GESCHIEDKUNDIGE ATLAS VAN NEDERLAND COMMISSIE VOOR DEN GESCHIEDKUNDIGEN ATLAS. Dr. P. J. Blok (Voorzitter), Leiden. Dr. W. A. F. Bannier, Utrecht. Dr. A. A. Beekman, Den Haag. Dr. H. Blink, Den Haag. Dr. H. Brugmans, Amsterdam. Dr. I. H. Gosses, Groningen F. A. Hoefer, Hattem. Mr. Dr. J. C. Overvoorde, Leiden. J. C. Ramaer, c.-i., Den Haag. GESCHIEDKUNDIGE ATLAS | van NEDERLAND DE MARKEN VAN DRENTE GRONINGEN OVERIJSEL EN GELDERLAND Eerste Aflevering I. Dk Drentsche Marken, door Jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet II. De Groningsche Marken, door Mr. J. G. C. Joosting 's-gravenhage MARTINUS NIJHOFF 1920 tam SI INHOUD Bladz. Algemeene opmerkingen bij den geschiedkundigen atlas 8 I. DE DRENTSCHE MARKEN 11 Gemeente Zuidlaren 16 Marke Midlaren 16, Zuidlaren 16. Gemeente Anloo ; . 17 Marke Schipborg 17, Gasteren 17, Anloo 18, Annen 18, Anderen 19, Eekst 19. Gemeente Gieten 20 Marke Gieten 20, Bonnen 21. Gemeente en Marke Gasselte 22 Gemeente Borger 23 Marke Drouwen 23, Borger 24, Buinen 24, Westdorp 25, Ees 25. Gemeente Odoorn . 25 Marke Odoorn 25, Eksloo 26, Vatte 27. Gemeente Sleen 28 Marke Noord-Sleen 28, Zuid-Sleen 29, Erm 29. Gemeente Emmen 30 Marke Weerdinge 30, Roswinkel 31, Emmen en Westenesch 32, Noord- en Zuid-Barge 33. Gemeente en Marke Schoonebeek 35 Gemeente en Marke Peize 36 Gemeente en Marke Eelde 36 Gemeente Vries 37 Marke Bunne en Winde 37, Donderen 38, Ide 39, Zeien 39, ter Aard.40, Ree 40, Vries 40, Tinaarloo 41, Zeegse 41, Oude Molen 41, Taarloo 42. Gemeente Assen (en gedeeltelijk Smilde) 42 Marke Witten 42, Assen 44, Peeloo 44, Loon 44, Anreep 45. Gemeente Rolde 46 Marke Balloo 46, Deurze 46, Nijlande 47, Rolde 47, Amen (en Ekehaar) 48, Grolloo 48, Schoonloo 49. . Gemeente Westerbork 50 Marke Zwiggelte 50, Elp 50, Westerbork en het Broek 51, Orvelte 53. Gemeente Zweeloo 54 Marke Wezep 54, Zweeloo 55, Aalden 55, Meppen 55, Benneveld 56. Gemeente Oosterhesselen (en gedeeltelijk Hoogeveen) .... 56 Marke Gees 56, Zwinderen 58, Oosterhesselen 58. Gemeente Dalen 59 Marke Wachtum 59, Dalen 59. Gemeente en Marke Coevorden 60 6 Gemeente Roden 61 Marke Roden 61, Steenbergen 63 Lieveren 63. Gemeente Norg ' 64 Marke Een 64, Langeloo 64, Veenhuizen 64, Norg, Zuid- én Westervelde 65, Peest 67. Gemeente Beilen (en gedeeltelijk Smilde) 68 Marke Halen 68, Hijken 69, Brunsting 69, Beilen (en de Kluft) 70, Holte 71, Spier 71, Wijster 72, Drijber 72. Gemeente Dwingeloo (en gedeeltelijk Smilde) 73 Marke Leggeloo 73, Eemster 74, Dwingeloo 75, Lee (en Leebroek) 75. Gemeente Ruinen (en gedeeltelijk Hoogeveen) 76 Marke Ansen 76, Ruinen 76, Geusinge 77, Oldenhave 77, Hees 76, Pesse 78, Echten 79. Gemeente Zuidwolde 79 Marke ten Arloo 80, Steenbergen 81, Veningen 81, Kerkenbosch 62, Bloemberg 82, Drocht 82, Bazuin 83, Linde 83, Nolde 83. Gemeente Diever (en gedeeltelijk Havelte en smilde) 84 Marke Diever 84, Wapse 84, Wittelte 85. Gemeente Vledder 86 Marke Doldersum 86, Vledder 86, Nijensleek 86. Gemeente Havelte 87 Marke Uffelte 87, Havelte 88. Gemeente Nijeveen 88 Marke Nijeveen 88, Kolderveen 89. Gemeente Meppel 89 Marke Meppel 89, Oosterboer 89. Gemeente Ruinerwold 90 Marke(n) Buddingewold en Haakswold 90, Weerwille 91, Broekhuizen 92. Gemeente de Wijk 92 Marke de Schiphorst 92, Dikninge 93, de Wijk 93, de Haalweide 93, de Stapel 94, Koekange 94. II. DE GRONINGSCHE MARKEN 95 DE MARKEN IN WEDDE EN WESTERWOLDE. . - 103 De marken in het kerspel Wedde 105 De beide Wedder marken, de marke van Hoorn, de marken van Morige. De marken in het kerspel Onstwedde 110 De marke Onstwedde, de marke Wessinghuizen en de Hofte, de marke ter Wupping, de marke Smeerling, de marke Veenhuizen. De marken in het kerspel Vlagtwedde 122 De marke van Veele, de marke Vlagtwedde, de marke Ellersinghuizen, de marken Weende, de marke Weende, de marke van Wollinghuizea, de marke Jipsinghuizen. De marken in het kerspel Sellingen 137 De marke Sellingen, de marke Laude, de marke ter Haar. De marken in wolt en Groningen 142 7 De marken in het kerspel Noordlaren 144 De marke Noordlaren, de marke Grimmen. De marken in het kerspel Haren 148 De marke Haren, de marke Onnen, de marke Dilgt. De marken in het kerspel Groningen 152 De marke Helpman, de marke Groningen. De marken van vredewold 154 De marken in het kerspel Midwolde 154 De marken Midwolde. SLOTOPMERKING '56 ALGEMEENE OPMERKINGEN BIJ DEN GESCHIEDKUNDIGEN ATLAS. Bij de samenstelling van dezen historischen atlas is voor de geografische vormen van Nederland tot grondslag genomen de Topografische Kaart des Rijks van het Ministerie van Oorlog. Bekend toch is, dat de kaarten van vóór de Krayenhoffsche opname wat de vormen betreft min of meer, de meeste zelfs zeer veel te wënschen overlaten. Slechts enkele zijn in dit opzicht vrij goed te noemen, zooals die van het Hoogheemraadschap Delfland van 1712 door Cruquius, die van de Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en Westfriesland van de 18e eeuw en een paar andere. Toch geven vele andere kaarten aanwijzingen, waarvan met vrucht gebruik is te maken, als nl. de bedoeling van het voorgestelde duidelijk is. Waar oriënteering en vormen onjuist zijn, kunnen die dan naar de Topografische Kaart worden verbeterd. Intusschen doet zich, wat het teekenen van historische kaarten van Nederland aangaat, eene moeilijkheid voor, die voor dergelijke van het buitenland in 't geheel niet of slechts' in geringe mate bestaat, de moeilijkheid nl. die het gevolg is van de aanhoudende veranderingen van den bodem en de wateren in de lage alluviale helft des lands. De natuurlijke gesteldheid van de Rijnprovincie b.v. was in 1300 juist dezelfde als in 1880, op eene weinig beteekenende verleggingof afsnijding van een riviervak na, zoodat in een geschiedkundigen atlas van dat gewest de historie altijd op dezelfde geografische kaart kan worden ingeteekend. Niet alzoo wat Nederland betreft. Vooral de groote veranderingen in de middeleeuwen in den loop der benedenrivieren in Holland, de tijdelijke en blijvende landverliezen en de gedurige bedijkingen en herdijkingen van gronden, zoowel in het zuidwesten als in het noorden des lands, zijn oorzaak, dat reeds een gering verschil in tijd 9 wijzigingen meebrengt in de kaart. En dikwijls zeer belangrijke wijzigingen. Deze atlas nu heeft vele voorstellingen te geven op staatkundig, rechterlijk en kerkelijk gebied, die nagenoeg alle op verschillende tijdstippen vallen, waarop dus ook de physische gesteldheid des lands verschillend was. Ik heb er aan vastgehouden, ook al had dit met het doel der kaart niets te maken, die gesteldheid altijd zooveel mogelijk in overeenstemming te doen zijn. met het tijdstip der voorstelling. Dit geldt echter alleen voor den tijd na 1300 a 1350. Van vóór dien tijd bezitten wij te weinig gegevens om daaruit een eenigszins groot gedeelte der kaart met eenige zekerheid te kunnen construeeren. Voorstellingen van oudere tijden, waarvan enkele ook in dezen atlas voorkomen, zijn meer te beschouwen als veronderstellingen, die trachten zooveel mogelijk de werkelijkheid nabij te komen. Bedoelde moeilijkheid komt grootendeels neer op de beantwoording der vraag: Welke waren op dat tijdstip de juiste oever- en kustlijnen? Tk heb daarvoor overal genomen de hoogwaterlijn. De laagwaterlijn, dus ook de bij ebbe droogvallende gronden, te teekenen zou zelfs voor vele kaarten van het begin der 19e eeuw nog niet mogelijk zijn, — althans zoo deze op eenige nauwkeurigheid mochten aanspraak maken. Ook heb ik gemeend overal de buitendijken (langs zee en open rivieren) te moeten teekenen. Zonder deze toch zou in de eerste plaats de voorstelling van den natumlnmdig-aardrijkskundigen toestand onjuist geworden zijn: dan zouden nl. geheel afgesloten binnendijksche wateren tot rivierarmen of open riviertakken of tot getijrivieren zijn gemaakt, een valsch beeld dus. Daarom zijn de binnendijksche en de buitendijksche wateren ook met twee verschillende kleuren — op deze kaart resp. zwart en blauw — aangeduid. Maar ook de waarde, het gebruik, de geschiktheid voor nederzettingen, enz. van de bedijkte landen en van de nu en dan aan overstrooming blootgestelde buitengronden zijn in 't algemeen zoo verschillend, dat ook voor den geschiedkundige de kennis van het onderscheid van die beide soorten van gronden wel degelijk van belang kan zijn. Voor het overige meen ik te kunnen verwijzen naar de verklaring op de kaarten zelve en naar den daarbij behoorenden tekst. 10 Op deze Markenkaart van Drente, Westerwolde, enz. Zijn de marken ingeteekend op den tegenwóordigen toestand van die gewesten; het was niet mogelijk om eenig ander tijpstip te kiezen waarop de markenindeeling meer eigenaardig zoü kunnen worden voorgesteld. Men bedenke dus dat vóór het begin der 17e eeuw (Semslinie) de noordoostelijke grens van Drente verder naar de Groningsche zijde lag. Alle water i$ op deze kaart blauw gekleurd. A. A. B. t DE DRENTSCHE MARKEN Ter inleiding van den hierna volgenden tekst zou door mij kunnen worden volstaan met verwijzing naar mijn opstel, getiteld: de Drentsche Marken-Organisatie, opgenomen in de Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde Ve reeks deel VI en daarvan in het bijzonder de bladzijden 5—17. Intusschen komt het mij voor de gebruikers der kaart geschikter voor het daar meegedeelde, voorzoover onmiddellijk de bewerking der kaart rakend, bier zeer in het kort samen te vatten. Bij de samenstelling der kaart is als punt van uitgang aangenomen de toestand, zooals die bestond ten tijde van de invoering van het kadaster (1811—1828); slechts in zeer enkele gevallen moest bij gebreke van beter met nog recentere verhoudingen worden rekening gehouden. Ten tijde toch van die invoering was de marken-eigendom in Drente nog zeer omvangrijk: hoewel reeds bij den aanvang der 19e eeuw onder Coevorden, Eelde, Hoogeveen, Meppel, Nijeveen, Peize, Ruinerwold en Smilde de marken tot het verleden behooren, staat nog in 1839 115.296 H.A. grond op naam van markegenooten tegenover 150.982 H.A. eigendom van particulieren, domeinen en gemeenten — dus nog de kleine helft der geheele provincie. Van de kadastrale stukken verdienen in het bijzonder de aandacht de processen-verbaal van grensbepaling der gemeenten, of meer nog de daarmede onmiddellijk samenhangende processen-verbaal van verdeeling der gemeenten in sectiën. Bij die laatste indeeling toch had de landmeter, zich volgens het Recueil Méthodique van 1811 te houden aan „overeenkomsten, gewoonten en bovenal aan natuurlijke en onveranderlijke grensscheidingen", iedere sectie had hij aan te wijzen met een letter èn met een „naam, die in de gemeente in gebruik is of door een benaming, welke de landmeter daaraan geeft". In de secties toch vinden wij in den regel de vroegere marken terug, hetgeen een enkele maal met zooveel woorden in het proces-verbaal der sectie^verdeeling wordt geconstateerd. Meestal ziet men onmiddellijk, of de landmeter zich aan de oude indeeling heeft gehouden, dan wel een nieuwe creëerde: doch ook in het eerste geval heeft men toch op zijn hoede te zijn, of de landmeter niet in kleinigheden van den ouden staat van zaken is afgeweken, hetgeen hem in geringe mate vrijstond, door b.v. aan meer natuurlijke dan kunstmatige grenzen de voor- 14 keur te geven. Die controle is uit te oefenen aan de hand van de ligging der kadastrale perceelen. Bij gebreke van afdoende gegevens heb ik meermalen de sectie-indeeling als werk-hypothese gebezigd: behoudens tegenbewijs de sectie als marke aangenomen. Trouwens de uitgestrekte veldgronden, die veelal de brink- en eschgronden omsluiten, zijn bij de invoering van het kadaster in den regel nog marke-eigendom. Van uit dien modernen stand van zaken is nu stelselmatig teruggewerkt, hetgeen bij de eene marke verder, bij de andere minder ver mogelijk en noodzakelijk was om zoo ten slotte tot een algeheele verknipping van Drente in marken te geraken. Vandaar dat sommige der op de kaart aangegeven grenzen van betrekkelijk recent en datum zijn, andere daarentegen ongetwijfeld veel oudere grensscheidingen aangeven. De preciseering trouwens is een proces van eeuwen geweest: de behoefte daaraan deed zich eerst gevoelen naar mate door incultuurbrengen van gronden, dichtere bevolking en andere factoren de gebieden der marken elkaar begonnen te raken. Onder de bronnen, waaruit voor de samenstelling van kaart en tekst is geput, nemen uiteraard de kadastrale stukken een eerste plaats in, doch daarnaast kwamen nog allerlei andere in aanmerking, voorzoover niet het tegendeel blijkt, aanwezig in het Drentsche rijksarchief-depot. Ik denk hierbij in het bijzonder aan de restanten van marke-archieven — beschreven in Mr. Joosting's inventaris:.de Archieven van Kerspelen en Marken (Leiden E. J. Brill 1910) N°. 158 e. v. —, aan de beslissingen van Drente's hoogste rechtscollege den Etstoel — zie Mr. Joosting's inventaris: de Archieven van den Etstoel en van 'de.hem opgevolgde collegiën tot 1811 (Leiden E. J. Brill 1905) in hét bijzonder Nos. 14 en 16 — en aan de Drentsche oude Stat en-archieven —zie Mr. Joosting's inventaris: de Archieven der elkander vóór 1814 opgevolgde gewestelijke besturen van Drente (Leiden E. J. Brill 1909). In deze laatste verzameling zijn bepaaldelijk van belang de registers en andere stukken betreffende de invoering der grondschatting, een belasting van 5/1000 op het onroerend goed, waartoe de Landdag in 1630 besloot — zie aldaar N°. 840 e. v. en vooral N°. 845. Ook een onderzoeknaar den staat der marken, in 1810 van overheidswege ingesteld, schafte meerdere gegevens — aldaar in Nos. 1528 L<12?Dec. 1810 N°. 7 en 1663 i. d. 15 Febr. 1811 N°. 20. Oudere kaarten van Drente komen slechts zelden in aanmerking: het meest nog de nieuwere kaart der provincie in 1840 op last van Gedeputeerde Staten door den landmeter Werneke uit de kadastrale plans opgemaakt en in druk verschenen, die een aantal marke-grenzen aangeeft en een duidelijk beeld verschaft van de toenmalige bodemsgesteldheid. Nog heb ik in bedoeld opstel op eenige punten gewezen, die ook hier dienen te worden gereleveerd. In de eerste plaats op de tegenstelling: iftarke-kerspel (huidige gemeente). De Drentsche gemeenten — tenzij van moderne formatie — vervallen in één of meerdere marken, de gemeente- 15 grenzen vallen samen met die der marken. Ook deze conclusie fungeert meermalen als werk-hypothese: wanneer b.v. vaststaat, dat op het gebied eener huidige gemeente slechts één marke voorkwam, is wel bij gebreke van nadere gegevens dat gebied eenvoudig als dat der marke aangenomen. Omgekeerd is het niet waarschijnhjk te achten, dat een van ouds bestaand kerspel onder een daarnaast gelegen marke ressorteerde. Het samenvallen van een of meerdere marken met de gemeente rechtvaardigt dan ook zeker voldoende de in den tekst aangenomen behandeling gemeente-gewijs. Ook van een andere territoriale tegenstelling zal in den tekst herhaaldelijk sprake Zijn: die tusschen marke en kluft. In den regel valt de kluft met de marke samen, doch een enkele maal vervalt een marke in meerdere kluften. Of men in sommige gevallen aan een marke dan wel aan een kluft heeft te denken, is niet altijd gemakkelijk te beslissen: meestal zal in gevallen van twijfel als criterium moeten gelden, of er verschillende waardeelgerechtigheid valt te constateeren. Van belang in dit verband is ook nog, dat ik heb kunnen constateeren dat er de eeuwen door een proces van marke-splitsing heeft plaats gehad: oorspronkelijk telde Drente ongetwijfeld een veel kleiner aantal marken. Die splitsing heeft tot in den nieuwsten tijd voortgeduurd: op de kaart zelf heb ik ongeveer het jaar 1795 als eindpunt aangenomen, doch latere meestal nog in den tekst vermeld. Tenslotte nog een enkel woord over de ontbinding der marken. Oudtijds had ook in zaken van marke-scheiding de minderheid de meerderheid te volgen, doch sinds 1625 konden drie, sinds 1634 zelfs twee waren scheiding van dat deel uitlokken. Lodewijk Napoleon's Wetgeving — de wet van 16 Grasmaand 1809 en het koninklijk besluit van 10 Bloeimaand 1810 — heeft geen onmiddellijke resultaten opgeleverd: wel heeft een koninklijk besluit van 24 Juni 1837 gedecreteerd, dat bij vrijwillige markescheidingen aan die bepalingen alsnog stipt de hand moest gehouden worden, zoodat de deelingsplannen na onderzoek door de provinciale autoriteiten aan den koning ter goedkeuring dienden te worden aangeboden. Zoo ook houdt het reglement op het beheer van wegen en waterlossingen in de provincie Drente van het jaar 1837 in, dat Gedeputeerde Staten aan verdeelingsplannen — „alleenlijk voor zooveel betreft wegen, voetpaden kanalen en waterlossingen" — hun goedkeuring hebben te hechten. Vooral na 1840 zijn een aantal markescheidingen uitgelokt, blijkbaar onder invloed van den bij de wet van 6 Juni 1840 daarvoor toegestanen tijdelijken vrijdom van lasten, terwijl ook terzelfder tijd Drente's gouverneur een „Handleiding tot de verdeeling der marktegronden" in druk het licht heeft doen zien. Hoewel misschien eenigszins vallend buiten het kader van den tekst, heb ik daarin de ten hypotheek-kantore bekende marke-scheidingen opgenomen, al wil deze opsomming op volledigheid geen aanspraak maken, daar ik mij vaak ook tot de allerlaatste bepaalde. Verschillende gegevens 16 daaromtrent treft men ook aan bij F. B. Löhnis, Verhandeling over de houtcultuur en de bosschen in Drenthe, bl. 96 e.v., terwijl een statistisch overzicht der inkrimping der markegronden over 1828—1860 te vinden is in het Provinciaal Verslag over 1860 bl. 322 e. v. GEMEENTE ZUIDLAREN. Marke Midlaren. In een desbetreffend proces' tusschen markegenootén van Midlaren en die van Zuidlaren werd een grens tusschen beiden van af het westen tot aan de Plankensloot getraceerd bij uitspraak van den Etstoel d.d. 25 Juni 1675 (Etstoel N°. 14 XXII bl. 75 en 232). De grens tusschen beiden van af de Plankensloot tot aan de Groeve geeft een kaart d.d. 1696 (aldaar N°. 16). Op de kaart is ten westen van het Zuidlaarder meer als grenslijn aangenomen de grens tusschen de secties A (Midlaren) en H (Westerveld). Van af de Plankensloot verder is als grens genomen de Ujn, op het kadastraalminuutplan aangeduid als „scheiding tusschen de markten van Midlaren en Zuidlaarderveen". Intusschen geeft dat plan verderop twee eenigszins divergeerende lijnen; ik heb van deze de lijn gekozen, die waarschijnlijk den ouderen toestand weergeeft. Ten tijde van de invoering van het kadaster stonden ten name van markegenootén ten westen van het Zuidlaarder meer verschillende kleine verspreid liggende perceelen, waarvan 4 tegen de grens van Noordlaren en een tegen die van Zuidlaren en een zeer klein perceel ten westen van de Drentsche Aa, dat ik op de kaart wel meende te mogen negeeren. Verder bijna het geheele Drentsche gedeelte van het Zuidlaar der-meer — 170 bunder tegenover 2 bunder van markegenootén van Zuidlaren — en het geheele complex ten oosten van het meer. In het rapport aan den landdrost d.d. 1810 wordt geconstateerd, dat de woeste gronden in deze marke destijds reeds sinds lang waren gescheiden. Marke Zuidlaren. De grens dezer marke ten opzichte van die van Schipborg — overeenkomend met de huidige gemeente-grens Zuidlaren /Anloo d. t. p. — werd vastgelegd bij accoord tusschen respectieve markegenootén d.d. 31 Juli 1771 (Schuiten-gerechten inv. N°. 264* f. 1, Kerspelen en Marken inv. N°. 404). Over de grens ten opzichte van de marke van Annen geven eenige processtukken uit de jaren 1656, 1657 en 1707 (Etstoel inv. N°. 16, regest N°. 9) en de uitspraken van den Etstoel d.d. 19 Nov. 1737 en 25 Nov. 1738 (c. z. p. N°. 14 XLV f. 172 v° en XLVI f. 24) wel eenig, doch niet afdoende licht. Op de kaart van den landsingenieur Beuker dd. 1764 (Staten-archieven N°. 1176) wordt de grens tusschen Zuidlaren en Anloo ten oosten 17 van de Oostermoersche vaart nog betiteld als „scheidinge tusschen Anner en Zuidlaarder markte". Dat het ten oosten van de Oostermoersche vaart gelegen Zuidlaarderveen oorspronkelijk ook tot deze marke behoorde, blijkt duidelijk uit 2 oorkonden d.d. 1262 en 1264 (Oorkondenboek voor Groningen en Drente nos. 131 en 135). Ten tijde van de invoering van het kadaster stonden nog ten name van markegenootén het geheele complex ten westen van den huidigen Zuidlaarderpolder—w.o. 5 perceelen tegen Midlaren aan, doch met uitzondering van de Noorder- en Zuider-esch, de dorpskom en het Zuursche veldje —, in genoemden polder de — thans verdwenen — plas Burgvoort, het Oude Diep, een weg en een dijk en laatstelijk een klein gedeelte van het Zuidlaarder-meer. In 1661 werden tusschen markegenootén onderling verschillende stukken verdeeld o.a. de Plankensloot, de Groeve en de ten westen van de Oostermoersche vaart tegen de Zuidbroeken aan gelegen Buirbulties (concept inv. Stukken afkomstig van ambtenaren N°. 209); een verdeeling van het grootste gedeelte der nog resteerende markegronden werd bekrachtigd bij koninklijk besluit van 17 Maart 1844 (Hypotheek-register XLIV Nos. 30 en 33). GEMEENTE ANLOO. Marke Schipborg. Over de begrenzing der marke ten opzichte van Zuidlaren zie aldaar; op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie P (Schipborg). Bij de invoering van het kadaster stond dit geheele terrein ten name van markegenootén uitgezonderd de esch en de groenlanden aan het Schipborgsche en het Anlooër diep; wel waren ook markegronden de oevers van het Anlooër diep bij de uitmonding in het Schipborgsche diep, eenige minwaardige perceelen tegen het Schipborgsche diep aan en eenige in de kom en op de esch. Een plan van finale scheiding — uitgezonderd de brinkgronden — werd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 28 Dec. 1848 N°. 10 goedgekeurd (Hypotheek-register XCVII N°. 5). Marke Gasteren. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie O (Gasteren) uitgezonderd de inham in het zuiden, toebehoorend aan markegenootén van Anderen. Bij de invoering van het kadaster stond ten name van markegenootén het op de kaart aangegeven terrein met uitzondering van de aan he+ Groote en het Gasterensche diep gelegen groenlanden en de esschen, vap welke nog evenwel een enkel perceel markegrond was. GESCHIEDKUNDIGE ATLAS 2 18 Het plan van scheiding der marke werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 27 Nov. 1849 N°. 24 (Hypotheek-register CIII N°. 17). Marke Anloo. De grens dezer marke ten opzichte van Eekst werd bij akte van 9 Dec. 1718 tusschen buren van beide marken voor den schuit e vastgelegd (Schuiten-gerechten inv. N°. 264c bh 70). Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie K (Anloo). Bij de invoering van het kadaster stond dit geheele terrein ten name van markegenootén met uitzondering van de esch en het groenland langs het Anlooër diep. Bovendien werden toen ter tijd ook ten name van markegenootén gesteld een perceeltje heide in sectie H (Anner-Hoog) ten oosten van het Noordveen (de Dwarslaan) en een perceeltje in sectie O tegen de zuid-esch van Gasteren, wat misschien op een oorspronkelijk veel grooteren omvang der marke wijst. Blijkens de resolutie van Drosten Gedeputeerde van 3 Maart 1625 hebben markegenootén destijds de Marsch en het Broek onderling verdeeld; een verdeeling van „de beste grasige streken", „het groenland" schijnt in 1744 te hebben plaats gehad (Vgl. Verslagen en Mededeelingen der Ver. tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandsche recht VII bl. 206); tenslotte is de blijkbaar finale scheiding der marke door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 1 Aug. 1848 N°. 39 (Hypotheek-register XCVII N°. 28). Een authentieke copie der verdeelingskaart geeft N°. 401 der Coüectie-Oldenhuis Gratama. Marke Annen. Dat deze marke oorspronkelijk zich ook ten oosten van de Oostermoersche vaart uitstrekte, blijkt uit een aanhaling uit een willekeursbrief der marke van 1457, waarop een beroep werd gedaan bij een proces voor den Etstoel gevoerd in het jaar 1776 (Etstoel inv. N°. 16 i. d.: „ten oostsyde het diep de veenen, die reets voorgraven sint, de sullen boermarkte wesen, als ze voer waren, en voorts meer wat veehe daar gescheiden sint op de oostsyde dieps, soo sal wesen") en uit een stokleggingsbrief d.d. 1614, gebezigd in een dergelijk proces ten jare 1707 (t. z. p. i. d.; betreft de overdracht van land, „soals datselvige landt nu in dato van diesen op Annerveene in die marcke tot Annen gelegen is an die oestersijdt van het diep"). Ook de kaart van den landingenieur Beuker van 1764 (Staten-archieven N°. 1176) noemt de desbetreffende grenzen van af de Oostermoersche vaart tot de Sems-linie de „scheydinge tusschen Anner- en Zuidlaarder markte", „scheydinge tussen de Eexter en Anner markte". Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties A (Oud-Annerveen), B (Nieuw-Annerveen), G (Anner groenlanden), H (Anner-Hoog) en I (Annen). Bij de totstandkoming van het kadaster ston- 19 den ten name van markegenootén een complex heide en bosch ten noordwesten, westen en zuiden van de dorpskom — begrensd door Zuidlaren, Anloo en Eekst —, eenige heide-perceeltjes op de esch, eenige groote bij elkaar liggende stukken weiland ten oosten van de kom, 2 perceeltjes in de kromming van denWilgendijk, een stuk heide ten westen van de Zuidbroeken, eenige perceeltjes aan of in de onmiddellijke nabijheid van de Oostermoersche vaart en deze vaart zelf. Het plan van vrijwel finale scheiding werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van'30 Jan. 1849 N°. 66 (Hypotheek-register CXXX N°. 36). Marke Anderen. Een vordering van markegenootén van Eekst op die van Anderen om de „markscheiding, strekkende van de horn van 't Schiebroek ongeveer ten zuidoosten tot an de Andersche Zuidmolenweg en van daar naar de westerhoek van 't Reebroek als de egte en ware zwette tusschen de boerschappen Eext en Anderen te erkennen en voorts daar het nodig is met en nevens impetranten van nieuws op te maken" wees de Etstoel in 1778 toe (Etstoel inv. N°. 14 LXI f. 107v°). Een zelfde omschrijving geeft een gerechtelijke insinuatie van 1730 (Schuiten-gerechten inv. N°. 264* bl. 94). Een aanspraak van markegenootén tegen die van Eekst op den eigendom van het Schiebroek verklaarde de Etstoel in 1598 ongegrond (Joosting Ordelen bl. 392). Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie N (Anderen) en een uitstekend gedeelte in sectie O (Gasteren). Bij de invoering van het kadaster stond ten name van markegenootén het op de kaart aangegeven terrein met uitzondering van de groenlanden aan het Rolderdiep en de esch; slechts een zeer enkel esch-perceel en één perceel hooiland aan het Rolderdiep waren eveneens markegrond. Een plan van finale scheiding — uitgezonderd slechts de brinkgronden en een klein gedeelte zandgrond — werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 2 Maart 1849 N°. 35 (Hypotheek-register XCIV N°. 49). Marke Eekst. Omtrent de begrenzing dezer marke ten opzichte van Anderen, Anloo en Annen zie het d. t. p. medegedeelde. Ongetwijfeld strekte deze marke zich oudtijds ook ten oosten van de Oostermoersche vaart uit. Zóó verklaren markegenootén van Eekst ten jaren 1470(?) hun venen, op de oostzijde van het diep gelegen, te hebben gescheiden (Feith, Register archief Groningen i. d. N°. 