KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0079 9202 WERKEN UITGEGEVEN DOOR DE LINSCHOTEN-VEREENIGING XIV REIZEN VAN WILLEM BARENTS, JACOB VAN HEEMSKERCK, JAN CORNELISZ. RIJP EN ANDEREN NAAR HET NOORDEN (1594—1597) UITTREKSEL UIT DE STATUTEN. Art. 2. T)e Linschoten-Vereeniging heeft ten doel de uitgave in het oorspronkelijke, van zeldzame of onuitgegeven Nederlandsche zeeen landreizen en landbeschrijvingen. Werken van anderen aard worden slechts uitgegeven, indien daartoe bijzondere aanleiding bestaat. Art. 3. De Vereeniging bestaat uit eereleden, donateurs en gewone leden. Over het toetreden der leden beslist het Bestuur. De gewone leden betalen een jaarlijksche bijdrage van tien gulden. Donateurs zijn zij, die een bijdrage in eens van ten minste ƒ 500.— aan de Vereeniging schenken, of jaarlijks een contributie van minstens ƒ 25.— betalen. Art. 4. Het lidmaatschap loopt van den eersten Januari tot den laatsten December. Art. 5. De leden ontvangen een exemplaar van de werken, die door het Bestuur aangewezen zijn voor het jaar of de jaren, waarvoor zij hunne contributie hebben betaald. V paginatuur van dien standaarddruk, dan wel van het handschrift, wordt in de uitgaven derLinschoten-Vereenigingtusschengroote haken [ ] doorloopend mede-opgenomen. 6. Als algemeene regel geldt dat de tekst onverkort wordt gedrukt. Uitlatingen zijn slechts dan veroorloofd, als het iets geheel onbelangrijks geldt. De bewerker moet dan echter in een noot toch rekenschap geven van wat hij wegliet. 7. Indien er voor de kennis van eene bepaalde Zee- of Landreis, behalve de aan den druk ten grondslag gelegde tekst, in archieven of bibliotheken nog andere bronnen bestaan, moeten deze bij de uitgave gebruikt en (indien noodig) in inleiding, noten of bijlagen verwerkt worden. 8. Het opnemen van kaarten en platen wordt aan den bewerker overgelaten, in overleg met de Commissie van voorbereiding. WERKEN DER LINSCHOTEN-VEREENIGING. I. DE REIS VAN JAN CORNELISZ. MAY naar de IJszee en de Amerikaansche kust, 1611 —1612. Verzameling van bescheiden, uitgegeven door Mr. S. Muller Fz. 1909. Met 2 kaarten, roy. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10.— HENRY HUDSON IN HOLLAND. An inquiryinto theorigin and objects of the voyage which led to the discovery of the Hudson RiverbyHENRvC. Murphy. Reprinted, withnotes, documents and abibliography.by Wouter Nijhoff, Secretary to the„LinschotenVereeniging". 1909. roy.8vo. In linnen band, kop verguld. ƒ5.— II. ITINERARIO voyage ofte schipvaert van Jan Huygen van Linschoten naer Oost oftePortugaels Indien, 1579—1592. Uitgegeven door Prof. Dr. H. Kern. 1910. 2 dln. Met portret, 3 kaarten en 5 platen, roy. 8vo. In linnen band, kop verguld. . . . ƒ20.— III. KORTE HISTORIAEL ende Journaels Aenteyckeninge van verscheyden voyagiens in de vier deelen des wereldtsronde, als Europa, Africa, Asia ende Amerika gedaen door d. David Pietersz. de Vries, uitgegeven door Dr. H. T. Colenbrander. 1911. Met portret, 2 kaarten, 18 platen, roy. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10.— IV. DE REIS van Mr. Jacob Roggeveen ter ontdekking van het Zuidland, 1721—1722. Verzameling van stukken, uitgegeven door F. E. Baron Mulert. Met een aanhangsel over de waarnemingen der kompasmiswijzing op Roggeveen's tocht, verricht door Dr. W. van Bemmelen. 1911. Met 3 kaarten en 2 platen, roy. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ 10.— V. BESCMRIJVINQHE ende historische verhael van het Gout Koninckryck van Gunea anders de Gout-custe de Mina genaemt, liggende in het deel van Afrika, door P. de Marees, uitgegeven door S. P. L'Honoré Naber. 1912. Met een kaart en 21 platen, roy. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10.— VI. TOORTSE DER ZEEVAART door Dierick Ruiters, 1623. samuelbrun'sSchiffarten, 1624, uitgegeven door S. P. L'Honorë Naber. 1914. Met 1 kaart en 1 plaat. roy. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10.— VII. DE EERSTE SCHIPVAART der Nederlanders naar Oost-Indië onder Cornelis de Houtman, 1595 — 1597. Journalen, documenten en andere bescheiden, uitgegeven en toegelicht door G. P. Rouffaer en J. W. IJzerman. I. d'Eerste boeck van Willem Lodewycksz. 1915. Met titelplaat, 2 portretten, 7 kaarten en 47 platen, roy. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ 20.— VIII REIZEN VAN JAN HUYQEN VAN LINSCHOTEN naar het Noorden, 1594—1595. Uitgegeven door S. P. L'Honoré Naber. 1914. Met 14 platen en 4 kaarten, roy. 8vo. In linnen band, kop verguld . ƒ15.— IX. DIRCK GERRITSZ. POMP, alias DirckGerritsz. China. De eerste Nederlander die China en Japan bezocht, ^44 —1604. Zijn reis naar en verblijf in Zuid-Amerika. Grootendeels naar Spaansche bescheiden bewerkt door J. W. IJzerman. 1915. Met 2 kaarten, roy. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10.— vii X. DE OPEN DEURE tot het verborgen heydendom, door Abraham Rogerius, uitgegeven door W. Caland. 1915. Met titelplaat, roy. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10.— XI. REIZEN IN ZUID-AFRIKA in de Hollandse tijd, uitgegeven door e. C. Codée Molsbergen. Eerste deel. Tochten naar het Noorden, 1652—1686. 1916. Met 3 kaarten en 9 platen, roy. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10.— XII. REIZEN IN ZUID-AFRIKA in de Hollandse tijd, uitgegeven door E. C. Godée Molsbergen. Tweede deel. Tochten naar het Noorden, 1686—1806. 1916. Met 1 kaart en 12 platen, roy. 8vo. In linnen band, kop verguld ƒ10.— 1911. 1912. Zij, die als lid toetreden tot de Linschoten-Vereeniging (jaarlijksche contributie ƒ10.—) kunnen één exemplaar van onderstaande werken ontvangen als volgt: 1909. I. De reis van Jan Cornelisz. May . . voor ƒ7.50 Henry Hudson in Holland .... voor - 3.— 1910. II. Itinerario van J. H. van Linscho¬ ten. 2 dln voor - 15.— III. Korte Historiael ende journaels aenteyckeningen van verscheyden voyagiens door d. david pletersz. de Vries voor - 7.50 IV. De reis van Mr. Jacob Roggeveen . voor - 7.50 V. Beschryvinghe van het Gout Ko- ninckrijk van gunea door p. de Marees voor - 7.50 VI. Toortse der Zeevaart, door Dierick Ruiters, Samuel Brun's Schiffarten voor - 7.50 1913. VII. De Eerste Schipvaart der Nederlandersnaar oost-lNDIË onder cornelis de Houtman, 1595 —1597. . . voor -15.— VIII. Reizen van Jan Huyghen van Linschoten naar het Noorden . . . voor - 11.25 IX. Dirck Gerritsz. Pomp, alias Dirck Gerritsz. China. Zijn reis naar en verblijf in Zuid-Amerika .... voor - 7.50 X. De Open-Deure tot het Verborgen Heydendom door Abraham Rogerius voor - 7.50 I91S-1 XI. Reizen in Zuid-Afrika in de Hol¬ landse tijd. Deel I voor - 7.50 ^ió. XII. Reizen in Zuid-Afrika in de Hollandse tijd. Deel II voor - 7.50 Men wende zich tot den Secretaris der Vereeniging, Lange Voorhout 9, 's-Gravenhage. I9I4- NAAMLIJST DER LEDEN VAN DE LINSCHOTEN-VEREENIGING op 31 December 19161). Beschermvrouw : H. M. de KONINGIN. Eere- Voorzitter : Z. K. H. PRINS HENDRIK. Bestuur in 1916: J. W. IJzerman, Voorzitter. (1919). Dr. H. T. Colenbrander, Onder- Voorzitter. (1917). Wouter Nijhoff, Secretaris. (1918). Dr. D. F. Scheurleer, Penningmeester. (1918). Prof. Dr. J. Huizinga. (1919). Dr. W. J. Leyds. (1920). Dr. C. P. Burger Jr. (1920). S. P. L'Honoré Naber. (1921). Dr. F. C. Wieder. (1917). Leden voor het leven : A. G. C. van Duyl Sr., Amsterdam, Prinsengracht 1091. Donateurs : Bataafsche Petroleum Maatschappij, Den Haag.Carel van Bylandtlaan 30. Bataviaasch Genootschap voor K. en W., Batavia. Mr. N. P. van den Berg, Amsterdam. Mevr. de Wed. Mr. C. Th. van Deventer, Den Haag, Surinamestraat 20. August Janssen, Amsterdam, Keizersgracht 690. M. Mees, Rotterdam, Veerkade 7. Nederlandsche Gist- en Spiritusfabriek, Delft. Nederlandsche Handel Maatschappij, Amsterdam. Raad van Beheer der Nederlandsch-Indische Spoorweg Maatschappij, Den Haag. J. W. IJzerman, Den Haag. 1) De secretaris houdt zich voor opgaven van onjuistheden in namen of adressen ten zeerste aanbevolen. IX Leden. C. J. K. van Aalst, Amsterdam, Keizersgracht 608. C. Abels, Amsterdam, Prinsengracht 862. Dr. N. Adriani, Station de Bilt, Soestdijkschestraatweg 76. F. C. Baron van Aerssen Beyeren, Hilversum, Utrechtscheweg 57. Algemeene Visscherij Maatschappij, IJmuiden. Archief der Gemeente, Rotterdam. H. E. Baron van Asbeck, Den Haag, Delistraat 43. F. L. G. d'Aumerie, Scheveningen, Prins Willemstraat 19. jhr. Mr. J. F. Backer, Amsterdam, Keizersgracht 639. J. F. L. de Balbian Verster, Amsterdam, Prinsengracht 579. J. Fred. Bangert, Amsterdam, Weteringschans 227. Mr. J. Barlage Bussemaker, Deventer. Dr. A. J. Barnouw, Den Haag, van Blankenburgstraat 71. F. Bauduin, Warnsveld, Huize Baank. H. Beckering Vinckers, Zalt-Bommel. Chr. Beels, Amsterdam, Van Eeghenstraat 70. H. L. Bekker, Rotterdam, Parkstraat 2 (hoek Parklaan). Mr. G. J. A. van Berckel, Den Haag, Laan van Meerdervoort 27. Bibliotheek der Gemeente Rotterdam, van Hogendorpsplein 8. Bibliotheek v. d. Handels Hoogeschool, Rotterdam. Bibliotheek v. d. Teyler's Stichting, Haarlem. Mr. J. Bierens de Haan, Amsterdam. Prof. Dr. P. J. Blok, Leiden. Th. W. Blijdenstein, Amsterdam, Heerengracht 544. Mr. W. B. Blijdenstein, Amsterdam, Heerengracht 572. A. G. Boissevain, Amsterdam, van Baerlestraat. Charles Boissevain, Naarden, Drafna. Walraven Boissevain, Amsterdam, Keizersgracht 143. H. de Booy, Amsterdam, Heerengracht 450. A. J. Breda Kleynenberg, Hellevoetsluis. W. Broese van Groenou Sr., Scheveningen, Parkweg 9a. C. H. Brouwer, Nieuwediep, a/b Hr. Ms. „Medusa". N. de Brouwers, Delfzijl. W. G. L. Brunings, Amsterdam, Wouwermanstraat 34. Dr. C. P. Burger Jr., Amsterdam, Overtoom 141. J- H. Cohen Stuart, Delft, Oostsingel 18. W. J. Cohen Stuart, Scheveningen, Dirk Hoogenraadstraat 224. Dr. H. T. Colenbrander, Scheveningen, Frankenslag 129. W. Cornelis, Utrecht, Stadhouderslaan 67. V. C. Coster van Voorhout, Den Haag, Stadhouderslaan 44. H. Cox, Amersfoort, Utrechtsche Straatweg 110. X C. Craandijk, Den Haag, Prins Mauritslaan 72. Patric Cramer, Overveen, Huize Dompvloed. J. T. Cremer, Santpoort, Duin en Kruidberg. Mevr. M. Croiset van der Kop—Croiset, Haarlem. D. Croll, Rotterdam, Esschenlaan 44. H. A. Crommelin, Den Haag, Juliana van Stolberglaan 14. Ernst Crone, Amsterdam, Hobbemastraat 12. A. F. H. Dalhuisen, Vlissingen, Torpedoboot G 8. Deli-Batavia Maatschappij, Amsterdam, Keizersgracht 173. Departement van Marine, Den Haag. H. Dirkzwager, Maassluis. B. van Donselaar, Rotterdam, Heemraadsingel 148. P. J. van Driel, Nieuwediep, a/b Hr. Ms. Noord-Brabant. A. C. Dunlop, Den Haag, Deprt. van Buitenl. Zaken. H. Dunlop, Delft, Mijnbouwstraat 12. C. van Eeghen, Amsterdam, Raadhuisstraat 34. Mevr. L. Elemans—Brouwers, Zalt-Bommel. W. A. Engelbrecht, Rotterdam, Rivierstraat 12. Mr. M. Enschedé, Den Haag, Daendelsstraat 33. S. W. Eyssen, Nieuwediep, a/b Hr. Ms. Noord-Brabant. H. W. Fischer, Leiden, Hooge Rijndijk 32. J. P. Funke, Den Haag, van Lennepweg 8. F. A. Gastman, Vlissingen, a/b Hr. Ms. Gelderland. Mr. J. H. Geertsema Wz., Groningen, Zuidersingel 3a. Geographisch Instituut, Utrecht. Germanistisch Seminarium, Groningen. H. M. de Groot, Utrecht, Ouden Rijn 19. Mr. J. L. Gunning, Amsterdam, Amstel 220. S. van Gijn, Dordrecht, Nieuwe Haven 39. R. H. Haentjes, Hellevoetsluis, a/b Hr. Ms. Schorpioen. Herman van Heek, Enschede, Villa „Witte Huis". J. B. van Heek, Enschede, Noorderhagen. Prof. Mr. J. E. Heeres, Leiden, Rapenburg. F. K. J. Heringa, Hilversum, Ministerpark. H. van Herwerden, Nieuwediep, a/b Hr. Ms. Noord-Brabant. G. van Heteren, a/b Hr. Ms. Noord-Brabant. H. Hissink, Amsterdam, Jan Luykenstraat 96. Historisch Genootschap, Utrecht. G. G. W. C. Baron van Höevell tot Nijenhuis, Den Haag, Wilgstraat 71. W. J. Hoffman, Nijmegen, Stijnbuijsstraat 4b. A. B. van Holkema, Amsterdam, Keizersgracht 611. G. J. Honig, Zaandijk. Hoofdbestuur Nederl. Vereeniging Onze Vloot, Den Haag, Stationsweg 89. Jhr. M. W. H. Hooft, Den Haag, Kanaalstraat 12. XVIII Zuid-Amerika. Archivo Nacional, Rio de Janeiro. J. van Dorssen, Buenos Aires, Calle Parana 132. Australië. Public Library of South Australia, Adelaïde. (S. Australia). Azië. Asutosh Mukhopadhyay, Calcutta, 77 Russian Road North, Bhowanipem X. van Beuningen van Helsdingen, Singapore, Bukit Timah Road l8! J. JN. Bouman, Hongkong. 2 Eccle francaise d'Extrême Oriënt, Hanoi (Indo-Chine frangaise). ™ x°tori' Tokio (Japon), Légation du Japon au Ministère des affaires étrangères. Raden Haröen al Rasjid, Djeddah (Arabië). REIZEN VAN Willem barents, jacob van heemskerck, jan cornelisz. rijp en anderen NAAR HET NOORDEN (1594—1597) VERHAALD DOOR GERRIT DE VEER UITGEGEVEN DOOR S. P. L'HONORÉ NABER EERSTE DEEL (TEKST) MET 5 KAARTEN EN 27 PLATEN 'S-GRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1917 AAN DE NAGEDACHTENIS VAN L. R. KOOLEMANS BEYNEN VOORBERICHT. Het hierbij aangeboden „Eerste Deel" bevat ^^itsl^dtend den tekst van het Reisverhaal met aanteekeningen van Bewerker. Inleidingen Bijlagen zullen worden opgenomen in een Tweede Deel. Het komt daarom doelmatiger voor, het inleidende voorbericht in dat Tweede ®eei te plaatsen. Slechts zij aangeteekend dat Gerrit de Veer gewoon is het uur van den dag op te geven door vermelding van de azimuthale richting der *°n. De „ Ware Tijd aan boord" wordt dan (in den regel) door ^werker dezes vermeld tusschen rechthoekige haken, waarbij is ingenomen dat de variatie der magneetnaald bedroeg: nabij Straat Waygatsch N22°,j W op Noord Nova-Zembla N 26 W op West-Spitsbergen N16 W 7naar, wegens onvoldoende bekendheid met de waarde der variatie elders, zijn geen pogingen in het werk gesteld om de zonnestanden tot uJd te herleiden op die trajecten welke wat ver buiten de vorengenoemde kusten vallen. DEN EDELEN, VERMOGEN- DEN, WYSEN, DISCRETEN, SEER VOORSIENIGHEN HEEREN DEN GENERALEN STATEN DER VEREENICHDEN NEDERLANDEN, ENDE RADEN VAN STATEN, METTEN PROVINCIALEN STATEN VAN HOLLANDT, ZEELANDT ENDE WESTVRIESLANDT. Midtsgaders den Deurluchtighsten Vorst ende Heere, Mauritius, Gheboren Prince van Oraengien, Grave van Nassau, Catzenelleboge, Vianden, Diets, &c. Marquis vander Veer ende Vlissingen, &c. Heere van S. Vijt, Doesburgh, der stadt Grave, ende vanden landen van Kuij ck, &c. Stadthouder ende Capiteijn Generael van Gelderlandt, Hollandt, Zeelandt, WestVrieslandt, Vtrecht ende Over-Ysel, &c. ende Admirael vander Zee. Ende den Edelen, eerentfesten, wysen, discreten Heeren, den Ghecommitteerden Raeden ter Admiraliteyt in Hollandt, Zeelandt ende West-Vrieslandt. Mijn Heeren, also de cunste des Zee-vaert in nuttigheyt meest allen cunsten te boven gaet, de welcke nu indese laetstejaeren by mans ghedencken wonder baerlijck toeghenomen, ende bysonder dese landen een groot welvar en toeghebracht heeft, ende datallermeest deur 't cunstich gebruijek ende wel gheoeffentheyt van 't Stuermanschap, afmetinghe der graden, ende streckinghe van den landen, nae de Mathematische wetenschap, waerdeur totaen des Werelts eynde, alle landen beseylt, ende der selver vruchten tot ons over ghebracht werden, alsoo dat de selvighe wetenschap,ghebaert uytde Astrologia, der Zee-vaert meer nuttigheyt inbrenght,als het Aerdirijck doet, daerse niet dan een wetenschap verstreckt, maer hier haer nuttigheyt so uytbreydt, datmen daer deur verscheyden streckinghen, coursen, capen, promontorien op haer onderschey de lijcke streecken, ende hoochtenop doen ende beseylen mach, die selfs van Ptolomeus ende Strabo noyt aenghewesen, noch menighen li/dl nae haer niet bekent zijn gheweest, maer nu deur 't ondersoeck ende bevindinghe der selver kunste bekentgheworden zijn. Ende aengesien veelplaelsen te voren onbekent niet gevonden zijn, dan na dat tot meermalen na de selfde ghesocht was geweest. Ghelijck oock nu uyt dese landen nu tot drie mael toe bezocht is, oftmen by den Noorden om, een deurvaert mochte vinden nae den Coninckrijcken van Cathay ende China, twelck hoe welt tot noch toe niet gheluckt is, nochtans nietgheheel vruchteloos ofte sonder hope ghebleven is. So hebbe ick een corte beschryvinghe, vande voorsz. drie reysen (daer van ick 9 ofte inwijck. Dit Lomb-baey leyt op 74. ende een derdendeel gra- ^elEerste den T). Van Lomsbay totten hoeck van des Admiraliteyts Eylandt 2), seyldense n. o. ten n. 6. oft 7. mylen. Het admiraliteyts Eylandt is aende oost zyde niet schoon, maer verde vlack, men moetet een groot stuck schouwen 3). Het is oock seer oneffen, metten eenen worp hadden zy 10. vadem, ende terstont metten anderen worp maer ses vadem, ende stracx daer nae weder 10. 11. 12. vadem, ende de stroom ravelde seer teghens de drooghte. Van 't oost eynde vant Admiraliteyts Eylant tot Capo negro, dats den Swarten hoeck 4) seyldense o. n. o. ontrent 5. oft 6. mylen. Een mijl buyten den Swarten hoeck wast 70. vadem diep, de grondt was slijck, ghelijck op Pamphius 5). Recht int oost vanden Swarten hoeck ligghen twee scherpe spitse berghen 6) in den inwijck, die Julij 6 Soet om te kennen zijn. Den 6. Julij, als de Son noorden [iou nam.] was, quamense neffens den Swarten hoeck met schoon weder. Dese Swarten hoeck leyt op 75. graden 20. minuten 7). Van den Swarten hoeck tot Willems Eylandt, seyldense 7. oft 8. mylen o. n. o. daer lach een cleijn Eylandeken ontrent een halue Nota tusschen beyde 8). Den 7. Julij voerense van Willems Eylandt, ende Willem Barentsz. metede doen der Sonnen hooghde, met zijn groote quadrant, ende vantse op zijn hooghde verheven boven den Horizont int z. w. ten z. 9) 53 graden en 5 minutenI0), zijn declinatie was 22. graden, 49. minu- 1) Moderne kaarten geven 74° 40'. 2) Thans, door opheffing, een Schiereiland. Zie Verslag 3' tocht van de Willem Barents u880 p. 49). 3) Er steekt een bank eenige kilometers van den wal af. Zij is aan den zeekant steil afkopende. 4) Black Cape, benoorden de Nordenskiöld-baai. 5) Lees: Pampus. 6) Komen ook op]de moderne kaarten voor. 7) Op moderne kaarten 75° 26'. 8) Op de moderne kaarten komt een William Island voor, maar dit is vermoedelijk het k)eine eilandje waarover De Veer spreekt. Het Willems Eiland zou dan wezen het grootste der Gorbovi Eilanden, genaamd Berg Eiland. Dit komt ook beter uit met de breedte zooals Barents die op 7 Julij met zijn groote quadrant (en dus zoo nauwkeurig mogelijk) bepaalde. z'e twee aant. verder. Verg. Verslag 3" reis van de Willem Barents (1880, p. 57). 9) Dus variatie der magneetnaald N. 3 str. W. of bijna 340. Deze bepaling is echter ruw. Den 21 Julij 150 vond Barents op het nabij gelegen Kruis Eiland „26° stijf", zie p. 20. *°) Niet de hoogte maar de topsafstand was 53° 5' (de hoogte 360 55'). Voorts geeft 53° s' + 220 49' een breedte van 75° 54'. Had Barents de straalbuiging bij 11 = 530 kunnen toePassen, dan zou hij 75° SS' hebben gevonden. Het midden van het eiland ligt op moderne darten in 75° 52' N.Br. IO Het Eerste ten, de selvighe ghevoecht tot de 53. graden ende 5. minuten, maecken tsamen 75.graden 55. minuten. Dit was de rechte hooghte des pools vant voorsz. Eylandt. Opt selvige Eylandt vondense seer veel drif hout ende veel Walrusschen, wesende een ghedierte die haer inde Zee houden. Zy hebben seer groote tanden diemen besicht in de plaetse van Ivoor oft Oliphants tanden. Daer was oock goede reede 1) op 12. ende 13. vadem voor alle winden, behalven den w. z. w. ende westen wint, daer vondense oock een stuck van een Rusch schip. Den 7. Julij kreghense een o.n.o. wint, mistich weder. Den 9. Julij 2) liepense in Berenfort 3), onder Willems Eylandt op de Reede, ende vonden aldaer een witten Beer. Dat siende soo isset volck flux int boot ghevallen, ende schoten hem deur zijn lijf: maer de Beer bewees een wonderbaerlijcke cracht, die bynaest alle beesten te boven gaet, desghelijcks men noyt van eenighe Leeuwen, of hoe felle beesten het wesen moghen, ghehort heeft: want niet teghenstaende dat hy gheschoten was, so spranck hy noch op ende UJ swom int water, ende het volck dat int boot was roeyden hem nae, ende wierpen hem een strick om den hals, ende roeyden hem also nae 't schip: want also tvolck noyt sodanighen Beyr ghesien hadden, so meendense hem levendich int schip, ende voort tot een monster in Hollandt levendigh te brenghen: maer hy bewees zijn cracht also dapper, datse blyde waren datse van hem ontslaghen waren, ende lieten haer wel genoegen mettet vel. Want hy bedreef sulcken gheluijt ende sodanighen cracht, dattet qualijck om segghen was, doen lietense hem wat rusten ende gaven hem wat langer bot 4) met het touw dat hy om zijn hals hadde, ende sleepten hem van langher handt nae om hem mat te maecken. Ende Willem Barentsz. die palde s) hem altemet wat aen: maer de Beyr swom aent boot, ende sloech met zijn pooten achter int boot, daerop Willem Barentsz. seyde: hy moet wat rusten, maer hem gemoete wat anders: want de Beyr quam so gheweidich aen, dat hy met zijn halve lijf al int boot was, daer deur tvolck so verbaest wert, datse vluchten van achteren 1) De Russische Adm. kaart heeft, om op die goede reede opmerkzaam te maken, een ankertje ter plaatse. 2) De lezer constateert dat er een datum is overgeslagen. 3) Het vaarwater binnen het Willems Eiland (Berg Island). 4) In den zin van bot (bocht) vieren. 5) Lees: palmde, d. i.: haalde hem hand over hand naar zich toe. (Deze tekstverbetering is van Bor, „Ned. oorl."). Beke (p. 15) maakt daarvan : „poked him now and then (with the boat-hook)". Plaat i. Af beeldinghe van Willems Eylandt, Cruijs Eylandt ende Berenfort, daer een Beer een wonderbaerlijck cracht ende moedigheyt betoonde, hoe wel hy gheschoten was, noch evenwelbynaest een schuijtmet volck vernielt hadde: maer werdt wonderbaerlijck weerghehouden ende tvolck verlost, die hem daer nae noch dooden ende vilden. II voor int boot, ende meenden schier datse lyveloos waren: maer deur ^elEerste een sonderlingh avontuer werdense noch verlost, wantet tou oft de strick, die om zijn hals was, die hefte aenden vingherlingh *) vant roer, dat hy niet voort mocht, ende werde also te rugghe gehouden. Doen hy nu also in onmacht lach, doen vermande hem een vant volck, ende quam vande voorschuijt wederom, ende stack hem met een halve lancie, dat hy vant boot neder te water viel, ende roeyde te met voort nae 't schip, ende sleepten hem nae, tot dat hy crachteloos werdt, doen sloeghense hem voort doot, ende vilden hem, ende Juiij l0 brachten tvel tot Amstelredam. Den 10. Julij zijnse uyt Berenfort van Willems Eylandt gheseylt, ende zijn des selfden daeghs smorghens ghecomen aent Eylandt mette cruycen,2) ende mettet Jacht aen landt ghevaren, ende bevonden tselvighe onvruchtbaer ende seer clippich, 3) daer was een cleijn haventgen, daerse met de Jacht in royden. Dit Eylandt is ontrent een half mijl lang, streckt oost ende west: Aent west eynde heeftet een rif wel een derdendeel van een mijl, ende aent oost eynde mede een rif. Daer staen op tselfde Eylandt twee groote cruycen. Dit selvighe Eylandt leyt ontrent twee groote mylen vant vaste landt, ende °ndert oost eynde is goede reede op 26. vadem steeck gront, ende noch dichter aende cingel 4) strandt op 9. vadem, sandt grondt. Vant Eylandt metten cruycen tot den hoeck van Nassouwen 5) Seyldese o. ende o. ten n. ontrent 8. mylen. Het is een laghe ende vlacke hoeck diemen vry schouwen moet: want daer was drooghte Van 7. vadem 6) seer verde vant landt, ende het leijt ontrent op 76. er»de een half graeden 7). Vant westeynde van Willems Eylandt tottet Eylandt metten cruyce is 3. mylen, de cours noordt oost. Vanden hoeck van Nassouwen seyldense o. ten z. ende o. z. o. 5- mylen, doen docht haer datse landt sagen int n. o. ten o. van haer, ende seylden daer nae toe 5. mylen n. o. aen, om dat te verkennen : want zy meenden dattet een ander landt was, dat noort- J) Het roer eener sloep hangt door middel van de roerhaken in de vingerlingen (metalen °°gen). In de dagelijksche praktijk wordt een roerhaak ook wel eens vingerling genoemd. a) Zie de kruisen voorgesteld op de plaat alwaar het gevecht met den beer is voorgesteld. De lodijas der Russen kenden dus zeker de kust tot hier en wellicht verder. 3) Het is blijkbaar N. Cross Island (Syjeverni Krestovi) der moderne kaarten. 4) Strandkeien, verg. Eng. shingle. • 5) Heet nog Kaap Nassau. In 1879 heeft de Willem Barents er een gedenksteen geplaatst. 6) De moderne kaarten geven ook een plek met 7 vaam diepte, liggende N.N.O. 5 zeemiilenvandekaap. 7) Op moderne kaarten 760 22'. 12 DeeiEerSte waert van Nova Sembla lach, maer het began so stijf te wayen uyten westen, datse haer marseylen in nemen moesten, ende de wint verhief noch so schielijck, datse stracx alle de seylen innemen moesten, ende de Zee ging so hol dat zy 16. uren langh dreven sonder seyl o. W»! n. o. behouden 8. oft 9. mylen. julij 11. j3en jj_ juiij Werdt deur een groote zee waters haer roey-jacht inden grond ghesmeten, also dat zijt verloren, ende dreven daer nae noch sonder seyl vry langh o. ten z. behouden 5. mylen, ende ontrent de Son z. o. [7 « 30 m v.m.] schoot den wint ten n. w. ende tweer begon altemet wat te beteren: maer was seer mistigh. Doen maecktense wederom seijl ende seijlden tot dat de Son snachts n. t. o. was Juhj 12. £1 iu nam.] behoudens 4. mylen, daer wast diep 60. vadem slijck gront, ende zy saghen eenighe ys schollen. Doen hebben zijt opten 12. Julij westwaert overghewent n. w. ende gheseijlt een mijl met mistich weer, ende n. w. wint. Zy seylden w. z. w. aen om de royejacht *) weder te vinden 3. oft 4. mylen gins ende weer. Daer nae wenden zijt weder aen de wint, ende seylden 4. mylen z. o. aen totten z. w. Son toe, [iu nam.] doen quamen zy dicht aent landt van Nova Sembla, ende streckte o. ten n. ende w. ten z. Van daer leyden zijt weder over tot deeldagh 2) toe 3. mylen, noorden ten westen aen. Noch seyldense van deeldagh af tot dat de Son n. w. was [7 u nam.], 3 mylen n. w. ten n. behouden. Doen wendent zijt oostwaert over, ende seylden 4. oft 5. mylen n. o. ten oosten. Julij 13. Den 13. Julij, snachts quamense by groote menichte van ys, so veel alsmen uyten mars oversien mocht, altemael een effen velt ys, ende zy wendent westwaert over vant ys, ende seijlden ontrent 4. mylen w. z. w. behouden, tot dat de Son waso. ten n. [4" v.m.] ende datse tlandt van Nova Sembla saghen int z. z. o. van haer legghen. Doen wendent zijt weer over noordtwaert, ende seylden tot o. z. o. Son [6U v.m.] behoudens twee mylen, ende quamen weder by groote menichte van ys, ende daer nae noch gheseijlt z. w. ten z. behoudens drie mylen. juhj 14. Opten 14. Julij wenden zijt wederom noordtwaert over, ende seylden met twee schoverseylen n. ten o. ende n. n. o. 5. ofte 6. mylen, tot de hooghde 3) van 77. ende een derdendeel graden, ende quamen weder aen 't ys, ende was een groot velt datment niet oversien 1) Zie den n«» Julij. 2) Middag, verg. noot p. 2. (Noot 1 van p. 6, nieuw). 3) Juister: de breedte. 13 mocht, daer was op 100. vadem gheen gront, ende waeyde stijf uyten ^ Eerste w.n.w. Van daer wenden zijt weder zuydtwaert over, ende seijlden z.z.w. behoudens 7. oft 8. mylen, ende quamen wederom by 't landt, dat sich verthoonde aen 4. oft 5. hooghe berghen. Doen wendent zijt wederom noordtwaert over, ende seijlden tot savonts toe noorden aen 6. mylen: maer quamen weder int ijs. Van daer wenden zijt wederom zuydtwaert over, ende seijlden Juiij, z- ten w. behoudens 6. mylen, ende quamen wederom teghent ys. >S' Daer nae den 15. Julij wendent zijt weder zuydtwaert, z. ten w. aenseylende behoudens 6. mylen, ende quam weder aen tlandt van Nova Sembla, ontrent de Son n.o. [iu 20 ™ v.m.] des smorghens. Van daer wenden zijt weer over noordtwaert, ende seylden n. ten °. behoudens 7. mylen, ende quamen al weder int ys. Doen wendent zijt weder zuydtwaert over, ontrent de wester Son, Juiij,6 Uu nam.] ende seylden z.z.w. ende z.w. ten z. behouden acht oft 9. mylen, den sesthienden Julij. Van daer wenden zijt noordwaert, ende seijlden n. ten o. 4. mylen, daer nae weder westwaert over w. ten z. behoudens 4. mylen, Juüj I? n°ch gheseijlt n.n.w. 4. mylen, ende doen liep de wint ten n.n.o. ende tvroor hart, dit was den 17. Julij. Doen wenden zijt weder oostwaert over, ende seijlden totten middagh toe oost aen 3. mylen, ende daer nae oost ten zuyden drie mylen. Juiij l8 Van daer wenden zijt weder noortwaert over des avonts, ende Vijlden n. ten o. 5. mylen, totten 18. Julij smorghens. Noch gheseijlt n- ten w. 4. mylen, daer quamen wy weder in groote menichte van ys schollen, daer van wy wederom zuydtwaert over wenden, wy *) hadden dicht aent ys 150. vadem geen grondt. Doen seijldense ontrent twee uren z. o. ende o. z. o. ende was mistich weer, ende quamen aen een velt ys, datmen niet oversien mocht, ende was moy stil weer ende vroor, ende seijlden langhs hetys heen wel twee uren, daer na werdet so mistich datse niet van haer sien eonden, ende ginghen z. w. aen twee mylen. Opten selfden dagh peijldeWillemBarentsz.metzijnAstrolabium l) Tweemaal „wy", een uitdrukking geschikt om verwarring te stichten, daar het te denketl geeft dat De Veer zelf aan boord was. Toch weten wij, ook van hemzelf, dat hij niet aan bo°rd was (zie opdracht en p. ia, noot i). Hij heeft eenvoudig scheepsjournaalstijl van een an wjnti met mistich Weer, daer nae noch z. w. ende z. w. ten w. behoudens 7. mylen, de hooghte des Sons ') 77. graden minder 5. minuten. Doen noch gheseijlt twee mylen z. w. ende quamen dicht by 't landt van Nova Sembla, ontrent de Capo de Nassauw'. Van daer wenden zijt weder noordtwaert over, ende seylden behouden noorden aen 8. mylen, met een w. n. w. wint in een mist, enJuhj 20. ^ nocj1 botten 20. Julij, smorghens n. o. ten n. behoudens 3. oft 4. mylen ende ontrent de ooster Son, wenden zijt weer westwaert over, ende seijlden totten avont z. w. behoudens 5. oft 6. mylen met misJuhj 21. tich wecjer, dan noch z. w. ten z. 7. mylen totten 21 Julij smorghens. Doen hebben zijt weder noordtwaert overghewent, ende gheseijlt vanden morghen totten avont, n. w. ten w. 9 mylen, met mistigh weer, noch n. w. ten n. 3. mylen, ende zy wendent weder zuydtwaert over, ende seijlden totten 22. Julij, smorghens z. z. w. 3. mylen, met mistigh weer, noch totten avont z. ten w. 9. mylen al mistigh weder. Daer nae wenden zijt weer noordtwaert over, ende seijlden n. w. ten n. 3. mylen, noch 2. mylen n. ten w. doen liep de windt ten n. w. smorghens den 23. Julij, ende wierpent loot, ende vonden gront op 48. vadem slijck grondt. Doen seijlden wy 2) twee mylen n. n. o. ende n. ten o. ende noch twee mylen n. o op 46. vadem diepte, daer nae westwaert over gewent, ende seylden w. ten n. 6. mylen, ende was diep 60. vadem slijck grondt. Daer na wenden zijt weder oostwaert, ende seijden 3) 3. mylen o. ten n. noch 9. oft 10. mylen o. ende o. ten z. noch 5. oft 6. myltn o. ende o. ten z. tot savonts den 24. Julij, daer na noch 4. mylen z. o. ten o. de wint o. n. o. Doen wendent zijt weer noordtwaerdt ouer, ende seijlden totten ^ 25. Julij smorghens n. ende n. ten westen 4. mylen, daer hadden zy diepte 130. vadem slijck grondt. Noch aengheseylt noorden, daer wast diep 100. vadem, ende daer sagense het ys int n. o. Noch twee mylen aengeseylt n. ten w. Doen wenden zijt weer zuydwaert over na het ys, ende seijlden een mijl z. o. daer nae weder noordwaert 1) Juister: de breedte. 2) Wij (sic). Zie noot bij i8Juli hiervoren. 3) Lees: seijlden. Julij 23. Julij 24. 15 over noorden aengeseijlt 6. mylen, ende quamen so verde inde ys^e]Eers,e schollen omcingelt, datment van de mars niet oversien mocht, ende zy worstelde al teghent ys aen: maar conden daer niet boven comen, daerom hebben zy des avonts wederom zuydwaerts over ghewent, ende seijlden by 't ys langhs z. ten w. 5. mylen, daer nae noch drie mylen z. z. oost. Den 25. Julij des nachts, de hooghte der Sonnen ghepeijlt.alseop zijn laechste was, tusschen n. n. o. ende n. o. ten noorden *), datse boven den Horisont verheven was 6. ende een drie vierendeel graden, de declinatie was 19. graden 50. minuten. Treckt nu de 6. ende een drie vierendeel graden van 19. graden 50. minuten, so blijtet 2) l3. graden 5. minuten, dese ghetrocken vande 90. so blijftet 77.graden min 5. minuten 3). Den 26. Julij smorgens seyldense tot dat de Son z. w. was [i« nam.] 6. mylen z. z. o. ende noch z. ten o. behoudens 6. mylen, ende quamen op een mijl nae aen 't landt van Nova Sembla, ende wendent doen weder noordtwaert over vande wal af, ende seijlden 5. mylen n. ten w. de wint oostelijck: maer des avonts wenden zijt weder zuydwaert over, ende seylden 7. mylen z. z. 0. aen, ende quamen dicht aent landt. Doen wenden zijt weer noordwaert over, ende seylden 2. oft 3. mylen n. n. o. aen, van daer weer zuydwaert over, ende seijlden z. z. o. aen twee of drie mylen, ende quamen weder by't landt aende ^•ape destroosts 4). Doen wenden zijt weder vande wal n.o. ontrent een half mijl, ende quamen teghens de drooghte van 4. vadem, tusschen de steen-clippe ende tlandt, daer was de droochte 10. vadem diep, de grondt cleyne swarte steentgiens. Doen seijldense noch een tijt langh n.w. aen, tot datse weder diepte creghen van 43. vadem steeck grondt s). Van daer seijldense n.o. aen 4. mylen met een o.z.o. wint den 27. Julij, ende leydent weer zuydtwaert over, daerse diepte vonden van 7o. vadem kley grondt, ende seylden z. ende z. ten o. aen 4 mylen, ^de quamen neffens een grooten Inwijck6). Aenderhalf mijl daer van ») Dus: variatie der naald was al/s streek N.W.ring, of N. 28° W. 2) Lees blijftet (zie volgenden regel). 3) 77 graden-s minuten, dat is. 76° 55' N.Br. Had Barents geweten dat de straalbuiging 8 bedroeg, dan zou hij 76° 47' hebben gevonden. 4) Draagt dien naam nog: Cape Comfort (Russ. C. Utyesheniya). 5) Tusschen Kaap Troost en Kaap Nassau is de kust slechts ruw in kaart gebracht; de dieptecijfers ontbreken op de kaarten. Het relaas van dit en van het volgend etmaal kan dus m« worden toegelicht. 6) Mack haven? Plaats. Afbeeldinghe vande Wal-russchen, Zee-monsters also ghenaemt, seer stercke beesten, die altemet de Visschers schuyten om trecken, ende vanden strijt die het volck met haer gehadt hebben, daerder wel 200. opt landt by malcanderen waren, ende sloegen alle haer gheweer in stucken, ende conden niet eenen dooden, also datse van meeninge waren met grof geschut haer te comen besoecken: maer moestent deurt onweer datter op quam naelaten. 19 USt'3' Vande Cape des Troosts wenden zijt den 3. Augusti noordtwaert j^,Eerste over, ende seijlden 8. mylen, n. w. ten n. ende n. w. ende wenden des middaeghs weder zuydwaert over totten avont toe, ende seijlden z. ten w. ende z. z.w.7. mylen, ende quamen by een laghen slechten I) hoeck te landt aende Cape de Nassauwen. I Des avonts wenden zijt weer noordtwaert over, ende seijlden noorden ten oosten 2. mylen, ende de wint liep ten noorden, daerom wenden zijt weder westwaert over, ende seijlden n. n. w. 1. mijl, ende Susti de Wint lieP weder ten oosten> ende seijlden vanden 4. Augusti '4' smorghens totten middagh w. ten n. $. of 6. mylen. Doen noch gheseijlt totten avont toe z. w. aen 3. mylen, daer nae noch twee mylen z- w. ende vervielen op een laech slecht2) landt, daer opt oost eijnde Husti een wrtte plecke was. S' Noch geseijlt totten morgen den 5. Augusti w. z. w. 12. mylen. Nóch z. w. aengeseijlt 14. mylen, daer na noch west aen 3. mylen totten 6. Augusti. Den 6. Augusti w. z. w. aengheseijlt 2. oft 3. mylen. Noch z.w. ende z. w. ten z. geseijlt 4. oft 5. mylen. Noch z. w. ten w. 3. mylen. Noch aengheseijlt z. w. ten w. 3. mylen. Noch w. z. w. ende z. w. ten SuS(i z< 3. mylen totten 7. Augusti. Den 7. Augusti gheseijlt totten middagh toe 3. mylen w. z. w. Noch 3. mylen west aen. Doen wenden zijt zuydtwaert over totten avont toe, ende seijlden 3. mylen z. o. ende z. o. ten o. Noch gheHustig Seyh: w. z. w. 2. mylen. Noch zuyden aengheseijlt 3. mylen totten 8. August; smorgens, met een w. z. w. wint. Den 8. Augusti gheseijlt z. o. ten z. 10. mylen. Noch z. o. ten o. totten avont toe gheseijlt 5. mylen, ende quamen doen op een laech slecht 3) landt, dat streckte z. w. ten z. ende n. o. ten n. 4) ende seylde aIso noch 5. mylen, ende het was 2. mylen buyten slandts 36. vadem diep, swart sandt. Zy seijlden nae 'tlandt op 12. vadem, daer was steenighen gront een half mijl van tlandt. Van daer streckte tlandt zuyden s) aen 3. mylen, tot den anderen laeghen hoeck, daer een swarte clip dicht aen lach. Van daer streckte l) Zie vorige noot. *) Als voren. 3) Als voren. 4) D. i. rechtw: N.—Z. De Ganzenkust, tusschen N. en Z. Ganzenkaap voldoet aan die eschr'jving zeer goed, behalve dat zij niet „laag en slecht" is; maar De Veer excerpeerde at"Jerrnans journaal! s' D. i. rechtw. naar Z. O. t. Z. ongeveer. 20 Het Eerste tlandt z.z.o.1) noch 3. mylen tot een ander hoeck, ende daer lach een Deel. .. laech cleijn Eylandeken vanden hoeck 2), ende twas op een half mijl aent landt al vlack 8. 9. ende 10. vadem, ende zy noemdent het swarte Eylandt om dattet bouen swart was, doen werdet seer mistich, also dat zijt aende wint leyden 3), ende seijlden 3. mylen w. n. w. maer doent claer weer werde, wenden zijt wederom nae 't landt, ende quamen zuyder Sonne [± iou 45 m v.m.] weder neffens tswarte Eylandt, ende hadden o. z. o. aenghegaen. Daer peijlde Willem Barentsz. de hooghte 4) des Sons op 71. ende een derdendeel graden, ende daer was een grooten inwijck, ende Willem Barentsz. die giste dat het die plaetse was daer Oliphier Brunei te voren gheweest hadde, ghenaemt Costincsarch s). Augusti 9. Van t Swarte Eylandt seijldense z. ende z. ten o. nae een ander slechten hoeck 3. mylen, daer stont een cruijs op den hoeck, daerom noemden zijt Cruijshoeck 6). Daer was oock een vlacke Baey ende slecht water 5. 6. 7. vadem steeck grondt. Van de Cruijs hoeck seijldense by de wal langhs z. z. o. 4. mylen, ende quamen doen aen een ander slechten hoeck, daer achter een grooten Inwijck was, die oostwaerts aen streckte 7). Desen hoeck noemdense den vijfden hoeck ofte S. Laurens hoeck 8). l^a] Vanden Vijfden hoeck seijldense aende schans hoeck °) 3. mylen z. z. o. daer lach een langhe swarte Clip dicht aent landt daer een cruijs op staet. Doen quamen zy weder int ys, ende leydent zeewaerts in om des ys wille. Haer voornemen was langhs de custe van Nova Sembla nae de Weygats te seylen: maer door dat haer het ys ghemoetede, so wenden zijt westwaert over, ende seijlden vanden 9. 1) D. i. rechtw. naar Z. O. t. O. ongeveer. 2) Bedoeld moet zijn: Podryezov-eiland, nabij de Zuid-Ganzenkaap. 3) Om weinig vaart te loopen stuurde men bij den wind (en tevens uit den wal). 4) Juister: de breedte door middagshoogte was 710 20'. 5) De breedte van het midden van den ingang van Kostin-Straat is 710 17'. Bij Waghenaer, „Tresoor der Zeevaert" (1592) p. 104, heet de door Olivier Bruynel (sic) gevonden reede Costlns Sereh. Dien naam zal Brunei van de Russische lodijaschippers hebben opgevangen. Kostin is volgens Hamel (p. 344) het diminutief van Constantijn. Van het woord Schar zegt Litke (een Russ. zeeofficier) dat het, onder Nova Zembla-vaarders, de beteekenis heeft van een straat of vaarwater dat dwars door een eiland heengaat en twee vaarwaters verbindt. Hij beschouwt het als een vreemd woord, althans niet Samojeedsch. Kan het hollandsche „schaar" er mede te makenhebben? Verg. „Schaar van Renesse.Schaar vanWalsoorde, vloedschaar, ebschaar" ? Zie Litke, p. 245. 6) Verm. de Westpunt van Mezhdusharski-Eiland. 7) De Zuidelijke ingang van Kostin Straat. 8) Kaap Kostin. Welke hoeken de ie, 2°,3e waren, waag ik niet te gissen; de 4* hoek was verm. de Cruijshoeck, zie noot b. 9) Kaap Cherni. 22 Het Eerste Vande Swarte clip mettet cruijs x) 2. mylen z. z. o. lach noch een Augusti ia. laech cleijn Eylandt een stuck in Zee. Van daer seijlden zy 9. oft 10. mylen z. z. o. Daer was de hoochte des Sons 2)den 12. Aug. 70.gr. 50. min. alsse z. z. w. was 3). Vant selfde Eylandt seyldense by de wal heen 4. mylen z. o. ten z. Daer quamense noch by twee Eylandekens daer van het uyterste een mijl vant landt lach. Dese Eylanden noemdense S. Clara 4). Doen quamense weder int ys, ende wendent tzeewaert in aende wint, ende seijlden tot savonts toe vande Eylanden af w. z. w. 4. mylen, de wint was ontrent n. w. Des avonts wast heelmistich, ende hadde diepte 80. vadem 5). Noch aengheseijlt z. w. ten w. ende w. z. w. 3 mylen, daer wast Augusti 13.70, vadem diep, ende seijlden voort tot smorghens den 13. Augusti z. w. t. w. 4. mylen. Twee uren te voren hadden wy de diepte op 56. vadem, ende smorghens op 45. vadem slijck grondt. Doen seijldense tot de middagh 6. mylen z. w. aen, ende wasser diep 24. vadem, swarten sandt grondt, een ure daer nae wast daer ^ diep 22. vadem root bruijn sant, doen noch aengheseijlt 6. mylen z. w. aen, diepte 15. vadem root sandt, daer nae noch 2. mylen. z. w. aen, daer wast diep 15. vadem root sant, ende wy sagen tland, ende seylden voort z. w. totten avont toe, tot een half mijl aent landt, ende wasser diep 7. vadem sant gront, ende tlandt was slecht lage duynen, ende streckte o. ende w. Doen wenden zijt vande wal, ende seylden n. ende n. t. o. 4. mylen. Van daer wenden zijt weder na tlandt, ende Augusti 14.seylden totten 14. Aug. 5. oft 6. mylen z. w. aen, ende zy seijlden dicht aent landt, ende was na gissinge tEylandt van Colgoyen 6), daer seyldense by 't landt heenen oost aen 4. mylen, daer na noch 3. mylen o. ende o. ten z. Doen werdet mistich, also dat zijt landt niet sien conden, ende twas vlack water op 7. ende 8. vadem. Doen namense de marseylen in, ende leyde aende wint tot dattet claer weder werde, ende doen de Son 7) z. z. w. was, en mochtense tlandt noch niet sien, ende twasser 100. vadem diep sant gront. Noch oost aengeseijlt 7. 1) Niet de Kruishoek op Mezhdusharski Eiland, maar de klip met kruis bij Schanshoek (K. Cherni). 2) Juister: daar was de breedte. 3) Bij eene variatie der naald van 2 streken Noordwestering: recht in het zuiden. 4) De Sakhanini Eilanden. 5) Komt goed overeen met de diepten op de kaart, Z.W. 16 zwmijlen van de eilanden. 6) Een wegens onbekendheid met de lengte, begrijpelijke vergissing. Uit koersen, verheden en geloode diepten blijkt zonneklaar dat men de vaste kust bij de Petschora monding aanliep. De oostkust van Kolguev ligt ongeveer 90 zeemijl westelijker. 7) D. i. in jlen meridiaan; bij eene magnetische variatie van 2 streken noordwestering. 23 %atj mvlen. daer na noch 2. mylen o. z. o. ende z. o. ten o. Noch totten ^Eerste '3' '5- Augusti smorgens 9. mylen o. z. o. Noch vanden morgen totten middagh aengheseijlt 4. mylen, o. z. o. ende seijlden over een drooghvan 9. oft 10. vadem sant gront, ende zy conden geen landt sien. Ontrent een ure voor middagh begont weder te diepen *) op 12. ende !3- vadem, ende seijlden doen o. z. o. 3. mylen tot de zuydt wester Sonne toe [iu nam.]. Des selfden daeghs z. w. Son heeft Willem Barentsz. de hoochte gemeten vander Sonne, ende>as verheven bouen den Horisont 35. graden, haer declinatie was 14. ende een vierendeel graden 3), daer gebraken doen noch 55. tot de 90. die beyde tsamen gevoecht, maecktense 69. gr. 15. minut. Dat was daer de Polus hoochte, de w'nt was n. w. Doen gingense noch 2. mylen oost aen, ende vervielen °P de Eylanden van Matfloe ende Delgoy 4). Daer quamen zy smorghens by de compaengie vande ander schepen uyt Zeelandt ende Van Enckhuysen, die des seliden daegs uytet Weygat gecomen waren. Daer verteldense elckanderen waerse al geweest hadden, ende Wat elck beseijlt ende opgedaen hadden. Die van Enckhuysen hadden deurt Weygat geweest, ende seyde datse nae de engte vande ^eygats een ruyme Zee ghevonden hadden, ende datse wel 50. oft 6o- mylen verde int oost geseijlt hadden, also datse vermoeden onzent de lenghte vande revier Obi s) die uyt Tartarien vliet geweest te zijn, ende dattet tlandt van Tartarien hem weder nae 't n. o. streckte, daer deur zy meenden, datse niet verde van de Caep Tabijn ^aren, welck de uythoeck van Tartarien is, alsse weder ontvalt nae 1 Coninckrijck van Cathay, nae 't z. o. ende voort nae 't zuyden. ^•nde also zy meenden nu genoech opgedaen te hebben, ende dattet laet int jaer werde, om wederom te seylen, ende dat haer commissie ™edrJ°™een_ was de p;helep-enthevt te bespieden, ende voor de winter wederom pen weder fo , ... 1 by malcan- te comen. So wendense haer wederom nae de Weygats, ende waren dereni ver. °P een Eylandt ontrent 5. mylen groot z. o. van de Weygats aende he^eeder. Aartarische zyde, ende noemden dat der Staten üyland. Aldaer l) Zie derde, hierna volgende noot. a) Moet zijn: z. z. w. Son. Immers de variatie werd op 2 streken gesteld, zoodat de zon in magnetisch z. z. w. in den meridiaan stond. 3> Dus: middagsbreedte 69° 15', diepten vóór den middag 9 vaam, en 12 a 13 vaam, °ers en verheid eerst Oost (rechtw.) 3 duitsche mijlen, daarna O.N.O. (rechtw.) 2 duitsche "^en; vervallen op Delgoy en Matfloe. Deze opgaven stellen in staat met zekerheid vast te '^Uen dat het schip zich op den middag bevond in 69° 20' N.Br. en ongeveer 57° 30' O.D. e Russische Adm.kaart geeft hier meer licht dan de Engelsche). 4) Matvyev-, Goletz- en Dolgoi-Eiland, 5) Deob. • varen. CtncnjttbergaEtbanbettaeeheiOa^9 W^atte anno fot)fentnet$entltïj atftter ^aojlMEggcn/ jjTSofcgabfa tnbt ^attarien om/ nae oe Ca* nincfiriicften ban Cattljau tnbt Cljfna. Nae dat nu de voornoemde vier schepen opten Herfst 94. wederom ghecomen waren, soo wasser goede hoopinghe datmen deur de Weygats de voornoemde reyse soude moghen doen, ende dat aldermeest deurt vertellen vant Zeelandtsche ende t'Enckhuyser schip, daer Ian Huyghen van Linschoten Comis op was, die de saeck vry wat breedt voort stelde J), alsoo dattet by mijn E. Vermoghende Heeren de Genraele Staten, ende zijn Excell. van Oraengien, besloten werde int voor jaer wederom eenighe schepen toe te maecken, niet alleenlijck als te voren om de vaert op te doen ende te bespieden, maer om eenige waren ende comenschappen derwaerts te senden, daer in de Cooplieden mochten inschepen, sodanighe waren alst haer goet docht ende beliefde, met eenighe Commissen om de selvighe waren te verhandelen ter plaetse daerse comen soude, ende dit alles vracht ende licent vry. Petrus Plancius een vermaert Cosmographus, is mede een principale beleyder ende bevoorderaer van dese Schipvaert geweest, die de principale ordre vande coursen gheordoneert heeft ghehadt, ende de streckinghe vande lande Tartarien, Catthay ende China: maer wat vande selvighe te oordeelen zy, is noch niet ghenoech openbaer noch bekent, hoe wel nu drie tochten ofte seylagien daerom ghedaen, tot gheen ghewenschteijnde ghecomen zijn, want de coursen by hem gheraemt, zijn niet volcomen achtervolght deur eenich inconvenient, twelck deur de cortheyt des tijdts niet verbetert conde werden. Dat nu eenighe swaermoedighe luyden voorwenden, dattet ondoenlijck zy: segghende uyt eenighe oude schryvers, dat wel meer als 305. mylen vande Noordt-pool 2) aen weer zyden de Zee onseijlbaer zy, dat blijckt niet waer te zijn, want 1) Jan Huyghen heeft dien uitval gepareerd bij de publicatie van zijn journaal der „Tweede Reyse" (uitg. 1601) p. 24, Zie p. 137 der uitgave door de Linschoten Vereeniging Deel VIII, 1914. 2) Dus ongeveer 20 breedtegraden, of tot de parallel van 700 N.Br. 27 de witte Zee, ende verder noordelijcker, werdt nu beseijltende be-»**™ vischt, teghent schryven ende ghevoelen vande oude Schryvers: jae wat isser al beseijlt daer zy niet van gheweten hebben, soo waert °°ck gheen wonder, ghelijck ick int beghinsel vande eerste beschryvinghe deser beseylinghe gheseijt hebbe datter onder de NoortPool aen weer zyde 23. graden een gelijcke coude waer, al ist niet ten vollen versocht. Wie soude ghelooven dat int gheberchte van Pireneen ende Alphen die in Spaengien,Italien,Duijtslandt endeVranckr»jck strecken, so groote coude is, dat aldaer het sneeu nimmermeer e« smelt, ende ligghen nochtans seer veel naer der de Sonne, als dese t9ïl aende Noordt Zee ligghende Nederlanden, waer deur comt van de c°ude in dat gheberchte, deur de diepe valleyen daert snee soo hoogh leijt, dat de Son de gront niet beschynen en mach, ende de hooghe bergen die der sonnen schijn vande valleyen weeren. Also gaetet mede (mijns oordeels) met het Ys inde Tartarische Zee, die oock de Ys Zee ghenoemt is, ontrent Noua Sembla, daert ys vande Rivieren uyt Tartarien ende Catthay in comende, niet can smelten, overmidts der groote menichte, ende dat de son niet hooch boven die plaetsen c°emt, ende daerom daer soo groote hetten niet gheeft, dattet lichtelijck smelten can. Dit doet dattet ys aldaer blijft legghen, ghelijck bet sneeu int voornoemde gheberchte van Spaengien, ende dattet selvighe ys daer veel couder rhaeckt, alst is veel naerder aende Pool, >» de ruyme Zee. Doch also dat alles onbesocht zijnde, niet so vast gaet als oft besocht waer, so wil ick dat hier voor memorie ghestelt hebben, ende comen tot de vertellinghe vande tweede reyse ofte seylagie byden Noorden om. !nden jare 1595. zijnder vande Generale Staten deser Nederlander>, ende zijn Excell. van Oraengien, als Admirael vander Zeeseven schepen *) toegemaeckt om te seylen deur de Waygats oft Strate de Nassou, nae de Coninckrijcken van Catthay ende China, twee tot Amsterdam, twee in Zeelandt, twee tot Enckhuysen, ende een tot botterdam. De sesse met allerley comenschap ende geit geladen, met Comisen daer by om de comenschap te dry ven: ende het sevende Was een Jacht die bevel hadde, als de ander schepen om de Caep de *> Ziep. i.vlg. a) Admiraal: Cornelis Cornelisz Nay. De schepen waren: „Griffioen" en „Zwaan" van «eland, „Hoop" en „Mercurius" van Enkhuizen, „Winthont" en een Jacht van Amsterdam enevens een Jacht van Rotterdam. Op de Winthont waren Willem Barents en Jacob van "eemskerck. -- Jan Cornelis Rijp deed deze reis meê als ondercommies. Voor nadere bijzonderheden zie mijne uitgave der „Voyage" van Jan Huyghen van Linschoten, p. 139. (Uitg. Lmsch. Ver., Deel VIII, 1914)- 32 Het Twee- het Yseren Vereken *) met zijn compagnie, zijnde Coopvaerders, Augusti 14 namen haer cours naert zuyden, ende wy seijlden totten 14. Augusti tot de zuyder son toe ontrent 18. mylen, ende seijlden voort Augusti 15. meest eenderley cours totten 1 5 Augusti ooster son: daer wierpen wytloot op 70. vadem, ende seijlden voort totter zuyder son 38. mylen. De son zuyden zijnde 2), werdt des 3) hooghte des sons bevonden 70. graden ende 47. minuten 4). Daer nae werdt inder nacht t'loot gheworpen ende vonden diepte 40. vadem sandt grondt, wesende een banck, de son n. w. wederom tloot gheworpen, ende hadden diepte op 64. vadem, ende ginghen noch al o. z. o. aen totten 16. n. Augusti 16. o. son 5), daer hadmen op 80. vadem de lijn uyt zijnde, gheen grondt, ende ghinghen daer nae aen o. ende o. ten z. ende wierpen dickwils tloot op 60. oft 70. vadem, weynich meer oft min, ende seijlden alsoo totte zuyder son 6) toe, ontrent 36. mylen. Augusti 17. Voorts seijlden wy oost aen, behoudens totten 17. Augusti, ooster son, ende wierpent loot op 60. vadem cley grondt. Doendehooghde der sonne ghepeijlt alsse z. w. ten z. was, op 69. graden ende 54minuten 7), ende saghen daer gheweldich veel ys langs de custe van Nova Sembla, ende wierpent loot op 75. vadem steeck gront, ende seijlden ontrent 24. mylen 8). Augusti 18. Daer nae ghinghen wy diversche coursen, overmidts het ys z. o. ten o. endez. z. o. totten 18. Aug. de ooster son, [4U 45m v.m.] ende seijlden ontrent 18. mylen. Doen wierpen wy weder 'tloot, ende vonden diepte 30. vadem steeck gront: twee uren daer nae 25. vadem root sant gront, met veel cleyne stipkens : drie glasen daer nae hadmen grondt op 20. vadem, root sandt grondt, met swarte stipkens als ^ voren, doen sagen wy 2. Eylanden, die de Enckhuysers den naem 1 1) Een schip dat in compagnie met de vloot van Nay uit Texel was gezeild en naar de Witte Zee was bestemd. Zie Jan Huyghen's Journaal op 8 Augs. 2) Hier is met „son zuyden" de middag bedoeld. 3) Lees: de. 4) Juister: de breedte 700 47'. 5) Fout in de tijdsbepaling of wijze van diende bepalen. De zon komt den 16 Augs. (°P 70° N.Br.) zoo noordelijk niet meer. 6) Hier is met „zuyder zon" de middag bedoeld, evenals op.15 Augs. 7) Juister: de breedte was 690 54'. 8) Aan de gezeilde koersen en verheden die De Veer opgeeft van de Noordkaap tot hier. heeft men, ook al beschouwt men hen in verband met de diepten op de kaart, niet genoeg houvast. Een reconstructie van den zeiltrek zou te veel aan het persoonlijk inzicht van den bewerker overlaten. 38 Het Twee- sadichden zy haer selven, siende dattet uyt gheen quaetwillicheyt de Deel. noch archeyt geschiede. Wy deden haer oock deur onsen Tolck segghen, dat wy die bussen in plaetse van boghen ghebruijckten, daer van zy haer seer verwonderden, van weghen den grooten slach ende gheluijdt diet gaf. Ende om haer voorts te laten sien wat cracht datmen daer mede doen conde, soo heeft een van ons volck een platten steen, een halven palm groot, op een bergh, een stuck weeghs van hem ghestelt. Zy lieden wel siende dat wy daer wat mede meenden, zijn int ronde gaen staen wel 50. oft 60. int getal wat afwijckende. Doen heeft de selfde die de Bus hadde, daer nae geschooten, ende heeft den steen gheraeckt ende aen stucken geschoten: daer van Hetschey- zijnse noch meer verwondert dan te voren. Daer nae namen wy ons den der J Samiuten. afscheyt van malcanderen met grooter eerbiedinge aen weer zyden. Ende als wy nu int jacht waren, hebben wy weder tsamen onse hoeden afghenomen, ende onse hoofden ghebuijcht met groote eerbiedinghe ende lieten de Trompetten blasen, desghelijcks hebben zy nae haer wyse ons mede alle eerbiedinghe ghedaen, ende zijn alsoo alle ghelijck nae haer sleden ghegaen. Nae datse nu alsoo van ons ghescheyden waren, ende wat te landtwaert in ghegaen zijn gheweest, soo isser een van haer opt strandt comen ryden, om te halen een beeldt uyten rouwen ghesneden, dat ons volck van strandt mede ghenomen hadden, ende int jacht gheleijtAls hy nu in onse jacht ghecomen was, heeft hy dit beeldt ghesien ende ons een teijcken gegeven dat wy daer veel quaets aen ghedaen hadden, dat wy dat beelt genomen hadden. Als wy dat vermerckten, so hebben wy hem dat wederom ghegheven, ende als hy dat nu weder hadde so stelde hy 't op een bergh dicht aenden oever, ende namt doen niet mede, maer sant daer een slede om, ende lietet also halen. Nae alle tgheen wy bemercken conden, soo hieldense sulcken beelden voor haer Goden, want tegen over de Weygats, dat wy den Beelt-hoeck noemden, daer vonden wy wel sommige honderden al" sulcke gesneden beelden, heel rouw, boven wat ront zijnde, int mid" delste een heuvelken ghelaten in plaetse van een neuse, boven de neuse twee diversche sneeden, in plaetse van ooghen, ende onder de neuse een sneede, in plaetse vande mont. Wy vonden oock voor die beelden veel assche ende beenen van Rheeden, daer deur te gisse^ is, datse aldaer haer offerhande ghedaen hebben. Als wy nu vanden Samiuten ghescheyden waren ontrent zuyder Soo, soo heeft Willem Barentsz. onse Capiteijn, den Admirael wederom aen ghesproken datmen tseijl souden gaen om voorts te gheraeckefl, 39 doch maeckte hy soo veel woorden niet, als wel daechs te voren. Nae "eej^*ee" dat nu den Admirael ende Viceadmirael hem uyt ghehoort hadden, s°o antwoorden hem d'Admirael, ende gheliet hem verblijt te zijn: Segghende, Willem Barentsz. wat dunckt u goet ghedaen te zijn. Als nu Willem Barentsz. daerop seyde: het dunckt my heel goet te zijn dat wy tseijl gaen, ende onse reijs vervorderen, om deur te comen, daer d'Admirael hem weder op antwoorde, Willem Barentsz. siet Stp, wat ghy seght r). Dit gheschiede ontrent n. w. Son [>u nam]. 'a' Den tweeden September een weynich voort rysen vander Son brachten wy ons Werp-ancker uyt om uyt te comen, want de windt wayde goet z. z. w. en was bequaem weer om voort te comen, ende °nbequaem om te blyven ligghen, want wy laghen op een laghen Wal a). De Admirael ende Viceadmirael dit siende 3) bestonden mede baer ancker te lichten ende seijl te maecken. De Son was oost ten zuyden [Su I5mv.m.] als wy onse fock velden 4), ende seijlden tot aende Cruijs-hoeck, daer wierpen wy 't ancker om het jacht te verwachten, vanden Viceadmirael, die deur groote tnoeyte deur langheyt des tijts uytet ys gheraeckt is, met diversche reyse zijn Werp-ancker uyt te brenghen. Als hy nu t'savonts by ons gecomen was, hebben wy smorghens Seij! ghemaeckt ontrent twee uren voort rysen vander son, ende qua^en mettet rysen vander Son ontrent een mijl by oosten denTwistb°eck, ende seijlden op ten noorden, totte zuyder Son ontrent ses "tylen. Doen mosten wyt wenden deur de veelheyt des ys ende den mist, ende de windt waeyde onghestadich, also dat wy gheen cours conden maecken, maer mosten stedts 5) wenden, dan van wegen het ys> ende dan deur de onghestadicheyt des wints, so mede deur de mist, also dat wy onse coursen onseker waren, ende meenden dat wy Zuijdtwaert op nae der Samiuten landt gheseijlt te zijn, ende maecktetl doen onsen cours z. w. tot dat de wachters n. w. 6) waren, daer Een duistere passage. Er was zeker ruzie geweest. — Zie 2 aant. verder. a> De wind stond tegen den wal aan (lagerwal). Om in ruim water te komen, bracht men, °0r middel van een sloep, een licht ankertje (werpanker) uit en haalde toenhet schip daar°P naar ruimer ree, waar men zeil kon zetten zonder gevaar te loopen van onderwijl tegen en *al aan te drijven. 3) Een nieuw bewijs dat de harmonie verstoord was. (Zie twee aant. terug). Ware alles " 0rde geweest dan had Barents het voorbeeld van den Admiraal zeker afgewacht. 4) Men laat de fok vallen" wanneer men haar bij een voor den windsche gelegenheid bijzet. » g Steeds; juister zou zijn: herhaaldelijk. ^ ' De sterren (3 en y van den „Kleinen Beer"; ((3, d. i. Kochab, heette de „horlogester"). 1 en schatte op het oog, aan den hemel, den uurhoek van de wachters ten opzichte van de 40 rsti> aïrieei66" cluamen WV °P d'eijnde aende oostzyde van 't Staten Eylandt, on-1 trent een Muschet schoot van 't landt, diep wesende 13. vadem. Septemb. 4. j)en 4 smorghens hebben wy ons ancker ghelicht, overmidts het ys, ende seijlden tusschen het vaste landt ende Staten Eylandt, daer wy dicht aent Staten Eylandt op vier ende vijf vadem diep, een touW aen landt brachten, beschut vanden ysgangh laghen, ende ghinghen altemet aen 't landt Hasen schieten, die daer seer veel waren. Septemb. 6. Den 6. September smorghens zijn eenighe Bootsghesellen aent vaste landt ghegaen om ghesteenten te soecken, een maniere van Diamanten 2) die opt Staten Eylandt mede seer veel waren. Int soecken vande steentgens ist geschiet alsser twee maets by malcanderen lagen, datter een witten mageren Beyrislistelijckaengecomen, ende greep den eenen van dees twee in zijn neck: de selfde niet wetende wiet was, riep: wie grijpt my daer van achteren. Zijn maet die by hem in de cuijl lach, lichte zijn hooft op om te sien wiet wesen mocht, ende sach dattet een eyschelijcken Beyr was, roepende, och maettis vaneen een Beyr, ende stont midtsdien wel wacker op ende liep wech. eyselijcken 1 . feilen Beyr, De Beyr beet den eenen terstont thooft in stucken, ende sooch het mensdïen bloedt daer uyt. Het ander volck dat mede aent lant quam liep tervermeide. st;0nt dervvaerts, wel 20. int ghetal, om den man te verlossen, oft ten minsten het doode lichaem hem te ontjagen. Nae datse nu haer roers ende spietsen gevelt hadden, ende totten Beyr aen quamen, die etende stont vant doode lichaem, so is hy seer wreedt ende onbeschreurnt tot haer in gheloopen, ende heeft noch een man uyt haer wech gheruckt, ende verscheurt, seer deerlijck om sien, daer deur de andere alle t'samen de vlucht ghenomen hebben. Als wy uyt ons schip ende jacht vernamen dat ons volck de vlucht namen nae den oever toe, soo zijn wy met snelder haest in ons schuyten ghevallen, ende met alle naersticheyt aenden oever gheroyt, om ons volck te ontsetten. Aent landt comende hebben wy dat deerlijck schouspel van ons volck ghesien, hoe iammerlijck datse vanden wreeden Beyr verscheurt ende vernielt waren, ende wy spraken malcanderen een moedt aen, dat wy ghelijcker handt souden aen trecken met roers, cortelassen, ende halve lancien, ende dat niemandt soude poolster, die het poolpunt des hemels verving en drukte dien uurhoek in kompasstreken u'1, N.W. was dus een geschatte uurhoek van 3 uren. — Den 3»" September gingen de wachter5 ten omstreeks 3 u. 45 m. na den middag door den bovenmeridiaan ; 3 u. later stonden z'J dan N. W.; de tijd aanboord bedroeg dus 6 u. 45 m. na den middag. Zie Waghenaer ,,Tfe' soor" Ed. 1592 p. XXXIX. 1) In 't origineel abusievelijk ten tweeden male genummerd 13. 2) Bergkristallen, ook door Jan Huyghen herhaaldelijk in zijn'journaal vermeld. 