WERKEN UITGEGEVEN DOOR DE LINSCHOTEN-VEREENIGING VI TOORTSE DER ZEE-VAART DOOR DIERICK RUITERS 1623 SAMUEL BRUN'S SCHIFFARTEN 1624 LINSCHOTEN-VEREENIGING. Beschermvrouw : H. M. DE KONINGIN. Eere-Voorzitter : Z. K. H. PRINS HENDRIK. Bestuur. G. P. Rouffaer, Voorzitter. Dr. H. T. Colenbrander, Onder- Voorzitter, Wouter Nijhoff, Secretaris. Dr. D. F. Scheurleer, Penningmeester. Dr. C. P. Burger Jr. S. P. L'Honoré Naber. F. Ë. Baron Mulert. Prof. Dr. J. S. Speyer. H. Dunlop. UITTREKSEL UIT DE STATUTEN. Art. 2. 1 De Linschoten-Vereeniging heeft ten doel de uitgave, in het oorspronkelijke, van zeldzame of onuitgegeven Nederlandsche zeeen landreizen en landbeschrijvingen. Werken van anderen aard worden slechts uitgegeven, indien daartoe bijzondere aanleiding bestaat. Art. 3. ' De Vereeniging bestaat uit eereleden, donateurs en gewone leden. Over het toetreden der leden beslist het Bestuur. De gewone leden betalen een jaarlijksche bijdrage van tien gulden. Donateurs zijn zij, die een bijdrage in eens van ten minste f 500.— aan de Vereeniging schenken, of jaarlijks een contributie van minstens f 25.— betalen. Art. 4. Het lidmaatschap loopt van den eersten Januari tot den laatsten December. Art. 5. De leden ontvangen een exemplaar van de werken, die na 1 Januari van het jaar hunner toetreding door de Vereeniging worden uitgegeven. REGELEN VOOS DE UITGAVEN DEK LINSCHOTEN-VEREENIGING. 1. Zooveel mogelijk zal elke Zee- of Landreis, dan wel Landbeschrijving, afzonderlijk worden uitgegeven. Slechts bij al te .geringen omvang van een dezer, kan een andere tekst toegevoegd worden aan de uitgave; deze toe te voegen tekst moet evenwel aansluiten in onderwerp, of den hoofdtekst aanvullen. Groote teksten-worden in meer dan een deel gesplitst. 2. Voor elke uitgave wordt den bewerker als eisch gesteld: dat zij bevat als Inleiding een korte Biographie van den schrijver van 't reisverhaal; een uiteenzetting van de Aanleiding tot de reis; en een Bibliographie van eventueele vroegere drukken van het reisverhaal; voorts opheldering in den vorm van Noten onder den tekst, daar waar de tekst opheldering vereischt; en een Register (of Registers), benevens een lijst van geraadpleegde werken met plaats en jaar van uitgave aan 't slot. 3. De bewerker hééft vrijheid, in zijne Inleiding het resultaat eener reis ook te beschouwen in zijn verband met later ondernomen reizen naar dezelfde streek of streken. 4. De noten onder den tekst moeten sober blijven, en niet vervallen in uitweidingen. Is er echter bepaalde noodzakelijkheid om dieper in te gaan op het een of ander gedeelte van den tekst, dan mag dat geschieden in eene Bijlage achteraan. Ook hier echter blijft soberheid plicht. 5. De tekst zelve moet met de grootste nauwkeurigneidhetdrvikt worden naar de beste oudere uitgave, c. q. nauwkeurig gedrukt naar net handschrift dat voor de uitgave dient. De origineele VI paginatuur van dien standaarddruk, dan wel van het handschrift, wordt in de uitgaven der Linschoten-Vereeniging tusschen groote haken [] doorloopend mede-opgenomen. 6. Als algemeene regel geldt dat de tekst onverkort wordt gedrukt. Uitlatingen zijn slechts dan veroorloofd, als het iets geheel onbelangrijks geldt. De bewerker moet dan echter in een noot toch rekenschap geven van wat hij wegliet. 7. Indien er voor de kennis van eene bepaaldeCee- of Landreis, behalve de aan den druk ten grondslag gelegde tekst, in archieven of bibliotheken nog andere bronnen bestaan, moeten deze bij de uitgave gebruikt en (indien noodig) in inleiding, noten of bijlagen verwerkt worden. 8. Het opnemen van kaarten en platen wordt aan den bewerker overgelaten, in overleg met de Commissie van voorbereiding. y. \ TOORTSE DER ZEE-VAERT " door tO|_ 5^ £ \uol ■ t DIERICK RUITERS ^ (1623) IA l fb» L IOOO Ob SAMUEL BRUN'S SCHIFFARTEN ^ (1624) UITGEGEVEN DOOR S. P. L'HONORÉ NABER met een kaart 's-gravenhage MARTINUS NIJHOFF 1913 INHOUD. Bladz. Voorbericht xi Inleiding xin Dierick Ruyters en de Toortse Brun en de Schiffarten xxxiv De gegevens die voor de geschiedenis van Neder-Guinee ten dienste staan xxxm De ontdekking van de kust van Neder-Guinee en de vroegste geschiedenis xxxv De vaart naar Loango, Congo en Angola, of naar Angola, Congo en Loanga l Toortse der zee-vaart . . . . . i Bibliographie 90 Register 91 Brun's Schiffarten (1) Bibliographie (100) Register (102) Lijst van aangehaalde wekken (107) Erratum (113) Kaart Aan het einde VOORBERICHT. Het deel der uitgaven van de Linschoten- Vereeniging, dat hierbij den leden wordt aangeboden, bevat twee werken, namelijk: Dierick Ruiters' „Toortseder Zee- Vaerf'' (lÓ2j),met"weglatingvan zeevaartkundige bijzonder heden, en Samuel Brun's „Schiffarten" (1624). Het Bestuur der Vereeniging was van oordeel dat eene uitgave van de beschrijvende gedeelten *) van de „Toortse" gewenscht moet worden geacht, waar eene nieuwe uitgave van het geheele werk in geen jaren aan de orde kan komen; het was mede van oordeel dat eene uitgave van de „Schiffarten", ofschoon inde Hoogduitsehe taalgeschreven, binnen de bij de Statuten gestelde grenzen valt, waar deze beoogen: de uitgave in het oorspronkelijke van zeldzame of onuitgegeven Nederlandsche reizen en landbeschrijvingen (Art. 2). Terwijl Pieter de Marees (1602, herdruk L. V. 1912) vooral de Goudkust uitvoerig heeft beschreven, leert men uit deze werken bovendien de gesteldheid van de Noordelijker en Westelijker gelegen gedeelten van OpperGuinee en van de Kusten van Neder-Guinee kennen, over welke laatste De Marees in het geheel niets had mede te deelen. De drie werken gezamenlijk vertegenwoordigen het beste wat, uit Nederlandsche bronnen, over Opperen Neder-Guinee valt te publiceeren, gereke?id van de dagen waarop de eerste vaarten werden ondernomen, tot de stichting der West Indische Compagnie die de Bezitting ter Kuste overnam van den Staat en den handel aan zich trok. Het oudste en tevens boeiendste tijdvak is met deze uitgave afgesloten. 1) Teneinde den eigenlijken opzet van Ruiters' werk niet tekort te doen, zijn ook de beschrijvende gedeelten die over Brazilië handelen opgenomen, hoewel de herdruk feitelijk ondernomen is met het oog op de gedeelten die Afrika betreffen. INLEIDING. Dierick Ruiters en de „Toortse". Dierick Ruiters >) heeft tot de zeldzame zeelieden behoord die de pen met gelijke vaardigheid hanteerden als stuurrad, laadboom, rapier of musket. Zijn naam, als krijgsman, is door Joannes de Laet voor den nakomeling bewaard 2); zelfheeft hij gezorgd voor zijn naam als wetenschappelijk zeevarende, tevens „liefhebber der Astronomie" 3) of „der Matematica" 4). Hij deed dat op de goede manier: ruime theoretische ontwikkeling stelde hem in staat tot het te boek stellen zijner ondervindingen ten bate van anderen. Zoo trad hij als voorlichter van den zeevarenden man op, door de uitgave zijner „Toortse" (1623); zoo stelde hij zich op onderwijzend standpunt in het laatste hoofdstuk van dat werk, evenals in een later geschrift „de platte ofte Pleyn-Schael verclaert" (1631); als kartograaf deed hij zich kennen uit kaarten en plans van door hem bezochte reeden en havenplaatsen. Enkele exemplaren daarvan sieren nog heden de verzamelingen van het Algemeen Rijks-Archief s). Zijn levensloop moet gedeeltelijk worden opgemaakt uit het weinige dat hij zelf daaromtrent heef t medegedeeld. Jong schijnt hij naar zee te zijn 1) Uc heb deze spelling gekozen uit de vele voorkomende varianten, als Dierick Ruijters, Dierick Ruyter, Dirck de Ruyter, enz., omdat hij in de „Toortse" zijn opdracht aan Prins Maurits op die wijze onderteekend heeft, en omdat hij ook als Dierick Ruiters voorkomt in het privilegie van genoemd werk. a) Ioannes de Laet: Historie ofte Iaerlijck Verhael van de verrichtinghen der geoctr. West-Indische Compagnie, Leiden, Elzevier, 1644, p. 15, 207 vlg. 3) Titelprent „Toortse". 4) Titelblad „Pleynschaei". 5) Eiland St. Margarita, Stadt Parnambuco, Baya de todos los Sanctos (met aant.), Riviere genaemd Rio Janeiro (met verklaring), Stadt Baldiva 1607 (met aant.), resp. nummers 580,7x0,717,7ao en 736 van den Inventaris. XIV gegaan; zoo leest men in een aan de „Pleynschael" voorafgaand klinkdicht: „Alsoo doet Ruyter oock, {die op Neptwii waghen Van jonckx op reed totdaer de Sonne schuylen gaet: En nu vermoeyt hem rust) comt andre noch te boet, Met zijn trouw onderwijs, en leert de Jagers Jaghen." Oud voelde hij zich toen hij die poëzie liet afdrukken: „ Wanneer tEdelgemoet, in zijn gedaeghde dagen, Hem eer lijck ruste vint, en 't uyt trecken ver laet, Hoe lief hem sulcx oytwas,..." Iets naders omtrent zijn leeftijd is daaruit niet af te leiden, maar de „Toortse" is daar, om te bewijzen dat hij (lang vóór 1623) zeewater had geproefd, en niet weinig ook. Van den Senegal tot omstreeks S. Paulo de Loanda waren de kusten van het Zwarte Werelddeel hem welbekend, die van Brazilië kende hij weinig minder goed, West-Indië had hij bezocht. Met groote mate van waarschijnlijkheid mag men aannemen dat de wateren van Opper- en Neder-Guinee vóór 1612 door hem zijn bevaren; na dat jaar niet meer. Immers hij begaat den (vrij ernstigen) misslag, bij de beschrijving der Goudkust, geen gewag te maken van het bestaan van een Nederlandsen Fort „Nassau" te Mouree, in bovenvermeld jaar op last van de Generaliteit gesticht. De uitvoerige aanteekeningen omtrent WestAfrika zijn dus, naar alle waarschijnlijkheid, van véél ouderen datum (vóór 1612) dan de „Toortse" zelf (1623), zóó oud, dat eene reeds vroeger door mij geuite gissing, als zoude de beroemde „Beschryvinghe vandeghelegentheydtetidemaniere van de groote stadt Benin, beschreven door D.R." (1602), van de hand van Dierick Ruiters zijn 1), in deze opmerking steun vindt. Zijn namelijk de Afrikaansche ervaringen, die in de „Toortse" zijn uitgewerkt, vóór 1612 opgedaan, dan kunnen zij ook wel, voor een gedeelte, ouder zijn dan 1602, het jaar waarin de beschrijving van Benin het licht zag.' 5 <2 Van de Afrika-vaart heeft Ruiters zich in die op Brazilië begeven. Merkwaardig! De vaart op Guinee, voor zoover zij door Nederlanders werd gedreven, ontstond vermoedelijk uit eene nog oudere, die zij, uit Portugeesche havens, op Brazilië onderhielden »). Dan volgt eene periode waarin 1) Verg. P. de Marees, Beschr. v/h. Gout Koninckrijck van Gunea (160a); uitgave der Linschoten- Vereeniging, 191a, p. 33a vlg.; zie ook Inleiding tot dat werk p. XXV. 3) De Jonge, „Opkomst", I p. 35, verg. ook De Marees, als voren, p. L V vlg. XV de Guineesche handel, door overmaat van concurrentie, eenigszins begint te kwijnen 1); hier is een bedienaar van dien handel aan het woord die, hoe grondig ook met de vaart bekend, zijn voordeel weder gaat zoeken aan de van ouds bezochte overzijde van den Oceaan. Hij behoort tot de actieve verkenners die het ontstaan van eene West-Indische Compagnie helpen mogelijk maken. Eenmaal tot stand gekomen, werpt die Maatschappij zich met haar volle kracht op Brazilië, om vandaar de Afrikaansche markten opnieuw te veroveren en een tijd lang te beheerschen (inneming S. Jorge da Mina in 1637, S. Paulo deLoanda in 1641). In Ruiters' „Toortse" voelt men den tijd aankomen, waarin een Nederlandsch Zuid-Amerika (zij het niet voor langen duur) het Nederlandsch Guinee zal gaan overvleugelen. Dit iade eigenlijke beteekenis van de verschijning der „Toortse", die twee werelden omvat, als behoorden zij reeds bij elkaar; het werelddeel waaraan de naaste toekomst schijnt te behooren (Brazilië) gaat vooraan. In de vaart op Brazilië deed Ruiters, als zoovele anderen, de ervaring op: „wie kennis verzamelt, verzamelt smart". Hij was in 1617 in ZuidAmerika, onder anderen te Sergippe (p. 54); hij woonde de invoering der Inquisitie in Brazilië bij (p. 136). Omstreeks het genoemde jaar, misschien nog wel wat eerder, werd hij gevangen genomen in de Angra dos Reys«) (p. 86), en vandaar overgebracht naar Rio Janeiro, waar hij in 1618 was. Na eenigen tijd te Rio te zijn aangehouden, werd hij naar Pernambuco vervoerd; hij had op die reis een goede gelegenheid om de vaart tusschen de gevreesde Abrolhos klippen te leeren kennen (p. 67). Waarschijnlijk zal, op dien overtocht, de reede van S. Salvador (Allerheiligenbaai) zijn aangeloopen; hij is daar in 1618 althans geweest (p. 5). Hij zag daar kans om de toegangen tot de stad en hare zwakke punten op te nemen (p. 58), een plaatselijke kennis die hem in later jaren uitnemend te pas zou komen. Niet altijd was de Portugeesche gevangenschap zwaar, maar zij had toch dertig maanden geduurd, toen hij «miraculeuslijck" ontkwam. In zijn „Voor-Reden" doet hij een korte mededeeling omtrent den staat waarin hij gehouden werd. Tegen het einde van het Twaalfjarig Bestand is Ruiten in Zeeland terug gekomen. Dit blijkt niet alleen uit het verschijnen der „Toortse" (in 1623) maar ook uit eene aanteekening in een Extract Res. Staten Generaal van 23 Augustus 1619, waarbij aan Dierck Ruyter „schipper op Mid- 1) De Marees, als voren, p. LXV. a) Ongeveer 100 K.M. beWesten Rio Janeiro. XVI delburch" vergunning wordt verleend om, onder zeker voorbehoud, naar West-Indië uit te rosten i). Of hij werkelijk van die vergunning heeft gebruik gemaakt, is mij niet gebleken; zeker is echter dat hij dén tijd heeft weten te vinden om zijn Afrikaansche aanteekeningen te bewerken en daaraan toe te voegen al wat hem, uit Brazilië en West-Indië, was overgebleven. Veel daarvan was wellicht door de gevangenschap verloren gegaan, maar hij had in die periode ook veel nieuws geleerd; bet ontbrekende kon altijd nog door gesprekken met derden, of uit het geheugen, worden aangevuld. Zooals ik nader hoop aan te toonen, is de „Toortse", voor een groot gedeelte, een werk van autopsie, voor het overig gedeelte heeft Ruiters een uitgebreid maar verstandig gebruik gemaakt van de werken van één Portugeesch auteur, namelijk: Manuel de Figueiredo »), dien hij ook eenmaal noemt (bij de beschrijving van den Rio de la Piata, p. 118). Het was in 1623 ook niet meer noodig dat men, als in de dagen van Jan Huyghen van Linschoten, uitsluitend op de wieken van Portugeezen dreef; de Hollandsche en Zeeuwsche schippers waren reeds rijk aan eigen ervaring, er werd slechts gewacht op de lieden die, als Ruiters, bekwaam genoeg waren om hun ondervindingen in een, ook voor anderen, bruikbaren vorm mede te deelen. Dat hij zijn stof behandelde in aansluiting bij de bestaande werken van een bekwaam Portugees, kan men hem alleen ten goede houden. Of hij zich den tijd heeft gegund om de verschijning van zijn werk af te wachten, is niet volkomen zeker. Gloeiende van ijver voor ondernemingen als die der West-Indische Compagnie (verg. p. 136), sloot hij zich uit volle overtuiging bij haar aan. Zoo vindt men hem in Mei 1624 weder op de Braziliaansche kusten, thans in de vloot die, onder Wouter Willekens en Piet Hein, de stad S. Salvador aan de Allerheiligenbaai gaat veroveren 3). Bij de gevechten om de stad, leidt hij een gewapenden troep binnen de veste; zijn vroeger verkregen plaatselijke kennis kwam hem nu te stade. Lang kan dit verblijf in Zuid-Amerika niet geduurd hebben. Eene resolutie van de Kamer van Zeeland der W. I. C. dd. 12 Nov. 1637 vermeldt: „Diric de Ruiter staet binnen vragende oft volc aennemen soude, is goetgevonden dat hi volc sal begunnen (te) vergaderen" 4). Men mag dus aannemen dat hij lich in dat jaar weder met eene uitrusting voor de W. I. C. 1) Verg. Navorscher, V, p. 383. s) Deze was „cosmographo m*r" sedert 15 Jali 1608. Zie Sousa Viterbo L p. 115. Zijn geboorte- en sterfjaren zijn onbekend. Zie voorts p. XDC, noot. 3) Zie De Laet, „Historie" p. 15. 4) Medegedeeld door Dr. F. C. Wieder. XVII bezig hield. Hij bleef haar nog eenigen tijd dienen, hij klom hooger in haren dienst. Nog in 1630 wordt van hem gewaagd, maar nu als Commandeur. Uit Pernambuco werd hij toen met een smaldeel naar de Antillen gezonden *), om zich daar onder de vlag te begeven van Adriaen Jans Pater; het geviel dat hij niet bij diens vloot, maar bij de scheepsmacht van Pieter Adriaensz. Ita werd opgenomen. Ofschoon de verrichtingen van die armada niet zonder belang zijn, worden de resultaten het best gekend uit de woorden van De Laet: „jaghen veel, doch vanghen weynich". Ita keerde in September 1630 met het gros zijner schepen naar het vaderland terug*); een eskader onder Booneter werd in de West-Indische wateren achter gelaten. Vermoedelijk is Ruiters met den Admiraal huiswaarts gekeerd, want, in 1631, verscheen het reeds vermelde werkje van zijne hand, genaamd: „de platte ofte Pleyn-Schael verclaert" 3). Blijkens een klinkdicht dat aan het werk voorafgaat, had bij zich toen te Middelburg neder gezet met het voornemen zijn verder leven binnengaats te slijten. Het woord ,pleinschaal" zal men in Nederlandsche woordenboeken vergeefs zoeken; nog heden ten dage wordt het, vooral bij de koopvaardij, gebruikt om er een „parallelliniaal" mede aan te duiden (Eng. plain scale). Ruiters verstond er iets anders onder, namelijk: een platte rekenlinital die aan beide zijden van verdeelingen was voorzien, waarvan men zich kon bedienen om, met behulp van passer, potlood en papier, vraagstukken van koers- en verheidsrekening te behandelen, die men tegenwoordig (en ook in Ruiters' tijd) liever door middel van Tafels oplost. Het boekje is helder geschreven, goed gedrukt en bevat, aan het slot, nog eenige gegevens omtrent het construeeren van zonnewijzers. Bijzondere waarde heeft het echter in geen enkel opzicht. 1) Verg. De Laet, „Historie" p. 307 vlg. 3) Verg. De Laet, „Historie" p. 315. 3) De titel in zijn geheel luidt: „De platte ofte Pleyn-Schael verclaert. Waer in aengewesen weit, hoemen alle Sphaerische Rekeninghen ende questien (soo veel tot het gebruyck der Zee-vaert noodich is) seer licht, door den Passer, op den Circkel, sal connen uyt-wercken, door Dierick Ruyter, lief-hebber der Matematica, woonende tot Middelburgh in Zeelandt. Tot Middelburgh, gedruct voor Dierick Ruyter, wonende inde Bellinck-strate". Het privilegie is gedagteekend ai Maart 163»; de opdracht 34 April 1631. (Ex. Leidsche Bibliotheek). Dat deze Ruyter identiek is met den schrijver der Toortse, blijkt uit het voorafgaand klinkdicht, alwaar: Zijn Toorts in Zeelicht claer op d' onghebaende baen. Van plaets tot plaets, en cust, West Jndien te doen ae». De cortste weck hy wijst, op d' Asuerige velden. II XVIII Anders de „Toortse", een merkwaardig, deugdelijk, en thans zéér zeldzaam geworden boek, waarvan ik ook slechts twee exemplaren ken: één uit de Provinciale Bibliotheek van Zeeland, één uit Wolflenbüttel. Afgaande op den titel, die toch met overleg is gekozen, zou men wellicht denken dat uitsluitend zeilaanwijzingen worden gegeven, doch niets is minder juist. Het werk bevat beschrijvende gedeelten naast zeilaanwijzingen, die elkander aan aanschouwelijkheid niets toegeven. De beschrijvende gedeeltenonderscheiden zich dikwijls door groote vastheid van uitbeelding, de zeilaanwijzingen zijn in glasheldere zeemanstaal opgesteld. Hoe het dan komt dat dit fraaie werk zoo volstrekt is vergeten ? Het antwoord is niet moeilijk te geven: twee jaren na de „Toortse" (in 1625) verscheen (te Leiden bij Elzevier) de eerste druk van de „Nieuwe Wereldt ofte Beschrijyinghe van West-Indien" door Joannes de Laet. Dat was een werk van veel wijdere strekking dan het bescheiden, alleen voor zeevarenden gedachte boek van Dierick Ruiters, en het beste wat deze gegeven had: namelijk zijn overzicht van de Zuid-Amerikaansche Kusten, tusschen Montevideo en Pernambuco, werd door De Laet overgenomen 1). Wèl waakte het aan Ruiters verleend privilegie tegen afdruk, nadruk en uittreksel, maar waarom zou hij zich met een bij de Compagnie zoo hoogst invloedrijk man, als De Laet was, niet hebben verstaan ? Het komt mij verre van onaannemelijk voor dat de platen, die Ruiters reeds voor een tweede uitgave in gereedheid had gebracht a), door De Laet zijn aangekocht of overgenomen voor zijn (in 1636 verschenen) Jaerlijck Verbad". Hoe dit zij, de „Toortse" maakte ruimte voor een werk op ruimer leest geschoeid, dat aan hooger eischen voldoende, aftrek vond bij een groot publiek, terwijl alleen de eenvoudige varensman zich van Ruiters zal zijn blijven bedienen — in 1648 althans kon nog een herdruk verschijnen 3). Waar de boeken blijven, die zoo goed als uitsluitend op schepen worden gebruikt, kan men zich gemakkelijk voorstellen; te verwonderen is het niet dat zij in geringen getale tot ons zijn overgekomen. Wie boeken verzamelde doorzag niet wat er aan zulke lectuur te waardeeren viel; wie de lectuur kon waardeeren, was niet van de noodzakelijkheid doordrongen om haar voor het nageslacht te bewaren. 1) Boek XII, Cap. 14 en Boek XIV, Cap. 15 zijn (paar De Laet's eigen opgave) uit de Toortse getrokken. Te zamen geven zij de kust van Montevideo tot Pernambuco. 2) Verg. „Toortse", Opdracht aan Prins Maurits. 3) Zie bibliographie. XIX Over de bronnen die Ruiters gebruikte, zou men kort kunnen zijn; hijzelf noemt.slechts (p. 118) de geschriften van Manuel de Figueiredo, die ook weer van nog oudere Portugeesche (en Spaansche) bronnen gebruik heeft gemaakt i). De Laet daarentegen verwijst (in het voorwerk van de „Nieuwe Wereldt") naar Antonio de Herrera, Joseph de Acosta, Martin del Barco, Ramusio, Lopez de Gomara, Jean de Léry en naar tal van auteurs van mindere beteekenis. Diezelfde werken waren natuurlijk aan Figueiredo (een Cosmographo mór!) ook bekend; indirect vindt men ze dus bij Ruiters wel terug, maar De Laet klom weder tot die oorspronkelijker geschriften op, waardoor zijn arbeid zekeren wetenschappelijken stempel heeft verkregen dien de „Toortse" mist. De Laet behoefde zijn schrijftafel niet te verlaten om, in menig opzicht, Ruiters (en Figueiredo) voorbij te kunnen streven; hij kon alle gedrukte bronnen op zijn gemak raadplegen en beschikte daarenboven over de journalen en rapporten van de gezagvoerders der W. I. C.; al wat hij behoefde was tijd om zijne gegevens, naar den eisch, in ééne bedding te leiden. Ruiters kan, in een drukke zeemanscarrière, dien tijd nooit gehad hebben. Men moet hem reeds als groote verdienste aanrekenen, dat hij zijn eigen aanteekeningen bijhield en uitwerkte, al wist hij zich niet geheel los te maken van het werk dat een wetenschappelijk Portugees vóór hem het licht had doen zien? Eigenlijk moet men den auteur daarvoor dank weten; zijn „Toortse"heeft daardoor ongetwijfeld aan stelselmatigheid en duidelijkheid gewonnen. Trouwens, hij volgde tot op zekere hoogte het klassiek geworden voorbeeld, gegeven door eenen Jan Huyghen, die zijn roem grootendeels (en terecht I) dankt i) «. Roteiro e navegacao das Indias occidentaes, ilhas Antillas e mar Oceano Occidental, oom suos derrotas, sondas, fundos e conhecencas por Pedro Craesbeeck, 1609,4°. b. Hydrographia, Exame de pilotos, no qual se contêm as regras qne todo piloto deve guardar em suas navegaeöes, assi no sol, variacao d' agulha, como no cartear, com algumas regras da navegacao de Leste, Oeste, com mais o aureo numero, epactas, marés e altura da estrella polar. Com os roteiros de Portugal para o Brasil, Rio da Prata, Guiné, S. Thomé, Angola e Indias de Portugal e Castella. Lisboa por Vincente Alvares, 1614,40 (Sommige ex. van die uitgave zijn verschenen bij J oao Dias en Sebastiao de Gois). . c. Titel als sub b, uitgever Vincente Alvares, jaar van uitgave 1635. Een exemplaar van deze uitgave berust op de Leidsche Bibliotheek (en ook in de Bibliothèque Nationale te Parijs); deze was de eenige die ik kon raadplegen. De oudere uitgaven zijn zoomin in Nederland als op de Bibl. Nat. te vinden. De uitgave van 1635 is iets uitgebreider dan die van 1614. Verg. Diccionario bibliographico Portuguez. Estudos de Innocencio Francisca da Silva applicaveis a Portugal e ao Brasil. Tomo quinto. Lisboa na imprensa nacional, 1860. Van de uitgave 1614 bestaat een Fransche bewerking door Le Bon. XX aan het oordeelkundig verzamelen, openbaar maken en commentarieeren van Portugeesche gegevens. Ruiters volgde Figueiredo niet slaafs na. De proef daarop is gemakkelijk te maken. De Laet namelijk gebruikte, voor de eerste editie van de „Nieuwe Wereldt", de „Toortse" als bron voor dat gedeeltederZuid-Amerikaansche kust, dat ach uitstrekt van Montevideo tot Pernambuco. In de tweede uitgave, verschenen in 1630 (die de eerste aan rijkdom verre overtreft), gaat hij naar een ander stelsel te werk: hij blijft Ruiters aanhalen, maar stelt Figueiredo's aanwijzingen naast en tegenover die van den Zeeuw, met het kennelijk doel zoodoende den lezer opmerkzaam te maken op de verschillen. Alle verdenking van naschrijverij, voor zoover die op Ruiters zou kunnen rusten, is daarmede, althans voor dit kustgedeelte, kort en goed afgewezen. Of Ruiters voor de Wilde Kust, voor West-Indië, voor Terra Nova, behalve op Figueiredo, ook nog op andere Portugeesche (en Spaansche) auteurs steunt, is mij niet met zekerheid gebleken; het komt mij onwaarschijnlijk- voor. Het is moeilijk dat uit te maken, want goede Spaansche bronnen waren niet zoo uiterst schaarsch. De Spanjaarden waren vanouds iets minder geheimzinnig geweest omtrent hun koloniaal bezit, dan de Portugeezen gaandeweg geworden waren '), zij konden zich verbeelden dat het er voor henzei ven minder op aankwam, want op groote schaal koloniseerende, konden zij in hun overzeesche bezittingen ten allen tijde op een weerbaar Europeesch element rekenen; binnen Europa reikte de arm van hunnen monarch nog heel wat verder dan die der Koningen die tot 1580 over Portugal regeerden. Omstreeks dat noodlottig jaar werden de Portugeezen mede zorgeloozer »). Een groot gedeelte der „Toortse" is aan Afrika gewijd. Het is een belangrijk gedeelte. Wat de zeilaanwijzingen betreft, sluit Ruiters zich hier ongetwijfeld bij Figueiredo aan; het beschrijvend gedeelte is zoo goed als geheel oorspronkelijk werk. Enkele gegevens, die Figueiredo tusscherf%ijn zeilaanwijzingen door heeft vermeld, zijn door Ruiters naar zijn beschrijvend gedeelte overgebracht, maar zij zijn niet talrijk. Ruiters steunt niet op Pieter de Marees (1603). Terwijl deze laatste feitelijk „grepen" moest doen (Kaap Verd, Greinkust, Goudkust, Benin, Gabon) is Ruiters volledig: zijn beschrijving begint bij Kaap Blanco en gaat, zonder noemenswaard hiaat, tot de Congo-rivier door; de zeilaanwijzingen gaan tot voorbij S. Paulo de 1) Verg. A, p. xlv/xlvi. a) Namen als: Jan Huyghen van Linschoten, Jolink, De Houtman, bewijzen dit voldoende. XXI Loanda. De geheele kennis die de Nederlandsche zeevaarders, in het eerste decenninm der 17de eeuw, van de Kusten van Opper-en Neder-Guinee bezaten, is hier samengevat; maar een Portugeesch cosmograaf is nog steeds de leermeester. Ook die „Cosmographo mor" maakte'zich de ervaringen van ouderen, van geslacht op geslacht, ten nutte. Er doet zich het merkwaardig verschijnsel voor dat zinsneden die bij Ruiters voorkomen, aan Figueiredo ontleend, weer rechtstreeks stammen uit het handschrift van den onvolprezen Pacheco Pereira, wiens werk in 1510 wel voltooid zal zijn geweest, maar eerst na bijna vier eeuwen (1892) door den druk werd openbaar gemaakt. Figueiredo moet dat geschrift gekend hebben! In Portugal is daarop, zoover mij bekend, de aandacht nog niet gevallen. Men zie p. 314 en 318. Dat Ruiters een „verbeterde en veel vermeerderde*'uitgave (inde goede beteekenis van het woord) van Figueiredo's werken leverde, wordt uit den toon der beschrijvende gedeelten, die thans weer worden afgedrukt, nader duidelijk. Dat hij niet placht na te schrijven, maar ook de zeilaanwijzingen naar eigen overtuiging durfde retoucheeren, is, uit de wijze waarop De Laet zijn gegevens aanvaard heeft, voldoende klaar. Het is niet noodig bladzijde voor bladzijde na te gaan waai1 Ruiters aanvult, wijzigt, of vertaalt, want men kan zich, door cijfers, gemakkelijk eene voorstelling vormen van zijn meerdere uitgebreidheid, die vooral juist aan de beschrijvende gedeelten te danken is. Vergelijkt men de „Toortse" met de in 1625 verschenen uitgave van de „Roteiros de Portugal para o Brasil, Rio da Prata, Guiné, S. Thomé, Angola e Indias de Portugal e Castella" »), dan blijkt dat de pagina der „Toortse" gemiddeld een grooter aantal (250) letters bevat dan die der Roteiros. De verschillende onderdeden beslaan het hieronder opgegeven aantal bladzijden: bij Figueiredo . bij Ruiters Roteiro do Brasil 25 p. Van Brasilien 142 p. Roteiro de Angola (cum annexis) 8p. Van Angola (ca.) 32 p. Roteiro de Grriné (ca.) 41 P- Van Guinea (ca.) 111 p. Roteiro de Terra Nova 6p. Van Terra Nova 6p. Roteiro da Costa de Espanha 6 p. geen Roteiro das Indias 36 p. Van West Indien 123 p. Roteiro da pescaria na Costa de 4 p. geen Berberis. 1) Deze uitgave is vollediger en Iets uitvoeriger dan die van 1614. Verg. p. XIX, noot. xxii Het zijn die beschrijvende gedeelten die ons, behalve de bijzonderheden van plaatselijken aard die zij leeren, menigen kijk geven op het leven der Portugeezen aan boord en aan den wal, op hunne gewoonten, bandelsbetrekkingen, industrieën. Voor Portugeezen waren die bijzonderheden onbelangrijk; Ruiters' Nederlandsche tijdgenooten zullen hem daarentegen dank geweten hebben voor zijne mededeelingen dienaangaande. Zijne beschrijving van de in Brazilië voorkomende gedierten zou de tegenwoordige lezer wellicht liever gemist hebben, maar Ruiters stond in zijn geloof aan gedrochtelijkheden niet boven het niveau van zijn tijd. Zoo heb ik gemeend ook dat gedeelte, als kenmerk van dien tijd, toch te moeten opnemen. Hetgeen ik verder overnam is, zonder twijfel, grootendeels aan Ruiters' eigen waarneming ontleend, met ééne uitzondering: de door de West-Indiën leidende scheepvaartrouten dier dagen. Wel steunt dit gedeelte weder op Figueiredo, maar het heeft, naar mij voorkomt, in onze literatuur zijn gelijke niet wat begrijpelijkheid en aanschouwelijkheid betreft. Straks, als het Kanaal door de Landengte van Panama voor de groote scheepvaart zal zijn opengesteld, zal men misschien juist weer waarde gaan hechten aan nadere bekendheid met de vroegere verkeerswegen. Om ten slotte te doen zien hoe rijk de „Toortse" is, volge hier een eenigszins systematisch bewerkte inhoudsopgave. Inhoud der „Toortse". Titelplaat. Titel. Privilegie. Opdracht. Voorrede. Sonnetten. Eerste gedeelte : Zuid-Amerika Boek I: Van Bresili Meridionalis. (8°—240 Z.Br.). pag Afdg. 1. Beschrijvinghe van Bresili Meridionalis in America. . 1 Afdg. a. Beschrijving, dienende tot waerschouwinge om aan de Cust van Bresili Meridionalis te comen 35 Afdg. 3. Om in Parnambuco te seylen . ,« Afdg. 4. Beschrijvinghe van de Zee-Cust tusschen Parnambuco ende de Baya de todos los sanctos 45 Afdg. 5. Beschrijvinghe van de Zee-Cust tusschen Baya de todos los sanctos ende Rió de Ianeiro 60 xxiii P»g- Afdg. 6. Beschrijvinghe van de zee-cust tusschen Rio de Ianeiro ende S. Vincento 86 Boek II: Van de Custen van Parnapiacaba in Cananea, Parnapiacaba in Parnagua, Patoa en Garae-Gaves (230 Z.Br.—35° Z.Br.). Afdg. 1. Beschrijvinghe van de zee-cust Parnapiacaba in Cananea (240 Z.Br.—260 Z.Br.) 93 Afdg. 2. Beschrijvinghe van de zee-cust Parnapiacaba in Parna- gua (260 Z.Br.—280 Z.Br.) 97 Afdg. 3. Beschrijvinghe van de zee-cust van Patoa (280 Z.Br.— 3S°Z-Br.) 100 Afdg. 4. Beschrijvinghe van Rio de la Plata 107 Afdg. 5. Hoe men Rio de la Plata sal op seylen ...... 114 Boek III: Van Wilt ofte Noort Bresilien (8° Z.Br. tot Riv. S. Jan of Amazone-rivier). Afdg. 1. Beschrijvinghe van de Zee-Cust van Brasilien Septen- trionalis 123 Boek IV: Van Bresilien. Afdg. 1. Van Brasilien 136 Afdg. 2. NegotieninBrasilienonderdePortugijsen,sovanCoop- lieden, Suycker-zieders, ende Boeren 137 Tweede gedeelte : Midden-Amerika. Boek : Van West-Indien. Afdg. 1. Van den grooten Golf Occidentalis, eer tij ts de Nieuwe Weerelt, ende nu West-Indien ghenaemt . . . .143 Afdg. 2. Beschrijvinghe van den wegh om uyt t' Neerlant te seylen op alle plaetsen in West-Indien gheleghen . .164 Afdg. 3. Beschrijvinghe om uyt Neerlant te seylen, naer de Cust Nueve Granada in West-Indien ....... 208 Afdg. 4. Beschrijvinge van den wegh ende passagie naer de Honduras 336 Derde gedeelte : Afrika. Boek : Van Guinea, Mina ende Angola. Afdg. 1. Beschrijvinghe van de Cust van Guinea ende Angola . 266 Afdg. 2. Beschrijvinghe van de Cust Guinea ende Angola (zeil- aanw.) 330 XXIV Pag- Afdg. 3. Beschrijvinghe, hoemen de Cust van Angola, uyt Neerlandt comende sal beseylen 398 Afdg. 4. Beschrijvinghe hoe de Cust van Angola op verscheyden Pools hooghten vertoont 403 Vierde gedeelte : Noord-Amerika. Boek: Van Terra Nova. Afdg. Een corte beschrijvinghe van Terra Nova 409 Aanhangsel. Cort onderrecht [der theoretische zeevaartkunde] . . . . .416 Register 453 Breedtetafel • 457 Errata 462 Brun en de „Schiffarten." Het Reisverhaal van Samuel Brun is oorspronkelijk werk van een bescheiden man. Bij eerste inzage maakt het zelfs geen bijzonder gunstigen indruk, ofschoon de persoon die het opstelde al spoedig voor zich inneemt. Als auteur is hij echter wel eens duister, zijn spelling van eigennamen is soms raadselachtigzijne mededeelingen hebben dikwijls toelichting noodig, maar de verklaring is toch gewoonlijk te vinden en (ongedachte verdienste) de berichten blijken controle te kunnen verdragen 1 Zelfs data zijn herhaaldelijk, met behulp van binnen- of buitenlandsche gegevens, te fixeeren en worden dan kloppend bevonden. Daar staat tegenover dat het werk iets van die vastheid van uitbeelding mist, waardoor de Nederlandsche reisliteratuur der 17de eeuw zich gewoonlijk kenmerkt; groote levendigheid van verhaaltrant maakt weer veel goed. Brun gaf zich ook niet uit voor meer dan waarvoor hij was „scheep" gekomen, namelijk voor chirurg, en wel voor1 één uit de velen die, hun vak als een „Handwerck" beschouwende, zichzelf „Barbier" noemden. Zorgvuldig 1) Hij was niet ter plaatse toen zijn werk werd afgedrukt; vandaar eigenaardige fouten. Aan het slot van het boek (p. 132) leest men: N.B. Weil der Author abwesend, seind etliche wörter in den Colum tituln versetzt, aber leichflich zu verbesseren: Alsz fol. a. Indianisch, lisz Canarisch, &c. fol. 90. Holand, lisz Seeland. fol. 12. Schützen hauptman, lisz Schiffshauptman, &c. Verg. overigens den tekst. XXV wachtte bij zich, toen hij in zijn geboorteland teruggekeerd zijn reisherinneringen boekstaafde, van allen schijn, alsof hij voornamer rol voor zich opeischte dan hem, in zijn bescheiden positie, vanzelfwas toegekend of eigenlijk: hij zweeg zooveel mogelijk over eigen verrichtingen. Op hem heeft het verwijt: „a beau mentir qui vient de loin" geen vat. Hij verhaalde uitsluitend wat hem, in Nederlandschen dienst, was wedervaren, of wat hij had bijgewoond en opgemerkt. Gebrek aan grondige bekendheid met de omgangstaal heeft hem, al verhalende, wel eens een snooden trek gespeeld. Het bijbelwoord: «vele laatsten zullen de eersten zijn" werd reeds aan dezen besGheidene vervuld. Een Duitscher •) poogde hem voor Duitschland op te eischen; hij verhief den Helvetiër die zichzelf als „vort Baselauszdem Schweitzerland bürtig" voorstelde 3), die zich in een sterk zwitsersch getinte taal placht te uiten, die alleen van „Uns Teutschen" sprak wanneer hij zich één gevoelde met de zich „Duytsen" of „Dietsen" noemende Hollanders (the Dutch), tot „den er sten Deutschen, der miteinem wissenschaftlichen Reisebericht über Afrika in die Öffentlichkeit trat' 3). Een ander Duitscher, de beroemde in Engeland gevestigde geograaf E. G. Ravenstein, diende daarop, al spoedig, met de woorden „rather absurd", een korte, scherpe en welverdiende terechtwijzing toe 4). Brun's landgenoot Schinz 5) ging wat minder ver dan Henning, hij noemde Brun'saandeel „anderwissenschaftlichen Erftrsenung Afrika's ein betrachtliches undaller Würdigung wohl werf'. Men kan daar vrede mede hebben, maar de goede Brun zelf zou ook voor deze ophemeling zijner verdiensten zijn terug gedeinsd; aan Wissenschaft deed hij niet, hij was te lichtgeloovig om daaraan te kunnen doen; een onafhankelijk „Forscher" was hij ook niet, daarvoor stond hij niet hoog genoeg boven het niveau van zijn tijd 6). Wie een weten- 1) Dr. G. Henning, uit Oschatz in Saksen, ia ,Verhandl. der Naturforschenden Ges. zu Basel, Band XIII, Heft I, Jahrg. 1901, p. ».'* Het Artikel luidt: „Samuel Braun aus Basel, der erste Deutsche wissenschaftliche Afrikareisende". Zie ook literatuuropgave. a) Zie p. ito. 3) Als voren p. 101. 4) Ravenstein in „The strange Adventures of Andrew Battell", Intr. p. X., zie literatuuropgave. 5) Hans Schinz „Schweizerische Afrika-Reisende und der Anteil der Schweitzer an der Erschlieszung und Erforschung Afrika's überhaupt", Neojahrsblatt herausg. von der Naturf. Ges. zu Zürich, 1904. 6) Lichtgeloovig, waar hij bijvoorbeeld de geschiedenis va* S. Jorge da Mina uit den mond van 130-jarige negers opteekent; bijgeloovig in zijne beschouwing omtrent kometen (p. 82); naTycho Brahé had een „wissenschaftlicher" man daarboven kunnen staan. Te Cape Mount (p. 49/50) is het niet zoo heel zeker of hij niet zelf meent de stem des Boozen werkelijk te hebben vernomen. XXVI schappelijk reiziger aan Afrikaansche stranden in Brun meent te hebben aangetroffen, kan hem ook wel voor den eersten wetenschappelijken (Duitschen?) reiziger aan de kusten der Middellandsche Zee houden, die hij toch ook heeft bevaren, maar hijzelf gaf zich zoo min voor het een als voor het ander uit. Hij zal ook wel beseft hebben dat hij als opmerker en onderzoeker (Forscher?) de mindere was van zijn tijdgenoot Pieter de Marees, die hem althans verre overtrof in het geordend voordragen van opgenomen en verwerkte indrukken; wiens werk hem bekend was, zoodat hij er eenig gebruik van maakte»). Overigens teekende hij onafhankelijk, in volmaakt goeden trouw en vrijwel uitsluitend naar tijdsorde, datgene op wat hem overkwam, of wat hij opmerkte en meende op te merken. Daarvoor valt hem dank te weten. Voor de wijze waarop hij zich van die taak kweet, verdient hij Asher's lofspraak: „the narrative is /uil of interest, its style is so lively that it reads almost like „„The tour of agerman Prinee"" who appears to follow the footsteps ofthis countryman of kis, hut who perhaps would beata loss, ifcalledupon toproduce such Documents ofwellbehaviour as those with which our author concludes his „ Weltgang"" 2). Toch kunnen alleen Nederlanders, onder wier vlag hij voer (een symbool dat hem zoodanig dierbaar was geworden dat hij zijn Nederlandsche getuigschriften onvertaald aan het einde van zijn werk overlegde als het beste wat hij kon toonen), hem het recht doen wedervaren waarop hij, als bescheiden medestrijder in de keurlijke cohort van het Nederlandsch vreemdenlegioen, aanspraak heeft. Zeker kunnen zij, beter dan anderen, hem eeren dooreen nieuwe uitgave van zijne „Nederlandsche zeereizen en landbeschrijvingen'^) al heeft hij die in zijne moedertaal opgesteld, zooals zijn recht was4). Geboorte en overkomst naar Nederland. Den io«> Maart 1580 werd Brun te Basel geboren 5). Van zijne jeugd en jongelingsjaren is niets bekend, maar men moet aannemen dat hij zich op de chirurgie had toegelegd en tot eenig gilde was toegelaten, toen hij, in 1) Henning (p. 78) meent dat B. niet op De Marees steunt en dat is zeker waar, maar „ Anklange" bij diens werk zijn er wèl; zie de aanteekeningen bij den tekst. 2) Asher, Bibliographical Essay on the Collection of Voyages ed. and pub. by Levinus Hulsius, London & Berlin 1839, p. 90. 3) Vergelijk Art 3 der Statuten der Linschoten Vereeniging. 4) Terecht zegt Camus (p. 189): „Si 1'on vouloit donner une notice plus détaillée des relations de Braun, on ferait un récit a peu prés aussi long que les relations mêmes." Maaralleen Nederlanders kunnen zulk een „notice" leveren; er is in het boek zooveel dat specifiek Nederlandsch is, dat de beteekenis daarvan aan buitenlanders ontgaan moet) 5) Henning p. 13. XXVII ióii, den Rijnstroom (op de gebruikelijke wijze) kwam afzakken naar Amsterdam, alwaar hij voorloopig werk wist te vinden bij zekeren Meester, Hercules Fransen genaamd. Daar, in de koopstad aan het Y,vond hij, man die zijn vak verstond, ruimschoots gelegenheid om zijne diensten als scheepsheelmeester aan te bieden en in die hoedanigheid verre reizen mede te maken. Reis I, p. i t/m 30. Brun monstert op het schip „de Meermin" «), Kapitein Joh. Pietersz van Hoorn, bestemd naar Neder-Guinee. Den ien December 1611 vertrekt hij met dien bodem naar Texel, den a8en naar zee. Zonder ongeval bereikt het schip zijne bestemming te Mayumba, een weinig benoorden Loango. Op die plaatsen vertoeft men geruimen tijd, lang genoeg om Brun in de gelegenheid te stellen tot het waarnemen en opteekenen van veel dat hem later meldenswaardig zal voorkomen. De reis wordt voortgezet naar de monding van de Congo-rivier; men brengt daar zeven maanden door. Het schip loopt er éénmaal gevaar van door Portugeezen te worden overrompeld, want van het Twaalfjarig Bestand trekken partijen zich buiten Europa weinig aan. Ook aan de Congo-kust teekent Brun eenige wetenswaardigheden op, maar zij zijn van minder gehalte dan die welke Loango raken; blijkbaar is de gelegenheid om naar den wal te gaan er minder gunstig. Na eene afwezigheid van 33 maanden valt het schip weer te Amsterdam binnen, alwaar Brun, den i3«> October 1613, met een fraai getuigschrift afmonstert. Het belang van dit reisverhaal moet worden afgemeten naar hetgeen de auteur omtrent Loango (en Congo) boekstaaft. Het voornaamste wat men dienaangaande uit dien tijd bezit, is het verhaal der lotgevallen van Andrew Battell, in 1635 door Purchas uitgegeven, maar eerst verstaanbaar geworden sedert Ravenstein (1901) een critische uitgave voor deHakluytSociety bezorgde. Omdat Battell, die in de jaren 1590—ióiodoor de Congostreken zwierf, het land beter kende en uitvoeriger is dan Brun, kunnen zijne berichten dikwijls tot toelichting van diens aanteekeningen dienen. Na Battell moet gewaggemaakt worden van Dierick Ruiters wiens „Toortse der Zee-Vaert" mededeelingen van waarde bevat (1633). Met Ruiters en l) De tekst heeft „Meermann". Bedoeld zal wel zijn „Meermin". Een drukfout behoefthtt echter niet te wezen, daar het woord meermin afgeleid is van een ouder Germaansch meremanni, dat zeewijf beteekende. Zie Verdam: „De werking der bijgedachte in de Taal", Noord en Zuid XXI, 5. XXVIII vóór Brun, zou men nog de „Korte historiael ende Journaelsche Aenteyckeninghe" van Pieter van den Broecke (Jacatraanscher gedachtenis) moeten noemen. Van den Broecke maakte, in de jaren 1604—1612, een viertal reizen naar Loango en hij stelde belangrijke feiten te boek, maar zijn werk verscheen eerst in 1634 in druk '), zoodat, al kan V. d. B. dienen tot toelichting van Brun, deze laatste toch de oudere gedrukte bron van Nederlandschen oorsprong blijft. Reis II, p. 31 t/m 56. Den 31e» Maart 1614 vertrekt Brun, thans in het schip „de Witte Hond", gezagvoerder weder Joh. Pietersz. van Hoorn, uit Texel ophieuw naar Guinee. De reistrek wordt als volgt afgelegd: Ivoorkust, Goudkust, Palmoliekust (Benin), Kaap de Lopo Goncalves, Principe, Greinkust (Cape Mount), Goudkust, huiswaarts. Na eene reis van ruim twee jaren is het schip vóór Paschen 1616 (d. i. vóór den 3en April) in het vaderland terug, met een lading vertegenwoordigende de waarde van 1.000.000 guldens. Dit reisverhaal is vooral belangrijk wegens eenige bijzonderheden die Brun omtrent Benin mededeelt, juist over zaken die door den onbekenden D. R. (1602) 3) en door Dierick Ruiters (1623) in zijn „Toortse der Zee-Vaert" worden verzwegen, ofschoon men mag aannemen dat zij toch met de menschenoffers enz. wel bekend waren. Als eerste berichtgever omtrent feiten en toestanden, die anders voor het eerst door 01 phert Dapper (1668) op gezag van Blomert vermeld zouden worden, heeft Brun hier onmiskenbare waarde. Reis V, p. 113 t/m 132 (chronologisch de derde). Ten einde geen onderwerpen die bij elkaar behooren te scheiden, heeft Brun goedgevonden zijn derde reis in de vijfde plaats te behandelen. In Juni 1616 monstert hij-op het schip „de Oranjeboom", gezagvoerder Hendrik Willemse Buis van Rotterdam. De reis is bestemd naar Italië en Constantinopel, maar het schip vergaat bij Cascaes op de Portugeesche kust; de bemanning wordt meerendeels gered. Als schipbreukeling vertoeft Brun geruimen tijd te Lissabon; zijn vakkennis maakt hem mogelijk, zoo- x) Aan een herdruk daarvan kan eerst worden gedacht wanneer de Indische reizen van V. d. B. daarvoor in aanmerking komen. Zie verder: Lijst van aangehaalde werken. De herdruk die in Begin ende Voortgangh voorkomt bevat een goeden „Inwerp" die niet in het origineel voorkomt 3) Bij Pieter De Marees, zie Literatuuropgave. XXIX dra hij de noodzakelijkheid om te gaan varen weder gevoelt, een schip te vinden, thans „de Gulden Valk" bestemd naar Venetië. Hij monstert daar aan op eene gage van 9 Realen per maand, met de vergunning om voor eigen rekening handel te mogen drijven. Onderweg heeft men eene ontmoeting met zeeroovers, maar het schip komt behouden te Venetië aan, alwaar Brun de ontscheping bijwoont van de Nederlandsche troepen onder Graaf Ernst van Nassau, bestemd tot ondersteuning van de lagunestad. Den 24e» Augustus d. a. v. is hij weder in Nederland terug. Als bijdrage tot onze nog zoo onvolledige kennis van hetgeen er, tijdens het Twaalfjarig Bestand, ter zee alzoo voorviel, heeft dit reisverhaal eenige waarde. Men leert er een zonderlingen tijd uit kennen: Venetië wordt door de Staten tegen Oostenrijk met troepen ondersteund, daarna met eene scheepsmacht onder Melchior van den Kerckhove, Spanjaarden liggen op die vloten te loeren en raken met de Nederlanders slaags; tegen de Algerijnen gaan Spaansche onderdanen en Nederlanders schouder aan schouder in den strijd, maar in Guinee en Brazilië gaan zij elkaar, als het kan, verwoed en met de oude verbittering te lijf. Reis III, p. 57 t/m. 89 (chronologisch de vierde). Brun monstert aan in staatsdienst. Hij vertrekt in September 1617 met het schip „Gelderland" in de vloot van den Generaal Clantius naar Guinee, om daar drie jaren achtereen dienst als geneesheer te bewijzen, op het Fort Nassau (aan de Goudkust), in 1612 door denzelfden Clantius op last van de Generaliteit gesticht. Driejaren neemt hij er den medischen dienst waar, maar hij doet nog iets meer: hij besteedt een gedeelte van zijnen tijd om aanteekeningen omtrent land en volk te verzamelen. Dieaanteekeningen staan, in hoedanigheid en in hoeveelheid, onbetwistbaar lager dan die welke men reeds had van de hand van Pieter de Marees (1602), maar zij werken toch eenigszins aanvullend, vooral daar, waar zij een naderen kijk geven op het beleid der Nederlanders in dit allereerst door hen bezette overzeesch gebied. Die Nederlanders nemen nog al dikwijls (men zon zoo zeggen: teveel) aandeel in de onderlinge twisten der Naturellen, zij schieten met gespleten kogels, zij volgen eene politiek die aan Brun schijnt te mishagen, al heeft hij den goeden smaak van dat niet met ronde woorden uit te spreken. Na volbrachten diensttijd repatrieert hij weder per Gelderland (die transportschip schijnt te zijn geweest). Hij komt in Juli 1690 in Nederland terug, alwaar hij zich voorstelt met een zeer ver- XXX vereerend paspoort, hem door Clantius verleend, naar Zwitserland terug te keeren. Reis IV, p. 90 t/m na (chronologisch de vijfde). De politieke toestand in de Rijnlanden maakt het trekken naar Zwitserland gevaarlijk; zoo besluit Brun nog maar weer een nieuwe zeereis te aanvaarden. Hij monstert den 23» October ióao op het oorlogsschip „Edam" aan, gezagvoerder Thomas Pieterssen. Het schip is bescheiden onder de vlag van den Vice-Admiraal Joachim HendrickszSwartenhondt, bestemd naar de Middellandsche Zee. Het is een merkwaardige tocht, belangrijker doordien Brun ons zijne lotgevallen in extract-journaal vorm te genieten geeft. De reis wordt uitgestrekt tot Iskenderun (Alexandrette); men heeft ontmoetingen met Engelsche vloten, met zeeroovers en Joanniter-ridders, met lieden van allerlei slag, maar, daar het Twaalfjarig Bestand den ien April ióai komt te verstrijken, worden de toestanden gaandeweg hachelijker. Uit een historisch oogpunt heeft deze reis hare waarde, omdat de geschiedschrijving tot dusver zoo goed als geen aandacht gewijd heeft aan die ontwikkelingsperiode van het Nederlandsche zeewezen welke met het Bestand samen valt. Ito vindt deze onderneming van Swartenhondt nergens met eenige uitvoerigheid vermeld; slechts wordt het jaartal genoemd, gewoonlijk in verband met een zeetocht die in het volgende jaar door hem werd ondernomen, die dan in den regel iets minder oppervlakkig wordt besproken. Den 9» Augustus i6ai is Brun met het schip te Falmouth. Spoedig daarna valt men een Nederlandsche haven binnen. Met een paspoort, geteekend 16 September ióai, vertrekt hij naar zijn geboorteland, om zich daar als heelmeester een praktijk te zoeken. Verdere levensb ij zonderheden. Blijkens onderzoekingen van recenten datum heeft Brun zich aanvankelijk te Liesthal in Baselland gevestigd, alwaar hij in 1623 huwde. De betrekkingen tot de stad zijner geboorte verwaarloosde hij niet, want, zoowel in dat jaar als in 1637, droeg bij zorg dat zijne burgerrechten verlengd werden, opdat zij niet zouden verjaren. Reeds in 1634 verscheen te Basel het boekje dat zijne herinneringen bevat, om spoedig in Duitsche herdrukken (de Bry 1635, Hulsius 1626) en Latijnsche vertaling (de Bry 1635) te worden verspreid. In 1628 vestigde hij zich voorgoed te Basel. Hij vond daar groote waardeering, verschillende eereposten werden hem opgedra- XXXI gen. Hij is er in 1648 voorde tweede maal gehuwd. Den 31*0 Juli 1668 overleed hij in de stad die hem had zien geboren worden, in den hoogen ouderdom van 88 jaren »). In den loop van bijna drie eeuwen is het reisgeschrift van Samuel Brun zeldzaam geworden. Camus die de Verzameling Reizen van de Bry beschreef, kende het Baselsche origineel in het geheel niet; Asher, die hetzelfde verrichtte voor de Verzameling Hulsius, heeft van het bestaan daarvan geweten, maar de titel schijnt hem onbekend te zijn geweest»). Ook de herdrukken zijn zeldzaam, de Latijnsche vertaling schijnt nog het meest voor te komen. Het gelukte mij niet in Nederland ook maar één exemplaar te vinden, hetzij origineel, vertaling of herdruk. Zeldzaam is zeker ook de Duitsche herdruk van De Bry; ik heb er eene onder de oogen gehad (uit Jena) die vrijwel gelijkluidend met het origineel is, maar in een veranderde spelling is uitgegeven. Nagenoeg hetzelfde kan gezegd worden van den herdruk van Hulsius. Beide uitgaven bevatten illustraties maar in het origineel komen die niet voor; zij dragen alle kenmerken van aan de fantasie der teekenaars te zijn ontsproten. Wanneer Asher (p. 88) verklaart: nthis is one of the rarest of the whole series of de Br/s Peregrinations", moet men dat aannemen; het verklaart mede hoe Brun's Reisverhaal, in Nederland, (waar men nooit gedoemd is geweest om de handen naar eenen de Bry of eenen Hulsius uit te strekken), eerder dan elders, in zoo volstrekte vergetelheid is geraakt 3). Maar, zoo het geschrift al vergeten was, het heeft toch gewerkt en nagewerkt. Opmerkelijk althans is dat N. van Wassenaer in zijn „Historisch Verhael aller gedenckwaerdige Geschiedenissen, Deel VIII (1634—1625)" heeft goedgevonden een vrij uitvoerig relaas omtrent Neder-Guinee op te nemen. Men herkent daarin Brun niet, maar het geeft den indruk of Wassenaer, wiens voorbericht is gedagteekend 20 Mei 1625, naar aanleiding van de uitgave van B. die hem juist onder oogen kan zijn gekomen, eene leemte heeft willen aanvullen 4). Ruim gebruik heeft Olphert Dapper (1668) van Brun's werk gemaakt; hij vermeldt hem (als Samuel Bruno) onder de geraadpleegde bronnen, citeert 1) Biogr. bijzonderheden, zie: Henning p. 12 vlg. verg., ook Schinz. 2) Eerst na de uitgave van Pieter de Marees, ben ik het op het spoor gekomen. 3) Ook Mr. de Jonge heeft het bij de samenstelling van zijnen „Oorsprong" niet geraadpleegd. 4) Hij noemt een zijner zegslieden: Joost Gerritsz Lijnbaen, die voor de H.H. Hinlopen, Blommert, Veenhuysen en van der Venne, 13 jaren aan de Kust was geweest. XXXII hem enkele malen in den tekst, en verwerkt hem zooveel hij kan. Zoo is Brun's werk ten slotte toch in een wijdvermaard Nederlandsch boek opgenomen ; langs dien weg heeft het zeker grooteren invloed geoefend dan onder den naam van den auteur zelf het geval was. Dit is tevens eene aanwijzing om voorzichtig met Dapper om te gaan wanneer men hem ter toelichting van Brun zou willen aanwenden Hadde Brun in onzen tijd geleefd, hij zou tot de personen behoord hebben die zich „medicus vóór alles" gevoelen; het reizend publiek zou hem recht hebben doen Wedervaren door voorkeur te toonen aan de schepen waarmede hij voer. Hij deelt niet veel mede omtrent de wijze waarop hij zijn zieken behandelde, hij maakt zelden van patiënten of ziekten gewag, maar het maakt reeds een gunstigen indruk dat hij niet behoord heeft tot die scheepsesculapen die wèl gedenkschriften nalieten, maar over hun vak en over de beoefening daarvan bij voorkeur schijnen te hebben gezwegen. Brun toont zich verheugd (p. 24) wanneer hij, uit een Portugeesch scheepje, eenige levensmiddelen kan bekomen die goed zijn voor gezonden en voor kranken; hij denkt, na schipbreuk te hebben geleden op de Portugeesche kust, terstond aan zijn medicamentenkistje en verheugt zich hartelijk wanneer hij het uit het wrak heeft terug bekomen (p. 119). Op het Fort Nassau vindt hij een drukken werkkring, maar daarmede betoont hij zich juist ingenomen (p. 63). Ook worden zijne diensten daar bijzonder op prijs gesteld : Generaal Clantius wijst hem in dat Fort een „eigen Losament" aan en betoont hem medewerking in zijn dienst, want de geneesmiddelen die B. behoeft,worden op onbekrompen wijze verstrekt en bekostigd (p. 63). Op chirurgisch terrein levert Brun ons eene beschrijving van den Guinee-worm (p.80), van de zandvloo (p. 26), en van de bestrijding dier Plagen. Gewoon waardeering te vinden, onthoudt hij die aan anderen niet; zoo ergert hem dat de Predikant op het Fort Nassau geen werkkring zijner waardig kan vinden. Hij smaalt niet op zijne Nederlandsche broodheeren, maar even doet hij doorschemeren dat hij hunne Naturellen poli tiek minstens zonderling acht. Hij is overigens nuchter in zijne beschouwingen en snijdt niet op, maar vrij van lichtgeloovigheid en zelfs van bijgeloof was hij toch niet (p. xv). Vlug met de pen was hij waarschijnlijk ook niet, de drukfouten die zijn werk ontsieren mogen niet alleen aan zijn afwezigheid tijdens het af- 1) Ook bij Davity: „Le monde ou la Description Générale de ses quatre parties", Nouvelle edition 1660, is een ruim gebruik gemaakt van Brun. Over het misbruik door Villault de Bellefond van Davity en van Brun gemaakt, zie Tekst A, p. XXXVI vlg. XXXIII drukken (zie hiervoor p. xxiv) worden geweten; hét handschrift moet slecht zijn geweest. Nederlandsch was hij vrij voldoende machtig, maar zijn eigen taal was: zwitsersch dialect. In dat dialect, met hollandismen gekruid, is het werk geschreven. Dl GEGEVENS DIE VOOR DE GESCHIEDENIS VAN NEDER-GUINEE TIN DIENSTE STAAN. Terwijl de voorgeschiedenis van de kust van Opper-Guinee ») in hoofdtrekken goed bekend is, ligt die van Neder-Guinee 2) eenigszins in het duister. De reden daarvan laat zich gemakkelijk gissen. Ongeveer 38 jaren (1434—'72) waren besteed om, door middel van talrijke expedities, de kust te verkennen tusschen de kapen Bojador en De Lopo Goncalves. Van die vele ondernemingen bleven enkele bekend. Na 147 a stond het onderzoek stil, totdat, met de troonsbestijging van Koning Joao II (1481), een tijdvak van hernieuwde activiteit werd ingewijd. Zeven jaren waren toen voldoende om de kust, van kaap Goncalves tot voorbij die der Goede Hoop, bekend te maken. Een decennium nadat de laatstgenoemde kaap was ontdekt (1488),werd de zeeweg naar Indië gevonden en bevaren (1498). De geheele ontsluiering van Neder-Guinee valt samen met de geschiedenis van niet meer dan een drietal zeereizen: twee van Diogo Cao (148a en '85) en eene van Bartholomeu Dias (i487/'88). Slechts weinig behoefde aan de vergetelheid te worden prijsgegeven om een groote leemte in onze kennis te doen ontstaan. In dit opzicht waren de omstandigheden noch voor Cao noch voor Dias gunstig: de luister van Vasco da Gama's groote ontdekking (en van de ontdekkingen die daar weer op volgden!) werkte zóó verblindend, dat de resultaten die zijne voorgangers met groote inspanning hadden behaald, daarbij verbleekten, althans ternauwernood zijn te boek gesteld. Over de reizen van Cao is in den laatsten tijd nieuw licht opgegaan, sedert men bekend is geworden met den juisten inhoud der opschriften van 1) Algemeen wordt aangenomen dat de naam „Guinee" is afgeleid van d*en van de zéér oude stad Djenné in het gebied van den Boven-Niger op ongeveer 14° N. Br. Onder OpperGuinee verstaat men de kust van den Senegal tot Kaap de Lopo Goncalves. a) Het begrip Opper- en Neder-Guinee is rekbaar. Pacheco Pereira rekende de Kust van den Senegal tot Kaap de Goede Hoop als Opper-Guinee; vandaar tot de Roode Zee als Neder-Guinee. Tegenwoordig wordt Neder-Guinee gewoonlijkgerekend van Kaap De Lopo Goncalves tot de Cunene-rivier. III XXXIV twee door hem opgerichte pijlers (op kaap S. Maria en op kaap Cross), waardoor het thans mogelijk is de jaren te benaderen waarin hij zijne ontdekkingen deed *). Eene in den Congo-Staat (bij de Yellala-waterval* lenj gevonden inscriptie op een rotswand leert mede iets nieuws»). Bovendien zijn duistere punten óf helder geworden, óf (op goede gronden) ter zijde gesteld. Met name zijn de verwarring stichtende mededeelingen van den nooit in voldoenden graad gewantrouwden Martin Behaim, aan de waarheid getoetst. Het behoort tot de groote verdiensten van E. G. Ravenstein dat hij de ondankbare taak niet heeft geschuwd van den Neurenberger, met zijn (neurenberger) globe, aan een kritische beschouwing te onderwerpen en hem, met zijn werk, aan den paal te nagelen 3). Deze arbeid, in verband gebracht met de reeds bekende bijzonderheden omtrent Cao en met de opschriften der padroes, stelde Ravenstein in staat om de beide reizen van Cao in hare ware beteekenis voor te stellen, waarbij ook aanwijzingen uit Spaansche bronnen eenigen dienst deden 4). Iets dergelijks kan worden gezegd van Bartholomeu Dias. Feitelijk was men, wat hem betrof, zoo goed als uitsluitend aangewezen op hetgeen De Barros heeft medegedeeld, maar door de uitgave der „ Alguns Documentos" (189a) en van „Pacheco Pereira" (189a) zijn détails bekend geworden die nieuw licht werpen op hoofdzaken. Ook de reis van Dias is door Ravenstein met pijnlijke zorg opnieuw bestudeerd en beschreven 5). Over Loango, Congo (met Angola), dat zijn de verder gelegen gedeelten der kust waarover de thans uitgegeven werken handelen, bestaan weinig geschriften die tot toelichting kunnen dienen. Zoo rijk als de Nederlandsche literatuur voor Opper-Guinee vloeit, zoo karig bedeelt zij NederGuinee. De oudere Nederlandsche auteurs die daarover handelen noemde ik reeds: Dierick Ruiters (1633), Van den Broecke (1634), Dapper (1668). De Engelsche literatuur boogt op Andrew Battell (bij Purchas 1635), weder uitgegeven voor de Hakluyt Society door E. G. Ravenstein in toot. 1) Zie: L. Cordeiro „Diogo Cao" en L. Cordeiro „O ultimo padrao de Diogo Cao" in * Boletim daSoc.deGeogr.de Lisboa, 1892 en 1895. a) Thom. Lewis „Theold Kingdom of Congo", Geogr. Journal Vol. XXXI, June 1908. 3) E. G. Ravenstein, „Martin Behaim, his life and hisglobe",London—Liverpool, 1008. 4) Zelfs P. A. Tiele is nog de dupe van Martin Behaim geweest. Niet doorziende hoe Behaim's globe juist het monument van diens onkunde is, week Tiele af van De Barros' voorstelling, op gezag van Behaim. Zie „De Portugeezen op weg naar Indiè', Gids 1873, III, P- *W- 5) E. G. Ravenstein „The voyages of Diogo Cao and Bartholomeu Dias, 14(3—1488"; Geogr. Journal Vol. XVI, 1900, n°. 6. XXXV Ten overvloede heeft Ravenstein de geschiedenis van de Rijken van Congo en van Angola nagespoord en deze in twee Bijlagen aan zijne uitgave van Battell toegevoegd. Ik hield mij daarom, op een paar détails na, aan de voorstelling door Ravenstein gegeven in een drietal zijner verdienstelijke studiën, die het wetenschappelijk standpunt, dat ten opzichte van NederGuinee valt in te nemen, vertegenwoordigen. (Zie ook Lijst van aangehaalde werken). DE ONTDEKKING VAN DE KUST VAN NEDER-GUINEE EN DE VROEGSTE GESCHIEDENIS. Toen Joao II (1481 —1495) den troon besteeg, waren de ontdekkingen aan de Kust afgesloten door Ruy Sequeira die, een tiental jaren te voren, tot kaap de S. Catharina (1° 51' Z. Br.) was gekomen. Zijn onmiddellijke voorgangers waren geweest Lopo Goncalves, die de evennachtslijn had overschreden 1) en Fernao Pó, wien de ontdekking wordt toegeschreven van Ilha Formosa, dat thans onder zijn eigen naam bekend staat. Sequeira wordt, behalve met de voortzetting der reizen tot kaap S. Catharina, gecrediteerd met de ontdekking van de eilanden S. Thomé en S. Antonio 2). Laatstgenoemd eiland werd op den duur bekend onder den naam „Ilha do Principe", waarin sommigen eene hulde meenen te zien aan Joao als Kroonprins bewezen, want hij was het 3) die, sinds 1475, de voordeden van den handel genoot. Onbekend is het tijdstip waarop het eiland Annobóm werd ontdekt. Het is niet onwaarschijnlijk dat het voor de eerste maal gezien werd door eenig schip dat een korten oversteek over de Bocht trachtte te maken, maar op de kaart van Soligo (1485) komt het niet voor, hetgeen niet bewijst dat het destijds onbekend was. Het lag ver genoeg uit den wal om tot grove onjuistheden in de bepaling der geografische Lengte aanleiding te kunnen geven; de mogelijkheid is daarom niet buitengesloten dat het onder een anderen naam, bij voorbeeld als Eiland van S. Mattheus (!) vér van zijn werkelijke plaats was gerapporteerd. Dit punt is echter onzeker; het vraagstuk is van dien aard dat men mag betwijfelen of de juiste toedracht ooit bekend zal worden. 1) Pacheco Pereira p. 78. a) Galvano, „Tratado" p. 175 en Pereira p. 79. 3) Niet, gelijk ook Ravenstein aanneemt, 1473 maar 1475. Zie p. XXXVI, noot 2. iri* xxxvt Gaandeweg was de vaart van grooter beteekenis geworden, vooral sedert 1471, toen Joao de Santarem en Pero Descobar den handel met de „Goudkust" hadden geopend J). Van hoe groot belang die handel ook was, misschien wel juist tengevolge daarvan, er werd na 1475,toen net aan Fernao Gomes toegestaan monopolie was verstreken 2), niets gedaan om nieuwe betrekkingen met verder gelegen landstreken aan te knoopen, noch ook om de aanspraken van Portugal op de ontdekte kusten te bevestigen. Zoo konden dan vreemde „lorrendraaiers" aan de Kust verschijnen. Tijdens den oorlog met Castilië (1476—'79) maakten Vlamingen, maar vooral Spanjaarden, van de open gelegenheid een ruim gebruik 3). Nog in 1483 poogden Spanjaarden op Afrika te handelen; Diogo Cao veroverde in dat jaar drie hunner vaartuigen 4). De vader van Joao II (Affonso V), had zich tegen dergelijke overtredingen nog slechts door het geven van voorschriften verweerd s); de jonge koning nam, al spoedig na zijne troonsbestijging, maatregelen tot het feitelijk keeren van allen inbreuk op het monopolie. Hij gaf den last tot de stichting van het kasteel S. Jorge da Mina 6) (20 Jan. 1482), het militair en maritiem steunpunt pp den weg dien de ontdekkingsreizen, die hij weder deed opvatten, hadden in te slaan. 1. De eerste Reis van Diogo Cao (1482—1484) 7). Aan Diogo Cao werd het bevel opgedragen over de eerste expeditie die in last had de kust, voorbij kaap de S. Catharina, te gaan verkennen. In de eerste helft van 1482 zeilde hij uit, deed S. Jorge da Mina in het voorbij varen aan 8) en volgde toen de kust die zich bezuiden den „Boom van Fernao Gomes" (aan kaap S. Catharina) uitstrekte, alwaar de terra incognita een aanvang nam. Ofschoon geen omstandig verhaal van dezen tocht be- 1) Pacheco Pereira, p. 68. >) In 1469 toegestaan voor vijf jaren, was het in 1473 nog met het jaar 1475 verlengd; zie Magno de Castilho, „Os Padroes", II p. 57 noot. Het eindpunt van de op last van Gomes ondernomen reizen ligt bij den „Arvore de Fernao Gomes", aan kaap S. Catharina. Zie b.v. kaart van Soligo of kaart vanjuan de la Cosa (1500) gerepr. bij Nordenskiöld „Periplus" No. XLIII (origineel in Mar. Mus. te Madrid). 3) Zie Tekst A, p. XLI vlg. 4) Boletin de la Sociedad geografica de Madrid, Tom. XXXIX (1897) p. 193/195. 5) Alguns Documentos p. 45. 6) Zie A. p. 309, noot. 7) De padrao van Cabo dos Lobos, waarvan later sprake zal zijn, toont aan dat De Barros verkeerdelijk de jaren 1484—1486 noemt. 8) De Barros Dec. I, Lib. 3, Cap. 3. XXXVIt waard bleef, stelt eene kaart van Soligo t) ons juist in staat eene voorstelling te krijgen van de ontdekkingen die elkaar in trage reeks opvolgden. Op het bevaren traject namelijk, loopen de stroomen in noordelijke richting, de wind waait meest uit den zuidelijken hoek; Cao was dus veroordeeld tot eene moeizame navigatie, waarbij alleen een weloverlegd gebruik van afwisselende zee- en landwinden hem verder kon brengen a). Na Kaap Pero Dias (later verhaspeld tot Pedras-punt) achter zich te hebben gelaten, schijnt hij zich te hebben opgehouden in eene baai „ Angra" d. i. de Bocht van Alvaro Martins, op moderne kaarten „Mayumba-baai" genaamd. Voorbij „duas montes" kwam hij aan eene baai die bijzonderen indruk op hem maakte; hij doopte haar „Praia formosa de S. Domingos" (Baai van Loango). Hij was daar, naar men mag aannemen, op den aan dien heiligen toegewijden dag: 4 Augustus (1482). Reis vervorderende voorbij eenige heuvels met roode plekken (barreiras) of „kliffen" 3), begon hij de nabijheid van een groote rivier gewaar te worden, want hij merkte dat het water zoeter werd. Eene aanteekening op de kaart van Soligo maakt daarvan melding en overdrijving zal het niet zijn; de Africa-Pilot toch teekent aan dat het water op 9 zeemijl (16 K.M.) buiten de monding der Congo-rivier nog zoet is, ja zelfs dat het op 40 zeemijlen afstands (74 K.M.) nog slechts gedeeltelijk zout is 4). Op de rivier gekomen wist Cao betrekkingen met inboorlingen aan te knoopen, waarbij hij het een en ander kwam te vernemen omtrent den grooten Mani(Vorst) van Ekongo(Congo), die ergens vèr weg, aan den linkeroever van den stroom, verblijf hield. Hij vaardigde gezanten met geschenken naar dien landsvorst af, richtte zijn eersten padrao aan dien zelfden oever van de rivier op 5), en vervorderde zijne reis om de Zuid. Uit Soligo's kaart kan men opmaken dat hij eene rivier van „Fernao Vaz" (de Dande) ontdekte, zoomede de lage Ilhas das Cabras, daar waar de tegen- 1) In het Britsch Museum. Repr. zie Geogr. Journal XVI (tooo) No. 6. p. 650. Zij dateert van kort na Cao's reis. Ravenstein dateert haar op 1485. a) Verg. Dierick Ruiters, „Toortse" p. 394: „Alle dese Custen moeten langhs de wal, met laveren, op ghehaelt werden, ende men moet alle avonden setten [ankeren], en alle morghens, alst dagh is onder seyl gaen, enz, enz." 3) Niet te vertalen door klippen, maar door ^kliffen". 