9). In 1502 heeft overdracht plaats van een waar veenland in Eekster-marke, „streckende van dat diep opwaerts nae Westerwoldinge-landt" (Staten-archieven regest N°. 95* j° 116). Daarentegen werd in 1649 tegenover een beroep van markegenootén op een willekeurs- 20" brief van 1505 — „inhoudende, dat die venen, die vergraeven sijn, wederomme buyrmarcke sullen wesen, gelijck alse tevoren waeren" — door de tegenpartij geponeerd, „dat niet alleen die voerg. wilkeurbrieff, gemaeket by de buyren van Eexte oever d'Extervener mercke, welcke verscheiden sonde sijn van d'Exter mercke.... vitieus ende oncrachtich, maer oick noit onderhouden, dan vele mails gecontrariërt, jae doer naerder contract in dato den 2 Junij 1557 ende daerby gedaene ewige affscheidinge van de venen geannulert ende te niete gedaen sou de sijn"; waartegenover eischers pertinent de verscheidenheid van marken bleven ontkennen (Kerspelen en Marken N°. 403). Van het bestaan eener afzonderlijke marke Eeksterveen in later tijd is mij trouwens niets gebleken; op de kaart van denlandsingenieur Beuker van 1764 (Staten-archieven N°. 1176) worden de desbetreffende grenzen van af de Oostermoersche vaart tot de Semslinie nogals „scheydinge tussen de Eexter en Anner markte" en „scheydinge tussen Gieter- en Eexster markte" betiteld Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastralesecties C (Noord-Eeksterveen), D (Zuid-Eeksterveen), E (Zandvoort), F (Eekster groenlanden), L (Eekst) en M (Hondel). Bij de invoering van het kadaster stond ten name van markegenootén een groot complex grootendeels heide en bosch ten noorden, westen en zuiden van de dorpskom, grenzend aan Anloo, Gasteren, Anderen en Gieten. Bovendien verschillende kleine, op zichzelf staande perceelen in de kom, op de esch en ten oosten van de kom, bij Zandvoort, tegen de grens van Gieten aan, langs de Oostermoersche vaart en laatstelijk deze vaart zelf met het Grevelinkskanaal. Het meest zuidelijk eindigt het marketerrein tegen het — reeds onder Anderen genoemde — Reebroek. De marke is onderling gescheiden bij akte dd. 17 Nov. 1869 (Hypotheek-register CCCXLIV N°. 89). GEMEENTE GIETEN. Marke Gieten. Oorspronkelijk heeft ook deze marke zich eveneens ten oosten van de Oostermoersche vaart uitgestrekt. In 1479 verkochten markegenootén van Gieten aan den pater van het Klerkenhuis te Groningen eenigen grond aan de oostzijde van de Beek (Feith Register archief Groningen i. d. N°. 7) ; in 1554 vergunden zij aan de voogden van het St.-Geertruids-gasthuis te Groningen om aan de oostzijde van het diep in de Gieter buurmarke 8 koeien en 3 paarden te houden(t. z. p. i. d. N°. 7). In vervolg van tijd schijnt een soort scheiding tot stand te zijn gekomen: zoo vaardigen „boren van Geterfeen" in 1730 een willekeur uit op het „burwarcken" en verdere „bursaken" (Kerspelen en Marken N°. 408) en staan bij de invoering van het kadaster eenige perceelen ten oosten van de Oostermoersche vaart ten 21 name van markegenootén van Gieterveen. Op de meer genoemde kaart van den landsingenieur Beuker van 1764 (Staten-archieven N°. 1176) worden de desbetreffende grenzen ten oosten van de Oostermoersche vaart nog aangeduid als „scheydinge tussen Gieter- en Eexster markte" en „scheydinge tussen Bonner en Gieter merkte". Terwijl voor de grens der marke ten opzichte van die van Bonnen ten oosten van de Oostermoersche vaart gereedelijk kan aangenomen worden die tusschen de secties B (Gieterveen) en C (Bonnerveen), laat de sectiever deeling aan de westzijde geheel in den steek en heb ik de lijn op de kaart getraceerd in overleg met den deskundige ter plaatse, den heer H. Nijenhuis te Gieten; de uitspraak van den Etstoel van 11 Juni 1773 (Etstoel inv. N°. 14 LIX f. 26v°) is toch op de moderne kaarten niet meer te transponeeren. Intusschen is deze aanwijzing bij het kadaster eenigszins te controleeren: het begin der oostgrens van af de Gasselter grens wordt gepreciseerd door twee naast elkaar liggende perceelen der beide marken. Ook verder is de lijn op de kadastrale kaart terug te vinden tot ongeveer den zuidelijken verbindingsweg tusschen Gieten en Bonnen en verderop door de grens tusschen de Ossevenen eener- en de Haverlanden en Noordvenen anderzijds, waarmede de ligging van eenige wederzijdsche markeperceelen accoord gaat (ten name van markegenootén van Gieten de westhoek van het Boddeveld tegen den straatweg Gieten/Gasselte aan, een strook weiland ten zuiden van de Zwarte Dallen en den weg Gieten/Bareveld, de Middenweg en de Oude Maden weg; ten name van die van Bonnen de uitlooper van het Bonnerveld tot in de kom van Bonnen, de Bonner Voorste dwarsdijk en de Noordveensche dijk). Bij de invoering van het kadaster stonden ten name van markegenootén het Gieter-veld — begrensd door Anloo en Gasselte —, verspreid liggende perceelen ten noorden en noordoosten van het dorp — waaronder enkele tegen de grens van Anloo aan — en in of in de onmiddellijke nabijheid der dorpskom. Een plan van finale scheiding de brinkgronden incluis werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 22 Aug. 1850 N°. 3 (Hypotheek-register CXXI N°. 106, zie ook Collectie-Oldenhuis Gratama N°. 487) Marke Bonnen. Wanneer markegenootén 1 Aug. 1834 vaststellen „bepalingen voor de markte van Bonnen over den aanleg, de huishoudelijke administratie, belooning van het volmagtschap en hetgeen niet bij het reglement van huishoudelijk beheer en andere reglementen is voorzien", rekent men, dat „met inbegrip van de zoogenaamde zestig roeden" tot de marke behooren „alle de veenen, ondergronden, dal-landen en wateren, gelegen tusschen de stadszwette, de scheidraayen van Gasselter Boerveen en Gieten en de dijk beneden het veen tusschen de groenlanden" (Collectie-Oldenhuis 22 Gratama N°. 470). Over de grens ten opzichte van Gieten zie het d. t. p. medegedeelde. Bij de invoering van het kadaster stonden ten name van markegenootén het complex het Bonnerveld en verschillende op zich zelf staande perceelen, allen ten westen van de Oostermoersche vaart en waarvan enkele grenzend aan Gasselte. Bovendien onder Gasselte 2 zeer kleine perceelen oostelijk van den in de grenslijn Gieten—Gasselte voorkomenden Noord/ Zuid-knik. In 1641 verdeelden markegenootén onderling „haere noch ongescheydene veenen, dallen ende anders an de westersyde vant Schoutendeep, tusschen de marckscheidingen van Geeten ende Gasselte gelegen" (Kerspelen en Marken n°. 406); een plan van scheiding der marke werd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 18 Dec. 1849 n°. 81 goedgekeurd (Hypotheek-register CXI n°. 61). GEMEENTE EN MARKE GASSELTE. Dat deze marke zich oorspronkelijk ook ten oosten van de Oostermoersche vaart uitstrekte, blijkt uit de overeenkomst van 1662 tusschen de markegenootén en de participanten van Gasselter-Nijeveen over „de venen ten oosten van het Schuiten diep tusschen Gieten, Bunne ende Drouwen, gelegen in de marcke van Gasselte", waarbij aan participanten werden overgedragen „de gerechte -helfte min 8 roden van all de voerschreven venen, sick uthstreckende ten oosten an de scheidinge tusschen Westerwoldinge ende der lantschap Drenthe" (Kerspelen en Marken n°. 421). Betreffende de begrenzing ten opzichte van Grolloo kan gewezen worden op een ordel van 1518 (ed. Feith bl. 208) en op een arbitrale uitspraak van 1717 (Kerspelen en. Marken no. 381), die echter op moderne kaarten niet is te transponeeren. Bij de totstandkoming van het kadaster stonden ten name van markegenootén het Gasselter-veld — ook ten zuiden van de dorpskom; ten noorden begrensd door Gieten, ten zuiden door Drouwen, ten westen door Rolde en Grolloo met uitzondering van enkele perceelen groenland —, verschillende kleine perceelen in of in de onmiddellijke nabijheid van de dorpskom, eenige perceelen ten noorden en ten oosten van het dorp en eindelijk ten oosten van de Oostermoersche vaart het Gasselter-Nijeveensche diep. In een doleantie van markegenootén d.d.c. 1645 tegen de taxatie in de grondschatting heeten de beste groenlanden der marke 60 a 70 jaar geleden te zijn gescheiden (Staten-archievenn0.845) ;een plan van finale verdeeling der resteerende markegronden werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 16 Jan. 1849 n°. 25 (Hypotheek-register XCII n". 5). 23 GEMEENTE BORGER. Marke Drouwen. Het bestaan eener afzonderlijke marke Bronneger is mij niet gebleken: in 1474 besliste de Etstoel tusschen „den buren van Druwen ende den Broeningen", „dat de Broeningen sollen Druwener marcke gebruicken gelijck den anderen buiren, alse se hent hijrto gedaen hebben; daer en sullen de buer sie niet uth verwilkoeren, begraeven noch verkopen, meer se sollen buerwilkoer holden van den essche ende maeden tho bevreden gelijck anderen bueren" (Ordelen bl. 103). Dit, omdat bij het kadaster sommige perceelen staan ten name van markegenootén van Drouwen, andere ten name van markegenootén van Drouwen en Bronneger. Dat de Drouwener-venen oorspronkelijk ook tot de marke hebben behoord, mag men afleiden uit de voorwaarden van scheiding dier venen — blijkbaar tusschen markegenootén — d.d. 1725 (Collectie-Oldenhuis Gratama n°. 479); nog op het einde der 18e eeuw schijnt er veen onder de gewaarden te zijn verdeeld (Kerspelen en Marken ri°. 418) en nog de statuten der in 1825 opgerichte Drouwener-Veenmaatschappij noemen als doel „het ontginnen, aankoopen, ter sneede brengen en bij kleine gedeelten verkoopen van hooge veenen, gelegen in de markte van Drouwen." Een stuk der huidige gemeente-grens Gasselte/Borger ten westen van de Oostermoersche vaart langs den Drouwerdijk is op een 17e-eeuwsch kaartje voor de grondschatting aangegeven als „de marckscheyt tusschen Gasselt en Druwen." Een grenslijn tusschen de marken van Drouwen en Borger werd door den Etstoel getraceerd bij uitspraak van 1709 (Etstoel n°. 14 XXXVIII bl. 237). Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties A (Drouwener-veen), G (Drouwen) en H (Bronneger). Volgens het proces-verbaal der gemeente-verdeeling in sectiën van 1828 zijn de secties G en H aan den zuidkant respectievelijk begrensd door „de marktscheiding van Borger en Drouwen" en „de martkscheiding van Buinen en Borger tegen Drouwen." Bij de invoering van het kadaster stonden ten name van markegenootén het groote complex heide — beginnend ten zuiden van Bronneger, het Drouwenerveld en het Drouwenerzand, grenzend aan Borger, Grolloo en Gasselte —, losse perceelen in of in de onmiddellijke nabijheid van de kom van Drouwen en Bronneger, de Drouwerdijk — vormend de grens met Gasselte —, een langwerpig perceel ten noorden van den weg Drouwen/Gasselter-Nijeveen ten oosten van den huidigen spoorweg en ten westen van het Voorste diep, de wegen tusschen Klein- en Kloenveen en tusschen Achtermade, Hulsmeren en Schaapsweiden en laatstelijk een stuk veldgrond ten oosten van het Voorste diep, aan de zuidzijde begrensd door de marke van Buinen. Een plan van finale scheiding der marke werd door Gedeputeerde 24 Staten goedgekeurd bij besluit van 22 Mei 1849 n°. 24 (Hypotheek-register CXXV n°. 38). Marke Borger. Over de grens der marke ten opzichte van Drouwen zie het d.t.p. medegedeelde. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie F (Borger), volgens het proces-verbaal der gemeente-verdeeling in sectiën van 1828 ten noorden begrensd door „de gemeente Rolde en de marktscheiding tusschen Borger en Drouwen" en ten zuiden door „de marktscheiding Westdorp en Borger". Bij de totstandkoming van het kadaster stonden ten name van markegenootén een groot complex heide en bosch — aanvangend ongeveer waar tegenwoordig het Passanten-huis staat, omvattend het Esch-veld en het Borger-veld en grenzend aan Grolloo en Drouwen —, het Oosterveld — eveneens grenzend aan Drouwen — en verspreide perceelen in en om de dorpskom. Een plan van finale scheiding werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 22 Aug. 1850 n°. 58 (Hypotheek-register CIV n°. 82). Marke Buinen. Dat deze marke zich oorspronkelijk uitstrekte tot aan het Groningsche territoir (Onstwedde) is o.a. af te leiden uit een verklaring van zekeren d.d. 1550, dat Bunerhorne ligt in de marke en behoort aan de buren van Bueijn en dat deze zich oostwaarts even ver uitstrekt als Vaelte, Weerdijnge en Exlo, dus tot 't Haerhuus en de Woulffesbarge (Staten-archieven regest n°. 116 j isnis 115 en 129); trouwens nog in de 19e eeuw worden de Buiner-venen als „de veenmarkte van Buinen" gequalificeerd (Collectie-Oldenhuis Gratama n°. 476). Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties B (Buiner-veen) en C (Buinen), de laatste volgens het proces-verbaal der gemeente-verdeeling in sectiën van 1828 ten noorden begrensd „door 't Diep en overigens door de marktscheiding van Drouwen en Buinen", ten westen „door de marktscheiding tusschen Eest en Buinen". Bij de invoering van het kadaster stond ten name van markegenootén het groote complex heide en bosch, genaamd het Buinerbosch en het Buinerveld, grenzend aan Eksloo en Ees, naar het noorden doorloopend tusschen de groenlanden langs het Voorste diep en de Noorder- en Zuider-esch tot aan de grens van Drouwen; bovendien verschillende perceelen in en bij de dorpskom, ten noorden en ten oosten van het dorp, waaronder een klein perceel ten oosten van het Oude diep. 4 Maart 1679 verleende de Landdag zijn toestemming tot verkoop van „seecker stucke veen- en weyde-landt in de marcke van Buinen gelegen, het Watertandt genaemdt"; een verdeeling onder markegenootén der Buinervenen had in 1718 plaats (Collectie-Oldenhuis Gratama n°. 474), 25 terwijl een plan van scheiding der resteerende marke-gronden door Gedeputeerde Staten werd goedgekeurd bij besluit van 28 Aug. 1850 n°. 90 (Hypotheek-register CXV n°. 41). Marke Westdorp. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie E (Westdorp), volgens het proces-verbaal der gemeente-verdeeling in sectiën van 1828 ten noorden begrensd door „de marktscheiding van Westdorp en Borger", ten oosten en zuiden door „de marktscheiding van Westdorp en Eest". Bij de invoering van het kadaster stonden ten name van markegenootén het heide-complex het Westdorperveld — ten westen grenzend aan Schoonloo — met een uitlooper ten oosten van het Nieuwland, de Weide, een lange strook Ellertsveld langs de Schoonlooër-grens tot aan de Kijl en verspreide perceelen in of in de onmiddelhjke nabijheid van de dorpskom. Een plan van finale scheiding werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 4 Febr. 1851 n°. 60 (Hypotheek-register CVIIIn". 18). Marke Ees. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie D (Ees), volgens het proces-verbaal der gemeente-verdeeling in sectiën van 1828 ten noorden en westen begrensd door „de marktscheiding tusschen Westdorp en Eest", ten oosten door „de marktscheiding tusschen Eest en Buinen". Bij de invoering van het kadaster stonden ten name van markegenootén het complex Ellertsveld en Eeserveen — grenzend aan Buinen, Eksloo, Odoorn en Westdorp —, brinkgronden, opzichzelf staande perceelen in de onmiddeUijke nabijheid der dorpskom en o.a. de weg, vormend de grens tusschen de' Nieuw landen en Ouden kamp en verder loopend in noord-oostelijke richting. 10 Maart 1649 committeerden Drost en Gedeputeerden eèn uit hun midden „om het lot wegen des Lantschaps dominien-goederen tot Eess gelegen te willen ontfangen in seecker onlandt, twelc die marckgenoten aldaer nu jongst hebben gescheyden" (rechtdag-resolutfc'i.d); een plan van finale scheiding der resteerende markegronden bekrachtigden Gedeputeerde Staten bij besluit van 1 Febr. 1850 n°. 50 (Hypotheek-register CXVI n°. 1). GEMEENTE ODOORN. Marke Odoorn. Tusschen de buurschappen Odoorn en Noord-Sleen werd inzake wederzij dsche grensscheiding 22 Febr. 1639 een accoord getroffen (stukken afkomstig van de familie Garminge). 26 Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie A (Odoorn), volgens het proces-verbaal der gemeente-verdeeling in sectiën d.d 1828 ten noorden begrensd „door de gemeente Borger en door de markte Exlo of sectie B" en ten oosten „door de markte van Valthe of sectie G". Bij de invoering van het kadaster staat ten name van markegenootén het groote complex veen en heide, gevormd door het Odoorner zand, het Odoorner veld, het Odoorner veen, het Zuiderveld en het Oosterveld, grenzend aan Ees, Valte en Noord-Sleen, met uitzondering van de Edderinger- , Groote- en Hoestink-landen in het zuiden, welke aan particulieren toebehoorden, doch waarin het Koedijkje en de daarnaast gelegen plas toch weer markegrond waren. Verder nog brinkgronden en verschillende opzichzelf staande perceelen in de onmiddellijke nabijheid der dorpskom. Blijkens rechtdag-resolutie van 20 Sept. 1639 werd destijds een verdeeling van markegronden door de ingezetenen van Odoorn voorgenomen zonder dat blijkt, of deze inderdaad gevolgd is; een plan van finale scheiding werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 22 Aug. 1850 n°. 42 (Hypotheek-register CXIV n°. 19). Marke Eksloo. Dat de marke zich oorspronkelijk tot aan de Groningsche grens uitstrekte, blijkt uit de hiervóór onder Buinen genoemde verklaring van zekeren dd. 1550. In het geschil over de grens tusschen markegenootén en die van Valte deden gecommitteerden uit den Etstoel in 1784 uitspraak; in revisie werd in 1792 deze lijn in eenigszins noordelijker richting getrokken (Etstoel inv. n°. 14 LXIV f. 35, n°. 34 II f. 110 v°). De beide lijnen zijn aangegeven op de kaart, aanwezig ih n°. 318 der Staten-archieven: de laatstgenoemde komt kennelijk overeen met de op de kaart aangegevene, die trouwens, voorzoover de Eksloosche en Valtervenen scheidend, thans nog heet de Ekslooër en Valter rooiweg. Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties B (Eksloo), C (Eksloosche landen) en D (Eksloosche veen), zijnde volgens het proces-verbaal der gemeente-verdeeling in sectiën d.d. 1828 sectie B ten zuiden begrensd door de marke van Valte of sectie G, ten westen door de marke van Odoorn of sectie A en sectie C begrensd ten zuiden door de marke van Valte of secties E en G . Bij de invoering van het kadaster stonden ten name van markegenootén in sectie B het complex heide — gevormd door het Zuider-, Molen- en Hoogeveld, grenzend aan Valte, Odoorn, Ees en Buinen —, de brinkgronden en verspreid liggende perceelen; in sectie C bepaalde het marke-bezit zich vrijwel tot het Zoersche veen — grenzend aan Valte — en de in deze sectie voorkomende dijken; in sectie D van het Boerveen alleen het deel, thans de Kleine Kijl genaamd. 27 Gedeelten der marke zijn o.a. gescheiden bij akten d.d. 10 Nov. 1842 en 23 Dec. 1873 (Hypotheek-register XLVII n°. 71 en CCCCII n°. 54). Marke Valte. Dat de marke zich oorspronkelijk tot aan de Groningsche grens uitstrekte blijkt uit de hiervoor onder Buinen genoemde verklaring van zekeren Ad 1550. In 1611 beklagen zich markegenootén bij Drost en Gedeputeerden, dat die van Onstwedde zich wat de markescheiding aangaat niet houden aan het — overigens niet nader gepreciseerde reces van 1553 (resolutiei.d. 20Febr.). In 1644is tusschen wederzijdsche markegenootén een overeenkomst getroffen over de grens tusschen 2 palen langs de Mussel-Aa (Staten-archieven n°. 321): de lijn is eenigszins aangegeven op een kaart van 1797 in Staten-archieven n°. 318. Nog in 1790 beklaagt de boer van* Valte zich bij Drost en Gedeputeerden over hinder van de zijde der inwoners van ter Apel en de Haar, die „sedert ondenkelyke tyden met hunne markten hebben opgehouden tegen (of in) een moeras, liggende van Valthe gerekend boven de rivier de Musel, zonder immer verder eenige regt te hebben gepraetendeert" (Staten-archieven n°. 316, Landdagres, 20 Maart 1792 en 19 Maart 1793). Ten opzichte van Roswinkel — over de gecompüceerde verhouding dezer marke tot die van Weerdinge zal later t.p. gehandeld worden — kan gewezen worden op een getuigen-verklaring van 1548, inhoudend o.a. dat de Roswinkelers hun omtuinde akkers hadden tot op den Noertdick (Staten-archieven regest no. 110). In 1617 heten de buren van Valte beslag leggen op vee van de buren van Roswinkel, dat laatstgenoemden hadden laten weiden „in de marcke van Valte, geheeten int Dyckebroock offte Mandebroock, hetwelcke de van Roesewinckell vermeenden in hoere marcke te weesen": de Etstoel wees het broek inderdaad aan Valte toe (Staten-archieven n°. 230). Omtrent de grens met Weerdinge zijn in 1476 en 1520 scheidsrechterlijke uitspraken gedaan (Staten-archieven n°. 1193 f. 1, Kerspelen en Marken n°. 191). Over de interpretatie dier akten zijn herhaaldelijk beslissingen gegeven. o,a. in 1707, 1708, 1724, 1726, 1751/2 (Etstoel n°. 14 XXXVII bl. 456, XXXVIII bl. 54, L f. 88 v° en 179, Kerspelen en Marken n°s. 196 en 197). De lijnen zijn duidelijk getrokken op 2 kaarten van 1725 en 1752, aanwezig in Etstoel n°. 16: de meest recente lijn komt niet geheel overeen met de op de kaart aangenomen grens, Betreffende de grens ten opzichte van Eksloo zie het d.t.p. medegedeelde. Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties E (Valter-veen), F (Valter-landen) en G (Valte), zijnde de laatste volgens het proces-verbaal der gemeente-verdeeling in sectiën van 1828 ten noorden begrensd door de marke van Eksloo en ten westen door de marke van Odoorn. Bij de invoering van het kadaster stond dit geheele terrein ten 28 name van markegenootén met uitzondering van: de dorpskom en de omliggende esschen — uitgezonderd weer op zichzelfstaande perceelen —, de Kwabben, de Smeulbranden, de Oude landen, de Langehiets-landen, het oostelijk gedeelte der Strenglanden, de Tusschen-dijken, de groenlanden langs het Valter diep en een stuk in den noord-oost hoek van het Valter-veen — waarvan intusschen weer de veen weg langs de Groningsche grens markegrond was. Gedeelten der marke zijn o.a. gescheiden bij akten ,d.d. 23 Mei 1853 en 24 Jan. 1874 (Hypotheek-register CXXXVIII n°. 87 en CCCCII n°. 53). GEMEENTE SLEEN. Marke Noord-Sleen. Het bestaan van Noord- en Zuid-Sleen als afzonderlijke marken (buurschappen) dateert reeds van oudsher: zie Oorkondenboek voor Groningen en Drente n<». 534 en 699, Feith Ordelboek bl. 35 en 105, Gratama 2e supplement n°. 544. Ook bij de invoering der grondschatting werden beider waardeelen afzonderlijk, zij het dan ook tot gelijke waarde, berekend: 16 „volle waaren" onder Noord- en 17 onder Zuid-Sleen. Over de begrenzingten opzichte van Odoorn zie het d.t.p. medegedeelde. De kadastrale stukken geven voor de bepaling der grens tusschen beide marken geen voldoende uitsluitsel, daar vrijwel alle markegronden gesteld zijn ten name van beider markegenootén of wel van markegenootén van Noord- of Zuid-Sleen. Ook de sectie-indeeling laat ten dezen in den steek. De grenslijn op de kaart is getrokken op aanwijzing van den heer H. Rigterink te Oosterhesselen, deskundige ter plaatse; zij komt vrijwel overeen met die van Werneke's kaart. In het groenland tegen Benneveld aan is als grens aangenomen de op de kadastrale kaart voorkomende grens tusschen de Wolfgarens en de Aven-maten, de in tweeën-snijding van het Westerveld vindt men op de kadastrale kaart terug, de lijn over de esch-gronden is daar verloren gegaan, op het heide-gedeelte der Hartskampen Valt de grens samen met die der sectiën B (Noord-Sleen) en C (Zuid-Sleen en Diphoorn); de laatste is verder tot aan het Diep als grens aangenomen. Deze grens vooropgesteld, stonden bij de invoering van het kadaster blijkbaar ten name van markegenootén: het Noord-Sleener-veen, -veld en -zand — grenzend aan Odoorn, Wezep, Zweeloo en Benneveld, doch met uitzondering van de Oude- en Nieuwe Turf oevers en een stuk van het Sleener zand —, de Voshaar, een enkel perceel der Voorste- en Achterste landen, het grootste gedeelte der Molen-maten en Marssen, de Kampmaten — uitgezonderd de groenlanden tegen Zweeloo aan —, het noordelijke deel van het Westerveld, brinkgronden en verspeide perceelen op Middel-esch, Achterste-esch, Tuinen, Zuider-esch, Loo en Holstee. 29 Een plan van finale scheiding der marke werd door Gedeputeerde Staten bekrachtigd bij besluit van 21 Nov. 1848 n°. 31 (Hypotheek-register XCVII n°. 29). Marke Zuid-Sleen. Zie omtrent de verhouding en grensbepaling ten opzichte van NoordSleen het d.t.p. medegedeelde. Ten opzichte van Erm is aangenomen de grens tusschen de kadastrale secties C (Zuid-Sleen en Diphoorn) en H (Zuid-Sleener veld) eener- en D (Erm) en G (Ermerveld) anderzijds, behalve dat in den zuid-oosthoek Erm zich met eenige perceelen tot over deze grens uitstrekt. Volgens het proces-verbaal der sectie-verdeeling van 1829 heeten de secties C en H zonder meer begrensd door „de markte", „de scheiding van de markte" van Erm. Vooropgesteld de op de kaart aangenomen grens met Noord-Sleen, stonden bij de invoering van het kadaster blijkbaar ten name van markegenootén : het zuidelij ke deel van het Westerveld, het Zuid-Sleener veld, het Broekveld met uitlooper naar Diphoorn '■— grenzend aan Erm —, twee wegen in het Zuid-Sleenerbroek, het heide-gedeelte der Harskampen, het Oosterveldje, brinkgronden met daaraan onmiddellijk grenzende perceelen en verspreide perceelen op de Waterkampen, Oosterakkers, Holstee en in de onmiddellijke nabijheid van Diphoorn. Een plan van finale scheiding der marke werd door Gedeputeerde Staten bekrachtigd bij besluit van 19 Juni 1849 n°. 36 (Hypotheekregister CXXV n°. 70). Marke Erm. Betreffende de grens der marke ten opzichte van Zuid-Sleen zie het d.t.p. medegedeelde. Met markegenootén van Noord- en Zuid-Barge werd in 1644 een accord getroffen „oever die lemiten achter Loegesham int vene"; die van Barge pretendeerden „haer lemiten volgens olde brieven te gaen van den sloedt achter Loegesham recht nae Schoenebeecke an op Smeinge-sloot", wat Erm ontkende (Kerspelen en Marken no. 199, waarbij te vergelijken n05". 201 en 204). Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties D (Erm), E (Ermerveen), F (de Hooi), G (Ermerveld) en de zuid-oosthoek van C (Zuid-Sleen en Diphoorn). Bij de invoering van het kadaster stonden ten name van markegenootén: het groote complex Ermerveld, Hoolslootsveld en Hoolinger veld — grenzend aan Zuid-Sleen —, de op de kaart aangegeven zuid-oosthoek van sectie C met annexen heidegrond ten zuiden en westen daarvan, een lange smalle strook in Ermerveen — grenzend aan Noord- en Zuid-Barge —, aan den zuidkant de weg tegen Dalen aan, opzichzelf staande perceelen in de dorpskom van Erm, op de Ermer esschen en de Hooleresch, in Ermerveen en in de groenlanden (de Stroomstukken, de Scheethaar, de Deutlanden, 30 de Strenge landen, de Vledders, de Vliers en Kleikuilen en de Korte slagen). Blijkens landdag-resolutie van 11 Maart 1690 was toen de brink van Erm sinds kort onder markegenootén verdeeld; de finale scheiding der marke had plaats bij akte van 16 April 1859 (Hypotheek-register CCXIV n°. 106). GEMEENTE EMMEN. Marke Weerdinge. 'Dat de marke zich in beginsel tot aan de Groningsche grens uitstrekte, blijkt uit de hiervóór onder Buinen genoemde verklaring van zekeren d.d. 1550; zie ook de oorkonde van 1327 in het Oorkondenboek van Groningen en Drente n°. 