41 Mal wijeken, maer dat condense alle ghelijck alsoo niet verstaen, want ^eetD^e" sommighe seyden, onse maets zijn doch al doodt, ende wy sullen den Beyr wel cryghen al stellen wy ons niet in soo een openbaer perijckel, mochten wy ons maets noch haer leven redden, so mosten wy ons haesten, maer nu ist met geen haest te doen, dan wy moeten hem ghewis nemen, ende dat tot onse meeste verseeckertheyt, want wy hebben met een wreedt, fel, verslindende beest te schaffen. Doen zijnder drie vande maets wat bet voort aen ghetreden, de Beyr effen wel blijvende zijn aes te verslinden, niet achtende op al onse menichte, hoe wel wy wel dertich int ghetal waren. Dese drie die voor uyt ghinghen waren Cornelis Iacobsz. de Schipper van Willem Barentsz. Willem Gysen, Stuerman vande Jacht, ende Hans van Nuffelen, schryver van Willem Barentsz. Ende nae dat de voornoemde SchrpPer ende Stuerman drie reysen hadden gheschoten, ende niet bedreven, so is de voornoemde Schryver noch een stuck voor uyt ghetreden, ende als hy nu den Beyr binnen schoots sach, so heeft hy met zijn roer aengeleijt, ende den Beyr deurt hooft, by zijn oogen 'ngetreft, ende den Beyr bleef noch den man in zijn neck vast houdende ende beurde zijn hooft noch op, met man en al, maer begonste wat te suysebollen. Doen hebben de Schryver ende een Schotsman met haer cortelassen den Beyr noch op de huijt gheslaghen, datse in stucken spronghen, sonder dat hy zijn aes noch verlaten wilde. Int eijnde is Willem Gysen toe gheloopen, ende heeft den Beyr met zijn roer over den snuijt gheslaghen met alle zijn macht, alsoo dat den Beyr doen noch eerst ter aerden viel met een groot misbaer, ende Stetnb Willem Gysen sprangh hem opt lijf ende sneet hem den strot af. 7' Daer nae hebben zy de doode lichamen, den 7. September opt staten Eylandt begraven, ende den Beyr ghevilt, ende 'tvel tot Am- Verdam ghebracht Den 9. zijn wy vant Staten Eylandt tseijl ghegaen by de wal he- nen, maer het ys quam so veel ende geweldich in, dat wy niet deur m°chten, also dat wy savonts wederom gekeert zijn aent Staten Eylar»t, de wint was westelijck. Daerseijldede Admirael aende grondt °P eenighe clippen mettet jacht van Rotterdam, maer quamen onbe%,*b.l0 Schadicht daer van. Den 10. September seijlden wy weder uytet Staten Eylandt nae de Weygats, ende sonden twee boots nae Zee, om kunschap vant ys te brenghen, ende wy quamen savonts te ghelijck inde Weygats, end^ settent 1) aldaer by den Twist hoeck. Setten = ankeren. 42 Het Twee- Den j T September smorghens seijlden wy weder inde Tartarische de Deel. ^ ö , , , , Septemb. ii. Zee, maer quamen al wederom in veel ys, alsoo dat wy wederom na de Weygats seijlden, ende settedent by de Cruijs hoeck. Ontrent de middernacht saghen wy een Russche Lodgie vande Beelt hoeck seylen nae der Samiuten landt. Septemb. 13. Den 13. September begondet een storm te waeyen ontrent zuyder Son [iou30m v.m.]uyten w. z. w. mistich, moddich J) weer,metsneejacht, ende de storm nam noch meer aen alsoo dat wy deur dreven. Septemb. 14. Den 14. begostet weer te beteren, den windt liep ten n. w. ende die stroom quam stijf uyt den Tartarische Zee loopen, ende was tot den avondt schoon weder, de windt savonts n. o. Des selfden daechs voer ons volck aen d'ander zyde vande Weygats, aent vaste landt, om t Canael te diepen 2). Voeren heel inde bocht achter het Eylandt mette steert. Daer was een cleijn huijsken van hout, ende een groot afwater 3). Den selfden smorgens wonden wyt ancker aen boort, ende de stengh omhoogh, meenende andermael te versoecken om onse reyse te vervorderen, maer d'Admirael van ander meeninghe zijnde, Septemb. 15. js blyven legghen totten 15. September. Des selfden daechs smorgens quam het ys wederom het oosteijnt vande Weygats in dryven, so dat wy stracks gedwongen waren ons anckers te lichten, ende zijn des selven daechs twesteijnt vande Weygats weder uyt geseijlt met de heele vloote naer huijs, ende passeerden des selven daechs d'Eylanden Matfloe ende Delgoy 4). Wy seijlden den heelen nacht n. w. ten w. 12. mylen, tot saterdaechs smorghens: de windt liep snachts ten n. o. ende sneeude. Septemb. 16. Den 16. September van smorghens totten avondt gheseijlt w. n. w. 18. mylen, diepte 42. vadem. Het jachtsnuden s) ende weyde veel windts uyten n. o. Het eerste quartier wast 40. vadem diep: smorghens saghen wy niet een schip van onse Compangie. Septemb. 17. Daer nae noch den heele nacht gheseijlt tot 17. September smorghens, met twee schover seylen 6) n. w. ten w. ende w. n. w. 10. mylen. Des selfden daechs int tweede quartier, hadden wy diepte 50, vadem, ende des smorghens 38. vadem sandt grondt met swarte stippelen. 1) Lees: mottich. 2) Op te looden. .3) De rivier Oyu; de monding is bijna i zeemijl breed. 4) Matvyev, (Goletz) en Dolgoi-eiland. 5) Jachtsneeuwde. 6) Grootzeil en fok. 43 Des Sondaechs smorghens liep den windt ten n. ende n. n. w. "ee^weeende waeyden seer hardt. Doen hadden wy by ons ghecreghen tjacht vanden Admirael dat bleef by ons seylen van den morghen totten avondt, met een seijl 2) z. z. w. ende z. w. ten z. behouden 6. mylen. Doen saghen wy den hoeck van Candynaes 3) z. o. van ons ligghen, diepte 27. vadem, root sandt, met swarte stippelen. Des Sondaechs savonts is de fock weer opghemaeckt 4), ende noordt waert over ghewent, ende gheseijlt des den heelen nacht maendaechs smorghens n. o. ende n. o. ten o. behouden 7. oft 8. sKb mylen. _ " Den 18. September smorghens werden wy onse jacht dat wy achter aen hadden quijt ende sochtent weer totte middagh, maer en eondent niet vinden, ende dreven oostwaert heen 3. mylen. Noch Ste% vanden middagh tot den avondt gheseijlt n. ten o. 4. mylen. l9' Noch van maendaechs savonts tot dijnsdaechs smorgens n. o. ten n- behouden 7. mylen, ende vanden morgen tot den middagh n. o. ten n. 4. mylen. Vanden middagh tot den avont n. ten o. 5. oft 6. mylen: diepte 55. vadem. Des selven avonts zuijdtwaerts over ghewent ende gheseijlt tot StpHï0 Smorgher»s- °' Den 20. September z. ten w. ende z. z. w. behouden 7. oft 8. mylen. Diepte 80. vadem, swart slijck. Vanden morghen totten middagh gheseijlt met beyde Marsseylen z- w. ten w. behouden 5. mylen. Noch vanden middach tot dehavondt Stetllb w- ten z. behouden 5. mylen. Den 21. vanden avont tot donderdaechs smorghens gheseijlt een Quartier w. ende voort totten daghe west behouden 7. mylen, diepte °4. vadem waesighe grondt. Vanden morghen totten middagh z. w. behouden 5. mylen, diepte 6S- vadem waesighe grondt. Des middaechs weer noordtwaert over ghewent, ende gheseijlt 3. uren n. o. 2. mylen. Doen hebben wyt ^eer westwaert over ghewendt, ende gheseijlt tot snachts ten halven mt tweede quartier met 2. schoverseylen z. z. w. ende z. w. ten z. bedden 6. mylen. VH Daer na hebben wy int tweede quartier weer noortwaert over gerent, ende geseylt tot vrydaechs smorgens, den 22. September n.l'sal *) De „Zwaan" van Zeeland, Schipper Lambert Gerritsz Oom. a) Met het enkele grootzeil. Zie 2 aant. terug en 2 verder. 3| Kanin Nos of Kaap Kanin. 4' Bijgezet. Zie s aant. terug. 44 Het Twee- ten o. ende n. n. o, behouden 4. mylen. Vanden morghen tottenae- deDeel. \ 1 ö middagh gheseijlt n. o. behouden 4. mylen. Doen hebben wyt weer westwaert over ghewent ende gheseijlt n. w. ten w. ende n. w. 3. mylen. Daer nae het eerste quartier n. w. ten w. 5. mylen. Het tweede quartier w. ten n. 4. mylen. Voort tot Septemb. 23. saterdaechs smorghens, den 23. September w. z. w. ende z. w.ten w. 4. mylen. Vanden saterdaech smorghens tot den avondt gheseijlt met twee Schover-seylen z. w. ende z. w. ten w. behouden 7. oft 8. mylan. Den windt n. n. w. Septemb. 24. j)es savonts noordtwaert over ghewent, ende gheseijlt totten Sondaech smorghens, den 24. September met twee Schover-seylen ontrent o. behouden met harde n. n. w. wint 8. mylen, vanden morghen totten middagh o. ten z. 3. mylen, de wint noorden. Doen hebben wyt westwaert overghewent, ende gheseylt totten avondt w. z. w. 3. mylen, behouden. Septemb.25. Noch de heele nacht tot Smaendachs morgens den 25. September w. ten z. behouden 6. mylen, noorden wint. Des morghens liep den windt n. o. ende wy seylden vanden morghen totten avondt w. ende w. ten n. 10. mylen. Diepte 63. vadem, sandt grondt. Septemb. 26. Vanden avondt tot dingsdaechs smorghens, den 26. September gheseijlt 10. behouden 10. mylen. Doen waren wy des smorghens dicht by het landt, ontrent 3. mylen by oosten Kilduijn. Doen wenden wy smorghens vande wal, ende liepen ontrent 3. uren af. Daer nae wenden wyt weer nae het landt, ende meenden in Kilduijn te loopen, maer quamen te laech, alsoo dat wy nae de middagh weer van landt wenden, ende seijlden totten avont o. n. o. behouden 5mylen. Septemb. 27. Nc-ch vanden avont tot 2. uren voor des woensdaechs smorgens, den 27. September oost aen geseijlt, behouden 6. mylen. Doen hebben wy westwaert over ghewent, ende geseijlt totten avont w. tenn. behouden 8. mylen, ende quamen savondts weer neffens KilduijnDoen wenden wyt vande wal, ende seijlden 2. quartier n. o. ten o. ende o. n. o. 6. mylen. Doen wenden wyt weder teghen des vrydaechs Septemb.28. smorghens, den 28. September, ende seijlden met variable winden, dan dus, dan so, totten avondt toe. Doen gisten wy dat Kilduijn ontrent w. van ons lach 4. mylen, ende cregen een o. n. o. wint ende seijlden n, n. w. ende n. w. ten n. tot saterdaechs smorgens 12. oft 13mylen. Septemb. 29. j}en 2g, September smorgens gingen wy aen n. w. ten w. 4. my 45 len, het was voort den geheelen dach totten avont moy, stil,lieflijck, Hrt^w* V sonne schijn weder. Des savonts liepen wy w. z. w. ende waren doen 30-ontrent 6. mylen van 't lant, ende seijlden tot Sondaechs smorghens, den 30. dito n. n. w. behouden 8. mylen. Doen wenden wy naer landt, \ ende quamen des selven daechs in Waerhuys, ende lagen daer totten VC'3o' 10. October Den 10. October seijlden wy weder uyt Waerhuijs, enH'I8'de quamen den 18. November inde Maes, ende hebben die coursen oft mylen van Waerhuijs tot Hollandt toe niet willen stellen, als onnodich zijnde, want dat een daghelijcksche vaert is. Eynde des tweede Voyagie. -D rde ©ettetlmgtje banöe btibz g>z#U gfe fip noojcöen om/ nae bt Coninck rrjcften öart Cattfjap cnbc Cüüia/ inrjcn jate tmgfent bof' ïjonöert fe£ enöe tnegïjenticïj. Nae dat nu als hier voren verhaelt is, de seven schepen vande Noorder reyse wederom ghecomen waren, niet so vruchtbaer alsmen wel ghehoopt hadde, soo isser by mijn E. Vermoghende Heeren de Staten van alles goet ondersoeck gedaen, ende de sake in beraedt genomen, ofmen noch ten derdemael van slandts wegen wederom eenige toerustinge soude doen, om de selvighe voorgenomen reyse tot een goedt eijnde te brengen, indient doenlijck waer, doch is na veel ende diversch ondersoeck ende beradinghe over ende weder over, tselfde by mijn E. Heeren Staten afghestemt. Dan soo daer noch eenighe waren, tzy steden ofte Cooplieden, die tselvighe breeder wilden versoecken t'haren costen, ende de reyse wel volbracht werde, daer deur blijcken conde datmen die passagie beseylen mochte, soo wildense den selvighe wel een groote vereeringhe van 'tlandts weghen doen, noemende een mercklijcke sommeghelts1)Over sulcks zijnder noch ten derde mael vanden Eerbaren Raedtder vermaerde Stadt Amstelredam, int beghinsel van 't jaer twee schepen toegherust2), daer van het scheeps-volck op tweederley conditiën zijn aenghenomen geweest: te weten, watse souden hebben sose onverrechten saecken wederom quamen, ende daer teghens watse souden hebben sose deur quamen, ende de reyse volbrachten, belovende haer een goede conditie, soo zy de reyse conde volbrenghen, om also het volck moedich te maecken, nemende soo veel onghehoude persoonen alsse eenichsins mochten, om te minder deur den treek tot wijf ende kinderen 3), int werk te vertsagen, oft van de reyse afgetogen te worden. Op dees conditie zijn de twee schepen int beghin 1) De premie van 25.C00 G., door de Generaliteit, voor het vinden van de doorvaart uitgeloofd. Zie hierna onder de Bijlagen. 2) Waarschijnlijk andere schepen dan ten vorigen jare waren uitgerust; die van 100 en 50 last waren. Zij waren thans van 50 a 55 en van 30 last. Zie Res. Amst. vroedschap 25 Mrt 1596. De namen der schepen zijn niet bekend! 3) De inzichten zijn veranderd 1 Bij de Kon. Marine wordt sedert 1 Juli 1913 een traktementsver Aooging toegestaan aan gehuwde personen en jvel: 300 Gld. 's jaars voor een officier, 225 Gld. voor een machinist, 200 Gld. voor een onderofficier, 130 Gld. voor een korporaal en 180 Gld. voor een schepeling. (Barents was gehuwd, al zegt De Veer dat niet). Plaat 6. Afbeeldinghe van een wonderlijcken Hemel, ghesien den 4 Junij, anno 1596. aen elcke zyde vander Sonne scheen oock een Son, ende daer liepen twee Reghen-boghen door alle de 3. Sonnen henen, ende daer nae noch twee Reghen-boghen, d'een wijt rondtomme der Sonnen, ende d'ander dweers door de groote ronde, ende het groote rondt stont de onderste cant verheven boven den Horizondt 28. graden. 47 vande Mey seijl-rede gheweest. Opt eene was als Schipper ende Co- ^Derde mis vande Comanschappe, Iacob Heemskerck Heijndricksz. *) ende Willem Barentsz opperste Stuerman 2). Opt ander Ian Cornelisz. *Mjp, als Schipper ende Comis vande Comenschappe, die de Coop- ■s, heden 3) daer inghescheept hadden. Den s. Mey des jaers 1596. isset volck van beyde dees schepen ge- h Monstert, ende den 10. zijnse van Amsterdam gheseijlt ende qua- 1>6, menden 13. int Vlie. : [,6j] Den 16. ginghen wy tseijl uytet Vlie, maer de stroom verliep, ende de windt nae 't noordt oosten, alsoo dat wy ghedwonghen werden wederom binnen te loopen, ende tschip van Ian Cornelisz. raeckte aende grondt, maer quamper noch weer af, ende wy wierpen ons N, ancker wederom uyt aende oostzyde van Vlie-landt. Den 18. Mey seijlden wy wederom uytet Vlie met een no.o. windt, k ende ghinghen aen n. n. w. 1 Den22. Mey creghen wy deEylandenvanHitlandtendeFeyeriH) W% lnt ghesichte, de windt was n. o. K Den 24. creghen wy een goeden windt, ende ghinghen n. o. aen, totten 29. toe. Doen werdet inde windt ende waeyde een Topseijl Ik, uyten n. o. Den 30. Mey creghen wy wederom de goeden windt, ende ghinghen n. o. aen, ende wy hebben de hoochte des Sons ghenomen met de Graetbooch ende bevonden datse verheven was boven den HoriS°nt 47. graden ende 42. minuten 5). De declinatie was 21. graden 42- minuten, also dat de hooghde des Pools was 69. graden ende 24. Kt, minuten Sii i Den eersten dach Junij hadden wy gheen nacht, ende opten tweeden creghen wy weder inden windt, maer opten 4. creghen wy een £°eden windt uyten w. n. w. ende ghinghen aen n. o. Ontrent z. z. o. Son [9U 45m v.m.] sagen wy een wonderlijck Hemelteijcken, aende elcke zyde vande Sonne scheen noch een Son, ende daer liepen twee Reghenboghen deur alle de drie Sonnen henen, ende daer nae noch twee Reghenbogen, de eene wijdt rondtomme de Son- lj Onjuist. Heemskerck's vader heette Cornelis ; zie mijne Inleiding. , 2' °e bemanning van het schip van Heemskerck komt aan het slot van het verhaal van^ f ter sprake. Aanboord van Rijp's vaartuig dienden onder meer: Arent Martenssen wm ^Wwerpen en Theunisz Claesz (Herman). Zie hierna onder de bijlagen. Rijp was geboren mst' eeks iS7o en dus 26 jaar oud. Zie: mijn Inleiding en de bijlagen. 3 Van de participanten was Pieter Hasselaer een der voornaamsten, zie p. 61a. 4) Fairlsle. S' Bij breedte 6gc 24' N., declinatie 21° 42' N. was detopsafstand.niet de hoogte, 47° 42'. Plaat 7. Afbeeldinghe van een wonderlijck ghevecht die wy hadden teghens een wreeden, feilen Beyr, daer wy nae toe royden inde Zee, meenende hem een strick om den hals te werpen, maer hy sacher so vreeselijck uyt dat wy wederom tscheep voeren ende haelden meer geweer, ende bevochten hem langhen tijdt met twee schuyten volcks, ende smeten meest alle ons gheweer in stucken eer wy hem vermeesteren conden, ende hier deur werdt dit Eylandt daer ontrent dit gheschiede, het Beyren Eylandt ghenaemt. Den 13. seijlden wy van 't Eylant af ende gingen n. aen, wel so get Derde °ostelijck, de windt vanden w. endez. w. met een goeden voortgangh, also dat wy ontrent den. Son [nu iSm nam.] nae ons gissinge 16. \ mylen geseijlt hadden van dat Eylandt n. aen. ' Den 14. Junij ontrent de Son n. [1 iu 1 Sm nam.] wierpen wyt loot N, °P 113. vadem, ende hadden geen gront ende seij lden also voort 5' toUen 15. de z. o. Son [8U 20™ v.m.] met mistich endehyselachtich2) weer, ende gingen n. ende n. ten o. aen. Tegens den avondt claerdet wat op, ende wy sagen een groot ding inde zee dryven, meelde dattét een schip was, maer daer by comende wast een dooden Walvisch daer groote menichte van Meeuwen op saten, ende *gaf een grooten stanck, ende hadden doen noch gheseijlt twintich }\ mylen. Den 16. met sodanigen voortgangh aen seylende n. ten o. met mistich weder hoorden wy 't ys eer wy 't sagen doch tclaerde daer nae °P dat wy 't sagen ende wenden daer van af, als wy nae ons gissinge \? gheseijlt hadden 30. mylen. Den 17. ende 18. saghen wy weder geweldich ys, ende seijlden daer langhs heenen, tot dat wy quamen aenden hoeck daer wy niet b°ven conden comen, want de windt z. o. was ons recht teghens, ende de hoeck ys lach zuyden van ons. Wy laveerden een tijt langh om S tg. daer boven te comen, maer conden niet bedryven. Den 19. sagen wy wederom landt. Doen namen wy der Sonnen h°oghde, ende bevonden dat hy verheven was boven den Horisont ti8] 33> graden 37. minuten: haer declinatie was 23. graden 26. minuten, deselvige afgetogen vande ghevonden hooghde des Sons, so bevonden Wy dat wy waren op des Pools hooghde van 80. grad. 11. mijten 3). Dit landt was seer groot, ende wy seijlden daerby heenen westehich aen totte 79 graden ende een half, daer wy een goede reede vonden> ende conden niet naerder het landt comen, vermidts de windt naam „T'veere-Eylandt"; op eene kaart van Janssonius (1621) heet het het „Verre Ei- Hondius (1609) heeft „:t viercandt eylandt". In 1604 werd het, door Stephen Bennet, !rheTy-Island gedoopt, naar Sir Francis Cherry, een rijk koopman van Londen; zie Purchas Qo°l Xl", p. 269. Het behield dien naam eenigen tijd, maar is tegenwoordig weer onder den ^Pronkelijken bekend. heI) Vo%ensBarents' Extract-Journaal meende men dien dag landinhetNoordentezien, et8een echter, bij berekening, niet mogelijk blijkt te zijn geweest. 2 ^Machtig. 0njuist- 33° 37' — 23° 2Ó'" IO° equatorhoogte en 900 - 10° 11' = 79° 49' Noorree<3te. Een zelfde rekenfout komt voor op 17 Juli. 51 52 Het Derde n. o. waeyde, recht van 't landt af, ende die Bay streckte recht noorDeel' den ende zuyden in zee *). Junij 21. „Den 21. lunij wierpen wijt ancker inden grondt op 18. vadem voort „landt, ende wy ende Tan Cornelisz. volck voeren aen de westzyde van t „landt, ende haelden daer ballast, ende doen wy met de ballast wederom eten „'t boort quamen, sagen wy wederom een witten Beyr na ons schip sweni„men, daer deur wy van ons ar beyt af stonden, ende vielen té boot 2), ende „Ian Cornelissens volck mede, ende royden beyden nae den Beyr, toe, ende „onderschepten hem den wegh, ende dreven hem vant landt af. Hy swoM „ter zeewaert in, ende wy royden hem na, ende also onse Bock niet wel voort „wilde, so setten wy onse schuijt oock uyt, om hem beter nae te volgen, ma*1 Van een „hy swom wel een myl te zeewaert in, ende wy volghden hem met meest alle Beer dtfewy „tvolck van beyde de schepen, met drie schuyten nae, ende deden seer veelal' met drie beyts ende moyten met slaen, houwen ende kerven, alsoo dat alle ons gewelf Schuyten " . , _ Volcx qua- „meest in stucken was. Hy sloech zijn dauwen eens aen onse schuijt datu1 conde.heren r>de litteijekens in bleven slaen, ende twas voor aenden steven, dan haddet „so wel int midden vande schuijt geweest, hy soudese misschien omgeruckt „hebben, so seer geweldich zijnse met haer clatiwe?i, eijndelijck deurtlangt® „aenstaen dat wy hem tusschen de drie schuyten benauden ende moede maeck„ten, soo zijn wy int laetsten zijn meester gheworden, endesloeghenhem doot< „ende brachten hem in ons schip, ende vilden hem: zijn huijl was 13. voeten„ Daer ?iae royden wy met onse schuijt wel een mijl te landtwaert in, daef „was een goede haven, ende steeckgrondt, aende oostzijde wast sandt grondt„ Wy wierpent loot ende daer was diepte 16. vadem, ende daer nae 10. ende „12. vadem. Ende al voort royende bevonden wy dat aen de 00stzyde twee „Ey landen waren, die haer oost inde zee streckten 3). Aende westzyde wassef „mede een geweldigen inham, ende 'lleeck wel mede een Eylandt te zij 11. D°e11 „royden wy voort aen 't Eylandt dat inden midden lach, ende vonden daef „ veel eyeren van Rotgansen, die wy opt nest sagen sitten, ende haer daer van „jaechden, die daer riepen, Rot, rot, rot, ende smeten een Gans met een stee® „doodt, die wy coockten ende aten, met wel 60. eyeren die wy mede schtip „brachten, ende quamen den 22. voeder om tscheep. Rotgansen „Dit waren oprechte Rotgansen, 4) alsserin Hollandtontrent Wiel'1'11' haer jon- »8en s) 'w grooter menichte alle jaren comen ende ghevangen werden, d^f 1) Verm. het vaarwater tusschen Vogelsang en Cloven Cliff. Zie Barents' Extract-J°ur naai op 21 Juni. 2) Scheepsterm voor: „bemanden de boot". 3) Outer Norway Island en een onbenoemd eilandje zuid daarvan. 4) Het woord is vermoedelijk van Skand. oorsprong; zie N. van Wijk: Etym. Wa" De wetenschappelijke benaming luidt: Anser bernicla. 5) Nog steeds een in den winter druk bezochte rotganzenkolonie. 53 «van men tot noch toe niet geweten heeft waerse haer eyeren leggen ende Het Derde «üytbroeden, daer van sommige schryvers haer niet otitsien hebben te schry- ghen op de «Ven datse in Schotland aen boomen wassen, ende de tacken die overt water op groen- «hangen, ende haer vruchten int water vallen, dat zijn Ganse kmjckens,lanAt«ende swemmen daer heenen, maer die opt landt vallen bersten stucken ende «eomen te niet. Dit selvige blijckt nu contrarie, ende is niet te verwonderen "dat niemandt tot noch toe geweten heeft waerse haer eyeren liggen, nae %dien twyt mensche, datmen weet, op de So. graden geweest heeft, noch noyt «d*t lant op die plaets bekent is geweest, veel min de Rotgansen die daer op ^ «naer jongen broeden. t,8 «Hier staet noch te bemercken, dat hoewel dit landt dat wy achten Groen«landt te zijn, ligghende op 80. graden ende meer, lover ende gras wast, ende «gras eetende dieren of zijn, als Rheden ende andere die haer daer op ont«houden, daer nochtans op Nova Sembla op de 76. graden lover noch gras »*°ast, mch eenige gras ojt cruijt eetende dieren, maer niet dan vleijsch»etende beesten, 1) als Beyren ende Vossen, hoewel nochtans dit landt wel 4. \, «graden stijf verder vanden Noordlpool leijt, als Groenlandt voornoemt:' Den 23. Junij lichten wy wederom ons ancker ende seijlden n,w. 'n zee, maer conde niet verder comen, om dat wy 't ys mosten schouWetl, ende wy quamen wederom op de selvige plaetse daer wy geleder» hadden, ende wierpent ancker op 18. vadem. Des snachts als wy aen 't ancker lagen, de Son zijnde n. o. wel so o. 2) hebben wy de ^°°ghde des selfs genomen, ende was verheven boven den Horisont l3< graden 10. minuten, de declinatie was 23. graden 28. minuten, de selfde getogen vande genomen hooghde, 3) so bleef 10. graden *8- minuten, alsmen die dan treckt vande 90. graden, soo blijft des °°ls hooghde 79. graden 42. minuten. 4) Daer nae lichten wy wederom onsen ancker ende seijlden by de Westwal heenen, ende ons volck voer aent landt, om te sien hoe veel de naelde van 't Compas wraeckte. Terwylen quam daer een witten Beyr naert schip swemmen, ende s°üde daer in gheclommen hebben hadden wij gheen gheroep ghe- ^ Op Noord Nova-Zembla komen rendieren wèl voor. De Veer wist dat zij er waren; °P 7 Sepf. IS96 hierna. ,5o Moet üijn: N. ten O. wel zoo O. Immers de variatie der naald bedroeg ongeveer N. • (zie volgende pagina). Juister: de hoogte van de declinatie afgetrokken geeft io° 18'. de4) Het extract-journaal van Willem Barents zegt: 79° 34'. — Had De Veer (of Barents) De Yraalbuiging bii I3° ho°gte in rekening kunnen brengen, dan zou gevonden zijn: door »e 6er 79° 38', door Barents 79° 30'. In werkelijkheid zal de breedte zoowat 79° 53' ge" est zijn. 54 Het Derde maeckt: wy schoten nae hem met een roer, daer deur swom hy we- Deel' der vant schip af naert Eylandt daer ons volck op was. Als wy dat saghen seijlden wy mettet schip nae 't landt ende creten gheweldich, soo dat ons volck meenden dat wyt schip op een clip gheseijldt hadden, daer over zy seer banghe waren, ende de Beyr mede verschrickte, dat hy wederom vant landt af swom ende verliet ons volck, waer deuf wy seer verblijdt waren, want ons volck hadden gheen gheweer. Aengaende de wraeckinghe des Compas, waerom ons volck aen 't landt ghevaren waren, om dat perfeckt te weten, werde bevonden dattet scheelde 16. graden. r) junij 24. Den 24. 2) was een z. w. windt, ende mochten boven dat Eylandt niet comen, daerom seijlden wy wederom te rugge, ende vonden een haven 4. mylen van de andere haven, aeride westzyde van den grooten haven, ende wierpen aldaer het ancker op 12. vadem. Wy royden een groot stuck innewaerts aen, ende gingen te lande, ende vonden daer twee Walrussche tanden wegende tsamen 6. pont. Wy vonden daer noch meer cleyne tanden, ende voeren wederom tscheep. junij 25- Den 25. lichten wy wederom onsen ancker, ende seijlden langs het landt henen, ende gingen z. ende z. z. w. aen met een n. n. o. windt opte 79. graden. Daer vonden wy een gheweldigen inham, 3) ende seijlden daer wel 10. mylen in z. aen, maer sagen dat wy daer niet deur mochten. Wy wierpen-altemet het loot ende lietent op 10. vadem aen loopen, dan wy mosten daer wederom uyt laveren, want de wint was vanden n. ende moesten n. aen, ende wy-sagen dattet aent vaste landt streckte, twelck wy vermidts dattet laech landt was, van verde niet conden sien, 4) daerom seijlden wy so na aen tot dat wy dat gewaer werden, ende wederom mosten laveren, ende quamen op' junij 27. ten 27. daer wederom uyt. Junij 28. Den 28. Junij raeckten wy boven den hoeck die aende westzyde lagh, s) daer waren de voghels in soo grooter menichte datse van botticheyt teghens onse seylen vloghen, ende wy ginghen wel l°mylen zuyden aen, ende daer nae west omt ys te schouwen. junij 29. Den 29. Junij seijlden wy z. o. by 't landt henen, wel so oostelijk 1) Het extract-journaal van Barents vermeldt echter dat men, door een fout die aan be instrument werd toegeschreven, eerst 11° daarna 16° vond. Welke waarde de juiste waS' vindt men niet opgegeven. Zie Hessel Gerritsz „Hist. du pays nommé Spitsbergh", P-7- ,. 2) Dien dag werd het land „Spitsbergen" gedoopt. Zie Extract-Journaal BarentSr ^ Hesrel Gerritsz. 3) Foreland Sound of Sir Thomas Smith's bay. 4) De Eng. Adm. kaart vermeldt: „channel barred", d. i.: versperd. 5) Fair Foreland of Vogelhoek. 55 tot op de 76. graden 50. minuten want wy mosten van 't landt af-Het Derde k» wijeken vermidts het ys 2). Den 30. Junij ghinghen wy zuyden aen, wel soo oostelijck, doen "amen wy de hooghde des Sons ende bevonden dat hy verheven was boven den Horisont 38. graden 20. minuten, haer declinatie was 23- graden 20. minuten, deselfde ghetogen vande ghe vonden hooghei, de, werdt bevonden dat wy waren opte 75. graden. Den eersten Julij creghen wy wederom het Beyren Eylandt int ghesichte. Doen quam Ian Cornelisz. met zijn Officiers ons aen boordt, ende verspraecken ons, aengaende onsen cours te veranderen, ende alsoo wy van contrarie meninghe waren, soo werter verdraghen dat wy onsen cours souden volghen, ende hy den zynen: te Weten, dat hy nae zijn begeren wederom souden seylen nae de 80. graden, want zy haer inbeelden datse daer lichtelijck souden deur c°men, aende oostzyde vant landt op de 80. graden3), ende zijn alsoo °P die conditie vanden anderen ghescheyden, ende zy seijlden noorMjj den aen, ende wy zuyden van wegen het ys, de windt was vanden o.z.o. Den 2. Julij ghinghen wy oost aen, ende waren op de hooghde van 74- graden, de windt n. n. w. ende wy wendent over den anderen boech met een o. n. o. windt, ende ghinghen n. aen. Des avondts onzent n. w. ten n. Son [8U 30™ nam.], hebben wyt weder gewent van Wegen het ys. Als de Son z. z. w. [ou 20m nam.] was wenden wyt weMij3 derom ende ghinghen aen n. o. Den 3. Julij waren wy op de hooghde vande 74. graden, de windt ?- o. ten o. ende ghinghen aen n. o. ten n. Daer nae hebben wyt ghewent met een zuyden windt, ende ghinghen aen o. z. o. tot ontrent n' w. Son [7U 30m nam.], doen begon de windt wat te ruymen. l) Komt overeen met het extract-journaal van Barents op dato, bij Hessel Gerritsz, p. 9. *) Ice Fiord en Bell Sound waren verkend geworden, hetgeen uit De Veer's journaal met l!ikt. Zie Extract-Journaal Barents, bij Hessel Gerritsz, p. 9. 3) Toch wist De Veer niet goed waar het om ging. Wie onderstelde dat Spitsbergen met Gr°enland samenhing moest natuurlijk besluiten dat men, langs den juist afgelegden koers, ergens tegen land op zou loopen, dat den doortocht versperde. W»e daarentegen oog had voor de mogelijkheid dat Spitsbergen niet met Groenland samenl>ing, m0est ook de mogelijkheid erkennen dat men tusschen die beide door een zeeWeg vond die naar Straat Anian leidde. s Er was nog een derde mogelijkheid, de door De Veer onderstelde, dat men beoosten P'tsbergen (al hing het met Groenland samen) een weg zou vinden. R'jp handelde in verband met de tweede onderstelling; hij keerde op den reeds afgelegden *eg terug, of zooals het fragment door Theunisz Claesz nagelaten vermeldt: „heiben onsen. J wederom noortwest aengesct". n Hoe Rijp verder weer op Spitsbergen kwam en terugkeerde naar Noorwegen om vandaar j^fNova-Zembla over te steken en de kust van dat eiland te volgen tot het „Eiland met de ruisen", zie myne inleiding. 56 D*eiDerde ^en 4' ^u^' serj"den wy o. ten n. aen ende vernamen gheen ys, julij 4. twelck ons verwonderde om dat wy soo hoogh aen ghinghen, maer ontrent z. Son mosten wyt wederom wenden van weghen het ys, ende ginghen w. aen, de windtn. daer nae de Son n. ghinghen wyo.z.o. aen met een n. o. windt. Julij 5- Den 5. Julij seijlden wy n.n.o, aen, tot de zuyderSonne [1 iu v.m.] toe. Daer nae wenden wyt ende ghinghen o. z. o. met een n. o. windt. Doen namen wy de Sonnen hooghde, ende werdt bevonden datse was boven den Horisont verheven 39. graden 27. minuten, haer declinatie was 22. graden 53. minuten, de selvighe afghetoghen vande ghenomen hooghde, werdt bevonden dat wy op des Pools hooghde waren van 73. graden ende 20. minuten *). Julij 7. Den 7. Julij wierpen wyt loot den heelen lijn uyt, ende hadden [" gheen grondt, ende ginghen o. ten z. aen, de windt n. o. ten o. ende waren op de hooghde van 72. graden ende 12. minuten. julij 8. Den 8. Julij wast een goeden windt n. ten w. ende ginghen o. ten n. aen, met een tamelijcken coelte quamen op des Pools hooghde van 72. graden 15. minuten. julij 9.10. Den 9. Julij ghinghen wy aen o. ten n. den windt w. Den 10. ontrent z. z. w. Son [o u 20m nam.], hebben wy het loot gheworpen ende was diep 160. vadem, de windt n. o. ten n. ende ghinghen aen o. ten z. op de hooghde van 72. graden. julij 11. Den 11. hadden wy diepte op 70. vadem, ende vonden gheen ysDoen gisten wy ons te wesen recht z. ende noorden vanDandinaes 2)< dat is de ooster hoeck vande witte Zee, die zuyden van ons lach, ende hadden sandt grondt, ende de banck streckte noorden in Zee, soo dat wy niet en twyfelden of wy waren op de banck vandewitteZee3): want wy hadden noyt geen sandt gront gehadt de heele custe langs, dan die voornoemde banck. De wint was o. ten z. ende gingen aen z. ende z. ten o. op de hoogde van 72. graden, ende cregen daer nae 1) Lees: 73° 26' ('t kan een drukfout zijn: een o voor een 6). 2) Lees: Candinaes (Kaap Kanin). 3) De grondsoort benoorden Kaap Kanin en Kolguev is overwegend „zand met steenen"; De Veer's onderstelling heeft dus zekeren graad van waarschijnlijkheid. Men kreeg echter al spoedig weer 150 vaam diepte, terwijl de breedte 72° was. Nu strekt de bank van zand en steenen zich niet veel verder dan tot 710 30' uit en de diepten nemen daarna (één plek uitge' zonderd) langzaam toe tot 100 en 150 vaam. Het is daarom ook wel mogelijk dat men benoorden de Noordkaap was, alwaar de bank uit zand bestaat en waar men, bij n.o.lijke koersen, sneller groote diepten krijgt. Daar De Veer wel koersen maar geen gezeilde verheden opgeeft, kan men hem hier ni*' nacijferen. Zie Atlas samengesteld uit de Meteorologische Waarnemingen van het schoonerschip „Wiljan Barents", in de jaren 1878—84, Utrecht 1886, Plaat 1. Diepte en soort van Grond. 57 een z. z. o. windt ende ghinghen n. o. aen om over de banck te comen. ^*jDerde Des smorghens dreven wy in stilte, ende bevonden dat wy waren °P des Pools hooghde 72. graden, ende creghen weder een o. z. o. windt, ontrent de z. w. Son [iu I5m nam.], ende ghinghen n. o. aen, ende wierpent loot op 150. vadem diep kley grondt, ende waren al 0ver de banck, die seer smal was, soo dat wy 14. glasen1) seijlden, en- Hla de quamen daer over ontrent de n. n. o. Son. Den 12. Julij ginghen wy aen n. ten o. de windt was oost. Des "achts ontrent de Son n. n. o. [middernacht] wenden wyt wederom, de windt was n. n. o. ende ginghen o. ten z. aen, tot dattet eerste Stj quartier uyt was. Den 13. Julij gingen wy oost aen met een n. n. o. wint, doen na^en wy der Sonnen hooghde, ende was verheven boven den Horizont 54. graden 38. minuten 2),de declinatie was 21. graden 54. minuten, die afgetogen van de genomen hooghde, werdt bevonden de hooghde des Pools 73. graden, ende wy vonden wederom ys, maer niet \ seer veel, ende wy vermoeden dat wy by Willebuijs landt 3) waren. Den 14. Julij gingen wy n. o. aen, de wint n. n. w. ende seijlden een eetmael langh deurt ys, ende wierpent loot int midden vant ys, ende was diep 90. vadem, int ander quartier wierpen wy wederom tloot, ende was diep 100. vadem, ende seijlden so verde int ys, dat wy nergens heen mochten, ende saghen gantsch geen open, maer mosten met groote moeyte daer uyt laveren, de wint was vanden westen, is, ende waren doe op de hooghde van 74. graden 10. minuten. Den 15. Julij dreven wyin stilte midden int ys, ende wierpent S ><,, loot op 110. vadem, de windt was oost, ende ghinghen zuijdt west aen. Den 16. July quamen wy uytet ys, ende sagen een geweldigen ^eVr opt ys, die hem te water begaf doen hy ons sach, ende wy seijlden hem nae, maer hy begaf hem wederom opt ys, ende wy schootetl eens nae hem. Wy ginghen o. z. o. aen ende vernamen geen ys, Vermoedende dat wy niet verde vant landt van Nova Sembla waren, 0Tn dat wy den Beyr daer opt ys saghen: wy wierpent loot ende was \ dieP 100. vadem. ^en 17. namen wy de hooghde des Sons, ende hy was verheven !) Zeven uren. a' Drukfout; 54" 38' moet zijn: 38" 54' want 38° 54' — 2I° 54' = 17° \ dus breedte = 90° "7° = 73°. ^3' Het land, ontdekt door Willoughby in 1553. Tegenwoordig onderstelt men veelal dat ■ de Ganzenkust van Nova Zembla ontdekte, doch dit is zeker onjuist; zie Nordenskiöld » «ïsegelung» i, p. s8 noot. Op zijne posthume kaart teekent Barents het schip juist op de a»'s waar Willoughby's land ondersteld werd, ten teeken dat hij het van de kaart schrapt. 58 Het Derde boven den Horisont 37. graden 55. minuten, zijn declinatie was. 2Ï« 66 graden 15. minuten, deselvighe afghetrocken van u ghenomen hooghde, soo is des Pools hooghde 74. graden ende 40. minuten *). Ontrent de z. Son [iou 30™ v.m.] saghen wy tlandt van Nova Sembla, ende 'twas ontrent Lomsbay. Ick was de eerste diet landt sach. Doen veranderden wy onsen cours ende ginghen n. o. ten n. aen, ende wy sloegen alle onse seylen aende Rae behalven 't Voormarsseijl ende Besaen 2). julij 18. Den 18. July saghen wy wederom het landt als wy waren op de hooghde van 75. graden, ende ginghen n. o. ten n. aen, de windt n. w. ende wy raeckten boven den hoeck van des Admiraeliteijts Eylandt, ende ghinghen o. n. o. met een w. windt, het landt streckt n. o. ten n. julij 19. Den 19. July quamen wy aent Cruijs Eylandt, ende conden doen niet verder comen, overmidts het ys, wantet ys daer noch op de wal lach, de windt was west, recht op de wal. Het was op de hooghde des Pools van 76. graden ende 20. minuten 3). Daer stonden twee cruysen omt landt 4), daert zijn naem van heeft. julij 20. Den 20. July setten wyt ondert Eylandt, want wy conden niet verder omt ys. Wy setten onse schuijt uyt ende royden met ons achten aen 't landt, ende ghingen nae het eene Cruijs toe, daer wy ons wat rusten, om voort naet ander cruijs te gaen, doen wy nu op den wech waren, so saghen wy twee Beyren by 't ander Cruijs, ende wy hadden gantsch gheen gheweer by ons. De Beyren rechten haer steijl byt cruijs op, om ons wel te besien, want zy ruijeken veel nauwef danse sien, ende deur datse ons roocken, soo rechtense haer steijl op, ende quamen daer nae op ons aen, daer over wy niet weynich bevreest waren, also dat ons 'tlachen wel vergingh, ende ghinghen weder nae ons schuijt toe, altemet deerlijck om siende of zy oock volgh' den, ende wy sochtent te ontloopen, maer die Schipper weerhieh ons, segghende: die eerst beghint te loopen, dien sal ick met dees Bootshaeck (die hy hadde) in zijn huijt steecken, want tis beter dat 1) Onjuist, zelfde fout als op 19 Juni. De berekening moet zijn 37° 55' — 21° 15' = 2Ö° 4°, equatorhoogte, dus breedte 90° — 260 40' = 73° 20'. Lombsbaai ligt echter vrijwel op 74 40' N.Br.; zoo er dus in de hoogte een vergissing van 1° is (360 55') komt men op de juist«re breedte van 740 20'; er blijven dan nog 20' over voor instrumentale en waarnemingsfouten en* 2) Niet duidelijk. Moet het zijn „besloegen", dan beduidt het: maakten alle zeilen vast' behalve voormarszeil en bezaan. Het kan moeilijk beduiden „sloegen die zeilen aan',w zij waren aangeslagen; een bezaan wordt nooit afgeslagen tenzij om een anderen op brengen. 3) Moet zijn volgens de Adm. kaart 76° 4' N. br. 4) Zie Eerste Reis p. 4 en plaat N°. 1. 59 wy by malcanderen bly ven, ende proeven oft wy haer met ons roe- e Pen vervaert moghen maken, also ginghen wy soetgens ende ghestadich nae de schuijt toe, ende ontquament also, wel verblijf zijnde dat wy den Kattendans ontspronghen waren, ende dat wyt vertellen h,t mochten. Den 21. July hebben wy des Sons hooghde ghemeten, ende bevonden dat hy boven den Horisont verheven was 3 5. graden ende 15. minuten, de declinatie was 21. graden, de selvighe afgetrocken van u gevonden hooghde blijft het 14. graden, de selvighe ghetrocken van 90. graden, soo werdt bevonden des Pools hooghde te zijn 76. graden ende 15. minuten. *). Doen hebben wy bevonden de afwijct, kinghe vande Naelt 26. graden stijf 2). ' a] Op den selvighen dagh ghinghen 2. van ons maets wederom nae het cruijs, ende en vernamen gheen onghemack van eenighe Beyren. Wy volghden met gheweer, uyt vreese of ons yet gemoeten mocht, ende als wy by 't tweede Cruijs quamen, vonden wy de voetstappen noch wel vande twee Beyren, hoe langhe dat zy ons gevolcht hadden, ende bevonden datse tot op hondert voetstappen ghecomenwaN „ ren, aen onse voetstappen daer wy daechs te voren gheweest hadden. - ... 1 r» Den 22. July smaenendaechs rechten wy noen een cruijs udu wF, ende settender onse mereken aen, ende bleven daer ontrent ligghen voort Cruijs Eylandt totten 4. Augusti, ende waschten onse hemden aent laendt, ende bleeckten die aldaer. 3) Den 30. ontrent de n. Son [io«nam.] quamper een Beyr soo dicht aen schip datmen hem met een steen wel bewerpen mochten, ende wy schooten met een roer deur zijn poot, dat hy al hinckende wech \. lieP- Den 31. Julij ontrent o. n. o. Son [3 « v.m.] sloeghen wy met ons Seven mans een Beyr doot, ende vilden hem, ende lieten het aes inde zee dryven. Smiddaegs ondervonden wy deur ons instrument, Vsti t dat de afwijekinge vande Naelde was 17. gr. 4) Den eersten Augusti saghen wy wederom een witten Beyr, maer fty liep van ons wech. *) Onjuist. 35° 15' - 2i° = 14° IS', dus breedte = 7S° 45'°f 76 graden ««»is minuten. °P de Adm. kaart ligt het eilandje op 76° 4' N. Br. a) N. 260 W. 3) Aanboord werd (op zeilschepen ter koopvaardij zelfs nog tot in den jongsten tijd) geen *ater om te wasschen verstrekt. Men moest maar wachten op een regenbui. Op het Kruisband maakte men blijkbaar gebruik van de gelegenheid om, door het smelten van sneeuw, ,atl JOet water te komen. . 4) Verm. een drukfout voor 27 gr., als opai Juli gevonden; devariatie was zekergrooter daM7gr. 6o Het Derde Den ^_ Augusti korten wy uytet ys, aende ander zyde vant Ey- Aagusti 4. landt, ende bleven daer ligghen ende haelden een boot met steen van landt, J) met seer grooten moyten ende arbeyt. Augusti 5. £)en 5. Augusti ghinghen wy wederom tseijl nae den yshoeck met een o. windt, ende ghinghen z. z. o. aen ende n. n. o. 2) ende saghen gheen ys by 't landt, daer wy langhs heenen laveerden. Augusti 6. Den 6. Augusti quamen wy boven de hoeck van Nassouwen, ende ghinghen aen oost ende oost ten zuyden byt landt henen. Augusti 7. Den 7. Augusti wast een w. z. w. windt, ende seijlden al by tlandt heenen z. o. ende z. o. ten o. vernamen weynich ys, ende quamen by de hoeck van Troost, daer wy langhe nae verlanght hadden. Savonts creghen wy een oosten windt, met mistich weder, soo dat wy 'tschip Een schots aen een schots ys mosten vast maecken, die wel 36. vadem ondert ys 52. vadem dick. water vast lagen, ende wel 16. vadem bovent water, dat is 52. vadem dick, wantet lach vast aende grondt daert 36. vadem diep was. Augusti 8. Den 8. Augusti smorghens was de windt oost, ende mistich weder. Augusti 9. Den 9. Augusti noch legghende aent groote stuck ys, sneeudent Vande groote gheweldich, ende was mistich, ende ontrent de z. Son ginghen wy v'an eenyt boven opt verdeck, alsoo wy altijdt schildtwacht hielden, ende als ghen tschip ^e Schipper boven gingh wandelen, so hoorde hy een beest snuyven, aen quam. ende buyten boort siende, so lach daer een grooten Beyr aent schip, daer over began hy luyde te roepen, een Beyr, een Beyr. Doen quamen wy alle boven ende saghen den Beyr aen onse schuijt legghen om met zijn clauwen daer in te climmen, maer wy maeckten een groot gheroep daer deur hy verschrickte, ende swam een stuck wech, dan keerde terstont wederom achter een grooten schots ys daer wy vast aen laghen, ende quam daer boven op, ende quam stoutelijck nae ons toe om voor by 't schip op te climmen, maer wy hadden boven opt schip ons schuytenseijl gheschoren, ende laghen met 4. roers voor opt Braedspit, 3) ende hy werdt gheschoten, alsoo dat hy wech liep, maar het sneeude soo seer dat wy niet sien conde waer hy bleef, maer vermoeden dat hy achter een hooghen heuvel bleef legghen, die daer veel op die schots ys waren. 4) Augusti 10. Den 10. Augusti op een saterdach began het ys gheweldich te dryven, ende bemerckten doen noch eerst dattet groote stuck ys 1) Het schip had veel ballast noodig; zie 21 Juni. 2) De wind was oost geworden en had het ijs in zee gedreven. Den 19 Juli (dus 17 d»gen te voren) was men bij het eiland gaan liggen wegens westelijken wind en ijs. 3) Het braadspil, zooals men dat nog op tjalken kan zien. 4) Geschiedde dit wellicht bij den „Beerhoeck" die op De Veer's tweede kaartje voorkomt, maar nergens elders vermeld wordt ? De hoek heet nog Kaap Medvyezhi (Be renk»3P>' Plaat8. Afbeeldinghe hoe dat wy ontrent de Eylanden van Orangien int ys beset werden, ende in groot perijckel quamen, daer wy met nauwer noot het schip redden, ende hoe dat ee n vreesselijcken Beyr, achter een schots ys ligghende, deur ons gheroep wacker worden, ende teghens ons aen quam, alsoo dat wy ons werck mosten op schorten, ende teghens hem te weer stellen, ende hoe hy met grooter moeyte van ons overwonnen ende gedoot werde. 6i daer wy vast aen lagen, aenden gront lach, want het ander ys dreef Het Derde wech daer voorby, daer deur wy seer bevreest waren dat wy int ys beknelt soude werden, derhalven deden wy groote naersticheyt, arbeyt ende vlijt, om van daer te comen, want wy leden groot ghevaer, ende als wy nu onder seijl waren, soo seijlden wy opt ys dattet al eraeckte watter ontrent was, ende raekten noch aen een ander schots ys, daer wyt wederom vast aen maeckten mettet werp ancker, dat Wy daer op brachten ende bleven daar ligghen totten avondt toe. Opten avondt als wy ghegheten hadden, int eerste quartier, soo begon de selvige schots ys so onversiens te bersten ende te scheuren, soo schrickelijck dattet niet om segghen is, want het berste met groot gecraeck, meer als in 400. stucken. Wy lagen met de steven daer aen ende vierden ons touw, ende raeckten daer also af. Ondert *ater wast ys 10. vadem dick, daert op de grond lach, ende twee vadem bovent water, ende 't maeckte een schrickelijck gheluijt int bersten, so wel onder als bovent water, ende verspreyde sich wijt ende zijt, heen ende weer. Als wy nu alsoo met groot ghevaer van daer raeckten, soo quamen wy weder aen een ander groote schots ys die 6. vadem onder water lach, daer maeckten wy aen elcke zyde een touw vast. Doen saghen wy noch een grooten schots ys wat van °ns inde zee vast ligghen, ende ghingh spits toe inde hooght als een s spits van een thoren, daer voeren wy aen, ende wierpent loot, ende yse^scva°.ts bevonden dattet wel 20. vadem diep aende grondt lach, ende wel 12. dem dick. \ti t vadem bovent water. *' Den 11. Augusti Sondaechs royden wy wederom aen noch een ander schots ys, ende wierpent loot, ende bevonden dat hy op 18. vaVi ja dem onder vast aenden grondt lach, ende 10. vadem bovent water. Den 12. Augusti seijlden wy noch naerder ondert landt, om vant Vs niet gheschoven te werden, want overmidts de grootste schotsen dryvende ys, veel vademen diep dreven, so waren wy dicht ondert landt daer beter van beschermt op 4. of 5 ■ vadem, ende daer was een groote afwateringe vant geberchte, ende wy maecktent wederom Vast aen een schots ys, ende noemden den hoeck den cleynen ys% t boeck 1). 3' Den 13. Augusti smorghens quamper een Beyr, om den oost hoeck Vant landt henen, dicht byt schip, ende een van onse maets schoot hem het been in stucken, maer hy huppelde met zijn drie pootenop- val> Thans op de kaarten Kaap Malaya Ledyanoi (KI. IJskaap) gelegen t. w. 10 zeemijl n de Kaap Bolshaya Ledyanoi (Gr. IJskaap). 62 ten bergh, ende wy liepen hem nae ende sloeghen hem doot, vilden ^ hem ende brachten zijn huijt tscheep. Van daer ghinghen wy tseijl met weynich coelte, ende mosten laveren, dan naemaels begant beter te coelen uyten z. ende z. z. o. Augusti 15. Den 15. Augusti quamen wy aende Eylandt van Orangien, ende werden daer vant ys beset by een groote schots daer wy in groot perijckel quamen om 't schip te verliesen, maer met grooter moeyten raeckten wy aent Eylandt, ende de windt quam vanden z. o. daer deur wyt schip verlegghen mosten. Terwylen wy daer mede doende ende seer luijdtdruftich waren, soo wert daer een Beyr wacker die daer lach en sliep, ende quam tot ons aen, nae 't schip toe, alsoo dat wy ons arbeyt om 't schip te verlegghen mosten op schorten, ende ons teghen den Beyr te weer te stellen, ende schoten hem deurt lijf dat hy wech liep nae de ander zyde vant Eylandt, ende swom int water, ende begaf hem op een schots ys daer op hy bleef ligghen, als wy dan met onse schuijt nae hem toe royden aende schots daer hy op lach, ende hy ons ghewaer werdt so sprangh hy wederom int water ende swam wech na 't landt toe, maer wy onderschepten hem den wegh ende hieuwen hem met een bijl in zijn cop, maerhy doock telcken reijs onder als wy metten bijl nae hem hielden, so dat wy groote moeyten hadden eer wy hem dooden conden. Wy vilden hem aent landt, ende brachten de huijt scheep, ende brachten daer na tschip aen een groote schots ys, ende maecktent daer aen vast. Augusti 16. Den 16. Augusti royden wy met ons 10. mannen met ons jacht naert vaste landt van Nova Sembla, ende haelden de schuijt boven opt ys om hoogh ende ginghen op een hooghen bergh, ende peijldeI1 hoet landt van ons lach, ende bevonden dattet wel z. o. ende z. z. °ende daer nae noch wel soo z. lach, daer van wy een quaet vermoeden hadden dattet landt soo z. streckte, maer als wy open water int z. o. ende o. z. o. saghen soo waren wy wederom seer verblijdt ghe' worden, meenende dat de reijs ghewonnen waer, ende en wisten niet hoe wy drae ghenoech tscheep souden comen omt selvighe Willem Barentsz. te verwittighen. Augusti 18. Den 18. Augusti maeckten wy ghereetschap om t'seijl te gaen, maer t'was al verloren moeyten ende arbeyt, ende hadden schier ons Werp-ancker ende twee nieuwe trossen verloren, ende quamen nae veel vergheefschen arbeyt ende moeyte wederom van daer wy gne' comen waren, want den stroom ghingh gantsch gheweldich, ende het ys dreef seer crachtich op de trossen voorby tschip heenen ende waren beducht dat wy alles souden verloren hebben, dat buytent schip 63 was, also daer wel 200. vadem ') uyt het schip was, maer godt gaf H)*1Derde n°ch alles te recht dat wy int eijnde weder quamen van daer v/y af- \ bevaren hadden. '9' Den 19. Augusti wast tamelijck weder, de windt vanden z. w. ende net ys ghingh noch, ende wy ghinghen tseijl met een tamelijcke coelte. ende quamen voorby den hoeck van Begeerte daer deur wy wederom goets moets waren. Doen wy boven den hoeck waren staecken Wy z. o. in zee ende seijlden ontrent 4. mylen, maer quamen al wederom int ys, daer deur wy wederom mosten keeren ende ghinghe« n. w. aen tot dat wy weder aent landt quamen, ende streckte van- ; , dehoeckvanBegheertetotdeHooft-hoeckz.tenw.sesmylen2).Van- • *i] deHooft-hoeck tottetVlissingher hooft strecktet z. ten w. ende is drie mylen vanden anderen. Vant Vlissingher hooft strecktet in zee, 0. z. o. ei»de vant Vlissingher hooft tot de hoeck vant Eylandt strecktet z. w. ten z. ende z. w. 3. mylen, ende vant Eylandts hoeck totten hoeck Vanden yshaven strecktet landt w. z. w. vier mylen. Vande yshavens n°eck tottet afwater ofte stroom Bay, ende tlaghe landt, strecktet L w- ten z. ende o. ten n. 7. mylen, voort strecktet landt 0. ende w. Den 21. seijlden wy een groot stuck inde Ys-haven, ende bleven d'en nacht daer leggen, smorgens de stroom gheweldich om den l) Juist ongeveer de lengte van de twee nieuwe trossen die tot kabeltouw op het werpanl[et zaten en door het schavielen met het ijs dreigden te worden doorgesneden. a) Afgaande op de hier door De Veer opgegeven benamingen, koersen en verheden zoo<ïlede op de benamingen voorkomende op het kaartje van Nova-Zembla achter in het werk, 6,1 aarmemende dat de Eng. Admiraliteitskaart goed is, meen ik dat men de punten als volgt l^ifieerenmoet: Raming j Benaming Koers en Ver- Volgens" bij op Eng. heid volgens Eng.Adm. Aanmerkingen. De Veer. j Adm. kaart. De Veer. kaart. Begee»en hoek C. Zhelaniya ! j Heemskerck hoek, Z.t.W. 6. IZ.t.W.l/sW. 3. i voorkomende op het hoek c. Mohn I kaartje, kan niet anders Z. t. W. 3. Z. 1/gO. 3. zijn dan C. Constantine lissil>ger hooft Vlissinger Hoft even be Z. het eilandj e. j, Z.W. V2Z. 3- Z.W. t. Z. 4. C. de Verius, voorko- 0ekvanhet mende op het kaartje, H Eylandt Heemskerck I». i kan ik niet terecht bren- ee,»skerck gen. jj hoeck C.Constantine l W.Z.W. 4- Z.W.t.W. 3. *0<*v/diJs. haven C. Ice Haven ] Stt W.t.Z. 7. W.Z.W. 8. 0°mbaai ] Techniya B. 64 Het Derde oosten gaende, haelden wy daer wederom uyt, ende seijlden wederom tot den Eylandts hoeck, maer deur dattet mistich werde soo qua' men wy by een stuck ys, daer maeckten wy ons vast, want het began hart te waeyen uyten z. w. ende z. z. w. Wonder- Wy clommen opt ys ende conden ons niet ghenoech verwonderen» daentïvan so° seltsaem vreemt wast ys om sien: het was boven vol aerden *)> ys datmen encje vonden daer wel 40. eyeren op. Het was niet ghelijck het ander meende dat ' „rlef landt was. ys, maer was lasuer blau, als een blauwen hemel, also datter on<-> ons volck groot ghespreeck onderlinghe was, de eene seyde dattet ys was, ende d' ander seyde dattet bevroren landt was, want het W»* uyter maten hooch uyten water wel 18. vadem aenden grondt, ende 10. vadem bovent water, daer bleven wy gheduerende dien storm ligghen, de windt z. w. ten w. Augusti 23. Den 23. Augusti seijlden wy weder van 't ys, z. o. in zee, mae quamen terstont wederom daer in, ende keerden omme nae de ys' haven. Augusti 24. Des anderen daechs waydet gheweldich uyten n. n. w. ende hetys quam gheweldich in dryven, daer deur wy gantsch benart ofte bedreven waren, ende de windt nam meer aen, ende het ys dreef hoe langher hoe stercker, alsoo dat de pen vant roer, ende t' roer stucken gheschoven werden, ende de schuijt werde tusschent ys ende tschip mede in stucken gheschoven, ende dachten anders niet oft sch'P soude mede in stucken gheparst gheweest zijn. Augusti 25. Den 25. Augusti begont weer wat te beteren, ende wy deden grootfe moeyten eede arbeyt omt ys wech te doen, daer wy soo m bedremt laghen, dan dat wy deden 't was te vergheefs. Maer omtren z.Xw. Son [i«nam.] begostet ys met den stroom weder uyt te dryve"' ende wy meenden by zuyden om Nova Sembla west aen na de Wey gats te seijlen, want overmidts dat wy daer nergens geen opening vonden, nae dat wy Nova Sembla al ghepasseert waren, soo gave° wy de moet verloren, om daer deur te comen, ende waren van mee ninghe wederom nae huys te seylen, maer comende aende Stroom bay, mosten wy wederom te rugghe vant ys, dat daer seer vast la° ' ende tvroor noch op den selven nacht, alsoo dat wy daer scherp de mochten met de weynich coelte die wy hadden, de windt vande" j noorden. Augusti 26. Den 26. Augusti begont tamelijck te coelen, ende meenden weo 1) Verm. een van het landijs afgeschoven stuk g'.etscher, dat in zee was omgeka"1'^ (gekapseisd) zoodat de grond waarop het gerust had en die mede naar zee was gev°e bovenop kwam te liggen. 2) Verg. bedremmeld. Plaat p. Afbeeldinghe hoe dat wy ontrent de yshaven int ysbeset werden dat wy nerghens heen mochten, ende dat al onsen arbeyt te vergheefs was die wy deden om het ys van ons te setten, om eenige openinghe te ghecryghen, ende hoe wy by naest drie mannen (doent ys dryvende werdt) verloren hadden, ten ware datse met een slingher slach int dryven voorby het schip, de smyte, i) schoot, ende bras die byt schip hinghen, niet ghesprongen hadden deur haer raddicheyt, ende alsoo int schip quamen, twelck yselijck om sien was. i) Groote „smijt" of groote hals, waarmede het grootzeil werd toegezet. 65 °mte rugghe na den hoeck van Begeerte te seylen nae huijs also wy g^1Derde den wech nae de Weygats niet deur mochten comen, maer doe wy verby de yshaven gecomen waren, so began het ys so geweldich te dryven dat wy beset werden, hoewel wy grooten arbeyt deden om voort te geraecken, maer twas al vergeefschen arbeyt, ende souden wel drie mannen verloren hebben gehadt die opt ys waren om een °Peninge te maken, so verde het ys zijn gang behouden hadde, maer also wy weder te rugge dreven, ende het ys mede dreef daert volck °P stonden, ende dat zy rat ter hand waren, so greepense int voor by dry ven de eene aen de snuijt I), d'ander aende schoot, ende de derde aende groote bras die achter uyt hing, ende quamen also seer avontuerlijck met sulcke slinger slagen diese waer namen, also noch behouden tscheep, daerse God grootelijck af danckten, wantet was veel eer gesien datse mettet ys wech gedreven souden hebben, maer God ende de raddicheyt haerder handen hebben haer uyt dat gevaer Verlost, het welck een yselijcke saeck om sien was hoe welt noch ten hesten gheluckte, want haddense niet handtgau gheweest so haddense moeten blyven. Opden selfden dach quamen wy des avondts aende westzyde vanden yshaven, daer wy den geheelen couden winter met grooter arrnoedt, ellende ende verdriet mosten overblyven, ende de windt S\ Was doen oost noordt oost. 5?' Den 27. Augusti dreef het ys rontom het schip ende was goet weer, Wy ginghen aent landt, ende doen wy een stuck weeghs te kndtwaert inghegaen waren begont temmelijck uyten z.o.tewaeyen, ende het ys gheweldich aen te setten voor den boech, ende dreeft schip voor wel vier voeten om hoogh, dat het achter sat als oft met 2ijn naers inden grondt gheseten hadde, also dattet schip aldaer verSaen souden hebben. Daer over de gene die int schip waren de Bock uytsetteden, om daer deur haer lijf te behouden, zy lieten mede een vlagghe waeyen om ons daer deur te locken naet schip te comen. Als wy dan saghen dat de vlagh waeyden ende 'tschip alsoo opgheschoven was, soo haesteden wy ons al wat wy mochten naet schip toe. meenende dattet schip al ghebersten was, maer daer comende \ v°nden wyt noch in beter ghestalte als wy verhoopt hadden. Den 28. weeck het ys wat wech, ende tschip settede hem wederom , l* De „smijt" is de „hals". In casu waren de einden opvolgend: de fokkeschoot, de groote 8 s en de groote bras; de teekening geeft het precies weer. Ir» den tekst staat snuijt in plaats van smijt, maar het woord smijt in de toelichting van de aat die het gebeurde voorstelt, neemt hier alle onzekerheid weg. D<* Veer. . 5 66 Het Derde recht, maer eert schip noch recht ghingh sitten was Willem Barentsz. met de andere Stuerman *) voor den boech gaen besien hoe het schip ghestelt, ende hoe veelt gheresen was, ende doen zy doende waren 2) op knien ende elleboghen om dat te meten, soo berstede tschip op met soodanigh ghecraeck, datse meenden datse haer lijf al quijt waren, niet wetende waerse haer berghen souden. Augusti 29. Den 29. Augusti alst schip wederom gerecht was maeckte wy groote gereetschap, met yseren koe-voeten ende andere instrumenten, om de ysschotsen te breecken die op malcanderen gheschoven laghen, maer 'twas al vergheefschen arbeyt ende moeyten verloren, also dat wyt Godt mosten op gheven ende van hem hulpe verwachten, want het ys en dreef niet wech dat ons hulp doen mochte. Den 30. Augusti begont ys wederom noch veel gheweldigher als Augusti 30. voor heen op den anderen te schuyven, tegent schip aen, met een Hier wertet gheweldighen windt uyten z. ten w. ende een grooten jachtsneeuW, daert dT' daer deur 'tgantsche schip opgheschoven ende gheknelt werde, dattet ^"vasT" a^es beg011 te craken ende te bersten datter om ende aen was, alsoo bleef staen dattet scheen aen hondert stucken te barsten, twelc seer schrickelijck yS om hooren ende sien was, also dat een de haren te bergen stonde van sodanighen afgrysselijck schou-spel. In sodanighen gevaerlijckheyt wertet schip daer na (doent ys dat het so knelde, aen weerzyden tschip, teghens malcanderen aen, ondert schip quam) recht op inde hooghde gedreven, als oft met een vysel 3) op ghevyselt waer ghe' weest. Augusti 31. Den 31. Augusti werden wy wederom deurt gheweldich dry ven vant ys wel 4. oft 5. voeten daer op gheschoven metten voorsteven, ende het achter schip sat in een cloof ys, daer deur wy meenden dattet roer bevrijdt van 't schuyven des ys soude gheweest zijn> maer het dreef soo gheweldich dattet roer effenwei in stucken brack, met de pen 4), ende soo het achterschip int dryvende ys gheweest hadde alst voorschip, soo soudet gantsche voorschip opt ys ghescho ven gheweest zijn, oft moghelijck inden grondt ghecomen hebben, 1) Ik vermoed dat deze de op 20 luni 1597 overleden Claes Andriesz (Goutijk) Deze Claes Andriesz bezat een graadstok; ten op Nova-Zembla teruggevonden exemP' is gemerkt Claes Andriessen Goutijk en een eveneens aldaar teruggevonden cachet dra ^ de initialen C. A. G. Claes Andriesz was dus, naar uit zijne bezittingen blijkt, meer dan gewoon schepeling. Zie Nova-Zembla, door Mr. J. K. J. de Jonge, 1877, p. 16 en 17. 2) Zie het titelvignet boven rechts, alwaar de beide mannen op de ijsschots staan. 3) Juist dus datgene waarop Nansen's „Fram" zoo goed gebouwd was. Zie: „1° ^ en Ijs", Dl. I, p. 49. 4) De stuurpen. 67 daer deur wy gantsch bevreest waren, ende hadden ons schuijt ende ^elDerde boot al voor uyt opt ys geset, om ons ter noot te berghen in behouden handen. Maer ontrent vier uren daer naer isset ys van selfs weder wech ghedreven, daer deur wy seer verblijdt waren, als oft wy °ns leven ghevonden hadden, om dattet schip nu wederom vlot gheworden was. Daer nae maeckten wy het roer ende de pen wederom, ende hinghen het roer uyt den haecks op, oft wy wederom alsoo jL gheschoven mochten werden, dattet dan ghevrijdt soude zijn 'l' Den eersten September op een Sondach als wy int ghebet waren, begont ys wederom te schuyven, alsoo dattet schip over zijn gantsche Hjf wel twee voeten op schoof, maer het bleef noch al dicht. Des "aenoens hielt noch al aen met ys dryvinghe ende opschuyvinghe, alsoo dat wyghereetschap 2) maeckten om de schuijt ende bock aent \b ^ndt overt ys te slepen, de windt was vanden z. o. 'S' Den 2. September jachtsneeudent seer met een n. o. windt, ende tschip began wederomteschuyven vantys.endebarsteendecraeckte gheweldich, soo dat wy raetsaem vonden de schuijt int selvighe quade weer aent landt te brenghen met 13. tonnen broots, ende twee vaet\b gens wijns, om ons ter noodt by provisie te onderhouden. 