4) Africa-Pilot part II (1910J p. 29: At the distance of 9 miles to seaward the surface water is still quite fresh, at the distance of 40 miles it is only partially mingled with that of the sea, whilst discolouration caused by the fresh water has been known to extend 300 miles off, when the current also has been reported to be perceptible, so that ships going north or south should be prepared to make allowance for it. 5) Zie over de geschiedenis van dezen padrao: Tekst Brun, p. 20, noot 3 en 4. XXXVIII woordige stad S. Paulo de Loanda ligt. Het is merkwaardig dat hij een voornamere rivier, de Kwanza, niet heeft opgemerkt, ofschoon zij in staat is het zeewater tot op 10 of 15 zeemijlen van hare monding tot verkleuring te brengen. Eerst op een kaart van Pero Reynel (1520) komt zij voor, onder den naam Coamza *). Vermoedelijk was Cao den a$en Maart 1483 aan de Angra de S. Maria. Toen hij Cabo dos Lobos (zeehonden, lobos marinhos, tegenwoordig heet de Kaap naar S. Maria), bereikt had, richtte hij daar zijn tweeden padrao op, waarna hij de terugreis aanvaardde. De gedenknaald, met goed leesbaar opschrift in de Portugeesche taal, bestaat nog 2); zij vermeldt dat Koning Joao II, in het jaar 1482, last gaf tot de ontdekking van het land dat zij markeert, Toen Cao den Congo weder aandeed, waren zijne gezanten nog niet teruggekeerd. Verlangende huiswaarts te zeilen en den Koning het verslag van zijn belangrijke reis aan te bieden, deed hij spoedshalve een viertal inboorlingen als gijzelaars opvatten, maar hij gaf der bevolking te verstaan dat hare landslieden zouden worden teruggebracht, om dan te worden uitgewisseld tegen zijn eigen heden, die nog bij den Mani van Ekongo vertoefden. Onder die gijzelaars was een zekere Cacuto, die in later tijd weer als „gezant" van Congo naar Portugal overkwam. Cao moet vóór den 8 en April 1484 te Lissabon zijn binnen ge vallen, want bij Besluit van dien datum, schonk de Koning hem een jaargeld ter belooning van zijne diensten. Iets later (14 April) werd hem een wapenschild vereerd, beladen met de beide padroes, die hij aan de Afrikaansche stranden had opgericht 3). 2. De tweede Reis van Diogo Cao (1485—1486). Tegen het einde van 1485 zeilde Cao opnieuw uit; de padroes die hem werden medegegeven waren van dat jaarcijfer voorzien en bovendien van een koninklijk wapenschild, zooals het, in den loop van datzelfde jaar, was gewijzigd en vastgesteld. Het schijnt dat hij bevel voerde over een eskader van drie schepen, waarvan de beide andere gecommandeerd werden door Pero Annes en Pero da Costa, want, toen hij den Congo weder bereikt had, bracht hij zijne vloot 1) Repr. zie Geogr. Journal XVI (1900) No. 6. a) Overgebracht in de verzamelingen van de Sociedade de Geographia te Lissabon. Afbeelding en beschrijving, zie: L. Cordeiro, in Boletim da Sociedade, 1892. Gewoonlijk draagt de pijler den naam van „Padrao de S. Agostinho". 3) Alguns Documentos, p. 55/56. XXXIX zoover stroomopwaarts als maar eenigszins doenlijk was, namelijk: tot aan de samenvloeiing van Congo en Mposo, in het zicht van de Yellala-watervallen, en daar (ongeveer 150 K.M. van de monding) wordt nog heden ten dage de navolgende inscriptie op een rotswand aangetroffen *)i Aqy chegaram») os navios de do Rey Dom Joam ho seg" de Portugal 1. D'Caao: P/er)o Ans, P(er)o Dacosta iets meer naar rechts leest men: Alvaro Pirez, Pero Escolar3), JoSo de Santiago4), JoaoAlves4), Diogo Pi nero, Gon zal o Alvares 5), An tam iets meer naar links ziet men: een kruis en een ruw bewerkt koninklijk wapenschild, gel ij kende op het in 1484 aangenomen e. Nadat Cao de gijzelaars, die hij op de vorige reis had doen oplichten, in vrijheid had gesteld, zette hij zijne reis zuidwaarts voort. Hij ging onderwijl ook voort met het opvatten van andere inboorlingen, teneinde hun de Portugeesche taal te doen aanleeren, en hen daarna als tolken en middelaars te kunnen gebruiken. Op den Monte Negro (i5°4 i'Z. Br.) richtte hij zijn derden padrao op. Deze is (na door een nieuwen pijler te zijn vervangen) naar Lissabon overgebracht, alwaar hij het Museum van het Aardrijkskundig Genootschap siert; het opschrift is echter onleesbaar geworden 6). De vierde padrao werd opgericht aan de Serra Parda(2ic5o'Z.Br.),thans beter bekend onder den naam Cape Cross of Kreuzhuk. Deze pijler, met voortreffelijk bewaard opschrift, vermeldende dat de ontdekkers in 1485 door Joao II waren uitgezonden, bevindt zich thans in het Institut fftr Meereskunde te Berlijn 7), doch de Duitsche Keizer deed zorg dragen dat hij vervangen werd door een getrouwe copie, waarop het Rijkswapen van de tegenwoordige bezitters van den grond mede staat uitgehouwen. 1) Een bravourestuk! „The water forces itself through a narrow passage, only about half a mile in width, at the rate of 10 or 11 knots an hour, and it is almost a miracle that they were able to get their vessels through at ali". Zie Lewis, „The old Kingdom of Congo". Photo van die inscriptie, zie Lewis t.a.p. en ook Frobenius „lm Schatten des Congostaates", p.5/7. a) „Tot hier kwamen ..." 3) Nam later deel aan de reis van Vasco da Gama, zie De Barros, Dec. I, Lib. 4, Cap. 3. 4) Namen in 14S7 weder deel aan de reis van Barth. Dias, zie De Barros, Dec I, Lib. 3, Cap. 4. 5) Nam deel aan de reis van Vasco da Gama, zie De Barros, Dec. I, Lib. 4, Cap. 2. 6) Afbeelding bij Cordeiro in Boletim da Soc. Geogr. de Lisboa Jg. 1893, p. 150. 7) Afbeelding bij Cordeiro in Boletim da Soc Geogr. de Lisboa Jg. 1895, p. 887 en 894. XL Mag men geloof hechten aan Spaansche berichten, met name aan een rapport opgesteld door Spaansche piloten en astronomen, die de Junta van 1524 te Badajoz bijwoonden, dan zoo Cao nabij die kaap overleden zijn *). Ook eene Italiaansche kaart van 1489 maakt van zijn overlijden, daar ter plaatse, gewag 2). Maar indien Cao nabij Cape Cross overleden is, vervallen ook de détails die Barros vermeldt omtrent het verder verloop zijner expeditie, als: eene samenkomst met den Mani van Ekongo (Manicongo) die om uitzending van priesters en ambachtslieden zou hebben verzocht en den neger Cacuto, thans in de waardigheid van gezant, naar Portugal zou hebben teruggezonden. Veleer schijnt het dat Cao's overlijden gevolgd is door een haastigen terugkeer naar het vaderland, want vóór dat Augustus 1487 in het land was, moet de vloot in Portugal terug geweest zijn. Vermoedelijk toch is Bartholomeu Dias (uiterlijk) in die maand met zijne schepen uitgezeild en er wordt verhaald dat hij de gijzelaars weder terugbracht, die Cao ten zuiden van den Congo had doen vatten. Bovendien weten wij stellig dat Joao de Santiago en Joao Alves die, blijkens de rotsinscriptie aan de Mposo rivier, tochtgenooten waren geweest van Cao, weder deel namen aan de beroemd geworden reis van Dias 3). (Zie verder hierna: De Portugeezen en het rijk Congo). In de geschiedrollen van het Portugeesche zeewezen komt Cao's naam ook verder niet voor. 3. Joao Affonso d'Jveiro en Benin (1484—1485). Aangaande deze reis is men slecht ingelicht. D'Aveiro vertrok in 1484 uit Europa en hij, of althans zijn schip, keerde in het daaraanvolgend jaar terug met eenen gezant van den Koning van Benin, met de eerste staartpeper en met de eerste berichten omtrent zekeren in het binnenland wonenden vorst (o)Gané, die maar al te spoedig met „Priester Johannes" werd vereenzelvigd 4). Bij het vernemen van de berichten omtrent den „Priester", gelastte de Koning dat er eene factorij te Gwato (de havenplaats van Benin) zou worden opgericht, maar het klimaat bleek voor Europeanen zeer ongezond, zoodat zij weder werd opgeheven nadat verscheidene Blan- 1) Navarrete, „Coleccion" Tom IV, p. 347, alwaar: „y en otro viage desdel dicho Montenegro pasó a Siërra Parda, donde [Diego Cam] murió." 3) Kaart van Henricus Martellus Germanus in Britsen Museum. Zie Geograph. Journal Vol. XVI, No. 6, p. 637 en 650. 3) Zie de Barros, Dec. I, Lib 3, Cap. 4. 4) Galvao „Tratado", p. 76 vlg. XLI ken er het reven hadden verloren. Middelerwijl zond Koning Joao twee kondschappers uit naar het Oosten (Fr. Antao van Lissabon en Joao van Montarroyo) om te trachten meerdere bijzonderheden omtrent „Priester Jan" uit te vorschen *). Onbekend met het Arabisch, konden zij hun opdracht niet naar den eisch volvoeren. Daarop zond de Koning (7 Mei 1486) twee anderen uit, namelijk Pero de Covilham en Affonso de Paiva, die via Egypte of Indië den Priester zouden trachten te bereiken. 4. De reis van Bartholomeu Dias *) (1487—1488). Maar de Koning deed meer; hij deed eene vloot uitrusten, die op eene vaart rondom Afrika, hetzelfde doel: opsporing van Priester Johannes moest nastreven. Het bevel daarover werd toevertrouwd aan Bartholomeu Dias de Novaes, die in Augustus 1487 kan zijn uitgezeild 3). Dias volgde het bekende gedeelte van de Afrikaansche kust, maar voordat het jaar ten einde was, had hij een „Cabo da Volta" en een „Serra Parda" bereikt, aan den ingang van eene baai, die hij Golfo de S. Christovao noemde. Tegen-, woordig staat zij bekend als Angra Pequena of Lüderitz Baai. Hier richtte Dias (26°38' Z. Br.) eenen padrao op. Fragmenten daarvan worden in de musea te Lissabon en te Kaapstad bewaard 4). Reis vervorderende, verloor Dias het land uit gezicht nog vóór hij de baai bereikte die thans S. Helena-baai heet. Zoo maakte hij altijd meer zuid, totdat hij, op de breedte van ongeveer 45°, oost ging sturen om, nadat er eenige dagen verloopen waren zonder dat hij land verkend had, weder noordelijk aan te gaan. In dien koers maakte hij land. Den 3en Februari 1488 (S. Blasius) ankerde hij in de Bahia dos Vaqueiros (Koeherdersbaai), vermoedelijk de tegenwoordige Vleeschbaai, anders de Mossel- 1) De Barros, Dec. I, Lib. 3, Cap. 5. 3) Het komt mij denkbaar voor dat er tegelijkertijd twee gezagvoerders van dien naam hebben geleefd. Is namelijk Dias in December 1488 teruggekeerd (en alles wijst erop dat zulks het geval is geweest) na een reis die volgens De Barros 16 m. en 17 d. heeft geduurd, dan heeft hij Lissabon einde Juli of begin Augustus 1487 verlaten. Maar hoe is in dit verband dan mogelijk dat „Bertolameu Diaz" den 33en November 1487, te Lissabon, als gezagvoerder van de „Figa", een recu teekende voor zekere hoeveelheid ontvangen scheepsbeschuit?Zie Alguns Documentos „Appendice" p. 515- — Deze bijzonderheid was aan Ravenstein ontgaan. De naam Dias komt in deze jaren herhaaldelijk bij het Portugeesche zeewezen voor. De Alguns Documentos noemen: Bartholomeu, Damiao, Diogo, Fernao, Francisco, Heitor, Jacome, Joao, Jorge, Lourenco en Ruy Dias. 3) Pacheco Pereira zegt dat de kaap in 1488 werd ontdekt. Hij kon het goed weten, want hij ontmoette Dias op diens terugreis, aan het eiland Principe (zie Pereira p. 90/94). 4) Magno de Castilho „Os Padroes". II p. 33 en Ravenstein in Geogr. jours. XXI(1900 p. 643. XLII baai. Oostelijker op willende, kreeg hij met overheerschend zuidoostelijke winden en met den Agulhas stroom te kampen, zoodat hij niet veel verder kwam. Hij liep de Bahia da Roca (Algoa baai) binnen; in die baai richtte hij op een eilandje een tweeden pijler op (waarvan tot dusver niets is teruggevonden). Toen Dias den Rio do Infante (thans Gr. Visch rivier) bereikt had, kwam de bemanning tegen het vervolgen der reis in verzet, waardoor deleider tot den terugtocht gedwongen werd. Op die thuisreize ontdekte hij het Kaapland, alwaar hij zijn derden en laatsten padrao oprichtte. De plaats daarvan is tot op heden onbekend gebleven. Volgens de aan De Barros ontleende overleveringr) zou hij het voorgebergte met den naam „Cabo tormentoso" hebben gedoopt, hetgeen door den Koning in „Cabo de boa Esperanca" zou zijn veranderd. Onbekend is het of Dias, op de thuisreize, de Afrikaansche kust bezuiden de Linie weder aandeed; zeker is wèl dat hij Principe en S. Jorge da Mina aanliep, zoomede eenen Rio do Resgate a), die niet met volle zekerheid kan worden aangewezen. Na 16 maanden en 17 dagen reis, was hij weder op den Taag; hij viel daar vermoedelijk in December 1488 binnen 3). 5. De Portugeezen en het Rijk Congo (Ekongo). Toen Diogo Cao, op zijn tweede reis (1485), de Congo rivier weder aandeed, betoonden de vroeger buitgemaakte gijzelaars zich uitbundig in hunnen lof over de bejegening die zij hadden genoten. Daarop zond Cao een hunner naar den Manicongo om hem gunstig te stemmen, ja erop aan te dringen dat hij een einde zou maken aan alle fetischvereering en het ware kerkgeloof omhelzen, latende hij zijnerzijds beloven dat hij den Vorst in diens hoofdplaats zou komen bezoeken, zoodra hij van de ontdekkingen in zuidelijke richting, die hij alsnog in last had te volvoeren, zou zijn terug gekeerd. Zooals reeds is aangestipt: het is niet waarschijnlijk dat Cao die belofte heeft kunnen nakomen, want vermoedelijk overleed hij kort nadat hij zijnen padrao aan Kaap Cross had opgericht 4). In dat geval heeft hij'den vorst van Congo, wiens verblijf trouwens 100 K.M. van de rivier verwijderd lag, nooit van aangezicht tot aangezicht ontmoet. De samenkomst van beiden, geboekstaafd door De Barros, moet 1) Daarentegen zegt Pacheco Pereira (150. ?) dat Dias de kaap met haar tegenwoordigen naam doopte. 3) Aan de Greinkust ? Zie kaart van Teixeira achter Tekst A, Bijl. IV. 3) Verg. Ravenstein, The voyages of Diogo Cao etc. p. 639/640. — 4) Zie hiervoren p. XXX. XLHI dan betrekking hebben op een ander Portugeesch bevelhebber. Een zoo bevoegd criticus als E. G. Ravensteio, is geneigd te gelooven dat zij kan hebben plaats gehad met Dias, of met een der terugkeerende ondergeschikte gezagvoerders uit diens vloot'). Ik geloof dat Ravenstein hier te snel tot eene gevolgtrekking is gekomen en dat eene natuurlijker oplossing voor de handligt. Tegen zijn denkbeeld pleit de omstandigheid dat de thuisvarende Dias (met zijn kapiteins en bemanningen) matigen lust zal hebben gevoeld om nog een langen tijd aan de Congo-rivier zoek te maken; maar de belangrijkste overweging is wel deze: Cao voerde bevel over eene vloot van drie schepen, het is dus zéér aannemelijk dat hij één schip op de rivier heeft achter gelaten, zoowel om een wakend oog te houden, als om de vriendschapsbetrekkingen met de inboorlingen te bevestigen. Zelf kon hij onderwijl de onderzoekingen voortzetten, bijgestaan door een tweede vaartuig (kleiner dan het zijne) om het, zooals dat veelal gebruikelijk was, vooruit te laten zeilen.— Mocht de zaak zich aldus hebben toegedragen, dan heeft de samenkomst met den Manicongo plaats gehad niet met Cao (en nog veel minder met Dias of een zijner kapiteins) maar wel met Pero Annes of met Pero Dacosta.— Bij die ontmoeting begon de Heilige Geest zijne wonderen reeds uit te werken in de ziel van den heidenschen vorst, die zich bereid verklaarde het eerste godsdienstonderwijs te ontvangen. Tevens besloot hij tot het zenden van een gezantschap onder leiding van Cacuto (of Nsaku, Cao's voormalige gijzelaar), belast met het aanbieden van geschenken. Het tijdstip waarop . 1 11 A.* _i 1. i i_ i 1 1 m siapen. r. nuys vyer om ic kokcii 1 gueiie sy uan iieuueii, maKen uock vyer alst cout is onder hare Amacken daerse in slapen. Dit volck slaept soo vast, dat mense een wijle weeghs soude draghen sonder wacker te werden, sy en houden oock gheene wacht, maer versekeren hare plaetsen daerse haer wooninghen hebben, met sulcken subtijlheyt, dat het haren vyandt, wanneer sy niet verraden zijn onmoghelijck is om by haer te comen: hare huysen maken sy in 't dickste van de Bosschagien, ende en hebben maer eenen secreten wegh van anderhalf ofte twee voeten breet, die naer het huys leydt, die is noch soo erom en slom x) datse onmoghelijck is te vinden, dan hebben sy noch buyten dien een slimmen wegh rontomme haer huys, vol diepe putten ghedolven, diese met stricken besetten, ende bedecken die fijntgens weder toe met ruyghte, en al wat daer in valt, t' sy mensch ofte dier, dat is ghevanghen, en onmoghelijck sigh selven daer uyt te helpen. Alle de swerten van Africa, hoe wildt sy oock zijn, schamen haer naectheyt, als sy by eenige witte menschen comen, ghelijck by Duytsche, Engelsche, Fransoysche ofte Portugijsche natte: maer soo en van de on- zijn meest alle de Americanen niet, voornemelijck van Bresilien, die [15]; helder"' van naturen soo onbeschaemt zijn, dat vele van haer, die aireede Bresilianen. ]angne onder (je Portugijsen ghewoont hebben, wel souden willen naeckt loopen, soo het haer de Portugijsen toe lieten. Dese Bresilianen, vercieren haer wonderbaerlijck met ghesteente, d'eene steecktse inde kinne, d' andere inde lippe, de derde inde kaecke, eenighe van dese steenen zijn seer kostelijck, souden hier te lande een schat weert 1) Krom, schreef, verdraaid. (Verdam Mnl. Hwdb.). Verg. Amsterdamsen „sloom" = vervelend, saai. 19 wesen, sy hebbender van diversse coleuren, groen, root, geel, blaeuw, bruyn, purper, ambris, incarnaet, in somma men soude qualijck coleuren connen bedencken daerse gheen steenen van hebben, ick hebbe menichmael gheloofweerdighe Portugijsen hooren verhalen, van dat te Sergippo del Rey soude ghebeurt zijn als de Portugijsen doende Rippos waren om t' selfde te conquesteren van de Bresilianen, dat daer eens een piaêtse in eenen alarm, die des nachts gheschiede, een Portugijs Capiteyn, mèesThaif in 't Bosch gheraeckt was, daer hy qualijck wederom wist uyt te comen, ^fj^g"5 a Ende soo hy vast doende was om sich selven eenen wegh te vin- ende Pamaden, om uyt te gheraecken, werdt een licht ghewaer, daer hy na toe ucqua' is ghegaen, daer by comende, sagh anders niet als een Bresiliaen, die hy oock wel kende, ende had een steen in de kinne steken, die soo veel licht van sich gaf, dat de voorschreven Bresiliaen, daer by sagh een Amack te maecken. Dese Capiteyn begheerigh zijnde, om die steen van de Bresiliaen te krijghen, sonder dat daer yemant meer kennisse af soude hebben. Sochte met schoonheyt den Bresiliaen so naer te comen dat hy hem met der handt mochte vatten, maer den Bresiliaen 't selve merckende is ghevlucht, de Capiteyn siende dat hy gheen beteren middel en vant, als schoon spreken ende veel beloven, bracht soo veel te wege, dat den Bresiliaen hem den steen beloofde te geven, als de Amack die aireede meest gemaect was, soude gedaen zijn: de Capiteyn meenende soo met behendicheyt sonder veel gheruchts te maken, den steen van de Bresiliaen te crijghen, (ende als hy dien ghehadt hadde, soo en soude den voornoemden Bresiliaen noch niet hebben dorven segghen dat dien Capiteyn den steen hadde) was seer verblijt, maer desen Bresiliaen meer om wegh te comen, als in 't sin hebbende om de Portugijsche Capiteyn den steen te geven, heeft op al wat den Capiteyn begheerde, ja gheseyt, tot dat hy zijne cansse schoon sach, ende is den Capiteyn ontslopen, quam oock noyt meer te voorschijne, noch Bresiliaen, noch steen. De Bresilianen, mitsgaders, oock alle Americanen hebben een ander ghebeeltenis van lichame, als die van Africa ende Europa, het boven lij fis haer extraordinarii breet, voornemelijck de schoer-bladen, en daer toe cort van halse, ende groot van hoofde, en om de zuy t, hoe naerder de Fretum Magelanos, hoe corter van halse, so dat het schijnt haer 't hooft op den boesem te staene, en schijnen menschen sonder hals te wesen, t' onder lijf vande heupen neder waert, heeft oock een onghelijcke proportie teghenhet opperlijf, wanneer wy op onseposture sullen sien, het is een sterck volck inde armen en handen, sy 20 trecken al het hayr met wortel en al uyt hare kinnen en lippen, om datse gheen baert noch knevelen en souden hebben, men sal oock gheen Americanen sien, hoe out sy wesen moghen die baert hebben, [171 t' hayr op t' hooft corten sy rontom so veel af, dat het ontrent half wege haer voor-hooft hanght, de vrouwen hebben 't een weynigh langher,datde ooghen daervanvry zijn, en loopen soo onbeschaemdelijck daer naeckt henen, sonder eenighe schaemte te bedecken, sy wercken niet, of weynigh, soecken hare cost in Bosschagien, aen fruyt ende ander cruyden der aerden, leven oock by crabben, mosselen, Creuckei- oesters, die aen de boomen in 't creuckel Bosch wassen, eten oock eenseker Slanghen, Mieren, Leguanen, Bosch-ratten, Apen, Meercatten, dat aend'6 -PaPegaven en Perquitten, hebben oock tot veel plaetsen Vee dat in canten vant 't wilde loopt, als Stieren, Koeyen ende Verekens, en in 't ghemeen sout water over al veel Hoenders, sy en sullen gheen eyeren eten: maer latense ftTen sóo a^e "yt-brc-ede11- verhandelen oock altijt liever de Hanen als de Heneenfg^'he nen' s^ z^n ooc^ uyttermaten vernuftighin 't Vischvanghen,datwy boomte op Nederlanders met verwonderen daer op staen en sien, connen de doet. Visch oock soose in 't water swemt, met hare Booghen soo behendelijck schieten: dat het een lust is. t' Landt van Bresilien is ordinaris meer onderworpen t'quaetghedierte en andere boosheden, als eenighe andere plaetsen van geheel America: waer van wy ten deele eenighe sullen verhalen, al hoe wel nochtans t' selve een gheheel Boeck soude vereysschen, indien men alles volcomelijck soude beschrijven: maer alsoo ons voornemen in dit Boeck meer is de landen bekent te maken, dan van alle gedierte elck in 't bysonder hare volcomen aert ende nature t' openbaren, ende nochtans oock t' selve niet garen gheheel achterlate, ende dat om de wonderbaerlijckheyt wille eenigher ghedierten, daer t' landt [18J van Bresilien mede gheplaeght wert: sullen daerom van elcx een weynigh verhalen. Als daer zijn vele wreede Tygeren *), die by nachte ysselijck zijn om aen te sien, hare ooghen glinsteren gelijck brandende kaerssen: men can die met een vonckent hout verjaghen, datse van u af sullen loopen. Voor al en moeten wy niet vergeten den Coninck van Bresilien, dat zijn de Mieren, die daer soo overvloedigh in veel diversche fatsoenen zijn *), datse het al dwinghen mensch ende Vee, jae hebben i) De Jaguar. a) Het loont daarom ook niet de moeite om precies na te gaan met welke mieren Ruiters kennis maakte. De gelegenheid om vergissingen te begaan is al te ruim. 21 dickmael als de Portugijsen eerst daer int lant quamen, den Paep soo hy stont om Misse te doen, met alle die daer quamen om de selve te hooren, t'samen de kerck uyt ghejaeght, en belet aldaer Misse te doen, waeromme oock de Mieren van de Portugijsen, Rey do Bresil ReydoBreghenoemt werden. Daer zijn veelderley soorten van Mieren, sullennmckvan hierom int bysonder daer van een weynich roeren, daer zijn swerte BresilienMieren, dat heel cleyn ghedierte is, dese zijn daer in sulcke menichte, dat als die beginnen te verloopen van 't een hol naar het ander, t' welck de Portugijsen een Curant *) noemen, soo maken die Mieren een passagie van een voet ofte twee breet, ende die padt soo dick bedeckt van Mieren, datmen qualijck de aerde can bekennen, ja loopen twee Om de Mieen drie dick op den anderen, haer verloopen van 't een hol tot het ^p^be. ander, is altemet een achten deel van een mijle, ende meer varde, en ,eJten s0° .... i, - it ., , nemen sy soude dickmael, alst niet belet en wierde, dien loop van de Mieren brandent een gheheelen dagh dueren, die al gins soude loopen, sonder niet een werpe'rTdat weder te keren, ende hebben vouten 2) onder de aerde, eheliick hier 51 Dranden- ' > o j de mids in [(19] te lande als gheheele kelders. haer loop Wie nu, voornemelijck t' vrouw-volck in dees Curant comt, mogh- den ten veel liever met roeden ghegeesselt werden, soo loopt dat goet by 100000. de beenen op, en straelt bycans 3) ghelijck de byen. Dierghelijcke is my ghebeurt, dat by nachte daer ick lagh en sliep, de Mieren die soo wel by nachte als by daghe loopen, even juyst haren wegh maeckten dwers over my heenen, daer ick weynigh van wiste, doch sy lieten my dat seer haest weten, soo aen lijf, arm, beenen ende hals, tastende my soo hertelijck aen, dat het niet lange en duerde, oft sy waren al wacker die in 't huys waren, want ick en spaerde geen kele: maer liet my hooren, en streeck vast met beyde de handen af: maer ten mocht al niet helpen, want hoe ick meer streeck, hoe sy my meer groeteden, ende ten ware gheweest door eenen hovenier die brandent stroo brachte, k' meene de Mieren souden my gaende ghemaeckt hebben. De tweede Miere is ontrent soo groot, als tweemael een terwcooren lanck is, en hebben de beek ghelijck twee cromme sickels, scheers-ghewijse, de punten naer malcanderen toe, en lange pooten, dees Mieren vernielen alles wat loof en struyek boven der aerde heeft, ick hebbe selve met goeder ernst daer op staen sien, hoe datse tacken van boomkens af-sneden, die soo dick van hout waren, als 1) Port. Corrente. a) Fr. voüte. 3) Stralen = steken, ook met een angel. Zie Verdam Mnl. Hwdb. 22 een swaens schacht, en alsse op eenigh loof van bladen zijn, daer snyense soo nette ronde schijfkens uyt de groote van eenen duyt, al oft met eenen passer ghedaen ware z), elck van dees Mieren weet zijn ampt, eenighe doen anders niet als af-snyden, ende de andere die onder de boomkens zijn draghen wegh naer haer vouten. De 0°] derde Miere is int midden heel dinne, ghelijck een zijden draet, t' hooft ende den aers dicke, en zijn boose Mieren, die de Menschen seer plagen, op sekeren tijt van 't jaer crijghense vleughelen en vlieghen, nestelen oock op boomen, ende wat mensche ontrent dese boomen comt werdt soo ghestraelt, dat hy veel liever onder een swerm Bien moghte wesen als onder dese Mieren, en sullen voornemelijck naer 't ghesighte vlieghen, souden oock een mensche blint straelen, soomen de ooghen niet en berghde, de nesten diese hebben, makense van aerde, die de sommighe soo groot zijn als een boonschoof, soo hert ghelijck een steen ghebacken van de Sonne, doorlughtigh vol hollekens, en crielen van de Mieren, sy hebben seker tijdt in 't jaer dat haer de vleughelen weder af vallen, dan werdent wormen, ende blijven soo, ende haer jongheren crijghen t'naest comende jaer oock vleughelen, en wanneer haer de vleughelen af vallen, werden mede wormen als d'eerste, en soo voorts alle jaer andere. ' Daer is noch een andere soorte van Mieren, soo groot ghelijck t'lidt van eenen duym, die de Negros Firmigo manco a) noemen, dees Mieren hebben groote scharen ghelijck sickelen die voor aen t'hooft staen, daerse een mensche mede nijpen, dat t'bloet daer by loopt, en werden van de Negros op ghesoght diese eten 3), en maken daer een goeden cost van, sy zijn bruyn van coleur, en doen oock uyttermaten groote schade aen alle ghewasch. De vijfde Miere is heel peck swart, ende int midden soo dinne, dat als men die siet loopen, schijnt verscheyden te zijn, dit is wel de schadelijckste Miere van alle d'andere: want verslinden de wortelen [ai] van alle ghewasch waerse by connen comen, en zijn ghemeenlijck stercker als alle andere Mieren in 't draghen en slepen, zijn oock soo yverich om hare dooden te begraven, dat daer niet eene by den weghe doodt sal blijven ligghen. Dees Mieren en zij n niet in menighte i) De „Maniok-mier" (Oecodoma cephalotes). Zie Brehm's „Thierleben", 2* Anti., 4» Abth., 1" Band. (1884) p. 371. a) Port. Formiga = mier; manso = niet wild (tam). Het is eene eigenaardigheid der Brazilianen dat zij hunne huisdieren als „niet wild" aanduiden. Zie Von Martius I p. 673. 3) De eieren van Oecodoma cephalotes worden gegeten. Zie noot 1. »3 daer de Portugijsen bouwen ende haer suycker planten, gelijck op andere wegen, ende dat overmits de Portugijsen elcke reyse als sy t'Suycker riet snijden, t'loof van 't voorsz. Suycker riet op t'landt laten ligghen drooghen, en steken dan over het gheheele landt het vyer daer in, ende latent branden. Ende wanneer oock de Portugijsen een nieuwe plaets willen bereyden om daer op te bouwen, soo hacken sy eerst alle het geboomte om datter op staet, hebben oock wel vijf ofte ses maenden werck met 6. en 7. Negros om twee ofte drie gemeten ') te slegten van 't geboomte, om de menichte, en nochtans connen de Negros soo haest eenen boomen vellen als yemandt uyt Noorweghe, die men nochtans meent haers gelijcke niet te wesen van een Bosschagie om te cappen. Als nu dat gheboomte t'samen t'ghewaey met de stammen om gecapt ligt, soo laten sy 't een maent ofte twee liggen droogen, steken dan het vyer daer in ende latent branden, dat somtijts drie daghen lanck brant ende smoockt, soo dat alle Mieren ende ander ghedierte ruymen moet. De Mieren maken in Bresilien van aerde diese uyt dragen, Bergen so hooge dat het onmogelijck schijnt by Mieren gedaen te wesen, die men by menighte siet als men in 't landt gaet, ende de Portugijsen seyden my, dat de Mieren soodanighen Bergh in vier ofte vijf daghen connen maken, en gaf oock t' selve goet gheloof, door experientie Ba] die ick selve vande Mieren ghesien hebbe ter plaetsen daer ick t'huys was, in eenen hoeck van de camer, daer de Mieren de aerde soo opbrachten, dat al hadde het met een schoppe van menschen ghedaen gheweest en mochten de aerde niet meer gehoopt hebben alsse deden. Jck moet oock een weynigh van de Slanghen verhalen, waer van eenighe wonderbaerlijck zijn. Daer is een cleyne Slanghe van een half elle lanck, met twee hoofden sonder staert, die de Portugijsen Zegua a) noemen om datse blindt is, en is soo fenijnigh dat wie daer van ghebeten wert moet sterven, daer en is gheen remedie teghen, ghelijck alst wel is tegen andere Slanghe beten: maer ghelijck dese Slanghe blindt is, soo en bijtse niemant als die daer selve op trappen. Een ander soorte van Slanghen is daer oock, die de Portugijsen noemen Tanjadore 3). Als dese Slanghen een mensche ghewaer werden, ■ slaen met den steert op der aerden, ende clincken ghelijck een belleken, schieten terstont naer een mensche toe om te bijten *): maer 1) Gemeet; een oude vlaktemaat, i Gemeet = ongeveer 0,4 H.A. 3) Port. cego = blind. Bedoeld is de „Ibijara" (Amphisbaena alba, rosea, flavescens en pachyura). Zie Brehm's „Thierleben", sfi Aufl., 3* Abth., K» Band {1883) p. 363. 3) Port. Tangedor = muzikant (harpenaar, luitspeler). 4) Slechts kan bedoeld zijn een ratelslang: Crotalus horriduï. 24 tot de bete van dese Slanghe is remedie: waer van de Negros de Meesters rijn, die soo haest als yemant daer af is ghebeten, suyghen het bloet met de mont soo schoon uyt de wonde, dat sy is soo wit als eenen doeck, gheven den patiënt een poer inne, datse ghemaeckt hebben van Slanghen diese tot polver branden, t' welck de Patiënt doet loosen al het fenijnigh bloet dat hy soude moghen in hebben, en daer na heelt de beete toe ghelijck een varsche wonde. De derde Slange is een Slangh van neghen voeten, meer of min lanck, ende soo dick als de dye van een man, en is een al vernielende Slange hongherigh ghelijck eenen Wolf, en springht snelder als eenighe andere Slanghen, wanneer haer honghert, cruypt op eenen hooghen boom, en recht haer in 't hooghste van den boom op de staert, siende ront omme of daer niet voor haer en is. Nu is daer noch een ander wonderlijck dier, dat de Portugijsen oock een Slange noemen, mach oock anders niet als onder 't ghetal der Slanghen gherekent werden, nademael het een beeste is, die hem op het landtgheneert, en cruypt op den buyck ghelijck als andere Slanghen, light in de Bosschagien op het landt gelijck ofte het een oude stamme van eenen boom ware, want daer te lande groeyen boomen soo dick, datse van eenen boom deselve uyt hollende een schip maken, daer 100. mannen in 't volle geweer, te water in connen staen en vechten, even gelijck een van sulcken stamme light de Slanghe op het landt die soo groot is, datse een drie-jarigh beest, t' sy Osse,ofte Koe, gheheel can inswelghen *), de keele is haer soo wijt, dat gheen Vee haer te groot soude connen wesen om te passeren, maer den buyck is te enghe door de kele. Wanneer sy eenigh groot beest hebben gheswolghen, sooalst op 't veldt heeft ghegaen, dan legghen sy ghelijck dootonberoerlijck, tot dat t' beest datse in hebben begint te verteeren, als dan cruypen weder haers sweeghs ghelijck als andere Slangen. Dese groote Slanghen verrasschen alle Vee met datse soo stil int Bosch ligghen, ende soo wanneer als eenigh Vee ontrent hun comen, slaen den steert daer ommeen clemment doodt te bersten: daer nae swelghent gheheel inne. De Negros vanghen altemet een sulcken Slange als die den balgh vol hebben dat sy hun qualijck roeren connen, en wanneer sy een ghevanghen hebben, etense en maken daer goet chier van, ick hebbe i) Nieuhof, „Gedenkweerdige Brasiliaensche Zee- en Lantreize (1682)", maakt het minder erg en acht de slang slechts in staat een reebok in te swelgen (p. 13). Verm. is de Boa Constrictor bedoeld, die zes a tien M. lang en soo dik als een mans dijbeen kan worden (Brehm, 3* Aufl., 3* Abth., i« Band, p. 310). 25 I24] selve in Bresilien gheweest ter plaetse daer de Negros al sulck een Slanghe ghevanghen hadden, diese souteden, en aten daar af acht dagen lanck met t' negentigh Negros, die alle in een Suycker meulen wroghten. Jn Bresilien is oock tot sommighe plaetsen veel Vees, van Stieren, Koeyen ende Faerden, die alle in 't wilde loopen, daer is oock ghewey van Herten en Hinnen. Onder ander is daer noch een sonderling Dier de grootte van een Vos, geheel schuw van menschen, en soo wanneer dat van yemant beset werdt en gheen uyt comste en siet om wegh te gheraken, dan laet het een windt van hem die soo vreesselijck stinckt, dat een mensche qualijck weet hoe hy tijts genoech van 't Dier sal ontslaghen werden, en al wat cleederen sy aen hebben, die sulck een dier najaghen zijn verdorven, al waren die van fluweel en zyde soo moetense in 't vyer gheworpen en verbrandt werden, want den stanck is soo vileyn, dat alles wat een mensche aen heeft daer na stinckt ende dien stanck en can by gheen middel ter werelt weder uyt de cleederen ghecreghen werden, al wierden die hondert mael over ghewasschen ende gereyhight *). 'tGhevoghelte dat aldaer en oock op alle andere plaetsen bezuyden den Tropicus Canceris: zijn wonderbaerlijck ghecoleurt van veren, daer en soude oock gheen coleur connen bedacht werden, daer men gheen Voghel van vindt, ende oock bysonder veel oubolghe fatsoenen, soo dat daer van alleen een geheel Boeck soude connen ghemaeckt werden, daeromme en hebben wy oock niet voorghenomen [35] in dit ons boeck veel daer van te schryven, als alleen van eenen Voghel, ende dat om den langhen adem die dien Voghel heeft, hy slaet met een lipsende stemme, ende int begin heel lancksaem: maer verdobbeleert zijn slaghen meer en meer, soo dat ten langen lesten zijn slagen soo ras zijn, dat het schijnt met eenen adem te wesen, het welcke doch soo niet en is: maer hy lispt soo rat met den Beek ofte Tonge, zijn gheroep duert meer als 10. ofte 12. minuten al eer hy eens zijnen adem verhaelt, het welcke is een vijfde part van een ure dat dese Voghel hardeert sonder asem te verhalen, desen Voghel mach ick duysentmael ghehoort hebben, maer noyt connen sien. Jck hebbe gheweest in veel deelen van Europa, Africa ende Ame- Van neyrica: maer ben nerghens ghecomen daer ick dierghelijcke oncruyt drochte?" 1) De „Surilho" (Mephitis suffocans) waarvan verscheidene soorten voorkomen. De stank wordt verspreid door eene vloeistof die zich in een klier binnen den endeldarm bevindt en waarvan het dier naar willekeur kan gebruik maken. De werkelijkheid schijnt nog erger te zijn dan men uit Ruiters' beschrijving zou opmaken. Zie Brehm's Thierleben, 2" Aufl. I" Abth., 2e' Band, (Leipzig 1883) p. 13a vlg. 26 soo in overvloet ghesien hebbe, als hem onthout op den velde int grasch, in Bosch ende Boomen in Bresilien, waer door oock gheen Menschen haer aldaer moghen vermaken om te gaan spaceren in 't groene, ghelijck wel hier te Lande. Of soo yemant dat selfde wilde beproeven siende de playsante Valeyen ende de groene Bergen, sal voor d' eerste reyse soo wel gheloont werden, dat hem de tweede reyse de lust sal vergaen zijn: want soo men daer int gras neder zit, soo sullen u by duysenden Carpattos1) aen 't lij f comen die u soo tracteren oft ghy vol maselen waert. Dit ghedierte is plat en soo dunne gelijck t' vlies van een Ey, soo datmen 't qualijck met de nagelen can af crabben: maer als sy twee uren op yemants lijf gheweest zijn, sullen wesen gelijck ronde beyerkens, soo vol gesoghen van 't bloedt. Dierghelijcke fatsoen van ghedierte, isser noch een slagh cleynder die hanghen aen bladren van Boomen, ende onwetende by ghevalle [26] aen 't een tacxken of t' ander rakende, vallen by duysenden te ghelijcke van boven neder op de cleederen, en tracteren een mensche alsoo, ofte hy van de kinder Focken ghenesen ware. Dit ghedierte is soo cleyn dat gheen cleederen soo dicht en sluyten, of weten daer tusschen op s' menschen lijf te comen. Daer is noch een ander ghedierte grooter als t' voornoemde, soo dat in Bresilien gheen vermaeck is in 't groene te gaen playsieren, maer ten ware door dit voorsz. oncruyt, in Bresilien soude vermaeck ghenoech wesen, want wat aengaet het veldt, 'tstaet Winter en Somer altijt groen. Van een fe- Jn dit Bresilien is oock een Vlieghe soo fenijnigh dat wanneer een vileghe. mensche hem selven erghens heeft ghestooten dat t' vel af is, ende t' gheschiet, alsoo dat licht can ghebeuren, dat die Vlieghe op die quetsinghe gheraeckt te suyghen ofte steken, t' ghequeste niet en sal willen ghenesen, maer daer comt een zeer af, dat de Portugijsen may das bobas noemen, en is soo veel te segghen als Moer van de Pocken. Dit seer en is met gheen Salve te ghenesen, dan met een steen die uyt Rio de la Plata comt, die dat in twee mael vierentwintigh uren gheneest soo gaef of daer noyt quetsure gheweest en ware. Dus verre hebben wy een weynigh beschreven van alle Dieren in Van een Bresilien, sullen u noch van een lantschap verhalen dat inde passadat1 verdor- g'e tusschen Rio de la Plata ende de Amasonis gheleghen is, waer van ret en om- ^ Bresilianen veel weten te couten, dat het sulck een schoonen Lan- gnekeert is ' ghelegen in douwe plagh te wesen, ende is nu dorre omghekeert en verbrandt, sulcx dat daer teghen woordigh loof noch gras op en wast, noch oock [37] 1) Port. Carapato (overgenomen uit de Tupi-taal, zie v. Martius II p. 443). Modern: carrapato. 27 gheen mensche op en woont als alleen een ghedrochte soo groot en grooter als Baveanen, hebbende een plat back-huys sy doen groote schade in 't suyckerriet. Van dit landt segghen de Bresilianen, datter eens soude gheweest zijn eenen gry gry *) (soo noemen sy in 't ghemeen hare Goden) die dit landt soude hebben doen vergaen, om de onghehoorsaemheyts wille der inwoonders van dien. Jck hebbe in een Portugijs journael ghelesen van sekere Portugijsen die van Rio de la Plata over landt naer de Amasonis ghereyst waren, de welcke veel in haer journael van dit landt schreven, verhaelende soo sy niet wel versien en hadden gheweest van gheweer, ghelijck de Portugijsen in die vreemde landen reysen, met een Booghe, Pylen, ende een halve lance op schoer, souden van hongher vergaen, ende van dat ghedrochte vernielt gheworden hebben, al eerse dat lantschap over hadden connen comen. Op t' landt van Bresilien ontrent de ses hondert mylen langs de see cant zijn over al int sant, ende oock in de aerde, Gesierten 9) van Van bijtjos _ ....... , dateenghe- wormkens die de Portugijsen bijtjos 3) noemen, en cruypen de men- dierte is dat schen in de voeten, voornemelick tusschen de naghelen van de teenen jje°0mt™sch inne, het is een ghewormte soo cleyn als een zier 4), en wanneer die comt. een dach in de voeten ofte erghens tusschen de naghelen gheweest hebben, dan zijnse soo groot in 't smenschen vleesch ghegroeyt, als een ghemeen erte, diemen terstont met een naelde of spelle moet uyttrecken en niet laten verwortelen, ofte sullen soo als zy tusschen vel en vleesch sitten haer zaet schieten, waer van terstont andere bijtjos voort comen, soo dat indien men de selve niet uyt en trocke L28] souden t'vleesch tot het ghebeente toe in water consumeren ende al de naghelen van de teenen souden afvallen, ghelijck my selve aldaer is wedervaren: maer wanneer yemant daer op die Cust comt,soo haest als hem de eene ofte de andere voet erghens jeuckt, soo neemt een naelde en treckt het wormken uyt, het welcke men sonder groot secf licht can doen, en als 't wormken daer uyt is, soo gheneest het terstont sonder eenigh weedom van 't selfs weder toe, wanneer men oock veel in 't sout water gaet, en is men die bijtjos niet soo subjeckt i) Zou het thans aan de kusten van Afrika zoo wijdverspreide woord „grigri", voor alles wat tooverkracht heeft, van Z. Amerikaanschen oorsprong zijn ? Zoover mij bekend komt het woord na Ruyters, allereerst voor bi] Brun, p. 38 en 50. a) Niet „gedierten", zie noot 4. 3) Port. „bicho". Hier is beschreven de Pnlex penetrans, die thans weer uit Brazilië naar Afrika is overgekomen. In Ruiters' tijd kende men de bichos in Afrika ook, zie Brun p. 26. 4) Zie noot 2. Zier = siere: „naam van eenig zeer klein insect". (Verdam). Oorsprong van het woord onbekend. 28 als wel andersins. Een ander quale. is daer noch op de Cust van Bresilien, t' welck de Portugijsen noemen bijtjos de cu, en comt de Menschen in 't fondament: maer ten zijn gheen wormen, al hoe wel die soo ghenoemt werdt, dan het is een sekeren brandt, daer oock hitsighe coortsen uyt causeren, door de hittighe dampen des luchts die in veel deelen zuyt-waert en ontrent de Linie zijn, en desen brandt slaet nederwaerts inde fondementen, waer door de selve gheheel ontstelt en uyt hare behoorlijcke ofhtien zijn sonder slot, en soo daer terstont gheenen raet toe werdt ghedaen, soo slaet daer eenen loop toe, die de mensche soo flaeuw maeckt, dat hy op de beenen niet en can staen, en rasen de sommighe ghelijck of sy sleght waren, connen qualijck ghedueren van pijn in de ooghen, ende ten lesten sterven daer af, t'is anders niet als den brandt ende die heete dampen des luchts die het den mensche doet. Desen brandt of bijtjos soo het de Portugijsen noemen, en is niet alleene op de Bresilsche Cust: maer oock over al ontrent de Linie Equinoctial, voornemelijck bezuyden soo wel in zee, als aen landt. Hoe menigh mensche sterfter wel op de Schepen in zee, en oock aen t'landt, [29] onder en ontrent de Linie, soo onder de Duytsche, Fransche, ende Enghelsche natie, die men niet weet wat dat hun let, meer als eenen loop diese soo hebben, en hoe menigh mensch is daer wel op die reysen van Angola, Guinea en Bresil gestorven van dese loop ? ick en spreke niet van roo loop: maer van hitsige loopen, waer van de mensch als gematteert, tot rasernye comt en sterft als mesch eenighe al lachende met het eten in de mont, andere als dol, andere weer ghelijck sleght, andere Ic-lam a); waer van comt dit andere als door een brandighe hitte? ende de Chirurgiens willen eenighe haer reguleren, achtervolghende de ordre van Neerlandt: waer door weynigh secours aen den Patiënt wert bevonden, en een cleyne remedie tan dickmaels verhoeden groote sterften. Laat ons doen als de Spaingiaerden ende Portugijsen, hanghen een wisken ofte lap, daer men ghewoon is te gaen om zijn ghevoech te doen, met een lijntgen over boort in 't water, ende na dat een yeghelijck zijn ghevoech heeft ghedaen: voornemelijck die, die haer de ooghen zeer doen, suyveren haer fondament wel met dat lapken, t'selve tot 2. ofte 3. mael inde zee doppende, daer sal menigh mensch ghesont blij ven, die anders sieck soude werden en sterven. Maer het comt 1) Mesch en mes, in verschillende beteekenissen (ook mest), overdrachtelijk: iets leelijks en ongemanierds. Verdam, Mnl. Wdbk. 2) (H)iklam ? Men bedenke dat Ruiters een Zeeuw was. 29 nu soo door nalatigheyt ghelijck dat dickmael in sulke schepen gebeurt daer veel volck is, datter eenighe zijn die teledigh zijn om Rbuyten boort haer ghevoegh te gaen doen, en souden in haer eyghen vuylicheyt vergaen, soo men t' selfde haer toe liete *). Als alsulcke so varde zijn, datse den loop seere hebben, ende t' fondament met haer heel ontsloten is, soo sal men nemen t' vierdeI [3°] Part van een Limoen, en doen die in een Becken met cout water, ende wasschen t' fondament vijf ofte ses maels daeghs daer mede, soo langhe tot dat het fondament weder in zijn oude forme is, ende sult bevinden dat den Patiënt ghesont ende wel te passé sal wesen. Ofte het nu oock ghebeurde dat daer gheen Limoenen in 't schip waren, soó neemt Limoen sop, en meinges een weynigh onder varsch water, oock niet te veel, datment lijden can, hebt ghy oock geen Limoen sop, soo neemt een weynigh Roos-water, men sal veel volcx die anders sieck souden werden, ende sterven, ghesont ende wel te passé houden. [31] Van de Stadt Parnambuco. De Stadt van Parnambuco is ghebouwt op een hoogh-achtighen Hoe ParBergh, die gheleghen is met eenen hoeck aen den Oever der zee Oce- "eg"n'£uque [32] anus. Aende zuyt-zijde is desen Bergh heel vlack neergaende tot aen de zee toe, met een witte sandt strandt die naer het zuyden langs de Cust heen streckt, ende op de noort-zijde van desen hoeck des Berghs ist gheheel steyl op en neer, maer een weynigh noort-waert van den hoeck af, is mede een witte sandt strandt die West-waert heen streckt. Jn dese Stadt van Parnambuco gheschiet groote traffique in Suy- Van een ckeren die daer overvloedigh vallen. Alle jaer vaert daer af in de Jèn die 0 e Maent van Meye een Vlote Schepen naer Portugael, die somtijts veertigh, vijftigh, ende t' sestigh zeylen sterck zijn, ende zijn nim- nambuco af mermeer minder als 40. Schepen, ende oock selden datse over de ^ortugaeu sestigh zullen wesen, hebben meest altemael van t' Silver in, dat jaerlijcx uyt Rio de la Plata ghesonden werdt naer de drie voornaemste Steden van Bresilien, als Parnambuco, Baya de todos los sanctos, ende Rio de Ianeiro. Dese Schepen die het Silver uyt Rio 1) Op de slavenschepen kwam die ziekte op groote schaal voor. Men bezigde er vrijwel dezelfde middelen tegen. Zie „Instructie voor de Schippers, in-den dienst van de Geoctr. West-Indische Compagnie op den Slaef-handel varende, Art. 28". Een allermerkwaardigste instructie, te Middelburg verschenen omstreeks 1675, 30 de la Plata brenghen, loopen somtijts in Spirito sancto z), ofte oock wel in porto seguro 2), om t' Silver te lossen datse voor die Iesuytsche Kercke mede brenghen, en met eenen vervarschen daer, zeylen dan weder voorts daer zy bescheyden zijn tot Parnambuco, ofte de Baya. Hoe veel Het gheheel Cappitael dat jaerlijcx van Rio de la Plata in Bresijare uyt Rio l'en wert ghebracht, comt in vier of vijf Schepen van cleyn ghewelt, naer Bresi- waer van twee in de Baya de todos los sanctos comen, en somtijts Hen comen. twee tot Parnambuco, het zijn cleyne Schepen, ontrent van 60. lasDe schepen ten, en wat elck over brenght, d' een wat meer als d' ander, is ontrent cieyne" hondert en twintigh duysent Realen van achten ghemunt, ende dan [33] roacht- noch eenigh onghemunt Silver, hare ladinghe is voorts Meel, Speek, Huyden ende Vleesch. Doch aleer verder in dese materie voort te gaen, sullen eerst aenwijsen hoe men uyt ons Nederlandt de Linie sal passeren, ende aen de Custe van Bresil comen 3) Van Rio Reael. [53] Van Sergippo del Rey 4) tot Rio Reael s) is 11 groote mylen. Dese Riviere Reael is heel groot, ende daer en wert tot noch toe anders gheen negotie ghedaen als visscherie, het is een Riviere [54] wekkers tacken 100. ende 180. mylen op int landt strecken, meest alle inwoonderen van Bresilien oordeelen, dat dese Riviere Reael haren oorspronck neemt uyt Rio de la Plata 6). Men seght dat teghenwoordigh in Rio Reael Silver in 't openbaer werdt ghemijnt, het is waer, dat eenighe jaren lanck secretelijck door de Portugijsen Silver uyt dese Mijnen is ghehaelt, voornemelijck een Portugijs die ontrent de Baya woont, de welcke daer al stil swijgens eenen schat heeft uyt ghehaelt. Ende in 't Jaer 1617. doen ick noch selve in Bresilien was, is de Vice Rey van Bresilien tot Sergippo del Rey gheweest, het welck is elf mylen van de voornoemde Silver Mijne, en doe wert in de Baya sterek gheseyt, dat men de Mijne voor den 1) Espirito Santo, in 20° ao' Z.Br. 3) Porto Seguro, in 16° 25' Z.Br. In Ruiters' tijd waren er een oud en een nieuw Porto Seguro, ongeveer ia seemijlen van elkaar gelegen. (Zie p. 62). 3) Weggelaten: kustbcschrij vingen en zeilaanwijzingen tot p. 53. 4) Een vlek iets beZ. de monding der S. Francisco Rivier. 5) Riviermonding in it9 35' Z.Br. 6) Onjuist, het is in werkelijkheid een kleine rivier, die met het stroomgebied der Rio de la Plata in geen verwijderd verband staat. 3i Coninck soude openen. Daer wiert oock van de Portugijsen voor wis ghehouden, dat dese Mijne meer Silver ten hondert soude grieven, als een van de beste Mijnen in Rio de la Plata *) [57J Van de Baya de todos los sanctos. IDese Stadt Baya 2) ghelijck wy gheseght hebben, is de hooft-Stadt van Bresilien, gheleghen in Baya de todos los sanctos, t' welck in ' onse tale is te segghen, Alder-Heylighen Baey. Dese Stadt lightaendeoost-zijde van de Baey, boven op 'thoochste aen den Oever van den Bergh, desen Oever is soo steyl, dat men daer recht teghen op niet en soude connen climmen, en is ontrent de 300. vamen hooghe, steyl opendeneder,soodatdaergheen goederen, die van wat wichts zijn, als Oly, ende Wijn pijpen, Neurenburghsche vaten, ende alder-hande packen, Malen ende Cassen, in somma alle Coopmanschappen, die daer uyt ofte in gaen met Peerden, Ossen, L58] ofte Esels connen gewrocht worden, maer moeten met gindassers 3) (dat zijn Cranen) op ende af ghewonden werden, langs eenen ladder, welcker sporten met assen zijn, en draeyen ghelijck een wiel, daer toe hebben sy een slede die daer op ghemaeckt is, van vijf voet lanck onbegrepen, achter met hooghe stercke pinnen, om dat t' gheene daer op gheleyt werdt, niet uyt en soude schieten, en al wat met die sleden op ghewonden werdt, legghen dicht teghen de pinnen aen, en in 't midden maken alle dinghen met touwen vast, om niet achter over te vallen, want het werdt soo steyl op ghewonden, dat alle goederen als die niet vast ghemaeckt en wierden, light achter over van boven neder souden vallen. Om in de Stadt te comen zijn vier weghen, twee die recht midden in de Stadt comen, ende op elck eynde van de Stadt is eenen wegh om daer in te comen. De Stadt is ontrent een derde part van een myle lanck, ligghende langs den voornoemden Oever op den Bergh, ende is ontrent de ses hondert treden breedt, daar staen ontrent de twaelf hondert huysen (soo als ickse ten naesten by) hebbe connen tellen. De Portugijsen zijnder ontrent sesthien hondert zielen sterck, 1) Weggelaten een gedeelte kustbeschrijving en zeilaanwijzing. 3) De naam der stad is S. Salvador. 3) - Port. guindaste, Ned. windas, Eng. windlass enz. Gemoderniseerd bestaat het transportmiddel nog. In 1895 zag ik te Bahia een kabelspoor en elevatoren. 32 jonck en out wat mannelijck is, maer met vrouw, man ende kinderen, ontrent de 3000. zielen. De Stadt light open sonder Poorten, die yets souden connen hinderen om daer in te comen Daer is een groote leeghe plaetse in de Stadt, diese tot haer marckt houden, ontrent de veertigh treden lanck, al waer de swerten ende swertinnen voor hare meesters voor [59] staen, met Banannos, Bocouas 3), Iniamos 3), Annanassis, Patatos 4), Abobras 5), ende meer ander fruyt, ende vercoopen t' selve wel ten diersten, want het fruyt daer niet te veel en is, alsoo de Mieren het al vernielen, leest hier voor in de Beschrijvinghe der dieren, hoe de Mieren alle dinghen verslinden 6). Beschrijvinge van dese riviere ende de stadt [Rio de Janeiro], [80] die de Portugijsen daer in hebben ghebouwt. Dese Riviere hebben de Portugijsen ghenoemt Rio de Ianeiro, D***8 het is een schoone Riviere, bequaem tot de schip-vaert, door de wel Riviere is,, , j j •• gheieghen ghelegentheden die daer zijn, soo voor groote als cleyne schepen, graden 15, ende het is een vette Landtdouwe, soo in de Valeyen tusschen de minuten. Berghen, als oock op de Berghen selve, die met schoone pleynen verrijckt zijn, ende alles wat men daer op saeyt of plantet vloeyt in wasdom, maer alsoo de Mieren daer oock zijn (doch niet in soo grooten quantiteyt als wel tot Parnambuco, ende de Baya) soo en can noch alle loof daer soo gheheel wel nietgroeyen, ofte werdt van de Mieren gheschent, voornemelijck t' gheene een soete wortel heeft, de Suyckeren souden groote schade lijden van de Mieren, soo de Portugijsen elcke reyse als sy het Suycker hebben ghesneden, 't landt niet en branden, het is daer winter, alst hier in ons Neerlandt Somer is, ghelijck April, Meye, ende voorts tot September toe, ten vriester niet, maer s' Winters is daer de lught over trocken, waer uyt voorts Comen zuyt-ooste buyen, met scharpen haghel, vermenghtmetsul- [8i) eken koude, datu de vingheren schijnen af te zinderen, voornemelijck het varende volck, die als dan de Marsseyls moeten in halen, dees 1) Geen wonder dat Ruiters in 1634 een werkzaam aandeel aan de vermeestering der stad aan de landzijde nam. 2) Bacoven (zie A noot p. 169). 3) Jams (maniokwortels). Manihot utilissima en manihot palmata. 4) Patatters (zoete aardappelen). Batatis edulis. 5) Port. „abobara" en „abobora", kalebas, pompoen. 6) Weggelaten: een gedeelte kustbeschrijving en zeilaanwijzing. 33 buyen zijn ordinaris maer voor twee ofte drie uren ten langhsten, ende dan wert het weder moy weer. Het Suycker-riet groeyt daer seer rijckelijck, ende brenght schoon dick riet voorts vol sop, meer als wel op de noort Custen van daer, als Parnambuco, Baya, ende soo voorts, maer ten gheefter wederom soo veel Suycker niet, als op de voornoemde noort-zijde. Jnt sieden consumeert seer veel, ende dat door de groote vochticheydt, ende de koude liicht die daer is, want t' Suycker-riet op het veldt staende, veflêy-scht veel reghen, maer daer by moet oock heete Sonne schijn wesen, soo dat het Suycker-riet op het beste groeyt, daer 't drie en vier maels op eenen dach reghent, ende weder heete Sonne schijn is, in somma van Rio de Ianeiro, zuyt-waert, wert de lucht kouder en vochtïgher, soo dat oock tusschen Rio de Ianeiro, ende de Baey van S. Vincent, t' welck het zuydelijcxtste eynde is van Bresili Meridionalis, weynigh Suycker werdt ghemaeckt, soo dat alle de Suyckeren die uyt Bresilien connen ghewonnen werden, zijn 18. ofte 20. mylen van benoorden Parnambuco, tot dese voornoemde Riviere de Ianeiro, ontrent 8o. mylen Custe zuyden ende noorden, daer al Suycker ghemaeckt werdt, al waer de Portugijsen vier hondert Suycker meulens hebben, Onbegrepen, acht ofte thien meer of min die daer souden moghen wesen, ende elcke Suycker meulen, d'een door d'ander maken ordinaris vijf en twintich duysendt Aroben Suyckers sjaers, ende elcke Arobeis 32. pont, het welcke alle jare bedraecht 10000000. Aroben suycker, dat jaerlijcx in Bresilien ghemaeckt ende naer Portugael werdt ghesonden, sonder nu noch het Bresilien hout dat op die gheheel e Custe langs wast, waer van op sommighe plaetsen heele Bosschagien staen, van 20. ende 30. mylen lanck. Jn de Riviere de Ianeiro ende het landt zuydwaert daer van naer S. Paulo toe, groeyt veel Mantiocque, waer over veel Schepen in Rio de Ianeiro comen Farinha laden, om in Angola Negros te gaen handelen De Stadt die de Portugijsen noemen Ianeiro, is van haer ghebouwt aen de west-zijde, twee cleyne mylen de Riviere op in een bocht daer drie Eylandekens voor liggen, de Stadt is dat weynigh schilt soo groot als de gheheele bocht, die meest maen-wijs is, met een slechte sandt strandt, sonder heuvelen ofte gheberghte, en t' is een vlack pleyn, ontrent een half myle t' landwaert aleer daer eenigh gheberghte begint, maer op beyde de eynden van de Stadt, daer light het 1) Verg. p. 7, 8,9. 3* 34 gheberghte heel steyl opgaende, doch de gheheele Stadt light slecht langs het water, soo lanck zijnde, datmen die in een half ure qualijck soude connen ten eynde gaen, haer breede is thien ofte twaelf huysen, de straten en waren in 't jaer 1618. noch niet ghecalzijt men gaeter tot de inclauwen toe in 't sandt, daer en zijn oock noch gheen mueren noch wallen om, daer en sluyten gheen Foorten. De fortificatiën van dese Riviere ende de Stadt zijn vier Casteelen, waer van t' voornaemste Casteel is gheleghen op de oost-zijde in de mont van de Riviere, op den Oever van eenen hooghen Rotz- erppn dïp Qnn füïnnïorh ï den duym niet dan te veele en gheschiet, winnen soo overvloedigh, dat soo men het selfde beschreve, van veelen niet soude ghelooft werden. Alleene sullen u een Commersie verhalen, al hoe wel het den Christenen niet en betaemt menschen te coopen ende vercoopen, 1) Alacran rif beN. Yucatan, op 33° 30'N.Br. a) Sisal, op de N. kust van Yucatan. 3) Merida, Z.O. van Sisal. 4) Een kaap met kenbare klip, Z.O. van Vera Crus. 5) Bij Vera Crux. 44 nochtans is dat selfde een alghemeyne vrye Coopmanschap, soo wel onder de Portugijsen als Spaeingniaerden. Als nu eenighen Spaeingniaert Equipeert om Negroste halen, moet daer toe Octroy hebben van den Coninck, daer mede hy seylt op de Cust van Catcheu oft naer Angola, ende laedt aldaer Negros, het welcke zijn swerte menschen, die brenght hy in de West-Indien, ende eenen Negro die hen cost irighecocht 7. ofte 8. Ducaten, vercoopt hem weder 150. Ducaten, en meer, hebbende soo naer het Schip groot is, 7. 800 ende 1000. inne, winnen daer met t' grootste ghelt, dat niet om spreken en is, vercoopen die Negros al voor waere die costelijck is, gelijck in West-Indien vallen, dan varen met hare [163 Schepen vol gheladen van alle costelijckheyt naer Spaeingnien. Jck hebbe diversche, soo Spaeingiaerden als Portugijsen, hooren segghen, datse met 3. Realen van achten, die sy in Spaeingien m-leyden, 150. Ducaten voor haer retoer ghemaeckt hebben. Volcht hoe men de West-Indien sal beseylen. Den Leser sal oock hier by weten, dat alles wat West-Indien ghenaemt werdt, is gheleghen benoorden de Linie Equtnoctiael, daeromme al wat Poolshooghden daer in ghenoemt werden, benoorden moeten verstaen werden 1) De pp. 164 t/m 265 bevatten uitsluitend zeilaanwijzingen. RR^fHT? TT VTNfrHE VAN DE CUST VAN GUI- NEA ENDE ANGOLA, HARE STRECKINGE, EN HOE ALLE RIVIEREN, BAEYEN, ENDE REEDEN, gheleghen zijn. Mitsgaders, oock de ghedaente, Policie, en Rechten van de inwoonders der selver Landen: oock wat vrachten sjr ordinaris gheven, en wat goederen daer zijn te becomen beginnende van den Tropicus Cancri, tot Cabo de Buena Esperanca. Van de handelinghe, ghedaente, Policie, en Rechten der Landen. Rio de Onre, die oock de Loro «) ghenaemt werdt, is gheleghen op de west-zijde van Africa, recht onder den Tropicus Cancri. Jn dese Riviere is niets te doene, want daer, op 3 5. ofte 36. mylen gheen volck en woont, ontrent de zee. Dese Cust is een dorre landt, daer lover noch gras op en wast: van buyten soo men daer langhs seylt, schijnt het te veel plaetsen Duyne te wesen, maer 't is anders niet, als witte 1 Rotz-steen, soo scherp, dat men daer op, in eenen dagh gaens, een paer schoenen soude verslijten, niet wetende waer een stuck van de sole ghebleven ware, de lucht is al daer oock meest altijts even claer, soo dat van 20. jae 30. daghen niet een en is, waer in de Sonne niet claer en soude schijnen: waeromme het oock daer altijts so heet is, dat een mensche op 't landt zijnde, schijnt te versmachten, daer beneven noch, ghelijck de Sonne op die witte Rotze schijnende met sulcken glinster (waer af men wert op 't landt gaende gelijck stick-siende blint) niet alleene t' ghesichte daer ghecrenckt werdt, maer oock 't ghehoor u verhindert werdt, en zijt doover, als ordinaris op ander tijden, het is oock soo, dat wanneer men met den anderen is discourerende.lierder moet roepen, als wel op andere plaetsen: t' selfde is my tot diversche reysen ervaren, en hebbe oock dickmael scherpelijck daer acht op ghenomen, als met verwonderen siende hem, die met my was vergheselschapt, den mont roeren, ende nochtans niet verstaende, daer mede ghespot, ende ghevraeght wie by hem was, meer als ick, daer hy teghen sprack: en hy my weder vraeghde, wat 1) Bij Azurara (1443 a 1448) Rio do oiro '• opfnoderne kaarten Rio de Oro (goudrivier). 46 ickseyde, dat ick soude uyt-spreken, op dat hy het moghte verstaen: waer uyt ick oock voor seecker houde, als dat het ghehoor door de hitte verdooft, en t' ghesighte verduystert. De Menschen die daer uyt het landt comen zijn soo arm, hongherigh ende miserabel, dat men compassie daer mede moet hebben, als mense siet, en sullen om een stuck broodt slaven ghelijck Muien, sy zijn daer deluwe ') van coleur. Dese Cust is over al even dorre, tot de Riviere van Sinnegael 2), [268) die oock Sanaga genaemt wert: maer de menschen die daer op woonen, werden langher hoe swerter tot Cabo Verde toe, al waer de menschen soo pickswert zijn, dat gheen swert haer en can overtreffen, 't Js seer vremt om t' selve te sien, hoe dat op Cabo de Spartel 3) de menschen soo blanck zijn als Silver, en op Cabo Verde soo swert als ghit, en nochtans al een landt is vervolghens, aen malcanderen vast, en de menschen werden alleynskens swerter, soo men naer de zuy t is seylende, tot datse niet swerter en connen werden: en dit swerte gheslachte, beginnende met Sanaga, vanby den Tropicus Cancri, gheduert tot voorby de Cabo de Buena Esparanca over de 1600. Duytsche mylen weeghs. Dese swerten noemen de Portugijsen Negros, ende de Spaeingiaert Morenos 4): de swerten die bezuyden Cabo de Buena Esperanca zijn, werden van de Portugijsen Cabres ghenoemt, en dat om haer sprake, die soo gaet, als of men Boeken en Geyten hoorde bleeten 5), Alle dese Custen, sullen van plaets tot plaetse, in 't bysonder, en van elcke Provintie schrijven, hare Rijckdommen, Politien, ende Rechten, maniere van leven, ende oock watCoopmanschap, die hebben, en hoe men met haer moet om gaen ende handelen. Nademael dese gheheele Cust van Rio Onre, tot bezuyden de Riviere van Sanaga, niet, ofte weynigh is bewoont, soo en hebben wy oock niet voor om daer veel van te schrijven, als alleene de selve slechts wat aenraecken. Ontrent 4. cleyne mijlen, bezuyden Rio Onre, die oock Lore ghenaemt werdt, is een beslote Baey, die ghenaemt werdt Ir a Barra 6); daer alle jare Portugijsen met hare Schepen, soo sy comen visschen, [969] 1) Deluw = vaal. Zie Verwijs en Verdam, sub: „deluwen." 2) De Senegal. Bij Azurara: Rio de Canaga. 3) De W. hoek van Str. Gibraltar. 4) D. i. „moor"-achtigen. Verg. A, p. 182. 5) De naam Kaffer (kafir = ongeloovige) heeft niets met Port. „Cabra" = geit te maken. 6) Naar ik vermoed, betzelfde als Tene Baje op de kaart van Teixeira (Verg. A, Bijlage IV) dat weer een wanvorm kan zijn van Terra deiguada baixa (Lage vlakke Hoek). 47 te Reede ligghen, bycans ghelijck in beslote Haven. De Portugijsen hebben groote Sloepen, daerse mede op de Cust visschen, en loopen s' morghens in zee ende t' savonts, ofte wel des middaeghs, naer dat den vanck goet is in comen: en legghen met de schepen binnen teghen een sandt-Baey over, met de steynghen om leeghe. De Cust soo wel benoorden als bezuyden den mont van Ir aBarraisheel leeghe, ghelijcx t' water, aen de noort-zijde van Ir a Barra steeckt een vlacke staert af, naer zee toe, alwaer een diep tusschen die staert, ende een Banck, die daer noch t' zee van light, door loopt, daer men met de Sloepen uyt en in seylen can. Jn dit Ir a Barra verneemt men oock weynigh menschen, van dien lande, als soo eenighe arme naecte, die om een dronck Wijn, en soo een out versleten hemde, 5. ofte ö.wekeh wercken, als Muien, die noch daer anders niet en zijn, als even in den tijdt, wanneerse weten dat de Schepen daer ghewoon zijn te comen, en helpen dan de Visschers in allen t' gheene, daerse dienstigh toe zijn, en brenghen altemets soo hier een Vosse, ofte een ander vel, van t' ghedierte datse weten te vanghen, soo dat landt doch anders niet en is, als voor dieren, en gheen mensche wooninghen, jae 't ghedierte en is noch maer hier en daer, waer soo eenigh versch water is. Alle dese voornoemde Cust van Rio Onre tot Sanaga, langhs den zee-cant is soo dorre, dat ick naeuwelijcx en soude connen weten te segghen, waer eenigh versch water te becommen ware, als in de Riviere Onre, ofte in de Angro van Ir a Barra, aen Cabo Blanco is mede water, maer varde t' soecken, en onghereet voor eenigh Schip dat alleen daer water soude willen halen. Daeromme in sulcken ghevalle des waters noots zijnde, is den besten wegh naer Cabo Verde, ofte naer de Soute Eylanden. Van Ir a Barra tot Cabo Blanco is 30. mylen: t' landt van Cabo Blanco is immers soo dorre, alst op de gheheele Cust wesen mach, ende t' landt is witte Rotz-steen, op den hoeck steyl, gelijck af ghehouwen, ende onder aen den hoeck een sandt-staert die vlack afsteeckt, daer en wast lover noch gras op, als hier en daer soo wat dorre haegh-boskens: de Portugijsen die daer gaen visschen, versien haer selven wel van alles, wanneerse van huys comen, soo datse niet en ghebreken als Visch, diese daer genoech crijghen, en ligghen met haer Schepen heel binnen : Vijf mylen van de Caep in een bocht, maer onder de Caep is oock goede Reede, seylt dicht by de Caep in, en moet oock daer cort om loeven, soo ghy van de nooit comt, ende en hebt niet te schuwen, als dat voor ooghen ghesien werdt, voor 't Ravelen van 't Water zijt niet beschroomt, want 't zijn anders niet 48 ais de stroomen, die teghen malkanderen schieten, ende oock door een Val, die aen den hoeck van de Caep is, soo dat het u oock cort 3. ende 4. vamen op drooght, maer daer blijft noch altijts 6. ofte 7. vamen, naer dat den hoeck nae ghenomen werdt. Soo als men den hoeck om sal seylen, en moet men gheen windt over geven, maer seylen zijn naesten by, soo hooghe als immers moghelijck is: sult even wel noch moeten laveren om Reede te maken. Twintigh mylen van Cabo Blanco, z. ten o. light een Riviere ghenaemt Rio de S. Antonio; van dese Riviere in 't landt 40. mylen light een Stedeken, ghenaemt Caragoli al waer onder weghen, tusschen dat Stedeken, \ en de zee, soo hier en daer, eenighe arme lieden woonen, die oock passen op den tijdt, wanneer de Portugijsen daer comen Visschen, ende dan comen oock slaven naer de zee-cant, om te helpen voor een stuck broots, ende een dronck Wijns, datse van de Portugijsen crijghen. Voorts alle dese Cust van Cabo dojado a), tot bezuyden de Riviere Sanaga, en is maer om te Visschen, alsoo daer die gheheele Cust langhs, Visch in overvloet is, die ghenaemt werdt Pargos s) ende Meros 4): ende wie langhs dese Cust seylende, Visch ghebreck heeft, en heeft het niemandt als zijn selven te wijten: want met den hoeck conter soo veel vanghen, als ghy wilt: werpt nets' morgens een ure op de ly s), zijnde een cleyne myle, ofte wat minder van 't landt, sult Visch ghenoegh vanghen : elck zijn believen. Van Rü> Sanaga, die oock Sinagal werdt ghenaemt. De Riviere van Sanaga, is een groote Riviere, heel erom, die gehouden wert, over de 100 mylen op, in 't landt te loopen, sy maeckt oock het water een ende twee mylen in zee troubel, van 't af-water, uyt de Riviere. Met groote Schepen en can men daer, boven 5. ofte 6. mylen, op varen, met Jachten 18. ofte 20. mylen, ende met Sloepen 45. ofte 50. mylen 6). De Coopmanschappen die daer vallen, is Ambre, Olifants ende zee-paerts tanden, Wasch ende Huyden: voorts l) Zie Kaart van Teixeira, op 17° N.Br. a) Bedoeld: Bojador? 