas hasta aquel dia. En 13 de Abril por la tarde llegó un barco de aviso de Chile, que le despachó D" Gabriel de Castilla con cartas suyas, dandole al Virrey de que llegó a aquel Reyno a los 13 de Febrero, y que no halló ninguna nueba de los Cosarios, y que los Indios de guerra habian sobresaltado a los 24 de niet konden zien door de groote duisternis, die er was; en er werden zooveel schoten over een afstand van 90 a 100 mijlen langs de kust naar boven en beneden terzelfder tijd gehoord, dat dit groote verwondering heeft gewekt; en men schrijft, dat dit veroorzaakt werd door de uitbarsting van een vulkaan, die dicht bij de stad Arequipa is gelegen, vanwaar zeker bericht wordt verwacht over hetgeen is voorgevallen. Den ioen Maart in den namiddag kwam in de haven van Callao het Admiraalschip van de vloot binnen, en de overige schepen waren buiten gebleven door windstilte en tegenwind, die zij hadden; en den 1 iden en iaden kwamen ook deze binnen en ankerden in de gezegde haven. Den 16en Maart in den namiddag werd een adviesjacht naar Guatemala in Nieuw-Spanje gezonden, om verslag te geven van den stand van zaken tot op dien dag. Den 13e» April in den namiddag kwam een schuit aan met bericht uit Chili, afgezonden door Don Gabriel de Castilla met zijne brieven, waarin hij den Onderkoning mededeelde, dat hij den 13en Febr. in dat rijk was aangekomen en geen nieuws van de kapers had gehoord, en dat de vijandige Indianen den a4«ten November de stad Valdivia hadden overvallen en al het volk daarvan gedood of weggevoerd; ») en dezelfde schuit bracht 1) Dus eerst na 4)/: maand hoorde men van deze ramp in Lima. Nwriembre a fc Ciudad de Valdiria, y muerto y Uebado toda U gente de eüa, y el mismo barco trajo aviso de que le alcanzó el dicho D" Gabriel en el Puerto de Arica donde llegó con los Galeones de su cargo a i°de Abnl, haviendo salido de Chüe 4 ai de Marzo, y quedaba resciviendo U plata de S. M. y particulares, y dió aviso, que procuraria salir con ella 4 los 7 u 8 del mesmo AbriL y que habia dejado al Patag, que llevó en su conserva, en la costa de Chüe, con orden que se estubiese en ella todo Marzo, y se viniese reconosciendo todos los Puertos hasta el Callao por tener lengua de lo que hubiese, y tragese aviso de eUo, y que hasta los a de Abnl no habia llegado la Galizabra 4 Arica con haber tantos dias que partió desde S° Gallan para aquel Puerto. A los i4de Abrü a las 4dela tarde llegó al Caüao un Navio deChüecon aviso de que 4 los s8 de Marzo Uegaron al Puerto de Valparayso de aquel Reyno (de donde habia salido D» Gabriel de CastiUa 4 losade el) a Navios de cosarios pequefios, y quemaron otros dos de los nuestros que estaban en el para cargar dek» frutos de la tierra, y sellebaron otro,yluego se hiceron 4 U veU del dicho Puerto y en su compania traian un Patag que 4 todos paresció ser el que dejó D- Gabriel de Castilla, y que se entiende bericht, dat de gezegde Don Gabriel de haven van Aricahad bereikt, waar hy met de galjoenen onder zijn bevel den i« April was aangekomen, zynde den a i« Maart uit Chili vertrokken; en dat hij bleef om het zilver, van Z.M. en particulieren te ontvangen; en hijs^bem^dathijaoa trachten daarmede te vertrekken den 7~of 8en van dezelfde maand April; en dat hij het jacht, dat met zijn eskader was meegegaan, op de kust van' Chili had achtergelaten, met last om daar de geheele maand Maart teWijven en daarna al d* havens tot Callao te verkennen om te vernemen, wat daar gebeurde en daarvan bericht te brengen; en dat tot den aden April de Galizabra te Arica nog niet was aangekomen, hoewel zij zooveel dagen geleden van San Gallan naar die haven vertrokken was. Den i4en April, te vier uur in den middag, kwam te Callao een schip uit Chui aan met tijding, dat den a8en Maart in de haven van Vriparaisoindat rijk (van waar Don Gabriel de Castilla den aden vertrokken was) waren aangekomen a scheepjes vaa de kapers,en dat deze twee van de onze hadden verbrand, die daar warea om vruchten van het land te laden, en dat rij er één hadden weggevoerd, en dadelijk van de gezegde haven waren zeil gegaan, en dat zij medebrachten een jacht, dat allen het door Don Gabriel io 146 le cogieron en la Isla de Santa Maria donde habia quedado para el efeclo teftrido. La misma tarde 14 de Abril se despacharon avisos por toda la costa de arriba y de abajo dandole de esta nueba. A los 18 se despachó un barco de aviso la costa abajo hasta Payta, y de alli a la de Guatemala, dandole al Presidente de aquella Audiencia, y al ViïTey de la Nueva Espafia de lo que sucedió en Valparayso. A los 20 de Abril por la tarde se oyeron en el Puerto del Callao algunas piezas de artüleria, y aunque se dudó si lo eran, la ultima que se oyó fué tan clara, que todos lo afirmaron, y respecto de que hacia mucha neblina, y el tiempo muy cerrado se entendió que podria ser D» Gabriel de Castilla con los Galeones que se aguardaban de Arica con la plata, ysemandó disparar una pieza grande desde la Nao Capitana para ver si respondieron 4 ella, y luego que se disparó respondieron con otra desde fuerahaciala parte de Castüla achtergelatene scheen te zijn, en dat men geloofde, dat zij het genomen hadden bij het eiland Santa Maria, waar het voor het bovengenoemde doel gebleven was. ») Denzelfden middag van den i4<-en April, werd bericht gezonden naar de geheele kust boven- en benedenwaarts, om deze tijding mede te deelen. Den i8<-«» werd een advie^acht langs de kust benedenwaarts gezonden tot Payta, en van hier tot die van Guatemala, om den President van die Audiencia en den Onderkoning van Nieuw-Spanje met het gebeurde te Valparaiso in kennis te stellen. Den 2C-*«> April, in den namiddag, werden in de haven van Callao eenige kanonschoten gehoord, en ofschoon getwijfeld werd of ze dat waren, was het laatste dat men hoorde, zoo duidelijk, dat allen ditvoorzekerhielden; en aangezien 'tzeer nevelachtig was en het weder zeer donker, geloofde men dat het zou kunnen zijn Don Gabriel de Castüla met de galjoenen, die van Arica met het zilver verwacht werden, en werd bevel gegeven, om een zwaar stuk van het Admiraalschip af te schieten, om te tien of zij daarop zouden antwoorden; en onmiddellijk nadat dit afgeschoten was, antwoordden zij met een ander van buiten, ongeveer uit de streek, van- 1) Dit is bet bericht omtrent de twee „boeken", waarmede Olivier van Noort de reede van Valparaiso besocht. nadat bij het jacht „El buenjesus", door Don Gabriel de Castilla achtergelaten, staande onder bevel van den kapitein Francisco de Ibarra, genomen had. Zie van Noort, Ed. 160a, p. 36. W donde se habian oido las primeras con que se acabó de confirmar ser ï> Gabriel de Castilla,y k la media noche llegó la chalupa con carta cuya para el Virrey, con1 aviso de que quedaba surto una legua de este Puerto para entrar de dia. A los ai por la mafiana se descubrieron los dichos Galeones del cargo de D* Gabriel surto» con calmas, y a las 8 dieron vela» y a las 12 de medio dia entraron en el dicho Puerto. A los 33 entró en el dicho Puerto el Galeon Galizabra que con malos tiempos que tubo en el viaje no pudo Uegar k Arica, y le obligó a arribar. A 29 de Abril llegó un barco de aviso de Chile, en que vino el Capitan D» Pedro Pas de Castillejo, y le dió de haber visto dos Navios junto al Puerto de Arica que no podian ser sinó de enemigos por el parage y tiempo con que los vieron. Y asimesmo trajo cartas del Licenciado Vizcarra, Teniente General de aquel Reyno con nueba de que haviendo el Governador D* Francisco de Qjiinones acudido al socorro de la Ciudad Imperial, que la tenian cercada los Indios de guerra, tubo en el camino una buena suerte en que quedaron waar zij de eerste schoten gehoord hadden, waarmede zekerheid werd verkregen, dat het Don Gabriel de Castilla was; en te middernacht kwam de sloep aan met een brief van hem aan den Onderkoning met bericht, dat hij een mijl van deze haven geankerd bleef, om bij dag binnen te komen. Den ai*» 's morgens werden de gezegde galjoenen onder hevel van Don Gabriel bespeurd, geankerd bij windstilte, en den 8sten gingen zij zeil, enden 13de-» ten is ure's morgens kwamen zij in de gezegde haven binnen; Den 33««mkwam in de gezegde haven binnen de Galizabra, die door het slechte weder, dat zij op haar reis had, niet te Arica had kunnen aankomen, en verplicht was bovenwaarts op te gaan. Den aonenkwam een adviesjacht uit Chili, waarmede kwam de kapitein Don Pedro Paz de Castillejo en deze deelde mede, dat hij 3 schepen in de nabijheid van de haven van Arica gezien had, die met het oog op de plaats en den tijd, waarop zij hen zagen, geen andere dan vijandelijke konden zijn. En evenzeer bracht hij brieven van den Licenciado Viscarra, LuitenantGeneraal van dat rijk, met tijding, dat de Gouverneur Don Francisco de Quinones de stad la Imperial te hulp gesneld zijnde, welke de vijandige Indianen hadden ingesloten, onderweg een goeden slag had geslagen, 14$ tfo de ellos muertos y 40 presos y los deraas se retiraron huyendo de nuestra gente. En 5 de Mayo & las 8 de la noche llegó al Callao un Navio del Valle que llaman de la Nasea, y dió aviso que dos dias antes habia encontrado un barquillo que venia de Chile, y en el el Capitan Francisco de Ibarra, y que le dijo que le habian tornado los enemigos, y despues le echaron en tierra, y que en breve entraria el dicho barquillo, y de el se sabria con puntualidad lo que le habia pasado con los cosarios. Este mesmo dia y hora llegó otro aviso de abajo del Corregidor de la Villa de Santa, de que habia llegado a ella un Fortugues, el qual le dió por nueba que viniendo en un Navio del Realejo, le tomó una urca grande de 400 toneladas con unalancha con 18 mosqueteros que le salió al encuentro y que le prendieron £ el y otros 8 hombres que encontraron en dicho Navio sobre el Cabo de S° Francisco a los 28 de Marzo, y que despues de tres dias le echaron en tierra junto al Puerto de Manta a este Portugues y otros dos hombres por hallarse enfermos, y que la dicha urca trahia 75 Flamencos waarbij 370 dooden en 40 gevangenen gemaakt werden, terwijl de overige Indianen, vluchtende voor ons volk, zich hadden teruggetrokken. Den 5 Mei nog in den Chiloe-Archipel. lipel. 