3' Den 3. September waeydet noch al even hardt, maer so veel sneeus n'et, de windt was n. n. o. ende wy werden wederom gaende vantys daer wy teghens aengeparst laghen, soo dat de scheck 3) achter Vanden steven geschoven werde, maer de plancken daer het schip mede verhuyt 4) was, hielde de scheck noch dat zy daer aen bleef hangen, ende de bouteloef s) brack mede stucken met een nieu cabelto« dat wy op het ys hadden vast ghemaeckt, deurt geweldich aenParssen vant ys, maer bleef daer nae weer vast ligghen, beset int ys, dan het schip bleef noch dicht dat te verwonderen was, om dattet ys gheweldich dreef, jae datter ys berghen dreven, soo groot als de l) Het roer werd dus gelicht. a) In den zin van „gereedheid". 3) De scheg (of schegge) van een schip is eigenlijk een verlengende opbouw aan den Steven. De Veer brengt hier de benaming over naar de betimmering achter en boven den achtersteven, hetgeen nader bevestigd wordt door de aanteekening op 9 September: »Dns scheck aen de achter-steven brack altemet noch meer stucken". Zie ook 25 Sept. 4) Of: de „huidplanken". 5) De botteloef is een buitenboord uitstekende, nagenoeg horizontaal aangebrachte, hou«enstut, waarop de fokkehals wordt uitgehaald. Hij dient om grooter nuttige breedte *a° de fok te kunnen geven, dan anders mogelijk zou zijn. Een botteloef is echter niet sterk genoeg om er een kabeltouw, waarop veel kracht moet Unr,eu komen, aan te bevestigen. De Veer bedoelt waarschijnlijk den nabij den botteloef ^'Plaatsten „kraanbalk" die wel sterk is en althans veel meer verdragen kan dan de botteef' De kraanbalk dient om er het zware anker aan te hijschen. 68 Het Derde Soutberghen in Spaengien zijn, ende dat ontrent een roer schoots vant schip J), daer tusschen wy met grooten angst laghen. Septemb. 4. Den 4. September begont wat te stillen, ende de Son liet sich wederom sien, maer was noch cout, de windt n. o. ende mosten daer bly ven ligghen. Septemb. 5. Den 5. wast moy sonneschijn weer, ende stil, ende als wy t'savonts ghegheten hadden, soo quamt ys ons wederom besetten, ende werden dapper gheparst, ende tschip began gantsch seer over zy te hellen, ende leet veel, maer deur Godts ghenade bleeft noch dicht, dan wy waren gantsch bevreest vant schip te verliesen, so grooten perijckel ledet. In sulcken noodt vonden wy raedtsaem, dat wy onse oude fock a)> met Cruijt, Loot, Roers, Musketten, ende ander gheweer aen landt brachten, om aldaer een Tente ofte Hutte ontrent onse schuijt (d'e aen landt ghebracht was) te maecken: Wy namen oocksommichbroot ende wijn mede, ende timmerghereetschap, om onse bock wat te vermaken, oftse ons in ons noot dienstich mocht zijn 3). Septemb. 6. Den 6. September wast oock tamelijck weder ende stilletgens, de Son scheen, de windt vanden westen, daer deur wy weder wat verquickt waren, hoopende dattet ys weder wech gaen soude, ende wy van daer comen. Septemb. 7. Den 7. wasset tamelijck weder, maer wy vernamen gheen openinghe van water, maer bleven effen dicht int ys besloten, datter gantsck gheen water omt schip en was, datmen een puts 4) vol hadden nioghen scheppen. Op den selfden dagh ghinghender vijf van ons volck opt landt, maer de twee keerden weder, ende de drie ghinghen voort, ontrent een paer mylen te landtwaert in, ende vonden daer een Rivier van soet water, daerse oock menichte van hout vonden, dat daer was comen dryven. Zy vonden daer mede voetstappen van Rheden ende 1) Ik betwijfel of men hier met Beke (Three Voyages 2nd ed. p. 103 noot 1) aan io\^°et^ gen bij Barcelona moet denken, die 400 a 500 voet hoog zouden zijn. Van dergelijke gevaa^( ten zegt men niet dat zij „op een roer schoots afstand voorbij dreven" of dat men er „ groote angst tusschen lag". Veeleer zou ik denken aan kunstmatige heuvels van uit2,0 ^ pannen gewonnen zout, die men van S. I.ucar (bij Cadix) of Setubal (zoogen. S. Ubes Lissabon) kende. Er werd vandaar veel zout naar Nederland betrokken. 2) Van de fok kon natuurlijk een zeildoekschen tent worden gemaakt. 3) Eer men in het volgend jaar de thuisreis ondernam, werd dan ook het boord van „bok" hooger opgetrokken. Zie 30 Mei en volgende dagen. ^ 4) Het woord „emmer" is in scheepstaal nagenoeg onbekend; men denkt daarbij van*e aan voorwerpen van ijzer, koper, leder, of blik. Putsen zijn altijd van hout of van zen (behalve de kienputs, een afvalemmer, die tegenwoordig van blik is). Plaat 10 Beteijckeninghe hoe dat wy nae langhe moyelijck omswerven int ys vast raeckten, dat soo gheweldich opt schip quam aen schuyven ende aen dringhen, dattet scheen al te bersten ende breken datter aen ende ontrent was, maer rees noch onversiens op, daer deur Willem Barentsz. ende zijn maet in gheen cleijn perijckel waren, die voor aent schip opt ys laghen om te meten hoe hoogh het schip voor gheresen was, want het sat voor gantsch om hoogh, ende achter scheent schier inden grondt te legghen, middelertijdt in dat ghewoel settense de bock uyt, ende sleepten de schuijt naet landt met sommighe tonnen broodts. 69 Elanden als zy niet bet conden sien, want de voeten waren ghe- ^e,Derde i, clooft, de eene grooter als de andere, daer deur zy sulcks vermoeden. ,8, Den 8. September coeldent stijf uyten o. n. o. 'twelck een recht contrarie windt was die ons goet doen mocht omt ys te vergaen, alsoo dat wy hoe langer hoe meer int ys vast beset werden, t'welck ons een ^ groot verdriet was. '9' Den 9. weydet een vaer weer 2) uyten n. o. met een weynich sneeu, daer deur ons schip gantsch benepen was vant ys, want de windt settede het ys gantsch gheweldich teghent schip aen, alsoo dat wy wel 3. oft 4. voeten gheboyet 3) saten, ende ons scheck aende achtersteven 4) brack altemet noch meer stucken, ende het schip began voor mede al wat te ontsetten, maer ten hadde noch gheen grooten noot. Des nachts quamender twee Beyren dicht by 't schip, maer wy Wiesen met de Trompetten, ende schooten nae haer, dan raeckten haer \ niet, deur dattet doncker was, ende zy liepen weder wech. '°' Den 1 o. September wast weder wat ghebetert deur dattet soo hardt \^ niet en waeyde, de windt als voren. Den 11. September wast stil weder, ende wy ghinghen met ons acht persoonen aen landt, wel versien van geweer, om te sien oft also was, dat de ander drie ons gheseyt hadden, dattet hout ontrent de Reviere lach. Want om dat wy aldus langhe menichmael omghesWerft hadden, dan int ys, dan weder uytet ys gheraeckende, ende °nse coursen daer nae veranderende, ende nu bevonden dat wy uytet vs niet conden gheraecken, ende dat wy daer vast bleven sitten, ende niet wederom, als dickwils voor heen los werden, ende dattet nae den herfst ende winter began te gaen, so heeft ons den noot ghedwonghen raet te schaffen, om den besten boech voor te wenden s), nae ghelegentheyt des tijts, om aldaer te verwinteren, verwachtende wat avontuer ons Godt verkenen wilde. So hebben wy raetsaem ghevonden om te beter voor de coude ende wilde beesten beschermt te bly- g0^, Ven, dat wy daer een hutte oft huys souden op slaen, om ons daer in «perste te onderhouden soo wy best mochten, ende voort de saecke Godt te opt lant bevelen. Tot sulcks hebben wy de gheleghentheyt deslandts be-™°fee°nverschouwt, om een bequame plaetse te versien om dat selvighe voor- middelende ll Zie De Veer's „nota" op p. 18 en 18a. a) Vaerweer = slecht weer. De oorsprong van het woord schijnt niet goed bekend te zijn. 3) «Geboeid". Men zegt dit nog dikwijls van een schip dat vast rit. 4) Zie3Sept'. s> Den „besten boeg voor wenden", zeemansuitdrukking als: „beste been vóór zetten". 7o Het Derde genomen huys op te slaen, daer wy niet veel stofs toe en hadden, gheiegent- vermidts datter opt selvighe landt gheen boomen oft sodanigen gehout gaf om was was> daer wvt van conden maken, maer also d'uyterste noot niet een huys te onbestoocktJ) laet, ende eenige van ons volck te lantwaert in gegaen maken.en- . de ons te waren om plaetse ende ghelegentheyt te bespieden, ende wattet gebrandThou't luck ofte avontuer verkenen mochte, soo heeft sich een goede ontegensde ghewaende ghelegentheyt gheopenbaert, dat wy aenden strandt coude. vonden legghen eenighe boomen met wortelen met al, gelijck die drie mannen gheseyt hadden, die daer eertijts waren comen dry ven, 'tzy uyt Tartarien, Moschovia2), ofte van elders waer, daerse heenen ghecomen waren, want daer wy waren gantsch gheen boomen wassen. Van deser gheleghentheyt (als oftse ons Godt toegesonden ende verleent hadde) waren wy gantsch seer verblijdt, verhoopende dat ons Godt noch wyders zijn ghenade verkenen soude. Want dit hout en diende ons niet alleen tot de timmeragie vant huys, maer mede totten brandt, daer mede wy ons den gantschen winter onderhielden, ofte souden onghetwyfelt van groote coude alle hebben moeten vergaen 3). Septe m. 12. Den 12. September wast stil weer, ende ons volck ghinghen aen d'ander zyde vant landt 4), om te sien oftse eenich hout noch wat naerder conden becömen, maer vonden daer gantsch weynich. Septem. 13. Den 13. wast stil maer seer mistich, alsoo dat wy niet bedryven conden, om dattet inde mist groot perijckel was sich te lande te begheven, vermidts dat wy de wilde Beyren niet souden connen sien, ende zy ons wel ruijcken souden, wantse scherper ruijcken als sien. Septem. i4. Den 14. September wast claer sonneschijn weder, maer seer cout. Doen ghinghen wy te landt ende brachtent hout over hoop, op dattet niet ondert sneeu bedeckt soude worden, om daer nae verder te brengen ter plaetsen daer wy 'thuijs meenden te timmeren. Septem. 15. Den 15. Sondaechs inde morghenstont so ghincker een man opde wacht, ende daer quamen drie Beyren, daer van d' eene achter een stuck ys bleef legghen, ende d' andere twee quamen opt schip aen, ende wy maeckten ghereetschap s) om haer te schieten. Daer stont 1) Dit woord kon ik in de Woordenboeken niet vinden, tenzij onder den vorm n°DbC stoot" (niet geplaagd, niet gekweld). Zie Verwijs en Verdam. 2) Naar wij nu wel mogen aannemen: drijfhout uit de groote Siberische rivieren. 3) Dit Is klaarblijkelijk een later in het dagboek ingelaschte passage!! . 4) Bedoeld zal zijn: de andere zijde van de landpunt waarop het huis kwam te staan Ice Haven ?). Het stond il/2 kabellengte (ongeveer 300 M.) van het strand, naar gebleken toen Carlsen het terug vond. Zie : Muller, Reizen d. Nederlanders n/d Noordpool ,0 druk Eigen Haard 1877 en mijne Inleiding. 5) Gereedheid; zie 1 September. Plaat ii. Afbeeldinghe van drie Beyren die ontrent het schip quamen, daer van de eene achter een schots ys bleef legghen, ended'ander twee naet schip quamen, d'eene nam een stuck vleijs uyt de tobbe daert in te ververschen stont, ende werdt midlertijdt gheschoten dat hy neer storte, d'ander niet wetende wat zijn macker overghecomen was, stont langhe stil ende roock hem aen, ende liep ten lesten wech. Daer nae quam hy weder teghen ons volck aen, ende rechte sich op zijn achterste pooten, om op ons aen te vallen, maer wert middelertijdt doodt gheschoten, ende wy rechten hem op zijn pooten, ende lieten hem alsoo bevriesen. 7i een Baly z) met vleysch opt ys om te ververschen 2) (want dicht byt e schip was gheen water) ende de eene Beyr stack zijn hooft inde tob- Hoe dat ben om een stuck vleys daer uyt te nemen, maer het bequam hem als na^t sdii^" de hondt de worst, want hy werdt in zijn hooft gheschoten dat hy daerTande daer doot bleef legghen, ende verroerde hem gantsch niet met allen. eene ghe- T^ , schoten Daer saghen wy een seltsaem schouspel, dat de ander Beyr stil bleef werdt. staen, ende staerde stijf op zijn macker, waer deur hy so stil bleef legghen, als verwondert zijnde, ende roock aen hem, ende als hy nu sach dat hy bleef legghen ende doodt was, soo ghingh hy ten laetsten Wech, maer wy loerden op hem of hy oock wederom comen soude, nemende gheweer met ons, van Hellebaerden ende Roers. Int lest quam hy wederom teghens ons aen ende wy stelden ons ter weer, maer hy ghingh op zijn achterste pooten staen om op ons alsoo aen te comen, dan ter wylen hy so uytghereckt stondt, soo schoot een van °ns volck hem door zijn buijck, alsoo dat hy wederom op zijn vier Voeten neder viel ende liep met een groot ghecrijsch wech. Den dooden Beyr sneden wy den buijck op ende haeldender t' inghewant uyt, ende stelden hem over eijndt, op zijn vier pooten, ende lieten hem alsoo bevriesen, van meeninghe zijnde om hem in Hollandt te brenghen soo wy mettet schip los gheraeckt hadden. Doen wy de Beyr °p zijn 4. pooten gheset hadden, begonnen wy een sle te maecken om bet hout te slepen nae de plaetsen daer wy meenden het huys te setten. Op die tijdt vroort int soute water inde zee wel twee vingheren \ dick, ende was gantsch cout, den windt vanden noordt oosten. Den 16. September wast Sonneschijn weder, maer teghens den avondt werdet mistich, de windt ontrent oost. Op die tijdt deden wy de eerste tocht omt hout te halen, ende brachten op dien dach vier balcken overt ys met een slede, by nae een myle 3) weeghs verde \ overt sneeu, ende 'tvroor op dien nacht twee vingeren dick. Den 17. September ghinghen wy met ons 13. mannen naet hout ^e, met 2. sleden, ende trocken onder ons thienen, vijf ende vijf elck een slede voort, ende drie bleven byt hout om dat te behouwen, soo Werdet so veel te lichter int slepen. Wy deden ghemeenlijck twee , tochten daechs, ende sleeptent hout over hoop, ter plaetse daer wy \ ts 1 huys maken souden. Den 18. September was de windt west, maer 'tsneeude seer, ende dy ghinghen wederom te landt nae ons arbeyt toe, van 't hout naet ») Scheepsterm voor tobbe of kuip. (Verg. fr. baille). 2) Ververschen, d. i. het „gezouten" vleesch stond te weeken en uit te trekken 3) De Duitsche mijl werd in die dagen op 3725 Amst. vadem, dus: 6,3 K.M. gesteld. 72 Het Derde huijs slepen. Nae de middagh scheen de Son ende was stil weer. Septém. 19. Den 19. wasset stil ende Sonneschijn weer, ende haelden twee sleden hout wel 6000. treden x) verde, ende dat tweemael daechs. Septem. ao. Den 20. September deden wy mede twee tochten met de sleden, ende was mistich ende stil weer. . Septem. 21. Den 21. wasset mistich weer, maer nae de middagh claerdet op, ende het ys dreef noch in zee, maer niet soo gheweldich als voor heen, dan het was seer cout, also dat wy onse conbuys 2) beneden int ruijm mosten brengen. Septem. 22. Den 22. September wasset sonneschijn weer, ende stil, maer seer cout, de windt vanden westen. Septem. 33. Den 23. September haelden wy hout om het huys te timmeren, 2. tochten des daechs, maer 'twas wederom mistich ende stil, de windt o. ende o. n. o. Op die dagh sterf onse Timmerman 3), savondts als wy t'scheep quamen, ende was van Purmerent. Septem. 24. Den 24. September begroeven wy hem onder den cinghel, in een cloof van een bergh, ontrent een afwateringhe, want wy niet inde aerden conden comen door de groote vorst ende coude, ende wy deden dien dagh twee tochten met onse sleden om hout. Septem. 25. Den 25. September wast duyster weer, de windt w. ende w. z. w". ende z. w. ende daer began wat openinghe te comen, ende het ys began wech te dryven, maer het duerde niet langh, want ontrent een gotelinghs schoot ghedreven hebbende, bleef het weder op drie vadem aende grondt legghen, ende het ys en dreef niet daer wy laghen, want wy laghen midden int ys, dan hadden wy int open oft ruyme zee ghelegen, wy souden seijl ghemaeckt hebben, al was het schoon laet in het jaer. Opden selfden dagh rechten wy onse balcken op vant huijs, ende timmerden al even hardt, dan hadde tschip los gheworden, wy soudent timmeren hebben laten staen, ende ons scheck ofte achtersteven 4) vant schip wederom gemaeckt hebben, om ghereet te zijn, 1) Dus ongeveer 4,2 K.M.; hiervoren 6,3 K.M. 2) Kombuis of „keuken" (scheepsterm). 3) Zijn naam is onbekend, hetgeen jammer is, omdat het succes der overwintering voO een zeer groot deel van hem heeft afgehangen. De gissing dat hij zich letterlijk overwer heeft, lijkt mij zeer aannemelijk. Zeker is wel dat zijn ontwerp hem eer heeft aangedaan. Wat betreft den onderbouw van kruisgewijze (op de Noorsche manier) over elkaar 1'S^ gende balken, waarvan sprake is in de toelichting van plaat 13 en die ook bij Carlsen s Wj zoek in 1871 aanwezig werden gevonden: dat denkbeeld was misschien al veel eerder Barents gerezen, toen hij den n«" Aug. 1594, aan de S. Laurensbaai van Nova Zembla,bul zen had gezien die op die manier waren opgetrokken. 4) Zie aant. bij 3 September. 73 wederom wech te seylen, soo 't eenichsiens doenlijck waer gheweest, ^1Derde want daer te blyven lach ons swaer opt hert, also inde coude winter ^ slaen, die wy wel vernamen, dat gantsch bitter soude vallen, maer alsoo ons alle hoope wech ghenomen was, soo mosten wy vanden noot een deucht maken, ende met lijdtsaemheyt verwachten, wat 'w(tn uytcomst Godt verleenen soude. 'S6' Den 26. September wast een w. wint, ende open zee, maar ons schip bleef effen vast leggen, also dattet ons tot meer verdriets als vreughde was, maer twasGodtswerck. daer in wy tevreden mosten z'jn, ende wy begonden thuys altemet dicht te maecken. Het eene deel van ons volck haelde brandt hout, ende 'tandere deel timmerden, ende waren mettet huijs doende. Wy waren doen noch 16. personen int P-hetal. want ons Timmerman was ghestorven, ende van Vu 0ns ghetal van 16. wasser altemet noch een sieck J). Den 27. waydet wederom hardt uyten n. o. ende vroor so gnewei- ^ dich, dat als wy een spijcker inden mondt namen (alsmen int timmeren wel ghewoon is te doen,) so bleeft vel daer aen hanghen alsmen die weder uyten mondt namen, datter tbloedt nae volghde. Op den selven dach quamper een oude Beyr met een jonghen Beyr, ende ,5 mt gaen nae huys, daer wy alle by een waren, (want wy dorsten niet alleen gaen) toghen wy teghens hem aen om hem te schieten, maer hy liep wech. Het ys quam wederom gheweldich in dryven, ende twas claer helder sonneschijn weder, maer so geweldich cout, dat *yt qualijcken conden harden te arbeyden, maer d'uyterste noot Xt,.^ dede ons daer in volherden. Den 28. September wast moy weer, ende sonneschijn, de windt destelijck ende stil, ende was een open zee, maer wy lagen mettet schip effen vast int ys. Op die dagh quamper een Beyr byt schip, maer als hy ons ghewaer werde soo liep hy wech, ende wy ghinghen S(pVa Vast voort met de Timmerage vant huys. '. Den 29. September was de windt smorghens w. ende nae den middagh wederom o. doen openbaerden haer tusschen het schip ende huijs drie Beyren, een oude met twee jonghen, maer wy sleepten t'goet uyt het schip nae het huijs, soo dat wy voor de Beyren w'lden over zijn, zy quamen al effen hardt op ons aen, ende wy en wilden niet uyt de wegh gaen om de Beyren maer riepen luyde, meenende dat zy soude wech loopen, maer zy ghinghen niet uyt haren tret, dan quamen voor ons heen, doen maeckten wy een groot gheluijt *) Hij overleed den 26 Januari '97. 74 Het Derde met de gene die aen het huijs stonden en arbeyden. Die Beyren dit hoorende, steldent opt loopen, daer wy niet rouwich om waren. Septem. 30. Den 30. September was de windt o. ende o. z. o. ende hadde allen dien nacht dapper gesneeut, ende sneeuden nogh den gantschen dagh, dat ons volck gheen hout mochten halen, soo dicht ende hoogh lacht op malcanderen. Wy maeckten een groot vier byt huys, om de aerde te ontdoyen, om de selvighe dicht rondtom het huys in te stuwen, op dattet alsoo so veel te dichter soude zijn, maer twas vergheefsche moeyte, want de aerde was soo hardt ende diep bevroren dat wyse niet ontdoyen conden, ende tsoude ons al te veel houts ghecost hebben, alsoo dat wy dat mosten laten staen. October i. Den eersten October waeydet heel stijf uyten n. o. ende nae den middagh uyten n. ende wayde doen een storm, met een geweldighen sneeujacht, also datmen qualijck teghens de windt conden op comen, jae datmen qualijck zijn adem conde halen, so sneeujachtent int aensicht, datmen gheen 2. oft 3. scheeps lengde conde sien. October 2. Den 2. October scheen de Son voor middagh, ende nae den middagh wast wederom duyster, ende het sneeude, maer was stil, de windt n. ende daer nae z. en de wy rechten het huijs ') op, ende setten daer boven een Mey boom van bevroren sneeu 2). October 3. Den 3. October wasset voor middagh stil ende sonneschijn, maer so cout dattet niet wel te harden was, nae de middagh waeydet heel stijf uyten w. met sodanighe coude, dat sose aenghehouden hadde, soo hadden wy uytet werck moeten scheyden. October 4. Den 4. October was de windt w. ende nae den middagh n. ende waeyde heel stijf, met grooten sneeujacht, daer deur wy wederom 1) Het opschrift van de plaat zegt dat zij het huis maakten „op de Noordtsche wyse met balcken op malcanderen". Carlsen bevond in 1871 dat het onderste gedeelte van drijfhou' was, aan elke zijde vier balken, om en om in elkaar gelaten en op de Noorsche manier. De lengte en breedte van het huis waren ongeveer 9,5 bij 2,5 M., de hoogte was ongeveer 2,S M. (Zie S. Muller „Reizen d. Nederlanders naar de Noordpool", Eigen Haard, 1877. Versnoot bij 23 Sept. hiervoren, zie ook mijne Inleiding). 2) Volgens R. K. Kuipers Geïll. Wdbk.: „Meiboom, een boom (veelal berk, beuk of den) welken men oudtijds op den eersten dag van Mei in de dorpen plantte ter eere van defee5'^ Iijkheden die er dan plaats hadden; ook een groene tak, welke men vroeger ter eere va" iemand (vooral van eene maagd) op den morgen van den eersten Mei voor zijne woni"f> plantte; nu: groene tak waarmee men een nieuw gebouw versiert als 't in de binten staatAardig is, in dit verband de verklaring in December 1599 door twee schepelingen van de vloot van Mahu en de Cordes te Lima afgelegd: Men is gewoon „in alle Nederlandsche gc' „westen een boom op te richten, Meiboom genoemd, waaraan veel vruchten en vogelsha" „gen, en in het bijzonder papegaaien en andere curiositeiten; en met den boog wordt naar „den papegaai geschoten, en hij, die hem doet vallen, is dien dag koning. En dit is eensoof' „van vermaak, dat zij hebben omstreeks het begin van de lente". Zie J. W. IJzerman „Dir Gerritsz Pomp", p. 71/72 (Uitg. Linsch. Ver». Dl IX). Plaat 12 Afteijckeninghe hoe dat wy ghenootsaeckt waren een huys te timmeren, om voor de coude ende wilde beesten beschermt te zijn, daer toe ons Godt hout verleent hadde, dat van over de zee op ISlova Sembla was comen dry ven, twelck wy ghestadich met sleden haelden ter plaetse daert huijs getimmert soude werden, wel twee mylen gins ende weder, tweemaels daechs, met by naest onuytsprekelijcken arbeyt, geduerende wel 15. dagen lang. maer den noot dede ons int werck volherden, want so wijt een weeck of twee later begonnen hadden, sowaert ons niet doenlijck gheweest. 75 , niet arbeyden conden. Op die tijdt brachten wy ons Tuy-ancker opt J6] ys, om beter vast te legghen, alsoo wy nu maer een booghschoot L vant open water laghen, soo seer wast ys afghedreven. Den 5. October waeydet stijf uyten n. w. ende de zee was heel °pen van ys, soo verde wy sien conden, maer wy laghen effen stijf bevroren als voor heen, ende tschip sat wel 2. oft 3. voet gheboyet1) °Ptys, ende conden anders niet vermercken, of wy laghen tot den grondt toe bevroren. Het was daer vierdehalve vadem 2) diep. Op den selfden dagh braken wy het vooronder vant schip op, ende met die deelen 3) deckten wy het huys, inden midden wat hoogher voor de afwateringhe, ende creghent dien dagh meest dicht. De V6 C0ude was effen fel. Den 6. October waydet noch seer hardt uyten w. ende z. w. maer teghens den avondt uyten w. n. w. met gheweldighen sneeujacht, alsoo datmen niet wel een hooft buyten de deur conden steecken, °%t overmidts de groote coude. Den 7. wast tamelijck goet weder, doch seer cout, ende wy calfaten 4) ofte dreven het huys dicht, ende braken het achter onder mede uyt, omt huijs voort dicht te maecken, de windt liep dien dagh V,8 r°ndtom. Den 8. October haddet al den voorgaenden nacht so gheweldich ghewaeyet, ende waeyden den gantschendach soo dapper met sneeujacht, dattet scheen datmen smooren soude, somen inde lucht ghec°men hadde, jae twaer eener niet moghelijck gheweest, al hadder ziïn Hjf aen ghehanghen, een schips lenghde voort te gaen, want het °%t 5 *as niet moghelijck buytent schip ofte huys te harden. Den 9. October was de windt noch al n. ende waeyde gheweldich met jachtsneeu, als daechs voor heen, ende de windt quam vant lar>dt af, alsoo dat wy den gantschen dagh int schip mosten blyven ö%tto om des felle weers wille. Den 10. smorghens wast weer wat ghebetert, ende began wat te stülen, de windt was z. w. ende w. z. w. ende twater was wel twee voet hoogher ghevloyet 5) als op een ander tijdt, twelck wy vermoe- *> „Geboeid", gewone scheepsuitdrukking voor een schip dat vast zit. 3) 6 Meters. 3> Lees: „delen", namelijk de planken van het benedendek, de: „dekdelen". 4> Het dicht drijven van naden tusschen twee planken. Het woord zelf zal wel weer een Van die tallooze woorden zijn die het scheepsnederlandsch, als onbewust, aan het Portugeesch ontleende: „calafetar" (hetgeen weer aan 't Arabisch ontleend is). 5) Gevloeid. 76 DeeiDerde ^en ^at ^eur c*en sterc^en noorden windt quam, die daer ghewayet hadde. Op den selfden dagh begont weer wederom wat te beteren, alsoo dat wy weder uytet schip bestonden te gaen, ende tghebeurde datter een van ons volck uytet schip ghingh, ende liep onversiens een Beyr int ghemoet, ende was hem schier opt lijf eer hy wist, dan hy liep wel dapper te rugghe naet schip, ende de Beyr hem nae, maer doen de Beyr hem vervolghde, soo quam de Beyr ter plaetse daer wy voor heen den Beyr deurschoten, ende om hoogh opgherecht hadden, ende laten bevriesen, die daer nae ondert sneeuw bewelt *) was, maer alsoo dat zijn eene poot noch boven uyt stack, ende daer bleef dese Beyr by staen, deur welcke verteugeringhe 2) onsen maet terwylen tscheep quam, ende riep seer verbaest, een Beyr, een Beyr. Als wy deur zijn roepen nu boven quamen om nae den Beyr te schieten, soo conden wy uyt onse ooghen niet sien, vermidts den bitteren roock die wy gheduerende de selvighe tijdt (vant quade weder int schip besloten zijnde) gheleden hadden, die niet te lyden soude ghe- ' weest zijn om gheen ghelt, maer mostent noch voor de coude ende sneeujacht lyden, soo wy ons leven wilden behouden, want boven opt schip mosten wy ongetwyfelt vande coude vergaen hebben. De Beyr vertoefde mede niet langhe aldaer, maer packte hem flucks wech, de windt was vanden n. o. Op den selfden dagh teghens den avondt werdet noch moy weder, ende ghinghen noch uytet schip naet huys, ende brachten ons broodt meest al daer in. October ii. Den j T October wasset stille, ende de wint was z. ende warmachtich weder. Doen brachten wy onse wijn aent landt, ende ander victualie. Ende als wy doende waren om die wynen uytet schip te hysen,soo isser een Beyr die daer achter een schots ys lach, (als oft hy deur ons roepen wacker gheworden was) naet schip toe ghecomen, wy hadden hem wel sien legghen, maer meenden dattet een schots ys was 3) die daer lach. Als hy nu tot ons aen quam, schoten wy nae hem, maer hy liep wech, ende wy ghinghen met ons werck voort. □ctober 12. jjen I2 October was de windt n. ende altemet wel soo w. ende doen begaven wy ons met de helft vant volck int huijs, ende sliepen 1) Bij Verdam (Mnl. Wdbk.) vindt men: „Wellen zw. ww. intr. Rollen. In Weiboom". " Sub Weiboom: „de rol waarmede akkers worden gelijk gemaakt". Natuurlijk bedoelt P" Veer eenvoudig „ondergestoven". 3) Toch zeker een germanisme. 3) Mooi voorbeeld van „mimicry". Plaat 13. Afteijckeninghe hoe datse begonnen het huijs te maecken, ende thout daer toe tsamen sleepten, ende thuijs oprechteden, daerse een schots ys tot een Mey boom op setten, ende maecktent op de Noordtsche wyse r) met balcken op malcanderen, daer van zy de naden dicht dreven ofte calfaten, om des sneejachts ende des couden wille, boven meest viercant met delen overgheleyt, met een schoorsteen ende portael. i) Verg. mijne Inleiding. 77 doen de eerstemael *) daer in, maer leden doen groote coude deur g|elDerde datter noch gheen koyen ghemaeckt waren, ende niet te veel decksels hadden, ende conden gheen vier houden vermidts de schoor- ,.i 1 :„t ~t „,oo ^-10^ rlpiirr «ppr hirtpr rnnrktf» \ nutu mei giicuiaa,M n ao, ua»-i ,^_v....~—. .— . er l*. ti . a.4„u„ „ Ja ,„I,.^f n «nflpn w pnrlf» hpcrinde weder¬ iken 1 ui-iuuci nas ut ïïuiuu «». <-i»vn- • a om seer hardt te wayen, ende wy gingen met ons drien naet schip, ende laden een slede met bier, maer als wy die gheladen hadden, meenende daer mede naet huys te gaen sleepen, soo ontstacker soo onversiens een gheweldighen windt, onweer ende coude, dat wy ons wederom int schip mosten begheven, vermidts dat wyt buyten niet harden mochten, ende conden oock het bier niet wederom int schip cryghen, maer mostent buyten op de slede laten legghen. Int schip leden wy seer groote coude, om dat wy daer mede weynich decksel >t,ob hadden. Den 14. October als wy uytet schip quamen, so vonden wy de tonne biers die buyten op de slede was blyven staen (zijnde een iopen vat 2) aenden bodem stucken ghevroren, maer deur de groote coude, vroort bier datter uyt liep, soo vast aenden bodem dicht toe, al oft met eenich vasthoudende lijm beclijmt 3) hadde gheweest. Ende wy sleepten de voornoemde slede mettet bier naet huys toe, ende settede de tonne op zijn bodem, ende dronckense eerst leech, maer mostent bier eerst smelten, want daer was naulijcks eenich onbevroren bier int vat, dan inde selvighe vochtichey t was de cracht vant gantsche bier, alsoo dattet veel te sterck was te drincken, ende tghene dat bevroren was dat smaeckte als water, daer over alst ghesmolten was, soo menghden wyt onder malcanderen ende dronckent alsoo, maer \h twas gantsch crachteloos ende smaeckeloos. Ct '5' Den 15. October was de windt n. ende oock o. ende o. z. o. ende was stil weder, op dien dach maeckten wy plaets ende ruijmte om 't Portael te setten ende schopten de snee wech. Den 16. October was de windt z. o. ende z. met moy stil weer, inden selvighen nacht hadden een Beyr int schip 4) gheweest, maer 1) Klopt met den datum (12 Oct.) vermeld op Barents' cedelken. 2) Dubbel Dantziger jopenbier is een drank die nog steeds bij de Amsterdamsche volksklasse algemeen bekend is. Het is nog een artikel van import (Importeur is de firma H. van der Velden. Prins Hendrikkade). Er is hier geen ander bier bedoeld als dit, zooals uit de Lat. vertaling van De Veer blijkt: „invenimus vas cerevisae (quae Dantiscanaerat)", dus Dantziger-bier. Beke „Three Voyages" heeft over dit woord heel wat gefabeld. HeteenigeNederl.Wdbk d»t het poogt te verklaren, is Franck's Etym. Wdbk, alwaar men zie op „Jopenbier". 3) Lees: beclijft. 4) Versta: „binnenboord". 0< 78 DeeiDerde te§hens den daSn was ny daer wederom uyt gheloopen, als hyt volck ghewaer werde. Op den selvighen tijdt braecken wy de kuiuijt *) wech, om de deelen 2) te besighen aent portael, dat wy doen begonnen te maecken. Oetober 17. Den 17. was de windt z. ende z. o. ende twas stil, maer heel cout, ende waren dien dagh noch mede doende omt portael te maecken. October 18. Den 18. was de windt o. ende z. o. ende waeyde vry stijf. Doen haelden wy ons broodt weder uyt de schuijt die wy opt landt ghesleept hadden, den wijn haelden wy mede daer uyt die noch niet seer bevrosen was, hoe welse wel ontrent ses weecken daergheleghenhadde, niet teghenstaende dattet dickwils heel hardt ghevroren hadde. Op dien selfden dagh saghen wy wederom een Beyr, ende de zee was soo dicht vant ys, datmen gheen open water sien conden. October 19. Den 19. October was de windt n. o. ende daer waren niet meer dan twee man ende een jongen 3) tscheep. Doen quam daer een Beyr, ende de Beyr wilde met ghewelt int schip wesen, hoewel die twee mannen met brandt houten smeten, soo quam hy effen wel seer vreeselijck tot haer aen, daer deur zy gantsch verschrickt ende bevreest waren, ende saghen elcks om een goet heen comen, de twee spronghen int ruijm, ende de jonghen clam int fockewant 4), om haer lijf te redden, soo dedense alle haer best met vluchten, het perijckel te ontgaen, middeler tijdt quamender eenige van ons maets vant huys naet schip ende de Beyr dat siende, quam stoutelijck tot haer aen, maer zy schooten hem met een musket, ende daer nae liep hy wech. October 20. Den 20. October wasset stil ende sonneschijn weder, ende wy saghen doen wederom eenige openinghe van water inde zee. Wy waren op die tijdt ghecomen om het bier voort uytet schip te halen, ende bevonden dat sommighe vaten stucken ghevrosen waren, jae de ysere banden om de joopen s) vaten, waren mede in stucken ghevroren. October 21. Den 21. October wasset stil, sonneschijn weder, doen hadden wy meest al onse victualie uytet schip in huys ghebracht. 1) Lees: kajuit. 2) Delen, planken. 3) De eenige plaats in het verhaal, waar van een „jongen" sprake is. Twee paar schoenen, te klein voor een volwassen man, zijn op Nova-Zembla teruggevonden, zie Verslag van Mr. J. K. J. de Jonge 1873 sub N°. 36 (p. 29) en Verslag 1877 sub N°. 77 (p. 21). Dit feit en de omstandigheid dat De Veer van „een jongen" spreekt, maakt waarschijnlijk dat er op de oorspronkelijke 17 koppen, 2 jongens waren. 4) De „hoofdtouwen" van den fokkemast, dienende om dien mast zijdelingschen en achterwaartschen steun te geven. 5) Zie aant. bij 14 Oct. 1596. Plaat 14. Afbeeldinghe hoe dat wy inde seelen stonden om de leste sleede met goet uytet schip nae 't huijs te brengen, ende datter drie Beyren onver siens tot ons aen quamen, daer van wy gantsch verschrickt uyt de touwen spronghen, een deel nae 't schip loopende, daer van de eene int wech loopen tusschen een schots ys in viel tot zijn groot perijckel, ende d'ander deel blyvende ontrent de Slede, hebbende maer twee hellebaerden, die stelden haer ter weyr: maer deur dat de Beyren ons ander loopende volck nae 't schip nae liepen, so werdt de gevallen man noch bevrijt, ende quam noch met den gene vande Sleden boven overt schip noch daer in, ende de Beyren poochden teghent schip op te comen, maer wordt deurt werpen van brandt-hout ende steecken vande hellebaerden afghekeert datse int eynde wech liepen. 79 2a' Den 22. October coeldet stijf uyten noordt oosten, met soo groo- g*jDerde L ten sneeujacht, datment buyten de deur niet harden mochten. 6ta3, Den 23. October wast stil weder, de windt n. o. Doen ghinghen wy tscheep om te besien of ons ander maets uytet schip int huys wilden comen, maer vreesden dattet wederom hardt soude wayen, ende daerom dorsten zijt met den siecken man J) niet waghen, ende L saghent dien dagh noch in, want hy was seer teerder ende swack. "Den 24. October quam de reste van ons volck, te weten acht persoonen int huys, slepende den siecken man op een slede. Wy sleepten met grooter moeyten ende arbeydt onsen scheeps Bock aent l'7a] huys, ende keerden den bodem om hoogh, om de selvighe in tyden ende' wylen (of ons Godt ghenade gaf dat wy over de winter mochten wech comen) die te moghen ghebruijcken. Daer nae siende dattet schip effen vast bleef sitten, ende datter gheen dingh min te verwachten was, als openinghe vant water, soo brachten wy het werpancker 2) weder tscheep, op dattet ondert sneeu niet verloren soude worden, ofte ons teghens den somer noch nuttelijck mocht zijn, want wy hadden noch altijt hoope tot Godt dat hy ons deur d'eene ofte d'ander middel tegens den Somer noch nae huys soude helpen. Staende dese tijdt, alsoo ons de Son (het hooghste ende beste dat wy sien mochten) began te begheven, soo haelden wy met allen vlijt, alle dagen noch sleeden met goedt uytet schip int huys, so eetwaer \ ende drincken, ende allen noodtruft, de windt was noorden. *s' Den 2 5. October haelden wy alles dat wy tot de toerustinghe vande schuijt ende bock noodich mochten hebben 3), ende doen wy nu de leste sleede gheladen hadden, ende inde seelen stonden om die voort te trecken naet huys, soo sach ons Schipper eens om, ende sach drie Beyren achter tschip nae ons toe comen. Dit siende riep seer luyde ende verbaest om haer te vervaren, ende wy spronghen Wel flucks uyt de seelen (deur dat on versien ons ghenaeckende quaet) om ons te beschermen so wy best mochten. Daer laghen tot ons ghemek twee helbaerden op de slede, daer van nam de Schipper ende 'ck elck een, ende stelden ons terweer, so wy best mochten, maer °ns ander volck liepen al haer best naet schip, ende int loopen vielder een van haer in een scheur tusschent ys in, twelck eyselijck om sien was, want wy meenden dat de Beyren tot hen ingheloopen sou- l) Zie 26 September 1596. a) Verm. is hier het anker bedoeld dat tevoren (4 Oct.) als tui-anker werd vermeld. 3) Namelijk voor de thuisreis, zoo het schip niet los mocht geraken, dan wel tijdens den Winter zonk of wegdreef. 8o DeeiDCTde den hebben- ende hem verslonden, maer Godt gaft noch ten besten, dat de Beyren naet schip pooghden, naet volck dat naet schip gheloopen was. Middelertijdt namen wy de gheleghentheyt waer dat wy ende de man die inde scheur ys lach, voort schip om liepen, ende quamen behouden int schip. Doen nu de Beyren saghen dat wy haer alsoo ontcomen waren, quamense seer wreedtmoedich teghen ons naet schip toe, maer wy hadden anders gheen geweer dan de voornoemde twee helbaerden, ende also wy ons daer op niet ghenoech verlaten dorsten, so hielden wy haer gaende met werpen, met brandt houten ende anders, daer zy telcken reyse nae liepen, ghelijck een hondt nae een steen, die nae hem gheworpen werdt. Middelertijdt sonden wy een man onder inde combuys *) om vier te slaen, a) ende noch een man ondert verdeck om spietsen te halen, maer wy conden gheen vier ghecryghen, daer deur wy niet schieten conden. Over sulcks also de Beyren effen stout aen quamen, soo hebben wy den eenen met een hellebaert recht op zijn snuijt gheworpen, daer deur hy afweeck, als hy voelde dat hy ghetreft was, ende hy gingh van langher handt wech, d'ander twee dit siende, die niet soo groot waren als de eenen Beyr, ghinghen mede heenen, ende wy danckten Godt dat wy also van haer ontslaghen waren, ende sleepten de sleden met vrede naet huijs toe, ende vertelden daer ons wedervaren. October 26. Den 26. October was de windt n. ende n. n. w. ende tamelijck weder. Doen saghen wy veel open water dicht byt landt, maer saghen C! het ys wel inde zee dry ven overt schip heenen. October 27. Den 27. October was de windt n. o. ende het jachtsneeuden so seer, datmen buytens huys niet arbeyden mocht. Op dien dagh schooten ons volck een witten Vos, den selven vildense, ende aten van het vleijsch, gebraden zijnde, edde smaeckte als Conynen doen. Opden selfden dagh stelden wy onse Orlogie wederom dat de clock sloech: wy stelden oock een lamp toe om snachts over te branden, ende ghebruijckten tot sulcks het vet vanden Beyr dat wy smolten,' ende daer nae inde lampen brande. October 28. Den 28. October was de windt n. o. ende ons volck was ghetoghen om hout te halen, maer daer stack sodanighen onweer op met jachtsneeu, datse terugghe mosten keeren. Op den avondt tweer wat ghebetert zijnde ghinghender drie van ons volck nae den Beyr toediese opgherecht hadden, ende bevroren was, van meeninghe zijnde om zijn tanden uyt te breecken, maer hy lach heel ondert sneeu besto- 1) Deze was den 21 Sept. in 't benedenschip gebracht. 2) Om daarmede de lonten der geweren aan te steken. Plaat rj, Hoe dat wy om de groote coude te vermyden steencolenaenleyden, ende de schoorsteen ende de deuren dicht toe stopten om delieffelijcke warmte binnen te houden, twelck ons alle bynaest slapende ofte in een swijm nae den Hemel ghebracht hadde, dat wyt nietnae vertelt souden hebben, ende hoe wyt noch gewaer werden, ende daer nae noch bequaem, ende doen buytens huys ghingen, ende de sprengen wederom claer maeckten om Vossen te vangen. 8i ven, ende daer stont wederom soodanighen jachtsneeu ende onweer "*1Derde °P, datse haer alderbest te rugghe naet huys haesteden, daerse met nauwer noot quamen, want zy conden uyt haer ooghen niet sien *), ende waren daer deur by naest verdwaelt vanden rechten wech, alsoo dattet gheschapen was, datse snachts buyten inde coude souden | hebben moeten verblyven. (t Sl)- Den 29. October was de windt n. o. doen haelden wy cinghel vande strandt met sleden, ende stroyden die overt seijl, dat overt huys lach, om dattet so veel te dichter ende warmer wesen soude, want de dee!en 2) laghen ongedreven 3) opt huys, alsoo wy deurt quade weder belet waren de deelen te dry ven. *3o' Den 30. October was de windt noch noordt oost. Doen ghingh de Son heel dicht boven der aerden, weynich boven den Horisont. tt3t' Den 31. October waydet noch al uyten n. o. met gheweldighen sneeujacht, alsoo datmen niet een hooft dorsten uyt steecken. Den eersten November was de windt n. o. ende wy sagen den Maen op gaen alst doncker began te werden int oosten 4), ende de Son ghingh noch effen soo hoogh boven den Horisont dat wy henï noch sien conden, hoewel wy hem dien dagh niet saghen, vermidts het doncker weder ende de dichten sneeujacht, ende twas gantsch 1 cout, also dat wy dien dagh buytens huys niet doen conden. '*• Den 2. November was de windt w. wel soo z. maer savondts weer n- met stilte. Doen saghen wy op dien dagh de Son op gaen int z. z. °- ende onder gaen ontrent z. z. w. S). Hy quam met zijn volle rondicheyt niet boven, maer gingh inden Horisont langhs der aerden heenen 6), ende opden selfden dagh werde daer een Vos met een *) Geval van sneeuwblindheid? a) NI. delen (planken). 3) Ongedreven, in den zin van niet dichtgedreven (ongebreeuwd). 4) Globaal genomen is dit voor controle vatbaar. De maan kwam in het teeken van den Ra>n en kwam dus ongeveer in het oosten op. Zij was 11 dagen oud en passeerde op den'e'fden datum den klimmenden knoop harer baan. S> Rechtwijzende peilingen! Over het kompas met een aVï streek noordwesterende naald, 2o,1den die richtingen zijn: Z. l/g W. en Z.W. 1/s W. 6) Op 76» N.B. kwam de zon nog juist 5' (met den bovenrand) boven de kim uit. Belening: b = 76° d — 14° 50' b + d = 90° 50' h = 0° 50' (—) k= 3 (+) r= 36(4.) V* m os 16 (+) bovenrand boven de kim =5' De Veer. 6 82 Het Derde bijl geworpen, dien wy voort doodt vilden, brieden ende aten. Voor heen hadden wy gheen Vossen vernomen, dan nu int wech gaen vander Sonne, ende de Beyren ghinghen doen mede wech *). Novemb. 3. Den 3. November was de windt n.w. met stilte, ende de Son ghingh op z. ten o. welso z. ende onder z. ten w. wel soo zuydelijck 2), ende t*8 men mocht doen inden Horisont den boven cant vanden Son maer effen sien 3), ende tlandt daer wy waren was wel soo hoogh als de mars van ons schip, doen wy de Son peijlden. Ende was de Son doen inden elfden graet ende 48. minuten in Scorpio, de declinatie des Sons was 15. graden 24. minuten aende zuijdt zyde vande linie /Equinoctiael. Novemb. 4. Den 4. November wast stil weer. Doen saghen wy de Son niet meer, want zy niet langer boven den Horisont was. Doen ordoneerde ende maeckte onse Surgijn 4) een bat om te stoven van een wijnpijp, daer ghinghen wy d'eene voor d'ander nae altemet in ende vonden ons daer gantsch wel by dattet grootelijcks sterckte tot onse ghesontheyt. Op den selfden dagh vingen wy een witten Vos, die sich altemet openbaerden, niet als voor heen, want alsoo de Beyren mette Son ons begaven, ende niet wederom quamen voor dat de Son weder quam s), soo openbaerde haer daer teghens de Vossen ter wylen de Beyren wech waren. Novemb. 5. Den 5. November was de windt al wederom n. wel soo w. ende wy saghen veel open water in Zee, maer ons schip lach noch al effen vast tusschent ys in, ende doen ons nu de Son verlaten hadde, soo 1) Zie noot 5. 2) Rechtwijzende peilingen! Over het kompas met een 2I/2 streek noordwesterend" naald, zouden die richtingen zijn: Z. t. W. ?>U W. en Z. W. % Z. 3) Maar daarvoor moest op 76° breedte de straalbuiging iets grooter zijn dan normaa!' De declinatie der zon was 15° 9', dus: Z. Deel. — 15° 9' ware ©h = i° 9' (—) b - 76° r= 36 ( + ) ware0k—9i°9' k= 5 ( + ) hoogte oog 10 M. ware©h= i°9'(—) i/2 m = 16 ( + ) Schijnb. hoogte van den zonsbovenrand — 12' Er komen dus 12' hoogte te kort. 4) Zijn naam was Meester Hans Vos. Zie 13 Juni 1597 en het slot. 5) Men behoeft niet te vragen of deze passage na afloop van de overwintering werd neergeschreven! Tijdens den poolnacht betrekken de (drachtige) berinnen een winterlager onder de rotsen of uitgegraven in de bevrozen sneeuw. De beren en niet drachtige berinnen zoeken 's wintel hun onderhoud op het water en aan den waterkant; zij jagen dan op robben en visch. Winterslaap in den eigenlijken zin schijnen zij niet te houden. (Verg. Brehm Thierleben, 1883). 83 saghen wy de Maen wederom dach ende nacht sonder ondergaen, £*,Derde !i8(e als hy in zijn hooghste teycken ghingh *). e,>lb'6- Den 6. November was de windt n. w. ende stil, ende ons volck haelden doen een slede met brandt-hout, maer deur dat de Son wech \ was, soo wast seer duyster. e%'7- Den 7, November wast duyster weer, ende stil, de windt w. men conde den dach vanden nacht qualijck verscheyden, sonderlinghe om dat op dien tijdt ons Oorlogie stil ghestaen hadde, daer deur vermoeden wy geen dagh, doent al dagh was, ende ons volck hadde op dien dagh niet uyt de koy gheweest dan om haer water te maken, daerom wisten zy niet wel oft licht datse saghen vanden Mane oft vanden dagh was, daer deur verscheyden segghen was, d'eene seyde dattet licht vanden dagh was, ende d'ander vande nacht, maer als \ wy wel saghen, so wast wel opt hooghste vanden dagh. tn,b'8- Den 8. wasset stil weer,de wint z. ende z. w. op dien dagh haelden ons volck wederom een slede met brandthout, wy vinghen mede een witten Vos, ende saghen in Zee veel open water. Opten selfden dagh deelde wijt broodt onder malcanderen, ende elck man creech 4. pont ende 10. loot 2) inde acht daghen, alsoo dat wy nu acht daghen over een tonne broodts aten, daer wy voor heen maer 5. oft 6. daghen mede toe quamen, vleijsch ende visch was ons noch gheen noodt om te deelen: maer ons dranck hadden wy niet tot ons behoef, daer van moesten wy by legghen, ende die mede om deelen, dan ons schoone bier dat wy noch hadden, was meest al de cracht uytgevroren, alsoo dattet gantsch crachteloos ende smaeckeloos was, ende dan wasser \ noch een goet deel ghespilt. '9- Den 9. November was de wint n. o. wel so n. ende doen scheender \% niet veel dagh licht, so dattet heel duyster was 3). 'l0' Den 10. November wast stil weer, de wint n. w. ende ons volck 591 gingen doen eens int schip om te sien hoet daer ghestelt was, ende bevonden datter vry veel waters int schip ghecomen was, alsoo dat de ballast onder water lach, ende was terstont bevroren, daer deurdatment niet uyt pompen mocht. ',l' Den 11. November wasset tamelijck weder, de windt n. w. Op den 1) In den nacht van 4 op 5 Nov. was het volle maan geweest. 2) In metrieke maat 0,27 K.G. per dag. 3) De declinatie der zon was 170 Zuid. Op eene breedte van 760 Noord, stond zij dus, omstreeks den middag, 30 beneden den horizon. Neemt men aan dat de schemering praktisch ophoudt bij een zonsstand van 6° 30' beneden den horizon, dan kan men op dato zeker nog schemering hebben waargenomen. Zelfs zouden den 22'» November (deel. 20°) nog schemeringsverschijnselen mogelijk geweest zijn. 84 DeeiDerde seIfden dach maeckten wy een ronden hoep toe met cabel garen *) als een net tsamen ghebreydt, ende stelden die toe om Vossen te vanghen, datmense in huys mochten toe halen ghelijck een val, als de Vossen daer onder quamen, ende vinghen op dien tijdt een Vos daer onder. Novem. 12. Den 12. November was de winde oost met een betoghen lucht. Op dien dach begonnen wy de wijn mede uyt te deelen, elck twee locxkens 2) daechs, voort mosten wy ghestadich drincken, dat wy smolten vant snee dat wy buytens huys haelden. Novem. 13. Den 13. November wast quaet weder, met harden jachtsneeu, de windt was oost. Novem. 14. Den 14. November wast moy, claer weer, met een heldere lucht, vol sterren, met een oosten windt. Novem. 15. Den 15. November wast doncker weder, de windt noordt oost met een betoghen lucht. Novem. 16. Den 16. November wast stil weer met een ghetemperden lucht, ende een oosten windt. Xovem. 17. Den 17. November wast doncker weder, met een betoghen lucht, de windt oost. Novem. is. Den 18. wast quaet weder, de windt z. o. doen sneedt de Schipper een pack grof wolle laecken op 3), ende deelde dat elck nae zijn behoefte, om vande coude beter beschermt te zijn. Novem. 19. Den 19. November wast onstuymich weer, met een oosten windt. Doen ist coffer met linde laecken gheopent, ende onder de maets uytghedeelt tot hemden, want de tijdt begaf zich also, datmen allerley middel 4) mosten ghebruijcken tot orrderhoudinghe des lichaems. Novem. 20. Den 20. November wast moy weder, ende stil, de windt oost. Doen wiesschen wy onse hemden, maer 'twas so cout, dat als wy die ghewasschen hadden ende ghewronghen, so bevrorense uytet warme water so stijf, dat al leydemense by een goet vier, soo ontliet de zyde wel die byt vier lach, maer die vant vier, bleef effen stijf bevroren, also datse eer ghebroken souden hebben, eer wyse vanden anderen souden moghen trecken, also dat wyse wederom int heet siedende 1) Een kabelgaren is het samenstellende element van een „touw". Draait men een touw uiteen, dan krijgt men de strengen; draait men een streng uiteen, dan blijven slechts kabelgarens over. 2) Juister: „mocxkens". Een mok of mokje.is een nap om dranken uit te gebruiken, b-v„ oorlammokje" en „drinkmok". Een lokje is een „vaatje" b.v. peper- en zoutlokje, oorspronkelijk van hout, thans veelal van aardewerk of émail. De woorden mokje en lokje zijn aanboord van schepen nog in. dagelijksch gebruik. 3) Misschien als handelsartikel mede genomen op de reis. Zie ook tekst van 14 Nov. 4) Zie vorige noot. 85 water mosten legghen soudense ontdoyen, so gheweldighen groote ^elDcrde H coude wast. *' Den 21. November wast bequaem weder, met een n. o. windt. Doen ordoneerden wy datmen by gebeurte soude thout cloven, om den koek van dat werek te verlichten, alsoo hy meer als ghenoech te doen hadden met tweemaels daechs te coocken ende sneeu te smelten, tot ons drincken, doch waren van dit werek vry ende uytghesondert, L de Schipper ende Stuerman. '32' Den 22. November wast een z. o. windt met moy weder, ende hadden doen noch 17. koyen kasen, daer van aten wy den eenen int ghemeen, ende van d'ander werde elck een toeghedeelt voorzijnportie»), die elck tot zijn noodtruft recken mocht alst hem goet docht. a3. Den 23. November wast goet tamelijck weer, met een z. o. windt, ende alsoo de gheleghentheyt zich begaf dat de Vossen meer als voor heen haer vertoonden, soo namen wy de gheleghentheyt waer, ende maeckten eenighe sprenghen van dicke plancken, daer wy steen op leyden, ende bestakent rondtom met eynde van sparren inde grondt, datse daer niet onder deur mochten graven, ende vinghen alsoo altejt«w met sommighe Vossen. '24' Den 24. wast quaet weer, ende de wint n. w. Doen maeckten wy wederom gereetschap om int Bat te gaen stoven, want sommighe ghevoelden haer qualijck, daer over ghinghen wy met ons vieren int Bat, ende als wy daer uyt quamen gaf de Barbier ons een purgatie \% in, dat ons groot goet dede, ende vinghen op dien dagh vier Vossen. ï5 Den 25. November wast moy claer weder, de windt w. Op dien dagh vinghen wy twee Vossen, met een spreng s) die wy daer toe N, °Pgherecht hadden. 26, Den 26. wast onstuyrich 3) weder, ende twaeyde een storm met een z. w, windt, mit gheweldighen sneeujacht, also dat wy soo gantsch int huys vanden sneeu overwelft waren, dat wy daer niet uyt mochten comen, maer mosten alle ons dinghen binnens huys doen. 'ï?' Den 27. wasset moy claer weder, de windt z. w. ende wy maeckten doen noch meer sprengen om Vossen te vanghen, want die gheieghentheyt diende van ons waer ghenomen te zijn, deur datse óns nut waren om te eeten, ende als oft Godt ons die in ons noot toegheschickt hadde, want wy hadden niet veel te bicken. 2S' Den 28. November wast quaet onstuyrich 4) weder, met harden *) Met 16 man ging men den winter te gemoet. (Zie 26 September). a) „Spring", d. i. mollenval, rattenval, vogelknip (Kuipers, Geul. Wdbk.), 3) Geen drukfout voor „onstuymich", zie 28 Noy. 4) Zie vorige noof. 86 Deel st°rm uyten n. met gheweldighen sneeujacht, daer deur wy wederom gantsch ende gaer int huys beset waren, datmender niet uyt mocht, want alle de deuren waren toe ghewaeyt. Novem. 29. Den 39. wast moy claer weder, met een helderen lucht, de windt n. ende wy groeven ons selfs uytet huys met de sneeuw wech te schuppen, alsoo dat wy een deur claer creghen, daer deur wy uytcroopen, ende buyten comende vonden wy alle de vallen oft sprenghen die wy toegestelt hadden, ondert sneeu bewelt J), die wy mede schoon maeckten ende wederom op stelden om Vossen te vanghen, ende vinghen op dien dagh noch een Vos, die ons nu niet alleen diende tot eten, maer vande vellen maeckten wy mutsen, dicht om ons hooft toe, om vande felle coude wat beter beschermt te zijn. Novem. 30. Den 30. November wast moy, schoon weder, de windt w. ende doen die wachters 2) ontrent z. w. waren (dat was ontrent ons gissinge ontrent middagh) ginghen wy met ons sessen eens naet schip, wel versien met gheweer, om te besien hoet mettet schip was, ende doen wy ondert verdeck quamen, vingen wy daer een levendighe Vos. Decemb. 1. Den eersten December wast quaet weder, met een z. w. windt, ende gheweldighen sneeujacht, daer deur wy wederom gantsch mettet sneeu toe ghestopt waren, ende deur die oorsaecke soo roockte het mede soo bitter, dat wy seer qualijcken conden vier maken, ende bleven daer deur den meesten tijdt in onse koyen leggen, dan de koek most ter noot vier maken om te coocken. Decemb.2. Den 2. December wasset noch effen quaet weder, daer deur wy noch binnens huys mosten blyven, ende mochtent byt vier vanden roock qualijck dueren, daerom hielden wy ons noch meest in onse koyen, ende wy maeckten doen eenige steenen heet, die wy den anderen inde koyen gaven om haer voeten te verwarmen, want de coude ende roock waren beyde ondraechelijck. Decemb.3. Den 3. December wast noch al tselfde weer, ende mochten doen in onse koyen legghende, het ys inde zee wel hooren craecken, dat wel een half mijl van ons was, ende twas een schrickelijck gheluijt van bersten ende craken, alsoo dat wy vermoeden dat dan de groote ysberghen op malcanderen stuwen ende gheschoven werden, die wy so veel vadems dick inden somer hadden sien legghen. Ende alsoo wy dese twee oft drie daghen vermidts den bitteren roock niet soo veel viers maeckten als wel voor heen, soo vroort soo gheweldich binnens huys, dattet aende wanden ende solder wel twee vingheren 1) Verg. noot bij 10 October 1596. 2) Verg. noot bij 2 Sept. 1595, p. 13a. Het zal iets over den middag geweest zijn. Plaat i6. Afbeeldinghe van een wreeden Beyr die seer stout tottet huijs aenquam, ende dicht voor de deur gheschoten werde van een van ons volck die inde deur stont, daermen wel hondert pont smeers uyt haelde, twelck ons gansch dienstich was om inde lampen te branden, die wy voor heen deur ghebreck van smout seer spaerlijck ghebruijckten, ende doen gansche nachten over branden. 87 dick bevroren was, jae selfs inde koyen daer wy laghen mede soo g*,Derdt dick. Gheduerende dese drie daghen dat wy deurt quade weder niet uyt mochten comen, soo setten wy het sandt-glas van twaelf uren toe, ende lieten dat uyt loopen ende settent dan wederom, daer op ghestadich wacht ghehouden werde, om dat wy inden tijt ons niet vergissen souden, want de coude was so groot, dattet orologie bevroren was *), dattet niet omgaen mochte, al hinghen wy daer schoon meer L wicht aen als voor heen. '• "'b'4' Den 4. December wasset moy, claer weder, de windt n. Doen hebben wy by ghebeurte beghinnen de deur op te graven vant sneeu, datse overwelft hadde, want wy bevonden dattet dickwils te doen soude zijn, daerom maeckten wy de ordonantie,tselfde werek bygebeurte te doen, daer van niemant vry was, dan de Schipper ende ;'\ Stuerman 2). 5' Den 5. December wasset mede moy, claer weder, met een oosten windt. Doen maeckten wy wederom de vallen schoon om Vossen te \, VanShen> , ,Jt vanghen. Den 6. wast wederom quaet weder, met een o. windt, ende geweldich cout, die by naest ondraechelijck was, also dat\vy malcanderen deerlijck aen saghen, vreesende soo'talso voortaen nochcoudersoude Werden, dat wy vande coude souden hebben moeten vergaen, want Wat vier dat wymaeckten.so conden wy ons effenwei niet verwarmen, jae de Sareetsche secke 3;, die doch so heet is, bevroor gantsch seer, also datmen die overt vier mosten smelten alst'deeldagh 4) was dat Wy elck ons deel daer van ontfangen souden, die wy om den tweeden dagh met een cleijn maetgen ontrent een half pijntgen s) groot omdeelden, daer mede wy ons mosten so langhe onderhouden, ende voort met water °) dat met de coude niet wel over een quam, datmen oock niet behoefde te koelen met sneeu oft ys, maer mostent vant sneeu smelten. Den 7. December wast noch effen quaet weder, ende waeyde een vlieghenden storm uyten n. o. dat een gheweldighe coude in bracht, niet wetende wat raet om ons daer van te beschermen. Ende alsoo wy onderlinghe raedtslaeghden hoe wijt best aenlegghen souden, so 1) Verg. 7 November 1596. 3) Evenals van het hakken van brandhout, zie 21 Nov. 159b- 3) Xeres seco, Sherry. 4) De dag waarop de rantsoenen werden uitgedeeld. Verg. ook noot p. 2a (1 Juli 94). 5) Een half pintje is ongeveer 0,3 L. 6) Men bedenke dat koffie, thee, cacao onbekende weelden waren, althans aanboord van een schip. 88 {£g1Derde wasser een onder ons, die gaf voor datmen de steencolen *), die wy mede uytet schip int huijs ghebracht hadden, nu ter uytersten noot soude ghebruijcken ende daer vier van maken, alsoo 't een heeten brandt was ende langhe duerde. Opten avont leyden wy een goet vier vande voornoemde steen-colen aen, dat groote hitte gaf, maer wy wachtede ons voor de weerstuijt niet: want vermidts ons de warmte so gansch verquickte, so sochten wy raet om die langhe te houden. Over sulcks vonden wy raedtsaem, dat wy alle de deuren ende den schoorsteen dicht toe stopten, om de lieffelijcke warmte binnen te houden, ende ginghen also elcks na onse koyen om te slapen, wel ghemoet zijnde deur de vercreghen warmte, ende praettede langhen tijt met malcanderen, maer int eynde bevingh ons een sodanighen duyselinghe, doch d' een meer als den anderen, welcke wy eerst ghewaer werden deur een die si eek was, ende daerom dit te minder verdraghen mocht, ende bevonden oock aen ons selven dat ons een groote bangicheyt aen quam, also dat eenighe die noch de cloeckste waren, uyt haer koyen quamen, ende stieten eerst den schoorsten open ende daer nae de deur: maer de ghene die de deur open dede, viel daer by inswijm,endestortemet grooter ghesteun opt sneeu neder, twelck ick hoorende, als met mijn koy naest aende deur legghend, liep daer heenen, ende sach hem doen in een swijm leggen, haelde flucks edick ende vreef hem dat in zijn aensicht, daer deur hy noch verquam. Als nu die deuren gheopent waren, werden wy alle wederom deur de coude vercoelt ende verquickt, die ons te voren soo harden vyandt gheweest hadde, was doen een oorsake onser behoudingh, want wy souden onghetwyfelt alle als in eenen swijm ghestorven hebben. Daer nae gaf de Schipper, als wy nu wat tot ons selfs ghecomen waren, elck wat wijns om ons hert te verstereken. Decemb.8. j)en 8> December wast quaet weder, de windt n. effen fel ende cout, maer dorsten niet wederom coolen aen legghen als daechs te voren, wantet ongheluck hattet ons gheleert, dat wy omt eene quaet te vermyden, niet in noch een quader vervallen souden. Decemb.g. Den g> wast m0yi daer, helder weder, de lucht vol sterren, ende hebben doen de deure wederom heel open ghemaeckt, die te voren i) Steenkolen zullen op de reis zijn meegenomen, zeker voor de scheepssmederij en »"s' schien ook om voor verwarming te kunnen dienen. Op de rekening der schepen Griffioen e" Zwaan, tenvorigenjare (1595) in Zeeland voor de reis naarWaygatsch uitgerust, komt een post voor van 37 Ponden Vlaamsch, voor „275 dubbele en 21 enkele wagens Schotse colen", benevens nog een post van 2 Ponden Vlaamsch voor „het stellen van fornuizen enz". Een bedrag van 39 Pond werd besteed voor brandhout. Verg. mijne uitgave van Jan Huyghen 5 „Voyagie" Bijl. XV, p. 267. 