WERKEN UITGEGEVEN DOOR HET HISTORISCH GENOOTSCHAP (gevestigd te Utrecht) DERDE SERIE N". 44 BRIEVEN AAN JOHAN DE WITÏ TWEEDE DEEL 1660-1672 AMSTERDAM JOHANNESMÜLLER 1922 BRIEVEN AAN JOÏÏAN DE WITT TWEEDE DEEL 1660—1672 BEWERKT DOOR ROBERT FRTJIN UITGEGEVEN DOOR N. JAPIKSE AMSTERDAM JOHANNES MÜLLER 1922 INLEIDING. Het laatste deel der De Witt-correspondentie wordt thans belangstellenden aangeboden. Wanneer ik zeg, dat speciaal van dit deel de uitgever en niet de bewerker het grootste deel voor zijn rekening heeft gehad, vergeet ik niet, dat aan de heele uitgave Fruin's naam in de eerste plaats verbonden moet blijven, want dat aan zijn initiatief van nu 60 jaar geleden te danken is, dat een uitgave in dezen vorm mogelijk is geweest. En ik wil het nog eens uitdrukkelijk verklaren, dat ik aan een bewerkte publicatie in verkorten vorm van verscheidene belangrijke geschiedbronnen, in het bizonder van uitvoerige briefwisselingen, verre de voorkeur geef boven eene in extenso. Natuurlijk onder voorwaarde,' dat de bewerking in alleszins bevoegde hand worde gelegd, en dat hieraan bij Pruin in elk opzicht voldaan was, daaraan zal niemand een oogenblik twijfelen. Hoe het met dit vierde hoofdstuk staat, mag bekend verondersteld worden. Waarom Fruin het werk midden in 1667 heeft gestaakt, blijft een open vraag. Hij is natuurlijk van plan geweest zijn laatste hoofdstuk ook te schrijven: de eerste regels vloeiden uit zijn pen, hij heeft de brieven van 1668 in huis gehad 1). Hoe het zij, hij heeft het werk laten liggen, niet vermoedende, dat het zóó vele jaren later door anderen zou worden voltooid. Behalve dit vierde of laatste hoofdstuk, dat ik dus geheel heb moeten bewerken, heb ik tevens in hoofd- 1) Deel I, blz. IX, noot 1. VI stuk III vrij veel ingelascht, niet alleen op de gewone wijze, die de gebruiker der uitgave nu wel voldoende kent, waarbij Fruin's tekst wat wordt uitgebreid, maar ook door inlassching van eenige serieën van brieven, genomen uit andere verzamelingen dan de door Fruin gebruikte. Deze beperkte zich ook voor de jaren 1660 tot 1667 tot de zgn. particuliere missives1), wat ten gevolge heeft gehad, dat enkele belangrijke brievenreeksen hem onbekend zijn gebleven. Het is eigenlijk een wonder, dat Fruin zelf dit niet bemerkt heeft, wat wel een gevolg zal wezen van de mindere overzichtelijkheid van het archief der Staten van Holland toen ter tijd. Had hy de periode na 1667 bewerkt, dan had hij tot andere verzamelingen moeten gaan, want de diplomatieke brieven, voor de jaren tot en met 1668 grootendeels uitgegeven in de 18e-eeuwsche publicatie, maar daarna onuitgegeven, zou hij, ze tevergeefs zoekende in de portefeuilles der zgn. particuliere missives, natuurlijk elders zijn gaan opsporen. Ik heb mij wel eens afgevraagd, of het juist deze omstandigheid is geweest, die tot de — onwillekeurige — staking van den arbeid geleid heeft. Ik veronderstel dan, dat Fruin, toen hij Van Beuningen's brieven uit Parijs uit 1668 bij de bewerking van dit jaar noodig had, om deze gevraagd heeft. Men vond ze niet — ze ontbraken naar alle waarschijnlijkheid reeds toen s) —, Fruin was ondertusschen tot onderbreking van zijn tot dusverre vlot afgewerkten arbeid gekomen, tot uitstel dus, en van uitstel kwam afstel. Een suppositie is dit, meer niet, maar niet geheel onaannemelijk, vooral niet bij een man als Fruin, die, bij alle werkkracht, toch vele goede bedoelingen onverwezenlijkt liet. De verzamelingen, waaruit ik in hoofdstuk III brieven heb overgenomen en die Fruin niet in handen heeft gehad, zijn *): 1) Als voren, blz. IX. 2) Hierna, blz. 391. 3) Uit de verzameling der minuut-resolutiën enz. (zie deel I, blz. VII, noot 5) heb ik ook in dit deel slechts een enkel stuk kunnen opnemen (hierna, blz. 9, noot 4, en nog de Addenda). VII Het archief der educatie-commissie van 1660—1661 (hierna, blz. 8, noot 4), waaraan ik verscheidene brieven van Zuidpolsbroek heb kunnen ontleenen, o. a. dien van 3 Mei 1661, dien ik bij de uitgave der Brieven van De Witt, II, blz. 297, noot 1, zelf als niet voorhanden had aangeduid. De verzameling, afkomstig van de familie De Witt, laatstelijk in het beüit van mevrouw Beyerman-Hoog en sedert haar overlijden aan het Algemeen Rijksarchief overgegaan. Ik heb haar, behalve voor de Brieven van De Witt'), ook reeds gebruikt voor het eerste deel der Brieven aan De Witt2), maar er nu voor dit tweede deel veel meer aan kunnen ontleenen, in het bizonder de brieven van Cornelis de Witt van dé vloot in 1667. Fruin had geconstateerd, dat deze onder de particuliere brieven geheel ontbraken. Dit is inderdaad een bevreemdende omstandigheid. ^Eenige er van had Fruin echter toch in het Algemeen Rijksarchief kunnen aantreffen, nl. in het verbaal van de expeditie ter zee van 1667 *). De collectiën-Gevaerts van Geervliet en -Hoeufft, thans ook beide in het Algemeen Rijksarchief terechtgekomen. Beide heb ik reeds gesignaleerd en eerstgenoemde ook gebruikt in de Brieven van De Witt4). Voor dit laatste deel heb ik aan beide een paar brieven uit verschillende ïaren kunnen ontleenen, o. a. een vau Vivien uit 1665. Een geheele serie brieven van Vivien uit dit jaar, aan De Witt geschreven tijdens den bekenden tocht naar Bergen, is thans te vinden in de particuliere missives, waar ze echter, toen Fruin deze excerpeerde, nog niet in waren 5). 1) Brieven van De Witt, IV, blz. VI. 2) Blz. 5, noot 2. Ik heb verzuimd hierop in de Inleiding tot deel I nader de aandacht te vestigen, wat ik daar had toegezegd. 3) Zie verder hierna, blz. 315. 4) Brieven van De Witt, IV, blz. VII en VIII. - Nog onbeschreven. — De brieven in het bezit van jhr. C. H. C. A. van Sypesteyn heb ik door omstandigheden, onafhankelijk van mijn wil, nog niet kunnen raadplegen (cf. Brieven van De Witt, IV, blz. VIII). 5) Hierna, blz. 231, noot 3. — De verzameling der particuliere XVII een tijdschrift-artikel te maken zijn. Het grootste deel dezer collectie moet beschouwd worden als hulpmiddelen, die Fruin voor eigen gebruik samenstelde en ook dikwijls gebruikt heeft (de aanteekeningen over den raadpensionaris b.v. in het dictaat over de Staatsinstellingen). Voor uitgave kan hij deze nooit bestemd hebben en ook daarom late men ze onuitgegeven. Voor enkele Latijnsche citaten, waarover ik aan het einde van de Inleiding tot deel I handelde, zie men de Addenda achterin dit deel. Hier vindt men ook een paar toelichtende noten en één minuut-brief van De Witt, dien ik hier nog gaarne een plaats wilde gunnen. De toch al onbescheiden dikke omvang van dit laatste deel moge deze ééne pagina meer nog dragen: de brief zelf, hoogst karakteristiek voor onzen raadpensionaris, is het waard. Het zou ongalant zijn, indien ik verzuimde mej. T. van Ditmar, die zich in verscheidene opzichten bij de voorbereiding van dit deel zeer verdienstelijk heeft gemaakt, mijn oprechten dank voor hare vriendelijke hulp te betuigen. N. J. HL VAN VERSCHILLENDE PERSONEN. (1660—1667.) 1660. Van de tweede helft van 1660, na de restauratie der Stuarts, hebben wij vooreerst eenige brieven aangaande de designatie van den jongen Prins van Oranje. In antwoord op den brief van De Witt van 23 Juli (Brieven van De Witt, II, blz. 240) schrijft De Graeff: (Van Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. 24 Juli 1660>)). „Mijn Heer en Neeff, lek ontfanghe soo daetelijck UEd. missive hier op Zoestdijck, alwaer ick my tegenwoordich wederom viertien daegen, om in stilte te weesen, ten besten van myne gesontheyt, onthouden hebbe. Ick hebbe UEd. missive ende bylaeghe geleesen en geëxamineert; ende indien de saecke op die manier wiert gehandelt en terneedergeset, geloove ick, dat verre het beste, tegelijck voor Sijn Hoochey t en voor desen Staet, soude sijn en dat, indien men 't werek verder sal voornemen te brengen, dat wy tegemoet hebben te sien discrepantiën niet alleen tusschen de provintiën, steeden en leeden, maer oock tusschen de regenten van deselve. En sal het niet ontbreecken aen jalousie tusschen die van de doorluchtighe huysen selver. Maer dat en sal niet beletten, datter geen luyden sullen gevonden werden, 1) Uit Soestdijk. — Ook uitgegeven bij Van Sypesteyn, Geschiedkundige Bijdragen, I, blz. 242. Brieven aan Johan de Witt. II. 1 2 die tegenwoordich op plasdahck en hierna op eygen voordeel sullen aenleggen, soodat de wijsheyt, daer Godt de Heer UEd. mede begaeft heeft, wel te pas sal coomen. Ick sal UEed. in de genaedige bescherminghe Godes beveelen, blyvende nae myne gebiedenisse, Mijnheer en Neeff, UEd. geaffectioneerde dinaer en Oom" (Van Cornelis de Graeff van Zuidpol'sbroek. 28 Juli 1660»)). „Myn Heer en Neeff, De boode, die UEd. aen my had gesonden, was naulix een halff uyr vertrocken, off de heer griffier Buysero quam my séggen, dat de Princesse Royale tot Amsterdam was en Sijn Eed. had gesonden, om my te versoecken aldaer by Haer Hoocht. te coomen, alsoo sy geneegen was, om my te spreecken van deselve saecke. Ick excuseerde mijn overgaen op myne slechte dispositie, daerby verhalende hetgeene was UEd. consideratie, gevoecht meteen geneegentheyt, om hetselve ten besten tot uytwercken te helpen dirigeren, 't welck mijns oordeels soodanich was, dat ick vertroude, dat Haer Gonnincklycke Hoocht. daermede soude neemen contentement. Maer Sijn Eed. seyde my, dat Haere Hoocht. seer geneegen was tot een formele designatie, versoeckende seer instantelij ck, dat ick dóch eens wilde overcoomen, om daerover met malcanderen de reedenen over en weeder in te neemen. Waerop ick 's Maendachs 8) vertrock en denselven dach Haer Hoocht. ginck spreecken ten huyse van Davidson4). Ik vondt Haer Hoocht. seer iverich in die saeck en absoluut geresolveert, om die saecke van Haer Eed. Groot Mog. te 1) Geen onderteekening. 2) Uit Amsterdam. — Uitgegeven alsvoren, blz. 243. 3) ,26 Juli. (N. v. d. U.) 4) Sir William Davidson, baronet of Curriehill, agent van Karei II (zie Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, I, kol. 689). (N. v. d. U.) 3 versoecken, soodat ick, claerlijck siende, dat myne redenen niet bequaem waeren, om Haere Hoocht. te kunnen doen neemen contentement met het eerste, ick Haere Hoocht. vraechde, off het Haere Hoocht. aengenaem soude sijn, dat ick dese saecke, uyt Haere Hoochts. naem, recommandeerde aen de heeren burgemeesteren, met byvoeginghe* van de redenen, by Haere Hoocht. daertoe geallegeert; 't welck alle hetgeene was, dat ick in dese sake konde doen, alsoo ick nu buyten de Regeringe ofte immers buyten alle directie was. Antwoorde Haere Hoocht., dat hetselve haer aengenaem soude sijn, maer dat sy wel wiste, dat ick daer veel in conde doen. Welcke opinie ick vermoede, dat voorcompt, dat sommige heeren van Amsterdam soo altemet in particuliere discoursen soo wat reflecteeren op de consideratiën, die ick soude mogen hebben, 't welck my dan beswaert, daer men in dusdanighe saken, de Regeringe aengaende, op niemandt beter kan reflectie maken als op de vroedtschappen. Ick hebbe dan des anderen daeghs dese saecke, met de bygebrachte Haere Hoochts. redenen, gebracht in den schoot van de heeren burgemeesteren. Haere Achtb. hadden het beste gevallen niet in desen driftigen iver en lieten haer beduncken, dat daer luydén mosten weesen, die Haer Hoocht. wijs maeckten, dat, hoe men resoluter ginck tegen de Staet, hoe beter uytcomp8lr, daertoe de voorgaende exemplen van de ministers van Epgelandt en Vranckrijck niet weynich toe en hielpen. Waerop de gemelte heeren burgemeesteren goedvonden mevrouwe de Princesse aentwoordt toe te laeten coomen, soo fatsoenlijck als men soude kunnen, mits dat het niet en soude geven eenich engagement verder als men ten besten van de Staet met een goede harmonie soude kunnen uytvoeren; tot welcken eynde Haere Achtb. den heer griffier Buysero ontbooden hebbende, het antwoord aen Sijn Ed. is gedaen; hetwelcke op wat manier is geschiet, sal UEd. de heer burg(er)meester Van Hoorn ') wel communiceren 2). Ick schryve dit wat 1) Simon van Hoorn. (N. v. d. U.) 2) Het antwoord staat in het journaal van Buysero: Van Sypesteyn, t. a. p., blz: 239. (N. v. d. U.) 4 breeder, omdat de Princesse Royale begeert heeft, dat ick UEed. dese saecke soude recommanderen, 't welck ick niet anders noch verder cunnende doen als in conformiteyt van de intentie van Haer Achtb., sal UEd. bidden en recommanderen, op gemelte fundamenten alles ten besten te helpen dirigeren, 't geen UEd. naer syne wijsheyt sal oirdeelen met het beste van ons lieve Vaderlandt overeen te comen. Ick sal UEd. met nicht, UwEedts huysvrouwe, en kinderen in Godes genaedige protectie bevelen, b)y vende nae myne gebiedenisse" enz. Over. den voortgang der zaak eenig bericht in een brief: (Van Pieter de Groot. 6 Augustus 1660")). „Uut brieven, dye my gisteren uut Zelant toe- gecomen sijn, word ick onderricht, dat men daer seer besich is met de designatie, by de Princesse Royale voor den Prince van Oragnien, haere zoon, versocht, raeckende het stadhouderschap, generaelschap te water ende te lande, ende de plaetse van premier noble in die provincies). In het eerste was gedifficulteert, omdat, die charge tot noch toe over Holland ende Zeiand door ene ende selve persone sijnde bekleet geweest, nodigh wierde geoordeelt van eerst daerover met Holland in conferentie te comen, om, die hetselve declinerende, alsdan te delibereren, wat aldaer separaet soude kennen gedaen werden, gevende in 't vorder hoop van nu af soodaenighen designatie vast te stellen, die op het 17e ofte 18e iaer van hoochgemelte Prins haer effect soude sorteren, sonder daeromme alsdan een nyeuwe commissie nodigh te hebben. Den tijd sal ons in corten leren, wat den uytslag daervan wesen sal". - — ') 1) Uit Amsterdam. 2) Buat naar Zeeland: Archives de la Maison d'Orange-Nassau, IIe S., t. V., p. 200. 3) De uilslag was, naar men weet, de designatie: Notulen Zeeland 7 Augustus 1660 (bij Aitzema, IV, blz. 636). (N. v. d. U.) 5 Hoe hoog de invloed van De Witt te Londen stond aangeschreven, kan blijken uit den volgenden, geheel eigenhandigen brief van Karei II: (Van Koning Karei II. 4 September 1660 O. S. '))• „Monsieur De Witte, Envoyant ce porteur Oneile2) £i ma soeur pour la convier en Engleterre, je 1'ay chargé de vous communiquer quelque chose de ma part de conséquence; c'est pourquoy je vous, prie d'aiouster foie & tout ce qu'il vous dira de ma part, particulièrement quant il vous asseurera que je suis, Monsieur De Witte, Vostre affectionné amy Charles R."3) De volgende brief ontbreekt in dé correspondentie met de gezanten in Engeland (in Brieven, deel IV): (Van Lodewijk van Nassau, heer van Beverweert. (10) September 1660 «)). „Monsieur, J'entre tout a faict dans vos sentiments que madame la Princesse Royale ne désistera de la désignation, qu'elle n'aye veu le résultat de la commission qui a esté dicerné en Hollande sur son mémoire *), comme ausi celuy de la 1) Uit Londen. 2) Brieven, IV, blz. 25 vlg. [De bedoelde is Daniël Oneile: zie Dict. of Nat. Biogr. i. v. (N. v\ d. U.)] 3) De Witt teekent.aan: „recept. 22 Sept. 1660". [Wat De Witt aan de ommezijde schreef, is medegedeeld: Japikse, Verwikkelingen tusschen de Republiek en Engeland, bijlagen, blz. I. (N. v. d. U.)J 4) De brief is ongedateerd, maar 17 September door De Witt beantwoord. [Beverweert • was nu als gezant te Londen. De briefis blijkbaar van 10 September: Brieven, IV, blz. 22. (N. v. d. U.)] 5) NI. om de designatie gedaan te krijgen. (N. v. d. U.) 6 conférence qui ce doit tenir sur ce mesme suject entre la Hollandé et la Zeelande. L'on m'a montré aujoud'huy une lettre que le sieur Audart') escrit icy a un hommè de la Court, oü il conseille" fort qu'on ne doit pas presser 1'affaire de la désignation, accause de la peu de disposition que la Hollande y tesmoigne, mais que l'on ferabeaucoup mieux d'emplecter ce que la Hollande elle mesme propose 8), que de la vouloir contraindre k une chose oü elle tesmoigne tant d'aversion et k quoy elle ne ce laisera jamais forcer par les autre(!) provinces, quant ce ne seroit que pour la conséquance. Ceste lettre ne fera que beaucoup de bien pardesa pour désabuser ceux qui croyent que beaucoup de villes de la Hollande sont pour la désignation. Les dernières lettre (!) de La Haye dise (!) que la Princesse Royale faict le voyage de France, et icy l'on dit qu'elle fera celuy d'Engleterre et que le Roy luy a tesmoigné le désirer absolument. Si ce dernier est vray qu'elle doit venir icy, il sera nécessaire, comme je vous ay dit ci-devant, qu'on la mette dans des bon(!) sentiments devan son départ sur 1'affaire de la désignation; autrement il est a craindre que son arrivée causera de changement perdesè.. Je me trouve incommodé d'un fièvre depuis sept ou huit jours, accompagnée(I) d'une grande défluction sur le cou et les épaules. J'espère qu'elle me laysera bientost, pour estre en estat de vous tesmoigner, comme je suis passionnément, monsieur, vostre trés humble et trés obéissant serviteur L. de Nassau" *). De gedeputeerden- van Zeeland, voor de conferentie met Holland naar Den Haag gekomen, kregen geen bescheid, maar gedurig uitstel *). Eindelijk schreef Veth: 1) Nicolaas Oudart, secretaris der Prinses-Royale. (N. v. d. U.) 2) NI. de educatie. (N. v. d. U.) 3) In een P.S. recommandeert hij de belangen van den graaf de Hornes, neveu van zijn vrouw. Zie over dezen: Brieven van De Witt, II, blz. 46, noot 5. (N. v. d. U.) 4) Resolutiên Holland 9, 10, 11, 17, 25 September. 7 (Van Adriaan Veth. 25 September 1660 >)N Het is au veertien dagen geleden, dat de heeren van Zeeland hunne propositie hebben gedaan, en nog altijd geen antwoord, hoewel hun beloofd was, dat, zoodra de Staten van Holland, na een kort reces, weer bijeen waren gekomen, het antwoord gegeven zou worden. Het heeft hen ook geërgerd, dat in het concept, waarop het reces geschied is2), volstrekt geen gewag is gemaakt van de propositie van Zeeland en alleen van de memorie van Hare Hoogheid. Hij heeft getracht het bij de heeren van Zeeland te verschoonen, „sed tarnen a neglectu — quod saltum pace dixero — non poterat excusari". Intusschen hebben de gedeputeerden nog altijd den hun opgedragen last, om de propositie ook aan de andere provinciën te doen, niet kunnen vervullen. Langer uitstel is onmogelijk. Zoo heden of uiterlijk Maandag het antwoord niet ontvangen is, zullen zij gedwongen zijn hunne propositie bij de andere provinciën in te dienen. Daarom' maak zooveel mogelijk haast. De verdere loop der zaak is van elders bekend. Een \ brief van Oudart, Hellevoetsluis 30 September, behelst o. a. „Datum op den Admirael, t' 11 uyron. Prins Willem van Vriesland is soo aen boort gevolgt. Den ancker is gelicht, de .sylen gevallen. Sijn Hooch*. neemt affscheyt". De Prinses-Royale verliet het land, om nooit meer terug te keeren. Een brief van denzelfden, Whitehall 22/12 October, bevat niets van belang. De derde, die volgt, niet ƒ veel meer. (Van Nicolaas Oudart. 23 November 1660 O. S. *)). „Monsieur, C'est par les ordres de Son Altesse Royale, ma Maistresse, ie je vous adresse la présente en faveur des Sieurs 1) Uit Den Haag. 2) NI. van de Staten van Holland, om zich nader te beraden op het ontwerp van commissarissen van 17 September. (N. v. d. U.) 3) Uit Whitehall. 8 Ker') et Sylvius, son escuyer et gentilhomme ordinaire, pour lesquels Sa Maté le Roy, son frère, avoit intercédé k La Haye, pour qu'ils fussent pourveu chacun d'une compagnie. Elle trouve bon que je vous en renouvelle la mémoire et que vous puissiez faire comprendre de sa part oü il conviendra, que le Roy et elle se persuadoient que deiè, cette faveur susdite auroit esté obtenue. A quoy elle vous prie bien fort de vouloir travailler de la bonne facon pour 1'obliger, comme vous faittes. Voila ma commission, k quoy ie n'adjoutteray que la protestatión que je suis avec tout le respect que je doibs, Monsieur, vostre trés obéissant et trés humble serviteur N. Oudart". Het eenige belangrijke van dezen brief is de naam van den aanbevolene, Sylvius J) (zie ook hierna den brief van hem van 22 Maart 1661 O. EL). [3) Enkele brieven van leden der educatie-commissie aan De Witt worden aangetroffen in het archief dezer commissie4). Zij zijn gewoonlijk van gering belang, meestal bevestigende de instemming der briefschrijvers met een of ander voorstel. Slechts enkele komen hier voor mededeeling in aanmerking, bepaaldelijk een paar van Zuidpolsbroek, ook om diens invloedrijke positie. 1) Edward Ker, in wiens tegenwoordigheid de Prinses testeerde (Brieven, IV, blz. 75). (N. v. d. U.) 2) Volgens Basnage (I, p. 788) zoon van een predikant te Orange; volgens Aitzema (V, blz. 839) "eerst in dienst van de Prinses-Royale, later van Karei II. Vgl. De la Pise, Tableau de 1'histoire des ^princes et principauté d'Orange, p. 875—876. [Zie over Gabriël de Sylvius nog: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek. I, kol. 1493. (N. v. d. U.)] 3) De volgende passage tot het ] op blz. 12 met de er bij behoorende noten is door mij in Fruin's excerpten ingelascht. (N. v. d. U.) 4) NI. in het register, waarin de ingekomen brieven gëcopieerd zijn (Holland vóór 1795, ms. inv. 1287). — Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 247, noot 2. 9 (Van Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. 5 • November 1660 ')). „Mijn Heere ende Neeff, Ick hebbe UEd. missive *) door den expressen wel ontfangen ende de bylaegen wel gelesen en herlesen, ende sonderling het concept van UEd. missive % soo met de toecomende post sal affgesonden worden; ick laet my hetselve, mitsgaeders alle de redenen ende argumenten, daerin vervatt, wel gevallen; oock dunct het my voor 't tegenwoordich gansch ongeraeden, dat yets gebracht soude werden in de vergaederinge van Hollandt, dat de alderminste dispute soude geven in dees tijdt, daer de leden tesaemen sullen delibereren tot het consenteren van een pensioen voor de educatie van Sijn Hoocheydt, 't welck wel dient met een eenpaerich goedtvinden nedergestelt te worden; dat gesegt wordt van de slechte affcomste, sonder educatie en kennisse van wetenschappen van den heer van Leyden *), mach wel geweeten worden, maer dat men, 1) Van Soestdijk, evenals de volgende. 2) NI. een brief van 5 November, waarin aan Zuidpolsbroek's goedkeuring onderworpen werd de gedragslijn der commissie betreffende de toevoeging van Van der Aa uit Leiden aan de commissie tot de educatie (zie Japikse, t. a. p., blz. 129). il) Aan Oudart, waarin de gedragslijn werd uiteengezet en de Prinses geraden geen verdere adjunctie — of in elk geval niet die van Van der Aa — te vragen. De Prinses had hierin toen reeds in beginsel toegestemd bij baar schrijven aan de oommissie en aan de Prinses-Douairière (dit laatste: Japikse, t. a. p., bijlage VId). 4) Dit werd gezegd in den (ook aan Zuidpolsbroek toegezonden) brief van Noord wijk aan Oudart van 28 Ootober, die door De Witt gesteld was blijkens de minuutin het archief der educatie-commissie; de desbetreffende passage is afgedrukt: Japikse, t. a. p., blz. 129, noot 3. Er bestaat van dezen brief nog een minuut, waarop staat: „concept — niet gebruyekt", die ook door De Witt, is gesteld (inv. Holland vóór 1795, n°. 2672). Hierin drukt De Witt zich op een wijze uit over Van der Aa, die voor hem zelf zóó kenmerkend is, dat ik de passage hier overneem: „un bourgëmaistre' de ladicte ville qui, quoyqu'assez bien doué de la nature, n'a ny naissance ny estudes, mais dont le père, a ce que l'on m'informe, ayant gaigné sa vie, en allant et revenant 10 om den ander te mogen becomen, hetselve soude publycquelijok verhandelen, achte meer aenstotelijck voor d'een en d'ander als dat de Princesse Royale rondtuyt verclaerde, dat sy, in de electie genoegen hebbende, haer beswaerdt vindt haer eenichsints met dese saecke verder te bemoeyen. Doch sal my in alles seer gaerne gedraegen aen hetgeene by UEd. ende de andere heeren best geoordeelt sal worden". (Van Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. 18 November 1660). „Mijn Heere ende Neeff, Ick hebbe soo daetelijck de missive van de heeren gecommitteerden op de educatie van Sijn Hoocheyt') hier op Zoestdijck ontfangen; ick soude aen Haer Edel Mog. gerescribeert hebben, maer, om wat particuleerder ende familiaerder te spreecken, hebbe gedacht best te sijn avec son bateau de Leyde a Middelbourch et en vendant du beurre, a eslevé son dict fils, en son bas age, dans le mesme mestier, et qui par après a esté apothécaire et maltoutier ou participant dans les maltoutes; en un mot que l'on a jugé généralement ne debvoir pas eslre admis pour avoir soing de 1'éducation d'un Prince, puisqu'il n'avoit nulle éducation luy mesme". Verder wordt in deze minuut in plaats van Van der Aa Johan Meerman voorgeslagen, van wien het heet: „bourgemaiste de ladicte ville et a présent de sa part dans le collége des Gecommitteerde Raeden, issu d'une familie patricienne fort cognue dans ceste province, homrae d'estudes et de grande direction dans le magistrat de la mesme ville et qui n'ayant pas encore atteinct 1'age de quarante ans, y gaignera de plus en plus le grand crédict et par conséquent selon toute apparence humaine pourroit encore rendre beaucoup de service a Son Altesse. Et quoyqu'il n'aye aucune habitude ou correspondence avecque nos Messieurs ou aucun d'eux et que je ne puisse a présent sonder les intentions de messieurs de Baerendrecht ét de Polsbroeck sur ce subject, je croy pourtant qu'estant ce qu'il est, ils ne pouront avoir aucune répugnance de besoigner avec luy". 1) Van 17 November: oproep tot een vergadering der commissie op 24 November naar aanleiding van de bij een brief van Beverweert medegedeelde goedkeuring van de Prinses-Royale op de concept-„órdre ende forme" (ook in het archief der educatie-commissie). 11 dese te addresseren aen UEd., met versoeck, dat UEd. de inhoudt believe te communiceren aen Haer Edel Mog., voor sooveel UEd. bequaem sult oordeelen. Ende vooreerst weet UEd., dat de heeren gedeputeerden van Amstelredam hebben, ten tyde als de heeren Staten dese electie deden, Haer Edel Groot Mog. myne indispositie bekent gemaeckt, immers de heeren borgemeesteren hebben my toegesegt, dat my niet verder en soude gevergt worden als ick selfs soude oordeelen, dat met myne dispositie soude overeencomen. Myne dispositie is tegenwoordich maer redelijck, evenwel noch soodaenich, dat by noodtsaeckelijckheyt ick wel soude connen overcomen; maer my dunct, dat deselve tegenwoordich nyet seer en prest, want, soolang als de heeren Staten van Hollandt de somme tot d'educatie niet en hebben ternedergestelt, en sie ick niet, dat ten principalen by de heeren gecommitteerden yets kan ternedergestelt worden; want ick ben van opinie, dat men dit werck daer sal moeten aenvatten; ick kan oock wel oordeelen, als dat werck sal gehandelt worden, dat het dienstlick is, dat wy alsdan compleet sijn, alsoo daer licht wat ondancks aen vast sal zijn, 't welck geen reden is, dat den eenen meerder op hem neme als den ander. Ick hebbe oock laestmael') in Den Haege de scrupuleusheydt van den heer van Noortwijck wel gemerckt, als gesproocken wierdt van de personen, dewelcke de tegenwoordige opvoedinge ende hoffhoudinge besorgen, ende sonderlinge van den eersten2), wiens daegelijxsche ommeganck gelijck niet de bequaemste werdt daertoe geoordeelt, soo kan ick, daerop naerder denckende, wel bevroeden, dat daerover eenich naeder expediënt off temperament sal moeten bedacht worden, om alle jalousie en onbenoegen voor te comen; 't welck my dunct soo weynich als 't mogelijck is, en vooral aen de Princesse Royale, niet dient gegeven te worden. Indien 1) Bij gelegenheid van de vaststelling der „geprojecteerde ordre ende forme op de voet van de besoignes" der commissie op 22 October toen alle leden aanwezig waren (op Beverweert na); Brieven van De Witt, II, blz. 248. 2) Zuilestèin. 12 't de menagie soude lyden, men soude dien heer het tractement en titul laten houden, mits niet woonende daer in 't Hoff, quod major referentia ex longinquo, en beveelen de ordinaris voorsorge aen yemandt, tegelijck door* wijsheydt en' godtvruchticheydt vernaemt; maer dit onder ons; en kan UEd. naer sijn wijsheydt hier naeder op dencken; ondertussohen sal UEd. believen by onse confrères myne excuse te doen in de beste manier, evenwel soodanich, dat, indien Haer Edel Mog. nevens UEd. oordeelen, dat daer yets is, waerom het noodigher is als ick kan sien, dat ick overcome, UEd. believe my het te laeten weten, en sal my alsdan naer Haer Edel Mog. goedtvinden reguleren. Als de heeren Staten sullen delibereren over 't pensioen, ben oock liever absent, opdat my niet gevergt en worde sollicitatiën, die niet wel overeen en comen met mijn modestie noeh met de vryicheydt van degenen, die het aenbevolen is hierover te delibereren". ')] Over de zaak van Munster (zie Brieven van De Witt, II, blz. 255 vlg.) behelst de verzameling niets van belang. Een aantal kleine onbeduidende briefjes van L. van Aitzema bevelen de belangen der stad herhaaldelijk aan den raadpensionaris aan. Over de geschillen met Portugal (zie Brieven van De Witt, II, blz. 304 vlg.) ook niet veel zaaks. Curieus is het volgende biljet: * (Van Willem Sloot. 11 Mei 16602)). „Heer Pensionaris, Onse heeren hebben ons geseyt, dat gy alleen oirsaeck 1) De Witt's antwoord: Brieven van De Witt, II, blz. 250. — Ook Barendrecht excuseerde zich bij schrijven van 22 November aan De Witt uit Dordrecht, nadat hij vernomen had, dat Zuidpolsbroek niet zou komen; hij was het met de andere heeren eens, dat men „geen aenvanck van het werck ten principalen" diende te maken dan bij aanwezigheid van alle leden (ook in het archief der educatie-commissie). — In de volgende vergaderingen was noch Zuidpolsbroek noch Barendrecht aanwezig. 2) Uit Enkhuizen. 13 sijt, dat de Brasilianen niet worden betaelt en dat meest alle de steden last daertoe hebben, maer ghy dat naer behoiren niet voorbringt noch daerop laet resolvere. Ghy hebt ons anders beloft, als ghy in 't Westeynde woonde1), doen wy jou den hals willde breecke, daer ghy niet vry van bent, soo 't noch weynich tijt aenloopt. Past dan op den haspel, wadt ghy doet veel menschen gebreck lyde. Weest gewaerschout voor you ongevall en letter vry op, want alle heeren van andre steden spreecken alleens. Jou dienaer Willem Sloot". Een paar brieven van de commissie, door Holland in December naar de andere provinciën gezonden2), om deze tot den vrede met Portugal te overreden, geven, niet belangrijk, verslag van haar ontmoeting en bejegening. Van de binnenlandsche zaken hebben wij vooreerst te behandelen de kleine gevallen in de regeering van Dordrecht: (Van Cornelis de Witt. 5 September 1660 *)). Ben jl. Woensdag 'smorgens4) alhier gearriveerd. „Op Dynsdach voorleden, sijnde een dach vóór mijn arrivement alhier, is by de heeren van den Outraede gedelibereert op de poincten van beschryvinge ende is ten selven daege voor het doen van de deputatie ter vergaederinge van 1) Hier woonde De Witt van Augustus 1653 tot zijn huwelijk in Februari 1655 (Brieven van De Witt, I, blz, 80, noot 1, en blz. 284, noot 5). (N. v. d. U.) . 2) Bestaande uit Adriaan 'van der Dussen, Pieter de Groot, Gijsbert Rudolphi van Nideck, Lucas van Neck (Resolutiën Holland 7 December 1660). (N. v. d. U.) 3) Uit Dordrecht, evenals de volgende brieven. [De' brief van 5 September is als antwoord te beschouwen op een brief van De Witt van den 3en (niet in de Brieven van De Witt opgenomen), waarin hij vraagt, waarom de deputatie van Dordrecht ter dagvaart met 6 personen vermeerderd is. (N. v. d. U.)] 4) 1 September. (N. v. d. U.) 14 Haer Edel Groot Mog. by den heere borgeméeester voorgedraegen een concept-reglement, met seer weynich woorden op een briefken gestelt, waernaer de opgemelte gedeputeerden haer souden hebben te reguleren1), houdende, naer ick onderricht ben: le. dat altijt ten minsten één van de outborgemeesters de vergaederinge sal waernemen; 2e. dat met den voorsz. outborgemeester noch drie uyt de gedeputeerden, ende niet meer, sullen ter opgemelte vergaederinge compareren; 3e. dat deselve gedeputeerden gehouden sullen sijn met den gemelten outborgemeester te reysen ofte de reyskosten selve te supporteren; 4e. dat geen van de voorsz. gedeputeerden de vergaederinge langer als veerthien daegen aen den anderen sal vermogen by te woonen; 5e. dat deselve oock niet sullen vermogen binnen de voorsz. veerthien daegen van de vergaederinge te absentéren ofte aldaer te vertreckën; 6e. dat de verpachtinge van de g'emeene landtsmiddelen alleenlijck by de heeren outborgemeesters ofte diegene, die deselve sullen gelieven te substitueren, waergenomen sullen werden; 7e. de heeren outborgemeesters sullen t'allen tyd.e, als haer sulx sal believen, vermogen de vergaederinge waer te nemen; 8e. de andere gedeputeerden sullen, yder op haere tour-beurten, de vergaederinge, op den voet als voorsz., vermogen waer te nemen, ende sullen de voorsz. tourbeurten van de outste haren aenvanck nemen; 9e. diegene, die op sijn tour niet sal connen vaceren, sal syne beurt verliesen ende gehouden sijn te verwachten, totdat hy weder een andere tourbeurte sal hebben becomen. Naerdat hèt voorsz. reglement in dier voegen met meerder- 1) De burgemeester was Barendrecht, dien De Witt 10 Maart had gelukgewenscht (Brieven van De Witt, II, blz. 224, noot 2); Barendrecht antwoordde 16 Maart o. a.: „Ick hadde wel verhoopt, dat het moeyelyke ampt van het borgemeesterschap deser stadt hadde connen werden geconfereert op een ^ander persoon van meerder experientie ende capaciteyt als in mijn selven bevinde. Niettemin dewyle het gelieft heeft aen diegene, dewelcke de electie van hetselve competeert, mijn persoon daertoe in consideratie te nemen, wete wel, dat volgens de ordre van de regeringe alhier 't selve niet hebbe connen excuseren". Bedankt voor den gelukwensch en de aanbieding van dienst. 15 heyt van stemmen is gearresteert geweest, sijn by ordinaris gedeputeerden noch bygevoecht, ornme de vergaederinge waer te nemen, de heeren Jan van Haeriem, Onderwater, Willem van Beveren, Gerardt Noey den jonge, Jan Halling van Delft en Johan van Nieuwburg. UwBd'. kan lichtelijck afnemen, dat door 't voorsz. reglement ende verdere resolutie alle den luyster van die commissie afgenomen is. Ick hebbe van mijn debvoir geacht UwEd'. 't selve te notificeren, blyvende". (Van Nicolaas Stoop. 15 September 1660 ';). „De vrienden sijn al besich, om te formeren de nominatie tegens d'aenstaende verkiesing, vindende de saecke soodanig geconstitueert, dat in cas een nieuwe plaetse ware te vergeven, sy moeyten genoech soude hebben hare spullen by malcanderen te houden; doch sijn onse vrienden — geen overleden sijnde — van advijs niet te openbaren, waer sy swackst sijn, opdat, yets voorvallende, niet met extraordinarise cracht die verstercken" — - (Van Cornelis de Witt. 23 September 1660). „Voorleden Dynsdach ende Woonsdach *) sijn alhier in de vergaederinge van de veertigen heel hevige disputen ende alteratiën voorgevallen, veroorsaect door het vergeven van de veertichplaetse van Corn. Pietersz. Mispelshoeff, noch in levenden lyve sijnde, 't welck by my ênde andere vrienden geoordeelt is strydich tegens de privilegiën ende oude costuymen, ende derhalven daertegens geprotesteert, gelijck UwEd'. die geheele saecke door monde van den heer Willem Halling breeder ende met alle circumstantiën sal werden gerefereert; aen dewelcke ick gansch gedienstich versoecke, dat UwEd'. naer desselfs 1) De drie nu volgende brieven zijn door mij hier overgebracht — evenals reeds de brief van Van Beveren in de vorige noot — uit het Aanhangsel (waarvoor zie deel I, blz. XV). (N. v. d. U.) 2) 21 en 22 September. (N. v. d. U.) 16 gewoonlycke wijsheyt, raeckende de opgemelte differenten, ten besten gelieve te consuleren". (Van Nicolaas Stoop. 