155 En ie de Julib llegó un barco de Arica al Callao con aviso que a los 18 de Junio estubo un Navió grande de Cosarios sobre aquel Puerto, y con dos lanchas acometió en el a querer sacar un barco que estaba surto, y por haberle disparado algunas piezas de artilleria y acertado con un balazo a una de eMos, se retiraron y salieron del Puerto con gran priesa. Luego se despachó nuebo aviso por toda la Costa de estos Cosarios, y el Virrey acudió al Callao a aprestar un Gal eon de S. M. y otros 3 Navios de particulares para salir en su busca y a los 8 de Julio, salió D" Gabriel de Castilla del Callao, con el dicho Galeen y demas Navios, y una lancha muy bien en orden de artilleria y municiones, y 400 personas de Mar y guerra, con orden que fuese la Costa arriba como 10 a 15 leguas, y por entenderse que este Cosario habria pasado abajo y que no dejaria de tocar en Paitay reconocer el Cabo de S" Francisco, se ordenó que el Almirante Hernando Lamero,que lo era de esta Armada fuese con los 3 Navios de ella y la lancha en seguimiento de estos Cosarios, y los buscase por los Puertos y Cabos de la Costa abajo para castigarlos y asegurar los Navios que se esperaban Den ien juli kwam een achip uit Arica te Callao aan met tijding, dat zich den i8en Juni een groot kaperschip boven die haven bevond, en dat dit 3 sloepen zond om zich meester te maken van een schuit, welke voor anker lag, en dat,omdat eenige stukken geschut op hen waren afgeschoten, en een van hen door een kogel getroffen was, zij zich terugtrokken en met groote snelheid de haven verlieten. -) Onmiddellijk werd langs de geheele kust nieuw bericht betreffende deze kapers gezonden, en de Onderkoning snelde naar Callao, om een galjoen van Z. M. en 3 particuliere schepen gereed te maken, om hen te gaan opzoeken; en den 8en Juli vertrok Don Gabriel de Castilla van Callao met het gezegde galjoen en de overige schepen en een schuit, wel voorzien van geschut en ammunitie en 400 zeelieden en soldaten, met bevel om de kust ongeveer 10 a 15 mijl bovenwaarts op te gaan; en omdat men gehoord had, dat die kaper benedenwaarts zou aijn gepasseerd en dat hij niet zou nalaten Payta aan te doen en de kaap van San Francisco te verkennen, werd gelast, dat de Vice-Admiraal der vloot, Hernando Lamero, met 3 schepen daarvan en de schuit, zou gaan om die kapers te vervolgen, en dat hij hen zou opzoeken langs de havens en kapen van de kust benedenwaarts om hen te tuchtigen en de schepen te beveiligen, die verwacht werden van Panama I) De Hendrick Frederick. Verf. de verklaring van Dirck Gerritsz hiervoor p. 104. r56 de Panama y Nueba Espafia y a D" Gabriel de Castilla que se bolbiese al Puerto del Callao con su Galeon Capitana para la guarda y defensa de el, y de los Navios que de ordinario ay en el de particulares. A los 10 de Julio llegó otro aviso de Chile al Callao de que a los 2 de Mayo quedaba surto en el Puerto de la Concepción el Navio de Cosarios, que habia tornado el de los nuestros a los 25 de Abril, y que trataba de querer rescatar mercadurias, y que aunque se le ofreció hacer buen tratamiento no queria echar la gente ni la ropa en tierra, y que asimismo tenia en su compaöia el dicho Navio que habia tornado y no le queria entregar ni dar 6. su dueiio aunque se le pedian con toda instancia, por via de rescate ó de otra manera, y que tambien a los 2 de Mayo se habia visto pasar desde la Concepción otro Navio grande de Cosarios por fuera del Puerto, y este se entiende sin duda, el que pareci Óen Arica a los 18 de Junio pasado como queda dicho. A los 15 de Julio a las 10 de la noche llegó aviso del Maestre de Campo Juan de Arrola, Corregidor de Camana, que a i° del mismo un Navio en Nieuw-Spanje, en aan Don Gabriel de Castilla, dat hij naar de haven van Callao zou terugkeeren met sijn Admiraalsgaljoen, om die haven en de schepen, die zich gewoonlijk van particulieren daar bevinden, te bewaken en te verdedigen. Den toen Juli kwam een ander bericht uit Chili te Callao, dat den a** Mei in de haven van Concepción geankerd bleef het kaperschip, dat het vaartuig der onzen genomen had op den 2Sen April, en dat dit onderhandelde over het ruilen van koopwaren, en dat ofschoon aangeboden werd, dat zij goed zouden worden behandeld, zij geen volk noch goed aan land wilden brengen, en dat het eveneens vergezeld was van het gezegde schip, dat het had genomen, en dat het niet wildé overgeven, noch geven aan zijn eigenaar, hoewel dat met allen aandrang langs den weg van ruiling of op andere wijze gevraagd werd; en dat men eveneens uit Concepción op den a«* Mei voorbij had zien gaan een ander groot kaperschip *) buiten de haven, en dat men meende dat dit zonder twijfel was datgene, dat den i8en Juni in Arica verscheen, zooals gezegd werd. Den 15*» Juli, ten 10 ure 's avonds, kwam tijding van den Maestre de 1) Omtrent dit tweede schip is niets bekend; berustte het bericht wellicht op begripsverwarring? Al het medegedeelde heeft betrekking op de Hendrick Frederick, die 2 Mei bij Concepción, 18 Juni bij Arica, a Juli voor Camana en 11 Juli voor Santa zal zijn geweest. i5? grande de Cosarios siguió una Fragata que habia salido del Puerto del Callao para el de Quilca y que aunque la tubo casi rendida se les habia escapado, y que le fué dando caza todo un dia y despues otro en la tarde. A los 17 del mesmo Julio llegó otro aviso de abajo del Corregidor de la ViUadeSanu,dequealos n de Julio habia llegadosobre aquel Puerto un Navio grande de Cosarios, y que habia embiado la lancha a reconoccrie, y que el mismo dia se hiro a la vela la Costa abajo, y que a los 13 del dicho Julio habia en el mismo el Almirante Hernando Lamero con dos Naos de Armada y una lancha en su busca, y que sin haber surgido, al punto que se le dió el aviso del enemigo fué en su seguimiento la buelta de Truxillo. Hallase sin expresion de Autor con muchos imdicios de original en el Archivo Genl de Indias de Sevilla, entte los papeles trahidos del de Simancas, legajo 1° de papeles di versos de la Secref del Peru. — Confrontóse en 6 de Nov.™ de 1794—M. F. de Navatiete — finnado. Campo Juan de Arrola, Corregidor van Camana, dat den i« van dezelfde maand een groot kaperschip een fregat volgde, dat de haven van Callao had verlaten, om naar Quilca te gaan, en dat dit laatste, hoewel bijna overmeesterd, ontsnapt was, nadat het een geheelen dag, en den volgenden tot den namiddag, was nagejaagd. Den i jen Juli kwam weder een bericht van beneden van den Corregidor van de stad Santa, dat den nen jnli boven die haven een groot kaperschip was aangekomen, en dat het de schuit had gezonden om haat te verkennen, en dat bet denzelfden dag zeil gegaan was naar de kust benedenwaart*' en dat den i3« Juli daar geweest was de Vice-Admiraal Hernando Lamero met tweeschepen en een schuit om het te zoeken, en dat deze, zonder voor anker te rijn gekomen, zoodra hij 't bericht omtrentden vijandontvangen had, te zijner vervolging den kant van Truxillo was uitgegaan. IU. Sevilla, Archivo General de Indias, Est. 70, Caj. i, Leg. 34. Al Rey nuestro Sefior = Ensu Real cónsejo de Yndias mi En razon de los tres flamencos que se imbian a la contratacion de Sevilla, Sefior. En esta armada imbio tres flamencos de los que se tomaron en un navio i58 de los que entraron en esta mar del Sur dirigidos a la casa de la contratacion de Sevilla conforme al testimonio que con esta va j no imbió los que quedan de estos que seran seis u siete por ser mal siguros y demasiado inteligentes en particular el piloto y el capitan que podrian ser perjudiciales pues hiran mejor divididos en diferentes tiempos y en ninguno dejaran de ser dafiosos y aqui son de poco provecho y de algun cuidado; guarde Dios Ia catholica persona de Vuestra Magestad. = Lima 18 de Mayo 1602 = Don Luis de Velasco. Lima 160a = A Su Magestad. = Don Luisde Velasco & 19 de Mayo. Que k la casa se escriva que haviendoseles notificado la cedula que esta despachada para la libertad de estos los suelten conforme a ella y al Virrey se escriva que entre tanto que llegare aquella cedula los tenga a recaudo= Hay una rubrica. Yo Diego de Sigura escrivano del Rey Nuestro Sefior e mayor deminas y registros en esta Ciudad de los reyes e puerto del Callao della, doy fee y verdadero testimonio como por la visita que se hizo del galeon de Su Magestad nombrado San Pedro y san Pablo maestre Alonso Perez Bueno que fue por capitan de la real armada que bajo al reyno de Tierra firme este presente afio de mil y seiscientos y dos de que fue por general don Gabriel de Castilla paresce que entre las demas gentes que se visitaron por los jueces oficiales reales de esta ciudad esta lo siguiente. Presos = Jacome Rodriguez y Daniël Arnaldo Martinez y Xristobal Alb flamencos que van presos para que en Ia ciudad de Panama se entre* guen al Presidente y jueces oficiales reales della para que se registren en uno de los galeones de harmada que o vieren venido de Espafia por la plata k Puerto Belo consignados al = Presidente y jueces oficiales de la Casa de la Contratacion de las Yndias de Sevilla para que hagan dellos lo que Su Magestad mandare y el dicho Maestre los rescibio con un auto del Sefior Visorrey en que manda lo que se a de hacer de los dichos presos y lo a de entregar con los dichos presos. Segun que lo susodicho consta y parece por la dicha visita original a que en lo necesario me refiero y para que de ello conste di el presente en Los Reyes en diez y nueve de Mayo del ano de mil y seiscientos y dos. En fee de lo qual fice aqui mi signo = Hay un signo = En testimonio de verdad = Diego de Sigura = Rubricado. 159 IV. Kol. Archief BB. INSTRUCTIEN en JOURNAALEN van Brasiliaansche en Oostindiache Rijsen, zeedert 21 April 1623 tot 28 Augustus 1681. Laurens Claesz v. Antwerpen, out omtrent 40. Jaren, hebbende voor Hoochbootsman op het MagellanischeSchip, genaemt de Blijde Bootschap, is neffens andere Schepen uijt het Goederesche Gadt gelopen op S«. Jans avont 1598., onder den Admirael Mahu, heeft gevaren onderden Admirael Don Gabriel de Castiglio ») met drie Schepen langs de Custen van Gilo *) naer Valparaiso, ende van daer naer Strate, ende dat in den Jare 1603.; ende is geweest in Martio op 64. graden. Aldaer hadden sij veel sneeus. In de volgende maent April sijn sij weder gekeert aen de Custe van Gilo; heeft met zijn Heere den Bisschop van Quito, Don Fray Louis Lopes de Soles, Augustiniaender en Don Pedro Sordes de Ouleau 3) gevaren anno 1604. naer Iselos Cognitas 4); sijn drije int getal,het eerste genaemt St.Nicolaes de Tol ent ine; het tweede St. Veronica ende het derde S». Antonio de Padua; welcke zijn gelegen op de Zuijdelijcke Hoochte Van 4. graden, 400. Mijlen vande Custe van Peru naer de gissinge van de Spaingnaerden, ende naer sijn gissinge ontrent 300. Spaensche Mijlen, leggen seer nae by Oost ende West van malcanderen; van het eerste tot het tweede sijn acht glasen seijlens. Int eerste spraecken zij de spraecke van de Peruleros van Lima. In tweede hadden sij een ander spraecke, ende waren swarter. Ende int derde noch swarter. Het eerste is dertich Mijlen lanck; het tweede 23. off 24. Mijlen, ende het derde 40. Mijlen lanck, vol Bosschen. Op het eerste vonden sij hart blau Hout, opt tweede vonden zij een weijnich Gouts van 14. quilaten. s) De voorsz Laurens Claesz gist, dat de Eijlanden van Jan Ferdinandes maer 40. Mijlen leggen van de wal, te weten Duijtsche. Sij hebben rontomme' goede Anckergront, die van Peru halen aldaer veel Timmerhout tot Schepen ende Huijsen; aldaer sijn veel Schapen, Gey ten, Hoenderen, overvloedich Visch, goet Water, bequame Masten, maer swaer, sijnde seer taij; t) Don Gabriel de Castilla. a) Chili. • 3) De eerste letter van dezen naam is gegist. Wellicht wordt bedoeld Ulloa. 4) Wel de Galapagos-eilanden. 