was geïllumineerd voor het huwelijk van prinses Carolina. Zie Nederlandsche Jaarboeken. Over Grovestins' proces, waarschijnlijk op de beschuldigingen tegen hem ingebracht als commandant der garde, zijn op het R. A. in Den Haag geene bescheiden gevonden. Vgl. p. 174.
2) Ore Doublet.
3) Door den dood van den heer De Marteville was de gezantschapspost in Zweden opengevallen. Zijn opvolger werd de heer Doublet van Groeneveld. Zie Resolutiën Staten-Generaal Juni 1760.
De heer Calkoen was geaccrediteerd bij het hof van Saksen. Hij
165
1760.
Den hertog, vernemende dat het niet betalen van sijn schulden te veel éclat maakt, voldoet jegenswoordig langsamerhand een ider sooveel mogelijk, en belooft binnen corten alles te sullen afdoen.
Julij 1760. Dat, doe de Prins in Aken geweest was, sips 'T'). kwalijk hadde willen versekeren te sullen hebben f 15000, voor de commissie naer Spanje; daernae hadt men hem ƒ20000 gepresenteert,
1) Lord Bute was Pitts opvolger bij de wisseling van het ministerie na de troonsbestijging van George III in 1760. Met „cirkel" wordt natuurlijk een Engelsche club (cercle) bedoeld.
2) George Sackville, later (1770) Lord George Germain Sackville, een bekend hoofdofficier in het Engelsche leger, en lid van het Lagerhuis , door sommigen gehouden voor den schrijver der beroemde Letters of Junius. Zio over hem o. a. Dict. of nat. biogr. i. v.
3) De graaf Van Rechteren. Zie vroeger. Ook de heer Jan Louis Vereist, burgemeester van Veere, is* reeds vroeger vermeld.
4) Ore Donhof.
188
1761.
doe nog niet willende luisteren ƒ 30000, en ten laatsten boven voorseyde laatsgenoemde sommen nog ƒ 100000 eens geit en ten minsten 10000 gulden eens voor equipage, en een pensioen nae desselfs doode voor sijn vrouwe, dog dat dit alles niet hadde willen accepteeren, en geprefereerdt hadde in de admiraliteyt t'Amsterdam sessie te houden en hier stil te blijven leven, dan van de hand gesonden te werden onder groote belofte en wijnig effecte *).
Ook soude den jonge prins geremarqueert hebben dat voorgenoemde heer wijnig meer ten hove kwam, telkens nae sijn gesontheyd latende informeeren, doe hij in s'Hage siek ley, en wanneer hij, prins, met den hertog verbij 't huis van voorgesegde heer passeerde, soo hielt hij sig geheel terugge in de koets, dog wanneer Sijn Hoogheydt daer alleen voorbij quam rijden, dan stak hij sijn hoofd naer 't glas van de koets en gaf altoos kushanden uit de koets nae het huis.
Wijders soude Rhoon gedaen hebben al wat hij konde om voorgemelde heer te weeren uit de admiraliteyt van Amsterdam, dog geen genoegsaem appui bij sijne confraters vindende hadde hij het moeten laten passeeren.
September 1761. Dat de jonge Catwijk 8) 't drostampt "sipe poea , Koxxev- van Buuren geobtineert hadde om ƒ 20000, yiv tc' h schoon daervoor f 34000 door de jonge
de Wilhem geboden was, item ƒ 36000 door de Tombes *).
1) De graaf Van Gronsveld was in 1759 van zijn gezantschap te Berlijn teruggekeerd en kreeg in 1761 zitting in de admiraliteit te Arasterdam. Hij was een tegenstander van den hertog van Brunswijk.
2) Ore Röell, Kockengen etc De eerste is de reeds genoemde Joh. Alex. Röell, secretaris van politie te Utrecht.
3) De zoon van den baron Frederik Hendrik Van Wassenaar, heer van de beide Katwijken en Rijhsaterwoude, lid van de Hollandsche ridderschap, gedeputeerde ter generaliteits-vergadering, baljuw van Rijnland enz., en ook president van Z. H.'s domeinraad. Zie Berichtboekjes-
4) Waarschijnlijk een zoon van den Rotterdamschen burgemeester Le Leu de Wilhem. Zie Naamregisters van regeeringsleden. De Tombes kan de luitenant van de karabiniers A. F. Des Tombe zijn.
189
1761.
NB. dat den ouden Catwijk president van den domaineraid is en seer addict aen den heer Hertog.
In October 1761 het ontfangersampt der domaine-tol t'Utregt vacerende, en 't selve in de ridderschap aen d'heer Van Bottesteyn staande te vergeven, soo sogt den heer Van Zuilen dat voor de jonge Daunis ') te krijgen, daertoe eerstelijk emploieerende of versoekende de juffrouw D'Averhoult 2) of die wel bij mevr. Doublet3) eens wilde inquireeren of sij daer ook voor een der Polanens bij Bottesteyn om sprak, 'twelk hij, heer Van Zuilen, vreesde, om redenen dat den heer Van Bottesteyn mevrouw de weduwe Riebeek4), nigt van mevrouw Doublet, seer sogt en voor inclineerde, dat dan sijne sollicitatie vrugteloos mogte wesen. Dan, hadde reets te vooren — uiterlijk in vago — den heer Van Bottesteyn aengesprooken om een heemraadsplaats benedendams8), die hij, heer Van Zuilen, konde doen vacant werde als maar wilde — ongetwijffelt die van den ouden Daunis — op de jonge Daunis te willen transporteren, dog hadde nu directelijk gesproken voor Daunis om het eerstgenoemde ontfangersampt, voorgevende den ouden heer veel dienst aen de ridderschap &tc. gedaen hadde, dog waerop Bottesteyn nietwes positifs
1) De zoon van het meermalen genoemde vroedschapslid D'Aulnis te Utrecht.
2) Waarschijnlijk eene zuster of dochter van den vroeger vermelden heer Jan D'Averhoult te Utrecht.
3) De echtgenoote van den heer Doublet was Mejuffrouw Constantia Johanna Loten.
4) In 1750 was Jonkvrouw Charlotte Beatrix Strick van Linschoten gehuwd met Mr. Gerrit Cornelis Van Biebeek, secretaris der stad Delft. In April 1759 overleed deze op reis naar zijne geboorteplaats, op den jeugdigen leeftijd van zeven-en-dertig jaar. Zie Huwelijks-registers Utrecht, December 1750, en Nederlandsche Jaarboeken 1759, Mei. Hij was de kleinzoon van den gouverneur-generaal; zijn vader was in den raad van veertig te Delft. Zie Naamregisters van leden der regeering en Navorscher, 10« Jaarg. 1860, pg. 209/10.
5) D. i. eene plaats als heemraad in het waterschap van den Lekdijk Benedendams.
190
1761.
soude geantwoort hebben. Den heer Van Zuilen nu vernemende dat mevrouw Doublet daer niet van sprak, heeft dat nog wat aen laten staen, ongetwijfelt van voornemen zijnde den heer Van Bottesteyn ten laatsten daervoor sijn tour te presenteeren ofte, indien het absolutelijk wilde hebben, misschien nog wel eene prebende daerbij, overmits den heer Van Zuilen t'eerst op de tour van de klijne ampten sat, en de tweede op die van de prebendens.
Uitgesondert dit laatste — nopens eene prebende — is 't overige bewaerheydt, dog hadde Bottesteyn gedeclareert sijn woord kwijt te sijn aen iemant, waervan veel dienst hadde genoten, en die nietwes gepretendeert hadde, waerop dan Zuil(en) antwoorde: „als lieden ietwes voor hem dede, hij die daer voor salarieerde, en dat voorgenoemde ampt absolutelijk requireerde een beproeft eerlijk man", op welk laatste ook nog in de ridderschap seer aendrong x).
October 1761. Dat doe TpovrQetó eerst in Holland sips Up vm Kawsv- tragte in de ridderschap te komen, dat P°fv doe gaarn desselfs familie als van den
geldersche adel wilde doen passeeren, dat daerop eerstgenoemde heer veel aensoek wierde gedaan — in qualiteyt, soo wel meene, van edelman en meesterknaep op Veluwe — sulks te bevestigen, dog dat dit telkens beleefdelijk van de handt hadde gewesen, selfs aen wijlen
1) De woorden „Uitgesondert dit laatste .... seer aandrong" zijn later tusschengevoegd. De post van ontvanger van den domeinen-tol is door de ridderschap vergeven geworden aan Rijk Van Vliet; den jongen heer D'Aulnis gaf zij eene plaats als heemraad Bovendams, openvallende door het bedanken van Jhr. "Willem Van Renesse, die voortdurend door de jicht werd gekweld. Zie Resolutiën Ridderschap 2 November 1761.
2) De baron D'Ysendoorn a Blois, behoorende tot een Roomschkatholiek geslacht, dat zijn zetel had op den Kannenburg te Vaassen, het oude slot van Maarten van Rossum. Hij was majoor in het cavalerieregiment Kannenburg in garnizoen te Utrecht. Zie Naamregisters van officieren.
191
1761.
den heer stadhouder, en dat daer inne ook door desselfs confraters was ondersteunt geworde. ,
np« AfteA<™ee/i5 l) Dat twee dagen nae de trekking in « r vcev posa £SSe. ,^ ^ der rjfi(jergC}iap over 't raadsheerampt2) Woertman twee brieven in s'Hage hadde ontfangen, waerbij hem dat gemelt wierde, self dat heer van Ter Aa het getrokken hadde en hetselve aen den heer Van Zuilen gepresenteert hadde, ook dat Klaes Pesser Boetselaer 3) gekamt 4) hadde, dat hij nietwes geweeten hadde van de saak van Panhuis in ons lit voor aleer deselve geheel in gereetheyd was, 't welk nogtans onwaer was, vermits hij Boetselaer wel vier weken te voren geweeten heeft wie tot het examen van die sake gecommitteerde waeren, en self dat men genoegsaem daermede in gereetheyd was. Wijders, hoe dese nieuwsgierigheyd overeen te brengen met de jegenswoordige ongevoeligheydt van 't eerste lit en stadt nopens dese saak van Panhuis, daer selfs 't eerste lit de ridderschap een en andermael heeft versogt die saake te onderhanden nemen, en daervan resolutie in te brengen ?
Ut supra. PofA segt in October 1761 dat Woertman hem onlangs, onder een glas wijn zijnde, hadde te kennen gegeven, dat al verschijde rijsen door Jan Burman was aengesogt geweest selfs om bij hem te eeten, dog dat het hem telkens hadde geweygert, omdat sijn wijse van
1) Ore Amelisweerd, die 't van Röell hadde. Amelisweerd is de heer Hendrik Van Utenhove, sinds 1758 lid van de Utrechtsche ridderschap.
2) De trekking namelijk bij het lot van den edelman, aan wien de nominatie voor de raadsheersplaats zou staan.
3) Hier wordt natuurlijk de heer Van den Boetzelaer uit de ridderschap bedoeld.
4) „Gekamt" is gehekeld, en heeft hier dus de beteekenis van „voor de voeten geworpen" of „berispt." De heer Pesters was blijkbaar vertoornd omdat de heeren van het lid der geëligeerden van de „zaak Panhuis" niets te weten waren gekomen, en dus ook niet zijn broeder, die in dat college zitting had, noch door dezen hijzelf.
192
1761.
denken seer wel kost; dat ook wel wist hij voortijts en nog somtijts smeelde op die lieden, daer hij Woertman kennis mede hielden, en dat sijne aensoeking maer was uit eyge interest; dat hij J(an) B(urman) nog wel een eerste lits plaats soude ambieeren; dat niets onaengeroerts laat; dat self dese somer van Rotterdam meer als eens sijn hof op Honslaerdijk bij pr(inces) Carolina was komen maken &tc. De familie van Burman soude originair uit de Paltz wesen, zijnde den len Fransciscus, grootvader van Caspar, op een beurs of s'lands kosten, die aldaer de brootrotten door de wandeling genoemt werden, te Leyden gestudeert hebbende, aldaer opsiener van de bibliotheeq gemaakt en doe wijders professor theologiae, soo wel meen J).
In 't laast van November 1761 in s'Hage sijnde om te solliciteeren voor mijn broeder s) tot 't vacante regiment van Croié, betuigde den heer hertog in allerlij opzigte sijne goede wille omme die sake te bevorderen, verklaerde mij particulier wel een commandement of majoriteyt aen Ruisch 3) te willen beloven, en dat sig niet genoeg verwonderen koste over de hoofdigheyt van dat mensch, voegende daerbij dog dat vaststelde hij opgestookt wierd,
1) De „le Franciscus" was prof. Franciscus Burman, die van 1662—1679 het hoogleeraarsambt bekleedde; ook zijn zoon en zijn kleinzoon van denzelfden naam waren hoogleeraar, respectievelijk van 1715—1719 en van 1743—1793. Jan Burman was een zoon van den overleden Mr. Caspar Burman: hij was tot dusver alleen lid van bijzondere colleges, b. v. die van regenten over gasthuizen. Zie Utrechtsche Naamregisters. — „Op s'lands kosten" beteekent: op kosten van de provincie, in het zg. Staten-college, de tegenwoordige rijschool.
2) Johan Adolf Van Hardenbroek, de jongere broeder van den schrijver, was kolonel in 's lands dienst; in 1766 werd hij generaal.
3) Hendrik Ruijsch, tot 1750 heer van Lunenburg door zijne echtgenoot e Josepha Sara Henriette Hoeuft, verkreeg bij acte van den hertog van Brunswijk dd. 29 October en daarna bij staten-commissie dd. 2 December 1761 het regiment Croyé. Zie Leenregisters van de Domproosdij, Naamregisters van officieren 1767 en Acten- en commissiën 1761, i. d. u. s. Met „commandement of majoriteit" wordt het bevel over eene vesting bedoeld.
193
1961.
gebruikende 't woort van souffler, door J(an) Pesser, mij vragende of hem niet koste, en in dat geval, als hem daerover sprak, hij wel wat op de geest van Ruis soude vermogen. Waerop repliceerde, dat hij, heer hertog, beter de saken van onse provintie wiste als ik, dus ook dat wel begreep dat onse familiariteyt soo groot niet was, dog dat ik de justitie moeste doen aen die lieden, te weten Pesser en Woertman — welke laatste ook al genoemt was — dat, indien sij dagten een schikking bij Sijn Hoogheydt geapprobeert wierd, sij deselve volgens mijn gedagten veel eerder soude helpen effectüeeren dan tegengaen; dog daerOp kreeg geen antwoord. Bij continuatie, agt dagen lang, bleef den hertog telkens aen een ider seggen, dat van herten wenschte die sake geschikt wierde, en nogtans bleef Ruis onverseitelijk, kreeg goed beschijt van den hertog, van den beginne af aen groote hoope, en wierd mij selfs door de majoor Godin gesegt, dat hij geloofde Ruis niet in sijn geheel was *), te weten dat hij soo wel gesouteneert wierde, dat nae gene propositien luisteren soude. Ook verklaerde hij, Ruis, nog Sondagavond, dat voor gene f 50000 van sijn pretensie soude afsien.
Mijn broeder eyndelijk bij den hertog gaende om te bedanke voor alle de moeitens, en dat er liever van afsag als meerder embaras te geven, toonde den hertog sooveel genoegen dat hem wel geëmbrasseert soude hebben seggende: „dat nog daags te vooren hem, Ruis, hadde doen spreken door Pesser en nog andere, dog dat nergens nae hadde willen luisteren; dat hij hem selve een commandement hadde gepresenteert, dan, dat hij geantwoort hadde hij dat wel bij een regiment koste waernemen;" ook hadde hij tegens den hertog gesegt, dat mijn broeder wel vrienden in Holland hadde, dog dat t'eerste lit en stadt voor hem waren, voegende er immediaet op dat hij vaststelde niemant als Pesser er oorsake van te sijn, daer nogtans geinformeert ben dat den hertog s'avonts te vooren stil bij Pesser aengereden was.
1) D. i. niet alleen stond. Over Godin zie aant. 1 op p. 195. Derde Serie. Werken N°. 14. 13
194
1761.
Dat Pesser dagelijks audiëntie heeft gehad, dat hij bij continuatie in alles geconsuleert werd, dat hij in den raid van state met Boetselaer altoos voor den hertog is, en dat evenswei den hertog hem soo aen een ander uitschildert.
Uit dit voorgaende en meerdere oorsaken is te besluiten dat dien heer met veel beleeftheyd de meeste heden verguist en, gelijk wijle Haer K. Hoogheydt, deselfde lieden blijft consuleeren en tot sijne voorname partij hout en dus, gelijk die princes, overal de ridderschappen tegengaet en defavoriseert.
In Holland doet dien heer wat hij wil genoegsaem, want daer geen een man van gewigt is in gene der steden, de pensionarissen self niet, die dagelijks uitgaen en sig diverteeren, onder anderen Graafland van Amsterdam die de brieven aen sijn stad in de vergadering schrijft, terwijl er gedelibereert werdt, en die s'avonts de eerste is om uit te gaen of een spelletje te spelen.
-at» SA,vyIA«yJDen adjudant Thuyl segt niet te konnen solliciteeren bij den hertog voor d'Avrou 8), omdat niet wel ten hove staet wegens de sake van Schonenburg.
Dat Charles Bentink het eerste in Haer Hoog Mogende vergadering geweest is sedert hij sijn drostampt gequiteert heeft, schoon hij dat quiteerde omdat de prins sijn regt in die vergadering niet souteneerde; jae selfe soude hij om de ord(inari)s commissie in H. H. M. immediaet nae dat geval bij de princes gessolliciteert hebben. (Hpe "TQQea) *).
1) Mr. Ernst Graafland, sinds 1747 pensionaris van Amsterdam.
2) Ore Slingeland.
3; Jean D'Averhoult; hij kreeg den begeerden rang van luitenantkolonel in 1766. Over de zaak Schonenburg zie boven aant, 1 op p. 181.
4) Ore Huffel. De heer Ch. Bentinck was van 1747—50 gedeputeerde ter generaliteit, maar daarna werd zijne commissie niet vernieuwd, en evenmin in 1753. Hij legde toen zijn landdrostambt van Twente, dat
195
1761.
"xift utupoua zvan *). Dat den Hertog niemant als de pages savonts of op den dag bij de jonge prins laat komen, waerdoor hij stijf blijft en niets gemeensaams of minnelijks krijgt. Dat de princes van Weylbourg seer eenkennig is, veel van haer moeder heeft, schrikt als sij menschen moet sien, sig van een ider meneert die rontom haer zijn, except alleen haer gemael. Dat La Potterie hadde gesegt: „die princes een goede kennisse moeste hebben, die haer amuseerde, dat daerdoor wat menschelijker soude werden, en wel een manspersoon, want dat de kennisse onder vrouwen op den duur niet bestaan konde."
Dat den hertog mij nog segde in 't afscheyt nemen, dat onse provintie soo aerdig was, en dat hij daerom niet veel over sig dorste nemen, doelende op de luitenant-collonelsplaets voor Godin; waerop hem antwoorde: „dat mij leet deede hij, hertog, sooveel wierde wijs gemaakt nopens seker lit, want dat, indien daer oorgetuigen dikwils van was, hij, hertog, dan favorabeler daeromtrent denken souden. Want op alles in Den Haag gesegt wierde: t'eerste lit en stad sullen wel willen, maer de ridderschap is difficiel."
Ook wierd Godin 2) door den adjudant Labrou in alle coffijhuise gesogt om hem te komen seggen, dat hij nu de ridderschap van Utregt moest soeken te winnen, vermits t'eerste lit en stadt wel voor die promotie soude sijn,
hij sedert 1748 bekleedde, neder, maar ook in de volgende jaren kreeg hij geene commissie ter generaliteit vóór 1761, en ook toen alleen buitengewoon. In 1750 was hij dus „niet in zijn recht in die vergadering gesouteneerd"; wel werd hem in 1752 het hoogbaljuwschap van Dahlem en 's Hertogenrade en in 1757 het generaal-muntmeestersambt gegeven. Zie Resolutiën Staten-generaal en Ned. Jbb. Maart 1747, Febr. 1752, Sept 1757 en Mei 1761; verder ook de Naamregisters.
1) Ore mevrouw Spaen.
2) Gerard Godin, reeds sinds jaren majoor in het regiment Croyé, werd bij de promotie van den heer Hendrik Ruysch tot luitenantkolonel bevorderd. Zie Acten- en commissiën, 16 December 1761.
13*
196
1761.
want dat den hertog niet gaern in die sake een démenti soude hebben. Dese behandeling verwonderde Godin selve ten hoogsten.
nps AunPftyrir sv Dat de prins van Baden 2), gouverneur r«usf»>v"), yan Arnhem, meer als eens gesegt hadde
dat, indien bij de princes-roiael haer tijt verlof wilde hebben, men maer aen de knegts van de generael Rouse een dueaet agt of tien behoefden te geven.
Jae dat jegenswoordig, 1761, seker capitain Arms s) in 't regiment guardes Holland, die dagelijks bij den hertog schreef, wel in staat was om verlof te besorgen, 't selve nog onlangs en telkens aen de luitenant Jan Severijn *) besorgt hebbende.
"sips ttpsxvr s). Dat thans, 1762, in BfpAtjv voor geit Januarij 1762. alles te corrumperen was, en dat men met f 30000, indien wat importants te negotieeren viel, ongetwijffelt teregt soude konnen, want dat een ider even verlegen om penningen was. Indien de Russen naderde, men aldaar in 't voorjaar seer verlegen soude wesen, niettemin dat men alles soude tragten in te spannen, dog dat er voornamelijk geit nodig was 6). Dat hij binnen 4 a 5 weken daer wederom — om voorsegde redenen — dagte nae toe te moeten rijsen, ofschoon thans sterk gepresseert wierde om naer Engeland te gaen,
1) Ore Lambregts en Severijn. Beiden waren officier in het regiment van Croyé, thans van Ruysch. Zie Naamregisters van officieren.
2) De prins van Baden-Durlach, luitenant-generaal der infanterie. T. z. p.
3) Dit is waarschijnlijk: „zeker capitaine d'armes," d. i. een onderofficier, belast met administratieven arbeid. Zie Littré, Dict. de la langue Francaise.
4) Deze officier diende eveneens in het regiment Ruijsch.
5) Ore Vereist: hij was'extraordinaris-envoyé aan het Pruisische hof.
6) In het jaar 1762, het laatste van den zevenjarigen oorlog, was Pruisen in een zeer hachelijken toestand, vooral door de volkomen uitputting der geldmiddelen.
197
1762.
dog dat hij daer geen sin in hadde. Dat sijn vertréknaer Groot-Britanien den hertog gaern soude sien, apparent omdat hij daer soo seer niet in de Hollandsche smaak als wel andere soude werken, ook dat geene klijhe loftuitinge van den koning Fredrik en van sijn magt nog soude konnen geven, en die partij daerdoor sterker maken en te bevestigen in dat rijk. Dat Boreel daer wel soude willen blijven.
Dat hij de meeste brieven van aengelegentheydt aen den hertog direct heeft geschreven. Dat ook ten uitersten gefestoieert en ongemeen gedistingueert is geworden in 't passeeren van Maagdeburg "), hebbende met de koningin — dat selden gebeurt — gespij st, en door alle de princessen seer gegratieuseert, seggende eene der princessen: „Si on suit mon avis monsieur, c'est qu'on vous feroit une statue a cause de 1'avantage que vous avés fait a la ville de Berlijn, lorsque les Russes y ont êtéz." Hadden in die tijt de Pruissen niet met Totleben gecapituleert, maer met de generael Lascy a), soo soude alle de fabriquen, geweer, magasijnen, voorraet &tc. zijn vervoert geweest, tot onherstelbaere schade van den koning van Pruissen.
Dat die Totleben de grootste étourdi der waerelt was; dat sijn cachet en handtijkening aen hem liet, sonder de minste precautie, en dat hij na het ontfangen der knout in Petersbourg soude sijn gestorven. Dat de meeste vrouwen seer liber in Berlijn leven. Dat den prins op-
1) Namelijk op zijne terugreis naar 't vaderland voor een verlof van f twee maanden, dat hem in November 1761 tegen het begin van 1762
verleend was. Zie Resolutiën Staten-generaal i. d. 2 November. De koningin leefde gewoonlijk op Schönhausen, buiten Berlijn, of te Berlijn zelf, maar die stad was door de Oostenrijkers en Russen belegerd en ingenomen. Zij was, zooals bekend is, kinderloos; met „de prinsessen" worden dus waarschijnlijk hare schoonzusters en nichten bedoeld.
2) Totleben was Russisch, Lacy Oostenrijksch generaal. De laatste was zeer ontevreden over het kleine aandeel, dat hem gegund werd in den buit van kanonnen en geld. Zie o. a, Schafer, Gescb. des
E Siebenj. Krieges. II p. 2,
198
1762.
volger *•) — nu agtien jaren out — ongemeen veel belooft en, dat singulier is, dat alle de princsen van dat huis sig eerst developperen nae de 16 a 17 jaren, daer te voren geene de minste talenten schijnen te hebben.
Geene vreemden te raden in pruissischen dienst te komen, dat men van Van der Hoop 2) seer content was geweest, dog even soo wijnig van Kretsmer 8), die seer onvoorsigtig sig heeft gedragen.
Mevrouw Van Goltz, die thans bij de princes van Weylbourg mevrouw Cheusses *) soude remplaceeren, werd seer gepresen, dog dat die post aengenomen hadde omdat sij genoegsaem geen broot heeft.
Dat men seer gestoort was geweest en verwondert over 't huwelijk van den koning van Engeland. Dat hij, Ver(elst) — soo meende — daervan de eerste tijding in s'Hage hadde besorgt; dat er een print thans verheelt wierde, waerinne milord Harcourt 6), Strelitz soekende, op 'tlaast een bos sag, waeragter eenige rook als van een boerehuis opkwam, en dat dat de stad Strelitz was, waer
-.4") Friedrich Wilhelm, de neef van Frederik II, in 1786zijn opvolger op den Pruisischen troon.
2) Van dien naam vond ik slechts één officier vermeld: den majoor W. G. Van der Hoop, van de cavalerie, n.1. in de Resolutiën Statengeneraal 6 Februari 1756. Een verlof tot dienstneming in Pruisen, hem of een ander van zijn naam verleend, zocht ik echter vergeefs.
3) Hetzelfde geldt van den officier Kretschmar: de Naamregisters van officieren vermelden een kolonel van de ruiterij (1750) en een kolonel van de infanterie (1762) van dien naam, maar verdere aanwijzingen ontbreken.
4) Mevr. De Cheuses is misschien de echtgenoote van den Deenschen envoyé, wiens moeder eene freule Van Aerssen van Sommelsdijk was. Mevr. Von der Goltz is misschien baronnesse Von Goltz, geb. Steengracht, vrouwe van Wehl, Slangenburg enz. In H. M.'s Huisarchief kon ik de dames niet opsporen.
5) Simon earl of Harcourt, Engelsch staatsman en generaal, ook lord of the bedcbamber, ging in 1761 als buitengewoon envoyé naar Mecklenburg-Strelitz om prinses Charlotte ten huwelijk te vragen en daarna voor den koning bij procuratie te huwen. Zie over hem Dict. of National Biogr. i. v.
199
1762.
inkomende bij den regerende prins vond cotteletten te braden, en de princes — toekomende koningin — kanten te wassen.
Dat men hem, Vereist, 't drostampt van Buuren wel hadde konnen laten tot de meerderjarigheydt van den jongen prins, ofte het selve laten vaceeren tot die tijdt toe, en dat de revenuen tot avantage van den prins soude hebben konnen lopen, dog dat men t'een of ander niet gewilt heeft ").
"sips siapiv'). Dat d'Amsterdamse regeering allerelen-
Februarlj 1762. digst geconstitueert is, niet als eyge interest, except alleen Hasselaer, dog die soo luy, distrait en op sijn seylen en plaisirs gestelt is, dat nergens nae omsiet; Hop8) doof, suf en allergeinterrisseerst; Boudaen 4) nog ietwes, dog ook niet seer werksaem; Calkoen8) goed, maer sonder verstant; Temmink 6) geinteresseert en ondoorgrondelijk; Hooft7) mede op sijn interest en oud. De afgesetten borgemeesteren, als Van de Pol, Geelvink8) &tc., willen sij geen bande 9) mede maken, omdat sij daerdoor in rang terug gestelt soude werden, schoon Geelvink dit vóór sijne ontsetting ten opsigte van een ouder borgemeester hadde gepresenteert. Zelfs heeft men den adv(ocaat) Van de Pol meer als eens belooft vroedschap te maken, dog sig telkens laeten omsetten, of omdat er het hof wat tegen hadde, of omdat men
1) Zie aant. 2 op p. 130.
2) Ore Warm. Mr. Antonie Warin, raad- en oud-schepen van Amsterdam.
3) Mr. Cornelis Hop, raad en oud-burgemeester.
4) Mr. Gualterus Petros Boudaan, raad en voor het jaar 1762 burgemeester.
5) Jan Calkoen, raad en oud-burgemeester.
6) Mr. Egbert De Vrij Temminck, oud-burgemeester.
7) Mr. Gerrit Hooft, raad en voor het jaar 1762 burgemeester.
8) Mr. Pieter Van de Poll, in 1748 van zijn ambt verlaten, evenals Mr. Nicolaas Geelvinck; beiden zijn uit de geschiedenis van 1747 en 1748, vooral door de Doelisten-beweging, wel bekend. Zie Naamregisters van leden der regeering te Amsterdam.
9) D. i. geen verdrag van correspondentie mede aangaan.
200
1762.
vreesde hij met sijn vader somtijts te rade mogte gaen. Des men alleen schepenen en raden thans soekt, die nergens van weeten willen en die de borgemeesteren hun eyge interest laten behertigen. Dat door even die geinterresseertheydt zij de correspondentie der stede Briel, hadden verloren, ook in H. H. M. ").
Februarij 1762. Té/wAot ten uitersten gepresseert door den spray om naer Y.iyeXxvh' te gaen, den eersten avond, doe aenquaem, van agt uuren tot elf uuren audiëntie gehadt, seer amicael en openhertig over de toestant der saken gesprooken.
Nota dat Tsps^ar te Deventer reets was opgewagt door den collonel Smit, om hem te adverteeren dat den spray hem absoluut, soo ras in Den Haag kwam, moest spreeken, omdat den Hartog bang was dat Vereist somtijts, eerder door Larrey gesprooken werdende, daervan gedehorteert mogte werden; bewijs dat die heeren op geen eene manier denken. Nae de amicale conversatie gesondeert of geen lust soude hebben om nae Engelandt te gaen: dat hij, bekent zijnde voor een vriend van 't huys van Oranje, men op hem en sijne sentimenten nopens de tegenswoordige saken soude konnen staat maken. Dese propositie gedeclineert werdende, om reden van nieuwe depences, Zeeuwsche betaling 2), duur leven &tc., soo wierd geantwoort: „daer misschien wel middelen omtrent te vinden soude wesen," waerop Vereist antwoorde: „dat hij niet en hoopte dat 't middelen waren, die hem soude moeten doen schaemroot werden," daerop gesegt wiert: „dat, als de jonge prins meerderjarig was, die dat door 't een of ander avantage soude konnen goetmaken," waerop Vereist wederom: „dat het van die alleen ook soude konnen wesen, waervan ietwes soude konnen accepteeren." Eyndelijk wierde hij seer versogt daerop te
1) Deze laatste volzin is later bijgeschreven. Met „correspondentie" wordt hier bedoeld de goede verstandhouding in de staten-collegièn.
2) D. i. gebrekkige, ongeregelde betaling.
201
1762.
willen denken en die sake altoos vooralsnog niet geheel te willen verwerpen, jae dat veelligt nog wel op een andere wijse de swarigheden uit den weg soude konnen geruimt werden. Ondertusschen waren er te voren billetjes over en weder gesonden rakende die sake, selfs
een van den hertog aen »), waerin stondt dat den
Hertog vertrouwde, wanneer hij Vereist nog maer '/« uur gesprooken hadde, hij hem wel overhaelen sonde.
Een dag of twee daernae kwam Pieter en Paulus al wederom met nieuwe voorslagen van avantage bij Vereist, betuigende 't genoegen dat daerdoor geven soude, en eyndelijk Eet men sien en begrijpen, dat Engeland selve aen 't tekort wel soude suppleeren, waerop Vereist zijne verwondering tonende verklaerde op soo een voet dat niet gaern te accepteeren, want op soo eene wijse tributair minister, ten grooten ondienste van sijn eyge landt, soude moeten werden, gelijk het den oude Weideren2) (was) geweest doe hij half geruineert was. Men spreekt nu dat den laatsten sijn zoon daer nae toe zal gaen; apparent op die voet, omdat hij, sonder groot goet, ten minsten eene depence van f 50000 sal moeten maken voor aenstal &tc. Aen diergelijke omstandigheden bemerkt men op wat wijse sommige mogentheden, die geit willen spendeeren, een anders afgesondenen in haere belangen konnen krijgen. ' En doet dit Engeland — wegens desselfs rijkdom — op veele plaetsen en aan veelerley persoonen. In de republicq zegt men, soo als uit voorgaende aentekeningen blijkt, zijn onder die tributairen Voov, «yfA*). Dat Doublet, nae Spanjen gaende6), wel met Engelse saken soude konnën belast werden, wegens den thans subsisteerende oorlog tussen die twee mogentheden, dat soodanige eene sake voor den geweese ambassadeur Van der Meer 6) wel 25000 waerdig was geweest.
"fipe Tepe?.<7r. Dat enige Amsterdammers selfs wel voor hem soude geweest zijn om hem nae Engelandt te senden;
1) De bekende gouverneur-generaal Gustaaf Willem baron Van Imhoff. Hij overleed in 1750; de „portie in de amphioen-compagnie" moet dns reeds voor 's prinsen geboorte verzekerd zijn aan zijn vader prins Willem IV.
2) Mr. Cornelis Van der Hoop, de advocaat der O.-I. C. te Amsterdam.
3) Thomas Hope, bewindhebber der O.-I. C. ter kamer van Amsterdam. Zie Naamregisters Amsterdam.
4) Ore Fagel.
5) Namelijk als envoié. Hij was tevoren aan het hof van Zweden geaccrediteerd geweest. Zie Resolutiën Staten-generaal 4 December 1761, en verder 1762, Augustus' en September.
6) ' Frans Van der Meer was ambassadeur van de Republiek in Spanje gedurende den Engelsch-Spaanschen oorlog van 1739—1748,
205
1762.
dat ook den hertog van Newcastel daer voor was, soodat die daer nog erudiet moet hebben; dat d'augmehtatie te land, door Amsterdam en sommige andere steden gedreven, door den hertog is tegengegaan, zijnde dit precies 't contrast van vorige jaeren.
"n.of ~ZXivyeDat 't spreeken van augmentatie soo ernstig nooit geweest is bij Hollandt als men heeft laeten verluiden; nogtans dat de vrees daervoor de Engelsgesinden alhier heeft doen beduiden aen 't cabinet te London, dat men dese sake voorseker als de concert moeste in Vrankrijk doen debiteeren, 't welk soodanig een goed effect heeft gehadt, dat de minister De Choiseuil, ombrage daerover krijgende, seer sterk daertegen door desselfs minister in s'Hage heeft doen spreeken, niet begrijpende dat het tegendeel daervan voor sijn kroon veel avantageuser soude wesen. Ook dat D'Affry tysodanig bang is om sijn post van minister te verliesen, dat hij blindelings doet 't geene hem van monsieur De Choiseuil geschreven wert, die vrij sterk in de smaek van Lodewijks de 14e tijt spreekt en handelt. Dat De Bak 2) thans vloekt en raast tegens Hollands flaauwe behandelingen nopens Oost-Indië en verdere saken, dat hij de stadt Rotterdam genoegsaem regeert, en dat hij seer familiair met hem, Regteren-Gramsbergen, Suaszo, Kreuningen &tc. is 8).
"£lps Tepeter. Dat den sproy hem ook nu en voortijts soude gesegt hebben dat, indien Jantje van Borsselen, die swak was, eens mogte komen te vallen, hij sijn best soude doen om Vereist te doen succedeeren in de post van pr(emier) noble, en dat die sake heel wel soude
1) De Fransche gezant in Den Haag. De hertog van Choiseul is de bekende minister van Lodewijk XV, de ontwerper van het Bourbonsch 'familie-verdrag in 1761.
2) Mr. Abraham De Back, Secretaris van Rotterdam.
3) Met „hem" wordt de heer Slingelandt, de zegsman, bedoeld; ever Van Rechteren-Gramsbergen, zie vroeger. De beide laatstgenoemden zijn mij onbekend
206
komen met sijn commissie in Engeland, indien hij die wilde aennemen, dog dat Vereist getoont hadde ook in de post van pr(emier) noble niet veel sin te hebben, welke post hem ook al door wijle de princes, bij overlijden van Borsselen, toegedagt was.
Dat den ïpToy, over Borsselen spreekende, sijn verwondering hadde doen bespeuren over Borsselens groot crediet in Zelandt, selfs in de steeden van het marquisaet, alwaer hij de regenten nae sijn welgevallen aenstelde en avanceerde, sonder den hertog — schoon voogt — ergens ooit in te kennen.
Meent men Borsselen niet seer Engels te zijn, en dit hem niet seer wel doet staen bij den heer hertog, welke sig ook aen Vereist soude geëxpliceert hebben dat hij, hertog, soo wel begreep dat veele saken bij de meerderjarigheyt een andere keer soude konnen nemen, dat reets lang geresolveert hadde op die tijt sig stil te retireeren en met geene saken sig te moeien.
"ilpe Tlxiv *). Dat Cornabé de allersterkste correspondentie heeft, die men kan uitdenken, te weeten met prinsen en vorsten, des ook over allerley saken soo de republicq direct als indirect rakende. Dat voornoemde heer Cornabé, gants niet wel sijnde geweest, hem Uotiv hadde versogt van alle sijne papieren, in sekere lessenaer leggende, ten eersten nae desselfs doot te willen nae sig nemen en immediaet aen den hertog die over te geven.
Dat den koning van Pruissen sijn swak wel was van niet heel lang werk te maken van een hetselfde mensch, en dus een minister daer niet altoos even aengenaem kon verwagten te zijn.
Dat het crediet van Woertman veel verminderde; dat men hem in s'Hage hadde leeren kennen; dat hij, Woertman, sig geuit hadde op 't sujet van Frans Velthuisen,
1) Zie vroeger, aanteekeuing 2 op p. 179.
207
1762.
dat die geen borgemeester t'Utregt wierde omdat soo een slegt huwelijk gedaen hadde &tc. ').
Dat de professor Weyts 2) tegenswoordig merkelijk met de jonge prins avanceerde, welke lust toonde om te leeren. Andersints geene gedecideerde passiën, uitgenomen dat wel, als sijn heer vader, van railleeren hielde, andere seggen ook dat wat colericq soude wesen, dog dat van geene vleyers of logenaers soude houden.
"flps BevoiiïT 8). Dat men in 't hotel van Weylbourg wel wat Fransgesind soude wesen, ten minsten dat den hofmeester van dat huis sig dikwils seer onvoorsigtig op vis- of andere markten uitede, ook dat D'Affry daer dikwils at; dat er sterke jalousie tusschen de twee hoven soude resideeren; dat den raid-pensionaris Steyn een onnosel man is, dat sijn enigste en voornaemste raadsman de procureur De Bie soude wesen 4).
"Sips "TCfXpek *). Dat Gramsbergen hem wederom een tour hadde willen speelen nopens het vergeven en uitkeeren der commissiën in Overijssel, dog dat daertegen gewaakt hadde; en dat hij thans voor Charles Bentink de ordinaris-commissie van H. H. M. hadde geobtineert, waerover Gramsbergen niet seer in zijn schik was.
Dat Ch(arles) Bentink in Overijssel en elders voor seer hebsugtig, te weeten van ampten, commissiën &tc, wierde gehouden en ook inderdaat was.
1) Mr. Francois Van Veldhuizen was een der oudste vroedschapleden, reeds sinds 1728; hij was nooit burgemeester geworden. Zijne echtgenoot e was Maria Van Griethuizen, met wie hij in 1742 gehuwd was. Zie Huwelijks-registers 1742 en Utrechtsche Naamwijzers.
2) De hoogleeraar Andreas Weiss, een Zwitser, was belast met het onderwijs van prins Willem V. Zie o. a. V. d. Aa, Biografisch Woordenboek.
3) Ore Benoist: zie aant.6 op p. 18.
4) Mr. Cornelis Tbierry De Bjje was sedert 1761 procureur van de gecommitteerde raden van Holland. Zie Bericht van de collegiën te 's Gravenhage.
5) Ore Huffel.
208
1762.
"£lps 'ZknyiAai/S J). Dat den hertog nog vol schulden was. Dat over de 9 duisent guldens schuldig was aen seker kruidenier, nae proportie ook soo bij slager, visboer &tc. Dat de lieden in haer schuldboek op de post van den hertog geld negotieeren om het gaende te houden. Nogtans kan men uitrekenen dat hij, hertog, in tractement gouvernement, regiment, compagnie, commanderije, eyland in den Donau en verder apanage, over de ƒ 100000 s'jaers moet hebben.
1762, *Clps SA/i/yfAavS. Dat Larrey seer vals was,
dat hij geoordeelt wiert wijnig kennisse van saken te hebben, dat hij door Rhoon eerst was geplaatst in Denemarken, naderhant in Vrankrijk, naderhant bij de princes, dat hij nog van Hollandt een pensioen van ƒ6000 s'jaers trok, dat bovendat nog ƒ1500 hadde gehadt, maer die nu cesseerden, dat men hem nae koste rekenen wel ƒ18000 s'jaers inkomen te hebben, edog dat evenswei niet toekwam, want dat hij, Larrey, onlangs geit hadde opgenomen.
-> Dat Hollandt de seven tonnen gouts tot inkoop van de Pruissische goederen aen de princes hadde geschoten op een interest van 21j2 pet.2). Dat 2 milhoenen, in 1650 van de stad Amsterdam opgenomen, hebben gedient om deselve te overrompelen, ja dat die som, aen Amsterdam gerestitueert zijnde, op de respective comptoiren van Holland zijn gerepartieert, en tot heden toe de interressen daervan nog werden betaalt aan 't comptoir-generaal. Dat aan prins Maurits tot dedomnagement wegens de 12-jarige treves 2 milhoenen sijn gegeven, omdat anders sooveel uit de contributie-penningen trok. Dat onder
1) Ore Slingeland.
2) Namelijk bij den terugkoop van de goederen uit de nalatenschap van Willem III, in 1734 bij de schikking aan den koning van Pruisen toegewezen, als erfgenaam van wijlen Louise Henriette van Nassau, de gemalin van den Grooten Keurvorst.
209
(762.
prins Willem de 4de Holland wel 70 milhoenen is terug geraakt, des, indien hij hadde blijven leven, Holland geruineert was geweest. Dat thans, onder de administratie van den hertog, Holland veel dependenter is als doe de princes leefde, schoon alles in vriendelijkheyt geschiedt.
Dat den hertog, bij 't leven van de princes, schrikkelijk tegens de onnodige kosten, voornamentlijk tegens de pensioenen hadde gesprooken, dog heden daerover onderhouden werdende, soo segt hij, dat 't selve onder de minderjarigheyt niet derft te veranderen.
Dat de Hollandse ridderschap in twee partijen verdeelt is, en dat Maasdam ') dan aen de ene partij dan aen de andere is, waerdoor hij altoos de meerderheyt kan uitmaken 2).
Dat de Fagels uit Gelderlant originair souden wesen, in 1620 a 1625 eerst bekent, van borger familie, andere seggen minder.
De familie Van Stokkum 3) uit Westphalen soude van geringe afkomst zijn: de vader van mevrouw Van Boetselaer was agent van enige klijne hoven en hadde geen geit, gelijk ook niet sijn vrouw, juffrouw Van Boetselaer *).
"npe sioeprtixv'). Dat O. Z. van Haren in Vriesland soude gedisculpeert werden en apparent wederom in s'Hage komen, soo men hem niet daer van
1) De meergenoemde baron Van der Duyn, heer van 'sGravemoer en Maasdam. Zie aant. 3 op p. 185.
2) Er waren negen edelen in de ridderschap beschreven, zoodat ééne stem juist den doorslag kon geven.
3) De familie van den kolonel der Guardes du Corps A. F. Von Stoeken, ook Van Stukken en Van Stokken genoemd. Zij was door huwelijk verwant aan verschillende aanzienlijke geslachten in de republiek.
4) De heer Jacob Philip Van den Boetzelaer van Nieuwveen was gehuwd met zijne nicht Charlotte Von Stöcken, de dochter van den gewezen envoyé van Denemarken, en van Anna Van den Boetzelaer, de tante van genoemden heer Jacob Philip. Zie o. a. Rietstap i. v. Boetzelaer en Kok, Vad. Woordenboek, mede i.v.
5) Ore Woertman.
Derde Serie. Werken N°. 14. 14
210
1782.
daan hielt met het afnemen van 't commissariat der Switsers, daer hij mede gedreygt soude werden. Dat buiten het tekenen der fameuse acte al de rest maer malligheyd was.
Februarij 1762. Vonde ik J(an) Pesser in de antichambre om audiëntie van den hertog te hebben, en hadde hij een groot beschreven papier in de sak, zijnde de korte notulen van de Utregts staetevergadering van daegs te vooren, waervan ongetwijffelt raport ging doen aen genoemde hertog.
Men segt dat Or van Aifvfov ') in de antiphisique smaak soude wesen.
"rips TepstoT 2). Dat hij ten tijde van 't beleg van Bergen op Zoom met een ingenieur de bressen was wesen sien en deselve praticabel gevonden hadde; ook dat den ingenieur gesegt hadde, eene surprise seer mogelijk was. Daerover met de generael Cronstrom sprekende seyde hij dat men daer agt op moest geven, want dat van dese informatie raport aen Sijn Hoogheydt soude moeten doen; dat de generael Cronstrom antwoorde: „daer s'anderdaegs nae te sullen laaten zien," edog dat s'anderdaegs de stad reets ingenomen was. Dat Cronstrom sig •dikwils geëxponeert heeft, dan, dat te verwonderen was dat sig soo schielijk uit de stadt geretireert hadde. Dat hij te oud was, dog dat Vereist wist, dat bij, Cronstrom, sig tegens den prins omtrent het commando seer geëxcuseert hadde, ook dat hij, Cronstrom, seer hoofdig was, want
1) Ot van Lynden. Otto graaf Van Lijnden, beschreven in de Geldersche ridderschap, was de zoon van Adriaan, den president der ridderschap van het kwartier Nijmegen. Hij was een geleerd man. Van zijne openbare betrekkingen is (in later tijd) het burggraafschap van Nijmegen het voornaamste. Zie o. a. Van der Aa, Biografisch Woordenboek.
2) Ore Vereist.
211
door een Switsers officier, genaemt Vernan '), rapport gedaen sijnde, twee dagen voor de surprise, dat de bressen meer en meer practicabel wierden, keek'Irij dién officier aan en hartop laggende keerde hij hem sijne rug toe en ging heen.
*£lpe 2A;i/yfa«i/S *). Dat nog jaerlijks van 't hof aen Grovestins te Brussel werden toegezonden het laken en galon voor desselfs knegts kleederen in qualiteyt van stalmeester, dat hij, Grovestins, selfs nog onlangs het galon teruggesonden hadde als niet fraai of goed genoeg zijnde, dat hij nog de profijten van zijn gewese compagnie gardes du corps soude trekken, dat sijn generaels tractement ook nog betaalt werdt, item wegens zijn commandement te Furne8), en selfs dat uit Hollands kasse nog jaerlijks ƒ1200 voor huyshuur trekt in voorgemelde qualiteyt van stalmeester. Dat, doe er voortijts stipte ordres waren gegeven ten eynde lijste over te senden van alle de regimenten nopens de compleetheyt of incompleetheyt der compagnien en regimenten, soo soude en (de) prins en naderhandt de princes meer dan eens gesegt hebben, dat men soo naauw op Grovestins niet letten moesten. Jae soude de princes sig wel geëxpliceert hebben, dat sij wel te vreeden was als er maer sooveel gardes du corps waeren, die, wanneer sij uitreede, maer even soo wat mede koste.
flpe Tpxpio-fispyev4). Dat de princes van £lsi\(3oupy6) jalours was, want dat de prins, een sekere morge vroeg opgestaen sijnde, sij hem immediaet ge volgt was, en hem hadde vinde wandelen in de tuin met juffrouw van Vosholt6); en dat men daeruit meende dat die historie van de kamer-
1) De kapitein, later kolonel, De Vernand, diende bij de Zwitsersche garde. Zie Naamregisters van officieren.
2) Ore Slingeland.
3) Furnes, de Fransche naam voor Venrne.
4) Ore Gramsbergen.
5) Weilburg.
6) Waarschijnlijk eene der freules Van Beieren van Aerssen VSn Voshol: op H. M.'s Huisarchief gelukte het mij niet uit te maken welke.
14*
212
1762.
dienaer — die een considerabele diamante ring soude weg gemaakt hebben — door in de werelt was gekomen. Dog is naderhant uitgekomen, dat die ring door des minnes man was ontvreemt geworden.
BevciTT *). Dat den hertog eene groote lantaern sonder ligt soude zijn, en veel andere saken op desselfs sujet debiteerde, 't welk gelooft werd expres te geschieden, vermits den hertog somtijts wel door dat slag van lieden iets doet debiteeren, om daerdoor te vernemen wat de waerelt segt. Ook dat hij, hertog, van alle klijnigheden genoegsaem geinformeert is.
Debiteerde men ook, dat er getragt soude werden om den jongen prins meerderjarig te doen verklaren v66r de jaren, bepaaldt in de acte van tutele.
24 Februarij Door Vereist aen mij laeten zien eene 1762. ontcijfferde brief, waerin de koning van
Pruissen aen sekere F 2) te Berlin
hadde geschreven: „que depuis que la mort avoit troussé cette femme — imp(ératrice) de Russie — bien de beaux projets etoient évanouis, qu'on pouvoit a présent se tranquiliser a Berlin, que tout alloit au dela de son attente, et qu'il croioit pouvoir retourner bientót a Berlin &tc."
Dese brief was NB. door den hertog Louis selfs ontcijffert en aen Vereist terug gesonden, verselt van een seer polit briefje om hem, Vereist, goede rijs en welsijn toe te wenschen 3).
Dat den adjudant Thuyl expres in s'Hage gekomen is om Vereist te spreeken over de ordres en het antwoort, dat gegeven hadde nopens de sake van Schonenburg *).
1) Benoist.
2) Niet ingevuld.
3) Het geschrevene doelt op den dood van keizerin Elisabeth van Rusland en de daardoor veranderde kansen van koning Frederik II.
4) Zie noot 1 op p. 181. Waarschijnlijk was in Berlijn gevraagd den misdadiger, zoo hij in het Pruisische gebied van Opper-Gelder vertoefde, aan te houden.
213
1762.
Dat de genealogie-papieren van Borsselen door de heraut van wapenen te Brussel soude opgeswooren wesen, dat sij selfe souden tragten die bij 't hof van Weenen te doen goedkeuren. Zie fol. 34 prope in medio ').
Dat den soo evengemelde adjudant Thuyll aen Tepster geschreven heeft 23 Februarij 1762, dat hij, Tepiter, moeste sien uit mij te hooren, om wat redenen ik hem, Thuyl, wijnig sag of schuuwde, want dat gaarn kennis met mii wilde houden, dog dat geloofde door sommige, niet van sijne goede vrienden, daervan terug gehouden wierde, daer nogtans altoos gevonden hadde dat ik verstant en goede gevoelens hadde, dog dat in dit ondersoek niet moest laeten blijken dat het van hem kwam.
Dat D'Ablaing, Maendag 21 Februari in de antichambre komende in s'Hage en audiëntie bij den hertog gevraegt hebbende, den edelman du jour hadde versogt den heer hertog te willen voorhouden, dat hij volgens desselfs caracter de eerste audiëntie mogte hebben, overmits hij remarqueerde dat er meerder heeren van sijn lit waeren om audiëntie te vraegen. Hieruit dan siet men hoe verre de waen en hoogmoedt van dien heer gaet, die men tUtregt segt dagelijks meer en meer in schulden toe te nemen, soo verre dat den advocaet Wantenaer 2) hem wegens ƒ25000, uit den boedel van wijle juffrouw De Boot3) opgenomen, telkens staet te roepen voor het geregt, vermits nae menigvuldige requisitien daeromtrent geen de minste voldoening heeft gekreegen.
Het huwelijk van desselfs oudste zoon met sekere mevrouw La Court te Leyden soude gants af zijn door
1) De laatste woorden zijn natuurlijk later bijgeschreven, want de fol., waarop zij staan aangeteekend, is eerst fol. 31.
2) Mr. Thomas Jan Wantenaar was een bejaard advocaat, hij practiseerde reeds Sedert 1719. Zie Utrechtsche Naamwijzers.
3) Over mej. De Boodt zie vroeger, aant. 1 en 5 op p. 49.
214
1762.
het afraden van seker oud domestieq aen voorgemelde vrouw, overmits die jongeling haer niet soude hebben komen vraegen sonder alleen om haer geit te sijn gekomen. En was die vrijagie singulier begonnen, te weeten door fraai porcelain, dat die mevrouw La Court*) soude verkopen, waertoe hij belet liet vragen om hetselve te mogen komen sien, en dat wel op een uur dat er geene andere menschen meerder waeren, waerop die mevrouw hem beleefdelijk hadde laten beantwoorden: als 't hem beliefde, des hij daer gegaen en vriendelijk onderhouden zijnde in het uitgaen. haer de handt gekust soude hebben en dus die kennisse hadde begonnen.
"flpe NasTfftj/? 2). Dat Belle van Zuilen haar portrait aen Cat \) — voortijts gouverneur in 't huis van d'heer van Zuilen, thans lector bij den koning van Pruissen — gesonden hebbende, soó is hetselve gesien en seer geadmireert van seker jong prins van Anhalt, in Pruissischen dienst, waeruit een briefwisseling gevolgt is, sooverre
1) De familie De la Court te Leiden behoorde tot die, waaruit de regenten-colleges werden aangevuld; nog in 1755 werd een hunner „veertig" in die stad. Welke van de dames De la Court hier bedoeld wordt valt'niet te zeggen.
2) Ore Natewis.
3) "Zie over Heinrich De Catt de inleiding op zijn Dagboek, uitgegeven door R. Koser in de Publicationen aus den K. Preuszischen Staatsarchiven 1884. Hij was een Zwitser, die in Utrecht in de rechten studeerde, en daar, zooals uit het Hardenbroek-ms. blijkt, tegelijk bij de familie Van Zuylen was. Hij ontmoette Frederik ©en Grooten in 1755 toevallig in de trekschuit van Amsterdam op Utrecht, zonder den koning te kennen. Deze trad met hem in gesprek, schepte behagen in hem en liet later hem uitnoodigen in zijn dienst te treden als voorlezer. In 1786 viel hij door een onbezonnen streek in ongenade. Het verhaal omtrent Relle Van Zuylen wordt bevestigd door hare eigen brieven, waarnaar de heer P. Godet zijn aardig Revue-artikel orer de merkwaardige jonge dame schreef. Zie Revue des Deux Mondes 1891: Une jeune fllle du XVIII* siècle. Zjj huwde eerst in 1771, op 31 Jarigen leeftijd, met den heer de Charriére, seigneur de Penthaz, een man van goeden huize en veel talent, maar in nederige omstandigheden levende,
215
IWL
dat opgemelde prins haer ten huwelijk heeft versogt, en volgens den een soude dit beleefdelijk om redenen van te wijnig middelen &tc. afgeslagen zijn, volgens andere wist men nog niet wat er van worden soude. Dese geheele sake is soogenaemt met de uiterste secretesse behandelt, schoon sij, Belle van Z(uilen), daervan confidentie van hadde- gedaen aen mevrouw de weduwe Geelvink en aen de maerschalk Amerongen; ook is men er eene expresse rijse om naer Amsterdam gaen doen, die seer geheym gehouden was.
De hierboven gesegde visite van D'Ablaing aen de hertog was ingerigt om den hertog te verwittigen dat seker heer doot was, die een prebendaet in Sint-Catharijne hadde, dat den hertog dat vergeven koste, ook dat hij voor Bergeyk ") eene acte van luitenant-coöonel versogte, en dan nog eene derde vraeg; dat den hertog hem op t'eerste antwoordede, dat hij, hertog, wel wiste wat hij vergeven of niet vergeven koste, dat om 't tweede denke soude, en dat het derde voor dese rijse niet wel geschiede konde. Ook hadde D'Ablaing begonnen met den hertog te bedanken dat hem 't eerst ontfangen hadde. Alle dese seldsaemheden hadde den hertog soo immediaet nae 't geval aen Woertman, Pit, Pesser, Borsselen &tc. verhaelt.
De saken der Oost-Indische Compagnie rouleeren genoegsaem alleen op den advocaet Van der Hoop en den bewindhebber Hope, sijnde de verdere leden wijnig geconsuleert, en kunnen de borgemeesteren, die — verkeerdelijk— mede-bewindhebbers zijn, naauwelijks eenige vergaderingen van importantie waernemen, wegens de menigvuldigheydt der commissiën die sij bekleden. Dan soude Van der Hoop en Hope gebrouilleert thans sijn, ook soude Van der Hoop met Hasselaer niet wel sijn.
1) De bedoelde officier, majoor Wijuand Jacob Van Bercheijk, was groot-majoor te Utrecht, Zie Naamregisters van officieren.
216
1762.
En dat seker is is, dat Van der Hoop in Maert 1762 opgemelde advocatie heeft nedergelegt op prsetext van swakheyt des lighaems en bij sonder der oogen &tc, dog volgens andere om redenen dat kwalijk tevreeden is omdat weet, dat de saken van de compagnie in een slegte situatie te sijn, waertoe men meent dat de generael Mossel, die een goed coopman — voor sig selve NB. — is, veel contribueert, werdende gesouteneert door 't crediet van de borgemeester en bewindhebber Hasselaer alsmede door den raidpensionaris Steyn en sijne vrienden. Ook is eene sijner dogters getrouwt met Hasselaer van Eemnes "), d'andere met Taats van Amerongen 2). Eyndelijk heeft men getragt den advocaet Van der Hoop te persuadeeren om nog te contdnueeren soo lang als hij die post gehadt hadde, met toesegging van een adjunct of medehelper. En meende men hij 't selve nog soude continueeren, indien hem versekert wierde nae de rijse naer Engeland ofte na de hier voorgenoemde geëxpireerde tijt, dat hij als bewindhebber soude werden aengestelt wegens de hoofdparticipanten. Dese laatste anecdote ex upe flsipTfAxv 8). Item dese, dat de Hollandse gecommitteerden ter generaliteyt eene seer geringe figuur maken, dat de raidpensionaris altoos de advisen uitbrengt en meerendeels sonder de gecommitteerdens te vragen, self dikwijle tegens hun advis aen, onder anderen eens, dat in een besoigne over sekere sake soude gevoteert werden, was de gecommitteerde Quarles 4) van een ander sentiment als de raidpensionaris, dog de laatste seyde: „UE.
1) Pieter Cornelis Hasselaar, heer van Eemnes-buiten en Eemnesbinnen, was resident van Cheribon; later werd hij raad van Indië. Hij huwde in 1757 Geertruida Margaretha Mossel, de dochter van den gouverneur-generaal. Zie Van der Aa, Biografisch Woordenboek.
2) De heer Gerard Maximiliaau Taets van Amerongen, de broeder van den maarschalk, was gehuwd met N.... Mossel, de dochter van den gouverneur-generaal. (Uit particuliere aanteekeningen).
3) Ex ore Woertman.
4) Lodewijk Quarles, oud-schepen van Gouda, sinds 1760 gecommitteerd in de staten-generaal. Zie Resolutiën Staten-generaal i. a.
217
1742.
moet soo stemmen en ten dien eynde sal ik uw die of die nog bij uw geven." Zekere gecommitteerde, met name Bruines '), van Amsterdam, moetende voteeren vroeg eerst aen de griffier wat hij antwoorden moest; ook hadde den president Buteux 2) een brief nae sijn provintie geschreven met de notulen van dien dag, welke hij, Bruines, siende leggen straks ging lesen en, dit gedaen zijnde, aen den heer Buteux segde: „Mijnheer, ik hadde sooeven het dus niet begrepen, dat is eene groote tijding die er ingekomen is &tc." Ook was Verschoor 3) alleen geweest van advis om seker request van Des Tombe 4) in handen van den hertog te stellen, alle de andere in handen van den raid van staeten ).' Dat in Den Haag zijnde bij den jongen prins badde sien uitkomen de beer Lamsints 2) en Gronsfeld en enige andere heeren van den raid t'admiraliteyt t'Amsterdam, dog dat Gronsfeld de laatste bij de prins uitkwam, als imant die nog ietwes aan den jongen prins te seggen of beduiden hadde, dat hij niet wilde dat de andere sagen. Dat ook Lamsints te dier tijt de prins genodigt hadde op Swieten, dog dat den hertog niet goedgevonden hadde 't selve te accordeeren, om reden dat de prins van sijn studiën te veel soude afgetrokken werden.
Dat Engeland vreede soekt, wani dat de Engelse troupes geen vivres, geen magasijnen en geene commissarissen tot het onderhout der troupes meer konnen krijgen, soo uit gebrek van geit als van goede ordres.
24 Julij 1762. Sips v*v Toop, camerbewaerder van H.H.M.8).
Dat de cijffers der ministers door niemant gesien wierden, en dat sij nogtans nooit secreet gehouden konde worden; dat hij wel geloofde, dat d'heer Lionet een eerlijk man was, dog dat sij in niemands handen als in de sijne quamen. Ook seyde de griffier Fagel aan Doublet, dat hij alle de cijffers der ministers terstont telkens, naer Lionet4) toesondt, dat nogtans een groot onvoorsigtdgheyd is. Hij, Van Goor, kreeg voor een
1) Ore Doublet
2) . Mr. Jan Cornelis Lampsins, heer van Swieten, voor Zeeland gecommitteerd in de admiraliteit van Amsterdam. Zie Naamwijzers Regeering van Amsterdam.
3) De heer Hartger Van Goor was sinds 1749 directeur van de correspondentie met de ministers van staat buitenslands. De schrijver van het Dagboek noemt hem verkeerdelijk „kamerbewaarder;" als zoodanig zou hij ook de zaak van de e^rer-correspondentie bezwaarlijk hebben kunnen weten.
4) Mr. Pieter Lyonnet was secretaris der cijfers en patentmeester, alsook Jranslateur van H. H. M. Zie over dézen veelzijdigen geleerde Van der Aa, Biogr. "Wbk. i. v.
241
1762.
ducaet of 4 alle nouvelles van den secretaris van de heer Denike, welke nouvelles hij, Van Goor, wederom aen d'heer Boreel in Engelandt oversondt.
Den hertog segde mij, dat in Holland nergens op gelet wierde, als wanneer er wat te kuipen viel. Dat het finantieele door den raidpensionaris gedirigeerd wierde, het werk van den raid van staten door de heer Hop, en het werk der rivieren door de- heer Lulofs '); dat wijnige sig appliceerde op evenvoorgemelde kennisse der rivieren, dat d'heer Lulofs de provintie van Holland ruineeren soude door onkosten en verkeerde werken. Dat het presidentschap van de domainen van Sijn Hoogheydt, soo Catwijk stierf2), niet voor de meerderjarigheydt soude vergeven werden. Aan Doublet segde de hertog, dat vreesde de Franssen ons nog deselve tour soude speelen als aen de Portugeesen gedaen hadde, te weeten indien den oorlog continueerde, schijnende altoos meer vrees te hebben voor de Franssen als voor andere troupes; ook was Sijn Hoogheydt t'onvreeden, dat de Franssen geen ambassadeur sonden aen de repubhcq, daer de onse daer nog was, en dat men sig van een petit secretaire dagelijks het allerley swarigheden maken 8).
£lpe Aou@\er *). Dat er thans eene correspondentie in Holland is nopens het vergeven der ampten; dat Dort, Delft, Schoonhoven, Schiedam, Briel &tc. buiten die kuypraid zijn. Dat darom d'heer Meerens raidsheer is
1) Professor Johan Lulofs te Leiden. Als deken van de philosophische faculteit was hij in 1761 eerste onderteekenaar van het afkeurende rapport over den nieuw uitgevonden watermolen van Geneté. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1762, p. 93 vlgg.