25 September 1660). „Sult uut de heere Halling verstaen hebben de nieuwe opgeresene oorsaecke van protestatie, die, soo alhier vertrout wert, uut Den Haage nerwaerts is gebracht van diegene, die sich behoorde te vergenoegen met sijn aenbevolen hoochwichtige commissie. Wy mogen hoopen, quod nunquam magis pax speratur quam cum maxime bellum geritur, alsoo de dispuyten vry hevig sijn geweest". (Van Cornelis de Witt. 24 October 1660»)). „Ick ben gisteren van Geervliet alhier wel gearriveert; hebbe met d'heer van Strevelshoeck, raeckende de bewuste saecke, lange gediscoureert, maer merckte, dat Sijn Ed'. niet konde goetvinden sich directelijck te verclaeren raeckende het praesteren van de bewuste engagiementen, van dewelcke Sijn Ed'. verclaerde wel kennisse te hebben gehadt, maer echter tot deselve niet geobligeert te sijn, ende meynde, dat misschien tusschen UwEd1. ende den heere van Barendrecht aldaer eenige naerdere expediënten mochten uytgevonden sijn, daervan ick versoecke by de eerste occasie advertentie te mogen bekomen". Hoe ver gevorderd de zaak van den baljuw van Beierland *)? 1) Tusschen dezen en den vorigen brief valt De Witt's bezoek te Dordrecht (Brieven van De Witt, II, blz. 267). De brief van Barendrecht van 5 October, dien De Witt in den aanhef van zijn brief van 6 October (t. a. p.) noemt, is aanwezig, maar met den foutieven datum van 5 September. Hij verzoekt De Witt's komst een dag of 3 a 4 vooruit te mogen vernemen, omdat Jiij hem met eenige heeren gaarne „op een schotel etens" zou noodigèn; dan zou men in den breede kunnen spreken. (N. v. d. U.) 2) Hierover meer in de volgende brieven. Cf. ook reeds deel I, blz. 253, noot 1. (N. v. d. U.) 17 (Van Cornelis de Witt. 28 October 1660). „Op gisteren sijn alle de dienende Achten gecontinueert ende heeft den heere van Strevelshoeck, alhoewel wel eenige inclinatie tot veranderinge scheen te betoonen, echter, naer mijn oordeel, door syne gewoonlycke timiditeyt tot deselve niet konnen gedisponeert werden, sijnde dienaengaende tusschen Sijn Edl. ende den pensionaris Slingelandt veele discoursen gehouden. Ick sende UwEd*. hiernevens de nominatie van de Achten, gelijck deselve by de dekens van de gemeene neringen is gedaen, uyt welcke UwEd*. sal konnen sien, dat het concept, raeckende den soon van Staet, by UwEd*. in bedencken gegeven*), niet heeft connen gepractiseert werden; dat oock geene personen, tot de welcke den heere van Barendrecht soude connen inclineren ende die niet genegen souden sijn het bewuste engagiement te presteren, op de voorsz. nominatie gebracht sijn. Wy hebben met alle onse vrienden op den dach der electie der Achten van het stadthuys geabsenteert ende is deselve gedaen door 21 praesente heeren" 2). 1) De Witt's ontwerp (helaas! niet bewaard) heeft dus blijkbaar ook een bepaling over de educatie van den Prins bevat. (N. 2) De nominatie, geteekend Berck, is bijgevoegd. d. U.) „Ie quartier: Govert Sonnemaens, Johan van der Hulck, Corn. van Meeuwen, Johan Hulsthout, Willem Willemsz. Oudeman, Maerten Gillisz. van der Pypen. IHe quartier: Crispijn van Outgaerde, Pieter de Sont, Damas van Slingelandt, ontfanger, Mr. Anthony van der Mast, A ren t Muys van Holy, Cornelis van Slingelandt, postmeester. IV quartier: Df. Jacob Onderwater. II* quartier: Adriaen de Wit, Mr. Willem Brantwijck, here van Cornelis Beljaert, Blocklant, Johan Wagenaers, Mr. Adriaen Snoeck, Paulus Hallinch, Johan van Woensel, Gerrit van Duynen, Dr. Johan de Jongh, Hendrick van Santheuvel". Cor. van Overstege. Brieven aan Johan de Witt. II. 2 18 (Van Cornelis Fannius. 5 November 1660 ')). „Soo dadelijck is de bewuste saecke afgedaen en neve de ruard by provisie tot de vacante plaetse gecommitteert, doch dient om redenen by UEd. alsnoch te worden gesecreteert, waermede" enz. (Van Cornelis de Witt. 11 November 1660s)). „Ick ben huyden voor den middach alhier wel gearriveert ende sal de dispositie van de heeren van den Hoogen Raede op de requeste, van Andries Hessel3) gepresenteert, afwachten. Meyne oock, dat geraden sal sijn, soo haest op de voorsz. requeste sal sijn gedisponeert, in cas het versochte appel wert afgeslagen, de pacht van de civiele boeten van de heeren van de rekeninge te versoecken ofte in allen gevalle uyt deselve te verstaen, of Haer Ed. Mog. niet voor onaengenaem sullen opnemen, dat ick uyt crachte van de provisionele acte van de heeren van den Hove, my ter handen gestelt, my naer Beyerlandt vervoege ende de bedieninge van het baillu-ampt by provisie waerneme, opdat alle occasie van misnoegen voorgekomen mach werden". (Van Cornelis de Witt. 7 December 1660). „Hoe verre tusschen ons ende den heere van Strevelshoeck, raeckende het onderhouden van een goede correspondentie, is geprocedeert, sal de heer Willem Halling 1) De plaats van afzending is niet opgegeven, maar is klaarblijkelijk Den Haag. — Evenals de volgende brief hier overgebracht uit het Aanhangsel. (N. v. d. U.) 2) Deze en de volgende brieven weer uit Dordrecht. 3) Andries Hessel van Dynter werd bij resolutie van het Hof van Holland van 5 November 1660 geschorst als baljuw van de Beierlanden wegens slecht gedrag (men kan hieromtrent raadplegen de processtukken in R. A., Holland, Hof 5286). Cornelis werd in zijne plaats benoemd; het Hof van Holland schreef hierover 5 November aan hem: R. A., Aanwinsten 1913 (De Witt), n°. 4, fol. 1. (N. v. d. U.) 19 UwEd'. circumstantielijck rapporteren; ende hebbe ick goetgevonden UwEd'. by desen in bedencken te geven, of deselve niet soude dienstich oordeelen, naerdat UwEd'. opening van de voorsz. saecke sal hebben ontfangen, met gemelten heere Halling te discoureren, hoedaenich die saeken tusschen ons in toekomenden souden werden gemanieert ende hoe verre Syne Ed'. genegen soude sijn in toekomenden mijn persoon te nemen in consideratie, opdat door dien wech eenige versekeringe van ons interesse in de regeringe alhier mogen bekomen. Ick hebbe niet konnen oordeelen, dat 't selve door iemant anders als UwEd'. bequamelijck gedaen soude konnen werden, alsoo dese saecke, tot noch toe t'eenemael secretelijck gemanieert werdende, tot niemants kennisse, mijns bedunckens, gebracht behoort te werden, laetende nietemin dese saeke t'eenemaelen nae UwEd'8. dispositie, of en hoe verre deselve geraeden sal vinden dienaengaende te discoureren". (Van Cornelis de Witt. 19 December 1660). „De saecke, daer d'heer Halling met UwEd'. van heeft gediscoureert, hebben wy op gisteren met contentement ten wedersyden voltrocken '), doch achten hoochnoodig die te secreteren, 't welck ick UwEd'. by desen serieuselijck mede recommandere. Ick hebbe daertoe des te meer genegen geweest, alsoo verstaen hebbe nyt het rapport van den heer Halling, dat UwEd'. 't selve mede heel dienstich hadde geoordeelt". [2) Uit de brieven van Cornelis de Witt laat ik hier nog twee passages volgen, omdat zij eenig belang hebben voor de verhouding tusschen De Witt en Van Beverningk, waaromtrent zoo weinig bekend is. 1) Vgi. hierna den brief van Cornelis de Witt van '1 Januari 1662. 2) De volgende passage tot het ] op blz. 20 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 20 (Van Cornelis de Witt. 13 April 1660 '))■ „Ick hebbe alhier van goeder handt verstaen, dat den heere Beverning sich in de bewuste sollicitatie van het vacante houtvesterschap in faveur van den heere van Wimmenum hadde gedeclareert ende te dien eynde al eenige regenten hadde gesolliciteert, waeruyt ook gepresumeert wert, dat UwEd1. daerhenen soude inclineren; ick wete oock, dat sulx den heere van Wassenaer2) gerapporteert is, die daerover sich al vry wat gemiscontenteert hadde getoont; ick vertrouwe, dat 't selve buyten UwEdts>. kennisse geschiet sal sijn; hebbe evenwel goetgevonden UwEd'. 't selve te notificeren, versoeckende, dat niet gelieft te laeten blycken, dat ick sulx UwEd'. geadviseert hebbe". (Van Cornelis de Witt. 18 April 1660 s)). Ontvangen uw brief van den 13en *). ,,'t Gene ick UwEd'. van de heer Beverning raekende de sollicitatie van het vacante houtvesterschap hebbe geadviseert, meyne van soo goede handt te hebben, dat ick daeraen niet soude konnen twyfelen, maer wat UwEd*s. inclinatiën daerontrent belangt, waeren maer pure presumptiën, gefondeert op de familiariteyt ende goede correspondentie, tusschen UwEd*. ende opgémelten heer Beverning altijts onderhouden, ende wierde oock derhalven niet affirmative, maer alleenlijck uyt praèsumtiën .gesustineert, gelijck ick oock voor desen aen UwEd'. geschreven hebbe". ] Curieus is het volgende briefje: (Van Gerard van Swieten. 25 Juli 1660 5)). „Naerdat wy verstaen hebben, dat d'heeren Staten van 1) Uit Rotterdam. 2) Jacob van Wassenaer-Obdam werd 20 Juli benoemd tot luitenanthoutvester (Resolutiën Holland i. d. en cf. 28 April). 3) Uit Geervliet. 4) Niet bij de minuten van De Witt bewaard. 5) Uit Amsterdam. 26 1661. Op den brief, door De Witt 5 Januari aan de burgemeesters van Amsterdam geschreven (Brieven van De Witt, II, blz. 269) over de door Engeland voorgonomen belemmering van onze haringvaart, zijn twee antwoorden, beide van den 6den, in de verzameling. In het eerste wordt aangeraden een dringend schrijven tot den Koning te richten, opdat hij aan dien maatregel zijne goedkeuring onthoude. In bet andere, dat geheimhouding vereischt, wordt gezegd: (Van de burgemeesters van Amsterdam. 6 Januari 1661). „Hebben wy onze gedachten laeten gaen, off niet van groote operatie in deze zaeck zoude wesen het employ van een cleyne somme, om daerdoor de gunst te winnen van eenighe weynighe persoonen, die de directie van de impprtantste zaecken in dat rijck manieren. Ende alzoo wy tot zulcken employ wel' souden inclineren, hebben wy dienstich geoordeelt UEd. hetselve by desen in confidentie te openbaren" *). Om wat reden aan den voorslag geen gevolg is gegeven, zie Brieven van De Witt, II, blz, 273. Pe antwoorden op de brieven aan den raadpensionaris van Zeeland ontbreken in onze verzamelingJ). 1) Onderleekend, ter ordre van burgemeesters en regeerders, Wigbolt Slicher. 2) Evenzoo in de van Veth herkomstige papieren in de collectieVerheye van Citters (Verslagen van 's Rijks Oude Archieven 1917, II, blz. 274). Hier treft men (onder n°. 23) wel aan brieven van De Witt en de Prinses-Douairière aan Veth en ook het in den aanhef van De Witt's brief van 30 November 1661 (Brieven, II, blz. 301) genoemde „geschrifte" benevens een brief van Veth aan de Prinses; de brieven van De Witt komen alle in onze uitgave (deel II) voor. (N. v. d. U.) 27 [ ') Slechts7 één brief van hem kan ik uit een andere verzameling2) mededeelen: (Van Adriaan Veth. 15 Januari 1661 :')). „Mijn Heere, Ick addressere hiernevens aen Uwe Ed. copie van den brieff, by Syne Maj'. van Groot Brittanniën aen de heeren Staten van Zeelandt geschreven *) over 't subject van de doot van mevrouw de Princesse Royale, daeruyt bedecktelijck genoechsaem can aff gen omen werden, wat deel deselve sal pretenderen te hebben in de tutele en directie van de saecken van den heere Prince van Oraignen, ende noch naeder kan werden gesien uut het extract van het testament van de hoochgem. Princesse, daervan den affgesonden minister B), gelijck aen my, soo oock aen UEd'. ongetwijffelijck visie ende copie sal hebben gegeven. Dit incident, in der waerheyt, en beGommert my niet weynich om verscheyden notable respecten, concernerende soo den gemeen en Staet als dese provincie in 't particulier, die ick wel wenschte aen UEd., 't zy mondeling, 't zy by cijffer, te mogen communiceren; tot het eerste van 't welcke nu geene gelegentheydt en presenteert ende tot het tweede ons ontbreeckt een onderling gearresteert project, verlangende daerop mede op d'eene off d'andere maniere te mogen verstaen de consideratiën, soo van Uwe Ed'. als van de heeren Staten van Hollandt; niettemin dunckt my, dat tot verlichtinge van de voorsz. becommeringen seer veele soude connen geven, byaldien het Haer Edel Groot ■1) De hier beginnende passage tot het ] op blz. 32 is met de er bij behoorende noten in Fruin's excerpten door mg ingelascht. (N v. d. U.) 2) NI. uit het hiervóór, blz. 8, genoemde register der educatiecommissie. 3) Uit Middelburg. 4) Klaarblijkelijk dezelfde als die van 24 Dec. 1660 (O. S.) aan de Staten-Generaal en aan de Staten van Holland (Japikse, t. a. p*., blz. 134, noot 1). 5) Amorer (Brieven, IV, blz. 80). 28 Mog. gelieffde met d'heeren Staten van Zeelandt eenmael specialijck te symboliseren op 't stuck van de educatie ende instructie van den hoochgem. heere Prince; als door welcke conjunctie van de twee notabelste en meest geïnteresseerde provinciën Syne hoochstged. Maj4., steunende op derselver getrouwe voorsorge, bewogen soude connen worden, om sich van alle directie op 't cas subject te ontledigen, off immers alle bedenckelycke moeyelijckheden daerontrent te lichter werden gesurmonteert. Ick sende tot Uwe Ëdts. imformatie mede hiernevens extract van de resolutié, laestelijck .alhier genomen, op 'tpoint van de voorsz. opvoedinge'); in dewelke alhoewel expresselijck staet, dat tot uutwerckinge van dien de assistentie van de andere provinciën oock sal werden genoodicht, soo hebbe ick nochtans hetselve tot noch toe op de beste wyse gedeclineert ende oock de heeren van den Raede1) daertoe gedisponeert; ick hope, dat Haer Edel Groot Mog., naer behooren pondererende, soo de rechtmaeticheydt van het gesustineerde van dese provincie als de notoire interessen van beyde, eenmael gebracht ende geïnduceert souden connen worden tot conformiteyt, sonderling door Uwe Edte. ernstige ende niettemin moderate directie" 8). Ter vergoeding van het gemis van de andere brieven van Veth laat ik enkele brieven van Daniël Fannius volgen, die in nauwe betrekking tot deze HollandschZeeuwsche onderhandelingen (zie Brieven van De Witt, II, blz. 300 vlg ) stond. In een brief van 21 October 1661 uit Hillegom zendt hij een missive van Veth (aan hemzelf), waaruit Dé Witt zou kunnen zien, „wat van die cant te verhoopen staet"; hg verzoekt De Witt het daarheen ie leiden, dat de conferentie de volgende week zou kunnen plaats hebben. Na de conferentie volgt een brief: ■1) NI. om hieraan deel te krijgen (Notulen Zeeland 26 November 1660). 2) De Gecommitteerde Raden. 3) De Witt's antwoord: Brieven van De Witt, II, blz. 279. 29 (Van Daniël Fannius. 14 November 1661 ')). Mijn Heer, Thuys gecoomen wesende, heb ick het van mijn eerste debvoir geacht te informeren, hoe de bewuste negotiatie van den heer raedpensionaris van Zeeland wierde opgenomen, ende bevindende, dat in regarde van mijn heeren van Vlissingen eenigh achterdencken was, hebbe nevens den heer Le Sage2) desen namiddagh d'heeren burgemeesters Van Hecke en Gyselingh8), alsmede den heer raedsheer Ingels 4), die vermits de doodelycke cranckte van den heer baillieu Cauw mede aldaer was, wesen begroeten, ende, vermits deselve door quaedwillige persoonen waeren beright, dat men in de bewuste- conferentie hadde beraemt de regeringe van dese provintie te stellen met de graeffelycke, by seclusie van de yasalle steden, Haer Ed. van het contrarie te verseeckeren, en soo sy tot haer eygen vryheyd ende een oprechte correspondentie genegen waeren, dat sy niet alleen de considerabelste conden sijn in dese provintie, maer daerbuyten oock particulierlij ck haer interest souden vinden. Ick can niet anders oordeelen, off Haer Ed. naemen daermede contentement, ende hebben wy op dien voet beginsels gemaeckt van een particuliere correspondentie, daervan ick nu alles goeds tegemoet sie, ende heeft my d'heer Ingels belooft, eerstdaeghs occasie te sullen waernemen, om met my een keer derwaerts aen te doen ende met UEd1. particulierlij ck te confereren. Ondertusschen den heer baillieu Cauw meer ende meer verswackende, sulcx dat de medicijn aldaer quam rapporteren niet te geloven, dat deselve den morgen sal haelen, dewyle aen de baillienage*van die stad sonderling veel gelegen is ende, den een of den anderen hovelingh off quaelijck geïntentioneerde daerin coomende, somtijts •de saecken van die stad, ende soo voorts van de heele 1) Uit Middelburg. 2) Johan le Sage, lid van de regeering van Middelburg (Nagtglas i. v.). 3) Evert Gyselingh, alsvoren van Vlissingen (id.). 4) Gaspar Ingels. 30 provintie, soude mogen becommeren, versogbten gesaementlijck den heer burgemeester Van Heeke sigh op het spoedigst derwaerts aen te willen begeven ende alle mogelycke debvoiren aen te wenden, ten eynde by affiyvigheyd van den gemelden heer Cauw de baillienage op een van des gemelden heer Van Hecke's soonen moghte werden geconfereert; ick can wel oordeelen, dat UEdts. publycke recommandatie dienaengaende niet als achterdencken en sulcx preiuditie aen 't bewuste groote werck soude geven, maer meene evenwel, dat deselve onder de hand den gemelden heer Van Hecke met raed ende daed sal connen styven, ende derhalven is mijn ootmoedigh ■versoeck, dat UEd. met denselven in alle goede confidentie gelieve te gaen, soo ten regarde van het bewuste groot werck, daerover Sijn Ed'. sigh aen my particulierlij ck heeft verclaert, als ten opsighte van de voorgemelde baillienage, ende allegare directie by te brengen, ten eynde deselve by affiyvigheyd van den voorgemelden heer Cauw ter intentie van den heer Van Hecke moge werden geconfereert". In brieven van 25 en 26•'November ijvert Fannius er voor, dat Gyselingh als opvolger van den overleden Cau benoemd mocht worden tot bewindhebber der OostIndische Compagnie, waarvoor hij De Witt's steun inroept. Uit dien van den 296n blijkt, dat De Witt deze benoeming begunstigde, waarvoor de heeren hem dankbaar gezind zijn. In dezen brief leest men dan verder: (Van Daniël Fannius. 29 November 1661 ')). „Ick coome wel in ervaeringè, dat Haer Hoogheyd sinistre devoiren laet doen tegens het bewuste groote werck, maer ben van gevoelen, ende dat op de kennisse, die ick door den heer De Jager2) wegen het sentiment van Goes, ende door andere wegen Zierikzee, airede in 't seecker meene becoomen te hebben, dat Haer Hoogheyd 1) Uit Middelburg. 2) Joan de Jager. 33 [!) In een andere verzameling J) zijn enkele brieven van Zuidpolsbroek bewaard, waarvan ik hier een viertal laat volgen: (Van Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. 6 Februari 1661 8)). / „Mijn Heere en Neeff, Ick hebbe UEdts. missive, gedateert op gisteren *), wel ontvangen, gelijck oock hebbe 6) eenige, door UEd. my te voren toegesonden, daer ick niet op hebbe geantwoordt, doordien ick eenige weecken herwaerts eerst met het podegra en daernae met het graveel ben geïncommodeert geweest, welckers pynelijckheydt niet alleen alle lust in de menschen wechneemt, maer bedwelmt oock selfs het verstandt ende verweckt een onbequaemheydt, om te begrypen ende oordeelen, hoewel de consideratiën, in UEdts. voorgaende vervatt, soodanich mijns bedunckens sijn geweest, dat op deselve niet beters noch bequaemer conde bedacht worden. Tegenwoordich is mijn dispositie wat beter, soodat ick my drie of vier mael met de caros op 't stadthuysch hebbe laeten ryden, maer evenwel soodanich niet, dat ick een reyse naer Den Haege soude connen doen; ick hoope, dat Godt de Heer my tot beter gesontheyt sal brengen, want anders kan ick wel affnemen, dat ick onbequaem soude werden, om UEd. en d'andere heeren gecommitteerden eenigen bequaemen dienst off assistentie te doen". 1) De volgende passage tot het ] op blz. 36 is met de er bij behoorcnde noten in Fruin's excerpten door mij ingelascht. (N. v. d. U.) 2) NI. in het archief der educatie^commissie (hiervóór, blz. 8 , noot 4). 3) Uit Amsterdam. 4) In dezen brief wordt de a. s. komst van Weiman en Maurits (Brieven van De Witt, II, blz. 288) bericht (aanwezig in de verzameling der minuten van De Witt's brieven van 1661). 5) Hierna volgen nog weer de woorden: „gelijck ick oock hebbe" die overbodig zgn. Brieven aan Johan de Witt. II. 3 34 (Van Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. 4 Maart 1661»)). Ontvangen De Witt's brief en dien der gedeputeerden tot de educatie *). Is iets beter, maar durft de Haagsche reis nog niet aan. „Ick kan niet anders oordeelen, off hetgeene is voorgevallen raeckende de educatie selfs *), sal by rapport moeten gebracht worden aen Haer Edel Groot Mog. ende van derselver resolutie verwacht het rechtsnoer, waernae d'heeren gecommitteerden haer sullen hebben te reguleren. Ick ben beducht, dat dese strubbelingen niet veel goedts sullen doen in 't resolveren tot de somme, die Haer Edel Groot Mog. sullen ordonneren te geven tot Syne Hooch*8. educatie, ende dunct my, dat tegenwoordich Sijn Hoocht. geen luyden minder te passé en comen als diegene, die, buytenstijdts Sijn Hooch*8. aensienlijckheyt door een schaduwe van ydele eere willende opvoeren, denselven Sijn Hoocht. in gevaer stellen van te verliesen zyne essentiële voordeden. Maer het schijnt, dat men desen jongen heer wel soude willen doen opvoeden ende instrueren in de Hollandtsche maximen door diegeenen, die selfs daervan onwetende sijn" 4). - — (Van Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. 3 April 16616)). „Ick hebbe UEd*9. missive van den 30en Maert') wel ontfangen ende ben nevens UEd. van dat gevoelen, dat de heeren gecommitteerden tot de educatie van Zyne Hoocht. m (je administratie van de sorge, Haer Ed. aenbevolen, bequaem moeten zijn ende blyven, om uyt te 1) Uit Amsterdam. 2) Resp. van 3 en 2 Maart (de eerste in de verzameling der minuten, de tweede ia het archief der commissie). Verzoek om over te komen. 3) Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 288. 4) 10 Maart bericht De Witt de resolutie der Staten van Holland (alsv., noot 3). 5) Uit Amsterdam. 6) Brieven van De Witt, II, blz. 289. 35 voeren het witt ende oochmerck van Haer Edel Groot Mog., 't welck is, dat Sijn Hoocht. mach opgevoet worden in de Christelycke Gereformeerde religie, mitsgaders in de maximen ende kennisse van de rechten deser landen ende humeuren des volx wel onderwesen; ende als het soude gebeuren, dat men over het beleydt ende authoriteyt, dat daertoe werdt vereyscht, onderworpen soude zijn den ondanck ende jalousie van soo groote personagiën als sijn den Coninck van Groot Brittanniën, den Churvorst ende de Princesse Douarière van Oraigne, soo oordeele ick nevens UEd., dat het beter ende securder waere, dat de voorsz. educatie de voorsz. hooge personnagiën ende voochden in 't geheel aenbevolen bleve, ten minste soo lange, dat met genoegen derselver een wech uutgevonden wierdt, daerdoor met een goede harmonie het beste voor Sijn Hoocht. besorgt mochte worden". (Van Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. 3 Mei 1661 ')). „Ick verstae uyt de brieven, die den heer ambassadeur Van Hoorn my uyt Engelandt successivelijck heeft toegesonden, dat Sijn Ed. van meyninge is, dat, indien d'heeren Staeten van Hollandt 't werck van de educatie van Sijn Hoocht. diermaeten gelieffden by der handt te nemen, oock op de middelen, daertoe gerequireert, dat Sijn Majesteyt daeruut Haer Edel Groot Mog. sincere genegentheydt tot gemelte Syne Hoocht. daeruyt claerlijck conde bespeuren, dat hetselve veel goedts soude toebrengen in de negotiatie aldaer; my dunct dienvolgende, dat het seer goedt soude sijn, byaldien door UEdts. goede directie het subsidie van geldt tot de educatie eens^ nedergestelt ende by Haer Edel Groot Mog. geresolveert worden; oock sooveel aengaet de ' sorge, de heere (1) commissarissen aenbevolen, sie ick wel tegemoedt, dat die by continuatie veel moeyten ende stribbelingen sal onderworpen sijn, maer dat die te willen 1) Uit Amsterdam. — Dit is de brief, bedoeld Brieven van De Witt, II, blz. 297, noot 1. 36 achterwege laeten, by den Coninck ende dat Hoff oock soude veroorsaecken een ongenoegen ende lichtelijck een verwyderingh, die den Staet seer ondienstich soude sijn, soodat, mijns bedunckens, wel uutgevonden dient te worden hierin eenich temperament, te meerder, omdat ick oordeel, dat men het werck niet simpelijck en sal connen schicken volgens het eerste oochwitt, 't welck was Sijn Hooch*. door een goede voorsorge te doen opvoeden in de Gereformeerde religie, te doen instrueren in de kennisse van de wetten ende costumen onses landts, oock te leeren kennen de humeuren ende naturel der ingesetenen, opdat daerdoor by Sijn Hooch1. mochte werden mettertijdt becomen een bequaemheydt, om de ampten, by sijn voorvaederen bedient, te mogen becleeden, ende oock aengeqüeeckt worden een reciproque lieffde tusschen Sijn Hooch*. ende de landtsaeten; maer nu sal ontrent Sijn Hooch*. wel dienen bygebracht soodaenige directie, dat hy mach sijn een bandt, waerdoor de verwyderinge tusschen den Coninck sooveel doenlijck mach werden beleth; maer wat hiertoe behoordt, sal UEd. nae sijn wijsheydt best connen overleggen" '). ] Van eenig belang zjjn een paar brieven van Johan van Thilt, burgemeester van Haarlem 2), waaruit wij een paar plaatsen overnemen: 1) De meening van Noord wijk, die ook lid van de educatie-commissie was, leert men eenigermate kennen uit een passage in zijn brief aan De Witt van 26 September 1661 uit Kaarden: „comende tot de publicque saecke sal mijn volcomelicke reguleren naer Uw Ed'. hooghwijs avijs, maer moet bekenne, dat het tselve eenichsins discrepeert van het myne, en gelick wy het laest met malcandere hadde versprooken; toch scheelt niet veel; mijn principaelste concideratie gaet daerop, dat men met geen publicque resolutie de Coninck en hoorde te reprochere rakende de tutelle, maer dat Haer Ho', het op den ouden voet wederom soecke te brengen, gelick het was voor haer tracktaet, met den Coninck aengegaen". — Zie ter toelichting Brieven van De Witt, II, blz. 298. 2) Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 356. (N. v. d. U.) 49 om met#De Witt te spreken. Beleid in dezen noodig, om niet te laten glippen wat te krijgen is, en aan den anderen kant niet alles te verliezen door naar het onbereikbare te grijpen. LHhoa is al genoeg neergezet; hij heeft thans eenige opbeuring noodig, ten einde hij die niet ga zoeken bij Downing. Wat de binnenlandsche zaken betreft: over het beroep van Ds. Van de Velde vinden wjj hier de brieven van Stellingwerff, behoorende bij die van De Witt (Brieven van De Witt, II, blz. 309 vlg.). (Van Nicolaas Stellingwerff. 14 Januari 1661 1f). Ontvangen dien van 31 DecemberJ). Met niet minder verwondering dan De Witt vernomen, hoe ver men reeds met het beroep van Van de Velde voortgegaan was; eerst 1) Uit Medemblik, evenals de volgende. 2) Niet bewaard (zie t. a. p., blz. 310, noot 2). Hoe de zaak aan het rollen gekomen was, leert de volgende brief van Van Beverningk aan De Witt van 30 December 1GG0 uit Den Haag (De Witt was te Amsterdam: hiervóór, blz. 25): „Mijn oom Rodenburch, desen dach hier aengecomen, heeft my onder ander met verwonderinge ende met een weynich alteratie bekent gemaeckt, dat het de heeren van Medenblick belieft heeft, in hare stadt te beroepen den uytgeseyden predicant tot Utrecht, Van de Velde, ende daerbeneffens aen den kerekenraet van Utrecht te doen maken eene addresse tot desselfs dimissie, ende dat dye van den kerekenraet van de voersz. stadt daerop orcasie hadden genomen, om aen de -magistraet te versoecken de restitutie van desen. ende den anderen uytgesonden predicant; ende hoewel dat versoeck metcordaetheyt ende vigeur was tegengpga'en ende dat dat beroep in eeae andere stadt haer eygentlijck niet en raeckte, dat haer evenwel tselve seer vremt was voorgecomen, oock toucheerde ende mogelijck eenige nadeelige applicatie subject was, in 't reguard van hare gemeente, dat een stadt in Hollant, ende soo een stadt, hare proceduren aengaende(?) dat beroep scheen te disadvoueren, twelcke, hoewel ganls niet versocht, van mijn devoir geacht hebbe UEd. te communiceren, om te overleggen, off oock geraden vinden mocht een cleyn letterken aen den heer* Stellingwerf te doen affgaen" enz. Zie ook hiervóór, blz. 23 vlg. (N, v. d. U.) Brieven aan Johan de Witt. II. 4 50 vernomen op de laatste terugreis uit Den Haag, in de schuit van Hoorn op Medemblik, van den organist dezer stad namelijk; alles buiten hem toegegaan. Burgemeester Wolff'), die een paar dagen later dan hij in Den Haag was gekomen, heeft verklaard, dat men hem kort vóór zijn afreis derwaarts in de zaak gekend had; dat de afgetreden burgemeester J. C. Houwerts) de doordrijver was geweest en den nu presideerenden burgemeester Van der Werff') had meegesleept, om te beloven, dat, zoo de kerkeraad den Eerw. Van de Velde op de voordracht stelde, zij beide, zonder de vroedschap te raadplegen, tot het. beroep vrijheid verleenen zouden. Wolff, aangezocht om met hen in te stemmen, had, op zijn vertrek staande, de zaak aan beider wijsheid toevertrouwd. Zoo ver stond de zaak bij zijn thuiskomst. Tevergeefs heeft hij de heeren gewezen op de gevolgen van die overhaaste resolutie. Zij beriepen zich op het stellig verlangen der gemeente, die waarlijk alles van Van de Velde hoopte, „dattet een man is omnibus numeris absolutus, uytmuntende in Godtsalicheyt ende alle Christelycke deughden ende treffelycke weetenschap ende kennisse, rijck van middelen, mildadich aen den armen, meewaerdich metten swacken en kleyn in sijn eyghen ooghen, ende ick weet niet wat meer"; zijn getwist te Utrecht had over kanonnieke goederen geloopen, waartoe te Medemblik geen aanleiding bestond en waarvoor bijgevolg niet te vreezen viel. Zoo is dus 24 December op het verzoek van den kerkeraad, om Van de Velde te mogen beroepen, gunstig beschikt; Van de Velde heeft daarop aangenomen en reeds zijn de gedeputeerden naar Utrecht en Zeeland op weg, om „de beroepinghe op 't spoedighste te voltrecken". Hij had nog iets van de nieuwe burgemeesters gewacht, bepaaldelijk van Verver *), maar deze was als admiraliteitsraad afwezig, toen den 12en dezer een deputatie uit de kerkeraad aan de nieuwe 1) Jan van der Wolff. (N. v. d. U.) 2) Jan Cornelisz. Houwert. (N. v. d. U.) 3) Evert Jacobsz. van der Werff. (N. v. d. U.) 4) Hendrik Klaasz. Verver. (N. v. d. U.) 51 burgemeesters kwam verhalen, wat hun door de oude was vergund, en verzoeken, om met het beroep te mogen voortvaren, hetgeen hun werd toegestaan. Stellingwerff is door de andere heeren verzocht hun in deze althans niet tegen te werken. Hij beveelt alles aan de wijsheid van De Witt aan. (Van Nicolaas Stellingwerff. 15 Januari 1661). Heden de missive van Gecommitteerde Raden ontvangen. Hoe jammer, dat zij niet drie dagen vroeger ontvangen is; dan ware den 12en de commissie naar Zeeland en Utrecht niet afgegaan. Doch beter ten halven gekeerd enz. —, als men noch maar keeren wil. De commissie wordt terugontboden '). (Van Nicolaas Stellingwerff. 26 Januari 1661). De commissie naar Zeeland is door de boot te Rotterdam ingehaald en onverrichterzake teruggekeerd. Die naar Utrecht is met haar reeds aangevangen werk, niettegenstaande de boodschap, voortgegaan; heeft het ontslag van Van de Velde uitgewerkt en is teruggekeerd vol van de deugden van den man, over wien zij van een iegelijk den hoogsten lof had gehoord. De gemeente is daarover zóó opgewonden geraakt, dat zij van niets dan doodslaan en plunderen spreekt, als men haar in deze tegengaat, en de vroedschap, waarvoor de zaak gebracht was, heeft onder die pressie, bij groote meerderheid van stemmen, besloten, dat de beroeping onverwijld zal voortgaan. Burgemeesters 1) Burgemeesters van Amsterdam betuigden bij schrijven van 19 Januari 1061 hunne instemming met het ook hun (Brieven van De Witt, II, blz. 310) toegezonden schrijven van de Gecommitteerde Raden aan Medemblik. — Ik voeg hier nog de opmerking bij, dat de in 1659 begonnen correspondentie met Amsterdam (deel I, blz. 303) in dezen tijd nog voortduurde, getuige verscheidene briefjes van de burgemeesters aan De Witt; zij zijn gewoonlijk van weinig belang en komen voor opneming in onze uitgave slechts bij uitzondering in. aanmerking. (N. v. d. U.) 52 zijn gelast Gecommitteerde Raden te verzoeken, zich niet verder met de zaak in te laten, om erger te voorkomen. Morgen of overmorgen gaat een commissie uit de magistraat en uit den kerkeraad scheep naar Middelburg, om Van de Velde met pak en zak af te halen. — Wezenlijk gevaar, als het Hof of de Gecommitteerde Raden hiertegen ingaan '). [2) (Van Nicolaas Stellingwerff. 5 Februari 1661). Hiernevens het antwoord van burgemeesteren op het laatste schrijven van de Gecommitteerde Raden. Gelieve hun dit „illico" ter hand te stellen „ende daertoe, soveel moghelijck sal sijn, de handt te bieden, dat sonder eenigh uytstel de regenten van de stadt daermeede moghen werden gerijfft, twelck seer bequamelycken van Amsterdam vandaen, in de meeste stilligheyt, soude connen werden.gepresteert; willen nyet twijffelen, off deselve heeren sullen van herten geneeghen sijn de stadt daermeede voor een corten tijdt te believen; deselve soldaten souden met deese lichte mane "s avonts connen ghaen van Amsterdam ende daeghs daeraen vóór de middagh alhier in de stadt weesen, buyten . yemandts weeten, dat wy hier wensschen, hoe eer hoe liever gheschieden magh ende aleer alhier kennisse becomen, dattet Hoff teghens denselven Van de Velde crimineelijck is procederende, dat buyten twijffel meede noch meerder onlusten ende commotiën alhier causeren sal ende nyemandt als eenighe weynighe van de Regeringhe, die haer teghens sijn ende altijt den dootslagh hebben ghedaen, gheweeten". - - - -] (Van Nicolaas Stellingwerff. 19 Februari 1661). De gepaste maatregelen van de Gecommitteerde Raden en van het Hof hebben uitgewerkt, dat de commissie uit 1) Bijgevoegd is een op de gebeurtenis toepasselijk vers van den briefschrijver. (N. v. d. U.) 2) Deze brief van 5 Februari is door mij aan Fruin's excerpten toegevoegd en daarom tusschen [ ] geplaatst. (N. v. d. U.) 53 Middelburg is teruggekomen zonder Van de Velde, maar met een brief van hem aan den kerkeraad, waarin hij betoogt, om welke redenen hij het beroep nu niet kan aannemen, en ook nooit, zoo de stad voor hem van de Staten geen sureté en surséance van zijn proces bekomen kan. De kerkeraad heeft nu verzocht, dat de gedeputeerden ter Staten-vergadering om beide mogen aanhouden. Burgemeesters wenschen nu te weten, of er eenige kans bestaat in dat geval te slagen. Het antwoord daarop van 23 Februari (zie Brieven van De Witt, II, blz. 816) luidde ontkennend. In Februari was de commissie van Hollandsche'heeren, naar de provinciën, die tegen vrede met Portugal waren '), afgevaardigd, nog aan het werk. Van deze geeft bericht een brief: (Van Pieter de Groot. 