89 heel dicht toeghesneeut was. Wy maeckten oock de sprenghen we- p^°crde t derom veerdich om Vossen te vanghen. l0- Den 10. December wast noch mede claer, helder, sterlicht weder, de windt n. w. Doen vinghen wy twee Vossen, die ons seer wel te passé quamen, want het eten by ons vry wat sober begon te werden, ende de coude nam hoe langher hoe meer aen, daer toe haer vellen L ons mede dienstich waren. tH'u- Den 11. wasset noch al claer weder, met een helderen lucht, maer seer gheweldich cout, dattet eener diet niet ghevoelt heeft, qualijck gheloven soude, jae de schoenen bevroren so hart als een hoorn om 3lJ ons voeten, ende waren van binnen wit bevroren, alsoo dat wy niet langher eenighe schoenen conden ghebruijcken, maer maeckten wyde clompen, het bovenste van schape vellen daer wy met 3. oft 4. paer socken over malcander getrocken mochten in gaen om daer \ deur ons voeten warm te houden. "lb'la' Den 12. December wast moy, claer weer, met een heldere lucht, ende n. w. windt, maer uytermaten cout, alsoo dat de solder, wanden ende koyen wel een vinger dick bevroren, jae de cleederen op ons lijf waren vanden vorst wit uytgheslaghen ende berijpt, ende hoewel van sommighe voorghewent werde, dat wy wederom colen souden aenleggen, om de warmte te cryghen, ende datmen de schoorsteen soude open laten staen, soo dorsten wijt effenwei niet doen, om l\, de onlanghs gheschiede exempelen, die ons daer van afschrickten. 'l3' Den 13. December wast claer helder weder, met een o. windt. Doen vinghen wy wederom een Vos, ende deden groote moyten om de sprenghen ofte vallen vaerdich te houden, twelck ons gheen gheringhe moeyten ende arbeyt aen bracht, want soo haest wy wat te langhe buytens huys bleven, so vroren der blaren ende buylen aen ons aen\ltih sicht ende ooren. 'H' Den 14. December wast moy lustich weer, de windt n. o. de lucht vol sterren. Doen namen wy de hooghde vanden rechter schouder vanden Reus 2), doen hy stont int z. z. w. wel so westelijck (doen was 1) Schapenleer zal aanboord geweest zijn omdat het bij de behandeling van de artillerie werd aangewend. De sluiting van tot transport van kruit dienende tonnetjes, die van boven werden afgedekt met een opvouwbaar vel dat op de wijze van een beurs werd toegehaald (öeurstonnetjes) was van schapenvacht; kruithoorns werden er mede bekleed. Tegenwoordig dient het nog tot het omboordsel van waterdichte kleeding. Op de rekening der in 1595 in Zeeland uitgeruste schepen Griffioen en Zwaan komt een post van 6 Pond Vlaamsch voor, voor „schaepsvachten en voor vyer huyden tot bewaeringe vant Poulver". Zie mijne uitgave der „ Voyagie" van Jan Huyghen van Linschoten, Bijl. XV. p. 265. 2) D. i. van Orion. Naar gewoon Ned. spraakgebruik waarbij men b.v. de rechterzijde v*n de maan die zijde van dat hemellichaam noemt die recht tegenover de rechterzijde van go DeeiDerde ^ °P Z^n a*derhooghste op ons ghemeen compas x) ende hy was verheven boven den Horisont 20. graden 18. minuten, zijn declinatie was 6. graden 18. minuten aende noordtzyde vande linie. De selfde declinatie ghetrocken vande ghemeten hooghde, soo bleeft veerthien graden. De selfde 14. graden ghetrocken vande 90. graden, soo was des Pools hooghde 76. graden. Decemb.15. Den 15. December wast noch claer helder weder, de windt o. Op dien dagh vinghen wy twee Vossen, ende saghen de Maen op comen int o. z. o. oudt zijnde 26. daghen 2), ende was int teijcken van Scorpio. Dccemb.16. Den 16. December wast noch claer helder weder, de windt n. 0. Op die tijdt hadden wy gheen meer hout int huys, maer was altemael verbrant, dan ontrent ende rondtom ons huys lach noch een boop ondert sneeu bewelt, dat mosten wy met grooten arbeyt ende verdrietsaemheyt op graven, ende de sneeu wech schoppen, ende alsoo binnens huys brenghen, twelck wy by ghebeurte twee ende twee deden, ende mosten ons inden arbeyt haesten, want men mochtent niet langer buytent huys harden vande onuytsprekelijcke ondraechelijcke coude, hoewel wy met de Vossen vellen op ons hooft, ende dubbelde cleeren wel versien waren. Dccemb.17. Den 17. was de windt noch noordt oost, met claer luchtich weder, met gheweldighen vorst, alsoo dat wy teghens den anderen seyden, al stonder een joopen vat met water buyten de deur, tsoude op een nacht totten bodem toe wel bevriesert. Decemb.18. Den 18. December was de windt noch al n. o. met claer helder weder. Doen ghinghen wy met ons seven mannen eens naet schip om f3'3" te sien hoe dattet daer ghestelt was, ende comende ondert verdeck meenden weder een Vos aldaer te vinden, ende stopten eerst alle de gaten dicht toe, maer daer wasser gheen, maer doen wy int ruijm den waarnemer staat, is y Orionis of Bellatrix bedoeld. De declinatie van die ster bedroeg in 1596 volgens Vogel (zie Beke Three Voyages 2""l ed. p. 131) 5° 58', 4. Waghenaer geeft, in het Thresoor, voor de declinatie van den „linkerschouder van Orion" 4° 52', voor den „rechterschouder van Orion" 6° 15' op. Het is dus wel duidelijk dat inderdaad Bellatrix bedoeld is en niet Betelgeuze die, in werkelijkheid, een verschil in breedte van i° 7'zou geven, Toch blijkt hoe onnauwkeurig de declinaties destijds nog bepaald waren. De berekening van De Veer herhalende, vindt men d. m. v. de juistere waarden: 20° ig — 5° SS', 4 = 14° 19', 6 en 90° — 140,19', 6 = 75° 40' 4. Past men echter de straalbuiging (die De Veer niet kende) ad 2', 7 toe, dan zou deze waarneming voor de breedte van het „Behouden Huis" doen vinden: 750 43', j, 1) Dus: variatie der naald was a% streek N.W.ring. Elders geeft De Veer 2 streken opZie p. 35a. 3) Tijdsbepaling is goed. Den 19 Nov. was het nieuwe maan. geweest (Scaligei). quamen ende vier gheslaghen hadden om te sien hoe 'tschip ghestelt ^,Derde was, oft water oock vermeerderde, soo vonden wy daer een Vos, dien wy vinghen, int huys brachten ende aten, ende twater bevonden wy dattet in 18. daghen dat wy daer niet gheweest waren, een duijm ghewassen was, hoe welt gheen water maer ys was, dat bevroor soo drae alst boven quam, soo mede de toelasten *) die wy met water uyt Hollandt met ons ghenomen hadden, waren tot de grondt toe be)lt{ vroren. ^'9- Den 19. December wast moy claer weder, de windt z. doen troosten wy malcanderen dat de Son nu by naest over de helft was om wederom nae ons toe te comen, daer wy grootelijcks nae verlanghden, wantet een verdrietighen tijdt was sonder Son te zijn, datmen dat alderheerlijckste schepsel Gods moste derven, dat de gantsche \ werelt doet verheughen. Den 20. December wast voor de middagh claer helder weer, ende hadden doen oock een Vos ghevanghen, maer teghens den avondt begonder so een gheweldighen vaerweer ende tempeest uyten z. w. te ontstaen, met sulcken gheweldighen sneeujacht, dattet gantsche \ buys rondtom inde sneeu bewelt lach. **• Den 21. December wast claer weder, met een n. o. windt. Doen maeckten wy alle dingen weder claer, groeven de passagie vande deur open, ende stelden onse sprenghen om de Vossen te vangen, die ons seer wel te passé quamen, als wy altemet een creghen, ende \ smaeckte ons als wildtbraet. 2' Den 22. wast wederom quaet weder met gheweldighen sneeujacht, den windt was z. w. ende besneeude de deuren van ons huys wederc om dicht toe, dat wy ons daer uyt graven mosten, twelck meest alle \ daghen te doen was. ,23' Den 23. wast effen quaet weder, de windt z. w. met een gheweldighen sneeujacht, maer wy troosteden ons selven dat de Son doen wederom baerwaert 3) aen ghingh, want nae onse reeckeninghe so most hy op dien dach wesen inde Tropicus Capricorni, twelck t* uyterste perck is, dat de Son aende zuijdtzyde vande linie gaet, van daerse wederom naet noorden keert 4). Dese Tropicus Capricorni i) Toelast: een groot (wijn)vat. Zie Kuipers Geul. Wdbk. a) Zie twee aanteekeningen verder. 3) Lees: baetwaert; d. i.: de zon ging weer den goeden kant uit. 4) De mededeeling is onjuist. Het wintersolstitium van 1596 viel op den 21» December ten n« 2i»>, tijd van Venetië (Scaliger's Ephemeriden). 92 Het Derde iejjt aenc»e zuijdtzyde vande linie Aequinoctiael 23. graden 28. minuten. Decemb.24. Den 24. December zijnde kars avondt, wast moy weder. Doen groeven wy ons wederom uytet huys, ende saghen nae de zee veel open waters, want wy haddent ys wel hooren craecken ende dry ven, ende hoe wel datter gheen dagh was, so conden wy effen wel soo verde sien. Teghens den avondt waeydet wederom hardt met gheweldighen sneeujacht uyten noordt oosten, alsoo dattet ghene dat wy ghegraven hadden, terstont wederom toe stoof. Decemb.2S. Den 25. December op Karsdagh, wast quaet weder met een n. w. windt, ende hoewel dattet seer quaet weder was, soo hoorden wy effenwei de Vossen over ons huys loopen, twelck sommige seyden dattet een quaet teijcken was, ende alsmen daer over dispuijt hadden waerom dattet een quaet teijcken was, soo werdter gheantwoordt, om datmense niet inde pot ofte aent spit mochten steecken, want dat hadde dan een goet teijcken geweest. Decemb.26. Den 26. December wasset effen quaet weder, de windt n. w. ende was soo uytermaten cout, datmen hem niet verwarmen conden, hoewel wy allerley middelen daer toe gebruijckten met groot vier te maecken wel te decken, ende met heete steenen ende keughels in de koyen aen ons voeten ende lijf te legghen, maer des niet teghenstaende, wast smorghens inde koyen wit ghevroren ofte ghehyselt, alsoo dat wy malcanderen dickwils deerlijck aen keecken, maer vertroosten ons wederom, soo wy best mochten, dattet int af gaen vanden bergh was: te weten, dat de Son zijn wegh wederom nae ons toe nam, ende bevondent waer te zijn: de daghen die langhen, zijn de daghen die stranghen *), dan hoope dede pijn versoeten. Decemb.27. Den 27. December wast noch effen quaet weder, met een n. w. windt, also dat wy doen in drie daghen niet uytet huys gheweest hadden, noch niet een hooft dorsten uyt steecken, ende binnens huys wast so geweldich cout, dat als wy teghen een groot vier aen saten, ende bynaest van voren de scheenen verbranden, so bevroren wy van achteren, ende waren ruijch uytgheslaghen, ghelijck de Boeren daer uyt sien, alse hier te landen smorghens ter poorten vande steden in comen, ende snachts onderweghen gheweest zijn. Decemb.28. Den 28. December wast noch al effen quaet weder met een westen windt, maer op den avont begont weer wat af te nemen, so datter 1) Een spreekwoordelijke uitdrukking, aan de ervaring ontleend en door onderzoek bevestigd. — De laagste gemiddelde dagelijksche temperatuur wordt, in 't gemiddelde, eenige weken na den kortsten dag ondervonden, 93 ''Hl, . _ i. J« rlom- vont Imvr Het Derde een van onse maeis, een aai uiacv.K.ic uw. ui. ^u*. uv.«. daer deur hy buyten croop om te sien hoet daer ghestelt was, maer bevondet daer alsoo, dat zijn blyven daer niet langh was, ende vertelde ons dattet soo gheweldich ghesneeut hadde, dattet veel hoogher dan ons huijs lach, ende soo hy daer yet langher ghebleven hadde, ^ dat hem de ooren soude ghewis afghevroren zijn gheweest. a° ->n December wast stil. met een betoghen lucht, de windt z. Op die dagh maeckte de ghene diet zijn beurt was, de deur vant huys open, ende groef een gat deurt sneeu, daermen met trappen uytet huys gingh als uyt een kelder, wel seven oft acht trappen hoogh, elcke trap een voet vanden anderen. Wy maeckten de sprenghen ofte vallen wederom vaerdich om Vossen te vanghen, die wy nu in sommighe daghen niet ghehadt hadden, ende is gheschiet dat int schoon maecken vande vallen, een van onse maets een doode Vos vant in een vande vallen, die so hardt als een steen bevroren was, die wy int huys brachten byt vier dat hy ontdoyde, ende vilde hem daer nae, ende , sommighe van ons volck aten hem *). 3o' Den 30. December wast wederom seer quaet weder, met storm uyten westen, metgheweldighen jachtsneeu, alsoo dat alle de moeyten die wy daechs te voren ghedaen hadden, met de trappen te maecken 1 om uytet huys te gaen, ende de vallen te stellen alles te vergeefs was, Want het werde altemael wederom met sneeu bedeckt, noch hoogher t ais voor heen. 3l' Den 31. December wast noch effen quaet weder, met een storm uyten noordtwesten, also dat wy so gantsch int huys besloten bleven, oft wy daer in ghevanghen hadden gheweest, ende was soo gheweldich cout, dattet vier nauw hette gaf, want als wy ons voeten nae 't vier staken, soo verbranden wy veeleer onse cousen eer wy de warmte ghevoelden, also dat wy stadich genoech te doen hadden om die te lappen, jae hadden wyt niet eer gheroken alsghevoelt, wy soudense eer gantsch verbrandt hebben, eer wyt ghe waer gheworden hadden. ik Anno. 1597. S't. Nae dat wy nu aldus met grooter coude, perijckel ende onghemack het jaer ten eijnde ghebracht hadden, soo zijn wy ghetreden •nt jaer nae de gheboorte ons Heeren 1597- ende heeft het selvige jaer ghelijcken ingangh gehadt, als de uytgangh vant jaer 96. gheweest was, want het weer bleef effen quaet, cout ende onghesturich ') Daar De Veer deze bijzonderheid vermeldt op een manier die denken doet dat het eten Va« een bevrozen vos hem niet aanstond, zou men er uit kunnen opmaken dat de nood aan eetwaren nog niet zwaar gevoeld werd. 94 DeèiDerde met veel sneeujacht, aIso dat wy den eersten dagh Januarij binnens huys besloten mosten blyven, de windt was west. Op den selvighen tijdt is begonnen dat wy den wijn met rantsoen by een cleijn maetgen uyt deelden, ende dat om de twee daghen eens. Ende also wy besorcht waren, dattet noch langhe dueren soude eer wy van die plaetse soude gheraecken, (daer toe de moet altemet cleijn was,) soo spaerden de sommighe noch de selvighe wijn soo langhe als zy mochten, op avontuer oft langhe dueren soude, datse dan noch ter noot wat in voorraet hadden. januanj 2. jJen 2. Januarij waydet noch al effen hardt, met een westen windt, met gheweldighen storm, sneeujacht ende vorst, also dat wy nu wel in vier oft vijf dagen niet een hooft hadden derven uyt steecken, ende was deur de groote coude meest al het hout verbrandt dat int huys was, des niet teghenstaende dorsten wy ons inde coude niet begeven om hout te halen, om dattet soo gheweldich fel vroor, ende dattet buytens huys niet te harden was, dan noch nau om soeckende, so vonden wy aent portael eenich overscharich i) hout, dat wy daer afbraken, ende doofden mede het block daer wy de bergher visch op clopten 2), ende beholpen ons also so wy best mochten. januarij 3. jjen 3> Januarjj wast noch al ghestadich quaet onverbolghen 3) weder, met sneeujacht, met een noordt westen windt, ende so geweldich cout, dat wy noch effen vast int huys besloten mosten blyven, met weynich voorraet van hout totten brandt. januarij 4. jjen 4. Januarij wast noch alleleens weder, met gheweldighen sneeujacht ende coude, de windt z. w. ende mosten noch al gheduerich int huys besloten blyven. Ende om te weten hoe de windt was, so staken wy een halve lancie boven uyt den schoorsteen, met een cleijn doeckgien ofte vleugheltgien 4) daer aen, maer mosten stracks daer nae sien hoet uytwaeyde, want soo drae het uyt stack, so wast so stijf bevroren als een hout, ende conde dan niet drayen noch uyt ^ waeyen, also dat wy tot malcanderen seyden, wat moet daer buyten voor een ghevveldighe coude zijn. Den 5. wasset weder wat besadicht, doen groeven wy de deur wederom open, dat wy buyten mochten comen, ende droeghen alle de vuylicheyt uyt, die gheduerende de daghen die wy besloten waren gheweest, daer ghevallen was, ende maeckten alle dinghen wederom Januarij 5. 1) Meer dan waarop men recht heeft (Verdam). 2) Het blok dat diende om stokvisch op te beuken. 3) Lees: verbolgen. Onverbolgen zou juist „kalm" beteekenen. 4) Een windvaan van doek heet nog heden ten dage vleugel (of waker). 95 claer, ende haelden hout in, ende doofden dat, ende waren den gant- ^Derde schen dach daer mede doende, om soo veel in voorraet te hebben, alst doenlijck was, vreesende dat wy also wederom besloten mochten werden. Ende alsoo in ons Portael drie uytganghen oft deuren waren, ende thuys bedoven ») ondert sneeu lach, soo namen wy de middelste deur vant Portael wech, ende groeven een groot gat ofte hollichey t int sneeu buytent huys, als een verwulfsel van een boogh ofte kelder, daer wy in gaen mochten om ons gevoech te doen, ende d'ander vuylicheyt daer in werpen. Als wy nu dengantschen dagh gheslooft hadden, so werden wy ghedenckende dattet drie Coninghen avondt was, ende begheerden aenden Schipper dat wy tusschen al ons verdriet ons eens wat vermaecken souden, daer toe wy aen brengen oft in leggen wilden een deel van 't rantsoen vanden wijn die ons alle twee daghen toeghedeelt behoorde te worden, ende nu wat ghespaert oft in voorraet hadden, also dat wy ons op dien avont watverquickten, ende Conincxken speelden, daer toe wy twee pondt meels hadden die wy tot de cardoesen te pappen 2) mede ghenomen hadden, daer van backten wy pankoecken met olye, ende leyden elck een wittbroots beschuijt in, die wy inde wijn sopten, ende lieten ons duncken dat wy in ons Vaderlandt ende by ons vrienden waren, soo wel waren wy daer mede vermaeckt, als oft wy t' huys een heerlijcke maeltijdt ghehadt hadden, ende so wel smaeckte het ons. Wy hadden oock briefkens uytgedeelt, ende onse Constapel was Coninck van Nova Sembla, twelck wel twee hondert mylen 3) langh was, tusschen twee zee besloten. Den 6. Januarij wasset moy weder, de windt noordt oost. Doen gingen wy uyt ende maeckten onse sprenghen oft vallen vaerdich om Vossen te vanghen, die ons wildtbraedt waren, ende wy groeven een groot gat int sneeu daer ons brandthout onder bewelt lach, ende lietent boven toe ghelijck een vaut 4) van een kelder, ende haelden daer altemet het hout uyt als wy 't te doen hadden. ij Lees: bedolven. 2) Dit meel was bestemd om er stijfsel van te maken. De kardoezen waren hulzen, gesneden uit kardoespapier (of uit kardoeslinnen), daarna geplakt, engevuld met buskrmt. Nadat de buskruitlading aldus verpakt, in een kanon was gebracht, kon de kogel worden ingebracht. De rekening van dc schepen Griffioen en Zwaan vermeldt 20 ellen cardouslywaet en 4 boucken cardous pampyer. Zie mijne uitgave van Jan Huyghen's „Voyagie", Bijlage XV. Kardoespapier wordt nog heden ten dage voor sommige doeleinden in de vuurwerkerij gebruikt. Het is grauw van kleur, dik, en ruw van oppervlakte. 3) Gemeten langs de as van het eiland, is Nova Zembla volgens de kaartjes van De Veer ongeveer 165 geografische (Duitsche) mijlen lang, met Waygatsch medegerekend, 4) Verg. fr. voute, Eng. vault. 96 Het Derde Den 7. wast wederom quaet weder, met een n. w. windt, met sneeu- januarij 7. jacht, ende gheweldighe coude, twelck ons groote vrees aen bracht, dat wy wederom int huys besloten souden moeten blyven. januarij 8. Den 8. Januarij wast wederom moy weder, de windt n. Doen maeckten wy de vallen ende sprenghen wederom vaerdich om ons wildtbraet te vanghen, daer wy seer begeerich nae waren. Men conde doen altemet beghinnen te sien J) ende te mercken deurt licht vanden dagh, twelck vermeerderde, dat de Son in zijn wederom keeren was nae ons toe, welcke ghedachtenisse ons niet weynich verheughde. januarij 9. Den 9. Januarij wast wederom quaet weder, de windt n. w. maer was niet so strengh als wel in die voorgaende daghen, alsoo dat wyt f33a' buyten de deur wel wat mochten harden, om de sprenghen schoon te maecken, maer men behoefden ons effen wel niet nae huys bevelen te gaen, oft wat drae wederom te comen, want de coude leerde ons noch wel niet langhe uyt blyven om dattet buyten niet snick heet was. januanj 10. Den io. Januarij wast wederom wat schoon weder, met een n. windt. Doen ghinghen wy met ons seven mannen nae 't schip, wel versien met gheweer, ende comende aent schip, so bevonden wy het schip noch in zijn ouden staet: wy vonden daer oock in veel voetstappen van Beyren, soo wel groote als cleyne, daer deur bleeck datter meer als een oft twee daer in moste gheweest zijn. Ende als wy nu onder int schip quamen, so sloeghen wy vier, ende ontstaecken een kaers, ende bevonden dattet water int schip wel een voet ghewassen was. januarij n. Den 11. Januarij wast moy weder, ende de windt n. w. ende de coude nam wat af, alsoo dat wy ons altemet wat vryer buytent huys dorsten begheven, ende ghingen ontrent een vierendeel mijls nae een bergh daer wy steenen af haelden, die wy by 't vier leyden, om ons in de koyen daer mede te warmen. Januarij 12. Den 12. Januarij wast moy, claer weder, de windt w. Op den selfden avondt wast een helder lucht, ende 't Firmament vol sterren. Doen hebben wy de hooghde ghenomen van Oculus Tauri 2), een clare ende wel bekende ster, ende was verheven boven den Horisont 29. graden 54. minuten, haer declinatie was 15. graden 54. minuten aende noordtzyde vande linie. Dese declinatie afghetoghen vande ghenomen hooghde, so blijfter net 13.graden 54. minuten3), de selfde 1) Dit is zeer aannemelijk. De declinatie der zon bedroeg 22° Z. Zij stond dus op den middag 8° onder de kim. Gewoonlijk neemt men aan dat men bij 6° 30' negatieve zonshoogte juist nog kunstlicht behoeft om te kunnen lezen, maar dat schemering merkbaar is bij een negatieve hoogte van 180. 2) Aldebaran. 3) Zonderlinge aftrekking. 97 ghetrocken vande 90. graden, soo blijft des Pools hooghde 76. gra- Het Derde den 1), also dat dese metinghe vande voornoemde sterre, ende eenighe andere sterren, soo mede de metinghe vande Sonne alle over een quamen, dat wy aldaer waren op de hooghde vande 76. graden, eer hoogher als lagher 2). 'Il3' Den 13. Januarij wast claer weder ende stil, de windt west, ende conden doen mercken dattet licht vanden dagh begon te vermeerderen 3), ende wy liepen uyt ende schoten den cloot, met de cloot vanin, . de vlagh-spil, die wy voor heen niet conden sien loopen 4). "J l4. Den 14. Januarij wast stil weder, met een betoghen lucht, de windt L .. west, ende vinghen op dien selfden dagh twee Vossen. "jïs- Den 15. Januarij wast moy, claer weder, met een westen windt, ende wy ghinghen met ons ses mannen nae 't schip: daer comende soo vonden wy den Bolckvanger s) dien wy laestemael dat wy int schip waren, in een gat van 't verdeck ghesteecken hadden om Vossen te vanghen, datse nu uytet gat ghetoghen was, ende lach een groot stuck buytent schip ghesleept, ende verscheurt vanden Beyren, KL, ^so wv aende voetstappen conden bemercken. l6' Den 16. wast moy, claer weder, de windt noorden, ende ghinghen altemet buytent huys om ons leden wat te verstercken met gaen, werpen ende loopen, op dat wy niet verlammen souden, ende bevonden smiddaechs eenighe rodicheyt aende lucht (als een schijnsel oft ""uruuue vanue loecumenue ounj ie sien uen ïy. wasi ciaer weuer, mei een n. wniui, ciiuctuiiuciiiiucinngher hoe meer bemercken dat de Son ons naderde, ende daer quam Wat meer warmte over dagh, dat als wy een goet vier aen hadden, datter altemet vande wanden ende solder van ons huys, groote stuc- 1) Volgens Vogel (zie Beke, Three Voyages 2n J ed. p. 140) was de declinatie van * Tauri (Aldebaran) in 1597:150 40'. De breedte werd derhalve, naar de moderne gegevens: h = 290 54' r = a'(-) 290 52' d = 15° 40' QO° ._ 5 — I4° 12' en b = 75° 48'. Den 14 Dec. had Bellatrix 75° 43' doen vinden. 2) Tot dusverre is naar mijn gevoelen de meest waarschijnlijke waarde van de breedte 76°, eer „lager dan hooger". Zie mijne Inleiding. 3) Zie 8 Januari. Op den middag stond de zon 7° onder de kim. (Declinatie 21°). 4) Dus: een spelletje met een vlaggekloot. De mededeeling is leerrijk in zoover zij beWyzen kan dat men den 13=" Januari schemering ontwaarde en ook omdat onze nauwgezette De Veer op 22 en 28 Januari hetzelfde verhaal nog eens over doet. 5) Waakjas. Van bolk = golf water (Kuipers geïll. Wdbk.). Verg. Eng. billow. °) Zie 8 en 13 Jan. De Veer. 7 98 Het Derde ken yS afvielen, ende dattet in onse koyen ontliet, ende nat neer droop, dat voor heen niet gheschiet was r), hoe groote vieren dat wy maeckten, maer des nachts vroort wederom effen cout. januarij 18. Den 18. Januarij wast moy, claer weder, met een z. o. windt, ende ons hout begonde vast te minderen, alsoo dat wy malcanderen aen^ spraken, dat wy wederom wat steencolen souden aen leggen, ende de schoorsteen niet toe stoppen, soo souden wy gheen noot van swymen hebben, ende deden sulcks, ende voerender niet qualijck mede, maer wy achtedent noch effenwei beter, de colen te houden, ende het hout wat spaerlijcker aen te leggen, om dat ons de colen in toecomenden tijdt, als wy met de open schuyten nae huys souden varen, meer dienstelijcker souden zijn. januarij i9. Den 19. wast moy, claer weder, met een n. windt, ende ons broodt begon altemet te crimpen, deur dat sommighe tonnen de volle wicht niet hadden, so mostmen de uytdeelinge dan wat verminderen, daer deur datmen doen in brockten tghene wy te voren deurt sparen altemet wat over gehouden hadden, ende daer ghingen somtijts van ons eenighe alst moy weder was, nae 't schip, daer lach noch een halve ton broodts diemen meenden te sparen, opt lest, daer haeldense dan een tweeback 2) oft twee uyt, al steelwijs 3). januarij 20. Den 20. wast een betogen lucht, ende stil, de windt z. w. ende bleven dien dagh in huys, ende doofden hout totten brandt, ende smeeten oock sommige ledige tonnen in stucken 4), ende wierpen deysere banden boven opt huys januarij2i. Den 21. wast moy, claer weder met een w. windt. Het Vossen vangen begonste doen te minderen, twelck een voorbode was dat de Beyren haest weder quamen, als wy naemaels gewaer werden 5), want so lange de Beyren wech bleven so quamen de Vossen voort, ende hielden op van so overvloedich te comen, tegen dat de Beyren quamen. 1) Natuurlijk als een toevallige temperatuursverhooging. De koudste tijd moest (theoretisch) zeker nog komen. 2) Beschuit. 3) Dit is de eenige „ongeregeldheid" onder de mannen, waarvan het verhaal gewag maakt. Zie ook op 23 Januari. 4) Toch vermoedelijk niet met het doel om de kostbare duigen als brandhout te gebruiken, maar denkelijk om wat ruimte te krijgen in het huis en de duigen later naar boord te brengen. Van het gebrek aan ruimte heeft men nauwlijks een denkbeeld. Zestien man leefden daar op ± 60 M*. oppervlakte en daar ging de ruimte nog af die door den scheepsinventaris, de victualie en de vaste kooien werd ingenomen! 5) Weer een dier uitdrukkingen die bewijzen dat De Veer in zijn relaas heeft ingelascht. hetgeen Jan Huyghen deed zeggen dat dit geschrift „aen landt ghesmeet" was, 99 "iaa- Den 22. wast moy weder met een w. windt. Doen gingen wy we- "^,Derde derom buyten huys de cloot schieten r) ende sagen dattet licht vanden dagh toe nam, daer deur sommige van ons seyden, dat de Son haest openbaren soude, daer Willem Barentsz. teghen seyde dattet 1^ noch wel meer als twee weecken te vroech was. ,r'ia3. Den 23. wast moy, stil weer, met een z. w. windt. Doen ginghen wy met ons vier mannen nae 't schip ende vertroosten malcanderen, Godt danckende dattet quaetste vanden winter over was, hoopende dat wy noch eens den tijdt leven souden, dat wy in ons Vaderlandt, dit alles noch souden moghen vertellen. Int schip comende vonden wy dattet water int schip altemet toe nam, ende hooger werde, ende nam elck een beschuiit oft twee *\ ende ghinghen weder nae huys. * „Den 24. Januanj wast moy, cwer wener, mc* ~~. ^ „ben ick met lacob Heemskerck ende noch een derde uyt ons hutte ghegaen den 4. No„nae de Zee-strandt, aende zuijdtzyde van Nova Sembla, alwaer buyten ons loren had. „gissinge, ick aldereerst sach de kimne vander Sonne, daer over wy ÓnS JjJ^J** ,flucks wederom nae ons huys oft hutte spoeden, om 't selvighe Willem Ba- wederom „rentsz. ende (fander maets voor een blyde tydinghe te vercondtghen. Wit- tweick een *Iem Barentsz. als een cloeck ende ervaren Stuerman, wilde datgeensins férUdaéV „geloven, als ontrent noch 14 dagen 3) voor den tijdt zijnde, dat de Sonne al- *"^j^ech „daer ende op die hooghde openbaren souden. Daer teghens streden wy hardt, overtecave„dat wy de Son gesien hadden, daer over diversche weddinge geschieden. „Den 25. ende 26. wast mistich ende disich weder, also datter gheen ge„sichte was, doen meenden de ghene die contrarie gewedl hadden, dat zijt „gewonnen hadden, maer op den 27. wast claer ende helder weder, doen sa„ghen wy altesamen de Son in zijn volle rondicheytboven den Horisont, daer »uytghenoechsaem bleeck, dat wyse den 24. ghesien hadden. 1) Zie 13 en 23 Januari'97. 2) Verg. 19 Januari. 3) Barents zal ongetwijfeld als volgt gerekend hebben: 3 Nov'. (nieuwe stijl) zon verdwenen. 21 Dec'. (nieuwe stijl) wintersolstit. ten 7 aiDec'. „ wintersolstit. ten 7". 48V2 etmaal af ■ blJ Verschil 48i/2 etmaal. Zon "rug °P 8 Februari, of op zijn vroegst 7 Februari. Aangenomen dat het bericht van De Veer juist is en daarbij in het oog houdende dat hij luist de kimme van der zonne, dus den bovenrand, zag verschijnen, vindt men: 90° — b = 14° Zons Zd. = 19" za[__ berekende 0H= 5° I2' negatief. Het „abnormale" van het verschijnsel bedraagt dus na toepassing van kimduiking ad 4', normale straalbuiging ad 36' en halve middellijn ad 16', niet minder dan 5° 13' — o° 56' sa 4° 17'11 100 Het Derde Ende also diversche opinie van dit selvighe voorghewendt werdt, dattet Deel. o o > „strijdt teghent gevoelen van alle ouden ende nieuwe Schryvers.jae tegent „beloop der natueren ende de rondicheyt der aerden ende des Hemels, daer „over sommighe segghen,dat vermidts datter in langhe gheen daghgheweest „hadde, dat wy ons verslapen moeten hebben, daer van wy wel anders ver„seTtert zijn: Maer wat belangt de saecke in haer selven, alsoo Godt wonder„baer in zijn werek is, soo willen wy dat'zijn almogentheyt'daer heenstellen, „ende anderen daer over laten disputeren. Doch op dat ons niemandt beden„cke als oft wy daer aen twyfelden, soo wy dit met stil swyghen verby ghin„gen, soo willen wy gaerne reeckenschap van 't selvige geven, waer deur wy „in onse metinge e?ide rekeninge vast gaen. „ Verstaet 7iu dat de Son doe wy hem eerst saghen, was in Aquario, inden „5. graet ende 25. minuten, ende hy behoorde vertoeft te hebben nae ons „eerste gissinghe totten 16. graet ende 27. minuten van Aquario, eer hy ons „aldaer op die hooghde van 76. graden verschynen soude ,, Over dese teghens malcander strydende dinghen konden wy ons niet ghe„noech verwonderen, ende seyden tegens den anderen, oft wy ons inden tijdt „niet vergist moghen hebben, twelck ons dochte niet moghelijck te zijn, ver„midts ivy alle dagen sonder eenen over te slaen, opteijekeningegedaen hadden watter gepasseert was, soo mede ons orologie gestadich gebruijet hadden 2), ende als die bevoer, dan den sandtlooper van 12. uren. Daer ouer „leyden wijt meiten anderen op diversche wyse over, waer deur wy dit on„derscheyt, ende de rechte waerheyt des tijts souden treffen. Op alles wel „lettende daer op te letten stonde, soo vonden wy raedtsaem, dat wy inden „Ephemeridesvan losephusSchala tot Fenegiengedruckt, vandenjareijSp„totten jaere 1600. souden soecken, ende beuonden daer in, dat opten 24. dagh „Ianuarij (doen ons eerst de Son verscheen) totVenegien de clock een ure in„der nacht, de Maen ende luppiter conjunct waren. Daer deur hebben wy „scherp regaert op ons ende onse plaetse genomen, wanneer by ons ontrent „thuijs daer wy waren, de seluige conjunctie wesen soude. Ende seer scherpe [3^ „wachtgehouden hebbende, soo bevonden, wy dat die dach vanden 24. lanU„arij, de selfde dach was, dat binnen Venegien de voornoemde conjunctie geschiede, snachts te een ure, ende by ons inden morgen stont ontrent de 1) In deze alinea drukt De Veer zich allerzonderlingst uit. De beweging der zon in de ecliptica was toch niet verstoord! De zon stond den 24»" Januari (oude of nieuwe stijl) waar zij op dien datum (hetzij oude of nieuwe stijl) volgens de leer der zonsbeweging moest staan. De lengte der zon was: op 25 Januari (nieuwe stijl) 305° 8' , op s Februari (nieuwe stijl) 316° 17' I of 12'" Februari kan er, op zijn vroegst, kwestie van geweest zijn dat de bovenrand een oogenblik in Z. Z. O. of N. N. W. werd gezien (alles normaal zijnde). io6 DeéiDerde ^en 11 • Februarij wast moy claer weder niet stilte, de wint z. ende Februar. n. ontrent de middach quamper een Beyr na ons huijs toe, ende wy verwachtede hem met ons musketten, maar hy quam so nae niet dat wy hem schoten. Inder selver nacht hoorden wy wederom eenich gheluijt van Vossen, die wy terwylen de Beyren sich wederom hadden laten sien, niet veel vernomen hadden. Februar. 12. jjen I2 Februarij wast claer weder ende stil, de wint z.w. Doen hebben wy onse vallen ende sprengen wederom schoon ghemaeckt, midler tijt quamper een grooten Beyr tot ons nae 't huijs toe, daer deur wy ons alle nae huijs haesteden, ende leyden op hem aen uyt onse deur met roers ende musketten, ende also hy recht op onse deur aen quam so wert hy ghetreft ende voor in zijn borst gheschoten dattet achter deur zijn hert aenden staert uyt quam, deurt gantsche lijf heen, also dattet loot so plat was als een copere duijt diemen met hamers plat slaet. De Beyr dit voelende dede noch een dapper sprongh achter uyt, ende liep ontrent 20. oft 30. voeten vant huijs af ende bleef daer ligghen. Doen liepen wy alle flucx ten huyse uyt na den Beyr toe, ende vonden hem noch levendich, dat hy zijn hooft noch nae ons toe opbeurde, al oft hy sien wilde wiet hem gedaen hadde: maer wy hem noch niet vertrouwende, diens cracht wy wel eer beproeft hadden, schoten hem noch met twee musketten deurt lijf, daer deur hy starft, ende wy sneden hem den buijck op, ende haeldent inghewant uvt, ende sleepten hem by 't huijs, daer nae vilden wy hem ende haelden daer wel hondert pont smeers uyt, dat wy smolten ende inde lampen branden, twelck ons seer dienstich was: want wy dat nu wat te ruymer aentasteden, ende branden de lampen doen nachten over, dat wy te voren deur ghebreck vant smout niet mochten doen, jae elck in zijn koy brande tot zijn ghelieven een lampe *). De huijt was langh negen voeten, breedt 7. voeten. Februar. 13. j)en ,3. Febr. wast schoon claer weder met een harden westen wint, ende hadden doen meer lichts binnenshuijs deurt branden vande lampen, dat wy altemet met lesen ende anders den tijt beter conden deur brengen, als wel voorheen doen wy den nacht ende dagh deur de duysternisse qualijck conden onderscheyden, ende geen lampen ghestadich branden. Den 14. Februarij wast claer weder, met een harden westen wint ^ 1) Men kon een spaarzame verlichting onderhouden door middel van kaarsen. Onder de relieken die thans in het Rijksmuseum te Amsterdam zijn tentoongesteld vindt men een pak van i3 vetkaarsen, waarvan 9 in één pond gaan. Zij zijn ongetwijfeld de oudste kaarsen ter wereld en zijn nog in staat licht te geven. (Zie De Jonge, Nova Zembla 1873, P- '9)- Plaat17. Afbeeldinge hoe dat wy gereetschap begonden te maecken om de schuijt vaerdich te maecken om na huijs te varen, maer dat wy door de langhduerende koude ende onghemack, gansch uytgheteert ende crachteloos waren, ende moesten uytet werek scheyden, want wy de schuijt niet conden voort cryghen nae het huijs, om die aldaer op te timmeren, daer deur wy den moet bynaest verloren gaven, duchtende dat wy nu de verdrietighe winter over was, effenwel daer souden moeten blyven ende vergaen, deur dat wy te swack waren, den arbeyt te verdragen io7 voor den middagh maer na de middach wast stil, doen ginghen wy "e^1Derde met ons vijf persoonen nae 't schip om te sien hoet daer ghestelt was, ende bevonden dattet water int schip vermeerdert was, doch !ttii niet veel. Is- Den 15. Februarij wast quaet weder ende wayde een vlieghenden storm uyten z.w. met gheweldighen jacht-sneeu, alsoo dattet gansche huijs wederom toe stoof. Inder nacht quamen de Vossen nae het doode aes vanden Beyr by 't huijs, daer deur wy bevreest werden, dat oock alle de Beyren die daer ontrent waren na ons toe souden comen, also dat wy raedtsaem vonden dat wy het aes diep onL der tsneeu souden begraven, so drae wy buyten thuijs souden comen. l6' Den 16. Februarij wast noch al effen quaet weder endejacht-sneeude met een z.w. wint. Desen dagh wast Vastelavont, ende wy vermaeckten ons een weynich in onse druck ende swarichcyt 2), elck bracht een rantsoengen wijns by tot een gedachtenisse dat de winter afnam, ^ ende de vrolijcke tijt naeckende was. '' '7' Den 17. Februarij wast moy stil weder met een donckere lucht, de wint zuyden. Doen maeckten wy onse deur wederom op ende scheptent sneeu wech, ende smetent aes 3) int gat daer wijt hout uytghehaelt hadden, ende bestoptent daer onder, om de oirsaeck wech te nemen, dat de Beyren niet nae ons toe souden comen. Wy stelden mede de sprenghen wederom toe om de Vossen te vanghen. Opten selfden dagh gingen wy met ons vyven noch eens nae 't schip, om te sien hoet daer ghestelt was, ende bevondent meest in eenen doen, siende int schip veel voetstappen van Beyren, als of zy deur ons af\Jf wesen, tselfde voor haer inghenomen hadden. f'18' Den 18. wast quaet weder met een z. w. wint ende veel jachtsneeu ende groote coude. Inder nacht also wy lampen branden, ende sommige laetwacker waren, so hoorden wy boven op ons huijs eenige beesten trappen, twelck deurt sneeu meerder scheen alst wel was, so hardt kraeckte het sneeu dattet groot geluijt gaf, also dat wy meenden dattet Beyren waren: maer alst dagh gheworden was, so vonden wy anders gheen voetstappen dan van Vossen, dat wy meenden dat Beyren waren gheweest: want de nacht die eensaem ende i) Zie ook de viering van Driekoningen en „Lichtmis"avond (i Febr.). Reeds Mr. de Jonge merkte op, dat er, in een op Nova Zembla teruggevonden liederenboekje, een geest leeft die meer herinnert aan Rome dan aan Genève. Het wordt eenigszins verklaarbaar zoo men er op let dat Amsterdam zeer langde Spaansche zijdehad gehouden, dat het volk nog 'n een tijd van overgang leefde en dat het protestantisme „wel krachtig en moedig, maar nog niet zóó nijdig" was, als eenige jaren later. Zie De Jonge „Nova Zembla" 1877, p. 12. a) Het aas van den beer, zie 13 en 15 Febr. io8 DeeiDerde evsselljck in hem selfs is, die maeckte tghene dat eyselijck scheen, noch eyselijcker. Februar. 19. Den 19. Februarij wast stil met claer helderen lucht, de wint z.w. Doen hebben wy de hoochte vander Sonne ghenomen, dat wij in menighen tijt niet hadden connen doen, vermidts dat den Horizont niet claerwas,so mede om datse so hoogh niet engingh,nochso veel schaduwe gaf als wy op den Astrolabium behoefden, so hebben wy een instrument *) toeghestelt, wesende een half rondt, op d'eene helft 90. graden gheteijckent, daer aen hanghende een draetgien met een lootgien, gelijck de waterpassen hebben, daer mede hebben wy des Sons hooghte ghemeten als hy opt hooghte was, ende bevonden datse verheven was boven den Horisont 3. graden, zijn declinatie was 11. graden 16 minuten 2), de selvighe ghevoeght tot de ghenomen hoochte, so ist 14. graden 16. minuten die getrocken vande 90. graden, blijft des Pools hoochte 75. graden 44. minuten. Ende [3?aJ also de voornoemde hoochte van 3. graden ghenomen is aende onderste cant des Sons, somoetmen de resterende 16. minuten voeghen tot des Pools hoochte, ende blijft dan effen 76. graden 3), ghelijck alle onse metinghe voor heen gheschiet was. 1) Dit instrument is bewaard en te Amsterdam te zien. Zie de Jonge, „Nova Zembla", 1873 op n°. 45. 2) Dat was inderdaad de declinatie op 19 Februari. Bij dezen datum houden dus de „onverklaarbare" omstandigheden op. 3) Een rare manier van zich erin te werken. De berekening moet staan: Qh= 3» 1/2 m = 16' (+) Z0h= 3°i6' deel. = ii° 16' 90" — b1 = 14° 32' b = 75°28'. Toepassing van den onderrand der zon zou dus 32' te lage breedte geven; ware de bovenrand waargenomen, dan zou men juist 76° vinden. Er is dan echter zoomin met kimduiking als met straalbuiging afgerekend; toepassing daarvan geeft resp. voor onderrand, middelpunt en bovenrand: 90 Middelpuntshoogte is dus wel de waarschijnlijkste; ook met het oog op het primitieve van het „toegestelde" (d. i. geïmproviseerde) instrument. io9 Va0. Den 20. Februarij wast quaet weder met gheweldighen jacht- ^Derde sneeu uyten z. w. ende waren daer deur wederom int huijs beset.als 1 dickwils voorheen. V'SI- Den 21. wast noch effen quaet weer met harden wint ende dicken jacht-sneeu, de wint n. w. dat ons meer als voorheen deden treuren: want wy gantsch geeahout meer hadden, ende moesten sommich hout ergens af breecken ende opsoecken dat onder de voeten vertreden lach, daarmen in de ruijmte niet op ghegist hadden, alsoo dat 4 wy ons dien dagh ende nacht behulpen so wy best mochten. ' Den 22. Februarij wast claer stil weder, de wint z. w. doen maeck¬ ten wy wederom gereetschap om een slede met hout te halen: want den noot dwangh ons tot sulcks alsmen seyt: dat den hongher den Wolf uytet wout jaecht, ende ginghen met ons elven teffens wel versien van wapen. Comende ter plaetsen daer wijt houdt meenden te vinden, so conden wijt daer niet becomen, deur dattet so diep ondert sneeu bewelt lach, dat wijt niet cryghen conden, ende moesten van noodts weghen noch veel verder gaen, daer wy met grooter moyten ende arbeyt wat bequamen. Ende int wederom comen vielt ons so suer, dat wy den moet schier verloren gaven: want wy waren deur de langhdurige coude ende onghemack so swack ende afgheslooft, dat wy weynich cracht hadden, ende begonnen schier te wanhopen dat ons de cracht begheven soude, dat wijt hout niet langher soude connen halen, daer deur wy gantschelijck van koude soude hebben moeten vergaen: maer de teghenwoordighen noot, ende de hope van beterschap gaven ons noch cracht dat wy meer deden als ons crachten vermochten. Ontrent het huijs comende saghen wy veel open waters in de Zee, dat wy in langhe mede niet ghesien hadden, twelck ons noch 00c verquicte, dattet altemet op een beter \ voet comen soude. ' a3- Den 23. Februarij wast stil weder met een betoghen lucht, de wint z. w. ende vingen doen twee Vossen, die ons als wiltbraet wel te pas \ quamen. Den 24. wast stil weder ende donckere lucht, de wint z. w. ende hielden ghestadich onse sprenghen ende vallen vaerdich om Vossen fV te vanghen : maer creghen effenwei niet. 4t'as Den 25. Februarij wast al wederom quaet weder met jacht-sneeu ende een noorden wint, ende werden ganschelijck int sneeu bewelt, 'th,u dat wy daer niet uyt mochten. at'a6- Den 26. wast doncker weder met een zuydt westen wint: maer stil, ende openden wederom onse deur, ende quamen buyten ende 110 Het Derde oeffenden ons met gaen ende loopen, om onse leden wat radder te maecken die bynaest vercleumt waren. Februar. 27. Den 27. wast stil weer met een zuyden wint: maer noch fel kout, [381 ende ons hout begon vast seer te minderen, twelck ons gheen cleyne sorch aen bracht, denckende hoe suer dat ons de leste slede ghevallen was, ende dat wy nu daer wederom aen moesten, so wy van gheen coude vergaen wilden. Februar. 28. Den 28. Februarij wast stil weder met een z. w. wint, ende hebben met ons 10. mannen op die tijdt noch een slede houts ghehaelt, met gheen minder arbeyt ende moyten als te voren: want een van onse maets mochte ons niet meer helpen, deur dat hem zijn eene grooten toon tvoorste lit afghevroren was, daer deur hy niet doen mocht. Maert 1. Den eersten dagh van Maert wast claer stil weder, de wint west: maer effen fel ende kout, ende moesten effenwei het hout sparen, om dattet ons so suer viel te halen, alsoo dat wy overdagh soo veel moghelijcken was ons behielpen, met loopen, draven ende gaen, ende de ghene die inde koy laghen '), gaven wy warme steenen om haer te verwarmen, ende leyden dan teghens den nacht een goet vier aen, daer wy ons mede lyden moesten. Maert 2. Den 2. Maert wast cout, claer weder, de wint west. Opten selvighen dagh hebben wy de hoochte des Sons genomen alse op zijn hoochste was, ende bevonden datse verheven stont boven den Horizont 6. graden 48. minuten, zijn declinatie was 7. graden 12. minuten, de selfde ghevoecht tot de ghenomen hoochte, istsamen 14. graden, de selfde 14. graden ghetrocken vande 90. graden, blijft des Pools hoochte 76. graden 2). Maert 3. Den 3. Maert wast claer weder met stilte ende zuyd westen wint, so dat de siecken by ons haer vry wat vermaeckten ende ginghen inde koyen watovereijnt sitten, om eenighe dinghen te doen tottijtcortinghe, twelck haer naemaels niet ten besten verghingh, datse haer hier wat te vroech gheport hadden 3). 1) Versta: de zieken. 2) Indien, zooals waarschijnlijk is, geen halve middellijn moet worden in rekening gebracht, zou deze waarneming ongeveer geven: ©h= 6° 48' k= 3'(-) r = 8'(-) 6° 37' Z. deel. = 7*li' (berekende waarde). 90° — b = 13° 48' b = 76" 12' 3) Zie 14 Maart. De mededeeling bewijst weer dat De Veer zich niet streng aan zijn dagehjksche aanteekeningen hield; hij zou anders niet van „namaals" spreken. III f Den 4. Maert wast stil met een w. wint. Opten selvighen dagh Het Derde quamper wederom een Beyr by 't huijs, ende wy verwachten hem met roers als voorheen, ende schoten tot hem in ende raeckten hem: maer hy liep effenwei wech : Op dien tijt ginghen wy met ons vyven nae 'tschip, ende bevonden dat de Beyren gheweldich int schip gheregiment hadden, ende hadden het Cocx luijck dat diep met sneeu beleyt was opghebrocken (meenende misschien daer onder wat te vindenj ende haddent een goet stuck buyten tschip ghesleept, daer v wijt naemaels vonden. S' Den 5. Maert wast wederom quaet weder, de wint z.w. Ende als wy tsavons ons uytet huijs ghegraven hadden ende buyten quamen, alst weer wat ghebetert was, so saghen wy veel open waters inde Zee meer, als wy oyt te voren ghesien hadden, twelck ons verheughen [ deden, dat wy t'eenigher tijt noch wech souden gheraecken. '6' De 6. Maert wast effen quaet weder met een gheweldighen storm uyten z.w. ende veel jacht-sneeu. Opten selvighen dagh clommen eenighe van ons boven inden schoorsteen, ende saghen dat inde Zee ende ontrent het landt veel open waters was, maer tschip bleef noch L effen vast legghen. 7' De 7. wast noch al eenderley quaet weder ende wint, also dat wy binnens huijs gantsch besloten waren, ende die buyten wilde zijn, moeste den schoorsteen uyt climmen, twelck ons gantsch ghemeen werde. Wy saghen oock hoe langher hoe meer open waters in Zee ende ontrent het landt, ende waren beducht dattet schip in dat onweer ende dryvinghe, vant ys driftich mochten werden, ter wylen wy binnens huijs besloten laghen, ende tselfde niet souden moghen ^ redden noch helpen. 8' Den 8. Maert wast noch effen quaet weder met een z.w. storm ende snee-jacht, alsoo dat wy int n.o. inde Zee gans gheen ys conden sien, daer deur wy wel vermoeden dat int noordt oost van ons een L. ruyme Zee moeste zijn. 9 Den 9. Maert wast quaet weder, doch niet so boos al voor heen de ander twee daghen, met minder jacht-snee, also dat wy noch veel verder van ons conden sien dattet open water was nae 't n.o. dan niet van ons af na Tarterien toe, daer conden wijt ys noch sien inde Tartarische Zee anders de ys Zee genaemt, vermoedende dattet daer niet wijt mochte zijn: Want alst claer weder was, hebben wy ons dickwils laten duncken dat wijt landt saghen, ende wesent mal- 1) Tegenwoordig genaamd: de Karische zee. 112 Maert 10. Maert n. Het Derde canderen int z. ende z.z.o. van ons huijs, als een berghachtich landt, ghelijck haer de landen ghemeenlijck op doen, alsmen die effen af sien mach r). Den 10. Maert was 't claer helder weder, de wint noorden, ende wy maeckten thuijs schoon, ende groevender ons uyt, ende quamen buyten, ende saghen gantsch een ruyme Zee, also dat wy tot malcanderen seyden: waert schip los, wy mochten bestaen wech te seylen, dan met de schuyten. wast óns jiietTaedtsaem vermidts de groote coude die daer noch was. Teghens den avont ginghen wy met ons neghen persoonen a) nae 't schip met een sleede om hout daer uyt te halen, also ons hout verbrandt was 3), ende vondent schip noch in eenderley ghestalte int ys vast legghen. Den n. Maert wast kout, claer sonne schijn weder, de wint n. o. doen namen wy de hooghte des Sons metten Astrolabium, ende bevonden dat hy verheven was boven den Horisont 10. graden 19. minuten, zijn declinatie was 3. graden 41. minuten, de selfde ghedaen tot de ghemeten hoochte, blijft als voorheen 14. graden, die ghetrocken vande 90. so blijft des Pools hoochte 76. graden 4). Daer nae ginghen wy met ons 12. mannen om een slede houts te halen ter plaetse daer wijt ghewoon waren : maer moesten hoe langher hoe meerder moyten ende arbeyt daerom doen, vermidts wy te mét 1) Zoo goed als onmogelijk. De afstand tot Jalmal, of juister tot Byell-eiland, dat ongeveer Z. Z. O. van de IJshaven ligt en althans het naastbij zijnd land is, bedraagt nagenoeg 296 Kilometers. Als een bijzonderheid wordt vermeld dat men van uit Marseille (Notre Dame de la Garde) op 31 Oct. en 10 Febr. de zon achter de Pyreneën ziet ondergaan, zoodanig dat de Canigon zich tegen de zonneschijf afteekent; de afstand bedraagt 253 K.M. Spanje en Algiers zijn geodetisch verbonden over een afstand van 260 K.M. en in de V. S. van Amerika is een driehoekszijde gemeten tusschen twee signalen die 294 K.M. van elkaar verwijderd zijn. In alle drie deze gevallen dus: buitengewoon gunstige omstandigheden door gunstige ligging van het waarnemingspunt, gunstige verlichting van het waargenomen punt en in de laatste twee gevallen: verrekijkers en graadverdeehngen. Byell-eiland is bovendien laag en onze waarnemers stonden aan het strand der zee. 2) Dus: 2 zieken meer dan op 22 Febr. toen er nog 11 man om hout gingen. 3) Verm. niet om een deel van het schip als brandhout te sloopen, maar om hout te halen dat men in het schip kan hebben gelaten, wetende dat er overvloed aan den wal te vinden was. De zwakte der bemanning maakte het nu verkieslijk hout uit het schip, dat dicht bij lag, te halen, al sprak men daarmee de reserve voor de thuisreis aan. 4) Berekend als voor 2 Maart en voor middelpuntshoogte. © h — io° 19' k= $'(-) r= S'(-> io° 11' Z. deel. = 3° 42' (berekende waarde) 9°° — b = 13° 53' b = 76° 7' H3 swacker werden. Als wy nu met de slede houts thuijs quamen, ende p^1Derde gantsch machteloos waren, so begeerden wy vanden schipper datmen ons elcks een rantsoentgien wijns souden om deelen, alsoo gheschiede, daer eur deur wy wat opghequeeckt ende versterckt werden, ende naemaels te williger totten arbeyt waren, die niet wel te verdraghen was, hadde ons de noot gheen cracht verleent, jae seyden dickwils tot malcanderen: waert hout om goet té coopen, wy hadL dender al onse verdienst ofte maent-geldt wel om ghegheven. 1 l!' Den 12. Maert wast quaet weder, de wint n. o. doen quamt ys gheweldich wederom indryven dat met de z. w. wint wech ghedreven was, ende twerde so gheweldich kout alst vande gantsche winter ^ gheweest hadde. '3- Den 13. Maert wast effen quaet weder ende wayde een storm '39] uyten n. o. met gheweldighen snee-jacht, ende het Ys quam gheweldich aen setten met groot ghedruijsch, ende schoof dapper op malL canderen, dat schrickelijck om hooren was. '4' Den 14. wast noch al effen quaet weder met een gheweldighen 0. n. o. wint, so dat de Zee wederom so dicht was als oyt te voren. Ende was een gheweldighen coude, daer deur de siecken die wy hadden wederom instorteden, die haer gheduerende tgoede weder k wat te vroech gheport hadden I). 'S' Den 15. Maert wast moy weder ende de wint noorden. Op dien dagh maeckten wy thuijs wederom op dat wy buyten mochten gaen: maer de coude nam meer toe als af, ende werde felder als wel voor '\ heen gheweest hadde. 6' Den 16. wast moy claer helder weder: maer gheweldich bitter cout met een noorden wint, dat ons opt hoochste smerte, om datwy de coude bynaest adieu gheseyt hadden, ende nu ons wederom so V, dapper quam besoecken. 7' Den 17. wast mede moy claer weder met een noorden wint maer effen kout, also dat wy deur die geduerich aenhoudende coude gantsch moedeloos ende verslaghen waren, niet wetende watter noch V ,8 af comen soude: want het was uytermaten bitter cout. 8' Den 18. Maert wast noch al dapper quaet ende cout weder, met gheweldighen jacht-snee die ons rondtom int huijs besettede, dat wy niet uyt mochten comen, noch van ons sien, de wint was noordt- V 0ost. 9' Den 19. Maert bleeft noch al effen quaet weder met bittere coude ende n.o. wint, ende het Ys parste hoe langer hoe dicker opmalcan- !) Zie 3 Maart. De Veer. 114 Maert 20. Maert 21. DeeiDerd° ^eren' me* groot barsten ende craecken, twelck wy in ons huijs wel lichtelijck hooren mochten: maer twas voor ons geen lieffelijckgheluijt. Den 20. wast noch al effen quaet weder met bittere coude ende n.o. wint, ende ons hout begon altemet op te gaen, also dat goet raedt doen duer was: want sonder hout moesten wy vande coude vergaen hebben, ende de crachten bestonden ons te ontbreken, dat wy naulijck vermochten den arbeyt te doen om te halen. Den 21. Maert wast moy stil weder: maer de coude nam niet af, de wint was noorden. Opten selfden dagh quam de Son int teijcken van Aries, inde Linie Aequinoctiael, ende namen des middaeghs de hoochte vander Son, ende was verheven boven den Horizont 14. graden, ende alsoo de Son was inde Middellinie, beyde den Tropicos effen nae, so wasser gheen declinatie zuydwaert noch noordwaert, de voornoemde 14. graden ghetoghen vande 90. soo bleef des Pools hoochte 76. graden.*) Opten selfden dach hebben wy van vilten ofte ruyghe hoeden schoenen ghemaeckt, die wy over de coussen aentrocken: want wy conden inde schoenen niet langer harden deur de groote coude, om dat de schoenen aen ons voeten so hardt als horen waren, ende hebben doen een slede met houts ghehaelt met grooten arbeyt ende verdrietighe moyte, ingrooter coude die ons seer gheweldich overviel, als of de Maert haer foy hadde willen besetten: maer dat was onsen troost, dat de coude so fel alse was, niet altijt dueren soude, ende haer den neck noch ten laesten ghebroken soude werden. Den 22. Maert wast claer, stil weder, de wint n o maer nnr-.h effen koudt, daer deur sommighe wederom bestemden, also ons thouthalen so gansch swaer ende moyelijck viel, dat wy's daechs eenmael een vier van colen souden aenleggen. Maen 23. Den 23. wast heel quaet weder met helle bittere koude, de wint n. o. also dat wy vry wat meer viers mosten aenlegghen, als een tijt Maert 22. 1) Niet kwaad gevonden! Het ontbreken van minuten hoogte en minuten declinatie ontneemt aan deze „waarneming" veel van haar waarde en maakt haar bijna tot fictie. Was het de datum waarop de zon in Aries kwam, dan had men 20 Maart, in plaats van at Maart moeten schrijven en de berekening zou geven: ©h = 14° o' k - 3' (-) r ~ 4' ( -) ware©h = 13° 53' ©Z. d. = o« 9'(+) 90° — b = 140 2' D — 75° 58 • Op 21 Maart was de declinatie reeds o° 15' N., hetgeen de onverwacht hooge waarde van 76° 22' doet vinden. 'N. V nu. 29. 30. langh voorheen, want de koude was so groot alsse oyt gheweest had- g^1Derde de, ende vroor geweldich dick aen den solder ende wanden van binnen thuijs. Den 24. wast noch effen kout, quaet weder, met gheweldighen snee-jacht ende noorden wint, alsoo dat wy wederom gantsch int huijs besloten waren, doen quamen ons de colen seer wel, die wy te voren deur ons mis bruijck ghelaeckt hadde *). Den 25. wast noch al effen quaet weder, de wint west, ende de koude nam niet af, maer bleef effen fel, dat ons gantschde couragie benam. Den 26. Maert wast moy claer weder, met een w. wint, ende gansch stil. Op die tijdt groeven wy ons wederom uytet huijs, ende quamen te voorschijn, ende haelden op die tijt wederom een slede met houts, want deur de groote koude wast alles verbrandt dat wy hadden. Den 27. Maert wast oock moy claer weder, de wint west met stilte, ende het ys begonde wederom uyt te dryven datter open water quam, maer tschip bleef effen vast staen. Den 28. Maert wast moy, claer weder, de wint z.w. daer deurt ys gheweldich wech dreef, ende een groot open water quam. Opten selvighen dagh ginghen wy met ons ses persoonen nae 't schip, om te besien hoet daer ghestelt wast, ende bevondent meest in een doen, dan vernam dat de Beyren daer in gheweldich huijs ghehouden hadden. Den 29. Maert wast moy claer weder, de wint n.o. ende quam doen het ys wederom in dry ven. Opten selfden dagh haelden wy noch een slede met hout, dat wy hoe langher hoe qualijcker doen conden, vermidts onse swackheyt. Den 30. Maert wast moy, claer weder, de wint oost, daer deur het ys gheweldich quam in dryven. Nae den middagh quamender twee Beyren by 't huijs, doch zy ginghen voorby na 't schip toe, ende lieten ons met vreden. Den 31. Maert wast noch claer, helder weder, de wint n.o. daer deur het ys hoe langher hoe meer in quam dryven ende maeckte gheweldighe berghen, deurt op malcanderen schuyven. Den eersten April waydet stijf uyten oosten, met claer weder, doch effen kout, ende behielpen ons met de colen te branden, also ons thout halen te suer viel. Den 2. April wast moy claer weder, de wint noordt oost ende stil, >] doen namen wy de hoochte vander Sonne ende was verheven boven den Horizont 18. graden 40. minuten, zijn declinatie was 4. graden 40. minuten, de selfde ghetoghen vande ghenomen hoochte, so blijf1) Zie 7 en 8 December 1596- April 6. ii6 Het Derde tet I4 gr> die getrocken vande 90. so blijft des Pools hoochte 76. graden I). Ap"1 3- Den 3. April wast moy claer weder met een n.o. wint ende stil, doen maeckten wy een colf toe om daer mede te colven, om also onse leden wat radder te maecken, daer wy allerley middelen toe sochten. Apni 4. Den 4. wast mede claer weder, de wint variabel. Opten selven dagh ginghen wy alle ghelijck nae 't schip, ende vierden het tou de cluijs uyt dat aent tuy ancker vast was, op avontuer oft schip mocht los ofte driftich werden, dattet daer voor op comen soude 2). Apnls- Den 5. April wast wederom quaet weder met harden n.o. wint, daer deurt ys gheweldich wederom quam aen dryven, ende schoof hooch op malcander, ende wertet schip meer ende vaster int ys be- set, als voor heen. Den 6. April wast noch al quaet weder met een styven n.w. wint. Inder nacht quamper een Beyr nae 't huijs toe, ende wy deden ons best om hem te schieten, maer deur dattet damper weer ende tcruijt vochtich was, so weygerdet roer los te gaen. De Beyr quam wel stout aen, de trappen af 3) nae de deur vant huijs toe, ende poochde int huijs te breecken: maer ons schipper hiel de deur toe, ende conde in sodanighe haest ende verbaestheyt het slothout dat boven de deur was, daer voor niet cryghen, dan de Beyr siende dat de deur gesloten was, keerde weder te rugghe. Ontrent twee uren daer nae, is de selvighe wederom ghecomen aent huijs, ontrent huijs ende opt huijs, ende maeckte sodanighen ghebaer 4), dattet schrickelijck om hooren was, ende quam also ten laetsten aenden schoorsteen ende bedreef daer sodanigh ghewelt, dattet scheen dat hyse om verde ghesmeten soude hebben, ende scheurde het seijl dat om de schoorsteen vast ghemaeckt was S), in stucken, met groot ghetier eyselijck om hooren, 1) In de gegevens is iets wat „louche" is. Is de datum werkelijk 2 April geweest, dan zou berekening geven: ©h = 18° 40' k= 8'H r = 3'{-) ware0h = i8°34' deel. ss 4° 56' N. 90° — b = 13° 3IP b = 76° 22', eene waarde die wel wat groot is. Mocht de datum zijn geweest 1 April, dan zou men (met 4° 33' declinatie) vinden: b ss 75° 59- 2) Zie 4 en 24 October 1596. 3) De trappen in de sneeuw, zie 29 Dec. 1596. 