3) Pargo = zeebrasem. 4) Mero= wijting. 5) Versta: .draai een uurtje bfl" j d. L: stel de zeilen zoodanig dat het schip nagenoeg op dezelfde plaats blijft. 6) Tegenwoordig, voor niet zeer groote schepen, tot Kayes, alwaar de spoorweg begint, die het Senegalbekken met den Niger (bij Bammako) verbindt. 49 Naems-Yser 1), sorteringe van cralen, brandewijn, root, geel ende [272] blaeu kersaey, Slesigher lij waet 3), groote copre beckens etc. IDe menschen van die Riviere zijn heel onmanierlijck wilt, ende by* cans piek-swert, soo een weynigh deluwer 3): de Negros van Cabo Verde noemen dese Sanaga-loisen 4), Moerijsico s). Dese Sanagaloisen behelpen haer selven heel armelijck, en eeten hare cost meest verot, stinckende, als de maeyen daer uyt loopen, voornemelijck Visch, diese te drooghen hanghen, tot datse crielen van de maeyen: soo dat een mensche walght, die de cost siet; k' laet staen te eeten, Csy braden oock veel haer Visch op drooghe koeye-misch, en bancken die dan noch op sonder broot, met Milhe 6), een greyn, dat ghelijck de grutte hier te lande mach wesen, t' geen sy daer noch sober hebben, want voor aen de Cust, by de zee-cant, ist dorre landt, daer niet op en wast, maer diep in 't landt, begint het groen te wesen. Haer Sacreficie die sy doen, gheschiet aen den Duyvel, diese aen bidden. Jn dese Riviere zijn oock veel zee-paerden, die dickmael een Canoa met Negros en al, om rocken, en verslinden de menschen: het zijn heel groote dieren, en hebben vooren twee pooten, en schieten soo dickmael, met 2. en 3. te ghelijcke met het gheheele voor-lijf uyt het water, over de Canoan heenen, en vallen alsoo de Canoa omme, ghelijck die heel ranck zijn: want als onse natte daer inne comen, connen naeuwelijcx daer inne vast staen, ofte vallen d' een ofte d' ander zijde omme. Van Cabo Verde. Aan dese Riviere Sanaga, tot de Cabo Verde, begint het landt groender ende vrucht-baerder te werden, soo van gheboomten, als \n^\ andere vruchten. De Caep selve staet vol'gheboomte, waer onder veel Palm-Boomen staen, wiens Wijn, ghenoemt Wijn de Palme, daer seer goet valt, by datse op andere plaetsen doet. 1) Een juiste omschrijving van Naemsch (Namensch) ijzer, heb ik niet kunnen vinden. Ik vermoed dat het ijzer was „in staven", verg. p. 275 en 280 en wel in dunne staafjes. Het zou dan gemakkelijk door de Negers kunnen worden omgesmeed, öf als geld kunnen worden gebruikt, b.v. in den vorm van „guenzés" die nog heden in het achterland van de Greinkust gangbaar zijn. Zie A, p. 66, noot 1. a) Verg. p. a, noot 4. 3) Deluw, zie aant. p. 307. 4) Sanaga-loisen = Senegaleezen. Verg. het oude Portugaloisen. 5) De Senegal scheidde (en scheidt nog steeds) het gebied der Berbers van dat der Negers. In beginsel is dus hetgeen Ruiters zegt juist. Benoorden den Senegal treft men „Morisco's", d. i. „mooren" aan. 6) Kafferkoorn. 4* 50 Op dese Caep en gheschiet gheen handelinghe, maer de lieden, die daer op woonen, comen met t' ghene zy te coopen hebben, naer het Stedeken, dat binnen de Caep light, teghen over het Eylant al waer de Schepen onder te Reede ligghen: daer en valt oock anders niet besonders als Huyden, voor't Naems-Yser, en Brande-wijn, het gheene de voornaemste Coopmanschap is, het geel kersaey, en een sorteringhe van Ketel-beckens, die heel wijt ende plat zijn, daer een mensche can in sitten wasschen, zijn oock daer wel ghetrocken: men salder oock root, ende blaeuw Kersaey verhandelen, maer meest t' geel, oock een weynigh Slesigher liwaet, Amber-cralen en Corael, ende soo een weynigh sorteringhe van Neurenborgherye, en wat sorteringhe van glase cralen: doch voor de cralen, sult weynigh ghenoech crijghen, qualijck ghenoech Wijn de Palm; maer daer is een sorteringhe van Christelijne cralen, die acht-cantigh zijn, daer sal men wel soo hoenders, ende andere vervarssinge voor crijghen. Dit volck ende oock alle het Negros gheslachte, is soo gheneghen tot den Brande-wijn, dat het haer leet is, dat de Flessche met Brande-wijn niet altijts aen den hals en hanghe. Vier mylen van dit Dorp, om de oost, light het Stedeken Refusco, al waer meest alle de Coop-handel gheschiet, van Cabo Verde a). t' Stedeken Refusco is Somer-dagh de Reede voor de Schepen: daer en is oock gheen ander, als dese, om daer op die gheheele Cust, van [974] Cabo Verde tot de Riviere Gambi te handelen: en al de Commercie, op die gheheele Cust, uyt-ghesondert Refusco, daer de Schepen ligghen, moeten met Boots, Sloepen, ende Jachten, gheschieden. Te Refusco comt veel volck, wijt en zijt, uyt het landt met Huyden, om te verhandelen aen de Schepen, die daer ligghen: brenghen oock altemet wel een weynigh Ambre, en een Olyfants-tant mede. Tusschen dit Stedeken Refusco, ende het Dorp van Cabo Verde, light een Stede, daer alle daghe een merckt is van Wijn de Palma. Hare huysen zijn al daer boven scherp, caps-ghewijse, van riet, onder en boven bedeckt met 't loof van 't riet, sommighe met wilde Dadelblaren, en sommighe oock met Palmijt-blaren: ende de huyskens zijn, 1) Later het eiland Goeree, thans: Gorèe. Waar het stedeken lag, vindt men thans Dakar, de groote koloniale hoofdstad van Fransch West-Afrika en zetel van den GouverneurGeneraal Volgens Dapper, „Naukenrlge Beschryvinge der Afrikaensche Eylanden, Amsterdam, 1668", werd bet in 1617 aan de W. I. C. (die toen nog niet bestond!) afgestaan (fol. 90). Het is echter denkbaar dat de Generaliteit er destijds een fort liet aanleggen, soo goed als zij het in 1612 aan de Goudkust had gedaan, te Mouree. a) Rio fresco. Thans Rufisque, waar vooral veel uitvoer van olienootjes (groundnuts) plaats vindt. 5» door den bant, 12. en 13. voet hooghe, en 8, ofte 9. voet wijt: hare deuren daer men in comt, zijn ontrent 4. voeten hooghe, soo dat men moet boeken, om daer inne te comen: haer slaep-stede is een stellagie, van een voet hooghe, boven der aerde, aen een zijde van 't huysken, en haer bedden zijn matjens, van riet, ofte biesen: daer sy vier stoken, om haer Milhe, Rijs, Visch, ende Vleesch te koocken, is recht in 't midden van 't huysken: haer vloeren zijn soo als den grondt is duyne, want de gheheele Cust langhs, van Cabo Verde tot de Riviere Gambi, is al witte sandt-duyne, soo fijn als men in de nacht-glasen *) doet, wanneer men daer dicht by de zee-cant over gaet, craeckt het van fijnicheyt, ghelijck als hier te lande over bevroose sneeuw, die soo onder de voeten craeckt, als men daer over heen gaet. Dese swerten, aen ende ontrent de Custen van Cabo P7S] verde, tot Cabo Koxo toe, zijn door d onse, üngelsche, ende voor- maeckt, dat men daer niet een Ox-hooft waters, ofte een arm vol brants-houts en mach halen, sonder 't selve dubbel te betalen, oock wat mensoude moghen van doen hebben, zijn over al mannen toe ghestelt, die haer gheniet daer van trecken: datzijn quansuys Officiers, en ghevense de naem van Cappiteyn: als daer is een Cappiteyn van 't water, een van 't hout, een van 't Visschen, een van 't Vee, ende een van de Huyden: dan comt noch de Alcaide, a) die treckt Tol voor hem, ende voor den Coninck die hy seght, diep in 't lant te wesen, om Oorloge te voeren: en nimmermeer, ofte selden comt den Coninck aen de zee-cant. De Portugijsen die daer noch weynigh zijn, op dese Cust, woonen by de Negros, ofte soo wy die noemen swerten, die soo te Refusco, Juala ende Porto dalla 3) haer onthouden, dickmael selve in persoon naer den Coninck in 't landt reysen, met 2. ende 300. staven ysers, en meer andere presentatien, den Coninck van de Negros schencken, om te meer zijn faveur te hebben. De handelinghe van Cabo Verde af, tot voorby Rio Gambia, naer Cabo Roxo, en 44. myle Cust, gheschiet al op een wijse, en voor eenderley goet van Coopmanschap, ende de Retoeren, zijn Huyden, Wasch, Olyfantstanden, Rijs, ende Ambre: de Tanden vallen meest op de oost-Cust, als Juala, Rio Gambia, en oock beoosten de Riviere aen de Cust. Maer een Coopmanschap is op dese gheheele Cust, van Cabo 1) De zandloopers, die vooral aanboord dienst deden en om het half uur „gekeerd" moesten worden. Vandaar dat men nog steeds den tijd aanboord uitdrukt in .glazen", a) Arab. Al caid. Port. Alcaide, bevelhebber van een fort of van eene provincie. 3) Thans Joal en Portudal in Sénégal (Fr.). 52 Verde af, tot de Grein-Cust, ja heel tot de Mina toe, onder de Negros gheestimeert ghelijck Goudt, daer onse Duytsche natie, noch sbn- [376]) derlinghe gheen handelinghe mede en doet, en is een fruyt ghenaemt Cola »), daer valles veel in de Serra-Lioa. Dese Cola wert in 't eerste van December rijpe, en groeyt op groote hooghe Boomen, in bolsters, ghelijck de Castanien, 5. ende 6. in een huysken, aen malcanderen ghevoeght, en elcke keeste 3) van die Cola, is oock ghelijck, als de groote eender Castanie: van buyten Purper coleur, en die ontsticken bijtende, zijn van binnen soo wit, als een haghel, en bitter van smake, soo wanneer de Negros begeeren te drincken, eeten een beete van die Cola; drincken dan een dronck waters, 'tgheene een lieftallighe smaeck daer op heeft. Dese Cola is over al, op die Custen, soo wel onder de Portugijsen selve, als onder de Negros, ghelijck contant ghelt in de borse. De Portugijsen comen in den tijdt van de Cola tot Serra-Lioa, om die van de Negros te handelen, dan varen met die Cola naer Rio Gambia, Juala ende Cacheo, ende coopen daer slaven voor. De Negros van Cabo Verde, de Cust langhs, tot voor by Gamba, zijn extraordinaris swert: besneden van aen-sight, en 't lichaem gelijck oft van een beelt-snijder, naer 't leven waer besneden, en naer der swerten wijse, de schoonste van alle. De Negros gheneeren haer veel met visschen: meest alle morghen sullen haer met gheheel wit vet smeeren, het hooft, hayr, ende aen-ghesighte, t' gheene voorts aen de handen blijft hanghen, smeeren op de borst, armen, ende heupen, en latent dan op den dagh van de Sonne op-drooghen, waer van sy den gheheelen dach glimpen, wanneer de Sonne daer op begint te schijnen, ghelijck dat niet minder en can wesen, ofte het moet smelten, en loopen by het lijf neder, dan vrijven sy dat selve [373* soo over al 'tgheheele lijf, datter niets verlooren en gaet, maer drooght alles schoon op, waer door haer oock de huyt soo sachte is: sy seggen datse haer niet en smeerden, souden niet connen gedueren van pijne in 't hooft. Dit ghebruyck van doen is onder alle de Negros ghemeen. De Negros van Cabo Verde, Refusco, Juala, Porto dalla, en voorts langs de zee-cant tot Cabo Roxo, ghebruycken meesteen maniere van bidden, ende Offeren den Duy vel jaerlijcx van hare goederen, en alle 5. ofte 7. jaer, Offeren een mensche ofte twee naer dat haer 1) De Kola-noot, vrucht van Sterculia acuminata Beauv. In de binnenlanden wordt de noot nog heden ten dage als pasmunt gebruikt, a) Mnl. „keeste" beduidt: „pit". Verdam Mnl. Wdbk. 53 den quaden wijs maeckt, dat heure misdaden groot zijn: wanneer sy bidden, soo bidden sy even als de Turcken, en hebben een seker plaetse daer toe gheordineert, die heel rontom is betuynt met staken, boven open, sonder cappe, daer gaense in om te bidden, maer al eer sy in dien Thuyn treden, legghen alles van haer af, Boghe, Pijlen, Hase-gaeyen, jae tot haer mes toe, dan vallen ter aerden op haer knien, openen haer armen, diese terstont wederom sluyten, en vallen met haer aenghesighte op de aerden neer, de handen hebben boven 'thooft te samen dan rijsen wederom op, ende ghebruycken eenighe prevelinghe in haer selven, ende nae datse de woorden ghebruyckt hebben, vallen weder ter aerden als vooren; dit doense soo drie ofte vier maels naer malcanderen, en dan gaense weder daerse te doen hebben: en ghelijck als wy vooren hebben gheseyt, datse haer des morghens met vet smeeren, soo blijfter veel sandt ofte aerde, naer dat de grondt is daerse ghebeden hebben, aen het voor-hooft voornemelijck, hangende, ende en sullen dat sandt ofte die aerde, om gheenderley-wijse afvaghen, maer laten 'tselfde daer soo langhe aen, tot dat het van 't selfst afvalt: het en is oock gheen heel quaet volck om mede te handelen, soo dat men met haer ten naesten by wel can over een comen: dat sy in eenighe dinghen snoode zijn, is deur eyghen schuit, die daer comen handelen, datse de Negros soo veel wijs maken: ghelijck het oock meest alle de Guineasche Cust langhs is. Die Negros van de Cust Cabo Verde tot Cabo Roxo, zijn soo een weynigh dief-achtigh, wie daer comt, moetse niet al te veel betrouwen, sy becleeden wel alle haer schamelheyt ende middel-lijf, maer met arm, hooft, ende beenen, loopen sij naeckt, alleen die op het water -) woonen, dat soo de voornaemste zijn, setten soo een oubolghe mutse op 't hooft. De vrouwen vercieren haer met het hayr te pareren, 'tgheene sy soo weten te vlechten, ghelijck eens Keysers Croone, Torens-ghewijse, boven scherp toe, en dat besmeeren sy s' morghens heel vet met wit smeer, en wanneer dan de Sonne daer op comt te schijnen, loopt dat vet by het aenghesighte, necke, ende wanghen neder, ghelijck de tranen daer langhs heenen rollen: dan hebben ghenoech te strijcken. De cleedinghe van de Vrouwen is een vier-cant cleet, ghelijck een slaep-laken, datse om haer lijf winden, en is soo lanck, dat het van onder d'Oxelen tot de voeten toe comt, en zijn gemeenlijck van ghestreepte cattoene cleetjens, diese daer selve weven. De Mannen vercieren haer met sekere platte vier-cante roo i) Versta: aan de knst wonen. 54 leere taskens, diese rontom, aen hals ende arm banden, vast maken en hanghen om den hals, de halse-banden, endede arm bandenstrijcken over de armen, tot over de elle-boghe, trecken dan daer een [379] rock over heen, van fatsoen ghelijck der Turcken rocken, en maken die vanghestreepte, Blaeuw, ende Violette Cattoene cleetjens, diese selve weven, en setten haer ghetouwen, in 't sandt neder, en t' savonts draghen die weder naer huys: de Smid ts smeden op de Heydensche ofte Egiptische wijse, haer blaes-balcken zijn twee cleyne onbereyde Calfs-huydekens, die t'samen ghenaeyt zijn, ghelijck een sack, het ruyghe buyten, en boven een lanck-worpigh gadt, daer aen weer-zijden een houtken vastghemaeckt is, en neder-waert op de zijde, is een gadt daer een ysere pijpe in steeckt, dan legghen die sacxkens op de aerde neder, en lichten met een handt op ende neer, blasende alsoo daer mede: heur Ambeelt settense in 't sandt neder, en smeden alsoo wat haer van doene is. Dees Swerten hebben oock een amiable groete, als de vrienden malcanderen ontfanghen: de vrient die van buyten comt, wert van elcke vrient in 't bysonder omhelst, gevende malcanderen de handt, en bevatten elcx anders middelste vingher, daer mede sy elck in zijn eyghen hant, soo een clip geven x), gelijck men hier te lande, met de middelste vinger van den duym in de hant om clippen: hoe dat die clip luytbaerder is, hoe sy meer gheestimeert werden, hare groete te connen doen: ende het vrou-volck sal 'tmeerendeel weenen; als sy de vrienden ontfanghen: 'topbrenghen van hare kinderen is heel modest; 'tware goet dat sommighe van d'onse in 't stuck van hare kinderen manierlijck op te brenghen, niet en beschaemden. De vivres die daer te becomen zijn, zijn Ossen, Koeyen, Boeken, Geyten ende honderen: maer van Cabo Verde, tot de Riviere Gambia, die gheheele Cust langhs, is alle dinghen dier, ende de swerten weten r38o] haer goet wel te loven, een Osse, ofte Koeye, naer datse een weynigh vet is, sullen u die niet min als 15. ofte 16. staven Vsers gheven »), het zijn gheheel cleyne beesten, soo dat na advenant veel beter coop is, in Neerlandt vleesch te coopen: 'tbroodt datse hebben is Milhe, daer wy aireede vooren af hebben beginnen te roeren, is een cleyn ront saet, datse in houte Motieren, diese selve uyt een Boom maken, een voet ofte anderhalf diep stampen. Dese Milhe ghestamt zijnde, is ghelijck meel, knedent tot deegh, en maken daer 1) De aan de Kust aeer algemeen verspreide manier van groeten. Verg. ook A, p. 35. 3) Verg. noot p. 371. 55 al cleyne bonekens, ghelijck erten af, en hanghent in sacken, die gemaeckt zijn van bast van Boomen, boven in de hane-balcken van hare huyskens: daerse af ende toe gaen, 'tselve ghebruyckende tot haer suyvel in stede van broodt, dese Milhe ghecoockt zijnde in, in stede van pottagie, is ghelijck de Maqueroni in Italien, en noch soeter van smake, maer door dien dat het de Negros, in de hane-balcken van haer huyskens hanghen, smaeckt naer den roock: 'tfruyt dat daer is zijn Bananen, die daer noch sober zijn, alsoo dat daer weynigh fruyt is te becomen: de Wijn de Palm, is daer sootamelijck te crijghen, van eenighe rariteyten, en is daer anders niet als Meer-catjens, die men op gheen ander plaetsen soo glat en sal vinden, alsse daer zijn, in 't landt zijn oock Olifanten, ende de Portugijsen die daer te Juala woonen, hebben Kemelen. Van Cabo Roxo, Cacheo, ende Serra-Lioa. 1 f!»ho Roxo is de west-hoeck van Rio grande in Cacheo: de Ne¬ gotie die de Portugijsen doen in dit Cacheo *) istweeder-ley, d' eene uyt Portugael, ende d' ander op eyghener Cust. De goederen uyt Portugael, om in Cacheo te handelen, zijn Spaensche Wijnen, Olye, Hollantsche Caes, ghesouten Serdeyn, wit Beschuyt, Slesigherlijwaet, Sijde koussens, mans vilten, beckens, Bischaeys-Yser, alderhande coleuren van Kersaeyen, Perpetuanen a), Rassetten 3), Picotten, Corael, glase-cralen etc. Voor dese Coopmanschappen werden slaven ghegheven, aen de Portugijsen, die daer met haer woonen, ende ghelijck voor-coopers, de Negros al op coopen, teghen datter Schepen comen. , Wanneerse nu haer Schepen vol slaven hebben, varen dan daer mede met Patente naer West-Indien: en vercoopen dan daer die arme menschen, tot slaven, voor alsulcke waren als in de West-Indien vallen. De Negotie, die wy, op eyghener Cust noemen, werdt meest door de Portugijsen ghedaen, die op 't Eylandt S. Iago woonen, met cleyne Schepen, Sloepen ende Jachten: sy ladense eerst met Sout, t' gheene sy voor niet halen op heur by gheleghene Eylanden, als Ilha de 1) Cachéo, aan de R. Cacheo in het tegenwoordig Port Guiné. De R. Cachéo heette vroeger Rio de S. Domingos (Ca' da Mosto, 1455—1463). Verg. ook A Bijlage IV, alwaar Rio de Domingos met het dorp Cachen. 2) Verg. noot p. 3. 3) Verg. noot p. 3. 56 Maye, en Ilha de Sal, met dat Sout varen sy naer de Serra-Lioa, en verhandelen 'tselve al daer voor Goot, Olifants-tanden, ende Cola. Dan seylen weder van de Serra Lioa, naer Juala, en Porto dalla, al daer verhandelen een deel van de Cola, voor Cattoene cleetjens, oock mede altemets verhandelen hare Tanden, diese in de Serra Lioa ghe- handelt hebhen. vnnr rWHpnc van CnUn V»r/4» ■,„a^Aar. Ai*> ~L_ r-. J ' \ " w fc> L J naemt, om datse veel aen Cabo Verde ghemaeckt werden.) Van daer seylen dan weder om de oost, naar Cacheo, daer verhandelen dan de reste van hare Cola, ende dan voorts wat sy noch hebben voor Slaven: en maken soo 50. ofte 60. Slaven te crijghen, voor 'tgheene datse soo langhs de Cust ghehandelt hebben, en elcke Slave is haer door den anderen weerdigh, 150. Realen van achten, soo datse by maniere van spreken, met niet, neghen ofte thien duysent Realen van achten winnen, want sy connen haer soo sober lijden, in alle dinghen,dat te verwonderen is, en als sy altemet soo wat Visch vanghen, ofte te eenighe plaetsen comen, daer alle dinghen goede coop is, ghelijck in de Serra Lioa, vreten ghelijck Wolven: terstont oock, waerse grondt connen becomen, met den hoeck over boort en aen 't Visschen, ende Visch vanghende, ten eersten met de ketel ofte pot, wat datse dan hebben, te vyer, endie vol soet water ghedaen, met een weynigh Portugaels Olye, soo sy die hebben, ofte by ghebreck van dien, een weynigh Olye de Palm, daer in, en dat met den verssche Visch ghecoockt, met Roo Peper, en wat Azijn daer bij: t'selve ghecoocktzijnde, maken daer soppen op van broodt, indien sy het hebben, en by ghebreke van broodt, nemen Farinha diese in die Visch soo doen, en maken soo een Mingau ghelijck zijt noemen, ende is ghelijck ofte een Mortroel 2) van bry ware, daer mede maeckt hem dan Portugijs heel vrolijck, die de borst lustigh smeert, al ofte hy in een Bruyloft ware 3) en slorven dat sap inne, dat men hongher soude krijghen, in 't selve aen te sien. Tusschen Cabo Roxo, ende de Serra Lioa, is de Cust op veel [283] plaetsen noch wilt, en onbewoont, en al waer de Negros zijn, en 1) Port. Mingao: een soort deeg, dat vooral door de Brazilianen genuttigd wordt, a) Sp. Morteruelo:een gerecht van fijn gehakte varkenslever. 3) Sober waren zij. Een officieele rantsoenlijst voor de schepen in de Indische vaart, vermeldt de navolgende Spijzen: hard brood, gezouten vleesch, gedroogde visch, sardijn, graan, linzen; Toespijzen: olie, azijn, zont, mosterd, amandelen, pruimen,knoflook, vet, suiker, honig; Dranken: water en ongeveer half zooveel wijn. — Van gort, erwten, boonen en gezouten of gerookt spek blijkbaar geen sprake. Anti-scorbutica natuurlijk alleen aan den wal bekend. — (Zie Livro em que se contém toda a fazenda e real patrimonio dos Reinos de Portugal, ordenado por Luiz de Figueiredo Falcao Secretario de El-Rei Filippe II, Lisboa 1859, p. 200). » 57 can mense niet comen te spreken, door dien datse soo schuw van witte menschen zijn, ende niet sonder reden; want zy sien datter veel van haer gheslachte, ende maeghschap, door de Spaeingniaerden, ende Portugijsen werden wegh ghevoert, ende daer en comter gheene weder, het welcke haer oock doet vreesen, wegh ghevoert te werden, en niet meer weder te keeren: soo dat, voornemelijck, voor onse natie, daer gheen proffijt en is te doene. Van de Serra Lioa. De Riviere van Serra Lioa, is een heel schoone Riviere bequaem voor alle Schepen. De Coop-manschappen van dese Riviere, zijn Goudt, een sorteringhe van Root-hout, ghelijck Brasiliens, dat oock veel verwe gheeft, Olyfants-tanden, Cola, ende Rijs. VoorSout, Spaensche ende ghebranden wijn, slechte mans vilten, Catoene kleetjens, van Cabo Verde, en oock ghestriepte, ende gheteerlinghde stoffe, die hier te lande veele zijn, groote Copre beckens, wat Slesigher-lijwaet, een weynigh sorteringe van witte glase cralen, slecht Gheel, Blaeu, ende Root Kersaey, oock Rocken, al ghemaeckt ghelijck sy daer draghen op de Turcksche wijse, en soo watvanalder-handeNeurenburghschesnuysteringe. Alle die Coopmanschap is daer wel ghetrocken: voornemelijck het Sout, is daer ghelt in de Borse: wie dat daer comt, hout vry u Sout op ghelt, en ontfanght daer voor van de beste Tanden, die swaertszijn,albrenght ghy daer 100. last t' seffens, soo en weest niet becommert, van 't vercoopen, de Swerten sullent u selve comen halen. Op de oost-zijde van dese Riviere, is 'tvolck trou en niet diefachtigh, maer op de west-zijde van dese Riviere, zijnse soo diefachtigh, dat gheen dinghen voor haer verberght en connen werden, sy en gebruicken niet alleen de behendighe dieverye, maer stelen in 'tpublicque, ghebruyekende moetwillighe dieverye, dat soo wanneer sy haer cans schoon sien, om te connen ontloopen, soo nement in u presentie, en trecken daer met op der loop, Bosch-waert inne, en spotten dan noch daer mede. Dese Negros van Serra Lioa zijn gheen groote Visschers, noch en gaen oock niet buyten in zee, om te visschen, maar gheneren hen al op het landt, en de Visch, die sy vanghen, is in vleughelen *), l) Dus wat men in Indië „Sero's" noemt. De Rio dos Gamboas, voorkomende op Teixeira's kaart (Verg. A. Bijl. IV), waarvoor wij vroeger gaven: „Jukken (?)-ri*ier" tal dus wel „Vischstaken-rivier" beduiden, van Port. Gamboas. 58 diese maken van dunne langhe stocken, vooren wijt open, en achter scherp toe, met een kuyl fuycx-ghewijse, diese met leegh water in 't slick, op de strande setten, ende halen alle tye de Visch daar uyt, vanghen de schoonste Visch, die men met monde mach eeten: daer en is gheen broodt maer ghebruycken in stede van broot, Rijs, 'tgeene sy tot alle suyvel eeten: daer en is oock gheen Vee van Ossen, Koeyen ofte Peerden, noch en can daer oock niet aerden. Den Co- [285] ninck van Serra Lioa, heeft tot 2. ofte 3. mael toe Peerden ghehadt om te queecken; maer zijn al ghestorven: daer en is oock anders gheen vleesch, als Olyfants, Boeken en Geytens: de Hoenderen zijn daer overvloedigh en veel fruyt: daer zijn soo veel Limoenen, dat alst in den tijdt is van November ende December, cont in den tijdt van2. uren, de boot laden met Limoenen die al in 't wilde wasschen, dicht aen de cant van de Riviere. Drie ofte vier mylen op in de Riviere, is so veel fruyt, dat soo men wil, t' zy Sloepe ofte Jacht met Bananas, Bacovas, Ananassas, Patatas, en de Inhamas, laden, in een dagh 2. ofte 3. soude t' selve connen doen: daer groeyt oock veel Suycker-riet, en twee maels s' jaers Rijs, die gheheel schoon is. Daer is weynigh hoogh gheberghte: als alleen de oost-hoeck van de Riviere, die ghenaemt werdt Cabo de ledo da Serra Lioa, is hoogh landt, maer voorts is het al een uyttermate schoone landouwe: maer daer zijn 3. maenden, van sieckte, als in Augusto, September, ende October, wacht u in dien tijdt voor den morghen-dauw, voor fruyt te eeten, ende voornemelijck van vrouwen: soo en sal u hooft noch tant sweeren: ten ware eenige sieckte uytter natuere. Daer is veel ghevoghelte, van Papegaeyen en Perquiten: de Patrijsen zijn daer soo groot, gelijck een Calck-hoensche a) hinne, en soo vet datse qualijck connen vlieghen, daer is oock uyttermaten veel ghedrochte van Meer-katten 3). Onder ander is daer een Dier, bycans een mensch ghelijck, van Arm, Handen, ende voeten: maer is ruych van hayr, groot ontrent ghelijck een kint van 3. jaren: wy [286] soudender eens eenen in Neerlant ghebracht hebben, maer het stierf onder weghe: het ginck op zijn achterste pooten, en op de voorste knuysten, met omghekeerde, ofte ghesloten handen, soo dat het niet gelijck een Meer-cat, op 't plat van de handen en ginck, maar sloegh de vingheren om, ende ginck op de kneukelen, en altemet op de 1) In dé eerste tijden der ontdekkingen voerden de Portugeezen paarden in. a) Het woord kalkoen heeft niets gemeen met hoen; wèl met Calcoen, Calicut, dos: „Calicoetsche hinne". (Zie Kuipers, geïll. Woordenboek). » 3) Stamt het woord „meerkat" wellicht van het Indisch markata, dat „aap" beteekent ? Zie Verdam, „Volksetymologie", in Nutsalmanak 1883. 59 achterste voeten alleene. Dit Dier hadde menschen verstant, maer gheen sprake anders, als ho, ho, en wanneer men 't quaet dede, en dorst wederom gheen weer bieden, maer schreeuwde ghelijck een kint van 2. ofte 3. jaren, soude moghen krijten: het heeft een extraordinaris sterckte in de Armen, die het in yemants presentie niet en sal laten blijcken: maer wanneer dat het alleene is, en cont qualijck gheen lriste soo vast toe spijckeren, wanneer daer yets inne is, dat het begheert te hebben, ofte sal die open weten te krijghen. Jck hebbe selve ghesien als ons Dier, 'tgheene wy ghemeent hadden (soo het niet ghestorven ware) in Neerlandtte brenghen, dat 'tscheel van een kiste, die in 't ruym stont, met vier dubbele boey-spijckers toe ghenaghelt, om dat daer gheen slot aen en was, heeft op ghebroken, ende van de cleederen die daer in waren, een leegher-stee ghemaeckt, daer 't op sliep, t'can oock zijn eyghen cost koken: en alsoo ons broot van binnen vol raeghsels was, 'tgeene licht can gebeuren, soo wanneer men daer niet wel op en past, alst van de Backers in 't Schip wert ghedaen, soo weyckten wy dat meest altijts, te weten elck zijn beschuyt, en braden dat dan op het vyer, waer van 'traeghsel dan [387] licht uyt viel: 'tgheene dit Dier siende, mede zijn broodt weyckten, en op de colen briedt, en 'traeghsel daer soo schoon uyt dede, als een van ons allen: het conde Taback vollen, ontsteken en de suyghen, en door de neuse laten comen, soo wel als yemandt van ons allen, jae soo wel als een Negro selve: conde oock een naelde draden, ende naeyen, ghelijck een mensche: alle morghen, dat en miste niet, ofte alle die by 't Dier quamen, ofte oock ghemoeteden, creghen een groete, ende presenteerde de handt met het woordt ho, ho, niet dat het soo gheleert was, maer alles uytter natuere. Want wie hadde 't dit gheleert: een kanne te nemen, ende een crane om te draeyen, ofteeenswickïjuyttetrecken, ende te tappen, tot dat de kanne meest ofte heel vol was, en dan weder 't swick te stoppen, ofte de crane toe te draeyen, en naerdat het zijn becomste ghedroncken hadde, 'tlidt van de kanne weder toe-ghedaen, en wegh ghesedt: heeft hem dickmaels soo droncken ghedroncken, dat het gaen, noch staen en conde: 't soude oock van den over-loop, ofte de aerde niet ghegheten hebben, maer most een schootelback ofte telliore hebben, om uyt te eeten, tot pottagie, eenen lepel, en om te drincken een kanne; somma conde in alles hem selven behelpen, ghelijck een mensche. Wy hadden oock soo eenighe Meer-catkens in ons Schip, die en 1) Volgens Kuipers, „Geïll. Wdbk" een germanisme: „swick": stop in het luchtgat van een vat. 6o mochten dit Dier niet ghelijdea, maer als een Meer-cat daer by ghebracht werdt, maeckten sulcken misbaer, of mense hadde willen doodt slaen: waer uyt wy oock oordeelden, als datse partye waren. Den Coninck van Serra Lioa met zijn volck, vangen altemet eenen Olyfant, om te eten, diese alleynskens voort-jagen naer een moras, beseften ter zyden den wech met volck, ende drijven hem voort en [388} voorts, tot dat hy aen 't Moras staet: dan omcinghelen dien Olyfant, met de menighte van volck, en comen dan soo met groot ghedruys op den Olyfant aen, die 't dan op de vlucht wil setten, meenende van 't volck af te loopen, door het Moras heenen, daer hy te midden in blijft steken: als dan comen de Negros met alle man, en maken dien Olyfant ghelijck men S. Sebastiaen afmaelt, soo vol Pijlen ende Hase-gaeyen hem schietende, datter qualijck meer in en connen, follenr) hem soo langhe tot dat hy doodt is: als dan stelt den Coninck volck daer toe, om 'tvleesch van dien Olyfant omme te deelen, aen alle die mede hebben helpen jagen. Desen Coninck van Serra-Lioa is sterck van gheslachte, ende daer is een Wet, dat alle wat van Conincx af-comste is, gheen Visch en moghen eeten, die schelpen ofte schubben op 't lijf heefta): maer ghelijck Ael, Palijnck, Rocchen ende meer andere dier-ghelijcke Visch moghen wel eeten. Alle recht wert door den Coninck alleen, op dusdanighe wijse ghesleten: den eysscher compareert voor den Coninck, die altijts ten minsten met 5. ofte 6. van zijn Vassalen is vergheselschapt: ende alsoo den eysscher eerst compareert voor den Coninck ende zijn Heeren, valt by op zijn knien, en buy cht neder op zij n elle-boghe neyghende naer den Coninck, en seght Donda: dan spreken de Heeren een woort Mo: dit ghedaen hebbende, soodientbysuppliantofte eysscher • (in presentie van den Coninck, die het selve aen siet en hoort) zijn saken aen een van s' Conincx Vassalen, die daer moghen present wesen : ende dien Vassael naer dat hy dien gheheelen eysch heeft ver- [aSoj staen, van den aen-clagher, keert hem selven tot een ander der Vassalen, die hy, de selve woorden van den aen-clagher over-seght, soo als hem die aen-ghedient zijn, ende ten eynde als hy die uyt-ghesproken heeft, seght zijn ghe voelen daer oock van; nu naer dat het een sware ofte lighte sake is, werdt van Vassal tot Vassal over-gheseght, en dek tot besluyt spreeckt zijn ghevoelen daer van: en hoe swaerder stuck, 1) Verg. foleren (foliëren) van Fr. afoler en afouler: kwetsen, mishandelen, toetakelen. Zie Verwijs en Verdam, Mnl. Wdb. 3) Verm. heeft dit een achtergrond van totemisme. 6i hoe meer-maels die over-handt werdt aen-ghedient: en soo het een gheheele sware sake is, werdt soo menigh-mael over-gheseght, als daer Vassalen present zijn, en elck seghter zijn ghevoelen van: den Coninck swijght al stille, acht nemende op alles wat zijn Vassalen daer van segghen: tot dat de leste Vassal, den Coninck de selve sake oVerdient, die dan terstont (naer dat hy de Vassalen, waer van in 't ghemeen altijts Onder rijn, die oock eygentlijck van de sake kennisse hebben,heeft hooren spreken) condemneert dien die schuit heeft, den anderen te voldoen: al ist schoon dat dickmael, den verweerder niet present, maer absent is, soo wert het recht even wel ghesleten, als daer maer 2. ofte 3. van de Vassalen zijn, die als ghetuyghen van de sake selfs kennisse hebben. Jck hebbe dat divefsche malen selve ghesien, ende nevens den Coninck gheseten, als hy Recht heeft ghewesen: soo dat mijns dunckens, het sonder twijffel is, ofte den goeden wert voor-ghestaen, ende de quaden ghestraft. Alle Rechten werden in 't publijcke, ghelijck als met opene vierschaer, ghesleten: ende een yeghelijck, wie daer present is, mach (soo hem van de sake yets bekent ware) vry uyt spreken: doch heel ordentlijck met alle ootmoedigheyt. Oock wanneer een sake als voorsz. door een Vassal, den Coninck al is aen-ghedient, so mach noch ('tsy nu den eysscher, ofte verweerder, al eer den Coninck de uyt-*prake doet) noch spreken, wat hy meer te segghen heeft, op deser wijse, valt voor den Coninck op zijn elle-boghe ter aerden, segghende Donda: als dan blijft de sake by den Coninck ghelijck ghearresteert, soo keert hem, hy die den Coüinck-ghegroet heeft, tot een van des Conincx Vassalen, die daer present zijn, en gheeft te kennen, wat hy voorts heeft te segghen: zrjnder nu oock eenighe van de toe-hoorders, die kennisse hebben van de dinghen die daer moghen ghepleyt werden„staet vry, als sy den Coninck hebben ghegroet, te segghen watse daer af weten. Daer en is niemant van alle des Conincx Vassalen, dat ghecommitteerde zijn, die altijts met den Coninck in 't recht soudesitten: maer al wat van Edel-bloet is, alsse daer present zijn, wanneer daer eenigh clachte aen den Coninck comt, trecken haer de sake aen, ende sitten neder, om *t Recht te helpen slijten: het ghebeurt dickmaeb datter twintigh by den Coninck zijn, die alle dan als ghecommitteerde, neder sitten, om mede daer In te spreken, als haer yets werdt aen-ghedient jende oock op yeder reden, die den Coninck seght, wanneer hy de uytspraeck sal doen, soo ist, dat alle de Vassalen Mo segghen: dat soo veel bediet, als goet. 't Recht datse doen, over die, die 62 de doodt sal verdient hebben, is, datse de goederen van den misdadigher, ende alle zijn gheslachte, tot kint kints kinderen verconfisqueren, ende senden hare persoonen, op in 't landt, naer den crijgh: al waerse, ghelijck als Slaven, in 't voorste ghestelt werden. Dese selve Rechten zijn mede onder de Swerten van Cabo Verde. [391] 't Volck van Serra Lioa is heel goet-aerdigh, te weten, aen de oostzijde : ende oock, als men de Riviere vier mylen heeft op gheseylt, soo is het volck aen de west-zijde van de Riviere mede goet, mede om te gaen, ende niet dief-achtigh. Op soo menighen plaets als men in de Riviere verseylt, moet men schenckagie doen, aen de Overste, die daer 't commandement hebben : de gheschencken zijn soo 2. Flesschen, met Spaensche ende een Flessche met ghebranden wijn, en dan noch soo wat witte coralen, voor de vrouwen, een mes met een vilt hoet, en dan soo meught handelen, 'tgheene daer comt: houdt ende water halen, alles wat u van noode is. De cleederen, die de Negros aldaer draghen, zijn soo een lapken voor hare schamelheydt, van een vier-en-deel breedt, ende een elle lanck: datse achter aen een snoer (het gheene riems-ghewijse om haer middel is ghebonden) vast ghemaeckt hebben, 'tgheene sy aen, ende af connen schuyven, ghelijck een Vrouwe schorte-cleedt: brenghen dat cleetken, soo van achter, tusschen hare beenen door, ende maecken't vooren, aen't voorschreven snoer vast, ende soo loopen sy daer heenen. Maer die nu dichte by de werck, aen het water woonen, ende soo onder d'onse, Enghelsche, ende Francoische natie verkeeren, hebben een broecxkens aen: ende wanneer sy op haer beste zijn, hebben eenen Rock aen, ghelijck de Turcken, van ghestriepte stoffe ghe- [29a] maeckt, ende sommighe, die gheenen rock en hebben, die trecken een hemde in plaetse van een rock over haer lijf, diese van d'onse, Engelsche, ofte Francoische natie handelen. De Vrouwen vercieren haer met een cleet, datse over de eene schouder hanghen, ghelijck de Heydensche, ghemaeckt van ghestriepte, ofte ghetaerlinghde stoffe, die uyt Neerlandt, Enghelandt, Vranckrijck, ende van Cabo Verde, daer door de Schip-vaert ghebracht werden: 'thayr op 't hooft is ontrent een talie ») lanck, dicht in een ghecrolt, 'tgheen sy met een houten priemken, soo weten te vlechten, oft een huy ve ware, 1) Talie: kerf ineen kerfstok, overeenkomstig met Vio el. (Zie Kuipers,Geill. Woordenboek). 63 die als een netken op 't hooft laghe. De Mannen scheeren haer oock veel met een scheer-mes, 'thayr op haer hooft, met figuren, op de een plaets cael, ende d'ander plaets laten't staen, ende schijnt ofte sy lappen op 't hooft hadden. De jonghe aen-comelinghen,soo van 12.13. en 14. jaren, vlechten 'thayr om 'tvoorhooft natuerlijck al oft een cant van ghevrocht spelle-werck ware, ghelijck de Vrouwen hier draghen aen hare mutsen. Al het Swert gheslachte, mitsgaders oock alle andere natiën, met dat men bezuyden den Tropicus Cancri comt, zijn gheneghen tot den Taback: voornemelijck het vrou-volck, die van dat haer, de ooghen des morghens open zijn, tot t' savonts, datse weder slape gaen, de Pijpe met den Taback, niet van de mont en hebben, doen sy yet, oock wat het sy, de Taback-pijpe, met een sacxken Taback om den hals hanghende, moet mede. De Boomen in die heete landen, zijn ordinaris yeel grooter, hoogher, ende dicker, als hier te lande. Jck hebbe selve eenen Boom in de Serra Lioa ghemeten die 17. vamen dicke was, en 'tghewaey, dat daer op stont, meene vastelijck, dat eenschuyte van 6. lasten, 't selve niet en soude ghevoert hebben. Van Furna de S. Anna. De voornaemste plaetse van handelinghe, in Furna de S. Anna ('t welck is de bocht beoosten Cabo ledo de Serra Lioa) is in de Riviere ghenaemt de Gamboas 10. mylen in dese Riviere op, is een Dorp ghenaemt Cancha, al waer veel Huyden, endeOlyfants-Tanden vallen : de Portugijsen handelen daer oock Slaven, van die in d' Oorlooghe ghecreghen werden: ende den eenen Negro vercoopt den anderen. Het is een wilt, ende reboest volck, niet te betrouwen, en Oorloghen altijts teghen haer naest ghesetene. De Coopmanschappen die in dese Furna de S. Anna begheert werden, zijn sorteringhe van cralen, Corael, Slesigher-liWaet, RootLaken, groote ende cleyne copre beckens, gebranden, ende Spaenschen wijn, ende wat sorteringhe van Neurenburgherye, als Trompen, Copre vier-slaghen, cleyne wit ende geele bellekens, copre armringhen, wit Reusel, ende groote messen. Jn dese bocht is noch een Riviere, oost-waert vanRiodeGam- 1) Zie hiervoren noot p. 984. 64 boas, ghenaemt Rio das Palmas *): 22 mylen op in die Riviere, is een groot Dorp, van ontrent de 5000. ghesinnen, ghenaemt Quimamora: ende 'tvolck werdt ghenaemt Boiles. De Coopmanschappen die in Gamboas goet zijn, werden daer oock [394] ghetrocken. Jn dese Riviere das Palmas, vallen uyttermaten schoone Tanden, ende de volte van alle vervarssinghe: maer wie bier co me, sic wel voor hem, ende west altijt, op u hoede, want die Negros sullen alle listen aen-wenden, om u, met haer Canoan af te loopen *): 'tis een trouweloos volck, ende en moet die in allen niet ghelooven. Voorder om de oost, van Rio das Palmas: is Rio das Galinhas 3). Jn dese Riviere is proffijt te doene, daer vallen gheheel veel Tanden, die over de 100. pondt wegh en. De Coopmanschappen, die men daer moet brenghen, zijn meest al een dinghen, als in Rio das Palmas, en behalven dien noch veel root, en geel Kersaey, en slecht laken wel ghepaleijstert naer 't ooghe, oude Mans hoen 4), die soo met een schijn van nieu wicheydt verciert zijn, ende daer moeten crispe-bandekens omme zijn, groote ghestriepte cralen, 3. ofte 400. staven yser, Sout ende arm-ringhen. Hier is soo schoon een reyse te maecken, voor soo gheen gheheele sware Equipagie, als op de gheheele Cust van Guinea, soude moghen wesen: ende al ist schoon dat by ghevalle niemandt in u Schip en ware,die daer hadde gheweest; soo volcht dese mijn aenwijsinghe, sult sonder twijffel, een goede reyse maken: ghy moet voor al by u Schip een Jacht hebben, dat 6. Voet diep sal gaen, alst gheladen sal wesen, ende sult dat, als ghy in de Serra Lioa zijt, versien met een Gotelingh van 5. ofte 600. swaer, ende vier Steen-stucken. Van huys comende, boven alles wat ghy in Neerlandt hebt in-ghe- [295] 1 nomen, soo loopt noch in de Soute-Eylanden, aen Ilha de Maio, en neemt daer vry soo veel Sout in, als u Schip laden can: daer mede seylt naer de Serra Lioa, en als ghy daer comt, soo vraeght naer eenen Francisco Mendes (soo hij anders noch in leven is) een Swerte, die op de eerste plaetse, naer de Reede van Don Andreo by my ghenaemt de Na-dorst woont, al waer ghy het sult setten. Desen Negro Francisco Mendes, sal u, soo varde hy daer is, terstont aen boort comen: neemt dan dadelijcken u Jacht, ende doet daer inne alsulcke goederen, als boven beschreven staet, die in de t) Rio das Palmas. Zie A, Bijlage IV. 3) In den nog steeds gebruikelijken zin van „uitmoorden". 3) De Hoender-rivier. Zie A, Bijlage IV. Heet nog steeds Gallinas River. 4) Lees: hoeden. 65 Furna de S. Anna ghetrocken zijn, en huert desen Francisco Mendes, dat hy in u Jacht mede gaet, ende sult hem licht voor eenen cleynen penninck crijghen, ende hy sal u grooten dienst doen, met de Jacht, ende u overal aen-wijsen, waer dat de schoonste Tanden zijn, sal u oock sondet twijffel, al u Coopmanschap, in den tijdt van 6. weken, ofte 2. maenden aen Olyfants-Tanden, verhandelt hebben. Jn de Serra Lioa, is noch een anderen Swert, genaemt Matheus Fernandos, die sal u Sout dat ghy hebt, af coopen, soo ghy wilt, sonder dat ghy sult vermoghen, yemant anders een mate Sout te vercoopen, maer om met u Jacht te gaen, en soude u gheen proffijt wesen, want alle de principale Portugijsen, die inde Riviere woonen, zijn met dese Matheus Fernandos in compagnie, ende twee van de voornaemste Portugijsen, hebben elck een suster ghetrout van desen Matheus Fernandos: sy hebben oock selve een Jacht, om altemet, als daer eenighe Schepen gheweest zijn, daerse Coopmanschap af 96] ghehandelt hebben, te brenghen in Furna de S. Anna, en aldaer han¬ delen daer Gout, ende Olyfandts-tanden voor: ende winnen op 't goedt, datse van d'onse, Engelsche, ende Francoische natie coopen, als wy met de Schepen daer comen, meer als twee-maal de helft. Dese Francisco Mendes, is een man op sigh selven, en werdt van Matheus Fernandos en oock de Portugijsen niet gheacht: ick gheloove oock volcomelijck: soo de Portugijsen daer een weynigh meer meesters waren, alsse wel zijn, desen Francisco Mendes niet langhe en soude in 't leven blijven: maer wat aen-gaet dePortugijsen,moeten hun onder den Coninck van Serra Lioa meer submitteren, en subjecter wesen, als eenighe andere natiën, van die daer comen, dat de voornoemde Francisco Mendes, soo in den haet van de Portugijsen ende desen Matheus Fernandos staet, is om dat hy onser in allen soo behulpigh is, ende naer haren sin ons te veel wijs maeckt. Doch desen Francisco is soo een quant die daer niet veel op en past, en laet het alsoo onghemerckt door gaen, blijvende by zijne oude ghe woonte, het is eenen ghet rouwen Negro: doch niet teghenstaende, al hoe wel hy ghetrouw is, soo en verght de ghetrouwheyt niet te veel, op datse door de sonde van begheeren, niet becoort en ontrouw en werde. Desen voornoemde Francisco Mendes is oock een goede lootsman, op alle die Rivieren van Gamboas, dos Palmas, en dos Galinhas: hy sal u oock aen Cabo Monte, wel brenghen in Rio dos Monos daer veel uytnemende schooneTanden vallen, en 't schoon- 1) R. dos Monos = Gorilla-rivier (desnoods: rivier der leelijke oude vrouwen). Thans Manna rivier ? 5* 66 ste Gout dat op de gheheele zuyt-Cust van Africa werdt bevonden: 't Gout dat in de Serra-Lioa valt, comt uyt landt van dese Riviere dos Monos, van een plaetse, die 26 mylen de Riviere op is gelegen, [397 genaemt Chonxcha1), al waer men moet met de Jachten, om daer te handelen, op-varen, hebbende Sout, Tin, Loock, Ajuyn, Cola, ghebranden, ende Spaenschen wijn, voorts alle die andere Coopmanschappen boven verhaelt. Jn dese bocht Furna de S. Anna valt overvloedigh veel reghen, in den tijdt van Meye, tot October, en oock veel stilten, dien regen is oock gheheel onghesont, soo wanneer yemant zijne cleederen, nat zijnde aen 't lijf laet drooghen, waer door dickmael sieckten comen, ende veel daer af sterven, soo dat beter is naeckt te loopen, als de natte cleederen op 't lijf te laten droghen. Alle dese plaetsen van Cabo ledo da Serra Lioa af, tot de Riviere dos Monos toe, groeyt den Rijs, ende oock alle andere vruchten in meerder quantiteyt: voornemelijck in de Rio das Palmas, als wel in de Serra Lioa: maer al 'tvolck, dat in die gheheele Furna de S. Anna is woonachtigh zijn reboest wilt, en dief-achtigh. Hare Politique Rechten, zijn gelijck in de Serra Lioa: soo is oock haer Religie, en aen-bidden de verstorven vrienden, als Vader, Broeder, Oom ende Cozijns, ofte die den liefsten vriendt in 't leven is geweest: elck gaet in 't byzonder by zijns vrients graf, daer hy by zijn leven soo familtaer mede gheweest is, ende stelt daer op een schootel met ghecoockten Rijs, een Calbassa met Wijn de Palm, een Eye, een Pijpe met een sacxken Taback, een kanne met water, ende voorts alles wat hy by zijn levende lijve heeft ghebruyckt: ist een Smidt gheweest, soo light op zijn graft: Ambelt, Hamer, Yser, Kolen, Tanghen, en voorts' alles wat tot het Ambacht van nooden [39a is; ist een Visscher gheweest, soo light op zijn graf: Net, Hoecken, etc. een landt-man: schop, houw-mes, zickel: in somma al wat een mensche in zijn leven is gheweest, can men aen zijn graf sien. Nu d'aen-bidders, elck voor zijn eyghen, maeckt hem soo een cleyn houten figuerken, naer 'tmenschen beeltenis, van een cleyne, ofte halve voet hooghe, en weten dat soo met een mes en byle te fatsoeneren, dat hooft en voeten can onderscheyden werden, setten 't op haers vrients graf, beneven alle het andere dat daer noch op staet, en niemandt van alle de Negros en soude hem dorven vervorderen, om het minste daer van te stelen. 1) De tegenwoordige Kosso-country ? Bij Figueiredo: „Chouxcha". 67 De Vrouwen, bidden Vrouwen, en ghelijck als de Vrouwen haer niet wel en connen behelpen, om. soo een figuerken te maken van houdt, nemen een bondeken stroo, daerse boven een knobbel in binden, in de plaetse van een hooft, en setten dat op een stake op 't graf, en nademael de Vrouwen grooter Tabackersen zijn als de Mannen, versien oock haer graven met meerder Taback-pijpen, als wel de Mannen. Daer en wert oock gheen onderscheyt van daghen ghemaeckt, als soo op nieuw ende volle Maenen, maer van den Sabbath en hebben gantsch gheen kennisse. Doch alsoo het schijnt, dat haer de natuere leert, sy menschen wesende, niet en moghen leven als de beesten, maer een Wet moeten hebben, waer door noch een onderscheydt is, tusschen haer ende de beesten. Sy zijn in 't gemeyn y verigh in 't bidden, en dat door vier redenen die hun daer toe porren, als voor eerst, om altijdts te hebben il wel te eeten, en daer toe goeden dranck, als Spaensche ende ghebranden wijn te drincken: ten tweeden, om dat sy ghelooven, dat daer is een Natuere der Natueren, die van meerder cracht is, als de Mensch: de derde reden is, datse volcomentlijck ghelooven, alles wat sy bidden vercrijghen sullen, ten vierden, om dat haer gheloove is, datter noch een ander Weerelt is, die gheheel alleen van eenen grooten Monarch werdt gheregeert, ende dat als sy hier sterven, duysendt gulden rijck zijnde, daer duysendt pont sullen hebben, ofte hier gheweest zijnde een Cappiteyn, al daer een Gouverneur sullen wesen: Waeromme alle Negros oock pooghen in haer beroepingh groot te werden, om alsoo in de andere Weerelt comende, van aensien moghten wesen. 't Gebedt, datse doen, is aen den verstorven vriendt aen 't graf, voor het beeldeken: die sy meenen nu een groote Offitie heeft, ende ten Hove zijn woordt wel sal connen doen: bidden hem te willen gaen, by den oppersten Monarch, en versoecken dat hy, levende op dese Weerelt, wat groots mach werden, en langhe leven, en veel schatten vergaren, om rijck in de andere Weerelt te comen. Ende als sy bidden, schieten met haer hooft in de aerde, waer mede sy betuyghen niet te aen-bidden het beeldeken, dat wel op het graf staet, maer bidden aen hem, die daer in de aerde leydt begraven: Waer van sy oock professie doen, ende segghen plat uyt, dat sy niet aen en bidden dat beeldeken op het graf staende, i] maer bidden aen haren vriendt, die levendigh in de andere Weerelt is: wat aen-gaet 'tbeeldeken, is maer ter eeren, en tot ghe- 68 dachtenisse van den verstorven vriendt. Wanneerse nu ghebeden hebben, soo mercken 't voor-hooft met roode verwe, halende daer een strepe dwars overheen, van de eene oore tot den anderen, waer by haren vriendt ghedencken, en laten 't soo langhe daer aen blyven tot dat het van selfs af gaet. Jn 't begraven van hare dooden, hebben een wonder spel: de bloedtvrienden en alle goede bekende, vergaderen daer het lijck is, al by malcanderen, en zijn dickmael, na dat de verstorvenen groot is gheweest van gheslacht, en hoogh van state, 5. ende 600. te gader, en maken onder malcanderen alsulcken gheraes, en misbaer, dat men hooren noch sien en can: den eenen lacht, den anderen huylt, den derden crijt, den vierden jout, soo veel, als hy uyt de borst kan schreu wen, den vijfsten speelt op een bomme1), den sesten singht, den sevensten springht, en dat duert soo twee ofte drie daghen lanck, nae dat de persoon is gheweest van qualiteyt: en met den dooden wordt alles begraven, wat hy by zijn leven heeft ghehadt, Gout, Tanden, ghesteente; de goude ringhen stekense aen desdoodes vingheren; Yser, stael, Coper, Tin, Metael, 't wert alles met de doode begraven : want den vrient die noch leeft, doet alles wat hy can, om desen zijnen dooden vriendt wel uyt te setten: op datse in de ander Weerelt comende, geestimeert en van aensien soude wesen: ende op dat sy haar aen-biddende, te beter haer begheren souden vercrijghen: en ghelooven vast, dat wanneer hare vrienden, met veel schatten zijn begraven, ofte zijn Commandeurs in de andere Weerelt, ende comparerende voor den Monarch, soo crijghen terstont audiëntie [301] om te spreken, en haer begeeren licht wert gheaccepteert. Dit ghevoelen is veel onder de Heydensche menschen, onder- entusschen zijnder oock vele, die met de Satan spreken, ende hem offrande doen, maer daer beneven soo bidden hare verstorven vrinden oock mede aen. Wy souden hier veel diversche manieren, van die wilde heydensche menschen, connen beschrijven, dan alsoo wy de landen langhs, van plaets tot plaets, voorghenomen hebben te vervolghen, en soo elck in 't bysonder te raken, hebben goet ghedacht met de selve Provintien, de naturen, en de manieren van de inwoonderen van dien oock uyt te drucken. 1) Handtrommel of tamboerijn, veelal met bellen. Zie Woordenboek der Ned. taal, sub „bom". 6q Van de Grein-Cust. Aan Cabo Monte oost-waert begint 't Grein te comen: maer 12. mylen beoosten Cabo Monte, 2. mylen oostelijcker, als Cabo de Mesurado, by een groot Bosch (ghenaemt van de Portugijsen, Mata de S. Manaria)al daer beghint eerst de rechte Grein-Cust,1) en gheduert 35. ofte 40. mylen langhs de Cust, tot Cabo de S. Clement toe: maer het principale Grein valt op die Cust, in de spatie van 7. ofte 8. mylen, beginnende van Rio dos Escravos tot de Cabo de S. Clement. Alle dese 40. mylen werden ghenaemt de Grein-Cust »), en wat Coopmanschap, daer met de Negros werdt ghedaen, gheschiet al in zee, buyten op de Cust, een, twee ende drie mylen van 't landt, en ] hoe varde dat men op elcke plaets in 't by sonder van die Cust in zee moet blijven, werdt in dit Boeck beschreven in de Seylagie, langhs de Cust van Guinea. Op dese Grein-Cust vallen noch beneven het Grein, sware Olyfants-Tanden, daer zijn oock 2. Rivieren, daer Gout valt, als Rio de S. Pablo 3) ende Rio de Lunco. 4) De Coopmanschappen die daer van de Negros begheert werden, zijn Naems-Yser, Spaensch ende ghebranden wijn, Slesigher Lywaet, Beckens, Messen, veel sorteringhe van Neurenborgherye, de grootste soorte van ghestriepte glase cralen, ghestriepte stoffe, Root Geel, ende Blaeu Laken, Cola ende wit smeer. De Negros van dese gheheele Cust langhs zijn groote Visschers, en comen met haer Canoan, 2. ende 3. mylen van 't landt, in zee om te Visschen, en Schepen ghewaer werdende, sullen 4. ende 5. mylen in zee, naer de Schepen toe comen, en wanneer sy by de Schepen comen, soo sullen water met haer handt uyt de zee scheppen, en laten 't in haer Oogen druypen, en is als een eet van vrientschap, 't selfde moeten die van het Schip Oock doen, en dan sullen aen boort comen, en u met handt en vingheren wijsen, Oft daer veel Tanden en Malegette 5) is, so verstaen sy best van 't Grein en sullen u alle dinghen in zee aen boort brenghen. Dit volck loopt meest al moeder-naeckt, slechts hebben (noch maer de sommighe) een cleyn lapken van een 1) Zie A, Bijlage IV (de kaart). 3) Eenheid in de bepaling van omschrijvingen als Greinkust enz., is er nooit geweest. Sommigen nemen aan dat de Greinkust zich uitstrekt van Sestos tot Kaap Palmas; thans verstaat men er gewoonlijk de geheele kust van Liberia onder. 3) St. Paul's river. 4) Lees lunco: Bies-rivier. Tegenwoordig: Junck-river. 5) Zie A, p. 13, noot a. 7o handt breedt voor haer schamelheydt, dat soo ten naesten by daer mede is bedeckt: sy zijn in 't ghemeen oock groote dieven, ende connen seer behendigh met hare voeten steelen, daeromme wanneer sy aen boort zijn, moet altijdt een Ooghe in 't zeyl gehouden werden. Om met Jachten op die Cust in de Rivieren te handelen, moet al- [303] tijdt wel voorsichtigh, en op u hoede wesen : soo en sult gheen noot hebben, en comende erghens waer daer Portugijsen mochten wesen, daer ghy de over-handt van haddet, ende en woutse niet misdoen, soo sult u oock met eenen van haer afhouden, sonder daer veelghemeenschap mede te pleghen. Jck waerschouw een yeghelijck daer voor, datse valsche ende gheen oprechte vrientschap en bewijsen, ende en sullen niet rusten, voor en aleer sy, ist moghelijck, u vermoort, ofte door de Negros selve, dieseomcodpen, doen vermoorden: drinckt met haer oock gheen Taback: want sy connen uyt de selve Pijpe suyghen, ende u over-gheven, daerse u mede sullen doen bersten, ende sy en sullen gheen letsel daer van hebben. De Negros van dien lande en zijn niet te vertrouwen, maer zijn tot veel plaetsen noch wilt, ende mensch eeters zijn: daer is veel fruyt tot vervarssinghe van alles, 'tgheen men soude connen bedencken (wel verstaende) al sulcke vruchten, als op die quartieren des Weerelts in 't ghemeen groeyen: den Wijn de Palm is daer mede in abondancie. De Negros van die gheheele Grein-Cust, bidden den Duy vel, ende vraghen hem oock, naer alle dingen, onderentusschen bidden oock de verstorven vrienden, en vieren de nieuwe Mane: maken eenen ronden dans, ende danssen op musijck-spel, ghelijck alsse daer hebben, instrumenten, ghemaeckt van de stamme eens Palmijts-Boom, drie ende twee voeten lanck, van binnen uyt-geholt, ende daer dan Calfs-vel over getrocken, waer op, in de eene hant eenen stock hebbende, bommen: en'aen den duym van de ander handt, hanght een [304I Koe-belle, en aen de vingheren groote bree ysere ringhen, daer met teghen de koe-belle aen cloppen: accordeerende op 't bommen, singhende daer beneven oock op dat spels accoort, naer haer wijse, altemets mompelen soo een wijle binnen s' monts: ende dan met een hort schreuwen wederom uyt, dat wy haer gheschrey dickmaels (alst stil gheweest is) een myle varde ghehoort hebben: hebben soo vier ofte vijf speel-lieden, die staen spelen en springhen, dat haer't sweet langhs 'tlijf (ghelijck ofse met water begoten wierden) heenen loopt: begraven haer dooden al dansende, springhende: eten veel Olyfantsvleesch, en hebben de veelte van Hoenderen. 7i De rariteyten zijn Meer-catjens, van 2. ende drie-derleye fatsoen, oock Papegaeyen en Perquiten. Dit is de Grein-Cust, en duert tot de Caep S. Clement. Van Signorebo, Queeck-queeck, Mina ofte de Gout-Cust. De Cust van Cabo de S. Clement tot 6. ofte 7. mylen beoosten Cabo das Palmas, werdt ghenaemt Signorebo *), al waer bysonders gheen handelinghe en valt: en van de 7. mylen beoosten Cabo das Palmas, begint een Cust, al waer de Negros een seltsame sprake hebben, en schijnt datse anders niet als queeck, queeck, en spreken, en wat oostelijcker langhs die Cust, gaet haer sprake min noch meer, al ofte men de Ravenen hoorde roepen. Wanneer yemant, op dese Cust met eenigh Jacht ofte Sloepe qüame, in eenighe Riviere, sult weten dat het daer in 't landt, gheheel onghesont is, voor onse natte, voornemelijck de Cust van Axem, en veel Negros, die op die Cust noch wilt en mensch-eters zijn: waerom oock op die Cust, niet soo seker en is, om in de Rivieren te gaen handelen, als buyten in zee, met de Schepen langhs de Cust, ende de Negros zijn oock ghewent, met haer Canoan, de Schepen op de Cust aen-boort te comen. Dese Cust werdt by ons zee-vaerders ghenaemt Queeck, queeck»), en ontrent 30. mylen lanck, tot een plaetse genaemt As sete Aldeas 3), al waer de Queeck, queeck-Cust zijn eynde heeft. Van die Sete Aldeas tot Rio de Sueyro 4) is 't landt ghenaemt Alares. s) Uyt Rio de Süeyro comen veel Negros, metCanoans naer zee om te gaen Visschen, ende als sy u salueren, gaet alleens als de Ravenen roepen. Langhs dese gheheele Custen, Queeck, queeck ende Alares, is in 't sonder gheen Coopmanschap, als Olyfants-Tanden: maer van Rio de Sueyro oost-waert, valt beneffens de Oly fantsTanden noch Gout. Op de Cust van Axem, die haer begin heeft met Rio de Sueyro oost-waert, acht mylen beoosten Rio de Sueyro, hebben de Portugijsen (in den tijdt als Don Manoel Coninck van Portu- 1) Ruiters is op p. 360 duidelijker: „aen de Caep [Palmas] is een Dorp van Negros, dat de Portugijsen, Aldea de Portugal (ende de Negros die daer in wöonen Signorebos) noemen". Verg. A, Bijlage IV. Signorebo zal wel een wanvorm zijn van Gribo en Grebo, een volksstam ongeveer ter plaatse. Verg. Brun [p. 54,noot 4]. Bij Pereira: eguorebos;bij Figueiredo: Siguorebos. a) De Quaquakust = Tandkust = Ivoorkust •» Vijf- en Zesbandskust 3) Sete aldeas, zeven dorpen. Zie A, Bijlage IV. Ter hoogte ongeveer van het tegenwoordig Grand Lahou. 4) Rio de Sueiro da Costa, de Assini-rivier. Zie A, Bijlage IV. -5) Op de kaart van Teixeira (A, Bijlage IV): Costa dos Alaws. Van alad, groote hond ? 72 gaei regeerde) daer een Casteel ghebout, 'tgheene heden daer noch staet, en is ghenaemt Castello de Axem *), al waer veel Gout valt, dat sy verhandelen voor Yser, Slesigher-Lijwaet, ghebranden ende Spaenschen Wijn, Geel, Root ende Blaeuw Laken, veel sorteringhe van glase cralen, Cola, witte Reusel, Loock, Tin, en eenighe sorteringhe van Neurenborgherye. Dese Cust Axem, wert in sommighe Caerten Sayana 2) ghenaemt: het volck is daer seer wilt. Vier mylen van Cabo do tres puntas, oost-waert langhs de Cust, [306] begint de handelinghe van 't Gout, en daer valles oock gheheel veel, en 6. mylen weeghs gheduerende: van de voornoemde plaets af oost-waert, naer de Mina toe, valt ordinaris meer Goudt, als erghens de gheheele Gout-Cust langhs, die 60. mylen lanck is: hebbende haer beghin, met Rio de Sueyro in 't westen, en eyndight aen den Bergh Beriqui, daer de Cabo das Redas 3) is, 18. mylen beoosten Cabo Corso in 't oosten: men sal wel de Cabo das Redas ghepasseert zijnde, soo hier en daer wat Goudt vinden, maer niet te bedieden. De handelinghe, al waer ons Neerlanders Negocieren, is vier mylen beoosten Cabo Corso, tot Cabo das Redas, ofte soo die mede werdt ghenaemt Monte de Beriqui, wesende 14. ofte 15. mylen Custe : en daer de Schepen meest ligghen, is te Accra: alsoo dat het maer het vierde part van de Cust is, daer het Goudt valt, dat onse Neerlantsche Schepen, in Guinea halen, ghelijck als Accra, Redangre 4) ende Bengo 5). Jn de ander drie vierde parten, hebben de Portugijsen voor desen groote Negocie, ende sterck ghebiet ghehadt: maer is nu teghenwoordigh seer verloopen: sy zijn noch soo op het Casteel S. Iorge, dat oock de Mina ghenaemt werdt, en op 't Casteel Axem, dat oock Sayana 6) werdt ghenaemt, maer is haer authoriteyt seer vercleent, ende haer macht seer ghebroken. Dese Gout-Cust, al waer onse natie Negocieert, is soo bedorven 7), 1) Axim, met fort S. Sebastiao gesticht in 155a. Aldaar was reeds onder de regeering van D. Manuel een fort gesticht, dat S. Jago heette. Verg. A. p. 15, noot 5. 9) Ik heb dien naam nergens elders ontmoet Kan het een wanvorm zijn van S. Jago (zie vorige nopt)? Zie ook noot 6 hierna. 3) De Netten-kaap. De naam is al vroeg van de kaarten verdwenen. 4) In Ruiters' tekst staat Rio d' Angre, hetgeen hij per erratum in Redangre heeft veranderd. Vermoedelijk was bij niet zeker van zijn zaak en heeft hij Rio de Ardra (in Dahomey) bedoeld. Onder Rio de Angra verstonden de zeelieden de kreek achter Corisco. Be b.v. A, pag. 242. 5) Ningo, beW. de Volta-rivier? 6) Zie aant. 2 hiervoren. 7) Reeds de Marees (1602) klaagt steen en been daarom. Zie A, Cap. 10. 73 dat niemandt wijs ghenoech is, wat voor Coopmanschap hy daer brenghen sal, die wel begheert sullen wesen. Jae het isser soo bedorven, dat de Negros met de waerdye van 5. gulden Gout, aen 10. ofte 12. Schepen sullen varen, al eer datse coopen sullen, en doen over al, waerse aen boort comen, schier 't gheheel Schip 't onderste boven halen, 't Lijwaet is de voornaemste Coopmanschap, daer meestaf werdt ghesleten. De Portugijsen pleghen de Negros, in anderen stijl te houden, en haer goederen van meerder weerden jae hielden de Negros in sulcken subjectie, dat gheen Negro (ofte soo wyse noemen, Swerten) 'therte en soude ghehadt hebben, alsse maer 1000. gulden aen Goudt en hadden ghehadt, om aen 't Casteel te doppen, ofte te roepen, maer mosten ten minsten 3000. gulden aen Goudt by haer hebben, en dan noch en wisten de Portugijsen qualijck, ofte sy het Casteel om soo weynich wilden op doen, en daer beneven hielden de Negros in sulcken dwanck, dat gheen Negro het herte en soude gehadt hebben, om eens te dencken, k' laet staen datse het ghedaen souden hebben, om beoosten Cabo Corso te comen, aen eenigh vreemt Schip, als Duytsche, Engelsche, ofte Francoische natie, ofte wierden terstont den cop af-ghehouwen, ende het hooft op de mueren van 't Casteel ghestelt: maer heden ten daghe ist soovardeghecomen, dat als de Portugijsen, die op 't Casteel S. Iorge woonen, maer eenen Negro sien comen, al en hadde hy maer vijf gulden aen Goudt, sullen terstont het Casteel voor hem open doen: want -de Negros soo wel die, die ontrent de Mina woonen, als van andere plaetse, met haer Canoan, als Duytsche, ende andere Schepen aen boort comen. Soodat, wat aen-gaet de Mina, de Portugijsen 'tselve soo lief mochten quiteren, als langher te houden. Jck hebbe verscheyden reysen Portugijsen hooren segghen,als dat de Coninck van Spaeingien, daer niet langher naer en begheert te sien: al hoe wel nochtans de Portugijsen, die daer op woonen, 'tselve garen saghen dat den Coninck daer eens, een Armade van Schepen sonde, om de Duytschen van de Cust te jaghen. Dan ick gheloove (al ist schoon dat denSpaeingiaert seght, een Spaeingiaert bestant te wesen, voor 2. Italianen, 3. Francoisen, ende 4. Duytschen) dat nochtans de Portugijsen, liever comen onder de Negros, daer wat te grabbelen is, als onder de Duytschen daer wat te krabbelen is, 'tcan oock wesen, dat het om sulcke, ofte dierghelijcke sake, werdt nae-ghelaten. 1) Verg. A, p. 222. 