8 Februari 1661J)\ Den 5en hier teruggekomen. Waren den 28en op reis gegaan en den 30en tijdig te Groningen aangekomen. De Landdag was daags te voren ongelukkig gescheiden en aan het beleggen van een buitengewone vergadering was niet te denken, zeide men, omdat men in de Ommelanden deze week met de regeeringsverkiezing doende was. De Gedeputeerden waren dus de eenige, aan wie zij de propositie konden richten; deze hebben haar goed opgenomen en toonen zich welgezind. Maar vanhier, van Amsterdam, wordt door de West-Indische Compagnie zoo geintrigueerd, dat op een goede eind-resolutie niet veel hoop bestaat. Eigenlijk zijn de participanten en bewindhebbers wel overreed, dat hun belang den vrede met Portugal vordert, en het zijn inderdaad slechts drie bewindhebbers die er tegen ijveren: Burgh, Pergens en Wilmerdonck *). Zij 1) Hiervóór, blz. 13. — De commissie bracht 5 Maart 1661 rapport uit (Resolutiën Holland i. d.). (N. v. d. U.) 2) Uit Amsterdam. 3) Coenraad Burgh, heer van Korten hoef, later tresorier-generaal, Jacob Pergens, heer van Vosbergen, en Abraham Wilmerdonck. (N. v. d. U.) 61 meester sóó veel te wege soude hebben gebracht, dat S.Ed. deze saecke gebonden souda hebben gehadt aen de vaststellinge van het veertighschap van mijn swager Arent Muys van Holy, daer ick UEd. integendeel resolute belofte hadde gedaen, om van rhijnder syde alles te contribueeren, dat daertoe dienstigh soude sijn, 't geene 'ick oock getracht hebbe te doen, refereerende mijn diesaengaende tot bevestinge van de waerheyt aén de kennisse, die d'heer van Barendreght daervan heeft. En tot naerder esclaircissement van dese saecke sal ick seggen, hoe deselve sigh toegedragen heeft, namentlijck dat daeghs tevooren, als de propositie soude werden gedaen, ick door ordre van den gemelten heere mijn vader aengesproocken hebbe, om sijn stemme daertoe in te brengen, S.Ed. aenstonts moveerden de difficulteyt van het veertighschap ten regarde van mynen swager; ende alhoewel ick hetselve soghte te dimoveeren ende wegh te nemen, soo en hebbe ick eghter dat niet connen te wege brengen, maer bleef daerop inheereren, in voegen dat S.Ed. selfs d'heer borgemeester daerover aensprack ende versoghte 't een aen 't ander te willen binden, 't geen S.Ed. t'syner contemplatie ende ten regarde van syne langhduerige getrouwigheyt ende gedienstighheyt gedaen heeft. Dit is hetgunt hierinne gepasseert is geweest, verclaerende UEd., dat ick andertsints mijn woort soude gepresteert hebben ende nogh doen sal, byaldien het d'heer borgemeester gelieft in propositie te brengen, alwaer 't schoon, dat mijn vader van ander advijs moghte wesen, want het versoeck, 't geene^ der gedaen werdt, mijn billick ende redelijck schijnt te wesen, behalven dat ick met woorden ende toesegginge aen UEd. verplicht ben; en al waer 't sulcx niet, soo ben ick aen UEd. verschuit, om dese ende alle andere saecken t'UEd. gevallen te helpen dirigeren tot erkentenisse van myne dienstschuldige danckbaerheyt voor alle de diensten ende goede officiën, die UEd. aen mijn bewesen hebt, ende nogh onlanghs in myne gevaerlycke saecke tegens de Gecommitteerde Raden, beneffens dat ick daertoe mijn geporteert vinde door onse mutuele correspondentie, soo ten regarde van onse maeghschap, als dat wy tesamen ih de schoole ende Academie in de studiën opgequeeckt sijn; 66 getoont heele andere génegentheyi als den uytslach van dese saecke schijnt mede te brengen. Ick hebbe goetgevonden Uw Ed*. van dese saecke circumstantielijck te berichten, versoeckende 't selve soigneuselijck geaecreteert moge werden, sullende Uw Ed*. naerder van den uytslach adviseren". ') (Van Cornelis de Witt 29 October 1661). „Ick hebbe naer het vertreck van onse Eerwaerdige Vader noch eehigermaten gebalanceert, of dienstich was UE*S. missive van den 25en deses aen den heere van Barendrecht te communiceren, maer, alsoo in deselve twee perioden waeren influerende, uyt dewelcke klaerlijck bleeck, dat de vrouwe van Meerdervoort van het concert, tusschen ons ende De Beverens aengegaen, kennisse was hebbende, soo hebbe niet geraeden geoordeelt de genoemde UEds. missive den heere burgemeester te communiceren, maer hebbe met alle mogelycke middelen gearbeyt, ten eynde de gemelte heeren Beverens gedisponeert mochten werden, omme twee Achten ter dispositie van den heere van Barendrecht "te continueren; ende naer vele facheuse devoiren eyndelijck de saecke niet verder konnende brengen dan dat de meergemelte heeren Beverens hebben toegestaen, dat door my, ter presentie van monfrère van Swijndrecht ende den commandeur Beveren, soude gedaen werden praesentatie, dat Onderwater ende Crispijn van Outgaerden souden werden gecontinueert, mits dat den heere van Barendrecht soude verclaren sich met de heeren Beveren te houden geconcilieert ende het gepasseerde voor geen offence op te nemen, welcke praesentatie, alhoewel ick oordeelde onaennemelijck te sijn voor den opgemelten heere borgemeester, soo hebbe evenwel, ten overstaen van de twee gemelte heeren, gepraemitteert hebbende de redenen, tot inductie ende justificatie van de voorsz. praesentatie dienende, op 1) Het antwoord: Brieven van De Witt, II, blz. 319. 67 eergisteren naer den middach deselve den meergemelten heere borgeraester voorgehouden; dewelcke, ons beleefdelijck bejegent ende voor de genomene moeyte bedanckt hebbende, verclaerde deselve niet te konnen 'aennemen, als sijnde geëngagiêrt met die van syne partye den anderen getrouwelijck te maintineren ende by te staen, oock vooralsnoch de versochte verclaeringe niet te connen. doen; ende sijn wy naer eenige propoosten, op 't voorsz. subject gehouden, dien avont van den anderen gescheyden. Des anderen daechs 's morgens, sijnde gisteren, hebbe ick, wandelende, den heere van Barendrecht ende monfrère van Swijndrecht tesamen gerencontreert; ende heeft gemelten heer, naer eenige propoosten sich sóó verre geëlargiert, dat hy consenteerde, dat den heer van Swijndrecht ende ick ons beyde souden sterck maecken de reconciliatie tusschen de meergemelte heeren te sullen uytwerken binnen een maandt ende dat de gedane praesentatie in voegen als voorsz. gepresteert soude werden. Twelck aenstonts, sijnde gisteren omtrent den middach, de meergemelte heeren Beveren sijnde gecommuniceert, hebben deselve tot mijn overgroote verwonderinge ververclaert, dat sy nu te verre waeren geëngagiêrt ende haer selven met vaste beloften geobligeert te hebben tot electie van doctor Tjong ') ende Ravesteyn, welcke belofte niet konnende werden gebrocken, sy nu haer selven verbonden hielden deselve absolute ende punctuelijck naer te komen ende te presteren. Ick» moet bekennen, dat ick door de enorme onredelijckheyt, soo my dochte, in de voorsz. antwoort residerende, mijn selven vonde genoechsaem geporteert, omme te komen tot extremiteyten, tenwaere ick het solemneel engagiement ende belofte, aen deselve gedaen, geconsidereert hadde. Hebbe derhalven gisteren ontrent den avont van mijn wedervaeren ende bejegeninge aen den heere van Barendrecht, ter presentie van monfrère van Swijndrecht, getrouwelijck rapport gedaen ende in hetselve rapport het gepasseerde van onser syde, sooveel 1) Dr. Johan de Jong (ook genoemd hiervóór, blz. 17, noot 2) zal hier bedoeld wezen. (N. v. d. U.) 68 my mogelijck is geweest, getracht te justificeren, oock Syne Ed1. bekent gemaect, dat de surrogatie van Cornelis van Meeuwen niet voor het Veertichschap, gelijck als voorgegeven wierde, maer voor de Achtsplaetse, die daerdoor soude comen te vaceren, in de voorlede weecke gemarchandeert was, ende op het eynde van mijn discours, praesenterende mynen dienst aen gemelten heer borgemeester -ende Syne Ed*. van UwEd». goede intentie ende sinceriteyt versekerende, oock belovende, dat, naer de gedaene surrogatie, aen den heere Ever wijn de eerste vacante plaetse soude werden gedefereert, hebbe Syne Ed*. sóó verre gepermoveert, dat Syne Ed4., my de handt toereyckende, rondelijck verclaert heeft oprechtelijck genegen te sijn met ons in sincere vrientschap ende correspondentie met onderlinge communicatie te leven ende daerby te sullen continueren, my verders verclaerende, dat Syne Ed*. oock wel mochte lyden, dat ick sulcx aen de heeren Halling mede soude bekent maecken ende dat Syne Ed'. genegen was op huyden deselve verclaeringe aen den heer Willem Halling te doen, wel mogende lyden, dat wy met de veranderinge van de Achten, gelijck als wy waren verobligieert, voortgingen, dat Sijn Ed*. 't selve ons niet soude imputeren. Ende sijn dan vervolgens op huyde de goede luyden van den Achte soodanich geëligeert als ick deselve in het billet, Uw Ed*. den 24en deses toegesonden, hebbe gesubvirguleert, 't welcke niet hebbe willen naerlaeten Uw Edt. by desen te notificeren, sijnde van meyninge soo datelij ck naer Geervliet te verreysen ende over weynige daegen met myne familie wederomme hier te komen, blyvende" enz. Intusschen had de raadpensionaris gelegenheid gehad den heer van Strevelshoek een dienst te bewijzen. Deze schreef hem: . (Van Cornelis van Beveren, heer van Strevelshoeck. 30 October 1661 '))• „Tck kan niet genoch .uytdrucken de blyde bootschap, 1) Uit Dordrecht, evenals de volgende. 69 die UE*. my soo terstont heeft laten brengen door mijn jongste soon 1). Ick hebbe reden my ten hoochsten daerover te verheugen ende UEd*. seer gedienstelijck te bedancken over soo grooten faveur, sullende hetselve tot allen tyden aen UEd*. met alle schuldige danckbaerheyt trachten te erkennen". - - r - Op De Witt's hulp werd nog verder gespeculeerd, zooals blijkt uit den volgenden brief van de vrouwe van Meerdervoort: (Van Adriana van Beveren, vrouwe van Meerdervoort. 31 October 1661). „Bedancke UEd*. seer gedienstich over de eere ende vruntschap, die UEd*. gelieft heeft mijn yonste(I) broeder te bewysen in 't regard van soo een eerlijck ende fatsoenlycken ampt voor hem te optineren, waervoor wy UEd. altijt schuldige danckbaerheyt sullen bewysen, ende mijn vader sich seer verheught over UEd*8. cordiale vruntsschap; wenste wederom occasie te mogen vinde, om 't selfde met dienst ende danckbaerheyt te cunnen verschuldichgen. Ende naerdemale mijn voorseyden broeder van meeninge is, om sijn dienst te presenteeren tot den ontfanck van des Graeffelijckheyts tollen tot Qornichem ende ick met den voorseyden mynen broeder ben versprooken, dat, in gevalle Sijn E. de voerseyde plaetse mochte coomen te optineren, dat Sijn Ed. alsdan aen mijn soon overgeven soude het balyou-ampt van Strye, 't geen eertijts altijt by het schoutampt van Dordrecht is bedient1), soo soude mijn seer gedienstich versoeck wesen, dat UEd*. den voors. 'I) Cornelis van Beveren (Brieven van De Witt, II, blz. 313). Hij was benoemd tot generaal-meester van de munt. (N. v. d. U.) 2) Dus toen reeds bepaald, dat Meerdervoort Swijndrecht als 'schout vervangen zou. Dit geschiedde in 1662, toen de hier bedoelde Cornelis Pompe van Meerdervoort, die huwde met een dochter van Swijndrecht (Brieven van de Witt, II, blz. 324, noot 1), dezen als schout verving. 70 mynen broeder de behulpichge handt tot de voors. vacante ontfangk van den toll geliefde te bieden. (P. S.) De saecken alhier sullen sigh wel schicken. De heer ruwaert doet sijn devoir en schint de heer burgemeester aen Sijn Ed. veel wil difere(l). Dit is onder de roos ende dient aen niemant ter weerelt bekent te worden". Eer de brief van den raadpensionaris van 5 November (Brieven van De Witt, II, blz. 322) ontvangen was, had de ruwaard alweer geschreven: (Van Cornelis de Witt. 6 November 1661 '))• „Ick hebbe Uw Ed*., by missive van den 29en der voorlede maent, den uytslach van de verkiesinge der Achten ende de constitutie van de humeuren der principaelste regenten tot Dordrecht genotificeert ende .ben ten selven daege vandaer herwaerts vertrocken, hopende, dat den tijt de ontsteltenisse ende hevicheden tusschen den heere van Barendrecht ende de heeren van Beveren eenichsints soude versachten, met intentie, om op myne overkomst tot Dordrecht serieuselijck te laboreren, ten eynde de gemelte heeren tot eenige reconciliatie géïnduceert mochten werden, sonder dewelcke tusschen ons ende opgemelten heere van Barendrecht de goede intelligentie om redenen, die UEd*. lichtelijck sal connen afnemen ende ick by occasie UEd*. breeder sal communiceren, niet wel mogelijck is, dat van effecte ofte durabel wesen kan. Maer gisteren op Putershoeck sijnde, hebbe uyten heere Willem Halling, expresselijck, om my te spreecken, mede aldaer gekomen, verstaen, dat den heere van Barendrecht aen d'eene syde wel persisteert in de goede genegentheyt ende correspondentie t'onsvvaert, maer aen de andere syde met sóó groote animositeyt tegens de andere blijft opgesett, dat weynich apparentie van sincere reconciliatie te verhopen i) Uit Geervliet. 71 schijnt te sijn. Ick meyne evenwel vele pregnante redenen te sullen op myne overkomste tot Dordrecht konnen allegueren, waeromme den meergemelten heere van Barendrecht tenminste tot eene telle quelle reconciliatie gepermoveert behoort te konnen werden" ')• — - (Van Cornelis de Witt. 20 November 16612)). „Ick hebbe desen avont lange met den heere van Barendrecht raeckende de bewuste differenten onder de regenten alhier gediscoureert ende getracht met vele redenen Sijn Ed*. te disponeren tenminsten tot eene conversatie ende telle quelle reconciliatie, maer tot mijn groot leetwesen bevonden, dat Sijn Ed*. nu immers soo avers daervan schijnt te sijn als hem op mijn vertreck hadde gelaeten. Syne Ed*. versocht nochmaels Uw Ed*., naer het scheyden van de vergaederinge, met my te mogen spreken; 't welck ick hebbe aengenomen Uw Ed*. te notificeren. Ick ben alhier van goeder hant bericht, dat den heere Van Meeuwen, sprekende van de surrogatie, soude geseyt hebben, seer verwondert te sijn, dat Uw Ed*. den heere van Barendrecht soude versekert hebben, dat men den heere Everwijn de eerste plaetse, vacant vallende in den Outraet, soude confereren ende dat Syne Ed*. niet konde oordeelen, dat een raetpensionaris sich met de regeering van Dordrecht behoorde te bemoeyen; 't w»lck goetgevonden hebbe Uwe Ed*. by desen te notificeren, oordeelende t'eenemael ongeraeden, dat Uwe Ed*. den gem. heere Van Meeuwen, raeckende de voors. surrogatie, aenspreke ofte trachte tot het desisteren van syne sollicitatie voor desselfs broeder te disponeren, alsoo ick meyne, dat sulx t'eenemael vruchteloos soude sijn, dewyle ick alle bedenckelycke argumenten, die saecke concernerende, Syne Ed*. hebbe tegemoetgevoert, maer geen de minste inclinatie, omme sulx toe te staen konnen, bespeuren" 8). 1) Cf. Brieven van De Witt, II, bU. 323. 2) Uit Dordrecht, evenals de vier volgende. 3) Cf. Brieven van De Witt, II, bh. 324. 72 (Van Cornelis de Witt. 7 December 1661l)). De overkomst zal vooralsnog geen goed doen. „Hebbe oock den heere borgemeester eenige daegen geleden bekent gemaect, dat niet konde oordeelen, dat Uwe Ed8. presentie van eenich effect soude konnen sijn ontrent de surrogatie van de bewuste vacerende schepensplaetse, ende dat ick door schryven van Uwe Ed*. bericht was, dat desselfs occupatiën Uwe Ed8. overkomste naer apparentie niet souden toelaten vóór het sluyten van het aenstaende. huwelijcks). Ende was Sijn Ed'. nevens my van sentiment, dat Uwe Ed'., alsdan komende, apparentelijck met minder jalousie ende beter effect de saecken, alhier different, soude konnen ten beste helpen dirigeren". Den 7en December hadden zich de burgemeesters en de oudste zoon van den ouden heer vsn 'Strevelshoek en met hen de neef van den laatste, Adriaan van Blyenburg, reeds aaneengesloten (zie de stukken in de Nederlandsche Jaarboeken 1761, nader genoemd hierna bij den brief van Cornelis De Witt van 1 Januari 1662). Hij, om wien op de benoeming van Everwijn zoo sterk werd aangedrongen (zie de bedoelde stukken, blz. 666), Dirk Dammert, schreef kort daarop aan De Witt: (Van Dirk Dammert. 17 December 1661). „Het loffelijck werck, tusschen Uwe Ed*. ende den heere van Barendrecht over eenighe weken alhyer geconserteert ende ter neder gestelt3) — twelck oock by alle vrome regenten ten hoochsten wiert gepresen —, schijnt te werden gecontroverseert by eenighe stijffsinnige, die nochtans hare rekeningen ruym vinden in dese clandestine ende onver- 1) Antwoord op dien van 5 December: Brieven van De Witt, II, blz. 324. 2) Blijkbaar dat van Meerdervoort (t. a. p., blz. 324, noot 1). (N. v.d.U.) 3) Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 318, noot 2. (N. v. d. U.) 73 wachte verandering in de regering binnen Dordrecht; daer den thuyn laegst is, wil men nu met gewelt over ende sich niet alleene laten contenteren mette herstelling yder van de zyne, maer men wil geensins hooren van de tourbeurten, nu men synen tour heeft gespeelt, en geensins plaets geven aen alsulcke, die het na meriten en van rechtswegen uyt transactie toecompt, maer alles jure belli voor den haren houden. Ick sie, dat de verwydering dagelijcks zal toenemen, tenzy Uwe Ed'. met zyne directie, authoriteyt ende hooge wijsheyt het aengevangen werck vorders come te perfectioneren ende voltrecken ende eenen corten keer herwaerts doe" '). - — (Van Cornelis de Witt. 29 December 1661). „Ick hebbe by mynen laetsten van den 24en deses aen masoeur van Swijndrecht2) genotificeert, hoe verre den heere van Barendrecht tot de eenicheyt onder de principaelste regenten ende de rust ende vrede deser stede sich gelieft heeft te elargieren. Tsedert is door ons ende oock door den heere van Strevelshoeck gelaboreert, ten eynde den heere-^Van Meeuwen gedisponeert mochte werden, omme 't bewuste versoeck den heere van Barendrecht in te willigen; maer ben genootsaeckt tot mijn groot leetwesen Uwe Ed'. bekent te maecken, dat ick die saecke ten reguarde van den heer Van Meeuwen t'eenemael desperaet oord'eele. Aen de andere syde persisteert den heere van Barendrecht mede met deselve opiniatreté", niet willende tot noch toe naer eenich ander expediënt luysteren; schijnt echter op Uw Ed8. ende der andere vrienden overkomste reflexie te maecken, soodat ick ten hoochsten geraeden soude oordeelen, dat Uw Ed'. geliefde de moeyte te nemen, nevens masoeur van Swijndrecht, als Haere Ed'. desselfs affaires aldaer sal hebben verricht, herwaerts 1) De Witt's antwoord: alsvoren, II, blz. 325. 2) Niet voorhanden, evenmin als die van 24 Dec. van den ruwaard zelf aan haar (cf. Brieven van De Witt, II, blz. 324—325). (N. v. d. U.) 80 hoeren, opdat ick mochte sien, oft raetsaem ware ofte niet; dit dan van UI. afwachtende, bevele ick UI. met alle, die UE. lieff Bijn, in' de bewaringe Godes, verblyvende" enz. Het besluit dat De Witt hierop nam, is bekend uit Brieven van De Witt, II, blz. 335. De uitnoodiging aan den huisheer (alsvoren, blz. 336), toen De Witt op „stel" ') was, werd in een briefje van mevrouw Waerden (of Werden) aan mevrouw De Witt aldus beantwoord: ' (Van Maria Waerden aan Mevrouw De Witt. 12 Mei 16612)). „Mevrouwe, Ick weet neit, wat woorde te gebruicken tot antwoort van UEd. schriffens, huiden morgen óntfangen, noch wat te segen tot danckseggingh des seer hoogh en geëstimeert versoeck, ons daerdoor doende; 't selve matigen wey ons an als een gebiedende saeck ten ansien synes oorsprongs; darom mett alle eerbiedigheit tot d'gehoorsaemheit desselfs ons verplicht vinden end' d' voltreckingh ons verstouten te betrachten, ten tyde de minste ongeleegentheit an UEd. dardoor te connen gegefen worde; mochten wey alvooren het gluck hebben UEd. ein onse geringe wooningh alhier t' seiu, soud', vertrouwen wy, ons by d' meest verheugde over óntfangen van grotte eehre te voege haed'n; ick bid' laet UEd. neit mishaegende weesen, het genot deser goedtheit verhopen mach en dat ick, naer Ued. nefens men heer end' lieve angehoorighe befoollen hebend' in de beschermingh des alderhooghste, my noeme te weesen Mevrouwe UEd. Aldergedienstigste dinarese Maria Werden" *). 1) Niet op „stal", zooals t. a. p. bij ongeluk staat. 2) Uit Amsterdam. 3) Antwoord: Brieven van De Witt, II, blz. 336. 81 Er zijn ter verdere aanvulling van Fruins excerpten nog enkele brieven mede te deelen. In de eerste plaats de antwoorden, die De Witt ontving van Pieter van den Broeck, David de Wildt en Adriaan van Strijen op zijn verzoek om inlichtingen betreffende de convooien en licenten <); voor de wijze van heffing hiervan zijn zij van belang: (Van Pieter van den Broeck. 14 April 1661s)). „Gistéren naer de middagh my ter hand gecomen sijnde UwEd8. missive, soo hebbe aendachtelijck gaen overwegen, hoedanich ick met volcomen seeckerheyt de vragen, by UwEd1. in deselve opgesteld, soude beantwoorden, ende goetgevonden my tot dien synde te dienen van de consideratiën ende onderrichtingen van soodanige officieren, die van overlange in dienst van 't land omtrent 't stuck van de convoyen ende licenten is gebruyckt ende welckers getuygenisse volcomen geloove meriteert; hetselve, by geschrifte gesteld, gaet hiernevens, met byvoeginge van eenige consideratiën, die ik van importantie hebbe geacht te sijn". (Bijgevoegd: brief van Cis. Thomas van Naerssen aan Van den Broeck van 13 April 1661 *)). „Mijnheer, 't Beright op U.E.E. opgegeven poincten, als myne consideratie op 't geene U.E.E. discours medebragt, hebt UE. cortlijck hieronder: 1 ende 2. Wegens 't witte naeygaren4;: 't selve betaelt 1) Brieven van De Witt, II, blz. 350 vlg. 2) Uit Rotterdam. 3) Uit Rotterdam. 4) NI. van de lijst der convooien en licenten van 1655 (Becht, Statistische Gegevens betreffende den handelsomzet van de Republiek der Vereenigde Nederlanden gedurende de 17" eeuw ('s-Gra ven hage, 1908), blz. 92. Brieven aan Johan de Witt. II. 6 - 82 voor ordinaris uytgaende convoy over see, volgens d'eerste post op de letter G yder 10011 ƒ1- 10- - voor het '/g verhoogingh ƒ 0- 10- - ende voor het veylgelt nae den taucx van ƒ 85 gl. waerde van 100 11., nu »/2 procento uytgaende ƒ 0- 8- 6 Comt soo voor yder hondert pond naeygaren tsamen ƒ 2- 8- 6 Nota. Staet wel te considereeren, dat de negende post op de letter G, daeronder naer alle apparentye Hare Hoochm. verstaen het wit naeygaren begrepen moet werden, noyt is gepractiseert. Immers in 21 jaren, dat ick dit comptoir bedient hebbe, is noyt een party nae die post voorgekomen, sulcx dat die post daer vrugteloos blijft staen,-alsoo alle witte twijn, hier te lande bereyt, hoe fijn ende waerdig die mogte sijn, onder d'eerste post werden gebracht 3. Wat aenlanght de Vlaemsche lywaten. Ick hebbe geen kennis, dat d'selve incomende onder voorgeven van gebleyct te werden, van 't lycent noch van 't veylgelt eenige vrydom genieten, maer betaelen van de 100 ellen, indiffe- rentelijck fijn ofte groff, voor incomende lycent ƒ0- 8- het '/s verhoogingh heeft op de revieren ofte ten platte lande geen plaets permemory. voor veylgelt, nu één ten hondert, wert by de cooplieden de waerde selfs gestelt, dat op ons comptoir door malcander loopt na 50 gl. de hondert ellen, comt ƒ0- 10- - Comt soo tsamen voor hondert elle Vlaems linde incomende ƒ 0- 18- - 4. De Camericx doucken die comen ons- in 't incomen — alsao op de frontieren betalen — noyt voor. Ende hebbe anders geen kennis, oft die betalen in 't incomen volgens d' lijst voor lycent van 't stuck van 22 ellen .ƒ0- 5- - Vj verhoogingh, als boven, nihil ƒ0--- voor veylgelt na ƒ 40 gl. 't stuck, gelijck die getauxeert staen ƒ 0- 8- - Comt soo tsamen voor alles op een stuck incomende ƒ 0- 13- - 83 Wat het uytgaen nu aenlanght, daervan werden deselve volgens laetste ordre van Haere Hooghtn. in dato eerste Martii 1653 van uytgaende reght, */8 verhoogingh ende veylgelt gehouden exempt. 5. Comende nu tot 't leste poinct, rakende Slesiger gare, daervan is my noyt oock eenige post uytgaende voorgekomen, werdende hier getwijnt ende gebleyct; gaet dan onder naeygare, daervan op 't eerste poinct gesproocken is. Maer incomende, sijnde dan rou ende ongesorteert, wert dan aengegeven voor weeffgaren, boven de 15 stuyver 't 11., na de 10de post op de letter G, ende betaelt dienvolgende voor lycent van de 100 11 ƒ0- 10- - Voor het '/s verhoogingh, per asch oft de reviere affcomende nihil, permemory. Maer het veylgelt sijnde, nu één procento van incomen, wert by de cooplieden selfs getauxeert, ende vinde, dat 't selve door malcander uytcomt op ontrent de 100 gulden yder 100 pond. Comt soo . . ƒ 1- - ■ - Soo soude yder 100 11. Slesige garen voor d'in- comende's lands rcght schuldigh sijn ontrent de ƒ1- 10- -' Hiermede achte ick UwEd. voorstellen te hebbe beantwoort, by welcke gelegentheyt ick hierby vouge eenige bedenkingen, my soo voorcomende, die ligt niet ondienstigh sullen sijn diegeene, welcke 't bewint hebbe, tot het combineere van de drie middelen,' convoy, '/8 verhoogingh ende veylgelt, in ééne post ofte het dresseeren van eene nieuwe lijst etc. 'k Hebbe altoos de tytuls van convoy ende veylgelt seer aenstootelijck ende schadelijck voor 't lant gevonden, d' meeste lieden meenende, sy 't effect van dien niet genietende in 't incomen ofte uytgaen over see, dat meestendeell met geen convoy vergeselschapt is, datt sy alsdan in concientye daervan niet schuldigh sijn, ende ick ben wel verseekert, dat om die reede veel sluyckerye geschieden, daer, wanneer die lasten ge vordert werden onder de tytull van 's lands incomende ende uytgaende reghte ofte andere namen, beter te bedencken, veele uyt concientye souden 84 nalaten, 't gene sy nu meynen naer dien regel haer vry te staen. In 't combineeren ofte tsamen brengen van 't convoy, '/3 verhoogingh ende veylgelt staet te letten: 1. Dat die van de Engelsche Coert alsdan wederom sullen pretendeeren exempt te sijn van alle haere lakens, carsaye, dousyne ende baye etc, gelijck sy vóór 't heffen van 't veylgelt sijn vry geweest ende nu in treyn gebragt sijn, 't veylgelt van alles te betalen, wanneer dan weder by veele van de Coert op haer naem alles aen haer trecken ende soo 't lant van alles frustreeren. 2. Alle goederen, gaende ende comende van de WestIndisch, die betalen nu het in- ende uytgaende veylgelt, maer, d' lijst gecombineert sijnde, soo sal 't gemeene land daer wederom niet trecken, alsoo d' West-Indische Compagnie het convoy geniet ende daermede composeeren. 3. D' goederen, gaende op Maes, Waell ende Rhijn, de Seeusche stroomen, na Brabant ende Vlaenderen, oock per asch over de frontieren, sullen dan mede met het '/g ver" hoogingh moeten belast werden, daer sy nu van exempt sijn, ofte 't lant sal moeten dat considerabell middel misschen ofte de reviere sullen een colombe "bysonder moeten hebben. 4. 't Selve staet te considereeren met den Orisontschen toll, doch dat is hier op de Maes van weynich importantye. 5. De misgrepen, die totnogtoe soo in d'een als d'andere lyste gebleven sijn, soude hier te langh ende my de tijt, om die te aenwysen, te cort vallen; soo breecke ick hiermede aff ende blyve" enz. (Van David de Wildt. 14 April 1661')). „Om te voldoen aen 't gerequireerde by UEd. missive van den 12en deeser loopende maent, geëxamineert hebbende de concepte verdubbelde lijste der convoyen, mitsgaders de remarcques, daerover gevallen ende neven deselve oock naderhandt ter vergaderinge van Hare Hoog Mog. ingedient, 1) Uit Amsterdam. 85 ende my oock hebbende doen informeren noopende de practycque ten comptoire der convoyen alhier, belangende de poincten, in de voorsz. missive vermeldt, bevinde, dat het witte naygaren, in de d'oude(!) lijsten vóór den jare 1651 abusive gestelt geweest sijnde onder d'eerste soorten van garen, naygaren D sub litera G. ende doenmaels betaelt hebbende tegens ƒ 1- 10- de 100 pond uytyaende, om 's landts schade ende 't voorsz. abuys voor te comen, in 't redresseren ende corrigeren van de voorsz. lijste in den voorsz. jare 1651 ende daernae uyt den voorsz. text is gelicht ende gelaten, om volgens de rechte text ende meeninge, geëxpresseert in de achtste post van 't garen, witpondt garen, dat met de ponden vercocht wordt, 's landts recht naer de waerdye te betalen, ende dat hetselve oock dienvolgens ten opsichte van 't bewuste veylgelt heeft betaelt, wordende by de coopluyden meestentijt ofte bynae ordinaris getauxeert op 6 gld. yder pond waerdy sonder eenige contradictie, sijnde deur malcanderen veel meer waerdigh, hetwelcke dan' voor bericht op het 1 ende 2 poinct van UEd. missive; sal daerby voegen, dat hetselve, by de geprojecteerde verdubbelinge der lijste gestelt sijnde op ses stuyvers per pondt uytgaende, wordt ontlast met 10 penningen op 't pondt, die meer betaelt souden moeten worden, in cas den opgaef van 't geheele veylgelt effect quame te sorteren, sijnde hier geen kennisse van Hare Hoog Mog. resolutie van den 26en Mey 1651 '), dienaengaende genomen oft oock oyt sedert het voorsz. redres dienvolgens gepractiseert. Op het 3* poinct, rakende de Vlaemsche linwaten, dient voor bericht, dat, deselve in de lijste van 't veylgelt niet geëxpresseert sijnde, by de cooplieden selve worden verclaert ende incomende ordinaris worden getauxeert op 25 gld. de 100 ellen waerdigh ende dienvolgens voor 't geheele veylgelt mosten betalen . . . . ƒ 0- 10- voor 't recht der convoyen ƒ 0- 8- */s verhooginge. ƒ 0- 2- 12 Sijnde . . ƒ 1- 0- 12 1) Brieven van De Witt, II, blz. 351, noot 1. (N. v.' d. U.) 86 Daertegens soude by de verdubbelde lijst incomende betalen 16 stuyvers van yder 100 ellen ende dienvolgens \'5 profiteren, 't welck in 't formeren van de voorsz. lijste, om de bleeckeryen te benificieren, in de voordacht soo moderatelijck is gestelt. Doch uytgaende souden de voorsz. Vlaemsche linwaten op de 100 ellens by de verdubbelingh omtrent twee blancken worden beswaert, 't welck ten aensien van de groote waerdye van geen importantie is, als sijnde de geheele belastinge geen 2 percento, 't welck geen divertie can causeren. Op 't4e belangende de camerixdoecken: deselve jouisseren het effect van Hare Hoog Mog. resolutiën •), op derselver ontlastinge genomen, ende betalen dienvolgens incomende acht stuyvers per stuck sonder meer, sijnde geëximeert in 't veylgelt ende sonder verdubbeling oft beswaernis, oock alsoo vöorgestelt te brengen in de nieuwe lijst, nevens absolute vryheyt in 't uytgaen, gelijck UEd. sal vinden in de laetste remarcques ofte consideratiën sub litera D ende over de voorsz. lijste ingedient. Ende op 't laetste, belangende het Silesiger garen, dat hetselve is gecomprehendeert onder de thiende post in de lijste als garen om te weven ende by de coopluyden ordinaris naer de minste taux naer de waerdye wort aengegeven beneden de vijfthien stuyvers ende dienvolgens incomende voor convoy betalen van de 100pond ƒ0- 8- 0 Vj verhooginge ƒ 0- 2- 12- 't geheele veylgelt de 100 pond tegens 50 gld. waerdye ende dienvolgens ƒ 1- 0- 0 sijnde tesamen . ƒ 1- 10- 12 ende by de lijst van verdubbelingh soude maer betalen van 100 pond incomende van de waerdye beneden 15 stuyvers 't pond 16 stuyvers, sulx dat 14 stuyvers 12 penningen op yder 100 pond wegens, sijnde bynae de helft, ontlast soude worden. Verhoope, dat UEd. hierinne sal weesen gedient ende bevinden sult, dat veel luyden door onkund oppositie formeren tot hun eygen schaeden ende wel onderrichtinge 1) Alsvoren, noot 2. 88 gaderinge by monde is gerepresenteert geweest; hebben derhalven de meergemelte heeren burgemeesteren Uwe Ed'. by desen wel willen versoecken, dat de voorsz. extentie ten aensien van de voorsz. twee laetstgenomineerde speciënmede meugen werden geamplieert conform de voorsz. schriftelycke remarques daerover, aen Uwe Ed'. overhandicht, opdat andersints het fynale arrest van de voorsz. concepteconclusie daeraen niet en come te accrocheren, 't welcke by ontstentenisse van dien by de regieringe alhier voor soodaenich niet en soude kennen werden opgenomen ende misschien — de voorsz. saecke in dien gevalle sullende moeten blyven buyten conclusie — meerder verwyderinge ter naester aenstaende vergaederinge van Haer Edel Groot Mog. soude comen te veroorsaecken; ick blyve, die ick ben ende altijts wesen sal", enz. In de tweede plaats volgt hier de brief van de douairière van Brederode, genoemd Brieven, II, blz. 298: (Van Louisa Christina van Solms, douairière van Brederode. 11 October 1661 >))• „Ayen conféré avec les parens de mon fils touchant les personnes que ie dois supplier d'accepter sa tutelle après ma morte qui son de mon sentiment que ie fois ioinder aux deux messieur que ie leur ay noummé, k savoir de nobles monsieur de Wimmennour(!) et de la Cour de Hollant monsieur Mastame (!) que ie fois ioindre des villes comme estant plus affectionné a nostre maison que les nobles ne son pas, et leur ayant dite que nous ne pouvions pas espérer vostre personne, ils m'on déclaré de souhaitter avec passion ausi bien que moi que monsier vostre père voulust accepter ce soin la, mais, en cas que nous ne pussions pas encore obtenir ce bonheur, nous souhaiton tout d'avoir une de quatre messieurs suivans, k savoir monsieur de Barendrecht, monsieur Slingelant, le pensio- i) Uit Vianen. 93 les fondemens d'une amitié qui, bannissant toutes sortes de jalousies, fera, comme j'espère, le bonheur des deux Estats. Scachant la part que vous y aves, vous ne pouves pas douter que les serviteurs du Roy ne vous en ayent une obligation bien grande. Je vous prie néantmoins de croire qu'il n'y en a pas un qui soit avec plus de reconnoissance et de véritable estime que moy, Monsieur, vostre bien humble et affectionné serviteur le Comte de Clarendon". Het is bekend, hoe ongaarne men hier het verkoopen van Duinkerken aan Frankrijk zag. Daarover handelt een brief: (Van George Downing. 16 Maart 1662 ';). „Monsieur, J'avois envoyé auprès messieurs d'Amsterdams) devant le retour de mon secrétaire, mais ils estoyent tous sortis. Je ne manqueray pas d'envoyer encore ce soir. Touchant les bagatelles nouvelles qu'on a fait courir, comme si Dunkirk devoit estre rendu au Roy de France, Monsieur le Chancellier m'a mandé par le dernière ordinaire que iamais un seul mot n'a esté proposé de la part du Roy de France touchant eest affaire ld,. Monsieur je vous prie d'expédier au premier moment 1'affaire touchant ma mémoire; autrement9) ce sera trop tard et je ne manquerai pas de me servir 1) Uit Den Haag. 2) De gedeputeerden van Amsterdam zullen bedoeld zijn. Waarschijnlijk houdt dit verband met de gevangenneming der zgn. koningsmoordenaars, waarover Downing zich juist in deze dagen zeer druk maakte; zie nog de volgende noot. (N. v. d. U.) 3) Dit laatste gedeelte is door Downing eigenhandig bijgeschreven. Het heeft betrekking op de koningsmoordenaars te Delft (Japikse t. a. p., blz. 196). (N. v. d. U.) 98 Eenige brieven van Schuylenburg *) aan De Witt schijnen te bewijzen, dat De Witt met dezen uit Groningen gevluchten regent op goeden voet stond. P) Den eersten dezer brieven, nog uit 1661, laat ik hier volgen: (Vau Johan Schuylenburg. 