4) In den zin van „misbaar", 5) Zie 29 Oct. 1596. H7 dan alsoo 't nacht was, soo stelden wy ons niet teghen hen ter weer "^jDerde om datmen niet sien mocht. Ten laetsten gingh hy wederom heenen j zijns vveechs ende verliet ons. f7- Den 7. April wast quaet weder de wint z. w. ende wy maeckten ons roers ende musketten ghereet, meenende dat de Beyr wederom comen soude, maer quam niet. Doen ginghen wy boven opt huijs, ende saghen daer hoe grooten cracht dat de Beyr daer ghedaen L hadde, met het seyl wech te scheuren dat so vast ghemaeckt was. '8' Den 8. April wast noch al quaet weder, de wint zuydt west, daer deurt ys wederom wech dreef, ende de Zee open werde, twelck ons als dickwils voorheen, hope gaf dat wy noch eens van die verdrietige plaetse soude wech gheraecken. '9' Den 9. April wast moy claer weder, maer opten avont wast quaet weer, de wint zuydt west, alsoo dattet open water hoe langher hoe meerder werdt, daer deur wy seer verblijdt waren, ende Godt danckten dat hy ons ghespaert hadde vande voorgaende coude, moyelijcke harde bittere ende ondrachelijcke winter, hopende dat de tijt ons L haest een ghenadighe uytcomste verkenen soude. [4oa] Den 10. April wast quaet weder, ende waeyde een storm met een n.o. wint ende gheweldighen jacht-snee, daer deurt ys dat wech gheV;, dreven was, wederom quam indry ven, ende vervulde de gantsche Zee. Den 11. April wast claer weer met een gheweldighen stoocker uyten n.o. daer deurt ys hoe langher hoe meer op malcanderen set\ tede ende om hoogh schoof. ,a' Den 12. wast moy claer weer, maer wayde noch seer sterck uyten n.o. alst twee dagen voor heen gedaen hadde, ende het ys werdt als berghen op malcanderen gheset, alsoo dattet rondtom veel hoogher Vü enCie vaster lach als oyt voor heen. '3' Den 13. wast moy claer weder, de wint noorden. Opten selfden dagh haelden wy een slede met hout, ende trocken alle gader de schoenen aen, die wy vanden hoeden gemaect hadden daer wy Vil ons wei by vonden. '4' Den 14. April wast moy claer weder met een westen wint, doen saghen wy sodanighe hooghe bergen van ys rontom tschip meer als oyt voorheen, dat eysselijck om sien was, ende grootelijck te verhl^ wonderen dattet schip niet in stucken ghestooten was. I 3' Den 15. wast moy claer weder met stilte, de wint noorden. Doen ginghen wy met ons 7. persoonen nae 't schip om te sien hoet daer ghestelt was, ende vonden tschip noch in eenen doen. Ende int wederik) Zie 21 Maart 159. n8 Het Derde om keeren quamper een gheweldighen Beyr op ons aen, daer wy ons teghen stelden: maer hy dat siende, weeck van ons af, ende wy ginghen ter plaetsen van daer hy ghecomen was, om te sien of hy daer eenighe holen hadde, ende saghen daer een grooten cuijl int ys ghemaeckt, wel een mans langte diep, voor nau ende achter gantsch wijt, daer staken wy met ons spiesen in, offer noch yemandt in gheweest hadde, ende doen wy niet vernamen, so croper een van ons volck in: maer niet verde, wantet was al te eysselijck om sien. *) Daer na ginghen wy noch lancks de Zee cant, ende saghen dattet ys so seer hooch op malcanderen gheschoven was inden uytgang van Maert ende begin van April, dattet qualijck te ghelooven stont, als oft heele steden van ys gheweest hadden, met uytsteeckende thorens ende bolwercken. April 16. Den 16. April wast quaet weder, de wint n.w. daer deur het ys wederom wat begon af te setten. April 17. Den 17. April wast wederom moy, claer weder, met een z.w. wint, ende ginghen doen met ons seven persoonen nae 't schip, daer comende saghen wy open water inde Zee, daer deur ginghen wy over de ysberghen zoo wy best mochten tot aent water, daer wy nu in 6. oft 7 maenden niet by gheweest hadden. Doen wy nu aent water quamen, saghen wy daer een cleijn vogheltgien swemmen: maer alst ons sagh so doocket onder. Dit namen wy voor een voorbode datter in Zee meer open waters was als voorheen, ende dat den tijdt ghenaeckte dattet water op gaen soude. April 18. Den 18. April moy claer weder, de wint z. w. doen namen wy de hoochte vande Son, ende was verheven boven den Horizont 25.graden 10. minuten, zijn declinatie was 11. graden 12. minuten, de selfde ghetoghen vande ghenomen hoochte, so blifter 13. graden 58. minu- '4 ten, die dan ghenomen van 90. so wert des Pools hoochte bevonden 75. graden 58. minuten 2). Daer nae zijn wy met ons elf mannen om een slede met hout gegaen, ende hebben die int huijs ghebracht. Des nachts isser wederom een Beyr op ons huijs ghecomen, ende wy dat vernemende, zijn met ons allen uytet huijs ghespronghen met allerley gheweyr; maer de Beyr liep wech deurt selfde rumoer. April 19. Den 19. April wast moy claer weder met een noorden wint. Op dien dagh ginghen wy met ons vyven wederom int bat ende stoofden ons, 1) De drachtige berinnen trekken zich in den winter terug en bereiden zich een leger onder overhangende rots- of ijsblokken, dan wel graven zich in de bevroren sneeuw in. Zie Brehm's „Thierleben". Ed. 1883. 2) Evenals op 2 April iets niet in orde is, zoo is ook hier iets niet in den haak. De opge' geven declinatie van u' 12' komt beter overeen met die van 19 April (n° 11') dan van 18 119 i daer wy ons wel by vonden, ende ons een groote verversinghe gaf. ^l^erAe *ï0- Den 20. April wast noch mede moy claer weder met een westen wint. Opten selvighen dagh ghinghender onser vyve ter plaetse van daer wijt hout haelden, met een ketel ende ander ghereetschap op een slede, om aldaer de hemden te wassen, om dattet hout daer ghereet lach, ende datmen veel houts moeste besighen omt ys te smelten ende twater te heeten, ende dan de hemden wederom te droogen, achtende tselvige minder moyte dan 'thout naet huijs te sleepen, 4 twelck ons seer suyr viel. '"Sl-22- Den 21. April wast noch al claer weder met eenen oosten wint, ende s'daeghs daer noch al tselfde weder: maer schoot de wint l . savonts nae 't noorden. !3'a4. Den 23. wast moy claer weder met een heldere lucht ende harden L n. o. wint, ende s'daeghs daer nae mede alsoo met een oosten wint. P"las' Den 25. April wast noch al moy, claer weder, de wint o. Opten selfden dagh quamper noch eens een Beyr aent huijs, ende wy schoten hem in zijn huijt, maer hy liep wech. Dit siende noch een ander Beyr, die daer ontrent was, en quam hy ons niet naerder, maer liep 46. mede wech. "la6 a7. Den 26. ende 27. April wast claer weder: maer wayde een ghe¬ weldighen storm uyten noordtoosten. Den 28. April wast moy claer weder met stilte, ende een noorden wint, doen namen wy wederom de hoochte des Sons, ende bevonden dat hy verheven was 28. graden 8. minuten, zijn declinatie was 14. graden 8. minuten, de selfde ghetoghen van 90. so bleef des Pools hoochte 76. graden April (10° 50'). Vermoedelijk is de waarneming dus i etmaal later geschied dan De Veer opgeeft. Berekening voor beide data geeft: Op 18 April. Op 19 April. © h = 25° 10' k = 3' (-) r = a'(-) ware ©h = 25° 5' 2S° 5' d = io° so' " 11 90° — b^4°is' J3 54 b _ 7g> 4g- 76 6. Deze laatste breedte komt het beste met de werkelijkheid overeen. 1) Juister als volgt: 0h = 28° 8' k = 3' (-) r =_ »'(-) 28° 3' d = 14° 9' "n 28. 900 — b = 13° 54' b =s 76° 6' 120 "^1Derde Den 29. April wast moy claer weder met stilte ende een z.w. wint, Aprii 29. ende hadden ons oeffeninghen met colven ende schieten nae 't schip ende wederom nae 't huijs om onse leden wat te ghebruijcken ende radder te maecken. April 30. Den 30. wast moy, claer, stil weder ende heldere lucht, de wint z.w. ende conden doen snachts int n. als de Son opt hooghste ») was, hem noch sien effen boven den Horizont, alsoo dat wy van doen voort aen de Son nacht ende dagh saghen. Mey *• Den eersten dagh Mey wast claer weder met een westen wint, doen coockten wy onse laetste vleijsch 2) dat wy langhe ghespaert hadden, ende was noch seer goet, ende de leste beet smaeckte ons soo wel als d'eerste: maer hadt maer een manghel, dattet niet langher dueren wilde. Mey 2. Den 2. Mey wast quaet weder met een gheweldighen storm uyten l4'*1 z. w. also dat de Zee meest al claer werde vant ys, daer deur wy begonden te jancken om van daer te gheraecken: want wy daer langhe ghenoech huijs gehouden hadden. Mey 3- Den 3. Mey wast noch al quaet weder met een zuydtwesten wint, alsoo dattet ys gansch wech dreef: maer ront om tschip bleeft noch effen vast. Ende also de beste spijs, als vleijsch ende grutten ende anders ons ontbrack, die ons de meeste sterckheyt gaven, ende wy wat sterck behoefden te wesen om de aenstaenden arbeyt te verdraghen, die wy souden moeten doen int wech varen van daer, soo heeft de schipper onder ons de reste vant speek om ghedeelt, zijnde een cleijn vaetgien met peeckelspeck, ende creghen daer van elck man twee oneen daegs, drie weecken lang, doen wast mede op 3). Mev 4- Den 4. Mey wast moy tamelijck weer, de wint zuydtwest. Opten selfden dagh ginghen wy met ons vyven na tschip, ende bevondent noch in een ghestalte vast rontom int ys ligghen meer als te voren, 1) Lees: „laagste". Op eene breedte van 76" is een hemellichaam van 14" declinatie circumpolair boven den horizon. Bij 3' kimduiking, 36' straalbuiging en 16' halve middellijn ' is de zonsbovenrand reeds circumpolair wanneer de zonsdeclinatie 13° 5' bedraagt en die waarde is, onder gelijke omstandigheden, 13° 37' voor den benedenrand. Hieruit valt af te leiden dat de zon sedert 24 April met haar bovenrand zichtbaar bleef; sedert 26 April ook met den benedenrand en dat zij te middernacht van 30 April (de declinatie was toen 14° 55') met haar benedenrand niet minder dan 1° 18' boven de kim stond. De waarneming pleit echter eer voor dan tegen De Veer's opgave, want de zon stond in 't Noorden en in die richting was nog al veel land, terwijl ook de toestand van den dampkring de zon onzichtbaar kan hebben gemaakt, toen zij van 24 tot 30 April in die richting zich bevond. 2) Namelijk: het gezouten vleesch. 3) Toch was er, volgens onzen dagboekschrijver, den 13=" Juni nog „een zyde specks" over! 121 want ontrent midtsmaert lacht maer 75. treden vant openwater, geerde ende nu wel 500 treden, met hooghe ys-berghen ombeset, twelck ons gheen cleijn vrees in bracht, hoe wy onse schuijt ende bock daer deur* ofte daer over int water souden brengen, als wy teenigher tijt van daer souden varen. De? nachts isser wederom een Beyr aent huijs ghecomen, maer soo drae hy ons gherucht hoorde, soo is hy seer snel wech gheloopen, twelck een van ons volck die inden schoorsteen gheclommen was sach, dat hy al wat hy mocht wech liep, alsoo dattet scheen datter nu de vrees in gecomen was, daetse so stout I niet dorsten ancomen als wel voor heen. >s Den 5. Mey wast moy, stil weder, met sneeu, de wint oost. Des avonts ende snachts saghen wy de Son alsse op haer leechste was, \ een goet stuck boven der aerden. H- Den 6. Mey wast moy claer weder met een harden wint uyten zuydtwesten, alsoo dat wy soo wel int oosten als int westen de Zee open saghen, daer deur de maets heel verblijt werden, seer verlani[c ghende van daer nae huijs te varen. y?' Den 7. Mey wast quaet weder, ende sneeude hart met een noorden wint, alsoo dat wy wederom int huijs dicht beset werden, daer deur de maets onderlinghe mismoedich werden, segghende: dit weer sal hier nimmermeer vergaen, daerom ist best dat so drae alst open k water is, dat wy ons van hier packen baetwaerts aen. Den 8. Mey wast effen quaet weder met gheweldigh veel sneeus, de wint west. Doen bestonden eenighe maets wederom onderlinghe woorden te hebben om den schipper aen te spreken, dattet meer dan tijdt was van daer te sien comen: maer elck ontsach sich den schipper dat te kennen te gheven, vermidts dat hy hem hadde laten verluyden dat hy begeerde te wachten tot int eynde van Junio, opt beste (u vanden somer, op avontuer oft schip noch los raecken mocht. y 9' Den 9. Mey wast moy claer weder met een tamelijcken wint uyten n. o. ende de begeerte om van daer te comen ontstack onder de maets noch hoe langher hoe meer, daer over zy stemden datse Willem Barentsz. souden aenspreken om den Schipper te induceren datmen van daer mochte comen, de selvighe hielt haer mede dragende met een moy praetgien ende stilde haer, doch alle dit selvige gheschiede niet muytischer wyse, maer om tbeste voor te wenden, met t.iey reden ende bescheyt: want zy lieten haer gaerne ghesegghen. l°' Den 10. Mey wast claer weder met een n. w. wint. Des nachts wesende deSon op ons ghemeenCompas int n. n. o. op zijn laechste, so hebben wy de hoochte des selfs ghenomen, ende was verheven 3. 122 Het Derde graden 45. minuten, zijn declinatie was 17. graden 45. minuten, daer af ghetoghen de ghenomen hoochte, soo blijftet 14. graden, de selvighe ghetrocken van 90. so blijft des Pools hoochte 76. graden Mey 11. Den 11. Mey wast moy claer weder, de wint z. w. daer deur twater gansch open werdt. Doen vermaenden de maets Willem Barentsz. wederom, om den Schipper vande voorgaende haer versoeck aen te spreken, twelck hy aennam ter eerster gheleghentheyt te doen. Mey 12. Den 12. Mey wast quaet weder ende wayde een storm uyten n. w. ende het open water wert hoe langher hoe grooter inde Zee, twelck ons goede hope gaf. Mey 13. Den 13. wast stil, maer het sneeude seer met een n. w. wint. Mey 14. Den 14. Mey wast moy claer weder met een noorden wint, doen haelden wy de laetste 2) slede met brandthout, ende hielden de schoenen vande ruyghe hoetgens 3) ghemaeckt noch aen onse voeten, daer wy ons wel by bevonden, ende ons groot voordeel gaf. Opten selvighen tijt vermaende onse maets Willem Barentsz. dat hy den Schip. per soude aenraden, om middel te soecken dat wy mochten nae huijs comen, twelck hy beloofde s'daeghs daer na te doen. Mey iS. Den 15. wast moy claer weder met een westen wint, ende werde ghestemt dat alle de maets souden buyten gaen ende haer wat oeffenen met colven, loopen, springhen ende anders, om haer leden te ververschen ende radder te maecken: Ende midler tijdt sprack Willem Barentzoon den Schipper aen wat der ghesellen goeden raedt was, de welcke voor andtwoordt gaf, datmen niet langher als die maent soude uytwachten, ende so daer dan gheen middel quam dattet schip los werde, datmen effenwei gereetschap soude maecken om met de schuijt ende bock wech te comen 4). Mey 16. Den 16. Mey wast moy claer weder met een westen wint, ende waren de maets verblijf vant antwoordt dat de schipper ghegheven 1) Juister: 0 h = 30 45' 3'(~) r = 12'(—) N.d = 17° 38' ware © h 3° 30' ware © h = 3° 30' 900 — b = 14° 8' b =v 75" 52'. De uitkomst kan sterk onder den invloed der straalbuiging staan, die, bij een hoogte van 3° 45' nog aanmerkelijk grooter of kleiner dan 12' kan zijn. 2) Er werd na dien tijd geen hout meer gehaald. Men stookte minder en gebruikte daarbij afbraakmaterialen (zie 22 Mei). Dit neemt niet weg dat het journaal hier op de gebeurtenissen vooruitloopt, hetgeen in een goed uittreksel niet voorkomen mag. 3) Zie 21 Maart. 4) Het is 13 Juni geworden. 123 hadde: maer den tijt dochte haer wat te langhe, vermidts datmen Het Derde veel tijts behoeven soude om de schuijt ende bock ghereet te maecken datse bequaem waren over Zee te varen, daerom dc sommighe goet docht datmen den bock souden deur saghen ende verlanghen, welcke saecke hoewel datse goet was, nochtans onse qualijckvaert soude gheweest zijn: want so veel te bequamer alsse soude gheweest ziin tot de sevlaeie, soo veel te onbequamer moestese zijn om over Si ys te sleepen, als wy naemaels doen moesten. (> IS- Den 17 ende 18. Mey wast moy claer weder, metten westen wint, 42a] ende wy begonden doen schier de daghen te tellen dat den tijt aenkj quam dat wy ghereetschap souden maecken, om wech te comen. W Den ia. May wast moy stil weder met een oosten wint, doen gingender vier van onse maets nae 't schip of den zeestrandt toe, om te sien deur wat wech wy ter gheleghender tijt de schuyten te water k soude moghen brengen. V Den 20. Mey wast quaet weder met een n. o. wint, daer deurt ys wederom dapper quam indryven. Smiddaegs spraecken wy metten schipper, dattet tijt was om ghereetschap te maecken, oft eens tijdt quam dat wy wech comen mochten, daer op hy antwoorde, dat hy zijn lijf so lief hadde als wy het onse, doch dat wy effenwei mochten beginnen, om ons selfs ende ons persoon te versien van cleeren ende anders totte reyse dienende, dat wy die souden versien ende lappen, op dat wy naemaels daer deur niet verachtert souden zijn *), ende dat wy also de Mey maent souden uytwachten ende daer nae ons stellen de schuijt ende bock met zijn toebehooren,ende alles wat totk ter reyse noodich was, ghereet te maecken. 'St' Den 21 wast moy claer weder, de wint n. o. also dattet ys noch al quam indryven, doch maeckten wy effen wel eenighe ghereetschap, van ons selfs te versien wat ons lijf aengingh, om daer nae met verli. let te werden. . , 2a- Den 22. wast moy, claer weder met stilte, de wint n. w. Ende also ons hout begon te minderen, so braken wy den wandt vant portael k uyt, die wy tot brandt ghebruijekte. y* Den 23 Mey wast moy stil weder met een oosten wint, doen ginghender wederom sommighe van ons haer hemden wassen terplaetse \ daer thout lach. 4' Den 24. Mey wast mede moy claer weder met eenen z. o. wint, daer deur datter weynich open waters was. i) Of met andere woorden: „Kijkt eerst eens naar jelui zelve". 124 Mey 26. Mey 27. Mey 28. Mey 29. Het Derde Den 2S. wast moy, claer weder met een ooste wint. Doen namen Mey 2S. wy opten middagh de hoochte des Sons, die verheven was boven den Horizont 34. graden, 46. minuten, zijn declinatie was 20. graden 46. minuten, de selfde vande ghenomen hoochte ghetrocken, blijft 14. graden, die dan wederom ghetoghen vande ghenomen hoochte, zoo uteei ues roois noochte 76. graden. *). Den 26. wast moy claer weder: maer wayde een gheweldighen storm uytenn.o. alsoo dattetyswederomgheweldichquamaensetten. Den 27. Mey wast noch quaet weder met een gheweldighen n. o. wint, die t ys dapper dede indryven, daer deur de schipper deurt aenstaen vande ghemeene maets verwillichde, datmen ter eersten instantiesouden beginnen gereetschap te maecken om wech te comen. Den 28. smorgens wast quaet weder met een n.w. wint, des naemiddachs begondet wat te beteren, doen gingen wy met ons seven mannen nae 't schip, ende haelden daer alles uyt wat ons totter toerustinghe vande schuijt ende bock noodich mocht zijn, te weten de oude fock om de seylen totte bock ende schuijt te maecken, so mede eenigh loopende wandt ende trosgens ende anders meer. f43] Den 29. Mey smorghens wast goet tamelijck weder met een westen wint, ende wy zijn op die tijt met ons tien mannen nae de schuyt ghegaen om die ontrent het huijs te vertimmeren, ende comende by de schuijt, so bevonden wyse gansch diep int snee bewelt, endegroevense daer uyt met grooter moyten ende arbeyt: maer doen wyse opt sneeu ghebracht hadden, meenende die nae 't huijs te sleepen, so konden wijt niet doen, vermidts wy te swack ende uytgheteert waren, daer deur wy gansch versuft ende moedeloos werden, duchtende dat wy daer inden arbeyt souden blyven steken: maer de schipper vermaende ons, dat elck doch wat meersouden doen als wy vermochten : want ons leven ende welvaert hingher aen, ende soo wy de schuijt niet wech conden ghecryghen ende die ghereet maecken, so moesten wy als Burghers van Nova Sembla aldaer blyven e^idejmsgraf daer maecken. Des nietteghenstaende ghebrackt ons 1) Indien De Veer de declinatie goed opgeeft, was het niet 25, maar wèl 24 Mei. De berekening voor beide data uitvoerende, krijgt men: © h = 34° 46' 340 46' k= 3'H 3'(-J r= jjy 34° 42' 34° 42' © N. d = 20° 4/ 20° 57' 90° — b = 13" 55' 13° 45' 1 b = 76° s' 76° 15'. 24 Mei geeft een resultaat dat wel het best met de vorige metingen overeenstemt. 125 aende wülicheyt niet: maer aende cracht, ende moesten op die tijt g^Derde uytet werek scheyden ende de schuyt laeten staen, twelck ons niet weynich druckte, ende ons een groote becommeringhe aen bracht, beducht zijnde wat wy souden aengaen ende beginnen. Nae dat wy des nanoens also gansch moedeloos na huijs quamen, so hebben wy noch wederom moedt geschept ende vermanden ons dat wy de bock die metten boom *) om hoog lag'h ontrent ons huijs, omwierpen, ende begonden die te timmeren ende op teboyen % op datse ons over Zee varende nutter mocht zijn: want wy maeckten wel rekeninghe dat wy een langhe verdriete reyse voor handen hadden, daer in ons veel teghenspoets soude bejeghenen, daer op wy in alles niet wel verdacht konden zijn oft wy schoon nu alle de beste middelen die wy bedencken mochten, aenwenden. Ende terwylen wy nu inden arbeyt waren, so quam daer een vreeselijcken Beyr tot ons aen, daer deur wy nae 't huijs ginghen ende wachtede hem aldaer, in alle de drie deuren met roers, ende een boven uyt den schoorsteen met een musket. Dese Beyr quam so onversaecht tot ons aen als noyt te voren gheschiet was: want hy quam al tot int afgaen nae de trappen van de eene deur, ende de man die inde selvighe deur stont sach hem niet, vermidts dat hy nae de ander deur sach: maer die binnens huijs waren, die saghen den Beyr op hem aencomen, ende riepen seer verbaest, daer deur hy hem siende werde, ende schoot in sodanighe verbaestheyt flucks op hem af, den Beyr dwers door 't lijf, daer deur hy wederom wech liep. Dit selfde was seer eyselijck om sien: want de Beyr was hem schier opt lijf eer hy 't wist, ende hadde den man 'tRoer ghemist, dattet niet af ghegaen hadde (alst altemet wel ghebeurt) so hadde hy om den hals gheweest, ende de Beyr moghelijck int huijs gheraeckt. De Beyr wech geloopen zijnde, bleef een stuck vant huijs ligghen, des zijn wy alle tsamen met roers, Musketten ende halve lancien tot hem ingheloopen ende dooden hem voort, ende sneden hem zijn buijck op, daer in wy noch stucken van Robben vonden met huijt ende hayr, die hy onlancks verscheurt en% de op ghegheten hadde. Den 30. Mey wast tamelijck weder, niet seer kout, maer doncker, 43al de wint west, doen begonden wy wederom met alle man die daer toe dienden om de bock te timmeren, ende de andere maeckten binnens huijs de seylen ende alle ander dinghen vaerdich, die ons totter rey- 1) De bodem. Natuurlijk niet „het zeilboompje". a) Op te „boeien", d.i. het boeisel of boord van de sloep wat hooger op te timmeren. 126 Het Derde se noodich waren, maer terwylen zy buytens huijs aenden bock timmerden, quamper wederom noch een Beyr, daer deurse uytet werek moesten scheyden, dan hy werdt noch van haer geschoten. Daer nae braken wy de solderinghe ofte plancken vant huijs af om de bock daer mede op te boyen ende ginghen also met ons arbeyt voort so veel moghelijck was, want elck was willich inden arbeyt, daer wy langhe nae ghewenscht hadden, ende deden meer alsse wel mochten. Mey 3i. £)en 3 j _ y[ey wast cjaer we(jer, maer vry wat kouder als te voren, de wint z. w. daer deurt ys voort wech wech settede, ende wy ginghen vast dapper mettet werek vant timmeren voort, maer doen wy wederom int beste van ons werek waren, quamper noch eens een Beyr, als ofse gheroken hadden dat wy wech wilden, ende datse van ons eerst de smaeck begeerden te hebben: want dit was nu den derden dagh nae malcander datse ons soo fel quamen bestoocken, dat wy ons werek moesten staecken ende nae huijs ginghen, daer hy ons noch nae volchde: maer wy wachtede op hem met ons roers, ende dan ginghen drie roers ghelijck op hem af, die hem alle drie treften, d'eene schoot quam boven uyt den schoorsteen, ende d'ander twee uyt de deuren, also dat hem dit bequam als de Hont de worst, maer zijn doot was ons schadelijcker als zijn leven, want wy sneden hem op, coockten zijn lever ende aten daer af, die ons wel smaeckte, maer werden daer alle sieck af, maer bysonder drie die heel cranck daer van gheworden waren, meenende dat wy haer verloren souden ghehadt hebben, want zy vervelden vanden hoofden totten voeten, doch zybequamen noch, daer wy God van danckten, want hadden wy also drie mannen verloren ghehadt, wy souden misschien van daer niet gheraeckt hebben, om dat wy noch so veel te swacker van volck totten arbeyt vant sleepen ende heffen souden gheweest zijn. Junius, 1597. jumj 1. Den eersten Junij wast moy schoon weder, ende ons volck waren meest al sieck vant eeten vande lever vanden Beyr als verhaelt is, also datmen op dien dagh aenden bock niet wereken mochte, ende daer hingh noch een pot met lever overt vier ende de schipper smeet die om verde buyten de deure wech, want wy hadden genoech van die sause. Op dien dagh gingender noch vier van ons volck, die de cloeckste waren nae 't schip, om te sien offer noch wat in mocht zijn dat ons opte reyse dienstich waer, ende vonden daer noch een ton- 1) Zie aant. 2, op vorige pag. 127 neken met geep, «) diemen ondert volck om deelde datter elck twee ^,Derde van creech, ende smaeckte ons seer wel. f ' Den 2. Junij wast inden morghen stont claer weder met een zuydt weste wint, ende ginghen met ons ses persoonen nae de Zee om te sien deur wat wech wy onse schuyte ende bock opt bequaemste int 1h]!> water souden brenghen, wantet ys lach over al soo hoogh ende dick op malcander gheschoven, dattet scheen niet wel doenlijck te zijn om de schuyten daer over ofte daer deur te sleepen, doch wy vonden noch de beste ende cortsten wech recht van 't schip af nae 't open water toe, hoewelse noch gansch heuvelich ende oneffen was, ende ons een geweldighen arbeyt ende moyten costen soude, maer om de | corticheyt, so achteden wy die noch voor den besten wech. 'l3' Den 3. Junij wast smorghens moy claer sonne schijn weder, de wint west, ende waren nu wederom wat stercker gheworden ende vande sieckte ghebetert, ende arbeyden met alle macht aenden Bock dat wyse vaerdich creghen, na dat wy ses daghen daer aen ghearbeyt hadden. Opten avont begont wederom uyten westen hart te wayen, ende twater werdt gansch open, dat ons een goet moet gaf dat onse verlossinghe haest volghen soude, dat wy eens uyt dien verdrietighen 1 hoeck souden wech raecken. Den 4. Junij wast moy, claer sonnen schijn weder ende niet seer kout, ende ontrent de z.o. Son 3) ginghen wy met ons 11. mannen nae onse schuyte toe aende cingel daerse lach, ende sleepten die aent schip, ende den arbeyt viel ons lichter als te voren doen wijt noch eens 'bestaen hadden ende moestender uyt scheyden 4). De oirsaecke dat wijt nu beter als voorheen deden, was ons bedunckens, dat de sneeu nu harder op den anderen inghesackt lach, ende daer deur styver gheworden was, oock was onse couragie misschien oock meerder, siende dat den tijt ons open water gaf, ende dat wijt vertrouwen hadden dat wy van daer wech souden geraecken. Aldus blevender drie by de schuyte om die te vertimmeren, ende alsoo 't een haringh schuijt was die achter smal toe loopt, so saechdense die achter wat op, ende maecktense met een spiegel, om also bequamer te zijn inde Zee te ghebruijcken, zy boydense mede wat op, ende maecktense also vaerdich opt bequaemste datmen mocht. De andere maets waren vast int huijs doende om alle dinghen totter reyse 1) Een"vischje dat door minder gegoeden in onze zeeplaatsen genuttigd wordt. Wordt ook wel als aas gebruikt. 2) In 't origineel abusievelijk genummerd 45. 3) Ong. 7« 3om v.m. 4) Zie 29 Mei. 128 Het Derde dienende ghereet te maecken, ende sleepten op dien dach twee sleden met victualie ende ander goet uytet huijs nae 't schip, dat ontrent opten hal ven wech tusschent huijs ende het open water lach, op datmen naemaels so veel te corter wech souden hebben om tgoet aent water te brenghen, als wy af souden varen. Ende alle den arbeyt die wy deden viel ons licht, deur de hope van wech te comen van dat woeste, wilde, stuere, i) verdrietighe, coude, landt. jumj 5. j)en 5 junij wast quaet onstuerich weder, met grooten hagel ende sneeu, de wint west, die open water maeckte.ende wy mochten doen buyten thuijs niet gedoen,maer binnens huijs maeckten wy alle dingen vaerdich, de seylen, riemen, masten, spriet, roer, swaert, ende alles wat wy noodich hadden. jumj e. rjen 6. Junij, smorghens wast goet weder, de wint n. o. doen ginghen wy met de timmerluyden 2) nae 't schip om de schuijt voort op te timmeren, ende brachten mede twee sleden goets int schip, sovictualy als coopmans goet ende anders, dat wy mede begeerden te nemen. Daer na ontstont daer een seer groot onweder uyten z. w. met sneeu, hagel ende reghen, die wy in menighen tijt niet vernomen hadden, also dat de timmerluyden uytet werek moesten scheyden ende met ons na 't huijs gaen, daer wy mede niet drooch mochten 0^ zijn .-want vermidts datwy de deelen vant huijs ghenomen hadden s), om de bock ende schuijt daer mede te maecken, soo wasser maer een seijl over dat gheen water schuttede. Den wech die vol sneeu lach begon mede te ontlaten, alsoo dat wy de schoenen die wy van hoeden ghemaeckt hadden 4) mede verlieten, ende trocken wederom onse oude leeren schoenen aen. Jumj 7. £)en 7. Junij waydet uyten n. o. een harden wint, daer deur wijt ys wel wederom saghen aencomen dryven: maer ontrent de Son z. o. werdet moy weder, ende gingen de timmerluyden wederom naë 't schip toe om de schuijt op te maecken, ende wy packten der Coopluyden goeden die wy met ons begeerden te nemen, vant beste ende waerste goet, ende maeckten daer presentinghen s) over om van een 1) Stuur, stuyr, stuer: hard, wreed, onaangenaam, grimmig, streng guur (Verdam, Mdl. Wdbk.). 2) De beroeps-timmerman was reeds den 23 Sept. van het vorige jaar overleden. Wanneer men dit bedenkt, krijgt men nog meer eerbied voor hun handig aanpakken. 3) Zie 30 Mei. 4) Zie 21 Maart. 5) Onder presennings verstaat men nog steeds: kleeden vervaardigd van een zwaar soort van doek dat men „grauwdoek" noemt en waarvan ook steenkoolzakken en dergelijke huishoudelijke artikelen worden gemaakt, die sterk moeten zijn en slijtage kunnen verdragenEigenlijke presennings worden, vooral omdat het doek zwaar is en dicht geweven, veel Plaat 18. Beschryvinghe ende afteijckeninghe hoe dat wy teghent open water ons Bock ghereet maeckten ende op timmerden, om bequamelijcker deur de Zee te gheraecken, alsoo wy een verden wech wel van drie hondert mylen langhs de Zee cust met de open schuyten moesten seylen, eer wy by 't naeste laendt quamen daer menschen woonden, over de witte Zee in Ruslandt. 129 zee waters beschermt te zijn, alsoo wy die inde open schuyte moes- j^, S| ten voeren. Den 8. Junij wast moy weder, ende sleepten doen tgoet nae'tschip dat wy ghepackt ende ghereet ghemaeckt hadden, ende de timmerluyden maeckten de schuijt oock vaerdich, datse opten avont meest al ghereet was. Opten selfden dagh ginghen wy met alle man den bock nae 't schip sleepen, ende hadden touwen ghemaeckt gelijckmen inde sleden doet, over den schouders, datmen noch effenwei onse handen daer aen mochten slaen, ende trocken also met ons schouders ende met ons handen, twelck ons meer crachts gaf, ende insonderheyt de moedicheyt ende lust tottet werek gaf ons noch de meeste cracht, dat wy meer deden als op ander tyden wel soude gedaen hebben, want de moet aen d'eene zyde, ende de hope aen h d'ander zyde, vermeerderden onse crachten. Den 9. wast schoon weder met verscheyden wint, doen wiesschen wy onse hemden ende alle ons linden teghen dat wy ghereet souden wesen om wech te seylen, ende de timmerluyden waren noch doende * om de buydenningen r) inden bock ende schuyte te maecken. Den 10. Junij hebben wy vier sleden met goet int schip ghebracht, den wint verscheyden, opten avont noordelijck, ende waren binnen s'huis vast doende om alle dinghen veerdich te maecken. Wy deden den Wijn die wy noch hadden in cleyne vaetgiens, om in beyde de schuyten te verdeelen, so mede als wy altemet int ys beset mochten werden, (dat wy wel wisten dat ons ghemoeten soude) dat wy dan tgoet lichtelijck opt ys soude werpen, uyt ende in, nae gheleghentS tt heyt die ons overcomen mocht. Den 11. Junij wast quaet weder, ende wayde gheweldich uyten n. n. w. alsoo dat wy den gantschen dagh niet bedryven conden, ende waren seer beducht oft deur den storm het ys ontrent het schip gaende gheworden hadde mettet schip, (dat wel hadt connen gheschien) so was ons meeste ellende noch eerst gheboren, want alle ons goet eetwaer ende anders, was altemael int schip, dan Godt versacht noch dattet niet gheschiede. , gebruikt om iets te dekken tegen stof en water, zoowel regen- als zeewater (voorzorgsmaatregel). Het woord wordtin de Ned.Woordenboeken niet afdoende verklaard.Volgens v.Wijk nEtym. Wdbk." zou het eerst in 1681 in geschriften voorkomen, hetgeen onjuist blijkt. Het hai>gt samen met Port. precintar = bekleeden en precintas = strooken van geteerd of ongeëerd doek, dienende om kleedingen voor touwen en derg. van te maken. Ook Sp. precinta(s). J) Lees: buikdenning. Dit zijn eenige (meestal losse) planken geheel onder in het schip (hier de boot) waarop men verder de lading stuwt. De buikdenning is noodig, omdat daaronder een ruimte overblijft waarin zich overgenomen (of binnengedrongen) water kan verdelen, dat dan naar achteren loopt en daar kan worden weggehoosd of weggepompt. De Veer. 9 ï30 DeeiDerde ^en I2' ^Uniï wasttamehjck weder, doen ginghen wy met alle man junij'12. ghelijcker handt heen met bylen, houweelen ende allerley ghereetschap daer toe dienende om den wech wat te effenen, daer deur wy de schuyten naet water souden sleepen, lancks den wech die vol ys [45 ende ys-berghen lach, daer wy grooten arbeyt deden, met houwen, smyten, schoppen, graven ende wechwerpen. Ende te wylen wy int beste van ons arbeyt waren, quamper een grooten magheren Beyr uyter Zee op 't ys tegens ons aen, die wy vermoeden dat uyt Tartarien moeste comen, (want wyse wel eer 20. oft 30. mylen inde Zee ghevonden hadden) ende also wy van gheen musketten versien waren, dan van een die ons Barbier hadde, soo liep ick metter haest nae 't schip om een musket ofte twee te halen. De Beyr dat siende, liep wel flucx ende wacker na my toe, ende soude my mischien achterhaelt hebben: maer de maets dat siende, lietent werek staen ende liepen flucx na hem toe, ende de Beyr dat siende, keerde hem 00c na haer toe ende verliet my: maer also hy teghent volck aen quam, werdt hy vanden Barbier met zijn musket gheschoten dat hy wech liep: maer conde deur dat rompelich ende heuvelachtich ys niet wech comen, ende werdt noch van ons achterhaelt ende voort doot gheschoten, ende zijn tanden mede uyt zijn mont ghesmeten ter wijl hy noch leefde. Junij 13. Den 13. Junij wast goet moy weder, doen is de Schipper mette timmerluyden nae 't schip ghegaen, ende hebben de schuijt ende bock voort ghereet gemaeckt ende toe gherust, datter nu niet anders aen ghebrack, dan te water te brenghen. Ende de schipper metten genen die by hem waren, siende dattet open water was, ende een goede coelte uyten westen, so is hy wederom nae 't huijs ghegaen, Vande toe- ende heeft Willem Barentsz. (die langhe sieck gheweest was) te ken- rustinghe , , , ende nee- nen gnegheven, dat hem raedtsaem docht, ende nu bequaem was om vanNova van daer te varen, ende besloten doen onderlinghen metten gehuysbtoena meenen maets, datmen de schuijt ende den bock souden te water brengen, ende inden name Gods ons reys aenvaerden, om van NovaSembla te varen. Ende heeft Willem Barentsz. te voren een cleijn ce^elken gheschreven 1), ende in muskets mate ghedaen, ende tself- 1) teruggevonden door Chs. Gardiner den 29 Juli 1877 ; door M'. J. K. J. de Jonge en den commies-chartermeester J. H. Hingman ontcijferd en thans in het Rijks Museum te Amsterdam ten toon gesteld. Het is gedateerd 13 Juni. Het stuk was aan rechtstreeks daglicht blootgesteld, voorloofig met het onverwacht gunstige gevolg dat het papier is opgebleekt en het schrift beter leesbaar is geworden dan het in 1877 was. Thans {1917) is het voor licht beschermd. Men vergelijke het met de reproductie in De Jonge's Verslag van 1877, of bediene zich van de reproductie hierna. Plaat ig. Beschryvinghe ende afbeeldinghe hoe datwy met grooten arbeyt den wech overt ys slecht «) maeckten met bylen, houweelen ende allerley ghereetschap, om de schuyten nae 't water te sleepen, ende hoe datter een Beyr uyter Zee opt ys teghens ons fellijck aen quam, ende bynaest een van ons volck ghecreghen hadde, maer werdt noch van een van ons volck met een musket gheschoten dat hy wech liep, ende daernae voort doot gheschoten. i) Mooi voorbeeld van „slecht" in den zin van glad en effen. Aanboord heeft „slecht" dien zin nog steeds: slecht water is effen water en als de zee „afslecht" wordt zij kalm. Wie een kalm oogenblik weet waar te nemen, neemt een „slechtje" waar, enz. J^/aat 20. Plaat 20. Afbeeldinghe ende beschryvinghe hoe dat wy de schuyten int water sleepten, ende diversche sleden met goet uytet schip daer in brachten, so victualie ende Coopmansgoet 1), als anders, somede Willem Barentsz. ende Claes Andriesz. die beyde sieck waren, oock na de schuyten sleepten, ende ons onder malcanderen verdeelden, in elcke schuijt meest effen veel, ende begaven ons also op Gods ghenade ter zee, met groot verlanghen nae huijs, God danckende dat de ure ghecomen was, dat wy van dat wilde, woeste, felle, koude landt raeckten. 1) Vrijwel alle koopmansgoederen, want in het Behouden Huis heeft men (behalve eenige prenten etc.) geen koopmansgoederen terug gevonden. I3i de inden schoorsteen op ghehanghen, daer in verhaelt stont, hoe wy Het Derde Deel. uyt Hollandt daer ghecomen waren om te seylen nae 't Coninckrijck van China, ende wat ons aldaer opt landt bejeghent was, ende alle ons wedervaren, op avontuer offer yemandt nae ons quam, dat die weten mocht, wat ons bejeghent was, ende hoet ons ghegaen hadde, hoe wy ter noot het huijs gemaeckt, ende daer thien maendenhuijsghehouden. Ende also wy ons nu met de twee open schuyten inde Zee moesten begheven, ende een avontuerlijcke reijs voor de hand hadden, vol perijckels ende gevaers, so schreef de schipper mede twee brieven, die wy met meest ons allen onderteijekenden *), hoe dat wy aldaer opt landt lang met groot verdriet ende onghemack verbleven hadden, op hope dattet schip los werden soude, ende dat wy noch daer mede wederom wech souden seylen, ende also tselvighe niet ghelucken wilde, maer dattet tschip effen vast bleef sitten, ende dat den tijt verliep, ende ons victualie corte, dat wy van noots weghen tot ons behoudinge tschip mosten verlaten, ende mette schuyten wech seylen, ons bevelende inde handen Gods. Van welcke brief elcken schuyte een hadde, op avontuer of wy van malcanderen verdwalen mochten, ofte deur storm oft onweer, oft eenich ander ongheval vanden anderen raeckten ofte vergaen, datmen dan altijt noch byden overghebleven schuijt souden bevinden, hoe ons afUsa] scheyt gheweest waer. Nae dat wy nu hier in alle verdraghen waren, so hebben wy den bock int water ghesleept, ende daer een man in ghelaten, ende daer nae de schuyt, ende soo voort wel U. sleden met goets, so victualie ende den wijn die wy noch hadden, als coopmans goet, daer wy alle naersticheyt toe deden, om die so veel te berghen alst moghelijck was, te weten 6. paexkens met het fijnste wolle laecken, een coffer met linden laecken, twee paexkens fluweel, twee coffertgiens met geit 2), twee harnas tonnen 3) met des volcks goet, als hemden ende anders, 13 tonnen broodts, een ton soetemelex kaes, een zyde Specks, twee tonnetgiens met Oly, 6. cleyne vaetgiens wijn, twee vaetgiens Edick, ende der bootsluyden ander packen ende cleeren, ende anders meer, dat alsmen dat over hoop sach, souden geseyt hebben, dattet niet inde schuyten soude ghemocht hebben. Ende als wy nu dit alles inde schuyten ghebracht hadden, soo zijn wy nae 't huys ghegaen, ende hebben Willem Barentsz. op een slede 1) De onderteekening geschiedde bij het gaan in de sloepen. 2) Geld was natuurlijk voor de reis meegenomen; vooral om in het verre Oosten handel te drijven. 3) Verm. met blik beslagen of op andere wijze speciaal voorziene tonnetjes. 132 ghesleept nae 't water daer de schuyten lagen, daer nae Claes Andriesz. die beyde sieck waren. Endesijn also inde schuyten gegaen, onder malcanderen verdeelt, zijnde in elcken schuijt een siecke, ende heeft doen de schipper beyde de schuyten aenden anderen doen leggen, ende ons doen onderteijckenen tgheschrifte dat hy ghemaeckt hadde, als boven verhaelt is, daer van de Copie hier volcht. Daer nae hebben wy ons der ghenade Gods bevolen, ende zijn met een w. n. w. wint, ende tamelijcke openinghe van water tseijl ghegaen. „Alsoo wy tot op desen huydighen dagh den tijdt ver beyt hebben, hopende „dat wy het schip souden vry crygen, daer als nu weynich oft geen hope toe „en is, want het wel vast intys beset leyt, ende int laetste van Maert oft eerste van April so gheweldich het ys op geschoven is, datwy vast overleggen „hoe dat wy de bock ende schuijt sullen int water crygen, ende waer datwy de „bequaemsteplaetse sullen vinden. Ende also schier onmogelijck schijnt,dat „het schip van het ys soude vry gheraecken, daeromme hebbe ic met Willem „Barentsz. de Hoogh-bootsman endeander officie luyden met alle ander gas„ten de saecke op het oir boor lijckste over ghewegen om onse persoonen ende „eenige waren, den Coopluyden aengaende, te behouden, ende hebben geen be„ ter middel gevonden, dan onse bock ende schuijt een weynich op te timmeren, „ende ons selven van alles te voor sien, so veel doenlijck is, om geetien bequa„men tijt oft weder, dat ons God soude mogen geven, gereet zijnde, te laten „voorby gaen, want wy den besten tijt moeten gebruijcken, om dies wille dat „wy anders van coude ende ongemack souden moeten ver gaen, twelckals noch „te bezorgen stael quaet genoech zijn sal, want daer als nu 3. oft 4. onder ons „zijn daer wy inden arbeyt geen hulpe af en hebben, ende de beste van ons „allen, van coude ende ongemack alsoo verdroocht is, dat hy geen halve mans „cracht en heeft, ende stael te besorgen dattet daer nieten sal beteren, als „mede om den langhdurigen wech die wy noch voorhanden hebben, ende ons „broot niet langer als het laetste van Augustusmachstrecken,endehetsoude „lichtelijcken connen gebeuren, als ons de reysen tegens liep,datwy voor dien „tijtgeen landt soude mogen beseylen daer wyyets soude mogen becomen, als „wy al schoon van dees uur af ons best deden, daeromme vinden wy niet geladen langer te toeven, wantwy van natuere wegen gehouden zijn ons ey„gen behoudinge te soecken. Dit selfde aldus besloten ende intgenerael van „ons allen onderteijckent,gedaen ende besloten den eersten Junij, anno 1397. „Dewyle wy op dato gereet zijnde, een wesielijcken wint met matelijcke coelte „gecregen hebben, ende tamelijcke openinge in zee, so hebben wy in Gods na„me ons bereytgemaect, ende ons op de reyse begeven, want het schip ah vo„ren noch effen vast intys beset leyt, niet tegenstaende dat wy in ons toerusJen veel harde winden uyt den westen, noort ende noordiwesten ghehadlheb- 133 „ben ende geen veranderinge oft beterschap vindende, hebben wijteyndelijck Het Derde Deel. „verlaten, Datum den 13. funij 1397 x) ende onderteekent „Jacob Heemskerck. „ Willem Baren tz. „Pieter Pietersz. Vos. 3) „Ger rit de Veer. „Meester Hans Vos. 3) „Lenaert Hendricksz. „Laurens Willemsz. „TacobJansz. Schiedam. „Pieter Cornelisz. „Jacob Jansz. Sterrenburch". „Jan Reyniersz. 4) Bf+ Den 14. Junij smorgens ontrent de ooster Son [4" 30™ v.m.], zijn ^ wy op Gods ghenade vant landt van Nova Sembla ende het vaste ys afgheseylt, met ons bock ende schuijt, met een westen wint, ende ginghen aen o. n. o. ende seylden dien dagh tot aende Eylandts hoeck 5. mylen, maer onse eerste intre was niet al te goet: want wy quamen daer wederom dicht int ys dat daer noch seer gheweldich ende vast lach, twelck ons geen cleyne becommeringe ende vreese aenbracht. Daer zijnde ginghen wy met ons vieren aent landt, om de gheleghentheyt te bespieden, ende vinghen daer vier voghels, die wy met steenen vande clippen wierpen. Den 15. wast ys wat afgheweecken, doen ginghen wy van daer tseijl met een zuyden wint, ende seylden verby de hooft-hoeck ende t Vlissingher hooft, streckende meest n.o. ende daer nae noorden, tot de Capo van Begeerte, wesende de lenghte van ontrent 13. mylen, j ende bleven daer ligghen totten sestiensten toe. ^Is> Den 16. gingen wy wederom tseijl, ende quamen aende Eylanden van Oraengien, met een zuyden wint, verscheyden van Capo de Begeerte 8. mylen, daer ginghen wy aent landt met twee tonnetgiens met een ketel om snee te smelten, ende twater inde tonnekens te doen, soo mede om vogelen ende eyeren voor de siecken te becomen. Daer comende maeckten wy vier vant hout dat wy daer vonden, ende smolten snee, maer vernamen gheen voghels, dan drie van onse maets ginghen nae 't ander Eylandt overt ys ende vonghen daer drie voghelen, ende int wederom comen viel de schipper (die een vande SI6. 1) De datum komt overeen met dien welken Barents eigenhandig'op het „cedelken" vermeldt. In het origineel staan de namen der linksche kolom op een horizontale rij, die der rechtsche kolom op een tweede horizontale rij daaronder. Ik vermoed dat de eerste rij namen bevat van opvarenden van de „schuijt", de tweede van opvarenden van de „bok" ; met dit voorbehoud dat Claes Andriesz (die in de schuijt was) te ziek zal zijn geweest om te onderteekenen, terwijl de overigen misschien niet konden schrijven. 2) Verm. de hoogbootsman, waarvan hierboven melding gemaakt is. 3) De chirurgijn. 4) Verg. de namen aan het einde van het boek. 134 Het Derde drie was) int ys, daer hy groot perijckel leedt vant blyven : want daer een geweldighen stroom gingh, maer hy werdt met Gods hulpe noch gheret dat hy by ons quam, daer drooghde hy hem by 't vier dat wy aengheleyt hadden, ende daer coockten wy de voghels die wy inde schuyten den siecken brachten, vullende onse twee vaetgiens met water, die elcks ontrent 8. minghelen *) groot waren, ende daer mede staecken wy weder in Zee. Comende aende schuijt, so ginghen wy wederom tseijl met een z.o. wint ende mottich leelick weder, daer deur wy alle wasich 2) ende nat werden, want wy hadden gheen verschut 3) inde open schuyten, ende ginghen aen w. ende w. ten z. tot voor den Ys hoeck. Ontrent denYs-hoek, zijnde de beyde schuyten dicht by een, riep de schipper Willem Barentsz. toe, vragende hoet met hem was, daerop Willem Barentsz. antwoorde, al wel maet ick hope noch te loopen eer wy te Waerhuys 4) comen, segghendc tot my, Gerrit zijn wy ontrent den Ys hoeck, soo beurt my noch eens op, ic moet dien hoeck noch eens sien, ende wy hadden doen vande Eylanden van Oraengien totten Yshoeck gheseylt ontrent vijf mylen, ende de wint liep ten westen, ende wy maeckten de schuyten aende schotsen ys vast, ende aten wat, 'tweer werde hoe langher hoe mottigher ende quader, also dat wy wederom rondtom int ys beset werden, dat wy daer blyven mosten. junij i7. Dén 17. Junij smorghens als wy wat ghegheten hadden, soo quamt ys wederom soo vreeselijck op ons aendringhen, dat eener de hayren te berghen stonden, soo eyselijck wast om sien, alsoo dat wy de schuyt ende bock niet redden konden, ende meenden dattet onsen lasten 5) heenenvaert beduyde, want wy dreven so schrickelijck metten drif ys henen, ende werde so dapper geknelt tusschen een schootse I 463' in, dattet scheen dat de schuijt ende bock aen hondert stucken souden barsten, daer deur wy malcanderen vast deerlijck aensaghen: want goet raet was duer, ende saghen elck ooghenblick de doot voor ons ooghen. Eyntelijck in dus danighe verbaestheyt ende noot werter geseyt, soo wy een trots ofte tou aent vaste ys conden cryghen, soo souden wy de schuyten daer by derwaert mogen op trecken, om alsoo uytet principael dry ven van 't Ys te zijn, dan alsoo die raedt wel goet was, soo wasse met soodanich perijckel ghemenght dattet opten 1) 8 Mingelen = 9,6 dus rond: 10 Liters. 2) Wasich = modderig (Verg. Fr. vase, Eng. oaze). Hier in overdrachtelijken zin. 3) Versta: be(schut)ting. 4) Vardöhuus. 5) Lees: laesten of lesten. 135 hals aenquam, ende sonder tselvighe te doen, soo wast ooghmercke- g^,Derde ^eriijklijck gheschapen datwy alle vergaen moesten. Den raet was wel ^iv£ntrii" goet, maer niemandt dorste de Cat de bel aenhangen, vreesende IVende verslonden te werden, nochtans eyste den noot datment doen moest, ende tmeeste moeste tminste op wegen. Zijnde in dese uyterste noodt, ende dat een ghedrenckt Calf goet te waghen is, so hebbe ick als de lichste van allen zijnde, bestaen een tros aent vaste Ys te brenghen, cruypende van de eene dry vende schots op d'ander, ende quam also deur Gods helpende handt aent vaste Ys, daer ick een tros vast maeckte aen een hoogen heuvel. Doen trocken de ghene die inde schuyten waren, de selve daer by op nae 't vaste Ys toe, ende conde een man meer bedryven als zy alle tsamen te voren mochten doen. Ende comende aent vaste Ys, hebben wy met snelder haest de siecken daer op ghebracht, te voren eenighe laeckens ende ander ghereetschap legghende daerse op rusten mochten, ende losten mede alle tgoet daer uyt, ende sleepten de schuijt met die bock mede opt Ys, daer deur wy op die tijt van dat groot perijckel verlost waren, achtende ons uyt des doots kaecken ontruckt te zijn, alst inder waerheyt was. Wi«8. Den 18. Junij hebben wy onse schuyten wederom gherepareert ende versien, wantse zeer ghecrenckt ende gherabraeckt waren deur de gheweldighe ijs-schuwinghen, allen de naeden hebben wy mede moeten versien ende dicht maecken, ende diversche presendinghe r) legghen, daer toe ons God de Heere middel van hout gaf, dat wy het peck mochten smelten, 2) ende alles toebereyden daer toe dienende. Daer nae ginghen eenighe van ons te landtwaert in, om eyeren te soecken, daer de siecken seer nae verlanghden: maer conden gheen becomen, dan vonden daer vier voghels, maer tselvighe gheschiede op lijfs perijckel, tusschent ys ende tvaste landt, daer wy altemet in , braecken, ende in gheen cleijn ghevaer waren. Den 19. wast tamelijck weder, de wint n.w. ende over dagh w. ende w. z. w. maer bleven noch vast int ys besloten, ende saghen gantsch geen openinge, daer deur wy elcken reijs meenden dattet ons leste blyven soude zijn, ende van daer niet gheraecken, maer daer teghens troosten wy ons wederom, dat God de Heere onsdickwils opt onversienste gheholpen ende verlost hadde, ende datzynen 1) Presenning, zie noot bij 7 Juni. 3) Men ziet die bezigheid voorgesteld op de plaat waar men bezig is de „bok" te vertimmeren. 136 DeeiDerde arm noch niet vercort was> dat hy ons noch wel conde helpen alst zijn liefste wil waer, ende daerop vertroosten wy ons, ende spraken malcanderen een moet aen. Junij 20. Den 20. Junij wast tamelijck weder ende de wint west, ende on- [47] trent z. ooster Son [7 u. 30 m. v.m.] begon Claes Andriesz. heel cranck te werden, ende saghen wel dat hijt niet langhe maecken soude, ende quam de Hoogh-bootsman in onsen bock, ende seyde ons hoe dattet met Claes Andriesz. ghestelt was, ende dattet gesien was dat hy 't niet langh maken soude, daer op Willem Barentsz. seyde: my dunckt tsal met my mede niet langhe dueren : maer wy hadden weynich vermoeden dat Willem Barentsz. so cranck was: want wy saten met malcanderen en praetten, ende Willem Barentsz. las in mijn caertgien, dat ic van onse reyse gemaect hadde, ende hadden noch diversche propoosten over ende weerover, int eynde leyde hy het caertgien wech ende sprack tot my: Gerrit geeft my eens te drincken, twelck alst geschiet was dat hy ghedroncken hadde, so quam hem een sodanighen qualijckheyt aen, dat hy zijn ooghen verdraeyde, ende starf so onversien haestich, dat wy gheen tijt hadden den schipper uyt d'ander schuijt te roepen, of hy was al doot, also dat hy noch voor Claes Andriesz. doot was, die stracks nae hem sterf. Dese doot van Willem Barentsz. bracht ons gheen cleijn bedroeftheyt in, wanthy de principael beleyder ende eenighen stuerman was, *) daer wy ons op verlieten ende vertrouden: maer conden teghen Godt niet doen, des wy ons te vreden moesten stellen. jumj 2i. Den 21. Junij begont ys wederom wech te dry ven, ende God gaf wat openinge met een z. z. w. wint, ende ontrent de Son n. w. begon de wint uyten z. o. te wayen, met tamelijck coelte, ende wy begonnen ons gereet te maecken om van daer te comen. Jumj 22. Den 22 smorghens coeldet tamelijck uyten z. o. ende daer was al redelijck open water in Zee: maer wy moesten de schuyten over 't ys daer in sleepen, dat ons groote moyte ende arbeyt coste, want voor eerst mosten wy de schuyten mettet goet over een stuck ys sleepen, dat wel 50. treden langh was, ende daer int water laten, ende daer na weder opt ander ys halen, ende dan wederom wel 300. treden over 't ys sleepen, eer wy noch ter degen int water quamen 1) Wel wat pathetisch! Heemskerck was er toch nog, maar De Veer voelde het verlies zwaar, omdat Barents de „beleider" der zaken was in het vaartuig waarin hij (de V.) zich zelf bevond. Blijkbaar heeft Heemskerck, na Barents' dood, De Veer bij zich in de sloep genomen en den Bootsman met het bevel over de „bok" belast. Plaai 21. Afbeeldinghe ende beteijckeninghe hoe dat deur de dryvende aenpersinghe vant ys beyde de schuyten by naest in stucken ghedreven waren, daerse in groot perijckel van blyven met nauwer noodt noch een tros aen lant creghen, daer deur zy de schuyten uyt het drif ys aent vaste landt creghen, ende den siecken met alle tgoet daer uyt losten, ende de schuyt wederom vertimmerden met grooten arbeyt, moyten ende gevaerlijckheyt, op welcke plaetse Willem Barentzs. ende Claes Andriesz. zijn maet, beyde op een ure s'daechs daer nae storven. 137 om voort te varen. Int water zijnde, gingen wy op Gods genade tseijl, ppg,Derde de Son ontrent o. n. o.|[3u v.m.] met een tamelijcke coelte uyten zuyden ende z. z. o. ende ginghen aenw. ende west ten z. tot de zuyder Son toe. [iou 30m v.m.J Doen quamen wy wederom rontom int ys, daer wy niet deur mochten seylen, maer moesten daer vast blyven ligghen, dan niet langhe daer na isset ys vanden anderen gheweken, als een Sluijs die open gaet daer wy deur voeren, ende seylden also lancks het landt heen, maer werden tersto'nt wederom int ys beset, ende hopende datter wederom eenighe openinghe soude comen, so ginghen wy terwylen wat eeten: want het ys gingh niet wech als voorheen. Doen stelden wy ons met alle macht ter weyr om 't ys wech te schuwen: maer twas al te vergeefs, doch een tijdt langh daer nae, quamper van selfs wederom wat openingh, also dat wy daer deur raeckten, ende wy ginghen langhs de wal henen w. ten z. aen met eenen zuyden wint. 'ia3' Den 23. Junij seylden wy aldus voort, ende ginghen aen w. ten z. totter z. o. Son [7U 40™ v.m.] toe, ende quamen aen de Capo des Troosts, liggende vanden ys-hoeck 25. mylen, ende mochten doen k?a] niet verder, deur dattet ys aldaer so dicht opten anderen gheschoven was, hoe welt een schoon dagh weers was. Op ten selvigen dagh hebben wy de hoochte des Sons ghenomen metten Astrolabium, so mede met den Astronomischen rinck, ende bevonden zijn hoochte 37. graden, zijn declinatie was 23. graden 30. minuten, de selvighe ghetoghen vande ghenomen hoochte, so blijftet 13. graden 30. minuten, de selvighe ghetrocken vande 90. graden, so bleef des Pools hoochte 76. graden 30. minuten 1). Ende het was moy sonneschijn weder, nochtans hadse so veel crachts niet dattet snee smelten wilde, om drinckwater te becomen, daer deur wy middel sochten dat wy de tinnen plateelen met alle het coperwerck dat wy hadden, vol sneeus deden, ende inde Son setteden, twelck deur de weerschijn des Sons smeltede, dat wy drinckwater bequamen, ende namen 00c stucken sneeus inde mont, voor ons drincken: maer het hulp niet veel, so dat wy groote dorst moesten lyden. 1) Met verbeterde gegevens: © h = 37° ware © h = 36° 59' d = 23 26 9°° — b = 13° 33' b = 76° 27' Op de Admiraliteitskaart ligt de kaap op 76° 16'. 138 Het Derde Streckinghe van 't huijs af daer wy verwintert hadden, voorby de noordrzyde van Nova Sembla tot aende Waygats daer wy overstaken nae de Russche Cust, ende over de mondt vande witte Zee tot Cola toe, nae uytwysinghe van 't naevolghende Caertgien. Van het laghe landt tot die Stroom-bay, is de coers oost ende west 4. mylen. Van die Stroom-bay tot Ys havens hoeck, is de coers oost ten noorden 3, mylen. Van die Ys havens hoeck tot de Eylandts hoeck, is de coers oost noordtoost 5, mylen. Van de Eylandts hoeck tot het Vlissinger hooft, is de coers n. o. ten o 3, mylen. Van het Vlissingher hooft tot die Hoofthoeck, is de coers noordt oost 4< mylen. Van die Hoofthoeck tot die hoeck van Begheerten, is de coers zuyden ende noorden 6. mylen. Van de hoeck van Begheerten tot de Ey landen van Oraen- gien noordt west . 8. mylen. Van de Eylanden van Oraengien tot de Ys hoeck, is de coers w. ende west ten zuyden 5. mylen. Van de Ys hoeck tot Capo de Troosts, is de coers west, ende west ten zuyden 25. mylen. Van Capo de Troost tot Capo de Nassauwen, is de coers west ten noorden IO_ mylen. Van Capo de Nassauwen tot het oost eyndt van het Cruijs Eylandt, is de cours west ten noorden 8. mylen. Van het oost eynde van het Cruijs Eylandt tot Willems Eylandt, west ten zuyden 3. mylen. Van Willems Eylandt tot die Swarten hoeck, is de coers west zuydtwest 6. mylen. Van de Swarte hoeck tot het oost eynde van het Admirali- teyts Eylandt, west zuydt west 7. mylen- Van die oost hoeck tot die west hoeck van het Admirali- teyts Eylandt, west zuydtwest 5. mylen. Van de west hoeck van het Admiraliteyts Eylandt tot de Capo Plancio, zuydt west ten westen 10. mylen. Van Capo de Plancio tot Loms-bay, is de coers west zuydt west 8. mylen. ■ Van Lomsbay tot die Staten hoeck, is de coers west zuydtwest. . 10. mylen. Kaart III. Bis. jj8. Kaart III. Caerte van Nova Zembla, de Weygats, de custe van Tartarien ende Ruslandt tot Kilduyn toe, met anwijsinge van de weeder vaert lancx de Noortcust van Nova Zembla ende de overvaert omtrent de Weygats na Ruslandt, tot de hoeck van Candenos, ende de mont van de Witte Zee. Door Gerrit de Veer beschreven. BaptistaaDoetechumsculp. A° 1598. Het origineel is 244 bij 178 mM. De schaal is 1: 6.200.000. Opmerking verdient dat dit kaartje niet identiek is met Kaart [. Deze is een platte kaart en geeft de kust van Nova Zembla tot aan het Behouden Huis met de door de terugkeerende schepen gevolgde route; gene is een polaire projectie en gaat niet verder dan tot waar de kust van Nova Zembla in 1594 bekend geworden was. 139 f/iai \r-.~ Chf»n Vi^o^-b- t^.t r^nn Hp Pi-inr nfr T .ano-hpnps is die ii-j » a.i vjco^v-». «wv-v.^ — —r ^ o ~, Dee, coers zuydt west ten zuyden 14. mylen. Van Capo prior oft Langenes tot Capo de Cant, is die coers zuydt west ten zuyden 6. mylen. Van Capo de Cant tot de hoeck met die swarte Clippen, is de coers zuyden ten westen 4- mylen. Van die hoeck met die swarte Clip tot het swarte Eylandt zuydt zuydt oost 3. mylen. Van het swarte Eylandt tot Costintsarck, is die coers oost ende west 2. mylen. Van Constinsarck tot de Cruijs hoeck, is de coers zuydt zuydtoost 5- mylen. Van die Cruijs hoeck tot S. Laurens Bay, is de coers zuydtoost 6. mylen. Van S. Lauwers bay tot die Meelhaven, is die coers zuydtoost , 6. mylen. Van de Meelhaven tot de twee Eylanden, is de coers zuydt zuydtoost 16 ■ mylen. Van de twee Eylanden daer wy over staecken nae de Russche Cust tot Matfloo ende Delgoy, is de coers zuydtwest 30. mylen. Van Matflo ende Delgoy tot de inham daer wy het Compas meest rondtom seylden ende quamen wederom op de selve stee 22. mylen. Van de Inham tot Colgoy, is de coers west noordtwest .18. mylen. Van Colgoy tot die oost hoeck van Candenas west noordt west 2°- mylen. Van Candenas tot de west zyde van de witte Zee west noordtwest 40. mylen. Van de west hoeck van de Witte Zee tot de 7. Eylanden noordtwest *4- mylen Van de 7. Eylanden tot het west eynde van Kildijn, is de coers noordt west 2°- mylen. Van Kildijn tot daer Jan Cornelis by ons quam, is de coers noordt west ten westen 7- mylen. Van daer Jan Cornelis by ons quam tot Cool, is de coers meest zuyen 18. mylen. Also dat wy met de twee open schuyten seylden, dan int ys, dan over 't ys, ende deur de Zee 381. mylen. Hel Derde 140 Het Derde Den 24. Junij ontrent de ooster Son [4u 30™ v.m.] royden wy Junij 24. heen ende weer rontsom int ys, om te sien waer wy best uyt souden comen: maer saghen gheen openinghe, dan ontrent de zuyder Son [ie." 30™ v.m.] quamen wy daer deur inde Zee, daer van wy God grootelijcks danckten, dat hy ons opt oyersienste een uytcomste verleent hadde, ende seylden doen met een oosten wint ende hadden een goeden voortgang, alsoo dat wy ons gissinghe maeckten om boven de Caep de Nassauwen te gheraecken, doch werden wederom verlet deurt ys dat ons besettede, soo dat wy moesten blyven ligghen aende oost zyde van de Capo de Nassou, dicht onder tlandt, ende conden de Caep van Nassou lichtelijck sien, ende reeckenden dat wy ontrent 3. mylen van daer waren, de wint was z. ende z.z.w. Doen ginghen daer ses van onse maets aent landt, ende vonden daer eenich [ hout, twelck zy tscheep brachten, so veel zy draghen mochten: maer vonden voghels noch eyeren, ende coockten by 't hout een pot vol water pap, die wy Matsammore ') noemden, om wat warms int lijf te cryghen, ende het wayde hoe langher hoe harder uyten zuyden. Junn sS. Den 25. Junij waydet gheweldich uyten zuyden, ende het ys daer wy vast aen lagen, was niet seer sterck, daer deur wy groote vrees leden dat wy daer af souden breecken, ende in Zee dryven, ende savonts ontrent de wester Son [3« 50™ n.m.] bracker een stuck vant selvighe ys af, daer deur wy ons moesten verleggen, ende aen een ander stuck ys vast maecken. Junij 26. Den 26 Junij waydet noch een gheweldighen storm uyten zuydenj ende brack het ys daer wy vast aen laghen in stucken, also dat wy Zeewaert in dreven, ende conden aent vaste ys niet wederom gheraecken, alsoo dat wy in duysent perijckelen waren om altemael te vergaen. In Zee dryvende, royden wy alle wat wy mochten, maer condet landt niet naederen, daer deur wy onse fock op maeckten, ende leydent op ons seylen toe, maer de focke mast ») brack tot tweemael in stucken, doen wast arger als een gat, ende niet teghenstaende datter een dapperen stoocker wayde, so waren wy ghenoot- 1) Scheepsportugeesch „massamorda": een pap van beschuitafval. Sp. „mazamora" d i. bedorven scheepsbeschuit, galeislavenkost. Fr. „machemoure". 2) De bok, waarin De Veer nog bij Barents' dood geplaatst was, had slechts één mast (zie de teekenmgen), de zooveel grootere „schuijt" had een fokkemast en een grooten mast. Het J"^ °"geval overkwam dus aan de schuijt, nieten den bok en De Veer behoorde T Tu.T de 0pvarenden van de s<*uijt. Hieruit volgt dat Heemskerck, na Barents' dood he bevel over de bock „iet aan De Veer opdroeg, maar aan een ander enwelaanden hoogbootsman Pieter Pieterz. Vos, die tot dusver bij hemzelven in de schuijt was geweest en De Veer ging in plaats van den hoogbootsman over op de schuijt. 