311. Betreffende de grens ten opzichte van Valte zie het d.t.p. medegedeelde. De verhouding tot Roswinkel was gecompliceerd en gaf dan ook herhaaldelijk tot geschillen aanleiding; wellicht hebben beide marken oorspronkelijk eèn geheel uitgemaakt. Volgens een verklaring van de buur van Weerdinge d.d. 1498 hadden de buren van Roswinkel in Weerdingermarke de positie van keuters, waarvoor zij den Weerdingers en den bisschop jaarlijks een geld-praestatie hadden op te brengen (Staten-archieven n°. 1193 f. 1); zij hadden het recht om in de marke van Weerdinge leem te graven en steenen te houwen (Kerspelen en Marken n°. 235, Staten-archieven regest n°. 117), terwijl hun in 1445 opgelegd was om jaarlijks den Weerdingers van elk der 9 door hen gebruikte waren 3 oude Vlaamsche grooten te betalen (Staten-archieven regest n°. 83). Ook blijkt tusschen beide marken zeker compascuum te hebben bestaan: bij een overdracht tusschen particulieren van Weerdinger waardeel in 1476 wordt uitdrukkelijk geconstateerd, dat „de van Werdinge mit de van Roswinckel mogen heiden unde weiden in der Muisel so verre Weerdinger marcke gaet" (Kerspelen en Marken regest n°. 11); van compascuum is ook sprake in een arbitrale uitspraak van 1516, nader bevestigd in 1534, 1541 en 1572 (Staten-archieven regesten nos. 100, 105 en 108, Kerspelen en Marken n°. 236). Aan dien toestand van gemeenschap is een einde gemaakt door den Landdag — welke resolutie niet schijnt geprotocolleerd te zijn —, nadat de Roswinkelers in 1619 vee der Weerdingers, weidend in „de mande marcke", hadden geschut (Kerspelen en Marken nos. 239 en 244, Etstoel n°. 14 VI bl. 207 en VII bl. 157). Nog verdient de aandacht een oorkonde d.d. 1561, waarin de buren van -Altharen en Langen door de Weerdingers als hunne mede-markegenooten worden gequalificeerd (Staten-archieven regest n°. 125): wellicht heeft zich Weerdinge oorspronkelijk tot bij Lindloh uitgestrekt. Betreffende de grens ten opzichte van Emmen en Westenesch kan 31 slechts gewezen worden op een getuigenverklaring van 1701 (Schuitengerechten n°k 72* bl. 207): de daarin aangegeven begrenzing is echter thans niet meer te transponeeren. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie B (Weerdinge). Bij de invoering van het kadaster stonden ten name van markegenootén het groote complex Weerdinger-veen, Weerdinger-hout en Veldgrond (ook ten zuid-oosten van de esch) benevens enkele perceelen op de esschen, in de dorpskom, de Koehuiden, de Oude Asch-broeken (o.a. de weg tusschen beide laatstgenoemden) en de Tusschen-landen, waarmede de geheele begrenzing van Weerdinge ten opzichte van de omliggende marken is gegeven, met uitzondering van enkele perceeltjes groenland aan het Valterdiep, de zuidelijkste punt van de esch en het Weerdinger Erfscheidenveen. Van verdeeling van markegrond is omstreeks 1662 sprake, zonder dat van uitvoering blijkt (Staten-archieven n°. 233). In 1685 zijn tusschen markegenootén de Roelanden en de Oude Aschbroeken gedeeld (t.z.p. n°. 234; resol. Drost en Ged. d.d. 16 Dec. 1684). Nadat in 1849 de Zandmarke was gescheiden, had de finale deeling plaats in 1864 (Hypotheekregister CIII n°. 45, CCLXXVII n°. 90). Marke Roswinkel. Wat de begrenzing dezer marke en in het algemeen haar verhouding tot die van Weerdinge aangaat, zie het d.t.p. medegedeelde. Ten aanzien van de marke van Emmen en Westenesch kan gewezen worden op een arbitrale uitspraak van 24 Oct. 1772 tusschen wederzij dsche markegenootén, waarbij de grens ten oosten van de Runde getrokken werd schuin door het huidige Munstersche veld naar de Hannoversche grens (Schuiten-gerechten n°. 72° f. 94 en v°, Kerspelen en Marken n°. 232;kaartjes in Staten-archieven nos. 344 en 347). Toen tengevolge van het geheime grenstractaat met Munster van 1784 de eigendom der Munsterschen ten westen van de grenslinie diende te worden hersteld, had de marke van Roswinkel aan Altharen en Langen terrein af te staan — een deel van het Munstersche veld —, waarvoor markegenootén van wege de Generaliteit schadeloosstelling ontvingen (Staten-archieven nos. 347 en 1693, van Holthe tot Echten de Gemeente Emmen bl. 20): de grens van 1772 schijnt toen vervallen en door een andere vervangen te zijn. De grens tusschen beide marken onmiddellijk ten oosten en ten westen van de Runde komt voor op een kaart van 1792 (Staten-archieven n°. 838). Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie A (Roswinkel). Ten tijde van de totstandkoming van het kadaster stonden nog maar ten name van markegenootén: het Heeren-land, het daar om heen liggende complex veldgrond — op de stafkaart 1 : 25000 nog genaamd Roswinkelsche marke —, het Mande moer, eenige daarbij aanslui- 32 tende esch-perceelen, de dijken tusschen de Vennen, de Dreschen en de Roswinkeler esch, twee in eikaars verlengde liggende lange smalle perceelen in het Roswinkeler veen in Z.W./N.O. richting van af de Weerdingsche grens en de z.g. Schans; waarmede dus slechts gedeeltelijk de grens ten opzichte van Groningen en Weerdinge is bepaald. 1 Een plan van scheiding der resteerende markegronden werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 13 Sept. 1850 n°. 41 (Hypotheek-register LXXXIV n°. 1). Marke Emmen en Westenesch. Ordelen van den Etstoel van 1426, 1484 en 1487 (Uitg. Feith bl. 144 en 151, 2e supplement n°. 316) doen het waarschijnhjk achten, dat Westenesch oorspronkelijk een van Emmen afzonderlijke marke vormde: later — b.v. bij de invoering der grondschatting — heb ik daarvan geen spoor meer kunnen ontdekken. Over de begrenzing ten opzichte van Weerdinge en Roswinkel zie het d.t.p. medegedeelde. Een limiet ten opzichte van de marke Noord- en Zuid-Barge werd bepaald door den Etstoel bij uitspraak van 29 Nov. 1763 (Etstoel n°. 14 LIV f. 205 v°): zij is echter op de huidige kaarten niet meer te transponeeren; alleen blijkt zij tot over de Runde nog in oostelijke richting te hebben doorgeloopen. De grens is uiterst schetsmatig aangegeven op een laat 18e-eeuwsch kaartje, aanwezig in Staten-archieven n°. 347. Door het grenstractaat met Munster van 1784 —■ waarbij o.a. Emmen en Westenesch met een compascuum ten behoeve van Altharen c.s. werden bezwaard — achtten markegenootén zich benadeeld: Drost en Gedeputeerden gingen daarmede accoord, doch de taxatie, schijnt door de Stat en-Generaal niet te zijn gehonoreerd (res. Dr. en Ged. d.d. 16 Febr. en 16 Aug. 1787 f. 153 v° en 167, van Holthe tot Echten de Gemeente Emmen bl. 20 en 22). Over dit compascuum is in 1817 een nadere overeenkomst getroffen, waarbij o.a. de grondeigendom van Emmen en Westenesch over het geheele compascuum werd erkend. Op de kaart der grensscheiding volgens het tractaat van 1784 (Staten-archieven n°. 1693) wordt het terrein ten oosten van de A en ten zuiden van den Zwarten Berg als „Emmer markt" aangeduid. Op de kaart is in overleg met den deskundige ter plaatse den heer H. Rigterink te Oosterhesselen als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie C (Emmen en Westenesch). Intusschen is niet meer precies na te gaan, welke perceelen bij de invoering van het kadaster ten name van markegenootén werden gesteld, daar verscheidene bladen der oudste kadastrale kaart èn in de kadastrale bewaarplaats èn te Emmen ontbreken. Een te negeeren bezwaar lijkt mij de omstandigheid, dat in de kadastrale liggers verschillende perceelen ten name van de boer van Westenesch en die van Emmen afzonderlijk worden gesteld. Intusschen is uit de nog aan- 33 wezige kaarten op te maken, dat bij de invoering van het kadaster ten name van markegenootén althans werden gesteld: brinkgronden te Emmen en Westenesch, verspreide perceelen op de Emmeresch, de Schimmeresch en in de Emmer hooi- en wei-landen, de uitlooper van den toenmaligen heidegrond van het Emmer-veld ten westen'van Emmen en Westenesch en grenzend aan Noord- en Zuid-Barge, twee perceeltjes aan den zuid-oostkant van Emmen eveneens tegen Noord- en Zuid-Barge aan, twee perceelen ten oosten van het Erfscheiden-veen en ten westen van de toenmalige Runde. Een gedeelte der marke is o.a. gescheiden bij akte van 11 Aug. 1862 (Hypotheekregister CCLIV N°. 97): o.a. werden toen verdeeld het Emmerveld — grenzend aan Weerdinge en Valte —, andere aan Weerdinge grenzende perceelen en perceelen ten oosten van Emmen — grenzend aan Noord-en Zuid-Bargë. Marke Noord- en Zuid-Barge. Het bestaan van Noord- en Zuid-Barge als afzonderlijke marken is mij niét gebleken. Wel hadden markegenootén van Noord-Barge blijkens lottingssententie van 27 Nov. 1726 (Etstoel N°. 14 XLII f. 237v°) tegen die van Zuid-Bargé een vordering ingesteld tot scheiding der „mandelige marckte", doch ook de Landschap, als daarbij zijnde geïnteresseerd, maakte bezwaar (res. Dr. en Ged. d. d. 1 Juli 1727). • Omtrent de begrenzing ten opzichte van Emmen en Westenesch en Erm zie het d. t. p. medegedeelde. Dat de marke zich oostwaarts uitstrekte tot aan de Munstersche grens, blijkt o.a. uit het grenstractaat met Munster van 1784, waarbij o.a. ten laste van de marke een compascuum ten behoeve van Wesuwe en Versen werd vastgesteld, waarvan de marke steeds grondbelasting betaalde en dat zij in 1860 aan particulieren verkocht (van Holthe tot Echten, de Gemeente Emmen, bl. 16, 24 en 25). : De grens ten opzichte van Schoonebeek was herhaaldelijk een bron van moeilijkheden. Van oudsher blijken markegenootén van Noord- en ZuidBarge goed onder Schoonebeek te hebben bezeten. Zoo verkochten zij 3 Febr. 1470 „een stucke landes gelegen to Schonebeke tusschen Korvessyle en den Kerkendijke", eenige maanden later „een stukke landes van onse markte, dat wy de (sic!) Schonebeker gelegen tusschen Boelinge lant en de Korfsyle" (Kerspelen en Marken regesten Nos. 8 en 9). In 1667 verkocht de schulte van Coevorden en Schoonebeek bij executie 175 dagWerk veen in de marke van Noord- en Zuid-Barge en dien markegenootén toebehoorend, „anvanck nemende by Corffzijls Vyte naest aent veene; 900 Willem Poppen za. van de Bergers gecoft heeft, ende soo voort langs den sloot rontom na de Schonebeecker maden off groenlanden veenéwaerts op' (t. z. p. inv. N°. 200, een duidelijk kaartje betreffende dit terrein aldaar in N°. 201). Omtrent het westelijk gedeelte der grens tusschen beide mar- GESCHIEDKUNDIGE ATLAS • 3 34 ken beslisten gecommitteerden uit den Etstoel 3 Dec. 1748 — welke beslissing de Etstoel een jaar later in revisie bekrachtigde — in een proces tusschen de boer van Noord- en Zuid-Barge ca. eenige inwoners van Schoonebeek, „dat de linie uit de zogenaamde graft tusschen die van Enne en Dalerveen zal worden opgeroeyt tot de opgangh, het gasthuis te Coevorden toebehorende, dat van die rooyinge na de kand van Schoonebeek aan 50 roeden zal worden afgemeten en daarlahges een linie getrocken worden, welke linie tusschen parthyen voor een scheydinge zal verstrekken" (EtstoelN°. 14XLIXf. 118v°, 198v°en250). Over de verdere grens is in de 19e eeuw langdurig geprocedeerd tusschen markegenootén van Noord- en Zuid-Barge eener- en die van Schoonebeek, later een aantal met name genoemde personen, anderzijds. Aanvankelijk in 1819 door scheidsrechters beslist — in welke uitspraak werd overwogen, dat duidelijk was gebleken, „dat in of ten aanzien van het questieuse territoir tusschen die van Barge en die van Schoonbeek nimmer eenige scheiding heeft plaats gehad" —, is in het geschil vonnis gewezen door de Rechtbank te Assen in 1830, welk vonnis het Hooggerechtshof te 's-Gravenhage in 1838 bevestigde, waarna ten slotte op berusting van partijen door de Assensche Rechtbank de grens bij vonnis van 20 Oct. 1845 werd getraceerd. Dien overeenkomstig is de grens tusschen Emmen en Dalen — waaronder Schoonebeek tot 1884 ressorteerde — bij koninklijk besluit van 17 Mei 1847 (N°. 89) vastgesteld en zijn eenige kadastrale perceelen van Dalen onder Emmen gebracht (Kerspelen en Marken Nos. 204 en 205, Gedep. Staten i. d. 14 Sept. 1842 N°. 1369 en 22 Juni 1847 N°. 1). Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie D (Noord- en Zuid-Barge) met bijvoeging van hetgeen onder deze sectie is gebracht krachtens het koninklijk besluit van 1847. Bij de invoering van het kadaster besloeg deze marke nog de kolossale uitgestrektheid van 15050 bunders, doch welke perceelen precies ten name van markegenootén toen werden gesteld, is, aangezien verscheidene der oudste kadastrale kaarten niet meer aanwezig zijn, niet meer volledig op te geven; in elk geval: Noord- en Zuid-Barger brinkgronden, verspreide perceelen pp de Noorden Zuid-Barger-esch — waaronder eèn grenzend aan Emmen — in, de Brinkmaden, de Noord-Broekmaden, de Rietlanden, de Luksham, de Slagen, de Stroeten en de Noord- en Zuid-Barger weilanden, het veldland ten oosten van die weilanden, het voormalige Bargermeer en het groote complex het Noord- en Zuid-Barger veen — in elk geval grenzend aan Erm en Emmen, maar vrij zeker ook aan Schoonebeek en de Duitsche grens. Aan deze opsomming kunnen nog blijkens de aanstonds te noemen scheidingsakten worden toegevoegd', het Noord- en Zuid-Barger veld tegen Emmen aan incluis de Noord-Barger Oude Kamp, het Meerveld, het Oosterveld tot aan het Smeulveen — eveneens grenzend aan Emmen — en het Hoogbulten veen. Terwijl reeds in 1647 van een — blijkbaar zeer partieele — verdeeling 35 der marke schijnt sprake geweest te zijn (Register archief Groningen i. d. N°. 31) en in 1693 veldland bij Angelsloo schijnt verkocht te zijn (Res. Dr. en Ged d.d. 28 April 1693), is het grootste gedeelte der marke gescheiden bij akten van 9 Juni 1860, 28 Mei 1861, 13 Maart 1862 en 23 Oct. 1867 (Hypotheek-register CCXXVII N°. 64, CCXXXVII N°. 27, CCLI N°. 1; zijnde de akten van 1861 en 1867 destijds afzonderlijk in druk verschenen). GEMEENTE EN MARKE SCHOONEBEEK. In een gerechtelijke getuigen-verklaring van 1720 wordt geconstateerd, „dat ten oosten van de huysen op Schonebeek staande de gemeene marcke van Schonebeek begint, waarvan 't groene gemeenlijk den Twyst wert genoemt, welke Twyst van 't westen tot 't oosten ruym twe uiren gaans tot aan dien van Munsterland is opstrekkende en dat deselve ten suyden begint an de Aa, sijnde de scheydinge tusschen de landschap Drenthe en graafschap Benthem, van waar deselve noortwaarts opstrekt tot de gemene boeëh, dien van Schonebeek toebehorende" (Kerspelen en Marken N°. 158). Door het grenstractaat met Munster van 1784 achtten markegenootén zich in het bezit hunner groenlanden en venen ernstig benadeeld; doch het blijkt niet, dat hun verzoek aan den Landdag om schadeloosstelling effect heeft gehad (Resol. Ridd. en Eig. 23 Maart 1790 f. 140). Een lijst van eigenaren der ongescheiden marke van Schoonebeek is ten jare 1810 door den schulte van Coevorden en Schoonebeek opgemaakt. Betreffende de grens der marke ten opzichte van Noord- en Zuid-Barge zie het d. t. p. medegedeelde. Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties F (Oud-Schoonebeek) en G (Nieuw-Schoonebeek) van Dalen: dienovereenkomstig is ook bij de wet van 24 April 1884 (Stbl. N°. 65) Schoonebeek van Dalen als zelfstandige gemeente afgescheiden. Volgens het procesverbaal der sectie-verdeeling d.d. 1827 waren de secties D en E van Dalen ten oosten begrensd „aan de marktscheiding tusschen Dalerveen en Schoonebeek", „tegen de markt van Schoonebeek". Bij de invoering van het kadaster werden nog slechts een perceel ten westen van de kerk te (Oud-)Schoonebeek, een stuk hooiland in de Oosteindsche Stukken tegen de oostelijke Duitsche grens aan en de weg daarheen ten name van markegenootén gesteld. Wanneer de scheiding der marke heeft plaats gehad, is mij niet gebleken: uit de t. p. behandelde procedure met markegenootén van Noord- en Zuid-Barge valt op té maken, dat zij kort vóór de invoering van het kadaster zal zijn tot stand gekomen. 36 GEMEENTE EN MARKE PEIZE. Uit een rochtbrief van 1578 valt op te maken, dat Peizerwolde onder de marke van Peize ressorterde (Keerspelen en Marken regest N°. 44). Het Peizer diep vormt van ouds de grens ten opzichte van Fokswolde en Roden (Staten-archieven regesten Nos. 91, 121, 127, 140). Geschillen over de markegrens met Bunne en Winde waren ten jare 1562 aanhangig (Rijksarchief Groningen Ewsumarchief regest N°. 552). Bij de invoering der grondschatting werd de volle waar sléchts op 300 gl. getaxeerd, zoodat blijkbaar reeds toen het markebezit onbeduidend was. In 1794 blijkt er vrijwel geen markegrond meer over te z ijn (Coll. 01 denhuis Gratama N°. 511) en in 1810 heet zij zelfs in het geheel niet meer te bestaan. Op de kaart is als gebied der marke bij gebreke van nadere gegevens aangenomen dat der huidige gemeente. Bij de invoering van het kadaster Werden geenerlei perceelen meer ten name van markegenootén gesteld. Wel wordt nog in het proces-verbaal der gemeentelijke grensscheiding d.d. 1820 ten opzichte van het grenspunt Vries-Roden-Peize gewag gemaakt van „de zamenkomst der heidevelden, toebehorende het westelijke an het buurschap van Lieveren, het noorden an het buurschap van Peize en het zuid-oostelijke aan de buurschappen van Bunne en Winde": het hier — voor zooveel Peize betreft — bedoelde Groote Veld stond toen ten name van de gemeente Peize. De marke is in 1578 blijkbaar voor verreweg het grootste gedeelte tusschen de buren naar slagen gescheiden — „over hooch ende lech, in heyde ende weyde, in groe(n)lant ende in holt ende in veen, soo de marckt door een ander gelegen is" — o.a.: „dat Norderbroeck", „een-stuck veltlant ten syden van de Neystechster wech gaende met de suider swette ofte sloot midden door dat Smeervene", „een stucke veltlants streckende met de noorderswette door dat opgemelte Smeervene", „een stuick veltlant liggende tusschen Winde ende de Horst", „een stuck veltlant ende groenlant tsamen tusschen Winde ende de Horst ten osten van den Drentschen dijck", „een stuick veltlant ten suiden vant dorp.... an den buirlaensterwech", „dat Witteveen" en stukken grenzend aan Liever- en Bunnermarke (Kerspelen en Marken N°. 397). De slagen zijn o.a. in 1650, 1654, 1665 en 1669 weer onderverdeeld (stukken afkomstig van de families Ripper da en de Coninck). GEMEENTE EN MARKE EELDE. Dat Paterswolde onder Eeldermarke ressorteerde, blijkt uit een ordel van 1519 tusschen de buren van Eelde en zekeren Symon Kannenghieter, houdend „dat Symon voirss. Eelder marcke mede bruyken sall na beloop syns werdelz uut Potterwolde" (ed. Joosting bl. 12), zooals ook in het 37 grondschattingsregister van 1646 èn onder Paterswolde èn^onder Eelderwolde Eelder waardeel voorkomt. In 1603 beklaagden ingezetenen van Eelde zich erover bij Drost en Gedeputeerden, dat sommige hunner markegenootén telkens door Groningen met pandings-procedures werden lastig gevallen voor hooilanden in „Nederwoltt tusschen den wechsloet ende twütsloet", die Groningen schatplichtig onder het Goorecht wilde maken, waardoor „Eelder marck sulde geraecken in peryckell van gesmal- leert te worden" (Resolutiën i. d. 8 Aug.). Dat marke en kerspel te Eelde samenvielen, mag men wel opmaken uit een rechtdag-resolutie van 4 Juli 1682, waarbij de eisch van het kerspel tegen den schoolmeester tot schadevergoeding „wegen een angegraven stuckjen van de buyrmarcke an den ged". hofte" werd toegewezen. In 1810 heeten onder Eelde geen markegronden meer te bestaan. De grens der marke ten opzichte van Glimmen liep blijkens een ordel van 1489 van ouds ten westen van het Hoornsche diep (Feith bl. 161). In geschillen over de markescheiding met markegenootén van Bunne en Winde besliste de Etstoel in 1554, zoo markegenootén van Eelde niet voldoende bewijs bijbrachten, „sullen zye alsdan de marke tsamen gebruken ende'bedryven, alse soe lange gedain hebben" (Joosting bl. 234, 291, 366, 368). Op de kaart is als gebied der marke bij gebreke van nadere gegevens aangenomen dat der huidige gemeente. Bij de invoering van het kadaster werden geenerlei perceelen meer ten name van markegenootén gesteld. Een scheiding der marke schijnt reeds vóór de Reformatie te hebben plaats gehad (Register archief Groningen V bl. 99). In 1617 deelden kluftgenooten van Eelde „dath mande landt of er Stockerdeforde": „und is veraccorderth, dath een ieder sin slothen sall grafen, gelijck dath gebrukelijck is in scheyden (van) lande tho doende, ock na inholt den olden scheydenbref van de marke van Eelde" (Kerspelen en Marken N°. 398). GEMEENTE VRIES. Marke Bunne en Winde. Reeds van oudsher worden Bunne en Winde als één marke gequalificeerd: zóó in geschillen over de markegrens met Peize en Eelde in de 15e en 16e eeuw (Ewsum-archief-regest N°. 552, Ordelen Feith bl. 53, id. Joosting bl. 234,291,366,368), gelijk ook in het 17e-eeuwsche grondschattings-register slechts van taxatie van één waardeel sprake is. Een limiet ten opzichte van Lieveren werd door den Etstoel 4 Juni 1695 getraceerd: langs het Li verder Nylant „van daer noortwaert met een rechte linie op Sinninge-sloot en van daer op de Dove Man" (Etstoel N°. 14 XXXI f. 52 v°). Betreffende de grens ten opzichte van Eelde zie het d. t. p. medegedeelde. 38 Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties A (Bunnerveen) en B (Bunne en Winde). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld de complexen heidegrond ten westen van het Bunnerveen—grenzend aan Peize, Lieveren en Norg —, het Winderveld — grenzend aan Peize en gelegen aan weerszijden van den weg Winde-Peize —, het Bonge-veen — grenzend aan Donderen —, de heide- en boschgrond ten westen van den weg Donderen/ Bunne en die ten oosten van den weg (de Bokkenstreek) — beide eveneens grenzend aan Donderen—en eenige opzichzelfstaande perceelen bosch en heide in de onmiddellijke nabijheid van of in de kom van Winde en Bunne. In 1577 besloten markegenootén tot markescheiding over te gaan, waartoe de marke in 3 porties werd verdeeld — weer in onderdeden te verkavelen —: „waervan dat eherste diell is glegenn up de zuitsijtt vant huis tho Bonne, streckende mith dat zuider-ende an Donder buirmarcke, mith dat noert-ende an den Schapedijck, mith dat westen op Bongen-vene unnd int oestenn an den wal langes Bonner-esch — dat ander diel tusschenn dat huis tho Bonne unnd Wynde—dat derde diel gelegenn achter Bonne unnd Wynde streckende langes up den Eelder sloett" (Ewsumarchief N°.258). Een plan van verdeeling der resteerende markegronden werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 27 Maart 1849 N°. 26 (Hypotheek-register XCV N°. 37). . Marke Donderen. De grens dezer marke ten opzichte van markegenootén van Norg, Zuiden Westervelde werd door den Eistoel bepaald bij sententie van 4 Juni 1695, bevestigend de uitspraak zijner gecommitteerden dd. 3 Aug. 1694 (Etstoel N°. 14 XXXI f. 69, Kerspelen en Marken N°. 387). Ook leest men van een proces voor den Etstoel in 1665 tusschen markegenootén van Donderen en Peest over wederzijdsche grenzen, dat commissoriaal werd gemaakt, doch van verdere behandeling blijkt niets (Etstoel N°. 14 XX bl. 141). Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties C (Donderveld) en D (Donderen). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het heide-complex Hoogeveld, Donderveld en Achter Noordsche veld — grenzend aan Bunne en Winde, Norg, Peest en Zeien—, het complex Oosterveld en Hooge veen met uitloopers — grenzend aan Bunne/Winde, Eelde, Ide en Vries —, op zichzelf staande perceelen op de Noorder- en Zuider-esch, eenige brinkgronden en de lange smalle strook weiland en heide ten oosten van de Noordsche drift en den Zwarten dijk. 29 Sept. 1574 besloot de meerderheid der markegenootén „de gemene marcke tho Donderen vors. yn hoech und leech, yn guet und quaetjia groetheit eines yederen wardeels thoe scheiden", tegen welk voornemen echter oppositie rees (Ewsum-archief N°. 258). Een plan van finale schei- 39 ding der resteerende markegronden werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 28 Dec. 1848 N°. 18 (Hypotheek-register LXXXI Nos. 74 en 75). Marke Ide. 23 Dec. 1602 beklaagden zich de „mede-erfgenaemen in het buirschap Ide" bij Gedeputeerden er over, dat de Homans o.a. het diep onder de Punter-brug loopend alleen verhuurden (Res. i. d.). Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties E (Ide) en F (de Punt). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld de heide-complexen aan den westkant — grenzend aan Eelde, Donderen en Vries —, ten oosten van de Ruimsloot — grenzend aan Eelde—en ten oosten van Ide zelf — grenzend aan Eelde en Tinaarloo —, op zichzelf staande perceelen op de Noord- en Zuid-esch, eenige brinkgronden, een streek weiland ten zuiden van den grooten weg tot aan de Punt en een wegje naar het Punterdiep ter hoogte van de Pol. 4 Juli 1614 verklaarde de Etstoel de gedane markescheiding van waarde (Etstoel N°. 14 III bl. 139, Kerspelen en Marken N°. 395, Staten-archieven N°. 220). Ook in 1664 en volgende jaren is wederom verdeeld o.a. groenland (Etstoel N°. 19, Staten-archieven N°. 221). De finale scheiding der marke had plaats bij akte d.d. 9 Mei 1860 (Hypotheek-register CCXXVII N°. 27). Marke Zeien. 30 Nov. 1713 werd tusschen markegenootén van Zeien en Vries — ter beëindiging hunner geschillen „over den eygendom en het gebruik van de groenlanden, den Stroet en het Vledder genaamt, ter wederzijden van de Zeyer Trede gelegen, mitsgaders het velt daaran liggende" — een schikking getroffen, waarbij het Stroot aan markegenootén van Zeien en de Fledders aan die van Vries kwamen (Staten-archieven N°. 1193 f. 54). Betreffende de grens ten opzichte van Assen troffen Drost en Gedeputeerden met de boer van Zeien en den bode Ten Oever 10 Juni 1745 een accoord, inhoudend „dat de scheitlinie tusschen de Landtschap en die van Zeyen sal beginnen van de Peelder paal tot op de paal, welke tusschen de Lantschap en de drie boerschappen Norgh, Zuidt- en Westervelde gestelt is in de gruppe of scheidinge tussen voom. drie boerschappen en die van Peest, alwaar een gruppe in een regte linie tot een scheidinge gegraven sal worden, so verre de Lantschap tegens die van Zeyen opgaat" (Statenarchieven N°. 237). Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties L (Ree en Ter Aard), M (Westerhoek) en N (Zeien) met aftrek van hetgeen als marken Ree en Ter Aard is aangenomen. Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld de heide-complexen het Zeier-laar, het Russche Strootsveld — beide grenzend aan Don- 40 deren, het tweede ook aan Peest —, het Westerveld — eveneens grenzend aan Peest —, gedeeltelijk het Zeierveld, het Zeierveen — grenzend aan Peest en Assen —, het noordelijkste deel van het Oostersche veld — grenzend aan Vries—, perceelen brinkgrond en perceelen in de kom of de onmiddellijke nabijheid van Zeien. Het plan van finale scheiding der marke werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 3 Dec. 1851 N°. 16 (Hypotheek-register CV N°. 3). Marke ter Aard. i&i-fc Ter Aard komt als zelfstandige marke nog niet voor in de stukken betreffende de invoering der grondschatting. Wèl wordt zij genoemd in de opgaaf van 1810, met de aanteekening: ,,heeft 2 eigenaren". Zij is duidelijk aangegeven op een kaart der ongescheiden marke van Zeien en ter Aard van den landmeter Meursing d,d. 1776 — aanwezig op het rijksarchief; ook op de kadastrale kaart is het terrein gemakkelijk weer te vinden. Intusschen kent het kadaster zoodanige marke niet meer: wèl werden twee perceelen — resp. tusschen ter Aard en Ree en in het Zeierveen — gesteld ten name van markegenootén van Zeien en ter Aard. Marke Ree. Noch in de stukken tot de grondschatting, noch in de lijst van 1810, noch in de kadastrale stukken wordt Ree als een zelfstandige marke gequalificeerd. In oudere stukken wordt het wel onder de marke van Vries gebracht (Oorkondenb. v. Gron. en Drente N°. 