5/15 December 1661*)). „Hoewel ick vertrouwe, dat UWelEd. voor ende naer kennisse sal hebben becomen van die vremde proceduiren, die eenige dagen langh alhier tegens my zijn geholden over de saecke van Portugal, so hebb' ick nochtans mijn debvoir geacht tot meerder bevestinge selfs daerover een letterken aen UWelEd. te schriven ende te notificeren, dat de heeren Staten van Stadt ende Lande gelieft heeft nae veele fluctueringe eyntelick dese resolutie 4), die hier- hoopte te spreken (cf. Brieven van De Witt, II, blz. 365, noot 1). Een andere brief van Fannius van 10 Maart '1662 (liggend in het deel van De Witt's minuten van 1662) bewijst, dat hij gewoonlijk over de. -Zeeuwsche zaken aan zijn broeder Cornelis schreef, om De Witt niet lastig te vallen. In dezen brief zegt hij o. m., dat Thibault en (Jacob) Veth beide ten gunste van de overeenkomst gestemd zijn. Thibault stelt voor, of het, om den Oranje-gezinden in het gevlei te komen, niet goed zou wezen een bepaling op te nemen, dat Holland en Zeeland in zake het kapitein-generaalschap communicatief zouden handelen. In een P. S. schrijft hij nog vernomen te hebben, dat het residentschap te Brussel gevaar loopt. Hij betreurt dit voor zijn zwager Sasburg en hij verzoekt De Witt dezen slag, die een totale ruïne voor „sijn kinderrycke familie" zou zijn, af te wenden. — Sasburg zelf ontraadt het voornemen in een brief van 9 Maart 1664. Als motief noemt hij de handelsbelangen van Hollanders en Zeeuwen in België en de mogelijkheid van het overlijden van den Spaanschen koning en den kroonprins. (N. v. d. U.) 1) Zie hieromtrent een artikel van Dr. Poelman in de Groningsche Volks-Almanak voor 1920. (N. v. d. U.) 2) De nu-volgende passage tot het ] op blz. 99 is met dé er bij behooreude noten door mij ingelascht in Fruin's excerpten en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 3) Uit Groningen. 4) Houdende zijne schorsing als gedeputeerde ter Staten-Generaal (Poelman, t. a. p., blz. 55). 99 nevens copielick overgaet, tegens mijn persoon te nemen. Wat kuperyen ende ongestuiinicheyt hierinne gepleeght zijn, can ick met geen penne genoeghsaem beschriven maer sal — soo UEd1. wil — eerstdaegs, in Den Hage comende, mondelick aen UWelEd. verhaelen. Veele cordate ende conscientieuse heeren van de stadt hebben met groote vigeur hiertegens aengegaen, protesterende van 't ongelijfck ende gewelt, dat my in desen wierde aengedaen, maer tevergeefs, zijnde de meeste van de Raet sodanich verbonden aen ses smaldeelen van de Ommelanden ende met eede — als men seght —' in sulcker vougen verplicht, dat egeene motiven ofte deportatiën van vrome regenten, soo in de stadt als Ommelanden, haer daervan hebben connen dimoveren. By provisie moet ick nemen patiëntie, verwachtende, wat Godt de Heere op Petri Lantdach ') naestcomstich sal gelieven te geven; ick verseeckere myselven, datter een groote veranderinge op handen is, zijnde onmogelick, dat sulcke violente regieringe lange can consisteren. Waermede sluitende, bevele UWelEd. in Godes heylige protectie, verblivende" enz.] Over- de regeeringsaangelegenheden van Dordrecht') zijn weer een aantal brieven van den ruwaard van Putten. Wij laten het voornaamste daaruit volgen 3): (Van^ Cornelis de Witt. 1 Januari 1662 *)). Onvangen dien van 29 December 16618). Uit zekere uit- 1) De Landdag begon op St. Pieter, 23 Februari (Aitzema, II, blz. 898). 2) Vgl. hiervóór, blz. 74. 3) Hoogst belangrijk ter vergelijking zijn de contracten van 7 December 1661 tusschen A. Beveren (Barendrecht), A. Blyenburch (Naaldwijk) en W. de Beveren (Strevelshoek) en van 27 Februari 1662 tusschen A. Beveren, W. Hallingh, C. de Witt en W. de Beveren, na den dood van den eersten bevestigd 3 September 1663, te vinden o. a. in de Nederlandsche Jaarboeken van 1761, blz. 663, noot *; het laatste niet door Strevelshoek, die ook in 1663 gestorven was, maar door J. v. Beveren (Swijndrecht) geteekend. 4) Uit Dordrecht, evenals de volgende tot blz. 106. 5) Brieven van De Witt, II, blz. 324—325. (N v. d. U.) 100 drukking, voorkomende in den brief aan D. Dammert, die bezorgd is, oordeel ik, „dat UwEd'. praesupponeert, dat de woorden, daeruyt alle de differentep, de surrogatie raeckende, geresen sijn, door UwEd1. aen den heere van Barendrecht geseyt, te weten dat d' heer Everwijn tot schepen in de eerst vacant vallende plaetse soude werden geëligeert, indien d'heer van Barendrecht ende Strevelshoeck denselven op haer tour souden willen presenteren, met kennisse ende voorweten van my ende onse vrienden in dier voegen gerapporteert souden sijn, daer ter contrarie niemant eenige kennisse daervan gehadt heeft ofte overleg gemaect soude sijn; maer 't selve is door UwEd'. geseyt in presentie van den heer Willem Halling, die hetselve oock geadvoueert ende, naer de heer van Barendrecht sey t, met toereyckinge van syne handt bevesticht soude hebben, hetwelck by d'heer Willem Halling voorsz. oock niet wert gecontradiceert, maer geïnterpreteert, dat, in cas beyde de heeren van Barendrecht ende Strevelshoeck de voorsz. presentatie conjunctim hadden gelieven te doen, gelijck oock die woorden niet anders gevat ofte uytgeleyt konnen werden, alhoewel de heer van Barendrecht sustineert, dat, sulx Sijn Ed'. aengeseyt sijnde, sonder syne kennisse ende voorweten niet kan gedissolveert ofte vóór het desisteren van den heer van Strevelshoeck van syne tourbeurte op een ander gebracht werden, soodat over die woorden vele ende heviche disputen sijn voorgevallen ende buyten twyfel op UwEd". overcomste noch voon vallen sullen. Dese disputen schijnt de heer Van Meeuwen sich in geen en deele te willen aentrecken, als sijnde de bewuste woorden door UwEd'. buyten last ofte sonder Syne Edte. ende andere vrunden kennisse als voorsz., in dier voegen gerapporteert. Ende als men de saecke soude willen considereren in abstracto, soo sijn buyten twyfel verre de meeste redenen voor den heere Van Meeuwen militerende, sijnde desselfs broeder ') nu thien jaeren Acht geweest ende een jongman out ontrent de vijftich jaren, een borgemeestersbroeder 1) Cornelis van Meeuwen. (N. v. d. U.) 101 ende van een DordrechtscheJ) familie, daer d' heer Everwijn nu maer is ontrent dertich jaeren, een Vlaming ende een predicantssone; welcke argumenten by d'heere Van Meeuwen in dier voege opgevat ende door Syne Ed'. selve den heer van Barendrecht op gisteren tegemoet gevoert sijnde, heeft Syne Ed'. aengenomen met d' heer Dammer dienaengaende naeder te sullen spreecken, soodat ick oordeele meerder hope te sijn, omme den heere van Barendrecht als wel den heere Van Meeuwen tot het aennemen van de tweede plaets te disponeren. Wy sullen Uwe Ed8. overkomste dan afwachten ende blyven" enz. (Van Cornelis de Witt. 12 Januari 1662). „De differenten, de politie alhier raeckende, staen noch in deselve termen ende dunckt my, dat alderbest sal sijn, dat wy ons daermede, soo weynich mogelijck sal sijn, bemoeyen, omme alle umbragie ende jalousie, sooveel mogelijck sal sijn, te eviteren". Verleden Donderdag2) zijn broeder Hoeuft ende De Sont tot commissarissen ten beleide en de heeren Pompe ende Onderwater tot kolonellen geëligeerd. Intusschen was de bruiloft van den heer Pompe van Meerdervoort en de oudste dochter van broeder en zuster Swijndrechts) op handen. In den brief van uitnoodiging schreef Jacob van Beveren: (Van Jacob van Beveren van Swijndrecht. 14 Januari 1662). Uitnoodiging tot het „contract van huwelijck" van Meerdervoort met zijne dochter Alida op Donderdag 1) De brief heeft: „Dordnthsche". (N. v. d. U.) 2) 5 Januari. (N. v. d. U.) 3) Cf. hiervóór, blz. 69, noot 2. (N. v. d. U.) 102 19 Januari, ook „op hope, dat Uw Ed'. door desselfs goedt beleydt ende directie de heer van Barendrecht met de heer van Strevelshouck ende andere heeren, onse goede vrienden, in goede correspondentie ende vrientschap mochte comen voor den voorsz. dach, alsoo ick wel mercke, dat andersins op die byeencomste door de dispariteyt van die heeren de vreuchde geheel sal sijn g'altereert" ')• - — De raadpensionaris verbleef van 17 tot 23 Januari te Dordrecht. Wat er door hem in deze is uitgewerkt, leert de volgende brief: (Van Cornelis de Witt. 28 Januari 1662). „Huyden is de surrogatie van de vacante plaetse in den gerechte alhier gedaen op d'heer Samuel Everwijn; d'heer Van Meeuwen heeft niet voor Donderdach voorleden tot het desisteren gebracht konnen werden. Wy sijn van meyning op Maendach toekomende, nevens d' heer Willem van Beveren, d'heer borgemeester "pertinente ende sincere openinge te geven van 't gene tusschen ons ende de heeren Beveren geconvenieert is, hopende, dat Syne Ed'. in oprechticheyt de vrientschap ende correspondentie onderhouden sal. Hier is tsedert UwEd8. vertreck niets anders van consideratie voorgevallen". De uitslag der conferentie wordt in onze verzameling niet vermeld. Maar weldra was er wat anders aan de orde: (Van Cornelis de Witt. 13 Februari 1662). „Gisteren hebbe ick nevens den heere van Barendrecht myne gedachten laeten gaen, in wat wegen ende formen tegens de aenstaende verkiesinge het borgemeesterschap ■1) Ook C. de Witt dringt 14 Januari op De Witt's overkomst aan, liefst een paar dagen te voren, ook uit naam van de vrouwe van Meerdervoort. (N. v. d. U.) 103 op den heere van Swijndrecht ende vervolgens het schoutampt') t'onser intentie soude konnen werden geconfereert. Syne Ed'. was van opinie, dat opgemelten heer van Swijndrecht vijff a ses daegen vóór den tijt van de voorsz. verkiesinge sich van den schoutampte behoorde te excuseren ende op desselfs rang in den Outraet plaetse nemen, eerstelijck omdat volgens het oude gebruyck de borgemeester van de gemeente altijt gekosen is uyt den Oudtraedt ende dat den schout, sijnde in de civile saecken de jongste schepen, voor geen oudtraedt geconsidereert kan werden; ten anderen oordeelde Syne Ed'., dat het schoutampt, in dier voegen vacant gestelt sijnde, door myne heeren van den Oudtraedt soude konnen werden gedemandeert aen Syne Ed'., als sijnde de outste borgemeester, ter tijt" ende wylen toe Haere Edel Groot Mog. dienaengaende souden hebben gedisponeert, om in allen gevalle, indien eenige machinatiën tegens de collatie van het schoutampt souden mogen ondernomen werden, 't selve te konnen behouden in soodaenige handen, dat, by alle voorvallen, daervan t'onser intentie gedisponeert soude konnen werden, ende dat Syne Ed'. selfs, soo haest de verkiesinge van den borgemeester gepasseert sal sijn, de collatie van het schoutampt in desselfs plaetse op den heere van Meerdervoort aen Haer Edel Groot Mog. met beter gratie soude konnen versoecken. Ick bekenne, dat ick dese speculatie oordeele te behelsen den secuersten wech, om tot ons oochmerck te geraecken, oock daeruyt te bespeuren een oprechte genegentheyt van den heere van Barendrecht, dewelcke presenteert sich selven voor dien kleinen tijt in het schoutampt te laeten gebruycken, vindende alleenlijck dese scrupule, dat geduyrende die weynige daegen deselve persoon schout van Dordrecht ende borgemeester van de gemeente sijn soude, 't welck ick echter voor soo korten tijt niet t' eenemael incompatibel kan oordeelen. Ick hebbe aengenomen dese consideratiën, op het versoeck van den heere borgemeester, UwEd'. te communiceren, sullende by de eerste occasie, ende immers vóór het eynde van dese weke, een letterken tot rescriptie 1) Door Swijndrecht bekleed. 104 ende desen aen gaende UwEd9. consideratiën verwachten *). Blyve ondertusschen" enz. (Van Cornelis de Witt. 22 Februari 1662). „Ick kan niet anders bemercken, öf d'heer Van Meeuwen ende Alewijn sullen haer tegens het begeven van het schoutampt op onsen neve van Meerdervoort formaliseren; ende alsoo ick becommert ben, dat Haer EE. sullen trachten soo vele heeren mede daertegens te disponeren als eenichsints doenlijck sal sijn, soo oordeele ten hoochsten geraeden, dat vader De Witt ofte Uw Ed'. met monfrère Hoeufft, aldaer sijnde, dienaengaende naeder sprekende, de bevorderinge van de voorsz. saecke recommandere. Blyve" etc2). Inmiddels werd den 27en Februari de bond gesloten (Jaarboeken 1761, blz. 669). De uitslag was ten slotte naar wensch: (Van Cornelis de Witt. 11 Maart 1662). „Huyden heeft monfrère Van Swijndrecht desselfs schoutampt gestelt ter dispositie van Haer Edel Groot Mog. ende myne heeren van den Oudtraedt ende is vervolgens mijn heer van Barendrecht geaucthoriseert 't voorsz. schoutampt by provisie waer te nemen, ende sijn genomineert, om, nevens opgemelten heere van Barendrecht, aen Haer Edel Groot Mog. voorgedraegen te werden tot de voorsz. bedieninge de heeren van Naeltwijck ende van Meerdervoort, soodaenich nochtans, dat de gedeputeerden van deser stede wege gelast sijn den heere van Meerdervoort aen de leden van de vergaederinge te recommanderen,3). Ick sal vermits onse kerckelycke besoignes niet voor Maendach toekomende 4) konnen derwaerts komen. Hiermede" enz. 1) Dit antwoord is niet bewaard. 2) De Witt schreef onder op dezen brief: „Frère De Witt.'-Hoeufft in de Chambre" (sc. mi-partie). 3) Gekozen 14 Maart (Resolutiën Holland i. d.). 4) 13 Maart. (N. v. d. U.) 105 Uit dit en andere voorvallen blijkt, dat nu vooreerst de verstandhouding tusschen de De Witten en den heer van Barendrecht vriendschappelijk was. (Van Cornelis de Witt. 4 September 1662 '))• „Ick bevinde de sentimenten van den here van Barendrecht cordaet ende overeenkomende met onse speculatiën, soo in de pretensiën van den heer Jan de Witt2), in cas desselfs sollicitatie mochte komen te succederen, alsmede raeckende de augmentatie van het getal der gedeputeerden ter dachvaert". (Van Cornelis de Witt. 25 October 1662). „Op huyden sijn by de heeren van den Outraet alhier voor den aenstaende jaere verkosen de goede luyden van den Achte ende sijn gekosen diegene, dewelcke op dit ingeleyde billet aengehaelt sijn 8). De heer Willem van 1) Deze en de volgende brief zijn door Fruin opgenomen in het „Aanhangsel" en door mij daaruit hierheen overgebracht. (N. v. d. U.) 2) Om „Veertig" te worden waarschijnlijk?; hij werd in 1662 lid van het college der Veertigen (Balen, t. a. p., blz. 1310). (N. v. d. U.) 3) „Ie quartier: Cornelis van Meeuwen Johan van der Hulck Maerten Gillis/., van der Pypen Govert Sonnemaens Mr. Gerard Brandwijck Jan Matthijsz. Bax II* quartier: Adriaen van der Graeff Dr. Johan de Jongh Dr. Jacob Onderwater Adriaen de Witt Nicolaes Manternach Blasius van Haerlem de jonge IIIe quartier: Dr. Willem Langhly ArnouU van Ravesteyn Paulus Hallingh Pr. de Sondt Crispijn van Outgaerden . Mr. Anth. van der Mast IVe quartier: Johannes Wagenaers Corn. Belljaerts Gerrit van Duynen Hendrik van den Santheuvel Tielman Zeebergen Johannis van Evssel". De hier gespatieerd gedrukten zijn op het lijstje aangehaald en waren dus gekozen. 106 Beveren hout sich hierover seer gemiscontenteert, ende niettegenstaende de heere van Barendrecht klaerlijck kan verifiëren, dat den gein. heere van Beveren 't selve al in Decembri des voorleden jaers aen Syne Ed'. belooft hadde, maer de heer van Naeltwijck is selve mede boven geweest ende heeft tot de voorsz. verkiesinge mede helpen contribueren. Hiermede blyve" enz. De brieven van Pieter de Groot, gedurende dit jaar aan De Witt geschreven, zijn niet onbelangrijk. (Van Pieter de Groot. 2 Mei 1662 ')). „De heer schepen Blaeuw heeft my bekent gemaeckt, dat il Comte Gualdo Priorato, hy erdoor passerende, Sijn Ed. hadde gesproocken nopende de historie van onsen tijt, by hem in 't Italiaens beschreven, die hy gaerne, naeder geïllimineert, in 't licht soude geven; dan also hy minst meende gedient te wesen van de saecken, die sich in dese landen specialick in den jaere 1650, raeckende de belegeringhe van de stad Amsterdam met haer gevolghe, hebben toegedraeghen, soo was sijn versoeck daerin gesecundeert te moghen" werden door de documenten, die hem vanhier souden kennen werden gesubministreert. Ende also wy beyde van meninghe sijn, datter veel aen gelegen is, dat het verhael in de voorschreven historie de werelt inderdaet werde bekent gemaeckt, gelijck het is gepasseert, ende datter voor desen Staet niet weynich nuts in en is, dat vremde ende onpartydige natiën daervan de waere geschapenheyt weten ende aen andere openbaren met dat credit ende die geloofwaerdigheyt, die dickmael aen de ingesetene ende geïnteresseerde nyet en werde gegeven, soo hebbe ick mynes plichts geoordeelt UWelEd. hetselve bekent te maecken ende te versoecken, dat deselve, nae haer gewone wijsheydt ende directie, daertoe gelieve te subministreren hetgene sy oordeelen sal van de meeste 1) Uit Amsterdam. 107 vrucht te sullen sijn,, so tot illustratie van de voorschreve historie als tot dienst van den Staet ende iustificatie van de goede regieringhe van deselve; waerop een letterken antwoorts tegemoet syende, blyve" enz. Zie het antwoord: Brieven van De Witt, II, blz. 394. Andere brieven van De Groot, betreffende het Interest van Holland, zgn gedeeltelijk uitgegeven in de Gids, 1858, II, blz. 513 vlg. Daar is echter geen melding gemaakt van het volgende gewichtige bericht, dat ons leert, dat De Witt reeds een jaar vroeger het boekje, denkelijk nog geheel in handschrift, had gezien. In Juli 1661 maakte De Witt een uitstapje naar Duynwijk in de Beverwijk. Zijn commies Jacob van den Bosch schreef en zond hem derwaarts wat hem interesseeren kon. In een brief van 10 Juli lezen wij o a.: (Van Jacob van den Bosch. 10 Juli 1661 ')). „Hiernevens gaet volgens UEdts. begeerte de bewuste bondel met papieren ende het tractaetge, geïntituleert „„Het Interest van Hollandt"", 't welck ick van mijn schuldige plicht geacht hebbe UEd. nevens de brieven, tsedert desselfs vertreck vanhier ingecomen, per brenger deses toe te senden". Wij hooren sedert niets naders van het werkje vóór den brief: (Van Pieter de Groot. 2 Juni 1662 *)). „Den autheur van liet Hollands Interest eyndelijck sijnde bewoghen geworden, om de voorgaende cappittelen, die 1) Uit Den Haag. 2) Uit Amsterdam. — Door Fruin slechts gedeeltelijk opgenomen onder verwijzing naar de „Gids"; door mij geheel (cf. Brieven van De Witt, II, blz. 395, noot 4). (N. v. d. U.) 108 teghenwoordigh onder de pers sijn, noch meerder te illustreren, door aenwysingh van de macht, die Holland ende desselfs meeste steden hebben, om door sich self te kennen subsisteren, sonder de hulp ende beschermingh van haere bondgenoten van node te hebben, heeft, by absentie van de heer Van Willighe 1), my d'eere gedaen van den inhoud deser bladeren, die ick raptim hebben doen copieren, te communiceren. Ick hebbe in eenighe positiën van deselve al wat bedenckelicheyt gevonden, ende voornaemelijck in de demonstratie van met een wyde ryngsloot so een groot een estendue lands te besluyten ende op die wyse, als daer beschreven word, te beschermen; nyet, dat ick hetselve onnut ofte onmogelick achte, maer omdat ick bemercke, dat saecken, die by ydereen nyet begrepen en worden, voortshands onsmaeckelijck sijn ende om het ene wit oock het andere doen verachten. UWelEd'. sal alles met haer gewone wijsheyt gelieven te considereren ende nevens haer bedenckinghe weder terugghe te senden, opdat het sonder versuym nevens het eerste werck publij ck mach gemaeckt werden. Ick wenschte wel by gelegentheyt door een lettercken bericht te werden van UWelEd8. consideratiën ontrent het vergeven van het ontfangherschap-generael van Holland. De speculatiën alhyer lopen meest op de mortificatie van hetselve, daer ick gaerne toe soude helpen arbeyden, als het UWelEd'. niet onaengenaem en was. Ende om de waerheyt te segghen, ick en kan nyet sien, of die charge kan hier soowel als in het Noorderquartier gemist werden; al hetgeene, dat in dat cantoor werd gedaen, kan by de steden, elck in haer districkt, wel uytgevoert werden, die, daerdoor haer aensien vermeerderende, van tijd tot tijd meer smaeck in haere vrye regeringhe sullen kryghen ende alle die generale ampten allenxkens leren vernyetighen. 't En is oock nyet sonder bedencken, dat men een persoon, met de directie van soo een cantoor fortificerende, in een staet stelt, dat hem nochte de syne, 1) Hendrik van Willigen; cf. Brieven van De Witt, II, blz. 473(N. v. d. U.) 109 gelijck wy nu dickmael gesien, in haere sollicitatiën yet can geweygert werden. Ick weet wel, dat het moeyte sal hebben die steden in dit sentiment te brenghen, welckers regenten selve dese charge brigueren; maer, als het daer alleen aen soude comen, soo sullen wy hyer oock wel een pretendent uyt vinden, die lichtelijck sooveel kans sal hebben als yemandt van de andere, om also de pretensiën teghen den anderen neder te legghen ende den dienst van den Staet te doen prevaleren. So UWelEd'. dese consideratiën niet onbehaechlijck en sijn, so gelieft deselve by occasiën oock smaeckelijck te maecken, daer hetselve nut sal konnen doen. Ick hebbe met grote vreugde verstaen de goede verlossingh van mevrou De Witt van een jonghe soon'). Ick bidde God deselve een leven te willen geven, dat tot UWelEd3. vermaeck ende dienst van ons lieve vaderland, mach strecken" enz. Deze brief en het antwoord van De Witt (Brieven van De Witt, II, blz. 395) zijn zeer leerrijk om de strekking der republikeinsche partgen, der radicale en der gematigde, te leeren kennen. (Van Pieter de la Court. 12 Augustus 1662 „Mijn Heer, In der haast seg ick geneegen te weesen Sijn WelE. ietwes te communiceren, op Maandaag den 14en deeses, goedstijds voor den middag, soo doenelik ten 7en uren des ugtens; ende soud ik my vinden verobligeerd, indien Sijn WelE. my geliefde op morgen te doen toekomen een 1) Zie hierna, blz. 118. '2) In de Gids "overgeslagen. — Uit Den Haag. Het opschrift moest zijn: „op 't Steenschuur tot Leyden". De Witt heeft op dit briefje aangeteekend: „Beantw. den 14eu Aug. 1062, dat hét op een van de 3 volgende daegen 's naermiddachs ten 2 uyren wel soude gelegen comen". 110 briefjen, 't zy van on- 't zy van geleegentheid of wel wanneer 't Sijn WelE. op 't eersten soude konnen geleegen komen. UEd. verpligte Pieter de la Court". (Van Pieter de la Court. 3 October 1662 „Seederd dat ik de eere genoot Sijn W.EE. tespreeken, heeft het den broederen van de Leidse kerkenraad *) 1) Uit Leiden. . 2) Fruin heeft hier op een los blaadje eenige aanteekeningen uit de notulen van den kerkeraad te Leiden bijgevoegd, die ik hier laat volgen. (N. v. d. U.) 1662. — 25 Augustus. In den kerkeraad geklaagd over Hollands Interest, Politieke Discoursen en andere, aan Pieter de la Court toegeschreven ; of hij tot het nachtmaal genoodigd zal worden ? Boeken zullen onderzocht worden en aan De la Court zal worden afgevraagd, of hij de schrijver of de uitgever is. 12 September. Gecommitteerden deelen een lijst van ergerlijke passages uit de bewuste boeken mee. Kerkeraad ergert zich er over. Wijkdominé en ouderling' zullen De la Court vragen, of hij de schrijver is; zoo ja, hem verbieden aan het avondmaal te komen; zoo met, rapport doen; zoo hij afwezig is en blijft, de boodschap laten, dat hij niet aan het avondmaal komen moet, vóór hij den wijkdominé gesproken heeft. — Tevens de magistraat opmerkzaam te maken op de aanstootelijke passages en te verzoeken die werkjes te weren. 19 September. Verslag van het gehoor bij de magistraat. Zullen het verbreiden tegengaan; bedanken voor de waarschuwing; wenschen, dat de predikanten in alle steden van gelijken doen. Wijkdominé heeft de boodschap ten huize van den afwezigen De la Court gelaten. Wat, zoo hij bij zijn thuiskomst weigert te verklaren, of hij al dan niet schrijver en uitgever is? Dan hem het avondmaal te ontzeggen. 29 September. De beide synodes van Holland 'te schrijven over het boek, ten einde ook de Staten het verbieden mogen. 20 October. Pieter de la Court, ondervraagd, heeft ten antwoord gegeven, ■ „dat de E. kerkeraad gelieve hem zulke vragen niet voor te houden noch met zulke vragen te- bezwaren". Gunstig antwoord ontvangen van de Noord-Hollandsche synode. 1 December. Nogmaals De la Court aan le spreken. Tevens aan de 111 — hoewel niet dan naar onderlinge grote contestatie — geliefd te committeeren vier predikanten uit den haren, om te censureren de twee onlangs uitgekome schriften: het Interest van Holland ') ende de Politike Discoursen; en vermits sy, op het eersten niet konnende byten, meenden, dat het tweede door denselven autheur was geschreeven, gisch ik, dat sy 't des te scherper hebben ondersogt op hope, dat de disreputatie des autheurs soude swakken beide magistraat te klagen, dat dezer dagen een tweede druk der Politieke Discoursen is uitgegeven, en te verzoeken die te verbieden. 8 December. De la Court antwoordt niet op de vraag en verklaart slechts, „dat hy in alle voorname poincten der Chr. religie staet in één gevoelen met de Geref. kerk". Magistraat zal den nieuwen druk niet alleen verbieden, maar de exemplaren doen ophalen. 22 December. De la Court, door den wijkdominé kennis gekregen hebbende van zijn suspensie van het avondmaal, vordert copie der resolutie. De kerkeraad weigert die te geven. 1663. — 5 Januari. De la Court voor den kerkeraad. Verzoekt copie van het rapport der commissarissen en van het besluit van den kerkeraad. De kerkeraad weigert copie, maar deelt een en ander mondeling mee. Hij zal de resolutie in overweging nemen. 14 Maart. Wijkdominé bericht, dat De la Court hem gevraagd heeft, of hij ook aan het aanstaande avondmaal niet komen mag. Zal geantwoord worden, dat hij zeggen moet, wat zijn overweging der resolutie van den kerkeraad opgeleverd heeft'. 1 Juni. Wijkdominé deelt mee, dat De la Court gevraagd heeft weer tot het avondmaal toegelaten te worden, „verklarende, dat hy al de dingen, die in de uitgegeven boeken hem werden ten laste gelegd, niet approbeérde". Verzoek, zal worden toegestaan, „na voorgaande ernstige vermaning". Verder een Extract uit het burgemeesters- en gerechtsdagboek O. 2 October 1662. Burgemeesteren berichten over het Interest van Holland etc. De la Court verklaart, dat hij wel de' auteur van het boek, maar niet van de aanstootelijke passages is enz. Zal in het vervolg zulke boeken'niet uitgeven. Daarna op verzoek van den kerkeraad De la Court nogmaals gehoord, nu over de Politieke Discoursen. Ontkent hiervan de auteur te zijn. Verspreiden verboden. Gerecht keurt alles goed en besluit de zaak hierbij te laten, omdat ook de Staten, hoewel van die boeken zeker kennis dragende, in hun laatste vergadering daarvan geen notitie genomen hebben. 1) De cursief gedrukte woorden zijn in den brief onderstreept. (N. v. d. U.) 112 deese schriften in 't gunt sy leeren tot handhavinge der Vryheid ende der wettelike politike magt des Hoge Overheids omtrent de politie der kerken, want, hoewel gemelde Politike Discoursen niets leeren, dat eenigsints teegen de leere der Gereformeerde kerken strijd, soo hebben deselve gecommitteerden nogtans eenige pointen — waarvan sy den meedebroeders copie hebben geweigerd — op het papier gesteld, die, naar sy aldaer- seggen, schynen niet weinig te stryden tegen de Religie ofte het ministerium ofte de goede seeden, sulks sy iterativelik de heeren regeerders deeser steede hebben versogt daarteegen ordre te stellen, sulks de heeren borgemeesteren, my gehoord ende, als geen autheur zijnde, geen verklaringe op de aenstotelike pointen verstaan hebbende, te rade zijn geworden, in der stilte den boekverkoper Hakkius te verbieden gemelde Discoursen alhier te laten drukken en verkopen, ende den twee boekdrukkers, die 't selven drukten, is verboden daarmeede voort te gaan, gelijk allen boekverkopers 't selven van 's heeren weege alhier door een bode is aangesegt, waarop gemelde kerkenraad heeft geresolveerd te schry ven aan den deputaties synodi, ten einde deselve alle middelen aanwende, dat geméld boek door 's Hoofs ofte Staten proscriptie werde geïntameerd. En vermits veele menschen my voor den autheur houden ofte ten minsten mynen onlangs overleeden broeder hetselven toeschryven, soo kan ik niet geheel leedig staan, en insonderheid vermits soodanige proceduren der kerkeliken niet alleen schynen te strekken, om der gemeene ingeseetenen vryheid uit te blusschen, die nu meer als ooit ten voordeele des Vaderlands ende der vr3'e regeeringe in alle manieren behoorde te werden opgewekt, maar ook kennelik souden dienen, om te vorderen haar gemachineerd Imperium in imperio, soo derf ik SijnW.EE. nu moeyelik vallen ende onderdanigst versoecken alle nodige vlijt aan te wenden, 't zy by den deputatus synodi, d. Stermont, mijn heere de president van 'tHof, mijn heeren de Gecommitteerde Raden ofte de E. G. M. heeren Staten van Holland, opdatter nietwes gehandeld ofte beslooten werde dan 't gunt men naar rypen rade tot handhavinge der gemeene ingeseetenen, teegen de machinatiën der kerkeliken ende ten dienste 115 UWelEd., hyer sijnde '), de moeyte genomen heeft van aen mijn huys te comen, te meerder noch, omdat de heer Valkenier mijn geklaecht heeft Sijn Ed. hetselve wedervaren te sijn. Ondertusschen en twijffelen wy nyet, of UWelEd. sal uut degene, die ick UWelEd. ontrent die tijd toegeschreven haddè *), onse sentimenten ontrent den innehouden van de leste memorie van Haere'Hooch1. wel hebben verstaen, ende soude den heer Valckenier nevens copie van de resolutie van den lesten Septembers) wel wenschen te weten, in wat sentiment UWelEd'. dien heer, daer sy mede nae buyten gyng *), heeft gelaten, alsmede of UEd. de occasie heeft gehad van daerover met de heer burgemeester Hooft te spreecken ende hoedanich UWelEd. deselve gevonden ende gelaten heeft; wy sullen seer blyde sijn van al hetselve door een bryefken van UWelEd8. hand, tot onse vorder directie, bericht te kennen worden, maer veel liever souden wy sien, dat UWelEd'. by occasie van de bruyloft van. de heer Honiwoud5), daer deselye genodicht sal werden, selve overqnam, om sonder enigh suspicie de gelegentheit te hebben van een grondich discours over dye materie met de heren van Polsbrouck, Hooft, Valckenier, Beverning etc, die alle op de voorsz. bruyloft sullen wesen, te moghen voeren, voornaemelijck terwijl daermede sal wesen de heer Andries de Graeff, die ick vertrouw ontrent dat werck seer gesond te sijn. Ick wil hopen, dat de knportantiën van dese saeck UWelEd. de moeyte van de reyse sullen doen overstappen ende sulken favorabelen' occasie nyet doen versuymen". (P. S.) Ick hebbe een briefken van den heer Thibaut uut Zeiand gehad, waerin Sijn Ed. my verseeckert van haere goede intentie tot de onderlinghe correspondentie van de twe provinciën ende vordere welstand van deselve, ende ick ben gespersuadeert, dat wy in syne ene persoon 1) Brieven van De Witt, II, blz. 407. 2) Niet bewaard. 3) Sc. 1661. 4) Zuid polsbroek (als noot 1). 5) Brieven van De Witt, II, blz. 406. iio meer vigeur sullen ontmoeten als in alle de andere te saemen ')]. De eerste postwagen reed in ons land tusschen Amsterdam en Den Haag (zie Wagenaar, Amsterdam, IX, blz. 459). Daarover handelt een brief van oom De Veer: (Van Quintijn de Veer. 5 April 1662 *)). „Doen ick voor de laeste mael nevens d' heer borgemeester Van der Houve *) tot Amsterdam ben geweest, heeft de heer van Polsbroeck ende d'andere borgemeesteren my vaste toesegginge gedaen, dat by Haer Ed'., soo haest de burgemeester Hooft4) van de dachvaert te huys quam, de saecke van de jachtwagens tussen Amsterdam ende Den Hage soude afgedaen werden tot contentement ende 1) Over de gezindheid in Zeeland handelt een briefje van Noordwijk van 8 Augustus 1662 („op mijn jacht tusschen Casant ende Vlissinge"), dat hier volgt: „Hebbe gistere met de heer raétpensionaris Vett witlopich gesproecke rakende de educatie en niet geditlectert van 't geen wy hadde versprocke en in conformiteit van UWeld'. anlwoort van den 4en deser, nu dattelick óntfangen; de heer raétpensionaris maeckte veel staet op hetgeene UWelEd'. voor dese hadde verclaert, seide daer geen kennisse van te hebbe, maer wel verseekert te sijn, dat het een maelatendu was, en vreesde, dat het ganse werck daeraen soude accrocheren. Endelinge sijn wy daerop gescheyde, gelick oock de lieer Thibout goetvont, dat de twee ministers de saecke noch verder soude manieren en sien, offer geen temperament soude conne gevonden werde, maer verclaerde, voorsooveel mijn aengaet, daer geen aparentie toe te sien, en hebbe in alles gebleven in terme van UWelEd". voorsz. antwoort". Het briefje is niet geteekend, maar zonder twijfel van Van der Does, zooals nader blijkt uit een volgend briefje van hem uit Sluis van 20 Augustus, waarin hij verder nog bericht met pensionaris Stavenisse over den Prins gesproken te hebben. De Witt's brief van 4 Augustus aan Noordwijk is niet bewaard onder de minuten. 2) Uit Den Haag. 3) Jacob van der Houve. (N. v. d. U.) 4) Hendrick Hooft. (N. v. d. U.) 117 aen monsieur Bisdommer *), onsen gecommiteerde, acte 'verleent, omme oock van Amsterdam reysende luyden met de voorsz. jachtwagens te mogen voeren". Verzoeke dit te bevorderen a). Op het postwezen heeft betrekking de brief: (Van Cornelis de Witt. 5 November 1662')). „D'heer Jacob Quacq, sijnde de aenbehouwde oom van myne huysvrouw 4), heeft my by missive bekent gemaect, dat Sijn E. is geïntresseert by eenen Heyndrick Jacobsz. van der Heyden, postmeester tot Zevenbergen; dat denselven Van der Heyden voor de heeren van den Hove tegen den grave van Taxis heeft ongedecideert hangende seker proces, sijnde in state van wysen; ende versocht my, dat ick aen UwEd'. wilde versoeken, of deselve de moeyte soude gelieven te nemen by occasie de expeditie van het voorsz. proces aen den heere president te recommanderen". Het is tot waardeering van het aanzien van Lieuwe van Aitzema niet onbelangrijk, dat Andries de Graeff, zeker persoon aan De Witt aanbevelende in een brief van 26 October 1662, zegt, dat die man hem ernstig gerecommandeerd is „door de heeren Badbodus 5) ende Aysma", welke laatste blijkens een annexe missive van deze twee niemand anders is dan onze geschiedschrijver. Dat hem de raadpensionaris wel eens stukken bezorgde, blijkt uit den brief: 1) Francq Bisdommer. (N. v. d. U.) 2) De Witt was blijkens het adres op den brief bij Deutz gelogeerd. 3) Uit Geervliet. 4) Zie deel I, blz. 312, noot 2; (N. v. d. U.) 5) Nicolaas Radbodus, gedeputeerde van Friesland ter Staten-Generaal. (N. v. d. U.) 118 (Van Lieuwe van Aitzema. 4 November 1662 ')). „De deductie rakende het veltmaarschalk-ampt des iaers 1657 wort geïnsereert2). Is 't mogelijck, bid oock om d'instructie, by Hollandt doenmaels geconcipieert, omtrent de uytvoering van 't Hollants sentiment". Uit andere briefjes blijkt, dat daarentegen ook hij den raadpensionaris dikwerf berichten meedeelde, die bij ontvangen had s). In dit jaar werd De Witt zijn eerste zoon geboren 4); vele brieven van felicitatie daarover zijn in onze verzameling. Den llen April trouwde Wendela's zuster Jacoba Bicker met Pieter de Graeff6) na geen langdurig engagement, want nog geen drie maanden vroeger schreef zwager Bicker: (Van Gerard Bicker van Swieten. 