141 saeckt het groot seyl op te halen: maer de wint sloech daer soo ghe- Het Derde weldich in, dat soo wijt niet fiucks neer ghecreghen hadden, soo Vant groot waren wy voor ghewis inden grondt gheslaghen gheweest, oft met ons'over-dat water vervult dat wy hadden moeten sincken: want het water begon iuam deurt , geweldich al over boort in te loopen, ende wy waren een groot stuck in Zee, dryven vant ende twater gingh so hol ende so crap, dattet niet te segghen is, ende ys' saghen niet dan de doodt voor ooghen, om elck ooghenblick te sincken. Maer God de Heere die ons uyt so veel ende menich gevaer des doodts verlost hadde, hielp ons noch weder, ende verleende ons onversiens een n.w. windt, die brachtet noch alles ten rechte dat wy met groot perijckel wederom aent vaste ys quamen. Doen wy nu alsoo uyt dat perijckel verlost waren, en wisten wy niet waer ons ander macker ghebleven was, ende wy seylden een mijl langh by 't vaste ys heenen, maer vonden hem niet, daer deur wy een quaet vermoeden creghen, sorchden datse verdroncken waren, ende het werde onderwylen mistich. Aldus seylende by 't landt heenen, ende onsen rnacker niet vernemende, schoten wy een musket los, twelck zy hooiende, mede een musket los schoten, maer conden effenwei malcanderen niet sien, midlertijdt vant schieten, ende quamen ten laetsten by malcanderen, ende saghen haer tusschent vast ende dryvende is in besloten liggen. Ende doen wy nu dicht by haer quamen, so zijn Wy opt ys tot haer ghegaen, ende hebben haer gheholpen, het goet uyt den schuijt draghen, ende de schuijt opt ys ghesleept, *) ende nae langen arbeyt ende moyten, die wederom int open water inde Zee ghebrocht. Terwylen zy daer int ys beset waren gheweest, hadden zy wat houts aent vaste landt des strandts opghesocht, ende hebben doen by malcanderen liggende, wat warms van broodt ende Water ghecoockt, om wat warms int lijf te hebben, endesmaeckte . ons seer wel. Den 27. ginghen wy tseijl met een tamelijcke coelte uyten oosten, ende raeckten boven de Cape de Nassouwen ontrent een myle weechs aende west zyde vande selfde Caep, ende creghen doen weder inden Wint, alsoo dat wy onse seylen in namen, ende begonden wederom te royen. Ende terwylen wy nu aldus lancks tvaste ys by 't landt heenen voeren, so vonden wy so groote menichte van Walrusschen °Pt ys ligghen, dat wy noyt soo veel ghesien hadden, jae zy waren °ntelbaer, met groote menichte van voghelen, daer wy met twee Musketten teffens op af schoten, ende creghender twaelf te gelijck, *) Juister zou zijn „hun schuit", namelijk de bok. 142 DeêiDerdR die wy m ons schuyten haelden. Aldus voort royende, werdet wederom heel mistich, ende wy quamen int dry vende ys, also dat wy ghenoodtsaeckt werden ons aent vaste ys te begeven, ende daer te verblyven tot dattet op claerde, de wint was ons recht teghen, ende wayde west noordt west. junij 28. Den 28. Junij, ontrent de ooster Son, [4" 4om v.m.] losten wy alle tgoed uyten schuyten opt vaste ys, ende haelden daer na de schuyten oock daer op, omdat wy so gheweldich van alle canten vant ys gheparst werden, ende de wint recht uyter Zee quam, vreesende dat wy so gansch ende gaer beset souden werden, dat wy naemaels daer niet uyt en souden moghen. Opt ys zijnde hebben wy vande seylen een tente opgheslaghen, daer onder wy ons wat tot ruste begaven, stellende een man opde schiltwacht. Ende ontrent de noorder Son quamender drie Beyren recht op onse schuyten aen, de man op de schiltwacht dat siende, riep wel haestich, drie Beyren, drie Beyren, daer deur wy wel wacker uyt de tente liepen met ons musketten die met haghel gheladen waren om voghelen te schieten, maer hadden effen wel geen tijt om die te verladen, maer schoten die tot haer in, ende hoewel wy haer daermede niet seer quetsen mochten, so deynsdense effenwei daer deur wijt te rugghe, ende gaven ons midler tijt ruijmte om ons musketten te verladen, also dat wy een vande drie doot schoten. Dé* andere dat siende, gaven haer opte loop, maer quamen ontrent twee uren daer nae wederom, daer by ons comende, ende tgheluijt van ons hoorende, liepense wech, de wint was wést, ende west ten noorden, also dattet ys gheweldich oost aen dreef. Junij 29. Den 29. Junij ontrent de z. z. w. Son, quamen de voornoemde twee Beyren wederom ter plaetse daer de doode Beyr lach, ende de eene van dese twee, nam den dooden Beyr in zijn mondt, ende liep daermede een groot stuck overt rompelighe ys heenen, ende begonden daer van te eeten. Wy dat siende, schoten een musket op haer los, maer zy dat gheluijt hoorende, liepen flucks wech, ende lieten den dooden Beyr ligghen. Daer nae zijn wy met ons vieren daer heen ghegaen, ende bevonden datse hem in so corten tijt bynaest half ghegheten hadden, ende wy namen het aes ende leydent op een verheven schots ys, dat wijt van ons schuijt sien mochten, op ofse weer quamen dat wy dan op haer schieten mochten. Wy bevonden oock de groote cracht vanden Beyr, die den dooden so licht daer henen ghesleept hadde oft niet waer gheweest, want wy haddent quaet genoech met ons vieren dat wy den halven Beyr op beurden, de wint was west, die 't ys noch effen stijf oost aen dreef. Plaat 22. Afbeeldinghe hoe dat wy deur grooten noodt vant dryvende ys alle tgoet uyt ons schuyten opt ys brachten, ende de schuyten mede, daer over wy een tente opsloeghen, om ons daer onder wat te rusten, stellende een man opte schiltwacht, ende hoe datter ter middernacht drie Beyren tot ons aen quamen, daar van wy den eenen schoten, ende d'ander liepen wech, die des anderen daeghs wederom quamen, endeden dooden Beyr een groot stuck weechs sleepten, ende daer van aten, maer werde van ons daer nae noch wech ghedreven. 1 «43 ,J3°- Den 30. Junij, smorghens ontrent de Son o. ten n. [3" 45»' v.m.] g^1Derde [49H1 dreeft ys noch effen hardt oost aen deur den westen wint, ende daer quamen twee Beyren op een schootsys dryvende, die haer stelden op ons aen te comen loopen, heen ende weder, als oftse haer te water begheven wilden, nae ons toe, maer dedent niet, daer deur wy vermoeden dattet noch de selfde Beyren waren, die daer voorheen gheweest hadden, dan ontrent de zuydt zuydtooster Son [o,u v.m.] quamper noch een Beyr overt vaste ys daer wy op waren, recht op ons aen: maer als hy by ons quam ende geluijt hoorde, gingh hy wederom heen, de wint was west zuydt west, ende het ys begon een weynich af te wijeken, maer deur dattet mistich weer was ende hardt wayde, sodorsten wy ons niet te water begheven, verwachtende beter gheleghentheyt. IDen eersten Julij wast tamelijck weder, met een west noordtwesten wint, ende inden morghenstont ontrent de coster Son [4" 30™ v.m.] quamper een Beyr van 't dryvende ys, ende swom tot ons over aent vaste ys daer wy laghen: maer doen hy ons hoorde, quamhy niet naerder, maer liep wech. Ende ontrent de Son zuydt oost [7» 40™ v.m.], soo quamt ys soo gheweldich aensetten, ende tot ons aendryven, dat alle het ys daer wy mette schuyten ende alle het goet op saten in veel stucken brack, ende schooft op malcanderen, daer deur wyin gheen cleyne swaricheyt quamen, want het viel meest al int water datter was: maer wy benaerstichden ons met allen crachten, dat wydenbock bet verder over 't ys opsleepten nae 't landt toe, daer wy meenden wat beter voort dryven ende aenparssen vant ys beschermt te zijn, ende als wy nu wederom ginghen omt goet te halen, soo quamen wy bynaest inde meeste swaricheyt daer wy noch oyt in gheweest waren, want soo grooten perijckel leden wy int berghen vant tselfde, dat als wy nae 't eene tasten, soo brack het ander weder int ys, jae ons selfs mede brackt ys dickwils onder ons voeten wech, alsoo dat wy alle onsen raedt ten eynde waren, ende gaven schier den moet verloren, als gheen uytcomst voor ooghen siende, alsoo datdesen arbeydtende moyten alle onse swaricheydtte boven ghingh. Als wy den bock op souden schuyven. soo brackt ys onder ons voeten wech, ende wy werden met de schuijt met al vant dryvende ys voort gheschoven, ende int berghen vant goedt, brackt ys onder ons voeten wech, ende de schuijt schoof meestendeel in stucken, bysonder dat wy daer aenghemaeckt hadden, de mast, mast-banck, ende meest al de schuijt, daer een vande maets noch in sieck lach met het coffertgien met geit die 1) Zie 13 Juni 1597. 144 "et Derde wy met groot perijckel ende lijfsghevaer daer noch uythaelden, wantet ys daer wy op stonden dreef ende werde geschoven ondert ander ys heen, dat om arm ende beenen te doen was. Aldus meenende dat wy de schuijt gansch quijt waren, soo saghen wy malcanderen vast seer deerlijck aen, niet wetende wat wy beghinnen soude, want ons leven hingh daer aen: maer Godt de Heere versacht noch dattet ys wat vanden anderen weeck. Doen liepen wy met aller haest nae de schuijt toe, ende haelden de selfde weder soo alsse was, wat bet boven opt vaste ys by den bock, daer zy beter in verseeckeringhe was. Dit gewoel een verdrieten arbeyt, duerende vande zuydt ooster [S°1 Son totten w. z. w. Son [2u 30™ nam.], dat wy geen rust hadden voor die tijt, twelck ons geweldich machteloos ende moedeloos maeckte, want het trefte ons dapper, ende was veel eyschelijcker alst was, doen Willem Barentsz. starf, daer wy bynaest verdroncken waren, ende wy verloren op dien dach dat ons ontsonck, twee tonnen met broodt, een coffertgien met linden laecken, een harnas ton met de maets haer beste goet, metten Astronomischen rinck, een pack root schaerlaecken, een cleijn vaetgien Olie, ende sommighe kaesen *), ende een cleijn vaetgien wijns, dat deurt ys den bodem ingheschoven werdt, datter gantsch niet af over en bleef, julij 2. jjen 2. Julij, ontrent de ooster Son [4U 45™ v.m.], quamper weder¬ om een Beyr na ons, maer tgeluyt van ons hoorende, liep hy wederom wech. Ende ontrent de w. z. w. Son [2U 30™ nam.] begont moy weder te werden, doen namen wy flucks de schuyt ende begondense wederom op te maecken vande plancken daer wy de buijckdenningh 2) van ghemaeckt hadden. Als wy nu aldus met ons ses mannen doende waren om de schuijt weder op te timmeren, ginghen d'ander ses bet nae 't landt toe, om eenich hout te soecken, so mede eenighe steenen met haer te brengen, diemen opt ys souden op malcanderen leggen om daer vier op te maecken om 'tTeer 3) te smelten datmen tot de schuijt hebben moesten, so mede om te vernemen oft zy een hout tot een mast conden becomen, om een schuijts mast te maecken, diese vonden met sommighe steenen, diese altemael afbrachten daer de schuijt lach, om die te vertimmeren. Ende doense weder by ons quamen, vercondichden zy ons datse daer eenich hout 1) Waar deze vandaan kwamen ? Zie 22 Nov., maar ook 13 Juni! 2) Zie noot bij 9 Juni. 3) Juister vermoedelijk: om pek te smelten. 145 ghevonden hadden dat behouwen was,1) ende brachten oock wiggen "^1Derde mede daermen thout mede clooft, daer deur bleeck datter menschen gheweest waren. Ende wy haestede ons al wat wy mochten om vier aen te legghen ende teer te smelten, ende alles te doen dat noodich was om de schuijt te repareren, also dat wyse weder ghereet hadden ontrent de Son n. ten o. [i i« nam.]. Wy coockten oock de vogelen die wy geschoten hadden, ende brasten daer wel af. 'l3' Den 3. Julij, smorghens ontrent de ooster Son, zijnder twee van onse maets nae 't water ghegaen, ende vonden daer weder twee van onse riemen, mette helmstock vant roer mettet pack rootschaerlaecken, ende tcoffer met linden laecken, met een hoet uyt de harnas ton, daer deur wy verstonden dat die ghebroocken moeste zijn. De maets dit siende, namen soo veel zy draghen mochten, ende quamen by ons, ende vercundichden ons hoe dat daer noch meer goets lach. Daer over de schipper met ons vijf persoonen derwaerts gingen, ende haelde alle tgoet opt vaste ys, op dat wy dat in ons wechvaren danmedesoudennemen,maerhetcofferendetpack laecken condense, vermidts de swaerte (alsoo 't vol waters was) niet wech brenghen, maer moesten dat laten staen tot dat wy wech voeren, dattet water daer wat afloopen soude, ende daer nae halen, alst gheschiet is. De Son wesende z. w. [iu iom nam.] quamper weder een grooten Beyr tot ons aen, ende de man die opte schiltwacht stont wert hem niet ghewaer, ende soude van hem verrascht geweest zijn, ten waer dat een van ons maets vande schuijt af hem ghesien hadde, die riep den tsoa3 man opte schiltwacht toe, dat hy hem wachten soude, die daer deur wech liep, midlertijt werdt de Beyr gheschoten dat hy wech liep, de L wint was oost noordt oost. Den 4. Julij wast moy claer weder, also dat wy van allen den tijt die wy op Nova Sembla gheweest waren, soo moy weer noyt ghehadt hadden, doen hebben wy de Fluweelen die vant soute water nat gheweest waren, int versche water dat vant snee ghesmolten was uytghewasschen, ende daer nae ghedroocht ende wederom ghepact, de wint was w. ende w. z. west. Den 5. wast moy schoon weder, de wint w. z. w. opten selfden dagh sterf Jan Fransz. van Haerlem 2), Claesz. Andriesz. neef, die met Willem Barentsz. op een dagh ghestorven was, ende hy sterf ontrent 1) Mededeeling zonder belang. Hetwasdrijfhout,enophet„eilandmetdekruisen''had men vroeger reeds werk van menschen gevonden. a) Dit sterfgeval schijnt ten gevolge te hebben gehad dat De Veer weder naar de „bok" werd teruggeplaatst. Op 22 Juli althans behoorde hij tot de opvarenden daarvan. De Veer. 10 146 DeeiDctde de n'n-w" t8" 4°m nam.] Son, ende het ys quam weder gheweldich tot ons indryven. Ende de maets ginghen met haer sessen wederom opt landt, ende haelden daer noch eenich barnhout, om daer by te coocken. Julij 6. Den 6. Julij wast mistich weder, maer opten avont begont wat op te claren, ende de wint quam uyten z. o. dat ons wat verquickinghe gaf, dan bleven noch effenwei vast opt ys sitten. Julij 7. Den 7. Julij wast schoon weder met wat regens, de wint w. z. w. des avonts w. ten n. Doen ginghen wy nae 't openwater, ende schoten daer 13. voghels, die wy op een schots ys nae dryvende, dan opraepten, ende op 't vaste ys brachten. juiy 8. Den 8. Julij wast mottich ende mistich weder, doen cockten wy de voghels die wy gheschoten hadden, dat ons een heerlijcke maeltijt verstreckte. Des avonts begont wat te coelen uyten noort oosten, twelck ons goede hope gaf om van daer te gheraecken. Julij 9. Den 9. smorgens begont ys te dryven, dat wy aende landtzyde open water creghen, ende het vaste ys daer wy op saten werde mede driftich, daer deur de maets ende de schipper ginghen om 't coffer ende tpack te halen die opt ys waren blyven staen, ende die inde schuijt te brengen, ende hebben doen de schuyten int water gesleept 340. treden verde, twelck ons seer swaer viel, deur dat den arbeyt groot was, ende wy weynich cracht hadden, en gingen tseijl ontrent z. z. o. Son [9" 20m v.m.] met een oosten wint: maer ontrent de wester Son moesten wy ons weder nae 't landt aent vaste ys begheven, deur dattet daerontrent noch niet afgheweecken was, de wint wesende zuyden recht vanden wal af, daer deur wy goede hope creghen dattet af setten soude, ende wy ons reyse vervoorderen. julij 10. Den 10. Julij deden wy grooten arbeyt ende moyte vande oost noordtooster Son [3U 15™ v.m.] tot de ooster Son [411 55™ v.m.], om deurt ys te gheraecken, ende quamender deur ende royden voort, totdat wy wederom tusschen twee groote velden aenquamen, die teghens den anderen opschoven, alsoo dat wy daer deur niet mochten comen, maer waren ghenootsaeckt de bock ende schuijt daerop te halen, ende tgoet daer uyt te lossen, ende dan die over te sleepen tot aent open water aen d'ander zyde, ende dan moesten wy tgoet daer nae mede over draghen, ende was hondert treden lang, twelck ons gantsch swaer viel, maer wy moestender deur, ende ons niet laten duncken dat wy moede werden. Doen wy nu weder int water quamen, royden wy al ons best voort, ende quamen eer yet langh wederom tusschen twee groote velden dryvende ys, die teghens malcanderen aen quamen, daer wy met Gods hulpe, ende ons wacker Plaat23. Afteijckeninghe ende bewijs hoe dat wy vant ys geschoven werden, ende soo gheweldich aengeparst, dat wy in duysent perijckelen waren, want de schuijt schoof in stucken, ende wy verloren veel goets, als wy naer eene grepen, so ontsanck ons het ander, wantet ys brack ons onder de voeten dickwils wech, ende schoof dan wederom met ons allen om hooch teghent vaste ys aen, dat dan deur tselfde ghewelt in stucken brack, ons tot groot perijckel, dat ons debeenen in stucken gheschoven werden, oft gansch om den hals comen. «47 royen effen deur quamen eert gesloten werdt. Daer deur zijnde ere- Het Derde ghen wy een harden westen wint recht onder ooghen, also dat wy met gantscher macht nae 't vaste ys nae 't landt royden, daer wy met nauwer noot quamen. Aent vast ys zijnde, meenden wy noch bet op te royen langhs het ys heen, nae een Eylandt *) dat wy saghen, maer vermidts den harden contrarie wint, mochten wijt niet doen, daer deur wy wederom ghedwonghen waren de schuijt ende bock mettet goet aldaer opt ys te trecken, verwachtende wat uytcomst ons Godt verkenen wilde, maer ons moet was seer cleijn, dat wy telckemael so wederom int ys quamen, vreesende dat ons deur de langhduerigen arbeydt (die wy doen moesten) de cracht begeven soude, ende daer deur sulcks niet langh harden moghen. T- Den li. Julij, smorghens sittende opt ys vast, ontrent de n.o. Son [lu 3Sm v.m.], so quam daer een gheweldigen vetten Beyr uytet water tot ons al loopende aen, maer wy verwachteden hem met 3. musketten die teffens op hem aenleyden. Ende als hy nu ontrent 30. treden van ons was, schotense alle teffens hem mors doot, dat hy niet een vin verrepte, ende de vetticheyt van zijn smeer, dat uyt de gaten die geschoten waren quam, dreef opt water als Oly. Also hy nu also daer dreef, so voeren wy met een schots ys nae hem toe, ende smeten hem een tou om zijn hals, ende sleepten hem opt ys, ende smeten hem zijn tanden uyt zijn hooft, ende maten hem dat hy 8. voeten dick was, de wint was west met mottich weder. Ontrent de zuyder Son [io11 4Sm v.m.] begont wat op te claren. Doen gingender drie van onse maets nae 't Eylandt, dat voor ons lach, ende daer comende saghen zijt Cruijs Eylandt westwaert van haer ligghen, ende berieden haer, datse derwaerts liepen, om te sien offer dien somer oock eenighe Russen gheweest waren, ende ginghen daer heen ontrent tvaste ys dat tusschen beyden lach. Daer comende, condense niet vernemen dat yemandt na ons daer gheweest hadde, endfe zy creghen daer wel 70. eyeren van Bergh-eenden, die hebbende, wistense niet waer in dat zyse dragen souden, ten laetsten soo schudde een van haer zijn broeck uyt, ende bandt die onder toe, daer in droeghense de Eyeren over een spits 2) met haer tween, ende de derde het musket, ende quamen alsoo wederom, nae datse twelf uren uytgheweest hadden,daerdeur wy niet weynich bedacht waren, wat haer over ghecomen mocht zijn. Zy vertelden ons hoe datse altemet tot haer knien toe deurt water ghegaen hadden opt ys, tusschen beyde 1) Een der eilanden be Oosten het Kruis-Eiland (Syeverni Krestovi). Verg. 11 Juli. 2) Een piek (spies of spiets). 148 Met Derde de Eylanden, ende het was wel ses mylen ') gins ende weder datse ghegaen hadden, dat ons vreemt gaf hoe dat zijt hadden durven bestaen, daer wy alle so swack waren. Mette Eyeren diese brachten, waren wy gansch wel vermaeckt, ende smesten daer af als heeren, also datter altemet Kermis was tusschen onsen sniert. Wy deelden doen mede met malcanderen den lesten Wijn om, daer van elck ontrent drie minghelen 2) creghen. julij ia. Den I2 Julij, smorghens ontrent de ooster Son, begonst te wayen [5* uyten oosten ende o. n. o. met mistich weder, maer opten avont gingen ses van ons volck aent landt om steentgiens 3) te soecken, ende vondender eenighe: maer waren vanden besten slach niet, ende wederom comende, namense elcks een drachts hout met haer. julij 13. Den wast een schoon dagh weers, doen ginghen wy met ons seven mannen nae 't vaste landt, om wederom eenighe steentgiens te soecken, daer van wy sommighe vonden, de wint was zuydtoost. juiy 14. Den 14. Julij wast noch een schoonen dagh weers, met een heerlijcken zuyden wint, ende het ys begon vanden wal te wijeken, daer deur wy goede hope van openinghe creghen, maer deur dat de wint wederom ten westen liep, so bleeft noch effen vast legghen. Ontrent de zuydtwester Son [iu 15™ nam.J zijnderdrie van ons volck ghegaen aent naeste Eylandt dat voor uyt lach, ende hebben daer een bercheyndt gheschoten, diese aende schuyten brachten, ende ten besten gaven: want alle ons goet was ghemeen. julij 15. Den juiij wast mistich weder, de wint smorgens uyten z. o. maer ontrent de wester Son [3" 5om nam.] begant te regenen, ende de wint ten w. ende w. z. w. te schieten. julij 16. Den 16. Julij quamper een Beyr vant vaste landt nae ons toe, maer wy lieten hem by ons comen, hy was so wit als den sneeu, daer deur wy int eerst niet conden sien dattet een Beyr was, om dat hy 't sneeu so ghelijck leeck, dan deurt vertieren 4) saghen wy hem, ende als hy nu dicht by ons quam, schoten wy op hem af, ende raeckten hem, daer deur hy terstont wech liep, de wint was smorghens west, ende daer nae 0. n. o. met mottich weder. 1) De mijl ad 6,3 K.M. berekend, geeft: 37 ad 38 K.M.; deze opgave is juist. Op de Adm. kaart liggen het Kruis Eiland en Pankratevi Eiland 10 zeemijlen uiteen; heen en terug is dus ao zeemijlen of 37 K.M. a) Zeker wel onjuist, 1 mingel is ruim 1 Liter! Is er wellicht bedoeld dat elke bem&nma( 3 mingelen ontving? Op 28 Juli althans was er nog wijn. 3) Bergkristalletjes, zooals men die op de voorgaande reis aan Straat Waygatscb in menigte had gevonden. 4) Door de verplaatsing tegen den achtergrond. 149 I*7, Den 17. ontrent z.z.o.Son[9u v.m.], zijnder wederom vijfmannen p^,Derde ghegaen nae 't naeste Eylandt, om te vernemen offer eenighe openinghe voor handen was, want dat langhe verblyven, dat wy aldaer vast saten, begon ons seer te verdrieten, geen uytcomste siende hoe wy van daer souden comen. Ende doense nu ontrent ter halver wege quamen, vondense daer een Beyr achter een schoots ys legghen, die daeghs te voren van ons gheschoten was, hy ons hoorende, gingh loopen, maer een van ons volck volchde hem met een bootshaeck stiet hem in zijn huijt, ende de Beyrbegafsichopzijnachterstepooten, ende als de ander wederom tot hem instack, smeet hy het yser vande bootshaeck in stucken, also dat de man op zijn gat gingh sitten. D'ander maets dat siende, schoten totten Beyr in, daer deur hij wech liep, maer de ander liepen hem nog effenwei met zijn afghebroken stock nae, ende stiet hem op zijn huijt, dan de Beyr keerde hem elcke mael om, ende spranck tot hem in tot driemael toe, midler tijt quamen d'ander twee maets wederom aen, ende schoten den Beyr noch eens door zijn lijf heen, also dat hy achter op zijn gat ginck sitten, ende conde nauwelijck meer voort, daer nae schotense hem noch eenmael, doen bleef hy ligghen, ende zy smeten hem de tanden uytet jgj hooft, de wint was dien gantschen dagh n. o. ende 0. n. o. Den 18. Julij, ontrent de ooster Son, zijnder drie van ons maets opt landt opt hoochste gegaen, om te sien offer gheen openinghe inde Zee voor handen waer, ende saghen veel open waters, maer twas s^'' soo verde vant landt af dat haer herte schier toe cromp, om dattet so verde vant landt ende vast ys was, daerse niet vermeenden dat ons moghelijck soude zijn de schuyten ende tgoet so verde te sleepen, deur dat ons crachten hoe langher hoe meer ons begaven, ende de swaricheyt vant werek ende den arbeyt noch vermeerderden. Comende aende schuyten, hebbense ons dat alles vertelt, ende wy uyter noodt moedicheyt scheppende, hebben ons vermant de schuyten ende tgoet te water te brenghen, om te royen aen dat ys daer wy over moesten om aent open water te comen. Ende als wy aen 'tselvighe ys quamen, hebben wy de schuyten ontlost ende die opt ys ghetrocken, d'eene voor, ende d'ander nae tot aent open water, ende daer nae het goet wel duysent treden verde, twelck ons so suer ende arbeydelijck viel, dat wy selfs bynaest int werek veisaechden, dat wy daer in souden blyven steecken: maer deur dat wy soo veel onghesien swaricheden over ghecomen waren, so hoopten wy dat wy hier in mede 1) In 't origineel abusievelijk genummerd 51, i5° Het Derde njet steecken soude blyven, wenschende dattet maer de leste swaDeel. richeyt soude zijn, ende quamen also met grooter swaricheyt daer over int open water ontrent de zuydtwester Son [iu nam.] Doen gingen wy tseijl, tot dat de Son was w. ten z. ende raeckten stracks wederom int ys, daer wy de schuyten op moesten halen. Daer op zijnde, conden wyt tCruijs Eylandt sien, reeckenende dat wy daer noch ontrent een mijl af waren, de wint was oost ende oost noordt oost. julij 19. Den 19. Julij, aldus opt ys sittende, zijn wy ontrent de ooster Son met ons seven mannen gegaen aent Cruijs Eylandt, ende daer comende, hebbense daer int west heel veel open waters ghesien, daer deurse gansch seer verblijt waren, also datse haer haesteden watse mochten wederom aende schuyten te comen, doch raeptense noch eerst 100. eyeren diese met haer namen. Aende schuyten comende, verteldense ons hoe dat zy soo veel open waters bevonden hadden alsse oversienmochten,hopende dat dit nu de laetstmael wesen soude datmen de schuyten over 't ys sleepen mosten, ende dat ons voort aen tselvige niet meer gemoeten soude, ende spraecken also malcanderen een moet aen. Wy coockten de eyeren metter haest, ende deelden die onder malcanderen, ende togen flucks te werek ontrent z. z. w. son, om alle dinghen vaerdich te maecken, om de schuijt ende bock te water te brenghen, ende moesten die wel 270. treden over 't is trecken, dat wy met grooter couragie deden, om dat wy hoopten dattet de laetstemael soude zijn. Int water comende, zijn wy deur Godts ghenadighe hulpe op zijn ghenade tseijl gegaen met een o. ende o. n. o. wint, recht voort laecken, met een goeden voortgangh, alsoo dat wy de wester Son [4" nam.] voorbij t Cruys Eylandt raeckten, legghende vande Caep de Nassauwen 10. mylen. Ende terstont daer nae verliet ons het ys, dat wy daer gansch uyt quamen, dan saghen noch wel wat inde Zee, maer dat hinderden ons niet, ende ginghen onsen cours w. ten. z. aen, met een doorgaende coelte uyten oosten, ende o. n. o. also dat wy gisten dat wy in elck eetmael ontrent 18. mylen seylden, daer deur wy alle goets moets met blijdtschap vervult waren, Godt danckende dat hy ons uyt so veel swaricheden (daer in scheen dat wy vergaen souden hebben) verlost ende ghereddet hadde, vertrouwende op zijn goetheyt,dat hy ons noch voortaen ghenadich helpen soude. Den 20. Julij, hebbende noch die heerlijcke voortgang, zijn wy on- [J* trent z. o. Son [7U 40m v.m.] ghecomen voorby den swarten hoeck, verscheyden ligghende vant Cruijs Eylandt 12, mylen, ende ginghen aen w. z. w. ende opten avont ontrent de wester Son [3U 50111 nam.], Plaat 24. Afbeeldinghe hoe dat wy de schuyten aende oostzyde van 't Cruijs Eylandt wederom te water brachten van 't vaste ys, ende quamen also uytet ys, ende seijlden daer nae met een heerlijcken voortgangh met een n.o. windt w.z.w. ende quamen verby het Admiraliteijts Eylandt Lomsbay ende Capo de Plancio, wel ontrent 60. mylen eer ons eenich ys ghemoetede, maer quamen daer nae wederom int ys, dat wy meenden dattet ons niet meer bejeghenen soude. i5i saghen wijt Admiraliteyts Eylandt, ende seylden daer voorby Het Derde ontrent de noorder Son, leggende verscheyden vanden Swarten 8. mylen. Daer voorby seylende, saghen wy wel ontrent 200. Walrusschen op een schoots ys, ende seylden dicht by haer heen, endejaechdense daer van, twelck ons bynaest niet ten besten vergaen hadde, want also 't geweldige stercke Zee-monsters zijn van groote cracht, so swommense gewildich tot ons aen (als ofse haer selfs van haer aenghedaen spijt wilden wreken) rondtom onse schuyten met groot ghebaer als ofse ons vernielt souden hebben, dan wy ontquamen noch, deur dat wy goede coelte hadden, maer des niet te min wast van ons niet wel ghedaen, slapende wolven wacker te maecken. '1"tiai- Den 21. passeerden wy de Capo Plancio, ontrent de o. n o. Son [3" v.m.], leggende van des Admiraliteyts Eylandt w. z. w. aen 8. mylen, ende also met de goede coelte noch voortgaende, seylden wy ontrent de z.w. Son [iu nam.jverbyLangenes 1)9. mylen vandevoornoemde Capo Plancio, ende tlandt strect daer meest z. w. ende wy hadden een heerlijcken n. o. wint. ija2- Den 22. aldus noch een goeden voortgangh hebbende, comende ontrent de Capo de Cant, zijn wy daer eens aent landt op ghegaen, om eenighe vogels ende eyeren te soecken, maer vondender gheen, also dat wy deur seylden, maer daer nae ontrent de zuyder Son [iou 35mv.m.] saghen wy een clip die vol voghelen sat, daer seylden wy aen, ende wierpen met steenen daer op dat wy 22. voghelen creghen ende 15. eyeren, die een van ons volck vande clip haelde, ende soo wy daer wat langher hadden willen verblyven, wy souden wel een of tweehondert voghels becomen hebben, maer om dat de schipper van ons bet Zeewaert in was, ende ons verwachtede, ende om dat wy die moy deurgaende wint niet versuymen soude, so sijn wy flucks voortghesey lt al by 't landtheen. Ende ontrent de z.w. Son [ 1u nam.] quam en en wy weder aen een hoeck daer wy geweldich veel voghelen creghen, wel ontrent 125. diemen met de handt op haer nesten greep, ende sommighe met steenen wierpen, datse van boven neder int water vielen, want het moeste zijn datse noyt menschen ghesien hadden, ende datmen oock noyt ghepoocht hadde om hen te vanghen, anders soudense wel wech ghevloghen hebben, ende datse anders voor niemandt vrees hadden, dan voor Vossen ende andere wilde beesten, die tegens die hooghe steyle clippen niet op mochten comen, ende datse daerom haer nest daer op ghemaeckt hadden, ende sorgheloos waren om 1) Thans Sukhoi Nos. 152 DeeiDCTde datmen met hy haer opcomen mocht, want wy waren mede in gheen cleijn perijckel van armen ende beenen te breecken, ende dat bysonder int afclimmen, om dat de Clip so steyl was. Dese vogels hadden elck maer een Ey int nest, ende dat op de bloote Clippe neer, sonder eenich stroo ofte ander ruijchte daer in te hebben, twelck te verwonderen is, datse die in sodanighe coude uytbroeden conde, doch is te gheloouen, datse daerom maer een Ey legghen, om dat de wermte diese van haer gheven int broeden so veel te crachtigher is, op een Ey, daer de gantsche warmte toe streckt, ende haer niet verdeelt op veel Eyeren teffens. Ende wy vonden daer mede veel eyeren, [S3l maer waren meest al vuijl. Als wy nu wederom van daer af staecken, so creghen wy recht inde wint, een stoocker uyten noordtwesten, ende wasser oock vol ys, ende wy dede groote moyten om bovent ys te comen, maer conden daer niet boven geraken. Ten laetsten deur laveren gins ende weer, raeckten wy int ys. Daer zijnde, sagen wy moy openinge nae 't landt toe, derwaerts begaven wy ons. De schipper (die met zijn schuyt bet Zeewaert in was) siende dat wy int ys waren *), so meende hy dattet niet wel met ons was, ende hielde buytent ys gins ende weder, maer int eynde, siende dat wy daer in seylden, so vermoede hy dat wy openinghe sagen, derwaerts wy nae toe seylden, (alst was) so wende hy 't mede nae ons toe, ende quam mede aent landt by ons, daer wy een goede haven vonden, beschermt van meest alle winden, daer quam hy ontrent twee uren nae ons. Daer zijn wy mede opt landt ghegaen, ende creghen daer eenighe eyeren, ende raepten hout om vier te maecken, daer by wy de voghelen coockten die wy ghevanghen hadden, de wint was n. w. mottich weder. julij 23. Den 23. Julij wast doncker ende mistich weder, met een noorden wint, so dat wy inden selven inham ofte haven moesten blyven ligghen, ende onder tusschen gingender eenighe van ons maets te landtwaert in, om eenighe voghels eyeren ende ander avontuer van steentgiens te soecken, maer vonden niet veel, dan wel een deel goede steentgiens. julij 24. Den 24. wast moy claer weder, ende de wint noch noorden, daer deur wy aldaer besloten bleven ligghen. Opten middagh hebben wy de hoochte des Sons genomen metten Astrolabium, ende bevonden hem verheven boven den Horizont 37. graden 20. minuten, zijn declinatie was 20. graden, 10. minuten, de selfde ghetogen vande ge¬ il Men merke op dat De Veer weder in de „bok" was. Verg. S Juli. 153 nomen hoochte, so blijftet 17. graden 10. minuten, die dan ghetroc- p^,Derde ken van de 90. graden, so blij ft des Pools hoochte 73. graden 10, minuten "). Ende also wy daer verblyven moesten, so gingender dickwils sommighe uyt om steentgiens te soecken, diense oock vonden, die so goet waren als wy noch oyt ghevonden hadden. ÏJ' Den 25. Julij wast doncker, mistich weder, de wint noorden, ende moesten daer aent strant blyven, om dattet so hardt wayde. " 'i a5- Den 26. Julij begont moy weder te werden, dat wy in sommighe daghen niet ghehadt hadden, de wint noch al noorden. Ende wy ginghen van daer tseijl ontrent zuyder Son, maer twas een grooten Inham, also dat wy wel vier mylen tZeewaert in moesten seylen eer wy boven de hoeck quamen, ende twas meest inde wint, alsoo dattet wel middernacht was, eer wy daer boven quamen, so met seylen, so met royen. Boven zijnde leyden wijt seijl neder, ende leydent op ons , royen toe, langhs tlandt heenen. '"lj 2?- Den 27. Julij wast moy stil weer, also dat wy den gantschen dagh royden deurt ghebroocken ys heenen langs tlandt, de wint vanden n. w. ende zijn savonts ontrent de wester Son [4" nam.] ghecomen ter plaetse daer een gheweldigen stroom ging, daer deur dat wy meenden dat wy ontrent Constinsarck 2) waren, want wy saghen oock [53a] een gr0oten Inham, also dat wy gissinge maeckten dattet deur gingh inde Tartarische Zee, onsen cours was meest z. w. Ontrent de noorder Son [iou 20m nam.], so passeerden wy de Cruijs-hoeck 3), ende seylden tusschent vaste landt, ende een Eylandt deur 4), ende gingen doen aen z. z. o. 5) met een n. w. wint, also dat wy goeden voortgangh hadden. Ende de schipper met de schuijt ) was een goet stuck voor uyt, maer doen hy om den hoeck van 't Eylandt was, wachte hy ons in, daer comende bleven wy een tijt langh by de Clippen liggen, verhopende eenige vogelen te vangen, maer cregender geen. Doenhad- 1) De berekening is foutief. Zij komt als volgt te staan: 0 h = 37" 20' r= l'(-) ware 0 h = 37° 19' N. deel. = 19° 4/ 90° —b — 17° 32' b = 72° 28' 2) Zie Eerste Reis (1594) op 8 Aug. 3) Verm. de Westpunt van Mezhdusharski-Eiland. 4) Podryezov-Eiland ? liggende N.W. van Kruishoek. 5) Op rechtwijzend kompas ongeveer zuidoost, hetgeen met de strekking der kust goed overeen komt. 6) De Veer was dus nog steeds in de bok. 154 Het Derde den vvv geseylt van de C. de Cant, verby Constinsarck tot de Cruijs Deel. , , , , hoeck toe 20. mylen aen gegaen z. z. o. de wint was n. w. Julij 28. Den 28. Julij wast moy claer weder met een n. o. wint, ende seylden doen langhs tlandt heen, ende quamen z. w. Son [i11 15m nam.], voor S. LaurensBay ') ofte Schans hoeck 2), ende gingen aen z. z. o. Hoe dat wy 6, mylen. Daer comende, soo vonden wy aldaer om den hoeck twee bymen- Russche Lodgien liggen, daer deur wy eens deels verblijf werden, rnèn,nd1e wy dat wv eens ter plaetse ghecomen waren daer wy menschen vonden, in 13. maen- maer waren daer teerhen wederom beducht, om datse so sterck van den niet 0 ghesien volck waren, want wy saghen wel ontrent 30. persoonen, niet wetende wattet voor menschen wesen mochten, wilde oft andere onduytsche. Ende wy quamen met grooten arbeyt aent landt, zy dat siende, lieten haren arbeyt staen ende quamen nae ons toe, doch sonder gheweer, ende wy ginghen oock te landt so veel alsser onser mochten vande sieckte, want veel warender byster ghequclt ende swack vande scheurbuijck. Ende malcanderen ghenaeckende, so deden wy aen weerzyde malcanderen groote eerbiedinghe, zy op haer maniere, ende wy op onse wyse. Ende nu byden anderen zijnde, saghen wy malcanderen vast deerlijck aen, want eenighe van haer werden ons kennende, ende wy mede haer, dattet de selvighe waren die sjaers te voren 3) doen wy deur de Weygats waren, in ons schip gheweest hadden, daerover wy wel conden mercken datse over ons ontset oft becommert waren, datse ons doen so wel ghestelt met so grooten heerlijck schip van alles wel versien ghevonden hadden, datse daer over verwondert waren, ende nu so magher ende ontstelt met sodanighe open schuytgiens daer quamen swerven. Ende onder haer warender twee die den schipper ende my opten schouder vriendelijck sloeghen, als ons noch vande voorgaende reijs kennende (want niemandt dan wy twee warender onder ons, die doen inde Weygats geweest hadden) ende vraechden ons nae ons crabble, daer mede meendense ons schip waer dat gebleven was, ende wy onderrechteden haer so wy best mochten (also wy geen Tolck hadden) dat wy tschip int ys verloren hadden, daer op zy seyden: Crabble pro pal, dat wy verstonden, hebdijt schip verloren, ende wy antwoorden daer op, Crabble pro pal 4), jae wy hebbent schip verloren, maer veel woorden conden 1) De Z.-ingang van Kostin-Straat. 2) Kaap Cherni aan Kostin-Straat gelegen. 3) Twee jaren geleden. Zie 25 Aug». 1595. De Veer bedoelt: „op de vorige reis". 4) Russisch: Propal koraU ? — is het schip verloren ? Korailpropal — het schip is verloren (Beke „Three Voyages"). Plaat 23. Afbeeldinghe hoe dat wy nae langh verdrietigh omswerven by twee Russche Lodgien quamen, daer volck in waren, ende ons kennende werden, datse by ons in ons schip sjaers te voren inde Weygats gheweest hadden, ende hoe wy malcanderen vast deerlijck aen saghen, maer conden niet veel spreecken, maer de Russen bewesen ons groote vriendtschap, ende waren met ons te lyden, ende wy waren seer verblijdt, ende danckten Godt dat wy nu weder by menschen ghecomen waren die wy in derthien maenden niet ghesien hadden. i5S wy niet maecken om dat wy malcanderen niet verstonden, dan zy £|^1Derde bewesen met al haer ghelaet, datse met ons bedroeft ende te lyden waren, dat wy te voren met soo veel schepen daer gheweest waren, ende nu in soo soberen staet, ende beduyden ons datse doen in ons schip wijn ghedroncken hadden, vraghende wat dranck wy nu hadden, daer over datter een van ons maets inde schuijt liep ende tapte wat water, ende liet haer dat proeven, maer zy schudden haer hoof[54] den, seggende ng dobbre *), twelck geseyt is, dats niet goet. Doen is onse schipper haer naerder ghetreden, ende heeft hem inden mont laten sien, om haer te kennen te geven dat wy vanden schuerbuijck ghequelt waren, ofse ons eenich raedt wisten te gheven, maer zy verstaende dat wy hongher hadden, so lieper een van haer nae haer Lodgien heen, ende haelde een ront roggen broodt, ontrent acht pont swaer, met sommighe gheroockte voghels, die wy in danck namen, ende gaven haer weder een half dozijn muschuijt a). Ons schipper leyde twee van haer principaelste in zijn schuijt, ende schonck haer noch eens van de wijn die hy hadde, ontrent noch een minghelen, soo nae wast altemael op 3). Ende terwylen wy daer vertoefden, hadden wy groote ghemeenschap met haer. Wy ginghen daer zy laghen, ende coockten by haer vier sommighe miscuyt met water, om wat warms int lijf te cryghen. Ende wy waren deur der Russcher bywesen gansch verblijf, want wy in 13. maenden, nae dat wy van Jan Cornelisz. ghescheyden waren, noyt eenighe mensche ghesien hadden, maer niet dan verscheurende wilde, wreede Beyren, alsoo dat wy nu gansch goets moets waren, dat wy den tijt gheleeft hadden, dat wy by menschen ghecomen waren, segghende teghens malcanderen: tsal nu wel lucken, nu wy weder by menschen ghecomen zijn, Godt hooghlijck danckende, dat hy so ghenadich was, ende ons die ure hadde laten leven. 5 =9- Den 29. Julij wast tamelijck weder, ende des smorghens hebben de Russen begonnen ghereetschap te maecken om wech te seylen, ende groeven uyten cinghel sommighe tonnen met traen, diese daer onder begraven hadden, ende nu tscheep brachten. Wy niet wetende waerse henen wilde, sagen datse nae de Weygats liepen, daer over hebben wy mede seijl ghemaeckt, ende volchden haer nae. Ende also zy nu voor heen seylden, ende wy haer volchden langs tlandt 1) Zuiver Russisch zou zijn: nyet dobbre — niet goed. (Beke). 2) Volgens het Wdbk. der Ned. Taal wordt in de volkstaal dikwijls de b van beschuit in eene m veranderd. 3) Verg. 11 Juli. iS6 Het Derde Deel. henen, so werdet mistich ende mottich weder, also dat wy haer quijt werden, dan ofse te landtwaert in gheseijlt zijn in eenighen inham, of voort gheseylt, dat weten wy niet: maer wy zijn effenwei voort geseylt met een n. w. wint, z. z. o. aen, ende ooc z. o. tusschen de twee Eylanden deur, tot dat wy wederom dicht int ys beset werden, ende geen openinghe saghen, daer deur wy vermoeden dat wy ontrent de Weygats r) moesten zijn, ende dat de n. w. wint het ys aldaer in dien Inham tsamen ghedreven hadde. Als wy nu aldus intys beset waren, ende voorwaerts gheen openinghe saghen, soo zijn wy met grooter moyten ende arbeyt wederom te rugghe gevaren tot aende twee voornoemde Eylanden. Daer comende, ontrent de n. o. Son, [iu 30™ v.m.] so hebben wy aldaer aent eene Eylandt onse schuyten vast ghemaeckt, want het began hoe langher hoe meer te wayen. Julij 30. jjen 30 Julij^ aldus aent Eylandt ligghende, ende de wint noch al effen stijf uyten n. w. wayende, met gheweldighen reghen ende onstuyrich weder, also dat wy onder tseijl dat over de schuyten ghespannen was, niet drooch conden zijn, twelck ons ongewoon was: want wy in langhe geen regen gehadt hadden, so moesten wy nochtans aldaer den ganschen dagh blyven ligghen. Julij 31. j}en 31. Julij, smorgens ontrent den n.o.Son [iu30m v.m.],royden wy van dit Eylandt nae een Eylandt daer twee Cruycen opstonden, daer deur wy meenden datter eenich volck aldaer gheleghenhadden, 154»! op haer neeringen, als de ander Russchen te voren: maer vonden daer niemant, de wint was noch al n. w. daer deurt ys effen stijf nae de Weygats toe parste. Wy ginghen daer te landt tot ons groot gheluck, want wy vonden aldaer lepel-bladeren die ons seer wel te passé quam, als oft ons God de Heere daer ghesonden hadde, also wy veel siecken hadden, ja meest al vande scheurbuijck alsoo gheplaecht waren, dat wy naulijck voorts mochten, ende deur dese lepelbladeren vry wat bequaem, want het hielp ons so merckelijcken ende haestich, dat wy ons selfs verwonderden, daerom wy God grootelijck danckten, die ons dickwils voor heen opt onversienste geholpen hadde. Wy atense uyter handt met hoopen op, overmidts wy van haer cracht in ons landt veel van ghehoort hadden, maer bevonden haer cracht noch veel meer als wy wel ghemeent hadden. Augusti 1. jyen eers:ten dagh Augusti waydet geweldich uyten n. w. ende het ys dat nu een tijt langh na den Inham vande Weygats ghedreven was, hielt doen op: maer daer ginghen gheweldighe dyningen, daer 1) Bedoeld is: het eiland van dien naam. 157 deur wy onse schuyten moesten verlegghen aen d'ander zyde van 't ^'*1Derde Eylandt, om vande Zee-baren beter beschut te zijn. Daer legghende ginghen wy wederom te landt om lepelbladeren te halen, daer by wy groote verbeterschap ghecreghen hadden, ende noch meerder ghesontheyt bequamen, so snel dat wy ons selven verwonderden, dat sommighe terstont wederom biscuyt conden eeten, datse corts te voren niet doen conden. Husti a. Den 2. Augusti wast doncker, mistich weder, ende de wint wayde noch effen stijf uyten noordtwesten, ende ons eeten begon seer te crimpen, wy hadden niet dan een weynich broodt met water daer toe, eenighe noch een luttel Kaes r), also dat wy seer verlanghden ende janckten van daer te comen, deur ghebreck van hongher, daer deur onse swacke leden noch crachtelooser werden, ende moesten effenwel swaren arbeyt doen, twelck seer teghens malcanderom street, want wy hadden veel eer den vollen hou 2) behoeft, om wat stercker te werden, dan patiëntie was ons voorlandt. 'Vusti 3. j}en 3 Augusti ontrent de noorder Son, het weder wat ghebeter zijnde, werden wy van beraet van Nova Sembla over te steecken nae Ruslandt, ende gingen met Gods hulpe tseijl met een n. w. wint, ende seylden aen z, z.w. tot de ooster Son [4" 50m v.m.] toe, ende quamen doen wederom int ys, twelck ons gantsch beducht maeckte, want wy haddent al overgheset ende adieu gheseyt, ende dachten niet dattet ons so haest wederom soude comen bestoocken. Dus int ys zijnde met stilte, alsoo dat ons de seylen niet veel voordels mochten doen, soo hebben wy die gestreecken, ende begonden wederom te royen, ende royden also deurt ys heen, met grooten verdrietighen arbeyt, ende quam ontrent de zuydwester Son [iu 15"1 nam.] daer deur, ende raeckten daer wederom in de ruyme Zee, daer wy gheen ys vernamen, ende wy hadden soo met seylen als met royen twintich mylen gevaren. Aldus voorts seylende meijnden wy de Russche cust te ghenaecken, maer ontrent de n. w.Son [>u nam.] raeckten wy wederom Essl int ys, ende twas seer cout, daer deur wy gansch verslaghen waren, duchtende dattet ons altijt aenhanghen soude, ende wy nimmermeer daer uyt verlost souden werden. Ende alsoo wy met onsen bock niet so wel voorts conden comen, noch den hoeck vant ys te boven seijlen, so werden wy ghedwonghen ons daer in te begheven, siende eenighe openinghe alsmen daer in soude wesen, maer de swaricheyt was om 1) Zie22Nov. 1596 en 1 Juli 1597. a) Houde: dat wats iets houden of bevatten kan; huls, peul, schil, aar. (Verdam Mnl. Wdbk.). IS» Het Derde daer eerst; m te comen, want het lach seer dicht, dan ten laesten be- Deel. ' quamen wy gheleghentheyt, dat wy ons daer in begaven. Daer in zijnde hadden wy 't wat beter, ende quamen met grooten arbeyt int open water. Onse schipper die inde ander schuijt was, als beter beseylt zijnde, quam den ys hoeck te boven, ende was met ons beducht dat wy also int ys beset waren, maer God gaf ghenade dat wy soo drae daer deur quamen als hyt van buyten om seylde, ende quamen alsoo wederom by malcanderen. Augusti 4. Den ^ Augusti ontrent de Son zuydoost [8U v.m.] uytet ys verlost zijnde, seylden wy met malcanderen voort met een noordtwesten wint, ende ginghen meest zuyden aen, ende ontrent de zuyder Son, opten middagh, saghen wy de custe van Ruslandt voor uyt ligghen, daer deur wy heel verblijdt waren. Wat naeder comende, hebben wy onse seylen ghestreecken, ende royden aent landt, ende saghen dattet gansch laech landt was, oft strandt gheweest hadde daert water overloopen mocht, daer hebben wy gheleghen tot de zuydtwester Son [iu 15m n.m.] toe: maer siende dat wy daer niet veel voordeels conden becomen, alsoo wy vanden hoeck van Nova Sembla daer wy afvoeren tot daer toe, ontrent 30. mylen *) gheseylt hadden, so zijn wy ontrent zuydtwester Son [iu 15™ nam.] van daer voort gheseylt langhs de Russche cust met tamelijcken voortgangh, ende ontrent de noorder Son [iou 2om n.m.], saghen wy daer wederom een Russche Jolle, ende hielden daer nae toe om die te verspreken. By haer comende, so zijnse alle boven op haer Jolle ghecomen, ende wy riepen Candinaes, Candinaes daer mede wy haer vraghen wilden oft wy ontrent Candinaes waren, maer zy riepen wederom tot ons Pitzora, Pitzora 3), te kennen ghevende dat wy daer ontrent waren. Ende alsoo wy dicht by het strandt langhs seijlden daert seer droogh was, meenende dat wy west ten noorden aen seylden, om boven den hoeck van Candinaes te comen, zijn wy deurt Compas dat op een kist met ysere banden 4) stont, verleyt gheweest, dattet ons wel twee streecken verscheelde, ende waren veel zuydelijcker als wy wel meenden, dat onse cours was, ende oock veel oostelijcker want wy meenden 1) 30 mijlen van 6,3 K.M. of 100 zeemijlen. De gissing komt vrij goed overeen met den afstand van de Sakhanini Eil» tot de russische kust bij de Pechora mondingen op 55° O.L., welke afstand ruim 90 zeemijlen bedraagt. 2) Kaap Kanin; de kaap aan de oostzijde van den ingang tot de Witte Zee. 3) De Pechora rivier. 4) Een „kist met ijzeren banden" kan al gauw 2 streken afwijking van de kompasnaald veroorzaakt hebben. tosti s 159 dat wy by naest by Candinaes quamen, maer warender noch wel ***,Derde drie dagh seylens af, als wy naemaels ondervonden. Siende dat wy aldus verdoolt waren, bleuen wy daer ligghen ende verwachten den dach. Den S. Augusti, daer aldus liggende, isser een van onse maets aent landt ghegaen, ende bevondt datter groente was, met sommighe cleyne boomkens. Op tlandt zijnde, riep de selvighe ons toe, dat wy met roers te landt soude comen, want daer was Wilt te schieten, daer deur wy seer verblijdt waren, want ons eeten was soo goedt als op, ende hadden niet dan wat schummelt broodt, daer deur wy gansch wanhoopten, also dat de sommige seyden datmen de schuyten verlat™ ^nrle te landewaert in loopen souden, oft wy mosten alle van hongher sterven, want het duerde d'eene dagh aen d'ander, dat wy niet te bicken hadden, ende hongher was een scherp swaert, die wy qualijck langer lyden conden. 'tosti 6. Den 6. Augusti begont weder wat te beteren, daer deur wy ons vermanden, om voort te royen alsoo 't recht inden windt was om uyten inham te comen, zijnde de windt o. z. o. ende mosten alsoo aen gaen. Aldus nu ontrent drie mylen gheroyt hebbende, en konden wy niet verder comen, om dattet so recht inde windt was, ende wy moedeloos ende crachteloos waren, ende tlandt hem hoogher nae't n. o. streckte als wy wel ghemeent hadden, daer deur wy malcanderen wel deerlijck aen saghen, want het quam op te corte betingh *) aen. Wy wisten niet niet hoe verde wy noch varen souden eer wy eenigh ontset mochten cryghen, ende het eeten was meest al op. 8ös,'»7. Den 7. de windt w. n. w. zijnde, diende ons wel om uyt dien inham te comen, ende seijlden oost ten noorden aen, tot dat wy uyt den inham quamen ter plaetsen ende op den hoeck van 't landt, daer wy eerst gheweest waren. Daer maeckten wy ons weder vast, want de n. w. windt was ons recht tegen, daer deur de maets herte ende ghemoet heel cleijn werde, siende gheen uytcomst, hoe wy van daer souden comen. De sieckte ende hongher, ende dan noch geen middel van wech raken te sien, verteerde schier ons vleijs ende bloedt, hadde rleerliick sien moe-hen heioen tsoude wel ghebetert hebben. Den 8. Augusti wasser noch gheen beterschap, effen vast inden windt, ende wy laghen een goet deel verscheyden van malcanderen, . nae dat elck dochte datter best te legghen was, ende bysonder in i) ScheepsuitdrukkingVoor: „het touw was tekort". (De betings waren gestellen van hout, dienende om het ankertouw te beleggen, en voor andere doeleinden daarmee verband houdende). Hier in overdrachtelijken zin. Vtü i6o Het Derde onse schuijt l) was tmeeste verdriet, vermidts datter eenighe waren Deel. J ° wat heethongench, ende niet langher herden mochten die schier den moet verloren gaven, ende wenschten om den doodt. Augusti 9. Den 9. Augusti, 'tweer noch alleleens, ende vlack inde windt zijnde, dede ons daer noch vast houden, dat wy niet wech conden comen, ende ons verdriet vermeerderde hoe langher hoe meer. Ten laesten zijnder twee uyt de schuijt ghegaen, daer de Schipper in was, wy dat siende, so ginger twee van onse maets mede te landt, ende ghinghen met malcanderen wel ontrent een mijl 'tlaghe landt henen, ende saghen ten laetsten een baeck staen daer een stroom by uyt liep, daer deur wy vermoeden dattet de cours was daer de Russen heenen quamen, tusschen Candinas ende 't vaste landt van Ruslandt. Als nu onse maets wederom quamen, soo vondense onder wegh een doode Zee-robbe, die gantsch seer stanck, den selfden sleeptense met haer tot aen onse schuyte, ende meenden datse een goedt wiltbraedt daer aen hadden om te eten, deur datse soo grooten hongher leden, maer wy sprakent haer noch af: segghende wy soudender ghewis den doodt aen eten, ende dat wy ons noch liever lyden souden, want Godt de Heere die ons dickwils opt onversienste een uytcomst ghegheven hadde, die leefde noch, hopende dat hy ons noch niet gansch ende teenemael verlaten soude, maer opt onversienste helpen. Augusti 10. Den 10. Augusti wast noch al een n. w. wint, met mistich, mottich weder, alsoo dat wy noch effen pal daer blyven moesten, hoe ons ghemoet was, dat dorstmen niet raden, want wy condet aen ons wel sien. Augusti 11. Den 11. wast smorghens goet weder ende stil, ende deschippersant tot ons ontrent de n. o. Son [iu 30™ v.m.], een van zijn volck dat wy ons ghereet souden maecken voort te vpren, doch wy hadden ons al ghereet ghemaeckt, ende waren int royen nae hem toe. Ende alsoo ick heel swack was ende niet langher royen mocht, ende onse Bock veel swaerder te royen was als de schuijt, so werdt ick inde schuijt gheset ") om 't roer te bewaren, ende daer quam wederom een over in mijn plaets die wat stercker was, om also met malcander voorts te gheraecken. Aldus royden wy totter zuyder Son[iou45m v.m.] toe, doen creghen wy een moy coelte uyten zuyden, also dat wy onse riemen in leyden, ende maeckten seijl met een goeden voortgangh, maer savonts begont hart te wayen, dat wy de seylen moesten innemen 1) Verm. beter: in ome bok. De Veer tenminste was nogaltijd in de bok. Zie vlg. datum. 2) Van ongeveer 5 Juli tot 11 Aug'. was De Veer dus in de „bok" geweest. Nu ging hij weer over in de schuit. i6i ende nae 't landt royen, daer wy de schuyten dicht aent strandt ley- p*/3"0' den, ende ginghen daer op om versch water, maer conden gheen becomen. Ende alsoo wy niet verder conden comen, soo maeckten wy ghereetschap om ons tenten te stellen daer onder wy schuylen mochten, ende het begon soo gheweldich te reghenen alst moghelijck was, ende smiddernachts dapper te donderen ende te blixemen met noch meerder reghen, deur alle twelck onse maets byster mismoedich waren, datter noch gheen ontset voor ooghen was, maer niet dan alle stuyricheyt *) ende verdriet. 12. ]3en 12. Augusti wast moy weder, ende saghen ontrent de ooster Son [4U 45m v.m.] een Russche Lodgie aen comen met zijn volle seylen, daer deur wy niet weynich verblijt waren. Wy dit siende vande strant af, daer wy met de schuyten saten, porden den schipper aen dat wy nae haer toe souden seylen om haer te verspreecken, ende eenighe victualie van haer te becomen, derhalven haesteden wy ons al wat wy mochten, om de schuyten in de diepte te cryghen, ende seylden nae haer toe, ende als wy by haer quamen, so gingh de schipper in hael Lodgie, vragende hoe verde wy noch van Candinas waren, twelck wy van haer niet wel verstaen conden, vermidts wy malcanderen niet verstonden, zy staecken haer vijf vingheren op, maer wy conden daer uyt niet verstaen: maer naemaels lieten wy ons duncken datse dat meenden, datter vijf Cruycen op stonden, ende zy brachten haer Compas mede voort, ende bewesen ons dattet n. w. van ons lach, tselvighe ons Compas mede also aenwees, de welcke rekeninge wy oock also gemaeckt hadden. Ende also wy nu gheen beter bescheyt van haer conde becomen, so tradt de schipper nader in haer schip, ende wees haer een tonne met visch diese hadden, haer beduydende ofse ons die vercoopen wilden, haer thoonende een stuck van 8. Realen 2). Zy dit verstaende, gaven ons hondert ende twee visschen, met sommighe coecxkens diese van wat meel ghesoden hadden alsehaer visch coockten.Endeontrentde zuyder Son[i iu v.m.] scheyden wy van haer, verblijdt zijnde dat wy wat victualie becomen hadden, want wy hadden langhen tijt niet dan vier oneen broodt s'daechs ghehadt, ende daer water toe ende anders niet, daer mede wy ons moesten be's6al helpen. De voornoemde visschen deelden wy onder ons allen effen veel. soo wel de minste als de meest, sonder onderscheyt. Van haer afghescheyden zijnde, ghinghen wy onsen cours w. ten n. met een z. ende z. ten o. windt, ende ontrent de w. z. w. Son [211 40™ nam.] be- 1) Van: stuur, stuyr, stuer. Zie noot bij 4 Juni 1597. 