2) Frederik Hendrik baron Van Wassenaar van Katwijk enz., de baljuw van Rijnland, gedeputeerde ter generaliteit. Zie Naamregisters.
3) Na de terugroeping van den gezant D'Affry was diens eerste secretaris Prévost met de waarneming der zaken van den Franschen koning belast. Zie Resolutiën Staten-generaal 3 Juni 1762.
4) Ore Doublet.
Derde Serie. Werken N°. 14. 16
242
(762.
geworden wegens Noordholland en dan soude sekere heer Van Berkël, wegens Rotterdam, t'eerste ampt dat vaceerde hebben 2); de ridderschap 't bailluwschap van Den Haag voor Boetselaer &tc; ook soude misschien de zoon van de burgemeester Hop t'Amsterdam, indien hij, burgemeester, in 't leven was gebleven 3), gehadt hebben 'tampt van commis-generael, Bemont 4) soude een week gefungeert hebben en dan een ander ampt bekomen hebben.
Dat de griffier Fagel telkens gecijfferde brieven van de
1) Mr. Dirk Merens, oud-burgemeester van Hoorn, werd in 1762 raadsheer in het hof van Holland. Zie Van der Aa, Biografisch Woordenboek en elders.
2) Mr. Pieter Johan Van Berckel was de zoon van den hoofdschout en burgemeester van Amsterdam. Zijn broeder was de bekende pensionaris van die stad, waartoe hij in 1762 werd benoemd: Hij zelf was in 1761 lid van de Rotterdamsche vroedschap geworden.
3) Den 14»" Juli overleed de Amsterdamsche burgemeester Mr. Hop. Gedurende meer dan vijf en twintig jaren was luj in de stadsregeering geweest; ook had hij als gezant in Frankrijk en op het congres van Soissons de republiek vertegenwoordigd. Zijne talrijke commissiën staan te lezen in de Nederlandsche Jaarboeken 1762, p. 842. Zijn zoon was bewindhebber der W. I. C.
4) In 1760 hadden de staten-generaal Mr. Cornelis Jan Van Beaumont benoemd tot eommies-generaal van het admiraliteitscollege te Amsterdam. Daartegen protesteerden de staten van Holland, die Mr. Anthony Pieter Vari' der Lijn, oud-schepen te Amsterdam, hadden willen benoemd zien. Vijf andere gewesten verzetten zich weder tegen dit protest. De admiraliteit weigerde voorshands den benoemde tot de waarneming zijner functiën toe te laten. Zie Resolutiën Staten-generaal d.d. 9, 10, 20 October, 3, 13, 21 November 1760. Het geschil over deze zaak werd in 1761 voortgezet, de vijf gewesten aanvoerende dat bij resolutie d.d. 14 Juli 1747 alle lijsten van tourambten, vastgesteld bjj H. H. M. resoluties van 10 Februari 1665 en 8 Augustus 1729, waren gemortificeerd, de Hollandsche staten daarentegen dat het bewuste ambt niet tot de tourambten behoorde, en dat volgens de resolutie van 1729 en die van 23 Mei 1736 „tegemoetgekomen" had moeten worden „aan de inclinatie en het verzoek van de provincie", waarop het ambt ^particuliere relatie" had. De gewesten gaven echter niet toe. Het geschil staat, met de daarop betrekking hebbende missives en resoluties, in de Nederlandsche Jaarboeken 1763, p. 96—171.
243
13*2.
minister Wartensleben uit Munster ontfing '), dog dat hij alle die brieven maer bij den andere ley totdat er een groote hoop van was, en dat hij se dan naderhant, wanneer t\jt hadde, las. Soo ook dat Doublet hem moeste helpen onthouden, dat hij sijne instructie voor Spanje nog moest gereet maken.
flps Bsvohtt 2). Dat de jonge prins sig wel eens uittede en sey, dat hij nog nietwes doen kost voor diegeene, die ongelijk gedaen waren of wierden, dog dat sijne vrienden wel koste en wel soude weten te onderscheyden. Dat als die prins ietwes wilde of in sijn hoofd hadde, hij daer niet ligt van te versetten was, selfs dat absolut alsdan sijn sin wilde hebben. Dat het onbegrijpelijk waere dat die saken nopens Grovestins, begonnen door den hertog, nu soo bleeven leggen. Dat ook veele, daer men op te seggen pleeg te hebben, nog bleven in aensien, als Pessers &tc. Dat den hertog daer sijne redenen voor moeste heb» ben. Dat de princes kort voor haer doot met de traenen in de oogen aan hem, Benoist, soude gesegt hebben: „Ik heb wel eens quahjk geraeden, ook ben ik wel bedrogen geweest, dog laet den heer Van Rhoon maer spreeken wat hij wil, ik sal het doen". Dat daerop Benoist, meenende wel te doen, nae Rhoon was gegaen en hem het voorenstaende verhaalde, die daerop antwoorde: „Sij meent er nietwes van, sij bedriegt uw en mijn". Dat de jonge prins soude gevraegt hebben aen de hofmeester Crebassa 8): „Hebbe ik niet Benoist sop even gesien" P die daerop sey: „Jaa, Uw Hoogheydt". Vroeg de prins: „waer hij gebleven was". Antwoorde Crebessa: „Hij heeft dese middag met mij gegeten, alsoo ik hem genodigt hadde"; waerop de prins soude gesegt hebben: „Gij hebt
1) De Graaf Van Wartensleben was H. H. M. plenipotentiaris bij de drie geestelijke keurvorsten en bij de Opper-Rijnsche, Neder-Rijnsche en Westphaalsche kreitsen. Zie Resolutiën Staten-generaal passim.
2) Ore Benoist.
3) Anthonie Crebassa was onderhofmeester aan het hof van Z. H. (H. M.'s Huisarchief).
16*
244
1762.
seer wel gedaen". Ten blijke dat hij, Benoist, wel bekent en bemint was.
"£lpe wotvato- Kxpotovx »). Dat de jonge prins in groote vreugd soude wesen wegens sijn reysje na Loo, Dieren en Soestdijk, want dat hij daer reets een paer jaer nae verlangt en den hertog daeromme versogt hadde, dog te vergeefs. Een teken dat de hertog het seer druk in s'Hage heeft of dat hij die plaats niet gaarn quiteert, en nu veelligt redenen heeft om sig wat nader bj| -naburige armeen te bevinden.
flpe A«o/3A£t 2). Dat de griffier Fagel wel f 40000 s'jaers verteert, dat van alles koopt, oneyndig veel domestiquen heeft, dagelijks menschen, schoon geen groot getal tegelijk, en dat het het wilste huishouden is, dat er'bekent kan sijn. Dat de griffier gesegt hadde, dat men alles geheyra hielt aan 't hof van Weylbourg, en dat daeromme ook niet geweeten was aen datselve hof, dat de jonge prins stont te vertrekken nae Loo en Dieren, als laat namiddags, wanneer de jonge prins het aen sijn suster schreef, gelijk mede de princes-douairiere gedaen
hadde op haer eyge sujet. Augustus 1762. Sips Abu^kst. Dat met de griffier F(agel)
sprekende over de prins hij hem versekerde, dat en de professor Weys en andere, die hem dagelijks sagen, vonden dat veel verstandt hadde, dat somtijts aen de professor Weys vragen dede, die hij, professor, moeite hadde te beantwoorden. Dat tegens de griffier F(agel) was als tegens een ieder. Dat veel van sijn moeder hadde, want die even nae de doot van den prins, haer gemael, aen voornoemde Fagel seyde: „Monsieur le greffier, vous aves perdu un bon ami", hij daerop antwoordede: „Madame, j'espère 1'avoir retrouvé et mériter en votre personne", dog dat sij daer nietwes op antwoordede en alleen eene reverentie maakte; ook was sij
1) Ore prinses Carolina.
2) Ore Doublet.
245
1762.
niet het minste onstelt of ondaen. Den hertog segt den jonge prins niet te konnen penetreeren, want dat voor hem gereserveert is; alleen dat hij sig sterk op 't sujet van Grovestins uitede, die voor een oneerlijk en slegt mensch houdende. Dat de griffier dagte, dat Gronsfeld op allerley wijse sogt — soo men segt — aen te gooien, dog dat niet wel reusseeren soude door middel van 't canaille, want dat daer goede ordres soude tegen genomen werden; dat hij, Gronsfeld, de Amsterdammers eerst heeft willen inneemen, doe de jonge prins en hertog, en nu dat hij het door 't gemeen wil soeken. Dat Doublet aan hem, griffier, seyde, dat veelhgt bij de meerderjarigheydt of andere gevallen men sooseer niet meester soude wesen om 't gemeen te beletten ietwes te ondernemen. Dat hij, griffier, altoos kwalijk hadde gedaen sig niet meerder te hebben doen gelden, dat dan sulke behandelingen van de princes niet soude hebben behoeven aftewagten, dog dat daerop te kennen gaf sulks sooseer sijn werk niet te sijn. Eyndelijk, dat men sig niet veel goeds nog koste beloven van de aenstaende regering van Sijn jonge Hoogheydt.
Dat den hertog aen griffier hadde willen tonen met authentique bewijsen, dat Larrey reets bij 't leven van prins Willem de 4d8 gesogt hadde om 2e griffier van H. H. M. *) of thesaurier-generael of wel secretaris van
1) De griffier Hendrik Fagel was van 1728 af commies op H. H. M. griffie geweest, maar in 1742 hadden de staten-generaal besloten hem het ambt van tweeden griffier te geven om zijn hoogbejaarden oom, den griffier Francois Fagel, bij te staan. Toen fuj in 1744 eerste griffier werd, viel de plaats van tweede griffier open, en twee jaren later, door de benoeming van Mr. Jacob Gilles tot raadpensionaris, ten tweede male. In 1746 aanvaarde Mr. Bassecour het ambt, waardoor de waardigheid van thesaurier-generaal vacant werd, maar deze legde het in 1750 weder neder. Het werd toen weder opgeheven. Bij deze laatste gelegenheid moet dus de heer De Larrey beproefd hebben het tweede griffierschap of het thesaurier-generaalschap, dat de heer Bassecour weder aanvaardde, voor zich te verkregen. Zie Van Riemsdijk, De griffie van H. H. M.
246
f762.
tteh raid van staten te worden; ook dat hij, Larrey, diploma van graef hadde van de croon
Dat de collonel Van der Dussen eer hij sijne deductie tegens O. Z. Van Haren hadde uitgegeven die aen den hertog soude hebben gepresenteert, omme deselve te examineeren en daer uittewissen, dat den hertog soude oordeelen — of liever hadde — daer uit te laten. Dat den hertog hetselve stuk in handen van den pensionaris Bleyswijk a) hadde gegeven om 't selve nae te sien, dog die seggende daer nietwes in gevonden te hebben soo is hetselve gedrukt gehjk 't thans bekent is, en waermede sig den collonel van der Dussen verschoont, seggende: „dat hij 't tot behout van sijn eer heeft moeten uitgeven, en evenswei die bovengenoemde precautie nog heeft gebruikt".
Den griffier hadde ook gesegt, dat die pensionaris Bleyswijk nog wel eens raidpensionaris soude konnen worden, voornamenthjk bij de princes haer leven, dog dat men 't thans Steyn nog wel soude laten blijven, soolang hij wilde 8).
Dat den hertog, op de parade met Doublet ter sij de afgaande, aan hem vroeg of hij geen verandering in 't regiment gardes vond, of dat regiment er beter of minder wel uitsag; dat daerop Doub(let) antwoorde, dat hij vond dat 't selve er heel wel uitsag; waerop den hertog sey, dat men evenswei moest avoueren dat het er seer wel uitsag, doe 't de collonel Pesser aan 't hoofd hadde; waarop nietwes seggende, den hertog verder sprak en seyde, dat hij niet begrijpen konde hoe dat soo een mensch sooveel credit t'Utregt koste hebben, en hoe 't mogelijk was dat hij den lieden daer soo „haut a la main" — sooals hem, hertog, berigt wierde — gouver-
1) De schrijver heeft verzuimd in te vallen van welke kroon hij ■preekt.
2) Pieter Van Bleisviijk was te dier tijde pensionaris van zijne vaderstad Delft.
3) Hij bekleedde het ambt van 1749, het jaar van Gilles' aftreden, af, en behield bet tot zijn dood in 1772,
247
1762.
neerde; waerop Doublet sey: de meeste part van menschen aldaer „sont des faquins, mais lui, Klaas Pesser, le plus grand". Den hertog daer wederom op: „Bx gelove evenswel dat sijn broeder wat beter is". Doublet: „En ik gelove sij geen van alle veel nuts zijn".
Dese historie door Doublet aan de griffier Fagel verhaalt werdende, met bijvoeging dat hij op 't point was geweest van aen den hertog te antwoorden, dat hij, hertog, selve schuit en oorsake was, dat die lieden bij continuatie soo een rol t'Utregt speelde, soo sey de. griffier, dat hij beter gedaen hadde sulks te menageeren, want dat hem versekeren konde, dat den hertog die lieden geene van beyde beminde, dog dat hij van den oudsten Pesser wel gebruik maaken moest, om door sijn canaal te weeten wat er in Utregt omging.
Den hertog, van Wassenaer, ambassadeur in Spanje '), sprekende, segde: „Dese sal uw wel wat vertellen, als gij 't maer geloven wilt". Doublet antwoorde daerop: „Ik mag 't wel leyde, Uw Hoogheydt, dog ik ben niet van al te gemakkelijk geloof".
Sips AouQter, die het van de griffier Fagel in September 1762 hadde. Dat Rhoon bij de professor Schwenke 2) was gekomen om te vragen, hoe dat den raidpensionaris Steyn voer, die toen de koors hadde en daerdoor dikwils ijl was, seggende tegens de professor Swenke: „dat hij bij hem kwam in qualiteydt van president der gecommitteerde raiden, om hem ernstig aftevragen hoe de raidpensionaris thans voer, want dat daer de regeering ten hoogsten (aen) gelegen lag sulks regt te weeten"; waerop den professor eenvoudig antwoordede: „dat hij er geen gevaer
1) Jan Lodewijk Haganus Van Wassenaar keerde in-den zomer van 1762 van zjjri gezantschap te Madrid terog, waar hij stond vervangen te worden door den heer Doublet. Zie Resolutiën Statengeneraal Augustus 1762.
2) Dr. Thomas Schwencke te 's Gravenhage had den titel van professor aan het Akademisch Gymnasium aldaar. Zie Naamwijzers van Amsterdam, waarin ook de lijsten van predikanten, professoren enz., zoo in de stad zelf als daarbuiten, zijn opgenomen.
248
1762.
in sag, nog ook tot nog toe niet in gesien hadde"; waerop Rhoon wederom weg was gegaen. Dese sake, die Rhoon meende soo fier en wel overlegt te hebben, verhaalde de griffier als een heldstuk; dog was de raidpensionaris daerop beter geworden, en die dit door de heer Swenke vertelt geweest zijnde sprak naderhand! de griffier Fagel en segde hem, dat Rhoon oorsaek'van sijn siekte was geweest, want dat hij te Leyde op de universiteydt aldaer ietwes hadde willen doordringen dat tegens ordre en reden wasen dat in sijn siekte sodanig eene vraeg en compliment aen de heer Schwenke hadde gemaakt, waerover hij seer gestoort was, want dat hij wel de reden daervan konde beseffen, namentlijk dat men 't oog reets op de heer Bleyswijk van Delft hadde gehadt om die raidpensionaris te maken, dat die ook de man van den hertog was &tc.; en dat wegens dit verhael de griffier het exploict van den heer Van Rhoon soo fraey niet gevonde hadde. Waeruit men wederom sien kan den schielijke en blinden ijver van den heer Van Rhoon, die door den hertog tot sulke en diergelijke saken geëmploieert werdt.
Men spreekt nog ten uitersten sterk op 't sujet van den hertog met opsigt tot sijne schulden, seggende dat aen sijn kleermaker — soo wel meen — bij de ƒ15000 schuldig soude sijn; een ieder beklaagt sig daerover.
flos Tivk 2). Ook klaagt den borger over het beknibbelen dat wegens het huis van Weylbourg werd gedaen, werdende wel betaalt, dog alles ten uitersten bedongen, en dan nog wel eens laten wagten, waerdoor die prins niet seer bemint werdt. Dat dikwils rusie met sijn do-
1) Graaf Bentinck Rhoon en de raadpensionaris waren beiden curator van de Leidsche Universiteit.
2) Ore Vink. De majoor Jan Hendrik Vink, vroeger behoord hebbende tot het regiment Cannenburg, dat te Utrecht in garnizoen lag. Hij had ?n 1749 als ritmeester zijne compagnie gekocht van den majoor Falkenhayn. Zie Resolutiën Staten van Utrecht 18 Juni 1749,
249
1762.
mestiquen heeft. Dat dan den een, dan den andere daer
14
gesegt werd te steelen; onlangs 17 —62 zoude een domes-
ticq geattrappeert zijn op Hontslardijk dat hij besig was te steelen, waerop hij aldaer wierd vastgeset door den prins van Weylb(ourg), naderhandt in qualiteyd van generael aen de hoge krijgsraid overgegeven, dog heeft 't hof sig daar sterk tegens geopposeert, en sal den domesticq, meent men, teruggegeven werden.
13 "tips Aou/3a«t, die het van de ypiQQup
^'iT62- *yfA hadde *). Dat nu onlangs ge-
geesselt, gebrandmerkt en voor 25 jaren in het tugthuis geset was sekere Van der Meer, collecteur te Rotterdam, wegens 't fraudeeren van s'lands middelen, want was hij, Van der Meer, wel 49000 guldens aan 't land schuldig. Hij, Van der Meer, gaf ook dikwijle voor, dat om d'eene of andere ongelegentheyd geen comptoir koste houden, wanneer hij s'avonds en bij ontijden geld ontfing, waervan hij geen aentekening hield en ook geen verantwoording meende te doen, als konnende op die wijse niet wel nagegaen werden &tc. Dese Van der Meer nu sullende gestraft werden, soude hij geroepen hebben: burgers sta bij. En hadde men de onvoorsigtigheydt gehadt eene extraordinaire wagt om het schavot te laten stellen, ten eynde — soo men dagt — confusie voor te komen, dan, was dit eerder een middel om 't gemeen te doen sien boeseer men hetselve vreesde. Die Van der Meer was in 1748 wel bij de griffier Fagel geweest, doe Fagel met Rhoon en de prins naer Amsterdam ging. Zijn dogter was nu wederom bij Fagel geweest, zeggende dat haer vader f 27000 van 't land te preetendeeren hadde. Onder sijne versegelde papieren heeft men gevonden eene correspondentie tusschen O. Z. van Haren en hem tegens den hertog. Hij is bij gecommitteerde raiden gecondem-
1) Ore Doublet, die bet van den griffier Fagel hadde.
250
1782.
neert, daer president is Rhoon. In 1748 was die Van der Meer seer groot bij de prins, bij Rhoon, Haren &tc.
Ook soude een gedeelte van 't gemeen — nae de doot van de princes gouvernante — gesegt hebben, dat het wel was dat de Staaten voogden van den jonge prins waren, dog dat princes Carolina mede voogdesse moest wesen ofte in haer vrouw moeders plaatse treeden, dan, waerop den hertog soude gesegt hebben dit maer meerder verwarring geven soude, en dat dit tegengegaen moest werden. En was men in Holland wel geresolveert geweest het gemeen hiertoe niet te laten komen, sijnde alle de matadors van dese gedagten, alsse Rhoon, Fagel, &tc. „vresende veelhgt dat somtijts de kans wel eens keeren soude konnen, wanneer men 't gemeen soo veel magt toeliet, want Grovestins, Vaü der Mieden, De Bak en andere nog wel eens door die selve middelen haer tijt soude konnen waernemen".
Hadde ook de griffier gesegt, dat Benoist een slegt en dangereus mens waere, die men lang hadde behooren Den Haag te ontseggen, dog dat er geene erger was dan sekere khjn ventje, genaemt Van Brakel, behoorende tot de brandspuit, die op eene tijt — in 't leven der princes — bij den raidpensionaris Steyn was gekomen, en hem raidpensionaris duidelijk hadde aengesegt, dat hij niet bekwaam was om dat ampt te bekleeden, dat hij 't vrijwillig behoorde neder te leggen, of dat men hem 't wel soude konnen doen doen, „apparent wel met voorkennis uitgesonden, want men te dier tijde seer ijverde „voor Van der Mieden en ook voor Bleyswijk van Delft". Naderhant heeft die Van Brakel wederom met lof van de heer Steyn gesprooken, soodat men niet wist of hij daer toe met gifte of gaven was gepermoveert geweest. Op alle het welke Doublet geantwoord hadde, dat men er selve oorsake van was dat 't gemeen soo dagte en dede, en dat het onverantwoordehjk was dat regenten in 't generael en goede in 't bijsonder aen diergelijke omstandigheden onderhevig waren, en dat hij in sulke gevalle als regent öf als minister, — indien hij geabandonneert wierde — altoos immediaat zijn post soude
251
1762.
nederleggen; op alle het welke hij griffier hem, D(oublet), groot gelijk gaf1).
Den heer hertog segde mij, met opsigt tot het setten der molens in het Vianensche, dat die heeren .van Holland seer dispoticq te werk gingen, en dat op soo eene wijse het seer onaengenaem was in sulk een land te woonen &tc. 8).
fip« Tivx, die 'tvan mevrouw Voogt8) hadde, dat de jonge prins en princes van Weylburg niet wel samen soude wesen, dat de princes in de tuinen van Honslardijk niet een persik of peer dorste plukken, dat die vrugten verpagt of verkogt wierden, en dat het huis van Wijlbourg een tuin huurde van een particulier aldaer; ook dat men meende dat de prins van Wijlbourg veelligt het huis te Werven wel soude konnen kopen 4).
£lpe 3s Koning8), schout van Moerkerken6), dat de jonge D'Ablaing sijn dogter — sohoolleggende te Rotterdam — ten huwelijk soude versogt hebben, haer versekerende tot
1) Over Van der Meer xie de Nederlandsche Jaarboeken. 1762. p. 777. Gerard Van Brakel was, zooals het Handschrift ook vermeldt, aan de 's Gravenhaagsche brandweer verbonden. In 1774 werd h\j brandmeester; h\j was te voren dus ondergeschikt. Zie Bericht der vergaderingen enz. te 'sGravenhage. Waarschijnlijk behoorde luj dus tot de kleine burgerij.
2) Het land van Vianen was verscheiden jaren achtereen geteisterd door overstrooming, het gevolg van een buitengewoon hoogen waterstand. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1761, p. 63. Er wordt dus gesproken van het plaatsen van watermolens, tot ontlasting van de ondergeloopen landerijen.
3) De echtgenoote van baron Voigt van Elspe, opperhofmeester van Z. H.
4) Het Huis te Werve lag" niet ver van Rijswijk.
5) Ore De Koning.
6) Mijns Heeren land van Moerkerke, tegenwoordig in de streek meest Mijnsheerenland genoemd, ligt in den Hoekschen Waard, niet ver van Puttershoek. De ambachtsheerlijkheid was deels in het bezit van de erfgenamen der vrouwe van Renswoude, deels in dat van den heer Francois Doublet,
252
1762.
douairie Giessenburg, het watergraef en rentmeestersampt aen sijn zoon &tc, dog dat De Koning 't afgeslagen hadde, al was 't alleen maer omdat hij sijn dogter niet wilde geven aan de zoon van sijn ambagtsheers geslagen vijandt, — zijn ambagtsheer is de heer Doublet. —
£lpe Sf Konink, schout van Moerkerken. Dat Willem Van Haren te Brussel wel een mooie stuiver gelts hadde ontfangen wegens dienste, die hij aen cooplieden van Rotterdam en Amsterdam gedaen hadde. Dat nu ook soo de heer Doublet wel een sommetje soude konnen profiteeren in Spanjen dog dat dese daerop geantwoord hadde, dat het direct tegens den eed en instructie van een minister streedt, zeggende De Koningk dat de meeste ministers begreepen sulks haer gepermitteert te sijn.
17?*g2 A«v/3a«t. ^at den hertog hem
9 • gesegt hadde: „Wat doet dog Wassenaer
uit Spanjen hier? Hij voert niets uit, hij siet geen menschen en heeft nietwes te doen"; schijnende niet seer met hem ingenomen te sijn. Wenschte hem, Doublet, bij 't afscheyd nemen veel goeds, versogt sijne complimenten aen Berkenrode, aen mevrouw d'Usson een soen, en aen de heer Waal in Spanjen ook complimenten, soo hij nog om~h"em dagte, want dat, nu soo een groot heer geworden was, veelligt hem wel vergeten soude sijn2).
Uit Rusland was er tijding door Mynertshagen, dat de kijserin vreesde dat op haere kroningsdag somtijts wel weer wat te doen mogte vallen; ook dat sij in groote stilte gants alleen een tourtje in 'tland was wesen doen,
1) Mr. Willem Van Haren was nog altijd gedeputeerde bij den gouverneur-generaal der Zuidelijke Nederlanden te Brussel. De heer Doublet stond op zijn vertrek naar Spanje als gezant. Zie boven.
2) De heer Lestevenon Van Berkenrode was gezant van H. H. M. aan het hof van Frankrijk. Mevrouw D'Usson is mij onbekend. De heer Wall was secretaris van staat te Madrid, de heer Meynertshagen extraordinaris-envoyé te St. Petersburg.
253
1762.
om — soo men meende — prins Ywan te gaen spreken en hem te persuadeeren om haer te trouwen *).
._24f "Sips die het van Tomeze
9 hadde s), dat hij onlangs in sijn winkel
hadde gehad een groot silver lampet en schotel om het selve te kopen, en dat iemand bij hem inkomende segde: „Hoe komt gij daer aen, dat is een stuk silver van de prins van Wijlburg"; dat hem ook onlangs was te koop gepresenteert eene genoegsaem nieuwe goude snuifdoos, die hij dagte dat daer mede van daan kwam, welke doos bij Boas gebragt zijnde voor oud gout en een wijnig voor fadsoen ingekogt was, en aen Doublet met een ducaet of 5 winst weder is overgegeven.
Zijnde men dus in 't algemeen van gedagten, dat de prins van Wijlburg sig dikwils ontdoet van nipes s) &tc., om- maer geit te maken, ook dat hij schulden soude hebben in Den Haag, selfs dat de secretaris Winter *) jaer en dag geleden soude gesegt hebben, dat de prins van Wijlb(urg) dat niet uit konde houden, want dat sijn levenswijse hadde ingestelt alsof hij de stadhouder selve waere geweest.
Ook maakte den hertog bij continuatie veel schulden, betalende haast geen mensch, hetwelk onbegrijpelijk is, alsoo geen groote train of omslag heeft.','
Opgemelde hertog is onvermoeit in 't werken, schrijft somtijts een half dosijn briefjes aen de griffier Fagel op
1) Prins Iwan, die in 1741 door Elisabeth, de dochter van Peter den Grooten, van de kroon was beroofd, kon natuurlijk na den dood van Peter III in 1762 recht daarop doen gelden, vooral omdat niet Peters zoontje Paul, maar zijne gemalin Catharina in de keizerlijke waardigheid opvolgde. Het vermelde gerucht schreef daarom de keizerin de bedoeling toe hare wederrechtelijke handelwijze door een huwelijk met Iwan goed te maken. Twee jaren later werd hij vermoord.
2) Jan De Thomeze was goudsmid te 's Gravenhage; hij was de gewone leverancier van H. II. M. Zie o. a. Resolutiën Staten-generaal 1752 en elders.
3) D. i. nippes zr: meubelen, kleederen enz.
4) Johan Willem Winter was geheimschrijver op Z. H.'s secretarie.
254
1762.
eene dag of morgen, en dan nog somtijts wel aen anderen ook.
Rhoon is mede swaer met schulden beladen en betaalt wijnig.
Wenschte den hertog wel dat de prins meerderjarig al was, want wat sterk de Engelse partij trekt met Rhoon en de griffier F(agel), waer Holland en andere provintiën, als Vriesland, Zeiand &tc., sig tegens opposeert, onder andere de 2 admiraliteyten van Amsterdam en Rotterdam, in 't bijsonder wegens 't jongslede geval met de capitain Dedel zullende wederom convoy verleent werden met 3 schepen van oorlog geaccompagneerd Voorseyde admiralitijten hebben seer hoog gesprooken, York ook enigsints, dog was de griffier & Rhoon daer niet wijnig over verlegen, en meent men alleen daerdoor alle de scheepen onder de heer Dedels convooy te sijn vrijgegeven. In de conversatie met de griffier over de jegenswoordige saken toonde hij, griffier, veel verlegentheydt te hebben, als de Engelse ons eens wilde aanranden en dat daardoor oorlog met deselve mogte ontstaan, dat als dan de knuppel wel wederom op straat soude konnen komen, waerop Doublet seyde dat niet begrijpen koste men aan de Engelse soo eene vrees toonde, want dat, als de Franssen in ons land wilde komen — dat sij telkens koste doen — men dan veel meer te vresen hadde voor 't gemor van 't gemeen, dog dat hij nooit 't gemeen vreesde, dat men militie genoeg in 't land en self in Den Haag hadde, en dat met goede ordres, en soo er geene baadsugtige lieden onder werkten, men altoos 't gemeen wel stillen konde, waerop de griffier wederom seyde: „of dan niet wiste de gevallen van 't jaer van 1674" 2), dat daer Doublet op antwoorde:
1) Den 22en Augustus 1762 geraakte de kapitein Saloraon Dedel in scherp gevecht met eenige Engelsche oorlogsschepen,.die met geweld een convooi van koopvaardijvaarders visiteerden, en werd met deze, door overmacht overmand, opgebracht naar Duins. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1762, p. 836 vlgg.
2) Waarschijnlijk wordt 1672 bedoeld en het aftrekken van Tilly's
255
1382.
„jae, maer doe wierd aen de cavallerie ordres gegeven van terug te trekken en buiten Den Haag te gaan".
Bij dese conversatie was present Domine Maclean, die seyde dat de heer Doublet groot gelijk hadde, dog dese Maclean is een slimme gast, die óngetwijffelt ook in de Engelse partij is J).
Den hertog heeft thans een groot dispuut tusschen de provintie van Vriesland en den hogen krijgsraid over 't geval van de collonel Humalda 2), die 't volk geit of gagien soude onthouden hebben, waerover bij de hoge krijgsraid met infamie gecasseerd was, dog bij den hertog gemitigeert sonder infamie, waerop de provintie van Vriesland souteneert dat geene hoge krijgsraid over haar ingesetenen oordeelen kan, vermits sij selve eene hoge krijgsraid heeft, gecomposeerd door politiquen en militairen, zeggende ook dat den een niet moet gecondemneert en den andere vrijgelaten werden, menende daer mede Grovestins. En meent men dat O. Z. Van Haren hier onder speelt door sijne goede vrienden in Vriesland.
Nog heeft den hertog een dispuut met het hof van Holland en haer Ed. Gr. M. selve nopens een knegt van de prins van Wijlburg, die op Honslardijk vastgehouden zijnde vandaer aen de hoge krijgsraid is overgegeven, omdat een domestdcq van een militair geconsidereerd wierdt. Dog schijnt het hof en den raidpensionaris het selve niet op te geven, vermits men in Holland denkt dat op soo eene wijse de gevolgen daervan ten uiterste te apprehendeeren zijn, want bij voorbeeld een dogter uit een huis met 6 kinderen aen een militair trouwende en dispuut over de nalatenschap van de ouders of vrienden komende, soo soude alle de andere kinderen
ruiterij bij de samenscholingen voor de Gevangen-poort op den noodlottigen 20en Augustus van dat jaar.
1) Dr. Archibald Maclaine, sinds 1747 reeds predikant in de Engelsche kerk te 's Gravenhage. Zie Bericht van de vergaderingen enz. te 's Graven ha ge.
2) De luitenant-kolonel B. P. M. Van Humalda van het regiment Oranje-Friesland. Zie Naamregisters van officieren.
256
1762.
en geinterresseerdens sig aen de beoordeling van den hogen krijgsraid moeten onderwerpen &tc. Den hertog segt alleen tegens de swarigheden, die hem gemaakt werden, dat den overlede prins den hogen krijgsraid soo sterk gesouteneerdt heeft, dus dat hij hertog deselve in de minderjarigheydt niet anders kan behandelen.
28 Den heer. van ZutXev drie & vier dagen
' geleden mede gedelibereert hebbende in
de ridderschap over 't versoek van den schout van Baarn ') nopens 't transport van 't goed den Eult genaemt *), waervan den 403 penning niet betaalt was, soo is dien heer in de eerste bijeenkomste absoluut van gedagten geweest dat men behoorde eene resolutie te nemen — in decente termen gestelt — waerbij men te kennen gaf soo eene exemtie van den 40e penning voor Sijn Hoogheydt van groote consequentie voor andere en verdere ingesetenen was, en dus, hetselve met goede redenen bekleedt hebbende, behoorden te declineeren; ook was sodanig het voorstel van 't rapport der commissie, daer dien heer mede in was geweest. Nogtans vond opgemelde heer heden goed doe de resolutie wierd gelesen voor te slaen, of niet best waere daer niet veel van te seggen en maer te passeeren, overmits de betaling daervan dog geene groote somme voor de provintie soude importeeren. Dan concludeerde hij nogtans even daernae om de resolutie gedetailleert in te geven, en seyde hij mij B*anderdaags, dat Boetselaer hem gewesen hadde met
1) De schout van Baarn, Huibert Van Rijk, was aangemaand tot het transporteeren van het goed De Eult, in 1758 door de gouvernante aangekocht uit den boedel van den heer Gideon Jan Deutz, maar nog niet overgedragen, omdat de 40e penning niet was betaald. Zie Resolutiën Staten van Utrecht 12 Januari 1763.
2) De Eult lag in de onmiddellijke nabijheid van Soestdijk, en behoorde sedert dezen aankoop aan het prinselijke landgoed aldaar. Vóór enkele jaren is de huizinge in eene stalling met woning veranderd, sedert weder afgebrand. Het goed is thans een deel van het domein van H. M. de Koningin-Moeder. >^^v^ ■*
1
257
1763.
de vingers, dat men sijnoeed gedaen hadde, en dus dat men wel wat duidelijk in de resolutie mogte spreeken, welke Boetselaer mede gants anders hadde geadviseert. Sonderling is het dat eerstgemelde heer sig dikwijle soo in meerdere en andere gevallen gedraagt, daer hij hetselve in den laastgenoemde berispten.
28 "Slpe T^Kivys, alwaer De Bak en
17 2~6 ' Gramsbergen den avond kwamen pas-
seeren. Dat De Bak seer gefestoieert wierd door den hertog en altoos uitnement beleeft ontfangen wierde, ook door de jonge prins. Dat als die drié bij eerstgenoemde bijeen waren, dat die sig dan elk haer nieuws verhaalde, onder anderen dat men wist, dat er in Gelderland, in Vriesland en elders getragt was den jonge prins reets nu voor meerderjarig te verklaeren, dat de overkomst van de oude princes ') daertoe soude hebben gedient, dat wegens Vriesland thans alleen Bergsma4), die voor den hertog is, in H. H. M. blijft, komende de jonge Grovestins en nog een andere van O. Z. van Harens vrienden in H. H. M., dus den hertog daerdoor minder influentie aldaer sal hebben; ook sonde de oude Grovestins, O. Z. van Haren en selfe W. van Haren onlangs in s'Hage stil sijn geweest, ten eynde op die en andere saken te werken met derselver goede vrienden, als Van der Mieden, Larrey &tc Alle dese machinatien hadde den hertog wel geapprehandeert, en hadde dierhalven den jongen prins daer eens over onderhouden, die aen hem hertog hadde geantwoort, dat niet verlangde sijn meerderjarigheyt vervroegt wierde, dat veel liever hadde de saken bleven soo als sij geschikt waren, en derhal ven dat'die lieden, die dat sogten, niet seer voor sijn vrienden hielt. En soude den hertog daerbij gevoegt hebben met opsigte tot den jongen prins: „Je ne le quitterai pas d'un pas
1) D. i. de priuses-grootmoeder, de weduwe van Johan Willem Friso.
2) Mr. Adrianus Bergsma, burgemeester van Sneek, wegens Friesland gedeputeerd ter generaliteits-vergadering. Zie de Naamregisters.
Derde Serie. Werken N". 14. 17
258
1763.
jusqu'a ce qu'il entre dans les postes, qui lui sont destinéz vers sa majorité".
In den raid van staten zijn Boetselaer en Pesser de lieden van den hertog, de tweede nogtans is seer wel met den thesaurier Hop en komt den hertog alles rapporteeren , welke lieden den hertog thans nodig sal hebben in beyde de collegien, daer de jonge prins sessie neemt, om van alles bij tijts geinformeert te sijn De fetes tot die solemnisatie waren grooter gereguleert, tijde doe de nieuwe koets voor den prins geordonneert was, dog om redenen, dat den jongen heer dan te seer uit het oog van den hertog mogte raken, en er te veel ceremoniën geob-
serveert soude moeten werden ( ); dus het alleen op
een paer groote diners sal uitkomen.
De gewese secretaris Van der Hoop en vrouw 2) sijn seer groot aen 't hotel van den prins van Weylbourg, daer de majoor, zoon van den eerstgenoemde, nogtans doen en laten van den hertog is.
De Bak hadde ook met opsigte tot de Pessers gesegt, dat er ondankbare heden waren, die, schoon alles schuldig waren, seer ligt de ontfange diensten vergaten. Den oudsten Pesser kwam naauwelijks 3 mael in een jaer bij hem, dog Woertman nog wel.
"£lpc Bopssx *). Dat het in Den Haag geweest zijn van Grovestins en O. Z. van Haren tegensprooken wierdt, dat den hertog er hem nae gevraegt hadde omdat in de buurt van de jonge Grovestins gelogeert was, dog dat de jonge mevrouw Grovestins het sterk tegen sprak, dat die twee heeren bij haar gelogeert geweest soude sijn.
Dat de historie tusschen Tiddinga4) en O. Z. van
1) Op den vijftienjarigen leeftijd kreeg de prins zitting in den raad van state; vroeger was mj reeds in de staten-gener»l ingeleid. Zie vervolg op Wagenaar, 1763, p. 224.
2) Mr. Adriaan Van der Hoop, gewezen secretaris van den raad van state (tot 1748). Zijne echtgenoote was Susanna Dedel. Zie Van der Aa, Biogr. Woordenboek.
3) Ore Boreel.
4) De generaal-majoor E. Van Tiddinga, mede betrokken in den
259
1763.
Haren seer facheus voor den eersten was, want dat sijn geleende 14 duisent guldens niet wel terug krijgen soude, omdat Haren hem reets gedreygt hadde, soo hem langer kwelde, brieven, die hij van hem hadde, soude publicq maken, daer er sekerlijk wel onder sullen wesen, daer een woordje tegens den hertog inkomt, vermits in de tijden van de princes geschreeven waren. Dat het drijgement, door Groves(tins) gedaen — om, indien hij verder gepousseert wierde, de brieven van Sijn Hoogheydt saligér soude laten drukken — onvoorsigtig, laag, en slegt was. Dat men wel verhaalde — dog ongelooflijk — dat er sententie tegens Gröves(tins) lag, dan, dat men die niet dorste te confirmeeren.
Dat- Gronsveld seer politicq was, dat met niemant wel was, nog met hertog, nog met griffier, Rhoon, raidpensiónaris, De Bak &tc., nog niemand in de ridderschap. Dat hij nopens sijne kennissen met seker slag van lieden in vorige tijden hadde geschreven aen een borgemeester t'Amsterdam, dat het sijne smaak niet was, dog dat hij dat op versoek van de prins saliger hadde moeten doen, dan, dat te verwonderen is is, dat hij nog deselve en meerder diergehjken kennissen aenhout. Dat den hertog ook meer als eens hadde doen blijken, dat die wijse om vrienden te maken seer laag en slegt was.
Dat de jonge prins veel nae den hertog luistert dog sig nooit uitte, onder anderen dat, doe de jonge Saumaise >) de kindersiekte hadde en heel slegt was, de prins niet eens gevraegt hadde hoe dat hij voer, schoon die Saumaise zijn beste maat was, die hem 'tliefste was en daer veel mede omging, alleen — veelligt — omdat den hertog hadde goedgevonden, reets voor desselfs siekte, dat sooveel niet meer bij den prins soude komen, omdat sijn
treurigen familie-twist van O. Z. Van Haren. Zie Vervolg op Wagenaar, 4762, p. 214; Nederlandsche Jaarboeken 1762, p. 1034 en 1258.. In zijn verdedigingsgeschrift tegen Van Harens deductie (z. a.) beweerde hij dezen al zijne spaarpenningen renteloos geleend te hebben.
1) De zoon van kolonel Charles de Saumaise, den opperjagermeester aan het hof van Willem IV.
17*
260
f763.
gedrag in alles niet goedkeurde. Dat Bigot en Lassarra J) den jonge prins wat agaceerde nopens de Iraouwen — met permissie van den hertog —, dat de prins Betje Van Regteren 2) de fraaiste hadde gevonden, waerover die twee heeren hem gebadineert hadde over sijn smaak; des hij nu al naa wat jongers begon om te sien.
Dat de oude domestique van Grovestins, die nog aen 't hof waren, dikwils aen andere seyden, dat hij, Grovestins, bij meerderjarigheydt van den prins wel wederom in gunst soude geraken; dat, de oude princes stervende, de princes van Weilbourg in Vriesland het crediet soude hebben; dat de laatste seer goedhertig was; dat Bergsma nog al voor de oude princes was, want dat door haer gepousseert was in Vrieslandt.
"£loe H?,ivyeKxvl8). Dat hij van goeder hand wist — apparent van den gewese raidpensionaris Gillis — dat het aenstaende sessie nemen van Sijn Hoogheydt in de vergadering van H. H. M. bij toeval en door onkunde uit de pen gevallen was, want dat den jonge prins alleen behoorde in de raid van staten sessie te nemen, en volgens oude voorbeelden als raid van staten maer in H. H. M. gecommitteert zijnde behoorde te korden; ook soo den overlede prins, schoon die nogtans daer telkens kwam en self de secrete besoignes bijwoonde, hetwelke van desselfs competentie niet was.
"£lpe "'AfMhKfusspr 4). Dat een maand of vier geleden in Haer Hoog Mogenden vergadering seer secretelijk was gesien een brief van de keyserin-koningin, aen de graef Cobentzel gesonden om door de heer Reyschag aan
1) Zie over deie beide heeren aant. 5 op pag. 85 en 1 op pag. 64.
2) Magdalena Elisabeth Sophia Juliana, dochter van graaf Van Rechteren van Gramsbergen; zfl was in 1735 geboren en dus 28 jaren oud. Zie de genealogie Voerst—Hekeren— Rechteren in de Heraldieke Bibliotheek, jaargang 1876, p. 50.
3) Ore Slingeland.
4) Ore Amelisweert.
261
1763.
H. H. Mogenden te werden vertoont, inhoudende de sonderlinge bevreemding en verontwaerdiging selfs van. Haere Koninklijke Majesteyt over sekere brief, door Louis van Brunswijk aen den prins van Stolberg geschreven, ten eynde hij, prins van Stolberg, de rijksarmee soude verlaten en terstont bij sijn corps in dienst der republicq kome, daer hij, Louis van B(runswijk), behoorde te denken dat — schoon veldmaerschalk deser republicq — hij nogtans een regiment in Oostenrijks dienst en de titul van generael-veldmaerschalk besat, en het hem dus niet betaamde sodanige ordres aen een officier — die direct van de keyserlijke ordres afhing — te geven ').
"Xlpe 3s sso Zreiyvea 2). Dat Jantje van Borsselen nog altoos sogte om sijne stukken en papieren van adeldom te vermeerderen, want dat telkens aen prins Carel te Brussel8) presenten sond van gewassen, vogels, medailles &tc. voor desselfs cabinet van rariteiten; dat ook aldaer te Brussel hadde geetablisseert een Engelsman, die hij hadde besorgt den titul of last van agent of commissaris wegens Zelandt of Middelburg voor commercie-saken &tc; dat die commissaris voor hem, heer Van Borsselen, in alle klobsters en kerken rond ging om op te soeken wat hem dienen mogte, en bij die Van Borsselens, die te Brugge woonde, getragt hadde sodanige papieren magtig
1) Prins Karei Van Stolberg was door den keizer benoemd tot opperbevelhebber van het rijksleger; hij nam die benoeming aan zonder verlof te vragen aan de staten-generaal, in wier dienst hij was als generaal-majoor van de infanterie. De staten-generaal gelastten hem daarom, op advies van den hertog van Brunswijk, öf de benoeming alsnog af te slaan óf den dienst der Republiek te verlaten. Vandaar de toorn te Weenen, waaraan de gezant, baron Reischach, uitdrukking geven moest Graaf Cobenzel was zaakgelastigde van het keizerlijk hof bij den gouverneur-generaal te Brussel.
2) Ore de heer Steiguer, Ofschoon er geen titel bij staat, wordt waarschijnlijk de kolonel van de Zwitsersche garde R. E. Steiguer bedoeld. Zie Naamregisters van officieren, -j
3) Prins Karei va» Lotharingen, de gouverneur der Oostenrijksche Nederlanden.
262
1763.
te worden, die hem te stade koste komen, dog dat die tot heden toe deselve niet hadden willen geven. Dat selfs die persoon, die aldaer voor soogenaemde commissaris ageerde, reets een stukje hadde begaan, dat niet seer avantageus voor de commercie van Zeiand was, dog 't geene hem uit oorsake voorseyd gepasseert was.
"£lpe N«T«0fó Dat de prins, den tweeden dag in H. H. M. vergadering komende, wederom op desselfs plaats was gaan sitten en, wanneer iemant van de leden in of uitging, maer even een klijne buiging met het hoofd maakte; dat ook, doejde president iemant in den eed nam dien dag en sijn hoed opsettede nae gewoonte, dat de prins sulks siende aanstonds sijn hoed ook opsette en, wanneer de president even aan de sijne raakte om deselve te versetten, de prins, vermeinende dat hij, president, se wilde afsetten, sloeg zijn hand aan sijn eige hoed om sulks mede te doen, dan, siende dat hij hem ophielt, soo rigtede hij sijn hoed ook wederom in ordre.
Op de groote maaltijt was de prins seer stil geweest; doe desselfs gesondheyt gedronken wierde nae die van H. H. M., soo stont elk bij beurte op. In de conversatie voor 't aan tafel gaen hadden den drost Schimmelpennink2) tegens den prins gesegt, dat er onder de menschen, die den train hadde komen sien, nog al verschijde moie meisjes sig hadden bevonden, waerop de thesaurier Hop s) nog voegde: „Jae, daer stonden er twee, je Hoogheydt, op de Lange Vijverberg", en de prins aensiende bloosde hij, waerop terstont Hop de twee meisjes noemde, ten eynde de prins te derouteeren met opsigt tot Betje van Regteren,
1) Ore Natewis.
2) Andries baron Schimmelpenninck van der Oye enz., landdrost van de Veluwe en als zoodanig ook van de oude heerlijkheid Het Loo.
3) Thesaurier-generaal was sinds 1753 Mr. Jan Hop, de neef van den beroemden staatman uit het einde der 17e en het begin der 18e eeuw. Hij was de opvolger van Mr. Bassecour. , Zie o. a. Van der Aa, Biogr. Woordenboek i. v.
263
1763.
die met nog een andere vrouw voor haer deur op de Lange Vijverberg hadde gestaan.
Daags nae desselfs sessie-neming in den raid en H. H. M. is den prins ook op de parade gekomen, alwaar sig doe veele politique bevonden, alsse den drost Schimmelpennink, Haersolte ») &tc. Soolang de prins daer was stont een ider met de hoed af, selfs van heel verre. Omtrent diergelijke gebeurde in den jaere 1747, doe Sijn Hoogheydt eerst stadhouder was geworden, dat veele menschen, die Zijn Hoogheydt in de koets tegen kwamen, haer koets lieten ophouden, daer uit gingen — schoon morsig en vuil weer — en soo den prins groeteden.
Schijnt Sijn Hoogheydt tot nog toe of seer gereserveert te zijn of niet ongemeene veel geest te hebben. *£lpe §fv 2) dat, doe hij hem schilderde, het staan hem schrikkelijk verveelde, dog met sitten ging het nog al, en was den prins vrolijk en geduldig; ook hadde den hertog daer eens een uur bij geseten om het portrait af te doen komen, dan, wanneer den hertog daerbij was, soo was den prins seer wel tevreeden en stil, toonende een groot ontsag voor den hertog te hebben.
"£lpe tisvpovw 2ir«« 8). Dat den hertog, bij haer etende met York en andere ministers, doe men aan tafel soude gaen, hij haer de hand niet presenteerde, maer sulks hadde gewenkt aen een der princen van Hessen Gassel *);
1) Bedoeld wordt de baron Willem Van Haersolte van Yrst uit Gelderland, sedert korten .tijd gedeputeerd ter generaliteits-vergadering. Zie Resolutiën Staten-generaal 24 Mei 1762.
2) Ore den schilder Spinny. Guillaume de Spinny, een Zuid-Nederlander van geboorte, was sedert eenige jaren te's Gravenhage gevestigd als portretschilder. Hij gold geruimen tijd als de eerste kunstenaar in dat vak. Zie Van der Aa, Biogr. Woordenboek i. v.
3) Ore mevrouw Spaen.
4) De jonge prinsen Van Hessen-Kassei vertoefden in 1763 te 'sGravenhage, waarschijnlijk om de plechtige viering van den 15en verjaardag van Z. H. te vieren. Met dezen werden zij bij die gelegenheid opgenomen in de broederschap van St. Joris. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1763, p. 225 of Vervolg op Wagenaar II, p, 228.
264
1763.
de reden daervan was, soo hij hadde te kennen gegeven, omdat hij nooit vóór York maar ook nooit agter hem wilde gaen; . des de prins van Hessen mevrouw Spaen inlijdede en naast haer ging sitten, 't gene nogtans een abuis van dien prins was, die hetselve hadde behooren te laten aen den hertog soo ras hij was binnen gekomen.
"ilee KtAtXto-mepr 1). Dat Boetselaar de eerste kennis met Klaas Pesser heeft gekregen door den courantier Limiers 2), die hem aldaer geintroduceert heeft, waerop hij door Klaas Pesser in s'Hage heeft beginnen te solliciteeren, en dus door De Bak en Grovestins in de ridderschap is gekomen.
"£lpe ïlcuv 8). Dat behalven Brantsen 4) en Schimmelpennink gene heden in Gelderlandt waren om mede te werken; dat in 't quartier van Nimwegen Balveren en Van Leeuwen 5) te dui waren, ook geene saken terdeeg nasagen; dat op veele saken gechicaneert en nietwes terdeeg wierd geconditioneert, except op de Veluwe en te Arnhem. Den hertog Bchreef hem ook, dat door de dwarsdrijverij van Rantwijk6) en de inhalentheyt van
1) Ore Amelisweert.
2) Henri Francois De Limiers, uitgever van de Fransche Utrechtsche courant. Zie over hem het belangrijke artikel van Mr. W. P. Sautijn Kluit:. Hollandsche en Fransche Utrechtsche couranten. Het is opgenomen in de Bijdr. en Meded. v. h. H. G. 1878. Hij geraakte meermalen in moeilijkheden wegens de berichten in zijn blad opgenomen, die tot ernstige klachten van buitenlandsche regeeringen aanleiding gaven, maar schijnt toch nooit te zijn veroordeeld.
3) Ore Pain.
4) Mr. Willem Reinier Brantsen, raad in den hove van Gelderland, of de griffier Mr. Evert Jacob Brantsen, de een sinds 1735, de ander sinds 1737. Zie de Naamregisters. Vgl. p. 270 met de aast.
5) Baron Van Balveren (vgl. aant. 2 op p. 37) was lid der ridderschap en gedeputeerde in de staten van het kwartier, Mr. Jan Van Leeuwen burgemeester der stad Nijmegen en gecommitteerd ter generaliteit. Zie Resolutiën Staten-generaal 29 Juni 1762.
6) Steven graaf Van Raudwijk, heer van Homoet enz., was een der
265
1763.
een ander in t'ampt Overbetuwe hij wel begreep men in dit quartier qualijk teregt soude komen. Den hertog tekende sig in sijn brieven, die alle eygenhandig geschreven waren, „avec beaucoup d'amitié et une parfaitö estime votre trés humble serviteux*L. d. B".
"flpe Peyrspev i). Dat de familie Van Heyden en Van Diepenbroek2) beyde uit Cleefslandt oirspronkelijk en oude familien waeren, die voortijts met de Duitse ordre, voornamentlijk de eerstgenoemde, nae Lijflandt waeren getrokken. Dat de grootvader van den tegenswoordige heer van Ootmarsum bij ruiling van eenige goederen in Westphalen, de Duitse ordre thans toebehoorende, die considerabele heerlijkheydt hadde bekomen, waerover veel te doen in Overijssel waere geweest. Dat de vaeder commandant te Wesel was. Dat de grootvaeder voor desselfs neef van Diepenbroek — de laatste heer van Endelgeest, bij Leyden gelegen — ten huwelijk sullende vraegen de
oudste leden van de ridderschap in het kwartier van Nijmegen: reeds sinds 1720. Het ambt van Over-Betuwe was een der zeven ambten van dat kwartier.
1) Ore Regteren.
2) Bedoeld wordt hier de familie Van Heyden Hompesch uit Overijsel. Heer van Ootmarsum was in dezen tijd Sigismund Vincent Gustaaf Lodewijk graaf Van Heyden Hompesch, later landdrost van Twen the. De andere familie is die van den graaf Van Gronsveldt. Zie vroegere aant. De betrekking tusschen de beide geslachten is te vinden in het Wapenboek van Rietstap, en ook hunne afkomst uit het Munstersche en Kleefsche is daar vermeld. Johan Sigismund Van Heyden, gouverneur van Wesel, huwde met Louise Maria Van Diepenbroek. Hunne zonen waren: Alexander Carel, die met Est her Susanna Maria de Justand trouwde, en Frederik Johan Sigismund, die met Eleonore Henriette Hompesch in het huwelijk trad en heer werd van Ootmarsum. Frederik Van Gronsveld Diepenbroek was gehuwd met Carolina Frederika Henriette Maria Van Bentheim-Steinfurt. Hun zoon Willem Anne Lodewijk was heer van Endegeest. Frederiks broeder, Bertrand Sigismund Philip Albrecht, die met eene gravin van Löwenberg in den echt trad, is de graaf van Gronsveld, die in Holland en aan het hof van Willem IV en Willem V zulk eene groote rol speelde, en in het Hardenbroek-handschrift zoo dikwijls voorkomt.
266
1763.
suster van den ouden generael Hompesch, die voor sijn zoon Ootmarsum vroeg en se ook verkreeg, waerdoor een lange verwijdering tusschen die twee famihen is geweest; want den ouden heer Van Heyden sijn vrouw was Diepenbroek. Door die- freule Hompesch is Heyden aen veel geld gekomen, en lost daerdoor veele schulden, die op 't goedt Ootmarsum stonden, af, want dat stuk wel drie mael hondert duisent guldens waerdig is. De grootvaeder was een doortrapt mens, de vaeder een hoerig klijn mantje, en den tegenswoordige Ootmarsum een kwast, die nooit anders adviseert als met jae te seggen. Hij hadde thans drost van Zalland konnen werden, dog heeft het niet gewilt, deels uit gierigheydt deels uit luiheyd.
De hier voorgenoemde heer van Endelgeest trouwde doe met een oude rijke vrouw van Woestwesel, naderhant met eene gravin van Bentheim-Steinfurt. De jongste Diepenbroek, thans in de Hollandsche ridderschap, is hier te lande gekomen door de prins Willem de IV, alsoo hij desselfs Duitse staeten, die door den graef van Wied ») — naderhant getrouwt met juffrouw van Aylva — deerlijk in disordre waeren gebragt, wederom herstelt heeft; naderhant door toedoen van Rhoon — hij, Gronsfeld, sig inlaetende in veele kuiperijen met gemeen volk als anders(ints) — is hij tot de Hollandsche ridderschap verheven. En thans sijn sij geslage vijanden. Hij, Gronsveld, werd bij de meeste menschen voor een jesuit aengesien.
Dat men nooit heeft willen weeten wie oorsaek is geweest van die groote kosten van het vuurwerk in 1748; nae de doot van de thesaurier Van der Does2) wierd het hem te lasten gelegt. Hij was een groot dwaas mens;
*) Judith Maria Van Aylva (tak Witmarsum), huwde in 1737 Carel graaf Van Wied, die in 1757 al» oud-generaal overleed. Zie Ferwerda, Stamboek van den Frieschen adel.
2) Johan Van der Does was van 1746 tot 1750 thesaurier-generaal, de voorganger van den heer Jan De la Bassecour.
267
1763.
een rapport van hem begon eens aldus: „Als de waeteren verlopen, moet men de bakens versetten", waerop Haeren een papier nam en tekende eenige klijne riviertjes, aen 'teynde van deselve stellende een seer groot man, en eenige lange palen op verscheyde plaetsen daerbij 'voegende, om te betekenen sijn vergelijkenis, sijn groote, en tegelijk sijne lompheydt. O. Z. van Haren maakte ook doe een vaarsjen op hem, heer Van der Does, omdat hij eene predicant in Den Haag hadde besorgt:
Dat Dominé is in dese stadt,
Is door den grooten Goliath van Gat.
13 "£lpe Avvev/3upy J). Dat Hamersteyn
5 ' hem hadde gesegt, dat de weduwe van de heer van Brandsenburg aen hem gesegt hadde, dat haer man een slegt persoon was geweest in sijn leven; dat sij hem dikwils hadde hooren seggen dat de familie Van Borsselen niet goed was, daer hij nogtans, door de princes versogt werdende die te examineeren, deselve goedgekeurt hadde, schoon hij alleen beter wist, want de twee anderen, als Boetselaer en Heyden , nergens van wisten op dat subject 2).
Dat den hertog Balveren niet sette mogte, nogtans hem dagelijks geduurende de siekte van de prins eygenhandig geschreven hadde, alleen omdat hij, hertog, hem Bal(veren) nodig hadde wegens sijne bequaemheyt. Ook hadde den
1) Baron Van Lynden van Lunenburg, des schrijvers medelid in de Utrechtsche ridderschap. Zie aant. 4 op p. 148.
2) Er wordt gedoeld op het onderzoek van den adel der Borsselens bij gelegenheid van de quaestie daarover in de ridderschap.- Zie vroeger. Walraven Robert Van Heeckeren, heer van Barlham en Brandsenburg, was in de ridderschap van Zutphen beschreven en bekleedde verschillende ambten en commissiën, ook die van afgevaardigde ter generaliteits-vergadering en van schout van Zutphen. Hij stierf in 1758. Zijne weduwe was Barbara Elisabeth De la Fontaine. Zie o. a. Van der Aa, Biogr. Woordenboek,
268
1763.
hertog dagelijks aan den burggraef *) geschreven over 's princen siekte 2).
Dat Larrey Lunenburg in 't jaar 1757 onderhouden hadde op een voet om tweedragt in 't lit der ridderschap te strooien, want dat hij hem gesegt hadde, dat hij hem wel brieven koste toonen van den heer Van Zuilen op sijn sujet, die hem verwonderen soude.. Dat de stadt Utregt nog seer gepiqueert was tegen den heer Van Zuilen, omdat sij oordeelde hij schuit was, dat de stadt in den beginne sooveel te kort wierde gedaen, alsse de sessie van den hoofdofficier in de vroedschap 8) &tc
"ïlpe fiupryoxeCp Lynden *). Dat hem sekere familie
— genaemt 6), van Engelse origine — niet van de
voornaemste voorkwam, schoon sijn moeders grootmoeder van die familie was. De meeste Vriessche familiën hebben geene requisiten nodig, uit welker hoofden sij onder de adelijke behooren gerekent te werden. Die van Aylva, ten minsten eene branche, hadde in Gelderlant permissie gekreegen sig te mogen laten verschrijven, om reden koning Willem daer seer op stont, dan hadde een jaer of tien geléden Tiert van Aylva 6) daer gebruik van willen maken, dog sonder vrugt, alsoo hij geweygert was geworden, avoueerende dat in het Duitsche Huis t'Utregt dikwils wat menschelijkheydt in de admissiën hadde doorgelopen.
1) Frans Godard baron Van Lynden van Hemmen, de vader van den heer Van Lunenburg. Zie over hem aant. 1 op p. 148.
2) De kinderziekte, waardoor de prins in 1763 werd aangetast. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1763, p. 273.
3) In 1748. Zie aant. 3 op p. 6.
4) Ore burggraef Lynden.
5) Niet ingevuld. De moeders grootmoeder van den burggraat was Margaret Turner, de echtgenoote van Godard Adriaan baron Van Reede van Amerongen: dus kan de familie Turner bedoeld worden. Déze opmerking schijnt, evenals ook de volgende, gemaakt te zijn in een gesprek over de verschillende eischen voor de erkenning van adeldom; van daar het schijnbare gemis aan verband. „Avoueerende" slaat op den burggraaf.
6) Zie aant. 2 op p. 111.
269
1763.
Dat Andries Schimmelpennink !) door Balveren, even nae de doot van de princes, dat vuurtje gestookt hadde in het quartier van Nimegen tusschen ridderschap en steeden 2).
Dat de princes in haer leven op Grovestins seer sterk gestoort koste sijn, dog dat hij altoos sulks wist wederom over te dóen gaen. Dat hij selfs onder de hant lieden in Vrieslandt wist op te doen stooken tegens sentimenten van de princes, ten eynde die lieden naederhant wederom te laeten veranderen in faveur van Haer Hoogheydt, om daerdoor sig noodsakelijk en gevreest te maken.
10 "£lps Pf a-!pt\S 2). Que feue la Douai-
4 riere de Frise 8) étoit une femme de
bien, qu'elle aimoit sa familie, mais jamais au préjudice de 1'état ou de ce qui avoit été réglé par raport au gouvernement, que pour 1'amour d'elle il s'etoit brouillé avec feu la princesse roiale. Toutefois après lui avoir parlé un peu vertement sur le sujet de la Douairière, elle avoit convenue de son tort, car c'estoit le seul moien de la persuader quelquefois que de lui parler un peu fortement. Le bredouillage de la princesse-douairiere étoit ce dont la princesse roiale se plaignoit entre autres. Wegens de stadt Amsterdam schijnt het dat men niet
1) De gezant Vorke.
2) Ore Gronsfeld.
3) De Prinses-weduwe Maria Louise was juist, den 9*" April 1765, overleden.
287
1765.
seer voor sal wesen om 't commissariat der Switsers aen O. Z. van Haren af te nemen, geconsidereert de nabijheydt der meerderjarigbeydt &tc. Hop en Gilles *) niet overmatig eens; den tweeden beeft sig gerecommandeert in de gunst van den eerste, die daerop repliceerde dat iemant, die soo lang pensionaris van Haerlem was geweest, sijn huljainiet seer nodig hadde.
Schoon Rhoon de propositie in de ridderschap heeft gedaen om O. Z. van Haren sijn commissariat van de Switsers te ontnemen, soo sijn eenige der edelen wesen vragen of 't waer was dat Haer Hoogheden sulks aengenaem soude wesen, vermits den heer Van Rhoon derselver naem gebruikt hadde; wierd daerop geantwoort, dat men nergens van wiste. Waerdoor de sake niet verder gebragt is, selfs niet in Hollandt.
Dat de prins door 't aenseggen van de doot van Lassaras seer geschrikt heeft. Een cent-suisse kwam s'avonds en seyde de prins te moeten spreken, waerop hij soo maer sonder de minste circumspectie seyde: „Lassaras heeft een beroerte". Hieruit besluit men dat de prins s'anderdaegs dat toeval wederom gehadt heeft.
De raadsheer Hoogstraeten 2) heeft sig aengeboden om thesaurier-generael te worden en, doe Gilles secretaris van den raid wierde, heeft hij veel moeite tot die post gemaakt.