74 De Negros van de west-Gout-Cust zijn groote Visschers, soo plachten oock die van de oost-Gout-Cust te zijn, al waer onse Schepen handelen, maer nu zijn daer veel Visschers, Coop-lieden ende maeckelaers geworden, en doen veel voor-coop, aen die, die uyt het landt met Gout comen, en vercoopen 't dan weder aen de Schepen: winnen daer dickmael (naer datse eenen slechten bloedt voor hebben, die soo eens van zijn leven, uyt 't landt, aen de zee-cant comt) de gheheele helft op: soo dat daer Negros zijn, die eertijts niet en hadden, ende nu door sulcke middelen, een ende twee hondert pont Goudts x) rijcke zijn. Het is op de Gout-Cust ghelijck aen Cabo Verde, ende en center niet een Ox-hooft vuyl water halen, ofte moet het noch soo diere betalen, alst Bier in Neerlandt soude costen: jae de Negros zijn 't gheven soo ghewent, dat wanneerse aen eenigh Schip comen, en [309] niet eenen goeden dach en crijghen, van 3. ofte 4, vamen Linnen, daer niet meer aen boort en souden willen comen: en hoe yemandt meer gheeft, hoe dat de Negros beter vrient sullen wesen, want sy varender wel by: 't sy voorts wat het soude moghen wesen, hoe cleyne dinghen het sy, jae selve de steen, die 't Schips-volck met grooten arbeyt moeten breken tot ballast, konnen die niet crijgen sonder Dassie2) te gheven, want 't schijnt dat de Negros 'tgheven soo ghex went zijn, dat de cleyne kinderen van 2. ofte 3. jaren, de Duytschen Dassie is al Dassie achter-aen weten te roepen. Beesten, Hoenders, Fruyt, gifte™6 als en Wijn de Palm, het isser al om dierste. De Negros van Accra, zijn vyant met de Portugijsen: en soo wanneer een Negro van de Mina 'thooft van eenen Negro van Accra, op 't Casteel van S. Iorge brenght: soo gheven de Portugijsen daer 7. gulden aen Gout voor. 't Negros gheslachte van de gheheele Gout-Cust, is wonder different, en hebben by cans alle 5. of te 6. mylen een ander maniere van leven, den eenen vercoopt zijn eyghen gheslachte, wanneer de minste actie daer op weten, andere sullen haer eygen gheslacht om den hals brenghen door Fenijn: de derde sal zijn eyghen vriendt onthoofden, en wesen daer Scherp-rechter van, sommighe cappende de kop met een Bijle af, ende sommighe snijdense met een mes 'thooft af. Elck Man mach soo veel Wijven trouwen, als hy can betalen, ende elcke Vrouwe connen sy coopen voor een Osse, ofte Koe, diese aen de vrienden van de Vrouwe ten besten gheven, op sommighe plaet- 1) 500 a 1000 Gld. a) Fooi, schenkaadje. Verg. A, Cap. 10. 75 io] sen koocken sy die beest, 't sy Koe ofte Osse, met vuylicheydt en al, stroopen slechts 'tvel daer af, en elck snijt een hachtr) daer af met mis en al, en gaen daer mede te viere, ende is ghelijck ofte het met groen wermoes ghecoockt ware, en eten daer af met smake, dat een lust heeft: van danssen, springhen, roepen, schreuwen, en isser gheen ghebreck: haer huyskens zijnder veel, ghelijck aan Cabo Verde. Sy loopender veele heel naeckt, sonder die op de zee-cant woonen, daer Schepen comen. De Vrouwen maken daer een wonder gheschal, soo wanneer haer de man is ghestorven: ende dat de eerste ghetroude is gheweest, gaet voor uyt, om de man te gaen beweenen, sit erghens op een plaetse neder, ende weent sonder gheluyt te gheven, dat haer de tranen langhs de wanghen rollen, ghelijck erten: benevens die eerste ghetroude, comen noch andere getroude, om d'eerst getroude te vertroosten, en cloppen vast met de handt op haer rugghe, en ten langhen lesten meer misbaer maken, als die, diese vertroosten souden: dan soo comen daer andere, die van de naeste vrienden zijn, om de troosterssen te vertroosten, en werden mede ten langhen lesten, soo seere roepende, als de voorgaende, soo dat somtijts, 80. jae 100. Vrouwen alsoo by malcanderen versameien, en elck maeckt om 't grooste misbaer, soo dat dickmael sulcken gheraes van die Wijven werdt ghemaeckt» dat men niet en can ghehooren: en dit duert soo $. ofte 6. daghen lanck, dat de man begraven is gheweest. Naer de treur-daghen, soo vercieren haer de Wijven weder met ringhen en ghestriepte cleetjens diese om de heupen binden. )n) De Mannen vercieren haer oock met ringhen aen de handen, ende eenen Olyfants-steert, diese aen de handt-vatsel vlechten, met Blaeuw, Geel, ende Root Laken, maken 'thayr van dien steert nat met Olye, en vrij ven 'tweder met een lap schoone af, dan blinckt dien steert, en is soo swert als git: die hanghen sy om den hals, met een sijde snoertjen, en wissen de vlieghen daer mede van 't lijf a). Jn de Serra Lioa vallen veel steerten: ende een is sekere Coopmanschap, altijts begheert op de Gout-Cust een steert die gaef is, en die 'thayr een elle lanck is, is waerdigh op de Goudt-Cust 6o. gulden. i) Een afgehakt stok vleesch of spek. Zie Wdb. der Ned. Taal. a) Verg. A, p. 100. 76 Van de Cust Momo ende Arda. Aan Cabo das Redas al waer de Gout-Cust eyndighet aen 't oosten, daer beghint de Cust van Momo. Het volck van dat landt is boos en quaet, en zijn veel visschers: ende dese Cust van Momo geduert tot Cabo de S. Paulo: alwaer de Cust van Arda zijn begin neemt. Jn dit landtschap van Arda 2), is gheleghen de Riviere van Lagoa: al waer veel Olyfants-Tanden vallen: 10. mylen de Riviere op, aen een plaetse ghenaemt Iabum: die verhandelt werden voor Slesigher Lij waet, gh ebranden Wijn, Blaeuw, Geel, ende Root Laken, Naems-yser, veel sorteringe van cralen, veel Neurenburgerye bylen en messen, copre ende tinne armringen. Jn dese Riviere Lagoa en can men niet comen, als met cleyne Schepen van 20. of 25. lasten. De Negros van dese Riviere, zijn den Duy vel heel onderdanigh, ende ontsien hem, gaenaltijt by hem te rade watse doen, ofte laten sullen: en wanneer sy hem yets hebben geoffert, danssen en springhen, op 't spel van een instrument, dat men [3i3i met stil weder, een myle ofte ander half can hooren, ende maken 't van 't eynde eens hollen Booms, 2. ofte 3. voeten lanck, ende hollent van binnen over al rontom uyt, ghelijck een fluyte, maer is wel soo dick, als een man in zijn middel, en aen beyde eynden stoppent weder dicht toe, met bomen diese daer in maken, ende boven op is een lanck gat, van een voet lanck, ende een duym wijt, daer slaense (soo het teghen der aerde light) met twee stocken op, ghelijck ofse trommelden : en weten dat hout met bet gat, soo te legghen, op de lucht, hoe weynich die oock sy, dat daer een gheluyt van comt als boven. Dese Negros zijn altijts s' nachts doende, en teghen den dagh slapen : soo oock meest op alle de Guineesche Cust, sullen de Negros, tot over den middernacht in roeren wesen, en teghens den dach gaen slapen, tot dat de Sonne ter deghen op is: ten ware oock, sy sulcx niet en dede, k' meene te veel plaetsen, 'tland ledigh en sonder menschen souden wesen: want gheen dinghen op die onghesonde landen, quader en is, als s'morghens in 't rijsen, en 'smiddaeghs in 't heetste van de Sonne onder den blooten hemel te gaen, staen, sitten, ofte ligghen. 't Js veel een al ghemeyn ghebruyck onder 't zee-varende volck,datse s' morghens met 'tlijmeren3) van den daghe-raet al in 't 1) Ieder zeeman veroorloofde zich de geografische grenzen naar eigen inzicht vast te stellen. Gewoonlijk nam men aan dat de Goudkust tot de Volta Rivier ging, alwaar de Slavenkust begon, die men soms weer in de kusten van Momo en van Ardra verdeelde. a) Lees: Ardra, de hoofdplaats van Dahomey. Verg. A, pag. 230, noot 3. 3) „Lumieren", een nog in gebruik zijnde scheepsuitdrukking. 77 labeuren zijn: jae dickmael, een ure ofte twee nae midder-nacht, datse elckanderen uyt roepen : ende voorts den gheheelen dach, loopen ledigh en niet doende: maer dat onder ons Neerlanders dese consideratie ware, ende datse in stede van s* morghens soo vroech in de weer te zij n, dat selve t' savonts deden, en s' morghens, als oock s' mid■9x3] daegh sonder haer tente, over-loop, verdeck, ofte koe-brugghe*) bleven, souden dan veel sieckten en qualen ghepreserveert wesen, daer anders de selve onderworpen zijn. Op dese Custen Momo ende Arda is veel fruyt: wacht u van 't selfde veel te eten, ende daer dan terstont water op te drincken: waer door veel tijts den loop comt, oock somtijts 'troo melisoen, ende werdt ten lesten innocent, ghelijck als een kint van een jaer: en soo u 'tmorgen-fenijn, aen de herssenen slaet, sult wesen ghelijck rasende uyt-sinnigh, en altijts over boort willen springhen. 't Js om te verwonderen, als men alle die differente qualen, die op die Custen voort comen, sal aen-sien: waer toe wy sommighe tot een verwonderinghe, sullen verhalen. Daer zijn dan diversche rasernyen: den eenen wil altijt spelen, ende alsse 'tspel in de handt crijghen, werpent over boort; andere die altijts te wereke willen gaen, andere die over boort willen springhen ; andere die altijts haer cleederen willen packen, om fhuys te gaen; andere die soo uyt-sinnigh zijn, dat mense qualijck vast ghenoech en can binden; andere die anders niet en doen, als lacchen, en schijnt al ofse niet en letteden; andere die altijts willen schieten, ofte het cruyt in brandt steken; andere weder die zijn in 't aen-ghesighte, ghelijck met vyer ontsteken, de sulcke en leven oock niet langhe, maer zijn in een ofte twee daghen doodt; andere zijn lam, ghelijck oft gheraecktheyt ware; andere, die den eenen dach, in 't eene lidt, ende den anderen dach, in 't ander lidt lam zijn; andere die vol seeren comen; andere die haer 'thayr altemael uyt-valt: en hondert-derlye qualen meer, die men al op die Custen is onderworpen. ] Van Rio Lagoa 9), tot Rio Fermoso werdt weynigh, ofte gheen handelinghe ghedaen. Rio Fermoso is de Riviere van Benyn, en daer vallen veel Oly fants-Tanden, swert ende witte Peper. Dese Stadt van Benyn 3) is een myle lanck, rontom besloten met pallasaten: de fon- t) Het laagste dek onder in het schip; het woord is nog in gebruik. 2) Rio do Lago, de „Meer-rivier" (Eng. Nigeria). 3) Zie A pag. 232 vlg.: de Beschrijving van Benin, die van D. R., dus wellicht van D(ierick) R(uiters), afkomstig is. De stad heette Gato. Op pag. 370 vermeldt R. twee dorpen 78 damenten van de Huysen zijn van leem, en boven op de cappen bedekt met loof, soo Palmijt als andere bladren. Dit Coninckrijcke van Benyn is 18. mylen breedt, ende 40. mylen lanck: de Coopmanschappen die men hier moet brenghen, om Tanden ende Peper te handelen, zijn copre ende tinne armringhen, ghebranden ende Spaenschen Wijn, sorteringhe van cralen, Slesiger Lijwaet, Root, Geel, ende Blaeuw Kersaey. Op dese Riviere woonen 3. Coninghen: waer van eenen de voornaemste is, ende woont heel diepe in 'tlandt, de Riviere op: ende de Negros noemen dien Coninck Agare en is een heel machtigh die aan de monding lagen: Atambane en Aguna. — In de plaatsbepaling van Aguna schijnt echter verwarring te rijn. Op pag. 318 spreekt R. namelijk van een dorp van aooo huizen in de monding van R. Real en op pag. 370 van zulk een dorp voor in de Rio Fermoso of Rivier van Benin. Op pag. 374 ligt het weer aan de R. Real. 1) Het komt mij voor dat Ruiters hier zijn eigen lezing geeft (wellicht op eigen ondervinding gegrond) van het navolgend bericht bij Figueiredo (p. 71): „Ananto pelo Rio de „Benim, cem leg. pelo sertao esta hüa terra que possue hum Rey chamado Miosaque, que „he de muito poder, e t? muyta gente, e com elle esta outro Rey q" se chama Agare, que a „gente deste Reyno o tem em muyto estima, estem estado, è antre os negros be tidd como „Papa antre os Christaos". Nu Pacheco Pereira (150 ?) die viermaal te Gwato (Huguatoo) zegt te zijn geweest, p. 7a: „ao leuante desto Reyno de Beny cem legoas de caminha no certaao he sabida uma terra „que em nossas dias teem hum Rey que se chama Licosaguou e dizem que he senhor de „muita poder e loguo junta com este estaa outro senhor que ha nome Hooguanee e este he „antre os negros asy como ho papa entre nos". In den Licosaguou herkent men dus den Miosaco en in den Hooguané den Agare, d. i. den Ogané van De Barros (Dec. I, Lib. 3, Cap. 4) of vermoedelijk juister: „(o) Gané" (een conjectuur van Rouffaer, zie Bijdr. Kon. Inst. 6d« Reeks, VI, p. 487, noot 1). Uit inlandsche berichten mag men opmaken dat het landschap Warri (oudtijds Owhere of Agare ?) vroeger één was met Benin (zie Ling Roth, p. 7). Een van beide kan dus het stamland van bet andere geweest zijn, en dat is een begrip waaraan, naar ik uit stellige ondervinding weet, onder Negers, groote waarde wordt gehecht. De vorst van zulk een stamland wordt door vorsten die tot zulk een stamverband behooren, als „big daddy", dat is: „als primus inter pares" erkend, maar ook niet als meer dan dat. Hij geniet zekere eer en zijn stem is van eenig gewicht. Is het stamverband innig, dan wordt men ook wel „big daddy" door leeftijd of regeeringsjaren. Dit begrip „big daddy" is van dien aard, dat Europeanen er onmiddellijk een soort waardigheid in gaan zien als die van een wereldlijk Paus. Zoo woonde ik bij dat een zekere Wabazao, die niet anders was dan „big daddy" van de Guizima-country (achterland van Liberia), door de Franschen, zoodra zij van zijn bestaan kwamen te vernemen, werd aangeduid als: „le Pape de tous les rois Tomas". Bij analogie redeneerende zou men er toe komen inden Ogané niet anders te zien dan eenbigdaddy inde Niger-delta. Het poëtisch verhaal van De Barros (verg. A, p. XXIV) is daarmede, op de benaming (o)Gané na, grootendeels opgehelderd. Marquart (p. 369) is van een ander gevoelen. Op het voetspoor van Cooley in rijn „the Negroland of the Arabs", London 1841, herinnert hij aan het oude Negerrijk Gana, dat nog vóór Melli, aan den Boven-Niger heeft bestaan. Hfl besluit: „Ich glaube daher, dasz die BIni den Titel der Könige von Gana, mit denen sie früher in Beziehung gestanden waren, auf den machtigen christlichen Herrscher in Osten [Paap Jan] übertragen haben". Feitelijk geeft zijn onderzoek dus den oudsten denkbeelden der Portugeezen in den grond gelijk. 79 Coninck, ende werdt van de Negros ghehouden ende gheestimeert, ghelijck den Paus onder de Romeynen: maer tusschen den Coninck van Benyn, ende dien Coninck Agare, woont noch een ander Coninck, ghenoemt Miosaco, het gheene oock eenen machtighen Coninck is, ende hout hem partye teghen den Coninck van Benyn ende Agare, ende Oorloghen altijts teghen malcanderen, het Manne-volck, waer sy gaen, ofte staen, zijn alt ij t met het gheweer behanghen, ghelijck S. Iacob met de schelpen, en hebben den Koker met Pijlen hanghen op de rugghe, ende den Booghe op de schouder, een bloot, ende breet mes tusschen den bandt öm haer heupen stekende, een Hasegaeye in de eene handt, ende een mes ghelijck een Poocke, in de ?l ander handt. Niemant wie daer van onse natie mocht comen, en wese te nieuws-gierigh, om de punten van hare Pijlen aen te tasten, want sy bestrijckense alle met een vergiftigh fenijn *). Dese Negros piekeren 2) hare huyt wonder vol stricken, soo op de wanghen, schoer-blaren, boesem, heupen, buyck ende dyen, oock op de armen, ende beenen: en voornemelijck 'tvrou-volck: ende doen dat met een cleyn mesken, sommighe doen dat oock wel met hare groote messen: en wanneer sy het ghesneden hebben, soo vrijven daer 'tsap van eenigh groen cruyt, waer van die kerf kens, met soomen weder heelen, de sommighe soo dick als een stroo: het manne-volck snijden haer selven, datse soomen op het lijf crijghen, ghelijck de dicte van een vingher, sy houden haer altijts besigh, om wel gheoeffent te blijven tot den Oorloghe, en waer datse t'samen vrolijck zijn, 't sy in 't danssen, springhen, ofte drincken, altijts sul¬ len teghen malcanderen schermutseren, springhen, hucken, bucken, loopen gins en weder, alleens ghelijck ofte sy al teghen haer vyandt doende waren: men soude eenen gheheelen dagh, daer op staen sien, sonder eens te vervelen, soo knoddigh 3) alst in zijn werek gaet: het is een volck soo radt als Meer-catten, en loopen meest al naeckt, een lapken voor hare schamelheydt ende anders niet. Dese Swerten, in de Riviere van Benyn, houden veel van hare Coninghen, meer als eenighe Swerten op de heele Guineesche Cust: voornemelijck Agare, werdt vele ghehouden van den Coninck Agare. Hondert mylen op, in dese Riviere de Benyn; (ofte soo sy oock ghenoemt werdt Rio Fermose),zijn overvloedigh veel Olyfants-Tanden, en Swerte Peper. De Negros die daer in 't gheberghte woonen, ï) Niet waarschijnlijk. Zie A, p. 97, noot 1. 2) Port. „picar", tatoueeren. 3) Van het Mnl. woord Cnodde (en cnode), d. i. „knot, knobbel, knoop". Zie Verdam Mnl. Wdbk. Misschien ook moet er slechts staan: „koddigh". 8o cleeden haer met bast van blaeyen, en hebben een gat in de kinne, daerse een Ci vet-cats-tant in steken, en leven veel by Olyfants vleesch, Hoenders ende Meer-catten. Van de Cust Soere. Aan dese Riviere Fermose, oost-waert, werden de Negros langher hoe wilder, en booser. Jn de Riviere dos forcados is goede handelinghe van Olyfant» Tanden, Peper, Emas-vellen a), Cattoene cleetjens, Olye de Palm, ende een substancie van steen, gelijck Blaeuwe cralen, en is ghenaemt Coril 3), dat te veel plaetsen op de Gout-Cust teghen 't Goudt werdt op gheweghen. De Coopmanschappen, die men daer moet brenghen, om te verhandelen, zijn tinne, arm ende beenringhen, ghebrandenwijn, copre beckens, bellen, ende vyer-slagen yser. Jn dese Riviere zijn noch veel mensch-eters, daeromme sal een handelaer, die daer comt, wel voor hem sien, ende en gheven de Negros niet veel gheloove, noch en vertrouwe die oock niet. De Ne gros, van dese Riviere, das Forcados, maken huyskens over sekere aert-hoopen, van Byen ghemaeckt, seer constigh ghewrocht, doorluchtigh, vol huyskens, ghelijck een sponcie, van een ende 2. voeten hooghe: ende daer gaen sy haer Fetisie (soo noemen sy den Duyvel) om raet vraghen, ende oock als haer vrient sieck is, ofte hy oock van die siekte sterven sal, ofte niet. De doode lichamen van [3I7] dese Negros werden tot asschen verbrandt. Dit Coninckrijck van Rio dos Forcados werdt genaemt Soere: de handelinghe gheschiet boven in de Riviere, voor een stede ghenaemt Iambun: ende is ghewddigh vol volck, en 'tmerendeel mensch-eeters: al daer beginnense haer tanden scherp te vijlen, ghelijckse in de bocht van Fernan de po, ende op de Cust van Angola doen. Het landt beoosten de Riviere dos Forcados, in al ghebroken landt: soo dat daer gheen handelinghe op die Custe en gheschiet, de Cust en is oock daer niet bequaem om te handelen. De Negros die daer woonen behelpen haer al met Visschen : ende den Visch is daer soo overvloedigh, meest alle die gheheele Cust langhs, dat het water daer graeuw van is, so dat wie op l) Rio forcado, een der mondingen van den Niger. Zij draagt haar naam naar de „rabos forcados" die daar, bij de ontdekking werden gevonden. (Pacheco Pereira p. 73). Deze vogels zijn de „vorkstaarten" der oude Hollandsche zeelieden. a) Juister zou zijn Emas-veeren (struisvogelveeren). Een drukfout is het echter niet, aen Portugisme vermoedelijk wèl. Figueiredo spreekt meer dan eens van „pelles de Erna". 3) Zie hierna „Brun's Schiffahrten" p. [39] alwaar noot 4 en 5. 8i dese Cust comt met den hoeck soo veel Visch can vanghen, als hy begheert, den gront is sachte ende vlack. Van Rio dos Forcados tot Rio Reael *) toe, die gheheele Cust langhs, en gheschiet gheen handelinghe, de redenen zijn veel, door dien dat de Cust soo vlack ende ghebroken is, waer door light ('tsy Schip ofte Jacht) ghepericliteert soude werden, en al waert schoon, dat de menschen haer wisten te salveren, aen 'tlandt voor 't verdrincken, soo sullen die Negros (die op die Cust woonen) haer doodt slaen, ende op eten, want haecken naer mensche vleesch, ghelijck eenen Visch naer 'twater. Jn de Riviere Reael, is uytnemende veel vervarssinghe van fruyt: ende oock van alle vivres, alleen broodt en is daer niet, maer voorts van Ossen, Koeyen, Schapen, Boeken, Geyten, ende Hoenders by me- [318] nighte. De Portugijsen connen hier altemet Negros handelen, aen een stede die, die Negros welcke aen de mont van de Riviere woonen, ghebout hebben, en is ontrent van 2000. huyskens 3), ende daer maken de Negros veel Sout: en andere Negros van boven uyt de Riviere, comen daer af, met groote Canoan, uyt een hout ghemaeckt, daer 100, Negros in connen staen strijden, en brenghen alle dinghen van boven, Ossen, Koeyen, Schapen, Boeken, Hoenders, en fruyt in alle overvloet: brenghen oock ghevanghenen, om aen de Portugijsen voor slaven te vercoopen: diese in 't vechten van haer vyanden crijghen. Dese Negros zijn seer stout, ende in allen weeldrigh, en wanneer daer gheen Portugijsen en zijn, om de ghevanghenen van haer te coopen (diese voor copre, arm ende been ringen handelen, en crijghen voor 8. ofte 1) Rio Real, de eigenlijke hoofdmonding van den Niger. 3) Hier heeft Rollers aan Figueiredo ontleend, die, merkwaardig gen oeg, op Pacheco Pereira steunt. Verg. mijne inleiding. Bij Figueiredo (p. 79) leest men: A boca deste Rio em 5 gr. e meo de Norte, onde esta hüa Aldea muito grande, q tera 3 mil vezinhos, ondese faz muito sal; e nesta terra ha mayores Almadias que nas outras, todas de hum pao, e algüas dellas sao tao grandes, q podem peleijar cê homes dellas, e vê dez leg. pello Rio abaixo onde trazê muita gète; aqui ha muytos boys, e escrauos, vacas, car neiros, e tudo isto vendë por sal aos negros, e a genta dos nauios vai resgatar a esta aldea por manilha, as de cobre sao aqui mais estimadas, que por 8. manilhas dauao hü escrauo, e homes guerreiros 4 poncasvezas té pas. Nu Pacheco Pereira (p. 75,76): „e na boca deste Rio Real dentro do esteyro dequeasima falamos esta huma muito grande aldea em que haueradois mil vesinhos & aquy se faz muito sal & nesta terra ha as mayores almadias todas feytas de hum paao que se sabem em toda ha ethiopia de guinee & algumas dellas tamanhas qne levarom oytenta homens, & estas vem de fima desta Rio de cem leguoas & mais & trasem muitos ynhames que aquy ha muito boos que he asaz de boo mantimento & asi trazem muytos escrauos & vacas & cabras & Carneiros & ha ho carnero chamom bozy & tudo isto vemdem por sal aos negros da dita aldea, & ha gente dos nossos nauios compram estas cousas por manilhas de cobre que aquy som muito estimadas mais que as de latam & por oyta & dez manilhas se pode aquy haver hum bom escrauo". 82 g. ringhen een sterck man) soo verhandelen die Negros die van boven uyt de Riviere comen, haere ghevanghenen voor Sout aen die Negros van 't voornoemde Dorp, die, die ghevanghen Negros in de Sout pannen doen wercken. Alle de Negros van die Reviere zijn mannen ghelijck Boomen, en mesten haer ghelijck de Verekens, doen den gheheelen dach niet als eten, en ghewennen haer soo het eten, dat wanneerse gheenen lust daer toe en hebben, soo eten een seker fruyt, 'tgheen op 't velt wast, dat bollekens zijn, de groote van ocker-noot, en van binnen zijn sponciachtigh welck (ghelijck de kappers) gheeten, appetijt maken. Sf hebben een uyttermate grove stemme, het lijf hanght haer vol gheweer, onder allen hebben een schilt van hout ghemaeckt, soo licht als een vere, ende met gheen gheweer, en can men daer door cappen ofte steken. Op dese haereSchilden, malen metverwe.tereere haer Fetisie, den f319 Duyyel een figuere, en elck die om 'tleelijckste af maelt, als een lanck backhuys, met twee hoornen; andere een vreesselijckdinck vol hoornen; andere een figuere met een steert en claeuwen; andere vier ofte vijf roode striepen; andere weder vier ofte vijf halve ronden, met de punten naer malcanderen, waer mede al een dinghen, dat is den Duyvel meenen: en boven al datse van alles ghenoech te eten hebben, soo eten noch malcanderen, van die in 't strijden doodt blijven. Het is om te verwonderen, hoe sy haer Canoan van een sulcken groot en Boom uyt-hollen, daer se nochtans, gheen ofte weynigh gher eet schap toe hebben, doch weten dat al met patiëntie, door het vyer te doene, en branden die soo langhe hol uyt, tot datse over al, noch een handt breedt, dick zijn: dan cappen die voorts met cleyne bijltjens dat ghebrande af, en maken die Canoan soo net, dat te verwonderen is: en setten voor op de snuyt van die Canoan, een leelijcke figuere, soo als men den quaden soude connen af malen: wanneer sy met haer Canoan Pongados, roeyen, staen al over eynde, ende scheppen met haer Pongados •), die dat zijn hare „hejjjck ggj, schoppezijn, ent'eickenalssescheppen.swinghenmet hariemen. • ~. . ... , r W7 1 • 1. re Pongade in de lucht, dat het water stuyft, ghelijck ofter een Wal visch bliese, en maken sulcken ghetier met schreu wen, dat niet schij nt hondert, maer duysent Negros in de Canoa te wesen, en staen al moedernaeckt en roeyen, en blieken met hare tanden, dat een mensch van on- 1) Het is volmaakt duidelijk dat onder „pongados" te verstaan zijn de „scheppers"die men tegenwoordig „pagaaien" (Mal. pengajoeh) pleegt te noemen. Een rationeele verklaring van dit merkwaardig woord kan ik niet geven. Port. pangajoa is de naam van een Indisch vaartuig; den 6™ Januari 1514 schrijft Ruy de Brito uit Malakka aan Koning Manuel: „De la[Pedir] veo agora hüa pamgajana grande, carregada de pimenta". (Zie Alguns Documentos p. 348). 83 se natie, die noyt daer gheweest en ware, soude meenen al om den hals te wesen. Van de bocht Camaron. Jn de bocht van Camaron»), die oock anders werdt genaemt Fernan do Po: voornemelijck, op denoort-zijde, zijn de menschen soo wilt, dat men sigh op het landt, niet en moet begheven: want het zijn al mensch-eters, en eten hare eyghene vrienden op, alsse sterven: waer van nochtans op andere plaetsen, onder de Negros werdt onderscheyt ghemaeckt. Maer op dese Cust is noch een plaetse, waer van de inwoonderen Chaquine ghenaemt werden, ende de Cust Chaquin2) die laten haer noch ghesegghen, en doen handelinghe: het gheene daer valt te handelen, is Olyfants-Tanden, ende Grein: die handelinghe gheschiet, vier mylen binnen de Caep, aen een plaetse ghenaemt Botas 3), ende die Negros en begeeren anders niet, als gegootenarm ende been-ringhen. De Negros van dese Custen Oorloghen al teghen malcanderen: daeromme niemant hem selven light vervordert, aen 't landt te comen : want van d'een myle weeghs, tot de andere, ist vyandt: soo dat by naest, elcke myle weeghs Oorloogh tegens den anderen voeren. Jn dese bocht is de menichte van Visch, van veel vreemde fatsoenen. Uyt de Riviere Camaron; varen veel Negros om te gaen Visschen: met haer gheweer, dat altijts met hun in de Canoan is. Van witte menschen, die midden onder de swerten woonen, ende altijdt Oorloghen teghens de Negros. Naer dat ick van diversche Negros hebbe connen verstaen, soo soude ontrent de 150. mylen n. ten o. ofte n.n.o. van dese Riviere de Camaron in 't landt, een gheslachte van volckeren woonen, die ter contrarie, ghelijck als de Negros swert, spier wit zijn*): ick hebbe 1) Van Camarao, garnaal. Thans het Duitsche gebied Kamerun. a) Chaquin? 3) Serra bota, dJ.: onregelmatig gebergte. Zie A, Bijlage IV.Figueiredo (p. 59) beschrijft het als volgt: serras botas, e hüas se parecem com Alifantes, e outras com Camelloa." 4) Namelijk Albino's, die onder de Negers wel voorkomen. Ruiters beschrijft hun voorkomen zeer goed, mits men voor: „wit als eenen gheseepten doeck", leze: rosachtig bleek, van de kleur die de voetzolen en handpalmen van eiken neger hebben. Zij gaan werkelijk als „pinkoogende" (lichte wenkbrauwen), waarvan vermoedelijk de gissing afkomstig is dat zij bij nacht beter zien dan overdag en waaraan misschien de naam „moonlight-children" is tót te schrijven, waarmede zij tegenwoordig veelal worden aangeduid. De behandeling die zij on- 84 selve van die witte menschen ghesien, ende zijn soo wit als eenen gheseepten doeck, 'thayr op haer hooft is ghelijck fijne witte wolle, al ghecrolt in een, ende de win-braeuwen ghelijck wit vlasch. Sy voeren een stercke Oorloghe teghens de Negros, die haer by woonen, ende zijn soo sterck van volcke (soo als de Negros selve segghen) dat sy hare volmaecktheyt hadden, ghelijck een ander mensche, souden alle de Negros ontrent haer gheseten, verslaen, ende over winnen: want het ghesighte en is haer niet als andere menschen, maer gaen al pijnck-ooghende, ende en connen (als de Sonne op zijn principael schijnt) niet veel sien, maer soo wanneer de Sonne is in 't ondergaen, des avonts, ende s'morghens in 't op staen, connen wel sien, maer beter met de volle Mane, in der nacht: als dan gaen te velde, op hare vyanden, dan moeten oock de Negros voor haer vluchten: maer wanneer den dach weder aen comt, soo leveren de Negros haer strijdt, die dan oock haer meester werden, maer er connen geen, ofte weynigh van die witte levendigh crijghen, maer vechten haer selven doodt, en wanneerse noch eenighe crijghen, soo en connen de Por- i3aa1 tugijsen daer gheen slaven (ghelijckse van de Swerten) maken, maer moeten die vryheyt gheven, ende onbedwonghen houden, ofte sterven, terstont, van hertrouwe. Op de Cust van de Riviere de Camaron af, tot Cabo lopo Gonsalves, langhs heenen, en valt anders gheen Coopmanschap, als Olyfants-Tanden, steerten, cleetjens, en sommighe Emas-vellen1). De goederen om daer te handelen, zijn veel sorteringhe van cralen, ghe- Dranden Wijn, JNaems-yser, veel Neurenburgherye, copre beckens, arm ende been-ringhen, van coper, ghegooten, en oock ghesmede. Van 't Eylandt Fernan do Po, Daer light een groot Eylant, recht in de bocht, teghen over de Riviere Camaron, dat genaemt werdt, Ilha de Fernon do Po: alsoo het de eerste mael ghe vonden is, van een Portugij s Edelman, (in den tijdt als Coninck Alfonso, de V. van Portugael regeerde) ghenaemt Fernan do Po. Dit Eylandt is seer bewoont van de Negros: ende daer dergaan is seer verschillend. Aan Grein- en Goudkust schijnen zij er niet op te worden aangekeken, tn Benin waren zij gezocht voor menschenoffers (Ling Roth, Great Benin p. 19). In Loango werden zij bij de hofhouding ingelijfd en hadden daar allerlei voorrechten (Andrew Battell, ed. 1901, pag. 48). Zij heetten aldaar Dondos (inl. Ndundu). Zij schijnen vrij zeldzaam te zijn; toch heb ik er eenmaal een gezien, die, niet ver van Monrovia, „storekeeper" was. 1) Emas-veeren. Zie noot p. 316. 85 groeyt oock veel suycker riet op, en is een seer hoogh Eylandt1). De Negros die daer op woonen, gheneeren haer veel met Visschen,'en zijn soo grof ende vet, datse poffen van vettigheyt: op dit Eylandt en is 't sonder, voor onse natie gheen proffijt. De Negros van gheheel dese Cust, zijn meest alleens wilt ende woest: ende daer zijn drie voornaemste Rivieren, daer men can han[333] delen: dat is, Rio de S. Bento, Rio de S. Iuan, ofte soo sy oock anders ghenaemt werdt, Rio d'Angra, ende Rio de Gabon 2): de Riviere van S. Iuan light recht onder de Linie, oost ende west, met het Eylandt van S. Tome. Ons volck in dese Rivieren handelende, en moeten niet beschreumt v wesen, om een Negro, met 'teynde van een Touwe, op de Ribben te slaen, dat haer de huyt, een vingher dicke op loopt: sult noch quaet ghenoech hebben, van versekert te wesen: want soo ghy de Negros laet ghewerden, voornemelijck, onder het Eylandt Corisco, sullen u 5Jacht (ofte waer mede ghy daer sult comen) vol loopen met Negros: ende wanneer sy haer slach schoon sien, u al t'samen den hals af snijden, ende trecken onder malcanderen, elcx om 'tlanghst eynde, vande goederen, die ghy sout moghen in hebben, en slijten3) de Schepen om 't yser. De Negros zijn daer so onvertsaecht, dat al ist dat men haer dreyght, met eenigh gheweer, te steken, ofte houwen, staen daerom en lacchen, en houden daer met de spot: zijn oock altijts doende, met haer handen in de Steen-stucken, om de sacxkens met het scherp, daer af te trecken, maer men canse anders nerghens, beter mede dwinghen, als ick hier vooren gheseght hebbe. Op dese Cust is soo overvloedigh veel fruyt, ende Hoenders, dat het uyt munt, by alle andere voor-gaende plaetsen, men soude, in dien men wilde, de Schepen met fruyt connen laden. Alle de Negros van dese Cust, zijn-seer gheneghen tot den Oorlo- [324] ghe, ende altijts doende met vechten: oock soo wanneer daer eenighe Duytsche, Engelsche, ofte Francoische Schepen comen, houden terstont raet, om ('tsy Schip, Jacht, ofte Sloep) af teloopen4): legghen oock alle laghen, om tot 'tselfde te moghen comen: sy zijn noch meest al t'samen mensch-eters, gheheel weeldrich, ende en weten qualijck van dertelheydt watse doen willen: loopen gheheele daghen lanck 1) De Clarence Piek, 2850 M. 3) De schrijver slaat, van 't eiland, ineens over op de vaste kust. 3) Sloopen. 4) Uit te moorden. 86 leedigh, met het spel in de handt, al singhende, hebben een booghsken ghespannen, met een pese van bast van Boomen, ende een dun rijsken in de handt, daer mede sy op die pese van dat booghsken cloppen, settende 'tselve aen de mont, dat het voorschreven peesken de Tanden raeckt, en is dan bycans alleens een gespel,ghelijck de yser Trompen : hebben oock noch een ander instrument, herps-ghewijse ghemaeckt, op een halve Calbasse, de welcke van binnen hol is, ende boven op 't ronde maken twee gaten, en daer steken twee stocken in, micksghewijse, ontrent een half voet lanck, ende dwars over, van 't een stocxken, tot aen het ander, spannen sy snaren, op ende neder, enis de weergade van een Herpe. Dusdanighe instrument vint men meest onder alle de swerten -), en spelen daer op met de vingheren, even ghelijck op de Herpe gheslagen werdt. De Negros van dese Cust vijlen hare Tanden soo scherp als elssens. en verthoont seer ysselijck, wanneer sy lagchen, of grinsen: daer beneven hebben een breede platte neuse, met seer wijde neus-gaten, ende een groot gat in de kinne, daerse Tanden (van alsulck ghedierte alsse weten te vanghen) in steken, die de sommighe een half voet lanck zijn, en dan noch een bandeken rontom haer hooft, dat mede vol tanden hanght: en 't hayr, al ghevleght, ghelijck hoorntjens op [3*5 't hooft: soo datse meer 't conterfeytsel van den quaden, als van een mensche ghelijcken. Dit volck offert den Duyvel, en bidden de nieuwe Mane, maken s'nachts een groot ghetier: voornemelijck wanneerse sullen offeren, als dan soo staet een mensch zijn hayr te berghen van 't ghehuyl van de honden. r Jck heb 't selve, soo wy des nachts, met den boot aen 't landt laghen, ghehoort: de Negros danssen, springhen den gheheelen nacht lanck, en teghens den dagh, zijnse stil, en slapen altemael, tot dat de Sonne, een ure, ofte twee, is op gheweest. Van rariteyts halven, zijnder soo 3. ofte 4. diversche fatsoenen van Meer-catjens: Papegaeyen, ende Perquiten,oock fraeye cleetjens van alderhande coleuren, ghemaeckt van bast van Boomen, soo fijn, als oft sijde ware. Aen de Cabo lopo Gonsalves, daer en woonen gheen menschen • maer de Negros, die daer altemet comen, zijn uyt het lant, die teghen dat haer dunckt, daer eenighe Schepen te wesen, daer op de zee comen. Soo yemant aen dese Caep comt, als daer Negros zijn, moet haer 1) Juist. Ook in 't achterland van Liberia zag ik volmaakt hetzelfde instrument. 87 de handen vollen, met soo een weynigh out, ofte nieuw Lijwaet, wat brandewijn, en wat snuysteringhe van cralen etc. Dit moet ghy doen, ofte sult van u volck verliesen, die de Negros, alsse aen landt comen, doot sullen slaen. Van Pynda, Congo ende Loanda. Om op de Custen, bezuyden Cabo do lopo Gonsalves te handelen, soo weet als dat tot veel plaetsen de Portugijsen oock comen: als te Bengo, Dando, Ambres, Pynda, Congo, Loanda»), ende in de bocht van Alvro Martins. Tot veel van dese voornoemde plaetsen, wanneer ons Neerlanders, maer de Negros te vrienden hebben, soo en vermoghen de Portugijsen niets: ende onder de Negros voornemelijck, in 't rijck van den Coninck van Pynda zijn de Duytschen soo willekom, jae beter als de Portugijsen: maer den Coninck van Congo en is soo heel wel niet te vertrouwen, om dat hy in verbant, met den Coninck van Hispanien is, en voert Oorloghe teghens den Coninck van Pynda, Pykin»), ende Missica3), teghen alle dese drie Coninghen, helpt den Coninck van Congo de Portugijsen Oorloogh voeren, ende al wat Negros de Coninck van Congo cfijght van zijne partye, vercoopt aen de Portugijsen, in Loanda, al waer de Portugijsen een Stadt (ghenaemt S. Paulo) hebben ligghen, al waer oock alle de voornaemste Negotie van de Portugijsen, in Angola werdt ghedreven. Den Coninck van Congo, heeft langhe teghen de Portugijsen gheoorlooght, ende menighen ghebannen Portugijs uyt Portugael, om 't leven ghebracht: want alle moet willighe schelmen, dieven, doot-slaghers; jae alsulcke, die men hier te lande levendigh met den vyere soude verbranden, werden te Lisboina, ghebannen naer Angola, in Loanda, op 't Casteel van Masengama 4), dat de Portugijsen ghemaeckt hebben, in 't landt van den Coninck van Congo, om tegens de Negros te Oorloghen, en hoe veel van de Portugijsen, nae 't voornoemde 1) Volgorde van Noord naar Zuid: i Bocht van Alvaro Martins, ter hoogte van Mayum. ba (3°as- ZBr.), zie Ruiter* p. 390; a Congo met Pynda dat Z.O. van Punta padrao lag (Mpfada); 3 Ambriiette {niet Ambrii), zie Ruiters p. 394 aan de rivier Mbrriji: 4 Bahia do Dande met rivier van dien naam; s Bahia do Bengo met rivier Bengu of Nzenza; 6 S. Paulo de Loanda. 2) ? 3) ' 4) Massanganu, in het tegenwoordig Loanda-district van Angola, gelegen aan de Rivier Kwanza waar deze zich met de Lucalla vereenigt. Het lift ruim ta$ K.M. (recht gemeten) van de monding der Kwanza. De Portugeezen bouwden in 1577 een versterking S.Cruz aan die rivier; in 158a zetten rij sich te Masanganu vast. (ZieBattell, Ed. Ravenstein pag. 146/147) 88 Casteel werden ghesonden, gheene ofte heel weynigh weder comen, [337! soo dat het qualijck te weten is, hoe menigh duysendt Portugijs, dat, dat Casteel Masengama al consumeert, van 't onghesont wesen, sonder die noch in den Oorloogh blijven. Den Coninck van Congo, als hy noch vyandt met de Portugijsen was, heefter menighen om den hals ghebracht, ende de Portugijsen, gheen ghelegentheydt siende, om immer den Coninck van Congo te verwinnen, heeft soo veel, door de Papen, te weghe ghebracht datse een eeuwighe Paeys hebben ghemaeckt met den Coninck van Congo, die oock zijne af-Goden isafghegaen1) ende de Roomsche Religie aenghenomen, en sigh selven laten doopen, ende soo een verbont ghemaeckt met den Coninck van Hispanien: en soo wanneer sy uyt gaen om te vechten, soo gaen de Portugijsen met de Negros t'samen, ende al wat Negros sy van hare partyen crijghen, vercoopen te S. Paulo, ende daer in 't sonder anders gheen handelinghe en drijven als slaven coopen, ende vercoopen. Langhs dese Custen van Cabo de lopo Gonsalves, tot bezuyden Loanda, vallen uyt nemende schoone Olyfants-Tanden, maer de Portugijsen soecken die soo seer niet, als wel Slaven: de Tanden en zijn oock met de Portugijsen soo goeden contant niet, als wel Slaven. De Coopmanschappen die men op dese Custen moet hebben, om daer te handelen, zijn alles wat men bycans soude mogen bedencken: als taffeta, syde kousen, fluweel, witte twijn, slesiger liwaet, blaeuw, geel, groen, root laken, kamerijcx, gebranden ende Spaenschen wijn, copre beckens, Naems-yser, cralen, veel sorteringe van Neurenburgherye, Olye, Meel, Beschuyt; een HollantscheCaes ghelt daer onder de Por- [3-*] tugijsen, 18. ende 20. gulden. Alle de costelij cxste waren, die men daer brenght, sullen de Portugijsen wel coopen voor Tanden, in die plaetsen, alwaer de Duytschen ende de Portugijsen, beyde vry zijn, ghelijck te Pynda, ende Congo -* daer woonen wel Portugijsen, maer en zijnder gheen meester, en handelen daer veel Olyfants-Tanden, diese weder aen onse Neerlantsche natie weder verhandelen. Waerschouwe hier by, een yeghelijck van onse natie, dat sy haer der Portgijsen niet en vertrouwen: noch oock haer schoon semblant gheloof en gheven: want u flatterende, sullen onder-en-tusschen alle 1) Onjuist. De Mani-Congo liet zich reeds omstreeks 1490 bekeeren. (Zie Inleiding). Misschien heeft Ruiters gehoord van geweldenarijen in het achterland van Angola gepleegd, waarin de Vorst van Congo vermoedelijk wel de hand had (1590). Deze Vorst was Alvaro II, 1574—1614. Zie Battell, Ed. Ravenstein, p. isi. 89 listen aen legghen, om u te vermoorden, en om 't leven te brenghen: oock Schip ende goet tot een roof nemen, souden 'tselve in Congo met den ghemeenen Negro, light te weghe connen brenghen, soo den Coninck en zijn Heeren daer niet teghen en waren. De Portugijsen, vallen den Coninck van Congo oock seer moeyelijck, om dat hy de Neerlanders oock gheen vyant en verclaert. Jck hebbe diversche malen van de Portugijsen selve, hooren verhalen, als dat den Coninck van Congo openbaer uyt seght, dat hy de Duytschen, soo lief, ende liver in zijn landt siet, als de Portugijsen: en soo de Portugijsen vyant zijn van de Duytschen, datse met haer Schepen, diese soo wel en met gheschut versien hebben, als de Duytschen, wanneerse in zee daer by comen, aen tasten, ende de selve sien te veroveren. Doch onder-en-tusschen den Coninck van Congo, is eenen Negro, ghelijck alle zijn ghemeente, in heydensche wijse op ghevoedt, placht den Duyvel te offeren, menschen te eten, ghelijck noch het merendeel van zijn volck (die diep in 't landt woonen) doen, ende daer-en-teghen zijn de Portugijsen listigh en doortrapt, die duysent middelen connen versieren, om den Coninck van Congo te verwecken, tot een vyandt van de Duytsche natiën: als dan soo soudent de Portugijsen al om den hals brenghen, daerse meester af connen werden: daeromme sal oock een yeghelijck altijts op zijn hoede wesen. Oock waer dat ghy langhs dese Cust, comende van Cabo lopo Gonsalves, erghens aen 't landt comt met den boot, soo hebt altijts een ofte twee steenstucken, voor op ligghende, tot u defentie, ende erghens aen landt comende, met dat ghy op 't landt treedt, so maeckt teecken van vreede, ende slaet de Negros in de handt, laet oock u volck, die in de boot zijn, wel op haer gheweer passen: alle die Negros zijn uyttermaten sfeer bevreest van 't schieten. BIBLIOGRAPHIE VAN RUIJTER'S „TOORTSE". Toortse // der // zee-vaert. Om te beseylen de Custen gheleghen bezuyden den // Tropicus Cancri, als Brasilien, West-Indien, Guinea, II en Angola, &c. // (Houtsnee) Ij Tot Vlissinghen // — // By Marten Abrahamsz. vander Nolck, Boeck'//vercooper woonende in de Druckerye, voor den Autheur. // Anno 1623. Met Privilegie. // XIV en 462 blz. 4to. Gegraveerde titel (zie de reproductie vóór den titel van deze uitgave). Titel (als boven), v° Extract vyt de privilegie. (20 Mayus 1623). (Opdracht) Aen de.... Staten Generael der vereenighde Nederlanden, ende aen .... Mavrits Prince van Oraengien. 4 blz. Voor-reden. 5 blz. v° Gedichten, en blz. 1—452. Register: blz. 453— 457. Tafel van verscheyden Poolshooghden 457—461. v° Errata. Exemplaren: Prov. Bibliotheek van Zeeland, Middelburg. Herzogl. Bibliothek, Wolfenbüttel. Toortse der zeevaerdt, verlichtende West-Indien, Brasilien, Guinea, en Angola Amst, Jac. Colom 1648. 40. (VIII) en i84blzn. Zonder naam des S.; het exemplaar, dat voor de beschrijving heeft gediend, heeft alleen een plaatdruktitel, terwijl daarna een blad schijnt te ontbreken, want de daarop volgende „Tafel van verscheyde Poolshoogte" heeft tot signatuur 3. — Deze uitgave onderscheidt zich van de eerste, doordien de spelling wat vereenvoudigd is en de tekst steeds doorloopt; waar in den eersten druk een nieuwe aanhef voorkomt, is die aanhef in den tweeden druk, als kantschrift geplaatst. Excemplaar: Univ. Bibliotheek, Leiden. Eene uitgave Amst., 1674.4° wordt vermeld in den Catal. P. van der Aa, blz. 828. REGISTER. A. Aarde, giftige, p. 16. accra, 72, 74. Agare, 78, 79. Alacran rif, 43. Albinos, 83. Alcaide, 51. Aldeas, Sete —, f t, Alvaro Martins, Bocht van —, 87. Andreo, Don —, 64. Ambrizete, 87. Angra dos Reys, 35. Ardra, 76 vlg. Armozijn, 9. assini-rivier, 71. Axem, of Axim, 72. B. Bahia de Samana, 42. Bahia de todos os Sanctos, 31. Bammako, 48. Bengo, 87. Benin, 77 vlg. Beriqui, Monte de —, 73. Bichos, 27. Bichos de cu, 28. Bresili-hout, 10. Burburata, 40. C. 1 Cabo Blanco, 47. „ de Bojador, 48. „ Corso, 72. „ Dojado (Bojador), 48. „ Ledo, 58. „ de Lopo Goncalves, 84,86. „ Monte, 65. „ das Redas, 72. „ da roca partida, 43. „ Roxo, 35 vlg. „ de Spartel, 46 „ de la Vela, 41. „ Verde, 49 Cabres, 46. j Cacheo, (Cacheu), 40, 44, 55. CAMARao,83. I Camericx (doek), 9,40. Caracas, 40. Caragoli, 48. I Carapatos, 26. Cartagena, 41. Chaquin, 83. Clarence piek, 85. Coitados, 15. ! Colon, 41. Columbia, 41. i Congo, 87 vlg. I CORIL, 80. 92 Costa dos Alaws, 71. Costa rica, 41. Cumana, 40. D. i 'ande (rivier), 87. Desirade (la), 42. Dominica, 41. e. Eguorebos, 71. emas vellen, 80. F. Farinha, 13 vlg. Fernêo do Pó, 84 vlg. Francisco Mendes, 64,65. Furna de s. Anna, 63 vlg. Q. Gana, 78. Gato, 78. Ginneber, 10. Goeree, 50. Grebo (en Gribo), 71. Greinkust, 69 vlg. Grt gry, 27. Guatemala, 41. Guenzés, 49. ff. Haïti, 42. Havana, 41. Iabum, 76. Iambum, 80. Indigo, 41. Inquisitie, 35,36. I Ir a barra, 46,47. IJzer, naamscb, 49. Jaguar, 20. Joal, |t, K. Kalkoen, 58. Kamerun, 83. Kanaal, het Oude—, 42. Kayes, 48. KOlanoot, 52. L. Loanda, 87 vlg. Levantados, 15, 16. Licosaguou, 78. M. Manbaarheidsproef, 17. Maniokwortel, brood uit • vlg. Manna rivier, 65. Mansanilhas, 42. Marambaia, 35. Maracapana, 40. Masanganu, 87. Mattheus Fernandos, 65. Meerkat 58. Merida, 43. Micosaguou, 78. Mier, maniok —, 23. Mieren, 20 vlg. Mingao, 56. Momo, 76 vlg. Morenos, 46. Morisco's, 49. Mortroel, (morteruelo), 56. Mijn (zilver—), 30. N. Negotie in Brazilië, 36 vlg. | Neteldoek, 9. I Nombre de Dios, 41. 93 noppelaken, 40. Nueva Espaüa, 43. ...... O. (O) Gané, 78. Oupantenjacht, 60. Olifantsstaarten, 75. Onbeschaamdheid der Brazilianen, 18. P. Panama, 41. Paria Schiereiland, 40. Pernambuco, 29. Perpetuanen, 9,13,40. PlCOTTEN, 9, 13, 40. Pokhout, 40. Pongados, 83. Porto Rico,S. Juan de —, 43. Porto Seguro, 30. Portudal (Porto d'Ale), 51. Presuntos, i, 9. Puerto Belo, 41. n Francesos, 43. „ Plata, 43. „ Real, 43. pulex penetrans, 37. Punta Araja, 40. Pynda, 87 vlg. Q. Quaqua-kust, 71. Queriquery, 40. R. rassetten, 9, 13, 40. Refusco (Rufisque), 50. Rio de Angra, 72. „ de S. Antonio, 48. „ de S. Bento, 85. Rio forcado, 80. „ Fermoso, 77,80. „ de Gabon, 85. „ das Galinhas, 64. „ das Gamboas, 57. „ Iunco, 69. „ de Janeiro, 32, vlg. „ de S. Juan, 85. „ do Lago, 76,77. „ dos Monos, 65. » deOro, 45. „ das Palmas, 64. „ de S. Paulo, 69. „ Reael, 30,81. „ de sueiro da costa, ji. Routen door de West-Indiên, 39. vlg. S. S. Domingo, 43. S. Juan de Uloa, 43. S. Jago (fort), 72. S. Jorge da Mina, 72 vlg. S. Paulo (district), 10. S. Paulo, 33. S. Paulo de Loanda, is, 87 vlg. Saai, 40. Saintes (les), 41. Sa lse pa rasse, 41. Sanaga, 46. Sargasso Zee, 10. Sassafras, 41. Schoots (en schots-) koopman, 36. Senegal, 46,48. Sergippe, 30. Serra bota, 83. Serra Leoa, 55 vlg. Serrana Kays, 41. Serranilla bank, 41. Signorebo (Siguorebo), 71. Sisal, 43. Slangen, 33 vlg. I Slavenhandel op de W. L, 44. 94 SlLESIGER lijnwaad, 9, 12, 40. Soere, 80 vlg. Suikermolens, 37. Suikerproductie, 33. Surilho (stinkdier^, 25. T. Taffetas, 9. Tijger (Braziliaansche), 20. Tojoqua, 35. Truxillo, 42 V. Vera Cruz, 43. Vianna do Castello, ii. W. Woningen der Brazilianen, 18. Y. Yucatan, 43, Jiamueï $nm' ^tljffatten- SAMUEL BRUN, DES WUNDARTZET VND BURGERS ZU BASEL, SCHIFFARTEN: WELCHE ER IN ETLICHE NEWE LANDER VND INSULEN, ZU FÜNFF VNDERSCHIEDLICHEN MALEN, MIT GOTTES HÜLFF, GETHAN: AN JETZO ABER, AUFF BEGEREN VIELER EHRLICHER LEUTEN, SELBS BESCHRIEBEN: VND MENNIGLICHEN, MIT KURTZWEIL VND NUTZ ZU LASEN, IN TRUCK KOMMEN LASSEN GETRUCKT ZU BASEL, IN VERLEGUNG JOHAN JACOB GENATHS, IM JAHR 1624. DEN EHRENVESTEN, FÜRNEHMEN VND FÜRGEACHTE Herren Christoffel Danon, H. Andres Giszler, H. Claudio Guntier, vnd H. Sebastian Güntzer Burgern vnd Eynwohneren der Statt Basel, seinen sonders gönstigen ehrenden Herren. Ehrenveste, etc. Nachdem der Ehrenhafit und wolerfahrne Samuel Brun, Burger vnd Wundartzet zu Basel, mein lieber vnd guter Freund, von seinen gefahrlichen Meer: oder Schiffarten, durch Gottes gnad, in seinem Vatterland widerumb angelangt: hat er mehrmalen an vielen ehrlichen Orten bey vns, mit unser grosser verwunderung, von denen wilden vnd seltzamen Landeren vnd Völckeren discurziert, vnd erzehlet, dasz nicht allein viel Privat-personen, sondern auch fürnehme vnd gelehrte Leuth solches in offentlichem Truck zu lasen, vnd also besser zu betrachten gewünschet haben. Hab deszwegen wolgemeldten Samuel, dasz er seine Schiffarten beschreiben, vnd zu trucken vbergeben wölle, freundüichen ersucht, damit also ihro viel sich darinnen erltisfigen mochten. Welches er zwar anfanglichen, nach seiner angebomen bescheidenheit, schwarlich verwilliget: angesehen, dasz viel miszgönstlge tnd boszhafftige Leuth das jenige in einen zweyfel ziehen, oder auch verspotten, was sie nicht selber gesehen und erfahren haben. Und seind doch offt so leichtsinnig vnd vnverschampt, dasz sie anderen éinen Lug, so bey ihnen gar wolfeyl, auffdrachen vnd verkauffen dörffen; können dargegen nicht leyden, dasz ein anderer die wahrheit sage. Endtlich aber hat er sich bewegen lassen, besonders wéil er sich nicht zu beschamen der ehrlichen Zeugnussen, so ihme seinesfetfen Raisens halben VI gegeben worden. Darausz dann offenbar, dasz er nichts von hör-sagen, sondern ausz eigener Erfahrung geschrieben habe. Wann dann. E. Ehrnv. solche vnd dergleichen historische Erzehlungen anmütig: vnd da einen Baszler zu einem solchen Landsman haben, welcher vnderwenigen nicht dengeringsten rhüm an erfahrenheit darvon tregt, jnmassen das Vatterland sich seiner nicht zu beschamen: alsz hab ich dise seine Schiffarten E. Ehrnv. zuschreiben wollen. Mit bitt, solchesim besten zu vermercken, vnd mich ferners in gonsten für befohlen zu haben. Geben Basel, den 4. Martij, Anno 1624. E. Ehrnv. gutwilliger JOHAN JACOB GENATH. AN CHRISTLICHEN LASER. Die Schiffarten berichten vns: I. Von Gottes Wunderen. Macht, Gfite, vnd Gerechtigkeit. lob.38. Psal. 107. v. 33, etc. In disem Büchlin, Laser frumm, Du finden kanst in einer summ: Wie wunderbar, starck, gutig, grecht Sey Gott d'Herr beym Menschen-gschlecht. Dasz er der Erden grosten theil Jns Wasser gsetzt, zu vnsrem heil: Jn dem das Wasser vns nichts schadt, Weil es in seinen schrancken staht. Und nicht laufft ausz ohn Gottes will, Sondern musz bleiben also still: Damit die Menschen allzumal Erhalten wurd'n vor uberschwall. Doch kommt von dem gerechten Gott Ein uberschwall nach seim gebott. Beweiszt hiemit sein grosse Macht, Dadurch er manchs zu nicht gemacht. Jst das nicht auch des Herren güt, Dasz auff dem Meer d'Mensch wirdt b'hflt: Da sonst der Tod ist nur so weit Von ihm, alsz eines Messers breit. Darbey der Mensch lehrnt förchten Gott, Dieweil er stars in sorgen stoht Wer kan sich auch verwundern gnug, Dasz der Mensch kan zu seinem fug VII Jetz schiffer) bald in solche Land, Die vns zuvor gar vnbekandt: Vnd anderst nicht sind zu erfahren, Dan auff dem Wasser dahin gfahren. Da man zwar find vil Gold vnd Gut, So andren Völckern kommt zu gut. Jedoch hierbey zu mercken ist, Wie Gdttes Gricht zu jeder frist Sich hand erzeigt an denen all, So da gerahten in abfall, Vnd Gottes wort verachtet hand, Welchs predigt ward im selben Land Durch der Aposteln grossen fleisz: Rom- IO- Dasz jederman zu Gottes preisz Solt glauben an Herrn Jesum Christ, Der vns zum Heil verordnet ist, Jetzt findt man nichts dann Aberglauben. Dem Satan thut auch Gott erlauben, _ Dieselben Leuth ernstlich zu plagen, Vnd thund doch nach Gott gar nichts fragen. Hand zwar verstand etwas zu handlen: Jedoch vng'schick t vor Gott zu wan dien. Vnd was deszgleichen mehr mag seyn, Darvon disz Büchlin b'richtet feyn. Dasselbig auch vns anlosz macht, n. Von der Dasz jeder sein Schiflfart betracht, stend."* Die er musz thun, all weil er lebt, M«tt. 8.14. Bisz dasz er gar hat auszgestrebt. Das SchifF darinn er fahren soll, I. Schiff. Jst Gottes Kyrch erbawen wol. Dann ob schon sie ist auff dem Meer Jn mancher angst, sorg vnd gefahrd, Vnd bald umbtriben werden musz, Wer drein einmal gesetzt ein fusz. Ja auch kein gwissen platz nicht findt, Sondern dahin thut fahren gschwind: Jedoch die Gott bewahren wirdt, Der sie allzeit gar weiszlich führt. Vnd sie nicht gar zu viel beschwardt, Damit sie recht erhalten werd. So wirt ein lahr Schiff b'wegt zur stund, Musz endtlich gehen gar zu grund: Also, wann wir kein trübsal hand, 1 Psal- 3°- VIII I. Thess. 5. Hebr. 13. Phil.3. 3. Meer. Esa. 57. Matth. 7. 3.Schiff-patron. Matth. 8. 4 Ruderknecht. I. Tim. I. 5. Wahren. 6. Sagel. 7. Wind. Ioh.3. Jst sicherheit in allem Stand. Vnd ist am grösten die gefahr, Wann man sie nicht will nemmen wahr. Wie auch ein SchifT vnbleiblich ist, Vnd jhme doch kein ort gebrist: Also die Kyrch bald hie, bald dort, Vnd findet doch allzeit ihr ort. Bisz sie ein bessers gfunden hat Jn der himmlischen Burger-statt. Nun fahrt die Kyrch hin auff dem Meer Der bösen Welt, nicht ohn gefahr. Dann wie das Meer vnrühig ist Mit seinen wall'n zu jeder frist: Also die Welt viel vnruh macht, Vnd schlegt an d'Kyrch mit gantzer Macht. Drumb musz sie haben ein Patron, Der sie recht fflhr ohn vnderlan. Derselbig ist der Herre Christ, Der auch allein der Wege ist. Vnd stillt zugleich des Meeres wflten, Darvor er vns auch kan behüten. Jedoch braucht er die Ruder-knecht, Die Prediger, so trew und schlech t Be wahren sollen vor anstösz Die Kyrchen, und verhüten s' bösz. Damit kein Schiffbruch b'schehe dicht Am Glauben, wie S. Paulus sprieht. Dann der Glaub ist, sag ich fürwar, Jn disem Schiff die beste Wahr, Die wirt durchs Wort erhalten recht, Wann Gottes Geist drein wallet schlecht. Wie ein Sagel mit gutem Wind Das Schiff erhalt vnd treibet g'schwind. Wann schon kompt har ein Wider- wind. Derselbig doch kein Schaden bringt. Dann Gottes Geist viel starcker ist, Der wahet frey zu jeder frist. Vnd ober schon nicht allezeit Gespürt wirdt: ist er doch nicht weit. Die Sagel auch beym Watter gut Man ordenlich ablassen thut: Dargegen auffgezogen werden, Wann sich erzeigen grosse gfarden: Also uns Gott sein Wort verleycht, Wann die Verfolgung von Vns weicht. Soll aber disz Schiff seinen Pasz Recht nemmen: ist noth ein Compasz, Darmit man seh sur Cynosuren, Wie wir vns richten nach der vhren: Die ist Gotts Wort, ein zeiger feyn, Vnd zeiget vns die wage sein. Weil auch das Schiff auff d' felsen stoszt, Wann es der Ancker nicht erlöszt, Jn dem er auszgeworffen wirdt, Dasz also das Schiff nicht verdirbt: So musz der Ancker vnsrer Seelen Vns lehrnen Christo recht befehlen. Der vns allein erhalten kan, Vnd solt es vmb uns gefahrlich stahn. Dann wie der Felsz das Schiff erhalt, Wann er den Ancker gewaltig halt. Also d' Hoffnung vns wirdt erhalten, Wann sie Christum wirdt recht behal ten. Besonders wann das Schiff wirdt glangen An seinen Port nicht ohn verlangen: Derselbig Port ist s' Vatterland, Die Grechten da jhr wohnung hand. Drumb schaffen wir: vnd schiffen wol, Dasz vnser Schiff sey Goldes vol, So Christus gibt ausz frömbdem Land, Der alles hat in seiner hand. Vnd dasz vns Gott sein Gnade send, Da mit wir kommen bald zum end. Vnd das vmb so viel eh vnd geschwind, Wann wir nicht lang geschiffet sind. Dann die gefahr nur langer wahrt, Wann einer lang ist auff der Erd: Wie b'schwarlicher die Schiffart ist, Wann sie musz wahren lange frist. Nun ist mein wunsch von gantzem hertz, Dasz vnser Schiff nicht hinderwertz 8. Compasz. Cynosura ist ein gestirn bey dem Polo Arctico, der klein Bar genannt i), nach welchem die Schiffleuth den Compasz richten. Psal. 35. 119. 9. Ancker. Hebr. 6. 10. Port oder Land. Psalm 143. Apocal. 3. 1) De „wachters" of de twee „achterwielen" van den kleinen Beer (of van den kleinen Wagen) werden veelal gebruikt om, uit hun stand ten opzichte van de Poolster, in verband met den datum, globaal het uur van den nacht af te kunnen leiden. Zie b.v. Waghenaer „Thresoor der Zeevaert", Ed.1596 p. XXXIX. Eigenlijk is de beeldspraak aan de Portugeezen ontleend. Cynosura (hondenstaart): nma constellacao do polo do norte, chamada tambem Ursa menor (Dicc. Cont.). Dos: de Staart van den Kleinen Beer. x Ge triben werd: sondern fahr fort, Bisz dasz es kommt an's Himmels Port: Vnd wann es leydt hie wallen viel, Dasz es Gott führ zum rechten ziel. AMEN. Joh annes Grosz, Pfarr. bey S. Leonhardt, in Basel. DIE ERSTE RAISZ, NACH DEN JNSULEN, CA- N ARIA, MADERA, PALMA, MAYO1), BRACHO2), S. MATTHEO 3), BANSA LOANGA 4), CONGO, ETC. Alsz ich Anno 1611. im Früling mit Gottes hilffauffmeinem Handwerck zu wanderen,denRheinstrom hinab gezogen, vndzu Am- Aniass di• • ,T i ser Schif- sterdam angelangt, allda auch einen Meister, nut namen Hercules fam-ten. Frantzen, gefunden: hab ich mit grosser verwunderung allerley grosse Schift aller orten der Welt, alsz Ost-Indien, West-Indien, Guinea, Angola, Levant», Portugall, Hispania, Italia, etc. ausz- vnd einfahren gesehen. Welches dann mich lustig gemacht, solche newen vnd seltzamen Lander vnd Königreich zu erkundigen, dasz es mir vnd anderen zu guter erinnerung dienen möchte. Hab also nach einer guten gelegenheit getrachtet: wie ich dann dieselbige endtlich gefunden : dasz ich solte in einem Schiff nach Ost-Jndien fahren. Wie es aber gemeinlich beschicht, dasz, wann einer vermeint disen weg [3] zu nemmen, er einen anderen weg ziehen musz, dadurch offt sein vnglück gewendet wirdt: also ist es mir auch ergangen. Dann alsz wir gemustert worden, hat mich ein guter Freund gewahrnet, ich solte mich dahin m solches kleine gefahrliche Schiff nicht begeben, sondern auff eine bessere gelegenheit warren: dann bald ein Schiff, so Schiffart mit Meer-Mannen S), Volck vnd Geschütz besser versehen, nach An- go)a gola, einem Königreich in Congo 6) dem gewaltigen Königreich gelegen, fahren werde, daraufif ich auch gewartet, vnd in Gottes namen mich in dasselbige Schiff, dessen Patroh Johan Peter-sohn von Horn gewesen, begeben. Welche Schiffahrt oder Raisz bey 22. Monatgewahret, daan wir nicht weiters, alsz in das Königreich Congo begert, welches Königreichs Eynwohner Christen seind, aber auff Spanische l) Maio, een der Kaap Verdische eilanden, a) Brava, als voren. 3) Het „spookeiland" zie p. 6, noot 4. 4) Loango in Gabon. 5) Versta: mehr Manner. 6) De reia was niet zoozeer naar wat men tegenwoordig terecht Angola pleegt te noemen (beZ. de Congo), maar naar Loango, beN. de Congo-rivier. I (2) vnd Portugallische weisz '). Sonst seind in gantz Africa vnd angrentzenden Landeren keine Christen mehr, dann die jenigen, welche mit pie den Schwartzen handlen, darvon in folgendem mehr soll eesaet Schwartzen , 0 =» sindjndia- werden. Will also vorerzehlte Lander, so ich selber, mit Gottes wunderbarer hülff, besucht vnd erkündiget, kurtzlich vnd einfaltig beschreiben. Anfanglich nun, alsz wir zur auszfahrt in Amsterdam gemustert worden, seind wir den i. Decembr. Anno 1611. abgefahren nach Tessei. Tessei, einer kleinen Jnsul in Holand gegen Frieszland, da die Schiff auff guten Wind warten, wie auch wir haben thun müssen, bisz auff den 28. Decembris. Damalen dann bey 72. grosse Schiff, ein jedes in [3j ein ander Land, auszgefahren, namlich 13. in Ost-Jndien. Wir aber fahren in Genea vnd Angola, vnser Schiff hat geheissen der Meermahn a), die anderen zwey haben mit vns ein Admiralschafft gemacht Admirai- Dann es der brauch ist, wann etliche Schiff in Hispanien vnd Bar- schafft auff , , , . r dem Meer. barey oder anderstwahin passieren, vnd wegen der Piraten vnd Türckischen Meer-rauberen in grosse gefahr kommen: dasz alsdann etliche Schiff zusammen halten, vnd ein Admiralschafft anrichten, dasz sie sich mit einander verbonden, im fahl der noth einanderen beyzustehen, vnd zu helffen. Jm fahl aber der Feind ein Schiff vonder Admiralschafftvberwaltiget, ist alszdannder Admirai vnd Vice-Admiral, wie auch die vbrigen, schuldig, solchen empfangenen schaden helffen: zu tragen, bisz das Schiff bezahlt ist. So hat man auch des nachts kennzeichen 3), ob der Feind in die Flotte komme, oder ob sie zu nahe am Land seyen, etc. Alsz wir nun den 28. Decemb. Anno 1611. seind ausz Tessei mit sehr grossem Flotte-Schiff gesaglet: hat vns den eesten Januarij, stormwind An°°l6*2' solcIlerSturm-wind vberfallen,dasz den 2. Jan. nicht mehr " alsz ein einig Schiff bey vns verblieben, namlich das Schiff, der Blauwe Löw genannt. Dann ich ausz vnerfahrenheit vermeint, die gantze Armada sey zu grundgerichtet. Aber wir seind hernach in erfahrung kommen, dasz alle dieselbigen Schiff, so mit vns auszgefahren waren, [4j in Engellandgehaffnet, vnd eins vnder denselbigen durch die finstere 1) Diogo CSo bad in 1483 de Congo-rivier ontdekt. In 1490 begon men de Negers tot het roomsch-kathoüeke kerkgeloof te brengen. De toenmalige hoofdstad Ambassi van het rH* Congo .ontving den naam S. Salvador, en de Mani (vorst) van Congo liet zich doopen met den naam Jo5o. (Zie mijne Inleiding). Plaat voorstellende S. Salvador in de 17» eeuw bi] Dapper, fol. 56a. a) De Meermin? 3) Das: afgesproken seinen om elkaar te waarschuwen. (3) Nacht an grund gestossen, welches in Lovanto hat fahren sollen. Also seind wir in z wey en Schiften in 9. tagen so weit gesaglet, dasz New Hiswhr new Hispanien gesehen, vnd erstlich angetroffen ein kleine Jn- peri'es! sul, der Perles *) genannt, allda die Schiffleuth vnd Botsgesellen ein- Meerandern auff jhre weisz tauffen, dasz, wann ein Schiff bey selbiger Jn- a ' sul anlanget, alsdann ein jeder, so daselbsten nicht gewesen, sich an dem Rehe-holtz oder grösten Sagel-holtz2)dreymalin allehöhemusz auffziehen, vnd widerumb dreymal in das Meer sturtzen lassen. Welches vnnötigen vnd gefahrlichen Tauffes mich gar nicht gelustet, sondern viel lieber ein thonen Bier, mich dessen zu erlassen, versprochen 3), Nach disem haben wir etwas besser Wetter vnd Wind bekommen, vnd hat auch angefangen alle tag warmer zu werden, alsz es aber in Holand war, von dannen wir auszgefahren. Seind also fortgesaglet, bisz wir die Canarischen Jnsulen gesehen, vnd für- Canarinemlich den Canarischen Byck 4), welches ein sehr hoher Berg, so80 Jnsu1bey klarem watter auff die 40. meilen 5) weit gesehen wirdt. Neben derselbigen Jnsul haben wir auch mit schönem watter gesehen Ma- Madera, dera vnd Falma, welches sehr lustige vnd fruchtbare Jnsulen seind. a ma' Dann in disen dreyen Jnsulen wachset so viel Weins, alsz in halb Hispania, wirdt auch für den besten Wein gehalten, den man weit vnd breit finden kan. Es wachset auch daselbsten der beste Zucker, vil Baum-wollen, vnd Seiden-würm in grosser menge. Wirdt vast für die beste Jnsul gehalten, wie die Holander, Engellander, Frantzosen, Hamburger, vnd Dantzger, so dise Jnsulen besuchen, wol wissen. Jch were zwar gern auszgestigen, dise Jnsulen besser zu besichtigen: der Patron aber hatte kein Commission gehabt, dieweil wir insolche Lander haben fahren sollen, in welchen wir dem König von Spanien einen abbruch thun mogen. Die Eynwohner aber derselbigen Jnsul reden die Portugallische vnd Spanische spraach, dann sie nicht mehr 1) De „Barrels", As Berlengas: eilanden op de Kust van Portugal, a) De groote ra. 3) Over het „doopen" in zee, ter hoogte van de Berlengas, zie: „Amusementen aan boord van de schepen der O. I. C." door Dr. J. de Hullu, in , Vragen van den Dag", 1913, p. 404. 4) ,Piek" van Teneriffe, hoog volgens Stieler's Hand-Atlas (ed. 1905) 3710 Meters. 5) Dus: 40 duitsche mijlen, die destijds berekend werden op 6,3 K.M., hetgeen maakt 353 K.M. Bij een hoogte van den berg ad 3710 M. en bij normale straalbuiging zou dit, volgens de gebruikelijke formules, op de grenzen van mogelijk en onmogelijk zijn. De Africa Pilot van 1907 (Dl. I p. 160) zegt: "As a rule when making Tenerife from the nortbward.between April and October, the land is seldom recognisable till within a distance of 30 miles [37 K.M.], bevond that distance it appears as a haze; the months of January and February, when the sky is sligbtly clouded, and just before or after rains, are the most favourable months in which to see the peak from extraordinary distances". (4) alsz 150. meil von Spanien ligt, der mehrertheil in diser Jnsul seind Spanier. Weil wir dann nicht vil zeit hatten, vns zu saumen: haben wir vnjnsni Sai, geren Cursz oder Lauff genommen nach den Jnsulen Sal, Mayo, vnd Bracho. Bracho, welche ohngefahrlich 950. meilen von Holand gelegen. Seind zwar nahe bey einander, aber es wohnet kein Volck darinnen, auszgenommen etliche Spanische Banditen *), welche den Schiffleuthen vil schadens zufügen. Dann es ist ein ort, da gemeinlich vnsere Schiff frisch wasser holen. Jn denselbigen Jnsulen hat es vil wilde Bock, welche vil grösser seind, dann die in vnseren Landen, glatharig, werden von vnserem Volck geschossen. AUda wachsen auch Pomerantzen 2). Wann aber die spanische Banditen sehen ein Schiff ankommen, Arglistig- so verbergen sie sich: vnd wann vnser Volck vermeint, es seyen keine spanischen Spanier vorhanden, so laufft alszdann von unserem Volck einer hie, Banditen. dgr ajKjer dort hinausz, auffdaszsieetwasbekommen für die Krancken in den Schiffen. Wann dann die Spanische Banditen sie ohnegewehr sehen lauffen, schiessen sie herausz, dasz sie offtermals Vil Volcks vmbbringen. Können aber, ob schon vnser Volck jhnen nacheylet, nicht bald gefunden vnd ergriffen werden. Wie die Die vrsach aber, darumb sie vnser Vokk vnd andere Nationen er- Spanischen . . , i_ • t r , i sciaven ie- schiessen, ist dise: dasz der König in Spanien weiszt duren sein Voick, dig werden. daM ^ die g^^. sq ^ Qst-Jndien, Genea, Angola, Baya, Fernambuck fahren, gemeinlich daselbsten gut Wasser, Holtz vnd Saltz genugsam finden3). So seind alszbald die Banditen verhanden, dasz, wann einerauszjhneng. oder 10. oder mehr köpffvon vnserem armen Schiffvokk bekommen mag, sie widerumb frey seind, vnd in Spanien oder anderen Landeren dieberey anfangen vnd verüben, bisz sie der leidige Satan (dem sie auch dienen) gar nimmt, oder (wo es jhnen so gut wirdt) an die Galeen geschlagen werden. Da wir vns nun mit gutem Wasser vnd anderer notturfft versehen: haben wir den Ancker widerumb auffgewunden, vnd die Sagel auff- s. Mat- gezogen: also vnseren Cursz nach der Jnsul S. Matthaeo 4) genomthaeo. s & 1) Niet zoozeer: Port. bandidos = bandieten, maar banidos m verbannen misdadigers, a) Hiermede worden steeds oranje- en sinaasappelen bedoeld. 