709, request van den bekenden Piccardt in Staten-archieven N°. 845 sub Vries). Intusschen is de marke zeer duidelijk aangegeven op de kaart van den landmeter Meursing d.d. 1776 van de ongescheiden marke van Zeien en ter Aard — aanwezig op het rijksarchief — en is zij met behulp daarvan gemakkelijk op de kadastrale kaart terug te vinden. Het marke-territoir stond reeds bij de invoering van het kadaster ten name van enkele leden eener zelfde familie: het is met andere hun toekomende perceelen ten Z.O. van Ree in 1866 onder hen verdeeld (Hypotheek-register CCXC N°. 16). Marke Vries. Over de begrenzing der marke ten opzichte van Zeien zie het d. t. p. medegedeelde. Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties O (Middenveld) en P (Vries). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het complex heidegrond ten Z.W., Z.O. en N.O. van Vries — tegen de Fledders en het Zeier Stroot aan en verder grenzend aan Zeien, Oude Molen, Tinaarloo (met uitzondering van de Nieuwe Stukken) en even nog aan Ide —, de heidegronden ten N.W. 41 van het dorp rondom het Nieuwland — bijna geheel grenzend aan Donderen —, een perceeltje in het N. tegen Ide aan — het Stijf veen was blijkbaar reeds toen ter exploitatie verkaveld—.deboschgrondten Z.W. enW. van de esch, enkele perceelen op de esch en het Nieuwland en vrijwel alle brinkgrond. Het plan van finale scheiding der marke werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 23 Dec. 1851 N°. 20 (Hypotheek-register CXVII N°. 26). Marke Tinaarloo. Als gebied der marke zijn op de kaart aangenomen de kadastrale secties G (Hunnebed) en H (Tinaarloo). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het groote complex heidegrond rondom het dorp en de esschen — grenzend aan Vries, Ide, Zeegse en Oude Molen —, verspreid liggende perceelen op de Ooster- en Wester-esch en brinkgronden. Onder Midlaren heb ik er reeds op gewezen, dat aan die markegenootén toebehoorde een klein perceel ten westen van de Drentsche Aa ter hoogte van de Bulten. Een plan van finale scheiding der marke — uitgezonderd de brinkgronden — wérd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 15 Febr, 1848 N°. 34 (Hypotheek-register XCVII N°. 65). Marke Zeegse. Als gebied der marke is op de kaart aangenomen de kadastrale sectie I (Zeegse). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van marke genooten gesteld het complex heide — grenzend aan Oude Molen en op één punt het Oude Molensche diep, voor ongeveer de helft het Schipborgsche diep en vrijwel geheel den Zeegser loop rakend —, eenige perceelen heide aan den rand van de esch en een stuk zandduin in de kom. Een akte van scheiding der marke is door mij niet gevonden: ze was echter volgens het Provinciaal Verslag over 1860 op 31 Dec, van dat jaar finaal verdeeld. Marke Oude Molen. Het bestaan dezer marke is niet geheel zeker. In de stukken tot de grondschatting wordt zij niet aangetroffen; wèl in de opgaaf van 1810, met de aanteekening: „deze marke behoord aan ééne familie''. De tegenwoordige eigenaar — Mr. J. T. Linthorst Homan te Havelte — en de heer C. F. Crone te Oude Molen twijfelen aan haar bestaan niet; ook Werneke neemt haar op zijn kaart aan. Hoewel ook het kadaster haar niet meer kent, is zij uit de kadastrale kaart zeer wel op te maken: de noordelijke strook der sectie K (Oude Molen en Taarloo). 42 Marke Taarloo. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie K (Oude Molen en Taarloo) met aftrek van het terrein, als marke Oude Molen aangenomen. Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het westelijke complex heide tegen Assen, Zeien en Oude Molen aan, het meer oostelijke eveneens tegen Assen en Oude Molen aan, het stuk heide in den Z.O.hoek tegen Balloo en Gasteren aan, een noordelijker stukje heide tegen Gasteren aan, op zichzelf staande perceelen eschgrond, brinkgronden en een enkel perceel groenland aan het Taarloosche diep. Een akte van scheiding der marke is door mij niet gevonden: ze was echter volgens het Provinciaal Verslag over 1860 op 31 Dec. van dat jaar finaal verdeeld. GEMEENTE ASSEN (en gedeeltelijk SMILDE). Marke Witten. Een kaart dezer marke van c. 1800 is aanwezig in N°. 235 der Statenarchieven; zij geeft echter niet afdoende de begrenzing aan ten opzichte van Assen en Anreep, terwijl ook destijds reeds de z.g. Landschaps-venen aan de marke onttrokken waren. Dat deze intusschen tot aan de grens met Friesland, Norg, Zuid- en Westervdde oorspronkelijk tot haar behoorden, wijst o.a. duidelijk uit de kaart der Witter- en Halervenen van 1767 in Staten-archieven N°. 1302. In de meer genoemde opgaaf van 1810 heet de marke in zijn geheel eigendom te zijn van den landdrost Hofstede; zij komt dan ook later in de kadastrale stukken niet meer voor. Terwijl nog de vrij duidelijke kaart van 1636 der Smilder-venen in het archief der Compagnie der Dieverder-, Legler- en Smilder-venen aangeeft: „die Hycker-, Haeler-, Witter- ende Norcher vheenen sijn noch ongescheyden", is in 1742 bij arbitrale uitspraak tusschen markegenootén van Norg, Zuid- en Westervelde eener- en Drost en Gedeputeerden namens de Landschap — „als eygenaren van Witten" — anderzijds bepaald, „dat er een paal tot een scheydpaal geset sal worden tendes de Pies(t)er uitgeboekweyte veenen in de gruppe tusschen Piest en Norg en dat vandaar een linie getrokken sal wo den op het Hogerijs om te strekken tot een scheydinge van Witten en No g, voor so verre die tegens malkanderen tegens die van Vriesland opschieten" (Statèn-archieven N°. 226); de huidige gemeente-grens Norg/Smilde. De grens tusschen Witten en Halen werd getraceerd bij compromissoriale uitspraak van 15 Sept. 1742 (Staten-archieven N°. 219); de lijn is op de reeds genoemde kaart der Witter- en Halervenen van 1767 duidelijk aangegeven, doch is op de moderne kaart slechts bij benadering over te brengen. 43 Betreffende de grens met Anreep werd door den rentmeester van Assen — intervenieerend voor de meiers te Witten — met markegenootén van Anreep en Amelte in 1661 een accoord getroffen (concept-inv. Ambtenaren N°. 204). De daarin genoemde oriënteeringspunten zijn niet meer te transponeeren en ook tweel 7e-eeuwschebijbehoorendekaartenzijnniet voldoen de duidelijk, doch uit de clausule „dat de van Anrepe ende Amelte door de Witter toegescheydene marcke tot aen het diepie haere vrije ende onbecommerte affwateringe sullen hebben", is op te maken, dat het diep niet de grens vormde, maar Witten zich nog ten oosten daarvan uitstrekte. Op de kaart is als grens aangenomen die tusschen de secties E (Anreep) en F (de Haar). De grens ten opzichte van Assen leverde verschillende moeilijkheden op. Ten zuiden van de kaart is als grens aangenomen die tusschen de secties F (de Haar) en G (Witten) eener- en A (Assen) anderzijds: de zelfde grens is kennelijk ook aangenomen op de kaart der Witter marke van c. 1800. De Witter-marke — afgescheiden van de Landschapsvenen — werd in 1798 verkocht aan den schuit e van Rolde J. Homan en Mr. P. Hofstede (Staten-archieven N°. 597), welke laatste in 1810 alleen eigenaar der marke was. Bij de invoering van het kadaster stonden behoudens geringe uitzondering de geheele secties F en G ten name van Jhr. Mr. H. J. L. van der Wijk, aan wien dus blijkbaar alles in massa was overgegaan: de grens van diens eigendommen valt met de sectie-grens vrijwel samen. Ten noorden van de vaart naar Zeien ontbreken positieve gegevens ten eenen male: alleen constateert de advocaat Mr. J. Kymmell in een rapport aan Drost en Gedeputeerden in 1742, „dat van gemelte paal [nl. de scheidpaal Zeien/Peeloo/Assen] af verders in het veen de Asser boekweyten-akkers sijn opstrekkende dwars tegen de boekweyten-akkers van die van Seyen" (Staten-archieven N°. 226) en loopen ook op een 18e-eeuwsche kaart (Staten-archieven N°. 1275) de Asser venen ongeveer tot Peest. Ten noorden van Assen hadden hare inwoners het recht om ten e gen behoeve veen te steken; later stond dat onder gemeentelijk beheer (Statenarchieven N°. 1306, archief gemeente Assen B V 3 e.v.). Toen dan ook het gemeentebestuur in 1834 39 perceelen heideveld op Veeningeriand verkocht, heetten deze in de verkoop-condities sinds onheugelijke jaren eigendom der gemeente te zijn (Coll. Oldenhuis Gratama N°.414). Over de eigendomsgrens is tusschen het gemeentebestuur en het domeinbeheer geschil ontstaan — in den grond der zaak vrij zeker daarin zijn oorzaak vindend, dat de grens tusschen de marke- en kloostervenen nimmer is gepreciseerd i—i, welke bijgelegd werd bij transactie van 18 April 1829 (archief Ged. Staten i. d. 12 Aug. 1834 N°. 19). Bij gebreke van elk ander gegeven — de sectie-verdeeling laat hier ten eenenmale in den steek — is deze lijn op de kaart als grens aangenomen. 44 Marke Assen. Aan het bestaan van Assen als zelfstandige marke valt niet te twijfelen. In 17e-eeuwsche stukken wordt zij herhaaldelijk als zoodanig genoemd: zoo spreekt een resolutie van Drost en Gedeputeerden van 1 Aug. 1616 over ongerechtigd plaggen maaien en beesten weiden „binnen de bewijsIicke mercke van Assen" en wordt het Asser waardeel bij de grondschatting op 600 g. getaxeerd (Staten-archieven N°. 844; die van Peeloo, Loon, Anreep en Witten resp. op 1500, 1200, 1800 en 1500 g.). Ook in een willekeur van 1748 vindt men kennelijk nog sporen van het vroegere markebestuur terug (archief gem. Assen A N°. 243). Betreffende de grens ten opzichte van Witten en Zeien zie het d. t. p. medegedeelde. Voor Peeloo is aangenomen de sectiegrens A (Assen)/B (Peeloo). Voor de grens ten opzichte van Loon en Anreep is voor het noordelijkste gedeelte bij gebreke van nadere gegevens de sectie-grens A (Assen)/ D (Vredeveld) genomen, die wellicht op den vroegeren toestand steunt. Voor het zuidelijker deel de sectie-grens A (Assen) /E (Anreep). Dat het Anreeper diep van ouds de grens vormde tusschen Anreep en Assen, valt op te maken uit een request der Witter buren van c. 1674 aan drost Rabenhaupt, waarin zij zich — „alsoo vervolgents het diepien ofte waterlossinge tusschen de mercken van Assen ende Anrepe door dese oorlochstyden ongeruimpt ende onopgemaekt is verbleven" — beklagen over het overstroomen hunner landerijen (conc. inv. Ambtenaren N°. 207). Marke Peeloo. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie B (Peeloo). Bij de invoering van het kadaster werd dit geheele terrein ten name van markegenootén gesteld met uitzondering van de Peeler-esch aan weerszijden van den weg Assen/Vries — waarop enkele perceeltjes markegrond waren — met haar uitloopers, één perceeltje aan de westgrens en eenige aan de oost-grens. Het plan van finale scheiding der marke werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 8 Febr. 1848 N°. 102 (Hypotheek-register XC N°. 43). Marke Loon. Dat de marke grensde aan die van Anreep, blijkt o.a. uit een „aftreck kaertswyse van de gemeeten hoy- en koehuiden yn Anreeper marckt anno 1650", „anfangende by Looner marcksscheyt" (Staten-archieven N°.845)j terwijl Drost en Gedeputeerden 27 Febr. 1675 aan de buren van Loon en Anreep toestonden „het bruggetien tussen Amelte en Loner marcke" te verwijderen en ter plaatse te dempen, mits de weg passabel werd gehouden (Rechtdag-res. i. d.). Amelte ressorteerde steeds onder Anreep, Vredeveld blijkbaar onder Loon. De „korte staet" toch der hooilanden in Rol- 45 der kerspel van c. 1654 (Staten-archieven N°. 845) Vermeldt onder Loon „Bernt Husman meyer op Fredevelt" en in de revisk-proceduTe, door den toenmahgen eigenaar van Vredeveld in 1722 voor den Etstoel gevoerd tegen de buren van Loon, beweerde deze te wonen in de marke van Loon (Etstoel N°. 14 XLI f. 140, N. Dr. Volksalmanak 1902 bl. 115). Over de grens ten opzichte van Assen zie het d. t. p. medegedeelde. Dat het Looner diep van ouds de grensscheiding vormde ten opzichte van Balloo, valt af te leiden uit een ordel van 1488 (ed. Feith bl. 156). In een 17e-eeuwsch request van de buren van Loon aan gecommitteerden tot redresseering der grondschatting constateeren requestranten, dat zij hun groenlanden aan het diep hebben afgescheiden, die dan ook voor de grondschatting afzonderlijk getaxeerd waren, terwijl die van Balloo aan de andere zijde van het diep ze wel dagelijks afgraven, maar ze onder het waartal hadden begrepen (Staten-archieven N°. 845). Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties C (Loon) — welke zich uitstrekt tot het meest zuidelijke punt van Peeloo en vandaar naar Balloo langs een lijn min of meer parallel aan den straatweg Assen/Rolde — en een noordelijke strook der sectie D (Vredeveld) — zóó dat Amelte er buiten en Vredeveld er binnen valt. Bij de invoering van het kadaster werd ten name van markegenootén gesteld de kadastrale sectie C met uitzondering van de esch met uitloopers — waarvan versprei-* de perceelen en ook perceelen in de kom aan markegenootén toekwamen —, de groenlanden tegen het Looner diep aan — waarvan ook enkele marke-eigendom waren — en die in den westhoek tegen Peeloo aan. Bovendien één uitstekend perceeltje aan de oostzijde van het Looner diep, dat ik op de kaart wel meende te mogen negeeren. Een scheiding van groenlanden had in 1640 plaats (Staten-archieven N°. 222). Een plan van finale scheiding werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 16 Nov. 1849 N°. 79 (Hypotheek-register XCII N°. 71). Marke Anreep. Over de begrenzing dezer marke ten opzichte van Assen, Loon en Witten zie het d. t. p. medegedeelde. Een scheidsrechterhjke uitspraak van 1474 regelde de grens ten opzichte van Halen, inhoudend o.a. een compascuum betreffende het Geelbroek (LMkninge inv. N°. 55; zie ook Ordelen ed. Joosting bl. 348). Een niet duidelijke 17e-eeuwsche kaart geeft aan den „steen in het Geelbroeck, scheydende die Anrepe ende Duyrse" (conc. inv. Ambtenaren N°. 204). Markegenootén van Anreep (en Amelte) troffen in 1719 met die van Deurze en Nijlande een accoord over de grensscheiding in het Geelbroek: de bestaande sloot zou voortaan als scheddsloot gelden (t. z. p. Nos. 205 en 206). 46 Dat Amelte met Anreep één geheel uitmaakte, blijkt herhaaldelijk: o.a. uit de stukken van de grondschatting. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie E (Anreep) — ten noorden geheel begrensd door het Anreeper diep — en de zuidelijke strook der sectie D (Vredeveld). Bij de invoering van het kadaster'werden ten name van markegenootén gesteld: het Holt — met uitlooper ten zuiden van Anreep —, het Veen, het Anreeper-veld — ten zuiden tot voorbij den Westerkamp — en eenige perceelen in de kom Het Schievenerveld in sectie D stelt het kadaster ten onrechte ten name van markegenootén te Vredeveld: het werd later in de Anreeper markescheiding begrepen. Blijkens rechtdag-resolutie van 16 Jan. 1662 had toen kort tevoren een verdeeling van groenlanden plaats gehad; een definitieve scheiding der marke geschiedde bij akte van 5 April 1860 (Hypotheek-register CCXXVIII N°. 75). GEMEENTE ROLDE. Marke Balloo. Over de begrenzing der marke ten opzichte van Loon zie het d. t. p. medegedeelde. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie A (Balloo) met deze uitzondering, dat blijkens de leggers een smalle lange strook ten noorden van den weg Assen/Rolde (de sectie-grens) aan markegenootén van Deurze en eenige min belangrijke perceelen in den Z.O.hoek aan die van Rolde toebehoorden: de betreffende perceelen konden wegens radeering op de plans slechts bij benadering worden aangegeven. Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld: het Ballooër-veld met uitlooper ten westen van de esch — grenzend aan Gasteren, Taarloo, Deurze en Rolde —, een enkel perceel groenland aan het Looner diep, verspreide perceelen op de esch en wellicht — zijnde ook daar op de kadastrale plans verschillende oorspronkelijke nummers geradeerd — brinkgronden. Een plan van definitieve scheiding der marke werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 14 Nov. 1848 N°. 33 (Hypotheek-register GV N°. 88). Marke Deurze. Oorspronkelijk heeft wellicht Nijlande met Deurze één geheel uitgemaakt. In een proces, in 1602/3 voor den Etstoel aanhangig, zijn-j/Jié buijr van Nijlande ende Duirsse" partij, zonder dat blijkt of men ze als één geheel of afzonderlijk heeft te denken (Ordelen ed. Joosting bl. 446, 460). In den „corte staet" voor de grondschatting zijn beide onder één 47 hoofd gebracht, doch de waardeelen zijn afzonderlijk — zij het ook tot gelijke waarde — getaxeerd. Dè opgaaf van den schuit e van Rolde aan den kwartierdrost in 1810 noemt beide t es amen. De grens ten opzichte van elkaar bepaalt zich door de ligging van beider markegronden tot vlak bij het Amer diep. Betreffende de grens ten opzichte van Anreep zie het d. t. p. medegedeelde. . De grens ten opzichte van Amen moest eenigszins bij hypothese worden getrokken: de sectie-verdeeling het ten dezen in .den steek. Het Amer boschstuk behoorde aan markegenootén van Amen, een stuk groenland ten noorden van de Hoppenbroeken tegen het Geelbroek aan stond in 1845 — toen eigenaren het naar waardeelen verdeelden (Hypotheek-register LIII N°. 48) — nog bekend als „de zoogenaamde marktegronden" en heeft dus waarschijnlijk oorspronkelijk aan markegenootén van Deurze toebehoord, terwijl verder vrij zeker de Ruimsloot — waaraan Amer markegronden raakten — de grens zal gevormd hebben. Op de kaart is met machtneming van het zdo juist opgemerkte als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie I (Nijlande) — met aftrek van hetgeen als marke Nijlande is aangenomen —, de smalle onder Balloo genoemde strook ten noorden van den weg Assen/Rolde in sectie A en een gedeelte van sectie G (Ekehaar). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld: bedoelde strook ten noorden van den weg Assen/Rolde, het heide-complex ten zuiden van dien weg tegen Rolde en Nijlande aan tot dicht bij het Amer diep, het heidecomplex ten noorden van Eleveld tot dicht bij de Ruimsloot en twee perceelen groenland naar Anreep toe. Een plan van finale scheiding der marke werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 8 Aug. 1848 N°. 34 (Hypotheek-register XCVII N°. 63). Marke Nijlande. Over de verhouding en begrenzing der marke ten opzichte van Deurze zie het d. t. p. medegedeelde. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen een deel der kadastra'e sectie I (Nijlande). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het stukje heide ten N.W. van de Nijlander-esch — grenzend aan Deurze —, het op de kaart aangegeven gedeelte van het Nijlander veld tegen Deurze en Rolde aan, het Nijlanderbroek tegen het Amer diep aan en een perceel groenland dicht bij dat zelfde diep. Een finale scheiding der marke had plaats bij akte d.d. 14 Sept. 1864 (Hypotheek-register CCLXXII N°. 52). Marke Rolde. Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties 48 B (Oostzijde-Rolde), H (Westzijde-Rolde) en de zuidoosthoek der sectie A (vergelijk het medegedeelde onder Balloo). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld: het groote complex heidegrond het Wester- en Oosterveld — van af den weg Assen/Rolde tot bij het Ooster diepje en grenzend aan Nijlande en Grolloo uitgezonderd slechts de groenlanden in den Z.W.hoek —, de heide rond den Winkel tegen Balloo aan, de heide en boschgrond in den Z.O.hoek der sectie A, verspreide perceelen op de Noorder- en Zuider-esch, brinkgrond en een perceel in de Oostersche ma. Een plan van definitieve scheiding der marke werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 18 April 1848 N°. 25 (Hypotheek^ register XCIV N°. 1). Marke Amen (en Ekehaar). Van een bestaan oudtijds van Amen en Ekehaar als afzonderlijke marken blijkt nergens : zoo worden zij bij de taxatie voor de grondschatting als één beschouwd (Staten-archieven N°. 844). Het kadaster stelt de betreffende perceelen ten name van markegenootén van Amelte en Ekehaar, uitgezonderd een vijftal — vormend een deel van het Veldje achter 't Hout — alleen ten name van markegenootén van Amelte — vrij zeker een omissie. Over de aangenomen begrenzing ten opzichte van Deurze zié het d. t.p. medegedeelde. Op de kaart sijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties F (Amen) en G (Ekehaar), voor zoover niet gerekend tot Deurze. Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld: het groote complex het Amer veld — grenzend aan Halen, Zwiggelte en Grolloo en destijds ook zich uitstrekkend tot aan de Ruimsloot en rondom Ekehaar loopend —, het Veldje achter 't Hout — destijds op twee punten het Amer diep rakend —, het Amer Boschstuk, 2 perceeltjes op de Achterste esch, brinkgronden en eenige perceelen dicht bij de kom. Een scheiding tusschen Amen en Ekehaar kwam krachtens vonnis van de Arrondissements-r echt bank te Assen tot stand bij akte van 9 Mei 1849 (Hypotheek-register LXXXIX n°. 59); de scheiding der Amer marke volgde bij akte van 27 Oct. 1874 (t.z.p. CCCCX n°. 96). Marke Grolloo. Het is eenigszins twijfelachtig, of niet Schoonloo mede onder Grolloo als een marke moet worden beschouwd: toch meen ik, dat men aan twee afzonderlijke marken heeft te denken, tusschen welke evenwel langen tijd condominium heeft bestaan. De terminologie van oudere oorkonden is onzeker: in oorkonden'der 15e eeuw wordt gesproken van tienden in de marke van Grolloo en de buurschap Schoonloo, land te Schoonloo in de marke van Grolloo, land in de marke van Grolloo en Schoonloo, goed in en 49 buiten de marke van Schoonloo (Abdij Assen inv. nos. 12,83—85). In een 17e-eeuwsch limiet geschil tusschendie van Grolloo en Schoonloo, beweren de eersten voor 17 tegen de Schoonlooërs voor 2 waren in de buurmarke gewaardeeld te zijn (Kerspelen en Marken n°. 384); een zelfde voorstelling geeft een 17e-eeuwsch request van „de buyrën van Grolle ende Schoonloo" tegen de waardeel-taxatie voor de grondschatting: „ende commen dese waertallen tot 19 volle waeren, waervan 17 tot Grolle ende 2 tot Schoonloo gehoerende". Beider waardeel werd dan ook gelijkelijk op 1600 gl. getaxeerd. De opgaaf van den schulte van Rolde aan den kwartierdrost in 1810 zegt: „de markte van Grollo en Schoonlo zijn ongescheiden en hebben tezamen pl.m. 18 waar waardeel". Nog in de jaren 1825/7 kon tusschen twee particulieren — doch au fond tusschen markegenootén van Grolloo en Schoonloo — geprocedeerd worden over de vraag, of Grolloo en Schoonloo al of niet een „onverscheidene" marke vormden (Kerspelen en Marken n°. 386). Een proces-verbaal van definitieve grensscheiding tusschen beiden is 26 Jan. 1842 opgemaakt (archief Ged. Staten i.d. 20 Juni 1848 n°. 8). Over de begrenzing ten opzichte van Gasselte zie het At.p. medegedeelde. In een geschil over de limieten tusschen Grolloo en Elp besliste de Etstoel in 1602, „nademael beydersyts schriften ende getuigen voele ende malcanderen seer contrariëren, also datter na rechte niet wel kan in uuthgesproecken worden dat die van Grolle ende Elp dat questiose afgegraven groenlandt toegelycke sollen heyden, weyden ende gebruicken," (Ordelen ed. Joosting bl. 447 en 474). Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties C (Grolloo Oostzijde) en E (Grolloo Westzijde). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld: het Wester- en Oosterveld, het Grollooër veld met het stuk heide aan de westzijde van het Amer diep tegen Amelte en Zwiggelte aan — met welke complexen vrijwel de geheele begrenzing ten opzichte van de omliggende marken is gegeven; verder: de Koe-landen tegen Gasselte aan, een perceel in de Oostersche ma, vrijwel de geheele Grollooër koelanden langs het Oosterdiepje, de Halkenbroek, verspreide perceelen op de Noorder-, Zuider-esch en Westbroek, brinkgronden en perceelen in de onmiddellijke nabijheid der dorpskom. Alleen bezaten markegenootén van Schoonloo in dit gebied de Schoonlooërkoelanden — ten zuiden van de Grollooër dito — en de over de grens voortloopende uitloopers der onder Schoonloo gelegen Koelanden. Een finale scheiding van markegronden had plaats bij akte van 18 Febr. 1859 (Hypotheek-register CCXI n°. 62). Marke Schoonloo. Over de verhouding in het algemeen en de begrenzing dezer marke ten opzichte van Grolloo zie het d.t.p. medegedeelde. GESCHIEDKUNDIGE ATLAS 4 50 Aangaande de grensscheiding met Orvelte van af het centraal punt op ^Ellertsveld is c. 1650 tusschen markegenootén van Grolloo, Schoonloo Orvelte en Orvelterveen een akte opgemaakt en zijn marksteenen dien overeenkomstig mtgezet (Kerspelen en Marken n° 382) Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie hoonl°o). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het Schoonlooër veld - slechts op geringe uitzondering na geheel grenzend aan de omliggende marken verspreide perceelen in of nabij de dorpskom en een deel der Koe-landen Over de aan markegenootén onder Grolloo toekomende terreinen zie het dtp medegedeelde. ■ y' De finale scheiding der marke had plaats bij akte van 22 Aug. 1866 (Hypotheek-register CCXCVI n°. 21). GEMEENTE WESTERBORK. Marke Zwiggelte. 1 JïJ™ r°CeS *,USSCheD na*ee*o0ten van Zwiggelte en Elp, waarbij de laatsten beweerden gerechtigd te zijn tot den Colmersteen; den Grafsteen en den steen achter het Westerbroek, besliste de Etstoel in 1623 J£ f0™661 het ^ ƒ ^ J &ebied ^ marke aangenomen de kadastrale sectie f (E1P)- BlJ de «voering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het Noorderveld met zijn uitlooper tegen Zwiggelte aan sTuTS^ Zwi^dte'GroUo° enSchooidoo-,hegtZuidergveld,ïï stuk Ellertsveld -grenzend aan Schoonloo en Orvelte -, het Halen Se'cSrPreit VT^a °P dC ReCt-ma' GreVe-ma' ZuidkamP. hoek, Ooster-esch, alsmede brinkgronden doeilw^ReChtd?'r^0lU!ie 8N°V- 1649büjkt, dat men toentertijd doende was over scheiding der marke. De definitieve scheiding had plaats bij akte van 22 Sept. 1871 (Hypotheek-register CCCLXVIII n° 99) 51 Marke Westerbork en het Broek. Met het aannemen van Wescerbork en het Broek als eèn marke schijnt mij de beste oplossing te zijn gegeven, al blijven dan nog — zooals aanstonds blijken zal — moeilijkheden bestaan. Velschillende feiten steunen deze voorstelling van zaken. Zoo vaardigen in 1590 „ynghesetenenn unde egennarffdenn vann Borck unde het Broeck" — „wylens sye thosaemen eene marck hebbenn" ■— een willekeur uit over de positie der keuters (Kerspelen en Marken n°. 259). Een zelfde voorstelling geeft een akte van taxatie voor de grondschatting door het kerspel zelf opgemaakt in 1642: „Die van Westerborck ende het Broeck, sijnde een marck tsaemen ende volgens die angevinge begrypende in sich omtrent 39 vuile buiryen, stellen elcke vuile burye op acht hondert gulden Die van Oersinge behoorende onder Westerborck stellende haer landeryen ende waertall gelijck die van Westerborck.... Hett Broeck: het waertall is boeven by het Westerborck gestelt, als sijnde een marck". In 1798 treffen „de marktgenoten van Westerbork en Broek" een accoord met participanten der Hoogeveensche compagnie „volgens hetwelke de gemelde marktgenoten haare veenen en andere producten kunnen afvoeren door de colonie en vervolgens door de vaart en vallaten" (Kerspelen en Marken n°. 