Sedert het verkrijgen van 't gouvernement van Sluis en het regiment guardes te paerdt s) zijn den hertog en
1) Dit is niet de gewezen raadpensionaris, maar diens bloedverwant Paulus Abraham Gilles, eerst pensionaris van Haarlem, daarna secretaris van den raad van state. In 1769 volgde hij Johan Hop op als thesaurier-generaal. Zie o. a. Van der Aa, Biogr. Woordenboek i. v.
2) Mr. Jan Willem Van Hoogstraten, raadsheer in het hof van Holland. Hij bekleedde dien post tot zijn dood in 1770. Ibid.
3) De prins /"was generaal van het regiment guardes-Holland en gouverneur van Sluis, Sint Donaes, Uzendijke, de Juffrouwschans en Philippine in Staats-Vlaanderen. Zie Naamregisters van officieren.
288
1765.
prins van Weilburg veel beter tesamen, soo men segt. Ook meent men dat de stadt Amsterdam bij den laastgenoemde prins wel wat aengehaalt werdt, de matadors uit die stadt in 't bijsonder, jae dat verschijde leden uit de respective provintiën, of uit de steeden, somtijts en corps daer genodigt werden. Segt men dat den heer hertog niet seer soude behagen, omdat sulks niet en betaamde voor een heer, die niet meer dan generael in de republicq kost geconsidereert werden.
"£lps TpovvCPstö Dat men 't toeval van Lassaras seer onvoorsigtig aen den jonge prins hadde gesegt, die daervan ontstelt was geweest dog sig moeite hadde gegeven om sig wel te houden, maer dat wel eens gesegt hadde: „Sou ik ook misschien soo een kwaal niet hebben"?
Dat met den hertog over de siekte van de prins gesprooken hadde, die daer gants niet gerust omtrent scheen te sijn.
"Sips HspssK 2). Dat den prins van Weilburg meer als eens op 't sujet van den jonge prins gesegt hadde, dat het aengenaem was met Sijn Hoogheydt te spreeken, aen gesien hij veel kennisse hadt, selfs ammusant koste wesen, en dat men bij desselfs meerderjarigheyt eerst sien soude wat goede wijse van denken hij besat en hoe verre sijne bekwaemheydt gaet.
"flps Tpovacpstó. Dat hem niet verwonderen soude dat men een huwelijk met de princes van Engeland sloot in weerwil van de jonge prins, die sig daer sterk tegens geuit hadde. Rhoon sijn rijs nae Engeland soude daertoe konnen dienen, ook wel, volgens mijn gedagten, om 't af te seggen; andere menen hij daer gaat om de saken van d'Oost-Indische Compagnie te regulen. Veele Engelsgesinde sitten thans in de Oost-Indische Compagnie. De saken werden thans in s'Hage veel dispotiquer behandelt
1) Ore Gronsfeld.
2) Ore Boreel.
289
1765.
als ooit bij s'princen leven. Nu werden geen raidpensionaris, geen gecommitteerde raiden, geene heere van 't secreet besoigne meer geconsuleert.
Behoorde den hertog aen de 8 tuteurs *) en raidpensionaris de siekte van Sijn Hoogheydt voor(te)stellen, om sig daeromtrent te disculpeeren.
Princes Carolina segt, dat sij niet gelooft de siekte in wormen te bestaan. Men vreest, dat in kerk of in presentie van voorgemelde princes die toevallen sou den konnen gebeuren, waerdoor die ook dadelijk soude konnen ontsetten in haer jegenswoordige situatie. Dit soude ook gebeurt zijn op Vrijdag den 26 April, en waerdoor de princes soo verschrikt waere geweest, dat deselve sig hadde moeten doen aderlaten.
Nopens s'princen kwael was de princesse-douairiere in Vriesland door den hertog geconsuleert, die verklaert soude hebben, dat niet verwondert was over die siekte, om reden dat s'princen heer vader ook door wormen geduurende desselfs jeugt seer gekwelt was geweest.
19 "flpe Bsvoiar 2). Dat den jongen p(rins)
8 " dikwijle te onvreden is over de strengheyt van sijn voogt den heer hertog. Dat men geloofde de schielijke terugkomst van 't Loo wel veroorsaakt konde wesen (door)dat de pr(ins) tegens het gevoelen van den heer hertog het aldaer moey wierde. Dat diergelijk geval al gebeurt was, selfs dat al eens soude geordonneert hebben, dat sijn koets mogte voorkomen, ten eynde te vertrekken. Dat op de laatste kermis in s'Hage bij een winkelier ietwes willende kopen, 't geene 3 & 4 hondert gulden bedroeg, den hertog met veel moeiten daertoe gekomen was om 't selve aen den pr(ins) te accordeeren. Dat bij gelegentheyt van de laatste geboortedag de chef van de turfdragers, of enige uit hen
1) De leden van den voogdijraad, ingesteld door wijlen de prinses gouvernante. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1759, p. 106.
2) Ore Benoist.
Derde Serie. Werken N°. 14. 19
290
1765.
gecommitteert., den pr(ins) willende complimenteeren, sulks door den her(tog) was belet geworden, 't geen den pr(ins) remarquerende soude gesegt hebben: „Wie heeft dat belet" ? dog niemant antwoordende, self niet den hert(og) die present was, soo soude de pr(ins) geordonneert hebben dat sij mogten binnen komen, en dat Sijn Hoogheydt op die voet sig wel een enkelde rijs uite, ook wel eens dat nog nietwes te seggen hadde &tc. Wijders soude den hert(og) met opsigt tot diegene, die sig Oranjemannen noemde, gesegt hebben dat daeronder veel canailje schuilde, waarop de pr(ins) wederom geoppert hadde, dat sijn vrienden wel kost en die ook wel soude weten voor te staen.
Dat Grovest(ins') saak bij de meerderjarigheyt wel soude afgedaen werden, dog dat niet wederom aen 't hof soude komen of toegelaten werden; dat bij s'princesse leven de jonge pr(ins), maer tien jaren out zijnde, doe al soude gesegt hebben dat hij Grov(estins) bij sijne regering wel soude laeten vervolgen of straffen, waerop de princes seyde: „Foey Willem, 't sijn immers oude domestiquen van 't huis"; dog de pr(ins) daer wederom tegen: „Dat is wel, maer 't moeten eerlijke heden wesen.
"flos Tipwv Dat de heer De Bak onlangs bij hem geweest was en, over de tegenwoordige saken sprekende, van verre getoont hadde wel wederom eens te willen geconsuleert werden door den jonge pr(ins). Dat hij , heer De Bak, hem een eerlijk man scheen, die meer als men dagt de moderate sij de gekosen hadde; die verschrikt was geweest over 't afschaffen der pagten; dat men s'nagts bij hem was gekomen uit s'prinsen naem, willende dat hij een memorie soude opstellen tot wettiging van die afschaffing, dat hij daer de gehele nagt over besig was geweest, die soo specieus mogelijk hadde ingerigt, dog dat daer geheel tegen was geweest. Dat men in Amsterdam door 't middel van de Bijltjes hadde doen ophalen
1) Ore Tirion.
291
1765.
en overgeven alle boeken, leggers, registers &tc. wegens uitkeringen van geit der vergeve ampten &tc. Dat hem die in handen waren gekomen, edog dat hij de pr(ins) gedetourneert hadde deselve in te sien, en integendeel die wederom door sijn toedoen waren terug gegeven, sonder dat iemant die geëxamineert of gesien hadde. Dat de prinses absolut gewilt heeft dat hij voor sijn post bedanken soude, 't geene nooit gewilt heeft te doen; sig nergens in schuldig kennende wilde hij dat men hem bedanke soude, ingevalle men' hem moede was, 't geen ook gebeurt is, schoon men op verscheyde wijse heeft getragt hem daertoe te permoveren, jae is men soo verre gekomen, dat sijn huis is gedreygt geworden met steenen in te werpen, selfs sijn koets en bediendens. Dat de borgemeester Hasselaer hem te dier tijt in sijn eyge koets heeft rond gereden, opdat hij sig vertonen soude en dus het gemeen te konnen braveren.
Dat de prinses veele saken gewilt heeft, die hij wel anders wenschte. Dat de jongen heer veelligt nog wel wat soude laeten passeeren of minder nuttigs bedoelen, om de geheugenis van sijn vrouw moeder niet te seer te obsteeren.
Ingevalle die tijden van confusie eens ongelukkiglijk mogte wederkomen, was men in Amsterdam beter op sijn hoede, en soude het soo niet aflopen als te dier tijdt; men hadde hier en daer schanssen opgeregt, afsnijdingen &tc. om het graauw te konnen beteugelen en gemakkelijker te keer gaen.
De Bak was sijn val schuldig aan Van der Mieden die oordeelde dat alle moesten verwijdert werden, die niet blindelings het gevoelen van 't hof volgden, dat namelijk doe was om met Engeland en Pruyssen den oorlog tegens Vrankrijk te voeren; dit wilde men doordringen, hierop werkte men onder en boven water; men
1) Mr. Adriaan Van der Mieden, de voorzitter van het hof van Holland, was in 1764 op den leeftijd van 63 jaren overleden. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1764, p. 932.
19*
292
1765.
vond goed een augmentatie der landtroupes voor te slaen middellerwijle men de coopvaerdij-schepen liet nemen, visiteren en beroven door de Engelsche; hierover klaagde bitterhjk en sterk den coophandel; Holland was hierover gebelgt, en bovengenoemde secretaris De Bak stelde sig daer ook tegens, self in presentie van de princes tegens Rhoon, York en andere, te meerder omdat men reets schepen uit Engeland hadde doen komen aen de Willemstad tot het innemen van troupes van den staet, dan, sijn sij onverrigter saken wederom vertrokken. In al dit werk heeft Van der Mieden tegens De Bak en andere gewerkt, soekende hierdoor 't raidpensionarisschap van Hollandt eenmaal te verkrijgen, 't welk men ook segt aen hem belooft te sijn geweest.
Den hertog soude die laatste memorie tegens O. Z. van Haeren hebben doen drukken, en wel in Haerlem; den maker soude wesen de heer Van Sanen dit soude geschiedt zijn omdat het scheen, dat O. Z. van Haren het hoofd wederom wat begon op te steken, in 't bijsonder dat hij liet uitstroien, dat eerlang wederom in s'Hage soude komen wonen.
17_gg •fii5£ ClospTftxv 2). Dat De Bak door
9 ' Grovestins het meest de voet was geligt, oorsprongkelijk omdat hij, met hem over de augmentatie willende spreken, De Bak sulks brusquelijk gewijgert hadde, seggende: „Ik wil daer niet met uw over spreken, dat sijn uw saken niet, en daer heb je geen kennis van". De Bak was niet tegen de augmentatie, maer wel indien se sonder equipagie ter zee geschiede, want voorsag andersints eene inwikkeling tot den oorlog. Om gelijke reden was Rhoon tegens hem. Men wilde dat hij memoriën soude opstellen tegens sijn eygen gevoelen; hier' kwam hij tragelijk en niet sonder tegen-
1) Mr. Remees Floris van Zanen, oud-burgemeester en vroedschapslid te Haarlem. Zie Naamregisters enz.
2) Ore Woertman.
293
1765.
spreken toe, Belfs seggende, indien men dit van hem vergde , hij verklaerde opentlijk te sullen aen een ider verklaren die memoriën tegens sijn sentiment hadde moeten inrigten — dit hadde ook voornamentlijk plaats in het werk van de stad Haarlem als wanneer men een ander moest opsoeken, die deselve memoriën opstelde; dit was Van der Mieden, die sig tot alles gereet toonde en ook volbragt. Waernae op een vroege morge, September 1758, tusschen de princes, Grovestins en Van der Mieden besloten wierd De Bak te bedanken; dit geschiede ook, door Burmania en Grovestins. De princes heeft naderhant Woertman daerover onderhouden, die De Bak excuseerde op verscheyde subjecten, 't welk aengehoorfc wierde sonder beantwoording, en over eene andere indifferente sake sprekende, is daer in 't vervolg nooit meer questie van geweest. De beschuldiging tegens De Bak was een lesje dat door de princes van buiten geleert was, voornamentlijk daerinne bestaende dat hij sig buitenaf expliceerde tegens het gevoelen van de princes in 't werk van Haerlem en van de augmentatie der landtroepen, selfs tegen haer werkte, soo sij voorgaf. Larrey was doe siek en hadde dus daer niet toe medegewerkt. Hij, Larrey, was nogtans niet sterk genoeg voor soo een gewichtig ampt en soude waerschijnelijk wel een hulp konnen krijgen.
Ook soude de jonge prins bij sijne aenstaende meerderjarigheydt — om af te snijden alle moeielijke kwellingen —■ wel doen sig eenvoudig aen de opkomende klagers te expliceren, dat sijn vrouw moeder met de vorige regering hadde overlegt en geschikt de saken duurende desselfs minderjarigheyt dus te dirigeren, des hij daer geen klagten meer over verwagtede, dan, wat redelijk was in 't vervolg te veranderen, de handt daertoe soude lenen &tc.
Ook dat de prins saliger hem, Woert(man), hadde gesegt
1) D. i. in het geschil over de wetsbestelling te Haarlem in 1758, £ie Vervolg op Wagenaar, deel I,
294
{765.
niet te weten waerom hij Harscamp uit de vroedschap hadde gedimitteert *).
Dat Grovestin in Utregt was geweest om sijn soon op de academie te besorgen; dat nae 't uitey nde van de vacantie denselve daer soude brengen. En dat op die voet reets een jaer geleden daer aen imant dus over gesproken hadde.
"ilps vrouw van Lokhorst2), dat sij Grovestins tegen was gekomen, dat hij bij Klaas Pesser hadde gelogeert of bij hem buiten was geweest 8).
"£lpe gerrerael-majoor van Thuyll 4), dat gene opinie hadde dat hij, Grovestins, ligt wederom in faveur soude komen, tenminsten niet soolang den heer hertog enig crediet hadde.
"£lpe floeprpixv 6). Dat de jonge Strik, heer van de Qwack *), aen Borsselen souden gesegt hebben, dat hem geen emplooi in de provintie aen souden staan of daer veel moeiten om soude doen, als om het secretaris-ampt van staet, waerover hij op soo eene wijse badineerde, dat men bespeuren konde dat het hem verveelen soude ingevalle het een ander als hij self mogte verkrijgen.
"flpe Auvsv@upy 7). Dat D'Ablaing sig liet verluiden alsof hij dagehjks brieven van 't Loo kreeg over de ge-
1) In 1749. Zie aant 3 op p. 44.
2) De weduwe van den heer van Termeer.
3) „Buiten" d. i. op Wulperhorst.
4) De generaal Van Tuyll van Serooskerken, een der adjudantengeneraal van Z. H. Zie Naamregisters van officieren enz.
5) Ore Woertman.
6) De heer Johan Hendrik Strick van Linschoten, die in 1759 overleden was, had twee zonen nagelaten. De oudste, Mr. Adriaan Strick van Linschoten, heer van Polanen, werd in het sterfjaar zijns vaders raad te Utrecht; hij overleed in 1772. De jongste, Johan Balthazar, heer van de Kwak (bij Hellevoetsluis), was sinds 1758 ontvanger van de bisdomstienden te Utrecht. Deze is de hier bedoelde , jonge Strick,"
7) Ore Lunenburg.
295
1765.
sontheydt van de prins, dog het maer was van een bediende van de keuken &tc., die hem dagelijks tijding daeromtrent besorgde. Dat thans ook veele brieven van elders kreeg, vermits sommige onderstelde dat hij wederom in het crediet soude komen, wanneer de vroedschap Wieling J) aen 't hoofd van de malcontenten soude beginnen te'regeeren, hebbende men reets een lijst van buitelaers geformeert, waeronder ook de vroedschap Vos &tc.2) soude wesen.
"£lps flosBTftxv. Dat een visite van condoleantie over de doot van sijn dogter bij D'Ablaing doende, die tegens hem en anderen gesegt hadde, dat hij ook te Woerden met de prins soude hebben gaan eeten, in gevallen er ftetfy ongemak aen sijn rijtuig waere gekomen. Dan, was hij Woertman geinformeert dat de hoepel van 't rad van de koets van D'Ablaing was afgelopen omtrent den eersten dam, alwaer de prins van paerden gewisselt hadde, en dat hij, D'Ablaing, doe soo bard als konde hadde gelopen nae het rijtuig van Sijn Hoogheydt, alwaer nog even tijt hadde gehadt beyde Haere Hooghedens eene reverentie te maken s).
flpe o-exp(Tizpic Btw *). Dat de heer van Rhoon een groote woelwater is, waerdoor sig met veel saken bemoeyt, en dus nog al verschijde dingen in de waerelt brengt; onder anderen tegen alle reden aen heeft hij, heer van Rhoon, bij H. M. weten te bewerken dat de
1) Mr. Karei Balthazar Wieling, sinds 1750 in de vroedschap van Utrecht. — Het woord „wanneer" is gebruikt in den zin van „in welk geval".
2) Mr. Cornelis Anthony Vos, sinds 1750 in de vroedschap van Utrecht. Zie aant 3 op p. 65.
3) Dat de heer D'Ablaing na den dood der gouvernante zijn invoed aan het hof verloor is wel bekend.
4) Ore secretaris Buys. Mr. Abraham Buys, de zoon van den beroemden staatsman Mr. Willem Buys, was secretaris der generaliteitsrekenkamer sedert 1737; hij stond bekend als een even kundig als onberispelijk staatsdienaar. Zie o. a, Van der Aa, Biogr. Woordenboek,
296
17661
2« griffier Hendrik Fagel eerste wierd, in prejuditie van de heer Gilles, die het volgens d'odre hadde moeten zijn. Ook was door desselfs toedoen de heer Van Royen secretaris van den raid van staten geworden, de heer Hop thesaurier, de heer Steyn raidpensionaris, schoon beyde laatste niet seer harmonieerde met meergemelte heer Van Rhoon.
171 — "&pe ypxtCp vxv rpowCpetö >). Dat in
ÏÖ '' Cleef gehoort hadde, dat de prins van
Pruissen — schoon getrouwt — aen de huwehjkspligten niet hadde voldaen uit hoofde dat schrikkelijk door sekere siekte was besmet, ook soo desselfs broeder Prins Hendrik 2). Den koning was wel enigsints herstelt van een opgeklommen jigt, dog beloofde geen duirsame gesontheydt of leven. Dat men seyde de heer Van Rhoon nae Engeland te sijn gegaen sonder enige particuliere commissie, dat egter wel ietwes uit sig selve soude hebben konnen gaen ondersoeken.
Dat den koning van Engeland niet scheen lang te sullen leven; dat desselfs broeder mede swak was. Dat de douairière-princes van Walles8) met de tegenwoordige koningin — bij sterf(ge)val van den koning — apparentelijk niet soude harmonieeren, dat ook de princen broeders hunne aenhang in 't gouvernement souden hebben, in 't bijsonder den hertog van Cumberland, en dus dat er wel een derde partij sig soude konnen opwerpen, indien den koning eens kwam te vaÜen.
Dat de Engelsche in 't algemeen, door 't afwijken van
1) Ore graef van Gronsfeld.
2) Prins Frederik Willem had één broeder, in 1747 geboren, die dus in 1765 achttien jaren oud was; hij overleed reeds in 1767. Dit is de in het Handschrift bedoelde prins Hendrik.
3) Frederik, prins van Wales, de zoon van koning George II, was IB 175* overleden; hij was gehuwd met Augusta van Saksen-Gotha. Bjj zijn vaders dood in 1760 kwam dus de kroon aan diens kleinzoon George, die het volgende jaar huwde met Sophia Charlotte van Mecklenburg-StreHtz. Deze is dus ,,de tegenwoordige koningin",
297
f765.
twee banden, voortijts tot hun welsijn medewerkende, namentlijk 't attachement aen het protestantendom en . .
......... 0,
in een ferociteyt waren vervallen, die hun op den duur onderling groote schade soude moeten toebrengen, waerbij kwam dat alle de avantages, door hunne conquesten bekomen, mèrendeels voor particulieren zijn en geensints tot soo groot welwesen van de kroon, integendeel het gemeen, alleen op buit doelende, wordt daardoor insgelijks oorlogsugtiger.
20 "ïlp( Bnpcsk 2). Dat het een straf van
12 j den hemel soude wesen ingevalle den hertog te deser tijde kwam te vallen, aengesien Zijn Hoogheydt den jongen prins tot veel nut nog konde sijn.
Dat men sig niet hoefde te verwonderen wanneer den pensionaris van Delft, heer Bleiswijk, eerlang eens de post occupeerde, die de heer Huigens bij wijlen koning Willem de 3e bekleede '). Den hertog maakt groot werk van voorsegde heer Bleiswijk, en soude den jonge prins personeel ook dien heer goed willen. Te meer dagt men soo om reden dat de heer Larrey van de binnenlandse saken geen volkome kennisse genoeg hadde, en men niet gaarn de heer De Bak wederom wilde inroepen, tegens wien de Engelse partij voornamenthjk geopposeert is. Van die partij segt men te sijn bij continuatie den heer van Rhoon, de griffier Fagel &tc. Die heren eten dikwils te samen, wanneer den heer hertog daer ook wel bij is, mitsgaders de heren van Bleiswijk, Boreel, secretaris Gilles 4) &tc.
1) Niet ingevuld. •i) Ore Boreel.
3) Den post namelijk van particulier secretaris, door Constanten Huygeus den jongeren bij Willem III, door zijn vader en grootvader bij de vroegere stadhouders bekleed.
4) Secretaris nl. van den raad van state, sinds 1764. Zie aant. 2 op p. 228 en Nederlandsche Jaarboeken 1764, p. 243,
298
1765.
"£lps T.t.ivyeï.oiv'èl). Dat de jonge prins even nae de doodt van den president Van der Mieden aen hem, heer Van Slingeland, gesegt hadde, dat 't gelukkig was dat soo een mensch niet meer leefde, die sooveel kwaed gedaen hadde en nog konde doen. Ook dat er sedert korte tijdt gene galonnen of laken tot domestique-kleeren aen Grovestins waren gesonden, des integendeel hem geinjungeert gene livrey van 't hof meerder aen sijn knegts te mogen geven.
17—66 ^TCy "^e va*s vous dénouer
2 ' toute cette histoire 8). Vous savés les deux cabales chez vous. Le prince a été entretenu, et nous ne pensions pas a 1'article du règlement. Or cette vacature arrivant si peu avant la majorité, le pr(ince) ne croioit pas qu'ils en auroient disposez tout de suite, bien moins qu'après avoir tiré au sort elle seroit
déja donnée k un certain monsieur Z 4), dont 1'emploi
étoit aussi déja destiné. Nous avons seu tout cela avant
1) Ore Slingeland.
2) Ore hertog.
3) De schrijver van het Handschrift heeft blijkbaar zich ingespannen om deze mededeelingen van den hertog en van den prins, hem persoonlijk gedaan, zoo nauwkeurig mogelijk weder te geven. De eerste redactie, vol verbeteringen, is afgebroken en door eene nieuwe vervangen, die hierboven is afgedrukt; ook deze telt verscheiden doorhalingen en verbeteringen. Er is in deze sprake van de vacature in de vroedschap, door het overlijden van den ouden heer Martinus Van Voorst op 2 Februari 1766, dat is dus slechts 4 weken vóór den dag van 's prinsen meerderjarigheid. Het reglement op de voogdij, in 1754 reeds) vastgesteld, in 1759 openbaar gemaakt (zie Nederlandsche Jaarboeken van dit jaar, p. 321), bepaalde, dat bij tusschentijdsche vacature in den raad binnen drie weken eene voordracht voor een nieuw raadslid aan de staten moest worden aangeboden, die weder binnen drie weken daarna de keuze zouden doen. T. z. p. 332.
4) Deze persoon moet de heer Johan Frederik Van Senden zijn. Welke de commissie („1'emploi") was, die men hem had toegedacht, blijkt niet, want de heer Van Senden verkreeg de vroedschapsplaats niet. Hij werd eerst in Juni van hetzelfde jaar, bij eene volgende vacature, door Z. H* in den raad gebracht,
299
1766.
que van Buuren arriva a La Haye '). Pesser a parlé du règlement 2), nous 1'avons vu, et il me semble que selon ce Téglement ils n'étoient pas obligéz de se presser si fort sur cette affaire. Mais ce parti a Voulu pousser la chose, et a cru 1'empórter. II faut avouer qu'a Pesser et Woertman on a faite beaucoup de plaisir, mais qu'ils ont tirés depuis un' tems la corde trés fortement, et que D'Ablaing tel qu'il est ne devoit pas être traité comme ils en agissent envers lui. Je ne parle pas de ses sottes prétentions (idéés), que lui seul doit convoquer le premier ordre &tc.; mais en toute autre chose ils le contrarient, et ce sont eux cependant qui 1'ont fait et voulu président. Enfin je suis charmé que le prince ait apris par un tel début de ne pas se livrar trop tóts). Je vous assure qu'il connoit ses gens, qu'il ne se laissera pas mener comme feu son père, ni comme sa mère, quoiqu'ellê avoit beaucoup d'esprit. II connoit fort bien D'Abl(aing), il connoit ses défauts, il connoit aussi les Pess(er) et tous ces Heyd(en), qui sont a 1'entour de lui. Mais chez vous ce n'est que ce colonnel Pesser, qui remue (fait) tout. Nous connoissons celui-la de longue main. A 1'égard de c'est emploi de clercq a, la chambre des finances 4), croiriés-vous que Woertman, qui a été huit ou dix jours icy, n'en ajamais parlé le mot? J'ai tant d'affaires sur les bras, que je ne scai quelque-fois plus ou j'en suis. La Prise a présent me donne encore de la besoigne, cela ne va pas la. Vous avés fort bien fait, le prince vous en saura gré, et il vaut
1) De heer Mijnard Van Buren was pas gedeputeerd ter generaliteitsvergadering in plaats Tan Mr. Woertman, die den post van secretaris der staten-financie verkregen had.
2) Het genoemde reglement op de tutele.
3) Z. H. had er op aangedrongen dat men de benoeming van het nieuwe raadslid zou opschorten, en de vroedschap had toegegeven. Zie Resolutiën Vroedschap 10 Februari 1766.
4) De commissie voor de staten-financiën had verzocht om toevoeging van een klerk aan haren secretaris, waarop de leden der staten gunstig geadviseerd hadden. Ook dezen post wilde men blijkens het hier gezegde nog vóór 's prinsen meerderjarigheid vergeven. Over de zaak zie o. a. Resolutiën Vroedschap 12 Februari
300
1766.
beaucoup mieux que cela se fasse par dispensation, aussi bien ne leur en a t'il a présent point d'obligation. Tout cela vous étant expliqué, vous sentes bien comme quoi le prince a souhaité que cette vacature ne se remplit pas avant sa majorité".
17—66 '*'l"''. 4). Dat de rijse van de heer van Rhoon nae Engeland alleen voor sijn eyge affaires is, voornamentlijk ook om sijn jongste zoon — die hem seer aen 't hert gaat — in de gunst der admiraliteits-heeren te bevoelen, ten eynde een schip te mogen obtineren. Soude hij, heer van Rhoon, selfs gesegt hebben dese rijs niet te willen staken, omdat men voorgaf hij een huwelijk voor de heer stadhouder ging negotieeren, in sodanig gerugt glorie stellende.
"flpe irpoQsTGop «ev 6). Dat den hertog eenigsints geprevenieert was tegens de Utregtse ridderschap, merendeels veelligt omdat niet teregt geinformeert was nopens de toestant der saken.
1) Ore Nora, die 't van prof. Hahn hadde: de reeds vroeger genoemde Jonkvrouw Eleonora De Casembroot, des schrijvers nicht.
2) Dr. Johan David Hahn was sedert 1753 hoogleeraar in de natuuren sterrekunde, daarna, in 1759, ook in de plan te- en dierkunde, te Utrecht. In 1775 is hij hoogleeraar in de geneeskunde te Leiden geworden. Zie Utrechtsche Naamwijzers en Van der Aa, Biografisch Woordenboek i. v.
3) Hieronymus David Gaubius, leerling van Boerhave, was aanvankelijk geneesheer te Amsterdam, daarna lector in de scheikunde, en drie jaren later hoogleeraar in de schei- en in de geneeskunde te Leiden. Hij was een zeer geleerd en bijzonder geacht man. Hem was de zorg voor de teedere gezondheid van prins Willem V toevertrouwd. Zie o. a. Van der Aa, Biogr. Woordenboek i. v. Over prof. Weiss zie aant. 2 op p. 207.
4) Ore Boreel.
5) Ore professor Hahn.
1765.
September 1765. Dat die * preventie bij continuatie nog duurde, niet wel soo seer tegens enige leden van voorsegde ridderschap in 't particulier als wel tegen het lighaem self, dus er niet veel verandering te wagten was soo lang dien heer enige influentie bij den erfstadhouder hadde, 'tgene sig liet aensien nog wel te sullen blijven op die voet, overmits hooggemelde heer hertog sig met alles bemoeide, van alles geinformeert was, uit alle steden en plaatsen dagelijks brieven ontfing, de minste klijnigheden aenhoort, gene raporten van de hand wijst, daer combinatiën uit maakt, en dan besluit dat dese of geene gevolgen daer uit moeten voortvloien. Die geest van intrigue schijnt aen gemelden heer eygen te sijn geworden sedert desselfs aenwesendheyt bij 't hof van Wenen, en in bijsonder bij dat van Ruslandt, alwaer te dier tijt, en nog, alles door de subtielste intrigues (menées) en door de gerafineerdste politic behandelt werdt.
Te vergeefs wijst men den heer hertog eene regte weg aan. Hij sal altoos door een omweg tot desselfe hut soeken te komen, ten eynde niet of minder ontdekt te konnen werden, mitsgaders ook om door die weg altoos te kunnen negotieeren en, wanneer ietwes toegeeft, ook wederom wat te mogen vragen of afvergen: des niet waerschijnelijk is dat men ooit ietwes wesentlijks. ten nutte sal konnen obtineeren, te meer vermits dien heer niet genoegsaem van de waere constitutie onser provintie onderrigt is.
De fatigues, door schrijven, correspondeeren, hoofdbreken self over klijne saken, verminderen dien heer sodanig en sijn soo nadelig aen desselfs gestel, dat men vreest eerlang door een beroerte te sullen konnen weggehaelt werden.
Den jongen prins heeft oordeel genoeg, goede wil mede, dog sedert desselfs siekte wijnig of gene applicatie meerder, des ook al te vresen is dat door de raporten van sulke menschen, die merendeels rontom desselfe persoon sijn of sullen wesen, sal geinstrueert jae gedirigeert werden, in prejuditie van diegene, die hem van de
303
1766.
waere toestant van saken soude konnen en behooren te verwittigen.
Niettemin, ingevalle die jonge prins bij desselfs meerderjarigheydt niet te veel geobsedeert werdt en men gelegentbeydt hadde hem van tijt tot tijdt over saken te onderhouden, was het niet hopeloos dat er hier en daer redres jcwam.
Sedert de crisis van s'princen siekte was selfs sijne morele constitutie verandert, namenthjk Sijn Hoogheydt was minder bevreest en timide als te voren; ook hadde de professor Weitz gesegt, dat het oordeel van den prins regtsinnig was en seer geschikt tot de regtvaerdigheyt, en was Sijn Hoogheydt bij continuatie seer ingescherpt (ingeboesemt) van meer dan een mensch omtrent regeringssaken te moeten horen &tc.
16 "£lpe TtptXar !). Dat de hert(ög) dan-
17-^66. "gareus.wasj seer vals en onvoorsigtig, soo ook desselfs gehele familie, in 't bijsonder den erfprins en twee gebroeders.
Dat den hert(ög) hem, Tspeter, over Ghiessenburg onderhouden hebbende, meer dan eens op sijn allersterkst tegens hem uitgevare hadde, hem denoterende als een seer slegt mens, dan, vernam hij, tepsXiT, daags nae dat gesegde, dat den hert(og) Ghiessènburg in eene solliccreatie 2) van een borgemeester in 't Vrijen 8) hadde geholpen en voorgestaan, in prejuditie van TepeXar, die voor eene heer Sappius 4) hadde gesolliciteert.
Diergelijke sake met opsigt tot Larrey was mede wel eens gebeurt, namenthjk dat hem, L(arrey), niet vertrouwen moest, dat voorsigtig in sijn schrijven moest
1) Ore Vereist.
2) Het eerste woord, sollic(itatie), is natuurlijk door onachtzaamheid zonder doorhaling gelaten.
3) De heer D'Ablaing was groot-baljuw "van het Vrije van Sluis.
4) De heer Daniël Sappius, oud-burgemeester en schepen van het Vrije van Sluis. Zie Naamregisters van leden der regeering enz.
304
1766.
wesen, niet te veel te communiceeren, want dat hij, L(arrey), daer seker quaedt gebruik van soude maken, kortom dat hij, L(arrey), een allerslegst mens was. Ondertusschen voor en naa werd gebruik gemaakt van voornoemden heer L(arrey).
Nopens het premier-nobelschap in Zeiand schrijft den hert(og) hem seer leet doet, dat van Citters die post absolut vraagt en die dus niet wel aen hem gewijgert kan werden, dog dat seer sijn best wilde doen voor Ver(elst). Intusschen verneemt hij, Ver(elst), dat men merkelijk tegens hem werkt. Eyndelijk schrijft den hert(og) dat, nu verlof gekregen hebbende om over te komen, hij, Ver(elst) om wigtige redenen niet versuimen moeste aanstonts bij desselfs aankomst hem, heer hert(og), te komen opsoeken, alvorens enig mensch in s'Hage te spreken — selfs niet voorsegde L(arrey) — schoon' daermede in sterke correspondentie was geweest..
Den koning van Pruissen hadde hem, Ver(elst), gesegt, dat er sterke oneenigheidt was tusschen den heer hert(og) en het huis van Weilb(urg), dat het laaste soude gewilt hebben dat Grov(estins) en Haren wederom aengenomen wierden. Waerop den hertog aan den prins soude gedeclareert hebben in so een geval desselfs afrijse terstont geresolveert te wesen; en dat die resolutie ook effectivelijk geëxecuteert soude sijn geweest, indien dat gebeurt
1) De post van 's prinsen vertegenwoordiger als Eerste Edele van Zeeland, door den dood van jhr. Jan Van Borssele opengevallen, werd door velen begeerd. De heer Van Citters, als sollicitant daarnaar in het Hardenbroek-handschrift genoemd, is Mr. Willem Van Citters, die gedurende eenige jaren 'raadpensionaris van Zeeland was en na Van Borsselens dood met diens functiëu belast gedurende de minderjarigheid van den PrinS van Oranje; bij diens meerderjarigheid kon hij niet wel worden voorbijgegaau, en is ook benoemd, maar een jaar later vroeg en verkreeg hij zijn ontslag. De raadpensionaris Steengracht, Van Citters' opvolger, werd toen belast met de waarneming van de functiën van representant, maar dit gaf aanleiding ■ tot groote moeilijkheden. In 1768 maakte de benoeming van Johan Adriaan Van de Per re een einde aan het geschil. Zie Wagenaar Vervolg, anno 1766 en 1768, p. 28 en 148.
305
1766.
hadde. Dat den koning daerbij gedeclareert hadde die tijding door een ander canaal als door sijn minister in s'Hage te hebben bekomen.
Ook hadde den koning gesegt: „De Engelsen soeken mij thans, maer ik wil niet meer met hun te doen hebben, daerom hebbe ik daer een dwaas tot minister gesonden. Soo sij met de Franssen in oorlog konnen, sooals het sig laat aansien, sal uw republicq mooi spel hebben, als sij maer tijdig armeert, augmenteert en equipeert".
Het huis van Weilbourg soude liever sien een huwelijk met de princes van Engeland dan met eene uit het huis van Brandenburg, de eerste zijnde mismaakt en ongesont, de andere fraai, levendig, geestig en seer goedaerdig, omtrent welke laaste princes nog nietwes positiefs gedecideert was nopens een aenstaende huwelijk. En konde nog wel eene Bronswijkse princes in aanmerking komen.
De thans regerende prins van Pruissen ') met desselfs gemalin, ene princes van Brunswijk, leven seer kwalijk door opstoking van de princen, broeders der princesse, die haer beduidt hebben dat sij den prins — niet veel verstant hebbende — maer nae haer handt moest setten, 't welk mislukt zijnde, hij, prins, nu seer los en ongebonde leeft, gevende in allerlij débauches, bougr(e) &tc., jaa staan alle de princen uit het huis Brandenburg kinderloos te sullen sterven, wanneer het huis van Saxen soude moeten opvolgen.
17?*66 "aPe TepsAixT. Dat, den hertog Ferdi-
4 ' nand 2) nae Potsdam ontboden zijnde, men ongetwijffelt door die 't geheym der negotiatie met de pruissische princes sal bewerken, aen hem, Ver(elst), alleen sullende overlaten het vragen van deselve. Dat de saak wel geconcludeert moet zijn, want dat den raidpensionaris hem daer lang en breet over ge-
1) Met den zonderlingen titel „regerende prins" wordt klaarblijkelijk bedoeld: de prins, die op het oogenblik troonopvolger is.
2) Hertog Ferdinand van Brunswijk, de broeder van hertog Louis. Derde Serie. Werken N°. 14. 20
306
1766.
sproken hadde, hetselve seer approberende. Ook hadde de prins hem gesegt niet af te schrijven, dog dat haer gaern eens sien wilde.
De koning hadde gesegt: hij wilde af of aen wesen. Sijn Majesteyt sógt dese alliantie waeréchijnelijk om 't geld van de republicq, om een appui in nood tegens het Huys van Oostenrijk te hebben en om de grote goederen , magt en inkomen van den prins selve. Dan, soude het appui van de republicq tegens het Oostenrijksch Huis altoos gevaerlijk wesen, daerentegen weder avantageus ingevalle de Brandenburgse linie kwam te manqueren, met opsigt tot de naebijgelege goederen, als Cleefland, Gelderse pretensien l) &tc. Den koning soude gesegt hebben: „Elle vous conviendroit bien, au moins elle n'empietera pas sur votre liberté &tc." Den hertog hadde veel liever sijne nièce gewenst voor de prins, dan, soude den koning van Pr(uissen) sig daer seer tegens hebben gekant.
Men hadde ook daer reets lang over gesproken, soodat de princes Wilhelmina, bij gelegentheidt dat men op éen bal te Berlin Nederlanders, twee Zeeuwen, hadde sien danssen, over welkers contenance men gelaggen hadde, sij daerover root was geworden, t'welke sij naderhandt selvfs bekende mal van haer gedaen te zijn.
Den bertog hadde hem, Ver(elst), wel een uur onderhouden den eersten avond, dog sonder hem nergens van te spreken als over het Pruissische hof. Rakende het premier-nobleschap geen woordt. Den hertog sond hem pouletjes2), ontfing er ook, was ongemeen uiterlijk vrien-
1) Er wordt waarschijnlijk gedoeld op de mogelijkheid van eene aanwinst in grondgebied ingeval de Hohenzollerns, die het land van Kleef als erfgenamen van het vroegere Kleefsche vorstenhuis bezaten, mochten uitsterven. Met „Geldersche prètensiën" wordt gezinspeeld op de moeilijkheden, die in 1764, naar aanleiding van het veranderen van de afwatering der rivieren, waren gerezen tusschen de Kleefsche regeering en de staten van Gelderland, die de klachtelf' en eischen der Kleefschen als zéér onbillijk verklaarden. Zie Vervolg op Wagenaar a°. 1764, p. 272 en 373.
2) Vleiende briefjes.
80?
1766.
delijk, dog wijders niet. Wanneer Ver(elst) hem, hertog, vroeg of er ietwes van sijn dienst was nae Amsterdam, antwoorde die: „Voudriés vous une secrette commission pour arranger la une chose"? Apparent, dat daer nog ietwes te vereffenen was; veelligt de seven ton present voor de prins, daer Amsterdam tegen is ').
"£lps (teupouu v»v TLirxev *). Over de wijnig opregtheidt van den hert(og) sprekende allegeerde twee voorbeelden, een dat hij, hertog, Nieuwenheim uit de garde du corps willende hebben 8) en daer geen kans toe sag (....), jae, doe men hem reden gaf waerom hij op die wijse met Nieuwenheim niet reüsseren soude, antwoorde dien heer: „Ecoutés, nous lui écrirons la lettre laplus douce, laplus mieüleuse du monde &tc". En hadde daar ook door gereusseert.
Nog hadde den hertog aen Dalwig gesegt: „Je ne concois pas que Degenfeld demande le poste de Burmania 4), ce n'est que la vanité démésurée de sa femme, qui veut faire la femme de ministre; je voudrois pouvoir 1'en déhorter, il est bien a present, a sa maison; d'ailleurs des gens de païs 1'exigent, le sollicitent, lui cependant n'est qu'étranger". Dit alles om de waereld te derouteren, want weet dat Dalwig — praatagtig — dat terstont bij Degenfeld weer sal seggen, opdat Heyden-Hompesch en andere dit ter ooren komende sullen denken, dat het niet volgens het advies van den hertog is geschiedt, te meer daer
1) Later bijgeschreven. Er wordt gesproken van de koopsom der Nassausche bezittingen in de republiek, bij de verdeeling in 1732 den koning van Pruisen toegewezen en door Frederik II in 1754 voor de som van ƒ705000 weder afgestaan. Zie o. a. Van der Aa, Leven van Willem V. dl. I. p. 147.
2) Ore mevrouw Van Spaen.
3) De luitenant W. 6. A. D. Van Nijvenheim (vgl. aant. 4 op p. 37) was sinds 1760 officier bij de garde te voet, maar sedert 1767 komt hij als zoodanig niet meer voor: de hertog schijnt dus zijn doel spoedig bereikt te hebben.
4) Den gezant van H. H. M. aan het hof te Weenen.
20*
308
1766.
Heyden-Hompesch violent sig heeft geëxpliceert op dat stuk; selfs absenteert die sig uit Den Haag !).
Over 't huwelijk van Bouwens 2) met Madeion van Boets(elaer) heeft den hert(og) sig mede soo geuit, dat 't schande was voor iemant, die eerstdaags aan 't hoofd van de ridderschap stont te komen, dat York — die sijn
vrouw ( )8) — dit hadde aangeraden en dat het darom
hadde moeten gebeuren.
10 "£lps ïloepr/jixv 4). Dat den oude raids-
17T ■ heer Perponcher5) even nae s'princen meerderjarigheyd sig aen Sijn Hoogheydt hebbende geaddresseert met versoek hij mogte dog — soo om sijn eyge geboorte als wegens desselfs huwehjk met een juffrouw van Wassenaer — of eene sijner zoons in s'Hollands ridderschap gebragt werden. De prins, om van die lastige sollicitatie af te sijn, antwoort kortelijk: ingevalle hem plaisier koste doen, het hem aengenaem soude wesen, waerop hij terstont bij de leden der ridderschap rondreede en solliciteerde, op fundament dat de prins hem belooft hadde plaisier te doen. Eyndelijk begreep men de dwaasheyt en tegelijk de reden van die sollicitatie, en doe is er hertig om gelaggen.
,„1„„ Dat Rhoon thans met den hertog
17--66. . .. . ,
7 oneens is op een wijse om niet weer te
1) Jonkh. Sigismund Van Heyden Hompesch vertoefde aldaar als gedeputeerde ter generaliteit van 1764 tot 1767. Zie Ned. Jbb. 1764, p. 394.
2) Den 13e» April 1766 huwde te 'sGravenhage Magdalena Anna Elisabeth baronnesse Van den Boetselaer, dochter van den heer Jacob Philip Van den Boetselaar van Nieuwveen en Charlotte Van Stöcken, met den heer Dirk Bouwens, eenige jaren daarna, in 1772, benoemd tot ruwaard, baljuw en dijkgraaf van het land van Putten. Zie Huwelijksregisters te 's Gravenhage en ook Bericht van de vergaderingen enz.
3) Niet ingevuld.
4) Ore Woertman.
5) Jacob Arend baron De Perponcher Sedlnitzky, raadsheer in het hof van Holland, gehuwd met Jacoba Maria Van Wassenaar. Zie o. a. Van der Aa, Biografisch Woordenboek i. v.
309
1766.
raccommoderen. Dat Fagel nogtans wel met Rhoon blijft, dog dat die waerschijnelijk dese trahisseerdt, blijkens een briefje 't gene hij, F(agel), aen Rh(oon) onlangs hijmelijk onder tafel toestopte.
Van dese F(agel) soude den overlede prins aen O. Z. van Haren geschreven hebben „qu'il étoit un franc coquin", of „un vilain bougre". Die brief was gesien en exteerde 'nog.
Ook seyde Iddekkinge ') van F(agel), dat hij nae een mager, schraal paardt geleken, dat in een drooge sloot stondt, daer niet weer uit kon, en dat al het gras, dat aen beyde de seyde groeide, af at.
Rhoon onlangs bij den hertog komende, soo vertoonde den hertog aen hem 't plan, waarbij Sijn Hoogheydt als consulent van den jongen prins was aengesteldt, met de opgevolgde acte van aenstelling daerbij, waerop Rhoon met veragting dat papier op de tafel hadde geworpen en gesegt: „Vous me demandés mon avis lorsque 1'affaire est faite, je n'en ai que faire", hebbende in verscheyde andere conversatien sig soo sterk tegens den hertog geuit, dat dese aen Ver(elst) soude hebben gesegt: „qu'il auroit merité qu'on 1'eüt jetté par les fenêtres". Den professor Weys soude aen iemant hebben verklaert: „indien hij hadde willen gebruik maken van de billetjes, die dagelijks bij de jonge prins door den hertog gesonden wierden, men daerdoor Den Haag en verders selfs alles in vuur en vlam soude hebben konnen setten".
Doe Charles Bentink solliciteerde om drost van Zallandt te worden, raede den hertog voornoemden Charles B(entink) aen dit te gaen bewerken in Overijssel, en dat hij hem daerin behulpsaem soude zijn. Charles B(entink) nae Overijssel vertrekkende ten eynde sijne saken te menageren, soo spreekt den hertog met Zeno Bentink 2), send
1) Anton Adriaan Van Iddekinghe uit Groningen was lid van de commissie van opvoeding van Z. H., door wijlen diens moeder benoemd.
2) Zeno Arend Bentinck tot Buckhorst, sedert 1761 lid van de ridderschap van Salland, Zie Naamregisters van de leden der regeering enz,
310
1768.
hem, Zeno, nae Overijssel om tegens zijn neef Charles te stemmen en te werken, en schrijft naederhandt aan Charles B(entink), dat Zeno een seer slegt mensch (was), daer geen staat op te maken was, die sig soo tegens sün bloedvriendt en weldoender opposeerde. Van Larrey segt den hertog dagelijks: „que c'est un faquin, un mauvais sujet Ata, qu'il faut se méfier de lui, qu'on scait mille tours de lui", sonder deselve ooit te expliceren. Eens self ietwes confierende aen V(erelst) sey den hertog: „Mais n'en dites rien a Larrey" *).
Onder het gemeen is men seer gestoort op den hertog, omdat hij alles uitvoert en agter 't scherm sit, de prins voor de abuisen laat caveren &tc, soo dat Benoist sey: „qu'on lui pourroit bien jouer un mauvais tour quelque jours, en lui cassant la tête", te kennen gevende, dat diergelijke praatjes in seker coffijhuis der borgers en in herbergen wel eens omgingen.
Den hertog is verbaast gehaat onder de gemeente. Denken sommige dat die historie van 't slaan van den prins van Weilb(urg) met Maasdam 2) onder de hand mede door toedoen van den h(ertog) soude sijn uitgestrooit om die prins gehaat te maken, die buiten dat maer matig bemint is, uit hoofde van enige behandehnge met opsigt tot de oeconomie van de heer De la Potterie tegens de borgers &tc..
Den jegenswoordige premier-noble in Zeiand8) krijgt ƒ10000 s'jaers, die de prins hem geeft, en die hij ge vraagt heeft, — ik mene — ook nog eens ƒ20000 van de provincie, schoon Borssele die niet gehadt hadde, 't gene nogtans de prins was diest gemaakt.
Den hertog hadde gesegt tegens V(erelst): „II faudra que cette béte de Van Citters *) aie quelqu'un, qui le conseille
1) Deze volzin is later tusschen geschreven.
2) Baron. Van der Duyn van Maasdam en 's Gravemoer uit de Hollandsche ridderschap. Het bedoelde gerucht is niet te vinden.
3) Op dit oogenblik nog de heer Willem Van Citters. Zie p. 304,
4) Dezelfde,
311
1766.
et qui lui soit d'appui, nous lui donnerons Steengragt *) pour gr(and) pensionaire et puis Chalmers2), garcon d'esprit et d'application, pour secrétaire, sans lesqu'els il ne pourra rien faire (finir)", daer integendeel alle de mindere officianten van den premier-noble, en niet dese van die behoorden af te hangen. En NB. aan V(erelst) was die post afgeraden om reden dat al de Van de Citters tegens hem soude hebben, die te veel te ('t?) credit in Zeiand thans hadden, schoon 3 steden aen hem, V(erelst), hadde komen aenbieden hun intercessie ingevalle hij die post begeert hadde. Wijders dat de vorige premier-noble sekere recognitie aan 't landt betaaldt hadde, waervan dese versogte te sijn bevrijt, 't gene hem insgelijks geaccordeert was. V(erelst), aan Sijn Hoogheydt daerover sprekende, segde niet geweten te hebben dat Borssele die recognitie betaelt hadde.
Den hertog hadde aen V(erelst) gesegt, dat hem eerstdaags sekerlijk soude spreken en langer tijt geven om sig onderling te onderhouden over verscheyde pointen, die door V(erelst) nog te vragen waeren, jae dat eerstdaags Woertman en Pesser verwagte, wanneer hem mede ten eten soude nodigen. Dese kwamen, sijn genodigt, hebben daer gegeten, dog is V(erelst) niet genodigt, alleen versogt om bij 't verblijf t'Utregt te wesen. Soo was ook door den hertog dén jonge Fagel geinsinueert t'Utregt te komen. Dese jongen heer segt men geene de minste applicatie te hebben nog sig enige moeite te geven in sijn nieuw employ s).
Men hadde een plan gehadt om Larrey tevreden te
1) Adriaan Steengracht was secretaris van de Zeeuwsche staten. In 1766 werd hij raadpensionaris.
2) Mr. Johan Marinus Chalmers, de zoon van een Schotsch predikant te Veere, eerst secretaris van de rekenkamer, daarna, in 1766, secretaris van de staten van Zeeland, en in 1770 raadpensionaris. Zie Naamregisters of Van der Aa, Biogr. Woordenboek i. v.
3) Mr. Francois Fagel, de zoon van den griffier Hendrik Fagel, wien hij was toegevoegd. Zie Resolatiên Staten-generaal 11 Maart 1766. Vgl. ook aant. 2 op p. 283,
312
1766.
stellen, en van de hand af te hebben, namenthjk dat de heer van Catwijk soude quiteren als president van den domain-raid behoudens sijn tractement soo lang hij leefde, in welk geval de heer Larrey president soude worden op een tractement van ƒ10000 s'jaers, dat de prins hem soude toeleggen, en soude dan de heer Bleyswijk effectif secretaris en griffier van Sijn Hoogheydt sijn geworden. Dan, vermits de heer van Catwijk •) sijn post niet heeft willen afstaan, soo is van dese schikking nog nietwes geworden.
In 't algemeen werd bespeurt, dat men meer consideratie gebruikt voor die sig opposeren dan voor die gemakkelijk zijn.
V(erelst) hadde ook te kennen gegeven dat, de post van Wenen vacerende, hij daer wel sin in hadde; niettemin was die commissie agt dagen nae desselfs komst in Den Haag vergeven aen den graef van Degenfelda), die misschien wel nae Berlin soude hebben willen gaen.
ivl^gg Hadde den hertog aen V(erelst) gesegt:
7 „Si le Roi — de Prusse — vous parle
sur Partiele de mon frère Perdinand, dite lui que je désapprouve fort la résolution qu'il a prise de quitter son service &tc".
Den prins Ferdinand is vrij hoog, en als eens een voornemen genomen heeft, komt daer niet ligt van wederom.
"£lee Awmvgi/py 3). Dat den hertog gegegt hadde mfjt relatie tot Borsselen, dat geloofde er in de Utrechtsche ridderschap wel saten, die sulke bewijsen niet soude
1) Frederik. Hendrik baron Van Wassenaar van Katwijk enz., lid van de Hollandsche ridderschap, president van Z. H.'s domeinraad. Zie o. a. Naamregisters.
2) Frederik Christoffel graaf Van Degenfeld Schonburg werd na den dood van den heer Van Burmania tot gezant te Weenen benoemd. Zie Resolutiën Staten-generaal 28 April 1766,
3) Ore Lunenburg. ****
ai»
1766.
konnen bijbrengen als wel Borsselen, daermede of de Utenhovens of de Thuyllen denoterende.
1?t3 "floc NxTsuti i). Dat den prins Van
8 ' Weilbourg, door Amersfoort passerende, door een oud officier — soo wel meen Van der Miele genaamt — zeer wierde gesolliciteert om voor hem te intercederen, ten eynde mogte geavanceert werden. Dit door Natewis geappuieert werdende, antwoordede den prins seer eenvoudig aan den heer van Natewis, dat nietwes in faveur van dien officier konde uitwerken, overmits nergens omtrent iet te recommanderen hadde, met moeite dit self in sijn eyge regiment te mogen doen.
"Sips hp uxv "IvfcpiTTeiv 2). Dat in den beginne van het stadhouderschap hadde gesauveert aan dese provincie 't geven der attachés door staten of gedeputeerden op de patenten van Sijn Hoogheydt, insgelijks mede de agreatiën op de prebendens, die door Sijn Hoogheydt werden vergeven, ofschoon De Bak daer seer tegens was, tot soo lang door verscheide voorbeelden van de vorige eeuw daertoe wierde overgehaelt. Item 't registreren bij de provincie van de commissiën voor officieren, op onse repartitie komende en door Sijn Hoogheydt wordende vergeven. Dat ook soude hebben voorgekomen, dat in de leenbrieven niet in 't hoofd van deselve hadde gestaan „Sijn Hoogheydt mitgaders de staten &tc;", soo niet den heer van Bottestein sulks hadde belet in- qualiteit van stadhouder der lenen, die daerdoor dagte NB. te verkrijgen nieuw verhef van alle de lenen, 't gunt hem hondert halve rijders waerdig soude sijn geweest. Dat ook aangetoont hadde, hoe onder prins Willem de derde nimmer die prins sijn naem was gebruikt in ordonnantiën rakende het financiële deser provincie, en dus
1) Ore Natewisch. 6. «
2) De secretaris van staat Milan Visconti, beer. van Hindersteyn,
314
1766.
dagte dat sulks wederom moeste geschieden, vermits op deselve voet 't stadhouderschap was aanvaert, dog dat andere daertegens voerde een exempel onder prins Mauritz tijt gebeurt, waerin s'princen naem was gebruikt, en dus doordrongen dat sulks wederom plaats moeste hebben, ofschoon prins Mauritz magt op lang naa sig niet soo verre uitstrekte als die van prins Willem de vierde 1),
17-Z-66 "■^ft '^roy *)' Dat D'Ablaing seer
11 ' moeyelijk was over de conclusie nopens desselfs tractement s); dat aen de prins een korten brief hadde geschreven, dog dat beloofde eene veel langer. Dat Pesser aen Woertman hadde gesegt — welke laetste sulks aen den hertog hadde geschreven — dat die sake met eene vriendelijke altercatie was afgelopen. Al lacchende voegde die prins daerbij: „Dat hjkt veel nae eene contradictie". Wijders dat gene twee onverdraeglijker menschen kende dan den adjudant Thuyll en de gewesen collonel Pesser. Ook dat ik wel hadde moeten bemerken, dat die laetste genoegsaem niet aen 'thof was geweest, doe de prins in Julij t'Utregt was. „Of hij, Pesser, nog sooveel in Utregt te seggen hadde"? Ik antwoorde: „dat Sijn Hoogheydt dat waerschijnelijk
1) Deze woorden: „ofschoon enz." zqn logisch te verbinden met:
„een exempel gebruikt".
2) Ore Hertog.
3) In 1757, bij den dood van den heer Van Tuyll van Welland, die als oudste geëligeerde tien jaren lang voorzitter van de staten van Utrecht geweest was, had de gouvernante den heer D'Ablaing van Giessenburg tot supernumerair geëligeerde en voorzitter der staten benoemd (zie vroeger), en zulks op denzelfden voet als de heeren Van Reede van Renswoude in 1674 en na hem de heer Van Weede van Dijkveld. De heer Van Welland had als voorzitter nooit eenig tractement genoten. Daarom requestreerde zijne dochter Dorothea, als zijne universeele erfgename, bij zijn dood aan de gedeputeerde staten, op grond dat hij toch wel tot eenig salaris zou zijn gerechtigd geweest. Haar werd toen voor elk der genoemde tien jaren eene som van ƒ 200 toegekend, of, na aftrek van den 12en penning, van ƒ 183. Zie Resolutiën Gedeputeerde stoten 5 Mei 1757, Jhr. D'Ablaing nu maakte
1769.
beter soude weten als ik, dat mij wel bewust was dat er nog dagelijks vele en der voornaemste uit de vroedschap gingen, dog dat ik hem personeel genoegsaem niet kende. Niettemin remarqueerde ik wel dat Woertman daer veel was, en misschien meer van hem dependeerde als iemant, op welke wijse hij gewisselijk veel influentie in de provincie moest hebben". Waerop den hertog: „Dat is waer, ik geloof mede dat hij veel op Woertman vermag; dog Woertman moet met zijn broeder wel omgaen, wegens het eerste lidt &tc".
De heer Van Zuilen hadde hem, hertog, seer gequelt met sijn neven (sic) Frits '), namenthjk om hem nae
aanspraak op een salaris van ƒ1600, omdat dit ook den heer Van Renswoude toegelegd geweest was (zie Resolutiën Staten Van Utrecht dd. 12 December 1674.) Of hij het werkelijk genoten heeft blijkt niet; in 1759 beweerde hij „ten kantore van den ontvanger Yvoy een en andermaal zijn kwartaal" in ontvangst genomen te hebben, maar in de rekeningen van dien ontvanger komt die post onder de uitbetaalde tractementen niet voor (zie Inventaris der rekeningen van de Staten, u" 59 R. A. Utrecht). In 1759, na den dood der prinses, schijnt in elk geval van wege de staten de uitbetaling te zijn verboden; de heer D'Ablaing beklaagde zich daarover bij missive aan dat college (zie Resolutiën Staten van Utrecht 7 November 1759), maar, voor zoover na te gaan valt, zonder gevolg. In het jaar 1766, na de verheffing van Willem V, bij de nieuwe moeilijkheden over het voorzitterschap zelf (zie volgende aanteekening), kwam weder de quaestie Van het tractement uit de kas van de staten aan de orde, waartegen de ridderschap vooral opkwam> omdat daaruit de door haar bestreden wettigheid van het voorzitterschap zou kunnen worden afgeleid. Om „tot eene schikking te kómen.... consenteerde" de ridderschap, uit inschikkelijkheid jegens den prins, in het toeleggen van het gevraagde jaargeld van ƒ1600, (zie Resolutiën Ridderschap 5 November 1766.) De staten besloten toen tot de toekenning van die som (zie Resolutiën Staten eod. d.), maar de geëligeerden poogden vergeefs de ridderschap te overreden zich bij hare conclusie „favorabeler te expliceeren." Vandaar dat de heer D'Ablaing „seer moeilijk was over de conclusie nopens desselfs tractement".
1) Frederik Christiaan Hendrik Van Tuyll van Serooskerken werd bij acte dd. 18 Maart 1766 aangesteld tot ritmeester van eene compagnie cavalerie in het,regiment Cannenburg, tot dusver onder bevel van den generaal Van Tuyll van Serooskerken, die als zoodanig werd gedimitteerd. Zie Acten en Comm. i. d, u. s.
316
1766.
Berlijn of Brunswijk te willen toesenden, met brieven van recommandatie om daer te blijven, den dienst verder te leren en vandaer te melden wat men oordeelde door hém te konnen weten of vernemen. Vroeg mij: „of niet verwondert was over soo een plan, want wat hij daer dog soude uitvoeren? Veelligt voor spion aengesien en wijnig agrement hebben. Immers niet te sullen reüsseren met hem door soo eene absentie te doen afsien van juffrouw Willemsdorffx), vermits 't door haerliede schuit was, dat uit Den Haag was gegaen. Dat hij, heer hertog, daer altoos tegens is geweest; dat hij extra wel bij de prins stont, dat hij een soete jonge was en die, door den hertog werdende gedirigeert, daer sig wel soude hebben geschikt, dog dat sulks soo door den heer Van Zuilen, door den adjudant en den heer van Rhoon — die thans dagelijks 't huis van mevrouw Van Thuil afliep — begrepen en geconcludeert was. Dan, dat nog eens bij mevrouw Van Thuyll soude gaen, die veel redelijker oordeelde en die ook niet geloofde soo seer met die drie heren overeen te stemmen. Ook dat niet seer fraai van den heer Van Zuilen was geweest, sijn pupil voor f 25000 die compagnie van sijn broeder te laten kopen". " Over de domestique saken van de ridderschap sprekende, geliefde Sijn Hoogheydt te seggen, „dat de prins geprefereert hadde te schrijven aen de ridderschap, omdat de heren hem in de conversatie te fijn waeren; dat hij, heer hertog, daerom ook telkens onvervankelijk hadde gesproken", met dit woord willende beduiden hoe voorsigtig sig dagt te moeten gedragen in opsigte van den heer Van Zuilen 2).
4) Misschien eene dochter van den vroeger vermelden majoor. Van een huwelijk schijnt niets gekomen te zijn; althans te Utrecht is het niet gesloten, en daar woonde de familie Willemsdorff en lag het regiment Cannenburg in garnizoen.
2) In de ridderschap was op nieuw geprotesteerd tegen het voorzitterschap van Jhr. D'Ablaing van Giessenburg in de staten en zijn supernumerair lidmaatschap van de geëligeerden, evenals in 1757 en 1759, alsook tegen Z, H.'s verlangen dat niet meer door de leden der
317
1766.
Den hertog is thans geheel gebrouilleert met den heer Van Rhoon, soodat desen laetsten heer op de maeltijt van de prins, doe alle de Hollandse edelen daer aten, bedankt heeft, op pretext dat nae buiten ging — of ietwes diergelijks.
Dagelijks werd er s'avonds raid gehouden bij den hertog; daervan sijn Blijswijk, somtijts den raidpensionaris Steyn, griffier Fagel, en die de pen voert is Van Hees, die met juffrouw Dierkens is getrouwt
Alle morgen komen menigvuldige regenten &tc, om den hertog te spreken en van alles te informeren. Sijn Hoogheydt ontfangt ook en beantwoordt terstont seer veel billets van den een en andere.
December 1768. "Hpe Pttytpo-ttxv *). Dat den hert(og) meer dan ooit sig volkomen van de geest van de prins heeft geëmpareert, dat die jonge vorst nietwes besluit, doet of vervolgt dan naedat sulks bij den eerstgenoemde heer is voor goed gekeurt. Dat nogtans ligt en oordeel genoeg heeft om selver vele saken te
ridderschap bij tour beurt, maar door de meerderheid de ambten zouden vergeven worden, — hetzelfde wat even vóór zijn dood Willem IV had gevorderd, (zie vroeger). De ridderschap had eene commissie naar Den Haag gezonden om daarover met Z. H. en den hertog te overleggen. Zie Resolutiën Ridderschap 31 Mei, 7, 14 Juli, 9 September, 19 October, 5 en 10 November 1766, en vooral de uitvoerige en zaakrijke memorie over de retroacta van de quaestie der vergeving van prebenden en ambten, dd. 9 September 1766, daar geinsereerd. De zaak was aan de orde gekomen door de aanbieding van het praesidium der ridderschap aan Z. H., evenals in 1747, en daarop van een eerste tourbeurt voor eene prebende.
1) Mr. Herman Van Hees, heer van Berkel en Rodenrijs, sinds 1765 raadsheer in het hof van Holland, gehuwd met Anna Maria Dierquens (of Dierkens), de dochter van den burgemeester van Den Haag, Mr. Johan Dierquens, en van Eleonora Agneta Fagel. Zie Huwelijksregisters te 'sGravenhage 5 Sept. 1756.
2) Mr. Jacob Karei Reigersman, sinds 1761 thesaurier van Z. H.
