GEDENKSCHRIFTEN QIJSBERT JAN VAN HARDERBROEK HEER VAN BERGESTEIN, LOOKHORST, 'S HEERAARTSBERG, BERGAMBACHT EN AMMERSTOL, PRESIDENT DER UTRECHTSCHE RIDDERSCHAP, GEDEPUTEERDE TER GENERALITEITS-VERGADERING ENZ. (1747 — 1787) UITGEGEVEN EN TOEGELICHT DOOR DR. F. J. L. KRAMER DEEL I 1747 — 1780 AMSTERDAM JOHANNES MÜLLER 1901 WERKEN UITGEGEVEN DOOR. HET HISTORISCH GENOOTSCHAP (G-evestlgd te Utrecht) DERDE SERIE GEDENKSCHRIFTEN VAN GIJSBERT JAN VAN HARDENBROEK DEEL I AMSTERDAM JOHANNES MÜLLER 1901 GEDENKSCHRIFTEN VAN GIJSBERT JAN UI IARMMOEK, HEER VAN BERQESTEIN , LOOKHORST, S HEERAARTSBERG, BERGAMBACHT EN AMMERSTOL, PRESIDENT DER DTRECHTSCHE RIDDERSCHAP, GEDEPUTEERDE TER GENERALITEITS-VERGADERING ENZ. (1747 — 1787) UITGEGEVEN EN TOEGELICHT DOOR DR. F. J. L. KRAMER DEEL I 1747 — 1780 AMSTERDAM JOHANNES MULLER 1901 dagboeken en .soortgelijke „overblijfselen A^'gëb ,die, den geschiedschrijver in staat fctBinen .^tfclfen achter* , de si cmen te zien van het tooneel, waarop-de.' per hen,, die 'hij in het dïaina.der staatkundige göbënrtenij ziet optreden, huhhe^rói/èësóëëM hebben iorJ'Ae ai ' belangstelling j behandeld.- Bepaaldelijk voor-, hét tijd van Prins Willem IV^ de Gonvernante • en de mlnd* corrëspondentiën,, resojutiën en. dergelijke.. \ sëkèr ' \ tijd beheersehen. :. Hetgeen. over de bedoelde jaren 1747-en volgende ge■:•..itoitt&TeB.'jfy''lei^^i^j. yijfli' belangrijks' -op. Voor., der. W tijd van Willem IV. is Van Laars levensbeschrijf INLEIDING. De Nederlandsche letterkunde is, in vergdijking.'naiet de Fransche en Engelsche, arm aan gedenkscbriftéB^dagboeken en soortgelijke „overblijfselengeheugeöfe?£ die den geschiedschrijver in staat kunnen stellen achter de schermen te zien van het tooneel, waarop de perso* nen, die'hij in het drama>der staatkundige gebekirtejïiiééii ziet optreden, hunne rol gespeeld hebben. Voor de.acbtf tiende eeuw geldt dit nog meer dan voor de zestiende en de zeventiende. Trouwens, het tijdperk na den vrede van Utrecht is niét alleen door de tijdgenooten, maar ook door de latere geslachten met weinig zorg en weinig belangstelling behandeld. Bepteldelijk voor het tijdvak van Prins Willem IV, de Gouvernante en de minderjarigheid van Willem V steat den geschiedvorschér weinig ten dienste. Hij is genoodzaakt zijne hoofdbronnen te zoeken in de diplomatieke bescheiden: verbalen, officieele corrëspondentiën, jfesolutiën en dergelijke. Voorzëker deze bouwstoffen zijn van groot gewicht, onmisbaar zelfs j maar zij zijn niet altijd voldoende om een bevredigend antwoord te geven op de vraag naar de grondoorz^fken., de drijfveeren en de beweegredenen van de handelingen en de handelende personen, die de geschiedenis van den tijd beheersehen. Hetgeen over de bedoelde jaren 1747 en volgende geJchjseven is.,; levert ; niet veel belangrijks op. Voor den tijd van Willem IV is Van Laars levensbesChrijfwttfvan dien vorst eigenlijk de eenige monographie, waarbij VI men dan nog het Nederlandsch Wondertooneel kan medetellen. Maar buiten het verhaal der krijgsgebeurtenissen vóór den vrede van Aken en de beschrijving van de bewegingen in de verschillende steden, die tot het herstel van het stadhouderschap leidden, bieden die geschriften weinig anders dan een chronologisch verslag van hetgeen zoo hier en daar voorviel, grootendeels in verband met het openbare leven van den Prins zeiven. Intochten en huldebewijzen bij ontvangst in gewesten en steden, plechtigheden bij heuglijke gebeurtenissen, als b.v. den doop van den Erfprins, en dergelijke uiterlijkheden van twijfelachtig gewicht worden met groote zorg behandeld en maken een groot deel uit van den inhoud. Er is gelukkig koren onder het kaf, en met name in het Nederlandsch Wondertooneel zijn, althans voor de omwenteling van 1747, gegevens en bescheiden verzameld, die met vrucht kunnen worden gebruikt. Meer echter geeft dit werk evenmin als Van Laars levensbeschrijving. Nog schaarscher zijn de geschriften over de jaren tusschen den dood van Willem IV en de meerderjarigheid van diens zoon in 1766, en, wat erger is, nog onbeduidender. Van der Aas Leven van Willem V is voor dien tijd genoegzaam zonder waarde, niet veel meer dan eene omslachtige lofrede op het stadhouderschap en op al wat door den Erfstadhouder of zijne moeder was gedaan. Niet beter staat het met de Vaderlandsche Geschiedenis van Martinus Stuart, die aanvangt met het sterfjaar van Willem IV. Schlözers lijvig boekdeel over den hertog van Brunswijk is zonder twijfel een goed bewerkt boek, maar het is eene apologie, een strijdschrift, uitgegeven onder den indruk van de vinnige aanvallen, waaraan Brunswijk vóór en na zijn vertrek blootstond. Naar Bilderdijk kan men grijpen, maar zijn hartstocht en zijne partijdigheid boezemen een rechtmatig wantrouwen in. Inderdaad niemand kan, ingeval hij de geschiedenis van 1747 en het tijdvak van het erfelijke stadhouderschap wil leeren kennen, beter doen dan weder zijn Deproeiaen Wagenaar open te slaan. De lezing van het 206 deel zijner Geschiedenis geeft de overtuiging dat 'smans betrouwbaarheid en onpartijdigheid bij de behandeling van VIÏ dezen tijd, dien hijzelf beleefd had, even groot zijn als bij die der vorige tijdperken, en wie aanleiding heeft tot verder onderzoek, vindt telkens de bewijzen van Wagenaars omzichtigheid bij den geringsten twijfel, zijn ijver in het verzamelen van authentieke bescheiden en berichten. Doch helaas, zijn werk eindigt met het jaar 1751, en door het Onmiddellijk Vervolg op zijne Vaderlandsche Geschiedenis worden wij waarlijk niet schadeloos gesteld voor het verlies van den vertrouwden en degelijken gids. In den loop der negentiende eeuw is de Nederlandsche historiographie er niet toe gekomen de geschiedenis van het erfstadhouderschap met dezelfde zorgvuldigheid te behandelen als die van de zestiende en zeventiende eeuw. Met den patriottentijd is het ongetwijfeld beter gesteld. De geschriften van de Van der Capellens, van Rendorp, Van Goens, den jongen Van Hogendorp e. a. zijn vrij wat meer waard dan b.v. de Memoriën van Diderik van Bleiswijk, waaraan wijlen Prof. Jorissen eene zorg besteedde, die zij tenauwernood verdienden. Ook de pamfletten en de periodieke geschriften geven een overvloedig, bijna overstelpend materiaal. In de laatste halve eeuw is aan de geschiedenis van dien patriottentijd vrij wat gearbeid, zoo door het uitgeven van nieuwe nog ongedrukte bronnen als door het verwerken van de voorhanden stof. Vreede o. a. besteedde daaraan een groot deel zijner zeldzame werkkracht. Niet lang geleden kozen Dr Nijhoff voor zijn Hertog van Brunswijk en Dr Colenbrander in zijn Patriottentijd dit tijdvak tot onderwerp hunner studiën, daarbij gebruik makende van tot dusver onbekende staatspapieren en van de bijzondere briefwisseling van vorsten en staatslieden. Het blijft met dat al moeilijk zich omtrent personen en zaken uit de tweede helft der achttiende eeuw voldoende zekerheid te verschaffen om daarvan eene voorstelling te geven, die op goeden grond als onpartijdig en juist kan worden beschouwd. De hartstochtelijkheid van den partijkamp, de heftigheid en de bitterheid van de strijdschriften, de vooringenomenheid van de buitenlandsche staatslieden, die ieder hunne betrekkingen aanknoopten in een anderen kring, en andersdenkenden als vnr „kwaadgezinden" partijdig beoordeelden en vaak slechts pppervlakkig ken,den, maken het gevaarlijk eene stellige uitspraak te doen over het karakter, de denkwijze en de bedoelingen der Nederlandsche regeeringspersonen en over de eigenlijke, vaak diepliggende en verborgen beweegredenen hunner handelingen. Welkom is den geschiedkundige ieder nieuw getuigenis van de merkwaardige gebeurtenissen dier tijden, dat afkomstig van een dergenen, die er een werkzaam aandeel in hebben genomen, dat niet is gegeven met het doel om in dezen of genen zin invloed te oefenen op den loop van zaken, en dat zonder bijoogmerk mededeelt wat op den achtergrond van het staatstooneel voorgevallen is. Zulk een getuigenis geven de Gedenkschriften van den Utrechtschen edelman Gijsbert Jan Van Hardenbroek. Het Stichtsche geslacht Van Hardenbroek, een tak van dat der heeren van Wulven, zetelde van oudsher op de ridderhofstad Hardenbroek, tusschen Nederlangbroek en Werkhoven, niet ver van den Krommen Rijn, waarnaar het zijn naam bleef dragen. Een korten tijd in andere handen overgegaan, werd Hardenbroek weder door de nakomelingen zijner vroegere heeren teruggekocht en behoort hun nog heden ten dage. De Staten van het gewest hadden het goed erkend als riddermatig, en de ambachtsheeren werden veelal beschreven in de ridderschap, het tweede lid der Staten-vergadering. Door huwelijk waren de Hardenbroeken verwant aan verschillende aanzienlijke, meest Stichtsche geslachten, en enkele dier huwelijken waren de oorzaak van belangrijke uitbreiding hunner bezittingen. Zoo huwde in 1718 Jan Louis Van Hardenbroek de dochter van Johan Adolf Van Renesse heer van Lookhorst, door welke verbintenis hij later de heerlijkheden en titels van zijn schoonvader in zijn geslacht overbracht. Sedert 1732 was hij door koop ook in het bezit gekomen van de ridderhofstad Vliet, die hij echter later weder van de hand zette. Zijne echtgenoote overleed reeds in 1723. Drie jaren daarna huwde hij ten tweeden male. Bij zijn dood in 1747 het hü alleen uit het eerste huwelijk twee kinderen na, beiden zonen: JX de oudste, Gijsbert Jan, was geboren in 1719, de jongste Johan Adolf, in 1721. Laatstgenoemde, die in 's lands dienst trad en opklom tot luitenant-generaal der infanterie en gouverneur van Bergen-op-Zoom, is de stamvader der thans nog levende leden van het geslacht Hardenbroek. Een van diens nakomelingen uit zijn huwelijk met Susanna Civile d'Aumale, de heer Gijsbert Carel Duco d'Aumale baron van Hardenbroek, is tegenwoordig eigenaar en ambachtsheer van het familie-goed, en als zoodanig ook in het bezit van de familie-papieren. Bij deze zorgvuldig bewaarde en door de goede zorgen van den eigenaar uitmuntend geordende documenten berust ook de schriftelijke nalatenschap van den bovengenoemden ouderen broeder van den generaal: Gijsbert Jan baron van Hardenbroek, heer van Bergestein en Lookhorst, 's Heeraartsberg, Bergambacht en Ammerstol, welke heerlijkheden hem toegevallen waren uit de erfenis van zijn grootvader, den heer Van Renesee. Onder de schrifturen door hem nagelaten is het handschrift gevonden, dat thans onder den titel Gedenkschriften wordt uitgegeven *). Gijsbert Jan Van Hardenbroek bleef zijn leven lang ongehuwd. Misschien is de reden daarvan geweest dat hij het zijn plicht rekende als oudste zoon orde te brengen in den deerlijk verwarden toestand, waarin hij de goederen en zaken zijns vaders had gevonden bij diens overlijden: zijne geschriften en zijne uitgebreide correspondentie toonen genoeg dat hij geen eenzelvig man is geweest of het gezelschap van vrouwen schuwde. Van zijne jeugd zijn geene bijzonderheden bekend. Alleen is nog aangeteekend dat hij in 1720 en in 1727, dus in zijn tweede en in zijn negende levensjaar, als matroos werd ingeschreven op de monsterrol van het schip zijns vaders, die kapitein ter zee was in 'slands dienst. Waarschijnlijk heeft deze zijn zoontje, de eerste maal misschien met zijne vrouw, medegenomen op eéne 1) In de aanteekeningen op den tekst zijn zij veelal gemakshalve aangeduid als „het Handschrift" of „het Dagboek." X zeereis, en den kleinen Gijsbert schertsenderwijze op de monsterrol doen brengen. Reeds als jong man, in 1742, dus op den leeftijd van 23 jaren, begon hij zijne loopbaan in openbare commissiën en betrekkingen. Tevoren schijnt hij eene goede opvoeding genoten te hebben, zooals o. a. blijkt uit de vrij langdurige correspondentie, die hij in de Latijnsche taal onderhield met professor Trotz te Franeker. Het Fransch schreef hij, zooals de meesten van zijn stand, zeer gemakkelijk, schoon verre van nauwkeurig; maar in dat opzicht onderscheidde hij zich niet van zijne land- en tijdgenooten, die het Fransch zoozeer op den klank af schreven, dat somtijds de zin alleen te begrijpen is door het uitspreken, niet door het lezen der woorden. Buitendien, op later leeftijd schreef hij gaandeweg beter. De toegang tot openbare betrekkingen was te dier tijde voor een jong edelman gemakkelijk genoeg, althans indien hij lid was van of verwant was met eene familie, die tot de regeeringskringen behoorde. Nog altijd berustte het gezag bij den magistraat en de vroedschap — hier en daar nog een paar andere collegiën — in de steden, bij de Staten in de gewesten, en bij de Staten-Generaal in het geheele gebied der Geünieerde provinciën, en nog altijd, ja meer dan ooit tevoren, waren die verschillende lichamen naijverig op hunne wettige of aangematigde rechten, in de eerste plaats op dezulke, die de begeving raakten van ambten, commissiën en geldelijke voordeden. Was dit overal in de Republiek het geval, nergens meer dan in het Sticht. Tot recht verstand van den tekst der Gedenkschriften is het wenschelijk, dat de lezer zich voor oogen stelle, hoe in deze provincie de regeering vóór en na 1747 was ingericht. Het Staten-college bestond in dat gewest — en daar alléén — uit drie leden. Het eerste lid was oorspronkelijk dat der geestelijkheid, die in de Republiek, zooals overal elders, van oudsher de eerste plaats innam. In het begin van den tachtigjarigen oorlog hield deze stand in de andere provinciën op zitting in de Staten te hebben, maar in het Sticht hadden de kanunniken der vijf ka- XI pittelkerken, schoon geen geestelijken meer en evenmin katholiek, hun recht van vertegenwoordiging in het gewestelijk bestuur behouden. Volgens eene regeling van 1582, gewijzigd in 1618, werden hunne vertegenwoordigers ten getale van acht door de ridderschap en de kleine steden uit eene voordracht van de stad Utrecht gekozen, waarom zij den naam droegen van „geëligeerden". De eene helft moest tot de burgerij, de andere tot den adel behooren. In den aanvang schijnen nog enkele katholieken, leeken wel te verstaan, in dit veranderde Statenlid zitting te hebben gehad, maar alras was voor de kanunniken de hervormde godsdienst een vereischte. Ieder kon toen onder die voorwaarde de waardigheid van kanunnik verkrijgen, en daardoor de kans te eeniger tijd in het lid van de geëligeerden, het zoogenaamde „eerste lid" te worden opgenomen, indien hij zich eene prebende wist te verschaffen, d. i. een aandeel in de inkomsten van een der kapittelkerken, hetgeen door een eenvoudigen koop gewoonlijk niet moeilijk viel; natuurlijk evenwel was het getal van zulke prebenden beperktWas men eenmaal kanunnik, dan kwam het er, om geëligeerde te worden, op aan in de vroedschap zich den steun van toongevende regeeringspersonen te verzekeren, om daardoor op de voordracht te komen, die aan de ridderschap en de kleine steden stond gedaan te worden. Ten opzichte van die voordracht was de vroedschap geheel vrij, mits zij er zich aan hield voor eene edelmansplaats edellieden, voor eene burgerplaats burgers voor te stellen. Vergeefs was dan ook in 1734 het verzet tegen de voordracht van twee gebroeders, de graven Van Rechteren uit Overijsel, die beiden in het bezit waren gekomen van een kanonikaat, omdat die, hoezeer zeker met den geest, niet met de letter der bepalingen van 1582 en 1618 in strijd was. Op die wijze konden allengs tot het eerste lid personen toegang krijgen, die oorspronkelijk vreemd waren aan het gewest, alleen door den aankoop eener prebende en 1) Zie over de vergeving der prebenden: Tegenw. Staat van Utrecht I, p. 179 vlgg. XII de voorspraak van machtige vroedschapsleden, en daarna van leden der ridderschap. Deze, kortweg het tweede lid genoemd, was samengesteld uit een beperkt aantal edelen, meestal niet grooter dan zes of acht, somtijds ook wat grooter. Allen, die in dit college beschreven werden, beleden den hervormden godsdienst, bezaten eene als riddermatig erkende heerlijkheid in het gewest, maar ook hier kon het voorkomen dat een edelman candidaat voor de ridderschap gesteld werd, die geenérlei betrekking op de provincie had tot op het oogenblik dat hij door aankoop of erfenis in het bezit eener heerlijkheid kwam, zooals in 1753 baron Van Hammerstein, die door zijn huwelijk heer van Doorn geworden was. Eenige reglementaire bepalingen schreven nochtans voor dat in zulke gevallen de toegang tot het college eerst na een zekeren tijd mogelijk was. Het college vulde zichzelf aan; van tijd tot tijd werd uit eenige „gequalificeerde" edelen eene nominatie gemaakt , die den naam van „haring" droeg; de qualificatie behoorde te worden onderworpen aan de goedkeuring der beide andere Staten-leden. Eenmaal opgemaakt, werd zulk eene haring tot nader orde gesloten verklaard, zoodat er dan in de eerste jaren aan geene beschrijving in de ridderschap te denken viel. Immers, de leden der ridderschap werden beschreven voor het leven, en wie niet tot de gehaarde heeren behoorde had dus weinig of geen kans op een ridderschapszetel. Niet zelden kwam het voor dat edellieden meer dan veertig, ja zelfs meer dan vijftig jaren in de ridderschap zaten, zooals o. a. de heeren Van Tuyll van Zuylen en Van Renesse. Deze inrichting van het ridderschapscollege in Utrecht verschilde trouwens in den grond niet van die in de andere gewesten, b.v. Holland, en ook daar vond men voorbeelden dat edellieden buitengewoon lang hun zetel behielden, zooals de heer van Rhoon, die van 1727 tot zijn dood in 1773 zitting had, en anderen. Het derde lid der Staten werd gevormd door de stad Utrecht en de kleinere steden Amersfoort, Rhenen, Montfoort en Wijk bij Duurstede, gewoonlijk Stad en steden geheeten, ofschoon Utrecht altijd bleef beweren dat de XIII kleine steden geen recht hadden op een aandeel in de gewestelijke regeering. Zoowel zij als Utrecht zonden dus hunne gecommitteerden ter Staten-vergadering, maar gewoonlijk slechts ten getale van twee of drie, terwijl de stad Utrecht vijf of zes ordinaris-gecommitteerden, en daarenboven nog vier andere afvaardigde; het geheele getal was meestal nog grooter. De invloed van deze -stad was dan ook in het Staten-college overwegend, en in alle zaken liet zij zich meer gelden dan de andere steden. Zoo was het ook met de begeving van commissiën en ambten. Alleen aan den invloed van prins Maurits hadden de kleinere Stichtsche steden het te danken, dat zij in 1623 althans het recht kregen voor een paar der gewestelijke commissiën, zooals die in de admiraliteitscolleges, een persoon aan te wijzen, maar alleen in geval er twee tegelijk ter beschikking van het derde Staten-lid kwamen te staan, en dan nog eerst nadat de stad Utrecht daarvan de keuze had gehad. De vergeving van ambten en commissiën stond dus aan de geëligeerden, de ridderschap en de stad. Voorzoover nu het de colleges van bestuur betrof, was het gemakkelijk genoeg eene regeling te treffen, die de belangen van deze drie partijen gelijkelijk behartigde. Zoo was o. a. in 1618 besloten naar de vergadering dér Staten-generaal drie afgevaardigden te zenden: uit elk lid één. Voor andere commissiën had men als stelsel aangenomen dat de benoeming, na afloop van den gestelden tijd van drieof zes jaren, bij de drie leden zou rondgaan, dat dus elk hunner om beurten een persoon daartoe zou aanwijzen. De aanstelling volgde dan van wege de Staten. Moeilijker was het eene schikking te treffen aangaande de ambten, waartoe uit den aard der zaak één persoon benoemd moest worden. Om de telkenmale te dier zake rijzende oneenigheden te doen eindigen voerde men daaromtrent eene andere regeling in. In 1633 reeds besloten de drie leden de beneficiën uit vroegere kerkelijke goederen ter beschikking van de Staten staande onderling te verdeelen, zoodat ieder lid de begeving zou hebben van bepaalde, met name genoemde posten, b.v. van de commandeurs der orde van St. Jan. Dit beginsel werd XIV nu later, o.a. in 1659, toegepast op alle nog niet verdeelde ambten, zoo militaire als politieke, en deze werden te dien einde in twee klassen gesplitst: de groote, waaronder b. v. bet ambt van secretaris der Staten, en de kleine, waartoe b. v. dat van procureur-generaal van bet hof behoorde. Alle werden voortaan bij toerbeurt vergeven, of door verdeeling bij overeenkomst. De kleine posten, die niet in de klasselijst genoemd waren, zouden vergeven worden door de Gedeputeerde Staten, waarin weder de geëligeerden, de ridderschap, de stad Utrecht en ook de kleine steden vertegenwoordigd waren, de laatste echter met dien verstande dat Wijk bij Duurstede, Rhenen en Montfoort om beurten een gedeputeerde zonden. In den boezem der beide eerste Staten-leden elk afzonderlijk werden de ter vergeving staande plaatsen door middel van loting verdeeld, zoodat ieder op zijn beurt een persoon kon voordragen voor een bepaalden post. Op die wijze meende men het billijkst te handelen en tevens te voorkomen dat enkele heeren altijd de andere overstemden. Natuurlijk moest de voorgedragene aan de vereischten voldoen van adeldom, ouderdom, burgerschap of wat verder tot de „qualificatie" gevorderd werd. Was dit het geval, dan werd hij „aangenaam" verklaard en aan de Staten voorgedragen, die dan de benoeming deden en de commissie gaven. Inderdaad was door deze regeüng de kans op onderlingen twist zoo klein mogelijk gemaakt. In de Vroedschap gold wel hetzelfde stelsel in beginsel, maar de toepassing was anders. Daar was sinds 1713 weder eene correspondentie opgericht, welker leden zich verbonden hadden de ambten en commissiën, ter dispositie van de vroedschap komende, te vergeven volgens een vastgesteld reglement, dat, althans voor de eene der beide klassen, waarin de vroedschapsleden zich als gewoonlijk verdeeld hadden, in 1742 nog aangevuld was door een nieuw reglement, onderteekend door twaalf leden, drie vijfden dus van' de klasse, want de geheele vroedschap bestond uit 40 leden, elke klasse dus uit 20. Volgens dit klasse-reglement zouden de twaalf gesplitst zijn in drie divisiën van 4, en elk dezer divifliën zou een XV aantal met name genoemde ambten en commissiën ter vergeving hebben, die hetzij als stadsambten regelmatig, of als Staten-ambten bij toerbeurt ter beschikking kwamen; natuurlijk werd hierbij het gewicht der ambten en commissiën en de ancienneteit in het oog gehouden, zoodat de eerste divisie in deze den voorrang had, de derde alleen over de posten beschikte die nog overschoten. In elke divisie werd om de posten geloot of wel zij werden naar ouderdom van zitting ter beschikking gesteld. Het natuurlijk gevolg was dat een aantal der jongere vroedschapsleden niets kreeg, zoolang zij althans door den dood van de oudere leden der divisiën niet opgeklommen en daarin opgenomen waren. Dat er dus niet alleen onder de familiën, die buiten de vroedschap stonden, maar ook in deze zelve, onder diegenen die buiten de nieuwe correspondentie gehouden werden, ontevredenheid heerschte, kan geen verwondering baren. Indien, gelijk wel te veronderstellen is, ook de andere klasse zulk een contract gesloten had, dan waren 16 van de 40 vroedschapsleden geheel en al uitgesloten van alles wat eene vroedschapsplaats begeerlijk maakte, zij waren figuranten in het college. Het was dus door deze inrichting van het stedelijk en gewestelijk bestuur voor een jong man, die verwant was aan een der regenten-familiën, niet moeilijk, zoo hij het begeerde, toegang te verkrijgen tot commissiën of regeeringsposten, en zoo hij er eens in geslaagd was den voet in den stijgbeugel te zetten, dan was hij vrij zeker dat hij zonder veel beletselen zijne regenten-baan zou kunnen vervolgen. De burger kon door de vroedschap, de jonker door de ridderschap of de geëligeerden, mits hij tot een zekeren kring behoorde, lichtelijk tot meer of min hooge en niet zelden ook voordeelige betrekkingen geraken. Zoo vindt men dan ook den schrijver der Gedenkschriften reeds op 23jarigen leeftijd voorzien van eene commissie in de Generaliteits-rekenkamer, hem gegeven door de ridderschap van Utrecht. Hij nam die commissie over van zijn vader, die er zich misschien wel opzettelijk te zijnen behoeve van heeft doen ontslaan, en behield ze tot het einde der loopende zes jaren, tot 1746. Nog vóór xvi afloop van dit tijdsbestek was hem het rentmeesterschapgeneraal der domeinen gegeven, mede door de ridderschap, ter wier collatie deze post stond. Het was eene betrekking van vrij veel gewicht, omdat de geldelijke administratie, zoowel voor ontvangst als uitbetaling, van aanmerkelijken omvang was. Deze betrekking bleef hij zijn geheele leven bekleeden. Van 1746 tot 1749 schijnt Hardenbroek buiten commissie gebleven te zijn; wellicht verlangde hij die in dien tijd zelf niet, omdat de ziekte en de dood van zijn vader en de bezwaren, die de regeling van diens nalatenschap met zich bracht, hem aan Utrecht bonden. In 1749 werd hij weder met eene commissie belast, en wel in de admiraliteit van Noord-Holland, die hij gedurende drie jaren waarnam. Gedurende die jaren, waarin hij als raad en rentmeester der domeinen te Utrecht vertoefde, beleefde hij de merkwaardige omwenteling, waardoor het stadhouderschap, dat bijna een halve eeuw lang in de meeste provinciën was afgeschaft gebleven, eensklaps in het geheele gebied der Geünieerde provinciën werd hersteld en tót eene ongekende hoogte werd verheven. Het schijnt dat die gebeurtenis en de omstandigheden waaronder zij te Utrecht plaats greep een diepen indruk op den jongen man gemaakt hebben. Van dat oogenblik af toch voelde hij zich1 gedrongen de voornaamste zaken die hij beleefde, zag en hoorde op te teekenen. * Moeilijk is het, ook bij het aandachtig doorlezen en overwegen van het geschrevene, volkomen zekerheid te verkrijgen omtrent de samenstelling van de lijvige bundels zooals zij nu nog bewaard zijn. Op dezelfde papiersoort van hetzelfde formaat geschreven, met dezelfde hand, die. nu eens wat grooter, dan eens wat kleiner letters gebruikt — somtijds, vooral in de kantteekeningen, buitengemeen klein — maken de gedenkschriften den indruk, dat zij eerst later', wellicht veel later, zijn samengesteld uit losse aanteekeningen, telkens terstond na eenig voorval, eenig gesprek of wat maar merkwaardig genoeg scheen, op papier gebracht. Zoo toch laat het zich verklaren dat b. v. in 1747 en 1748 geene datums voorkomen, ook bij X VII gewichtige zaken, maar deze door puntjes zijn vervangen: bij het nederschrijven was de bijvoeging dier data nog onnoodig, bij de omwerking in later jaren was zij niet meer mogelijk, tenzij door opzettelijk nazoeken. Zoo ook verklaart zich het herhalen van een bericht: de schrijver kan zijne aanteekening tweemalen in handen hebben gekregen, maar zich niet meer herinnerd of hij ze in zijne gedenkschriften reeds had ingelascht. Vooral echter pleit voor de meening, dat losse aanteekeningen zijn samengebracht, het gemis van eene vaste chronologische volgorde in de berichten, alsook de bijvoeging op den kant of tusschen de regels van opmerkingen, die eerst later kunnen zijn gemaakt. Evenwel, dergelijke bijvoegingen heeft de schrijver ook bij het herlezen van zijn handschrift kunnen aanbrengen. Hoe dit zij, van het voorjaar 1747 af schreef Hardenbroek op wat hem gewichtig voorkwam, en gedurende 40 jaren heeft hij dit volgehouden, met enkele korte tusschenpoozen, waarin wellicht ziekte of tijdgebrek hem hebben verhinderd: aan het wegraken van een deel der papieren valt niet te denken. Zijne aanteekeningen zijn in de eerste jaren kort van stijl en sober van inhoud, zoo zelfs dat het nu en dan eenige moeite kost de strekking van het gezegde met zekerheid vast te stellen. Ook is het er verre van af dat zij zoo geregeld zijn bijgehouden als in de Engelsche of Fransche gedenkschriften, zooals die van Pepys of Dangeau, die in den strikten zin van het woord dagboeken zijn. Maar allengs worden de aanteekeningen menigvuldiger, de inhoud wordt belangrijker en de wijze van mededeeling veel uitvoeriger. Dit hangt ongetwijfeld samen met de loopbaan van den schrijver. In den aanvang van zijne gedenkschriften spreekt hij nog niet als lid van de hooge regeerings-colleges in het gewest, laat.staan in de Unie; hij bekleedde toen nog slechts den genoemden post van rentmeester der domeinen, die hem met velen in aanraking bracht èn veel deed vernemen wat voor het groote publiek verborgen bleef, maar hem toch nog niet tot een eigenlijk regeeringspersoon maakte. De commissie in de admiraliteit bracht hem reeds nader tot de regeeringskringen, maar toen de Derde Serie. Werken N°. 14. a XVIII eerste drie jaren daarvan ten einde spoedden trad voor hem een tijdperk in, gedurende hetwelk hij buiten de zaken van het landsbestuur werd gehouden. Met 1747 was, zooals welbekend is, een einde gekomen aan de almacht der regenten-familiën: het stadhouderschap van Willem IV trad in vele opzichten in de plaats van de plaatselijke of gewestelijke bestuurscolleges. Bepaaldelijk in zake de magistraatsbestelling gaf van dat jaar af de stadhouder direkt of indirekt de beslissing, en daardoor hing metterdaad alles van hem af, omdat door de bezetting der posten en de samenstelling der regeeringslichamen natuurlijk de houding bepaald werd, die deze aannamen tegen het centraal gezag in 'sGravenhage, en elke oppositie gemakkelijk te onderdrukken was door verandering van regeeringspersonen bij de periodieke wisseling. Nergens was dit lichter mogelijk dan in die gewesten, waar weder de regeeringsreglementen van 1674 waren ingevoerd, die de stadhouderlijke macht ten deze zoo goed als onbeperkt maakten, zooals o. a. het geval was in 'Utrecht. Daar, in het geheele Sticht, maar vooral in „de Stad", zooals Utrecht zich als van ouds bleef noemen, was de verheffing van den stadhouder doorgedreven door de kleine burgerij, die zich van de verandering gouden bergen beloofde, zooals gemeenlijk de groote menigte van verandering in den bestuursvorm herstel verwacht van gegronde of vermeende grieven. Maar in haar streven vond zij steun bij de leden van verscheiden aanzienlijke familiën, die buiten de regeering bleven, en bij die regenten, welke stelselmatig buiten de bovengenoemde correspondentie werden gehouden. Van hetgeen dientengevolge in Utrecht voorviel geven de Hardenbroek-gedenkschriften, ondanks de beknoptheid der berichten, een levendig en zeer leerzaam beeld. Men gevoelt hoe den meesten der regenten de schrik om het hart sloeg en begrijpt waarom de vroedschap, na vrij wat oneenigheid, zoo overhaast besloot tot toegeven aan den dubbelen drang. De slimsten onder de heeren verzetten toen ras den windhaan hunner staatkundige richting, en meer dan een speelde eerlang een hoofdrol als Oranje-man, dien de XIX oudere tijdgenooten een werkzaam aandeel hadden zien nemen in de stelselmatige bestrijding van de pogingen tot herstel der stadhouderlijke waardigheid. Het duurde niet lang of de Utrechtsche vroedschap was een volgzaam lichaam geworden. Vleierij van den stadhouder en vooral van diegenen, die zijn vertrouwen wisten te winnen of op goeden voet wisten te komen met de weinigen, die in de onmiddellijke omgeving van den prins leefden en hem tot raadgevers strekten in alle zaken, waarin zijn uitgestrekt gezag zich moest of kon doen gelden, werd allengs het gewone en werkzame middel om op den maatschappelijken ladder te stijgen. De secretaris van Z. H. was veelal, voorzoover men kan nagaan, de tusschenpersoon, wiens gunst men zocht te winnen. In de stad Utrecht was de schout of hoofdofficier de man van den meesten invloed, zooals de gedeputeerde ter generaliteits-vergadering, de heer D'Ablaing van Giessenburg, dien bezat in zaken het gewèst betreffende. Naast hen kwamen allengs anderen op den voorgrond: de gedenkschriften voeren deze lieden gaandeweg ten tooneele, zoodat men hen als het ware stap voor stap kan volgen op den weg van macht en intrigue. In de vroedschap was welhaast alles in handen vau een klein aantal personen, die door het meerendeel hunner medeleden volgzaam werden gesteund. Vooral sedert dezen hadden doorgedreven dat ook bij nominatdën voor regeeringsposten vooraf de wil van den stadhouder zou worden gevraagd — het zoogenaamde communicatief gaan — hadden zij metterdaad het heft in handen. Er waren er die beproefden zich tegen deze centralisatie te verzetten, maar zij werkten daardoor alleen aan hun eigen ondergang; vroeger of later werden zij, zooals o. a. de burgemeester Wttewaall van Stoetwegen, van hunne posten ontzet. Elke twaalfde October, de dag van de jaarlijksche magistraatsbestelling, kon hen ten val brengen. Niet veel anders was het gesteld in het college der geëligeerden. Ook hier had de stadhouder het recht van benoeming verkregen, en het verzet, zoo dit mocht rijzen, was op den duur gemakkelijk te beteugelen door vervanging van de leden. Bovendien kon de benoeming van 11* XX een supernumerair lid, waarvan een antecedent was in den tijd van Willem III, de leiding in handen brengen van een vertrouwd persoon, die allicht onder zijne medeleden eene meerderheid kon vinden, welke hem uit vrees of eigenbelang volgde. Minder gemakkelijk was het de ridderschap te beheersehen. Deze immers bestond uit leden, die voor het leven zitting hadden, en dus' niet beducht behoefden te zijn voor het verlies van hunne plaatsen. Maar die heeren konden op andere wijze getroffen worden: hunne commissiën en hunne posten buiten het college stonden bij verzet op het spel, en daarenboven sneden zij er hunnen kinderen of verwanten den weg mede af tot de zoo begeerde ambten of 'brachten hen, zoo zij reeds in de regeeringskringen waren opgenomen, in gevaar. Diegenen in de beide colleges, die deze kansen wilden ontgaan, zochten de gunst van het hof in Den Haag, en slaagden er in mannen van gewicht te worden, zóoals de heeren Van Zuylen en Bottestein, al konden zij dan ook niet bogen op een invloed zoo groot als die van den heer van Giessenburg of van den hoofdofficier, den heer van Termeer. De stadhouder had getracht de misbruiken, uit de corrëspondentiën, de loting en de toerbeurten voortspruitende, uit te roeien, door deze op besliste wijze te verbieden. Hij schreef dit in onomwonden termen aan de vroedschap en kort vóór zijn dood aan de ridderschap, die hem niet alleen door de aanbieding van het voorzitterschap, maar ook door die van de eerste toerbeurt had pogen te winnen voor hare belangen en usantiën. Maar wat er voor in de plaats kwam was niet anders dan het persoonlijk gunstbetoon van enkele personen, aan wier onpartijdigheid en onbaatzuchtigheid niet zonder reden werd getwijfeld. De stadhouders Willem IV en Willem V hebben in de keuze hunner vertrouwelingen weinig menschenkennis getoond, en evenmin deed dit de Gouvernante. Daarbij namen de prinsen beiden de zaken veelal zeer luchtig op, en gaven aan hunne natuurlijke neiging tot scherts dikwijls toe bij zaken, waar scherts allerminst gépast was; in den tijd der Gouvernante waren de lichtge- XXI raaktheid en onverzettelijkheid van prinses Anna de oorzaak dat de beslissing in gewichtige zaken vaak afhing van overwegingen daarbuiten. De zwakke zijde van het stadhouderschap ligt niet in den meerderen of minderen omvang van de daaraan verbonden macht en bevoegdheid, maar in het gemis aan raadslieden, die door eene vaste positie onafhankelijk waren van invloeden, waardoor aan het persoonlijk belang dat van den staat werd opgeofferd. Nog bij het leven van Willem IV was het voor den opmerkzamen waarnemer duidelijk, dat de verandering van 1747 weinig anders dan teleurstelling gebaard had. De druk der zware lasten, een gevolg van den oorlog en van de plotselinge verandering in het belastingstelsel door de afschaffing der pachterijen, de ongelijke rechtspraak, de naijver en verdeeldhéid onder de regenten, dit alles en zooveel meer nog vestigde de overtuiging, in het Sticht althans, dat de nieuwe regeering wel andere personen op het kussen had gebracht, maar geen verbetering in den toestand of opheffing van grieven. Toen Willem IV overleed, was de stemming in den lande zoo koel mogelijk. Toch, in den tijd der Gouvernante nam de ontevredenheid in veel sterker mate toe dan in dien van haar overleden gemaal. De vroegere vertrouwelingen maakten thans plaats voor anderen, en in het geheele land, nu hier dan daar, rees de ijverzucht en daardoor de tweedracht tusschen de teruggezette regenten en de nieuwe mannen, die aan het roer kwamen. Ook in Utrecht steeg de tweespalt tot eene bedenkelijke hoogte. Daar was het de tijd geworden voor de gebroeders Pesters, eerst voor den oudsten, gedeputeerde in den raad van state en supernumerair-geëligeerde, daarna ook voor den jongsten, toen nog overste bij de garde in Den Haag, later ambteloos burger, maar des ondanks de tusschenpersoon, door wien alle Stichtsche zaken van Den Haag uit werden bestierd. Het is wel bekend hoe tegen deze beide heeren, vooral den laatsten, de wrevel is aangegroeid tot een diepen haat, alleen ontveinsd door diegenen, die zich door zijne gunst poogden omhoog te werken. Die haat werd later overgedragen op zijn neef. XXII Voor alles wat in die jaren voorviel had Hardenbroek een open oog, en zijne aanteekeningen bewijzen hoe goed hij op de hoogte was van hetgeen er omging. Zelf was hij toen ter tijd niet in officieele betrekking. Wel was hem in 1752 de post van ontvanger van de bisdomstienden opgedragen — een der ontvangersplaatsen, waarover het Staten-college de beschikking had gehouden — maar een eigenlijke regeeringspost was dit niet. Het mocht hem ook niet gelukken voorshands dergelijke posten te verkrijgen. In het college der geëligeerden was namelijk reeds kort na den dood van den stadhouder oneenigheid gerezen, omdat enkele leden niet gedwee en volgzaam in alles wilden toestemmen wat hun door de toongevende heeren werd voorgelegd, nadat dezen het vooraf in Den Haag hadden besproken. Onder die leden, drie in getal, behoorde ook de heer W. J. Van Renesse, de oom van Hardenbroek. Tegen dezen en zijne twee medestanders werd daarom tot een krasse maatregel besloten: in 1753, toen de gewone driejaarlijksche tijd der continuatie gekomen was, verloren de drie heeren hun zetel. Deze stap van de prinses-gouvernante veroorzaakte eene algemeene ontsteltenis, en zoowel in het lid der geëligeerden als in dat der ridderschap ontbrak het niet aan protesten, zij het dan ook niet alle even bout en krachtig. Vooral over het ontslag van den heer Van Renesse, die twee en twintig jaren in het college zitting had gehad, was men zeer ontstemd. Maar de hooge regeering en degenen, die tot het besluit hadden aangespoord, bekommerden zich daar weinig om. De oppositie van den stoutmoedigen geëligeerde werd niet alleen gestraft in zijn persoon, ook zijne verwanten moesten het ontgelden. Zijn vader kon men niet treffen, omdat hij als lid der ridderschap onafzetbaar was. Doch zijn neef zou moeten gevoelen wat de oom had misdreven. Achtereenvolgens werd hij in de jaren 1753 tot 1755 voorgedragen voor de admiraliteit van Zeeland, de generaliteits-rekenkamer, de O. I. Compagnie, de admiraliteit van Friesland, de admiraliteit van Amsterdam, maar voor al deze commissiën werd hij „niet aangenaam" verklaard. Het'was na de vijfde weigering dat de oude heer Jan XXIII Adolf Van Renesse, Hardenbroeks grootvader, een bijna negentig-jarig grijsaard, zich tot de prinses-gouvernante wendde met een zeer waardig gestelden brief, om zich te beklagen over zoovele en zoo sterke bewijzen van ongenade aan zijn geslacht, zich er op beroepende dat hij zich in zijn lang leven steeds een trouw vriend had betoond van het huis van Oranje. Met het jaar 1758 begon voor Hardenbroek de eigenlijke staatkundige loopbaan. In Januari van dat jaar werd hij met nog anderen opgenomen in de ridderschap van Utrecht, kort daarop werd hij als extra-ordinaris-raad in het hof gedeputeerd. In hetzelfde jaar verstreek de zesjarige tijd van zijn ambt van ontvanger der bisdomstienden; dat van rentmeester der domeinen kon hij blijven waarnemen en behield hij ook tot zijn dood. In 1759, niet lang na den dood der gouvernante, volgde eene commissie in de O. I. C. te Amsterdam.- Van nu af aan werden zijne relatiën hoe langer hoe uitgebreider en zijne kennis van de landszaken veelzijdiger. Door zijne comptabele betrekkingen van nabij bekend met de financieele administratie, door zijn heemraadschap van den Lekdijk-Bovendams en dat van Eemland ook met waterschapszaken vertrouwd, werd hij als ridderschapslid in kennis gesteld van alle andere zaken, die in het Staten-college ter sprake kwamen. Bovendien gaf zijne commissie in de admiraliteit van Noord-Holland in 1749 en in die van Amsterdam in 1764 hem ook ervaring in de zaken van het zeewezen. Langzamerhand begint dan ook het karakter, de inhoud van de gedenkschriften te veranderen. In de eerste jaren van zijn staatsmansleven bepaalde hij zich voornamelijk tot hetgeen hij waarnam en hoorde aangaande de zaken van zijn gewest en zijne stad, en deze blijven ook later eene voorname plaats bekleeden, maar daarnaast komen meer en meer ook de toestanden in andere gewesten ter sprake en wordt ook hetgeen op de algemeene regeering betrekking heeft op schrift gesteld. De hoofdpersonen op het staatkundig tooneel te 'sGravenhage komen meer op den voorgrond dan de Utrechtsche regenten, en het XXIV is in de aanteekeningen duidelijk te zien dat des schrijvers commissiën in de colleges te Amsterdam hem met een aantal personen in aanraking brachten, die voortaan zijne zegslieden worden. Om één vóorbeeld te noemen, van 1764 af komt de fiskaal der Amsterdamsche admiraliteit zeer dikwijls voor onder diegenen, die mededeelingen van gewicht verschaffen. Het wekt bij den aandachtigen lezer eenige verwondering, dat over de jaren 1767 en 1768 de aanteekeningen zoo schaarsch zijn, of zelfs geheel ontbreken. Immers, deze tijd was gedenkwaardig genoeg: de meerderjarigheid van den prins van Oranje was eene zaak van beteekenis, die niet nalaten kon invloed op de zaken te oefenen. Waarschijnlijk is de verklaring te zoeken in Hardenbroeks benoeming tot gedeputeerde ter generaliteits-vergadering, die juist in 1767 viel, en aanvankelijk hem misschien geen vrijen tijd genoeg liet om zich rustig neder te zetten tot het overdenken en nederschrijven van zijne dagelijksche ervaringen. Ook later zijn er tijdperken, waarover de aanteekeningen gering in aantal zijn, zooals het jaar 1773, zonder dat daarvoor bijzondere redenen zijn aan te wijzen. Het ligt in den aard der zaak dat de nieuwe verandering in de positie van den schrijver weder te bespeuren is in hetgeen hij opteekent. Zijne werkzaamheid in de vergadering der Staten-generaal toch bracht hem op de hoogte van de gewichtigste staatszaken en tevens van de verhouding tusschen de regeeringspersonen, die hij dagelijks ontmoette. Reeds in 1768 kreeg hij zitting in het geheim besogne voor de buitenlandsche aangelegenheden en leerde daardoor de zaken en personen nog meer van nabij kennen. Daardoor en door het week-praesidium van de generaliteits-vergadering, dat hij natuurlijk op zijne beurt van tijd tot tijd had waar te nemen, kwam hij in voortdurende aanraking met 'den stadhouder, met den hertog van Brunswijk, den griffier Fagel, den secretaris Larrey, den raadpensionaris, de gezanten in en uit het buitenland en wie verder aan de leiding der hooge politiek deelnamen, terwijl hij door zijne medegedeputeerden ook van nabij bekend werd met hetgeen in de gewesten voorviel. XXV Hoe langer hoe uitvoeriger worden dan ook de aanteekeningen, en naar mate de benarde tijd nadert van den oorlog met Engeland worden zij rijker aan inhoud. In het algemeen winnen de gedenkschriften van veelzijdigheid yan het oogenblik af, waarop Hardenbroek zijne gewestelijke positie voor die van generaliteits-gedeputeerde heeft verwisseld. Hij bekleedde deze laatste 18 jaren lang: eerst een paar jaren vóór zijn dood, in 1785 namelijk, trok hij zich uit het staatsmansleven terug. Natuurlijk werd in dien tijd zijn invloed allengs grooter, maar van den aanvang af blijkt hij met de voornaamste staatslieden en ook met den intiemen kring van den stadhouder van nabij bekend te zijn geweest. Duidelijk bespeurt men ook dat hij hoe langer hoe meer het vertrouwen van den stadhouder zelf genoot, niettegenstaande hij zeker niet behoorde tot 's prinsen vleiers. Voor het twintigtal jaren vóór den Engelschen oorlog geven dan ook de gedenkschriften merkwaardige mededeelingen. De ijverzucht tusschen de leden der hooge regeering, den hertog van Brunswijk, den griffier van H. H. M., den raadpensionaris, den thesaurier-generaal, den secretaris van den raad van state, den secretaris van Z. H. en anderen, de kuiperijen van die heeren tegen elkander, de intrigues van particuliere raadslieden des stadhouders en hun verborgen invloed op den gang van zaken, worden door de aanteekeningen om zoo te zeggen dramatisch den lezer voor oogen gesteld. Nergens misschien zal men het karakter en de handelingen van de hoofdpersonen, zooals van den stadhouder en den hertog van Brunswijk, duidelijker geteekcnd vindén dan in deze gedenkschriften. Vooral de laatste komt in een helder licht, en daardoor ook zijn heillooze invloed op het karakter van den prins, wiens zelfstandigheid, van nature toch al niet groot, geheel werd gedood door de heerschzuoht van zgB-ïleidsman. De onweerstaanbare behoefte alles alleen en alles zelf te beslissen en te regelen, maar altijd zonder de verantwoording te dragen, is de betreurenswaardige karaktertrek, die uit alles spreekt wat van den „dikken heer" wordt medegedeeld: het is op- XXVI merkelijk dat in dit opzicht het oordeel van al de zegslieden in de gedenkschriften eensluidend is. Van die neiging is de hertog zelf, is ook prins Willem V het slachtoffer geworden, en voor het land is zij verderfelijk geweest. Wat den prins betreft, hij komt in de gedenkschriften voor als een goedhartig, braaf man, zonder ernstige karakterfouten, maar ook zonder vastheid van oordeel en wil. Merkwaardig zijn te dezen opzichte de gedenkschriften, omdat zij, aan den eenen kant al de zwakheden van den stadhouder openbarende, aan de andere zijde een krachtig getuigenis zijn tegen de lasteringen, die omtrent den prins en zijne levenswijze zijn verspreid. In het eerste gedeelte komt dit nog niet aan het licht, in de volgende, die de jaren 1780—1787 omvatten, zooveel te meer. Hetzelfde kan gezegd worden van prinses Wilhelmina. In eene inleiding is het de plaats niet te beproeven de rijke stof te verwerken, die de gedenkschriften leveren voor de kennis van den tijd; bovendien zou dit eerst mogelijk zijn na de uitgave van den geheele bundel. Den lezer zij daarom overgelaten zelf te oordeelen over het gewicht van den inhoud voor de prosopographie: die inhoud spreekt in dat opzicht voor zichzelf. Hij doet dit ook ten opzichte van de staatkunde, de buitenlandsche en de binnenlandsche beide, en daarnevens geeft hij bouwstoffen te over voor de kennis van de zeden, de „onzeden" zou men moeten zeggen, ware het geen germanisme, van den Patriottentijd. De Hardenbroek-gedenkschriften zijn voor dat alles daarom zoo belangrijk, dat de schrijver bij alles wat hij mededeelt den zegsman noemt, wiens mededeelingen dikwijls woordelijk worden weêrgegeven. Onpartijdig deelt hij de meest verschillende, vaak tegenstrijdige getuigenissen en oordeelvellingen mede, zelf zich onthoudende van bevestiging of ontkenning der aangeteekende opmerkingen. Daarbij komt dat hij nooit of althans hoogstzelden over nietigheden schrijft: alles wat hij der moeite waard acht aan te teekenen, raakt het belang van stad, gewest of land. XXVII Ook is hij nooit plat. De chronique scandaleuse is niet zijn geliefd thema. Hij verhaalt nu en dan van bedenkelijke handelingen en onbehoorlijke gedragingen, maar hij treedt niet in bijzonderheden en deelt zulke zaken niet mede omdat hij er in vermaak in schept of belang in «telt, zooals de jongere Gonstantün Huyghens dat in zijne mémoires toont te doen. Het trekt bij de lezing de aandacht, dat de schrijver over zichzelf en zijne belangen zoo goed als nooit spreekt Zelfs in den tijd, waarin hij mede leed onder den toorn van de gouvernante tegen de familie Van Renesse, spreekt hij nooit over hetgeen hem zelf betreft: hij is niet, zooals dat bij andere mémoirén-schrijvers zoo dikwijls het geval is, de hoofdpersoon, en dit verhoogt ongetwijfeld zeer de waarde van hetgeen hij zegt. Juist uit dit gemis aan mededeelingen omtrent zichzelf kan men al lezende een indruk krijgen van Hardenbroeks karakter. Hij toont zich een ernstig man, wars van de laagheid, de karakterloosheid, de baatzucht, de zedeloosheid, die hij zoo vaak en in zoo velerlei vorm overal ontwaarde. Hij legt de hand op de wonde plekken, maar gevoelende, wetende dat het wonde plekken zijn, en duidelijk straalt overal zijn afkeer door van de onoprechtheid, de kuiperij, de intrigue, de zelfzucht en het gebrek aan eergevoel. Het bedroeft hem dat vleierij en laagheid den boventoon hebben .en openhartigheid kwetst. Maar hij laat zich daarom niet verleiden tot het aanwenden van de middelen, die hij afkeurt, en zoekt noch door de gunst van de machtigen van het oogenblik, noch door het verzwijgen zijner meening zich in te dringen in den kring van de vertrouwelingen, waarin de stadhouder leefde. In het vervolg zijner gedenkschriften komt dit duidelijker aan den dag, maar reeds in het eerste gedeelte is het onmiskenbaar. Dit geeft aan die gedenkschriften eene groote beteekenis, •en reeds op zichzelf zouden zij behooren te worden gewaardeerd als bij uitstek betrouwbaar. Die betrouwbaar-* heid wordt evenwel nog verhoogd door de reeds vermelde nergens ontbrekende bijvoeging van de bronnen, waaruit XXVIII de schrijver heeft geput. Onder de vele zegslieden, die hij noemt, zijn gezanten, zooals Doublet en Vereist, hooggeplaatste staatsambtenaren, zooals Slingeland en Fagel, invloedrijke en welonderrichte hovelingen, zooals Larrey en Van der Borch; onder hen vindt men ook den hertog Van Brunswijk en den prins van Oranje, wier woorden men meermalen als-uit hun eigen mond verneemt. Bij dit alles komt nog dat de gedenkschriften nooit bestemd zijn geweest om onder de oogen van anderen te komen. Op de portefuilles, waarin zij gevonden worden, staat een opschrift, door den schrijver zelf aangebracht en onderteekend: „Bijaldien dese inleggende papieren naa mijn doodt nog mogten worden bevonden in wesen te sijn, soo moet van deselve geen kwaadt gebruik gemaekt, maar veel liever verbrant of verscheurt worden, alsoo deselve uit hoofden der sonderlinge ontmoetingen en handelingen der menschen eniglijk voor mijne memorie door mij sijn aangetekent geworden". Aan de vrees dat onbescheiden oogen de papieren zouden te zien krijgen, is het zeker ook toe te schrijven dat de namen der zegslieden, en ook vele in den tekst, in Grieksche letters geschreven zijn. Een en ander geeft een voldoend bewijs dat de gedenkschriften alleen tot eigen herinnering zijn opgesteld, en daaruit volgt dat zij zün geschreven zonder de bedoeling personen of meeningen te verdedigen of te bestrijden en te bekladden. De staatkundige denkwijze van den schrijver is bij aandachtige lezing uit zijne aanteekeningen wel op te maken. Hij was zeker geen tegenstander van het stadhouderschap noch van den persoon van prins Willem V, al heeft ook de erfelijkheid van die waardigheid in de mannelijke en vrouwelijke linie misschien wel eenigebedenking bij hem gewekt. Voor de groote gebreken,, die de onvoldoende omschrijving van de bevoegdheid der verschillende staatsmachten ten gevolge had, was hij niet blind, integendeel toont hij zich diep doordrongen van de noodzakelijkheid eener reorganisatie, vooral door het instellen van departementen van bestuur, maar de fouten zoekt hij niet in het centraal gezag van den stadhouder. Hy was met dat al te veel regent, te zeer nog onder- XXIX den invloed van zijne vroegere positie in den tijd der stadhouderlooze regeering, om zijne gehechtheid te verliezen aan de oude staatsvormen, zooals hij die vóór 1747 gekend had. De privilegiën van colleges en ambten, voorzoover die maar eenigszins overeen te brengen waren met de rechten van den stadhouder, vonden in hem blijkbaar een warm voorstander. Met name geldt dit de ridderschap, voor welker traditiën hij eene onmiskenbare sympathie gevoelde. Ook schroomde hij klaarblijkelijk niet voor dat college in de bres te springen, wanneer het zijne meening en zijne zelfstandigheid poogde te handhaven, al ware het tegenover den stadhouder zelf. Die ridderschap, waarvan hij, door opklimming in ouderdom van rang, in 1781 op zijne beurt voorzitter werd, lag hem ontegenzeggelijk zeer na aan het hart, maar ook dit brengt er hem niet toe in zijne gedenkschriften een leeuwendeel te geven aan hetgeen haar betreft, nog minder aan hetgeen hemzelven aangaat. Alles te zamen genomen moet tot de slotsom leiden, dat de Hardenbroek-gedenkschriften eene bron van den eersten rang zijn voor de kennis van de veertig jaren, die liggen tusschen het herstel van het stadhouderschap in 1747 en het jaar 1787, toen vreemde wapenen gehoorzaamheid kwamen afdwingen aan een prins van Oranje. Hardenbroek heeft dit nog beleefd, maar de dood bewaarde er- hem voor de gevolgen te moeten zien van den burgeroorlog, dien hij zoo lang en zoo dikwijls had voorspeld: hij stierf den 20n JanuaTt 1788. -pA/» Hij ligt begraven te Bergambacht. Toen de heer D'Aumale van Hardenbroek mij vóór vier jaren de gedenkschriften ter inzage had gegeven, heb ik ze met aandacht en belangstelling doorgelezen. Rijpelijk is daarna overwogen wat met de gewichtige papieren kon en mocht worden gedaan. Er viel niet aan te twijfelen of de uitgave zou gewenscht en nuttig zijn voor de kennis " en de beoefening der Nederlandsche geschiedenis, en het plan daartoe werd ook terstond geopperd. Maar uit den XXX aard der zaak kwamen daartegen bezwaren te berde. De vraag rees of bet geoorloofd was het handschrift, dat de schrijver zoo zorgvuldig had willen vrijwaren tegen onbescheidenheid, ook na zijn dood, door den druk tot openbaar eigendom te maken. Buitendien, er wordt daarin over zooveel personen op vrijmoedige wijze, in onomwonden taal gesproken, zoovele intime zaken worden aan het licht gebracht of weder opgerakeld uit de vergetelheid , dat de waarschuwing van den schrijver „geen kwaad gebruik te maken" van zijne manuscripten, inderdaad niet ongegrond moest geoordeeld worden. Na rijp beraad is die schroom ter zijde gezet. Zoowel de eigenaar als ik kwam tot het besluit, dat de tijd ons het recht gaf te meenen dat aan des schrijvers verlangen was voldaan. Meer dan eene eeuw hebben zijne herinneringen onder het zegel der geheimhouding gelegen. Thans oordeelden wij niet langer zijne kostbare aanteekeningen opzettelijk en des bewust te mogen verborgen houden; ze uit te geven kan na meer dan honderd jaren geen „kwaad gebruik maken" meer heeten. Zoo ziet dan nu het eerste deel het licht, loopende over de jaren 1747—1780. De uitgave daarvan is geruimen tijd vertraagd, doordat de opsporing van personen en zaken, in zoo grooten getale in het handschrift vermeld, zeer tijdroovend was. En dat die opsporing wenschelijk was zal, naar ik hoop, de lezer erkennen. Al wat mij toescheen verklaring of toelichting te vereischen heb ik in aanteekeningen aan den voet der bladzijden zooveel mogelijk opgehelderd. Op enkele plaatsen is het mij niet gelukt de begeerde aanwijzingen te geven : het ontbreken van gegevens in den tekst maakte somtijds het zoeken onmogelijk. Gelukkig betreft dit slechts een paar bijzaken. Ook het ontbreken van voornamen gaf niet zelden bezwaar bij het identificeeren der genoemde personen. Hier en daar is dientengevolge ook eene onjuistheid ingeslopen; ik heb deze in de Bijvoeg* selen en Verbeteringen hersteld. Ingeval er ondanks de nauwgezette nasporing nog vergissingen zijn te vinden in de aanduiding der personen, ik bied daarvoor bij voorbaat mijne verontschuldigingen aan, en zou verbeteringen, XXXI mij door bevoegden en deskundigen aan de hand gedaan, op prijs stellen. Aan waanwijze aanmerkingen, zonder kennis van zaken, zooals men ze voor eenige jaren in De Gids kon lezen naar aanleiding van Pieter De Groots brieven aan Wicquefort, wordt natuurlijk door niemand aandacht geschonken. De aanteekeningen zijn zooveel mogelijk bekort, om de lezing van den tekst niet meer dan noodig te storen; toch beslaan zij nog eene ruime plaats. Gelukkig zullen zij in de volgende deelen spaarzamer kunnen aangebracht worden en korter zijn. Overal heb ik aangewezen, waar de gegeven toelichting te vinden is of zou kunnen aangevuld worden; waar het mogelijk was heb ik steeds verwezen naar gedrukte bronnen, die meer of min gemakkelijk te raadplegen zijn, zooals de Nederlandsche Jaarboeken en de Naamwijzers. De tekst is nauwkeurig gecollationeerd en getrouw naar het origineel afgedrukt. Daarbij zijn de regelen gevolgd, door het Historisch Genootschap voor de uitgave van handschriften aangenomen. Ten opzichte van interpunctie, gebruik van hoofdletters, van y of ij en dergelijke, wijkt dan ook de gedrukte tekst van den geschrevenen af, maar ook daarin alleen — met ééne uitzondering. De gedenkschriften zijn vrij van stuitende uitdrukkingen en toespelingen, en roeren geen zaken aan, waarvoor de beschaafde wereld liever de ooren en oogen sluit. Op enkele plaatsen echter wordt zonder omwegen gesproken, en de termen zijn daar in overeenstemming met het onderwerp, waarover gesproken wordt. Eén van die plaatsen heeft ongetwijfeld historisch belang, omdat het daar officieele getuigenissen geldt rakende het Brunswijksche en het Pruisische hof: ik heb daar den tekst onveranderd gelaten. De beide andere hebben dit belang niet, en daarom heb ik daar den lezer de aanstootelijke passage gespaard. Ik weet dat veler oogen en ooren tegenwoordig gewoon zijn geraakt aan hetgeen vroeger kwetste, maar er zijn er — gelukkig — nog andere, die het vermijden. Hare Majesteit de Koningin stond mij toe op het Koninklijk Huisarchief de nasporingen te doen, die mij xxxii voor mijn doel konden dienstig zijn; ik betuig daarvoor Hare Majesteit mijn eerbiedigen dank. De heer Wttewaall van Wickenburgh was zoo goed mij de schrifturen van den burgemeester Wttewaall van Stoetwegen ten gebruike af te staan: ik heb die vriendelijkheid zeer gewaardeerd en er dankbaar gebruik van gemaakt. Verscheiden rijks- en gemeente-archivarissen als ook de heeren van Harer Mftjesteits Huisarchief, waren zoo goed mij de moeite van reizen en persoonlijk zoeken te besparen door mijne schriftelijke vragen te beantwoorden en zelf daartoe het noodige onderzoek te doen; hetzelfde deden enkele bijzondere personen, die mij hunne genealogische gegevens ter beschikking stelden.. Hun allen ben ik daarvoor erkentelijk, niet het minst den heer Morren van het Rijksarchief te 's Gravenhage, die mij zoo dikwijls de begeerde inlichtingen, ten koste van veel moeite, verschafte. Dr. De Hullu verplichtte mij grootelijks door het nazien der revisie van de drukproeven. Ik bied hem mijn welgemeenden dank voor zijne gewaardeerde hulp. Ten slotte een woord van hulde aan den eigenaar van het Handschrift, den heer D'Aumale van Hardenbroek, aan wiens initiatief deze uitgave te danken is. F. J. L. Kramer. BIJVOEGSELEN EN VERBETERINGEN. Pag. 16, aant. 2. Voeg bij: In de vrije weken waren de schepenen ook vrijgesteld van het bijwonen der zittingen in pleno, en konden zij hunne commissiën waarnemen, ook buiten de stad, met behoud van hun presentie-geld. De vroedschap moest in 1748 dit voorrecht op den eisch der burgerij opheffen. Zie Res. dd. 9 Dec. Pag. 23, aant. f. Voor Jhr. Jan Syrtema van Grovestins lees: Jhr. Douwe. Pag. 31, aant. 2. Bij vergissing wordt hier Hendrik Pagel de zoon van Francois genoemd; men leze daarvoor neef, en in den volgenden regel oom in plaats van vader. Vgl. p. 245, noot 1. Pag. 35, aant. 3. Lees: De broeder van den opperstalmeester en generaal Douwe van Grovestins: zie pag. 23, aant. 1. Hij was gedeputeerde enz. Pag. 53, reg. 13. Voor kuyprdad lees knijpraad: deze eigenaardige term, waarin knijpen de beteekenis van intrigeeren heeft, komt herhaaldelijk in de gedenkschriften voor: zie pag. 484. Pag. 55, regel 3, v. b. In plaats van voornoemd lees: voornamelijk. Pag. 56, aant. 1. Met het oog op den tijd, waarin dit verhaal valt (1730), geloof ik te moeten aannemen dat met Milady de jongere gravin van Athlone bedoeld wordt, geboren baronesse Van Wassenaar. Zie pag. 201, aant. 3. Pag. 58, aant. 1. Het bleek mij later, dat Charles'Bentinck in 1750 wél naar Engeland gezonden is, met een XXXIV geheimen last om met den Koning te onderhandelen over eene gemeenschappelijke pressie op den Keurvorst van Keulen en hem te bewegen geen coadjutor te benoemen dan met goedvinden van Engeland en de Republiek. Zie Secrete Resolutiën Staten-Generaal en Resolutiën Staten van Holland in de maanden Jan., Febr., Maart en April 1750. De bedoelde poging leidde tot geen resultaat: de Keurvorst liet zich niet overreden. Zie t. z. p. 26 Aug. 1751. Pag. 59, aant. 2. Ter verduidelijking zij hier opgemerkt, dat de voogdij-commissie, waarin Jhr. Jan Van Borssele zitting kreeg, de commissie is, door de prinses benoemd voor de opvoeding harer kinderen (vgl. p. 289, aant. 1). Pag. 77, regel 7 v. o.: Nellesteyn. De heer Wouter Hendrik van Nellestein — een ander dan de pag. 55 genoemde ontvanger, later (zie pag. 126) maarschalk — was lid van het college van geëligeerden. Pag. 91, aant. 3. Onder de correspondenten van den schrijver komt herhaaldelijk voor de heer C. A. D'Averhould: deze is dus waarschijnlijk de bedoelde, niet de heer Jan. Of de kapitein deze initialen had is mij niet gebleken. Pag. 118, aant. 1. Baron Van Hammerstein kon voor de ridderschap in aanmerking komen, omdat hij door zijn huwelijk heer van Doorn was geworden; zie Tegenw. St. van Utrecht,'II. p. 311. Hij werd echter niet beschreven. Pag. 122, aant. 2, voorlaatste regel. Voeg bij: hetzelfde geldt voor de vicarieën; zie Tegenw. St. van Utrecht, I. p. 177. Pag. 136, regel 9 v. b. Men leze: dat er iemand iets van wist, zoo komt enz. en regel 9 v. o.: te con- tracarreeren, dit sijnde enz. Pag. 141, aant. 1. Voor 1753 lees: 1758. Pag. 153, aant. 1. Deze aanteekening is niet juist. Bedoeld wordt de kolonel, vermeld op p. 278 (z. a. aant. 2), misschien een zoon van Lebrecht Heinrich. Pag. 155, aant. 1. Het verband, waarin de naam Hompesch genoemd wordt, maakt het waarschijnlijk dat hier de oude graaf Hompesch van Genderen bedoeld wordt, lid van de Hollandsche ridderschap. Vgl. p. 157 met de aant. XXXV Pag. 158, aant. 3. Of de kamerjonker en de ministerresident dezelfde zijn is niet zeker; ik heb het niet kunnen uitmaken. Pag. 166, aant. 1. Het woord gewezen moet vervallen. Pag. 171, aant. 4. De hier genoemde Tuyl is niet de schoonvader van den jongen heer van Rhoon, maar de adjudant, later adjudant-generaal, van Z. H., generaal Hendrik Jacob Van Tuyll van Serooskerken, een neef van den heer van Hees en Leent. Pag. 177, aant. 4. Er wordt hier gesproken van het huis De Eult bij Soestdijk: vgl. p. 256 met de aant. Het werd door den burgemeester uit den boedel van diens broeder Gideon verkocht aan de prinses-gouvernante voor het domein. Vgl. pag. 256, aant. 1. Pag. 179, aant. 2. Voeg bij: van 1756—60 was hij belast met de buitenlandsche correspondentie van het kabinet; zie p. 498. Pag. 188, aant. 2. Niet Johan Alexander Röell (vgl. p. 27) maar zijn zoon J. F. Röell was secretaris van politie. De vader was in 1751 overleden. Pag. 189, aant. 2. Zie de verbetering op pag. 91, aant. 3. Pag. 194. Adjudant Thuyl. Zie de verbetering op pag. 171, aant. 4. Pag. 205, aant. 3. De bedoelde Suasso is waarschijnlijk Abraham Jeronymo Lopez Suaszo, een rijk koopman in Den Haag, of een der gebroeders Lopez Suaszo, kooplieden te Amsterdam. Zie over het geslacht hetgeen onlangs is medegedeeld in Elseviers Maandschrift. Kreuningen is denkelijk Anthonie Joan De Huybert Van Kruiningen, heer van Tilland, secretaris van Amsterdam. Zie de Naamregisters. Pag. 216, aant. 2. De voornamen van de bedoelde dame zijn Catharina Johanna. Pag. 225, aant. 6. Meer waarschijnlijk is het dat ook hier Mevrouw Spaen, geboren gravin van Nassau La Lecq, wordt bedoeld (vgl. pag. 184, aant. 2, 2° gedeelte), die ook later zoo dikwijls den schrijver mededeelingen doet. Pag. 256, aant. 2. Voeg bij: Van de betaling van den AQ^n penning werd het goed bij Staten-resolütie vrijgesteld. Pag. 290. Thirion. Waarschijnlijk is dit de hoofdofficier xxx Vl Van dien naam, maar bij gebreke van aanwijzingen, ook in den inhoud der mededeelingen in den tekst, blijft het onzeker wie de persoon is. Pag. 316, aant. 1. Uit de ridderschaps-notulen (9 April 1773) bleek mij later, dat een der heeren Van Tuyll gehuwd is geweest met Elisabeth Jacoba Prebentau von Wilmsdorft: er is dus waarschijnlijk geen sprake van eene dochter van den Utrechtschen majoor. Het beoogde huwelijk, waarop de tekst doelt, is dus werkelijk gesloten. Pag. 321, noot 1 en 2. Deze beide aanteekeningen zijn mij later gebleken onjuist te zijn. De verwantschap der heeren Van Heyden, voor zoover dezen tijd der achttiende eeuw betreft, is als volgt: JOHAN SlGISMUND VINCENT. A.LEXANDER CaREL , heer van den Dam en Laerwold, drost van Coevorden, grootkamerheer van de prinsesdouarière enz. I SlGISMUND PlERRE ALEXANDER, heer van Laerwold en (in 1702) van Reinestein, drost van Coevorden enz. FREDERIK JOHAN SlGISMUND, heer van Ootmarsum, landdrost van Twente enz. Reinhard Adriaan Willem Carel, heer van Reinestein (tot 1762), geëligeerde in Utrecht, kamerheer van Z. H., later envoyé te Berlijn enz. Sigismund Vincent Lodewijk , zich noemende Heyden- Hompesch, heer van Ootmarsum, lid van de Overijselsche ridderschap enz. De heer Van Heyden, die hier met den naam „abbé" wordt aangeduid, is Reinhard Adriaan Willem Carel, de Utrechtsche geëligeerde. Dit blijkt uit hetgeen op pag. 419 en 420 wordt medegedeeld, namelijk dat de „abbé" in 1777 de oudste heemraad van den LekdijkBen edendams was. Waarom hij. den bijnaam „abbé" droeg, heb ik niet kunnen ontdekken. Zijn neef Reinestein is de zoon van den heer Van Laerwold: in 1762 had hij dezen zijne heerlijkheid overgedragen; vgl. xxxvn pag. 373 met de aanteekening, waarin men voor 1672 gelieve te lezen 1762, en voor oom neef. De bedoelde „beste drosteny" is dus die van Coevorden, de „vader" is de grootkamerheer Heyden van Laerwold. Met den „hoogen post" van den zoon (den toenmaligen heer van Reinestein dus) moet bedoeld worden de zetel in de Utrechtsche ridderschap, waarin hij in 1769 beschreven werd. Zie de Naamwijzers. Pag. 373, aant. 1. In deze noot zij men zoo goed de verbeteringen aan te brengen, in het Bijvoegsel op pag. 321 genoemd: 1762 in plaats van 1672, neef in plaats van oom. Pag. 378, aant. 2, regel 3. Voor tijdschriften lees: het tijdschrift. Pag. 421, aant. 3. Bij vergissing wordt hier de broeder „de vroeger genoemde drost van Peelland" genoemd: dit was de heer Sloet van de Haar zelf. De „broeder" is Arend Sloet van Tweenyenhuizen, landdrost van Salland. Zie de Naamregisters. Pag. 429, aant. 2. De verwijzing naar pag. 392 behoort te vervallen. Er is, blijkens de volgende bladzijden, sprake van Jhr. Reinhard Van Lynden, den jongsten der vier broeders: zie pag. 433, aant. 2. De drukfeilen, die nog zijn overgebleven, gelieve de lezer te verschoonen en zelf te verbeteren. April 1747. Gedelibereerdt over het offreeren van het Utrecht. stadhouderschap. Bij de stadt seer oneens, wegens de partij, die buiten de correspondentie was gehouden Dringen aan soovoorts, selfs Saturdags of Maandags daaraan, sonder op de gewoone wijse eene staatsvergadering te beschrijven, omme des naemiddags, extraordinair vergadert, maar te concludeeren 2), meer vreesende hunne onderlinge oneenigheeden en het geswets van eenige ijlhoofdige borgers, als wel een opstant van de verdere gemeente. De wijnkoper Egeling 3) liep door de stadt 1) Correspondentie. Zij was opgericht na den dood van "Willem III; haar oudste reglement is van 1713; eene afzonderlijke overeenkomst van twaalf leden der le classe, dd. 31 December 1742, is nog in afschrift over. Over deze verbintenissen van regenten-familiën in zake de vergeving van ambten, met name te Utrecht, zie men: De Witte van Citters, Contracten van correspondentie, p. 218; S. Muller, De magistraatsbestelling te Utrecht pnder de Republiek, in de Kroniek van het Historisch Genootschap XXXI. p. 289. 2) Maandag 1 Mei besloot de vroedschap in beginsel tot herstel van het stadhouderschap, den volgenden dag ontsloegen de leden elkander van den eed van 1651, den 3«" Mei volgde de verheffing van den prins in de vroedschap afzonderlijk en daarna in de staten-vergadering. Zie de Stadsnotulen i. d. of Nederlandsche Jaarboeken Mei 1747. 3) Gijsbert Egeling, een tot dusver weinig geacht burger, die voortdurend veel van zich deed spreken. Herhaaldelijk werd hij veroordeeld Derde Serie. Werken N«. 14. 1 2 1747. en riep: Vivat Oranje, vrije negotie, sulks op sijn borst dragende. Den 3 Maij werdt het stadhouderschap uit eene daar toe beschreeve staatsvergadering geproclameerdt. Dien naemiddag werd Jhr. G. F. Van de Cappellen, heer van Papecop, gecommitteert met die resolutie naar Vriesland te gaan Daarop eene commissie benoemt omme een reglement of instructie tot voorseide stadhouderschap op te stellen 2), waarover geschreeven is geworden iterative rijsen, dog sonder vrugt; naederhandt die instructie minder geborneerdt zijnde, als alle het militaire en verscheyde politique ampten toegeweesen hebbende, zijn daarmeede naar s'Hage getrokken, dog afgeslagen tensij volgens het reglement van Koning Willem III, en wel in dier voege sooals Zijne Majesteit dat hadde bekleedt (geëxerceert); den 3) hebben die gecommitteerden op approbatie van hun principaelen hetselve geaccordeert, welke approbatie straks ook gevolgt is *). wegens ontduiking van de belasting en overtreding der ordonnantiën, zoo in den tgd, waarvan de schrijver spreekt, als later: in 1745, 4748 en in den tijd van de gouvernante en van Willem V. Zijn groot proces met den hoofdofficier in 1761 is in druk verschenen. Ook toen werd hij veroordeeld wegens een dergelijk vergrijp. 1) Jhr. Steven Frederik Van de Capellen, heer van Papekop (bij Oudewater), werd door de staten belast met de aanbieding van het stadhouderschap aan den prins te Leeuwarden. Zie Resolutiën Staten van Utrecht i. d. 3 Mei. De voorletter G. is eene vergissing: Gerlach Frederik waren de voornamen van den vader, den heer van Mijdrecht. 2) De bedoelde commissie bestond uit de heeren Leusden, Mijdrecht, Rechteren, Zuylen, Ter Aa, Schalkwijk, Van Cleeff, Stoetwegen, Temminck, Hindersteyn, Nyveld, Termeer en Burman. Zie Resolutiën Staten van Utrecht i. d. 3 Mei. 3) Het geschiedde den 16en Mei. 4) Op den 18e». Zie over de zaak het rapport der gecommitteerden in de Resolutiën Staten van Utrecht i. d. en de Nederlandsche Jaarboeken op de maand Mei. Het „reglement van Koning Willem III" is het regeeringsreglement van 1674, te vinden mj Wagenaar XV en elders. 3 1747. Waarop het eerste lit vervult*) en verscheiden militairen zijn geholpen. De heer Doublet 2) toegesegt zijnde d'eerste vacature, moet wagten, op sollicitatie van de prinses, totdat Giessenburg8) vóór hem kost geplaatst werden. In 't laatst van Julij hebben Haer Hoogheden de intree gedaan, seer deftig en kostelijk *); aan en in de verscheyde collegiën heerlijke aanspraaken, telkens herhaalende de bewustheydt wat vrijheyd was, als die gevoelens met de melk — in dit land opgevoed zijnde — ingesoogen hebbende, en dus een vrij volk daarin gaarn soude helpen maintineeren. Bij de meeste vóór deese anti-stadhoudersgezinde Hollanders — door verscheyde intrigues — is geconcludeert5), en wel bij de ridderschap begonnen, als in een moment, seggende dat dit haar oude en nieuwe historiën leerden etc. — schoon Amsterdam eenige deliberatie versogt —, daar sooveel van hunne gedwongen oppositiën bekent zijn, het erffelijke stadhouderschap soo in mannelijke als vrouwelijke linie, breeder te sien etc, alsmeede het gouvernantschap aen haere Koninklijke Hoogheydt bij vóóroverlijden etc. 1) De aanvulling van bet eerste lid der staten van Utrecht, de geëligeerden, geschiedde bij missive van Zijne Hoogheid d. d. 9 September 1747. Zie Resolutiën Geëligeerden i. d. 2) Francois Doublet, heer van Groeneveld, werd in 1747 kanunnik van den Dom, geëligeerde en raadsheer-extraordinaris in het hof. Door het overlijden van den heer H. van Nellestein werd hij nog tegelijk in het eerste lid benoemd met den heer Van Giessenburg, die de plaats van den heer Milan Visconti van Nijveld verkreeg. Ibid. Over de promotie in het leger zie Nederlandsche Jaarboeken 1747 i.v. 3) Johan Daniël D'Ablaing, vrijheer van Giessenburg, heer van Moersbergen, sinds 1747 proost van Oud-Munster, later, in 1755, ook proost van den Dom, in 1757 supernumerair geëligeerde en president van de staten, gecommitteerde ter generaliteit sinds 1747, enz., was een der invloedrijkste staatslieden ten tijde van Willem IV en de gouvernante. 4) NI. te Utrecht. Zie Nederlandsche Jaarboeken, Juli 1747. 5) Namelijk in de vergadering der Staten van Holland. 1* 4 1747. Den 1747 heeft den heer Dablaing, schielijk uit Den Haag komende, die propositie, invoegen als bij Holland, gedaan !). Waarover in de provinsie van Utrecht op diversche tijden verscheyde bijeenkomsten in de 3 Leeden 2) sijn geweest, veele niet voor de vrouwelijke successie zijnde, wegens de gevolgen; dog in Holland was het door, en de gemeente in gisting gehouden werdende, soo dagt men te moeten volgen. Bij de stadt is 't eerst deze voorstelling door den (heer) C. B. Albinus gedaan 3) en sijn ter dier occasie heevige dispuuten geweest over voorgestelde of niet voorgestelde saaken, voornamelijk tussen den len borgemeester Van Stoetwegen 4) en jongsten raed Albinus. 1) De heer D'Ablaing bracht het voorstel in zake de erfelijkheid van de stadhouderlijke waardigheid in de mannelijke en vrouwelijke lijnen, alsmede van het eventueele optreden der prinses-weduwe als gouvernante, den 14en October in de vergadering der geëligeerden: zie de Resolutiën van Geëligeerden d.d. 14 en 23 October 1747, waar ook de propositie van de ridderschap in Holland van den 7e» dier maand te vinden is. De resolutie in de staten van Holland viel den 16e» November, en ook van deze werd terstond een afschrift met begeleidend schrijven naar Utrecht gezonden. Ibid. 9 December. 2) NI. van de staten: de geëligeerden, de ridderschap en de steden. 3) Dr. Christiaan Bernard Albinus, hoogleeraar in de geneeskunde te Utrecht, evenals zijn vader en zijn oudere broeder, later ook nog de jongste, te Leiden. Hij werd den 10en October 1747 door Zijne Hoogheid in de vroedschap gebracht, in de plaats van den heer Ph. J. Van Soestdjjk Van Cloon, en legde den 3f>n daarop zijn ambt van hoogleeraar neder: zie Stadsnotulen i. d. en de biografische woordenboeken. De bedoelde disputen betroffen het voorstel, door Dr. Albinus denl7«i October gedaan, over de opdracht van het stadhouderschap erfelijk in de beide lijnen, dat niet terstond was in behandeling gebracht. Alles wat op dien twist betrekking had is, volgens vroedschapsbesluit van 4 Maart 1748, uit de notulen gelicht. Z. a. 4) Mr. Hendrik Ahasuerus Wttewaall, sedert de beleening zijner echtgenoote in 1741 met de ambachtsheerlijkheid Stoetwegen in den regel daarnaar genoemd, was sedert 1729 vroedschapsraad, in 1746 en 1747 burgemeester. Hij was een der felste tegenstanders van de successie in de vrouwelijke lijn en voerde in de vroedschap scherpe 5 1747. Nog den «) 1748 werd seer getwist bij de stad Utrecht wegens eene gedane sollicitatie omtrent het rentampt van Sint Catharijne 2), twelk Polanen 8) voor sijn swager 4) kreeg door Fagel5), dat in hunne huishouding 6) meesttijts aan een meedelid wierd gegeven. Den 7) 1747 werdt het presidentschap van de oppositie tegen verschillende andere zaken. In het jaar 1752 werd hij met eenige anderen uit de vroedschap gestooten. . 1) Evenals in 1674, bij de invoering der regeeringsreglementen dooiWillem III, was in 1747, bij de herstelling daarvan, de begeving van een groot aantal ambten, ook van geestelijken oorsprong, aan den stadhouder gekomen. Den 8en November 1747 deputeerde de voedschap de heeren J. P. van Mansveld en K. Burman om Zijne Hoogheid te verzoeken de vergeving van het rentambt van Sint Catharijne en de Gebeneflcieerde goederen aan de vroedschap te laten of althans daarvoor een der regeeringsleden van de stad Utrecht aan te wijzen, als zijnde deze posten bij de overeenkomst met de voorstemmende leden der staten in 1633 ter beschikking der stad gesteld en sedert gebleven. Zie Stadsnotulen i. d. 8 en 13 November 1747. 2) Het rentambt van St. Catharijne bevatte oorspronkelijk de goederen van de ridders van Sint Jan in het Sticht. Sedert het begin der XVIIe eeuw hadden de staten de benoeming der commandeurs aan zich getrokken en tegelijk ook het beheer van de goederen der orde. Een gedeelte daarvan werd door een rentmeester beheerd: vandaar de term „rentambt". Zie Tegenwoordige Staat van Utrecht, I. 389. 3) Mr. Jan Hendrik Strick Van Linschoten, heer van Polanen (bij Linschoten), sinds 1734 lid van de vroedschap te Utrecht, sedert 1 Mei 1748 gecommitteerd ter generaliteitsvergadering. Zie Resolutiën Staten van Utrecht 25 October 1747. Hij was gehuwd met Johanna Antonia Bernard. 4) Die zwager was de heer Melchior Bernard, die het bovengenoemde rentambt inderdaad verkreeg. Zie het Commissie- en instructieboek van de staten van Utrecht 1748 (21 Februari). 5) Mr. Hendrik Fagel, griffier van H.H.M. 6) De huishouding namelijk van de stedelijke regenten in stadhouderlooze tijdperken. Zie boven, aanteekening 1. 7) Den 7 en Juni in de ridderschap voorgesteld, werd de aanbieding van het praesidium den 14e» besloten. In de notulen der ridderschap' wordt van het aanbod van 1000 rijksdaalders niet gesproken, wel van eene opdracht aan de heeren Zuylen en Lookhorst om Zijne Hoogheid vooraf te polsen, Misschien werd bun daarbij ook opgedragen van bet 6 1747. edelen op een tractement van duisend ryxdaelders geoffreert aan Sijn Hoogheyt en geaccepteert sonder 't tractement; dit geschiede door inductie van Zuijlen en Lokhorst 2), deese laatste seer in credit rakende, als werdende naederhant hoofdofficier op de allerongewoonste wijse s), dijkgraaf Bovendams en superintendent der geestelijke goederen. Den *) 1747 vaceert het dijkgraafampt Bovendams; werdt in een groote wijl tijts niet gedecideert of volgens 't reglement oft andersints aan Sijn Hoogheydt dan aan de staeten stondt; dog werdt het aan bovengenoemde heer Van Lokhorst, met een gratieus compliment jaargeld te spreken. Zie Resolutiën Ridderschap i. d. In elk geval was Zijne Hoogheid een jaargeld als voorzitter der ridderschap toegekend, en wel ƒ1600.—, zooals blijkt uit de verontschuldigingen, hem aangeboden wegens het uitblijven der betaling van die som tengevolge van den slechten financieelen toestand. Zie Res. Ridderschap 2 November 1750, fol. 384. Prins Willem V, wien met het praesidium in 1766 het jaargeld van ƒ1600 eveneens werd aangeboden, sloeg dit laatste van de hand. De eigenhandig geteekende brief van Zijne Hoogheid is nog in de Resolutiën der Ridderschap van 1766 te vinden. 1) Diderik Jacob van Tuyll van Serooskerken, heer van Zuylen, sedert 1734 beschreven in de ridderschap van Utrecht. 2) Diderik van Lookhorst, heer van Termeer (bij Maarssen), sedert 1745 beschreven in de ridderschap van Utrecht. 3) De heer van Termeer werd hoofdofficier te Utrecht bij Zijner Hoogheids resolutie van 12 October 1748, en wel met zitting in de vroedschap, tegen de gewoonte. 4) Den 30«" Juli 1747 stierf de heer Milan Visconti van Nijveld enz., dijkgraaf van den Lekdijk-bovendams. In de ridderschap, die de tourbeurt van benoeming had (zie Tegenwoordige Staat van Utrecht, I. 282) werd de heer van Termeer, dien de prins wenschte benoemd te zien, door den heer van Zuylen reeds den 13e» September 1747 voorgedragen, maar Zijne Hoogheid meende dat de benoeming, zonder zulk eene voordracht, geheel aan hem stond, wat van de andere zijde werd ontkend. De ridderschap verdaagde daarom de nominatie tot 8 malen toe, en eerst den 29e° October 1748 ging zij door, nadat de prins nogmaals had verklaard, dat het hem aangenaam zijn zoo dat de zaak tot een einde kwam. Zie Resolutiën Staten van Utrecht i. d. u. s. en Resolutiën Ridderschap i. d. 4 Sept., 13 Sept., 25 Sept., 16 Oct., 6 Nov., 4 Dec1747 en 8 Jan., 5 Febr., 4 Maart. 6 Mei, 1 Juli, 2 Sept. en 29 Oct. 1748, 7 1747. van Sijn Hoogheijdt, ook wegens 't superintendantschap, geoffreert Den 2) 1747 werdt de decanije van den Dom sonder nominatie of kennis van Sijn Hoogheyt vergeven door de canoniken aan den heer Van Renesse tot Lokhorst 8). Den 4) 1748 ook de commanderij e van Weerden5) aan den heer Van Zuylens oudste zoon 6), Sijn Hoogheyt 1) Tot superintendent der geestelijke goederen werd hij tegelijk benoemd bij Zijner Hoogheids resolutie 27 September 1748: Act. comm. en instructieboek i. d. 17 October, waar de zeer uitvoerige instructie te vinden is. De werkzaamheid van den superintendent raakte het toezicht op de administratie van de inkomsten der prebenden, vicarieën, beneficiën, canonisieën, van de conventen goederen, ook die der Maltezer-orde, de proosdijen, tresorieën enz., voor zoover zij Zijne Hoogheid aanging. — Ook deze benoeming geschiedde overeenkomstig het weder ingevoerde regeeringsreglement. 2) De waardigheid van Dom-deken werd door de kanunniken van het Dom-kapittel den 30e» October vergeven of eigenlijk werd daarvoor eene voordracht gemaakt; de staten van Utrecht benoemden dienovereenkomstig den heer Van Renesse den 8e» November 1747. Zie Resolutiën Staten van Utrecht i. d. Men beproefde dus dezen post en andere aan den invloed van den stadhouder te onttrekken. 3) De bedoelde persoon is Jhr. Willem Jacob Van Renesse tot Lookhorst, sedert 1731 reeds kanunnik en lid van het college van geëligeerden. Ook had hij van hunnentwege de commissie in de admiraliteit van Amsterdam (vergelijk Tegenwoordige Staat I p. 284); hfl was tevens hoogheemraad van den Lekdijk-bovendams enz. Zijn vader, Jhr. Johan Adolf Van Renesse van Lookhorst, was lid van de Utrechtsche ridderschap. Zie de Utrechtsche Naamwijzers. 4) De vergeving had plaats in de vergadering der ridderschap van 8 Januari 1748, op voordracht van den heer Van Zuylen, die de tourbeurt voor die plaats had. Zie Resolutiën Ridderschap i. d. Zijne Hoogheid liet zich deze benoeming om de hier vermelde reden welgevallen. 5) De commanderij van Weerden was eene der afdeelingen van de bakje van Sint Catharijne, van de Johanniter- of Maltezer-ridders; de benoeming der commandeurs was tusschen de drie statenleden verdeeld; die van de comdandeurs te Weerden stond o.a. aan de ridderschap. Zie Tegenwoordige Staat van Utrecht I p. 390. 6) Jhr. Reynoud Gerard Van Tuyll van Serooskerken, zoon van den bovengenoemde. Zje aanteekening 1 op pagina 6, 8 1748. dit toelatende als hebbende gevaceert vóór desselfs stadhouderschap, en Zuilen hem daarover hebbende onderhouden. Den ') 1748 apprehendeert het hof wegens een gemeen delict 3 militairen, dan werdt voorseyde hof door Sijn Hoogheyt aangeschreeven die te relacheeren2), nevens eene resolutie toegesonden voor altoos in diergelijke gevallen, visu digna s). Den .. 4) April 1748 requireeren de staeten van de 1) Het gebeurde in den nacht van 16 of 17 Maart 1748. Het delict bestond in de mishandeling van Jan Van Isendoorn, landbouwer te Houten. Het hof liet de schuldige soldaten arresteeren op grond van de „provisioneele ordre op de militaire jurisdictie, inzonderheid bij gemeene delicten", den 2™ Juni 1675 door Willem III uitgevaardigd, met name ook voor gevallen, waarin burgers en militairen betrokken waren. 2) Den 20«>> Maart gelastte de stadhouder als kapitein-generaal de onmiddellijke uitlevering van de schuldigen aan de militaire autoriteit, aan welk bevel het hof voldeed, niet echter zonder zijne handelwijze met deugdelijke argumenten te verdedigen, bij missive aan Zijne Hoogheid datum 25 Maart. Zie de correspondentie van die beide datums in het Rechterlijk Archief van het R. A te Utrecht, N°. 50. 3) Over de resolutie van Zijne Hoogheid in zake militaire delicten zie de volgende aanteekening. 4) Den 23«n April besloten de gedeputeerde staten in de eerstvolgende staten-vergadering voor te stellen het hof informatie te vragen aangaande het geval, waarover het eene missive had ontvangen van Zijne Hoogheid; hiertoe werd den 1»° Mei door de staten besloten. Nog in dezelfde maand, den 21 en, zond het hof de gevraagde informatie,: met copie van de bedoelde missive en het daarop gegeven antwoord. De staten stelden deze stukken in handen eener commissie van zes. personen. Deze commissie bracht den 15en Juni rapport uit, waarop de staten besloten het hof de redenen te vragen, waarom het gehandeld bad zooals het had gedaan (n.1. de gearresteerden aan het militair gezag uitgeleverd) en waarom zulks buiten kennis van Hun Edel mogenden geschied. was. Het hof zond den 20«n Juli een uitvoerig antwoord op deze vragen in, dat den 24e» gelezen en behandeld werd. Het grondde zich vooral op het bevel, door de staten aan de raden van het hof en aan alle andere officieren gegeven, „Zijne Hoogheid in alle zaken rakende den staat en hetgeen daarvan dependeert te obedieeren en gehoorzamen." Tevens zond het hof de copieën van eene pas ge- 9 1748. heeren van den hove de behandeling in voorseide zaake; laage contenance en behandeling van sommige in den hove. Werd 1748 in Haar Hoog Mogende vergadering door de gedeputeerden aldaer in verscheyde groote saeken op welbehaegen van de principaelen ') geconcludeert, dikwils ook sonder eenige restrictie of kennisgeving. Den *) 1748 protesteerdt de stadt tegens een present van 150 ducaaten aan den edelman, die de tijding van een jong gebore prins kwam brengen, en wilde maar 100 geven. Den 3) 1748 werd eene commissie met het erf- voerde correspondentie met den hoogen krijgsraad over den persoon van den ingenieur Knibbe, belast met het toezicht op 's lands verdedigingswerken, door het hof vervolgd wegens eene beschuldiging van manslag op een schaapherder. De hooge krijgsraad eischte bij missive van den 4en Juli 1748 de behandeling van deze zaak voor zich op, onder verwijzing naar de instructie van Zijne Hoogheid op dergelijke zaken. Ook dit antwoord stelden de staten in handen der commissie ad hoe, in de maand Mei benoemd, en evenzoo den 80°» Juli een nader schrijven van het hof d.d. 29, vergezeld van eene missive van Zijne Hoogheid d.d. 24 Juli, houdende bevel zich in 't geheel de zaak van den ingenieur Knibbe niet verder aan te trekken, onder verwijzing naar Zijner Hoogheids verlangen, reeds vroeger ter kennisse van het hof gebracht, „dat militaire personen, over wat delicten het ook zoude mogen zijn, voor geen andere als voor den militairen rechter sullen terecht staan/' Naar het schijnt heeft men de zaak verder laten rusten: van een rapport der commissie is verder niets te vinden. Zie Resolutiën Gedeputeerde staten van Utrecht, 23 April 1748; Resolutiën Staten van Utrecht 1, 21 Mei, 15 Juni, 24, 31 Juli 1748. 1) D. i. zonder voorafgaand mandaat van de gewestelijke staten, onder voorwaarde van later volgende goedkeuring. 2) De opengelaten datum is de 25e Maart. De bedoelde edelman was de heer Dalwig. Ten slotte trof men eene schikking en gaf 125 ducaten. Zie Utrechtsche Stadsnotulen 25 Maart en 22 April 1748. De 'Jong gebore prins" is prins Willem V. Zijn geboortedag was de 8e Maart. 3) De commissie tot aanbieding van het erfstadhouderschap kreeg haar opdracht den 31 en Januari 1748.. Reeds eenige dagen tevoren, den 26en, gaven gedeputeerden staten den heer G. J. Van Hardenbroek, rentmeester van de domeinen, last eene tweede gouden doos te doen 10 {748. stadhouderschap en om een compliment wegens de geboorte van een prins—naar s'Hage gesonden, met een tweede diploma in een goude doos. Tot deese tijdt schijnen nog wijnig provinciaalen geconsulteerdt ')> *ds misschien sommige bedektelijk, die sig daartoe leende, waaruit wijnig onderüng vertrouwen en samenspraak over de gemeene saeke, welke egter wegens veele wanordres, slegtheydt der finantiën en nieuwe geïntroduceerde lasten, hoog noodig was. De stadt in de vergaedering van 2) 1748 brengt vóór het peetschap wegens de provincie over de jonge prins te offreeren. NB. de staten delibereeren totdat de jonge prins reets gedoopt was, dat egter NB. nog al een wijl wagte, en in die tijt sig nog veele aenpresenteerden, en is dus blijven leggen sonder uitvoering. Op dieselve tijdt de edelen om Soest en Baaren etc. tot eene hooge en vrije heerlijkheydt te creëren en over te geven. De geëligeerden neemen dat in advies, en verklaaren sig op de naaste vergaadering het een en andere te accordeeren, selfs Ter Eem en Eemnes-binnen en buitensdijks daar bij te doen, en wel in dier voegen als koning Willem die 13 October 1674 geoffreert was. Welke verklaaring misschien te ruim naar de heren edelen haar sin, is die beijverde propositie onafgedaan blij ven leggen. Edog naederhant overgegeven 8). vervaardigen; de eerste was gebezigd voor de aanbieding van het stadhouderschap in 1747. Zie Resolutiën Staten en Gedeputeerde Staten van Utrecht i. d. u. s. 1) D. i. Z. H. raadpleegde nog zelden met personen uit de provincie, alles afdoende met zijne bijzondere raadslieden in Den Haag. 2) De datum is 12 Februari. Zie Stadsnotulen van Utrecht i. d. Vgl. Resolutiën Staten van Utrecht 21 Februari. 