263). Eindelijk noemt ook de opgaaf van den schuit e van Westerbork aan den kwartier-drost in 1810 Westerbork en Broek als eèn marke. Andere gegevens geven een eenigszins andere voorstelling, doen althans aan zelfstandige marken Westerbork — al of niet gecombineerd met Eursinge — en Mantinge denken. Zoo noemt een oorkonde van 1408 „Olde Amelinghe-guet te Oversinghe in kerspel ende marke Borc" (Dikninge regesten nos. 156 en 157), een van 1421 „Nysinge-hofstede te Oversynge in marke Borck" (t.z.p. n°. 227). In 1637 wordt een „waerdeelbryeff" van Westerbork en Eursinge opgemaakt, geteekend namens de kluften Westerent, Oesterent en Oersinge, aangevend, „wat elck tot sijn plaetse heft daer hy op wonet ende voerts doerch verst aerff of ft in buittinge offt coepen aen hem heefft becoemen folgens sijn versegelde bryeven" (Kerspelen en Marken n°. 258). Evenzoo vaardigen „onse saementlick buyr van Westerborck ende Oersinge" in 1657 een willekeur uit voor „de marck van Westerborck" (t.z.p. n°. 261). Mantinge vindt men als een afzonderlijke marke genoemd in een oorkonde van 1408 betreffende „Woerdinghe-guet in de buurschap ende marke Mantinge, kerspel Borck" (Dikninge regesten nos. 163 en 166). Het zuidelijke deel van Westerbork naar Hoogeveen toe wordt op een 18eeeuwsche kaart van Hoogeveen (Museum-collectie K2 n°. 21) en een kaart van 1791 betreffende de Overijselsche limieten (Staten-archieven n°. 278) als Mantinge gequalificeerd. Ten slotte nog wijs ik op een request van c. 1650 tot afslag van grondschatting, uitgaande van „de gemeene ingesetenen van 't Brouck in Westerborcker carspel als Mantinge, Balinge, 52 Bruntinge ende Germinge", welke zich bezwaard achtten over de taxatie „int stuck van haer wardeel angesien de volle waer aldaer getaxeert sy op 2200 gl. ende tot Westerborck 2000, Wyshoern, Spier ende Driberde op 1800 gl Ende bestaet deselve haere marcke in 201/a volle waere. Ende alsoo de supplianten met de geseyden van Wyshoern, Driborde ende Spier, als an malcanderen gegrenst hebbende, alleene met een sloot afgescheyden sijn, oock syluiden mei dien van Westerborck giene limitscheydinge en hebben, maer dat die gemelde van Westerborck daernae trachten om hun van den supplianten te separeren, hebbende tot dien eynde albereits tegens henluyden een proces aengevangen" enz. Betreffende de grens tusschen Bruntinge en Spier, Wijster en Drijber, besliste de Etstoel 13 April 1629, „dat den steen int Beerhoorn, in den Hamslach ende Vuyle Voort marcksteenen zijn tuschen die van Wijshoorn, Driberde ende Spier ter eenre ende die van Bruntinge ter andere zijden ende dat de verweerders volgens den inhouden van de voors. nitsprake van den 24 Maji 1579 [door mij tevergeefs gezocht] haer sullen onthouden vant heyden ende weyden over de suytzijdt van den voorgemelten wech, gaende noch yegenwoordich van Wijshoorn naer Bruntinge, ten noorden van den voors. steen in de Vuyle Voort gelegen" (Etstoel n°. 14 VII bl. 148). Nog besliste genoemd college 26 Sept. 1636 tusschen ingezetenen van Bruntinge en Wijster betreffende „het veldt liggende ten noorden van den wechvanBruntinge naer Wishoorn gaende", „dat partyen het voors. veldt.... tsamentlijck naebuyrlick ende buyrlick sullen heyden ende weyden" (t.z.p. IX bl. 333). Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties D (Westerbork), E (Eursinge), F (Bruntinge), G (Garminge en Balinge), H (Witteveen), I (Mantinge) en K (Hoogeveen). Bij de invoering van het kadaster werd verreweg de meeste gemeenschappelijke grond gesteld ten name van markegenootén van Westerbork en Broek, ook wel genaamd geïnteresseerden van (de marke) Westerbork en Broek: het Oosterveld—grenzend aan Orvelte—,het Hooima-veld—op twee punten den Westerborkerstroom rakend —, het Hamveld, de Westerborker brinkgronden, het Scharreveld — grenzend aan Holte —, het Veenveld — grenzend aan Orvelte —, het Bruntinger-Binnenveld, het Garminger- en Balinger veld, het Witte veen — grenzend aan Meppen en Aalden —, het Mantinger veld en het Hullen zand. Ten name van markegenootén van Westerbork werden gesteld verspreide perceelen op de Ooster-, Westerborker en Noord-esch en op den Roesing-kamp en een perceel brinkgrond; ten name van markegenootén van Eursinge een vijftal perceelen op de Eursinger esch en in de dorpskom; ten name van markegenootén van Bruntinge de Bruntingerweiden en 3 perceeltjes ten westen van het dorp; ten name van markegenootén van Balinge de Balinger weiden en eenige perceelen in de onnüddelhjke nabijheid van Balinge; ten name van markegenootén van Garminge een vijftal perceelen in de onnüddelhjke nabijheid 53 van Garminge; ten name van geïnteresseerden van de marke van Mantinge of Mantingerheide 7 perceelen op de Voorste- en Achterste esch en in de Ekkelkampen. Bovendien heeten nog eenige gronden toe te behooren aan geïnteresseerden van de Mantinger weide en aan dito van het Mantinger bosch, terwijl het meest zuidelijke deel van Westerbork toekomt aan geïnteresseerden van het Bovenveen, de Korte slagen e.a.: zij zijn dus blijkbaar reeds in exploitatie genomen. Aan dezen gecompliceerden toestand is na een langdurige procedure tusschen „de markegenootén van Bork en Broek voor zoo verre die behooren tot het boerschap Westerbork" en „de markegenootén van Bork. en Broek voor zoo verre die behooren tot de boerschappen Eursinge, Garminge, Balinge, Mantinge en Bruntinge" een einde gemaakt door het vonnis der Arrondissements-rechtbank te Assen van 17 Mei 1836, waarbij aan markegenootén dier verschillende boerschappen gedeelten van het Mantinger veld, het Lentsche veen en het Witte veen werden toegewezen. In vervolg van tijd zijn door de verschillende markegenootén de markegronden grootendeels verdeeld: Westerbork 8 Aug. 1856 (Hypotheekregister CLXXIV n°. 12), Eursinge 2 April 1847 (t.z.p. XCVII n°. 49) en 31 Mei 1879 (t.z.p. CCCCLXXVII n°. 65), Bruntinge 13 Oct. 1852 (t.z.p. CXXVII n°. 42), Garminge 27 Nov. 1862 (t.z.p. CCLIX n°. 37), Balinge 19 Febr. 1874 (t.z.p. CCCCIV n°. 49), Mantinge 13/29 Nov. 1854 (t.z.p. CLI n°. 58) en 4 Oct. 1860 (t.z.p. CCXL n°. 33), Marke Orvelte. Over de begrenzing der marke ten opzichte van Schoonloo zie het dt.p. medegedeelde. In een proces tusschen markegenootén van Orvelte en die van Wezep verklaarde de Etstoel 19 Sept. 1614 een willekeurbrief betreffende Orvelter marke van waarde „in suiker vougen dat die van Wesuppe, als hebbende den vierden voet in Orvelder marke, alle yaren met den verweerderen mogen wilkeuren ende ordre beraemen nopende 't heyden ende weyden harer beesten ende naer wardeels gerechticheyt de marcke gebruycken" (Etstoel n°. 14 III bl. 177). Door gecommitteerden uit den Etstoel werd bij uitspraak in den jare 1703 in het geschil tusschen markegenootén van Orvelte en Wezep aan de eersten recht van weide van „de Tip op"Wesuper Kiel" gelaten (Etstoel n°, 14 XXXVI bl. 155), waarvoor bij akte van 10 Sept. 1860 eigendom van V, in de plaats is gekomen (Hypotheek-register CCXXVIII n°. 52). Een grensscheiding tusschen beide marken langs de Diphorsten werd 22 Aug. 1783 door gecommitteerden uit den Etstoel bij wijze Van compromis getraceerd (Etstoel n°. 14 LXIII fol. 114). Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie C (Orvelte). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het stuk Ellertsveld — grenzend aan Elp, Schoon- 54 loo en Wezep —, het grootste gedeelte van het Koe-hoorn, het Oosterhout, Hulsveld, Hemelt, Veenveld — grenzend aan Wezep, Westerbork en het Broek —, Kampveld — ten westen en noorden van de Kamp-esch grenzend aan Westerbork —, Rustveld, enkele perceelen op de Ooster-, Noord- en Zuider-esch en in de Noord-ma benevens brinkgronden. Daarentegen werden de Wes(u)pplagen tegen Wezep aan ten name van markegenootén van Wezep gesteld. Ten jare 1642 troffen markegenootén onderling een accoord tot scheiding der marke: genoemd worden in de akte het Noortbroeck, Oosterholt en Heemholt („ofte ander groenlandt om Orvelde gelegen"), terwijl tevens ook de verhouding tot de buiten-eigenaars —met name de markegenootén van Wezep —* werd geregeld en geconstateerd werd, dat laatstgenoemden recht van weide hebben „in het ungescheyden velt voor die schaepen op die westersijt van het Oosterholt ende Veeninge-maet" (Staten-archieven n°. 227). De definitieve scheiding der marke had plaats bij akte van 13 Sept. 1860 (Hypotheek-register CCXXVII n°. 65). GEMEENTE ZWEELOO. N.B. Bij de reconstrueering der onder deze gemeente ressorteerende marken was een niet geringe hinderpaal het ontbreken van alle oude kadastrale kaarten der gemeente zoowel op het kadaster als te Zweeloo, zoodat de ligging der in de kadastrale liggers genoemde marke-perceelen niet kon worden nagegaan. Alleen bezit de Museum-commissie te Assen de kadastrale verzamelkaart, welke de verdeeling in sectiën aangeeft. Dat de sectie-verdeeling —behoudens misschien een klein gedeelte van Wezep — de oude marke-indeeling weergeeft, is mij door den heer H. Rigterink te Oosterhesselen deskundig ter plaatse in overleg met twee bejaarde ingezetenen van Zweeloo ten stelligste verzekerd. Marke Wezep. Over de grens dezer marke en in het algemeen haar verhouding tot die van Orvelte zie het dt.p. medegedeelde. Een vordering van markegenootén tegen die van Aalden om „t'helpen uytgraeven den scheydtsloot tuschen partijen beyde mar eken" wees de Etstoel 30 Oct. 1644 toe, dientengevolge „de verweerderen tot het graeven ende onderhouden van den scheydtsloot mede gehouden" verklarend (Etstoel n°. 14 XI bl. 457). Ten aanzien van markegenootén van Zweeloo bekrachtigde de Etstoel 2 Juli 1729 de uitspraak van gecommitteerden, waarbij beslist was, dat de limiet tusschen beide marken getrokken diende te worden over den steen achter de Vlieren, den steen den Doven Warner en dat zij „van daar 55 op twee steenen soude moeten gaan, welcke gelegen waren tegens de marckte van Noordsleen en soo op Queckenbosch, alwaar seven marckten souden t es amen komen, waaronder die van Sweelo niet bekent souden wesen" (Etstoel n°. 14 XLIII f. 165v°). Als gebied der marke is aangenomen de kadastrale sectie A (Wezep). De pertinente meening van den heer Rigterink, dat de marke van Aalden zich nog iets noordelijker aan den Tiphoek zou uitstrekken, heb ik niet aanvaard, daar de kadastrale ligger geen terrein van markegenootén van Aalden in deze sectie kent. Bij de invoering van het kadaster werden ruim 1362 bunder ten name van markegenootén gesteld; onder Orvelte bezaten markegenootén de Wes(u)pplagen en een heide-perceeltje van ruim 5 roeden onder Zweeloo. De marke is finaal gescheiden bij akte van 13 Jan. 1858 (Hypotheekregister CXCVIII n°. 56). Marke Zweeloo. Over de begrenzing der marke ten opzichte van Wezep zie het d.t.p. medegedeelde. Dat de Aalder stroom wel steeds de grens met Aalden zal hebben gevormd, mag men wellicht afleiden uit het feit, dat Zweeloo en Aalden in 1678 procedeerden tegen Oosterhesselen over den onderhoudsplicht der „brugge tusschen Zwele en Aelden over de stroom liggende" (Etstoel n°. 14 XXIII bl. 238). Oudtijds schijnen markegenootén van Benneveld in Zweeloo gewaardeeld te zijn geweest (Feith Ordelen bl. 98 en 107). Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de sectie B (Zweeloo). Omstreeks 1635 schijnt reeds het een en ander van de marke te zijn verdeeld (Etstoel n°. 14 IX bl. 60 en 117, Staten-archieven n°. 1729). In 1845 zijn het Broek—ten westen van het Mande-veld—, het Laauwveld en het Stroot — grenzend aan Benneveld — en in 1861 de brinkgronden gescheiden (Hypotheek-register LV n°. 11 en CCXXXVII n°. 2). Marke Aalden. Over de begrenzing der marke ten opzichte van Wezep en Zweeloo zie het d.t.p. medegedeelde. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie D (Aaiden). Bij de invoering van het kadaster werden ruim 700 bunder ten name van markegenootén gesteld. In 1639 is men doende over verdeeling van markegronden (Etstoel n". 14 X bl. 254). De marke is bij akte van 17 Dec. 1867 finaal gescheiden (Hypotheek-register CCCXVII n°. 25). Marke Meppen. De marke is oudtijds naar het zuiden blijkbaar van veel grooteren 56 omvang geweest, heeft toen wellicht Gees en Zwinderen in zich begrepen. In 1551 toch droegen de buren van Meppen aan drost Reinolt van Burmania over een stuk moer- of veenland „streckende unde beginnende wth onser marcken van de Wulfscuelen aen, wendet op ofte aen die beecke, die datStichte van dieDrenthe scheidet unde mit dé eener syden naeLutthen unde mitter ander syde aen die marcke van Suytwolde" (Staten-archieven n°. 278). Ook de 4000 morgens van het complex van 5100 morgens ten oosten van het Kinholt, Alberts Holtien en den Braamberg, langs Pesse, Drijber en Mantinge naar de Lutten en Zwinderen — die Jhr. Roelof van Echten in 1631 overdroeg aan van Nuwenhoven c.s. — heeten te liggen in de marken van Zuidwolde en Meppen, wordende de desbetreffende akte voor schulte en buren van Zweeloo (Meppen) en Zuidwolde gepasseerd (Privilegiën Huis Echten bl. 16); men vindt dezen toestand nog weergegeven op een 17e-eeuwsche kaart van Hoogeveen in de Museum-collectie (Ka n°. 27), doch ze is op de huidige kaarten niet meer te transponeeren. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie E (Meppen). Bij de invoering van het kadaster werden nog 1543 bunder ten name van markegenootén gesteld. De scheiding der marke had plaats bij akte van 28 Juni 1866 (Hypotheek-register CCXCIV n°. 204): verdeeld zijn toen o.a. een complex ten westen en noorden van de Koematen — grenzend aan Oosterhesselen en Aalden — en het Mepperveld — grenzend aan Gees en Westerbork. Marke Benneveld. Zie omtrent de verhouding der marke tot die van Zweeloo het d. t. pmedegedeelde. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie C (Benneveld). Omstreeks 1645 schijnt reeds het een en ander van deze marke te zijn gescheiden (Etstoel N°. 14 XII bl. 71). Een plan van verdeeling der Bennevelder weide — waaronder de Marsch, Horst en het Smalbroek —; werd goedgekeurd bij koninklijk besluit van 12 Dec. 1841 N°. 57 (Archief Ged. Staten i. d. 28 Dec. 1841 N°. 17 en Gouverneur i. d. 28 Maart 1842 N°. 2247); een vrijwel finale verdeeling volgde bij aktè van 3 Juni 1865 (Hypotheek-register CCLXXXIV N°. 48): gescheiden zijn toen het Bennevelder veld — rakend den Westerstroom — en het destijds daaraan grenzende Noorderveld — grenzend aan Zweeloo — met uitloopers tegen Sleen en den Westerstroom ten westen van de esch aan. GEMEENTE OOSTERHESSELEN (en gedeeltelijk HOOGEVEEN). Marke Gees. De vroegere verhouding ten opzichte van Zwinderen is niet duidelijk. 57 Een ordel van den Etstoel van 1439 (2e Suppl. N°. 452).doet onderstellen, dat markegenootén van Zwinderen in die van Gees gewaardeeld waren. Daarentegen zon uit een protest door Gees en Zwin deren in 1635 tegen de transacties van Jhr. Roelof van Echten uitgebracht volgen, dat beiden destijds één marke vormden: ter afsnijding van verdere mogelijke moeilijkheden kocht de heer van Echten in 1657 van markegenootén van Gees en Zwinderen ten overvloede de venen Van af de Wolfskuilen naar hetzuiden tot de Lutterbeek (Etstoel N°. 14 XLVIII f. 147 v°, LI f. 216). Aan dat condominium — of hoe men die gemeenschapsverhour. ding heeft te construeeren — is geheel of gedeeltelijk in 1757 een einde gemaakt blijkens een procedure van markegenootén van Zwinderen tegen zekeren Goringe in 1759 voor den Etstoel gevoerd (N°. 14 LUI f. 151 v°), waarbij eischers, als eigenaars der Zwindersche Woeste — gelegen tus-. schen den Veenhuizer dijk en de Geeser Woeste —, stelden, „dat de Woeste, sijnde een stuk land gelegen in de marke van Gies, tot 1757 toe mandeleg tusschen die van Swinderen en Gies geweest en gebruikt was, dat die van Swinderen enGieser markte op 3/4 na buiten de keuters voor de helft geregtigt, na die proportie de Woeste ook hadden gescheyden en gedeelt en dat an die van Swinderen het suiderlyke en an die van Gies het noordelyke by lotinge te deele was gevallen, dat impetranten in den harst 1757 haar toegevallene deel voort hadden afgegraven en bevredigt" enz., zijnde in die deeling ook begrepen het Sombroek. Een reminiscentie aan dien vroegeren toestand geeft het feit, dat bij de invoering van het kadaster één perceel op het Sombroek nog ten name van markegenootén van Zwinderen werd gesteld. Hoe nu precies de grens naar het westen tegen Steenbergen enTenArloo moet worden getrokken, is onzeker: de lijn op de kaart is een hypothese. Misschien — doch waarschijnhjk acht ik het niet — bevat het huisarchief te Echten — waarvan de inzage werd gedifficulteerd—nog eenig gegeven, doch het medegedeelde onder Meppen heeft ook reeds getoond, dat de grenzen hier blijkbaar oudtijds zeer vaag waren: trouwens bij de overdracht der venen en moerassen van Steenbergen en Ten Arloo in 1625 aan Jhr. Roelof Iran Echten was geformuleerd: „voorts recht oostwaarts opgaande zo veer als Zyn Ed. van wegen den erfgenamen zal konnen verdedigen" (Privilegiën Huis Echten, bl. 4), terwijl in een in 1745 voor den Etstoel gevoerde procedure sprake is van een streep veen in het oosten, die „de gehele compagnie tot barrière tegens de andere marcken sonde strecken" (Etstoel N°. 14 XLVIII t. a. p.); ook de 17e- en 18e-eeuwsche kaarten van Hoogeveen in de Museum-collectie maken een rechte lijn noord/zuid wel waarschijrdijk. Wat de grens ten opzichte van Oosterhesselen aangaat zij opgemerkt, dat een meer rechtlijnige grens op de eschgronden dan de kaart aangeeft, doch overigens met deze laatste overeenstemmend, getrokken is op een kaart van het Oosterhesseler- en Klenker-veld d.d. 1774 op het rijksarchief. 58 Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie B (Gees), volgens het proces-verbaal der sectie-verdeeling d.d. 1829 begrensd ten oosten door de marke van Oosterhesselen of sectie A en ten zuiden door die van Zwinderen of sectie C. Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld: het Geeser-veld aan beide zijden van den Geeser-stroom — grenzend aan Hoogeveen, Westerbork, Meppen, Oosterhesselen en Zwinderen —, het complex heidegrond ten zuidoosten van het dorp — grenzend aan Oosterhesselen en Wachtum —, het grootste deel der Bolle Ma, Brinken en Sombroeken en verspreide perceelen in de Bergstukken, het Luibroek, op de esch en in de Vherswoesten. Van de uitloopende punt der laatsten is het zuidelijke gedeelte gesteld ten name der marke, het noordelijke ten name van markegenootén van Veenhuizen — blijkbaar abusievelijk. De markegronden werden voor verreweg het grootste gedeelte verdeeld bij akte van 24 Mei 1882 (Hypotheek-register DXV N°. 40). Marke Zwinderen. Over de begrenzing dezer marke ten opzichte van de Echt ensche venen en haar verhouding tot die van Gees zie het d. t. p. medegedeelde. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie C (Zwinderen), volgens het proces-verbaal der sectie-verdeeling d-d. 1829 ten noorden en oosten begrensd door de marke van Gees. Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld een complex brinkgronden en het Zwindersche veld — grenzend aan Gees en Hoogeveen — uitgezonderd de zuidwestelijke hoek. De marke is vrijwel finaal gescheiden bij akte van 15 Dec. 1882 (Hypotheek-register DXXV N°. 1). Marke Oosterhesselen. Over de begrenzing der marke ten opzichte van Gees zie het d. t. p. medegedeelde. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie A (Oosterhesselen), volgens het proces-verbaal der sectie-verdeeling dd. 1829 ten westen begrensd door de marke van Gees. Bij de invoering van het kadaster bepaalde de marke-eigendom zich vrijwel tot het complex het Oosterhesseler veld — grenzend aan Gees en Wachtum uitgezonderd de Hoonholten en een gedeelte van het Klenker veld —, het grootste gedeelte van het ten noorden van het dorp gelegen Achterste veld — grenzend aan Gees —, de brinkgronden en eenige los liggende perceelen op de esschen. De marke is vrijwel finaal gescheiden bij akte van 3 Maart 1865 (Hypotheek-register CCLXXVIII N°. 30). 59 GEMEENTE DALEN. Marke Wachtum. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie B (Wachtum), volgens het proces-verbaal der sectie-verdeeling d.d. 1827 ten zuiden begrensd door „de marktscheiding tusschen Dalen en Wachtum". Bij de invoering van het kadaster zijn nog eenige marke-gronden tegen deze grens aan gelegen: de heidegronden ten westen van de Westeresch, het Binnenveld en de zuidoostelijke uitlooper van het Oosterholt, welke omgekeerd begrensd worden door perceelen der Dalensche marke. Bij de invoering van het kadaster werden behalve deze reeds genoemde nog ten name van markegenootén gesteld de heidegronden tegen Oosterhesselen aan, de heide- en boschgrond tusschen de Houtmaten en de Vliers, het verdere Oosterholt en verspreide perceelen in de dorpskom en op de esschen. Terwijl de brinkgronden bij akte van 19 Nov. 1858 (Hypotheek-register CCIX N°. 21) zijn gescheiden, is een omvangrijke scheiding gevolgd bij akte van 20 Febr. 1860 (Hypotheek-register CCXXVI N°. 48); zie verder Löhnis t. a. p. bl. 97/8. Marke Dalen. Het bestaan van een afzonderlijke marke Veenhuizen acht ik niet waarschijnlijk. Wel stelt de kadastrale ligger enkele perceelen onder Gees ten name van markegenootén van Veenhuizen en spreken enkele 19e-eeuwsche bescheiden in het archief der Compagnie tot exploitatie van het vaarwater Oostopgaande (Ontbonden Vereenigingen en Commissiën K. Nos. 3, 4, 10) van zoodanige marke, maar verder wijst geenerlei gegeven in dien zin. Integendeel: 20 Maart 1643 (Resolutiën i. d.) verleende de Landdag octrooi van belastingvrijheid aan Jhr. van Welvelde „op seecker stucke landes in Daler marcke gelegen, Nyensleeck genaemt"—onder protest van markegenootén van Dalen, die beweerden, dat het land hun gedeeltelijk toebehoorde—, welk Nijesleek met Veenhuizen schijnt te mogen worden geassimileerd (Kerspelen en Marken N°. 160 en een dagvaarding van 1877 in Ontbonden Vereenigingen en Commissiën K. N°. 10). Op een oorspronkelijk grooteren omvang der Dalensche marke wijst wel de oorkonde van 1276 (Oorkondenboek N°. 148), waarbij in het geschil tusschen het klooster Assen en de „cives de Dalen" „de palude sita inter domus que dicuntur Venehus et Pathhus" aan eerstgenoemde het bezit van het moeras onder verpüchting eener jaarlijksche praestatie in geld werd toegekend. Omtrent de begrenzing der marke ten opzichte van Wachtum en Schoonebeek vergelijk het d. t. p. medegedeelde. Omtrent die ten opzichte van Coevorden het volgende. In 1469 verkochten de buren van Dalen aan zekeren Johan Vischer een stuk land van hun marke, gelegen tusschen de Puppenhaer en Arnoldus-maat bij den 60 Metmegoer (conc. inv. archieven van Ambtenaren N°. 35). In de grensgeschillen tusschen markegenootén van Dalen en burgemeesteren, gezworen meente en markegenootén van Coevorden deed de drost van den Boetzelaer 21 Mei 1649 uitspraak (oud-archief Coevorden N°. 471): daarbij werd de grens tusschen beide marken getraceerd — ik bepaal mij tot de thans nog te controleeren plaatsnamen — langs Weyerswolde, den Zutphensberch, het Binnen-vree, het Drostendiep „tot den invall van Mattmagorssloot ofte diep", lijnrecht naar den steen op Hulsfoorder dijck, over de Voorste of Groote Loo naar waar het Loodiep tusschen' de beide Looën in loopt, „ende wyders gaende linienrecht door achter Holwart.... tot aen het veen daer achter aen gelegen". De limiet in die Westersche venen werd nog onbeslist gelaten tot nadere verklaring, zullende die venen inmiddels op de tot dusver gebruikelijke wijze worden gebruikt. Betreffende deze grens beslisten gecommitteerden uit den Etstoel 10 Oct. 1752, „dat de limite tusschen die van Dalen enCoevorde regt uit zal opgaan en al- soo in het veène tusschen de zogenaamde Coevordse Saadveenen en de Dalerveenen boven de Marsch voor een markscheiding zal gehouden worden", een uitspraak die de Etstoel 2 Dec. 1749 behoudens eenige wijziging bevestigde (Etstoel N°. 12 L f. 192 en 228). Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties A (Gotte), C (Dalen), D (Dalerveen) en E (Ossehaar). Reeds bij de invoering van het kadaster was het bezit van markegenootén onbeteekenend. Het bepaalde zich tot kleine, vrij Waardelooze op zichzelf staande perceelen in de onmiddelhjke nabijheid van het dorp — waaronder, gelijk gezegd, enkele tegen Wachtum aan —, den Kerkdijk naar Dalerveen en een stukje heide ten Z.W. van den Reindersdijk. Ten westen van het Loodiep was reeds toen van marke-eigendom geen sprake meer. GEMEENTE EN MARKE COEVORDEN. Betreffende de begrenzing der marke ten opzichte van die van Dalen zie het d t. p. medegedeelde. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen dat der huidige gemeente. Bij de invoering van het kadaster is van deze marke al lang geen sprake meer: een restant van haar mag men misschien zien in den destijds nog tusschen een aantal mede-gerechtigden bestaanden gemeenschappelijken eigendom van de Mars ter grootte van ruim 292 bunder, die bij akte van 20 Oct. 1860 is opgeheven (Hypotheek-register CCXXX N°. 9). Incidenteel zijn in de jaren 1509, 1575, 1590 en 1616 gedeelten der marke verkocht of onderling gedeeld, respectievelijk „geleghen by dat Pickfelt streckende an die Woesten ende an dat Abbendynck", in de Mars tegen de Wijnhorst en den scheiddijk met Laarwolde aan, in de Mars over de Vecht, het Coevordensche broek en de Heege (oud-archief Coevorden 61 Nos. 447, 452, 690 en 697). Een blijkbaar vrijwel finale Verdeeling had plaats in de jaren 1650 en '51, waarbij betrokken waren: „het vene aen Stienwijx moer", „het oevrige veen op die suitzyde van d'oude thogeslaegene Coeverder Saetveenen gelegen", Holwart, de Groote- en de Kleine Loo, Matmegoor, de groenlanden „an de ostersijt van Coeverden na Daeler Ossehaer gelegen", „die ongescheidene vehne- ende broecklanden naer Schoenebeecker moer", het „Drosten- ende Coevorder broeck ofte Weyerswolt ende het veen daerby gelegen.... tot hen op de scheidinge van die van Dalen", „de grote Coeversche Marsch" en „de cleyne Scher" (Statenarchieven Nos. 223, 224, 696; oud-archief Coevorden Nos. 140, 152). GEMEENTE RODEN. Marke Roden. Wat de begrenzing dezer marke naar het noorden — tegen Roderwold aan — betreft het volgende. Van het bestaan eener marke Roderwólde is geen spoor te ontdekken; wel komt Roderwólde reeds in een oorkonde van 1139 (Oorkondenboek N°. 27) als zelfstandig kerspel naast Roden voor en is het dat tot in de 19e eeuw gebleven. Nevens Roderwólde zélf omvatte het kerspel Matsloof enZandbuur (Kerspelen en Marken N°. 