21 Januari 1662 6)). „Wegens d'succes der amours, aen onse suster Jacoba Bickers gemaeckt werdende door Jr. Pieter van Polsbroeck, weete ick sonderlinghe niet af te seggen als alleenlycken, dat Sijn Ed1. vinnigh oppast ende specialycken in Haer Ed. goede gratie sigh soeckt te recommanderen, doch verdiene ick die- gunste by Haer Ed. niet, haer daerover begroetende, dat Haer Ed1. ietwets tot openinghe van die saecke my ghelieve bekent te maecken. Edoch om UwEd'. ietwets te schryven, 't gene voor eenighe daegen is voorghevallen, staet te weeten, dat maseur Jacoba voornoemt, sijnde op het bael van juffrouw Bartholotti 1) Zonder plaats van afzending. Het zal wel Den Haag zijn. 2) Bij Aitzema, IV, blz. 14. (N. v. d. U.) 3) Cf. deel I, blz. 308, noot 1. (N. v. d. U.) 4) Brieven van De Witt, II, blz. 404. (N. v. d. U.) 5) Vgl. Enst Koning, Het Huis te Ilpehdam, blz. 33. 6) Uit Amsterdam. 119 — die met Suerius >), sijnde een cornett, toecomende Dinsdaechs sal trouwen — gheleydt wierde door gemelden neef van Polsbroeck ende d'heer van Papenkop, soon van d'heer van Vlooswijck»), alwaer, soo geseght werdt, onse suster vry eenigh miscontentement aen meerghenoemde onse neve van Polsbroeck soude hebben gegeven, als meer haer laetende ghevallen het oppassen van d'heer van Papenkop dan die van Jr. van Polsbroeck, hetwelcke Haer Ed. door afkerigheyt soude hebbe ghetoont. Hierover ènde onse neve gantsch te onvreden ènde oom ende moeye van Polsbroeck, van buy tenen door die sulck ghesien ende opghelett ende mede ghehoort hadden, Haer Ed. aengedient, vry misnoeght. Onse suster, die ter contrarie seght gheen, haers weetens, de minste occasie, dat tot miscontentement kan geduyt werden, ghegeven te hebben, is van haer kandtt.niet min moeyelijck. Middelerwyle, ghelijck UwEd'. in den beginne van desen brieff hebbe geschreven, continueert onse neve van Polsbroeck nogh met sijn oppassen". Die coquetterie schaadde gelukkig niet. Den 7en Maart vropg oom van Polsbroek bij de zwagers van Jacoba acces j de juffrouw stemde toe, de zwagers gaven verlof * (brief van Deutz van 8 Maart); en zoo werd de zaak, als gezegd is, beklonken •). fÖÉ| 1) Margaretha Bartolotti, zuster van Victoria, trouwt 24 Januari 1662 Hendrik Frederik Sweerts de Landas, cornet in het regiment-Brederode. Zij sterft kinderloos in 1666 (Navorscher, XXVI, blz. 44). Vgl. ook mijn excerpt uit Huygens' Corresp., A, blz. 1. [Hiermede bedoelt Fruin zijn excerpt uit de correspondentie van Christiaan Huygens: thans hss. Mö. van Ned. Lett. 1556, n". 70. Hier is geëxcerpeerd een brief van Christiaan aan Lodewgk Huygens van 18 Januari 1662, nu gedrukt: Oeuvres Complètes de Chr. Huygens, IV, p. 11. In dien briefis echter niet sprake van de bruiloft van Margaretha, maar van die van Jacobus Bartolotti, waarinj Huygens als paranymf had moeten fungeere'n (N. v. d. U.)] 2) Nicolaas van Vlooswijk, heer van Papekop, later drost van Muiden (Brieven van De Witt, III, blz. 270, noot 3). 3) Bij het hüweUjk-sluiten schijnt De Witt niet tegenwoordig geweest 120 [ ') Er is na onze aanvullingen, reeds in de vorige bladzijden aangebracht, nog alleen melding te maken van een briefje van Jan Dimer van 29 Juli: de schrijver vraagt De Witt verlof, om zich een uur per dag op een procureurskantoor te mogen oefpnen, „tsy een uyr, voordat ick in UEdts. slaepcamer kome, ofte soodanich een andere als UEd'. sal gelieven, waerin ick het minste in UEdts. dienst soude comen te versuymen"; hij hoopt dan op den duur een plaats van procureur bij het Hof te zullen kunnen krijgen. Het briefje doet zien, van welken aard d»ze „knecht" was. Of De Witt het verzoek inwilligde, is mij niet gebleken.] 1663. Ook voor dit jaar levert onze verzameling weinig over wat de groote gebeurtenissen, bepaaldelijk de onderhandeling met Frankrijk over de Spaansche Nederlanden, betreft *). Wij treffen eenige brieven van D'Estrades, één van Lionne, eenige berichten van Wicquefort aan — alles van weinig of geen belang. Ook over de zaak der voogdij van den Prins van Oranje vinden wij niets 3). Een brief van Clarendon, te zijn. Wel bij de bruiloft. Van 3—15 April zijn er diverse brieven naar Amsterdam, ten huize van Deutz, geadresseerd. (N. v. d. U.) 1) De nu volgende regels zijn door mij nog aan Fruin's excerpten uit de brieven van 1662 toegevoegd. (N. v. d. U.) 2) Cf. Brieven van De Witt; II, blz. 473. (N. v. d. U.) 3) Opmerkelijk is alleen een briefje van den Brandenburgschen gezant Blaspeil van 1 Mei (1663) uit Den Haag: „Puisque vous avez eu la bonté de m'assurer que vous dirigeriez les affaires de S. A. Madame la Princesse a telle fin que Messeigneurs les Es la Is d'Hollande prennent et donnent une bonne résolution sur son mémoire, j'en ay fait rapport a ladite Princesse et elle s'en est monstrée trés satisfaite. Je veux espérer aussy que la response susdite se fera en tels termes que 1'affaire demeure en estat, pour pouvoir encore estre faite. Si aussy vous voudriez user de cette civilité, Monsieur, de faire voir a 121 3 Maart (O. S.) uit Londen, bericht, dat de brenger, sir Nicholas Armorer, den Prins de adhesie van Zijne Majesteit komt berichten aan het voorstel van de PrinsesDou airière omtrent het overdragen der voogdij aan de Staten van Holland. Hij voegt er bij, dat de Koning, uit liefde tot zijne overleden zuster en haar zoon, den Staten erkentelijk zal wezen voor wat zij voor den Prins zullen doen '). Eenige brieven van Buysero bevatten verzoeken van de Prinses — meestal van geen belang. Een biljet van 14 Juni uit Den Haag noodigt De Witt tegen den volgenden dag bij Buysero op zijn hofstede onder Rijswijk te eten met Hare Hoogheid, op wier last de uitnoodiging geschiedt; de heeren Brakel en Tulp2) en vorst Maurits zulllen de overige gasten zijn *). Tusschen Holland en Zeeland was dit jaar hevig geBchil, ofschoon Zeeland het accoord4) 23 Maart geratificeerd Madame la minute, deva'nt qu'elle fust mise au net, ce seroit la tant plus obliger". De brief is alleen 1 Mei gedateerd. In het vervolg is echter sprake van Holland's resolutie van Maart 1663 (zie Aitzema, IV, blz. 1018). Bovendien ligt de brief in de portefeuille van dit jaar.— In een briefje van 2 Mei 1663 spreekt ook Buysero namens de Prinses den wensch uit, dat het antwoord zoo gunstig mogelijk moge uitvallen; kan het niet anders, dan ten minste op den voet, „gelijck aen Syne Maj'. wert gescreven". — Deze brief aan Karei II van 27 April 1663 bij Aitzema, IV, blz. 1112. (N. v. d. U.) 1) Brieven van De Witt, II, blz. 431 en noot 2. 2) De Geldersdié gedeputeerde Johan van Braeckel en Nicolaas Tulp waarschijnlijk. (N. v. d. U.) 3) Ook in een hriefje van Buysero van 2 December 1663 wordt De Witt tot een conferentie met de Prinses uitgenoodigd. (N. v. d. U.) 4) Over de ratificatie van dit accoord (zie Brieven van De Witt, II, blz. 431) onder protest van Veere en Vlissingen schrijft Hendrik Thibault 25 Maart 1663 uit Middelburg:" „Ick en twijffele niet, off d'heer Fannius sal UEd. van tijt tot tijt wel gecommuniceert hebben, wat al swackheden wy in onse vrunden hebben moéten berechten en te boven komen, eer wy dat goede wèrck by de vier lejden hebben konnen syne onveranderlycke vasticheyt doen erlangen, sijnde noch allijts soo geluckich geweest, dat onse stadt 't geconcerteerde met UEd. provincie met eenparicheyt van stemmen heeft staende gehouden; ick bekenne, dat ick altemets ben verwondert geweest over de kleenherticheyt van 122 had. In Juli kwam de raadpensionaris van Zeeland in Den Haag '). aocn zonder de twisten te kunnen vereffenen. In October ging een deputatie van Holland (Rudolphi van Nideck, Van der Dussen, Van Beuningen en Van der Nieuwstadt) naar Middelburg *). Verscheidene brieven van die gedeputeerden zijn in de verzameling. De belangrijkste is de volgende- (Van de gedeputeerden naar Zeeland. 1 November 1663 ')). jjn de eerste visite, welcke één uyt ons *) aen den heer raedtpensionaris Veth heeft gegeven, klaegde Sijn Ed. datelijck in den aenvangh van de conversatie, dat hy in twee commissiën, by hem met seer goede intentie opgenomen, aen de heeren Staten van Hollandt, de eene ontrent de saecken van Portugal ende de andere over de tegenwoordige, noch hangende disputen 6), niet het minste diegeene, die ick altijts geacht hadde te wesen voorsien van herten, die selfs de doot niet gevreest souden hebben, doch hebbe geleert, dat het gemackelijck is co'uragieux te sijn in voorspoet en als alles voor de wint ende getye gaet. Ick bidde Godt de Heer, dat het hem gelieve 't gene nu geratificeert is, te segenen ende te laeten wesen een vasten gront ende fondament, op 't welck het wel wesen van onze provinciën moge gebouwt worden, ende wil van UEd. gewoonelycke discretie ende hoogo wijsheyt verwachten, dat UEd. de swackheden - die noch maer al te groot in onse provincie sijn en wellicht eenige leden van de regeringe van Hollant soude wanlustich maecken, om met ons ende onse provincie in vertrouwen te handelen — soodanich sal weten te bedecken, dat alles ten besten sal gedüydet worden. Ick hope en gelooff, dat de tijt de twee discreperende leden oock beter gedachten sal geven en dat courageuse mannen haer niet altijts naer den drift van een vrouw en sullen willen schicken". - - - - 1) Alsvoren, blz. 445. (N. v. d. U.) 2) Vgl. Codex dipl. neerl. van het Hist. Gen., 2° serie, I», blz. 10. [Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 447 vlg. (N. v.U U.)] 3) Uit Middelburg. 4) Van Beuningen (zie hierna, blz. 125). (N. v. d. U.) 5) Behalve in Juli 1663 (zie boven) was Veth in September 1662 in 123 contentement had terugh gebracht ende dat UwEd. Gestr. door sijn beleyt, daerontrent gebruyckt, hem scheen te hebben willen doen begrypen, dat de saecken tusschen de twee provinciën, om tot een gewenscht besluyt te komen, niet door sijn handen costen gaen". Hij en zijn broeder doen dan ook alles, om thans deze deputatie tegen te werken, en verscheidene heeren getuigen, dat het misnoegen van den raadpensionaris de voorname oorzaak is van al het gehaspel. De Hollandsgezinden wenschten gaarne, dat Haar Edel Gr. Mog. op het punt van de impost op het zout') toegaven, om daardoor de tegenpartij te verzwakken; ook zij betreuren de hardnekkigheid van die van Holland, die de bijna getroffen bevrediging had doen afspringen. „Die de saeck in verwarringe willen houden, seggen, dat de meeste smert al is geleden ende dat de provincie van Zeelandt soo qualick noch niet gestelt is in haer finantie, ofte kan dit ongelijck door 't missen van iets in haer inkomen remediëren, ende verder letten, wat haer ten—dien aensien te doen stae". Daarom heeft de deputatie haar geheelen last sonder achterhoudendheid te berde gebracht. In de eerste propositie is alle scherpte opzettelijk vermeden, doch noodzakelijk een en ander meegedeeld, wat den raadpensionaris aanleiding heeft gegeven, om zijn gedrag in deze te rechtvaardigen, zooveel hij kon, bepaaldelijk betreffende het voorgevallene met het formulier van voorbidden J). Zij hebben daarentegen de toedracht naar waarheid verhaald; „ende wy kunnen niet anders mercken, off wy vinden gelooff by alle onpartydigen, ende pns is by meer dan één heer van credit geseyt, dat by haer goede sorge soude gedragen werden, dat noyt de raedtpensionaris sonder compagnons uyt de provincie tot het verhandelen van saecken met Hollandt soude affgesonden werden". Wat de zaken zelve betreft, de gehouden discoursen Den Haag geweest, (oen ook voor de Portugeesche zaken, maar veel meer voor andere: Brieven van De Witt, II, blz. 283 vlg. (N. v. d. U.) 1) Alsvoren, II, blz. 435 vlg. (N. v. d. U.) 2) Alsvoren, blz. 444 en 454 vlg.; verder hierna, blz. 128 vlg. (N. v. d. U.) 124 zullen mondeling worden gerapporteerd; van den uitslag valt nog niets te zeggen. De gedeputeerden van Zierikzee, Veere en Tholen schijnen goedgezind; te Middelburg is de raad verdeeld; ongelukkig zijn een regeerend burgemeester, wegens ongemak aan het been, en vier andere heeren, wegens afwezigheid uit de stad, niet tegenwoordig: men kon anders op hen rekenen. Toch hoopt men op een gunstige meerderheid; de pensionaris Sypesteyn ') is goed. Jacob Veth en zijn vrienden waarschuwen, dat men door ons toe te geven geen blaam van veranderlijkheid op de regeering van Zeeland lade. Dit werkt ook op de goedgezinden. Men verzekert, dat er van gesproken wordt een middenweg in te slaan, waardoor die blaam vermeden en tevens Holland eenig contentement gegeven zou worden, „ende dat men daeromme 60ude adviseren ter Generaliteyt tot het decreteren van een besoigue over hetgene in omittendo vel committendo tegens de Unie soude mogen sijn gedaen by de een ofte andere provincie, ende om ordre daertegens voor het toecomende te raemen". Daartegen hebben wij onzen vertrouwde vrienden onder het oog gebracht, dat men zoo doende nieuwe disputen verwekken en de oude niet vereffenen zou; dat men moest beginnen met de particuliere geschillen tusschen beide provinciën bij te leggen enz. Die van Tholen zullen stemmen, dat men vooreerst zijn woord gestand doe en het tractaat ratificeere en vervolgens Holland bezende over de nog onafgedane geschillen en intusschen de bevelen aan de gedeputeerden ter Staten-Generaal, krachtens de resolutie van 22 September1) gegeven, ophouden zal. Dit zal wel het beste zijn, wat wij kunnen uitwerken. De harde termen van die resolutie worden thans door interpretatie verzacht. Over de zwevende geschillen zijn ons rapporten en vertoogen overgeleverd, die wij zullen meebrengen, Het 1) Leonardus van Sypesteyn komt in 1663 en 1664 als pensionaris van Middelburg voor (mededeeling van den heer rijksarchivaris van Zeeland). (N.v.d.U.) 2) Brieven van De Witt, II, blz. 445. (N. v. d. U.) 125 zal geraden zijn alles zoo veel mogelijk te schipperen en de eigenlijke beslissing tot rustiger tijden te verschuiven. [') De volgende brief van Van Beuningen alleen licht de verhoudingen nog iets nader toe: (Van Koenraad van Beuningen. 4 November 1663 2)). „Daer is in de Raet van Middelburgh in onse saeken sóó scherp by de wint geseilt, dat wy — soo ons van goede hant beright werdt — maer één stemme meer vóór ons als tegens ons hebben gehad. De heer Jacob Veth heeft sonderlingh yverigh geweest ende in sijn partye verscheide heeren van verstandt, die nevens hem ende sijn broeder in saeken van staet seer te considereren sijn. Ick achte dierhalve, dat het een seer goede saek soude sijn ook die heeren aen de hant te krygen ende heb daertoe beginnen te arbeiden in een particuliere vesite aen den heer raétpensionaris op gisteren, die my seer voldoende heeft bejegent, ende besonderlijck op het hervatten van een vertrouwde correspondentie met UEd.; hy heeft aengenomen my op alles nader ende in 't brede te spreken, wanneer ick UEde. Gestr. van 't geen voorgevallen is, volkomen berighten sal. Hy betueyghde my, dat sijn broeder niet ongeirne sigh met de heer Thibout soude laten reconcilieren ende — als ik daerop eenighe woorden van beleeftheit seide — meinde hy, dat mijn tusschenkomen daerontrent hem niet onaengenaem soude sijnr Ick kan niet anders oordeelen, of soedanighe reconciliatie soude ons niet ondienstigh sijn, maer de heer Thibout ende sijn vrunden, ende onder deselve besunderlingh de heer Van der Hooghe s), de heer Conen *) ende 1) De nu volgende passage tot het ] op blz. 126 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 2) Uit Middelburg. 3) Jacob van Borssele van der Hooghe. 4) De lezing van dezen naam is dubieus. Ik weet niet, wie bedoeld wordt. 126 Fannius hebben sóó veel voor ons gedaen ende geleden, dat ick, alvoor een voet in dese zaek te setten, sal moeten weeten, wat den heer Thibout ende sijn vrunden meest gevalligh is, om 't selve t'eenemael te volgen. Ick schrijf dese in haest, dewyle de andere heeren in de kerke sijn ende de bode, vermits het tijd (is), op sijn vertreck staet. Ick bidde, dat gemenageert magh blyven alle hetgeen van onse tegenpartye overgeschreven hebben, want, soo de saeken nu haer scheynen voor te doen, sal het best sijn alle het gepasseerde aen den tijdt te leggen ende niets in de discoursen over onse saeken over te laten als dat tot stichtinge van vruntschap ende vertrouwen kan dienen". - —] Na het terugkeeren der gedeputeerden komt nog een brief: (Van Daniël Fannius. 14 November 1663 '))• De ratificatiën *) zijn eindelijk heden uitgewisseld. Maar het heeft wat moeite gekost en er is wat tegen gecabaleerd. „Soo wil ick UEd. echter wel op het serieuste gebeden nebben het daerhenen te willen dirigeren, dat doch op het sout ten eersten contentement aen dese provincie moge werden gedaen, en dewyle gene van de andere poincten finalijck sijn afgedaen, dat d'heeren Staeten van Zeelandt mogen werden genodicht, om door gedeputeerden aldaer alles finalijck te connen afdoen". Het is te hopen, 'dat men in Holland niet al te vast op zijn stuk zal staan, „hebbende te doen met een raedpensionaris, die sigh dapper dient van de extentiën der resolutiën", en daardoor „de kans schoon te geven aen diegene, die niet anders voor hebben als tesaemen met de andere provinciën Hollandt op 't lijf te vallen ende, is 't mogelijck, door de predicanten en gemeente deselve provincie in verwarringe te brengen en eyndelijck te nooddrucken t' haerer intentie, 1) Uit Middelburg. 2) Brieven van De Witt, H, blz. 453, nopt 2. (N. v. d. U.) 127 daervan wy de apparentiën hier maer al te seer gewaer worden". Eenige toegevendheid van de zijde van Holland zou de welgezinden alhier de bovenhand op de tegenpartij doen winnen en dit zou bij nog andere provinciën hetzelfde uitwerken. Een paar brieven van Schuylenburg aan De Witt betreffen natuurlijk zijne bejegening door de Staten van Stad en Lande. Een copie van een brief aan Glinstra, bij een der missives van Schuylenburg aan De Witt gevoegd (ook van 17 Juli), bevat een kort verslag van zijn wedervaren: (Van Johan Schuylenburg aan Epeus van Glinstra. 17 Juli 1663 '))• De Bisschop heeft hem niet alleen vergund te Munster verblijf te houden, maar hem ook in zijn „Privé Conseil te adopteeren". Jammert over „de bloedige conspiratie ende de listige anslagen van dese myne vyanden, dewelcke, van trap tot trap gaende, om my met mijn familie uit te roeyen ende haer selven in een onbepaelde dominatie te stabilieren, eerst delateurs ende anklagers van my 'sijn geweest wegen het werck van Portugal ende anstonts op de simple anklachte sonder eenige forme of flgure van proces my met infamie hebben berooft van mijn ampt ende digniteyt als State-Generael ende van mijn radicale qualiteyt als raedtsheer van Groningen; daernae practiseerende eenige andre- nieuwe ende valsche beschuldinge by het voorige werck van' Portugal, hebben sy haer selven als richters opgeworpen ende sijn meteen eyntelijck oock getuigen geworden van 't gene, waerover sy my ter doodt hebben verWesen ende alle myne goederen afgenoomen, doende dit alles door ge welt van de Generaliteyts wapenen, die se, op haer eygen authoriteyt ende ondér een specieus pretext, van commotie, van Haer Hoog Moog. hebben 1) Uit Munster. weten te becoomen ende nocb gebruicken tot onderdruckinge van mijn pnnoselheyt". Hij had den voorslag van den stadhouder, om de zaak aan een onpartijdig Hof van Justitie te onderwerpen, gereedelijk aangenomen, „maer ben afgewesen ende, onaengesien alle protestatiën ende contestatiën, die ick hebbe gedaen, eyntelijck obtorto collo gesleept tot de opgeworpene vierschare van 39 ') persoonen, die voor het meeste gedeelte mijn capitale vyanden, tegelycke — als boven is geseght — anklagers, getuigen ende richters sijn geweest over de gefabriceerde beschuldinge, die haer pretense fiscalen, als mancipia libidinum illorum, tegens my hebben gedaen, formerende nae haer eygen appetijt een instructie, by dewelcke sy haer selven despotische macht over my geven, met een cauteleuse restrictie, die my altijt doet continueeren onder het gewelt van haer bloedige desseynen, al waer 't schoon, dat ick de onnoselste van de geheele werelt voor haer gerichte bevonden mochte worden, seggende in het 1 en 9 artikel met expresse woorden: „„dat sy sullen judiceeren over de crimes van de heer Schulenborch sonder verdre beroep, appell ofte revijs, onvermindert ende in effect bly vende de Staetsche resolutie van 30 November 1661"" 2), waarbij hij van zijn ambt en waardigheid ontzet was. „Daerom, siende klaerlijck voor oogen, dat voor my geen ander uitkomste als de gewisse doodt by dese richters te verwachten stont, hebbe ick op middelen verdacht geweest, om mijn leven tot beter tyden van mijn vaderlandt te salveren, 't welck Godt de Heere my door sijn heylige providentie miraculeuselij ck heeft verleent , moetende gedoogen, dat mijn kinderen door gewelt van Haer Hoog Mog. wapenen worden berooft niet alleene van haer vader- lycke goederen , maer oock pericul loopen het meeste gedeelte van haer moeders goederen te verliesen, die nochtans by'de pretense sententie selfs sijn geëximeert". Over het fameuse formulier van voorbidden bevat 1) Zie over deze buitengewone rechtbank het hiervóór, blz. 98, aan gehaalde artikel van Dr. Poelman, blz. 61 vlg, (N. v. d. U.) 2) Alsvoren, blz. 54. (N. v. d. U.) 129 onze verzameling de brieven van Slingelandt en Lydius, waarop de antwoorden van De Witt zijn meegedeeld '). De brieven bevatten niets van belang, buiten betgeen in die antwoorden en in de gedrukte deductie is opgenomen. Brieven van Meerman, uit Leiden 22 Juni en 7 Juli, toonen, dat ook nog anderen behalve Lydius bijdragen tot de deductie hebben geleverd s). Hiermee hangt samen de kwestie, wie autheur is van het bekende boek over het Publiek Gebed (zie Brieven van De Witt, II, blz. 462). Eenige brieven uit onze verzameling nemen daaromtrent allen twijfel weg en toonen tevens, dat het met voorkennis van den raadpensionaris geschreven is: (Van Johan de Wit. 3 September 1663 »,). „Ick en hebbe niet wederom óntfangen het tweede volumen, UEd. ter hande gestelt, niet wetende, waer het soude mogen gebleven zijn; versoeck, dat hetselve mymach toecomen op morgen door den ordinaris boode". 4) (Van Johan de Wit. 22 October 1663). „Hiernevens gaet hetgene voor de voorleden weecke met der haést by den anderen hebbe geset, rakende het subject, UEd. bekent. Hebbe dan de stoffe soo ruym 1) Brieven van De Witt, II, blz. 458 vlg. [Er is ook een briefje van .Tacobus Stermont (zonder datum), die bericht weinig van belang over het onderwerp gevonden te hebben. (N. v. d. U.)] 2) Cf. alsvoren, blz. 458. Een brief van Cornelis de Witt bewijst, dat de invoering van het nieuwe formulier te Dordrecht op veel verzet bij de predikanten stuitte. Hun werd toen één voor één door den burgemeester aangezegd het bidden voor den Prins na te laten. — De brief is z. d.; De Witt" teekende er op aan: „beantwoort den 9eB Mey 1663". Deze brief van 9 Mei is onder De Witt's minuten niet bewaard. (N. v. d. U.) 3) Uit Dordrecht, evenals de beide volgende. 4) Beantwoord 4 September. [In de verzameling der minuten bewaard: De Witt zendt zijn neef de „ingeslotene papieren", die ik, „Uw Ed. aldaer niet hebbende connen aentreffen, medegenomen hebbe, Brieven aan Johan de Witt. II. 9 130 niet gehadt als in het eerste deel nochte den tijt, omme het te rumineren, sulcx dat het wel wat sal dienen by UEd. overschaeft te werden — canis festinans caecos parit catulos. Vermeen echter, datter noch wat in sal sijn, dat UE. behagen sal. Soo het goed vind, versoecke, dat het ten spoedichsten moge wederom bekoomen, omme het gemeen te maeken, dewyle die materie nu geventileert wordt" '). (Van Johan de Wit. 1 November 1663 *)). „Ick ben blyde geweest, dat niet meer en hebt gevonden te royeeren in het geschrijf, UE. toegesonden; had verwacht, dat al meerder daerin soude gevonden hebben, dat te corrigeren was, doordien het met sulcken haest, en dan noch op een tijd als hier soo veel te doen was, hebbe by den anderen geraept. Het is vast onder de persse, met noch een weynich byvoeghsel, gelijck hiernevens gaet noch een byvoeghsel tot rescriptie of refellatie van een boeckjen, dat tegens het eerste onlanghs is uut- gekoomen '). Versoecke, dat hetgeene hiernevens gaet, eens wilt oversien, om, 't selve gedaen, by het eerste by te voegen, dat daernaer wachten sal. Wat aengaet van de Amphyctionische vergaderinge, hebbe dat wat om deselve eens te doorlesen". — Zie over De Witt's bezoek te Dordrecht, hier bedoeld: Brieven van De Witt, II, blz. 468, noot 2. (N. v. d. U.)] 4) Op den kant heeft De Witt geschreven: „Na. Amphictionische vergaderinge, waerover Ubbo Emmius". — „Beantwoord 24 October". [Deze brief van 24 October is onder De Witt's minuten niet bewaard; wel een van 9 October, waarin de raadpensionaris zijn neef een paar stukken toezendt, die deze noodig heeft. (N. v. d. U.)] 2) In een briefje (z. d.), liggende tusschen 22 October en 1 November, vraagt Johan de Wit om mededeeling van de resolutiën, in 1660 genomen, betreffende den voorrang bij de ontvangst van Karei II (zie Brieven van De Witt, II, blz. 220) en van de Zeeuwsche resolutiën over het Publiek Gebed; verder om nog een paar andere gegevens. (N. v. d. U.) 3) Tiele, Bibliotheek van pamfletten, n°. 5087 en 5088 (bij Knuttel n". 8792 en 8793). gesett in sachte termen •), om niet te chocqueren ende tegen te krygen die seght, want uyt d'oude autheuren dat by den anderen te rapen 'tgeene Ubbo Emmius gedaen heeft, soude groote moeiten geven — ende is Emmius genoeghsaem van authoriteyt; heeft dat uut veele sehryvers als Pausanias, Strabo ende andere, noch uyt de Oratiën van Aescines tegens Ctesiphon ende de oratiën van Demosthenes, daer particuliere saken verhaelt werden, voornementlijck de quaestie tegens de Cyrrheën; ick hebbe die alle naergesien, maer soude, om de groote circumstantiën, een bysonder werck maken, ende geloof niet, dat ymand de authoriteyt van Emmius sal in twijffel trecken. Ick hebbe anders noch meer geremarqueert, dat in groote mannen heeft konnen vallen, dat sy, om subject te hebben tot flatterye, passagiën ende opiniën hebben opgenomen,-die niet te wel met de redelijckheyt ende de waerheyt en quadreere, als nam en tl ij ck d' heer De Groot, die in sijn boeck: de Antiquitate Reipublicae Batavicae d' regering van Hollant, alsdoen met de stadhouders, segt te sijn een soorte van regeeringe, die men mixtum noemt, gecomposeert uut monarchie, aristo- ende democratie2); hetwelck valsch is, ja selfs, dat soo een republijcq kan sijn; alhoewel Polybius van soo een soort oordeelt te wesen die van de Romeynen, die inderdaet een democratie was, als meest alle de politycque sehryvers, ende daeronder specialijck Bodin, sustineren tegens Polibius; maer gelijck Polibius in dit stuck niet en was sonder interest, bm soo te schryven, vermits hy een soon was van een 1) Deel II, cap. II; deel III, blz. 37. [Het aangehaalde «put. uit deel II' is een uitvoerige verhandeling van wat men in den brief in onzen tekst in het kort zal lezen; men kan het geheel tot toelichting bij den brief gebruiken. (N. v. d. U.)] - 2) De Groot zegt dit niet zoo positief in zijn hier bedoeld, welbekend werk; men kan uit blz. 47 vlg. van de Nederlandsche uitgave van 1610 atleiden, dat hij deze voorstelling wel beoogt te geven; mén vergelijke ook wat hij zegt op blz. 13. Hij spreekt in De Jure Belli ac pacis (ed. Molhuysen-Vollenhoven, p. 95—96) wel over gemengde regeeringen, maar noemt hierbij Nederland niet (N. v. d. U.) 132 der veltoversten ') ende daer oock toe trachten of pretentie toe hadde, ende syne republijcq van de Achees mede stelde een gemengde te sijn, soo flatteert d'heer De Groot den Prince van Orangien mede hierin, dat hy de regeringe van Hollant sulcken naem geeft, daer sy puer aristocratijcq is en geen republijcq kan sijn, die niet een van driën en is, öf monarchael, aristocratijck öf democratijcq. Ick hebbe eens geseyt aen een van desselfs- vrunden, dat ick wél wiste, dat d'heer De Groot dat soo niet geschreven hadde om het notoir misverstandt, dat daerin hadde, die my daerop seyde, dat ny doen ter tijt sijn advancement socht ende albereydts in dienste van den Prince van Orangien was; dat hy wel oordeelen kon, d'heer De Groot van die opinie niet geweest te sijn, maer dat hy den gunst van den Prins van doen hadde, daerom dat soo geschreven sal hebben"*). — De brief aan de provinciën1) is zeer goed, doch zal niet wel gevat worden, omdat zelfs vele regenten geen juist begrip van de gronden der Regeering hebben. Een bezending zal daarom zeer noodig blijven enz. (P.S.) „Het geschrift ofte byvoeghsel, daervan boven gewag make, en heeft niet konnen gereet vallen, alsoo daer noch wat by gedaen hadde, dat niet en heeft konnen gedoubleert sijn, maer sal het UEd. met der haest toe late koomen" 4). (Van Johan de Wit. 5 November 1663). „Hiernevens gaet het geschrifte, daervan brede in mynen .voorgaende, hetwelck gelieft mede te oversien, tetraceeren, 1) I. m. hierbij: „Lycortas, princeps et praetor Achaeorum". (N. v. d. U.) 2) Ook De Groot zei later het niet in alles met de beweringen in zijn „Outheyt" meer eens te zijn (zie Kampinga, Opvattingen over onze Oudere Vaderjandsche Geschiedenis — 's-Gravenhage, 1917—, blz. 122, noot 5). (N. v. d. U.) 3) Aitzema, IV, blz. 1022 vlg. (N. v. d. U.) 4) Beantwoord 2 November 1663. [Niet bewaard onder De Witt's minuten. (N. v. d. U.)j 133 te veranderen, als sult goetvinden. Ick vermeen mede, dat daerop niet qualijck sal koomen, dat men daerachteran wat laudeert de predicanten, hare eendrachticheyt ende reverentie, die sy nebben tot hare wettige souveryne overhêyt, mijn heeren de Staten van Hollant ende Westvrieslant. Ick hebbe bevonden, dat sulcke lof te geven aen 't gros van de predicanten, alB in het eerste deel, hoewel spaersaem, hebbe 'gedaen, van seer goede effecte is geweest, omme te doen opnemen de opinie conform de intentie van den Staét, oock met genegentheyt, want dat volck wil mede gepresen ende geflatteert sijn, ende is den Staet daeraen gelegen, dat die werden gehouden in goede sentimenten". ') [2) Nog één brief handelt over ditzelfde onderwerp: (Van Johan de Wit. 19 November 1663 *)). „Dit heeft wat langh onderwege door oorsaeck, dat merckelijk veranderingh ende byvoeghsels sijn gekoomen; hoe dat men toesiet, daer is altijts noch wat te verstellen, voornementlijck daer theologische stoffe is, opdat niet chocqueren soude tegens de ortodoxie, 't welck met een brede interpretatie by quaedwillige licht soude mogen geschieden of gebeurt hebben; oock sijn hier ende daer eenige termen versacht ende soo wat veranderingh gevallen, maer het voornaemste is 't geene sult vinden rakende de préséances d'honneur ende du droict, 't geene naderhant by Loyseau4) lesende, goedgedacht hebbe daervan iet in te voegen, ende soude vry een ample baene gegeven hebben, soo het albereyts niet en was by 1) Het antwoord op dezen: Brieven van De Witt, II, blz. 462. 2) De nu volgende passage tot het ] op blz. 134 is met de er bij behoorende noten in Fruin's excerpten door mij ingelascht en daarom tusschen [ ] geplaatst. (N. v. d. U.) 3) Uit Dordrecht. 4) Charles Loyseau, wiens „Oeuvres" in 1636 te Genève uitgegeven werden; naar hem wordt in het Publicq Gebedt meermalen verwezen. 134 den druckker geweest, ende seyt Loyseau op d'eyge plaets: den president Chassaneus heeft een groot boek in folio geschreven van de gloriën ende eere der wereldt(?), maer hadde hy van alle voorvallen ende dispuyten daeromtrent willen schryven, soude noch wel moeten schryven ses sulcke boecken; ende seyt mede van 't sijn, dat het niet en bevat het tyende deel, dat daervan wel te seggen valt, ende is oock een groot boeck. Ick weet jiiet, dat van ymand anders dese stoffe gehandelt is dan van dese tweede distincte tusschen de préséances d'honneur ende du droict dunct my, dat seer pertinent is, ende konnen daerdoor veel dispuyten werden voorgekomen". ] Over de Dordtsche regeeringszaken weer een overvloed van brieven van Carnelis de Witt >). Een brief van 5 Januari 1666 uit Dordrecht meldt den uitslag der verschillende verkiezingen, zonder bijgevoegde beoordeeling. De ruwaard beoogde de plaats in de Gecommitteerde Baden. Verschillende brieven vragen, of zijn broeder al eens met den heer Halling gesproken heeft. Eindelijk heeft hij diens schrijven van 13 Maart (Brieven van De Witt, II, blz. 463 ')) ontvangen. Hij antwoordt daarop: (Van Cornelis de Witt. 17 Maart 1G63J)). „UwEd*8. missive van den 13eD deser loopende maendt is my wel ter handen gekomen; uyt dewelcke gesien hebbende de speculatiën van den heer Halling ontrent de voorsz. saecke, soo hebbe goetgedacht Uwe Ed'. daer- 1) Over De Witt's verhouding tot Amsterdam geeft de correspondentie van 1663 niets van bejang. Opmerkelijk is een uiting van Deutz (in een brief van 4 Maart 1663), dat er te Amsterdam gemurmureerd wordt, omdat de stad bij het vergeven van de ambten bij het begin der Staten-vergadering „gemist is". Wordt dit niet anders, dan zal het in de toekomst „met praten niet goet" te maken zijn. 2) Uit Dordrecht, evenals de volgende van hem. 135 ontrent in het korte myne consideratiën te communiceren. Het is waer, dat ten tyde als goetgevonden wierde het borgemeesterschap op d'heer Van Meeuwen te confereren, oock is geresolveert de naeste reyse, het voorsz. borgemeesterschap komende te vaceren, indien sulx uytgewerckt soude konnen werden, te brengen op de heer Johan Halling; maer 't selve nu over drie jaeren geleden sijnde ende ick derhalve niet meerder hebbende als 36 jaren, doen d'heer Van Meeuwen als borgemeester is afgegaen, konden geen speculatiën vallen, om hetselve op my te confereren; ende alsoo om vele redenen doenmaels niet geraeden konde vinden op iemant anders van onse vrienden 't voorsz. borgemeesterschap te brengen, hebbe redelijck gedacht, dat 't selve op d' heer Johan Halling geconfereert soude werden. Maer 't selve, als Uwe Ed'. bekent is, heeft door eenige veranderinge, in de regering voorgevallen, niet konnen werden geëffectueert. Tsedert is door den heer Willem Halling ende den doctor Langley my gecommuniceert de presentatie van vrientschap ende correspondentie, door den heere van Strevelshoeck ende den rentmeester, synen sone, aen ons gedaen, op de conditie, Uwe Ed'. bekent. Ick hebbe in deselve conditiën alleenlijck ende principalijck aenstootelycken ende ten hoochsten bedenckelijck geoordeelt het point van het borgemeesterschap, gelijck d' heer Halling ende oock Uwe Ed'.