3) Eerst den 23»n April 1749 besloten de staten tot de aanbieding der genoemde hooge heerlijkheden, waarbij de kleine steden nog „op 11 1748. Den 1 May 1748 vertrekt Sijn Hoogheydt naar Breda bij het klijn leger van den staet'),"neemt afscheydt van den raed van staeten, volgens d'Amsterdamsche Fransse courant, onbegrijpelijk, als onder dan e 2). Word den secretaris De Back 8) even te vooren door Rotterdammers betigt valsse paspoorten te hebben gegeven Is dit alleenig gerevoceert door Sijn Hoogheydt. Madame Tronchin 5) bekent soodanige brieven te hebben gekregen, dog is daarover niet gereprocheert. Quaestiones. Waarom soo ampel en universeel niet in de couranten en nieuwspapieren het geval van de heer La Rocque 6) als wel de daegelijkse facheuse brouillerien, en waarom geen meerder proces gemaakt approbatie" vóór stemden. Toch bleef de zaak nog lang slepen, want de acte van opdracht werd niet vóór den 27en Augustus 1750 uitgegeven. Zie Resolutiën staten van Utrecht en Acten- commissie- en instructieboek i. d. u. s. 1) Er waren in 1747 en 1748 twee legers, waarvan het eene, het z.g. kleine, nu eens in Brabant, dan in Zeeland of elders gebezigd werd, afgescheiden van het hoofdleger. 2) Tegen de beschuldiging dat hij deze uitdrukking zou gebruikt hebben verdedigde de prins zich in openbaren geschrifte. Zie Wagenaar XX. bl. 189. 3) Mr. Johan Oe Back, sedert Juni 1747 secretaris en rekestmeester van den stadhouder en weldra een man van groeten invloed aan 's prinsen hof. 4) Tegen deze beschuldiging vaardigde Zijne Hoogheid eene scherpe proclamatie uit, waarin ook de aantijging zelve vermeld staat. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1748, II, p. 354. 5) Madame Tronchin was de echtgenoote van den beroemden geneeskundige van dien naam. Zij heette Helena De Witt, en was de nicht van den raadpensionaris Johan De Witt. Théodore Tronchin, de leerling van Boerhave, was jaren lang geneesheer te Amsterdam, maar verliet die stad en het land na de erfelijk-verklaring van het stadhouderschap, deels uit ergernis daarover. Hij leefde later te Genève en te Parijs, waar hij in 1781 stierf. Zie Haag, La France protestante, i. v. 6) Pierre De la Roque was in 1747 bevelhebber van Hulst, dat hij terstond overgaf. Hij werd daarvoor terechtgesteld en streng gestraft Zie Wagenaar XX. p. 105. 12 1748. aen fautive officieren? Antwoord: forsan om Van der Duin »). Waarom in de steeden Isselstein (en) Buuren 2) den 508 penning, of Liberaale gift genaamt8), mede niet geheven werd? En waarom allerhande lasten aldaar minder zijn? 29 Junij. 2 verklikkers-huisjes 4) omgehaalt of geontramponeert in Utregt, op andere gezet: Dit huis is te huur, ter8tont in te varen. Alles ten eijnde de pagten afgeschaft werden. 3 Julij. Naa de vergaedering van staeten even over twaelf uuren het gemeen aan de gang met steenen uit te breken voor 't stadthuis en te willen plunderen het huis van den pagter Bos 5). Op die tijt liep den eersten borgemeester Wttewaal in persoon sonder hoedt met een pen in de hand naer de hoofdwagt, riep van sig te haasten en ten eerste op te zaelen voor de ruiters aldaer, veele van de kamer gaande seer bleek zijnde, als Berger, De Reuver, etc. 6). Eodem die. Hoofdofficiers De Reuver seer schielijke boodschap was dat al de steenen haast uit de straat voor het stadhuis gehaalt waren; seer bleek onder 1) Philip Van der Duyn gaf in 1746 de stad Brussel over; hij werd daarom een geruimen tijd lang zeer ongunstig beoordeeld. 2) IJsselstein en Buren, waren heerlijkheden van den Prins van Oranje. 3) De 50e penning of Liberale gift. was de buitengewone belasting van het jaar 1747. /ie Wagenaar XX. p. 159. 4) Verklikkers noemde men de beambten van de pachters der belastingen. 5) Hendrik Bos, pachter van den impost op de gebrande wijnen; hij woonde in de Schoutesteeg, evenals de pachter Van Tol, wiens huis mede door het gepeupel werd bedreigd. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1748, p. 615, Nederlandsch Wondertooneel, p. 593, enz. 6) Mr. Arent Albert De Reuver was hoofdofficier, Mr. Cypriaan Berger raad in de vroedschap der stad Utrecht. De publicatie van staten-resolutiën geschiedde op het stadhuis door tusschenkomst van het hof. Zoo werd ook deze gepubliceerd. Zie Placaetboek (Register van publicaties) van het Hof, dl. XI, i, d, 3 Juli 1748. Recht. Arch- 29. R. A. te Utrecht, 13 1748. het volk staande, patiëntie versoekende, en dat soo de resolutie soude komen. Des hoofs camerbewaarder met de publicatie komende, vroeg hem of hij se hadt, riep: „Mannen hier is sij"; die ingesien hebbende, swaaide sijn hoet boven het hooft, roepende nog: „Mannen hier isse"; op het stadhuis afgelezen wordende, wilde dat men bij Sijn Hoogheydts naem soude posen; doe den hoedt afnemende boven het hooft swierde, schreeuwende met het volk Hoze, vivat, etc; ulterius perquirendum. Julij. In die troubelen den prins ziek en &pe Aou/Saït, die 't ijlende, gaf de princes tot antwoort aan va.,*y*Ahadde'). charles Bentinck3), Fagel en De Bak, die haar remonstreerden dat 't gemeen gestuit diende te werden, of sij 50 duisent man wilde hebben of 25 duisent wilde. De anderen seyden dat niet wilde verantwoorden de onheylen en dat de oorsaak aan Haar Hoogheydt soude moeten toeschrijven; soo was Haar Hoogheydt, eenes mans buiging gemaakt hebbende, heenen gegaan en had gesegt: „De heeren kunnen doen wat willen". Meent men doorgaans dat de princes oorsaak is van het afschaffen der pagten en van vele brouillerien 10 Augustus. Twee oproerige in Utregt met den koorden Utregt. gestraft 4). Dispuut al hevig met borgemeesteren en gedeputeerden omtrent d'ordres aan de militie, selfs tot wijgering, soo in 't hof als in de vergadering van de gedeputeerden niet te sullen verschijnen. 1) Over de pachtersoproeren in Holland, Utrecht en andere gewesten zie Wagenaar XX of Nederlandsche Jaarboeken 1748. 2) Ore, d. i. uit den mond van, Doublet, die 't van Fagel hadde. 3) Carel Bentinck tot Nijenhuis had zitting in de staten-generaal voor Overijsel; hij was de broeder van den bekenden heer Van Rhoon. 4) Zie over dit vonnis Nederlandsche Jaarboeken, p. 737 (30 Augustus). De veroordeelden waren Cornelis Van Klaveren, bijgenaamd Dikke Willem en Marrige Willems, bijgenaamd Lange Marie, beiden uit het gepeupel. 14 1748. Augustus, In de stadt Amsterdam groote bewegingen. September. Sijn Hoogheydt komt daar met authorisatie Holland. van de staeten, verandert de regering, wordt door gemeen volks gecommitteerde dikwils ontrust en alles afgevraegt, en wel eens s'nagts om 3 uuren, doende versoeken die niet publicq nog sijn, dog bij Sijn Hoogheydt gewijgert wegens sijn gedane eedt aan 'tland, seggende aen Sijn Hoogheydt dat hun ongenoegen niet lang(er) konde verbergen, dat Sijn Hoogheydt niet alleen ommeging, maar ook at en dronk met onwaardige, die hem d'een of andere tijt sogte te corrompeeren, — andere seggen: die hem soude tragten (te) vergeven — waarop Sijn Hoogheydt antwoordde — leggende nog op sijn bedt — dat sijn leven in Gods hant was, en dat soude afwagten. Heeft s'anderdaegs dit soo selfs aan menschen verklaart met de tranen in d'ogen 1). September. Heeft ook Feytema — geen sagt antwoort genoeg krijgende —sig geuit: „WeetjeHoogheydt wel dat hij in Amsterdam (is)"? Deeze Feytema, voorganger, is advocaat en ohvergenoegt hij in vorige tijden geen pensionaris was gemaakt, en jegenswoordig dat de prins hem geen raed maakte 2). Bij Sijn Hoogheydt's vertrek seyden de meesten: „Hij heeft de regering naar sijn sin verandert, en niets voor ons gedaan". Ook is NB. de publicatie om sig in rust te houden etc. eerst naer sijn vertrek geschièdt. NB. In deese tijt is door Dordregt in Hollandt geproponeert den prins te authoriseeren om in de meeste steeden de verandering naer welgevallen te schikken, hetwelk ook daerop gevolgt is alsse etc, dog die gecommitteerden, eerst in Noordholland komende, wierd gesegt door sommige 1) Over de bewegingen te Amsterdam en de hier vermelde bijzonderheden zie men, behalve de Nederlandsche Jaarboeken en Wagenaar, vooral ook Dr. J. G. Slothouwers geschrift (dissertatie) over de Doelisten, Leiden 1875. De woorden tusschen haken slaan niet in het H.S. 2) Zie de genoemde dissertatie over de Doelisten. 15 1748. borgers, dat geen klagten hadden tegen haer regenten, en was ook geen logement gereet gemaakt voor die gecommitteerden. September. De pagten afgeschaft; werdt het nieuwe Utrecht, middel '), naer veel strubbelens naar 's Hage in commissie gebragt; sijn daer agt dagen en hebben geen gehoor. Werden opgestelde articulen aengeplakt, en vaarsen in kerksakjes gestooken, in ouden druk, met vuile beschuldig(ing)en jegens 15 k 16; wort verboden, en .een praemie opgezet, dog wel 5 weken daernae; werden eenige heeren genoemt die uit stads regering wilde hebben. Nog werden 5 articulen, door Elyn en Egeling opgestelt, gedrukt; den drukker seyde dat, en wert egter weer losgelaten; daernae nog 28 geschreven articulen, waerinne 4 of 5 sterk in genoteerd werden 2). De Reuver vraagt vijfderley ampten. In Augustus en Soude in Vrieslandt stout gesprookèn September. zijn door 't volk, als: ,,Wij sijn souverainen. en kennen geen staeten nog prins, omdat die geeft meer kan doen als die ontfangt"; seggen de prins hunlieder vergaderingen permitteert; ook agten zij 1) Tot afschaffing der belasting-pachten werd te Utrecht besloten den 3en Juli, nadat tevoren, den 25<» Juni, de impost op tabak, thee, koffie, boonen en aardappelen opgeheven was. liet nieuwe middel, d. i. het nieuwe plan voor de belastingen, werd den 15en October aangenomen. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1748, i. d. 2) Zoowel in Utrecht als in de Hollandsche steden, met name te Amsterdam, werden de wenschen of eischen van de ontevredenen onder de kleine burgerij in eenige hoofdpunten of „artikelen" samengevat, die door den druk werden verspreid. Zij waren meestal het werk van volksleiders. Egeling (Zie p. I aanteekening 3) speelde eene voorname rol in de volksbewegingen, ook in 1759 en later. Simeon (of Simon) Elyn was lakenfabrikant, die om zijn zonderling gedrag een paar jaar later in een verbeterhuis werd opgesloten. Be publicaties van den magistraat tegen de bedoelde schotschriften zie men in de Stadsnotulen, 11 October 1748, en in de Nederlandsche Jaarboeken. 16 1748. wijnig de troepes, die absolute ordre hebben sig in 't sagte te gedragen etc., zoo als meest overal. In Junij, De Vriesse gecommitteerden krijgen op praeJ u lij. text van siekte geen audiëntie, die van 't volk wel October. Was een gerugt de souverainiteit aen Sijn Hoogheyd overgegeven sou werden van d'een en ander provintie, dog dat de minister van Spanje sig daertegen gekant hadt, vermits sijn koning die wel voor vrije landen had erkent, maer geen souverain daervan of in konde kennen, dog dit problematicq. In Maij en Heeft De Bak en Fagel audiëntie bij de Junij. princes-roial gehadt, de prins siek sijnde; gesegt dat de toenemende oploop omtrent de pagten van gevolg konde sijn, diende gestuit te worden in sijn begin, waarop alleenig antwoord kregen: „Willen de heeren 50000 man? Neen? Willen se er 25000 hebben?" Waerop seyden dat voor de gevolgen niet souden willen verantwoorden en wel integendeel sig altoos soude verklaeren het aan mevrouw de prinses te hebben gewaarschuuwd, waerop Haer Hoogheid even voorover boog, en ging de kamer uit. 7 October Albinus, jongste raed, brengt vóór, dat 1748. Utregt. 2 borgers bij hem waren geweest om de privilegiën hunner gildens weeder te versoeken, ook dat de vrije weken der scheepenen diende te cesseeren2), den eenen, een glasemaker, klagende de glasruiten te veel van buiten ingevoerdt wierden, den ander niets weetende als dat geen ampten meer dan aan knegts werde gegeven. Versoekt daer omvraag op, dog wert gewijgert als een beuseling en dusdanige klagten aen dekens van de gildens moesten gedaen werden, die dan 1) Over de voorvallen in Friesland in den zomer van 1748 zie Wagenaar XX p. 196 vlgg. Over de gecommitteerden z. a. p. 201. 2) De schepenen, 12 in getal, hadden drie aan drie gedurende ééne week de behandeling der loopende zaken; de overigen, hadden dus vrije weken. 17 1748. dat remonstreerden; waerop sijn aanteekening laat doen 1) en protesteert tegen het niet omvraegen. Komt de prins — naa 't stadhouderschap gekregen te hebben op den voet van prins Willem III —, veele dat hebbende willen borneeren, als Zuylen — naderhant alles vergevende en hofmakende —, Stoetwegen, Verwey etc, in de provintie, harangueert in de verscheyde collegien, in die van de staten maguincq, alsse dat niet sogt als deese ongelukkige landen als sijne voorouders te beschermen, hunne privilegiën en regten te bewaren, hunne vrijheyt — als die grootste schat kennende en met de melk ingesoogen hebbende — allesints te maintineeren etc 11 October Gaf Stoetwegen 't parool als afgaande borge1748. meester: Dim. Nota in Julij 1747 Sijn Hoogheydt in deese provinsie sessie nemende, en hier vandaan weder vertrekkende, Van Cleef, borgemeester 2), gaf parool s'anderdaegs: Verlost. October. Geeft Sijn Hoogheydt superintendent- £| ofs ypxe um schap van etc. aan den heer Van Lokvtyreptv ). horst van Ter Meer *) seggende: „Uw grootvaeder heeft dat gehadt, het is niet veel, ik wenste het f 12000 s'jaers was." Werdt hoofdofficier(sampt) B) 12 October, naedat heer Van Zuilen 11 October nog negeert daer niet aen was, alsoo niet om gesproken hadt nog hij ook niet, en dat aen sijn vrouw dien dag nog een brief gekomen was van sig vrij daarop te excuseeren. 1) Namelijk in de notulen van de vroedschapsvergadering. Van een discours en een protest van Albinus is in het notulen-boek niets te vinden; denkelijk is het met de andere daaruit gelicht. 2) Mr. Cornelis Van Cleef was burgemeester van 12 October 1745— 12 October 1747. 3) Ex ore graaf van Regteren. Jacob Hendrik graaf van 'Rechteren, heer van Westerveld, deken van *St. Pieter, lid van het college van geëligeerden. 4) Zie bl. 6, aant. 2, 3 en 4. 5) Het woordje „ampt" is bij de doorhaling van een paar andere bij vergissing blijven staan. Derde Serie. Werken N°. 14. 2 18 1748. Aangaande het voorgenoemde superintendentschap meest door J. J. van Mans velt x) De Bak opgegeven en in order ■ gedirigeert, dus die mede surintendent is geworden. Op deese tijt veertien dagen in s'Hage: Leusden 2), Zuilen, Verwey 8) en secretaris van staet *) met het plan van finantie 5); hebben 2 maal met Sijn Hoogheydt gesprooken, dog dikwils met De Bak gebesoigneert. NB. en dat een staetscommissie, die een secretaris bij sig hadt. Hebben f 1200 bij Benoist6) verteert en nog 300 buiten dat. 12 October. Heer Van Lokhorst hoofdofficier door Sijn Hoogheydt in de plaats van De Reuver, alsmede superintendent van de geestelijke goederen aen Sijn Hoogheydt competeerende, ook dijkgraaf Bovendams op ridderschaps-tour, naer eenjarige questie aen wie soude te vergeven staen. Als hoofdofficier sadt te gelijk in staete-finantie 7), sijne rekeningen als rentmeester der domeinen nog niet gedaan hebbende, ook nog wel ses weken wegens de edelen al tegelijk in den hove provintiael8), sonder egter ergens veel te verschijnen. Notabel het geval van dien advocaet met name Fled- 1) Mr. Jan Jacob Van Mansvelt, sedert 1723 raad en later schepen van de stad Utrecht, daarna tegelijk met den heer van Termeer snperiutendent 27 September 1748. Hij was en bleef tot kort vóór den dood van den hoofdofficier diens aanhanger en vriend. 2) Rudolf Leusden, kanunnik van St. Jan, was een der geëligeerden. 3) Willem Verwey, burgemeester van Utrecht in 1747/8 en 1748/9. 4) Gijsbert Franco baron De Milan Visconti, heer van Hinderstein (bij Neerlangbroek). 5) D. i. het nieuwe belastingplan. Zie p. 15, aant. 1. 6) Anthony Benoist was kastelein in het logement de Oude Doelen te 'sGravenhage. (Koopmansboeken R. A. Den Haag). 7) D. i. hij was mede gecommitteerd voor het beheer der provinciale financiën. 8) De plaatsen van extraordinaris-raad ln het hof werden vergeven door de drie leden der staten, die elk één raadsheer aanwezen. Zie Tegenwoordige Staat van Utrecht, I. p. 257. 19 1748. derus te Steenbergen *) in Overijssel, dewelke wegens oproer of muiterij e was gecondem(n)eert, met advies van naburige regters en approbatie van staeten, tot de galg, ook geëxecuteert: edog naderbant, door Sijn Hoogheydt, met authorisatie NB. van voorgemelde staeten weederom opgegraven, met eere ter aarde bestelt, voorname Heeren daeragter gaende, alsse Haersolte van Yrst2) etc. Het oranje-vaendel over sijn kist geswaayt s), en dus in 't geheel weeder herstelt. NB. nog dat derselver regters meede niet geculpeert en sijn, integendeel ook in hun geheel gebleeven. e| ops Koii,rin September 1747 (zie Resolutiën Gedeputeerde staten van Utrecht 19 November 1748), dus 11 dagen na den ondergang van Bergen op Zoom. De uitdrukkingen in het Handschrift „den tweden dag" en „twee dagen daernae" zijn dus niet nauwkeurig. 1) Doublet, Renesse. De laatste is de oude heer Jan Adolf Van Renesse van Lookhorst, lid van het college der ridderschap van Utrecht, of meer waarschijnlijk zijn zoon; zie aanteekening 3 op p. 7. Over Doublet zie vroeger, p. 3. 2) Over den baron Cronstrom zie men Wagenaar XX p. 116 en de aanteekeningen van Tydeman op Bilderdijks Vaderlandsche Geschiedenis dl. VI. 3) N. F. Van Breda, kolonel, later generaal, van de mineurs en sappeurs. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1748, p. 755. 22 1748. de Vriesse ruiters op de markt doe de Fransen er al in waren, ieder laten sien en inkomen. De Bros >) in s'Hage wist een dag te vooren dat over soude gaen, ook een officier te Wouw 2) wel drie dagen te vooren het aan sijn hospes versekerde. Omtrent de actie van Fontenoi heeft Cornabé 3) hem in sijn face gesegt dat hem d'ordre gebragt hadt, en hij moeten avoueeren etc; ook sulx getuigde heer (?) Harel 4); daer sooveel onheyls uit gebooren is en nog kan worden. Mastrigt meede in deese tijt van kruit en loot onvoorsien op 't punt van de investeering, en bij miracul daer nog wat in gekregen. Van der Duin 5), hoewel krijgsgevangen, krijgt een daggeit en tractement, anderen moeten op pensioen hunne compagniën verliesen; de oude voet weg, alle nieuwe troupen van allerlei natiën en oorden aengenomen, meest vreemde én onbekende officiers in de nog oude overblijvende regimenten geavanceert, geheele nieuwe Duitse exercitie etc. •). Geene oude en natuurlijke vrienden geconsulteert. Door 1) Waarschijnlijk wordt bedoeld de heer De Brose, die jaren lang gezant van den koning van Polen was in Den Haag. Zie o. a. Nederlandsche Jaarboeken 1750, p. 879. 2) Het kasteel te Wouw was een sterk strategisch punt; het lag bij het dorp Wouw, ten N.-W. van Bergen op Zoom. 3) Francois Cornabé, uit Bern, was kolonel van een regiment Zwitsers, daarna commandant van de Willemstad. Zie o. a. Naamregister van officieren. Over hem en zijne betrekking tot den stadhouder zie ook het vervolg van het H. S. Met „hem" moet, naar den zin te oordeelen, Cronstrom bedoeld worden, de eenige, die in dit verband de verdachte zijn kan. De actie van Fontenoi had plaats in 1745. 4) Harel was in 1745 groot-majoor van de Willemstad en de Klundert (Naamregister van officieren R. A. Den Haag); waarschijnlijk wordt deze bedoeld: de in het Handschrift ingevoegde voorletter van titel of naam is onduidelijk. Denkelijk staat er „Hr." =z heer. 5) Zie aanteekening 1 op p. 12. 6) Zie over de veranderingen in het leger de Nederlandsche Jaarboeken 1748. 23 1748. hofmaking aan De Bak, Grovestins >) of met geit te geven wert veel verkregen, en wijnig de reële merites gedistingeert, en door dusdanige geabandoneerde huishouding alles in confusie; veele maken schulden, imprimis 't hof. Eg ope Aap. 6. sa Februari. De notulen van die data geven tevens het Verslag van de inderdaad „bedroefde gesteldheid" der stads-financiën na de afschaffing der pachten. 32 1749. borgers met borgers te keer te gaan. Dit riep den commandant majoor Falkenhayn 1). Blias 2), vreemdeling, wert door bemiddeling van D'Ablaing in de rekenkamer gecontinueert. T'eerste lit schrijft aen Sijn Hoogheydt over d'aenstelling van Schut3) tot ontfanger van de bisdomstienden, 1) Frederik Willem baron Van Falckenhain, heer van Vuilcoop, (gewoonlijk onjuist Falkenheym geschreven) was majoor van de cavalerie in het regiment Cannenburg tot 1749, toen hij op pensioen gesteld werd. Hij was steeds overladen met schulden, zoodat reeds in 1742 zijne dochter de nalatenschap harer moeder weigerde en hij zelf aan het hof verlof moest vragen een deel van de goederen dier nalatenschap te verkoopen om schulden te voldoen. Herhaaldelijk werd door een aantal crediteuren beslag op zijn tractement en later op zijn pensioen gelegd, vooral door wijnkoopers, die groote bedragen van hem te vorderen hadden, o. a. de vroeger genoemde Egeling. Zie Resolutiën Staten van Utrecht en Gedeputeerde staten van Utrecht 1748 en 1749 op verschillende datums. Hij was van 1720—1732 maarschalk van het Overkwartier, van wege de ridderschap, en sinds 1725 regent van het Collegium Willebrordi en de Domus pauperum, waarvan hij in 1759 eerste huismeester werd. Zie Utrechtsche Naamwijzers. 2) Mr. Jacob Elias Michielsz. was gedeputeerde van Utrecht ter generaliteits-rekenkamer. Zie Resolutiën Gedeputeerde staten van Utrecht 29 April 1749. Zijne commissie in de generaliteits-rekenkamer be- 1 kleedde hij, op nominatie der geëligeerden, van 1746 af; 26 Maart 1749 werd die commissie, op voordracht van de geëligeerden en na goedkeuring van Z. H., door de staten voor een drietal jaren hernieuwd. Zie Resolutiën Staten van Utrecht i. d. De heer Elias stierf reeds in 1750. Hij wordt vreemdeling genoemd omdat hij de zoon was van den Amsterdamschen dichter Michiel Elias, dus geen Utrechtsen burger. 3) Dr. Jacob Schut werd door de staten tot de bedoelde betrekking benoemd den 12"» Maart 1749. De ontvanger der bisdomstienden was een der negen ontvangers, die de staten voor verschillende inkomsten benoemden. Zijne commissie was eene van de zoogenaamde zesjarige, zoodat de heer Schut na zijne eerste drie jaren kon worden gecontinneerd. Hij vroeg en verkreeg dit van Z. H., waartegen de geëligeerden zich echter verzetten, omdat de bewuste commissie op hunne toerbeurt gekomen was. De prins gaf op dit punt toe. Zie Resolutiën Geëligeerden 17 Februari en 3 Maart 1749. 1749. dat sij altoos bij de koning ') dat vergeven hadden. Krijgen antwoort bij provisie het ook te konnen doen. Wert door den admiraal Schrijver 2) iemant aan de prins gereeommandeert tot bewindhebber wegens dese provintie in de West-Indische Compagnie. Handel daeromtrent van de heer Van Zuilen s). Komt t'Utregt bij den president van gedeputeerd(en) een wild, woest mens insolent spreeken, vaenderig sijnde geworden, etc. Wert militie gecasseert en spreekt men van een nieuw regiment refugiés op te regten 4). May 1749. Komt graef Hendrik «) in de ridder¬ de Wachendorff5). schap t'Utregt, aengenomen sonder exa- 1) D. i. tijdens Willem den derden. 2) Cornelis Schrijver Ph.'s zoon was sinds 1738 vice-admiraal, daarna luitenant-admiraal van Holland. 3) Wie de bedoelde persoon was, is niet te vinden. De heer van Zuylen maakte gebruik van het recht, hem in 1744 door loting gegeven, om voor de W. I. C. iemand te nomineeren; hij wees den heer Hendrik Verbeek aan, wiens benoeming terstond door den stadhouder werd goedgekeurd. Zie Resolutiën Ridderschap van Utrecht 8, 21 en 27 Maart 1749. Het. is, te oordeelen naar hetgeen de schrijver zoo nu en dan omtrent den heer van Zuylen mededeelt, niet onwaarschijnlijk, dat de persoon, door den admiraal gerecommandeerd, en de heer Verbeek dezelfde zijn. De ridderschap bleef zoo in den waan, dat z|j, als van ouds, de benoeming had gedaan zonder recommandatie van den stadhouder. 4) Waarsclnjnlgk wordt hiermede op het werven van regimenten en het indienstnemen van officieren uit het buitenland gedoeld. Een regiment „réfugiés" is in dezen tijd niet gevormd. Arch. voor Krijgs-eesch Den Haag. Vgl. p. 39 en 42. „ 5) Ore Wachendorff. Mr. Everard Van Wachendorff was substituutgriffier bij het hof. Zie Utrechtsche naamwijzers. 6) Hendrik Karei graaf van Nassau La Lecq, heer van Beverweerd. Over de vereischten voor het lidmaatschap van het ridderschaps-college zie Tegenwoordige Staat van Utrecht L p. 290, maar vooral Resolutiën Staten van Utrecht 23 Juli 1667. Omtrent Doublet zie aanteekening 2 op pag. 3. Vgl. Tegenwoordige Staat van Utrecht, I, p. 170. Graaf Hendrik werd bij missive van Z. H. d. d. 13 Mei 1749 in de ridderDerde Serie. Werken N°. 14. 3 34 1749. minatie van qualificatie. Soo ook Doublet in t'eerste lit a° 1747, sonder dat hij borger t'Utregt was. Soude een extraordin(aris)-commissie in H.H.M. krijgen, sonder exempel'); neemt 't hof provinciaal — open sijnde — niet aen. Collonel Pesser 2) privative acte tot de jagt t'Utregt niet door de prins geteekent, alleen door De Back; nog een appointement van pardon — ni fallor — in diergelijke smaak geteekent *). Renesse. Vuurwerken, dog geen illuminatie door Junij 1749. 't land *); nogtans dwingen die van Haerlem schap gebracht, die daardoor met één lid werd vermeerderd. In de resolutie van dit college van 12 Mei werd zijne qualificatie voldoende geoordeeld, op grond dat hij — zooals op een afzonderlijk blad in de resolutiën werd ingevoegd — reeds in 1734 „de conditiën van sessie had onderteekend." Met dat al hadden én de geëligeerden én de steden hem in 1734 niet op de nominatie geadmitteerd, omdat hij „zijne qualificatie nog niet had overgegeven." Dienovereenkomstig was hij toen met een paar anderen van de nominatie-lijst afgevoerd, en „het lid der ridderschap wederom gesloten verklaard." Zie Resolutiën Ridderschap 7 October en 1 December 1734 en 6 April 1735, met de bijlagen. — Het college schonk zijn nieuw medelid een jaargeld van achthonderd gulden, „doch zonder consequentie... in cas van meerder augmentatie." T. z. p. 7 Juli 1749. (Zie Tegenwoordige staat van Utrecht, I. p. 214). 1) Naar de generaliteitsvergadering werden drie gedeputeerden gezonden, uit elk lid een. Graaf Hendrik kreeg niettemin de bedoelde commissie, op Zijn Hoogheids verzoek, voor drie jaren. Zie Resolutiën Staten van Utrecht, 10 September 1749. Eene buitengewone commissie was inderdaad „zonder exempel". Het volgende doelt ook op graaf Hendrik: Doublet werd in 1749 terstond, volgens zijn eigen verkiezing, raadsheer in het hof. Zie Resolutiën Geëligeerden 22 September. 2) De heer Willem Nicolaas Pesters, in het handschrift meestal Pesser genoemd, had den rang bekleed van luitenant-kolonel der Hollandsche gardes, en werd gewoonlijk overste of kolonel genoemd. 3) Zie het vermelde op pag. 11 en daarbij aanteekeuing 4. 4) Bij gelegenheid van de ratificatie van den vrede, in October tevoren te Aken gesloten. Overeenkomstig de missive van H.H.M. d.d. 8 Mei 1749 werd besloten tot klokkenluiden en vreugdevuur, „met dispensatie van een ieder eenige illuminatie te doen of vuurwerken af te steken." Zie Resolutiën Staten van Utrecht 21 Mei 1749. Toch ge- 35 1749. en Schoonhoven de regenten om te illumineren; de eerste dragende een oude hoer — door veelen gebruikt eertijts — in gedaante van een stroowis, als ook de gen(erael) Cronstrom in dieselve formen, en gooide die op de piktonnen om te verbranden. Meent men Rousset ») gebruikt is in al 't Amsterdams werk, ook de nouvelles aen de Ceulse courant suppediteert. Schrijft: Le stadhoudêrat, etc; word op Vrankrijks Versoek sijn commissie van historiographe ingetrokken, dog blijft even tranquil, en dus men dat doorgestoken werk moet geloven. Murmureering bij fadsoenlijke borgers over de nieuwe taxatie t'Amsterdam etc. 2). Hoord men dat Werd Jr. Jan van Grovestins ») geaccuseerd, alsmede dat sijn broer veel geit overmaekt beurde dit op vele plaatsen. Zie o. a. Nederlandsch Wondertooneel, Nederlandsche Jaarboeken enz. — Het verbranden van iemands beeltenis met die van een berucht persoon, was eene gewone uiting van den volkshaat. 1) Jean Rousset de Missy was in 1748 tot raad en historiograaf van Z\jne Hoogheid benoemd, maar werd, na zijne deelneming aan de Doelisten-beweging te Amsterdam, ontslagen, en vluchtte kort daarop, uit vrees voor vervolging wegens zijne geschriften tegen Frankrijk. Hij stond altijd in verdenking de hand té hebben in hetgeen buitenslands over de Republiek werd geschreven, alsook de schrijver te zijn van zeer scherpe pamfletten. Zie Wagenaar XX, 299 en elders, de biografische woordenboeken, b. v. Van der Aa, die over hem een vrij goed artikel geeft, en vooral Haag i. v. — Vóór Roussets vlucht veronderstelde de schrijver van deze Gedenkschriften blijkbaar, dat hij „in 't Amsterdams werk", d. i. de Doelisten-beweging, handelde op hooger last; weldra zal hij die meening hebben laten varen. — Het boekje „rlistoire du stadhoudêrat" gaf Rousset in 1749 slechts uit: de schrijver was Raynal. 2) Na de verandering van het stelsel en de invordering der belastingen. 3) Zie pag. 23, aanteekening 1. Hij was ook gedeputeerde ter generaliteits-vergadering voor Friesland. Zie o. a. Naamregister van leden der regeering. Een gerucht van scabreusen aard, zonder historische waarde, is hier met voordacht ongedrukt gelaten. — De zijn in het handschrift niet ingevuld. 3* 36 1749. naer Engeland, niets betaalt en overal van. trekt, selfs van ..... Jr. Jan absenteert sig, komt weder, dog blijft naderhand geheel weg; 2 Julij. Ter staatsvergaadering werd door den stadhouder van de leenen, Bottenstein seer mis geproponeerd om in 't hooft van de leenbrieven te setten ook s'princen titels en naam, wat maar is om aen Sijn Hoogheydt met de ledige h(and) te verheffen ( ) 2); item maakte swarigheyt dat sijn naam ook met 't woord stadhouder wierd uitgedrukt, in de leenbrieven. II Julij 1749. Werd geproponeerd in H.H.M.M. om 8 millioenen bij loterij te negotieeren, en wel met voorkennis van Sijn Hoogheydt. Zeeland en Utregt neemen aen om aen hun principalen te schrijven, de andere alle adviseeren van jae. Spreekt Polanen 8) den prins wat te doen? krijgt antwoort te moeten weeten wat over sig nemen kan of niet. Twee dagen daernae komt Sijn Hoogheydt selfs in H.H.M.M., harangueert en set het op ieders consciëntie of men het comptoir-generael kan laten sonder geit. En werd doe op die pressante aenspraek unaniem geconcludeert, NB. sonder authorisatie van principalen, daer overal geitgebrek is en geen finantie gesogt werd; -adviseerende Zeeland egter soo Utregt 't ook wilde. Gardes Holland krijgen 25 man per compagnie gratificatie voor de kostbaarheyt van de montering. 1) Johannes Jacobus van Utenhoyen, heer van Bottestein, was stadhouder van de leenen, lid van de Utrechtsche ridderschap en gecommitteerd in de staten-generaal respectivelijk sinds 1724, 1734 en 1741. Zijn voorstel in zake den aanhef van de leenbrieven, waarop in het Dagboek gedoeld wordt, werd in 1749 door de staten aangenomen. Zie Resolutiën Staten van Utrecht 2 Juli. 2) Hier is blijkbaar iets uitgevallen, als b.v.: voordeel te geven. 3) Gedeputeerde ter generaliteit voor Utrecht. Z. b. pag. 5 aant. 3. Over de zaak zie Nederlandsche Jaarboeken i. d. 37 1749. Gardes Suisses 84 man, en mankeerde nog bij de monstering wel 300 man. Nog al veele nieuwe officiers gecreëert, werdende de oude voorbijgegaen, en de generaels geproponeert om op generael-majoors tractement te brengen *). Nog geen staet van oorlog van 1748 gesien. e| ope Aoft. urn Dat bij 't quartier en de stad van B«Ai/5p«v ). Nimwegen geschikt was en aen de decisie van Zijn Hoogheydt gelaten om aen den gouverneur prins van Hilbourghausen 3) te geven tractement huyshuur f .... en een bienvenue van dus reets met De Bak en die met de prins geconvenieert, dog dat mevrouw de princesse het (?) even voor de conclusie op dubbelt gestelt had, en soo verscheyde meer. Zoekt men ook in die ridderschap, van Gelderland, den heer van Driesburg 4) te brengen. Hetgeen naderhant is geschiet. Doleantie in Holland en Stigt over de nieuwe quotisatie; brengt de laatste minder op als de pagten; continueerd 1) Zie over een en ander rakende de militaire zaken de uitvoerige berichten in de Nederlandsche Jaarboeken. Het regiment gardesHolland telde 6 compagnieën, die te 'sGravenhage in garnizoen lagen, evenals de Zwitsersche gardes, 8 compagnieën sterk. 2) Ex ore domini Van Balveren. Walraven, baron Van Balveren, heer van Wuert, was burgemeester van Zalt-Bommel, had zitting in de ridderschap van het kwartier van Nijmegen en was tevens voor Gelderland gedeputeerd in de admiraliteit van het Noorderkwartier. In dit college had ook de schrijver van het Dagboek zitting, die dus herhaaldelijk met hem in aanraking kwam. 3) De prins van Saxen-Hildburghausen, commandant van het corps Beiersche troepen in dienst van de zeemogendheden, was in Februari 1747 aangesteld tot generaal van de infanterie bij het Nederlandsche leger. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1747, p. 84. — De niet ingevuld. 4) Arnold Hendrik Dirk Van Neukirchen genaamd Nijvenheim, heer van Driesburg, Kessel en Mook; in 1751 werd hij beschreven in de ridderschap van Nijmegen. Zie o.a. Van der Aa, Biografisch Woordenboek i, v, De laatste woorden zijn misschien later bijgeschreven, 3-8 1749. men egter, in groote confusie, met sommige pagjes weederom op te setten op waren buiten consumtie; onder anderen de blykers die nu over het consumtible gequotiseert, en die van het noodige tot het wassen, opgegeven door haer selfs, — sommige suiver, andere sijn naegereekent en op meer gestelt, als: zeep, hout, turf— voortijts de pagte moesten betalen; dus sij van hun clanten nu meer wasloon willen hebben, waer veelen niet aen willen, als den heer van Zuilen etc., die ook soude gesegt hebben aen een van die blijkers sig soo hoog niet op te geven. NB. hij selfs in de commissie van de quotisatie en van die plans is 2). Julij 1749. In de vergadering t'Uttegt werdt gedelibereerdt over de negotiatie bij loterij van 8 miïlioen en over de petitie van drie millioen. Bij het eerste lit eerst met 4 tegens 2, sijnde Dab(laing) en Leusden, geconcludeert van te rescribeeren, dog naderhand weeder omvraeg gedaen, en wert geconsenteert de 8 millioen, ridderschap daer mede voor zijnde except den oudsten heer s), in een tijt daer men kwalijk gelts genoeg heeft om de militie en renten provinciael te betalen. NB. Hr. uxv Zu/Afi/ en BoTTetrmv komen jegenswoordig overal in; den ersten had tevoren gewerkt om een reglement voor de aenstaende stadhouder te maken, en selfs om al het militaire niet over te geven, den anderen heeft naderhandt bij sommige heeren als Msièpeyr en Psvevere geweest met een opstel, redelijk sterk tegens het erfstadhouderlijk (bewind), en heeft mij meer als eens gesegt te willen dat de staten hem als gecommitteerde ter generaliteit in de schuur joegen of disavoueerde 4). 1) D. i. onder anderen doleeren (beklagen zich) de bleekers, die enz. 2) Namelijk van de plannen om de pachten gedeeltelijk te herstellen. 3) De hoogbejaarde heer Jan Adolf van Renesse, die'reeds van 1709 af zitting in de ridderschap had. 4) De namen in Grieksche letters zijn: Zuilen, Bottestein, Mijdrecht en Renesse. 39 1748. Is groote oneenigheyt te Wijk, scheepenen tegens scheepenen en tegens hoofofficier hebben eene crimineele gevangen, en konnen het omtrent de proceduuren tegens hem niet eens werden, vragen assistenten in hun regtbank — dog informeel — en de andere wijgeren het weer. Werd op order van Sijn Hoogheydt een commando van een ritmeester met 50 man daer nae toe gesonden2). ope Kofurit Se vey- Die van Gelderland of Nimwegen aen Ttfev het hof schrijvende, dat men de soo veel gereguleerde somme voor den prins van Hildburghausen niet vinden kost, is geantwoort: als zij niet konden, Sijn Hoogheydt die wel vinden zoude. Werd in Holland van de particuliere steeden geëyscht het montant s'jaers van alle emploien hoe swaer of groot die sijn; ook schrijven daeromtrent de gecommitteerde raden aen de stad Dordregt — die dat, schijnt wel, niet naer de zin gedaen hadden — een seer comminatoire brief. De posterijen werden ook nog voor 't land gerequireert, dus aen den prins te vergeven die voortijts steedelijke ampten. Die van Amsterdam meent men wel ƒ 200000 waerdig s'jaers *). Vier Switzersche bataillons meerder als voor degen, en nu allen op de provinciale quotes, daer tevooren tot ƒ1200000 op de barrière stonden5); dog moet nog het 1) Hoofdofficier te Wijk bij Duurstede was Mr. Abraham Van Senden. 2) Het gold de vervolging van den stadssecretaris Toelaer, die zich schuldig gemaakt had aan manslag. De heftige twist, waarvan sprake is, maakte de inmenging van den stadhouder noodzakelijk, die er eene commissie uit het hof van Utrecht heenzond. Deze veroordeelde Toelaer ter dood, en legde den twist zooveel mogelijk bij. Zie het merkwaardige rapport, Recht. Arch. van het R. A. te Utrecht, no. 254. 3) Ore comitis De Regteren: de meergenoemde heer van Westerveld. 4) Zie over deze bekende zaken Wagenaar XX, en voor het eerst genoemde punt vooral de Nederlandsche Jaarboeken 1749 vol. II. 5) D.i. bekostigd werden uit de som, die de keizer tot dusver jaarbjks 40 1749. Barrière-tractaet vernieuwt worden en meent men Rhoon daer naer toe gaet. Naere huishouding in den raed van staeten; nieuwe secretaris ') en onwetende thresourierJ) komt alles op aan; de meeste heeren dagelijxs absent, als Haren, Iddenkingen, Vereist, etc. s). Naetezien wat sedert s'prinsen aenkomst wel is afgeschaft — als 15 a 16.. millioen — aan pagten, en wat wel genegotiert is — buiten die seer extraordinaire gift van den 50 penning van alle roerende en onroerende goederen en emploien, naer jaren en capitael gerekent4)— alssé bij de particulieren provintiën bij de Haer Hoog Mogende en en bij den raeden der admiraliteiten Ook wat provintiën, en hoeveel wel, in deese tijden gedeficieert hebben! 6) Augustus. D'abl(aing) buiten zijnde, werd successivClijk visites gedaan, alsse eens door Pesser, collonel, de grif(fier) Wach(endorff) 6) en veele andere meer. Logeert selfs den eerstgenoemde daer in October 1749. betaalde als vergoeding voor de bezetting der barrière-steden. Over de vernieuwing van het tractaat werden na den vrede van Aken langdurige onderhandelingen gevoerd, geopend door Bentinck van Rhoon. 1) Mr. Johan Hop (zie pag. 27 aanteekening 5), in 1748, na het aftreden van Mr. Van der Hoop. 2) Thesaurier-generaal van de Unie was van 30 September 1746—20 Januari 1750 de heer Johan Van der Does. 3) Onno Zwier Van Haren had zitting in den raad van state voor Friesland, Anton Adriaan Van Iddekinge voor Groningen, Dirk Hubert Vereist voor Zeeland. 4) De zoogenaamde „liberale gift". Vgl. p. 12 aant. 3. 5) „Wat" is hier: welke. — Een staat van deze getallen heb ik tusschen de bladen van het Handschrift niet gevonden, 6) Zie p. 34 aant. 2» en 33 aant. 5. 41 1749. September. Den prins naer 't Loo gaende en passeerende door Utregt, slaept en eedt s'anderdaegs middags bij Termeer, komt in de vergaedering van staeten, harangueert lang omtrent de gesteltheydt der finantiën, excuseert sig omtrent het afschaffen der pagten, recommandeert wat bij collecte kan geschieden te doen, geeft bedektelijk hier en daer een correctif van niet wel of naerstig genoeg te hebben gearbeydt omtrent het nieuwe middel, schoon voor- en naemiddag commissarissen drie of meer maenden besig sijn geweest Om classissen te maken, taxeeren en retaxeeren etc. Raekende het Panderse gat *) is Sijn Hoogheydt van Hollands advies, om het Dortse stapelregt, schoon veele remonstreerde van wijnig effect soude wesen; maar moest men soo eens probeeren. Komt een brief van den heer van Polanen, die den prins malitieus noemt geschreven te sijn; pedante en malle questiën van onzen president, heer van Welland, aen den vorst in de vergadering Werd door den hoofdofficier heer van ) in Holland Bterk gesuspecteert, dat veele dingen in Groningen aen de gang heeft geholpen; ook werden meest zijne vrienden geholpen, zelfs een broeder van luitenantcolonel werd raedsheer. 1753. Nog al eenige van sijn vrienden helpen haer selfs, door toedoen van s'hofs influentie 8). December. Komt garnison in Haarlem, wegens insolentiën van wijgering van betaling van sommige pagten ofte collectes door borgers en mindere in gesetenen. Sluiten de poort toe, leggen daer vaetwerk en andere dingen voor, werd door den generaal Cornabé de militie gecommandeert, laet de poort openslaen, komt tot op de markt, en vind daer een meenigte gewapende; eene daervan lost een schout (sic) en kwest een Switsers sergeant, daer de infanterie meede vuur geeft en kwest er drie, eene daeronder van de belhamels; alsdoe separeerde sig alle die volkeren. Gaen gecommitteerden van de magistraet even»te voren nae Den Haeg om verslag te doen van den toestant, dog gaen ook te gelijk agt van de borgers, die veelSTBBlSje»tiën onder weeg zeggen en doen; in Den Haeg willen in 't logement van Haerlem weesen, worden nog eyndelijk gebilletteert in de Goude Leeöw> dog 's nagts van 't bedt geligt en op de Gevangepoort gebragt. Hebben bij Haerlem de stoutheyt de wagens te visiteeren, of daer officieren de aanzuivering van een saldo, door den heer Termeer verschuldigd als gewezen rentmeester. Deze verkeerde waarschijnlijk in geldverlegenheid en leende van zijn zwager, die van het overeengekomen bedrag eene som van ƒ5000 afhield om, althans gedeeltelijk (vgl. bl. 56), de schuld van Termeers kantoor te vereffenen. 1) Men vindt de publicatie en wat eraan voorafgaat in de Nederlandsche Jaarboeken 1749 p. 1246 vlgg. De opengelaten datum is de 29« November."' 2) Zie aanteekening 3 op pag. 40. 3; De laatste zin schijnt later bijgeschreven. 4* 52 1749. op waren, selfs doe de mensen sweeren dat soodanige niet sijn In Amsterdam mede veele te onvreeden over de collecteurs, dat meest slegte en ongegoede lieden zijn, als: Doelisten, dwarsbomers, banqueroutiers. De jongens goeide wat drek tegens collecteurs huisje en schimpen soo een wijnig, dog is daerbij gebleven. De taxatie betaelen alleen fadsoenelijke lieden, dog gedeeltelijk, alsoo de meeste te hoog zijn aengeslagen, omme de massa te vinden 2). Komen rapporteurs ®) en Doelisten als sij maer willen bij den prins, ook bij De Bak en Gronsfeld 4); andere fadsoenelijke lieden moeten dagen wagten, en konnen dan nog niet teregt raken. Is Hasselaer 5) self dit gebeurt bij Gronsvelt. Geeft Rosendael6) in sijn taxatie van ƒ400 op rekening ƒ4—13—12, schandelijk. 1) Zie over deze oproerige bewegingen te Haarlem, naar aanleiding van de invoering der belasting-collecte, de vrij uitvoerige mededeelingcn bij Wagenaar XX p. 340—49. Zij grepen plaats op den laatsten,dag van het jaar 1749 en de eerste dagen van 1750. 2) De schatting naar de vertering, ingevoerd om de bezwaren van de plotselinge afschaffing der belastingpacht weg te nemen, vond veel tegenstand, omdat zij zeer ongelijk werkte en willekeurig werd opgedreven. Zie ook hierover Wagenaar XX p. 234. 3) Dat van tijd tot tijd enkele burgers uit de steden bij Zijne Hoogheid kwamen om te klagen of het een of ander aan te brengen, is wel bekend uit de Doelisten-geschiedenis. Zie o. a. Wagenaar XX p. 136. 4) Bertrand Philip Sigismund Albrecht Van Diepenbroek, graaf van Gronsveld, heer van Wijngaarden en Ruigbroek, was in 1747 als buitengewoon envoyé naar Berlijn gezonden, en zag zich met de verheffing van den prins tot stadhouder als een van diens voornaamste vertrouwelingen den weg geopend tot aanzien en macht. In 1749 werd hij in de ridderschap van Holland beschreven. Zie o. a. Van der Aa, Biografisch Woordenboek, i. v. Hij had zich, zooals verder in dit Handschrift vermeld wordt, bij den prins verdienstelijk gemaakt door orde te brengen in het beheer van diens Duitsche goederen. 5) Zie p. 29 aant. 3. 6) Lubbert Adolf Van Torck, vrijheer van Roozendaal, landdrost-van 53 1749. Werd gesoupconneert een generale opgaev te sullen moeten doen van een ieders inkomen en reëele goederen en winsten. Ook een derde penning van de ampten. Presenteeren de Bijltjes x) request om beeter bier, op de 14 dagen betaling, en 2 stuivers sweeks meer: appointeert de prins, sonder voorkennis van admiraliteit of niemand, op de twee eerste „fiat", op 't laatste te sullen agt geven, als 't geld soo schaars niet was. Werd ook soo een admiraliteitsampt in blanco maer weggegeven. Hier en elders over Hasselaer seer te onvreeden, dog werd geen borgemeester en komt minder in s'Hage. In Utregt rouleert nog alles op de kuijpraed van d'heeren Van Mansveld en Zuilen, Lokhorst, Dony en Verborg 2); werd daer gereet gemaakt, en dan uit Den Haeg aen de Staeten gesonden om te ratificeeren en te publiceeren. Werd • de saek van juffrouw Van Bassem 3) met overstemming of nog erger composibel verklaert, en krijgt de hoofdofficier buiten de kosten f 5000.—. Hierover harangeert weederom Stoetwegen en segt: de wolven van huiden erger te sijn als die van den vorigen tijt, en sulx niet gepermitteert is etc. 4). de Veluwe en lid van de Geldersche ridderschap. Zie o. a. Tegenwoordige staat van Gelderland, p. 435. 1) De scheepstimmerlieden. 2) Mr. D'Aulnis (zie p. 45 aant. 1) en Isaac Verborcht, schepen, en 12 Oct. 1749 burgemeester van Utrecht. 3) Mejuffrouw Van Bassem (vgl. p. 46 aant 2) was doorgegaan met een student. Het schaken van vreuwen was met zware straffen bedreigd, en afkoop van vervolging was niet geoorloofd. Bij de genoemde vermogende jonge dame werd niettemin de compositie toegelaten. Zie Crimin. Sent. 7 Jan. 1750, Stadsarch. De mtdrukking „bij overstemming" beteekent: bij meerderheid van de stemmen der schepenen. „Of nog erger" wil dus zeggen: misschien zelfs zonder meerderheWUtfa 4) Deze „harangue" (in de vroedschap) ^bestaat nog in autograaf onder de handschriften, in het bezit van den heer Wttewaall van Wickenburg. 64 KMfe Is geen samenspraek ter werelt tussen de regenten. Mijdregt is op alles indecies en spreekt haest nietwes tegen. Komen confuse placcaeten omtrent bier, wijn, etc, als die weederom bij collecte moetende geint werden; daerover aireets disputen. Werden comptoiren gemaekt, die door order van die heeren allen op grote kosten tot drie mael verplaatst zijn i). Krijgen de commissarissen ieder ƒ 1200, en de andere sijn ook sooveel belooft door de heer Dony, soo seggen, dog hij negeert het; en willen dus op ƒ800. niet aennemen. Komen alle die kosten van collecteurs-tractementen, buiten de andere kosten, wel op 11000 a 12000 guldens. De schout van Zuilen is geretireert, dog heeft request gepresenteert om onverbonde goederen te mogen verkopen, om dus den heer Van Zuilen soo veel te meer te konnen garandeeren, dog het hof vond niet goed der kinderen goedt te laten verkopen om voornoemden heer te dedommageeren 2). 1) Voor de plakkaten in zake de belastingen raadplege men de Nederlandsche Jaarboeken van 1749 en '50. Met „die heeren" wordt het p. 53 genoemde vijftal bedoeld. 2) Oe schout van Znylen, Stellingwerf, was achterstallig in het aanzuiveren van de ongelden, d. L van de opbrengst, der belastingen, wegens Znylen en Westbroek, en werd daarvoor vervolgd op last van de gedeputeerde staten; hij verzocht en verkreeg toen verlof „zijne gelden van 1745 te mogen innen en zijne goederen te mogen verkoopen om het comptoir te voldoen." Waarschijnlijk is dit echter niet gebeurd; immers de gedeputeerden gaven bevel zijn inboedel en onroerende goederen (de „verbondene" namelijk) te doen verkoopen, welke verkoop evenwel weder werd uitgesteld. Tegelijk werden alle schouten, gadermeesters en uitmaanders, onder bedreiging van executie aangemaand binnen een maand de ongelden van 1746 en de huis- en haardsteegelden, verschenen Paschen 1747, ;aan te zuiveren. Zie Resolutiën Gedeputeerde staten van Utrecht 1 Augustus, 23 en 30 December 1749. De „garantie" van den heer Van Zuylen doelt waarschijnlijk op eene borgstelling voor de bedoelde achterstallen van den schout, door hem als heer van Zuylen gegeven. 55 1749. Werden sonder twijffel veele lieden swart gemaakt aen 't hof. De Pesters voornoemd, de jongste, praet seer cavalier over alles en schimpt op 't minste er maer geschiet; en staet nogtans wel aen 't hof voornamelijk bij De Bak. Werd de heer en vrouw van Giessenburg bij distinctie gefestoieert door Zuilen. Ups a«a« , die de Zuilen heeft genoegsaem altoos de comrekeningen geslo- Dagnien van desselfs broeders betaalt; ten heeft. 10 ,, tt j _ „ nam daertoe geit op van Hendrik van Nellesteyn 1), sonder interest te betalen, die hetselve wederom nam uit het comptoir van 't zegel: want bij 't sluiten 2) wel 140000 gulden onder particulieren stondt, welke sake ook alsdoe door Zuilen ter vereffening seer gefaciliteert wiert. lanuarfl' ^ li' SolHciteert De Jong 3) om een rentampt van 1760. St. Catharijne door doode van Zael*), alsoo 1) Mr. Wouter Hendrik Van Nellesteyn was ontvanger van het zegel sinds 1726. 2) Namelijk van een of meer jaarrekeningen van het kantoor, die aan de gedeputeerde staten werden overgelegd en ter finantie-kamer onderzocht. Zie Tegenwoordige Staat van Utrecht I. p. 251. 3) Mr. Everard De Jong, raadsheer in het hof van Utrecht, verkreeg, bij besluit van gedeputeerde staten van Utrecht d.d. 4 Augustus 1750 (z. a.), overeenkomstig Zijner Hoogheids beschikking, het rentmeestersambt van St.-Paulus en dat van St. Agnes te Rhenen en Marienburg te Soest, tot dusver waargenomen door Theodorus Cornelis Zaal, overleden. De heer De Jong had dus gedongen naar eene prebende, had die niet gekregen, en solliciteerde toen om de genoemde rentambten, die evenwel niet van St. Catharijne waren. De schrijver vergiste zich waarschijnlijk doordat hjj eerst prebende geschreven maar doorgeschrapt had; daardoor schreef hij één regel verder ook „deselve" voor „hetselve". 4) Theodoor Cornelis Zael was rentmeester geweest van de St. Paulusabdij en van de staten-conventen St. Agnes te Rhenen en Marienburg te Soest, en bovendien kanunnik van St, Marie. Zie o, a. Utrechtsche Naamwijzers, 56 1750. sijne prebende gemist hadt; en krijgt deselve in Augustus. Is in Amsterdam aengeplakt gevonden om den koning van Pruissen tot schutsheer van die stadt uit te roepen. Februarij. Werd een dogter geboren aen Lokhorst, waerover peeters waren: prins, princes en de stadt; werden gerepresenteert door Welland, Milady i) en de borgemeesters. Het duurde lang, en was veel omslag, om dat kind te doopen. Is weederom, als de voorige tijt, ƒ5000 bij Zuilen s'avonds stil gehaelt om tot subsidie te dienen van Lokhorst aen 't comptoir van De Leeuw a). Presenteert Egeling request om restitutie van de 3 gis. per oxhoofd, en krijgt ernstige voorschrijving van Zijn Hoogheyt. Werd bij veele — schoon te voren gemepriseert — nu geadoreert s). lï „Milady" in de gravin van Athlone, geboren Nassau-Zuilenstein; zij hield het kind ten doop. Dit kreeg de namen Anna Wilhelmina Trajectina. Reeds in Juli van hetzelfde jaar 1750 overleed het. De doop-plechtigheid was inderdaad zeer omslachtig. Zie Stadsnotulen Utrecht 1750, fol. 115 en Nederlandsche Jaarboeken p. 544. 2) Mr. Egbert Anthony De Leeuw was sinds 1749 ontvanger van het anderdeel der generale middelen. Zie Commissie-boek 1749, i. d. 16 April. Ten laste van den heer Lokhorst, als gewezen ontvanger was op nieuw door de gedeputeerde staten eene ordonnantie van ƒ5000 geslagen. Zie Res. Ged. St. 6 Maart 1750. Zijn zwager schoot dit geld dus weder voor. Vgl. bl. 50. 3) Het was hetzelfde rekest, reeds door het wijnkoopersgild gedaan, dat, evenals in Amsterdam en elders, ernstig klaagde over de schade, door het collecteeren van den impost geleden. De wijnkooper Egeling verkreeg op zijn verzoek voorspraak van den prins, die daarenboven op spoedige afdoening van de zaak aandrong. Niettemin werd het verzoek afgeslagen. De staten zonden evenwel een schrijven aan Zijne Hoogheid om zich te verontschuldigen. Zie Resolutiën Staten van Utrecht 26 Maart en 28 October 1750. 57 1750. Maert. Eyndelijk komen de ordonnantiën op de wijnen en op 't gemael uit, niet sonder afvordering van interpretatiën en ampliatie, schoon reets van 65 articulen voorsien. Over 't gemaal is buiten de Weerdpoort veel gemor geweest, dog sonder vervolg Werd bij staten — op insinuatie van Zijn Hoogheydt, door Giessenburg — een nominatie gemaekt van procureur-generael op de persoon van HoogstratenJ), Wachendorf8) en Westrenen 4), schoon den eersten gedesigneert was. In Den Haeg grotelijx geitgebrek, wederom negotiatiën; bij onse ridderschap mede soo, schoon sij door t'continueel negotieeren werd geabimeert8). Nassause troupen vervorderen betaling van ; werd hier ter goeder rekening aan den Duitsen commissaris 10000 gulden belooft «). 1) Men vindt de ordonnantiën in de Nederlandsche Jaarboeken 1750, p. 447 eu 547. De „afvordering van interpretatiën en ampliatie" was geschied in de staten. Ook de ongeregeldheden aan de Weerdpoort staan daar vermeld, p. 464. 2) Mr. Jan Willem Van Hoogstraten, raad in de kamer van justitie te Vianen, werd in Maart 1750 in plaats van Mr. B. J. VanHarscamp tot procureur-generaal benoemd, ofschoon hij niet aan de vereischten van het burgerschap voldeed en nog in Hollandschen dienst was. Zie Resolutiën Staten van Utrecht d.d. 17 Maart. Hij was voorgedragen door geëligeerden. 3) Mr. Everard Van Wachendorff, substituut griffier van het hof, was voorgedragen door de ridderschap. T. z. p. 4 Maart. 4) Mr. Philip Leonard Van Westrenen, de derde op de nominatie, was voorgedragen door de stad. T. z. p. 4 Maart. 5) Zie over de herhaalde leeuingen de Resolutiën Ridderschap in de maanden Maart en volgg. 1750, op verschillende data. üe sommen bedroegen doorgaans 100' tot 150 duizend gulden. 6) Bij het terugzenden van de Beiersche, Hessische en andere vreemde troepen, volgens besluit van November en December 1748, bleven de soldijen voor een deel onbetaald, zoodat de provinciën her: haaldelijk tot aanzuivering der achterstallen moesten worden aangemaand. In 1750 betaalde Utrecht zijne schuld voor deze troepen af. Maar het aandeel van het gewest in de kosten van het regiment 58 1750. Is Charles Bentink naer Engeland geweest, sommige meenen over swarigheden met Pruissen, anderen dat de keyserin de Nederlanden wil abandonneren, en Italiën maintineeren '). Stout gepraat onder 't gemeen, en nog generale ontevreedenheyt. Reflexiën hier en Pagten in wesen gebleven in Zeiand; daar vernomen, smokkelen nog op een ongehoorde manier, maken eygen magistraet, hebben militie, en houden die; omtrent Veere en Vlissinguen blijven standvastig 2). Segt men t'Amsterdam, dat een accord tussen den vorst soude wesen 8) om geen displaisier of te veel autoriteit in die voornoemde provincie van Zeiand te exerceeren. Borgemeester Lambregts 4) spreekt regt uit, is soo niet meer gesien als voren. Borsselen 5) gaat over en weèr, sonder veel te konnen uitvoeren. Voert naderhand veel uit, en krijgt soo die provintie als derselver particulieren menigvuldige saken naer haere sin, schoon even defectueus blijven in 't generaliteydswerk *). Oranje-Nassau kon het niet in eens storten; met den commissaris van, den prins, die de gelden had voorgescheten, werd eene schikking getroffen tot aflossing in termijnen. Zie Resolutiën Gedeputeerde staten van Utrecht, Maart 1750. Met „Nassausche" troepen wordt het genoemde regiment bedoeld; de „Duitsche commissaris" is de heer Van Eek, van wege Zijne Hoogheid in Utrecht als commissaris onderhandelende. 1) Eene zending is in dezen tijd den heer Charles Bentinck niet opgedragen, tenzij eene geheime. Waarschijnlijk was lüj voor z\jn eigen belangen in Engeland, waar hij uit den aard der zaak, door zijne afkomst, vele relatiën had. 2) Namelijk in de quaestie van Zijn Hoogheids recht op het markgraafschap. Zie over de Zeeuwsche zaken in 1747 en volgende jaren: Wagenaar vol. XX. 3) D. i.: een accoord tusschen het gewest en den stadhouder. 4) Willem Barend Lambrechtsen, burgemeester van Vlissingen. 5) Zie p. 49 aant. 6. 6) Blijkbaar is de laatste volzin weder later bijgeschreven 59 1760. 1750. Borgemeesteren van Amsterdam werken alleen om die post te behouden, en verders niet dan op eygen interest. Borger-collonel — Stadlander *) — geeft kennis aen hun, dat veele beginnen te seggen, geen staeten voor souverein te kennen, geen stadhouder, maer dat 't selffs sijn. En werdt daer maer geen reflexie op genomen, want sijn wel tevreeden als in hun respective emploien werden gecontinueert. Raeb 2) werdt nog aen 't hof geadmitteert en gehoort; is hij, meent men, oorsaek van 't revoceeren van die notabele sententien, in Steenwijk gepronuncieert tegens zeekere Fledeeris 8). NB. de couranten van 't begin van Augustus deses jaers 1750. NB. ook een proces aen de admiraliteit t'Amsterdam over een gecasseerde commis *); sijn stout request aen de prins, en Sijn Hoogheydts aenschrijving aen voorseyde admiraliteit. Trout de soon van Scholtens met de dogter van Van Wesels), die al 't crediet in de Hollandse finantie heeft. 1) Hendrik Stadlander bekleedde den rang van burger-kolonel te Amsterdam van 1747—53. Zie Naamregister van de leden der regeering. 3) Daniël Raap, een der Doelisten-hoofden te Amsterdam. Zie o.a. Wagenaar XX. 136 en elders. 3) Zie aanleekingen 1, 2 en 3 op p. 19 en de daar aangehaalde plaatsen van Wagenaar en de Nederlandsche Jaarboeken. De sententie werd herroepen 15 maanden nadat de aangeklaagde ter dood gebracht was. 4) Tusschen de admiraliteit te Amsterdam en het gerecht der stad ontstond in {1750 een hevige twist over de beslaglegging op eene partij hammen, op aanwijzing van den commies De Neede. De stad verdedigde zich bij de staten, die de zaak commissoriaal maakten. Zie Resolutiën Staten van Holland 9 December 1750 en 26 Januari 1751. Van een „proces" heb ik, ook op het Rijks-archief in Den Haag, niets kunnen vinden. Van de admiraliteiten is trouwens, jammer genoeg, niet veel over: de brand op het .marine-ministerie heeft het meeste doen verloren gaan. 5) Eene der drie dochters van den fiscaal Van Wezele huwde met den 60 1750. Murm(ur)eeren de lieden van alle qualiteit, voornamelijk in Holland en wel in Amsterdam, als gaende de commercie te niet, (soo?) door verval als Zelands groote crediet en smokkelarij ën. Werd continueel genegotieert in loterijen '), en de Oosten West-Indische Compagnien blijven in miserabelen en erger staet alsvooren, schoon representanten hebben 2). Onder de militairen meede seer groote ontevreedenheyt} abuisen door de groote magt van de crijgsraed 8), en moeyelijkheyt voor de officieren selfs *). In Utregt is den hoofdofficier niet veel bemint, zoo wegens scherpte in boetens, als om sommige partialitijten. Die zaek van de chirurgien Maes 6) maekt veel gerugt, heer Christiaan Scholten van Aschat, commies van het convooi enz. ter admiraliteit te Amsterdam. Zijn vader was de heer Jan Agges Schol ten, heer van Aschat, bij Leusden. Zie: Transporten enz. van de heerlijkheid Aschat, R. A. te Utrecht, en het levensbericht van den heer Van Wezele bij diens dood, in de Nederlandsche Jaarboeken 1757. Vaderen zoon speelden eene rol in de Doelisten-beweging. Zie Wagenaar XX, p. 276 vlgg. 1) Zie o. a. Nederlandsche Jaarboeken 1750, pag. 299, waar bij de Hollaudsche loterij-leening van 17 Februari van dat jaar die van December 1747, van Februari en van September 1748 en van Februari 1749 worden genoemd, dus vijf in weinig meer dan twee jaren. 2) De O. I. C. keerde in 1750 25 °/. uit, en hare actiën stonden nog om en bij 500, maar zij waren toch van Januari tot Juli bijna 100% gedaald (van 584 op 492); die der W. I. C. stonden slechts 35 tot om en bij 50. Sedert Zijne Hoogheid opper-directenr was geworden van de béide compagnieën, had hij bij elk harer representanten benoemd. Zie over een en ander de plaatsen in de Nederlandsche Jaarboeken 1750, i.v. Compagnie. 3) De hooge krijgsraad: zie p. 44 aant. 1. 4) Namelijk de officieren-leden van den raad. 5) Johannes Maes, mr. chirurgijn, was, op advies der medische faculteit, tot stads-operateur benoemd in 1740. Zie Res. Vrp. 8 December. In 1750 werd hij met den chirurgijn Cornelis Van der Horst, op verklaring eener vroedvrouw, beschuldigd door onkunde en ruwheid den dood van eene barende vrouw en vau haar ongeboren kind te hebben 61 1750. als ook die van den pagter Bos l); voor beyde zijn notabele, stoute edog solide requesteniterativelijk gepresenteert, maer kan niet -veel helpen, en dus seer geliaet. Spreekt tot nog toe met geen mens genoegsaem, en rouleert alles op voorseyde heer, sijn swager Zuilen en een paer laffe borgemeesters 2), soo als meede de meeste stadsregenten, tot de bequaemste incluis. Naere tijden! Wanvertrouwen overal en bij meest allen. veroorzaakt; beiden werden voorloopig in gijzeling gebracht, en de zaak werd aan het oordeel van de medische faculteit te Leiden onderworpen. Dat oordeel, in een uitvoerig advies vervat, liet de zaak. onbeslist: het bepaalde zich er toe de gestelde vragen een voor een te beantwoorden. Vóór de gijzeling was den beiden chirurgijns en ook den broeder van den eersten door het stadsgerecht „op boete van 100 gouden ducaten telkens" voorloopig reeds de uitoefening der verloskunde verboden. Bedreigd met den ondergang, richtten de gegijzelden krachtige requesten om ontslag en om afdoening hunner procedure tot het gerecht, maar vergeefs; de hoofd-officier verzette zich er sterk tegen. Zie Crimineele sententiën van schepenen te Utrecht 6 April 1750 en den bundel stukken betreffende den eisch van den schout tegen Joh. Maes enz., Stads-archief n°. 2228. De secretaris van den stadhouder schreef over deze zaak den 23en September 1750 als over eene quaestie van groot gewicht: ik vond zijn brief in zijne correspondentie met den prins in Harer Majesteits Huis-archief. De stukken van het proces werden toen, blijkens den inhoud van bovengenoemdeu bundel, door den prins opgevraagd en hem toegezonden. De afloop blijkt niet, maar, naar het bericht in het Dagboek te oordeelen, zal die wel ongunstig voor de aangeklaagden geweest zijn. 1) Hendrik Bos was een der pachters, bij wien de oproerlingen, tijdens het pachters-oproer in 1748, vrij aanzienlijke schade hadden aangericht. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1748, p. 615. Over de afbetaling van het restant der door hem verschuldigde gelden en de hem toe te kennen schadevergoeding ontstond in de staten vrijwat geschil, maar in 1749 kwam dit tot een besluit. Zie Resolutiën Staten van Utrecht 30 Juli. In 1750 werd hij, naar het schijnt, vervolgd wegens fraude als brander van sterke dranken, — zoo de beschuldigde althans dezelfde persoon is. De naam Hendrik „Bosch", maakt dit mogelijk, maar niet zeker. Zie Crimineele stukken 1750, le dl., R. A. te Utrecht n°. 2244. Van andere vervolgingen blijkt niets. 2) Burgemeesters waren in 1750 de heeren Jan Pieter Van Mansvelt en Isaac Verborcht. 62 1750. Zijn Hoogheydt door heer van Cokkengen ') besogt op Soestdijk, ook door Berkman s), en Lynslager s). Autoriteit van de gerechtshoven en andere collegien genoegsaem weg; dispuut tusschen 't hof en stadt verlevendigt door 't insenden van den exploiteurs in 't goed van den pedel Bresser 4). Soekt den hoofdofficier dat bij te leggen, mits dat het hof permissie aen 5t geregt vraegt, daer alleenig kennisgeving vereyscht word, gelijk in de andere klijne steeden, dog souteneert den hoofdofficier, tegens alle sijne vorige sistemas, dat de stadt van Utregt van andere natuur geconsidereert moet werden als de 1) Mr. Anthonie Francois Godin, heer Van Cockengen: zie p. 50 aant. 2. 2) Dit is de heer Joan Carel Barchman Wuytiers, kapitein ter zee, die met den in hetzelfde verband genoemden heer Hendrik Lijnslager verwant of bevriend was en in 1749 met hem de voogdij voerde over de kinderen van den heer Herman Lijnslager. Zie Leenregister van de Domproosdij, 1 Nov. 1749. De naam werd vroeger meest Bergman geschreven, en komt verder in het Handschrift nog vaak zoo voor, steeds denzelfden persoon aanduidende. 3) De heer Hendrik Lijnslager, die in de vorige aanteekening bedoeld wordt, was mede kapitein ter zee, en stond klaarblijkelijk in gunst bij Zijn Hoogheid, met wien hij, op reis zijnde, geregeld correspondentie hield. Een aantal zijner brieven, waaronder nog uit 1747, liggen nog onder 's prinsen papieren in het Huisarchief van H.M. de Koningin. Beide heeren werden in 1750 schout-bij-nacht. Zie Nederlandsche Jaarboeken, p. 328. 4) De geschillen tusschen het hof en het stadsgerecht over deze en dergelijke zaken rakende elks bevoegdheid, liepen in dezen tijd zeer hoog; vooral wanneer het gerechtelijke executies van boedels gold, verzette het gerecht zich dikwijls. Het hier bedoelde geval betrof Steven Bresser, pedel van de academie, die door den deurwaarder van het hof vervolgd werd. Dat hij als pedel werd gehandhaafd, blijkt uit de Utrechtsche Naamwijzers der volgende jaren. In 1754 rezen de twisten zoo hoog, dat den deurwaarder van het hof officieel verboden werd voort te gaan met de uitvoering van de bevelen, hem door het hof gegeven, onder bedreiging van strenge maatregelen; tevens besloot toen de stadsregeering zich tot de gouvernante te wenden om eindelijk aan zulke zaken een einde te maken. Zie Resolutiën Ridderschap 28 October 1754. 63 1750. andere steeden, en diergelijke meer. NB. meede de veelvuldige felicitatien en condoleancien door borgemeesters, scheepenen en selfs vroedschappen, wegens de geboorte en sterven van een dogter bij den hoofdofficier. Hofmaking en aduleering etc. bij denselven of sijne relatien. Buitenlandse saken gaen niet naer wens; de negotiatiën bij 't Weener hof door Rhoon vinden geen ingang; veel geld gekost en lang vertoeven van den heer van Rhoon, om sijne eygen saek omtrent Oldenburg af te doenI). Lacchen alle de bondgenooten met ons, voornamelijk Engelandt, die ons om onse conduiten veragt. Gronsveld werdt drost van MuidenJ), dat meest op praeadvis van Amsterdam vergeven was om de nabuurschap, dog laten nu sakken8). Schoon men gesegt had dien heer 't niet krijgen soude, alsoo de prins vond hij geen eerlijk man — of soo iets diergelijks — was, krijgt het evenwel. Segt den hertog van Newcastle 4) van hem, hij een slegt mens is, en nooit te Berlijn gesien was. 1) De heer Bentinck van Rhoon was in Weenen om de zaken van de barrière te bespreken; tegelijk deed hij moeite om voor zij n geslacht de goederen te behouden van zijne echtgenoote, de gravin Van Aid enburg, die, nadat zij van hem gescheiden was, beproefde die goederen hem en zijnen kinderen weder te ontnemen. Zie over Rhoon en de quaestie der bedoelde Oldenburgsche goederen: D'Ailly, Willem Bentinck Van Rhoon, Amsterdam 1898 (dissertatie). 2) De graaf Van Gronsveld (zie aanteekening 4 op p. 52) werd door Zijn Hoogheid en de staten in Juli 1750 benoemd tot kastelein van Muiden, baljuw en dijkgraaf van Naarden en Gooiland, hoofdschout van Weesp en Weesperkarspel. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1750, p. 949. 3) D. t.i De Amsterdammers geven de aanbeveling prijs, of wel: het hof en de staten legden de Amsterdamsche aanbeveling terzijde. 4) Thomas Pelham, hertog van Newcastle, gewoonlijk met bijvoeging van zijns moeders naam zich Hollis Newcastle noemende, de welbekende Engelsche minister van George I en II. Zie o. a. Jorissens „Chesterfield en de republiek der Vereenigde Nederlanden". 64 1750. Las Sarraz •) heeft nog veel in te brengen aen 't hof, dejeuneeren en visiteeren bij hem dikwils de prins en prinses. De Bak meede veel crediet alsnog, en vergeven, segt men, sij de verscheyde emploien bij rooster of beurten, en dus meest in voorraet verseyt, en dat in verscheyde provintiën, exceptin Zeiand. Ook Vrieslant zelden heel gereet. ope ig c. vevce eerst op het geklep van Kuyper van de Oude Gracht af was te hulp gekomen) door brutaliteit en door slagen hen had getart, alsook dat de hond van Kuyper hen had aangevallen. Van deze aanklacht, schoon door den hoofdofficier met klem verdedigd en door vele getuigen in hoofdzaak gestaafd, werden al de beschuldigden nu, zooals uit het Dagboek blijkt vrijgesproken. Zij keerden, toen het bovenvermelde voorviel, terug van den beruchten Egbert Boys, over wien later. In 1751, eerst in Maart, daarna in April, werd V. d. II. weder vervolgd, 74 1750. ("met?) de tegen een (tegenover elkander?) gestelde getuigen, voornamelijk die van den hoofdofficier. Januarij Jan Pesser krijgt een brief van voorschrijving 1751. van Sijn Hoogheydt om in 't eerste lit t'Utregt te komen, als negende supernumerair, noemende 't een vacature, 't Eerste lit antwoordde: dit niet te konnen doen, als tegens 't reglement strijdende, alleenig dat 't bij de staten konde verandert werden, maer kan niet helpen. Krijgen wederom een brief—schersender wijse — met versoek van hem hoe (eer) hoe liever te admitteeren, 't welk doen; edog met meerderheyt verkrijgen sij om nog eens te antwoorden en te seggen: dat niet overtuigt waren door de geallegeerde argumenten, als steunende op eene authorisatie van H.H.M. en direct blijvende tegens 't reglement *). En is waarlijk een informeele saak, werdende de order in regeringswijse verandert, als meerder borgers als edellieden; edog de ridderschap spreekt geensints tegen. En is mij verseekert: hadde de heeren ferm ge- de eerste maal wegens een gevecht met een student in de opera, daarna in een herberg, de tweede keer omdat hij buiten een herberg op de Mariaplaats met een anderen wijnkooper gevochten en dezen eenige malen op den grond geworpen had. Hij werd toen tot ƒ 50 boete veroordeeld. Zie Crimineele stukken, Stadsarchief te Utrecht n°. 2044, 1750, 2« stuk, en 1751, 2e stuk. Ondanks dit alles werd hij 3 jaren later als makelaar in wijnen geadmitteerd. Zie Resolutiën Vroedschap 18 November 1754. 1) Den 26en December 1750 benoemde Zijne Hoogheid den heer Jan Pesters in het eerste lid der staten „ter vervulling van de supernumeraire plaats." De geëligeerden verzetten zich daartegen b\j missive d.d. 30 December, zich beroepende op het Regeeringsreglement van 1674 eu op de bepaling, dat er 4 edelen en 4 burgers lid moesten zijn, maar ontvingen d!d. 5 Januari 1751 een uitvoerig, meer of min ironisch gesteld antwoord. Den Hen daarop besloten zij toen den heer Pesters toe te laten, maar zonden voor den vorm nog eene tweede missive, half eene soort van verontschuldiging bevattende, half nog flauwelijk de eerst geuite meening volhoudende. Zie Prot. Resolutiën Geëligeerden i. d. Hi s. De woorden „als negende supernumerair" lijn natuurlijk te scheiden: als negende, (dus) supernumerair, 75 1751. bleven, hij soude het niet geworden sijn, want de princes segde al tegens de prins: „Heeft De Bak Door de griffier Fagel kwalijk geraden, soo moet gij hem begehoort eu gesegt ,). j & i t> x rispen; en wat leyt uw aen resters gelegen?" 50000 guldens, om een capitael tegens swaerder interesse lopende aftelossen, waren bij hem in 's princen thesaurie ingelegt 2). Laet D'Ablaing sig uit als of wel quaed soude konnen doen aen sommige van die heeren die daertegen waren geweest; item nog, alsof uit de ridderschap men kost rekenen in 't eerste lit komende geavanceert te werden, en dus op die voet aldaer mede los te wesen s) etc. October Sterft Sijn Hoogheydt. Geen consternatie ter 1751 4). werelt; mevrouw de princes aenvaert de regering met veel flegme en fermeteit, ontfangt de complimenten en doet eedtB); werden de gecommitteerden van de souvereinen ontfangen aen de trap door de edelheden, edog komt geen wagt uit of deploiering van vaendels: alleenig voor Holland geschied — bij abuis, soo gesegt wierdt. Hevige disputen tusschen Rhoon en De Bak, die nogtans nergens op uit komen. Rhoon en ses andere heeren zijn raden van Haer Hoogheydt •), dog De Bak besoigneert dagelijks met Haer Hoogheydt. 1) Mr. Hendrik Fagel, de neef en opvolger van den beroemden griffier der staten-generaal Francois Fagel. 2) De regels „En is-mij verzekert .... enz." zijn, naar den inhoud, de inkt en het kleine schrift te oordeelen, waarschijnlijk later bijgevoegd. 3) D. w. z. niet zeker zijn van zijn zetel in de ridderschap. 4) De datum was 22. 5) NI. de complimenten van rouwbeklag van wege de provinciën en den eed aan deze in qualiteit van gouvernante. Zie Nederlandsche Jaarboeken November 1751. Ook het ontvangen van de staten van Holland met de wacht in de wapenen, slaande trom en vliegend vaandel staat daar vermeld, in het overgedrukte officieele verslag van de ontvangst. De staten van Holland legden het rouwbezoek af eri corps: z. t. a. p. pag. 1027. 6) De raden van H. H. waren de raadpensionaris Steyn, de griffier Fagel, de heeren Bentinck van Rhoon, De Larrey e. a. 76 1751. September Den hoofdofficier verliest zijn voorsitting 1751. Utregt. in de vroedschap, waerover seer gestoort is1). De jonge prins werdt door de Hollandse ridderschap tot president genoemt2), soeken 't ook in deese provintie te krijgen, dog schijnen de gemoederen daer niet seer geneegen toe, als sijnde geene reden altoos daervoor, vermits bij afsterven van mevrouw de gouvernante des princen voogt — wie die ook was — uit die hoofde voorzitting in onse ridderschap soude hebben, en wat diergelijke inconveniente meer is. Alles segt men van 't hof voor geit te krijgen, en onder anderen dat Grovestins niets betaelt, maer dagelijks geit naer Engeland overstuurt. December Werdt de commissie van 6 jaren van Noord1751. Hollant, aen de stadt Montfoort, door Haer Koninklijke Hoogheydt direct met eene commissie uit haere naem vergeven aen eene Gobius, strijdig tegen 't reglement en stadsregt, als hebbende absoluutelijk de nominatie s). 1) Het praesidium van de vroedschap had de heer van Termeer van den stadhouder gekregen tegen de gewoonte en tot groote ergenis van de regenten: zie p. 6 aant. 3. Bij de continuatie van 'sheeren Termeers commissie in het najaar van 1751 liet de stadhouder zich vooraf door de Utrechtsche stadsregeering uitvoerig inlichten omtrent de retroacta van het schoutambt, en gaf, na ontvangst van de gevraagde mededeelingen, de nienwe commissie in hoofdzaak op den ouden grondslag van 1674, d. i. zonder het praesidium in de vroedschap. Zie Resolutiën Vroedschap 9 en 13 September en 4 October 1751. 2) Deze opdracht werd gegeven in de maand na den dood van 's prinsen vader. Zie Resolutiën Staten van Holland 24 November 1751. 3) De commissie in de admiraliteitscolleges, die zesjarig waren, en enkele andere commissiën werden door de kleine steden vergeven zoo er twee tegelijk open waren, die de stad Utrecht anders te vergeven zou hebben. In 1623 was door invloed van prins Maurits deze schikking gemaakt. Onder 'Willem III en 'daarna onder Willem IV was er gëen sprake van vergeven, maar alleen van voordragen of nomineeren. Zie 77 1751. Debatten in t'eerste lit over de commissiën ter generaliteit, willende Giessenburg en Pesters, dat communicatief met de princes werdt gegaen '), strijdig tegens 't beswooren reglement en s'lids regten, want alsoo alles bij 'thof werdt vergeven. Houdt onse ridderschap sig nog stil, dog mijns dunkens t'onregt. Was geschikt in Den Haag de finantie voor J. Pester, D'abl(aing) Haer Hoogmogende en Oost-Indische Compagnie , Doubl(et) Zeelandt, en dan nog de 6 jaren rekenkamer voor Pessers schoonvader D. Godin, en de oude heeren nietwes. Heeft D'Ablaing rondt geweest bij Regteren en Nellesteyn, staet maekende op Welland2), om het soogenaemde communicatief gaen smakelijk te maken. Tegenwoordige Staat van Utrecht, p. 214. De heer Hendrik Anthony Gebius was burgemeester van Montfoort. Hij was dit in 1748 geworden op verzoek of raad van Zijner Hoogheids secretaris De Back, die daartoe aangezocht was door den heer Lookhorst van Termeer. Bij zijn broeder te Utrecht had 's heeren De Baks zoon ingewoond, toen hij aldaar student was. De brief van den heer Lockhorst ligt in De Backs correspondentie met den prins van Oranje in H. M.'s Huisarchief. 1) Onder „communicatief gaan" verstond men het vooraf raadplegen van den stadhouder, na 1751 dus van de gouvernante, over de nominatie voor commissiën en ambten. De heer D'Ablaing stélde hel in de vergadering van geëligeerden reeds den 18e" December 1751 voor, toen de zesjarige commissiën aan de orde kwamen; zijn voorstel werd tegen de oppositie, die beweerde dat het streed met het regeeringsreglemout van 1674, verdedigd door den heer Jan Pesters van Cattenbroek. Men ging toen, ondanks het voorstel, tot de nominatie over, anders luidende dan, volgens het Dagboek, de voorstellers hadden bedoeld. Over twee der commissiën schijnt toen reeds geschil te zij n ontstaan: niemand wilde zé waarnemen. Deze nominatie werd terstond, nog vóór zij den staten gepresenteerd was, aan H. K. H. ter goedkeuring aangeboden, maar door deze voor niet aangenaam verklaard. Eene tweede nominatie werd slechts ten deele goedgekeurd, eene derde weder alleen gedeeltelijk, eene vierde geheel afgekeurd, en eerst eene vijfde verkreeg bij missive van 5 Juni de approbatie der gouvernante. Zie Prot. Resolutiën Geëligeerden d.d. 11 en 18 December 1751; 13 Januari, 21, 23 Februari, 10, 14, 26 April, 3, 1, 31 Mei en 7 Juni 1752. Ook in de vroedschap rees over dit punt geschil. Zie later. 3) De heer Pesters was gehuwd met de dochter van David Everard Godin. De oppositie schijnt vooral te sijn gevoerd door de heeren Van 78 1751. Doublet, met Rhoon daerover raisonneerende, werdt van sijn Hoog Edele niet tegengesproken, als vindende dat geen ongelijk hadt, edog met de griffier Fagel hevig daerover in contestatie, alsoo die scheen voor blindelingse toegeving. De princes had aen voornoemde griffier gesegt absoluut in geen capitulatie met niemant te willen komen, voornamelijk niet met de heer Doublet. Zegt men seker commissionaris van Giessenburg wel van geit te willen horen spreeken, alsmede dat Bruintje te Wijk seer onvergenogt en perplex was doe hoorde dat Croese tollenaar was geworden, daer vaste staet of toesegging van hadt. En dien heer kan soodanig wel gemakkelijk wesen in 't introduceeren van criante nieuwe middelen De Princes soude kwalijk tevreeden sijn geweest, dat de prins 2), in Zeeland zijnde, te veel gerelacheert hadde welke regenten aldaer haer sentimenten susteneerden. Renesse, Nellestein en Doublet, misschien ook Mijdrecht; de heeren Van Tuyll van Welland en Van Rechteren van Westerveld knnnen door den voorsteller lijn overgehaald. Zie de verklaring van deze 6 heeren d.d. 21 Februari 1752 in de bijlagen van de Resolutiën van Geëligeerden van dat jaar. „De oude heeren" zijn de oudere leden in het college van geëligeerden, welks commissiën het gold. 1) Dirk Bruin Georgesz. was burgemeester van Wjjk bij Duurstede. Na den dood van den oud-burgemeester Joh. Willem Bruins hoopte hij de admodiatie van den domeinen-tol te Wijk bij Duurstede te krijgen, die de overledene bezeten had, en die de staten te vergeven hadden. Dezen benoemden echter den heer Hendrik Oroese junior, waarschijnlijk den zoon van den Amersfoortschen schepen van dien naam, maar wilden die benoeming weder intrekken, waarop de stadhouder de acte weder liet terugvragen. Waarschijnlijk was Bruin zoo „gemakkelijk geweest" met de nieuwe middelen als lid van de staten, waarin hij in 1751 voor Wijk zitting had. De post bleef een poos open, tijdelijk waargenomen bij onderhandsche opdracht, maar in 1753 kreeg Bruin hem toch. Zie Resolutiën Gedeputeerde staten van Utrecht, 23 November 1752, Resolutiën Staten van Utrecht, 1 December 1751 en Utrechtsche Naamwijzers 1754. 2) Natuurlijk wordt nog Willem IV bedoeld. 79 1751. Werden 9 heeren t'Utregt tot het werk van finantie gestelt, buiten de finantie-kamer, meest nieuwe, alsse: Giessenburg, Pesters, Nassau etc., welke hebben geproponeert nieuwe middelen *) dog die niet te vergen aen de ingeseetenen zijn, daer aen de regering alleen overblijft om haer ingeseetenen te belasten, véxeeren, of voor defectueuse provintiën 2) te negotieeren, alsse voor Groningue 2000000, en dat met drie provintiën in Hare Hoog Mogenden geconcludeerts) in welke provintiën men militie moet houden om aan geen beloofde eyschen van de boeren en borgers bloot te staen, doende de ingeseetenen van Vrieslandt en Groninge niets sonder melkander, willende niet geven, zeggende dat hun belooft te sijn bij 't veranderen der saken aldaer. Werdt Zijn Hoogheydt in Februari 1752 begraven, omdat de princes het soo verhaest, en wel op kosten van 't landt. Hoeveel? Werdt gegist op in de 60000 guldens 4). Januari 1752. Krijgt het eerste lit antwoort op hunnen Utregt. brief, luidende dat geensints konde inkomen in die nominatie, en dat derhalve die voor onaengenaem hielt en daar voor verklaerde; werd bij veele cordate regenten dit voor ietwes seer sterks opgenomen, andere dog schijnen te biaiseren, uit particulier intrest; onder andere expliceert sig de ridderschap nog niet, aan wien natuurlijk soodanig conduite 't best soude gevoegt 1) Het waren de heeren Welland, Lensden, Mijdrecht, Zuilen, Ter Aa, Schalkwijk, benevens de twee burgemeesters van Utrecht en die van Amersfoort. Hun last was te beraadslagen en besluiten over alles wat aanging de landsmiddelen, de staten van oorlog, de gewone en buitengewone petitiën, de middelen om de lasten te dragen, de schulden enz. Zie Resolutiën Staten van Utrecht 1 December 1751. 3) D. i. provinciën, die achterstallig bleven in het betalen van haar quote of aandeel in de Unie-lasten, en met name ook in de renten. Zie o. a. Lappen van secrete resolutiëu Staten van Utrecht 28 Juli 1751 3) Zie hierover Resolutiën Staten-generaal 6 Oct. 1751. 4) Zie over die begrafenis: Nederlandsche Jaarboeken Februari 1752, p. 89 vlgg. De kosten bedroegen / 08000. Zie vervolg op Wagenaar 1753. 80 1762. hebben »), schijnen nogtans ferme sentimenten te hebben, alsse den ouden heer van Ren(esse), Schalk(wijk) en Ter Aa 2). Wat aen gaet Zuylen en Termeer weet men niet of somtijts andere idéés nebben. Termeer soude apparant het hoofd officier-ampt niet gaarn verliesen, want heeft oneyndig veel moeite gedaen om het nog — soo vermindert als het is *) — te mogen hebben. Bott(estein) meent men sensibel te zijn aan de generahteits-oommissie om eijne vrouws en moeders wille 4) etc. Termeer blijft met Mansvelt zeer vriend en gemeensaem, die weederom intime met De Bak. Giessenburg, te voren Mansvelt niet hebbende willen sien genoegsaem, nu meede dagelijks met hem, soodat op geen menschen schijnt staet te konnen gemaekt worden 6). De Pesters dagelijks meede in die besoignes van Giessenburg, voornamelijk de jongste 6). Bottestein misschien tegens 't presidentschap van de ridderschap 7), omdat de naaste apparantie daer toe heeft. NB. ook uit oorsake van de brief, in antwoort aen de ridderschap geschreven uit Aken, 10 September 17518). 1) Omdat nl. de ridderschap met de stad het recht van nominatie had voor de geëligeerden, en zij de tweede staat was. 2) Johan Adolf Van Renesse van Lockhorst, Evert Cornelis Van der Capellen van Schalkwijk en Reinoud Abraham Van Renesse van Ter Aa, leden van de ridderschap, allen reeds vroeger genoemd. 3) Nl. door het afnemen van het voorzitterschap in de vroedschap. 4) De moeder was Oharlotte Jnstine Van Utenhove van Bottestein, geboren Van Utenhove. De echtgenoote heette Geertrnida Schepers. Zie Resolutiën Ridderschap 27 Maart 1720 en 1 Mei 1752. 5) Onder de personen, door H. K. H. voor „niet aangenaam" verklaard als eandidaat voor de staten-commissiën (zie boven) behoorde de schrijver van het Dagboek zelf. Vandaar dat deze zaak hem bijzonder belang inboezemde. 6) De jongste der gebroeders Pesters was de overste Nicolaas. Hij had in geen enkel regeeringscollege zitting. 7) Nl. het praesidium van den erfstadhouder. Na den hoogbejaarden heer Van Renesse was de heer Van Bottestein het oudste lid der Utrechtsche ridderschap. Zie o. a. Utrechtsche Naamwijzers. 8) Het antwoord, door Willem IV gezonden uit Aken, waar hij de baden gebruikte, betrof de resolutie der ridderschap d.d. 5 Juli 1751 rakende de vervulling der generaliteitscommissiën, staande te harer 81 «752. Betalen wij nog 50000 man, en sijn misschien 25000 in reyen en geleederen '): werden lasten geinventeert, als 12 of wel 4den penning van alle goederen en emploien, en 6den penning van emolumenten 2), 't welk genoegsaem alle ingeseetenen moet doen denken om te vertrekken. Diende te werden gelet op de verschijde logenagtige preeken, gedaen ter occasie van 't afsterven van Sijn Hoogheydt, alsse La Douespe, Royer etc. en andere vaersen geoutreert van flatterie 8). nominatie, houdende mede een voorslag tot verdeeling van de nominatie voor de overige commissiën tusschen Zijue Hoogheid, ais hoofd der ridderschap, en de andere leden. Zijne Hoogheid gaf te kennen, dat hij wel in overleg wilde treden omtrent de nominatie voor dè generaliteitscommissiën, met inbegrip van die voor de admiraliteitscolleges te Amsterdam en in Friesland, doch voegde er bij: „Maar wij kunnen, als stadhouder verplicht zijnde de goede ordre op de regeering te handhaven, geenzins verstaen tot een loting tusschen de respectievelijke leden van de ridderschap over zoodanige commissiëu als bevonden zullen worden effectivelijk ter begeving van hetzelve corps te staen, veel min voor onszelven als medelidt van de ridderschap daeruit eenige keuze te doen, dewijl wij oordeelen dat de goede ordre medebrengt, dat daerover bij pluraliteit van stemmen werde gedisponeert, en omtrent welke dispositiën wij dan ook verwachten dat Uw Ed Mog. met ons als een medelidt in alles zullen communicatif gaen." Zie den origineelen brief in de Staten-resolutiën R. A. te Utrecht, n°. 182. i. d. 1) De schrijver doelt op het bekende misbruik, dat de compagnieën wel als voltallig werden betaald, maar het nooit waren, tenzij bij parades of inspecties. 2) Het plan werd geopperd den 12e» penning te heffen van alle ambten en commissiën, een familie-geld van 1 tot 2 percent, met eene buitengewone heffing op alle goederen ten platten lande, en nog andere dergelijke zware lasten in te voeren. Zie o. a. Resolutiën Geëligeerden 15 Juli 1752, Resolutiën Vroedschap 28 Juli 1752, en de lijst der ambten met de taxatie in de Resolutiën Gedeputeerden staten 12 December 1752. 3) Ds. S. De La Douespe gaf in het licht: „De Republicq beweenende haer hoofd" (ook in het Fransch), Ds. J. Royer, eene „Leerrede uytgesproken ter gelegenheid van het afsterven van Zijne Hoogheid." Deze heeren waren predikant te 'sGravenhage en hofkapellaan. Op de bibliotheken, o. a. die te Utrecht, zijn de genoemde preeken nog voorhanden. Zoo ooit, in de achttiende eeuw waren dergelijke gelegenheidsredevoeringen zeker buitensporig overdreven. Derde Serie. Werken N«. 14. 6 82 1752. 1752. Werd bij Holland met communicatie van de gouvernante een nieuw plan van reforme in de generaliteit geproponeert, en door Utregt of Vrieslandt geconcludeert, schoon bij verscheyde provintiën hunne gecommitteerdens anders gelast waren, onder anderen Utregt; edog heeft heef D'Abl(aing) op welbehagen van principalen toegestemt, en is daarop een brief van voorschrijving van de princes gekomen. Werdt in dit plan van geen Switserse gardes, van geen Cent Suisses of Hollandse gardes ofte derselver ongehoorde gratificatiën gesprooken«). April 1752. Geeft Lokhorst den ontfangst van 't eene deel aen den jongste Martens 2), schoon ongetwijfelt oorsaak geweest is van den oudsten sijn dimissie *), als sustineerende doe diergelijke heeren van hare sentimenten moesten terugkomen en haer devoir kennen. Ook is Hartscamp herstelt, en sal misschien den voorgenoemde mede wel volgen, om redenen. NB. krijgt permissie om met een jager te jagen door Pesters 4). 1) Er is hier sprake van een plan tot hervorming van en bezuiniging bij het leger. Hel staat in zijn geheel afgedrukt in de Nederlandsche Jaarboeken 1752, p. 263 en vlgg. De „Cent Suisses" waren een soort van hofgarde. Van wege Utrecht werd tegen het ontbreken van een voorstel tot inkrimping van de garde-regimenten bezwaar gemaakt. Zie o. a. Resolutiën Geëligeerden 15 Juli 1752. In Dec. werd daarop een voorstel rakende de garde en de Cent Suisses ingediend en aangenomen. Zie Res. S. G. 21 Dec. 1752. 2) Mr. Paul Engelbert Martens werd, op nominatie der ridderschap voor de laatste drie jaren van de zesjarige commissie ontvanger van de losrenten, in plaats van den heer Van Dam. Voor de andere open vallende plaatsen werden de fungeerende heeren genomineerd. 3) De uitzetting wordt bedoeld van den ouden heer Marlens met 3 andere heeren uit de vroedschap in 1749. Zie p. 44 met aant. 3 en 4. De daaronder mede voorkomende heer E. Van Harscamp werd den 12en October weder in de vroedschap gebracht. Hij was dus waarschijnlijk „in zijn devoir teruggekomen." Ook de heer Martens werd, zooals in den tekst voorspeld wordt, hersteld in waardigheid en rang, den 30en Juli 1753. Zie Register op de vroedschaps-notulen i. v. 4) Zie aant. 1 op bl. 42. 