318
1768.
konnen bepalen, dan, dat sig geen t$t nog moeiten geeft omme deselve in te sien of nae te gaen, want wat ook in geschrifte aen voorsegde vorst werd gepresenteert, sulks werd aengenomen, dog, sonder 't selve in te sien, straks aen den heer hert(og) overgelangt. Niettemin onderscheyt die prins sijne luiden en schijnt doorsigt genoeg te hebben, gevende sulks ook wel eene enkelde rijs te kennen wie dat voor eerhjke heden hout en wiens raad — schoon die voor 't jegenswoordige niet gevolgt werd — gaarn wil aenhoren en voor 't vervolg versoekt, jae dit selfs. aen den hier boven genoemde heer R(eigersman) meer als eens heeft te kennen gegeven, met een fiaauw aveu. dat sig niet anders thans gedragen konde, dog waervan de gevolgen allerdroevigst schijnen, vermits bij enig tjoeval van voornoemde heer hert(og) die jongen prins soude moeten fluctueren en sig nae 't oordeel van verscheyde geopposeerde gemoederen moeten regulen, welk inconvenient door gepaste departementen in de respective provinciën te maken was voor te komen, dan, waertoe de ambitie om alles alleen uit te voeren van den heer hertog niet kan condescenderen. Dese zugt wierd voortijdts door dien heer berispt in wijlen Haer Koninklijke Hoogheydt, die insgelijks de jonge prins buiten kennis en buiten bewindt soude hebben gehouden soo lang mogelijk, om maer selver te regeren &tc, warom ook even nae haere doot veel gecontribueert heeft tot de opvoeding en leersaemheydt van den jongen vorst, dan, soo straks nae de kindersiekte heeft men die gelegentheydt genomen omme voorsegde prins buiten alle applicatie, en sulks bij continuatie, te houden.
Frappant voorbeelt van de magt en wil van voorsegde heer hert(og) in der sake van eene negociatie, die voor Sijn Hoogheydt moeste gedaen worden omme Duitsche goederen te vrijen of aen te kopen, welke negociatie bij of door den jood Boas, met avantagie van 2 percent opgelt voor Sijn Hoogheydt — schoon den negociateur selver — moeste geschieden, niettegenstaende de sterkste en gegrondste redenen daertegen gegeven, weBr. alles gesohiede op instigatie van den secretaris Heinicke, en
319
1768.
den raidsheer Boemer '), die tesamen den heer hertog overreden, selver daervan profiteren, en dien heer verscheyde violente resolutiën doen nemen. Waerbij komt in 't politique den heer Bleiswijk, die alle resolutiën, brieven en memoriën opstelt voor de respective provinciën > deselve in de hardste taal coucherende, den prins op een despotique toon doet spreken en nooit considereren, dat aen de staeten als desselfs wettige souverainen schrijft: zulks in 't exempel aen Vriesland, nu wederom aen Zelandt, aen de ridderschap van Utr(egt) &tc. Thesaurier Hop, de bequaemste, braefste, en kundigste der regenten, werd niet geconsuleert; de griffier, (de) raidpensionaris, voor 't groote werk niet bestant genoeg.
Des hier uit moet onstaen dat, wanneer dese saken eens in de een of andere provincie — bij voorbéftlt 4m Zeiand waer thans tweespalt is 2) — beginnen te stuiten, den prins meerder verliesen dan gewinnen soude in desselfs magt en directie, want maer een beginnende, de andere ras souden volgen, aengesien meest overal ongenoegen heerscht.
Nog een voorbeelt: dat, de heer Voogt 8) met den prins wandelende,,Sijn Hoogheydt bedrukt en bedeest sig hadde geuit en gesegt, dat hij evenswei ongelukkig was, vermits dat buiten een wijnig geometrie en wat historie van niets en wist tot behering van soo een landt als de republicq was nodig &tc, waerop t'huis komende hadde
1) De heer Heinrieke was secretaris van den hertog van Brunswijk; verderop in het Handschrift komt hij herhaaldelijk als zoodanig voor. De heer Boemer komt in de Haagsche Berichtboekjes voor als „raad bij de hofhouding van Z. H.": vandaar dat hij „raidsheer" genoemd wordt.
2) Er was in Zeeland een ernstig geschil, waarin vooral Middelburg zich roerde, over het al of niet toelaten van den raadpensionaris Steengracht, die tijdelijk als eerste edele fungeerde, in de admiraliteit van Zeeland, overeenkomstig den wensch van Z. H. Zie Vervolg op Wagen aar anno 1768, p. 150.
3) De meergenoemde kamerheer, daarna opperhofmeester, baron Voigt Van Elspe.
320
1768.
den hertog — nae gewoonte — gevraagt wat of de prins op de wandeling al hadde afgehandelt. Hierop antwoorde de heer Voogt. als boven, 't gunt den hertog moeielijk maakte en seyde: „TL scait cependant tout, je lui dis tout, et ne fais rien sans le lui dire".
1769. "Hp* Peiyspa-ftxv i). Dat Sijn Hoogheydt
wel voelt de subjectie, waeronder legt met opsigt tot den heer hertog, dat hem sulks dikwils genoeg verveelt, dog dat door de groote influentie en menigte middelen, die daertegens werden ingerigt, die onderwerping niet ligt te boven kan komen. Wijders ook uit hoofde dat den prins genoegsaem nietwes selfs uitvoert, dus het wel op een ander moet laeten aenkomen. Sijn Hoogheydt hierover onlangs s'namiddags — wat meerder verheugt door de wijn zijnde — badineerende, telde successivelijk op alle desselfs occupatien, daerover spottende, namenthjk dat nietwes dede als audientiën te geven, te wandelen, eten, drinken, slapen.
Daerover s'anderdaegs nog eens sprekende vroeg aen d'heer Voogt „of niet dagte dat wel opgetelt hadde desselfs onnutte besigheden", die daerop antwoorde van jae, „dog dat Sijn Hoogheydt nog hadde overgeslagen 't ondertekenen van soovele stukken, die Sijn Hoogheydt met gene mogelijkheydt te voren konde nasien of lesen". Dit deedt de prins, sig met de handt voor 't hoofdt slaende, seggen: „Dat is waar, dat is nog een voornaem stuk dat vergeten hadde".
flvAxsuTc *), schoon sig niet extra veel met saken bemoeit, is nogtans in de smaak van den heer hertog, vrij wat dispotisch, en dependeert enigermate van die prins. Toiyr 8) opregt, stil, en die seer wel denkt, dog niet veel geconsuleert werdt. Bpxv&atvfiupy *), alles door den hertog
1) Ore Reigersman.
2) Wulkenits (Wulknitz).
3) Voigt.
4) Baron Van Heieckeren van Brandsenburg, de latere gezant te St. Petersburg, was kaïnerheer bij den prins.
321
1769.
bekomen hebbende voor sig en de sijne, hangt volkomen van dien heer af. 'E/3fv, 1'abbé, seer gelieert met Tpowuv) schreef die heer dat het hem aengenaem soude wesen, dat sij reüsseerden in hunne sollicitatiën om drosten te worden, daer aen een andere kant gelijke brieven schreef om sulks door alle wegen tragten te beletten. Wil over alles werden geconsuleert en van geinformeert, dog wanneer men schrijft ontfangt men merendeels geen antwoort, en in de conversatie segt men, dat men sig nergens mede bemoeit of dat Sijn Hoogheydt het soo of sulks heeft verstaen. Nogtans geeft de prins aan geen mensch naauwelijks enig antwoort van consideratie, sonder alvorens met voorgemelde heer te hebben gesproken en geconsuleert.
"jflpf iSwb'tv xv sfiftev 2). Dat den laioy verbaast afgaet
1) Charles Bentinck en Heyden Hompesch. De eerste beproefde tevergeefs drost van Salland te worden, de tweede volgde in 1769 zijn vader op als drost van Twente.
2) Willem ftw^Werntrtk-baron Van Lynden, heer tot Hemmen, de zoon van den burggraaf van Nijmegen, was sinds 1751 in de ridder-
344
1772.
op de geprojecteerde rijs van H. K. H. nae BspAif, dit wijtende aan de freule D(an)k(elma)n, waer tegen sig aller sterkst uit, ofschoon uiterlijk de best© Trienden schijnen. Dat menigmael en sonder omsigtigheydt op d'een of ander sig expliceert, van alles onderrigt wil wesen, en ook alles terstondt wederom vertelt, sulks dat de heer van oov ') van hem segt: „qu'il est comme les vielles femmes, qui ne sa vent se taire".
£lf>£ TepeXaT, iv uisvt; TrpevevTis 't yfo^/fS ux$ 2). Dat seker dag in 't laast van Augustus of begin van September 1772 sig op 't huis in 't Bosch bevindende en in , seker vertrek met de freule D(an)k(elma)n zijnde, kwam den iprcy even in of aan de deur, 'tgunt gesien werdende stondt men straks op en ging hem tegemoet, en sprekende over de welstandt van H. K. H. &tc nam de conversatie die keer dat de freule D(ankelman) al lachende aen Zijn Hoogheydt seyde: „qu'a présent S. A. R. étant si heureusement et si promptement accouchéé on pouvoit supposer que son embonpoint ne luy portoit aucun préjudice a ceste égard, ou a peu prés dans ces termes — il faut savoir que la cause de ce discours venoit de ce que le duc cy-devant avoit dit a la freule Dank(elman) ou a un autre, s'agissant de madame la princesse, que lorsque les femmes prenoient trop d'embonpoint, elles faisoient difficilement ou rarement plus enfans —, sur quoi le d(uc), presqu'en fureur, répliqua qu'il n'avoit jamais dit ni pensé cela de la princesse, et qu'il savoit fort bien qu'on tachoit de luy óter 1'amitié et la conhance de cette princesse, aussi bien que celle du prince; qu'elle avoit longtems travaillée a cela, et quoiqu'elle avoit pu réussir auprès
schap van het kwartier Nijmegen beschreven, en in 1772 gedeputeerd in de vergadering van H. H. M. Zie Resolutiën Staten-Generaal 27 November 1772.
1) Ook hier is blijkbaar de f vergeten en wordt de heer Van Rhoon bedoeld.
2) Ore Vereist, in wiens presentie 't geschied was.
345
17721
de 8. A. R., elle ne le feroit point vis a vis du prince; qu'il avoit longtems scu qu'elle 1'avoit voulu broüiller avec L. L. A. A. et qu'elle ne désiiöit que de 1'eloigner de ce païs; que cela étoit connu de beaucoup de monde, mais qu'encore plus de personnes desirassent qu'elle n'y fut point, connoissant son caractère,.... qu'en outre, malgré ce qu'il fit pour. obliger madame la princesse, elle ne trouvoit jamais rien de bon chez luy &tc
A quoi la freule Dankelman répondilr tout uniment qu'elle ignoroit absolument ce que S. A. voulut dire ou signifier par tous ces propos singuliers et impertinens, qu'il sembloit qu'elle avoit perdu la tête, ou que le
transport de sa passion la faisoit extravaguer, mais
le duc, toujours en pestant et grondant, quittala chambre brusquement, et la freule d'un autre cóté sortit en disant a monsieur Tspstor: „Vous êtes temoin de 1'emportement de eet homme et de ce que j'ay dit, dont il s'est pu trouvé offensé". Monsieur Tepetor luy dit: „Suives-le", mais elle tourna de 1'autre cóté de 1'apartement, et dit encore: „Vous voiés s'il y a moien de rester dans ce païs, tant qu'un tel homme y est...."
Le lendemain le duc fit demander monsieur V(erelst), quand et oü il pouvoit le parler, s'il le trouveroit a sa maison ou s'il vouloit venir chez luy. Le dernier parti fut preféré et pris. Lorsqu'on y arriva, le duc dit tout de suite: „Que dites vous de cette canaille, qui m'a dit hier des injures et des impertinences aussi grossières en face ? ... Oh je la connois et tous ces desseins, comment elle voudroit m'éloigner et me broüiller avec notre et avec la cour de Pr(usse), je scai tout ce qu'elle écrit..." et — se méfiant qu'on pouvoit le soupconner par la de faire ouvrir les lettres — il se reprit tout de suite et dit:
„Car vous savés qu'a Berhn on est bavard &tc"
Enfin il demanda: „Comment troOviés-vous cette scène"? La réponse fut: „Je trouvóis monseigneur, que vous aviés tort, car elle ne vous a véritablement rien dit de quoi vous blesser le moins du monde; je puis même vous assurer en conscience qu'exactement lorsque vous entrates, elle me répéta combien elle devoit s'étonner que le prinee,
346
1772.
malgré toutes les dépences qu'il fit, ne pouvoit jamais
être servi si bien qu'on 1'étoit chez vous" Après
quoi il fit demander le lendemain de bon matin s'il pouvoit voir la freule Dankelman, ce qui étant accordé, il commenca incontinent a avouer son tort: „qu'il avoit dit des grossieretés, dont il se repentit autant que possible, qu'il en avoit agi comme un..., qu'il en demandoit pardon, que jamais cela n'arriveroit plus, qu'elle luy permit de luy baiser les mains"; et lorsqu'elle se défendit la-dessus il y ajouta, „si elle vouloit qu'il se mit a ses genoux, qu'il le feroit tout de suite"... Deux jours après se trouvant derechef avec la freule D(ankelman) lorsque la nouvelle de la révolution en Suède ') arriva, cette dame dit, „que des gens, qui s'étoient comporté comme la pluspart des Suédois dans cette affaire, ne méritoient pas de jouir d'une liberté comme ils le faisoient cy-
devant, sur quoi le duc dit: „Idy c'est bien la même
chose, ils ne la méritent pas non plus; le prinee, s'il le voulut, en pourroit bien faire autant que la, aussi bien est il le maltre du militaire, — a t'il la müice en main" —
n. Ce discours inouï, inconcevable et prodigieu-
sement imprudent, tenu ü une femme, contre laqu'ellè il s'étoit si extraordinairement expliqué et faché deux jours passé seulement, étonna au point cette dame qu'elle ne savoit que conclure d'une pareille conversation, qui marquoit ou le plus mauvais coeur possible, ou la malice la plus noire, ou les sentimens les plus doublés et les plus dépravés. Enfin S. A. R. aiant scu de la freule D(ankelman) encore cette dernière circonstance, l luy dit: „Je vous avoue que je ne concois rien a «r^tête de c'et homme, ni a ses inconséquences. Quand même j'aurois jamais pu penser seulement une pareille chose, a vous même, avec laqu'elle je suis si liée et si famihère, je n'aurois jamais osé le lacher"....
En outre le duc tache d'insinuer au prince que le roi de Pr(usse) voudroit par le moien de S. A. R, sa nièce,
1) De staatsgreep van Gustaaf III in 1772,
347
1772.
endormir le prince et se rendre 1'un ou 1'autre jour maitre de la province de Gueldres; au moins a t'il fait entendre cela a monsieur Ver(el)st dans la conversation sur le dit roi de Pr(usse), qui luy répliqua qu'au contraire aimant tendrement cette nièce, il etoit sur que, si jamais il y auroit pü penser, cela Pen détourneroit aujourdhuy,
mais qu'on ne deyroit pas 1'indisposer
A propos de cette révolution en Suède le prince appella monsieur Ver(el)st et luy dit: „Ecoutés, si jamais je pourrois penser a m'approprier la souveraineté dans ce pais-cy de telle ou d'autre facon, je permets qu'on m'as-
sassine sur le champ", sur quoi on luy fit sentir
qu'aussi bien il seroit pour lors le plus malheureux prince du monde, qu'aucune puissance voudroit traiter avec luy et qu'infailliblement il exciteroit une révolution, perdroit soi même, ce païs et sa familie pour toujours".
"£lpe tspeXsr *). Dat de heer Hertel 2) generael-majoor zijnde gemaakt en d'acte daertoe van de prins uit Breda hebbende ontfangen, vervolgens bij de president van de week in s'Hage was gegaen met vertoning van sijn benoeming, ten eynde tot den eedt te worden geadmitteert en wijders met commissie voorsien, sulks hem heer Hertel niet gebéuren mogte, om reden, soo hij onder de handt bespeurde, dat hij niet rondt bij de leden van H. H. Mo(genden) waare geweest, weshalven hij den secretaris van den hertog, Henneke genaemt, siende aan hem vroeg, wat hem raden soude te doen; die nae een wijnig bedenkens antwoorde met te seggen: „Ik soude het maer doen", 't gunt den hertog naderhandt horende soude gesegt hebben: „Hij, Hertel, heeft wel gedaen om rondt te gaen op 't seggen van Henneke, dog dese heeft als een
1) Ore Vereist.
2) De kolonel van de infanterie Hertel kreeg den generaal-majoorsrang met een aantal andere hoofdofficieren bij gelegenheid van de geboorte van prins Willem Frederik, den 24™ Augustus 1772. Resolutiën Staten-generaal i. d., waar de volledige promotie vermeld staat.
348
1772.
gek gedaen hem sulks aen te raden", waeruit men sien kon hoe die heer de eygewillige bestiering over 't krijgsvolk voorstaet, en hoe wijnig de staten-generael of sogenaemde representativen der souveraiue van den lande werden geconsidereert. Ook bespeurt men dat die heer de vreemde generaels, bij voorbeeld de generael Af wis x) &tc..., cajoteert en veel plaisier doet in vergelijking van de generaels inboorlingen van 't landt. En dese idéé nopens het mihtaire werd sodanig aan den heer erfstadhouder ingeboesemt dat denselve in de conversatie nopens de
Sweedsche revolutie ( ), wanneer begon te seggen:
„soo immer naer een diergelijk souveraineteydt dagte om te sien of die voor sig wilde bewerken, wel mogte lijden dat men hem ombragte", daer vervolgens bijvoegende: „dog in tegenstelling ook sijne regten en prerogativen als stadhouder en capitein-generael te willen maintineren, en bijsonder dat rakende het mihtaire".
Op den dag van den doop van de jonge prins, 17 September 1772, was men bedugt voor 't inslaan der glasen om reden dat er was gepubliceert van niet te illumineren 2); dit wierdt geattribueert bijsonder aan den raidpensionaris, waerom 't gemeen enige dagen te voren sig seer sterk in herbergen en elders uittede nopens dien heer, verdenkende ook den sproy, waerop sij insgelijks veel afgingen, dog dese was voor 't illumineren geweest, en wierd door de ervarenste en meest onderrigte personen verdagt, dat wel hadde gewilt dat er hier en daer door 't gemeen enig ongenoegen was getoont, edog om reden der gevolgen — die veelligt gevaerlijke impressiën soude hebben konnen laten — is door 't geven van ordres sulks voorgekomen, gehjk het ook aan alle gesenseerde menschen onmogelijk voorkwam, tensij men 't wel hadde willen favoriseren, want anders met soo een sterk garnisoen als
1) Graaf D'Envie, sedert 1747 luitenant-generaal van de infanterie. Zie Naamregisters van officieren.
2) Dit gebeurde hier en daar inderdaad, b. v. te Utrecht Zie Vervolg op Wagenaar anno 1772, p. 278.
349
1772.
in s'Hage sulks onbegrijpelijk voorkwam. Den fftby soude aan V(erelst) gesegt hebben: „qu'il valoit mieox qu'il n'y eüt point de bruit ou du tapage". Ook seyde de prins s'avondts: „Neen, ik denk niet dat er ietwes gebeuren sal, want daer sijn stipte ordres gegeven".
Den overste Vink ') met mevrouw De Bak enige straeten s'avonts rond rijdende, soo bedelde verscheyde gemene menschen aen de koets ter eere van de jonge, prins, dog soo ras sij sagen dat er een officier in de koets sat, soo seyde sij aen malkanderen: „Segt jongens, daer sit een officier in", een teken, dat sij wel wisten, soo sij die niet sagen, dat sij dan geen nood of vrees behoefden te hebben. Den raidpensionaris hadde den sproy laten vragen of hij aan sijn huys geliefde te komen om den train te sien passeren, dat aldaer te dejeuneren of rafraichissementen soude vinden naer verkiesing, waeruit geoordeelt wierdt, dat den heer raidpensionaris, den spray verdenkende als nopens de illuminatie van verschillende gedagten geweest zijnde, door die beleeftheydt heeft willen
voorkomen *) Zeker prins Repnin 8), Russisch
officier, generael, siende de train over de Vijverberg trekken, seyde aen de heer V(erelst): „Tout cela est beau et bon, mais morbleu, ne remarqués vous pas que vous autres aussi bien que le reste serés tot ou tard des
esclaves et puis vous aurés peut-être pour feldmaré-
schal celuy-lè,", montrant sur le jeune prince de HessenCassel — qui par parenthese n'est qu'un jeune homme inexperimenté et prodigieusement bavard — „et pour princesse une Zerbst, ou une fille de soldat", voulant
designer 1'impératrice Catharine Le duc avoit
demandé a V(erelst): „Ou avés (vous) vu le train? Repnin y étoit-il aussi, qu'en a t'il dit", le soupgonnant
1) Zie aant. 2 op p. 248. In 1766 was hij tot overste bevorderd.
2) Het slot van den zin ontbreekt.
3) Deze officieruwas waarschijnlijk een bloedverwant van den bekenden Russischen gezant in Warschau. Eene zending of opdracht hier te lande had hij, zoover op het R. A. is na te gaan, niet.
350
«na.
bien d'avoir fait des remarques libres; mais 1'autre luy répondit, qu'il ne 1'avoit pas entretenu la-dessus, quoiqu'il parüt avoir trouvé le cortêge fort beau.
Une lettre de nouvel an 1772 de monsieur Van der Perre, représentant de S. A. S. dans la province de Zêlande, est la plus singulière et la plus ridicule possible, débutant par faire une exposition a S. A. R. de ses sentimens envers elle, nommément en quoi ils consistent, ensuite se mêlant de luy donner des conseils, et a la fin répétant encore une fois ses sa^timens et le caractère de la nation dans les termes, les expressions et le francois le plus singulier; il termine par'ces mots: „qu'il a honneur de se dire le t(rès) h(umble) v(alet ?)"r )(
Dans la dernière conversation de monsieur Tspster avec le duc il luy a beaucoup entretenu sur la cour de Prusse, et a insisté qu'il luy écrjvit de tems a tems toutes les particularitéz qui viendroient a sa connoissance, et cela en chiffre, qu'il pouvoit être assuré que personne ne dechiffreroit ses lettres que luy le duc même, et qu'ame qui vive (ne) verroit ses lettres que le prince.
September 1772. "£lps ivysusvp Utsphiw '). Dat den sproy sedert een geruimen tijdt niet meer soo wel was met den commandeur Dentz in s'Bosch 2), dus dat wel verlangde die te konnen verplaatsen; dat ook sulks wel gaan soude, als maer de heer commandeur Burmannia te Maastrigt 8) kwam te vallen; dat omtrent dit een en ander seer seker was.
Dat dese somer met den sproy en Trpwo- te Maastrigt zijnde men te voren hadde overlegt, hoe de generael
1) De bedoelde persoon is de kapitein-ingenieur Jacob Pierlink te 'sGravenhage, controleur-generaal van de Hollandsche fortificatiën. Zie Naamregisters van officieren, Bericht van de vergaderingen enz.
2) De luitenant-generaal G. S. Dentz, commandeur van 's Hertogenbosch, waarvan de hertog van Brunswijk gouverneur was.
3) Luitenant-generaal J. G. baron Van Burmania was groot-majoor en commandeur te Maastricht. Zie Naamregister van officiereu.
361
tra
Aylva ') te doen tegenspreken nopens enige gemaakte
werken bij Maastrigt &tc , dat hiertoe den ingenieur
Coll(onel) Du Moulïn 2) was genomen, die de generael in presentie van Ijeyde die princen en veele andere menschen seer duidelijk toevoerde, dat hetgeen daer gewerkt was onnuttig en selfs schadelijk' was, waerover den generael moeielijk wordende, was hij, Du Moulin, vertrokken, en soude Sijn Hoogheydt doe aen de generael hebben gesegt die materie nog wel eens binnenshuis te sullen willen afhandelen, dog daer was verder niet van gekomen; nogtans hadde die onnodige werken wel 10 tonnen goudts gekost, en wilde doe de generael nog voor 2 ton laten op nieuws maken.
In Namen was ook wel 3 ton vermorst.
Den directeur La Rive s) met de heer van Aylva wel zijnde, en die met de thesaurier Hop, welke wederom maer seer matig wel was met den tproy, soo wierde die werken bij Maastrigt maer gemaakt en bekostigt, soo ras men wist dat er den sproy tegen was. Tlisp>.nit eens voor de raadpensionaris Stein *) hebbende willende uitsparen de jaerlijkse onkosten van f 4000 wegens seker Hollandts fort, leggende nabij Nederhemert, soo seyde den sproy tegens hem: „Gij moest mij niet alle die forten — uit oeconomie — willen slegten, want dan sou de prins gene klijne gouvernementjes voor d'oude officiers overhouden".
"ilps Pouas *). Dat de prins uit sigself seer vaderlandts en redelijk denkt, maer dat telkens door den sproy werd omgeset. Nopens de militaire jurisdictie, die den
1) Generaal baron Van Aylva, gouverneur van Maastricht. Hij overleed in 1772. Zie Resolutiën Staten-generaal 17 December.
2) De overste C. Du Moulin, van het wapen der genie, te Namen.
3) De generaal-majoor P. De la Rive, directeur van de genie te Maastricht.
4) Do raadpensionaris Stein was pas overleden en door Mr. Pieter Van Bleiswijk opgevolgd.
5) Mr. Lucas Rouse. Zie aant. 4, op p. 343.
352
1772.
sproy quovis modo gaern onder de handt soude souteneren, voelt de prins seer dikwils d'inconvenienten sonder se te konnen of durven redresseren. Ook is hem in die saake, verschijde moeijelijkheden op den anderen hebbende gehadt en door den sproy werdende aengeset om al wederom nog te pousseren, wel eens in vivaciteyt ontvallen: „Nu wil ik 't voor den drommel niet verder pousseren &tc."
Dog kan sig op den duur van den sproy niet passeren, ook niet voor 't hoofd stoten, om reden der obligatie, die hem heeft wegens sijne opvoeding. Ook is den sproy loos genoeg omme, als een saak niet lukken wil, deselve wat sagter en omsigtiger te behandelen.
Dat men aen de npiw sessie heeft gegeven in de vergaderingen ten eynde wat te konnen leren, dog dat thans komt als wil, vergeeft wat wil en sooals goedvindt, 't gunt alles van gevolg kan wesen. Dat den sproy nergens iets consistents heeft of uniform heeft, om dus steets pro re nata te konnen varieren en ageren, ook dat gene departementen in de provinciën wil hebben om alleen alles te konnen verrigten, noemende sodanige departementen vice-stadhouders in de provinciën.
"Cïps ysvspotx vxv KxhftSprekende nopens de laatste promotie van generaals, waerbij die van de caVallerie soo waren gefavoriseert, daer buitendat sij niet behoorden gebruikt te worden tot de gouvernementen of commandementen omdat sulks het werk was van d'infanterie &tc., gaf ook te kennen, dat den 'tproy sig gehielt alsof die gehele promotie buiten hem was geschiedt; soodat men sulks wel beter wiste &tc
Dat den dienst geruineert wierde en d'officiers teffens door dit nieuwe reglement 2), vermits voormaels een ver-
1) De kolonel van de infanterie H. C. Van Kalm, van het regiment Waldeck, was pas bevorderd tot generaal-majoor.
2) Dit nieuwe reglement is, ook op het krijgsgeschiedkundig archief van den generalen staf, niét meer te vinden.
858
1772.
lofganger terug komende ƒ 25 a ƒ30 te goed hadde, thans gene 11 of 12 gulden, dat den dienst veel lastiger, omslagtiger en minder geschikter door die nieuwe orders was gemaakt, dat de desertie hierdoor merkelijk was toegenomen, sulks dat men haast geen volk meerder krijgen konde, daer voortijts onsen dienst een van de beste en voordeligste was. Dat den auteur van 't infanterie-reglement was de adjudant Smith J), die alles bij den sproy vermogt &tc, dog dat soo een stuk door onpartijdige, genereuse en kundige generaels alvorens hadde behoren te zijn ondersogt en goedgekeurt. Dat de adjudant Wilke onlangs de irptvo- te kennen gevende de slegte staat van de militie, de desertie, de onmogelijkheydt voor gemeen en voor officieren om te konnen leven, bijsonder nu nog naa dit lastige en hier en daer onverstaanbare nieuw reglement, de Trptvc beantwoorde met te seggen dat, door de overtuiging van de slegte situatie en de daeruit volgende desertie der militie, de souverain eyndelijk eens soude moeten resolveren tot vermeerdering of verhoging der leningen en gages voor de militaire; dog waerop den adjudant Wilke 2) repliceerde: „Eer dat dat gebeurt, je Hoogheydt, soo is den dienst misschien al geruineert en soo gebragt, dat niet ligt te herstellen sal wesen, geswegen of den staet, siende dat door verkeerde inrigtingen de militie geplaegt en beswaert wordende, sij terstondt gereet soude moeten zijn te komen tot soo een extraordinair middel, als het geven van hoger lening &tc."
D.ps (pxysX V). Dat even voor d'aenstelling van de heer van BhiKJusviy. tot raadpensionaris den spray hem nodigende te eeten met sijn vader en voornoemden heer van Bleis-
1) De kolonel van een der regimenten Zwitsers (Grisons), P. H. Schmidt, mede in 1772 tot geueraal-majoor bevorderd.
2) De kolonel baron Von Wilcken, adjudant-generaal van t. H. Zie Bericht van de vergaderingen enz. te 's GraVenhage.
3) Ore Fagel.
Derde Serie. . Werken N°. 14. 23
354
wijk, vóórdat dese laatste er was, tegens vader en zoon ') seyde: „Wij moeten evenswei maken dat dese heer raedpensionaris den prins niet alleen of te veel regeert &tc."
22 "£lps Axppstj 2). Dat den tproy, thans
17Ï272' seer knorrig zijnde, sig ernstig beklaagt over de irpna. Dat deselve sijn tijdt verslijt, s'morgens met te pagnotteren en met de parade, s'middags met audientien te geven en s'avondts met wijnig of niet uit te voeren. Dat hij, sproy, alle ogtendt ten 8 uuren aan 't hof moetende zijn, vervolgens d'expeditien van vele saken hebbende bevordert en die aan den *pm ter examen oversendende, daerop veeltijts geen antwoort bekomt als te laat of soo even op 't vertrek van de post, selfs als die terstondt verder moeten worden versonden, en dus buiten staat omme die saken met behoorlijke ordre en al wat daertoe hoort te konnen expediëren &tc. Dat dien heer jegenswoordig seer t'onvreden was wierd voor geen masqué maer wel voor egt gehouden.
"ilps l"Av*.f>ows 3). Que le prince avoit les sentimens droits, honnêtes, intègres et éclairés tant qu'il n'etoit pas soufflé par le Sux, mais que celui-la le gatoit. Que c'estoit un homme faux, intriguant, qui embrouilloit bien des choses et éloignoit beaucoup de personnes pour agir luy seul. Que 15 a vingt ans passés étant a Aix avec plusieurs hauts officiers de la cour de Vienne, on luy demandoit comment il trouvoit le Sux de B(runs)w(ij)k, qui pour lors étoit venu au service de la république, ce a quoi il répondoit qu'on le trouvoit trés bien, vu qu'il paroissoit posséder beaucoup de bonnes qualitéz &tc , lorsque
1) De oude griffier Fagel en zijn zoon Francois, Van v.ien reeds vroeger is gesproken.
2) Ore Larrey.
3) Ore d'Aulbonne. De kolonel d'Aulbonne, adjudant van Z. H., bq bovengenoemde gelegenheid tot generaal-majoor bevorderd. Zie aant. 1 op p. 347.
355
1772.
ces officiers 1'interrorapirent en luy signifiant que ce seigneur n'estoit donc pas connu, parcequ'il estoit faux, intriguant et remuant au possible, preuve, que dans sa propre compagnie, qu'il avoit au service d'Autriche, toujours il y avoit des brouillaminis par sa faute, enfin que lorsqu'il caroissoit on devoit le plus le craindre &tc.
Augustus 1773. "£lpe (Sopysfaeo-Tsp Bspyep »). Dat hij een groot man soude hebben konnen zijn, indien hij even voor den jaare 1747 hadde willen 't oor lenen aan voorstellingen aan hem gedaan, die soude hebben moeten strekken omme verandering in 't gouvernement te brengen, jae selfs wel soo groot als de heer Vereist was, dan, dat daertoe niet konnende verstaen, sig steets te binnen brengende Salomons lesse: wagt uw voor die, nae nieuwigheden haken &tc., heeft sulks van de handt gewesen, wanneer men vervolgens in den beginne van de verandering der regering bedoelde door 't gemeen sijn huis te doen omver halen, in soo verre dat sekere meesterknegt van hem, heer Bspyep, door desselfs vrouw naa huis wierde gehaalt, om reden dat sij van verschijde onder 't gemeen hadde gehoort, dat het huis van dien heer denselve dag of avondt nog soude worden omver gehaalt, 't gunt alleen belet was geworden door 't continueel patrouilleren van de ruiterije, dewelke onder aanvoering van den ritmeester Godin veelmaal de Oude gragt t'Utregt om en weer om was gereden, zijnde men dese precautie schuldig aan de stipt gegeven ordres en instantien van de toens regerende borgemeesteren Verwij en Van Stoetwegen, seggende dese laatste dat geduurende sijn consulaet hij soo lang hij konde sulks soude tegen gaan.
Te dierselver tijt was Jan Jacob van Mansvelt, voormaals borgemeester, toens raid, gaan sitten over 't huis van de heer Berger in een ander burgerhuis op d'Oude
1) Over den burgemeester Berger en de andere genoemde Utrechtsche heeren zie aant. 6 op p. 12 en 3 op p. 18.
23*
356
1773.
gragt, ten eynde te sien evengemelde plondering, soo die plaats hadde gehadt, uit hoofde dat hij die mede hadde helpen berokkenen. Dese heer Mansveldt was toens groot vriend van de secretaris De Back, die tegens Berger gestoort was, omme wat reden wist hij niet, of het moeste wesen uithoofden van enige pasquillen. tegens hem, De Back, waerinne hij somtijts konde denken dat Berger de handt hadde gehadt, dog waeromtrent hij, Berger, protesteerde onschuldig te zijn.
"SJlps heer van Tpxfto(3epyev '). Dat de heer 2Aofr uxv 3f xxp 2) een geheel slegt persoon is, die sig dan sus dan soo gedragende tot alles bekwaam was, ook in Overijssel soo bekent was dat men hem nergens in betrouwde. In de saak rakende seker heer Van der Cappellen 3), die aldaer verschreven hadde willen zijn, was hij in 't eerst seer tegen die geweest, thans wederom evenseer voor. Dat hij in de provincie niet veel durfde spreken, of dat men hem dapper op de vingers soude geven, self dat er al eens gesproken was om de stok op te ligten tot een middel van correctie. Dat het credit, waervan hij in s'Hage jouisseerde, toe te schrijven is aan seker geval in 't huishouden van de heer Itsma 4), grietman in Frieslandt, gecommitteerde ter vergadering van H. H. Mogende. Dese, voormaals groot vriend en in vertrouwelijke correspondentie met den overleden heer stadhouder zijnde geweest en daardoor vele brieven van aangèlegentheydt besittende, was men begerig die terug te hebben nae dode van gemelde heer Itsma, waertoe eerstgenoemde heer Sloet, met de vrouw van den overledene Itsma seer
■1) Ore heer (Van Rechteren) van Gramsbergen.
2) Roelof baron Sloet van de Haar. Zie aant. 2 op p. 325.
3) Johan Derk Tan der Capellen tot den Poll enz., die in 1772 vergeefs beproefde als lid der Overijselsche ridderschap te worden beschreven.
4) Wybrand Van Itsma, burgemeester van Harlingen en gedeputeerde ter vergadering van H. H. M. tot zijn dood in 1758. Zie Naamregisters. Hij was ook kwartierschout van Kempenland.
357
1773.
— jae bij s'mans leven reets — seer familiair zijnde, sig liet gebruiken, namentlijk door 't stelen of ontvreemden van gemelde brieven uit voorsegde boedel en die aan den heer sproy of aan 't huys van den jegenswoordigen prins ter hand te stellen. Desselfs substitut, Kien genaamt — NB. dat de post van stadhouder van Kempeland nae dode van de heer W. van Haren ') aen hem, heer Sloet, op recommandatie van Sijn Hoogheydt is gegeven — begaat ook vele ongeregeltheden in 't quartierampt van Kempelandt, daar hij quartier-schout is, sonder dat daer ooit iets tegen gesorgt wordt, alles op instantien en wegens de menagementen die men voor gemelde heer Sloet schijnt te hebben, die buiten dat een seer geborneert mensch is en seer wijnig bekwaamheden besit.
"D.pe xox\ovsx Tivk 2). Dat mevrouw Patras, uit Indiën komende 8) met haar man en bij de 2 millioenen contante besittende, deselve aan wijle den prins van Oranje geschoten heeft, om reden dat de stad Amsterdam a°. 1740 a 1743 opgekogt hebbende vele obligatien van die prins, ten eynde t'eniger tijt daardoor Sijn Hoogheydt te konnen in groot embaras brengen met hetselve schielijk op te eysschen &tc, sij niettegenstaande dese bewese dienst,
1) De schrijver vergist zich hier: beide heeren waren kwartierschout van Peelland, zooals vroeger (p. 325) ook gezegd wordt. Ook eenige regels verder staat verkeerdelijk Kempenland in plaats van Peelland, welk woord er eerst stond, maar doorgeschrapt is. Over de „ongeregeldheden" van 's heeren Sloets substituut J. Kien zie Resolutiën Staten-generaal 10 April en 13 Juni 1770.
2) Ore kolonel Vink.
3) Toen de gouverneur-generaal Abraham Patras in 1737 overleden was, bleek uit zijn testament, dat hij tol universeel erfgenaam benoemd had den heer Anthony Patras te Sloten in Friesland, die sinds 1745 als burgemeester, gedeputeerde in den raad van state enz. aanzienlijke ambten en commissiën bekleedde. Hij was gehuwd met Magdalena Adriana Van Schinue, die na zijn dood door zijne Fransche familieleden in 1768 werd lastig gevallen over de erfenis van den gouverneur. Zie Resolutiën Staten-generaal 26 April en 13 Mei 1771. Het is waarschijnlijk deze dame, die bedoeld wordt.
358
1773.
waerbij wel ƒ40000 hadde verloren, thans, 1772, door de domainraid ge vexeert wierde om eene schuit of borge voor wijle den thesaurier Rademacher *) ter somme van ƒ60000, tensij zij een request van submissie wilde presenteren, dan 't gunt zij wijgert te doen.
Februarij 1774. °£lpe Axppey *). Dat even nae de doodt van de heer Vereist Heiden 1'abbé terstont om die post seer sterk heeft gevraegt, sig beroepende op s'princen woordt voormaals aan hem gegeven, indien dat sterfgeval voorviel. Dan, dat Sijn Hoogheydt terstond aan hem hadde gesegt dat die post hem niet
leek, dat hij sig ruïneren soude &tc en aen andere
dat doe hij, Heiden, de laast rijse was geweest te Berlin, sig soo gekkelijk hadde gedragen dat de prins hem daer
niet hebben nog senden wilde &tc , waerop voorsegde
Heiden terstondt nae den hertog was gegaan en, hem solliciterende om desselfs appui, ten antwoort ontfing dat hij sig daer niet mede konde bemoeien, ook dat Sijn Hoogheydt die saak sekerlijk buiten hem, hertog, soude
afdoen &tc , waerop Heiden terstond met veel hevig-
heydt antwoordede: „A cette réponse je vois bien monseigneur, que vous êtes contre moi, et que vous ne voules pas que j'obtienne ce poste &tc." .... NB. dat den hertog tusschenbeide bij Larrey was geweest om hem te seggen 'tpositive en ferme antwoort van den prins aen Heiden gegeven, sulks ook ten hoogsten approberende. Des men niet anders verwagtede dan dat de prins bij desselfs gesegde soude sijn gebleven, en dat die sollicitatie van de handt sou sijn gewesen. Wat gebeurt er? Nae voorsegde visite van Heiden bij den hertog en op 't hevige gegeve
1) Johan Cornelis Radermacher, geboortig van Middelburg, was rentmeester en thesaurier-generaal over de nalatenschap van Willem III en daarna ook van de domeinen van prins Willem (den lateren Willem IV). Hij overleed in 1748. Ook hij was met eene dame uit de familie Van Schinne gehuwd. Zie o. a. Van der Aa, Riogr. Woordenboek. . v.
2) Ore Larrey.
359
1774.
antwoordt van dese postulant, soo werdt den hertog soo bevreest dat hij den prins doet terug komen en, over die saak schrijvende naer 't hof van Berlin, ook onder de sollicitanten opgeeft meergemelde abbé Heiden.
In eene visite als boven gesegt bij Larrey doende, vond sig Heiden reets op de bovenkamer van dien heer, 't gunt den hertog horende drong den heer De Larrey op om terstondt naer boven te moeten gaen, om hem, Heiden, niet te doen wagten. 'T is onbegrijpelijk — segt men — hoe die groten heer bang is voor elkeen, en nogtans steets door intrigues werkt en alles dirigeren wil.
"Xlpf Tivk Men segt ook dat desselfs secretaris in 'tfinanciële sterk ten voordele van sijn meester werkt, die 't anders met geen mogelijkheydt gaende soude konnen houden, en ook verscheide subjecten anders in hunne sollicitatien niet reüsseren souden, waaromtrent vele voorbeelden uit de Oost-Indiën en uit de stad Amsterdam aan te halen soude wesen.
"£lps SlieKtvy 2). Voorts segt men dat dien heer gebrouilleert is met den raidpensionaris, voorgevende dat dese laastgenoemde oorsaak soude wesen dat de augmentatie der troupes niet door was gegaen, en bijsonder dat de stadt Amsterdam daer tegens was geweest. Den raidpensionaris wederom soude te kennen geven als of die prins het werk verbrod hadde en er tegen was onder de handt, om reden dat alle de saken, daertoe relatif, niet waren behandelt naer desselfs sin nog opgaav. Enfin, die tweespalt soude soo verre gaan dat de prins die twee heeren niet te samen durfde te gast nodigen; in 't uiterlijk nogtans soude men sulks niet geloven. Andere denken en seggen dat den raidpensionaris en den hertog te samen alles dirigeren, daer selfs dikwils de griffier uitsluitende. Thesaurier en secretaris van den R(aed) v(an) S(tate)
1) Ore Vink.
2) Ore Wieling. Zie aant, 1 op p. 295,
360
1774.
worden maer op sommige saken, hun departement direct rakende, gehoort.
"£lps irevo-iovxpii Boo-
"£lpe Poua-s 4). Dat men alles in de war wil hebben
1) Ore pensionaris Bosschart van Dort. Mr. Karei Bossehaert, sedert 1751 den post van pensionaris te Dordrecht bekleedende. Zie Naamregisters van leden der regeering enz.
2) Het congres te Soissons werd gehouden in 1728. Zie o. a. Wagenaar XVIII, p. 475 vlgg.
3) C. J. graaf Golofkin, minister plenipotentiaris van het hof te St. Petersburg bij H. H. M. Hij werd in 1728 teruggeroepen om naar Soissons te gaan. Zie Besolutiën Staten-generaal 17 September 1728.
4) Ore Rouse.
361
1774.
omme daerdoor, was 't mogelijk, meerder influentie of magt nog te verkrijgen. Dat men de lieden onderling niet bevredigen wil, bij voorbeeld in Zelandt, omme daardoor in troubel water sooveel beter te konnen vissen en omme soo doende d'oorsaak van d'abuisen, die begaen worden, op de regenten te konnen leggen; D'oorsaak van alle dese imbueringen soude sijn den hertog, die niet anders soekt dan indirectelijk magt te verkrijgen, wiens plan soude zijn een militair gouvernement in te voeren, dat even darom dagelijks werdt geëmpieteert op der borger regten in voordeel der militairen, dat darom alles van dien aert getenteerdt wordt ten eynde maer voorbeelden te konnen citeren, dat men darom quovis modo in alle de provinciën, bijsonder in Hollandt, tegenhoudt dat er geene decisive resolutiën of reglementen nopens de bepaalde militaire jurisdictie worden geëmaneert. Dat nu onlangs wederom wat nieuws was begonnen, namentlijk dat bij gelegentheydt enige regimenten in April 1774 soude moeten van garnisoen veranderen, daeronder ook een compagnie artillerye, welke de steden Deventer, Arnhem &tc. moesten doortrekken, soo soude in pede der patenten sijn gestelt dat Sijn Hoogheydt ordonneerde, dat in elk dier steden, waerdoor passeren souden, de magistraet sorg moeste dragen, — om wille van hun meerder train — dat sij twee in plaats van eene kar kregen, getekent- W. P. van Oranje. Dit was nog nooit geschied; wel wierdt er eene kar volgens gewoonte door soo een stadt gelevert en bekostigt, dog uit vrije wil en om 't gemak van de doortrekkende troupes, maer nimmer op bevel van Sijn Hoogheydt. Dit soude dan gewis difficulteiten ontmoeten.
Dat men in de swakkere provinciën alles probeert, dat die van Hofland sulks niet agt, om reden dat sij denkt a 1'abri van diergelijke tentamens te sijn, en even darom elke provincie maar laat geworden, of sij onderdrukt word of geholpen, bijsonder in opsigte van de militaire jurisdictie. En gelijk de provincie van Holland een overwigt en superioriteyt boven d'andere meent te hebben, soo is de stadt van Amsterdam wederom in opsigt van
362
1774.
de overige leden der staten van Hollandt in die provincie. Dat men in 't werk der augmentatie sig bij Hollandt soo heeft gedragen alsof men seer genegen was om de marine te verbeteren, en wijnig appuierende op de vermeerdering dér landtroepes, daer men terselver tijt bij d'overige provinciën, immers bij sommige, als Geld(erland) en Over(ijsel), seer aandrong op d'augmentatie dier troupes, met min of meer verwerping van de marine, ten einde soo doende of beyde te verkrijgen of de augmentatie alleen, waerop men 't meeste is gestelt, of wel dat provinciën tegens provinciën opkomen, omme des doende de regenten in verdenking bij 't gemeen te brengen en door de daer uitspruitende confusien nog meerder gesag te verkrijgen. Dat sulks 't geval in Zeiand is, alwaer men de gemoederen niet schijnt bijeen te willen brengen maer veeleer nog meerder van den andere te verwijderen, dat men ook darom liever ter generaliteyt hadde sien nemen een conclusie bij meerderheyt nopens 't regiment van Fourgeod *) dan aan de provincie van Zelandt te schrijven of aen te manen tot concurrentie, eerstelijk omme een voorbeelt te stellen van soo een conclusie bij meerderheyt, ten tweden omme 't soogenaamde point d'honneur te souteneren, namentlijk dat Sijn Hoogheydt nooit — al was hij in 't ongelijk geweest — aan de handt moet komen maar meester moet blijven om af te wijsen of aan te nemen. Nopens de bovenstaende conclusie opsigtelijk 't regiment van Fourgeod hadde men gaarn gesien dat sulks gedaan was in 't presidie van Overijssel en van Gelderland2), dog geene dier beyde presidenten schenen daertoe seer genegen te sijn, en dus is sulks niet gebeurt.
1) Het „regiment Fourgeod" is het corps, dat tot assistentie van de kolonie Suriname werd afgezonden, onder kolonel Fourgeod. Zie Resolutiën Staten-generaal 30 November 1772.
2) D. i. in eene week, waarin de afgevaardigde van Overijsel of die van Gelderland het voorzitterschap bekleedde in de generaliteits-vergadering.
363
1774.
"Sips Bpxvltev !). Dat ongetwijffelt sig vele saken in Zelandt wel schikken souden 2) soo er den hertog niet en was, vermits die aldaer het werk verbrod hadde en nu alles indirectelijk dwingen wilde. Dat al wat nopens 't militaire en derselver jurisdictie verkeerdelijk wierde aengegrepen, getenteert en verrigt, aan dien heer geweten moest worden. En dat nog 't ergste effect dede was, dat gemelde heer seer gestelt is dat er niets buiten hem werde gesogt, gedaen of uitgevoert, daer hij nogtans van 't difficielste acces is, en uiterlijk sig gedraegt of sig nergens mede bemoeide en of alles buiten hem verrigt wierde.
"£lpe Poutrs 8). Dat meer dan eens reets hadde getragt bij Sijn Hoogheydt op 't tapijt te brengen 't werk van de militaire jurisdictie, 't gunt in de provinciën nog merkelijk fluctueerde en waeromtrent men dagelijks nieuwigheden tenteerde en sogte te empieteren, waeruit misagting van 't volk voor Sijn Hoogheydt stont geboren te worden, buiten de verwarring en confusie en onsekerheydt der
in gesetenen, die daer van inseparabil was &tc , dog
alles vergeefs, want dat de prinsj niet gesproken zijnde, daeromtrent redelijk genoeg scheen, dog soo ras rugspraak hadde gehouden was altoos veel sterker op dat stuk, 't gunt dikwils dat gevolg hadde dat voorgaf alsof hij, Povas, Zijn Hoogheydt in dat regt verkorten wilde. Dog dat men nu eerlang soude sien wat de stadt Amsterdam daeromtrent te berde soude brengen, zijnde die de enigste welke in Hollandt dat werk wat aanbondt. Dat met den raidpensionaris onlangs van verre over dat werk sprekende, die daertoe gelegentheydt hadde gegeven met te seggen dat- wel wenschte, dat Sijn Hoogheydt sommige
1) Ore Brandsen.
2) Nog steeds waren de gemoederen in Zeeland zeer ontstemd, tengevolge van de moeilijkheden over de representatie van Z. H. als eersten edele en over de quaestie van de West-Indien.
3) Ore Rouse.
364
1774.
saken wat ijveriger behandelde en van andere sig dispenseerde &tc., daerop door Pouas gerepliceert wordende: „Jae, ik wenschte wel dat de Prins soo veel geen soldaatje speelde, en nopens dat werk eens iets geregelts en redelijks
voor alle de provinciën in de waerelt kwam &tc ",
waerop de raidpensionaris, de ogen als naer gewoonte neerslaende sonder aen te sien, seyde: „Jaa, dat sal moielijk vallen, schoon de prins daar nog wel in toe soude geven of naar goede reden horen, als andere sig daer maer niet mede moeide". En werdt dit stnik wonderlijk behandelt, want doe men een groot jaar geleden dit werk in Hollandt soo sterk dreef, gaf men aan Utrecht — de heer Van Zuilen — te kennen dat men aldaer niets anders als de resolutie van koning Willem III sogte te handhaven, namelijk de preventie, wanneer men te selver tijt in andere provinciën veel verder gong, des men waarschijnelijk maar soekt tijt en velt te winnen ten eynde, door menigvuldige voorbeelden gestaaft en Hollandt aerselende, 't werk soo geheel en overal meester te worden, zijnde dat 'tsistema van den sproy, uitwijsens de conversatie met juffrouw D(ankelma)n, wanneer een paer jaer geleden met haer soo hadde getwist.
Qsfipuxpi 1775. "Sips Povas 2). Hoe dat met den hertog dikmaals gesproken hadde ■ over de mihtaire jurisdictie, die prins telkens hadde geeludeert de questie, totdat eindelijk rondelijk te kennen gaf dat er gene vaste bepalingen daeromtrent behoorden te sijn, maer veel beter was dan op dese dan op gene wijse wierde behandelt, andersints de stadhouder gene magt of gelegentheydt soude hebben om inne 't een of andere cas gunst te bewijsen ofte gratie te doen En wan¬
neer sulks ad notam wierde genomen, met vertoon van verwondering over 't gesegde, soo kreeg men tot antwoord of waerschouwing: „Indien gij mij sulks t'enigertijt mogte
1) De verordening op de jurisdictie over militairen.
2) Februari 1775. Ore Rouse.
365
1775.
voorhouden of aen een derde seggen, soo hiet ik het uw jokken (liegen)".
Dat het de overlede princes gouvernante ontbrak aan goede raadslieden, den heer Van Rhoon te violent zijnde, De Bak insgelijks. Dat sij andersints, van een saak wel geimbueert en onderrigt zijnde, ook seer wel in staat was om die met ordre en equiteit te volbrengen.
Dat sij meer als eens gesegt heeft sig niet genoeg te konnen verwonderen over de laagheydt van de Hollandsche regering, die bij de verandering van 't gouvernement sooveel van haar regten hadden afgestaen, die sij gemakkelijk en met goede reden hadt konnen behouden.
"flps Txvsï. '). Qu'il est inconcevable le mauvais choix qui se fait des ministres publics pour les cours étrangères, qu'au moins c'est article devoit bien être susceptible de 1'influence du griffier de L. L. H. H. P P. et du gr(and) pensionaire, car sans cela toute cette partie — trés essentielle pour la république, — doit avoir des conséquences et des suites fort nuisibles pour elle.
Le gouvernement actuel se dirige tout a fait contre et en opposition du sistème ou principe constitutionaire de la république. Le chef de la république voit ou est entretenu de ce dont qui luy est inutile, ou ce qui peut luy faire naltre une défiance générale en vers et contre tous, et ce dont il auroit besoin d'estre instruit luy manque absolument, moiennant quoi on pourroit conclure & son sujet ce qui se disoit cy-devant du cardinal de Fleury vis è vis du roi Louis XV, qui avoit été élevé par le susdit cardinal, savoir que ce cardinal avoit fait maintes bonnes choses pour le roiaume de France, 1'acquisition de la Loraine, longtems la paix, gouverné presque tous
les cabinets de 1'Europe &tc. , mais contre tous ces
biens un seul mal, qu'il avoit causé, emportoit la balance:
1) Ore Tavel. De luitenant-kolonel D. L. De Tavel, kapitein-commandant van eene compagnie der Zwitsersche gardes, of Frederik Salomon De Tavél, directeur van de correspondentie met de gezanten in het buitenland. Zie Berichtboekjes.
366
1775.
c'estoit celuy d'avoir rendu le roi incapable de regner par soi-même, de luy inspirer un esprit de méfiance, et de luy cacher dans sa jeunesse et ensuite — afin de gouverner seul — le véritable moien et les connoissances nécessaires pour un monarque, qui doit gouverner et diriger son peuple.
M#*,£T 1775. "Clpe AasAwj''). Que feu S. A. R. 1'avoit
prodigieusement grondé de ce qu'il ne lui avoit rien dit touchant la démission que Pesser, collonel aux gardes, voulut prendre lorsque le duc de Brunswicq fut placé a la tête de ce corps, dont elle connoissoit plus ou moins le caractère depuis sa conduite tenue du tems que la révolution du gouvernement commencoit k se développer..., sur quoi luy, Dalwich, avoit répondu ne rien savoir de cette résolution de vouloir quitter qu'au moment que tout le monde la scut. Après quoi il ne pouvoit s'imaginer comment les choses, k 1'heure qu'il est, furent tellement changées de face, que le même bomme (Pesser) étoit tant considéré, vü qu'au bal du 10 de ce mois chez le duc il avoit pris le jeune Pesser pour un grand seigneur Anglois ou quelque prince étranger, tant le dit duc prévint et fit des complimens au jeune Pesser, qui de tems k autre vint derrière la partie de jeu du duc,' quand ce seigneur luy fit telles politesses, au point même que luy, jeune Pesser, ne scut répondre que modestement: „V. A. me fait trop d'honneur". Madame D'Ablaing étoit de la partie du duc, qui 1'a pu entendre également et qui en conséquence doit aussi avoir été fort polie au sujet de ce jeune homme. Enfin luy, Dalwig ,• ne sachant oü s'addresser demanda k madame De Heiden qui étoit ce jeune seigneur qui fut tant accueilli, lorsqu'elle luy répondit avec une espèce d'étönnement :< ;,'Ne connoissésvous pas le jeune Pesser"?
1) De kolonel tan de gardes te voet A. baron Van .Dalwig, tevens edelman aan hét hof van Z. H. In 1768 werd hij uit den militairen dienst gedimitteerd. Hij was dezelfde-, die in 1748 in Utrecht het geschenk van 125 dukaten ontving. Zie pag. 9.
367
1775.
"£lps atfv ooysiS, of uxv hv Trpiva >). Dat er a°. 1748 of 1749 een plan was geweest om den heer Van Zuilen president van staat te maken en aen 't hooft van 't eerste lit te plaatsen, en in desselfs plaats in de ridderschap den heer Van Wellant2), dog dat laastgemelde, als outste heer van 't eerste lit, ook aan 't hoofd van de ridderschap wilde sitten, waertoe de overige leden van dat corps geen sin hebbende, is die saak agteraen gebleven; voorts soude dan de heer Taets van Amerongen — schoonzoon van de heer Hasselaer — door toedoen van gemelde heer in
't eerste lit zijn gekomen Al dit hadde D'Ablaing
verhaelt. Dat, toens de heer Van Renesse &tc uit het
eerste lit wierde gedimitteert, men te gelijkertijt alle de overige — except Leusden, D'Ablaing en Pesters — ook souden hebben gecongedieert, hadde men maer jonkers tot de vervulling konnen vinden.
1775. "Clpe irpivoiTio- *). „Wat ik dagt van de
auth(orisatie) van H. H. Mogende a°. 1672, ten einde de regering te veranderen, 't uitsetten van de heer Van Dijkvelt en naderhant 't maken van president in denselve persoon van gemelde heer Van Dijkvelt? Wat van de persoon van den graef Van Solms 4), die als militair ook in 't eerste lit sat ...."?
1) Ore Sijn Hoogheid (den hertog) of van den prins.
2) De heer Van Tuyll van Serooskerken is, als oudste geëligeerde, voorzitter geworden. Van zijne verplaatsing naar de ridderschap is niets gekomen en evenmin dus van 's heeren Van Zuylen praesidium.
3) Ore principis.
4) Over den heer Van Weede van Dijkveld en diens praesidium zie p. 335. Den 9«n Mei 1633 werd, op recommandatie van den stadhouder en nominatie van de stad Utrecht, graaf Johan Albrecht van Solms, heer van Munthenbach, Sonnewaldt enz., benoemd tot proost van St. Jan en daarna in het eerste lid gebracht, niettegenstaande de resolutie van 30 November 1600, volgens welke geene personen, in militairen dienst zijnde, in politieke colleges mochten zitting hebben, en daarom geschiedde de toelating ook onder uitdrukkelijke verklaring, dat deze resolutie „onverbreecketijk" zou gehouden worden, en de toelating van
368
1775.
Voorts ook nog in de conversatie te pas komende de veranderingen door dode van D'Ablaing, mitsgaders 't voorbij gaen tot het presidentschap van staet in de persoon van de heer van Regtenen, als oudste heer van 't lit en een man van geboorte &tc. ...: hoe hart dat sulks
aan hem vallen soude &tc en wijders nog gesproken
hebbende over de origine en wijse van denken voormaels van sommige lieden, aen wien thans alles niettegenstaende
dat reüsseerde, en wat sij maer verlangde verkregen
soo was 't antwoordt: „Als die nu vervolgens eens president wordt, wat sal men dan seggen"? en sulks uitende op eene wijse, alsof schoon dit gebeurde men het in gemoede niet goedkeurde, soo versogte ik daer niet op te mogen antwoorden, vermits mij dat te geleert was. En op de vraag: „warom dat Klaas Pesser sooveel in 't eerste lit en stadtsregering in te brengen hadde &tc. ..." was mijn antwoordt, dat men met mij lachte, sulks beter wetende als ik seggen konde, dan, dat dit seer eenvoudig scheen dat, soo lang alle saken naer genoegen en verlangen van die man reüsseerden, hij ook door iedereen soude worden gemenageert, gesolliciteert en dat elkeen voor hem doen soude wat hij maer wilde hebben.
"flpi Aapcei* 2). In sekere conversatie met gemelde heer soo bekende hij dat 't aen brave lieden sekerlijk hart moeste vallen te sien gebeuren verscheide saken die men
den graaf Van Solms „niet in consequentie soude getogen weiden." Zie Register van beschrij-ving der Staten van Utrecht 7, 8 en 9 Mei 1633, Resolutiën Vroedschap van Utrecht 23 April vlgg. 1633. De graaf was s'prinsen zwager; hij was geboren 1599 en dus 34 jaren oud.
1) De heer D'Ablaing overleed den 25 Maart 1775 aan eene beroerte; in zijne plaats werd Jonkhr. Willem René Van Tuyll van Serooskerken tot supernumerair geëligeerde benoemd bij missive van Z. H. dd. 30 Maart. Het praesidium van de staten kwam aan den heer Van Rechteren, den oudsten geëligeerde; deze werd dus niet gepasseerd, maar hij werd alleen „presiderende," geen „president", en kreeg geen jaargeld.
2) Ore Larrey.
369
1775:
niet behoorde te denken dat gebeuren konde, dog dat die meestal aen den heer sproy waren toeteschrijven, die alles doen wilde door sig en door niemant anders, van elk een jalours zijnde , die maer enige influentie tragte of konde verkrijgen; dat die heerssugtige geest lang dog te laat bekent was geweest, selfs reets aen H. K. Hoogheydt saliger ged(agtenisse), die met hem, heer L(arrey), daerover sprekende natuurlijk sulks te kennen gaf, in deser voege namentlijk: „La roue est asseuré a la machine, comment 1'en óter"? voelende toens al dat men te ver gegaen was en te veel invloed hadde geaccordeert aen gemelde heer h(er)t(o)g. Vervolgens in menige wigtige conversatie met den jegenswoordigen prins ook dat stuk menigmaal was verhandelt, wanneer gemelde heer De L(arrey) gevraegt zijnde en nodig oordelende sig te uiten hadde gesegt aen hem de saken dus voorkwamen, te weten: dat mep, den heer H(er)t(o)g kennende, sijn ambitie, zijn naerijvér en sijne passie omme in alle saken gekent te wesen, de tijt der minderjarigheydt considererende, wanneer alles hadde uitgevoert wat er toens te doen was, voorts sijnel onvermoeide werksaemheydt, sijne bekwaemheydt, ijver en lust omme alles te ontdekken, de invloed die reets op de meeste gemoederen hadde gewonnen, s'princen positie als neven (sic), als opgevoede, als pupil van gemelde heer, dus enige dankbaerheyt of erkentenis schuldig &tc., dit alles maakte dat men — de saken thans soo gestelt zijnde — maer de beste partij mogelijk moeste trekken
uit die gedwonge omstandigheden, waerop de
prins hem, heer L(arrey), bij de handt en arm vattende uitberstede met te seggen: „Ma foy, vous avés raison". En wanneer men er nog bij ge voegt hadde dat 't evenswel niet kwalijk soude staen — ofschoon alles en chef doende — dat men er wat meer de eer van liet aen den heer erfstadhouder, waeromtrent men mede van één gevoelen was, gelijk nog wanneer men op 't subject van gemelde heer h(er)t(o)g seyde: „qu'on connoissoit son caractère bouillant, remuant"; antwoorde de prins: „Et trop souvent grandement soupconneux". Dese en diergelijke conversatiën waren een enkelde maal gehouden Derde Serie Werken N°. 14. 24
370
1775.
tusschen gemelde prins en de heer De L(arréy), en dit overeenbrengende met de discourssen, met mij gehouden rakende onse regeringssaken en de personen van Pessers &tc., wanneer men mij nog meerder te kennen gaf nopens derselver geboorte en disqualiteiten als ik hadde geoppert &tc, soo moet ik gissen dat de prins, van alles soowel onderrigt zijnde, hierdoor of wil tonen dat wel de defecten siet en weet dog deselve niet verandert, om reden dat den hertog niet tegen wil of kan gaan, of dat misschien wel sonde willen hebben dat men eens uitkwam en de sch$üt daervan op den heer hertog lag
"£lps Bopat* '). Dat den hertog hadde tegengegaen of gehouden de promotie van sijn zoon tot fiscael om reden
soo hij voorgaf aen de jonge Fagel — dat den ouden
heer Boreel hem, hertog, daer niet over gesproken hadde, t'gunt bewijst hoe jaloers dien heer is van desselfs influentie, schoon de heer Boreel nogtans verklaerde dat hij, heer hertog , daer wel over was onderhouden.