3) Daarom ook:Kaap Verdische eilanden = „Zoute" Eilanden. Een hunner draagt zelfs den naam: Ilha do Sal. 4) Het „spookeiland", zie A, p. 251 noot 3. Misschien moet men bet voor één en hetzelfde eiland honden als Annobóm, dat dan, door een fout ih de lengte, tweemaal op de kaarten zou voorkomen. Zie: Magno de Castilho: „Os padröes dos descobrimentos portuguezes em Africa, I p. 5, noot 3 en p. 6. (5) men. Aber da wir sie von wegen desz Nabels nicht haben ins gesicht brineett können, seind wir fort passiert auff Bansa Loanga. Vnd Bansa u>- ° » 1 ,„ . . i . i • i_ anga, fol. 9 wann ich da solte alle die Fortun, watters halben, erzehlen, hette ich ein eygen Buch zu schreiben. Eins aber kan ich nicht vnvermeldet lassen: namlich, als wir auff 8. grad bey Norden, der Aequinoctiallinien, kommen: seind vil fliegende Fisch, so grosz vnd grösser alsz ein Haring, mit soldier menge ins Schiff geflogen, dasz es schier Fliegende unglaublich ist, wann man es nie gesehen vnd erfahren. Darauff es FlIcnvber 3. tag so still worden, dasz wir bey 4. wochen keinen Wind gesparen können. Darnach ist etlich mal der Wind mit sokhem gewalt ankommen, dasz wir vns des vndergangs besorget, wo wir nicht bey zeiten alle Sagel eyngenommen vnd nider gelassen hetten. Auff sokhen harten Wind ist es in einem augenblick sb still worden, dasz wir vns darüber verwundert. Es hat auch offt in einem tag drey oder viermal mit grossem gewalt angefangen zu regnen, vnd bald darauff widerumb mit grosser vngestümigkeit zu winden, oder wanen. Welche Wind vnd Ragen Travada ») genennt werden, so jhreTravada. gewisse zeit haben im Jahr, namlich im Mertzen, Aprillen vnd Meyen. Die vbrige zeit aber gibt e6 keinen Regen, dargegen grosse hitz 3). Nach diser auszgestandenen gefahrlfchen vngestümigkeit haben wir einen guten Wind bekommen, welcher vns gèdienet hat bisz auff die grentzen von Angola 4) in das Königreich Mayomba s), Mayomba daselbsten wir ein Spanische Barcka oder Schiff angetroffeababen, so mit den Schwartzenhandlete vmb rot Holtz, bey jhnen Daculo 6) Dacuio. 1) Loango in Gabon. Inl. Bansa = [mbanza] = residentie. 3) Port trovoadas. Hevige wervelbuien met harden en snel rondloopenden wind, die aan de gebeele kust, tijdens de kenteringen der moessons, veel voorkomen. 3) Volgens Peschuel-Loesche, L. E. III p. 43. doet men het best met onderscheid te maken in eene periode van veelvuldig voorkomend onweer en «ene zonder onweer. De periode van veelvuldig voorkomend onweer kan verdeeld worden in drieën, namelijk: i« half Oct.— half Dec.: de kleine regens; a« half December-einde Januari: weinig neerslag; 3" begin Februari—half Mei: de groote regens. De periode zonder onweer verloopt regelmatig. Brun's mededeeling blijkt vrij juist te zijn. 4) De leur geve tóch bij voortduring rekenschap dat Brute het land beN. de Cohgo-rivier Angola noemt, terwijl wij gewoon Mijn aan te nemen dat Angola beZ. dien stroom aanvangt. Angola (inl. Ndongo) is feitelijk het tegenwoordig Port Angola, aldus genaamd naar Ngola, vorst van dat land omstreeks 1500. Battell, Ed. Ravenstein p. 139 vlg. 5) Mayumba, in 't tegenwoordig Gabon Francais, op 3°as' Z. Br. — Het ligt aan den Golfo de Alvaro Martins der Portugeezen. 6) Port Taculat madeira muito estimada da provincia de Angola, que tem veios de urn brilhante carmezim (Dioc. Cont.). De boom is Baphia niüda Afzei. — Tegenwoordig wordt het hout weinig, meer in de faktorijen aangeboden omdat andere producten beter loonen. Peschuel-Loesche, L. E. III. p. 190. (6) genannt, ist dem roten Sandel gleich. Dafür bekommert sie rot, blaw, vnd gelb schlecht Tuch: belaufft sich ein elle in Holand etwano. r8] batzen i), dafür sie ofïtzwen centner 9) Daculo geben. Sonsten haben sie nichts zu handlen. Mayomba ist das wildeste vnd vnfruchtbarste ort in gantz Angola: ein thallechtigLand voller Walden vnd gestrüpp. DieEynwohner Mann vnd Weib, jung vnd alt lauffen gantz nackend daher, allein seind sie ein wenig bedeckt, sie sayen gantz nichts, vnd haben doch wol zu essen. Bey jhnen wachsen Wurtzeln so grosz, alsz eines Mannsbein amdicksten, welchewurtzensie Casavy 3)nennen, stampfdérturt* fen dieseIbige» ^ dörren sie der Sonnen, werden so weisz als zein ca- das beste Mal. Wann man den safft van diser noch grünen Wurtzël M,,y" (welchen sie wunderlich auszpressen) trincket: so ist er so tödlich, das jhme kein Gifft mag verglichen werden 4). Aber gedörret ist es jhr Brodt, vnd ist gantz süsz. So haben sie auch grossen Wildfang, vil wilde Puffel, welche sie mit Hasagay (seind lange Werff-pfeil) schiessen. Das fleisch dörren sie, die haut zerschneiden sie zu riemen einer spannen breit. Solchen riemen binden sie vmb die Lende, wann sie auszziehen im streit oder auff die jaget: dann sie sonst keinen Mayomba. andern Harnist haben, alsz dise sehr dicke haut. Sie haben sehr gut vnd süsz Obs, allein es ist alles wild gewachs. Jhre Hauser seind von reyszwerck zusammen geflochten, so leicht vnd schlecht, dasz man sie trftgt, wohin man will. Jhre Nachtlager haben sie auff der Erden, welche gar sandechtig ist. Vnd ist sich höchlich zu verwunderen, dasz dise Leuth noch darzu so starck seind. [9] Was jhr Glauben vnd Religion belanget, will ich davon mel- dunf thun drunrlen hpv rlpn Tnculpn s\ "RnT t\\ /—i „\ -o j j imujoivumiga ~j, viinga /), 1) Klein Zwitsersch zilverstuk, tegen het einde der 15» eeuw voor bet eerst te Bern gemunt en ter waarde van ongeveer 7 ets. Ned. — Het werd niet overgenomen door de Latijnsche muntunie. a) Dus, ruw geschat: 100K.G. 3) Cassaven. 4) Peschuel-Loesche, L. E. III p. 194, teekent aan dat de maniokwortel in talrijke variëteiten voorkomt, maar dat er soorten zijn die giftig heeten. 5) Het woord „Insulen" is hier zeer misplaatst. 6) Loango, in het tegenwoordig „Gabon Francais" op ongeveer 4°4o'Z.Br. De stad „Bansa de Loango" lag een kleine mijl van den zeekant verwijderd, op een heuvel; zie Pieter Van den Broecke (1634) p.a6. Er werd een levendige handel gedreven en in 1611 stabileerde van den Broecke er het eerste Ned. comptoir, dat m 1612 gecontinueerd werd met een filiaal aan den Congo. (Zie v. d. Broecke pag. 17 en 33). De inlandsche naam was Boarye of Bury (sie Dapper fol. 519) en Bansa (Mbanza) beteekent: „residentie". (Zie Battell Ed. Ravestein sub. Index and Glossary). Plaat voorstellende Loango, sie Dapper fol. 518 7) Ginga is niet duidelijk, wellicht Kabinda ? (7) Malemba I), Gagongo 2), Goh 3), welche alle einerley glauben haben. Von Mayomba seind wir auffgesaglet nach Bansa Loanga. Aber weil es gar schwarlich war auffzukommen, wegen des Winds, welcher gemeinlich das gantze Jahr von Sudost kompt, vnd der flusz ausz Congo vns bey 6. wochen auffgehalten: muszten wir auffjo. meil saglen. Da dann vil von vnserem Volck wegen vngetemperierten luffts kranck worden. Endtlich aber nach grosser arbeit vnd gefahr seind wir in Porto vor Bansa Loanga ankommen, da etliche schwartze Fischer zu vns in das Schiff kommen. Dann sie vnseren Patron gar wol gekandt, alsz welcher vor disem mehrmalen daselbst gewesen. Dieselbigen haben vns auff jhre weisz mit wunderlichen gebarden wie die auff den knyen, mit zusammen-schlagen der handen heissen willkom- Bansa Lemen seyn, vnd gesagt: Sacarella, Sacarella 4): das ist, Es frewet vns, a"{^men*n" Es frewet vns, dasz jhr kommen seind. Da ist vnser Patron allein an den empfadas Land gefahren mit den Fischeren, die ihne haben bisz in desz Königs hof begleitet, welcher ohngefahr 2. stund vom Meer ligt. Dann es mag niemand an das Land kommen, es komme dann ein Schwartz oder Eynwohner mit. Alszdann fragen sie erst den Magchüssy 5) (das ist, den Teuffel, davon drunden mehr gesagt wirdt) ob sie sollen trawen: ob wir ankommene jhr schaden begeren, oder nicht? Welches jhnen auch der Magchüssy offenbaret, nachdem er, als jhr Magchiissy Herr, welchem sie mit Leib vnd Seel zugethan seind vnd dienen, mit S Land dem ankommenen Volck zu handlen erlaubt hat. Darauff so gibtIU las»en' auch der König des Lands vns vnd anderen, freyheit an das Land zu kommen, dasz wir mit seinem Volck nach jhrem brauch handlen mogen. Doch musz der Comes 6) ausz demSchiff, dem König ein verehrung thun, wie wir dann auch jhme zwen Pfawen 7), zwey weisse Hündlin, vnd ein Holandische Trommel verehrt haben. Welches man i) Malemba, een dorp iets zuidelijker dan Loango gelegen, zie kaart bij Dapper, fol. 559; ongeveer aan de monding der Chiluangu. 3) Kakongo, een stad of „rijk" in het achterland van Loango, eigenlijk Chiluangu Riv. die bij Landana uitmondt. Het was ongeveer daar (Futilah) dat in de landingsdivisie van kei Nederlandsen oorlogsschip Atjek werd aan den wal gezet, om een viertal dorpen in rook en vlam te doen opgaan. In de periodieken van dien tijd zal men over dat merkwaardig wapenfeit niets vinden. 3) Goh (Goy, Angoy), een landschap aan de kust, op den rechteroever van de Congorivier. By Battell: Engoy [Ngoyo]. 4) Bij P. van den Broecke (p. 28): „sacralilla". 5) Bij Dapper: „Moquisien", een begrip dat vrijwel synoniem is met „fetiche". — Volgens Port. woordenboeken is het een inlandsch woord: „ moquisia". — Peschuel-Loesche schrijft: Mkissi (pl. sinkissi). 6) De „kommies". 7) Het is niet duidelijk wat de Hollanders al niet onder „pauwen" verstonden. P. v. d. Broecke noemt zelfs pauwen als gevogelte te Loango inheemsch (p. 30). (8) Wonder- m des Königs hof für ein solch stathch Present gehalten, als wann lichPre- & TT ., , _ , , sent. einem grossen Herren Vil tausend Ducaten verehrt weren worden. Dann sie nie keine Pfawen, noch weisse Hünd, oder Holandische Trommel gesehen. Seind also wol vnd freundtlich von den Eynwohneren empfangen vnd gehalten worden. König in £)er König in Loanga ist vber 6. König Oberster. Dann dieselbigen König seind seine vnd seiner Schwester x) Kinder, welchen man keinen anderen Namen gibt, wann sie zur Regierung kommen, König in aisz Manna 3). Zum exempel, den König in Bansa heissen sie Manna Bansa. ' ~ c Loanga, auch heissen setne Söhn also, bisz sie anfangen regieren. Aber die in kein Regierung kommen, nennet man anderst: doch heissen sie alle Manna: das ist in Spania so vil alsz Don, bey uns, Herr. Weiber £)er König in Bansa Loanga hat 36b. Weiber, aber eine vnder den- vnd Kinder & ,, ., ra" j desKö- selbigen ist die fürnehmste. Vnd wann er von jhro Söhn bekompt, so [n] ist der erste König nach seinem tod, vber sein gantz Königreich. Die anderen Söhn, werden auff die beyligenden Lander zu Königen gemacht. Was aber die Söhn betrifft, so er von den anderen Weiberen bekompt, braucht er sie zu Kriegsleuthen, Hauptleuthen, die man alle nennet Manna, alsz, wie auch drobengemeldt, Manna Gangala Manna Belle 3) etc. Vnd werden also genennt von jhren waaffen, die sie im streit führen. Dann Gangala heiszt ein langes Pfeyl, Belle, ein Messer, etc. Vnd ist sich zu ver wunderen, dasz sie in solchen Gewehren also geübet, dasz sie ohne fahlen dieselbigen in jhre feind werffen, vnd sonderlich Geschwin- mit den Messeren (welche den breiten Schumacher-messern zu verWebren. gleichen) dem feind seinen kopff mit werffen von einander spalten. Wann aber der König keinen Sohn bekompt von seiner fürnehmsten Frawen, vnd der König einen Schwester-Sohn 4) hat, so wirdt 1) Zie noot 3. 2) Pacbeco Pereira (150?) vermeldt reeds (p. 83) dat Many, in de volkstaal „Heer" beduidt en zegt er bovendien bij dat „Maniconguo" Heer van Congo beteekent. 3) Volgens Battell (ong. 1610) waren ervier (niet zes, zie hiervoren) hooge Manis, "which are the King's sisters' sons, for the King's sons can never be kings. The first is Many Cabango [Chibanga], the second Mani Salag [Selanganga], the third Mani Bock [Mbuku], the fourth Mani Cay [Kaya].''üe Battell, Ed. Ravenstein, p. so.Verder was het er ook juist weer als in Benin: „The mother of these Princes is the highest and chief woman in all the land" etc. Zie Battell t.a. p. Hij noemt haar Mani Lombo; van den Broecke (p. 19) Manny Lombe.— Lombo is vermoedelijk „Lumbu" = vorstelijke woning. B. en v. d. B. hebben dan den naam van haar verblijfplaats voor haar titel gehouden (zie Battell, Ed. Ravenstein t. a. p.). 4) In één woord: ook hier matriarchaat, zie A. p. 188, voetnoot 3. Van den Broecke (1612) begreep er meer van (p. 26): „De Koninghs Kinderen konnen aen de Croon niet gheraecken, maer de Susters wel; segghen recht uyt, dat haer kinderen aen d'een zijde van den bloede zijn, maer de Koninck niet, vermits hem bij gheen vrouw alleen onthoudt. De Koninck heeft over de 500 kinderen (soo Soons als Dochters) by sijn by wijven; die tot gheen staet konnen gheraecken, waer door de Soonen dieven, ende de Dochters hoeren blijven." (9) derselbige König nach des Königs tod. Wann aber auch kein Schwester-Sohn verhanden: so wirdt alszdann ein grosser Krieg, dann die anderen wöllen König seyn. Vrid so der Hauptleuthen einer reich ist, dasz er jhm kan den jenigen, so auch die Cron begert, zum freund machen, so seind die sachen bald richtig. Sie haben zwar weder Gold noch Silber: seind doch gantz hoffertig. itehêhof- Loanga ist ein hoch eben Land, sehr fruchtbar. Jn Bansa Loanga fart. ist das Land rings vmbher wie ein Paradysz. Sehr köstlicher Wein wachset allda, den die Eynwohner nennen Malafa »), wir aber, Wein de Palma. Derselbige köstliche Tranck wirdt gesamlet von Baumen, w^b*£m welche so hoch seind als zimliche Tannen, werden von den Schwartzen mit solcher wunderlichen behendigkeit bestigert, als wann ein Katz auff vnd ab Heffe. Da musz ich ein wenig die wundersame vnd vberausz köstliche art diser Weinbaumen beschreiben,darbey du lieber Laser die grosse weyszheit vnd güte Gottes erlehrnen kanst. Dise Bftum werden gepflantzet wie die Raben. Da dann alle Jahr Wit der o x Wein ge- die vndersten ast abgehawen werden, doch dergestalten, dasz man samirt wer. auff den vermaserten knorren hinauff steigen, vnd den safft oben eherab ausz denen in die Baum eingesteckten rörlin oder kanelin samlen kan: welcher safft in angehengte hafelin (wie die distillierten Wasser) alle Jahr 9. monat lang fleuszt. Vnd ist diser safft solieblich, dasz jhme auch wol der köstlichste Wein nicht mag verglichen werden. Musz aber frisch getruncken werden, dann vber zwen tag er zu essig wirdt: wann er aber widerumb gesotten wirdt, bekompt er sein süssigkeit widerumb so gut, als zuvor: machet frölich, starck, vnd bringet kein wehthumb im Haupt, wie andere Wein, wie ichs dann selbs erfahren vnd darvon zeugen darff, dann ich desselbigen Weins vilmalen genug getruncken. Sonst neben disem vberausz köstlichen safft bringen dise Baum im dritten Jahr eine Trauben eines arms lang 2), vnd so grosz, dasz ein siarcker Mann doran genug zu tragen Trauben. hat. Die beere seind goldgelb, einer Nusz grosz: die hülscheten 3) stampffet man, vnd wirdt ein öl darausz, welches wir öl de Palma nennen, sie aber nennen es Masa 4). Die Kernen von disen beeren 1) Inl.: Malafa ma samba, palmwijn. (Pechuel-Loesche, L. E. III p. 160). 3) De wijnpalm is dus niet zoozeer bedoeld, doch wel de „oliepalm" die ook mijn levert, zie A, p. 171 noot 4. 3) De „palmpitten" (Eng. kernels), een belangrijk artikel van uitvoer. 4) Inl. Mansi ma ngasi. Peschuel-Loesche, L. E. III p. 159. (10) seind den Parillenkernen oder Haselnussen zu vergleichen, werden zerriben zu einem Mal, darausz sie Brodt machen Den Matteren Hch£dnuu d'SeS ?aumS' *Vdnes arms la"g seind, «ehen sie die haut ab, flechder Baum- ten dieselbigen so artlich vnder einander, alsz wann es ein köstlich atteren. gewirckt ^ g^c^ Tapez ^ Gewandt3) were ynd zjeren damitdie wande jhrer wohnung: welche wande sie mitdenabgehawenen asten, so von natur also glat vnd grad, alsz weren sie jnsonderheit mit kunst darzu bereitet worden, pflegen zu verlysten, vnd zu zieren. Weiters machen sie ausz den Blatteren jhre Kleider 3) dergestalten: dasz sie die haut, welche vast eben wie der Flax, vom stangel abgezogen wirdt. Welche abgestreiffte haut sie artlich vnd wunderlich wissen zu rusten. Dann sie machen zweyerley darausz: namlich ausz dem reinisten die kleidung, vnd allerley sehr kunstreich von schonen figuren vnd Bildwerck gestrickte oder geflochtene Haublin, so nur für die Mannen, vnd Kinder des Königs gemacht werden, deren eines ich mit mir heim gebracht, vnd noch bey handen hab. Es gehet auch der Mannen kleidung von der waiche bisz auff die füsz, der Frawen aber bisz an die knie. Solche Kleidung ist so schön vnd glantzend, dasz man es für den köstlichsten Sammet ansihet, vnd ist doch nur ausz den Baum-blatteren gemacht. Die Frawen tragen keine Hauben oder dergleichen, sonder binden das Haar oben zusammen, dasz es sich sehr artlich auszspitzet. ÊadST. Jetzwi11 ich auch etwas vermelden von jhrem Ackerbaw oder Feldwerck, vnd dieweil ich schon zuvor gesagt, dasz das Mannsvolck in Angola starcker sey alsz in anderen Landen 4), vnd die Weiber 1) In streken waar rijst, mals, maniok voorkomen, worden de palmpitten, hetzij rauw of in heete asch geroost, eerst dan hoofdvoedsel, wanneer de oogst van bovengenoemde gewassen is mislukt 2) De destijds gerenommeerde kleedjes van „palm-clofh" worden vervaardigd uit de jonge loten van een waaierpalm (Hyphaene Guineensis Thorm.), Inl. ntéfa, litefa matéfa ntéva, ntéba; zie Peschuel-Loesche, L. E. III p. 168. _ Verg. volgende noot. - Ook' worden kleedjes vervaardigd van de loten van den wijnpalm (Raphia),met name de vierkante kleedjes die als „strooien geld" in omloop waren (verg. volgende noot); zie Peschuel-Loesche L. E. III. p. 163—164. ' 3) Reeds Pacheco Pereira (150?) vermeldt die kleedjes (p. 84): „neste Reyno do Conguo se fazem huns panos de palma de pello como veludo & delles com lauores como catim velutado tam fermosos que a obra delles se nom far meihor feyta em Italia". - Van den Broecke (1634) spreekt (p. 28 en 39) van" Lavougusu kleeden van gras gemaect, dat haer ganghbaergeltis,daer den Coninck (van Loango) huysen vol vanheeft."Hg vermeldt verder dat de Portugeezen die kleedjes uitvoerden naar S. Paulo de Loanda om er de militaire bezetting mede te betalen (p. 31). 4) Ook De Marees zegt reeds dat de slaven in Angola «beter» zijn dan die van Ardra (aan de Slavenkust) die nochthans „cloecke ende vrome Mannen zijn.... ende deur den bandt beter slaven als die van Gabom." Zie A. pag. 231. (II) jhnen in starcke nicht vil nachgeben: so ist zu wissen, dasz die Weiber in gantz Angola das Feld ba wen müssen. Dann weil sie keine Reichthumb haben an Gold oder Geit, so dienen jhnen die Weiber, dergestalten haab vnd gut zu erlangen, dasz etliche acht oder zwelff, etliche zwentzig oder mehr Weiber nemmen, welche mit einander das Feld bawen müssen, darin sie eine solche gute ordnung halten, dasz sich darüber zu verwunderen. Angola ist das beste Land von Gewachs, sonderlich in Loanga, vnd rings herumb. Ligt 8.*)grad bey Suden der Aequinoctial-linien. Es tregt sonder schön Obs, gibt vil Honig, den man in den Walden findet. Dann die Binen oder Jmmen von wegen viler süsser Gewachsen vnd Krauteren, machen trefflich Honig z) vnd Wax. Da findet man Pomerantzen, Lemonen, Citronen so vil, wie bey vnsinTeutschland Holtzapffel oder Holtzpyren, auch Bonnanah, Podarah, Backovah 3), vnd Annanasah, also wirdt das aller-süsseste Obs, deszgleichen kaum in der Welt zu finden, vnd andere gattungen mehr, so bey vns gantz vnbekandt, genennet. Jn Loanga hat man weder Ochsen noch Rosz zum Feldbaw, sonder, wie droben angedeutet, die Weiber müssen denselbigen verrichten. Wann sie dann in das Feld gehen, so binden sie jhre Kinder auff den rucken, welche dann, alldieweïl die Müteren arbeiten, so wol vnd sanfft auff dem rucken der Mutter schlaffen, alsz bey vns die Kinder in der Waglen, dann sie haben keine Waglen: vnd wann sie müd seind, so legen sie die Kinder auff die Erden auff ein blat von einem Baum, welche blatter sie auch zu einem schirm wider den Ragen brauchen, vnd auff den kopfif legen. Hierzwischen arbeiten sie jmmer fort, vnd bawen die Felder auff solche weisz: sie machen furchen ei nes knies tieff, vnd wann sie sayen, so stupffen sie den saamen mit dem finger in die Erden, sie haben kein ander Feldgeschirr, alsz kleine backhawlin, dam it sie die Erden auffwerffen. Haben in 4. monat zwo Ernde, vnd alle tag Herbst 9. monat lang, aber 3. monat keinen guten, sonder schlechten Wein, welchen sie Matumba nennen, so von anderen Baumen fleuszt, ist sonst ein sehr gesundes tranck. Die Manner aber, damit sie nicht müssig gehen, bawen vnd pflantzen die Weinbaum, wohnen am Meer, seind gemeinlich alle Fischer. 1) Drukfout voor 5°? Immers B. heeft het in 't bijzonder over Loango en niet over de zuidelijker gelegen landschappen in Angola. 3) Die verkregen werd door de bijennesten uit te rooken (Battell, Ed. Ravenstein, p. 68). 3) Bacoven, zie A p. 167 en 169. (12) Welche aber im Land wohnen, jagen allerley Gewild, alsz Puffel, Hirtzen, Bock, deren sie sehr vil fangen, vnd mit jhren pfeileren schiessen. Nach dem ich nun von des Lands gewachsen geschrieben, will ich jetzund auch anzeigen, was für handel in demselbigen Land getriben (i6) wirdt. Sie gehen vmb mit Helffenbetn, Elephantenzahne, vnd sehr gutem Kupffer*). DieElephanten belangend, ist zu wissen, dasz die Handelsleuth von denselbigen dz Gebein vnd jhre Zahne wunderlich bekommen. Dann die Elephanten wixlen die Zahne, vnd lassen dieselben in jhrem alter fallen 3), da etwan ein Zahn ein Centner vnd etliche pfund wigt, wie ichs selber gesehen. Mit denselbigen Zahnen nun handlen sie starck. Dann darausz werden köstliche Messerheffte, vnd Tischtaffeln zierlich zubereitet. Wann sie aber die Elephanten fangen, so thund sie jhme also: weil sie der Elephanten wag, den sie zum Wasser nemmen, gar wol wissen, auch ein jeder Elephant seinen gang also nimpt, dasz er den andern auff seinem wag nicht hindert, oder weichen macht: so machen die Schwartzen oder Einwohner ein grosz loch etwan zwen Mann tieff, darnach verdecken sie das loch mit alten Baumen 3). Wann dann die Elephanten zum wasser gehen, so fallen sie in das loch, vnd so es die jenigen ersehen, welche von wei tem darauff lau ren, vnd solche Lotterfallen gemacht, lauffen sie behend herzu, vnd schiessen sie zu tod mit den langen pfeilen, welche sie Hasagaya \ nennen, hiemit bekommen sie das Helffen: oder Elephanten bein. Dises Thieres schwantz wird weit vnd breit in andre Lander verkaufft, darausz Halszbander, Fliegen-wadel gemacht werden. Die Haar 4) am selbigen seind so dick, als gemeiner eysen-droth, ausz welchem haar die Angoler, die schönste körblin machen, dergleichen kaum in der [*7] Welt zu finden. Kupffer. Das Kupffer 5) kompt weit ausz dem Land, welches sie finden ohne müh: allein verschmeltzen sie es, vnd machen ring darausz, etwan i) Zie Pacheco Pereira p. 84. — Zie hierna noot 5. 3) De Congo-streken zijn lang bekend geweest wegens de groote hoeveelheden „doodivoor" die zij opbrachten (zie Ene. Brit. sub Congo), vandaar natuurlijk het verhaal van het wisselen der tanden. Battell (Ed. Ravenstein p. 59) zegt: „I have asked the Marombos whether the elephant sheddeth his teeth or no, and they say no! But sometimes they find their teeth in the woods, but they find their bones also". 3) Vermoedelijk de verouderde manier van jagen. Verg. Ceilon. 4) De staart van den Afrik, olifant eindigt in een kwast van dikke borstels. 5) Pacheco Pereira (150?) verhaalt ook (p. 84) dat het koper in Manicongo geruild werd tegen kleedjes. — Ver in het binnenland wordt werkelijk koper gevonden (zie Ene. Brit. sub Congo). (13) von i. 2. 3. oder 4. pfunden schwar, handlen darfür Eysen vnd Wollen-thuch, blaw, rot, gelb, grün, auch Maultrommel *), glasen-Corallen, welche sie gar wol bezahlen. Dann solche sachen der Frawen gröste zierde ist, wann" sie Corallen an Armen vnd Beinen so viel vnd so schwar tragen, welches mir in die lange zu tragen nicht möglich were. Dise Völcker aber, oder sechs Königreich, weil sie alle vnder einen Obersten gehören, welcher Manna Loanga heiszt, haben auch einen Glauben, wann es auch ein Glaub zu nennen ist. Dann sie glauben Magüschy. (welches erschrockenlich ist zu sagen, vnd zu hören) an den leidigen Satan, welchen sie Magüschy ») nennen, deme sie auch gehorsamen in allem dem, was er an sie begert durch jhre Priester oder Pfaffen, welche diser armen Leuthen vnd des Teuffels gemeine Diener vnd Mitler seind, vnd geben jhme einen Namen wie einem König oder Obersten, namlich Manna Magüschy. Gleichwol hat man sich höchBch zu verwunderen. dasz sie em sostrenges Recht halten wider die Zauberer, die nicht Manna genennet werden, dasz sie dieselbigen Zauberer alle töden. Aber der Manna Magüschy ist vom König gefreyet. Sie nemmen Weiber, wo vnd wie sie wöllen, halten aber dieselbigen anderst nicht, dann wie in Spanien vnd anderstwo die Sclaven men. gehalten werden. Dann die Weiber müssen das Feld bawen, vnd andere schware arbeit verrichten. Die Manner aber pflantzen nur die Weinbaum, vnd samlen des morgens vnd abends den Wein von den Wembaum. Baumen. Die vbrige zeit spielen sie vnd trincken. Andere machen Arbeiter. das geit vnd kleider, welche jhre Handwercksleuth seind. Was aber die betagten, so nicht mehr gehen vnd sehen konnen, bet ri fft, müssen dieselbigen den Schmiden den blaszbalg ziehen 3), vnd also jhre nahrung verdienen. Sie haben keine Battler, dann alle, so beyMangeUn jhnen gesund seind, haben keinen mangel. Eins aber ist nicht zu vergessen, dasz es in Bansa Loanga viel Edelleuth gibt, von wegen dasz der König so viel Weiber hat. Seind vber die massen hoffertig Jj*g? vnd prachtig in der kleydung auff jhre weisz: sonderlich in des Königs hof, da sie alle tag zusammen kommen, vnd mit sonderbarer gravitet daher tretten. Einem jeden vnder jhnen pflegen gemeinlich drey oder vier Pagien oder Jungen, die sieMalechy4) nennen, vorzugehen mit einem grossen Thuch, wie ein Tapetz gemacht: 1) Mondtrommen. 2) Moquisia, zie p. 9, noot 5. 3) Overgenomen uit De Marees en op Neder-Guinee, door Brun, toepasselijk verklaard, zie A p. 183. 4) Port. malaguey ro = linnenkoopman (wegens het doek dat dj dragen). (14) vnd neben jhme zu beyden seiten tragen jhro zween Waher, darmit sie jhrem Herren wahen oder lufft machen. Die Sclaven folgen jhme auff dem fusz, tragen etwan drey oder vier Calla-bassa mit Wein, (also werden jhre Trinck-kanten oder Geschirr genennet, welche also wachsen,auszwendig schon gelb alsz gold, jnnwendig schon weisz wie silber). Wann sie dann zu des Königs hof kommen, sprei- [I9] ten sie das Thuch vor dem hof auff die Erden, vnd sitzet der fürnehmste vnder jhnen in die mitte, die Sclaven aber vnd Knecht rings herumb. Also kommen offt 200. oder mehr vom Adel, etwan mit Sclaven vnd Knechten d rey-tausend Mann zusammen. Istalleswacker Hche wds Volck. welches sich sehr wunderlich in possen weiszt zu zu essen, schicken. Wann sie aber miteinander essen, sitzen sie auff keinen stülen, sondern auff der Erden wie die Wannenmacher mit den Deinen vber einanderen. Vnd in dem sie mit einander reden, so geben die Jungen oder Diener jhren Herren einem jeden insonderheit einen trunck Calla bassa. Der König aber kompt im Jahr nur drey oder viermal ausz dem Hof alszdann gibt er einem jeden Audientz, vnd sitzet wie die anderen allein mit seinem Manna Magüschy, welcher, so bald er dem König einschenkt, zum Volck rüfft, vnd sagt: dasz alle, die den König sehen trincken, sterben müssen. Alszbald sie das hören, fallen sie auff das angesicht nider, bisz er getruncken hat a): alszdann richten sie sich widerumb auff, vnd schlagen die hand zusammen, sprechende auffjhrspraach:SackarellaSackarella 3) Manna Loanga; das ist: Es f re wet vns der König in Loanga. Solches wahretbisz nacht, alszdann kommen des Königs Kriegsleuth mit Trommel vnd Hörneren, welches ein grosz getösz vnd tumult gibt. Wann aber einer ohnversehens den König sehe trincken, so musz er alszbald fao] sterben. Mit welches blut der König gesalbet wirdt, akz wurde hie mit dem König sein ehr errettet, welche jhme were von den zusaherengenommen worden 4). Wie ich dann selber gesehen, dasz des 1) Van den Broecke, p. 19: „Den Koninck. die noyt te vooren (tsedert sijn Regeringhe) boven een steen-worp van 't Hoff was geweest, quam selfs in persoon, met allen sijnen Adel my in 't huys besoecken". Dit was in 1611. a) Bij van den Broecke (p. 37): „Als den Koninck drinckt, mach niemandt sien, ofte is een doodt mensch; daer wordt eerst een kloek ghelnyt, dan valt y der-een op sljn aensich t; soo haest hy dan ghedroncken heeft, worter weder gheluyt, rysen soo wederom op." Battell verhaalt juist hetzelfde. 3) Zie noot p. 9. 4) Wanneer de vorst bfl groote plechtigheden drinkt, verbergt hij, in onzen tijd, het gelaat achter een doek (zie Battell, Ed. Ravenstein, p. 46, noot ï ). Ook placht hy te eten zonder dat men hem zag (Battell t. a. p.). De voorbeelden trouwens van Afrikaansche vorsten die zich in het geheel niet vertoonden zijn talrijk, b.v. Dahomey en (niet te vergeten I) de Ogané. 05) Königs eygen Kind vona. jahren, alszes von der Erden auffgestanden, Teuffei dn vnd seinem Vatter dem König, villeicht ausz liebe an den Arm ge- mörder' fallen, vnd jhne gesehen trincken: alszbald Manna Magüschy gesagt: „disz Kind musz sterben. Wie auch beschehen, dasz jhme in gegenwertigkeit des Vatters das Hirne mit einem Schlagmesser eingeschlagen worden, vnd hat der Manna Magüschy mit des erschlagenen Kinds blut des Königs Arm gesalbetT). Weiters ist zu wissen, wann etwan ein fürnehmer von des Königs Grosse Adel oder der König selbs stirbt, so ist ein solche forcht vnd angstfrCht' vnder den nechsten Verwandten, welche auch offt Zauberer seind dasz so bald einer todt ist, schreyen seine besten Freund, ich wül mit sterben. Wo aber einer solches nicht gern thate, so halten sie jhne für ein Teuffelsjager, dahero dann die forcht grösser wirdt. Vnd so sie einen dessen bezüchtigen, haben sie kein andere zeugnusz vnd fundament, dann dasz sie zum Satan gehen, der jhnen ein tranck, Gomba genandt, angibt, welches dem bezüchtigten solleyn- i) Aldus schrijft Brun in 1634 omtrent een voorval dat in 1613 had plaats gegrepen en waarbij hij tegenwoordig was. Pieter van den Broecke, die ook in 1612 aan de Kust van Loango was, verhaalt (p. 37) in 1634: „In mijnen tijdt is 't ghebeurt, dat des Koninckx susters kindt, die naer hem succederen „soude, ongeveer neghen jaren ondt, van hem seer bemindt, onverhoedts aen sijn kleeren in „'t drincken gheraecte, ende op keeck, brocht 't kindt dadelijck omhals, streeck het bloet „aen sijn duyvelery. Van my ghevraeght zijnde, waerom sulckenwreedtheyt aen 'tonnoosele „kindt van sijn suster bedreef? gaf ten antwoord, dat by anders selfs soude moeten sterven. „Waer aen te sien is, de verbUntheyt van dese ongeloovige heydensche menschen". Brun en Van den Broecke stemmen volkomen met elkaar overeen. Slechts verkende Broecke den achtergrond van matriarchaat, daar hij er den nadruk op legt dat het „zusterskind" troonopvolger was. (Zie A pag. 188, noot 3). Men mag dus aannemen dat het nauwkeurig bericht van v. d. B. juist is, en dat B. iets minder juist heeft waargenomen, maar toch goed de waarheid verhaalt. Nu Purchas in zijn Andrew Battell (voor de eerste maal uitgegeven in 1635); sie Ed. Ravenstein p. 45: „There was a boy of twelve years, which was the king's son. Thts boy chanced to come „unadvisedly when his father was in drinking. Presently the king commandeth he should be „well apparelled and victuals prepared. So the youth did eat and drink. Afterwards the king „commandeth that he should be cut in quarters and carried about the city, with proclama„tion that he saw the king drink". Indien bet juist is dat Battell (zie Ravenstein p. XI) omstreeks 1610 in Engeland terugkeerde, kan hij den moord Biet hebben bijgewoond, en dan zou Purchas het relaas ontleend kunnen hebben aan Brun (ed. 1634 Basel, of 1635 de Bry). Van den Broecke heeft het verhaal zeker zoomin aan Brun, als aan Purchas ontleend, want hij is de eenige die begreep dat de moord aan het zusterskind (de troonopvolger), in een land dat matriarchaat kent, veel erger was dan aan een eigen kind van den vorst. Purchas schijnt „ingelascht" te hebben, hetgeen een bevestiging is van Ravenstein's algemeen vermoeden: „There is reason to fear that Purchas dit not perform bis duties as editor, as such „duties are understood at the present day". Zie Battell, Ed. Ravenstein p. XII. (i6) gegeben werden. Wann dann derselbige das Tranck nimpt, vnd sich also befindt wie er bezüchtiget wirdt, so faliet er alszbald nider gleichsam in ein Ohnmacht. Wann er aber vnschuldig ist, so musz er sein wasser machen, oder harnen, vnd schadet jhm nicht *). Aber der [2 schuldige wirdt gleich zu tod gehawen, ja jhme werden alle seine Glieder gantz schröcklich zerhackt vnd abgehawen. Ge™ Ausz was vrsachen aber sie mit den grossen Herren sterben, ist zu sterben. ^gggp.. dasz der Teuffel jhnen durch die Pfaffen alsz seine Diener anzeigen laszt, welches dann das Volck gar leichtlich glaubt: dasz namlich, wann sie sterben, so kommen sie alszbald in ein ander Land, da sie widerumb Herren werden wie zuvor, oder noch grössere, vnd müssen jhnen jhre fürnehmsten, so jhnen gedienet, auch widerumb dienen, wo sie hinkommen 2). Aber so bald ein soldier Herr tod ist, so machen die jenigen, so auch sterben müssen, ein Bancketh auff jhre wdsz: dasz sie alle fürnehmsten zusammen berüffen, vnd jhnen anzeigen, ausz was vrsachen sie das gethan haben. Wann sie dann solches hören, loben sie dieselbigen alsz getrewe Freund vnd gute Diener, vnd essen also mit einanderen die letze. Vnd wann es zeit ist, so kompt Manna Magüschy mit einem Tranck, gibt jhne etwan jhrer vieren oder fünffen, mit zehen oder zwolff Sclaven: vnd zu letzt jhren Pfaffen vnd Weiberen. Sterben also zugleich von dem Tranck, welches ein safft von Wurtzeln ist, vnd seind auff der statte todt 3). Anderer seltzamen Ceremoniën vnd gewohnheiten will ich geil De oudere auteurs, waaronder Brun (en Dapper) hebben nietrecht geweten datertwee giften en twee soorten van oordeelen zijn. Het eerste gift is de Nkasa drank, getrokken uit den gestampten bast van den Nkasa-boom (Erythropleum guineense, Don), een mimosee. Het brengt den dood teweeg door hartverlamming, doch braken kan uitredding brengen. Het tweede gift wordt getrokken van den bast van een strychnus soort die mbunda heet (vandaar de Bondes-drank van Dapper). De beschuldigde verliest gewoonlijk alle beheersching over den sphincter urinae, loopt eenige passen, raakt veel water kwijt en wordt gedood. Zoogenaamd onschuldigen kunnen hun water houden of slechts een paar druppels latenloopen. (Verg. Dapper en ook Peschuel Loesche, L. E. III p. 188). a) Hier vermoed ik dat B. brodeert op hetgeen hij, bij De Marees, omtrent de Goudkust had gelezen. (Zie A. pag. 190). Duidelijk en naar het schijnt juist, is Battell: „In this country none of any account dieth but they kill another for him, tor they believe they die not of their own natural death, but that some other hath bewitched them to death. And all those are brought in by the friends of the dead which they suspect, so that many times there come five hundred men and women to take the drink made of the foresaid root Imbonda". (Ed. Ravenstein, p. 61). 3) Pieter van den Broecke (p. 18) vermeldt als merkwaardigheid dat er geen blanken in Loango mochten worden begraven. Zij moesten in zee geworpen worden (d. i. waar zij vandaan kwamen). Battell haalt de zaak nog wat dieper op. Hij verhaalt dat het lijk van een Portugeesch handelaar, na vier maanden begraven te zijn geweest, werd opgegraven en in zee geworpen omdat de regens waren uitgebleven. Drie dagen daarop vielen de regens in. (Battell, Ed. Ravenstein, p. 51). (17) schweigen, wurde sich auch zu weit hinausz strecken. Allein musz ich auch ein wenig anzeigen, dasz sich dise Leuth beschneiden Beschneilassen, wie die Juden vnd Türcken. Sie haben allerley Teuffelswerck fc?^^1' in jhren Hauseren, dadurch sie Jhne anbatten, thund jhme opffer mit Wem, welchen sie auff die Erden schutten vor den Bildwercken. Sie haben auch hm vnd wider kleine Hauszlin stehen, Maggasethi genannt, das ist, Teuffels-hauszlin, dahin der Satan kompt, so ofit sie es begeren. Dieselbigen Hauszlin seind gemacht wie jhre wohnungen, allein seind sie vnderscheiden mit einer wand vnd kleinem thürlin. Sie opfferen auch Menschen, der gestalten: wann einer kranck wirdt, so verspricht er dem Teuffel einen seiner Sclaven zu verehren, welches sie auch halten. Dann sie dieselbigen erstlich jammerlich vmbbringen, alszdann legen sie dieselbigen in das Maggasethi, bisz sie der Satan hinweg nimpt. Vnd was sie sonst dem Satan versprechen, das halten sie jhme gantz getrewlich. Biszhar vom Königreich Bansa Loanga. Jetz kommen wir zum Königreich Congo vnd der Graffschafft vom koSongen 2). Dises Königreich erstreckt sich von dem Flusz Congo, cfngo.h bisz an den Capo bon Sperance vnd Loando, allda die Spanier vnd Portugaleser eine Festung vnd Statt haben, welches Loando 3) heiszt. Vnd ist zu wissen, dasz die Völcker in disem gantzen Königreich Christen seind auff die Spanische weisz. Dann die Spanier daselbsten den Christen-glauben gepflantzet haben. Dises Königreich ligt 8 'fo grad bey Suden, von Holand 2 500. meilen4). Also seind wir nun in denselbigen Flusz vnd revier Congo kommen, welcher ausz dem Land kompt, bey 6. meilen breit, vnd scheidet das Land von einander. 1) Congo. De inl. benaming van de rivier is: Nzadi of Nzari, hetgeen beteekent: „de rivier" en door de Port. is verhaspeld tot Zaïre. Ter onderscheiding van andere rivieren wordt zij door de negers ook Mwanza genoemd. De naam Congo is afkomstig van het Ekongo-district, gelegen om en bij het tegenwoordig S.Salvador; met het begrip Ekongo valt bet voormalig koninkrijk Congo, dat beheerscht werd door den Mani Congo, samen. (Zie Geogr. Journ. Vol. XIX, 1902, No. 5. The ancient kingdom of Congo, etc. bij Rev. Thomas Lewis). Nabij den linkeroever der rivier lag Mbaji ankanu, dat „gerechtsplaats" of „residentie" (van den Mani Ekongo) beteekent. Deze naam is verbasterd tot Ambassi. De Portugeezen herdoopten Ambassi in S. Salvador. (Zie Battell, Ed. Ravenstein, p. 103). S. Salvador is totaal vervallen; van de kerken, kloosters en scholen staan nog slechts enkele muren (Lewis t. a. p.). Afbeelding van S. Salvador in da 17' eeuw bij Dapper, fol. 56a. a) Sonho of Songo, landschap aan den linkeroever der Congo-rivier, nabij de monding. Van den Broecke (1607) rekende dat het bij Loango begon en zich zuidwaarts tot Ambrizete (7°2o') uitstrekte. 3) S. Paulo de Loanda (inl. Luandu). Het werd betrekkelijk laat gesticht. Volgens Ravenstein in 1576. (Zie Battell, Ed. Ravenstein, p. 145). 4) Loanda ligt op 8°48' ZBr. Hat is korten tijd in het bezit der Nederlanders geweest.Jol veroverde het in 1641 op last van Graaf Maurits van Brazilië. (i8) Dann das einte theil dem König Bansa Loanga gehöret: das ander dem König von Congo ») vnd Songen. Wir haben vns ab desselbigen strengen 1 au ff höchli ch vermindert, deszwegen auch mit grosser mtth hindurch setzen müssen. Seind also endtlich mit vnseren Presenten an das Land kommen, welche das Land volck für jhren König den Manna Songen von vns erfordert, namlich 2. Halleparten 2), 2. Trommel, vnd 2. Pfawen 3). Die songer Die Songer seind mittelmassige Leuth, vnd nicht so starck ab die sehrfreund- Loanger. aber freUndtlich mit vns Christen, vnd noch viel freundtlicher, wann die Spanier nicht weren. Dann die Spanier machen vns etwan verhaszt bey den Eynwohneren, weil wir nicht die Römische Religion fahren: vnd geben für: die Holander vnd andere Nationen, so von wegen Tranck oder Handels in Congo fahren, seyen lanter Menschénrauber vnd Schiffrauber. Welches sie auch desto leichter glauben, weil etliche Frantzösische Schiff keinen anderen handel haben, alsz rauben. Dieweil wir aber bey 7. Monat allda gelegen mit vnserem Schiff sampt einem Jachtschiff, vnd sie vnser gemüth genugsam erfahren vnd erkandt, haben sie vns alles guts erzeigt, ja vns so gut gemeint, dasz, wann die Spanier etwas wider vns fürgenommen 4), sie vns gewahrnet, vnd auch vns defension zu thun sich anerbotten. Dann weil die Spanische Festung sampt der Statt Loando nicht mehr [2. alsz 30. meilen höher ligt, also können sie gar bald bey vns seyn, wie es auch beschehen Anno 1612. im September. Dann damalen wolten vns die Spanier vberfallen : aber die Songer vnd Conger wahrneten vns, dasz wir solten für vns sehen. Vnd were gewiszlich bald vmb vns geschehen gewesen, weil wir beedes im Schiff, so dann im Jacht, sehr viel kranck Volck, vnd nur 25. gesunder Manner gehabt. Vnd deszwegen die Spanier keinen stareken widerstand zu finden vermeint. Aber Gott hat die Eynwohner des Lands zu vns geneigt: dasz da die Spanier vns mit 4. Schiffen, (welche sie Carawellen heissen) vnd 300. Mann (deren ineiste theil Sclaven, vnd desz Geschützes vnerfahren) angefallen haben: seind vns die Songer so trewlich vnd tapffer beygestanden, dasz wir sie wider nach jhrem Porto Loando 1) Orer Congo regeerde de Christenkoning D. Alvaro II, 1574—1614. Hij was geen groot vriend van de Portugeezen. Verg. Battell, Ed. Ravenstein p. lal. 2) Hellebaarden. 3) ? Verg. p. 10. 4) Ook Van den Broecke had in 1607 een zeer goed onthaal te Songo genoten (zie v. d. B. p. 14). Men was er de Portugeezen moede. Van den Broecke zegt dat hij er 4 of 5 RoomsenKatholieke kerken en 2 of 3 scholen vond. De welgestelden onder de Negers gingen er als Portugeezen gekleed. (Van den Broecke t. a. p.). (19) mit vil todten vnd verwundten jhres Volcks sich zu reterieren gezwungen haben. Vnd alsz auff eine zeit eines der Spanischen Schiften ohnversehener weisz zu vns kommen, haben wir jhnen dasz Pulfer, Spanische Wein, Marmalada, so für krancke vnd gesunde gut ist, abgenommen: ja wann sie sich gewaigert, es sie nur desto mehr gekostet hat. Sonst ist zu wissen, dasz auff tausent meil solcher grosse Flusz alsz jn congo Congo nicht zu finden: ist sehr fischreich, vnd werden neben allerley n'cnerFiusz. Fischen, die man taglich fangt, viel Meerpferd: etwa 20. oder 25. ■sl gesehen, wie ichs dann offtermalen selbs gesehen. Ausz disem Flusz gehen auff das Land Meerküh, auch grosse Gayman, (seind Crocodylen,) Schwartfisch vnd sehr grosse Wallfisch. Die Meerpferd, (Ma- Meerpferd. nathi') in jhrer spraach genannt), seind nicht beschaffen, wie man hie zu Land vermeiat, wie ich sie dann selber gesehen. Sie haben 4. Füsz, aber die z ween h indersten seind gar kurtz vnd breit, mit welchen sie schwimmen, die Haut ist mehrtheils glat, haben auff dem Halsz und Rucken einen schwartzen strich von haar, am Halsz einen kamm. Der Kopff ist so grosz alsz sonst drey Roszköpff: sie haben Zahne im Maul, da einer etwan 10. oder 12. pfund wigt, vnd seind weisser alsz Helffenbein, ausz welchen schone Messerheffte gemacht werden. Die Meerküh seind gar gut zu essen: werden von den Eynwohneren offt Meerküh. gefangen, dann sie alle abend auff das Land kommen zu waiden, wie ander Vieh: aber so bald sie etwas horen oder sehen, so gehen sie widerumb in das Wasser, mit den Jungen, dasz es ein wunder ist zu sehen. Es ist auch dises Land Congo sehr köstlich von allerley guten Gewachsen, wie auch von Silber vnd Gold. Die Eynwohner aber wollen nicht leiden, dasz man das Gold suche, vnd wenden dise vrsach für: Wann der Spanier wiszte, dasz man es leicht bekommen könte, welches auch wol zu glauben, so wurde der König in Spanien das Land mitgewalteinnemmen wollen. Aber es ist dasz vngesundeste Land,alsz man weit vnd breit findt, dann neben allerley bösen Kranck- Böse 26] heiten, bekompt man auch eine plag, welche sie Peysy nennen, ten von Ma- seind kleine Würmlin, wie sie im Kasz pflegen zu wachsen, mit wurmen, schwartzen köpffen. Welche Würmlin in des Menschen fundament 1) Brun verwart den hippopotamus, die veel aan de kust voorkwam en gemakkelijk gezien kan worden, met de Manaten, die niet zoo talrijk zijn, en die hij misschien nooit goed zag. Zij worden in den regentijd wel gevangen. De inboorlingen palen dan kreken af, waarin een manatus, tijdens overstrooming, is binnengedrongen. De voorkomende soort is vermoedelijk : Manatus senegalensis Desm. Zie Peschuel-Loesche, L. E. III p. 333. (20) oder affter, wie auch in die Hand vnd Füsz zwischen den Negeln vnd dem beere kommen *), vnd dasselbige auffressen, dasz es in 3. oder 4. tagen ein loch im affter so grosz machet, dasz man ein faust darein stossen könte, davon der Mensch in 9. tagen sterben musz, wo man nicht bey zeiten hülfft. Aber eh man die sachen lehrnet kennen, kostet es offt viel Volck. Die einige hülffist, ein Lemonen spalten oder schellen, vnd also gantz in das fundament stecken. Also werden sie durch die scherffe der Lemonen getödet vnd zerstöret, dasz der Mensch widerumb zu seiner gesundheit kompt. Allein, wie angedeutet, musz man nicht zu lang warren, sonst were es nicht möglich zu helffen. was die Die Spanier haben sonst das Volck zum Christlichen Glauben gebekehrong bracht, wie die Eynwohner selber bezeugen2). Welches aber auff disen der wilden argen list beschehen: dasz sie offtermalen vermeint, das Land zu sucben. ° ' zwingen. Hat jhnen doch allezeit gefahlet. Sie haben auch etliche mal Schantzen vnd Festungen auffgeworffen; aber die Eynwohner haben sie widerumb zerschleifft. Dann es gar ein hertzhafft Volck Festung ist. Die Portugaleser haben eine Festung 3) schon vor 50. jahren im Portu-S darein gemacht, welche von den Eynwohneren widerumb zerstöret gaii. worden. Daselbsten haben sie hernach ein Capell gemacht, vnd des t/'x«:^.^ :« t)—*. 11 tv o i ms \xr cc • jlt-v r n Ö" —- " J^v." uu..g...rwua.«.».. r"""-*" i-'J wirdt bisz auff heutigen tag der Patron 4) geheissen. Dann dasselbige 1) De Pulex penetrans is een insect dat, naar men abusievelijk aanneemt, eerst in het midden der ioe eeuw van Brazilië naar Afrika zou zijn overgekomen. Het vreet zich in tusschen de nagels der voeten en de teenen. De Portugeezen noemden het „bicho" d.i. „worm" (verg. Dierick Ruiters, „Toortse der Zeevaart" p. af). In het Kust-Engelsch noemt men het tegenwoordig „jigger". — Of het mede aanleiding geeft tot de ontsteking in het „fondament" waarvan B. spreekt en die de Portugeezen „bicho(s) de cu" noemden is, zoover ik weet, niet bekend. Het was een branderigheid, grootendeels gevolg van onzindelijkheid, waarop men het geneesmiddel van een limoen toepaste, zooals B. dat beschrijft (verg. Dierick Ruiters p. 28 en 29). a) Zie aant. bij p. a. 3) Daar de padrao (zie volg. aant.) bedoeld is, is de tijdsbepaling geheel onjuist. Diogo Cao richtte hem in 1482 of 1483 op; koning van Portugal was toen Joao II. In Brun's en Van den Broecke's tijd was hij nog goed zichtbaar. V. d. B. spreekt ervan als landmerk zoowel in 1608 (p. 15) als in 1612 (p. 23). Dapper (1668) vermeldt den padrao als een „kruis" en daar benevens een klein kapelletje (zie Dapper fol. 565). Pater Merolla da Sorrento, die omstreeks 1683 aan de kust kwam, vond er niet veel meer van over en gooit, zonder bewijs, de schuld op de Hollanders, die den pijler zouden hebben vernield. Hij kon het Portugeesche wapen aan het voetstuk nog onderscheiden, benevens een inscriptie in „Gothische" letters die niet gemakkelijk meer te lezen was. (Zie Churchill Tom I, fol. 609). Er is ook een verhaal dat de vernieling aan Engelschen toeschrijft (zie Ravenstein in Geogr. Journal, XVI (1900) n°. 6, p. 630, noot). 4) De padrao door Diogo Cao opgericht in 1482 a 1483 op den linkeroever van de monding bij het tegenwoordig Turtle-point, d. i. de eerste hoek beZuiden Shark-point. In 1859 (21) Ort auff dem aller bequemsten platz gestanden an der revier oder Flusz Congo; sittemal kein Schiff ohne jhren willen hat einkommen konnen. Sie haben auch hernach auff einen anderen platz, alsz namlich auff ein Jnsul, die vnbewohnt ist, ein Festung gemacht. Jst auch zerschleiffet worden. Die Eynwohner seind gar getrew in Kriegshandlen: seind arbeitsam: konnen lang hunger leiden, wann sie nur Magkay oder Taback haben, dessen Blatter sie zerreiben vnd anzünden, dasz es ein stareken Taback stil Rauch gibt, welchen sie an sich ziehen für durst vnd hunger. todenhun Der Graff in Songen hat offtermal mit dem König einen krieg angefangen, wann derselbige etwan den Portugaleseren zu viel vertrawt hat. Dann der König wohnet wol 50. meil im Land, namlich in der Statt Congo '). Allda hat er einen Episcopum, welcher ein Portugaleser ist 3). Sie haben dem König offt gute wort geben, bisz sie endtlich etwas haben eyngenommen, vnd jhren gewalt bekommen. Darzu sie einen Schwartzen zum Graften auffgeworffen, welcher sich wider den König brauchen lassen, welchen die Portugaleser Don Ferdinando 3), die Eynwohner aber Mann—Songen 4) genennt haben, das ist, ein Regent oder König in Songen. Derselbige ist alt gewesen 150. jahr 5), wie ich von jhnen selber gehöret hab. Jst gantz blind gewesen, sonst starek vnd grosz. Auch noch so wol zu fusz, als etwan ein junger. Jhme seind zwen Manner vorgegangen, was het monument, hoewel zeer beschadigd, terug te vinden. De Portugeezen richtten den 13™ September van dat jaar, nabij die plek, een nieuwen padrao op, die echter in 1864 door eene overstrooming zou zijn vernield. Zie Magno de Castilho „Os padroes dos descobrimentos Portuguezes em Africa," Ira Memoria pag. 15(1870).— In 1863 stonden de resten van den oorspronkelijken padrao nog (Burton: Two trips to Gorilla land, vol. 3, p. 71). In 1892 werd weer een nieuwe pijler opgericht, sie L. Cordeiro in Boletim Da Soc de Geogr. de Lisboa, jaarg. 1892, pag. 154, 1) Ambassi of S.Salvador in het tegenwoordig Port. Angola. Af beelding, zie Dapper, plaat fol. 563. De naam Ambassi is afgeleid van Mbaji, dat in de navolgende samenstellingen voorkomt: Mbaji a ekongo m palaverplaats van Congo, Mbaji a nkanu = gerechtsplaats, terwijl verdere inlandsche benamingen zijn: Nganda a ekongo (Ngandekongo) = de stad; ekongo dia ngungo = stad met kerkklokken, Outeiro = de heuvel (Port.). Zie Battell, Ed. Ravenstein p. 208. 2) Het episcopaat omvatte S. Thomé en Congo. 3) Van den Broecke noemt hem Don Migiel (p. 14). 4) Lees: Manni (Heer). 5) Oud was hij wel. Van den Broecke, die hem in 1608 bezocht, zegt (p. 14): „Was een seer oude man, van over de hondert en thien jaren, ende blindt". Vijfjaar later (1612) maakt Brun hem 150 jaren oud. Het jaar ging daar blijkbaar spoediger voorbij dan hier, zoodat men gemakkelijk 150 jaar kon worden. (22) die haben mit dem daumen geklapfft: Jst also dem klapffen nachgegangen: Hat Söhne gehabt, die wackere Manner gewesen, starcke halben den Rysen wol zu vergletchen. Vnd seind in allen Gewehren sehr wol erfahren. Jhre Kleider seind von der waiche bisz auff die füsz, vnd tragen Mantel, wann es ragnet oder kalt ist, aber sonst oben blosz. Allein tragen des Graffen Kinder schone haublin, welche gantz zierlich gemacht seind: doch der Adel tregt jetzund schwartze Hüt. Sie reden die Portugalesische spraach zimlich wol, vnd besser dann andere Völcker, die es nicht annemmen. Dann weil sie auff Latin vnd Portugalesisch jhr Gebatt thund, vnd alle tag bey den Portugalesern seind: so lehren sie die spraach desto besser. Sie haben auch, wie in Spanien, Schulmeister, allein auff Spanisch oder Portugalesisch: aber auff jhre spraach haben sie keine. Dann dieselbige gar bösz zu schreiben vnd zu lehrnen ist. Weiters ist zu wissen, dasz kein ander Geit ist im gantzen Königreich, dann kleine hörnlin, Simbis I) genannt, welches gar kleine schnacklin seind, vnd bey tausenden gezellt werden. Darfür kan man kauffen was man will, namlich Seiden vnd Sammet, darmit sie die Kyrchen zieren. Die Schiff, so ausz Mayomba kommen, bringen offt viel holtz Daculo 3), welches bey jhnen gar theur ist, dann sie es in die Farb vnd Artzney brauchen. Jhr handel ist von Helffen- bein, dessen sie gar viel haben; vnd Leopardenhaut, welches der (29l handel ist in gantz Angolen. Doch haben die Spanier oder Portugaleser mehr vortheil, dasz sie können durch das Land raisen in Ost-Jndien auff Goa, vnd von dannen auff Malapara, vnd Caramandel, welche Raisz sie in 4. oder 5. wochen thund 3). Jn gantz Angola hat 1) Reter: Zimbos of Zinbos, de plaatselijke benaming in Angola is „njimbu"; in Congo „nsungu" (Battell, Ed. Ravenstein, p. 96 noot 3). Dapper (1668) beschrijft de „simbos" zeer goed. Hij deelt mede dat zij te S. Patrio de Loanda werden opgevischt en buiten de eigenlijke Congostreken weinig in tel waren. Dit komt volmaakt overeen met Lopez.vanwien by bet waarschijnlijk heeft; deze zegt; „Dit Eylandt is de Mijne van de Munte.... want aen den oever van der selfde zee, wort die Munte uytghehaelt van de Vrouwen, die twee vamen diep of meer in de zee duycken, ende haer korven met sant vullen, ende daer nae het sant van de slecke schelpen scheyden". (Zie Lopez p. D3). Ten overvloede deelt L. mede dat het geld dat in Angola wordt uitgegeven een heel ander aanzien heeft, namelijk: „ Veneetsche paternosters" (de beviesen). Zie A. Bijlage II. Het oudste bericht is echter van Pacheco Pereira (150 ?) die reeds mededeelt dat die schulpjes, „a que elles chamom Zinbos", van omstreeks S. Paulo de Loanda kwamen en gangbaar waren door het heele Congo-gebied, bij wijze van geld (p. 84). Vijftig stuks waren een kip waard en 300 een geit. De Mani Congo beloonde zijn fidalgos met Zinbos, evenals de Vorsten in Europa belooningen in klinkende munt geven „a quem lhe merese e muitas vezes a quem lhe nom merese". — (Pacheco Pereira t. a. p.). 3) Tacula, zie aant. p. 7. 3) Hier mag wel een groot vraagteeken staan. B. kan echter iets gehoord hebben van (23) man kein Pferd. Darumb, wann jemand will weit raisen, vnd vbel zu fusz ist, wie die Spanier seind, so lassen sie sich tragen in Hamachax), welches starcke Garn seind von Baumwollen, vnd an ein lange Stangen angebunden werden, darinnen sie alsz in einer Senffte von zween Mannen getragen werden. Jhre Krieg, welche der König vnd Graffin Congo vnd Songen Krieg. wider jhre Feind führen, seind gantz wunderbar. Dann wann der König oder Graffins feld zeucht, so geben gemeinlich die Portugaleser etwan 6b. oder 100. Soldaten mit, welche sie in Loando halten. Vnd wann es an ein treffen gehet, dasz die Christen siegen, so fangen sie alle die, so im leben seind, welche meisten theilsdie Portugaleser für jhre besoldung nemmen, welche sie verkauffen vmb 100. ducaten warth oder mehr, nach dem sie noch jung seind. Ziehen also mit groszen freuden heim. Dann dieweil selbige Völcker kein geit haben, noch andere Reichthumb, halten sie jhren stareken Leib für Reichthumb. Wann aber die Conger siegen, vnd das feld behalten, so schlagen sie jhre Feind alle zu tod 3), vnd fressen sie, dann sie M™*crhen [30) Menschenfresser seind. Vnd vermeinen, darinnen, jhr gröste man- lichkeit im streit erwiesen zu haben, wann sie den f einden die gemacht auszschneiden, welche sie an ein schnür oder bast binden, vnd henckens an halsz, da man dann sehen kan, wie viel einer von Feinden vmbgebracht habe. Welche sachen sie auch gar lang auffbehalten. Dann wann sie etwan ein Fest oder Kylbe halten, rusten sie sich artlich vnd zierlich auffjhre weisz, vnd hencken alszdann solche sachen an halsz wie ein schöne zierd, alsz weren es Corallen. Aber sie halten nicht viel Schlachten, dann sie sich gar vbel vor ^^Jj^ Büchsen oder Geschütz förchten: sondern brauchen disen list: weiluch. sie der grosse Flusz Congo scheidet, so kommen sie offt mit Gano, welches grosse hole Baum seind, die sie brauchen für jhre Schiff, dann sich wol 50. oder 60. Manndarinn behelffen mogen. Wann sie dann ohngewahrneter sach hinüber kommen, so bekommen sie een poging die omstreeks 1607 door Balthasar Rebello de Aragao werd gewaagd om naar de oostkust door te dringen. Zie Battell, Ed. Ravenstein p. 158. t) Hangmatten, Port. maca. a) Brun heeft ongetwijfeld van de zoogen. Jagas of Jakas gehoord, die hfl hier zeer ten onrechte „Conger" noemt. De Jagas waren woeste horden die, omstreeks 1600, geheel Angola terroriseerden, zich door menschen — maar vooral kinderroof — op sterkte hielden en menscheneters waren. Van een stamverband was geen sprake. Jaga is dan ook geen naam van een stam, maar wel de titel van een hoofdman. Battell bracht bijna twee jaar in hun midden door. Zie Battell, Ed- Ravenstein p. 149 vlg. — Van den Broecke (p. 33) spreekt over Jusicussen en zal daarmee wel de Jagas bedoelen. (24) offt vber 100. Menschen. Vnd so sie dieselbigen nicht all hinüber fahren konnen, schlagen sie dieselbigen zu tod, vnd hawen jhnen ausz. Welche sie aber hinüber bringen mógen, fressen sie begierig wie Wildbrat. Jn disem Flusz Congo seind wir 7. Monat verharret mit dem Schiff. Das Jacht ist btszweilen hinauff in Songen gefahren. ENDE DER ERSTEN RAISZ. 'JT"VTT""« A TC TTN '■" 11 ^ T"* T"N A Tê~^ fT SO ICH, MIT GOTTES HÜLFF, ANNO 1614. MIT MEINEM ALTEN PATRON, ODER SCHIFF-CAPITAIN IM MERTZEN FÜR MICH genommen, nach folgenden Landeren 1), namlich: Genea, Bennin, Rodel, Re <*) Redo, Capon 3) oOi patta 4), Capo Lopo 5), Capo mont f>) Serellion 7), Palma8) Hua9), QuaquaIO) vnd Assine"). Den letsten Martü obgemeltes Jahrs seind wir in vnser Schiff, der weisse Hund genannt, getretten, vnd ausz Tessei mit etltch anderen Schiffen gesaglet: deren aber keins vnseren weg genommen. Alsz aber 3. Spanische Schiff, welche wir für Piraten angesehen, zu vns kommen, seind wir in grosse gefahr gerathen: dann vnser Schiff also voller Wahren gewesen, dasz auch das Geschütz verlegt oder verdeckt worden, vnd deszhalben dasselbig nicht brauchen konnen: also dasz wir in bedacht kommen, etliche Wahren in das Meer zu werffen. Welchesdann auch hettegeschehen sollen, wann wir zum Streit kommen weren. Dann es offt beschicht, dasz, wann die Schiff so voller Wahren seind, vnd an den Feind stossen, dasz da sie [3a] sich nicht wehren können, sich ergeben müssen. Welches vns auch begegnet were, wann vns Gott nicht sonderlich durch guten Wind behütet hette. Auff diser anderen Schiffart haben wir bey 15. Wochen, weder Jnsul noch ander Land gesehen. Jn welcher zeit wir auff die Kuste oder Grentzen vnd Frontier von Genea kommen seind auff die Qua- 1) De volgorde der reis is niet de bier vermelde, doch wèl: 1. Hua, 2. Quaqua, 3. Assini (allen Ivoorkust); 4. Guinee (Mouree en Accra), 5. Benin, 6. Rio del Rey, 7. Gabon, 8 Olibatta en Cabo de Lopo Goncalves, 9. Principe, xo. mislukte poging naar de Congo, 11. Cabo Monte, 12. Palma, 13. Guinee (Mouree), 14. huiswaarts. 2) Rödel, Re; lees: Rio del Rey, de mond van den Niger. 3) Redo, Capon; lees Rio de Gabon. 4) (O)libatta, de negory aan C. de Lopo Goncalves. 5) Cabo de Lopo Goncalves. 6) Cabo Monte (Cape Mount), Greinkust (Liberia). 7) Serra Leoa, waar B. echter niet van verhaalt. 8) Verm. Sangwin Rivier (Greinkust). 9) Lahou? (Ivoorkust). 10) De Ivoorkust. 11) Assini, grens Ivoor- en Goudkust. (26) quase *) Kuste. Die Völcker daselbsten werden von vns Quaqua ge• nennt, von wegen jhrer spraach, in deren sie vns also gepflegtanzuQuaqua. reden vnd heissen willkomm seyn: Quaqua a). Darauff wir dann den Ancker lassen zu grund gehen, vnd allda zween tag verharret, auff dasz wir mit jhnen handleten. Dann sie ein gar gut Land 3) haben. Doch darff niemand an das Land kommen, dann sie gar barbarisch seind, vnd kein frembd Volck in jhrem Land leiden. Jst nicht ein gar hohesLand, doch sehr lustig anzusehen wegen vieler Walden, welche oben ausz also eben seind, alsz weren sie mit einer schar geebnet oder beschnitten worden. Dise Quaquaen aber haben in jhrem Land nicht gar viel Gold: aber viel Baumwollen, ausz welcher sie jhre Kleider machen, vnd schön blaw farben. Villeicht haben sie vberflusz von Endich 4), wollen doch kein Farb an die Schiff bringen. Jhre Thücher, von,Baumwollen, machen sie nur einer spannen breit, vnd etwan 6. oder 7. elen lang, weisse vnd blawe strichlin dadurch gezogen, oder gewaben. Aber sie nayen 6. zusammen, seind breit genug, schlahens vmb den leib wie ein mantel. Das haar auff jhrem kopff ist schwartz, r33] vnd gehet bisz auff jhre füsz s). Wann sie es auff binden vmb den kopff, ist es gleich einem Türckenhut: vnd flechten weisse harlin 6) darein, welches wie schone Barlin 7) anzusehen. Jhr handel ist, Gold, Helffenbein, vnd kleidlin von Baumwollen: welche Wahren wir Quaquaen pflegenzu nennen. Dargegensie nichts anders verhandlen lassen, alsz Jsenstab, möschine8) Armring, Glasz, Coraüen. Jedoch trawen sie gar vbel den Schiffen, weil sie etliche mal von den Frantzosen seind betrogen worden. Dann die Frantzosen haben sie etwan mit guten worten in jhre Schiff gebracht, denselbigen alles, was sie gehabt, genommen, vnd sie mit gewalt hinweg geführt, vnd verkaufft. Dann sie gar starck seind, vnd derhalben desto mehrgelten. Wann sie dann auff das Meer kommen mit Wahren zu handlen, machen sie einen kleinen Floosz von 3. oder 4. höltzeren, 1) De Ivoorkust, van K. Palmas tot K. Trespunctas. 2) Dit is juist Men vindt het dikwijls vermeld. Verg. ook A. bis. 15, voetnoot 1. 3) De handel concentreerde zich op Goud- en Greinkust, later ook op de Slavenkust De Tand-, Ivoor-, of Quaquakust produceerde alleen ivoor, vijf- of zesbands doeken (smallekens) en weinig slaven. Zoo bleef juist die kust weinig bezocht en zoo goed als onbekend. 4) Guinee produceert indigo, die uit de bladeren van een in het wild groeienden struik wordt getrokken. Ab)materiaal voor huisindustrie, komt zij niet aan de Europeesche markt. 5) Moet er misschien staan „Hals" of „Halsz"? 6) Hörnlin (horentjes)? Caurischelpjes? 7) Perlin? 8) Messing, zie ook aant. p. 35. (27) welches jhre Schift seind. Vnd fahren von Land auff das Meer, welches so grosse Wallen gibt, dasz sich zu ver wunderen, wie dise Leuth hindurch kommen konnen. Assine *) ligt bey 80. meilen von Quaqua. Daselbsten fanget der Assine. Goldhandel an. Vnd haben auch die Portugeser nicht weit von dannen eine kleine Festung, Asim 2) genandt. Dahero wir mit grosser gefahr daselbsten handlen. Dann die Portugeser etwan mit 3. oder4. Galleen kommen, wann sie vnser oder andere Holandische Schiff warnemmen. Bekommen aber offtermalen von vns wacker stösz. Wir seind aber fortgefahren bisz an den Capo de Aves Pintes 3), welches Land 3. spitz hat, von dannen nach Commendo, bisz wir das Castell de Mina gesehen, welches Portugall ist: seind endtlich vor.More 4) vnd der Festung Nassaw ankommen, da wir etliche Holandische Schiff angetroffen, welche vnder derselbigen Festung gelegen. Haben allda, wie gebrauchlich, 3. Ehrschütz gethan, von wegen der Stadischen Festung. Dargegen sie vns geantwortet. Des anderen tags aber seind wir fortgefahren nach Carmandin 5), da wir dann ein gantze Floth Schiff angetroffen haben, vnd 4. von vnserer Companey. Vnd dieweil vnser Schiff wol besailet, vnd nicht zu grosz gewesen, hat man vns behend fortgeschickt6), bisz wir nach , Accara gelangt, welches das letzte ort ist, da man gold findet. Seind allda bey 6. wochen verbliben, etliche Wahren zu handlen. Haben also ausz vnd in vnseren Schiften wol mit dem Volck gehandlet, dann wir auff dem Land wegen grosser feindtschafft mit jhrer Nachbarschafft nicht handlen konnen. Dise Accaraer seind nicht grosz von leib, aber sehr schnell vnd geschwind in allen sachen. Jhr Glauben, Religion, vnd Hauszhaltung ist auff der gantzen Goldkuste (oder Grentzen) einerley, wie bey der Festung mehr soll vermeldet werden 7). 1) Assini, ongeveer op de grens van Cóte d'Ivoire (Fr.) en Goldcoast (Eng.). 3) Axim niet Fort S. Antonio. 3) Cabo de Tres Punctas (C. Threepoints), alwaar men aannam dat de „Goudkust" een aanvang nam. 4) More, Moure, Moree of Mouree. Het Fort Nassau aldaar was in 1612 op last der Staten Generaal gesticht door Adr. Clantius. 5) Cormantyn. Eerst later drongen de Engelschen daarin. Volgens Valckenburgh's Deductie in 163a. Zij hadden er toen een loge. Zij verlieten die, na de verovering van S. Jorge da Mina (in 1637) natuurlijk niet, en begonnen kort daarop den bouw van een kasteel: hun eerste sterkte aan de Goudkust. 6) Juist. Alleen lichte vaartuigen, die goed zeilden, werden van Mouree verder om de Oost gezonden. Verg. A, p. 89, voetnoot 4. 7) Minder juist. De Accra-people hebben veel eigenaardigs dat men elders aan de Kust niet aantreft. (28) Wann sie auff dem Meer fahren, haben sie Canoa, seind hole Baum, welche sie artlich zubereiten, dasz bey 20. oder mehr Mannen darinnen sitzen konnen. Kein andere kleidung haben sie, alsz ein klein T35l Quaquahy *), darmit jhre landen vnd die scham bedeckt wirdt, der vbrige Leib ist gantz nackend. Aber die Acanischen Kauffleuth, welche das beste Gold etwan bey 60. oder 70. pfund weit ausz Acania 2) dahin bringen, haben noch ein kleid uber die Achszlen für den Mantel; vnd kommen sehr stattlich auff jhre weisz etwan mit 150. oder mehr Sclaven. Dann die Acanisten haben keine Ross, vnd jhr handel vmb das Gold ist gar schware Wahr von Eysen, Kupffer, möschin3) Becke, Corallen, Karrenmesser, vnd andere grosse Messer. Welche sachen die Sclaven auff jhrem rucken wie die Esel heim tragen müssen, vnd das in solcher ordnung, dasz sie alle nach einander daher gehen 4), wie bey vns die Ross in Wagen ziehen. Wann sie an einem Ort vbernacht bleiben müssen, blasen sie jhre Hom. Das Gold, so sie dahin bringen, ist in kleine hautlin gebunden, welches jhr gewicht ist. Sie konnen kein andere spraach alsz Acanisch, darumb brauchen sie die von Accara für jhre dolmetscher. Sie konnen auch die Frembden artlich betriegen. Dann sie brauchen zweyerley Gewicht: wann sie einkauffen, brauchen sie das schwarste gewicht: vnd verkauffen beym geringeren. Wann sie aber an die Schiff kommen, werden sie gemeinlich kranck. Dann sie nicht starcker natur seind, vnd des Meers-vngewitters nicht gewohnet: mussen derhalben bald widerumb an das Land fahren, vnd den Accaraern den handel vertrawen. Welche es dann machen, wie sie wollen. Wann sie dann die gehandleten Wahren an das Land bringen, mit £361 denen die Acanisten nicht zu frieden weren; so fahren sie widerumb in die Schiff, vnd holen ein wenig Brandtenwein, welchen sie vber die massen gern trincken, schweigen bald, vnd gebensich zu frieden. Grosser Alsz wir nun bey dreyen Wochen da verblieben, ist ein ne wer Krieg ,reit" entstanden zwischen dem König von grosz Accara, vnd dem von Atty, welche harte parthey gehalten haben. Da dann der König von 1) Een kleedje van de Quaqua- of Tandkust, zie aant. bij p. 3a. 3) Acania of Acan, de Acanisten en de Acantaal; zie A, p. 47, voetnoot t en p. 260. Ook op de kaart van Teixeira (zie A, Bijlage IV) komen, in het binnenland, Acanes grande, Acanes pequenos en (daar waar de hoofdplaats van Asjanti, Koemassi, later werd gesticht) Ocanu voor. — Misschien moet men in Assante, Assanti, Asjanti, den stamnaam Acan hooren. 