80): vandaar dat voor Roderwólde op de kaart zijn afgetrokken de kadastrale secties A (Matsloot), B (t Waal), C (Roderwólde) en van D (Zandbuur) het gedeelte ten noorden van den Zandbuurschen dijk, daar het zuidelijke deel der sectie — Fokswolde — ongetwijfeld onder Roden viel. In het grondschattings-register van 1642 wordt het waardeel onder de hoofden Roden, Zulte, Steenbergen, Fokswolde en Leutingewolde op 1200 gl. getaxeerd. De marke heet in een daarbij behoorend bezwaarschrift van markegenootén van Roden uit 30 waardeelen te bestaan; ingezetenen van Steenbergen verklaren in een soortgelijk request: „wardiell ende haer andere hoylanden resortieren onder Roden". Doch in deze verhouding is weldra verandering gekomen. In verband met voorgenomen markescheiding rezen tusschen die van Roden en Steenbergen moeilijkheden. De Steenbergers hadden gestelde scheidpalen weggenomen „onder pretext van een separaete ende besondere marcke buyten de gemeene marcke van Roden te hebben, daer nochtans die van Steenbergen noyt andere marcke hebben gehadt als gemeen nevens andere kluften van Roden, hoewell de kluften om geryfs halven yedereen sijn eygen besonder district van opslach, heyden ende weyden gehadt heeft, daerby doende, dat de verweerderen [de Steenbergers] nevens de andere kluften alle gemeene lasten eenpaerlijck gedraegen ende haer aendeel aen deselve marcke ook ontfangen hebben sonder dat ten tyde van de grontschattinge nochte in ende over de marckscheydinge in de jaeren 1635 ende daernae voorgevallen die verweerderen eenige aparte waertall hebben angebracht, hoewell over de be- 62 soignen gekent, geroepen ende present geweest zijnde, behalven dat se ook selve begonnen hebben met den eyscheren in handelinge te treden van een secker stucke veldes by ende om Steenbergen tot haeren geryf te bekomen". Daartegenover stelden die van Steenbergen „een separaete ende besondere marcke van den eyscheren te hebben, daerop sy ook hare beesten boven menschen geheuchnisse hadden gedreven, alleen, sonder genott van anderen". De Etstoel stelde 16 Mei 1650 Roden in het gelijk (Etstoel N°. 14 XIV bl. 319), doch Steenbergen revideerde. Het verloop dier procedure blijkt niet, doch Steenbergen blijkt zijn wensen vervuld te hebben gekregen, getuige het grondschattings-register van 1664: „Roden. Een vuile waer 1600 gl. Edoch nu vermidts het endigen van het proces tegens Steenbargen, alsoo dieselve haer 5 volle waren hebben affgenomen, can die volle waer nu maer krigen 1384 gl." „Steenbergen. 5 Volle waren van die van Roden affgenomen, die waer a 1600 gl." Sindsdien is dan ook Steenbergen zelfstandig gebleven. Welke nu is de verhouding geweest tusschen Roden eener- enFokswolde, Zulte en Leutingewolde anderzijds? Sommige gegevens doen inderdaad denken, dat de laatsten zelfstandige marken zijn geweest. Zoo zien wij de buren vanFokswolde te samen procedeeren met die van Roderwólde tegen die van Roden (Feith Ordelen bl. 154). In art. 28 der Roder willekeur van 1495 (Versl.enMed. Ver. bronnen oud. vaderl. recht VI bl. 62) wordt overwogen: „want de Loetinghewoltmer ene sunderlinghe marcke hebben"; zie ook Ordelen 2e suppl. N°. 520. Toch geloof ik, dat zij slechts kluften en niet afzonderlijke marken zijn geweest. Ik verwijs daartoe ook naar het zooeven aangehaalde uit het proces tusschen Roden en Steenbergen. In een request betreffende de gronó^chatting qualificeeren die vanFokswolde zich als „die samptheke ingeseeten van die kluft Foxwolde". Een dergelijk request van ingezetenen van Leutingewolde overweegt: „watt de hoylanden ende wardiell belangt comt opten voet mit die vanRoon,daeronder dieselve meede resorteren", terwijl in een soortgelijk request van ingezetenen van Zulte die van Leutingewolde gequalif iceerd worden „als zijnde een cluft apart". En laatstelijk vervolgt het reeds aangehaalde grondschattings-register van 1664 betreffende Zulte, Leutingewolde en Fokswolde: „het hoylant en wardiell gelijck als binnen Roden": zij maken tesamen met Roden thans 25 waardeel uit. Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties E (Roden), H (Roder-esch), I (Zulte), K (ter Heil), L (Leutingewolde) en het zuidelijke gedeelte van sectie D (Zandbuur). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén van Roden o.a. gesteld het groote complex de Hullen (sectie H) — grenzend aan Steenbergen en loopend ten Z.W., W., N.W., N. en O. van de Roonder-esch —, een stuk veld ten N. W. van Stoutenburg (sectie K), een perceeltje ten westen van den weg Roden/Leutingewolde en een dito tegen den Turfweg aan (beide sectie I) en een perceeltje dicht bij Fokswolde (sectie D); ten name van 63 markegenootén van Zulte een perceeltje aan den westkant der Zulter-esch en een weg iets noordelijker (beide sectie I), benevens 2 perceeltjes ten noorden en zuiden van de Jarrensche Gouwe tegen het Hoofddiep aan (sectie L); en laatstelijk ten name van markegenootén van Leutingewolde een perceel ten westen van den weg Roden/Leutingwolde (sectie I). Gedeelten der Roder marke zijn naar slagen gescheiden in de jaren 1638, 1639, 1642, 1728 en 1814 (?) (Coll. Oldenhuis Gratama N°. 512; een moderne kopie eener desbetreffende 18e-eeuwsche kaart is aanwezig op het rijksarchief); sommige dier slagen waren in 1878 nog onverdeeld (Löhnis t. a. p. bl. 100). „De ten deele nog onverscheidene marktgronden van Leutingewolde" werden in 1869 gescheiden (Hypotheek-register CCCXLI N°. 41). Marke Steenbergen. Over de verhouding dezer marke ten opzichte van die van Roden zie het d. t. p. medegedeelde. Als gebied der marke is op de kaart aangenomen de kadastrale sectie G (Steenbergen). Bij de invoering van het kadaster werd dit geheele terrein ten name van markegenootén gesteld met uitzondering van de groenlanden en de esch, terwijl ook een enkel perceel in en dichtbij de dorpskom markegrond was. In de jaren 1713 en 1719 zijn markegronden — blijkbaar de groenlanden—verdeeld (Coll. Oldenhuis GratamaN0.512); een finale scheiding had plaats bij akte van 16 Oct. 1871 (Hypotheek-register CCCLXVIII N°. 91). Marke Lieveren. Over de begrenzing dezer marke ten opzichte van Peize en Bunne en Winde zie het d. t. p. medegedeelde. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie F (Lieveren), waarbij valt op'te merken dat toen ter tijd de gemeente-grens Roden/Norg voor een deel niet het Kleine diepj e volgde: die oudere grens is op de kaart overgenomen. Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld de complexen Lieverder Noordbosch, Noordveld, Voorste veen, Achterste veen — met uitzondering van den Veenekamp grenzend aan Peize, Bunne en Winde en Norg —, Zuursche veld en de Hullig—behoudens een geringe uitzondering grenzend aan het Lieverder diep en het Kleine diepj e. Bovendien verschillende verspreid liggende perceelen: eenige groenlanden in het noorden en bij het Kleine diepje, het terrein tusschen de Noord- en Zuid-esch, eenige brinkgrond, een perceel aan den N.W.kant van het Lieverder Nyland e. d. Een plan van scheiding is bekrachtigd bij kon. besluit van 12 Febr. 1841 N°. 126 (Hypotheek-register XVIII N°. 33); het Lieversche bosch werd verdeeld bij akte van 5 April 1897 (t. z. p. DCCXX N°. 85). 64 GEMEENTE NORG. Marke Een. Twee 18e-eeuwsche niet zeer duidelijke kaarten dezer marke bevinden zich in N°. 306 der Staten-archieven. In een rochtbrief van 1794 wordt verklaard, dat de stroom — t. w. de Aa of het Groote diep —, welke in de marke Norg, Zuid- en Westervelde een aanvang neemt, langs deze marke eener- en die van Een anderzijds verder loopt (Coll. Oldenhuis Gratama N°. 511). Zie omtrent de grens ten opzichte van Veenhuizen hetgeen d. t. p. daarover zal worden medegedeeld. Het op de kaart als gebied der marke aangenomen terrein valt niet geheel samen met de sectie-indeeling: het werd bij de invoering van het kadaster ten name van markegenootén gesteld uitgezonderd de groenlanden en de esschen — waarvan een enkel onbeduidend perceeltje ook ten name van markegenootén werd gesteld. In 1810 wordt o.a. omtrent deze marke verklaard, dat het groenland meerendeels gescheiden, de velden en venen nog ongescheiden zijn. Een finale scheiding der marke heeft plaats gehad bij akte van 7 Aug. 1866 (Hypotheek-register CCXCVI n°. 14). Marke Langeloo. Ter reconstrueering der marke laat de sectie-indeeling in den steek. Bij de invoering van het kadaster werd ten name van markegenootén gesteld het op de kaart aangegeven terrein met uitzondering van de groenlanden, het dorp, de Loo-akkers en Achter het Hout — op ieder waarvan ook een enkel perceel markegrond. De grens naar het zuiden is gegeven met de ligging der marke-perceelen, waartegenover over bijna de geheele lijn ook perceelen der marke van Norg, Zuid- en Westervelde gelegen zijn. Bovendien is op de kadastrale kaart van af den weg Norg/Langeloo tot aan het Oostervoortsche diep over een „markpaal" de „markscheiding tusschen Langeloo en drie buurschappen" getrokken. Alleen moest in het oosten en westen door de groenlanden de lijn bij hypothese worden doorgetrokken. In 1810 wordt o.a. omtrent deze marke verklaard, dat het groen and meerendeels gescheiden, de velden en venen nog ongescheiden zijn. De marke is behoudens de brinkgronden en enkele andere perceelen gescheiden bij akte van 11 Juni 1880 (Hypotheek-register CCCCLXXXIX n°. 53). Marke Veenhuizen. De marke bestond in 1642 bij de invoering der grondschatting slechts uit 3 Waren, welke op 1500 gl. werden getaxeerd. In 1810 heet het: „de marke van Veenhuizen is geheel gescheiden uitgezonderd dat twee erven aldaar hunne velden en veenen nog mandeelig hebben". In de kadastrale stukken is van de marke dan ook geen spoor meer te ontdekken. 65 De vrij duidelijke kaart der Smilder-venen van 1636 in het archief der Compagnie der Dieverder-, Legler- en Smildervenen geeft ten N.W. van het Norger-vheen als het Vheenhuysigher vheen aan een strook daarlangs vanaf de Friesche grens tot dichtbij het bosch Brul. Bij het octrooi ter ontginning der Veenhuizer venen van 1640 (Staten-archieven np. 1311) werd aan den Etstoel opgedragen de afdoening van „de questien, die albereyts souden mogen sijn ontstaan offte die noch verder souden mogen resulteren ter saecke van de marcken- oft limytscheidinge met de nabuiren van de voorss. Veenhuiser veenen". Tevens werd den participanten toegestaan ter afvoer van de turf vaarten en wijken aan te leggen „offte oock de ouwdeSchipsloott, liggende aen deNoordtsijde van de Veenhuiser veenen te mogen opruimen, verdiepen, verwijden ende bekaeden", van welke laatste concessie volgens een rochtbrief van 1716 dan ook gebruik is gemaakt (stukken afkomstig van de familie Van der Donk op het rijksarchief). De Schipsloot heeft dus blijkbaar de uiterste grens tegen Een aan gevormd en is dan ook op de kaart als zoodanig aangenomen. Ten opzichte van de grens naar de marke van Norg, Zuid- en Westervelde het volgende. Ih een proces door de buren van Zuid- en Westervelde in 1572 gevoerd tegen die van Veenhuizen tot handhaving van hun bezit van het Florisland worden in een rochtbrief o.a. bevestigend beantwoord de vraagpunten: „offte nyet die van Westervelde ende Suytvelde besunder ende buyten de van Norch een stucke landes geheten Floryslant gebruiken" en „ofte nyet warachtich, dat eene swette, liggende negest an de bouwlanden vant wterste arve toe Veenhuysen.... streckende wt den suytwesten ynt nordoesten up een stucke hoylandes, dieKrannegenoempt, stedes een lymyt und scheydinge ys gewest tusschen Floryslant und de landen tot Veenhuysen" (Kerspelen en Marken n°. 389). En in een proces van Zuid- en Westervelde contra Norg wordt in 1736 verklaard „dat Florrysland ten noorden swett an het uiterste erve van Veenhuisen en dat hetselve met dat erve na het westen opgaat tot an de Vriesche limiten en na het oosten tot an de Strenge en het Hulsebosch" (t.z.p. n°. 388). Op de kaart is derhalve als grens een rechte lijn langs het Florisland vanaf de Friesche grens tot het Hulsebosch getrokken. De Tempelstukken en het Hulsebosch behoorden — zoo als t.p. blijken zal — tot de marke van Norg, Zuid- en Westervelde; ook een kaart van Veenhuizen van 1639 (aanwezig op het Rijksarchief onder de stukken afkomstig van de familie Van der Donk, doch in duidelijker 18e-eeuwsche copie in de Museumcollectie) geeft kennelijk als begin van Veenhuizen aan de gronden ten zuiden van het Veenhuizer diep, zoodat dit op de kaart als grenslijn is aangenomen. Marke Norg, Zuid- en Westervelde. Hoewel een oorkonde van 1484 van „Dysynge-arve yn der marke to Westervelde" spreekt (stukken afkomstig van Particulieren regest i.4) GESCHIEDKUNDIGE ATLAS 5 66 en dus aan een zelfstandige marke Westervelde zou kunnen doen denken, hebben Norg, Zuid- en Westervelde kennelijk van ouds eèn marke uitgemaakt. Zoo wordt in een procedure van Zuid- en Westervelde tegen Veenhuizen over het Florisland in 1572 bij rochtbrief de vraag bevestigend beantwoord, „ofte niet de van Norch, Westervelde ende Suytvelde ene gemene onverscheydene marke hebben und gebruycken" — zij het dan ook dat Zuid- en Westervelde het Florisland uitsluitend tesamen gebruiken (Kerspelen en Marken n°. 389). Ook het grondschattings-register van 1642 behandelt ze als eèn: „in Norch, Wester- en Suitveld sijn 30 waren ad 1600 jQ". Een zelfde voorstelling van zaken in het proces door „de eygenerf den van het boerschap Norgh, als zijnde mede-markgenoten in de mandelige marke van Norgh, Suidvelde en Westervelde" gevoerd ten jare 1736 tegen Zuid- en Westervelde wegens uitsluiting van medegebruik van het Florisland (Kerspelen en Marken n°. 388). In een tot dat proces behoorenden rochtbrief wordt door getuigen verklaard, „dat de velden, veenen en bosschen tusschen de markgenoten van de drie boerschappen Norgh, Zuidvelde en Westervelde mandelig en gemeen zijn, doch dat elke boerschap in het hoeden van schapen zijn byzondere schapenstreek houdt, sonder dat echter de velden ten opsigte van den eygendom sijn gescheyden en gedeelt", zij het dan ook dat eenige veentjes tusschen de drie buurschappen naar proportie der waardeelen zijn verdeeld om te beboekweiten en turf daaruit te graven, „dog dat de ondergrond tusschen de drie boerschappen tot dusverre altoos mandelig is gebleven". En ook bij het contra-rocht heet het, „dat ofschoon vorengenoemde drie boerschappen met malkanderen ene markte hebben, echter dese en gene hare particuliere landen en eigendommen in die markte besitten". Ook in de door den kwartierdrost in 1810 overgelegde lijst worden Norg, Zuid- en Westervelde tesamen genoemd met deze toevoeging: „het Noordbroek en Veldingerbroek, zijnde gemeene weiden in de markte van Norg, Zuid- en Westervelde, doch aan die van Norgh afzonderlijk toegedeeld; het Hulzebos en Tempelstukken, zijnde weiden als voren, doch aan die van Zuidvelde bijzonder afgedeeld; het Tempelstuk als mede gelijke weiden voor die van Westervelde in eigendom afgezonderd; het Florisland zijnde 27 opslagen veen, gelegen ten westen de gemeene markte van Norg, Zuid- èn Westervelde en aan die van Zuid- en Westervelde toebehorende." Intusschen schijnt — zooals wij ook reeds hoorden verklaren, dat iedere boerschap eigen schapendrift hield — ook reeds lang een soort van verdeeling in kluften te hebben bestaan: in 1754 toch benoemden de eigenerfden van het kerspel Dr. W. Tonckens tot volmacht voor den Landdag „voor de tourbeurt van Norger-Oosteinde" (Stukken afkomstig van de familie Tonckens op het Rijksarchief). Wanneer nu aan deze samenhoorigheid een einde, is gemaakt, heb ik ondanks bij verschillende ter plaatse bekende personen gevraagde inlichtingen niet kunnen ontdekken, maar dat een scheiding getroffen is, staat vast. In art. 45 toch der akte van markescheiding van 67 Norg, Zuid- en Westervelde wordt gesproken van „eene voor eene reeks van jaren gemaakte scheiding van een gedeelte der markte van Norg, Zuid- en Westervelde, waarbij aan de gewaardeelden van het Westeinde van Norg onder den naam van marktgenooten van het Westeinde van Norg, nu uitmakende eene afzonderlijke markte, is toegescheiden voor 4 waar 41/, spint" en evenzoo in zelfde terminologie aan markegenootén in het Oosteinde van Norg, aan die van Zuidvelde, het Noordeinde van Westervelde en Mr. Johannes Tonckens in privé — wonend in het Zuid* einde van Westervelde — respectievelijk 5 waar 8 spint, 6, 12, 5.21/* en 8.5, tesamen uitmakend 30 waar. Ik heb deze recente marken-splitsing op de kaart niet overgenomen: voor zoover zij aan te geven is, vindt men haar op de kaart van Werneke. Over de begrenzing der marke ten opzichte van Witten, Veenhuizen, Een, Langeloo en Donderen zie het d.t.p. medegedeelde; over die ten opzichte van Peest zie hetgeen d.t.p. zal uiteengezet worden; Bij de invoering van het kadaster werden perceelen gesteld ten name van markegenootén van Norg, Norg-Weste'nde, Norg-Oosteinde, Westervelde, Zuidvelde, Zuid- en Westervelde en Norg, Zuid- en Westervelde. Marke-eigendom was destijds het op de kaart aangegeven complex voor zoover heidegrond behalve het stuk ten zuiden van Westervelde en ten westen van het Esmeer—door markegenootén vanNorg, Zuid- en Westerr velde in 1824 aan de Maatschappij van Weldadigheid verkocht met uitzondering echter van een lange smalle strook tot aan de Friesche grens tegen Smilde aan —, eenige brinkgronden in Zuid- en Westervelde, stukken in de Tempelstukken en het Huizebosch en eindelijk het Norgerhout, waarmede ook de grenzen ten opzichte van de omliggende marken vrijwel zijn aangegeven. Een verdeeling van het gemeenschappelijk terrein van Norg, Zuid- en Westervelde omtrent de Norgervaart en het bosch Brul werd goedgekeurd bij koninklijk besluit van 19 Febr. 1842n°. 61 (Hypotheek-register XXX n°. 31), het Vellingerbroek rondom het bosch Brul is gescheiden bij akte van 20 Febr. 1874 (t.z.p. CCCCn°. 30), Zuidvelde—met uitzondering van de brinkgronden — 27 Sept. 1878 (t.z.p. CCCCLXVI n°. 5), Westervelde 13 Dec. 1867 (t.z.jx CCCXIII n°. 57), Norg-Oosteinde 22 Oct. 1872 (t.z.p. CCCLXXXV n°. 46) en Norg-Westeinde 24 Aug. 1874 (t.z.p. CCCCIX n°. 99). Marke Peest. Over de begrenzing dezer marke ten opzichte van Donderen en Witten zie het d.t.p. medegedeelde. Het op de kaart als gebied der marke aangenomen terrein volgt vrijwel uit de ligging der markegronden bij de mvoering van het kadaster. Toen toch werden ten name van markegenootén gesteld het complex heidegrond ten N.O. van het Oostervoortsche diep tegen Norg, Donderen en 68 Zeien aan, het soortgehjke complex ten noorden van de Ooster-esch—in westelijke richting doorloopend tegen de Norger grens en zuidelijk van Peest tegen die van Zeien—en kleine verspreid liggende perceelen op de esschen en in de dorpskom. Het Peesterveld en Peesterveen waren destijds particulier bezit, doch zijn ook vrij zeker oorspronkelijk markegrond geweest. Niet onmogelijk is het, dat de meest noordelijke groenlanden aan de westzijde van het Oostervoortsche diep tot de marke van Norg hebben behoord samen met de Norger groenlanden ten oosten van het diep; op de kaart heb ik ze onder Peest betrokken, daar de stafkaart 1 : 25000 ze tot de Peester maden rekent. Een vrijwel finale scheiding der marke had plaats bij akte van 19 Oct. 1878 (Hypotheek-register CCCCLXVII n°. 29). GEMEENTE BEILEN (en gedeeltelijk SMILDE). Marke Halen. De onderscheiding van afzonderhjke marken van Laag- en van HoogHalen, schijnt van recenten datum te zijn: zij was onbekend bij de invoering der grondschatting en de limietbepaling ten opzichte van Witten van 1742, doch komt wél voor op de meer genoemde lijst van 1810. Op die vroegere samenhoorigheid wijst ook de omstandigheid, dat het Mande — ook wel genaamd Hoog- en Laag Haler veen tot de scheiding in 1862 toe gemeenschappelijk aan beide markegenootén toebehoorde. Op de kaart heb ik de onderscheiding der beide marken niet overgenomen: voor zoover de gemeente Beilen aangaat zou zij met uitzondering van het Mandeveen samenvallen met de grens tusschen de kadastrale secties B en C, welke dan ook op de kaart van Werneke is overgenomen. Omtrent de grens der marke ten opzichte van Witten zie het d.t.p. medegedeelde. Naar de zijde van Hijken is een accoord getroffen in 1681, dat de Landdag 7 Maart 1682 bekrachtigde (Staten-archieven n°. 217, alwaar ook een duidelijk kaartje; zie ook de kaart in n°. 1302 der Statenarchieven). Op de kaart zijn — voor zoo ver de gemeente Beilen aangaat — als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties B (Laag-Halen) en C (Hoog-Halen). Bij de invoering werden deze beide geheel ten name van markegenootén gesteld, uitgezonderd de esschen met uitloopers en de noordelijke groenlanden; in de gemeente Smilde kwamen destijds eigendommen van markegenootén niet meer voor. Terwijl — gelijk reeds gezegd — het Mandeveen in 1862 is verdeeld (Hypotheek-register CCLII n°. 4), zijn Laag- en Hoog-Halen finaal gescheiden resp. bij akten d.d. 9 Sept. 1864 (t.z.p. CCLXXIII n°. 122) en 20 Juni 1865 (t.z.p. CCLXXXII n°. 56). 69 Marke Hijken. Oorspronkelijk — o.a. ten tijde van de invoering der grondschatting — ressorteerde ook Brunstinge onder Hijken: een scheiding is ter instantie van de buren van Brunstinge in 1777 of '78 tot stand gekomen (Kerspelen en Marken n°. 270 en Stukken afkomstig van de familie Brunstinge op het Rijksarchief). Betreffende de grens ten opzichte van Halen zie het d.t.p. medegedeelde. De „scheydinghe tusschen Leggell ende Hijeken" is als een rechte hjn in schuine richting aangegeven op de kaart der Smilder-venen van 1636 (archief der Compagnie der Dieverder-, Legler- en Smilder-venen; zie ook de kaartjes in Staten-archieven nos. 215 en 217); een accoord omtrent de limiet werd getroffen in 1642, die echter op de huidige kaart niet is over te brengen (archief dier Compagnie n°. 91). Uit de akte van oprichting der hooge heerlijkheid Smilde in 1633 (Magnin, Gewestelijke Besturen III B bl. 287) en een interrogatoir d.d. 1771 (Kerspelen en Marken n°. 268) is op te maken, dat de marke aan genoemde heerlijkheid grensde: ik heb dus deze grens, zooals die voorkomt op Krayenhoff's kaart van de Hoofdvaart van 1774 in de Museum-collectie, overgenomen. yo^ic- Op de kaart is als gebied der marke — voor zoover gelegen onder Beilen — aangenomen de kadastrale sectie A (Hijken). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het geheele Hijkerveld met zijn uitloopers — waarmede reeds de geheele grens ten opzichte van Beilen is gegeven — uitgezonderd het Vorrelveen, het kleine stuk waar de Hijker-esch aan Brunstinge grenst en de Hijker-weiden tot aan de zuidpunt. Bovendien: brinkgronden, verspreid liggende perceelen op de Hijker- en Nastering-esch en een enkel perceel in de Hijker-weiden. Onder Smilde kwamen destijds geen gronden meer ten name van markenooten voor. Een deel van Hijken (en Brunstinge) schijnt in 1710 gescheiden te zijn (Kerspelen en Marken n° 266). Een plan van scheiding, dat zich bepaalde tot een splitsing in 4 hoofddeelen, werd goedgekeurd bij koninklijk besluit van 3 April 1841 n°. 93 (Archief Ged. Staten i.d. 27 April 1841 n°. 4); van de Noorder en de Ooster-kluft zijn gedeelten gescheiden bij . akten resp d.d 1841, 1866 en 1842, 1852, 1854 (Hypotheek-register XXVIII n°. 23, CCXCIV n°. 84, XXVIII n°. 22, CXXIII n°. 8 en CXLVI n°. 86). Marke Brunstinge. Zie omtrent de verhouding dezer marke ten opzichte van Hijken het d.t.p. medegedeelde. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie E (Brunstinge). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld een noordelijke strook van het Brunstinger veld tegen Hijken aan, een zuidelijke dito boven de Nottinger maden — gren- 70 zend aan Eemster—, perceelen rond de esch — grenzend aan Hijken—, brinkgronden, eenige verspreid liggende perceelen pp de esch en den Veldkamp en eèn in de Nottinger maden. Terwijl een deel der marke in 1710 tegelijk met Hij ken schijnt gescheiden te zijn, is een verdere verdeeling in 1802 bij accoord gevolgd (Stukken afkomstig van de familie Brunstinge); de „eindscheiding" der marke had plaats bij akte d.d 1 Juni 1852 (Hypotheek-register CXXV n°. 23). Marke Beilen (ook wel genaamd Beilen en de Kluft). Hoewel die van Alting en Klatering in een proces met markegenootén van Zwiggelte op het einde der 17e eeuw eveneens als markegenootén worden gequalificeerd (Kerspelen en Marken n°. 264), vormde Beilen ongetwijfeld eèn marke, vervallend in meerdere kluften, getuige b.v. het grondschattings-register van 1654: „Beylen, Overschen, Altinge, Clateringe, Mackinge, Lievinge ende Terhorst hebben eene marcke ende is een mudde gesaey aldaer genomen op 60 gnL, een volle bourrije op 2400 guL" (fol. 1) en: „het wardeel van Beylen, Overschen, Altinge, Clateringe, Mackinge, Lievinge ende Terhorst, die wardelen soo dubbelt angegeven waren affgetogen sijnde, blyven noch 477/8 volle bourrijen" (fol. 25). Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties D (Noorder-kluft), F (Zuider-kluft) en een gedeelte van H (Holte); omtrent het laatste zie hetgeen onder Holte zal worden medegedeeld. Bij de invoering van het kadaster werden gesteld ten name van de kluft — ook wel: markegenootén van de kluft — Beilen, de kluft van Alting en Klatering en eèn maal markegenootén van Makkum: het groote noordelijke heide-complex met uitloopers naar het zuiden tusschen de Noorder made, Klatering en Alting — grenzend aan Hijken, Halen, en Zwiggelte —, brinkgronden van Alting, een enkel perceel in de Groenlanden, dito op de Beiler-esch, een strook aan den noord-westrand daarvan, de Groote Drift, het groote zuidelijke heide-complex tot aan de Leek en tot achter de Terhorster esch — grenzend aan Lee (broek), Spier en Wijster —, stukken heide ten Z.W. en N.O. van de Ooster-esch tegen Holte aan en verspreid liggende perceelen o.a. ten westen van den weg Beilen/Dwingeloo bij den Beilerstroom, in de kom van Terhorst, Lievinge en Makkum en boven de Mulling aan den Beilerstroom. In een proces tusschen „geïnteresseerde marckgenoten van Beilen" tegen „d'andre marckgenoten" besliste de Etstoel 14 Juni 1665 — het volgend jaar in revisie bevestigd —, „dat de angevinge van den jare 1634 sal worden gevolgt ende in conformite van deselve tot scheidinge getreden" (Etstoel n°. 14 XX bl. 112 en 274). Een plan van scheiding van de marke van Beilen en de Kluft — neerkomend op een splitsing in Beilen Oostersche veld, Beilen Westersche veld, Eursinge, Alting en Klatering, Terhorst, Makkum en Lievinge — werd goedgekeurd bij koninklijk besluit van 12 Dec. 1841 n°. 56 (Archief Ged. Staten i.d 28 Dec. 1841 n°. 71 16, waarbij te vergelijken t.z.p. i.d. 28 Sept. 1850 n°. 58 en archiefGouverneur i.d. 28 Maart 1842 n°. 2247). Het Westersche veld, het Oos* tersche veld, Alting en Klatering, Makkum en Lievinge en Eursinge zijn vervolgens in de jaren 1843, 1854, 1858 en 1867 meer of minder finaal gescheiden (Hypotheek-register XXIX nos. 110 en 111, CXLVI n°. 80, CCVII n°. 29 en CCCIII n°. 62). Marke Holte. Holte vormde reeds bij de invoering der grondschatting een zelfstandige marke: het waardeel werd toen op 1500 gl. getaxeerd. De grensbepaling dezer marke heeft verschillende moeilijkheden opgeleverd Het kadaster toch stelt in de sectie H (Holte) de meeste markegronden ten name van markegenootén van Holte èn Makkum en slechts enkele ten name van die beide afzonderlijk. De op de kaart aangenomen westelijke grens ten opzichte van Makkum is op de kadastrale kaart —mede in verband met de scheiding van Makkum en Lievinge — te reconstrueeren; de noordelijke het duidelijkst uit de kaart der markescheiding van Holte, 31 Dec. 1856 gedeponeerd bij notaris Mr. J. T. Kymmell te Westerbork. Als zuidelijke grens is aangenomen de kadastrale sectie-grens, zoodat de Oosterma — op de kadastrale kaart genaamd: groenland van Holte en Wijster — onder Wijster is gebracht: een zeer klein perceel daarin behoorde evenwel aan markegenootén van Holte, een veel grooter daarnaast aan die van Wijster. . Tot de marke behoorden ten tijde van de markescheiding het geheele complex ten O., Z.O. en Z. van Holte — grenzend aan Makkum, Westerbork en Wijster; uitgezonderd de Oosterkamp —, brinkgronden en een enkel perceel op de esch. De marke is voor zoover daarvoor vatbaar finaal gescheiden bij akte van 28 Aug. 1855 (Hypotheek-register CLVIII n°. 