83 1752. Bij de ridderschap werdt de saak van 't eerste lidt genoegsaem niet geappuieert, alsof het geen gemeen interest was, of konde worden. Edog blijft Lokh(orst) hoofdofficier, Bott(estein) in de generaliteit, en krijgt de prebende van sijn suster voor sijn dogter J), graaf Hend(rik) krijgt de rekenkamer, de andere heeren houden haere binnen-commissiën: nil mirum ergo 2). Werd de heer van Rhoon en griffier Fagel genoegsaem niet geconsulteert; prins Louis van Wolfenb(uttel) werdt gebruikt, dog seer onaengenaem in 't militaire: onder andere soude eenige troupen uit Zelandt moeten verwisselt werden, waertoe in April gestelt was door voorgenoemden prins met communicatie van de gouvernante, edog bekomen die troupes ordre om ten "eersten te marcheeren, waérvan de prins kennis krijgende de gouvernante gaet spreeken, die daer weederom over de heer generaal Burmania8), hem berispende, welke kreet als een kindt; niettegenstaende dat werden twee dagen daernae de patenten 4) aen voorseyde troupes toegesonden. Waerop den prins Louis de maselen krijgt etc. 1) De prebende in het convent van Mariëndaal, door het huwelijk van Alexandrina Lucretia Van Utenhove openvallende, werd, op nominatie of aanbeveling van de prinses-gouvernante, den ten Mei 1752 door de ridderschap vergeven aan hare nicht Elisabeth Wilhelmina Van Utenhove, dochter van den heer Van Bottestein. Zie Resolutiën Ridderschap i. d. u. s. 2) De leden van de ridderschap hadden dus allen, maar vooral de drie genoemde heeren, verplichting aan de prinses, en onthielden zich daarom van ondersteuning der geëligeerden in hunne oppositie (zie boven). Onder „binnen-commissiën'' verstond men de commissiën binnen de provincie, in tegenstelling van die in de geueraliteitsvergadering, de admiraliteitscolleges en dergelijke, buiten het gewest, de z. g. „buiten-commissiën." 3) Gemme Onuphrius Van Burmania, generaal der infanterie en kwartiermeester-generaal, tevens opperstalmeester van Willem IV. Zie o. a. V. d. Aa's Biografisch woordenboek. 4) Patenten waren bevelschriften tot verandering van garnizoen. 6* 1752. Den. heer van Twikkel •) krijgt permissie en met goedvinden van de prinses solliciteert voor sijn soon d'admiraliteit van de Maes; bij de ridderschap werdt tegengesprooken, voornamelijk door Sterrenburg 2), die daer de prinses over onderhout; waerop antwoort dat nergens van weet. Schijnt dat een ider tegens den anderen werdt opgemaekt, en seer wijnige geconsulteert, om dus in troubel(e) wateren gemakkelijk te vissen. May 1752. Singulier articul in de Engelse Eveningpost rakende Mijdregt, Amsterdam, Rotterdam en De Bak, ook uit Vrieslandt, dewelke 8) absoluut bij staets resolutie declareeren 't hnantie werk niet te konnen gaende houden, minder te moeten werden aangeslagen, en dat in de petitiën of generaliteitswerk niet lijden konnen. Was tot d'Amersfoorsse regering iemant van d'heer Bots *y vrienden gerecommandeert door Giessenburg aen De Bak; die daer den schout Natewis 5) over spreekt; dog welke verklaert daertegens te sullen sijn, alsoo dat dat mensch hem mede aengesprooken hadt met offerte van een stuivertje. NB. in 1753 komt dieselve evenswei — door toedoen van Ghiessenb(urg) — in de regeringh 6). *T 1) Unico Van Wassenaar-Twickel. Zie aant. 7 op bl. 19. 2) Pieter Van Wassenaar-S terrenberg: Zie aant. 2 op bl. 48. Er moet hier sprake zijn van de ridderschap van Holland, waarin de beide genoemde heeren zitting hadden. 3) Dit woord „dewelke" Kan wel niet anders slaan dan op (de staten van) Friesland, dat reeds lang klaagde over de zware lasten en dikwijls achterstallig bleef met de verschnldigde penningen. De Evening Post is evenmin als de vroeger genoemde bladen meer hier te lande te vinden. 4) Jan Both, sedert 1734 raad en schepen van Amersfoort. Hij overleed in 1753. Zie Van Bemmel, beschrijving van Amersfoort, vol. II. p. 703. 5) De heer Joost Taets Van Amerongen van Natewisch was in 1751 schout van Amersfoort geworden. 6) De woorden „N.B. in 1753 .... enz." zijn later bijgeschreven. De 85 1752. Krijgt C. Ormea >) door Giessenburg den ontf(ang) van 20** en 40611 penning. Sal de maarschalks) misschien ook reüsseren door denselven in d'Oost-Indische Compagnie. Gelijk doet 8). Heeft Boetz(elaer) 4) bedankt om genomineert te worden door t'eerste lidt tot voorseyde commissie, daar nogtans bij vorige sollicitatie in s'Hage door De Bak niet geheel afgesegt was, en selfs in 't na huys rijden door Bigot5) gevraagt wierdt om hem meede te nemen naer s'Hage, uit het Huys in 't Bosch, zeggende dat de prinses, ziende hij weg wilde rijden, aen hem heer Bigot seyde: „Rijdt met Boetz(elaer) mede"; in de koets zijnde, soo beklaagt sig voornoemde heer over de slegte gesteltheydt van sijne finantiën en groote familie, kostelijkheydt om aen 't hof te leven etc; edog bij hem Boetz(elaer) onbegreepen gelaten. bedoelde persoon, die „een stuivertje" offreerde, moet zijn geweest de heer Willem Hendriksen, de eenige die in 1753 als nieuw lid in de vroedschap kwam. Zie Van Bemmel, o. c. p. 705. 1) Mr. Cornelis Ormea, heer van Papendorp, drossaard van Vreeswijk, werd in 1752 ontvanger van den 20« en 40e* penning; die post was een der negen ontvangers-plaatsen, van wege de staten van Utrecht waargenomen. Zie Utrechtsche Naamwijzers. 2) De maarschalken waren belast met de politie ten platten lande. Doorgaans waren het adellijke of ten minste aanzienlijke heeren. Zie Tegenwoordige Staat van Utrecht II p. 115. 3) Mr. Justus Ormea, heer van Zevenhoven, maarschalk van het Overkwartier sedert 1732, kreeg in 1752 de commissie in de O. I. O te Amsterdam. Zie Resolutiën Staten van Utrecht 21 Juni 1752. Zijne commissie behoorde tot die, waarvoor de geëligeerden tot vijf malen toe een ander voordroegen. Zie boven. „Gelijk doet" is later bijgevoegd. 4) Philip Jacob graaf Van den Roetzelaar, heer van Asperen en Langerak, was tot 1752 toe ontvanger van den 20en en 40«> penning. Zie Utrechtsche Naamwijzers. Waarschijnlijk wist hij, dat in Den Haag voor de commissie in de O. I. C. een ander bestemd was en dus zijne nominatie evenalk die van verscheiden andere personen vergeefsch zijn zou, rooral nu hij Higots klachten „onbegrepen gelaten" had. 5) Jacob Adriaan Isaac Bigot, kolonel van de garde en kamerheer. Zie o. a. Nederlandsche Jaarboeken 1752, bij de begrafenis van Willem IV, 86 1752. De harangue door Stoetwegen, in de vroedschap gedaen in Maert«), werdt nu in Mey beantwoort op eenen verwonderingswaerdige manier; met drijgement, soo die niet uit de notulen ligte, onder anderen van te sullen schrijven een brief aen Hare Koninklijke Hoogheydt, welke reets klaar was om af te senden, dog wiert bij meerderheydt verstaen die nog ietwes te veranderen. Stoetwegen zegde: zoo een ding niet geloofde aengenaem onder 't oog van Hare Koninklijke Hoogheydt te sullen sijn, edog dat sijn discours niet meende te ligten. J. J. van Mansvelt, borgemeester, antwoorde dat 't eene vroedschaps-resolutie was, en geen ding; den andere wederom dat ieder sijn manier van spreeken hadt etc. Den hoofdofficier Lokh(orst) spreekt nog op maaltijden nog elders van saken van staet etc, maer is seer stil, tensij 1) Den 13» Maart 1752 hield de heer Wttewaal in de vroedschap eene redevoering om te protesteeren tegen eene aanbeveling van de pnnses-gouvernante voor den post van secretaris der momberkamer; hij herhaalde dat protest in de vergadering van 10 April, verzoekende dat over zijn vertoog een commissoriaal advies zou worden uitgebracht. De commissie, bestaande uit de heeren Van Voorst, Kien, Godin Berger, Ram en D'Aulnis, concludeerde den 8«n Mei eenparig, dat „den heer Wttewaall van Stoetwegen moest verzocht worden zijn advies uit de notulen te ligten, om deszelfs singuliere ongefundeertheyd en onbetamelijke, aanstotelijcke en laesive insimulatiën tegens H. K. H. en Z. E.'s mederegenten." Aldus werd besloten en tevens het in het Dagboek genoemde dreigement geuit „tot maintien van het respect van H. K. H. en in voorstand van haar (nl. der vroedschap) eygen eer." Den 15 want hadde bedankt, vermits seekerlijk alles bij De Bak door Giessenburg, Pesters, Woertcfs BopMAev"). man en Ram 8) soude bestelt zijn geworden. NB. ook hadde Giessenburg selfs daervoor bedankt, indien hem niet Pesters wierde toegevoegt. In 1753 houden eene conferentie bij Ghiessenburg de voornoemde heeren over H voogdijschap, met Lokhorst en Zuilen, edog sonder Regteren en J. J. van Mansvelt, daer Lokhorst voor was, maer scheyden vrugteloos. NB. dit meest jongste regenten 4). Gronsveld, door Rhoon opgekomen en tot fortuin geraekt, soekt hem Rhoon te Weenen te houden om sijn saken te konnen bevorderen, waerinne ook reüsseert, want dagelijks met smoussen en jooden geëntoureert zijnde, wist rnediantibus wel van t'een en ander ampt af te komen. Edog werdt hij nu weederom op sijn beurt te Berlin gehouden8), en werdt nog door De Bak nog door den anderen betrouwt. 1) D. i. tot het regelen van de voogdij over den erfstadhouder en zijne zuster, in geval de prinses vóór diens meerderjarigheid kwam te overlijden, alsmede de regeling van het bestuur der provincie in die omstandigheden. De zaak werd opgedragen aan de heeren van Welland, van Renesse, van Westerveld, van Zuylen, van Ter Aa, van Schalkwijk, de 2 burgemeesters van Utrecht en den eersten burgemeester van Amersfoort, onder aanbeveling van geheimhouding. Zie Resolutiën Staten van Utrecht 5 April 1752. Vgl. Van der Aa, Leven van Willem V en Stuart, Vad. Geschied., beide vol L init. 2) Ore Borselen.' Waarschijnlijk de reeds vroeger genoemde Jonk. Jan Van Borssele, die zitting in de voogdij commissie kreeg. 3) Mr. Dirk Woertman, sedert 1744 lid der vroedschap, werd in 1752 afgevaardigd ter generaliteitsvergadering. Mr. Jan Jacob Ram was vroedschapslid sedert 1742. Zie Utrechtsche Naamwijzers. 4) De woorden „In 1753 enz." zijn later ingevoegd. 5) De heer Bentinck Rhoon was, zooals vroeger gemeld is, geruimen 88 1752. Boetselaer t'Utregt ') spreekt van hem als van een mens vol ondankbaerheydt, soo aen sijn broeder als anderen, veele betigten hem van gedemesureerde hoogmoedt en valsse hoedanigheeden. Houden de Pesters, voorn(amelijk) de jongste, ongehoorde raisonnementen, uitterlijkheden, alsBe in 't filiciteeren van de maerschalk Ormea, in 't spreeken omtrent de revue passeren van sijn regiment, het sien van de installatie van ridder van de koussebant etc. s). Logeert juffrouw De Bak bij den oudste, en werdt met relais gebragt door den jongste 8). Junij 1752. t'Utregt waren eenigen tijd geleeden vier officieren door den krijgsraed gesententieert, edog door den hogen krijgsraid overgenomen en alstoen swaerder hunne sententie gepronuntieert, welke officieren naderhant sonder veel moeite uittbreken op eene nae; werdt niet of geen onderzoek nae gedaen; nogtans eene van deselve niet willende uittbreken, werdt NB. den provoost-capitein aengeschreven door den hoogen krijgsraed — sonder de minste kennisgeving aen commandeerent officier of garnisoen — omme de deuren open te setten en denselven maer uittelaeten. tijd met eene zending te Weenen belast; de graaf Van Gronsveld was verscheiden jaren gezant te Berlijn. 1) De bijvoeging „t'Utregt" strekt om hem (zie aant. 4 op p. 85) te onderscheiden van zijn neef Jacob Philip baron Van den Boetzelaar van Nieuwveen, lid van de Hollandsche ridderschap, heemraad van Schieland enz. 2) Over Nicolaas Pesters zie pag. 34 aant. 2. Het „revue passeeren en zien van de installatie enz." slaat op de plechtigheid van de installatie van den kleinen erfprins als ridder van den kouseband, waarbij ook de officieren der garde tegenwoordig waren. Zie de beschrijving in de Nederlandsche Jaarboeken 1752, p. 457 vlgg. 3) Mej. De Back is waarschijnlijk eene dochter van den secretaris van de prinses. „Met relais" is „met versche paarden", dus met rijtuig. 89 I7S2. Nog het geval van den onder-majoor Corneli over,eene schuit van f 180, en hadde naederhant aen onkosten op gekreegen f 123—12— >)■ Het geval door C. Burman geadviseert tegens juffrouw Carle — wegens haere onsinnige dogter — om deselve te sluiten in 't dolhuys, werdt gerejecteert 2), schoon professor Castillion 9) borge offreert, op pretext dat hij professor koste sterven of vertrekken van deese plaetse. 1753. Blijft Castillion bijnae een jaer uit sonder permissie 4). Dagelijks vind men in de courant: die HoogEd. Geb. 1) Dirk Corneli, een gewezen luitenant, was onder-plaats-majoor te Utrecht, maar werd in 1752 „gedimitteerd." Zie Resolutiën Gedeputeerden staten van Utrecht 6 Juni 1752. In zijne plaats kwam Marcus Bonnet, onder verplichting Corneli eene som gelds uit te betalen. Ibid. Dit zal met de schuld van ƒ 180 wel in verband staan, maar het is niet meer te vinden. Het geval wordt, naar het schijnt, aangehaald als een staaltje van ongelijke en onbillijke behandeling, waarvan er dan meer volgen. 2) Wie Mej. Carle was is moeilijk te zeggen: in het archief van het Dolhuis is het niet te vinden. In Utrecht woonde wel eene juffrouw Sophia Heuboms, de vrouw van Matthijs Carle (ook Caarle en Carl geschreven), een soldaat in het regiment Maleprade. Zij had 13 kinderen, waarvan de beide jongste dochters waren, de eene in 1732, de andere in 1735 geboren. Een dier meisjes kan de bedoelde zijn. Zie Doopboek van de Evang. Luth. gemeente, Stads-arch. te Utrecht. Hr. Kaspar Burman was regent van het dolhuis. Zie Utrechtsche Naamwijzers. 3) Jean Castillion was in 1751 toegelaten als buitengewoon hoogleeraar in de mathesis, physica en astronomie, en kreeg kort daarna ook verlof de logica te onderwijzen. Zie Resolutiën Vroedschap 29 November 1751 en 4 April 1753. 4) Deze woorden zijn later bijgeschreven. Prof. Castillion trachtte in 1753 vergeefs gewoon hoogleeraar te worden. Zie Resolutiën Vroedschap 14 Mei en Resolutiën Staten van Utrecht 3 Mei 1753. De reden tot die sollicitatie was gelegen in zijne behoefte aan vermeerdering van inkomsten. Van zijn uitblijven zonder permissie blijkt uit de stads-notulen niets, maar evenmin dat hij tijdens de sollicitatie in Utrecht was. 90 1752. baron D'Ablaing en baronnesse desselfs gemalinne; ook wel: den baron voornoemt en Jacob van Bottestein etc.'). Een persoon van de compagnie, in Indien gestolen of ontvreemt hebbende eenige goederen van Ope V'v') — was alle dag op de been en bij Renesse, om maer te soeken te behouden wat men kost en voornamelijk geen souvereiniteit, te weten wat de middelen of vrije deliberatien aengaet, over te geven, daer nu nogtans dagelijks biaiseert en telkens met de stadt heult, of de sagte partij wil nemen, sonder twijffel om sijn broer in Overijssel dienst te doen tegens Huffel2), en om sig hier meerder te doen gelden. NB. Zijn nominatie in Mey van Bochoven s) tot de admiraliteit in Zelandt, en niet Willende sijn neef van Natewis weder nomineren, daer 't reeds eens gedaen hadden; scheen doe al misselijke conduite te houden. e| of£ aoi//3aït -). In s'Hage is nog alles even confuus, de Zeeuwen malcontent en alle de overige provintiën mede, except Hollandt, die met dagelijks nego- 1) De geëligeerden of leden van het eerste lid der staten werden in de stadhouderlooze tijdperken gekozen door de ridderschap uit eene voordracht van den stedelijken magistraat. Deze had in 1745 den graaf Van Rechteren op die wijze na veel verzet in het college gebracht. Zie de stukken onder n». 44, coll. De Pesters, R. A. te Utrecht 2) Vooral bij de hevige geschillen in zake de Zwolsche predikanten, waarin ook de gouvernante gemengd was. Over Huffel zie aant. 7 op p. 49. 3> De nominatie van den heer Thaddeus Jacob Van Boekhoven door den heer van Westerveld, die de voordracht voor deze plaats geloot had, geschiedde toen de gouvernante die van den heer van Natewisch had geweigerd. Zijne benoeming werd goedgekeurd. Vgl. aant. 1 op p. 77. 4) Ex ore Doublet. 99 1752. tieeren sig totaal ruineertJ). Spreekt Haer Hoogheydt met niemant, allenig komt er nu regulier smorgens Grovestins, die allenig met deselve in 'tcabinet een uur of anderhalf doorbrengt. Meent de griffier Fagel dat wat moderater jegenswoordig aen 't hof gedagt werdt, edog dat men op wijnig staet kan maken. Sijn Edele nog de heer van Rhoon werden nooit haest ergens over gesprooken. Omtrent het amptgelt2) in Hollandt vraegt de princes dagelijks aen de raidpensionaris: „Mijnheer, is dat nog niet door? waer hapert dat aan?" Heeft den heer van Twikkel daer sterk tegens geharangueert, seggende onder ander dat geen vaderlandt kost als daer men 't in rust koste genieten, en geensints daer alles beswaert en de menschen de keel toegebonden wierdt. Meent men evenwel indien t'Utregt doorgaet in Holland wel volgen sal, en dat darom bij ons daer soo op gestaen wordt. Want het eenigste plan is om sagjes de eene provintie vóór en d'andere nae onder s'hoofs behering te brengen, want daer alleen om de saken in Den Haag moeten afgedaen werden soo men gaarn wilde. Zelandt soekt men nu eerst — hoewel moeite schijnt te kosten — daernae Vrieslandt, en dan 't Stigt naer de sin te krijgen. Gelderlandt en Overijssel — alles kwijt zijnde — moeten dan wel volgen. Borsselen schijnt t'mede moede te worden, want seyde 1) In 1752 werd door Holland weder eene leening gesloten van 8 millioen gulden. Zie Nederlandsche Jaarboeken. 2) Ambtgeld noemde men eene som gelds, die gestort werd voor en bij het aanvaarden van een ambt, maar ook de buitengewone belasting op de tractementen, in de oorlogsperioden der 17* eeuw opgelegd. Naar aanleiding van het rapport over de provinciale financiën, door de commissie van wege Zijne Hoogheid daartoe aangewezen uitgebracht, drong de stad er o. a. op aan door het verhoogen van het ambtgeld in de tekorten te helpen voorzien. Voortaan zou het ook van de emolumenten geheven worden. Zie Resolutiën Vroedschap 5 Juni en 28 Juli 1752, waar de geheele quaestie uitvoerig te lezen staat. Vgl. aant. 2 op p. 81. 7* 100 (752. dat dat groote brillant en aensien veel ongenoegen onderworpen was, en dat, als 't soo ging, hem de lust wel vergaen kost etc., of soo iets diergelijks, dog — door particuliere familie-insigten — laat sig naderhand vrij sterk emploieeren. Is Den Haag volkomen doots, geene maeltijden, s'avonts comedie, nae deselve klijne soupeetjes, en weekelijks bij Vereist en Borsselen ') een geconposeert geselschap van Grovestins, Bigot, Lassera 2) etc. en waer geene andere bijkomen. Prins van Wolfenbuttel werdt over alles gesprooken als 't reets geconcludeert is. Schijnt den koning van Engelandt mede niet veel sig te bemoeien met onse saken of onse gouvernante, en is 't seker dat alle vreemde mogentheden onse manieren bespotten en condemneeren. Met de negotiatie van 8 millioen in Hollandt is eene capitale cacade gemaekt, moetende 't plan verandert en de prijsen verhoogt werden op den jood Boas zijn advis, die andersints niet meer als ƒ90000 wilde intekenen, en, soo 't verandert werdt, vier millioenen voor sijn rekening alleen neempt 8). Zoekt 't hof nog al tegen te houden de reductie van Switserse en lijfgardes, die soo verbasent kostelijker zijn als andere troepes, onaangesien derselver enorme gratificatiën; werden egter vermindert, edog behouden nog 75 man gratificatie, en de hollandsche 25 man. De Cent 1) Jhr. Jan Van Borssele was als gedeputeerde ter generaliteitsvergadering in Den Haag. De hier genoemde Vereist is de staatsraad. 2) D. i. de meergenoemde garde-officier Pierre De )a Sarraz. Voor Grovestins zie aant. 1 op p. 23, voor Bigot aant, 5 op p. 85. 3) Tot de leening van 8 millioen, voor de helft tot lossing van de oude leeningen van 1711, 12 en 13 bestemd, was in Juni besloten. Zij zou worden uitgegeven tegen 21/, % rente.. In October werd tot eene loterij-leening van het genoemde bedrag besloten, met eene rente van 4 °/„. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1752, p. 453 en 1000. 101 1752. Suisses, die afgedankt werden, blijven op half tractement, omdat meest alle verkogt zijn; dus bij dese heele reductie genoegsaem nietwes werdt geprofiteert; meent men f 150000 »). Niettegenstaende men dese bovengenoemde soo noodzakelijke menages niet wil betragten, soo moeten egter de ingesetenen op nieuw — schoon NB. in vredestijt — extraordinair belast werden, en wel primo de bediendens en amptenaeren met een amptgelt, in Utrecht de verdere inwoonders met wederom een 50en penning en wel NB. op den eedt, daer men bij de vorige 2) gesien heeft 't onderscheyt tusschen conscientieuse en de tegengestelde menschen, gevende dus den een seer suiver, den andere — oneerlijk genoeg — geeft seer gering, 't welk het effect moet wesen van soo meenigvuldige afgevorderde eeden. En heeft wel de stadt Utregt gewijgert in eenige middelen te willen komen, soo niet dese 2 percent vastgestelt wiert, als sijnde een middel, dat altoos in grooter noot verhoogt kost worden, -willende in geen familie-geit komen 3), omdat — waerschijnelijk *— niet sonder 't grootste ongelijk soude konnen wijgeren, dat haer Ed. Mog. .1) Hier wordt gesproken van de leger-hervorming dd. 21 Dec. 1752 (vgl. aant. 1 op p. 82), de garde-regimenten betreffende, waarbij de genoemde gratificatiën werden toegelaten. „Verkogt zijn" beteekent, dat de voordeelige plaatsen in dit corps, evenals de officiers-rangen, voor geld werden overgenomen. 2; D. i. de zoogenaamde „Liberale gift" van 1747. 3) Met de 2% wordt de bovengenoemde 50e penning bedoeld op de ambten. Familiegeld, evenals het ambtgeld in de 17e eeuw voor de buitengewone oorlogskosten opgelegd, was eene belasting van 3 tot 48 stuivers per hoofd elke 3 maanden, te betalen door het hoofd van het gezin; de hoogste klasse moest voor minstens vijf personen betalen , tenzij het getal de zes teboven ging: dan werd voor vier gerekend. Ongehuwden van die klasse betaalden ook Voor 5 personen. De lagere klassen betaalden naar rato minder; de kleine man was vrij. In 1725 was deze belasting in de provincie Utrecht afgeschaft. Het bezwaar bestond in de taxatie der burgers voor de klassen. Zie Van de Water, Placaatboek, II, 593, 102 1752. mede kennis hadden in hoeverre stads-borgers getaxeert of geset wierden. Die voorgenoemde 2 procent is een plan dat uit Den Haeg komt, reets eenige tijt geleden daer beraemt, maer nog niet door konnen krijgen, voornamelijk in Hollant", op pretext dat geen andere provintie daer(in) nog toegestemt hadde; dat nu ongetwijffelt op ons exempel wel sal doorgaen. Dit middel is dus bij de stadt begrepen en overgehaalt, zijnde het merendeel van de geëligeerden daer ook voor geweest, allenig uitgesondert de heeren van Renesse, Nellesteyn, Doublet, om voorgeroerde redenen; waertegens gesegt wiert dan nergens in te komen, en dus mevrouw de princesse arbitersse te laten, t'welk egter anders begrepen wordt, want Haere Hoogheydt volgens 'treglement wel arbiterssche is in disputen tusschen de leden, maer geensints in saken, directelijk de souvereiniteit rakende, alsse finantièn, inüitie af- en aennemen, meede en oorlog maken. Blijft nog de partij van Lokhorst in de vroedschap — die seer klijn egter — in discrediet, niettegenstaende hij self — hoewel seer informeel — continueert sessie te hebben in de staete-finantie, daer hij als hoofdofficier jaerlijks rekening aen moet doen; en heeft daer selfs NB. geseten, doe nog geen rekening gedaen hadt wegens de domainen *). November en ' In de Engelse Eoeningh post wederom December 1752. een articul uit Amsterdam relatif tot de jegenswoordige constitutie van regering. opt Wa*x«vJsp<)) *). Berkman soude moeite gedaen hebben om 't drostampt van de hoge heerlijkheden 1) D. i. als rentmeester van de domeinen, een ambt, dat de heer Lockhorst reeds in 1745 had verlaten (vgl. aant. 6 op p. 50). In de commissie voor de staten-financiën bleef hij tot zijn dood in 1753 zitting honden. 2) Ore Wachendorf. 108 1752. Soest en Baarn; darom sooveel tegens Coman gehadt '), selfs NB. bij jongste Pesser daerom gesprooken. Heeft de jongste Pesser op nieuwjaersdag over of bij de 200 visites gehadt; om elf uur 'smorgens hadde hij gesegt reets over de 50 te hebben gehadt. Januarij 1753. In de Keulse courant een articul uit Utrecht, dat er verscheyde pasquillen aengeplakt waeren en wel aen 't stadhuys, die afgescheurt waeren geworden; ook dat de borgerij niet tevreeden was over de keuse van de twee borgemeesteren Cokk(engen) en Ram. NB. dat in den jare 1745 of 1746 aengeplakt wierdt een premie van ƒ 250.—:—: op 't vinden van een vrouwspersoon, dat haar kint verdaan hadde, en daernaestaen een premie van f 500.—:—: voor den auteur van 't uile-boekje J). Moet den heer van Rhoon weder naer Brussel, om de laatste handt aen 't werk te slaan s), daer reets drie extraordinaire gecommitteerden zijn, en moeten de provintiën dagelijks nieuwe belastingen introduceeren; meent men dat men den voornoemden heer gaern van de handt heeft. Op 't eynde van 't voorige jaer 1752 is een request van 's princen raiden in de vergadering t'Utregt gelesen, omme 1) Met Berkman wordt weder bedoeld (zie aant 15 op p. 8) de heer Jan Carel Barchman "Wuytiers, die 18 Juli 1750, na den dood van Eva Hoofdman, beleend was met Drakestein en De Vuursche voor snjne minderjarige dochter Isabella Lucretia. Zie Stichtsch leenregister p. 338. Het drostambt bleef onvervuld. Zie Utr. Naamw. 1755 en volgende jaren, waarin ook de drossaarden vermeld worden, hetgeen in vorige jaargangen niet geschiedt Coman is waarschijnlijk een lid der familie Coymans, maar bij gebreke aan nadere aanduiding blijft het onzeker wie en wat hij was. 2) Deze opmerking, reeds vroeger gemaakt, is weder later tusschengevoegd. Vgl. aant. 1 op p. 24. 3) In Brussel werd onderhandeld over de nieuwe regeling van de Barrière. Over Rhoons arbeid in die zaak zie de dissertatie van Dr. D'Ailly: Bentinck—Rhoon enz. 104 1753. gelibereert te wesen van 't zegel omtrent alle t'gene voor Sijn Hoogheydt verheft, of andersints geadministreert moet werden, en geapp(ointeert) fiat: waerlijk schandelijk voor die heeren raiden In October 1753 komt een confiturier — knegt bij mevrouw D'Ablaing geweest zijnde — bij de president van de gedeputeerde heer Goudoever 2), en versoekt in de gedeputeerden te willen brengen om afschrijffing van f 160 gulden wegens betaalde pagts) van 't geconsumeerde broot op Soestdijk door Haer Hoogheydt etc. T'zegel werdt verhoogt, andere lasten meerder ingevoert4), landerijen slegter, ongelden een jaer naederaen betaalt, en Sijn Hoogheydt, benevens alle desselfe domainen — steeden — en wat tot sijn huys hoort, is van alles vrij; nog meent men selfs dat om die ope noAavsv *). reeden Den Bosch mede in de 50 penning niet betaalt, omdat Breda moest vrij wesen. Moet nog 50 penning uit Indiën komen 6). Of die op reys zijn geweest — tijde der resolutie — vrij sullen wesen? Wert seer gevraegt waer 't provenu van de 50 penning gebleven is, alsoo important opgebragt heeft? Of aen Vrankrijk voor de vreede iets geschonken is? Dewelke wij een »/8 jaer te vooren reets koste verkrijgen 1) In de resoluties van de staten noch in die van gedeputeerden wordt van deze aanvraag melding gemaakt; ook in die van de drie leden der staten is er niets van te vinden. • 2) Erasmus Van Goudoever, burgemeester van Amersfoort. 3) Met „pagt" zal hier bedoeld worden de belasting op het gemaal: een term van vóór 1748. 4) Over de nieuwe belastingen in Utrecht zie de ordonnantiën in de Ned. Jbb. In de Lappen van secrete resolutiën der Staten van Utrecht, R. A. aldaar n°. 34, vindt men omtrent de onderhandelingen over deze zaken volledige of althans zeer uitvoerige bescheiden. 5) Ore Polanen. 6) De milde gift van 1747, zijnde 2 % van kapitalen beven ƒ 2000.— werd ook in Oost- en West-Indië geheven. Zie Wag. XX p. 161, met aant. Wat er van de opbrengst geworden is, was van den aanvang, af een raadsel, Zie echter den brief van Willem V bij D'Ailly. 105 1753. te Breda. Of wel dat aen alle die dubbelde gecommitteerden te Aaken, te veldt en andere, meenigvuldige en onnoodige commissiën buitenslands? Ten minsten soude 't curieus wesen eens te mogen sien in de generaliteitspapieren waer die dog gebleven is, alsmede de nog dagelijks daernae toegesondene penningen. Febmarij Verscheyde heren naer Den Haeg wegens 1753. t'eerste lit om continuatie te versoeken Doublet segt aen de princes: indien sijn persoon van enige dienst aen 't landt, de provintie, of t'huys van Haer Koninklijke Hoogheydt dagt', dat sig alsdan tot de continuatie recommandeerde; krijgt antwoort, dat op sijn tijt desselfe intentie soude doen weeten; vraegt verder; nae sijn vrouws welstant etc. en wilde Haer Koninklijke Hoogheydt doe heenen gaen, dog Doublet segt Haer Hoogheydt nog te moeten betuigen, indien eenige onaengenaemheden in de regering van Stigt Haer Hoogheydt mogte voorkomen, deselve nergens anders door veroorsaekt wierden als door sommige lieden, die haer eyge interest alleen sogten en alles in verwarring te brengen; dog keerde sig Haer Hoogheydt om, en ging heenen. Renesse heeft drie a ses dagen daernae audiëntie gehad, segde omtrent hetselfde, en kreeg ook diergelijk antwoort, alleen uitgesondert het laatste; edog doe Haer Hoogheydt over de gladheyt van de weg gesprooken hadt, keerde sig meede om, en ging heenen. Nellesteyn omtrent hetselfde, edog doe die vroeg, of ietwes van Haer Koninklijke Hoogheydt ordres was naer de provintie, antwoordde de princes: „Ik bedank jou seer", ging henen en sprak nog over 't weer nog over de reys. Wel(land), president van staet, nog wiert geantwoort, dat het aengenaem soude wesen hem plaisier te konnen 1) Zij vreesden, en terecht, dat hunne oppositie hun de plaats van geëligeerden kosten kon wanneer hun termijn verstreken was. Inderdaad werden sij ontslagen. Zie later. 106 f788. doen, en wiert ontfangen terwijl Haer Hoogheydt besig was met te schilderen, blijvende sitten met de pinceel in de handt. D(oublet) was ontfangen daer de jonge prins binnen was met sijn praeceptor, en hadde Haer Hoogheydt wel gehoort wat hij gesegt hadde, want vertelde s'anderdaegs aen Vereist: „Dat heeft hij mij gesegt en dat hebbe ik hem geantwoort", te weeten t'geene hierboven opgetekent staet. Regt(eren) heeft niet gesegt hoe ontfangen is, alleen seyde hij: op deselfde manier omtrent. Leusd(en) segt: heel vriendelijk en heel wel. Giessenb(urg) en Pesters souden ook particuliere audiëntie gevraegt hebben ten selven eynde, soo Regteren sey, edog begreep wel dat maer quanswijs was. De nouvelles in de Keulsche Courant wierden in Den Haeg door Sling(elandt) en Gramsb(ergen) l) uitgelegt, alsof R. Rechteren wilde seggen: dog neem ik de vrijheyt van te toonen dat er stint W. Jacob en niet H. Jacob s). Is ider even kwalijk tévreeden in Den Haeg en elders. Borsselen sey dat men besig was geweest om 't gemeen tegen de regenten, naederhand leeden tegen een, dan steeden tegen steeden, en nu eyndelijk provintiën tegens provintiën, alsse Holland tegen Zelandt (op te zetten?); dat hij de prins het dikwils gewaerschouwt (had), soo sterk niet te staen om alle douceurs de regenten af te nemen, dat daerdoor veel meer vrienden behouden soude, 1) Hier kan bedoeld worden Mr. Johan Diederik Van Slingelandt, lid van het hof van Holland van wege de ridderschap, of Mr. Govert Van Slingelandt, generaalmeester van de munt, of ook Mr. Hendrik Van Slingelandt, eerste burgemeester van Den Haag. De andere persoon, Gramsb(ergen) genoemd, is Reinhard Burchard Rutger, graaf Van Rechteren tot Gramsbergen, lid van de ridderschap in Overijsel, schout van de stad en de meierij van 's Hertogenbosch, en eenige jaren ook gedeputeerde ter generaliteit. Zie Naamwijzer v. d. leden der regeering enz. 2) De voornamen van den graaf Van Rechteren van Westerveld waren Jacob Hendrik, volgens zijn eigen bandteekening, maar meermalen Worden zijne voornamen in omgekeerde volgorde vermeld. 107 1758. en door 't tegendeel vijanden maeken. Dog de princes, als ongelijk heeft, antwoort nietwes, of gaet maer heenen. Dat de Hollanders jegenswoordig door haere complainses jegens de princes haer gevoelens nu maer de andere provintiën soeken te pluimen, en voornamelijk Zelandt displaisier te doen, omdat haer een stadhouder besorgt hebben. Huffel verliest en Gramsbergen wint sterk. De laatste met De Bak, de eerste tegen. In Utregt doet De Bak alles door Pesser; in Gelderlant selfs meent men sommige commissiën, als van de Perkeler en van Zuilevelt >), door Pester — die dagelijks met juffrouw Van Rheede bij Lauweregt2) zijn dogter sit — gebrouwen te sijn. Omtrent de Ceulse Courant segde met kwaedheyt den oudste Pester in Den Haeg aen Albinus s), dat op soo een manier daer wel agt dagen daernae ook in kost geset worden wie in de plaets soude komen; waerop den anderen antwoorde: „Jae, en dan misschien agt dagen daernae op wat manier sij daerin gekomen waeren." 1) Koenraad Willem baron Van Rheede, heer van de Parkeier, en Wijnand Jan baron Van Renesse, heer van Zuileveld, hadden beiden zitting in de ridderschap van de Veluwe. De eerste kreeg de commissie in de admiraliteit van Amsterdam, de tweede in de generaliteitsvergadering. Zie Naamwijzer van de leden der regeering enz. De beide heeren waren aan elkander verwant. 2) De bedoelde Mej. Van Rheede zal waarschijnlijk eene dochter van den bovengenoemden heer' van de Parkeier zijn. Even mogelijk is echter dat de dochter van den graaf van Athlone bedoeld wordt, die in Utrecht woonde. Lauwerecht is Mr. Jan Jacob Van Westreenen, heer van de Lauwerecht, raadsheer in het hof te Utrecht Zie o.a. Utr. Naamw. Met diens dochter Isabella huwde in 1753 de 'overste Willem Nicolaas Pesters: zie Register van huwelijken te Utrecht. 3) Prof. Albinus was in 1751 van wege de stad ter generaliteitsvergadering afgevaardigd, in welk college hij zitting had tot zijn dood in 1752. De heer Jan Pesters was in den raad van state namens de geëligeerden. Waarschijnlijk had in het genoemde blad vèrmeld gestaan wie van hunne ambten of commissiën in de verschillende gewesten zouden ontheven worden, 108 1753. Zegt men een slee met geld naer Giessenburgh gesonden te sijn door Pesser; ook werdt gesegt, dat van alles trekt. Nog dat seer familiair met Van de Null is, alsse dewelke aen Ter Smette J) de geheele schikking omtrent de commissiën souden gesegt hebben, alsmede dat Renesse dar uit sijnde 2) met Nellesteyn en Doublet, dat dan sijn heer met de anderen wel om soude konnen springen, alsse Welland altoos jae, Leusden nog meer, Meydregt swakkelijk, en de nieuw inkomende per se. Of hij nu self met Van der Nul spreekt, dan wel of de kinderen 't dus hooren en soo overbrengen, is nog twijffelagtig. Juffrouw De Boot8), seer kwaedt sijnde, segde op Nieuwejaer tegens mij: „Ik weet niet wat die duivelse Pessers mijn neef leeren"? Heeft de.jongste Pessers ook tot clerk gemaekt Van Waey en Poolsum *); de laatste heb ik daar nae toe sien gaen om te bedanken. 1) De genoemde Van der Nul en Ter Smetten zijn blijkbaar ondergeschikte personen. Het is moeilijk uit te maken wie bedoeld worden. Een Daniël Van der Nul, van Elberfeld afkomstig, was van 1736—47 in dienst van de stad geweest als let terdienaar, maar wegens losbandig gedrag in 1747 ontslagen. (Vroedschapsregister i. v. en Crim. Sent. 1747.) Hij of een man van zijn stand kan in dienst van den heer van Giessenburg zijn geweest Ter Smetten is misschien Authonie Van der Smetten, die eenigen tijd later (1756) conciërge en bode van het hofprovinciaal werd. Zie Utrechtsche Naamwijzers. Onder de kleine burgerij kwam ook de naam Tersmitten veel voor; in de registers van overlijden vindt men hem zeer dikwijls. Wellicht wordt een van die Torsmitteus bedoeld en niet de genoemde bode. ; 2) Namelijk uit het lid der geëligeerden, waaruit zij inderdaad nog in 1753 werden ontslagen. 3) Zie aant. 1 en 5 op p. 49. 4) Mr. Allard Rudolf Van Waey, advocaat te Utrecht, werd klerk bij de politie, d. i. van het stedelijk bestuur, en tegelijk met hem de notaris Dirk Christiaan Van Poolsum tweede klerk, respectievelijk in plaats van den heer Jan Dragon, die met eenig pensioen op verzoek werd . ontslagen, en van den exlraordinaris-klerk Hendrik van der Marck, die overleden was. Zie Res. Vroedschap 12 en 15 Febr. 1753. 109 1753. Heeft de jongste Burman ») daer seer op geglosseert. Martens op een avondt avoueerde ook dat Van Waey door Pesser 't gekreegen hadt, en sprak doe seer tegens de prins en de jegenswoordige regeringsform. Haelde dikwils Gramsbergen aen, die nu soo contrarie schijnt2). De saak van Van Wieringen s) almeede door Pesser en Giessenburg geholpen, daerover met Van der Nul gesprooken, en gesegt dat hij nooit sin in hem gehadt hadt, maer dat het om Pesser hadde moeten doen. Dese saek werdt in de vergadering van staeten gedrait, en dobr de stadt voornamelijk, willende deselve maer weer overgeven aen die borgers die het request gepresenteert hadden, dog 'teerste lit daertegen, except Regteren, die al wederom wankelde. Seggen die partij dat het niet om Van Wieringen, maer om die hem gesteld heeft te doen is 4). In De Leeuws siekte ging de raedsheer Burman 5) naer Den Haeg om die vroedschaps-plaets te besólficiteeren. NB. De man leefde nog 6). Het houwelijk van Lokhorsts dogter met Van der Hoop 7) 1) Dr. Franciscus Burman, sinds 1743 hoogleeraar te Utrecht, de neef van den ouden heer Kaspar Burman, lid der vroedschap. Zie o. a. V. d. Aa, Biogr. Woordenboek i. v. 2) Zie boven: „Huffel verliest, Gramsbergen wint.... enz". 3) Zie aant. 4 op p. 94. Mr. Van Wieringen was kanunnik van den Dom en practiseerend advocaat. 4) De stad dreef de benoeming van den heer V. W. door met behulp vau het eerste lid, dat dus was overreed. Van een request is niets meer te vinden. Met „die partij" wordt de oppositie bedoeld, terwijl de heer Van Rechteren als gewoonlijk (zie p. 98 met aant.) de stad wilde believen. 5) Mr. Jacob Fabricius Burman was gedurende een twaalftal jaren raadsheer geweest in het hof van Brabant. Zie Naamreg. van leden der regeering enz. 6) De heer De Leeuw (zie p. 56, aant. 2) overleed eerst in 1768. 7) Waarschijnlijk de heer Cornelis Van der Hoop, die in 1755 vai» 110 1753. is op een lelijke chicaneuse manier aengelegt en geconditioneert, te weeten: gemeenschap van goederen en nog 12000 gulden 'sjaers speldegelt, daervan geen rekening soude doen, allenig om presenties te geven, want dat dat gewent was onder de familie te doen; waerop Van der Hoop antwoorde dat dat ridicid soude wesen, over welk woord de kwestie heviger soude sijn geworden. Ope Bepxjta» *). Dat Cokkengen in 't eerst van de revolutie tegens sijn swager Martens soude gesegt hebben, dat nu wat voorsigtig moest wesen en soo familiair niet met Rechteren, als die te seer anti-stadhoudersgesint was, en dat den andere daerop antwoordede, dat altoos goede vrienden met dien heer geweest zijnde, het nog was, en niet mankeeren soude hem daervan raport te doen. NB. Jegenswoordig de dagelijkse familiariteit tusschen voorszegden heer van Cokk(engen) en Rechteren. Heeft ditselfde Regteren aen Amerongen *) gesegt, met een vloek daer bij doende, seggende: „Die Cokk(engen) is de donderste valste kerel die er op aerde is." Huffel, uit Den Haeg komende, segt daer niets uitgeregt te hebben, de princes gesprooken, dog over geen saken. Door Vereist al gevraegt: „Hoe gaet het bij uw?" Antwoord: „Ik weet 'tniet." „Wie sal dit of dat hebben?" Antwoord: „Ik bemoei mij er niet meede." Dus daer alles mede in confusie. Rechteren met De Bak schikken 't daer naer haer sin. Wert een borgemeester Eekhout8) bedankt, die altoos voor de prins was geweest: dus de wege de ridderschap afgevaardigd werd naar de Friesche admiraliteit. Hij was een zeer vermogend man. Zie Utr. Naamw. 1755 en V. d. Aa, Biogr. Woordenboek i. v. Het huwelijk van de bedoelde dame ging stellig niet door, want in de registers is daarvan niets te vinden. 1) Ore Berkman, d. i. Barchman Wuytiers. 2) Met Amerongen zal weder de heer Taets van Amerongen bedoeld worden, maarschalk van het Nederkwartier. Zie pag. 3 aant. 71. 3) Mr. Albertus Eekhout, te Zwolle, in 1752 ontslagen. ZieNaamreg. van de leden der regeering enz. Rechteren is de heer van Gramsbergen. 111 1753. tegenpartij van eertijts nn volkomen triumpheert. Was Huffel geoffreert t'een of ander door Recht(erens) partij al vóór de stadhouderlijke regering, indien 'sprincen sijde wilde verlaaten. Opt Pevsirire'). Dat onse Rechteren sou afgevraegt geweest zijn door de heeren edelen, of ook eenige particuliere eedt aen de stadt hadden moeten doen, doe als edelman in 't eerste lit wierde beschreeven, dog dat neen geantwoort hadde. Nogtans is 't seker, dat nooit eenige saek, van wat natuur ook, de stadt rakende, kan voorkomen of hij is er met alle magt voor, of met hun stemmende. Eclatante saak in Den Haeg gebeurt rakende Tjert van Aylva 2) in 't hotel van Portugal op den 26 Februari; zijn excus op 1 Maart 1753 etc.: zie 't factum. Dien heer heeft alle avont met hoeren of comédiennes soupez, ook wel met Grovestins, dien De Verteuil3) amuseert, en suipt sig tel-, kens vol; dus die gevolgen daervan komen. Zegt H(uffel?) alles even wilt, confuus en fier aen 't hof verrigt wort. Benoist zegt : „II faut être maquereau, fils de putain ou cocu, pour reussir k présent." Komt Gramsbergen, ook wel sijn vrouw, jegenswoordig bij Lassera *) om 't hof te maken. 1) Ore Renesse. 2) Tjert van Aylva was lid van de staten van Friesland voor Barderadcel en gedeputeerde ter generaliteits-vergadering. Ibid. Wat er met hem op den genoemden datum gebeurde, is uit den aard der zaak niet opgeteekend en dus ook niet op te sporen. 3) Vruchteloos zocht ik ook naar den persoon van Verteuil en zijne (hare?) qualiteit. Misschien is er sprake van eene der comédiennes. De naam komt nog eenmaal voor: zie p. 125. 4) Weder, als meermalen, wordt met Lassera Pierre De La Sarraz bedoeld. Zie vroeger. 112 1753. In Februarij 1753. Bij Ter Aa 2) soude Zuilen en LokOpe vevetrtre1). horst — schoon dat Lokhorst nog niet volkomen herstelt was — geweest zijn en daer gesprooken hebben over de aenstaende gesegde verandering in 't eerste lit, dog soude die voornoemde Zuilen gesegt hebben, dat niet te konnen gaen, dat daer in Den Haeg wel over horen en spreken zoude, apparent> vreesende D'Ablaing als edelman te willeri worden gestelt en soo par bricol ,voor de ridderschap; ook even nae Zuilens komst in Den Haeg sijn er brieven van Bottesteyn aen sijn zuster gekomen rakende die saek 8). In 't begin van Maert soude Prits van Nassau4) naer s'Hage gaen, en gevraegt werdende: „Hoe?" soo segt: „Met de schuyt." „Apparent de roef?" „Neen" wederom. „Wel, dat is seer ongemakkelijk!" „Neen dog niet." En soo verders verscheyde jokken, totdat op 'tlaest David Godin 5) hoort, dat men daer soo over murmureert en segt: „hoe dat men in sijn hooft kan krijgen om s'nagts met de gemeene schuyt te gaen"; segt daerop: „Wie?" Antwoord een ander: „Nassau." „Wel die gaet met Claes Pesser", 1) Ore Renesse. 2) De heer Reynoud Van Renesse van Ter Aa, lid der ridderschap. 3) Hier is weder sprake van de uitzetting der drie oppositie-leden uit het lid der geëligeerden, die ook kort daarop volgde. Men vreesde, naar het schijnt, dat er plan was den heer D'Ablaing van Giessenburg bij voorkomende gelegenheid in het lid der ridderschap te brengen, door hem nu reeds eene der geëligeerden-plaatsen te geven, die door een adellijk persoon ingenomen was. Van de acht zetels waren er vier van burgers, vier van edelen, en dezen waren de heeren van Welland, van Mijdrecht, van Renesse en van Rechteren. Het doel was natuurlijk om ook in de ridderschap de oppositie, zoo die mocht rijzen, te bestrijden. Zie over de samenstelling van het eerste lid: Tegenw. Staat van Utrecht I p. 170—71. 4) Met „Frits" van Nassau wordt graaf Jan Floris van Nassau La Lecq bedoeld, heer van Ouwerkerk, zooals blijkt uit hetgeen een eindweegs verder van hem wordt gezegd. De verkorting Frits voor Floris was in de familie gebruikelijk. 5) De oude heer David Everard Godin, de schoonvader van den heer Jan Pesters. ü3 1753. segt Godin. Daerop alle de andre aen 't laggen en verwonderen. Papendorp gaat uit de kamer en waerschouwt hem dat sij t'al wisten, waerop hij een quartier daernae wederom inkomt en segt — vermits er nog over gesprooken wiert —: „Ik gae met den overste Pesser". Berkman segde: „Als hij sig schaemde den andere zijn naem te noemen, dan behoorde hij niet met hem mee te sijn gegaen", & recte. Maert 1753. Heeft Zuylen met de princes gesprooken omtrent het eerste lit, haer voorhoudende dat door sagtheyt de gemoederen beter waren tot sig te trekken dan anders; waerop antwoordede: „altoos ook te zijn voor de sagtheyt, egter dat men somtijts wel eens moest wat sterker ageren", en soo sprak daer met voorbedagtheyt weeder over heen. Dies men aen aïle omstandigheden wel sien kan dat in geen detail wil komen; ook en spreekt Haer Hoogheydt daer met niemant over als met De Bak, hoewel dese sig excuseert sijn schuit niet te sijn. Ook soude Giessenburg gesegt hebben, het hem seer leet soude doen. Voornoemde De Bak soude aen Vereist gesegt hebben, dat dikwils Pesser de collonel hadde gereprocheert dat sig met alles bemoeide, en voornamelijk regeringssaken. NB. een verfoeylijke logen, want alles door hem bij continuatie hier geschiet. Heeft mevrouw Doublet de allergekste en onbehoorlrjkste conduite in Den Haeg gehouden, soo met Giessenburg als anders. Segt J. van Borsselén dat de princes de violentste saek soude doen, die men begrijpen kan, want dat men op sijn best sal konnen seggen: 3 fadsoenelijke lieden worden er uitgeset 2), omdat allenig van een ander sentiment sijn geweest als Haer Hoogheydt. 1) De heer Cornelis Ormea. Zie aant. 1 op p. 85. 2) Alweder de heeren Willem Jacob van Renesse, van Nellestein en Doublet, wier uitzetting uit de geëligeerden te wachten stond. Derde Serie. Werken N*. 14. 8 114 1753. Het praeten over Giessenburg als edelman daerin te setten, sal misschien veroorsaken dat graef Frits ') in Renesses plaets soude komen. Gelijk gebeurt is 2). Zuilen, in Den Haeg geweest zijnde, hééft daer wegens de staet van oorlog gesprooken en daer alles op 't papier van daen gebragt, en vrij gemakkelijker geworden als te vooren geweest was. Ofs Pevctra-ê & Heer van Zuylen naer Den Haeg ge- BoTTea-r«v »). Weest, gesprooken met de princes over 'teerste lit, alles op 't papier geset hebbende, om dus sig niet te verspreeken; soude sterk gesproken hebben, en de princes wel geluistert, onder anderen hadde gevraegt of ook infamie was bedankt te worden. Waerop geantwoort: ten minsten niet honorabel. Ook seer verwondert getoont te sijn, dat ér geen exempel van was. Hielde sig alsof nog geen resolutie genomen was, en scheen nog al favorabel; niettegenstaende komt den 2en Maij een brief, werden alle drie bedankt, en wert eene in petto gehouden; ook een aparte brief aen Wellandt door De Bak, om die nieuwe heeren te waerschouwen omtrent haer amptgelt. Zij worden geadmitteert; bij 't afscheyt adviseert den heer van Renesse 4); ook bij 't cessie nemen doet 1) Een der openvallende plaatsen in het eerste staten-lid werd kort hierop vervuld door Graaf Jan Floris van Nassau, bovengenoemd. Hij is dus „graaf Frits." Over deze verkorting van den naam Floris zie aant. 4 op p. 112. 2) De woorden „Gelijk gebeurt is" zijn later bijgevoegd. 3) Ore Renesse en Bottestein. 4) Dit vrij sterk gekleurde „advies" staat opgenomen in de notulen der geëligeerden van 3 Mei. Het was eene schriftelijke verklaring om „de posteriteit" geene verkeerde gevolgtrekkingen uit dit voorval „zonder exempel" te doen trekken. De uitzetting wordt toegeschreven aan het werk van „kwaadaardige vleiers" en „menschen die geen mate aan hare insatiabele ambitie stellen". De andere heeren conformeerden, zich aan dat advies. Z. a. In de plaats der aftredenden werden benoemd de heeren Mr. Jan Pit en Graaf Jan Floris van Nassau. De derde plaats werd in petto gehouden ,of „gereserveerd", zooals in de missive van H. K. H. gezegd wordt. Zie Res. Geëlig. i. d. u. s. 115 1753. de ridderschap een declaratoir '); nogtans en spreekt niet tegen het in petto houden van een negende 2); schoon dat Zuilen sig aen defi heer Van Renesse geuit hadde, dat de vorige rijs de saek niet ter deeg begrepen hadden. Zijn veele t'huys gebleven, nog meerder gaen feliciteeren die nieuwe heeren, Zuilen en sijn vrouw onder anderen, ook de vrouw van Lokhorst, Bottesteyn &tc. Was Nassau bij Bottesteyn -geweest; gesegt hem leet dede, maar dat, indien 't gewijgert hadde, voor altoos sijn fortuin gedaen soude geweest zijn; ook, indien geen kinderen gehadt hadde, hij 't niet soude aengenomen hebben. Verders dat gemeynt hadde in de plaets van de heer van Meydregt — als die was komen te sterven — gesuccedeert te sijn, 't geen hem in de mond gegeven was doe die soo slegt was; 't welk nogtans falicant, alsoo hij de prebende op 1 Maij te leveren gekogt hadde 3), en dier heren demissie reets lang geresolveert was. In Maij. Wijgert men het soogenaamde protest van de drie heren in die forme te geven als gedaen was, veranderende daerinne verschijde woorden, 1) Dit declaratoir van de heeren der ridderschap werd uitgesproken in de vergadering der staten, op denzelfden datum van 3 Mei. Het is eene verklaring van diep leedwezen, vooral over het aftreden van Jhr. Van Renesse, maar in zachter termen vervat dan dat van dien heer zeiven. Zie Res. St. van ü. i. d. u. s. 2) Er waren acht geëligeerden^ maar de heer Jan Pesters was supernumerair. Het getal werd nu dus weder acht, zoodat de heer Pesters gewoon lid werd. De mogelijke benoeming van een nieuw supernumerair lid, het negende, werd dus terstond reeds in het vooruitzicht gesteld. Door het overlijden van den heer van Mijdrecht den 14™ Mei, dus zeer spoedig daarop, daalde het getal to:, zeven, en werd vooreerst niet vergroot. Zie later. 3) De koop van de prebende, die den kooper verkiesbaar maakte tot geëligeerde, was dus gesloten geruimen tijd vóór den dood van den heer M. en juist tegen den termijn, waarop de beslissing over de drie leden moest vallen. Daarom wordt de bewering, dat graaf Floris op de plaats van den heer M. gerekend had, „falicant" genoemd. 116 1753. onder andere het woord inique in unique; segt de secretaris dat woort wat sterk was, dat reets afschriften daervan aen de heer Pester hadde gesonden, derhalven in 't lit moest gebragt worden eer het veranderen kost; waerop (nae) veel voor en tegenspreken eyndelijk, de heer Van Renesse het heel serieus vragende — of bij weygering sullende request aen de staeten presenteren en schilderen de secretaris eens af —, werdt het geauthentiseert gegeven, edog doe woordelijk, en met deselve schrijffouten die den heer van Renesse door de haest daerinne gelaten hadde '). Gaet Regteren nog dagelijks bij de secretaris, ook verschijde rijsen met Lauwerregt, daer pir que pendre van gesprooken heeft, selfs nog onlangs; ook met Cokkengen, waervan 't selfde; ook met C(laes) Pester , waervan niet minder. Hij gaet met Schut en Woertman naer Den Haeg a), komt met Giessenburg weder terug, die even te Utregt was geweest, gaet bij mevrouw van Kinschot3), en verklaert haer dat gedagt hadde mede uit het lid te sullen hebben geset te zijn, omme dat te doen debiteeren, en soo de naem te ontduiken van gefalifouwt te hebben: misselijke vindingen, die sig selven beschuldigen. Komt het lit over de commissiën bij elkander 4), naer 1) In het advies van den heer Van Renesse stond zoo duidelijk mogelijk: „dit inique geval sonder exempel". Den autograaf vindt men nog in de bijlagen van het protocol der geëligeerden. De secretaris beproefde het te doen voorkomen alsof de heer V. R. zich verschreven had: ook van dit excuus is de autograaf nog in de bijlagen te vinden. De secretaris in quaestie was de secretaris van staat, tevens van het eerste lid, baron Milan Visconti, heer van Hindersteiu. 2) Mr. Dirk Woertman was gecommitteerd ter generaliteit. Dr. Schut (zie vroeger) had, zoover mij bekend is, in Den Haag geene officiééle besognes. 3) De echtgenoote van den luitenant-generaal van Kinschot, president van den hoogen krijgsraad. Zie Rericht van de vergaderingen enz. te 's Gravenhage. 4) D. i. om over de nieuwe verdeeling der commissiën te overleggen. 117 1753. twee beschrijvingen, eene omme te spreeken met .elkander, eene ander omme te delibereeren. Kiest Regteren de gedeputeerden, Giessenburg zegt zijn commissie te willen houden, Pester ook, Nassau het hof, Pit de fmantie. Waerop Giessenburg proponeert of men niet de princes daer kennisse van zoude geven en haer approbatie vragen; alle daerop amen. NB. daer zijn de binnencommissiën mede onder, als gedeputeerden &tc, die in 't geheel niet geapprobeert hoeven te worden J). De klijne commissiën werden mede volgens eene schikking en uitspraek van de heer van Giessenburg aan den een en den anderen toegevoegt, alsse 't Ouwerkerkse pad aen Leusden, omdat een oud regent was en wist hoe 't daer toeging, Nassau mede, omdat daer vrienden hadde; Pit in de Neder-Rhijn (en) IJssel, omdat een jong sterk man was, want Regteren excuseerde sig daervan, omdat swak en siekelijk was 2). Zuilen, Lokhorst halen oom 3) en Nellesteyn veel meer aen als ooit, omdat apparent bij 't gemeen 4) seer gedisapprobeert wierdt. Gaet de vr(ouw) van Lokh(orst) bij de vr(ouw) van Nell(esteyn), en segt: „Jae mevrouw, 't is hart, maer October over een jaer sal men misschien nog wel wederom een groote verandering zien", te kennen gevende haer mans ontslaging van hoofdofficier. 1) Volgens het regeeringsreglement van 1674 moest alleen de benoeming voor de commissiën buiten de provincie worden goedgekeurd door den stadhouder. In 1753 was in de praktijk trouwens de vraag om goedkeuring reeds lang tot andere uitgestrekt. — De hier genoemde Pit was sinds 1753 geëligeerde. Zie aant. 4 op p. 114. 2) De zoogenaamde kleine commissiën waren belast met de schouw over water- en landwegen, het toezicht op conventen en dergelijke; daaronder behoorden de schouw van den weg van Breukelen naar Ouwerkerk, het toezicht op den Usel en den Neder-Rijn enz. 3) De schrijver van het Dagboek was de zoon van Jonkvrouwe van Renesse van Lockhorst; de heer W. J. van Renesse, de ontzette geëligeerde, dus zijn oom. 4) Met deze uitdrukking wordt bedoeld „door de groote menigte", dus de burgerij. Het woord „gedesapprobeert" slaat natuurlijk op het vee) besproken ontslag der 3 heeren, * 118 1753. Komen veele pasquillen en versen uit, dewelke door Papendorp opgesogt worden om aen Giessenburg te geven; spreek men van notabele verandering in de ridderschappe mede, alsse Godin, Boetselaer, Hammersteyn, De Geer &tc. 1). d'Heer van Renesse, Zuilen bedankende voor de aendenking in de aentekening door de edelen gedaen2), segde dat gedagt hadde, refiexie soude gemaekt werden op 't reserveren van een supernumeraire — vermits onlangs Zuilen gesegt hadde, het in vorige tijt niet wel begreepen te hebben —; hij antwoorde, dat nog tijts genoeg was, dat het nog niet exsteerde, en dat niet dagt gebeuren soude, waerop den heer van Renesse: dat als 't exsteerde te laet was, want dat sien soude dan de dupe te zijn. Seekerlijk wel begreepen, maer omme redenen gelaten, die men naderhant misschien sal sien. En is 't supernumerairschap gebleken in Giessenburg, doe tegelijk president wierd gemaakt8). De princes geeft aen die van Zwol op, dat onder onordentelijkheden , haer overgeklaagt, bestaet het aenstellen van (een) koster in een der kerken op naem van een jongeling, die hetselve niet kan waerneemen — gelijk wel gebeurde, alsoo die borgemeesteren of regeerders daer op die wijse haer vrienden mede begifteden, en het voor haer wel lieten waernemen. Edog te letten dat net op dieselve tijt de princes drie vendrings in de garde Suisse en 1) In de ridderschap is ondanks die geruchten voorloopig geene verandering gemaakt. Zie later. Baron van Hammerstein was opperjagermeester. De heer Jan Jacob De Geer was beleend met Rijnhuizen bij Jutfaas. 2) De bovengenoemde declaratie in de staten-vergadering. 3) Deze laatste zinsnede is later bijgeschreven: het gebeurde in 1757. De geheele aanmerking bedoelt, dat de ridderschap zich in hare declaratie volstrekt niet uitliet over het reserveeren van een supernumerair geëligeerde, ofschoon zij voorzien kon waarvoor die reserve diende. De heer van Zuylen had blijkbaar de declaratie voorgelezen. 119 1758. Hollandt aenstelt, die met haer 3 geen 14 jaer uitmaken konnen, daer het plan van incorporatie nog soo vers is '). Notabel geval in 1753 in September omtrent Huffel gebeurt, raekende de jagt, doe hij ingevolge een order van de prins om assistentie aen de militie versogt, waertegen de stad van Zwol — daer alle sijne vijanden zijn — aen Haer Hoogheydt schreef, en dus im"Ope kcaaovêa Mt/o-a-ov'). mediaet een order quam aen de militie om geen assistentie aen den heer Van Huffel te geven, tensij in saeke der gemeene middelen 3). NB. nog de voogden, die de stadt voornoemd aen juffrouw Friese toevoegt, en wijgering van veniam aetatis &tc. 4) Is gans stil nu van de demissie der heeren geëligeerden, nogtans komen van tijd tot tijd schimpschriften uit. 1) D. i. terwijl het plan tot samensmelting van eenige regimenten (incorporatie), en daardoor vermindering der legerkosten, nog zoo kort geleden is ingevoerd. Vgl. over de zaak hetgeen kapitein D'Averoult verhaalde, p. 91. 2) Ore kolonel Musson: Hendrik Philip Muisson, in het regiment Oranje-Friesland. 3) Van dit conflict is noch op het Overijselsch archief noch elders iets te vinden. Misschien gold het een verzet tegen het besluit om den jachttijd met een maand te verkorten en de jacht op fazanten voor twee jaren te verbieden. Met „den prins" zal waarschijnlijk prins Louis van Brunswijk worden bedoeld, of wel het bevel was van wijlen Prins Willem IV. 4) Mejuffrouw Hermanna Cornelia Vriesen, dochter van Mr. Abraham Gerrit Vriesen, landrentmeester van Vollenhoveu, en Andrea Aleida Dannenberg, was de tweede vrouw van den drost van Salland Adolf Julius Burchard van Huffel tot Verborg. Na het overlijden van haren vader in 1753 verzocht zij den magistraat om venia aetatis; zij was toen 23'/» jaar oud, en dus nog minderjarig, want in de XVIIIe eeuw begon de meerderjarigheid eerst met den vijf-en-twintigjarigen leeftijd. Daartegen verzette zich hare tante van moederszijde, en de magistraat weigerde het verzoek, haar tevens voogden gevende, o.a. den oudburgemeester Verhoeff. Het motief was dat de boedel „van te veel uitgebreidheid" was. Inderdaad waren de Dannenbergs zeer vermogend. De geheele zaak van het verzet tegen het request schijnt eene machinatie van den magistraat te zijn geweest. 120 1753. Veele lieden egter uit vrees derven met voornoemde heren qualijk meerder omgaen. Onder anderen was Groene: woude !) gevraegt, of niet onlangs aen de Lekkendijk was blijven sitten met de heer Van Renesse en (de) Van Hardenbroeken 2), en of niet over 'teerste lit gesprooken hadden, hem afraedende zulks naerder te doen, wat hem geen goedt in sijn fortuin soude doen, soodanigen ommegang. Ook belee hij dat-- redelijk impertinent, waerop hem helder de ooren gewassen wierden. Werdt Doublet ook gemenageert; zelfs meende hij dat Qua-rles s) om die reden niet met hem een rijsje heeft willen doen. Julij 1753. Daunis, in 'Den Haeg komende en Haer Hoogheydt spreekende, soo soude gevraegt hebben: „Hoe maekt 't Stoetwegen jegenswoordig, heeft hij nog intentie om van Utregt te gaen?" Waerop antwoorde, dat het jae of 't neen niet seker kost seggen. De princes wederom: „Hij heeft het al wat grof gemaakt, selfs bij de prins zijn leven, anders soude men niet gaarn tot sulke extremitijten kómen". De vraeg is wat men dan moet denken dat die drie heren geëligeerden hebben gedaen. ope "Ao-s-eA«£f'). Dat het geheele werkje van Mauritius & Du Plessis niet anders is geweest als dat de gemeente in de West moest opgemaekt werden 1) Mr. Bartholomeüs De Gruyter, heer van Groenewoude, lid van de vroedschap te Utrecht, kameraar van den Lekdijk, drost van de Vaart, gedeputeerde ter admiraliteit enz. Zie o. a. Utrechtsche Naamwijzers. 2) De heeren Gijsbert Jan Van Hardenbroek, de schrijver van het Dagboek, en zijn broeder Jan Adolf, kolonel in 's lands dienst. 3) Mr. Lodewijk Quarles was oud-schepen van Gouda; in 1760 werd hij ook gecommitteerd in de generaliteits-vergadering. Zie Resolutiën Staten-geueraal. i a. u s. p. 257. Hij kan de bedoelde persoon zijn, maar ook een ander lid der familie. 4) Ore Hasselaer: de meergenoemde burgemeester van Amsterdam, bewindhebber der O.-I. C. enz., Mr, Gerard Arnoud Hasselaar, 121 I7S3. tegen Mauritius, en dus door Plessis naederhant geproponeert werden om dé colonie voor een appanage aen princes Caroline te hesorgen, want heeft de gouvernante uit haer eyge sak — naderhant misschien wel ergenB uit te vinden'i— f 6000 aen Mauritius gegeven, ten eynde Du Plessis maer los mogt raaken ope pooo-fiate'). Soude de princes geantwoort hebben, doe men seyde dat bij veele lieden gedisapprobeert wierde de procedures omtrent heer Van Renesse etc: „Tant mieux". ope AovfiAer *). Bij de croning van een koningin van Engeland moet de kroonprinces de sleep dragen. Soo quam er een edelman bij onse kroonprinces, en vond haer nog in haer beddejak, met een roman in haer handt, te lesen, en toonde sijn verwonderingh. Zij antwoorde dat niet wel was. Dé koning, nae de kroning dit gemerkt hebbende, wilde nae haer toe, maer de koningin, hem kennende, belettede hetselve, maer ging in persoon, en vroeg de reden. Waerop geantwoord wiert: „Sou een kroonprinces uw kamenier moeten sijn?" 4) 1) Salomon Du Plessis had in 1747 tegen den gouverneur van Suriname, Mr. Jan Jacob Mauricius, in een request ernstige beschuldigingen ingebracht, en had deze in 1750 herhaald. De gouverneur was toen door een paar gecommitteerden van Z. H. naar. het vaderland gezonden, waar hij zich bij de staten-generaal van de aanklacht geheel zuiverde, zoodat H.H. M.M. in 1753 op Du Plessis' requesten afwijzend beschikten en hem tot vergoeding van alle kosten veroordeelden, ook aan den gouverneur. Tevens werd tot een onderzoek besloten, „ten einde het recht van den Souverein te conserveren." Mauritius nam evenwel zijn ontslag als gouverneur. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1753, p. 455 en 777, en vervolg op Wagenaar 1753, p. 104. Du Plessis schijnt gevangen genomen te zijn, hetgeen het genoemde bericht echter niet vermeldt. 2) Ore Roosmale: Mr. Egbertus Theodorus Roosmale, raad in het hof van Utrecht, vroeger reeds genoemd. 3) Ore Doublet. 4) Dit verhaal geldt, blijkens de uitdrukking „onze kroon-prinses" 122 1753. Zoude men hier nu gaern soeken een collegium qualificatum — ingeval van de tuteele — op te regten, en dat wel van meest de jongste regenten, die men jegenswoordig alles doet beloven en tijkenen 20 Januarij Wederom wegens den proost van St. Jan 1754. Utregt. request gepresenteert om te hebben dedommagement wegens 't vergeven eener vicarye, aen hem competerende, door de surintendenten; in handen van de heeren van de middelen: geraporteert, en aen hem f 1200 toegelegt Den proost Roeters 3) heeft meede twee diergelijke douceurs van de staeten gehadt, alles in prejuditie van 'slands casse. de gouvernante, prinses Anna, de oudste dochter van koning George II, en zoolang tot haar broeder geboren was ook troonopvolgster. Het moet natuurlijk in 1727 gesteld worden. De prinses was toen 19 jaren oud. De haar in het verhaal toegeschreven handelwijze stemt geheel overeen met haar karakter en met hare verhouding tot hare ouders. Vgl. o. a. Jorissens opstel: Het ouderlijk huis van prinses Anna. 1) Vgl. aant. 1 op p. 87. 2) Mr. Anthonie Petrus Van Dishoek, heer van Oudhuizen (bij Kamerik), had als proost van St. Jan bij de staten schadevergoeding verzocht voor de vicarie Beatae Mariae, door overlijden opengevallen, waarover thans de beschikking aan den erfstadhouder en dus op het oogenblik aan H. K. H. stond, zoodat de collatie niet was goedgekeurd. Hem werd toen, op voorstel van de commissie voor de middelen, eene schadevergoeding van ƒ1200 in eens af toegelegd. Zie Resolutiën Staten van Utrecht 16 Januari 1754. Oudtijds vervulde elk kapittel zgn eigen prebenden, later gebeurde dit om de maand door het kapittel en door den paus. Na de hervorming trokken de staten de begeving in de zoogenaamde pauselijke maanden aan zich, en schikten de zaak verder zoo, dat beurtelings het kapittel, de ridderschap en de stad dan de beschikking zouden hebben. De pauselijke maanden heetten sedert sta ten-maanden. De begeving in deze maanden kwam in 1674 en later in 1747 weder aan den stadhouder. Zie Tegenwoordige Staat van Utrecht I. p. 179 vlg. De „surintendenten" zijn de beheerders van de inkomsten uit de geestelijke goederen. Zie aant. 1 op p. 7. 3) De heer Pieter.Roeters was proost van den Dom, 123 I7S3. December 1753. Daegelijks gaet nog geit nae Den Haeg, selfs tot uitputting van 't comptoir, alsse 65000 guldens, daer ') den provintiaele militie nog eenige maenden ten agteren bleef, en bet comptoir geen f 25 hard geit meer in cas hadde. Najaar 1754. Ongehoorde saken dagelijks in 't geregt wegens het different tusschen Buys en Cuilenburgh; memoriën, die buitengemeen sterk zijn, tegens den hoofdofficier; daerdoor tweespalt in 't geregt, en wel tussen den hoofdofficier en schepenen, werdende hij veriaeten door (de) meest(e) zijner vorige bijgeblevene vrienden, onder anderen J. J. van Mansveldt; presenteert Lokhorst een memorie aen de staeten, daertegens wederom 't geregt eene seer ampele en met schampere bewoordingen en verwijtingen opgevult2). Dit alles nae de doot van Lokhorst — in Maert 1755 voorgevallen — in eene staatscommissie afgedaen, met communicatie en toestemming van Zuilen als swager, schoon niet te honorabel voor den overledene, die ge- 1) Het woord „daar" wordt hier, zooals meermalen, in de beteekenis van „terwijl" gebezigd. 2) In 1753 werd een proces gevoerd wegens overspel tegen Egbert Buys, een man van zeer losbandig gedrag. Het was hem aangedaan door zijne vrouw, die tot advocaat had genomen Mr. Carel Philip Van Cuylenburch. Deze werd op zijne beurt beschuldigd eenige personen te hebben omgekocht om valsch getuigenis af te leggen. De hoofdofficier liet den advocaat in hechtenis nemen. Deze requestreerde toen bij het gerecht om provisioneel ontslag uit zijne detentie, en verkreeg dit onder handtasting. Van nü af aan werd de zaak een geschil tusschen den hoofdofficier en de schepenen, van wie velen hem niet gezind waren. De hoofdofficier had namelijk tegen de beschikking van het gerecht bij de staten verzet aan ge teekend, als zijnde zij eene groote „verongelijking der justitie," en de staten hadden de zaak Cuylenburch daarop geschorst. Zij hielden die schorsing geruimen tijd vol, ondanks de herhaalde, in zeer sterke bewoordingen gestelde requesten van den advocaat om afdoening zijner zaak. In deze phase van den twist vallen de kras gestelde memoriën, waarvan het Dagboek spreekt. Zie Resolutiën Vroedschap 22 Juli 1754; Resolutiën Staten van Utrecht 6 April, 30 Augustus 1754, 22 Januari 1755, 124 1754. weldig in de memorie, door 't geregt aen de staten gepresenteert, beledigt was October 1754. Werd Harscamp borgemeester, als de fijne, hypocriten, en op alles amen seggende toegedaen, ook omdat geit besat, en daerwegens — door 't canaal van juffrouw Vermeer of andere — wel wat te krijgen is 2). October 1755. Werd Westhrenen — swager van Claes Pesser — borgemeester 3), misschien mede uit vorige redenen. 1) Na den dood van den heer Termeer (9 Maart 1755) werd eindelijk, op de „doleantie" van zijne vrouw, door de staten besloten, dat men van weerszijden zou verklaren, elkander niet in de eer te hebben willen tasten, en de hoofdofficier alleen gemeend had dat het gerecht „erreerde". Zie Resolutiën Staten 30 Juli 1755 2) Mejuffrouw Alletta Vermeer was de dochter van Dr. Cornelis Vermeer en Margaretha Vreeland. De vader was practiseerend geneesheer te Utrecht tot 1712; daarna komt hij in de Naamwijzers niet meer voor, maar zijn overlijden is in dat jaar of in 1713 in de stedelijke registers niet .vermeld. De familie schijnt vermogend te zijn geweest; zij bezat ten minste eene buitenplaats, blijkens een brief van de dame aan prins Willem IV uit 1742 in H. M.'s Huisarchief. Deze woonde tot haar dood in 1762 in het ouderlijk huis op de Kromme Nieuwegracht bij het Hieronymus-plein, en werd op zeer deftige wijze begraven: Registers van overlijden, 3 Mei 1762. Zij was eene nicht van den secretaris De Back (zie Handschrift p. 140). In welke betrekking zij tot den prins gestaan had blijkt niet, maar zij kende hem, want zij zag hem „op onze buitenplaats" (z. b.). Zij en haar broeder Justus, die in 1745 overleed, hadden groote vereering voor den prins en zijn huis. De broeder gaf een aantal stichtelijke voorlezingen uit, die zijne zuster na zijn dood prins Willem IV aanbood en die ook in H. M.'s bibliotheek berusten. Ook bij die gelegenheid schreef zij den prins een brief, maar verder schijnt zij met Z. H. of zijn huis geene correspondentie gehad te hebbenVerdere bijzonderheden zijn omtrent haar niet te vinden. Zij overleed in het bovengenoemde jaar ongehuwd. 3) Mr. Jan Andries Van Westrenen was de zoon van Mr. Jan Jacob, den raadsheer, reeds meermalen genoemd. Hij was vroedschapslid en schepen, en werd daarop burgemeester. Zie Utrechtsche Naamwijzers, 125 1755. In Maart Want Bfi/cwri) mij gesegt heeft, door dat 1756. vrouwspersoon alles om geit hier te krij¬ gen was. Denselve nog, dat gruwelijke dingen uitgestrooit wierden en onder de handt 't gemeen beweesen, dat- de prinses bedrogen wierd, dat slegte raidliede hadt, dat dieven en schelmen rpntom haer waeren. In 't Naejaer Tepe\.nyeA#vS 8) self gesegt. Edog de prinses beter, want laat alles wat haer boedel aengaet oplopen, en geeft nooit eenig regael. April 1756. Dat op sijn saligheyt verklaerde dese "ope NeAAeo-Teiv rijs nog aengesogt was geweest om in Ma*f>%aAx ). >j. eerg^e m ^e tomen, en dat er dan een van de 7 soude hebbe moeten springen. En kan wel sijn, want Van Lankeren 6) juyst op die tijt in de stadt is geweest, dewelke heel wel weet waer, hoe en op wat wijse ietwes te bekomen is aen 't hof. Hij voegde er bij, benoemd de heer Francois Hemsterhuis, de zoon van den beroemden Leidschen hoogleeraar Tiberius Hemsterhuis, en zelf vermaard als beoefenaar der Socratische wijsbegeerte. Zie o. a. V. d. Aa, Biogr. Wbk. i. v. 1) Mr. David Van Boijen was secretaris van den raad van state, welke waardigheid vroeger bekleed was door den thesaurier-generaal Mr. Johan Hop. 2) De „jonge Van Hees" is waarschijnlijk Mr. Ignatius Johan Van Hees, die later, in 1769, tot secretaris van den raad van state benoemd werd. Zie Naamregisters. 3) Slingeland. Zie aant. 2 op p. 23. 4) De vroeger genoemde maarschalk van Eemland, Mr. Wouter Hendrik Van Nellestein. In 1756 moesten de geëligeerden, vóór drie jaren aangesteld, worden gecontinueerd of vervangen. Het eerste gebeurde. Zie Resolutiën Geëligeerden 29 April 1756. 5) Mr. Rudolf Hendrik Van Lankeren, kanunnik van St. Jan, verliet Utrecht in 1737; hij werdt toen eerste klerk bij de generaliteits-rekenkamer. Zie Bericht van de vergaderingen enz. te 's Gravenhage. 127 1756. dat voor geit daer nog al wat te krijgen was, maer dat in soo een post op soo een manier niet hadt willen sitten. In Maert 1756 komt Dr. Schut te sterven; deze was d(octo)r van 't Cathrijne-gasthuis, 't gene men gaarn voor sijn zoon hadt *), waerop dan naegesien werden de resolutiën voortijts in stadhouderlijke tijt genomen, en bevonden dat altoos bij de gedeputeerden vergeven was, waerop Regteren met Ter Aa en Schalk(wijk) bij mij komen en seggen, dat het voorzeyde ampt op den tour van den oude heer stont, en ofwel wilde hem prepareeren dat bij sterfgeval van Schut hetselve aen sijn outste zoon mogt gegeven worden, vermits die heeren in diergelijk (geval) mede alsoo souden gedaen hebben. Edog Schut 6 dagen daernae eerst stervende, soo komt s'anderdaegs• een acte van mevrouw de princes met de aenstelling van de jonge Schut. Hierop komt Regt(eren) bij mij, die segt mij dat evenswei van gedagten was 't selve op 't request van den jonge Schut en bij acte van de gedeputeerde te vergeven; maer bij voteering — soo hij mij naederhant verklaerde — waren de meeste om de acte van de princes te respecteeren, selfs Zuil(en) om eerst daeiover te schrijven. Nogtans hadt Nass(au) als president de gekheijt van 't request te lesen, soodat met een quinkslag — dat Regteren, Zuil(en), Harscamp en den secretaris wel soo gewilt hebben — op 't request meestendeels wiert aengestelt, en de saek verder in commissie gelegt. . Dit nu kwam Regte(ren) mij seggen als een groote prouesse gedaen te hebben, en.selfs dat bij resumtie geen van alle — except.de voorgenoemde 3 — soude begrijpen de tournure van de resolutie in faveur van de gedeputeerden s. Indien men immers kwaet gebruik van soo een saek hadt willen maken, was R(egteren) op dese tijt absoluut uit 'tlit verlaten geweest. En soude men geensints soo genereus op een ander sijn sujet handelen s). 1) De heer Gerard Jacob Schat, zoon van Dr. Jacob, vroeger genoemd, was sinds 4752 praktiseerend geneesheer te Utrecht. 2) Den 27en Februari 1756 werd in de vergadering van gedeputeerde 128 1756. Eenige dagen daernae kwam hij mij — bij occasie van de 6000 man aen Engelandt te geven — vragen, of ik niet dagt dat Engeland onse natuurlijke geallieerde waren, waervan men sig niet sonder gevaer van schijden kost. Ik antwoorde: omtrent die questie geen kennis van sake genoeg te hebben. NB. dat 2 dagen te voren hij mij gesegt hadt, dat men t'Amsterdam soo mal niet meer was te denken om die partij soo sterk te nemen, ook dat het volk daer geheel andere tael begon te spreken. Maer tusschen dit eerste en 2e gesprek was Woertm(an) in de stadt gekomen om de gemoederen -te bewegen tot 't mede consenteeren van 't senden der 6000 man. Bpe Teppttx '). En was 't in de stadt al soover gereet, dat Ram aen Verbeek gesegt en hem hadt soeken te persuadeeren om mede daer toe (te) stemmen, opdat het met eenparigheydt soude mogen geschieden. NB. verder dat den andere dag Regt(eren) wederom confi- staten van Utrecht, in welk college gedurende die week de graaf van Nassau presideerde, tegelijk de commissie van H. K. H. voor den jongen Dr. Schut voorgelezen eh het request van den doctor zeiven. Hij werd nu met de commissie voorzien, maar eigenlijk op het request, niet op den last van H. K. H. Bovendien werd bepaald, dat men zou onderzoeken wie vroeger het recht van benoeming tot de posten aan het Catharijnegasthuis gehad had. Den 49"i Maart rapporteerden daaromtrent de heeren van Welland, van Ter Aa en Harscamp zeer uitvoerig, en betoogden dat alleen de gedeputeerden dat recht hadden gehad, niet de stadhouder. Men besloot toen den inhoud van dat rapport ter kennisse te brengen van de superintendenten der geestelijke goederen en van de prinses. Zie Resolutiën Staten van Utecht i. d. u. s. Met „den ouden heer" wordt des schrijvers grootvader, de hoogbejaarde heer Van Renesse uit de ridderschap, bedoeld De handelwijze van Graaf Van Rechteren was blijkbaar niet oprecht, noch tegenover de gedeputeerden, op wier onoplettendheid bij resuraptie der besluiten in de volgende vergadering hij rekende, noch tegenover de prinses. Ware zij bekend geworden, dan zou bij de aanstaande continuatie of uitzetting van geëligeerden, op den les Mei, zijne kans zeker gering geweest zijn en hij „absoluut uit het lid verlaten" zijn geworden. De laatste zinsnede: „En zoude men enz." slaat natuurlijk op Rechteren zelf. 1) Ore Verbeek: zie aant. 4 op p. 44. Hij was lid der vroedschap; Mr. Jan Jacob Ram oud-burgemeester van Utrecht. Zie Naamwijzers. 129 .... 1756. dentlijk bij komt met een glans op 'taensigt, mij seggende dat Jork de prinses bedankt hadt voor de 6000 man, soo dat sij nu selfs begreepen dat men dat niet vergen en kost etc. Nota dat nog jegenswoordig 't senden of niet senden gants nog niet gedecideert is, en men in Holland daer sterk over debatteert in de respec•6pe voovpaxt»). tieve steeden, selfs, dat de princes twee voorname pensionarissen soude toegevoegt hebben dat, indien dus bleven adviseeren, sij die heeren op sijn tijt wel vinden sou 2). Is de Courier D'Avignon waerdig jegenswoordig om te lesen, wegens de articulen uit Den Haag. "ope Ao) geprepareert wiert sonder medeweeten van de heeren gecommitteerden, en telkens op naem van mevrouw de p(rinces) wiert doorgedrongen sonder dat er iemant iets van wist. Zoo komt op seekeren tijt Larré s'morgens bij den eerstgenoemde en segt hem nae eenige preambules, dat wel begrijpen kon alles nu zoo niet met voorkennis van ieder lit geschieden kost, dat dikwijlen zaaken waren die spoed en secretessen vereyschte, dat nogtans last hadde hem mede hope te geven van opening en maniment in die zaken te zullen hebben, indien mede beloven wilde stilswijgentheydt, en geen tegenspraak of oppositie in wat soude voorgebragt werden. Edog den andere antwoorde dat sijn instructie wist en een eed gedaen hadde, waeraen hij vermeynde verbonden te sijn en niet van meende af te gaen, en dat verwondert was over diergelijke voorstel. Doet Hop al wat kan om te complaceëren, soekende sonder twijffel raid-pensionaris te worden en dan wederom misschien als te voren sijn sentiment (te) volgen en in alles te contracarreeren. Dit sijnde de groote methode van de voornoemde politiquen, eerst alles soekende nae haer zin te krijgen, en dan sig tegen de krib te setten, niet willende beseffen, dat allengskens soo alles fluctueert en 't onderste boven gekeerd werdt. 1757 en 1758. Voornamentlijk werden soodanige principes en een onbegrijpelijke violentie toegeschreven aen den raidsheer Van der Mieden, jegenswoordig eerste favorit, president van 't hof van Holland, 1) Dit moet in of vóór 1753 gebeurd zijn, want toen werd Hop thesaurier-generaal. In 1756 was de heer D. Van Roij en secretaris van den raad van state, 137 1757. sijn -oudste zoon secretaris van gecommitteerde raide van Holland, zijn tweede mede een seer goede post in NoordHollandt Veele geloven hem oorsaek van die sterke publicatie, in September 1758 in Haerlem gedaen op naem van H. K. H., alsmede van de behandeling aan de regering aldaer telkens overgekomen 2). Wijders veronderstelt men hem en den heer Van Rhoon 't meeste gecontribueert te hebben tot den val van De Saek 8). Hij van der Mieden, Grovestins en de heer Larrey werden thans 't meest geconsuleert. "op* TspeAs-T 4). Dat TfoüfigtW een. seer slegt person- Maij of Junij 1757. nagie was, inhalent, violent en wangunstig; kwam op een morge bij hem, dat ik er sat, even nadat in de ridderschap gekomen was, feliciteerde mij, was seer beleeft, en gants anders als te voren. In 't uitgaen ging met TepsteT alleen, en segde hem: „Nu sullen wij dat heertje van Zuilen wel krijgen, die sal er nu heel onder moeten", bedoelende op mij, ten eynde mij te willen gebruiken in verschijde saken, en soo eene scheuring in de ridderschap te verwekken en een onversoenelijke haat. Welke saek van mij te emploieren mij nog dikmaals naderhand is te voorgekomen , soowel door Larrey als Vereist. Voorgenoemde 1) De tweede zoon was commies van de finantie der generaliteit; de derde, waarschijnlijk de bedoelde, was raad in de vroedschap van Alkmaar, waar hij ook burgemeester werd. 2) Zie over deze zaak het vervolg op Wagenaar, op 'tjaar 1758, en vooral de Nederlandsche Jaarboeken. Zij betrof de benoeming van magistraatspersonen buiten de voordracht. '- 1 3) Den 15en September werd de secretaris De Back plotseling uit zijn ambt ontslagen. De aanleiding daartoe is niet openbaar geworden. Zij lag in De Backs politieke zienswijze (zie later), maar waarschijnlijk ook in de misbruiken, die bij het uitgeven van de acten voor militaire eü!'«*iele betrekkingen door H. K. H.'s secretarie aan den dag waren gekomen: het ontslag ging immers gepaard met eene volledige reorganisatie van dia secretarie en een streng en gedetailleerd voorschrift omtrent de bedragen, die voor elke acte mochten gevorderd worden. Huisarchief van H. M. de Koningin. 4) Ore Vereist. Het verhaal betreft Grovestins, 1 138 1757. Tpousa-Tivir hadde sig ook dikwils op Zuilens sujet geëxplieeert, selfs aen H. K. H., ten uiterste nadelig, onder anderen, dat indien hij wist dat men den jongen prins met ZuuAfv alleen koste laaten, hij het selve soude tragte te beletten op allerlij wijse, want dat hij niet gerust soude wesen wat den prins dan gebeuren mogte. En soo diergelijke etc. Dan, is de princes personeel seer tegens Zuilen ingenomen. sipt aou/3a£t , Sis V vm Dat S«» éep uxv Poov 8), doe het laast, zijn 5 wel meen Grovestins. Dat ongetwijffelt vele saken noc b bij H. H. M. komen, en dikwils particuliere ordres werden gegeven aen ministers, die selden gestelt werden als bij den allersecreetsten uitschot3). Idem. Dat Sacrilaire 4) — NB. eertijts doctor in Den Haag — met Rhoon soude gebrouilleert 1) Den 6«n November 1758 werd eene crimineele informatie gedaan naar de ontvoering van de 21-jarige Hillegonda Petronella Van Tricht door den 24-jarigen student Leonard Jacob Van Hernpeck, die haar van zijn zwagers buitenplaats Rijnwrjk te Jutphaas, waar haar vader in dienst was, had medegelokt naar Elten en tot een huwelijk wilde dwingen — eene zeer zonderlinge en romantische geschiedenis, vooral omdat de student eene hotarieele acte van trouwbelofte en het ouderlijke consent vertoonde, terwijl hij niettemin de jonge dame „aan handen en voeten gebonden, door twee mannen, onder luid hulpgeschreeuw", op een wagen naar Emmerik liet voeren. Het meisje keerde terug, en de informatie tegen Hernpeck schijnt geen gevolg.te hebben gehad. Zie Crimineele Informatiën a° 1758 p. 383 vlgg. Recht arch. R. A. te Utrecht, n°. 92. — De jonge man schijnt nog al in schulden gestoken te hebben (stukken van den raadsheer E. De Jong, R. A. Utrecht), de jonge dochter had blijkbaar geene middelen. 2) Ore Vereist. De staatsraad Dirk Hubert Vereist was achtereenvolgens zaakgelastigde te Turijn, Napels en (1753) Berlijn. 3) D. i. door den geheimen raad van de drie laatstgenoemde heeren: uitschot wordt hier gebruikt als het Duitsche ausschuss. De heer Larrey was in 1758, na den val De Back, secretaris van H. K. H. geworden; later was hij het ook van prins Willem V. 4) Isaac Sacrelaire, een Fransch protestant, afkomstig uit Sédan, 14& 1758. zijn, omdat Rhoon aen Trembley '), de gouverneur van zijn zoons, hadde besorgt in Engeland een pensioen van 300 £, zeggende hij tegens Rhoon, dat hij • nu sag dat hij niet voor 't Engels sistema was uit principe, maer wel uit interest, en dat hij nu niet meer geloofde hetgene hij hem soo dikwils geswooren hadde, te weten dat nooit eenig profijt gehad hadde of pretendeerde van de kroon Engelandt &tc., maer dat uit overtuiging van 't welsijn van de republicq altoos voor dat rijk geweest was. Dat hij Sacrilaire enigsints 't opsigt hadde over den jonge prins, dat hij dikwils redelijk sterk de waerheydt aen denselve seyde, dat ook oordeelde desselfs hoofje te moeten gebrooken werden, dog dat de prinses hem dikwils te veel toegaf. Dat den jonge p(rins) van niemant veel werk maakte, altoos niet van sijn suster, zeggende van haer: „C'est une béte". In de conversatie met sijn móeder, onder 't schilderen, segde den jonge prins seer judicieus op 't sujet van d'Amsterdammers: „dat hij geloofde die van Amsterdam altoos soo tegen sijn huis te sijn geweest om de daadt van Willem (de) 2e," repeteerende „dat't ook een slegt stuk was, en daardoor veelligt die stadt in 't geheel voor 't huis verlooren was." Dat de prinses seer bang was dat Gronsfeld uit haer belangens zoude gaen, omdat van Berlin teruggeroepen was sonder veel reden. Dat hij Gronsfeld seer sterk aan haer soude geantwoord hebben, dat aen niemant attri- waar hij omstreeks 1680 geboren was, oefende jaren lang de praktijk van geneesheer uit te 's Gravenhage. Zie Haag, La France protestante, i. v. Waarschijnlijk werd hij aan het hof in consult geroepen: ik vond hem noch in de Naamwijzers noch in de papieren der hofhouding in II. M.'s Huisarchief vermeld als aan het hof verbonden. 1) Abraham Trembley, mede een Fransch protestant. Hij was een zeer geleerd zoöloog, en werd door graaf Bentinck Rhoon, die hem als gouverneur bij zijne kinderen geplaatst had, zeer geprotegeerd. Zie Haag, o. c. i. v. 144 1758. bueerden de veelvuldige abuisen die door 't hof gepleegt wierden, selfs sijn rappel niet, als aen een deel canaille, soo wel meen, of quade raedslui, die H. K. H. dagelijks entoureerde. 't Selfde sey opentlijk voorgenoemde Sacrilaire, alsmede De Back, die seer tranquil sijn disgratie ontfangen hadt, in 'teerst een wijnig ontdaan, dog sig rattrapeerende, antwoordede: „dat die boodschap sedert eenige tijt wel verwagt hadde, dog dat versogt men sijn nedrigst respect soude versekeren aen H. K. H., dat nae 30 jarige dienst van 't huis, waervan 't grootste gedeelte bij den heer prince met veel zêle en attachement, en (bij) H. K. H. met veel distinctie te hebben volbragt, dese tijding krijgende, hij nogtans in 't vervolg altoos soude blijven een dienaer van 't huys, en nooit te zullen abuseeren van de conhance, eertijts in hem gesteldt, vermits ook van intentie was als een vergeete borger te gaen leven". Idem. Was de prinses ten uitersten gebelgt op O. Z. van Haren, schoon alle avond met hem speelde, overmits hij affecteerde haer te willen displaisir doen, om daerdoor aengesogt te werden. Namentlijk hij hadde tweemael s'weeks een trioos-conferenjfcjfi, dan bij den een dan bij den ander, met d'Affry en Rijschagh '), selfs concertjes tusschenbeyde somtijts: en dus met die heden, die het geopposeerst met de sentimenten van 'thof waere. Des indien hij dat niet menageeren wilde, sij pr(inses) hem soude versoeken haer geselschap mede te willen menageeren, als zijnde geindigneert op hem, wegens de menigvuldige weldaden door de prins en haer ontfangen: jae bragt hem nog het commissariat 1) D'Affry en Reischach zijn de welbekende gezanten van Frankrijk en van Maria Theresia in Den Haag. Het doel was dus de Engelschgezinden te ergeren. De veldtochten van 1757 en 58 waren zeer gewichtig vonr den oorlog geweest, en de kansen voor den Pruisischen koning en zijne bondgenooten waren er niet gunstiger op geworden. 145 1758. van de Switsers — hoe gereduceert ook — ») wel over de elf duisent guldens s'jaers op. Mem. Door Yoovo-Qitó geinformeert dat den koning van Pruissen alles suborneert 2) wat maer kan, alsse bediendens van de respective ministers &tc. E. g. een geval van de secretaris van den envoié van Gronsfeld, die in desselfs absentie de saken hadde waergenomen: was door een raidsheer of geheyme raid seer gefestoieert geweest te Berlin, selfs soo verre dat sig fiatteerde een van desselfs dogters te sullen obtineeren; dien heer had den secretaris soo weete in te nemen dat hem besorgde den koning te konnen spreken, in welke conversatlè of entrevue den koning hem ten eersten vroeg naer 't cijffer dat Gronsfeld met de princes hieldt; dog dese excuseerde sig dat niet te konnen besorgen, vermits den minister dat self bewaerde, dog wel dat van H. H. M., en meerdere questiën op dat subject. Eyndelijk wist de koning dat hij gesogt wiert door de Oostenrijkers in haer dienst, omdat bequaem was, waerop hij hem proponeerde, jae genoegsaem dwong, dat aen te moeten nemen, seggende: „Gaat nae Weenen, maakt uw fortuin, en gij sult daer wesen diegeene onder wiens directie alle mijne saken sullen gedaen werden, en ik sal uw nog 1000 rijxdaelders s'jaers geven." Dese nam 't aen, dog enige korten tijd daernae was hij in de uiterste bedroeftheydt wegens dat en andere gevallen, ging naer sijn meester den graef van Gronsfeld, viel op sijn kniën, belijde alles wat gedaen hadde, bad om vergiffenis en om goeden raed in desen. Die hem dan toonde, dat hij een geruineerde schurk was, 1) Sedert 1742 was Onno Zwier Van Haren commissaris-generaal van dé Zwitsersche troepen in dienst van den Staat. Natuurlijk had de vermindering van het leger in 1752 ook dit ambt veel minder voordeelig gemaakt dan te voren, omdat ook de Zwitsers, met toestemming van de kantons, voor een gedeelte waren afgedankt. 2) Dit woord wordt hier gebruikt in den Franschen zin van verleiden, omkoopen. — Gronsfeld was, zooals vroeger vermeld is, gezant te Berlijn. Derde Serie. Werken N°. 14. 10 146 1758. dat waer sig wende, met sijn kop speelde; dog 't enigste wat hem raden kost was, dat sig moeste gelaten of naer Potsdam ging, daer de koning was, en daer van daen op de beste wij se soeken weg te komen, naer de Oostenrijkers te gaen, die eerlijk te bedienen, en sig sorgvuldig wagten voor wat maer schijn van ontrouw koste geven. Dit heeft hij gedaen, en is jegenswoordig een groot heer te Weenen. Men meent ook dat de koning Richelieu soude omgekogt hebben, voordat de bataille van Rosbag heeft gewonnen ook dat telkens uit het Wener cabinet is geinformeert geweest wat de generaels doen moesten of kosten, en daerdoor soo gelukkig is geweest in sijne campagnes. "sipt ao«yïA, en S,t S was geïllumineerd voor het huwelijk van prinses Carolina. Zie Nederlandsche Jaarboeken. Over Grovestins' proces, waarschijnlijk op de beschuldigingen tegen hem ingebracht als commandant der garde, zijn op het R. A. in Den Haag geene bescheiden gevonden. Vgl. p. 174. 2) Ore Doublet. 3) Door den dood van den heer De Marteville was de gezantschapspost in Zweden opengevallen. Zijn opvolger werd de heer Doublet van Groeneveld. Zie Resolutiën Staten-Generaal Juni 1760. De heer Calkoen was geaccrediteerd bij het hof van Saksen. Hij 165 1760. Den hertog, vernemende dat het niet betalen van sijn schulden te veel éclat maakt, voldoet jegenswoordig langsamerhand een ider sooveel mogelijk, en belooft binnen corten alles te sullen afdoen. Julij 1760. Dat, doe de Prins in Aken geweest was, sips 'T'). kwalijk hadde willen versekeren te sullen hebben f 15000, voor de commissie naer Spanje; daernae hadt men hem ƒ20000 gepresenteert, 1) Lord Bute was Pitts opvolger bij de wisseling van het ministerie na de troonsbestijging van George III in 1760. Met „cirkel" wordt natuurlijk een Engelsche club (cercle) bedoeld. 