5) Karaten. i6o men canse gebrnijcken zonder Want; aldaer is groote Visscherije van die van Peru in Virginia; ende daer wast een soorte van Hennip, genaemt Caboulie, i) waer van zij haer Scheeps Want maecken. Op het Eijlant van St. Maria wast schoone tarwe, daerop sijn maer ses Spaingnaerden 4. ofte 5. Swarten, ende 300. Indianen tributarissen, welcke sijn mannen van 18. tot 60 jaren. De Spaignaerden sijn sedert de compste van onse Magelaensvaerders tweemael gedreven uijt Boldivia al waer de Gilese meester blijven, aldaer wort veel Gouts gevonden. De Spaignaerden timmeren schepen aen Con-Conwayaquel2), op het Eijlant Puna ende S*. Clara, Taboga, Kuker, Ulos dos Lionas, sijnde d'Eijlanden van de Peruelen, leggen bij Panama. Van Panama tot S'. Martijn ende nieuwe mijnen, sijn 40. Mijlen. Van Panama tot de Hooftstadt van Veragua, genoemtnostreSignorade Guida 3) syn 80. Mijlen, leggende twee Mijlen van Mar delZuropReijodel Los Hostios 4), dat is Perel schelpen; aldaer stonden 14. schepen op stapel int jaer 1607.; alwaer wassen schoone cederen, Mariam, Wyecam.Robleo, Manglen 5). In Maria wasschen geen Wormen; Robleo is schoon wit Eyckenhout; Maria gebruijcken zij onderwater, ende de Cederen boven. Van 1) Cabuya (aloë-vezer). s) Guayaquil. 3) Nuestra Senora de Guia. 4) Rio do los Ostiones; ostion = groote oester. 5) Ondervolgende mededeeling dank ik aan de welwillendheid van Prof. Dr. A. A. Pnlle, „In Seemann's Botany of the Voyage of H. M. S. Herald 1852—1857, is een deel gewijd aan de flora van Panama. Daarin wordt voor Roblt opgegeven Tecoma pentapnylla, dus een boom, die met het Surinaamsche Groenhart te vergelijken is. Roble gaat door voor een zeer duurzaam timmerhout. De boom dankt zijn naam vermoedelijk aan de gelijkenis van bet hout met eikenhout (Robleo = Eik). Ook de boom „Maria" wordt door Seemann genoemd als te leveren een timmerhout. De plant behoort tot de familie der Guttiferac, maar is niet nader bekend. Ik vermoed dat het een soort van Tovomita is. Wyecam is niet thuis te brengen. Voor „Manglen" (= Mangelarusf) wordt steeds opgegeven Rhizophora Mangle. De vergelijking met de „Indiaensche Vijgeboomen" sou daar wel mee in overeenstemming zijn, daar deze evenals Rhizophora een uitgebreide kroon met luchtwortels hebben. Maar aan den anderen kant is het gebruik voor masten weinig in overeenstemming met de grootte van Rhizophora. Wat met „Cederen" bedoeld wordt is niet gemakkelijk te zeggen. Cedrela, de Surinaamsche Ceder, schijnt er niet voor te komen; de naam wordt althans niet opgegeven. Van een boom, genaamd „Cedron", die er wel voorkomt, is geen enkel gebruik van het hout bekend. Er blijft dus alleen nog over een vergelijking te zoeken met den Libanon-ceder (Cedrus), dus met een Conifeer. De eenige plant die daarvoor in aanmerking komt is de „Cedro de la Siërra", een conifeer uit de bergen, Chamaecyparis thurifcra. Mogelijk wordt deze bedoeld." i6i Quito tot Pasto sijn So. Mijlen O. ende W.; men moet viersorgelickerivieren passeren. Van daer tot Popiam *) sijn 36. Mijlen. Men reeckent nochtans van Quito tot Pasto ») maer 80. Mijlen. Vila Vitiose lecht S van Pasto j van Pastb tot Carthago sijn 16. Mijlen. Op den wech nae Popiam tot Carthago begint het Lant van Popiam. Van Popiam tot de Riviere alwaer de Barcken leggen, sijn 30. Spaensche Mijlen, van daer tot aen Zee' syn ao. Mijlen. De Baije is wel een halff Mijle lanck. De boomen Mangelams breyden haer uyt, gelijck de Indiaensche Vijgeboomen, hebben hart Hout, men gebruijckt se tot Masten. Op de Mangelaris maecken cleijne swarte beijkens goeden witten Honich ende geel wasch. Van Popiam tot de Parme van Rowies sijn 18. Mijlen op de wech na Novo Reino. Perma noemen zij koude spitsen van bergen. De Reviere van St. Jago loopt dicht 3) aen Carthago ende loopt in de Bay van St. Mattes, 4) ende scheyt Peru van Popiam. De Reijo de bono avontura loopt in de baij van Gorgua, s) ende is mede seer groot, maer die van St Jago is grooter. Die Soutpannen van de Indianen worden genaemt Barbaquas, 6) ontrent Povasto wast geen Mahis om de Coude Int Jacht van Don Gabriel de Castigüa, genaemt Picos, was anderhalff Milhoen aen gout. Int groot Schip St. Jerónimo aoo. lasten groot, waren dne MüTioenen aen Silvere baeren, behalven veel gelts ende veel costelycke Waren; onder andere ses hondert duijsent Peses aen Meel, Suijcker ende Honich, welcke beijde Olivier van der Noort heeft doen sincken. De schepen settent met een Ancker aen Lant, ende een in Zee, aen het Eijlant Penecke 7), op acht vadem waters; legt twee Mijlen van Panama, ende een halff Mijle vant vaste lant. Van Cabo dos Paragaijos tot Nicaragua sijn maer ia. off 13. Mijlen, ende legt aen een Baije van de zuytszee; aldaer leggen drie farilones, genaemt de Los Lopos. 8) Een timmerman wint in Peru 4. Peses daechs, ende de cost, alsoo wint oock een Smith, Metselaer ende Steenhouwers, een Schoenmaecker en Cleermaeckers Knecht ia. Rijalen daechs ende de Cost. I) Popayan. fl) lees: Popayan. S) Onjuist. 4) S. Matheo. 5) De Rio de Bonaventura loopt uit in de baai van Gorgona. 6) Barbacoa's (eigenlijk horden). 7) Perico. 8) Farallón (farellón, farillón) de los lobos, aeehondenrotskUp. II IÓ2 V. Toelichting bij de Kaart van Plancius. Door Dr. F. C. Wieder. De kaart, welke hier op de ware grootte der oorspronkelijke gravure is weergegeven, is zonder eenigen redelijken twijfel te beschouwen als het werk van Ds. Petrus Plancius, en behoort tot de oudste, waarschijnlijk tusschen 1592 en 1594 in Amsterdam uitgegeven, serie kaarten, die de Hollandsche zeevaarders met de buiten-Europeesche zeeën en kusten bekend maakten. Zij huldigt twee verschillende voorstellingen, welke inderdaad moeilijk konden vereenigd worden. Op de hoofdkaart is die gevolgd van het Portugeesch-Spaansch voorbeeld, dat Plancius tot zijn beschikking had; de bijkaart geeft die, medegebracht door den Engelschen zeevaarder Thomas Cavendish van zijn reis om de wereld. Het is merkwaardig, dat hiermede de voorstelling, welke de voorganger van Cavendish, de beroemde en gevreesde kapitein Drake, van de situatie van de Zuidpunt van Amerika had gegeven, werd ter zijde gesteld. Drake's ontdekking, dat er ten Zuiden van de straat van Magalhaes geen vast land was, doch slechts eilanden, en dat de Atlantische Oceaan en de Groote Oceaan direct in elkaar overgingen en „both the seas but one" waren,1) was te radicaal voor den tijdgenoot. Voor het feit, dat Plancius de auteur van deze kaart is, pleiten de volgende overwegingen. Het beeld op de hoofdkaart is in al zijn bijzonderheden volkomen gelijk aan de voorstelling op Plancius' groote wereldkaart, in 1592 te Amsterdam en te Antwerpen uitgekomen. Deze bewering berust op eigen aanschouwing van het eenig bekende exemplaar, te Valencia bewaard, en wordt bevestigd door vergelijking van de inscripties op deze kaart van Zuid-Amerika met die, voorkomende op de groote wereldkaart, zooals ze in Engelsche vertaling gegeven zijn door Blundevile in „His Exercises", London, 1594. In het octrooi aan Plancius en Cornelis Claesz verleend in 1592, wordt behalve van een wereldkaart gesproken van vijfentwintig particuliere zeekaarten, evenals de wereldkaart, door hen verkregen van den Portugees Bartolomeo de Lasso. Plancius noemt er op zijn wereldkaart 14. Denier gereproduceerde kaart behoort tot deze serie. Tot heden zijn van deze 25 ï) F. Drake, The world encompassed. Ed. W. S. W. Vaux. London, Hakluyt Society, 1854. Dl. 16, blz. 89. i63 of 14 kaarten acht teruggevonden, welke rich alle bevinden ter Universiteitsbibliotheek te Amsterdam. Een vergelijking van deze acht kaarten met de correspondeerende gedeelten van Plancius' groote wereldkaart, heeft aan het licht gebracht, dat rij alle volkomen met de groote kaart overeenstemmen. Deze vergelijking werd vergemakkelijkt door de uitvoerige opgave van de taüooze langere inscripties op de wereldkaart in het werk van Blundevüle. De afzonderlijke, „particuliere", kaarten bevatten echter alle iets meer dan de generale kaart, gewoonlijk uitgedrukt in een vignet met een bijkaart of een gegraveerde voorstelling. Enkele dezer bijvoegingen zijn ontleend aan den tekst, die onder de groote wereldkaart was gedrukt en dien wij alleen kennen uit de Engelsche vertaling door Blundevüle ervan gegeven. De particuliere kaarten zijn dus het resultaat van een voortgezette studie en allicht te stellen na de wereldkaart, evenwel niet veel later, daar op de kaart van Europa, tot deze serie behoorende, een zinspeling voorkomt op de schepen van Barentsz, die in 1594 vertrokken, nog niet waren teruggekeerd. Bovendien bevat geen dezer acht kaarten bijzonderheden, aan de eerste Hollandsche reizen naar Indië ontleend. Hiermede is vastgesteld, dat de schepen, waarmede Dirck Gerritsz de reis door de straat van Magalhaes maakte, deze kaart bij rich hadden, en dat deze kaart ook in het algemeen het compendium was van de kennis van Zuid-Amerika, die hun van Holland uit werd medegegeven. Deze kennis werd nog aangevuld door de beschrijving van dit gedeelte van de wereld, onder Plancius' wereldkaart gedrukt, en die in de vertaling van Blundevüle aldus luidt:.*) „Peruana being the fift part of the world, is also invironed on all sides with the sea, save whereas the foresaid landstraight doth joyne the sameto Mexicana [i.e. Noord-Amerika], & the chiefe Pro vinces which it containeth are these, Brasilia, Tisnada, Caribana, Carthagena, Peru, Charchas, Cluli, Chica, & the land of the Patagones. The Marchandises which are transported out of Peruana into Europe, are these, Gold, Silver, Emeralds, Pearls, the medicinable stone called Besoar, Baulme, Ginger, Suger, Wood of Brasill, Wood of Guiacum, called Lignum vitae, long Pepper, Pepper of Brasill, Cassia solutiva, and hides of Oxen. 1) Blundevile, Hls Exercises. London, 1594. Het citaat genomen uit de editie van 1638, bl. 556. (Ex. ter Univ. BibL Amsterdam). 