3) Messing, zie ook noot bij p. 33. 4) Omdat de smalle boschpaden niet anders toelaten, dus dezelfde reden waarom men het ook in onzen Oost nog zoo ziet gebeuren. te) Accara *) sein meiste Macht verlohren. Jst hiemit der handel des Golds verhindert worden. Der König begerte an die Holander, sie wolten jhme so viel freu ndtschafft be weisen, vnd jhme etwan 20. oder 25. Bootsgesellen (welche sie Brunny heissen) auff einen anschlag mitgeben: so wolle er jedem 2. bande 3) Gold geben: seind ohngefahrlich 8. Loth, bringt 32. ducaten. Da nun das Schiffvolck solches gehöret, seind jhren etliche fertig gewesen, vnd alsz man jhnen das Gold dargewogen, seind sie alszbald mit tooo. Accaraern bey nacht hinweg gezogen, haben mit den Muszketensolchen schrecken in den Feind gejagt, dasz der König wol das gantze Land hette bezwingen können. Dann er bey 600. kopff bekommen, vnd mit grosser freud widerumb heimgezogen. Hat den Holanderen freundtlich gedanckt, dasz sie sich so manlich gehalten haben. Aber nicht lang hernach ist der König in eigner person mit seinem Volck, sampt 12. Holanderen, I37] auszgezogen, vnd anfangs dapffer gesieget. Weil aber der Feind gewichen, vnd sich in einen Wald versteekt: dargegen vnser Volck müd, vnd wegen grosser hitz sehr durstig, dasz sie des Weins, so sie gefunden, angefangen zu trincken: seind sie hiemit truncken vnd sorglosz worden, besonders weil sie keinen Feind gespeuret. Welches alsz der Feind erkundiget hatte: seind sie (wie mir einer ausz den entrunnenen selber bezeugt) vmb mitternacht auszgefallen, vnd haben die Accaraer meisten theils, wie auch die 12. Holander, sampt dem König, erschlagen, welcher wegen schwaren leibs nicht fliehen konte. Seind also in die 900. Mann auff dem platz geblieben. Welchen allen, sampt dem König, die köpff abgehawen worden. Welcheaber darvon kommen, haben gesagt: Wann sie vnd vnser Volck nicht so begierig auff den raub vnd trunck gewesen weren, wurde ihnen solcher vnfahl nicht begegnet seyn. Dann die entrunnenen bezeugt haben: dasz jhr König mehr alsz 12. pfund golds 3) bey jhmgehabt, (belaufft sich bey 1536. ducaten), welche er den vnseren hatte verehren wollen, wann er widerumb heim kommen were. Dieweil wir dann wegen der grossen vnruh, die sich auch nach der Schlacht nicht stillen wollen, nicht langer daselbsten verbleiben, noch vnseren Handel treiben können: seind wir auff Caramentin 4) ge - 1) Pacheco Pereira (p. 69) noemt een volk der „atis", dat nabij Accra woonde (zie ook A pag. 47, voetnoot 1). — Vermoedelijk een volk dat de Tiji taal spreekt, welke den stam van Fantijnsch en Akan omvat. Zie A, p. 260 en kaart van Teixeira (A, bijlage IV), den plaatsnaam Atins. 3) 2 Bendas = 138 Gld. — Zie Ap. 380. 3) 13 Pond, ter waarde van 6144 Gld. Zie A p. 380. 4) Cormantyn. O) saglet, allda etliche tag verharret, darnach in Bennin *) gefahren, Bennindas welches ein gar lustig Land ist, da, neben anderen köstlichen friichön gre c . te|^ ^ pfeg-er a^ vn(j Baumwollen wachset, ausz welcher die Eyn- f38) wohner sehr schöne Kleider machen, welche weit vnd breit verführet vnd verhandiet werden 3). Dises Königreich ligt bey 180. meilen von More gegen auffgang der Sonnen. Es zeuget allerley Gewild. Sonsten ein vngesund Land, dasz die Eynwohner offt kranck werden. Aber kein Land ist so abgöttisch, alsz dises. Dann die König daselbsten opfferen jhrem Abgott Crycry mehr alsz 2000. Menschen 4). Das junge ledige Volck von Jünglingen vnd Töchteren gehen gantz nackend, so lang bisz sie einander nemmen. Da sie dann so viel Weiber nemmen, alsz sie begeren. Wann sie dann Weiber genommen haben, seind sie bekleidet von Baumwollen 5). Sie führen viel Krieg wider jhre benachbarten, namlich die Ambosier °), Ancherer, etc. Welche disen brauch haben, dasz, wann die jhrigen im streit etKriegs wei- liche von den Feinden erhaschen, führen sie dieselbigen heim zum se in Ben- x- . . ° nin. König in tfennin 7): welcher dann einen theil derselbigen an einem grossen Festtag denTeuffelzuehren vnd gefallen auffopffert. Wirdt also grosz Blut vergossen «), dasz es ein schracken ist: aber dem Teuffel, alsz einem mörder, ein grosse freud. Auff solches seind wir nach dem Land von Ambosy 9) vnd Cama- 1) Benin. Vermoedelijk werd de handel geopend te Loebo(Zie b.v. schetskaartje bij Ling Roth p. 135) of Ologbo (Dapper fol. 495 en Ling Rotb p. 53). Hoogerop lag de groote stad Huguatoo (bij Pacheco Pereira), Gotton (bij Dapper), ook wel Guato, Guatun, Egatun, Ugato, thans Gwato, de voorstad van Benin, dat 18 KM. meer landwaarts in ligt. Benin (stad) heet bij de negers Oedo (volgens Dapper) en Ado (volgens Ling Roth). De vorst heette „Oba", sie Ling Roth p. 94. a) De staartpeper, Piper Cubeba L., Port. „pimenta de rabos", minder hoog geschat dan de Ind. peper of dan het grein. Zie A pag. 238, voetnoot a. 3) De zeer goed gereputeerde „Benijnsche kleedjes". Dapper beschrijft hen (fol. 499) als volgt: „sijn gemaekt van katoene garen, heel blaeu, of gestreept met wit en blaeu; groot vier banden, en lang twee ellen en een halve, en twee ellen en drie vierendeel; en breet schaers twee ellen. Daer zijn ook kleine kleden, die de drie een kleet doen, en Ambasis bij hen genoemt worden. Al deze kleden worden eensdeels daer gemaekt, eensdeels gemaekt van andere plaetsen derwaerts gebraght". 4) Hier komt voor het eerst in de riteratuur een aanteekening over de menschen moorden in Benin voor. — Ook het woord crycry (thans grigri en greegree) vond ik nergens eerder in de Afrik, literatuur vermeld. — Het woord grigri is aan de kust zeer verspreid j men duidt er alles mee aan wat eenigszins heilig of „fetiche" is. In Benin echter kende men dit woord niet, men sprak er van „juju". Grigri zou een Z. Amerikaansch woord kunnen zijn. Zie Ruiters (1623) p. «7. By Von Martius heb ik bet echter niet gevonden. 5) Zie A p. 34a 6) Zie noot 9. 7) Dierick Ruiters (1633) verhaalt (p. 318) dat zy hun gevangenen vooral aan de Portugeezen verkochten. 8) Zie A p. 237, voetnoot 3. 9) By Dierick Ruiters (p. 375): „Wanneer 't Eylandt Fernan do P60 zuyden van u is, (3i) Irona '), Rio de Anckare 3), vnd Rio del Ree 3) gefahren. Welche zwey Lander den Namen von den Spaniern empfangen, dieweil allda schone Flüsz oder Bache, nach desz Meeres gewohnheit auff: vnd ablauffen. [3o] Sonst ligen dise 4. örter vnd Statt 6b. meil von einander gegen auffgang der Sonnen. Daselbsten haben wir nichts gefunden zu hand- Accary. len, dann nur Accary, welches die Eynwohner f ür Edelgestein halten, wachset im Meer wie die Corallen 4). Jst anzusehen wie himmelblaw: wann man aber dadurch sihet, ist es gantz meergrün. Für dises Gestem begeren sie keine anderen Wahren, alsz Hörnlin, die sie Abuy 5) nennen, seind gleich den weissen Hörnlinen oder Schnacklin, damit die Rosszaum gezieret werden: vnd halten es für jhr geit. Gemeldte jhre Stein werden in Genea geführt, daselbsten wigt man darfür den Verkaufferen so viel schwar Gold. Sie haben auch viel Menschen feyl, welche sie von jhren Feinden Menschen- marckt. dan sult oock op 't Taste landt, eenen hooghen Bergh sien, noorden van n; ende werdt ghenoemt Monton, ofte Maton: 't is eenen Bergh gheleghen op Amboes". Verder (p. 376) „'t Eylant Amboes 't welck oock Zambus ghenaemt werdt"; dns van Zamboa, een citroensoort? Later (166S) spreekt Dapper van „het landschap Ambosine, of hoge lant van Amboises", fol. 51a. In beginsel zijn dus bedoeld de Ambas-eilanden, zooals zij nu nog heeten. Het „hooge land" is dan bet land achter die eilanden, namelijk: de „Piek van Kamerun" (4070 M.}. Ruiters zegt verder (pag. 379) dat er aan de westzijde van de R. Camarao is: „een grof lant van eenen Bergh, die de Portugijsen Montegos ghenoemt hebben'"; dus weer de Piek; monte = berg, gos == een lengtemaat van 25000 voeten. De Ned. literatuur over Kameroen is schraal voorzien. Merkwaardigerwijze vindt men een lijstje met de beteekenis van 47 woorden, zooals die voorkomen „in de Cameronis, Rio d'Elrey en 'thoge land van Ambosius" op pag. 318/19 der „Pertinente Beschrijvinge van Africa, getrocken uyt de Reysboeken van Johannes Leo Africanus, enz."; Rotterdam Arnout Leers, 1665. Nog zou in dit verband melding gemaakt kunnen worden van een merkwaardig in 't Rijks Archief berustend kaartje, voorstellende de mondingen van den Rio Calabar „door my, Jan Cristoffels 1638". 1) Thans Kameroen (Duitsch). Port. Camarao — garnaal. 2) Rio de Angra = de kreek achter het eiland Corisco, waarin de Mouni of Temboni uitmondt, 3) Rio del Rey, de voornaamste monding van den Niger. 4) Bij Pacheco Pereira (p. 73). "humas contas azuees com huns riscos vermelhos as quaees chamom coris .... e tudo isto tem valia no castello de Sam Jorze da Mina e ho fey tor do nosso principe vende isto por ouro aos mercadores negros." — (Zie ook Pacheco p. 69, alwaar hij verhaalt dat die coris een gewild invoerartikel te S. Jorge waren). — Voor het eerst, zoover ik weet, treft men bij Brun het woord Accary aan, dat reeds riekt naar Aggri (kralen); zie A Bijlage II. Daarna (1668) bij Dapper (fol. 499): nakori, het welk zeker blaeuachtig koraal is, dat met duiken uit den gront gehaelt wort;.... d'Onzen voeren deze Akori, daer d' inwoonders dier plaetse langwerpige ronde koralen weten van te slijpen, na de Gout-kust, om aen de Zwarten te verhandelen, daer de vrouwen die tot cieraet in haer hair dragen." 5) De „kauri's" die van de Malediven kwamen, zéér gewild waren voor allerlei versiering en als pasmunt gebruikt worden. Zie A, Bijlage II. Verg. Port. buzio = schulpje. (32) auff dem raub von jungen vnd alten bekommen, vnd vmb Geit oder vmb Spanische Wein 3. oder 4. Massen, oder auch vmb 2. oder 3. hand voll Abuy verkauffen. Solche verkaufften Menschen werden etwan IOOO. meil hinweg geführt, vnd widerumb verkaufft. Da etwan einer 100. ducaten *) giltet. Es ist ein braunschwartz Volck, aber schön von gestallt. Welches vns bewegt, dasz, ob gleichwol die Staden vns verbotten, einigen Menschen zu kauffen, wir 4. vberausz schöne junge Knaben von jhnen genommen, vnd dem Gomes oder Kauffman auff dem Schiff verehret: dargegen jhnen ein klein faazlin Spanischem Wein, etwan von 9. Massen verehret haben. Der Kauffman hat sie kleiden lassen; dann sie gantz nackend gewesen. Dise haben wir hernach in Genea gebracht, allda sie bald die Holandische spraach gelehret haben. Jhr Glauben vnd Religion ist wieder [40J anderen in Bennin. Aber sie opfferen keine Menschen, dann sie dieselbigen verkauffen, wie gemeldet worden. Ambosy ist das höchste Land, so man weit vnd breit findet. Wirdt von vns genandt das hohe Land Ambosy »): von den Spaniern aber La alt tierra de Ambosy. Es ist zwar auch fruchtbar, wie die anderen Lander, aber es wachset kein Wein daselbsten. Doch machen sie ein tranck von etlichen Wurtzen, welche sie Gayombo 3) nennen, welches jhr Wein. Jst lieblich, aber vns gar vngesund. Jhre Behausung ist gar schlecht von Matteren gemacht, vnd bedeckt wider den ragen. Sie haben keine Beth, ligen nur auff der Erden gar wild vnd arm. Sie machen des Nachts ein klein feürlin bey jhrem lager, damit sie die Mucken, so des nachts fliegen, vnd gar vbel stechen, vertreiben mit dem rauch, den sie gar hefftig scheuhen. vom kö- Nun folget das Königreich Caponu 4), welches sich streckt gep-en nigreich ... t • , • t .. . »^ Caponu. Mittag. Jst ein lustig Land mit schönem frischen Wasser versehen vnd vmbgeben. Ligt von Ambosy 220. meil, von wegen der krümme von der Aequinoctiallinien 1% grad bey Norden. Dises Land zeuget viel Elephanten. Darumb handlen sieauch mit Helffenbein.DieEynwohnern haben kein Geit, vnd begeren deszhalben keine anderen Wahren alsz schwartze Sclaven s). Es hat sonst noch mehr kleine Jnsulen, aber es wohnet kein Volck darauff. Sie brauchen für jhre Schiff [41 j 1) 400 Gld. a) Piek van Kamerun, 4070 M. hoog. 3) Gombo een malvacee, Hisbiscus esculentus, waarvan een koffiesurrogaat „Gombakoffie" getrokken wordt. 4) Gabon. (Tegenwoordig Fransch). 5) Ook Dapper (fol. 516) zegt dat. Het kont vrij onbegrijpelijk voor. (33) (Alamady *) oder Malungo genandt) lange auszgehölte Baum, darinn etwan 70. oder 80. Mann fahren können, mit welchen sie in die Schiff fahren, oder auff Terram firmam, das ist, auff das feste Land. Darauff sie dz Gewild fangen, alsz Puffel, Elephanten, etc. Hat mit Tackisch den Loangern ein Religion. Jst gar ein bösztückisch Volck, welchem caponu. nit zu trawen ist. Dann sie haben vor 3. jahren, eh wir dahin kommen, ein zimlich grosz Schiff von 8. stücken abgeloffen 2) mit verrahterey, der gestalten: dasz sie das Volck an das Land geruffen, demselbigen viel Wein zu trincken geben. Vnd alsz sie truncken worden, haben sie dieselbigen zu tod geschlagen mit jhren Mördermesseren, die sie antragen. Seind alszbald ausz dem Land auff das Schiff gefahren, vnd die anderen auch ermördet, die sich keines argen gegen sie versehen hatten. Haben dasselbige Schiff hernach an das Land gezogen, das Geschütz auff das Land gestellet, abgeschossen, vnd widerumb geladen. Weil aber sie nicht gewuszt, wie viel zu einer ladung erfordert werde, haben sie dieselbigen also vberladen, dasz im abschiessen zwey stuck zersprungen, darvon jhrer bey 30. erschlagen vnd verwundet worden. Alsz aber wir zu jhnen nach derselbigen zeit kommen, haben sie vns kein laid gethan, vnd jhr vorige that also entschuldiget, dasz sie vermeint, es seyen die bösen Spanier gewesen, sonst wolten sie es nicht gethan haben. Sie haben sich gegen vns er botten: wann wir jhnen wolten Büchsenpulfer vnd Kugelen geben, sampt einem Mann, welcher die stuck laden könne: so wolten sie vns 200 Elephantenzahn geben; welche bey 200. centner schwar gewesen. Aber wir haben es jhnen rund abgeschlagen: weil es eben so viel were gewesen, alsz solten wir einem anderen ein Messer in die hand geben, damit er vns erstechen soll. Dann es endtlich dahin kommen were, dasz wir bey weitem nicht herten an die port, viel weniger auff das Land, oder in dasselbige kommen dórffen. Haben also für vns sehen müssen, dasz wir vns nicht leichtlich auff das Land begeben. Doch haben sie etwas mit vns gehandlet für Benninsche Tücher 3), Mahlenschlöszlin 4), kleine Messerlin vnd dergleichen. Dargegen haben sie 1) Port. Almadia, eigenlijk Moorsch-Arabisch „al-ma1 diva": een vlot (Hobson-Jobson). De Port. verstaan er kanoos onder, a) Holl. „afgeloopen" (uitgemoord). 3) Beninsche kleedjes, zie p. 38. 4) Maelslot. Mhd.: malchsloz, malsloz; raad.: mal(en)slot; van male in den zin van kofier of tasch: slot aan een koffer, hangslot. Zie Verwijs en Verdam Mnl. Wdb. — Bij Dapper, fol. 519: „De kamers, daer in zij hunnen rijkdom bewaren, {n.l.te Loango), hebben aen het achterste eind deuren, en worden bij hen gemeenlijk met een maelslot toe-gesloten." 3 (34) vns geben Elephantenschwantz vnd zahn. Damalen vnser Schiff oben voll selbigen Volcksmehr alsz 400. Mann vnd Weiber gestanden, dasz, wann wir gewölt hetten, nicht einer von jhnen lebendigan Land kommen were. Hiemit aber hetten wir vnseren Nachkommenden einen bösen rauch gemacht. Deszwegen wir sie mit frieden abgefertiget. Sie haben zwar offt von dem Comes begert, er solte sie das Schiff besichtigen lassen: dann sie vnseregute Freundseyen. Wir haben canibaien. aber jhnen nicht getrawet: dann sie gewiszlich Canibalen oder Menschenfresser gewesen, wie bey jhren vorderen zahnen zu versporen, welche gefeylet waren wie ein sagen. OUibatta, Also seind wir nun nach etlichen tagen naher Ollibatta1), CapoLobo, vnd Consalva gefahr en a). Welches ein grad bey Suden ligt nach Angola. Stossen an einander. Seind gar lustige Lander, nicht hoch, vnd mit schonen Walden gezierèt. Daselbsten hatten wir nicht so grosse gefahr, alsz bey den Caponern. Alsz wir nun für Ollibatta kommen, Hessen wir ein stuck Geschütz ab, auff dasz sie von vns horen solten. Dann sie bey 2. meilen vom Meer jhre wohnungen hatten. Also seind sie nun des anderen tags mit Weib vnd Kind abkommen: haben etliche hütten auffgerichtet, weil sie so lang allda ver- Gew&rb. bleiben, alsz die Schiff beym Land verharren, vnd sie mit vns zu handlen haben. Sie handlen nur mit Helffenbein, darfür sie keine anderen Wahren begeren, alsz Menschen vnd Eysen. Die Menschen brauchen sie im krieg. Das Eysen zu den waaffen. Sie haben die Religion der Angolern. Vnd ist weit vnd breit kein schandtlicher Volck, alsz sie. Frachtbar- Jhr Land ist zwar ein sehr fruchtbares Land, aber sie miszbrauchens gar. Dann sie schier nichts im Feld bawen, weil sonst allerley Obs darinnen wachset, welches in Vnseren Landen vnbekandt. Haben auch guten Wein, Mallafa genandt. Alle Jahr kommen viel Schiff dahin, alsz namlich, Holandische, Frantzösische, Engellandische, Spanische, vnd Portugesische. Welche meistentheils in Ost-Jndia, Genea, Angola, S. Thomas, vnd in die Jnsul Principo fahren. Dann es daselbsten gut frisch Wasser hat, 1) (O)libatta, de negory beOosten Kaap de Lopo Goncalves, aan een der mondingen van de rivier van Olibatta, thans Ogowé genaamd. De baai achter de Kaap is de Angra de S. Maria de Nazareth der Portugeezen, zie A, Bijlage IV (kaart). (O)libatta = het dorp. Zie Angelo en Carli by Churchill, Tom I, p. 56a. Libatta is een Congoleesch woord. 2) Kaap de Lopo Goncalves was, in het begin der 17» eeuw, een druk bezocht verzamelpunt, zie A. p. LXIII vlg. (35) L44I vnd Holtz zu brennen: item gar viel wilde Ochsen vnd Kttb. Das Land ist vber die massen gut. Hat aber ein sehr wüstes Volck von Vnwwwch- . . . . liche gebiir gebarden. Jhre Angesichterseind hefftig mit schnitten eines nngers den. lang zerrissen. Jhr gantzer Leib ist gebicket oder zerstochen, wie bey vns die köstlichen Kleider zerstochen seind. Vnsere Mannen werden von jhren Mannen auszgespachtet, vnd angeredt vmb ein alt Messer oder kleine Tüchlin, so sie vmb den kopff binden für eine zierd: wann sie nur weisz seind, sie seyen so verschlissen vnd alt, alsz sie jmmer wollen. Vnd wie sie sich selber an j hrem leib geschanden oder rit zen mit den Messeren: also seind sie auch sehr vnkeusche vnd unehrbare Leuth. Andere Völcker fliehenvns: dise lauffen vns nach, vnverschampter weisz. Dann sie bringen jhre eigenen Töchteren in die Schiff, damit sie Schand etwas von vnserem Volck bekommen. Vnd wann dann einervon den schaden, vnseren mit jhnen auff das Land gehet, vnd seinen mutwillen mit jhnen verbringet, so stirbt er bald. Wie wir dann auff eine zeit 6. Mannen also verlohren haben: doran die schwartzen Meidlin vrsach gewesen. Dann jhnen jhr sperma oder natur also abgangen ist, bisz das blut, vnd endtlich der Tod selbs gefolget. Derohalben niemand Ider vnserigen bald an das Land gehet, bisz sie etwann auff die Jagt kommen, oder Holtz vnd Wasser holen. Alszdann 1 aufft einer hie, der ander dort hinausz, welche aber offt widerumb kranck, schwach vnd matt in das Schiff kommen. [45J Auff disem Land, da die Schiff ankommen, ist ein gar grosser Baum. Vnd wann etwan ein eintzig Schiff allda ankommet, welchem etwas daselbsten widerfahren were, hat man es in ein höltzen bratt geschnitten, einen brieft" am hinderen theil angenaglet, vnd das bratt an den Baum geschlagen. Wann dann die anderen Schiff ankommen Wnnderseind, haben sie an dem Baum bericht gefunden '). Welches die menta. Schwartzen nicht verhinderen dörfften. Jch hab 3. vnderschiedliche Raisen dahin gethan, aber es hat allezeit Volck gekostet, wie jetzund auch beschehen. Alsz wir aber vns gantzlich gerüstet hatten an einem morgen fort zu raisen: muszten wir doch warten, bisz der gute Wind kompt. Dann daselbst der Wind alle morgen ausz dem Land kompt: nach mittag aber ausz dem See. Damalen hatten wir ein Jachtschiff gesehen zu vns kommen, vermeinten es were ein Spanische Barcka. Seind derhalben mit vnserem Bote (oder kleinen SchifHin) vnd etlichem Volck l) Van dergelijke brievenposterij maken de oude journalen herhaaldelijk melding. Het museum te Kaapstad bezit ook steenen waaronder brieven gedeponeerd werden. <3*) hinzu gefahren. Bald aber merckten wir, dasz es ein Holandische Jacht gewesen. Welches durch Sturmwind dahin getriben worden, vnd deszwegen grossen hunger vnd durst gelitten. Haben dasselbig, so viel vns möglich gewesen, mit etlicher notturfft versorget. Desselbigen tags haben wir ein Spanische Barcka oder Schift gesehen ankommen. Haben deszwegen vns fertig gemacht. Dann kein frieden ist z wischen Spanien vnd Holand. Vnd seind also auff sie zu- [46] gefahren, besonders weil vnser Volck gar gern hette Spanischen Wein getruncken. Welches aber die Spanischen vns abgeschlagen. Dargegen wolten wir mit gewalt doran setzen. Die Spanier aber haben sich hart gewehret, also dasz vnser Volck gesagt, sie hetten es den Portugesischen Spaniern nicht getrawet, dasz sie sich also wehren dörfften. Die Schiff seind zu beyden seiten also zerschossen worden, dasz man mehr mit stopffen, dan mit dem Wind zu schaffen bekommen. Also ist man mit schaden voneinander gescheiden. Vnd seind wir mit dem Jacht, welches wir angetroffen, vnd vnsert halben in grosser gefahr gestanden, widerumb fort gesaglet, vnd endtlich Jnsul Prin- kommen auff die Jnsul Principe. Welche Jnsul die Holander vor etcipe' lich Jahren jnngehabt, wie auch S. Thomas Jnsul Dieselbigen haben jetz die Portugeser widerumb bekommen. Daselbsten haben wir widerumb die locher in vnserem Schiff nach gelegenheit vermacht. Dann wir allda nicht lang haben bleiben können. Dise Jnsul Principe ist gelegen ein grad bey Norden, ein zierliches vnd gantz fruchtbares Land von allerley Ge wachsen gegen Auffgang der Sonnen: aber gegen Nidergang der Sonnen trefflich hoch von Felsen, gleich den hohen Thttrnen. Wir haben vns aber allda nicht lang auffgehalten, sondern seind widerumb zu sagel gangen nach Suden, das ist, gegen mittag nach Angola, vnd S. Thomas, welche Insul stracks under der Aequinoctiallinien ligt. Darneben zwo kleine r47i Jnsul ligen, Rola, vnd Annabo, 12. meil von Rola a). Jn Annabo aber wohnet kein Volck. Dieselbigen Jnsulen seind gantz fruchtbar von allerley Obs, sehr guter Baumwollen, ausz welcher sie kleidlin machen, Panne 3) de S. Thomas genandt bey den Spaniern. Sonderlich wachset da viel Zucker, welchen sie Mascovado4) nennen, weil er etwas schwartz ist. 1) Zie A p. LX vlg. — Later (1641) is bet nog eens veroverd door Jol, genaamd Houtebeen, zie mijne Inleiding. 2) I. das Rolas (Tortelduiven eiland) aan de zuidpunt van S. Thomé, en het veel zuidelijker gelegen eiland Annobóm. 3) Port. pano en panno, Ned. paan en paantje,Fr. pagne: inlandsch kleed. 4) Assucar mascabado = ruwe suiker. (37) Die Jnsul S. Thomas ist gantz rund im Circk bey 5. meilen breit. s. Thomas. Allda ligt ein Statt vnd Castell S. Thomas gen andt. Sonst ist zu wissen, dasz dise Jnsulen vor 20. oder mehr Jahren ') von den Staden geplündert worden. Aber sie haben dieselbigen nicht lang behalten: sondern wegen grosser ungesundheit, weil sie des Lands nicht, wie die Portugeser, gewohnet, verlassen müssen. Gleichwol haben sie allen raub, alsz Glocken, Geschütz, dessen sie zimlich viel gehabt, vnd Zucker mit hinweg genommen. Das vbrige, so sie nicht mit nemen können, haben sie verbrennet. Jetzund aber ist dise Jnsul von den Portugeseren widerumb also restituiert vnd gebessert, dasz sie darausz den Holanderen viel trotz entbieten. Wiewol jhnen solcher trotz auff ein zeit vbel abgangen. Dann das Schiff, so bey vns in Ollibatta gewesen, vnd mit vns gestritten, ist hernach von einem Holander in grond geschossen Worden, darinn vber 20. Mannen jnnerhalb zwoen stunden vmbkom[48] men. Wir aber hartens nicht zu gelachen: dann, wie man im Sprichwortsagt, wo man zimmeret, da fallen span herab, also ist es vns auch ergangen. Dann wir auch, wie gemeldet, Volck verlohren, vnd etliches verwundet worden. Dar neben aber froh gewesen, dasz wir von jhnen frey worden. Da wir aber vermeint in Angola widerumb anzusaglen, seind wir verhindert worden von dem strengen strohm vnd Wind, so ausz Congo kompt. Dann daselbsten der Wind 9. monat ausz Suden wahet, vnd 3. monat ausz Norden. Haben also 6. Wochen lang versucht auffzufahren,haben aber vnverrichter sachen vmbkehren müssen. Seind also nach Capo Monte 2) auff 900. meil gefahren gegen West oder Capo Nidergang der Sonnen, wie dann allezeit vnser brauch gewesen. Da montewir ohne einige widrige fortun ankommen, vnd mit etlichen sachen an das Land gefahren seind, den handel bey demselbigen Volck zu suchen.Sie haben aber keine anderen Wahren, als Helffenbein,Reysz, vnd ein wenig Gold. Gehen bekleidet mit baumwollenen Rocken bisz an die knie: die armel seind einer ellen weit, welche sie hindersich auff die achseln streichen, wann sie etwas zu handlen haben. Sie tragen auch weite baumwollene höszlin bisz an die knie: aber keinen hüt, auszgenommen etwan einer der fürnehmsten. Für jhre Wahren begeren sie gut roth Thuch, möschine 3) Kessel, welche sie 1) In 1599, zie A p. LXVI. 3) Cabo Monte (Cape Mount) aan de Greinkust (Liberia). 3) Messing, zie hiervoren p. 33. (38) Teuffelsdienst. Erschrockenlichestimm des Satans. Fürwitz schadlich. Crycry ist der böse Geist zum Saltzmachen brauchen I), Corallen von glasz, schlechte Messer. Das gehandlete Thuch schneiden sie zu riemen, welche die Weiber U9] vmb die waiche, etliche vmb die kopff binden. Seind gar schamhafftige Leuth beedes Weib vnd Mann. Aber sie batten den bösen Geist an, vnd opfferen jhme so offt, alsz er es begert. Reden auch mit jhme persönlich, wie ichs dann selber gehöret hab. Dann wir daselbsten etliche Wochen verblieben. Bin auch an das Land gegangen, jhre gelegenheiten zu besehen. Des andern tags sagte mir vnser Comes, der ein Seelander war: dasz er die erschrockenliche stimm dess bösen Geists gehöret habe, welcher an die Eynwohner begeret, dasz sie jhme opfferen solten. Da ich meinen Comes fragte, wó sie das thaten ? sagte er: im Wald; aber es dörffe niemands dahin kommen, dann der Konig, Thaba Flamore genandt, vnd seine Rahte. Also hab ich nun selbiges tags etliche mal ein gar grausame stimm gehöret, vnd gesehen, wie Weib vnd Kind, auch alle die, so nicht darzu gehören, vor grosser forcht vnd schracken des bösen Geists, in jhre Hauser geflohen seind. Nach disem hab ich gesehen allerley Speisz hinausz tragen, alsz Reysz, allerley Fleisch, wild vnd zamm, auch guten Tranck. Nun hat mich auch das wunder gebissen, vnd die fürwitz gejucket, dasz ich gern gewuszt hette, wohin solche speisen getragen werden. Welches mir einer von vnserem Volck angezeigt. Seind deszwegen miteinanderen hingezogen etwan ein Muszketen schutz. Da dann ein solch jamerlich geschrey gewesen bey den Eynwohnern, welche vns gesehen hatten, vnd zu vns gesagt: wann wir weiters gehen werden, [s°] so werden wir vom Crycry a) oder Schwangy getödet werden. Dessen aber vngeachtet, alsz wir fortzugehen vnderstanden, hat der böse Geist ein solch wasen angerichtet mit den Schwartzen, die da geopffert haben, vnd dieselbigen wider vns verhetzt, dasz sie vns entgegen geloffen, vnd so bald sie zu vns kommen, mich mit meinem Gesellen mit fausten sehr ubel empfangen, in das angesicht geschlagen, vnd alles gen ommen, was wir bey vnsgehabt haben. Doch seind die faust-straich mir nicht so beschwarlich wesen, alsz das jamerliche geschrey vnd tumult des Satans zu hören, wiewol wir jhne nicht gesehen haben. Also haben wir vns gantz blutig und blaw widerumb heimgeschickt zu unserem Comes, welcher vnser gelachet, doch auch halber gewainet, dann er vns schon verschetzt, alsz weren wir von den 1) Zie A, p. 53. — Het zout werd op metalen schalen ingedampt, a) Zie noot bij p. 38. (39) Eynwohneren erwürgt worden. Dann sie schon von vns auszgeben hatten, der Crycry *) habe vns erschlagen. Dessen sich auch vnser Comes für sein person besorgt hatte, sie werden jhne mit gefahr zu gast laden, vnd alle sachen nemmen. Nach disem der König des abends widerumb zu Hof kommen von seinem Vatter oder Crycry, wie er jhn nennet: welcher jhne den Thaba oder König vberredt, er werde nach seinem tod auch vmb einander schwarmen, wie er, namlich der Crycry. Auff denselbigen Abend ist vnser Comes zu jhme gegani j gen, vnd hat geklagt, wie sein Volck mit mir gar vbel vmbgegangen seye. Wann dann solches andere erfahren solten, wurde niemands mehr dahin zu handlen kommen wollen. Darauff Thaba dise antwort gegeben: Crycry habe solches gebotten. Dann weil wir mit jhnen nichts zu schaffen haben, solte ich auch nicht kommen seyn, jhr thun zu besichtigen vnd zu verlachen. Diser König oder Thaba a) Flamore hat Frantzösisch geredt 3); aber sein Weib (von uns Teutschen 4) Maria genandt) redte gut Niderlandisch, war schwartz von leib. Dann ein anderer Comes, welcher sie ausz Camaronas 5) gebracht, vnd bey sich zu behalten begert, also von jhme die spraach erlehrnet. Jst aber hernach ausz disem anlasz desz Thaba Fraw worden: der Thaba hat vor 6. Jahren einen Krieg geführet, vnd denselbigen Comes gebatten, mit jhme zu ziehen in den Streit, so wolte er jhme 8. centner Helffenbein verehren. Welches dann der Comes gar gern gethan, dann er mit dem Thaba gar wol bekandt war. Alsz sie nun mit einander auszgezogen in den Streit, vnd der Comes vnd ein Schiffknecht vmbkommen, hat der Thaba des Comes Fraw zu sich genommen. Sie haben denselbigen tag jhrem Abgott (dem leidigen Satan) so viel opffer gebracht, alsz 20. Manner ertragen können. Jhre Behausung seind Behausung sehr artlich vnd wunderlich gemacht. Dann dieselbigen etwan beywun a 0 3. schüh erhöhet seind von der Erden mit 4. tritten hinauff zu stei- 1) Zie p. 38. a) Thaba zal wel een inlandsch woord zijn. In de memorie door De Moucheron aan Willem Lodewycksz megegeven, dd. 19 Sept. 1598, leest men: „sult uwe reyse vorderen naer de custe vmn de Maniguete .... schenckende den Tabe oft Coninck van der rieviere eenighe cleynicheyt.... Vandaer sult voortvaeren naer der riviere van Cestre.. •. j den Coninck van dier plaetse heet Tabe Framan". Zie de Jonge „Opkomst'' IM. I p. 036. 3) Wat niet vreemd is. Reeds in 1602 hadden de Franschen een vast établissement te Sestos, Paris genaamd (zie A, p. 12) en zij handelden druk aan de Greinkust (zie A, p. LV). Beteekent Tabe Framan (zie voorg. noot) wellicht Tabe Franschman ? 4) «von uns Teutschen", natuurlijk in den sin: „van ons Duitsen"; namelijk Nederlanders, nthe Dutch". ■ 5) Kamerun. (4o) gen, gantz rund vnd mit erden bestrichen, die Dacher von Palmenblatteren. Sie haben keine Beth, sondern ligen auff den hauten, des Is»] wilden Viehes, kleine blöchlin sind jhre hauptküsse. Grosse ge- Vor einem Jahr ohnegefahrlich, eh wir dahin kommen, ist allda ein Holandisch Jachtschiff zu grund gegangen. Das Volck hat sich meisten theils auff das Land begeben. Die anderen verhofften sich zu saivïeren mit einem Boot. Seind aber alle zu grund gegangen, dann sie ein fewr von weitem betrogen hat, welchem sie zugefahren. So bald sie aber auffs Land gestossen, haben sie kein fewr mehr gesehen. Welche aber sich auff das Land begeben hatten, seind in grosser gefahr gestanden. Dann der böse Geist jhnen mehr laids gethan, alsz die Eynwohner. Es hat sich jhrer vast niemand annemmen wollen, alsz diser Thaba, welcher sie wider die anderen beschirmt hat: aber er hat nicht verheissen wollen, sie für dem Schwangy *) zu beschirmen. Dann sie sich selber in den Walden speisen müssen, in welchen allerley wild Obs wachset. Der König hat jhnen etwan ein hand voll Reysz gegeben, damit sie nicht hungers sturben. Vnd alsz sie in den Walden jhrer nahrung Grosser nachgezogen, hat der böse Geist einen solchen grausamen tumult erwecket, wie ich selber gehöret, dasz jhro viel, welche sonst vor hunger sehr schwach waren, erst vor schracken gestorben. Dann nicht auszzusprechen ist, was für ein erschrockenliche stimm daselbsten gehöret wirdt, dasz einem die haar vbersich steigen mochten. Diser jhr Crycry vnd Abgott zwinget sie, dasz sie offtermals jhre [53! Wohnungen verlassen a), vnd anderstwohin ziehen müssen, etwan in vnbewohnte Wakl, da sie jhnen newe wohnungen auffrichten. Vnd so bald er das Volck will fort haben, so verdarben alle Gewachs im Feld, auch der Reysz, ausz welchem sie pflegen Brodt zu machen. Dann sie den Reysz mit Wasser sieden, bisz er dick vnd t rocken wirdt. Was jhr spraach belanget, weisz ich nicht viel darvon zu melden, dann ich nur 14. tag daselbsten verblieben.Doch hab ich gespeuret, dasz sich jhr spraach auff 20. oder 30. meil schon anderet 3), wie bey vns Teutschen 4) auch beschicht. Wann sie aber mit vns handlen, ge- 1) Schwangy = grigri, zie p. 50. 3) Dat de grigris geraadpleegd worden wanneer men ran woonplaats wil gaan veranderen is mij, in de binnenlanden, ook wel gebleken. Dat fetischwaarschuwingen aanleiding kunnen geven tot verplaatsing is zeer waarschijnlijk. 3) De Greinkust (Liberia) is werkelijk een soort staalkaart van allerlei talen, maar er zijn vermoedelijk veel aanverwante dialecten die men toch maar als verschillende talen beschouwt. Het zou anders haast niet mogelijk zijn dat mijn tolk (1908) zich in elf talen vloeiend kon uitdrukken. 4) In den zin van „Nederlanders" (Dutch). Zie noot 4, vorige pag. (41) hets allein mit deuten zu. Es seind wol etliche, welche 2. oder 3. wort Spanisch reden. Sie haben bey jhnen ein gut Recht. Dann wann einer etwas stillt, Recht to so gehen sie zum Schwangy, vnd fragen jhn, wer der Dieb sey, welcher Monte. es jhnen auch anzeigt. Alszbald schlagen sie den Dieben zu tod. Dahero dann selten ein Dieb im Land gefunden wirdt. Doch machen sie es wie die Juden, welche das verbott des Diebstals vnder jhnen halten, aber jhnen selbs erlauben, vns Christen zu berauben vnd zu betriegen. Also thund jhme auch dise wilden Leuth, welche vns zu berauben für nichts achten Nachdem wir nun vnseren handel mit jhnen verrichtet, haben wir De Rio de vnser Raisz auff de Rio de Sesto a), vnd Palma 3), wie auch gehn Gruvo 4) fürgenommen. Seind sehr lustig anzusehen, ligen ohngefahr 30. meil von einander, vnd hat jedes sein eigne spraach. Jn welchen Orten nichts anders dann Pfeffer (Malagetta genandt) vnd Reysz wachset. Es kompt zwar allda niemand auff das Land, dann sie jhre Wahren, alsz Pfeffer vnd Reysz, in die Schiff bringen, für welche sie nichts anders dann eysene stab begeren, vnd glasene Corallen. Alsz wir nun daselbsten vnseren Ancker fallen lassen, seind alszbald die von Sesto vnd beyligenden Flacken mit viel Malagetta kommen, vnd haben mit vns begert zu handlen. Wie sie dann auch mit Handel to vns auff dise weisz gehandlet: wir haben jhnen einen grossen Züber s) dargestellet, welchen sie zweymal mit Pfeffer gefüllet, vnd bey 280. pfund gewogen. Dargegen wir jhnen einen stab Eysen gegeben. Für den Reysz begerten sie nichts anders, dann glasene Corallen jhren Weiberen zu kramen, weil der Reysz der Weiberen Wahr ist: der Malagetta aber der Mannen. Ausz dem Eysen machen sie Armring, allerley Waaffen, alsz Pfeyl, Hasagay, Messer, vnd andere sachen. Haben wir also in 4. tagen dz Schiff mit Pfeffer vnd Reysz vast gefüllet, vber die 100. last schwar. Den Reysz haben wir sehr wolfeyl bekommen, dasz 1. pfund nicht woifeiier höher dann auf einen rappenpfenning 6) warth kommen, weil wir eysi' 1) Tenzij men goed geïntroduceerd is en de bescherming van het stamhoofd geniet. Zie A, p. tio, voetnoot a. 3) Rio Sestos, de voornaamste peperhaven. Zie A, p. 11. 3) Vermoedelijk een rivier beO. Rio Sestos, b.v. de Sangwin, waarbij op de kaart van Teixeira (zie A, Bijlage IV) staat aangeteekend „palmar", d.i. palmbosch. 4) Verm. Gribo of Grebo, d.i. naam van een volksstam aan de kust. — Sir Harry Johnston, Liberia Vol. I, p. 85, merkt op: „this corruption „Gruvo" of a tribal name may be the origin of „Kruboy." — Zie echter ook: A, p. 3, noot 6. 5) Duitsch: tob, kuip; dus in scheepsnederlandsch: een balie (fr. baille). 6) Klein Zwitsersch koperstuk (buiten omloop); tien Rappenpfennig maken een Batzen (42) jhnen auff jhr begeren schlechte glasene Corallen gegeben, welche in Holand gar wolfeyl seind. Hierauff seind wir fortgesaglet, vnd widerumb auff Genea gefahren fssj zu vnserem Commendatorn. Haben aber zu vor versuchen müssen, was die Spanische Galleen können. Dann alsz wir mit vnserem Schiff bey dem Castell de Mina ankommen, vnd die 2. Portugalesische Galeen vns ersehen, haben sie vns alszbald angefallen. Vnd dieweil es gemeinlich auff den mittag still ist, also dasz gar kein Wind wahet, haben wir nicht weiters kommen können. Seind also von jhnen mit gestreit mit walt angefallen worden, dasz wir vns nach vnserem besten vermogen Spaniern. . _ , ,„ ö mit Lrottes hülff gewehret vnd erwehret haben. Welcher streit 2. stund gewahret. Endtlich ist ein guter Wind kommen, welcher vnser Schiff nach der Festung Nassaw geführet. Damalen wir Festung noch 3. meil wegs darvon gewesen. Ausz welcher Festung sie alles gehöret vnd gesehen was sich mit vns zugetragen. Jst derhalben also bald ein Schiff mit etlichen Soldaten vns zu hülff kommen : spanische welches vns einen frischen muth gemachet. Wie bald nun die auff werden ge- c> , schiagen. den Galeen den öuccursz oder entsatz gesehen, haben sie die flucht geben wollen: seind aber machtig zerschossen worden, vnd haben bey 80. Mann verlohren. Also seind wir nun mit Gottes hülff abermals darvon kommen. Da wir nun des anderen tags für die Festung Nassaw vnd More kamen, haben wir Gott gedanckt wegen bewiesener gnad vnd hülff. Daselbsten haben wir die todten, so wir im streit bekommen, vergraben, namlich eilff Mann. Vnd alsz vnsere vbrigen krancken vnd verwundten widerumb geheilet waren, haben wir vns GiückHche fertiggemachtauffHolandzumitvnserem wolgeladenenSchiff. Dann ankunfft in... 0 Holland, wir neimgebracht haben Malagetta oder Pfeffer 100 last, welches 4. tausend centner machet: item Helffenbein, vnd 1000. pfund Gold »). Vnd seind also alle Wahren in vnserem Schiff, auff 10. tonnen Gold geschetzt worden. Dise Raisz hat gewahret 26. Monat. ENDE DER ANDEREN RAISZ. («ie p. 8) uit. De naam is waarschijnlijk afkomstig van een stuk dat, reeds in de 15* eeuw, in de Breisgau dienst deed, waarop een „ravenkop" was gestempeld. 1) Kasteel Nassau, te Mouree, lag 18 K.M.'van S. Jorge da Mina; dat is even ver als van Scheveningen (haven) tot Katwijk (sluizen). Daartusschen in lag, in later tijd, nog het Engel sche Cape Coast Castle, op 7 K.M. van Mouree en 11 van S. Jorge! 3) Waarde alleen aan goud een half millioen guldens. DIE DRITTE RAISZ, NAHER GENEA, AUFF DIE FESTUNG NASSAW, ZU MORE IN GENEA DES KÖNIGREICHS SABOU. Anno 1617. im Herbstmonat hab ich mich auff ein gefahrliche Raisz begeben nach Genea, auff die Festung Nassaw »). Dann es ein sehr vngesund Ort ist, vnd niemand gern dahin zeucht. Deszwegen man eine gute besoldung dahin bekompt. Ob gleichwol aber die gesundheit und das leben mit keiner besoldung zu kauffen: jedoch hab ich mich zu Amsterdam auff des Printzen Hof2) verfügt, vnd daselbsten nur von weitem horchen wollen, wie die sachen beschaffen. Alszbald aber haben mich etliche bekandte angesprochen, vnd ge f ragt, ob ich den Herren Staden auff der Festung Nassaw zu dienen begere ? Jch antwortete, ja. Darauff ward ich zur Admiralitet gefordert. Dann es gebrauchig, dasz kein Balbierer oder Feldscharer ohnexaminiert angenommen wirdt. Bin also von zween Doctorn vnd zween Chirurgen meiner kunst halben examiniert vnd er[58] forschet worden. Hierauff bin ich widerumb für die Raht der Admiralitet gefordert, mit meinem Jungen 3) angenommen, vnd vnder dem General Calancio 4) von Harlem gemustert worden, vnd auff General Idem Schiff von Orlög, genandt Gellerland, mit 125. Soldaten s) nach r?"z. der Festung Nassaw gefahren. Wir hatten zwar auff disem Schiff nichts anders gehabt, alsz Munition, und Proviant. Dann alle Jahr nur ein Schiff mit Proviant in Genea fahret auff die Festung mit frischem Volck, weil das Volck daselbst hefftig stirbt, vnd sonst vmbkompt, dasz offtermals von ico. kaum io. wider vmb heimkommen 6). Wir hatten aber auch noch ein grosz Schiff geladen mit Stein vnd Kalch 1) Tot op de stichting der W. I. C. behoorde het Kasteel Nassau te Mouree aan den Staat; B. trad nu in /««Adienst; hy moest dus bij eene Admiraliteit aanmonsteren. 3) Het „Prinsenhof', thans raadhuis, destijds zetel van de Admiraliteit. Verg. noot, p. 91. 3) De „assistent", met de „ziekentrooster", die een soort hulpdominé was. 4) Jacob Adriaenssen Clantius, die het fort Nassau te Mouree in 1612 had gesticht. Zie de Instructie voor die stichting dd. 10 Deo. 1611, by De Jonge, „Oorsprong" p. 40 vlg. 5) Zie p. 6a, aant. 4. 6) Het „Kerkhof der Blanken", zie A, p. 86, voetnoot a. (44) zum Baw Darauff wir nach Tessei gesaglet. Doch hat man das Schiff nicht voll laden können, bisz wir gehn Tessei kommen. Das Schiff aber mit Geschütz vnd Volck ist hernach gefolget. Das einte Schiff ward genennt der weisse Löw, das andere aber der Samson. Seind also mit gutem Wind ausz Holand gefahren bisz an die ende des Königreichs Engelland. Daselbsten haben wir einen anderen Wind bekommen mit einem Sturmwind, also dasz wir jnnerhalb 8. tagen auff die hoch te von Capo Verde kommen, vnd auff 180. meil gegen West, mit solcher grausamen ungestümme, dasz wir 28000. Grosse vn- gebacken stein haben müssen in das Meer werffen. Vnd hat sich doch vndgefahr. das harte Watter nicht gelegt, sondern je langer je mehr gewütet: jnnmassen 2. Schiff von vns kommen vnd weggestossen worden. Vnser Schiff aber ist 4. tag vnd nacht ohne einigen sagel durch Gottes L59] gnad fortgetrieben worden. Hat aber endtlich also starck angefangen zu rinnen, dasz alles Volck, die Soldaten vnd Bootsgesellen, tag vnd nacht ohne vnderlasz haben müssen wasser schöpffen, vnd vns keines anderen, danndesz tods alle augenblickzu versehen hatten. Welche gefahr desto grösser war, dasz das Schiff mit barren 3) oder wallen bisz an die Mannswaiche gefüllet worden. Also nichts anders, dann der undergang vor augen gewesen. Damalen der Schiff-Patron, bey 80. Jahren alt, bezeuget, dasz er niemals solch schwar Watter gesehen, alsz aber dises war. Jch, für mein person, kan nicht genugsam beschreiben noch auszsprechen die grosse angst vnd noth, so im Noth ïeh- Schiff war. Dann vnser vber die 200. Mann gewesen. Hatten damalen ret betten. j nr . ■ , .. . als vns das Wasser ins maul gieng, gelehrnet batten, vnd vnser hoff3 Cor. 1. nung auff Gott allein setzen, der auch die Todten lebendig machet. Dann wann es solte gefahlet haben, ware kein einiger nicht darvon kommen. Aber Gott der allmachtige ist mit seiner hülffam nachsten Götthilfft gewesen, da die noth am grösten war. Dann den 7. tag ist es gantz am liebsten ... , « , , „ , ° ° wann still vnd geschlacht auff dem Wasser worden. Deszhalben wir alle Hche hülff ""t einanderen auff vnsere knie nidergefallen, vnd Gott gedancket haauszist. ben> dasz er vns ausz so grosser gefahr erlöset. Sagten auch zu einanderen, wann vns Gott in Genea auff die Festung helffen werde, wollen wir in disem alten Kriegsschiff nicht wider heimfahren. Dann lob] es bey 28. jahr alt war, vnd in der gewaltigen Meerschlacht, zwischen 1) Dus was het Kasteel Nassau, waaraan in 1612 was begonnen, in 1617 nog niet gereed. Iets verder blijkt dat er, op de reis, 28000 baksteenen overboord gezet werden. Het was dus een schip met bouwmaterialen die hard noodig waren. 3) De „baren" (golven). (45) Spania, vnd Barbaria in Jstreto de Gibraltar, Anno 1609.") beschehen, gebraucht worden. Damalen dann auch der berhümbte Admirai Jacob von Hemkirch, wie auch der Spanische Admirai Don Jan Vajardo a) auff dem platz geblieben. Vnd also kein wunder, dasz es vns schier mit disem Schiff gefahlet hette. Dann es im selbigen Streit machtig gerambariert vnd zerstossen worden. Drey tag hernach ist ein feiner guter Wind kommen ausz Osten mit einem dicken Nabel. Vnd hat das Volck gesagt, die schwartzen Teuffel haben die stem gemahlen vnd zerschlagen, vns noch mehr verdriesz anzuthun. Dann vnser Schiff, vnd alles, was darinnen war, so roth worden, als wann es mit ziegelstein were angestrichen worden 3). Endtlich seind wir nach grosser gefahr vnd angst in die Jnsul Jnsul SareU; Sarelliones 4) kommen, daselbsten wir vnser Volck etncne tag mtt allerley Obs widerumb erquickt haben. Dann im selbigen Land allerley wild Obs wachset. Die Lemonenbaum stehen so dick in einander, alsz in vnseren Landen die Eychbaum: werden in grosser menge, wie die Eychlen auffgelesen. Es hat daselbsten ein gut Volck, seind danckbar, wann man jhnen auch das geringste verehret. Doch ist jhnen nicht durchausz zu trawen. Dann sie offtermalen von den rauberischen Frantzosen vnder aen schein des handels vberfallen vnd beschadiget werden. Dise Leuth halten sich wie die Moren, welche nur 600. meil von einandern gelegen seind. Sie haben aber auch, wie jhre benachbarten, allerley teufflische Abgötter, denen sie dienen. Sie werden alle beschnitten wie die Turcken. Aber die Türekische oder Mahometische Religion halten sie nicht. Seind vast bekleidet, wie die Moren mit kurtzen Rocken bisz an die knie, so von baumwollen gemacht seind. Dises Land ligt auff 8'/» grad bey Norden. Jhre Hauser vnd wohnungen seind wie in der Jnsul Capomonte 5). Dann sie an einander grentzen. Sie haben anders nichts zu handlen, alsz Elephanten-bein s) Moet zijn 1607. B. maakt dezelfde fout op p. 110. a) Don Luis de Fajardo streed in 1606 tegen Reinier Claeszen. Opperbevelhebber bij Gibraltar (1607) was Don Juan d* Alvares d'Avila; B. maakt deze fout ook weer op p. 110. 3) In de streken waar het schip zich bevond, komt zoogenaamde „Roode mist" voor, een gevolg van overwaaiend fijn stof uit het binnenland. Dit was het waargenomen verschijnsel. 4) Het woord Insul is misplaatst, beter: de baai en reede van Serra Leoa. 5) D. i. by Cabo Monte (Liberia). (46) vnd zahn. Dann es daselbsten sehr viel Elephanten hat, welche offtermals bisz in jhre wohnungen kommen '). Nach dem nun vnser Volck erfrischet worden, haben wir die Ancker widerumb auffgezogen, vnd vnseren weg nach der Festung genommen. Seind also Ost-warts eingesaglet, bisz wir endtlich die Festung ersehen. Dafür wir Gott gedanckt haben, dasz er vns so weit gebracht, vnd erhalten. Alsz wir bey Capo Curso a) ankommen waren, seind vns alszbald etliche Soldaten ausz der Festung entgegen kommen, welche vns mit freuden empfangen. Dann sie alle vermeint, wir seyen zu grund gegangen. Dann die zwey anderen Schiff, (wie droben vermeldet) so bey vns im Sturm gewesen, vnd 4. Wochen vor vns ankommen, für die gantze warheit gesagt, wir seyen alle ertruncken. Sie hatten aber grossen hunger gelitten, dann sie jhr Proviant bald verzehrt. Seind vnverhoffie deszwegen froh gewesen, dasz wir zu jhnen mit vnsererProviantkommen seind. Alsz wir nun zu More vor der Festung ankommen, haben vns alle andere Schiff, so allda angelangt, mit Ehren-vnd Salveschützen ausz 160. grossen stucken empfangen. Da hat der General 3) das newe Kriegsvolck auff das Land geführet mit fliegenden Fahnen. Von dem alten Volck aber, so jhre zeit auszgestanden, seind etwan bey 20. im leben gewesen 4), mehrtheils kranck vnd schadhafft: seind alszbald in das Schiff gebracht worden. Denselbigen haben wir gesagt, dasz vnser Schiff gantz bawfellig: solten sich deszwegen wol bedencken, Beschwar- ob sie sich darauff wagen wollen. Sie antworteten vns:Wann ihr ewere aen machen j . hertzhafft. zeit werden auszgestanden haben wie wir, werden jhr euch vor dergleichen gefahr desz Schiffs halben nicht entsetzen. Dann es jhnen nicht arger ergehen könne, alsz auff der Festung. Wie ich dann auch hernach selbs erfahren hab. 1) De olifanten mijden de nederzettingen van menschen niet, zoolang geen al te sterke vervolging hen schuw gemaakt heeft. (Zieb.v. Anderson p.83). Zij brengen dikwijls groote schade toe aan jonge aanplantingen. 2) Cabo do Corco (van het geitenbokje), thans Cape Coast, zie A p. 84, voetnoot a. Misschien was daar, in Brun's tfld, reeds een Nederl. factory, want in 1637 werd er, volgens Valckenburgh's deductie (1659), eene factor» opgeheven. Het was zeker een belangrijke handelsplaats; De Marees noemt het de „fraeyste Merct" en geeft er daarom een teekening van (A, p. 6a). 3) Namelijk Clantius, sie p. 57. 4) De bezetting was oorspronkelijk geraamd op 50 a 60 man (zie Instructie voor Clantius bij de Jonge, „Oorsprong" p. 41). — Dat men er in 1617 wel 125 uitzond (zie hiervoren p. 57) bewijst dat er ernst bij de zaak was en dat er in de ruimte op verliezen door afsterven gerekend was. (47) Jn der Festung haben wir gefunden 40. Mann voller Wurmen *), darvon in folgendem mehr soll gemeldet werden. Da hat man das frische Volck vnder das alte getheilet, vnd die Munition, sampt dem Proviant, ausz dem Schift auff die Festung getragen mit sehr grosser [63] mühe. Dann die Festung auff einem sehr hohen Berg ligt, vnd hat man keine Ross, so darzu zu brauchen weren, sondern es musz alles durch die Menschen verrichtet werden. Daselbsten gibt es viel krancker Leuthen, von wegen der grossen Die Festung hitz desz Lands, deren die Leuth nicht gewohnet seind. Von vnseren sen^ngeLeuthen seind vns innerhalb 3. Wochen bey 20. Mann gestorben,sunda vnd bey 30, kranck worden. Es verderben sich aber auch etliche selbs mit vnordenlichem essen vnd trincken. Wir hatten bey vns einen Prediger ausz Holand, Herman Janson genandt, welcher zwar die vnseren zur bescheidenheit vnd massigkeit in essen vnd trincken vermahnet. Weil sie aber seiner nur gespottet, hat er sich widerumb venubtung in das auszgeladene Schiff naher Holand begeben. Mit welchem ich schMauch gern abgescheiden were. Es hat aber nicht seyn können. Dann ucnder ander Feldscharer, sampt seinem Jungen, gestorben, vnd also an hülff vnd raht wegen derkrancken gemanglet hat. Aber der General gab mir mit meinem Jungen ein eigen Losament eyn. Da hab ich alszbald allerley Patiënten bekommen, welche mit Wurmen in dem fleisch, vnd anderen offenen schaden geplagt waren. Neben dem, dasz ich einen guten Tisch hatte, haben die Herren der Admiralitet alle Medicamenten, welche ich gebraucht, ausz jhrem Seckei bezahlet »). Biszhar hab ich nun vermeldet, wie es vns ergangen sey, eh wir auff die Festung kommen. Jetzund will ich anzeigen, was es für ein l64] gelegenheit mit derselbigen habe. Sie ligt auff 5. grad bey Norden Gelegenheit der Aequinoctiallinien, 3. meil 3) von dem gewaltigen CastelldeMina, Nassaw.1"16 allda die Portugaleser ligen. Jst gebawen worden Anno 1612. Der anfang dises Baws geschahe vnder dem General Callancio, vnder welchem ich auch 3. jahr gedienet hab. Ligt auff einer gar lustigen höhe am Meer oberhalb dem plasz More, welches Land vnder dem König von Sabou gelegen, dessen Namen ist Henna Jafar Jafary. Dann Henna4) heiszt einen König, vnd Jafar Jafary ist sein eygener Nam. 1) Guinee worm, zie A, p. 200 vlg. s) Een nieuw bewijs dat men van hoogerhand de zaak ernstig bedoelde en het den arts niet aan steun liet ontbreken. 3) Mijlen van 6,329 K.M., dus afstand 19 K.M. In rechte lijn bedraagt de afstand 18 K.M. 4) Bij De Marees: Aene en Aené Kaché. Zie A, p. 91 en 354. (48) Die vrsach aber, dasz dise Festung gebawen worden, ist dise. Die Holander hatten den meisten Goldhandel mit den Schwartzen daselbsten. Dann die Holander allerley Wahren haben, vnd den Schwartzen mehr für jhr Gold geben, alsz die Spanier. So hatten auch die Holander offtermals grossen streit mit diser Feind- Spanischen Festung. Dann die Spanier allezeit 4. Galeen gehalten schenHo- haben auff die Holander. Vnd wann die Holander etwan ein Jachtïand ynd schiff auff dem Land haben angefangen zu bawen: haben alszbald Spanten. ° ° die Spanier, mit hülff der Schwartzen, die Jacht, wie auch den Flecken More verbrennt*), vnd das Volck erschlagen. Dann der Gubernator 2) hat den Schwartzen versprochen,somanchen Kopff von Holanderen sie jhme bringen werden, so manche halbe bande Golds sie darfür haben solten. Also haben nun die Spanischen Schwartzen angefangen den Holanderen die köpff abzuhawen, wo sie dieselbigen an- [65] Arglistig- getroffen. Haben auch der abgestorbenen, welche die' Holander an Schwart- demOrt, da jetzund die Festungstehet,begraben,nichtverschonet3). zen' Also manchen todten herfür gegraben, vnd jhnen noch bey nacht die köpff abgehawen, welche sie den Spaniern gebracht, vnd dieselbigen hiemit betrogen haben. Tyranney Die Spanier aber haben endtlich so grosse tyranney gegen den niernPa Schwartzen geübet, dasz sie dieselbigen nicht mehr dulden können. Deszhalben die Spanier jhnen entlauffen müssen. Dahero dann der König von Sabou, welcher mit den Holanderen gehandlet, von etlichen Comissen 4) erfragt: daszGraffMauritz oder die Herren Staden, wann der König das Land, da die Holander jhre Jachtschiff machen, vbergebe, alszdann, zur defension der Holan, deren, eine Festung wider der Spaniern eynfall bawen wurde. Auff solches dann der König zween seiner Dieneren in Holand zu dem Graff Mauritz vnd den Herren Staden gesandt 5), vnd jhnen das Land vnd 1) Mouree schijnt in 1610 en 1611 door de Portugeezen te zijn plat gebrand. Zie De Jonge „Oorsprong" p. 37/38. 2) De Gouverneurs van S. Jorge da Mina waren na x6ia: Duarte de Lima, na 1615 Pedro da Silva, in 1623 Emmanuel da Cunha. Zie v. Wassenaer, Dl. VI, p. 67. 3) Slaat vermoedelijk op iets dat den 6»of 7en Januari 1610 gebeurd is: „hebben de doode lichaemen opgegraven, de hoofden daervan gesneden, gevilt en met hen genomen enz.". Zie Vertoog van de Béwindhebberen der verschillende Compagnien, bij De Jonge, „Oorsprong", p. 35. 4) Kommiezen, van de schepen. 5) De Vorst van Sabou had omstreeks 1611 twee zijner onderdanen als gezanten naar Nederland doen vertrekken. Zij heetten Carvalho en Marinho en hadden in opdracht protectie te verzoeken. Zie: Deductie van Valckenburgh, bij De Jonge, „Oorsprong" p. 63.— Te gelijker tijd richtten de belanghebbende handelaren zich collectief tot de regeering, met (49) platz More zu einer Festung vbergeben hat. Dieselbigen Abgesandten kamen bald widerumb mit zweyen Kriegsschiffen vnd zweyen Jacht beglaitet. Seind auff den i. Martij 1612. mit 500. Mann1) aakommen, vnd haben im anfang ein Spanische Galeen erobert. Darauff die Festung angefangen bawen. Da dann Herr General Jacob Adrianson Callancius die erste schaufel in die hand genommen, vnd '66] eine kleine schantz auffzuwerffen angefangen. Welche hernach, mit hülff der Schwartzen, so von den Spaniern vertri ben waren, zu einer gewaltigen Festung worden, vnd genennt Fort Nassaw: dieweil der ttS" König von Sabou disen platz dem Graffen Mauritz von Nassaw geschencket. Sie hat 3. Bollwerck, vnd einen halben Mond, und ist jetzund mit lustigen steinenen Hauseren gezieret: also dasz ge wal tige defension darausz beschehen kan. Zwar sie bat keine Mauren vonaus- Wie die. Wahl bey sen herumb: aber gar tieffe graben: hohevnd dicke Wahl. Allda der Festung wachset viel reiszholtz, welches in die Wahl a) gebraucht wirdt, dann ^acheT B^ es gar f est mach et. worden. Man hat auch daselbsten kein frisch Wasser. Aber wir haben in einem steinenen Gewölb, welches bey 400. füder 3) wassers haltet, gut ragenwasser ein gantz jahr lang frisch behalten können. Sonsten ist kein wasser anzutreffen auff 2. stund. Welches jetzund sehr gefahrlich ist zu holen. Jn diser Festung 4), wie auch zu Accara, hab ich Leuth gesehen, verzoek dat zij een fort zon laten boawen. Zie Vertoog van Bewindhebberen bij De Jonge, „Oorsprong" p. 51 vlg. Br werd blijkbaar spoedig aan voldaan. 1) De vloot waarmede Clantius destijds uitzeilde bestond uit een schip van oorlog bemand met 80 en drie fregatten elk bemand met 30 koppen, totaal 140 (zie de Jonge, „Oorsprong" p. 15). Er kunnen echter allicht koopvaardijschepen geweest zijn, welker bemanningen bij het leggen van de grondslagen de behulpzame hand leenden. — Nadere bijzonderheden omtrent de stichting van het fort zijn niet bekend (zie De Jonge, „Oorsprong" p. 15). Het Rijks Archief bedt een fraaie teekening van het Fort, uit bet jaar 1629, door Haas Propheet (tentoonstellingszaal); verder van 1640,1786,1790. Zie ook illustraties bij Dapper, Bosman e.a. 3) Versta in de „wallen". 3) Algemeene benaming van een inhoudsmaat voor natte waren; naar plaatselijk gebruik wat grooter of wat kleiner dan een ton ad 1000 Liters. (Ned. „voeder"). De bezetting was dus vrij ruim van water voorzien, zelfs indien de 400.000 L. een heel jaar moesten strekken. Per 6b koppen bezetting, komt men dan op een rantsoen van 16 L. per man en per dag dat is 3 maal meer dan het wettig rantsoen op een Ned. zeilschip (4% L.|, tweemaal meer dan het wettig rantsoen op een Ned. oorlogsschip (7 L.), en evenveel als het „groot rantsoen" by de Fransche Marine. Men kan dus zeggen dat er water aanwezig was voor: drinken, koken, plunjes wasschen, schoonmaken van eetgerei, en zelfs opvrij ruime schaal voor lichaam wasschen. 4) De voorstelling in de navolgende alinea's vervat, is geheel bezijden de waarheiden ~ heeft veel kwaad gedaan aan de eerlijke historische voorstelling. Zié daarover A p. XXX VI vlg. en p. 309 voetnoot. 4 m Mte Leuth. welche 130. jahr alt worden. Die haben mir gesagt: dasz die Mina schon vor etlichen jahren von den Frantzosen, so dahin gehandlet, seye angefangen worden. Vnd dieweil alle jahr 3. Monat lang ein solch Ragen-watter mit hartem Wind (welchen wir Travadaheissen) entstehet, jnmassen viel Wahren zu schanden werden, haben sie an die Eynwohner begert, dasz sie móchten ein Magasin oder Packhausz bawen. Welches jnen auch die Schwartzen, so mit jhnen wol zu frieden seind, gern verwil- [67] liget haben. Haben also ein zimlich grosz Packhausz gemacht, vnd die Wahren auff das Land gebracht. Also einen guten handel bekommen, besonders weil damalen die Eynwohner des Lands das Gold nit gewagen, sondern nur beym augenmasz verhandiet. Verbunst. Da nun den Portugalesern kundt gethan worden, dasz die Frantzosen guten handel bey den Schwartzen bekommen, haben sie dieselbigen ohnversehens vberfallen, vnd das Packhausz eyngenommen, den Eynwohneren die Wahren geschenckt, vnd fürgeben, sie wollen besser mit jhnen handlen, dann die Frantzosen. Welches die Faische armen Leuth zu bald geglaubt, die dann auch andere, so hernach verheis- ° ° » sung. kommen, geholffen zu tod schlahen. Haben also endtliches ausz disem Kauffhausz eine Capellr) gemacht, welches jetz gar fest ist, aber zu jhrem grossen schaden dienet. Dann wie die Trojaner das grosse Ross in jhr Statt zu jhrem undergang geschleifft, darinn viel gewapneter Kriegsleuth waren: also haben zwar mit grossen fleisz die Schwartzen dises Gastel gebawen: aber so bald sie ist auszgebawen worden, haben die Spanier dem König von Fouttou a), welcher jetz Henna Qua heisset, den Zoll vnd den Fischzoll 3) genommen: und was sie zuvor den Eynwohneren in Wahren geschencket, das haben sie jhnen mit dem besten Gold, welches sie Sicka 4) Fouttou heissen, zahlen müssen: dann es bey Fouttou gefunden wirdt, vnd so rem alsz sand ist. Die kleinen gespaltenen stücklin Gold heissen sie Ga- [°8] gara 5). Werden so artlich gemacht, dasz keins schwarer ist alsz das ander, halten 2. gran. Das beste Gold wigt man mit stroma oder 1) Lees: ein Kastell. a) Feta of Fata, het landschap beO. S. Jorge da Mina tot halverwege Cabo Corco en Mouree. 3) De tol vao den vijfden visch; een belasting van inlandschen oorsprong, later door de Portugeezen en Nederlanders geheven. Zie Deductie van Valckenburgh, bij De Jonge, „Oorsprong" p. 51 vlg. en A, p. 58. 4) Fantijnsch chica « goud. Zie Woordenlijst bij De Marees. 5) De „kakaraatjes", zie A, p. 65 voetnoot a. (Si) bonen *) ausz, welche blutroth seind. Jst so viel alsz ein Thaler. Hernach aber, alszbald es den Schwartzen an Gold gemanglet, haben die Spanier es mit gewalt gefordert. Derowegen die Schwartzen hinweg geloffen. Vnd seind die KaufHeuth nicht mehr kommen zu handlen. Welches die Spanier hette mogen taub machen, dann sie gar goldgierig waren. Also haben die Portugaleser nicht lang bleiben kön- Vntrew nen, sondern in Portugal nach etlichen Schiffen vnd Volck geschickt, nen'efgenen welche die armen Swartzen bezwungen, das Gold zu suchen. Welches rendoch nicht lang gewahret. Dann die Eynwohner also verbittert worden, dasz sie sich eh lassen zu tod schlagen, alsz das Gold zu suchen. Endtlich aber vermeinten die Spanier mit gewalt in das Land zu ziehen, vnd den König zu suchen. Aber er, sampt dem Volck, ist jhnen Wunderehtrunnen. Da haben sie den Spaniern angefangen den Weg zu ver- der xyranhawen mit grossen baumen. Dann dasselbige Land ist zimlich mitneyholtz besetzet. Alsz nun die Portugaleser wolten den Weg raumen: haben sich die Schwartzen gewendet durch einen anderen weg, vnd haben den Weg zugemacht wie auff der anderen seiten: also dasz die Spanier weder hindersich, noch fürsich kommen können. Vnd da die Spanier vermeinten darvon zu kommen, haben die Schwartzen noch mehr den Weg verhawen. Da fieng es den Portugaleseren am wasser zu manglen, jnmassen sie grossen durstgelitten. Darzu dann auch ein grosse hitz kommen von den abgehawenen baumen, welche die Schwartzen angezündet. Dann dasselbige holtz, wann es drey tag gelegen, also dürr wirdt, dasz es leichtlich angehet. Haben also die Schwartzen in die Spanier grossen schracken gejagt, dasz sie weder ausz noch eyn gewuszt. V nd also jhrer bey 900. Spaniern jamerlich vmbkommen. Kondte auch keiner von jhnen heimkommen, der die traurige zeitung mitbrachte 2). Also hat sie Gott von der tyranney der Spaniern erlediget, dasz sie nicht mehr die Schwartzen anzugreiffen gelustet. Die vbrigen, so in der Festung geblieben, hetten auch gleicher gestalt verdarben müssen, wann nicht ein Spanisch Schiff kommen were, das sie entsetzet. 1) Zie A, p. 280. a) Of hier een historisch feit vermeld is, kan ik niet nagaan. Zeker is het dat men met voorlaadgeweren niet door de wildernissen heen kon dringen, omdat het laden te langzaam ging. De achterlaadgeweren ontsloten het binnenland (na 1870); de repeteergeweren voltooiden de verovering van Afrika en men mag erbij zeggen van Indiè (Atjeh!). De Nederlandsche expeditie naar Commendah, door de landingsdivisie van het Metalen Kruis (1869) onder leiding van den toenmaligen Luitenant ter Zee der ie kl. P. Ten Bosch (later Staatsraad) is daarom een zoo merkwaardig werk geweest. Achterlaadgeweer had men niet. Zie Bibliographie, sub Van Braam Houckgeest en sub Van der Werff. (52) Von der Dises Land Ist ohngefahrlich 70. meil lang am Meer, streckt sich ° US * gegen Auffgang, vnd wol 300. meil ins Land hinein gegen Arabia, vnd grosz vnd klein Akanye1). Ligt 5. grad bey Nord der Aequinoc tial-linien. Jst ein bergechtiges Land, doch nicht gar zu hoch: ein zimliches gutes Land: bringet wenig frucht. Jst am Meer gebawen: dann die Leuth mehrtheils Fischer seind. Die Goldhandler wohnen 9. oder 10. meil im Land, alsz namlich zu Sabou, Fontein2), vndanderstwa. Daselbsten alsz an einem lustigen Ort die Könige jhre woh» nung haben, vnd allerley bey vns vnbekandte Gewachs gefunden werden. Wunder- Was den Ackerbaw betrifft, haben sie sehr grossen vortheil. Dann f70\ Ackerbaw. s,e es nicht bawen dörffen, wie es in vnseren Landen beschicht; sondern sie hauwen nur die stauden ab, vnd lassensiedtirr werden. Alszdann zttnden sie dieselbigen an, dadurch das gantze Land gesaubert wirdt. Darauff es anfanget zu ragnen Zu gewisser zeit, welche jhnen durch die erfahrung bekandt ist. Dann es bey jhnen im jahr 3. monat lang ragnet. Wann dann das Land befeuchtiget wirdt, ist solches an statt eines guten mists. Wann sie dann sayen wollen, machen sie , kleine grüblin, dareyn sie den saamen werffen vnd zudecken. Vnd so es darauff ragnet, wachset es in dreyen tagen einer spannen hoch: alszdann versetzen sie es gar artlich, wachset in 3. wochen eines Manns hoch, also dasz sie offt in 7. wochen ernd haben. Sie haben dreyerleys) frucht. Vnser Kom aber will daselbsten nicht auffgehen, wie das jhrige. Sie haben in 4. monaten 2. Ernd. Die 8. monat des Jahrs ist es bey jhnen so heisz, dasz alles vor grosser hitz verdorret, wie es bey vns im Winter vor grosser kalte gefrieret. Mühie. Sie haben keine Mühlenen, sondern die Weiber zerreiben das Korn auff den steinen, wie man bey vns das eysen auff den sternen schleyfft oder streichet. Wirdt gar rein. Wann sie es bachen wöllen, kochen sie es im wasser: (dann sie haben keine öfen:) machen einen Teig an sehr dünn mit wasser. Vnd wann er anfahet auffzugehen, so schlahen sie es in ein grün baum-blat, bindens zu, legens in einen hafen 4) mit wasser, 1 assens eynkochen bisz es trocken wirdt wie [71] brodt, hat aber kein rampff. Jst sonst gut zu essen. x) Acania was geen staat, maar het land waar men Acan sprak, of heette te spreken, zie A, p. 47 en hiervoren p. 35 noot 2. a) Infantin of Fantyn, een groot landschap, dat in hoofdzaak be Oosten Sabou lag. Het Fantijnsch (dat van het Acan stamt) was en is de „lingua franca" ter kuste. 3) De groote millie (mais), de kleine millie (kafferkoorn) en de rijst. 