2) George Sackville, later (1770) Lord George Germain Sackville, een bekend hoofdofficier in het Engelsche leger, en lid van het Lagerhuis , door sommigen gehouden voor den schrijver der beroemde Letters of Junius. Zio over hem o. a. Dict. of nat. biogr. i. v. 3) De graaf Van Rechteren. Zie vroeger. Ook de heer Jan Louis Vereist, burgemeester van Veere, is* reeds vroeger vermeld. 4) Ore Donhof. 188 1761. doe nog niet willende luisteren ƒ 30000, en ten laatsten boven voorseyde laatsgenoemde sommen nog ƒ 100000 eens geit en ten minsten 10000 gulden eens voor equipage, en een pensioen nae desselfs doode voor sijn vrouwe, dog dat dit alles niet hadde willen accepteeren, en geprefereerdt hadde in de admiraliteyt t'Amsterdam sessie te houden en hier stil te blijven leven, dan van de hand gesonden te werden onder groote belofte en wijnig effecte *). Ook soude den jonge prins geremarqueert hebben dat voorgenoemde heer wijnig meer ten hove kwam, telkens nae sijn gesontheyd latende informeeren, doe hij in s'Hage siek ley, en wanneer hij, prins, met den hertog verbij 't huis van voorgesegde heer passeerde, soo hielt hij sig geheel terugge in de koets, dog wanneer Sijn Hoogheydt daer alleen voorbij quam rijden, dan stak hij sijn hoofd naer 't glas van de koets en gaf altoos kushanden uit de koets nae het huis. Wijders soude Rhoon gedaen hebben al wat hij konde om voorgemelde heer te weeren uit de admiraliteyt van Amsterdam, dog geen genoegsaem appui bij sijne confraters vindende hadde hij het moeten laten passeeren. September 1761. Dat de jonge Catwijk 8) 't drostampt "sipe poea , Koxxev- van Buuren geobtineert hadde om ƒ 20000, yiv tc' h schoon daervoor f 34000 door de jonge de Wilhem geboden was, item ƒ 36000 door de Tombes *). 1) De graaf Van Gronsveld was in 1759 van zijn gezantschap te Berlijn teruggekeerd en kreeg in 1761 zitting in de admiraliteit te Arasterdam. Hij was een tegenstander van den hertog van Brunswijk. 2) Ore Röell, Kockengen etc De eerste is de reeds genoemde Joh. Alex. Röell, secretaris van politie te Utrecht. 3) De zoon van den baron Frederik Hendrik Van Wassenaar, heer van de beide Katwijken en Rijhsaterwoude, lid van de Hollandsche ridderschap, gedeputeerde ter generaliteits-vergadering, baljuw van Rijnland enz., en ook president van Z. H.'s domeinraad. Zie Berichtboekjes- 4) Waarschijnlijk een zoon van den Rotterdamschen burgemeester Le Leu de Wilhem. Zie Naamregisters van regeeringsleden. De Tombes kan de luitenant van de karabiniers A. F. Des Tombe zijn. 189 1761. NB. dat den ouden Catwijk president van den domaineraid is en seer addict aen den heer Hertog. In October 1761 het ontfangersampt der domaine-tol t'Utregt vacerende, en 't selve in de ridderschap aen d'heer Van Bottesteyn staande te vergeven, soo sogt den heer Van Zuilen dat voor de jonge Daunis ') te krijgen, daertoe eerstelijk emploieerende of versoekende de juffrouw D'Averhoult 2) of die wel bij mevr. Doublet3) eens wilde inquireeren of sij daer ook voor een der Polanens bij Bottesteyn om sprak, 'twelk hij, heer Van Zuilen, vreesde, om redenen dat den heer Van Bottesteyn mevrouw de weduwe Riebeek4), nigt van mevrouw Doublet, seer sogt en voor inclineerde, dat dan sijne sollicitatie vrugteloos mogte wesen. Dan, hadde reets te vooren — uiterlijk in vago — den heer Van Bottesteyn aengesprooken om een heemraadsplaats benedendams8), die hij, heer Van Zuilen, konde doen vacant werde als maar wilde — ongetwijffelt die van den ouden Daunis — op de jonge Daunis te willen transporteren, dog hadde nu directelijk gesproken voor Daunis om het eerstgenoemde ontfangersampt, voorgevende den ouden heer veel dienst aen de ridderschap &tc. gedaen hadde, dog waerop Bottesteyn nietwes positifs 1) De zoon van het meermalen genoemde vroedschapslid D'Aulnis te Utrecht. 2) Waarschijnlijk eene zuster of dochter van den vroeger vermelden heer Jan D'Averhoult te Utrecht. 3) De echtgenoote van den heer Doublet was Mejuffrouw Constantia Johanna Loten. 4) In 1750 was Jonkvrouw Charlotte Beatrix Strick van Linschoten gehuwd met Mr. Gerrit Cornelis Van Biebeek, secretaris der stad Delft. In April 1759 overleed deze op reis naar zijne geboorteplaats, op den jeugdigen leeftijd van zeven-en-dertig jaar. Zie Huwelijks-registers Utrecht, December 1750, en Nederlandsche Jaarboeken 1759, Mei. Hij was de kleinzoon van den gouverneur-generaal; zijn vader was in den raad van veertig te Delft. Zie Naamregisters van leden der regeering en Navorscher, 10« Jaarg. 1860, pg. 209/10. 5) D. i. eene plaats als heemraad in het waterschap van den Lekdijk Benedendams. 190 1761. soude geantwoort hebben. Den heer Van Zuilen nu vernemende dat mevrouw Doublet daer niet van sprak, heeft dat nog wat aen laten staen, ongetwijfelt van voornemen zijnde den heer Van Bottesteyn ten laatsten daervoor sijn tour te presenteeren ofte, indien het absolutelijk wilde hebben, misschien nog wel eene prebende daerbij, overmits den heer Van Zuilen t'eerst op de tour van de klijne ampten sat, en de tweede op die van de prebendens. Uitgesondert dit laatste — nopens eene prebende — is 't overige bewaerheydt, dog hadde Bottesteyn gedeclareert sijn woord kwijt te sijn aen iemant, waervan veel dienst hadde genoten, en die nietwes gepretendeert hadde, waerop dan Zuil(en) antwoorde: „als lieden ietwes voor hem dede, hij die daer voor salarieerde, en dat voorgenoemde ampt absolutelijk requireerde een beproeft eerlijk man", op welk laatste ook nog in de ridderschap seer aendrong x). October 1761. Dat doe TpovrQetó eerst in Holland sips Up vm Kawsv- tragte in de ridderschap te komen, dat P°fv doe gaarn desselfs familie als van den geldersche adel wilde doen passeeren, dat daerop eerstgenoemde heer veel aensoek wierde gedaan — in qualiteyt, soo wel meene, van edelman en meesterknaep op Veluwe — sulks te bevestigen, dog dat dit telkens beleefdelijk van de handt hadde gewesen, selfs aen wijlen 1) De woorden „Uitgesondert dit laatste .... seer aandrong" zijn later tusschengevoegd. De post van ontvanger van den domeinen-tol is door de ridderschap vergeven geworden aan Rijk Van Vliet; den jongen heer D'Aulnis gaf zij eene plaats als heemraad Bovendams, openvallende door het bedanken van Jhr. "Willem Van Renesse, die voortdurend door de jicht werd gekweld. Zie Resolutiën Ridderschap 2 November 1761. 2) De baron D'Ysendoorn a Blois, behoorende tot een Roomschkatholiek geslacht, dat zijn zetel had op den Kannenburg te Vaassen, het oude slot van Maarten van Rossum. Hij was majoor in het cavalerieregiment Kannenburg in garnizoen te Utrecht. Zie Naamregisters van officieren. 191 1761. den heer stadhouder, en dat daer inne ook door desselfs confraters was ondersteunt geworde. , np« AfteA<™ee/i5 l) Dat twee dagen nae de trekking in « r vcev posa £SSe. ,^ ^ der rjfi(jergC}iap over 't raadsheerampt2) Woertman twee brieven in s'Hage hadde ontfangen, waerbij hem dat gemelt wierde, self dat heer van Ter Aa het getrokken hadde en hetselve aen den heer Van Zuilen gepresenteert hadde, ook dat Klaes Pesser Boetselaer 3) gekamt 4) hadde, dat hij nietwes geweeten hadde van de saak van Panhuis in ons lit voor aleer deselve geheel in gereetheyd was, 't welk nogtans onwaer was, vermits hij Boetselaer wel vier weken te voren geweeten heeft wie tot het examen van die sake gecommitteerde waeren, en self dat men genoegsaem daermede in gereetheyd was. Wijders, hoe dese nieuwsgierigheyd overeen te brengen met de jegenswoordige ongevoeligheydt van 't eerste lit en stadt nopens dese saak van Panhuis, daer selfs 't eerste lit de ridderschap een en andermael heeft versogt die saake te onderhanden nemen, en daervan resolutie in te brengen ? Ut supra. PofA segt in October 1761 dat Woertman hem onlangs, onder een glas wijn zijnde, hadde te kennen gegeven, dat al verschijde rijsen door Jan Burman was aengesogt geweest selfs om bij hem te eeten, dog dat het hem telkens hadde geweygert, omdat sijn wijse van 1) Ore Amelisweerd, die 't van Röell hadde. Amelisweerd is de heer Hendrik Van Utenhove, sinds 1758 lid van de Utrechtsche ridderschap. 2) De trekking namelijk bij het lot van den edelman, aan wien de nominatie voor de raadsheersplaats zou staan. 3) Hier wordt natuurlijk de heer Van den Boetzelaer uit de ridderschap bedoeld. 4) „Gekamt" is gehekeld, en heeft hier dus de beteekenis van „voor de voeten geworpen" of „berispt." De heer Pesters was blijkbaar vertoornd omdat de heeren van het lid der geëligeerden van de „zaak Panhuis" niets te weten waren gekomen, en dus ook niet zijn broeder, die in dat college zitting had, noch door dezen hijzelf. 192 1761. denken seer wel kost; dat ook wel wist hij voortijts en nog somtijts smeelde op die lieden, daer hij Woertman kennis mede hielden, en dat sijne aensoeking maer was uit eyge interest; dat hij J(an) B(urman) nog wel een eerste lits plaats soude ambieeren; dat niets onaengeroerts laat; dat self dese somer van Rotterdam meer als eens sijn hof op Honslaerdijk bij pr(inces) Carolina was komen maken &tc. De familie van Burman soude originair uit de Paltz wesen, zijnde den len Fransciscus, grootvader van Caspar, op een beurs of s'lands kosten, die aldaer de brootrotten door de wandeling genoemt werden, te Leyden gestudeert hebbende, aldaer opsiener van de bibliotheeq gemaakt en doe wijders professor theologiae, soo wel meen J). In 't laast van November 1761 in s'Hage sijnde om te solliciteeren voor mijn broeder s) tot 't vacante regiment van Croié, betuigde den heer hertog in allerlij opzigte sijne goede wille omme die sake te bevorderen, verklaerde mij particulier wel een commandement of majoriteyt aen Ruisch 3) te willen beloven, en dat sig niet genoeg verwonderen koste over de hoofdigheyt van dat mensch, voegende daerbij dog dat vaststelde hij opgestookt wierd, 1) De „le Franciscus" was prof. Franciscus Burman, die van 1662—1679 het hoogleeraarsambt bekleedde; ook zijn zoon en zijn kleinzoon van denzelfden naam waren hoogleeraar, respectievelijk van 1715—1719 en van 1743—1793. Jan Burman was een zoon van den overleden Mr. Caspar Burman: hij was tot dusver alleen lid van bijzondere colleges, b. v. die van regenten over gasthuizen. Zie Utrechtsche Naamregisters. — „Op s'lands kosten" beteekent: op kosten van de provincie, in het zg. Staten-college, de tegenwoordige rijschool. 2) Johan Adolf Van Hardenbroek, de jongere broeder van den schrijver, was kolonel in 's lands dienst; in 1766 werd hij generaal. 3) Hendrik Ruijsch, tot 1750 heer van Lunenburg door zijne echtgenoot e Josepha Sara Henriette Hoeuft, verkreeg bij acte van den hertog van Brunswijk dd. 29 October en daarna bij staten-commissie dd. 2 December 1761 het regiment Croyé. Zie Leenregisters van de Domproosdij, Naamregisters van officieren 1767 en Acten- en commissiën 1761, i. d. u. s. Met „commandement of majoriteit" wordt het bevel over eene vesting bedoeld. 193 1961. gebruikende 't woort van souffler, door J(an) Pesser, mij vragende of hem niet koste, en in dat geval, als hem daerover sprak, hij wel wat op de geest van Ruis soude vermogen. Waerop repliceerde, dat hij, heer hertog, beter de saken van onse provintie wiste als ik, dus ook dat wel begreep dat onse familiariteyt soo groot niet was, dog dat ik de justitie moeste doen aen die lieden, te weten Pesser en Woertman — welke laatste ook al genoemt was — dat, indien sij dagten een schikking bij Sijn Hoogheydt geapprobeert wierd, sij deselve volgens mijn gedagten veel eerder soude helpen effectüeeren dan tegengaen; dog daerOp kreeg geen antwoord. Bij continuatie, agt dagen lang, bleef den hertog telkens aen een ider seggen, dat van herten wenschte die sake geschikt wierde, en nogtans bleef Ruis onverseitelijk, kreeg goed beschijt van den hertog, van den beginne af aen groote hoope, en wierd mij selfs door de majoor Godin gesegt, dat hij geloofde Ruis niet in sijn geheel was *), te weten dat hij soo wel gesouteneert wierde, dat nae gene propositien luisteren soude. Ook verklaerde hij, Ruis, nog Sondagavond, dat voor gene f 50000 van sijn pretensie soude afsien. Mijn broeder eyndelijk bij den hertog gaende om te bedanke voor alle de moeitens, en dat er liever van afsag als meerder embaras te geven, toonde den hertog sooveel genoegen dat hem wel geëmbrasseert soude hebben seggende: „dat nog daags te vooren hem, Ruis, hadde doen spreken door Pesser en nog andere, dog dat nergens nae hadde willen luisteren; dat hij hem selve een commandement hadde gepresenteert, dan, dat hij geantwoort hadde hij dat wel bij een regiment koste waernemen;" ook hadde hij tegens den hertog gesegt, dat mijn broeder wel vrienden in Holland hadde, dog dat t'eerste lit en stadt voor hem waren, voegende er immediaet op dat hij vaststelde niemant als Pesser er oorsake van te sijn, daer nogtans geinformeert ben dat den hertog s'avonts te vooren stil bij Pesser aengereden was. 1) D. i. niet alleen stond. Over Godin zie aant. 1 op p. 195. Derde Serie. Werken N°. 14. 13 194 1761. Dat Pesser dagelijks audiëntie heeft gehad, dat hij bij continuatie in alles geconsuleert werd, dat hij in den raid van state met Boetselaer altoos voor den hertog is, en dat evenswei den hertog hem soo aen een ander uitschildert. Uit dit voorgaende en meerdere oorsaken is te besluiten dat dien heer met veel beleeftheyd de meeste heden verguist en, gelijk wijle Haer K. Hoogheydt, deselfde lieden blijft consuleeren en tot sijne voorname partij hout en dus, gelijk die princes, overal de ridderschappen tegengaet en defavoriseert. In Holland doet dien heer wat hij wil genoegsaem, want daer geen een man van gewigt is in gene der steden, de pensionarissen self niet, die dagelijks uitgaen en sig diverteeren, onder anderen Graafland van Amsterdam die de brieven aen sijn stad in de vergadering schrijft, terwijl er gedelibereert werdt, en die s'avonts de eerste is om uit te gaen of een spelletje te spelen. -at» SA,vyIA«yJDen adjudant Thuyl segt niet te konnen solliciteeren bij den hertog voor d'Avrou 8), omdat niet wel ten hove staet wegens de sake van Schonenburg. Dat Charles Bentink het eerste in Haer Hoog Mogende vergadering geweest is sedert hij sijn drostampt gequiteert heeft, schoon hij dat quiteerde omdat de prins sijn regt in die vergadering niet souteneerde; jae selfe soude hij om de ord(inari)s commissie in H. H. M. immediaet nae dat geval bij de princes gessolliciteert hebben. (Hpe "TQQea) *). 1) Mr. Ernst Graafland, sinds 1747 pensionaris van Amsterdam. 2) Ore Slingeland. 3; Jean D'Averhoult; hij kreeg den begeerden rang van luitenantkolonel in 1766. Over de zaak Schonenburg zie boven aant, 1 op p. 181. 4) Ore Huffel. De heer Ch. Bentinck was van 1747—50 gedeputeerde ter generaliteit, maar daarna werd zijne commissie niet vernieuwd, en evenmin in 1753. Hij legde toen zijn landdrostambt van Twente, dat 195 1761. "xift utupoua zvan *). Dat den Hertog niemant als de pages savonts of op den dag bij de jonge prins laat komen, waerdoor hij stijf blijft en niets gemeensaams of minnelijks krijgt. Dat de princes van Weylbourg seer eenkennig is, veel van haer moeder heeft, schrikt als sij menschen moet sien, sig van een ider meneert die rontom haer zijn, except alleen haer gemael. Dat La Potterie hadde gesegt: „die princes een goede kennisse moeste hebben, die haer amuseerde, dat daerdoor wat menschelijker soude werden, en wel een manspersoon, want dat de kennisse onder vrouwen op den duur niet bestaan konde." Dat den hertog mij nog segde in 't afscheyt nemen, dat onse provintie soo aerdig was, en dat hij daerom niet veel over sig dorste nemen, doelende op de luitenant-collonelsplaets voor Godin; waerop hem antwoorde: „dat mij leet deede hij, hertog, sooveel wierde wijs gemaakt nopens seker lit, want dat, indien daer oorgetuigen dikwils van was, hij, hertog, dan favorabeler daeromtrent denken souden. Want op alles in Den Haag gesegt wierde: t'eerste lit en stad sullen wel willen, maer de ridderschap is difficiel." Ook wierd Godin 2) door den adjudant Labrou in alle coffijhuise gesogt om hem te komen seggen, dat hij nu de ridderschap van Utregt moest soeken te winnen, vermits t'eerste lit en stadt wel voor die promotie soude sijn, hij sedert 1748 bekleedde, neder, maar ook in de volgende jaren kreeg hij geene commissie ter generaliteit vóór 1761, en ook toen alleen buitengewoon. In 1750 was hij dus „niet in zijn recht in die vergadering gesouteneerd"; wel werd hem in 1752 het hoogbaljuwschap van Dahlem en 's Hertogenrade en in 1757 het generaal-muntmeestersambt gegeven. Zie Resolutiën Staten-generaal en Ned. Jbb. Maart 1747, Febr. 1752, Sept 1757 en Mei 1761; verder ook de Naamregisters. 1) Ore mevrouw Spaen. 2) Gerard Godin, reeds sinds jaren majoor in het regiment Croyé, werd bij de promotie van den heer Hendrik Ruysch tot luitenantkolonel bevorderd. Zie Acten- en commissiën, 16 December 1761. 13* 196 1761. want dat den hertog niet gaern in die sake een démenti soude hebben. Dese behandeling verwonderde Godin selve ten hoogsten. nps AunPftyrir sv Dat de prins van Baden 2), gouverneur r«usf»>v"), yan Arnhem, meer als eens gesegt hadde dat, indien bij de princes-roiael haer tijt verlof wilde hebben, men maer aen de knegts van de generael Rouse een dueaet agt of tien behoefden te geven. Jae dat jegenswoordig, 1761, seker capitain Arms s) in 't regiment guardes Holland, die dagelijks bij den hertog schreef, wel in staat was om verlof te besorgen, 't selve nog onlangs en telkens aen de luitenant Jan Severijn *) besorgt hebbende. "sips ttpsxvr s). Dat thans, 1762, in BfpAtjv voor geit Januarij 1762. alles te corrumperen was, en dat men met f 30000, indien wat importants te negotieeren viel, ongetwijffelt teregt soude konnen, want dat een ider even verlegen om penningen was. Indien de Russen naderde, men aldaar in 't voorjaar seer verlegen soude wesen, niettemin dat men alles soude tragten in te spannen, dog dat er voornamelijk geit nodig was 6). Dat hij binnen 4 a 5 weken daer wederom — om voorsegde redenen — dagte nae toe te moeten rijsen, ofschoon thans sterk gepresseert wierde om naer Engeland te gaen, 1) Ore Lambregts en Severijn. Beiden waren officier in het regiment van Croyé, thans van Ruysch. Zie Naamregisters van officieren. 2) De prins van Baden-Durlach, luitenant-generaal der infanterie. T. z. p. 3) Dit is waarschijnlijk: „zeker capitaine d'armes," d. i. een onderofficier, belast met administratieven arbeid. Zie Littré, Dict. de la langue Francaise. 4) Deze officier diende eveneens in het regiment Ruijsch. 5) Ore Vereist: hij was'extraordinaris-envoyé aan het Pruisische hof. 6) In het jaar 1762, het laatste van den zevenjarigen oorlog, was Pruisen in een zeer hachelijken toestand, vooral door de volkomen uitputting der geldmiddelen. 197 1762. dog dat hij daer geen sin in hadde. Dat sijn vertréknaer Groot-Britanien den hertog gaern soude sien, apparent omdat hij daer soo seer niet in de Hollandsche smaak als wel andere soude werken, ook dat geene klijhe loftuitinge van den koning Fredrik en van sijn magt nog soude konnen geven, en die partij daerdoor sterker maken en te bevestigen in dat rijk. Dat Boreel daer wel soude willen blijven. Dat hij de meeste brieven van aengelegentheydt aen den hertog direct heeft geschreven. Dat ook ten uitersten gefestoieert en ongemeen gedistingueert is geworden in 't passeeren van Maagdeburg "), hebbende met de koningin — dat selden gebeurt — gespij st, en door alle de princessen seer gegratieuseert, seggende eene der princessen: „Si on suit mon avis monsieur, c'est qu'on vous feroit une statue a cause de 1'avantage que vous avés fait a la ville de Berlijn, lorsque les Russes y ont êtéz." Hadden in die tijt de Pruissen niet met Totleben gecapituleert, maer met de generael Lascy a), soo soude alle de fabriquen, geweer, magasijnen, voorraet &tc. zijn vervoert geweest, tot onherstelbaere schade van den koning van Pruissen. Dat die Totleben de grootste étourdi der waerelt was; dat sijn cachet en handtijkening aen hem liet, sonder de minste precautie, en dat hij na het ontfangen der knout in Petersbourg soude sijn gestorven. Dat de meeste vrouwen seer liber in Berlijn leven. Dat den prins op- 1) Namelijk op zijne terugreis naar 't vaderland voor een verlof van f twee maanden, dat hem in November 1761 tegen het begin van 1762 verleend was. Zie Resolutiën Staten-generaal i. d. 2 November. De koningin leefde gewoonlijk op Schönhausen, buiten Berlijn, of te Berlijn zelf, maar die stad was door de Oostenrijkers en Russen belegerd en ingenomen. Zij was, zooals bekend is, kinderloos; met „de prinsessen" worden dus waarschijnlijk hare schoonzusters en nichten bedoeld. 2) Totleben was Russisch, Lacy Oostenrijksch generaal. De laatste was zeer ontevreden over het kleine aandeel, dat hem gegund werd in den buit van kanonnen en geld. Zie o. a, Schafer, Gescb. des E Siebenj. Krieges. II p. 2, 198 1762. volger *•) — nu agtien jaren out — ongemeen veel belooft en, dat singulier is, dat alle de princsen van dat huis sig eerst developperen nae de 16 a 17 jaren, daer te voren geene de minste talenten schijnen te hebben. Geene vreemden te raden in pruissischen dienst te komen, dat men van Van der Hoop 2) seer content was geweest, dog even soo wijnig van Kretsmer 8), die seer onvoorsigtig sig heeft gedragen. Mevrouw Van Goltz, die thans bij de princes van Weylbourg mevrouw Cheusses *) soude remplaceeren, werd seer gepresen, dog dat die post aengenomen hadde omdat sij genoegsaem geen broot heeft. Dat men seer gestoort was geweest en verwondert over 't huwelijk van den koning van Engeland. Dat hij, Ver(elst) — soo meende — daervan de eerste tijding in s'Hage hadde besorgt; dat er een print thans verheelt wierde, waerinne milord Harcourt 6), Strelitz soekende, op 'tlaast een bos sag, waeragter eenige rook als van een boerehuis opkwam, en dat dat de stad Strelitz was, waer -.4") Friedrich Wilhelm, de neef van Frederik II, in 1786zijn opvolger op den Pruisischen troon. 2) Van dien naam vond ik slechts één officier vermeld: den majoor W. G. Van der Hoop, van de cavalerie, n.1. in de Resolutiën Statengeneraal 6 Februari 1756. Een verlof tot dienstneming in Pruisen, hem of een ander van zijn naam verleend, zocht ik echter vergeefs. 3) Hetzelfde geldt van den officier Kretschmar: de Naamregisters van officieren vermelden een kolonel van de ruiterij (1750) en een kolonel van de infanterie (1762) van dien naam, maar verdere aanwijzingen ontbreken. 4) Mevr. De Cheuses is misschien de echtgenoote van den Deenschen envoyé, wiens moeder eene freule Van Aerssen van Sommelsdijk was. Mevr. Von der Goltz is misschien baronnesse Von Goltz, geb. Steengracht, vrouwe van Wehl, Slangenburg enz. In H. M.'s Huisarchief kon ik de dames niet opsporen. 5) Simon earl of Harcourt, Engelsch staatsman en generaal, ook lord of the bedcbamber, ging in 1761 als buitengewoon envoyé naar Mecklenburg-Strelitz om prinses Charlotte ten huwelijk te vragen en daarna voor den koning bij procuratie te huwen. Zie over hem Dict. of National Biogr. i. v. 199 1762. inkomende bij den regerende prins vond cotteletten te braden, en de princes — toekomende koningin — kanten te wassen. Dat men hem, Vereist, 't drostampt van Buuren wel hadde konnen laten tot de meerderjarigheydt van den jongen prins, ofte het selve laten vaceeren tot die tijdt toe, en dat de revenuen tot avantage van den prins soude hebben konnen lopen, dog dat men t'een of ander niet gewilt heeft "). "sips siapiv'). Dat d'Amsterdamse regeering allerelen- Februarlj 1762. digst geconstitueert is, niet als eyge interest, except alleen Hasselaer, dog die soo luy, distrait en op sijn seylen en plaisirs gestelt is, dat nergens nae omsiet; Hop8) doof, suf en allergeinterrisseerst; Boudaen 4) nog ietwes, dog ook niet seer werksaem; Calkoen8) goed, maer sonder verstant; Temmink 6) geinteresseert en ondoorgrondelijk; Hooft7) mede op sijn interest en oud. De afgesetten borgemeesteren, als Van de Pol, Geelvink8) &tc., willen sij geen bande 9) mede maken, omdat sij daerdoor in rang terug gestelt soude werden, schoon Geelvink dit vóór sijne ontsetting ten opsigte van een ouder borgemeester hadde gepresenteert. Zelfs heeft men den adv(ocaat) Van de Pol meer als eens belooft vroedschap te maken, dog sig telkens laeten omsetten, of omdat er het hof wat tegen hadde, of omdat men 1) Zie aant. 2 op p. 130. 2) Ore Warm. Mr. Antonie Warin, raad- en oud-schepen van Amsterdam. 3) Mr. Cornelis Hop, raad en oud-burgemeester. 4) Mr. Gualterus Petros Boudaan, raad en voor het jaar 1762 burgemeester. 5) Jan Calkoen, raad en oud-burgemeester. 6) Mr. Egbert De Vrij Temminck, oud-burgemeester. 7) Mr. Gerrit Hooft, raad en voor het jaar 1762 burgemeester. 8) Mr. Pieter Van de Poll, in 1748 van zijn ambt verlaten, evenals Mr. Nicolaas Geelvinck; beiden zijn uit de geschiedenis van 1747 en 1748, vooral door de Doelisten-beweging, wel bekend. Zie Naamregisters van leden der regeering te Amsterdam. 9) D. i. geen verdrag van correspondentie mede aangaan. 200 1762. vreesde hij met sijn vader somtijts te rade mogte gaen. Des men alleen schepenen en raden thans soekt, die nergens van weeten willen en die de borgemeesteren hun eyge interest laten behertigen. Dat door even die geinterresseertheydt zij de correspondentie der stede Briel, hadden verloren, ook in H. H. M. "). Februarij 1762. Té/wAot ten uitersten gepresseert door den spray om naer Y.iyeXxvh' te gaen, den eersten avond, doe aenquaem, van agt uuren tot elf uuren audiëntie gehadt, seer amicael en openhertig over de toestant der saken gesprooken. Nota dat Tsps^ar te Deventer reets was opgewagt door den collonel Smit, om hem te adverteeren dat den spray hem absoluut, soo ras in Den Haag kwam, moest spreeken, omdat den Hartog bang was dat Vereist somtijts, eerder door Larrey gesprooken werdende, daervan gedehorteert mogte werden; bewijs dat die heeren op geen eene manier denken. Nae de amicale conversatie gesondeert of geen lust soude hebben om nae Engelandt te gaen: dat hij, bekent zijnde voor een vriend van 't huys van Oranje, men op hem en sijne sentimenten nopens de tegenswoordige saken soude konnen staat maken. Dese propositie gedeclineert werdende, om reden van nieuwe depences, Zeeuwsche betaling 2), duur leven &tc., soo wierd geantwoort: „daer misschien wel middelen omtrent te vinden soude wesen," waerop Vereist antwoorde: „dat hij niet en hoopte dat 't middelen waren, die hem soude moeten doen schaemroot werden," daerop gesegt wiert: „dat, als de jonge prins meerderjarig was, die dat door 't een of ander avantage soude konnen goetmaken," waerop Vereist wederom: „dat het van die alleen ook soude konnen wesen, waervan ietwes soude konnen accepteeren." Eyndelijk wierde hij seer versogt daerop te 1) Deze laatste volzin is later bijgeschreven. Met „correspondentie" wordt hier bedoeld de goede verstandhouding in de staten-collegièn. 2) D. i. gebrekkige, ongeregelde betaling. 201 1762. willen denken en die sake altoos vooralsnog niet geheel te willen verwerpen, jae dat veelligt nog wel op een andere wijse de swarigheden uit den weg soude konnen geruimt werden. Ondertusschen waren er te voren billetjes over en weder gesonden rakende die sake, selfs een van den hertog aen »), waerin stondt dat den Hertog vertrouwde, wanneer hij Vereist nog maer '/« uur gesprooken hadde, hij hem wel overhaelen sonde. Een dag of twee daernae kwam Pieter en Paulus al wederom met nieuwe voorslagen van avantage bij Vereist, betuigende 't genoegen dat daerdoor geven soude, en eyndelijk Eet men sien en begrijpen, dat Engeland selve aen 't tekort wel soude suppleeren, waerop Vereist zijne verwondering tonende verklaerde op soo een voet dat niet gaern te accepteeren, want op soo eene wijse tributair minister, ten grooten ondienste van sijn eyge landt, soude moeten werden, gelijk het den oude Weideren2) (was) geweest doe hij half geruineert was. Men spreekt nu dat den laatsten sijn zoon daer nae toe zal gaen; apparent op die voet, omdat hij, sonder groot goet, ten minsten eene depence van f 50000 sal moeten maken voor aenstal &tc. Aen diergelijke omstandigheden bemerkt men op wat wijse sommige mogentheden, die geit willen spendeeren, een anders afgesondenen in haere belangen konnen krijgen. ' En doet dit Engeland — wegens desselfs rijkdom — op veele plaetsen en aan veelerley persoonen. In de republicq zegt men, soo als uit voorgaende aentekeningen blijkt, zijn onder die tributairen Voov, «yfA*). Dat Doublet, nae Spanjen gaende6), wel met Engelse saken soude konnën belast werden, wegens den thans subsisteerende oorlog tussen die twee mogentheden, dat soodanige eene sake voor den geweese ambassadeur Van der Meer 6) wel 25000 waerdig was geweest. "fipe Tepe?.<7r. Dat enige Amsterdammers selfs wel voor hem soude geweest zijn om hem nae Engelandt te senden; 1) De bekende gouverneur-generaal Gustaaf Willem baron Van Imhoff. Hij overleed in 1750; de „portie in de amphioen-compagnie" moet dns reeds voor 's prinsen geboorte verzekerd zijn aan zijn vader prins Willem IV. 2) Mr. Cornelis Van der Hoop, de advocaat der O.-I. C. te Amsterdam. 3) Thomas Hope, bewindhebber der O.-I. C. ter kamer van Amsterdam. Zie Naamregisters Amsterdam. 4) Ore Fagel. 5) Namelijk als envoié. Hij was tevoren aan het hof van Zweden geaccrediteerd geweest. Zie Resolutiën Staten-generaal 4 December 1761, en verder 1762, Augustus' en September. 6) ' Frans Van der Meer was ambassadeur van de Republiek in Spanje gedurende den Engelsch-Spaanschen oorlog van 1739—1748, 205 1762. dat ook den hertog van Newcastel daer voor was, soodat die daer nog erudiet moet hebben; dat d'augmehtatie te land, door Amsterdam en sommige andere steden gedreven, door den hertog is tegengegaan, zijnde dit precies 't contrast van vorige jaeren. "n.of ~ZXivyeDat 't spreeken van augmentatie soo ernstig nooit geweest is bij Hollandt als men heeft laeten verluiden; nogtans dat de vrees daervoor de Engelsgesinden alhier heeft doen beduiden aen 't cabinet te London, dat men dese sake voorseker als de concert moeste in Vrankrijk doen debiteeren, 't welk soodanig een goed effect heeft gehadt, dat de minister De Choiseuil, ombrage daerover krijgende, seer sterk daertegen door desselfs minister in s'Hage heeft doen spreeken, niet begrijpende dat het tegendeel daervan voor sijn kroon veel avantageuser soude wesen. Ook dat D'Affry tysodanig bang is om sijn post van minister te verliesen, dat hij blindelings doet 't geene hem van monsieur De Choiseuil geschreven wert, die vrij sterk in de smaek van Lodewijks de 14e tijt spreekt en handelt. Dat De Bak 2) thans vloekt en raast tegens Hollands flaauwe behandelingen nopens Oost-Indië en verdere saken, dat hij de stadt Rotterdam genoegsaem regeert, en dat hij seer familiair met hem, Regteren-Gramsbergen, Suaszo, Kreuningen &tc. is 8). "£lps Tepeter. Dat den sproy hem ook nu en voortijts soude gesegt hebben dat, indien Jantje van Borsselen, die swak was, eens mogte komen te vallen, hij sijn best soude doen om Vereist te doen succedeeren in de post van pr(emier) noble, en dat die sake heel wel soude 1) De Fransche gezant in Den Haag. De hertog van Choiseul is de bekende minister van Lodewijk XV, de ontwerper van het Bourbonsch 'familie-verdrag in 1761. 2) Mr. Abraham De Back, Secretaris van Rotterdam. 3) Met „hem" wordt de heer Slingelandt, de zegsman, bedoeld; ever Van Rechteren-Gramsbergen, zie vroeger. De beide laatstgenoemden zijn mij onbekend 206 komen met sijn commissie in Engeland, indien hij die wilde aennemen, dog dat Vereist getoont hadde ook in de post van pr(emier) noble niet veel sin te hebben, welke post hem ook al door wijle de princes, bij overlijden van Borsselen, toegedagt was. Dat den ïpToy, over Borsselen spreekende, sijn verwondering hadde doen bespeuren over Borsselens groot crediet in Zelandt, selfs in de steeden van het marquisaet, alwaer hij de regenten nae sijn welgevallen aenstelde en avanceerde, sonder den hertog — schoon voogt — ergens ooit in te kennen. Meent men Borsselen niet seer Engels te zijn, en dit hem niet seer wel doet staen bij den heer hertog, welke sig ook aen Vereist soude geëxpliceert hebben dat hij, hertog, soo wel begreep dat veele saken bij de meerderjarigheyt een andere keer soude konnen nemen, dat reets lang geresolveert hadde op die tijt sig stil te retireeren en met geene saken sig te moeien. "ilpe Tlxiv *). Dat Cornabé de allersterkste correspondentie heeft, die men kan uitdenken, te weeten met prinsen en vorsten, des ook over allerley saken soo de republicq direct als indirect rakende. Dat voornoemde heer Cornabé, gants niet wel sijnde geweest, hem Uotiv hadde versogt van alle sijne papieren, in sekere lessenaer leggende, ten eersten nae desselfs doot te willen nae sig nemen en immediaet aen den hertog die over te geven. Dat den koning van Pruissen sijn swak wel was van niet heel lang werk te maken van een hetselfde mensch, en dus een minister daer niet altoos even aengenaem kon verwagten te zijn. Dat het crediet van Woertman veel verminderde; dat men hem in s'Hage hadde leeren kennen; dat hij, Woertman, sig geuit hadde op 't sujet van Frans Velthuisen, 1) Zie vroeger, aanteekeuing 2 op p. 179. 207 1762. dat die geen borgemeester t'Utregt wierde omdat soo een slegt huwelijk gedaen hadde &tc. '). Dat de professor Weyts 2) tegenswoordig merkelijk met de jonge prins avanceerde, welke lust toonde om te leeren. Andersints geene gedecideerde passiën, uitgenomen dat wel, als sijn heer vader, van railleeren hielde, andere seggen ook dat wat colericq soude wesen, dog dat van geene vleyers of logenaers soude houden. "flps BevoiiïT 8). Dat men in 't hotel van Weylbourg wel wat Fransgesind soude wesen, ten minsten dat den hofmeester van dat huis sig dikwils seer onvoorsigtig op vis- of andere markten uitede, ook dat D'Affry daer dikwils at; dat er sterke jalousie tusschen de twee hoven soude resideeren; dat den raid-pensionaris Steyn een onnosel man is, dat sijn enigste en voornaemste raadsman de procureur De Bie soude wesen 4). "Sips "TCfXpek *). Dat Gramsbergen hem wederom een tour hadde willen speelen nopens het vergeven en uitkeeren der commissiën in Overijssel, dog dat daertegen gewaakt hadde; en dat hij thans voor Charles Bentink de ordinaris-commissie van H. H. M. hadde geobtineert, waerover Gramsbergen niet seer in zijn schik was. Dat Ch(arles) Bentink in Overijssel en elders voor seer hebsugtig, te weeten van ampten, commissiën &tc, wierde gehouden en ook inderdaat was. 1) Mr. Francois Van Veldhuizen was een der oudste vroedschapleden, reeds sinds 1728; hij was nooit burgemeester geworden. Zijne echtgenoot e was Maria Van Griethuizen, met wie hij in 1742 gehuwd was. Zie Huwelijks-registers 1742 en Utrechtsche Naamwijzers. 2) De hoogleeraar Andreas Weiss, een Zwitser, was belast met het onderwijs van prins Willem V. Zie o. a. V. d. Aa, Biografisch Woordenboek. 3) Ore Benoist: zie aant.6 op p. 18. 4) Mr. Cornelis Tbierry De Bjje was sedert 1761 procureur van de gecommitteerde raden van Holland. Zie Bericht van de collegiën te 's Gravenhage. 5) Ore Huffel. 208 1762. "£lps 'ZknyiAai/S J). Dat den hertog nog vol schulden was. Dat over de 9 duisent guldens schuldig was aen seker kruidenier, nae proportie ook soo bij slager, visboer &tc. Dat de lieden in haer schuldboek op de post van den hertog geld negotieeren om het gaende te houden. Nogtans kan men uitrekenen dat hij, hertog, in tractement gouvernement, regiment, compagnie, commanderije, eyland in den Donau en verder apanage, over de ƒ 100000 s'jaers moet hebben. 1762, *Clps SA/i/yfAavS. Dat Larrey seer vals was, dat hij geoordeelt wiert wijnig kennisse van saken te hebben, dat hij door Rhoon eerst was geplaatst in Denemarken, naderhant in Vrankrijk, naderhant bij de princes, dat hij nog van Hollandt een pensioen van ƒ6000 s'jaers trok, dat bovendat nog ƒ1500 hadde gehadt, maer die nu cesseerden, dat men hem nae koste rekenen wel ƒ18000 s'jaers inkomen te hebben, edog dat evenswei niet toekwam, want dat hij, Larrey, onlangs geit hadde opgenomen. -> Dat Hollandt de seven tonnen gouts tot inkoop van de Pruissische goederen aen de princes hadde geschoten op een interest van 21j2 pet.2). Dat 2 milhoenen, in 1650 van de stad Amsterdam opgenomen, hebben gedient om deselve te overrompelen, ja dat die som, aen Amsterdam gerestitueert zijnde, op de respective comptoiren van Holland zijn gerepartieert, en tot heden toe de interressen daervan nog werden betaalt aan 't comptoir-generaal. Dat aan prins Maurits tot dedomnagement wegens de 12-jarige treves 2 milhoenen sijn gegeven, omdat anders sooveel uit de contributie-penningen trok. Dat onder 1) Ore Slingeland. 2) Namelijk bij den terugkoop van de goederen uit de nalatenschap van Willem III, in 1734 bij de schikking aan den koning van Pruisen toegewezen, als erfgenaam van wijlen Louise Henriette van Nassau, de gemalin van den Grooten Keurvorst. 209 (762. prins Willem de 4de Holland wel 70 milhoenen is terug geraakt, des, indien hij hadde blijven leven, Holland geruineert was geweest. Dat thans, onder de administratie van den hertog, Holland veel dependenter is als doe de princes leefde, schoon alles in vriendelijkheyt geschiedt. Dat den hertog, bij 't leven van de princes, schrikkelijk tegens de onnodige kosten, voornamentlijk tegens de pensioenen hadde gesprooken, dog heden daerover onderhouden werdende, soo segt hij, dat 't selve onder de minderjarigheyt niet derft te veranderen. Dat de Hollandse ridderschap in twee partijen verdeelt is, en dat Maasdam ') dan aen de ene partij dan aen de andere is, waerdoor hij altoos de meerderheyt kan uitmaken 2). Dat de Fagels uit Gelderlant originair souden wesen, in 1620 a 1625 eerst bekent, van borger familie, andere seggen minder. De familie Van Stokkum 3) uit Westphalen soude van geringe afkomst zijn: de vader van mevrouw Van Boetselaer was agent van enige klijne hoven en hadde geen geit, gelijk ook niet sijn vrouw, juffrouw Van Boetselaer *). "npe sioeprtixv'). Dat O. Z. van Haren in Vriesland soude gedisculpeert werden en apparent wederom in s'Hage komen, soo men hem niet daer van 1) De meergenoemde baron Van der Duyn, heer van 'sGravemoer en Maasdam. Zie aant. 3 op p. 185. 2) Er waren negen edelen in de ridderschap beschreven, zoodat ééne stem juist den doorslag kon geven. 3) De familie van den kolonel der Guardes du Corps A. F. Von Stoeken, ook Van Stukken en Van Stokken genoemd. Zij was door huwelijk verwant aan verschillende aanzienlijke geslachten in de republiek. 4) De heer Jacob Philip Van den Boetzelaer van Nieuwveen was gehuwd met zijne nicht Charlotte Von Stöcken, de dochter van den gewezen envoyé van Denemarken, en van Anna Van den Boetzelaer, de tante van genoemden heer Jacob Philip. Zie o. a. Rietstap i. v. Boetzelaer en Kok, Vad. Woordenboek, mede i.v. 5) Ore Woertman. Derde Serie. Werken N°. 14. 14 210 1782. daan hielt met het afnemen van 't commissariat der Switsers, daer hij mede gedreygt soude werden. Dat buiten het tekenen der fameuse acte al de rest maer malligheyd was. Februarij 1762. Vonde ik J(an) Pesser in de antichambre om audiëntie van den hertog te hebben, en hadde hij een groot beschreven papier in de sak, zijnde de korte notulen van de Utregts staetevergadering van daegs te vooren, waervan ongetwijffelt raport ging doen aen genoemde hertog. Men segt dat Or van Aifvfov ') in de antiphisique smaak soude wesen. "rips TepstoT 2). Dat hij ten tijde van 't beleg van Bergen op Zoom met een ingenieur de bressen was wesen sien en deselve praticabel gevonden hadde; ook dat den ingenieur gesegt hadde, eene surprise seer mogelijk was. Daerover met de generael Cronstrom sprekende seyde hij dat men daer agt op moest geven, want dat van dese informatie raport aen Sijn Hoogheydt soude moeten doen; dat de generael Cronstrom antwoorde: „daer s'anderdaegs nae te sullen laaten zien," edog dat s'anderdaegs de stad reets ingenomen was. Dat Cronstrom sig •dikwils geëxponeert heeft, dan, dat te verwonderen was dat sig soo schielijk uit de stadt geretireert hadde. Dat hij te oud was, dog dat Vereist wist, dat bij, Cronstrom, sig tegens den prins omtrent het commando seer geëxcuseert hadde, ook dat hij, Cronstrom, seer hoofdig was, want 1) Ot van Lynden. Otto graaf Van Lijnden, beschreven in de Geldersche ridderschap, was de zoon van Adriaan, den president der ridderschap van het kwartier Nijmegen. Hij was een geleerd man. Van zijne openbare betrekkingen is (in later tijd) het burggraafschap van Nijmegen het voornaamste. Zie o. a. Van der Aa, Biografisch Woordenboek. 2) Ore Vereist. 211 door een Switsers officier, genaemt Vernan '), rapport gedaen sijnde, twee dagen voor de surprise, dat de bressen meer en meer practicabel wierden, keek'Irij dién officier aan en hartop laggende keerde hij hem sijne rug toe en ging heen. *£lpe 2A;i/yfa«i/S *). Dat nog jaerlijks van 't hof aen Grovestins te Brussel werden toegezonden het laken en galon voor desselfs knegts kleederen in qualiteyt van stalmeester, dat hij, Grovestins, selfs nog onlangs het galon teruggesonden hadde als niet fraai of goed genoeg zijnde, dat hij nog de profijten van zijn gewese compagnie gardes du corps soude trekken, dat sijn generaels tractement ook nog betaalt werdt, item wegens zijn commandement te Furne8), en selfs dat uit Hollands kasse nog jaerlijks ƒ1200 voor huyshuur trekt in voorgemelde qualiteyt van stalmeester. Dat, doe er voortijts stipte ordres waren gegeven ten eynde lijste over te senden van alle de regimenten nopens de compleetheyt of incompleetheyt der compagnien en regimenten, soo soude en (de) prins en naderhandt de princes meer dan eens gesegt hebben, dat men soo naauw op Grovestins niet letten moesten. Jae soude de princes sig wel geëxpliceert hebben, dat sij wel te vreeden was als er maer sooveel gardes du corps waeren, die, wanneer sij uitreede, maer even soo wat mede koste. flpe Tpxpio-fispyev4). Dat de princes van £lsi\(3oupy6) jalours was, want dat de prins, een sekere morge vroeg opgestaen sijnde, sij hem immediaet ge volgt was, en hem hadde vinde wandelen in de tuin met juffrouw van Vosholt6); en dat men daeruit meende dat die historie van de kamer- 1) De kapitein, later kolonel, De Vernand, diende bij de Zwitsersche garde. Zie Naamregisters van officieren. 2) Ore Slingeland. 3) Furnes, de Fransche naam voor Venrne. 4) Ore Gramsbergen. 5) Weilburg. 6) Waarschijnlijk eene der freules Van Beieren van Aerssen VSn Voshol: op H. M.'s Huisarchief gelukte het mij niet uit te maken welke. 14* 212 1762. dienaer — die een considerabele diamante ring soude weg gemaakt hebben — door in de werelt was gekomen. Dog is naderhant uitgekomen, dat die ring door des minnes man was ontvreemt geworden. BevciTT *). Dat den hertog eene groote lantaern sonder ligt soude zijn, en veel andere saken op desselfs sujet debiteerde, 't welk gelooft werd expres te geschieden, vermits den hertog somtijts wel door dat slag van lieden iets doet debiteeren, om daerdoor te vernemen wat de waerelt segt. Ook dat hij, hertog, van alle klijnigheden genoegsaem geinformeert is. Debiteerde men ook, dat er getragt soude werden om den jongen prins meerderjarig te doen verklaren v66r de jaren, bepaaldt in de acte van tutele. 24 Februarij Door Vereist aen mij laeten zien eene 1762. ontcijfferde brief, waerin de koning van Pruissen aen sekere F 2) te Berlin hadde geschreven: „que depuis que la mort avoit troussé cette femme — imp(ératrice) de Russie — bien de beaux projets etoient évanouis, qu'on pouvoit a présent se tranquiliser a Berlin, que tout alloit au dela de son attente, et qu'il croioit pouvoir retourner bientót a Berlin &tc." Dese brief was NB. door den hertog Louis selfs ontcijffert en aen Vereist terug gesonden, verselt van een seer polit briefje om hem, Vereist, goede rijs en welsijn toe te wenschen 3). Dat den adjudant Thuyl expres in s'Hage gekomen is om Vereist te spreeken over de ordres en het antwoort, dat gegeven hadde nopens de sake van Schonenburg *). 1) Benoist. 2) Niet ingevuld. 3) Het geschrevene doelt op den dood van keizerin Elisabeth van Rusland en de daardoor veranderde kansen van koning Frederik II. 4) Zie noot 1 op p. 181. Waarschijnlijk was in Berlijn gevraagd den misdadiger, zoo hij in het Pruisische gebied van Opper-Gelder vertoefde, aan te houden. 213 1762. Dat de genealogie-papieren van Borsselen door de heraut van wapenen te Brussel soude opgeswooren wesen, dat sij selfe souden tragten die bij 't hof van Weenen te doen goedkeuren. Zie fol. 34 prope in medio '). Dat den soo evengemelde adjudant Thuyll aen Tepster geschreven heeft 23 Februarij 1762, dat hij, Tepiter, moeste sien uit mij te hooren, om wat redenen ik hem, Thuyl, wijnig sag of schuuwde, want dat gaarn kennis met mii wilde houden, dog dat geloofde door sommige, niet van sijne goede vrienden, daervan terug gehouden wierde, daer nogtans altoos gevonden hadde dat ik verstant en goede gevoelens hadde, dog dat in dit ondersoek niet moest laeten blijken dat het van hem kwam. Dat D'Ablaing, Maendag 21 Februari in de antichambre komende in s'Hage en audiëntie bij den hertog gevraegt hebbende, den edelman du jour hadde versogt den heer hertog te willen voorhouden, dat hij volgens desselfs caracter de eerste audiëntie mogte hebben, overmits hij remarqueerde dat er meerder heeren van sijn lit waeren om audiëntie te vraegen. Hieruit dan siet men hoe verre de waen en hoogmoedt van dien heer gaet, die men tUtregt segt dagelijks meer en meer in schulden toe te nemen, soo verre dat den advocaet Wantenaer 2) hem wegens ƒ25000, uit den boedel van wijle juffrouw De Boot3) opgenomen, telkens staet te roepen voor het geregt, vermits nae menigvuldige requisitien daeromtrent geen de minste voldoening heeft gekreegen. Het huwelijk van desselfs oudste zoon met sekere mevrouw La Court te Leyden soude gants af zijn door 1) De laatste woorden zijn natuurlijk later bijgeschreven, want de fol., waarop zij staan aangeteekend, is eerst fol. 31. 2) Mr. Thomas Jan Wantenaar was een bejaard advocaat, hij practiseerde reeds Sedert 1719. Zie Utrechtsche Naamwijzers. 3) Over mej. De Boodt zie vroeger, aant. 1 en 5 op p. 49. 214 1762. het afraden van seker oud domestieq aen voorgemelde vrouw, overmits die jongeling haer niet soude hebben komen vraegen sonder alleen om haer geit te sijn gekomen. En was die vrijagie singulier begonnen, te weeten door fraai porcelain, dat die mevrouw La Court*) soude verkopen, waertoe hij belet liet vragen om hetselve te mogen komen sien, en dat wel op een uur dat er geene andere menschen meerder waeren, waerop die mevrouw hem beleefdelijk hadde laten beantwoorden: als 't hem beliefde, des hij daer gegaen en vriendelijk onderhouden zijnde in het uitgaen. haer de handt gekust soude hebben en dus die kennisse hadde begonnen. "flpe NasTfftj/? 2). Dat Belle van Zuilen haar portrait aen Cat \) — voortijts gouverneur in 't huis van d'heer van Zuilen, thans lector bij den koning van Pruissen — gesonden hebbende, soó is hetselve gesien en seer geadmireert van seker jong prins van Anhalt, in Pruissischen dienst, waeruit een briefwisseling gevolgt is, sooverre 1) De familie De la Court te Leiden behoorde tot die, waaruit de regenten-colleges werden aangevuld; nog in 1755 werd een hunner „veertig" in die stad. Welke van de dames De la Court hier bedoeld wordt valt'niet te zeggen. 2) Ore Natewis. 3) "Zie over Heinrich De Catt de inleiding op zijn Dagboek, uitgegeven door R. Koser in de Publicationen aus den K. Preuszischen Staatsarchiven 1884. Hij was een Zwitser, die in Utrecht in de rechten studeerde, en daar, zooals uit het Hardenbroek-ms. blijkt, tegelijk bij de familie Van Zuylen was. Hij ontmoette Frederik ©en Grooten in 1755 toevallig in de trekschuit van Amsterdam op Utrecht, zonder den koning te kennen. Deze trad met hem in gesprek, schepte behagen in hem en liet later hem uitnoodigen in zijn dienst te treden als voorlezer. In 1786 viel hij door een onbezonnen streek in ongenade. Het verhaal omtrent Relle Van Zuylen wordt bevestigd door hare eigen brieven, waarnaar de heer P. Godet zijn aardig Revue-artikel orer de merkwaardige jonge dame schreef. Zie Revue des Deux Mondes 1891: Une jeune fllle du XVIII* siècle. Zjj huwde eerst in 1771, op 31 Jarigen leeftijd, met den heer de Charriére, seigneur de Penthaz, een man van goeden huize en veel talent, maar in nederige omstandigheden levende, 215 IWL dat opgemelde prins haer ten huwelijk heeft versogt, en volgens den een soude dit beleefdelijk om redenen van te wijnig middelen &tc. afgeslagen zijn, volgens andere wist men nog niet wat er van worden soude. Dese geheele sake is soogenaemt met de uiterste secretesse behandelt, schoon sij, Belle van Z(uilen), daervan confidentie van hadde- gedaen aen mevrouw de weduwe Geelvink en aen de maerschalk Amerongen; ook is men er eene expresse rijse om naer Amsterdam gaen doen, die seer geheym gehouden was. De hierboven gesegde visite van D'Ablaing aen de hertog was ingerigt om den hertog te verwittigen dat seker heer doot was, die een prebendaet in Sint-Catharijne hadde, dat den hertog dat vergeven koste, ook dat hij voor Bergeyk ") eene acte van luitenant-coöonel versogte, en dan nog eene derde vraeg; dat den hertog hem op t'eerste antwoordede, dat hij, hertog, wel wiste wat hij vergeven of niet vergeven koste, dat om 't tweede denke soude, en dat het derde voor dese rijse niet wel geschiede konde. Ook hadde D'Ablaing begonnen met den hertog te bedanken dat hem 't eerst ontfangen hadde. Alle dese seldsaemheden hadde den hertog soo immediaet nae 't geval aen Woertman, Pit, Pesser, Borsselen &tc. verhaelt. De saken der Oost-Indische Compagnie rouleeren genoegsaem alleen op den advocaet Van der Hoop en den bewindhebber Hope, sijnde de verdere leden wijnig geconsuleert, en kunnen de borgemeesteren, die — verkeerdelijk— mede-bewindhebbers zijn, naauwelijks eenige vergaderingen van importantie waernemen, wegens de menigvuldigheydt der commissiën die sij bekleden. Dan soude Van der Hoop en Hope gebrouilleert thans sijn, ook soude Van der Hoop met Hasselaer niet wel sijn. 1) De bedoelde officier, majoor Wijuand Jacob Van Bercheijk, was groot-majoor te Utrecht, Zie Naamregisters van officieren. 216 1762. En dat seker is is, dat Van der Hoop in Maert 1762 opgemelde advocatie heeft nedergelegt op prsetext van swakheyt des lighaems en bij sonder der oogen &tc, dog volgens andere om redenen dat kwalijk tevreeden is omdat weet, dat de saken van de compagnie in een slegte situatie te sijn, waertoe men meent dat de generael Mossel, die een goed coopman — voor sig selve NB. — is, veel contribueert, werdende gesouteneert door 't crediet van de borgemeester en bewindhebber Hasselaer alsmede door den raidpensionaris Steyn en sijne vrienden. Ook is eene sijner dogters getrouwt met Hasselaer van Eemnes "), d'andere met Taats van Amerongen 2). Eyndelijk heeft men getragt den advocaet Van der Hoop te persuadeeren om nog te contdnueeren soo lang als hij die post gehadt hadde, met toesegging van een adjunct of medehelper. En meende men hij 't selve nog soude continueeren, indien hem versekert wierde nae de rijse naer Engeland ofte na de hier voorgenoemde geëxpireerde tijt, dat hij als bewindhebber soude werden aengestelt wegens de hoofdparticipanten. Dese laatste anecdote ex upe flsipTfAxv 8). Item dese, dat de Hollandse gecommitteerden ter generaliteyt eene seer geringe figuur maken, dat de raidpensionaris altoos de advisen uitbrengt en meerendeels sonder de gecommitteerdens te vragen, self dikwijle tegens hun advis aen, onder anderen eens, dat in een besoigne over sekere sake soude gevoteert werden, was de gecommitteerde Quarles 4) van een ander sentiment als de raidpensionaris, dog de laatste seyde: „UE. 1) Pieter Cornelis Hasselaar, heer van Eemnes-buiten en Eemnesbinnen, was resident van Cheribon; later werd hij raad van Indië. Hij huwde in 1757 Geertruida Margaretha Mossel, de dochter van den gouverneur-generaal. Zie Van der Aa, Biografisch Woordenboek. 2) De heer Gerard Maximiliaau Taets van Amerongen, de broeder van den maarschalk, was gehuwd met N.... Mossel, de dochter van den gouverneur-generaal. (Uit particuliere aanteekeningen). 3) Ex ore Woertman. 4) Lodewijk Quarles, oud-schepen van Gouda, sinds 1760 gecommitteerd in de staten-generaal. Zie Resolutiën Staten-generaal i. a. 217 1742. moet soo stemmen en ten dien eynde sal ik uw die of die nog bij uw geven." Zekere gecommitteerde, met name Bruines '), van Amsterdam, moetende voteeren vroeg eerst aen de griffier wat hij antwoorden moest; ook hadde den president Buteux 2) een brief nae sijn provintie geschreven met de notulen van dien dag, welke hij, Bruines, siende leggen straks ging lesen en, dit gedaen zijnde, aen den heer Buteux segde: „Mijnheer, ik hadde sooeven het dus niet begrepen, dat is eene groote tijding die er ingekomen is &tc." Ook was Verschoor 3) alleen geweest van advis om seker request van Des Tombe 4) in handen van den hertog te stellen, alle de andere in handen van den raid van staeten ).' Dat in Den Haag zijnde bij den jongen prins badde sien uitkomen de beer Lamsints 2) en Gronsfeld en enige andere heeren van den raid t'admiraliteyt t'Amsterdam, dog dat Gronsfeld de laatste bij de prins uitkwam, als imant die nog ietwes aan den jongen prins te seggen of beduiden hadde, dat hij niet wilde dat de andere sagen. Dat ook Lamsints te dier tijt de prins genodigt hadde op Swieten, dog dat den hertog niet goedgevonden hadde 't selve te accordeeren, om reden dat de prins van sijn studiën te veel soude afgetrokken werden. Dat Engeland vreede soekt, wani dat de Engelse troupes geen vivres, geen magasijnen en geene commissarissen tot het onderhout der troupes meer konnen krijgen, soo uit gebrek van geit als van goede ordres. 24 Julij 1762. Sips v*v Toop, camerbewaerder van H.H.M.8). Dat de cijffers der ministers door niemant gesien wierden, en dat sij nogtans nooit secreet gehouden konde worden; dat hij wel geloofde, dat d'heer Lionet een eerlijk man was, dog dat sij in niemands handen als in de sijne quamen. Ook seyde de griffier Fagel aan Doublet, dat hij alle de cijffers der ministers terstont telkens, naer Lionet4) toesondt, dat nogtans een groot onvoorsigtdgheyd is. Hij, Van Goor, kreeg voor een 1) Ore Doublet 2) . Mr. Jan Cornelis Lampsins, heer van Swieten, voor Zeeland gecommitteerd in de admiraliteit van Amsterdam. Zie Naamwijzers Regeering van Amsterdam. 3) De heer Hartger Van Goor was sinds 1749 directeur van de correspondentie met de ministers van staat buitenslands. De schrijver van het Dagboek noemt hem verkeerdelijk „kamerbewaarder;" als zoodanig zou hij ook de zaak van de e^rer-correspondentie bezwaarlijk hebben kunnen weten. 4) Mr. Pieter Lyonnet was secretaris der cijfers en patentmeester, alsook Jranslateur van H. H. M. Zie over dézen veelzijdigen geleerde Van der Aa, Biogr. "Wbk. i. v. 241 1762. ducaet of 4 alle nouvelles van den secretaris van de heer Denike, welke nouvelles hij, Van Goor, wederom aen d'heer Boreel in Engelandt oversondt. Den hertog segde mij, dat in Holland nergens op gelet wierde, als wanneer er wat te kuipen viel. Dat het finantieele door den raidpensionaris gedirigeerd wierde, het werk van den raid van staten door de heer Hop, en het werk der rivieren door de- heer Lulofs '); dat wijnige sig appliceerde op evenvoorgemelde kennisse der rivieren, dat d'heer Lulofs de provintie van Holland ruineeren soude door onkosten en verkeerde werken. Dat het presidentschap van de domainen van Sijn Hoogheydt, soo Catwijk stierf2), niet voor de meerderjarigheydt soude vergeven werden. Aan Doublet segde de hertog, dat vreesde de Franssen ons nog deselve tour soude speelen als aen de Portugeesen gedaen hadde, te weeten indien den oorlog continueerde, schijnende altoos meer vrees te hebben voor de Franssen als voor andere troupes; ook was Sijn Hoogheydt t'onvreeden, dat de Franssen geen ambassadeur sonden aen de repubhcq, daer de onse daer nog was, en dat men sig van een petit secretaire dagelijks het allerley swarigheden maken 8). £lpe Aou@\er *). Dat er thans eene correspondentie in Holland is nopens het vergeven der ampten; dat Dort, Delft, Schoonhoven, Schiedam, Briel &tc. buiten die kuypraid zijn. Dat darom d'heer Meerens raidsheer is 1) Professor Johan Lulofs te Leiden. Als deken van de philosophische faculteit was hij in 1761 eerste onderteekenaar van het afkeurende rapport over den nieuw uitgevonden watermolen van Geneté. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1762, p. 93 vlgg. 2) Frederik Hendrik baron Van Wassenaar van Katwijk enz., de baljuw van Rijnland, gedeputeerde ter generaliteit. Zie Naamregisters. 3) Na de terugroeping van den gezant D'Affry was diens eerste secretaris Prévost met de waarneming der zaken van den Franschen koning belast. Zie Resolutiën Staten-generaal 3 Juni 1762. 4) Ore Doublet. Derde Serie. Werken N°. 14. 16 242 (762. geworden wegens Noordholland en dan soude sekere heer Van Berkël, wegens Rotterdam, t'eerste ampt dat vaceerde hebben 2); de ridderschap 't bailluwschap van Den Haag voor Boetselaer &tc; ook soude misschien de zoon van de burgemeester Hop t'Amsterdam, indien hij, burgemeester, in 't leven was gebleven 3), gehadt hebben 'tampt van commis-generael, Bemont 4) soude een week gefungeert hebben en dan een ander ampt bekomen hebben. Dat de griffier Fagel telkens gecijfferde brieven van de 1) Mr. Dirk Merens, oud-burgemeester van Hoorn, werd in 1762 raadsheer in het hof van Holland. Zie Van der Aa, Biografisch Woordenboek en elders. 2) Mr. Pieter Johan Van Berckel was de zoon van den hoofdschout en burgemeester van Amsterdam. Zijn broeder was de bekende pensionaris van die stad, waartoe hij in 1762 werd benoemd: Hij zelf was in 1761 lid van de Rotterdamsche vroedschap geworden. 3) Den 14»" Juli overleed de Amsterdamsche burgemeester Mr. Hop. Gedurende meer dan vijf en twintig jaren was luj in de stadsregeering geweest; ook had hij als gezant in Frankrijk en op het congres van Soissons de republiek vertegenwoordigd. Zijne talrijke commissiën staan te lezen in de Nederlandsche Jaarboeken 1762, p. 842. Zijn zoon was bewindhebber der W. I. C. 4) In 1760 hadden de staten-generaal Mr. Cornelis Jan Van Beaumont benoemd tot eommies-generaal van het admiraliteitscollege te Amsterdam. Daartegen protesteerden de staten van Holland, die Mr. Anthony Pieter Vari' der Lijn, oud-schepen te Amsterdam, hadden willen benoemd zien. Vijf andere gewesten verzetten zich weder tegen dit protest. De admiraliteit weigerde voorshands den benoemde tot de waarneming zijner functiën toe te laten. Zie Resolutiën Staten-generaal d.d. 9, 10, 20 October, 3, 13, 21 November 1760. Het geschil over deze zaak werd in 1761 voortgezet, de vijf gewesten aanvoerende dat bij resolutie d.d. 14 Juli 1747 alle lijsten van tourambten, vastgesteld bjj H. H. M. resoluties van 10 Februari 1665 en 8 Augustus 1729, waren gemortificeerd, de Hollandsche staten daarentegen dat het bewuste ambt niet tot de tourambten behoorde, en dat volgens de resolutie van 1729 en die van 23 Mei 1736 „tegemoetgekomen" had moeten worden „aan de inclinatie en het verzoek van de provincie", waarop het ambt ^particuliere relatie" had. De gewesten gaven echter niet toe. Het geschil staat, met de daarop betrekking hebbende missives en resoluties, in de Nederlandsche Jaarboeken 1763, p. 96—171. 243 13*2. minister Wartensleben uit Munster ontfing '), dog dat hij alle die brieven maer bij den andere ley totdat er een groote hoop van was, en dat hij se dan naderhant, wanneer t\jt hadde, las. Soo ook dat Doublet hem moeste helpen onthouden, dat hij sijne instructie voor Spanje nog moest gereet maken. flps Bsvohtt 2). Dat de jonge prins sig wel eens uittede en sey, dat hij nog nietwes doen kost voor diegeene, die ongelijk gedaen waren of wierden, dog dat sijne vrienden wel koste en wel soude weten te onderscheyden. Dat als die prins ietwes wilde of in sijn hoofd hadde, hij daer niet ligt van te versetten was, selfs dat absolut alsdan sijn sin wilde hebben. Dat het onbegrijpelijk waere dat die saken nopens Grovestins, begonnen door den hertog, nu soo bleeven leggen. Dat ook veele, daer men op te seggen pleeg te hebben, nog bleven in aensien, als Pessers &tc. Dat den hertog daer sijne redenen voor moeste heb» ben. Dat de princes kort voor haer doot met de traenen in de oogen aan hem, Benoist, soude gesegt hebben: „Ik heb wel eens quahjk geraeden, ook ben ik wel bedrogen geweest, dog laet den heer Van Rhoon maer spreeken wat hij wil, ik sal het doen". Dat daerop Benoist, meenende wel te doen, nae Rhoon was gegaen en hem het voorenstaende verhaalde, die daerop antwoorde: „Sij meent er nietwes van, sij bedriegt uw en mijn". Dat de jonge prins soude gevraegt hebben aen de hofmeester Crebassa 8): „Hebbe ik niet Benoist sop even gesien" P die daerop sey: „Jaa, Uw Hoogheydt". Vroeg de prins: „waer hij gebleven was". Antwoorde Crebessa: „Hij heeft dese middag met mij gegeten, alsoo ik hem genodigt hadde"; waerop de prins soude gesegt hebben: „Gij hebt 1) De Graaf Van Wartensleben was H. H. M. plenipotentiaris bij de drie geestelijke keurvorsten en bij de Opper-Rijnsche, Neder-Rijnsche en Westphaalsche kreitsen. Zie Resolutiën Staten-generaal passim. 2) Ore Benoist. 3) Anthonie Crebassa was onderhofmeester aan het hof van Z. H. (H. M.'s Huisarchief). 16* 244 1762. seer wel gedaen". Ten blijke dat hij, Benoist, wel bekent en bemint was. "£lpe wotvato- Kxpotovx »). Dat de jonge prins in groote vreugd soude wesen wegens sijn reysje na Loo, Dieren en Soestdijk, want dat hij daer reets een paer jaer nae verlangt en den hertog daeromme versogt hadde, dog te vergeefs. Een teken dat de hertog het seer druk in s'Hage heeft of dat hij die plaats niet gaarn quiteert, en nu veelligt redenen heeft om sig wat nader bj| -naburige armeen te bevinden. flpe A«o/3A£t 2). Dat de griffier Fagel wel f 40000 s'jaers verteert, dat van alles koopt, oneyndig veel domestiquen heeft, dagelijks menschen, schoon geen groot getal tegelijk, en dat het het wilste huishouden is, dat er'bekent kan sijn. Dat de griffier gesegt hadde, dat men alles geheyra hielt aan 't hof van Weylbourg, en dat daeromme ook niet geweeten was aen datselve hof, dat de jonge prins stont te vertrekken nae Loo en Dieren, als laat namiddags, wanneer de jonge prins het aen sijn suster schreef, gelijk mede de princes-douairiere gedaen hadde op haer eyge sujet. Augustus 1762. Sips Abu^kst. Dat met de griffier F(agel) sprekende over de prins hij hem versekerde, dat en de professor Weys en andere, die hem dagelijks sagen, vonden dat veel verstandt hadde, dat somtijts aen de professor Weys vragen dede, die hij, professor, moeite hadde te beantwoorden. Dat tegens de griffier F(agel) was als tegens een ieder. Dat veel van sijn moeder hadde, want die even nae de doot van den prins, haer gemael, aen voornoemde Fagel seyde: „Monsieur le greffier, vous aves perdu un bon ami", hij daerop antwoordede: „Madame, j'espère 1'avoir retrouvé et mériter en votre personne", dog dat sij daer nietwes op antwoordede en alleen eene reverentie maakte; ook was sij 1) Ore prinses Carolina. 2) Ore Doublet. 245 1762. niet het minste onstelt of ondaen. Den hertog segt den jonge prins niet te konnen penetreeren, want dat voor hem gereserveert is; alleen dat hij sig sterk op 't sujet van Grovestins uitede, die voor een oneerlijk en slegt mensch houdende. Dat de griffier dagte, dat Gronsfeld op allerley wijse sogt — soo men segt — aen te gooien, dog dat niet wel reusseeren soude door middel van 't canaille, want dat daer goede ordres soude tegen genomen werden; dat hij, Gronsfeld, de Amsterdammers eerst heeft willen inneemen, doe de jonge prins en hertog, en nu dat hij het door 't gemeen wil soeken. Dat Doublet aan hem, griffier, seyde, dat veelhgt bij de meerderjarigheydt of andere gevallen men sooseer niet meester soude wesen om 't gemeen te beletten ietwes te ondernemen. Dat hij, griffier, altoos kwalijk hadde gedaen sig niet meerder te hebben doen gelden, dat dan sulke behandelingen van de princes niet soude hebben behoeven aftewagten, dog dat daerop te kennen gaf sulks sooseer sijn werk niet te sijn. Eyndelijk, dat men sig niet veel goeds nog koste beloven van de aenstaende regering van Sijn jonge Hoogheydt. Dat den hertog aen griffier hadde willen tonen met authentique bewijsen, dat Larrey reets bij 't leven van prins Willem de 4d8 gesogt hadde om 2e griffier van H. H. M. *) of thesaurier-generael of wel secretaris van 1) De griffier Hendrik Fagel was van 1728 af commies op H. H. M. griffie geweest, maar in 1742 hadden de staten-generaal besloten hem het ambt van tweeden griffier te geven om zijn hoogbejaarden oom, den griffier Francois Fagel, bij te staan. Toen fuj in 1744 eerste griffier werd, viel de plaats van tweede griffier open, en twee jaren later, door de benoeming van Mr. Jacob Gilles tot raadpensionaris, ten tweede male. In 1746 aanvaarde Mr. Bassecour het ambt, waardoor de waardigheid van thesaurier-generaal vacant werd, maar deze legde het in 1750 weder neder. Het werd toen weder opgeheven. Bij deze laatste gelegenheid moet dus de heer De Larrey beproefd hebben het tweede griffierschap of het thesaurier-generaalschap, dat de heer Bassecour weder aanvaardde, voor zich te verkregen. Zie Van Riemsdijk, De griffie van H. H. M. 246 f762. tteh raid van staten te worden; ook dat hij, Larrey, diploma van graef hadde van de croon Dat de collonel Van der Dussen eer hij sijne deductie tegens O. Z. Van Haren hadde uitgegeven die aen den hertog soude hebben gepresenteert, omme deselve te examineeren en daer uittewissen, dat den hertog soude oordeelen — of liever hadde — daer uit te laten. Dat den hertog hetselve stuk in handen van den pensionaris Bleyswijk a) hadde gegeven om 't selve nae te sien, dog die seggende daer nietwes in gevonden te hebben soo is hetselve gedrukt gehjk 't thans bekent is, en waermede sig den collonel van der Dussen verschoont, seggende: „dat hij 't tot behout van sijn eer heeft moeten uitgeven, en evenswei die bovengenoemde precautie nog heeft gebruikt". Den griffier hadde ook gesegt, dat die pensionaris Bleyswijk nog wel eens raidpensionaris soude konnen worden, voornamenthjk bij de princes haer leven, dog dat men 't thans Steyn nog wel soude laten blijven, soolang hij wilde 8). Dat den hertog, op de parade met Doublet ter sij de afgaande, aan hem vroeg of hij geen verandering in 't regiment gardes vond, of dat regiment er beter of minder wel uitsag; dat daerop Doub(let) antwoorde, dat hij vond dat 't selve er heel wel uitsag; waerop den hertog sey, dat men evenswei moest avoueren dat het er seer wel uitsag, doe 't de collonel Pesser aan 't hoofd hadde; waarop nietwes seggende, den hertog verder sprak en seyde, dat hij niet begrijpen konde hoe dat soo een mensch sooveel credit t'Utregt koste hebben, en hoe 't mogelijk was dat hij den lieden daer soo „haut a la main" — sooals hem, hertog, berigt wierde — gouver- 1) De schrijver heeft verzuimd in te vallen van welke kroon hij ■preekt. 2) Pieter Van Bleisviijk was te dier tijde pensionaris van zijne vaderstad Delft. 3) Hij bekleedde het ambt van 1749, het jaar van Gilles' aftreden, af, en behield bet tot zijn dood in 1772, 247 1762. neerde; waerop Doublet sey: de meeste part van menschen aldaer „sont des faquins, mais lui, Klaas Pesser, le plus grand". Den hertog daer wederom op: „Bx gelove evenswel dat sijn broeder wat beter is". Doublet: „En ik gelove sij geen van alle veel nuts zijn". Dese historie door Doublet aan de griffier Fagel verhaalt werdende, met bijvoeging dat hij op 't point was geweest van aen den hertog te antwoorden, dat hij, hertog, selve schuit en oorsake was, dat die lieden bij continuatie soo een rol t'Utregt speelde, soo sey de. griffier, dat hij beter gedaen hadde sulks te menageeren, want dat hem versekeren konde, dat den hertog die lieden geene van beyde beminde, dog dat hij van den oudsten Pesser wel gebruik maaken moest, om door sijn canaal te weeten wat er in Utregt omging. Den hertog, van Wassenaer, ambassadeur in Spanje '), sprekende, segde: „Dese sal uw wel wat vertellen, als gij 't maer geloven wilt". Doublet antwoorde daerop: „Ik mag 't wel leyde, Uw Hoogheydt, dog ik ben niet van al te gemakkelijk geloof". Sips AouQter, die het van de griffier Fagel in September 1762 hadde. Dat Rhoon bij de professor Schwenke 2) was gekomen om te vragen, hoe dat den raidpensionaris Steyn voer, die toen de koors hadde en daerdoor dikwils ijl was, seggende tegens de professor Swenke: „dat hij bij hem kwam in qualiteydt van president der gecommitteerde raiden, om hem ernstig aftevragen hoe de raidpensionaris thans voer, want dat daer de regeering ten hoogsten (aen) gelegen lag sulks regt te weeten"; waerop den professor eenvoudig antwoordede: „dat hij er geen gevaer 1) Jan Lodewijk Haganus Van Wassenaar keerde in-den zomer van 1762 van zjjri gezantschap te Madrid terog, waar hij stond vervangen te worden door den heer Doublet. Zie Resolutiën Statengeneraal Augustus 1762. 2) Dr. Thomas Schwencke te 's Gravenhage had den titel van professor aan het Akademisch Gymnasium aldaar. Zie Naamwijzers van Amsterdam, waarin ook de lijsten van predikanten, professoren enz., zoo in de stad zelf als daarbuiten, zijn opgenomen. 248 1762. in sag, nog ook tot nog toe niet in gesien hadde"; waerop Rhoon wederom weg was gegaen. Dese sake, die Rhoon meende soo fier en wel overlegt te hebben, verhaalde de griffier als een heldstuk; dog was de raidpensionaris daerop beter geworden, en die dit door de heer Swenke vertelt geweest zijnde sprak naderhand! de griffier Fagel en segde hem, dat Rhoon oorsaek'van sijn siekte was geweest, want dat hij te Leyde op de universiteydt aldaer ietwes hadde willen doordringen dat tegens ordre en reden wasen dat in sijn siekte sodanig eene vraeg en compliment aen de heer Schwenke hadde gemaakt, waerover hij seer gestoort was, want dat hij wel de reden daervan konde beseffen, namentlijk dat men 't oog reets op de heer Bleyswijk van Delft hadde gehadt om die raidpensionaris te maken, dat die ook de man van den hertog was &tc.; en dat wegens dit verhael de griffier het exploict van den heer Van Rhoon soo fraey niet gevonde hadde. Waeruit men wederom sien kan den schielijke en blinden ijver van den heer Van Rhoon, die door den hertog tot sulke en diergelijke saken geëmploieert werdt. Men spreekt nog ten uitersten sterk op 't sujet van den hertog met opsigt tot sijne schulden, seggende dat aen sijn kleermaker — soo wel meen — bij de ƒ15000 schuldig soude sijn; een ieder beklaagt sig daerover. flos Tivk 2). Ook klaagt den borger over het beknibbelen dat wegens het huis van Weylbourg werd gedaen, werdende wel betaalt, dog alles ten uitersten bedongen, en dan nog wel eens laten wagten, waerdoor die prins niet seer bemint werdt. Dat dikwils rusie met sijn do- 1) Graaf Bentinck Rhoon en de raadpensionaris waren beiden curator van de Leidsche Universiteit. 2) Ore Vink. De majoor Jan Hendrik Vink, vroeger behoord hebbende tot het regiment Cannenburg, dat te Utrecht in garnizoen lag. Hij had ?n 1749 als ritmeester zijne compagnie gekocht van den majoor Falkenhayn. Zie Resolutiën Staten van Utrecht 18 Juni 1749, 249 1762. mestiquen heeft. Dat dan den een, dan den andere daer 14 gesegt werd te steelen; onlangs 17 —62 zoude een domes- ticq geattrappeert zijn op Hontslardijk dat hij besig was te steelen, waerop hij aldaer wierd vastgeset door den prins van Weylb(ourg), naderhandt in qualiteyd van generael aen de hoge krijgsraid overgegeven, dog heeft 't hof sig daar sterk tegens geopposeert, en sal den domesticq, meent men, teruggegeven werden. 13 "tips Aou/3a«t, die het van de ypiQQup ^'iT62- *yfA hadde *). Dat nu onlangs ge- geesselt, gebrandmerkt en voor 25 jaren in het tugthuis geset was sekere Van der Meer, collecteur te Rotterdam, wegens 't fraudeeren van s'lands middelen, want was hij, Van der Meer, wel 49000 guldens aan 't land schuldig. Hij, Van der Meer, gaf ook dikwijle voor, dat om d'eene of andere ongelegentheyd geen comptoir koste houden, wanneer hij s'avonds en bij ontijden geld ontfing, waervan hij geen aentekening hield en ook geen verantwoording meende te doen, als konnende op die wijse niet wel nagegaen werden &tc. Dese Van der Meer nu sullende gestraft werden, soude hij geroepen hebben: burgers sta bij. En hadde men de onvoorsigtigheydt gehadt eene extraordinaire wagt om het schavot te laten stellen, ten eynde — soo men dagt — confusie voor te komen, dan, was dit eerder een middel om 't gemeen te doen sien boeseer men hetselve vreesde. Die Van der Meer was in 1748 wel bij de griffier Fagel geweest, doe Fagel met Rhoon en de prins naer Amsterdam ging. Zijn dogter was nu wederom bij Fagel geweest, zeggende dat haer vader f 27000 van 't land te preetendeeren hadde. Onder sijne versegelde papieren heeft men gevonden eene correspondentie tusschen O. Z. van Haren en hem tegens den hertog. Hij is bij gecommitteerde raiden gecondem- 1) Ore Doublet, die bet van den griffier Fagel hadde. 250 1782. neert, daer president is Rhoon. In 1748 was die Van der Meer seer groot bij de prins, bij Rhoon, Haren &tc. Ook soude een gedeelte van 't gemeen — nae de doot van de princes gouvernante — gesegt hebben, dat het wel was dat de Staaten voogden van den jonge prins waren, dog dat princes Carolina mede voogdesse moest wesen ofte in haer vrouw moeders plaatse treeden, dan, waerop den hertog soude gesegt hebben dit maer meerder verwarring geven soude, en dat dit tegengegaen moest werden. En was men in Holland wel geresolveert geweest het gemeen hiertoe niet te laten komen, sijnde alle de matadors van dese gedagten, alsse Rhoon, Fagel, &tc. „vresende veelhgt dat somtijts de kans wel eens keeren soude konnen, wanneer men 't gemeen soo veel magt toeliet, want Grovestins, Vaü der Mieden, De Bak en andere nog wel eens door die selve middelen haer tijt soude konnen waernemen". Hadde ook de griffier gesegt, dat Benoist een slegt en dangereus mens waere, die men lang hadde behooren Den Haag te ontseggen, dog dat er geene erger was dan sekere khjn ventje, genaemt Van Brakel, behoorende tot de brandspuit, die op eene tijt — in 't leven der princes — bij den raidpensionaris Steyn was gekomen, en hem raidpensionaris duidelijk hadde aengesegt, dat hij niet bekwaam was om dat ampt te bekleeden, dat hij 't vrijwillig behoorde neder te leggen, of dat men hem 't wel soude konnen doen doen, „apparent wel met voorkennis uitgesonden, want men te dier tijde seer ijverde „voor Van der Mieden en ook voor Bleyswijk van Delft". Naderhant heeft die Van Brakel wederom met lof van de heer Steyn gesprooken, soodat men niet wist of hij daer toe met gifte of gaven was gepermoveert geweest. Op alle het welke Doublet geantwoord hadde, dat men er selve oorsake van was dat 't gemeen soo dagte en dede, en dat het onverantwoordehjk was dat regenten in 't generael en goede in 't bijsonder aen diergelijke omstandigheden onderhevig waren, en dat hij in sulke gevalle als regent öf als minister, — indien hij geabandonneert wierde — altoos immediaat zijn post soude 251 1762. nederleggen; op alle het welke hij griffier hem, D(oublet), groot gelijk gaf1). Den heer hertog segde mij, met opsigt tot het setten der molens in het Vianensche, dat die heeren .van Holland seer dispoticq te werk gingen, en dat op soo eene wijse het seer onaengenaem was in sulk een land te woonen &tc. 8). fip« Tivx, die 'tvan mevrouw Voogt8) hadde, dat de jonge prins en princes van Weylburg niet wel samen soude wesen, dat de princes in de tuinen van Honslardijk niet een persik of peer dorste plukken, dat die vrugten verpagt of verkogt wierden, en dat het huis van Wijlbourg een tuin huurde van een particulier aldaer; ook dat men meende dat de prins van Wijlbourg veelligt het huis te Werven wel soude konnen kopen 4). £lpe 3s Koning8), schout van Moerkerken6), dat de jonge D'Ablaing sijn dogter — sohoolleggende te Rotterdam — ten huwelijk soude versogt hebben, haer versekerende tot 1) Over Van der Meer xie de Nederlandsche Jaarboeken. 1762. p. 777. Gerard Van Brakel was, zooals het Handschrift ook vermeldt, aan de 's Gravenhaagsche brandweer verbonden. In 1774 werd h\j brandmeester; h\j was te voren dus ondergeschikt. Zie Bericht der vergaderingen enz. te 'sGravenhage. Waarschijnlijk behoorde luj dus tot de kleine burgerij. 2) Het land van Vianen was verscheiden jaren achtereen geteisterd door overstrooming, het gevolg van een buitengewoon hoogen waterstand. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1761, p. 63. Er wordt dus gesproken van het plaatsen van watermolens, tot ontlasting van de ondergeloopen landerijen. 3) De echtgenoote van baron Voigt van Elspe, opperhofmeester van Z. H. 4) Het Huis te Werve lag" niet ver van Rijswijk. 5) Ore De Koning. 6) Mijns Heeren land van Moerkerke, tegenwoordig in de streek meest Mijnsheerenland genoemd, ligt in den Hoekschen Waard, niet ver van Puttershoek. De ambachtsheerlijkheid was deels in het bezit van de erfgenamen der vrouwe van Renswoude, deels in dat van den heer Francois Doublet, 252 1762. douairie Giessenburg, het watergraef en rentmeestersampt aen sijn zoon &tc, dog dat De Koning 't afgeslagen hadde, al was 't alleen maer omdat hij sijn dogter niet wilde geven aan de zoon van sijn ambagtsheers geslagen vijandt, — zijn ambagtsheer is de heer Doublet. — £lpe Sf Konink, schout van Moerkerken. Dat Willem Van Haren te Brussel wel een mooie stuiver gelts hadde ontfangen wegens dienste, die hij aen cooplieden van Rotterdam en Amsterdam gedaen hadde. Dat nu ook soo de heer Doublet wel een sommetje soude konnen profiteeren in Spanjen dog dat dese daerop geantwoord hadde, dat het direct tegens den eed en instructie van een minister streedt, zeggende De Koningk dat de meeste ministers begreepen sulks haer gepermitteert te sijn. 17?*g2 A«v/3a«t. ^at den hertog hem 9 • gesegt hadde: „Wat doet dog Wassenaer uit Spanjen hier? Hij voert niets uit, hij siet geen menschen en heeft nietwes te doen"; schijnende niet seer met hem ingenomen te sijn. Wenschte hem, Doublet, bij 't afscheyd nemen veel goeds, versogt sijne complimenten aen Berkenrode, aen mevrouw d'Usson een soen, en aen de heer Waal in Spanjen ook complimenten, soo hij nog om~h"em dagte, want dat, nu soo een groot heer geworden was, veelligt hem wel vergeten soude sijn2). Uit Rusland was er tijding door Mynertshagen, dat de kijserin vreesde dat op haere kroningsdag somtijts wel weer wat te doen mogte vallen; ook dat sij in groote stilte gants alleen een tourtje in 'tland was wesen doen, 1) Mr. Willem Van Haren was nog altijd gedeputeerde bij den gouverneur-generaal der Zuidelijke Nederlanden te Brussel. De heer Doublet stond op zijn vertrek naar Spanje als gezant. Zie boven. 2) De heer Lestevenon Van Berkenrode was gezant van H. H. M. aan het hof van Frankrijk. Mevrouw D'Usson is mij onbekend. De heer Wall was secretaris van staat te Madrid, de heer Meynertshagen extraordinaris-envoyé te St. Petersburg. 253 1762. om — soo men meende — prins Ywan te gaen spreken en hem te persuadeeren om haer te trouwen *). ._24f "Sips die het van Tomeze 9 hadde s), dat hij onlangs in sijn winkel hadde gehad een groot silver lampet en schotel om het selve te kopen, en dat iemand bij hem inkomende segde: „Hoe komt gij daer aen, dat is een stuk silver van de prins van Wijlburg"; dat hem ook onlangs was te koop gepresenteert eene genoegsaem nieuwe goude snuifdoos, die hij dagte dat daer mede van daan kwam, welke doos bij Boas gebragt zijnde voor oud gout en een wijnig voor fadsoen ingekogt was, en aen Doublet met een ducaet of 5 winst weder is overgegeven. Zijnde men dus in 't algemeen van gedagten, dat de prins van Wijlburg sig dikwils ontdoet van nipes s) &tc., om- maer geit te maken, ook dat hij schulden soude hebben in Den Haag, selfs dat de secretaris Winter *) jaer en dag geleden soude gesegt hebben, dat de prins van Wijlb(urg) dat niet uit konde houden, want dat sijn levenswijse hadde ingestelt alsof hij de stadhouder selve waere geweest. Ook maakte den hertog bij continuatie veel schulden, betalende haast geen mensch, hetwelk onbegrijpelijk is, alsoo geen groote train of omslag heeft.',' Opgemelde hertog is onvermoeit in 't werken, schrijft somtijts een half dosijn briefjes aen de griffier Fagel op 1) Prins Iwan, die in 1741 door Elisabeth, de dochter van Peter den Grooten, van de kroon was beroofd, kon natuurlijk na den dood van Peter III in 1762 recht daarop doen gelden, vooral omdat niet Peters zoontje Paul, maar zijne gemalin Catharina in de keizerlijke waardigheid opvolgde. Het vermelde gerucht schreef daarom de keizerin de bedoeling toe hare wederrechtelijke handelwijze door een huwelijk met Iwan goed te maken. Twee jaren later werd hij vermoord. 2) Jan De Thomeze was goudsmid te 's Gravenhage; hij was de gewone leverancier van H. II. M. Zie o. a. Resolutiën Staten-generaal 1752 en elders. 3) D. i. nippes zr: meubelen, kleederen enz. 4) Johan Willem Winter was geheimschrijver op Z. H.'s secretarie. 254 1762. eene dag of morgen, en dan nog somtijts wel aen anderen ook. Rhoon is mede swaer met schulden beladen en betaalt wijnig. Wenschte den hertog wel dat de prins meerderjarig al was, want wat sterk de Engelse partij trekt met Rhoon en de griffier F(agel), waer Holland en andere provintiën, als Vriesland, Zeiand &tc., sig tegens opposeert, onder andere de 2 admiraliteyten van Amsterdam en Rotterdam, in 't bijsonder wegens 't jongslede geval met de capitain Dedel zullende wederom convoy verleent werden met 3 schepen van oorlog geaccompagneerd Voorseyde admiralitijten hebben seer hoog gesprooken, York ook enigsints, dog was de griffier & Rhoon daer niet wijnig over verlegen, en meent men alleen daerdoor alle de scheepen onder de heer Dedels convooy te sijn vrijgegeven. In de conversatie met de griffier over de jegenswoordige saken toonde hij, griffier, veel verlegentheydt te hebben, als de Engelse ons eens wilde aanranden en dat daardoor oorlog met deselve mogte ontstaan, dat als dan de knuppel wel wederom op straat soude konnen komen, waerop Doublet seyde dat niet begrijpen koste men aan de Engelse soo eene vrees toonde, want dat, als de Franssen in ons land wilde komen — dat sij telkens koste doen — men dan veel meer te vresen hadde voor 't gemor van 't gemeen, dog dat hij nooit 't gemeen vreesde, dat men militie genoeg in 't land en self in Den Haag hadde, en dat met goede ordres, en soo er geene baadsugtige lieden onder werkten, men altoos 't gemeen wel stillen konde, waerop de griffier wederom seyde: „of dan niet wiste de gevallen van 't jaer van 1674" 2), dat daer Doublet op antwoorde: 1) Den 22en Augustus 1762 geraakte de kapitein Saloraon Dedel in scherp gevecht met eenige Engelsche oorlogsschepen,.die met geweld een convooi van koopvaardijvaarders visiteerden, en werd met deze, door overmacht overmand, opgebracht naar Duins. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1762, p. 836 vlgg. 2) Waarschijnlijk wordt 1672 bedoeld en het aftrekken van Tilly's 255 1382. „jae, maer doe wierd aen de cavallerie ordres gegeven van terug te trekken en buiten Den Haag te gaan". Bij dese conversatie was present Domine Maclean, die seyde dat de heer Doublet groot gelijk hadde, dog dese Maclean is een slimme gast, die óngetwijffelt ook in de Engelse partij is J). Den hertog heeft thans een groot dispuut tusschen de provintie van Vriesland en den hogen krijgsraid over 't geval van de collonel Humalda 2), die 't volk geit of gagien soude onthouden hebben, waerover bij de hoge krijgsraid met infamie gecasseerd was, dog bij den hertog gemitigeert sonder infamie, waerop de provintie van Vriesland souteneert dat geene hoge krijgsraid over haar ingesetenen oordeelen kan, vermits sij selve eene hoge krijgsraid heeft, gecomposeerd door politiquen en militairen, zeggende ook dat den een niet moet gecondemneert en den andere vrijgelaten werden, menende daer mede Grovestins. En meent men dat O. Z. Van Haren hier onder speelt door sijne goede vrienden in Vriesland. Nog heeft den hertog een dispuut met het hof van Holland en haer Ed. Gr. M. selve nopens een knegt van de prins van Wijlburg, die op Honslardijk vastgehouden zijnde vandaer aen de hoge krijgsraid is overgegeven, omdat een domestdcq van een militair geconsidereerd wierdt. Dog schijnt het hof en den raidpensionaris het selve niet op te geven, vermits men in Holland denkt dat op soo eene wijse de gevolgen daervan ten uiterste te apprehendeeren zijn, want bij voorbeeld een dogter uit een huis met 6 kinderen aen een militair trouwende en dispuut over de nalatenschap van de ouders of vrienden komende, soo soude alle de andere kinderen ruiterij bij de samenscholingen voor de Gevangen-poort op den noodlottigen 20en Augustus van dat jaar. 1) Dr. Archibald Maclaine, sinds 1747 reeds predikant in de Engelsche kerk te 's Gravenhage. Zie Bericht van de vergaderingen enz. te 's Graven ha ge. 2) De luitenant-kolonel B. P. M. Van Humalda van het regiment Oranje-Friesland. Zie Naamregisters van officieren. 256 1762. en geinterresseerdens sig aen de beoordeling van den hogen krijgsraid moeten onderwerpen &tc. Den hertog segt alleen tegens de swarigheden, die hem gemaakt werden, dat den overlede prins den hogen krijgsraid soo sterk gesouteneerdt heeft, dus dat hij hertog deselve in de minderjarigheydt niet anders kan behandelen. 28 Den heer. van ZutXev drie & vier dagen ' geleden mede gedelibereert hebbende in de ridderschap over 't versoek van den schout van Baarn ') nopens 't transport van 't goed den Eult genaemt *), waervan den 403 penning niet betaalt was, soo is dien heer in de eerste bijeenkomste absoluut van gedagten geweest dat men behoorde eene resolutie te nemen — in decente termen gestelt — waerbij men te kennen gaf soo eene exemtie van den 40e penning voor Sijn Hoogheydt van groote consequentie voor andere en verdere ingesetenen was, en dus, hetselve met goede redenen bekleedt hebbende, behoorden te declineeren; ook was sodanig het voorstel van 't rapport der commissie, daer dien heer mede in was geweest. Nogtans vond opgemelde heer heden goed doe de resolutie wierd gelesen voor te slaen, of niet best waere daer niet veel van te seggen en maer te passeeren, overmits de betaling daervan dog geene groote somme voor de provintie soude importeeren. Dan concludeerde hij nogtans even daernae om de resolutie gedetailleert in te geven, en seyde hij mij B*anderdaags, dat Boetselaer hem gewesen hadde met 1) De schout van Baarn, Huibert Van Rijk, was aangemaand tot het transporteeren van het goed De Eult, in 1758 door de gouvernante aangekocht uit den boedel van den heer Gideon Jan Deutz, maar nog niet overgedragen, omdat de 40e penning niet was betaald. Zie Resolutiën Staten van Utrecht 12 Januari 1763. 2) De Eult lag in de onmiddellijke nabijheid van Soestdijk, en behoorde sedert dezen aankoop aan het prinselijke landgoed aldaar. Vóór enkele jaren is de huizinge in eene stalling met woning veranderd, sedert weder afgebrand. Het goed is thans een deel van het domein van H. M. de Koningin-Moeder. >^^v^ ■* 1 257 1763. de vingers, dat men sijnoeed gedaen hadde, en dus dat men wel wat duidelijk in de resolutie mogte spreeken, welke Boetselaer mede gants anders hadde geadviseert. Sonderling is het dat eerstgemelde heer sig dikwijle soo in meerdere en andere gevallen gedraagt, daer hij hetselve in den laastgenoemde berispten. 28 "Slpe T^Kivys, alwaer De Bak en 17 2~6 ' Gramsbergen den avond kwamen pas- seeren. Dat De Bak seer gefestoieert wierd door den hertog en altoos uitnement beleeft ontfangen wierde, ook door de jonge prins. Dat als die drié bij eerstgenoemde bijeen waren, dat die sig dan elk haer nieuws verhaalde, onder anderen dat men wist, dat er in Gelderland, in Vriesland en elders getragt was den jonge prins reets nu voor meerderjarig te verklaeren, dat de overkomst van de oude princes ') daertoe soude hebben gedient, dat wegens Vriesland thans alleen Bergsma4), die voor den hertog is, in H. H. M. blijft, komende de jonge Grovestins en nog een andere van O. Z. van Harens vrienden in H. H. M., dus den hertog daerdoor minder influentie aldaer sal hebben; ook sonde de oude Grovestins, O. Z. van Haren en selfe W. van Haren onlangs in s'Hage stil sijn geweest, ten eynde op die en andere saken te werken met derselver goede vrienden, als Van der Mieden, Larrey &tc Alle dese machinatien hadde den hertog wel geapprehandeert, en hadde dierhalven den jongen prins daer eens over onderhouden, die aen hem hertog hadde geantwoort, dat niet verlangde sijn meerderjarigheyt vervroegt wierde, dat veel liever hadde de saken bleven soo als sij geschikt waren, en derhal ven dat'die lieden, die dat sogten, niet seer voor sijn vrienden hielt. En soude den hertog daerbij gevoegt hebben met opsigte tot den jongen prins: „Je ne le quitterai pas d'un pas 1) D. i. de priuses-grootmoeder, de weduwe van Johan Willem Friso. 2) Mr. Adrianus Bergsma, burgemeester van Sneek, wegens Friesland gedeputeerd ter generaliteits-vergadering. Zie de Naamregisters. Derde Serie. Werken N". 