28 "Slpe Titex 8). Dat jegenswoordig uit-
17"775- gemaakt was, dat alles wat er ter generaliteit en misschien verders gebeurde steunde op 't credit en invloed van den raadpensionaris van Hollandt8), wordende de griffier van H. H. Mogende *) wil eens een enkelde reis quasi geconsulteert of bij een conferentie geroepen, dog wordt altoos het advis gevolgt van eerstgemelde heer, die ook sonder de minste cerimonie den .heer griflier tegenspreekt en tot sijn gevoelen doet overkomen. De prins self is daervan overtuigt, siet
4) Ore Boreel. Mr. Jacob Boreel was evenals rijn vader, Mr. Jacob Boreel Jansz., raad en fiscaal van de admiraliteit te Amsterdam.
2) Ore Piek. Mr. Hendrik Pieck, uit Nijmegen, was gedeputeerde ter Staten-generaal voor Gelderland. Zie Bericht enz.
3) Mr. Pieter Van Bleiswijk, Steins opvolger.
4) De 'heer Fagel, reeds bijna 70 jaren oud.
mi
1776.
het en keurt het niet af; integendeel heeft gemelde vorst sig al meer dan eens in vertrouwen op 't subject van de
griffier geuit, dat hij begon te suffen
Andere kundige menschen vinden insgelijks dat hij, griffier, seer swak in sijn gevoelens is, dat hij gene bestendige principes heeft en dat hij dagelijks nog vermindert.
^23^, "Sips Powre, iv irpeaevTie uav lïitx ').
7 Dat den ambassadeur York eenmael aen
't hof een voorslag doende aen den prins van Oranje betrekkelijk of de princes ietwes doen of laten soude, soo antwoorde de prins aen gemelde ambassadeur: „Wij sullen daerover eerst eens met den hertog spreken", waerop de princes terstont inviel en seide: „Daer behoeft men niet over met den hertog te spreken. Ik acceptere het", of „ik sal het doen". Zulks- hadde gemelde Pstw* uit de mondt van diegeen, aen wien het York gesegt hadde.
De prins aen tafel in presentie van verscheide menschen aen de princes eens vragende of de jonge princes Louise *) wel soet was geweest, soo antwoordede H. K. H.: „Jae, soo redelijk, dog sij heeft nog al een capricietje getoont of gehadt". Waerop de freule Dankelman soude gesegt hebben: „Jae, nog al meer als een enkelde, en dit kan sij wel doen en is geen wonder, want mama
heeft of toont die ook wel eens ". Waerop de
prins en princes, beide opsiende, bot stil soude hebben geswegen; nogtans dagt men dat de princes naderhandt daerover wel eens hartelijk hadde gesproken met de freule Dankelman.
Aan Brantsen s) is toegesegt het secretariaat van den R. V. S., soo Gilles kwam te vallen, en Van Hees 4)
1) Ore Rouse, in presentie van Piek.
2) Prinses Frederika Louise, op dit tijdstip 5 jaren oud.
3) Waarschijnlijk de meergemelde burgemeester van Arnhem.
4) De toenmalige secretaris van den raad van state Mr. Ignatius • 24*
372
1775.
dan thesaurier wierde. Aan Lynden van Hemmen het schoutampt van Den Bosch, soo Rechteren kwam te sterven Dog dese toesegging was maer sedert October 1774.
De prins schijnt gaarn eens van 't Loo in s'Hage te komen en voert alsdan wijnig uit, want alles schijnt te rouleren op de vier personen ter generaliteit: de raidpensionairis, de griffier, den thesaurier en de secretaris van den R. V. S. Somtijts worden Brandsen en Lynden van Hemmen, ten fine van raporten 2) — naer de sin — te doen, wel eens geconsuleert, ten minsten ietwes van verre gecommuniceert.
Men meent dat mevrouw de princes, sonder sig te laten sien, hier en daer op vele saken let en van verschelde vrij wel onderrigt is, ten einde casu quo met raad en daat van nut te konnen sijn.
Deser dagen debiteerde men dat een paquet brieven, van den hertog — uit den Bosch 8) naer Den Haeg — gesonden, wierdt vermist, en dat deswegens naevraeg wierde gedaen, selfs door een omroeper.
ïliex declareerde dat Povtre nog nimmer soo openhartig met hem hadde gesproken als desen dag; dat hij hem dikwils hadde verdagt gehouden van twederley wegen te hebben gegaen, dan, dat hij hem heden soo veel gesegt
Johan Van Hees. De plaats van thesaurier, door Mr. Paulus Gilles bekleed, bleef nog lange jaren door dezen bezet.
1) Rijnhard Burchard Rutger, graaf Van Rechteren van Gramsbergen, was reeds sedert 1733 schout van de stad en de meierij van 's Hertogenbosch.
2) Willem Van Lynden tot Hemmen diende de bedoelde rapporten in als een der gedeputeerden voor de finantiën in de generaliteit Zie Resolutiën Staten-generaal 1774 passim.
3) De hertog was gouverneur van deze vesting. H\j vertoefde daar in 1774 om het commando over te nemen van den generaal-majoor Van Hardenbroek, en bleef er tot hij hel had in handen gesteld van den groot-majoor Wikken. Zie Resolutiën Staten-generaal 8 Juni en 29 Augustus 1774. Ook in 1775 was de hertog voor eene dergelijke zaak in Den Bosch. Zie Resolutiën Staten-generaal 19 Mei en 18 September 1775.
373
1775.
hadde en soo veel protestatien gedaen, dat hij begreep alsof 't hem ernst was omme confidentelijk te willen spreken en te horen nopens saken 't gemene belang van de republicq concernerende, waeromtrent hij dagt dat de provinciën — uit een verkeert eigenbelang — niet concurrent genoeg onderling te werk gingen.
Denselve heer wist mij te seggen dat in October van jongstlede jair 1774 aan Lynden van Hemmen was belooft de post van hoofdofficier van Den Bosch, soo ras die vacant kwam. Dese post was voormaals belooft geweest aan Vereist, naderhand Heiden-Rijnestein; dog aen dese zijnde nu belooft de drossaertsplaats van sijn vader soo was daerdoor van 't eerste verstoken. De reden dat aan Lynden van Hemmen zulks was belooft bestondt hierin dat hij sedert 2 a 3 jaren, verscheide raporten ter generaliteit gedaen hebbende, deselve hadde opgestelt, insgelijks ook en in 't bijsonder 't conciliatoir nopens de augmentatie en de bepaalde 6 ton voor de marine 2).
15 "nps Povas. Dat de vpiva soowel' uit
1F75- deference wegens de verkrege opvoeding, mitsgaders ook uit vrese dat bij de binne- en buitenlandsche wareldt voor ontdankbaer soude worden gehouden, sig soo onderwerpt aan al het geen
1) Sigismund Pieter Alexander van Heyden, sinds 1672 met Rijnestein beleend door overdracht van zijn oom, kreeg inderdaad in 1776 het drostambt nl. van Coevorden, door z\jn vader graaf Alexander Van Heiden van Laarwoud bekleed.
2) In 1774 werd in de staten-generaal een voorstel van Z. H ingediend tot eene belangrijke uitbreiding van 's lands legermacht. Al de provinciën consenteerden, maar Holland verzette zich op grond van de verwaarloozing der zeemacht, die wel door den aanbouw maar niet door de uitrusting van schepen werd verzorgd. Zie o. a. Resolutiën Staten-generaal 25 April 1774. De uitdrukking: „de bepaalde 6 ton voor de marine" doelt op een nieuw, bemiddelend voorstel van Z. H. Over een en ander zie Nederlandsche Jaarboeken 1775 en Vervolg op Wagenaar anno 1774, p. 385 vlgg. Van de geheele zaak kwam, door Hollands tegenstand, niets.
874
♦776.
van den sproy komt, als uit hoofden dat haast nietwes op sig durft nemen. Dat insgelijks afhankelijk werdt van de raidpensionaris, die tot hier toe nog niet veel durft uitvoeren sonder voorkennis van den sproy, dog dat dese langsamerhandt sig' wel soude konnen ontbinden en ontdoen van die gêne, soo den evengemelde heer sproy niet te sterk op sijn hoeden was, die ook al eens op 't subject van dese en de vorige raidpensionaris hadde gesegt, dat de itpiva daervoor niet seer te vresen hadde, want dat Sijn Hoogheydt om de 5 jaren meester was sodanig heer te doen continueren al of niet, dat ook sulks de overlede raidpensionaris wel hadde begrepen, want dat telkens op 't derde of vierde jaer sig soo gedroeg nopens den sproy, dat men dan al wederom best oordeelde hem te laten continueren.
"rips Bp«vS«i/ >). Dat alle saken van enig gewigt, hoe gering ook, eerst nae Den worden gesonden ter
examen of corrigering, alvorens die worden gebragt oi in de besognes 2) of in de vergadering van H. H. Morgenden). Een blijk daervan opsigtelijk 't raport rakende de generael-majoor Schmidt8), dat, door de secretaris Van Hees sijnde opgestelt, merkelijk verandert was terug gekomen, alles in faveur van gemelde generael-majoor, die waerschijnelijk in sijn saak nietwes finaals sal verrigt
1) Ore Brandsen.
2) De commissies uit de staten-generaal, waar de zaken behandeld werden vóór daarover in de vergadering een besluit werd genomen.
3) De generaal-majoor Schmidt had na zjjne benoeming in 1772 terstond geschil gekregen met zijne officieren over door hem ingevoerde „nieuwigheden", die financieel hun niet gunstig waren. De Zwitsersche bonden mengden zich daarin en daagden eindelijk den generaal naar Davos ter verantwoording, beslag leggende op zijne goederen, maar de staten-generaal namen hem in bescherming. Het bedoelde rapport werd goedgekeurd in de vergadering van 17 Augustus 1775. Vgl. de Resolutiën van 16 November 1774 en 24 Mei 1775. De zaak was ook daarmede nog niet afgeloopen.
375
tra
hebben sonder kennis en toestemming van den sprcy, want ook in "'t slot van gemeld raport werd geconditioneert dat, eer men sal treden tot een minnelijk accord, alle de procedures tegens gemelde generael soud» moeten worden opgeheft bij de 3 Bunden »)• Wijders was de thesaur rier Gilles gantsch niet geweest voor de extensie van dat raport te maken soo als 't thans ligt. Met het raport nopens 't verbluf al of niet der troupes te Suriname 2) was het insgelijks toegegaen. 'T slot hielt in dat, het cordon geformeert zijnde, Zijn Hoogheydt alsdan de troupes soude konnen doen terug komen &tc, dan, de sproy vondt beter dat er vooraf een tijt bepaalt wierde bij H. H. Mo(genden) wanneer casu quo die troupes te doen reverteren, als sulks aan Sijn Hoogheydt te laten, die daerdoor somtijts in 't vervolg aan d'een of andere reproche
mogte worden blootgestelt
De griffier Fagel schijnt geheel en al te dependeren van den raidpensionaris, die ongemeen veel schijnt te vermogen op de geest van de irpiva, bijsonder nu, sedert die saak van Amsterdam soo wel is afgelopen *), „want", segt de vpivtr, „nu siet men wat de fermeteit doet", en op andere tijden, in opsigte van Zelandt *), was de irpivtr wederom voor de sagte wegen, hebbende ondervonden dat met de
1) Namelijk de Zwitsersehe.
2) De opstand in Suriname duurde in 1775 voort, waarom de gezonden troepen onder Fourgeod hunne operatiën voort moesten zetten. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1775 p. 474 vlgg. Met „het cordon" wordt bedoeld eene reeks van posten, die de stad en den omtrek moesten beveiligen tegen de boschnegers. De geheele zaak van Suriname en de zending der troepen bleef nog zeer lang slepende.
3) Er is hier sprake van de moeilijkheden over de uitbreiding van de land- en de zeemacht, waarbij vooral Amsterdam bezwaar maakte. Zie Vervolg op Wagenaar a° 1774, p. 385 vlgg.
4) Op Walcheren waren in 1775 onlusten ontstaan door oproerige geschriften, tegen een paar ambtenaren gericht. Door publicaties van de staten en door eenig machtsvertoon van het krijgsvolk onder generaal-majoor Dopff werd de beweging tijdelijk zonder moeite onderdrukt. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1775, p. 534 vlgg.
376
J775.
harde middelen niet te vorderen was. Ook was den raidpensionaris en irpmrt beide seer verlegen nopens de bovenstaande saak van Amsterdam die, was sij kwalijk uitgevallen of wat bedaerder en enigsints anders aengelegt bij de grote stadt, soo soude den raidpensionaris in magtige verlegentheydt zijn geraakt. Hiervan scheen ook te conveniëren de griffier Fagel, die mij aen tafel bij de heer van der Heim *) seyde: „Was 't kwalijk uitgevallen, hij, raidpensionaris, soude daer mede verlegen zijn geweest, want het sou alles op sijn kop zijn t'huys gekomen. En in waerheydt hij, raidpensionaris, en de itpivo- schenen soo verheugt als men se in langen niet gesien hadde".
"Cïpe Turaep, 7rev), die absolutelijk hadde gewilt dat de vpna partij soude kiesen voor dominé Cleman, in sooverre selfs dat op 't sterk en reïteratif aandringen van gemelde dominé de •irpna op 't point was geweest om hem met een arm de deur uit te setten, want dat hij, npivo-, gesegt hadde die materie niet genoeg te verstaen omme sig partij te konnen stellen; dat dominé Cleman door hem, irpna-, niet wierde beschuldigt of misagt, dan, dat ook die anders dagte als gemelde predicant niet konde laken, dus dat de saak aan sijn plaats het en die onse hervormde leere beleyde en predikte niet konde keren, berispen of andere saken voorhouden, aan mij te kennen gevende dat er dogmata, dogmes, moesten geleert werden, dog dat er ook saken waren die voor misteriën moesten worden gehouden, onder andere de Drieëenheydt, die men geloven moeste omdat er de schrift van meldt, dan, waervan wij menschen
1) Dr. Johannes Heringa, sinds 1772 predikant te 's Gravenhage, speelde eene hoofdrol in den kerkelijken twist naar aanleiding van de geschriften van den predikant David Kleeman (of Cleman) te Voorburg, die beschuldigd werd van onrechtzinnigheid. Zie o. a. Van der Aa, Biogr. Woordenboek i. v.
382
1776.
ons geen begrip konden maken; insgelijks niet van de
Godheydt, van d'eeuwigheydt &tc De predestinatie
was ook iets seer sonderlings, daer veel op te seggen was, dan, dat die in sommige gevallen der waereldsche saken niet geheel scheen verworpen te konnen worden. Onder anderen nopens de doodt van Oldenbarnevelt waeromtrent ook niet begrijpen konde dat hij geheel onschuldig soude sijn geweest: immers dat niet te denken was dat 24 regters of menschen alle 24 schurken souden sijn geweest. 'T was waer, men hadde daertoe niet genomen juist de beste vrienden van den ouden raidsman. Waerop antwoordede: „dat onder die 24 maer 3 of vier bekwame lieden behoefden te sijn geweest, omme de andere alle te doen volgen hun gevoelen; buiten dat, dat een tweespalt of different over religiesaken altoos onder de ongelukkigste en wreedste saken was gerekent". Hiervan convenieerde men, jae men gaf self toe dat 't cas van de heer van Groeneveld seer hard was geweest, namentlijk te moeten sterven omdat hij sijn broeder niet hadde beklapt. Voorts over 't synode van Dort: dat aldaer mede door meerder onderlinge toegeventheydt en verdraegsaemheydt de twee partijen nader bij den andere soude hebben konnen komen
Van de secretaris To) antwoorde denselven Heiden dat de raidpensionaris, met wien over alles gesproken wierde, behoorde te wesen een man die alle de provinciën en steden grondig kende, want dat die wel oorsaak konde sijn, dat de regte wegen tot behoorlijke correspondentie niet wierden ingeslagen.
' £lpe 9f 'Ztrrsp 2). Dat de icpna niets liever doet dan te smelen op 't sujet van Iddikkinge, en dat niettegenstaande dat in alles genoegsaem opvolgt de sin en wil van gemelde Iddikkinge. Dat in opsigt van de raidsplaats, die Sijn Hoogheydt hadde geconfereert op de zoon van hem, De Sitter, de vpivtr soude gesegt hebben: „Ik hebbe lang aen uw zoon ietwes, ook dese post, gedestineert, dog ik konde sulks niet soo schielijk doen gemerkt daerdoor Iddikkinge, die desperaet was wegens 't verbranden van sijn huys, nog erger soude sijn geworden, want hij, Iddikkinge en gij, De Sitter, gene goede vrienden zijt" s).
1) De troepen, die naar Suriname gezonden waren en wier langer verblijf door de kolonie werd verlangd.
2) Ore De Sitter. Mr. W. R. De Sitter, gecommitteerde ter generaliteitsvergadering voor Stad en Lande, en als zoodanig in 1775 op nieuw afgevaardigd. Zie Resolutiën Staten-generaal 29 April 1775.
3) De heer A. A. Van Iddekinge zat voor dezelfde provincie in den raad van state, daarna, sedert 1775, in de generaliteitsvergadering. Zie Resolutiën Staten-generaal 28 Oct. van dat jaar.
25*
388
1776.
Voorts dat gemelde Iddikkinge 20™ gulden van de irpntr heeft, waervan hij geen renten betaalt; item nog 1000"1 (sic) gulden jaerlijks, welke eerstgemelde 20m gulden spruiten uit hoofde ener lening van 14™ gulden, door wijlen Borsselen aan hem gedaen a*" 1746, 1747 of 1748, welke met de onbetaalde renten bedroegen 20m gulden en die nae dode van Borsselen door Randwijk ») sijn opgeëyscht, wanneer hij Iddikkinge, sijn beklag daeromtrent aen Sijn Hoogheydt gedaen hebbende, teffens pretexerende sijn onmagt en te kennen gevende in wat tijt en tot welke eindens bij hem besteedt, soo waren voorseyde 20"1 guldens aen hem uit de cas van Sijn Hoogheydt geforneert en opgeschoten.
Clpt n*AA*i/$ «). Dat Bergsma 8) insgelijks 2000m guldens jaerlijks van Sijn Hoogheydt soude trekken. Wijders is 't seker dat ook Heiden-Reinest(ein) al nog trekt jaerlijks 1000m welke hem voortijts waren geven om sijne studiën voort te setten, zijnde waerschijnelijk dat hij ook dese somme sal bhjven behouden, ofschoon bij s'vaders overlijden 4) met de drostenije van Drenthe werdt gebeneficeert, welke drostenije jaerlijks waerdig is — per fas — ƒ 12 a 14000. Met gemelde drostenije is hij in Maert of May 1776 begiftigt, ofschoon de vader aldaer seer gehaat was uithoofde van sijne menigvuldige knevelarijen en extorsien, en dat er opgekomen zijn uit gemelde landschap omme te representeren dat dese Heiden-Rijnestein, niet
1) Graaf George Van Kandwijck, gedeputeerde ter generaliteit voor Gelderland en kamerheer aan het hof. Zie Bericht van de vergaderingen enz. te 's Gravenhage.
2) Gerrit Gijsbert Jan baron van Pallandt tot Glinthuis, afgevaardigde ter generaliteit voor Overijsel (Salland). Zie Naamregisters.
3) Mr. Adriaan Bergsma, burgemeester van Sneek en gedeputeerde van zijn gewest ter generaliteitsvergadering.
4) Den 20»» Februari 1776 overleed Jhr. Alexander Carel Van Heyden, de landdrost van Drente en opperkamerheer van Z. H. Hij werd terstond opgevolgd door zijn zoon, tot dusver lid der Utrechtsche ridderschap. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1776, p. 368.
389
1776-
gequalificeert zijnde *)> ook niet behoorde met voorgemelde post te worden gegratificeert. Hij is nogtans, als boven gemeld, terstondt nae s'vaders doodt in de ridderschap van 't gemelde landschap beschreven wegens seker heerlijk goed, aldaer door wijlen sijn vader een paer jaeren geleden gekogt op ene singuliere wijse, namentlijk seker heer van Hekeren tot Netelhorst 2) hadde reets 't selve heerlijk goed gekogt en de penningen tot betaling van dien in gereetheydt, dog de staten van gemelde landschap — ongetwijffelt door toedoen van den ouden heer Van Heiden als drosaerd — wilden de koop of transport van dat goed niet agreëren, dus gemelde heer Van Hekeren door verweiling en stilswijgende weigering daervan af moeste zien, wanneer % jaer daernae evengesegde heer Van Heiden dat goed kopende, was de agreatie bij de staten terstond klaer.
Den sproy mag de vpiv dog dat tegens grote kwalen sterke remediën soude moeten worden geappliceert, bedoelende op de min favorabile staet van desselfs financiën.
'T fijn van dese vertelhng of dit verhaal bestondt ongetwijffelt omme vooraf te kennen te geven hoe — opgemelde Henneke eens dood zijnde — de schuit op hem soude worden gelegt van 't gantsche derangement waerin dat huishouden bestondt, en dat men wel voorsag dat er thans geen twede douceur van omtrent vijf tonnen goudts door de provinciën soude worden gespendeert '), en dus dat er moeiten soude wesen om bovenstaend gebrek te vinden; want tijde van dat vorige douceur waren de schulden al over de 2 ton, die toens betaalt zijn geworden , wanneer vervolgens van de overgeschote sommen van boven af aen maer geleeft is totdat alles op was, en waerdoor thans de schulden vrij hoog waren opgelopen.
"£ïps M/AopS 2). Dat den sproy het grof spelen favoriseert, ofschoon het — bijsonder voor de militairen — op 't strengste was verboden, ten einde de jongeluiden in 't algemeen en de gegoede in 't bijsonder sig souden ruineeren en daerdoor dependenter worden in allen opsigten. Dat de irptvo- selfs tot hiertoe ignoreerde dat er soo grof gespeelt wierde.
"£lps Qparpia 8). Dat den sproy, van de generael Sommerlatten sprekende — die voortijts magtig, misschien wel in gratie zijnde — bij gelegentheydt dat geoppert
1) Zooals in 1766 bij '«Prinsen meerderjarigheid.
2) Waarschijnlijk Milord Athlone, als boven.
3) Ore fratris. De broeder van den schrijver was de generaal-majoor Jan Adolf Van Hardenbroek, van wien reeds meermalen sprake was.
395
1776.
wierde dat deselve Sommerlatte ook nog wel eens een regiment soude krijgen ')> 800 antwoorde den ïproy: „Cette ame de boue ne mérite rien et n'en aura sürement pas".
3176 "ilpe Aotppevi 2). Dat de raidpensionaris
5 ' niet seer met den thesaurier Gilles harmonieerde of dat die twee heeren niet te samen ploegden; dat onlangs den eerstgenoemde van die 2 heren sprekende, viel de conversatie of de irptvir te gens de aenstaende vergaedering van Hollandt wederom in s'Hage soude komen, en geoordeelt sijnde dat sulks nodig was uithoofde dat de saak rakende het renfort troupes of remplacement naer Suriname moeste worden geprepareerts), so hadde gemelde raidpensionaris gesegt: „dat nog niet wiste hoe deselve soude aflopen, aengesien de R. V. S., of om beter te seggen den heer thesaurier, en nog preciser desselfs regterhandt de commies Cassa 4), niet wiste hoe die petitie tot gemelde renfort of remplacement de troupes in te rigten".
Voorts sou er ook nog wel ietwes nopens de prolongatie van 't octrooi voor de O. L Compagnie konnen voor den dag komen 6).
En seker was het uit de secrete correspondentie, onlangs gearriveert, dat Spanjen tegens Portugal sogte te ageren, dat6) dat de kroon van Vrankrijk absolutelijk hadde
1) De generaal-majoor der infanterie De Sommerlatte, tot dien rang opgeklommen in 1766, was bij de groote promotie van 1772 niet opnieuw bevorderd.
2) Ore Larrey.
3) Namelijk tot vervanging van het terugkeerende regiment Fourgeod. Zie vroegere aanteekeningen en de Resolutiën Staten-generaal 1775 i. v. Suriname.
4) . Mr. Anthony Isaac Cassa, sedert 1748 commies ter thesaurie. Zie Bericht van de vergaderingen enz. le 's Gravenhage.
5) Den 12«n December eerst van het jaar 1776 is het octrooi van de O. I. C. weder voor 20 jaren veriengd.
6) Lees: dan.
396
1776.
gedeclareert daertoe niet te konnen verstaen of sulks te konnen gedogen 1).
13 "Sips Axppsti. Dat schrikkelijk geplaegt 17—76. wierde door sekere Gymnich 2), die voortijts dienste hadde gedaen of geemploieert was geweest door Gronsfeldt, thans dagelijks bij hem kwam urgeren omme meerder pensioen of enig ander voordeel, want dat voorgaf niet te konnen bestaen van 't gunt hij kreeg uit s'Princen thesaurie, . . . . dat hij jegenswoordig in een different met den advocaat Craayvanger t'Utregt 8) zijnde wel verlangde niet sterk te worden vervolgt, waerover hij, heer De Axppsv, met Wieling 4) gesproken hadde, omme te sien of opgemelde advocaet Craaivanger niet te induceren soude zijn die saak wat gemakkelijk te behandelen
"Clps Povas 8). Dat er dese winter wederom een onafgedaen different was geweest tusschen sekere commandant te Zwol, soo wel mene — Haersma — *) en de magistraet aldaer over sekere inboedel van een officier(s)- of onder-
1) Spanje maakte zich in 1776 evenals Frankrijk gereed zich in den Engelsch-Amerikaanschen oorlog te mengen, en was voornemens van de gelegenheid gebruik te maken het met Engeland bevriende Portugal aan te vallen en zoo mogelijk weder te annexeeren, een oud plau van de Spaansche Kroon..
2) Waarschijnlijk Hendrik Van Gimnig, een der Doelisten-hoofden, die met het hof in betrekking had gestaan en met een post beloond was. Zie Slothouwer: De Doelisten te Amsterdam, reeds vroeger aangehaald.
3) Mr. Willem Craayvanger, sedert 1759 practiseerend advocaat te Utrecht. De zaak met Gimnig is niet te vinden.
4) De Utrechtsche gedeputeerde ter generaliteitsvergadering, vroeger genoemd.
5) Ore Rouse.
6) De vrijwel overbodige haakjes zijn geplaatst zooals zij hier gedrukt staan. De woorden „soo wel mene" slaan toch op den naam van den persoon, niet op dien der stad. De bedoelde officier is de luitenantkolonel van de infanterie E. L. Van Haersma,
397
I77&
officiers weduwe, wier goederen door de militaire rechter in beslag waren genomen, dog niet bestandt zijnde omme daeruit te voldoen de schulden van gemelde weduwe of van wijle haer man, soo waren de daerin belang hebbende particulieren opgekomen en (hadden) sig bij de magistraet geaddresseert, ten einde voldoening op deselver wettige pretensien te bekomen, waerop gemelde magistraet die goederen hadden laten verkopen ad opus jus habentium, considererende gemelde weduwe als eene persona civilis, die, haer man verloren hebbende, geensints militair konde worden gecenseert te sijn. En op die wijse sig eindelijk bij monde en geschrifte hebbende geuit aen gesegde commandant, die drie a 4 maal sig bij missive vrij cavalier aen de magistraet hadde geaddresseert, soo was er tot nog toe van gemelde saak niets meer vernomen; ook hadde nog npiw nog sproy, hem, Povts, daerover gesproken, welke laatsten heer sproy alleen maer soekt voorbeelden van diergelijken aert omme daerop te konnen bouwen, en soo veel mogelijk de bekwame lieden of die swarigheden voorbrengen te eloigneren, denkende dat door de swakste gemoederen alles naer de sin kan worden gekregen, en darom de grootste occupatie doet zijn
't continueel exerceren Nopens den raidpensionaris
sprekende meende men dat die te hoog van sig selfs dagte, en teffens omme bijsondere redenen de saken maer het gaan, buiten sijn provincie, als best konde.
"flps ■ TtvK *). Dat bij d'exercitie van de guarde du corps twee onderofficiers ziende hoe den sproy, quasi als gesurpreneert zijnde door de aenkomst van de Ttpiva, terstont een papier uit de sak haalde — zijnde de hjste van 't getal der manschappen — omme deselve aen Sijn Hoogheydt — de pallas opheffende — over te langen, soo seyde die twee personen aen malkander: „Sie, wat verdoemde kullage is dat? Of de itpiva niet van self weet hoe sterk sij in manschap zijn &tc, ... en warom dan die sonder-
1) Ore Vink.
398
1776,
linge cerimonien door den sproy gedaen", en soo vervolgens, te kennen gevende dat vele van soortgelijke omstandigheden, bij de dagelijksche manoeuvres gewoon, in klijnigheden bestonden, ten minsten door 't gemeen selfe niet anders opgenomen wierden.
31 "Sips Axppsyi >). Dat den sproy bij hem
17—76. geweest zijnde even voor desselfs vertrek naer s'Bosch, allersterkst sig hadde geuit tegens de reis van de wpivo- naer Maestricht, Luik &tc., tm bijsonder ook tegens het komen in Den Bosch, als sulks afgeraden hebbende, mitsgaders ook tegens de xptvestr, dat die gegeven hadde 2) in 't project en plan van die
reisen &tc Wijders ook nog sterk afgaende op,den
raidpensionaris en horreurs seggende van ). Dat er verhaalt wierde alsof mevrouw De Jong 2) — enige tijt geleden uit Indie gekomen en seer rijk zijnde — seer wel bij de freule Dankelman stonde; dat sij daer wel visites kwam geven en op de cirkel ongemeen vriendelijk aensprak; zulks men gisteren vertelde, dat er door gemelde mevrouw De Jong wel een Oost-Indisch presentje aen gedagte freule wierde gepresenteert of geschonken.
"£lps Axppst) 8). Dat Hollandt a°. 1732 of daeromtrent
te weten voor den ( ) l) begonnen tegens Vrankrijk,
toens aen contanten in casse hadde 69 milhoenen guldens aen contante penningen, dog sedert door den oorlog evengemelt veel daervan was afgegaen en de schulden vergroot. Niettemin waren wederom onder den laatsten raidpensionaris Steyn de financiën soo herstelt, dat a°. 1772 of 1773 wel vier milhoenen goude rijders sig in comptanten aen 't comptoir van Hollandt bevonden, 't gunt maakt 56 milhoenen guldens. Dat de koning van Pruissen hem, heer De Larrey, eens gevraagt hadde, wat men dog in Hollandt uitvoerde met sooveel comptante gelden als Sijn Majesteyt seker wist dat er telkens in cassa waren, soo was 't antwoordt: „omme in tijdt van noodt altoos
gebruik van te konnen maken &tc , 't gunt ook Sijn
Majesteit selve hadde gedaen en nog dede met die penningen, die in sijn thresor behielde , waerop de
koning repliceerde: „Daer is een groot onderscheidt tusschen mij en de republicq, want ik niet altoos geld kan
1) Ore mevrouw Van Slingelandt.
2) Noch van deze dame noch van hare zaak is het gelukt op het Rijks- en het Stadsarchief te 's Gravenhage een spoor te ontdekken.
3) Ore Larrey.
4) Een woord als „vijandelijkheden" is overgeslagen.
409
1777.
krijgen als ik wil en de republicq wel, want die steets credit genoeg heeft omme geld op te nemen".
Te Pyrmont zijnde, was aen voorgemelde heer De L(arrey), door verscheide heeren, seer kundig in 't politique systema van Europa gesegt, dat men in de republicq behoorde te werken, omme de barrière in- de Nederlanden te krijgen in handen van een vorst min magtig als 't Huis van Oostenrijk, Frankrijk &tc..., en dat men in soo een geval behoorde te soeken Antwerpen en Dendermonde aen de republicq te hegten, die beyde te versterken, groot garnisoen daerin leggen en deselve voor onse eyge barrière alsdan te maken en te behouden, welke verkrijging bij bovenstaende pohtique gantsch niet onmogehjk geagt wierde en dus versogt men, dat daerover eens serieus mogte gedagt worden.
1777. "iïpe raidpensionaris van Hollandt. Dat
seker plan om die van Maltha J) geldt te geven, ten einde sij den oorlog tegens Marocco voor ons soude. voeren met sodanige ligte schepen of vaertuigen, als daertoe 't geschikst geoordeelt wierden &tc. ..., een plan was van den heer van Opdam 2), dog dat sulks door andere kundige in 't metier van den zeedienst wierde afgekeurt; derhalven dat dit niet gesogt soude worden; dan, dat er een ander project op 't tapijt waere, 't gunt niet genoemt wierde. Sommige dagten alsof 't eerstgemelde plan niet wierde gesmaakt, uit hoofden dat in soo een geval onze eyge schepen, nog eyge officiers niet souden worden gebruikt en er dus weinig posten van dien aert te vergeven soude zijn en ook minder geleert en gevordert souden worden in dat metier.
1) De Maltezer-ridders. Over de expeditie naar Marokko en den oorlog met dat rijk zie Resolutiën Staten-generaal 14 Februari 1776.
2) Jhr. Jacob graaf van Wassenaar-Obdam, wegens de ridderschap van Holland gecommitteerd in de admiraliteit op de Maas. Zie Naamregisters.
410
4777.
*£ïps ïlxkixvl »). Dat Cappellen van den BredenhorBts) thans in de ridderschap van Overijssel sittende, veel daeromtrent schuldig was aen den jegenswoordigen raidpensionaris van Holland, heer van Bleiswijk, die de pen toens voor Sijn Hoogheydt voerende, tegens de sin van de ridderschap voorsegd hem, Cappellen, daer hadde ingeholpen en gedrongen; desniettemin dat deselve raidpensionaris thans, of nog onlangs, aen hem, UxXKxvi hadde gesegt, dat er genoeg tegens was geweest in te brengen om bovengenoemde Cappellen uit gesegde ridderschap te weeren.
"rips Slislivy 8). Dat de jonge Hogendorp *) en Boet«Shiii Langerak, bijde doe sij in 't (jaer) 1770 of 1771 op een d(ank)-, v(ast)- en bededag sooveel sottises, selfs straetschenderij hadden begaen, er soo wel waren afgekomen, sulks merendeels te danken hadden en toegeschreven moeste worden aen dese omstandigheydt, namelijk dat seker garde du corps — Bierman — daer bij sijnde geweest, dese eene begunstigde van den sproy was, bijsonder ook omdat deselve Bierman door den sproy in de garde du corps was geplaatst geweest, want dat andersinte er vrij Btrenger tegen opgemelde heeren souden sijn geprocedeert, want dat sijn vrouws moeder op 'tpunt is geweest van in de Princegragt te sijn gestoten te worden, zijnde zij aireets tot op de kant geweken, wanneer door de knegt van ïltstovy tegengehouden wordende, die knegt nog een kwetsuur in de handt kreeg, buiten en behalven dat sijn vrouw, hoog swanger en mede aengerandt zijnde, doodelijk
1) Ore Palland.
2) Johan Derk Van der Capellen; hij was heer geworden van den Poll en van den Bredenhorst.
3) Ore Wieling.
4) Een der graven van Hogendorp was sinds 4760 als cornet hg de guardes te paard, een der jongere heeren Van den Boetselaer sinds 1765 als vendrig bij de guardes te voet in dienst. Misschien zijn deze jonge officieren de bedoelde.
411
1777.
ontstelt was t'huis gekomen. Dat toens nopens die saak door den fiscaal van 't hof en door den hogen krijgsraid zijnde onderhouden, hij geene depositiën in't geheel heeft willen doen of nietwes overgeven, als onder behoorlijke acte van nonprejudicie, en dat hij van sijne verklaringen alvorens opening hadde gedaen aan Sijn Hoogheydt sulks die precise geweten en geapprobeert hadde al 't geen hij nopens die saak hadde verrigt.
Dat$ie bij de Switser van den sproy, genaemt Schmit1), chocolade koopt of presentjes geeft, die altoos t'huys krijgt, of versekert kan zijn dat sijne boodschappen wel gedaen worden; insgelijks die bij dé linnebewaerster goederen koopt of wel staet, dat die mede t'een of ander bekomen. B. v. de dogters man van die hnnebewaerster is in de regering gekomen of een ampt gekregen in Bommel of Tiel. Op gelijke wijse was seker heer onlangs raid van Indiën geworden door toedoen van mevrouw De Jong, die wel staat bij de freule Dankelman, van welke freule sij een fraai porcelain servies van Saxis 01 Berlijns hadde gekregen.
Dat de heer Wiedenbrug 2) sijn fiscaals-plaats schuldig was aen 't volgende geval: de raidsheer van Hinningen 3) de dogter van seker apothecar Ardesch hebbende beswangert en belooft te trouwen, soo hadde even gemelde Wiedenbrug hem versekert daervan af te sullen helpen, mits van Minningen door behulp van sijn vader hem 't fiscalaat besorgde, 't gunt gedaen sijnde, soo hadde Wiedenbrug den apothecar, met wien hij seer goede vriendt was, soo ver gebragt, dat bij de trouwbelofte aen hem overgaf,
1) Waarschijnlijk een kamerdienaar of portier van den hertog.
2) Mr. E. W. Van Wijdenbrug, in 1762 raad en advocaat-flskaal van de admiraliteit iu Friesland. Zie Naamregisters van de leden der regeering.
3) Mr. Gerard Van Minningen of Minneghem, sinds 1771 raadsheer in het hof van Holland. Zie Bericht en». Het gebeurde was blijkens de genoemde jaartallen reeds vrij lang geleden, en op een tijdstip dat de heer Van Minningen nog geen raadsheer van Holland was. In het hof van Brabant en de landen van Overmaas was hij raadsheer sinds 1761.
412
1777.
die hij terstont aen van Minningen ter hand stelde, sulks 't besluit was, dat met geldt en met galante dames alles op te seilen was.
Dat Heiden-Rijnestein soo niet meer scheen 't met de Pesters op te hebben. Dan, dat sij 'tthans sterk hielden met Brandsenburg J), die, ofschoon seer indolent scheen, nogtans dagelijks door opgemelde Pesters wierd onderhouden en gesegt hoe sig nopens 't gebeurde ofte gebeure in d6 provincie, moeste gedragen; dat er in de stadsregering geene verandering ten goede konde komen voordat den hoofdofficier van Nassau kwam te vallen, vermits sij met die speelden sooals sij wilden, en dat de prins, sijne bekrompen staat van financiën kennende, hem soolang hij leefde dat ampt soude laten. Dog vervolgens destineerde hij, ClisKtvy, dat ampt aan den heer van Natewisch 2), wanneer dagte dat stadtssaken beter soude gaan; voorts wiste hij wel, dat sommige lieden in de provincie gesegt hadden, nae wat veel wijn te hebben gedronken, dat hij, £lis\!vy, een van de voornaemste spions van den epfoy was.
"Sips fisvpevu vxv Ersppsvfivpy s). Dat Schmidt, den adjudant van den sproy, thans door mevrouw De Wilhem4) was
bedankt, sijn brieven en presenten teruggesonden &tc
Dat sij nu laast, en nog seer siek sijnde, waerschijnelijk de binuewekker hadde gevoelt, want hem niet meer sien
1) Deze was, zooals reeds vroeger vermeld is, lid van het college van geëligeerden te Utrecht. Voor Heiden-Rijnestein zie aant. \ op p. 373 en aant. 4 op p. 388.
2) De heer Taets Van Amerongen van Natewisch was destijds hoofdofficier van Amersfoort.
3) Ore mevrouw van Sterrenburg.
4) De echtgenoote van jhr. Willem Lodewijk baron Van Wassenaar Sterrenberg, lid van de Hollandsche ridderschap. De adjudant Schmidt is de generaal van dien naam. Van mevrouw de Wilhem spreekt het handschrift meermalen; misschien, maar geenszins zeker, wordt bedoeld de echtgenoote van den raadsheer in het hof van Holland Mr.
• Le Leu de Wilhem. Zie Bericht enz.
413
1777.
wilde, ook haere kinderen meerder te kerk liet gaen &tc. Voorts met opsigt tot het toenemendt verderf der seden al verder sprekende, soo seyde gemelde vrouw van Zreppevfiipy, dat het enigste middel tot verbetering van dien was, soo de tspiva en ïptoy maer wat ernstig wilde tonen en te kennen geven, dat sulks hun mishaagde want dat andersints jonge mans en vrouwen, sig wjjders totael stonden te ruineren. Dat wel wiste hoe swakker, armer en min deugtsaemer de menschen waren, hoe gemakkelijker sij sig moesten voegen nae de wil of wet die
men hem voorschreef dog dat sulks misprees en
van kwade gevolge moeste wesen.
"£lpe TlxKXxvl '). Dat het scheen alsof 't credit van den 'épTcy bij de irptvo- wat begon te verfiaauwen en te verminderen, aengesien eerstgemelde heer thans dikwijls te kennen geeft, dat van verscheide saken niet meer hoort of weet — schoon sulks voormaals ook wel eens te kennen gaf, wanneer precies 't tegendeel waer was — dat onder anderen nog die middag aen tafel hadde gesegt: „Depuis quelques jours je nJja^ absolument vu le prince qu'a la
parade" Maer 't gunt een sterker bewijs gaf van
't bovenstaende gesuspecteerde was, dat een jaar geleden aan Bentink van Diepenheim was belooft 't drostampt van Daalhem, bijaldien Charles Bentink kwam te vallen 2) of daervan afstandt wilde doen. Dan, dat door Bentink van Diepenheim op die afstandt zijnde gewerkt bij Charles Bentink, dese laatste daertoe niet te bewegen was geweest; dog nu, een jaer daernae, Charles B(entink) daertoe geresolveert zijnde, soo was B(entink) van Diepenheim
1) Ore Palland.
2) Dirk baron Bentinck tot Diepenheim was sedert 1766 lid der ridderschap van het kwartier Twente, de oude heer Charles baron Bentinck tot Nijenhuis, van wien vroeger reeds meermalen sprake was, lid der ridderschap in het kwartier van Sallant; bij was drost of hoogofficier van het land van Daalhem, in het Overmaasche. Zie Tegenwoordige Staat XII, 397.
414
1777.
bij de TTfivv gegaen en versogt Sijn Hoogheydts appui, dog tot antwoort hadde bekomen, dat sijn woordt reets kwijdt was aan Noordwijk l). B(entink) van Diepenheim hierover verstelt zijnde, addresseerde sig bij den sproy, met wiens kennis en goedvinden de saak voormaels was geëntameert, met versoek hem, Diepenheim, hierinne te willen helpen en te patrocineren. Dog gemelde heer, sproy, verklaerde: daeromtrent ^ietwes te konnen veranderen, want dat sulks thans ongetwijffelt op die voet soo beschikt en bedistelt was door den raadpensionaris bij de itpivs, die er aan hem, heer sproy, geen woordt van gerept hadde, en dat sulks jegenswoordig wel meer gebeurde...." Dese verandering in faveur van Noordwijk, hadde sijn oorspronk veelligt hieruit, dat den raidpensionaris oordeelde , wanneer Boetselaer Nieveen 2) eens kwam te vallen Noordwijk dan in gec(ommitteerde) raiden moeste komen en door dit faveur alsdan meerder aen hem, raidpensionaris,
soude geattacheert wesen
Ook seyde den 'sproy dieselve dag aen mij, sprekende over de stadts-regering van Utrecht, dat die vrij slegt gecomposeert was, en ergens op dat stuk navragende, gaf ik ten antwoordt: „Uw Hoogheydt sal sulks beter weten, als ik 't hem seggen kan". Was de replicq: „Ma foy je n'en scai rien, je ne m'en mêle plus"
1777. "fïps Psyrspsv Tpocn). Que la princesse
Louise a beaucoup de vivacité, d'attention, et cependant aimant a s'amuser avec les enfans. Que 1'autre jour a la table du duc, oü elle avoit été assise entre S. A. R. et la freule AxvxeK^xv, elle avoit été sage et réflécbissante comme une personne d'age. Qu'a tout moment elle entretint tantót madame sa mère, tantót la freule pour leur faire observer *le bon goüt de la table,
des mets, du dessert &tc , entre autres qu'elle dit
souvent a madame sa mère: „Goutes de cecy, de cela, car cela est excellent et tout chaud, beaucoup mieux que
chez nous &tc"
Que le prince Guillaume est un bon enfant, aimant a rire, a folatrer et a jouer, ainsi qu'on a de la peine a le faire apprendre 1'une ou 1'autre chose. Par contre que le prince Frédric *) est pensif, méditatif et quoi8). Quelorsqu'on est occupé k instruire son frère (il) en fait son profit si bien, qu'il scait la lecon ou ce de quoi il s'agit plus tót et mieux que son frère. Qu'il questione beaucoup et qu'il exige souvent des réponses dont on seroit étonné. Au reste ambitieux, quelquefois un peu rétif et tfitonnant s'il ne viendroit pas k bout d'avoir sa volonté ou sa fantaisie. Rusé, determiné et entreprenant. Enfin qu'il promet tout et qu'elle s'étonneroit s'il ne devint un jour un grand
homme Que la princesse tint bon ordre avec les
enfans, dont elle étoit aimée et toutefois respectée aussi, mais que le prince étoit trop foible k leur sujet, ainsi qu'il les gatoit.
1) Ore freule Dankelman.
2) Prins Willem George Frederik, de tweede zoon van Willem V, gewoonlijk prins Frederik genoemd. Hij stierf in 1799 te Padua.
3) D. i. coi
27*
420
1777.
Que madame la veuve Vereist a Berlin jouissoit d'une petite somme annueUe de 14 a 1500 francs, que le prince d'Orange luy avoit assigné depuis la mort de son époux.
10?7 "flps At)*3fv »). Dat het raport nopens
2 ' 't geval in de Langakkerschans door de commandeur van Reitzenstein 2), opsigtelijk 't vervoeren der messie, ter vergadering van H. H. Mogende gedaan zijnde, met aanhaling van eene resolutie d'a° 1728, door den R. V. S. toens ter tijdt op dat subject genomen, thans aan den tproy niet hadde behaagt, uit hoofden dat die ordres, toens en nu wederom gegeven aan een militair, behoorden te worden geagt als een militaire saak, en dus dat H. H. Mogende sig daermede niet
moesten bemoeien Sulks dat die resolutie d'a° 1728,
ofschoon door den R. V. S. in 't comm(issioriaa)l besogne geallegueert, niet ter kennisse van H. H. Mogende hadde behoeven te komen, veelmin daervan gebruik gemaakt
in de extensie van 't bovenstaand raport &tc AUés
ten einde sooveel mogelijk 't militaire werk of jurisdictie uit handen van den .politiquen rechter te houden. Waeruit nogtans vele abuisen soude konnen worden geboren, bij voorbeelt: ingevalle soo een commandant, sig funderende op 't geresolveerde van 1728, eens in twedragt met die van Stadt en Lande geraakte en dese laatste sig daerover aen H. H. Mogende kwamen te addresseren. Hoe souden H. H. Mogende, onkundig van 't voorsegde geresolveerde, alsdan in sodanige saak met behoorlijke kennisse konnen te werk gaan ? Dat den tproy al
1) Ore Lynden.
2) In Januari 1797 beklaagde zich de, drost van Wedde bij H. H. M., namens de ingezetenen van de Langakkerschans, dat de kolonel baron Van Reitzenstein, commandant van die schans, wederrechtelijk op straf van boete en executie van goederen iedereen gelast had de mest geregeld buiten de sterkte te brengen. De Staten-Generaal besloten den commandant aan te schrijven zich van zulke vexatoire handelingen te onthouden, hem wijzende op hetgeen ter zake in 1728 bepaald was. Zie Resolutiën Staten-Generaal 7 Januari en 10 Februari 1777.
421
1777.
straks van dit voorgevallene tijding hadde, was door den secretaris Van Hees, die van alles wat er gebeurt moet verslag doen en meest alle stukken of extensien van resolutiën, voordat sij in een raport worden geconverteert, aan den sproy vertoont en ter examen brengt.
"fïps Pows *). Dat de irpwa wel toestemt wanneer men iets tot nut van 't gouvernement of tot eene verbeterde verandering voorbrengt, dan, dat niettemin telkens alwederom vervalt in de oude abuisen, namelijk in 't voorthelpen van diegene, die het of onwaardig of onnutte subjecten sijn, des het naauwelijks iets helpt hoe men daarop ook aandringt en men dus moede wordt representatien te doen, sulks Den Haeg wijnig te sien voor de gerustheydt van 't leven 't vijligste is.
Nopens sekere Putman8), een slegt subject, was de irpt\>o- onderhouden en hadde belooft die niet te sullen bevorderen, nogtans door voorspraak van een derde was hij evenswei in de regering geplaast. Nopens Sloet van de Haer: soo sijn broeder, den drost, was komen te sterven 8), was hij drost geweest,. hoe onbekwaem ook daertoe: „want", antwoordt de irptvo-, „hij doet al wat ik wil"!
Dat nu aenstellingen van soo een aerd geschieden in collegien, alsse admiraliteiten, generaliteits-rekenkamer &tc...., alwaer het voornamentlijk op de ministers aankomt, was nog te geloven; dan, dat sulks ook plaats hadde in de resp(ectieve) regeringen, in de vergadering van H. H. Mogende en bijsonder in de hove van justitie, alwaer de meo ac tuo moet worden geoordeelt en beshst, sulks was ten uitersten hardt en ongelukkig. Dat men een different tusschen de provincie van Overijssel en
1) Ore Rouse.
2) Everhard Herman Putman, 'controleur der convooien en licenten en lid van de gezworen gemeente te Deventer, was in 1776 tot burgemeester dier stad aangesteld. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1776, p. 367.
3) Over Sloet van de Haer zie aant. 1 op de volgende pag. Zijn broeder is de vroeger reeds genoemde drost van Peelland.
422
1777.
't landschap Drenthe willende laten aan de beslissing van de itpws, hij, Pov«yeA 2). Dat onlangs met den raidpensionaris sprekende over 't jegenswoordige different met Engeland opsigtelijk 't geval van st. Eustachius *), hadde hij, griffier, te kennen gegeven hoe steets van gedagten bleef, dat wel de commercie soo veel mogelijk behoorde te worden geprotegeert, en oversulks dat men teregt staende hielt van allerley waren te konnen en te mogen transporteren van en nae onse colonien &tc.,... dan, dat
1) Aldus is ook geschied. Helwich Derk baron Van Lynden werd door het kwartier van de Veluwe naar den raad van state, Jacob Derk Carel baron Van Heeckeren van Keil door dat van Zutphen naar de generaliteits-rekenkamer gedeputeerd. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1777, p. 611/612.
2) Ore griffier Fagel.
3) Het gezegde geldt de klachten van den Engelschen gezant over het begunstigen van den smokkelhandel in contrabande en van de kaperij gedurende den oorlog met de Amerikaansche koloniën, door den gouverneur van St. Eustatius. Zie Resolutiën Staten-generaal 21 Februari en verder i. v. St. Eustatius; ook Vervolg op Wagenaar i. a= 1777.
429
1777.
daervan alleen wilde excipieren ammunitie van oorlog,
als kruidt, loot, snaphanen &tc Immers dat het
gouvernement sulke transporten niet behoorde te protegeren, dat selfs oordeelde, wanneer men dagte te veel ammunitie in 't landt te hebben, men die aen de Engelsche
selfs behoorde te verkopen Want dat wij, ons in
haerlieder geval stellende, besluiten moesten hoe onaen-
genaem ons sulks soude zijn &tc Dat het antwoordt
van den raidpensionaris daerop was: „Dan soude er geen
hondert ten hondert konnen worden gewonnen" over
welk antwoordt hij, griffier, geensints gestigt scheen te wesen Voorts kan men wel bemerken, dat de raidpensionaris eene grote superioriteit heeft boven de griffier, dat hij ook meerder 't oor van de irpivo- heeft dan de laatste; zelfs in sommige gevallen toont den eerste vrij klaer en somtijts in korte en sterke bewoordingen — exemp(li) gratia bij gelegentheydt van 't req(uest) van mevrouw Hogenhuisen bastart-dogter soo men meende van George de twede, koning van Engeland — dat hij de consideratien of voorslagen van den heer griffier niet veel agtede, en dus kortelijk van de hand wees
"£lpt Ayvo~ev junior 2). Dat Cappellen van de Lathmer thans besig was met uit te geven berichtschriften van wijlen den heer Alexander van der Cappellen, heer van s'Heeraertbergen s). Dat hetselve soude bestaen uit verscheide aentekeningen op klijne en grotere papiertjes, door opgemelde heer gemaakt tijde van 't leven van prins Willem de II* en de III». Dat sig onder deselve aen-
1) Naar deze dame en haar request is te 's Gravenhage vruchteloos gezocht.
2) Ore Lynden junior. Zie aant. 1 op p. 392.
3) Robert Jasper Van der Capellen van de Marsch, de Lathmer enz., de bekende neef en medestander van den heer van de Poll, gaf in 1777 en 1778 te Utrecht de bedoelde gedenkschriften van zijn overgrootvader, den vertrouwde van Frederik Hendrik en Willem II, in 2 deelen uit; zij loopen over de jaren 1621 tot 1654.
430
tekeningen bevonden verscbeide anecdotes van die tijt, welke beter waren terug gehouden dan publicq gemaakt, onder anderen dat hij, heer van Aertsbergen, aan prins Willem de IIe absolutelijk soude afgeraden hebben 't beleg van Amsterdam, dan, dat die prins, seer vif en fors zijnde, soude geantwoordt hebben: „Ik sal 't evenswei doen". Waerop den andere willende repliceren, soo soude de prins gesegt hebben: „Siedaar 't brief ken", vertonende de auth(orisatie) van H. H. Mogende tot die expeditie. Dat hij, heer van s'Heeraertsbergen, nae de doot van prins Willem de IIe aen enige sjjner vertrouwde vrienden soude hebben geraden, nimmer voor eene sodanige stadhouderlijke regering meerder mede te werken, dan, bijaldien men daertoe komen moeste, alsdan aenraden soude omme liever een groot heer uit een ander dan uit 't huys van Oranje te nemen, omdat voorsegde huis al te ambitieus was &tc— Sulks hij, heer van Lynden, hem, heer van de Lathmer, hadde afgeraden den uitgaav van so een werk, immers op de voet als hij 't voorgenomen hadde. Zulks was ook door den heer Perponcher *) en door beyde de broeders van de heer van de Lathmer gedaan, sonder dat men wiste of het helpen soude.
'1777. "£lpe AtjvSfi* junior. Dat het bij de
respectieve admiraliteiten, bijsonder bij de fiscaal, gansch niet wel toegaet, onder anderen dat sij s'landts regten ongetwijffelt naer andere of secrete lijsten invorderen, als die 't voorschrift van den souverain zijn. Een blijk daar van bestondt in seker geval, dat den overlede fiscael van der Haer 2) hadde gehadt met de oude
1) Mr. Willem Emery De Perponcher de Sedlnitzky, van 1769 af vroedschapslid, sedert 1776 supernumerair-geëligeerde te Utrecht. Zie de Naamwijzers en het artikel in Van der Aa, Biografisch Woordenboek. Dat hij „van wege de ridderschap" in de staten beschreven was, zooals daar staat, is onjuist.
2) Mr. Bonifacius Van der Haer was raad en advocaat-fiscaal geweest van de admiraliteit in Friesland vóór den heer Van Wijdenbrug , Mr. Jacob Boreel van die te Amsterdam (zie vroeger).
481
1777.
fiscaal Boreel. Want de eerste, de laatste sonderende of de regten t'Amsterdam preciselijk wierden geheven naer de lijst van H. H. Mogende dan of men sig van eene andere bediende, te kennen gevende dat in 't laatste geval sig dan ook gaarn daernae soude rigten opsigtelijk de admiraliteit van Frieslandt, ( ) dan, de heer Boreel dese
vraeg eluderende, en deselve voorts beantwoordende met te seggen dat men H. H. Mogende voorschrift volgde, en
die daer tegens sondigde dat men die aenhaelde &tc ,
soo repliceerde de fiscaal Van der Haer, wel bemerkende dat men hem 't regte niet en Bey: „Dit dagte ik ook wel mijnheer Boreel", en sijn Edele bedankende voor het gegeve önderrigt ontboodt hij t'huis komende alle de schippers, die op Amsterdam en op Harlingen navigeerde, en hielt hun 't volgende voor, naemelijk dat sij, schippers, aen hem, fiscaal, maer hadden op te geven wat sij in effecte t'Amsterdam aan in en uitgaende regten betaalde, dat sij,
op Harlingen willende varen, hij hun steets sooveel
minder als in Amsterdam maer soude laten betalen, — en 't selve dadelijk in 't werk stellende, soo verkreeg hij daerdoor al de vaert op Harlingen in prejudicie van Amsterdam, dog door de jegenswoordige fiscaal Wiedenbrug l) de saken verlopende, was ook dat articul oneindig vermindert. Van dit bovenstaende geval hadde hij, heer van Lynden, eens verslag gedaen aen de irpivo-, die daerop getoont hadde wel te begrijpen dat de middelen te water slegt gehandhaeft wierden, selfs daer bij ge voegt hadde hoe Sijn Hoogheydt geloofde dat er nergens soo veel gesmokkelt wierde als in Amsterdam
Hij, heer van Lynden, meende ook dat er thans wat broeiede bij de admiraliteit, en dat sulks veelligt met Botterdam beginnen soude, te kennen gevende hoe de fiscaals bekwame en active lieden behoorden te sijn, waeraen in Amsterdam veel haperde, vermits de jonge Boreel wijnig of geene kennisse van saken hadde, even
1) Zie boven, aant. 3, op p. dl.
432
1777.
wijnig de heer Bakker secretaris van gemelde college. Item behoorden de commisen-gen(eraal) volgens de oude
instructie om de 3 jaren van plaets te veranderen
In Frieslandt waren de saken thans vrij wat verwart. Wijnig bekwame regenten vonden sig daer, alles wierd er overhoop gebaelt en geensints partij getrokken van de avantages, die gemelde provincie in staat was op te leveren. Thans ook kreeg Bergsma tot partij de heer van Twikkel2). En in de admiraliteit was Plettenberg, die het met Bergsma eens was, 't bijltje al kwijt, vermits Twikkel met de secretaris Bij ma het .houdende, moest Plettenberg pliëren 8).
Twikkel bleef daer gestadig; was ook volgens sijn eige getuigenis den opsteller van het antwoordt op de brief van Sijn Hoogheydt aen de twee quartieren Westergo en Sevenwolden rakende het invorderen van sekere lasten. Men dagte voorts, uit hoofde van sijne bekwaemheydt en uit gebrek aen andere sodanige, dat hij, Twikkel, nog wel eens crediet soude konnen krijgen en Bergsma culbuteren, want men hadde al gemerkt dat hij onlangsleden, nog geen 24 uuren in s'Hage zijnde, toens voormiddags bij den sproy was geweest, daer gespijst, en straks nae den eten wederom naar Frieslandt was gereyst. Ook heeft men al sedert enige tijdt door den sproy horen seggen: „Bergsma devient trop vieu, il radotte parfois
"Sips ils/t, of ut supra. Hoe men tijde der loting om de
1) Mr. Jacob Boreel Jr. was zijns vaders opvolger als fiscaal te Amsterdam, sinds 1766; Mr. Cornelis Corneliszn. Bakker sedert 1762 secretaris van de admiraliteit te Amsterdam.
2) Mr. Adrianus Bergsma, burgemeester van Sneek, en C. G. graaf Van Wassenaer Twickel waren beiden in 1776 in het college van volmachten gekozen, de laatste voor Franekeradeel. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1776, p. 170. De heer Bergsma was ook gedeputeerde ter generaliteits-vergadering.
3) Jhr. Hans Willem Van Plettenberg, burgemeester van Harlingen, was raad in de admiraliteit van Friesland. De heer Julius Matthijs Van Beyma thoe Eingma was secretaris van het college. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1777, p. 370 en Naamregisters.
433
1777.
vacante sesjarige commissiën bij de ridderschap van Utrecht getragt hadde de irpm te induceren om eene commissie voor sig te nemen l), waertoe Heiden-Reinestein sig hadde gerecommandeert, dan, de irpivv aen hem, Lynden, hebbende belooft de continuatie in de admiraliteit van Frieslandt2) — was 't mogelijk — soo soude de irpn). Dat den sproy tegens de raidpensionaris is, en dus seker ook tegens de Hollandsche resolutie van consent met het declaratoir nopens de liquidatie van 't regiment van Fourgeoud, dog dat gesegde heer "spray daer maer steets voor is dat tot betaling van de gepetitioneerde saken geldt gefurneert werde, 't kome vandaen waervan 't wil. Dat de raidpensionaris in al sijn doen en laten hoog is, selfs in 't geen sijn particulier raakt. En dat de -rtpno te veel gehoor geeft aan al wat hem uit de provincie van Hollandt werd voorgestelt of door deselve geappuieert, 't gunt in tijd en wijlen aen gemelde itpivoveel tort söude konnen doen, soo niet reets al dede.
"£lps irpivoiirto- 2). Nopens de bloïende staat van de provincie — als hiervoor gesegt — andermaal sprekende, en mij al nog beklagende over de brief, die de ridderschap op dat sujet ontfangen hadde, sey de Ttpw. „Men mag immers als men schrijft sijne gedagten seggen, want als men correspondeert segt ider sijn gevoelen". Antwoordt : „Jaa, maer dan neemt men de saken soo niet op, immers niet op soo eene wijse als met geene mogelijkheydt uit onse brief konde worden geëlicieert". „Jaa, maer mijn antwoordt was maer onder ons als mede-confrater, dat blijft dan ook maer onder ons, daer weten de
andere leden niet af" Antwoordt: „Die horen of
weten dat seer wel, en groïen misschien daerin. En wij blijven met dat mes in de buik sitten, want sulks blijft een monument bij ons". Antwoordt: „Welnu, welnu, men kan wel eens iets met haast lesen, niet alles ter deeg insien, en dan maer aan 't schrijven gaende en soo weg sendende kan een ding gebeuren, dat men daernae eerst ter deeg begrijpt. Wij sijn immers nu wel en veel beter als bij mijn moeders tijdt, want doe was de ridderschap maer matig wel". Antwoordt: „He weete niet of nu somtijts veel beter is, en wenste wel dat hier waere geweest,
1) Ore Brandsen.
2) Ore principis.
442
1777.
om die voorlaatste brief te prevenieren" „Nu, nu,
wij sijn goede vriende en dat hope ik sullen wij blijven"? Antwoordt: „Hiertoe recommandere ik ons lidt in *tgenerael en mijn persoon in 't particulier".
Voorts sey de irpna dat bij nadere lesing van ons resolutie deselve admirabil goed hadde gevonden. Vervolgens over 't Zeeuws advis sprekende sey de xpim: „De ridderschap en Vlissingen isser tegen geweest, en een derde stadt heeft gesegt 't wel te mogen lijden, en die hebben een privilege van te mogen seggen wat sij willen". Toens over de ridderschap sprekende sey de irpivtr dat ons geld. gereet soude leggen, - immers dat er sijn best toe soude doen, ten einde daerover gene moeiten wierde gemaakt „maer je soekt uit mij maer te krijgen dat ik segge, dat de Hollandsche resolutie niet en deugt" *).
1777. "£lps ClteXny s). Dat voorlede jaar de raid¬
pensionaris van Hollandt in eene omstandigheydt moet geweest znn, die onaengenaem was, want dat sulks op sijn humeur hadde geïnflueert, dermate, dat sijn domestiquen het hadden geremarqueCrt, onderandere een knegt, die, voortijts bij gemelde heer Wieling hebbende gewoont en daer aen huis komende, hadde verhaalt nimmer in sijn leven sijn heer, namelijk den raidpensionaris, in soo eene gemoetsgesteltenisse te hebben gesien, want dat bijnae eene gantsche week gramstorig en te onvreden was geweest, somtijts sig uitende op deze wijse: „Dat wat men ook gedaen hadde ten genoege of voordele van hoven of grote heeren, men haest nooit daer dank van hadde; dat 't seer onaengenaem was soo
1) Waarschijnlijk wordt het advies van Zeeland over de verlenging van het verblijf van Fonrgeods troepen in Suriname bedoeld. — Het „gereed te leggen geld" is het bedrag van de vermelde liquidatie-som, groot ruim ƒ1400. Het werd in Augustus inderdaad uitbetaald. Zie Resolutiën Staten-generaal 6 Augustus 1777.
2) Hier wordt weder de resolutie van Holland van 25 Maart bedoeld,
3) Ore Wieling.