164 Magellanica, This is the sixt part of the world, which as yet is but little knowne, in such sort as we cannot write any thing touching the provinces of the sa me." Wat de bronnen voor deze kaart aangaat, beschouwen we eerst de hoofdkaart. Twee punten vereischen in de eerste plaats een verklaring. De Zuidzeekust verloopt zeer geprononceerd Zuid-Oost Noord-West, in strijd met de werkelijke richting, zoodat op de kaart land afgebeeld is, waar reeds lang de zee stroomt. Neemt men zijn koers op deze kaart, uit de straat van Magalhaes komende, dan verwijdert men zich veel verder van het land, dan men denkt. Het tweede punt is het groote vasteland, dat zich ten Zuiden van de Straat Oost-West uitstrekt, en waardoor de straat van Magalhaes de eenige toegang schijnt van den Atlantischen Oceaan tot de Stille Zuidzee. Het is duidelijk, dat deze twee belangrijke afwijkingen van den werkelijken toestand een zeer ongunstigen invloed moesten uitoefenen op de vaart in deze toch reeds moeilijk te bezeilen zeeën. Deze afwijkende Westkust komt op de oudste Spaansche kaarten niet voor. De oorspronkelijke Spaansche voorstelling beantwoordt vrijwel aan den juisten stand van zaken. Men vindt de goede voorstelling bijv. op een kaartje van Amerika, te Antwerpen uitgegeven door Joost Bellerus, in «554-«) De eigenaardigheid van de hier weergegeven foutieve voorstelling is,dat Zuid-Amerika ten Noorden van den Steenbokskeerkring veel te breed is, of, met andere woorden, dat de afstand van de Zuidzeekust tot die aan den Atlantischen Oceaan te groot is. De beide kusten liggen ten opzichte van elkander niet op de juiste lengte. Bij de geheel onvoldoende methodes der XVP eeuw om de lengte te bepalen, is dit zeer begrijpelijk. De cartographie van beide kusten berust voor elk op afzonderlijke waarnemingen, volkomen onafhankelijk van elkander. De geheele Atlantische kust was reeds in kaart gebracht, toen nog slechts het Noordelijk gedeelte van de Zuidzeekust bekend was. Een kaart uit die periode vertoont ongeveer van den 3osten graad af een lacune tot aan de straat van Magalhaes, zooals bijv. een wereldkaart van de Homem's, de welbekende Portugeesche familie van cartografen van omstreeks 1550 1) Gereproduceerd o. a. in J. Winsor, Narrative and critical history of America. London, 1888. Dl. VIII, bL 397. i65 tot 1560. De Westkust breekt plotseling af op 36» ZB. en ligt ten opzichte van de straat van Magalhaes te ver naar het Westen. Ook de wereldkaart van Seb. Cabot, in 1544 te Antwerpen gedrukt, vertoont een dergelijke lacune. ») Het Reisgeschrift van Linschoten in 1595 uitgegeven, staat ongeveer op die hoogte. De kust beschrijving van Zuid-Amerika loopt aan de Oostzijde tot de straat van Magalhaes; in het Westen, van het Noorden komende, tot C. de S. Maria ten Zuiden van Baldivia, van daar loopt de kust Zuidoost tot aan de straat van Magalhaes, „nae het seggen der Stueriuyden». In de lijst van plaatsen met haar breedtegraad geeft hij de straat van Magalhaes (op 5r de Bahia de las Islas (op 49% en dan opeens Rio de la Pk** (°P 34}°)- Van de Westkust geeft hij niets. Theoretici voelden zich natuurlijk gedrongen die lacune aan te vullen. Een merkwaardig wereldkaartje, dcorG.Ruscdli uitgegeven in den Ptolemaeuste Venetië in 1561, illustreert deze opmerking, a) De Westkust wordt ongeveer tot het hier genoemde punt als bekend opgegeven, ze ligt echter eenige graden te teel naar het Westen. Van het meest Zuidelijke bekende punt tot een weinig ten Noorden van de Straat is een hypothetische lijn getrokken, met de bijvoeging: „Littus ignotum". Deze lijn verloopt bijna West-Oost. Door te vergeten, dat deze lijn slechts een hypothetische is, verkrijgt men een voorstelling van Zuid-Amerika, waarbij Chili rechthoekig een heel eind in de Zuidzee vooruitspringt. Zoo vindt men het op de groote wereldkaart van Mercator van 1569 en op die van Ortelius van 1570, zoomede op kaarten naar dese gecopieerd. Een andere oplossing van deze fout in de lengte was te bereiken doorde kust van de straat van Magalhaes in Nwrdwestelijke richting te trekken tot zij het van het Noorden uit meest Zuidelijk vastgestelde punt bereikte. De voorstelüng, welke het resultaat hiervan is, komt voor op een handschrift-kaart van Nicolas Desliena, den cartograaf van Dieppe, van 1541, en op een handschrift-kaart van Diego Homem, van 1568. s) Ook vind ik ae op een gegraveerde kaart van Zuid-Amerika door Paolo Forlani, „Descrittione del Peru". 4) De kaart draagt geen jaartal, ae komt echter"voor 1) Zie de schets bij J. Winsor, DL 8, bl. 385. a) A. E. Nordenskiold, Facsimile-Atlas to the early history of cartography. Stockholm. 1889, pl.XLV. ' 3) Zie S. Ruge, Die Entwickelung der Kartographie von Amerika bis 1570. Gotha 1803 PI.a1n°-.6en 8. 4} Nordenskiold, Facsimile-Atlas, fig. 80. i66 in den Atlas van Lafreri en gaat das minstens terug tot het jaar 1573. Zeer sterk komt deze Westelijke richting uit op een handschrift-kaart van Bartolomeo Olives, een lid der uitgebreide cartografen familie uitMallorca, van omstreeks 1560. *) Deze voorstelling vinden we ook op de hoofdkaart van het hier gereproduceerde blad. Het tweede, nog grootere verschil met den werkelijken toestand, is de afbeelding van het groote Zuidland. Ook dit is een afwijking van de oude Spaansche voorstelling. Ten Zuiden van de straat van Magalhaes vindt men gewoonlijk het Noordelijk gedeelte van Vuurland, doch de Zuidkust van het eiland wordt niet aangegeven. Men laat het in het midden of hier een groot of een klein eiland is, maar acht het a priori waarschijnlijk, dat ten Zuiden van het eiland weder open zee is. Zoo is ook de voorstelling op de hierboven genoemde kaart van Forlani. In het midden der XVIe eeuw echter hebben theoretici een groot Zuidelijk vasüand gefingeerd. Ik laat in het midden op welke gronden en wie het eerst dit idee uitgedrukt heeft, hier is het genoeg er op te wijzen, dat Plancius zijn voorstelling van het Zuidland kant en klaar vond op de wereldkaart van Mercator „in usum navigantium", van 1569. 3) In de Nederlanden was deze opvatting ongetwijfeld geijkt. Men vindt ze bijv. op de kaart van Zuid-Amerika in Linschoten, 1595» en in het werk van Wijtfliet, in 1597 te Leuven gedrukt. 3) Beide onjuiste voorstellingen kwamen zonder twijfel op Plancius' Portugeesch-Spaansch voorbeeld voor. Spaansche kaarten, die Drake bij zich had op zijn reis om de wereld, gaven dezelfde voorstelling. De volijverige predikant, Francis Fletcher, die de lotgevallen van den tocht beschreef, komt op het zonderlinge idee, dat de Spanjaarden de kaarten opzettelijk vervalscht hadden, om den vreemdeling de vaart onmogelijk te maken. Na door de straat van Magalhaes in de Zuidzee te zijn gekomen, vertelt hij: „Wee were enforced to... steer along the coast towards the Aequinoctiall againe. Wee folio wing the directions of the common mapps of the Spanyards were utterly deceaved, for of malitious purpose they had set forth the mapp false, that they might deceave strangers, if anny gave the attempt to travaile that way, that they might perish by the running off to the sea, rather than touch with anny part of the land of America; for where 1) Zie de schets bij K. Kretschmar, Atlas zur Entdeckungsgeschichte Amerika's. Berlin, 1893, pl. XXXII. 3) Drei Karten von G. Mercator. Facsimile-Lichtdruck rtach den Originalen der Stadtbibliothek xu Breslau. Berlin, 1891. 3) Facsimile in: Nordenskiold, Facsimile-Atlas, fig. 84. i6y the land trendeth and lyeth to the North East, or rather to the East ward, they, in their mapps, at the least twelve degrees, have layed it out to the Norwest, by reason wherof wee lost the wind which would have caried us right on our way." i) Hij weerlegt ook met groote klem het voorgewende Zuidelijk vasteland en schrijft ook dit toe aan opzettelijk bedrog, welk bedrog nog verergerd werd door de opvatting van een sterken stroom van Oost naar West in de straat van Magalhaes. "The reason why the Spanyards have abused the world with such an untruth and lyeis, that thereby they would prevent all other nations to give the attempt to travaile that way, being (as they feigned) so impossible a thing to have anny returne, but must be forced to compass the whole world to their country againe." ») Ik deel Fletcher's meening niet, maar citeer zijn woorden, omdat daaruit duidelijk blijkt, dat de kaarten, die Drake gebruikte, er precies zoo uitzagen als onze hoofdkaart. Drake had, evenals Plancius, vóór hij op reis ging, in Lissabon een groote zeekaart van de wereld gekocht „more than two rods in length", die hem 800 cruzados kostte! 3) De te veel westelijke ligging van de Westkust van Zuid-Amerika kwam op merkwaardige wijze aan het licht. In 1578 had een zoneclips plaats. Op hoog bevel werd daarvan gebruik gemaakt, om het lengteverschil tusschen Lima in Peru en Sevilla in Spanje vast te stellen. Pedro Sarmiento de Gamboa deed de waarneming in Peru, op een heuvel bij Lima, genaamd Quipaniurco; Rodrigo Zamorano, de examinator der stuurlieden, observeerde de eclips ter zelfder tijd in Sevilla. Het resultaat was, dat Lima 74 lengtegraden Westelijk van Sevilla lag. Dit resultaat plaatste Lima 3 graden te veel naar het Westen. Sarmiento toetste nu verschillende kaarten, die in Sevilla aanwezig waren, aan dit gegeven. Het verhaal, dat Sarmiento zelf hiervan geeft, is voor ons buitengewoon belangrijk, omdat het ons een idee geeft van de Spaansche en Portugeesche cartographie van de kusten van ZuidAmerika, waaruit de voorstelling op onze hoofdkaart voortkwam door het intermediair van Bartolomeo de Lasso. Eerst werd hem gebracht een zeekaart van Sancho Gutierrez, den cosmograaf en teekenaar van Sevilla. Op zijn kaart lag Lima 7 graden meer 1) Drake, World encompassed, bl. 79, noot, 2) ld., bl. 90, noot. 3) Zelia Nuttall, New light on Drake. London Hakluyt Society, 1914.2* serie, dl. 34, bl. 162. i68 naar het Westen dan volgens Sarmiento's observatie, dus in werkelijkheid 10 graden. De „padrone" van Diego Gutierrez, vader van Sancho en eveneens cosmograaf en teekenaar van Sevilla, vertoonde dezelfde Westelijke afwijking. Een andere „moderne" kaart van denzelfden Diego Gutierrez plaatst Lima 4° 45' te ver naar het Westen, d. i. in werkelijkheid 7^°. Op een Portugeesche kaart van eenen Vincente Noble lag Lima volgens Sarmiento 4 graden te veel naar het Westen. Eén kaart had het juist goed en dus volgens Sarmiento 3 graden te ver naar het Oosten. Dat was een Portugeesche kaart van Anton Pabols, den eersten piloot op het schip, waarmede Sarmiento de straat van Magalhaes exploreerde, een man van groote verdienste en reputatie. *) Ik heb de hier besproken kaart van Plancius aan hetzelfde onderzoek onderworpen. Dit bood eenige moeilijkheid, omdat er geen lengtegraden op voorkomen, en omdat Lima zeifin het Noorden er niet meer op is afgebeeld. Het gelukte mij óp de volgende wijze deze kwestie uit te maken. Zooals ik hiervóór reeds heb opgemerkt, behoort deze kaart tot een serie, waarvan er acht bekend zijn. Deze kaarten zijn alle op dezelfde schaal, en de voorstellingen dekken elkander gedeeltelijk op twee aangrenzende bladen. De aan deze kaart grenzende is een kaart van het Noordelijke gedeelte van Zuid-Amerika. Daarop komt Lima vóór. Om nu Sevilla te bereiken heb ik de hulp ingeroepen van de aan deze in het Oosten aansluitende kaart, die van Brazilië strekt ongeveer tot Egypte. Hoewel op déze laatste kaart Sevilla niet voorkomt, was de juiste lengte van deze stad er gemakkelijk op over te brengen. Door dit punt en het punt van Lima, op den evenaar te projecteeren, kwam ik tot de slotsom, dat de rechte lengteafstand tusschen deze twee plaatsen volgens Plancius 1160 Duitsche mijlen bedraagt, van 15 in een graad; het lengteverschil is dus volgens Plancius 77 graden. Het werkelijke verschil in lengte is 71 graden, zoodat dus op Plancius' kaart Lima en daarmede de geheele Noord-Westkust van ZuidAmerika 6 graden te veel naar het Westen geplaatst is. Indien Sarmiento zijn vergelijking tot andere punten had kunnen uitstrekken, waartoe hem echter de gegevens ontbraken, zou hij meer afwijkingen van de juiste ligging gevonden hebben. Om het Noordwestelijk verloop van Zuid-Amerika's Westkust nog duidelijker te verklaren uit de onderling onjuiste ligging van de eindpunten 1) Sarmiento, Voyages. Ed. C. R. Markham. London, Hakluyt Society, 1895, Al. 91, bl. S15—217. 