14. 17 258 1763. jusqu'a ce qu'il entre dans les postes, qui lui sont destinéz vers sa majorité". In den raid van staten zijn Boetselaer en Pesser de lieden van den hertog, de tweede nogtans is seer wel met den thesaurier Hop en komt den hertog alles rapporteeren , welke lieden den hertog thans nodig sal hebben in beyde de collegien, daer de jonge prins sessie neemt, om van alles bij tijts geinformeert te sijn De fetes tot die solemnisatie waren grooter gereguleert, tijde doe de nieuwe koets voor den prins geordonneert was, dog om redenen, dat den jongen heer dan te seer uit het oog van den hertog mogte raken, en er te veel ceremoniën geob- serveert soude moeten werden ( ); dus het alleen op een paer groote diners sal uitkomen. De gewese secretaris Van der Hoop en vrouw 2) sijn seer groot aen 't hotel van den prins van Weylbourg, daer de majoor, zoon van den eerstgenoemde, nogtans doen en laten van den hertog is. De Bak hadde ook met opsigte tot de Pessers gesegt, dat er ondankbare heden waren, die, schoon alles schuldig waren, seer ligt de ontfange diensten vergaten. Den oudsten Pesser kwam naauwelijks 3 mael in een jaer bij hem, dog Woertman nog wel. "£lpc Bopssx *). Dat het in Den Haag geweest zijn van Grovestins en O. Z. van Haren tegensprooken wierdt, dat den hertog er hem nae gevraegt hadde omdat in de buurt van de jonge Grovestins gelogeert was, dog dat de jonge mevrouw Grovestins het sterk tegen sprak, dat die twee heeren bij haar gelogeert geweest soude sijn. Dat de historie tusschen Tiddinga4) en O. Z. van 1) Op den vijftienjarigen leeftijd kreeg de prins zitting in den raad van state; vroeger was mj reeds in de staten-gener»l ingeleid. Zie vervolg op Wagenaar, 1763, p. 224. 2) Mr. Adriaan Van der Hoop, gewezen secretaris van den raad van state (tot 1748). Zijne echtgenoote was Susanna Dedel. Zie Van der Aa, Biogr. Woordenboek. 3) Ore Boreel. 4) De generaal-majoor E. Van Tiddinga, mede betrokken in den 259 1763. Haren seer facheus voor den eersten was, want dat sijn geleende 14 duisent guldens niet wel terug krijgen soude, omdat Haren hem reets gedreygt hadde, soo hem langer kwelde, brieven, die hij van hem hadde, soude publicq maken, daer er sekerlijk wel onder sullen wesen, daer een woordje tegens den hertog inkomt, vermits in de tijden van de princes geschreeven waren. Dat het drijgement, door Groves(tins) gedaen — om, indien hij verder gepousseert wierde, de brieven van Sijn Hoogheydt saligér soude laten drukken — onvoorsigtig, laag, en slegt was. Dat men wel verhaalde — dog ongelooflijk — dat er sententie tegens Gröves(tins) lag, dan, dat men die niet dorste te confirmeeren. Dat- Gronsveld seer politicq was, dat met niemant wel was, nog met hertog, nog met griffier, Rhoon, raidpensiónaris, De Bak &tc., nog niemand in de ridderschap. Dat hij nopens sijne kennissen met seker slag van lieden in vorige tijden hadde geschreven aen een borgemeester t'Amsterdam, dat het sijne smaak niet was, dog dat hij dat op versoek van de prins saliger hadde moeten doen, dan, dat te verwonderen is is, dat hij nog deselve en meerder diergehjken kennissen aenhout. Dat den hertog ook meer als eens hadde doen blijken, dat die wijse om vrienden te maken seer laag en slegt was. Dat de jonge prins veel nae den hertog luistert dog sig nooit uitte, onder anderen dat, doe de jonge Saumaise >) de kindersiekte hadde en heel slegt was, de prins niet eens gevraegt hadde hoe dat hij voer, schoon die Saumaise zijn beste maat was, die hem 'tliefste was en daer veel mede omging, alleen — veelligt — omdat den hertog hadde goedgevonden, reets voor desselfs siekte, dat sooveel niet meer bij den prins soude komen, omdat sijn treurigen familie-twist van O. Z. Van Haren. Zie Vervolg op Wagenaar, 4762, p. 214; Nederlandsche Jaarboeken 1762, p. 1034 en 1258.. In zijn verdedigingsgeschrift tegen Van Harens deductie (z. a.) beweerde hij dezen al zijne spaarpenningen renteloos geleend te hebben. 1) De zoon van kolonel Charles de Saumaise, den opperjagermeester aan het hof van Willem IV. 17* 260 f763. gedrag in alles niet goedkeurde. Dat Bigot en Lassarra J) den jonge prins wat agaceerde nopens de Iraouwen — met permissie van den hertog —, dat de prins Betje Van Regteren 2) de fraaiste hadde gevonden, waerover die twee heeren hem gebadineert hadde over sijn smaak; des hij nu al naa wat jongers begon om te sien. Dat de oude domestique van Grovestins, die nog aen 't hof waren, dikwils aen andere seyden, dat hij, Grovestins, bij meerderjarigheydt van den prins wel wederom in gunst soude geraken; dat, de oude princes stervende, de princes van Weilbourg in Vriesland het crediet soude hebben; dat de laatste seer goedhertig was; dat Bergsma nog al voor de oude princes was, want dat door haer gepousseert was in Vrieslandt. "£loe H?,ivyeKxvl8). Dat hij van goeder hand wist — apparent van den gewese raidpensionaris Gillis — dat het aenstaende sessie nemen van Sijn Hoogheydt in de vergadering van H. H. M. bij toeval en door onkunde uit de pen gevallen was, want dat den jonge prins alleen behoorde in de raid van staten sessie te nemen, en volgens oude voorbeelden als raid van staten maer in H. H. M. gecommitteert zijnde behoorde te korden; ook soo den overlede prins, schoon die nogtans daer telkens kwam en self de secrete besoignes bijwoonde, hetwelke van desselfs competentie niet was. "£lpe "'AfMhKfusspr 4). Dat een maand of vier geleden in Haer Hoog Mogenden vergadering seer secretelijk was gesien een brief van de keyserin-koningin, aen de graef Cobentzel gesonden om door de heer Reyschag aan 1) Zie over deie beide heeren aant. 5 op pag. 85 en 1 op pag. 64. 2) Magdalena Elisabeth Sophia Juliana, dochter van graaf Van Rechteren van Gramsbergen; zfl was in 1735 geboren en dus 28 jaren oud. Zie de genealogie Voerst—Hekeren— Rechteren in de Heraldieke Bibliotheek, jaargang 1876, p. 50. 3) Ore Slingeland. 4) Ore Amelisweert. 261 1763. H. H. Mogenden te werden vertoont, inhoudende de sonderlinge bevreemding en verontwaerdiging selfs van. Haere Koninklijke Majesteyt over sekere brief, door Louis van Brunswijk aen den prins van Stolberg geschreven, ten eynde hij, prins van Stolberg, de rijksarmee soude verlaten en terstont bij sijn corps in dienst der republicq kome, daer hij, Louis van B(runswijk), behoorde te denken dat — schoon veldmaerschalk deser republicq — hij nogtans een regiment in Oostenrijks dienst en de titul van generael-veldmaerschalk besat, en het hem dus niet betaamde sodanige ordres aen een officier — die direct van de keyserlijke ordres afhing — te geven '). "Xlpe 3s sso Zreiyvea 2). Dat Jantje van Borsselen nog altoos sogte om sijne stukken en papieren van adeldom te vermeerderen, want dat telkens aen prins Carel te Brussel8) presenten sond van gewassen, vogels, medailles &tc. voor desselfs cabinet van rariteiten; dat ook aldaer te Brussel hadde geetablisseert een Engelsman, die hij hadde besorgt den titul of last van agent of commissaris wegens Zelandt of Middelburg voor commercie-saken &tc; dat die commissaris voor hem, heer Van Borsselen, in alle klobsters en kerken rond ging om op te soeken wat hem dienen mogte, en bij die Van Borsselens, die te Brugge woonde, getragt hadde sodanige papieren magtig 1) Prins Karei Van Stolberg was door den keizer benoemd tot opperbevelhebber van het rijksleger; hij nam die benoeming aan zonder verlof te vragen aan de staten-generaal, in wier dienst hij was als generaal-majoor van de infanterie. De staten-generaal gelastten hem daarom, op advies van den hertog van Brunswijk, öf de benoeming alsnog af te slaan óf den dienst der Republiek te verlaten. Vandaar de toorn te Weenen, waaraan de gezant, baron Reischach, uitdrukking geven moest Graaf Cobenzel was zaakgelastigde van het keizerlijk hof bij den gouverneur-generaal te Brussel. 2) Ore de heer Steiguer, Ofschoon er geen titel bij staat, wordt waarschijnlijk de kolonel van de Zwitsersche garde R. E. Steiguer bedoeld. Zie Naamregisters van officieren, -j 3) Prins Karei va» Lotharingen, de gouverneur der Oostenrijksche Nederlanden. 262 1763. te worden, die hem te stade koste komen, dog dat die tot heden toe deselve niet hadden willen geven. Dat selfs die persoon, die aldaer voor soogenaemde commissaris ageerde, reets een stukje hadde begaan, dat niet seer avantageus voor de commercie van Zeiand was, dog 't geene hem uit oorsake voorseyd gepasseert was. "£lpe N«T«0fó Dat de prins, den tweeden dag in H. H. M. vergadering komende, wederom op desselfs plaats was gaan sitten en, wanneer iemant van de leden in of uitging, maer even een klijne buiging met het hoofd maakte; dat ook, doejde president iemant in den eed nam dien dag en sijn hoed opsettede nae gewoonte, dat de prins sulks siende aanstonds sijn hoed ook opsette en, wanneer de president even aan de sijne raakte om deselve te versetten, de prins, vermeinende dat hij, president, se wilde afsetten, sloeg zijn hand aan sijn eige hoed om sulks mede te doen, dan, siende dat hij hem ophielt, soo rigtede hij sijn hoed ook wederom in ordre. Op de groote maaltijt was de prins seer stil geweest; doe desselfs gesondheyt gedronken wierde nae die van H. H. M., soo stont elk bij beurte op. In de conversatie voor 't aan tafel gaen hadden den drost Schimmelpennink2) tegens den prins gesegt, dat er onder de menschen, die den train hadde komen sien, nog al verschijde moie meisjes sig hadden bevonden, waerop de thesaurier Hop s) nog voegde: „Jae, daer stonden er twee, je Hoogheydt, op de Lange Vijverberg", en de prins aensiende bloosde hij, waerop terstont Hop de twee meisjes noemde, ten eynde de prins te derouteeren met opsigt tot Betje van Regteren, 1) Ore Natewis. 2) Andries baron Schimmelpenninck van der Oye enz., landdrost van de Veluwe en als zoodanig ook van de oude heerlijkheid Het Loo. 3) Thesaurier-generaal was sinds 1753 Mr. Jan Hop, de neef van den beroemden staatman uit het einde der 17e en het begin der 18e eeuw. Hij was de opvolger van Mr. Bassecour. , Zie o. a. Van der Aa, Biogr. Woordenboek i. v. 263 1763. die met nog een andere vrouw voor haer deur op de Lange Vijverberg hadde gestaan. Daags nae desselfs sessie-neming in den raid en H. H. M. is den prins ook op de parade gekomen, alwaar sig doe veele politique bevonden, alsse den drost Schimmelpennink, Haersolte ») &tc. Soolang de prins daer was stont een ider met de hoed af, selfs van heel verre. Omtrent diergelijke gebeurde in den jaere 1747, doe Sijn Hoogheydt eerst stadhouder was geworden, dat veele menschen, die Zijn Hoogheydt in de koets tegen kwamen, haer koets lieten ophouden, daer uit gingen — schoon morsig en vuil weer — en soo den prins groeteden. Schijnt Sijn Hoogheydt tot nog toe of seer gereserveert te zijn of niet ongemeene veel geest te hebben. *£lpe §fv 2) dat, doe hij hem schilderde, het staan hem schrikkelijk verveelde, dog met sitten ging het nog al, en was den prins vrolijk en geduldig; ook hadde den hertog daer eens een uur bij geseten om het portrait af te doen komen, dan, wanneer den hertog daerbij was, soo was den prins seer wel tevreeden en stil, toonende een groot ontsag voor den hertog te hebben. "£lpe tisvpovw 2ir«« 8). Dat den hertog, bij haer etende met York en andere ministers, doe men aan tafel soude gaen, hij haer de hand niet presenteerde, maer sulks hadde gewenkt aen een der princen van Hessen Gassel *); 1) Bedoeld wordt de baron Willem Van Haersolte van Yrst uit Gelderland, sedert korten .tijd gedeputeerd ter generaliteits-vergadering. Zie Resolutiën Staten-generaal 24 Mei 1762. 2) Ore den schilder Spinny. Guillaume de Spinny, een Zuid-Nederlander van geboorte, was sedert eenige jaren te's Gravenhage gevestigd als portretschilder. Hij gold geruimen tijd als de eerste kunstenaar in dat vak. Zie Van der Aa, Biogr. Woordenboek i. v. 3) Ore mevrouw Spaen. 4) De jonge prinsen Van Hessen-Kassei vertoefden in 1763 te 'sGravenhage, waarschijnlijk om de plechtige viering van den 15en verjaardag van Z. H. te vieren. Met dezen werden zij bij die gelegenheid opgenomen in de broederschap van St. Joris. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1763, p. 225 of Vervolg op Wagenaar II, p, 228. 264 1763. de reden daervan was, soo hij hadde te kennen gegeven, omdat hij nooit vóór York maar ook nooit agter hem wilde gaen; . des de prins van Hessen mevrouw Spaen inlijdede en naast haer ging sitten, 't gene nogtans een abuis van dien prins was, die hetselve hadde behooren te laten aen den hertog soo ras hij was binnen gekomen. "ilee KtAtXto-mepr 1). Dat Boetselaar de eerste kennis met Klaas Pesser heeft gekregen door den courantier Limiers 2), die hem aldaer geintroduceert heeft, waerop hij door Klaas Pesser in s'Hage heeft beginnen te solliciteeren, en dus door De Bak en Grovestins in de ridderschap is gekomen. "£lpe ïlcuv 8). Dat behalven Brantsen 4) en Schimmelpennink gene heden in Gelderlandt waren om mede te werken; dat in 't quartier van Nimwegen Balveren en Van Leeuwen 5) te dui waren, ook geene saken terdeeg nasagen; dat op veele saken gechicaneert en nietwes terdeeg wierd geconditioneert, except op de Veluwe en te Arnhem. Den hertog Bchreef hem ook, dat door de dwarsdrijverij van Rantwijk6) en de inhalentheyt van 1) Ore Amelisweert. 2) Henri Francois De Limiers, uitgever van de Fransche Utrechtsche courant. Zie over hem het belangrijke artikel van Mr. W. P. Sautijn Kluit:. Hollandsche en Fransche Utrechtsche couranten. Het is opgenomen in de Bijdr. en Meded. v. h. H. G. 1878. Hij geraakte meermalen in moeilijkheden wegens de berichten in zijn blad opgenomen, die tot ernstige klachten van buitenlandsche regeeringen aanleiding gaven, maar schijnt toch nooit te zijn veroordeeld. 3) Ore Pain. 4) Mr. Willem Reinier Brantsen, raad in den hove van Gelderland, of de griffier Mr. Evert Jacob Brantsen, de een sinds 1735, de ander sinds 1737. Zie de Naamregisters. Vgl. p. 270 met de aast. 5) Baron Van Balveren (vgl. aant. 2 op p. 37) was lid der ridderschap en gedeputeerde in de staten van het kwartier, Mr. Jan Van Leeuwen burgemeester der stad Nijmegen en gecommitteerd ter generaliteit. Zie Resolutiën Staten-generaal 29 Juni 1762. 6) Steven graaf Van Raudwijk, heer van Homoet enz., was een der 265 1763. een ander in t'ampt Overbetuwe hij wel begreep men in dit quartier qualijk teregt soude komen. Den hertog tekende sig in sijn brieven, die alle eygenhandig geschreven waren, „avec beaucoup d'amitié et une parfaitö estime votre trés humble serviteux*L. d. B". "flpe Peyrspev i). Dat de familie Van Heyden en Van Diepenbroek2) beyde uit Cleefslandt oirspronkelijk en oude familien waeren, die voortijts met de Duitse ordre, voornamentlijk de eerstgenoemde, nae Lijflandt waeren getrokken. Dat de grootvader van den tegenswoordige heer van Ootmarsum bij ruiling van eenige goederen in Westphalen, de Duitse ordre thans toebehoorende, die considerabele heerlijkheydt hadde bekomen, waerover veel te doen in Overijssel waere geweest. Dat de vaeder commandant te Wesel was. Dat de grootvaeder voor desselfs neef van Diepenbroek — de laatste heer van Endelgeest, bij Leyden gelegen — ten huwelijk sullende vraegen de oudste leden van de ridderschap in het kwartier van Nijmegen: reeds sinds 1720. Het ambt van Over-Betuwe was een der zeven ambten van dat kwartier. 1) Ore Regteren. 2) Bedoeld wordt hier de familie Van Heyden Hompesch uit Overijsel. Heer van Ootmarsum was in dezen tijd Sigismund Vincent Gustaaf Lodewijk graaf Van Heyden Hompesch, later landdrost van Twen the. De andere familie is die van den graaf Van Gronsveldt. Zie vroegere aant. De betrekking tusschen de beide geslachten is te vinden in het Wapenboek van Rietstap, en ook hunne afkomst uit het Munstersche en Kleefsche is daar vermeld. Johan Sigismund Van Heyden, gouverneur van Wesel, huwde met Louise Maria Van Diepenbroek. Hunne zonen waren: Alexander Carel, die met Est her Susanna Maria de Justand trouwde, en Frederik Johan Sigismund, die met Eleonore Henriette Hompesch in het huwelijk trad en heer werd van Ootmarsum. Frederik Van Gronsveld Diepenbroek was gehuwd met Carolina Frederika Henriette Maria Van Bentheim-Steinfurt. Hun zoon Willem Anne Lodewijk was heer van Endegeest. Frederiks broeder, Bertrand Sigismund Philip Albrecht, die met eene gravin van Löwenberg in den echt trad, is de graaf van Gronsveld, die in Holland en aan het hof van Willem IV en Willem V zulk eene groote rol speelde, en in het Hardenbroek-handschrift zoo dikwijls voorkomt. 266 1763. suster van den ouden generael Hompesch, die voor sijn zoon Ootmarsum vroeg en se ook verkreeg, waerdoor een lange verwijdering tusschen die twee famihen is geweest; want den ouden heer Van Heyden sijn vrouw was Diepenbroek. Door die- freule Hompesch is Heyden aen veel geld gekomen, en lost daerdoor veele schulden, die op 't goedt Ootmarsum stonden, af, want dat stuk wel drie mael hondert duisent guldens waerdig is. De grootvaeder was een doortrapt mens, de vaeder een hoerig klijn mantje, en den tegenswoordige Ootmarsum een kwast, die nooit anders adviseert als met jae te seggen. Hij hadde thans drost van Zalland konnen werden, dog heeft het niet gewilt, deels uit gierigheydt deels uit luiheyd. De hier voorgenoemde heer van Endelgeest trouwde doe met een oude rijke vrouw van Woestwesel, naderhant met eene gravin van Bentheim-Steinfurt. De jongste Diepenbroek, thans in de Hollandsche ridderschap, is hier te lande gekomen door de prins Willem de IV, alsoo hij desselfs Duitse staeten, die door den graef van Wied ») — naderhant getrouwt met juffrouw van Aylva — deerlijk in disordre waeren gebragt, wederom herstelt heeft; naderhant door toedoen van Rhoon — hij, Gronsfeld, sig inlaetende in veele kuiperijen met gemeen volk als anders(ints) — is hij tot de Hollandsche ridderschap verheven. En thans sijn sij geslage vijanden. Hij, Gronsveld, werd bij de meeste menschen voor een jesuit aengesien. Dat men nooit heeft willen weeten wie oorsaek is geweest van die groote kosten van het vuurwerk in 1748; nae de doot van de thesaurier Van der Does2) wierd het hem te lasten gelegt. Hij was een groot dwaas mens; *) Judith Maria Van Aylva (tak Witmarsum), huwde in 1737 Carel graaf Van Wied, die in 1757 al» oud-generaal overleed. Zie Ferwerda, Stamboek van den Frieschen adel. 2) Johan Van der Does was van 1746 tot 1750 thesaurier-generaal, de voorganger van den heer Jan De la Bassecour. 267 1763. een rapport van hem begon eens aldus: „Als de waeteren verlopen, moet men de bakens versetten", waerop Haeren een papier nam en tekende eenige klijne riviertjes, aen 'teynde van deselve stellende een seer groot man, en eenige lange palen op verscheyde plaetsen daerbij 'voegende, om te betekenen sijn vergelijkenis, sijn groote, en tegelijk sijne lompheydt. O. Z. van Haren maakte ook doe een vaarsjen op hem, heer Van der Does, omdat hij eene predicant in Den Haag hadde besorgt: Dat Dominé is in dese stadt, Is door den grooten Goliath van Gat. 13 "£lpe Avvev/3upy J). Dat Hamersteyn 5 ' hem hadde gesegt, dat de weduwe van de heer van Brandsenburg aen hem gesegt hadde, dat haer man een slegt persoon was geweest in sijn leven; dat sij hem dikwils hadde hooren seggen dat de familie Van Borsselen niet goed was, daer hij nogtans, door de princes versogt werdende die te examineeren, deselve goedgekeurt hadde, schoon hij alleen beter wist, want de twee anderen, als Boetselaer en Heyden , nergens van wisten op dat subject 2). Dat den hertog Balveren niet sette mogte, nogtans hem dagelijks geduurende de siekte van de prins eygenhandig geschreven hadde, alleen omdat hij, hertog, hem Bal(veren) nodig hadde wegens sijne bequaemheyt. Ook hadde den 1) Baron Van Lynden van Lunenburg, des schrijvers medelid in de Utrechtsche ridderschap. Zie aant. 4 op p. 148. 2) Er wordt gedoeld op het onderzoek van den adel der Borsselens bij gelegenheid van de quaestie daarover in de ridderschap.- Zie vroeger. Walraven Robert Van Heeckeren, heer van Barlham en Brandsenburg, was in de ridderschap van Zutphen beschreven en bekleedde verschillende ambten en commissiën, ook die van afgevaardigde ter generaliteits-vergadering en van schout van Zutphen. Hij stierf in 1758. Zijne weduwe was Barbara Elisabeth De la Fontaine. Zie o. a. Van der Aa, Biogr. Woordenboek, 268 1763. hertog dagelijks aan den burggraef *) geschreven over 's princen siekte 2). Dat Larrey Lunenburg in 't jaar 1757 onderhouden hadde op een voet om tweedragt in 't lit der ridderschap te strooien, want dat hij hem gesegt hadde, dat hij hem wel brieven koste toonen van den heer Van Zuilen op sijn sujet, die hem verwonderen soude.. Dat de stadt Utregt nog seer gepiqueert was tegen den heer Van Zuilen, omdat sij oordeelde hij schuit was, dat de stadt in den beginne sooveel te kort wierde gedaen, alsse de sessie van den hoofdofficier in de vroedschap 8) &tc "ïlpe fiupryoxeCp Lynden *). Dat hem sekere familie — genaemt 6), van Engelse origine — niet van de voornaemste voorkwam, schoon sijn moeders grootmoeder van die familie was. De meeste Vriessche familiën hebben geene requisiten nodig, uit welker hoofden sij onder de adelijke behooren gerekent te werden. Die van Aylva, ten minsten eene branche, hadde in Gelderlant permissie gekreegen sig te mogen laten verschrijven, om reden koning Willem daer seer op stont, dan hadde een jaer of tien geléden Tiert van Aylva 6) daer gebruik van willen maken, dog sonder vrugt, alsoo hij geweygert was geworden, avoueerende dat in het Duitsche Huis t'Utregt dikwils wat menschelijkheydt in de admissiën hadde doorgelopen. 1) Frans Godard baron Van Lynden van Hemmen, de vader van den heer Van Lunenburg. Zie over hem aant. 1 op p. 148. 2) De kinderziekte, waardoor de prins in 1763 werd aangetast. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1763, p. 273. 3) In 1748. Zie aant. 3 op p. 6. 4) Ore burggraef Lynden. 5) Niet ingevuld. De moeders grootmoeder van den burggraat was Margaret Turner, de echtgenoote van Godard Adriaan baron Van Reede van Amerongen: dus kan de familie Turner bedoeld worden. Déze opmerking schijnt, evenals ook de volgende, gemaakt te zijn in een gesprek over de verschillende eischen voor de erkenning van adeldom; van daar het schijnbare gemis aan verband. „Avoueerende" slaat op den burggraaf. 6) Zie aant. 2 op p. 111. 269 1763. Dat Andries Schimmelpennink !) door Balveren, even nae de doot van de princes, dat vuurtje gestookt hadde in het quartier van Nimegen tusschen ridderschap en steeden 2). Dat de princes in haer leven op Grovestins seer sterk gestoort koste sijn, dog dat hij altoos sulks wist wederom over te dóen gaen. Dat hij selfs onder de hant lieden in Vrieslandt wist op te doen stooken tegens sentimenten van de princes, ten eynde die lieden naederhant wederom te laeten veranderen in faveur van Haer Hoogheydt, om daerdoor sig noodsakelijk en gevreest te maken. 10 "£lps Pf a-!pt\S 2). Que feue la Douai- 4 riere de Frise 8) étoit une femme de bien, qu'elle aimoit sa familie, mais jamais au préjudice de 1'état ou de ce qui avoit été réglé par raport au gouvernement, que pour 1'amour d'elle il s'etoit brouillé avec feu la princesse roiale. Toutefois après lui avoir parlé un peu vertement sur le sujet de la Douairière, elle avoit convenue de son tort, car c'estoit le seul moien de la persuader quelquefois que de lui parler un peu fortement. Le bredouillage de la princesse-douairiere étoit ce dont la princesse roiale se plaignoit entre autres. Wegens de stadt Amsterdam schijnt het dat men niet 1) De gezant Vorke. 2) Ore Gronsfeld. 3) De Prinses-weduwe Maria Louise was juist, den 9*" April 1765, overleden. 287 1765. seer voor sal wesen om 't commissariat der Switsers aen O. Z. van Haren af te nemen, geconsidereert de nabijheydt der meerderjarigbeydt &tc. Hop en Gilles *) niet overmatig eens; den tweeden beeft sig gerecommandeert in de gunst van den eerste, die daerop repliceerde dat iemant, die soo lang pensionaris van Haerlem was geweest, sijn huljainiet seer nodig hadde. Schoon Rhoon de propositie in de ridderschap heeft gedaen om O. Z. van Haren sijn commissariat van de Switsers te ontnemen, soo sijn eenige der edelen wesen vragen of 't waer was dat Haer Hoogheden sulks aengenaem soude wesen, vermits den heer Van Rhoon derselver naem gebruikt hadde; wierd daerop geantwoort, dat men nergens van wiste. Waerdoor de sake niet verder gebragt is, selfs niet in Hollandt. Dat de prins door 't aenseggen van de doot van Lassaras seer geschrikt heeft. Een cent-suisse kwam s'avonds en seyde de prins te moeten spreken, waerop hij soo maer sonder de minste circumspectie seyde: „Lassaras heeft een beroerte". Hieruit besluit men dat de prins s'anderdaegs dat toeval wederom gehadt heeft. De raadsheer Hoogstraeten 2) heeft sig aengeboden om thesaurier-generael te worden en, doe Gilles secretaris van den raid wierde, heeft hij veel moeite tot die post gemaakt. Sedert het verkrijgen van 't gouvernement van Sluis en het regiment guardes te paerdt s) zijn den hertog en 1) Dit is niet de gewezen raadpensionaris, maar diens bloedverwant Paulus Abraham Gilles, eerst pensionaris van Haarlem, daarna secretaris van den raad van state. In 1769 volgde hij Johan Hop op als thesaurier-generaal. Zie o. a. Van der Aa, Biogr. Woordenboek i. v. 2) Mr. Jan Willem Van Hoogstraten, raadsheer in het hof van Holland. Hij bekleedde dien post tot zijn dood in 1770. Ibid. 3) De prins /"was generaal van het regiment guardes-Holland en gouverneur van Sluis, Sint Donaes, Uzendijke, de Juffrouwschans en Philippine in Staats-Vlaanderen. Zie Naamregisters van officieren. 288 1765. prins van Weilburg veel beter tesamen, soo men segt. Ook meent men dat de stadt Amsterdam bij den laastgenoemde prins wel wat aengehaalt werdt, de matadors uit die stadt in 't bijsonder, jae dat verschijde leden uit de respective provintiën, of uit de steeden, somtijts en corps daer genodigt werden. Segt men dat den heer hertog niet seer soude behagen, omdat sulks niet en betaamde voor een heer, die niet meer dan generael in de republicq kost geconsidereert werden. "£lps TpovvCPstö Dat men 't toeval van Lassaras seer onvoorsigtig aen den jonge prins hadde gesegt, die daervan ontstelt was geweest dog sig moeite hadde gegeven om sig wel te houden, maer dat wel eens gesegt hadde: „Sou ik ook misschien soo een kwaal niet hebben"? Dat met den hertog over de siekte van de prins gesprooken hadde, die daer gants niet gerust omtrent scheen te sijn. "Sips HspssK 2). Dat den prins van Weilburg meer als eens op 't sujet van den jonge prins gesegt hadde, dat het aengenaem was met Sijn Hoogheydt te spreeken, aen gesien hij veel kennisse hadt, selfs ammusant koste wesen, en dat men bij desselfs meerderjarigheyt eerst sien soude wat goede wijse van denken hij besat en hoe verre sijne bekwaemheydt gaet. "flps Tpovacpstó. Dat hem niet verwonderen soude dat men een huwelijk met de princes van Engeland sloot in weerwil van de jonge prins, die sig daer sterk tegens geuit hadde. Rhoon sijn rijs nae Engeland soude daertoe konnen dienen, ook wel, volgens mijn gedagten, om 't af te seggen; andere menen hij daer gaat om de saken van d'Oost-Indische Compagnie te regulen. Veele Engelsgesinde sitten thans in de Oost-Indische Compagnie. De saken werden thans in s'Hage veel dispotiquer behandelt 1) Ore Gronsfeld. 2) Ore Boreel. 289 1765. als ooit bij s'princen leven. Nu werden geen raidpensionaris, geen gecommitteerde raiden, geene heere van 't secreet besoigne meer geconsuleert. Behoorde den hertog aen de 8 tuteurs *) en raidpensionaris de siekte van Sijn Hoogheydt voor(te)stellen, om sig daeromtrent te disculpeeren. Princes Carolina segt, dat sij niet gelooft de siekte in wormen te bestaan. Men vreest, dat in kerk of in presentie van voorgemelde princes die toevallen sou den konnen gebeuren, waerdoor die ook dadelijk soude konnen ontsetten in haer jegenswoordige situatie. Dit soude ook gebeurt zijn op Vrijdag den 26 April, en waerdoor de princes soo verschrikt waere geweest, dat deselve sig hadde moeten doen aderlaten. Nopens s'princen kwael was de princesse-douairiere in Vriesland door den hertog geconsuleert, die verklaert soude hebben, dat niet verwondert was over die siekte, om reden dat s'princen heer vader ook door wormen geduurende desselfs jeugt seer gekwelt was geweest. 19 "flpe Bsvoiar 2). Dat den jongen p(rins) 8 " dikwijle te onvreden is over de strengheyt van sijn voogt den heer hertog. Dat men geloofde de schielijke terugkomst van 't Loo wel veroorsaakt konde wesen (door)dat de pr(ins) tegens het gevoelen van den heer hertog het aldaer moey wierde. Dat diergelijk geval al gebeurt was, selfs dat al eens soude geordonneert hebben, dat sijn koets mogte voorkomen, ten eynde te vertrekken. Dat op de laatste kermis in s'Hage bij een winkelier ietwes willende kopen, 't geene 3 & 4 hondert gulden bedroeg, den hertog met veel moeiten daertoe gekomen was om 't selve aen den pr(ins) te accordeeren. Dat bij gelegentheyt van de laatste geboortedag de chef van de turfdragers, of enige uit hen 1) De leden van den voogdijraad, ingesteld door wijlen de prinses gouvernante. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1759, p. 106. 2) Ore Benoist. Derde Serie. Werken N°. 14. 19 290 1765. gecommitteert., den pr(ins) willende complimenteeren, sulks door den her(tog) was belet geworden, 't geen den pr(ins) remarquerende soude gesegt hebben: „Wie heeft dat belet" ? dog niemant antwoordende, self niet den hert(og) die present was, soo soude de pr(ins) geordonneert hebben dat sij mogten binnen komen, en dat Sijn Hoogheydt op die voet sig wel een enkelde rijs uite, ook wel eens dat nog nietwes te seggen hadde &tc. Wijders soude den hert(og) met opsigt tot diegene, die sig Oranjemannen noemde, gesegt hebben dat daeronder veel canailje schuilde, waarop de pr(ins) wederom geoppert hadde, dat sijn vrienden wel kost en die ook wel soude weten voor te staen. Dat Grovest(ins') saak bij de meerderjarigheyt wel soude afgedaen werden, dog dat niet wederom aen 't hof soude komen of toegelaten werden; dat bij s'princesse leven de jonge pr(ins), maer tien jaren out zijnde, doe al soude gesegt hebben dat hij Grov(estins) bij sijne regering wel soude laeten vervolgen of straffen, waerop de princes seyde: „Foey Willem, 't sijn immers oude domestiquen van 't huis"; dog de pr(ins) daer wederom tegen: „Dat is wel, maer 't moeten eerlijke heden wesen. "flos Tipwv Dat de heer De Bak onlangs bij hem geweest was en, over de tegenwoordige saken sprekende, van verre getoont hadde wel wederom eens te willen geconsuleert werden door den jonge pr(ins). Dat hij , heer De Bak, hem een eerlijk man scheen, die meer als men dagt de moderate sij de gekosen hadde; die verschrikt was geweest over 't afschaffen der pagten; dat men s'nagts bij hem was gekomen uit s'prinsen naem, willende dat hij een memorie soude opstellen tot wettiging van die afschaffing, dat hij daer de gehele nagt over besig was geweest, die soo specieus mogelijk hadde ingerigt, dog dat daer geheel tegen was geweest. Dat men in Amsterdam door 't middel van de Bijltjes hadde doen ophalen 1) Ore Tirion. 291 1765. en overgeven alle boeken, leggers, registers &tc. wegens uitkeringen van geit der vergeve ampten &tc. Dat hem die in handen waren gekomen, edog dat hij de pr(ins) gedetourneert hadde deselve in te sien, en integendeel die wederom door sijn toedoen waren terug gegeven, sonder dat iemant die geëxamineert of gesien hadde. Dat de prinses absolut gewilt heeft dat hij voor sijn post bedanken soude, 't geene nooit gewilt heeft te doen; sig nergens in schuldig kennende wilde hij dat men hem bedanke soude, ingevalle men' hem moede was, 't geen ook gebeurt is, schoon men op verscheyde wijse heeft getragt hem daertoe te permoveren, jae is men soo verre gekomen, dat sijn huis is gedreygt geworden met steenen in te werpen, selfs sijn koets en bediendens. Dat de borgemeester Hasselaer hem te dier tijt in sijn eyge koets heeft rond gereden, opdat hij sig vertonen soude en dus het gemeen te konnen braveren. Dat de prinses veele saken gewilt heeft, die hij wel anders wenschte. Dat de jongen heer veelligt nog wel wat soude laeten passeeren of minder nuttigs bedoelen, om de geheugenis van sijn vrouw moeder niet te seer te obsteeren. Ingevalle die tijden van confusie eens ongelukkiglijk mogte wederkomen, was men in Amsterdam beter op sijn hoede, en soude het soo niet aflopen als te dier tijdt; men hadde hier en daer schanssen opgeregt, afsnijdingen &tc. om het graauw te konnen beteugelen en gemakkelijker te keer gaen. De Bak was sijn val schuldig aan Van der Mieden die oordeelde dat alle moesten verwijdert werden, die niet blindelings het gevoelen van 't hof volgden, dat namelijk doe was om met Engeland en Pruyssen den oorlog tegens Vrankrijk te voeren; dit wilde men doordringen, hierop werkte men onder en boven water; men 1) Mr. Adriaan Van der Mieden, de voorzitter van het hof van Holland, was in 1764 op den leeftijd van 63 jaren overleden. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1764, p. 932. 19* 292 1765. vond goed een augmentatie der landtroupes voor te slaen middellerwijle men de coopvaerdij-schepen liet nemen, visiteren en beroven door de Engelsche; hierover klaagde bitterhjk en sterk den coophandel; Holland was hierover gebelgt, en bovengenoemde secretaris De Bak stelde sig daer ook tegens, self in presentie van de princes tegens Rhoon, York en andere, te meerder omdat men reets schepen uit Engeland hadde doen komen aen de Willemstad tot het innemen van troupes van den staet, dan, sijn sij onverrigter saken wederom vertrokken. In al dit werk heeft Van der Mieden tegens De Bak en andere gewerkt, soekende hierdoor 't raidpensionarisschap van Hollandt eenmaal te verkrijgen, 't welk men ook segt aen hem belooft te sijn geweest. Den hertog soude die laatste memorie tegens O. Z. van Haeren hebben doen drukken, en wel in Haerlem; den maker soude wesen de heer Van Sanen dit soude geschiedt zijn omdat het scheen, dat O. Z. van Haren het hoofd wederom wat begon op te steken, in 't bijsonder dat hij liet uitstroien, dat eerlang wederom in s'Hage soude komen wonen. 17_gg •fii5£ ClospTftxv 2). Dat De Bak door 9 ' Grovestins het meest de voet was geligt, oorsprongkelijk omdat hij, met hem over de augmentatie willende spreken, De Bak sulks brusquelijk gewijgert hadde, seggende: „Ik wil daer niet met uw over spreken, dat sijn uw saken niet, en daer heb je geen kennis van". De Bak was niet tegen de augmentatie, maer wel indien se sonder equipagie ter zee geschiede, want voorsag andersints eene inwikkeling tot den oorlog. Om gelijke reden was Rhoon tegens hem. Men wilde dat hij memoriën soude opstellen tegens sijn eygen gevoelen; hier' kwam hij tragelijk en niet sonder tegen- 1) Mr. Remees Floris van Zanen, oud-burgemeester en vroedschapslid te Haarlem. Zie Naamregisters enz. 2) Ore Woertman. 293 1765. spreken toe, Belfs seggende, indien men dit van hem vergde , hij verklaerde opentlijk te sullen aen een ider verklaren die memoriën tegens sijn sentiment hadde moeten inrigten — dit hadde ook voornamentlijk plaats in het werk van de stad Haarlem als wanneer men een ander moest opsoeken, die deselve memoriën opstelde; dit was Van der Mieden, die sig tot alles gereet toonde en ook volbragt. Waernae op een vroege morge, September 1758, tusschen de princes, Grovestins en Van der Mieden besloten wierd De Bak te bedanken; dit geschiede ook, door Burmania en Grovestins. De princes heeft naderhant Woertman daerover onderhouden, die De Bak excuseerde op verscheyde subjecten, 't welk aengehoorfc wierde sonder beantwoording, en over eene andere indifferente sake sprekende, is daer in 't vervolg nooit meer questie van geweest. De beschuldiging tegens De Bak was een lesje dat door de princes van buiten geleert was, voornamentlijk daerinne bestaende dat hij sig buitenaf expliceerde tegens het gevoelen van de princes in 't werk van Haerlem en van de augmentatie der landtroepen, selfs tegen haer werkte, soo sij voorgaf. Larrey was doe siek en hadde dus daer niet toe medegewerkt. Hij, Larrey, was nogtans niet sterk genoeg voor soo een gewichtig ampt en soude waerschijnelijk wel een hulp konnen krijgen. Ook soude de jonge prins bij sijne aenstaende meerderjarigheydt — om af te snijden alle moeielijke kwellingen —■ wel doen sig eenvoudig aen de opkomende klagers te expliceren, dat sijn vrouw moeder met de vorige regering hadde overlegt en geschikt de saken duurende desselfs minderjarigheyt dus te dirigeren, des hij daer geen klagten meer over verwagtede, dan, wat redelijk was in 't vervolg te veranderen, de handt daertoe soude lenen &tc. Ook dat de prins saliger hem, Woert(man), hadde gesegt 1) D. i. in het geschil over de wetsbestelling te Haarlem in 1758, £ie Vervolg op Wagenaar, deel I, 294 {765. niet te weten waerom hij Harscamp uit de vroedschap hadde gedimitteert *). Dat Grovestin in Utregt was geweest om sijn soon op de academie te besorgen; dat nae 't uitey nde van de vacantie denselve daer soude brengen. En dat op die voet reets een jaer geleden daer aen imant dus over gesproken hadde. "ilps vrouw van Lokhorst2), dat sij Grovestins tegen was gekomen, dat hij bij Klaas Pesser hadde gelogeert of bij hem buiten was geweest 8). "£lpe gerrerael-majoor van Thuyll 4), dat gene opinie hadde dat hij, Grovestins, ligt wederom in faveur soude komen, tenminsten niet soolang den heer hertog enig crediet hadde. "£lpe floeprpixv 6). Dat de jonge Strik, heer van de Qwack *), aen Borsselen souden gesegt hebben, dat hem geen emplooi in de provintie aen souden staan of daer veel moeiten om soude doen, als om het secretaris-ampt van staet, waerover hij op soo eene wijse badineerde, dat men bespeuren konde dat het hem verveelen soude ingevalle het een ander als hij self mogte verkrijgen. "flpe Auvsv@upy 7). Dat D'Ablaing sig liet verluiden alsof hij dagehjks brieven van 't Loo kreeg over de ge- 1) In 1749. Zie aant 3 op p. 44. 2) De weduwe van den heer van Termeer. 3) „Buiten" d. i. op Wulperhorst. 4) De generaal Van Tuyll van Serooskerken, een der adjudantengeneraal van Z. H. Zie Naamregisters van officieren enz. 5) Ore Woertman. 6) De heer Johan Hendrik Strick van Linschoten, die in 1759 overleden was, had twee zonen nagelaten. De oudste, Mr. Adriaan Strick van Linschoten, heer van Polanen, werd in het sterfjaar zijns vaders raad te Utrecht; hij overleed in 1772. De jongste, Johan Balthazar, heer van de Kwak (bij Hellevoetsluis), was sinds 1758 ontvanger van de bisdomstienden te Utrecht. Deze is de hier bedoelde , jonge Strick," 7) Ore Lunenburg. 295 1765. sontheydt van de prins, dog het maer was van een bediende van de keuken &tc., die hem dagelijks tijding daeromtrent besorgde. Dat thans ook veele brieven van elders kreeg, vermits sommige onderstelde dat hij wederom in het crediet soude komen, wanneer de vroedschap Wieling J) aen 't hoofd van de malcontenten soude beginnen te'regeeren, hebbende men reets een lijst van buitelaers geformeert, waeronder ook de vroedschap Vos &tc.2) soude wesen. "£lps flosBTftxv. Dat een visite van condoleantie over de doot van sijn dogter bij D'Ablaing doende, die tegens hem en anderen gesegt hadde, dat hij ook te Woerden met de prins soude hebben gaan eeten, in gevallen er ftetfy ongemak aen sijn rijtuig waere gekomen. Dan, was hij Woertman geinformeert dat de hoepel van 't rad van de koets van D'Ablaing was afgelopen omtrent den eersten dam, alwaer de prins van paerden gewisselt hadde, en dat hij, D'Ablaing, doe soo bard als konde hadde gelopen nae het rijtuig van Sijn Hoogheydt, alwaer nog even tijt hadde gehadt beyde Haere Hooghedens eene reverentie te maken s). flpe o-exp(Tizpic Btw *). Dat de heer van Rhoon een groote woelwater is, waerdoor sig met veel saken bemoeyt, en dus nog al verschijde dingen in de waerelt brengt; onder anderen tegen alle reden aen heeft hij, heer van Rhoon, bij H. M. weten te bewerken dat de 1) Mr. Karei Balthazar Wieling, sinds 1750 in de vroedschap van Utrecht. — Het woord „wanneer" is gebruikt in den zin van „in welk geval". 2) Mr. Cornelis Anthony Vos, sinds 1750 in de vroedschap van Utrecht. Zie aant 3 op p. 65. 3) Dat de heer D'Ablaing na den dood der gouvernante zijn invoed aan het hof verloor is wel bekend. 4) Ore secretaris Buys. Mr. Abraham Buys, de zoon van den beroemden staatsman Mr. Willem Buys, was secretaris der generaliteitsrekenkamer sedert 1737; hij stond bekend als een even kundig als onberispelijk staatsdienaar. Zie o. a, Van der Aa, Biogr. Woordenboek, 296 17661 2« griffier Hendrik Fagel eerste wierd, in prejuditie van de heer Gilles, die het volgens d'odre hadde moeten zijn. Ook was door desselfs toedoen de heer Van Royen secretaris van den raid van staten geworden, de heer Hop thesaurier, de heer Steyn raidpensionaris, schoon beyde laatste niet seer harmonieerde met meergemelte heer Van Rhoon. 171 — "&pe ypxtCp vxv rpowCpetö >). Dat in ÏÖ '' Cleef gehoort hadde, dat de prins van Pruissen — schoon getrouwt — aen de huwehjkspligten niet hadde voldaen uit hoofde dat schrikkelijk door sekere siekte was besmet, ook soo desselfs broeder Prins Hendrik 2). Den koning was wel enigsints herstelt van een opgeklommen jigt, dog beloofde geen duirsame gesontheydt of leven. Dat men seyde de heer Van Rhoon nae Engeland te sijn gegaen sonder enige particuliere commissie, dat egter wel ietwes uit sig selve soude hebben konnen gaen ondersoeken. Dat den koning van Engeland niet scheen lang te sullen leven; dat desselfs broeder mede swak was. Dat de douairière-princes van Walles8) met de tegenwoordige koningin — bij sterf(ge)val van den koning — apparentelijk niet soude harmonieeren, dat ook de princen broeders hunne aenhang in 't gouvernement souden hebben, in 't bijsonder den hertog van Cumberland, en dus dat er wel een derde partij sig soude konnen opwerpen, indien den koning eens kwam te vaÜen. Dat de Engelsche in 't algemeen, door 't afwijken van 1) Ore graef van Gronsfeld. 2) Prins Frederik Willem had één broeder, in 1747 geboren, die dus in 1765 achttien jaren oud was; hij overleed reeds in 1767. Dit is de in het Handschrift bedoelde prins Hendrik. 3) Frederik, prins van Wales, de zoon van koning George II, was IB 175* overleden; hij was gehuwd met Augusta van Saksen-Gotha. Bjj zijn vaders dood in 1760 kwam dus de kroon aan diens kleinzoon George, die het volgende jaar huwde met Sophia Charlotte van Mecklenburg-StreHtz. Deze is dus ,,de tegenwoordige koningin", 297 f765. twee banden, voortijts tot hun welsijn medewerkende, namentlijk 't attachement aen het protestantendom en . . ......... 0, in een ferociteyt waren vervallen, die hun op den duur onderling groote schade soude moeten toebrengen, waerbij kwam dat alle de avantages, door hunne conquesten bekomen, mèrendeels voor particulieren zijn en geensints tot soo groot welwesen van de kroon, integendeel het gemeen, alleen op buit doelende, wordt daardoor insgelijks oorlogsugtiger. 20 "ïlp( Bnpcsk 2). Dat het een straf van 12 j den hemel soude wesen ingevalle den hertog te deser tijde kwam te vallen, aengesien Zijn Hoogheydt den jongen prins tot veel nut nog konde sijn. Dat men sig niet hoefde te verwonderen wanneer den pensionaris van Delft, heer Bleiswijk, eerlang eens de post occupeerde, die de heer Huigens bij wijlen koning Willem de 3e bekleede '). Den hertog maakt groot werk van voorsegde heer Bleiswijk, en soude den jonge prins personeel ook dien heer goed willen. Te meer dagt men soo om reden dat de heer Larrey van de binnenlandse saken geen volkome kennisse genoeg hadde, en men niet gaarn de heer De Bak wederom wilde inroepen, tegens wien de Engelse partij voornamenthjk geopposeert is. Van die partij segt men te sijn bij continuatie den heer van Rhoon, de griffier Fagel &tc. Die heren eten dikwils te samen, wanneer den heer hertog daer ook wel bij is, mitsgaders de heren van Bleiswijk, Boreel, secretaris Gilles 4) &tc. 1) Niet ingevuld. •i) Ore Boreel. 3) Den post namelijk van particulier secretaris, door Constanten Huygeus den jongeren bij Willem III, door zijn vader en grootvader bij de vroegere stadhouders bekleed. 4) Secretaris nl. van den raad van state, sinds 1764. Zie aant. 2 op p. 228 en Nederlandsche Jaarboeken 1764, p. 243, 298 1765. "£lps T.t.ivyeï.oiv'èl). Dat de jonge prins even nae de doodt van den president Van der Mieden aen hem, heer Van Slingeland, gesegt hadde, dat 't gelukkig was dat soo een mensch niet meer leefde, die sooveel kwaed gedaen hadde en nog konde doen. Ook dat er sedert korte tijdt gene galonnen of laken tot domestique-kleeren aen Grovestins waren gesonden, des integendeel hem geinjungeert gene livrey van 't hof meerder aen sijn knegts te mogen geven. 17—66 ^TCy "^e va*s vous dénouer 2 ' toute cette histoire 8). Vous savés les deux cabales chez vous. Le prince a été entretenu, et nous ne pensions pas a 1'article du règlement. Or cette vacature arrivant si peu avant la majorité, le pr(ince) ne croioit pas qu'ils en auroient disposez tout de suite, bien moins qu'après avoir tiré au sort elle seroit déja donnée k un certain monsieur Z 4), dont 1'emploi étoit aussi déja destiné. Nous avons seu tout cela avant 1) Ore Slingeland. 2) Ore hertog. 3) De schrijver van het Handschrift heeft blijkbaar zich ingespannen om deze mededeelingen van den hertog en van den prins, hem persoonlijk gedaan, zoo nauwkeurig mogelijk weder te geven. De eerste redactie, vol verbeteringen, is afgebroken en door eene nieuwe vervangen, die hierboven is afgedrukt; ook deze telt verscheiden doorhalingen en verbeteringen. Er is in deze sprake van de vacature in de vroedschap, door het overlijden van den ouden heer Martinus Van Voorst op 2 Februari 1766, dat is dus slechts 4 weken vóór den dag van 's prinsen meerderjarigheid. Het reglement op de voogdij, in 1754 reeds) vastgesteld, in 1759 openbaar gemaakt (zie Nederlandsche Jaarboeken van dit jaar, p. 321), bepaalde, dat bij tusschentijdsche vacature in den raad binnen drie weken eene voordracht voor een nieuw raadslid aan de staten moest worden aangeboden, die weder binnen drie weken daarna de keuze zouden doen. T. z. p. 332. 4) Deze persoon moet de heer Johan Frederik Van Senden zijn. Welke de commissie („1'emploi") was, die men hem had toegedacht, blijkt niet, want de heer Van Senden verkreeg de vroedschapsplaats niet. Hij werd eerst in Juni van hetzelfde jaar, bij eene volgende vacature, door Z. H* in den raad gebracht, 299 1766. que van Buuren arriva a La Haye '). Pesser a parlé du règlement 2), nous 1'avons vu, et il me semble que selon ce Téglement ils n'étoient pas obligéz de se presser si fort sur cette affaire. Mais ce parti a Voulu pousser la chose, et a cru 1'empórter. II faut avouer qu'a Pesser et Woertman on a faite beaucoup de plaisir, mais qu'ils ont tirés depuis un' tems la corde trés fortement, et que D'Ablaing tel qu'il est ne devoit pas être traité comme ils en agissent envers lui. Je ne parle pas de ses sottes prétentions (idéés), que lui seul doit convoquer le premier ordre &tc.; mais en toute autre chose ils le contrarient, et ce sont eux cependant qui 1'ont fait et voulu président. Enfin je suis charmé que le prince ait apris par un tel début de ne pas se livrar trop tóts). Je vous assure qu'il connoit ses gens, qu'il ne se laissera pas mener comme feu son père, ni comme sa mère, quoiqu'ellê avoit beaucoup d'esprit. II connoit fort bien D'Abl(aing), il connoit ses défauts, il connoit aussi les Pess(er) et tous ces Heyd(en), qui sont a 1'entour de lui. Mais chez vous ce n'est que ce colonnel Pesser, qui remue (fait) tout. Nous connoissons celui-la de longue main. A 1'égard de c'est emploi de clercq a, la chambre des finances 4), croiriés-vous que Woertman, qui a été huit ou dix jours icy, n'en ajamais parlé le mot? J'ai tant d'affaires sur les bras, que je ne scai quelque-fois plus ou j'en suis. La Prise a présent me donne encore de la besoigne, cela ne va pas la. Vous avés fort bien fait, le prince vous en saura gré, et il vaut 1) De heer Mijnard Van Buren was pas gedeputeerd ter generaliteitsvergadering in plaats Tan Mr. Woertman, die den post van secretaris der staten-financie verkregen had. 2) Het genoemde reglement op de tutele. 3) Z. H. had er op aangedrongen dat men de benoeming van het nieuwe raadslid zou opschorten, en de vroedschap had toegegeven. Zie Resolutiën Vroedschap 10 Februari 1766. 4) De commissie voor de staten-financiën had verzocht om toevoeging van een klerk aan haren secretaris, waarop de leden der staten gunstig geadviseerd hadden. Ook dezen post wilde men blijkens het hier gezegde nog vóór 's prinsen meerderjarigheid vergeven. Over de zaak zie o. a. Resolutiën Vroedschap 12 Februari 300 1766. beaucoup mieux que cela se fasse par dispensation, aussi bien ne leur en a t'il a présent point d'obligation. Tout cela vous étant expliqué, vous sentes bien comme quoi le prince a souhaité que cette vacature ne se remplit pas avant sa majorité". 17—66 '*'l"''. 4). Dat de rijse van de heer van Rhoon nae Engeland alleen voor sijn eyge affaires is, voornamentlijk ook om sijn jongste zoon — die hem seer aen 't hert gaat — in de gunst der admiraliteits-heeren te bevoelen, ten eynde een schip te mogen obtineren. Soude hij, heer van Rhoon, selfs gesegt hebben dese rijs niet te willen staken, omdat men voorgaf hij een huwelijk voor de heer stadhouder ging negotieeren, in sodanig gerugt glorie stellende. "flpe irpoQsTGop «ev 6). Dat den hertog eenigsints geprevenieert was tegens de Utregtse ridderschap, merendeels veelligt omdat niet teregt geinformeert was nopens de toestant der saken. 1) Ore Nora, die 't van prof. Hahn hadde: de reeds vroeger genoemde Jonkvrouw Eleonora De Casembroot, des schrijvers nicht. 2) Dr. Johan David Hahn was sedert 1753 hoogleeraar in de natuuren sterrekunde, daarna, in 1759, ook in de plan te- en dierkunde, te Utrecht. In 1775 is hij hoogleeraar in de geneeskunde te Leiden geworden. Zie Utrechtsche Naamwijzers en Van der Aa, Biografisch Woordenboek i. v. 3) Hieronymus David Gaubius, leerling van Boerhave, was aanvankelijk geneesheer te Amsterdam, daarna lector in de scheikunde, en drie jaren later hoogleeraar in de schei- en in de geneeskunde te Leiden. Hij was een zeer geleerd en bijzonder geacht man. Hem was de zorg voor de teedere gezondheid van prins Willem V toevertrouwd. Zie o. a. Van der Aa, Biogr. Woordenboek i. v. Over prof. Weiss zie aant. 2 op p. 207. 4) Ore Boreel. 5) Ore professor Hahn. 1765. September 1765. Dat die * preventie bij continuatie nog duurde, niet wel soo seer tegens enige leden van voorsegde ridderschap in 't particulier als wel tegen het lighaem self, dus er niet veel verandering te wagten was soo lang dien heer enige influentie bij den erfstadhouder hadde, 'tgene sig liet aensien nog wel te sullen blijven op die voet, overmits hooggemelde heer hertog sig met alles bemoeide, van alles geinformeert was, uit alle steden en plaatsen dagelijks brieven ontfing, de minste klijnigheden aenhoort, gene raporten van de hand wijst, daer combinatiën uit maakt, en dan besluit dat dese of geene gevolgen daer uit moeten voortvloien. Die geest van intrigue schijnt aen gemelden heer eygen te sijn geworden sedert desselfs aenwesendheyt bij 't hof van Wenen, en in bijsonder bij dat van Ruslandt, alwaer te dier tijt, en nog, alles door de subtielste intrigues (menées) en door de gerafineerdste politic behandelt werdt. Te vergeefs wijst men den heer hertog eene regte weg aan. Hij sal altoos door een omweg tot desselfe hut soeken te komen, ten eynde niet of minder ontdekt te konnen werden, mitsgaders ook om door die weg altoos te kunnen negotieeren en, wanneer ietwes toegeeft, ook wederom wat te mogen vragen of afvergen: des niet waerschijnelijk is dat men ooit ietwes wesentlijks. ten nutte sal konnen obtineeren, te meer vermits dien heer niet genoegsaem van de waere constitutie onser provintie onderrigt is. De fatigues, door schrijven, correspondeeren, hoofdbreken self over klijne saken, verminderen dien heer sodanig en sijn soo nadelig aen desselfs gestel, dat men vreest eerlang door een beroerte te sullen konnen weggehaelt werden. Den jongen prins heeft oordeel genoeg, goede wil mede, dog sedert desselfs siekte wijnig of gene applicatie meerder, des ook al te vresen is dat door de raporten van sulke menschen, die merendeels rontom desselfe persoon sijn of sullen wesen, sal geinstrueert jae gedirigeert werden, in prejuditie van diegene, die hem van de 303 1766. waere toestant van saken soude konnen en behooren te verwittigen. Niettemin, ingevalle die jonge prins bij desselfs meerderjarigheydt niet te veel geobsedeert werdt en men gelegentbeydt hadde hem van tijt tot tijdt over saken te onderhouden, was het niet hopeloos dat er hier en daer redres jcwam. Sedert de crisis van s'princen siekte was selfs sijne morele constitutie verandert, namenthjk Sijn Hoogheydt was minder bevreest en timide als te voren; ook hadde de professor Weitz gesegt, dat het oordeel van den prins regtsinnig was en seer geschikt tot de regtvaerdigheyt, en was Sijn Hoogheydt bij continuatie seer ingescherpt (ingeboesemt) van meer dan een mensch omtrent regeringssaken te moeten horen &tc. 16 "£lpe TtptXar !). Dat de hert(ög) dan- 17-^66. "gareus.wasj seer vals en onvoorsigtig, soo ook desselfs gehele familie, in 't bijsonder den erfprins en twee gebroeders. Dat den hert(ög) hem, Tspeter, over Ghiessenburg onderhouden hebbende, meer dan eens op sijn allersterkst tegens hem uitgevare hadde, hem denoterende als een seer slegt mens, dan, vernam hij, tepsXiT, daags nae dat gesegde, dat den hert(og) Ghiessènburg in eene solliccreatie 2) van een borgemeester in 't Vrijen 8) hadde geholpen en voorgestaan, in prejuditie van TepeXar, die voor eene heer Sappius 4) hadde gesolliciteert. Diergelijke sake met opsigt tot Larrey was mede wel eens gebeurt, namenthjk dat hem, L(arrey), niet vertrouwen moest, dat voorsigtig in sijn schrijven moest 1) Ore Vereist. 2) Het eerste woord, sollic(itatie), is natuurlijk door onachtzaamheid zonder doorhaling gelaten. 3) De heer D'Ablaing was groot-baljuw "van het Vrije van Sluis. 4) De heer Daniël Sappius, oud-burgemeester en schepen van het Vrije van Sluis. Zie Naamregisters van leden der regeering enz. 304 1766. wesen, niet te veel te communiceeren, want dat hij, L(arrey), daer seker quaedt gebruik van soude maken, kortom dat hij, L(arrey), een allerslegst mens was. Ondertusschen voor en naa werd gebruik gemaakt van voornoemden heer L(arrey). Nopens het premier-nobelschap in Zeiand schrijft den hert(og) hem seer leet doet, dat van Citters die post absolut vraagt en die dus niet wel aen hem gewijgert kan werden, dog dat seer sijn best wilde doen voor Ver(elst). Intusschen verneemt hij, Ver(elst), dat men merkelijk tegens hem werkt. Eyndelijk schrijft den hert(og) dat, nu verlof gekregen hebbende om over te komen, hij, Ver(elst) om wigtige redenen niet versuimen moeste aanstonts bij desselfs aankomst hem, heer hert(og), te komen opsoeken, alvorens enig mensch in s'Hage te spreken — selfs niet voorsegde L(arrey) — schoon' daermede in sterke correspondentie was geweest.. Den koning van Pruissen hadde hem, Ver(elst), gesegt, dat er sterke oneenigheidt was tusschen den heer hert(og) en het huis van Weilb(urg), dat het laaste soude gewilt hebben dat Grov(estins) en Haren wederom aengenomen wierden. Waerop den hertog aan den prins soude gedeclareert hebben in so een geval desselfs afrijse terstont geresolveert te wesen; en dat die resolutie ook effectivelijk geëxecuteert soude sijn geweest, indien dat gebeurt 1) De post van 's prinsen vertegenwoordiger als Eerste Edele van Zeeland, door den dood van jhr. Jan Van Borssele opengevallen, werd door velen begeerd. De heer Van Citters, als sollicitant daarnaar in het Hardenbroek-handschrift genoemd, is Mr. Willem Van Citters, die gedurende eenige jaren 'raadpensionaris van Zeeland was en na Van Borsselens dood met diens functiëu belast gedurende de minderjarigheid van den PrinS van Oranje; bij diens meerderjarigheid kon hij niet wel worden voorbijgegaau, en is ook benoemd, maar een jaar later vroeg en verkreeg hij zijn ontslag. De raadpensionaris Steengracht, Van Citters' opvolger, werd toen belast met de waarneming van de functiën van representant, maar dit gaf aanleiding ■ tot groote moeilijkheden. In 1768 maakte de benoeming van Johan Adriaan Van de Per re een einde aan het geschil. Zie Wagenaar Vervolg, anno 1766 en 1768, p. 28 en 148. 305 1766. hadde. Dat den koning daerbij gedeclareert hadde die tijding door een ander canaal als door sijn minister in s'Hage te hebben bekomen. Ook hadde den koning gesegt: „De Engelsen soeken mij thans, maer ik wil niet meer met hun te doen hebben, daerom hebbe ik daer een dwaas tot minister gesonden. Soo sij met de Franssen in oorlog konnen, sooals het sig laat aansien, sal uw republicq mooi spel hebben, als sij maer tijdig armeert, augmenteert en equipeert". Het huis van Weilbourg soude liever sien een huwelijk met de princes van Engeland dan met eene uit het huis van Brandenburg, de eerste zijnde mismaakt en ongesont, de andere fraai, levendig, geestig en seer goedaerdig, omtrent welke laaste princes nog nietwes positiefs gedecideert was nopens een aenstaende huwelijk. En konde nog wel eene Bronswijkse princes in aanmerking komen. De thans regerende prins van Pruissen ') met desselfs gemalin, ene princes van Brunswijk, leven seer kwalijk door opstoking van de princen, broeders der princesse, die haer beduidt hebben dat sij den prins — niet veel verstant hebbende — maer nae haer handt moest setten, 't welk mislukt zijnde, hij, prins, nu seer los en ongebonde leeft, gevende in allerlij débauches, bougr(e) &tc., jaa staan alle de princen uit het huis Brandenburg kinderloos te sullen sterven, wanneer het huis van Saxen soude moeten opvolgen. 17?*66 "aPe TepsAixT. Dat, den hertog Ferdi- 4 ' nand 2) nae Potsdam ontboden zijnde, men ongetwijffelt door die 't geheym der negotiatie met de pruissische princes sal bewerken, aen hem, Ver(elst), alleen sullende overlaten het vragen van deselve. Dat de saak wel geconcludeert moet zijn, want dat den raidpensionaris hem daer lang en breet over ge- 1) Met den zonderlingen titel „regerende prins" wordt klaarblijkelijk bedoeld: de prins, die op het oogenblik troonopvolger is. 2) Hertog Ferdinand van Brunswijk, de broeder van hertog Louis. Derde Serie. Werken N°. 14. 20 306 1766. sproken hadde, hetselve seer approberende. Ook hadde de prins hem gesegt niet af te schrijven, dog dat haer gaern eens sien wilde. De koning hadde gesegt: hij wilde af of aen wesen. Sijn Majesteyt sógt dese alliantie waeréchijnelijk om 't geld van de republicq, om een appui in nood tegens het Huys van Oostenrijk te hebben en om de grote goederen , magt en inkomen van den prins selve. Dan, soude het appui van de republicq tegens het Oostenrijksch Huis altoos gevaerlijk wesen, daerentegen weder avantageus ingevalle de Brandenburgse linie kwam te manqueren, met opsigt tot de naebijgelege goederen, als Cleefland, Gelderse pretensien l) &tc. Den koning soude gesegt hebben: „Elle vous conviendroit bien, au moins elle n'empietera pas sur votre liberté &tc." Den hertog hadde veel liever sijne nièce gewenst voor de prins, dan, soude den koning van Pr(uissen) sig daer seer tegens hebben gekant. Men hadde ook daer reets lang over gesproken, soodat de princes Wilhelmina, bij gelegentheidt dat men op éen bal te Berlin Nederlanders, twee Zeeuwen, hadde sien danssen, over welkers contenance men gelaggen hadde, sij daerover root was geworden, t'welke sij naderhandt selvfs bekende mal van haer gedaen te zijn. Den bertog hadde hem, Ver(elst), wel een uur onderhouden den eersten avond, dog sonder hem nergens van te spreken als over het Pruissische hof. Rakende het premier-nobleschap geen woordt. Den hertog sond hem pouletjes2), ontfing er ook, was ongemeen uiterlijk vrien- 1) Er wordt waarschijnlijk gedoeld op de mogelijkheid van eene aanwinst in grondgebied ingeval de Hohenzollerns, die het land van Kleef als erfgenamen van het vroegere Kleefsche vorstenhuis bezaten, mochten uitsterven. Met „Geldersche prètensiën" wordt gezinspeeld op de moeilijkheden, die in 1764, naar aanleiding van het veranderen van de afwatering der rivieren, waren gerezen tusschen de Kleefsche regeering en de staten van Gelderland, die de klachtelf' en eischen der Kleefschen als zéér onbillijk verklaarden. Zie Vervolg op Wagenaar a°. 1764, p. 272 en 373. 2) Vleiende briefjes. 80? 1766. delijk, dog wijders niet. Wanneer Ver(elst) hem, hertog, vroeg of er ietwes van sijn dienst was nae Amsterdam, antwoorde die: „Voudriés vous une secrette commission pour arranger la une chose"? Apparent, dat daer nog ietwes te vereffenen was; veelligt de seven ton present voor de prins, daer Amsterdam tegen is '). "£lps (teupouu v»v TLirxev *). Over de wijnig opregtheidt van den hert(og) sprekende allegeerde twee voorbeelden, een dat hij, hertog, Nieuwenheim uit de garde du corps willende hebben 8) en daer geen kans toe sag (....), jae, doe men hem reden gaf waerom hij op die wijse met Nieuwenheim niet reüsseren soude, antwoorde dien heer: „Ecoutés, nous lui écrirons la lettre laplus douce, laplus mieüleuse du monde &tc". En hadde daar ook door gereusseert. Nog hadde den hertog aen Dalwig gesegt: „Je ne concois pas que Degenfeld demande le poste de Burmania 4), ce n'est que la vanité démésurée de sa femme, qui veut faire la femme de ministre; je voudrois pouvoir 1'en déhorter, il est bien a present, a sa maison; d'ailleurs des gens de païs 1'exigent, le sollicitent, lui cependant n'est qu'étranger". Dit alles om de waereld te derouteren, want weet dat Dalwig — praatagtig — dat terstont bij Degenfeld weer sal seggen, opdat Heyden-Hompesch en andere dit ter ooren komende sullen denken, dat het niet volgens het advies van den hertog is geschiedt, te meer daer 1) Later bijgeschreven. Er wordt gesproken van de koopsom der Nassausche bezittingen in de republiek, bij de verdeeling in 1732 den koning van Pruisen toegewezen en door Frederik II in 1754 voor de som van ƒ705000 weder afgestaan. Zie o. a. Van der Aa, Leven van Willem V. dl. I. p. 147. 2) Ore mevrouw Van Spaen. 3) De luitenant W. 6. A. D. Van Nijvenheim (vgl. aant. 4 op p. 37) was sinds 1760 officier bij de garde te voet, maar sedert 1767 komt hij als zoodanig niet meer voor: de hertog schijnt dus zijn doel spoedig bereikt te hebben. 4) Den gezant van H. H. M. aan het hof te Weenen. 20* 308 1766. Heyden-Hompesch violent sig heeft geëxpliceert op dat stuk; selfs absenteert die sig uit Den Haag !). Over 't huwelijk van Bouwens 2) met Madeion van Boets(elaer) heeft den hert(og) sig mede soo geuit, dat 't schande was voor iemant, die eerstdaags aan 't hoofd van de ridderschap stont te komen, dat York — die sijn vrouw ( )8) — dit hadde aangeraden en dat het darom hadde moeten gebeuren. 10 "£lps ïloepr/jixv 4). Dat den oude raids- 17T ■ heer Perponcher5) even nae s'princen meerderjarigheyd sig aen Sijn Hoogheydt hebbende geaddresseert met versoek hij mogte dog — soo om sijn eyge geboorte als wegens desselfs huwehjk met een juffrouw van Wassenaer — of eene sijner zoons in s'Hollands ridderschap gebragt werden. De prins, om van die lastige sollicitatie af te sijn, antwoort kortelijk: ingevalle hem plaisier koste doen, het hem aengenaem soude wesen, waerop hij terstont bij de leden der ridderschap rondreede en solliciteerde, op fundament dat de prins hem belooft hadde plaisier te doen. Eyndelijk begreep men de dwaasheyt en tegelijk de reden van die sollicitatie, en doe is er hertig om gelaggen. ,„1„„ Dat Rhoon thans met den hertog 17--66. . .. . , 7 oneens is op een wijse om niet weer te 1) Jonkh. Sigismund Van Heyden Hompesch vertoefde aldaar als gedeputeerde ter generaliteit van 1764 tot 1767. Zie Ned. Jbb. 1764, p. 394. 2) Den 13e» April 1766 huwde te 'sGravenhage Magdalena Anna Elisabeth baronnesse Van den Boetselaer, dochter van den heer Jacob Philip Van den Boetselaar van Nieuwveen en Charlotte Van Stöcken, met den heer Dirk Bouwens, eenige jaren daarna, in 1772, benoemd tot ruwaard, baljuw en dijkgraaf van het land van Putten. Zie Huwelijksregisters te 's Gravenhage en ook Bericht van de vergaderingen enz. 3) Niet ingevuld. 4) Ore Woertman. 5) Jacob Arend baron De Perponcher Sedlnitzky, raadsheer in het hof van Holland, gehuwd met Jacoba Maria Van Wassenaar. Zie o. a. Van der Aa, Biografisch Woordenboek i. v. 309 1766. raccommoderen. Dat Fagel nogtans wel met Rhoon blijft, dog dat die waerschijnelijk dese trahisseerdt, blijkens een briefje 't gene hij, F(agel), aen Rh(oon) onlangs hijmelijk onder tafel toestopte. Van dese F(agel) soude den overlede prins aen O. Z. van Haren geschreven hebben „qu'il étoit un franc coquin", of „un vilain bougre". Die brief was gesien en exteerde 'nog. Ook seyde Iddekkinge ') van F(agel), dat hij nae een mager, schraal paardt geleken, dat in een drooge sloot stondt, daer niet weer uit kon, en dat al het gras, dat aen beyde de seyde groeide, af at. Rhoon onlangs bij den hertog komende, soo vertoonde den hertog aen hem 't plan, waarbij Sijn Hoogheydt als consulent van den jongen prins was aengesteldt, met de opgevolgde acte van aenstelling daerbij, waerop Rhoon met veragting dat papier op de tafel hadde geworpen en gesegt: „Vous me demandés mon avis lorsque 1'affaire est faite, je n'en ai que faire", hebbende in verscheyde andere conversatien sig soo sterk tegens den hertog geuit, dat dese aen Ver(elst) soude hebben gesegt: „qu'il auroit merité qu'on 1'eüt jetté par les fenêtres". Den professor Weys soude aen iemant hebben verklaert: „indien hij hadde willen gebruik maken van de billetjes, die dagelijks bij de jonge prins door den hertog gesonden wierden, men daerdoor Den Haag en verders selfs alles in vuur en vlam soude hebben konnen setten". Doe Charles Bentink solliciteerde om drost van Zallandt te worden, raede den hertog voornoemden Charles B(entink) aen dit te gaen bewerken in Overijssel, en dat hij hem daerin behulpsaem soude zijn. Charles B(entink) nae Overijssel vertrekkende ten eynde sijne saken te menageren, soo spreekt den hertog met Zeno Bentink 2), send 1) Anton Adriaan Van Iddekinghe uit Groningen was lid van de commissie van opvoeding van Z. H., door wijlen diens moeder benoemd. 2) Zeno Arend Bentinck tot Buckhorst, sedert 1761 lid van de ridderschap van Salland, Zie Naamregisters van de leden der regeering enz, 310 1768. hem, Zeno, nae Overijssel om tegens zijn neef Charles te stemmen en te werken, en schrijft naederhandt aan Charles B(entink), dat Zeno een seer slegt mensch (was), daer geen staat op te maken was, die sig soo tegens sün bloedvriendt en weldoender opposeerde. Van Larrey segt den hertog dagelijks: „que c'est un faquin, un mauvais sujet Ata, qu'il faut se méfier de lui, qu'on scait mille tours de lui", sonder deselve ooit te expliceren. Eens self ietwes confierende aen V(erelst) sey den hertog: „Mais n'en dites rien a Larrey" *). Onder het gemeen is men seer gestoort op den hertog, omdat hij alles uitvoert en agter 't scherm sit, de prins voor de abuisen laat caveren &tc, soo dat Benoist sey: „qu'on lui pourroit bien jouer un mauvais tour quelque jours, en lui cassant la tête", te kennen gevende, dat diergelijke praatjes in seker coffijhuis der borgers en in herbergen wel eens omgingen. Den hertog is verbaast gehaat onder de gemeente. Denken sommige dat die historie van 't slaan van den prins van Weilb(urg) met Maasdam 2) onder de hand mede door toedoen van den h(ertog) soude sijn uitgestrooit om die prins gehaat te maken, die buiten dat maer matig bemint is, uit hoofde van enige behandehnge met opsigt tot de oeconomie van de heer De la Potterie tegens de borgers &tc.. Den jegenswoordige premier-noble in Zeiand8) krijgt ƒ10000 s'jaers, die de prins hem geeft, en die hij ge vraagt heeft, — ik mene — ook nog eens ƒ20000 van de provincie, schoon Borssele die niet gehadt hadde, 't gene nogtans de prins was diest gemaakt. Den hertog hadde gesegt tegens V(erelst): „II faudra que cette béte de Van Citters *) aie quelqu'un, qui le conseille 1) Deze volzin is later tusschen geschreven. 2) Baron. Van der Duyn van Maasdam en 's Gravemoer uit de Hollandsche ridderschap. Het bedoelde gerucht is niet te vinden. 3) Op dit oogenblik nog de heer Willem Van Citters. Zie p. 304, 4) Dezelfde, 311 1766. et qui lui soit d'appui, nous lui donnerons Steengragt *) pour gr(and) pensionaire et puis Chalmers2), garcon d'esprit et d'application, pour secrétaire, sans lesqu'els il ne pourra rien faire (finir)", daer integendeel alle de mindere officianten van den premier-noble, en niet dese van die behoorden af te hangen. En NB. aan V(erelst) was die post afgeraden om reden dat al de Van de Citters tegens hem soude hebben, die te veel te ('t?) credit in Zeiand thans hadden, schoon 3 steden aen hem, V(erelst), hadde komen aenbieden hun intercessie ingevalle hij die post begeert hadde. Wijders dat de vorige premier-noble sekere recognitie aan 't landt betaaldt hadde, waervan dese versogte te sijn bevrijt, 't gene hem insgelijks geaccordeert was. V(erelst), aan Sijn Hoogheydt daerover sprekende, segde niet geweten te hebben dat Borssele die recognitie betaelt hadde. Den hertog hadde aen V(erelst) gesegt, dat hem eerstdaags sekerlijk soude spreken en langer tijt geven om sig onderling te onderhouden over verscheyde pointen, die door V(erelst) nog te vragen waeren, jae dat eerstdaags Woertman en Pesser verwagte, wanneer hem mede ten eten soude nodigen. Dese kwamen, sijn genodigt, hebben daer gegeten, dog is V(erelst) niet genodigt, alleen versogt om bij 't verblijf t'Utregt te wesen. Soo was ook door den hertog dén jonge Fagel geinsinueert t'Utregt te komen. Dese jongen heer segt men geene de minste applicatie te hebben nog sig enige moeite te geven in sijn nieuw employ s). Men hadde een plan gehadt om Larrey tevreden te 1) Adriaan Steengracht was secretaris van de Zeeuwsche staten. In 1766 werd hij raadpensionaris. 2) Mr. Johan Marinus Chalmers, de zoon van een Schotsch predikant te Veere, eerst secretaris van de rekenkamer, daarna, in 1766, secretaris van de staten van Zeeland, en in 1770 raadpensionaris. Zie Naamregisters of Van der Aa, Biogr. Woordenboek i. v. 3) Mr. Francois Fagel, de zoon van den griffier Hendrik Fagel, wien hij was toegevoegd. Zie Resolatiên Staten-generaal 11 Maart 1766. Vgl. ook aant. 2 op p. 283, 312 1766. stellen, en van de hand af te hebben, namenthjk dat de heer van Catwijk soude quiteren als president van den domain-raid behoudens sijn tractement soo lang hij leefde, in welk geval de heer Larrey president soude worden op een tractement van ƒ10000 s'jaers, dat de prins hem soude toeleggen, en soude dan de heer Bleyswijk effectif secretaris en griffier van Sijn Hoogheydt sijn geworden. Dan, vermits de heer van Catwijk •) sijn post niet heeft willen afstaan, soo is van dese schikking nog nietwes geworden. In 't algemeen werd bespeurt, dat men meer consideratie gebruikt voor die sig opposeren dan voor die gemakkelijk zijn. V(erelst) hadde ook te kennen gegeven dat, de post van Wenen vacerende, hij daer wel sin in hadde; niettemin was die commissie agt dagen nae desselfs komst in Den Haag vergeven aen den graef van Degenfelda), die misschien wel nae Berlin soude hebben willen gaen. ivl^gg Hadde den hertog aen V(erelst) gesegt: 7 „Si le Roi — de Prusse — vous parle sur Partiele de mon frère Perdinand, dite lui que je désapprouve fort la résolution qu'il a prise de quitter son service &tc". Den prins Ferdinand is vrij hoog, en als eens een voornemen genomen heeft, komt daer niet ligt van wederom. "£lee Awmvgi/py 3). Dat den hertog gegegt hadde mfjt relatie tot Borsselen, dat geloofde er in de Utrechtsche ridderschap wel saten, die sulke bewijsen niet soude 1) Frederik. Hendrik baron Van Wassenaar van Katwijk enz., lid van de Hollandsche ridderschap, president van Z. H.'s domeinraad. Zie o. a. Naamregisters. 2) Frederik Christoffel graaf Van Degenfeld Schonburg werd na den dood van den heer Van Burmania tot gezant te Weenen benoemd. Zie Resolutiën Staten-generaal 28 April 1766, 3) Ore Lunenburg. **** ai» 1766. konnen bijbrengen als wel Borsselen, daermede of de Utenhovens of de Thuyllen denoterende. 1?t3 "floc NxTsuti i). Dat den prins Van 8 ' Weilbourg, door Amersfoort passerende, door een oud officier — soo wel meen Van der Miele genaamt — zeer wierde gesolliciteert om voor hem te intercederen, ten eynde mogte geavanceert werden. Dit door Natewis geappuieert werdende, antwoordede den prins seer eenvoudig aan den heer van Natewis, dat nietwes in faveur van dien officier konde uitwerken, overmits nergens omtrent iet te recommanderen hadde, met moeite dit self in sijn eyge regiment te mogen doen. "Sips hp uxv "IvfcpiTTeiv 2). Dat in den beginne van het stadhouderschap hadde gesauveert aan dese provincie 't geven der attachés door staten of gedeputeerden op de patenten van Sijn Hoogheydt, insgelijks mede de agreatiën op de prebendens, die door Sijn Hoogheydt werden vergeven, ofschoon De Bak daer seer tegens was, tot soo lang door verscheide voorbeelden van de vorige eeuw daertoe wierde overgehaelt. Item 't registreren bij de provincie van de commissiën voor officieren, op onse repartitie komende en door Sijn Hoogheydt wordende vergeven. Dat ook soude hebben voorgekomen, dat in de leenbrieven niet in 't hoofd van deselve hadde gestaan „Sijn Hoogheydt mitgaders de staten &tc;", soo niet den heer van Bottestein sulks hadde belet in- qualiteit van stadhouder der lenen, die daerdoor dagte NB. te verkrijgen nieuw verhef van alle de lenen, 't gunt hem hondert halve rijders waerdig soude sijn geweest. Dat ook aangetoont hadde, hoe onder prins Willem de derde nimmer die prins sijn naem was gebruikt in ordonnantiën rakende het financiële deser provincie, en dus 1) Ore Natewisch. 6. « 2) De secretaris van staat Milan Visconti, beer. van Hindersteyn, 314 1766. dagte dat sulks wederom moeste geschieden, vermits op deselve voet 't stadhouderschap was aanvaert, dog dat andere daertegens voerde een exempel onder prins Mauritz tijt gebeurt, waerin s'princen naem was gebruikt, en dus doordrongen dat sulks wederom plaats moeste hebben, ofschoon prins Mauritz magt op lang naa sig niet soo verre uitstrekte als die van prins Willem de vierde 1), 17-Z-66 "■^ft '^roy *)' Dat D'Ablaing seer 11 ' moeyelijk was over de conclusie nopens desselfs tractement s); dat aen de prins een korten brief hadde geschreven, dog dat beloofde eene veel langer. Dat Pesser aen Woertman hadde gesegt — welke laetste sulks aen den hertog hadde geschreven — dat die sake met eene vriendelijke altercatie was afgelopen. Al lacchende voegde die prins daerbij: „Dat hjkt veel nae eene contradictie". Wijders dat gene twee onverdraeglijker menschen kende dan den adjudant Thuyll en de gewesen collonel Pesser. Ook dat ik wel hadde moeten bemerken, dat die laetste genoegsaem niet aen 'thof was geweest, doe de prins in Julij t'Utregt was. „Of hij, Pesser, nog sooveel in Utregt te seggen hadde"? Ik antwoorde: „dat Sijn Hoogheydt dat waerschijnelijk 1) Deze woorden: „ofschoon enz." zqn logisch te verbinden met: „een exempel gebruikt". 2) Ore Hertog. 3) In 1757, bij den dood van den heer Van Tuyll van Welland, die als oudste geëligeerde tien jaren lang voorzitter van de staten van Utrecht geweest was, had de gouvernante den heer D'Ablaing van Giessenburg tot supernumerair geëligeerde en voorzitter der staten benoemd (zie vroeger), en zulks op denzelfden voet als de heeren Van Reede van Renswoude in 1674 en na hem de heer Van Weede van Dijkveld. De heer Van Welland had als voorzitter nooit eenig tractement genoten. Daarom requestreerde zijne dochter Dorothea, als zijne universeele erfgename, bij zijn dood aan de gedeputeerde staten, op grond dat hij toch wel tot eenig salaris zou zijn gerechtigd geweest. Haar werd toen voor elk der genoemde tien jaren eene som van ƒ 200 toegekend, of, na aftrek van den 12en penning, van ƒ 183. Zie Resolutiën Gedeputeerde stoten 5 Mei 1757, Jhr. D'Ablaing nu maakte 1769. beter soude weten als ik, dat mij wel bewust was dat er nog dagelijks vele en der voornaemste uit de vroedschap gingen, dog dat ik hem personeel genoegsaem niet kende. Niettemin remarqueerde ik wel dat Woertman daer veel was, en misschien meer van hem dependeerde als iemant, op welke wijse hij gewisselijk veel influentie in de provincie moest hebben". Waerop den hertog: „Dat is waer, ik geloof mede dat hij veel op Woertman vermag; dog Woertman moet met zijn broeder wel omgaen, wegens het eerste lidt &tc". De heer Van Zuilen hadde hem, hertog, seer gequelt met sijn neven (sic) Frits '), namenthjk om hem nae aanspraak op een salaris van ƒ1600, omdat dit ook den heer Van Renswoude toegelegd geweest was (zie Resolutiën Staten Van Utrecht dd. 12 December 1674.) Of hij het werkelijk genoten heeft blijkt niet; in 1759 beweerde hij „ten kantore van den ontvanger Yvoy een en andermaal zijn kwartaal" in ontvangst genomen te hebben, maar in de rekeningen van dien ontvanger komt die post onder de uitbetaalde tractementen niet voor (zie Inventaris der rekeningen van de Staten, u" 59 R. A. Utrecht). In 1759, na den dood der prinses, schijnt in elk geval van wege de staten de uitbetaling te zijn verboden; de heer D'Ablaing beklaagde zich daarover bij missive aan dat college (zie Resolutiën Staten van Utrecht 7 November 1759), maar, voor zoover na te gaan valt, zonder gevolg. In het jaar 1766, na de verheffing van Willem V, bij de nieuwe moeilijkheden over het voorzitterschap zelf (zie volgende aanteekening), kwam weder de quaestie Van het tractement uit de kas van de staten aan de orde, waartegen de ridderschap vooral opkwam> omdat daaruit de door haar bestreden wettigheid van het voorzitterschap zou kunnen worden afgeleid. Om „tot eene schikking te kómen.... consenteerde" de ridderschap, uit inschikkelijkheid jegens den prins, in het toeleggen van het gevraagde jaargeld van ƒ1600, (zie Resolutiën Ridderschap 5 November 1766.) De staten besloten toen tot de toekenning van die som (zie Resolutiën Staten eod. d.), maar de geëligeerden poogden vergeefs de ridderschap te overreden zich bij hare conclusie „favorabeler te expliceeren." Vandaar dat de heer D'Ablaing „seer moeilijk was over de conclusie nopens desselfs tractement". 1) Frederik Christiaan Hendrik Van Tuyll van Serooskerken werd bij acte dd. 18 Maart 1766 aangesteld tot ritmeester van eene compagnie cavalerie in het,regiment Cannenburg, tot dusver onder bevel van den generaal Van Tuyll van Serooskerken, die als zoodanig werd gedimitteerd. Zie Acten en Comm. i. d, u. s. 316 1766. Berlijn of Brunswijk te willen toesenden, met brieven van recommandatie om daer te blijven, den dienst verder te leren en vandaer te melden wat men oordeelde door hém te konnen weten of vernemen. Vroeg mij: „of niet verwondert was over soo een plan, want wat hij daer dog soude uitvoeren? Veelligt voor spion aengesien en wijnig agrement hebben. Immers niet te sullen reüsseren met hem door soo eene absentie te doen afsien van juffrouw Willemsdorffx), vermits 't door haerliede schuit was, dat uit Den Haag was gegaen. Dat hij, heer hertog, daer altoos tegens is geweest; dat hij extra wel bij de prins stont, dat hij een soete jonge was en die, door den hertog werdende gedirigeert, daer sig wel soude hebben geschikt, dog dat sulks soo door den heer Van Zuilen, door den adjudant en den heer van Rhoon — die thans dagelijks 't huis van mevrouw Van Thuil afliep — begrepen en geconcludeert was. Dan, dat nog eens bij mevrouw Van Thuyll soude gaen, die veel redelijker oordeelde en die ook niet geloofde soo seer met die drie heren overeen te stemmen. Ook dat niet seer fraai van den heer Van Zuilen was geweest, sijn pupil voor f 25000 die compagnie van sijn broeder te laten kopen". " Over de domestique saken van de ridderschap sprekende, geliefde Sijn Hoogheydt te seggen, „dat de prins geprefereert hadde te schrijven aen de ridderschap, omdat de heren hem in de conversatie te fijn waeren; dat hij, heer hertog, daerom ook telkens onvervankelijk hadde gesproken", met dit woord willende beduiden hoe voorsigtig sig dagt te moeten gedragen in opsigte van den heer Van Zuilen 2). 4) Misschien eene dochter van den vroeger vermelden majoor. Van een huwelijk schijnt niets gekomen te zijn; althans te Utrecht is het niet gesloten, en daar woonde de familie Willemsdorff en lag het regiment Cannenburg in garnizoen. 2) In de ridderschap was op nieuw geprotesteerd tegen het voorzitterschap van Jhr. D'Ablaing van Giessenburg in de staten en zijn supernumerair lidmaatschap van de geëligeerden, evenals in 1757 en 1759, alsook tegen Z, H.'s verlangen dat niet meer door de leden der 317 1766. Den hertog is thans geheel gebrouilleert met den heer Van Rhoon, soodat desen laetsten heer op de maeltijt van de prins, doe alle de Hollandse edelen daer aten, bedankt heeft, op pretext dat nae buiten ging — of ietwes diergelijks. Dagelijks werd er s'avonds raid gehouden bij den hertog; daervan sijn Blijswijk, somtijts den raidpensionaris Steyn, griffier Fagel, en die de pen voert is Van Hees, die met juffrouw Dierkens is getrouwt Alle morgen komen menigvuldige regenten &tc, om den hertog te spreken en van alles te informeren. Sijn Hoogheydt ontfangt ook en beantwoordt terstont seer veel billets van den een en andere. December 1768. "Hpe Pttytpo-ttxv *). Dat den hert(og) meer dan ooit sig volkomen van de geest van de prins heeft geëmpareert, dat die jonge vorst nietwes besluit, doet of vervolgt dan naedat sulks bij den eerstgenoemde heer is voor goed gekeurt. Dat nogtans ligt en oordeel genoeg heeft om selver vele saken te ridderschap bij tour beurt, maar door de meerderheid de ambten zouden vergeven worden, — hetzelfde wat even vóór zijn dood Willem IV had gevorderd, (zie vroeger). De ridderschap had eene commissie naar Den Haag gezonden om daarover met Z. H. en den hertog te overleggen. Zie Resolutiën Ridderschap 31 Mei, 7, 14 Juli, 9 September, 19 October, 5 en 10 November 1766, en vooral de uitvoerige en zaakrijke memorie over de retroacta van de quaestie der vergeving van prebenden en ambten, dd. 9 September 1766, daar geinsereerd. De zaak was aan de orde gekomen door de aanbieding van het praesidium der ridderschap aan Z. H., evenals in 1747, en daarop van een eerste tourbeurt voor eene prebende. 1) Mr. Herman Van Hees, heer van Berkel en Rodenrijs, sinds 1765 raadsheer in het hof van Holland, gehuwd met Anna Maria Dierquens (of Dierkens), de dochter van den burgemeester van Den Haag, Mr. Johan Dierquens, en van Eleonora Agneta Fagel. Zie Huwelijksregisters te 'sGravenhage 5 Sept. 1756. 2) Mr. Jacob Karei Reigersman, sinds 1761 thesaurier van Z. H. 318 1768. konnen bepalen, dan, dat sig geen t$t nog moeiten geeft omme deselve in te sien of nae te gaen, want wat ook in geschrifte aen voorsegde vorst werd gepresenteert, sulks werd aengenomen, dog, sonder 't selve in te sien, straks aen den heer hert(og) overgelangt. Niettemin onderscheyt die prins sijne luiden en schijnt doorsigt genoeg te hebben, gevende sulks ook wel eene enkelde rijs te kennen wie dat voor eerhjke heden hout en wiens raad — schoon die voor 't jegenswoordige niet gevolgt werd — gaarn wil aenhoren en voor 't vervolg versoekt, jae dit selfs. aen den hier boven genoemde heer R(eigersman) meer als eens heeft te kennen gegeven, met een fiaauw aveu. dat sig niet anders thans gedragen konde, dog waervan de gevolgen allerdroevigst schijnen, vermits bij enig tjoeval van voornoemde heer hert(og) die jongen prins soude moeten fluctueren en sig nae 't oordeel van verscheyde geopposeerde gemoederen moeten regulen, welk inconvenient door gepaste departementen in de respective provinciën te maken was voor te komen, dan, waertoe de ambitie om alles alleen uit te voeren van den heer hertog niet kan condescenderen. Dese zugt wierd voortijdts door dien heer berispt in wijlen Haer Koninklijke Hoogheydt, die insgelijks de jonge prins buiten kennis en buiten bewindt soude hebben gehouden soo lang mogelijk, om maer selver te regeren &tc, warom ook even nae haere doot veel gecontribueert heeft tot de opvoeding en leersaemheydt van den jongen vorst, dan, soo straks nae de kindersiekte heeft men die gelegentheydt genomen omme voorsegde prins buiten alle applicatie, en sulks bij continuatie, te houden. Frappant voorbeelt van de magt en wil van voorsegde heer hert(og) in der sake van eene negociatie, die voor Sijn Hoogheydt moeste gedaen worden omme Duitsche goederen te vrijen of aen te kopen, welke negociatie bij of door den jood Boas, met avantagie van 2 percent opgelt voor Sijn Hoogheydt — schoon den negociateur selver — moeste geschieden, niettegenstaende de sterkste en gegrondste redenen daertegen gegeven, weBr. alles gesohiede op instigatie van den secretaris Heinicke, en 319 1768. den raidsheer Boemer '), die tesamen den heer hertog overreden, selver daervan profiteren, en dien heer verscheyde violente resolutiën doen nemen. Waerbij komt in 't politique den heer Bleiswijk, die alle resolutiën, brieven en memoriën opstelt voor de respective provinciën > deselve in de hardste taal coucherende, den prins op een despotique toon doet spreken en nooit considereren, dat aen de staeten als desselfs wettige souverainen schrijft: zulks in 't exempel aen Vriesland, nu wederom aen Zelandt, aen de ridderschap van Utr(egt) &tc. Thesaurier Hop, de bequaemste, braefste, en kundigste der regenten, werd niet geconsuleert; de griffier, (de) raidpensionaris, voor 't groote werk niet bestant genoeg. Des hier uit moet onstaen dat, wanneer dese saken eens in de een of andere provincie — bij voorbéftlt 4m Zeiand waer thans tweespalt is 2) — beginnen te stuiten, den prins meerder verliesen dan gewinnen soude in desselfs magt en directie, want maer een beginnende, de andere ras souden volgen, aengesien meest overal ongenoegen heerscht. Nog een voorbeelt: dat, de heer Voogt 8) met den prins wandelende,,Sijn Hoogheydt bedrukt en bedeest sig hadde geuit en gesegt, dat hij evenswei ongelukkig was, vermits dat buiten een wijnig geometrie en wat historie van niets en wist tot behering van soo een landt als de republicq was nodig &tc, waerop t'huis komende hadde 1) De heer Heinrieke was secretaris van den hertog van Brunswijk; verderop in het Handschrift komt hij herhaaldelijk als zoodanig voor. De heer Boemer komt in de Haagsche Berichtboekjes voor als „raad bij de hofhouding van Z. H.": vandaar dat hij „raidsheer" genoemd wordt. 2) Er was in Zeeland een ernstig geschil, waarin vooral Middelburg zich roerde, over het al of niet toelaten van den raadpensionaris Steengracht, die tijdelijk als eerste edele fungeerde, in de admiraliteit van Zeeland, overeenkomstig den wensch van Z. H. Zie Vervolg op Wagen aar anno 1768, p. 150. 3) De meergenoemde kamerheer, daarna opperhofmeester, baron Voigt Van Elspe. 320 1768. den hertog — nae gewoonte — gevraagt wat of de prins op de wandeling al hadde afgehandelt. Hierop antwoorde de heer Voogt. als boven, 't gunt den hertog moeielijk maakte en seyde: „TL scait cependant tout, je lui dis tout, et ne fais rien sans le lui dire". 1769. "Hp* Peiyspa-ftxv i). Dat Sijn Hoogheydt wel voelt de subjectie, waeronder legt met opsigt tot den heer hertog, dat hem sulks dikwils genoeg verveelt, dog dat door de groote influentie en menigte middelen, die daertegens werden ingerigt, die onderwerping niet ligt te boven kan komen. Wijders ook uit hoofde dat den prins genoegsaem nietwes selfs uitvoert, dus het wel op een ander moet laeten aenkomen. Sijn Hoogheydt hierover onlangs s'namiddags — wat meerder verheugt door de wijn zijnde — badineerende, telde successivelijk op alle desselfs occupatien, daerover spottende, namenthjk dat nietwes dede als audientiën te geven, te wandelen, eten, drinken, slapen. Daerover s'anderdaegs nog eens sprekende vroeg aen d'heer Voogt „of niet dagte dat wel opgetelt hadde desselfs onnutte besigheden", die daerop antwoorde van jae, „dog dat Sijn Hoogheydt nog hadde overgeslagen 't ondertekenen van soovele stukken, die Sijn Hoogheydt met gene mogelijkheydt te voren konde nasien of lesen". Dit deedt de prins, sig met de handt voor 't hoofdt slaende, seggen: „Dat is waar, dat is nog een voornaem stuk dat vergeten hadde". flvAxsuTc *), schoon sig niet extra veel met saken bemoeit, is nogtans in de smaak van den heer hertog, vrij wat dispotisch, en dependeert enigermate van die prins. Toiyr 8) opregt, stil, en die seer wel denkt, dog niet veel geconsuleert werdt. Bpxv&atvfiupy *), alles door den hertog 1) Ore Reigersman. 2) Wulkenits (Wulknitz). 3) Voigt. 4) Baron Van Heieckeren van Brandsenburg, de latere gezant te St. Petersburg, was kaïnerheer bij den prins. 321 1769. bekomen hebbende voor sig en de sijne, hangt volkomen van dien heer af. 'E/3fv, 1'abbé, seer gelieert met Tpowuv) schreef die heer dat het hem aengenaem soude wesen, dat sij reüsseerden in hunne sollicitatiën om drosten te worden, daer aen een andere kant gelijke brieven schreef om sulks door alle wegen tragten te beletten. Wil over alles werden geconsuleert en van geinformeert, dog wanneer men schrijft ontfangt men merendeels geen antwoort, en in de conversatie segt men, dat men sig nergens mede bemoeit of dat Sijn Hoogheydt het soo of sulks heeft verstaen. Nogtans geeft de prins aan geen mensch naauwelijks enig antwoort van consideratie, sonder alvorens met voorgemelde heer te hebben gesproken en geconsuleert. "jflpf iSwb'tv xv sfiftev 2). Dat den laioy verbaast afgaet 1) Charles Bentinck en Heyden Hompesch. De eerste beproefde tevergeefs drost van Salland te worden, de tweede volgde in 1769 zijn vader op als drost van Twente. 