448
1777.
geexponeert te sijn &tc",... ook, dat men geen staet in de waerelt op de hoven konde maken &tc." —
Men meende, dat toens gemelde heer was swart gemaakt of sterk gecontrecarreert bij den irpivv door den sproy, die enigermate begon te vinden dat hij, raidpensionaris, teveel ascendent naer sijn sin op den .prins verkreeg, nogtans was hij, raidpensionaris, 't te boven gekomen, sulks den sproy datmaal hadde moeten cederen.
Dat gemelde raidpensionaris, vol van ambitie zijnde, even jalours van desselfs credit is als den sproy; dat omme te continueren in die post zijn hof bij voorraed al maakt aen de stadt Amsterdam; dat ook te kennen soude hebben gegeven alsof den sproy oorsaak was geweest, dat gemelde stadt sig hadde geopposeert tegen 't senden of overgeven van de Schotsche brigade aan Engelandt, alleen om hem, raidpensionaris, te contracarreren Dat men wel eens hadde gedagt om de heer Van der Heim raidpensionaris te maken*), dog dat sulks van de Engelsche partij kwam, alsse Boetselaer, Fagel, York &tc.... Ook hadde Van der Heim 't antwoordt op de memorie van de heer York onlangs opgestelt, soo laag dat het (sic) sig schaemde. Dat men absolutelijk staende hielt dat York sijne memoriën selfs hadde opgestelt, vervolgens ook het antwoordt op de contra-memorie van H. H. Mogende. Dat hij, York, seer gepiqueert was geweest, omdat seker schipper op St. Eustachius hem bedrogen hadde met het weten te verkrijgen van een pas van hem, heer York. Dat den sproy gansch niet Engels- of Yorks-gesint was. Dat, soo de jegenswoordige raidpensionaris kwam te vallen, dat dan ongetwijfelt de secretaris Van Hees raidpensionaris soude worden8), als sijnde geheel en al afhankelijk van
1) Over het verzoek van het Engelsche hof om de Schotsche brigade over te zenden, zie aant. 2 op p. 386.
2) Mr. Jacob Van der Heim was secretaris van de admiraliteit op de Maas. De memorie van den gezant Yorke is die van April 1777, rakende St. Eustatius en den smokkelhandel op Amerika. Zie Resolutiën Staten-generaal 21 April van dat jaar.
3) De secretaris van den raad van state namelijk, Mr. Ignathis Johan Van Hees.
444
1777.
den sproy. Dat ook den sproy meer dan eens aen hem, Wieling, en aan andere hadde gesegt dat, nu de vptvomeerderjarig was, hij, sproy, de saken niet meer dirigeerden , dat hij selfs 't een en ander van de gedane saken misprees en te kennen gaf, dat sulks aen den raidpensionaris moest toegeschreven of geweten worden.
Ü_77 "Sips Auo-ur '). Me trouvant au diner
de ce jour a cóté du duc S(on) A(ltesse) S(érénissime) me demandat, si le prince ne m'avoit rien dit touchant Athlone 2). Sur ma réponse de non: „Eh bien, je vous communiquerai donc que je scai a n'en pouvoir douter, que luy, Athlone, s'est fait présenter au Roy d'Angleterre par milord Carmarthen, et sa femme k la Reine par une dame Angloise", y ajoutant: „Je crois en vérité que ces deux frères ont quelque chose de détraqué dans la tête, car quelle idéé pour un régent de la républiöque, un député des états et député extraordinaire k l'assembl(ée) de L(eurs) H(autes) P(uissances), se trouvant dans un païs .étranger, oü il y a un ministre de la républicque, se fait présenter par un Anglois, en preteriant
son propre envoié et son compatriote"! Ensuite par
raport au frère le duc me dit: „Celuy-la a passé une partie de 1'été k Nieuwkerk ou dans les enviróns sur la Véluwe, tandis que le prince se trouvoit k Loo, sans qu'il aie bougé de Ik pour faire seulement sa cour k L. L. A. A". Le susdit diner consistoit en trente personnes, plusieurs dames et tout le corps diplomatique, entre autres le chevar lier York, ambassadeur d'Angleterre, sur le sujet duquel le duc me dit k Poreille: „Ce York est entré tantót chez moi
1) Ore Ducis.
2) Frederik Christiaan Reinhard Van Reede graaf van Athlone, heer van Amerongen, had voor de ridderschap zitting in de gedeputeerde staten van Utrecht. Zie Naamregisters. Den 4«" Dec. 1776 werd hij gedepute'erd ter generaliteitsvergadering. Zie Resolutiën Staten-generaal 27 Dec. 1776, — Zijn jongere broeder Arend was generaal-majoor.
445
1777.
avec une insolence et une contenance si singulière, a cause des nouvelles plus ou moins favorables par raport aux affaires Américains, que si il n'avoit pas été chez moi, je ne scai ce que j'aurois fait; a présent j'ay eu toute la peine de me contenir. Au reste, quand même les Anglois se trouveroient en possession de Philadelphie ils n'en seront pas beaucoup plus avancé par la, outre que le gén(éral) Burgoyne a fait un esclandre des plus grossiers en voulant forcer un magasin (si) bien muni et si bien retranché, que tout le corps des troupes de Brunsvicq, qu'il a ordonné jusqu'a deux reprises d'entreprendre 1'attaque, ont été repoussé avec une perte de 5 a 600 hommes ,)". ...
Par après, témoignant ma surprise de ce que je trouvois une si grande compagnie chez le duc, ce prince me dit: „C'est que voulant faire politesse a milady Hope2) j'ay préféré de luy donner un diner a un souper, car alors il faut demander beaucoup plus de monde, aussi la princesse et toute la cour, s'ensuit ordinairement un bal, car la princesse veut danser, et un tel souper ou bal je ne puis le donner qu'il ne me coüte pour le moins cent ryders; j'ay conseillé que, pour varier les amusemens et pour les faire durer, qu'on eut de petits soupers de 12, 15 a 20 personnes tout au plus, tantöt avec les uns, tantöt avec d'autres, que par ce moien chacun en profiteroit et s'y prêteroit, car que ces grandes compagnies n'accommodoient pas a tout le monde, mais
on n'a pas voulu suivre mon conseil Trouves-vous
que j'ay tort ou raison ?"....
1) De Engelsche troepen in Amerika stonden onder bevel van den markies van Cornwallis. Generaal Burgoyne, een zijner onder-bevelhebbers, was steeds zeer ongelukkig: hij was het, wiens leger in 1777 bij Saratoga moest capituleeren. De „troupes de Brunsvick" zijn de troepen, die in Hessen en Brunswijk geworven waren.
2) Vermoedelijk de echtgenoote van den heer Jan Hope, oud-schepen van Amsterdam, in 1774 lid van de gecommitteerde raden van Holland en gedeputeerde ter generaliteits-vergadering. Zie Resolutiën Statengeneraal 2 Mei, en Naamregisters.
446
1777.
"Sips Cltshivy Dat den directeur-generaal du Moulin 2) thans seer chagrin en perplex was, uit hoofden dat onlangsleden zijnde aengesogt geweest van wegens den koning van Pruissen omme in desselfs dienst te willen komen, onder seer voordelige voorwaerden, en van dese aansoek het eerste kennisse gevende aan den heer erfstadhouder, sonder daer van den heer hertog van Brunswijk nog te hebben gesproken, wierdt zulks bij den hertog sodanig kwalijk genomen, dat hij, directeur-generaal, op de parade komende door Hooggemelde hertog sodanig onvriendelijk wierde ontmoet, dat daer van ontstelde, want Hooggemelde heer hertog soude hem, du Moulin, met een gantsig gestoord wesen hebben ten gemoet gevoert: „Que faites vous icy devant moi, vous ne me
causes que du chagrin et du déplaisir" sig wijders
so moeielijk makende, dat de rotting van den hertog hem uit den handt op den grondt viel. Vervolgens, om sig te dissiperen, is du Moulin uit den Haag gegaan en was nog niet weder terug gekomen.
"Sips vxv hp Bipy 3). Dat het onbegrijpelijk is hoe de raidpensionaris den prins weet te beduiden dat lieden of societeyten, die sig verenigen om de fabriquen, landbouw &tc te verbeteren &tc niet nuttig, jae
somtijts gevaerlijk voor de samenleving zijn. Dat dien heer in sijne sentimenten soo heel en soo onversettelijk is, dat daervan wijnig voorbeelden zijn. Dat ook den heer hertog wel wat oorsaak is dat de prins in verscheide der klijne provinciën niet erkent of favoriseert hetgeen tot nut of voordeel van deselve wordt voorgehouden en in 't werk gestelt. Op de vraag hoe dog twee heeren, alsse
1) Ore Wieling.
'2) De kolonel Da Moulin, benoemd tot directeur-generaal van 's lands fortificatiën in 1774, werd op Z. H.'s verlangen, in 1777 tot generaalmajoor benoemd; tevens werd besloten dat zijne commissie als zoodanig gédenecheerd worden „ingaande met den 15en Maart 1774". Zie Resolutiën Staten-generaal 27 Augustus 1774.
3) Ore Van der Borch. Zie p. 433.
447.
1777.
den hertog en den raidpensionaris, beyde soo gestelt op directie en invloedt, te samen konde ploegen, ageren en te werk gaan, was het antwoordt, dat sulks idereen verwonderde en aller vreemts voorkwam, „mais qu'ils jouoient au plus fin".
vQps Sltshivy. Dat de raidpensionaris in de vergadering van H. H. Mogende dagelijks toenam omme sonder menagement alles naer sijn of Hollants sin te drijven en door te dringen, en thans sig scheen soo veel mogelijk te voegen naar de gevoelens van Amsterdam, zijnde met de borgemeester Temmink en met de pensionaris van Berkel') ongemeen wel, in soo verre selfs dat op eerstgemelde borgemeesters en pensionaris aenprijsing, door toedoen van 't comptoir van Cramer 2) t'Amsterdam, dat sterk handelde op de kusten van Barbarijen, hadde bewerkt dat er een nieuwe consul beneffens Blound en Butler soude worden aangestelt in 't rijk van Marocco, ofschoon de schout-bij-nagt Pichots) sulks hadde afgeraden omdat het geen. nut maer nieuwe kosten veroorsaakte.
"£lpe Ioktsp SjfcuAror *)
1) Mr. Egbert De Vrij Temrainck, burgemeester , Mr. En gel bert Francois Van Berckel, peusionaris van Amsterdam, beiden wel bekend.
2) Zie volgende aanteekening.
3) De heer Webster Blount was vice-consul te Salee in Marokko geweest, en verzocht na den vrede als zoodanig te worden hersteld. De schout bij nacht Pichot beschuldigde hem geenerlei negotie te doen of gedaan te hebben, maar de Amsterdamsche koopman Petrus Cramer Fred.zn. trad voor hem op en bewerkte dat H. H. M. hem tot consulgeneraal van Marokko aanstelden. Vice-consul werd toen Mr. Dirk Van der Pant. Zie Resolutiën Staten-generaal 25 Augustus. 23 en 25 September 1777. Butler was consul te Gibraltar. Zie Bericht enz. en Resolutiën Staten-generaal anno 1777 u. s.
4) Dr. Henricus Schultz was sinds 1751 practiseerend geneesheer te Utrecht. Zie Naamwijzers.
5) De confidence van eene Utrechtsche dame, hier door den arts op vr\j onbescheiden en ongepaste wijze medegedeeld, van niet het allerminste historisch belang, laat ik ongedrukt.
448
1778.
1778. "Ups Povo-t Dat met opsigt tot de jagt
in Overijssel enige jaren geleden sommige heren, verandering soekende, den heer stadhouder hadden weten over te halen en te beduiden omme op desselfs naam en eyge autoriteit eene verandering in de wet te doen maken en emaneren, die van de uiterste consequentie was, en naderhandt haere fout bemerkende geen middel wisten om sulks wederom te redresseren, 't gunt evenswei nog taliter qualiter geschiede, doordien op staeten-naam de saak naderhandt nog gepubliceert wierde, dan met betrekking tot dit of soortgelijke gevallen soude de raidpensionaris Van Bleiswijk, doe dat ampt nog niet bekledende, sig aen iemant geuit hebben, die wat swarigheydt maakte omme in het bovenstaende geval s'princen wil te begunstigen: „Dat is 't selfde, als kan daar wat tegen gesegt worden, de prins moet een voorbeelt maer hebben, en dan is 't egaal wat daer ook tegen kan ingebragt worden, vermits sulks genoeg is omme in 't vervolg 't selve weder te konnen doen".... Voorts meende gemelte heer, dat evengesegde heer Van Bleiswijk het voornaemste hadde gefurneert tot de gedrukte memorie van de prins opsigtelijk de militaire jurisdictie tegen het hof van Hollandt, en dus door hem ook was geallegeert de getroncqueerde passage van den heer van Slingelandt want dat de secretaris van Hees daertoe geen pit genoeg hadde, en dat de fiscaal Tulling 8) die ook niet alleen soude hebben konnen uitwerken, dog dat misschien die beyde wel t'een of ander argument daertoe soude hebben kunnen furneren.
*flpt Ayvlev xv "Epipisv 4). De irpiva onlangs voor iemant
1) Ore Rouse.
2) De memorie van het hof en die van den prins in zake de militaire jurisdictie zijn te lezen in de Resolutiën van de Staten van Holland, Maart en Mei 1772.
3) Fiskaal van den hoogeu krijgsraad was sedert 1769 Mr. Johau Gerard Van Oldenbarneveld genaamd Tulling. Zie Bericht enz.
4) Ore Lynden van Hemmen.
449
in Gelderlandt gevraagt zijnde om die met seker ampt te begunstigen, waervoor ook den sproy sig interresseerde, was 't antwoordt: „Die kan 't niet hebben"; of: „Die kan 't niet sijn". Ook hadde die persoon het niet verkregen; sulks dat den "sproy aan een derde selfs soude gesegt hebben: „De irpiw heeft sig geëxpliceert dat het niet wesen kan", dog verder sig daerover niet veel bekreunende of voor interresserende. Een korte wijle daernaa er weder wat vacant of te vergeven zijnde in opgemelde provincie, en twee personen genoemt wesende, waervan d'eene door den sproy wierde geprotegeert, aoo verkoos de irptwr terstondt van selfs die persoon daar den sproy voor was. Gesegde sproy over Bergsma sprekende, die thans siek was, en die altoos als een seer addict persoon en vriend scheen erkent te zijn, gaf genoegsaam te kennen alsof maar verlangde dat hij doot was, en soo ging 't opsigtelij k verscheide andere menschen.
"flps J). Dat de irptvo- lugter over verscheide
saken heen stapte als voor desen, 't gunt bij mij ook soo bevonden is en werdt. Alsmede dat seer dikwils verandert opsigtelijk menschen en saken, ofschoon sig nog soo positif en precies te voren daeromtrent heeft geuit.
"£lps TxusK 2). Dat de irptvo te swak is en de lieden, die om en naebij die vorst zijn, teveel met haer eige personen en familien te doen hebben dan om 't grote nut van de republicq te denken of sig daarvoor te interresseren. Dat de griffier ook al niet ferm genoeg is, Heiden veel kinderen, en zijn eige saken te bedoelen, Voigt goedaerdig, dog, tot de saken niet opgeleyt zijnde, ook daertoe minder geschikt. Van der Borch scheen sig meer
1) Ore Palland. Gerrit Gijsbert Jan baron Van Palland tot Glinthuis was gedeputeerde voor de provincie Overijsel (Salland) ter generaliteitsvergadering. Zie Naamregisters.
2) Zie over dezen zegsman aanteekening 1 op pag. 365. Derde Serie. Werken N°. 14. 29
450
met de domain-saken te bemoeien1) ais mets'landts, ook kwam niet voor daertoe de nodige bekwaemheden te besitten. Bleef dan over den raidpensionaris van Bleiswijk > die in allen opsigten het alleen aan de wil moeste mangelen, soo in tijt en wijle hij het niet behartigde.
"ilps A»jvSfi/ Is "Eftitev *). Dat men van de mihtaire jurisdictie naauwelijks aen den irptvo- durft spreken, want dat,.hoeseer ook overtuigt van de goede redenen, die men daeromtrent kan inbrengen, nogtans te seer defereert aen 't sentiment van den sproy in dien opsigten; ook dat terstondt aen den sproy soude wederom seggen al wat dat daeromtrent geoppert was.
Met relatie tot de vergeve raidsheers-plaats in den hogen raide aen seker heel jong heer, genaemt Bichon 8), neef van de secretaris Van Hees, dat sulks aller vreemts en onvoegelijkst was, want dat de tribunalen der justitie in ons land, tot hier toe altoos de reputatie gehadt hebbende van de beste in Europa te sijn, daerdoor die agting en dat respect moest verflaauwen en te niet lopen. Dat ook verscheide advocaten en kundige raidslieden sig daerover ten sterkste uitteden. Dat den raidpensionaris daerover t'onvreden was, dat selfs wel een staak in 't wiel hadde konnen steken, dan, dat om reden sulks nagelaten hadde, veelligt om den 'sproy die, seer in faveur van Van Hees Bijnde, sulks hadde gefavoriseert. Kwam Gilles te vallen, soude van Hees ongetwijffelt opklimmen, misschien wel in de plaats van Larrey, want men sulks reets bij de siekte van Larrey gedebiteert hadde, en dan in plaatse van Van Hees als secretaris van den R(aad) v(an) S(tate) veelligt de fiscaal van den hogen krijgsraid Tulling, die insgelijks
1) Baron Van der Borch was sinds 1770 een der vjjf leden van 's Prinsen domeinraad. Tevens was hij gedeputeerde ter generaliteit 'voor de Ommelanden. Zie Bericht eni.
2) Ore Lynden de Hemmen.
3) In 1778 werd van wege Holland tot lid van den hoogen raad aangesteld Mr. Jacob Bastiaan Bichon. T. p. a. b.
451
1778.
seer gesien was bij den sproy, ofschoon bij vele voor een slegt personaadje te boek stondt. Want volgens het getuigenis van sommige der leden van den hoogen krijgsraid, selfs die aan hem geparenteert zijn, gesegt werdt dat hij, door sijne vexatoire wijse van handelen en door alles aan gemelde krijgsraid te willen trekken „sive bene, sive male", wel bijnae 10m gl. s'jaers van dat ampt maakt.
Wanneer er ter generaliteit de minste brief van aengelegentheydt komt, werd die door de griffier — sonder cerimonie of voorkennisse van H. H. Mogende —- direct maer aen den sproy gesonde, die dan daegs daeraen, somtijts, als de irptva se nog eerst krijgt, wel agt dage daernae, eerst ter tafel van H. H. Mogende arriveert, dikwils wel eens niet meer te vinden is; wanneer er dan nae de plaats daer die vandaen komt moet geschreven worden, om een dubbelt daervan weder te krijgen.
"£lps irpivn". NB. le jour du bal ces personnes y ont êté, par conséquent invitées par le Awc.
"flfif 'Zisppevjiopy '). Qu'étant engagé par madame De la Hereria 8) au cercle de la cour pour faire sa partie, Opdam 8) s'étoit glissé tout doucement & cette partie pour faire le quatrième avec le Duc et Maasdam, que luy, Sterrenburg, s'etant apercu de cela, prit les cartes, et en offrit une au Duc, qui répondit tout de suit: „Je suis neutre", sur quoi Sterrenburg répliqua: „Alors je joue monseigneur, et se mit a la table de jeu, qu'Obdam quittoit pour lors, certainement engagé par le Duc a faire cette tentative.
"Clpe Avtrtc ad fratrem meum *). Que s'insinuant dans le souvenir et dans la bonne grace du Duc par raport a un acte de lieutenant-général, comme aussi pour quelque poste plus lucratif que celuy de commandeur de Bois-leDuc, la réponse fut qu'on y pensoit beaucoup, et qu'on êtoit toujours tres porté a luy faire plaisir, mais que le wptwre ne pouvoit encores y résoudre, d'ailleurs que luy, Aun, ne seroit que pour une petite promotion, tandis que le wpivtre incline pour une plus grande. Que luy, Awe, se chagrinoit de ce que les choses allassent si singulièrement et si souvent contre son avis et ses représentatdons. Qu'il étoit bon de penser au politique, mais qu'il ne convenoit pas d'abandonner ou de négliger le militaire, que le irpwre ne pensoit pas assez qu'il étoit capit(aine)général de la République, que luy, Avx, se faisoit fort
4) Ore Sterrenburg. Het lid der Hollandsche ridderschap Willem Lodewijk Van Wassenaer heer van Sterrenburg enz.
2) De echtgenoote van den Spaanscheu gezant te 's Gravenhage.
3) Ook de heer Jacob Jan graaf Van Wassenaer van Obdam was lid van de Hollandsche ridderschap, en evenzoo Aarnoud Joost baron Van der Duyn van Maasdam. Zie Naamregisters.
4) Ore ducis ad fratrem meum, dus tot generaal Van Hardenbroek.
468
1778.
de procurer dans peu de tems dix et plus de battaillons de troupes étrangères, mais qu'on ne sembloit penser qu'ö, la marine, qui depuis 20 ans avoit coüté au dela de 24 millions d'Holl(ande) a 1'état sans qu'on scut nommer aucun avantage qu'on en avoit eu, qu'on n'en prévoioit même pas encore, car par exemple on demanda: qu'est-ce que la flote du contre-amiral ReinstJ) a fait jusqu'icy que de rester & la rivière de Lisbonne, et ensuite au sortir risquer de perdre la moitié de la flote? Qu'on aimoit Reinst, mais qu'on trouvoit sa manoeuvre blamable, vu que oydevant un contre-amiral Seist2), dans le meme cas a peu prés, ne devancoit point ses vaisseaux, mais resta le dernier jusqu'a ce (que) tous les batimens de sa flotte
étoient sortis de ce pas scabreus Enfin parlant du
poste que Van der Dussen vint d'obtenir 8), savoir celuy de gouverneur d'Ypres, le Aux dit a mon frère: „Vous ne pouvies pas le vouloir, car auries-vous désiré un poste ou gouvernement de 4 semaines"? dénotant que comme place de la barrière on n'étoit guère sur, que la républicque resteroit dans la possession d'y mettre des troupes.
Uit een conversatie met de beer Nagel4), nopens de vervulling van de post van wijle den beer Van Wartensleben, konde genoegsaem bespeuren dat, was de raidpensionaris voor een mensch, soo was den hroy om dieselve reden daartegen. Bij voorbeeld, soo Twikkel door den eerst-
1) Pieter Hendrik Reynst, schout bij nacht van de admiraliteit te Amsterdam, commandeerde het eskader naar Marokko. Zie Resolutiën Staten-generaal 1777,
2) De schout b^j nacht Joost Seis; hij ging meermalen, o. a. in 1757, met eene expeditie naar Noord-Afrika.
3) . De luitenant-generaal van de cavalerie Aegidius Van der Dussen. Hij werd 1« Maart 1773 tot gouverneur van Yperen benoemd, in plaats van den overleden luitenant-generaal Van Grovestins. Zie Resolutiën Staten-generaal i. d. 2 Maart.
4) Anne Willem baron Van Nagel tot Rijnenburg, burgemeester van Zutphen, door Gelderland ter generaliteit gedeputeerd. Zie Resolutiën Staten-generaal 1 Mei 1777. De graaf Van Wartensleben was envoyé bij de geestelijke keurvorsten. Zie vroeger. Twikkel is de meer genoemde grietman van Franekeradeel.
454
1778.
genoemde wierde geprotegeert, soo soude den laatste heer hem tegen wesen. Nogtans sijn die heeren van eene uitermate vriendelijkheydt in het publicq jegens elkander. 'T is sonderhng, dat in de neteligste en gewigtigste saken van 't gouvernement alles door den weg van intrigues of indirecte behandelingen moet gaen, zijnde dese wijse van doen seer gewoon en eygen aen den sproy. En sulks maakt dat er verscheide saken in de regering of echoueren of vitieus worden behandelt; bij voorbeelt het werk van ampten te begeven als bovengesegt: waervan nog een vers voorbeelt nopens een persoon, die door den envoié van Welderen en ook door de griffier aen Sijn Hoogheyt was gerecommandeert geweest, en ook hem toegesegt, wanneer vervolgens een ander, opkomende tot het voorsegde ampt, te kennen gaf van den sproy permissie te hebben om te mogen solliciteren dog daervan kennisse te geven aen den Raedpensionaris. Zoo nu dese laatste sig daerinne hadde gegeven, soo moeste hij sig uite tegen 't versoek van Welderen en de griffier, en dus ook tegen de gedane belofte van den irpivo-; soo hij het tegendeel dede, dan scheen hij sig te versetten tegen die gegeven permissie van den sproy, sulks hierinne al wederom een intrigue of verstrikking lag, die den Raedpensionaris wel bemerkende ook terstondt duidehjk te kennen gaf sig daermede niet te willen bemoeien, en van mening was met de wpnv er geen woord van te reppen.
"Clps uxv hp (3upy'). Nopens 'tpoint van een augmentatie werd insgelijks al wederom op de oude voet gehandelt. De klijne provinciën worden aangeport sig sterk daer voor te uiten, niettegenstaende verscheide gegronde redenen daertegens zijn ingebragt, sonder dat men nog weet hoe het in Hollandt gaan sal, alwaer men sig buiten de Raedpensionaris wijnig moeiten daertoe geeft; die dog diffi-
1) Waarschijnlijk weder de heer Van der Borch, meermalen des schrijvers zegsman. De legeruitbreiding werd voorgesteld om den gespannen toestand in 1778 en volgende jaren.
465
1778.
culterende, al de rest nietwes seggen wil. Wanneer nu de saken al eens gevonden wierden naer 't welbehagen van den sproy — want die is het die voornamehjk de vermeerdering van landmagt aandringt — soo sal men Munstersche, veelligt ook Brunswijcse, troepes soeken over te nemen en de nationale op de oude voet laten, ofschoon die met veel meer menage souden konnen worden geaugmenteert. En sulks was ook 't gevoelen van J. Pesters uit de Raed van State, die mij duidelijk heeft te kennen gegeven dat, wanneer het tot een augmentatie mogte komen, die saak bij de Raed van State in een half uur sijn beslag kreeg, vermits sodanig plan in sijn volkomenheydt door de irpm aen de raid maer wierde toegesonden. Klaer is het dus dat hetselve door den sproy geprepareert en gemaakt werdt, en soo gaet het ook met de militaire jurisdictie-saken, waerover den raid nooit resolveert sonder alvorens Zijn Hoogheydts sentiment te hebben ingenomen, die, het in handen van den fiscaal Tulling stellende, dat advis geheel en al dan vervolgens aen den Raed van State besorgt, wanneer 't selve door een besogne commissoriael met H. H. Mogende gecommitteerden verandert werdt in een gewijsde of resolutie van de Staten-generael.
Tips n*AA*v3 »). Dat hoeseer ook den Raedpensionaris sig soekt te ingratieren bij de groote steden, bij sonder in Amsterdam, dat men hem dog suspecteert en niet seer toegedaen is. Ook toont bij door sijn gedrag dat, ofschoon met den sproy in verscheide saken niet overeenstemt, hij precies deselve wijse van handelen heeft, namehjk sijne meeste kragt in het onderhandsche behandelen der saken vinden en dus intrigue tegen intrigue te willen stellen, waerinne nogtans den sproy prevaleert, sijnde de grootste ambitie van gemelde Raedpensionaris, evenals die van den sproy, om veel te seggen te hebben en veel te vermogen op des vptvo-sv geest. Waerbij komt in den Raed-
1) Ore Palland.
456
1778.
pensionaris een helling tot superioriteit, soo voor sijn persoon als voor de provincie van Hollandt, die alles te boven gaet, verder selfs als ooit den Raedpensionaris J. de Wit heeft gesogt. 'T gunt blijkt uit de schriften, memoriën en resolutiën, die dagelijks uit sijne handen komen, alle op de autoritatifste wijse ingerigt.
"flos Tivk »). Dat het afleggen van het camerheerschap door Brandsenburg *) ook wel toe te schrijven konde sijn aen den sproy, want dat die Brandsenburg in den-gront niet mogte, omdat hij al te opregt sijn gevoelen somtijts aen den irptvo seyde; dat hij ook om die reden gereusseert hadde in 'tbekomen van de post nae Spanjen, waerdoor den sproy hem dagte van de handt te krijgen; dat terselver tijdt de xpntrso soude gesegt hebben: „Waerom Brandsenburg buitenslandts te laten gaen, daer hij de enigste of voornaamste was, op wiens woorden men staat konde maken", of „die de waerheydt dorste seggen"
"Clps n). Dat den sproy het sekerlijk eens is met raidpensionaris, hoe die beide heren sig ook mogen houden in opsigten van elkander, dat ondertusschen den laatste heer veel vermag op de geest van den irpivv, en meer misschien als iemant. Dat de griffier Fagel altoos vreest dat men sig te veel of sig te sterk sal uiten tegens Engeland, andere wederom hellen te veel over naa de Franssche partij, onder andere dat men gesegt en gelooft hadde, dat enige gecommitteerden van de stad Amsterdam een deser dagen bij den ambassadeur van Vrankrijk souden hebben gespijst, dog sulks was onwaar bevonden, selfs volgens het seggen van de irpivs aan iemant.
Dat den sproy wel gewenscht hadde, dat de irpivo nog langer en nu maar geheel in den Haag was gebleven, want niet gaarn heeft dat de irpivo soo lang uit sijn oog is, vermits dan telkens te veel te doen heeft om hem wederom in de oude plooy te brengen, gevende wel eens te kennen dat, als de npno maer vier weken op 't Loo of absent is geweest, en dus onder de handen van de icpivoso of freule Dankelman, dat hij, sproy, dan wel ses weken werk heeft om gemelde irpws wederom te regte te brengen. Ook soude den sproy somtijts seggen dat de borgemeester Temmink en den pensionaris van Berkel 2) de republicq regeren, schoon andere menen en seggen dat sulks geschiedt door den sproy en den raidpensionaris.
1) Ore Piek.
2) Jonkh. Hans Willem Van Aylva, afgevaardigde wegens Friesland ter generaliteitsvergadering. Zie Bericht enz. Hij bleef nominaal aan het hof, ook in de volgende jaren. T. z. p.
467
f778.
October 1778. "£lpe Tpivaimo- Dat de Engelschen in ons opsigt nooit impolitiquer konde ageren dan sij jegenswoordig deden, aangesien derselver gedrag precies scheen ingerigt te sijn om de republicq geheel en al van hun te verwijderen. Dat dus niets hadde jegens het protegeren der commercie, ook wel dagte dat er op nieuw geëquipeert behoorde te worden, dan, dat niet konde instemmen dat men violente middelen ofte te harde taal tegens de Engelschen moeste gebruiken, aengesien, hoe laag ook men die natie thans beoordeelde te sijn gekomen, sij niettemin ons eene gevoelige neep, of in de West, of in de Oost, of self op onse kusten, en aan onse marine souden konnen toebrengen.
Des, soo ooit, dat er thans veel omsigtigheydt en voorsigtigheydt bij ons behoorde gebruikt te worden, soowel nopens de eene als andere der grote mogentheden, te meer, daer wij te regt steets pretendeerden neutraal te
sijn en te moeten blijven, want somtijts op een
hoge toon beginnende, en dan de saak vervolgens te moeten opgeven of die te laten sakken, was een bewijs van grote swakheydt of van ongemene laagheydt van denken ,.. .. citerende daerbij het voorbeelt van het dispuut, dat de republicq met de Paltz hadde gehadt opsigtelijk de suiker 2), bij welke gelegenheydt gemelde irpiva mij verhaalde om wat reden die saak soo al abrupt was afgedaen geweest, namelijk omdat de griffier want dat sulks de reets gestoorde gemoederen nog meer aansettede en ontruste. Dat nogtans moeste seggen hoe de prins de allerernstigste brieven aan Welderen deswegens hadde geschreven, die ook wel sijn best scheen te doen en hope gaf van verbetering, dog dat daarvan tot nog toe wijnig of niets bespeurt wierde Dat hij, raidpensionaris, oorsaek was
geweest, dat het slot van 't raport nopens het te geven antwoort aan Engeland soo was genomen, ten einde daerdoor Engeland te doen begrijpen wat wij eindelijk genoodsaakt souden wesen te doen, bijaldien sij onse
schepen niet ongemoeit lieten varen En dat de
remarque van Zelandt op dit slot of op die laatste periode alleen voort kwam uit de boesem van de heer van Citters, die sig thans allergemarqueerst Engelsgesind toonden....
"fïpe Bpxvlo-sv(3vpy 2). Dat den ambassadeur York, bij hem geweest zijnde in sijn laatste presidie 8), toens veel opgaf hoe andere lieden tragteden door allerley wegen en middelen hunne saken te bevorderen in de repubhcq, dan, dat hij nu 30 jaren hier geweest zijnde nimmer sulke
1) D. i. bij meerderheid van stemmen. S) Ore Brandsenburg.
3) D. i. in de week, waarin de heer Van Brandsenburg het laatst voorzitter geweest was.
476
1778.
menees hadde gebruikt, integendeel sig altoos als een eerlijk man hadde geconduiseert &tc.,... daer nogtans seker is dat evengemelde ambassadeur verscheyde voorname personen heeft in en buiten 't gouvernement, die
hem van alles onderrigten Dingsdags en Vrijdags
komt thans de griffier van H. H Mogende een klijn half uur later boven J) omdat dan ordinair door opgemelde ambassadeur werd besogt, wiens post op gemelde 2 dagen ter week werd geëxpedieert.
"flos ■ Axppsy 2). Dat dagte den sproy thans met de raidpensionaris seer wel was, schoon een jaar of enige tijdt geleden sulks gantsch soo breed niet was, dan, 't mogte sijn soo als wilde, altoos was 't seker dat, soo lang hij, raidpensionaris, wel bij de irpiva stondt, den sproy jalours
van hem soude wesen Dat de onderlinge defiances,
die den sproy overal in de provinciën hadde teweeg gebragt, seer te misprijsen waren, gemerkt sulks wel plaats konde hebben voor een minister, die sig aen een vreemt hof bevondt, maar dat men sulks nimmer in sijn eyge boesem of huishouden behoorden in 't werk te stellen. Dat den hertog, sig niet menagerende van te clabauderen nopens de icpiw selfs, sulks dan ook niet opsigtehjk een ander soude nalaten. Dat 't waar was dat hij , sproy, veel besig was en werkte, dan, dat sijn plaisier was altoos te tripoteren en sig met alles te bemoeien....
"flps ejusdem s). Dat het verlies van den sproy — die thans door hevige en continueele koortsen was aengetast — in dit tijdstip en in dese omstandigheden van saken seer te beklagen soude zijn, want dat de prins op Bijn eygen benen — soo men segt. — niet wel konnende staan daerdoor op eene verregaende wijse soude worden geslingert, en dat hij, Larrey, nu ook bedugt was sijn eygen gevoelen
1) D. w. z. uit zijne vertrekken op het Binnenhof in de vergaderzaal van de staten-generaal.
2) Ore Larrey.
3) Ore ejusdem. Uit den mond van denzelfde,
477
1778.
wel eens te sollen moeten opgeven en seggen Dat
wel wiste hoe ernstig Welderen nopens het teruggeven der Hollandsche schepen bij lord Suffolk ') hadde geinsteert en aengedrongen, derwijse dat gemelde lord sijne verwondering hadde getoont dat sulks nog niet was geschiedt, daer s'konings orders deswegens reets lange seer
precies en ernstig waren afgevaerdigt Dat ook Sijn
Hoogheydts brieven, allernadrukkelijkst aen den heer van Welderen geschreven, onder t'oog van den koning waren gebragt, die daerover sijne verwondering en ongenoegen toonende terstont ordres hadde doen herhalen en afgaan nopens het teruggeven onser schepen, sonder dat er evenswei aan wierde voldaen, sulks dat er in dat rijk niet moet worden gedagt met behoorlijke attentie aen 't beloop der publique buitenlandsche saken, maer alleen aen de innerlijke partijschappen en oneenigheden, omme verandering in het ministerie te verkrygen en te bewerken Schoon andere sulks uitleggen als het effect
van eene gerafineerde politie, teneinde ons in slaap te wiegen, tijt te winnen en middelerwijle onse schepen nemende onse commercie te ruineren.
Februari 1779. "£lpe Psutre a). Dat den sproy thans gebrouilleert was met de secretaris van den Raad van State, Van Hees, dat hij, secretaris, bij den heer van Boetselaer Nieveen 3) gevraegt zijnde en vernemende dat den sproy daer ook kwam, hadde laten bedanken. Dat die tweespalt of verkoeling was veroorsaakt doordien den sproy aan hem, Van Hees, hadde belooft voor sijn broeder te sullen besorgen dat van den ontfangst-generael van d'unie soude afgesondert worden de loterije, welke alsdan aan gemelde sijn broeder, de raidsheer van Hees 4), soude
1) Den Engelschen minister.
2) Ore Rouse.
3) Na den dood van den heer Bentinck van Rhoon in 1773 was de heer Van Nieuwveen het oudste lid der Hollandsche ridderschap.
4) Mr. Herman Van Hees was raadsheer in het Hof van Holland. Zie Bericht enz.
478
f778.
Worden gegeven, welke raidsheer op gesegde belofte reets een huys hadde gekogt en andere aanstalte gemaakt, die alle nu vrugteloos waren en selfs hem thans in sijne financien incommodeerde, als sijnde de heer van Strijen ') ontfanger-generaal geworden met de loterije door voorspraak van den raidpensionaris van Bleiswijk Dat
den sproy somtijts met gemelde raidpensionaris ook maer half wel was, onderanderen nu wederom, want dat, toens nu onlangs in de vergadering van Hollandt en in de particuliere besognes was gedelibereert nopens het te geven antwoordt aan Vrankrijk, uit hoofden der memoriën van den heer Franschen ambassadeur en daeruit voortgevloiede bedreigde edicten, soo hadde men 't al eens geweest over de extensie van dat antwoordt, in soo verre dat het al over en weder soude sijn goedgekeurt, des hij, raidpensionaris , niet anders dagte of die saak soude s'anderdaags op gemelde voet werden ter conclusie gebragt; dog dat de itpiva, door den sproy daertoe aengeset, veranderende van sentiment, aan den raidpensionaris soude hebben te kennen gegeven dat Sijn Hoogheydt, ofschoon daegs te voren de extensie hadde goedgekeurt, sulks thans niet doen konde, als hebbende die niet wel begrepen en dus insteerde dat de raidpensionaris die verandert kreeg of die niet tot conclusie bragt. Door welke verandering de raidpensionaris sig hadden moeten exponeren, in soo verre dat hij bij sommige leden gesuspecteert was geworden als of daer inne gecolludeert hadde
"£lps pisvpov vxv "Zrsppsvfivpy 2). Dat den sproy veel geit verteerde, dus niet gaarn sijne schulden soude willen betalen. Dat onder andere op de laatste verjaCrdag van de moeder van H. K. H. aan princesse Louise hadde present gedaan een fraaije brillante ring en aen ieder der jonge
1) Mr. Quirijn Van Strijen werd, na den dood van Mr. Johan Francois Van Hogendorp, tot ontvanger-generaal benoemd in 1779. Zie Resolutiën Staten-generaal 19 Januari.
2) Ore mevrouw van Sterrenburg.
479
mé.
prinsen een potlootje met diamantjes omringt of beset. Dat sulks of iets diergelijks al meerder bij sodanige gelegentheden was geschiedt, en dat altoos, buiten de grote maaltijden, in die omstandigheden presentjes gaf.
■ ¥£lpt A l). Dat den sproy, eens op een souper aan
't bof zijnde en door juffrouw Dankelman wordende gepresenteert een kaert — 't geen sij anders nooit doet, dus nu uit grote beleefdheydt deedt — om te spelen, te gelijk vragende met wie en wat spel Sijn Hoogheydt verkoos
te spelen, wierde den sproy soo haastig en kwaed
dat uitvoer op een schrikkelijke wijse tegens juffrouw Dank(elman), dog voelende s'anderdaegs dat ongelijk hadde gehadt kwam hij, hertog, op de humbelste wijse Bijne excuses maken.
Maert 1779. "Sips Bpmèosv 2). Dat enige tijdt ge¬
leden den sproy aan hem selfs hadde gesegt, met een specie van aandoening en ijver: „Nooit sal de irpiva toestemmen dat men een tractaat of conventie in dese tijden met Vrankrijk maakt en, bijaldien men Sijn Hoogheydt daer toe dwong, soo is hij geresolveert de Trpivrse met haer kinderen weg te senden en alleen in 'tland te blijven, om te sien wat er van komt". Willende hij, Bpotvlosv, daerdoor bewijsen dat den sproy meer tot
de Engelsche als tot de Fransche seyde overhelde
Ook soude de irpna deser dagen, namelijk naa het afsenden van de circulaire brief aen de respectieve Staten, ten einde de suspensie der convoyen van houtschepen nog te continueren, gesegt hebben: „Ik hore dat men mij verdenkt, alsof ik thans bedoelen soude door dese of gene weg mij tot graef van Holland te doen maken, of dat ik mijne dogter aan den throonsopvolger in Engeland soude destineren"
1) Waarschijnlijk: Ore Larrey.
2) Ore Brandsen.
480
1719.
Dat de rpivo met veel moeite een staking van stemmen in de ridderschap van Hollandt soude konnen verkrijgen, aangesien den heer van Maasdam sig absoluut soude geuit hebben dat men de lepno behoorde te versoeken sijne laatste propositie of wel bovenstaende circulaire missive in te trekken; dat sig bij sijn gevoelen hadden ge voegt de heeren van Obdam, van Sterrenburg en van Soramelsdijk; bleven dus overig de heeren van Nieveen, van Noordwijk, van Kijfhoek en van Catwijk '), dog dese laatste ook in 't sentiment sijnde van de vier eerste, hadde men moeiten gehadt omme hem met de drie laatste te doen mede stemmen, waertoe hij eindelijk over gehaalt was om reden de irpiie niet te doen succomberen in sijn eige corps van de ridderschap, en voorts omdat niettemin de saak dog met meerderheydt wordende geconcludeert, het dan gene verandering in deselve toebragt, en eindehjk ook om voor te komen dat de irpua, bespeurende hoe bij vervolg misschien in 't selve lidt de meerderheydt mogte verhesen, daerdoor aengeset wierde omme eene augmentatie van nieuwe jonge lieden in 't selve corps te decerneren.
21 "flos Axppsti *). Dat den tproy de icpivo
2 ' sodanig obsedeerde, observeerde en dagelijks innam, dat niemant daer genoegsaem bij konde komen. Vooreerst was alle ogtent om seven uuren aen 't hof, dus den -pita t'eerste sprak, van alles verwittigde, of vernam wat er gaande was. Dat, omme dat ascendent te behouden en aan elk te beletten daer enige voet hoegenaemt in te verkrijgen, alles soude
1) De missive van Z. H. betrof bovendien eene augmentatie van troepen. Zie Resolutiën Staten van Holland 24 Maart. Het stuk zelf is daarbij echter niet opgenomen. Voor de leden van de Hollandsche ridderschap zie vroegere aanteekeningen. Sommelsdijk is Jhr. Frangois Cornelis Van Aerssen; Kijfhoek is Jhr. Dirk Van den Roetzelaer, beiden in 1772 beschreven. Zie o. a. Bericht enz.
2) Ore Larrey.
481
1779.
sacrifieren en wagen, tot het welwesen van 't landt inclusive.
Dat gemelde sproy -een korte wijle geleden seer wel met de stadt Amsterdam was geweest, sijnde dese verandering of omkering veroorsaakt doordien gemelde sproy seer t'onvreden van Engeland zijnde, bijsonder van den koning «), en allerbijsonderst van den ambassadeur York alhier, die hij, sproy, niet souffreren konde, des evengemelde partij hadde gekosen, omme sig quasi deswegens te vengeren. Dan dat die eensgesintheydt niet lang geduurt hadde, ofschoon deselve al veel opsigt onder de soogenaemde Oranjelieden in Amsterdam hadde gegeven; dat
die sig deswegens bij brieven hadde beklaagt £ >). Dat sodanig sterk hebbende horen spreken op 't stok van 't onbepaalt convooy hoe noodsakelijk sulks was, wilde men rost en vrede binnen s'landts hebben of behooden, en nopens dit point ook ten opsigten van de irptva, aen wien de schalt daervan wierde gegeven in de grote steden, bijsonder in Amsterdam, alwaer men sig niet ontsag met betrekking tot de persoon van de irpivtr te seggen dat hij een schork was, die om sijn eigen voordeel het land te kort dede, den ondergang van de commercie toeliet ) uit Hamburg, die inhielde dat geen matrosen aldaer voor de Republicq konde bekomen, en die NB. door de griffier publicq in de vergadering wierde gelesen, was 't antwoordt van gemelde raidpensionaris en al grimlacchende: „Jaa, als wij geen onbepaalt convooy konnen verkrijgen, dan hebben wij ook sooseer geen gebrek aen matrosen
j2 "Sips "AtAow 2). Dat niemant als de
T79' icpiva, hij en capitein Kindsbergen wisten hoe dat de laastgenoemde capitein, ten einde sig te informeren in Amsterdam wat er omging en gesegt wierde opsigtelijk de Franssche edicten, de negocie, de commercie, als ook met relatie tot de persoon van de %piva selve, sig in vermomde klederen overal in de kroegen
1) Daniël Hogguer, sinds 1773 minister-resident bij den NederSaksischen Kreits te Hamburg. Zie Bericht enz.
2) Ore Athlone.
510
1778.
en publique huisen hadde begeven, ten einde als boven &tc., hij, capitein Kindsbergen, niet anders gevonden hadde dan dat het volk vrij gerust en tevreden was, sedert dat de Engelsche verscheyde prijsen hadde teruggegeven, mitsgaders de cooplieden rijkelijk gededommageert waren wegens verhes en versuim van de scheeps-leggelden &tc, zulks men in die stadt nietwes te vresen scheen te hebben betrekkelijk een opstandt of kwaed gemor onder 't gemeen. Hij, Kindsbergen, was dus door Athlone namens de %bmf ontboden ten einde raport daeromtrent te doen, gehjk hij ook dieselve dag was komen verrigten, wanneer wederom terugge naar Amsterdam stonde te gaen omme aldaer verder een wakent oog op 't gunt voorsegd te houden, mitsgaeders, door sijn prudentie discretie en te houden discourssen, sodanig goede effecten te besorgen, als waerdoor de saken in soo eene avantageuse gedaente bleven vervolgen. Hiertoe bleef hij, AtAcw, dieselve dag nog wel l/4 uurs alleen bij de irptva in de audiëntie, wanneer vervolgens capitein Kindsbergen ook gehoor kreeg.
13 "jfïp* Pows ').... Dat sooeven uit de
7 ' mond van de raidpensionaris met de uiterste verwondering hadde gehoort, sprekende over de jegenswoordige toestand van saken opsigtelijk het onbepaald convooy, dat gemelde raidpensionaris van Hollandt daer soo onverschillig omtrent scheen schoon enige wijnige dagen geleden hij sig nopens dit stuk vrij nadrukkelijk aen een ieder hadde geuit, want dat hij, heer Rouse, met gemelde raidpensionaris sprekende over sekere brief van de heer Hogguer uit Hamburg, houdende dat geen matrosen aldaer voor de republiek konde bekomen &tc., welke brief — ofschoon die saak secretelijk hadde moeten worden behandelt — openthjk in de vergadering van H. H. Mogende was ge-
1) Ore Rouse.
511
1779.
lesen soo was 't antwoordt van gemelde raidpensionaris: „Jaa, als men geen onbepaalt convooy kan verkrijgen, soo hebben wij voor jegenswoordig ook soo veel matrosen niet nodig", voorts grimlacchende te kennen gevende alsof niet dagte dat er veel van dat onbepaalt convooy stonde of behoefde te geschieden
Eodem die. "fïps Bpxv1isv(3upy '). Dat het gemene volk in s'Hage thans verhaalde hoe Vrankrijk de edicten hadde ingeroepen, omdat die croon bang begon te worden sedert dat er 64 nieuwe generaels door de Trpna waren gecreëert. Dat men sekerlijk met het sterk wijgeren van convooy thans bedoelde of om op nieuws de augmentatie der landtroupes op 't tapijt te brengen en door te dringen, ten einde quasi bij compensatie sulks te verkrijgen, of dat, 't selve niet lukkende, alsdan door herhaalde oponthoudingen nopens 't convooy de saken soo te dirigeren, dat nog van 't een nog van 'tander ietwes gebeurde. Dan, het kwam er eens toe, namelijk tot een augmentatie, hoe het dog met de provinciën soude gaen, die het nu naauwelijks nog konde goedmaken, alsse primo Zelandt, waervoor d'andere provinciën soude moeten betalen; 2°. Frieslandt, die reets soo beswaert was; 3°. Utrecht, die naer evenredigheydt 't importantsten in de gemene lasten contribuerende, sulks onmogelijk soude konnen goedmaken, vermits die nu in 't extraordinaire voor de marine reets 3 ton hadde geconsenteert; geswegen sommige andere provinciën of quartieren, als Nimegue &tc Item dat de
redenen tot sodanige augmentatie thans volkomen schenen te cesseren. Dat self, soo de brief van beschrijving van 't eerste lidt op 't raport van den staat van oorlog inbielt ietwes nopens de augmentatie, hij, Brandsenb(urg), deselve niet soude beantwoorden 2).
1) Eodem die. Ore Brandsenburg.
2) Namelfjk in zijne qualiteit van gedeputeerde ter generaliteit en van geëligeerde.
512
1779.
15 "flps irpmiittv Om een bewijs te
7 ' geven dat men in Hollandt nopens het werk der convooyen extravagant dagte, soo vroeg mij de npiviT of aen mij gesegt hadde wat hem gebeurt was met de heer Denicke van Rotterdam. Zulks met neen beantwoordende sey de irpivo: „Welnu, omtrent 5 a 6 dagen geleden kwam gemelde heer hier, en sprekende over de visite, die de Rotterdamsche en Dortsche heren bij den ambassadeur van Vrankrijk hadden afgelegt buiten mijn kennis" — te weten van Sijn Hoogheydt — &tc.... „stemde hij, heer Denicke, toe dat die pas extravagant was,^dog liet daer immediaet opvolgen: alles behandelt sig jegenswoordig op dat stuk met extravagantie, en ik moet Uw Hoogheydt prevenieren dat, als magistraet van de stadt van Rotterdam eerstdaags over dat point wederom moetende delibereren, extravagant genoeg sal wesen van
bepaaldelijk voor 't convooy te stemmen waarop de
itpiva soude gesegt hebben, mijnheer Denicke kan als magistraet voteren sooals hij goedvindt, dog ik hope dat hij sal gelieven te onthouden dat hij, teffens fiscaal van de admiraliteyt van Rotterdam zijnde, die twee posten van den anderen sal weten te distingueeren"
"fipe Bpxvrasv 2). Dat sommige leden op de Gelderlandsche extra-ordinairis landdag s), de saak der convooyen hebben willen quartierlijk examineren en vooraf behandelen , onder anderen die van 't quartier van Nimegen. Voorts dat de heer Van Yrst misschien wel oppositie soude maken, dog dat die voor de augmentatie was. Dat ook Cappellen van de Lathmer *) veelligt soude tegenspreken, — dese heeft Vrijdag 16 Julij een aentekening ingelevert, die geregistreert js — en misschien in 't particulier
1) Ore principis.
2) Ore Brantsen.
3) De landdag was de gemeenschappelijke vergadering der drie kwartieren.
4) Robert Jasper Van der Capellen van de Marsch en Lathmer, en 'Willem baron Haersolte van Urst, leden van de Geldersche ridderschap.
5l3
1779.
de augmentatie, als sijnde een post van beswaer, die du» met geen overstemming konde worden geconcludeert, dog waertegens konde geallegeert worden dat deselve reets voormaals eenparig was vastgestelt, dus maer als een gevolg van vorige deliberatien moest worden gecenseert.
vfljPf Pcus-f J). Dat de irpwr enigsints scheen terug te komen, sulks het misschien wel met een capitulatie nopens eene augmentatie, al was het niet hoger als die door Amsterdam onlangs was voorgeslagen, soude konnen worde gesogt de saak te schikken. Dat opsigtelijk Frieslandt den sproy aan Biyor 2) hadde gevraegt, of ten ergsten genomen men het in Frieslandt niet soude konnen krijgen tot een staking van stemmen, vermits Sijn Hoogheydt dan als arbiter de schaal aan sijne eyge sij de soude konnen doen overslaen, dog sulks wierde nog doof Povrs nog door Biyor goedgekeurt, vermits de irptva daerdoor nog al meerder soude tonen dat niet impartiaal was.
17 Julij 1779. "flps Mxyur 8). Dat sedert zijn reis met
het bof naa Luik, Aken, Spaa &tc. d'een en andere omstandigheydt van dat hof nog al wat meerder hadde leren kennen. Dat de itpwr wel veel geheugen hadde, nog al belesen was, dan, dat hij daerdoor in de verbeelding bleef van genoeg te weten en sig middelerwij le met veels te veel beuselingen ophielden , te kinderagtig was, niet veel wesentlijke uitvoerde, met spreukjes, comedien en pagnotteries sig ophielde. Dat ook gene solide menschen omme en bij sig hadde; de gaauwste of bekwaemste jonge lyeden, die hem 't meest verselde, waren ook al in de smaak van frivoliteiten, comedien &tc.alsse de twee jongste Van der Duins, J. Bigot
1) Ore Rouse.
2) Jhr. Charles Bigot was lid der gedeputeerde staten van Friesland. Zie Naamregisters.
3) Ore Magis. Waarschijnlijk de heer Magis, raad en minister van den prins-bisschop van Luik te 'sGravenhage.
Derde Serie. Werken N°. 14. 33
514
1779.
). Dat de raidpen¬
sionaris weibekent genoeg is, selfs bij de vpiva, des hij met dan een(s) sus dan eens soo te adviseren niet veel veld konde winnen, want dat men wel wist hoe hij somtijts d'een of andere der provinciën opsettede om se quasi te verkrijgen in 't gevoelen van Hollandt nopens de convooyen. Dat hij ook dan wederom sig gehiel alsof hij de irpivn wilde neersetten en in gunstiger gevoelens daeromtrent brengen. Dat onder andere nu onlangs eens hebbende gewaagt den irpiva aan te spreken en voor te houden, hoe hij dagt dat Hooggemelde irpive- sig behoorde te gedragen opsigtelijk 't grote werk, soo zoude de itpivtr tegens hem gesegt hebben: „Alvorens ik uw raad vrage of deselve volge, soo moet gij mij seggen of gij mij antr woorden en raden sult als mijn oude vriend Pieter van BKtwmtx 2) of als raidpensionaris van Hollandt". Dese heer raidpensionaris schijnt seer intiem met de oudste heer Van Lynden van Hemmen, insgelijks ook seer confidentelijk met den borgemeester Brantsen, welke beyde
1) Ore Brandsenburg.
2) Pieter van Bleiswijk. Derde Serie. Werken N°. 14.
34
530
1779.
nogtans nopens de jegens woordige wigtigste landssaken gantsch niet op eene wijse denken.
9 Augustus. "£lps Hxrsaio% >). Dat allersekerst wist
hoe den sproy sig expliceerde aen sommige lieden alsof seer daervoor was, dat dé xpivo onbepaalt convooy verleende, daer hij, tproy, nogtans de xpivo dagelijks in 't geheim aensettede om daer niet toe te komen, ten einde niet te pliéren voor de stadt Amsterdam, selfs dat, toens de xpivo onlangs geleden de vergadering van Hollandt stonde bij te wonen, wanneer over die saak soude worden gedelibereert, hij, sproy, de xpivo nog hadde toegeroepen, vermanenderwijse: „De la fermeté, monseigneur, de la fermeté".
Dat de raidpensionaris van Hollandt door sijn gedrag toont te sijn of een der grote schoeljes op de waereldt, of dat sonder groot verstandt of oordeel een geleerde kwast is.
Dat Rede, broeder van milord Athlone, dese winter in Amsterdam zijnde sig aldaer seer familiair met verscheide regenten hadde gemaakt, sprekende over de saken van de Republicq volmaak(t) in de denkenswijse van die stadt, gevende toe in al wat op die materie wierde geoppert, selfs condemnerende vrij sterk al 't gunt van d'andere sijde ten desen opsigten wierde geoppert, sig insgelijks in de geselschappen der dames op gelijke toon uitende, waerdoor hij in die stadt seer gesmaakt wierde, edog welke wijse van doen naderhant ontdekt wordende, als sijnde ongetwijffelt met opset geschiedt omme te ontdekken hoe men aldaer gemutst was, soo is het vertrouwen in hem vervolgens veel afgenomen Zijn
broeder opgemeld heeft mede door sig selve en andere daertoe geëmploieerde sterk soeken te werken in gemelde stadt, ten einde te weten wat er omging en hoe men onder 't gemeen, soo nopens de publique saken als met betrekking tot de persoon van den heer stadhouder, dagte en sig uitede.
1) Ore Natewisch.
1779.
October 1779. Sips To). Dat den sproy hem geëviteerdt hadde alle dese dagen dat in s'Hage was geweest, waerschijnelijk omme niet te spreken over 't geen thans te doen stonde met betrekking tot voorgemelde Paul Yones.
December 1779. "ilps N«re»w a). Dat juffrouw Guiton, naa enige omwegen te nebben gebruikt, hem ipsissimis verbis gesegt hadde hoe haer neef Heldevier 8), dese somer hebbende gesolliciteert om seker reritampt of ontfangst te Maastricht, die stonde te vaceren
doordien de possesseur — soo wel meen Ellinkhuysen 4)
op sterven lag, 't selve ongetwijffelt geobtineert soude hebben ingevallen hij aan of door middel van de heer Van Keil hadde willen spenderen een sommetje tot een soogenaemde paer handschoenen, 't gunt volgens het gevoelen van gemelde heer van Narfsw ten behoeven van den ssp sproy soude zijn geweest, welke soortgelijke gevalletjes in verscheide gelegentheden van dien aert wierden gesuspecteert plaats te hebben. Menende evengemelde ssp uxv tixrsmo 8) dat bijaldien Vos, toens hij 2 jaer geleden tragtede het schoutampt van Amersfoort met hem te verhandelen , daerinne wel soude geslaagt hebben in gevallen
hij toens die pecuniele weg hadde willen inslaen
Dat met opsigt tot de sinceriteit van de xpivo-, die veelligt bedorven was of dagelijks wierde door toedoen van den sproy — op wien elk wist dat men sig in 't geheel niet konde vertrouwen — een en ander staaltje soude wesen öp te geven, bijvoorbeelt onlangs nog dat n«AA*i<3
1) Idem et ultro (hetzelfde en uit zichzelven) Brandsen.
2) Ore Natewisch.
3) Mr. J. W. Heldewier was een van de zeven Brabantsche schepenen — er waren ook zeven Luiksche — te Maastricht. Zie Naamregisters. Zijne nicht mej. Guiton is mij onbekend.
4) Ook Mr. D. Ellinckhuysen was Brabantsch schepen te Maastricht, geen ontvanger of rentmeester; waarschijnlijk heeft |de schrijver zich dus in den naam vergist.
5) Heer van Natewis,
il
535
van Glinthuys *), solliciterende om 't drostampt van Vollenhove tijde sijner presidie wegens de provincie van Overijssel, en (die) dus een van de eerste was om sig daertoe te konnen aenbieden, soo soude het antwoordt van de xpivo aUervriendelijkst zijn geweest, namehjk dat „niets meer verlangde dan hem hierinne plaisier te konnen doen, dat daervan versekert konde sijn, dog dat sig op dat ogenblik nog niet wel bepaaldelijk konde uiten &tc." waerop hij, n*AA«vS, wel tevreden en goed gemoet vertrekkende, daags daernae hoorde dat de xpivo dieselve ogtent, geen uur naadat hij, n*M.mi, was binnen geweest, die post begeven hadde aan Bsvtivx van Diepenheim 2), die soo straks hij ter audiëntie kwam om 't voorsegde ampt te solliciteren door den xpivo al wierde voorgekomen en daermede vergelukt.
"Clps Pouot 8). Dat de xpivo hem in Augustus laastleden terstont naa sijn aenkomst uit Zelandt hadde gesproken over 't geval, dat ten mijnen opsigten was gebeurt met betrekking tot sekere concept-resolutie rakende 't onbepaalde convooy 4), hebbende de xpivo- te kennen gegeven dat ongelijk hadde gehadt, dog dat blijde was geweest van tot eene explicatie te sijn gekomen, want dat mij nu nog beter kende en agtede als selfs tevoren &tc. Waerop Pouos hadde geantwoordt hoe dat de xpivo door sulke of diergelijke verdenkingen de beste lieden van sig moeste verwijderen en op 'tlaast niemant meerder soude hebben, die Sijn Hoogheydt opregtelijk soude willen of durven
1) De meergenoemde Overijselsche gedeputeerde ter generaliteite* vergadering Gerrit Gijsbert baron van Pallandt tot Gtinthuis.
2) ln Juli 1779 overleed Jhr. Jan Arend Godert baron De Vos van Steenwijk tot den Hoogenhof, sedert 1751 landdrost van VollenhoveIn zijne plaats werd aangesteld Jhr. Derck Bentinck, heer van Diepenheim. Zie Ned. Jbb. p. 730.
3) Oré Rouse.
4) Het blijkt, jammer genoeg, niet waardoor 's prinsen verdenking gewekt was of welke zaak zij gold.
536
1779.
adviseren en van dienst zijn, zeggende aen mij dat alle diergelijke verdenkingen en vertoonde humeuren nergens anders van daen komen als van denêpny, die nog altoos deselve invloed behout en die niets uitvoert als van den eenen dag tot den anderen te werken omme saad van wantrouw te saayen onder en opsigtelijk elkeen, ten einde daerdoor sijn hoofdrol te konnen blijven spelen .... Een geluk nogtans, dat hij den oorlog voor ons gemene best sal eviteren, om reden dat hij buiten staat is sig aan 'thoofd der troupes te konnen setten, en alwaer hij de npm- ook niet gaarn soude sien.
"Clpe "E/Sfv—Rijnestein »). Dat ses maenden absent zijnde geweest hij de saken nog verwarder en meerder van een verwijdert hadde gevonden als doe uit s'Hage vertrok, dat er in die tusschen tijt nogtans epoques waren geweest, die merkelijk veel ongenoegen aen de Republicq soude' hebben konnen geven, des dat meerder verwondert Was te sien dat die alle nog enigermate gelukkiger waren uitgevallen als men sig hadde konnen voorstellen, dan, dat den hemel niet altoos door miraculen maer door middelen werkte, dog dat het scheen men sulks hier niet beseffen wilde, want dat hem steets voorkwam dat er geen plan of sistema hoegénaemt plaats hadde, werkende men van d'eene dag tot den andere, dan op dese dan wederom op gene wijse, sulks er geen aeneenschakeling ter waerelt bespeurt wierde, in tegendeel verwarring op verwarring, zijnde — sijns oordeels — in tijden als dese allernoodwendigst, dat men sig de ergste evenementen mogelijk voorstellende dien.conform al vooraf mesures behoorde te beramen en vastgestelt te hebben, ook soo voor de meerder gunstige en insgelijks voor die tusschenbeyde gaen, vermits andersints altoos in den wilde gewerkt en dikwils tegens sigselven werdt gearbeydt, maer dat men van sodanige wijse van doen niet gaarn hoorde spreken omdat sulks aan den eproy niet behaagde, die
1) Ore Heyden—Rynestein, Zie p. 373, Hg was tevens kamerheer,
587
1779.
selfs telkens te kennen gaf, wanneer lieden van enige bekwaemheydt, die met de slag steets wierden gewaerschouwt, niet terstont in alles toestemden, of dat hun gevoelen, hoe onsijdig ook, kwamen op te geven: „dat sulke lieden bedriegers, schurken waren, die niet anders sogten als tegen te streven of de. autoriteit van de xpivo te verminderen".