2) Juister: een reaal van achten, d. i. ruwweg een rijksdaalder. De Veer. 11 IÖ2 Het Derde gont weer gheweldich te donderen ende te regenen, dan duerde niet D'el' langh, maer werde wel haest wederom goet weder, ende aldus voort seylende sagen wy de Son op ons gemeen Compas onder gaen noorden ten westen. x). Augusti 13. Den 13. Augusti creghen wij wederom inde windt, uyten w. z. w. ende mosten aengaen w. ten n. alsoo dat wy wederom aen 't landt mosten leggen. Daer legghende ghinghender twee van onse maets aen 't landt, om te vernemen hoe 't daer ghestelt was, oft de hoeck van Candinas aldaer inde Zee streckte, also ons dochte dat wy daer ontrent waren. De selvighe maets wederom comende, seyden datse te landtwaert een huys ghesien hadden, maer gheen volck daer in, ende seyden voort datse anders niet konden bemercken, oft was de hoeck van Candinas 2) die wy ghesien hadden. Daer over waren wy goets moets ende ghinghen wederom inde schuyten, ende roeyden also byt landt heenen. De hope gaf ons een goeden moet, dat wy meer deden als wy wel ghedaen souden hebben, want ons leven ende behoudinghe stont daer in. Ende aldus langhs 'tlandt heenen royende, sagen wy weder een Russche jolle, op 't lant staen die stucken was ende seijldense verby. Een weynich daer nae saghen wy een huysken aen 't strandt, derwaerts ghinghen eenighe van onse maets, maer vonden daer mede gheen volck in; ende niet anders dan een oven. Als die nu wederom tscheep quamen, brachtense wat lepelbladeren mede diese opghebluckt hadden. Als wy aldus byden hoeck heen royden, soo creghen wy wederom een moy coeltgen uyten oosten, ende wy maeckten seijl, ende seijlden alsoo voort aen. Des naemiddags ontrent de z. w. Son [iu I5m nam.], so sagen wy dat de hoeck die wy gesien hadden ontviel 3) nae 't zuyden, daer deur wy voor ghewis meenden dattet de hoeck van Candinas was, van daer wy meenden te seylen over den mont vande witte Zee 4), over sulcks leyden wy malcanderen aen boort, ende gaven malcanderen kaersen, 1) De bovenrand der zon ging onder in de richting N. 43°, 3 W., hetgeen de variatie der naald brengt op 320,1 dat wel wat groot is, in vergelijking met de vrij zeker bekende variatie op het nabij gelegen Waygatsch, die 2 streken bedroeg. Is de ondergang van den onderrand bedoeld dan zou de richting zijn N. 49° 1 3 W. en de variatie zelfs 38,1. Vermoedelijk is deze waarneming slordig geschied; zie 15 Aug. toen men weer om en bij 17° vond. 2) In den zin: „zij geloofden dat het de hoek was." 3) D. i. de kustlijn boog naar 't zuiden om. 4) Het was echter niet Kaap Kanin aan de westzijde van den ingang tot de Witte Zee, maar (vermoedelijk) hetzij Svyatoi Nos hetzij Kaap Barmin aan de westzijde derTscheskaja baai. Die baai hield men aanvankelijk voor de Witte Zee. ende alles wat wy malcanderen mochten mede deelen om ons daer Het Derde , Deel. mede te behelpen, ende begaven ons also van 't landt af, als wy meen- Hier verden over de witte Zee nae Ruslandt toe. Aldus seylende met eenen van ma*y goeden voortgangh, so isser ontrent middernacht een groot onweer canderenuyten n. ontstaen, daer over wy ons seyl streecken, ende namen een riff oft twee in, maer onse maets die wat styver onder seijl waren, niet wetende dat wy ons seijl ghemindert hadden, seijlden al voort, alsoo dat wy van malcanderen verdoolden, wantetoock doncker weelwas. su"n4. Den 14. Augusti inden morghenstont, wesende tamelijck weder met een z. w. windt ghinghen wy w. n. w. aen, ende het begon heel op te claren, alsoo dat wy onse ander maets effen saghen, ende deden alle naersticheyt om by haer te comen, maer conden niet vermidts dattet weder mistich werde, segghende tot malcanderen, laet ons onsen cours voort seylen, wy sullen wel by haer comen aende [57] Noordtsche cust over de witte Zee. Onsen cours was west noordt west, de windt z. w. ten w. ende ontrent de z. w. Son [iu 20m n.m.] conden wy niet verder comen, vermidts de contrarie windt, alsoo dat wy ons seylen mosten strijeken ende voort royen. Aldus royende tot de wester Son [411 n.m.], soo quamper wederom een tamelijcke koelte uyten oosten, also dat wy doen seijl maeckten, maer effenwei met twee riemen daer onder royden, totten n. n. w. Son toe [51140™ n.m.], so began de koelt te wackeren uyten o. ende o. z. o. daer deur wy ^ ons riemen in leyden, ende seijlden voort w. n. w. aen. Is' Den 1S. saghen wy de Son int o. n. o. op gaen, alsoo dat ons docht dattet Compas vry wat afweeck ende ontrent de ooster Son [_4u45m n.m.] werdet wederom stil, daer deur wy tseijl mosten innemen ende wederom op de riemen vallen, doch ten duerde niet lang oft daer quam weder koelte uyten z. o. ende maeckten wederom seijl, ende ginghen aen w. ten z. Aldus voort seylende met een moye coelte, saghen wy ontrent de z. Son [iou45m v.m.] tlandt, meenende dat wy nu aende westzyde vande witte Zee waren, verby Candinas, ende comende dicht ondert landt sagen wy daer ses Russche Lod- gien leggen, derwaerts seijlden wy nae toe, ende verspraken haer, vragende hoe verde wy noch van Kilduyn 2) waren, ende alsoo zy ons niet wel verstaen conden, soo beduydense ons noch so veel, dat wy noch verde van daer waren, alsnoch zijnde aende oostzyde van 1) Toch niet De zon kwam op in N. 50° W. rechtwijzend, dus was de kompasfout 17°, 5 of ruim il/2 streek. Vergeleken met de waarneming op 12 Aug. echter wèl een groot verschil, a) Kildin-eiland bij Kola in Lapland. De Veer. II* 104 Het Derde Candinas. Zij smeten haer handen van een, ende beduyden ons h"'dat wy daer mede, dat wy noch eerst over de witte Zee mosten, ende dat scheTod"5"onse schuyten daer te cleijn toe waren, dattet groot perijckel soude gien qua- zr;n voor ons om daer met so cleyne schuyten over te varen, ende dat men die ons ■> ,.»».,,.. i i i_ ten besten Candinas noch n. w. van ons lach. Midlertijt vraechden wy haer om coupon- broot, ende zy gaven ons een broot, dat wy alsoo drooch met honger derrechten, keten ai rovende op aten, maer wy condent van haer niet aennemen, maerwy * * 1 haer niet dat wy noch eerst daer ontrent waren deur dat wy ons lieten voor Inden611 staen, dat wy al over de witte Zee waren. Ende als wy nu van haer scheyden, royden wy langs de wal heenen, de windt vanden n. Ontrent de Son n. w. [7U I Sm n.am.] cregen wy wederom een goede windt uyten z. o. also dat wy voort by 't lant heen seijlden, ende sagen een groote Russche Lodgie aen 't stuerboort van ons ligghen, ende wy meenden datse uyte witte Zee ghecomen was. Augusti 16. rjen iQ Augusti smorghens al voort noordtwest aen seylende, Hoe wy we-bevonden wy dat wy gantsch in een inham beset waren, ende setrussche teden onsen cours naé de Russche Lodgie toe, die wy aen 't stuerqufmen.die boort gesien hadden, daer wy met groote moyten ende arbeyt by ted^met 1uarnen- Ende by haer comende ontrent de Son z. o. [8U v.m.] met aiieriey een harden windt, soo vraeghden wy haer nae Sembla de Cool oft ende groote Kilduijn, maer zy schudden met haer hoofden, ende gaven ons te dedenSChaP kennen dattet Sembla de Candinas *) was, maer wy gheloofden haer niet ende begeerden eenighe spyse van haer, ende zy gaven ons een deel schollen, daer de Schipper haer een stuck ghelts voor gaf, ende wy seijlden van haer af om deur dat gat te comen daer zy voor lagen, also dat in zee streckte, maer zy dat siende dat wy op een onwech waren, ende dat de vloedt meest verloopen was, so sondense twee mannen met een groot broot in een cleijn jolletgien nae ons toe, twelckse ons gaven, ende beduyden ons dat wy weder aen haer schip 'souden comen, zy wilden breeder met ons spreken ende ons [57»] onderrechten. Wy haer dat niet ongeloont latende, gaven haer een stuck gelts met een stuck linden, maer zy bleven ons al by, ende die vande groote Lodgie staecken Speek ende Boter om hoogh, om ons daer deur aen te locken om by haer te comen, als wy ooc gedaen Groote hebben. By haer zijnde, so onderrechtense ons dat wy noch aende vande Rus- oost zyde van Candinaes waren, maer wy haelden onse Caerte voort, senbewe- j„ i;efPn Y,af>r a;p s;en. daer uvt onderrechtense ons. dat wv noch sen. ' ' * aende oost zyde vande witte Zee ende Candinaes waren. Dit verne- i) Sembla de Cool en Sembla de Candinas is natuurlijk russisch-portugeesch (of spaansch) jargon door de Nederlanders gebruikt. — Russ. semlja is „land". Plaat 26. Afbeeldinge hoe dat wy aen een Russche Lodgien quamen, als wy meenden dat wy al over de witte Zee waren, ende datse ons onderrechten dat wy noch niet om den hoeck van Candinas waren, ende datse ons veel vriendtschap deden, ende victualie vercochten, als Speek, Meel, Boter ende Honich, twelck ons een goede moetmaeckte, datwy soontset werden, ende den rechten cours aenghewesen was, maer meest becommert zijnde met ons ander maets, die van ons verdwaelt ende noch zeewaert in waren. i65 mende, waren wy beducht om dat wy noch so verde reys hadden om **^,t)erd(i over de witte Zee te comen, ende waren noch allermeest bevreest om onse ander mackers die inde bock waren, ende dat wy, nu wy 22. mylen al over de Zee waren geseijlt *), noch niet verder waren, ende dat wy nu noch eerst over den mont vande witte Zee moesten varen, met soo cleynen provisie, daer over de schipper vanden Russen gecocht 3. sacken met meel, ende twee ende een half zyde specx, een pot met Russche boter, een tonneken met honich, tot provisie voor ons ende onse mackers, als wy wederom by haer souden comen. Doen nu midlertijt de vloet verloopen was, so seylden wy met de voorebbe wederom uyt deurt voorsz. gat 2) daer ons het cleyne Lodtgien aenquam, ende gingen in Zee met een goede z. o. wint n. n. w. aen, ende sagen daer een uytsteeckenden hoeck, die wy meenden dat Candinaes was, maer seylden noch al voort ende tlandt onviel hem n. w. Opten avont de Son ontrent n. w. siende [7U 15m n.m.] dat wy niet veel baets met royen mochten doen, ende de stroom oock meest verloopen was, so bleven wy daer liggen, ende coockten een pot vol water ende meel, twelck ons seer wel smaecte, midts dat wy daer wat vet vant speek ende wat honich in deden also dat ons docht datter kersmis was, maer waren vast becommert met onse ander maets, die wy niet wisten waerse verbleven mochten zijn. A"gusti 17. Den 1 j aent ancker liggende, smorgens inden dageraet sagen wy een Russche Lodgie uyt de witte zee comen seylen. Wy dat siende, hebben na hem toe geroyet om eenich bescheyt van hen te becomen, ende als wy by haer quamen 3), hebbense ons terstont een broodt ongheeysscht gegeven, ende bewesen ons sose best conden, datse ons ander maets ghesproken hadden, ende datter seven mannen op wa- 1) Komt ongeveer uit. De Tsjeskaja baai van Svyatoi Nos tot Kaap Mikulkin is ongeveer 55 zeemijl wijd, d. i. ruim 15 duitsche mijlen van 6,3 K.M., gelijk men destijds rekende. 2) Was dit gat de monding der Moskvina rivier, 32 zeemijlen beO. Kaap Kanin ? 3) De op deze plaat gegeven voorstelling eener lodia is opmerkelijk en blijkbaar zéér getrouw. Verg. N. Witsen „Architecturanavalis. 1690"alwaar(p.299): „DeRussischelodjes zyn Scheepen byna zoo groot als onze Galjoots. Zy voeren een mast te midden scheeps, daer een ree aan hangt, die verhoogt en verlaegt werdt na welgevallen. Van twee staggen wordt de mast gehouden, welke by de stevens vast zijn. Zy hebben een plat verdek, daar een luik in is, waar door de ladingh in gebraght wordt. Hebben weinigh hout voor scheens. De vooren achter-steven zyn een weinigh verheven, daar de schepelingen hun verblyfby nemen. Het schips beloop, zoo voor als achter, is onder en boven van een gedaante. Dl- buitennaden zyn beleit, met opgevulde hennep-repen om het schip dicht te houden. De hooft-touwen zyn aan geen rust, maar aan het ree-hout vast.'' — Deze 2e uitgave van Witsen's Scheepsbouw is van de hoogste zeldzaamheid. i66 DeeiDerde ren' ende a^s wy noch qualijcken conden verstaen ofte ghelooven, soo beduyden zijt ons noch bet, ende staecken 7. vingeren op, ende wesen op onse schuijt, daer mede verclarende dattet mede sodanighen open schuijt was, ende datse haer broodt, vleijsch, visch, ende anders meer vercocht hadden. Ende also wy noch aen haer boort bleven, so sagen wy een cleijn compasken, twelck wy kennende werden, dat zy van onsen hooghbootsman hadden, twelck zy ons oock mede bewesen.Wy nu tselvighe te recht verstaende, vraechdenhaer hoe langhe het verleden was, ende waer ontrent zy ons volck vernomen hadden, ende zy beduyden ons dattet sdaeghs te voren gheschiet was, somma deden ons groote vrientschap, daer over wy haer bedanckten, ende scheyden van haer wel verblijdt zijnde, dat wy tydinghe van onse maets hadden, ende insonderheyt datse van haer ghespijst waren, daer in wy aller meest becommert hadden gheweest, om dat wy wisten datse soo cleynen provisie ende weynich voorraedt hadden. Wy royden met alle vlijt nae haer toe oft wyse achterhalen ende becomen conden, want wy duchten noch al datse niet veel pro- [58] vande ghecregen hadden, ende waren begeirich om haer vant onse wat mede te deelen. Als wy nu aldus den ganschen dagh met grooten arbeyt langs tlandt henen royden, so vonden wy ontrent de middernacht een afwateringe van versch water, daer gingen wy te lande ende haelden versch water, ende cregen mede eenige lepelbladeren, ende als wy meenden voort te varen, so moesten wy daer blyven leggen, want den stroom verloopen was. Wy saghen vast uyt na de hoeck van Candinas ende na de 5. Cruycen, daer ons de Russen van gheseyt hadden, maer vernamen gheen. Augusti 18. ■rjen jg smorgens ontrent de ooster son [4U 40™ v.m.], so hebben wy om tijt te winnen onse steen daer wy aen lagen (in plaetse van ons werp ancker) opgehaelt ende zijn al langs tlandt voort geroyt tot den zuyder Son [iou 40™ v.m.] toe, daer sagen wy een uytsteeckenden hoeck, met schemeringe van eenige Cruycen, die wy nader comende perfect saghen, ende ontrent de Son west [4U nam.] saghen wy bescheydelijck dattet landt w. ende z. w. ontviel, also dat wy aen die teyckens nu claerlijck merckten, dattet de hoeck van Candenas was, aende mont van de witte Zee daer wy over moesten, ende lange na verlangt hadden. Desen hoeck is een kenlij eken hoeck met 5. Cruycen daer op, ende datmen perfect kan sien hoese aen beyden zyden omvalt, aende eene zyde int z. o. ende d'ander zyde int z. w. Als wy nu van meeninge waren van daer over te steecken nae de w. zyde vande witte Zee, nae de Noorweeghsche cust, so bevonden wy dat 167 ons eene vaetgien met water, meest uytgeleckt was, ende also wy He' Derde wel veertich mylen weegs daer over mosten varen, eer wy by eenich versch water souden comen, so sochten wy gelegentheyt om noch eerst aen 't landt te royen, ende versch water te halen, maer deur dattet rondtom so seer barrende, so dorsterfwy 't niet bestaen, ende also wy een goede n. o. windt hadden, die wy niet dienden te versuymen, so namen wy onsen cours op Godts genaden aen, ende maeckten een afsteecker ontrent de Son n. w. [7U 20m nam.] ende seijlden den gantschen nacht ende naevolgende dagh, met goeden voortgangh, alsoo dat wy maer drie glasen x) geduerende de selvige tijt royden, ende hadden den naevolgenden nacht mede noch een goeden voortgang, also dat wy smorgens ontrent de o. n. o. Son 2) het landt sagen, aende westzyde vande witte Zee, twelck wy deur het ruijsschen vande landt Zee ghewaer werden eer wy 't landt saghen. Ende also siende dat dit een ander clippich landt was, ende niet als voorheen aende oostzyde vande witte Zee, daert slecht ende sandich was, met weynich geberchte, so hielden wy ons versekert, dat wy aende westzyde vande witte Zee waren, aende Lapse zyde, ende danckten den goeden Godt dat hy ons in dien tijt van ontrent 30. uren over de witte Zee gheholpen hadde, zijnde ontrent 40. mylen weeghs 3), ende onsen cours was gheweest w. met een moye n. o. wint. 'gusti 20. Den 20. Augusti voor 't landt wesende, so heeft ons de n. o. windt begeven, ende began stijf uyten n. w. te wayen, ende siende dat wy niet veel voordeels conden doen met voort varen, soheeftet ons goet ghedacht daer tusschen eenige clippen in te loopen, ende comende dicht aen 't landt so sagen wy eenige Cruycen ende Waerders daer op, daer deur wy verstonden dat daer een goede rede was, ende liepen daer in. Een weynich binnen comende, sagen wy daer een [58a] groote Russche Lodgie leggen, ende royden daer met alle macht na toe, ende sagen oock aldaer eenige huysen daer menschen in waren. Als wy nu by die Lodgie gecomen waren, so maeckten wy ons daer vast, ende haelden de tente over de schuyten, want het begon seer 1) Anderhalf uur. 2) D.w.z. tegen zonsopkomst, want de zon kwam op in de richting N.O.3/,,0. rechtwijzend, d.i., bij eene variatie van streek nog niet ten volle O.N.O. Het was ook nog tamelijk donker toen men land maakte, want men hoorde de zee ruischen voor men den wal zag. De zon kwam ten omstreeks 311 40™ op. 3) Volgens de kaartjes van De Veer kwamen zij uit bij het gehucht Warsina, d.i. Warssinsk aan de Warssina rivier. De afstand van Kaap Kanin tot de monding der rivier bedraagt 114 zeemijlen of 33 duitsche mijlen (van 6,3 K.M.) als destijds gebruikelijk waren. i68 Het Derde te regenen. Daer nae zijn wy te lande gegaen inde huysen die daer stonden, daer ons groote vrientschap ghedaen werde. Zy leyden ons in haer stoven ende drooghden onse natte cleeren, ende coockten ons een sode visch, ende nooden ons seer hertelijck. In dese huijskens warense met haer 13. mannen, ende voeren alle morghens met 2. schuyten te visschen daer twee van haer tbevel van hadden. Zy Vant arme behielpen haer seer soberlijck, aten meest visch tot visch. Opten leven der r , ••• • •, Lappen, avont also wy gereetschap maeckten om wederomme inde schuyten te gaen, so noodense den schipper ende my, dat wy by haer in haer hutte souden blyven. De schipper bedanckte haer, ende ging inde schuyte, maer ick bleef by haer dien nacht over. Boven dese 13. mannen waren daer mede noch twee Lappen met 3. wyven ende een kint, die wel dapper armelijck leefden vant overschot dat haer de Russen gaven, soo een stuck visch ende eenighe hoofden die de Russen wech wierpen, dat zy met grooter danckbaerheyt op namen, also dat wy van wegen haer armoet ende soberen staet ons heel ontsetteden, hoe wel wijt oock sober genoech hadden, maer so 't scheen, so was haer dagelijcksche leven op die wyse, ende wy moesten daer blyven liggen, deur dat de wint n. w. wayde ende ons contrari was. Augusti ai. jjen 21. regendet meest al den dagh, dan na den middagh so seer niet, ende onse schipper cocht vast versche visch, die wy coockten, ende aten onsen buijck vol, dat in langhe niet gheschiet was, ende coockten daer by eenighe pap van meel ende water, in plaetse van broodt, also dat wy heel goets moets waren. Des naemiddaeghs als de regen wat minderde, gingen wy altemet wat bet int landt, ende sochten eenige lepelbladeren, ende sagen ondertusschen twee mannen opt gheberchte, daer deur wy tot malcanderen seydenf Hier ontrent moet meer volcks woonen, want daer quamen twee mannen nae ons toe, maer wy daer geen meer acht op slaende, gingen weder heenen na ons schuijt ende de hutte toe. De twee mannen die opt geberchte waren (zijnde van onse maets van d'ander schuyte) saghen mede dese Russche Lodgie ligghen, ende quamen den bergh af nae haer toe om eenighe spyse van haer te becomen, dan alsose daer onversiens Hier qua- ghecomen waren, ende geen geit by haer hadden, so haddense wederom by voor haer genomen een paer bocxen a) uyt te schudden (also zy wel schuyte^6 twee OI"t dr,e over een hadden) om daer eeten voor te coopen, maer daer wy wel alsose nu den bergh af quamen, ende begonden te naederen, so sa- 1) Stove = verwarmd vertrek. (Verdam). 2) Boks = broek. (De meervoudsvorm boksen is zeldzaam). Kaart IV. Afbeeldinghe hoe dat wy nae lange omswerven aende westzyde van de witte Zee quamen, daer wy een Russche Lodgie vonden met 13.RUSschen die ons groote vriendtschap deden, ende ons in haer hutten namen ende spijsden, daer by oock twee Lappen met haer wyven ende kinderen, die in soberen staat waren, haer cleedinge ende wesen, ende hoe dat wy deen onse ander maets die van ons verseijlt waren, d'aeronversiens by malcanderen quamen. Het origineel is 205 bij 135 mM. Schaalaanwijzing ontbreekt. Dit kaartje berust op de door Willem Barents ontworpen en door Petrus Kaerius gegraveerde kaart: „Beschryvinghe der zeecusten vant nordelicxste deel van Norweghen" voorkomende in Waghenaer's „Spieghel" van i596-'g7. Die kaart draagt het jaartal IS96. i6g gense onse schuijt onder of by de Lodgie liggen, ende wy sagen haer rj'^1Derde o'ock aencomen, ende werden malcanderen kennende, daer deur wy 10. dagen van beyden zyden seer verblijdt waren, ende vertelden d'een den dwaeit hadanderen onsen wedervaren, hoe dat wy in grooten noot ende hon- dg"sBt°' ghers ellendt omgheswerft hadden,alsoo dat zy noch in meerder swaricheyt als wy gheweest waren, Godt danckende dat hy ons niet verlaten, maer noch by 't leven ghespaert, ende weder by malcanderen ghebracht hadde. Ende wy hebben met malcanderen wat ghegheten ende gedroncken vanden claren, als in den Rhijn voorby Colen loopt, ende besloten onderlinge datse by ons comen souden om metten ani deren voorts te varen. Uig ^ ^en 22- 1ua-men ons aflder maets met de bock by ons, ontrent o. '22' z. o. Son (6U iSm v.m.), daer deur wy alle ghelijck wel verblijt waren, ende verwillichden doen den Cock vanden Russchen, dat hy ons een sack met meels tot broodt backen soude, midts hem betalende, twelck hy aennam ende dede. Midler tijt de Visschers uyter zee comende, so cocht onse schipper van haer 4. Cabeljauwen, die wy te vier deden ende aten. Ende als wy nu over maeltijt waren, quam de overste vande Russen by ons, ende sach dat wy niet veelbroodts hadden, so haelde hy een broodt ende gaft ons, ende hoewel wy haer nooden met ons te eeten, so conden wy haer niet verwillighen, vermidts dattet haer vasteldagh was, ende dat wy over onse visch eenige Botter ofte vetticheyt gesmolten hadden, ja wy conden haer so verde niet crygen, dat zy met ons eens gedroncken hadden, om dat ons nap wat vet geworden was, so seer superstitieus hieldense over haer religie ende vasten, jae zy wilden ons mede geen van haer nappen leenen om uyt te drincken, op datse daer met eenighe vetticheyt niet besmet souden werden, de wint was al ghestadich noordtwest. AugUsti a3- Den 2 3. so is de Cock met ons meel te werek ghegaen, ende backte daer van Broodt. Als nu dit ghedaen was, ende de wint mettet weer begon te beteren, so maeckten wy ghereetschap om ons wech te vervoorderen, ende heeft ons schipper den oversten vanden Russen, alsse uyter zee quamen, een goeden drinckpenninck ghegheven, van tghene zy ons bewesen hadden, ende den Cock mede betaelt, daerse ons grootelijcks van bedanckten. De overste vanden Russen, te voren van ons schipper begeerende dat hy hem wat bossen cruijt soude ghe ven, als hy dede, daer van hy hem oock seer danckten. Als wy nu gereet waren om van daer te seylen, soo hebben wy uyt onsen schuijt een sack met meels inden bock overgheset, op oft wy wederom van malcanderen verdoolen mochten, datse haer daermede be- w ■ 170 DeeiDerde helpen mochten. Opten avont ontrent de wester Son [4" nam.], zijn wy van daer tseijl ghegaen teghent hoochste water, met een n. o. Augusti 34; wint, ende ginghen n. w. aen, by de wal henen. Den 24. was de wint noch int o. doen zijn wy gecomen ontrent de o. Son [41 30m v.m.], by de 7. Eylanden r), daer wy veel visschers vonden, die wy vraechden na Cool en Kilduijn, ende zy wesen ons al w. aen, twelck wy mede so verstonden, ende zy bewesen ons alle vrientschap, ende wierpen ons een Cabeljau toe: maer also wy goeden voortgang hadden, conden wy haer niet betalen, maer bedanckten haer, verwondert zijnde over haer beleeftheyt. Aldus met goeden voortgang seylende, quamen wy ontrent dez. w. son [1 u20m nam.], verby de selvige Eylanden langs de wal henen onder eenighe visschersdienaonstoeroyden, ons vragende waer ons Crabble (dats onse schip) was, ende wy antwoorden op so veel Rusch als wy geleert hadden Crabble pro pal, dat wy tschip achterghelaten hadden. Zy dat verstaende riepen: tot Cool Brabanse Crable 2), daer uyt wy verstonden datter tot Cool eenige iNeerlandtsche schepen waren, maer wy achten daer so groot niet op, vermidts dat ons meeninge was op Waerhuysen te seylen, uyt vreese dat de Russen oft Grootvorst op haer grensen ons eenich verlet souden doen 3). Augusti 25. Den 2S aldus met een z Q wint jangg tlandt nenen seylende, so hebben wy Kilduijn ontrent de z. Son [1 iu v.m.] int gesicht gecregen, ende gingen aen w. n. w. Als wy nu aldus seijlden, tusschen Kilduijn ende tvaste landt, so zijn wy ontrent z. z. w. Son [middag] ghecomen aen 't westeijnde van Kilduijn. Daer zijnde, saghen wy scherp [59a J toe oft wy eenighe huysen oft volck aldaer vernemen mochten, ende sagen eenige Rusche lodgien, die daer op strantgehaelt waren, ende hebben daer een bequame plaetse gevonden om ons schuyten daer aen te leggen, om te vernemen oft daer eenich volck ontrent mocht zijn. Sentschap Derhalven is onse Schipper wat te landtwaerts ingegaen,ende vondt d"clTeyteloUe"daer v^f oft ses cleyne huijsgens daer de Lappen in woonen, ende de Lappen vraechde haer of dit Kilduijn was, daer op zy antwoorden ende beduysen. 6 den jae dattet Kilduijn was, ende dat tot Cola4) drie Brabantsche Crab- 1) Sem Ostrowow der moderne kaarten. 2) Zie Noot 28 Juli 1597- Het is niet vreemd dat de Nederlandsche vaartuigen „Brabantsche" schepen genoemd werden. De vaart op Lapland en verder was uit Antwerpen begonnen. De Hollanders die zichzelf, in deze jaren, nog veelal Dietsen noemden, heetten aan de Oostzee Friezen en in Spanje en Portugal Flamencos. 3) Zie Inleiding bij mijn „Reizen naar het Noorden van Jan Huyghen". 4) De plaat tegenover deze blz. is merkwaardig: ic omdat zij de oudste voorstelling van Kola geeft, 2e wegens de voorstelling der Lappen die een vaartuig dragen. Witsen wijdt in zijn (haast niet meer te vinden) Architectura navalis meer dan een heele folio bladzijde aan Kaart V. Afteyckeninghe van Kilduijn, ende hoe dat wy by drie Russen quamen, die in een cleijn huttgien woonden, ende daer vernamen dat wy niet verde van Cola waren, ende verwillichden haer datse een van haer met een vanden onsen na Cola sonden, om te vernemen oft daer eenighe schepen waeren die nae Hollandt souden varen, ende hoe dat Jan Cornelisz. die sjaers te voren in onse compaignie gheweest was, daer met zijn schip lach, ende tot ons quam met allerley spyse ende voorraedt van Wijn, Bier, Broodt, Botter, Suijcker, ende anders meer, om ons te ververschen, ende hoe wy met hem tot Cola quamen, ende hoe de stadt ende tCoopmans huijs gelegen is, ende hoe de Russen haer schuyten opten hals draghen alsse vande eene riviere nae d'ander willen. Het origineel is 201 bij 139 mM. Schaalaanwijzing ontbreekt. Oit kaartje berust op dezelfde kaart van Barents, als hiervoren bij kaart IV is geciteerd. V i7i Deel0*"1" b'en oft scliePen laghen, maer dat de twee dien dagh souden af seylen. Wy dat bescheyt gecregen hebbende, waren van meninge na Waerhuysen te seylen, ende zijn van daer afgevaren ontrent de w. z. w. Son |2U 45"1 nam.] met een z. o. windt, ende int seylen zijnde gaf den winde so geweldich op uyten z. o. dat wy over nacht niet dorsten , in zee houden, want de zee-golven gingen so geweldich hol, datwy meenden datse telckemael de schuyten inden gront gesmeten souden hebben, ende namen onsen cours achter twee clippen nae 't landt toe. Als wy nu daer tusschen quamen, soo vonden wy daer een cleijn hutgien staen daer drie mannen met een groot hont in waren, de . welcke ons vriendelijck ontfingen, ende vraechden ons nae onse gelegentheyt, ende hoe wy daer quamen, daer op wy haer onderrechtinge deden, dat wy 't schip verloren hadden, ende aldaer quamen om een schip te becomen daer wy mede nae Hollandt mochten varen. Daer zy ons op antwoorden gelijck de ander Russen voor heen gedaen hadden, dat daer drie schepen laghen daer van de twee dien dagh meenden af te seylen. Doen vraechden wy haer oftse met een van ons volck over landt na Cool wilden gaen l), om te sien na schepen daer wy mede na Hollandt mochten varen, wy soudent haer wel loonen, maer zy ontschuldichden haer datse niet van daer mochten gaen, dan datse ons wel over den bergh wilden leyden, daer wy eenige Lappen souden vinden, diese meenden dat wel met ons souden gaen, gelijck het oock gheschiede, dat de Schipper met een van ons volck met haer over den bergh gingen, ende vonden daer eenighe Lappen, daer van zy een verwillichden dat hy met een vanden onsen soude gaen, hem belovende twee Realen van achten te gheven. De Lap met hem gaende nam een roer mede, onse maet een bootshaeck, ende trocken noch tegen den nae nacht opter loop. De windt was o. ende o. n. o. Augusti 26. Den sesentwintichsten Agusti wast goet schoon weder, de windt vanden zuijdt oosten. Doen hebben wy beyde onse schuyten op 't die vaartuigen. Zij werden van pijnboomen- of van denneboomenhout vervaardigd. Spijkers werden niet gebruikt; de planken werden aaneengevoegd d. m. v. ineengedraaide wortels van boomen, of d.m.v. ineengedraaide rendierdarmen. Mos diende om denaden te breeuwen. Zij werden voortgestuwd met 2 of met vier riemen, één man behandelde twee riemen. Zij waren ongeveer 5,5 M. lang, 1,5 M. breed. Zij werden licht bepekt met Laplandsch pek. Zij waren zóó licht dat een man een schuitje kon dragen, „want zij halen die uit het water, en dragen haar zoo verre als begeeren, ja ook, om te visschen, van het eene meir in het andere". Zie Witsen (ed. 1690) p. 301. Er bestaat kennelijk verband tusschen deze plaat en Barents' kaart van Scandinavië in Waghenaers Nieuwen Spieghel (1596). 1) Kola ligt bijna 60 K.M. binnenslands. 172 Deei°erde *anclt ghesleept, ende tgoet daer uyt ghelost om dat wat te verluchten, ende wy ghinghen byde Russchen, ende warmden ons, ende coockten daer onse spyse die wy hadden, ende aten wederom tweemaels daechs, alsoo wy saghen dat wy altemet wat meerder by volck souden comen. Wy droncken van haer dranck, die zy Quas *) noemden, die ghemaeckt werdt van allerley stucken verschimmelt broodt, ende smaeckten ons wel, want wy in langhe niet dan water ghedroncken en hadden. Sommighe van ons volck ghinghen wat te landtwaert in, ende vonden daer blauwe besien, met Braem besien, die [60] wy pluckten ende aten, die ons oock niet qualijck bequamen, want wy voelden perfect datse ons ghenasen vanden schurbuijck, de wint was noch al zuydtoost. Augusti 27. j}en 27. wast leelijck weder, met een gheweldigen storm uyten n. ende n. n. w. also dat wy daer een lager wal hadden, ende genootsaeckt waren (te meer om datter een springstroom 2) voor handen was) den bock metten schuijt heel hooch opt landt te sleepen. Als wyse nu veel verder opt hoogh gebracht hadden, als wel voorheen uyt vreese vant hooge water, so zijn wy noch verder opwaert ghegaen byden Russen, om by haer vier ons te warmen, ende te coocken dat wy te coken hadden, midler tijt sant de schipper een van onse maets nae 't strant aende schuyten, om daer een vier op de vuyster 3) te maecken die daer was, op dat als wy volchden, dat wy daer dan een vier souden vinden, ende den roock daerentusschen overghegaen soude zijn. Ende terwylen de eene maet daer was, ende d'ander vast 1) Kwas of kwass, een gegiste drank van den gemeenen man in Rusland; ook een met dezen geenerlei overeenkomst hebbende drank uit appelen en frambozen bereid, dien men zelfs op de tafels der aanzienlijken vindt en in sommige herbergen te Petersburg, Moskou en elders getapt wordt. (Kramers Techn. Wdbk.). 2) Springtij. De mededeeling bewijst dat de tijdrekening van het journaal hier in orde is. Men heeft voor 1597 het navolgende: ('597 + 1): 19 = 84 en Rest = Guldengetal = 2. 11 (Guldengetal — i): 30; Rest = Epacta = 11. Op dagen van nieuwe of volle maan is: Epacta + Maandnummer + datum = 29 of 14 dus in Augustus: 11 + 6 + datum = 29 of 14 datum = 29 — 17 — 12 Augs. nieuwe maan 26 Augs. volle maan. Te Vardö, dat men in deze wel met Kola in één adem mag noemen, zijn de kappagetallen Sj en Mj respectievelijk 209° en 164°. De verachtering van het getij aldaar is dan: 0.04 (209 — 164) = 2 etmalen. Het was dus den 28" Augustus springtij. 3) Vuurhaard, stookplaats (Verdam). '73 aenquamen, so dreef het water so hoogh ') dat beyde de schuyten "'£,Derd' int water ghesmeten werden, daer deurse in een groot perijckel van blyven waren, want daer waren inde schuijt maer twee mannen, ende inde Bock drie, die met nauwer noot ende swaren arbeyt de schuyten qualijck vande wal conden houden, datse niet in stucken ghesmeten werden. Wy dat siende waren seer beducht ende conden haer niet helpen, effenwei noch Godt danckende dat hy ons eerst so verde gebracht hadde, dat wy effenwei voort souden mogen comen, oft wy de schuyten verloren, alst gesien was. Ende het regenden dien dagh ende nacht geweldich, daer deur wy groot ellende ende ongemack leden, want wy werden deur nat, ende conden ons niet decken noch daer voor beschermen, maer die inde schuyten waren leden noch den meesten noot, datse in sulcken weer ende reghen aende legher wal verblyven mosten. Augusti 28. Den 28. Augusti wast tamelijck weder, also dat wy de schuyten wederom opt landt haelden, om die reste van 't goed daer uyt te lossen, om dat perijckel te ontgaen daer de schuyten in geweest hadden, om dat de windt noch stijf uyten n. ende n. n. w. wayde. De schuyten op 't landt zijnde, hebben wy de Tenten daer over gespannen om ons daer onder te behelpen, want het was noch al even mistich, reghenachtich weder, groot verlanghen hebbende tydinghe te gecrygen van onsen maet, die met den Lappe nae Coola gegaen was, om tydinge te vernemen oft daer oock eenighe schepen waren daer mede wy nae Hollandt mochten varen. Midlertijt dat wy daer laghen, haelden wy daghelijcks te landtwaert in noch vande blauwe bessen ende Braembesien, die wy aten, ende ons groot goet deden. Augusti j9. jjen 29. wast tamelijck weder, met lijdtsaemheyt verhopende goede tydinge van Coola te becomen, ende sagen dagelijcks opt geberchte rontom of de Lappe ende onse maet niet aen quamen. Ende de saecke dien dagh op ghe vende gingen wy wederom na de Russen, om by haer vier ons eten te cooken, ende dan nae onse schuyten te gaen om daer te vernachten. Hier en tusschen sagen wy opt geberchte den Lappe aencomen, sonder onsen maet dat ons wonder gaf, ende daer in beducht waren, maer hy by ons comende, thoonde ons een brief aen onsen schipper gheschreven, de welcke hy in onse presentie openende, daer in stont dat de selve man die den brief schreef grootelijcks verwondert was van onse aencomste aldaer, ende dat hy gansche- 1) Het verval van laag tot hoog water kan te Vardö, een weinig beW. Kola gelegen, ongeveer 9 voet bedragen. De amplituden van de getijen Ss, MJp Kx en O zijn aldaar 28,100, 12 en 3 cM. Som = 143 cM,, dubbele som = 286 cM. = 2.9 Meter of 9 voeten. 174 Het Derde lijck beducht was geweest dat wy al lange omden halsgecomen waren 6oa] geweest, ende grootelijcks ouer onse comste verblijt was, ende soude LapplTdit6 terstont met allen noodtdruft van eeten ende drinckenby ons comen wy na Cool om ons op te queecken. Wy ons niet genoech verwonderen wie de ghesonden , .. ,. hadde we- gene mocht zijn, die ons so grooten gunste ende vrientschap bewees, onsquam conden met bedencken, wie dattet wesen mocht, want het aen 't met biyde schryven bleeck, dat wy wel bekent moesten zijn. Ende hoe wel de tydinghe. , J onderteijckeninge vanden brief hielt by my Jan Cornelisz. Rijp, so conden wy effewel niet versinnen dattet die Jan Cornelisz. was, die sjaers te voren mettet anderen schip met ons ghelijck toegemaeckt ende uytgeseylt was gheweest met ons in een compaengie, ende ontrent het Beyren Eylandt van ons gescheyden was. Deur dese blyde tydinghe hebben wy den Lappe zijn beloofde penninghen gheghe- . ven ende daer en boven noch eenige cleederen van coussen, bocxen *) ende anders gheschoncken, dat hy heel op zijn Hollandts toeghemaeckt was, want wy dachten dat wy nu ghenoech in behouden haven waren, daer nae hebben wy wat moets ghemaeckt, ende zijn daer nae slapen gegaen. Hier dient mede verhaelt vant snel gaen ofte reysen vanden Lap, want int uytgaen, als onse maet ons seyde, warense met een styven gangh twee daghen ende twee nachten opten wech eerse te Coola quamen, ende nu int wederom comen was hy maer een etmael onder wech, dat wonder was, want het verscheelde de rechte helft, dat wy tot malcanderen seyde, hy moet kunsgens kunnen. Hy bracht ons mede een Patrijs die hy opten wech geschoten hadde. Augusti 3o. rjen 30 wast tamelijck weder, ende wy waren noch becommert wie die Jan Cornelisz. mocht zijn, die aen ons gheschreven hadde. Onder andere woorden werter geseyt, oft niet onse Jan Cornelisz. mocht zijn, die met ons in een compaengie gevaren hadde, twelck wy ons wederom ontgaven, om dat wy immers so seer wanhoopten van zijn leven, als hy van onse, meenende dat hy 't noch quader als wy gehadt hadde, ende over langhe omgecomen ofte vergaen waren gheweest. Int eynde seyde de schipper, ick sal onder mijn brieven sien, daer heb ick zijn handt noch wel, dat sal ons uyten droom wel helpen. Ende de brieven deursiende, so bevonden wy dattet de seleen"*. vighe Jan Cornell'sz. was, daerom wy immers so seer verblijt waren maica^de7 Va" Z'jn behoudenisse> alshy van onse mocht zijn. Midlertijt wyhier ren quamen. over int ghespreck waren, ende dattet eenige noch niet gel ooven wilde, dattet Jan Cornelisz. waer, soo isser een Jol comen in royen daer Jan 1) Verg. noot b(j 21 Augs. 1597. 175 Cornelisz. in was, met onsen maet die van ons uytghesonden was, g^1Derde ende zy quamen alle tsamen te lande, ende wy ontfingen malcanderen met grooter blyschap, als oft elck aen weer zyden den anderen vander doot wederom ontfanghen hadden: want hy reeckende ons, ende wy hem over lange doot te zijn. Hy bracht ons een ton Rostwijcker l) bier, Wijn en ende Brandewijn, broot, vleijsch, speek, salm ende suijeker ende anders meer, dat ons grootelijcks vermaeckte ende ophielp. Ende wy vermaecten ons met malcanderen over soeenonversien behoudenisse ende tsamen cominghe, God grootelijcks danckende van zijn ghenade. Augusti 3i. j)en 31 wast noch tamelijck weder, de wint uyten o. maer opten avont begonse uytet landt te wayen, daer deur soo maeckten wy ,< ghereetschap om van daer te seylen na Coola, te voren den Russen heerlijck bedanckende, dat wy by haer gheherbergt waren gheweest, ende schoncken haer een stuck gelts daer voren. Snachts ontrent de [61] noorder Son zijn wy mettet hoochste water van daer geseylt. Septem. 1. j-)en I September zijn wy inden morghen stont, ontrent de ooster Son [4U 30 m v.m.], aen de west zyde van de rivier van Cola ghecomen, ende voort ingeseylt ende geroyt tot dat de vloet verloopen was. Doen hebben wy den steenen dat ons anckers waren, inden grondt gheworpen aen eenen hoeck tot dat de vloet weder ingingh. Daer na ginghen wy ontrent de Son zuyden [iou 40 m v.m.], met de vloet weder tseijl, seylende ende royende tot ontrent de middernacht, daer smeten wyt weder aent ancker tot smorghens toe. Septem. 2. jyen 2 September, des morgens, royden wy voort de rivier op, ende saghen eenighe boomen aenden oever van de riviere, dat ons verheuchde, als oft wy nu eerst in een nieuwe werelt ghecomen waren, want wy hadden in alle den tijdt die wy uyt gheweest waren, nerghens boomen ghesien noch vernomen. Ende comende ontrent de soutketen 2), ontrent 3. mylen beneden Cola, so zijn wy daer wat verbleven, ende maeckten wat moets, ende voeren daer nae voort, ende quamen ontrent de west noordtwester Son $°m nam.] aent schip van Jan Cornelisz. daer wy eens over clommen ende droncken daer eens. Daer wast wederom nieuwe kermis met de maets die daer in waren, ende te voren met Jan Cornelisz. mede waren gheweest op de reijs vant voorleden jaer, ende hieten den anderen willecom. Daer nae voeren wy voort, ende quamen metten donckeren avont binnen Coola. Sommighe vanden onsen ginghen te landt, ende sommighe 1) Rostocker? 2) Van „keet". 176 Het Derde bleven inde schuyten om tgoet te bewaren, diemen eenighe verversinghe brachten van melck ende ander dingen, ende waren alle ghelijck hoochlijck verblijt, dat God ons deur zijn ghenade uyt soo veel perijckelen ende moyelijckheyt verlost ende daer ghebracht hadde, want wy achteden dat wy nu ghenoech in behouden handt waren, hoe wel de selvighe plaetse eertijdts byden onsen soo verde gheleghen ende onbekent is gheweest, oft schier uyter Werelt gheweest hadde, daer wy nu meende dat wy schier te huijs waren. Septem. 3. Den derden September brachten wy alle tgoet te lande, ende ververschten ons daer vande moyelijckheyt des wechs, hongher ende ongemack die wy geleden hadden, om alsoo wederom wat tot ghe- Septem. n. sondtheyt ende sterckheyt te comen. Den elfden dagh brachten wy met consent vanden Bayaert1) den Gouverneur vanden Groot Vorst, onsen schuijt ende bock int coopmans huijs, ende lieten die daer staen tot een ghedachtenisse vande langhe en verde, noyt, beseylden wech, ende dat wy met die open schuyten by nae vier hondert mylen a), deur ende langhs de Zee ghevaren hadden tot Coola toe, daer van de inwoonders aldaer haer selfs niet genoech verwonderen conden. Septem. iS. Den 15. September zijn wy met alle ons volck ende goet dat wy hadden de rivier afghevaren met een Lodgie nae Jan Cornelisz. zijn schip, dat ontrent een half mijl van daer lach, ende zijn des middaeghs mettet schip de rivier bet afgheseylt, tot ontrent ten halven weghe, tot dat wy uyt de engte quamen, ende verwachteden daer Jan Cornelisz. met onsen schipper, die sdaeghs daer nae gheseyt hadden te volghen. Sept. 17.18. Den 17. savonts is Ian Cornelisz. met onse Schipper ghecomen, en- [61a] de zijn alsoo daechs daer nae ontrent de ooster Son [6U v.m.] uyte Riviere van Coola tseijl gegaen op Godts ghenade nae huys toe. Wte Riviere van Coola zijnde, seijlden wy langhs de wal heenen n. w. ten n. aen, met een z. windt. Septem. 19. Den 19. zijn wy ontrent de z. Son voor Waerhuysen ghecomen ende lietent ancker daer vallen, ende ghinghen daer te landt, om dat Ian Cornelisz. daer noch meer goets innemen soude, ende bleven 1) De russische bojaar. 2) Van 't Behouden Huys tot Kildin is, naar onze rekening, 1200 zeemijlen, hetgeen naar die van De Veer (1 mijl ad 6,3 K.M.) zou geven 350 mijlen. — Om zich een denkbeeld van dien afstand te vormen, diene dat hij ongeveer even groot is als van Rotterdam naar de Noordkaap per kortste route 1 Purchas teekent bij deze passage aan: „how much more worthily than the old world's Argo". 177 daer leggen totten sesten October toe, in wekken tijdt wy veel harde p^1Derde winden hadden uyten n. ende n; w. Ende midlertijt wy daer verbleven, ververschten wy ons noch bet, om van onse sieckten ende cranckheyt noch wat te beteren, ende tot meerder sterckheyt te comen, dat metter tijdt gheschieden moste want wy waren te seer uytghemerghelt. October 6. Den 6. October ontrent den avondt, de Son z. w. [iu 3om nam.] zijn wy op Godts ghenade van Waerhuysen tseijl ghegaen na huys, dan alsoo dat een bekent vaerwater is, soo hebbe ick daer niet bysonders af verhaelt, dan dat wy den 29. October ghecomen zijn inde Maes, met een o. n. o. windt, ende quamen smorgens daer nae te Maslandtsluys te lande, ende reijsde alsoo deur Delft, den Haegh ende Haerlem, ende quamen den eersten dagh November ontrent middagh tot Amstelredam, met de selvige cleederen die wy op Nova Sembla gedragen hadden, met bonte mutsen van witte Vossen, ende ginghen in tot Pieter Hasselaer, die een vande bewinthebbers der stadt van Amstelredam gheweest was, tot nytrustinghe *) vande twee scheepen, te weten van Ian Cornelisz. ende onse Schipper. Als wy nu daer gecomen waren, daer van menich mensch verwondert was, wantse ons al over langhe doodt gherekent hadden, ende dat gherucht nu over stadt verspreyde, so is de tydinghe van onse comste mede gecomen int Princen Hof, aldaer op die tijdt mijn E. Heeren den Cancelier ende Ambassadeur 2) vanden Allerdoorluchtichsten Coninck van Dennemarcken, Noorweghen, Gottenende Wenden over tafel sat 3). Derhalven zijn wy terstont derwaerts ghehaelt deur mijn Heer de Schout, ende twee Heeren vander stadt, ende hebben aldaer voor den voornoemde Heere Ambassadeur endeden Heeren Burghemeesteren vertellinghe gedaen van onse reysen ende weder- 1) Waar Hasselaer genoemd wordt, mag men ook wel gissen dat Dirk van Os, die in de twee vorige reizen had bijgedragen, ook tot de reeders behoorde, vooral omdat deze laatstgenoemde, in 1609, als Bewindhebber der O.I. C, het contract met Henry Hudson hielp opmaken (hij heeft het mede onderteekend). Met Hasselaer en Van Os denkt men dan tevens aan Jan Janszoon Carel. 3) Volgens Pontanus „Beschr. van Amsterdam" was de Kanselier: Arnoldus Witfeldius; hij was verzelschapt van den raadsheer Christianus Bernekovius. Zij waren: Arvid Huitfeldt (1546—1609) en Christian Barnekow. Zie Dansk biografisk Lexicon. 3) Namelijk het voormalig klooster van de heilige Cecilia, later Prinsenhof en Admiraliteitshof, thans (1917) Raadhuis der stad Amsterdam. De Engelsche vertaler (Phillipp, 1609) heeft het denkbeeld Princenhof geassocieerd met den stadhouder en vertaalt: „the newes thereof being spread abroad in the towne, it was also carried to the Princes courte in the Hage, at which time the Lord Chancelor of Denmark, ambassador for the said king. was then at dinner with Prince Maurice etc." i78 Deel. ^aren' e«de zijn daer nae elck nae huys ghegaen die daer thuys hoorden, maer die daer niet thuys hoorden zijn in een herberghe ghestelt somtmghe daghen, tot dat wy ons geldt ontfanghen hebben daer na is elck zijns weeghs ghereijst. Dit zijn de namen vande ghene die van dese reyse wederom ghecomen zijn. Iacob Heemskerck Comijs ende Schipper, Pieter Pietersz. Vos, Gerrit de Veer, M. Hans Vos Barbier, Iacob Iansz. Sterrenburgh, Lenaert Heijndricksz., Laurens Wtllemsz., Ian Hillebrantsz., Iacob Iansz. Hooghwout, Pieter Cornelisz., Ian van Buysen, Iacob Evertsz FINIS. ,^LpMf tbehU'P T ^ reedS 6erder VermeWe namen <"e *3 I«>" '597) en van verspreide gegevens kan men de bemanmngslijst grootendeels reconstrueeren. Het navolgend resultaat komt mij waarschijnlijkst voor: 1. Willem Barents, wetenschappelijk leider, f 20 Juni 1597. 2. Jacob van Heemskerck, gezagvoerder en commies. 3. Pieter Pietersz Vos, hoogbootsman. 4. Mr. Hans Vos, chirurgijn. 5- ? , timmerman, f 23 Sept. 1596. 6. Claes Andriesz Goutijk, f 20 Juni 1597. 7. Gerrit de Veer, volontair. 8. Jacob Jansz Sterrenburgh. 9. Lenaert Hendricksz. 10. Laurens Willemsz. 11. Jan Hillebrantsz. 12. Pieter Cornelisz. 13. Jan (Reyniersz ?) van Buysen. 14. Jacob Jansz. Hooghwout (van Schiedam ?). 15. Jacob Evertsz. 16. Jan Fransz (van Haarlem), f 5 Juli 1597. *?• ? , f 27 Januari 1597. Onder de n personen waaraan men niet met zekerheid eene kwaliteit kan toekennen kwamen voor: een konstabel, een kok, minstens één jongen en een ondergeschikt stuurman of derdewaak (Claes Andriesz Goutijk?). VERBETERING. Pag. io7 noot 5 staat: „Deze tekstverbetering is van Bor, „Ned. Oorl.""; lees: „Deze tekstverbetering komt voor in de uitgave van Michiel Colijn (1617)." REGELEN VOOR DE UITGAVEN DER LINSCHOTEN-V ERE ENI GING. 1. Zooveel mogelijk zal elke Zee- of Landreis, dan wel Landbeschrijving, afzonderlijk worden uitgegeven. Slechts bij al te geringen omvang van een dezer, kan een andere tekst toegevoegd worden aan de uitgave; deze toe tc voegen tekst moet evenwel aansluiten in onderwerp, of den hoofdtekst aanvullen. Groote teksten worden in meer dan een deel gesplitst. 2. Voor elke uitgave wordt den bewerker als eisch gesteld: dat zij bevat als Inleiding een korte Biographie van den schrijver van 't reisverhaal; een uiteenzetting van de Aanleiding tot de reis ; en een Bibliographie van eventueele vroegere drukken van het reisverhaal; voorts opheldering in den vorm van Noten onder den tekst, daar waar de tekst opheldering vereischt; en een Register (of Registers), benevens een lijst van geraadpleegde werken met plaats en jaar van uitgave aan 't slot. 3. De bewerker heeft vrijheid, in zijne Inleiding het resultaat eener reis ook te beschouwen in zijn verband met later ondernomen reizen naar dezelfde streek of streken. 4. De noten onder den tekst moeten sober blijven, en niet vervallen in uitweidingen. Is er echter bepaalde noodzakelijkheid om dieper in te gaan op het een of ander gedeelte van den tekst, dan mag dat geschieden in eene Bijlage achteraan. Ook hier echter blijft soberheid plicht. 5. De tekst zelve moet met de grootste nauwkeurigheidherdrukt worden naar de beste oudere uitgave, c. q. nauwkeurig gedrukt naar het handschrift dat voor de uitgave dient. De origineele 9 XI W. H. C. Hoog, Den Helder, Stationsweg 9. J. E. van Hoogenhuyze, Nieuwediep, a/b Hr. Mr. Noord-Brabant. J. H. van Hoogstraten, Groningen. Jhr. H. T. Hora Siccama, Den Haag, Kneuterdijk. A. P. H. Hotz, Den Haag, Bezuidenhout 265e. J. Hudig Dzn., Hilversum, Heuvellaan 7. W. C. Hudig, Rotterdam, Nieuwe Binnenweg 178. Prof. Dr. J. Huizinga, Leiden. Dr. J. de Hullu, Den Haag, Prinses Mariestraat 25. C. W. Janssen, Amsterdam, Leidschegracht 13/15. Java-China-Japan Lijn, Amsterdam, Prins Hendrikkade 159. J. C. Joekes, Rotterdam, Maaskade 107a. Jhr. Mr. B. de Jonge, Zutphen. Ttt An\XTaA T r\ Aa Tz-inrrVi TJrmfïVipr TVn Hancr Sweelinrksrr 10 1UCVIUUIÏ UC 11 CU. J. Viv jui'^ii- , — 01 / - Frans Jurgens, Nijmegen, „Heyendael". P. J. de Kanter, Dordrecht, Singel 163 i. L. Keers, Amsterdam, Stadhouderskade 154. A. O. van Kerkwijk, Den Haag, Nassaulaan 22. J. B. J. Kerling, Den Haag, van Swietenstraat 134. Prof. Dr. H. Kern, Utrecht. A. Kleiweg de Zwaan, Amsterdam, van Eeghenstraat 65/75. Prof. Dr. L. Knappert, Leiden. Mr. F. C. Koch, Rotterdam, Westersingel 86. E. Kol, Amsterdam, Heerengracht 130. Kon. Bibliotheek, Den Haag. Kon. Instituut voor de Marine, Willemsoord. Kon. Instituut v. Taal-, Land- en Volkenkunde v. N. L, Den Haag. Kon. Nederl. Aardrijkskundig Genootschap, Amsterdam. Kon. Paketvaart Mij., Amsterdam, Prins Hendrikkade 159. P. C. Koops, Den Haag, Louise de Colignyplein 27. F. G. Kramp, Amsterdam, van Breestraat 156. N. E. Kröller, Rotterdam, Westersingel 13. Mr. G. M. Kruimel, Amsterdam, Sarphatipark 79. Dr. E. T. Kuiper, Amsterdam, Koninginneweg 2. W. Laman Trip, Hilversum, Ministerpark 6. C. L. M. Lambrechtsen van Ritthem, Amsterdam, Sarphatistraat 14. Allert de Lange, Amsterdam, Damrak 62. N. Laseur, Utrecht. A. van Leer, Hilversum. „Dennenoord", Trompenbergerweg. R. van Lennep, Amsterdam, Heerengracht 580. J. H. Leuring, Den Haag, Wagenaarweg 20. Dr. W. J. Leyds, Den Haag, Frankenslag 337. B. H. van der Linden, Den Haag, Schuytstraat 143. Lindeteves-Stokvis, Amsterdam, J. W. Brouwersplein 2. XII C. A. Lion Cachet, Vreeland. S. L. van Looy, Amsterdam, Keizersgracht 198. Jhr. H. Loudon, Den Haag, Prinsessegracht 22. P. L. Lucassen, Amsterdam, Raadhuisstraat 29. J. Lugten J. Gzn., Heerlen (Limb.). Anton Mensing, Amsterdam. Mr. E. E. Menten, Den Haag, Houtweg 3. J. Merkelbach Jzn., Amsterdam, N. Z. Voorburgwal 51. A. H. van der Mersch, Zeist, Driebergsche Weg. Dr. R. v. d. Meulen Rzn., Leiden, Maria Gondastraat 49. J. M. van der Mey, Amsterdam, Nic. Maesstraat 32. J. J. Moret, Den Haag, Juliana van Stolberglaan 195. M. Mouton, Den Haag, Herderstraat 5. W. A. Mouton, Den Haag, Nassau-Dillenburgstraat 40. F. E. Baron Mulert, Ommen, Landhuis „Piet Hein". Abram Muller, Amsterdam, Van Eeghenstraat 96. Gerard Muller, Amsterdam, Binnen Amstel 82. Museum voor Land- en Volkenkunde en Maritiem Museum „Prins Hendrik", Rotterdam. S. P. L'Honoré Naber, Amsterdam, Lomanstraat 4. Nederlandsch Indische Bestuursacademie, Den Haag, re Sweelinckstraat 26. Prof. J. F. Niermeijer, Utrecht. E. L. van Nierop, Bussum. B. Nierstrasz, Amsterdam, Prins Hendriklaan 26. Chr. Nuijs, Amsterdam, Valeriusstraat 137. Paul Nijhoff, Amsterdam, Oranje Nassaulaan n. Wouter Nijhoff, Den Haag, Lange Voorhout 9. Mej. Dr. J. Aleida Nijland, Amsterdam, Nicolaas Witsenstraat 21. W. H. J. Oderwald, Amsterdam, Vondelstraat 130. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, Dordrecht. Openbare Leeszaal en Bibliotheek, 's-Gravenhage. Openbare Leeszaal, Groningen. Openbare Leeszaal en Biblotheek, Leeuwarden. J. R. van Osselen, Amsterdam, Jan-Luykenstraat 5. Nanne Ottema, Leeuwarden, Weerd 7. W. H. G. Palm, Nieuwediep, a/b Hr. Ms. Noord-Brabant. Mr. C. P. D. Pape, Den Haag, Prinsessegracht 20. Prof. Mr. P. Pet, Groningen, Heerenweg 22. J. M. Phaff, Den Haag, van Boetselaarlaan 80. Mr. Aug. Philips, Amsterdam, van Eeghenstraat 66. Mr. Th. B. Pleyte, Den Haag, Nassauplein 29. Prof. Dr. N. W. Posthumus, Rotterdam, Heemraadsingel. R. Posthumus Meyjes, Soesterberg. XIII Ary Prins, Schiedam, Nieuwe Haven 153. Provinciale Bibliotheek van Friesland, Leeuwarden. W. J. Puhringer, Apeldoorn, Daendelsweg 62. P. A. Pijnappel, De Hoornboeg bij Hilversum. W. J. Rahder, Utrecht, Hotel des Pays Bas. Jhr. Mr. H. de Ranitz, Den Haag, Nassaulaan 5. J. A. A. C. Ridder van Rappard, Den Haag, Zeestraat 71. Redaktie van „Het Nederl. Zeewezen", Den Haag, Cornelis Speelmanstraat 34. W. van Rede, Rotterdam, Schie 11. Mr. R. van Rees, Amsterdam, Keizersgracht 69. J. P. Remijnse, Vlissingen, a/b Hr. Ms. Gelderland. Jhr. Marten W. van Rensselaer Bowier, Amsterdam, Sarphatistraat 44. G. Ribbius Peletier Jr., Utrecht, Maliebaan 15. Jhr. J. A. Röell, Den Haag, 3e Van den Boschstraat. J. A. Rom Colthoff, Leiden, Kweekschool voor de Zeevaart. A. F. J. Romswinckel, Den Haag, Koninginnegracht 98. Dr. A. G. Roos, Groningen, Ebbingestraat ^fa. G. Rooseboom, Zwolle, Prins Hendrikstraat 7. P. J. Roosegaarde Bisschop, Haarlem, Prinsen Bolwerk 1. Rotterdamsch Leeskabinet, Rotterdam, Geldersche kade 18. G. P. Rouffaer, Den Haag, Frankenslag 89. Bernhard E. Ruys, Rotterdam, Westerkade 7. Rijksarchief, Den Haag. Rijksarchief in Noord-Holland, Haarlem. Rijksarchief in Zeeland, Middelburg. Rijksarchief in Overijsel, Zwolle. Rijks Ethnographisch Museum, Leiden. Rijks Universiteits-Bibliotheek, Leiden. C M. van Rijn, Amsterdam, Roemer Visscherstraat 33. Samarang-Joana Stoomtram Maatschappij, Den Haag, Jan Pietersz. Coen straat 4. Dr. D. F. Scheurleer, Den Haag, Laan van Meerdervoort 53/. Mr. J. van Schevichaven, Amsterdam, Valeriusstraat 51. P. W. Schilthuis, Rotterdam, Heemraadssingel 180. A. J. Schreuder, Arnhem, Klein Warnsborn. J. L. Willem Seijffardt, Amsterdam. Jhr. J. W. Six, Den Haag, Prinsengracht 30a. Jhr. W. Six, Hilversum. Mr. J. Slingenberg, Amsterdam, Oranje Nassaulaan 62. Mr. G. van Slooten Az., Rotterdam, Westersingel 7. Hobbe Smith, Amsterdam, Overtoom 357. Prof. Dr. C. Snouck Hurgronje, Leiden. Stadsbibliotheek, Haarlem. XIV J. J. A. van Staveren, Den Helder, a/b Hr. Ms. Holland. Prof. Mr. S. R. Steinmetz, Amsterdam, Amstel 65. H. E. Stenfert Kroese, Noordwijk a/Zee. W. P. van Stockum Jr., Den Haag, Juliana v. Stolberglaan 43. Mr. R. W. van Stolk, Delft, Oude Delft 157. Stoomvaart-Maatschappij „Nederland", Amsterdam. (8 lidmaatschappen) Cd. F. Stork, Hengelo (O), Grundel. J. E. Stork, Baarn, Prins Hendriklaan, Huize „Sewa". W. Stork, Hengelo (O.). Jonkvr. A. de Stuers, Den Haag, Parkstraat 32. Dr. R. A. Tange, Amsterdam, Leidschegracht 12. G. L. Tegelberg, Amsterdam, De Ruijterkade 113. J. P. Tetterode, Lochem. A. W. Turk, Den Haag, Deprt. van Marine. Tj. J. Twijnstra, Amsterdam, Lomanstraat 47. Vaderlandsch Fonds tot aanmoediging van 's Lands Zeedienst, Amsterdam. F. T. Valck Lucassen, Brummen, Huize Sonnevanck. Vereeniging ter bev. v. d. Bel. des Boekhandels, Amsterdam, Singel 146. „ de Groote Club, Amsterdam, Paleisstraat 1. „ Hou en Trouw, Amsterdam, Beursgebouw, kamer 28. „ Oost en West, Den Haag, Laan van Meerdervoort 195. „ Zeevaartschool, Vlissingen. F. H. Baron van Verschuer, Arnhem, Willemsplein 2. C. W. de Visser, Bloemendaal, Huize Denheim, Parkweg 1. Mr. G. Vissering, Amsterdam, Keizersgracht 71. Mr. F. Vorstman, Bussum, Boschlaan 15. Dr. A. G. C. de Vries, Amsterdam, Singel 146. Chr. H. G. de Vries, Amsterdam, Singel 146. B. H. de Waal, Den Haag, Bankastraat 135. F. van Wageningen, Hellevoetsluis, a/b Hr. Ms. Buffel. F. G. Waller, Amsterdam, Vondelstraat 73. W. K. L. van Walree, Amsterdam, Keizersgracht 511. J. C. M. Warsinck, Den Haag, Prins Hendrikstraat 60. J. A. van der Weerdt, Amsterdam, Krugerplein 10. H. P. van Weideren Baron Rengers, Den Haag, Nassauplein 26. J. Wentholt, Den Haag, Juliana van Stolberglaan 40. J. F. Wesseling, Hellevoetsluis, a/b Hr. Ms. „Schorpioen". J. C. van Wessem, Heemstede, Berkenrodestraat 29. Dr. F. C. Wieder, Vreeland. G. P. Wouters, Vlissingen, a/b Hr. Ms. G VI. K. H. Wijdekop, Amsterdam, Hoogte Kadijk 161. M. Wijt, Hellevoetsluis, Directie der Marine. J. IJzerman, Amsterdam, Joh. Vermeerstraat 44. M. Zeldenrust Szn., Den Haag, Valkenboschlaan 163. xv Mr. H. Zillesen, Den Haag, Delistraat 37. Dr. A. Zijderveld, Amsterdam, Joh. Vermeerstraat 75. Th. J. A. van Zijll de Jong, Den Haag, Fred. Hendrikpl. 29. Leden in Nederl. Oost-Indië. Th. L. Arnold, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. M. E.G. Bartels, HalteTji-Saat bij Soekaboemi, Onderneming Passir Datar. K. F. van den Berg, Batavia, Javasche Bank. W. F. van Beuningen, Weltevreden, Tanah-Abang 30. C. Bruin, Amboina (Molukken). M. H. Bruyn, Sinabang (N. W. Sumatra). L. J. J. Caron, Weltevreden, Rijswijk. Wouter Cool, Batavia, Pegansaan 24. B. M. van Driel, Emmahaven bij Padang, a/b Hr. Ms. van Doorn. H. E. Driessen, Weltevreden, 21 Gang Scott. K. van Dijk, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. P. Eikenboom, Batavia, Deprt. van Marine. L. J. Ginjoolen, Batavia. F. H. A. de Greve, Batavia, Deprt. van Marine. Dr. G. A. J. Hazeu, Weltevreden, Deprt. v. Onderwijs-Eeredienst. J. J. Heilbron, Batavia, Deprt. van Marine. A. M. Hekking, Batavia, Deprt. van Marine. C. L. J. F. Holman, Madioen, Suikerfabriek „Sagottan". J. H. Hondius van Herwerden, Batavia, Deprt. van Marine. H. Huykman, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. Mr. H. 's Jacob, Batavia. D. Kaan, Batavia, Deprt. van Marine. B. H. Kerkhoff, Medan (Deli) Sumatra's Oostkust. R. A. Kern, Brebes, (Java). Dr. T. B. Kolthoff, Weltevreden, Kramat 83. Kon. Magn. en Meteor. Observatorium, Dir. Dr. W. v. Bemmelen, Batavia. C. A. Lens, Makassar, a/b Hr. Ms. Sumbawa. K. H. H. Leonhard, Weltevreden, Kon. Paketvaart Mij. D. J. Baron van Lynden, Batavia, Deprt. van Marine. B- N. G. M. v. d. Maaten, Lho Seumawé, Atjeh, Sumatra. p- F. W. Mouton, N. O. Indië, a/b Hr. Ms. van Doorn. Mr. J. C. Mulock Houwer, Bandoeng. J- S. C. Olivier, Batavia, Deprt. van Marine. C. M. Pleyte Mzn., Weltevreden. H« A. Romswinckel, Batavia, Deprt. van Marine. R- de Roo de la Faille, Weltevreden, Nieuwe Laan 17. c- L. J. Rooseboom, Poerworedjo, Ondernem. Tandjoeng Sari. )• C. F. van Sandick, Palembang. XVI S. A. Schaafsma, Salatiga. Secretaris Algem. Nederl. Verbond, afdeeling Batavia, Batavia, Vioslaan 2. Mr. J. W. Sillevis, Semarang, Laan Hoogenraad 19. S. van Vleuten, Modjokerto, sf. Perning. J. J. de Vos tot Nederveen Cappel, Padang. S. Woldringh Jzn., Batavia, Deprt. van Marine. J. H. Zeeman, Batavia, Deprt. van Marine. Leden in het buitenland. Europa. Belgil: Bibliothèque du Ministère des affaires étrangères, Bruxelles. Bibliothèque Royale de Belgique, Bruxelles. Dr. E. C. Godée Molsbergen, Gent. Prof. F. van Ortroy, Gent. Universiteits-Bibliotheek, Gent. Benemarken : Kön. Bibliothek, Kopenhagen. Duitschland : Commerz-Bibliothek, Hamburg. Kais. Universitats- und Landesbibliothek, Strassburg. Kön. Bibliothek, Berlin W. Kön. B. Hof- und Staatsbibliothek, München. Kön. Öffentl. Bibliothek, Dresden N 6. Kön. Universitats Bibliothek, Göttingen. Dr. O. Nachod, Grunewald-Berlin, Hagenstrasse 57. Frankrijk : Bibliothèque Nationale, Paris. Groot-Brittannii en Ierland: J. J. T. Blijdenstein, London, E. C., Threadneedlestreet 56. Bodleian Library, Oxford. British Museum, London, W. C. Francis Edwards, London, W., 83 Highstreet Marylebone (2 subscriptions). John Kitching F. R. G. S., London, S. W., Oaklands Kingston Hill, Queens Road. Library of the India Office, London, Westminster. Library of Trinity College, Dublin. London Library, London, S. W., St. James Square. XVII Royal Colonial Institute, London, W. C, Northumberland Avenue. Royal Geographical Society, London, W., i Savile Row, Burlington Gardens. University Library, Cambridge. Italië : Nederl. Historisch Instituut, Rome. Oostenrijk-Hongarije: K. K. Geographische Gesellschaft, Wien, Wollzeile 33. K. K. Hof bibliothek, Wien. K. K. Universitats-Bibliothek, Prag. K. K. Universitats-Bibliothek, Wien. Stadtbibliothek, Budapest. Rusland ; Bibliothèque Impériale Publique, Petrograd. A. Lappo Danilevski, Petrograd, 1 Quai Nicolas, W. O. ii8b. Scandinavië: Kong. Bibliothek, Stockholm. Universitats-Bibliothek, Kristiania. Zuid-Afrika. Mr. H. A. Lorentz, Kenilworth bij Kaapstad. J. A. Strasheim, Stellenbosch. Noord-Amerika. American Geographical Society, New-York City, Broadway at 1 sóth Street. Dr. E. E. Blaauw, Buffalo, 327 Franklinstreet. Champlin Burrage, Librarian of the John Carter Bro wn Library. Providence. Hackley Public Library, Muskegon, (Michigan). Harvard College Library, Cambridge, (Mass.). Hispanic Society of America, New-York City, isóth Street West of Broadway. Library of Congress, Washington, D. C. Mercantile Library, St. Louis, (Miss.). Newberry Library, Chicago, Illinois. New-York Public Library, New-York, N. Y. New-York State Library, Albany, N. Y. Provincial Library, Victoria (B. C), Canada. Yale University Library, New-Haven, Conn. De Veer. 11 t Wacradb tighc Befchryvinghe Batttyte toMum/m toerelt nopt foo toeant t£ht< ï)oo?t/ tyte jaetm atfjtcrmalcamjemi betit toe i^oUantotfclJe enöe Zetlantotfche fcftmen fcwmnafje banbe Weygats^Nova Sembla.en bant ladöt op 6e So.grató / bat mm atfit .©joenlanbt ttjón / öaer nopt mroftfi omgeeft tó/X oom tlepne ftö«ptm ober ent» lang* Ut Ztt uDtbattn .TtUtfimet feet srootm pirötReCmopten/eiiDe omtlJanA^Z^S^ boa Gerrit de Veer ban «mfïeïrcöann Ghcdrucktt'AmftcIrcdam^byCorncIis Claefz,op'tvvater,int Shrijf-boeck, A°- i5 9 2. XXVI de twee laetste hebbe helpen doen l) uytdese landen benoorden Noorweghen, Moscovia ende Tartaria, nae den voorsz. Coninckrijcken van Cathay 2) ende China, gedaen, naedien op de selvige reysen veelgedenckwaerdige dingen geschiet zijn, ende ickachte dat de rechte cours noch wel getroffen soude mogen werden, deur dat nu ondervonden is, hoe dat de Weygats ende NovaSembla, strecken ende gelegen zijn, als oock het Oost-eynde van Groenland (als wy 't noemen) 3) op de 80. graden daermen voor heen meende water ende geen landt ie zijn, ende deur dat aldaer op 80. graden minder coude geweest is, als op Noua Sembla op f6. graden. Ende dat oock op de voorsz. 80.graden in lunio vroech inden somer, lover ende gras wies, ende gras etende dieren waren, daer ter contrarie op f6. gr. in A ugusto, opt heetste vande somer lover noch gras was, noch eenigegras eetende beesten ghevonden zijn gheweest ■»). Wtalle welck blije kt dat niet de naeheyt vanden Pool, hetys ende coude geeft, maer de Tartarische s) zee (de Ys-zee ghenoemf) ende de naeheyt vant land, daerontrent hetys blijft dryven. Want inde ruymeZee, tusschent landt vande 80. graden 6) ende Nova Sembla, twelck wel 200. mylen van malcanderen leijdt, 0. n. 0. ende w. z. w. was weynich oftegheenys, maer so dickwils wy ontrent het landt quamen, so raeckten wy terstont inde coude ende intys,jae deurtys werden wyaltijdteerstgewaer, datwy onder 'l landt waren eert hem op dede. Ooc int oost-eyndt van Nova Sembla daer wy verwinterden, dreeft ys met een w. ende z. w. windt wech, ende quam metten n. 0. wint wederom. Waer uyt ymmers schijnt, dat tusschen die beyde die landen een open Zee is, ende datmen veel naeder onder den Pool seylen mach, alsmen voor dees tijt ghelooft heeft, niet teghenstaende dat de oude schryvers segghen: dat de Zee op 20. graden nae, onder den Pool onseylbaer zy, deur de groote coude, ende datmen daerom daer niet leven mach, daer wy nochtans al op de 80. graden geweest zijn, ende op de f6. gr. met cleyne middelen verwintert hebben. Sulcks datmen apparentelijck tusschen beyde de voornoemde landen de voorsz. reyse wel souden mogen doen, somen vanden Noord-caep in Noorwegen een noordt ooster cours aengingen. In welcke meyninghe oock gewest is, Willem Barentsz. de vermaerde Stuerman, somedeIacobHeemskerckonseSchipper ende Commis, dat zy tselvighe die cours houdende soude derven bestaen, het 1) Belangrijke mededeeling! De Veer heeft dus de eerste reis niet medegemaakt en putte de beschrijving daarvan uit andermans dagboek; vermoedelijk uit dat van liarents. Verg. p. ia en ga. 2) Russ. Kitaj. = China; zie Hobson Jobson. 3) N.I.: Spitsbergen ontdekt op de derde reis. 4) Onjuist. Op Noord Nova Zembla zijn rendieren, hetgeen De Veer wel wist. Op 7 Sept. 1596 maakt hij melding van de sporen van „Rheden ende Elanden". 