2) Willem ftw^Werntrtk-baron Van Lynden, heer tot Hemmen, de zoon van den burggraaf van Nijmegen, was sinds 1751 in de ridder- 344 1772. op de geprojecteerde rijs van H. K. H. nae BspAif, dit wijtende aan de freule D(an)k(elma)n, waer tegen sig aller sterkst uit, ofschoon uiterlijk de best© Trienden schijnen. Dat menigmael en sonder omsigtigheydt op d'een of ander sig expliceert, van alles onderrigt wil wesen, en ook alles terstondt wederom vertelt, sulks dat de heer van oov ') van hem segt: „qu'il est comme les vielles femmes, qui ne sa vent se taire". £lf>£ TepeXaT, iv uisvt; TrpevevTis 't yfo^/fS ux$ 2). Dat seker dag in 't laast van Augustus of begin van September 1772 sig op 't huis in 't Bosch bevindende en in , seker vertrek met de freule D(an)k(elma)n zijnde, kwam den iprcy even in of aan de deur, 'tgunt gesien werdende stondt men straks op en ging hem tegemoet, en sprekende over de welstandt van H. K. H. &tc nam de conversatie die keer dat de freule D(ankelman) al lachende aen Zijn Hoogheydt seyde: „qu'a présent S. A. R. étant si heureusement et si promptement accouchéé on pouvoit supposer que son embonpoint ne luy portoit aucun préjudice a ceste égard, ou a peu prés dans ces termes — il faut savoir que la cause de ce discours venoit de ce que le duc cy-devant avoit dit a la freule Dank(elman) ou a un autre, s'agissant de madame la princesse, que lorsque les femmes prenoient trop d'embonpoint, elles faisoient difficilement ou rarement plus enfans —, sur quoi le d(uc), presqu'en fureur, répliqua qu'il n'avoit jamais dit ni pensé cela de la princesse, et qu'il savoit fort bien qu'on tachoit de luy óter 1'amitié et la conhance de cette princesse, aussi bien que celle du prince; qu'elle avoit longtems travaillée a cela, et quoiqu'elle avoit pu réussir auprès schap van het kwartier Nijmegen beschreven, en in 1772 gedeputeerd in de vergadering van H. H. M. Zie Resolutiën Staten-Generaal 27 November 1772. 1) Ook hier is blijkbaar de f vergeten en wordt de heer Van Rhoon bedoeld. 2) Ore Vereist, in wiens presentie 't geschied was. 345 17721 de 8. A. R., elle ne le feroit point vis a vis du prince; qu'il avoit longtems scu qu'elle 1'avoit voulu broüiller avec L. L. A. A. et qu'elle ne désiiöit que de 1'eloigner de ce païs; que cela étoit connu de beaucoup de monde, mais qu'encore plus de personnes desirassent qu'elle n'y fut point, connoissant son caractère,.... qu'en outre, malgré ce qu'il fit pour. obliger madame la princesse, elle ne trouvoit jamais rien de bon chez luy &tc A quoi la freule Dankelman répondilr tout uniment qu'elle ignoroit absolument ce que S. A. voulut dire ou signifier par tous ces propos singuliers et impertinens, qu'il sembloit qu'elle avoit perdu la tête, ou que le transport de sa passion la faisoit extravaguer, mais le duc, toujours en pestant et grondant, quittala chambre brusquement, et la freule d'un autre cóté sortit en disant a monsieur Tspstor: „Vous êtes temoin de 1'emportement de eet homme et de ce que j'ay dit, dont il s'est pu trouvé offensé". Monsieur Tepetor luy dit: „Suives-le", mais elle tourna de 1'autre cóté de 1'apartement, et dit encore: „Vous voiés s'il y a moien de rester dans ce païs, tant qu'un tel homme y est...." Le lendemain le duc fit demander monsieur V(erelst), quand et oü il pouvoit le parler, s'il le trouveroit a sa maison ou s'il vouloit venir chez luy. Le dernier parti fut preféré et pris. Lorsqu'on y arriva, le duc dit tout de suite: „Que dites vous de cette canaille, qui m'a dit hier des injures et des impertinences aussi grossières en face ? ... Oh je la connois et tous ces desseins, comment elle voudroit m'éloigner et me broüiller avec notre et avec la cour de Pr(usse), je scai tout ce qu'elle écrit..." et — se méfiant qu'on pouvoit le soupconner par la de faire ouvrir les lettres — il se reprit tout de suite et dit: „Car vous savés qu'a Berhn on est bavard &tc" Enfin il demanda: „Comment troOviés-vous cette scène"? La réponse fut: „Je trouvóis monseigneur, que vous aviés tort, car elle ne vous a véritablement rien dit de quoi vous blesser le moins du monde; je puis même vous assurer en conscience qu'exactement lorsque vous entrates, elle me répéta combien elle devoit s'étonner que le prinee, 346 1772. malgré toutes les dépences qu'il fit, ne pouvoit jamais être servi si bien qu'on 1'étoit chez vous" Après quoi il fit demander le lendemain de bon matin s'il pouvoit voir la freule Dankelman, ce qui étant accordé, il commenca incontinent a avouer son tort: „qu'il avoit dit des grossieretés, dont il se repentit autant que possible, qu'il en avoit agi comme un..., qu'il en demandoit pardon, que jamais cela n'arriveroit plus, qu'elle luy permit de luy baiser les mains"; et lorsqu'elle se défendit la-dessus il y ajouta, „si elle vouloit qu'il se mit a ses genoux, qu'il le feroit tout de suite"... Deux jours après se trouvant derechef avec la freule D(ankelman) lorsque la nouvelle de la révolution en Suède ') arriva, cette dame dit, „que des gens, qui s'étoient comporté comme la pluspart des Suédois dans cette affaire, ne méritoient pas de jouir d'une liberté comme ils le faisoient cy- devant, sur quoi le duc dit: „Idy c'est bien la même chose, ils ne la méritent pas non plus; le prinee, s'il le voulut, en pourroit bien faire autant que la, aussi bien est il le maltre du militaire, — a t'il la müice en main" — n. Ce discours inouï, inconcevable et prodigieu- sement imprudent, tenu ü une femme, contre laqu'ellè il s'étoit si extraordinairement expliqué et faché deux jours passé seulement, étonna au point cette dame qu'elle ne savoit que conclure d'une pareille conversation, qui marquoit ou le plus mauvais coeur possible, ou la malice la plus noire, ou les sentimens les plus doublés et les plus dépravés. Enfin S. A. R. aiant scu de la freule D(ankelman) encore cette dernière circonstance, l luy dit: „Je vous avoue que je ne concois rien a «r^tête de c'et homme, ni a ses inconséquences. Quand même j'aurois jamais pu penser seulement une pareille chose, a vous même, avec laqu'elle je suis si liée et si famihère, je n'aurois jamais osé le lacher".... En outre le duc tache d'insinuer au prince que le roi de Pr(usse) voudroit par le moien de S. A. R, sa nièce, 1) De staatsgreep van Gustaaf III in 1772, 347 1772. endormir le prince et se rendre 1'un ou 1'autre jour maitre de la province de Gueldres; au moins a t'il fait entendre cela a monsieur Ver(el)st dans la conversation sur le dit roi de Pr(usse), qui luy répliqua qu'au contraire aimant tendrement cette nièce, il etoit sur que, si jamais il y auroit pü penser, cela Pen détourneroit aujourdhuy, mais qu'on ne deyroit pas 1'indisposer A propos de cette révolution en Suède le prince appella monsieur Ver(el)st et luy dit: „Ecoutés, si jamais je pourrois penser a m'approprier la souveraineté dans ce pais-cy de telle ou d'autre facon, je permets qu'on m'as- sassine sur le champ", sur quoi on luy fit sentir qu'aussi bien il seroit pour lors le plus malheureux prince du monde, qu'aucune puissance voudroit traiter avec luy et qu'infailliblement il exciteroit une révolution, perdroit soi même, ce païs et sa familie pour toujours". "£lpe tspeXsr *). Dat de heer Hertel 2) generael-majoor zijnde gemaakt en d'acte daertoe van de prins uit Breda hebbende ontfangen, vervolgens bij de president van de week in s'Hage was gegaen met vertoning van sijn benoeming, ten eynde tot den eedt te worden geadmitteert en wijders met commissie voorsien, sulks hem heer Hertel niet gebéuren mogte, om reden, soo hij onder de handt bespeurde, dat hij niet rondt bij de leden van H. H. Mo(genden) waare geweest, weshalven hij den secretaris van den hertog, Henneke genaemt, siende aan hem vroeg, wat hem raden soude te doen; die nae een wijnig bedenkens antwoorde met te seggen: „Ik soude het maer doen", 't gunt den hertog naderhandt horende soude gesegt hebben: „Hij, Hertel, heeft wel gedaen om rondt te gaen op 't seggen van Henneke, dog dese heeft als een 1) Ore Vereist. 2) De kolonel van de infanterie Hertel kreeg den generaal-majoorsrang met een aantal andere hoofdofficieren bij gelegenheid van de geboorte van prins Willem Frederik, den 24™ Augustus 1772. Resolutiën Staten-generaal i. d., waar de volledige promotie vermeld staat. 348 1772. gek gedaen hem sulks aen te raden", waeruit men sien kon hoe die heer de eygewillige bestiering over 't krijgsvolk voorstaet, en hoe wijnig de staten-generael of sogenaemde representativen der souveraiue van den lande werden geconsidereert. Ook bespeurt men dat die heer de vreemde generaels, bij voorbeeld de generael Af wis x) &tc..., cajoteert en veel plaisier doet in vergelijking van de generaels inboorlingen van 't landt. En dese idéé nopens het mihtaire werd sodanig aan den heer erfstadhouder ingeboesemt dat denselve in de conversatie nopens de Sweedsche revolutie ( ), wanneer begon te seggen: „soo immer naer een diergelijk souveraineteydt dagte om te sien of die voor sig wilde bewerken, wel mogte lijden dat men hem ombragte", daer vervolgens bijvoegende: „dog in tegenstelling ook sijne regten en prerogativen als stadhouder en capitein-generael te willen maintineren, en bijsonder dat rakende het mihtaire". Op den dag van den doop van de jonge prins, 17 September 1772, was men bedugt voor 't inslaan der glasen om reden dat er was gepubliceert van niet te illumineren 2); dit wierdt geattribueert bijsonder aan den raidpensionaris, waerom 't gemeen enige dagen te voren sig seer sterk in herbergen en elders uittede nopens dien heer, verdenkende ook den sproy, waerop sij insgelijks veel afgingen, dog dese was voor 't illumineren geweest, en wierd door de ervarenste en meest onderrigte personen verdagt, dat wel hadde gewilt dat er hier en daer door 't gemeen enig ongenoegen was getoont, edog om reden der gevolgen — die veelligt gevaerlijke impressiën soude hebben konnen laten — is door 't geven van ordres sulks voorgekomen, gehjk het ook aan alle gesenseerde menschen onmogelijk voorkwam, tensij men 't wel hadde willen favoriseren, want anders met soo een sterk garnisoen als 1) Graaf D'Envie, sedert 1747 luitenant-generaal van de infanterie. Zie Naamregisters van officieren. 2) Dit gebeurde hier en daar inderdaad, b. v. te Utrecht Zie Vervolg op Wagenaar anno 1772, p. 278. 349 1772. in s'Hage sulks onbegrijpelijk voorkwam. Den fftby soude aan V(erelst) gesegt hebben: „qu'il valoit mieox qu'il n'y eüt point de bruit ou du tapage". Ook seyde de prins s'avondts: „Neen, ik denk niet dat er ietwes gebeuren sal, want daer sijn stipte ordres gegeven". Den overste Vink ') met mevrouw De Bak enige straeten s'avonts rond rijdende, soo bedelde verscheyde gemene menschen aen de koets ter eere van de jonge, prins, dog soo ras sij sagen dat er een officier in de koets sat, soo seyde sij aen malkanderen: „Segt jongens, daer sit een officier in", een teken, dat sij wel wisten, soo sij die niet sagen, dat sij dan geen nood of vrees behoefden te hebben. Den raidpensionaris hadde den sproy laten vragen of hij aan sijn huys geliefde te komen om den train te sien passeren, dat aldaer te dejeuneren of rafraichissementen soude vinden naer verkiesing, waeruit geoordeelt wierdt, dat den heer raidpensionaris, den spray verdenkende als nopens de illuminatie van verschillende gedagten geweest zijnde, door die beleeftheydt heeft willen voorkomen *) Zeker prins Repnin 8), Russisch officier, generael, siende de train over de Vijverberg trekken, seyde aen de heer V(erelst): „Tout cela est beau et bon, mais morbleu, ne remarqués vous pas que vous autres aussi bien que le reste serés tot ou tard des esclaves et puis vous aurés peut-être pour feldmaré- schal celuy-lè,", montrant sur le jeune prince de HessenCassel — qui par parenthese n'est qu'un jeune homme inexperimenté et prodigieusement bavard — „et pour princesse une Zerbst, ou une fille de soldat", voulant designer 1'impératrice Catharine Le duc avoit demandé a V(erelst): „Ou avés (vous) vu le train? Repnin y étoit-il aussi, qu'en a t'il dit", le soupgonnant 1) Zie aant. 2 op p. 248. In 1766 was hij tot overste bevorderd. 2) Het slot van den zin ontbreekt. 3) Deze officieruwas waarschijnlijk een bloedverwant van den bekenden Russischen gezant in Warschau. Eene zending of opdracht hier te lande had hij, zoover op het R. A. is na te gaan, niet. 350 «na. bien d'avoir fait des remarques libres; mais 1'autre luy répondit, qu'il ne 1'avoit pas entretenu la-dessus, quoiqu'il parüt avoir trouvé le cortêge fort beau. Une lettre de nouvel an 1772 de monsieur Van der Perre, représentant de S. A. S. dans la province de Zêlande, est la plus singulière et la plus ridicule possible, débutant par faire une exposition a S. A. R. de ses sentimens envers elle, nommément en quoi ils consistent, ensuite se mêlant de luy donner des conseils, et a la fin répétant encore une fois ses sa^timens et le caractère de la nation dans les termes, les expressions et le francois le plus singulier; il termine par'ces mots: „qu'il a honneur de se dire le t(rès) h(umble) v(alet ?)"r )( Dans la dernière conversation de monsieur Tspster avec le duc il luy a beaucoup entretenu sur la cour de Prusse, et a insisté qu'il luy écrjvit de tems a tems toutes les particularitéz qui viendroient a sa connoissance, et cela en chiffre, qu'il pouvoit être assuré que personne ne dechiffreroit ses lettres que luy le duc même, et qu'ame qui vive (ne) verroit ses lettres que le prince. September 1772. "£lps ivysusvp Utsphiw '). Dat den sproy sedert een geruimen tijdt niet meer soo wel was met den commandeur Dentz in s'Bosch 2), dus dat wel verlangde die te konnen verplaatsen; dat ook sulks wel gaan soude, als maer de heer commandeur Burmannia te Maastrigt 8) kwam te vallen; dat omtrent dit een en ander seer seker was. Dat dese somer met den sproy en Trpwo- te Maastrigt zijnde men te voren hadde overlegt, hoe de generael 1) De bedoelde persoon is de kapitein-ingenieur Jacob Pierlink te 'sGravenhage, controleur-generaal van de Hollandsche fortificatiën. Zie Naamregisters van officieren, Bericht van de vergaderingen enz. 2) De luitenant-generaal G. S. Dentz, commandeur van 's Hertogenbosch, waarvan de hertog van Brunswijk gouverneur was. 3) Luitenant-generaal J. G. baron Van Burmania was groot-majoor en commandeur te Maastricht. Zie Naamregister van officiereu. 361 tra Aylva ') te doen tegenspreken nopens enige gemaakte werken bij Maastrigt &tc , dat hiertoe den ingenieur Coll(onel) Du Moulïn 2) was genomen, die de generael in presentie van Ijeyde die princen en veele andere menschen seer duidelijk toevoerde, dat hetgeen daer gewerkt was onnuttig en selfs schadelijk' was, waerover den generael moeielijk wordende, was hij, Du Moulin, vertrokken, en soude Sijn Hoogheydt doe aen de generael hebben gesegt die materie nog wel eens binnenshuis te sullen willen afhandelen, dog daer was verder niet van gekomen; nogtans hadde die onnodige werken wel 10 tonnen goudts gekost, en wilde doe de generael nog voor 2 ton laten op nieuws maken. In Namen was ook wel 3 ton vermorst. Den directeur La Rive s) met de heer van Aylva wel zijnde, en die met de thesaurier Hop, welke wederom maer seer matig wel was met den tproy, soo wierde die werken bij Maastrigt maer gemaakt en bekostigt, soo ras men wist dat er den sproy tegen was. Tlisp>.nit eens voor de raadpensionaris Stein *) hebbende willende uitsparen de jaerlijkse onkosten van f 4000 wegens seker Hollandts fort, leggende nabij Nederhemert, soo seyde den sproy tegens hem: „Gij moest mij niet alle die forten — uit oeconomie — willen slegten, want dan sou de prins gene klijne gouvernementjes voor d'oude officiers overhouden". "ilps Pouas *). Dat de prins uit sigself seer vaderlandts en redelijk denkt, maer dat telkens door den sproy werd omgeset. Nopens de militaire jurisdictie, die den 1) Generaal baron Van Aylva, gouverneur van Maastricht. Hij overleed in 1772. Zie Resolutiën Staten-generaal 17 December. 2) De overste C. Du Moulin, van het wapen der genie, te Namen. 3) De generaal-majoor P. De la Rive, directeur van de genie te Maastricht. 4) Do raadpensionaris Stein was pas overleden en door Mr. Pieter Van Bleiswijk opgevolgd. 5) Mr. Lucas Rouse. Zie aant. 4, op p. 343. 352 1772. sproy quovis modo gaern onder de handt soude souteneren, voelt de prins seer dikwils d'inconvenienten sonder se te konnen of durven redresseren. Ook is hem in die saake, verschijde moeijelijkheden op den anderen hebbende gehadt en door den sproy werdende aengeset om al wederom nog te pousseren, wel eens in vivaciteyt ontvallen: „Nu wil ik 't voor den drommel niet verder pousseren &tc." Dog kan sig op den duur van den sproy niet passeren, ook niet voor 't hoofd stoten, om reden der obligatie, die hem heeft wegens sijne opvoeding. Ook is den sproy loos genoeg omme, als een saak niet lukken wil, deselve wat sagter en omsigtiger te behandelen. Dat men aen de npiw sessie heeft gegeven in de vergaderingen ten eynde wat te konnen leren, dog dat thans komt als wil, vergeeft wat wil en sooals goedvindt, 't gunt alles van gevolg kan wesen. Dat den sproy nergens iets consistents heeft of uniform heeft, om dus steets pro re nata te konnen varieren en ageren, ook dat gene departementen in de provinciën wil hebben om alleen alles te konnen verrigten, noemende sodanige departementen vice-stadhouders in de provinciën. "Cïps ysvspotx vxv KxhftSprekende nopens de laatste promotie van generaals, waerbij die van de caVallerie soo waren gefavoriseert, daer buitendat sij niet behoorden gebruikt te worden tot de gouvernementen of commandementen omdat sulks het werk was van d'infanterie &tc., gaf ook te kennen, dat den 'tproy sig gehielt alsof die gehele promotie buiten hem was geschiedt; soodat men sulks wel beter wiste &tc Dat den dienst geruineert wierde en d'officiers teffens door dit nieuwe reglement 2), vermits voormaels een ver- 1) De kolonel van de infanterie H. C. Van Kalm, van het regiment Waldeck, was pas bevorderd tot generaal-majoor. 2) Dit nieuwe reglement is, ook op het krijgsgeschiedkundig archief van den generalen staf, niét meer te vinden. 858 1772. lofganger terug komende ƒ 25 a ƒ30 te goed hadde, thans gene 11 of 12 gulden, dat den dienst veel lastiger, omslagtiger en minder geschikter door die nieuwe orders was gemaakt, dat de desertie hierdoor merkelijk was toegenomen, sulks dat men haast geen volk meerder krijgen konde, daer voortijts onsen dienst een van de beste en voordeligste was. Dat den auteur van 't infanterie-reglement was de adjudant Smith J), die alles bij den sproy vermogt &tc, dog dat soo een stuk door onpartijdige, genereuse en kundige generaels alvorens hadde behoren te zijn ondersogt en goedgekeurt. Dat de adjudant Wilke onlangs de irptvo- te kennen gevende de slegte staat van de militie, de desertie, de onmogelijkheydt voor gemeen en voor officieren om te konnen leven, bijsonder nu nog naa dit lastige en hier en daer onverstaanbare nieuw reglement, de Trptvc beantwoorde met te seggen dat, door de overtuiging van de slegte situatie en de daeruit volgende desertie der militie, de souverain eyndelijk eens soude moeten resolveren tot vermeerdering of verhoging der leningen en gages voor de militaire; dog waerop den adjudant Wilke 2) repliceerde: „Eer dat dat gebeurt, je Hoogheydt, soo is den dienst misschien al geruineert en soo gebragt, dat niet ligt te herstellen sal wesen, geswegen of den staet, siende dat door verkeerde inrigtingen de militie geplaegt en beswaert wordende, sij terstondt gereet soude moeten zijn te komen tot soo een extraordinair middel, als het geven van hoger lening &tc." D.ps (pxysX V). Dat even voor d'aenstelling van de heer van BhiKJusviy. tot raadpensionaris den spray hem nodigende te eeten met sijn vader en voornoemden heer van Bleis- 1) De kolonel van een der regimenten Zwitsers (Grisons), P. H. Schmidt, mede in 1772 tot geueraal-majoor bevorderd. 2) De kolonel baron Von Wilcken, adjudant-generaal van t. H. Zie Bericht van de vergaderingen enz. te 's GraVenhage. 3) Ore Fagel. Derde Serie. . Werken N°. 14. 23 354 wijk, vóórdat dese laatste er was, tegens vader en zoon ') seyde: „Wij moeten evenswei maken dat dese heer raedpensionaris den prins niet alleen of te veel regeert &tc." 22 "£lps Axppstj 2). Dat den tproy, thans 17Ï272' seer knorrig zijnde, sig ernstig beklaagt over de irpna. Dat deselve sijn tijdt verslijt, s'morgens met te pagnotteren en met de parade, s'middags met audientien te geven en s'avondts met wijnig of niet uit te voeren. Dat hij, sproy, alle ogtendt ten 8 uuren aan 't hof moetende zijn, vervolgens d'expeditien van vele saken hebbende bevordert en die aan den *pm ter examen oversendende, daerop veeltijts geen antwoort bekomt als te laat of soo even op 't vertrek van de post, selfs als die terstondt verder moeten worden versonden, en dus buiten staat omme die saken met behoorlijke ordre en al wat daertoe hoort te konnen expediëren &tc. Dat dien heer jegenswoordig seer t'onvreden was wierd voor geen masqué maer wel voor egt gehouden. "ilps l"Av*.f>ows 3). Que le prince avoit les sentimens droits, honnêtes, intègres et éclairés tant qu'il n'etoit pas soufflé par le Sux, mais que celui-la le gatoit. Que c'estoit un homme faux, intriguant, qui embrouilloit bien des choses et éloignoit beaucoup de personnes pour agir luy seul. Que 15 a vingt ans passés étant a Aix avec plusieurs hauts officiers de la cour de Vienne, on luy demandoit comment il trouvoit le Sux de B(runs)w(ij)k, qui pour lors étoit venu au service de la république, ce a quoi il répondoit qu'on le trouvoit trés bien, vu qu'il paroissoit posséder beaucoup de bonnes qualitéz &tc , lorsque 1) De oude griffier Fagel en zijn zoon Francois, Van v.ien reeds vroeger is gesproken. 2) Ore Larrey. 3) Ore d'Aulbonne. De kolonel d'Aulbonne, adjudant van Z. H., bq bovengenoemde gelegenheid tot generaal-majoor bevorderd. Zie aant. 1 op p. 347. 355 1772. ces officiers 1'interrorapirent en luy signifiant que ce seigneur n'estoit donc pas connu, parcequ'il estoit faux, intriguant et remuant au possible, preuve, que dans sa propre compagnie, qu'il avoit au service d'Autriche, toujours il y avoit des brouillaminis par sa faute, enfin que lorsqu'il caroissoit on devoit le plus le craindre &tc. Augustus 1773. "£lpe (Sopysfaeo-Tsp Bspyep »). Dat hij een groot man soude hebben konnen zijn, indien hij even voor den jaare 1747 hadde willen 't oor lenen aan voorstellingen aan hem gedaan, die soude hebben moeten strekken omme verandering in 't gouvernement te brengen, jae selfs wel soo groot als de heer Vereist was, dan, dat daertoe niet konnende verstaen, sig steets te binnen brengende Salomons lesse: wagt uw voor die, nae nieuwigheden haken &tc., heeft sulks van de handt gewesen, wanneer men vervolgens in den beginne van de verandering der regering bedoelde door 't gemeen sijn huis te doen omver halen, in soo verre dat sekere meesterknegt van hem, heer Bspyep, door desselfs vrouw naa huis wierde gehaalt, om reden dat sij van verschijde onder 't gemeen hadde gehoort, dat het huis van dien heer denselve dag of avondt nog soude worden omver gehaalt, 't gunt alleen belet was geworden door 't continueel patrouilleren van de ruiterije, dewelke onder aanvoering van den ritmeester Godin veelmaal de Oude gragt t'Utregt om en weer om was gereden, zijnde men dese precautie schuldig aan de stipt gegeven ordres en instantien van de toens regerende borgemeesteren Verwij en Van Stoetwegen, seggende dese laatste dat geduurende sijn consulaet hij soo lang hij konde sulks soude tegen gaan. Te dierselver tijt was Jan Jacob van Mansvelt, voormaals borgemeester, toens raid, gaan sitten over 't huis van de heer Berger in een ander burgerhuis op d'Oude 1) Over den burgemeester Berger en de andere genoemde Utrechtsche heeren zie aant. 6 op p. 12 en 3 op p. 18. 23* 356 1773. gragt, ten eynde te sien evengemelde plondering, soo die plaats hadde gehadt, uit hoofde dat hij die mede hadde helpen berokkenen. Dese heer Mansveldt was toens groot vriend van de secretaris De Back, die tegens Berger gestoort was, omme wat reden wist hij niet, of het moeste wesen uithoofden van enige pasquillen. tegens hem, De Back, waerinne hij somtijts konde denken dat Berger de handt hadde gehadt, dog waeromtrent hij, Berger, protesteerde onschuldig te zijn. "SJlps heer van Tpxfto(3epyev '). Dat de heer 2Aofr uxv 3f xxp 2) een geheel slegt persoon is, die sig dan sus dan soo gedragende tot alles bekwaam was, ook in Overijssel soo bekent was dat men hem nergens in betrouwde. In de saak rakende seker heer Van der Cappellen 3), die aldaer verschreven hadde willen zijn, was hij in 't eerst seer tegen die geweest, thans wederom evenseer voor. Dat hij in de provincie niet veel durfde spreken, of dat men hem dapper op de vingers soude geven, self dat er al eens gesproken was om de stok op te ligten tot een middel van correctie. Dat het credit, waervan hij in s'Hage jouisseerde, toe te schrijven is aan seker geval in 't huishouden van de heer Itsma 4), grietman in Frieslandt, gecommitteerde ter vergadering van H. H. Mogende. Dese, voormaals groot vriend en in vertrouwelijke correspondentie met den overleden heer stadhouder zijnde geweest en daardoor vele brieven van aangèlegentheydt besittende, was men begerig die terug te hebben nae dode van gemelde heer Itsma, waertoe eerstgenoemde heer Sloet, met de vrouw van den overledene Itsma seer ■1) Ore heer (Van Rechteren) van Gramsbergen. 2) Roelof baron Sloet van de Haar. Zie aant. 2 op p. 325. 3) Johan Derk Tan der Capellen tot den Poll enz., die in 1772 vergeefs beproefde als lid der Overijselsche ridderschap te worden beschreven. 4) Wybrand Van Itsma, burgemeester van Harlingen en gedeputeerde ter vergadering van H. H. M. tot zijn dood in 1758. Zie Naamregisters. Hij was ook kwartierschout van Kempenland. 357 1773. — jae bij s'mans leven reets — seer familiair zijnde, sig liet gebruiken, namentlijk door 't stelen of ontvreemden van gemelde brieven uit voorsegde boedel en die aan den heer sproy of aan 't huys van den jegenswoordigen prins ter hand te stellen. Desselfs substitut, Kien genaamt — NB. dat de post van stadhouder van Kempeland nae dode van de heer W. van Haren ') aen hem, heer Sloet, op recommandatie van Sijn Hoogheydt is gegeven — begaat ook vele ongeregeltheden in 't quartierampt van Kempelandt, daar hij quartier-schout is, sonder dat daer ooit iets tegen gesorgt wordt, alles op instantien en wegens de menagementen die men voor gemelde heer Sloet schijnt te hebben, die buiten dat een seer geborneert mensch is en seer wijnig bekwaamheden besit. "D.pe xox\ovsx Tivk 2). Dat mevrouw Patras, uit Indiën komende 8) met haar man en bij de 2 millioenen contante besittende, deselve aan wijle den prins van Oranje geschoten heeft, om reden dat de stad Amsterdam a°. 1740 a 1743 opgekogt hebbende vele obligatien van die prins, ten eynde t'eniger tijt daardoor Sijn Hoogheydt te konnen in groot embaras brengen met hetselve schielijk op te eysschen &tc, sij niettegenstaande dese bewese dienst, 1) De schrijver vergist zich hier: beide heeren waren kwartierschout van Peelland, zooals vroeger (p. 325) ook gezegd wordt. Ook eenige regels verder staat verkeerdelijk Kempenland in plaats van Peelland, welk woord er eerst stond, maar doorgeschrapt is. Over de „ongeregeldheden" van 's heeren Sloets substituut J. Kien zie Resolutiën Staten-generaal 10 April en 13 Juni 1770. 2) Ore kolonel Vink. 3) Toen de gouverneur-generaal Abraham Patras in 1737 overleden was, bleek uit zijn testament, dat hij tol universeel erfgenaam benoemd had den heer Anthony Patras te Sloten in Friesland, die sinds 1745 als burgemeester, gedeputeerde in den raad van state enz. aanzienlijke ambten en commissiën bekleedde. Hij was gehuwd met Magdalena Adriana Van Schinue, die na zijn dood door zijne Fransche familieleden in 1768 werd lastig gevallen over de erfenis van den gouverneur. Zie Resolutiën Staten-generaal 26 April en 13 Mei 1771. Het is waarschijnlijk deze dame, die bedoeld wordt. 358 1773. waerbij wel ƒ40000 hadde verloren, thans, 1772, door de domainraid ge vexeert wierde om eene schuit of borge voor wijle den thesaurier Rademacher *) ter somme van ƒ60000, tensij zij een request van submissie wilde presenteren, dan 't gunt zij wijgert te doen. Februarij 1774. °£lpe Axppey *). Dat even nae de doodt van de heer Vereist Heiden 1'abbé terstont om die post seer sterk heeft gevraegt, sig beroepende op s'princen woordt voormaals aan hem gegeven, indien dat sterfgeval voorviel. Dan, dat Sijn Hoogheydt terstond aan hem hadde gesegt dat die post hem niet leek, dat hij sig ruïneren soude &tc en aen andere dat doe hij, Heiden, de laast rijse was geweest te Berlin, sig soo gekkelijk hadde gedragen dat de prins hem daer niet hebben nog senden wilde &tc , waerop voorsegde Heiden terstondt nae den hertog was gegaan en, hem solliciterende om desselfs appui, ten antwoort ontfing dat hij sig daer niet mede konde bemoeien, ook dat Sijn Hoogheydt die saak sekerlijk buiten hem, hertog, soude afdoen &tc , waerop Heiden terstond met veel hevig- heydt antwoordede: „A cette réponse je vois bien monseigneur, que vous êtes contre moi, et que vous ne voules pas que j'obtienne ce poste &tc." .... NB. dat den hertog tusschenbeide bij Larrey was geweest om hem te seggen 'tpositive en ferme antwoort van den prins aen Heiden gegeven, sulks ook ten hoogsten approberende. Des men niet anders verwagtede dan dat de prins bij desselfs gesegde soude sijn gebleven, en dat die sollicitatie van de handt sou sijn gewesen. Wat gebeurt er? Nae voorsegde visite van Heiden bij den hertog en op 't hevige gegeve 1) Johan Cornelis Radermacher, geboortig van Middelburg, was rentmeester en thesaurier-generaal over de nalatenschap van Willem III en daarna ook van de domeinen van prins Willem (den lateren Willem IV). Hij overleed in 1748. Ook hij was met eene dame uit de familie Van Schinne gehuwd. Zie o. a. Van der Aa, Riogr. Woordenboek. . v. 2) Ore Larrey. 359 1774. antwoordt van dese postulant, soo werdt den hertog soo bevreest dat hij den prins doet terug komen en, over die saak schrijvende naer 't hof van Berlin, ook onder de sollicitanten opgeeft meergemelde abbé Heiden. In eene visite als boven gesegt bij Larrey doende, vond sig Heiden reets op de bovenkamer van dien heer, 't gunt den hertog horende drong den heer De Larrey op om terstondt naer boven te moeten gaen, om hem, Heiden, niet te doen wagten. 'T is onbegrijpelijk — segt men — hoe die groten heer bang is voor elkeen, en nogtans steets door intrigues werkt en alles dirigeren wil. "Xlpf Tivk Men segt ook dat desselfs secretaris in 'tfinanciële sterk ten voordele van sijn meester werkt, die 't anders met geen mogelijkheydt gaende soude konnen houden, en ook verscheide subjecten anders in hunne sollicitatien niet reüsseren souden, waaromtrent vele voorbeelden uit de Oost-Indiën en uit de stad Amsterdam aan te halen soude wesen. "£lps SlieKtvy 2). Voorts segt men dat dien heer gebrouilleert is met den raidpensionaris, voorgevende dat dese laastgenoemde oorsaak soude wesen dat de augmentatie der troupes niet door was gegaen, en bijsonder dat de stadt Amsterdam daer tegens was geweest. Den raidpensionaris wederom soude te kennen geven als of die prins het werk verbrod hadde en er tegen was onder de handt, om reden dat alle de saken, daertoe relatif, niet waren behandelt naer desselfs sin nog opgaav. Enfin, die tweespalt soude soo verre gaan dat de prins die twee heeren niet te samen durfde te gast nodigen; in 't uiterlijk nogtans soude men sulks niet geloven. Andere denken en seggen dat den raidpensionaris en den hertog te samen alles dirigeren, daer selfs dikwils de griffier uitsluitende. Thesaurier en secretaris van den R(aed) v(an) S(tate) 1) Ore Vink. 2) Ore Wieling. Zie aant, 1 op p. 295, 360 1774. worden maer op sommige saken, hun departement direct rakende, gehoort. "£lps irevo-iovxpii Boo- "£lpe Poua-s 4). Dat men alles in de war wil hebben 1) Ore pensionaris Bosschart van Dort. Mr. Karei Bossehaert, sedert 1751 den post van pensionaris te Dordrecht bekleedende. Zie Naamregisters van leden der regeering enz. 2) Het congres te Soissons werd gehouden in 1728. Zie o. a. Wagenaar XVIII, p. 475 vlgg. 3) C. J. graaf Golofkin, minister plenipotentiaris van het hof te St. Petersburg bij H. H. M. Hij werd in 1728 teruggeroepen om naar Soissons te gaan. Zie Besolutiën Staten-generaal 17 September 1728. 4) Ore Rouse. 361 1774. omme daerdoor, was 't mogelijk, meerder influentie of magt nog te verkrijgen. Dat men de lieden onderling niet bevredigen wil, bij voorbeeld in Zelandt, omme daardoor in troubel water sooveel beter te konnen vissen en omme soo doende d'oorsaak van d'abuisen, die begaen worden, op de regenten te konnen leggen; D'oorsaak van alle dese imbueringen soude sijn den hertog, die niet anders soekt dan indirectelijk magt te verkrijgen, wiens plan soude zijn een militair gouvernement in te voeren, dat even darom dagelijks werdt geëmpieteert op der borger regten in voordeel der militairen, dat darom alles van dien aert getenteerdt wordt ten eynde maer voorbeelden te konnen citeren, dat men darom quovis modo in alle de provinciën, bijsonder in Hollandt, tegenhoudt dat er geene decisive resolutiën of reglementen nopens de bepaalde militaire jurisdictie worden geëmaneert. Dat nu onlangs wederom wat nieuws was begonnen, namentlijk dat bij gelegentheydt enige regimenten in April 1774 soude moeten van garnisoen veranderen, daeronder ook een compagnie artillerye, welke de steden Deventer, Arnhem &tc. moesten doortrekken, soo soude in pede der patenten sijn gestelt dat Sijn Hoogheydt ordonneerde, dat in elk dier steden, waerdoor passeren souden, de magistraet sorg moeste dragen, — om wille van hun meerder train — dat sij twee in plaats van eene kar kregen, getekent- W. P. van Oranje. Dit was nog nooit geschied; wel wierdt er eene kar volgens gewoonte door soo een stadt gelevert en bekostigt, dog uit vrije wil en om 't gemak van de doortrekkende troupes, maer nimmer op bevel van Sijn Hoogheydt. Dit soude dan gewis difficulteiten ontmoeten. Dat men in de swakkere provinciën alles probeert, dat die van Hofland sulks niet agt, om reden dat sij denkt a 1'abri van diergelijke tentamens te sijn, en even darom elke provincie maar laat geworden, of sij onderdrukt word of geholpen, bijsonder in opsigte van de militaire jurisdictie. En gelijk de provincie van Holland een overwigt en superioriteyt boven d'andere meent te hebben, soo is de stadt van Amsterdam wederom in opsigt van 362 1774. de overige leden der staten van Hollandt in die provincie. Dat men in 't werk der augmentatie sig bij Hollandt soo heeft gedragen alsof men seer genegen was om de marine te verbeteren, en wijnig appuierende op de vermeerdering dér landtroepes, daer men terselver tijt bij d'overige provinciën, immers bij sommige, als Geld(erland) en Over(ijsel), seer aandrong op d'augmentatie dier troupes, met min of meer verwerping van de marine, ten einde soo doende of beyde te verkrijgen of de augmentatie alleen, waerop men 't meeste is gestelt, of wel dat provinciën tegens provinciën opkomen, omme des doende de regenten in verdenking bij 't gemeen te brengen en door de daer uitspruitende confusien nog meerder gesag te verkrijgen. Dat sulks 't geval in Zeiand is, alwaer men de gemoederen niet schijnt bijeen te willen brengen maer veeleer nog meerder van den andere te verwijderen, dat men ook darom liever ter generaliteyt hadde sien nemen een conclusie bij meerderheyt nopens 't regiment van Fourgeod *) dan aan de provincie van Zelandt te schrijven of aen te manen tot concurrentie, eerstelijk omme een voorbeelt te stellen van soo een conclusie bij meerderheyt, ten tweden omme 't soogenaamde point d'honneur te souteneren, namentlijk dat Sijn Hoogheydt nooit — al was hij in 't ongelijk geweest — aan de handt moet komen maar meester moet blijven om af te wijsen of aan te nemen. Nopens de bovenstaende conclusie opsigtelijk 't regiment van Fourgeod hadde men gaarn gesien dat sulks gedaan was in 't presidie van Overijssel en van Gelderland2), dog geene dier beyde presidenten schenen daertoe seer genegen te sijn, en dus is sulks niet gebeurt. 1) Het „regiment Fourgeod" is het corps, dat tot assistentie van de kolonie Suriname werd afgezonden, onder kolonel Fourgeod. Zie Resolutiën Staten-generaal 30 November 1772. 2) D. i. in eene week, waarin de afgevaardigde van Overijsel of die van Gelderland het voorzitterschap bekleedde in de generaliteits-vergadering. 363 1774. "Sips Bpxvltev !). Dat ongetwijffelt sig vele saken in Zelandt wel schikken souden 2) soo er den hertog niet en was, vermits die aldaer het werk verbrod hadde en nu alles indirectelijk dwingen wilde. Dat al wat nopens 't militaire en derselver jurisdictie verkeerdelijk wierde aengegrepen, getenteert en verrigt, aan dien heer geweten moest worden. En dat nog 't ergste effect dede was, dat gemelde heer seer gestelt is dat er niets buiten hem werde gesogt, gedaen of uitgevoert, daer hij nogtans van 't difficielste acces is, en uiterlijk sig gedraegt of sig nergens mede bemoeide en of alles buiten hem verrigt wierde. "£lpe Poutrs 8). Dat meer dan eens reets hadde getragt bij Sijn Hoogheydt op 't tapijt te brengen 't werk van de militaire jurisdictie, 't gunt in de provinciën nog merkelijk fluctueerde en waeromtrent men dagelijks nieuwigheden tenteerde en sogte te empieteren, waeruit misagting van 't volk voor Sijn Hoogheydt stont geboren te worden, buiten de verwarring en confusie en onsekerheydt der in gesetenen, die daer van inseparabil was &tc , dog alles vergeefs, want dat de prinsj niet gesproken zijnde, daeromtrent redelijk genoeg scheen, dog soo ras rugspraak hadde gehouden was altoos veel sterker op dat stuk, 't gunt dikwils dat gevolg hadde dat voorgaf alsof hij, Povas, Zijn Hoogheydt in dat regt verkorten wilde. Dog dat men nu eerlang soude sien wat de stadt Amsterdam daeromtrent te berde soude brengen, zijnde die de enigste welke in Hollandt dat werk wat aanbondt. Dat met den raidpensionaris onlangs van verre over dat werk sprekende, die daertoe gelegentheydt hadde gegeven met te seggen dat- wel wenschte, dat Sijn Hoogheydt sommige 1) Ore Brandsen. 2) Nog steeds waren de gemoederen in Zeeland zeer ontstemd, tengevolge van de moeilijkheden over de representatie van Z. H. als eersten edele en over de quaestie van de West-Indien. 3) Ore Rouse. 364 1774. saken wat ijveriger behandelde en van andere sig dispenseerde &tc., daerop door Pouas gerepliceert wordende: „Jae, ik wenschte wel dat de Prins soo veel geen soldaatje speelde, en nopens dat werk eens iets geregelts en redelijks voor alle de provinciën in de waerelt kwam &tc ", waerop de raidpensionaris, de ogen als naer gewoonte neerslaende sonder aen te sien, seyde: „Jaa, dat sal moielijk vallen, schoon de prins daar nog wel in toe soude geven of naar goede reden horen, als andere sig daer maer niet mede moeide". En werdt dit stnik wonderlijk behandelt, want doe men een groot jaar geleden dit werk in Hollandt soo sterk dreef, gaf men aan Utrecht — de heer Van Zuilen — te kennen dat men aldaer niets anders als de resolutie van koning Willem III sogte te handhaven, namelijk de preventie, wanneer men te selver tijt in andere provinciën veel verder gong, des men waarschijnelijk maar soekt tijt en velt te winnen ten eynde, door menigvuldige voorbeelden gestaaft en Hollandt aerselende, 't werk soo geheel en overal meester te worden, zijnde dat 'tsistema van den sproy, uitwijsens de conversatie met juffrouw D(ankelma)n, wanneer een paer jaer geleden met haer soo hadde getwist. Qsfipuxpi 1775. "Sips Povas 2). Hoe dat met den hertog dikmaals gesproken hadde ■ over de mihtaire jurisdictie, die prins telkens hadde geeludeert de questie, totdat eindelijk rondelijk te kennen gaf dat er gene vaste bepalingen daeromtrent behoorden te sijn, maer veel beter was dan op dese dan op gene wijse wierde behandelt, andersints de stadhouder gene magt of gelegentheydt soude hebben om inne 't een of andere cas gunst te bewijsen ofte gratie te doen En wan¬ neer sulks ad notam wierde genomen, met vertoon van verwondering over 't gesegde, soo kreeg men tot antwoord of waerschouwing: „Indien gij mij sulks t'enigertijt mogte 1) De verordening op de jurisdictie over militairen. 2) Februari 1775. Ore Rouse. 365 1775. voorhouden of aen een derde seggen, soo hiet ik het uw jokken (liegen)". Dat het de overlede princes gouvernante ontbrak aan goede raadslieden, den heer Van Rhoon te violent zijnde, De Bak insgelijks. Dat sij andersints, van een saak wel geimbueert en onderrigt zijnde, ook seer wel in staat was om die met ordre en equiteit te volbrengen. Dat sij meer als eens gesegt heeft sig niet genoeg te konnen verwonderen over de laagheydt van de Hollandsche regering, die bij de verandering van 't gouvernement sooveel van haar regten hadden afgestaen, die sij gemakkelijk en met goede reden hadt konnen behouden. "flps Txvsï. '). Qu'il est inconcevable le mauvais choix qui se fait des ministres publics pour les cours étrangères, qu'au moins c'est article devoit bien être susceptible de 1'influence du griffier de L. L. H. H. P P. et du gr(and) pensionaire, car sans cela toute cette partie — trés essentielle pour la république, — doit avoir des conséquences et des suites fort nuisibles pour elle. Le gouvernement actuel se dirige tout a fait contre et en opposition du sistème ou principe constitutionaire de la république. Le chef de la république voit ou est entretenu de ce dont qui luy est inutile, ou ce qui peut luy faire naltre une défiance générale en vers et contre tous, et ce dont il auroit besoin d'estre instruit luy manque absolument, moiennant quoi on pourroit conclure & son sujet ce qui se disoit cy-devant du cardinal de Fleury vis è vis du roi Louis XV, qui avoit été élevé par le susdit cardinal, savoir que ce cardinal avoit fait maintes bonnes choses pour le roiaume de France, 1'acquisition de la Loraine, longtems la paix, gouverné presque tous les cabinets de 1'Europe &tc. , mais contre tous ces biens un seul mal, qu'il avoit causé, emportoit la balance: 1) Ore Tavel. De luitenant-kolonel D. L. De Tavel, kapitein-commandant van eene compagnie der Zwitsersche gardes, of Frederik Salomon De Tavél, directeur van de correspondentie met de gezanten in het buitenland. Zie Berichtboekjes. 366 1775. c'estoit celuy d'avoir rendu le roi incapable de regner par soi-même, de luy inspirer un esprit de méfiance, et de luy cacher dans sa jeunesse et ensuite — afin de gouverner seul — le véritable moien et les connoissances nécessaires pour un monarque, qui doit gouverner et diriger son peuple. M#*,£T 1775. "Clpe AasAwj''). Que feu S. A. R. 1'avoit prodigieusement grondé de ce qu'il ne lui avoit rien dit touchant la démission que Pesser, collonel aux gardes, voulut prendre lorsque le duc de Brunswicq fut placé a la tête de ce corps, dont elle connoissoit plus ou moins le caractère depuis sa conduite tenue du tems que la révolution du gouvernement commencoit k se développer..., sur quoi luy, Dalwich, avoit répondu ne rien savoir de cette résolution de vouloir quitter qu'au moment que tout le monde la scut. Après quoi il ne pouvoit s'imaginer comment les choses, k 1'heure qu'il est, furent tellement changées de face, que le même bomme (Pesser) étoit tant considéré, vü qu'au bal du 10 de ce mois chez le duc il avoit pris le jeune Pesser pour un grand seigneur Anglois ou quelque prince étranger, tant le dit duc prévint et fit des complimens au jeune Pesser, qui de tems k autre vint derrière la partie de jeu du duc,' quand ce seigneur luy fit telles politesses, au point même que luy, jeune Pesser, ne scut répondre que modestement: „V. A. me fait trop d'honneur". Madame D'Ablaing étoit de la partie du duc, qui 1'a pu entendre également et qui en conséquence doit aussi avoir été fort polie au sujet de ce jeune homme. Enfin luy, Dalwig ,• ne sachant oü s'addresser demanda k madame De Heiden qui étoit ce jeune seigneur qui fut tant accueilli, lorsqu'elle luy répondit avec une espèce d'étönnement :< ;,'Ne connoissésvous pas le jeune Pesser"? 1) De kolonel tan de gardes te voet A. baron Van .Dalwig, tevens edelman aan hét hof van Z. H. In 1768 werd hij uit den militairen dienst gedimitteerd. Hij was dezelfde-, die in 1748 in Utrecht het geschenk van 125 dukaten ontving. Zie pag. 9. 367 1775. "£lps atfv ooysiS, of uxv hv Trpiva >). Dat er a°. 1748 of 1749 een plan was geweest om den heer Van Zuilen president van staat te maken en aen 't hooft van 't eerste lit te plaatsen, en in desselfs plaats in de ridderschap den heer Van Wellant2), dog dat laastgemelde, als outste heer van 't eerste lit, ook aan 't hoofd van de ridderschap wilde sitten, waertoe de overige leden van dat corps geen sin hebbende, is die saak agteraen gebleven; voorts soude dan de heer Taets van Amerongen — schoonzoon van de heer Hasselaer — door toedoen van gemelde heer in 't eerste lit zijn gekomen Al dit hadde D'Ablaing verhaelt. Dat, toens de heer Van Renesse &tc uit het eerste lit wierde gedimitteert, men te gelijkertijt alle de overige — except Leusden, D'Ablaing en Pesters — ook souden hebben gecongedieert, hadde men maer jonkers tot de vervulling konnen vinden. 1775. "Clpe irpivoiTio- *). „Wat ik dagt van de auth(orisatie) van H. H. Mogende a°. 1672, ten einde de regering te veranderen, 't uitsetten van de heer Van Dijkvelt en naderhant 't maken van president in denselve persoon van gemelde heer Van Dijkvelt? Wat van de persoon van den graef Van Solms 4), die als militair ook in 't eerste lit sat ...."? 1) Ore Sijn Hoogheid (den hertog) of van den prins. 2) De heer Van Tuyll van Serooskerken is, als oudste geëligeerde, voorzitter geworden. Van zijne verplaatsing naar de ridderschap is niets gekomen en evenmin dus van 's heeren Van Zuylen praesidium. 3) Ore principis. 4) Over den heer Van Weede van Dijkveld en diens praesidium zie p. 335. Den 9«n Mei 1633 werd, op recommandatie van den stadhouder en nominatie van de stad Utrecht, graaf Johan Albrecht van Solms, heer van Munthenbach, Sonnewaldt enz., benoemd tot proost van St. Jan en daarna in het eerste lid gebracht, niettegenstaande de resolutie van 30 November 1600, volgens welke geene personen, in militairen dienst zijnde, in politieke colleges mochten zitting hebben, en daarom geschiedde de toelating ook onder uitdrukkelijke verklaring, dat deze resolutie „onverbreecketijk" zou gehouden worden, en de toelating van 368 1775. Voorts ook nog in de conversatie te pas komende de veranderingen door dode van D'Ablaing, mitsgaders 't voorbij gaen tot het presidentschap van staet in de persoon van de heer van Regtenen, als oudste heer van 't lit en een man van geboorte &tc. ...: hoe hart dat sulks aan hem vallen soude &tc en wijders nog gesproken hebbende over de origine en wijse van denken voormaels van sommige lieden, aen wien thans alles niettegenstaende dat reüsseerde, en wat sij maer verlangde verkregen soo was 't antwoordt: „Als die nu vervolgens eens president wordt, wat sal men dan seggen"? en sulks uitende op eene wijse, alsof schoon dit gebeurde men het in gemoede niet goedkeurde, soo versogte ik daer niet op te mogen antwoorden, vermits mij dat te geleert was. En op de vraag: „warom dat Klaas Pesser sooveel in 't eerste lit en stadtsregering in te brengen hadde &tc. ..." was mijn antwoordt, dat men met mij lachte, sulks beter wetende als ik seggen konde, dan, dat dit seer eenvoudig scheen dat, soo lang alle saken naer genoegen en verlangen van die man reüsseerden, hij ook door iedereen soude worden gemenageert, gesolliciteert en dat elkeen voor hem doen soude wat hij maer wilde hebben. "flpi Aapcei* 2). In sekere conversatie met gemelde heer soo bekende hij dat 't aen brave lieden sekerlijk hart moeste vallen te sien gebeuren verscheide saken die men den graaf Van Solms „niet in consequentie soude getogen weiden." Zie Register van beschrij-ving der Staten van Utrecht 7, 8 en 9 Mei 1633, Resolutiën Vroedschap van Utrecht 23 April vlgg. 1633. De graaf was s'prinsen zwager; hij was geboren 1599 en dus 34 jaren oud. 1) De heer D'Ablaing overleed den 25 Maart 1775 aan eene beroerte; in zijne plaats werd Jonkhr. Willem René Van Tuyll van Serooskerken tot supernumerair geëligeerde benoemd bij missive van Z. H. dd. 30 Maart. Het praesidium van de staten kwam aan den heer Van Rechteren, den oudsten geëligeerde; deze werd dus niet gepasseerd, maar hij werd alleen „presiderende," geen „president", en kreeg geen jaargeld. 2) Ore Larrey. 369 1775: niet behoorde te denken dat gebeuren konde, dog dat die meestal aen den heer sproy waren toeteschrijven, die alles doen wilde door sig en door niemant anders, van elk een jalours zijnde , die maer enige influentie tragte of konde verkrijgen; dat die heerssugtige geest lang dog te laat bekent was geweest, selfs reets aen H. K. Hoogheydt saliger ged(agtenisse), die met hem, heer L(arrey), daerover sprekende natuurlijk sulks te kennen gaf, in deser voege namentlijk: „La roue est asseuré a la machine, comment 1'en óter"? voelende toens al dat men te ver gegaen was en te veel invloed hadde geaccordeert aen gemelde heer h(er)t(o)g. Vervolgens in menige wigtige conversatie met den jegenswoordigen prins ook dat stuk menigmaal was verhandelt, wanneer gemelde heer De L(arrey) gevraegt zijnde en nodig oordelende sig te uiten hadde gesegt aen hem de saken dus voorkwamen, te weten: dat mep, den heer H(er)t(o)g kennende, sijn ambitie, zijn naerijvér en sijne passie omme in alle saken gekent te wesen, de tijt der minderjarigheydt considererende, wanneer alles hadde uitgevoert wat er toens te doen was, voorts sijnel onvermoeide werksaemheydt, sijne bekwaemheydt, ijver en lust omme alles te ontdekken, de invloed die reets op de meeste gemoederen hadde gewonnen, s'princen positie als neven (sic), als opgevoede, als pupil van gemelde heer, dus enige dankbaerheyt of erkentenis schuldig &tc., dit alles maakte dat men — de saken thans soo gestelt zijnde — maer de beste partij mogelijk moeste trekken uit die gedwonge omstandigheden, waerop de prins hem, heer L(arrey), bij de handt en arm vattende uitberstede met te seggen: „Ma foy, vous avés raison". En wanneer men er nog bij ge voegt hadde dat 't evenswel niet kwalijk soude staen — ofschoon alles en chef doende — dat men er wat meer de eer van liet aen den heer erfstadhouder, waeromtrent men mede van één gevoelen was, gelijk nog wanneer men op 't subject van gemelde heer h(er)t(o)g seyde: „qu'on connoissoit son caractère bouillant, remuant"; antwoorde de prins: „Et trop souvent grandement soupconneux". Dese en diergelijke conversatiën waren een enkelde maal gehouden Derde Serie Werken N°. 14. 24 370 1775. tusschen gemelde prins en de heer De L(arréy), en dit overeenbrengende met de discourssen, met mij gehouden rakende onse regeringssaken en de personen van Pessers &tc., wanneer men mij nog meerder te kennen gaf nopens derselver geboorte en disqualiteiten als ik hadde geoppert &tc, soo moet ik gissen dat de prins, van alles soowel onderrigt zijnde, hierdoor of wil tonen dat wel de defecten siet en weet dog deselve niet verandert, om reden dat den hertog niet tegen wil of kan gaan, of dat misschien wel sonde willen hebben dat men eens uitkwam en de sch$üt daervan op den heer hertog lag "£lps Bopat* '). Dat den hertog hadde tegengegaen of gehouden de promotie van sijn zoon tot fiscael om reden soo hij voorgaf aen de jonge Fagel — dat den ouden heer Boreel hem, hertog, daer niet over gesproken hadde, t'gunt bewijst hoe jaloers dien heer is van desselfs influentie, schoon de heer Boreel nogtans verklaerde dat hij, heer hertog , daer wel over was onderhouden. 28 "Slpe Titex 8). Dat jegenswoordig uit- 17"775- gemaakt was, dat alles wat er ter generaliteit en misschien verders gebeurde steunde op 't credit en invloed van den raadpensionaris van Hollandt8), wordende de griffier van H. H. Mogende *) wil eens een enkelde reis quasi geconsulteert of bij een conferentie geroepen, dog wordt altoos het advis gevolgt van eerstgemelde heer, die ook sonder de minste cerimonie den .heer griflier tegenspreekt en tot sijn gevoelen doet overkomen. De prins self is daervan overtuigt, siet 4) Ore Boreel. Mr. Jacob Boreel was evenals rijn vader, Mr. Jacob Boreel Jansz., raad en fiscaal van de admiraliteit te Amsterdam. 2) Ore Piek. Mr. Hendrik Pieck, uit Nijmegen, was gedeputeerde ter Staten-generaal voor Gelderland. Zie Bericht enz. 3) Mr. Pieter Van Bleiswijk, Steins opvolger. 4) De 'heer Fagel, reeds bijna 70 jaren oud. mi 1776. het en keurt het niet af; integendeel heeft gemelde vorst sig al meer dan eens in vertrouwen op 't subject van de griffier geuit, dat hij begon te suffen Andere kundige menschen vinden insgelijks dat hij, griffier, seer swak in sijn gevoelens is, dat hij gene bestendige principes heeft en dat hij dagelijks nog vermindert. ^23^, "Sips Powre, iv irpeaevTie uav lïitx '). 7 Dat den ambassadeur York eenmael aen 't hof een voorslag doende aen den prins van Oranje betrekkelijk of de princes ietwes doen of laten soude, soo antwoorde de prins aen gemelde ambassadeur: „Wij sullen daerover eerst eens met den hertog spreken", waerop de princes terstont inviel en seide: „Daer behoeft men niet over met den hertog te spreken. Ik acceptere het", of „ik sal het doen". Zulks- hadde gemelde Pstw* uit de mondt van diegeen, aen wien het York gesegt hadde. De prins aen tafel in presentie van verscheide menschen aen de princes eens vragende of de jonge princes Louise *) wel soet was geweest, soo antwoordede H. K. H.: „Jae, soo redelijk, dog sij heeft nog al een capricietje getoont of gehadt". Waerop de freule Dankelman soude gesegt hebben: „Jae, nog al meer als een enkelde, en dit kan sij wel doen en is geen wonder, want mama heeft of toont die ook wel eens ". Waerop de prins en princes, beide opsiende, bot stil soude hebben geswegen; nogtans dagt men dat de princes naderhandt daerover wel eens hartelijk hadde gesproken met de freule Dankelman. Aan Brantsen s) is toegesegt het secretariaat van den R. V. S., soo Gilles kwam te vallen, en Van Hees 4) 1) Ore Rouse, in presentie van Piek. 2) Prinses Frederika Louise, op dit tijdstip 5 jaren oud. 3) Waarschijnlijk de meergemelde burgemeester van Arnhem. 4) De toenmalige secretaris van den raad van state Mr. Ignatius • 24* 372 1775. dan thesaurier wierde. Aan Lynden van Hemmen het schoutampt van Den Bosch, soo Rechteren kwam te sterven Dog dese toesegging was maer sedert October 1774. De prins schijnt gaarn eens van 't Loo in s'Hage te komen en voert alsdan wijnig uit, want alles schijnt te rouleren op de vier personen ter generaliteit: de raidpensionairis, de griffier, den thesaurier en de secretaris van den R. V. S. Somtijts worden Brandsen en Lynden van Hemmen, ten fine van raporten 2) — naer de sin — te doen, wel eens geconsuleert, ten minsten ietwes van verre gecommuniceert. Men meent dat mevrouw de princes, sonder sig te laten sien, hier en daer op vele saken let en van verschelde vrij wel onderrigt is, ten einde casu quo met raad en daat van nut te konnen sijn. Deser dagen debiteerde men dat een paquet brieven, van den hertog — uit den Bosch 8) naer Den Haeg — gesonden, wierdt vermist, en dat deswegens naevraeg wierde gedaen, selfs door een omroeper. ïliex declareerde dat Povtre nog nimmer soo openhartig met hem hadde gesproken als desen dag; dat hij hem dikwils hadde verdagt gehouden van twederley wegen te hebben gegaen, dan, dat hij hem heden soo veel gesegt Johan Van Hees. De plaats van thesaurier, door Mr. Paulus Gilles bekleed, bleef nog lange jaren door dezen bezet. 1) Rijnhard Burchard Rutger, graaf Van Rechteren van Gramsbergen, was reeds sedert 1733 schout van de stad en de meierij van 's Hertogenbosch. 2) Willem Van Lynden tot Hemmen diende de bedoelde rapporten in als een der gedeputeerden voor de finantiën in de generaliteit Zie Resolutiën Staten-generaal 1774 passim. 3) De hertog was gouverneur van deze vesting. H\j vertoefde daar in 1774 om het commando over te nemen van den generaal-majoor Van Hardenbroek, en bleef er tot hij hel had in handen gesteld van den groot-majoor Wikken. Zie Resolutiën Staten-generaal 8 Juni en 29 Augustus 1774. Ook in 1775 was de hertog voor eene dergelijke zaak in Den Bosch. Zie Resolutiën Staten-generaal 19 Mei en 18 September 1775. 373 1775. hadde en soo veel protestatien gedaen, dat hij begreep alsof 't hem ernst was omme confidentelijk te willen spreken en te horen nopens saken 't gemene belang van de republicq concernerende, waeromtrent hij dagt dat de provinciën — uit een verkeert eigenbelang — niet concurrent genoeg onderling te werk gingen. Denselve heer wist mij te seggen dat in October van jongstlede jair 1774 aan Lynden van Hemmen was belooft de post van hoofdofficier van Den Bosch, soo ras die vacant kwam. Dese post was voormaals belooft geweest aan Vereist, naderhand Heiden-Rijnestein; dog aen dese zijnde nu belooft de drossaertsplaats van sijn vader soo was daerdoor van 't eerste verstoken. De reden dat aan Lynden van Hemmen zulks was belooft bestondt hierin dat hij sedert 2 a 3 jaren, verscheide raporten ter generaliteit gedaen hebbende, deselve hadde opgestelt, insgelijks ook en in 't bijsonder 't conciliatoir nopens de augmentatie en de bepaalde 6 ton voor de marine 2). 15 "nps Povas. Dat de vpiva soowel' uit 1F75- deference wegens de verkrege opvoeding, mitsgaders ook uit vrese dat bij de binne- en buitenlandsche wareldt voor ontdankbaer soude worden gehouden, sig soo onderwerpt aan al het geen 1) Sigismund Pieter Alexander van Heyden, sinds 1672 met Rijnestein beleend door overdracht van zijn oom, kreeg inderdaad in 1776 het drostambt nl. van Coevorden, door z\jn vader graaf Alexander Van Heiden van Laarwoud bekleed. 2) In 1774 werd in de staten-generaal een voorstel van Z. H ingediend tot eene belangrijke uitbreiding van 's lands legermacht. Al de provinciën consenteerden, maar Holland verzette zich op grond van de verwaarloozing der zeemacht, die wel door den aanbouw maar niet door de uitrusting van schepen werd verzorgd. Zie o. a. Resolutiën Staten-generaal 25 April 1774. De uitdrukking: „de bepaalde 6 ton voor de marine" doelt op een nieuw, bemiddelend voorstel van Z. H. Over een en ander zie Nederlandsche Jaarboeken 1775 en Vervolg op Wagenaar anno 1774, p. 385 vlgg. Van de geheele zaak kwam, door Hollands tegenstand, niets. 874 ♦776. van den sproy komt, als uit hoofden dat haast nietwes op sig durft nemen. Dat insgelijks afhankelijk werdt van de raidpensionaris, die tot hier toe nog niet veel durft uitvoeren sonder voorkennis van den sproy, dog dat dese langsamerhandt sig' wel soude konnen ontbinden en ontdoen van die gêne, soo den evengemelde heer sproy niet te sterk op sijn hoeden was, die ook al eens op 't subject van dese en de vorige raidpensionaris hadde gesegt, dat de itpiva daervoor niet seer te vresen hadde, want dat Sijn Hoogheydt om de 5 jaren meester was sodanig heer te doen continueren al of niet, dat ook sulks de overlede raidpensionaris wel hadde begrepen, want dat telkens op 't derde of vierde jaer sig soo gedroeg nopens den sproy, dat men dan al wederom best oordeelde hem te laten continueren. "rips Bp«vS«i/ >). Dat alle saken van enig gewigt, hoe gering ook, eerst nae Den worden gesonden ter examen of corrigering, alvorens die worden gebragt oi in de besognes 2) of in de vergadering van H. H. Morgenden). Een blijk daervan opsigtelijk 't raport rakende de generael-majoor Schmidt8), dat, door de secretaris Van Hees sijnde opgestelt, merkelijk verandert was terug gekomen, alles in faveur van gemelde generael-majoor, die waerschijnelijk in sijn saak nietwes finaals sal verrigt 1) Ore Brandsen. 2) De commissies uit de staten-generaal, waar de zaken behandeld werden vóór daarover in de vergadering een besluit werd genomen. 3) De generaal-majoor Schmidt had na zjjne benoeming in 1772 terstond geschil gekregen met zijne officieren over door hem ingevoerde „nieuwigheden", die financieel hun niet gunstig waren. De Zwitsersche bonden mengden zich daarin en daagden eindelijk den generaal naar Davos ter verantwoording, beslag leggende op zijne goederen, maar de staten-generaal namen hem in bescherming. Het bedoelde rapport werd goedgekeurd in de vergadering van 17 Augustus 1775. Vgl. de Resolutiën van 16 November 1774 en 24 Mei 1775. De zaak was ook daarmede nog niet afgeloopen. 375 tra hebben sonder kennis en toestemming van den sprcy, want ook in "'t slot van gemeld raport werd geconditioneert dat, eer men sal treden tot een minnelijk accord, alle de procedures tegens gemelde generael soud» moeten worden opgeheft bij de 3 Bunden »)• Wijders was de thesaur rier Gilles gantsch niet geweest voor de extensie van dat raport te maken soo als 't thans ligt. Met het raport nopens 't verbluf al of niet der troupes te Suriname 2) was het insgelijks toegegaen. 'T slot hielt in dat, het cordon geformeert zijnde, Zijn Hoogheydt alsdan de troupes soude konnen doen terug komen &tc, dan, de sproy vondt beter dat er vooraf een tijt bepaalt wierde bij H. H. Mo(genden) wanneer casu quo die troupes te doen reverteren, als sulks aan Sijn Hoogheydt te laten, die daerdoor somtijts in 't vervolg aan d'een of andere reproche mogte worden blootgestelt De griffier Fagel schijnt geheel en al te dependeren van den raidpensionaris, die ongemeen veel schijnt te vermogen op de geest van de irpiva, bijsonder nu, sedert die saak van Amsterdam soo wel is afgelopen *), „want", segt de vpivtr, „nu siet men wat de fermeteit doet", en op andere tijden, in opsigte van Zelandt *), was de irpivtr wederom voor de sagte wegen, hebbende ondervonden dat met de 1) Namelijk de Zwitsersehe. 2) De opstand in Suriname duurde in 1775 voort, waarom de gezonden troepen onder Fourgeod hunne operatiën voort moesten zetten. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1775 p. 474 vlgg. Met „het cordon" wordt bedoeld eene reeks van posten, die de stad en den omtrek moesten beveiligen tegen de boschnegers. De geheele zaak van Suriname en de zending der troepen bleef nog zeer lang slepende. 3) Er is hier sprake van de moeilijkheden over de uitbreiding van de land- en de zeemacht, waarbij vooral Amsterdam bezwaar maakte. Zie Vervolg op Wagenaar a° 1774, p. 385 vlgg. 4) Op Walcheren waren in 1775 onlusten ontstaan door oproerige geschriften, tegen een paar ambtenaren gericht. Door publicaties van de staten en door eenig machtsvertoon van het krijgsvolk onder generaal-majoor Dopff werd de beweging tijdelijk zonder moeite onderdrukt. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1775, p. 534 vlgg. 376 J775. harde middelen niet te vorderen was. Ook was den raidpensionaris en irpmrt beide seer verlegen nopens de bovenstaande saak van Amsterdam die, was sij kwalijk uitgevallen of wat bedaerder en enigsints anders aengelegt bij de grote stadt, soo soude den raidpensionaris in magtige verlegentheydt zijn geraakt. Hiervan scheen ook te conveniëren de griffier Fagel, die mij aen tafel bij de heer van der Heim *) seyde: „Was 't kwalijk uitgevallen, hij, raidpensionaris, soude daer mede verlegen zijn geweest, want het sou alles op sijn kop zijn t'huys gekomen. En in waerheydt hij, raidpensionaris, en de itpivo- schenen soo verheugt als men se in langen niet gesien hadde". "Cïpe Turaep, 7rev), die absolutelijk hadde gewilt dat de vpna partij soude kiesen voor dominé Cleman, in sooverre selfs dat op 't sterk en reïteratif aandringen van gemelde dominé de •irpna op 't point was geweest om hem met een arm de deur uit te setten, want dat hij, npivo-, gesegt hadde die materie niet genoeg te verstaen omme sig partij te konnen stellen; dat dominé Cleman door hem, irpna-, niet wierde beschuldigt of misagt, dan, dat ook die anders dagte als gemelde predicant niet konde laken, dus dat de saak aan sijn plaats het en die onse hervormde leere beleyde en predikte niet konde keren, berispen of andere saken voorhouden, aan mij te kennen gevende dat er dogmata, dogmes, moesten geleert werden, dog dat er ook saken waren die voor misteriën moesten worden gehouden, onder andere de Drieëenheydt, die men geloven moeste omdat er de schrift van meldt, dan, waervan wij menschen 1) Dr. Johannes Heringa, sinds 1772 predikant te 's Gravenhage, speelde eene hoofdrol in den kerkelijken twist naar aanleiding van de geschriften van den predikant David Kleeman (of Cleman) te Voorburg, die beschuldigd werd van onrechtzinnigheid. Zie o. a. Van der Aa, Biogr. Woordenboek i. v. 382 1776. ons geen begrip konden maken; insgelijks niet van de Godheydt, van d'eeuwigheydt &tc De predestinatie was ook iets seer sonderlings, daer veel op te seggen was, dan, dat die in sommige gevallen der waereldsche saken niet geheel scheen verworpen te konnen worden. Onder anderen nopens de doodt van Oldenbarnevelt waeromtrent ook niet begrijpen konde dat hij geheel onschuldig soude sijn geweest: immers dat niet te denken was dat 24 regters of menschen alle 24 schurken souden sijn geweest. 'T was waer, men hadde daertoe niet genomen juist de beste vrienden van den ouden raidsman. Waerop antwoordede: „dat onder die 24 maer 3 of vier bekwame lieden behoefden te sijn geweest, omme de andere alle te doen volgen hun gevoelen; buiten dat, dat een tweespalt of different over religiesaken altoos onder de ongelukkigste en wreedste saken was gerekent". Hiervan convenieerde men, jae men gaf self toe dat 't cas van de heer van Groeneveld seer hard was geweest, namentlijk te moeten sterven omdat hij sijn broeder niet hadde beklapt. Voorts over 't synode van Dort: dat aldaer mede door meerder onderlinge toegeventheydt en verdraegsaemheydt de twee partijen nader bij den andere soude hebben konnen komen Van de secretaris To) antwoorde denselven Heiden dat de raidpensionaris, met wien over alles gesproken wierde, behoorde te wesen een man die alle de provinciën en steden grondig kende, want dat die wel oorsaak konde sijn, dat de regte wegen tot behoorlijke correspondentie niet wierden ingeslagen. ' £lpe 9f 'Ztrrsp 2). Dat de icpna niets liever doet dan te smelen op 't sujet van Iddikkinge, en dat niettegenstaande dat in alles genoegsaem opvolgt de sin en wil van gemelde Iddikkinge. Dat in opsigt van de raidsplaats, die Sijn Hoogheydt hadde geconfereert op de zoon van hem, De Sitter, de vpivtr soude gesegt hebben: „Ik hebbe lang aen uw zoon ietwes, ook dese post, gedestineert, dog ik konde sulks niet soo schielijk doen gemerkt daerdoor Iddikkinge, die desperaet was wegens 't verbranden van sijn huys, nog erger soude sijn geworden, want hij, Iddikkinge en gij, De Sitter, gene goede vrienden zijt" s). 1) De troepen, die naar Suriname gezonden waren en wier langer verblijf door de kolonie werd verlangd. 2) Ore De Sitter. Mr. W. R. De Sitter, gecommitteerde ter generaliteitsvergadering voor Stad en Lande, en als zoodanig in 1775 op nieuw afgevaardigd. Zie Resolutiën Staten-generaal 29 April 1775. 3) De heer A. A. Van Iddekinge zat voor dezelfde provincie in den raad van state, daarna, sedert 1775, in de generaliteitsvergadering. Zie Resolutiën Staten-generaal 28 Oct. van dat jaar. 25* 388 1776. Voorts dat gemelde Iddikkinge 20™ gulden van de irpntr heeft, waervan hij geen renten betaalt; item nog 1000"1 (sic) gulden jaerlijks, welke eerstgemelde 20m gulden spruiten uit hoofde ener lening van 14™ gulden, door wijlen Borsselen aan hem gedaen a*" 1746, 1747 of 1748, welke met de onbetaalde renten bedroegen 20m gulden en die nae dode van Borsselen door Randwijk ») sijn opgeëyscht, wanneer hij Iddikkinge, sijn beklag daeromtrent aen Sijn Hoogheydt gedaen hebbende, teffens pretexerende sijn onmagt en te kennen gevende in wat tijt en tot welke eindens bij hem besteedt, soo waren voorseyde 20"1 guldens aen hem uit de cas van Sijn Hoogheydt geforneert en opgeschoten. Clpt n*AA*i/$ «). Dat Bergsma 8) insgelijks 2000m guldens jaerlijks van Sijn Hoogheydt soude trekken. Wijders is 't seker dat ook Heiden-Reinest(ein) al nog trekt jaerlijks 1000m welke hem voortijts waren geven om sijne studiën voort te setten, zijnde waerschijnelijk dat hij ook dese somme sal bhjven behouden, ofschoon bij s'vaders overlijden 4) met de drostenije van Drenthe werdt gebeneficeert, welke drostenije jaerlijks waerdig is — per fas — ƒ 12 a 14000. Met gemelde drostenije is hij in Maert of May 1776 begiftigt, ofschoon de vader aldaer seer gehaat was uithoofde van sijne menigvuldige knevelarijen en extorsien, en dat er opgekomen zijn uit gemelde landschap omme te representeren dat dese Heiden-Rijnestein, niet 1) Graaf George Van Kandwijck, gedeputeerde ter generaliteit voor Gelderland en kamerheer aan het hof. Zie Bericht van de vergaderingen enz. te 's Gravenhage. 2) Gerrit Gijsbert Jan baron van Pallandt tot Glinthuis, afgevaardigde ter generaliteit voor Overijsel (Salland). Zie Naamregisters. 3) Mr. Adriaan Bergsma, burgemeester van Sneek en gedeputeerde van zijn gewest ter generaliteitsvergadering. 4) Den 20»» Februari 1776 overleed Jhr. Alexander Carel Van Heyden, de landdrost van Drente en opperkamerheer van Z. H. Hij werd terstond opgevolgd door zijn zoon, tot dusver lid der Utrechtsche ridderschap. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1776, p. 368. 389 1776- gequalificeert zijnde *)> ook niet behoorde met voorgemelde post te worden gegratificeert. Hij is nogtans, als boven gemeld, terstondt nae s'vaders doodt in de ridderschap van 't gemelde landschap beschreven wegens seker heerlijk goed, aldaer door wijlen sijn vader een paer jaeren geleden gekogt op ene singuliere wijse, namentlijk seker heer van Hekeren tot Netelhorst 2) hadde reets 't selve heerlijk goed gekogt en de penningen tot betaling van dien in gereetheydt, dog de staten van gemelde landschap — ongetwijffelt door toedoen van den ouden heer Van Heiden als drosaerd — wilden de koop of transport van dat goed niet agreëren, dus gemelde heer Van Hekeren door verweiling en stilswijgende weigering daervan af moeste zien, wanneer % jaer daernae evengesegde heer Van Heiden dat goed kopende, was de agreatie bij de staten terstond klaer. Den sproy mag de vpiv dog dat tegens grote kwalen sterke remediën soude moeten worden geappliceert, bedoelende op de min favorabile staet van desselfs financiën. 'T fijn van dese vertelhng of dit verhaal bestondt ongetwijffelt omme vooraf te kennen te geven hoe — opgemelde Henneke eens dood zijnde — de schuit op hem soude worden gelegt van 't gantsche derangement waerin dat huishouden bestondt, en dat men wel voorsag dat er thans geen twede douceur van omtrent vijf tonnen goudts door de provinciën soude worden gespendeert '), en dus dat er moeiten soude wesen om bovenstaend gebrek te vinden; want tijde van dat vorige douceur waren de schulden al over de 2 ton, die toens betaalt zijn geworden , wanneer vervolgens van de overgeschote sommen van boven af aen maer geleeft is totdat alles op was, en waerdoor thans de schulden vrij hoog waren opgelopen. "£ïps M/AopS 2). Dat den sproy het grof spelen favoriseert, ofschoon het — bijsonder voor de militairen — op 't strengste was verboden, ten einde de jongeluiden in 't algemeen en de gegoede in 't bijsonder sig souden ruineeren en daerdoor dependenter worden in allen opsigten. Dat de irptvo- selfs tot hiertoe ignoreerde dat er soo grof gespeelt wierde. "£lps Qparpia 8). Dat den sproy, van de generael Sommerlatten sprekende — die voortijts magtig, misschien wel in gratie zijnde — bij gelegentheydt dat geoppert 1) Zooals in 1766 bij '«Prinsen meerderjarigheid. 2) Waarschijnlijk Milord Athlone, als boven. 3) Ore fratris. De broeder van den schrijver was de generaal-majoor Jan Adolf Van Hardenbroek, van wien reeds meermalen sprake was. 395 1776. wierde dat deselve Sommerlatte ook nog wel eens een regiment soude krijgen ')> 800 antwoorde den ïproy: „Cette ame de boue ne mérite rien et n'en aura sürement pas". 3176 "ilpe Aotppevi 2). Dat de raidpensionaris 5 ' niet seer met den thesaurier Gilles harmonieerde of dat die twee heeren niet te samen ploegden; dat onlangs den eerstgenoemde van die 2 heren sprekende, viel de conversatie of de irptvir te gens de aenstaende vergaedering van Hollandt wederom in s'Hage soude komen, en geoordeelt sijnde dat sulks nodig was uithoofde dat de saak rakende het renfort troupes of remplacement naer Suriname moeste worden geprepareerts), so hadde gemelde raidpensionaris gesegt: „dat nog niet wiste hoe deselve soude aflopen, aengesien de R. V. S., of om beter te seggen den heer thesaurier, en nog preciser desselfs regterhandt de commies Cassa 4), niet wiste hoe die petitie tot gemelde renfort of remplacement de troupes in te rigten". Voorts sou er ook nog wel ietwes nopens de prolongatie van 't octrooi voor de O. L Compagnie konnen voor den dag komen 6). En seker was het uit de secrete correspondentie, onlangs gearriveert, dat Spanjen tegens Portugal sogte te ageren, dat6) dat de kroon van Vrankrijk absolutelijk hadde 1) De generaal-majoor der infanterie De Sommerlatte, tot dien rang opgeklommen in 1766, was bij de groote promotie van 1772 niet opnieuw bevorderd. 2) Ore Larrey. 3) Namelijk tot vervanging van het terugkeerende regiment Fourgeod. Zie vroegere aanteekeningen en de Resolutiën Staten-generaal 1775 i. v. Suriname. 4) . Mr. Anthony Isaac Cassa, sedert 1748 commies ter thesaurie. Zie Bericht van de vergaderingen enz. le 's Gravenhage. 5) Den 12«n December eerst van het jaar 1776 is het octrooi van de O. I. C. weder voor 20 jaren veriengd. 6) Lees: dan. 396 1776. gedeclareert daertoe niet te konnen verstaen of sulks te konnen gedogen 1). 13 "Sips Axppsti. Dat schrikkelijk geplaegt 17—76. wierde door sekere Gymnich 2), die voortijts dienste hadde gedaen of geemploieert was geweest door Gronsfeldt, thans dagelijks bij hem kwam urgeren omme meerder pensioen of enig ander voordeel, want dat voorgaf niet te konnen bestaen van 't gunt hij kreeg uit s'Princen thesaurie, . . . . dat hij jegenswoordig in een different met den advocaat Craayvanger t'Utregt 8) zijnde wel verlangde niet sterk te worden vervolgt, waerover hij, heer De Axppsv, met Wieling 4) gesproken hadde, omme te sien of opgemelde advocaet Craaivanger niet te induceren soude zijn die saak wat gemakkelijk te behandelen "Clps Povas 8). Dat er dese winter wederom een onafgedaen different was geweest tusschen sekere commandant te Zwol, soo wel mene — Haersma — *) en de magistraet aldaer over sekere inboedel van een officier(s)- of onder- 1) Spanje maakte zich in 1776 evenals Frankrijk gereed zich in den Engelsch-Amerikaanschen oorlog te mengen, en was voornemens van de gelegenheid gebruik te maken het met Engeland bevriende Portugal aan te vallen en zoo mogelijk weder te annexeeren, een oud plau van de Spaansche Kroon.. 2) Waarschijnlijk Hendrik Van Gimnig, een der Doelisten-hoofden, die met het hof in betrekking had gestaan en met een post beloond was. Zie Slothouwer: De Doelisten te Amsterdam, reeds vroeger aangehaald. 3) Mr. Willem Craayvanger, sedert 1759 practiseerend advocaat te Utrecht. De zaak met Gimnig is niet te vinden. 4) De Utrechtsche gedeputeerde ter generaliteitsvergadering, vroeger genoemd. 5) Ore Rouse. 6) De vrijwel overbodige haakjes zijn geplaatst zooals zij hier gedrukt staan. De woorden „soo wel mene" slaan toch op den naam van den persoon, niet op dien der stad. De bedoelde officier is de luitenantkolonel van de infanterie E. L. Van Haersma, 397 I77& officiers weduwe, wier goederen door de militaire rechter in beslag waren genomen, dog niet bestandt zijnde omme daeruit te voldoen de schulden van gemelde weduwe of van wijle haer man, soo waren de daerin belang hebbende particulieren opgekomen en (hadden) sig bij de magistraet geaddresseert, ten einde voldoening op deselver wettige pretensien te bekomen, waerop gemelde magistraet die goederen hadden laten verkopen ad opus jus habentium, considererende gemelde weduwe als eene persona civilis, die, haer man verloren hebbende, geensints militair konde worden gecenseert te sijn. En op die wijse sig eindelijk bij monde en geschrifte hebbende geuit aen gesegde commandant, die drie a 4 maal sig bij missive vrij cavalier aen de magistraet hadde geaddresseert, soo was er tot nog toe van gemelde saak niets meer vernomen; ook hadde nog npiw nog sproy, hem, Povts, daerover gesproken, welke laatsten heer sproy alleen maer soekt voorbeelden van diergelijken aert omme daerop te konnen bouwen, en soo veel mogelijk de bekwame lieden of die swarigheden voorbrengen te eloigneren, denkende dat door de swakste gemoederen alles naer de sin kan worden gekregen, en darom de grootste occupatie doet zijn 't continueel exerceren Nopens den raidpensionaris sprekende meende men dat die te hoog van sig selfs dagte, en teffens omme bijsondere redenen de saken maer het gaan, buiten sijn provincie, als best konde. "flps ■ TtvK *). Dat bij d'exercitie van de guarde du corps twee onderofficiers ziende hoe den sproy, quasi als gesurpreneert zijnde door de aenkomst van de Ttpiva, terstont een papier uit de sak haalde — zijnde de hjste van 't getal der manschappen — omme deselve aen Sijn Hoogheydt — de pallas opheffende — over te langen, soo seyde die twee personen aen malkander: „Sie, wat verdoemde kullage is dat? Of de itpiva niet van self weet hoe sterk sij in manschap zijn &tc, ... en warom dan die sonder- 1) Ore Vink. 398 1776, linge cerimonien door den sproy gedaen", en soo vervolgens, te kennen gevende dat vele van soortgelijke omstandigheden, bij de dagelijksche manoeuvres gewoon, in klijnigheden bestonden, ten minsten door 't gemeen selfe niet anders opgenomen wierden. 31 "Sips Axppsyi >). Dat den sproy bij hem 17—76. geweest zijnde even voor desselfs vertrek naer s'Bosch, allersterkst sig hadde geuit tegens de reis van de wpivo- naer Maestricht, Luik &tc., tm bijsonder ook tegens het komen in Den Bosch, als sulks afgeraden hebbende, mitsgaders ook tegens de xptvestr, dat die gegeven hadde 2) in 't project en plan van die reisen &tc Wijders ook nog sterk afgaende op,den raidpensionaris en horreurs seggende van ). Dat er verhaalt wierde alsof mevrouw De Jong 2) — enige tijt geleden uit Indie gekomen en seer rijk zijnde — seer wel bij de freule Dankelman stonde; dat sij daer wel visites kwam geven en op de cirkel ongemeen vriendelijk aensprak; zulks men gisteren vertelde, dat er door gemelde mevrouw De Jong wel een Oost-Indisch presentje aen gedagte freule wierde gepresenteert of geschonken. "£lps Axppst) 8). Dat Hollandt a°. 1732 of daeromtrent te weten voor den ( ) l) begonnen tegens Vrankrijk, toens aen contanten in casse hadde 69 milhoenen guldens aen contante penningen, dog sedert door den oorlog evengemelt veel daervan was afgegaen en de schulden vergroot. Niettemin waren wederom onder den laatsten raidpensionaris Steyn de financiën soo herstelt, dat a°. 1772 of 1773 wel vier milhoenen goude rijders sig in comptanten aen 't comptoir van Hollandt bevonden, 't gunt maakt 56 milhoenen guldens. Dat de koning van Pruissen hem, heer De Larrey, eens gevraagt hadde, wat men dog in Hollandt uitvoerde met sooveel comptante gelden als Sijn Majesteyt seker wist dat er telkens in cassa waren, soo was 't antwoordt: „omme in tijdt van noodt altoos gebruik van te konnen maken &tc , 't gunt ook Sijn Majesteit selve hadde gedaen en nog dede met die penningen, die in sijn thresor behielde , waerop de koning repliceerde: „Daer is een groot onderscheidt tusschen mij en de republicq, want ik niet altoos geld kan 1) Ore mevrouw Van Slingelandt. 2) Noch van deze dame noch van hare zaak is het gelukt op het Rijks- en het Stadsarchief te 's Gravenhage een spoor te ontdekken. 3) Ore Larrey. 4) Een woord als „vijandelijkheden" is overgeslagen. 409 1777. krijgen als ik wil en de republicq wel, want die steets credit genoeg heeft omme geld op te nemen". Te Pyrmont zijnde, was aen voorgemelde heer De L(arrey), door verscheide heeren, seer kundig in 't politique systema van Europa gesegt, dat men in de republicq behoorde te werken, omme de barrière in- de Nederlanden te krijgen in handen van een vorst min magtig als 't Huis van Oostenrijk, Frankrijk &tc..., en dat men in soo een geval behoorde te soeken Antwerpen en Dendermonde aen de republicq te hegten, die beyde te versterken, groot garnisoen daerin leggen en deselve voor onse eyge barrière alsdan te maken en te behouden, welke verkrijging bij bovenstaende pohtique gantsch niet onmogehjk geagt wierde en dus versogt men, dat daerover eens serieus mogte gedagt worden. 1777. "iïpe raidpensionaris van Hollandt. Dat seker plan om die van Maltha J) geldt te geven, ten einde sij den oorlog tegens Marocco voor ons soude. voeren met sodanige ligte schepen of vaertuigen, als daertoe 't geschikst geoordeelt wierden &tc. ..., een plan was van den heer van Opdam 2), dog dat sulks door andere kundige in 't metier van den zeedienst wierde afgekeurt; derhalven dat dit niet gesogt soude worden; dan, dat er een ander project op 't tapijt waere, 't gunt niet genoemt wierde. Sommige dagten alsof 't eerstgemelde plan niet wierde gesmaakt, uit hoofden dat in soo een geval onze eyge schepen, nog eyge officiers niet souden worden gebruikt en er dus weinig posten van dien aert te vergeven soude zijn en ook minder geleert en gevordert souden worden in dat metier. 1) De Maltezer-ridders. Over de expeditie naar Marokko en den oorlog met dat rijk zie Resolutiën Staten-generaal 14 Februari 1776. 2) Jhr. Jacob graaf van Wassenaar-Obdam, wegens de ridderschap van Holland gecommitteerd in de admiraliteit op de Maas. Zie Naamregisters. 410 4777. *£ïps ïlxkixvl »). Dat Cappellen van den BredenhorBts) thans in de ridderschap van Overijssel sittende, veel daeromtrent schuldig was aen den jegenswoordigen raidpensionaris van Holland, heer van Bleiswijk, die de pen toens voor Sijn Hoogheydt voerende, tegens de sin van de ridderschap voorsegd hem, Cappellen, daer hadde ingeholpen en gedrongen; desniettemin dat deselve raidpensionaris thans, of nog onlangs, aen hem, UxXKxvi hadde gesegt, dat er genoeg tegens was geweest in te brengen om bovengenoemde Cappellen uit gesegde ridderschap te weeren. "rips Slislivy 8). Dat de jonge Hogendorp *) en Boet«Shiii Langerak, bijde doe sij in 't (jaer) 1770 of 1771 op een d(ank)-, v(ast)- en bededag sooveel sottises, selfs straetschenderij hadden begaen, er soo wel waren afgekomen, sulks merendeels te danken hadden en toegeschreven moeste worden aen dese omstandigheydt, namelijk dat seker garde du corps — Bierman — daer bij sijnde geweest, dese eene begunstigde van den sproy was, bijsonder ook omdat deselve Bierman door den sproy in de garde du corps was geplaatst geweest, want dat andersinte er vrij Btrenger tegen opgemelde heeren souden sijn geprocedeert, want dat sijn vrouws moeder op 'tpunt is geweest van in de Princegragt te sijn gestoten te worden, zijnde zij aireets tot op de kant geweken, wanneer door de knegt van ïltstovy tegengehouden wordende, die knegt nog een kwetsuur in de handt kreeg, buiten en behalven dat sijn vrouw, hoog swanger en mede aengerandt zijnde, doodelijk 1) Ore Palland. 2) Johan Derk Van der Capellen; hij was heer geworden van den Poll en van den Bredenhorst. 3) Ore Wieling. 4) Een der graven van Hogendorp was sinds 4760 als cornet hg de guardes te paard, een der jongere heeren Van den Boetselaer sinds 1765 als vendrig bij de guardes te voet in dienst. Misschien zijn deze jonge officieren de bedoelde. 411 1777. ontstelt was t'huis gekomen. Dat toens nopens die saak door den fiscaal van 't hof en door den hogen krijgsraid zijnde onderhouden, hij geene depositiën in't geheel heeft willen doen of nietwes overgeven, als onder behoorlijke acte van nonprejudicie, en dat hij van sijne verklaringen alvorens opening hadde gedaen aan Sijn Hoogheydt sulks die precise geweten en geapprobeert hadde al 't geen hij nopens die saak hadde verrigt. Dat$ie bij de Switser van den sproy, genaemt Schmit1), chocolade koopt of presentjes geeft, die altoos t'huys krijgt, of versekert kan zijn dat sijne boodschappen wel gedaen worden; insgelijks die bij dé linnebewaerster goederen koopt of wel staet, dat die mede t'een of ander bekomen. B. v. de dogters man van die hnnebewaerster is in de regering gekomen of een ampt gekregen in Bommel of Tiel. Op gelijke wijse was seker heer onlangs raid van Indiën geworden door toedoen van mevrouw De Jong, die wel staat bij de freule Dankelman, van welke freule sij een fraai porcelain servies van Saxis 01 Berlijns hadde gekregen. Dat de heer Wiedenbrug 2) sijn fiscaals-plaats schuldig was aen 't volgende geval: de raidsheer van Hinningen 3) de dogter van seker apothecar Ardesch hebbende beswangert en belooft te trouwen, soo hadde even gemelde Wiedenbrug hem versekert daervan af te sullen helpen, mits van Minningen door behulp van sijn vader hem 't fiscalaat besorgde, 't gunt gedaen sijnde, soo hadde Wiedenbrug den apothecar, met wien hij seer goede vriendt was, soo ver gebragt, dat bij de trouwbelofte aen hem overgaf, 1) Waarschijnlijk een kamerdienaar of portier van den hertog. 2) Mr. E. W. Van Wijdenbrug, in 1762 raad en advocaat-flskaal van de admiraliteit iu Friesland. Zie Naamregisters van de leden der regeering. 3) Mr. Gerard Van Minningen of Minneghem, sinds 1771 raadsheer in het hof van Holland. Zie Bericht en». Het gebeurde was blijkens de genoemde jaartallen reeds vrij lang geleden, en op een tijdstip dat de heer Van Minningen nog geen raadsheer van Holland was. In het hof van Brabant en de landen van Overmaas was hij raadsheer sinds 1761. 412 1777. die hij terstont aen van Minningen ter hand stelde, sulks 't besluit was, dat met geldt en met galante dames alles op te seilen was. Dat Heiden-Rijnestein soo niet meer scheen 't met de Pesters op te hebben. Dan, dat sij 'tthans sterk hielden met Brandsenburg J), die, ofschoon seer indolent scheen, nogtans dagelijks door opgemelde Pesters wierd onderhouden en gesegt hoe sig nopens 't gebeurde ofte gebeure in d6 provincie, moeste gedragen; dat er in de stadsregering geene verandering ten goede konde komen voordat den hoofdofficier van Nassau kwam te vallen, vermits sij met die speelden sooals sij wilden, en dat de prins, sijne bekrompen staat van financiën kennende, hem soolang hij leefde dat ampt soude laten. Dog vervolgens destineerde hij, ClisKtvy, dat ampt aan den heer van Natewisch 2), wanneer dagte dat stadtssaken beter soude gaan; voorts wiste hij wel, dat sommige lieden in de provincie gesegt hadden, nae wat veel wijn te hebben gedronken, dat hij, £lis\!vy, een van de voornaemste spions van den epfoy was. "Sips fisvpevu vxv Ersppsvfivpy s). Dat Schmidt, den adjudant van den sproy, thans door mevrouw De Wilhem4) was bedankt, sijn brieven en presenten teruggesonden &tc Dat sij nu laast, en nog seer siek sijnde, waerschijnelijk de binuewekker hadde gevoelt, want hem niet meer sien 1) Deze was, zooals reeds vroeger vermeld is, lid van het college van geëligeerden te Utrecht. Voor Heiden-Rijnestein zie aant. \ op p. 373 en aant. 4 op p. 388. 2) De heer Taets Van Amerongen van Natewisch was destijds hoofdofficier van Amersfoort. 3) Ore mevrouw van Sterrenburg. 4) De echtgenoote van jhr. Willem Lodewijk baron Van Wassenaar Sterrenberg, lid van de Hollandsche ridderschap. De adjudant Schmidt is de generaal van dien naam. Van mevrouw de Wilhem spreekt het handschrift meermalen; misschien, maar geenszins zeker, wordt bedoeld de echtgenoote van den raadsheer in het hof van Holland Mr. • Le Leu de Wilhem. Zie Bericht enz. 413 1777. wilde, ook haere kinderen meerder te kerk liet gaen &tc. Voorts met opsigt tot het toenemendt verderf der seden al verder sprekende, soo seyde gemelde vrouw van Zreppevfiipy, dat het enigste middel tot verbetering van dien was, soo de tspiva en ïptoy maer wat ernstig wilde tonen en te kennen geven, dat sulks hun mishaagde want dat andersints jonge mans en vrouwen, sig wjjders totael stonden te ruineren. Dat wel wiste hoe swakker, armer en min deugtsaemer de menschen waren, hoe gemakkelijker sij sig moesten voegen nae de wil of wet die men hem voorschreef dog dat sulks misprees en van kwade gevolge moeste wesen. "£lpe TlxKXxvl '). Dat het scheen alsof 't credit van den 'épTcy bij de irptvo- wat begon te verfiaauwen en te verminderen, aengesien eerstgemelde heer thans dikwijls te kennen geeft, dat van verscheide saken niet meer hoort of weet — schoon sulks voormaals ook wel eens te kennen gaf, wanneer precies 't tegendeel waer was — dat onder anderen nog die middag aen tafel hadde gesegt: „Depuis quelques jours je nJja^ absolument vu le prince qu'a la parade" Maer 't gunt een sterker bewijs gaf van 't bovenstaende gesuspecteerde was, dat een jaar geleden aan Bentink van Diepenheim was belooft 't drostampt van Daalhem, bijaldien Charles Bentink kwam te vallen 2) of daervan afstandt wilde doen. Dan, dat door Bentink van Diepenheim op die afstandt zijnde gewerkt bij Charles Bentink, dese laatste daertoe niet te bewegen was geweest; dog nu, een jaer daernae, Charles B(entink) daertoe geresolveert zijnde, soo was B(entink) van Diepenheim 1) Ore Palland. 