"Sips Bpxylosv^upy Dat den sproy nog bij aenhoudentheydt veel op de xpivo- vermag, selfs te veel om de saken tot eene betere keer te brengen. Dat opgemelde sproy thans seer gebrouïlleert was met den Fransschen ambassadeur, in sooverre selfs dat niet meer op de circle van de princesse komt, ten einde hem ambassadeur aldaer niet te ontmoeten, vresende om in explicatie met hem le komen of om in woorden met hem te geraken. Dese tweespalt was veroorsaakt doordien voorlede jaer een diner hadde plaats gehadt, dat rond ging tusschen opgemelde ssp sproy, den ambassadeur van Vrankrijk, minister van Spanjen en nog eenige andere, sulks er somtijts tweemaal, sweeks bij den sproy diner was, waerop dan veel geredekavelt wierde over de publique saken en bijsonder ook over den Engelschen ambassadeur, met wien toens den sproy gantsch niet wel was. Nopens desen heer sig dan waerschijnelijk vrij largo hebbende uitgelaten en gesegt dat, als het te pas kwam, hem sulks selfs wel soude beduiden &tc.,... soo hadde den heer Fransschen ambassadeur hem, sproy, nu onlangs gesommeert omme conform zijn gesegde den Engelschen ambassadeur deswegens te onderhouden of hem sulks voor te houden &tc.,... dog waerop den sproy soo kwaed was geworden dat in een groot gekijf met den Fransschen ambassadeur geraakte, hem alles hietende yokken &tc., sulks sij sig nu niet meer sagen, jae selfs eviteerden .... De stadt Rotterdam soude nog sterker het gevoelen van Amsterdam aankleven, was
1) Ore Brandsenburg.
-538
1779.
't niet dat den Fransschen ambassadeur onlangs aen gedeputeerden van Rotterdam hadde gesegt, seer onbeleefdelijk, dat hij hun haer vorig gedrag soude doen gevoelen.
December 1779. "flps Bpoivo'osvQvpy '). Dat den sproy dese somer 't gansch niet eens was geweest met den raidpensionaris, op wiens sujet hij sig al vrij sterk hadde geuit, en dat dit nog misschien wel duurde, want dat elkander niet sagen, dog evenBwel wierden er dagelijks briefjes over en weder, ge wisselt.
Dat, toens nu onlangs tijding van • den vice-amiraal Reinst was gekomen hoe Paul Yones, van schip verandert zijnde, de twee prijsgemaakte Engelsche schepen thans door Fransche officieren en onder Franssche vlag wierden gecommandeert, de xpivo- over dat onverwagte bericht gantsch perplex was geweest, jaa sodanig, dat dien dag genoegsaem nietwes gesproken of gesegt hadde, 't gunt merendeels sijne wijse van doen is wanneer gene goede advisen ontfangt. Dan, dat voornamelijk in desen was aengedaen geweest om reden dat' men hem, xpivo-, versekert hadde dat sulks geschied was op order van den ambassadeur van Vrankrijk, welke die ordre naa Texel hadde gesonden, NB. met communicatie en goedvinden van den raidpensionaris, welk laatste point den xpivo seer gefrappeert hadde. Dan, wat daeromtrent verder is ondersogt of gevonden hebbe niet vernomen.
Sips Bp&vToiv 2). Dat de raidpensionaris hem gesegt hadde te hebben gevonden in de memoires of brieven van d'Estrades op den jaere 1663 hoe Carel de 2e, coning van Engeland, toens aen de Republicq secours hadde gewijgert omdat de oorlog tussen Vrankrijk en de Republicq was begonnen wegens Africaensche besittingen, sulks hij van dat argument thans ook meende gebruik te sullen maken. Dat deel van d'Estrades thuys niet of verlegt
1) Ore Brandsenburg.
2) Ore Brantsen.
539
1779.
hebbende, soo nam hij 't selve uit de boekekas van H. H. Mogende en versogte den borgemeester Brantsen of hij het hem stil in de sak wilde steken dat het niemant sag, 't gunt dus geschiede ....
Toens Boetzelaer, president van. gecommitteerde raiden1)» onlangs de conclusie hadde geformeert nopens de middelen van gewelt, te gebruiken in opsigt van 't vertrek van Paul Yones, soo noemde hij op: de ridderschap, de
steden van Delft, Leyden &tc., tot Purmerende toe,
wanneer de pensionaris der Amsterdammers, Van Berkel, seyde: .... „Dan is de ridderschap daerin de primus en Punnerende d'ultimus, daer wij van onse kant alle ses egaal sijn", willende daermede denoteren de steden Dordrecht, Haerlem, Amsterdam, Rotterdam, 2) en
Schiedam.
"ilpe Bpxi/o'asvQupy *). Dat meest alle de Noord-Hollandsche steden s'avondts vóór de genome conclusie nopens Paul Yones, of men hem met of sonder gewelt soude doen vertrekken 4), het eens ware met Amsterdam en de 5 andere grote steden, namelijk om 't woordt gewelt uit te sonderen. Dan, dat sij alle s'anderdaags voor twaalf uuren waren verandert en dus de meerderheydt in de vergadering van Hollandt hadde helpen uitmaken tegens gemelde vijf grote steden.
"£lpe van deselve 5). Dat het met de admirahteitssaken in Noord-Hollandt soo slorsig en grof toegong dat sommige leden, tot de binnelandsche commissiën wordende
1) Als oudste lid der ridderschap was de heer J. P. Van den Boetzelaer van Nieuwveen president van het college der gecommitteerde raden van Holland.
2) Niet ingevuld: misschien Gouda.
3) Ore Brandsenburg.
4) Namelijk uit de Nederlandsche havens, om een conflict met Engeland te vermijden.
5) Ore van deselve (denzelfden), namelijk Brandsenburg,
540
1779.
gecommitteert, sij dan van d'eene werf tot de andere gingen, bijvoorbeelt dan op die van Hoorn dan op die van Enchuysen»), wanneer telkens, soolang sij daer bleven, de gewone vacatiën of daggelden wierden gerekent en aan hun voldaen, sulks wanneer sij daer tot 2 a 3 maanden somtijts vertoefden steets hunne daggelden genoten, selfs de extraordinaris-reiskosten heen en weder soo wanneer sij maer van d'eene plaats naa de andere trokken, 't gunt sij uithoofden der dubbelde vacatiën al dikwerf practiseerden. •
*£lpe Mxepvosvcev *). Dat de raidpensionaris — soo men daer geloof aan mogte slaan — voorgaf thans niet wel
te sijn met den eproy dat hij, Maersseveen, sooveel
mogelijk de gecommitteerden van sijn stadt tragtede te imbueren dat sij, alvorens tot besluiten te komen, daerover als 't doenlijk was prealabil met gemelde raidpensionaris te spreken, 't gunt ook nu al meer dan eens geschiedt was, dog dat de pensionaris Van Berkel sig daervan geëxcuseert hadde Dat de twede pensionaris
Visser mede te driftig in de particuliere besognes scheen te zijn, immers seer addict aan den eersten pensionaris Van Berkel, sulks men met veel moeite de saken tot een bedaerdt einde konde brengen.
"fLpc tixTsattrx s). Den pensionaris van Rotterdam Nederburg 4) was of hielde sig heden den 10 December
— hem ontmoetende in de antichambre van de prins
seer gestoort over de jegenswoordige gewone behandeling der meerderheydt tegens de ses grote steden in de vergadering van Hollandt, sodanig selfs, dat scheen te oor-
1) In deze plaatsen zetelde het admiraliteits-college van Westfriesland bij afwisseling om de drie maanden.
2) Ore Maarsseveen.
3) Ore Natewisch.
4) Mr. Herman,Nederburg bekleedde dezen post sinds 1769. Zie Naamregisters,
541
1779.
delen dat alles behoorden in 't werk gestelt te worden ten einde daeromtrent voldoening te bekomen.
Van denselve. Dat meende seer wel geïnformeert te sijn dat, hoeseer ook uiterlijk scheen dat er goede en naauwe verstanthouding tusschen de iceiw en den Engelschen ambassadeur York was, dat dese laatste nogtans in sijn hart niet veel hielde of werk maakte van den vpwr.
NAAMREGISTER. *)
A.
Abbekerk Crap (Mr. J.), lid van de commissie van opvoeding van Z. H.: 162. Ablaing (D'): zie Giessenburg.
Affry (D'), gezant van Frankrijk: 144, 161, 205 , 207, 218 225, 227, 228.
Aken (Afgevaardigden op bet congres te): 20.
Albinus (Dr. .C. B.), hoogleeraar te Utrecht, stelt de erfelijkheid van het stadhouderschap voor: 4, 16, 107.
Amelisweerd (H. Van Utenhoven, heer van), lid van de Utrechtsche ridderschap: 157, 162, 191, 218 260 264 , 273.
Amelisweerd (Oud-): 218.
Amerongen (G. A. Van Reede van), gezant te Berlijn• 405 , 462.
Amerongen (G. G. Taets van), kapitein, later maarschalk van het Nederkwartier: 71, 110, 215, 218, 234 367.
Amerongen (G. M. Taets van), gecommitteerde ter admiraliteit enz.: 216.
Amerongen (G. A. Taets van), lid van de Utrechtsche ridderschap: 403.
Anhalt (Prins van): 214.
Anna (Prinses): passim.
Anson (G.), Engelsch admiraal: 235.
*) De vet gedrukte getallen verwijzen naar de aanteekeningen, de andere naar den tekst. De Bijvoegselen slaan achter de Inleiding gedrukt.
544
Ardesch, apotheker te 's Gravenhage: 412. Argens (J. B. De Boyer, markies d'), officier en letterkundige: 281. • Arkel (R. F. Van), adjudant van Z. H.: 154. Arnoud, chirurgijn te 'sGravenhage: 222. Artikelen aangeplakt: 15.
Asch van Wijk (H. Van), vroedschapslid te Utrecht: 96. Athlone (A. W. Vap Reede van), generaal: 444 , 530. Athlone (F. C. R. Van Reede van), lid van de Utrechtsche
ridderschap: 390 , 394 , 404 , 406 , 444 , 501, 502 , 509. Athlone (Milady van): 58 (zie de Bijvoegselen), 201. Augsburg (Congres van): 178.
Aulbonne (P. D'), kolonel en adjudant-generaal van Z. H.: 130, 354.
Aulnis (Mr. P. A. G. D'), lid van de Utrechtsche vroedschap: 45, 53, 93, 96, 120, 189.
Averhould (J. D'), regent van het Jobs-gasthuis te Utrecht: 91, 194. Zie ook de Bijvoegselen.
Averhould (Mej. D'): 189.
Aylva (T. Van), gedeputeerde ter generaliteit voor Friesland: 111, 268. Aylva (Van), generaal, gouverneur van Maastricht: 351. Aylva, kamerheer van Z. H.: 465.
B.
Baarn (Heerlijkheid), Z. H. aangeboden: 10 Baarn (Schout van): 256.
Back (Mr. J. De), secretaris van Z. H.: 11, 13, 16, 18, 22, 28, 29, 34, 37, 52, 55, 64, 75, 80, 84, 85, 87, 91, 94, 95, 107, 110, 113, 114, 137, 140, 144, 150, 151, 153, 161, 205, 225, 250, 257, 258, 264, 290, 292, 293, 297, 311, 365, 399.
Back (A. De), zoon van den secretaris: 24.
Back (Mej. De), dochter van den secretaris: 88.
Baden (Prins van) -Durlach, generaal: 196.
Bahr (Heer van): 382.
Bakker (Mr. C), secretaris van de admiraliteit te Amsterdam: 432.
Balveren (W. Van), burgemeester van Zalt-Bommel: 37, 264 , 267, 269.
545
Barchman Wuytaërs (J. C), zeeofficier, meesterknaap in
Gooiland: 62, 102, 103, 110, 113, 150. Barchman Wuytiers, onzeker wie: 461» 469. Bassen (Anna Van), door haren stiefvader benadeeld,
laat zich ontvoeren: 46 , 53, 141. Beeldsnijder (Mr. Tib.) Matroos, secretaris van het gerecht
te Utrecht: 49. Beilwitz, secretaris van den hertog van Brunswijk: 229. Bekker (Jae), kolonel te Utrecht: 50. Belois (Rechtsgebied van): 425.
Benoist (Anth.), kastelein te 'sGravenhage: 18, 111, 124,
207, 212 , 224 , 243 , 250 , 289 , 310. Bentinck (W.) van Rhoon: zie Rhoon. Bentinck (Ch.) tot Nijenhuis, voor. Overijsel in de S. G.:
13, 58 (met de Bijvoegselen), 95, 131, 139, 167, 194,
201, 207, 228 , 283 , 286 , 309 , 343 , 413 , 428 , 484 , 525. Bentinck (Z. A.) tot Buckhurst, lid van de Geldersche
ridderschap: 309. Bentinck (D.) tot Diepenheim, lid van de Geldersche
ridderschap: 413 , 535. Bercheyk (W. J. Van), groot-majoor te Utrecht: 215. Berchuys (Tj. Van), meesterknaap in Stad en Lande: 434. Berck (J. Van), burgemeester van Utrecht: 27 , 66,
141, 165. Berck (Mej. M. C. Van): 141.
Berckel (Mr. P. J. Van), vroedschapshd te Rotterdam: 242. Berckel (Mr. E. F. Van), pensionaris van Amsterdam : 447,
466, 482, 491, 493, 519, 521, 539, 540. Bergen-op-Zoom (Beleg van): 20, 43. Berger (Mr. Cypriaan), lid van de vroedschap te Utrecht:
12, 239, 355.
Bergsma (Mr. A.), gedeputeerde ter generaliteit: 257, 260, 383, 432, 449.
Berkenrode (M. Lestevenon van), gezant te Parijs: 252,
828 , 482 , 485 , 518. Bernard (Melchior), in het rentampt van Sint-Catharijne: 5. Bichon (Mr. J. B.), lid van den hoogen raad: 450. Bierman, garde du corps: 410.
Bigot (J. A. L), kolonel van de garde en kamerheer van Z. H.: 85, 100, 135, 152 , 260 , 321. Derde Serie. Werkem N*. 44. 35
54o
Bigot (Ch.), lid van de gedeputeerde staten van Friesland: 513. Bigot (De jonge): 514.
Bisdom (E.), kapitein ter zee, zijne zending naar Algiers: 380. Bisdom (Mr. D. R. Wijkerheld), secretaris van Rotterdam: 504. Bisdomstienden: 32. Bisschopsheemraden: 27.
Bye (Mr. C. Thierry de), procureur van de gecommitteerde
raden in Holland: 207. Bylandsche doorsnijding: 438. Blanc (Le), kamerdienaar van Z. H.: 30. Bleiswijk (P. Van), raadpensionaris: 228 , 245 , 297, 319,
337, 338 , 340 , 353 , 370 , 409 , 410 , 435 , 440 , 442 , 446,
448, 456, 474, 478, 499, 503, 509, 529, 530, 533. Blondeel (Dr. V. J.), bemoeilijkt in zijne promotie in de
rechten: 23. Blound (Webster), vice-consul te Salee: 447. Blijdenbergh (Mr. G.), vroedschapslid te Utrecht: 239. Boas, bankier te 's Gravenhage: 72, 100, 217, 318. Boemer, raad in de hofhouding van Z. H.: 319. Boendermaker (M.), schepen te Amsterdam: 283. Boetzelaer (J. Ph. Van den), heer van Nieuw veen, lid van
de Hollandsche ridderschap enz.: 88, 131, 201, 209,
242, 280, 284, 286, 414, 477, "480 , 514 , 526 , 539. Boetzelaer (Ph. Jac. Van den), heer van Asperen, Langerak
enz., lid van de ridderschap van Utrecht: 85, 191, 257,
264, 267. Boetzelaer (F. M. Van den): 427.
Boetzelaer (B. Van den) van Langerak, hd van de Utrechtsche ridderschap: 400 , 410. Boetzelaer (Mevr. Van den): 470. Boetzelaar: zie Kijfhoek.
Boetzelaer (F. H. Van den), lid van den raad van state:
151, 194, 256. Boetzelaer (Madeion Van den): 308.
Bo(c)kboven (Th. J. Van), gecommitteerde ter admiraliteit van Zeeland: 98, 118.
Bolwerk, ritmeester, voor den hoogen krijgsraad gedaagd: 44.
54?
Bonnet (G.), predikant te 's Gravenhage: 230.
Booth (Mej. M. De) of De Boodt, vraagt qualificatie voor de jacht: 49, 108, 213, 272. ' Booth (C. Ph. De) of De Boodt, echtgenoote van den heer D'Ablaing: 49. r
Borch (Van der) van Langentrie/, kamerheer: 340 , 433, 446, 449, 450, 454, 517.
Borck (Gen.-maj.), zijne zending naar Keulen: 186, 234.
Borcke (A. H. Von), gen.-maj. in Pruisen: 281.
Boreel (Mr. J.), fiscaal van de admiraliteit te Amsterdam: 147, 163, 166, 167, 172, 176, 179, 197, 241, 258, 282, 284, 288, 297, 301, 327, 328, 370, 431, 468, 488, 520.
Boreel (Mr. J.) Jr., fiscaal van de admiraliteit te Amsterdam: 370, 431.
Borssele (J. Van), representant van Z. H. in Zeeland: 49, 57, 87 (met de Bijvoegselen), 99, 100, 106, 113, 131, 151, 158, 174, 182 , 202 , 205 , 206 , 215 , 236 , 261, 280 , 387.
Borssele (Ph. J. Van), geëligeerde: 87 (met de Bijvoegselen), 154. Verzet tegen zijn adeldom: 184 , 202 , 213, 267, 279, 383.
Bosschaert (Mr. K.), pensionaris van Dordrecht: 159, 359, 379.
Both (J.), schepen te Amersfoort: 84.
Bottestein (J. J. Van Utenhove, heer van), lid van de Utrechtsche ridderschap: 36, 50, 80, 82, 90, 112, 114, 115, 160, 189, 190, 218, 232, 270, 311, 418.
Bottestein (Zuster en dochter van den heer): 83, 92.
Boudaen (Mr. G. P.), burgemeester van Amsterdam: 199, 283, 385.
Bouquet, kolonel bij de Zwitsersche gardes: 225 , 229.
Bouwens (D.), ruwaard van Putten: 308 , 470.
Braam (F. T. Van), schout te Werkhoven: 70.
Brakel (G. Van), brandweerman te 'sGravenhage: 251.
Brakell (D. Van), door zijn schoonzoon gedood: 181.
Brandsenburg: zie Heeckeren.
Brantsen (Mr. W. R. en Mr. E. J.): 264.
Brantsen (Mr. G.), burgemeester van Arnhem: 270 , 3^8, 363, 371, 374, 379, 415, 427, 428, 440, 459, 460, 479, 496, 497, 499, 504, 512, 515, 516, 523, 527, 529, 533, 534 , 539.
35*
548
Brantsen (Mr. H. W.), raadssecretaris: 468. Breda (N. F. Van), kolonel-ingenieur: 21. Bresser (S.), pedel: 62. Brink (J. Ten), schepen te Deventer: 269. Broekhuizen (Regiment van): 26. Broglio (De), Fransch maarschalk: 227. Bronckhorst (Mr. A. Van): 149. Brose (De), gezant van Polen: 22. Brouwer (EL A.), lid van den R. v. S.: 218. Brouwer (Mr. H.), secretaris van de Utrechtsche ridderschap: 403.
Brown (W., R. en L.), Engelsche agenten te Utrecht: 390. Brugge (Van der) te Leiden; onzeker wie: 181. Bruin (D.) Georgesz., burgemeester van Wijk bij Duurstede: 78. Bruinis, onzeker wie: 217.
Brunswijk (Erfprins, prinsen en prinsessen van): 273 , 276,
278 , 306 , 327 , 329 , 330 , 332. Brunswijk (Louis, hertog van): 71 en verder passim. Budé (Regiment van): 42.
Bueren (M. Van), burgemeester van Utrecht: 170, 238, 298 , 401.
Buy (Du), vendrig bij de garde: 422. Buys (Mr. A.), secretaris van de generaliteits-rekenkamer: 296.
Buys (E.), zijn berucht proces te Utrecht: 123. Burch (Mr. Joh. Van der) te Leiden: 181. Buren (Drostambt van): 188. Zie ook Vereist. Buren, vrijgesteld van de liberale gift: 12. Burgoyne, Engelsch generaal: 445.
Burman (Mr. C), lid van der vroedschap te Utrecht: 27, 89.
Burman (Dr, F.), hoogleeraar te Utrecht: 109.
Burman (Mr. J. F.), raadsheer in het hof van Brabant:
109, 149, 156. Burman (J.): 191, 192. Burman (Familie): 192. Burmania, gezant te Weenen: 307.
Burmania (G. O. Van), opperstalmeester van Z. H. en
generaal: 83, 293. Burrish: zie Borck.
549
Bute, Engelsen minister: 187 , 238. Buteux, gedeputeerde ter generaliteit: 217. Butler, consul te Gibraltar: 447. Bijltjes te Amsterdam: 53 , 293.
B(e)yma (J. M. Van) thoe Kingma, secretaris van de admiraliteit in Friesland: 432.
C.
Calkoen (J.), burgemeester van Amsterdam: 199. Calkoen (C), gezant in Polen: 19, 164. Cannenburg (D'Ysendoorn a Blois), heer van den: 190. Capellen: zie Mijdrecht, Schalkwijk en Papekop. Capellen (J. D. Van der) tot den Poll, zijne zaak in Over-
ijsel: 356 , 410 , 495 , 508. Capellen (R. J. Van der) van de Marsch enz.: 429, 512, 515. Capellen (Gedenkschriften van Al. Van der): 422. Carle (Mej.), krankzinnige te Utrecht: 89. Caroline (Prinses): passim. Casembroot (J. L. De), generaal: 169. Casembroot (Mej. E. De): 233, 301. Cassa (Mr. A. J.), commies ter thesaurie: 395. Castillion (J.), hoogleeraar te Utrecht: 89 , 93. Catwijk: zie Katwijk.
Catt (H. De), lector van Frederik den Grooten: 214 , 226.
Cent Suisses: 82.
Ceylon (Gouverneur van): 181.
Chalmers (Mr. J. M.), secretaris van de Staten van Zeeland: 311. Charleroi (Beleg van): 20. Chaudon, paruikmaker te Amsterdam: 221. Cheuses (Mevr. De), hofdame: 198.
Choiseul (Hertog De), Fransch minister: 205, 238, 328, 417. Citters (W. Van), representant in Zeeland: 304 , 310 , 471. Citters (Familie Van): 457 , 471, 472 , 475. Cleef (Mr. C. Van), burgemeester van Utrecht: 17. Cleman: zie Kleeman.
Cobenzel, zaakgelastigde van het keizerhjk hof te Brussel:
261- ,
Cockengen (Mr. A. F- Godin, heer van), hd van de vroed-
550
schap, later burgemeester, te Utrecht: 50 , 62 , 96 103 110, 116, 188 , 219 , 384 , 439.
Coehoorn (M. Van), lid van den R. v. S.: 422.
Coman (Coymans?), onbekend: 103.
Commanderij van Weerden (d. i. Waarder): 2.
Commissie voor de instructie op het stadhouderschap: 2.
Commissie voor de financiën van Utrecht: 79.
Commissie van opvoeding voor den prins en de prinses: 289.
Commissaris van de Zwitsers: 145.
Commissaris8en-deciseurs: 232.
Communicatief gaan: 77.
Constant (Regiment van): 26.
Consulentschap (Acte van): 434 , 435.
Cornabé (Pr.), generaal, belast met de buitenlandsche correspondentie: 22 , 51, 179 , 206, 221, 226, 228, 233, 498.
Corneli (D.), onder-plaatsmajoor te Utrecht, zijn proces - 89
Correspondentie te Utrecht: I, 150.
Court (Mevr. La), onzeker wie: 214.
Craayvanger (Mr. W.), advocaat te Utrecht: 396.
Cramer (P.), Amsterdamsch koopman: 447.
Cramp, onbekend: 286.
Crebassa (A.), onderhofmeester van Z. H.: 243.
Croese (H.) Jr., benoemd tot den tol te Wijk bij* Duurstede: 78.
Croié of Croyé (Regiment): 192.
Cronstrom, bevelhebber te Bergen-op-Zoom: 21, 210.
Cronstrom, generaal-adjudant van Z. H.- 229
Cuylenburch (Mr. C. P. Van), advocaat te Utrecht, zijn proces met den hoofdofficier: 123.
Cuylenburg (Graafschap) Z. H. aangeboden: 154.
Cumberland (Hertog van): 132, 233, 296.
D.
D'Ablaing: zie Giessenburg.
Dalwig (A. Von), edelman van Z. H.: 9, 307, 366.
Dam (H. A. Van) d'Audignies, kolonel: 470. '
Dam (J. Van), secretaris van Zeist: 96.
Dankelmann (Freule), hofdame van prinses Wilhelmina-
' 321, 325 , 344 , 408 , 419 , 458 , 466 , 479 , 481,
551
Darmstadt (Prinses van Hessen-): 327. Dauphin: 417.
Dedel (S.), zijn zeegevecht: 254. Deelen (Van): zie Schoonenberg.
Degenfeld (T. C. Van), kolonel, later gezant: 279 , 307,
404 , 518. Dekanij van den Dom: 7.
Deneke (Baron Von), resident van Lübeck: 158 , 241. Denemarken (Prinsessen van): 279.
Denemarken (Carolina Mathilda, gehuwd met den prins van): 278.
Denick (Mr. G. D.), fiscaal te Rotterdam: 333, 468 , 532. Dentz (G. S.), commandant van 's Hertogenbosch: 350. Deutz (Mr. J.), burgemeester van Haarlem: 177 , 256 met
de Bijvoegselen. Dierkens (Mej.), gehuwd met Mr. H. Van Hees: 317. Dierkens.(Mr. J.), burgemeester van 'sGravenhage: 390. Dishoek (Mr. A. P. Van), heer van Oudhuizen, proost van
Sint-Jan, krijgt schadevergoeding van de Staten: 122. Doelisten: 52. . Does (J. Van der), thesaurier-generaal van de Unie: 40,
266 , 267.
Does (Baron Van der): zie Noordwijk.
Dönhof (P.), ritmeester te Utrecht: 153, 171, 187.
Doornik (Beleg van): 43.
Dopff (W. J. T. Von), generaal-adjudant van Z. H.: 229. Dorth (Van), generaal: 232.
Doublet (Fr.), heer van Groeneveld, geëligeerde, later gezant: 3, 21, 30, 34, 77, 78, 96, 98, 102, 105, 108, 113 121, 138, 145, 147, 151, 152, 154, 159, 160, 161, 163, 164, 168, 172 , 204 , 235 , 237 , 240 , 241, 244 , 247, 249^ 250, 252, 253, 255.
Doublet (Maria), gehuwd met Lord Holderness: 138.
Doublet (Mevr.): 189.
Douespe (S. De la), hofkapellaan: 81.
Dragon (Mr. N. H.), klerk bij de generaliteits-rekenkamer: 385.
Driesburg: zie Nijvenheim.
Duin (Ph. Van der), verdacht na de overgave van Brussel, 12, 22,
552
Duin (A. J. Van der), heer van 's Graveinoer, Maasdam, enz., gouverneur van Breda, lid van de Hollandsche ridderschap: 185 , 209 , 310 , 480 , 490 , 514.
Duin (De jonge Van der): 514.
Dussen (Kolonel Van der), betrokken in de familie-zaak
van O. Z. Van Haren: 177 , 246. Dussen (A. Van der), generaal, gouverneur van Yperen:
453.
Dijkgraaf van den Lekdijk-Bovendams: 6. Dijkveld (E. Van Weede van): 335 , 367 , 381.
E.
Eek (J. T. Van), burgemeester van Arnhem: 276.
Eekhout (Mr. A.), burgemeester van Zwolle: 110.
Eemnes (Heerlijkheid) Z. H. aangeboden: 10.
Egeling (G.), wijnkooper te Utrecht: I, 15 , 56, 140.
Elias (Mr. J. E.) Michielsz., gecommitteerd ter generaliteite-rekenkamer: 32.
Elin (Simon), lakenfabrikant te Utrecht: 15 , 66 , 72.
Eaiinckhuysen (Mr. D.), schepen te Maastricht: 534.
Envie (D'), generaal: 348.
Erfelijkheid van het Stadhouderschap: 4.
Escury (Mr. P. D'), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 504.
Essequebo (Geschil over de vaart op): 337.
Eult (Landgoed De): 256.
Eustachius (Sint-), klachten over den smokkelhandel428 , 443.
F.
Fagel (Familie): 209.
Fagel (Mr. H.), griffier van H. H. M.: 5, 13, 16, 34 (vgl de Bijvoegselen), 75 , 77, 83 , 99, 126, 131, 145 151 154, 160, 168, 172 , 204 , 227, 240 , 241, 244 , 245 249' 254 , 296 , 297, 309 , 317, 327, 340 , 342 , 353 , 375 , 404' 428, 466, 484, 504, 508, 516, 533. "
Fagel (Francois), tweede griffier van H. H M • 283 311, 370. ' , '-tjT9
553
Falkenhain (F. W. Van), majoor te Utrecht: 32. Fledderus, advocaat te Steenwijk, onthoofd, later in eere
hersteld: 19, 59, 70. Fontaines (J. Des), predikant te Vlissingen, zijn proces:
470 , 471, 472. Fontenoi (Slag bij): 22 , 43.
Fourgeod (Regiment) in Suriname: 362 , 387, 438 , 441. Fréchin (Mevr.), onbekend: 494. Frederik (Prins): 419. Friese: zie Vriesen.
Furne d. i. Veurne (Commandement te): 211.
e.
Gaubius (H. D.), hoogleeraar te Leiden: 301, 326 , 338. Geelvink (N.), heer van Stabroek, schepen te Amsterdam: 522.
Geelvink (Mr. N.) burgemeester van Amsterdam: 199. Geelvink (Mr. J.), heer van Castricum, schepen te Amsterdam: 522.
Geëhgeerden (Drie) ontslagen: 113 vlgg.
Geer (J. J. De), heer van Rijnhuizen: 118.
Genève (Dansmeester uit), door de Staten van Utrecht
ontboden: 93. Germain (Graaf de St.): 160, 161, 220. Germain: zie Sackville.
Giessenburg (J. D. D'Ablaing van), geëligeerde, later president van de Staten van Utrecht enz.: 3, 27, 31, 32, 38, 40, 49, 55, 57, 64, 66, 70, 72, 75, 78, 80, 82, 84 , 85 , 87, 90 , 93 , 96, 103, 105, 108, 109, 113, 114, 116, 117, 118, 134, 135, 149, 158, 174, 175, 182, 213, 215, 272, 280, 294, 295, 298, 303, 314, 323, 324, 367, 368 , 399 , 418 , 468.
Giessenburg (Mevr. D'Ablaing van) -Cotterell: 272 , 366, 451, 469.
Giessenburg (Kinderen van den heer van): 272.
Gilles (P. W.), pensionaris van Haarlem, later secretaris
van den raad van state en thesaurier: 228 , 287, 297,
374, 375, 395, 459, 461, 523, 524. Gilles (J.), gewezen raadpensionaris: 228, 296,
554
Gimnig (H. Van), doelist: 396.
Gobius (Mr. H. A.), burgemeester van Montfoort: 24, 76. Godin (D. E.), schoonvader van den heer J. Pesters:
77, 112. Godin: zie Cockengen.
Godin (L F.), vroedschapshd te Utrecht en gedeputeerde
ter generaliteit: 96, 118, 193. Godin (G.), majoor: 195, 355. Goens (R. M. Van), hoogleeraur te Utrecht: 378. Golofkin (C. J.), Russisch gezant op het congres van
Soissons: 360.
Golofkin (Mevr.), echtgenoote van Z. H.'s adjudant: 494. Goltz (Mevr. Von), hofdame: 198.
Goor (Hartger van), directeur van de buitenlandsche correspondentie van H. H. M.: 240.
Gorcum (Onrust in de regeering te): 28.
Gosse (P. F.), agent van het H. R. Rijk te 'sGravenhage: 227.
Goudoever (Mr. A. Van), advocaat en notaris te Utrecht: 273.
Goudoever (E. Van), burgemeester van Amersfoort: 104. Gouvernante (De): passim.
Graafland (Mr. E.), pensionaris van Amsterdam: 194.
Graatsche heide (Geschil over de): 406.
Gramsbergen: zie Rechteren.
Gratificatiën van manschappen: 37, 100, 101.
's Gravemoeï: zie Van der Duin.
Greeff (Gebroeders De), pachters te Utrecht: 69 , 93. Insolvent: 183.
Greven (A.), kolonel: 231.
Groeneveld: zie Doublet.
Gronsveld-DiepOnbroek (Familie): 265.
Gronsveld (B. P. S. A. Van Diepenbroek, graaf van), gezant te Berlijn, lid van de Hollandsche ridderschap enz.. 52, 63*P-143, 145, 153, 187, 190 , 203 , 226 , 232 , 240 \ 245, 259, 280, 282, 284, 285, 286, 288, 296, 396.
Grovestins (D. Syrtema van), opperstalmeester van Z. H.: 23 , 67, 68 , 76 , 99, 100, 125, 130, 135, 13f>, 187, 140, 142, 150, 151-, 153, 156, 158, 162, en%ijn proces: 163, 165, 174, 181, 211, 226 , 231, 238 , 243 , 245 , 250 , 257,
555
258 , 259 , 260 , 264 , 269 , 271, 280 , 290 , 292 , 293 , 294', 298, 804, 321, 328, 339, 526, 527. Zie ook de Bijvoegselen.
Grovestins (J. Syrtema van), gedeputeerde ter generaliteit: 35.
Grovestins (De jongere Syrtema van), commissaris-deciseur: 339.
Gruyter (Mr. B. De), heer van Groenewoude, vroedschapslid, later burgemeester, te Utrecht: 120 , 401. Guiton (Mej.), onbekend: 534.
Gundacker (F.), graaf van Thierheim, officier te Gorcum, terechtgesteld: 70.
H.
Haarlem (Woelingen te): 51. Geschil over de wetsbestel-
ling: 293 , 417. Haer (Mr. B. Van der), fiscaal in Friesland: 430. Haersma (E. L. Van), overste: 396.
Haersolte (W. Van) van Yrst, burgemeester van Hattem: 19 , 263 , 512.
Haersolte (R. Van) van Toutenburg, voor Overijsel in de
admirahteit te Amsterdam: 236, 269. Haes, d. i. Haze (J. De), burgemeester van Amsterdam: 522. Hahn (J. D.), hoogleeraar te Leiden: 301. Haksteen (Mr. J.), Schepen te Rhenen: 384. Hammerstein (A. C. Van), opperjagermeester van Z. H.:
70, 118, 267.
Harcourt, (Simon earl of), Engelsch staatsman: 198.
Hardenbroek (J. A.), generaal: 120, 192 , 220 , 372 , 377, 385, 394, 452, 460, 499.
Hardenbroek (G. J. Van), schrijver van de gedenkschriften: 72, 120 , 383.
Harel, groot-majoor te Willemstad: 22.
Haren (W. Van), gedeputeerde te Brussel enz.: 132, 158, 231, 252 , 257 , 357.
Haren (O. Z. Van), lid van den R. v. S.: 40, 131, 144, 161 en zijn familie-proces: 163, 172, 176,179,180, 181, 187, 209 , 227, 232 , 249 , 255 , 257, 258 , 266 , 284 , 285, 287, 292, 304, 309,
556
Harinxma (J. S. Van) thoe Slooten, kolonel: 153 , 338. Harscamp (Mr. E. Van), uit de Utrechtsche vroedschap
ontzet: 44, daarin hersteld: 82, 96, en burgemeester:
124, 127, 239 , 294. Hasenberg, gevangenis te Utrecht: 473. Hasselaar (G. A.), burgemeester van Amsterdam: 29 , 52,
53, 120, 199 , 203 , 215 , 216 , 218 , 220 , 283. Hasselaar (P. C.), heer van Eemnes, burgemeester van
Amsterdam: 216 , 486. Hasselaar (De jonge): 225.
Hazerswoude (Mr. A. Van Wassenaar, heer van), lid van de Hollandsche ridderschap: 235.
Heeckeren (J. D. K. Van) heer van Keil enz., kamerheer van Z. H.: 326 , 404 , 405 , 427.
Heeckeren (E. C. C. W. Van) heer van Netelhorst, lid van de Geldersche ridderschap: 389.
Heeckeren (R. Van) heer van Zuideras, hd van de Geldersche ridderschap: 400.
Heeckeren (W. R. Van) van Brandsenburg, schout van Zutphen: 267.
Heeckeren (D. J. Van) van Brandsenburg, kamerheer, later gezant te St. Petersburg: 320 , 412 , 456 , 458 , 465 , 476, 504 , 507, 510 , 516 , 520 , 529 , 531, 537, 538 , 539.
Heemskerk (W Van), lid van den R. v. S.: 155.
Heeneman (G.), agent van Gotba en solhciteur: 157.
Hees (Mr. H. Van), raadsheer in het hof van Holland: 317, 477.
Hees (Mr. I. J. Van), secretaris van den R. v. S.: 126, 341, 371, 374 , 377, 390 , 421, 443 , 448 , 350 . 477.
Heyden (A. C. Van) van Laerwold, drost van Drente: 321. 324 , 373 , 388.
Heyden (R. A. W. K. Van) -Reinestein, geëligeerde: 141, 165, 182, 271.
Heyden (S. P. A. -Van) -Reinestein, lid van de Utrechtsche ridderschap: 321 met de Bijvoegselen, 366, 373, 388 , 412 , 433 , 536.
Heyden (Familie Van): 265 , 266 , 299.
Heyden-Hompesch (S. Van), gedeputeerde ter generaliteit: 308 , 343.
Heyden (L'abbé); 321 met de Bijvoegselen, 358, 419,
557*
Heyden (D. Van der), wijnkooper te Utrecht, zijn próces en vrijspraak: 73.
Heim (Mr. J. Van der), secretaris van de admirahteit op de Maas: 443, 488.
Heim (Mr. A.), burgemeester van Rotterdam enz.: 378.
Hein(n)eke, secretaris van den hertog van Brunswijk: 319, 347 , 393 , 398 , 414.
Helbergen (K. Van Essen tot), rentmeester te Valkenburg: 129.
Heldewier (Mr. J. W.), schepen te Maastricht: 534.
Hemmen (Heer van): zie Lynden.
Hemsterhuis (F.>, klerk bij den R. v. S.: 126.
Hendriksen (W.), in de vroedschap te Amersfoort: 85.
Hennert (Dr. J. F.), hoogleeraar te Utrecht: 377 , 878.
Heringa (Dr. J.), predikant te 'sGravenhage: 381.
Hernpeck (L. J. Van), ontvoert Mej. Van Trigt: 142.
Hertel, generaal: 347.
Hinderstein (Heer van): zie Milan.
't Hoen, brander te Yselstein: 47.
Hogendorp (.. . Van), onzeker wie: 410.
Hogguer (D.), minister-resident te Hamburg: 509.
Holderness (Earl of): 138, 167, 175, 176, 237.
Hompesch (Graaf), heer van Genderen, generaal, lid van de Hollandsche ridderschap: 155 (met de Bijvoegselen), 157, 159, 161, 169, 186, 266.
Hompesch (De jongere), hd van de Hollandsche ridderschap: 285.
Hooft (Mr. G.), burgemeester van Amsterdam: 199-
Hooge krijgsraad: 44, 88, 255.
Ho(o)genhuizen (Mevr.), onbekend: 429.
Hoogstraten (Mr. J. W. Van), procureur-generaal bij het hof ,
te Utrecht: 57, raadsheer in het hof van Holland: 287. ' Hoop (Mr. J. Nanning Van der)", burgemeester van Arnhem:
341.
Hoop (W. G. Van der), kolonel: 198 , 337. Hoöp (Mr. A. Van der), gewezen secretaris van den R. v. S. : 258.
Hoop (C. Van der), in de admiraliteit van Friesland: 109. Hoop (Mr. C. Van der), advocaat van de O. I. C: 204, 215 , 216 , 224.
558
Hoorn (Mr. Q. Van), schepen te Amsterdam: 178.
Hoornbeek (Mr. H. Van), vroedschapslid te Utrecht: 239.
Hop (Mr. J.), secretaris van den R. v. S., later thesauriergeneraal: 27, 91, 126, 136, 224, 225, 229, 230, 241, 268 , 287, 296 , 319 , 351.
Hop (Mr. C), burgemeester van Amsterdam: 199 , 242.
Hope (Th.), bewindhebber der O. I. C: 204, 215.
Hope (J.), gedeputeerde der generaliteit: 445.
Hope (Mevr.): 445.
Huffel (A. J. Van) tot Verburg, landdrost van Salland enz.: 49, 95, 98, 106, 110, 111, 119, 125, 158, 165, 194 , 202 , 223.
Huydecoper: zie Maarsseveen.
Huyghens (Mr. W.), burgemeester van Amsterdam: 522. Hulst (Beleg van): 20. Zie Roque (De la). Humalda (B. P. M. Van), overste: 255.
I.
Iddekinge (A. A. Van), lid van den R. v. S.: 40, 51, 309,
387, 423, 433, 508. Imhoff (G. W. Van), gouverneur-generaal: 204. Incorporatie van regimenten: 119.
Isendoorn (J. Van), landbouwer te Houten, mishandeld door soldaten: 8.
Itsma (W. Van), burgemeester van Harlingen, gedeputeerde ter generaliteit: 356.
Ivoy: zie Yvoy.
Iwan (Prins) van Rusland: 253.
J.
Jachtgerecht: 49. Jachtrecht: 42 , 82.
Jones (P.), Amërikaansch kaper-kapitein: 533 , 538 , 539. Jong (Mevr. De), onbekend: 408.
Jong (Mr. E. De), raadsheer in het hof te Utrecht: 55. Jongbloed (Jae), ontvoert Mej. Van Bassen: 46 , 53, 141. Juliaans (A.), makelaar in wijn te Utrecht: 140. Julianus: zie Juliaans.
559
K.
Kalm (A. C. Van), generaal: 352.
Kassei (Prinsen van Hessen-): 263 , 349.
Katharina (Keizerin) van Rusland: 253.
Kat (De) te Amsterdam, onbekend: 522.
Katwijk (F. H. Van Wassenaar, heer van) enz., lid van
de Hollandsche ridderschap: 159, 188, 189, 241, 280,
312, 480, 490, 514. Katwijk (W. L. Van Wassenaar-), in de admiraliteit te
Amsterdam: 518. Keil: zie Heeckeren. Kempenland (Schoutambt van): 357.
Kersseboom (Jer.), lid van de gecommitteerde raden van Holland: 47, 178.
Kien (Mr. N.), vroedschapslid te Utrecht: 238.
Kien (J,), substituut-schout van Peelland: 357.
Kinsbergen (J. H.), schout bij nacht: 501, 509.
Kinschot (R. F. Van), president van den hoogen krijgsraad : 116.
Kleeman (D.), predikant te Voorburg, aanklacht tegen hem: 381.
Knibbe, ingenieur, van manslag beschuldigd, door den
hoogen krijgsraad opgeeischt: 9. Kol (J.), rentmeester van de vijf conventen: 272 , 390. Kol (E.), rentmeester van de vijf conventen: 391. Koning (De), schout van Moerkerken: 251, 252. Kretschmar, officier, onzeker welke: 198. Kreuningen (Kruiningen): 205. Zie de Bijvoegselen. Krok (Gezusters) te Nijmegen, haar proces en pardon: 69Kwak (J. B. Strick van Linschoten), heer van de: 194. Kijfhoek (J. D. Van den Boetzelaer, heer van), lid van
de Hollandsche ridderschap: 480.
L.
La(a)feld (Slag bij): 233 , 399.
Laan (Mr. H. A.), adjunct-financie-secretaris: 393.
Labrou (Adjudant); onzeker wie: 195.
560
Lambrechtsen (W. B.), burgemeester van'Vlissingen: 58,175. Lambregts, officier: 196.
Lampsins (Mr. J. C), voor Zeeland in de admiraliteit van
Amsterdam: 240. Langakkerschans: 428.
Lankeren (Mr. R. H. Van), eerste klerk bij de generaliteitsrekenkam er: 126.
Larrey (Th. J. De), secretaris van Z. H.: 131, 136, 137, 140, 142, 147, 155, 156, 157, 158, 161, 167, 174 , 200, 208 , 221, 228 , 229 , 230 , 245 , 257, 268 , 282 , 293 , 297, 303 , 304 , 310 , 311, 335 , 354 , 358 , 368 , 379 , 386 , 393, 395, 398, 406, 408, 416, 440, 450, 476, 478, 480, 482, 484 , 486 , 493 , 499 , 507, 514 , 519 , 520 , 527.
Lascy, Oostenrijksch generaal: 197, 464.
Lassarra: zie Sarraz.
Lauwerecht: zie Westrenen.
Leeuw (Mr. E. A. De), ontvanger van het anderdeel: 56, 109.
Leeuwen (Mr. J.), burgemeester van Nijmegen: 264. Leger (Klein): II. Lekdijk: 6.
Leusden (R.), geëligeerde: 18 , 38 , 46, 105, 108, 117, 276, 367, 385.
Levy (President De), onbekend: 146. Liberale gift: 12, 101 , 104.
Limiers (H. F. De), uitgever van de Fransche Utrechtsche courant: 264.
Lynden (F. G. Van), heer van Hemmen, burggraaf van Nijmegen enz.: 148 , 268 , 449 , 450 , 529.
Lynden (W. Van) tot Hemmen, eerste zoon van den heer van Hemmen: 163, 343, 372, 373, 429, 430, 432, 492, 522.
Lynden (D. W. Van), heer van Hoevelaken, tweede zoon van den heer van Hemmen: 148, 392.
Lynden (B. C. Van), heer van Lunenburg, derde zoon van den heer van Hemmen, lid van de Utrechtsche ridderschap: 148, 163, 219, 267, 268, 273, 294, 312, 383, 391, 489, 492, 532.
Lynden (R. Van), vierde zoon van den heer van Hemmen, in de admirahteit van Friesland: 429 met de Bijvoegselen, 430, 431, 332.
56r
Lynden (O. F. Van), heer van Nederhemert, de Voorst enz., lid van de Geldersche ridderschap enz.: 210, 400 , 434.
Lynden (C. Van) van de Park, lid van de Geldersche
ridderschap: 526. Lynden (H. D. Van) van Landfort, lid van den R. v.
428 , 496.
Lynden (W. C. H. Van) van Blitterswijk, representant in
Zeeland: 495 , 508 , 531. Lynden (Freule Van) van Hoevelaken: 515. Lyonnet (Mr. P.), secretaris der cijfers van H. H. M.: 240. Lookhorst: zie Renesse. Lockhorst: zie Termeer.
Loten (Mr. A.), burgemeester van Utrecht: 401, 427.
Lotharingen (Carel, prins van), Oostenrijksch opperbevelhebber: 282 , 261.
Louise (Prinses): 371, 419 , 478 , 508.
Lulofs (J.), hoogleeraar te Leiden: 241.
Luis (Mr. M.), financie-secretaris te Utrecht: 24 , 28, 50 , 93.
Lunenburg: zie Lynden.
Lijnslager (H), zeeofficier: 62.
M.
Maarsseveen (Mr. J. E. Huydecoper, heer van), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 486 , 492,518,520, 522, 540.
Maasdam: zie Van der Duin,
Maclaine (D. A.), Engelsch predikant te 'sGravenhage: 255. Maes (Joh.), chirurgijn te Utrecht, zijn proces: 60. Magis, minister-resident van den bisschop van Luik: 513, 514.
Maleprade (E. De), generaal: 232, 399. Malthezer-orde: 409.
Mansvelt (J. J. Van), burgemeester van Utrecht: 18, 25,
26 , 27, 42 , 53 , 69 , 80 , 86 , 96, 123 , 355. Mansvelt (J. P. Van), burgemeester van Utrecht: 61, 87, 96. Mariendaal (Convent van): 83. Marine (Augmentatie van de): 373 , 465.
Derde Serie. Werken N". 14. 3"
562"
Marocco (Oorlog met): 474.
Marquette (P. Rendorp, heer van), commies bij de admiraliteit te Amsterdam: 148.
Martens (Mr. J. C), uit de vroedschap te Utrecht ontslagen: 44 , 45 , 82, 109, 110.
Martens (Mr. P. E.), ontvanger van het eene deel: 82.
Marteville (De), gezant in Zweden: 167.
Maurepas (De), Fransch minister: 416.
Mauritius (Mr. J. J.), gouverneur van Suriname, de aanklacht tegen hem: 121.
Meenen (Beleg van): 20.
Meer (F. Van der), gezant in Spanje: 204.
Meer (L. Van der), te Rotterdam gebrandmerkt: 249.
Meerman (Mr. G.j, pensionaris van Rotterdam: 159.
Meinertshagen, gezant te St. Petersburg: 262.
Merens (Mr. D.), raadsheer in het hof van Holland: 242.
Mersen (J.) Gzn., baljuw van de wateren te Middelburg: 457.
Mey (President), onzeker wie: 275.
Meyn (P.), magistraat te Veere: 280.
Meyners (Mr. G. F.), vroedschapslid te Rotterdam: 379.
Mieden (Mr. A. Van der), raadsheer, later president van
het hof van Holland: 25, 136, 142, 151, 162,174,181,
250 , 291, 293 , 298. Mieden (Zonen van Van der): 137, 156, 158 , 257. Miele (Van der), officier: 313. Milady: zie Athlone.
Milan (De) Visconti, geëligeerde en luitenant-houtvester te Utrecht: 133.
Milan (G. T. De) Visconti, heer van Hinderstein, secretaris van staat in Utrecht: 18, 133, 169, 170, 171, 313, 335.
Militaire judisdictie: 8 , 364 , 448 , 450 , 473. Minningen (Mr. G. Van), raadsheer in het hof van Holland: 411. Moersbergen: 94.
Mollerus (Mr. J. R.), advocaat te Utrecht: 94.
Mollerus (Mr. H.) van Westkerke, president van den hoogen
raad: 385. Mons (Beleg van): 20.
563
Mossel (J. J.), gouverneur-generaal: 168 , 204 , 216.
Mossel (Mej. G. M.),1 gehuwd met den heer P. C. Hasselaar van Eemnes: 216.
Mossel (Mej. C. J.), gehuwd met den heer G. M. Taets van Amerongen: 216.
Moulin (C. Du), generaal: 351, 446.
Muisson (H.), kolonel te Zwolle: 119.
Muller, muzikant te Berlijn: 331.
Münchhausen, hoofd van de Duiteche Kanselarij van George II: 139.
Muntendam (Nic.), boekverkooper te Utrecht, wordt conciërge: 147.
Mijdrecht (G. P. Van de Capellen, heer van), geëhgeerde enz.: 25, 38 , 65 , 84 , 86 , 96 , 98, 108, 115, 134 , 469.
N.
Nagel (A. W. Van) tot Rijnenburg, gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 453. Namen (Beleg van): 20.
Nassau (H. K. graaf van) La Lecq, in de ridderschap van
Utrecht: 33 . 67, 403. Nassau (Mevr. van): 218.
Nassau (J. P. graaf van) La Lecq, hoofdofficier te Utrecht: 112, 114, 115, 127, 418.
Natewisch (J. Taets van Amerongen, heer van), hoofdofficier te Amersfoort enz.: 72, 84, 98, 170, 177, 214, 225, 234, 262, 276, 313, 383, 391, 412, 418, 469, 530, 534 , 540.
Nederburg (Mr. H.), pensionaris van Amsterdam: 540. Neissen (Reis van Keizer Jozef II naar): 327. NeUestein (Mr. W. H. Van), ontvanger van het zegel te Utrecht: 55.
Nellestein (Mr. W. H. Van), geëhgeerde 77 en de bijvoegselen.
Newcastle (Th. Pelham, hertog van), Engelsch minister:
63, 176 , 205 , 285. Nieuw middel: 15.
Noor, Nora, d. i. Eleonora: zie Casembroot.
36*
5ê4
Noordwijk (W. J. Th. Van der Does, heer van), lid van
van de Hollandsche ridderschap: 48 , 285 , 414 , 480. Nugent (R. earl), bij den Prince van Wales enz.: 160. Nuyts (H), schipper: 219 , 220.
Null (Van der*, in dienst van den heer D'Ablaing, verder
onbekend: 108, 109. Nijpoort (Mej. «L Van der), haar rekest: 220, Nijvenheim (A. H. D. Van Neukirchen genaamd), heer van
Driesburg enz., in de ridderschap van Gelderland: 37. Nijvenheim (W. G. A. D. Van), officier: 307.
0.
Obdam (J. J. Van Wassenaar, heer van), lid van de Hollandsche ridderschap, gecommitteerd in de admiraliteit op de Maas: 409 , 480 , 489 , 491, 514.
Oyen (L. A. Van), generaal: 129, 154.
Olne (L. D') de St. Hallier, kolonel: 42.
Onbepaald convooi: 489 en verder passim.
Oostbroek (Schoutambt van) overgedragen: 182.
Oostenrijksche commiezen (Geschil over): 404.
Ormea (Mr. O), heer van Papendorp, drossaard van Vreeswijk enz.: 85, 113, 118.
Ormea (Mr. J. J.), heer van Zevenhoven, maarschalk van het Overkwartier enz.: 85 , 88.
Os (Van der), predikant te Zwolle, zijne moeilijkheden met de classis en de Staten: 95.
P.
Pachten afgeschaft: 15. j Pachtersoproeren: 13.
Pain (D. F.), kapitein, belast met de buitenlandsche
correspondentie: 179, 206, 221, 222, 225, 226, 228,
230 , 234 , 238 , 264 , 498. Pallandt (G. G. J. Van) tot Glinthuis, gedeputeerde ter
generahteits-vergadering voor Overijsel: 388 , 410 , 413,
449, 455, 456, 458, 535. Paltz (Geschil met de): 333 , 339 , 467.
565
Panhuis (J. H. Van), heer van Vliet enz., zijn adeldom
betwist: 185, 192. Pannerdensche of Pandersche gat: 41, 48. Papekop (S. F. Van de Capellen, heer van): 2, 72. Papendorp: zie Ormea. Parkeier: "zie Rheede. Paspoorten (Valsche): 11, 36. Pater (Mevr.): 276.
Patras (Mevr.), haar man en schoonvader: 357. Peelland (Schoutambt van): 325, 357. Peetschap van Utrecht over den jonggeboren Prins: 10. Peetschap van Utrecht over het kind van den heer van
Termeer: 56. Pepin du Cailla, kolonel: 42.
Penning (50°): 101. ^ _
Percent (Geschil over de 22) tusschen de stad Utrecht en
de Staten: 97. Perkeler: zie Parkeier.
Perponcher (J. A. De) Sedlnitzky, raadsheer in het hof
van Holland: 308. Perponcher (Mr. W. E. De) Sedlnitzky, geëligeerde: 430. Perre (J. A. Van de), representant in Zeeland: 304 , 329,
350 , 471, 495.
Pesters (J.), heer van Cattenbroek, geëhgeerde enz.: 24, 74 75 80 , 86 , 88, 105, 107, 108, 116, 117, 135, 150, 153 170 171, 185, 193, 194 , 210 , 215 , 219 , 220 , 247, 258 ] 298 , 314 , 323 , 367, 383 , 399 , 402 , 411, 424 , 426, 433 , 455 , 464 , 469 , 501.
Pesters (Nic), ex-overste van de garde: 34 , 40 , 55 , 88, 94 96, 103, 107, 109, 112, 113, 116, 124, 135, 140, 149 150, 151, 153, 165, 177, 182, 191, 238 , 245 , 258, 264 , 294 , 299 , 314 , 366 , 368 , 377, 378 , 385 , 402 , 424, 426 , 427, 433 , 464, 526.
Pesters (W. N.) Jzn.: 418.
Petitmaitre (J. F.), officier: 26.
Picard, pruikmaker te Utrecht, zijn huis geplunderd: 29. Pichot, schout bij nacht: 447.
Piek (Mr. H.), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering:
370 , 371, 372 , 427, 460 , 466. Pierlink (J.), ingenieur: 350 , 351.
566
Pietro, muzikant te Berlijn: 330.
Pit (Mr. J.), geëligeerde: 114, 117, 165, 182 , 215.
Pitt (W.), Engelsen minister: 187.
Plassis (S. Du), klaagt den gouverneur van Suriname aan: 120, 121.
Plettenberg (H. W. Van), burgemeester van Harlingen enz.: 432.
Polanén (Mr. J. H. Strick van Linschoten, heer van), lid van de vroedschap te Utrecht enz.: 5 , 41, 104, 189.
Poll (Van de), bij de zending van kooplieden bij de Prinses: 147.
Poll (Mr. P. Van de), burgemeester van Amsterdam: 199. Pompadour (Mad. De): 145, 221.
Poolsum (D. C. Van) notaris, daarna tweede klerk bij het
stadsbestuur te Utrecht: 108. Potterie (F. K. De la) minister-resident van Denemarken:
158, 161, 195 , 222 , 282 , 322. Presidentschap van de Staten van Utrecht: 314. Presidentschap van de ridderschap van Utrecht: 5, 76. Promotie (Groote) van hoofd-officieren: 499. Propositie tot de erfelijkheid van het stadhouderschap: 4. Pruisen (Koning van): passim.
Pruisen (Troonopvolger in): 198 , 296 , 305 , 327, 329. Pruisen (Prins Hendrik van): 285 , 324 , 332. Pruisen (Prins Hendrik van), de jongere: 296. Puente Fuerte, Spaansch gezant: 276. Puisieulx (De), gezant van Frankrijk: 179. Putman (E. H.), burgemeester van Deventer: 421.
Q.
Quack: zie Kwak.
Quarles (Mr L.), schepen te Gouda, gedeputeerd ter generaliteit: 120, 216.
R.
Raadpensionaris: zie Stein en Bleiswijk. Raap (D.), een der Doelisten: 59 , 69 , 70 , 280. Radermacher (J. C), rentmeester van de nalatenschap van Willem Hl: 358.
567
Raeders, generaal: 385.
Raedt (Mr. D. De), burgemeester van
Ram (Mr. J. J.), vroedschapslid te Utrecht : 87, 96,103,128.
Randwijk (Regiment van): 26.
Randwijk (S. Van), heer van Homoet, hd van de ridder-
schap in het kwartier Nijmegen: 265. Randwijk (G. Van), kamerheer van Z. H.: 388. _ Rechteren (J. L. Van) tot het Laar, drost van Uselmui-
den: 223. , Rechteren (R. B. R. Van), heer van Gramsbergen, hd
van de Overijselsche ridderschap, gedeputeerde ter
generaliteit: 106, 107, 109, 110, UI, 187, 205 , 207,
211, 223 , 257, 334 , 356 , 372 , 414 , 526. Rechteren (Ehs. Van): 260.
Rechteren (J. H. Van), heer van Westerveld^geëhgeerde enk: 17, 39 , 77, 87, 90 , 96 , 98, 105, 106, 110, ST UVÏ»' 128, 169, 170, 178 , 223 , 265 , 269 , 368, 424 425
Rechteren (J. G. Van), gezant in Spanje en in Rusland:
280, 518.
Réforme (van het leger): 82. Réfugiés: 33 , 42.
Reigersman (Mr. J. K.), thesaurier van Z. H.. 317, 618, 320 , 332.
Reinst (P. H.), schout bij nacht: 453 , 538.
Reischach, gezant van Maria Theresia: 144,270,404,405.
Reitz (Dr. J. F.), hoogleeraar te Utrecht: 377.
Reitzenstein (Van), kolonel-commandant van de Langakkerschans: 420.
Renesse (J. A. Van), heer van Lookhorst, hd van de Utrechtsche ridderschap: 7, 21, 29 , 38 , 80.
Renesse (W. J. Van), geëhgeerde enz : 7, 64,, 90 , 98, 102, 105, 111, 112, 114, 115, 116, 117, 118, 120, 121, 367, 399, 468.
Renesse: zie Ter Aa.
Renesse: zie Zuileveld. jf'^'j ~m
Renswoude (Heerlijkheid van), geschil met het hol: 23* Renswoude (Van Reede van), president van de Staten van
Utrecht in 1673 : 335. . Repelaer (Mr. H.), burgemeester van Dordrecht: 528.
568
Repnin, Russisch officier, onzeker wie: 348. Resolutie van Z. H. over de militaire delicten: 8. Rheede (K. W. Van), heer van de Parkeier, lid van de
Geldersche ridderschap: 107. Rheede (Mej. Van): 107.
Rhoon (W. Bentinck, heer van), lid van de Hollandsche ridderschap: 40 , 63 , 75 , 77, 83 , 87, 95, 103, 131 132 137, 138, 142, 156, 159, 160, 161, 163, 167, 168' 171' 174, 179, 188 , 201, 208 , 220 , 222 , 223 , 224 , 226 230' 243, 247, 250, 254, 280, 282, 283, 284, 292, 295, 301! 308 , 316 , 317, 326 , 344 , 365 , 405 , 435 , 484 , 525. •
Rhoonhuizen (Instrument van): 339.
Richelieu (Hertog van): 146.
Riebeek (Wed.): 168, 189.
Rive (P. De la), directeur der genie te Maastricht: 351.
Rochefort (W. H. Van Nassau-Zuilestein, graaf van)- 391
Rocoux (Slag bij): 232 , 399.
Röell (Mr. J. A.), vroedschapslid te Utrecht: 27.
Röell (Mr. J. F.), secretaris van pohtie: 27, 188, 190 219.
Zie de Bijvoegselen. Roeters (P.), proost van den Dom: 122. Roosmalen (Mr. E. Th.), raadsheer in het hof te Utrecht-
29, 121, 129.
Rooijen (Mr. C. J. Van), buiten commissie gelaten: 44, 95
Roozendaal (L. A. Van Torck, heer van), landdrost van de Veluwe enz.: 52, 95.
Roozendaal (A. J. Van Torck van), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 424.
Roque (P. De la), wegens lafhartig gedrag te Hulst veroordeeld: 11.
Rosbach (Slag bij): 145.
Rouse (G.), generaal-majoor: 28.
Rouse (Mr. L. G.), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 223, 342 , 351, 360 , 363 , 364 , 371, 872 373
So'.t!1' 423' 448' 477> 487> 500 > 50»> 510, 520; ö/o, 535.
Rousset (J.) de Missy, historiograaf van Z. H, verlaat het land: 35.
R°{ iB'on' De)' bij het beleg van Bergen-op-Zoom,
569
Roven (Mr. D. Van), secretaris van den R. v. S.: 126 , 296. Royer (J.), hofkapellaan: 81.
Ruever (Mr. A. A. De), hoofdofficier te Utrecht: 12, 18. Ruever (H. De), schout en maarschalk van Montfoort: 383 , 386.
Ruisch (H.), krijgt het regiment Croié: 192, 193, 220, 877. Rijk (H. Van), schout te Baarn: 256.
S.
Sackville (George Germain), Engelsch staatsman: 187, 487. Sacrelaire (Is.), geneesheer te 's Gravengage: 142, 144. Saksen-Hildburghausen (Prins van), generaal in Neder-
landschen dienst: 37, 39. Saksen-Gotha (Regiment van): 282. Sandick (J. A. Van): 134. San en (Van): zie Zanen (Van).
Sappius (D.), burgemeester van het Vrije van Sluis: 303. Sarraz (P. De la), bevelhebber van de Zwitsersche garde:
64, 100, 111, 135 , 260 , 287. Saumaise (De jonge): 259. Sautijn (Mr. W.), equipage-meester: 226. Saxe (Chr.), gouverneur bij de zonen van den secretaris
De Back, later hoogleeraar te Utrecht: 24. Schalkwijk (E. C. Van de Capellen, heer van), hd van
de Utrechtsche ridderschap: 25, 28, 80, 127, 399. Schepenenweken (Vrije): 16 en de Bijvoegselen. Schermbeek (A.), soUiciteur-militair te Utrecht: 93. Schimmelpenninck (A.) van der Oye, landdrost van de
Veluwe: 262, 263, 264, 269, 402, 415. Schmettau (F. W. C. Von), Pruisisch-generaal: 332. Schmidt, kamerdienaar van den hertog van Brunswijk: 411. Schmidt, generaal: 412. Zie ook Smitb. Schmidt, gunsteling van den hertog van Brunswijk in de
garde: 422.
Scholten (Chr.) van Aschat, zijn huwelijk: 60. Scho(o)nenberg (J. Van Deelen van), de moord op zijn
schoonvader: 181, 194, 212. Schotsche brigade: 386 , 443 , 493,
570
Schrijver (C), vice-admiraal: 33.
Schultz (Dr. H.), geneesheer te Utrecht: 448.
Schut (Dr. J.), doctor van het Catharijne-gasthuis, ontvanger van de bisdomstienden: 32, 116, 127.