00} der voorstelling, heb ik op dezelfde wijze de ligging van het Oostelijke punt van de straat van Magalhaes ten opzichte van Sevilla opPlandmfkaarten vastgesteld. Het resultaat was, dat de afstand van beide ponten, geprojecteerd op den evenaar, 6a t Duitsche mijlen bedroeg van 15 in een graad, dus 41 graden. Het werkelijke lengteverschil tusschen Sevilla en kaap de Virgenes is echter 62 graden, zoodat de straat van Magalhaes op Hanen»* kaart ai graden te veel naar het Oosten is geplaatst. Het lengteverschil tusschen de straat van Magalhaes en Lima, dat in werkdijkheid slechts 9 graden bedraagt, is hier 36, dus 27 graden te veel. Deze te Oostelijke ligging van de straat van Magalhaes is weder toe te schrijven aan een onjuiste aanhechting der door verschillende zeevaarders geeirploreerde stukken der Oostkust, waardoor de algemeene richting van de kust te veel Noord-Zuid werd genomen. Het gevolg van dese verkeerde locatie van de straat van Magalhaes was voor de scheepvaart — ik spreek als leek - dat men zeilende van BrariHé of nog meer direct van Europa, te ver van de kust af bleef en daardoor het vinden van den ingang der Straat zeer bemceüijkt werd, en, wanneer men aan de Westzijde de Straat verliet, men zich door de vermeende Noordwestelijke strekking der kust te ver van het land verwijderde. Dat hieruit groote rampen konden voortkomen, is in de praktijk gebleken. Een nieuwe voorsteüing nu brengt de bijkaart. Deze is echter niet ontleend aan Drake, doch aan Cavendish, den reiziger, die zijn voetspoor volgde en niet alles terug kon vinden, wat Drake ontdekt had. Toen Francis Drake den 6 Sept. 1578 de straat van Magalhaes uitkwam, werd hij door de fefie Noordwester stormen teruggeworpen naar het Zuiden en bereikte hij op 57° ZB. een geheel onbekend eiland, vanwaar naar het Zuiden en naar het Oosten geen land te bekennen was. Met genialen blik erkende Drake, dat daar de vrije zee was, en dat er geen vasdand zich zoover Noordelijk om de Zuidpool uitstrekte, doch dat de Atlantische Oceaan en de Stille Zuidzee in elkaar liepen. Ongetwijfeld bracht deze erkenning van een voor de toekomst der zeevaart zoo belangrijke ontdekking Drake in verrukking. Zij bezorgde den predikant, die Drake vergezelde en die een getrouwrelaas der avonturen dagelijks bijhield, een glorierijk uur, toen hij rich naar het Zuidelijkste punt van het eüand begaf, een grooten steen rechtop zette en daarop insneed, met het gereedschap dat hij voor dat doel altijd bifrich droeg, den naam van Koningin Elisabeth, van haar koninkrijk en het jaar, de maand en den dag. Aldus gedacht hij het heuglijke feit, dat een Euro- 170 peaan voor het eerst de Zuidelijkste punt der bekende wereld betrad.x) Hij maakte een schetsje van de Zuidpunt van Amerika, waarop zijne meening van de open zee met groote beslistheid is uitgedrukt.») Er wordt bericht, dat Drake zelf een fraaie kaart teekende van zijn reis, in goud en kleuren. 3) Deze kaart is niet meer aanwezig, doch sommige kaarten uit die dagen zijn er direct of indirect van afgeleid. Richard Hakluy t, de groote Engelsche geograaf van het tijdperk van Elisabeth, publiceerde in 1587 te Parijs het beroemde werk van Petrus Martyr van Angleria over Amerika, getiteld : „De orbe novo decades." Hij voegde hieraan een kaart toe, waarop de eilanden van Drake voorkomen en de open zee ten Zuiden van Amerika. 4) Evenzoo geschiedde op de belangrijkste wereldkaart in Engeland in dezen tijd uitgegeven, nl. die, welke men aan Edward Wright toeschrijft en soms, met minder waarschijnlijkheid, aan Molineux. Een inscriptie verduidelijkte de voorstelling: „By the discoverie of Sr. Francis Drake made in the yeare 1577. the streights of Magellane (as they are commonly called) seame to be nothing els but broken land and Hands...." 5) Er zijn drie kaarten van die dagen, waaraan de namen van Hollanders verbonden zijn, die de reis van Drake afteekenen. Op elk dezer kaarten wordt op de eene of andere wijze twijfel aan Drake's ontdekking uitgedrukt. De eerste is een kaart met Fransche opschriften en ook waarschijnlijk in Frankrijk uitgekomen; de naam van den graveur is Nicola van Sype. Hoewel op deze kaart uitdrukkelijk vermeld staat, dat zij is goedgekeurd door Drake — „carte veue et corige par le dict siegneur drack" — en ze ook Drake's eilanden ten Zuiden van Zuid-Amerika afteekent (S. Elisabeth), zoo heeft de auteur toch de idee van een groot Zuidland niet willen opgeven, maar het alleen wat verder naar het Zuiden verplaatst. 6) Zoo deed ook Gerard de Jode, die op een nieuwen druk van zijn wereld- x) Drake, World encompassed, bl. 88 noot. a) Facsimile van een oude copie ervan in Nuttall, New light, tegenover bl. 42, en een ander, afwijkend, in Haklnyt, Navigations. Glasgow, 1904. Dl. XI, tegenover bl. 112. 3) Nuttall, New light, bl. xxvu. 4) Nordenskiold, Facsimile-Atlas, fig. 83. 5) Er bestaan minstens drie reproducties dezer kaart, die gevonden wordt in sommige exemplaren van Hakluyt, Navigations, 1598—1600, nl. — 1° in Nordenskiold, FacsimileAtlas, plaat L. — 3° in Rich. Hakluyt, Principal Navigations. Glasgow, 1903. Dl. I, aan het eind. — 3° als appendix bij John Davis, Voyages. London, Hakluyt Society, 1880. Dl. 59. Deze laatste naar een proefdruk, zonder de hier aangehaalde inscriptie. 6) Facsimile in Nuttal, New light, tegenover bl. x. 171 kaart, die voor het eerst in 1555 te Antwerpen verscheen, de route van Drake bijvoegde. *) Het behoeft niet te verwonderen, dat de oude voorstellingzich langzaam aan weder meer liet gelden, toen Drake's ontdekking door zijn navolger Cavendish en door anderen niet bevestigd werd. Toen dan ook Jodocns Hondiuain 1595 een speciale wereldkaart graveerde, om daarop Drake's en Cavendish'reizen voor te stellen, welke kaart hij in 1595 te 's Graven hage uitgaf, tegelijk met een kort journaal van de reis in het Latijn, beeldde hij wel Drake's eilanden af en de open zee, doch voegde er een critische opmerking aan toe, die de geheele ontdekking in twijfel trok: „Insulas illas ad Fretu[m] Magell. Fr. Dracus posuit; Verutn Tho. Caundish & Hispani omnes ei reclamant, fretum solummodo affirmantes, & credibile est Dracum tempestatibus ibi fluctuantem, vix loca illa serio observasse, duas enim naves hic amisit". a) Het is of we een modern historicus hooren, die een authentiek gegeven met logische argumenten wegredeneert: Drake zal het wel mis gehad hebben met zijne eilanden en zijn open zee, Cavendish en alle Spanjaarden zijn tegen hem, de hevige stormen zullen hem wel belet hebben juiste waarnemingen te doen, hij verloor hier immers twee schepen! Reeds tijdens de reis van Drake was op zijn eigen schip twijfel aan zijne ontdekking aanwezig bij hen, die niet dezelfde toewijding en vereering voor Drake hadden als de dominee. DeSpaanschepiloot,dien Drake bij Kaap Verde gedwongen had met hem te gaan, om hem door de straat van Magalhaes te leiden, Nuno da Silva, schijnt niets bizonders bemerkt te hebben. Nadat Drake hem weder had laten gaan in de haven van Guatulco, in Mexico, deed hij een verslag van de reis, die hij met Drake gedwongen medegemaakt had, aan de Spaansche overheid. Het is opmerkenswaard, dat dit verslag, voorzoover ik heb kunnen nagaan, voor het eerst gedrukt is in het Hollandsen en wel in het Reisgeschrift van Linschoten (1595), die voor den Hollandschen zeevaarder van het eind der XVIe eeuw zoo onschatbare bron van kennis van alle tot 1) Een exemplaar van beide edities te Utrecht, in het Geographisch Instituut der Universiteit. 3) De beste reproductie in: Hakluyt, Navigations. Glasgow, 1904. DL XI, tegenover bl. 336. Naar deze reproductie een autotypie in The Geographical Journal, London, 1914, DL XLIV, tegenover bl. 180. Hier wordt jaar en plaats van uitgave genoemd. Een gedeeltelijke lithographische wedergave in: Drake, World encompassed. In dit werk wordt op bl. XV het Latijnsche journaal vermeld. 172 nu toe door de Hollander» niet bevaren kusten der aarde. De verbazingwekkende ijver, waarmede Linschoten Spaansche en Portugeesche „Dampieren" over de zeevaart bijeengaarde, deed hem ook dit verslag van Da Slva in handen vallen. Zie hier wat Ntifió daSilva van Drake's ontdekking zegt, in de vertaling van Linschoten:») „liepen aldus met het onweer tot op de hooghte van 57. graden, alwaer sy in een Haven van een Eylandt liepen, ende settent een Gotelingh schoot van het landt af, op ao. vadem diepten, onthielden hen alhier 3. ofte 4. daghen, ende loopende de windt naer 'tzuyden lichten haer anckers weer op, doende haren cours noorden aen, twee daghen lanck [tot een eiland; daarna N.N.O. en N. zeilende, kwamen zij aan een ander eiland], aende N.zijde vande Straet". •) Deze Nufio da SU va werd door de Spaan sche overheid scherpelijk ondervraagd, zelfs onder tortuur, doch hij zeide niets van een open zee. Het eigen logbook van dezen piloot wordt nog bewaard in het Archief te Sevilla; wèl vermeldt hij daarin met een enkel woord het eiland op 57° ZB, 3) doch uit niets blijkt, dat hij de beteekenis van deze ontdekking begreep. Aan zijn landgenoot Lopez Vaz deelde hij hetzelfde mede, zonder van een open zee te spreken. 4) Integendeel gaf hij als zijn meening te kennen, dat de straat van Magalhaes kon afgesloten worden en daarmede aan Drake den terugweg onmogelijk gemaakt. Drake zelf vertelde den Spanjaarden, die hij gevangen nam, verhaaltjes, welke zij vlijtig oververtelden, nadat ze weder in vrijheid gesteld waren. In een gesprek met San Juan de Anton had Drake zich eens zoover laten gaan, dat hij gezegd had, dat hij vier wegen wist om weder uit den Grooten Oceaan naar Engeland terug te keeren, één langs Indiê en de Kaap de Goede Hoop, de andere bij Noorden Noorwegen om (dat is dus bij Noorden Azië om), de derde door de straat van Magalhaes en de vierde... wilde hij nietzeggen. Sarmiento,die hierop commentarieert, denkt dat hij daarmede bedoelde bij Noorden Amerika om langs Labrador ;S) het kwam niet bij hem op, dat Drake daarmede de open zee ten Zuiden van Zuid-Amerika kon bedoelen. En toch was een gerucht van Drake's ontdekking tot de Spanjaarden in Amerika doorgedrongen, waarschijnlijk door het gepraat van een der matrozen, want uit het verdere 1) Jan Huygen van Linschoten, Reys-gheschrift. Amsterdam, 1595. Cap. 55. a) In het Engelsch, naar Hakluyt, 1598—1600, in Nnttali, New Light bi. «60. 3) Nuttall, New Light, bl. 285. 4) Hakluyt, Principal navigations. Glasgow, 1904. Dl. XI, bl. 260. 