2) Dirk baron Bentinck tot Diepenheim was sedert 1766 lid der ridderschap van het kwartier Twente, de oude heer Charles baron Bentinck tot Nijenhuis, van wien vroeger reeds meermalen sprake was, lid der ridderschap in het kwartier van Sallant; bij was drost of hoogofficier van het land van Daalhem, in het Overmaasche. Zie Tegenwoordige Staat XII, 397. 414 1777. bij de TTfivv gegaen en versogt Sijn Hoogheydts appui, dog tot antwoort hadde bekomen, dat sijn woordt reets kwijdt was aan Noordwijk l). B(entink) van Diepenheim hierover verstelt zijnde, addresseerde sig bij den sproy, met wiens kennis en goedvinden de saak voormaels was geëntameert, met versoek hem, Diepenheim, hierinne te willen helpen en te patrocineren. Dog gemelde heer, sproy, verklaerde: daeromtrent ^ietwes te konnen veranderen, want dat sulks thans ongetwijffelt op die voet soo beschikt en bedistelt was door den raadpensionaris bij de itpivs, die er aan hem, heer sproy, geen woordt van gerept hadde, en dat sulks jegenswoordig wel meer gebeurde...." Dese verandering in faveur van Noordwijk, hadde sijn oorspronk veelligt hieruit, dat den raidpensionaris oordeelde , wanneer Boetselaer Nieveen 2) eens kwam te vallen Noordwijk dan in gec(ommitteerde) raiden moeste komen en door dit faveur alsdan meerder aen hem, raidpensionaris, soude geattacheert wesen Ook seyde den 'sproy dieselve dag aen mij, sprekende over de stadts-regering van Utrecht, dat die vrij slegt gecomposeert was, en ergens op dat stuk navragende, gaf ik ten antwoordt: „Uw Hoogheydt sal sulks beter weten, als ik 't hem seggen kan". Was de replicq: „Ma foy je n'en scai rien, je ne m'en mêle plus" 1777. "fïps Psyrspsv Tpocn). Que la princesse Louise a beaucoup de vivacité, d'attention, et cependant aimant a s'amuser avec les enfans. Que 1'autre jour a la table du duc, oü elle avoit été assise entre S. A. R. et la freule AxvxeK^xv, elle avoit été sage et réflécbissante comme une personne d'age. Qu'a tout moment elle entretint tantót madame sa mère, tantót la freule pour leur faire observer *le bon goüt de la table, des mets, du dessert &tc , entre autres qu'elle dit souvent a madame sa mère: „Goutes de cecy, de cela, car cela est excellent et tout chaud, beaucoup mieux que chez nous &tc" Que le prince Guillaume est un bon enfant, aimant a rire, a folatrer et a jouer, ainsi qu'on a de la peine a le faire apprendre 1'une ou 1'autre chose. Par contre que le prince Frédric *) est pensif, méditatif et quoi8). Quelorsqu'on est occupé k instruire son frère (il) en fait son profit si bien, qu'il scait la lecon ou ce de quoi il s'agit plus tót et mieux que son frère. Qu'il questione beaucoup et qu'il exige souvent des réponses dont on seroit étonné. Au reste ambitieux, quelquefois un peu rétif et tfitonnant s'il ne viendroit pas k bout d'avoir sa volonté ou sa fantaisie. Rusé, determiné et entreprenant. Enfin qu'il promet tout et qu'elle s'étonneroit s'il ne devint un jour un grand homme Que la princesse tint bon ordre avec les enfans, dont elle étoit aimée et toutefois respectée aussi, mais que le prince étoit trop foible k leur sujet, ainsi qu'il les gatoit. 1) Ore freule Dankelman. 2) Prins Willem George Frederik, de tweede zoon van Willem V, gewoonlijk prins Frederik genoemd. Hij stierf in 1799 te Padua. 3) D. i. coi 27* 420 1777. Que madame la veuve Vereist a Berlin jouissoit d'une petite somme annueUe de 14 a 1500 francs, que le prince d'Orange luy avoit assigné depuis la mort de son époux. 10?7 "flps At)*3fv »). Dat het raport nopens 2 ' 't geval in de Langakkerschans door de commandeur van Reitzenstein 2), opsigtelijk 't vervoeren der messie, ter vergadering van H. H. Mogende gedaan zijnde, met aanhaling van eene resolutie d'a° 1728, door den R. V. S. toens ter tijdt op dat subject genomen, thans aan den tproy niet hadde behaagt, uit hoofden dat die ordres, toens en nu wederom gegeven aan een militair, behoorden te worden geagt als een militaire saak, en dus dat H. H. Mogende sig daermede niet moesten bemoeien Sulks dat die resolutie d'a° 1728, ofschoon door den R. V. S. in 't comm(issioriaa)l besogne geallegueert, niet ter kennisse van H. H. Mogende hadde behoeven te komen, veelmin daervan gebruik gemaakt in de extensie van 't bovenstaand raport &tc AUés ten einde sooveel mogelijk 't militaire werk of jurisdictie uit handen van den .politiquen rechter te houden. Waeruit nogtans vele abuisen soude konnen worden geboren, bij voorbeelt: ingevalle soo een commandant, sig funderende op 't geresolveerde van 1728, eens in twedragt met die van Stadt en Lande geraakte en dese laatste sig daerover aen H. H. Mogende kwamen te addresseren. Hoe souden H. H. Mogende, onkundig van 't voorsegde geresolveerde, alsdan in sodanige saak met behoorlijke kennisse konnen te werk gaan ? Dat den tproy al 1) Ore Lynden. 2) In Januari 1797 beklaagde zich de, drost van Wedde bij H. H. M., namens de ingezetenen van de Langakkerschans, dat de kolonel baron Van Reitzenstein, commandant van die schans, wederrechtelijk op straf van boete en executie van goederen iedereen gelast had de mest geregeld buiten de sterkte te brengen. De Staten-Generaal besloten den commandant aan te schrijven zich van zulke vexatoire handelingen te onthouden, hem wijzende op hetgeen ter zake in 1728 bepaald was. Zie Resolutiën Staten-Generaal 7 Januari en 10 Februari 1777. 421 1777. straks van dit voorgevallene tijding hadde, was door den secretaris Van Hees, die van alles wat er gebeurt moet verslag doen en meest alle stukken of extensien van resolutiën, voordat sij in een raport worden geconverteert, aan den sproy vertoont en ter examen brengt. "fïps Pows *). Dat de irpwa wel toestemt wanneer men iets tot nut van 't gouvernement of tot eene verbeterde verandering voorbrengt, dan, dat niettemin telkens alwederom vervalt in de oude abuisen, namelijk in 't voorthelpen van diegene, die het of onwaardig of onnutte subjecten sijn, des het naauwelijks iets helpt hoe men daarop ook aandringt en men dus moede wordt representatien te doen, sulks Den Haeg wijnig te sien voor de gerustheydt van 't leven 't vijligste is. Nopens sekere Putman8), een slegt subject, was de irpt\>o- onderhouden en hadde belooft die niet te sullen bevorderen, nogtans door voorspraak van een derde was hij evenswei in de regering geplaast. Nopens Sloet van de Haer: soo sijn broeder, den drost, was komen te sterven 8), was hij drost geweest,. hoe onbekwaem ook daertoe: „want", antwoordt de irptvo-, „hij doet al wat ik wil"! Dat nu aenstellingen van soo een aerd geschieden in collegien, alsse admiraliteiten, generaliteits-rekenkamer &tc...., alwaer het voornamentlijk op de ministers aankomt, was nog te geloven; dan, dat sulks ook plaats hadde in de resp(ectieve) regeringen, in de vergadering van H. H. Mogende en bijsonder in de hove van justitie, alwaer de meo ac tuo moet worden geoordeelt en beshst, sulks was ten uitersten hardt en ongelukkig. Dat men een different tusschen de provincie van Overijssel en 1) Ore Rouse. 2) Everhard Herman Putman, 'controleur der convooien en licenten en lid van de gezworen gemeente te Deventer, was in 1776 tot burgemeester dier stad aangesteld. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1776, p. 367. 3) Over Sloet van de Haer zie aant. 1 op de volgende pag. Zijn broeder is de vroeger reeds genoemde drost van Peelland. 422 1777. 't landschap Drenthe willende laten aan de beslissing van de itpws, hij, Pov«yeA 2). Dat onlangs met den raidpensionaris sprekende over 't jegenswoordige different met Engeland opsigtelijk 't geval van st. Eustachius *), hadde hij, griffier, te kennen gegeven hoe steets van gedagten bleef, dat wel de commercie soo veel mogelijk behoorde te worden geprotegeert, en oversulks dat men teregt staende hielt van allerley waren te konnen en te mogen transporteren van en nae onse colonien &tc.,... dan, dat 1) Aldus is ook geschied. Helwich Derk baron Van Lynden werd door het kwartier van de Veluwe naar den raad van state, Jacob Derk Carel baron Van Heeckeren van Keil door dat van Zutphen naar de generaliteits-rekenkamer gedeputeerd. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1777, p. 611/612. 2) Ore griffier Fagel. 3) Het gezegde geldt de klachten van den Engelschen gezant over het begunstigen van den smokkelhandel in contrabande en van de kaperij gedurende den oorlog met de Amerikaansche koloniën, door den gouverneur van St. Eustatius. Zie Resolutiën Staten-generaal 21 Februari en verder i. v. St. Eustatius; ook Vervolg op Wagenaar i. a= 1777. 429 1777. daervan alleen wilde excipieren ammunitie van oorlog, als kruidt, loot, snaphanen &tc Immers dat het gouvernement sulke transporten niet behoorde te protegeren, dat selfs oordeelde, wanneer men dagte te veel ammunitie in 't landt te hebben, men die aen de Engelsche selfs behoorde te verkopen Want dat wij, ons in haerlieder geval stellende, besluiten moesten hoe onaen- genaem ons sulks soude zijn &tc Dat het antwoordt van den raidpensionaris daerop was: „Dan soude er geen hondert ten hondert konnen worden gewonnen" over welk antwoordt hij, griffier, geensints gestigt scheen te wesen Voorts kan men wel bemerken, dat de raidpensionaris eene grote superioriteit heeft boven de griffier, dat hij ook meerder 't oor van de irpivo- heeft dan de laatste; zelfs in sommige gevallen toont den eerste vrij klaer en somtijts in korte en sterke bewoordingen — exemp(li) gratia bij gelegentheydt van 't req(uest) van mevrouw Hogenhuisen bastart-dogter soo men meende van George de twede, koning van Engeland — dat hij de consideratien of voorslagen van den heer griffier niet veel agtede, en dus kortelijk van de hand wees "£lpt Ayvo~ev junior 2). Dat Cappellen van de Lathmer thans besig was met uit te geven berichtschriften van wijlen den heer Alexander van der Cappellen, heer van s'Heeraertbergen s). Dat hetselve soude bestaen uit verscheide aentekeningen op klijne en grotere papiertjes, door opgemelde heer gemaakt tijde van 't leven van prins Willem de II* en de III». Dat sig onder deselve aen- 1) Naar deze dame en haar request is te 's Gravenhage vruchteloos gezocht. 2) Ore Lynden junior. Zie aant. 1 op p. 392. 3) Robert Jasper Van der Capellen van de Marsch, de Lathmer enz., de bekende neef en medestander van den heer van de Poll, gaf in 1777 en 1778 te Utrecht de bedoelde gedenkschriften van zijn overgrootvader, den vertrouwde van Frederik Hendrik en Willem II, in 2 deelen uit; zij loopen over de jaren 1621 tot 1654. 430 tekeningen bevonden verscbeide anecdotes van die tijt, welke beter waren terug gehouden dan publicq gemaakt, onder anderen dat hij, heer van Aertsbergen, aan prins Willem de IIe absolutelijk soude afgeraden hebben 't beleg van Amsterdam, dan, dat die prins, seer vif en fors zijnde, soude geantwoordt hebben: „Ik sal 't evenswei doen". Waerop den andere willende repliceren, soo soude de prins gesegt hebben: „Siedaar 't brief ken", vertonende de auth(orisatie) van H. H. Mogende tot die expeditie. Dat hij, heer van s'Heeraertsbergen, nae de doot van prins Willem de IIe aen enige sjjner vertrouwde vrienden soude hebben geraden, nimmer voor eene sodanige stadhouderlijke regering meerder mede te werken, dan, bijaldien men daertoe komen moeste, alsdan aenraden soude omme liever een groot heer uit een ander dan uit 't huys van Oranje te nemen, omdat voorsegde huis al te ambitieus was &tc— Sulks hij, heer van Lynden, hem, heer van de Lathmer, hadde afgeraden den uitgaav van so een werk, immers op de voet als hij 't voorgenomen hadde. Zulks was ook door den heer Perponcher *) en door beyde de broeders van de heer van de Lathmer gedaan, sonder dat men wiste of het helpen soude. '1777. "£lpe AtjvSfi* junior. Dat het bij de respectieve admiraliteiten, bijsonder bij de fiscaal, gansch niet wel toegaet, onder anderen dat sij s'landts regten ongetwijffelt naer andere of secrete lijsten invorderen, als die 't voorschrift van den souverain zijn. Een blijk daar van bestondt in seker geval, dat den overlede fiscael van der Haer 2) hadde gehadt met de oude 1) Mr. Willem Emery De Perponcher de Sedlnitzky, van 1769 af vroedschapslid, sedert 1776 supernumerair-geëligeerde te Utrecht. Zie de Naamwijzers en het artikel in Van der Aa, Biografisch Woordenboek. Dat hij „van wege de ridderschap" in de staten beschreven was, zooals daar staat, is onjuist. 2) Mr. Bonifacius Van der Haer was raad en advocaat-fiscaal geweest van de admiraliteit in Friesland vóór den heer Van Wijdenbrug , Mr. Jacob Boreel van die te Amsterdam (zie vroeger). 481 1777. fiscaal Boreel. Want de eerste, de laatste sonderende of de regten t'Amsterdam preciselijk wierden geheven naer de lijst van H. H. Mogende dan of men sig van eene andere bediende, te kennen gevende dat in 't laatste geval sig dan ook gaarn daernae soude rigten opsigtelijk de admiraliteit van Frieslandt, ( ) dan, de heer Boreel dese vraeg eluderende, en deselve voorts beantwoordende met te seggen dat men H. H. Mogende voorschrift volgde, en die daer tegens sondigde dat men die aenhaelde &tc , soo repliceerde de fiscaal Van der Haer, wel bemerkende dat men hem 't regte niet en Bey: „Dit dagte ik ook wel mijnheer Boreel", en sijn Edele bedankende voor het gegeve önderrigt ontboodt hij t'huis komende alle de schippers, die op Amsterdam en op Harlingen navigeerde, en hielt hun 't volgende voor, naemelijk dat sij, schippers, aen hem, fiscaal, maer hadden op te geven wat sij in effecte t'Amsterdam aan in en uitgaende regten betaalde, dat sij, op Harlingen willende varen, hij hun steets sooveel minder als in Amsterdam maer soude laten betalen, — en 't selve dadelijk in 't werk stellende, soo verkreeg hij daerdoor al de vaert op Harlingen in prejudicie van Amsterdam, dog door de jegenswoordige fiscaal Wiedenbrug l) de saken verlopende, was ook dat articul oneindig vermindert. Van dit bovenstaende geval hadde hij, heer van Lynden, eens verslag gedaen aen de irpivo-, die daerop getoont hadde wel te begrijpen dat de middelen te water slegt gehandhaeft wierden, selfs daer bij ge voegt hadde hoe Sijn Hoogheydt geloofde dat er nergens soo veel gesmokkelt wierde als in Amsterdam Hij, heer van Lynden, meende ook dat er thans wat broeiede bij de admiraliteit, en dat sulks veelligt met Botterdam beginnen soude, te kennen gevende hoe de fiscaals bekwame en active lieden behoorden te sijn, waeraen in Amsterdam veel haperde, vermits de jonge Boreel wijnig of geene kennisse van saken hadde, even 1) Zie boven, aant. 3, op p. dl. 432 1777. wijnig de heer Bakker secretaris van gemelde college. Item behoorden de commisen-gen(eraal) volgens de oude instructie om de 3 jaren van plaets te veranderen In Frieslandt waren de saken thans vrij wat verwart. Wijnig bekwame regenten vonden sig daer, alles wierd er overhoop gebaelt en geensints partij getrokken van de avantages, die gemelde provincie in staat was op te leveren. Thans ook kreeg Bergsma tot partij de heer van Twikkel2). En in de admiraliteit was Plettenberg, die het met Bergsma eens was, 't bijltje al kwijt, vermits Twikkel met de secretaris Bij ma het .houdende, moest Plettenberg pliëren 8). Twikkel bleef daer gestadig; was ook volgens sijn eige getuigenis den opsteller van het antwoordt op de brief van Sijn Hoogheydt aen de twee quartieren Westergo en Sevenwolden rakende het invorderen van sekere lasten. Men dagte voorts, uit hoofde van sijne bekwaemheydt en uit gebrek aen andere sodanige, dat hij, Twikkel, nog wel eens crediet soude konnen krijgen en Bergsma culbuteren, want men hadde al gemerkt dat hij onlangsleden, nog geen 24 uuren in s'Hage zijnde, toens voormiddags bij den sproy was geweest, daer gespijst, en straks nae den eten wederom naar Frieslandt was gereyst. Ook heeft men al sedert enige tijdt door den sproy horen seggen: „Bergsma devient trop vieu, il radotte parfois "Sips ils/t, of ut supra. Hoe men tijde der loting om de 1) Mr. Jacob Boreel Jr. was zijns vaders opvolger als fiscaal te Amsterdam, sinds 1766; Mr. Cornelis Corneliszn. Bakker sedert 1762 secretaris van de admiraliteit te Amsterdam. 2) Mr. Adrianus Bergsma, burgemeester van Sneek, en C. G. graaf Van Wassenaer Twickel waren beiden in 1776 in het college van volmachten gekozen, de laatste voor Franekeradeel. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1776, p. 170. De heer Bergsma was ook gedeputeerde ter generaliteits-vergadering. 3) Jhr. Hans Willem Van Plettenberg, burgemeester van Harlingen, was raad in de admiraliteit van Friesland. De heer Julius Matthijs Van Beyma thoe Eingma was secretaris van het college. Zie Nederlandsche Jaarboeken 1777, p. 370 en Naamregisters. 433 1777. vacante sesjarige commissiën bij de ridderschap van Utrecht getragt hadde de irpm te induceren om eene commissie voor sig te nemen l), waertoe Heiden-Reinestein sig hadde gerecommandeert, dan, de irpivv aen hem, Lynden, hebbende belooft de continuatie in de admiraliteit van Frieslandt2) — was 't mogelijk — soo soude de irpn). Dat den sproy tegens de raidpensionaris is, en dus seker ook tegens de Hollandsche resolutie van consent met het declaratoir nopens de liquidatie van 't regiment van Fourgeoud, dog dat gesegde heer "spray daer maer steets voor is dat tot betaling van de gepetitioneerde saken geldt gefurneert werde, 't kome vandaen waervan 't wil. Dat de raidpensionaris in al sijn doen en laten hoog is, selfs in 't geen sijn particulier raakt. En dat de -rtpno te veel gehoor geeft aan al wat hem uit de provincie van Hollandt werd voorgestelt of door deselve geappuieert, 't gunt in tijd en wijlen aen gemelde itpivoveel tort söude konnen doen, soo niet reets al dede. "£lps irpivoiirto- 2). Nopens de bloïende staat van de provincie — als hiervoor gesegt — andermaal sprekende, en mij al nog beklagende over de brief, die de ridderschap op dat sujet ontfangen hadde, sey de Ttpw. „Men mag immers als men schrijft sijne gedagten seggen, want als men correspondeert segt ider sijn gevoelen". Antwoordt : „Jaa, maer dan neemt men de saken soo niet op, immers niet op soo eene wijse als met geene mogelijkheydt uit onse brief konde worden geëlicieert". „Jaa, maer mijn antwoordt was maer onder ons als mede-confrater, dat blijft dan ook maer onder ons, daer weten de andere leden niet af" Antwoordt: „Die horen of weten dat seer wel, en groïen misschien daerin. En wij blijven met dat mes in de buik sitten, want sulks blijft een monument bij ons". Antwoordt: „Welnu, welnu, men kan wel eens iets met haast lesen, niet alles ter deeg insien, en dan maer aan 't schrijven gaende en soo weg sendende kan een ding gebeuren, dat men daernae eerst ter deeg begrijpt. Wij sijn immers nu wel en veel beter als bij mijn moeders tijdt, want doe was de ridderschap maer matig wel". Antwoordt: „He weete niet of nu somtijts veel beter is, en wenste wel dat hier waere geweest, 1) Ore Brandsen. 2) Ore principis. 442 1777. om die voorlaatste brief te prevenieren" „Nu, nu, wij sijn goede vriende en dat hope ik sullen wij blijven"? Antwoordt: „Hiertoe recommandere ik ons lidt in *tgenerael en mijn persoon in 't particulier". Voorts sey de irpna dat bij nadere lesing van ons resolutie deselve admirabil goed hadde gevonden. Vervolgens over 't Zeeuws advis sprekende sey de xpim: „De ridderschap en Vlissingen isser tegen geweest, en een derde stadt heeft gesegt 't wel te mogen lijden, en die hebben een privilege van te mogen seggen wat sij willen". Toens over de ridderschap sprekende sey de irpivtr dat ons geld. gereet soude leggen, - immers dat er sijn best toe soude doen, ten einde daerover gene moeiten wierde gemaakt „maer je soekt uit mij maer te krijgen dat ik segge, dat de Hollandsche resolutie niet en deugt" *). 1777. "£lps ClteXny s). Dat voorlede jaar de raid¬ pensionaris van Hollandt in eene omstandigheydt moet geweest znn, die onaengenaem was, want dat sulks op sijn humeur hadde geïnflueert, dermate, dat sijn domestiquen het hadden geremarqueCrt, onderandere een knegt, die, voortijts bij gemelde heer Wieling hebbende gewoont en daer aen huis komende, hadde verhaalt nimmer in sijn leven sijn heer, namelijk den raidpensionaris, in soo eene gemoetsgesteltenisse te hebben gesien, want dat bijnae eene gantsche week gramstorig en te onvreden was geweest, somtijts sig uitende op deze wijse: „Dat wat men ook gedaen hadde ten genoege of voordele van hoven of grote heeren, men haest nooit daer dank van hadde; dat 't seer onaengenaem was soo 1) Waarschijnlijk wordt het advies van Zeeland over de verlenging van het verblijf van Fonrgeods troepen in Suriname bedoeld. — Het „gereed te leggen geld" is het bedrag van de vermelde liquidatie-som, groot ruim ƒ1400. Het werd in Augustus inderdaad uitbetaald. Zie Resolutiën Staten-generaal 6 Augustus 1777. 2) Hier wordt weder de resolutie van Holland van 25 Maart bedoeld, 3) Ore Wieling. 448 1777. geexponeert te sijn &tc",... ook, dat men geen staet in de waerelt op de hoven konde maken &tc." — Men meende, dat toens gemelde heer was swart gemaakt of sterk gecontrecarreert bij den irpivv door den sproy, die enigermate begon te vinden dat hij, raidpensionaris, teveel ascendent naer sijn sin op den .prins verkreeg, nogtans was hij, raidpensionaris, 't te boven gekomen, sulks den sproy datmaal hadde moeten cederen. Dat gemelde raidpensionaris, vol van ambitie zijnde, even jalours van desselfs credit is als den sproy; dat omme te continueren in die post zijn hof bij voorraed al maakt aen de stadt Amsterdam; dat ook te kennen soude hebben gegeven alsof den sproy oorsaak was geweest, dat gemelde stadt sig hadde geopposeert tegen 't senden of overgeven van de Schotsche brigade aan Engelandt, alleen om hem, raidpensionaris, te contracarreren Dat men wel eens hadde gedagt om de heer Van der Heim raidpensionaris te maken*), dog dat sulks van de Engelsche partij kwam, alsse Boetselaer, Fagel, York &tc.... Ook hadde Van der Heim 't antwoordt op de memorie van de heer York onlangs opgestelt, soo laag dat het (sic) sig schaemde. Dat men absolutelijk staende hielt dat York sijne memoriën selfs hadde opgestelt, vervolgens ook het antwoordt op de contra-memorie van H. H. Mogende. Dat hij, York, seer gepiqueert was geweest, omdat seker schipper op St. Eustachius hem bedrogen hadde met het weten te verkrijgen van een pas van hem, heer York. Dat den sproy gansch niet Engels- of Yorks-gesint was. Dat, soo de jegenswoordige raidpensionaris kwam te vallen, dat dan ongetwijfelt de secretaris Van Hees raidpensionaris soude worden8), als sijnde geheel en al afhankelijk van 1) Over het verzoek van het Engelsche hof om de Schotsche brigade over te zenden, zie aant. 2 op p. 386. 2) Mr. Jacob Van der Heim was secretaris van de admiraliteit op de Maas. De memorie van den gezant Yorke is die van April 1777, rakende St. Eustatius en den smokkelhandel op Amerika. Zie Resolutiën Staten-generaal 21 April van dat jaar. 3) De secretaris van den raad van state namelijk, Mr. Ignathis Johan Van Hees. 444 1777. den sproy. Dat ook den sproy meer dan eens aen hem, Wieling, en aan andere hadde gesegt dat, nu de vptvomeerderjarig was, hij, sproy, de saken niet meer dirigeerden , dat hij selfs 't een en ander van de gedane saken misprees en te kennen gaf, dat sulks aen den raidpensionaris moest toegeschreven of geweten worden. Ü_77 "Sips Auo-ur '). Me trouvant au diner de ce jour a cóté du duc S(on) A(ltesse) S(érénissime) me demandat, si le prince ne m'avoit rien dit touchant Athlone 2). Sur ma réponse de non: „Eh bien, je vous communiquerai donc que je scai a n'en pouvoir douter, que luy, Athlone, s'est fait présenter au Roy d'Angleterre par milord Carmarthen, et sa femme k la Reine par une dame Angloise", y ajoutant: „Je crois en vérité que ces deux frères ont quelque chose de détraqué dans la tête, car quelle idéé pour un régent de la républiöque, un député des états et député extraordinaire k l'assembl(ée) de L(eurs) H(autes) P(uissances), se trouvant dans un païs .étranger, oü il y a un ministre de la républicque, se fait présenter par un Anglois, en preteriant son propre envoié et son compatriote"! Ensuite par raport au frère le duc me dit: „Celuy-la a passé une partie de 1'été k Nieuwkerk ou dans les enviróns sur la Véluwe, tandis que le prince se trouvoit k Loo, sans qu'il aie bougé de Ik pour faire seulement sa cour k L. L. A. A". Le susdit diner consistoit en trente personnes, plusieurs dames et tout le corps diplomatique, entre autres le chevar lier York, ambassadeur d'Angleterre, sur le sujet duquel le duc me dit k Poreille: „Ce York est entré tantót chez moi 1) Ore Ducis. 2) Frederik Christiaan Reinhard Van Reede graaf van Athlone, heer van Amerongen, had voor de ridderschap zitting in de gedeputeerde staten van Utrecht. Zie Naamregisters. Den 4«" Dec. 1776 werd hij gedepute'erd ter generaliteitsvergadering. Zie Resolutiën Staten-generaal 27 Dec. 1776, — Zijn jongere broeder Arend was generaal-majoor. 445 1777. avec une insolence et une contenance si singulière, a cause des nouvelles plus ou moins favorables par raport aux affaires Américains, que si il n'avoit pas été chez moi, je ne scai ce que j'aurois fait; a présent j'ay eu toute la peine de me contenir. Au reste, quand même les Anglois se trouveroient en possession de Philadelphie ils n'en seront pas beaucoup plus avancé par la, outre que le gén(éral) Burgoyne a fait un esclandre des plus grossiers en voulant forcer un magasin (si) bien muni et si bien retranché, que tout le corps des troupes de Brunsvicq, qu'il a ordonné jusqu'a deux reprises d'entreprendre 1'attaque, ont été repoussé avec une perte de 5 a 600 hommes ,)". ... Par après, témoignant ma surprise de ce que je trouvois une si grande compagnie chez le duc, ce prince me dit: „C'est que voulant faire politesse a milady Hope2) j'ay préféré de luy donner un diner a un souper, car alors il faut demander beaucoup plus de monde, aussi la princesse et toute la cour, s'ensuit ordinairement un bal, car la princesse veut danser, et un tel souper ou bal je ne puis le donner qu'il ne me coüte pour le moins cent ryders; j'ay conseillé que, pour varier les amusemens et pour les faire durer, qu'on eut de petits soupers de 12, 15 a 20 personnes tout au plus, tantöt avec les uns, tantöt avec d'autres, que par ce moien chacun en profiteroit et s'y prêteroit, car que ces grandes compagnies n'accommodoient pas a tout le monde, mais on n'a pas voulu suivre mon conseil Trouves-vous que j'ay tort ou raison ?".... 1) De Engelsche troepen in Amerika stonden onder bevel van den markies van Cornwallis. Generaal Burgoyne, een zijner onder-bevelhebbers, was steeds zeer ongelukkig: hij was het, wiens leger in 1777 bij Saratoga moest capituleeren. De „troupes de Brunsvick" zijn de troepen, die in Hessen en Brunswijk geworven waren. 2) Vermoedelijk de echtgenoote van den heer Jan Hope, oud-schepen van Amsterdam, in 1774 lid van de gecommitteerde raden van Holland en gedeputeerde ter generaliteits-vergadering. Zie Resolutiën Statengeneraal 2 Mei, en Naamregisters. 446 1777. "Sips Cltshivy Dat den directeur-generaal du Moulin 2) thans seer chagrin en perplex was, uit hoofden dat onlangsleden zijnde aengesogt geweest van wegens den koning van Pruissen omme in desselfs dienst te willen komen, onder seer voordelige voorwaerden, en van dese aansoek het eerste kennisse gevende aan den heer erfstadhouder, sonder daer van den heer hertog van Brunswijk nog te hebben gesproken, wierdt zulks bij den hertog sodanig kwalijk genomen, dat hij, directeur-generaal, op de parade komende door Hooggemelde hertog sodanig onvriendelijk wierde ontmoet, dat daer van ontstelde, want Hooggemelde heer hertog soude hem, du Moulin, met een gantsig gestoord wesen hebben ten gemoet gevoert: „Que faites vous icy devant moi, vous ne me causes que du chagrin et du déplaisir" sig wijders so moeielijk makende, dat de rotting van den hertog hem uit den handt op den grondt viel. Vervolgens, om sig te dissiperen, is du Moulin uit den Haag gegaan en was nog niet weder terug gekomen. "Sips vxv hp Bipy 3). Dat het onbegrijpelijk is hoe de raidpensionaris den prins weet te beduiden dat lieden of societeyten, die sig verenigen om de fabriquen, landbouw &tc te verbeteren &tc niet nuttig, jae somtijts gevaerlijk voor de samenleving zijn. Dat dien heer in sijne sentimenten soo heel en soo onversettelijk is, dat daervan wijnig voorbeelden zijn. Dat ook den heer hertog wel wat oorsaak is dat de prins in verscheide der klijne provinciën niet erkent of favoriseert hetgeen tot nut of voordeel van deselve wordt voorgehouden en in 't werk gestelt. Op de vraag hoe dog twee heeren, alsse 1) Ore Wieling. '2) De kolonel Da Moulin, benoemd tot directeur-generaal van 's lands fortificatiën in 1774, werd op Z. H.'s verlangen, in 1777 tot generaalmajoor benoemd; tevens werd besloten dat zijne commissie als zoodanig gédenecheerd worden „ingaande met den 15en Maart 1774". Zie Resolutiën Staten-generaal 27 Augustus 1774. 3) Ore Van der Borch. Zie p. 433. 447. 1777. den hertog en den raidpensionaris, beyde soo gestelt op directie en invloedt, te samen konde ploegen, ageren en te werk gaan, was het antwoordt, dat sulks idereen verwonderde en aller vreemts voorkwam, „mais qu'ils jouoient au plus fin". vQps Sltshivy. Dat de raidpensionaris in de vergadering van H. H. Mogende dagelijks toenam omme sonder menagement alles naer sijn of Hollants sin te drijven en door te dringen, en thans sig scheen soo veel mogelijk te voegen naar de gevoelens van Amsterdam, zijnde met de borgemeester Temmink en met de pensionaris van Berkel') ongemeen wel, in soo verre selfs dat op eerstgemelde borgemeesters en pensionaris aenprijsing, door toedoen van 't comptoir van Cramer 2) t'Amsterdam, dat sterk handelde op de kusten van Barbarijen, hadde bewerkt dat er een nieuwe consul beneffens Blound en Butler soude worden aangestelt in 't rijk van Marocco, ofschoon de schout-bij-nagt Pichots) sulks hadde afgeraden omdat het geen. nut maer nieuwe kosten veroorsaakte. "£lpe Ioktsp SjfcuAror *) 1) Mr. Egbert De Vrij Temrainck, burgemeester , Mr. En gel bert Francois Van Berckel, peusionaris van Amsterdam, beiden wel bekend. 2) Zie volgende aanteekening. 3) De heer Webster Blount was vice-consul te Salee in Marokko geweest, en verzocht na den vrede als zoodanig te worden hersteld. De schout bij nacht Pichot beschuldigde hem geenerlei negotie te doen of gedaan te hebben, maar de Amsterdamsche koopman Petrus Cramer Fred.zn. trad voor hem op en bewerkte dat H. H. M. hem tot consulgeneraal van Marokko aanstelden. Vice-consul werd toen Mr. Dirk Van der Pant. Zie Resolutiën Staten-generaal 25 Augustus. 23 en 25 September 1777. Butler was consul te Gibraltar. Zie Bericht enz. en Resolutiën Staten-generaal anno 1777 u. s. 4) Dr. Henricus Schultz was sinds 1751 practiseerend geneesheer te Utrecht. Zie Naamwijzers. 5) De confidence van eene Utrechtsche dame, hier door den arts op vr\j onbescheiden en ongepaste wijze medegedeeld, van niet het allerminste historisch belang, laat ik ongedrukt. 448 1778. 1778. "Ups Povo-t Dat met opsigt tot de jagt in Overijssel enige jaren geleden sommige heren, verandering soekende, den heer stadhouder hadden weten over te halen en te beduiden omme op desselfs naam en eyge autoriteit eene verandering in de wet te doen maken en emaneren, die van de uiterste consequentie was, en naderhandt haere fout bemerkende geen middel wisten om sulks wederom te redresseren, 't gunt evenswei nog taliter qualiter geschiede, doordien op staeten-naam de saak naderhandt nog gepubliceert wierde, dan met betrekking tot dit of soortgelijke gevallen soude de raidpensionaris Van Bleiswijk, doe dat ampt nog niet bekledende, sig aen iemant geuit hebben, die wat swarigheydt maakte omme in het bovenstaende geval s'princen wil te begunstigen: „Dat is 't selfde, als kan daar wat tegen gesegt worden, de prins moet een voorbeelt maer hebben, en dan is 't egaal wat daer ook tegen kan ingebragt worden, vermits sulks genoeg is omme in 't vervolg 't selve weder te konnen doen".... Voorts meende gemelte heer, dat evengesegde heer Van Bleiswijk het voornaemste hadde gefurneert tot de gedrukte memorie van de prins opsigtelijk de militaire jurisdictie tegen het hof van Hollandt, en dus door hem ook was geallegeert de getroncqueerde passage van den heer van Slingelandt want dat de secretaris van Hees daertoe geen pit genoeg hadde, en dat de fiscaal Tulling 8) die ook niet alleen soude hebben konnen uitwerken, dog dat misschien die beyde wel t'een of ander argument daertoe soude hebben kunnen furneren. *flpt Ayvlev xv "Epipisv 4). De irpiva onlangs voor iemant 1) Ore Rouse. 2) De memorie van het hof en die van den prins in zake de militaire jurisdictie zijn te lezen in de Resolutiën van de Staten van Holland, Maart en Mei 1772. 3) Fiskaal van den hoogeu krijgsraad was sedert 1769 Mr. Johau Gerard Van Oldenbarneveld genaamd Tulling. Zie Bericht enz. 4) Ore Lynden van Hemmen. 449 in Gelderlandt gevraagt zijnde om die met seker ampt te begunstigen, waervoor ook den sproy sig interresseerde, was 't antwoordt: „Die kan 't niet hebben"; of: „Die kan 't niet sijn". Ook hadde die persoon het niet verkregen; sulks dat den "sproy aan een derde selfs soude gesegt hebben: „De irpiw heeft sig geëxpliceert dat het niet wesen kan", dog verder sig daerover niet veel bekreunende of voor interresserende. Een korte wijle daernaa er weder wat vacant of te vergeven zijnde in opgemelde provincie, en twee personen genoemt wesende, waervan d'eene door den sproy wierde geprotegeert, aoo verkoos de irptwr terstondt van selfs die persoon daar den sproy voor was. Gesegde sproy over Bergsma sprekende, die thans siek was, en die altoos als een seer addict persoon en vriend scheen erkent te zijn, gaf genoegsaam te kennen alsof maar verlangde dat hij doot was, en soo ging 't opsigtelij k verscheide andere menschen. "flps J). Dat de irptvo- lugter over verscheide saken heen stapte als voor desen, 't gunt bij mij ook soo bevonden is en werdt. Alsmede dat seer dikwils verandert opsigtelijk menschen en saken, ofschoon sig nog soo positif en precies te voren daeromtrent heeft geuit. "£lps TxusK 2). Dat de irptvo te swak is en de lieden, die om en naebij die vorst zijn, teveel met haer eige personen en familien te doen hebben dan om 't grote nut van de republicq te denken of sig daarvoor te interresseren. Dat de griffier ook al niet ferm genoeg is, Heiden veel kinderen, en zijn eige saken te bedoelen, Voigt goedaerdig, dog, tot de saken niet opgeleyt zijnde, ook daertoe minder geschikt. Van der Borch scheen sig meer 1) Ore Palland. Gerrit Gijsbert Jan baron Van Palland tot Glinthuis was gedeputeerde voor de provincie Overijsel (Salland) ter generaliteitsvergadering. Zie Naamregisters. 2) Zie over dezen zegsman aanteekening 1 op pag. 365. Derde Serie. Werken N°. 14. 29 450 met de domain-saken te bemoeien1) ais mets'landts, ook kwam niet voor daertoe de nodige bekwaemheden te besitten. Bleef dan over den raidpensionaris van Bleiswijk > die in allen opsigten het alleen aan de wil moeste mangelen, soo in tijt en wijle hij het niet behartigde. "ilps A»jvSfi/ Is "Eftitev *). Dat men van de mihtaire jurisdictie naauwelijks aen den irptvo- durft spreken, want dat,.hoeseer ook overtuigt van de goede redenen, die men daeromtrent kan inbrengen, nogtans te seer defereert aen 't sentiment van den sproy in dien opsigten; ook dat terstondt aen den sproy soude wederom seggen al wat dat daeromtrent geoppert was. Met relatie tot de vergeve raidsheers-plaats in den hogen raide aen seker heel jong heer, genaemt Bichon 8), neef van de secretaris Van Hees, dat sulks aller vreemts en onvoegelijkst was, want dat de tribunalen der justitie in ons land, tot hier toe altoos de reputatie gehadt hebbende van de beste in Europa te sijn, daerdoor die agting en dat respect moest verflaauwen en te niet lopen. Dat ook verscheide advocaten en kundige raidslieden sig daerover ten sterkste uitteden. Dat den raidpensionaris daerover t'onvreden was, dat selfs wel een staak in 't wiel hadde konnen steken, dan, dat om reden sulks nagelaten hadde, veelligt om den 'sproy die, seer in faveur van Van Hees Bijnde, sulks hadde gefavoriseert. Kwam Gilles te vallen, soude van Hees ongetwijffelt opklimmen, misschien wel in de plaats van Larrey, want men sulks reets bij de siekte van Larrey gedebiteert hadde, en dan in plaatse van Van Hees als secretaris van den R(aad) v(an) S(tate) veelligt de fiscaal van den hogen krijgsraid Tulling, die insgelijks 1) Baron Van der Borch was sinds 1770 een der vjjf leden van 's Prinsen domeinraad. Tevens was hij gedeputeerde ter generaliteit 'voor de Ommelanden. Zie Bericht eni. 2) Ore Lynden de Hemmen. 3) In 1778 werd van wege Holland tot lid van den hoogen raad aangesteld Mr. Jacob Bastiaan Bichon. T. p. a. b. 451 1778. seer gesien was bij den sproy, ofschoon bij vele voor een slegt personaadje te boek stondt. Want volgens het getuigenis van sommige der leden van den hoogen krijgsraid, selfs die aan hem geparenteert zijn, gesegt werdt dat hij, door sijne vexatoire wijse van handelen en door alles aan gemelde krijgsraid te willen trekken „sive bene, sive male", wel bijnae 10m gl. s'jaers van dat ampt maakt. Wanneer er ter generaliteit de minste brief van aengelegentheydt komt, werd die door de griffier — sonder cerimonie of voorkennisse van H. H. Mogende —- direct maer aen den sproy gesonde, die dan daegs daeraen, somtijts, als de irptva se nog eerst krijgt, wel agt dage daernae, eerst ter tafel van H. H. Mogende arriveert, dikwils wel eens niet meer te vinden is; wanneer er dan nae de plaats daer die vandaen komt moet geschreven worden, om een dubbelt daervan weder te krijgen. "£lps irpivn". NB. le jour du bal ces personnes y ont êté, par conséquent invitées par le Awc. "flfif 'Zisppevjiopy '). Qu'étant engagé par madame De la Hereria 8) au cercle de la cour pour faire sa partie, Opdam 8) s'étoit glissé tout doucement & cette partie pour faire le quatrième avec le Duc et Maasdam, que luy, Sterrenburg, s'etant apercu de cela, prit les cartes, et en offrit une au Duc, qui répondit tout de suit: „Je suis neutre", sur quoi Sterrenburg répliqua: „Alors je joue monseigneur, et se mit a la table de jeu, qu'Obdam quittoit pour lors, certainement engagé par le Duc a faire cette tentative. "Clpe Avtrtc ad fratrem meum *). Que s'insinuant dans le souvenir et dans la bonne grace du Duc par raport a un acte de lieutenant-général, comme aussi pour quelque poste plus lucratif que celuy de commandeur de Bois-leDuc, la réponse fut qu'on y pensoit beaucoup, et qu'on êtoit toujours tres porté a luy faire plaisir, mais que le wptwre ne pouvoit encores y résoudre, d'ailleurs que luy, Aun, ne seroit que pour une petite promotion, tandis que le wpivtre incline pour une plus grande. Que luy, Awe, se chagrinoit de ce que les choses allassent si singulièrement et si souvent contre son avis et ses représentatdons. Qu'il étoit bon de penser au politique, mais qu'il ne convenoit pas d'abandonner ou de négliger le militaire, que le irpwre ne pensoit pas assez qu'il étoit capit(aine)général de la République, que luy, Avx, se faisoit fort 4) Ore Sterrenburg. Het lid der Hollandsche ridderschap Willem Lodewijk Van Wassenaer heer van Sterrenburg enz. 2) De echtgenoote van den Spaanscheu gezant te 's Gravenhage. 3) Ook de heer Jacob Jan graaf Van Wassenaer van Obdam was lid van de Hollandsche ridderschap, en evenzoo Aarnoud Joost baron Van der Duyn van Maasdam. Zie Naamregisters. 4) Ore ducis ad fratrem meum, dus tot generaal Van Hardenbroek. 468 1778. de procurer dans peu de tems dix et plus de battaillons de troupes étrangères, mais qu'on ne sembloit penser qu'ö, la marine, qui depuis 20 ans avoit coüté au dela de 24 millions d'Holl(ande) a 1'état sans qu'on scut nommer aucun avantage qu'on en avoit eu, qu'on n'en prévoioit même pas encore, car par exemple on demanda: qu'est-ce que la flote du contre-amiral ReinstJ) a fait jusqu'icy que de rester & la rivière de Lisbonne, et ensuite au sortir risquer de perdre la moitié de la flote? Qu'on aimoit Reinst, mais qu'on trouvoit sa manoeuvre blamable, vu que oydevant un contre-amiral Seist2), dans le meme cas a peu prés, ne devancoit point ses vaisseaux, mais resta le dernier jusqu'a ce (que) tous les batimens de sa flotte étoient sortis de ce pas scabreus Enfin parlant du poste que Van der Dussen vint d'obtenir 8), savoir celuy de gouverneur d'Ypres, le Aux dit a mon frère: „Vous ne pouvies pas le vouloir, car auries-vous désiré un poste ou gouvernement de 4 semaines"? dénotant que comme place de la barrière on n'étoit guère sur, que la républicque resteroit dans la possession d'y mettre des troupes. Uit een conversatie met de beer Nagel4), nopens de vervulling van de post van wijle den beer Van Wartensleben, konde genoegsaem bespeuren dat, was de raidpensionaris voor een mensch, soo was den hroy om dieselve reden daartegen. Bij voorbeeld, soo Twikkel door den eerst- 1) Pieter Hendrik Reynst, schout bij nacht van de admiraliteit te Amsterdam, commandeerde het eskader naar Marokko. Zie Resolutiën Staten-generaal 1777, 2) De schout b^j nacht Joost Seis; hij ging meermalen, o. a. in 1757, met eene expeditie naar Noord-Afrika. 3) . De luitenant-generaal van de cavalerie Aegidius Van der Dussen. Hij werd 1« Maart 1773 tot gouverneur van Yperen benoemd, in plaats van den overleden luitenant-generaal Van Grovestins. Zie Resolutiën Staten-generaal i. d. 2 Maart. 4) Anne Willem baron Van Nagel tot Rijnenburg, burgemeester van Zutphen, door Gelderland ter generaliteit gedeputeerd. Zie Resolutiën Staten-generaal 1 Mei 1777. De graaf Van Wartensleben was envoyé bij de geestelijke keurvorsten. Zie vroeger. Twikkel is de meer genoemde grietman van Franekeradeel. 454 1778. genoemde wierde geprotegeert, soo soude den laatste heer hem tegen wesen. Nogtans sijn die heeren van eene uitermate vriendelijkheydt in het publicq jegens elkander. 'T is sonderhng, dat in de neteligste en gewigtigste saken van 't gouvernement alles door den weg van intrigues of indirecte behandelingen moet gaen, zijnde dese wijse van doen seer gewoon en eygen aen den sproy. En sulks maakt dat er verscheide saken in de regering of echoueren of vitieus worden behandelt; bij voorbeelt het werk van ampten te begeven als bovengesegt: waervan nog een vers voorbeelt nopens een persoon, die door den envoié van Welderen en ook door de griffier aen Sijn Hoogheyt was gerecommandeert geweest, en ook hem toegesegt, wanneer vervolgens een ander, opkomende tot het voorsegde ampt, te kennen gaf van den sproy permissie te hebben om te mogen solliciteren dog daervan kennisse te geven aen den Raedpensionaris. Zoo nu dese laatste sig daerinne hadde gegeven, soo moeste hij sig uite tegen 't versoek van Welderen en de griffier, en dus ook tegen de gedane belofte van den irpivo-; soo hij het tegendeel dede, dan scheen hij sig te versetten tegen die gegeven permissie van den sproy, sulks hierinne al wederom een intrigue of verstrikking lag, die den Raedpensionaris wel bemerkende ook terstondt duidehjk te kennen gaf sig daermede niet te willen bemoeien, en van mening was met de wpnv er geen woord van te reppen. "Clps uxv hp (3upy'). Nopens 'tpoint van een augmentatie werd insgelijks al wederom op de oude voet gehandelt. De klijne provinciën worden aangeport sig sterk daer voor te uiten, niettegenstaende verscheide gegronde redenen daertegens zijn ingebragt, sonder dat men nog weet hoe het in Hollandt gaan sal, alwaer men sig buiten de Raedpensionaris wijnig moeiten daertoe geeft; die dog diffi- 1) Waarschijnlijk weder de heer Van der Borch, meermalen des schrijvers zegsman. De legeruitbreiding werd voorgesteld om den gespannen toestand in 1778 en volgende jaren. 465 1778. culterende, al de rest nietwes seggen wil. Wanneer nu de saken al eens gevonden wierden naer 't welbehagen van den sproy — want die is het die voornamehjk de vermeerdering van landmagt aandringt — soo sal men Munstersche, veelligt ook Brunswijcse, troepes soeken over te nemen en de nationale op de oude voet laten, ofschoon die met veel meer menage souden konnen worden geaugmenteert. En sulks was ook 't gevoelen van J. Pesters uit de Raed van State, die mij duidelijk heeft te kennen gegeven dat, wanneer het tot een augmentatie mogte komen, die saak bij de Raed van State in een half uur sijn beslag kreeg, vermits sodanig plan in sijn volkomenheydt door de irpm aen de raid maer wierde toegesonden. Klaer is het dus dat hetselve door den sproy geprepareert en gemaakt werdt, en soo gaet het ook met de militaire jurisdictie-saken, waerover den raid nooit resolveert sonder alvorens Zijn Hoogheydts sentiment te hebben ingenomen, die, het in handen van den fiscaal Tulling stellende, dat advis geheel en al dan vervolgens aen den Raed van State besorgt, wanneer 't selve door een besogne commissoriael met H. H. Mogende gecommitteerden verandert werdt in een gewijsde of resolutie van de Staten-generael. Tips n*AA*v3 »). Dat hoeseer ook den Raedpensionaris sig soekt te ingratieren bij de groote steden, bij sonder in Amsterdam, dat men hem dog suspecteert en niet seer toegedaen is. Ook toont bij door sijn gedrag dat, ofschoon met den sproy in verscheide saken niet overeenstemt, hij precies deselve wijse van handelen heeft, namehjk sijne meeste kragt in het onderhandsche behandelen der saken vinden en dus intrigue tegen intrigue te willen stellen, waerinne nogtans den sproy prevaleert, sijnde de grootste ambitie van gemelde Raedpensionaris, evenals die van den sproy, om veel te seggen te hebben en veel te vermogen op des vptvo-sv geest. Waerbij komt in den Raed- 1) Ore Palland. 456 1778. pensionaris een helling tot superioriteit, soo voor sijn persoon als voor de provincie van Hollandt, die alles te boven gaet, verder selfs als ooit den Raedpensionaris J. de Wit heeft gesogt. 'T gunt blijkt uit de schriften, memoriën en resolutiën, die dagelijks uit sijne handen komen, alle op de autoritatifste wijse ingerigt. "flos Tivk »). Dat het afleggen van het camerheerschap door Brandsenburg *) ook wel toe te schrijven konde sijn aen den sproy, want dat die Brandsenburg in den-gront niet mogte, omdat hij al te opregt sijn gevoelen somtijts aen den irptvo seyde; dat hij ook om die reden gereusseert hadde in 'tbekomen van de post nae Spanjen, waerdoor den sproy hem dagte van de handt te krijgen; dat terselver tijdt de xpntrso soude gesegt hebben: „Waerom Brandsenburg buitenslandts te laten gaen, daer hij de enigste of voornaamste was, op wiens woorden men staat konde maken", of „die de waerheydt dorste seggen" "Clps n). Dat den sproy het sekerlijk eens is met raidpensionaris, hoe die beide heren sig ook mogen houden in opsigten van elkander, dat ondertusschen den laatste heer veel vermag op de geest van den irpivv, en meer misschien als iemant. Dat de griffier Fagel altoos vreest dat men sig te veel of sig te sterk sal uiten tegens Engeland, andere wederom hellen te veel over naa de Franssche partij, onder andere dat men gesegt en gelooft hadde, dat enige gecommitteerden van de stad Amsterdam een deser dagen bij den ambassadeur van Vrankrijk souden hebben gespijst, dog sulks was onwaar bevonden, selfs volgens het seggen van de irpivs aan iemant. Dat den sproy wel gewenscht hadde, dat de irpivo nog langer en nu maar geheel in den Haag was gebleven, want niet gaarn heeft dat de irpivo soo lang uit sijn oog is, vermits dan telkens te veel te doen heeft om hem wederom in de oude plooy te brengen, gevende wel eens te kennen dat, als de npno maer vier weken op 't Loo of absent is geweest, en dus onder de handen van de icpivoso of freule Dankelman, dat hij, sproy, dan wel ses weken werk heeft om gemelde irpws wederom te regte te brengen. Ook soude den sproy somtijts seggen dat de borgemeester Temmink en den pensionaris van Berkel 2) de republicq regeren, schoon andere menen en seggen dat sulks geschiedt door den sproy en den raidpensionaris. 1) Ore Piek. 2) Jonkh. Hans Willem Van Aylva, afgevaardigde wegens Friesland ter generaliteitsvergadering. Zie Bericht enz. Hij bleef nominaal aan het hof, ook in de volgende jaren. T. z. p. 467 f778. October 1778. "£lpe Tpivaimo- Dat de Engelschen in ons opsigt nooit impolitiquer konde ageren dan sij jegenswoordig deden, aangesien derselver gedrag precies scheen ingerigt te sijn om de republicq geheel en al van hun te verwijderen. Dat dus niets hadde jegens het protegeren der commercie, ook wel dagte dat er op nieuw geëquipeert behoorde te worden, dan, dat niet konde instemmen dat men violente middelen ofte te harde taal tegens de Engelschen moeste gebruiken, aengesien, hoe laag ook men die natie thans beoordeelde te sijn gekomen, sij niettemin ons eene gevoelige neep, of in de West, of in de Oost, of self op onse kusten, en aan onse marine souden konnen toebrengen. Des, soo ooit, dat er thans veel omsigtigheydt en voorsigtigheydt bij ons behoorde gebruikt te worden, soowel nopens de eene als andere der grote mogentheden, te meer, daer wij te regt steets pretendeerden neutraal te sijn en te moeten blijven, want somtijts op een hoge toon beginnende, en dan de saak vervolgens te moeten opgeven of die te laten sakken, was een bewijs van grote swakheydt of van ongemene laagheydt van denken ,.. .. citerende daerbij het voorbeelt van het dispuut, dat de republicq met de Paltz hadde gehadt opsigtelijk de suiker 2), bij welke gelegenheydt gemelde irpiva mij verhaalde om wat reden die saak soo al abrupt was afgedaen geweest, namelijk omdat de griffier want dat sulks de reets gestoorde gemoederen nog meer aansettede en ontruste. Dat nogtans moeste seggen hoe de prins de allerernstigste brieven aan Welderen deswegens hadde geschreven, die ook wel sijn best scheen te doen en hope gaf van verbetering, dog dat daarvan tot nog toe wijnig of niets bespeurt wierde Dat hij, raidpensionaris, oorsaek was geweest, dat het slot van 't raport nopens het te geven antwoort aan Engeland soo was genomen, ten einde daerdoor Engeland te doen begrijpen wat wij eindelijk genoodsaakt souden wesen te doen, bijaldien sij onse schepen niet ongemoeit lieten varen En dat de remarque van Zelandt op dit slot of op die laatste periode alleen voort kwam uit de boesem van de heer van Citters, die sig thans allergemarqueerst Engelsgesind toonden.... "fïpe Bpxvlo-sv(3vpy 2). Dat den ambassadeur York, bij hem geweest zijnde in sijn laatste presidie 8), toens veel opgaf hoe andere lieden tragteden door allerley wegen en middelen hunne saken te bevorderen in de repubhcq, dan, dat hij nu 30 jaren hier geweest zijnde nimmer sulke 1) D. i. bij meerderheid van stemmen. S) Ore Brandsenburg. 3) D. i. in de week, waarin de heer Van Brandsenburg het laatst voorzitter geweest was. 476 1778. menees hadde gebruikt, integendeel sig altoos als een eerlijk man hadde geconduiseert &tc.,... daer nogtans seker is dat evengemelde ambassadeur verscheyde voorname personen heeft in en buiten 't gouvernement, die hem van alles onderrigten Dingsdags en Vrijdags komt thans de griffier van H. H Mogende een klijn half uur later boven J) omdat dan ordinair door opgemelde ambassadeur werd besogt, wiens post op gemelde 2 dagen ter week werd geëxpedieert. "flos ■ Axppsy 2). Dat dagte den sproy thans met de raidpensionaris seer wel was, schoon een jaar of enige tijdt geleden sulks gantsch soo breed niet was, dan, 't mogte sijn soo als wilde, altoos was 't seker dat, soo lang hij, raidpensionaris, wel bij de irpiva stondt, den sproy jalours van hem soude wesen Dat de onderlinge defiances, die den sproy overal in de provinciën hadde teweeg gebragt, seer te misprijsen waren, gemerkt sulks wel plaats konde hebben voor een minister, die sig aen een vreemt hof bevondt, maar dat men sulks nimmer in sijn eyge boesem of huishouden behoorden in 't werk te stellen. Dat den hertog, sig niet menagerende van te clabauderen nopens de icpiw selfs, sulks dan ook niet opsigtehjk een ander soude nalaten. Dat 't waar was dat hij , sproy, veel besig was en werkte, dan, dat sijn plaisier was altoos te tripoteren en sig met alles te bemoeien.... "flps ejusdem s). Dat het verlies van den sproy — die thans door hevige en continueele koortsen was aengetast — in dit tijdstip en in dese omstandigheden van saken seer te beklagen soude zijn, want dat de prins op Bijn eygen benen — soo men segt. — niet wel konnende staan daerdoor op eene verregaende wijse soude worden geslingert, en dat hij, Larrey, nu ook bedugt was sijn eygen gevoelen 1) D. w. z. uit zijne vertrekken op het Binnenhof in de vergaderzaal van de staten-generaal. 2) Ore Larrey. 3) Ore ejusdem. Uit den mond van denzelfde, 477 1778. wel eens te sollen moeten opgeven en seggen Dat wel wiste hoe ernstig Welderen nopens het teruggeven der Hollandsche schepen bij lord Suffolk ') hadde geinsteert en aengedrongen, derwijse dat gemelde lord sijne verwondering hadde getoont dat sulks nog niet was geschiedt, daer s'konings orders deswegens reets lange seer precies en ernstig waren afgevaerdigt Dat ook Sijn Hoogheydts brieven, allernadrukkelijkst aen den heer van Welderen geschreven, onder t'oog van den koning waren gebragt, die daerover sijne verwondering en ongenoegen toonende terstont ordres hadde doen herhalen en afgaan nopens het teruggeven onser schepen, sonder dat er evenswei aan wierde voldaen, sulks dat er in dat rijk niet moet worden gedagt met behoorlijke attentie aen 't beloop der publique buitenlandsche saken, maer alleen aen de innerlijke partijschappen en oneenigheden, omme verandering in het ministerie te verkrygen en te bewerken Schoon andere sulks uitleggen als het effect van eene gerafineerde politie, teneinde ons in slaap te wiegen, tijt te winnen en middelerwijle onse schepen nemende onse commercie te ruineren. Februari 1779. "£lpe Psutre a). Dat den sproy thans gebrouilleert was met de secretaris van den Raad van State, Van Hees, dat hij, secretaris, bij den heer van Boetselaer Nieveen 3) gevraegt zijnde en vernemende dat den sproy daer ook kwam, hadde laten bedanken. Dat die tweespalt of verkoeling was veroorsaakt doordien den sproy aan hem, Van Hees, hadde belooft voor sijn broeder te sullen besorgen dat van den ontfangst-generael van d'unie soude afgesondert worden de loterije, welke alsdan aan gemelde sijn broeder, de raidsheer van Hees 4), soude 1) Den Engelschen minister. 2) Ore Rouse. 3) Na den dood van den heer Bentinck van Rhoon in 1773 was de heer Van Nieuwveen het oudste lid der Hollandsche ridderschap. 4) Mr. Herman Van Hees was raadsheer in het Hof van Holland. Zie Bericht enz. 478 f778. Worden gegeven, welke raidsheer op gesegde belofte reets een huys hadde gekogt en andere aanstalte gemaakt, die alle nu vrugteloos waren en selfs hem thans in sijne financien incommodeerde, als sijnde de heer van Strijen ') ontfanger-generaal geworden met de loterije door voorspraak van den raidpensionaris van Bleiswijk Dat den sproy somtijts met gemelde raidpensionaris ook maer half wel was, onderanderen nu wederom, want dat, toens nu onlangs in de vergadering van Hollandt en in de particuliere besognes was gedelibereert nopens het te geven antwoordt aan Vrankrijk, uit hoofden der memoriën van den heer Franschen ambassadeur en daeruit voortgevloiede bedreigde edicten, soo hadde men 't al eens geweest over de extensie van dat antwoordt, in soo verre dat het al over en weder soude sijn goedgekeurt, des hij, raidpensionaris , niet anders dagte of die saak soude s'anderdaags op gemelde voet werden ter conclusie gebragt; dog dat de itpiva, door den sproy daertoe aengeset, veranderende van sentiment, aan den raidpensionaris soude hebben te kennen gegeven dat Sijn Hoogheydt, ofschoon daegs te voren de extensie hadde goedgekeurt, sulks thans niet doen konde, als hebbende die niet wel begrepen en dus insteerde dat de raidpensionaris die verandert kreeg of die niet tot conclusie bragt. Door welke verandering de raidpensionaris sig hadden moeten exponeren, in soo verre dat hij bij sommige leden gesuspecteert was geworden als of daer inne gecolludeert hadde "£lps pisvpov vxv "Zrsppsvfivpy 2). Dat den sproy veel geit verteerde, dus niet gaarn sijne schulden soude willen betalen. Dat onder andere op de laatste verjaCrdag van de moeder van H. K. H. aan princesse Louise hadde present gedaan een fraaije brillante ring en aen ieder der jonge 1) Mr. Quirijn Van Strijen werd, na den dood van Mr. Johan Francois Van Hogendorp, tot ontvanger-generaal benoemd in 1779. Zie Resolutiën Staten-generaal 19 Januari. 2) Ore mevrouw van Sterrenburg. 479 mé. prinsen een potlootje met diamantjes omringt of beset. Dat sulks of iets diergelijks al meerder bij sodanige gelegentheden was geschiedt, en dat altoos, buiten de grote maaltijden, in die omstandigheden presentjes gaf. ■ ¥£lpt A l). Dat den sproy, eens op een souper aan 't bof zijnde en door juffrouw Dankelman wordende gepresenteert een kaert — 't geen sij anders nooit doet, dus nu uit grote beleefdheydt deedt — om te spelen, te gelijk vragende met wie en wat spel Sijn Hoogheydt verkoos te spelen, wierde den sproy soo haastig en kwaed dat uitvoer op een schrikkelijke wijse tegens juffrouw Dank(elman), dog voelende s'anderdaegs dat ongelijk hadde gehadt kwam hij, hertog, op de humbelste wijse Bijne excuses maken. Maert 1779. "Sips Bpmèosv 2). Dat enige tijdt ge¬ leden den sproy aan hem selfs hadde gesegt, met een specie van aandoening en ijver: „Nooit sal de irpiva toestemmen dat men een tractaat of conventie in dese tijden met Vrankrijk maakt en, bijaldien men Sijn Hoogheydt daer toe dwong, soo is hij geresolveert de Trpivrse met haer kinderen weg te senden en alleen in 'tland te blijven, om te sien wat er van komt". Willende hij, Bpotvlosv, daerdoor bewijsen dat den sproy meer tot de Engelsche als tot de Fransche seyde overhelde Ook soude de irpna deser dagen, namelijk naa het afsenden van de circulaire brief aen de respectieve Staten, ten einde de suspensie der convoyen van houtschepen nog te continueren, gesegt hebben: „Ik hore dat men mij verdenkt, alsof ik thans bedoelen soude door dese of gene weg mij tot graef van Holland te doen maken, of dat ik mijne dogter aan den throonsopvolger in Engeland soude destineren" 1) Waarschijnlijk: Ore Larrey. 2) Ore Brandsen. 480 1719. Dat de rpivo met veel moeite een staking van stemmen in de ridderschap van Hollandt soude konnen verkrijgen, aangesien den heer van Maasdam sig absoluut soude geuit hebben dat men de lepno behoorde te versoeken sijne laatste propositie of wel bovenstaende circulaire missive in te trekken; dat sig bij sijn gevoelen hadden ge voegt de heeren van Obdam, van Sterrenburg en van Soramelsdijk; bleven dus overig de heeren van Nieveen, van Noordwijk, van Kijfhoek en van Catwijk '), dog dese laatste ook in 't sentiment sijnde van de vier eerste, hadde men moeiten gehadt omme hem met de drie laatste te doen mede stemmen, waertoe hij eindelijk over gehaalt was om reden de irpiie niet te doen succomberen in sijn eige corps van de ridderschap, en voorts omdat niettemin de saak dog met meerderheydt wordende geconcludeert, het dan gene verandering in deselve toebragt, en eindehjk ook om voor te komen dat de irpua, bespeurende hoe bij vervolg misschien in 't selve lidt de meerderheydt mogte verhesen, daerdoor aengeset wierde omme eene augmentatie van nieuwe jonge lieden in 't selve corps te decerneren. 21 "flos Axppsti *). Dat den tproy de icpivo 2 ' sodanig obsedeerde, observeerde en dagelijks innam, dat niemant daer genoegsaem bij konde komen. Vooreerst was alle ogtent om seven uuren aen 't hof, dus den -pita t'eerste sprak, van alles verwittigde, of vernam wat er gaande was. Dat, omme dat ascendent te behouden en aan elk te beletten daer enige voet hoegenaemt in te verkrijgen, alles soude 1) De missive van Z. H. betrof bovendien eene augmentatie van troepen. Zie Resolutiën Staten van Holland 24 Maart. Het stuk zelf is daarbij echter niet opgenomen. Voor de leden van de Hollandsche ridderschap zie vroegere aanteekeningen. Sommelsdijk is Jhr. Frangois Cornelis Van Aerssen; Kijfhoek is Jhr. Dirk Van den Roetzelaer, beiden in 1772 beschreven. Zie o. a. Bericht enz. 2) Ore Larrey. 481 1779. sacrifieren en wagen, tot het welwesen van 't landt inclusive. Dat gemelde sproy -een korte wijle geleden seer wel met de stadt Amsterdam was geweest, sijnde dese verandering of omkering veroorsaakt doordien gemelde sproy seer t'onvreden van Engeland zijnde, bijsonder van den koning «), en allerbijsonderst van den ambassadeur York alhier, die hij, sproy, niet souffreren konde, des evengemelde partij hadde gekosen, omme sig quasi deswegens te vengeren. Dan dat die eensgesintheydt niet lang geduurt hadde, ofschoon deselve al veel opsigt onder de soogenaemde Oranjelieden in Amsterdam hadde gegeven; dat die sig deswegens bij brieven hadde beklaagt £ >). Dat sodanig sterk hebbende horen spreken op 't stok van 't onbepaalt convooy hoe noodsakelijk sulks was, wilde men rost en vrede binnen s'landts hebben of behooden, en nopens dit point ook ten opsigten van de irptva, aen wien de schalt daervan wierde gegeven in de grote steden, bijsonder in Amsterdam, alwaer men sig niet ontsag met betrekking tot de persoon van de irpivtr te seggen dat hij een schork was, die om sijn eigen voordeel het land te kort dede, den ondergang van de commercie toeliet ) uit Hamburg, die inhielde dat geen matrosen aldaer voor de Republicq konde bekomen, en die NB. door de griffier publicq in de vergadering wierde gelesen, was 't antwoordt van gemelde raidpensionaris en al grimlacchende: „Jaa, als wij geen onbepaalt convooy konnen verkrijgen, dan hebben wij ook sooseer geen gebrek aen matrosen j2 "Sips "AtAow 2). Dat niemant als de T79' icpiva, hij en capitein Kindsbergen wisten hoe dat de laastgenoemde capitein, ten einde sig te informeren in Amsterdam wat er omging en gesegt wierde opsigtelijk de Franssche edicten, de negocie, de commercie, als ook met relatie tot de persoon van de %piva selve, sig in vermomde klederen overal in de kroegen 1) Daniël Hogguer, sinds 1773 minister-resident bij den NederSaksischen Kreits te Hamburg. Zie Bericht enz. 2) Ore Athlone. 510 1778. en publique huisen hadde begeven, ten einde als boven &tc., hij, capitein Kindsbergen, niet anders gevonden hadde dan dat het volk vrij gerust en tevreden was, sedert dat de Engelsche verscheyde prijsen hadde teruggegeven, mitsgaders de cooplieden rijkelijk gededommageert waren wegens verhes en versuim van de scheeps-leggelden &tc, zulks men in die stadt nietwes te vresen scheen te hebben betrekkelijk een opstandt of kwaed gemor onder 't gemeen. Hij, Kindsbergen, was dus door Athlone namens de %bmf ontboden ten einde raport daeromtrent te doen, gehjk hij ook dieselve dag was komen verrigten, wanneer wederom terugge naar Amsterdam stonde te gaen omme aldaer verder een wakent oog op 't gunt voorsegd te houden, mitsgaeders, door sijn prudentie discretie en te houden discourssen, sodanig goede effecten te besorgen, als waerdoor de saken in soo eene avantageuse gedaente bleven vervolgen. Hiertoe bleef hij, AtAcw, dieselve dag nog wel l/4 uurs alleen bij de irptva in de audiëntie, wanneer vervolgens capitein Kindsbergen ook gehoor kreeg. 13 "jfïp* Pows ').... Dat sooeven uit de 7 ' mond van de raidpensionaris met de uiterste verwondering hadde gehoort, sprekende over de jegenswoordige toestand van saken opsigtelijk het onbepaald convooy, dat gemelde raidpensionaris van Hollandt daer soo onverschillig omtrent scheen schoon enige wijnige dagen geleden hij sig nopens dit stuk vrij nadrukkelijk aen een ieder hadde geuit, want dat hij, heer Rouse, met gemelde raidpensionaris sprekende over sekere brief van de heer Hogguer uit Hamburg, houdende dat geen matrosen aldaer voor de republiek konde bekomen &tc., welke brief — ofschoon die saak secretelijk hadde moeten worden behandelt — openthjk in de vergadering van H. H. Mogende was ge- 1) Ore Rouse. 511 1779. lesen soo was 't antwoordt van gemelde raidpensionaris: „Jaa, als men geen onbepaalt convooy kan verkrijgen, soo hebben wij voor jegenswoordig ook soo veel matrosen niet nodig", voorts grimlacchende te kennen gevende alsof niet dagte dat er veel van dat onbepaalt convooy stonde of behoefde te geschieden Eodem die. "fïps Bpxv1isv(3upy '). Dat het gemene volk in s'Hage thans verhaalde hoe Vrankrijk de edicten hadde ingeroepen, omdat die croon bang begon te worden sedert dat er 64 nieuwe generaels door de Trpna waren gecreëert. Dat men sekerlijk met het sterk wijgeren van convooy thans bedoelde of om op nieuws de augmentatie der landtroupes op 't tapijt te brengen en door te dringen, ten einde quasi bij compensatie sulks te verkrijgen, of dat, 't selve niet lukkende, alsdan door herhaalde oponthoudingen nopens 't convooy de saken soo te dirigeren, dat nog van 't een nog van 'tander ietwes gebeurde. Dan, het kwam er eens toe, namelijk tot een augmentatie, hoe het dog met de provinciën soude gaen, die het nu naauwelijks nog konde goedmaken, alsse primo Zelandt, waervoor d'andere provinciën soude moeten betalen; 2°. Frieslandt, die reets soo beswaert was; 3°. Utrecht, die naer evenredigheydt 't importantsten in de gemene lasten contribuerende, sulks onmogelijk soude konnen goedmaken, vermits die nu in 't extraordinaire voor de marine reets 3 ton hadde geconsenteert; geswegen sommige andere provinciën of quartieren, als Nimegue &tc Item dat de redenen tot sodanige augmentatie thans volkomen schenen te cesseren. Dat self, soo de brief van beschrijving van 't eerste lidt op 't raport van den staat van oorlog inbielt ietwes nopens de augmentatie, hij, Brandsenb(urg), deselve niet soude beantwoorden 2). 1) Eodem die. Ore Brandsenburg. 2) Namelfjk in zijne qualiteit van gedeputeerde ter generaliteit en van geëligeerde. 512 1779. 15 "flps irpmiittv Om een bewijs te 7 ' geven dat men in Hollandt nopens het werk der convooyen extravagant dagte, soo vroeg mij de npiviT of aen mij gesegt hadde wat hem gebeurt was met de heer Denicke van Rotterdam. Zulks met neen beantwoordende sey de irpivo: „Welnu, omtrent 5 a 6 dagen geleden kwam gemelde heer hier, en sprekende over de visite, die de Rotterdamsche en Dortsche heren bij den ambassadeur van Vrankrijk hadden afgelegt buiten mijn kennis" — te weten van Sijn Hoogheydt — &tc.... „stemde hij, heer Denicke, toe dat die pas extravagant was,^dog liet daer immediaet opvolgen: alles behandelt sig jegenswoordig op dat stuk met extravagantie, en ik moet Uw Hoogheydt prevenieren dat, als magistraet van de stadt van Rotterdam eerstdaags over dat point wederom moetende delibereren, extravagant genoeg sal wesen van bepaaldelijk voor 't convooy te stemmen waarop de itpiva soude gesegt hebben, mijnheer Denicke kan als magistraet voteren sooals hij goedvindt, dog ik hope dat hij sal gelieven te onthouden dat hij, teffens fiscaal van de admiraliteyt van Rotterdam zijnde, die twee posten van den anderen sal weten te distingueeren" "fipe Bpxvrasv 2). Dat sommige leden op de Gelderlandsche extra-ordinairis landdag s), de saak der convooyen hebben willen quartierlijk examineren en vooraf behandelen , onder anderen die van 't quartier van Nimegen. Voorts dat de heer Van Yrst misschien wel oppositie soude maken, dog dat die voor de augmentatie was. Dat ook Cappellen van de Lathmer *) veelligt soude tegenspreken, — dese heeft Vrijdag 16 Julij een aentekening ingelevert, die geregistreert js — en misschien in 't particulier 1) Ore principis. 2) Ore Brantsen. 3) De landdag was de gemeenschappelijke vergadering der drie kwartieren. 4) Robert Jasper Van der Capellen van de Marsch en Lathmer, en 'Willem baron Haersolte van Urst, leden van de Geldersche ridderschap. 5l3 1779. de augmentatie, als sijnde een post van beswaer, die du» met geen overstemming konde worden geconcludeert, dog waertegens konde geallegeert worden dat deselve reets voormaals eenparig was vastgestelt, dus maer als een gevolg van vorige deliberatien moest worden gecenseert. vfljPf Pcus-f J). Dat de irpwr enigsints scheen terug te komen, sulks het misschien wel met een capitulatie nopens eene augmentatie, al was het niet hoger als die door Amsterdam onlangs was voorgeslagen, soude konnen worde gesogt de saak te schikken. Dat opsigtelijk Frieslandt den sproy aan Biyor 2) hadde gevraegt, of ten ergsten genomen men het in Frieslandt niet soude konnen krijgen tot een staking van stemmen, vermits Sijn Hoogheydt dan als arbiter de schaal aan sijne eyge sij de soude konnen doen overslaen, dog sulks wierde nog doof Povrs nog door Biyor goedgekeurt, vermits de irptva daerdoor nog al meerder soude tonen dat niet impartiaal was. 17 Julij 1779. "flps Mxyur 8). Dat sedert zijn reis met het bof naa Luik, Aken, Spaa &tc. d'een en andere omstandigheydt van dat hof nog al wat meerder hadde leren kennen. Dat de itpwr wel veel geheugen hadde, nog al belesen was, dan, dat hij daerdoor in de verbeelding bleef van genoeg te weten en sig middelerwij le met veels te veel beuselingen ophielden , te kinderagtig was, niet veel wesentlijke uitvoerde, met spreukjes, comedien en pagnotteries sig ophielde. Dat ook gene solide menschen omme en bij sig hadde; de gaauwste of bekwaemste jonge lyeden, die hem 't meest verselde, waren ook al in de smaak van frivoliteiten, comedien &tc.alsse de twee jongste Van der Duins, J. Bigot 1) Ore Rouse. 2) Jhr. Charles Bigot was lid der gedeputeerde staten van Friesland. Zie Naamregisters. 3) Ore Magis. Waarschijnlijk de heer Magis, raad en minister van den prins-bisschop van Luik te 'sGravenhage. Derde Serie. Werken N°. 14. 33 514 1779. ). Dat de raidpen¬ sionaris weibekent genoeg is, selfs bij de vpiva, des hij met dan een(s) sus dan eens soo te adviseren niet veel veld konde winnen, want dat men wel wist hoe hij somtijts d'een of andere der provinciën opsettede om se quasi te verkrijgen in 't gevoelen van Hollandt nopens de convooyen. Dat hij ook dan wederom sig gehiel alsof hij de irpivn wilde neersetten en in gunstiger gevoelens daeromtrent brengen. Dat onder andere nu onlangs eens hebbende gewaagt den irpiva aan te spreken en voor te houden, hoe hij dagt dat Hooggemelde irpive- sig behoorde te gedragen opsigtelijk 't grote werk, soo zoude de itpivtr tegens hem gesegt hebben: „Alvorens ik uw raad vrage of deselve volge, soo moet gij mij seggen of gij mij antr woorden en raden sult als mijn oude vriend Pieter van BKtwmtx 2) of als raidpensionaris van Hollandt". Dese heer raidpensionaris schijnt seer intiem met de oudste heer Van Lynden van Hemmen, insgelijks ook seer confidentelijk met den borgemeester Brantsen, welke beyde 1) Ore Brandsenburg. 2) Pieter van Bleiswijk. Derde Serie. Werken N°. 14. 34 530 1779. nogtans nopens de jegens woordige wigtigste landssaken gantsch niet op eene wijse denken. 9 Augustus. "£lps Hxrsaio% >). Dat allersekerst wist hoe den sproy sig expliceerde aen sommige lieden alsof seer daervoor was, dat dé xpivo onbepaalt convooy verleende, daer hij, tproy, nogtans de xpivo dagelijks in 't geheim aensettede om daer niet toe te komen, ten einde niet te pliéren voor de stadt Amsterdam, selfs dat, toens de xpivo onlangs geleden de vergadering van Hollandt stonde bij te wonen, wanneer over die saak soude worden gedelibereert, hij, sproy, de xpivo nog hadde toegeroepen, vermanenderwijse: „De la fermeté, monseigneur, de la fermeté". Dat de raidpensionaris van Hollandt door sijn gedrag toont te sijn of een der grote schoeljes op de waereldt, of dat sonder groot verstandt of oordeel een geleerde kwast is. Dat Rede, broeder van milord Athlone, dese winter in Amsterdam zijnde sig aldaer seer familiair met verscheide regenten hadde gemaakt, sprekende over de saken van de Republicq volmaak(t) in de denkenswijse van die stadt, gevende toe in al wat op die materie wierde geoppert, selfs condemnerende vrij sterk al 't gunt van d'andere sijde ten desen opsigten wierde geoppert, sig insgelijks in de geselschappen der dames op gelijke toon uitende, waerdoor hij in die stadt seer gesmaakt wierde, edog welke wijse van doen naderhant ontdekt wordende, als sijnde ongetwijffelt met opset geschiedt omme te ontdekken hoe men aldaer gemutst was, soo is het vertrouwen in hem vervolgens veel afgenomen Zijn broeder opgemeld heeft mede door sig selve en andere daertoe geëmploieerde sterk soeken te werken in gemelde stadt, ten einde te weten wat er omging en hoe men onder 't gemeen, soo nopens de publique saken als met betrekking tot de persoon van den heer stadhouder, dagte en sig uitede. 1) Ore Natewisch. 1779. October 1779. Sips To). Dat den sproy hem geëviteerdt hadde alle dese dagen dat in s'Hage was geweest, waerschijnelijk omme niet te spreken over 't geen thans te doen stonde met betrekking tot voorgemelde Paul Yones. December 1779. "ilps N«re»w a). Dat juffrouw Guiton, naa enige omwegen te nebben gebruikt, hem ipsissimis verbis gesegt hadde hoe haer neef Heldevier 8), dese somer hebbende gesolliciteert om seker reritampt of ontfangst te Maastricht, die stonde te vaceren doordien de possesseur — soo wel meen Ellinkhuysen 4) op sterven lag, 't selve ongetwijffelt geobtineert soude hebben ingevallen hij aan of door middel van de heer Van Keil hadde willen spenderen een sommetje tot een soogenaemde paer handschoenen, 't gunt volgens het gevoelen van gemelde heer van Narfsw ten behoeven van den ssp sproy soude zijn geweest, welke soortgelijke gevalletjes in verscheide gelegentheden van dien aert wierden gesuspecteert plaats te hebben. Menende evengemelde ssp uxv tixrsmo 8) dat bijaldien Vos, toens hij 2 jaer geleden tragtede het schoutampt van Amersfoort met hem te verhandelen , daerinne wel soude geslaagt hebben in gevallen hij toens die pecuniele weg hadde willen inslaen Dat met opsigt tot de sinceriteit van de xpivo-, die veelligt bedorven was of dagelijks wierde door toedoen van den sproy — op wien elk wist dat men sig in 't geheel niet konde vertrouwen — een en ander staaltje soude wesen öp te geven, bijvoorbeelt onlangs nog dat n«AA*i<3 1) Idem et ultro (hetzelfde en uit zichzelven) Brandsen. 2) Ore Natewisch. 3) Mr. J. W. Heldewier was een van de zeven Brabantsche schepenen — er waren ook zeven Luiksche — te Maastricht. Zie Naamregisters. Zijne nicht mej. Guiton is mij onbekend. 4) Ook Mr. D. Ellinckhuysen was Brabantsch schepen te Maastricht, geen ontvanger of rentmeester; waarschijnlijk heeft |de schrijver zich dus in den naam vergist. 5) Heer van Natewis, il 535 van Glinthuys *), solliciterende om 't drostampt van Vollenhove tijde sijner presidie wegens de provincie van Overijssel, en (die) dus een van de eerste was om sig daertoe te konnen aenbieden, soo soude het antwoordt van de xpivo aUervriendelijkst zijn geweest, namehjk dat „niets meer verlangde dan hem hierinne plaisier te konnen doen, dat daervan versekert konde sijn, dog dat sig op dat ogenblik nog niet wel bepaaldelijk konde uiten &tc." waerop hij, n*AA«vS, wel tevreden en goed gemoet vertrekkende, daags daernae hoorde dat de xpivo dieselve ogtent, geen uur naadat hij, n*M.mi, was binnen geweest, die post begeven hadde aan Bsvtivx van Diepenheim 2), die soo straks hij ter audiëntie kwam om 't voorsegde ampt te solliciteren door den xpivo al wierde voorgekomen en daermede vergelukt. "Clps Pouot 8). Dat de xpivo hem in Augustus laastleden terstont naa sijn aenkomst uit Zelandt hadde gesproken over 't geval, dat ten mijnen opsigten was gebeurt met betrekking tot sekere concept-resolutie rakende 't onbepaalde convooy 4), hebbende de xpivo- te kennen gegeven dat ongelijk hadde gehadt, dog dat blijde was geweest van tot eene explicatie te sijn gekomen, want dat mij nu nog beter kende en agtede als selfs tevoren &tc. Waerop Pouos hadde geantwoordt hoe dat de xpivo door sulke of diergelijke verdenkingen de beste lieden van sig moeste verwijderen en op 'tlaast niemant meerder soude hebben, die Sijn Hoogheydt opregtelijk soude willen of durven 1) De meergenoemde Overijselsche gedeputeerde ter generaliteite* vergadering Gerrit Gijsbert baron van Pallandt tot Gtinthuis. 2) ln Juli 1779 overleed Jhr. Jan Arend Godert baron De Vos van Steenwijk tot den Hoogenhof, sedert 1751 landdrost van VollenhoveIn zijne plaats werd aangesteld Jhr. Derck Bentinck, heer van Diepenheim. Zie Ned. Jbb. p. 730. 3) Oré Rouse. 4) Het blijkt, jammer genoeg, niet waardoor 's prinsen verdenking gewekt was of welke zaak zij gold. 536 1779. adviseren en van dienst zijn, zeggende aen mij dat alle diergelijke verdenkingen en vertoonde humeuren nergens anders van daen komen als van denêpny, die nog altoos deselve invloed behout en die niets uitvoert als van den eenen dag tot den anderen te werken omme saad van wantrouw te saayen onder en opsigtelijk elkeen, ten einde daerdoor sijn hoofdrol te konnen blijven spelen .... Een geluk nogtans, dat hij den oorlog voor ons gemene best sal eviteren, om reden dat hij buiten staat is sig aan 'thoofd der troupes te konnen setten, en alwaer hij de npm- ook niet gaarn soude sien. "Clpe "E/Sfv—Rijnestein »). Dat ses maenden absent zijnde geweest hij de saken nog verwarder en meerder van een verwijdert hadde gevonden als doe uit s'Hage vertrok, dat er in die tusschen tijt nogtans epoques waren geweest, die merkelijk veel ongenoegen aen de Republicq soude' hebben konnen geven, des dat meerder verwondert Was te sien dat die alle nog enigermate gelukkiger waren uitgevallen als men sig hadde konnen voorstellen, dan, dat den hemel niet altoos door miraculen maer door middelen werkte, dog dat het scheen men sulks hier niet beseffen wilde, want dat hem steets voorkwam dat er geen plan of sistema hoegénaemt plaats hadde, werkende men van d'eene dag tot den andere, dan op dese dan wederom op gene wijse, sulks er geen aeneenschakeling ter waerelt bespeurt wierde, in tegendeel verwarring op verwarring, zijnde — sijns oordeels — in tijden als dese allernoodwendigst, dat men sig de ergste evenementen mogelijk voorstellende dien.conform al vooraf mesures behoorde te beramen en vastgestelt te hebben, ook soo voor de meerder gunstige en insgelijks voor die tusschenbeyde gaen, vermits andersints altoos in den wilde gewerkt en dikwils tegens sigselven werdt gearbeydt, maer dat men van sodanige wijse van doen niet gaarn hoorde spreken omdat sulks aan den eproy niet behaagde, die 1) Ore Heyden—Rynestein, Zie p. 373, Hg was tevens kamerheer, 587 1779. selfs telkens te kennen gaf, wanneer lieden van enige bekwaemheydt, die met de slag steets wierden gewaerschouwt, niet terstont in alles toestemden, of dat hun gevoelen, hoe onsijdig ook, kwamen op te geven: „dat sulke lieden bedriegers, schurken waren, die niet anders sogten als tegen te streven of de. autoriteit van de xpivo te verminderen". "Sips Bpxylosv^upy Dat den sproy nog bij aenhoudentheydt veel op de xpivo- vermag, selfs te veel om de saken tot eene betere keer te brengen. Dat opgemelde sproy thans seer gebrouïlleert was met den Fransschen ambassadeur, in sooverre selfs dat niet meer op de circle van de princesse komt, ten einde hem ambassadeur aldaer niet te ontmoeten, vresende om in explicatie met hem le komen of om in woorden met hem te geraken. Dese tweespalt was veroorsaakt doordien voorlede jaer een diner hadde plaats gehadt, dat rond ging tusschen opgemelde ssp sproy, den ambassadeur van Vrankrijk, minister van Spanjen en nog eenige andere, sulks er somtijts tweemaal, sweeks bij den sproy diner was, waerop dan veel geredekavelt wierde over de publique saken en bijsonder ook over den Engelschen ambassadeur, met wien toens den sproy gantsch niet wel was. Nopens desen heer sig dan waerschijnelijk vrij largo hebbende uitgelaten en gesegt dat, als het te pas kwam, hem sulks selfs wel soude beduiden &tc.,... soo hadde den heer Fransschen ambassadeur hem, sproy, nu onlangs gesommeert omme conform zijn gesegde den Engelschen ambassadeur deswegens te onderhouden of hem sulks voor te houden &tc.,... dog waerop den sproy soo kwaed was geworden dat in een groot gekijf met den Fransschen ambassadeur geraakte, hem alles hietende yokken &tc., sulks sij sig nu niet meer sagen, jae selfs eviteerden .... De stadt Rotterdam soude nog sterker het gevoelen van Amsterdam aankleven, was 1) Ore Brandsenburg. -538 1779. 't niet dat den Fransschen ambassadeur onlangs aen gedeputeerden van Rotterdam hadde gesegt, seer onbeleefdelijk, dat hij hun haer vorig gedrag soude doen gevoelen. December 1779. "flps Bpoivo'osvQvpy '). Dat den sproy dese somer 't gansch niet eens was geweest met den raidpensionaris, op wiens sujet hij sig al vrij sterk hadde geuit, en dat dit nog misschien wel duurde, want dat elkander niet sagen, dog evenBwel wierden er dagelijks briefjes over en weder, ge wisselt. Dat, toens nu onlangs tijding van • den vice-amiraal Reinst was gekomen hoe Paul Yones, van schip verandert zijnde, de twee prijsgemaakte Engelsche schepen thans door Fransche officieren en onder Franssche vlag wierden gecommandeert, de xpivo- over dat onverwagte bericht gantsch perplex was geweest, jaa sodanig, dat dien dag genoegsaem nietwes gesproken of gesegt hadde, 't gunt merendeels sijne wijse van doen is wanneer gene goede advisen ontfangt. Dan, dat voornamelijk in desen was aengedaen geweest om reden dat' men hem, xpivo-, versekert hadde dat sulks geschied was op order van den ambassadeur van Vrankrijk, welke die ordre naa Texel hadde gesonden, NB. met communicatie en goedvinden van den raidpensionaris, welk laatste point den xpivo seer gefrappeert hadde. Dan, wat daeromtrent verder is ondersogt of gevonden hebbe niet vernomen. Sips Bp&vToiv 2). Dat de raidpensionaris hem gesegt hadde te hebben gevonden in de memoires of brieven van d'Estrades op den jaere 1663 hoe Carel de 2e, coning van Engeland, toens aen de Republicq secours hadde gewijgert omdat de oorlog tussen Vrankrijk en de Republicq was begonnen wegens Africaensche besittingen, sulks hij van dat argument thans ook meende gebruik te sullen maken. Dat deel van d'Estrades thuys niet of verlegt 1) Ore Brandsenburg. 2) Ore Brantsen. 539 1779. hebbende, soo nam hij 't selve uit de boekekas van H. H. Mogende en versogte den borgemeester Brantsen of hij het hem stil in de sak wilde steken dat het niemant sag, 't gunt dus geschiede .... Toens Boetzelaer, president van. gecommitteerde raiden1)» onlangs de conclusie hadde geformeert nopens de middelen van gewelt, te gebruiken in opsigt van 't vertrek van Paul Yones, soo noemde hij op: de ridderschap, de steden van Delft, Leyden &tc., tot Purmerende toe, wanneer de pensionaris der Amsterdammers, Van Berkel, seyde: .... „Dan is de ridderschap daerin de primus en Punnerende d'ultimus, daer wij van onse kant alle ses egaal sijn", willende daermede denoteren de steden Dordrecht, Haerlem, Amsterdam, Rotterdam, 2) en Schiedam. "ilpe Bpxi/o'asvQupy *). Dat meest alle de Noord-Hollandsche steden s'avondts vóór de genome conclusie nopens Paul Yones, of men hem met of sonder gewelt soude doen vertrekken 4), het eens ware met Amsterdam en de 5 andere grote steden, namelijk om 't woordt gewelt uit te sonderen. Dan, dat sij alle s'anderdaags voor twaalf uuren waren verandert en dus de meerderheydt in de vergadering van Hollandt hadde helpen uitmaken tegens gemelde vijf grote steden. "£lpe van deselve 5). Dat het met de admirahteitssaken in Noord-Hollandt soo slorsig en grof toegong dat sommige leden, tot de binnelandsche commissiën wordende 1) Als oudste lid der ridderschap was de heer J. P. Van den Boetzelaer van Nieuwveen president van het college der gecommitteerde raden van Holland. 2) Niet ingevuld: misschien Gouda. 3) Ore Brandsenburg. 4) Namelijk uit de Nederlandsche havens, om een conflict met Engeland te vermijden. 5) Ore van deselve (denzelfden), namelijk Brandsenburg, 540 1779. gecommitteert, sij dan van d'eene werf tot de andere gingen, bijvoorbeelt dan op die van Hoorn dan op die van Enchuysen»), wanneer telkens, soolang sij daer bleven, de gewone vacatiën of daggelden wierden gerekent en aan hun voldaen, sulks wanneer sij daer tot 2 a 3 maanden somtijts vertoefden steets hunne daggelden genoten, selfs de extraordinaris-reiskosten heen en weder soo wanneer sij maer van d'eene plaats naa de andere trokken, 't gunt sij uithoofden der dubbelde vacatiën al dikwerf practiseerden. • *£lpe Mxepvosvcev *). Dat de raidpensionaris — soo men daer geloof aan mogte slaan — voorgaf thans niet wel te sijn met den eproy dat hij, Maersseveen, sooveel mogelijk de gecommitteerden van sijn stadt tragtede te imbueren dat sij, alvorens tot besluiten te komen, daerover als 't doenlijk was prealabil met gemelde raidpensionaris te spreken, 't gunt ook nu al meer dan eens geschiedt was, dog dat de pensionaris Van Berkel sig daervan geëxcuseert hadde Dat de twede pensionaris Visser mede te driftig in de particuliere besognes scheen te zijn, immers seer addict aan den eersten pensionaris Van Berkel, sulks men met veel moeite de saken tot een bedaerdt einde konde brengen. "fLpc tixTsattrx s). Den pensionaris van Rotterdam Nederburg 4) was of hielde sig heden den 10 December — hem ontmoetende in de antichambre van de prins seer gestoort over de jegenswoordige gewone behandeling der meerderheydt tegens de ses grote steden in de vergadering van Hollandt, sodanig selfs, dat scheen te oor- 1) In deze plaatsen zetelde het admiraliteits-college van Westfriesland bij afwisseling om de drie maanden. 2) Ore Maarsseveen. 3) Ore Natewisch. 4) Mr. Herman,Nederburg bekleedde dezen post sinds 1769. Zie Naamregisters, 541 1779. delen dat alles behoorden in 't werk gestelt te worden ten einde daeromtrent voldoening te bekomen. Van denselve. Dat meende seer wel geïnformeert te sijn dat, hoeseer ook uiterlijk scheen dat er goede en naauwe verstanthouding tusschen de iceiw en den Engelschen ambassadeur York was, dat dese laatste nogtans in sijn hart niet veel hielde of werk maakte van den vpwr. NAAMREGISTER. *) A. Abbekerk Crap (Mr. J.), lid van de commissie van opvoeding van Z. H.: 162. Ablaing (D'): zie Giessenburg. Affry (D'), gezant van Frankrijk: 144, 161, 205 , 207, 218 225, 227, 228. Aken (Afgevaardigden op bet congres te): 20. Albinus (Dr. .C. B.), hoogleeraar te Utrecht, stelt de erfelijkheid van het stadhouderschap voor: 4, 16, 107. Amelisweerd (H. Van Utenhoven, heer van), lid van de Utrechtsche ridderschap: 157, 162, 191, 218 260 264 , 273. Amelisweerd (Oud-): 218. Amerongen (G. A. Van Reede van), gezant te Berlijn• 405 , 462. Amerongen (G. G. Taets van), kapitein, later maarschalk van het Nederkwartier: 71, 110, 215, 218, 234 367. Amerongen (G. M. Taets van), gecommitteerde ter admiraliteit enz.: 216. Amerongen (G. A. Taets van), lid van de Utrechtsche ridderschap: 403. Anhalt (Prins van): 214. Anna (Prinses): passim. Anson (G.), Engelsch admiraal: 235. *) De vet gedrukte getallen verwijzen naar de aanteekeningen, de andere naar den tekst. De Bijvoegselen slaan achter de Inleiding gedrukt. 544 Ardesch, apotheker te 's Gravenhage: 412. Argens (J. B. De Boyer, markies d'), officier en letterkundige: 281. • Arkel (R. F. Van), adjudant van Z. H.: 154. Arnoud, chirurgijn te 'sGravenhage: 222. Artikelen aangeplakt: 15. Asch van Wijk (H. Van), vroedschapslid te Utrecht: 96. Athlone (A. W. Vap Reede van), generaal: 444 , 530. Athlone (F. C. R. Van Reede van), lid van de Utrechtsche ridderschap: 390 , 394 , 404 , 406 , 444 , 501, 502 , 509. Athlone (Milady van): 58 (zie de Bijvoegselen), 201. Augsburg (Congres van): 178. Aulbonne (P. D'), kolonel en adjudant-generaal van Z. H.: 130, 354. Aulnis (Mr. P. A. G. D'), lid van de Utrechtsche vroedschap: 45, 53, 93, 96, 120, 189. Averhould (J. D'), regent van het Jobs-gasthuis te Utrecht: 91, 194. Zie ook de Bijvoegselen. Averhould (Mej. D'): 189. Aylva (T. Van), gedeputeerde ter generaliteit voor Friesland: 111, 268. Aylva (Van), generaal, gouverneur van Maastricht: 351. Aylva, kamerheer van Z. H.: 465. B. Baarn (Heerlijkheid), Z. H. aangeboden: 10 Baarn (Schout van): 256. Back (Mr. J. De), secretaris van Z. H.: 11, 13, 16, 18, 22, 28, 29, 34, 37, 52, 55, 64, 75, 80, 84, 85, 87, 91, 94, 95, 107, 110, 113, 114, 137, 140, 144, 150, 151, 153, 161, 205, 225, 250, 257, 258, 264, 290, 292, 293, 297, 311, 365, 399. Back (A. De), zoon van den secretaris: 24. Back (Mej. De), dochter van den secretaris: 88. Baden (Prins van) -Durlach, generaal: 196. Bahr (Heer van): 382. Bakker (Mr. C), secretaris van de admiraliteit te Amsterdam: 432. Balveren (W. Van), burgemeester van Zalt-Bommel: 37, 264 , 267, 269. 