85). Marke Spier. Spier, Drijber en Wijster hebben oorspronkelijk tesamen eèn marke uitgemaakt. Zoo verklaarde de Etstoel in 1553 „tusschen den buren van Wijshoren, Spyer ende Dryberden horen wylkerbreeff stantafftich ende van werden" (Ordelen ed Joosting bl. 283). Ter instantie van die van Drijber achtte de Etstoel 4 Juni 1632 een door Wijster buiten Drijber en Spier om uitgevaardigde willekeur ongeldig, „verstaende, dat de drie, sampthcke buerschappen gehouden sullen zijn byeen te komen ende haer over het heyden ende weyden in de marke nae redelickheit ende in vruntschap te vereenigen" (Etstoel n°. 14 VIII bl. 173). Een vordering van Spier tegen Wijster en Drijber om tot markescheiding over te gaan wees de Etstoel 16 Juni 1685 toe, doch werd gerevideerd (t.z.p. XXVII bL 50, 138 en 210). Spier poneerde, „dat die van Spyr, Wysthoorn en Driberde van ondenckelycke tyden aff hebben gehadt, gelijck noch sijn hebbende, 72 een gemeine onverdeilde marckte"; waartegenover de tegenpartij o.a. opwierp, „dat die van Spyr, Wyster ende Driberde wel een marckte kunde wesen en nochtans de gedaechde privative recht hebben van weiden op Wijsterbroeck". Toch schijnt een scheiding gevolgd te zijn: in een vordering van markegenootén van Spier tegen die van Wijster en Drijber in 1719 wegens een verloren procedure tegen Lee-Leebroek wordt een beroep gedaan op een accoord van scheiding d.d. 5 Nov. 1688, welke akte ik echter nergens heb kunnen ontdekken (Etstoel n°. 14 XL f. 211 v°). Een herinnering aan die vroegere samenhoorigheid der drie marken geeft hetgeen nog onder Drijber omtrent de Slagen en Tiende-venen zal medegedeeld worden. Op de kaait is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie G (Spier). Bij de invoering van het kadaster werd zij geheel gesteld ten name van markegenootén, uitgezonderd de esch—waarop intusschen ook enkele minwaardige perceelen markegronden waren. De marke is grootendeels gescheiden bij akte van 2 Juli 1850 (Hypotheek-register CVI n°. 5). Marke Wijster. Over de oorspronkelijke samenhoorigheid met Spier en Drijber zie het d.t.p. medegedeelde; over de grens ten opzichte van Bruntinge zie hetgeen dt.p. is opgemerkt. Als gebied der marke zijn op de kaart aangenomen de kadastrale sectie I (Wijster), in sectie K (Drijber) het Hullenveen — dat bij de invoering van het kadaster ten name van markegenootén van Wijster werd gesteld —en de Hullen, die het kadaster reeds ten name van particulieren stelt, maar vrij zeker in aansluiting aan het aan markegenootén toekomend Hullenveen en Wijsterbroek hun ook oorspronkelijk zullen toebehoord hebben. Bij de invoering van het kadaster werd ten name van markegenootén gesteld het geheele op de kaart aangegeven complex incluis brinkgronden en een perceeltje ten N.O. van de Leek, uitgezonderd: de esch-gronden —enkele perceeltjes op de Noorder-esch waren wèl markegrond —, de groenlanden tegen Holte aan — uitgezonderd eèn perceel in de Oosterma — ,die ten westen van het Wijsterbroek tegen Drijber aan — uitgezonderd het stuk heide genaamd Altinghorst — en de Hullen. De marke is finaal gescheiden krachtens koninklijk besluit van 20 Mei 1845 n°. 81 (Hypotheek-register LVIII n°. 5). Marke Drijber. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie K (Drijber) met aftrek van de onder Wijster gerekende Hullen en het Huilen-veen. Bij de invoering van het kadaster werd dit geheele complex incluis de brinkgronden ten name van markegenootén gesteld uitgezon- 73 derd de esch — waarop een enkel perceel markegrond — met haar in noordelijke en zuidelijke richting uitloopende groenlanden. De marke is gescheiden bij akte van 25 Aug. 1855 (Hypotheek-register CLVIII n°. 86). Ten slotte moet hier nog gesproken worden over het resteerende zuidelijke stuk der gemeente Beilen: de Slagen en Tiende-venen, sectie L (de Drie Venen). Het heeft ongetwijfeld oudtijds deel uitgemaakt van de gecombineerde marke Spier, Wijster en Drijber en is daarom op de kaart met een stippellijn van Drijber gescheiden. De kaart der Echtensche venen van 1670 in de Museum-collectie geeft bij het onderste gedeelte tegen Hoogenveen aan de aanwijzing: „kinder van Echten yn Drybberte marcke". Bij de invoering van het kadaster werden in het bovenste gedeelte — de Slagen — 4 smalle strooken ten name van markegenootén van Drijber gesteld: al het overige was destijds reeds in particuliere handen. Toch bewaart ook de kadastrale kaart nog de herinnering aan den vroegeren toestand: de Slagen — vergelijk ten dezen de kaart van Werneke — vervallen van het westen af gerekend in de slagen: Kleine Hagenhorst van Drijber, Kleine Hagenhorst van Spier, le slag van Drijber de Groote Hagenhorst, le slag van Spier de Groote Hagenhorst, le slag van Wijster achter de Mandehorst, 2e slag van Drijber achter 't Hulzedink,2e slag van Spier achter Drijber-esch, 2e slag van Wijster achter Drijber esch, 3e slag van Drijber achter de Kuilen, 3e slag van Spier achter de Kuilen en 3e slag van Wijster achter de Kuilen. En de Tiendevenen vervallen op de kadastrale kaart van het Noorden af gerekend in de slagen Wijstersche-, Spieringer- en Drijbersche Tiendeveen. Hiermede kan nog vergeleken worden Mr. Kniphorst's mededeeling (Geschiedkundig Overzicht van de Verveeningen bl. 40), dat de ondernemers van Nieuweroord ook kochten„veenen en ondergronden in de z.g. drie veenen, behoorende aan de marken Drijber, Wijster en Spier, in de gemeente Beilen gelegen, meer algemeen bekend onder den naam van Tiendeveen." GEMEENTE DWINGELOO (en gedeeltehjk SMILDE). Marke Leggeloo. Omtrent de grens dezer marke ten opzichte van Hijken zie het d.t.p. medegedeelde. Als grens ten opzichte van Diever — voor zooveel het gedeelte onder Smilde aangaat — is aangenomen de tegenwoordige Hoofdyaart, kennelijk — zij het ook verbreed — de hier vroeger aangelegde grift, zooals die b.v. zeer duidelijk voorkomt op de bekende 17e-eeuwsche kaarten van Pijnacker. In 1614 n.1. transporteerden de eigenerfde ingezetenen der Dieverder- en Legler marken aan de Compagnie der Dieyerder-, Legler- 74 Smilder-venen „het geheele rechte derde part en gedeelte veens met de ondergronden onder Dieveren en Leggelen Smilde-veen, strekkende van Hycken-marcke tot aan deVriese kusten toe, soo wijt breed wy vanDieveren en Leggelo voorsz. dat alles tegens de Vriesen en de van Hycken verdedigen connen", terwijl de Compagnie verplicht werd van af den stroom tot boven in het veen een turf grift te graven, maar voor welker gebruik zij dan ook van af te voeren goederen tol zou mogen heffen (Staten-archieven n°. 635). Met de uit bakening van dat een derde heeft men in 1614 en 1620 een aanvang gemaakt, kennelijk zooveel Diever aangaat aan de noordwestzijde, zooveel Leggeloo aangaat aan de oostzijde der inmiddels gegraven grift (archief der Compagnie nos. 66, 71 en 85), zoodat deze blijkbaar op de grensscheiding der marken is getraceerd. De meer genoemde kaart van 1636 der Smilder-venen — aanwezig in het archief der Compagnie — noemt trouwens ook de venen ten N.W. van de grift „Dieverder venen" en die ten Z.O. daarvan „Leggeler venen". De grens ten opzichte van Eemster is getraceerd bij scheidsrechterlijke uitspraak van 1699, welke echter op de huidige kaart niet is over te brengen (archief der Compagnie n°. 93). Eindelijk wijs ik er nog op, dat in een oorkonde van 1503 de Dwingler stroom verklaard wordt te zijn een gemeene wetering tusschen Leggeloo, Eemster, Lee, Dwingeloo, Uffelte en Wittelte (Batinge regest n°. 23). Op de kaart is als gebied der marke — voor zoover onder Dwingeloo vallend — aangenomen de kadastrale sectie A (Leggeloo). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld onder Smilde een strook heide tegen de Dwingelooër gemeente-grens aan en een smalle dergelijke strook langs de Hoofdvaart; onder Dwingeloo het groote complex voornamelijk heidegrond ten zuiden van Smilde grenzend aan de Hoofdvaart en Eemster — met uitzondering van bijna geheel het Vierelveen en loopend rondom de Leggeler kampen—, brinkgronden, eenige perceeltjes op de esch en een strook heide ten zuiden van de esch. Een plan van finale scheiding der marke werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 25 April 1849 n°. 36 (Hypotheekregister LXXXVII n°. 66). Marke Eemster. Over de begrenzing der marke tem opzichte van Leggeloo zie het d.t.p. medegedeelde. Aldaar is ook gewezen op de oorkonde van 1503, waarbij de Dwingler stroom verklaard wordt te zijn een gemeene wetering o.a. tusschen Eemster en Dwingeloo; het zelfde volgtookuiteen beslissing van den Etstoel van 12 Nov. 1678, waarbij dien van Dwingeloo en Eemster gelast werd „de stroom tusschen haer beyder marckten vloeyende" ieder voor de helft te ruimen en schouwbaar te onderhouden (Etstoel n°. 14 XXIII bl. 322). Als gebied der marke zijn op de kaart aangenomen de kadastrale secties 75 B (Eemster) en C (Voshaar). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het destijds bestaande groote heidecomplex vanaf den Ouden Stroom — ten oosten en noorden afgesloten door de Nieuwe maden, Vledderschen, Nieuwe dijken en Holten, loopend rondom den Eemster kamp en ten noorden grenzend aan Leggeloo —, een stuk heide tusschen de Voshaar en de Voslanden tegen Brunstinge aan, brinkgronden en een klein perceel, vormend den Z. W. hoek der sectie. De marke is—met uitzondering der voor verdeeling min vatbare perceelen — gescheiden bij akte d.d. 26 Aug. 1846 (Hypotheek-register LXIV n°. 70). Marke Dwingeloo. Over de begrenzing der marke ten opzichte van Eemster zie het d.t.p. medegedeelde. Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties G (Dwingeloo) en H (Oldengaarde). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het groote complex het Dwingelerzand — grenzend aan Lee en Ansen —, brinkgronden, verspreid liggende perceelen o.a. bij het Broeken-laar en ten N.O. van de Boerenmade en eenige wegen in het groenland en op de esch. Ook wil ik hier noteeren, dat een klein perceel groenland ten oosten van den Ouden -'stroom gesteld werd ten name van markegenootén van Wittelte; op de kaart heb ik gemeend het te mogen negeeren. Blijkens resolutie van Drost en Gedeputeerden van 25 April 1627 waren de buren van Dwingeloo toen ter tijde doende over het scheiden hunner marke; een plan van vrijwel finale scheiding — uitgezonderd werd o.a. de groote brink — werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 21 Nov. 1848 n°. 23 (Hypotheek-register XC n°. 15). Marke Lee (en Leebroek). Ten tijde van de invoering der grondschatting worden Lee en Leebroek als eèn marke beschouwd Bij de totstandkoming van het kadaster worden eenige perceelen ten name van markegenootén van Lee en Leebroek afzonderlijk, doch de meeste op beider naam gezamenlijk gesteld: dienovereenkomstig is ook in vervolg van tijd gescheiden. De onderscheiding is kennelijk recent en door mij niet op de kaart overgenomen. Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen de kadastrale secties D (Leebroek), E (Zuid-Lee) en F (Noord-Lee). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén van Lee en Leebroek gesteld het groote complex heide Leebroeker- en Leeder-zand — ten oosten van Noord-Lee en ten zuiden van Leebroek en Zuid-Lee (uitge zonderd de geënclaveerde Welpenkamp) en grenzend aan Dwingeloo, Geuzinge, Pesse, Spier en Beilen —, brinkgronden van Leebroek NoordLee en Zuid-Lee en verspreide perceelen op die drie esschen — voorname- 76 lijk wegen o.a. in westelijke richting in de Leeder made en die dicht daarbij langs de Dwingelooër grens. Lee en Leebroek zijn vrijwel finaal gescheiden bij akten van 9 Dec. 1853, 21 Maart 1857 en 19 Oct. 1858 (Hypotheek-register CXXXVIII n°. 31, CLXXXIII n°. 91 en CCIII n°. 66). GEMEENTE RUINEN (en gedeeltelijk HOOGEVEEN). Marke Ansen. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie A (Ansen). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het Anserveld — grenzend aan Dwingeloo en Geuzinge —, brinkgronden, eenige min-waardige esch-perceelen, een perceel in de Anser-hooilanden en een weg door de Anser-weilanden. Een verdeeling van „dye alinge gemene platte groene lande" der marke had in 1574 plaats (Dikninge regest n°. 439),'de resteerende markegronden —uitgezonderd „dieperceelen grond, welkevoorgemeenscmappelijkgebruik tot wegen en driften of tot andere doeleinden geacht zouden worden mandeelig te moeten blijven of voor deeling ongeschikt te zijn" — zijn gescheiden bij akte van 24 Sept. 1853 (Hypotheek-register CXXXVHn". 61). Marke Ruinen. De marke is ongetwijfeld vroeger van veel grooteren omvang geweest dan op de kaart is aangegeven: oorspronkelijk hebben vrij zeker Geuzinge, Oldenhave, Hees en misschien ook Weerwille onder haar geressorteerd. Zoo is bij de invoering van de grondschatting slechts van eèn marke sprake: in het register van 1642 b.v. wordt het waardeel op 4000 g. getaxeerd en heet het onder het hoofd Gijzelte en Hees: „twaerdeel onder Ruyne". Uit marke-willekeuren van c. 1600 en 1692 (Heerlijkheid Ruinen n°. 103, Kerspelen en Marken n°. 426) en een accoord tusschen den heer van Ruinen en Ruiner markegenootén van 1689 (Res. Drost en Ged. 1689 f. 186) blijkt, dat Geuzinge, de Blanken en het Laar destijds onder Ruiner marke vielen. Een splitsing heeft waarschijnlijk in 1764 plaats gehad. In een request van Nov. 1764 n.1. beklagen zich eenige landschapsmeiers bij Drost en Gedeputeerden over de door markegenootén van Ruinen getroffen generale markescheiding, „nadien de markte van Ruinen in vijf lotten verdeelt zijnde", zoö ook verdeeld had moeten worden; het College evenwel bekrachtigde 12 Febr. 1765 de trouwens reeds ten uitvoer gelegde scheiding (Resolutien f. 1 e.v.); de akte zelf heb ik nergens kannen ontdekken. Een grens tusschen Ruinen en Pesse over den Galgenberg tot aan Lee werd vastgesteld bij commissoriale uitspraak van 6 April 1743 (Etstoel n°. 14 XLVII f. 169). 77 Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie H (Ruinen). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het Ruinerveld met uitzondering van Gijzelte — grenzend aan Pesse, Echten en Oldenhave —, een breede strook veldgrond aan de noordzijde tegen Geuzinge en Pesse aan, brinkgronden en eenige onbeduidende esch-perceelen. Bovendien eèn groot en eèn klein perceel in de meest noordelijke punt van sectie G (Oldenhave): de omstandigheid evenwel, dat daarboven gelegen is een perceeltje van markegenootén van Oldenhave weerhield mij om voor beide marken op dit punt een afwijking van de sectie-grens aan te nemen. Een scheiding der marke —waarschijnlijk de groenlanden betreffend— heeft in 1661 of '62 plaats gehad(Res. Ridd. enE. 8 Aug. 1661 f. 198 v° en 23 Febr. 1664 f. 7 v°; Staten-archieven n°. 659). Over de splitsing ten jare 1764 is reeds gesproken. Een plan van algeheele scheiding werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 16 Jan. 1849 n° 27 (Hypotheek-register XCVI n°. 68). Marke Geuzinge. Over de verhouding der marke ten opzichte van die van Ruinen zie het d.t.p. medegedeelde. Zelfstandig worden markegenootén van Geuzinge genoemd in een akte van 1793 (Staten-archieven n°. 1193 f. 237 v°). Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie B (Geuzinge). Bij de invoering van het'kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het Geuzinger veld — destijds insluitend de Vledders en grenzend aan Ansen, Lee, Pesse en Ruinen —, een stuk veld ten zuiden van de Blanken tegen den Ruinerdijk (Oldenhave) aan, de weg tusschen de Klompenmakers-weide en de Veen-akkers, de weg ten Z.O. van Geuzinge tegen Ruinen aan en zelfs door loopend tot in sectie G en eenige andere onbeduidende perceelen. Een plan van finale scheiding der marke werd door Gedeputeerde Staten goedgekeurd bij besluit van 26 April 1848 n°. 40 (Hypotheek-register XCIV n°. 2). Marke Oldenhave. Over de verhouding der marke ten opzichte van die van Ruinen zie het d.t.p. medegedeelde. Op de kaart is als gebied der marke aangenomen de kadastrale sectie G (Oldenhave) met aftrek van hetgeen aangenomen is als marke van Hees. Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het Oldenhaver-veld — grenzend aan Koekange, Echten en het Heeser-veld —, een strook veldgrond ten zuiden van den Ruiner dijk —grenzend aan Geuzinge —, de westelijke helft der Laar-esch en nog eenige onbeduidende perceelen. 78 De marke is finaal gescheiden bij akte van 14 Oct; 1860 (Hypotheek register CCXXIX n°. 94). Marke Hees. De begrenzing dezer marke ten opzichte van Oldenhave is gegeven doo de ligging der perceelen, die bij de invoering van het kadaster ten name van markegenootén werden gesteld, t.w. het Heeserveld, dat ook grensde aan Echten en ten noorden om de Heeser esch uitliep in een drift beneden denKeuterkamp naar de grens ten opzichte vanRuinen.Ook werd op naam van markegenootén gesteld de op eenigen afstand van de marke af gelegen boerendrift tusschen de Vledders en de Lange weide in sectie G. Blijkens het provinciaal verslag over 1860 is de marke voor 31 Dec. 1860 finaal gescheiden. Marke Pesse. Het bestaan eener afzonderlijke marke Nuil—die Werneke's kaart aangeeft— is mij niet gebleken: bij de invoering der grondschatting viel Nuil kennelijk onder Pesse en de opgaaf van 1810 vermeldt haar niet. Over de begrenzing der marke ten opzichte van Ruinen zie het d.t.p. medegedeelde. Onder de marke is ook betrokken het Pesserveld onder Hoogeveen, ten zuiden begrensd door hetNoordsch opgaande, in rechte lijn verlengd naar het westen en naar het oosten de huidige gemeente-grens. Men vindt deze rechte lijn gequalificeerd als de „Pesser-scheyt" op de kaart der Echtensche venen van den landmeter Karsten van 1677, in copie d.d. 1707 aanwezig in de Museum-collectie, alwaar het verlengde naar het westen de Karsten-dijck genaamd wordt. Vergelijk ook ten dezen de overeenkomst tusschen Jhr. Roelof van Echten en van Nyeühove c.s. over de bekende 5000 morgens d.d. 1631, welke o.a. begrensd heet en: „an de noorzyde de markgenooten van Pesse voors., gaande aldaar mede de linie reght oostwaarts op "(Privilegiën Huis Echten bl. 11); nog in de 18e eeuw verkeerde het Pesserveld bepaaldelijk wat de betaling van kerklasten e.d. aangaat ten opzichte van Hoogeveen in een bijzondere positie (oud-archief Hoogeveen n°. 5). Op de kaart zijn nevens het Pesserveld onder Hoogeveen als gebied der marke aangenomen Ruinen kadastrale secties C (Nuil), D (Stuifzand) en E (Pesse). Bij de invoering van het kadaster werden ten name van markegenootén gesteld het Pesserveld —grenzend aan Echten, Ruinen, Geuzinge, Lee, Nuil, Drijber en de groenlanden langs het Oude diep en omvattend Pesse, Anholt, Kraloo en Kralenberg —, het Boerenveld f- aan de andere zijde van het Oude diep en grenzend aan Drijber en de Slagen van Drijber, Spier en Wijster — en brinkgronden onder Kraloo, Eursinge, Pesse en Oostering. Onder Hoogeveen werden destijds geen Pesser markegronden meer aangetroffen. 79 Het plan van verdeeling van de marke en hare onderdeden is bekrachtigd bij koninklijk besluit van 28 April 1846 n°. 81 (Hypotheek-register LXVI n°. 2). Marke Echten. Onder deze marke is gebracht de Oshaar, thans ressort eerend onder de gemeente de Wijk. Het grondschattings-register van 1642 (en 1646) noemt onder Echten: „de Ossehaer, ses huisen, waervan Syne Gestr. [t.w. de drost Van Echten] verdaerde de osseweyde van oudts tot de havesaete gebruickt als ock het derde part van de resterende landen en de twee derde parten tot de voors. beyde erven Bentinge ende. Entinge gehoorich ende noch ter tijt onder het octroy begrepen te zijn"-. De Ossehaar ressorteerde onder het kerspel Echten, maar schijnt in 1796 bij overeenkomst onder Koekange gekomen te zijn (Kerspden en Marken n°. 65***, Schuitengerechten bl. 54/5). Alleen de opgaaf van den schuit e van de Wijk van 1810 noemt de Ossehaar als een afzonderlijke marke. Een vordering van markegenootén van Echten tegen die van Steenbergen en Ten Arloo, waarbij de eersten dgendom pretendeerden van de landerijen, genaamd de Oever aan de zuidzijde van den Zuidwolderdijk, werd door den Etstoel in 1629 met-ontvankelijk verklaard (Etstoel n°. 14 VII bl. 196). Op de kaart zijn als gebied der marke aangenomen Ruinen sectie F (Echten) en de Wijk sectie C (Oshaar). Bij de invoering van het kadaster was de Oshaar gehed in handen van particulieren, doch werden in sectie F ten name van markegenootén gestdd het Echt ener vdd—uitgezonderd het oostelijke gedeelte naar Pesse toe, terwijl een smalle strook aan den Z.W.kant het schddde van de Oshaar; overigens grenzend aan Koekange en Ruinen —, brinkgronden en eenige minwaardige esch-perceelen. ; De marke is gescheiden bij akte van Mei 1851 (Hypotheek-register CXIII n°. 42). GEMEENTE ZUIDWOLDE. N.B. Waarschijnlijk heeft Zuidwolde oorspronkelijk eèn marke uitgemaakt : als zoodanig komt het in oudere, maar ook in nieuwere akten herhaaldelijk voor (b.v. Ordelen ed. Joosting bl. 43 Staten-archieven nos. 269 en 747). De stukken betreffende de invoering der grondschatting doen geen duidelijke verdeeling aan de hand: het register van 1642 onderscheidt blijkbaar Steenbergen en Ten Arloo, Kerkenkluft, Linde, Drocht en Bazuin. Bij de onderhandelingen met Jhr. Rodof van Echten in de 17e eeuw teekent zich duidelijk een afzonderlijke marke Steenbergen en Ten Arloo af. De bestaande onzekerheid leverde 80 moeilijkheden op bij het kiezen van erfburen voor het passeeren van gerechtelijke akten: volgens een request van den schulte van Zuidwolde sustineerden sommigen, „dat geheel Zuitwolde, schoon onder diverse kerken resorterende, maar voor ene marcke en carspel zoude moeten worden geconside(re)ert", waartegenover anderen stelden, „dat geheel Zuitwolde in diverse carspelen en die wederom in diverse cluften, bourschappen en marken zouden bestaan"; de Landdag besliste 22 Maart 1729, „dat de markte van Zuitwolde, ofschoon in verscheiden onderdelingen bestaande, in het doen van regtsplegingen voor ene marke zal worden aangezien en gehouden". Volgens opgaaf van den schulte in 1810 verviel Zuidwolde toen ter tijd in de marken Ten Arloo, Steenbergen, Kerkenbosch, Linde, Nolde, Bazuin, Drocht en Veningen. Marke Ten Arloo. Uit een procedure, gevoerd in 1766 en volgende jaren voor den Etstoel tusschen markegenootén van Ten Arloo en Steenbergen, blijkt, dat beide marken oorspronkelijk één geheel hebben gevormd, doch in 1648 zijn gescheiden (Etstoel N°. 14 LV f. 207 v° en 245): van daar dat bij de transacties van Roelof van Echten in 1625 en volgende jaren steeds van Ten Arloo en Steenbergen tesamen sprake is, terwijl men wellicht een reminiscentie aan de vroegere samenhoorigheid kan zien in het feit, dat nog steeds onder Ten Arloo boven de Hoogeveensche vaart ten oosten van de Ten Arlooder weiden de Steenberger weiden zijn gelegen. De grens tusschen beide marken is gepreciseerd bij een uitspraak van gecommitteerden uit den Etstoel van 11 Juni 1768 (t. z. p. LVI f. 103 v°, zie ook de interpretatieve uitspraak van 26 Juli 1770 aldaar LVII f. 162). J-ubbinge heeft blijkbaar geen afzonderlijke marke uitgemaakt: in de uitspraak van den Etstoel van 8 Dec. 1766 (t. a. p. LV f. 245) heet en die van Lubbinge, als „voor '/u in de markte van Steenbarge en Ten Arloe gewaardeelt", in 1648 hun dien overeenkomstige portie te hebben bekomen, evenals de heer van Echten, „als voor x/6 in de markte van Ten Arloe geregtigt". Nog bij de invoering van het kadaster treft men onder Ten Arloo aan Lubbinger Oosterslag en onder Steenbergen Lubbinger Westerslag, beide eigendom van particulieren. Over de bij hypothese getraceerde grens tegen Gees aan is d. t. p. gehandeld. Een grens tusschen Steenbergen en Ten Arloo op het gebied der gemeente Hoogeveen heeft natuurlijk nimmer bestaan,daar de overdracht dier gronden aan den heer van Echten plaats had, vóórdat Ten Arloo en Steenbergen werden gesplitst: van daar dat de Hoogeveensche grens — ongeveer samenvallend met Van Echtens bezit (vgl. de overeenkomst dat van oudsher tot Groningen werd gerekend Het sterkste tegenargument, aan de acte d.d. 1323 te ontleenen, kan ook aan ernstige bedenking worden onderworpen. De zaak betrof toen den waterafvoer. Daarbij kan Midlaren belang hebben gehad, terwijl Zuidlaren zelf er niet in was betrokken en het kerspel daarom niet werd genoemd. Het optreden van Midlaren geschiedde dus niet als marke, maar wel als waterschap je. Vandaar dat de naam Zuidlaren ontbreekt onder de belanghebbenden en Midlaren zich wel verbindt om mede te werken aan de richtige naleving der overeenkomst. Vandaar ook, dat in dergelijke aangelegenheden gedurig Helpman optreedt zonder Groningen. De grenzen van het kerspel Noordlaren zijn zuid- en westwaarts de provinciale grenzen. Een weinig ten noorden van Meerwijk (het voormalige erf te Midlaren van bovengenoemde Harekens) gaat de lijn in zuidwestelijke richting langs de noordgrens der Huisakkers tot het Punterdiep (de Drentsche A); zij volgt dit (noordelijker de Oude A geheeten) noordwestwaarts tot de Eelder Schipsloot bij Paterswolde. Dan gaat de grens noordoostelijk langs die sloot tot het Hoornsche diep, gaat langs dit diep in zuidoostelij ke richting tot even ten zuiden van Voorveld, slaat dan oostelijk af langs het Maar tot aan de Boerlaan, wendt zich weder over korten afstand zuidoostwaarts om daarna in oostelijke richting haar loop te vervolgen tot aan den heereweg van Noordlaren naar Haren. Dezen weg snijdt zij, en loopt dan zuidoostelijk op eenigen afstand ten oosten van dien weg tot den Waterdijk, dien zij noordoostwaarts volgt tot de Hunse (Oostermoersche vaart); Deze begeleidt zij stroomop tot het Zuidlaardermeer. De noordgrens (tusschen de Oude A en de Hunse) is tevens zuidgrens van Haren. GESCHIEDKUNDIGE ATLAS -0 146 Deze omlijning van het kerspel Noordlareh ontleende ik aan gegevens, voor enkele jaren aan den secretaris van het provinciaal kerkbestuur -) verstrekt door de predikanten van Noordlaren en Haren en in het vorige jaar aan mij door den predikant en het hoofd der school in laatstgenoemde plaats. Zij bleek geheel overeen te stemmen met de kadastrale kaarten (het kerspel Noordlaren komt overeen met de secties E, F en H der gemeente Haren). Deze overeenstemming pleit voor hare juistheid. Ook: de Waterdijk scheidt de Noordlaarder made (Z.) van den Onner polder (N.) (Onnen ligt onder Haren); — de grertshjn tusschen den Waterdijk en Harendermolen scheidt de Glimmer esch (Z.) van de Onner esch (N.); — ten oosten van de Drentsche A liggen de Wolddeelen, welke herhaaldelijk worden beschreven als gelegen onder Haren, en ten westen van de A ligt de Glimmer polder. De marke van Noordlaren. De marke van Noordlaren moet hebben bestaan uit de kadastrale secties E en F. De scheiding tusschen haar en de marke van Glimmen moet hebben geloopen langs de zuidoostgrens der sectie H (Glimmen). Immers zij verlaat de kerspelgrens ten zuiden van de Onner esch, bij den onder Onnen gelegen Leemweg, en gaat in zuidwestelijke richting (met een kleinen knik in 't midden) naar de Drentsche A, in 't begin de Glimmer esch noordwest- en de Kleine Pol zuidoostwaarts latende en de Drentsche A vindende even ten noorden van de Pol. De Pollen ressorteerden onder de marke van Noordlaren: „de bueren van Nortlaren hebben Reijner Roe■„leffs de Polsche marcke laten upseggen" hooren wij op 18 Januari 1612. De Glimmer esch lag uitteraard onder Glimmen. De kadastrale grens mag dus worden aangenomen als markegrens. In 1664 blijkt in Noordlaren te liggen het wellicht, als in het Westerwoldsche, tot de meent behoorende Ossebroek (niet op de kaarten, wel een „Koebroek"); verder de „buyrbrinck", die den naam gaf aan het particuliere „Brincklandt", het „buyrveldt", het buyrlandt", de „Nord„larer essche", de „Noorderessche". Wellicht, dat ook „de Woest", waarop een toen overgedragen stuk land lag, deel heeft uitgemaakt van het meenteland. De beteekenis der waardeelen wordt niet omschreven. Op 12 November 1659 draagt men over een huis en heemstede te Noordlaren ten noorden van de Buttfenne met een „hoffte" ten westen en een klein kampje (de Buttfenne) ten zuiden van het huis, „met noch een vierdeel waar diel „in de marck". Op 24 October 1664 een huis, hof en tuin te Noordlaren, met „een ende een halff vierendyel waardyel met noch ongeveer seven„dehalff madten hoyelandt op de ma aldaer gelegen"; verder „noch twije „vierendijel waardijel tot Noordtlaarn met noch een stuck landt, hett *) Ten behoeve van wijlen Mr. S. Muller Hzn. te Rotterdam. 