5) Nuttall, bl. 16e. 173 verhoor van San Juan de Anton blijkt, dat hij uitdrukkelijk aan den piloot Da Süva gevraagd had, of de straat van Magalhaes een straat was tusschen twee vastelanden of tusschen eilanden, waarop de piloot als zijn meening te kennen gegeven had, dat ze niet door «landen doorging, maar tusschen vastelanden. •) Alle anderen, die als ooggetuigen ondervraagd werden, verklaarden slechts dat Drake door de straat van Magalhaes gekomen was, zonder meer.») Ook verwierp Sarmiento, wat dienaangaande door den Spaanscben gezant te Londen, Don Bernardino de Mendoza, werd bericht 3) Dit zijn .alle Spanjaarden, die het met Drake oneens waren" van Hondius' kaart. Zijn ontdekking werd echter nog vrij wat ongeloofwaardiger door het negatieve getuigenis van zijn opvolger in de Amerikaansche wateren, Thomas Cavendish. Volgens het opschrift op onze kaart, meende Cavendish (niet in 1585, doch in 1587) twee van de drie Ehsabethides van Drake teruggevonden te hebben, nl. Bartholomaeus- en Pinguinseiland; het derde, waar het om ging, was aan Cavendish ontsnapt Dit zou dus wel niet bestaan. Dat was het beroemde Elisabeth island, waarvan d« Zuidpunt kaap Hoorn ia, de meest Zuidelijke landpunt waar de Atlantische Oceaan en de Stille Zuidzee in vrije verbinding met elkander staan. Daar nu ook Pedro Sarmiento de Gamboa geen open zeeontdekte, toen hij na Drake's verschijning in de Zuidzee, een nauwkeiirige opname van de straat van Magalhaes deed, ia het licht te begrijpen, dat Drake's juiste inzicht weder voor geruimen tijd op zijde gezet werd, en dat er niets van op Plaacius' kaart voorkomt. De eenige concessie in die richting is, dat het groote Zuidland, ten Oosten en Westen van de Straat op onze bijkaart met een stippellijn wordt aangeduid. Plancius nam dus niet meer de volle verantwoordelijkheid ervan op zich. Dirck Gerrittt zelf werd, evenals Drake, na de straat van Magalhaes uitgevaren te sijn, teruggedreven tobde hoogte van 57graden,„zondereenig land te sien». Het blijkt echter niet uit zijn verklaring, dat hij daarmede tot het inzicht kwam van de open zee ten Zuiden van Amerika. 4) Dat men de geniale aanwijsing van Drake niet volgde, werd de oorzaak van groote rampen. Als eerste gevolg ervan, werden niet minder dan 400 x) Nuttall, bl. 167. s) »• verschillende plaatsen bij Nuttall, h|>. bl 139,143, ,4S, I46, ISO, ,64, «98 3) Sarmiento, Voyages, bl. 327,288. 4) Zie hiervoor, bl. 34. 174 Spaansche kolonisten opgeofferd, die zich op bevel van den Koning in de Straat in 1584, onder Pedro Sarmiento de Gamboa, gingen vestigen, om den vijand den doorgang te beletten. Zij werden de stichters van de stad Philippopolis. In dit onherbergzame, verafgelegen oord aan zichzelf overgelaten op een land, waaruit zij hun voeding niet konden winnen, waren zij aan een langzamen hongerdood prijs gegeven. In drie jaren was hun aantal geslonken tot 22 a 23 personen, die Cavendish in armoedige omstandigheden aantrof. Nog twee jaren, en de laatst overgeblevene werd door het Engelsche schip'The Delight, kapitein Andrew Merick, in December 1589 medegenomen, doch stierf spoedig aan boord. -) Deze jongste geschiedenis van de straat van Magalhaes was den auteur van onze kaart bekend, waarschijnlijk Vit het journaal van Cavendish. De details van zijn mededeeling, zooals hij ze geeft in een inscriptie, geplaatst in een vignet op de kaart, stemmen echter niet overeen met het journaal van Cavendish, zooals het in 1598 te Amsterdam in het Hollandsch gedrukt werd. Hoewel Cavendish' journaal eerst in 1600 in Engeland uitkwam, lijdt het toch geen twijfel, dat de bijzonderheden er van reeds veel eerder bekend waren in afschriften, die men langs particulieren weg kon verkrijgen, ook voor geld. Het is bekend, dat Richard Hakluyt in 1595 aan Emanuel van Meteren, die zich toen te Londen bevond, verschillende papieren over navigatie verkocht en omdat bij levering de koop niet medeviel, voegde hij er een dossier over Cavendish' reis aan toe. Dit dossier werd in 1598 door van Meteren uitgegeven. Van Meteren zond de papieren aan Jacob Valcke, thesaurier van Zeeland,2) en het is niet onmogelijk, dat Plancius langs dezen of dergelijken weg aan zijn kennis van Cavendish' reis en diens kaart kwam. Zooals bekend is, voeren op de schepen van Mahu en De Cordes Engelsche stuurlieden, waarvan één, Master Chart, met Thomas Cavendish de straat van Magalhaes doorgevaren was. 3) De voorstelling van Cavendish geeft Plancius in een bijkaart. Een algemeene lengtebepaling van deze bijkaart is niet te geven, omdat de aansluiting met de overige wereld gemist wordt, doch de onderlinge ligging van Oost- en Westkust is aanmerkelijk verbeterd, zoodat èn de Westkust èn de Oostkust een veel j uister beeld geven van de werkelijkheid dan de hoofdkaart. Deze bijkaart is een veel betrouwbaarder gids voor de navigatie. 1) Sarmiento, Voyages, bl. xxvm. 2) Naar afschriften dezer correspondentie mij door den Heer S. P. L'Honoré Naber welwillend verstrekt. 3) Zie hiervóór, bl. 26,34. 175 Evenwel, de hoofddwaling is niet weggenomen: de straat van Magalhaes is nog de eenige toegang van de „Noordzee" tot de „Zuidzee", om het in XVIe eeuwsche terminologie uit te drukken. Wel is het groote Zuidland niet meer een axioma, en aan beide zijden voorbij de Straat slechts met een stippellijn aangegeven, — eenig vermoeden van een open zee ten Zuiden van de straat van Magalhaes is echter niet uitgedrukt. Ook deze bijkaart stelde de zeevaarders bloot aan de gevaren van deze moeilijk te bevaren Straat, die te vermijden zouden geweest zijn, indien men meer vertrouwen had gehad in den genialen blik van Drake. Een vergelijking met het journaal van Cavendish, dat echter eerst in 1598 gedrukt werd en dus niet in gedrukten staat bij het maken van deze kaart kan gediend hebben, doet zien, dat verschillende namen van Cavendish er op voorkomen, echter niet alle. Van Cavendish isde naam P. Famin (Port of Pagus, dorp), door hem gegeven aan de Ciudad de Don Felipe, de stad der Spaansche kolonisten in de Straat, nadat hij het schamele restje van fi overlevenden, die den hongerdood tegemoet gingen, had laten zitten, na hun eerst beloofd te hebben ze te sullen medenemen. De laatste ellende van hun vreeselijk lot werd hun door Cavendish niet bespaard. Jaren zagen ze uit naar een schip dat hen verlossen zou; eindelijk verscheen de hulp, doch de schepen voeren zonder hen weg, „omdat de wind K<^| gunstig was" zooals het journaal het lakoniek uitdrukt. Ook de andere Engelsche namen gaan op Cavendish terug: C. Forward in de Straat en The whit R. en P. Desier. De equivalenten in het journaal (getiteld: „De Zeevaert") zijn „Cape Frouward ofte Suersiende", „Portoft Desier met een eylandt oft twee" (op de bijkaart één eiland), en „een schoon wit hooft oft Cabo", evenals the with R. op de bijkaart op 510. Port Famine wordt in „De Zeevaert" ook aangeduid met den naam van ConincldickePhilipsstadt, de equivalenten komen voor in het opschrift van de bijkaart: Pbilippopolim en Pagum famelicum, terwijl op de kaart P. Famin met het teeken van een stad is aangeduid. Wat de verdere overeenkomst met het journaal betreft, merk ik nog alleen op dat Cavendish' reis op onze bijkaart zeer goed te volgen is, doch dat er in bijzonderheden verschillen bestaan. Daar nu ook het binnenland eenige gegevens bevat, die niet voorkomen op de hoofdkaart, en alle namen, behalve de paar Engelsche, Spaansch zijn, ook in Brazilië, stel ik mij voor, dat onze bijkaart een Spaansche kaart reproduceert, die echter door Cavendish aanmerkelijk was gewijzigd, hoewel men het juistere verloop 176 van de kust niet uitsluitend aan Cavendish behoeft toe te schrijven. Sarmiento vond immers in Sevilla een Portugeesche kaart, waarop de ligging van Lima juiat was aangegeven; ik vermoed dat die kaart ook een veel juistere voorstelling van de geheele kust gaf. Op de bijkaart vindt men namen ontleend aan de waarnemingen, door Sarmiento in de straat van Magalhaes verricht, zooals S. Valentin, Puerto agosto, R. Hondo, C. de S. Tiago, Archipelago, C. de 3 montes, C. Primero, en de voorstelling van de Golf van Trinidad wijst eveneens op Sarmiento's waarnemingen. Ik herinner eraan, dat Sarmiento in 1586 door de Engelschen werd gevangen gevangen genomen, tusschen de eilanden Tercera en San Jorge en dat bij in Engeland de gast was van Walter Raleigh. Vóór de Engelschen zijn schip in handen kregen, had hij zijn papieren overboord geworpen, in het bijzonder „een groot boek met gekleurde beschrijvingen naar de kunst der geographie van de bergen, van de nieuwe ontdekkingen en koersen". 1) De hoofdkaart verraadt in haar nomenclatuur den Portugeeschen oorsprong. Haar Portugeesche voorbeeld gaat echter zelf weder terug op een Spaansch origineel, wat niet alleen blijkt uit enkele Spaansche namen, zooals Estrecho de Fernando Magallanes, maar vooral uit enkele verbasterde namen, zooals„C: de Vingemma", de Noordelijke landpunt aan den Oostelijken ingang van de Straat, voor „C. de Virgen Maria." Het eiland in de nabijheid gelegen heet „M: de Ilha", wat geen zin geeft. Het zou moeten heeten, volgens het journaal van Cavendish: „Mores de Hambre". Op het Spaansche origineel kan „M. de Hbre" gestaan hebben. Wat het technische betreft, de kaart is op koper gegraveerd door Johannes van Doetecom, zeer bekend graveur van kaarten en prenten, en gedrukt op papier. De twee opschriften in de cartouches aan de rechterzijde zijn in typographie en op opgeplakte strookjes papier gedrukt. Een ander exemplaar op de UniversiteitsbibUotheek van Amsterdam heeft dezelfde inscripties, doch anders gezet. Zij ia uitgegeven door Cornelis Claesz te Amsterdam en behoort tot de serie, waarop hij octrooi verkreeg in 159a, welke serie ook genoemd wordt op de groote wereldkaart van Plancius van 1592. De datum van uitgave, indien niet 1592, is niet later te stellen dan 1594, welke datum geldt voor de kaart van Europa tot deze serie behoorende. Onze reproductie in lichtdruk is op de grootte van het origineel. 1) Sarmiento, Voyages, bl. 341,349 en de kaarten. 12 A. Aardbeving in Peru, 102. I Almusqueren, ia. „ bij Arequipa 144. Alvarez de Pulgar (P.), ioi. Abendaöo (J. d*), 137, 140. I Amber, 12. „ (N. d'), 127. AiiTjrc., 12. Acebedo Züöiga y Ulloa (G. de), Anaya (J. M. de), 137. 54- Andalucia, 54. Adams (Th.), 34, 64. Andes, 46. » (w-)> 34. 48. 5°—52> 64, Angel (M.), 137, 140, 153. oa' Io6- Angol, 46—48. Aderete (Fr. de), 137. Anil, 12. Aerssen (Jac.), 62. Annabom, 27-28, 43, 56. „ (Jeh.), 62. Afio Nüevo (eil.), 32—33. Beyeren van Voshol (W. Antheunisz (A.), 64. F. E. v.), 62. Anthonisz (A.), 64, 99. Agato, 12. Anton (S. J. de), 173. Aqüirre (O. de), xxii, 137. Antonio (Don), 130. Aguja, 152. Anyl, 12. Alakecca, 12. Araucanen, 45—46,48, 50,52, 88 Albertsz (Ch.), 96. 99> 104 {zie 00k Indianen). Albïrtus, 49. Arauco,38,45-48,98_ 100,136* Aldoreto Maldonado (Fr. de), | 154. I4°- Arbitristi, 19. Aleppo, 9, 15. Arbor trista, 12. Aliaffel, 12. Arentsdr (H.), 108. Alioffen, 12. Arentsz (H.), 70. Aljofar, 12. Arequipa, 102-103, 144. Alkes, 12. Arica, 100, 103—106, 139 i4i_ Almagro (D. de), 44. I42> 145-147, ISO( 155-156. Almiscar, 12. I Ariza v Estrada (J. de), 4. 12* ISO Armiges, ioa. Bol (j. j.), 97. Arrola (j. de), 157. Boninghe (G. v.), 31. Aschregen, 143. Bont (B. j. m. de), 88. Atahualpa (Inca), 44. Bok (P.), 95. Athayde (L. de), 30. Botize, 102. Atlantische Oceaan, 162, 164, Brachias (D. de), 94. 