545 Barchman Wuytaërs (J. C), zeeofficier, meesterknaap in Gooiland: 62, 102, 103, 110, 113, 150. Barchman Wuytiers, onzeker wie: 461» 469. Bassen (Anna Van), door haren stiefvader benadeeld, laat zich ontvoeren: 46 , 53, 141. Beeldsnijder (Mr. Tib.) Matroos, secretaris van het gerecht te Utrecht: 49. Beilwitz, secretaris van den hertog van Brunswijk: 229. Bekker (Jae), kolonel te Utrecht: 50. Belois (Rechtsgebied van): 425. Benoist (Anth.), kastelein te 'sGravenhage: 18, 111, 124, 207, 212 , 224 , 243 , 250 , 289 , 310. Bentinck (W.) van Rhoon: zie Rhoon. Bentinck (Ch.) tot Nijenhuis, voor. Overijsel in de S. G.: 13, 58 (met de Bijvoegselen), 95, 131, 139, 167, 194, 201, 207, 228 , 283 , 286 , 309 , 343 , 413 , 428 , 484 , 525. Bentinck (Z. A.) tot Buckhurst, lid van de Geldersche ridderschap: 309. Bentinck (D.) tot Diepenheim, lid van de Geldersche ridderschap: 413 , 535. Bercheyk (W. J. Van), groot-majoor te Utrecht: 215. Berchuys (Tj. Van), meesterknaap in Stad en Lande: 434. Berck (J. Van), burgemeester van Utrecht: 27 , 66, 141, 165. Berck (Mej. M. C. Van): 141. Berckel (Mr. P. J. Van), vroedschapshd te Rotterdam: 242. Berckel (Mr. E. F. Van), pensionaris van Amsterdam : 447, 466, 482, 491, 493, 519, 521, 539, 540. Bergen-op-Zoom (Beleg van): 20, 43. Berger (Mr. Cypriaan), lid van de vroedschap te Utrecht: 12, 239, 355. Bergsma (Mr. A.), gedeputeerde ter generaliteit: 257, 260, 383, 432, 449. Berkenrode (M. Lestevenon van), gezant te Parijs: 252, 828 , 482 , 485 , 518. Bernard (Melchior), in het rentampt van Sint-Catharijne: 5. Bichon (Mr. J. B.), lid van den hoogen raad: 450. Bierman, garde du corps: 410. Bigot (J. A. L), kolonel van de garde en kamerheer van Z. H.: 85, 100, 135, 152 , 260 , 321. Derde Serie. Werkem N*. 44. 35 54o Bigot (Ch.), lid van de gedeputeerde staten van Friesland: 513. Bigot (De jonge): 514. Bisdom (E.), kapitein ter zee, zijne zending naar Algiers: 380. Bisdom (Mr. D. R. Wijkerheld), secretaris van Rotterdam: 504. Bisdomstienden: 32. Bisschopsheemraden: 27. Bye (Mr. C. Thierry de), procureur van de gecommitteerde raden in Holland: 207. Bylandsche doorsnijding: 438. Blanc (Le), kamerdienaar van Z. H.: 30. Bleiswijk (P. Van), raadpensionaris: 228 , 245 , 297, 319, 337, 338 , 340 , 353 , 370 , 409 , 410 , 435 , 440 , 442 , 446, 448, 456, 474, 478, 499, 503, 509, 529, 530, 533. Blondeel (Dr. V. J.), bemoeilijkt in zijne promotie in de rechten: 23. Blound (Webster), vice-consul te Salee: 447. Blijdenbergh (Mr. G.), vroedschapslid te Utrecht: 239. Boas, bankier te 's Gravenhage: 72, 100, 217, 318. Boemer, raad in de hofhouding van Z. H.: 319. Boendermaker (M.), schepen te Amsterdam: 283. Boetzelaer (J. Ph. Van den), heer van Nieuw veen, lid van de Hollandsche ridderschap enz.: 88, 131, 201, 209, 242, 280, 284, 286, 414, 477, "480 , 514 , 526 , 539. Boetzelaer (Ph. Jac. Van den), heer van Asperen, Langerak enz., lid van de ridderschap van Utrecht: 85, 191, 257, 264, 267. Boetzelaer (F. M. Van den): 427. Boetzelaer (B. Van den) van Langerak, hd van de Utrechtsche ridderschap: 400 , 410. Boetzelaer (Mevr. Van den): 470. Boetzelaar: zie Kijfhoek. Boetzelaer (F. H. Van den), lid van den raad van state: 151, 194, 256. Boetzelaer (Madeion Van den): 308. Bo(c)kboven (Th. J. Van), gecommitteerde ter admiraliteit van Zeeland: 98, 118. Bolwerk, ritmeester, voor den hoogen krijgsraad gedaagd: 44. 54? Bonnet (G.), predikant te 's Gravenhage: 230. Booth (Mej. M. De) of De Boodt, vraagt qualificatie voor de jacht: 49, 108, 213, 272. ' Booth (C. Ph. De) of De Boodt, echtgenoote van den heer D'Ablaing: 49. r Borch (Van der) van Langentrie/, kamerheer: 340 , 433, 446, 449, 450, 454, 517. Borck (Gen.-maj.), zijne zending naar Keulen: 186, 234. Borcke (A. H. Von), gen.-maj. in Pruisen: 281. Boreel (Mr. J.), fiscaal van de admiraliteit te Amsterdam: 147, 163, 166, 167, 172, 176, 179, 197, 241, 258, 282, 284, 288, 297, 301, 327, 328, 370, 431, 468, 488, 520. Boreel (Mr. J.) Jr., fiscaal van de admiraliteit te Amsterdam: 370, 431. Borssele (J. Van), representant van Z. H. in Zeeland: 49, 57, 87 (met de Bijvoegselen), 99, 100, 106, 113, 131, 151, 158, 174, 182 , 202 , 205 , 206 , 215 , 236 , 261, 280 , 387. Borssele (Ph. J. Van), geëligeerde: 87 (met de Bijvoegselen), 154. Verzet tegen zijn adeldom: 184 , 202 , 213, 267, 279, 383. Bosschaert (Mr. K.), pensionaris van Dordrecht: 159, 359, 379. Both (J.), schepen te Amersfoort: 84. Bottestein (J. J. Van Utenhove, heer van), lid van de Utrechtsche ridderschap: 36, 50, 80, 82, 90, 112, 114, 115, 160, 189, 190, 218, 232, 270, 311, 418. Bottestein (Zuster en dochter van den heer): 83, 92. Boudaen (Mr. G. P.), burgemeester van Amsterdam: 199, 283, 385. Bouquet, kolonel bij de Zwitsersche gardes: 225 , 229. Bouwens (D.), ruwaard van Putten: 308 , 470. Braam (F. T. Van), schout te Werkhoven: 70. Brakel (G. Van), brandweerman te 'sGravenhage: 251. Brakell (D. Van), door zijn schoonzoon gedood: 181. Brandsenburg: zie Heeckeren. Brantsen (Mr. W. R. en Mr. E. J.): 264. Brantsen (Mr. G.), burgemeester van Arnhem: 270 , 3^8, 363, 371, 374, 379, 415, 427, 428, 440, 459, 460, 479, 496, 497, 499, 504, 512, 515, 516, 523, 527, 529, 533, 534 , 539. 35* 548 Brantsen (Mr. H. W.), raadssecretaris: 468. Breda (N. F. Van), kolonel-ingenieur: 21. Bresser (S.), pedel: 62. Brink (J. Ten), schepen te Deventer: 269. Broekhuizen (Regiment van): 26. Broglio (De), Fransch maarschalk: 227. Bronckhorst (Mr. A. Van): 149. Brose (De), gezant van Polen: 22. Brouwer (EL A.), lid van den R. v. S.: 218. Brouwer (Mr. H.), secretaris van de Utrechtsche ridderschap: 403. Brown (W., R. en L.), Engelsche agenten te Utrecht: 390. Brugge (Van der) te Leiden; onzeker wie: 181. Bruin (D.) Georgesz., burgemeester van Wijk bij Duurstede: 78. Bruinis, onzeker wie: 217. Brunswijk (Erfprins, prinsen en prinsessen van): 273 , 276, 278 , 306 , 327 , 329 , 330 , 332. Brunswijk (Louis, hertog van): 71 en verder passim. Budé (Regiment van): 42. Bueren (M. Van), burgemeester van Utrecht: 170, 238, 298 , 401. Buy (Du), vendrig bij de garde: 422. Buys (Mr. A.), secretaris van de generaliteits-rekenkamer: 296. Buys (E.), zijn berucht proces te Utrecht: 123. Burch (Mr. Joh. Van der) te Leiden: 181. Buren (Drostambt van): 188. Zie ook Vereist. Buren, vrijgesteld van de liberale gift: 12. Burgoyne, Engelsch generaal: 445. Burman (Mr. C), lid van der vroedschap te Utrecht: 27, 89. Burman (Dr, F.), hoogleeraar te Utrecht: 109. Burman (Mr. J. F.), raadsheer in het hof van Brabant: 109, 149, 156. Burman (J.): 191, 192. Burman (Familie): 192. Burmania, gezant te Weenen: 307. Burmania (G. O. Van), opperstalmeester van Z. H. en generaal: 83, 293. Burrish: zie Borck. 549 Bute, Engelsen minister: 187 , 238. Buteux, gedeputeerde ter generaliteit: 217. Butler, consul te Gibraltar: 447. Bijltjes te Amsterdam: 53 , 293. B(e)yma (J. M. Van) thoe Kingma, secretaris van de admiraliteit in Friesland: 432. C. Calkoen (J.), burgemeester van Amsterdam: 199. Calkoen (C), gezant in Polen: 19, 164. Cannenburg (D'Ysendoorn a Blois), heer van den: 190. Capellen: zie Mijdrecht, Schalkwijk en Papekop. Capellen (J. D. Van der) tot den Poll, zijne zaak in Over- ijsel: 356 , 410 , 495 , 508. Capellen (R. J. Van der) van de Marsch enz.: 429, 512, 515. Capellen (Gedenkschriften van Al. Van der): 422. Carle (Mej.), krankzinnige te Utrecht: 89. Caroline (Prinses): passim. Casembroot (J. L. De), generaal: 169. Casembroot (Mej. E. De): 233, 301. Cassa (Mr. A. J.), commies ter thesaurie: 395. Castillion (J.), hoogleeraar te Utrecht: 89 , 93. Catwijk: zie Katwijk. Catt (H. De), lector van Frederik den Grooten: 214 , 226. Cent Suisses: 82. Ceylon (Gouverneur van): 181. Chalmers (Mr. J. M.), secretaris van de Staten van Zeeland: 311. Charleroi (Beleg van): 20. Chaudon, paruikmaker te Amsterdam: 221. Cheuses (Mevr. De), hofdame: 198. Choiseul (Hertog De), Fransch minister: 205, 238, 328, 417. Citters (W. Van), representant in Zeeland: 304 , 310 , 471. Citters (Familie Van): 457 , 471, 472 , 475. Cleef (Mr. C. Van), burgemeester van Utrecht: 17. Cleman: zie Kleeman. Cobenzel, zaakgelastigde van het keizerhjk hof te Brussel: 261- , Cockengen (Mr. A. F- Godin, heer van), hd van de vroed- 550 schap, later burgemeester, te Utrecht: 50 , 62 , 96 103 110, 116, 188 , 219 , 384 , 439. Coehoorn (M. Van), lid van den R. v. S.: 422. Coman (Coymans?), onbekend: 103. Commanderij van Weerden (d. i. Waarder): 2. Commissie voor de instructie op het stadhouderschap: 2. Commissie voor de financiën van Utrecht: 79. Commissie van opvoeding voor den prins en de prinses: 289. Commissaris van de Zwitsers: 145. Commissaris8en-deciseurs: 232. Communicatief gaan: 77. Constant (Regiment van): 26. Consulentschap (Acte van): 434 , 435. Cornabé (Pr.), generaal, belast met de buitenlandsche correspondentie: 22 , 51, 179 , 206, 221, 226, 228, 233, 498. Corneli (D.), onder-plaatsmajoor te Utrecht, zijn proces - 89 Correspondentie te Utrecht: I, 150. Court (Mevr. La), onzeker wie: 214. Craayvanger (Mr. W.), advocaat te Utrecht: 396. Cramer (P.), Amsterdamsch koopman: 447. Cramp, onbekend: 286. Crebassa (A.), onderhofmeester van Z. H.: 243. Croese (H.) Jr., benoemd tot den tol te Wijk bij* Duurstede: 78. Croié of Croyé (Regiment): 192. Cronstrom, bevelhebber te Bergen-op-Zoom: 21, 210. Cronstrom, generaal-adjudant van Z. H.- 229 Cuylenburch (Mr. C. P. Van), advocaat te Utrecht, zijn proces met den hoofdofficier: 123. Cuylenburg (Graafschap) Z. H. aangeboden: 154. Cumberland (Hertog van): 132, 233, 296. D. D'Ablaing: zie Giessenburg. Dalwig (A. Von), edelman van Z. H.: 9, 307, 366. Dam (H. A. Van) d'Audignies, kolonel: 470. ' Dam (J. Van), secretaris van Zeist: 96. Dankelmann (Freule), hofdame van prinses Wilhelmina- ' 321, 325 , 344 , 408 , 419 , 458 , 466 , 479 , 481, 551 Darmstadt (Prinses van Hessen-): 327. Dauphin: 417. Dedel (S.), zijn zeegevecht: 254. Deelen (Van): zie Schoonenberg. Degenfeld (T. C. Van), kolonel, later gezant: 279 , 307, 404 , 518. Dekanij van den Dom: 7. Deneke (Baron Von), resident van Lübeck: 158 , 241. Denemarken (Prinsessen van): 279. Denemarken (Carolina Mathilda, gehuwd met den prins van): 278. Denick (Mr. G. D.), fiscaal te Rotterdam: 333, 468 , 532. Dentz (G. S.), commandant van 's Hertogenbosch: 350. Deutz (Mr. J.), burgemeester van Haarlem: 177 , 256 met de Bijvoegselen. Dierkens (Mej.), gehuwd met Mr. H. Van Hees: 317. Dierkens.(Mr. J.), burgemeester van 'sGravenhage: 390. Dishoek (Mr. A. P. Van), heer van Oudhuizen, proost van Sint-Jan, krijgt schadevergoeding van de Staten: 122. Doelisten: 52. . Does (J. Van der), thesaurier-generaal van de Unie: 40, 266 , 267. Does (Baron Van der): zie Noordwijk. Dönhof (P.), ritmeester te Utrecht: 153, 171, 187. Doornik (Beleg van): 43. Dopff (W. J. T. Von), generaal-adjudant van Z. H.: 229. Dorth (Van), generaal: 232. Doublet (Fr.), heer van Groeneveld, geëligeerde, later gezant: 3, 21, 30, 34, 77, 78, 96, 98, 102, 105, 108, 113 121, 138, 145, 147, 151, 152, 154, 159, 160, 161, 163, 164, 168, 172 , 204 , 235 , 237 , 240 , 241, 244 , 247, 249^ 250, 252, 253, 255. Doublet (Maria), gehuwd met Lord Holderness: 138. Doublet (Mevr.): 189. Douespe (S. De la), hofkapellaan: 81. Dragon (Mr. N. H.), klerk bij de generaliteits-rekenkamer: 385. Driesburg: zie Nijvenheim. Duin (Ph. Van der), verdacht na de overgave van Brussel, 12, 22, 552 Duin (A. J. Van der), heer van 's Graveinoer, Maasdam, enz., gouverneur van Breda, lid van de Hollandsche ridderschap: 185 , 209 , 310 , 480 , 490 , 514. Duin (De jonge Van der): 514. Dussen (Kolonel Van der), betrokken in de familie-zaak van O. Z. Van Haren: 177 , 246. Dussen (A. Van der), generaal, gouverneur van Yperen: 453. Dijkgraaf van den Lekdijk-Bovendams: 6. Dijkveld (E. Van Weede van): 335 , 367 , 381. E. Eek (J. T. Van), burgemeester van Arnhem: 276. Eekhout (Mr. A.), burgemeester van Zwolle: 110. Eemnes (Heerlijkheid) Z. H. aangeboden: 10. Egeling (G.), wijnkooper te Utrecht: I, 15 , 56, 140. Elias (Mr. J. E.) Michielsz., gecommitteerd ter generaliteite-rekenkamer: 32. Elin (Simon), lakenfabrikant te Utrecht: 15 , 66 , 72. Eaiinckhuysen (Mr. D.), schepen te Maastricht: 534. Envie (D'), generaal: 348. Erfelijkheid van het Stadhouderschap: 4. Escury (Mr. P. D'), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 504. Essequebo (Geschil over de vaart op): 337. Eult (Landgoed De): 256. Eustachius (Sint-), klachten over den smokkelhandel428 , 443. F. Fagel (Familie): 209. Fagel (Mr. H.), griffier van H. H. M.: 5, 13, 16, 34 (vgl de Bijvoegselen), 75 , 77, 83 , 99, 126, 131, 145 151 154, 160, 168, 172 , 204 , 227, 240 , 241, 244 , 245 249' 254 , 296 , 297, 309 , 317, 327, 340 , 342 , 353 , 375 , 404' 428, 466, 484, 504, 508, 516, 533. " Fagel (Francois), tweede griffier van H. H M • 283 311, 370. ' , '-tjT9 553 Falkenhain (F. W. Van), majoor te Utrecht: 32. Fledderus, advocaat te Steenwijk, onthoofd, later in eere hersteld: 19, 59, 70. Fontaines (J. Des), predikant te Vlissingen, zijn proces: 470 , 471, 472. Fontenoi (Slag bij): 22 , 43. Fourgeod (Regiment) in Suriname: 362 , 387, 438 , 441. Fréchin (Mevr.), onbekend: 494. Frederik (Prins): 419. Friese: zie Vriesen. Furne d. i. Veurne (Commandement te): 211. e. Gaubius (H. D.), hoogleeraar te Leiden: 301, 326 , 338. Geelvink (N.), heer van Stabroek, schepen te Amsterdam: 522. Geelvink (Mr. N.) burgemeester van Amsterdam: 199. Geelvink (Mr. J.), heer van Castricum, schepen te Amsterdam: 522. Geëhgeerden (Drie) ontslagen: 113 vlgg. Geer (J. J. De), heer van Rijnhuizen: 118. Genève (Dansmeester uit), door de Staten van Utrecht ontboden: 93. Germain (Graaf de St.): 160, 161, 220. Germain: zie Sackville. Giessenburg (J. D. D'Ablaing van), geëligeerde, later president van de Staten van Utrecht enz.: 3, 27, 31, 32, 38, 40, 49, 55, 57, 64, 66, 70, 72, 75, 78, 80, 82, 84 , 85 , 87, 90 , 93 , 96, 103, 105, 108, 109, 113, 114, 116, 117, 118, 134, 135, 149, 158, 174, 175, 182, 213, 215, 272, 280, 294, 295, 298, 303, 314, 323, 324, 367, 368 , 399 , 418 , 468. Giessenburg (Mevr. D'Ablaing van) -Cotterell: 272 , 366, 451, 469. Giessenburg (Kinderen van den heer van): 272. Gilles (P. W.), pensionaris van Haarlem, later secretaris van den raad van state en thesaurier: 228 , 287, 297, 374, 375, 395, 459, 461, 523, 524. Gilles (J.), gewezen raadpensionaris: 228, 296, 554 Gimnig (H. Van), doelist: 396. Gobius (Mr. H. A.), burgemeester van Montfoort: 24, 76. Godin (D. E.), schoonvader van den heer J. Pesters: 77, 112. Godin: zie Cockengen. Godin (L F.), vroedschapshd te Utrecht en gedeputeerde ter generaliteit: 96, 118, 193. Godin (G.), majoor: 195, 355. Goens (R. M. Van), hoogleeraur te Utrecht: 378. Golofkin (C. J.), Russisch gezant op het congres van Soissons: 360. Golofkin (Mevr.), echtgenoote van Z. H.'s adjudant: 494. Goltz (Mevr. Von), hofdame: 198. Goor (Hartger van), directeur van de buitenlandsche correspondentie van H. H. M.: 240. Gorcum (Onrust in de regeering te): 28. Gosse (P. F.), agent van het H. R. Rijk te 'sGravenhage: 227. Goudoever (Mr. A. Van), advocaat en notaris te Utrecht: 273. Goudoever (E. Van), burgemeester van Amersfoort: 104. Gouvernante (De): passim. Graafland (Mr. E.), pensionaris van Amsterdam: 194. Graatsche heide (Geschil over de): 406. Gramsbergen: zie Rechteren. Gratificatiën van manschappen: 37, 100, 101. 's Gravemoeï: zie Van der Duin. Greeff (Gebroeders De), pachters te Utrecht: 69 , 93. Insolvent: 183. Greven (A.), kolonel: 231. Groeneveld: zie Doublet. Gronsveld-DiepOnbroek (Familie): 265. Gronsveld (B. P. S. A. Van Diepenbroek, graaf van), gezant te Berlijn, lid van de Hollandsche ridderschap enz.. 52, 63*P-143, 145, 153, 187, 190 , 203 , 226 , 232 , 240 \ 245, 259, 280, 282, 284, 285, 286, 288, 296, 396. Grovestins (D. Syrtema van), opperstalmeester van Z. H.: 23 , 67, 68 , 76 , 99, 100, 125, 130, 135, 13f>, 187, 140, 142, 150, 151-, 153, 156, 158, 162, en%ijn proces: 163, 165, 174, 181, 211, 226 , 231, 238 , 243 , 245 , 250 , 257, 555 258 , 259 , 260 , 264 , 269 , 271, 280 , 290 , 292 , 293 , 294', 298, 804, 321, 328, 339, 526, 527. Zie ook de Bijvoegselen. Grovestins (J. Syrtema van), gedeputeerde ter generaliteit: 35. Grovestins (De jongere Syrtema van), commissaris-deciseur: 339. Gruyter (Mr. B. De), heer van Groenewoude, vroedschapslid, later burgemeester, te Utrecht: 120 , 401. Guiton (Mej.), onbekend: 534. Gundacker (F.), graaf van Thierheim, officier te Gorcum, terechtgesteld: 70. H. Haarlem (Woelingen te): 51. Geschil over de wetsbestel- ling: 293 , 417. Haer (Mr. B. Van der), fiscaal in Friesland: 430. Haersma (E. L. Van), overste: 396. Haersolte (W. Van) van Yrst, burgemeester van Hattem: 19 , 263 , 512. Haersolte (R. Van) van Toutenburg, voor Overijsel in de admirahteit te Amsterdam: 236, 269. Haes, d. i. Haze (J. De), burgemeester van Amsterdam: 522. Hahn (J. D.), hoogleeraar te Leiden: 301. Haksteen (Mr. J.), Schepen te Rhenen: 384. Hammerstein (A. C. Van), opperjagermeester van Z. H.: 70, 118, 267. Harcourt, (Simon earl of), Engelsch staatsman: 198. Hardenbroek (J. A.), generaal: 120, 192 , 220 , 372 , 377, 385, 394, 452, 460, 499. Hardenbroek (G. J. Van), schrijver van de gedenkschriften: 72, 120 , 383. Harel, groot-majoor te Willemstad: 22. Haren (W. Van), gedeputeerde te Brussel enz.: 132, 158, 231, 252 , 257 , 357. Haren (O. Z. Van), lid van den R. v. S.: 40, 131, 144, 161 en zijn familie-proces: 163, 172, 176,179,180, 181, 187, 209 , 227, 232 , 249 , 255 , 257, 258 , 266 , 284 , 285, 287, 292, 304, 309, 556 Harinxma (J. S. Van) thoe Slooten, kolonel: 153 , 338. Harscamp (Mr. E. Van), uit de Utrechtsche vroedschap ontzet: 44, daarin hersteld: 82, 96, en burgemeester: 124, 127, 239 , 294. Hasenberg, gevangenis te Utrecht: 473. Hasselaar (G. A.), burgemeester van Amsterdam: 29 , 52, 53, 120, 199 , 203 , 215 , 216 , 218 , 220 , 283. Hasselaar (P. C.), heer van Eemnes, burgemeester van Amsterdam: 216 , 486. Hasselaar (De jonge): 225. Hazerswoude (Mr. A. Van Wassenaar, heer van), lid van de Hollandsche ridderschap: 235. Heeckeren (J. D. K. Van) heer van Keil enz., kamerheer van Z. H.: 326 , 404 , 405 , 427. Heeckeren (E. C. C. W. Van) heer van Netelhorst, lid van de Geldersche ridderschap: 389. Heeckeren (R. Van) heer van Zuideras, hd van de Geldersche ridderschap: 400. Heeckeren (W. R. Van) van Brandsenburg, schout van Zutphen: 267. Heeckeren (D. J. Van) van Brandsenburg, kamerheer, later gezant te St. Petersburg: 320 , 412 , 456 , 458 , 465 , 476, 504 , 507, 510 , 516 , 520 , 529 , 531, 537, 538 , 539. Heemskerk (W Van), lid van den R. v. S.: 155. Heeneman (G.), agent van Gotba en solhciteur: 157. Hees (Mr. H. Van), raadsheer in het hof van Holland: 317, 477. Hees (Mr. I. J. Van), secretaris van den R. v. S.: 126, 341, 371, 374 , 377, 390 , 421, 443 , 448 , 350 . 477. Heyden (A. C. Van) van Laerwold, drost van Drente: 321. 324 , 373 , 388. Heyden (R. A. W. K. Van) -Reinestein, geëligeerde: 141, 165, 182, 271. Heyden (S. P. A. -Van) -Reinestein, lid van de Utrechtsche ridderschap: 321 met de Bijvoegselen, 366, 373, 388 , 412 , 433 , 536. Heyden (Familie Van): 265 , 266 , 299. Heyden-Hompesch (S. Van), gedeputeerde ter generaliteit: 308 , 343. Heyden (L'abbé); 321 met de Bijvoegselen, 358, 419, 557* Heyden (D. Van der), wijnkooper te Utrecht, zijn próces en vrijspraak: 73. Heim (Mr. J. Van der), secretaris van de admirahteit op de Maas: 443, 488. Heim (Mr. A.), burgemeester van Rotterdam enz.: 378. Hein(n)eke, secretaris van den hertog van Brunswijk: 319, 347 , 393 , 398 , 414. Helbergen (K. Van Essen tot), rentmeester te Valkenburg: 129. Heldewier (Mr. J. W.), schepen te Maastricht: 534. Hemmen (Heer van): zie Lynden. Hemsterhuis (F.>, klerk bij den R. v. S.: 126. Hendriksen (W.), in de vroedschap te Amersfoort: 85. Hennert (Dr. J. F.), hoogleeraar te Utrecht: 377 , 878. Heringa (Dr. J.), predikant te 'sGravenhage: 381. Hernpeck (L. J. Van), ontvoert Mej. Van Trigt: 142. Hertel, generaal: 347. Hinderstein (Heer van): zie Milan. 't Hoen, brander te Yselstein: 47. Hogendorp (.. . Van), onzeker wie: 410. Hogguer (D.), minister-resident te Hamburg: 509. Holderness (Earl of): 138, 167, 175, 176, 237. Hompesch (Graaf), heer van Genderen, generaal, lid van de Hollandsche ridderschap: 155 (met de Bijvoegselen), 157, 159, 161, 169, 186, 266. Hompesch (De jongere), hd van de Hollandsche ridderschap: 285. Hooft (Mr. G.), burgemeester van Amsterdam: 199- Hooge krijgsraad: 44, 88, 255. Ho(o)genhuizen (Mevr.), onbekend: 429. Hoogstraten (Mr. J. W. Van), procureur-generaal bij het hof , te Utrecht: 57, raadsheer in het hof van Holland: 287. ' Hoop (Mr. J. Nanning Van der)", burgemeester van Arnhem: 341. Hoop (W. G. Van der), kolonel: 198 , 337. Hoöp (Mr. A. Van der), gewezen secretaris van den R. v. S. : 258. Hoop (C. Van der), in de admiraliteit van Friesland: 109. Hoop (Mr. C. Van der), advocaat van de O. I. C: 204, 215 , 216 , 224. 558 Hoorn (Mr. Q. Van), schepen te Amsterdam: 178. Hoornbeek (Mr. H. Van), vroedschapslid te Utrecht: 239. Hop (Mr. J.), secretaris van den R. v. S., later thesauriergeneraal: 27, 91, 126, 136, 224, 225, 229, 230, 241, 268 , 287, 296 , 319 , 351. Hop (Mr. C), burgemeester van Amsterdam: 199 , 242. Hope (Th.), bewindhebber der O. I. C: 204, 215. Hope (J.), gedeputeerde der generaliteit: 445. Hope (Mevr.): 445. Huffel (A. J. Van) tot Verburg, landdrost van Salland enz.: 49, 95, 98, 106, 110, 111, 119, 125, 158, 165, 194 , 202 , 223. Huydecoper: zie Maarsseveen. Huyghens (Mr. W.), burgemeester van Amsterdam: 522. Hulst (Beleg van): 20. Zie Roque (De la). Humalda (B. P. M. Van), overste: 255. I. Iddekinge (A. A. Van), lid van den R. v. S.: 40, 51, 309, 387, 423, 433, 508. Imhoff (G. W. Van), gouverneur-generaal: 204. Incorporatie van regimenten: 119. Isendoorn (J. Van), landbouwer te Houten, mishandeld door soldaten: 8. Itsma (W. Van), burgemeester van Harlingen, gedeputeerde ter generaliteit: 356. Ivoy: zie Yvoy. Iwan (Prins) van Rusland: 253. J. Jachtgerecht: 49. Jachtrecht: 42 , 82. Jones (P.), Amërikaansch kaper-kapitein: 533 , 538 , 539. Jong (Mevr. De), onbekend: 408. Jong (Mr. E. De), raadsheer in het hof te Utrecht: 55. Jongbloed (Jae), ontvoert Mej. Van Bassen: 46 , 53, 141. Juliaans (A.), makelaar in wijn te Utrecht: 140. Julianus: zie Juliaans. 559 K. Kalm (A. C. Van), generaal: 352. Kassei (Prinsen van Hessen-): 263 , 349. Katharina (Keizerin) van Rusland: 253. Kat (De) te Amsterdam, onbekend: 522. Katwijk (F. H. Van Wassenaar, heer van) enz., lid van de Hollandsche ridderschap: 159, 188, 189, 241, 280, 312, 480, 490, 514. Katwijk (W. L. Van Wassenaar-), in de admiraliteit te Amsterdam: 518. Keil: zie Heeckeren. Kempenland (Schoutambt van): 357. Kersseboom (Jer.), lid van de gecommitteerde raden van Holland: 47, 178. Kien (Mr. N.), vroedschapslid te Utrecht: 238. Kien (J,), substituut-schout van Peelland: 357. Kinsbergen (J. H.), schout bij nacht: 501, 509. Kinschot (R. F. Van), president van den hoogen krijgsraad : 116. Kleeman (D.), predikant te Voorburg, aanklacht tegen hem: 381. Knibbe, ingenieur, van manslag beschuldigd, door den hoogen krijgsraad opgeeischt: 9. Kol (J.), rentmeester van de vijf conventen: 272 , 390. Kol (E.), rentmeester van de vijf conventen: 391. Koning (De), schout van Moerkerken: 251, 252. Kretschmar, officier, onzeker welke: 198. Kreuningen (Kruiningen): 205. Zie de Bijvoegselen. Krok (Gezusters) te Nijmegen, haar proces en pardon: 69Kwak (J. B. Strick van Linschoten), heer van de: 194. Kijfhoek (J. D. Van den Boetzelaer, heer van), lid van de Hollandsche ridderschap: 480. L. La(a)feld (Slag bij): 233 , 399. Laan (Mr. H. A.), adjunct-financie-secretaris: 393. Labrou (Adjudant); onzeker wie: 195. 560 Lambrechtsen (W. B.), burgemeester van'Vlissingen: 58,175. Lambregts, officier: 196. Lampsins (Mr. J. C), voor Zeeland in de admiraliteit van Amsterdam: 240. Langakkerschans: 428. Lankeren (Mr. R. H. Van), eerste klerk bij de generaliteitsrekenkam er: 126. Larrey (Th. J. De), secretaris van Z. H.: 131, 136, 137, 140, 142, 147, 155, 156, 157, 158, 161, 167, 174 , 200, 208 , 221, 228 , 229 , 230 , 245 , 257, 268 , 282 , 293 , 297, 303 , 304 , 310 , 311, 335 , 354 , 358 , 368 , 379 , 386 , 393, 395, 398, 406, 408, 416, 440, 450, 476, 478, 480, 482, 484 , 486 , 493 , 499 , 507, 514 , 519 , 520 , 527. Lascy, Oostenrijksch generaal: 197, 464. Lassarra: zie Sarraz. Lauwerecht: zie Westrenen. Leeuw (Mr. E. A. De), ontvanger van het anderdeel: 56, 109. Leeuwen (Mr. J.), burgemeester van Nijmegen: 264. Leger (Klein): II. Lekdijk: 6. Leusden (R.), geëligeerde: 18 , 38 , 46, 105, 108, 117, 276, 367, 385. Levy (President De), onbekend: 146. Liberale gift: 12, 101 , 104. Limiers (H. F. De), uitgever van de Fransche Utrechtsche courant: 264. Lynden (F. G. Van), heer van Hemmen, burggraaf van Nijmegen enz.: 148 , 268 , 449 , 450 , 529. Lynden (W. Van) tot Hemmen, eerste zoon van den heer van Hemmen: 163, 343, 372, 373, 429, 430, 432, 492, 522. Lynden (D. W. Van), heer van Hoevelaken, tweede zoon van den heer van Hemmen: 148, 392. Lynden (B. C. Van), heer van Lunenburg, derde zoon van den heer van Hemmen, lid van de Utrechtsche ridderschap: 148, 163, 219, 267, 268, 273, 294, 312, 383, 391, 489, 492, 532. Lynden (R. Van), vierde zoon van den heer van Hemmen, in de admirahteit van Friesland: 429 met de Bijvoegselen, 430, 431, 332. 56r Lynden (O. F. Van), heer van Nederhemert, de Voorst enz., lid van de Geldersche ridderschap enz.: 210, 400 , 434. Lynden (C. Van) van de Park, lid van de Geldersche ridderschap: 526. Lynden (H. D. Van) van Landfort, lid van den R. v. 428 , 496. Lynden (W. C. H. Van) van Blitterswijk, representant in Zeeland: 495 , 508 , 531. Lynden (Freule Van) van Hoevelaken: 515. Lyonnet (Mr. P.), secretaris der cijfers van H. H. M.: 240. Lookhorst: zie Renesse. Lockhorst: zie Termeer. Loten (Mr. A.), burgemeester van Utrecht: 401, 427. Lotharingen (Carel, prins van), Oostenrijksch opperbevelhebber: 282 , 261. Louise (Prinses): 371, 419 , 478 , 508. Lulofs (J.), hoogleeraar te Leiden: 241. Luis (Mr. M.), financie-secretaris te Utrecht: 24 , 28, 50 , 93. Lunenburg: zie Lynden. Lijnslager (H), zeeofficier: 62. M. Maarsseveen (Mr. J. E. Huydecoper, heer van), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 486 , 492,518,520, 522, 540. Maasdam: zie Van der Duin, Maclaine (D. A.), Engelsch predikant te 'sGravenhage: 255. Maes (Joh.), chirurgijn te Utrecht, zijn proces: 60. Magis, minister-resident van den bisschop van Luik: 513, 514. Maleprade (E. De), generaal: 232, 399. Malthezer-orde: 409. Mansvelt (J. J. Van), burgemeester van Utrecht: 18, 25, 26 , 27, 42 , 53 , 69 , 80 , 86 , 96, 123 , 355. Mansvelt (J. P. Van), burgemeester van Utrecht: 61, 87, 96. Mariendaal (Convent van): 83. Marine (Augmentatie van de): 373 , 465. Derde Serie. Werken N". 14. 3" 562" Marocco (Oorlog met): 474. Marquette (P. Rendorp, heer van), commies bij de admiraliteit te Amsterdam: 148. Martens (Mr. J. C), uit de vroedschap te Utrecht ontslagen: 44 , 45 , 82, 109, 110. Martens (Mr. P. E.), ontvanger van het eene deel: 82. Marteville (De), gezant in Zweden: 167. Maurepas (De), Fransch minister: 416. Mauritius (Mr. J. J.), gouverneur van Suriname, de aanklacht tegen hem: 121. Meenen (Beleg van): 20. Meer (F. Van der), gezant in Spanje: 204. Meer (L. Van der), te Rotterdam gebrandmerkt: 249. Meerman (Mr. G.j, pensionaris van Rotterdam: 159. Meinertshagen, gezant te St. Petersburg: 262. Merens (Mr. D.), raadsheer in het hof van Holland: 242. Mersen (J.) Gzn., baljuw van de wateren te Middelburg: 457. Mey (President), onzeker wie: 275. Meyn (P.), magistraat te Veere: 280. Meyners (Mr. G. F.), vroedschapslid te Rotterdam: 379. Mieden (Mr. A. Van der), raadsheer, later president van het hof van Holland: 25, 136, 142, 151, 162,174,181, 250 , 291, 293 , 298. Mieden (Zonen van Van der): 137, 156, 158 , 257. Miele (Van der), officier: 313. Milady: zie Athlone. Milan (De) Visconti, geëligeerde en luitenant-houtvester te Utrecht: 133. Milan (G. T. De) Visconti, heer van Hinderstein, secretaris van staat in Utrecht: 18, 133, 169, 170, 171, 313, 335. Militaire judisdictie: 8 , 364 , 448 , 450 , 473. Minningen (Mr. G. Van), raadsheer in het hof van Holland: 411. Moersbergen: 94. Mollerus (Mr. J. R.), advocaat te Utrecht: 94. Mollerus (Mr. H.) van Westkerke, president van den hoogen raad: 385. Mons (Beleg van): 20. 563 Mossel (J. J.), gouverneur-generaal: 168 , 204 , 216. Mossel (Mej. G. M.),1 gehuwd met den heer P. C. Hasselaar van Eemnes: 216. Mossel (Mej. C. J.), gehuwd met den heer G. M. Taets van Amerongen: 216. Moulin (C. Du), generaal: 351, 446. Muisson (H.), kolonel te Zwolle: 119. Muller, muzikant te Berlijn: 331. Münchhausen, hoofd van de Duiteche Kanselarij van George II: 139. Muntendam (Nic.), boekverkooper te Utrecht, wordt conciërge: 147. Mijdrecht (G. P. Van de Capellen, heer van), geëhgeerde enz.: 25, 38 , 65 , 84 , 86 , 96 , 98, 108, 115, 134 , 469. N. Nagel (A. W. Van) tot Rijnenburg, gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 453. Namen (Beleg van): 20. Nassau (H. K. graaf van) La Lecq, in de ridderschap van Utrecht: 33 . 67, 403. Nassau (Mevr. van): 218. Nassau (J. P. graaf van) La Lecq, hoofdofficier te Utrecht: 112, 114, 115, 127, 418. Natewisch (J. Taets van Amerongen, heer van), hoofdofficier te Amersfoort enz.: 72, 84, 98, 170, 177, 214, 225, 234, 262, 276, 313, 383, 391, 412, 418, 469, 530, 534 , 540. Nederburg (Mr. H.), pensionaris van Amsterdam: 540. Neissen (Reis van Keizer Jozef II naar): 327. NeUestein (Mr. W. H. Van), ontvanger van het zegel te Utrecht: 55. Nellestein (Mr. W. H. Van), geëhgeerde 77 en de bijvoegselen. Newcastle (Th. Pelham, hertog van), Engelsch minister: 63, 176 , 205 , 285. Nieuw middel: 15. Noor, Nora, d. i. Eleonora: zie Casembroot. 36* 5ê4 Noordwijk (W. J. Th. Van der Does, heer van), lid van van de Hollandsche ridderschap: 48 , 285 , 414 , 480. Nugent (R. earl), bij den Prince van Wales enz.: 160. Nuyts (H), schipper: 219 , 220. Null (Van der*, in dienst van den heer D'Ablaing, verder onbekend: 108, 109. Nijpoort (Mej. «L Van der), haar rekest: 220, Nijvenheim (A. H. D. Van Neukirchen genaamd), heer van Driesburg enz., in de ridderschap van Gelderland: 37. Nijvenheim (W. G. A. D. Van), officier: 307. 0. Obdam (J. J. Van Wassenaar, heer van), lid van de Hollandsche ridderschap, gecommitteerd in de admiraliteit op de Maas: 409 , 480 , 489 , 491, 514. Oyen (L. A. Van), generaal: 129, 154. Olne (L. D') de St. Hallier, kolonel: 42. Onbepaald convooi: 489 en verder passim. Oostbroek (Schoutambt van) overgedragen: 182. Oostenrijksche commiezen (Geschil over): 404. Ormea (Mr. O), heer van Papendorp, drossaard van Vreeswijk enz.: 85, 113, 118. Ormea (Mr. J. J.), heer van Zevenhoven, maarschalk van het Overkwartier enz.: 85 , 88. Os (Van der), predikant te Zwolle, zijne moeilijkheden met de classis en de Staten: 95. P. Pachten afgeschaft: 15. j Pachtersoproeren: 13. Pain (D. F.), kapitein, belast met de buitenlandsche correspondentie: 179, 206, 221, 222, 225, 226, 228, 230 , 234 , 238 , 264 , 498. Pallandt (G. G. J. Van) tot Glinthuis, gedeputeerde ter generahteits-vergadering voor Overijsel: 388 , 410 , 413, 449, 455, 456, 458, 535. Paltz (Geschil met de): 333 , 339 , 467. 565 Panhuis (J. H. Van), heer van Vliet enz., zijn adeldom betwist: 185, 192. Pannerdensche of Pandersche gat: 41, 48. Papekop (S. F. Van de Capellen, heer van): 2, 72. Papendorp: zie Ormea. Parkeier: "zie Rheede. Paspoorten (Valsche): 11, 36. Pater (Mevr.): 276. Patras (Mevr.), haar man en schoonvader: 357. Peelland (Schoutambt van): 325, 357. Peetschap van Utrecht over den jonggeboren Prins: 10. Peetschap van Utrecht over het kind van den heer van Termeer: 56. Pepin du Cailla, kolonel: 42. Penning (50°): 101. ^ _ Percent (Geschil over de 22) tusschen de stad Utrecht en de Staten: 97. Perkeler: zie Parkeier. Perponcher (J. A. De) Sedlnitzky, raadsheer in het hof van Holland: 308. Perponcher (Mr. W. E. De) Sedlnitzky, geëligeerde: 430. Perre (J. A. Van de), representant in Zeeland: 304 , 329, 350 , 471, 495. Pesters (J.), heer van Cattenbroek, geëhgeerde enz.: 24, 74 75 80 , 86 , 88, 105, 107, 108, 116, 117, 135, 150, 153 170 171, 185, 193, 194 , 210 , 215 , 219 , 220 , 247, 258 ] 298 , 314 , 323 , 367, 383 , 399 , 402 , 411, 424 , 426, 433 , 455 , 464 , 469 , 501. Pesters (Nic), ex-overste van de garde: 34 , 40 , 55 , 88, 94 96, 103, 107, 109, 112, 113, 116, 124, 135, 140, 149 150, 151, 153, 165, 177, 182, 191, 238 , 245 , 258, 264 , 294 , 299 , 314 , 366 , 368 , 377, 378 , 385 , 402 , 424, 426 , 427, 433 , 464, 526. Pesters (W. N.) Jzn.: 418. Petitmaitre (J. F.), officier: 26. Picard, pruikmaker te Utrecht, zijn huis geplunderd: 29. Pichot, schout bij nacht: 447. Piek (Mr. H.), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 370 , 371, 372 , 427, 460 , 466. Pierlink (J.), ingenieur: 350 , 351. 566 Pietro, muzikant te Berlijn: 330. Pit (Mr. J.), geëligeerde: 114, 117, 165, 182 , 215. Pitt (W.), Engelsen minister: 187. Plassis (S. Du), klaagt den gouverneur van Suriname aan: 120, 121. Plettenberg (H. W. Van), burgemeester van Harlingen enz.: 432. Polanén (Mr. J. H. Strick van Linschoten, heer van), lid van de vroedschap te Utrecht enz.: 5 , 41, 104, 189. Poll (Van de), bij de zending van kooplieden bij de Prinses: 147. Poll (Mr. P. Van de), burgemeester van Amsterdam: 199. Pompadour (Mad. De): 145, 221. Poolsum (D. C. Van) notaris, daarna tweede klerk bij het stadsbestuur te Utrecht: 108. Potterie (F. K. De la) minister-resident van Denemarken: 158, 161, 195 , 222 , 282 , 322. Presidentschap van de Staten van Utrecht: 314. Presidentschap van de ridderschap van Utrecht: 5, 76. Promotie (Groote) van hoofd-officieren: 499. Propositie tot de erfelijkheid van het stadhouderschap: 4. Pruisen (Koning van): passim. Pruisen (Troonopvolger in): 198 , 296 , 305 , 327, 329. Pruisen (Prins Hendrik van): 285 , 324 , 332. Pruisen (Prins Hendrik van), de jongere: 296. Puente Fuerte, Spaansch gezant: 276. Puisieulx (De), gezant van Frankrijk: 179. Putman (E. H.), burgemeester van Deventer: 421. Q. Quack: zie Kwak. Quarles (Mr L.), schepen te Gouda, gedeputeerd ter generaliteit: 120, 216. R. Raadpensionaris: zie Stein en Bleiswijk. Raap (D.), een der Doelisten: 59 , 69 , 70 , 280. Radermacher (J. C), rentmeester van de nalatenschap van Willem Hl: 358. 567 Raeders, generaal: 385. Raedt (Mr. D. De), burgemeester van Ram (Mr. J. J.), vroedschapslid te Utrecht : 87, 96,103,128. Randwijk (Regiment van): 26. Randwijk (S. Van), heer van Homoet, hd van de ridder- schap in het kwartier Nijmegen: 265. Randwijk (G. Van), kamerheer van Z. H.: 388. _ Rechteren (J. L. Van) tot het Laar, drost van Uselmui- den: 223. , Rechteren (R. B. R. Van), heer van Gramsbergen, hd van de Overijselsche ridderschap, gedeputeerde ter generaliteit: 106, 107, 109, 110, UI, 187, 205 , 207, 211, 223 , 257, 334 , 356 , 372 , 414 , 526. Rechteren (Ehs. Van): 260. Rechteren (J. H. Van), heer van Westerveld^geëhgeerde enk: 17, 39 , 77, 87, 90 , 96 , 98, 105, 106, 110, ST UVÏ»' 128, 169, 170, 178 , 223 , 265 , 269 , 368, 424 425 Rechteren (J. G. Van), gezant in Spanje en in Rusland: 280, 518. Réforme (van het leger): 82. Réfugiés: 33 , 42. Reigersman (Mr. J. K.), thesaurier van Z. H.. 317, 618, 320 , 332. Reinst (P. H.), schout bij nacht: 453 , 538. Reischach, gezant van Maria Theresia: 144,270,404,405. Reitz (Dr. J. F.), hoogleeraar te Utrecht: 377. Reitzenstein (Van), kolonel-commandant van de Langakkerschans: 420. Renesse (J. A. Van), heer van Lookhorst, hd van de Utrechtsche ridderschap: 7, 21, 29 , 38 , 80. Renesse (W. J. Van), geëhgeerde enz : 7, 64,, 90 , 98, 102, 105, 111, 112, 114, 115, 116, 117, 118, 120, 121, 367, 399, 468. Renesse: zie Ter Aa. Renesse: zie Zuileveld. jf'^'j ~m Renswoude (Heerlijkheid van), geschil met het hol: 23* Renswoude (Van Reede van), president van de Staten van Utrecht in 1673 : 335. . Repelaer (Mr. H.), burgemeester van Dordrecht: 528. 568 Repnin, Russisch officier, onzeker wie: 348. Resolutie van Z. H. over de militaire delicten: 8. Rheede (K. W. Van), heer van de Parkeier, lid van de Geldersche ridderschap: 107. Rheede (Mej. Van): 107. Rhoon (W. Bentinck, heer van), lid van de Hollandsche ridderschap: 40 , 63 , 75 , 77, 83 , 87, 95, 103, 131 132 137, 138, 142, 156, 159, 160, 161, 163, 167, 168' 171' 174, 179, 188 , 201, 208 , 220 , 222 , 223 , 224 , 226 230' 243, 247, 250, 254, 280, 282, 283, 284, 292, 295, 301! 308 , 316 , 317, 326 , 344 , 365 , 405 , 435 , 484 , 525. • Rhoonhuizen (Instrument van): 339. Richelieu (Hertog van): 146. Riebeek (Wed.): 168, 189. Rive (P. De la), directeur der genie te Maastricht: 351. Rochefort (W. H. Van Nassau-Zuilestein, graaf van)- 391 Rocoux (Slag bij): 232 , 399. Röell (Mr. J. A.), vroedschapslid te Utrecht: 27. Röell (Mr. J. F.), secretaris van pohtie: 27, 188, 190 219. Zie de Bijvoegselen. Roeters (P.), proost van den Dom: 122. Roosmalen (Mr. E. Th.), raadsheer in het hof te Utrecht- 29, 121, 129. Rooijen (Mr. C. J. Van), buiten commissie gelaten: 44, 95 Roozendaal (L. A. Van Torck, heer van), landdrost van de Veluwe enz.: 52, 95. Roozendaal (A. J. Van Torck van), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 424. Roque (P. De la), wegens lafhartig gedrag te Hulst veroordeeld: 11. Rosbach (Slag bij): 145. Rouse (G.), generaal-majoor: 28. Rouse (Mr. L. G.), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 223, 342 , 351, 360 , 363 , 364 , 371, 872 373 So'.t!1' 423' 448' 477> 487> 500 > 50»> 510, 520; ö/o, 535. Rousset (J.) de Missy, historiograaf van Z. H, verlaat het land: 35. R°{ iB'on' De)' bij het beleg van Bergen-op-Zoom, 569 Roven (Mr. D. Van), secretaris van den R. v. S.: 126 , 296. Royer (J.), hofkapellaan: 81. Ruever (Mr. A. A. De), hoofdofficier te Utrecht: 12, 18. Ruever (H. De), schout en maarschalk van Montfoort: 383 , 386. Ruisch (H.), krijgt het regiment Croié: 192, 193, 220, 877. Rijk (H. Van), schout te Baarn: 256. S. Sackville (George Germain), Engelsch staatsman: 187, 487. Sacrelaire (Is.), geneesheer te 's Gravengage: 142, 144. Saksen-Hildburghausen (Prins van), generaal in Neder- landschen dienst: 37, 39. Saksen-Gotha (Regiment van): 282. Sandick (J. A. Van): 134. San en (Van): zie Zanen (Van). Sappius (D.), burgemeester van het Vrije van Sluis: 303. Sarraz (P. De la), bevelhebber van de Zwitsersche garde: 64, 100, 111, 135 , 260 , 287. Saumaise (De jonge): 259. Sautijn (Mr. W.), equipage-meester: 226. Saxe (Chr.), gouverneur bij de zonen van den secretaris De Back, later hoogleeraar te Utrecht: 24. Schalkwijk (E. C. Van de Capellen, heer van), hd van de Utrechtsche ridderschap: 25, 28, 80, 127, 399. Schepenenweken (Vrije): 16 en de Bijvoegselen. Schermbeek (A.), soUiciteur-militair te Utrecht: 93. Schimmelpenninck (A.) van der Oye, landdrost van de Veluwe: 262, 263, 264, 269, 402, 415. Schmettau (F. W. C. Von), Pruisisch-generaal: 332. Schmidt, kamerdienaar van den hertog van Brunswijk: 411. Schmidt, generaal: 412. Zie ook Smitb. Schmidt, gunsteling van den hertog van Brunswijk in de garde: 422. Scholten (Chr.) van Aschat, zijn huwelijk: 60. Scho(o)nenberg (J. Van Deelen van), de moord op zijn schoonvader: 181, 194, 212. Schotsche brigade: 386 , 443 , 493, 570 Schrijver (C), vice-admiraal: 33. Schultz (Dr. H.), geneesheer te Utrecht: 448. Schut (Dr. J.), doctor van het Catharijne-gasthuis, ontvanger van de bisdomstienden: 32, 116, 127. Schut (Dr. G. J.), geneesheer te Utrecht: 127. Schwencke (Dr. Th.), professor aan het academisch gymnasium te 's Gravenhage: 247, 248. Secretaris van Staat: zie Milan Visconti. Seis (J.), schout bij nacht: 453. Senden (A. Van), hoofdofficier te Wijk-bij-Duurstede: 39. Senden (J. F. Van), schoonzoon van Mr. Burman, later in de Utrechtsche vroedschap: 157, 298. Severijn, officier: 196, 220. Singendonk (J. M. Van), officier: 28. Sint Catharijne (Rentampt van): 5, 55. Sint-Joris-maaltijd: 263 , 389. Sitter (Mr. W. R. De), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering voor Stad en Lande: 387, 516 , 527. Slegt (Mr. G.), schout te Mijdrecht, zijne zaak met het hof: 234. Slingeland (Mr. S. Van), raadpensionaris: 178. Slingeland (G. Van), ontvanger-generaal van Holland: 23, 105, 151, 158, 173, 174, 178, 194 , 203 , 204 , 205, 208 , 211, 223 , 227, 257, 284 , 298. Slingeland (Mevr. Van): 408. Sloet (R.) van de Haar, gedeputeerde ter generaliteit: 325, 356, 357, 421, 422. Sloet (A.) tot Tweenijenhuizen, landdrost van Salland: 422 , 509. Sloet (Mr. A. W. W.) van Diepenbroek, gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 504. Sluis (Beleg van): 20. Smetten (Ter of Van der), onzeker, misschien conciërge van het hof: 108. Smissaert (H.) schout te Rhenen: 383 , 384. Smissaert (B. C), generaal: 385. Smit (Schmidt?), kolonel: 200 , 236. Smith, d. i. Schmidt (P. H.), kolonel der Grisons: 353, 374. Soest (Heerlijkheid), Z. H. aangeboden; IQ, 571 Soissons (Congres van): 360. Solms (J. A. graaf van), geëligeerde in 1633: 367. Sommelsdijk (J. F. C. Van Aerssen, heer van), lid van de Hollandsche ridderschap: 480, 490. Sommerlatte (De), generaal: 395 , 460 , 473. Soubise (Prins de), Fransch maarschalk: 227. Spaen (A. Z. Van), Geldersch edelman: 185 , 275. Spaen (Mevr.): 185, 195, 225 met de Bijvoegselen, 262, 273, 274, 307. Spinny (G. De), portretschilder: 263. Stadlander (H.), burger-kolonel te Amsterdam: 59. Steengracht (Mr. A.), raadpensionaris van Zeeland: 304, 311, 329. Steengracht (Mr. J.), fiscaal van de admirahteit in Zeeland: 457. Steenwijk: zie Fledderus. Steiguer (B. E.), kolonel van de Zwitsersche garde: 261. Stein, raadpensionaris: 207, 246, 270, 282, 284, 296, 317, 340 , 351, 359 , 408 , 484 , 498. Stellingwerf (Nic), schout te Zuilen: 54. Sterrenburg (P. Van Wassenaar, heer van), hd van de Hollandsche ridderschap: 48, 84, 168. Sterrenburg (W. L. Van Wassenaar-), lid van de Hollandsche ridderschap, 452, 480, 489, 514, 522, 523. Sterrenburg (Mevr. Van): 478. Stoetwegen (Mr. A. A. Wttewaall van), burgemeester van Utrecht: 4, 12, 17, 31, 44, 45, 53, 64, 65, 66, 68, 86, 95, 120 , 355. Stöcken (A. F. Von), kolonel bij de garde: 153 , 209 , 338. Stolberg (Prins van), generaal in dienst van H. H. M.: 261. Storm (Mr. E.), advocaat te Utrecht: 65. Strick van Linschoten: zie Polanen en Kwak. Strijen (Mr. Q. Van), ontvanger-generaal: 478. Sturler (Regiment van): 43. Suaszo: 205. Zie de Bijvoegselen. Suermondt (J.), luitenant te Utrecht, gedood: 69. Suffolk (Lord), Engelsch minister: 391, 477. Superintendent van de geestelijke goederen: 7, 17. Suriname (Expeditie naar): 340, Zie ook FoUrgeod. 375, 395, 572 T. Taets (Familie): 382. Taets: zie Amerongen, Natewisch en Oud-Amelisweerd. Tavel (D. L. De), kolonel bij de Zwitsersche gardes: 365, 449. Tavel (F. S. De), directeur van de buitenlandsche correspondentie: 365. Temminck (Mr. E. de Vrij), burgemeester van Amsterdam: 199 , 203 , 283 , 387 , 447, 466. Ter Aa (R. A. Van Renesse, heer van), lid van de Utrechtsche ridderschap: 80 , 86, 112, 127, 191. Termeer (D. Van Lookhorst, heer van), hoofd-officier te Utrecht enz.: 6, 17, 18 , 28 , 41, 50 , 53 , 56 , 61, 69, 72, 76, 80, 82, 83, 86, 87, 93, 96, 102, 112, 115, 117, 123, 141, 468. Termeer (Mevr. Van Lookhorst van): 204. Thirion, kolonel: 290. Zie de Bijvoegselen. Thomeze (J. De), goudsmid van H. H. M.: 253. Tiddinga (E. Van), generaal, in de familie-zaak Van Haren: 258. Toelaer (F.), secretaris van Wijk bij Duurstede, onthoofd: 39. Tol (Van), pachter te Utrecht: 12. Tombe(s) (. .. De), onzeker wie: 188. Tombe(s) (A. Des), zijn rekest: 217. Totleben, Russisch generaal: 197. Tour (D. C. Du), kolonel: 422. Trebra (F. W. Von), overste bij de garde: 389. Trembley (Abr.), gouvernèur van 's heeren Van Rhoons zonen: 143. Trigt (Mej. H. P. Van), ontvoerd: 142. Trion (Mej.), onzeker wie: 48. Trip (L.), gedeputeerde ter generaliteits-vergadering voor Groningen: 423. Tronchin (Madame), spreekt over onwettige paspoorten: 4. Tulling (Mr. G. Van Oldenbarneveld genaamd), fiscaal van den hoogen krijgsraad: 448, 450, 455. Tuyll (Familie Van): 313. Tuyll van Serooskerken: zie Zuylen en Welland, 5?3 Tuyll (J. M. Van), heer van Hees en Leent: 168, 171. Tuyll (H. J. Van) van Serooskerken, adjudant-generaal van Z. H.: 194, 212, 213, 222, 294 en de Bijvoegselen. Tuyll (Mej. M. C. Van), huwt den zoon van den heer Van Rhoon: 168. Tuyll (F. C. H. Van) van Serooskerken, ritmeester: 315. Turner (Familie): 268. Twikkel (U. W. Van Wassenaar, heer van Obdam en), gezant te Parijs enz.: 19, 84, 99, 16fl, 284. Twikkel (C. G. Van Wassenaar-), lid van de Volmachten van Friesland: 432 , 453. U. Uilenboekje: 28. Usson (Mevr. D'), onbekend: 252. Utenhoven (Familie): 418. Utenhoven: zie Bottestein en Amelisweerd. V. Valkenburg (Mevr. Van): 417. Vastrik (Mr. A.), klerk op de Staten-secretarie: 93. Vauguyon (De la), gezant van Frankrijk: 407, 481, 483. Veldhuizen (Mr. F. Van), vroedschapslid te Utrecht: 206. Veltgens, majoor-ingenieur: 170. Verbeek (H), vroedschapslid te Utrecht, zijn protest: 86, 95, 128 , 401, 402. Verborcht (Is.), burgemeester van Utrecht: 53, 61, 239. Verbrugge (Jan), lants-geschutgieter: 526. Verduin (Mr. K. De), raadsheer in het leenhof van Brabant en hd van den domeinraad: 155. Vereist (J. L.), burgemeester van Veere: 47, 96, 132, 187, 198, 199. Vereist (D. H.), lid van den R. v. S., gezant te Berlijn enz.: 40, 100, 105, 110, 113, 125, 129, 130, 131, 136, 137, 142, 151, 154, 172, 196 , 200 , 202 , 203 , 204 , 206, 210 , 212 , 213 , 227, 235 , 236 , 277, 279 , 303 , 304 , 305, 309 , 310 , 311, 312 , 321, 324 , 327, 328 , 329 , 332 , 342, 344 , 347, 349 , 350 , 358 , 373. Vereist (Mevr.): 420. 574 Verelst (J. L.) Jr., drost van Buren: 130, 176 , 236. Vergennes (C. Gravier de), Fransch minister: 483. Verklikkershuisjes omgehaald: 12. Vermeer (Mej. A.) te Utrecht, haar invloed: 124, 140. Vernand (Kolonel De): 211. Verteuil, onbekend persoon in Den Haag: 111, 125. Verwey (W.), burgemeester van Utrecht: 17, 18 , 44 , 355. Vink (J. H). kolonel: 248, 251, 349, 357, 359,398,456,494. Visscher (Mr. C. W.), pensionaris van Amsterdam: 376, 519 , 540. Vlieger (Mr. A. J. De), hd van de leenkamer te 'sHertogenbosch: 498. Voet (Mr. P. E.) van Winsen, buiten commissie gelaten: 44. Voigt van Elspe, opperhofmeester van Z.H.: 319, 320, 449. Voigt van Elspe (Mevr.): 251. Voorst (Mr. L. Van), burgemeester van Utrecht: 25. Voorst (M. Van),, vroedschapslid te Utrecht: 236. Vos (Mr. C. A.), vroedschapslid te Utrecht, later in Staten-betrekkingen: 65 , 323 , 382 , 383 , 386 , 531. Voshol (Mej. Van), hofdame: 211. Vriesen (Mej. H. C), hare zaak te Zwolle: 119. Vry (Mr. J. De), gegijzeld wegens schulden enz.: 46. Voltejus (Mr. J.), drost van IJselstein: 133. W. Wachendorff (Mr. E. Van), substituut-griffier bij het hof te Utrecht: 33, 40, 57, 94, 102, 182. Wael (C. De), zijn manslag, proces en pardon: 69 , 90. Waey (Mr. A. R. Van), klerk bij het stadsbestuur te Utrecht: 108, 109. Waldeck (Vorst van), generaal-opperbevelhebber: 43, 232 , 233. Wales (Douarière van den prins van): 296. Wall, secretaris van staat te Madrid: 252. Wantenaar (Mr. T. J.), advocaat te Utrecht: 213, 272. Warin (Mr. A.), schepen te Amsterdam: 199. Wartensleben (Van), plenipotentiaris bij de geestelijke keurvorsten: 243, zijne zaak te Kassei: 277, 453. Wassenaar (W. Van), schout-bij-nacht: 130. 575 Wassenaar:, zie Sterrenburg, Twikkel, Katwijk, Hazers- woude en Obdam. Wassenaar (J. L. H. Van), gezant in Spanje: 247, 252. Weerden (Waarder): zie Commandery en de Bijvoegselen. Weilburg (Prins van), zwager van Prins Willem V: passim. Weilburg (Prinses Carolina van), zuster van Prins Willem V: passim. Weilburg (Jonge prins van), sterft: 235. Weiss (A.), hoogleeraar en onderwijzer van Z. H.: 207, 230 , 244 , 301, 303 , 309. Welderen (B. Van), gezant in Engeland: 201. Welderen (J. W. Van), gezant in Engeland: 236, 328, 379 , 453 , 473 , 475 , 486. Wehand (G. Van Tuyll van Serooskerken, heer van), president der Staten van Utrecht: 41, 56, 77, 93, 105, 108, 114 , 367. Westerveld: zie Bechteren. W ester voort (Brug te), geschil daarover: 270 , 276 , 468. Westrenen (Mr. J. J. Van) heer van Lauwerecht, raadsheer in het hof van Utrecht: 107, 116, 150. Westrenen (Mr. Ph. L. Van), genomineerd tot procureurgeneraal van het hof: 57. Westrenen (Mej. Is. Van), verloofde van den heer Nic. Pesters: 107. Westrenen (Mr. J. A. Van), burgemeester van Utrecht: 124. Wezele (Mr A Van), advocaat- en procureur-generaal van Holland: 47. Wezele (Mej. Van) huwt den heer Scholten: 59. Wied (C. Van), generaal: 266. Wielandt (J. R.), kapitein te Utrecht: 277. Wieling (Abr.), hoogleeraar te Utrecht, zijne moeilijkheden wegens het Uilenboekje: 23. Wieling (Mr. K. B.), lid van de vroedschap te Utrecht, gedeputeerde ter generaliteits-vergadering: 295, 360, 396, 411, 442, 444, 446, 465. Wieringen (Mr. Van), advocaat te Utrecht, commissaris van het bierkantoor: 94, 109. Wilcken (Von), adjudant-generaal van Z. H.: 353. Wilhem (.. . De), onzeker wie: 188. Wilhem (Mevr. De), onzeker wie: 225 , 227, 412. 576 Wilhem (De), onzeker wie: 227. Willem IV (Prins): passifn. Willem V (Prins): passim. Willemsdorff (J. L. Van), majoor te Utrecht, zijn fideicommis: 57. Willemsdorff (Mej.), onzeker wie: 316. Zie Bijvoegselen. Winter (J. W.), geheimschrijver op Z. H.'s secretarie: 253. Witsen (Mr. N.), secretaris van Amsterdam: 178. Witt (Mr. Joh. De), vroedschapslid te Dordrecht: 179. Wybo (Mr. Jan), procureur-generaal bij het hof van Holland: 341. Woertman (Mr. D.), vroedschapslid en afgevaardigde der stad Utrecht ter generaliteits-vergadering: 87 , 96, 116, 128, 150, 154, 159, 169, 170, 191, 193, 206, 209, 215, 216, 220, 238, 258, 292, 293, 294, 295, 298, 299, 309, 314, 315, 322. Wouw (Kasteel te): 22, 132. Wttewaall: zie Stoetwegen. Wülcknitz (C. Von), kolonel van de garde en kamerheer 153 met de Bijvoegselen, 278 , 320 , 326. Wulperhorst bij Zeist: 24, 469. Wijdenbrug (Mr. E. W. Van), fiscaal in Friesland: 227, 411, 431. Wijk-bij-Duurstede (Troebelen te): 39. Wijnkoopers-onlusten te Amsterdam : 229. Wijs (Mr. C. De) Jr., schout te Leersum: 391. Yarmouth (Milady), maftresse van fieorge H: 138. Yotke, Engelsch gezant: 161, 23M;288, 263, 292, 308 328, 371, 386, 407, 443, 444, 47|L 475, 504, 508 514 519, 541. Yperen (Beleg van): 20. Yrst: zie Haersolte. IJsselstein (Heerlijkheid) vrijgesteld van de liberale gift12, 46. Yvoy (Max.), de strijd over zijne toelating in de vroedschap te Utrecht: 64. i *:' *i-w. Ywan: zie Iwan. 577 Z. Zaal (Th. C.), rentmeester van de St. Paulus-abdij enz.: 55. Zeeland (Geschillen in), 304 , 363 , 375 , 470. Zanen (Mr. R. F. Van), burgemeester van Haarlem: 292. Zanen (Mevr. Van): 417. Zingendonk: zie Singendonk. Zuideras: zie Heeckeren. Zuileveld (W. J. Van Renesse, heer van), hd van de Geldersche ridderschap: 107. Zuylen (D. J. Van Tuyll van Serooskerken, heer van), lid van de Utrechtsche ridderschap: 6, 17, 28, 29, 33, 38 , 50 , 53 7 55 , 61, 69 , 86 , 87, 92 , 93, 112, 113, 114, 115, 117, 118, 127, 137,'>Ï45, 146, 157, 159, 161, 166, 169, 170, 184, 189, 190, 191, 219, 233, 256, 268, 315, 316, 367, 383, 386, 399, 401. Zuylen (Mej. Belle Van): 214, 215. Zuylen (R. G. Van Tuyll van Serooskerken tot*): 7. Zweden (Staatsgreep in): 346. berde Serie. Werken N", 14. 37 UITGAVEN VAK HET HISTORISCH GENOOTSCHAP TE UTRECHT. 2« jaargang.0 3" jaargang . 4' jaargang . 5e jaargang . 6e jaargang . 7e jaargang . 8' jaargang . 9e jaargang . 10e jaargang . lle jaargang . 12e jaargang . 13e jaargang . 14e jaargang . 15e jaargang . 16e jaargang . KRONIJK. 1846—1875. )/(5.—) - (2.70) - (3.70) - (6.-) - (6.-) - (6.40) - )5.80) - (6.80) - (6.80) - (3.20) - (3.60) - (4.80) - (5.10) - (4.60) - (5.40) BERIGTEN. 1846—1868. 1.50. 17e jaargang . / (5.80) 1.50. 1.50. 18" jaargang . - (6.60) 1.50. 2.50. 19» jaargang . - (7.40) 2.—. 2.50. 20° jaargang . - (7.20) %—. 2. —. 21e jaargang . - (7.60) 2.—. 3. —. 22e jaargang . - (7.20) 2.—. 3._. 23e jaargang . - (9.20) 2.50. 3.—. 24e jaargang . - (9.40) 2.50. 3.—. 25e jaargang . -(10.70) 3.—. 1.—. 26e jaargang .- (8.00) 2.50. 1.—. 27e jaargang . - (8.20) 2.50. 1.50. 28e jaargang . - (6.20) 2.50. 1.50. 29e jaargang . - (8.30) 2.50. 1.50. 30e jaargang . -(10.30) 3.—. 1.50. 31e jaargang . - (S.40) 2.50. 1* deel. 1» stuk. ƒ (3.40) 1.50. I«.deek2estuk. -(2.20) 1.50. 2e deel. le stuk. - (2.20) 1.50. 2'deel. 2e stuk. -(3.80) 3.80. 3a deel. 1e stuk. - (3.—) 1.50. 3"deel.2estuk. -(3.-—) 1.50. 4* deel. 1" stuk. - (3.—) 2.—. 4e deel. 2e stuk. 5edeel. lestuk. 5e deel. 2e stuk. 6e deel. 1e stuk. 6e deel. 2e stuk. 7edeel. lestuk. - (5.50) 7e deel. 2e stuk. - (6.50) ƒ (2.50) - (3.20) - (2.50) - (2.50) - (2.10) 1.50 1.50, 1 — 1.—, 1.— 1.50 2.50 CODEX DIPLOMATICUS. eerste sebie. (in 4°.) 1848. 1 deel. M. 9.60/5.20. tweede sebie. (in 8°.) 1852—1863. 1"deel. le afd. ƒ (3.75) 2.50 l" deel. 2= afd. - (3.10) 2.50, 2e deel. le afd. - (6.20) 3.50. 2edeel.2e afd. - (3.20) 2:—, 3e deel. 1" afd. - (6.50) 2.—, 3" deel. 4e deel. 4e deel. 5edeel 6e deel 2e afd le afd 2e afd ƒ (3.40) - (3.10) - (5.20) -(12.00) - (1.20) 1.50 1.50. 1.50. 4.—. 1.—. (*) De eerste jaargang is niet in druk verschenen. 37* BIJDRAGEN EN MEDEDEEtiINGEN. 1878—1868. ]e deel . . ƒ (5.20) 2.50. 12° deel .... ƒ 2e deel . . - (5.20) 2.50. 13» deel . . . . - 3« deel . . - (5.20) 2.50. 14e deel . . . . - 4« deel . . - (8.80) 4.—. 15» deel . . . '. - 5« deel . . - (5.40) 3.—. 16» deel . . . . - 6* deel .... ƒ 6.—. 17e deel . . . . - 7e deel ..... 5.— 18« deel .... - 8" deel .... - 3.60. 19e deel . . . . - 9e deel ..... 6.10. 20* deel . . . . - 10e deel 5.80. 21» deel . . . . - lledeel . . . . - 6.60. 22» deel . . . . - 4.10. 5.—. 3.80. 4.90. 4.75. 4.—. 5.75. 5.25. 3.25. 4.50. 4.90. Register op de Kronijk van 1846—1854. 1857. / (5.80) 1.50. Register op de onderwerpen, behandeld in de Kronijk, de Berigtên en den Codex diplomaticus (1877) - (1.80) 1.50. "WERKEN. nieuwe serie. 1. Annales Egmundani ƒ (1.20) 1.— 2. Verbaal van de ambassade naar Engeland. 1685 . (1.80) 1.— 3. Memoriën van Roger Williams . . . . - (2.10) 1.— 4. Kronijken van Emo en Menko .... - (3.70) 1.50, 5. Hortbnsius, Opkomst en ondergang van Naarden - (4.50) 1.50, 6. Kronijk van Holland van den Clerc uten laghen landen bi der see - (2.30) 1.—. 7. Kronijkrv.EggerikEggesPhebens 1565-1594 - (2.40) 1.—. 8. Verwijs, De oorlogen van Albrecht van Beieren met de Friezen - (9.80) 2.50, 9. Verbaal van de ambassade naar Denemarken, enz. 1625 - (2.30) 1.—. 10. Verbaal v. d. ambassade n. Engeland. 1625 . -(1.90) 1.—. 11. Brieven van J.Wtenbógaert. I. (1584-1618) -(4.00) 1.50. 12. Brieven v. J. Wtenbogaert II1. (1618-1621) - (2.80) 1.—. 13. Memorials of P. P. J. Quint Ondaatje. . - (4.00) 1.50. 14. Verhóoren van Hugo de Groot . . . . - (4 80) 2.—. 15. Brieven v. J.Wtenbógaert. II 2. (1621-1626) - (5.50) 2.—. 16. Memoriën van Cornelis Pieterszoon Hooft. - (4.90) 2.—. 17. Brieven v.J.Wtenbogaert.IIIl. (1626-1627) - (6.50) 2.—. 18. Onderzoek omtrent de Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567 / (3.40) 1.50. 19. Brievenv.J.Wtenbógaert.III2.(1628-1629) - (8.20) 2.50. 20. Brieven v. Joh. Wtenbogaert. III 3. (1630). - (6.10) 2.—. 21. De rekeningen der grafelijkheid van Holland. I - (5.80) 2.50. 22. Brievenv.J.Wtenbogaert.lII4.(1631-1644) - (4.50) 1.50. 23. Journaal van Constantijn Huygens dén zoon. 1688—1696 t 7 - (6.70) 6.70. 24. De rekeningen der grafelijkheid van Hol- land. II - (7.20) 2.50. 25. Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688—1696. II - (7.90) 7.90. 26. De rekeningen der grafelijkheid van Holland. III - (6.20) 2.50. 27. Brieven van en aan J. D. van der Capellen van de Poll -(10.80) 3.—. 276. Brieven van en aan J. D. van der Capellen van de Poll. (Aanhangsel.) - (1.40) 1.—. 28. Bomelius , Bellum Trajectinum .... - (1.40) 1.—. 29. De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland. I - (6.80) 3.—. 30. De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland. 11 - (5.30) 3.—. 31. Muller, Lijst van Noord-Nederlandsche kronijken - (1.40) 1.—. 32. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1673—1678 - (3.50) 3.50. öó. JNegociations ae u Avaux a ia cour ae Suède. 1693—169». 1 - lö.uu; z.au. 34. Négociations de D'Avaux. II - (5.40) 2.—. 35. Négociations de D'Avaux. III 1. ... - (5.60) 2.—. 36. Négociations de D'Avaux. III 2. ... - (3.90) 1.50. 37. Brieven van Lionello en Suriano en verslag van Trevisano aan den Senaat van 'Venetië. 1616—1620 - (6.10) 3.50. 38. Brieven aan R. M. van Goens. I. ... - (6.60) 3.50. 39. Dagverhaal van Jan Van Riebeek. I. (1652- 1655) . • - (7.80) 7.80. 40. Rijmkroniek van Melis Stoke. I. ... - (5.00) 2.50. 41. De geschillen over de afdanking van het krijgsvolk. 1649—1650 - (5.40) 2.50. 42. Rijmkroniek van Melis Stoke. II. f. . . - (4.80) 2.50. 43. Brieven aan R. M. van Goens. II. . . ƒ (4.60) 1.50. 44. Brieven van Jhr. Arend van Dorp. I. . . - (6.60) 3.—. 15. Memorienv.Mr.D.v.Bleyswijk. 1734—1/55 - (4.50) 3. . 46. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1680—1632 i . . - (2.20) 2.20. 47. Correspondentie van Lodewijk van Nassau - (2.90) 2.90. 48. Kroniek van Sicke Benninge - (2.40) 2.40. 49. Narracio de Groninghe, de Thrente et de Covordia (2.10) 2.10. 50. Brieven van Jhr. Arend van Dorp. II. . - (7.80) 2.50. 51. Documents concernant les relations entre Ie duc d'Anjou et les Pays-Bas. I. (1576-1578). - 6.80. 52. Resolutiën van de vroedschap van Utrecht betreffende de akademie. 1632— 1812 . . - 7. . 53. De registers én rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325—1336. I 7.30. 54. De registers en rekeningen Van het bisdom Utrecht. 1325—1336. II 8.—. 55. Documents' concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas. II. (1578-1579) - 6.25. 56. Brieven aan R. M. van Goens. III . . . - 3.—. 57. Documents concernant les relations entre le ducd'Anjouetlee Pays-Bas. III. (1579-1581) - 8.90. 58. Dagverhaal v. Janv.Riebeek.il. (1656-1658) - 8.—. 59. Dagverhaalv.Janv.Riebeek.lII.(1659-1662) - 8.—. 60. Documents concernant lea relations entre Ie duc d'Anjou et les Pays-Bas. IV. (1581-1583). - 4.50. 61. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas. V. (1583-1584). - 8.50. derde serie. 1. Fr. Dusseldorp, Annales. 1566—1616 . - 7.50. 2. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht. 1284—1424 2.40. 3. Het oudste cartularium van het sticht Utrecht - 4.60. 4. Brieven van Willem V aan Van Lijnden van Blitterswijk 3.50. 5. Lettres de Pierre de Groot a. Abraham de Wicquefort. 1668—1674 - 5.25. 6. Rekeningen van de gilden van Dordrecht. 1438—1600 - 2.80. 7. H. Bontemantel , De regeeringe van Amsterdam. 1653—1672. I / ö-l3U- 8. H. Bontemantel. , De regeeringe van Amsterdam. 1653—1672. II - 6 —• 9. Rekeningend. stad Groningen u.d.l6eeeuw. - « 10. Briefwisseling tusschen de gebroeders Van der Goes. 1659—1673. I - b.- . 12. Diarium Everardi Bronchorstii. 1591—1627. - 2.40. Abraham de Wicquefort, Histoire des Provinces- Unies des Pa'is-Bas. 4 vol - 26.—. Bullarium Trajectensb. 2 toni - • Verslag van de algemeene vergadering der leden op 16 April 1895 - ü-bu- Verslag van de algemeene vergadering der leden op 20 April 1897 5 aJU- Bepalingen over de uitgave van handschriften. . - 0.25. Bepalingen over het uitgeven van handschriften, betrekking hebbende op de nieuwe geschiedenis . - 0.20. Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap. 3e uitgave. (1872) * le Supplement op den Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap (1882) " 1-10. 2e Supplement op den Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap (1895) . . . . - 2.10. UITGAVEN VAN HET HISTORISCH GENOOTSCHAP TE UTRECHT i). Lijst van Noord Nederlandsche kromjken, met opgave van bestaande handschriften en litteratuur. Door S Muller Fz. 1880 f (L40\ 1 _' Volledige lijst van alle Noord-Nederlandsche kronijken en wegwijzer door de bestaande handschriften van uitgegevene en onuitgegeven» kronijken. Annales Egmundani. 1863 f (1.20) 1. Oudste bron voor de geschiedenis van het graafschap Holland! Rijmkroniek van Melis Stoke. Uitgegeven door W ö Brill 2 deelen. 1885 f (2,80) 5.—.' Belangrijk verhaal van een grafelijken klerk omtrent de geschiedenis van de laatste tijden van het Hollandsche en het optreden van het Henegouwsche huis. Kronijk van Holland van een ongenoemden geestelijke (gewoonlijk genaamd Kronijk van den Clerc uten laghen landen bi der see). 1867 ƒ (2.30) 1.— Kronijk, waarvan de tekst nauw verwant is aan de Hollandsche vertaling der belangrijke kronijk van Beka. Hekbicüs Bomblids, Bellum Trajeetinum. 1878. ƒ (1.40) 1.—. Verhaal van de gebeurtenissen, die aan de annexatie van het sticht Utrecht door Karei V voorafgingen. Kronijken van Emo en Menko. Uitgegeven door Feith en Acker Stratingh. 1866 f (3.70) 1.50. Belangrijkste bron voor de oudste geschiedenis van Friesland] vooral voor de sociale historie. Quedam narracio de Groninghe, de Thrente, de Covordia et de diversis ahis sub diversis episcopis Trajectensibus. Uitgegeven door C. Pijnacker Hordijk 1888. f (2.10) 2.10. Belangrijk voor de geschiedenis van Groningen en Drente in de 12e en lSe eeuw. Uitgaaf volgens een handschrift, dat aan de uitgevers der Monumenta Germaniae onbekend is gebleven. i) Deze inhoudsopgave der uitgaven van het genootschap bedoelt alleen den hoofdinhoud, niet den volledigen inhoud der werken te vermelden. De kroniek van Sicke Benninge. le en 2e deel (kroniek van Van Lemego) Uitgegeven en met kritische aanteekeningen voorzien door J. A, Feith; met eene inleiding van P. J. Blok. 1887 ƒ (2.40) 2.40. Verhaal van een hooggeplaatst getuige van de gebeurtenissen te Groningen in de 15e en het begin der 16e eeuw, hier voor het eerst op betrouwbare wijze uitgegeven. Ook de hier overgenomene kroniek van Lemego over de 15e eeuw is het werk van een tijdgenoot. Het oudste cartularium van het sticht Utrecht. Uitgegeven door S. Muller Fz. 1892 f 4.60. Bevat alle keizeroorkonden van het sticht Utrecht en alle andere giftbrieven uit de oudste tijden van het bisdom. Bullarium Trajectense. Boraanorum Pontificum diplomata usque ad Urbanum Papam VI in veterem episcopatum Trajectensem destinata. Kdidit Gisb. Brom. 2 tomi. 1891, 92 ƒ24.—. Volledige verzameling van de in het pauselijk archief aanwezige oorkonden, betrekking hebbende op het bisdom Utrecht. De rekeningen der grafelijkheid van Holland onder het Henegouwsche huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker. 3 deelen. 1875—78 f"(19.20) 7.50. De rekeningen der grafelijkheid van Zeeland onder het Henegouwsche Huis. Uitgegeven door H. G. Hamaker. 2 deelen. 1879,80 ƒ (12.10) 6.—. Oudst bewaarde rekeningen van de Hollandsche graven, overrijk aan bizonderheden betreffende de geographische, administratieve en sociale toestanden van Holland in de veertiende eeuw. De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht. 1325— 1336. Uitgegeven door S. Muller Fz. 2 deelen. 1889, 91. f 15.30. Eenige bron voor de kennis van de administratie van het bisdom Utrecht in het begin van de veertiende eeuw. De oudste stadsrekeningen van Dordrecht. 1284—1424. Uitgegeven door C. M. Dozy. 1891 .... ƒ 2.40. Bevat o. a. de eenige stadsrekeningen uit de dertiende eeuw, die ,.. in Hederlaud bewaard zijn. Bekeningen van de gilden van Dordrecht. 1438—1600. Uitgegeven door J. C. Overvoorde. 1894 . . ƒ 2.80. Benige bewaarde middeleeuwsche rekeningen van Nederlandsche gilden, van belang voor de kennis van de inrichting dezer corporaties. Bekeningen der stad Groningen uit de 16e eeuw. Uitgegeven door P. J. Blok. 1896 ƒ4.—. Geven een volledig overzicht van de administratie der stad Groningen in de eerste helft der zestiende eeuw. E. Vbbwijs , De oorlogen van hertog Albrecht van Beieren met de Friezen in de laatste jaren der XIV6 eeuw. 1869 f (9.80) 2.50. Bewerking van deze belangrijke episode der Nederlandsche geschiedenis, voornamelijk getrokken uit de grafelijkheidsrekeningen van Holland. Onderzoek van 's Eonings wege ingesteld omtrent de Middelburgsche beroerten van 1566 en 1567. Uitgegeven door J. Van Vloten. 1873 ƒ (3.40) 1.50. Zeer belangrijke bron voor de geschiedenis van de hagepreeken, den beeldenstorm en het eerste gewapende verzet tegen de Spanjaarden in Zeeland. Correspondentie van en betreffende Lodewijk van Nassau en andere onuitgegeven documenten. Verzameld door P. J. Blok. 1887 . ƒ (2.90) 2.90. Bevat o. a. de onuitgegeven apologie van Lodewijk, de rechterhand van zijn broeder prins Willem van Oranje, en eene correspondentie betreffende zijne onderhandelingen met hét Fransche hof. Hobtensius, Over de opkomst en den ondergang van ' Kaarden. Uitgegeven door Peerlkamp en A. Perk. 1866 ƒ (4.50) 1.50. Dit geschrift van Lambertus Hortensius, rector der Latijnsche school te Naarden, is vooral merkwaardig om de mededeelingen over het begin van den 80-jarigeu oorlog en het uitvoerig ver haal van het uitmoorden van Naarden door de Spanjaarden (1572) Memoriën van Boger Williams. Uitgegeven door J. T Bodel Nyenhuis. 1864 f (2.10) 1.— Merkwaardig voor de oorlogsgeschiedenis der jaren 1B72—1574; de schrijver was ooggetuige der gebeurtenissen in de eerste jaren van den opstand tegen Spanje. Brieven en onuitgegeven stukken van Jonkheer Arend van Dorp, heer van Maasdam. Uitgegeven door J. B. J. N. ridder De van der Schueren. 2 deelen. 1887, 88. f (14.40) 5.50. Papiereu van een handlanger van prins Willem I, belangrijk voor de intieme geschiedenis van den opstand tegen Spanje. Documents concernant les relations entre le duc d'Anjou et les Pays-Bas. (1576—1584.) Publiés par P. L. Muller et Alph. Diegerick. Tome I—V (1576—Juin 1584). 1889, 90 f 34.95. Volledige bronnenuitgave betreffende de tusschenkomst van den hertog van Anjou, broeder van Hendrik III, in de zaken van den Nederlandschen opstand en de aanneming van de souvereinjteit over de Nederlandsche gewesten. Kronijk van Eggerik Egges Phebens. 1565—1594. Uitgegeven door H. O. Feith 1867. . . ƒ (2.40) 1.-. Groningsche kronijk van een onpartijdigen hervormingsgezinde, bron van Emmius. Uittreksel uit Francisci Dusseldorpii Annales. 1566—1616. Uitgegeven door R. Fruin. 1894 f 7.50. De geschiedenis van den opstand, door een katholiek tijdgenoot geschreven. Diarium Everardi Bronchorstii sive Adversaria omnium quae gesta sunt in academia Leidensi, 1591—1627. Uitgegeven door J. C. Van Slee. 1898. . . f 2.40. Curieuse aanteekeningen over het onderwijs en het leven aan de Leidsehe academie. Brieven van Lionello en Suriano uit Den Haag aan Doge en Senaat van Venetië in 1616—1618, benevens Verslag van Trevisano betreffende zijne zending naar Holland in 1620. 1883 . . f (6-10) 3.50. Merkwaardige brieven van de bekende Tenetiaansche diplomaten over de geschillen tijdens het bestand. Memoriën en adviezen van Cornelis Pieterszoon Hooft. 1871 f (4-9°) 2;-- Belangrijk voor de geschiedenis van Amsterdam in de jaren 1578-1620 en voor de houding van deze stid in de godsdienstige geschillen. Verhooren en andere bescheiden betreffende het rechtsgeding van Hugo de Groot. Uitgegeven door B. Fruin. 1871. . . . n4-80) 2.-. Belangrijk voor de kennis van den strijd tusschen de twee groote staatspartijen in het begin van de republiek, waarbij Grotius eene belangrijke rol vervulde. Brieven en onuitgegeven stukken van Johannes Wtenbogaert. 1584—1644. Uitgegeven door H. C. Rogge. 7 deelen. 1868/74 ƒ (37.60) 12.50. Deze correspondentie van den bekenden Bemonstrantschen hofprediker van prins Maurits is in de eerste plaats belangrijk voor de geschiedenis van de kerkelijke woelingen tijdens het bestand. Verbaal van de ambassade van Aerssen, Joachimi en Burmania naar Engeland. 1625. 1867 . . f (1-90) 1.-. Bevat de onderhandeling over een verbond van onderlinge bescherming na het afspringen van het huwelijk tusschen den aoon van den Engelschen koning en eene Spaansche prinses. Verbaal van de ambassade van Gaspar van Vosbergen bg Aen koning van Denemarken, den Neder-Saxischen kreits en den koning van Zweden. 1625 1867 . ƒ (2.30) li—. Behelst de onderhandelingen over een-verbond tegen den keizer en den koning van Spanje in het begin van den Dertig jarigen oorlog. Resolutiën van de vroedschap van Utrecht betreffende de Academie. Uitgegeven door J. A. Wjjmie en Lucie Miedema. 1888, 1900 f 7.—. Met een uitvoerige inleiding over de inrichtingen van hooger onderwijs te Utrecht vóór 1636. Abraham de Wicqoefort , Histoire des Provinces-Unies des Païs-Bas, depuis le parfait establissement de cOt estat par la paix de Munster. 4 volumes. I. 1861. II. 1864. III. 1866. IV. 1874 f 26.—. De beste gelijktijdige geschiedenis van de Nederlanden in de tweede helft der zeventiende eeuw door een diplomatiek agent. De geschillen over de afdanking van het krijgsvolk in de Vereenigde Nederlanden in de jaren 1649 en 1650. Toegelicht door J. A. Wijnne. 1885. . f (5.40) 2.50. De bekende geschillen van het jaar 16S0 worden hier toegelicht uit onbekende stukken uit het Huis-archief van H. M. de Koningin. Dagverhaal van Jan van Riebeek, commandeur aan de Kaap de Goede Hoop. 1652—1662. 3 deelen. 1884—93. ƒ23.80. Merkwaardig verhaal van d?n stichter der Kaapkolonie omtrent de geschiedenis van deze kolonie. H. Bontemantel, De regeeringe van Amsterdam, soo in 't civiel als crimineel en militaire. 1653—1672. Uitgegeven door G. "W. Kernkamp. 2 deelen. 1897. ƒ 11.50. Gedenkschriften van een Amsterdamsen regent uit den tijd van Jan De Witt, belangrijk voor de kennis van de regeering en de regeeringsintriges van Amsterdam. Lettres de Pierre de Groot a Abraham de Wicqüefort. 1668—1674. Publiées par F. J. L. Kramer. 1894. f 5.25. Brieven van P. De Groot, den zoon van Hugo De Groot, voornamelijk loopende over de Keulsche vredeshandeling in 1673. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1673—1678. 1881 f (3.50) 3.50. Journalen van Constantijn Huygens den zoon. 1680—1682 en 1649—1650. 1888 . ƒ (2.20) 2.20. Journaal van Constantijn Huygens den zoon. 1688—1696. 2 deelen. 1876 f (14.60). 14.60. Journalen van den secretaris van Willem III, hoogst belangrijk voor de keunis van personen en de zedengeschiedenis van de laatste helft der zeventiende eeuw. Verbaal van de buitengewone ambassade naar Engeland in 1685. 1863 f (1.80) 1.—. Gewichtig voor de kennis van de verhouding der republiek tot koning Jakob II na diens troonsbestijging en den opstand van Monmouth en zijne aanhangers. Négociations du corate D'Avaux, ambassadeur a la cour de Suède, pendant les années 1693, 1697, 1698 Publiées par J. A.Wijnne. 4 volumes. 1882, 83 . ƒ (22.90) 8.—. Belangrijk voor de geschiedenis van de diplomatieke betrekkingen der mogendheden ten tijde van den Negenjarigen oorlog. Memoriën van Mr. Diderik van Bleyswijk, burgemeester van Gorinchem. 1734—1755. Uitgegeven door Theod. Jorissen. 1887 f (4.50) 3.—. Belangrijk voor de geschiedenis van de familieregeering en de regentenintriges in de steden van Holland. Brieven van en aan Joan Derck van der Capellen van de Poll. Uitgegeven door W. H. De Beaufort. Met aanhangsel door J. A. Sillem. 2 deelen. 1879. ƒ (12.20) 4.—. Brieven van den bekenden adellijken patriotschen leider, hóógst belangrijk voor de geschiedenis van de jaren 1763—1784. Brieven aan B. M. van Goens en onuitgegeven stukken hem betreffende. 3 deelen. 1884—90. ƒ (14.20) 8.—. Belangrijk voor de autobiografie van B. M. Van Goens en voor de kennis van zijne verhouding tot de stadhouderlijke partij. Bevat bovendien eene uitgebreide correspondentie met buitenlandsche geleerden. Brieven van prins 'Willem V aan baron Van Lijnden van Blitterswijk. Uitgegeven onder toezicht van F. De Baa. 1893 ƒ3.50. Vertrouwelijke brieven vsn den prins aan zijn vertegenwoordiger als eerste edele in Zeeland. Memorials and times of Peter Philip Juriaan Quint Ondaatje. By Mrs. Davies ƒ (4.—) 1.50. Biographie van den bekenden Utrechtschen patriot van 1784 en volgende iaren. KRONIJK. EERSTE SERIE. Ie jaargang. (Is niet in druk verschenen.) IIe jaargang. 1846 ƒ (5.—) 1.50. Behelst tal van bijzonderheden over historische personen, kerkelijke zaken, universiteitswezen enz. — Inventaris van brieven uit het archief der voormalige vijf kapittelen te Utrecht (1380— 1513). — Kleine historische mededeelingen enz. enz. Ille jaargang. 1847 ƒ (2.7Ó) 1.50. Vervolg van den inventaris der brieven uit het archief dër voormalige vijf kapittelen te Utrecht (1514, 1515). — Vele wetenswaardigheden over archaeologie, genealogie, archiefwezen. — Terklaring van spreekwijzen (dialecten) en spreekwoorden enz. enz. IVe jaargang. 1848 f (3.70) 2.50. Verschillende brieven van prins Willem I, Paulus Merula (minnebrief), Wtenbogaert e. a. — Vervolg van den inventaris der 5 kapittelen (1516, 1S17). — Mededeelingen over Czaar Peter en zijne vrouw e. a. — Toestand der archieven van Nijmegen, Utrecht Groningen, Dordrecht en andere steden enz. enz. Ve jaargang. 1849 f (6.—) 2.50. Inventarissen van verschillende stads-archieven. — Brieven van David van Bourgondië, Philips II, prins Willem I, Hugo De Groot, e. a. — Bijdragen tot de geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen en krijgswezen (1618) enz. enz. TWEEDE SERIE. Vle jaargang. 1850 ƒ (6.—) 2.—. Iuventarissen van verschillende archieven van steden, gerechten en gasthuizen. — Brieven o. a. van Adolf en Karei van Gelder (H56—1477), OfcSristiaan II van Denemarken (1525), Karei V (1537), Philips II (1561, 67), E. Leoninus (1581), prins Willem I (1582), Maurits van Nassau (1600) e. a. — Bijzonderheden over Utrechtsche bisschoppen, hertogen van Gelre e. a.; over den vredehandel te Utrecht (1713); over aflaatgelden, papiermerken enz. enz. Vlle jaargang. 1851 . ƒ (6.40) 3.—. Inventarissen van archieven. — Academie te Franeker. — Middeleeuwsche kerkgebouwen in Friesland en Groningen. — Graftombes in Germaanschen smaak en in dien der Benaissance. — Tien brieven betreffende de Geldersche aangelegenheden in 1535— 1537. — Brieven van bekende personen; genealogiën enz. enz. VHIe jaargang. 1852 f (6.80) 3.—. Beproductie van den „Almanach nae den nieuwen ende ouden stijl. Opt Jaer ons Heeren M.D.XOVIII", in 12° te Delft bij Bruyn Harmansz. — 19 brieven van Anna van Egmond aan haren broeder Maximiliaaa. — Keukeu-rekening van de grafelijkheid van Holland en Zeeland. 1401. — Stukken over de Oost-Indische Compagnie. — Emigreerende families uit Antwerpen naar Middelburg. 1586 enz. enz. IXe jaargang. 1853 f (6.80) 3.—. Belangrijke onderschepte Portugeesehe briefwisseling. 1634. — Stukken van Jan Pietersz. Coen over den handel in Indië. 1622, 1623. — Fragmenten van oude kronieken. — Journaal, gehouden te Batavia door den directeur-generaal Ph. Zwart. 1636. — Chronologische opgave der oorkonden over de 13e en 14e eeuw in het stads-archief te Harderwijk. — Bijdragen tot de geschiedenis van het geschntwezen (1491—1528). — Brieven; genealogische mededeelingen enz. enz. Xe jaargang. 1854 f (6.80) 3.—. Uiterste wil van prins Maurits. — Eenige merkwaardige von- nissen. 1524—1645. — Handel op' PeriiB en de golf van Bengalen 1633. — Stokken over de Oost-Indische Compagnie. — 109 Brieven van Maria van Nassau. 1605—1615. — Charters in het stads-archief van Harderwijk. 1402—92 enz. enz. DERDE SERIE. Xle jaargang. 1855 f (3.20) 1.—. Betrekking tusschen de Nederlanden en Genève in 1Ö89,1590.— Stukken over de West-Indische Compagnie. — Geslachtswapenen en rouwborden in kerken. — Stukken betreffende de krijgsgeschiedenis. — Brieven enz. van en aan Anna Maria van Schurman. — Onuitgegeven gedichten van Const. Huygens enz. enz. Xlle jaargang. 1856 f (3.60) 1.—. Rechtstoestand ia het begin der 15e eeuw. — Eechtsgebruiken in de middeneeuwen. — Eenige merkwaardige vonnissen uit den tijd der geloofsvervolging te Amsterdam in de 16e eeuw. — Bijdrage tot de geschiedenis van den bouw van den Dom te Utrecht. — Autobiographie van den gouverneur-generaal P. A. van der Parra. — Grafsteden der oudste bewoners van Denemarken enz. enz. XIHe jaargang. 1857 ƒ (4 80) 1.50. Oorkonden betrekkelijk den twist tusschen den bisschop van Utrecht en den heer van Wisch in 1490. — Inventaris van het stadsarchief te Oudewater. — Begiftigingen en bezittingen van het Carthnizer-convent bfj Utrecht. — Charter van 1368, bevattende een overzicht van het bisdom Utrecht in 12 '8. XlVe jaargang. 1858 f (5.10) 1.50. Stukken betrekkelijk den oorlog met Frankrijk in 1A73. — Oude doopvonten (met afbeeldingen). — Stukken betrekkelijk de hervormingsberoerten te Utrecht in 1566 en 1567. — Expeditie naar Portugal ia Sept. 1657 enz. enz. XVe jaargang. 1859 f (4.60) 1.50. Brieven van prins Willem van Oranje aan zijne vrouw Anna van Egmond. — Liefdadige stichtingen te Utrecht. — Charters nit het stads-archief te Harderwijk, 14e en 15e eeuw. — Gevangenneming van Paulus Buys, 1586 enz. enz. VIERDE SERIE. XVIe jaargang. 1860 f (5.40) 1.50. Aanteekeningen betrekkelijk het beleg van Haarlem. — Overlandreis van Indië naar Europa in 1757. — Stukken voor de geschiedenis van de jaren 1588 en 1589 enz. enz. XVIIe jaargang. 1861 f (5.80) 1.50. Stukken voor de geschiedenis der jaren 1588 en 1589. — Verdedigingswerken van de LTssel. 1672. — Brieven van Willem van Liere. — Onkosten der judicature van Oldenbarnevelt. — Onkosten der Dordsche synode enz. enz. XVIIIe jaargang. 1861 f (6.60) 1.50 Stukken voor de geschiedenis der jaren 1&90 ea 1591 enz. enz, XlXe jaargang. 1863 f (7.40) 2.— Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1592. — Wicquefort'i Mémoires. — Heinrici ab Hovel Speculum Westphaliae enz. enz XXe jaargang. 1864 f (7.20) 2. Stukken voor de geschiedenis der jaren 1593 en 1594. — De benoeming van graaf Johan van Nassau tot stadhouder van Gel derland. — Beschrijving van een tocht naar de bovenlanden van Banjermassing in het jaar 1790. — De bekostiging der vöor malige fortificatiewerken der stad Utrecht enz. enz. VIJFDE SERIE. XXIe jaargang. 1865 f (7.60) 2 —. Stukken voor de geschiedenis van het jaar 1595. — Thysius Leere en Order der Ned. Geref. Kerken. — Bapport faict par Monsieur de St. Aldegonde au Conseil d'Estat de sa négociation en France 1581. — Bijdrage tot de geschiedenis der gewevene en andere behangseltapijten, vooral in Denemarken enz. enz. XXIIe jaargang. 1866 . f (7.20) 2.—. Stukken betreffende de onlusten binnen Utrecht in 1610. -— Yerbaal van de legatie van Leoninus, van Loozen, Yalcke en Franckena naar Engeland in 1596. — Stukken betrekkelijk de Remonstranten enz. enz. XXIIIe jaargang. 1867 f (9.20) 2.50. Concept van eene Compagnie van assurantie en van haar octrooi. 1628, 29. — Brieven van Joh. Heinsius over den iu 1632 aangeknoopten vredehandel. — Bene bijdrage tot het leven van Onno Zwier Van Haren. — Over den geest en de strekking van het Amsterdamsche patriciaat enz. enz. XXIV? jaargang. 1868 f (9.40) 2.50. Brieven van Maarten Harpertsz. Tromp en van Witte Cornelisz. De With. — Brieven van Bilderbeck, Nederlandsch agent te Keulen, betreffende het laatste gedeelte van den Dertigjarigen oorlog. — Aegidius Daalmans, Indiaanse aanteekeningen enz. enz. XXVe jaargang. 1869 f (10.70) 3.— Stukken betreffende den vrijen handel op Brazilië. 1637. — Origineele brieven van H. Doedens aan Ant. Van Hilten betreffende de West-Indische Compagnie. 1641—1648. — Journaal van Joh. Van Kerkhoven, heer van Heenvliet, hofmeester van de princesroyaal, over de ziekte en den dood van prins Willem II en de kwestiën omtrent de voogdij van den jonggeboren prins. — Geheime correspondentie uit Engeland. '1659, 1660 enz. enz ZESDE SERIE. XXVIe jaargang. 1870 ƒ (8.-) 2.50. Geschillen te Nijmegen. 1617. -— Het Geusen Liedboek. — Vervolging van de Remonstranten in Land en Stad van Utrecht. 1619 enz. — Eenige aanteekeningen wegens het gebeurde te Utrecht in 1786 en 1787. — Reisjournaal uit de 17e eeuw naar het Heilige Land enz. enz. XXVIIe jaargang. 1871 f (8.20) 2.50. Aanteekeningen betrekkelijk het gebeurde te Utrecht in 1Ï86 en 1787. — Stukken rakende de Quadruple Alliantie. — Grondig verhaal van Amboyna. 1621. — Verhaal van eenige oorlogen in Indië. 1622 enz. enz. XXVIIIe jaargang. 1872 ƒ (6.20) 2.50. Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. — Brieven van R. Hoogerbeets. — Doleantiën over misbruiken in de regeering van Friesland. 1627 enz. enz. XXIXe jaargang. 1873 / (8.30) 2.50. Stukken betreffende de geschiedenis van den oorlog in 1630 en eenige volgende jaren. — Reformatie van 's Hertogenbosch. 1630. — Classicale acta van Brazilië. 1636—1644. — Brieven van "Willem Van Oldenbarnevelt aan Hugo De Groot. — Uit de papieren van eenen bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. — Aanbevelingen voor scheepskapitein enz., ingekomen bij Johan De Witt. 1653—1672 enz. enz. XXXe jaargang. 1874 f (10.30) 3.—. Staat van ontvangsten en uitgaven der geestelijke goederen tot onderhoud van predikanten. 1590. — Politieke brieven uit de jaren 1784, 1785 en 1786, meerendeels van den heer Maxim. D'Vvoy. — Uit de papieren van eenen bewindhebber der OostIndische Compagnie. — Verhaal der gevangenschap van Oldenbarnevelt, beschreven door zijn knecht Jan Francken enz. enz. XXXIe jaargang. 1875 f (S.40) 2.50. Rapport der geheime staatscommissie nopens de toekomstige inrichting en huishouding van den staat. 1818. — Journaal van Splinter Helmich, soldaat en later hopman in dienst van den lande. 1572—1598. — De magistraatsbestelling te Utrecht ouder de republiek. — De vorming van het Oversticht. — Brieven van prins Willem V. 1786—1793 enz. enz. BERIGTEN. Ie deel le stuk. 1846 f (3.40) 1.50. Dodt van Flensburg over Valerius Andreas. — Visscher over Jan van Bode, vertaler der Somme le Boy. — Dodt van Flensburg over Adam en Paul van Vianen. — Otrechtsch handschrift der Derde Serie. Werken N°. 14. 38 Suorra-Edda. — Eyck van Zuiliohem, Bouw- en beeldhouwkundige voortbrengselen in ons land. Ie deel 2e stuk 1848 f (2.20) 1.50. Nederlandsche handschriften in de Keizerlijke bibliotheek te Petersburg. — Asch vaD Wijck, Schuttengilden in Nederland. He deel le stuk. 1849 f (2.20) 1.50. Verblijf van Christiaan II van Denemarken in Nederland. 1521.— Beroerten te Gent onder Karei V. He deel 2e stuk. 1849 ...... ƒ (3.80) 3.80. Verhooren van Oldenbarnevelt. Ille deel le stuk. 1850 f (3.—) 1.50. Geschiedenis van het geslacht Van Mathenesse. — Catalogue de documents manuscrits relatifs a 1'historie de la Hollande dans les bibliothèques de Paris. Ille deel 2e stuk. 1851 f (3.—) 1.50. Journaal omtrent de vredehandeling te Utrecht. IVe deel le stuk. 1851 f (3. -) 2.—. Geschiedenis van het geslacht Nyenrode. IVe deel 2e stuk. 1851 f (2.50) 1.50. De Upstalboom bij Aurich. — Bescheiden over het eerste tijdvak van de geschiedenis der hervorming in Utrecht. 1524—1566. Ve deel le stuk. 1853 ƒ (3.20) 1.50. Rapport van den gouverneur generaal Loten over Makasser. — Bapport van den heer van Sommelsdijk over zijne legatie naar Venetië in 1620. Ve deel 2e stuk. 1856 ƒ (2.50) 1.—. Rapport van eene reis naar het hof van Candië. 1671. — Autobiografie van den gouverneur generaal Rijklof van Goens. 14578—1681. — Memorie betreffende het eiland Ceylon door B. van Goens Jr. 1679. Vfe deel le stuk. 1857 f (2.50) L—. De Wicquefort, Mémoires sur la guerre de 1672. Vle deel 2e stuk. 1857 f (2.10) 1.—. Dagelijksche aanteekeningen over het verblijf der Franschen te Utrecht in 1672 en 1673. Vlle deel le stuk. 1861 f (5.50) 1.50. Stukken betrekkelijk de verovering van Malakka. 1641. Vlle deel 2e stuk. 1863 f (6.50) 2.50. Verbaal van de Nederlandsche gezanten in Engeland. 1618—1619. — Bapport van het gebesoigneerde te Tunis en Algiers. 1622—1623. CODEX DIPLOMATICUS. EERST! SERIE (iN 4°). Ie deel le stuk. 1848 ƒ (2.60) 2.60. Oorkonden betreffende het voormalig handelsverkeer van Utrecht.— Oudste kameraarsrekeningen van Deventer. 1337—1S47. Ie deel 2e stuk f (2.60) 2.60. Brieven van Leibnitz en Cuperus o. a. over den Utrechtsehen vrede. TWEEDE SERIE (iN 8°). Ie deel le stuk. 1852 f (3.75) 2.50. Rekening van de testamentoren van Jacoba van Beieren. Ie deel 2e stuk. 1852 f (3.10) 2.50. Lettres de Paul Choart, seigneur de Buzanval. 1600. He deel le stuk. 1853 f (6.20) 3.50. Oudste burgemeestersrekening van Middelburg. 1364. — Oudste kameraarsrekening van Utrecht. 1330. — Kekening van de bruiloft van Jan van Touraine. 1406. — Bisschoppelijke rekening van 1377. He deel 2e stuk. 1853 f (3.20) 2.—. Verbalen van Van Grijspere en Van Lent, commissarissen in de troubles van 1567 en 1568. IHe deel le stuk. 1855 f (6.50) 2.—. Oude kroniek van Brabant. IHe deel 2e stuk. 1856 f (3.40) 1.50. Verbaal van de gedeputeerden in Engeland tot vereeniging van de Ecgelsohe en Nederlandsche Oost-Indische Compagniën. 1618. IVe deel le stuk 1859 f (3.10) 1.50. Lettres inédites du comte de Boussu. — Oudste rekening van Antwerpen. 1324. — Bekening van Lier. 1377. IVe deel 2e stuk. 1860 ...... f (5.20) 1.50. Lettres de Mamix de St. Aldegonde et de Jean Casimir, comte Palatin. — Briefwisseling met Don Jan van Oostenrijk. 1576— 1577. Ve deel. 1860 f (12.—) 4.—. Toe Boecop, Kronijk der bisschoppen van Utrecht. Vle deel. 1863 f (1.20) 1.—. Kronijken van Brabant, Holland en Vlaanderen. BIJDRAGEN EN MEDEDEELINGEN. Jste deel. 1878 f (5.60) 2.50. Sautijn Kluit, Utrechtsche courant. — Boele van Hensbroek, Guicciardini. Ilde deel. 1879 f (5.20) 2.50. Rapport ran Aubéry du Maurier. 1624. lilde deel. 1880 f (5.20 2.50. Rekeningen der Buurkerk te Utrecht, 15de eeuw. — Brieven aan den hertog van Brunswijk-Wolfenbut^el. IVde deel. 1881 f (8.80) 4.— Verloren van Themaat, Geschiedenis van de vicariën in de pro vincie Utrecht. Vde deel. 1882 / (5.40) 3.— Staatkundige berichten uit Frankrijk. 1650—1653. — Stukken over de lichting der waardgelders te Utrecht. — Relaas van gepasseerde op Alsen. 1658. Vide deel. 1883 ƒ6.- Documenten voor de geschiedenis der Nederlanders in het oosten. — Steven Van der Haeghen, Avonturen. 1575—1597. — Trois arrêts du Grand conseil de Maliues. Vilde deel. 1884 f 5._. De Bas, Overgaaf der Eataafsche vloot 1795. — Verslag van Fr. Micheli. 1638. — Visitatie der kerken in het Sticht Utrecht. 1593. VlIJste deel. 1885 f 3.60. Dagboek over 1672. — Apologie van Lodewijk van Nassau. IXde deel. 1886 f 6.10. Stukken betreffende den strijd der bisschoppen van Utrecht met de stad Utrecht. — Stukken over den tegenstand der Utrechtsche katholieken tegen de Unie van Utrecht. Xde deel. 1887 f 5.8O. Buchelius, Observationes ecciesiasticae sub presbvteratu meo. Zending van Dirk Van Hille naar Spanje. — Onbekende kroniek van het klooster Windesheim. Xlde deel. 1889 ƒ 6.60. De Wicquefort, Mémoires sur la guerre de 1672. —Drie Briefe der Stadt Londen an die Stadt Dordrecht. 1359. — De Bye, Gedenkschrift betreffende het bewind van Oldenbarnevelt. Drie Utrechtsche kroniekjes védr Beka's tijd. XLIde deel. 1890 f 4.10. Politiek journaal van 1795. — Bijdragen tot de geschiedenis der Hervormde kerk te Gent. 1578—1584. XIHde deel. 1891 f 5._. Gedenkschrift van Ton Sancho de Londono. — Vervolg op het Reeueil de Hopperus. XlVde deel. 1892 f 3.8O. Resolutiën der Staten van Holland. 1577 en 1578. — Stadsrekeningen van Dordrecht. 1323—1399. — Beisjournaal van Jhr. Coenders van Helpen. XVde deel. 1893 ƒ 4.90. Journaal van Const. Huygens' reis naar Venetië. 1620. — Sommaire de la forme du régime des Provinces Unies. 1647. — Memorie van den gouverneur Von der Graaff over de gebeurtenissen aan de Kaap de Goede Hoop. 1780—1806. XVJde deel 1894 / 4.75. O. Block, Kroniek van het Regulierenklooster te Utrecht. — Buyck, Aanteekeningen over het geus worden van Amsterdam. XVTJ.de deel. 1895 f 4.—. L. Reael, Amstfrdamsche gedenkschriften. 1542—1567. — Magistraatsverandering te Utrecht in 1618. XVTJIde deel. 1896 f 5.75. Fragment van de autobiografie van Const. Huygens. — Notulen en munimenten van het College van commercie te Amsterdam. 1663—1665. — Simon Van Leeuwen's Bedenckingen over de stadhouderlycke macht. XIXde deel. 1897 f 5.25. Mémoires de M. De B. sur la cour de Guillaume ITL — Memorie van Byam over de overgave van Suriname. — Stukken over de Noordsche Compagnie. XXste deel. 1898 f 3.25. Kroniek van het Goudsche fraterhuis. — Notulen van de Patriottische partijdagen. 1783—1787. — Beisebericht des Mgr. Garampi in Holland. 1764. XXIste deel. 1899 f 4.50. Koopmansadviezen aangaande het plan tot oprichting eener Compagnie van assurantie. 1629—1635. — Opgaven omtrent inkomsten, goederen, hoorigen, dienstmannen en rechten der abdij Egmond. 1130—1161. — Beisverhaai van Jacob van Neck. 1598—1599. XXI&te deel. 1900 f 4.90. Brieven van Sorbière over den toestand van Holland in 1660. — Het oude register van Graaf Florens. — Correspondentie tusschen Prins Maurits en Reynier Pauw. 1617—1619. Register op de Kronijk van 1846—1854. 1857. f 1.50. Minder goed bewerkt dan het latere register, doch veel uitvoeriger, daar alle voorkomende namen vermeld worden. Register op de onderwerpen, behandeld in de Kronijk, de Berigten en den Codex diplomaticus. 1877. f 1.50. Voortreffelijk register, bewerkt door Dr. P. A. Tiele; bevat alleen de onderwerpen, waarover de artikelen handelen. Bepalingen over de uitgave van handschriften. 1894. f 0.25. Bepalihgeh over het uitgeven van handschriften, betrekking hebbende op de nieuwe geschiedenis. 1896. f 0.20. Deze regels, gedeeltelijk gesteld naar Duitsche voorschriften, worden in hoofdzaak gevolgd by de uitgaven van het Historisch Genootschap. Verslag van de algemeene vergadering der leden van het Historisch Genootschap , ter gelegenheid van het 50jarig bestaan van het genootschap op 16 April 1895. 1895 f 0.60. Bevat o. a. een uitvoerig verslag van de rede van prof. Fruin over den veldtocht van het jaar 1572. Veeslag van de algemeene vergadering der leden van het Historisch Genootschap, op 20 April 1897. 1897. f 0.90. Bevat ook de op deze vergadering gehoudene voordrachten der heeren De Beaufort, Hofstede de Groot en Muller. Catalogus der boekerij van het Historisch Genootschap. (3e uitgave.) 1872. Met 2 supplementen dd. 1882 en 1895. 3 deelen ƒ 4.80. Bovenstaande werken zjjn, voor zoover zij voorhanden zijn, voor de leden tegen de helft van den prijs te bekomen. Men wende zich daarvoor direct tot den uitgever JOHANNES MÜLLEB te AMSTERDAM.