5) Thans genaamd Kara-zee of Karische zee. 6) Bedoeld is: Spitsbergen. xxvii volvoeren mocht Godt deur zijn genaedegeven. lae niet tegenstaende wyop dese laetste reyse deur diverse swaricheden ganseh afgheslooft,endedickwils *n doodtsperijckel'zijngheweest,so was onsgemoetalso nietghebroocken,dat soo ons schip (dat intys bleef sitteri) noch wat tytelijck los gheraeckt hadde, ofwy soudent deur sodanighen cours noch eens besiaen hebben, tot een bewijs dat wy gheloofden, datment op die wyse souden mogen doen, oft schoon dese laetste reyse seer moyelick gheweestwas, daer inwy (pnberoemelickghesproken)gheen arbeyt, moyten noch perijckel ontsien hebben, om toteenghewenscht eynde te cometi, ghelijck uyt de vertellinge van dien blijeken sal, maer de tijt °ft avontuer heeftet nietgheleden. Ende also de voornoemde driereysendeur VE.gunstighe bevoorderingegheschietzijn,ende oversulcks de vruchten die de selfde noch soude moghen doen uwer E. toecomen, so hebbe ick my verstout °'n de selfde beschryvinghe, (al isset niet cierlijeken, nochta?is warachtelick Sedaen) uwer E. toe te eygenen. Biddende God, dat hy uwer E. wyse regieringhe gheluckich wil segenen, tot zijns naems eere ende deser landen weigert. Wt Amstelredam ende naestlesten dagh van April, des jaers 151)8. uWer E. vermoghenden, deurluchtigen E. wysen, voorsienighen Heeren dienstschuldighe Gerrit de Veer. §zt zztfu öeeï, banöe iSatugatte om tan Mwbm. U] Alsomen nauwelijck yet bedencken noch bevinden mach, dattet Het Eerste ghemeene welvaert, (bysonder in dese Landen) meer nuts inbrenght, als de conste der Zeevaert, vermidts dat de ghene die machtigh te Zee zijn, vermoghen alle nuttigheyt ende vruchten der aerden, tot haer onderhout, tot haer te trecken: want zy daer deur van des Werelts eynde, deur de alghemeene handelinghe, allerley noodtdruft tot haer moghen haelen, ende wederom derwaerts brenghen, die dinghen die zy overvloedigh hebben, twelck alles deur de Gheiijck de ■ & ' Scheeps bequaemheyt der Zee-vaert, lichtelijck te comen ende te wege te toemstinbrengen is. Welcke scheeps toerustinge ghelijckse alle daghe van f^oo^" handt te handt toe neemt (jae tot verwonderinge der ghener, die de J^™^ schip-vaert ende toerustinghe der schepen by ons Ouders tijt, jae nieuwe ïann°ch onser gedencken insiet ende overleyt by 't ghene het nu is) al- daen°Pge So oock daghelijcks nieuwe reysen ende vaerten beseijlt ende opgedaen werden, de welcke wel niet d' eerste, tweede oft derde reyse : maer daer na noch eerst tot volcomen effect ende voorderinghe ghebracht zijn gheweest, ende dan noch eerst de vruchten daer van geiten hebben. So en moetmen sich nu niet laten verdrieten des ar- Neerstich t. , , , .. . , aenhonden °eyts ende moyten, diemen daerom voort stelt, ghebruyckt ende doetvercryaenwendt, al comtet d' eerste, tweede, derde reyse ofte noch later,ghen•loch eerst tot zijn volcomen gewenscht eijnde. Want wat arbeydt Den ïacklsser doch nutter ende prijswaerdigher, dan die streckt tot de alghe- wers") meen nuttigheyt, al schijntet voor den onverstandigen, betweters ^"p™1 ende berispers, int beginsel een onnut ende vergheefs bestaen, alst maken. eynde eenen goeden nutten uytgangh heeft. So de hoogh vermaerde J) Van „lac" gebrek, mankement, vlek, smet enz. (Zie Verdam Mnl. Wdbk.). Verg. iemand laken. °e Veer. I 2 Het Eerste Zee-luydenCortesius *) Nonius 2)ende Megalanes ende meer andere, die de verde gelegen landen ende Coninckrijcken opgedaen hebben, d' eerste, tweede oft derde reys die haer misluckte, opghehouden hadden, zy hadden naemaels de vruchten daer van niet ghenoten. Alexander magnus seyt op een plaetse, nae dat hy van Grieckenlandt af, heel cleijn ende groot Asien inghenomen hadde, alsser doen int uyterste deel van Indien, een groote swarigheyt voor de handt was: hadden wy niet bestaen, dat ander luyden onmoghelijck achten, Datmennietwy waren noch inde inganghen van Cilicien blyven hanghen, daer onmoge- wy nu alle dese wyde landen over ghetogen zijn. Want gheen dingh hjck' is ghelijck ghevonden ende tot zijn volcomenheyt ghebrocht, gheen Alle din- dingh ghelijck bestaen ende volvoert. Daer over Cicero oock een deur aen"-en heerlijcke reden seyt: Godt heeft eenen niet alle dingh gegheven, op rnrtfeMijt dat de naecomers oock wat souden hebben te doen. Daerom moetmen int midden des loops niet ophouden, so lange daer noch yet ter saecke dienstich achter is, oft te verhopen staet: want de allerbeste schatten, zijn swaerst om vinden. Doch, om niet wijt van ons voorstel uyt te loopen, belanghende de daghelijcksche bevoorderinghe der nuttelijcker Zee-vaert, diemen niet sonder gheringhe costen, moeyten ende arbeyt volvoert heeft, overloopende ende verby-slaende, nae hoe langhe ende moyelijcken arbeyt ende langhsamich aenhouden, de vaert van Oost ende West Indien, America, Bresilien ende andere meer, deur de Strate Magellanes, inde Zuydt Zee, deur ende weer deur de Linie, ende so voort meer andere ongehoorde Landen l1 ende Eylanden eerst tot zijn volcomen effect zijn ghebracht. So laet ons mercken op de Witte Zee, daer nu so gemeene vaert is, aende Het ghene Noord zyde van Moscovia, met wat een commerlijckheyt ende ghede aende™ vaer die eerst opghedaen is. Wat heeft nu dese vaert so ghemeen ende werdt nóch ghemaeckt ? ist niet de selvighe ende langhe vaert nu, die 't was, deun vol- eerse ten volle bekent ende beseijlt was ? Jaet: maer de rechte cour- herden ver- , . , , _ creghen. sen, diemen te voren moest soecken met cruysinghe der Z,ee, vant eene landt tot d' ander, ende nu eens loefs mach aengaen 3), die heeftse van swaer licht ghemaeckt. Dit weynich heb ick den Leser tot een corte inleydinghe voor ghestelt, also ick voorghenomen hebbe de 1) Cortes? De Lat. uitgave (1398) heeft: „Columbus, Cortesius Magellanes". De s« Ned. uitgave (1599) heeft hetzelfde als de eerste. De bedoeling zal wel zijn: Columbus, Nonius, Magelhaes. Zie volgende noot. 2) Vasco Nunez de Balboa, de ontdekker der Stille Zuidzee. 3) Bedoeld is: rechte koersen, dwars door zee (geen eigenlijk gezegde kustvaart van kaap tot kaap) zouden tegenwoordig mogelijk zijn, gesteld de wind eens toeliet het in één slag te doen; zóó goed kent men de afstanden en de betrekkelijke ligging der kusten. 3 drie Noorder reysen te beschryven, nu drie jaer naevolghende be- Het Eerste staen, achter Noorweghen ende der Moschou om, na de rijcken van Catthay ende China, daer van ick de twee laetste hebbe helpen doen1), hoewel niet tot volcomenheyt ghebracht, alsment wel ghehoopt hadde. Eerstelijck tot een bewijs van onse naerstighen onverdrietighen arbeyt om den rechten kours te treffen, die wy niet hebben connen becomen, als wy wel ghehoopt ende ghewilt hadden, ende villicht wel afhevonden souden hebben, deurt cruysen der Zee, so wy Het vinden . ° J is swaer het den rechten trae 2) ghetreft hadden, die ons het Ijs ende de corthey t naedoen des tijdts, ende quade slachboeghen belet hebben, So mede om den 'lcht' genen de mont te stoppen, die ons bestaen onnut ende vruchteloos segghen te wesen, dat noch mischien in toecomende tot nuttigheyt gedyen mach: Want niet de gene die yet dat onmogelijck schijnt hestaet is te laecken: maer die ghene die deur dattet onmogelijck schijnt, gants niet bestaen wil, belet deur zijn traecheyt. Wy hebben j^^^e' wel bevonden dat de eenighe ende meeste verhinderinghe van onse Noort Pooi reyse, is gheweest het groot Ijs dat wy ontrent Nova Sembla opte Vande Tar73.74.75.76.gr. gevonden hebben, endeniet sooseeropdeZeetus-Zee S(^hen beyde de Landen, daer deur blijckt, dat niet de naeheyt vande meeste couNc-ordt Pool: maer de naeheyt vant Ijs, dat in ende uyt de Tartarische Zee ontrent Nova Sembla comt, ons de meeste coude ghegheven heeft. Nae dien dan de naeheyt vande Pool ons de meeste coude niet Shegheven heeft, so hadmen mischien so wy ons bestemde cours hadden moghen doen, nae 't noordtoosten, wel eenighe openinghen ghev°nden, welcken cours wy van Nova Sembla af, niet conde doen, verhits wy int Ijs aldaer vast raeckten, ende hoet ontrent Nova Sembla Shestelt was, conden wy niet weten, voor wijt besocht hadden, ende doen wijt nu versocht hadden, conden wy onsen cours niet veranderen, doch ist mede onseker hoet ons vergaen soude hebben, so wy onse n°ordtooster cours ehehoud en hadden, om dattet niet besocht en is. an dat is waer, dat opt landt vande 80. graden (twelck wy meenen ^r°enlandt te zijn) lover ende gras wies, daer gras etende dieren, als "eden, Hinden ende andere haer gheneerden, daer teghens op Nova ^hla lover noch gras wast, daer oock niet dan vleesch-etende dieren zUn, als Beeren ende Vossen 3), hoewel Noua Sembla wel 4. 5. yersheiijc- enrj c " kingne van- ue o. graden zuydelijcker vande Pool leijt, dan 'tander voornoem- de hitte on- 1) Verg. Opdracht en p. 9a (28 nieuw). De Veer was dus op de eerste reis niet aan boord. 2) Tracé? 2j8^ T°ch had De Veer zelf de „sporen" van tweehoevige dieren op Nova Zembla verkend, °P 7 Sept. 1596. Verg. ook noot bij zijn opdracht aan Staten en Stadhouder. 4 DeeiEerSte de 'andt- ^s oock kennelijck dat aende zuydt ende noordt zyde vande der deLinie Linie der Sonnen, aen weer zyden tusschen beyde de Tropicos 23. ende de graden en half so heet is. als recht onder de Linie. Wat wonder waert coudeonder ° deNoort dan, dat ontrent de Noort Pool mede so veel graden aen weer zyde f2l niet meerder coude waer als recht onder den Pool. Dit wil ic niet stellen als gewis, vermits dattet met de coude aen weer zyde vande Noort Pool niet besocht is, als wel met de hette aende zuydt ende noordt zyde vande Linie. Alleenlijck wil ick hier mede segghen, dat vermidts wy onse bestelde rechtmesigenx) cours nae 't noordt oosten niet ghehouden hebben, dat daerom niet te oordeelen is, dat de coude ons den deurtocht aldaer soude belet hebben: want niet de Zee, noch de naeheyt vande Polus: maer het ys ontrent het landt ons belet heeft, als verhaelt is : want soo haest wy wat vant landt indie zee quamen, alwaert veel verder nae 't noorden, soo ghevoelden wy terstont we- 't Voiher- der wermte. Ende in dat ghevoelen is onse Stuyrman Willem Badich voornemen van rentsz. ghestoruen, de welcke niet teghenstaende de verdrietelijcke rensz™ Ba ende ondrachlijcke coude, die hy geleden hadde, evenwel den moet noch niet verloren gaf: maer wedde diverselijck teghens veele van ons, dat hy dese ghedestineerde reyse (met Gods hulpe) noch volbrenghen soude, als hy zijn cours noordt oost vande Noordt Caep stellen soude. Doch willen wy dat daer heen setten, ende ons stellen tot de vertellinghe der voorsz. de drie reysen, deurt beleyt ende voorderinghe vande E. vermoghende Heeren den Generalen Staten deser vereenighde Nederlanden, ende zijn DeurluchtigheExcell. Mauritius, gheboren Prince van Oraengien, als Admirael vander zee, ende der vermaerder Coopstadt Amstelredam, voorghenomen ende beseylt tot so verde tselvighe verhaelt sal werden, daer de Leser uyt scheppen mach, tghene tot nuttigheyt dienen sal, in doen ende laten. Eerstelijck zijn inden jaere 94. vier schepen toeghemaeckt, twee tot Amstelredam 2), een in Zeelandt 3) ende een tot Enckhuysen 4), om op te doen de gheleghentheyt ende streckinghe na de landen ende Conincrijcken van Cathay ende China, by noorden Noorweghen, Moscovia ende Tartarien om, daer van Willem Barentsz. een cloeck vermaert ende versocht stuerman, beleyder is gheweest vande sche- 1) Een van De Veer's germanismen, zie mijne Inleiding. Zie ook „villicht" op p. ia. 2) De namen dier schepen zijn niet bekend. 3) De „Zwaan" onder Cornelis Cornelisz. Nay. 4) De „Mercurius" onder Brandt IJsbrandtsz Tetgales, alwaar Jan Huyghen van Linschoten geëmbarkeerd was. lUtly . Kas; Jl,nij3o. Julij ti [sa] s pen van Amstelredam, ende is van daer gheseylt op Pinxterenj dagh !) nae 't Texel. Den 5. Junij zijnse uyt Texel gheseylt, ende in goeden voorspoet gecomen tot Kilduijn in Moscovia2) den 23. der selver maent, ende also dat een bekende vaert is, hebben wy niet verder daer van te verhalen. Den 29. Junij zijnse tseijl ghegaen uyt Kilduijn des na noens te 4. uren, ende eerst aengheseylt noort oost 13. oft 14. mylen, met een n.n.w. wint ende 'twas duysich 3) weder. Noch aengheseijlt oost noort oost des donderdaeghs den 30. Junij, tot o.z.o. Son [6U 30mv.m.] toe 7. mylen, met een noorden wint, met twee schoverzeylen 4), daer wierpen zy 'tloot op 100. vadem, maer hadden gheen grondt. Noch den 30. gheseijlt tot zuyder Son [iou 45 m v.m.] toe o. ten n. 5 mylen, den wint vanden n. met twee schoverseijls, daer worpense tloot op 100. vadem; maer hadden gheenen gront. Noch geseijlt den selfden dagh van smiddaegs tot savonts oost ende oost ten noorden tot de noordt wester Sonne [7U nam.] toe 13. mylen, daer wierpense tloot, ende hadden gront op 120. vadem, de gront was waesachtigh 5) swart slijck. Den eersten dagh Julij, nae datse een quartier o. ende o. ten n. aengheseijlt hadden 4. mylen, doen wierpen zijt loot ende hadden grondt op 60. vadem, de gront was waesachtich cleijn sant, dit was smorghens vroech. Een ure daer na wierpen zy weder het loot, ende vonden den grondt op 52. vadem, wit sant met swart ghemenght een luttel waesachtigh. Daer na seijlden zy noch 3. mylen o. ten n. daer wast diep 40. vadem, grau sandt met swart ghemenght. Doen seylden zy 2 mylen oost aen, daer haddense den grondt 38. vadem, de grondt was root sandt, met swart ghemenght, de Son was z>°. ten o. [7U 15 m v.m.] de wint n.n. oost. Van daer seijlden zy o. ten z. ende o.z.o. 3. mylen, tot des middaeghs toe, daer was de Son op de hooghte van 70. en drie vierendel graden 6). Doen wierpen zy weder het loot, ende was diep effen 39. Het Eerste Deel. *) Den 29 Mei 1594 (zie Scaliger's Ephemeriden). 2) Juister: het Eiland Kildin op de kust van Lapland. 3) Later zeide men: dijzig (het wordt nog wel gezegd). 4) De onderzeilen: fok en grootzeil. 5) Dun slik, Eng. oaze en ooze, verg. Fr. „vase". 6) Versta: de breedte afgeleid uit de waargenomen middagshoogte (der zon) was 70° 45'. 6 DeeiEerStG vadem> de gr°nt was cleijn grauw sandt, ghemenght met swarte stippelen ende stucken van schelpen. Dan noch z.o. aengheseylt twee mylen, doen wendense weder noordwaert over, met een o.n.o. wint, ende seijlden van deeldaghJ) af, tot dat de Son n.n.w. was, [8U 4Sm n.m.] n.o. aen 6 mylen, met een z.o. wint, ende was dapper koudt, ende tloot werde gheworpen op 60. vadem, de grondt was cleijn grauw waesachtich sant, met een luttel swarts ghemengt, met groote holle schulpen. Noch gheseijlt vanden selven avont tottet eerste quartier o.n.o. julij 2. ende n. o. ten o. 5. mylen, daer nae noch o.n.o. ende n.o. ten o. totten tweeden Julij smorgens 5. mylen behoudens, ende daer was diepte van ontrent 65. vademen, de gront waesachtich swart slijck. Noch gheseijlt vanden morghen totten middagh, o. n. o. behoudens 3. oft 4. mylen, ende het waeyde seer stijf uyt den zuydt oosten, so datse smiddaeghs de fock moesten innemen, ende met een schoverseijl dry ven 2) in een mistich weder, totten avont toe 3. oft 4. mylen behoudens o. ende o. ten z. doen liep de wint ten z. w. ontrent 5. uren nae middagh wertet tloot gheworpen, maer was op 120. vadem gheen grondt. Des avonts werdet weder claer weer, ende seijlden voor den wint o. n. o. drie uren langh ontrent 5. mylen, doen werdet weder mistigh, also dat zy niet voort seylen dorsten, ende wierpent aen de wint 3), ende tloot wert gheworpen op 125. vadem, de grondt was swart slijck, dit was op een sondagh smorgens, doen de Son n. o. [i" 30™ v.m.] was den 3. Julij. Van daer seijlden zy o. n. o. 8. mylen totte zuydtooster Son toe [8U v.m.], ende wierpen den grondt op 140. vadem, de gront was swart slijck, doen werdt de hooghde vande Son ghemeten op 73. graden ende 6. minuten 4), ende terstont werdt het loot geworpen op 130. vadem swart slijck. Daer nae noch gheseylt o. n. o. 6. oft 7. mylen, tot dat de Son n. w. [7U nam.] was. Julij 3- Des sondaeghs den 3. Julij wast seer claer weder, ende de wint uyt den z. w. doen heeft Willem Barentsz. den rechten Meridiaen ghesocht in deser manieren. 1) Eigenlijk: boedelscheidingsdag (zie Verdam, Mnl. Wdbk). Hier is bedoeld: middag (zie ook p. 4a). Later gebruikt De Veer dit woord in den zin van: „dag waarop de rantsoenen worden uitgegeven en verdeeld", zie p. 30 (6 DeC. 1596). 2) Voor slecht weer „bijliggen" met het enkele grootzeil was in dien tijd een zeer gewone manier van doen. 3) Namelijk om, al stilliggende, een juiste looding op groote diepte te krijgen. 4) Versta weer: de uit de middagshoogte der zon berekende breedte, bedroeg 73° 6'. 7 Isi NOTA i). SeèiEer5te Hy nam der Sonnen hooghte met zijn Graet-boogh »), alse zuydoost was, ende vant hem verheven int zuydtoost 28. ende een half graden, ende hy was al over w. ten n. dat hy noch 3) 28. ende een half graden boven den Horizont was, also dattet 5. en half streeck scheelde, de selfde gedeelt, so bleeft noch 2. ende drie vierendeel van een streeck, also dattet Compas 2. ende drie vierendeel streeck verandert was 4), gelijck alst bleeck opten selfden dagh, dat de Son op haer hoochte was tusschen z. z. w. ende z. w. ten z. want de Son was al z. w. ten z. dat hy noch niet ghedaelt was, ende zy hadden 73. graden 6. minuten. Mj 4 TSToch geseylt o. ten n. 4. mylen totten 4. Julij smorgens, doen wierPense tloot op 125. vaem slijckinghe gront, des snachts werdet we- rl*. • .-1 i_ 1 „™ Jo,.,;nfnutpnnnttpn TV>pn sevl- mistten, enae smorgiicns ijuciiii ut wnn. u^i.v.>.v/w..... ~ j - dense z. o. ten z. 4. mylen totte ooster Son [4" 4Sm v.m.] toe, doen wertet loot weder geworpen, ende hadden gront op 108. vadem, sWart slijck. Doen wenden zijt noortwaert over, ende seyldenn. n. o. ende n. o. ten n. ses mylen, tot dat de Son z. z. w. [1 iu 45m v-m-] was> ende doen saghen zijt landt van Nova Sembla, z. o. ten o. van haer 6- oft 7. mylen, daer was grondt op 105. vadem ende swart slijck. Doen wendese weer zuydtwaert over, ende seijlden z. ten w. behoudens ses mylen totte w. n. w. Son [5U nam.] toe, daer was de diepte 68. vadem, de gront slijck, als de voorgaende, de wint zuydt oost. Daer nae wenden zijt oostwaert over, ende seijlden oost ten zuyNota den 6. mylen. Doen peijlde Willem Barentsz. de Son den 4. Julij des nachts met zijn Graedt-boogh, doense opt leechste was, te weten tusschen het n.n.o. ende o.ten n.S)ende hy was verheven bouen den *) De Veer vermeldt de hier volgende methode zoo omstandig, omdat Barents zich, toen de *on circumpolair was geworden, niet meer van de gebruikelijke, namelijk het bepalen Va" hare richting bii opkomst of ondergang, kon bedienen. Verg. ook Aelbert Haeyen „Corte onderrichtinge, p. 17". a) De „graadstok", dien men in alle zeevaartkundige werken uit dien tijd kan beschreven vinden. 3) Juister: weer (voor de tweede maal). 4) Indien de zon, over het kompas, in het Z.O. even hoog stond als in het W. t. N., lag het zuiden daar midden tusschen in: Z.Z.W. l/2 W. Dit Z.Z.W. 1/2 W. magnetisch kwam 0Vereen met astronomisch zuid; dus N.N.O. 1/2 O. magnetisch met astronomisch noord en de naald noordwesterde 2l/2 streek. 5) De opgave is zeer verdacht, daar de variatie der naald dan 41/2 streek (50° 1) noordWestering zou zijn geweest. Er zal wel moeten staan n. n. o. en n. 0. ten n. 8 Dee^6"'6 r^or'zont 6. ende een derdendeel graden, zijn declinatie was 22. graden, 5 5. minuten, daer af ghetoghen de ghevonden hooghte, so bleeft noch 16. graden 35. minuten, die ghetrocken van 90, soo bleeft 73. graden 25. minuten. Dit gheschiede ontrent 5. oft 6. mylen vant landt van Nova Sembla. Doen wenden zijt oostwaert over, ende seijlden o. ten z. ende o. z. Ju"j 5- 0.5. mylen, daer quamen zy by een laghe uytstekenden hoeck, die noemdense Langenes I), ende recht aenden hoeck nae 't oosten was een groote baey 2), daer voerense met het boot aen landt, maer vonden daer gheen volck. Drie oft 4. mylen van Langenes o. n. o. lach een laghen hoeck 3), ende een mijl oostwaerts den selvigen hoeck, was een groote Baey 4), ende aende oost zyde des selfden baeys, lagh een clippe niet hoogh boven twater, ende aende west zyde vande Baey, stont een scherp berghsken tot goede kennisse. Voor aende Baey wast diep 20. vadem, de grondt was anders niet dan cleyne swarte steentgiens so groot als erreten. Van Langhenes tot de Capo Baxo s), o. n. o. zijn 4. mylen. Van Capo Baxo tot de West-hoeck van Lombsbaey 6) n. o. ten n. zijn 5. mylen, tusschen beyde waren twee inwijcken 7). Lomsbaey is een groote wyde Baey, ende daer is aende west zyde vande Baey een schoone haven, 6. 7. 8. vadem diep, swart sant, daer voerense mette jacht aent landt, ende setteden aldaer een baecken van een oude mast, diese aldaer vonden. Dese Baey noemdense Lombsbaey L3al van weghen eenderley aert van voghelen 8) also ghenoemt, diese daer in groote menichte vonden. De Oosthoeck van Lombsbaey is een laeghen slechten hoeck 9), ende daer leyt een cleijn Eylandeken by, vanden hoeck af zeewaerts in, so was noch by oosten dien laeghen hoeck een groote wyde voert 1) Sukhoi Nos. 2) Mityushikha-baai. 3) Kaap Larrova tegenover Kaap Lütke. 4) Melkaya-baai. 5) De vorenbedoelde „lage hoek" (K. Larrova). Het lange en drukke verkeer met Portugeezen had blijkbaar aanleiding gegeven tot het overnemen van dergelijke uitdrukkingen. 6) De Mashijna-baai. 7) Wel drie, namelijk van Zuid naar Noord: de Krestovaya-baai, Zuid Sulmevaya-baai, Noord Sulmevaya-baai. 8) Lommen; wetensch. benaming: Ulria. Het aantal soorten is zeer groot. Zie Brehm „Thierleben" (1887) II» Abth. Band III. 9) Kaap Plancius, thans Kaap Chernitzkago. Ziaar? f. ba Kaart I. Dese Caerte bewijst de seylagie van Kilduijn tottet Eylandt van Oraengien, soo verde Willem Barentszoon de eerste reyse gheseylt heeft tot zijn wederkeer, daer in de Haven van Lomsbay leijt, die zijn naem heeft vande voghels die daer op in menichte houden, groot vanlichaem, cleijn van vleughels, alsoo dat te verwonderen is dat de cleyne vleughels dat sware lichaem draghen connen. Zy hebben haer nesten op steyle berghen, om vande beesten beschermt te zijn. Broeden maer een Ey teffens. Voor de menschen warense niet bevreest, al greepmense op haer nest, so vloghen d'ander daerontrent niet wech. Het origineel is 215 bij 139 mM. De schaal daarvan is 1: 8.000,000. Opmerking verdient dat dit kaartje niet identiek is met Kaart III. Deze is in polaire projectie en de kust van Nova Zembla gaat niet verder dan tot waar zij in 1594 bekend geworden was, gene is een platte kaart en geeft de kust van Nova Zembla tot aan het Behouden Huis, met de door de terugkeerende sloepen gevolgde route. i6 Het Eerste iacri een banck van 18. vadem, kley sandachtighe gront. Tusschen de drooghte ende tlandt wast diep 60. ende 50. vadem, ende de cust streckte o. ende west opt ghemeene Compas Des avonts wenden zijt weer noordtwaert over, ende seijlden drie mylen n.n.o. Des daeghs wast mistich, ende desnachts claer, also dat Willem Barentsz. der Sonnen hooghte nam met zijn Graedtboogh, ende vantse verheven bouen den Horizont 5. graden 40. minuten. De declinatie was 19. graden 25. minuten. Daer af ghetrocken de ghevonden hooghte als 5. graden 40. minuten, so blijfter noch 13. graden 45. minuten, die ghetrocken vande 90. so was de hooghte Pools 76. graden 31. minuten 2). Doen seijldense aen n. n. o. drie mylen totten 28. Julij, ende wen[°J dent daer na weer zuydtwaert over, ende seylden ses mylen z. z. o. aen, ende waren doen noch 3. oft 4. mylen buyten tlandt. Julij 28. Den 28. Julij de hooghte des Sons ghenomen des middaegs met den Astrolabium, werdt bevonden datse verheven was boven den Horizont 57. graden ende 6. minuten: Haer declinatie was 19. graden ende 18. minuten, maeckten tsamen 76. graden ende 18. minuten 3). Dit was ontrent 4. mylen vant landt van Nova Sembla, ende tlach al vol snee by claer weder, ende oosten wint. Doen wenden zijt ontrent zuydtwester Son [iu nam.] wederom noordtwaert over, ende seijlden een mijl n. n. o. aen, ende dan noch een mijl z. o. overghewent, daer wenden zijt weer noordtwaert over, ende seijlden noch 4. mylen, n. o. ende noordt oost ten oosten. Des selfden nachts de hooghde van der Sonne ghenomen 76. graden 24. minuten 4), doen noch n. o. drie mylen aengheseijlt, ende dan noch n. o. ten o. aengheseijlt 4. mylen, ende quam weder int ys den 29. Julij. juiij 29. jjen 29. Julij wederom de hooghte vander Sonne ghemeten metten Graedtboogh, Astrolabium ende Quadrant, ende men vant de Son verheven boven den Horizont 32 graden. Haer declinatie was 19. graden, die getrocken vande ghevonden hooghte, so blevender oyer 13. graden des Equators de selvige 13.graden getrocken vande 90. graden, so bleeft 77. graden. Doen lach de aldernoorderlijckste 1) Dus, met 3 str. variatie, strekte de kust zich N.O.t.O.—Z.W.t.W. uit, volgens rechtwijzend kompas. 2) Fout; de aftrekking geeft 13° 45'en 76015'. Toepassing van kimduiking en straalbuiging zou zelfs niet meer dan 760 3' geven. De strekking der kust tusschen K. Nassau en de IJskaap maakt een breedte kleiner dan 76° 15' physiek onmogelijk. 3) Niet de hoogte maar de topsafstand bedroeg 57° 6' en de som is 76° 24', niet 76° 18'. 4) Juister : breedte op 76° 24' bepaald. 17 hoeck van Nova Sembla genaemt Ys hoeck, recht oost van haer g^6"'6 Daer vondense eenighe steentgiens die glinsterden als Gout, ende daerom noemdense die Goutsteentgiens 2), daer was oock een schoone ■Baey met sandt grondt. Opten selfden dagh wederom zuydtwaert over gewendt, ende 2. mylen z. ten o. aengheseylt tusschen tlandt ende Ys. Daer na vanden Yshoeck oost wel so zuydelijck aengheseylt 6. mylen, tot de N 3t. %landen van Oraengien 3) ende zy laveerden voort tusschen tlandt ende Ys, met lieflijck ende stil weder, ende quamen den 31. aende Eylanden van Oraengien 4). Zy quamen daer oock aen een vande selvighe Eylanden, daer v°ndense wel ontrent 200. Walrusschen, haer selven int sant baeckerende inde Son. Dit zijn wonderbaerlijcke stercke Zee-monsters, veel grooter als een Os, ende houden haer mede inde Zee, hebben huyden ghelijck Zee-robben, met seer cort hayr, haer muyl der Leeuwen muyl ghelijck houden haer dickwils opt ys, men machse seer qnalijck dooden, ten zy datmense slaet in den slach 5) vant thooft, theeft vier voeten: maer gheen ooren, sy brenghen een oft twee J°nghen voort. Ende als de visschers haer op een schots ys betrapen met haer Jonghen, so werpense haer Jonghen voor haer int water, ende nemen die in haer armen, ende dompelen daer mede op ende neer, ende alsse haer aende schuyten willen wreecken, ofte haer te Weer stellen, so werpense haer Jonghen weer wech, ende comen met ghewelt nae de schuijt toe, daer van ons volck eens op een tijt in gheen cleyne swaricheyt was: want deWal-ruschbynaesthaertanden 16a] achter int boot gheslaghen hadde, om dat om te trecken: maer deurt §root ghekrijsch vant volck, verschrickte hy, ende swom weer wech, ende nam zijn Jongh weer in zijn armen. Zy hebben twee tanden op elcken zyde vanden mont uytsteeckende, lang ontrent een half elle, ende werden so waert gheacht als Yvoor of Oliphants tanden, sonderlinghe in Moscovia, Tartarien, ende daer ontrent daerse bekent 2iin, want zy zijn soo wit, hardt ende effen als Yvoor. Dese hoop Wal- v^*™ russchen die opt landt lagen blaeckeren, also het volck meende datse Wairus- , *) IJshoek of IJskaap (Groote IJskaap) draagt dien naam nog. De kaap ligt op moderne aar'en in 77° 2' N.Br. Had Barents de straalbuiging kunnen toepassen, dan zou hij gevona<* hebben 77° a'. a> Pyrieten? 3) Dragen dien naam nog. In 1881 heeft de Willem Barents er een gedenksteen geplaatst. 4) Men tnerke op dat hier weder een datum (30 Juli) is weg gelaten. 5> Slach: de plaats waar zich een slagader bevindt (de slaap van het hoofd). Verdam Mnl'Wdbk. D* Veer. 2 IS get Eerste haer te lande niet verweeren mochten, so gingense haer bespringhen, schen endeende vochten tegen haer, om de tanden die seer costelijck zijn te hoe het gecryghen: maer zy sloeghen alle haer bylen, cortelassen ende spiet- volck daer , , r teghens sen in stucken, ende condender met een doot slaen, dan datse eenen hebben!16" een tandt uvt sloeghen diese mede namen. Alsse nu met vechten niet op haer winnen conden, so beslotense tscheep te varen om grof gheschut te halen, om haer daer mede te comen beschieten: maer het bestont so seer te wayen, ende het ys aen groote stucken te scheuren, dat zijt nae laten moesten. Op die tijt vondense een grooten witten Beer slapende, ende schoten hem in zijn huijt: maer hy liep noch wech, ende begaf hem int water: maer het volck royde hem met de jacht nae, ende sloeghen hem voort doot, ende sleepten hem opt ys, ende staecken een halve lancie int ys, ende bonden hem daer vast aen, ende meenden hem weder te halen, alsse souden comen om de Walrusschen met grof gheschut te beschieten, dan deur dattet hoe langher hoe meer begon te wayen, ende het ys te scheuren, so is daer niet van ghevallen. Wnt!^m Ba" Na dat nu Willem Barentsz. vanden 5. Junij, anno 94. als verhaelt wendt zijn is uyt Texel gheseijlt, ende den 23. tot Kilduijn in Moscovien gecoderomte men was»en van daer zijn cours aende noordt zyde van Nova Sembla EylIndtvTn heen genomen totten eersten Augusti, met sodanigh avontuer als Oraengien verhaelt is tottet Eylandt van Oraengien, ende na allen gedaen ar- also hy qua-, .. ö lijckdeur beyt vernam, datse daer quahjck mochten deur comen om de beInenhoft° gonnen reijs volcomen te volvueren ofte op te doen, ende het volck verder aen- oock bestont verdrietich te worden, ende niet verder wilden sevlen >), seylen. ' " soo werdet voor goet aenghesien datse wederom souden keeren, om also by de ander schepen te comen, die na de Weygats ofte Strate de Nassou haer cours ghenomen hadden, om also te vernemen wat openinghe die aldaer ghevonden hadden a). Augusti 1. Den eersten dagh Augusti wendense haer cours wederom te rugghe vande Eylanden van Oraengien, ende seijlden w. ende w. t. z. totten Ys hoeck ses mylen. Vanden Ys hoeck tot de Cape des Troosts seyldense west aen wel soo zuydelijck 30. mylen. Tusschen beyden leyt seer hoogh landt: maer de Cape des Troosts is laech slecht 3) landt, ende opt west eynde staen 4. oft 5. swarte heuvels, ghelijck boeren huysen. 1) Uitgerust voor een poolklimaat was men (ook nog op de 2= reis) niet. Verg. noot p. 194 mijner uitgave van Jan Huyghen's „ Voyagie" (uitg. Linschoten Vereeniging, Deel VIII, 1914)- 2) De Instructie schreef zelfs voor dat Barents, indien hijzelf geen doortocht vond, de anderen achterna zou zeilen. Zie die Instructie hierna onder de Bijlagen. 3) In den zin van „vlak" (scheepstaal). Plaat3- Hoe dat de vier schepen wederom ontrent de Weygats, by malcanderen quamen, Willem Barentsz. met zijn schip ende Jacht van benoorden Nova Sembla, ende de Zeelander met de Enckhuyser uyt den Weygats, ende haer coers wederom nae huijs namen, also zy maer uytghesonden waren om de gheleghentheyt, streckinghe ende coursen vande lande van Tartaren ende de Tartarische Zee te vernemen. 21 . , ,r i ... HetEerste Ancrn«t «avonts totten 10. des sens smorgneiib, w. ten ». "v'v..., daer na noch 4. mylen w. n. w. ende n. w. ten w. de wint was noordelijck. Des middaeghs hebbense weder oostwaert overghewent, ende seijlden totten avont 10. mylen o. ende o. ten z. Daer nae noch o. ende o. ten noorden 4. mylen, daer saghense tlandt, ende quamen neffens een grooten inwijck, ende voeren mettet boot aen tlandt, ende vonden aldaer een schoone haven op 5. vadem sant grondt Dese inwijck heeft aende noordt zyde drie swarte hoecken, ende om den derden hoeck is de reede: maer men moet den derden hoeck wat schouwen: want hy is steenich, ende tusschen den tweeden ende derden hoeck is oock een schoone Baye voor n. w. ende n. o. wint, u„ swart sant gront. St',l' Dese Baey noemdense S. Laurens Baey, ende maeten de hooghte vande Son op 70. ende drie vierendeel graden. Van S. Laurens Baey z. z. o. twee mylen tot Schans hoeck, daer lach een laghe swarten clip aent last 2) vast, daer stont een cruijs op, ende zy voeren mettet boot aent landt, ende vernamen datter volck gheweest was, ende datse om onsent wil gevlucht waren. Want zy vonden aldaer ö.sacken met rogghen meel begraven, ende een steenhoop by 't cruijs, ende een gotelincks schoot van daer stont noch een cruijs met 3. huysen van hout ghemaeckt, nae de noordtsche maniere 3). Zy vonden daer oock inde huysen veel tonnen duyghen, daer deur wy vermoeden datter eenighen Salm-vang moeste zijn, daer stonden oock 5. ofte 6. dootkisten byde graven met doode beenderen, ende de kisten stonden boven der aerden met steenen ghevult. Daer lach mede een ghebroken Russche lodding, daer van de kiel langh was 44. voeten: maer conden gheen volck opt landt becomen. Het was een schoone haven voor alle winden, ende zy noemdense Meel haven 4), om des meels wille, datse daer vonden. "^iTrJekoe^en van Schanshoek W. t. N. tt, N.W. t. W. % W. 4.0. V, Z. 10, O. >/2 N. 4 bijlen toonen aan dat zij niet ver van Schanshoek uitkwamen. De schoone Inwijk waar zij kwamen en die op 70° 4S' N.Br. lag, kan dus niet anders geweest zijn als de zuidelijke ingang van de Kostin Straat. Deze ontving den naam van S. Laurens baai, hetgeen uitkomt met de benaming S. Laurens hoek, gegeven aan Kaap Kostin. Men heeft dus: Kaap Kostin (S. Laurens hoek) - Z. ingang Kostin Straat (S. Laurens baai) - Kaap Cherni (Schanshoek). Dit klopt ook weer met de mededeeling op 11 Aug. dat Schanshoek 2 mijl Z.Z.O. van S. Laur<=ns baai ligt. Het is van belang dit op te merken, omdat op het tweede kaartje, de S. Lau'ensbaai.abusievelijk.Zuid van Schanshoek ligt. S.Laurens-baaiverdweennatuurhjkalspoe- <% van dekaarten toen men inzag dat het geen baai maar wel een toegang tot een straat was. 2) Lees:lant. 3) Van balken op elkaar. Het onderstel van het „Behouden Huys" werd later op du manier ineen gezet. Zie de toelichting bij Plaat No. 13. 4) Blijkbaar de ankerplaats beN. Schanshoek (K. Cherni). 24 Het Eerste haddense veel steentgiens ghevonden, van Cristal montaigne, ende is een soorte van Diamanten *). Alsse nu als verhaelt is by malcanderen quamen, dedenseteijekens van blijdtschap, met eer-schoten ende anders, ende waren vrolijck, ende zy meenden dat Willem Barentsz.'rontom Nova Sembla geseijlt hadde, ende also wedergekeerr/deur de Weygats. Na datse nu elckanderen van alles vertellingen ghedaen hadden, '8a' ende teijekens van blijdtschap bewesen, soo hebbense haer cours wederom nae huijs ghewendt. Augusti 16. Den 16. Aug. liepense onder de Eylanden Matfloe ende Delgoy op de reede, om dat de wint n. w. was, ende laghen daer totten 18. toe. Hier keeren £)en 18. maecktense seijl, ende gingen aen w. n. w. behoudens on- zywederom , na huijs. trent w. ten n. 2) ende seylde also 12. mylen, doen noch w. ten z. o. mylen, ende quamen aen een droochte van schaers 5. vadem met een Augusti 19. n> w< wint 3). Doen wenden zijt savonts noordtwaert over, ende seijl' den o. n. o. 7. oft 8. mylen, de wint was noordelijck, ende zy wendent weder westwaert over, ende seijlden totten 19. Augusti, smorgens west aen 2. mylen. Noch 2. mylen z. w. ende daer nae 2. mylen z.o. Van daer weder westwaert overgewent, ende geseijlt tot savonts toe in een stilte, ende creghen daer nae den wint vanden oosten, ende seijlden int eerst w. n. w. ende n. w. ten w. 6. oft 7. mylen, endehad- Augusti 20. den diepte op 12. vadem. Noch gheseijlt totten 20. Augusti smorgens w. n. w. ende n. w. ten w. seven mylen met een oostelijcke wint, noch geseijlt w. n. w. ende n. w. ten w. 7. mylen. Noch w. n. w. 4. mylen, ende dreven voort totten avont toe in stilte. Daer na noch geseijlt w. n. w. ende n. w. ten w. 7. mylen, ende quam doen aen een drooghte van 3. vadem 4) inder nacht tegent landt aen, ende seylden also by de wal langs, eerst 1. myln. Daer na noch 3. mylen n.n.w. ende twas sant bergich landt ende steijlhoeckigh, ende seijlden voort op 9. oft Augusti 21. j0< vadem langs de wal totten middagh toe vanden 21. Aug. n. w. 5mylen s), ende de westerhoeck vant landt, ghenaemt Candinaes, lach w. n. w. van haer 4. mylen. Van daer seijlden zy 4. mylen n. n. W. ende dan n. w. ten n. 4. mylen. Noch 3. mylen n. w. ende n. w. ten n. 1) Staten-Eiland = Myasnoi Eiland. 2) De koers W.N.W. behoudens W. t. N., wil hier zeggen dat men W.N.W. sturende (bij een noordelijken wind) W. t. N. opging, door afdrijven dwars op den wind. 3) Op de moderne kaarten komt die droogte niet voor. 4) Verm. een uitlooper van de bank beW. Kolguev. 5) Het gegist bestek nagecijferd van Matfloe en Delgoy af, geeft voor de plaats waar het schip zich bevond 690 39', 4 N.Br. en 49° 4.5 O.L. Het was dus de N.punt van Kolguev die rnen zag. 25 ^ a*ende dan noch n. w. 4. mylen totten 22. Aug.smorgens.Den 22. Aug. Het Eerste smorghens n. w. aengeseylt 7. mylen, ende voort totten avont toe w. AUgUs. n- w. ende n. w. ten w. geseylt 15. mylen, de wint noordelick, daer St'23' na noch 8. mylen w. n. w. aengeseijlt. Dan noch gheseijlt totten 23. Aug. smiddaeghs w. n. w. 11. mylen. Opten selfden middagh was de Son verheven boven den Horizont 31. ende een derdendeel graden. Zijn declinatie was 11. ende twee derdendeel gr. Ende also nu de Son verheven was 31. ende een derdendeel gr. so gebreken daer 58. ende twee derdendeel gr. tot de 90. ende alsmen nu voecht de declinatie als 11. ende twee derdendeel gr. tot de 58. ende twee derdendeel, so is effen des Pools hoochte 70. ende een derdendeel graden. Noch aengheseylt n. w. ende n. w. ten w. totten avont toe 8. mylen, daer nae V(. noch n. w. ten w. ende w. n. w. 5. mylen. Doen noch gheseylt totten ' °4' 24. Aug. smorgens n. w. ten w. 6. mylen, daer nae w. ende w. z. w. 3. mylen, ende quamen doen dicht by 't Eylandt van Waerhuysen °P de reede. Van Waerhuysen herwaerts aen, also dat een bekent vaerwater is, so is daer van niet bysonders te schryven, dan datse te saemen van daer af seylden na huys toe, ende bleuen by den anderen tot voor Texel. Doen seijlde het schip van Zeelandt voorby, ende Willem Barentsz. met zijn Jacht quamen op Kermis dagh den 16. Septembr. voor Amsterdam, ende de Enckhuyser tot Enckhuysen, van daerse «ytgesonden waren. Willem Barentsz. volck brachten een Wal-rusch tot Amsterdam, een visch van wonderbaerlijckerghestalte, diese op een schots ys gevangen ende gedoot hadden. Eynde vande eerste voyage. 28 He^Twee- Tabin (twelck voor de uyterste hoeck van Tartarien leijt) soude wesen, ofte so verre datse zuydelijck mochten aen gaen, ende boven alle quaden verlet van 't ys dan wederom te keeren, ende de tydinghe daer van te brenghen. Ende also ick was opt schip van Willem Barentsz. die opperste Piloot was, endelacobHeemskerck opper Comis, soo sal ick de seylagie achter volghens beschryven die wy ghedaen hebben, ghelijck ick dese eerste beschry vinghe nae zijn beleydinghe, coursen ende streecken ghedaen hebbe I). Eerstelijck nae dat wy voor Amsterdam gemonstert waren, ende ons den behoorlijcken eedt afghenomen is 2), so zijn wy gheseijlt den Juny 18. 18. Juny naer Texel, om metten andere schepen die daer teghens een bestemden dach bescheyden waren, onse seylangie te beghinnen inden name Gods. jniya. Den tweeden July zijn wy uyt Texel gheseijlt, int rysen vander son, ende onsen cours was noordt west ten noorden, ende seijlden ontrent ses mylen. July 3- Daer nae gheseijlt n. n. w. totten derden July smorghens, nae gis- Juiy 4- singhe op 55. graden, ontrent 18. mylen. Voorts de windt n. w. ende n. n. w. meest stil, w. ende w. t. z. aen gheseijlt totten 4. July smorghens, ontrent 4. mylen. Daer nae met een n. n. w. windt, wel soo July s- noordelijck, w. ende w. ten n. gheseijlt totten 5. July smorghens ontrent 15. mylen, noch totten wester son ontrent 8. mylen. july 6. Doen hebben wy 't ghewendt ende seijlden n. o. aen totten 6. July ^ smorghens, nae gissinghe 10. mylen, ende soo voort totten 7. Julij,' July 7. zuyder son, ontrent 24. mylen, noch totten middernacht den selven cours ontrent acht mylen. july 9. Doen ghewent ende w. z. w. aengheseijlt totten 9. July smorghens ontrent 14. mylen. Doen weder ghewent n. o. totten avont, ende gheseijlt ontrent 10. mylen. july 10. Voort noorden ten oosten aengheseijlt totten 10. July savonts ontrent 18. mylen. Doen ghewent ende z. w. aengheseijlt totten I ï« july 11. July totte z. o. son ontrent 8. mylen. july 12. Doen weder ghewent n. ende n. ten o. aengheseijlt totten 12. July» 1) Deze zinsnede bevestigt opnieuw dat De Veer de eerste reis niet medemaakte. In tege°" stelling met het relaas der i» reis, waar hij zich als regel van den 3" persoon bedient, spreek' hij van nu afin den i*" persoon, 't zij meervoud 't zij enkelvoud. 2) De eed op den „Artikelbrief". Deze artikelbrief, die op het Alg. Rijks Archief word' bewaard is gedateerd 13 Junij 1595. Hij wijkt weinig af van den Artikelbrief voor De Ho"'' man's vloot uitgevaardigd, welke nog ouder is en wel van 16 Januari 1595; gepubliceerd W De Jonge „Opkomst" Dl. I, p. 204. Zie hierna onder de bijlagen. 3) In 't origineel abusievelijk gemerkt 20. 29 L ontrent zuyder son 16. mylen. Voort n. ten w. gheseijlt 10. mylen. Hee^ewee- Den 13. July weder ghewent z. w. ende w. z. w. aengheseijlt, tot L, ontrent 3. uren voor den avont 10. mylen. Doen wederom ghewent, k,j e«de n. n. o. aengheseijlt, tot 14. July z. z. o. son, ontrent 10. mylen, ende voort n. ten o. ende n. n. o. totten 15. smorghens aengheseijlt °ntrent 18. mylen. Daer nae n. ten o. tot savonts toe gheseijlt ontrent kl6 !2. mylen. Doen saghen wy Noorweghen, ende ginghen n. t. o. aen K, totten 16. savonts, den n. w. son, ende seijlden in die tijdt ontrent l8> mylen, ende soo voort den 17. July n. o. ende n. o. ten n. behouJ%. den gheseijlt totten wester son ontrent 24. mylen. J% Doen noch n. ten o. aengheseijlt totten 18. den n. w. son, ontrent 2°. mylen. Van daer aengheseylt n. w. ten n. totten 19. den wester Hjo, s°n. ontrent 18. mylen. Van daer weder ghewent n. o. ten n. ende n. o. totten 20. July, tottet seste glas int eerste quartier ende wachte doen op onse jacht, dat ons niet conde volghen, van weghen den stereken windt. Het quartier uyt zijnde, hebben wy onse compagnie ghesien op de ly legghen 2) om ons in te wachten, ende als wy nu by haer ghecomen zijn, so hebben wy onsen cours ghegaen als voren totten avont toe, Ha, er»de gheseijlt ontrent 30. mylen. Doen seijlden wy z. o. ten o. totten 21. avonts besetter wacht onzent 26. mylen, ende voort metten selven cours totten 22. z. z. o. son, Sisch gheseijlt ontrent 10. mylen. Des naenoens z. z. w. son, sagen wy een Vcife grooten Walvisch recht voor den boech legghen slapen ende is deurt K ss ghedruijsch vant aenseylende schip ende gheroep vant volck wacker gheworden, endealsoo ontswommen, oft souden hem anders opt lijf gheseijlt moeten hebben, ende seijlden alsoo totten n. n. w. son 8. Sj3, mylen. £>en 23. July gheseijlt z. o. ten o. tot de z. z. w. son ontrent 15. "Wen, ende saghent landt ontrent 4. mylen van ons. Doen wenden KH wVt van 't landt af ontrent z. z. w. son, ende seijlden totten 24. n. w. Ny,& son ontrent 24. mylen. Daer nae noorden aenghegaen, ende gheseijlt totten 25. July smiddaechs 10. mylen, noch n. n. w. aengheseijlt tot smiddernachts V0*] aCht mylen. Doen weder ghewendt ende aengheseijlt o. z. o. ende NX*, Z' °" ten z. totten 26. July zuyder son, ende doen de hooghde vander ^nnen op 71. ende een vierendeel graden 3). Verm. het zesde glas op de Platvoetwacht, dus 7 ure v.m. a) D. i. „bijgedraaid liggende". 3' Juister: breedte = 71° 15'. 30 ende een vierendeel grad. July 27. July 38. July 29. July 30. July 31. Augusti 1. Augusti 3. De Viee Admirael seijlt op een clip oft riff. Augusti 4. Augusti 5. Ontrent de son z. z. w. wederom ghewent ende aengheseijlt n. o. ten n. totten 27. July zuyde son, ende der sonnen hooghde ghemeten op 72. ende een derdendeel graden I). Daer nae noch aengeseijlt stijf n. ten o. behoudens totten 28. July de ooster son, ende geseijlt nae gissinghe 16. mylen. Doen weder ghewent z. ten o. behoudens tot ontrent n. w. son, ende gheseijlt ontrent 8. mylen. Daer nae noch z. o. ten z. totten 29. July des middernachts ontrent 18. mylen. Daer nae wederom ghewendt o. ten n. ende gheseijlt totten 30. July totte noorder son ontrent 8. mylen. Voort ghewent z. z. o. meest stil weder totten 31. July west noordtwester son, ende gheseijlt ontrent 6. mylen. Van daer gheseijlt oost aen totten eersten Augusti des middernachts ontrent 8. mylen. Voort met stilte ende claer weder, ende saghen Trompsont zuijdt oost van ons 2), ontrent der noorder son 10. mylen van 'tlandt, ende seijlden totte ooster son met weynich coelts uyten oost noordt oosten, daer nae z. o. aen totte n. w. son geseijlt neghen mylen en een half. Doen weder ghewent een half mijl vant landt zijnde, ende o. ten n. aengheseijlt totten 3. Augusti z. w. son ontrent drie mylen, langhs de wal heenen ontrent 5. mylen. Doen wenden wy 't weder overmits een clippe oft rif, streckende ontrent anderhalf mijl van 'tlandt, daer Ysbrandt3) de Viceadmirael op gheseijlt is ende stiet seer, dan also het goet ende bequaem weder was is hy daer weder van ghecomen. Hy was doen een weynich voor ons, ende alsoo wy hem hoorden roepen, ende saghen zijn schip in onmacht ligghen, so hebben wyt metter haest ghewendt: de windt was n. o. ten o. ende z. o. meest z. o. ende z. tot de zuyder son den 4. dagh Augusti, ende seijlden ontrent 5. mylen by 'tlandt heen, ontrent ses mylen nae gissinghe. Doen is de hooghde der sonnen ghemeeten op eenentseventich ende een vierendeel graden 4), voort wast stil weder tot middernacht, doen was de windt zuydelijck, ende ghinghen o. ten n. aen totten 5Augusti, de son z. o. ende lach de Noordt-caep ontrent 2. mylen oost van ons, ende als de sonn. w. was, lach de Moer mette Doch- 1) Juister: breedte = 720 20'. 3) Volgens Jan Huyghen's journaal, op 3 Aogs., welke datum hier schuil gaat. 3) Brandt IJsbrandt Tetgales, Schipper van de „Hoop" van Enkhuizen, alwaar Jan Huy ghen aanboord was. — Zie Journaal van Jan Huyghen op 3 Aug. 4) Juister: de breedte werd bepaald op 71015'. 3i ters i) ontrent z. van ons 4. mylen, ende seylden in die tijt ontrent ^J^- V,i6 '4. mylen. Voorts seijlden wy o. n. o. aen totten 6. Augusti totter w. n. w. son, doen quam tschip van Ysbrandt de Vice Admirael ende wy tsamen ende maeckten malcanderen seer reddeloos, ende seijlden °ntrent 10. mylen. Doen streecken wy de seylen totte n. w. sonne toe, ende daer \ns„ nae weder opghehaelt met een o. ende o.n.o. windt, ende seijlden aen 7' z. ten w. behouden stijf totten 7. Augusti z. o. son toe, doen quam daer een Enckhuyser schip uyte 3) witte Zee, ende wy seijlden doe V gissingh 8. mylen. [,u Ontrent de zuyder son lach de Noordt-caep z. w. ten z. van ons >] °ntrent anderhalf mijl, ende de Moer mette Dochters z. w. van ons Snsti 0ntrent 3. mylen. Doen wenden wyt met een 0. ten n. windt, n. ten o. 'Vti °Ver behouden, ende seijlden totten 8. Augusti tot de z. w. son on9' trent 14. mylen. Doen ghewent z. ten o. behoudens totten 9. Augusti den zuyder son, ende saghen doen een hooghen hoeck landts z. o. Van ons, ende noch eenen anderen hooghen hoeck landts s) z. w. on^ent vier mylen van ons, nae gissinghe ende seijlden alsoo ontrent °' '4. mylen. Doen wederom over ghewent n. o. ten n. totten 10. Augusti, de ooster son, ende gheseijlt ontrent 8. mylen. Daer nae wederom ghewent z. totter n. w. son toe, ende gheseijlt nae gissinghe °ntrent 10. mylen. Doen wederom ghewent als de Noordt-caep w. ten z. van ons lach V,ti, °ntrent 9. mylen, de Noordtkien z. ten w. van ons was ontrent 3. ' mylen, ende seijlden n. n. o. totten ll. Augusti in seer mistich weer totte zuyder son ontrent 10. mylen. Husii j2 Van daer wederom ghewent met een o. n. o. windt, ende z. o. ten 'Z. aengheseijlt totten 12. Augusti, z. w. son, ontrent 8. mylen. Daer Vti, na de Noordtkien z. w. ten z. van ons legghende ontrent 8. mylen, 3'soo dreven wy in stilte totten 13. Augusti z. z.w. son, ende seijlden m die tijdt ontrent 4. mylen 6). Daer nae aengheseijlt z. o. ten o. ontrent 4. glasen, ende tschip *) Een groote klip met twee kleine daarnevens, gelegen even beW. de Noordkaap. Zie w«e land verkenningen in Waghenaer „Tresoor der Zeevaert". 8) In aanvaring. Zie Jan Huyghen's Journaal op 6 Augs. 3' Het was naar de Witte Zee bestemd; zie Jan Huyghen's Journaal op 7 Augs. In 't origineel abusievelijk genummerd 21. S) De Noord Kyn. Zie ] an Huyghen op 9 Augs. 6' In welken koers? Kaart II. Dese Caerte wijst aen de opdoeninghe, gheleghentheyt, ende strecken van Weygats, anders ghenaemt de Stratte van Nassou, Staten Eylandt, Traenbay, Beelthoeck, Cruijshoeck, ende tWisthoeck, met de diepte, riffen, ende den aencleve van dien, soo inde Weygats ende daer deur oostwaert inde Tartarische Zee. Het origineel is 213 t>ü 139 mM. Schaalaanwijzing is afwezig. Als historisch document staat dit kaartje verre ten achter bij de groote kaart en de verschillende landverkenningen die Jan Huyghen van Linschoten publiceerde, maar het werkt toch eenigszins aanvullend. Plaat 4. Caerte vande Samiuten ende haer Coninck,van haer gheleghentheyt, cleedinghe ende wesen, ende van haer sleden, ende tsnel varen der selver, met de Rheeden diese voort trecken, ende hoe ons volck minnelijck met haer ghesproken, ende daer nae seer vriendelijck vanden anderen ghescheyden zijn. 33 gaven van zijn Excell. van Oraengien, ende zijn broeder T), ende He^Tweelaghen z. o. van ons ontrent 3. mylen, laech landt, ende seijlden totte zuyder son 8. mylen 2). Daer nae oost aengheseijlt, ende diversche reysen het loot gheworpen, bevonden wy de grondt 20. 19. 18. ende 17. vadem, meest steeck grondt, met swarte stipkens ghemenght, ende saghen de Weygats, wester son [4* nam.], o. n. o. van ons legghende ontrent 5. °etsWey' mylen, ende seijlden doen ontrent 8. mylen. Voort seijlden wy vande 70. graden tot aende Weygats, meest al deurt ghebroken ys. Aende Weygats comende, hebben wy het loot gheworpen, ende vonden langen tijt diepte van 13. ende 14. vadem, steeck gront, met swarte stipkens ghemenght. Een weynich daer nae wierpen wyt loot, ende bevonden de diepte op thien vadem, de windt noordelijck, ende was ghestadich hout loef: ende draghende 3) van de veelheyt des ys, tot ontrent middernacht toe. Doen mosten wyt noordtwaerts over wenden, overmidts sommighe dippen die by zuyden Weygats dicht voor ons laghen ontrent anderhalf mijl, diep wesende 10. vadem. Doen onsen cours verandert, ende 4. glasen w. n. w. aenghegaen. Daer nae wederom ghewent o. ende o. ten z. ende quam alsoo aende Weygats, ende wierpent loot deurL gaens op de diepte van 7. vadem, weynich min oft meer, totten 19. S' Augusti, doen quamen wy de son z. o. [7u45m v-m-] in Weygats, op de reede, de windt was vanden noorden. Het rechte gat tusschen de Beelthoeck 4), ende de Samiuten landt was vol ys, also dattet niet wel moghelijck was te passeren, ende zijn also op de reede geloopen, die wy noemden den Traenbay 5), om dat | wy daer veel Traen vonden. Dit is een goede Bay voor den ysganck, meest voor alle winden beschut, men mach soo verde inseylen alsmen wil op 5. 4. ende 3. vadem goede steeck gront: By de oostwal fV,tj 'st diepste water. '°' Den 20. Augusti der sonnen hooghde ghemeten metten graet °ooch, ende bevonden datse hoogh was boven den Horisont 69. gra- 1) De eilanden Oranje en Mauritius (Matvyev en Goletz) op de vorige reis aldus gedoopt. Vreemd dat De Veer Willem den Zwijger en Maurits voor broeders houdt, of heeft hij aan philips Willem gedacht? Zeker was de Zwijger door de naamgevers bedoeld. Zie Jan HuyBhen p. Ig (k0i. C). a) Ook hier is met „zuyder son" wellicht de middag bedoeld, als op 15 en 16 Augs. 3) „Houdt loef!" en „houdt dragende 1" 4) De Afgoden-hoek van Jan Huyghen, thans K. Dyakonova. 5) Varneka-baai, eigenlijk twee baaien naast elkaar, waarvan de oostelijke bedoeld is. z»e hierna 21 Aug. en Jan Huyghen's Tournaal op 20 Aug. De Veer. 3 34 Het Twee- den 2i. minuten x) doense was z. w. ten z. 2) alsse op haer hooghste de Deel. ' , , was, oft eerse began te dalen. Augusti 21. jjen 21. Augusti trocken wy opt landt vande Weygats, met 54de Weygats persoonen, om te vernemen vande gheleghentheyt aldaer. Ontrent getrocken. twee mylen te landtwaert in comende, hebben wy aldaer ghevonden diversche sleden met Velwerck, Traen ende dierghelijcke waer, oock voetstappen der menschen, ende Rheeden, daer deur wy bemerckten dat aldaer ontrent eenighe menschen woonen mosten, oft aldaer comen hanteren. Tot meerder verseeckertheyt mochtmen dat besporen aende menichte der beelden, diemen aldaer op den Beeithoeck, Beeldthoeck (alsoo van ons ghenoemt) seer veel vant, twelck wy nichte der6 thien daghen daer nae vanden Samiuten ende Russen wel breeder soo'ghèV11" verstaen hebben, als wy met haer spraeck hielden als volghen salnaemt. Doen wy daer nae wyders vande Weygats af te landtwaerts in quamen, hebben wy alle middelen ghesocht om eenighe huysen te vinden, ofte eenighe menschen daer deur wy onderwesen mochten werden vande gheleghentheyt der Zeevaert daer ontrent, daer van wy naderhandt vanden Samiuten verstaen hebben, dat op Weygats eenighe lieden woonende zijn, ende op Nova Sembla mede, maer Menschen Wy hebben daer gheen volck connen vinden, noch huys, noch yet wonend!?'3 anders, alsoo dat wy om breeder bescheyt te vernemen, met sommi' ghe van ons volck noch verder z. o. aen trocken nae den oever vander Zee. Als wy nu int trecken waren, hebben wy een gemaeckten wech ghevonden int Mos oft Moras, ontrent ter halver knie diep, want alsoo diep tredende vonden wy harden grondt. Opt alderondiepste wast over de schoenen diep. Als wy nu int voort reysen aenden oever quamen, soo verblyden wy ons overmidts ons dochte dat wy openinghe saghen, daer wy wel deur souden comen, om dat wy aldaer so weynich ys saghen. Des avonts te scheep comende, hebben wy dit voor een nieuwe tydinghe ghebracht. So hadde onse SchipPer mede een roy-jacht uytghesonden, om te sien oft de Tartarische Zee 3) open waer, maer zy mochten inde Zee niet comen om des ys wille, dan zy voeren aende Cruijs hoeck 4) ende lieten de jacht daer 1) Juister: de breedte was 6g° 21' (eigenlijk 69° 40'). 2) Dus: een 3 streken noordwesterende magneetnaald. Twee streken zal dichterbij de waarheid geweest zijn en geeft bij de bestekberekeningen ook beter uitkomsten da" drie. 3) De Kara-Zee. 4) Droeg dien naam sedert de reis van het vorig jaar, zie Jan Huyghen op 31 Juli 1594' Thans Sukhoi Nos. 35 %gen, ende liepen over landt nae de Twist hoeck I). ende sagen Het TweeHa j de Deel. uaer dattet ys vande Tartarische Zee aende cust van Ruslandt ende de Weygats inde hoeck vol ghestouwt was. Den 23. Augusti hebben wy eenLodigie van Pitzore 2) ghevonden, g"^"^- ende was met bast tsamen ghenaeyet 3), ende hadde noordtwaerdt van bast °P gheweest, om aldaer eenighe Walrussche tanden, Traen ende ghevonden. dansen te becomen, diese tot de ladinghe in hadden vande schepen die uyt Ruslandt comen souden deur de Weygats, alsoo zy ons Seyden doen wy haer verspraken, dat die schepen soude comen om te seylen inde Tartarische Zee, voorby de Reviere Oby, tot een plaetse ghenoemt Vgolita 4) in Tartarien, om aldaer de winter over te blyven, ghelijckse alle jaers ghewoon waren te doen. Zy seyden dattet noch 9. oft 10, weecken soude zijn, dattet gat soude toe vrie- Sen, ende alst begon te vriesen soudet dan stracks toe vriesen, ende datmen dan over ys mocht loopen tot in Tartarien over de Zee, die Vj 2y noemden Mermare 5). ' Den 24. smorghens vroech voeren wy de Lodgie aen zijn boort om reeder bescheyt te vernemen vande Zee aende oost zyde vande ^«ti j5 eygats, ende hebben ons goet bescheyt ghedaen als verhaelt is. Den 25. Augusti zijn wy wederom nae de Lodgie ghevaren, ende e°ben vriendelijck met haer ghesproken, ende wy vernamen oock Vr'entschap aen haer, ende zy gaven ons int eerst acht vette Gansen, Veeiheyt c zy seer veel int ruijm van haer Lodgie hadden ligghen. Wy ver- by de Rus- s°chten aen haer dat een ofte twee met ons aen ons schip wildenschen- varen( ende zy zijn seer blydelijck met ons ghevaren, seven int ghe- • Alsse nu in ons schip quamen, verwonderden zy haer seer vande ^r°otheyt ende welgemonteertheyt van ons schip: ende na datse nu chip van voren tot achteren wel besien hadden, hebben wy haer eeten voor gheset, Vleysch, Boter ende Kaes, maer zy hebbent ghe- ^eyghert, segghende dattet dien dagh, haer vasteldagh was, maer !'ende^ten ketsten Peeckel-haringh, so hebbense daer alle t'samen Tha Droeg dien naam sedert de reis van het vorig jaar, zie Jan Huyghen op 31 Juli 1594. ns: Kaninoi Nos. 3j van de Petschora. reo ^en Russische „lodija". De huidplanken lagen klinkwerksgewijze over elkaar en wa- touw samengenaaid. Zie plaat achter in het werk. Zie ^en naam die weinig meer is dan een klank en althans niet recht te localiseeren is. 5) ^^^'n (Rerum Moscovitarum Commentarii) die van Vogolici spreekt. Üi, j erS- de Nota van Willem Barents, voorkomende bij Purchas „His Pilgrimes" III. Purch ^'6rna onder de Bijlagen), alwaar niet Mermare, doch Marmoria (Russ. more = zee). kaart ver,aalt Marmoria door „calme sea". Dit is de „Somer Zee" op Barents' posthume [s98. 36 Het Tweede Deel. Scheyden der Russchen. Streckinghe vande Weygats. Augusti 26 Augusti 28 29. 30. 31. van ghegheten, met hooft, met staert, met al van boven afbytende. Nae datse nu ghegheten hadden, soo hebben wy haer met een back met haringh vereert, daer van zy ons seer bedanckten, niet wetende wat vriendtschap zy ons daer voor bewysen souden, ende wy hebben haer met ons jacht inden Traenbay ghebracht. On den middach hebben ons ancker ghelicht met een w. n. w. 1 — windt. De cours ofte streckinghe vande Weygats is oost totten Cruys- hoeck J) toe, voort n. o. tot aende twisthoeck 2), wel soo oostelijkVoortaen strecktet landt vande Weygats n. n. o. ende n. ten o. dan n. wel soo westelijck. Wy seijlden n. o. wel soo oostelijck twee mylen voorby den twist hoeck, maer werden doen ghedwonghen wederom te seylen deur de veelheyt des ys, ende namen onsen cours nae onsefl voornoemde Reede. Int wederom seylen vonden wy goede gheleghentheyt byden Cruijshoeck dien avont te anckeren. Den 26. Augusti smorghens hebben wy onsen ancker ghelicht, ende de fock ghevelt 3), ende zijn nae ons oude Reede gheseijlt om aldaer beter bequaemheyt te verwachten. Den 28. 29. ende 30. Augusti totten 31. waydet meest al een z. w. windt, ende Willem Barentsz. onse Capiteijn voer aende zuijdtzyde vande Weygats, aent vaste landt, alwaer zy eenighe meest wilde menschen (ghenaemt Samiuten) hebben ghevonden, doch niet al te wildt, want zy zijnde 20. int ghetal met ons volckcj.int ghetal spraec' ghehouden hebben, ontrent een myle landtwaert in, doense gheefl volck vermoeden (overmidts wy voor heen op Weygats te lande ghe' . . . . < 1 1 1 _ 1 IJ \ «ndfi weest hebbende gantscn gneen voick aaer vernomen iuuucu; v..saghense doen in twee hoopen in mistich weer, vijf ende vijf tsam Aldus: 900 — (380 38' — 22° 38') = 74°. 3' Een uur. 4J Anderhalfuur. n 51 Dus werd reeds den 8™ Juni het Beren-Eiland in de verte gezien. Het extract-jourvan Willem Barents (zie Bijlagen hierachter) maakt eerst den io«- Juni melding van e'land, maar dan als datum van aankomst aldaar, den V°lgens extract-journaal van Willem Barents74° 3S--Op de moderne zeekaart ligt °°gste punt in 74° ^ N. Br. 1 ^erg-4juni. ' °f toch ook eigenlijk niet was, indien men streng de theorie van Plancms voorOe Veer. 4 50 Het Derde Den 11. Junij aen 't landt comende, vonden wy daer seer veel Junij ii. Mieuwen eyeren: daer waren wy op groot perijckel van ons lijf, want wy ginghen een steylen sneebergh op, ende als wy af gaen souden, scheent schier dat wy alle den hals souden ghebroken hebben, soo steijl wast, maer wy ghinghen op ons naers sitten, ende sulden daer af, twelck vreeselijck om sien was, want twas gesien om armen ende [tf* beenen te breken, om datter onder aenden voet vanden bergh seer veel clippen waren, daert geschapen was, dat wy daer op neder storten souden, doch wy quamen deur Godts hulpe noch onbeschadicht neder. Terwylen was Willem Barentsz. inde schuijt, ende sach ons af glyden, die noch meer als wy selfs verschrickte, deurt aensien van 't selfde. Opt selvighe Eylandt hebben wy de afwijckinge vanden naelde genomen, datse was 13. graden r), also dattet ruijm een streecke2) verscheelde. Daer nae royden wy nae Ian Cornelisz. boordt ende aten daer de eyeren op. junij 12. Den 12. Junij smorgens sagen wy een witten Beyr, ende wy royden met onse schuyte nae hem toe, meenende hem met een touw een strick om den hals te werpen, maer doe wy by hem quamen, washy so geweldich dat wyt niet dorsten bestaen, dan wy royden wederom tscheep, ende haelden meer volcks ende gheweer, ende quamen wederom nae hem toe, met musketten, roers, hellebaerden ende byle°» ende het volck van Ian Cornelisz. schip quamen met haer Bock 3) met volck ons mede te hulpe. Also van volck ende wapenen wel versien zijnde, royden wy met beyde onse schuyten na den Beyr toe, ende bestreden hem wel vier glasen langh, want het geweer weynich op hem trefte, onder anderen werdt hy met een grooten bijl in zijn rugge gehouwen, datse daerin bleef steken, des niet tegenstaende swom hy daer mede wech, maef wy royden hem al nae, also dat wy ten laetsten met een bijl zijn hooft in stucken gehouwen hebben, also dat de doodt daer nae volghdeDaer nae brachten wy hem in Ian Cornelisz. schip, ende vilden hem aldaer, zijn huijt was 12. voeten lang, ende wy aten oock van hem, maer ten bequam ons niet wel. Dit Eylandt noemden wy hetBeyre" Eylandt 4). stond. Trouwens van de geogr. lengte waren zoomin Rijp als Barents goed op de ho°gte' zij konden dat ook niet zijn. 1) N. 13° W. 2) Een streek is 111'15'. 3) De kleine sloep. In de platen die betrekking hebben op de terugreis, is de flbok' ker haaldelijk afgebeeld. 4) Op de in 1598 uitgegeven kaart van Willem Barents (repr. zie hierachter) draag