169, 173. Brahmanen, 13, 19. Avalos de Ribera (j. d'), 137. Brazilië, 23, 31, 33, 75. aventroot (j.), 105. BrUIJNINGH (j. F.), 31, 59, 62. Buchell (A. v.), 8. B. Buenos Aires, 55,76,85,93,128. Bügit (j.), 87. Baal (Bael) (Th.). 70. Büith (j.), 86—88. Baboca, 10. Buijck (h.), 88. Babock, 10. „ (j-), 88, 134. Babylonië, 9. Buvit, 88. Baen (j.), 63. Bynagel, 12. BALA-ghöt, 7. Baldivia, 98, 100, 103, 160. C. Balsara, 9. Banbeni (G.), 63. Cabot (S.), 165. Barbacoa's, 161. Cabooxie, 160. Barendtsz (W.), 163. Cabuya, 160. Barentsz van Ens(T.), 95,97,104. Calicdt, 19. Bargas Caravaxal (A. de), 137. Californiê, 68, 71, 150, 153. BARTHOLOMAEUs-eil, 173. Callao, 31, 37, 50, 54—57, 80, Basra, 9. 88—90, 92—93, 96, 100—101, Baustista de Ortiz (j.), 127. 103—104, 124, 126—127, I3h Begau, 20. 133— J34> 137—146, I4^> i51» Bellerus (j.), 164. 153—*57- Beltran deCastroy de la Cueva, Camané, 143, 156—157. 10a—103. Campo (Fr. del), 48. Benegas (m. G.), 41. Candien, 9. Bengalen, 12, 20. Caüete, 154. Beuningen (G. v.), 31—32, 50,63. Canton, 14. Bicker (L.), 128. Capricornus, 103. Biobio, 44—46. Carthagine, 94. Bisnagar, 12. Carthago, 161. Blundeville (Th.), 162—163. Carvaxal, (L.), 137. Bloedsteen, 12. Castiliê, zie Spanje. Blijde Boodschap (schip De —), Castilla (G. de), a, 48, 90, 124, 2, 30, 42, 59, 159. 137—«39» *"4*» '44—147> *49. Bockholt (of Bockhoüt), (j. v.), 154—156, 159—161. 31» 33, 59, 77. Castilla Altamirano (P. de), 137. I8l Castillejo (P. P. de), 147. I Claesz (Jacob) 104, 125. Castro (B. da), 46. „ (Laurens), a, 55, 57,60— „ y de la Cüeva (B. de), 64, 67—68, 71,75—76,79—81, 102—103. 84, 87, 89—90, 159'). Castro (haven), 45. Cochin, 13, 17. Cavendish (Th.), 25, 33, 37, 46, Coeckebacker (G. J.), 70. 48, 63, 75, 78, 80, 92, 125, Coello (Fr.), 127. 162, 169, 171, 173—176. Colenaer (N. de), 59. Cederen, 160. Concepción, 28, 38, 44, 46—50, Cedrela, 160. ja, 89, 97—100, ia6, 134,136 Cedro de la Siërra, 160. —137, 154, 156. Cedron, 160. Coningh (Fr.), 15—16. Cegarra (J.), 137. CoNOBUT (J. E.). 55. Cercado (dorp), 93. Coquimbo, 44, 98, 100. Ceylon, ii—12, 15, 19—20. Corbett (J. S.), 142. Chacao (haven), 45. Cordes (A. de), 62. Chagas (schip), 30. „ (B. de), 59, 64, 99. Chancaij, ioi, 103. „ (S. de), xxi, 38, 30—32, Chart (Master), 34, 63, 174. 48, 50—51, 59, 62, 67, 69, 77, Chauca, ioi. 106, 13a, 135—136, 149, 174. Cherso, 10. Cordes (S. de) Jr., 51—52. Chili, xxi, a, 4, 26—28, 31, 35, Cornelio (D.), 60. 37—39» 41. 44—45» S1—Sa» 64> Cornelisdr (J.), 24, 29—30. 66, 68, 70—71, 88, 90, 91,95, Corneusz (D.), 64. 98—ioo, IO3—I06, 125—126, CORREA de s& (S.), 130. x3If '33— *39» «41—142» 144— Corualan (A.), 55. «451 »47—149» *54. 156» 159- Crüsaat, 9. Chillon, 47. Cueva (G. de la), 137. CHiLOË-eil. xxi, 45, 9a, 99, 154. Cunertorf (G.), 31. China, 7,10, ia—13,17—18, 20— Curalaba, 46. 24> 35. 39. 99- Cuzco, 101. China (Dirck Gerr.), 84, 97,105. Cuzcuz, 41. Chincha, 153. Cvprus, 9. Christendom in Japan, 14. Christiaenz (L.) 75. Q Christianos, 40. Chys (J. A. v. d.), 60. Damascus, 9. Ciervo Bermejo, 32. Danvers (F. C), 48, 9a. Ciudad de don felipe, 175. Davis (J.), 170. Claesz (C), 162, 176. Delight (schip The —) 174. » (Jan),55—59,6a—63,65— Desier (haven), 175.' 67> 69—72, 79» 81, 85, 104. ») Desliens (N.), 165. 1) Dese Jan Claesz wordt in hoofdstak 1) In hoofdstak iv (bis. 54—90), bij ver- IV (blz. 54—90) meestal alleen Jan genoemd. korting, alleen Laurens genoemd. 182 Diamanten, 12. Dirk Gerritsz-cü. 2, 43, 107. Dircksdr (C), 29. (E.), 5, 29, 108. Dircksz (Adriaen), 55, 56, 59— 60, 63, 65—67, 69, 71, 78—80, 82-83, 87 ')• Dircksz (G.), 108. Dircksz (Jacob), 96, 100. „ van Purmerlant (Jacob), 55. 57. 62—68, 70—71, 75, 78, 80—81, 83—84, 87, 891), 105. Doelman, 29. Doetecom (J. v.), 176. Drake (Fr.), 25, 33, 44, 46, 48, 63, 76, 125,162,166—167,169, i73. i75Droom (Drom), 64. Drom (schip De —), 64. Ducaat, 9—10. DucHeNE (J.), 7. Duyfken (schip Het —), 59. Düytschen, 94. B. El Buen Jesus (schip), 50, 96— 97, 146. El Misti (Vulkaan), 102, 104. Elgate, 12. Elias, 88. ELiSABETH-baai, 78. „ -eil., 173. „ (Koningin), i6q. Ellis (J.), ioi. Engelschen, 36, 49—50,65—66, 68, 7a—75, 90. Erasmus, 59. „ (schip), xxi. Ericksz (B.), 75. 1) In hoofdstak iv (blz. 54—go) wordt deze Adriaen Dircksz meestal alleen Adriaen genoemd. a) Op blz. 89 staat Pieter Dircksz, lees: Jacob. Errazuriz (C.), 4, 27, 49—52, 59, 81, 83—84, 92. Esaiasz de Lindt (J.), 104. Escobar Ibacache (P. de), 47—48. esmeralden (esmeralen), 12. Estrique (Master), 63. Eylant Mauritius (schip), 105. F. Famin (dorp), 175. Farallon de los Lobos, 161. Fernandez de Recalde (J.), 127. „ de VoNILLA (A.), 127. Filips II (Koning), 29,44—45,49. Firando, 14. Fitch (R.), 9. Flamencos (Flamengos), 49, 93. Flasquillen, 101. Fletscher (Fr.), 166—167. Florida, 94. Foelie, ii. Fonsbca (Fr. V. da), 7. FoRLANi (P.), 165—166. Fragoso (A.), 15—16. Franschen, 66, 69. Q. GALAPAGos-eil., 159. Galizabra (schip), 142, 145, 147. Galoa (M.), 31. Gamboa (R.), 45. Garcia Ramon (A.), 137, 140. Geloof (schip Het —), xxi, 2, 30, 56, 59,61,64,66,69, 79—80, 97. Gember, ii. Gerritsz (D.), 108. (L.), 108. „ (M.), 108. Gerritszland, 2. Gheloove (schip), zie Geloof. Ghijsberts (J.), 62. I Girardo (D.), 65. i»3 Girardo (R), 28. Giroffrlen, ii. Goa, 6—11, 13—17, 19—24, 30. Golf van Trinidad, 176. Gonzales (eil.), 100. Gotelingen, 70. Goud, 161, 163. Gouden Werelt (schip De—), 128. Gramandes, 12. Granaten, 12. Groffa, 10. Groot Vlaamsch, 9. Groote Oceaan, zie Zuidzee. Grumetes, 55. GüAMANGA, ioi. Guasco, 149. Guatemala, 128, 144, i46. Guayaquil, 99, 102—104, '43, 150, 160. Guerra de Cespedes (Fr. de la), 12 7. Gutierrez (D.), 168. „ (S.), 167—168. n. Haegen (P. v. d.), 2,26,59,61—62. Haese (Chr.), 104. Hakluyt (R.), 170, 174. Hartog, 63. Hasselaar (P. D.), 88. Havana, 94. Hawkins (R.), 46, 76, 101, 103. Heemskerck (C.), 28, 55, 131. Hellemans (C.), 62. . (S.), 62. Hendrick Frederick (schip), 104, I5°> 154. 156. Hendricksz (].), 55. Henrics (M.), 8. Henrixz (Cl.), 108. Hermite (J. 1'), 2, 105. Herrera, ioi. Hideyoshi, 14. Hirado, 14. Hollandsche TuiN(schip De -), 88. Homem (D.), 165. „ (Familie), 164. Hondius (J.), 171, 173. Honoré Naber (S. P. 1'), 8,174. Hope (schip De —), xxi, 2—3, 26, 30, 34. 42-43i 48,50—52, 54, 58, 60, 89. Hortega (D. de), 137. Houtman (C. de), 25, 31, 43. Huasco, 149. Hudcopee, zie Huydecoper. Huydecoper (J. J.), 51. Huijgen (J.), 104. I. Ibacache (P. de Escobar), 47—48. Ibarra (A. de), 127. » (F- de), 50, 97,146—150. Ika, 103. Imperial (La), 45—48, 147. Inca's, 44. Indianen, 45—46, 50, 73,93,101, 126, 129, 131, 136, 144, 147— 148, 160 (zie ook Araucanen). Indië (Portugeesch), zie Portu- geesch-Indië. Indigo, 12. Inga (M.), ioi. Instituut (Kon.) T. L. Vk., 3. Isabella, 49. Ivoor, 12. J. Jacinten, 12. Jacobsz (Cornelis), 29. „ (Jacob) 55-56, 58, 60, 62—67, 69—72,74—75,79—8o, 82—84, 86-87, 89'. Jaffa, 9. 1) In hoofdstuk IV (blz. 54—go) wordt deze Jacob Jacobsz steeds enkel Jacob genoemd. 184 Jan (r.), 60, 64. Jansen (a.), 97. Jansz (C), 63. n (G.), 108, „ (JO, «3- „ (M. B.), 27. „ (Pieter), 56—57. 59—60, 64—68, 70—71, 79, 81, 87 '). Jansz 't Heyls de Jonghe (J.), 108. Japan, xxi, i—2, 7, 10, 13—14, 16—18, ao—24, 26, 35, 39,4*. 51, 59. 67—68, 90, 92, 106. Jaspis, 15. Jauja, 100—101. Java, 43, 26—67. Jeruzalem, 9. Jezuïeten, 14, 21, 93. Jode (G. de), 170. Johor, 15. Jonas (D.), 108. Jonge (J. C. de), 60. , (J.K.J. de), 3,62,95,105 — 106. Joosten (S.), 88. Joostensz (H.), 8. (JO, 70. Jops (G.), 108. Juan Fernandez«1., 90,99—100, 159- K. Kaap de California, 102. „ de Goede Hoop, 18, 21, 33, 25. 33. 35. 39—4o. 55,67-69, 86—87, 130, 133—134. 17*- Kaap de Lopo Goncalves, 26,33, 35, 68, 7a, 75, 77, 182. Kaap Forward, 175. „ San Francisco, 148—150, *55- 1) In hoofdstuk IV (blz. 54—go) is deze Pieter Jansz veelal alleen Pieter genoemd. Kaap San Gallan, 90,138—142, i45- Kaap San Lucas, 153. „ St. Vincent, 74. Kamerstukken, 60. Kaneel, ii—12. , Karel V (Keizer), 44. Kattenoog, ia. Kern (H.), 6. , Keysersweerdt (J. v.), 108. , Kluyver, 10. Kretschmar (K.), 166. Kust van Guinee, 32—33,35, 55, 72, 75- L. La Imperial, 45—48, 147. La Mocha, 43, 48, 50, 71, 80, 9a, 100. Labrador, 172. Lacken, ia. LiAFRERI, ioo. Lalaing (A. v.), 6a. Lamero (F.), 154. Lamero (A.), 137, 139, 155, 157. Lasso (B. de), 16a, 167. Laurens (Trompetter), 99, 104. Lee (S.), 103. Leedes (W.), 9. Lemaire (I.), 3. ,, (J-). 3Lepelstukken, 60. , Liefde (schip De —), xxi, 3, 30, 34, 43. 48, 5°—5», 59—6o> 89Lima, 37, 4a, 5a, 54—55, 84,93, , 96, 97, 100—104,134,127,137, 140, 14a, 144, 15a, 159, 167— 169, 176. , Lima Fereira (F. de), 15. Lindt (P. S. de), 104. . Linschoten (J. H. v.), 6—8,15— 18, 22—24, 55,106- 107,165— 166, 171—17a. i8ï Lint (P. de), 150. lookhorst (A. v.), 62. Lopes de Soles (L.), 159. Loüysa (Fr. de), 137. Loyola (i. de), 45. „ (M. G. O. de), 28,45,47, 98—99, 104. M. Macao, i, 7, 13—15, 20, 23—24. Maertensdr (A.), 29. (J-), »9Maertensz (D.), 5. „ (D. A.), 96. „ (G.), 29, 108. Magelhèes (F. de), 33. Mahu (J.)f 3, 26—98, 30-31,48, j 51, 59, 62,67,84,106,159,174. Malaka, 11,13,15, 20,23—24,59. MaLAMOCCO (Malamocho), 10. Malaij, ii. Maldonado de Torres (A.), 127. Mangelares, 161. Manglen, 160. Manila, 114. Manta, 143. Mantjel (Koning), 130. Marfil, 12. Marfim, 12. Marfyn, 12. Maria (Boomsoort), 160. Markham (C. r.), 168. Marsen, 89. Martinez (A.), 29. (G.) 29. » (J-). «9. 99Martyr v. Angleria (P.), 170. Matelief (C. L.), 65, 97. Mauritius (schip De —), 86, 88. Maurits (Prins), 29, 31, 39, 68, . 88, 95, 105, 130, 134. Mayo (eil.), 32. Medina Sidonia (Hertog v.), 54,125. I Meerkat, ii. Mendoza (B. de), 173. (Fr. de), 95. „ (G. de), 45. Mercator (G.), 165—166. Merick (A.), 174. Meterkn (e. v.), 84, 174. Mexico, 43—44, 54, 94, 101 (zie ook Nieuw-Spanje). Mieren, 12. Mocha (La), zie La Mocha. Molina (G. of J. de), 28—29,34, 41, 53, 81—85, 90. 94Molukken, xxi, 11,20,26,35,39 — 40, 42, 67-^68, 71, 90, 106,142. Montalto de Jesus (C. A.), 14. Morga (A. de), 44. Moriaen (schip de —), 75. Morromoreno, 103, 150. Mostert (D.), 31. Moijer (J.), 28. Mozambique, 18. Musciliat, 12. Muscus, 12. N. Naber (S. P. l'Honoré), 8, 174. Nachod (O.), 15. Nacombique, 12. Nangasaki, i, 7,14—15,21 23. Nagelen, ii. Nanninga Uitterdijk (J.), 9,31. Nasea (vallei De la —), 148. Nassau (e. v.), 130. Nassausche vloot, 2, 105—106. Navarrete (M. F. de), 41. Neck (ƒ. v.), 26, 39, 43, 86. Newberv (j.), 9. NlCARAQUE, I02. Nieuw-Granada, 94. Nieuw-Spanje, 38, 44,54,68.128, 144, 150, 153, 156 (zie ook Mexico). i86 Nieuwjaarskiland, 28. Parente, 10. Nigua (Nique), 102. Parenzo, 10. Niquecen, 29. Pasto, 161. Noble (V.), 168. Paulo de Lima Pereira, 15. Noort (O. v.), 25—27, 39,43,50, Paulus, 64. 51, 54—55 64, 84—87,96,97, Pauwelsz (A.), 97. 102, 104, 106, 125, 130, 134, Payta, ioi, 103, 146,150,152— 146,, 150, 152, 161. 153, 155. Nordenskiold (a. e.), 165—166, Paz de Castillejo (p ), 147. 