Schut (Dr. G. J.), geneesheer te Utrecht: 127.
Schwencke (Dr. Th.), professor aan het academisch gymnasium te 's Gravenhage: 247, 248.
Secretaris van Staat: zie Milan Visconti.
Seis (J.), schout bij nacht: 453.
Senden (A. Van), hoofdofficier te Wijk-bij-Duurstede: 39. Senden (J. F. Van), schoonzoon van Mr. Burman, later
in de Utrechtsche vroedschap: 157, 298. Severijn, officier: 196, 220. Singendonk (J. M. Van), officier: 28. Sint Catharijne (Rentampt van): 5, 55. Sint-Joris-maaltijd: 263 , 389.
Sitter (Mr. W. R. De), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering voor Stad en Lande: 387, 516 , 527.
Slegt (Mr. G.), schout te Mijdrecht, zijne zaak met het hof: 234.
Slingeland (Mr. S. Van), raadpensionaris: 178. Slingeland (G. Van), ontvanger-generaal van Holland:
23, 105, 151, 158, 173, 174, 178, 194 , 203 , 204 , 205,
208 , 211, 223 , 227, 257, 284 , 298. Slingeland (Mevr. Van): 408.
Sloet (R.) van de Haar, gedeputeerde ter generaliteit: 325,
356, 357, 421, 422. Sloet (A.) tot Tweenijenhuizen, landdrost van Salland:
422 , 509.
Sloet (Mr. A. W. W.) van Diepenbroek, gedeputeerde ter
generaliteits-vergadering: 504. Sluis (Beleg van): 20.
Smetten (Ter of Van der), onzeker, misschien conciërge
van het hof: 108. Smissaert (H.) schout te Rhenen: 383 , 384. Smissaert (B. C), generaal: 385. Smit (Schmidt?), kolonel: 200 , 236. Smith, d. i. Schmidt (P. H.), kolonel der Grisons:
353, 374.
Soest (Heerlijkheid), Z. H. aangeboden; IQ,
571
Soissons (Congres van): 360.
Solms (J. A. graaf van), geëligeerde in 1633: 367. Sommelsdijk (J. F. C. Van Aerssen, heer van), lid van
de Hollandsche ridderschap: 480, 490. Sommerlatte (De), generaal: 395 , 460 , 473. Soubise (Prins de), Fransch maarschalk: 227. Spaen (A. Z. Van), Geldersch edelman: 185 , 275. Spaen (Mevr.): 185, 195, 225 met de Bijvoegselen, 262,
273, 274, 307. Spinny (G. De), portretschilder: 263. Stadlander (H.), burger-kolonel te Amsterdam: 59. Steengracht (Mr. A.), raadpensionaris van Zeeland: 304,
311, 329.
Steengracht (Mr. J.), fiscaal van de admirahteit in Zeeland: 457. Steenwijk: zie Fledderus.
Steiguer (B. E.), kolonel van de Zwitsersche garde: 261.
Stein, raadpensionaris: 207, 246, 270, 282, 284, 296, 317, 340 , 351, 359 , 408 , 484 , 498.
Stellingwerf (Nic), schout te Zuilen: 54.
Sterrenburg (P. Van Wassenaar, heer van), hd van de Hollandsche ridderschap: 48, 84, 168.
Sterrenburg (W. L. Van Wassenaar-), lid van de Hollandsche ridderschap, 452, 480, 489, 514, 522, 523.
Sterrenburg (Mevr. Van): 478.
Stoetwegen (Mr. A. A. Wttewaall van), burgemeester van Utrecht: 4, 12, 17, 31, 44, 45, 53, 64, 65, 66, 68, 86, 95, 120 , 355.
Stöcken (A. F. Von), kolonel bij de garde: 153 , 209 , 338. Stolberg (Prins van), generaal in dienst van H. H. M.: 261. Storm (Mr. E.), advocaat te Utrecht: 65. Strick van Linschoten: zie Polanen en Kwak. Strijen (Mr. Q. Van), ontvanger-generaal: 478. Sturler (Regiment van): 43. Suaszo: 205. Zie de Bijvoegselen. Suermondt (J.), luitenant te Utrecht, gedood: 69. Suffolk (Lord), Engelsch minister: 391, 477. Superintendent van de geestelijke goederen: 7, 17. Suriname (Expeditie naar): 340, Zie ook FoUrgeod. 375, 395,
572
T.
Taets (Familie): 382.
Taets: zie Amerongen, Natewisch en Oud-Amelisweerd. Tavel (D. L. De), kolonel bij de Zwitsersche gardes: 365, 449.
Tavel (F. S. De), directeur van de buitenlandsche correspondentie: 365.
Temminck (Mr. E. de Vrij), burgemeester van Amsterdam: 199 , 203 , 283 , 387 , 447, 466.
Ter Aa (R. A. Van Renesse, heer van), lid van de Utrechtsche ridderschap: 80 , 86, 112, 127, 191.
Termeer (D. Van Lookhorst, heer van), hoofd-officier te Utrecht enz.: 6, 17, 18 , 28 , 41, 50 , 53 , 56 , 61, 69, 72, 76, 80, 82, 83, 86, 87, 93, 96, 102, 112, 115, 117, 123, 141, 468.
Termeer (Mevr. Van Lookhorst van): 204.
Thirion, kolonel: 290. Zie de Bijvoegselen.
Thomeze (J. De), goudsmid van H. H. M.: 253.
Tiddinga (E. Van), generaal, in de familie-zaak Van Haren: 258.
Toelaer (F.), secretaris van Wijk bij Duurstede, onthoofd: 39.
Tol (Van), pachter te Utrecht: 12.
Tombe(s) (. .. De), onzeker wie: 188.
Tombe(s) (A. Des), zijn rekest: 217.
Totleben, Russisch generaal: 197.
Tour (D. C. Du), kolonel: 422.
Trebra (F. W. Von), overste bij de garde: 389.
Trembley (Abr.), gouvernèur van 's heeren Van Rhoons zonen: 143.
Trigt (Mej. H. P. Van), ontvoerd: 142.
Trion (Mej.), onzeker wie: 48.
Trip (L.), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering voor
Groningen: 423. Tronchin (Madame), spreekt over onwettige paspoorten: 4. Tulling (Mr. G. Van Oldenbarneveld genaamd), fiscaal
van den hoogen krijgsraad: 448, 450, 455. Tuyll (Familie Van): 313.
Tuyll van Serooskerken: zie Zuylen en Welland,
5?3
Tuyll (J. M. Van), heer van Hees en Leent: 168, 171. Tuyll (H. J. Van) van Serooskerken, adjudant-generaal
van Z. H.: 194, 212, 213, 222, 294 en de Bijvoegselen. Tuyll (Mej. M. C. Van), huwt den zoon van den heer
Van Rhoon: 168. Tuyll (F. C. H. Van) van Serooskerken, ritmeester: 315. Turner (Familie): 268.
Twikkel (U. W. Van Wassenaar, heer van Obdam en), gezant te Parijs enz.: 19, 84, 99, 16fl, 284.
Twikkel (C. G. Van Wassenaar-), lid van de Volmachten van Friesland: 432 , 453.
U.
Uilenboekje: 28.
Usson (Mevr. D'), onbekend: 252.
Utenhoven (Familie): 418.
Utenhoven: zie Bottestein en Amelisweerd.
V.
Valkenburg (Mevr. Van): 417.
Vastrik (Mr. A.), klerk op de Staten-secretarie: 93. Vauguyon (De la), gezant van Frankrijk: 407, 481, 483. Veldhuizen (Mr. F. Van), vroedschapslid te Utrecht: 206. Veltgens, majoor-ingenieur: 170.
Verbeek (H), vroedschapslid te Utrecht, zijn protest: 86, 95, 128 , 401, 402.
Verborcht (Is.), burgemeester van Utrecht: 53, 61, 239.
Verbrugge (Jan), lants-geschutgieter: 526.
Verduin (Mr. K. De), raadsheer in het leenhof van Brabant en hd van den domeinraad: 155.
Vereist (J. L.), burgemeester van Veere: 47, 96, 132, 187, 198, 199.
Vereist (D. H.), lid van den R. v. S., gezant te Berlijn enz.: 40, 100, 105, 110, 113, 125, 129, 130, 131, 136, 137, 142, 151, 154, 172, 196 , 200 , 202 , 203 , 204 , 206, 210 , 212 , 213 , 227, 235 , 236 , 277, 279 , 303 , 304 , 305, 309 , 310 , 311, 312 , 321, 324 , 327, 328 , 329 , 332 , 342, 344 , 347, 349 , 350 , 358 , 373.
Vereist (Mevr.): 420.
574
Verelst (J. L.) Jr., drost van Buren: 130, 176 , 236. Vergennes (C. Gravier de), Fransch minister: 483. Verklikkershuisjes omgehaald: 12. Vermeer (Mej. A.) te Utrecht, haar invloed: 124, 140. Vernand (Kolonel De): 211.
Verteuil, onbekend persoon in Den Haag: 111, 125. Verwey (W.), burgemeester van Utrecht: 17, 18 , 44 , 355. Vink (J. H). kolonel: 248, 251, 349, 357, 359,398,456,494. Visscher (Mr. C. W.), pensionaris van Amsterdam: 376, 519 , 540.
Vlieger (Mr. A. J. De), hd van de leenkamer te 'sHertogenbosch: 498. Voet (Mr. P. E.) van Winsen, buiten commissie gelaten: 44. Voigt van Elspe, opperhofmeester van Z.H.: 319, 320, 449. Voigt van Elspe (Mevr.): 251.
Voorst (Mr. L. Van), burgemeester van Utrecht: 25.
Voorst (M. Van),, vroedschapslid te Utrecht: 236.
Vos (Mr. C. A.), vroedschapslid te Utrecht, later in
Staten-betrekkingen: 65 , 323 , 382 , 383 , 386 , 531. Voshol (Mej. Van), hofdame: 211. Vriesen (Mej. H. C), hare zaak te Zwolle: 119. Vry (Mr. J. De), gegijzeld wegens schulden enz.: 46. Voltejus (Mr. J.), drost van IJselstein: 133.
W.
Wachendorff (Mr. E. Van), substituut-griffier bij het hof
te Utrecht: 33, 40, 57, 94, 102, 182. Wael (C. De), zijn manslag, proces en pardon: 69 , 90. Waey (Mr. A. R. Van), klerk bij het stadsbestuur te
Utrecht: 108, 109. Waldeck (Vorst van), generaal-opperbevelhebber: 43,
232 , 233.
Wales (Douarière van den prins van): 296. Wall, secretaris van staat te Madrid: 252. Wantenaar (Mr. T. J.), advocaat te Utrecht: 213, 272. Warin (Mr. A.), schepen te Amsterdam: 199. Wartensleben (Van), plenipotentiaris bij de geestelijke
keurvorsten: 243, zijne zaak te Kassei: 277, 453. Wassenaar (W. Van), schout-bij-nacht: 130.
575
Wassenaar:, zie Sterrenburg, Twikkel, Katwijk, Hazers-
woude en Obdam. Wassenaar (J. L. H. Van), gezant in Spanje: 247, 252. Weerden (Waarder): zie Commandery en de Bijvoegselen. Weilburg (Prins van), zwager van Prins Willem V: passim. Weilburg (Prinses Carolina van), zuster van Prins Willem
V: passim. Weilburg (Jonge prins van), sterft: 235. Weiss (A.), hoogleeraar en onderwijzer van Z. H.: 207,
230 , 244 , 301, 303 , 309. Welderen (B. Van), gezant in Engeland: 201. Welderen (J. W. Van), gezant in Engeland: 236, 328,
379 , 453 , 473 , 475 , 486. Wehand (G. Van Tuyll van Serooskerken, heer van),
president der Staten van Utrecht: 41, 56, 77, 93, 105,
108, 114 , 367. Westerveld: zie Bechteren.
W ester voort (Brug te), geschil daarover: 270 , 276 , 468.
Westrenen (Mr. J. J. Van) heer van Lauwerecht, raadsheer in het hof van Utrecht: 107, 116, 150.
Westrenen (Mr. Ph. L. Van), genomineerd tot procureurgeneraal van het hof: 57.
Westrenen (Mej. Is. Van), verloofde van den heer Nic. Pesters: 107.
Westrenen (Mr. J. A. Van), burgemeester van Utrecht: 124. Wezele (Mr A Van), advocaat- en procureur-generaal van
Holland: 47. Wezele (Mej. Van) huwt den heer Scholten: 59. Wied (C. Van), generaal: 266. Wielandt (J. R.), kapitein te Utrecht: 277. Wieling (Abr.), hoogleeraar te Utrecht, zijne moeilijkheden
wegens het Uilenboekje: 23. Wieling (Mr. K. B.), lid van de vroedschap te Utrecht,
gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 295, 360,
396, 411, 442, 444, 446, 465. Wieringen (Mr. Van), advocaat te Utrecht, commissaris
van het bierkantoor: 94, 109. Wilcken (Von), adjudant-generaal van Z. H.: 353. Wilhem (.. . De), onzeker wie: 188. Wilhem (Mevr. De), onzeker wie: 225 , 227, 412.
576
Wilhem (De), onzeker wie: 227. Willem IV (Prins): passifn. Willem V (Prins): passim.
Willemsdorff (J. L. Van), majoor te Utrecht, zijn fideicommis: 57.
Willemsdorff (Mej.), onzeker wie: 316. Zie Bijvoegselen. Winter (J. W.), geheimschrijver op Z. H.'s secretarie: 253. Witsen (Mr. N.), secretaris van Amsterdam: 178. Witt (Mr. Joh. De), vroedschapslid te Dordrecht: 179. Wybo (Mr. Jan), procureur-generaal bij het hof van Holland: 341.
Woertman (Mr. D.), vroedschapslid en afgevaardigde der stad Utrecht ter generaliteits-vergadering: 87 , 96, 116, 128, 150, 154, 159, 169, 170, 191, 193, 206, 209, 215, 216, 220, 238, 258, 292, 293, 294, 295, 298, 299, 309, 314, 315, 322.
Wouw (Kasteel te): 22, 132.
Wttewaall: zie Stoetwegen.
Wülcknitz (C. Von), kolonel van de garde en kamerheer
153 met de Bijvoegselen, 278 , 320 , 326. Wulperhorst bij Zeist: 24, 469.
Wijdenbrug (Mr. E. W. Van), fiscaal in Friesland: 227, 411, 431.
Wijk-bij-Duurstede (Troebelen te): 39. Wijnkoopers-onlusten te Amsterdam : 229. Wijs (Mr. C. De) Jr., schout te Leersum: 391.
Yarmouth (Milady), maftresse van fieorge H: 138. Yotke, Engelsch gezant: 161, 23M;288, 263, 292, 308
328, 371, 386, 407, 443, 444, 47|L 475, 504, 508 514
519, 541. Yperen (Beleg van): 20. Yrst: zie Haersolte.
IJsselstein (Heerlijkheid) vrijgesteld van de liberale gift12, 46.
Yvoy (Max.), de strijd over zijne toelating in de vroedschap te Utrecht: 64. i *:' *i-w. Ywan: zie Iwan.
577
Z.
Zaal (Th. C.), rentmeester van de St. Paulus-abdij enz.: 55.
Zeeland (Geschillen in), 304 , 363 , 375 , 470.
Zanen (Mr. R. F. Van), burgemeester van Haarlem: 292.
Zanen (Mevr. Van): 417.
Zingendonk: zie Singendonk.
Zuideras: zie Heeckeren.
Zuileveld (W. J. Van Renesse, heer van), hd van de Geldersche ridderschap: 107.
Zuylen (D. J. Van Tuyll van Serooskerken, heer van), lid van de Utrechtsche ridderschap: 6, 17, 28, 29, 33, 38 , 50 , 53 7 55 , 61, 69 , 86 , 87, 92 , 93, 112, 113, 114, 115, 117, 118, 127, 137,'>Ï45, 146, 157, 159, 161, 166, 169, 170, 184, 189, 190, 191, 219, 233, 256, 268, 315, 316, 367, 383, 386, 399, 401.
Zuylen (Mej. Belle Van): 214, 215.
Zuylen (R. G. Van Tuyll van Serooskerken tot*): 7.
Zweden (Staatsgreep in): 346.
berde Serie. Werken N", 14.
37
UITGAVEN
VAK HET
HISTORISCH GENOOTSCHAP TE UTRECHT.
2« jaargang.0
3" jaargang .
4' jaargang .
5e jaargang .
6e jaargang .
7e jaargang .
8' jaargang .
9e jaargang . 10e jaargang . lle jaargang . 12e jaargang . 13e jaargang . 14e jaargang . 15e jaargang . 16e jaargang .
KRONIJK. 1846—1875.
)/(5.—)
- (2.70)
- (3.70)
- (6.-)
- (6.-)
- (6.40)
- )5.80)
- (6.80)
- (6.80)
- (3.20)
- (3.60)
- (4.80)
- (5.10)
- (4.60)
- (5.40)
BERIGTEN. 1846—1868.
1.50. 17e jaargang . / (5.80) 1.50.
1.50. 18" jaargang . - (6.60) 1.50.
2.50. 19» jaargang . - (7.40) 2.—.
2.50. 20° jaargang . - (7.20) %—.
2. —. 21e jaargang . - (7.60) 2.—.
3. —. 22e jaargang . - (7.20) 2.—. 3._. 23e jaargang . - (9.20) 2.50. 3.—. 24e jaargang . - (9.40) 2.50. 3.—. 25e jaargang . -(10.70) 3.—. 1.—. 26e jaargang .- (8.00) 2.50. 1.—. 27e jaargang . - (8.20) 2.50. 1.50. 28e jaargang . - (6.20) 2.50. 1.50. 29e jaargang . - (8.30) 2.50. 1.50. 30e jaargang . -(10.30) 3.—. 1.50. 31e jaargang . - (S.40) 2.50.
1* deel. 1» stuk. ƒ (3.40) 1.50.
I«.deek2estuk. -(2.20) 1.50.
2e deel. le stuk. - (2.20) 1.50.
2'deel. 2e stuk. -(3.80) 3.80.
3a deel. 1e stuk. - (3.—) 1.50.
3"deel.2estuk. -(3.-—) 1.50.
4* deel. 1" stuk. - (3.—) 2.—.
4e deel. 2e stuk. 5edeel. lestuk. 5e deel. 2e stuk. 6e deel. 1e stuk. 6e deel. 2e stuk.
7edeel. lestuk. - (5.50) 7e deel. 2e stuk. - (6.50)
ƒ (2.50)
- (3.20)
- (2.50)
- (2.50)
- (2.10)
1.50 1.50, 1 — 1.—, 1.— 1.50 2.50
CODEX DIPLOMATICUS.
eerste sebie. (in 4°.) 1848. 1 deel. M. 9.60/5.20.
tweede sebie. (in 8°.) 1852—1863.
1"deel. le afd. ƒ (3.75) 2.50
l" deel. 2= afd. - (3.10) 2.50,
2e deel. le afd. - (6.20) 3.50.
2edeel.2e afd. - (3.20) 2:—,
3e deel. 1" afd. - (6.50) 2.—,
3" deel. 4e deel. 4e deel. 5edeel 6e deel
2e afd le afd 2e afd
ƒ (3.40)
- (3.10)
- (5.20) -(12.00)
- (1.20)
1.50 1.50. 1.50. 4.—. 1.—.
(*) De eerste jaargang is niet in druk verschenen.
37*
BIJDRAGEN EN MEDEDEEtiINGEN. 1878—1868.
]e deel . . ƒ (5.20) 2.50. 12° deel .... ƒ
2e deel . . - (5.20) 2.50. 13» deel . . . . -
3« deel . . - (5.20) 2.50. 14e deel . . . . -
4« deel . . - (8.80) 4.—. 15» deel . . . '. -
5« deel . . - (5.40) 3.—. 16» deel . . . . -
6* deel .... ƒ 6.—. 17e deel . . . . -
7e deel ..... 5.— 18« deel .... -
8" deel .... - 3.60. 19e deel . . . . -
9e deel ..... 6.10. 20* deel . . . . -
10e deel 5.80. 21» deel . . . . -
lledeel . . . . - 6.60. 22» deel . . . . -
4.10. 5.—. 3.80. 4.90. 4.75. 4.—. 5.75. 5.25. 3.25. 4.50. 4.90.
Register op de Kronijk van 1846—1854. 1857. / (5.80) 1.50.
Register op de onderwerpen, behandeld in de Kronijk, de Berigtên en den Codex diplomaticus (1877) - (1.80) 1.50.
"WERKEN.
nieuwe serie.
1. Annales Egmundani ƒ (1.20) 1.—
2. Verbaal van de ambassade naar Engeland.
1685 . (1.80) 1.—
3. Memoriën van Roger Williams . . . . - (2.10) 1.—
4. Kronijken van Emo en Menko .... - (3.70) 1.50,
5. Hortbnsius, Opkomst en ondergang van
Naarden - (4.50) 1.50,
6. Kronijk van Holland van den Clerc uten
laghen landen bi der see - (2.30) 1.—.
7. Kronijkrv.EggerikEggesPhebens 1565-1594 - (2.40) 1.—.
8. Verwijs, De oorlogen van Albrecht van
Beieren met de Friezen - (9.80) 2.50,
9. Verbaal van de ambassade naar Denemarken, enz. 1625 - (2.30) 1.—.
10. Verbaal v. d. ambassade n. Engeland. 1625 . -(1.90) 1.—.
11. Brieven van J.Wtenbógaert. I. (1584-1618) -(4.00) 1.50.
12. Brieven v. J. Wtenbogaert II1. (1618-1621) - (2.80) 1.—.
13. Memorials of P. P. J. Quint Ondaatje. . - (4.00) 1.50.
14. Verhóoren van Hugo de Groot . . . . - (4 80) 2.—.
15. Brieven v. J.Wtenbógaert. II 2. (1621-1626) - (5.50) 2.—.
16. Memoriën van Cornelis Pieterszoon Hooft. - (4.90) 2.—.
17. Brieven v.J.Wtenbogaert.IIIl. (1626-1627) - (6.50) 2.—.
18. Onderzoek omtrent de Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567 / (3.40) 1.50.
19. Brievenv.J.Wtenbógaert.III2.(1628-1629) - (8.20) 2.50.
20. Brieven v. Joh. Wtenbogaert. III 3. (1630). - (6.10) 2.—.
21. De rekeningen der grafelijkheid van Holland. I - (5.80) 2.50.
22. Brievenv.J.Wtenbogaert.lII4.(1631-1644) - (4.50) 1.50.
23. Journaal van Constantijn Huygens dén
zoon. 1688—1696 t 7 - (6.70) 6.70.
24. De rekeningen der grafelijkheid van Hol-
land. II - (7.20) 2.50.
25. Journaal van Constantijn Huygens den
zoon. 1688—1696. II - (7.90) 7.90.
26. De rekeningen der grafelijkheid van Holland. III - (6.20) 2.50.
27. Brieven van en aan J. D. van der Capellen
van de Poll -(10.80) 3.—.
276. Brieven van en aan J. D. van der Capellen
van de Poll. (Aanhangsel.) - (1.40) 1.—.
28. Bomelius , Bellum Trajectinum .... - (1.40) 1.—.
29. De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland. I - (6.80) 3.—.
30. De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland. 11 - (5.30) 3.—.
31. Muller, Lijst van Noord-Nederlandsche
kronijken - (1.40) 1.—.
32. Journalen van Constantijn Huygens den
zoon. 1673—1678 - (3.50) 3.50.
öó. JNegociations ae u Avaux a ia cour ae
Suède. 1693—169». 1 - lö.uu; z.au.
34. Négociations de D'Avaux. II - (5.40) 2.—.
35. Négociations de D'Avaux. III 1. ... - (5.60) 2.—.
36. Négociations de D'Avaux. III 2. ... - (3.90) 1.50.
37. Brieven van Lionello en Suriano en verslag van Trevisano aan den Senaat van
'Venetië. 1616—1620 - (6.10) 3.50.
38. Brieven aan R. M. van Goens. I. ... - (6.60) 3.50.
39. Dagverhaal van Jan Van Riebeek. I. (1652-
1655) . • - (7.80) 7.80.
40. Rijmkroniek van Melis Stoke. I. ... - (5.00) 2.50.
41. De geschillen over de afdanking van het
krijgsvolk. 1649—1650 - (5.40) 2.50.
42. Rijmkroniek van Melis Stoke. II. f. . . - (4.80) 2.50.
43. Brieven aan R. M. van Goens. II. . . ƒ (4.60) 1.50.
44. Brieven van Jhr. Arend van Dorp. I. . . - (6.60) 3.—. 15. Memorienv.Mr.D.v.Bleyswijk. 1734—1/55 - (4.50) 3. .
46. Journalen van Constantijn Huygens den
zoon. 1680—1632 i . . - (2.20) 2.20.
47. Correspondentie van Lodewijk van Nassau - (2.90) 2.90.
48. Kroniek van Sicke Benninge - (2.40) 2.40.
49. Narracio de Groninghe, de Thrente et de
Covordia (2.10) 2.10.
50. Brieven van Jhr. Arend van Dorp. II. . - (7.80) 2.50.
51. Documents concernant les relations entre Ie
duc d'Anjou et les Pays-Bas. I. (1576-1578). - 6.80.
52. Resolutiën van de vroedschap van Utrecht
betreffende de akademie. 1632— 1812 . . - 7. .
53. De registers én rekeningen van het bisdom
Utrecht. 1325—1336. I 7.30.
54. De registers en rekeningen Van het bisdom
Utrecht. 1325—1336. II 8.—.
55. Documents' concernant les relations entre le
duc d'Anjou et les Pays-Bas. II. (1578-1579) - 6.25.
56. Brieven aan R. M. van Goens. III . . . - 3.—.
57. Documents concernant les relations entre le ducd'Anjouetlee Pays-Bas. III. (1579-1581) - 8.90.
58. Dagverhaal v. Janv.Riebeek.il. (1656-1658) - 8.—.
59. Dagverhaalv.Janv.Riebeek.lII.(1659-1662) - 8.—.
60. Documents concernant lea relations entre Ie
duc d'Anjou et les Pays-Bas. IV. (1581-1583). - 4.50.
61. Documents concernant les relations entre le
duc d'Anjou et les Pays-Bas. V. (1583-1584). - 8.50.
derde serie.
1. Fr. Dusseldorp, Annales. 1566—1616 . - 7.50.
2. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht. 1284—1424 2.40.
3. Het oudste cartularium van het sticht Utrecht - 4.60.
4. Brieven van Willem V aan Van Lijnden van
Blitterswijk 3.50.
5. Lettres de Pierre de Groot a. Abraham de
Wicquefort. 1668—1674 - 5.25.
6. Rekeningen van de gilden van Dordrecht. 1438—1600 - 2.80.
7. H. Bontemantel , De regeeringe van
Amsterdam. 1653—1672. I / ö-l3U-
8. H. Bontemantel. , De regeeringe van
Amsterdam. 1653—1672. II - 6 —•
9. Rekeningend. stad Groningen u.d.l6eeeuw. - « 10. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van
der Goes. 1659—1673. I - b.- .
12. Diarium Everardi Bronchorstii. 1591—1627. - 2.40.
Abraham de Wicquefort, Histoire des Provinces-
Unies des Pa'is-Bas. 4 vol - 26.—.
Bullarium Trajectensb. 2 toni - •
Verslag van de algemeene vergadering der leden
op 16 April 1895 - ü-bu-
Verslag van de algemeene vergadering der leden
op 20 April 1897 5 aJU-
Bepalingen over de uitgave van handschriften. . - 0.25.
Bepalingen over het uitgeven van handschriften,
betrekking hebbende op de nieuwe geschiedenis . - 0.20.
Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap. 3e uitgave. (1872) *
le Supplement op den Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap (1882) " 1-10.
2e Supplement op den Catalogus der boekerij van
het Historisch Genootschap (1895) . . . . - 2.10.
UITGAVEN
VAN HET
HISTORISCH GENOOTSCHAP TE UTRECHT i).
Lijst van Noord Nederlandsche kromjken, met opgave van bestaande handschriften en litteratuur. Door S
Muller Fz. 1880 f (L40\ 1 _'
Volledige lijst van alle Noord-Nederlandsche kronijken en wegwijzer door de bestaande handschriften van uitgegevene en onuitgegeven» kronijken.
Annales Egmundani. 1863 f (1.20) 1.
Oudste bron voor de geschiedenis van het graafschap Holland!
Rijmkroniek van Melis Stoke. Uitgegeven door W ö
Brill 2 deelen. 1885 f (2,80) 5.—.'
Belangrijk verhaal van een grafelijken klerk omtrent de geschiedenis van de laatste tijden van het Hollandsche en het optreden van het Henegouwsche huis.
Kronijk van Holland van een ongenoemden geestelijke (gewoonlijk genaamd Kronijk van den Clerc uten laghen
landen bi der see). 1867 ƒ (2.30) 1.—
Kronijk, waarvan de tekst nauw verwant is aan de Hollandsche vertaling der belangrijke kronijk van Beka. Hekbicüs Bomblids, Bellum Trajeetinum. 1878.
ƒ (1.40) 1.—.
Verhaal van de gebeurtenissen, die aan de annexatie van het sticht Utrecht door Karei V voorafgingen. Kronijken van Emo en Menko. Uitgegeven door Feith
en Acker Stratingh. 1866 f (3.70) 1.50.
Belangrijkste bron voor de oudste geschiedenis van Friesland] vooral voor de sociale historie.
Quedam narracio de Groninghe, de Thrente, de Covordia et de diversis ahis sub diversis episcopis Trajectensibus. Uitgegeven door C. Pijnacker Hordijk 1888.
f (2.10) 2.10.
Belangrijk voor de geschiedenis van Groningen en Drente in de 12e en lSe eeuw. Uitgaaf volgens een handschrift, dat aan de uitgevers der Monumenta Germaniae onbekend is gebleven.
i) Deze inhoudsopgave der uitgaven van het genootschap bedoelt alleen den hoofdinhoud, niet den volledigen inhoud der werken te vermelden.
De kroniek van Sicke Benninge. le en 2e deel (kroniek van Van Lemego) Uitgegeven en met kritische aanteekeningen voorzien door J. A, Feith; met eene inleiding van P. J. Blok. 1887 ƒ (2.40) 2.40.
Verhaal van een hooggeplaatst getuige van de gebeurtenissen te Groningen in de 15e en het begin der 16e eeuw, hier voor het eerst op betrouwbare wijze uitgegeven. Ook de hier overgenomene kroniek van Lemego over de 15e eeuw is het werk van een tijdgenoot.
Het oudste cartularium van het sticht Utrecht. Uitgegeven door S. Muller Fz. 1892 f 4.60.
Bevat alle keizeroorkonden van het sticht Utrecht en alle andere giftbrieven uit de oudste tijden van het bisdom. Bullarium Trajectense. Boraanorum Pontificum diplomata usque ad Urbanum Papam VI in veterem episcopatum Trajectensem destinata. Kdidit Gisb. Brom. 2 tomi.
1891, 92 ƒ24.—.
Volledige verzameling van de in het pauselijk archief aanwezige oorkonden, betrekking hebbende op het bisdom Utrecht. De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker. 3 deelen. 1875—78 f"(19.20) 7.50.
De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche Huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker.
2 deelen. 1879,80 ƒ (12.10) 6.—.
Oudst bewaarde rekeningen van de Hollandsche graven, overrijk aan bizonderheden betreffende de geographische, administratieve en sociale toestanden van Holland in de veertiende eeuw. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325— 1336. Uitgegeven door S. Muller Fz. 2 deelen. 1889, 91.
f 15.30.
Eenige bron voor de kennis van de administratie van het bisdom Utrecht in het begin van de veertiende eeuw. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht. 1284—1424. Uitgegeven door C. M. Dozy. 1891 .... ƒ 2.40. Bevat o. a. de eenige stadsrekeningen uit de dertiende eeuw, die ,.. in Hederlaud bewaard zijn.
Bekeningen van de gilden van Dordrecht. 1438—1600. Uitgegeven door J. C. Overvoorde. 1894 . . ƒ 2.80. Benige bewaarde middeleeuwsche rekeningen van Nederlandsche gilden, van belang voor de kennis van de inrichting dezer corporaties.
Bekeningen der stad Groningen uit de 16e eeuw. Uitgegeven door P. J. Blok. 1896 ƒ4.—.
Geven een volledig overzicht van de administratie der stad Groningen in de eerste helft der zestiende eeuw.
E. Vbbwijs , De oorlogen van hertog Albrecht van Beieren met de Friezen in de laatste jaren der XIV6 eeuw.
1869 f (9.80) 2.50.
Bewerking van deze belangrijke episode der Nederlandsche geschiedenis, voornamelijk getrokken uit de grafelijkheidsrekeningen van Holland.
Onderzoek van 's Eonings wege ingesteld omtrent de Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567. Uitgegeven
door J. Van Vloten. 1873 ƒ (3.40) 1.50.
Zeer belangrijke bron voor de geschiedenis van de hagepreeken, den beeldenstorm en het eerste gewapende verzet tegen de Spanjaarden in Zeeland.
Correspondentie van en betreffende Lodewijk van Nassau en andere onuitgegeven documenten. Verzameld door
P. J. Blok. 1887 . ƒ (2.90) 2.90.
Bevat o. a. de onuitgegeven apologie van Lodewijk, de rechterhand van zijn broeder prins Willem van Oranje, en eene correspondentie betreffende zijne onderhandelingen met hét Fransche hof.
Hobtensius, Over de opkomst en den ondergang van ' Kaarden. Uitgegeven door Peerlkamp en A. Perk.
1866 ƒ (4.50) 1.50.
Dit geschrift van Lambertus Hortensius, rector der Latijnsche school te Naarden, is vooral merkwaardig om de mededeelingen
over het begin van den 80-jarigeu oorlog en het uitvoerig ver
haal van het uitmoorden van Naarden door de Spanjaarden (1572)
Memoriën van Boger Williams. Uitgegeven door J. T Bodel Nyenhuis. 1864 f (2.10) 1.—
Merkwaardig voor de oorlogsgeschiedenis der jaren 1B72—1574; de schrijver was ooggetuige der gebeurtenissen in de eerste jaren van den opstand tegen Spanje.
Brieven en onuitgegeven stukken van Jonkheer Arend van Dorp, heer van Maasdam. Uitgegeven door J. B. J. N. ridder De van der Schueren. 2 deelen. 1887, 88.
f (14.40) 5.50.
Papiereu van een handlanger van prins Willem I, belangrijk voor de intieme geschiedenis van den opstand tegen Spanje.
Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas. (1576—1584.) Publiés par P. L. Muller et Alph. Diegerick. Tome I—V (1576—Juin 1584).
1889, 90 f 34.95.
Volledige bronnenuitgave betreffende de tusschenkomst van den hertog van Anjou, broeder van Hendrik III, in de zaken van den Nederlandschen opstand en de aanneming van de souvereinjteit over de Nederlandsche gewesten.
Kronijk van Eggerik Egges Phebens. 1565—1594. Uitgegeven door H. O. Feith 1867. . . ƒ (2.40) 1.-. Groningsche kronijk van een onpartijdigen hervormingsgezinde, bron van Emmius. Uittreksel uit Francisci Dusseldorpii Annales. 1566—1616.
Uitgegeven door R. Fruin. 1894 f 7.50.
De geschiedenis van den opstand, door een katholiek tijdgenoot geschreven.
Diarium Everardi Bronchorstii sive Adversaria omnium quae gesta sunt in academia Leidensi, 1591—1627. Uitgegeven door J. C. Van Slee. 1898. . . f 2.40. Curieuse aanteekeningen over het onderwijs en het leven aan de Leidsehe academie. Brieven van Lionello en Suriano uit Den Haag aan Doge en Senaat van Venetië in 1616—1618, benevens Verslag van Trevisano betreffende zijne zending naar Holland
in 1620. 1883 . . f (6-10) 3.50.
Merkwaardige brieven van de bekende Tenetiaansche diplomaten over de geschillen tijdens het bestand. Memoriën en adviezen van Cornelis Pieterszoon Hooft.
1871 f (4-9°) 2;--
Belangrijk voor de geschiedenis van Amsterdam in de jaren 1578-1620 en voor de houding van deze stid in de godsdienstige geschillen.
Verhooren en andere bescheiden betreffende het rechtsgeding van Hugo de Groot. Uitgegeven door B. Fruin.
1871. . . . n4-80) 2.-.
Belangrijk voor de kennis van den strijd tusschen de twee groote staatspartijen in het begin van de republiek, waarbij Grotius eene belangrijke rol vervulde. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wtenbogaert. 1584—1644. Uitgegeven door H. C. Rogge. 7
deelen. 1868/74 ƒ (37.60) 12.50.
Deze correspondentie van den bekenden Bemonstrantschen hofprediker van prins Maurits is in de eerste plaats belangrijk voor de geschiedenis van de kerkelijke woelingen tijdens het bestand. Verbaal van de ambassade van Aerssen, Joachimi en Burmania naar Engeland. 1625. 1867 . . f (1-90) 1.-. Bevat de onderhandeling over een verbond van onderlinge bescherming na het afspringen van het huwelijk tusschen den aoon van den Engelschen koning en eene Spaansche prinses. Verbaal van de ambassade van Gaspar van Vosbergen bg Aen koning van Denemarken, den Neder-Saxischen kreits en den koning van Zweden. 1625 1867 . ƒ (2.30) li—. Behelst de onderhandelingen over een-verbond tegen den keizer en den koning van Spanje in het begin van den Dertig jarigen oorlog.
Resolutiën van de vroedschap van Utrecht betreffende de Academie. Uitgegeven door J. A. Wjjmie en Lucie Miedema. 1888, 1900 f 7.—.
Met een uitvoerige inleiding over de inrichtingen van hooger onderwijs te Utrecht vóór 1636.
Abraham de Wicqoefort , Histoire des Provinces-Unies des Païs-Bas, depuis le parfait establissement de cOt estat par la paix de Munster. 4 volumes. I. 1861. II. 1864.
III. 1866. IV. 1874 f 26.—.
De beste gelijktijdige geschiedenis van de Nederlanden in de tweede helft der zeventiende eeuw door een diplomatiek agent.
De geschillen over de afdanking van het krijgsvolk in de Vereenigde Nederlanden in de jaren 1649 en 1650. Toegelicht door J. A. Wijnne. 1885. . f (5.40) 2.50. De bekende geschillen van het jaar 16S0 worden hier toegelicht uit onbekende stukken uit het Huis-archief van H. M. de Koningin.
Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan de Kaap de Goede Hoop. 1652—1662. 3 deelen. 1884—93. ƒ23.80. Merkwaardig verhaal van d?n stichter der Kaapkolonie omtrent de geschiedenis van deze kolonie.
H. Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire. 1653—1672. Uitgegeven door G. "W. Kernkamp. 2 deelen. 1897. ƒ 11.50. Gedenkschriften van een Amsterdamsen regent uit den tijd van Jan De Witt, belangrijk voor de kennis van de regeering en de regeeringsintriges van Amsterdam.
Lettres de Pierre de Groot a Abraham de Wicqüefort. 1668—1674. Publiées par F. J. L. Kramer. 1894. f 5.25. Brieven van P. De Groot, den zoon van Hugo De Groot, voornamelijk loopende over de Keulsche vredeshandeling in 1673.
Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1673—1678. 1881 f (3.50) 3.50.
Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1680—1682 en 1649—1650. 1888 . ƒ (2.20) 2.20.
Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688—1696. 2 deelen. 1876 f (14.60). 14.60.
Journalen van den secretaris van Willem III, hoogst belangrijk voor de keunis van personen en de zedengeschiedenis van de laatste helft der zeventiende eeuw. Verbaal van de buitengewone ambassade naar Engeland
in 1685. 1863 f (1.80) 1.—.
Gewichtig voor de kennis van de verhouding der republiek tot koning Jakob II na diens troonsbestijging en den opstand van Monmouth en zijne aanhangers.
Négociations du corate D'Avaux, ambassadeur a la cour de Suède, pendant les années 1693, 1697, 1698 Publiées par J. A.Wijnne. 4 volumes. 1882, 83 . ƒ (22.90) 8.—. Belangrijk voor de geschiedenis van de diplomatieke betrekkingen der mogendheden ten tijde van den Negenjarigen oorlog.
Memoriën van Mr. Diderik van Bleyswijk, burgemeester van Gorinchem. 1734—1755. Uitgegeven door Theod.
Jorissen. 1887 f (4.50) 3.—.
Belangrijk voor de geschiedenis van de familieregeering en de regentenintriges in de steden van Holland.
Brieven van en aan Joan Derck van der Capellen van de Poll. Uitgegeven door W. H. De Beaufort. Met aanhangsel door J. A. Sillem. 2 deelen. 1879. ƒ (12.20) 4.—. Brieven van den bekenden adellijken patriotschen leider, hóógst belangrijk voor de geschiedenis van de jaren 1763—1784.
Brieven aan B. M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende. 3 deelen. 1884—90. ƒ (14.20) 8.—.
Belangrijk voor de autobiografie van B. M. Van Goens en voor de kennis van zijne verhouding tot de stadhouderlijke partij. Bevat bovendien eene uitgebreide correspondentie met buitenlandsche geleerden.
Brieven van prins 'Willem V aan baron Van Lijnden van Blitterswijk. Uitgegeven onder toezicht van F. De Baa.
1893 ƒ3.50.
Vertrouwelijke brieven vsn den prins aan zijn vertegenwoordiger als eerste edele in Zeeland.
Memorials and times of Peter Philip Juriaan Quint Ondaatje. By Mrs. Davies ƒ (4.—) 1.50.
Biographie van den bekenden Utrechtschen patriot van 1784 en volgende iaren.
KRONIJK.
EERSTE SERIE.
Ie jaargang. (Is niet in druk verschenen.)
IIe jaargang. 1846 ƒ (5.—) 1.50.
Behelst tal van bijzonderheden over historische personen, kerkelijke zaken, universiteitswezen enz. — Inventaris van brieven uit het archief der voormalige vijf kapittelen te Utrecht (1380— 1513). — Kleine historische mededeelingen enz. enz.
Ille jaargang. 1847 ƒ (2.7Ó) 1.50.
Vervolg van den inventaris der brieven uit het archief dër voormalige vijf kapittelen te Utrecht (1514, 1515). — Vele wetenswaardigheden over archaeologie, genealogie, archiefwezen. — Terklaring van spreekwijzen (dialecten) en spreekwoorden enz. enz.
IVe jaargang. 1848 f (3.70) 2.50.
Verschillende brieven van prins Willem I, Paulus Merula (minnebrief), Wtenbogaert e. a. — Vervolg van den inventaris der 5 kapittelen (1516, 1S17). — Mededeelingen over Czaar Peter en zijne vrouw e. a. — Toestand der archieven van Nijmegen, Utrecht Groningen, Dordrecht en andere steden enz. enz.
Ve jaargang. 1849 f (6.—) 2.50.
Inventarissen van verschillende stads-archieven. — Brieven van David van Bourgondië, Philips II, prins Willem I, Hugo De Groot, e. a. — Bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen en krijgswezen (1618) enz. enz.
TWEEDE SERIE.
Vle jaargang. 1850 ƒ (6.—) 2.—.
Iuventarissen van verschillende archieven van steden, gerechten en gasthuizen. — Brieven o. a. van Adolf en Karei van Gelder (H56—1477), OfcSristiaan II van Denemarken (1525), Karei V (1537), Philips II (1561, 67), E. Leoninus (1581), prins Willem I (1582), Maurits van Nassau (1600) e. a. — Bijzonderheden over Utrechtsche bisschoppen, hertogen van Gelre e. a.; over den vredehandel te Utrecht (1713); over aflaatgelden, papiermerken enz. enz.
Vlle jaargang. 1851 . ƒ (6.40) 3.—.
Inventarissen van archieven. — Academie te Franeker. — Middeleeuwsche kerkgebouwen in Friesland en Groningen. — Graftombes in Germaanschen smaak en in dien der Benaissance. — Tien brieven betreffende de Geldersche aangelegenheden in 1535— 1537. — Brieven van bekende personen; genealogiën enz. enz.
VHIe jaargang. 1852 f (6.80) 3.—.
Beproductie van den „Almanach nae den nieuwen ende ouden stijl. Opt Jaer ons Heeren M.D.XOVIII", in 12° te Delft bij Bruyn Harmansz. — 19 brieven van Anna van Egmond aan haren broeder Maximiliaaa. — Keukeu-rekening van de grafelijkheid van Holland en Zeeland. 1401. — Stukken over de Oost-Indische Compagnie. — Emigreerende families uit Antwerpen naar Middelburg. 1586 enz. enz.
IXe jaargang. 1853 f (6.80) 3.—.
Belangrijke onderschepte Portugeesehe briefwisseling. 1634. — Stukken van Jan Pietersz. Coen over den handel in Indië. 1622, 1623. — Fragmenten van oude kronieken. — Journaal, gehouden te Batavia door den directeur-generaal Ph. Zwart. 1636. — Chronologische opgave der oorkonden over de 13e en 14e eeuw in het stads-archief te Harderwijk. — Bijdragen tot de geschiedenis van het geschntwezen (1491—1528). — Brieven; genealogische mededeelingen enz. enz.
Xe jaargang. 1854 f (6.80) 3.—.
Uiterste wil van prins Maurits. — Eenige merkwaardige von-
nissen. 1524—1645. — Handel op' PeriiB en de golf van Bengalen 1633. — Stokken over de Oost-Indische Compagnie. — 109 Brieven van Maria van Nassau. 1605—1615. — Charters in het stads-archief van Harderwijk. 1402—92 enz. enz.
DERDE SERIE.
Xle jaargang. 1855 f (3.20) 1.—.
Betrekking tusschen de Nederlanden en Genève in 1Ö89,1590.— Stukken over de West-Indische Compagnie. — Geslachtswapenen en rouwborden in kerken. — Stukken betreffende de krijgsgeschiedenis. — Brieven enz. van en aan Anna Maria van Schurman. — Onuitgegeven gedichten van Const. Huygens enz. enz.
Xlle jaargang. 1856 f (3.60) 1.—.
Rechtstoestand ia het begin der 15e eeuw. — Eechtsgebruiken in de middeneeuwen. — Eenige merkwaardige vonnissen uit den tijd der geloofsvervolging te Amsterdam in de 16e eeuw. — Bijdrage tot de geschiedenis van den bouw van den Dom te Utrecht. — Autobiographie van den gouverneur-generaal P. A. van der Parra. — Grafsteden der oudste bewoners van Denemarken enz. enz.
XIHe jaargang. 1857 ƒ (4 80) 1.50.
Oorkonden betrekkelijk den twist tusschen den bisschop van Utrecht en den heer van Wisch in 1490. — Inventaris van het stadsarchief te Oudewater. — Begiftigingen en bezittingen van het Carthnizer-convent bfj Utrecht. — Charter van 1368, bevattende een overzicht van het bisdom Utrecht in 12 '8.
XlVe jaargang. 1858 f (5.10) 1.50.
Stukken betrekkelijk den oorlog met Frankrijk in 1A73. — Oude doopvonten (met afbeeldingen). — Stukken betrekkelijk de hervormingsberoerten te Utrecht in 1566 en 1567. — Expeditie naar Portugal ia Sept. 1657 enz. enz.
XVe jaargang. 1859 f (4.60) 1.50.
Brieven van prins Willem van Oranje aan zijne vrouw Anna van Egmond. — Liefdadige stichtingen te Utrecht. — Charters nit het stads-archief te Harderwijk, 14e en 15e eeuw. — Gevangenneming van Paulus Buys, 1586 enz. enz.
VIERDE SERIE.
XVIe jaargang. 1860 f (5.40) 1.50.
Aanteekeningen betrekkelijk het beleg van Haarlem. — Overlandreis van Indië naar Europa in 1757. — Stukken voor de geschiedenis van de jaren 1588 en 1589 enz. enz.
XVIIe jaargang. 1861 f (5.80) 1.50.
Stukken voor de geschiedenis der jaren 1588 en 1589. — Verdedigingswerken van de LTssel. 1672. — Brieven van Willem
van Liere. — Onkosten der judicature van Oldenbarnevelt. — Onkosten der Dordsche synode enz. enz.
XVIIIe jaargang. 1861 f (6.60) 1.50
Stukken voor de geschiedenis der jaren 1&90 ea 1591 enz. enz,
XlXe jaargang. 1863 f (7.40) 2.—
Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1592. — Wicquefort'i Mémoires. — Heinrici ab Hovel Speculum Westphaliae enz. enz
XXe jaargang. 1864 f (7.20) 2.
Stukken voor de geschiedenis der jaren 1593 en 1594. — De
benoeming van graaf Johan van Nassau tot stadhouder van Gel
derland. — Beschrijving van een tocht naar de bovenlanden van
Banjermassing in het jaar 1790. — De bekostiging der vöor
malige fortificatiewerken der stad Utrecht enz. enz.
VIJFDE SERIE.
XXIe jaargang. 1865 f (7.60) 2 —.
Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1595. — Thysius Leere en Order der Ned. Geref. Kerken. — Bapport faict par Monsieur de St. Aldegonde au Conseil d'Estat de sa négociation en France 1581. — Bijdrage tot de geschiedenis der gewevene en andere behangseltapijten, vooral in Denemarken enz. enz.
XXIIe jaargang. 1866 . f (7.20) 2.—.
Stukken betreffende de onlusten binnen Utrecht in 1610. -— Yerbaal van de legatie van Leoninus, van Loozen, Yalcke en Franckena naar Engeland in 1596. — Stukken betrekkelijk de Remonstranten enz. enz.
XXIIIe jaargang. 1867 f (9.20) 2.50.
Concept van eene Compagnie van assurantie en van haar octrooi. 1628, 29. — Brieven van Joh. Heinsius over den iu 1632 aangeknoopten vredehandel. — Bene bijdrage tot het leven van Onno Zwier Van Haren. — Over den geest en de strekking van het Amsterdamsche patriciaat enz. enz.
XXIV? jaargang. 1868 f (9.40) 2.50.
Brieven van Maarten Harpertsz. Tromp en van Witte Cornelisz. De With. — Brieven van Bilderbeck, Nederlandsch agent te Keulen, betreffende het laatste gedeelte van den Dertigjarigen oorlog. — Aegidius Daalmans, Indiaanse aanteekeningen enz. enz.
XXVe jaargang. 1869 f (10.70) 3.—
Stukken betreffende den vrijen handel op Brazilië. 1637. — Origineele brieven van H. Doedens aan Ant. Van Hilten betreffende de West-Indische Compagnie. 1641—1648. — Journaal van Joh. Van Kerkhoven, heer van Heenvliet, hofmeester van de princesroyaal, over de ziekte en den dood van prins Willem II en de kwestiën omtrent de voogdij van den jonggeboren prins. — Geheime correspondentie uit Engeland. '1659, 1660 enz. enz
ZESDE SERIE.
XXVIe jaargang. 1870 ƒ (8.-) 2.50.
Geschillen te Nijmegen. 1617. -— Het Geusen Liedboek. — Vervolging van de Remonstranten in Land en Stad van Utrecht. 1619 enz. — Eenige aanteekeningen wegens het gebeurde te Utrecht in 1786 en 1787. — Reisjournaal uit de 17e eeuw naar het Heilige Land enz. enz.
XXVIIe jaargang. 1871 f (8.20) 2.50.
Aanteekeningen betrekkelijk het gebeurde te Utrecht in 1Ï86 en 1787. — Stukken rakende de Quadruple Alliantie. — Grondig verhaal van Amboyna. 1621. — Verhaal van eenige oorlogen in Indië. 1622 enz. enz.
XXVIIIe jaargang. 1872 ƒ (6.20) 2.50.
Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. — Brieven van R. Hoogerbeets. — Doleantiën over misbruiken in de regeering van Friesland. 1627 enz. enz.
XXIXe jaargang. 1873 / (8.30) 2.50.
Stukken betreffende de geschiedenis van den oorlog in 1630 en eenige volgende jaren. — Reformatie van 's Hertogenbosch. 1630. — Classicale acta van Brazilië. 1636—1644. — Brieven van "Willem Van Oldenbarnevelt aan Hugo De Groot. — Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. — Aanbevelingen voor scheepskapitein enz., ingekomen bij Johan De Witt. 1653—1672 enz. enz.
XXXe jaargang. 1874 f (10.30) 3.—.
Staat van ontvangsten en uitgaven der geestelijke goederen tot onderhoud van predikanten. 1590. — Politieke brieven uit de jaren 1784, 1785 en 1786, meerendeels van den heer Maxim. D'Vvoy. — Uit de papieren van eenen bewindhebber der OostIndische Compagnie. — Verhaal der gevangenschap van Oldenbarnevelt, beschreven door zijn knecht Jan Francken enz. enz.
XXXIe jaargang. 1875 f (S.40) 2.50.
Rapport der geheime staatscommissie nopens de toekomstige inrichting en huishouding van den staat. 1818. — Journaal van Splinter Helmich, soldaat en later hopman in dienst van den lande. 1572—1598. — De magistraatsbestelling te Utrecht ouder de republiek. — De vorming van het Oversticht. — Brieven van prins Willem V. 1786—1793 enz. enz.
BERIGTEN.
Ie deel le stuk. 1846 f (3.40) 1.50.
Dodt van Flensburg over Valerius Andreas. — Visscher over Jan van Bode, vertaler der Somme le Boy. — Dodt van Flensburg over Adam en Paul van Vianen. — Otrechtsch handschrift der
Derde Serie. Werken N°. 14. 38
Suorra-Edda. — Eyck van Zuiliohem, Bouw- en beeldhouwkundige voortbrengselen in ons land.
Ie deel 2e stuk 1848 f (2.20) 1.50.
Nederlandsche handschriften in de Keizerlijke bibliotheek te Petersburg. — Asch vaD Wijck, Schuttengilden in Nederland.
He deel le stuk. 1849 f (2.20) 1.50.
Verblijf van Christiaan II van Denemarken in Nederland. 1521.— Beroerten te Gent onder Karei V.
He deel 2e stuk. 1849 ...... ƒ (3.80) 3.80.
Verhooren van Oldenbarnevelt.
Ille deel le stuk. 1850 f (3.—) 1.50.
Geschiedenis van het geslacht Van Mathenesse. — Catalogue de documents manuscrits relatifs a 1'historie de la Hollande dans les bibliothèques de Paris.
Ille deel 2e stuk. 1851 f (3.—) 1.50.
Journaal omtrent de vredehandeling te Utrecht.
IVe deel le stuk. 1851 f (3. -) 2.—.
Geschiedenis van het geslacht Nyenrode.
IVe deel 2e stuk. 1851 f (2.50) 1.50.
De Upstalboom bij Aurich. — Bescheiden over het eerste tijdvak van de geschiedenis der hervorming in Utrecht. 1524—1566.
Ve deel le stuk. 1853 ƒ (3.20) 1.50.
Rapport van den gouverneur generaal Loten over Makasser. — Bapport van den heer van Sommelsdijk over zijne legatie naar Venetië in 1620.
Ve deel 2e stuk. 1856 ƒ (2.50) 1.—.
Rapport van eene reis naar het hof van Candië. 1671. — Autobiografie van den gouverneur generaal Rijklof van Goens. 14578—1681. — Memorie betreffende het eiland Ceylon door B. van Goens Jr. 1679.
Vfe deel le stuk. 1857 f (2.50) L—.
De Wicquefort, Mémoires sur la guerre de 1672.
Vle deel 2e stuk. 1857 f (2.10) 1.—.
Dagelijksche aanteekeningen over het verblijf der Franschen te Utrecht in 1672 en 1673.
Vlle deel le stuk. 1861 f (5.50) 1.50.
Stukken betrekkelijk de verovering van Malakka. 1641.
Vlle deel 2e stuk. 1863 f (6.50) 2.50.
Verbaal van de Nederlandsche gezanten in Engeland. 1618—1619. — Bapport van het gebesoigneerde te Tunis en Algiers. 1622—1623.
CODEX DIPLOMATICUS.
EERST! SERIE (iN 4°).
Ie deel le stuk. 1848 ƒ (2.60) 2.60.
Oorkonden betreffende het voormalig handelsverkeer van Utrecht.— Oudste kameraarsrekeningen van Deventer. 1337—1S47.
Ie deel 2e stuk f (2.60) 2.60.
Brieven van Leibnitz en Cuperus o. a. over den Utrechtsehen vrede.
TWEEDE SERIE (iN 8°).
Ie deel le stuk. 1852 f (3.75) 2.50.
Rekening van de testamentoren van Jacoba van Beieren.
Ie deel 2e stuk. 1852 f (3.10) 2.50.
Lettres de Paul Choart, seigneur de Buzanval. 1600.
He deel le stuk. 1853 f (6.20) 3.50.
Oudste burgemeestersrekening van Middelburg. 1364. — Oudste kameraarsrekening van Utrecht. 1330. — Kekening van de bruiloft van Jan van Touraine. 1406. — Bisschoppelijke rekening van 1377.
He deel 2e stuk. 1853 f (3.20) 2.—.
Verbalen van Van Grijspere en Van Lent, commissarissen in de troubles van 1567 en 1568. IHe deel le stuk. 1855 f (6.50) 2.—.
Oude kroniek van Brabant.
IHe deel 2e stuk. 1856 f (3.40) 1.50.
Verbaal van de gedeputeerden in Engeland tot vereeniging van de Ecgelsohe en Nederlandsche Oost-Indische Compagniën. 1618.
IVe deel le stuk 1859 f (3.10) 1.50.
Lettres inédites du comte de Boussu. — Oudste rekening van Antwerpen. 1324. — Bekening van Lier. 1377.
IVe deel 2e stuk. 1860 ...... f (5.20) 1.50.
Lettres de Mamix de St. Aldegonde et de Jean Casimir, comte Palatin. — Briefwisseling met Don Jan van Oostenrijk. 1576— 1577.
Ve deel. 1860 f (12.—) 4.—.
Toe Boecop, Kronijk der bisschoppen van Utrecht.
Vle deel. 1863 f (1.20) 1.—.
Kronijken van Brabant, Holland en Vlaanderen.
BIJDRAGEN EN MEDEDEELINGEN.
Jste deel. 1878 f (5.60) 2.50.
Sautijn Kluit, Utrechtsche courant. — Boele van Hensbroek, Guicciardini.
Ilde deel. 1879 f (5.20) 2.50.
Rapport ran Aubéry du Maurier. 1624.
lilde deel. 1880 f (5.20 2.50.
Rekeningen der Buurkerk te Utrecht, 15de eeuw. — Brieven aan den hertog van Brunswijk-Wolfenbut^el.
IVde deel. 1881 f (8.80) 4.—
Verloren van Themaat, Geschiedenis van de vicariën in de pro vincie Utrecht.
Vde deel. 1882 / (5.40) 3.—
Staatkundige berichten uit Frankrijk. 1650—1653. — Stukken
over de lichting der waardgelders te Utrecht. — Relaas van gepasseerde op Alsen. 1658.
Vide deel. 1883 ƒ6.-
Documenten voor de geschiedenis der Nederlanders in het oosten. — Steven Van der Haeghen, Avonturen. 1575—1597. — Trois arrêts du Grand conseil de Maliues.
Vilde deel. 1884 f 5._.
De Bas, Overgaaf der Eataafsche vloot 1795. — Verslag van Fr. Micheli. 1638. — Visitatie der kerken in het Sticht Utrecht. 1593.
VlIJste deel. 1885 f 3.60.
Dagboek over 1672. — Apologie van Lodewijk van Nassau.
IXde deel. 1886 f 6.10.
Stukken betreffende den strijd der bisschoppen van Utrecht met de stad Utrecht. — Stukken over den tegenstand der Utrechtsche katholieken tegen de Unie van Utrecht.
Xde deel. 1887 f 5.8O.
Buchelius, Observationes ecciesiasticae sub presbvteratu meo.
Zending van Dirk Van Hille naar Spanje. — Onbekende kroniek van het klooster Windesheim.
Xlde deel. 1889 ƒ 6.60.
De Wicquefort, Mémoires sur la guerre de 1672. —Drie Briefe der Stadt Londen an die Stadt Dordrecht. 1359. — De Bye,
Gedenkschrift betreffende het bewind van Oldenbarnevelt.
Drie Utrechtsche kroniekjes védr Beka's tijd.
XLIde deel. 1890 f 4.10.
Politiek journaal van 1795. — Bijdragen tot de geschiedenis der Hervormde kerk te Gent. 1578—1584.
XIHde deel. 1891 f 5._.
Gedenkschrift van Ton Sancho de Londono. — Vervolg op het Reeueil de Hopperus.
XlVde deel. 1892 f 3.8O.
Resolutiën der Staten van Holland. 1577 en 1578. — Stadsrekeningen van Dordrecht. 1323—1399. — Beisjournaal van Jhr. Coenders van Helpen.
XVde deel. 1893 ƒ 4.90.
Journaal van Const. Huygens' reis naar Venetië. 1620. — Sommaire de la forme du régime des Provinces Unies. 1647. — Memorie van den gouverneur Von der Graaff over de gebeurtenissen aan de Kaap de Goede Hoop. 1780—1806.
XVJde deel 1894 / 4.75.
O. Block, Kroniek van het Regulierenklooster te Utrecht. — Buyck, Aanteekeningen over het geus worden van Amsterdam.
XVTJ.de deel. 1895 f 4.—.
L. Reael, Amstfrdamsche gedenkschriften. 1542—1567. — Magistraatsverandering te Utrecht in 1618.
XVTJIde deel. 1896 f 5.75.
Fragment van de autobiografie van Const. Huygens. — Notulen en munimenten van het College van commercie te Amsterdam. 1663—1665. — Simon Van Leeuwen's Bedenckingen over de stadhouderlycke macht.
XIXde deel. 1897 f 5.25.
Mémoires de M. De B. sur la cour de Guillaume ITL — Memorie van Byam over de overgave van Suriname. — Stukken over de Noordsche Compagnie.
XXste deel. 1898 f 3.25.
Kroniek van het Goudsche fraterhuis. — Notulen van de Patriottische partijdagen. 1783—1787. — Beisebericht des Mgr. Garampi in Holland. 1764.
XXIste deel. 1899 f 4.50.
Koopmansadviezen aangaande het plan tot oprichting eener Compagnie van assurantie. 1629—1635. — Opgaven omtrent inkomsten, goederen, hoorigen, dienstmannen en rechten der abdij Egmond. 1130—1161. — Beisverhaai van Jacob van Neck. 1598—1599.
XXI&te deel. 1900 f 4.90.
Brieven van Sorbière over den toestand van Holland in 1660. — Het oude register van Graaf Florens. — Correspondentie tusschen Prins Maurits en Reynier Pauw. 1617—1619.
Register op de Kronijk van 1846—1854. 1857. f 1.50. Minder goed bewerkt dan het latere register, doch veel uitvoeriger, daar alle voorkomende namen vermeld worden.
Register op de onderwerpen, behandeld in de Kronijk, de Berigten en den Codex diplomaticus. 1877. f 1.50. Voortreffelijk register, bewerkt door Dr. P. A. Tiele; bevat alleen de onderwerpen, waarover de artikelen handelen.
Bepalingen over de uitgave van handschriften. 1894.
f 0.25.
Bepalihgeh over het uitgeven van handschriften, betrekking hebbende op de nieuwe geschiedenis. 1896.
f 0.20.
Deze regels, gedeeltelijk gesteld naar Duitsche voorschriften, worden in hoofdzaak gevolgd by de uitgaven van het Historisch Genootschap.
Verslag van de algemeene vergadering der leden van het Historisch Genootschap , ter gelegenheid van het 50jarig bestaan van het genootschap op 16 April 1895. 1895 f 0.60.
Bevat o. a. een uitvoerig verslag van de rede van prof. Fruin
over den veldtocht van het jaar 1572.
Veeslag van de algemeene vergadering der leden van het Historisch Genootschap, op 20 April 1897. 1897.
f 0.90.
Bevat ook de op deze vergadering gehoudene voordrachten der heeren De Beaufort, Hofstede de Groot en Muller.
Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap. (3e uitgave.) 1872. Met 2 supplementen dd. 1882 en 1895. 3 deelen ƒ 4.80.
Bovenstaande werken zjjn, voor zoover zij voorhanden
zijn, voor de leden tegen de helft van den prijs
te bekomen. Men wende zich daarvoor direct tot den uitgever JOHANNES MÜLLEB te AMSTERDAM.