147 „Brincklandt genaampt" (tusschen het „Midtlaerer meer ten oosten, de „bnyrbrinck ten westen"). Markescheiding heeft waarschijnlijk reeds vóór 1664 plaats gehad. Onder de overgedragen perceelen tóch behoorde „een ackerjen van drye „schatt, het Uijterlaachijen genaampt, op 't buyrvelt gelegen in sijn swet„ten". Wellicht mag hieruit worden afgeleid, dat een deel van het „buyr„velt" toen onder de markegenootén was verloot. Bij K.B. d.d. 25 Juni 1847 N°. 88 werd goedgekeurd „het „Plan van „verdeeling der markte van Noordlaren gelegen in de gemeente Haren „provincie Groningen". In die scheiding werden opgenomen alle „aan de „markte behorende gronden en water"; met uitzondering — op practische gronden — van „het zoogenaamde Noordlaar der meer benevens de „wegen en brinkgronden.... als zijnde voor geene verdeeling geschikt"» Sedert heeft dus de marke van Noordlaren opgehouden te bestaan. De marke van Glimmen. De grenzen der marke van Glimmen zijn in het oosten, noorden- en westen die van het kerspel Noordlaren, in het zuiden een deel van de noordgrens der marke van Noordlaren (tusschen de Onner scheiding bij den Leemweg en de Drentsche A); zij behoeven dus geen nadere bespreking. Deze marke is zoodoende identiek met de kadastrale sectie H van de gemeente Haren. De „marcke" van Glimmen wordt genoemd in 1619; „Glimmer hamme,riek" (nu het Hemrik), ten zuiden van ,,'t maar" en zuidwestwaarts van Harender molen, en „unvorscheyden buirmarken" in 1623;— de „eygen„arffden van Glimmen" = „de gemiente" op 24 April 1613, „de gemene „marckgenoten tho Glimmen" = de „samptliche marckgenoten" op 15 Mei 1613, „die buiren van Glimmen" in 1623; — „de gemene visscherije" der markegenootén in 1613, „de visscherije" in 1619. De beteekenis van een waardeel "wordt niet gespecificeerd, wij hooren alleen, dat daaronder is begrepen het vischrecht. Zoo wordt op 26 Mei 1623 overgedragen een huis ca. tusschen „Gummer hammerick up het „westen . unde die buiren van Glimmen up het osten", met een stukje „veltland so an Glimmer Nieland geswett is, noch 3 vörndel mat hollands streckende op Glimmer hoidijk, noch darto in unvorscheyden „buirmarken te water en t' lande een half vorndel waers". En in 1613 is er geschil tusschen de markegenootén van Glimmen en Sixto Aldringa, „d'welcke sick tot meermalen hadde onderstaen buten consent der „sampttlicke marckgenoten in hoer gemene visscherijen toe visschen". Het gericht van Selwerd beslist dan, dat Aldringa zich zal moeten gedragen naar zijne sententiën gewezen tusschen de markegenootén en Johan Valcke, „ten weer saecke Aldringa dem rechte genoechsam konde „bewijsen, meerder tot deselve visscherije als een ander marckgenote gerechtiget te sijn". 148 Markescheiding heeft zonder twijfel plaats gehad vóór 1623, vandaar de boven aangehaalde uitdrukking „unvorscheyden buirmar ken"; een gedeelte der marke was dus wel gescheiden. DE MARKEN IN HET KERSPEL HAREN. De begrenzing van het kerspel Haren levert eenige moeilijkheden opdie wij bij gebreke van de noodige kaarten en het tijdroovende van een afdoend onderzoek bij benadering moeten oplossen. De zuidgrens, tusschen de Hunse (Oostermoersche vaart) en de Oude A valt samen met de boven besproken noordgrens van het kerspel Noordlaren. Van het punt, waar de Eelder Schipsloot de Oude A snijdt, volgt de kerspelgrens van Haren die A ongeveer noordwaarts tot bij het PatersWolder meer, gaat dan zuidwestwaarts lang den weg ten zuiden van het meer tot de Woldsloot, volgt die sloot in noordwestelijke richting tot even ten noorden van den Hoorn en even ten zuiden van de plaats, waar de Woldsloot zich westwaarts ombuigt naar den Eelderwolder hooiweg. Vandaar af gaat de grens in oostelijke richting langs den bochtigen en hoekigen Onlandschen dijk tot waar deze de Drentsche A ontmoet; volgt deze korten tijd naar het zuidoosten, om dan een weinig ten zuiden van genoemden dijk noordoostwaarts te gaan recht op de voormalige Coendersborg aan. Voordat zij deze nog slechts halverwege is genaderd, volgt zij een sloot zuidoostwaarts naar Dilgt, om even ten noordwesten van dit gehucht zich noordoostwaarts om te buigen, den weg van Helpman naar Haren te snijden, aan den oostkant van dien weg samen te vallen met den Oosterwegl) tot even ten westen van het Esser klooster, dan weder zich noordwestwaarts om te buigen ongeveer in de richting van dé Coendersborg. Ten zuidwesten van deze gekomen, loopt zij in een bochtige, licht noordoostelijke, richting naar de Oude Hunse, die zij bij Landzicht bereikt. Dan volgt zij den loop der Oude Hunse zuidoostwaarts ten westen van Uilkenham (waar het Winschot er diep met de Oude Hunse samenvalt), langs Waterhuizen tot den noordoosthoek van het kerspel Noordlaren. Het kerspel Haren besloeg dus ongeveer de kadastrale secties C, D, G, K, en I der gemeente Haren. Een gelijk bezwaar, als de grenzen opleverden, bestaat ten opzichte van de marken, die in het kerspel Haren hebben bestaan. Een marke van Haren en een van Onnen staan vast. Maar verder? Helpman zal hebben geressorteerd onder Groningen. In hoever zijn ingelanden gerechtigd waren in dé marke van Haren en het dus verband hield met die marke of met Dilgt, weet ik niet; daarom geef ik op de kaart de grens van Helpman aan. Dilgt geeft den indruk, een marke te zijn geweest, maar onze gegevens zijn té luttel om met preciesheid iets omtrent deze marke te bepalen. Het *) Dus juist ten zuiden van het huis de Kamp („predü dicti Camp, situati in Hertman", 1352). 149 komt mij echter noodig voor, toch enkele woorden aan de marke van Dilgt te wijden. Omtrent Hemmen staat de zaak niet gunstiger, integendeel nog ongunstiger. Wij hooren hier zelfs niet van een esch, die te Hemmen zou hebben bestaan. Essen was een klooster; de enkele huizen daarbij waren woningen van klooster-meiers. Het komt dus niet in aanmerking. Het kadaster laat ons met betrekking tot Dilgt, Hemmen en Essen ook geheel in den steek; alle drie liggen in de sectie K (Haren). De bezittingen van het klooster zouden wij wellicht, grootendeels, terug kunnen vinden; voor ons doel is dit van geen waarde. Zoo staan dus alleen vast de marken van Haren en Onnen. De marke van Haren. Boven merkte ik reeds op, dat het de vraag kon zijn, of Helpman te eeniger tijd behoord heeft tot de marke van Haren, en zegde ik de grens van Helpman toe. Al kan het zijn, dat Dilgt en Hemmen tot de marke moeten worden gerekend, het komt mij waarschijnlijk voor, dat toch den Hoorn ca daarvan moet worden uitgezonderd; als uiterste noordgrens der marke zou ik dus willen aannemen den hoekigen Onlandschen dijk tusschen de Woldsloot en de Drentsche A. Hebben ook Dilgt en Hemmen buiten de marke gestaan, dan moet de grens nog meer zuidwaarts worden verlegd, en moet ook oostwaarts een lijn worden gevonden ten zuiden van het huis te Hemmen, zeker wel tot de Oude Hunse toe. Echter: in dubiis abstineo. In het zuiden paalde aan de marke van Haren die van Ghmmen; deze scheiding besprak ik reeds. In het zuidoosten de marke van Onnen, waarvoor de kadastrale begrenzing zalmogen worden genomen; van Harendermolen verheft deze zich noordoostwaarts door het Westerveen (Onnen), tusschen het Witteveen (Haren) en Felland (Onnen), ten oosten van de onder Haren gelegen Middelhorst en den Oosterpolder (oost met betrekking tot Haren) en ten westen van de Onner en Groene polders; om plotseling met een wending oostwaarts de Oude Hunse te bereiken. De gegeven aanduidingen wijzen erop, dat deze kadastrale grens weinig van de oude markegrens kan verschillen; misschien is de lijn door het Westerveen min of meer willekeurig, als alle door veen getrokken grenzen. De marke besloot dan de kadastrale secties C en K en ten deele I. In 1383 verkoopt Godekün van Echten „al mijn goet, woe dat gheleghen „is mit allen sinen tobehore in der marke van Haren.. •. uytghesproken „ene hofstede, die gheleghen is in den dorpe van Haren". De „Harer „mercke" wordt verder herhaaldelijk genoemd sedert 1638, — de „Hae„rer esch" of „de esch" sedert 1623, — de „Haerder Grote esch" in 1661,— de „esch op Aerberg" in 1641, — „ de burgrondt" in 1637, ,,'t buurlandt" sedert 1680, — het „burwater" in 1637, — de „Ossemercke" bij de Roode Haan in 1637, — de „Ossenbrinck" sedert 1619, — het „Harer veldt" in 150 1637,—het „mande veen" in 1661,—het „buireveen" in 1733,—de mande „Russchen"in 1637. In 1651 wordt overgedragen „een mat hoeilandes met „de visscherie daertoe behoorende, voor desen daer noeit bij gebruickt". De marke van Onnen. De grenzen der marke van Onnen gaf ik reeds: oostwaarts en zuidwaarts de kerspelgrens van Haren, aan de westzijde en het kleine stukje in de noordpunt de grens tegen de marke van Haren. In tegenstelling met de dorpen en gehuchten ten noorden van Haren wordt voor Onnen eene zekere zelfstandigheid erkend; een overdracht d.d. 1639 spreekt van„eenstuck veltlands in Harer marcke gelegen, daer de Onner „swetten ten oosten.... naest bent swettende". De marke van Onnen is dus identiek met de kadastrale secties D en G. In 1637 hooren wij van een stuk land „het Suidervélt genaempt, daer.. „de mercke van Onnen ten oosten.... naest aengeswettet bent"; in 1667 van een kamp „de Pijperspoel genaempt, waeran demarck- „te van Onnen ten oosten ". Blijkens het verhandelde voor het gericht van Selwerd waren op 5 October 1611 twee personen in geschil „umb het gebruik van een halve mudde landes up Onner esch gelegen, „Poppencamp genoempt". En voor het genoemde gericht treden in 1611 en ' 12 op „de ingeseten van Onnen" of „de gemeinte van Onnen". Het zijn, zooals men ziet, zéér luttele gegevens, waarmede wij het moeten doen. Bij K. B. d.d. 27 Mei 1852 N°. 14 werd bekrachtigd het „plan van ver„deeling der marke van Onnen", dat beoogde de „scheiding en deeling „van de markt van Onnen". Verdeeld werden het Westerveen, het Zuiderveld, het Langeakkersveen, het Hoogeveen en het Steenberger veen. Sedert heeft dus de marke van Onnen opgehouden te bestaan. De marke van Dilgt. Boven merkte ik reeds op, dat onze gegevens omtrent de eventueele marke van Dilgt zeer weinig uitsluitsel geven. Met juistheid kunnen wij niets omtrent haar bepalen, en hare omlijning is uit hetgeen bekend is niet aan te geven. Evenals andere min of meer nevelachtige marken komt het mij echter noodig voor, ook die van Dilgt afzonderlijk te bespreken. Op 16 April 1337 draagt Rodulphus, zoon van Ecbertus de Tbillicte aan het klooster te Essen over „totam decimam quam habeo per distric„tum TbiUicherehesck"; er is dus een esch te Dilgt geweest. En op 1 Mei 1337 draagt een ander een tiend te Dilgt over aan die abdij „coram omni„bus civibus de Thillicte ubi predicta jacet decima", dus volgens het Drentsche recht. Dergelijke overdrachten voor de buren kwamen herhaaldelijk voor; zoo in 1438, '54, '56. In 1454 verklaart het St. Geertruids-gasthuis te Groningen Henrick Lu„dekens soen salighe Ghebben man van Dillicht" te hebben opgenomen 151 „myt huse, mit hove, mit ix grase meer of myn in der marke ende myt „allen rechte, dat Henrick ende Ghebbe vors. hadden ende pleghen toe „bruken ende toe besitten in Dilhchter buerscap ende buermarke ghe„leghen". Deze acte wekt wel zeer sterk den indruk, dat Dilgt een marke is geweest; buurschap en buurmarke zijn daarvoor zeer gangbare termen, in Drente steeds gebruikt om de marke aan te wijzen. Maar, juist waar het licht helder kon schijnen, blij ft het duister: met al het recht, dat de vorige eigenaar placht te bezitten en te gebruiken in de buurtschap en buurmarke; een onbestemde uitdrukking en dat in een tijd, toen de grootte van een waardeel in den regel nauwkeurig werd aangegeven. Was dat recht dan geen waardeel? Die onbestemdheid doet ons weer aarzelen, met beslistheid een marke te constateeren, als wij in een acte d.d. 1456 hooren van een stuk land „in Dilhchter marke tusschen des vorsc. convents (n .1. de abdij te „Essen) land opten essche, streckende van den buerweghe westwert an„die buermarke". Toch geloof ik, dat wij de marke van Dilgt met gerustheid mogen aanvaarden. Eene omlijning is er echter niet van te geven. En dit is te grooter ongerief, omdat meer dan eens Dilgt wordt verbonden met Helpman en daardoor de indruk wordt gewekt van eenigen samenhang tusschen die beide. Een samenhang begrijpelijk voor in eenzelfde kerspel gelegen marken; maar moeilijk te verstaan wanneer, zooals hier, die marken in verschillende kerspelen zijn gelegen. Tenzij — de marken-indeeling van het kerspel Groningen voorafgegaan zij aan de afsplitsing van het kerspel Haren van de moederkerk te Groningen. Hoe het zij, het volgende staat vast. In 1437 verklaart de ambtman van Selwerd, dat voor hem kwamen „die buren van Helpman ende van „Dilchte hyrnae ghescreven", die getuigden er „an ende over" te zijn geweest, toen Hundeken als gemachtigde van zijn broeder Roloff Hundeborch,-aan het convent te Essen den stok legde van „synen olthoveden „erve to Dilchte" geheeten Hundeborchs erve, en van een erf of goed, „Eylinge-guet off erve", beide gelegen „in der buerscap van Dilch„ste" (sic). De goederen liggen beide in de buurtschap Dilgt, hoe komen dan ook buren van Helpman als getuigen bij de stoklegging te worden geroepen? Waarom worden zij zelfs in de eerste plaats genoemd? Wijst dit niet op zekeren samenhang tusschen Dilgt en Helpman ? Een zonderling geval ook in 1438. Otto Duyswolt, Henrick de Lunsche e.a. verklaren, dat zij verkochten hun land „by der Hondeberch in Dil„lichter ende in Helpmer marken, gheheten Duyswoldes guet"; en dat H. d. L. het overdroeg „voer gueden mannen buren to Dillichte ende to „Helpman, als Bartolt Hinckens, Johan Ludikens to Helpman, Egbert „Hoytekens ende Dirck Kremer to Helpman ende ander büre genoech". Zijn de woorden juist, dan hebben dus Dilgt en Helpman iéder eene marke, was het land gelegen in de twee marken. Maar de buren ? Twee 152 worden aangewezen als in Helpman; de andere twee dus niet daar doch in Dilgt? Waarom dan die vreemde opsomming, telkens een buur uit Dilgt en een uit Helpman en waarom niet die uit Dilgt ook als zoodanig aangewezen ? Ten slotte: in een acte d.d. 1437 is sprake van de overdracht van een stuk land „in Helpmer ende in Dilhchter hemmerke tusschen den esch „ende Potter woltma dyck"; doch de stoklegging vond plaats voor de „bure van Helpman alze by namen "; en de verkooper behoudt zich voor „erfliken zine buremarck in Helpmer hemmerke voirs". Was er dus slechts één marke van Dilgt-Helpman, waarin Helpman de leiding gaf ? Men ziet het, er zijn vragen te over; wij weten veel te weinig. Vooral wij missen, zooals ik reeds zeide, eene belijning der marke; deze had ons het inzicht kunnen verduidelijken. Nu weten wij haar alleen gelegen in het kerspel Haren („in den kerspele van Haaren in der burschap toe „Dylget", 1438). DE MARKEN IN HET KERSPEL GRONINGEN. Het kerspel Groningen omvatte alleen de stad Groningen niet de ten zuiden daarvan gelegen voorstad Helpman, terwijl ten noorden der stad werd gevonden het klooster Selwerd. Het werd begrensd in het zuiden door het kerspel Haren, in het oosten en noorden door de Oude Hunse, het Selwerder diep en de A, en in het westen door verschillende wateren gescheiden van Hoogkerk. H;t klooster Selwerd vormde natuurlijk geen marke; zoo blijven ons dus alleen te bespreken Helpman en Groningen. De marke van Helpman. Helpman neemt in meer dan een opzicht een zonderlinge plaats in. Was het een marke, en ressorteerde deze marke onder de stad Groningen ? Wij weten, dat de term „hamrik" op een marke kan wijzen, doch dit niet behoeft te doen, omdat hij in de eerste plaats een soort waterschap aanduidt. De terminologie is trouwens in deze buurt uiterst onvast; wij vinden door het gericht van Selwerd zelfs gesproken van „het carspell „Helpman" (1613), terwijl als een paal boven water staat, dat Helpman nimmer een kerspel is geweest; men had (er is sprake van „utgeschrevenn „Schottongenn") alleen op het oog een administratief, wereldlijk, district. Hooren wij dus van „Helpmer hammerik" (1627, '68, '77), dan mogen wij niet denken aan een marke. Voor de hand ligt zelfs dien term op te vatten als waterschap; vooral waar sprake is van een „Heltmer Osterhemmerke" (1332) of „Ooster Helper hammerich", dat oostwaarts strekte tot de Hunse („het Schutendiep") (1667). Daartegenover stond natuurlijk het Wester Helper hamrik, zeker wel gelegen aan de Drentsche A (het Hoornsche diep). Voorloopers vermoedelijk van de waterschappen Euvelgunne (O.) en Helpman (W.). Aan deze waterschappen reiden zich de 153 Oost er- en Westerstadsharn rikken. Natuurlijk; een behoorlijke regeling van den waterloop en den waterafvoer was voor de stad een levenskwestie. Wel zegt de Tegenwoordige Staat (1794 uitgekomen) van Helpman: „Aan de overzijde der Aa, in de markt van Helpen, stond ook bevorens een „nonnenklooster, die den derden regel van Franciscus volgden. Het droeg „den naam van Maria op den Hoorn, en lag digt aan de Aa, vanwaar die „stroom nog bekend is onder de benaaming van het Hoornsche diep; „tenzij dat en stroom en klooster die hadden van het land zelve, dat als „een smalle opstrekkende streek lands in vroege stukken bekend staat „onder den naam van home". Maar dit bericht is niet geheel juist; den Hoorn was geen nonnenklooster, doch een voorhof van de Maria-abdij te Assen. Dit abuis maakt ook de vermelding der marke onvast. Toch zullen wij aan een marke, of althans een soort marke, mogen gelooven. In 1554 toch is er sprake van land „tho Helpman gelegen .. „streckende mit den oester ende an den ghemenen buermarcke ende mit „dat westerende an den ghemene oester-herewech"l); en dit land wordt verkocht „oeck mit twe buerdeelen yn Helpmar marcke gelegen". Op 26 April 1559 vonnissen burgemeester en en raad van Groningen in het geschil van burgemeester Albert Jarges „sprekende op de eghenghearff- „den van Helpman omme in den medeghebrueck ende possessie „tho hebben een halff buerdeell in de marcke tho Helpman". En in 1627 wordt land verkocht in Helpmer hammerik, „alwaer die gemeine buer„delen mitt een seker Grönewech (= de Groenedijk?), warinne 4 grasen „gelegen doende geen schattinge, ten suiden, die dijk an het Schuiten„diep ten westen naest angezwettet". Luttele gegevens; men mist ongaarne het „te heide en te weide" of een dergelijke uitdrukking. Opmerking verdient, dat de acten d.d. 1554 en 1627 (een deel van) de meente plaatsen in het Oosterhamrik van Helpman, terwijl de Tegenwoordige Staat deze in het westen zoekt. Was het oostelijk gelegene in 1794 reeds verdeeld of is er in het westen nimmer markegrond geweest ? Dit laatste zou wijzen in dezelfde richting als de boven aangehaalde waterschapsregeling dd 1320, waarbij den Hoorn wordt verbonden met Heimrawalda (Hemmerwold, Hemmen). Is dus Helpman te beschouwen als (een soort ?) marke, de vraag rijst dan: in welk kerspel lag deze marke ? Helpman ressorteerde tot voor kort onder de gemeente Haren; het kadaster gaat natuurlijk daarmede accoord. De oude acten vermelden nooit Helpman in het kerspel Groningen, maar altijd in de buurt van („juxta") Groningen. Zij verbinden herhaaldelijk verkoop van grond te Helpman met dien te Haren; er heeft dus groote connexiteit tusschen deze beide plaatsen bestaan. Wij zijn dus geneigd, Helpman aan het kerspel Haren toe te kennen. Toch zullen wij dit niet mogen doen. De kerkgang der bewoners van ') Dos in het oosten van Helpman. 154 Helpman was en is naar Groningen, niet naar Haren. Dit stemt overeen met de bewering in 1483 van een der pastoors der Martini-kerk te Groningen, dat een stuk land ten oosten van den weg van Groningen naar Helpman gelegen was in de parochie dier kerk. Wel was dit een gelegenheidsbetoog en dus met omzichtigheid te gebruiken; maar het feit der ligging was gemakkelijk vast te stellen, onjuistheid daarin zou dus de geheele zaak, waar voor gepleit werd, verdacht maken; de bewering zal dus — overeenstemmend met den toestand van een eeuw geleden en van thans — juist zijn geweest. Wij mogen dus de oostelijke helft van Helpman plaatsen in het kerspel der Martini-kerk; het westelijke zal (evenals het westelijk deel der stad) hebben geressorteerd onder de A-kerk. In verband met het medegedeelde meen ik als grenzen der marke te mogen aannemen: in het zuiden de noordgrens van het kerspel Haren; als westgrens de Drentsche A; in het noorden een bijna rechte lijn in noordoostehjke richting van de zuidpunt van het Westerstadshamrik dwars over den weg van Groningen naar Helpman en dwars over het Winschoter diep, van dit laatste snijpunt af langs den Groenendijk tot aan de lis, waarin de Oude Hunse Euvelgunne aan die zijde omsluit, (de oude gemeentegrens Groningen-Haren). Als noordoostgrens meen ik te mogen aannemen den ouden loop der Hunse, die ten zuidoosten van Euvelgunne samenvalt met de gemeentegrens, doch den zuidelijken hoek van Middelbert afsnijdt en tot Helpman voegt; daarna de gemeentegrens verlaat om langs Dijkhuizen bij Landzicht aan te sluiten aan de kerspelgrens van Haren. De marke van Helpman dekt dus ongeveer de kadastrale secties A en B der gemeente Haren. De marke van Groningen. Na het boven (blz. 146) opgemerkte spreekt het vanzelf, dat ik geene marke(n) van Groningen durf aannemen. Heeft deze (of hebben deze) al bestaan, dan ontbreekt ons toch ieder gegeven, om eenige nadere beschrijving ervan te geven. DE MARKEN IN VREDEWOLD. DE HARKEN IN HET KERSPEL MIDWOLDE. Of hét kerspel Midwolde indertijd in marken is verdeeld geweest, kan ik niet zeggen. Mij is slechts van ééne marke daarin gebleken en wel van het dorp, waaraan het kerspel zijn naam ontleende. Andere dorpen of gehuchten komen trouwens niet voor in het kerspel; wij zullen dus wel mogen aannemen, dat niet meer marken hierin hebben bestaan. De zuidgrens van het kerspel viel samen met de scheiding tusschen Groningen en Drente; de westgrens liep van een punt in het Hoofddiep, een weinig ten noordoosten van Diepswal in noordnoord- 155 westelijke richting langs Traan, even ten noorden dezer boerderij in vrijwel noordelijke richting ten westen van Grijze Heem, om dan in noordwestelijke richting af te wijken naar het Wolddiepje, dat zuidwest waarts gevolgd werd tot den Mensemaweg, die ten zuidoosten van Kuzemer aansloot bij het water, dat kronkelend loopt van de Jouwer naar Enumatil; dit water vormde de noordgrens. De marke van Midwolde. In Mei 1851 richtte zich J. R. Wering te Midwolde tot gedeputeerde staten van Groningen met de volgende klacht. Hij had in 1830 gekocht „de vaste beHenmiing eener boerderij groot ongeveer 100 bunder, benepens het regt van 19 beesten te weiden op het zoogenaamde Meente„schaar te Midwolde". Hij en anderen wenscheen reeds sedert jaren verdeeling dezer Meentescbaar, -±- 72 bunder groot, ,,waarop onderscheiden „personen met den req4. gezamenlijk 128 weiden hebben"; maar zijn aandringen had „niets anders teweeg(ge)bragt dan twist en onaangenaamheden". Geen uitvoering was gegeven aan de keur, die begraving had gevorderd"vaaden door de Meenteschaar loopenden publieken weg, zoodat 't vee op den weg hep, in aanraking kwam met daarover naar de markten gevoerd vee dat „de thans heerschende longziekte" kon hebben; terwijl, doordat sommigen hun recht verhuurden, „de 128 beesten uit verschillende oorden worden zamengebragt". Zoo is de Meenteschaar een „wildernis", een,, woestenij", en wenscht hij bevel óf tot scheiding óf tot begraving van den weg. Het plaatselijk bestuur der gemeente de Leek, hierover gehoord, berichtte, „dat deze verdeeling allezins wenschelyk is, waarover misschien „een eeuw is gesproken van tyd tot tijd onverrigte zamenkomsten des„wege zyn gehouden"; het achtte daartoe den weg van rechte aangewezen de keur „moeijehjk tegen de dwars willigen uittevoeren", en opperde ten slotte nog een voorstel inzake de longziekte. Op 4 September 1851 (N°. 49) gaven gedeputeerde staten aan adressant te kennen, dat zij geene bevoegdheid bezaten de gewenschte verdeeling te bevelen en dat de zaak van den weg behoorde tot de bemoeiing van den gemeenteraad, dien zij uitnoodigden zich dit belang ernstig aan te trekken. Zoowel de verzoeker als het plaatselijk bestuur en gedeputeerde staten waren dus overtuigd van het bestaan der marke. Wij mogen haar dus aannemen, al zijn ons verdere bizonderheden niet bekend Cum grano salis is dus op te vatten het boven (blz. 99) aangehaalde bericht d.d. 1824 van den schout der gemeente de Leek aan den gouverneur, „dat er onder „deze gemeente geen heidegronden onder den naam van marken of zoogenaamde gronden, welke aan marktgenoten eener gemeente toebehoren, in deze gemeente (sic) gevonden worden". 156 SLOTOPMERKING. Ten slotte een algemeene opmerking. Drente geeft ons den indruk, dat het markewezen daar krachtig heeft geleefd, tot zelfs in de 19ae eeuw door. In het afgesloten Drentsche deel van Groningen, in Wedde en Westerwolde, kunnen wij eveneens een behoorlijk bestaan der marken vaststellen. — Het stukje echter van Drente, dat thans tot Groningen behoort en ten zuiden der stad was gelegen, wekt den indruk, alsof de marken daar een meer of min kommervol bestaan hebben gehad, minder levendig hoe noordelijker men kwam. In Noord* laren en Glimmen nog wel; in Haren wordt het markebeeld reeds zeer veel minder helder. En de noordelijkste top van het oude Drente, de stad Groningen, vertoont in den tijd dat wij iets meer daaromtent weten, zoo weinig van een marke, dat wij aarzelen moeten aan het bestaan eener marke daar te gelooven. Groningen schijnt reeds geheel, en anders toch bijna geheel, onder den invloed gekomen van de waterstaatsverhoudingen in Groningerland, die wel „liamrikken'' vorderden om een geschikten waterloop te verzekeren en zich daartoe aaneensloten, maar die het gezellige buurlevèn der marken misten en ook niet konden gebruiken. — In Vredewold is de marke slechts even over de Dreöteche grens in Groningen doorgedrongen.