170. Pedro (Don), 94. Noronha (A. de), 30. Pegou (Pegu), 12, 20. NlTESTRA SeDORA DE GuiA, iöo. PEPER, ii. Nuevo Reino, 94. Perico, 161. Nuttall (Z.), 44, 170, 172—173. Peru, 2,4, 26, 29,37—39,44—45, 48—50, 54, 68, 70-71, 83, O. 91—92, 95—96, 98, 100—104, 106, 124, 159—161, 167. Olifanten, ii—12, 19, 20. Perzië, 21—22. Olives (B.), 1.66. Peso Zilver, 93. Olijfboomen, 12. Philippopolis, 174. Om jan, 64. Philips zie Filips. Omress, 64. Picos (schip), 161. Oordt (ƒ. v.) 29. Pietersdr (A.), 108. Ormus, 9, 12, 15, 20—22. PiNGUiNS-eil., 76, 173. Orta (J. de), 29. Piqué, 102. Ortelius, 165. Piros, 102. Ortiz (J. B. de), 127. Pisco, 103, 153. Ossero, 10. Pizarro (h.), 44. Osorno, 45—46, 48. „ (Fr.), 44. Ottsen (h.), 128. Plancius (P.), 43, 92, 162,166Ozores de Ulloa (P.), 137, 140, 169, 173, 176. 159. Plantanos, 102. p pola, io. POLLA, io. Paarlen, 12, 20. Pomp (D. G.), 62, 92, 97, 108. Pabolo (A.), 168. „ (G. D.), 108. Palmboom, 12 Porto Velo, 93—94, 102. Palmet, 12. Portugal, 5, 10, 18, 24, 40, 73. Panama, 54, 91, 93—94, 102— Portugeesch Indië, 33, 35, 37, 104, 127—128, 152—153, 155, 39, 133. 160, 176. Portugeezen, 14, 32—33,35,37, Papegaai, ii. 56. Paradijs, ii. Potessij, ioi, 103. Paraguay, 130. Potosi, ioi, 139. 187 Ptolomaeus, 165. Puerto Lagasco, 97. Pulgar (P. de), 137. Pulls (A. A.), 160. Punt van Aouja, 152. Punta de Lavapié, 34, 50, 99. purchas (s.), 92, ioi, 103. Q. QüACKERNAECK, 59. Quignet (C), 61—62. „ (Chr.), 61. (J.), 61—62. Quilca, 150, 157. quintero, 65, ioo. QuinoNES (F. de), 28, 44,47—54, 81, 89—90, 147. quipaniura, 167. Quiroga (Gouverneur), 45, 47. Quito, 88, 103, 134, 161. r. Raleigh (W.), 176. Rama, 9. Ramar, 9. Ramaath, 9. Ramon (A. G.), 48, 90, 137,140. Raphelengien (Fr.), 18. Realejo, 148. Recalde (J. Fernandez de), 127. „ (P. de) 47—49Recio de Soto (A.), 49—52, 89, «34—137Rees, 9. Reyd (v.), 26. Rhinoceros, ii. Rhizophora Mangle, 160. Rio Chagre, 94. Rio de Bonaventura, 161. Rio.de Janeiro, 130. Rio de la Plata, 54, 68, 75, 81—13,86-87,93,128,130,134. Rio de los Ostiones, 160. Rio del Plato, 104. Rio Magdalena, 94. Rio Sancta, 103. Rivera (A. de), 48. ROBLE, 160. Robijnen, 12. Roderigub (Ch.), 102. Rodrigo (d.), 107. Rodriguez (Y.), 29. „ de Valdés y de la Vanda (D.), 128. Roever Nzn. (A. de), 88. romera (G.), 47. Roode Hert (schip Het —), 30, 32» 34Rren, 64. ruge (S.), 165. Rundall (Th.), 48, 50, 92, 106. ruscelli (G.), 165. Ruts (C), 61. S. S. Antonio (eil.), 100. S. Augustino (klooster), 100. S. Benito, 104. S. Domingo (klooster), 100. S. Eusabeth, 170. 173. S. Felix (eil.), 100. S. Francisco (klooster), 99—100. S. Mathko, 161. S. Mattheus (schip), 94. Saffalla, 18. Saffraan, 12, 19. Salar (P.), 86, 88. Salinas (Markies v.), 44. Salomon, 9. Salona, 9. Salva (V.), 102. Sam benito, 104. Sameren, 12. San Jorge (eil.), 176. San Marcos (baai), 143. i88 San Sebastian, 130. Spanje, 40, 44, 49, 73. Sanchez (T.), 127. Spilbergen (J. v.) 105—106. Sandoval (J. de), 50. Sr. Antonio dePadua (eil.), 159. Santa, 148, 156—157. St. Helena, 17. Santa Clara (schip De—), 5,30. St. Jeronimo (plaats), 101. Santa Cruz, 46. „ „ (schip), 161. ,, (schip),i3—17,33—34,30. St. Nicolabs deTolkntine (eil.), Santa Maria, xxi, 2,33,35,38— 159. 40, 43, 47—52, 54, 71, 79—80, St. Phiuppe (schip), 103. 89, 92, 96, 98, 100, 106, 126, St. Veronica (eil.), 159. '32i !34—135> 137, 141, 146. Stephan (L.), 103. 149, 154, 160. Stephens (Th.), 9. Santen, 9. Stille Zuidzee, zie Zuidzee. Santiago, 4—5, 27—28, 32, 34, Story (J.), 9. 4°—4i> 44—46, 49, 53. 56, 81, Straat Lemaire, 3, 106. 84, 90, 93—94, 96—99, 103, „ van MAGALHaES, xxi, 2, I07» «.25—28, 33—37, 39- 40,43,46, Saphiren, 12. 51, 54—56, 59, 64,66 — 69,71, Sara, 9. 73, 75—80,86 — 87,90—91,97, Sarmiento de Gamboa (P.), 76, 124—125, 131—134, 136—137, 125, 167, 172—174, 176. 150, 162—176. Seemam, 160. Sunda (haven v.), 39. Semyns-de Vries (Archief), 108. Surck (C. v.), 61. Seylsteenen, 12. Surck Anthonisz (e. v.), 62. Seys (c), 62. Sybrandtsz (J. b.), 88. Shatton (Th.), 34. Sype (N. v.), 170. Sigura (D. de), 96. Silva (N. da), 171—173. f* Silveren Werelt (Schip de —), 55, I2&. Taprobane, 11. SlMANCAS, 41. tarabolus, 9. Simon de CoRDEs-baai, 78, 84. Tecoma pentabhylla, 160. Sinclair, 9. Teide (L. de), 30. Sint Filips, 77. Teixeira de Aragöa (L.), 30. Sofferaenen, ia. Terceira, 17, 24, 176. Sombren, 102. Ternate, 150. Sores de Ulloa (of Sordes de Theunisz (Th.), 64. Ouleau) (P.), 140, 159. Thin, sie Tin (W.). Sotomayor (A. de), 45, 128. Tidore, 2, 64. Spanjaarden, xxi, 27—28, 35, Tiele (P. A.), 23. 38, 40, 42, 45—47, 49—53,56> Tielmans (P.), 97. 81—85, 92—93, 95—96,98— Tierra Firme, 47,128,142—143, 102, 105, 126, 129, 159—160, 151—152. 166—167, 171—173. I Tin (W.), 7, 13. i8q tolimao, 29. | VELASQUEZ DE espina y BoAN (J.), Torres Lanzas (P.), 4. 127. Tovomita, 160. Verhaegen (P.), 97. Tripoli, 9. Villarica, 45—46, 48. Trochillo, 103. Villa Seöory AcufiA(F.de), 137. Trodw (of Trouwe) (schip de —) I Virginia, 160. xxi, 2, 30, 44, 59, 61, 64, 67, Viscara (P. de), 46. 77» 97, 99> 103, '54- Viscarra, 147. Truchillo (Truxillo), 101,157. I Vlamingen, 93. Turken, 74. Vliegend Hert (schip Het — ),xxi, Tijger, ii. 3, 27, 30, 3a, 42, 51, 53—56, 59—61, 64, 66, 69, 71,79—8i, 84-85,89-95»97,99, i39Vonilla (A. Fernandez de), 127. I Vries v. Doesburg (J. de), 108. UlTTERDIJK (J. NaNNINGA), 9, 31. Vi™**'*»'11. *66. Ulloa (A. de), 131. „ (d. de), 54.«) W. „ (P. S. de), 137, 140 159. Waghenaer (L. J.), 8, 17, 22. Wallon, 28. V. Weduwenverbranding, 13,19,23. Weert (S. de), xxi, 3, 31,64, 69. Wereldkaarten, 162—163, I05 Valcke (J.), 174. _l66> I?6 Valdés y de la Vanda (d. r. de), Wssi(X (H# v>)) 70 I28' Wichmann (A.), i, 8,18,84,91— Valdivia, 35, 37-40,44-46,71, 92, ioo, 103. 98, I44< Wieder (F. c), 4, 92, 16a. Vallantones, ioi. Wiersum (e.), 62. Valparaiso, xxi, 2, 27-28, 42, Wilkens (W.), 59. 49, 53, 55—56, 66, 80-81, 90, Willemsdr (J.), 7, 30. 92, 95-96, 98. 100, 107, 131, WlLLEMSZ a>)> 7g. 133, 136, 145—146, 149, i59- Winsor (T.), 164—165. Vaux (W. S. W.), 162. w„ (p< y/de)>410. Vaz (L.), 172. WmwJ (N>)> ^ Veken (J. v. d.), 2, 26, 60-62. Wmght ^ 1?0> Velasco Q. de), 90,102,124,137, Wyecam, 160. 139, 141-143, i5ï-I53. Wijtflikt, 166. Velasco (L. de), 28, 43—44, 47, 51» 55, 95, I0I> I24- x> 1) Met a. en d. de Ulloa is deselfde XAUXA, ioo—ioi. persoon bedoeld. I XaVERIUS, 14. Xena (J. du), 7, 15—16. XlMENEZ (A.), 31. z. ZaKYNTHON, 9. Zamorano (R.), 167. Zante, 9. Zara, 9. Zilver, ioo—103,131,139,14 146, 149, 151—152, 161. 190 Zoneclips, 167. Zuid Amerika, xxi, 2, 91, 105— 106, 162—163, 165—168, 170, 172. Zuidzee (Stille), 4, 26, 28, 33—37, 40, 44, 78, 84, 95, 106, 124— 126, 128, 131, 133, 138, 162, 164, 166, 169, 173. Zurck (C. v.), 6. — Zijlsteen, 12. aty^t ban aanpgaalbe taErfien* LIJST VAN AANGEHAALDE WERKEN. Amsterdamsen Jaarboekjè voor geschiedenis en letteren. 1888. M. Barent Jansz, Wijdtloopig Verhael van 't gene de vijf schepen (die int jaar 1598 tot Rotterdam toegherust werden, om door de Straet Magellana haren handel te drijven) wedervaren is. Amsterdam, 1600. Begin ende Voortgangh van de Vereenighde Ned. Geoctr. O. I. C. Amsterdam, 1646. Biographie nationale, Bruxelles, 1873. T. IV. Th. Blundevile. His Exercises containing sixe Treatises. London, 1594. B. J. M. de Bont, Genealogie en biographische mededeelingen over de voorouders en afstammelingen van Joost Buyck Sijbrandtsz. Amsterdam, 1903. P. Boe, Oorsprongk, Begin en Vervolgh der Nederlandsche Oorlogen. Dl. IV. Amsterdam, 1684. J. A. van der Ch ys, Geschiedenis der stichting van de V. O. I. Compagnie, 2de druk. Leiden, 1857. J. S. Corbett, Drake and the Tudor navy. Vol. II. London, 1898. F. C. Danvers, Letters received by the East India Company from its servants in the East Ind., 1602—1613. London, 1896. J.E.Elias, De vroedschap van Amsterdam, 1578—1795. Haarlem, 1903— 1905, a Dln. C. Errazuriz, Seis afios de la Historia de Chile (23de Die. de 1598—90^ Abril de 1605). Santiago de Chile, 1881. R. Hakluyt, The principal Navigations Voyages Traffiques and Discoveries of the English Nation. Hakluyt Soc Extra Series, Vol. I, XI. Glasgow, 1903,1907. J. C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen, a«le druk. Dl. I. Haarlem, 1858. 194 J. K. J. de Jonge, De opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indie. Dl. II. 'sGrav. 1864. K. Kretschmar, Atlas zur Entdeckungsgeschichte Amerika's. Berlin, 1892. J. H. van Linschoten, Itinerario. Editie H. Kern. Uitgave der Linschoten Vereeniging. 's Grav., 1910. J. H. van Linschoten, Reysgheschrift van de Navigatien der Portugaloysers in Orienten. Amsterdam, 1595. A. H. Markham, The Voyages of John Davis, the Navigator. Hakluyt Soc. Vol. LIX. London, 1880. Cl. R. Markham, Narratives of the Voyages of Pedro Sarmiento de Gamboa to the Straits of Magellan, 1579—80. Hakluyt Soc. Vol. XCI. London, 1895. Em. van Meteren, Commentarien ofte memorien van den Nederlandtschen Staet, Handel, Oorloghen ende Gheschiedenissen van onzen tijden. Schotlandt buyten Danswijck, 1609. C. A. Montalto de Jesus, Historie Macao. Hongkong, 1902. Antonio de Morga, Sucesos de las Islas Filipinas. Ed. Retana. Madrid, 1910. S. P. l'Honoré Naber, Reizen van Jan Huyghen van Linschoten naar het Noorden, 1594—1595. Uitgave der Linschoten Vereen., 's-Grav., 1914. O. Nachod, Die Beziehungen der Nied. Ostind. Kompagnie zu Japan im 17ten jahrh. Leipzig, 1897. J. Nanninga Uitterdijk, Een Kamper handelshuis te Lissabon, 1572— 1594. Zwolle, 1904. Olivier van Noort, Extract of kort verhael wt het groote Journael van de wonderlijcke ende groote reyse, ghedaen door de strate Magellana. Rotterdam, 1601. Beschrijvihghe van de voyage om den geheelen werelt cloot, ghedaen door Olivier van Noort van Utrecht... door de strate Magellanes. Rotterdam en Amsterdam, z. j. en 160a. A. E. Nordenskiold, Facsimile-Atlas to the early history of cartography. Stockholm, 1889. Z. Nuttall, New light on Drake. Hakluyt Soc. and Ser. Vol. XXXIV. London, 1914. H. Ottsen, Journael oft Daghelijcx-register van de Voyagie na Rio de Plata. Amsterdam, 1603. S.Pürchas, Hakluytus Posthumus orPurchas his Pilgrimes. Vol. I, XVII. Glasgow, 1905,1906. 105 E. van Reijd, Historie der Nederlantscher oorlogen tot 1601. 3de druk. Amsterdam, 1644. S. Rugk, Die Entwickelung der Kartographie von Amerika bis 1570. Gotha, 1892. Th. Rundall, Memorials of the Empire of Japan in the ióth and 17* Cen- turies. Hakluyt Soc. Vol. VIII. London, 1850. B. Seemann, Botanyof the Voyage of H. M. S. Herald, London, 1857. W. F. Sinclair, The Journey of Pedro Teixeira from India to Italy by land. Hakluyt Soc., a«>d Series. Vol. IX. London, 1902. L. Stephan and Lee, Dictionary of National Biography. Vol. XXV. London, 1891. W. S. W. Vaux, The world encompassed by Sir Francis Drake. Hakluyt Soc. Vol. XVI. London, 1854. J. A. J. de Villiers, Famous Maps in the British Museum. Geographical Journal. Vol. XLIV. London, 1914. L. J. Waohenaer, Tresoor der Zeevaert. Leiden, 1592. A. Wichmann, Dirck Gerritsz. Ein Beitrag zur Entdeckungsgeschichte des ióten und 17"»» Jahrhunderts. Groningen, 1899. J. Winsor, Narrative and critical history of America. Vol. VII. London 1888.