4) Hoogd. Hafen = pot. (53) Waan sie aber kein frucht haben, so nemmen sie Wurtzeln, darausz sie auch Brodt machen, Kancty ') genandt. Sie haben ein gattung Obs, welches sie auff kohlen legen, vnd braten, heissen es Brody. Jst sehr gut für den bauchlauff. Jhre Wohnungen vnd Statt seind nicht von Mauren oder stein- Natüriiche werck gemachet. Gleichwol hat Gott der Herr vnd die Natur sie mit RmKmaursokhen dicken geflochtenen hagen eines Manns hoch verwahret, dasz man mit keinen bogen dardurch schiessen kan. Das gewachs doran ist so zach, daszes nicht wol abzuha wen. Jst oben-ausz zu sehen wie ein kleiner Wald. Jhre Porten seind so eng, dasz" nur ein Mann hindurch gehen kan: vnd seind so starck, dasz es ein wunder ist. Solche hage gehen rings her vmb jhre wohnung, welche sie Ohou nennen. Aber im feld haben die Bauren (Sanfou genandt, das ist, Weinbauren) jre wohnungen hin vnd wider. Dise kommen etwan bey 200. oder mehr zu marckt, vnd bringen anders nichts, dann Frucht vnd Wein. Den Wein tragen sie auff dem kopff in langen Matetten 3), welches breite bratter seind, auff welchen sie 3. oder 4. grosse boten 3) oder hafen voll haben, welche 6. oder 8. masz halten. Verkauffen jhn vmb Gold. Jhre Wohnungen seind nur von stroh vnd holtzreysz gemacht. Daselbsten wachset viel Zucker-riedt,4) vnd sehr wunderlich Obs, so bey vns vnbekandt ist. Sie seind einfaltig vnd forchtsam, vnd wann sie schon vns wolten betriegen, thaten sie es doch mit ihrem schaden. Vertauschen vns ihren Wein vmb ein wenigBrandtenwein, welchen sie Araka 5) nennen, vnd achten jhrer gehabten müh nichts. Sie gehen nackend daher, bedecken sich doch ein wenig mit einem thüchlin, alsz mit einem niderkleid. Jst aber vast 12. elen lang, 6) das sie vmb sich schlagen, wie etwan an einem Crucifix gesehen wirdt. Die Weiber aber seind mehr bedeckt vnd bekleidet alsz die Mannen. 1) Van Ned. kaantje, zie A, p. 41, voetnoot 3. a) Muteta (pl. miteta). Het woord wordt in AWw-Guinea (Loango) gebruikt. Lichte gevlochten draagkorven uit da bladeren en bladstengels van den oliepalm vervaardigd. Se Peschuel-Loesche, L. E. III, p. 160. 3) Boote; mdnl. boot, boet, boete, bote (ten nauwste verwant met botte, bottel en but; verg. Eng. butt); inhoudsmaat voor westersche wijnen en ook voor sommige droge waren. Zie Wdbk der Ned. taal. 4) Was door de Portugeezen geïmporteerd. 5) Port. araca, Holl. arak. 6) Dus loopen zij niet juist naakt. De kleeding is goed beschreven door De Marees, sie Ai p. 33 t/m 4°- (54) Hut von Sie haben wunderh'che Hüt, die sie machen von geiszhaut1), welche Geissen. g.e nasz VDer ejn form spannen, vnd wann sie ertrocknet, ist es ein Hüt. wohnung Daoben hab ich ins gemein ihrer wohnungen gedacht. Was ge' stalten aber vnd worausz dieselbigen gemacht werden, kan ich nicht vnvermeldet lassen. Dann sie sehr wundetiich vnd artlich gemacht seind: Die Wande seind geflochten wie ein hurt, vnd mit erden bestrichen: das Tach ist von Palmenblatteren gemacht: haben keine Fenster, sondern wann sie lufft oder heitere haben wollen, sperren sie das Tach auff mit einem höltzlin a); dann es gar leicht ist. Jnwendig seind die Wande mitroter erden angestrichen: der Boden ist auch roth wie bolus 3). Ein jeder machet so viel Hauser, alsz er Weiber haltet. Dann ein jedes Weib jhr besonderes Hausz 4) hat, damit sie einandern nicht jrren. Der Mann machet einen Zaun darumb, vnd sein Hausz ist in der mitte. Jhre Stuben seind sonderbare hauser, wie [73] auch die Kammern, vnd Kuchen oder Kochhauser. Ein jedes Weib behaltet jhre Kinder bey sich. Die Knablin aber, wann sie grosz werden, nimpt der Vatter zu sich. Dise elenden Leuth batten den Teuffel an, vnd halten doch etliche sachen in guter ordnung. Der Zinstag ist jhr Sabbath 5), auff welchen tag sie nicht ins Meer fahren. Dann jhr Gott Fytysi 6) jhnen solches verbotten. Förchten sich gar vbel vor jhm. Vnd wann sie kranck werden, versprechen sie ihme, dasz sie kein fleisch essen, oder kein wein trincken wollen 7). Sie nemmen nicht nur viel Weiber, sondern auch junge Meidlin vonö.jarenzurEhe. Dieselben aber behalten jhre Müteren bey sich, Hochzeit bisz sie auff jhre jahr kommen. Wann dann einer will Hochzeit halder «den. ^ njmpf. jjg Qraut aue Meidlin mit jhro auff den platz oder marckt, allda jhr Mann auff sie vnd jhre Elteren wartet. Vnd wann dann die Elteren zusammen kommen seind, so zieren sie sich gar 1) Zie b.v. A, plaat 2 figuur B en de beschrijving daarbij. 2) Verg. A, p. 77,78, vlg. 3) Volgens Woordenboek der Ned. taal: „naam van zekere soorten van fijne, vetachtige klei van verschillende kleur die bij sommige bedrijven gebruikt worden en waartoe o.a. de zegelaarde of gezegelde aarde van Lemnos behoort. In West-Vlaanderen bolle genoemd." Er is roode en witte bolus. De bolus alba komt nog in de pharmacopee voor. 4) Een zeer verbreid gebruik, dat dan ook zijn goede redenen heeft. 5) Lees: Dienstag. Althans was dit zoo te Elmina, Fetu, Sabou. Zie A, p. 67, voetnoot 3. 6) Fetiche. 7) Ik kan daarin niets bijzonders zien. Bij bepaalde ziekten onthoudt men zich overal van bepaalde spijzen en dranken. — Misschien heeft Brun een spoor van wijd aan de Kust verbreid totemisme waargenomen, dat aan sommige stammen bepaalde spijzen verbiedt. (SS) artlich. Der Brautigam hat einen grossen guldenen ring vmb den halsz, vnd ein weisz kleid vber die achszlen, welches etwan von einem alten leinlachen ist, so sie von vns bekommen, vnd für ein köstlich gewandt halten. Sein haupt vnd haar ist gleichergestalt mit gold gezieret. Die Braut hat gantz nichts an dem Leib, dann nur ein band vmb die waiche, hat etliche stücklin Gold im haar hangen. So [74] bald sie aber zum Brautigam kompt, so zeucht er den ring von sei¬ nem halsz ab, vnd legt denselben an der Braut halsz: das weisse gewandt des Manns nimpt sie selber, vnd bedecket sich darmit. Darnach nimpt sie den ring von jhrem halsz, vnd gibt denselben jhrem Vatter, welcher jhneauch behaltet, vnd heim tregt.Hierauff lauffen die Meidlin mit der Braut ins wasser, waschensiegar wol auff der schwartzenhaut. Wann dann der Brautigam etwas vermogen ist, so halter ein köstlich es Pancket vnd Fest, welches sie Aura Jaba, vnd auffPortugalisch Die de Vitalgos, das ist, einen Adels-tag *) nennen. Da kau ff en sie etwan ein. Küh oder Ochsen mit 3. oder 4. Capriten oder Boeken: viel Jnsam 9) oder Wein, welches etwan 12. bande Gold, bey vns anderhalb pfund 3) Gelts kostet. Sie essens alles bisz an die haut vnd bein 4). Ausz der haut machen sie jhrbeth, vndschildt. Die darm essen sie auch, vnd haltens für das allerbeste am gantzen Rinde, etc. Auff Hundsfleisch, ob schon es gestorben, halten sie mehr dann auff den Schaaffen. Vertauschen sie deszwegen gern vmb die todten Hund, welche ein frömbde tracht bey jhnen seind. Wann sie nun jhr hoch-Teuffei zeitliches Fest verrichtet, gehen sie zum Fytysi, vnd fragen jhn, ob £ë«envon alles recht beschehen seye ? Vnd wann da etwas manglet, das jhme ^tHocbnicht gefallt, so führet er sie mit jhme hinweg s), dasz man offtermals in 4. wochen nicht weiszt, wo sie hinkommen seind. Wie ich dann selbs gesehen, dasz einer also weggeführet worden, weil er nicht ge- Ï75] halten, was er verheissen. Dann er dem Fytysi einen Menschen brin¬ gen solte, welchen er aber nicht bekommen können. Vnd da er widerumb kommen, hat er nicht sagen können, wo er gewesen sey: allein gesagt, dasz er ohne verstand bald in disem, bald in einem 1) Brun springt hier van een bruiloft op een „manscostuum" over, d.i. een feest waarbij iemand zeker burgerrecht verkreeg en de geheele gemeente onthaalde. Zie noot 5. 3) Inl. ensan of ensain, zie A, p. 357. 3) 13 Benda = 1V2 Pond, ter waarde van ± 750 Gld, dus een rijkelui's feest. 4) Namelijk ook huid en botten. 5) En van het manscostuum (zie noot 1) springt Brun over op de voorbereiding tot fetischpriester, die hij doet voorkomen als verband houdende met een mislukt bruiloftsmaal. (56) anderen WaM lange zeit herumb gezogen sey bisz, er den Fytysi Teuffeis widerumb versühnet habe. Wann er nun versühnet ist, zeucht alszmbzug. jann jjg Mannschaft auff mit jhren Gewehren x), aber so erschröckenlich, dasz, wann es bey vns worde geschehen, man vermeinen solte, es seyen alle Teuffel vorhanden. Disen Auffzug oder Vmbzug, Wiü ein Fest, halten sie darumb, damit sie vnd jhre Kinder geadlet oder gefreyet werden, dasz sie niemands kauffen darff alsz Sclaven oder leibeygene Knecht. Sonsten ist bey jnen der brauch, wann einer etwas entlehnet, so musz er einen Sohn oder Tochter zum vnderpfand geben, bisz dasz das entlehnte widerumb gegeben wirdt a). Vnd was der verpfendte Sohn gewinnt in derselbigen zeit, das ist seines Herren, bisz er widerumb gelöset wirdt. Kind- So bald ein Mutter des Kinds erenasen, ruffet der Vatter alle betheren. . Nachbaren zusammen, die legen das Kind auff ein baumblat, (dann sie keine kflsse haben,) vnd trincken vber des Kinds leib, dasz der wie sie den Wein auff dasselbige tropffet. Vnd so bald es anfangtzuschreyen, namnien" geben sie jhme einen Nammen, je nach dem geschrey, so das Kind geben. geführet: alsz Corankin, Quaku, Apeidaba, Jafury. Sehen auch auff den tag der geburt. Nennen sie etwan auch Bangala, welchen Nammen sie gar hoch halten. Wann wir aber zu jhnen kommen seind, [76] haben sie jhnen Christen-nammen gegeben, als Peter, Paulus, Johan, etc. Welches jhnen sehr angenehm ist, alsz wann sie gar hoch geehret wurden. Sie geben auch jetz jhren Kindern allein Christen-nammen. Schwart-der halten auch gut Recht, auff jhre weisz. Jn jedem Stattlin ist «en. ein Oberherr, Henna 3) genandt, hat neben jhme 4. Capesseur 4) oder Haupter. Wann sie zusammen kommen, vnd zu Gericht sitzen, haben sic einen Mantel an von einem leinlachen, vnd tregt ein jeder seinen stol s) an einem riemen auff der achseln. Dieser stol ist wie ein runde laden mit einer haut vberzogen. Es bringt auch jeder sein Kallapassa oder Trinckgeschirr mit: wie dann auch seinen schild vnd schwardt. Den schildt tragen die Knaben mit etlichen Hasagayen, oder Streit: vnd Werff-pfeyl. Sie setzen sich zu Raht vor des Henna 1) En hier springt B. van de voorbereiding tot fetischpriester weer op het manscostuum over. Verg. over dat „costuum" A, p. 174 vlg. 3) Pandelingschap is in het binnenland nog een erkend instituut. 3) Of Aene. Zie woordenlijst bij De Marees. 4) Oud Port. cabeceira — inlandsch hoofd. De Hollanders spraken van kabesseroos en kabesseeros. 5) Een min of meer voornaam persoon laat een stoeltje voor zich uit dragen. (57) hausz, bisz er kompt. Alszdann thut man den fürtrag, vnd wird streng Gericht gehalten. Sie seind gegen emanderen fromb, bestalen einanderen nicht. Wo sie aber vns etwas nemmen können, sparen sie es nicht. , Wann einer mehr schuldig ist, alsz er bezahlen kan, so wirdt er ver- straaffen kaufft*). Hat aber einer gegenschulden auff dem Land vnder einem neren, anderen Herren, so wartet man, bisz einer von solchem Ort kompt. Alszdann nimpt man jhn gefangen, bisz der recht Schuldner p77] kompt 2). Kompt-er aber nicht, so wirdt der unschuldige verkaufft. Welches dann etwan grosse Krieg vnder jhnen vervrsachet. Die verkaufften kan man nicht mehr lösen, dann sie werden weit in das Land hinein hinweg geführet, dasz sie nicht mehr hinausz kommen. Vnd werden auch gezeichnet im Angesicht, dasz sie haszlich auszsehen 3). Wann einer stilt, vnd solches nicht vermag widerumb zu geben, DerDieben. so wirdt er auch verkaufft, aber nicht hinweg geführet. Ein Weib, so sich vbersehen, vnd vom Mann verklagt worden, Der Ehewirdt hinweg gejagt zu jhren Elteren. Hat sie aber keine Elteren, so behaltet sie der Mann für einen Sclaven. Wo aber sich der Mann vbersehen, vnd er vom Weib verklagt wirdt, so musz er geltstraaft geben 4). Vnd wann das fahlende Weib kinder hat, mag der Mann jhro den gunst erzeigen, dasz sie jhre Kinder mit sich nimpt. Welches sie dann für ein grosse gutthat halten: dan sie die Kinder vber die massen lieben s). Dieweil aber daoben vermeldet, dasz dises Land Guinea sehr wie das goldreich sey: alsz will ich jetz kurtzlich vermelden, wie daselbsten ^"jft wirdt das Gold gesucht werde. Sie halten viel Sclaven, die suchen das Gold bey vnserer Festung in dem Sand. 6) Vnd wann es ragnet, finden sie mehr, dann zu anderen i) Of juister: hij wordt, naar inlandsche wijze: „pandeling". In later tijd maakte men met het als slaaf verkoopen natuurlijk kortere metten. a) Zoo komen de geslachts- en dorpsveeten in de wereld. Voortdurend worden er represaille maatregelen genomen, totdat er gevochten moet worden, enz. 3) Het is zeer de vraag of het merken van slaven en pandelingen van inlandschen oorsprong zij. Vermoedelijk lette B. meer op de getatoueerde stam-kenmerken. 4) Zie A, p. 30. 5) Zie A, p. 26. 6) Dat het zand aan de kust wel eens een goudkorreltje opleverde is zeer goed mogelijk. De vindplaatsen lagen echter dieper landwaarts in en werden nog al goed geheim gehouden. Een van ouds beroemde goudmarkt was Bitu = Bitugu = Bonduku in het achterland (Bito van Leo Africanus), bij De Marees (A, p. 13) Bitonin genaamd. (58) zeiten. Sie wischen jhre wohnungen vnd straasz gar offt, vnd bringen Gold herfür. Auff ein zeit hab ich wol 500. Sclaven am Meer gefunden, welche im sand Gold gesucht haben. Vnd wann die Erden oder das Sand gal-braun auszsihet, ist gewiszGold vorhanden. Doch gibt es daselb- [78] sten nicht so viel Gold, dasz es den unkosten eines Schiffs ertragen *nd Aka-" köndte-Aber die Abrambuer *) vnd Akanistén fahren bey 300. meinisten. len in das Land hinein, vnd bringen etwan 100. pfund Golds herausz. Vnd wann sonderlich die Akanistén auff die Jmbally a) oder frontieren im Land kommen, darff keiner weiters in das Land hineyn fahren: sondern sie schicken einen Mann desselbigen Lands zum König, deme sie anzeigen lassen, dasz sie mit jhme handlen Wöllen mit Wahren vmb Gold. Der König nun lasset das Gold auff ein grosz Feld tragen. Daselbsten stehet eine hatten, in welcher die Wahren sind, bisz die Jmballyen oder Frontier-leuth kommen, welche die Wahren hinweg tragen, vnd legen das Gold in kleine kachelin dargegen. Wann dann sie hinweg seind, so kommen die Akanistén, vnd nemmen das Gold, ziehen widerumb heim. Also dasz die Akanistén jhre Kauffleuth nicht sehen, so jhnen das Gold für die Wahren geben. Jst ein grosz wunder, dasz kein theil den anderen betreugt. GoTdfe™ Dise Akanistén seind vor etlich Jahren auffrichtige Leuth gewesen, aber sie fangen an mit dem Gold betrug zu brauchen. Dann sie dasselbige artlich verfalschen können. Wann man aber auff den betrug kompt, werden sie von vnserem Profosz 3) vbel geschlagen, vnd wirdt alles preisz gemacht, was sie bey jhnen haben. Wann sie dann widerumb kommen, batten sie auff ein seltzame weisz vmb verzeihung. Dann sie fallen auff das eine knie, vnd greiffen mit beeden toü handen den füsz des Kauffmans, vnd wischen die solen auff jhrem kopff uber das angesicht vnd brust herab.4) Alszdann gibt der Kauffman jhnen gemeinlich ein wenig Brandten-wein mit wasser geWohar Ho- m'schet. Welches das zeichen der versühnung ist. land so jn disem Land haben die Holander vor der zeit gewunnen was sie reien wor- ° den. begert. Daher es dann auch so viel reicher Kauffleuthen in Holand 1) Abrambu (Abrenbou) kan een klank zijn, evenals Acan, zie noot p. a8. Het sou dan een volkscomplex of een taalgebied kunnen aanduiden, zonder dat er aan een bepaalde plaats moet worden gedacht. Pacheco Pereira (pag. 69) noemt de „bremus" in één adem met de accanisten. Verg. A, p. 47, voetnoot I. 3) Van Port. baliza ? 3) De provoost; een scheepsonderofficier, belast met de uitoefening van wettig geweld. 4) Verg. A, p. 300. \ (59) gegeben. Dann sie haben ein gantze Companey gehalten. Jetz aber ist sie zertrennet'). Welches gar manchen Mann arm, vnd dargegen die Schwartzen reich gemacht hat. Dann vor etlichen Jahren seind jahrlich nicht mehr alsz vier Schiff dahin kommen. Jetzund wol 20. Schiff2), vnd kompt doch nicht mehr Gold alsz sonsten, dann sie einanderen das Gold verthewren vnd abspannen. Die Holander haben jahrlich bey 3000. 3) pfund Gold darausz bekommen, ohne das, was die Spanier darvon gebracht. Gleich wie aber die Goldsucht in disem Land sehr grosz: also re- Goidsucht gieren auch daselbsten sonderbare Leibs-kranckheiten vnd stichten. gesTrafft!' Vnd ist sich zu verwunderen, dasz sich die kranckheiten nicht weiters erstrecken, alsz das Goldland. Da gibt es allerley Febres, so nicht zu erzehlen, den Blutgang, grosz Hauptwehe, vnd das von wegen des bösen vntemperierten Luffts. Die hitz ist so grosz im Land, dasz die Leuth das jrrden geschirr an der Sonnen brennen. Vnd ist gleichwol ein grosse vnd böse feucho] tigkeit daselbsten, jnmassen wann einer sein Wehr mit öl gantz vberstreichet, vnd nur vbernacht am lufft hangen laszt, es gantz schwartz wirdt vnd verrostet, dasz es auch einfriszt, alsz wann es geetzet were. Es wachsen den Leuthen gifftige Wurm 4) in dem fleisch hin vnd w1J|nm5n wider an armen vnd beinen, ja ausz dem gantzen Leib, auszgenom- aussdem ... . Menschen- men die augen, vnd die zungen. Vnd ist kein Lynwohner, oder aeisch. Frembder, der dahin kompt, von solcher kranckheit frey: sondern alle Jahr einmal musz ein jeder solche kranckheit haben. Etliche bekommen 9. Wurm,etliche mehr, oder minder. Dise Wurm seind vn- 1) Omstreeks 1599 ontstond er zulk een trost; zie Van Reyd „Ned. Historie", Lib. XVI fol. 399 en verg. A. p. LXV. Het gaf niet veel, vooral omdat Zeeland niet toetrad. In Maart 1608, toen Van den Broeke voor Cabo Corco kwam, gaf men per „bende" gouds (64 Gld.) 60 stocken Silesigher Lindwaet ieder van anderhalf ellen. In October terugkomende vond hij aldaar: „veel particuliere Handelaers in schepe en sloupen, teghens malcanderen de marckt bedervende waren; gaven 70 tot 80 stocken per bende". De prijs was dus 17 a 33 % gestegen. Verg. Van den Broeke p. 9 en 15. 3) Omstreeks 1610 namen jaarlijks 20 schepen, bemand met totaal 600 koppen, aan de vaart op Guinee deel. (Zie De Jonge, „Oorsprong", p. 34). 3) Ter waarde van 1.500.000 Gld. Omstreeks 1607 verklaarden de kooplieden dat er jaarlijks voor tien ton gouds van de kust kwam (zie De Jonge, „Oorsprong" p. 33). Omstreeks 1610 raamden zij den uitvoer uit Nederland op 10 ton gouds. (Zie de Jonge „Oorsprong" p. 34). Bosman (een eeuw later) schat den totalen uitvoer van goud op 33 ton per jaar. 4 De navolgende beschrijving is merkwaardig doordien zij afkomstig is van iemand die, in zijn tijd, als deskundige gold. Verg. A, p. 300 vlg. (6b) gefahr 11 elen lang, vnd so dick alsz ein bass-seken auff einer Violen. Bringen vberausz grossen schmertzen, vnd solche hitz, dasz die Leuth vermeinen, sie müssen verbrennen. Wann dann die hitz fürüber ist, so wirdt dergantze Leib voller blateren, alsz wann er mit siedendem wasser were verbrennt worden. Vnd so die blateren vergehen, so kompt die kranckheit in die bein, vnd anderstwahin. Daselbst wirfft sich ein geschwulst auff mit so grosser hitz, dasz die Leut blöd werden im haupt. So bald aber der Wurm, só bisz daher im fleisch verborgen gelegen, seinen kopff herfür thut, sovergehet die kranckheit, vnd kompt ein Wurm nach dem anderen herfür. Wer mit diser kranckheit behafftet, kompt etwan in 3. monat nicht ausz dem beth. Andere, welche nur 4. oder 5. Würm haben, leiden offt grosseren schmertzen, dann die 20. haben. Jch hab auch solche kranckheit auszgestanden, aber nur zween Würm gehabt, welche (8ij mir grossen schmertzen gebracht. Es ist so gefahrlich mit denselbigen Würmen vmbzugehen, dasz, wann man sie zuhart angreifft, sie abbrechen. Alszdann kompt ein erschröckenliche geschwulst. Dann ausz den abgebrochenen Würmen laufft ein weisser gifftiger safft, wie ausz dem kraut Teuffels-milch, welcher hernach das fleisch desto mehr verderbt vnd entzündet. Deszwegen man sie sanfft auszziehen musz. Vnd wann sie gantz herausz kommen, ist das loch bald widerumb zugeheilet. Man hat zwar vermeint, solche kranckheit komme har von dem Wasser oder Wein desselbigen Lands. Deszwegen sich etliche vnder vns darvon enthalten. Es hat sie aber wenig genutzet. Dann sie auch die kranckheit bekommen. Jch halte darfür, dasz dise Würm vom bösen vnd feuch ten lufft herkommen, vnd wachsen im dem fleisch. Seind aber zweiffels ohn ein sonderbare straff Gottes etc. Jetzund wollen wir sehen, wie sie jhre Krieg führen. Welches ausz scWacht fol8ender grossen Schlacht zum theil zu vernemmen, so zwischen den Abrambuern x) vnd Akanistén gehalten wordenfm i6i8.jahrin deren bey 40000. Mann auff dem platz geblieben, wie zu sehen bey den Köpflen, die sie taglich gebracht haben. Dergleichen Streit, wie ich von alten Leuthen auff der Festung Nassaw gehöret, in ioojahren nicht beschehen. Jst zweiffels Auff soIches ist bald auch der Streit entstanden zwischen dem ohn dersei- König von Caramandin a), Fontain 3), vnd Sabou. Dahero es sehr bige Cornet . , , . ' gewesen, vnsicher worden zu raisen. Diese schwaren Krieg seind zweiffels ohn rsai welchen 1 ' 1) Abrambu, zie noot p. 78. 2) Cormantyn. 3) Fantyn. (6l) vorgedeutet worden durch den Cometen, welchen wir 6. wochen zu- man in vor im selbigen Jahr gesehen des Morgens auffgehen wie ein bogen iand auch mft einem knopff '). No^oS Was gestalten aber sie die Krieg insonderheit führen, wil ich auch vnd eben- ïïlGSSÏg kurtzlichvermelden.DanndieOberherren, so in denFleckenwohnen, grosz Bimseind des Königs Hauptleuth. Die geben keine besoldung. Dann es bea^utet6" musz alles, was streiten kan, in Krieg. Die Alten aber vnd die Weiber hatbleiben daheim a). Wann dann der Hauptman die Trommel, so von holen höltzeren gemacht ist, dreymal schlagen laszt 3), so ist jederman auff vnd gerüstet zum Streit. Jhre Waaffen seind Hasagayen (seind Streit: vnd Werffpfeyl) welche sie so stracks vnd grad werffen, alsz ein pfeyl vom bogen. Neben disen haben sie kleine vergiffte Pfeyl 4)vnd Bogen, mit welchen sie sehr schnal schiessen, dasz es ein wunder. Jhr Seiten-wehr ist ein grosz krumb Messer, vast wie ein sabel s); jst vornen gar breit vnd schwar, vnd hinden gar schmal. Mit solchen Messeren thund sie sehr starcke straich. Sie haben auch schild t 6), mit welchen sie den gantzen leib bedecken. Wann sie geschossen wérden, ist das jhr Cur: dasz sie heisz siedent öl in die Wunden thund, dadurch das d.gse gifft gedemmet wirdt. Ein ieder musz einen sack mit jhm in streit Leut jhren ~ . Wunden nemmen, auff dasz, wann sie das Feld behalten, siedieköpn aerhaiien. vbérwundenen in denselbigen heimbringen. Ziehen aber in keiner [83] ordnung. Dann die Wage so schmal, dasz nur ein Mann gehen kan: ziehen deszwegen nach einander wie die Schneegansz. So bald sie aber auff den kampffplatz kommen, seind sie sehr geschwind sich in eine Ordnung zu stellen, je jhren fünff in ein glied: vnd schliessen sich also wol, dasz, welche schildt vnd streftpfeil tragen, voran ziehen: 1) In het jaar 1618 werd in Europa een bijzonder groote komeet waargenomen (Nov.en Dec). Zij stond aanvankelijk in de Weegschaal, was dus op de breedte'van de Goudkust goed te sien en kwam daar omstreeks 3 uur 's morgens op. Zij bracht de gemoederen zoozeer in beweging.dat niet minder dan een achttal Ned. vlugschriften nog heden de pamflettenverzameling der Kon. Bibl. mogen sieren (Nos. 3799—2803; 3003,3005)- Van eenige voor dien tijd wetenschappelijke waarde is: „Hemelsche Trompet Morgenwecker ofte Comeet met een Langebaert; Erschenen Anno 1618 in Novembri ende Decembri ghestelt door Nicolaum Mulerium, Doet. enProfes*, in de Medecijnen ende mathematische consten. Tot Groningen bij Hans Sas, 1618." jt) Zoo zij tenminste niet, met medevoering van alles wat zij dragen kunnen, naar de bosschen vluchten. (Verg. A, p. 93, voetnoot 2). 3) • Verg. A, p. 92, voetnoot 1. 4) Aan het vergiftigen van pijlen werd vermoedelijk niet dpor de Negers gedaan. Verg. A,p. 97 voetnoot. 5) Verg. A, plaat 6, figuren A en B. 6) Verg. A, plaa t 6, figuur B. (62) die Bogenschützen hinden nach. Dann sie schiessen nicht grad auff jhre Feind, sondern in die höhe *). Vnd wann sich der Pfeil wider nidsich wendet, fallet er stracks herab auff die Feind. Seind dapffere vnd streitbare Leuth, weichen nicht bald zu rück, bisz es etwan jhnen zu spath wirdt. Vnd allweil die Manner im streit seind, so machen jhre Weiber daheimen grüne krantz, vnd tantzen darmit, vnd rüffen jhren Gott Fytysi vmbhülff an, so lang, bisz sie entweders ein zeichen sehen, als namlich köpff, die etwan einer von den fürnehmsten heim schickt, die Weiber zu erfrewen. Wiewol sie offtermals zu früh frolocken. wie sie ein Dann sie werden durch einen glücklichen angriff sicher. vnd ver- Triumph . , , .. ' halten. meynen, sie haben den sieg schon in den handen: welchen sie bald verlieren. Wann sie aber den sieg erhalten, hawen sie allen jhren Feinden die köpff ab, sie seyen jung oder alt, Weib oder Mann: ja der jungen Kinderen in Mutter-leib schonen sie nicht, nur dasz sie viel köpff heim bringen, vnd für gewaltige streiter gehalten werden. Gesangklich Daraufrfangen sie an also schröckenlichzusingen, dasz einem dorab grauset: welches sie so lang treiben, bisz sie heim kommen, oder bisz sie haiser werden. Wann sie dann heim kommen, so werffen sie die köpff wider den boden, vnd tretten sie mit füssen, darzu die Weiber auch helfan. Endtlich kochet ein jeder seinen kopff, vnd thut das fleisch vnd hirne sauber darvon. Die Hirnschalen behaltet der Meister. Den vndern küfel behaltet der Sclave. Hernach tantzen sie in allen Flacken. Die Weiber geben jhnen grosse verehrung namlich Accary2) oder Gold-stücklin, welche sie an jhr haar hencken zum zeichen der Victori. Die Sclaven binden die küfel an stacklin, vnd tantzen darmit tag vnd nacht, also lang, bisz sie nicht mehr reden können: dann sie solches, wie sie sagen, jhrem Gott zu gefallen thüen. Die Hirnschalen behalten sie auch zur gedechtnusz, vnd trincken darausz an jhren Festtagen, zur schmach jhrer Feinden. Nothfall. Wir haben etwan auch vns partheyisch machen müssen, vnd denen beystand gethan, die vns gewogen waren: sonderlich dem König von Sabou, welcher offt geschlagen worden. Vnd wann wir jhme nicht beygestanden weren, solte er wol gar vertriben worden seyn. Dann der mehrer theil diser Völckeren auff vnsern König von Sabou, Henna Jany Jafarr Jafarry grossen zorn gefaszt, von wegen dasz er den i) Waar het oorlogen met pijlen nog voorkomt, kan men dit nog steeds waarnemen. Na de inneming van Koiama (Fransch Guinee) in 1908, zag ik pijlen hoog in de boomen zitten. Verg. Naber en Moret pag. 163. a) Zie noot p. 39. (63) Holanderen den daoben gemelten platz geschencket, auff welchem ich 3. jahr gelegen bin. Hiemit ist aber den benachbarten Völckeren ein bisz eingelcgt worden, dasz sie vns vnd dem König nicht so viel schaden zufügen köndten. |8s] Diser König hatkeingroszLand.Danndiebeyligenden Königreich, alsz Caramandin Accara 2), Commendo 3), es mehrertheils mit den Spaniern halten, vnd den König, tribut zu geben, zwingen wolten. Dahero die von Caramandin dem König ins Land gefallen seind, vnd haben jhme viel Volck, wie auch des Königs Sohn erschlagen; doch nicht in einer Schlacht, sondern verrahterischer weisz. Welches einen solchen schrecken in den König gebracht, dasz er vns vmb hülff Holander angerüfft, welche wir jhme auch geleistet. Dann wir haben jhm 30. wuden?en Holandische Musquetierer, sampt dem Fendrich Abraham Peter-son von Harlem (der sie geführet) vnd 300. Schwartzen von More zusreschickt, mit welchem Volck Abraham einen grossen schrecken gemacht. Auff einen Abend ist vnser Volck nach Sabou gezogen. Da dann der König commendiert, in aller stille sich auff das Caramandische Gebieth zu begeben, mit versprechen, er bald folgen wölle, wann es die noht erforderen wurde. Also hat sich vnser Volck mit aller notturfft versehen, dasz sie es den gantzen tag erzügen mochten. Sonderlich machte es sich gefaszt mit Füsz-anglen, damit, wann es Fu"amïel 0 werffen. solte fahlen, sie zurück die fusz-angel in den Wag werffen köndten, darvon sich die Wilden barfüsser verletzen wurden, wie dann auch beschehen *). Dann alszbald vnser Volck auff des Feinds boden kommen, haben sie denselbigen sicher vnd sorglosz angetroffen. Wel¬ cher dann bald ertahren, was die Muszqueten vermogen. V ndhat vnser [86] Volck bey zeiten die Wegewol besetzt, dasz niemand entlauffenkönd- te. Daseind die 300. Schwartzen so gesch wind auff das sichere Völcklin gefallen, vnd haben in 2. stunden vber 300. Menschen-köpff bekommen, darunder mehrtheils Frawen vnd Kinder waren. Dann die warumb Schwartzen sagen, es seyebesser, Frawen vnd Kinder erwürgen, dann Schwartzen die Mannen. Dann sie sich nicht bald vermehren werden: so mochten Kindt" ™? auch sich die Kinder, wann sie zu jhrem alter kamen, rachen. Aber wurgen? so bald der tag angebrochen, ist ein grosser larmen entstanden. Vnd haben vnsere Schwartzen mehr köpff gebracht. Dann sie so schnal seind wie die Hirtzen, vnd nicht bald mud werden. Hierzwi- 1) Kormantyn. a) Accra. 3) Commendah. 4) Voetangels (Mal. randjau's) worden, naar ik vermoed, veel gebruikt. ZieNaberen Moret pag, 85. (64) sehen hat sich der Feind so machtig gestereket, dasz vnser Volck in grosser gefahr gestanden. Dann so bald der tag angebrochen, haben vnsere Leuth jhre köpff zusammen getragen, vnd die Flacken verbrennt. Jst also das Land gleichsam mit dem Feind bedeckt gewesen. Dargegen waren der vnseren wenig. Sie aber hat beschutzt der enge Weg, darauff man nach einander gehen müssen, dasz der Feind jhnen nicht zukommen kondte. Zwar sie haben vns zurück getrieben, aber ohne schaden. Dann vnser Volck mit gespaltenen kugelen1) vnder sie geschossen, also dasz noch mehr vmbkommen. Wann sie aber die köpff nicht haben, so achten sie es nicht viel. Wann dann der Feind mit gewalt eyngefallen, haben vnsere Leuth die Füsz-angel fallen lassen. Dadurch der Feinden noch viel mehr vmbkommen, als aber Köpff heim gebracht worden. [87] Sie haben im brauch, wann man auff sie schiesset, so lallen sie geschwind auff den bauch. Aber so bald der schusz abgehet, vnd nicht trifft, stehen sie widerumb sehr geschwind auff. Also ist vnser Volck endtlich heimkommen mit grosser freud, vnd haben nur einen Mann dahinnen gelassen, demesie selber den kopff abgehawen, damit es der Feind nicht thate. Acht wochen nach disem Streit ist das Stadische Kriegsschiff Gelderland zu More mit Proviant vnd Munition ankommen. Welches vns die erste zeitung gebracht, dasz der Pfaltzgraff vnd Churfürst zu Heydelberg seye König in Böhem worden. Jn der nacht thaten wir so manchen schutz auff der Festung, wie auch ausz allen Schiffen,so allda gelegen, dasz die Spanier vermeint,es seye ein newer Feind auff die grentzen kommen. Deszhalben etliche Forgata auszgeschickt wurden. Weil es aber nahe war, vnd sie nicht dörffen in die Flotta kommen, hiemit der tag angebrochen, haben sie wol gemercket, dasz es sonst etwas newes seyn musz. Und da sie vernommen, dasz wir widerumb frisch Volck bekommen, seind sie still worden. Haben alle tag mit vns, sampt dem König von Sabou, einen frieden begert zu treffen. Hatten auch schon etliche pfund Golds dem Gene- Faischheit ral verehrt, doch ausz falschem schein. Dann so bald das Schiff der Spaniern. auszgeladen worden, vnd widerumb heim begert, haben sie widerumb angefangen grossen mutwillen zu erzeigen. Dann alsz wir das Was- [88] ser bey zwo meilen wegs in einem dicken Wald abholen müszten, sind selbige Fantiener vnd Caramandier auff vnsere Schwartzen 1) Zie p. 89. 1165) vnd Sclaven gefallen, haben bey 20. jammerlich vmbgebracht, vnd jhnen die köpff abgehawen. Die vbrigen seind entloffen. So bald nun der König von Sabou solches vernommen, hat er 800. Saboer wol gewapnet nach More gesandt, vnd dieselbigen dem general Gubernator angebotten, darmit seinen schaden zu rachen. So hat auch der König von Foutou Henna Aquaqua, welcher den Spaniern sehr feind, 200. Mann geschickt. Diese 1000. Mann waren auff jhre weisz stattlich gezieret, vnd begierig den schaden helften zu rachen. Hatten 10. Hauptmannen, vnd istkéiner gezieret gewesen wie der ander. Etliche haben sich mita sehen, so sie nachts gebrannt, gemahlet: andere mit roten strichen: andere mit gelben: andere mit tPapagey-faderen vmb den halsz: andere mit Meerkatzen-schwantz vmb den leib: andere hatten Menschenküffelam halsz hangen. Jhre Gewehr waren schön vnd sauber gebutzt: das schneidende theil von den Hasagayen warsoweiszwieSilber,dashindertheilaberschwartz. Jhre Haw-messer brauchen sie latz, was bey vns der rücken ist, ist bey jhnen dieschneide. Sie wetzen sie sehrscharpff. Aber weil vnser General ein alter Mann, vnd solches vnerhörten Kriegs sich nicht versehen, hat ers nicht wagen wollen: sondern jhnen freundlich abgeH9l dancket, vnd einem jeden ein trincklin Brandtenweins gegeben, vnd zwar sie auff dem Wasser zu brauchen begert. Welches sie aber nicht thun wöllen. Deszwegen vnverrichter sachen sie widerumb heim gezogen. Doch haben sie vnderwegs viel Wohnungen jhrer Feinden verbrennt. Dann es hat niemands jhrer warten wöllen: weil der Feind vermeint, es seyen abermals Holander bey jhnen, wie zu vor auch beschehen. Vor welchen sich die Schwartzen hefftig entsetzen. Dann dieselbigen mit einer kugel, so in 8. stück gespalten, 6. Mannen verwunden können. ENDE DER DRITTEN RAISZ. 5 DIE VERDTE RAISZ,m SO ICH GETHAN ANNO IÖ20. IN DEM SCHIFF, EDAM ODER DER SCHWARTZE STIER GENANDT, MIT DEM HAUPTMAN THOMAS Peter-sou*) oder Holoman, vnder dem Admirai Holt-taun 2) (oder Holtzzaun) von Seeland, vnd Vice-Admiral Joachim Hendrichson, der schwartze Hund 3) von Amsterdam, mit einer Flotta von 33. Stadisch 4) Orlog: Oder Kriegs-schiffen. Ein recht Journal, was sich vast alle Tag fürnemlich zugetragen. Alsz ich nun Anno 1620. im Augsten ausz Guinea von der Festung Nassaw zu Amsterdam mit dem Schiff von Orlog Gelderlands, durch Gottes gnad, ankommen: name ich mir zwar in sinn, in mein Vatterland zu raysen. Weil aber damals Marquis Spinola in die Pfaltz gezogen 5), vnd also sehr vnsicher worden: name ich vrsach, lieber noch eine Raisz zu thun, vnd etwas zu versuchen, dan alles, was ich hatte, zu verlieren. Nach dem nun in Amsterdam vnd gantz Seeland ein stattliche Flotta von Orlog zugerüstet worden: hab ich lQI darzu vmb so viel besseren lust bekommen, weil dieselbige Flotta in West-Jndien 6) fahren, vnd auff die Spanische vnd Tttrckische z) Thomas Pietersz. komt in Swartenhondt's journaal als kapitein voor (26 Nov.). a) Willem de Zoete, Heer van Haultain. 3) Joachim Hendrickse Swartenhondt (1566—1637). Zijn uiterst merkwaardige levensloop is zorgvuldig beschreven bij Van der Aa (Bibl. Wdb. ae editie, Dl II); sie Vooral ook N.v. Wassenaer „Historisch Verhael" Dl IV, p. 39 t/m 44 en S. Kalff: „de Families Bas en Swartenhont" in Eigen Haard Jg. 1904. Portret van Swartenhondt, vermoedelijk door Nic Elias, in Rijksmuseum. Zijn naam is thans nog het meest bekend door het portret zijner weduwe Elisabeth Bas, dat aan Rembrandt wordt toegeschreven. De door Brun, in 1620, onder Swartenhondt medegemaakte reis vindt men bij v.Wassenaer beschreven (Dl IV, p. 34) maar zéér kort. Het rijks-archief bezit het journaal van die reis (6 Nov. 1620—gSept. 1621, in Admiraliteiten No. 956), die alleen het convoyeeren van koopvaarders ten doel had. De geschiedenisboeken (en ook vooral v. Wassenaer) maken gewoonlijk uitvoeriger melding van Swartenhondts reis in 1621, toen hij als Admiraal bevel voerde, en de Sp. vloot, den 16" October 163a, in Str. Gibraltar versloeg. 4) Versta: „Staatsche". 5) Zie b.v. Blok „Gesch. van het Ned. Volk", 1899, Dl IV p. 229 vlg. 6) Het was eene expeditie „naar het Westen", d.i. naar de Spaansche en Middellandsche Zeeën, in tegenstelling van naar „het Oosten", namelijk de Oostzee. Als vreemdeling zal Brun het spraakgebruik niet goed begrepen hebben, misschien ook heeft er gestaan „nach Westen" en is de uitgever aan bet „verbeteren" geweest. (67) Piraten vnd Meer-rauber lausteren, vnd also das Meer sauberen solte; vnd das mit hilff des Königs in Engelland, welcher damals auch ein zimliche Armada auszrüsten lassen *). Dann.dieselbigen Raubere hatten den Hol-vnd Engellandern in 9. monaten vber die 90. Holandische Schiff geraubet, vnd den mehrertheils Volck bey 6000. Holander zu Algier vnd Theunis gefangen 2). Dahero dann die Holander, sampt Engelland, eine starcke Armada von 44. Kriegsschiffen auszgerüstet. Ein jedes Englisch Schiff hatte vber die 40. met all ene stuck Geschütz. ein Holandisches aber bey 36 stuck. Vnd ist das gantze Volck bey 14000. 3) starck gewesen. Doch seind wir bey derselbigen Armada nicht verbl ieben. Dann sie dem Feind starck genug gewesen. Deszwegen wir naher Levanto, in Syria, naher Alepo vnd Alexanderon oder Alexanderetta 4) commendiert worden mit Cornelio Paw s) Ambassatorn von Amsterdam. Nach dem wir nun den 23. Octob. Anno 1620. zu Amsterdam auff des Printzen Hof 6) gemustert, vnd jeder Soldat vnd Boots-gesell 2. monat sold auff die faust empfangen: ist den 28. dito das Schiff mit [92] den Bootsgesellen von Amsterdam naher Tessei gefahren. Dann die Stadischen Kriegsschiff so grosz, vnd zwischen Amsterdam vnd Tessei das Wasser so klein, dasz das Geschütz vnd andere Munit ion, sampt dem Proviant gehn Tessei in denselbigen nicht kommen mogen, sondern in kleinen Schiffen dahin müssen geführt werden. Daselbsten dann auch die Schiff erst recht gemustert vnd geladen werden. Den 30. dito hab ich mich, sampt den Soldaten vnd Befelchshaberen, zu Schiff begeben. Hierz wischen hat vnser Admirai in Seeland auff die Flotta gewartet. Das Volck aber bey 14. tagen zugebracht, 1) De Engelsche vloot, die in 't najaar van 1630 uitzeilde, bestond nit 6 oorlogsschepen van 40 ad 36 stukken en 12 ingehuurde bewapende koopvaarders, allen onder bevel van Sir Rob. Mansell (zie Purchas „Pilgrimages", II, vi, 882). a) De Algerijnen drongen met hunne roofschepen in het Kanaal en de Noordzee door. In 1630 en >ai werden binnen dertien maanden tijds, niet minder dan 143 Nederlandsche schepen, ter waarde van dertig millioen gulden genomen". Zie De Jonge, „Gesch. van het Ned. Zeewezen", 3" uitgave, Dl I p. 332. 3) Overdreven. Volgens de opgaven van Purchas was de Eng. vloot met 3550 koppen bemand; met de Ned., die 22 schepen telde samen, zal dus de bemanning zoowat 4000 en niet 14000 koppen geweest zijn.1 4) Iskenderün (Alexandrette) in Klein-Azië. 5) Cornelis Pauw, zie noot bij p. 93. 6) Namelijk: het Admiraliteitsgebouw (heden ten dage hetRaadhuis). Zie Pontanus „ Beschr. van Amsterdam (1614)" p. 148: „Het Hof, nu het Princen Hof is eertijts het Clooster van S. Cecilie gheweest, soo ick boven aanghewesen hebbe. Maer ghemerckt de Prince seer sèlden, ende niet dan met voornemen tot Amsterdam en comt, het Collegie van de Admiralitey t, soo men dat noemt, heeft hier gheduerichlick zijn vergaderinge ende bijeencomsten." (68) die Schiff wol mit allerley notturfft von Munition vnd Geit bey 28. kisten von Realen, das ist, 200000. Reichsthaler, zu versehen. Hierauff haben wir bescheid bekommen, dasz vnser Schiff in Levanto, vnd Syria, Alepo r) vnd Alexanderetta mit einem Consul oder Ambassat fahren soll a). Welches wir auch dahin confoyert haben. Vnder dessen, alsz vnser Schiffs-hauptman mit dem Herren Consul auff dem Dorff, Halier 3) genandt, auff den Wind gewartet, ward der Schiffs-hauptman kranck. Hat mich deszwegen ausz dem Schiff auff das Land gefordert, vnd meines raths gepfleget, welcher jhme Wer einmal dann auch (Gott lob) wol zugeschlagen. Welches dann die vrsach kömp^kan gewesen» ohnangesehen niemand sonst, wann einmal das Schiff nicht wider-auszgefahren, zurück begeren darff, sondern bleiben musz bisz zu umbzu- , 0 7 rttck. end, wed jhro viel pflegen meyneydig zu werden: jedoch ich erlaubnusz erlangt hab, wegen etlicher nothwendigen Medicamenten widerumb zu ruck naher Amsterdam zu fahren. Vnder dessen ist die f93] gantze Armada mit Ostwind (auff welchen man gewartet) ins Meer auszgeloffen. Da ich nun auch den guten Wind gemercket, hab ich mich nicht lang gesaumet, sondern widerumb dem Schiff nachgeeylet. Alsz ich aber auff Tessei kommen, hab ich schon die gantze Armada auff dem meer gesehen, vnd bin also bey 3. stunden zu spath kommen. Den 2. tag aber ist der Wind widerumb vmbgeloffen, dasz ich 3. Wochen lang bin auffgehalten worden, namlich von dem 23. Novembr. 4) bisz auff den 13. Decemb. bisz ich endlich mit einem anderen Schiff von Medenbück, dessen Patron war Brun Volcker-son, gefolget. Vnd wo ich nicht wieder umb in das Schiff kommen were, hette ich alles verlohren, was ich hatte. Alsz nun derselbige mich auff seinen kosten mit sich genommen, seind wir mit einem solchen Sturm vberfallen worden, also dasz wir bezwungen waren in Seeland einzuhaffnen. Seind also den 18. dito zu Flissingen in Seeland ankommen, allda wir vernommen, dasz vnser 1) Aleppo is niet bedoeld als zeehaven, maar als een plaats nabij Alexandrettegelegen. a) Cornelis Pauw, zie hiervoren p. 91; geb. 1593. In 1613 vertrok hij van Constantinopel naar Aleppo, om daar de betrekking van hoofdconsul te aanvaarden. In 1619 keerde hij naar het vaderland terug, doch werd, in 't volgend jaar, opnieuw naar Aleppo gezonden. Vermits de handel destijds kwijnde, verzocht en verkreeg hij zijn ontslag spoedig daarna. Er is nog in het geslacht Pauw een eigenhandig, zeer nauwkeurig verhaal van de meeste zijner reizen en ambtsverrichtingen. Zie Biogr. Woordenboek van Van der Aa. 3) den Helder. 4) Den 33 Nov. zeilde Swartenhondt uit met 8 oorlogsschepen en 14 koopvaarders. (Journaal Rijks Archief). (69) Armada in Engelland bey Doveren in Tuinis *) ligen soll. Also hab ich mich mit dem Schreiber auffder postfortgemachtauffSchleusz»), Dama 3), Brücken 4), Ostende, Newport, Duinkirchen, vber das Meer. Sind den 23. dito in Engelland ankommen. Daselbsten hab ich auch die gantze Armada gefunden, sampt der Englischen Flotta s), da sie auff einandern gewartet. Da ist schon ein anderer Englischer Artjet vnd Balbierer an mein statt angenommen worden. Dann man nicht gemeint, dasz ich wider kommen werde. Wann er nun wolte bleiben, so müszte er meine kisten bezahlen, oder ich wurde sie auszladen lassen. Dann er keine anderen hatte, dann meine. Weil er aber sie nicht bezahlen wolte, ist er be vrlaubet, vnd ich wider vmb angenommen worden. Den 27. dito seind wirausz Tuinis 6), gesaglet mit der gantzen Armada. Dep 29. dito ist bey vns nach Mitternacht ankommen 7) ein Schiff, welches mit vns solte in Alexandria in Egypten fahren. Dasselbige Schiff hat mit seinem anlauff vnser Schiff am vorderen theil, vnd der gantzen Gallerey, oder hinderen umbgang hefftig beschadiget vnd gebrochen, dasz wir mit grosser müh von einander kommen: haben auch vil am selbigen verbesseren vnd flicken müssen. Den 6. Jan. 1621. haben wir einen solchen Sturm bekommen, sturmwind. dasz der Vock 8) oder vordere Mast eines Schiffs ins Meer gefallen: ein grosz Stadisch Kriegsschiff seinen grossen sagel verlohren: ist auch des anderen tags nur ein kleines Schiff von der gantzen Armada bisz auff den 10. Januar gesehen worden. Den 11. dito hatten wir schon Watter bekommen, Vnd nach Mittag Spanien, Capo Sant Vicento bey Cales Males 9), vnd 2. Schiff gesehen, welche wir für Türcken vndPiratenangesehen. Deszwegen einer vom Volck auff den Mastbaum gestiegen, vnd noch 15. Schiff gesehen. Vnd sie auch für Türcken angesehen. Namen also dieselbigen jhren Cursz auff vns, welche bald gemercket, dasz wir Holander weren, die jhnen in jhrer Kauffmanschafft mit einer Confoy vnd gelait wolgedient hatten. Deszwegen sie vns freundtlich empfangen haben. 1) Versta: ter reede van Duins, niet ver van Dover. 2) Sluis. 3) Damrae. 4) Brugge. 5) De p. 90 bedoelde Engelsche vloot was reeds lang uitgezeild. Volgens Purchas (II, vi, 882) den 13 Oct uit Plymouth. Het waren dus andere Engelsche schepen. 6) Duins (zie voren). 7) Versta: men kwam met elkaar in aanvaring. 8) De fokke- (voorste) mast. 9) Cadix; zie aant. bij p. 125. m Gibraltar. Den 12. dito seind wir in die Enge oder Jstreto de Gibraltar kommen, allda sich Europa vnd Africa von einandern scheidet, vnd ist daselbsten der eynlauff des Meers nur 4. meil breit I). Scharmun- Auff der Spanischen seiten ist das Land gar gut vnd fruchtbar: ckeisberg. aber au^- J3arbarischen seiten zwischen Tytuanu a) vnd Tangier hat es gar einen hohen Berg, welcher Scharmunckelsberg 3) heisset, weil es allda gar grosse Affen vnd viel Löwen hat. Tytuana vnd Tanger wird von den Portugalesern bewohnet. Dise Völcker seind Moren. Der König von Hispania hat vor 6. jahren daselbsten ein gewaltige Schiff-Armada gehabt. Vnd dieweil Don Jan Vasardo 4) Admirai nun mehr alt, hat der König den Princen Philiperto von Saphoy zum Admirai gemacht, damalen ich auchgegenwertig gewesen s). Dieselbige Armada war 36. grosse Kriegsschiff Meer- vnd 24. Galeen starck. Mit dieser Armada seind sie ausz Hispania schiacht. gesagiet> vn(j haben dem König van Morocoden gewaltigen Raubhafen Mamoro eyngenommen. Dann es daselbsten allerley RauJacob ber hatte. Jn diser Meers-chlacht hat sich ein Holander JacobSturm 6) dlpferer von Amsterdam also wacker gehalten, dasz der König in Hispanien ^ pmm jnme 1000. iceaien von acnten zu seiner recompension verehret. Die Spanier aber, mit welchen sein Schiff, Tiger genandt, besetzt war, batten es nichts zu lachen. Dann er 160. Spanier vnd 6. Holan¬ der verlonren. Diser Jacob bturm ist hernach auff der Venedischen Armada vnd Admiralschafft Patron gewesen, vnd hat jhme die Signory von Venedig jahrlich sein lebenlang 1000. gulden versprochen. 9 Die Spanier haben zwar disen Hafen mit gewalt eyngenommen, vnd die Rauber (welche mehrertheils Christen waren) darausz vertrieMameiuc- ben 7). Aber so bald sie hinweg kommen, seind sie Türcken worden, vnd haben hernach mehr schaden gethan, dann zuvor. Dann sie sich vnder die Moren von Algier vnd Tuinis begeben. 1) Onjuist, de Straat op haar nauwst is 13 K.M. of ruim 3 mijlen (Duitsche mijlen van 6329 Meters) zooals die destijds gerekend werden. 2) Tetuan. 3) Scharminkel. Volgens Kuipers Geïll. Woordenboek, van Lat „simiunculus". Dus is bedoeld een „apenberg". — In Willem Barents' Caertboeck van de Middellandtsche Zee (»S9S) komt op kaart n°. 4 de Scheminckelberg in het achterland van Ceuta voor, daar waar men op moderne kaarten Dj. Derega vindt. 4) Bedoeld is: Dom Luiz de Fajardo, die met Reinier Claeszen streed (1606). 5) Zie p. 125. In 1617 was B. te Cadix geweest, alwaar Philibert van Savoye met de Spaansche vloot lag. 6) Zie noot p. 139. 7) Het was een wijkplaats voor Engelsche zeeroovers geworden. (71) Auff diser Morischen seiten hat es vnder dem König von Maroco noch etliche starcke Festungen, alsz namlich Sophia1), Salea») Santa Cruce 3). Die Spanier haben den Hafen Mamoro wol befestiget, vnd mit Spaniern besetzt. Sechs meil von Mamoro het es eingaralteverstörteStatt,'Lö-Uwenstatt. wenstatt genandt. Dann die Löwen daselbst jhre wohnungen haben, vnd deszhalb niemands hinzu kommen darff 4). Den 14. dito seind wir zu Malga s) in Granata ankommen durch contrari: oder gegenwind, daselbst wir vnsere schadhafften Schiff gebessert". Den 15. dito ist etliches Volck ausz den Schiften auff das Land gegangen, vnd hat einer von des Consuls Volck, welcher ein Armenianer war, Printzen Moritz geschmahet, vnd gesagt: Wann er schon tod were, würde es dem Holand kein schad seyn. Auff welche wort Arminianer der oberste Steürman jhne mit einem Dolchen erstochen, vnd "ichen.terïto" ein Kirchen geloften, da er frey gewesen. Wir haben alszbald einen anderen Steürman angenommen. Den 19. dito ist zu Malga im Port ankommen der Englische ViceAdmiral mit 9. Englischen Königlichen Kriegs-schiffen, welche von Algier kommen,6) daselbsten sie einen anschlag hatten. Dann bey 60. Türckische Raubschiff im Hafen angelanget seind, welche sie mit fewr anstecken wolten. Jst jhnen aber miszlungen, jnmassen sie hierüber 400. Mann verlohren hatten. Den 20. dito seind zu Malga 3. Marsilianische Schiff, welche von den Türcken angegriffen worden, zu vns kommen: haben sich aber manlich erwehret, vnd bezeugt, wann sie nur wenig hülff gehabt hetten, wolten sie grosse ehr eyngelegt haben. Den 25. dito ist ein Boot von einem Holandischen zu Malga ankommen: die sagten, die Türcken hetten jhre Schiff erobert, vnd wolten deszwegen vns gewahrnet haben: dann sie hetten ein gantze Gefahr woFlotta gesehen, welche sie für Türcken hielten. Auff welche zeitung xürckén. der Hauptman ein stuck loosz geschossen, auff dasz sich jederman 1) Safi, iets beZ. Kaap Cantin (W. kost Marokko). 2) Salee, op de Westkust van Marokko. 3) Agadir (Santa Crus de Berberia), W. kust Marokko. 4) Welke verwoeste stad hier bedoeld wordt is moeilijk uit te maken. 5) Malaga. 6) De Engelschen waren reeds voor Algiers geweest, maar de eigenlijke aanval, bedoeld op p. 109, had eerst later plaats. Omstreeks desen tijd lagen de Engelschen voor Alicante, maar inderdaad was hun Vice-Admiraal den 6" Januari naar Malaga gezonden (sie Purchas II, vi, 884). (72) zu Schiff begebe. Seind also gegen abend zu sagel von Malga mit nog drey Kauffmans-schiffen abgeschiffet. Den 26. dito seind wir zu einer gantzen Flotta von 30 Kauff- ro8 mansschiffen, sampt 2. Stadischen Orlog-schiffen kommen, darauff Türck ge- Capitam waren Quast') von Enkuisen vnd Jan Tis-son ») von Horn sc ««»• welche ein Türckisch Raubschiff vnder dem Capo Spart 3) auff dei seiten der Barbaren erobert haben. Welche sie alle ins Meer gewor- ffen 4), das Schiff geplündert, vnd hernach verbrennt haben. Den 27. dito seind wir mit noch zweyen Kauffleuth-schiflen von der Flotta gesaglet, vnd haben vnseren strich naher Sardiniam ge- nommen. Den 28. dito haben wir widerumb die gantze Flotta zwischen Capo del Gatto vnd Capo de Palas angetroffen s). Capitain Jan Tis-son von Horn hat einem Raubschiff nachgejagt, 40. schüsz auffdasselbige gethan. Jst aber in der nacht entfahren. Den 29. dito seind noch mehr Schiff zu vns kommen, als 2. von Amsterdam, 2. von Hamburg, 2. von Enkuisen, 2. von Medenbük. Dise alle wolten mit vns naher Malta, vnd eins naher Candiam fahren. Den 31. ditohaben wir bey der Jnsul Firma Terra 6) des morgens früh 2.SchiffvonTürckischeiiPiratengesehen:wdcheviis,inberedung,alsz weren wir Kauffleuth, (weil wir des nachts von vnserer Companey kamen) anzugreiffen vermeinten. Hatten sich in dem einenSchiff, darauff 1) Hillebrand Gerri tsz Quast van Enkhuizen. Zie Biogr. Wdb. van Van der Aa. In 1618 was Q, als vice-admira.1, met een eskader van aS sehepen voor Algiers geweest. Een merkwaardig schrijven over die expeditie, dd. . Maart 1618 en geteekend door Quast, Heter Wouterss en Maerten van Rijsbergen, de: Kroniek Utr. Genootschap, Dl. V (1840) p 318 vlg. In 1620 diende hij onder Swartenhondt, sie Journaal v. Swartenhondt op 6 Nov.' 1620 2) Jan Thijss wordt als kapitein in Swartenhondfs Journaal genoemd (6 Nov.L 3) K. Spartel, aan den W.Ujken ingang van Straat Gibraltar. 4) TegendeAlferijnen paste men in die jaren het „recht" van voetspoeling geregeld toe Zie de Jonge. „Gesch. v/b. Ned. Zeew." ae uftg. Dl. I, p. «3a, noot 2.—Het was echter ook deze Quast, die sich veroorloofde de Resolutiên der Regeering om Duinkerkers de voeten te spoelen met uit te voeren. Gaandeweg schijnt de weerzin daartegen sterker geweest te zijn dande order, van hoogerhand; sie Dejongeals voren p. 247. - Zie ook de humaniteit van yuast jegens de Jezuïetenpaters op p. zu. 5) Tusschen Cabo de Gata en Cabo de Palos, d.i. aan de Zuidoostkust van Spanje, voor de provincies Granada en Murcia. ongeveer bewesten Cartagena. Vermoedelijk is met .die gantze Flotta" de Eng/vloot bedoeld. Bij Purchas: «The a8th at «nidnight, we met with seuen sayle of Ftemmmgs ships of Warre, neere Cape Paul [Polos], vnder the command of Captaine Haughton [Hauitaèm] Adnurall of Zeeland who.... told our Admirall he had two and twentie ships of Warre vnder his charge, whom he hat diuided into Squadrons, imploying themsome without the Streights and somewi^^ 6) Formentera ? Een der Pityusen. (73) 42. stuck, vnd 300. Mann, so mehrertheils Moren von Algier wa[99] ren, auff vns gewendet. Das andere Schiff war ein Furgatz) etwas kleiner alsz ein Galeen 3) Darauff waren 60. Mann. Dazumal war sehrgut Watter, jnmassen das Meer, wie ander Wasser, still worden. Also vermeinten die Piraten oder Rauber eine gute beuth von vns zu / bekommen: wie dann beschehen were, wann es jhnen gelungen hette. Dann wir, wie daoben vermeldet, bey 28. kisten Spanische Realen von achten bey vns hatten. Doch haben sie es nicht gewuszt, bisz sie endtlich gar nahe zu vns kommen, vnd vermeint zu apportieren 3) oder mit gewalt vnser Schiff zu vberfallen. Derohalben vnser Capitain, wie auch der Ambassat, vnserem Volck dapffer zugesprochen, sie solten sich manlich halten. Alsz nun der tag angebrochen, fiengen wir an vns zu defendieren, vnd gieng der streit starck an. Dann so bald sie vnser metallen-Geschütz gesehen, vnd die 24. pfundige kugelen bey 346. daher genogen, hat sich die Furgat salviert. Das ander Schiff aber, welches vor 3. stunden sehr machtig gewesen, wolte sich in die fiucht begeben. Als wir nun solches, wie auch die vorgemeldten 8. Kauffmansschiff gesehen, ist vns der mttth gewachsen, vnd haben das Raubschiff mit einem Tregga 4) oder grossen eysenen Angel mit kettenen angezogen, vnd also die Victori, mit sieg der Gottes gnad, erhalten. Hierauff hatte vnser Volck das Schiff bestiegen. Da seind von 300. Moren nur 13. im leben geblieben, welche sich heimlich im Schiff versteekt hatten, das vbrige Volck haben sie [100] alles nider gehawen. Wir hatten nur 20. todte Personen, vnd 46. Iverwundte. Die todten haben wir auff Sardinia bey der Hauptstatt Gallira 5) begraben. Die Moren aber haben wir, wie sie gewesen, in das Meer geworffen °). Alsz aber vnser Volck das Schiff gesaubert, vnd die beuth in vnser Schiff gebracht, welche zugleich getheilt, beneben das beschedigte Schiff auff befehl desz Capitains mit Geschütz anderst belegt worden, jnmassen bey 16. stück vnden in das Schiff kamen 7) haben sie in einem eyngefaszten Gemach, da die pump oder 1) Fregat, a) Galjoen. 3) Abordeeren (enteren). 4) Dreg, „enterdreg". Een enterdreg is een zware dreg met vier armen, voorzien van scherpe punten en weerhaken, en van een ring waaraan een paar Meters ijzeren ketting. De dreg wordt onder den nok van een ra gehangen om in 't want van een vijandelijk schip geslingerd te kunnen worden. De voorlooper is van ketting om niet te kunnen worden doorgesneden. 5) Cagliari op Sardinië. Het begraven geschiedde echter later, zie 3 Febr. 1621. 6) Zie noot. by p. 98. 7) Om het schip beter te doen zeebouwen. (74) wasserschöpffe stehet *), noch 13. Türcken gefunden, welche auff die knie nidergefallen, vnd gnad begert haben. Seind alszbald gebunden in vnser Schiff kommen, vnd hette sie der Hauptman s tracks nach Stadischer a) Commission ins Meer werffen lassen, wann der Ambassat nicht darvor were gewesen, welcher sie auff Malta geführet. Dise Türcken haben bekendt, dasz sie dises jhr Raubschiff vor 3. Wochen einem Holander genommen. Majorica. Den 2. tag, war der I. Februarij, am morgen, sahen wir die Jnsul Majorica3), vnd zwey kleine Schiff zu vns kommen. Das einte war ein Spanier, vnd 7. Monat auff dem Meer: welche zu Algier Sclaven gewesen. Das ander war ein Engellandisch Schifflin von 20. Mann. Waren auch lange zeit Sclaven in Moren. Das Spanische ist naher Barsalonia, das ander aber naher Marsilia gefahren. Den 3. dito hatten wir ein harten Levant oder Ostwind 4). Seind aber neben Corsica naher Sardinia hingetriben worden. Daselbsten [101] wir, wie daoben gemeldet, vnsere todten bey einem fewerthurn begraben haben. Dann sie vns dieselbigen auff keinen Kirchhoff wolten legen lassen. Der Gubernator von Sardinia hat vnserem Schrffvolck vnd Soldaten etliche Parils) oder faszlin mit Wein verehret, wie auch new gebachen Brodt, darmit die verwunten zu erlaben: vnd hat sie jhrer dapfferkeit halben gelobt. Den 7. dito ist des abends der Wind West kommen, haben derohalben vnsere Ancker auffgezogen, vnd vns naher Malta gewendet. Den 9. dito haben wir widerumb ein Türckisch Raubschiff gesehen : aber es hat sich balb ab weg gemacht. Trabana Den io- dito seind wir zwischen der kleinen Jnsul Trabana °) durchgesaglet, vnd haben des morgens Sicilien gesehen. Auff den abend seind die anderen Schiff, so bey vns gewesen, von vns naher dem Land Calabria vnd Apulia gesaglet, vnd eines naher Candia. Den ii. morgens früh, haben wir widerumb ein Schiff gesehen, welches vns die gantze nacht nachgefolget. Alsz wir aber auff daselbige gedrungen, hat es sich ausz dem staub gemacht. Seind also wir i) De „pompzode". a) Staatsche. 3) Mallorca (Balearische eiln.). 4) Levanter of Solano is eene benaming voor krachtigen Oostelijken wind, speciaal in Straat Gibraltar. 5) Port. barril, vat Verg. Eng. barrel. 6) De Aegadische eilanden, beW. Sicilië en nabij Trapani. (75) noch denselbigen tag neben Sicilia (allda wir des nachts den Monte Belle grausam brennen gesehen) hingefahren bisz vnder Malta. Dahin wir den 12. dito kamen. Daselbsten seind vns 4. Galleen I) ent[102] gegen gefahren, vnd haben begert zu wissen, woher wir kommen ? Aber so bald sie den Türckischen Fahnen auff vnserem Preisz (ist der obertheil des Schiffs) gesehen a), haben sie bald verstanden, wie es ergangen. Haben also das Schiff mit einem seil, weil es gantz still war, in Porto oder an das Land mit 4. Galleen gezogen. Doch hat niemand in vnser Schiff gehen dörffen, bisz wie practica 3) bekommen haben. Da wir nun in den Porto kamen, thaten wir Salve: oder Ehrschüsz ausz vnserem Schiff, darauff die Malteser von den Galleen, wie auch ausz des Burgo S. Elme, geantwortet. Den 13. dito seind viel Malteser Ritter 4) vmb vnser Schiff, sampt Idem Preisz, gefahren, vnd haben es besichtiget. Dann das Schiff, sampt dem Preisz, so wir erobert, ist haszlich zerschossen gewesen. Darüber sie sich auch hefftig verwundert, besonders weil wir nur 112. Mann, vnd 32. stück hatten: auff dem Türckischen aber bey 42. stuck, vnd vber 300. Mann waren. Den 14. dito haben wir, weil wir keine krancken hatten, auszgenommen etliche verwundten, practica auff Malta bekommen. Dann es daselbsten der brauch ist, dasz kein Schiff anlanden darff, man habe dann zuvor guten bericht, dasz kein kranck Volck in demselbigen seye. Den 1dito hat vnser Capitain die gefangenen Türcken, so sich Handhuig . , . • t-> »\ in Malta, versteekt hatten im Schiff, demGroszmeister^welcher einFrantzoszS) I[io3] war, zum underpfand geschickt, bisz wir etwan gefangene Christen j^jacot^ vnder dem Türcken, zum abdausch köndten erfragen. Damalen von Andi0 ist daselbsten von Alemannia Juncker Jacob Christoff von Andlo ein Bilgram gewesen. Wir seind gar wol empfangen worden. Vnd hat der heit. Groszmeister befohlen,man solte vnser zerbrochen Schiff verbesseren. Er hat vns in. vnser Schiff verehret, 4. Boda Wein, machen bey 4. 1) Versta: Maltezer galeien. 3) Versta: „zoodra de Maltezen zagen dat, op het prijsgemaakte schip, de Hollandsche vlag uitwoei boven de achter uitgestoken Algerflnsche vlag, begrepen zij aUes en betoonden zij zich recht hartelijk". 3) Echte lingua franca voor: „vergunning om, na geneeskundig en dergelijk onderzoek, vrijelijk met den wal te verkeeren." — Het is aan boord nog een levend woord, dat echter bezig is uit het spraakgebruik te verdwijnen. 4) Nadat de Joanniters het eiland Rhodes verloren hadden, ontvingen zij in 1530 Malta uit handen van Karei V en erkenden, althans in naam, de Spaansche opperhoogheid. —^ (Ene. Brit.). 5) Alof de Vignacourt, grootmeester van 1601—1633 (Ene. Brit. sub. St John of Jernsalem). (76) Füder, ist gut Syracusischer Wein, 2. Ochsen, 12. Schaaf, 24 Jndianische Hanen, vber die 100. Hanen vnd Tauben, new-gebachen weisz brodt, Pomerantzen, Lemonen, vnd was ich damalen für meine Patienten ausz der Apoteck begert vnd bedörffen: jtem 8. tonnen Pulver. Den 24. dito haben sie vns mit 3. Galeen widerumb hinausz confoyert vnd beglaitet, da ein theil dem anderen mit gewaltigen schützen vnd fewrwerck Adieu gesagt. Wir namen vnseren Cursz naher Levanto vnd Candia. Den 28. dito auff den abend haben wir das hohe Land von Candia gesehen mit schönem Watter. Rhodis, cy- Den 1. Martij seind wir neben Candia hingefahren naher Rhodis vnd Cypren. Den 4. dito haben wir ein Türckischen Carmusal bey Rhodis gesehen, ist vns aber entsaglet. Den 5. disz haben wir die gewaltige Jnsul Cyprus mit einem guten Wind gesehen, vnd nach mittag Limasol *) vnd Salino 2). Den 6. disz haben wir Famagusto 3) die Hauptstatt in Cypro mit einem strengen Wind gesehen. Den 7. disz haben wir den Baye von Antiochia 4) gesehen. [104] Den 8. disz haben wir ein Schiff, so ausz Marsilia kommen, angetroffen, welches auch in Alexandereta begert zu fahren. Den Q.dito desz abends seind wir zu Alexandereta in Syrien ankommen, haben allda 4. Holandische Kauffschiff, 6. Frantzösische, wie auch das gewaltige Gallion S. Marco von Venedig gefunden. Sie haben vns mit dem Geschütz gewaltig Salve gemacht. Den 11. dito ist der Consul Paw an das Land gefahren, vnd hat seinen abschied von allen Schiften vnd Capitainen genommen. Derohalben vnsere, wie auch alle anderen Schiff sich fertig gemacht, vnd gaben die Soldaten jhme das gelait. Da er abgefahren, haben alle Schiff nach einander bey 156. schütz gethan: auffdem Land warteten die Janitscharen, welche jhn auch nach Alepo confoyert. Den 12. dito, morgens, ist die Caroany s) (welches ein ordinari Confoy is, weil in Syria niemands allein raisen darff, er habe dann Janitscharen bey sich) von Alepo vnd Bajazeth °) zu Alexanderon 1) Limasol, plaats op de kust van Cyprus (Limissos). 3) Salino = Galinoporni? 3) Famagusta. 4) Bedoeld is: de baai van Alexandrette, beN. Antalda (Antiochie). 5) Karavaan. 6) Bajazet, aan den voet van den berg Ararat. (77) ankommen vber 300. Camel, waren alle mit Seiden vnd anderen stattlichen Wahren geladen. Den 14. dito seind zwey Türckische Carmusal mit Türcken vnd Griechen von Bajazeth ankommen. [105] Den 15. dito ist ein Türckiscner Hertzog mit seinem Schiff, der Pomerantzen-baum genandt, naher Cypren gesaglet. Den 16. dito fatdasgroszGaUionS.MarcovnddreyandereHolandische von Alexanderon naher Cypren mit contrari Wind gesaglet. Den 21. dito ist nach mitternacht ein so harter sturm entstanden, dasz wir das Schiff für 3. Ancker haben fallen *) lassen. Damalen ein Arquisayer a) von Rhodis zu grund gestossen, vnd seind bey 16. Griechen vnd Türcken ertruncken. Den 23. dito fat ein Bassa ausz Alexanderon von Constantinopel kommen. Deszhalben alle Schiff, so daselbsten gelegen, wie es der brauch ist, dapffer geschossen. Auff den H. Ostertag 3) hat vnser Capitain mit noch 4. Holan- Geschat» n-*T->i thut grosser dischen Kauffschiffen die Letze gehalten, vnd es auff seiner Excel- schaden, lentz gesundheit lassen vmbgehen. Thaten manchen schutz, vnd alsz sie noch einen schutz thun wolten, ist dez Stück wol in hundert stuck versprungen. Hat vber 24. Mann schwarlich verletzt, 3. Mann gantz schwartz verbrendt. Des Capitains Jungen, welcher damals zu tisch dienete, seind beyde Bein entzwey mit grossen wunden geschlagen worden. Den 14. April, morgens, seind wir von Alexandereta mit zweyen anderen Holandischen Schiffen, naher Antiochia gesaglet, haben Tripolis 4) in Syria gesehen. Den 16. dito haben wir einen stareken Sturmwind bekommen, welcher uns widerumb zu ruck gegen Bajazeth undTripolisgetriben. [106] Den 18. disz, des abends haben wir 2. Carmusal von Rhodis, vnd 2. von Marsilia angetroffen, etc. Den 20. dito fat vnserer Schiffen eines aas port s) kommen, an welchem das vorderst Castell gebrochen worden, jamassen wir vns des vndergangs besorgten. Den 21. dito haben die Malteser einen Türckischen Carmusal Malteser • , , bekommen so vber 100.000. ducaten warth, erobert. Der streit was so nahe bey ein gute vns, dasz wir alle schütz vnder Cypren gehöret. 1) Versta: men heeft drie ankers laten vallen, a)? 3) 11 April 1621. 4) Tarabolus (Tripoli) op de Syrische kust, beNoorden Beyroet. 5) Lees: „aan boord" (in aanvaring gekomen). 6)? (78) Des 2. tags haben sie die Griechen, welche im Schiff waren, an das Land fahren lassen, vnd die Türcken naher Malta mitgeführet. Den 22. dito nach mittag sind wir zu Salino in port kommen. Da haben wir gefunden das Gallion S. Marco, vnd ein Schiff ausz Egypten, welches vns auff dem Spanischen Meer schaden zugefügt. Grosi Den 3. Maji ist das grosse Schiff S. Marco von Cypren, naher verbrennt. Venedig gesaglet. Jst bey 25. tonnen Gold geschatzt worden, hatte bey 600. Mann, 60. metallene stück grosz Geschütz. Welches hernach zu Malamucken *) durch den Taback angegangen vnd verbrunnen. Den 5. dito seind 5. Carmusal zu Salino ausz Alexandria gar reich beladen ankommen. Die Maltheser haben sie gejagt. Den 8. dito seind wir von Salino zu sagel naher Limasol gefahren. Den 9. haben wir ein Schiff ereylet vnd erschreckt. Weil es aber [i ein Carmusal gewesen, welcher gar reich beladen, vnd auff Rhodis begert, haben wir es widerumb gehen lassen: jhme aber gleichwol ein Maltesische Confoy a) gewünschet. Den 10. dito abends seind wir zu Limasol ankommen. Daselbsten gewartet, bisz vnser Companey fertig gewesen. Damalen ist auch ein Türckischer Carmusal ankommen, welcher vnserem Capitain 4. Feigen-fasz verehret, vnd jhne gebetten, er wölle denselbigen gehn Rhodis confoyeren. Welches aber jhme abgeschlagen worden, dann es wider die Stadische Ordinantz gewesen. Den 11. vnd 12. dito kamen viel Türcken in vnser Schiff, haben sich vber vnser metallene Geschütz verwundert. Dann sie nie kein Holandisch Schiff gesehen. Den 13. disz seind wir mit 6. Holandischen Schiffen von Limasol gesaglet. Vnd haben vnseren Cursz naher Malta genommen. Den 15. sahen wir die hohen berg Harmoja 3) mit schnee bedeckt, 30. meil yon Rhodis. Den 24. haben wir widerumb Candiam angetroffen. Den 22. hatten wir vnder Candia schier zwey Schiff erdapt, wann vns die nacht nicht vberfaflen hette. Den 27. haben wir von Candia bey sehr lustigem Watter den Cursz West genommen. 1) Porto di Malamocco. Venetië. 2) Ironisch bedoeld. De Malteser ridders trachtten steeds de Turken te benadeelen. — De republiek daarentegen was op vriendschappelijken voet met de Porte, sedert 6 Juli 1613 toen de Nederlanders gelijke rechten kregen als Franschen en Engelschen. 