- genoechsaem bekent is, om redenen, dat ick considereerde, dat, dien tijt gekomen sijnde, ick oock tot myne behoorlycke jaeren soude sijn geadvanceert, ende onfatsoenlijck oordeelde, dat anderen op soodaenigen tijt voor my souden werden geprefereert, maer hadde gedacht, dat, dewyle d'heeren Halling soo facil waeren, om den heré rentmeester in dat poinct te cederen den voorrang, dat deselve die aen my niet souden hebben gedisputeert. Wat de speculatiën raeckende het begeven van de ampten op den aenstaenden Drieconingen-avont belangt, dat in deselve de heeren Halling souden werden gepraeterieert, 't selve kan door de verkiesinge van de admiraliteytsplaetse werden geprevenieert, ende verderB het confereren van het schoutampt ende tegenwoordige borgemeesterschap, 136 datselve hebbe ick nimmermeer voor rechtmaetich geoordeelt, maer ben mede door persuasiën van opgemelte heeren Halling daertoe geïnduceert, die alle de poincten, by den heere van Strevelshoeck ons doenmaels voorgehouden, hebben goetgevonden te accepteren, sonder van my daertoe in eenigerley manieren aengeraeden off gepersuadeert te sijn, ende sulx oock voor geene obligatie in mijn reguardt opgenomen ofte aen my toegerekent kan werden. Dat d' heer Halling aëngenomen heeft over dat geheele werck met my naerder te spreecken, oordeele ick in mijn reguardt vry becommerlycken om het artickel, in ons octroy geïnsereert'), sprekende, dat niemant voor hem selven eenige pretentiën vermach te maecken, gelijck Uwe Ed'. is bekent; ende soude derhalven geraeden oordeelen, dat Uwe Ed'. nochmaels met d' heer Halling over die saecke in discoursen quame ende, indien Syne Ed'. by syne opinie blijft persisteren ofte dienaengaende met Syne EdtB. broeder, alvoren sich positive te uyten, soeckt te communiceren, gelijck als ick wel vertrouwe, dat in sulcken gevalle de saecke mochte blyven in haer geheel ende dat d' heer Halling, by occasie wederomme in Den Hage komende, aenneme Uwe Ed'. alsdan desselfs sentimenten ontrent die saecke naeder te verclaeren. Ick oordeele mede, dat d' heer Johan Halling misschien liever twee jaeren het borgemeesterschap soude bedienen ende dat oock om Syne Ed's. affaires, ontrent dese stadt daegelijx voorvallende, Syne Ed'. in de commissie van Haer Ed. Groot Mog. Gecommitteerde Raeden niet veel speculatiën soude hebben, 't welck Uwe Ed'. by occasie den gemelten here Halling soude konnen voorhouden". (Van Cornelis de Witt. 26 Maart 1663). Wel bedankt voor de moeite enz. De heer van Barendrecht heeft op zich genomen den heer Halling bekend 1) Art. 9 bij Van de Wall, Handvesten van Dordrecht, blz. 1735. 137 te maken „de goede conduite ende debvoiren, by Uwe Ed'. tot het advancement van den heere Van den Honert aéngewent". - - - - *) De zaak ging slecht voorta). Eigenbelang trok èn neef Johan do Wit3) èn zelfs zuster Zwijndrecht4) van de partij af, zoodat den 8ste» Oktober de ruwaard schreef, „dat wel lichtelijck alles tegens onse concepten sal komen uut te vallen''. Neef Stoop maakte daarop een tochtje naar Den Haag, om met den raadpensionaris te overleggen, en kon dezen weldra den 10cn October uit Dordrecht berichten, dat de heer Halling er over dacht zooals zij, dat men, om niet alles te verliezen, wat moest opofferen en de beide G-eneraliteitsplaatsen moest prijsgeven, waarvan een aan Johan de Wit kwam. 1) Vgl. Brieven van De Witt; II, blz. 466 vlg. 2) De Witt was einde Augustus 1663 te Dordrecht, waar hij bij Zwijndrecht logeerde (blijkens briefjes van Van den Bosch van 28 en 30 Aug. 1663). (N. v. d. U.) 3) Volgens den brjef van Cornelis de Witt van 26 September 1663. (N. v. d. U.) 4) Alsvoren van 10 October 1663, waaruit het belangrijkste volgt: „Ick hebbe uyt neef Stoop verstaen, dat Uwe Ed'. ontrent onse saecken alhier met my is van ééne ende deselve sentimenten, dat is, dat men de cr'acht van de regeringe behoort met alle middelen in handen te behouden; ende omme onse suster van Swijndrecht te disponeren van haere praetentie af te vvycken, soo oordeele van consideratie te sijn dese argumenten, dewelcke ick versoeke, dat Uwe Ed'. aen deselve crachtichlijck gelieve tegemoet te voeren: dat wy aen onse syde met alle onse vrienden genegen ende bequaem sijn, omme te praesteren alle 't gene den heere borgemeester is toegeseyt, maer dat wy oock oordeelen, dat deselve aen syne syde sich moet bequaem maeken, om ons te praesteren 'tgene deselve ons heeft belooft, alsoo 't selve aen syne dispositie staet ende dat alle de difflculteyt voorkoomt van syne vrienden, daeronder ick oordeele, dat deselve gehouden is soodanige verdeelinge van beneficiën te doen, als tot executie van sijn engagiement noodich sijn, ofte ten minsten ons van onse beloften te ontslaen, te meer alsoo alle de beneficiën in onse handen waeren vervallen ende de liberale praesentatie, by ons gedaen, behoort soo tegens óns niet gebruyckt te werden". (N. v. d. U.) 138 Intusschen moesten er ook nieuwe Achten genomineerd en geëligeerd worden. Er werd weer erg gekuipt: ». • (Van Cornelis de Witt. 14 October 1663). „De cuyperye onder de dekenen van de gemeene neringen wert hier infaem en scandaleus gepleegt, sulx, mijns bedunckens, daertegens vigoureuselijck sal moeten werden voorsien, ofte sal onvermydelijck de ruïne van dese stadt naer sich slepen" ['-) Men leze ook de volgende passage uit een brief: (Van Johan de Wit. 22 October 16632)). »\ „Vorders sijn op gisteren genomineert d' 24 ende is die soodanigh uutgevallen, dat wy ons contentement daerby naer wens hebben becoomen, als misschien door andere wel sult hebben verstaen, maer de vuylicheyt, die gepleeght sijn, ende de vehemente cuyperyen sijn onverdragelijck; het lant heeft er van gewalght ende de stadt is wederom sóó, dat niet en word gestuyt; men heeft gesoliciteert voor den Prins van Orangien, of men die niet en woude sien herstelt ende amoveeren, die hem uytslóoten; of men prins of louwsteyns was; dat die van onse syde Arminianen ende vianden van de kerck waren; men heeft geit tot een goede somme gepresenteert voor een stem te beestemarct *) of se in de cuyp 6) belooft 1) De nu volgende passage tot het ] op blz. 139 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 2) Uit Dordrecht. 3) De voorafgaande passage is medegedeeld hiervóór, blz. 129. 4) De vette-beestemarkt begon op Zondag na S' Lucas (18 October); daarin viel de keuze der 24 als nominatie voor de Achten (Balen, t. a. p., blz. 645). 5) Blijkbaar hier gebruikt in den zin, waarin Bontemantel, De Regeeringe van Amsterdam (uitg. Kernkamp), I, blz. 93, het uitlegt: nl. als voorbereiding tot de verkiezing. 139 ende soo voorts, ende alles geremueert, wat men heeft konnen bedencken; maer dat my een goed contentement geeft, dat is, dat men heeft gesien niet alleenigh de meeste masse van de gemeente, maer daeronder wel de beste ende de besadighste ter onse syde geporteert, die oock niet sonder vehementie die voorgeroerd' argumenten hebben geretorqueert. Ick kan dat seggen, dat, byaldien dit een anderen uutslagh hadde genoomen, dan voorseeker dese stadt soude van maximen in (het) stuck van de regeeringè hebben alteratie geleden ende vorders die het maniement thans hebben, niet sonder affronten hebben vrygegaen. I» de actie van de verkiesinge selfs sijn verscheyden seditieuse actiën gepleeght gewerden, daervan UE. naerder sult werden gedient" enz ] Gelukkig voor de partij waren èn burgemeester èn schout van de hunnen; deze deden nauwkeurig onderzoek en ontdekten o. a., zooals de ruwaard 25 October schrijft: (Van Cornelis de Witt. 25 October 1663). „Voorleden Sondach '), als door de dekens van de gilden wierde gedaen de nominatie van de goede luyden van den Achten, sijn door den thresorier Jan de Vries 2) gepleegt verscheyde seditieuse, insolente ende overdraegelycke actiën ende, in presentie van alle de dekens van de respective gilden, gevoert tegens den heere borgemeester soodaenige propoosten", dat iedereen ze ondragelijk acht en „de heeren van den gerechte den heere officier geordonneert hebben tegens den voorsz. De Vries te nemen pertinente informatiën" enz. Eerst werd de raadpensionaris tot tweemaal toe, door zijn broeder en door den burgemeester, verzocht eens 1) 21 October. (N. v. d. U.) 2) Jan de Vries was in 1661 tresorier geworden (Balen, blz. 387). Hij was aan de familie Halling geparenteerd (alsv., blz. 1076). — Vgl. hierna den brief van Cornelis de Witt van 21 Januari 1664. 140 over te komen, maar later werd hem dit door denzelfden (in een brief van 26 October van Cornelis de Witt en in een van 29 October van Johan van Beveren) ontraden, omdat men hem algemeen betichtte van in die woelingen betrokken te zijn, hetgeen door zijn overkomst nog meer verbreid en geloofd zon worden '). Desniettegenstaande viel de nominatie der Achten vrij wel uit2): (Van Cornelis de Witt. 22 October 1663). „soodat, indien de heeren van den Outraet constant blyven, uyt deselve (nominatie) wel een goede electie te maecken sal sijn". En de heeren hielden zich constant: (Van Cornelis de Witt. 23 October 1663). Opgave der gekozenen, „soodat de voorsz. electie t'eenemaele conform onse intentie is uytgevallen. Wy hebben met onse vrienden gehadt 23 stemmen ende de andere 18. Alles is paisibel in de electie ende sonder eenige disputen afgeloopen". Dit gaf moed. Den 24Hte" schreef de ruwaard aan zijn broeder, of hij „monfrère van Swijndrecht" (den burgemeester) nu wilde verzoeken, dat hem geliefde „met de eerste gelegentheyt de plaetsen, in Haere Edel Groot Mog. Gec. Raeden van wegen dese stadt vacerende, te doen vergeven", met bijvoeging, dat over twee jaren de plaats weer ter dispositie van dien heer of zijne vrienden staan zou. Weinige dagen later schreef Cornelis de Witt: 1) Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 468, noot 2 (N. v. d. U.) 2) Het biljet, waarin de genomineerden worden opgenoemd met het aantal der door elk hunner verworven stemmen, is bij den brief gevoegd. (N. v. d. U.) 141 (Van Cornelis de Witt. 1 November 1663). „Op huyden hebben de heeren van den Outraet alhier my in het collegie van Haere Ed. Groot Mog. Gecommitteerde Raeden gecommitteert van Mey, toekomende noch voor drie achtereenvolgende jaeren; de voorsz. commissie is gedaen by secrete billetten ende met eenparige stemmen, uytgesondert dat vijffthien van de voorsz. billetten hadden dese clausule: in gevalle 't selve niet strydich is tegens Haer Edel Groot Mog. resolutie van den 28en Februari 1654 *). Ick versoecke, dat Uwe Ed*. gelieve eens om te doen hooren, of aldaer jegenwoordich een bequame wooninge te huur soude sijn. Het sal niet noodich-sijn, dat aen ons huys een stalling voor paerden sy, alsoo myne huysvrouwe verclaert geen genegentheyt te hebben, om aldaer coets ende paerden te houden". — -2) Hoe de andere posten vergeven zijn, blijkt niet uit de brieven in onze verzameling3). Omtrent de pretentie van neef Johan de Wit had de ruwaard geschreven: (Van Cornelis de Witt. 14 October 1663). „De moeder ende suster van den heer Johan de Witt meynen, dat Syne Ed*. noch vry meer als de plaetse ter Generaliteyt is competerende, geconsidereert'de qualiteyten ende groote gaven van den opgemelten heere, maer schynen echter haer daermede te sullen contenteren, 't welck ick bekennë insuportabel te oordeelen, maer 1) Toen het reglement op de „electie van leenmannen en andere rechteren" was vastgesteld, bepaaldelijk ook voor het land van Putten. (N. v. d. U.) 2) Het antwoord: Brieven van De Witt, II, blz. 468. 3) Een brief van neef Stoop van 5 Januari 1664 meldt, dat op Driekoningen-avond gekozen zijn, ter Generaliteit: Johan de Wit, ter Admiraliteit van- de Maas: Samuel Everwijn, en tot kleinere posten verscheidene vrienden. Anderen hadden Zwijndrecht ter Generaliteit gestemd. —- NB. Dat Johan de Wit juist bezig was met zijn boek over het Publiek Gebed. 152 Een onbekende — hij moest zich schuil houden — wendde zich met het volgende opmerkelijke schrijven tot den raadpensionaris: (Van een onbekende')). „Monseigneur, Puisque 1'intérêt de 1'Etat est inséparablement joint a celuy de 1'Eglise et que de la part dé PEglise il seroit trés difficile de réussir en quelques desseins pour son bien et pour la guarantir de plusieurs désordres lesquels — les affaires demeurantes au point qu'elles sont présentemant — la mettent -en un danger inévitable de révolutions et décadances trés grandes et du tout ruineuses, si les susdits desseins n'estoient vigoureusemant secondés par les puissances supérieures, 1'auteur du traité dont la présante est accompagnée s), auquel 1'intérêt de l'Eglise concernant les points susmentionés est assés amplemant déduit, a creu estre obligé de le vous addresser; et ce en premier lieu è, 1'égard des impressions et influances puissantes qu'il conoit trés bien que votre grand crédit et autorité peut donner a ceux qui quand et vous s) ont entre leurs mains le gouvernemant de 1'Etat, pour fléchir leurs inclinations a seconder de toute leur puissance des projets tant salutaires pour l'Eglise et — par une suite et connexion inséparable — aussi pour 1'Estat; et que d'ailleurs le méme auteur n'aiant pas moins sujet d'estimer hautemant aussi bien votre piété et vos mouvemants trés nobles et héroïques pour la gloire de Dieu et le plus grand bien de sonéglise que votre autorité, crédit et puissance, comme aussi votre sagesse et prudance pour la conduite des affaires grandes 1) Ook de datum en de plaats van afzending zijn onbekend. De brief ligt bij de brieven van April 1663. 2) Niet aanwezig. — Het is mogelijk, dat bedoeld wordt een boek getiteld: „L'intérêt de l'Eglise", waarvan een samenvatting in Knuttel, n°. 8973. Men denkt bij den schrijver, die zich schuil moest houden, aan een Engelsch balling. 3) Quant et quant, quant et vous = ook, mede, terzelfdertijd. 153 concernant le siècle, qu'aves sur les bras, croit que vous ne reputeres rien a plus grand honeur que de servir en la main de Dieu d'un instrumant illustre pour un si bel oeuvre qu'est celuy dont le susdit traité déduit les conceptions et ouvertures, ny rien a plus grande obligation, qu'a 1'example de ces majestueux et glorieux anciens, représentés en vision a 1'apótre Saint Jean — qui se jettoient et leurs couronnes bas devant le tróne de Dieu — faire aussi hommage a son fils, notre bienheureux Sauveur, de toute la puissance, crédit et autorité qu'il a consigné entre nos mains, comme un talent de trés grand prix et d'excessive valeur, pour le faire profiter surtout k sa plus grande gloire, et pour le plus grand bien de Soa Eglise, Sa majestueuse Epouse. Sous cette confiance que vos fidels services et devoirs k eet égard ne seront pas seulemant récompensés d'une bienheureuse et glorieuse éternité, mais que vos soins pour la bonne constitution de l'Eglise serviront aussi de moyen le plus fructueux, le plus puissant et le plus efficacieux dont on se scauroit aviser pour procurer la bonne constitution dé 1'Etat. Car si le règne de Salomon a esté bénit'de Dieu en gloire, heur et prospérité d'une facon tant illustre qu'elle surpasse tout example, d'autant que ce Prince, nompareil en sagesse, n'avoit épargné ny soin ny travail ny aucune dépanse pour la structure, 1'ornemant et magnificence du temple de Jérusalem, a, plus forte raison avons nous a attendre des bénédictions encore bien plus amples sur les gouvernémants oü est soigneusement procuré tout ce qui peut servir a la plus salutaire édification, a 1'embelissemant et ornemant de l'Eglise de Dieu, son vray temple et habitacle spirituel et de considération infinimant plus grande que ne fust oncques ce matériel qui n'en estoit que le type et 1'emblême. Ne dédaignes donc point de faire quelque réflexion sur ce traité qui vous estaddressé, au moins sur quelques points des plus considérables qu'y treuveres déduits. Que si les termes ausquels 1'auteur du susdit traité se treuve engagé, ne luy impossoit la nécessité de se cacher, il réputeroit k grande gloire de se pouvoir qualifier, avec 154 votre permission, votre trés humble et trés obéissant serviteur et de rencontrer les occasions de vous témoigner par les effets ses respects et déférances, mais maintenant il se contentera de prier le Seigneur de vous combler de ses plus prétieuses bénédictions. Et particulièremant de renforcer de plus en plus, pour votre parfaite joye et consolation, vos mouvemants généreux et vos saintes Hammes et ardeurs pour la plus salutaire disposition de son Eglise laquelle pour eet effet implore votre ayde et celuy de tous ceux qui posssèdent, comme vous, Monseigneur, des facultés propres pour la pouvoir secourir en 1'état dangereux oü elle se treuve mamtenant réduite *)]. 1664. De verzameling geeft voor dit gewichtig jaar al zeer weinig. Van de zaak met Munster zoo goed als niets. Alleen een brief: (Van Johan Schulenburg. 20 Mei 1664J)). Mijn vorige aan U is geweest van den 16en dezer. „Sedert vernomen hebbende, dat de saecken van Diler Schans 8) noch onafgedaen verbliven ende in verwyderinge vervallen, ben ick grotelicx becommert, dat uyt dit kleyne voncksken lichtelick soude mogen ontstaen een groote brant, tot onruste van ons lieve vaderlant. Oversulcx gedrongen zijnde door hertelycke becommeringe, hebbe ick ten anderen UWelEd. durven impórtuneren ende in serieuse 1) Ik vestig nog de aandacht op een drietal brieven van Arend Tollenaer over den lakenhandel, twee zonder datum, een van December 1663; bovendien nog een zonder datum in de brieven van 1664. Zie over hem een artikel van H. C. Diferee, in De Beweging van September 1917, blz. 174 vlg. 2) Uit Munster. 3) Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 528. (N. v. d. U.) 156 bedenckinge willen geven, of het niet beter soude zijn malckanderen een weynich tegemoete te comen dan te sien, dat de Staet door sulcken slechten beginsel ende bycahs nietige saecke hazard soude loopen van te vervallen in een becommerlycken oorlooge, die ick nae mijn kleyne oordeel waerachtich tegemoete sie, soo het werck in der minne niet haestelijck wort bygelecht. Godt de Heere geve mijn heeren van Hollant heylige inspiratiën, om in dese ende in alle haere andere beraetslaginge soodane heylsame resolutiën te nemen, die strecken ende gedyen mogen tot ruste ende vrede van haren staet ende andere nabuyrige landen. Waermede verblive" enz. Tegelijkertijd kreeg De Witt raad van geheel andere strekking: (Van Willem Copes. 13 Mei 1661»)). Sedert 1624 in dienst van den Staat en volijverig voor zijne belangen. Als de zaak tegen den Bisschop voortgaat, weet hij een middel, „dat den y ver van Syne Vorstel. Genade wel sal temperen; ende dit can geschyden by verrassinge van de stadt Bouckholt die ick met Godts hulpe in de handen van desen Staet sal leveren, wanneer ick geauthoriseert mach sijn, om uyt de guarnisonen van den Rijn, van Brede voort en Grolle vier ad vij ff hondert soldaten onder behoorlycke officieren te lichten. Die plaetze door haere situatie is considerabel en is d'eenige, die ons beneemt de communicatie met Breevoort en Grol en de steden, op d'Yssel gelegen". De stad is wel te nemen en dan zeer goed te versterken. De kosten van het bezetten zouden licht te vinden zijn, „als men eene gereguleerde contributie wilde invoeren". Verwacht de bevelen van De Witt. 1) Uit Wezel. 2) Bockholt. (N. v. d. U.) 159 In een brief van 30 Mei O. S. uit Leeuwarden bedankt hij voor De Witt's schrijven van 6 Juni') en drukt de hoop uit, dat het in de Engèlsche zaken tot een schikking zal komen. In een P. S. vervolgt hij: .Ik heb een tour gedaen naer Leeuwarden, om mijn wijf te sien; genoecht te seggen, die Donderdach naer Honselerdijck gaet; ick gae morgen weder naer Haer Hoog Mog. troupen, om Haer Hoog Mog ordre te óntfangen en die punctuelycken en stricktelycken uyt te wercken en te achtervolghen. Mijn dienst aan UwE. liefste en dochter". De laatste brief is de volgende: (Van Willem Frederik. 8/18 October 1664»)). „Mijn Heer, Die saecken, die Haer Hoog Mog. my hebben befohlen uyt te wercken, heb mit groote moyte gedaen voor dese mahl; dan die Westynsche (!) Compagnie geheel hier niet aengenaem is, als UwE. van oldtz weten; dahromme dunckt my, dat het best was den vrede mit Engelandt te soucken, op wat wyse dat het oock was, want op alle maniere, hoe men het wendt oft keert, soo dooch den oorloch niet tusschen die beyde natiën, eerst om die groote onkosten, omdat den trafijc ende nerung still staet ende die provintiën die geven doch niet, off sie all viel beloven, soo en isser doch gheen gevolge van geit, en dat helpt tot die esquipagie niet. Zeelant selfs is niet paraet mit sijn esquipagie; soo kompt het alleen op Hollant aen, die oock die meeste interest ende profijt daerof hebben, doch die gemeinten sullen het oock moede worden, te mehr die pest die negotie oock turbeert. Dese redenen wel oovergelecht, hoop ick, die sullen den lyven vrede wehr doen komen, opdat die nerunge ende trafijc weder bloeye. Ick kan UwE. verseeckeren, dat hier die genegentheit groot is tot 1) Brieven van De Witt, II, blz. 532 en 538. 2) Uit Leeuwarden. 160 vrede en niet tot geit te geven; dese en andere redenen, hoop ick, sullen ons de vrede geven, dat ick, van herten wensche, tot best van 't landt" *). ] Over de nog dreigender geschillen met Engeland geeft de verzameling even weinig. Klachten van de WestIndische Compagnie, overgeleverd en aangedrongen door burgemeesters van Amsterdam in een brief van 10 Januari 1664, dat in Nieuw-Nederland de Engelschen zich tegen recht en vrede uitbreiden: niet belangrijk. [2) Alleen één passage lijkt mij van genoeg beteekenis, om haar hier over te nemen: (Van burgemeesters van Amsterdam. 10 Januari 1664). „Dese zaeck ende het versoeck, daeromtrent gedaen '), by ons overwogen zijnde, hebben wy geoordeelt, dat aen de behoudenis ende tranquiliteit van de verschreven provincie van Nieu-Nederland niet alleen voor de meergeseide Compaignie, maer oock voor den Staat deser landen, ten opsighte van de notable negotie, die uyt deselve op die gewesten gedreven werdt, grotelijx is gelegen, ende dat oock besonderlijck dese stadt daerby een interest van 1) Het antwoord: Brieven van De Witt, II, blz. 526 en 542. — Van het overlijden van Willem Frederik nam De Witt officieel geen notitie. Chr. de Wartensleben, gentilhomme de la chambre de S. A. Mad. la Princesse de Nassau, zendt 3/13 November uit Utrecht een uitvoerige dankbetuiging voor De Witt's deelneming, waarvan hij van goeder hand gehoord had. Albertina Agnes zelf schrijft 8 November een antwoord op De Witt's bovengenoemden brief van 25 October aan haren man (het antwoord zelf is zonder belang). 2) De volgende passage tot het ] op blz. 161 is met de er bij beheorende noot door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 3) NI. van de Compagnie, die een deputatie aan de Staten-Generaal zou zenden om hulp van den Staat, waartoe zij steun van de stad verzocht. Cf. Japikse, t. a. p., blz. 398 vlg. 161 importantie is hebbende, vermits vele van desselfs in gesetenen haerluyden in Nieu-Nederland voorn., zoo tot coopmanschap als landbouwerye, met onse kennise ende goedvinden, hebben nedergeset, daervan mettertijd merckelycke voordeelen ende welstand voor de commercie tegemoet gesien werden". Verder aanbeveling, om het verzoek der Compagnie ter Staten-Generaal te ondersteunen; hiertoe te schrijven aan Karei ü en aan Cunaeus.] Opmerkelijker is een brief: (Van burgemeesters van Amsterdam. 18 Februari 1664.) „Naedemael wy by brieven uit Engeland sekerlijk berigt sijn, dat de Coning van Groot-Brittagne het lang traineren van desen Staat in het nomineren ende affsenden van haer ambassadeur nae dat Hoff') op het hoochste is qualijck nemende, ende dat in corten tijd wel occasiën mogten voorvallen, over dewelcke de presentie van een gequalificeert minister aldaer wel nootsaeckelijk soude wesen 2) , zoo hebben wy niet connen affwesen aen UEd. by desen (te) willen versoecken, dat deselve alle mogelycke directie gelieve by te brengen, ten einde de voorgeroerde ambassade soo haest mogelick vervaerdigt werde ende dat metten eersten by de heeren van Seeland een bequaem persoon tot becleeding van deselve ambassade moge genoemt werden ofte, by langer uytstel van die provincie, uyt één van de andere provinciën de verkiesing van den ambassadeur geschiede". Tot aandrang 1) Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 534, noot 1. (N. v. d. U.) 2) Zuidpolsbroek, die in een brief van 11 Januari 1664 het schrijven van Amsterdam van den 10en ondersteunde, schreef toen ook: ,,het schijnt vreemd, dat in een rijck, daer dagelijx sooveel saecken voorkomen, die betreffen den interest van desen Staet oft desselfs ingesetenen, dat men daer niemant en heeft, die daer kan spreecken, daer ondertusschen hier in Den Haech de Engelscbe resident met sooveel tierheyt braveert". (N. v. d. U.) Brieven aan Johan de Witt. II. 11 164 volck zoude sijn, die in tijt van vreden den Staet niet soude costen ende in tijt van oorloch beter volck ende beter coop 't lant soude dienen als wel sulck volck, dat men nu aenneempt. Dese soo plausible voorstellinge, door gauwe verstanden beschaeft ende verbeetert zijnde; hope, dat - naer de nootsaeckelijckheyt noch wat vruchtbaerlijckx sal voortbrengen ofte ten minsten andere lieffhebbers opwecken, om andere middelen voor te slaen, waerdoor men de voorverhaelde ongelijckheyt van goet bevaeren ende strijtbaer zeevolck met de Engelsche sal kennén ophaelen. Ick neme de vrymoedicheyt de neffensgaende copie *) UEd. toe te senden, die ick niemant ter werelt gecommuniceert hebbe, met dat vast vertrouwen, dat, schoon ick al een misslach daerin hadde — als zijnde «05 n werck niet —, UEd. door desselfs hooge wijsheyt my niet anders tot mijn naerdeel sal willen imputeeren als dat mijn genegentheden tot mijn lieve vaderlandt my daerin vervoerdt hebben; en soo ick daerin ietwes soude moghen aengetroffen hebben, dat wel is, soo doen ick maer dat ick schuldich ben. Hiermede blyve naer mijn onderdanige gebiedenisse" enz. Uit andere, overigens onbelangrijke briefjes (o. a. een van 17 Juli 1664 uit Delft), blijkt, dat De Witt kort daarop met Ghijsen in besprek is geweest. Wij vinden hem later met soortgelijke plannen bezig 2). [ 3) Hier vinde een plaats een passage uit een brief van Pieter de Graeff, waaruit De Witt's belangstelling in handelszaken — in casu den handel op Rusland — blijkt: •1) Ontbreekt. 2) NI. bij de oprichting van het regiment mariniers in December 1664: De Jonge, Geschiedenis van het Nedérlandsche Zeewezen, II2, blz. 76. (N. v. d. U.) 3) De nu volgende passage tot het ] op blz. 165 is met de er bij behoorende noten door mij ingelascht in Fruin's excerpten en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 166 veel be teekenend verslag van de deliberatiën en verdere bejegening. Het is niet noodig daarvan iets over tenemen. Wat de Dordtsche zaken betreft, zijn onze berichten voor dit jaar schaarsch, omdat broeder Cornelis als Gecommitteerde Raad in Den Haag resideerde. Toch bevat de verzameling nog enkele brieven: (Van Cornelis de Witt. 21 Januari 1664 «>)• „De uitkomste van den trésorier De Vries s), die my seer heeft verwondert, veroorsaeckt alhier vele discoursen, tot disrespeet van de regeringe streckende. Gemelten De Vries is voorleden Saturdach te 4 uren alhier gearriveert ende heeft dienselven avont in St. Jorisdoelen genoodicht ende getracteert verscheyde dekens van gilden, ende onder deselven seer licentieus gediscoureert, seggende, onder andere discoursen, naer ick bericht ben, dat de heeren van den Hove syne actiën ende woorden, op het doen van de nominatie der Achten gepleegt ende gehouden, approbeerden ende dat deselve heeren oordeelden, dat hy wél hadde gedaen, in die manieren voorstaende de gerechticheden ende privelegiën van de gildens der gemeene neringen, ende concludeerde, dat sy alle in toekomende behoorden reguart te nemen ende daerop te letten, dat de gildens in haere rechten niet wierden geprejudicieert; wyders, dat hy hadde gesprocken met de Princesse Douagiere ende den jongen Prince van Oraignien, dewelcke beyde, soo hy voorgaf, belooft hadden hem te sullen main tineren. Uw Ed1. kan lichtelijck oordèelen, dat door dese ende diergelycke discoursen het respect van de regeringe in grapte kleynachtinge komt te geraecken, waeromme ick hoochnoodich soude oordeelen, dat den heer officier, 1) Uit Dordrecht. 2) Zie Resolutiën Holland 6 en 11 September 1663; Van de Wall, Handvesten, blz. 1796 vlg. — Cf. hiervóór, blz. 139. 167 sooveel als mogelijck sal sjjn, syne saecke bevordere, verhopende, dat immers voor het eynde van dese weke by het Hoff eenige dispositie over die saecke vallen sal'), alsoo op Sondach toekomende2) de stemme tot verkiesinge van een trésorier door de gildens aen de magistraet ingebracht moeten werden" 8). (Van Cornelis de Witt. 9 Februari 1664). Met bijna algemeene stemmen is. door de dekens genomineerd tot trésorier Johan van der Hulck, zoodat die morgen zeker geëligeerd zal worden. Voor de vaceerende plaats in de Achten wil de burgemeester niemand anders dan Gerard van Duynen. Bij de laatste verkiezing van Achten is hem toegezegd, dat de eerstvaceerende plaats tot zijn beschikking zou staan; hij kan dus zijn zin doen. Maar de aangewezen persoon valt volstrekt niet in den smaak en reeds hebben de dekens van de vischkoopers De Witt verzekerd, dat, zoo die persoon gekozen wordt, zij onze vrienden bij de eerstvolgende nominatie alle zullen voorbijgaan. Van Duynen heeft altijd ook bij de laatste verkiezing de partij van den rentmeester Beveren gehouden. Misschien kan de raadpensionaris den burgemeester nog van zijn plan terugbrengen. De afloop wordt niet gemeld 4). De volgende partijzaak is dé benoeming van een opvolger voor pensionaris Van Slingelandt (Brieven van •1) Vgl. Tiele, Bibliotheek van Pamlletten, n°. 5165 (—'Knuttel 8943). 2) 27 Januari. (N. v. d. U.) 3) De wensch werd vervuld. Mr. Jan de Vries werd bij vonnis van het Hof van Holland van 28 Januari 4664 vervallen verklaard van al zijne „aenroepingen, ambten ende bedieningen" en niet admissibel tot het bekleeden van eenig ambt in de stad en drie mijlen in het rond (register crimineèle sententiën 1664, archief Hof 5657, fol. 1 v°.). (N. v. d. U.) 4) Van Duynen werd 13 Februari 1664 tot Acht gesurrogeerd loco den overleden Johannes Wagenaer (volgens een mededéeling van den heer gemeente-archivaris van Dordrecht). (N. v. d. U.) 168 De Witt, II, blz. 517). De candidaat dor gebroeders ') . werd gekozen, doch voorwaardelijk: (Van Cornelis de Witt. 16 September 1664 J)). „Op huyden is het pensionarisschap deser stadt door myne heeren van den Oudraet op onsen neve Vivien geconfereert, sijnde niettemin d'heer Willem Halling versocht noch eenigen tijdt de vergaederinge te willen frequenteren ende in het houden van syne Notulen te oontinueren; ende soolange Syne Ed'. die moeite sal nemen ende dien dienst doen, sal het tractement van het pensionarisschaptusschen de twee opgemelten heeren half ènde half verdeelt werden. Wy hebben niet goetgevonden ons daertegens te opposeren, alsoo ontwyfelijck den heere borgemeester tot de vergevinge in sulken gevalle niet te disponeren soude sijn geweest. Ick vertrecke soo aenstonts met gemelten neve Vivien naer Geervliet, omme op morgen aldaer vierschaer te houden". - — Dat de raadpensionaris de benoeming van Fagel tot pensionaris van Haarlem bevorderd heeft, bewijst de volgende passage uit een brief3): 1) Vivien wist reeds 5 Mei, wat hij mocht verwachten. Hij schreef op dezen dag aan De Witt uit Dordrecht: „Ick hebbe uyt den heere ruwaert het contenu van Uwe Ed". schryvens aen denselven verstaen ende bevinde mijn verplicht, om Uwe Ed'. onderdaenich te bedancken voor de ongemeene gonste ende sonderlinge genegentheyt, daermede Uwe Ed'. mijn persoon gelieft te bestraelen, Uwe Ed'. verseeckerende, dat ick alle vlijt sal aenwenden, om soodaenige ongemene weldaden te erkennen, ende Uwe Ed'. voor een promoteur van mijn persoon, hoedaenich de saecke oock soude mogen uytvallen, alle de dagen mijns levens te houden" enz. 2) De brief is zonder datum en plaats van afzending. In een briefje van 15 September uit Dordrecht schrijft Cornelis, dat de verkiezing van Vivien Dinsdag a. s. (= 16 September) zal geschieden. De datum van den brief in den tekst is dus 16 September; de plaats van afzending zonder twijfel Dordrecht. 3) Vgl. deel I, blz. 316. tsts-wa 160 (Van Gcrard van Hoogeveea „Ick en can niet nalaeten, om UE. te bedancken voor de goede devoiren, die het UE. gelieft heeft te contribueren tot het avancement van mynen neeff Fagel2). Ick hope, UE. sulcx noyt en sal berouwen, alsoo hy een eerlijck en verstandich man is, die dat ampt met goede reputatie sal becleeden". [ 3) De volgende brief handelt nog over het Publiek Gebed 4): (Van Johan de Wit. 11 Juni 1664 5)). „Hiernevens gaet noch een volumen6); versoecke, dat eenige van de voorgaende oversien wilt, te minste by provisie een of twee van deselve, alsoo den drukker daerom geschreven heeft, ende sal noodsaekelijck wesen, dat alles by UE. eens oversien werde ende gecorrigeert, oock verscheyde defecten gesuppleert, vermids ick op eenige poynten niet te wel geïmformeert ben geweest ende seer licht dwaelen kan in die poynten, voornementlijck die in den jare 1651 op de Groote Sale sijn verhandelt, daer niet over geweest en hebbe ende veel maer gestelt, naer myne memorie toedraeght ende als slechts hebbe hooren verhaelen, sijnde oock een nieu concept een generale remarque ende correctie van articul tot articul der Unie 1) Uit Leiden. Zonder dagteekening. Ligt tusschen de brieven van Februari '1664. ij. 2) Fagel compareerde het eerst ter dagvaart den 9*" Juli 1664. — Een advies van hem van 31 Januari 1665 in de Hollandsche Consultaliën, VI, blz. 750. 3) De nu volgende passage tot het ] op blz. 170 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [ ] geplaatst. (N. v. d. U). ■- 4) Cf. hiervóór, blz. 128 vlg. 5) Uit Den Haag. -; 6) Blijkbaar .een stuk van het derde deel, dat in 1664 verscheen (zie Brieven van De Witt, II, blz. 46.2, noot 1). 170 voor te stellen, soo die op de jegenwoordige tyden soude mogen applicabel sijn, ende evenwel die soo voorgestelt vermeene seer nut te sijn voor het gemeen, gemerckt dat veele, oock regenten, geroepen tot de hooge regeeringèi omtrent die saecken ende poynten bevonden werden seer oncundigh tea|8h". Heeft van den eed der leenmannen van Holland slechts een Latijnsche copie ontvangen; verzoekt De Witt te zien, of hij die goed begrepen heeft.] Broeder Van Swieten werd 3 April van dit jaar hoogheemraad van Rijnland l). Een paar maanden vroeger had hij een ambt gekregen, dat hem dwong naar Den Haag te verhuizen: (Van Gerard Bicker van S wie ten. 4 Februari 1664 *)). „Op huyden hebben de heeren burgemeesters nevens die van den Raedt alhier my gedeputeert ter plaetse der auditie van 's gemene landts reeckeninghen, soodat wy by dese occasie versoecken, dat Uw Edts. huysvrouwe, onse suster, die moeyte gelieve op haer te nemen van met den eersten naer een huys voor ons om te hooren". Over den dronk van Koning Willem (zie Brieven, t. a. p., blz. 521) schrijft Bicker, in antwoord op de scherts van De Witt: (Van Gerard Bicker van Swieten. 9 April 1664 3)). „Van den frisschen dronck van Coningh Wilhelm *) valt voor myne swackheyt niet veel te boghen: was al 1) Brieven van De Witt, II, blz. 518. 2) Uit Amsterdam, evenals de volgende. — [1 Februari had hij de lijst der tegenwoordig regeerende burgemeesters en schepenen gezonden. (N. v. d. U.)] 3) Uit Arasterdam. 4) Vgl. over den beker van Schieland de Haagsche Mercurius van 23 November 1697, n° 32, 171 een taeyen teugh; ende, naer lik onderrecht ben, soo staet, op huys Swanenburgh, t'Halfweegh Amsterdam ende Haerlem, noch een swaereri storm voorhanden, soodat ick vreese, byaldien wy aldaer den rijstenbry vooraf krygen, dat dien respective Coning Willem een heele andere doortocht dan desen nemen sal, jae, in plaetse van uyt de maech door de darmen te passeren, op de vlucht ghejaecht ende in rauwte ') sal geslagen worden, ende keeren alsoo weder ter keele i Uyt, daer hy doorgekomen.is. Maer 't beste is, dat men daer niet doot van blijft; ende souder wel seer veelen neffens my gewenst hebben soo in Uw Ed'". gunste te staen van den gemelte Coning te mogen op sijn tanden nemen". Ook broeder De Graeff kreeg zijn verlangen (Van Pieter de Graeff. 22 Januari 1664 2)). „Mijn Vader3) hebbende op den 10 deser loopende maend geresigneert sijn bewinthebbersampt in de OostIndische Compagnie, als wel sult verstaen hebben, soo ben op huyden by de heeren bewinthebbers ende aenwesende hooftparticipanten met eenpaerige stemmen, om deselve vacerende plaets te suppleren, genomineert nevens eenen Symon Pietersz. van Aferen, sijnde, nae mijn onderrecht is, een boeckhouder, ende eenen Hendrick Muykens, sijnde, nader onderrecht sijnde, mede een boeckhouder, ende vorder by de heeren borgemeesteren daertoe gepromoveert". - - - - 1) Vgl. de uitdrukking: „rauwigheid der magen als de mage niet en teert" (zie M. Ned. Wdb. i. v. rauwicheyt). (N. v. d. U.) 2) Uit Amsterdam. • " 8) 'Zuidpolsbroek < stierf 4 Mei 1664 (cf. Brieven van De Witt, II, blz. 515). Denzelfden dag berichtte Pieter de Graeff De Witt de doodstijding: hij was gestorven „door sinckinge, op de longe gevallen", na 8 dagen zware pyn, tusschen 3 en 31/, u. 's namiddags. (N. v. d. U.) 172 [') Voor zwager Deutz gaf De Witt zich dit ja» moeite in zake de kwikzilver-leverantie 2). Over den aard hiervan geven de volgende brieven eenige inlichtingen: (Van Jan Deutz. 24 Januari 1664 5J). „UEd1. heeft my voor deesen belooft eens by den ambassadeur van Spagnen discours te maken over de negotie van 't-quick, dat ick de eere hebbe onder UBd*". 'swagers te sgn en per consequentie alsdan vanuSifn ExöeUentie met een gunstigh ooch aengesien te werden, 't Is gewisch, dat de quiokmeyne, die daer in Spagneiuin d'Almida is geweest, niet meer wordt gecultiveert en iseMÉ, oock sijnde in sijn,fleur, veel hooger compt te costen als van my connen coopen; soude my willen obligeeren 2000 vaetiehs jaerleyckx te leeveren, dat over 5 tonnen gouts soude bedragen en sulckx tot minder prysen als present hetselve vercoope; 't ware een negotiatie van hooghe importantie en door my een provisie aen te verdienen van 20 d. guldens jaers. De nateure hoordt de Spagnarts daertoe te leyden, om te willen coopen tot minder prijs en costen als te doen selfs arbyden, maer de middelen, om aen geit te coomen, sullen de swaerste te vinden sijn". Zoo noodig wil hij'WIT overkomen. „Mille pardons pour tant d'importunités". (Van Jan Deutz. 30 Januari 1664). „Aengaende te mogen in Spagnen leeveren alle het quick, dat in de Indias tot het silver te suyveren van nooden is, ware een saeck van meerder importantie als geschreven, en voor my een considerabel voordeel; versoecke gans ootmoedelijck, wanneer het conde weesen, 1) De volgende passage tot het ] op blz. 173 is:met de er bij be^ hoorende noten door mij in Jruin's excerpten ingelaschl en daarom tusschen •[_] geplaatst. (N. v. d. U.)j 2) Brieven van De Witt, II, blz. 566 vlg. 3) Uit Amsterdam, evenals de volgende. 178 sonder in 't minste punt UEd4. ampt te quetsen, met den ambassadeur van Spagnen, op sijn wedercompste van Brussel, een discours van myne. voorslagen te maken, en soo hy niet mochte geïnformeert weesen, hem te versoecken dienaengaende eens te schreyven; 't is altoos seecker, dat de nature selfs leyt, om aen te neemen die middelen, welcke sijn voor minder gëlt het quick te coopen als costen sal 't selve uyt de meynen van Almaden te doen graven en cultiveeren; aen d'ander syde make ick myne principale graech, om tot seer civiele prysen 't selve te vercoopen aen deesen Coninck en om het vertier te vermeerderen". - — (Van Jan Deutz. (26) Maart 1664 ')). „Gesien UEd*. den secretaris van den ontfanger, segge ambassadeur, van Spagnen gesproocken hadt, rakende de materie van 't-quick, en dat alsnoch persisteerden, om te hebben de memorie, wes aengaende wel op Weenen aen mynen principalen geschreven, om daernaer deselve te connen verleenen in behoorleycke forma. Edoch, om geen tijt te verliesen, soude door den heere ambassadeur van Spagnen daerover connen geschreven worden, dat vertrout van my te sullen connen gerieft worden met alle het quick, dat in Indiën van doen souden hebben, om jaerleyckx te leeveren provisibneeleyck met 15 a 1800 vellen tot 34 stuyvers ls. ofte 2 a 3 stuyvers minder, alhier in Amsterdam per bancquo te betalen; sulx soude door den heere ambassadeur overgeschreven connen werden, om niet stille te staen; sal soodanighe memorie eens klaer doen maken, om onder UEdts. goetvinden overgeleevert te werden; segge een provisioneele memorie, totdat ampelder last van mijn principale becoome"2).] 1) „Beantwoordt den 28en Martii 1664", schreef De Witt er op. Volgens den aanhef van dezen brief (zie Brieven van De Witt, t.a. p., II, blz. 568—569) is Deutz' brief van den 26™. 2) Bij dezen brief ligt — in De Witt's hand — een verklaring van wat Deutz bij provisie den gezant zou te kennen geven (woordelijk als in den brief).- ■ 175 marqués de sa bonté, que je ne puis doubter de sa faveur en ce rencontre; mais comme il pourroit en escryre plus fortement et avec plus d'espoir de succès, sy sa sollysytation ce trouvoit appuiée d'un mot de recommandation de vostre part, j'ose vous conjurer d'autant plus libremant de me faire cette grace, Monsieur, que la réponse du Roy k la lettre que Messieurs les Estats avoient escryt en nostre faveur '), a bien fait voir qu'en intercédant pour Monsieur de Montbas, on ne s'employe point pour un criminel; et mesme ceste réponce portoit que le Roy ne 1'avoit point esloingné dans le dessain de luy fayje aucun préjudisse. II ne s'est pas randu plus coulpable depuis et ces ministres déclarent qu'il ne peut estre accusé ny soupsonné d'aucun manquemant. Cepandant il se voit traitté avec la mesme rigeur qu'on exerce envers ceux qui sont condamné pour avoir malversé, puisqu'on luy deffant 1'exercisse de sa charge, que tout ces gages sont portez k 1'Espargne du Roy et qu'on le menasse de supprymer sa charge. Le prétexte qu'ils donnent a, leur injustisse, est que feu Monsieur de Montbas, mon beaupère, avoit receu quelques dédommagements et que le Roy s'en récompance oü il peult. Nous faisons voir que, sy mon beaupère as receu quelque chosse, que c'a esté comme tout le monde le resoit et en exécusion des esdits du Roy, vérifyés k la Chambre des Comtes et au Parlement, et que Monsieur de Montbas, mon mery, as acquis sa charge sur bonne foy, ny en don, ny en hérytage, mais payé de mon marriage. Je prens la liberté de vous exposer toute ces sirconstances, affyn, Monsieur, que, sy vous noiis faittes la faveur d'en parler k Monsr. 1'ambassadeur, ces considérations et celles que vous pourries y atjoutter encor, puissent porter plus de poix. J'espère, Monsieur, que 1'importance 1) Het is mij niet gelukt dezen brief van Lodewijk XIV en den brief der Staten-Generaal (of Staten van Holland?), waarop de Koning antwoordde, op te sporen. De eenige aanduiding geeft misschien een resolutie der Staten-Generaal van 28 Februari 11504, waarin besloten werd den Koning te schrijven over de Fransche officieren in Nederlandschen dienst volgens het verdrag van 4642. (N. v. d. U.) 176 de eet affaire qui fayt le aouttien de nostre faraillie, excuseras mon importunyté en ce moment; et comme vous ne pouvez favorieer une causse plus juste, je vous supplye d'estre persuadé ausy que vous n'oblygeres jamais une personne qui en soit plus recoignoissante ny qui soit plus vérytablement que moy, Monsieur, vostre trés humble et trés oublygée servante Cornelia de Groot" '). Cornelia de Groot is niet vast op haar spelling. De Witt mocht dit ter liefde van zijn eigen huisvrouw vergeven. Evenwel deze was sedert haar trouwen, zoowel in haar spellen als in haar schrijven, zeer vooruitgegaan, zooals kan blijken uit het volgende briefje, aan De Witt, die te Oudewater vertoefde, geschreven. (Van Wendela Bicker. 27 Mei 1664 2)). „Men Heer ende waerde Man, Dese sal alleene dienen, om UE. bekent te maecken als dat ick gistere avont, sooals ick meende naer bet te gaen, niet wel te pas en ben geworde; daerop hebbe ick de vroevroeu ontbode, die oock de heele nacht by mijn geweest heeft, en oock suster van Swieten. Ick en hebbe te nacht niet geslaepe van pijn en oock van bekomernisse; de vrouvrouw en weet mijn niet te seggen, of het onver sal gaen ofte niet; naerdat ick mijn bevoele, soo sal daer met de hulpe van Godt Almachtigh haest een soon ofte dochter sijn; ick hoope, dat UE. goede tydinghe van mijn sult hooren; ick wenschte wel, dat UE. te huys waert, dogh het en can voor dees reys niet sijn, soodat ick my daer hoope gerust in te stellen. Soodrae het verandert, •1) Ook in 1665 is een brief van Cornelia de Groot aanwezig (zonder datum en plaats van herkomst), waarin zij vraagt „la grace d'ordonner au cler", om haar een dergelijkeh brief van voorschrijven aan den Koning als de vorige te bezorgen. — Zie verder hierna een brief van Montbas zelf van 29 April 1667. 2) Uit Den Haag. 178 Het is bekend, dat er een geboetseerd beeld van den raadpensionaris gemaakt is 1). Het blijkt ook uit een brief van: (Van Pieter de Graeff. 26 Maart 1664»)). „Verleden week tot mons. Quilinus gegaen sijnde, om UEd. botseersel eens op te nemen, soo docht mijn, nae mijn geringe kennisse en oordeel, door 't slencken ende inkrimpen noch vry verbetert ende meer gelyckenis ingekomen te sijn; en seyde wel te wenschen, 't UEd. affaires konnen toelaeten, dat tegen Paesschen, of soo veel eer of laeter 't van UEd. commoditeyt soude mogen sijn, eens overquamt, om by die occasie noch te mogen botseren UEd. handen, waeraen noch in 't minste niet gedaen heeft; en sou mijn duncken, om van soo een kunstenaer iedt fraeys en kunstighs te hebben, 't noch wel de pyne waert sou sijn boven d'eer en vrundschap, UEd. de vrunden altemael in generael door UEd. visite sou aendoen". ') Over de brievenpost op Engeland bevat onze verzameling een paar belangrijke documenten. Het eerste is een deductie, door den gewezen gezant Nieuwpoort gesteld, van hetgeen hij indertijd ter bevordering dier hoge in 't leeven konnen gebracht werden". Hij moet op reis naar Kleef bij den Keurvorst en heeft daarom het geld noodig. — 24 Juli bericht hij het geld ontvangen te hebben en op reis te zullen gaan, waarna volgt: Ik meen „in 't wederkomen in Schravenhage te komen, opdat ick de konterfeytsels met een goede vernis uithale ende metenen een prouf doe, of men door het levendige wesen van Madame UEdelheyts huisvrou tot dat kontenteme'nt konde geraken, daer ick so veel arbeydts om gedaen heb, alsof 't voor den Prins van Oranien geweest waer". 1) Het fraaie beeld van Quellinus is thans in het gemeente-museum te Dordrecht. (N. v. d. U.) 2) Uit Amsterdam. 3) Zie nog hierna een brief van Quellinus zelf aan het einde der brieven van 1665. (N. v. d. U.) 179 zaak had gedaan Hij verzocht op dien grond vergoeding van moeite en kosten. Zijn verzoek gaat ons niet aan, wel zijn deductie 2): (Deductie van Willem Nieuwpoort. December 1664). Iu Augustus 1659 hebben burgemeesters van Amsterdam den gezant geschreven, dat zij met Hendrik Jacobus van der Heyden een contract hadden aangegaan tot het vervoer der Engelsche brieven, waartoe hij ook van wege het Engelsche gouvernement moest gequalificeerd worden. Zij bevalen hem daartoe den gezant aan. De gezant had die zaak bijna in orde gebracht; alleen het Parlement had ze goed te keuren, toen in October het Parlement ontbonden en daarmee de zaak zelve onbepaald afgesteld werd. Intusschen had Van der Heyden reeds „drie sterck gemande houckers in zee omtrent wedersijts custen" onderhouden „ende van Amsterdam tot Sluys in Vlaenderen zeer veel paerden ende postillions allomme gestelt", zoodat die den gezant tot voortzetten zijner bemoeiingen aanspoorde. Ook de stad Amsterdam verzocht zulks. De persoon, met wien Van der Heyden onderhandeld had, werd, gelukkig voor dezen, in December postmeestergeneraal van Engeland, onder het grootzegel van het nieuwe Parlement8) en beloofde nu Van der Heyden het gewenschte verlof te bezorgen en tevens alle brieven, tot nog toe op het Brabantsche kantoor besteld, aan hem toe te vertrouwen, mits hij hem 5000 £ tegen 6"/0 te leen bezorgde. Het crediet van Van der Heyden was daartoe niet toereikend, maar wel dat van Nieuwpoort, die het geld, zonder indemniteit van de regeering van Amsterdam te kunnen verwerven, wist te bezorgen. Verder heeft hij 1) Vgl. Brieven, III, blz. 838. 2) Ingediend met begeleidend schrijven van 16 December 1664. (N. v. d. U.) 3) George Robinson, tenzij diens opvolger Scott bedoeld is (Overvoorde, t. a. p., blz. 251). (N. v. d. U.) 180 zich altijd zooveel moeite voor het behoorlijke vervoer der brieven gegeven, dat hij meent te mogen zeggen, dat zonder zijne zorg de geheele zaak door de onhandigheid en zorgeloosheid van Van der Heyden mislukt en te niet geloopen zou zijn. Op grond daarvan verzoekt hij thans öf zelf met het contract öf met een som van ƒ 30.000, uit de profijten ervan voortvloeiende, begiftigd te worden. Het tweede is een brief van: (Jacob Quack aan Franco Bisdommer. 25 Maart 1664 '))• „Monsieur. UEd. is bekent, hoe ick van tijt tot tijt seer veel hebbe gecontribueert ende ge vigileert, dat de Engelsche bryeven, dye voor desen over Brabant en Vlaenderen, eerst direct over Sluys in Vlaenderen op Douvres, naderhant op Breskens, sedert op Vlissingen, ende nu over Hellevoetsluys op Herwits directelijck werden overgevoert, tot groot contentement van ydereen, vermits deselve bryeven nu veel secuyrder en spoediger overcomen. 't Is dan sulcx, dat deselve bryeven door Hendrick Jacobsz. van der Heiden, postmeester der stad Amsterdam, met de gansche male, gesloten, van Hellevoetsluys wyerden tot Waddinxveen gevoert ende dan, de bryeven aldaer gesorteert sijnde, wyerden naer Amsterdam, Dordrecht, Rotterdam, Den Haech tegelijck afgesonden, soodat deselve doen ontrent op de selve tijt in de voorsz. steden aenquamen. Naderhant is de sortering tot Hellevoetsluys geschiet ende wyerden dan altesame evenwel naer Waddincxveen gesonden ende vandaer gedepescheert alsvoren. Naderhant sijn mijnheeren van Rotterdam misnoucht geweest, dat haer bryeven tot Wensveem 2) buyten haer 1) Uit Rotterdam. Cf. deel I, blz. 312. — „Commissaris" te 's-Gravenhage wordt Bisdommer genoemd. 2) Naam van het dorp in het ambacht Waddinxveen (zie Van der Aa, Aardrijkskundig Wdb., op Waddinxveen. (N. v. d. U.) 181 kennis omgevoert wyerden; soo is goetgevonden, dat deselve tot Yselmonde souden afgegeven worden, gelijck tot Wensveem pleech te geschieden, doch jegenwoordich op de clacht van de coopluyden der stad Rotterdam, dat het nyet betamelijck is de Engelsche bryeven van Hellevoetsluys over Yselmonde na Rotterdam om te voeren ende dat men Rotterdam het voorrecht van situatie niet en behoort te benemen, soo verstaen myne heeren van Rotterdam, dat se haer bryeven tot Hellevoetsluys behoorden te connen becomen, om dan directelijck naer Rotterdam in ontrent 4 uyren gebracht te worden, 't welck nu veel langer aenloopt. Ende alsoo deselve oock in ontrent 5 uyren over de Heenvlyetse sluys, over 't eylandt Blanckenberch ende Boondersluys in Den Haech souden connen werden gebracht, waerdoor de Engelsche bryeven ordinaris des naermiddachs ofte des avonts tydelijck in Den Haech souden sijn, daer se ter contrarie nu eerst des anderen daechs 's morgens comen ende daerdoor soo ras tot Amsterdam als elders uytgedeelt worden, soo soude ick inclineren, dat men de Haechsche en Rotterdamsche bryeven van Hellevoetsluys direct tesame tot op de Boondersluys bracht, ende vandaer souden de Haechsche bryeven direct naer Den Haech ende de Rotterdamsche direct naer Rotterdam gevoert worden ende de Amsterdamsche ende Dortse conden den coers, die se nu houden, continueren. Dit soude niet meer costen en Den Haech en Rotterdam beter contentement geven; maer mijn heeren van Amsterdam souden dese veranderinge nyet geerne syen; 't welck ontstaet, omdat se nyet wel geïnformeert en sijn en daerin te meer geanimeert werden door ymant, dye in sijn particulier vreest daerby naedeel sou connen hebben. Als de male voor desen te Breskens en Vlissingen aenquaem, kregen die van Vlissingen haer bryeven datelijck, vóór dye van Middelburch, hoewel de stad Middelburch sekere privilegie hadt, dat alle uutheemsche bryeven eerst op 't postcantoor te Middelburch mosten comen. Die van Vlissingen maeckten, dat de bryeven op haer stad apart quamen, buyte de male, op 't versouck, dat de Princesse van Oranje aen den Coninck gedaen hadt. Op gelycke voet sou Rotterdam oock connen gaen; maer de redelijck- 185 veel getimmerd en geschilderd moest worden, waarvan een beëedigde verklaring van de officieren hiernevens gaat'). (Van Jacob van Wassenaer-Obdam. 29 September 1664). Engelsche tijdingen, door De Witt gezonden, heeft hij ontvangen. „Ick sien in de geseyde tydingen, dat men ons daer seer dreycht, en, voor mijn, ick wenschten wel, als het ommers wesen moet, dat wy in rupture met haer sullen geraecken, dat wy daer al in waeren. Sy sijn nu verseeckert, dat wy van onse syde niet eerst sullen beginnen, en het is een groot voordeel, den eersten slach te mogen geven". Dringt verder aan op het zenden van.de instructie. „Ick beken, dat ick ten hoochsten verwondert ben, doch is mogelijck mijn cleyn verstandt scult, dat men de WestIndische Compagnie, die oorsaeck is van de swevende misverstanden, die tusschen ons en Engelandt sijn en apparentelijck oorsaeck sullen wesen van noch groter, die tusschen ons sullen komen, met sulcken secours assisteert, te meer dewijl de droevige experientie leerdt, dat alle de overgrote onkosten, die men voor desen, wanneer haer saeck rechtmatigh sceen te wesen, in haer faveur gedaen. heeft, gelijck als in een grondelosen poel geworpen sijn. Hier in de vloot is een chyrurgijn, die vertrou op capiteyn Bancker, die in Guinea was, wanneer het ongelijck, daer de Engelse meest over claegen, haer wiert aengedaen, die niet genoech weet te seggen, met wat grouwelycke tiranniën die van de West-Indische Compagnie de andere hebben beiegent. En sal men die luyden, die buyten twijffel oorsaeck sijn, dat wy in soo dangereusen en peryculeusen oorloch sullen vervallen, noch assisteren, dat beken ick, dat mijn verstandt te boven gaet". 1) Bij den brief, aanwezig; noot 2 in Brieven van De Witt, II, blz. 546, is in dit opzicht onjuist. 186 Een stem van de vloot hoort men in den brief'): (Van Cornelis de Wit. 29 November 1664 *)). „Mijn Heer ende waerde Neef, Kan niet nalaten in dese occasie mijn dienst met dese geringe letteren UEd. te koomen opofferen, verseekert sijnde, dat deselve UEd. niet onaengenaem safl Üjn, van wege dat ick altijt preuve genoote heb van UE. ongemeene beleeftheyt, met vrientschap vergeselschapt, die ick, soolangh ick leeve, overtollige danckbaerheyt schuldich ben. Hètgeene hier passeert in de vloot, geloof ick genouchsaem UE. bekent is; wy haele vast na een goede wint, die, ons altemet een weynich begunstigende, dan weederom onversiens de rugh toekeert, soodat men met reght mach segge, deselve veranderlick is; 't is vermaeckelick, om aen te schouwe de heerlicheyt en maght van dese vloot; elck wenste wel preuve van sijn dapperheyt te toonen, en voornamentlick mijn Bul, dien ick hoop, geterght sijnde, geweldigh met sijn hoorne sal stooten. Godt wildef 3i|fl seegen toe geeven; de kortheyt des tijts dwingt my af te breecken" enz. Voor den toestand van het onderwijs is van belang een brief: (Van Johannes Schuier. April (?) 1664 ')). „Ed. Achtbare Heere ende Neve 4), Ik neme de vrymoedicheyt, om Uwe Ed. Achtb. toe te senden dese nevensgaende philosophische dissertatie5), t) De Witt's antwoord: Brieven van De Witt, II, blz: 554. 2) „In 's Iants schip Den Bal". 3) Dagteekening en plaats van herkomst zijn afgesleten. 4) De schrijver is Johannes Schuier, o. a. hoogleeraar in de philosofie aan de illustre school te Breda (zie Van der Aa, i. v.); was hij een neef van De Witt van moederskant? 5) Niet meer aanwezig. Ik weet niet, welk werk van hem hier bedoeld is. 187 biddende Uwe Ed. Achtb. ditselve my niet qualijck te willen afnemen, maer by gelegentheyt een half uerken te willen afbreken van desselfs hoochwichtige occupatiën ende deselve eens te overlesen. En twijffele niet, of Uwe Ed. Achtb. sal daareyt' haestelgok verstaan naet hoedanige ydelheden ende onnutte subtiliteyten de jonge jeucht in de triviale scholen wort opgehouden, aangesienin deselve ordinaarlijk de tien predicamenten van Aristoteles als de eerste grontregelen van de philosophie ende andere scientiën worden geleert, waerin veel tijts dickwils wort geconsumeert ende, 't welk het meeste is, valsche opiniën de teere jonckheyt ingeplant, dewelke daarnae niet als met groote moyten connen geëradiceert worden ende, blyvende, grootere dwalingen veroorsaken. Ick hebbe noch verscheydene andere dissertatiën gemaackt van diergelyken stoffe, in dewelke refutere in 't bysonder hetgene van Fr. Burgersdicius in sijn Logica*) desenaengaende wort geleert, selfs uyt syne eygene schriften naderhant van hem in 't licht gebracht. Edoch alsoo deselve Logica door het besluyt van de Edel Groot Mog. heeren Staten van Holland overal in de scholen is ingevoert8), hebbe eerstelijk ditselve Uwe Ed. Achtb. willen communiceren, ootmoedelijk biddende sich sooverre te willen vernederen, om my met een letterken te notificeren, of 't selve my niet en soude qualijk afgenomen worden, om myselven daarnaer te mogen reguleren. In den beginne van de reformatie heeft men wel gereformeert de gronden van de theologie, maer men heeft niet gedacht op de Paapsche philosophie, waardoor dan ook is gevolght, dat het land met soo vele twisten, divisiën ende secten is vervult ende dagelijx meer vervult wert, dewyle volgens de philosophie meer werckx gemaackt, wort van dwase distinctiën ende ydele scherpsinnicheden tegen malcanderen als van saken ende reële waarheden uyt te vinden, tot merckelijk nadeel van de Republicq ende schade voor de teere verstanden, 1) Bedoeld is: Francones Burgersdicii institulionum logicarum libri duo (uitgaven van 1626 en. 1644 op de Leidsche Bibliotheek). 2) Cf. Resolutiën Holland 23, 24 September, 1 October 1626. 188 die door een suyvere philosophie tot nuttere scientiën souden connen geleyt worden". — - ') Voor de opvatting van een Katholiek omtrent De Witt i 'slfjlrti mij ook de volgende brief van genoeg belang, om hem hier op te nemen: (Van Maria de Vianen, weduwe De Jonge. 16 Februari 1664 *)). „Wel Edele Heer, Ick heb naeder ondersoeck gedaen aen den priester op het doopen van een kindt over Maes, onder de jurisdictie van den heere ruart van den landen van Putten, ende kryge tot antwoordt deesen ingeleyden, daeruyt UWelEd*. sal konnen oordelen, dat hyerin tegen de placateri van deesen landen nyet en is geschiet; vertrouwe daerom UWelEd*8. heer broeder hyermede contentement sal neemen; versoecke ootmoedelijck Sijn WelEd*. daertoe gelieve te disponeren, alsoock, dat in toekomende in sulcke ofte andere exercitie van ons gelooff met de ingeseten aldaer nyet rigereus mach werden gehandelt. Soude dit versoeck mondelingh hebben konnen doen, maer hebbe UWelEd*. nyet derven importuneren vermits syne groote ende menichvuldige occupatiën". - — Bijgevoegd *): „Juff. Naer groetenisse dient desen, om UE. kenbaar te maken hetgeene, dat in het Suytlant, gelegen in de 1) 22 Mei 1665 zendt hij De Witt zijn tractaat over de natuur enz. der kometen; hij zendt dit hem particulier, omdat hij vernomen heeft, dat Haar Hoog Mog., „onse souvereine overicheden", geen dedicatiën meer aanvaarden. — Dit tractaat: Knuttel, Catalogus van Pamfletten, nos. 9206—9207. 2) Uit Den Haag. 3) Het stuk is gedateerd 12 Februari uit Amsterdam; de onderteekening is onleesbaar gemaakt. 189 jurisdictie van Putte, weegens het doopen van een seeker kint geschiet is. Ick hebbe seer verwondert geweest, hoorende door sekere persoonen, dat naer mijn vértreck vandaer de somme van 50 guldens gestelt was voor dengeenen, die my aenbrengen soude als eenen overtreder der publike placaten ende die soude gepresumeert hebben een kint te doopen, waervan vader ofte moeder souden van de Gereformeerde religie weesen. Wie dese somme op mijn hooft gestelt heeft, is mijn eygentüjck niet bekent, doch kan licht achterhaelt worden; ick sou mijn selven niet licht konnen laten voorstaen, dat het de ruaert van Putte soude weesen, wiens discretie my wel bekent is, doch hoe het is, UE. sal weeten, dat den vader endemoeder alle beyde Roomsche Catholyken waren ende my tot hetselve doopsel met ernst versocht hebben, seggendCj dat, (indien) sulken geleegentheyt van mynen persoon niet voorgevallen en was, sy het kint van een Roomsch priester buyten het eylant souden hebben laten doopen, waeruyt UE. siet,. hoe oprechtelijck in dese sake voortgegaen hebbe, willende geensins tegen de civile regeringe iets bestaen, dewelke ick weet ende vertrouwe redelijck is ende en wilt hare onderdanen in het punt van het geloove tot die wanhoope niet dryven, dat sy souden sulken plaetsen genootsaeckt sijn te verlaten, te meer overmits ick seeker ben, dat de Catholyken desen Staet met haer goet en bloet in tijt van noet souden soecken te beschermen. Vaertwel".] 1665. Gedurende dit jaar voert De Witt een doorloopende correspondentie, of liever hij ontvangt gedurig brieven van Joseph Bampfield '), een Engelsch avonturier, van 1) Hij had in Mei 1648 den hertog van York uit Engeland helpen ontsnappen: Baker, A Chronicle of the Kings of England (London, 1679), p. 560 vgl.; Aitzema, III, blz. 237; Wicquefort, I, p. 159; vooral Clarendon-papers, II, Appendix, p. XLVII. [Fruin verwijst verder behalve naar Tiele, pamflet n°. 6442 (= Knuttel 10520) en naar Meulman, 190 wien brieven in ieder deel der Thurloe-papers en in het IIP deel der Clarendon-papers staan en die, later kolone] in Hollandschen dienstzich in 1672 niet bizonder kweet (zie Ontroerdt Nederland, I, blz. 433; Bibliotheek van pamfl. n°. 6442). Hij wordt door den volgenden brief niet gunstig bij ons ingeleid en evenmin gunstig beoordeeld door een zijner makkers (zie hierna den brief van Scott van 22 Maart 1667). (Van Willem Nieuwpoort. 13 April 1665' Een brief ontvangen, waarin het volgende van een persoon, met wien hij onlangs te Rotterdam gesproken had, afkomstigvan de heeren, die alle uren uit Zwitserland verwacht worden8): „Daer is een colonel Bamfield, die sigh eenigen tijd tot Middelburgh in Zeeland heeft onthouden, die een seer notoben bouff is; ick weet het seeckerlick, dat hy van Hyde, den cantselier, werdt geëmployeert ende dat hy met hem correspondentie houdt4); n°. 6055 (= Knuttel 12366), naar het hs. van Droste's OverbujMs van Geheugchenis; bij de uitgave hiervan heeft hij uitvoerig over Bampfield gehandeld: zie Aanteekeningen, blz. 349, 357, 359, met gebruikmaking van verscheidene hier genoemde gegevens. In Huisarchief (ms. inv. Willem III, nos. 2590 en 2597) komen bewijzen voor, dat Bampfield ook met den Prins van Oranje in betrekking trachtte te komen. Er is o. a. een briefje aan dr. Rumpf en „Considérations du colonel Bampfield" (blijkbaar van + 1668), waaruit blijkt, dat hij aanraadde, dat de Prins zijne belangen geheel in handen van De Witt zou stellen „qui a de la capacité et bonne volonté pour lui donner des conseils sages et salutaires" — Ten slotte valt le verwijzen naar het artikel over hem in de Dict. of Nat. Biogr. (N. v. d. U.)] 1) Hij werd kolonel in 1669 (zie Resolutiën Holland op 18 December); [cf. nog Brieven van De Witt, III, blz. 315, IV, blz. 162,195. (N. v. d. U.)] 2) Uit Wieldrecht. [Reeds 4 Februari 1665 werd Bampfield aanbevolen in een brief van Hendrik Thibaut en Daniël Fannius, die hem te Middelburg hadden leeren kennen; men zou nu misschien goed gebruik van hem kunnen maken. (N. v. d. U.)] 3) Blijkbaar Engelsche uitgewekenen. (N. v. d. U.) 4) In elk geval correspondeerde hij in 1663 met Arlington: verschillende brieven van hem uit Middelburg in de Holland-Correspondence 197 neutraliteit of bijstand tegen de Republiek te verwerven. Staat volstrekt m geen betrekking tot Frankrijk. Betuiging van zijn eerlijkheid en liefde tot den raadpensionaris en de Republiek. Oprechte en protestantsche Engelschen moeten thans de welvaart der Republiek bevorderen. Een ligue met Frankrijk aan te raden; later kan de Republiek van partij veranderen, als de Spaansche Nederlanden gevaar loopen, en dan misschien met Engeland daartegen ageeren. Pogingen van Engeland, om Zeeland van Holland af te trekken en zelfs op te zetten. Daartegen te waken. (Van Joseph Bampfield. 18 Juni 1665). Een brief uit Engeland gekregen. Een of twee zeeofficieren uit Cromwell's tijd genegen hier te komen. Ook matrozen te winnen, mits voor dezelfde gage als de Hollandsche. Als er schepen uit Engeland komen, zullen die dan door Engelschen gecommandeerd worden? Zelf genegen ter zee te dienen, hoewel eigenlijk te land thuishoorend. Zoo waren ook Monk, Deane en Blake landsoldaten. — Leidsche gemeen wilde niet matrozen laten werven, als de tamboers den Prins niet noemden. — Ligue met Frankrijk zeer noodig. „J'espère que monsieur Thibeaut viendra icy pour vous parler, car je luy ayt escrit par monsr. Torsay ') avec tous les instances possibles, mais je ne voudrois pas qu'il vient devant vostre retour". (Van Joseph Bampfield. 22 Juni 1665). Op bevel van den raadpensionaris, door Fannius overgebracht, gesproken met Vivien; zal daarmee voortgaan tot de terugkomst van den raadpensionaris. Verzoekt antwoord, of Engelsche matrozen op gelijke gage en met vergoeding der reiskosten aangenomen zullen worden en of de schepen, die zij mochten meevoeren, door Engelschen gecommandeerd zullen worden. 1) Cf. Brieven van öewWjtt, III, blz. 33. (N. v. d. U.) 198 Intrigues van Engeland, Brandenburg en de Douairt&r* in het belang van den Prins. Nog eens: ligue met Frankrijk onmisbaar noodig. (Van Cornelis Fannius. 26 Juni 1665). Gisteren op de wandeling met Trigland gesproken. Zeide, dat Oudart zoo bedrukt was over den oorlog en nog altijd vertrouwde, dat de vrede licht te treffen zou zijn, daar de Koning van Engeland met weerzin krijg voerde; dat De Witt slechts een vertrouwde naar Engeland te zenden had en te adresseeren aan een der ministers, dien Oudart zou aanwijzen. Wat denkt ge daarvan? (Van Joseph Bampfield. 8 Juli 1665). Zal ronduit spreken. „En ma présence aujourdhuy l'on ayt parlé fort librement de vous et de la conduite des affaires publiques parmy des personnes de crédit et condition dans le gouvernement et dans la milice. L'on dit que vous avez pris le maniement de toutes les affaires publiques entre vos mains, a 1'exclusion de tous les autres; que toutes les charges considéraWes sont données ou k vos parants ou k vos créatures; que vous aves esté la cause de cette guerre et de désordres qui sont dans la prosécution d'icelle aujourd'huy, qu'en peu de temps vous peuvent estre fatal, et que dernièrement et particulièrement que vous aves rompu avec le vice-admiral Tromp, et qu'après que messieurs les Estats Généraux et messieurs les Estats de cette province ont remercié ledit Tromp dans leurs coledges(I) des bonnes services qu'il ayt rendu a. 1'Estat en cette dernière occasion, que vous aves escrit contre luy, qu'en partant de la flotte sans la congé de messieurs les députés >), qu'il avoit méprisé et affronté le gouvernement, qu'il méritoit un sévère chastiment, et que, si l'on laisseroit passer cela en luy, il seroit de mauvaise 1) Cf. Brieven van Op Witt, III, blz. 73 vlg. (N. v. d. U.) 199 example et un encouragement aux infériwirs de 1'imiter. Si cela est vray ou fausse, voüs scavez mieux que moy". Men zegt, dat Tromp en zijn verwanten uiterst boos op U zijn en door de Prinsgezinden nog worden opgezet; als Tromp zijn post verliest, zal het scheepsvolk woedend wezen. Nog zegt men, dat op een brief van TJ de Staten zijn teruggekomen van het plan, om in den krijgsraad naast de officieren de gedeputeerden te voegen, zoedat gij schijnbaar buiten het proces blijft, doch inderdaad alles bestuurt en over leven en dood beschikt. De compagnie paardevolk te Leiden is gezind zich met het Oranje-gepwpel te verstaan. Waarom dat volk in de heftigste Oranje-stad gelaten? Ellendige en dreigende toestand. Misschien beter zelf, vrijwillig, te doen, waartoe men anders gedwongen kan worden. Zich naar de tijden te schikken. Een bloote titel voor een jaar of drie, en telkens te vernieuwen, zou niet veel beteekenen, zou onder gunstiger omstandigheden weer teruggenomen kunnen worden. Wil men daar niet van hooren, dan krasse resolutie tegen de oproermakers en tevens, want anders is het niet doenlijk, ligue met Frankrijk. — „J'ay receu une lettre de monrr. Thibeaut qui viendra icy exprès pour avoir 1'honneur de vous parler". Van die samenkomst voor de overeenstemming tusschen beide provinciën veel te wachten. (Van Joseph Bampfield. 10 Juli 1665 1)). In Zeeland tegen een ligue met Frankrijk. Vooral de raadpensionaris De Huybert. Vreezen voor de religie. Dwaasheid. Te Amsterdam beter voor De Witt gezind dan men zegt. Dit hem gebleken. Allerlei nieuwstijdingen uit Engeland. (Van Joseph Bampfield. 17 Juli 1665). Zonder verwijl Oudart en Corney te arresteeren. Bewijzen genoeg. Oudart te voorzichtig, om zich meer bloot te 1) Deze brief is bij uitzondering 'uit Amsterdam. 216 die alhyer door de institutie van de kinderen der voornaemste heeren van dese stad redelick bekent is, aen Uw WelEd4., volgens sijn versouck, te addresseren, om occasie te hebben van Uw WelEd'. te communiceren seecker secreet, dat hy secht te hebben, om grote af breuck aen de vloot van de Engelsche, met de onse in bataille comende, te doen, mits hy daervoor geniete een redelicke premie". Hecht niet veel gewicht aan de zaak, maar alles te onderzoeken. In een Latijnschen brief van het laatst van Februari ') vraagt Van den Ende zelf gehoor. Het schijnt, dat De Witt hem naar commissarissen verwezen heeft en dat dezen hebben aangenomen het hun toevertrouwde geheim in vertrouwen aan den raadpensionaris mede te deelen, doch dat zij veel zwarigheid hadden tegen het plan. Dit althans schemert door in een Nederlandschen brief van Van den Ende aan De Witt uit Maarta), waarin hij waarschuwt, dat hij ten laatste zgn geheim aan kapers zou mededeelen en dat de Engelschen, het van dezen afziende, den Staat grove sohade zouden berokkenen. Hij vermeldt bij deze gelegenheid, dat hij vroeger een middel had ontdekt, „om heel Lieflandt" over te leveren en ,de sleutels van al haer steden en forten tot Amsterdam op bet stadthuis te brengen", doch dat burgemeesters hem verboden hadden dit in Den Haag Vloten, Benedictus de Spinoza, blz. 21, noot 2) leest men: „Francois Affinius van den Ende, agé de 73 ans, docteur en médieine, dit qu'a Paris il enseignait les langues, qu'il demeurait au faubourg St. Antoine, qu'il professait la religion catholique, était natif d'Anvers, n'habitait Paris que depuis trois ans, et qu'auparavent il a demeuré a Amsterdam pendant vingt-neuf ans, oü il a fait les mêmes exerciees d'enseigner". (Mémoires de Jean Rou, I, p. 68). [Zie thans over hem vonral Stan. von Dunin—Borkowski S. J., Der junge De Spinoza (Munster i. W., 1910), S. 468-472. (N. v. d. U.)] ' 1) Zonder datum en plaats van afzending. Ligt onder de brieven van einde Febr. (N. v. d. U.) 2) De dag is niet ingevuld. Uit Amsterdam. 