3) De Ataviros op Rhodes, hoog 1340 M. (79) io8] Den 4 Junij, Anno 1621, morgens haben wir wederumb Malta gesehen. Nach mittag sahen wir 6. grosse Kriegs-schiff vnd 5. Galleen vnder Malta. Wir haben sie für Spanier oder Türcken, vnd sie vns für jhre Feind angesehen: sonderlich hielten die Galleen vns für Türcken. Deszwegen wir vns fertig gemacht, vnd in guter ordnung auff sie zugesaglet, wie auch sie auff vns. Wir haben aber bald gemercket, dasz es Capitain Quast r) von Enkuisen sey mit noch anderen Orlog-schiffen ausz Holand, welche auff vns gewartet. Dann wir S-reichegeladeneSchiffhatten, welche vber die 35. tonnen Golds wftrth waren. Weil wir dann durch einander gut Freund waren, hatten wirzubeydentheilenSalve geschossen, alsz gienge ein streit zwischen vns an. Nach disem wolten wir gern auff Malta fahren, den Preisz abzuholen, weil aber offener Krieg a) war zwischen Spania vnd Holand, wolten wir es nicht wagen. Den 5. dito haben wir naher Sicilia gesaglet, vnd in der nacht sahen wir den Monte Belle sehr erschrockenlich brennen. Den 6. seind wir neben Trabana 3) hin gesaglet. Den 12. haben wir Sardiniam gesehen. Den 2 s. seind vns 5. Spanische Galleen begegnet, welche wir gern angegriffen hetten, wann es der Commendor zugelassen hette. Den 26. morgens haben wir 21. Schiff gesehen, auff welche wir gedrongen. Vermerckten aber endlich, dasz es ein Englische Armada (109] war. Da haben wirgegeneinanderenSalvegeschossen.Der Englische Admirai hat all vnsere Capitain zu sich gefordert. Die haben nun gesehen, wie es jhnen vor Algier ergangen. Dann sie haben vber die 600. Mann verlohren, vnd haben 6. Türckische Kriegsschiff verbrendt. 4) Doch ist jhr schaden grösser gewesen alsz der Türcken. Den 27. dito haben wir wederumb eine FlottaSchiffgesehen,seind 1) Zie noot bij p. 98. 3) Het twaalfjarig Bestand was den i» April 1631 afgeloopen, en de Malteser ridders erkenden de opperhoogheid van den Koning van Spanje, sie noot p. 103. 3) Trapani, aan de Westpunt van Sicilië. 4) De Engelschen geven bH hun actie tegen Algiers op 24 Mei veel kleiner verliezen op maar rij erkennen dat de uitslag van de onderneming jammerlijk was; „fhus endedan expedition as unfortunate asit was dishonorable", sie Campbell and Kent, „Biographia nautica or Memoirs of Illustrious Seamen", Dublin. J. Williams 1785, Tom IV p. 11 en „Sir WilUam Monson's naval tracts", in Purchas CoUection, Vol. III, Book II, p. 337: «The UI managed Enterprise upon Algiers in the Reign of King James, and the Errors committed in it". (8o) also auff sie zugeloffen. Die Engellander namen jhren Cursz naher Granata. Den 28. kamen wir zur vorigen Flotta, welche Holandische Kauffleuth waren, die wolten mit vns naher Holand. Den 2. Julij nach mittag seind wir zu Malga in Granata ankommen. Dieselbige Statt had zwey starcke Castell: hat vns wöllen schaden thun. Blieben also bey Capo Molo *) 1. meil von Malga. Den 3. dito morgens seind viel Spanische Fischer in vnser Flotta kommen, welche vns allerley falsche zeugnusz brachten, vns an das Land zu locken: wir aber traweten jhnen nicht, doch thaten wir jhnen kein laid. Nach mittag seind 3. Galleen desz Groszhertzogen von Florentz zu Malga in vnser Flotta kommen, deszhalben wir jhnen einen Ehrschutz gegeben» Die Englische Flotta ist vor Malga gelegen, allda sie allerley Verehrung von den Spaniern bekommen. Wir aber kondten nichts vmb das geit haben. Seind deszhalben nach mitternacht mit vnserer gantzen Flotta vndersaglet gefahren, naher dem Enge von Gibraltar. Den 5. dito seind wir mit der gantzen Flotta von 24. Schiffen, 6. [ Stadischen Orlog-schiffen, vnd 18. Kauffmans schiff wol vnd reich beladen auff den Reede oder Porto kommen bey Gibraltar, da wir vns wegen des gegenwinds etwas auffgehalten. Daselbsten ist Anno 1609 2), die gewaltige Meerschlacht zwischen dem Holandischen Admirai Jacob von Henchkirch vnd dem Spanischen Admirai Don Lux Vassardo 3) beschenen. Welche dann beede das Leben manlich verlohren mit sampt 6000. Spaniern. Acht grosse Spanische Gallion giengen zu grund. Den 6. dito haben wir 2 Barcka bekommen, welche naher Calles begerten. Die sagten, dasz sie der Gubernator gesendet, die Spanische Flotta, welche zu Calles 4) lag, zuwahrnen, dasz sie solte fürsehung thun. Weil wir dann nahe bey demSpanischen Castel gelegen, vnd in sorgen waren, dasz wir villeicht mit dem Castell vnd der Spanischen Flotta, alsz zwoen harten Partheyen, möchten zu thun bekommen: alsz haben wir vns ausz disem bahn hinweg hinder einen hohen Berg gemacht, jnmassen weder die Statt, noch das Castell vns keinen schaden zufflgen können. 1) Punta Mona ? a) Lees 1607. Zelfde fout zie p. 60. 3) Opperbevelhebber was: Don Juan d'Alvares d'Avila. Brun is in de war met den tegenstander van Reinier Claeszen (1606): Don Luis de Fajardo. Zie dezelfde fout op p. 60. 4) Cadix, zie noot p. 135. m Den 7. disz auff den abend ist ein Holander, so zu Gibraltar wohnete, vnd ein Muller war, mit 2. Spaniern in des Commendors Hof kommen: sagten vns falsche zeitung, es seye noch 4. monat bestand mit Holand vnd Spanien: mochten wir also an das Land kommen, fm] vnd kauffen nach vnserem begeren. Welches etliche Holander geglaubt. Seind aber von einem Spanier gewahrnet worden. Dann wann sie in die Statt kamen, warden sie gefangen werden : dieweil es ein offener Krieg war, vnd auch sich ein grosses Volck versamlet hatte. I' Derohalben wir vns zur gegenwehr gerüstet, wann wir solten besprongen vnd angetastet werden. Den 10. seind wir mit guter ordnung vndersaglet gefahren, vnd haben vns in 3. hauffen getheilet, namlich 2. Orlog-schiff, vnd 6. Kauffmansschiff, vnd einem jeden hauffen ein sonderbar Zeichen gegeben, welches sehr lustig war anzusehen. Seind also mit diser ordnung zwischen Hispania vnd Barbaria durchgesaglet, vnd neben Teryfa1) mit gutem Wind hingefahren. Wir bekamen ins gesicht die Flamischen Jnsulen ■). Wir sahen auch ein Schiff, welches vom Commendor Quast vnd Vice-Admirai eyngenommen worden. Jn dem- Iselbigen Schiff waren 4. Jesuiter, die kamen ausz West-Jndien, gleichwol hat sie der Commandor 3) in seinem Schiff behalten, vnd hat seines Volcks in dasselbige Schiff gesetzt. Aber der Commandor liesz sie widerumb frey, vnd fahren wohin sie begerten, vnd ist jhnen alles widerumb zugestellet worden, was vnser Volck jhnen möchte genommen haben. Vnser Volck ist zwar etwas vnwillig worden, inbetrachtung, sie vns solche gnad nit wurden erzeigt haben, wann wir in jhre hand gerathen weren. Den 3. Augstmonats seind wir mit 10. Schiffen von der Armada Kis] gesaglet. Die vbrigen 15. Schiff seind bey einander geblieben, dann sie nicht so streng alsz wir gesaglet. Den 8. dito abends, als wir nicht weit von Engelland waren,haben wir die tieffe gemessen, 160. klaffter 4) gefunden, vnd die höhe der ISonnen 48 Vs. grad bey Norden s). 1) Tarifa. 2) De Azoren, Vlaamsche- of ook wel Wester-eilanden. Zie P. J. Baudet, „Beschr. van de Azorische eilanden uit een Belgisch oogpunt beschouwd, Antwerpen t88o" en J. Mees, „Histoire de la découverte des iles Acores et de 1'origine de leur dénomination d'iles Flamandes", Gent 1901. 3) Zie aangaande Quast: p. 98, noot 1 en 4. 4) Dus 160 vaam diepte gelood, maar, daar het wel Amst. vademen ad 1,69 M. sullen zijn geweest, eigenlijk 150 vademen ad 1,80 M. In verband met de astronomische breedte, een mooie plaatsbepaling om het Eng. Kanaal in te loopen. * 5) Lees: „de breedte, bepaald door waarneming der Zonshoogte, bedroeg 48V20 Noord". (82) Den 9. haben wir widerumb gesenckelt, fanden 90. klaffter, des abends 70. klaffter, den 10. dito morgens 60. klaffter. Nach mittag sahen wir Engelland. Vnd seind mit 5. Schiffen, sampt dem Capitain Steinbach, in porto Falmeux x) in Engelland eyngeloffen. Vnd dieweil der Wind contrari war, verblieben wir, bisz wir guten Wind bekanten. Seind also endtlichen, mit Gott, glücklichen in Holand widerumb ankommen. Allda die Admiralitet vns alle mit gutem danck wol bezahlet hat. ENDE DER VIERDTEN RAlSZ. 1) Falmouth. 'SCHIFFART, ETC WELCHE AN DER ZAHL DIE FÜNFFTE IST: IN DER ORDNUNG ABER DIE DRITTE SEYN SOLL. \ Tach dem ich Anno 1616. vor Ostern, von der anderen Raisz widerI \ umb zu Amsterdam ankommen mit dem Schiff, mit welchem ich ausz Holand gefahren, welches auch in einem Streit, wie in der anderen Raisz vermeldet *), an Capo Lopo Gonsalvas bey der Jnsul S. Thomas gewaltig beschadiget worden: hatten mich etliche SchiffPatronen2), welche mich wol gekandt, sonderlich einer von Roterodam, Henrich Wilhelm-son Puis genandt, angeredt: ob ich mit jhme auff seinem Schiff, der Oranienbaum genandt, naher Portugall, Lysabona, vnd weiters naher Jtalien, Constantinopel, vnd andere Ort, wo er möchte ladung bekommen, raisen wolte ? Und dieweil ich sonsten guten lust gehabt, solche Lander auch zu besichtigen: hab ich mich desto eher mit jhme verglichen. Also führen wir den 16. Junij vorgemeldtes Jahrs, von Amsterdam naher Tessei, vnd ausz Holand mit einer groszen Schiff-Flotta auff das Meer. Da wir dann von einem gewaltigen Wind in Engelland in die Jnsul Wicht seind 114] getrieben worden. Daselbsten lagen wir vber die 10. tag. Damalen * ein klein Raubschifflin in dem Hafen, die Küh genandt, kommen war. Alszbald wir solches vernommen, seind zween Orlogschiffs Hauptleuth, namlich Ellard Thomas-son von Amsterdam, vnd Jan Tis-son Von Horn 3), auff selbiges Raubschiff zugefahren. Da nun die Rauber es gemercket, haben sie sich auff das Land begeben. Vnsere 2. Capitain aber haben das Schifhin durchsuchet, vnd dasselbige, . weil es klein, so nur 4. stück Geschütz auffhatte, dem Gubernator selbiger Jnsul vnd Hafens verehret. 4) Vnser Schiff, der Oranien-baum genandt, hatte 240. last, 24. 1) Zie p. 46. a) Versta scheepspatroons, kapiteins. 3) Verg. p. 98. 4) De>Nederlanders deden in die jaren, op de Engelsche kust, juist of zij er thuis waren. Geen wonder dat het hun later betaald is gezet. Leerrijk is in dit opzicht eene nog onuitgegeven Levensbeschrijving van Witte Corneliszoon de With. (Handschrift Algemeen RijksArchief). (84) Ein last ist grosse Stückli, 12. Stein-stuck oder Mauren-brecher vnd nicht mehr 40. entner-aisz go Mann. Dann die Kauffleuth offtermals grosse Schiff haben, welche mit Geschütz wol gezieret, aber mit Volck vbel versehen seind, weil sie den grossen vnkosten scheuhen, dadurch jhre Schiff offtermals bey den Piraten oder Meerrauberen in grosse gefahr kommen. Doch haben die Kauffleuth-schiff etwan besser Volck, alsz aber auff den Kriegsschiffen. Dann sie viel lieber einem erfahrnen mehr besoldung geben, alsz aber einem vnerfahrnen. Aber auff den Kriegs-schiffen achttet man es nicht, sehr, wann nur jhr zahï gantz ist. Vnd ich hab offt selbst erfahren, dasz 60. Mann auff einem Kauffmans-schiff im streiten sich besser gehalten haben, dann aber 100. oder mehr auff Kriegsschiffen Da wir aber guten Wind bekommen, seind wir auff S. Johannis tag [11 ausz Engelland glücklich abgefahren, bisz wir das Königreich PortuBringt sich gal gesehen, vnd innerhalb 6. tagen vber die 300. meil eesaelet. Da 3. meil »n.,jTJ1, f e>& einer stund. wir aber das Land haben gesehen gegen dem abend, ist vns der Wind gantz contrari oder zu wider geloffen, namlich Sud west, vnd mithin strenger Watter worden, also dasz vnzer Schiff-Patron vnd Steurman sich besorgten, es möchte etwan fahlen. Derohalben sie es vermeinten von Land abzukehren, weil die nacht verhanden. Aber es war vnmöglich. Dann der Wind je langer je mehr anfieng zustürmen, also dasz der Patron, sampt dem Steurman, bezwungen worden, 2. Ancker fallen zu lassen, auff dasz wir nicht etwan zu nahe an das Land kamen. Damalen war der Lufft sehr dunckel, von wégen des Sturm winds, dasz keiner den anderen sehen noch horen kondte, vnd seind die barren oder wallen vber das Schiff geflogen, dasz wir alle auff dem Schiff bisz in mitternacht genug auszzuschöpffen hatten. Der einte Ancker ist zerbrochen, der ander hat nicht mehr halten können, dann es sand-boden oder grund war. Also warff der Steurman das tieffe Looth, welches ein grosser bleyener stock ist, vnden hooi, vnd mit vnschlit 2) auszgefüllet, dadurch sie die tieffe vnd den grund lehrnen erkennen. Dann der grund sich an das vnschlit anhencket, bey welchem grund sie wissen mögen, in welchem Land sie seyen. 3) Also befand es sich noch 30. klaffter tieff. Derohalben der 1) Een merkwaardige, maar ongetwijfeld juiste uiteenzetting. Zij verklaart ook dat iemand als De Vries het varen op oorlogsschepen minderwaardig achtte. (Zie Korte hist. ende journ. aenteyckeninghe door David Pietersz. de Vries, ed. 1911, p. 63). a) Unschlitt = talk, vet. 3) Was dat maar waar! Diepte en grondsoort kunnen slechts aanwijzing geven omtrent de plaats waar men sich in een bepaalde zee ongeveer kan bevinden, en dat alleen mits die (85) nicht alle zu grund giengen; dann der Sturmwind nicht nachgelassen. War deszwegen ein grosser jamer im Schiff: das Ancker, so wir fallen liessen, wolte nicht halten. Dann das Gabel oder Anckersail, 14. Manns-zoll dick, *) reisz entzwey, welches die gefahr vnd angst vermehrte. Wir hatten noch ein gar kleinen sagel. Endtlich liesz der Steurman, sampt dem Hochbootsman, das letste Ancker fallen. Aber es war alles vergebens. Dann der Wind je langer je starcker war, vnd trieb das Schiff mit gewalt auff das Land. Welches solchen schracken im Schiff machte, dasz einer den anderen vermahnete, sich Gott zu befehlen. Vnd hat der Steurman bezeugt, dasz er* sein lebtag so streng Watter nicht gesehen: vnd vns gerathen, wer sein Leben begerte zu salvieren, der möchte es thun: er alsz ein alter Mann wölie da bleiben,2) vnd sich Gott befehlen. Dises jamers vnd angst vorbott ist ohn zweyffel gewesen das vorbott winszlen der Ratten, so in vnserem Schiff wie junge Katzen waren, bruchs. welche ohngefahrlich 2. stund, eh das Schiff auff den grund stiesse, sich ausz dem Schiff begeben. Darauff dann der Steurman gesagt: er wisse gewisz, dasz das Schiff müsse zu grund gehen. Derohalben befahl er, man solte das Boot ausz dem Schiff thun, damit das Volck auff demselbigen zu Land fahren köndte. Er aber wolte nicht dareyn, bisz jhn endtlichen der Patron vberredt. Also führen wir 17] alle im Boot etwan 4. Schiffs lange vom Schiff. Da kam ein solche grosse barren, dasz das Boot auch voll wasser ward. Etliche begaben sich darvon, in hoffhung, sich mit schwimmen an das Land zu salvieren. Dadurch das Boot leichter worden. Die auff dem Fewrthurn hatten ein grosz fewer gemacht. Wir aber waren mehr als 2. stund im Wasser bisz wir endtlichen an das Land kommen. Vnd da wir die stürtzen oder wallen (so sich obsich schwingen, vnd im herab fallen zee óf dat vaarwater voldoende bekend is uit vroeger gedane waarnemingen van diepte en bodemspecie. Het lood werd hier ook niet gebruikt om te zien waar men was (men wist dat maar al te goed!) maar wil om te zien of het anker nog hield, dan wel meegetrokken werd, hetgeen men aan de strekking der loodlijn, die dan al of niet naar voren gaat wijzep, kan zien. 1) De kabel, of het ankertouw. — Veertien duim dikte wil in scheepstaal zeggen: 14 duim omtrek. Stel het waren Amsterdamsche duimen, dan had het touw 3,60 d.M. omtrek en 1,15 d.M. middellijn. — Tegenwoordig slaat men zulk zwaar touwwerk weinig meer, i" omdat de techniek zooveel hooger staat, 2° omdat men zich van zooveel sterker ijzerdraaden staaldraadtouw bedient, 3° omdat op de ankers alleen kettingen worden gebruikt, die men vroeger niet voldoende sterk kon smeden. — Sleeptrossen van Manilla-touwwerk worden in den jongsten tijd weer zéér dik geslagen. a) En daarin had hij misschien gelijk. In 't algemeen is men aan boord van het schip, zoolang het niet uiteen slaat, veiliger dan in de booten. De meeste ongelukken vallen juist tijdens het verlaten van schepen voor. (86) sich widerumb hinauff stürtzen) gesehen hatten anlauffen, wiche ein jeder vom Boot dem Land zu. Mir aber were es vnmüglich gewesen an das Land zu kommen, wann mir vnser Herre Gott nicht sonderlich seine hülff erwiesen hette. Dann alsz mich das Meer auff das Land warff, vnd ich stehen wolte, zohe es mich widerumb zu ruck. Doch kam zu letst ein grosz stuck holtz vom sagel-baum, welches ich ergriffen hab, vnd mit Gottes hülff auff demselbigen an das Land kommen bin, mit so grosser betrübnusz, dasz es niemand bald glauben wirdt, er habe dann deszgleichen selbs erfahren. Nachdem nun Gott mich errettet, vnd in das schone vnd warme Land Portugall gebracht, kame ich auff ein höchte zu einem Fewr- Cast- thurn vnd Castell, Cast-Calles 1) genandt. Allda lag ich bisz morgen a ö' allein, vnd wuszte nicht, in welchem Land ich were. Da nun der tag angebrochen, kamen etliche Soldaten ausz der Festung, sampt etlichen Weiberen, zu besehen, ob sie etwas mochten sehen auff dem Meer. Dann es gar hoch war, dasz man gar weit in das Meer sehen [n kondte. Vnd dieweil sie nahe zu mir kamen, besorgte ich, sie mochten mir etwas laids zufügen, besonders, weil ich allein war, vnd niemanden von vnserem Volck gesehen hatte: deszwegen wolte ich jhnen etwas entweichen. Aber vor grosser schwachheit was es fflir vnmöglich. Lage deszhallben still, bisz sie zu mir kamen. Vnd alsz sie mich gesehen, fragten sie mich: ob ich ein Christ were ? (dann offtermalen die Türcken auch allda zu land kommen.) Jch antwortete in grosser schwachheit auff Spanische spraach, so ich in Angola erlehrnet hatte: Ja, Sie fragten mich, wie es mir ergangen seye, weil ich allein were ? Bey jhnen war damalen neben anderen Weiberen, wie droben gemeldt, ein Spanische Fraw, Moladin 3) genandt. Dann Moladin dn sie mr &elb» deren Vatter ein Spanier, vnd Mutter ein Schwartzin wdbtft war'Dieselbige Moladin fragte mich auch: ob ich ein Christ were? dem Author Vnd alsz ich jhren, wie zuvor, geantwortet: begerte sie an mich, ich solte mit jhro heim gehen in jhr Hausz. Jch war sehr willig, vnd doch schwach: dann ich hatte noch viel wassers in mir. Sie that mir viel guts, alsz wann ich jhr eygen kind were, gab mir Baum-öl zu trincken, damit das Wasser von mir kame. Sie behielte mich viel tag, bisz rnein Schiff-Patron kam, vnd nach mir fragte : ob ich etwas i) Een belangrijk punt met een „vuurtoren", en zooals nader zal blijken dicht bij Lissabon, dat Cast-Calles zou hebben geheeten, kan alleen Cascaes geweest zijn, 23 K.M. beW. Lissabon. s) Mulattin. (87) gelts hette? ich sagte, Gott soll ich dancken, dasz er mir das leben gefristet Dargegen fragte ich jhn, ob das Volck alles an das Land ,9i kommen were ? Er zeigte an, das noch 16. Mann mangleten, welche er nicht köndte finden: etliche seyen scnon naner j^ysaDona mn einer Barcka gefahren: vnd wann ich begerte, solte ich mit jhme. Aber es war mir vnmöglich zu wandlen. Also blieb ich bey meiner Spanischen Frawen Moladin 3. wochen, bisz es besser mit mir worden. Mornderigs tags war es fein Watter. Derohalben dieFischer an das Schiff führen, vnd holten darausz, was möglich war; dann das Schiff noch gantz, vnd das Meer klein war. Sie betomen auch mein Balbierkisten, welche sie mir nicht geben wolten, ich gebe jhnen dann 2. Real von achten: die kondte ich jhnen nicht geben. Doch ward sie mir zu letst durch die Kauffieuth zugestelt. Da es nun anfieng mit mir besser zu werden, führete mich die Moladin mit einer Barcka naher Ly sabona in die Teutsche Capell »). Daselbsten haben die Niderlander, Jtalianer, Frantzosen vnd Engellander einen Priester, sampt einem Caplan: welcher die jenigen, so einen Priester*» 1 „ , „ ,,. t, freundlich Schiffbruch erlitten, ehritch pflegt zu empfangen. Derselbige Pries-keit ter Pater Peter ein Niderlander hat mir, weil ich noch etwas kranck war, einen zugegeben, welcher mich zu einem Wundartzt, Johan Amman von Wien inOesterreich bürtig, geführet, welchem er, ausz der Capellen Eynkommen, für mich zu bezahlen versprochen, ohnangesehen ich dem Priester auff sein Fragen bekennet, ich were von Basel ausz dem Schweitzerland bürtig. aoj Diser Wundartzt ist auch auff solche weisz ankommen, welchen die Teutschen Kaufffeuth dahin befürdert. Dann es sonst zu Lysabona keine Teutschen Wundartzt hat. Derselbige hat mir auch viel guts erzeigt, vnd mich 4. monat lang beherbergt: welches jhm Gott vergelten wolle. Jm fürgang musz ick dises vermelden, dasz es daselbsten disen wunderlichen gebrauch hat: Wann ein Schiff durch vnglück an das 1) Sedert de 13e eeuw bezaten de „Duitschers" eene eigen kapel te Lissabon. Zij vormden er (en sU vormen er nog) eene „broederschap", die eigenares is van VïderS.Juliao-kerk en vrij groote inkomsten heeft. De broederschap telt soowel roomsen-katholieke als hervormde leden. (Zie Baadet Beschr. van de Azorische eilanden, p. 158/159)- — °°k de nieuwste Baedekers vermelden de kapel nog. Er was, sedert 1414, nog een tweede broederschap, oorspronkelijk gesticht door Bourgondiërs en Vlamingen. Van deze broederschap wordt vermeld dat zij landgenooten verzorgde en het zal bij haar zijn geweest dat Brun werd verpleegd, daar hij juist de Duitschers nut noemt. Verg. Ravenstein, „Martin Behaim", p. xs. (88) Land kompt, alszdann der Eigner, oder Herr des Schiffs, kein ansprach mehr daran hat; es werde jhme dann ausz gunst vnd vmbs geit widerumb zu kauffen gegeben. Vnser Schiff, darauff wir einen Schiffbruch erlitten, hat von anfangs 30000. Holandischer gulden gekostet, ohne das Geschütz vnd Munition, etc. Damalen waren auch zu Lysabona 4. Holandische Schiff, 2. von Roterodam, vnd eines von En kuysen, eines von Ackerschlot 3). Dieselbigen hatten eine grosse summa gelts. Dann es darff niemands kein geit ausz desz Spaniers Land führen, auszgenommen die jenigen, welche Korn oder ander Proviandt in Spanien führen. Die anderen Kauffmanschiff müssen jhre Wahren vertauschen vmb andere Wahren. Dann welcher Schiffer ergriffen wirdt, dasz er Geit im Schiff ausz dem Land führet, derselbige wirdt auff die Galeen geschlagen, vnd ist das Schiff dem König verfallen. Doch der gestalten: wer das Schiff verzeigt, soll den driften theil darvon haben. Nun hatten gemeldte 4. Schiff eine grosse summa gelts, vnd mach- [i*i] ten sich drey darvon. Aber das vierdte von Roterodam, in welchem 24000. Realen von achten, vnd Edelgestein waren vber 100000. ducaten warth, hat des Patronen Cornelius Hoppon eines Verratbe- dapfferen Manns Schreiber verrahten, weil er von jhme begert 500. Realen, welche er aber nicht erlangen kondte. Dann er nicht anzeigen wolte, warumb er dieselbigen forderte. Also führen die Spanier mit 4. Galleen naher disem Schiff, vnd süchten das Geit. So bald der Patron solches sahe, machte er sich hinweg. Vnd haben die Spanier das Schiff geplündert. Aber die Spanier haben dem verrahter nicht gehalten, was sie jhme versprochen. Dasselbige Schiff ist hernach etlichen Teutschen ») Kauffleuthen zu kauffen gegeben, vnd meinem Schiff-Patron, alsz einem dapfferen vnd wol erfahrnen Schiffman, zugestellet worden. Zu derselbigen zeit kamen 3. grosse Schiff, auff Portugalisch, Karackes 3) genennt, ausz Ost-Jndia, welche etwan 900. last grosz seind, vnd gemeinlich 4) 1000. Menschen au ff haben, wann sie ausz Portugal fahren. Alsz nun dasselbige Schiff zu Lysabona ankommen, hat 1) Akersloot, in Noord-Holland. 2) Versta weer: Nederlandsche, „dutch". 3) Hou. Kraak. Port. Caraca. De oorsprong van het woord schijnt nog niet vaat te staan. Zie Hobson-Jobson. 4) Zeer overdreven. Een „gewoonschip"van 550 toneladas laadvermogen,had 112 koppen equipage en kon 350 soldaten vervoeren, totaal 36a. — Zie Luis de Figueiredo Falcao p. 200. — Een complete opsomming van de rangen en graden op een schip van 3*3 koppen, sie aldaar p. 198. (89) man zum frölichen willkumm alle Glocken zu Lysabona geleutet, vnd dapffer geschossen. Vier tag nach disem kam auch ein Karack, welche wol 2000. mei wegs gefahren. Hat aber des Cursz verfahlet, vnd also lahr heimkommen. Demselbigen Schiff hat man kein Ehr erzeigt. Den 6. Octobr. kam auch an zu Lysabona die reiche Silber-Flotta, La] ausz West-Jndien, namlich 40. Schiff, klein vnd grosz, welche Flotta vber die 9000. Mann auffhatte. Dise Schiff waren alle gar reich geladen, auszgenommen 6. königliche Spanische Galleonen, welche die Flotta confoyert haben. Es ist zwar nicht jhr will gewesen allda eynzuhaffnen *). Dann der Wind vnd die Fortun sie dahin getrieben hat Vnd seind von 20. gewaltigen Türckischen Meerrauberen besprungen worden, haben aber weichen müssen, die Türcken weren sonst meister worden. Auff derselbigen Silber-Flotta aber war grosz Gut. Dann etliche haben für jhr Nacht-losament bezahlt einen Spanischen Real. Jhr Geschirr, welches sie taglich brauchten, war mehrtheils von silber. Sie müssen dem König 50. pro cento geben, auszgenommen was sie zu jhrem Leib brauchen, alsz Knopff, Messer, Löffel, Daller, Hafen »), Kandten, welches sie in West-Jndien gar grob vnd dölpisch machen lassen, vnd keinen zoll darvon geben. Alsz nun mein Patron ladung bekommen, namlich 1500. kisten Zucker, vnd 50. Fardo 3) Zimmet: fragte er mich, ob ich mit jhme Fardo seind gehn Venedig fahren wolte? Jch aber hatte keinen lost; sondern verbliebe zu Lysabona bisz Weyhnacht. Damalen kam noch ein Schiff ausz Holand, der gulden Falck genandt, war em gantz new Schiff, hatte aber keinen Wundartzt Der Patron bekam bald ladung, namlich 1200. kisten, vnd 50. Fardo Zimmet. Derselbige fragte mich [133] nun, ob ich mit jhme fahren wolte, so wolte er mir eine gute besoldung geben, vnd keinen mangel lassen an frischen medicamenten. Jch war zwar nicht gar lustig; j edoch hatte ich mich zu jhm versprocken, weil er mir viel guts zugesagt, vnd monatlich 9. Realen von achten geben wolte: beneben auch erlaubte, für mich selbs etwas zu handlen, wie ich dann mit 2. monat-sold, so er mir gleich auff die faustgegeben, gethan hab. Sonst seind noch 4. Schiff in vnser Companey gestanden, 2. Portugaleser, welche naher Angola fahren wolten, vnd 1) Natuurlijk niet, want het was een „Spaansche" vloot, die in een Spaansche haven behoorde binnen tc «allen, al heerschte de Koning van Spanje destijds over Portugal, a) Hoogd. hafen = pot. 3) Port fardo = baal. (oo) reich geladen waren, vnd auff 60000. ducaten geschetzt*). Die anderen zwey waren Engellander, wolten in die Barbarey fahren. Also seind wir den 6. Januar. 1617. mit gutem Wind ausz Lysabona hinweg gefahren. Den 9. dito montags früh, alsz die Wacht geendet, stieg ein Mann auff den Mast-baum, zu sehen, ob kein Schiff sich erzeigte ? da ruftte er, vnd sagte: er sehe 5. grosse Schiff, welches war zwischen Spanien vnd Portugal, namlich an dem Capo Santa Maria genannt. Da vermeinten wir, es weren Spanier 2). Sie laufften streng auff vns. Derohalben der Admirai ein stuck loosz 3) geschossen. Auff welches vnsere Schiff sich zusamen verfügt: vnd fragte vnser Admirai was wir gesinnet weren ? Da sagten die 2. Spanier, vnd 2. Engellander, so bey vns waren, wie auch vnser Patron: sie wolten halten, was sie in der Admiralschafft versprochen. Machten vns also hieraufffertig. Dieselbigen 5. Schiff nun kamen zu vns, vnd schosz der Türckische [i24] Admirai ein stuck loosz. Da sahen wir an den Fahnen, dasz es Türcken waren, wiewol sie allerley Volck hatten. Sie fiengen nun an zu rüffen vnd zu fragen, woher wir weren ? Vnser Admirai sagte es. Sie fragten weiters, was wir geladen hetten ? Jhnen ward geantwortet: Kom hetten wir geladen, damit wir möchten darvon kommen 4). Aber es halff nichts. Dann wir hatten 2. schone Schiff, welche jhnen gar wol gefallen. Sagten deszwegen zu vns: wir solten vns ohne streit ergeben, so wolten sie vns gehn Algier führen, vnd dem Schiffer das Schiff bezahlen. Aber vnser Admirai sagte: Es were jhme nicht gegeben woixlen zu verkauffen, sondern zu erhalten, so lang es möglich were: muszte auch noch manchen blutigen kopff kosten, ehe er es verkauffen wolte. Diser Türckische Admirai hatte auff seinem Schiff (welches das kleinste war vnder den fünffen) 24. stuck Geschütz vnd . 200. Mann, fieng derohalben an mit grossen stucken zu schiessen. Die anderen zwey hatten jedes 28. stück, vnd 250. Mann. Die zwey grösten hatten jedes 36. stuck vnd 300. Mann auff. Wir 6. alle aber 1) Zal wel onjuist zijn. De Portugeezen maakten in Angola goede zaken, vooral met den uitvoer van slaven naar Brazilië, maar brachten er weinig aan dat waarde vertegenwoordigde. Verg. Dierick Ruiters p. 7. a) Zooals blijken sal, richtte men sich toch maar op de mogelijkheid in dat het zeeroovers waren; het bleken dan ook Algerijnen te sijn. 3) Een «los" schot. 4} Het was een zeer voor de hand liggend antwoord. De reis namelijk ging naar Venetië en vooral koren werd, in zeer groote hoeveelheid; vooral bij schaarschte en duurte in het Zuiden, door de Nederlanders naar Venetië vervoerd. Zie J. C. de Jonge, „Nederland en Venetië", 's Hage 1853, p. 309. Zie ook p. zs8 hierna. (9i) hatten nur 225. Mann, vnd gar wenig Geschütz. Da nun der Streit etwas hart angteng, wichen die 2. Portugaleser sampt den 2. Engellanderen hinden ausz, der meinung, sich zu salvieren. Aber es war vnser grosz glück, dasz dise 4. Schiff von vns wichen. Dann jhnen 3. Giück vnd Raubscbiffnachgefolgt von morgen, bisz die Sonn Sud-west worden,vngüc ' las] welches vmb die 3. vhr war: da sie dann die 4. Schiff nach langem streit bekommen. Hierauff alsz sie sich widerumb auff vns gewendet, wichen wir allgemach etwas beseits, weil der Wind sich vns gar wol fügte. Vnser Admirai hat einem Rauber den vorderen Mast abgeschossen, also dasz er von vns muszte ablassen. Sonsten wann er vns mit streiten hette so lang auffhalten können, bisz die anderen zu jhme kommen weren, solte vnsers gebeins nicht darvon kommen seyn: sonderlich wann sie geWuszt hetten, dasz vnser Schiff bey 400000. ducaten warth gehabt. Dann weil wir viel Consinili vnd etliche sacklin mit Perlin hatten, wurden sie lieber die 4. Schiff fahren lassen, vnd vnserm SchhTnachgesetzt haben. Da wir nun jhrer ledig worden, machten wir vnsere sagel wider- CaUe5 umb auff, vnd führen naher Calles Malles in Hispanien Dahin M*"68wir den anderen tag kommen seind. Allda fanden wir die Spanische Armada, welche vnsere Schiff visitiert. Vnd alsz sie sahen, dasz wir im streit mit den Türcken geweszt, auch etliche verwundten hatten, schickte vns der Spanische Admirai General Prince Philiperto von Prints Saphoy 2) etliche faszlin mit Wein, wie auch Pomerantzen vnd Citro- ph,uPertnen für die verwundten: mit dem anerbieten, dasz, wann wir die Rauber begerten zu suchen, er vns etliche Schiff-Hauptleuth, sampt etlichen Galeen, geben wolte 3). Aber vnser Admirai sagte: er habe dessen keinen befehl: dann er muszte sein Raisz befürderen: wie er Liaoi den Kauffleuthen geschworen. Des anderen tags schickte er widerumb an vns, vnd liesz vns arrestieren im nammen des Königs ausz Hispanien: nam vns alle sagel ausz dem Schiff, vnd behielt vns 3. wochen lang. Vnder dessen kamen die 2. Engellander, vnd klagten 1) Calismalis, de in dien tijd bB Nederlandsche zeelieden gebruikelijke benaming voor Cadix. Zie A.Kluyver: „Nederl. namen van de stad Cadix", in Vtrsl. en Meded.Kon. Acad. v. Wetensch., Afdg. Letterkunde, 4» reeks, 9' deel, 3* stuk; Amsterdam 1910. a) Emanuel Philibert van Savoye (geb. 1580, overl. 1634). Opperbevelhebber der Spaansche Zeemacht in 1610; van ioaa—1634 Onderkoning van Sicilië. Zie: A. M. H. J. Stokvis, Manuel d'Histoire, de Généalogie et de Chronologie de tons les états du globe etc, Tom. III, Chap. XII, Tableau général n°. 17 ; Leiden 1890—'93. 3) Het kwam tijdens het Bestand wel voor, dat Nederlanders en Spanjaarden elkaar tegen de Algerijnen ondersteunden. Zie J. C. de Jonge, „Gesch. v/h Nederl. Zeewezen", a» uitgave, Dl I, p. 232. In 1614 vielen Staatsche en Spaansche schepen de zeeroovers ter kuste van Marocco, voor Marmora aan; sie Van Reyd II» Deel, ed. 1644,fol. 36. (92) sich, wie die Türcken mit jhnen gehauset, vnd das Volck auff den Portugalesischen Schiffen so vbel geschlagen hetten: sonderlich klagten sie, wie jhnen drey schóne junge Knaben seyen geraubt worden. Gemeldte Armada begibt sich endtlich auffdas Meer. Eh es aber nacht ward, hatten sie schon ein grosz Schiff verlohren mit 40. metallen-stück. Dann sie auff einen spitzen felsen, de Porckus ») genandt, gestossen ein schutzwegs ausser dem haafen oder porto. Des anderen tags hat man vns vnsere sagel widerumb zugestellet, mit der entschuldigung: sie haben sich besorgt, wir móchten sie an einem anschlag auff Algier verhinderen. Aber es war nichts doran. Sie hatten erfahren, dasz desselbigen mals 24. Schiff mit Soldaten solten naher Venedig geführt werden a). Derohalben sie im sinn hatten, den Pasz zu verlegen. Welches aber jhnen gefahlet Also führen wir den 7. Hornungs 3) widerumb ausz von Calles mit gutem Watter. Des anderen tags bekam vnser Volck noch ein grosz fasz mit eisenen banden vom Schiff, welches zu grund gangen war. Sie vermeinten, es were Wein oder Oei. Alsz sie es aber in das Schiff auffgezogen hatten, sahen sie, dasz es nur Wasser war. Doch gab der rI27i Schiff-Patron 4. Realen für das Fasz. Capo Span. Hierauff kamen wir vnder den Capo Spart 4) vnd Barbaria. Alda hatten wir contrari Wind: vnd kamen etliche Verspin Barcken s) oder Spach-Schifflin ausz Gibraltar, zu sehen, was wir für Schiff het- 1) „Las Puercas", vlak aan den ingang tot de baai. a) De Generale Staten hadden de Republiek Venetië toegestaan een regiment aan te werven, dat tegen den Aartshertog van Oostenrijk zou worden gebruikt, onder leiding en bevel van Graaf Jan Ernst van Nassau (een broeder van Joan Maurits den Braziliaan). Graaf Ernst kreeg vergunning 3100 man te werven, Jonker Johan Seghers van Yeghem, Heer van Warsenhoven, nam er nog 1000 aan. — Den 2™ Maart 1617 liepen de schepen uit Texel, nadat zij daar 13 weken opgehouden waren. Er was van regeeringswege zorgvuldig gewaakt dat het Bestand, in schijn, niet werd geschonden. Daarom bestond de transportvloot uitsluitend uit koopvaarders (die wel goed gewapend zullen zijn geweest) en werd een verzoek om convooi afgewezen. De schepen schijnen Nederlandsche en Venetiaansche vlaggen te hebben gevoerd. De troepen deden den geheelen zomerdienst, maar leden veel door ziekte en ongemak. Graaf Ernst zelf overleed te Udine. Zie J. C. de Jonge, „Nederland en VenetM" p. 64 vlg. Het zal deze vloot zijn geweest waarop Philibert van Savoye een „wakend oog" hield. Hij kon die Venetiaansche vloot aanvallen, gelijk de Spanjaarden een tweede Venetiaansche uitrusting, onder Melchior van Kerckhove, werkelijk aanvielen op 24 Juni 1618, doch Kerchhove sloeg er zich door. (Zie de Jonge, als voren p. 86). 3) Hoogd. Hornung, Sprokkelmaand (Februari). 4) K. Spartel. 5) Verspiebarken, kondschappers, tegenwoordig spreekt men, naar Engelsch voorbeeld, van „Scouts"; (93) ten. Dieselbigen vermeinten, wir seyen Holandische Soldaten-schhT. Derohalben kam die gantze Armada ausz Meer auff vns, hatten ein Englisch Schiff gezwungen mitzufahren. Vnd da sich der Patron desselbigen gewidriget, ist er auff dem Admirai schiff gefangen gehalten worden: dargegen hat man sein Schiff mit 15. Spaniern besetzt. Also führen sie nach mitternacht auff vns zu. Aber das Englische Schiff ist nicht zu vns kommen, welches den Englischen SchiffPatron bekommert; weil er besorgte, sein Volck möchte etwan dise Spanier in das Meer geworffen haben. Des morgens früh kamen sie zu vns, hessen die Trommeten dapffer gehen. Aber so bald sie gesehen, dasz wir keine Holander waren »), Hessen sie jhre Ancker bey vns fallen, vnd schickte der Admirai etlich Volck zu vnserem Schiff, denerr mehr erlaubt war zu holen dann zu bringen, wie der Kriegs-schiffen brauch ist. Mein Patron verehrte jhnen etliche Holandische Kasz vnd Hammen. Sie wolten aber auch Zucker haben. Dann vnsere Schiff mit Zucker beladen waren. Hierauff Hessen sie vns dahin fahren. Des anderen tags führen wir in die Enge, vnd kamen vnder Capo £*D^de »8] de Pallas. *) Jn der nacht kamen widerumb 2. Türckische Meerau- ber zu vns. Weil es aber filister war, Hessen sie vns fahren. Wir kamen Capo Paser. vnder Capo Paser 3), welcher ligt 10. meil von Malta. Vnser Admirai hatte etliche Malteser Ritter auff dem Schiff, welche Malteser er auf Malta bringen solte. Der Wind aber war jhme entgegen. Wolte sie deszhalben naher Sicilien führen, namlich gehn Syracusa. Aber es hat jhnen auch nicht gefallen. Dann wir ein klein Schiff vnder dem Land sahen, vnd fieng auch an still werden: also dasz der Admirai sie wolte mit dem Boot an das Land führen. Sie sahen aber alszbald, dasz 3. Furgata mit dem kleinen Schiff einen streit hatten: vnd darumb nicht an das Land begerten. Dann alsz das kleine Schiff sich dapffer wehrete, sahen wir, dasz es in voller flammen stünd, vndverbrann. Bald hernach kamen dise 3. Furgata auff vns, hatten 4. Schiff bey jhnen, welche wir nicht gesehen, bisz sie nahe zu vns kamen. Derselbigen Capitain ist gewesen Herr Warr ein geborner Engellander ein gewaltiger Mann, begerte an vns, wir solten vns ergeben. 1) Bedoeld moet zijn: „zoodra zij gewaar werden dat wij, ofschoon Hollanders, geen voor Venetië bestemde troepen aan boord hadden". 2) Kaap Palos, bij Cartagena. 3) K. Passero, Zuidpunt Sicilië. (94) Wir sagten, wir hetten Korn bey vns Da Hessen sie vns gehen. Dann selbiger zeit das Korn bey jhnen gar wolfeil war. vertMben*' ^ anderen ta2s aber wolten sie, wir solten bey jhnen bleiben. re' n' Welches aber vnser Admirai nicht thun wolte, in besorgung, es auff einen sondern list möchte angesehen seyn. Also führen wir mit [tag] gutem Wind bisz gehnVenedig. Da wir auff Malamucka») ankommen' am Palmtag3). Lagen allda bisz Pfingsten. Zur selbigen zeit kamen 24. Schiff mit 7000.4) Soldaten ausz Holand s), welche vnder Graff Johan von Nassau gehörten: die sagten, dasz die Spanische Armada jhnen nicht habe abgewinnen können. Vnsere Schiff waren verarrestiert, vnd in dienst begert worden. Aber vnser Patron sagte: dises were noch sein erste Raisz, vnd er des kriegens vngewohnet, man köndte wol einen anderen bekommen. Darauff er ledig worden. Vnser Admirai, wie auch sonsten etliche fürnehme Schiff-Patronen vnd Capitain, vnder welchen war Jacob Sturm*) von Amsterdam, ein sehr erfahrner Schiff-Capitain, seind angenommen worden. Apunam Z"letSt bekamen wir widerumb ladung in Apuliam zu Ottrunto7), oder in Calabria zu Gallipoli 8). Führen also widerumb von Venedig auff den Pfingstmontag 9) ausz dem Golfo zwischen Corfou vnd Apulia hin in Calabriam zu Gallipoli. Daselbsten wir 10. Englische Schiff angetroffen, welche mit vns eine Admiralschafft zu machen begert haben. Weil aber vnser Schiff wol muniert vnd besaglet, wolt es mein Schiffpatron nicht annemmen. Welches jhne hernach vbel gerewen. Daselbsten kondten wir schir kein ladung bekommen. Oeiwaid. Musten also widerumb in Apulia zu Ottrunto laden, namlich 300. [i*>] Potto mit Baumöl. Dann daselbsten gantze Wald sind von lauter ölbaumen, vnd sonsten ein vber die massen fruchtbar Land. 1) Zie noot p. 134. 3) De Malamocco (Venetië). 3) Palmzondag viel in 1617 op 19 Maart, Pascben op 26 Maart en Pinksteren op 14 Mei. 4) Het waren er 4100, zie aant. p. 126. 5) . Vertrek uit Texel 3 Maart, aankomst te Venetië 4 April 1617. (Zie de Jonge, „Nederland en Venetië" p. 69). 6) Zie p. 139. Omtrent desen Jacob Storm (was het misschien een bijnaam ?) kon ik niets vinden; hij is ook bij bet Krijgsgeschiedkundig Bureau niet bekend. Is.luj misschien bevelhebber geweest in eene vloot die, in 1618, door de Venetianen in Holland werd uitgerust en onder Melchiorvan den Kerckhove een tijd lang dienst deed in de Adr. zee? (Zie de Jonge Nederland en Venetië, p. 86). 7) Otranto aan de Adr. zee. 8) Gallipoli, ongeveer recht West van Otranto, aan de Golf van Tarente, doch mit in Calabrië, maar ook in Apulië. 9) 15 Mei 1617. (95) Den 20. Julij führen wir ausz Apulia, vnd kamen endtlich ausz dem Stretto di Gibraltar, vnder den Capo Spart. Da sahen wir 11. Schiff auff vns ankommen, vnd vermeinten, es weren die Engellander, welche bey vns zu Gallipoli gewesen. Haben aber, eh 3. stund fürüber waren, wol gesehen, dasz sie Rauber gewesen. Dann sie vns mit gantzer macht nachjagten. Derohalben wir vns anfiengen xur flucht zu rüsten. Dann sie vns Fdndüi- Tr, . ., chergewalt. an Macht gar weit vberlegen waren. Vnd so sie vns m jhren gewalt gebracht wurden haben, hetten wir Sclaven müssen bleiben vnser lebenlang. Deszhalben der Patron vnd alles Volck Gott den Herren vmb hülff angerüfft. Jch für mein Person hab mich vber besorgt, dasz, wann sie vns vberwaltiget hetten, ich alsz einkrancker Mensch also bald were in das Meer geworffen worden. Sie seind vns den gantzen tag bisz mitternacht nach gefahren, mit solchem geschrey; Arniel Amine berragan, das ist, Ergib dich, Hund. Wir aber schwiegen still, vnd rüfften Gott fleissig an, dasz er vns bewahren wölte. Sie hengen an auff vns zu schiessen, traffen zwar das Schiff, aber niemand von vns ist beschadiget worden. Also folgten sie vns, r™,] bisz es anfieng tag werden. Da kam der Wind ausz Norden so schnal dasz sie die sagel in jhren Schiffen muszten minderen, wen sie gar leicht geladen hatten. Wir aber vermehrten vnsere sagel, dann wir schwar geladen. Vnser Patron fieng an zu befehlen, dasz der Conestable *) solte das hinder Geschütz fertig machen, vnd sehen, wo er treffen könte. Dann je mehr wir geschossen, je mehr vnser wunderSchiff fortgetriben worden; hergegen je mehr die Rauber vornenj^aUffles' ausz auff vns geschossen, je mehr auch jhre Schiff zu ruck gewj^hen.^«» Meer. Solches schiessen hat von morgen bisz vmb den mittag gewahret, da die Sonn in Suden war. Also halff vns Gott der Herr, sehr wunderlich. Darfttr wir jhn auch gelobt haben. Des anderen tags kam ein klein Frantzosz-Meerrauberlin, oder Raub-schifflinan vnser Schiff. Aber so bald sie sahen, dasz wir vnsere Stück zu den Porten a) oder Schutzlöcheren hinausz gerichtet, wichen sie von vns. Also führen wir mit zimlichem Wind und Watter surie». bisz zu des Engellands ende, namlich an den Surles 3), welches ein kleine Jnsul ist, also steinechtig, dasz, wann ein Schiff darauff stpsset, vnd der Wind streng ist, kan niemand darvon kommen. Dann rings herumb viel spitzige felsen seind. Wir aber führen hart neben 1) De „Konstabel", die met den artilleriedienst belast is. a) Geschutpoorten. ,' 3) De „Sorlings" (Scilly-eilanden). 0 (96) disem felsen hinan. Vnd alsz wir eines schutzes wegs gefahren, seind wir wegen nablechten Watters in solche gefahr gerahten, dasz schier niemands darvon kommen were. Es ist aber so schnal glantz oder hall Watter worden, dasz wir vns ab Gottes güte gegen vns nicht genugsam verwunderen kondten. Etliche haben gemeint, [r der böse Geist vnd die Vnholden hetten solch trüb Watter gemachet. Der Schiff-patron hat sie ernstlich bescholten, sie solten solche gottlosen Reden nicht mehr treiben. Also seind wir nun, nach auszgestandenen vielen trübsalen vnd gefahren, den 24. Aug. 1617. in Holand, mit Gottes hülff, widerumb ankommen. Demselbigen getrewen, vnd allmachtigen Gott, welcher auch an mir dise Verheissung (Psalm 68.) erwiesen: Jch willeuch wider bringen ausz den tieffen des Meers, sey Lob, Ehr vnd Danck in ewigheit, Amen. ENDE DISER SCHIFFARTEN. N. B. Weil der Author abwesend, seind etliche wörter, auch in den Colum-tituln versetzt, aber leichtlich zu ver besseren: Alsz fol. 2. Jndianisch, lisz Canarisch 1), etc. fol. 90. Holand, lisz Seeland. fol. 9a Schützen-hauptman, lisz Schiffs-hauptman etc. HF* Zu wissen, dasz der Author, neben hernach folgenden dreyen Paszporten, noch andere, auch Ihr Printz Excellen tz Mauritzen bette haben können. Weil aber ausz gegenwertigen, des Authorisdapfferkeitgegendem Feind, und trew in hailung der Krancken auflf dem Meer, genugsam erscheint, alsz seind mehrere Zeugnussen diszmal nicht nothwendig. Vnd dieweil auch dise Paszporten in Niderlandischer spraach also gestellet, dasz die dollmetschung denselbigen an der gestalt und ansehen etwas hettenbenemmen mogen: hat man das Orginal nicht translatiert, sondern nur abgeschrieben beyfügen wollen. 1) Komt voor in het opschrift der bladzijden, dat in dezen herdruk niet werd overgenomen. (97) ^ Op den twaelffden Octobris 1613. voor my David Mostard openbare ende byden Hove van Holand naer voorgaende nominatie der Stede Amsteldamme, geadmitteerdte Notario ende naerbenoemde getuygen comparerende, de Ersamen Sr, Frans Steenhuysen, Pieter vander Schelling, Lucas vande Venne, ende Hans Francks, alle Reeders op de Kusten van Africa, ende Quartiren van Angola, hebben byde waereyd verklaert, dat Samuel Bruyn van Basel henluden op Haerluder Schip, genaemt de Meermann, op de jongste Reyse des voorsz. Schips van hier op Angola, ende wideromme hier ter Stede gedient heeft voor Chirurgyn, ende dat hy op de zelve Reyse, hem vromelyk ende deuchdelyck gedragen, ende gequeten heeft, in oorconde der Waereyd, versochten, ende consenteerden zin Comparanten dit door my Notaris ad notam genomen, ende den voorgenaemt Samuel Bruyn daervan gemaekt, ende gelevert te worden, een ofte meer oppenbare Jnstrumenten in behooren forme om hem te sterkken naer behooren Gedaen ten Cantoire myns Notary present Lambert Jakobs, ende Willem van Borsselle getuygen hiertoe verzocht, ende gebeden. Ende was in Protocolle gotoekent Sr. Frantz Steenhuysz, Pieter vander Schelling, Lucas vande Venne ende Hans Francks. Oorkonde myne subsignature en obgedructe segel D. Mostard, Notar. Publ. 1613. n. Ick Jacob Arentz Calantius Gouverneur ende Commandeur generael op het fort Nassau tot Moré in Guinea van wegen den Hoochgebornen Forst Mauritz Prince van Orangien, Grave von Nassau, Catzenelnboghen, Vianden, Dietz, Moeurs, Lingen, Bueren, Leerdam : Marquis van der Vere, ende van Vlyssinge: Baron van Breda, Grimberg, etc. Heere vander Stadt Grave, ende Lande Cuyck, Polanen, St. Maartensdyck, etc. Burchgrave van Antwerpen ende Besancon: Gouverneur, Stadthouder, ende Capitain generael van Gelderland, Holland, Zeeland, Zutphen, Utrecht, ende Overyssel, ende Admirai general vanden vereinichden Nederlanden: Doecondt certificerende meniegelicken by desz, Hoe dat Samuel Braun van Basel, onder myn gebiedt voor Chirurgyn den tyt van ontrent drien- (9«) tertich maenden, wekken gheduerende hy hem in den Voorsz. zynen dienst metten anclevem van dien wel, ende trouwelick heeft gedraeghen, ende voort allesins gequeetten, gelyck een godt ende trouw Chirurgyn toe stadt, ende schuldich es te doen, so dat men hem deszhalfuen nit en heeft te ontdancken. Ende want des tyts ghelegenheit sich heeft begheven, dat wy tegen woordich op onsen versoeck van Eed ende dienst zyn ontslaghen. Darveur hy my heeft abgevordert een vry ende absoluyte Pasport: so hebbe ick billick geacht, hem zelve te gunnen, ende gunne by desz. Versoeckende aen allen Crychs-Oversten, Gouverneurs, ColoneUen, Rittmmrs, Capitains ende Bevelhebberen mitsgaders aen allen Officieren, Magistraten, ende andre Overicheden, dat zy den voornoemden Samuel Braun overal so te Water als te Lande vry ende on verhindert ladten passeren ende repasseren. Hem daertoe bewysende alle mogelicke addresse, faveur, ende bystand, twelck ick bereit ben tegens een yegelick nae ghelegenheit des versocht zynde in gelycke saecken na myn vermogen te erkennen, ende verschuldighen. Jn Oorconde hebbe ick dese onterteeckent ende meine gewonelick pitsier ") daerneffens opgedruckt. Jn Amstelredam des 28. Julij, Anno 1620. Jacob ARENtz Calantius. m. Ick Thomas Pieterssn van Amstelredam Capiteyn op een Schip van Oorloghen ghenaemt Edam, van wegen den Hooghgebornen Forst Mauritz by den gratie Gods Prince van Oraignen, Grave van Nassau, Catzenelbogen, Vianden, Dietz, Moeurs, Lingen, Bueren, ende Leerdam : Marqüis vander Vere ende van Vlissinge: Burchgrave van Antwerpen, ende Besancon: Baron van Breda, Grimberge, Arlay, Norsoy; Heere van Lande vanCuyck, van der Stadt Grave, Polanen, St. Martensdyck, etc. Gouverneur, Stadthouder, ende Capitain generael van Gelderland, Holland, Zeeland, Vtrecht, ende Overyssel: ende Admirai generael van vereinichde Nederlanden, vnder die reparatie van Collegie ter Admirai iteyt, resisterendetot Amstelredam: Doe condt certificeerende een yegenlycken by desz, hoe dat Samuel Broun van Basel onder my op den voorsz. Oorlog-schipe in die vojage nae Levanten hen ende weder heeft gedient voor Chirurgyn, den tyt 1) Pitsier , petsier, pitseer = zegel. Zie Verwijs en Verdam, Mnl. Wdb. (99) van thien maenden ende acht daghen, wekken geduerende hy hem, so in Crychsaecken, alsz oock int uutvoeren, zynes voorsz. ampts wel ende behorlych heeft gedraeghen, ende voort allesins gequidten, gelyck alsz een cloeck ende trouw Crychsman ende Chirurgyn toestadt, ende schuldich is te doen, so dat ick hem deszhalfuen nidt en hebbe te ontdancken. Ende want des tyts ghelegenheyt sich heeft begheven, dat wy tegenwoordelick van Eed ende dienst zyn entslagen ende tschip op geleyt. Daerouer hy my heeft afghevordert een vry ende absoluyt Pasport: so hebbe ick billick gheacht, hem zelve te gunnen, ende gunne by dezen. Versoeckende derhalfuen aen allen Crychs-Oversten, Gouverneurs, Colonellen, Admiralen, Vice-Admiralen, Ritmmrs, Capitains, ende Bevelhebberen, mitsgaders aen allen Officieren, Magistraten, ende ander Overicheden, dat zy den voornaemden Samuel Broun van Basel, over so te Water als te Lande vry ende vnverhindert ladten passeren ende repasseren, hem ter noodt doende ende bewysende alle mogelicke addresse, faveur ende bystant, twelck ick bereyt ben tegens een yegelick nae ghelegenheyt des versocht zynde in ghelyck saecken nae myn vermoghen te erkennen ende verschuldighen. Behoudens nochtans, dat hy nidt en attentere tot ondienst ofte nadeell van zyne voorsz. Printz Excellentz ende dese vereinichde Nederlanden. Jn Oorconde heb ick deze vnderteekent, ende myn ghewonelick Pitsier ') darneffens opghedruckt. Jn Amstelredam op den sesthien tach van Septemb. Anno sessthien hondert een ende twintich. Capitain Thomas Pieter-son. GOTT ALLEIN DIE EHR. z) Zie voorgaande Noot. BIBLIOGRAPHIE VAN BRUN'S „SCHIFFARTEN." Samuel Brun, des Wundartzet// vnd Burgers zu Basel, // Schiffarten: // Welche er in etliche newe Lan*// der vnd Insulen, zu fünff vnderschiedi// lichen malen, mit Gottes hülff // gethan: // An jetzo aber, auff begeren vieler ehr*// licher Leuthen, selbs beschrieben: vnd mén »// niglichen, mit kurtzweil vnd nutz zu // lasen, in Truck kommen// lassen. // (Houtsnee) // Getrvckt zu Basel, // In verlegung Johan Jacob Genaths. /'/ lm Jahr 1624. // Titel; Voorrede gedagt.: Basel, den 4 Martij 1624, geteekend door den uitgever. 2 blz. Gedicht An christlichen Laser, 5 blzn., 132 blz. en 4 ongen, blz., (drie getuigschriften in de Nederlandsche taal). 8vo. Exemplaar: Oeffentl.-Bibliothek Basel. Duitsche herdrukken, I. Anhang der Beschreibung desz Königreichs Congo, Innhaltend, Fünff Schiffarten Samuel Braun's .... Gedruckt zu Franckfurt am Mayn, bey Caspar Rötheln. M.D.C.XXV. Plaatdruktitel; An Christlichen Leser, 1 fol. Tekst: fol. 1—56. Illustraties 11. Univ.-Bibliothek, Jena. Aanhangsel bij de tweede uitgave van: Regnum Congo, hoe est Warhaffte und Eigentliche Beschreibung des Königreichs Congo in Africa.... Erstlich durch Eduart Lopez ... Getruckt zu Frankfurt am Mayn .... durch Matthias Becker, in Verlegung Hans Dietherich und Hans Israël von Bry, in Jahr M. D. C. IX. (IOI) Et. Die neuntzehende Schiffarth inhakende fünf Schiffarthen Samuel Braun's Burgers und Wundartzt zu Basel. Getruckt zu Franckfurt in Verlegung der Hulsischen, 1626. Titelvignet; Am Christlichen Leser, pp. 3—7. Tekst s pp. 8—105. Illustraties 7. Latijnsche Vertaling. III. Regnum Congo, hoe est vera descriptio regni Africani quod tam ab incolis quam Lusitanis Congus appellatur , opera et in- dustria Joan.-Theodori, et Joan. Israelis de Bry fratum exornata. Francofurti excudebat Erasmus Kempffer, impensis haeredum Joann. Theod. de Bry, 1624. Plaatdruktitel: Opdracht, voorbericht, 3 fol. ongenummerd. Tekst: 86 fol. Illustraties 11. Appendix van: Regni Congo, qua continentur Navigationes quinque Samuelis Brunonis Omnia ab ipso quidem authore Germanico idio- mate conscripta; nunc vero in latinam linguam translata, tabulisque ac figuris aeneis elegantissime adornata. Francofurti, studio et sumptibus haeredum Johan.-Theod. de Bry, typis Caspari Rötelii. Anno 1625. REGISTER. A. Abrambu, 58,60. Abuy, 31. Acan, 53,60. Acania, 28. Acanisten of Aceanisten, 28. Accara of Accra, 27 vlg., 63. Accary, 31, 6a.* Ackerbaw, 10. Adels-tag, 55. Aene, 56. Agadir, 70. Akanye, 5a. Akori, 31. Almadia, 33. Alvaro II, 1.8. Ambas Eiln., 31. Ambassi, 17. Ambosy, 30,33. Ambrizete, 17. Amman, Johan — von Wien, 87. Andlo, Jae, Christ., von —, 75. Angoy, 7. Angra, Rio de —, 31. Annobóm, 36. Aragèo, Balthasar, Rebello, de —, *3- Arak (araka), 53. Arquisayer, 77. Asim, 27. Assine(i), 37. Ataviros, 78. Ati (Atty), 38 vlg. Axim, 37. B. Backovah,11. Banditen, 4. Bansa, 7. Bansa Loango, 5 vlg, Barlengas (as —), 3. Batzen, 6. BaTTLER, 13. Benin (Bennin), 30 vlg. Beninsche peper, 30 Beschneiden, 17. Betrug in Gold, 58. BeVIESEN, 33. Bicho(s), 20. Bichos de cu, 20. Bienen, 11. Bito, Bitn, Bitugu, Bonduku. 57. Bolus, 54. Bondes-drank, 16. Bonnanah, 11. Bracho, i, 4. •) Het woord Accary op p. 6a is kennelijk een wanvorm van Gagarah (kakaraatje). (103) Bremu's, 58. Brunny, 29. C. Cabeceira, 56. Cadix, Calismalis, Calles Malles, Calles, 69, 80, 91. Calantius, zie Clantius. Camarêo, Rio dos — öes, 31. Cao, Diogo —, 2. Capell, Teutsche — 87. Capo (Cabo) Monte, 37,45. Capo (Cabo) do Corco, Curso, en Cape Coast, 46. Capo (Cabo das Tres Punctas), 27. Carmusal, 77. Casavy, 6. Cascaes, 86. Cast Calles, 86. Cauris, 31. Chica, 50. Clantius, Jacob, Adr°., 43, 49,97, 98. COMET, 6l. Commendah (-do, -doh), 27, 63. Congo, Rijk van —, 17 vlg. Coris, 31. Cormantyn, 27,63. Crycry, 30,38. D. daculo, 5, 32. Dieben, 57. Doopen (in zee), 3. Dreg (enter-), 73. Duins, 69. E. Ed am (schip), 66. Edelleuth, 13. Ehebrëcherin, 57. Ekongo, 17. Ekongo dia ngungo, si. Elephanten, 13. Elephantenschwanz, i 3,34. Endich, 26. Engoy, 7. Ensan (ensain), 55. Ernst, Graaf Jan — van Nassau, 93, 94. Fajardo, D. Luiz de —, 70,80. Falck, de Gulden —, 89. Falmouth, 83. Famagusto, 76. Fantyn ; Fantin, Fontein, 53,60. Ferdinando, Don —, ai. Fetiche, 54, 55. Fetischpriester, 55. Fetu, Futu, 50. Flissingen, 68. Francks, Hans, 97. Fusz-angel, 63. Futu, Fetu, 50. Fytysi, 54,55. G. Gagara, (zie ook Accary), 50,6a. Geist, böser —, 38. Geld, (strooien —), 10. Gelderland, Schip de —, 43,64, 66. Gericht der Schwartzen, 56. Gezantschap van Sabou naar Nederland, 48. Gingah, 6. Godsgericht, 16. Goh, 7. Gold suchen, 57. Gomba, 15,3a. Goy, 7. ( Crigri (zie crycry), 30. Grebo, Gribo, Gruvo, 41. H. HaLLER (den Helder), 68. Handwercksleuth, 13. Haüblin, 10, 22. Haultain, Willem de Zoete, Heer van —, 66. Heemskerck, Jacob van —, 80. Henchkirch, 80. Henna (aene), 56. Hochzeit, 54. Holt-taun, 66. Honig, ii. Hoppon, Cornelius, 88. H u n d , Sch war t ze, zie Swartenhondt 66. Hund, weisse — (Schip de —), 25. I. Immen, 11. Indigo, 26. Infantyn (zie: Fontein, Fantin, Fantyn), 52, 60. Insam, 55. J. Jagas (Jakas), 33. Janitscharen, 76. Jesuiter, 81. Jigger, 20. Juju, 30. jusicussen, 33. K. Kabinda, 6. Kakaraatjes, 50. Kakongo, 7. Kameroen, 31. 04) I Karaches, 88. Kerckhove, Melchior —, 93. Kindbetherin, 56. Kindermoord, 14. . Kleedjes, Ben in sche, 33. „ te Loango, 10. Koning van Fetu, 65. Koning van Sabou, 63. Kupffer, 13. Kuh (schip „de Koe"), 83. L. Lavougusbe (kleedjes), 10. Leeuw, Witte (Schip de —), 44. Limasol, 76. Loanda, S. Paulo de —, 17. Loango (Bansa Loango), 5 vlg. AI. Maggasethi, 17. Magkay, 31. Magschüssy, 7. Magüschy, 13. Malafa ma samba, 9. Malaga, 70. Malagetta, 41. Malagueyro, 13. Malamocco, 94. Malechy, 13. Malemba, 7. Mallafa, 34. Maltezer Ridders, 75. Malungo, 33. Mamoro, 70. Manatus, 19. Mani (many), 8. Manna, 8. Manscostuum, 55. Mansi ma ngasi, 9. Marco, Galeon S. —, 78. j Masa, 9. Mascovado, 36. (io5) Matetten (Muteta), 53. Madriarchaat, 8. Matthaeo, Eil. S.—,6. Maultrommel, ia. Maurits, Prins — v. Nassau, 96. Mayo, eil. —, 4. Mayomba (Mayumba), 5. vlg. Mbaji a ekongo, 21. Mbaji a nkanu, 17, 31. Mbunda, 16. Meerküh, 19. Meermann (Meermin ?), Schip de —1 2.97Meerpferd, 19. Menschenfresser, 33. Migiel, D., 31. Millie, 53. Mina, S. Jorge da —., 37, 43,50. Mist, roode —, 45. Moladin, 86,87. Moquisia, 7. More, Moree, Moure, Mouree, 97, 43- Mostard, David —, 97. Mwanza, 17. N. Namen der Negers, 56. Nassau, Fort —, 43,47, 49. Ndongo, 5. Ngandekongo, 31. Ngola, 5. Ngoyo, 7. Nkasa, 16. Nzadi, Nzari, 17. O. Ohou, 53. (o)libatta, 34. Outeiro, 31. ** Oranienbaum, (Schip de —), 83. PadrêLo, so. Palm-cloth, 10. Palmpitten, 9. Palmwijn, 9. Pandelingschap, 56. Panne, (pagne, paan, pano), 36. Pauw, (Cornelis), 67, 68, 76. Pauwen, 7, 18. Peter, Pater —, 87. Peterson, (Kapit. Thomas —), 66, 98, 99. Peter-sohn, (Joh. — v. Hoorn), 1. Peysy, 19. Pfaltz-graf, 64. Pfeilgift, 61. Philibert, Emanuel — van Savoye, 91. Pieterben, Thomas—, 98, 99. Podarah, 11. Practica, 75. Principe, Eiland —, 36. Printzen Hof, 43, 67. Puercas, las —, 93. Puis, Hendr. Will. —, 83. Pulex penetrans, 20. Quaquahy (kleedjes), 36, 28. quaqua-kust, 26, vlg. Quast, Hillebrand, Gerritsz — van Enkhuizen, 72, f9, 81. R. Rappen pfennig, 41. Rey, Rio del —, 31. Rijst, 53. S. S. Cruce (Agadir), 70. (io6) S. Matthaeo (eil.), 4, 6. S. Paulo de Loanda, 17. S. Salvador, 17. Sabbath, 54. Sabou, 5a, 60. Sacarella, 7, 14. Sacralilla, 7. Safi, 70. Sal, Eiland —, 4. Salee, 71. Salino, 76. Samson, 44. Sanfou, 53. Sangwin, Riv., 41. Serra Leöa, 45, vlg. Sarrelliones, 45, vlg. Scharmunckelsberg, 70. Schelling, Pieter van der —, 97, Scheminckelsberg, 70. Schwangy, 40, 50. Sesto, Rio de —, 41. Shark-point, 2 1. Silber-Flotta, 89. Songen, Sonho, Songo, 17, vlg. Sophia, 71. Spinola, 66. St aartpeper, 30. Steenhuysen, Frans, 97. Steinbach, Kapitein —, 8a. Sterben, 16. Stier (zwarte), Schip de —, 66. Straaffe der Schuldnern, 57. Sturm, Jacob —, 70, 94. Swartenhondt, Joachim, Hendrickse —, 66. T. Tacula, 5. I Teneriffe, Piek van —, 3. Teutschen, 39,40. Thaba, 39. Thomas-son, Ellert —, 83. Thijsz, Jan —, 7a, 83. Tiger, Schip de —, 70. Tisson, zie Thijsz, Tol van den visch, 50. Totemisme, 54. Travada's, 5. Trincken des Königs, 14. Triumph, 6a. Tuinis, (Duins), 69. Turtle Point, ao. Thücher, Benninsche —, 33. V. Venne, Lucas van de —, 97. Verspiebarken, 92. Vignacourt, Alof de —, 75. Volcker-son, Brun —, 68. W. Waaffen, 61. Warr, Captain —, 93. wohnung, 54. Wunden, 61. Würm, 59 vlg. Z. Zaïre, Rio, 17. i Zamboa(-as), 31. Zandvloo, ao. Zimbot (Simbos), aa. Zucker-Riedt, 53. I actfêt ban aanpraatte JBetften- LIJST VAN AANGEHAALDE WERKEN. Voor niet in deze opgave voorkomende werken, zie: de „Lijst van aangehaalde werken" achter DL V der uitgaven van de Lintchoten-Vereeniging (Pieter de Marees, Beschr. v. Guinee). Barentzoen, Willem.-Nieuwe beschjyvinghe ende Caertboeck van de Middellandtsche Zee. Amsterdam, C. Claesz, 1595. 0(e) M(arees), P(ieter). Beschryvingè ende Historische verhael, vant Gout Koninckrijck van Gunea. Amstelredam, Cornelis Claesz, 1602. (Herdruk der Linschoten-Vereeniging, Dl. V, 191a). Naar dezen herdruk wordt inde noten van dit doel verwezen met de verkort* benaming A, of Tekst A. Battell, Andrew. The strange ad ven t u res ot — of Leigh, in Angola and the adjoining regions. Reprinted from „Purchas hit Pilgrimes" (1625). Ed. with notes and a Concise History of Kongo and Angola, by E. G. Ravenstein. London, printed for the Hakluyt Society, 1901. Pontanus, J.Is. Historische beschrijvinghe der seer wijt beroemde coopstadt Amsterdam. Amsterdam, Jod. Hondius, 1614. Manuel de Figueiredo. Hydrogaphia, Exame de pilotos, no qual secon- têm as regras que todo piloto deve guardar em suas navegacöes com os roteiros de Portugal para o Brasil, Rio da Prata, Guiné, S. Thomé, Angola e Indias de Portugal e Castella. Lisboa, por Vincente Alvares, 1625. Een vorige uitgave van hetzelfde werk verscheen, onder denzelfden titel, in 1614, te Lissabon. Een .Roteiro" e navegacao das Indias occidentaes, ilhas Antillas e mar Oceano Occidental, com suas derrotas, sondas, fundos e conhecencas, verscheen te Lissabon in 1609. Verg. mijne Inleiding. (IIO) Van Wassenaer, N. Historisch verhael aller gedencfcwaerdiger geschiedenissen [enz.] — Deel VIII (1624—1625), Amsterdam, 1625. (N.B. p. 26—30, bevatten eene vrij uitvoerige beschrijving van Neder-Guinea, waaruit echter weinig te leeren valt). De Laet, Joannes. Nieuwe Wereldt ofte Beschrijvinghe van West-Indien. Leiden, Elzevier, 1625. (Een veel verrijkte uitgave verscheen in 1630). Ruyter, Dierick. De platte ofte Pleyn-schael verclaert. Tot Middelburgh, 1631. Van den Broecke, Pieter. Korte historiael ende Journaelsche Aenteyckeninghe, van al 't gheen merckwaerdigh voorgevallen is, in de langhduerighe reysen, soo nae Cabo Verde, Angola, &c alsinsonderheydt van OostIndien ; [enz.]. Haerlem, by Hans Passchiers van Wesbusch, Anno 1634. i* herdruk verschenen te Amsterdam 1634; 2« herdruk zie Begin en Voortgangh reis 16. Aldaar is de „Inwer»" over Congo, (p. 6—13 tot de alinea so kaest) niet van v. d. B. De Laet, Joannes. Historie ofte Iaerlijck Verhael van de verrichtinghen der geoctr. West-Indische Compagnie. Leiden, Elzevier, 1644. Barlaeus, Casp. Rerum per octennium in Brasilia et alibi nupergestarum sub praefectura... J. Mauritii Nassoviae etc. comitis... historia. Amst. J. Blaeu, 1647. De Vries, David Pietersz. Korte historiael ende journ. aeynteyckenin- ghe. Uitgaven Linschoten-Vereeniging 1911. Angelo, Michael — of Gattina and Carli, Denis De — of Piacenza. A curious account of a voyage to Congo in the years 1666, and 1667. (Naar: Viaggio del P. Michel Angiolo Carli de Guattini e del P. D. Carli nel regno di Congo, Reggio, 167a). [In ChurchiU's „Collection", Tom. 1,173a]. Instructie voor de Schippers in den dienst van de geoctroyeerde WestIndische Compagnie op den Slaef-handel varende Tot Middelburgh by Barthde Later. [1675 ?].' Nieuhof, J. Gedenkweerdige Brasihaensche Zee- en Lant Reize. Amsterdam, Wed. J. van Meurs, 1682. Merolla da Sorrento, Father Jerom. A voyage to Congo and several other countries chiefly jn Southern Africk, in the Year 1682. Made English from the Italian. (Naar Merolla de Sorrento: Relazione del viaggio nel regno de Congo, Napoli, 169a). [In: ChurchiU's „Collection" Tom. 1,173a]. Van Kampen, N. G. Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa (Dl. I). Haarlem, 1831. D. Martin Fernandez de Navarrete. Coleccion de los viagés y*descobrimentos. Tom. IV. Madrid, 1837. (III) Figueiredo FalCSo, Luiz de. Livro em que se contém toda a fazenda e real patrimonie- dos Remos de Portugal, India e Uhas adjacentes e outras particularidades por L. d. F. F. Secretario de El-Rei Filippe II copiado fielmente do manuscripto original. Lisboa, 1859. Com lamina. Burton, R. F. Two trips to Gorilla-land and the cataracts of the Congo, 2 vol. London, 1876. Dl. I met kaart van Gabon. Dl. II „ „ „ de Congo Rivier. Loango-Expedition (Die) ausgesandt von der Deutschen Gesellschaft zur Erforschung Aequatorial-Africas 1873—i876;IIIe Abtheilung ie Halfte von Dr. E. Peschuel-Loesche. Leipzig, 1882. Cordeiro, Luciano. Descobertas e descobridores: Diogo Cao. (Boletim da Sociedade de Geographia de Lisboa, 11 • Serie N°. 1, 189a). Cordeiro, Luciano. O ultimo padrao de Diogo Cao. (Boletim da Sociedade de Geographia de Lisboa, 14* Serie, n°. 1,1895). Cesareo, Fernandez, Duro. Viaje por Espana, Portugal y costa de Africa en el siglo XV. Boletin de la Sociedad geografica de Madrid, Tom. XXXI (1897). E. G. Ravenstein. The voyages of Diogo Cao and Bartholomeu Dias, 1482—88. (Geographical Journal Vol. XVI, 1900, n°. 6). Henning, Dr.G. Samuel Braun aus Basel. (Verhand!, der Naturforschenden Ges. in Basel, Band XIII, Heft I, Jg. 1901 pp. 1 t/m 141). (Oorspronkelijk te Basel verschenen in 1900 als academische dissertatie, onder den titel „Samuel Braun der erste deutsche wissenschafiiche Afrikareisende"). Lewis, Rev. Thomas The ancient kingdom of Kongo: its present positron and possibilities. (The Geogr. Journal Vol. XIX, n°. 5, May 1903). Schinz, Hans. Schweizerische Afrika Reisende und der Anteil der Schweizer an der Erschlieszung und Erforschung Afrika's überhaupt (Neujahrsblatt herausg. von der Naturforsch. Gesellschaft zu Zürich, 1904). Frobenius, L. Im Schatten des Kongostaates. Berlin, 1907. Ravenstein, E. G. Martin Behaim, his life and his globe. (Witha facsimile of the globe printed in colours, eleven maps and seventeen illustrations). London, Li ver pool 1908. Lewis, Rev. Thomas. The old kingdom of Kongo. (Geogr. Journal Vol. XXXI, June 1908) (Met photo van inscriptie van Diogo Cao aan de Mpozo Rivier). Avelot, R. Une exploration oubliée. Voyage de Jan de Herder au K wango (1642). (La Géographie; Bull.de la Soc. de Géogr., Paris XXVI, N°. 5,15 Nov. 191a). (112) Marquart, Jos. Die Benin-Samralung des Reichsmuseums für Völkerkunde in Leiden beschrieben und mit ausführlichen Prolegomena zur Geschichte des Handelswege und Völkerbewegungen in Nordafrika. Leiden, 1913. (Welk een boek t) De Jonge, J. C. Nederland en Venetië. 'sHage, 1858. De Jonge, J. C. Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen (a« uitg.) Zwolle, 1869. Kalff, S. De Families Basen Swartenhont. („Eigen Haard", Jaarg. 1904.) Kluyver, A. Nederlandsche namen van de stad Cadix. (Veral. en Meded. Kon. Acad. v. Wetensch., Afdg. Letterkunde, 4' reeks, 9' deel. 3* stuk, Amsterdam, 1910.) De Hullu, Dr. J. H. Amusementen aan boord van de schepen der O.I.C. („Vragen van den Dag", Jg. inisi) Camus, A. G. Mémoire sur la collection des grands et petits voyages et sur la collection des voyages de Melchisedech Thevenot. Paris, Bauduin, An XI (1802). Asher, A. Bibliographical Essay on the collection of voyages and travels ed.and pub. by Levinus Hulsius and his successors.—London—Berlin, 1839. Heiden, M. Handwörterbuch der Textilkunde. Stuttgart, 1904. Martius, C. Fr. Ph. von. BeitragezurEthnographieundSprachenkunde Amerika's, zumal Brasiliens. Leipzig, 1867. ERRATUM. In Brun's Schinarten p. (70), regel 16 v. b. staat: Mamoro. Hierbij behoort eene noot: Mamora a Velha, even beZ. het tegenwoordig Larache. 5° 10° 15°