224 papa et je voudree bien que papa fut de retour, et nous nous portons encor bien et mama et mon frère et me ceurs et moi et toute la compagni; ma cousine et mon cousin van Meerdervoort et mon cousin Fifien sont encor ici; tout le paren font leur recommandation a papa et nous bufons celque fois a la sant de papa et mon oncle Gipestyn et coupé de la peire: eet un peire ci grand comme un eu; la feifre a détessé mon cousin Fannius, madam Dover en milde') et mor; ma tante van Suite el a jer etté un peu malade et avanger el a u de visite et el et asteur meljeur et son anfan ce porte bien ausi; mon oncle van Suite ce recommande ÏL vos bonne grace. Je sui, chère papa. fostre trés humble et trés affectionnée fillee Anna de Witt". (Van Wendela Bicker. 12 Mei 1665). „Men heer ende waerde man, Desen sal dienen, om aen UE. te versoecken, of UE. de moite wel gelieft te neemen van aen mijn eens te schryve, of ick alhier wel gerust magh sijn, of UE. aldaer .geen prickel en heeft van de Engelse van te lande of het het ruwenere van onse vloot of andere ongemacken; men heeft mijn gistere alhier seer bekomert gemaeckt; en of UE. meent te huys te coome, als de vloot uytgeloopen sal sijn. Men seyt, dat de heere dan daer nogh soude verbly ve, om de slagh af te wachte en om dan daer nogh dienst te conde doen; andere, dat UE. met de vloot wel uyt moght geraecken, soodat ick heel ongerust ben. Wenschte van UE. wel te weete het reghte bescheyt; dan soude ick mijn beeter tevreede conne stellen, dogh UE. most de waerheyt schreyve en mijn daer niet in vlateeren; ick'sal metten eerste een brieffien van UEd. hant verwaghten; hoope, dat het tot mijn gerustheyt sal strecken". 1) Mevrouw Hoogehsmilder (zie de Addenda) is bedoeld, 21 Mei schrijft ze De Witt's brief van den 19e" •) ontvangen te hebben. Zij vindt het naar, dat hij zoo lang weg is, maar vindt er haar troost in, dat hij het vaderland een grooten dienst doet, „alsoo ick aen alle canten alhier beright worde, dogh en hebbe daer noyt aen getwijffelt, dat ick iets hooren soude als dat tot U lof ende reputasie soude strecken". Zij is dankbaar „diegeen—, die U sooveel grootten qualiteyt gegeven heeft".] Als hij naar de vloot is, om in zee te gaan, schrijft Wendela hem kalm achterna in een brief2): „sal UE. wenschen een voorspoedige reys en datte wy mecander haest met goede gesontheyt mogen wedersien''. Zij heeft blijkbaar onwrikbaar vertrouwen op haar man: (Van Wendela Bicker. 12 October 1665 >)). [') „Men Heer ende seer waerde man, Ick hebbe jbuyden UE. missieven van den 10en en van den 11 wel óntfangen 5) en met groot contentement geleesen, dat UE. hebt bespuert, alsoock de waerheyt wel is, dat den Almachtighe met onse vloote soude sijn, alsoock wel blijckt, daer se soo verstroyt sijn geweest, dat daer weederom soo een schoone vloot by den andere is; laet ons maer sijn seegenen ende het welvaeren van UE. met dancbaerheyt erkennen, soo en twyfelen ick niet, of daer sal noch een verdere seeghen voor ons ooverigh sijn, hetsy in het bevechten van victoorie of anderssiens, als daer duesent middelen sijn, die tot onsen welvaert connen strecken, en soude ons oock een groote genaede sijn, dat UE. in gesontheyt, waeraen ick niet en twyfelen, 'weeder 1) Niet bewaard onder De Witt's minuten. 2) Zonder datum. Moet zijn van begin Augustus en is een andere brief (blijkens den inhoud) dan dien De Witt in den zijnen van 5 Augustus (Brieven van De Witt, III, blz. 97) bedoelde. (N. v. d. U.) 3) Uit Den Haag, evenals de volgende, 4) Het eerste gedeelte van dezen brief heb ik aan Fruin's excerpten toegevoegd en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 6) Niet bewaard onder De Witt's minuten. Brieven aan Johan de Witt. II. 15 226 tehuys quaem; ick sal die tijt met pasentie ofwachten; UE. gelieft te schryven, dat UE. gaerene een lettertje van mijn hant soude sien; soude oock niet gemanckeert hebbe, maer dencke, als het de waerheyt is, dat, als UE. weet, dat wy hier gesont sijn, dat myn brieve >) alsoo het schrift slecht is en de stijl niet veel besonders is; oock en hebbe ick niet sonderlings te schryven geha'dt] Wy hebben met groote verwondenngh hier gehoort, dat UE. slaechs geweest hebt met de ameraer, hetwelck by diegeene, die UE. kenne, seer belaghge wort; doch het schijnt, dat daer altijt quade tonghe ende goddeloose menschen moeten sijn, doch sal alsulcke op haer cop wel vergolden worden; UE. en hebt UE. daer niet aen te stooten; als men wel doet, soo mach men gerust sijn en het hooft met vrymoedigheyt opsteecken. UE. sijt, soo men seyt, al aen de reede opgehanghen. Doch hoor veel meer wel als qualijck van UE. spreecken". (Van Wendela Bicker. 28 October 1665). ^Ick hoope noch, dat UE. met victoorie, hetsy kleyn ofte groot, alsoo het de Almacti(ge) Godt sal gelieve te verleenen, te huys sult coemen. Ick vreese, dat UE. hier genoch te stellen sult hebben, als UE. weder comt, met het lanst(!) saecken. Men is hier seer prinsgesint ende vreesen, dat wy de quaeste pest in onsen eygen boesem hebben, die ons meerder quaet sal doen als de vyande van buyten, soo het Godt niet en verhoet, die ons al regeert, en ick mijn daer oock gerust op stelle". Met Wendela's onderworpen en gelaten houding con' trasteert het zelfstandig en vrn oordeel van De Witt's zuster, mevrouw Van Swijndrecht2): 1) Hier is een heele regel onderaan doör. afslijting niet meer leesbaar. 2) Bij Fruin volgt nu de brief van deze dame van 14 October; ik. laat eerst volgen het slot van dien van 8 Augustus (waarover zie Brieven 227 [(Van de Vrouwe van Swijndrecht. 8 Augustus 1665 ')). „Ick hadde wel gehoopt 's Saturdachs2) vóór UEd*. vertreck uit Den Hage noch mijn afscheyt in 't particulier van UEd'. te hebben mogen nemen, maer hadde het ongeluck, dat UEd'. niet eens konde sien, ende hebbe naderhant geresolveert geweest met mynen lieven man noch een reys naer Den Helder te doen, om UEd'. daer noch te sien 8), maer alsoo nu verstae, dat de vlote aparentelijck heel haest sal uitloopen, ende wy nu niet wel van huys konnen, vreese, dat het niet sal konnen doen; ick hadde wel gewenst eenige kennisse te mogen hebben, wat de principaelste reden zijn, die UEd'. dese groote, ende naer apparentie ruyneuse, resolutie voor UEd'. familie ende vrienden heeft doen nemen, waerover alle menschen murmureren ende als verbaest staen, doch ick sie wel, dat neffens andere in een blinde onwetentheyt daernae sal moeten raeden, ende sal ondertusschen niet nalaten altijt Godt Almachtich te bidden, dat UEd'. voornemen wil segenen ende UE. persoon spaeren tot Sijns naems eeren ende onser salicheyt. Blyvende middelerwyle, alsoo my de tranen doen afbreken, Mijn heer ende zeer lieven ende weerden broeder" enz. *y] van De Witt, III, blz. 88 noot 3), dien ik alt inlassching naar gewoonte tusschen [] heb geplaatst. Het eerste gedeelte behelst alleen de, t. a. p., noot 4, bedoelde aanbeveling. (N. v. d. U.) 1) Uit Dordrecht. (N. v. d. U.) 2) 1 Augustus. (N. v. d. U.) 3) Hoeuft, zijn zwager goede reis wenschende, schrijft 10 Augustus, dat hij gaarne met Cornelis De Witt zou zijn meegekomen (blijkbaar om afscheid te nemen), maar door familiezaken was opgehouden. (N. v. d. U.) 4) Ook neef De Wit was zeer ontroerd. Hij schreef 3 Augustus uit Den Haag: „Voorlede Saturdagh vond UE. my aengevat van soodanige droefheyt, dat ick my niet wel en kost exprimeeren; versoeck, dat my het ten besten wild duyden, ende alsoo ick in mijn gedachten hadde, dat het wel soude konnen gebeuren, wy malkanderen noyt meer en sagen, 't geene God verhoeden wil, soo vermeene ick, dat by ons afscheyt niet qualijck en pasten een versoeck van vergeven van 228 (Van de Vrouwe van Swijndrecht. 6 October 1665 ')). „Uedts. missive uit Texsel, ontrent half Julii geschreven 2), is my op syne tijt wel gewerden; de redenen, in deselve vervat, daerop dese groote ende periculeuse reyse is gefondeert, hebben my wel eenichsins contentement gegeven, doch niet connen wechnemen de becommeringe van het groote nadeel, dat by een quaeden uytval niet alleen UEd'. goede ende naeste vrienden, maer ons gansche vaderlant soude overkomen". Waarom niet eerder geschreven? Verheugd over de van tijd tot tijd ontvangen goede berichten en over den toestand, waarin manlief de vloot gevonden heeft3). „Tck hadde wel gehoopt ende van herten gewenst, dat UEd'. nu, dewyle de vloot voor 't lant lach, aen lant soudet hebben geqomen, gelijck oock meest alle menschen hier geoordeelt hebben, dat het hadde behooren te geschieden, te meer overmits door de presentie van den heer luitenant-admirael De Ruytèr de principaelste reden van UEd'. reyse comt te cesseren". Nu evenwel nog grooter gevaar, een slag, te wachten. Vol angst daarover. „My dunckt, indien ick in sulcke periculen present mochte sijn, dat het my niet soo swaer en soude vallen.; maer deWyle ick daer niet nae dencken kan, overmits myne seckse daeruit gesloten is, kan niet anders doen als Godt vierichlijck bidden, dat hy UEd'. persoon wil bewaren hetgeene by parsooneel comportement by my mocht wesen misdaen, dewijl ick gaerne bekennen wil myne menschelycke swackheden mede te hebben gehadt ende noch te hebben ende een christelijck gemoet op sulcke maniere seer werd gerust gestelt ènde gecontenteert wert. Ick sal niet naerlaten God te bidden in UE. absentie UE. parsoon dogh wil preserveeren tot het gemeene beste van óns lieve vaderlant ende meteene UE. te recommandeeren op desselfs securiteyt goed reguard te nemen". (N. v. d. U.) 1) Uit Oosterbeek. 2) Half Augustus bedoelt mevrouw. Brieven van De Witt, III, bh. 88. (N. v. d. U.) 3) Swijndrecht was met Vivien op de vloot geweest (alsvoren, III, bh. 139). (N. v. d. U.) 229 ende den ganschen Staet met syne genade segenen tot sijns naems eeren ende onser salicheyt. Amen". Nieuws over de regeeringszaken van Dordrecht. Het schijnt, dat al de vrienden van De Witt even zeer zijn gaan op de vloot hebhen afgekeurd. Bijzonder sterk drukt De Graeff zich uit: (Van Pieter de Graeff. 6 Juni 1665 »)). „Ick heb met hartgrondigh leetwesen confuselijck verstaen, dat nochmaels persisteerde by UEd. voorgaende quaedt voornemenJ), om selfs op 's landts oorlogsvloote te gaen; byaldien 't selve niet van goeder handt hadde, soude mijn niet hebbe konnen laten persuaderen, dat een man van sooveel wijsheydt ende verstant tot sulcke dolligheydt sou komen. Voor mijn, ick sal niet ondernemen, om eenige motiven ofte beweeghredenen te gebruycken, om UEd. hiervan af te maenen of te persuaderen, hoewel alle ende ontelbaere sijn, want wel weet, byaldien gy geresolveert sijdt, die doch maer tevergeefs sijn, derhalven, byaldien gaet, alleen seggen sal, gelijck den Apostel Paulus geseght wierd: Uwe groote wijsheydt brenght U tot raserye" s) Oom Vivien schrijft in een brief, waarin hij zijn hartelijke vreugde over de terugkomst van den raadpensionaris te kennen geeft: 1) Uit Amsterdam. Deze brief lag vroeger onder de brieven van 1666 en was door Fruin, als later ontdekt, hierbij afgeschreven, met verwijzing, dat hij naar 1665 moest worden overgebracht op-de plaats, waar ik hem thans inlasch. Thans ligt hij in de verzameling ter plaatse, waar hij behoort. (N. v. d. U.) 2) Reeds in Juni bestaande, zooals ook blijkt: Brieven van De Witt, III, blz. 60. (N. v. d. U.) 3) Eigenlijk: „de groote geleerdheid brengt U tot razernij" (Handelingen, XXVI, 25). (N. v. d, U.) 230 (Van Anthonie Vivien. 23 November 1665')). „Vorders is mijn vertrouwen, dat Uwe Ed'. in dese laetste zeetocht alles sóó wel sal hebben ondervonden, wat tot meeste dienst van 't lant ter zee dient gedaen, dat 't selve door andere ervare en welgeaffectionneerde personen wel sal connen uytgevoert werden, sonder dat Uwe Edts. tegenwoordicheyt daertoe hoeftich sal sijn. Immers wil hopen, dat Haer Edel Groot Mog. sulcx niet sullen toestaen, als nu geleert hebbende, wat naedeel het gemeene beste soude connen overcomen door Uwe Edts. afwesen van de vergaderinge in dese becommerlycke tyden. Daerenboven soo valt dat packje te swaer voor Uwe Edte. substituuts schouderen 2); hoewel de wille goet is, vreese de crachten hem mochten begeven: non omnia possumus omnes" 8). - — Onmiddellijk na zgn thuiskomst verloor De Witt zgn jongste kind, Elisabeth; hij gaf er kennis van in brieven van 18 November 1665 *). In één der antwoorden komt in plompe termen de troost te berde, „dat misschien van nu af al een iongen zeehelt op stapel is, om binnen de negen maenden d'ontfangene schaede te herstellen". 1) Uit Dordrecht. — Ook Cornelis Fannius in zijn reeds genoemden brief van 26 October 1665 (hiervóór, blz. 201) raadt De Witt aan van de vloot terug te keeren, daar zijn tegenwoordigheid in Den Haag gevorderd wordt, omdat van de oude vrienden sommigen afvallen (denk aan Beverningk). Bij dien brief is gevoegd een passage uit een brie! aan Fannius van Ascanius van Sypesteyn uit Haarlem 25 October 1665: „Hier is niets nieuws als dat onse heeren van Haerlem den raétpensionaris seer beklagen, dat sijn vrienden in sijn absentie Sijn Ed. soo quade diensten doen, daer sy groote swaricheyt in tegemoet syen. Ick gelove gisteren soo veel tewegen te hebben gebracht, dat dese stadt het absoluyt voor Sijn Ed'. sal opnemen. Wat verandert de 'werélt'!" 2) Zoo dacht ook D'Estrades erover: Négotiations — etc, III, in 1665, passim. (N. v. d. U.) 3) Vergilius, Bucolica 8, vs. 63. 4) Dit blijkt uit verschillende condoleantie-brieven. — Cf. Brieven van De Witt, Hl, blz. 202, noot 4. (N. v. d. U.) 231 Die keurige phrase komt in den boven aangebaalden brief van Anthonie Vivien voor '). [J) De voorgaande familiebrieven beslaan reeds het geheele tijdvak van De Witt's zorgen voor de vloot in 1065. Het is nu noodig nog een aantal brieven in te lasschen uit de tweede helft van 1665, geschreven tijdens De Witt's afwezigheid uit Den Haag. Hiertoe bieden vooral brieven van Vivien3) stof. Het voornaamste hieruit en uit enkele andere volgt: (Van de Gecommitteerde Raden van Holland. 9 Juli 1665 <)). „UEd. is bekend, dat by ons voor den dienst van den lande goedgevonden was, dat de vergaederinge van de heeren Staten van Holland ende West-Vriesland, die op Vrydagh voorleden van den anderen gegaen is, weder beschreven zoude werden tegens Dinghsdag toecomende, den veerthienden deser lopende maend, hetwelck dan ook vervolgens zoo geschied ende niet te twijffelen is, ofte de leden van hooghgemelte vergaderinge zullen den voorseiden dagh praecise waernemen. Ende naerdien alsdan verhandelt staen te werden zaken van de hooghste importantie, daerover wy UEd. maniement ende conduicte ten hooghsten noodigh oordeelen, zoo versoecken wy, dat UEd. het werk aldaer in ende ontrent de vlootte daerheenen •1) In Juni 1666 zinspeelt Gerard Bicker nog op den „lang door ons geprognostiqueerde zeehelt". — Het was zeker een geestigheid in de familie geworden. [Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 202. (N. v. d. U.)] 2) De nu volgende passage tot het ] op blz. 259 is met de'er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 3) Fruin heeft deze niet gekend. Zij werden vroeger bewaard in de loketkas van Holland (A 28, n°. 6) en zijn bij het uiteenhalen hiervan, d. w. z. nadat Fruin zijne excerpten maakte, in de collectie der zgn. particuliere brieven gedistribueerd. (N. v. d. U.) 4) Uit Den Haag. — Dit is de brief, waarvan ik: Brieven van De Witt, III, blz. 86, noot 1, gezegd heb, dat ik hem toen niet had kunnen vinden. 232 believe te dirigeren, dat UEd., hoe eer hoe liever, immers ten langhsten ten voorseiden geraemden dage mede moge hier wezen. Wy vertrouwen, dat zulx zonder ondienst van den lande zal geschieden connen ende dat in allen gevalle de voorseide zaken door de andere gecommitteerden zonder UEd. bywezen beleyd ende uytgericht zullen connen worden, ende verwaghten oversulx, dat UEd. ten voorseiden einde herwaerts comen zal". Hij wordt verzocht bij de leden van het Noorderkwartier toestemming te vragen voor het distribueeren van een millioen uit de 5 millioen reserve ') onder de colleges van admiraliteit. (Van Cornelis Tromp. 28 Juli 1665 2j'. „Gisteren hebben wy het bewuste schip De Provipeiëo buyten de brugge gearrebeyt en van ochtent in den boom gebracht, doch door de Oostewint tot noch niet buyten kunnen krygen en vereist mijn parsoon hier wel, om t'avont met het hooghwater het schip buyten te krygen; onderwylen worden de seylen aengeslagen en alle nodige praeparatiën gestelt, soo 't mogelick ware, 't selve t'avont uutrakende, van stonden aen naer Den Briel te sullen seylen. Gelieft doch te vigileren, dat het schudt op 't spoedichste mach naer Hellevoedtsluys gesonden werden, daer ick sorgh de meeste hapering aen sal zijn, en versoucke UE. mijn gelieft door mijn dienaer, brenger deses, te doen weten, wanneer naer de vloot van meninge sijt te vertrecken; sal geen tijt laten passeren, sonder dienst te doen, om mijn op 't spoedichte daer te laten vinden; vandage sal oock den trommel geslagen werden en comen al enige, die haer dienst presenteren en aengenomen werden. Eyndigende" enz. *)). 3 Augustus schrijft Vivien, hem een gelukkige reis wenschende, dat Wendela zich „seer courageus, tot ver- 1) Brieven van De Witt, II, blz. 4 en 9. (N. v. d. U.) 2) Uit Rotterdam. 3) Beantwoord 29 Juli, schreef De Witt op dezen brief; het antwoord is onder de minuten niet bewaard. 238 vintiën is geamplecteert gewerden, oock by Zeelant conform geadviseert, niettegenstaende ick met de gedeputeerden van die provintie particulier veele contestatiën hadde gehadt, soo over het voeren van de vlaggen ende oppercommandement, by absentie van den luytenantadmirael Ruyter, als revoceeren van UEdts. commissie, alsoo sy sustineerden, dat nu, met het aenkoomen van De Ruyter, de reden van die commissie was koomen te cesseren. Ick hebbe naer mijn geringh talent die heeren, soo in het particulier als in het bywesen van verscheyde heeren, getracht solutie te geven op haer voorwerpselen, ende voornementlijck aen den heere Stavenisse '), die wel het yverichste in die saken is, ende een solutie gegeven, die aan veel heeren van de provintiën, soo sy my verclaert hebben, seer aengenaem is geweest, te weten, dat het seer intempestijf was te disputeeren onderlingh over de vlagge, daer men was in dangier van schip en lijf te verliesen, hetselfde extendeerende naer merite van de materie; anders is de saeck met een goede harmonie van de provintiën ternedergestelt ende geconcludeert, als de resolutie, UEd. toegesonden mede is brengende, ende wil Godt Almachtigh de successen soodanig laten volgen hierop, als hetselfde met een toestemminge niet alleenigh van de regeeringe, maer oock van de gemeente, word becroont, ende meent een ygelycke, dat een man als de heer De Ruyter, die altijt van God begenadight is geweest, met goede successen het geheele werck wel sal dresseeren". Beverningk heeft hem gezegd wel gewenscht te hebben, dat hij, vóór het sluiten met de Brandenburgsche gezanten over de Hoefijzersche schuld2), gehoord was, „alsoo hy oordeelt, dat om veele clauselen, die in het compremis resideeren, het proces verlooren ende de Staet noch aen de schande sal blyven". (Van Nicolaas Vivien. 11 Augustus 1665). „De leden hebben seer wel konnen begrypen, dat de ■1) Marinus Stavenisse. 2) Dit was 1 Augustus geschied (Wicquefort, t. a. p., III, p. 225). 239 resolutiën, nopende het employ van den heere luytenantadmirael De Ruyter te nemen, spoedige expeditie vereyschten, omme daervan de gedesireerde effecten te erlangen, hebbende dienthalven huyden morgen op dat subject gedelibereert, niettegenstaende het advijs van Haer Hoog Mogende Gedeputeerden in Texel ') noch niet waere overgekomen — dat nu naer den middach is ontvangen —, waerop by geen leden eenige reflectie wierde gemaeckt, als hebbende uyt Uwe Edte. missiven2) desselfs intentie wel konnea afnemen; alleen versochten de heeren van Rotterdam uytstel, waervan den heer pensionnaris alleen present was, ende bleef sich formaliseeren tegens hetgene desniettegenstaende scheen by de andere leden te sullen werden gedaen, gelijck oock, effective de heer De Ruyter geëligeert sijnde tot luytenant-admirael van Hollant ende West-Vrieslant by alle de andere leden, den voornoemden heer pensionnaris noch alsvoren bleef persisteeren. Daer sijn wel eenige bedenckelijckheden by sommige leden gemoveert op het voorsz. employ ende ick hebbe by veele soecken te sondeeren, of het voorsz. employ niet voor dese expeditie alleen aen den gemelden heere De Ruyter soude konnen worden gegeven, maer daertoe was geen inclinatie, als wesende by veele geoordeelt, dat hetselve een groote kleynicheyt voor de heer Tromp soude wesen ende alleen schynen aengestelt te wesen, om hem te susplanteren". Hiernevens resolutie en commissie voor De Ruyter. (P.S.) Zal morgen nader schrijven. (Van Nicolaas Vivien. 12 Augustus 1665). „Ick hebbe Uwe Ed*. gisteren terloops bekent gemaeckt wat uytslach de deliberatiën raeckende het employ van den heer De Kuyter hadden genomen, ende ick hebbe tsedert uyt Uwe Ed'8. missive, aen den heer ruwaert van -1) Genoemd Brieven van De Witt, III, blz. 104, noot 2. 2) Blijkbaar die aan Vivien: t. a. p. 24Ó Putten geaddresseert!), vernomen, dat Uwe Edt. de middelwegh voor de beste hadde geoordeelt, te weten, dat aen den voornoemden De Ruyter gedefereert soude sijn gewerden de luytenant-admiraelsplaetse van Hollant ende West-Vrieslandt alleen voor dese expeditie, omme verscheyde redenen, by de voorsz. missive gededuceert, maer ick kan Uwe Ed*. verseeckeren, datter geen apparentie was, dat de saecke op die voet tot conclusie gebracht soude hebben konnen werden, dewyle ick, daervan met verscheyde leden hebbende gesproocken, als van den beginne daertoe geïnclineert geweest sijnde, gelijck ick oock aen den heere ruwaert van Putten op mijn aenkomste bekent maeckte, bevonde, dat niet alleen de steden van de Maze ende de vrienden van Tromp daervan gelycke aversie hadden, d'eerste om de vlagge ende de andere om den rangh, die in sulcken geval gevoert ende genoten souden sijn'geweest by iemant, die desselfs radicale qualiteyt onder het district van Amsterdam soude hebben behouden ende alleen voor de aenstaende expeditie met een qualiteyt versien sijn geweest, om het commandement in desselfs handen te stellen, -ende dat byersulx weynich onderscheyt soude konnen werden gevonden, of hetselve op die ordre ofte wel simpelijck ter Generaliteyt sonder eenige veranderinge van de andere qualiteyt van den heer De Ruyter soude geschieden, behalven dat dese provincie oock altijt gewoon was geweest het commandement voor haer officieren te procureren naer de ordre van derselver radicale qualiteyt, maer dat oock de heeren van de Ridderschap daertoe weynich inclinatie toonden ende de heeren gedeputeerden der stadt Amsterdam uyt den naeme van de heeren derselver principalen sterck urgeerden, dat de luytenant-admiraelsplaets, door het overlyden van den heer van Wassenaer vacant gevallen wesende, op de heer De Ruyter soude werden geconfereert; en dewyle die saecke in voegen alsvoren is uytgevallen, soo wil ick hoopen, dat deselve een goeden uytslagh sal erlangen, ende hetgenè noch een groote gerustheyt geeft, is, dat alle de andere 1) Niet bewaard onder De Witt's minuten. 241 provinciën, de regenten alomme, alsmede de gemeente, eenpaerigh met dese electie seer gecontenteert' sijn ende onder Godts genaedigen zegen deselve voor een merckelijck renfort in de vloot aensien. - — Prins Maurits is by mijn geweest, seggende verstaen te hebben, dat ter Generaliteyt by eenige provinciën soude werden geurgeert ende instantiën gedaen, ten eynde in dese conjuncture van tyden een veltmarschalck soude werden aengestelt, daerby voegende, dat Sijn Vorstelycke Doorluchticheyt geraeden hadde gevonden hetselve aen mijn bekent te maecken, met versoeck, dat ick by gelegentheyt Haer Edel Groot Mogende soude willen verseeckeren, dat deselve daerinne in geenen deele hadde getrempeert, directelijck nochte indirectelijck, ende dat deselve oock soodaenige charge niet soude willen aennemen sonder de expresse toestem mi nge van dese provincie, schoon genomen die by de-^ndere ses aen Sun Vorst. Doorl*. mochte werden gedefereert, hetwelck ick aen Haer Edel Groot Mogende in dier voegen hebbe geraporteert, nevens noch eenige expressiën van danckbaerheyt ende affectie, die den gemelden heer tot dese provincie ha'dde betuyght. Ick sie uyt Uwe Edts. missive van gisteren *) ende de bylaegen, daernevens gevoeght, dat het Spangiaertsgatt bequaem is geoordeelt, om de vloot daerdoor in zee te brengen, hetwelck mijns bedunckens een saecke is van onbegrypejijck veel voordeel voor dese provincie ende ongelijck hoger premie ende roem waerdigh voor diegene, die hetselve heeft ondersocht, gelijck ick oock niet naerlaet hetselve soo niet naer de importantie van de saecke, ten minsten naer mijn uytterste vermogen te debiteren, tot Uwe Edts. lof by de regenten te verbreyden ende aen desselfs vigilantie toe te schryven". Kan niet persoonlijk afscheid komen nemen. Verzoekt, „dat Uwe Ed'. in de aenstaende expeditie gelieve voor oogen te hebben desselfs '1) In dien van 11 Augustus (Brieven van De Witt, III, blz. 104) komt niets over het Spanjaardsgat voor; een andere is onder De Witt's minuten niet aanwezig. Bedoelt Vivien misschien dien van den 9cn (alsvoren, blz. 102) of een aan de Staten van Holland? Brieven aan Johan de Witt. IL 16 242 lieve huysvrouwe, kinderen ende vrienden, ende sonderlinge oock den dienst van ons lieve vaderlant ende den welstant van hetselve, die in Uwe Edts. persoon soo merckelijck werdt gepericliteert, geUjfik ick voor desen altijt hebbe geoordeelt ende nu noch dagelijcks meer ende meer ondervinde, tot welcken eynde ick Godt Almachtich sal bidden, gelijck ick dagelijcks doe, dat deselve Uwe Ed'. met Sijn H. Engelen gelieve te geleyden, voorspoedige expeditie te verleenen ende wederom behouden tot ons te laeten komen, hetwelck mijn eenichste wensch is in dese werelt, als sijnde" enz. (Van Nicolaas Vivien. 13 Augustus 1665). Met den gunstigen wind van vanmorgen zal de vloot wel in zee geraakt zijn niettegenstaande Tromp's onwil'). „Ick vertrouwe, dat Haer Edel Groot Mogende haere rechtvaerdige indignatie tegens denselven op huyden albereyts souden hebben getoont, tenwaere Uwe Ed*. in desselfs missive van gisteren aenleydinge hadde gegeven, om alvorens dienthalven noch naeder schryven af te wachten, ende naer de humeuren vandaegh gedisponeert scheenen te wesen, soo soude den voornoemden Tromp sich wel mogen beklaegen de voorsz. inobedientie te hebben gepleeght, voornamentlijck byaldien deselve daerby mochte komen te persisteren, hebbende de heeren van Haerlem ende andere leden, die voor desen in desselfs reguard seer slap hadden gegaen, haere sentimenten jegenwoordigh vigoureus geuyt, daertoe door de komste van den luytenant-admirael De Ruyter, soo het schijnt, geanimeert sijnde; ende naar mijn geringh sentiment soude de Staet geluckigh wesen, als denselven sich van soodaenigen dienaer quaeme te ontslaen, die niet alleen onverstandigh ende capricieus is, maer daeronder oock groote malitie toont, gelijck in de saecken, nu even voor den chrijsraet geventileert geweest sijnde, ten vollen heeft gebleecken, in voegen dat te beduchten is, in gevalle die 1) Brieven van De Witt, UI, blz. 105. 248 persoon, in dienst blyvende ende by continuatie meer credit maeckende, naderhant de authoriteyt van de hoge regeringe te stouter met voeten sal treden ende naer desselfs quaede intentie de wet soecken te geven, ten welcken opsichte ick mede verhoope, dat Uwe Ed4. nochte iemant van de andere heeren geen moeyte sullen hebben genomen, om den voornoemden luytenant-admiral tot sijn devoir te raeden". Verder over de onderhandelingen met Haersolte. (Van Nicolaas Vivien. 14 Augustus 1665). „Uyt Uwe Ed18. missive van gisteren hebben Haer Edel Groot Mogende met verwonderinge vernomen, dat den tijt geen beter sinnen aen den luytenant-admirael Tromp hadde gegeven ende dat deselve noch by syne voorgaende inobedientie persisteerde, hoewel met verdraegelijcker expressiën, die echter in sulcke gelegentheyt geen verschoninge behoorden te vinden, daer de daet spreeckt. De lidelen dan, hierop adviserende, meenden, dat aenstonts aen den heere Witóètr1) ende Uwe Ed*. geschreven behoorde te werden, dat, byaldien vóór de receptie van de voorsz. missive den voornoemden luitenant-admirael sich noch niet tot sijn devoir soude mogen hebben gerangeert, alsdan pede ligato aenstonts herwaerts soude werden gesonden, omme alsdan vervolgens jegens hem, als in den particulieren eedt ende dienst wesende van Haer Edel Groot Mogende, soodaenigh te statueren, mitsgaders te doen procederen als bevonden soude werden te behooren, welck ad vijs in substantie gevolght wierde van de heeren van Dordrecht, van Leyden, van Gouda, van Gorinchem, van Schoonhoven, van Den Briele ende van Alckmaer. De heeren van Haerlem meenden, .dat noch naeder schryven soude konnen werden afgewaqht, te meer dewyle de heeren gedeputeerden in Texel geen-dispositie versochten, hetwelck gevolght wierde van de resterende leden, Schiedam alleen absent wesende, maer dewyle ick geduerende de omvraege, door de heere ruwaert, ver- 1) Als gedeputeerde van Holland in het Nieuwe Diep. 244 stont, hoedaenich Uwe Edts. sentimenten op het voorsz. subject waeren, soo trachte ick op de conclusie, by forme van concfliatie van de discrepante advysen, de saecke daertoe te beleyden ; edoch hetselve wat oppositie vindende, was ick verplicht hetselve door een twede omvraege te tenteeren, die soodaenigh uyt is gevallen, dat de saecke ter Generaliteyt daerhenen sal werden gedirigeert, ten eynde de heeren Haer Hoog Mogende gedeputeerden mogen werden geauthoriseert, omme jegens den voornoemden luytenant-admirael Tromp naer gelegentheyt van saecken soodaenigh te disponeren als deselve ten dienste van den lande bevinden sullen te behooren, hetwelck Haer Edel Groot Mogende echter vermeynen, dat voornamentlijck sijn refiexie sal moeten hebben, of hy, Tromp, mede in zee sal werden geadmitteert ofte niet, sonder dat de gemelte heeren daerontrent haer xeemge iudicature sullen hebben aen te maetigen. Ick hoope in mijn particulier, dat den voornoemden Tromp sich soodaenigh sal ^enstellen, dat deselve niet alleen voor dese expeditie, maer voor altijt buyten employ sal werden gelaeten, ende ick vertrouwe, naer mijn geringh sentiment, dat den Staet daerdoor geen ondienst soude komen te lyden, dewyle ick denselven een dangereus mensch oordeel te weesen, aen denwelcke geen esquadre, ick laete staen, een heele vloot, toevertrout behoort te werden". - — (Van Nicolaas Vivien. 15 Augustus 1665). Prijst De Witt voor wat hij gedaan heeft bij het uitloodsen van de vloot door het Spanjaardsgat, bekend gemaakt in een brief van Witsen '). Resolutie over Tromp is uitgevallen als De Witt geadviseerd had in zijn brief aan den ruwaard 2). „Maer ick kan niet naerlaeten Uwe Ed*., onder correctie van desselfs beter gevoelen, tege- i -4) Blijkbaar aan de Staten van'Holland (cf. Brieven van De Witt, Hl, blz. 107, noot 1). 2) Niet bewaard onder De Witt's minuten. — De resolutie blijkt uit Brandt, blz. 398. ■ 245 moet te voeren, dat ick uyt de voorsz. missive met verwonderinge hebbe bespeurt, dat Uwe Ed*. nevens desselfs heeren medegedeputeerden den voornoemden Tromp door persuasiven ende inductiën tot sijn plicht soude soecken te bewegen ende by ontstentenisse van de voorsz. devoiren de authorisatie eerst te werck stellen, om desselfs dimissie in te willigen, dewyle den voornoemden Tromp door desselfs insolentiën niet alleen rigoureuse straffe in plaetse van vriendelycke aenmaeninge heeft gemeriteert, maer dat oock, deselve permissie obtinerende, om voor dese expeditie buyten employ te blyven, niets ter werelt verder tot sijn laste kan werden gestatueert, dewyle de articulen van nader instructie ende articulsbriefs, disponerende tegens diegene, die den dienst veriaeten, alsdan op het cas-subject niet applicabel sijn, daer andersints nu occasie geboren scheen te wesen, om den voornoemden buyten dese expeditie ende vervolgens mede buyten alle verder employ in het toekomende te stellen". Hij onderwerpt zich gaarne aan het wijzere oordeel van De Witt, wien hij echter aanraadt niet op het schip van Tromp te blijven. (Van Nicolaas Vivien. 20 Augustus 1665). Heb uit uwe brieven van den 15en en 16en') en uit het rapport van Gockinga5) gezien, dat de vloot in zee is en dat De Ruyter den 16en gereed was in zee te gaan. „Ick hebbe oock uyt Uwe Edts. particuliere missive, aen desselfs lieve huysvrouwe geaddresseert, met sonderlingh contentement gesien, dat Uwe Ed*. soo weynich alteratie van de zee hadde gevoelt, in voegen dat te hoopen is, dat Uwe Ed1. die quael t'enemael te boven sal konnen geraecken. Tzedert het uytlopen van de vloot hebben de leden aen de ééne syde wel hoope beginnen te scheppen, dat 1) Blijkbaar die aan de Staten-Generaal (cf. Brieven van De Witt, III, blz. 106). 2) Hendrik Ludolf van Gockinga, gedeputeerde van Groningen ter Staten-Generaal; hij was één der gedeputeerden naar het Nieuwe Diep, 246 de Oost-Indische schepen onder Godts genaedigen zegen sullen konnen werden gesalveert ende de verdere schepen behouden uyt Bergen binnengebracht, hetwelck nu het voornaemste ooghmerck van den Staet schijnt te wesen, maer aen de andere syde sijn deselve oock seer bekommest voor Uwe Ed*8. persoon ende Uwe Ed*. sal lichtelijck konnen werden gepersuadeert, dat diegene, die 't geluck hebben van Uwe Ed*. nader als door simpele kennisse ofte vrientschap te bestaen, die apprehensie oock meerder druckt, weshaWen ick nochmaels de vrymoedicheyt sal nemen van Uwe Ed*. ootmoedigh te versoecken, dat deselve in cas van rencontre immers alle bedenckelycke voorsichticheyt tot desselfs securiteyt gelieve in 't werck te stellen, te meer dewyle de commissie van de heeren gedeputeerde ende gevolmachtichde ') geen relatie heeft op de actie van het gevecht selver, maer alleen op de ordre ende directie, dewelcke voor de bataille punctuelijck kan werden gestelt, ende werdt by iedereen geoordeelt, dat de welgemelde heeren gedeputeerden haer t'enemael buyten peryckel behoorden te houden, dewyle het verlies van deselve naer menschelycke apparentie de ruïne van de vloot mede soude slepen". .Vergadering Holland heden uiteengegaan. Heeft de aankomst van De Ruyter bij de vloot met vreugde vernomen. Over de gevangenneming van Downir^g'ssecretaris2). (Van Nicolaas Vivien. 21 Augustus 1665). De Staten-vergadering is bijeengeroepen naar aanleiding van een brief van Van Beuningen over de ruiling van Nieuw-Nederland tegen Poeloe-Run s). — Downing verzoekt paspoort voor zijne vrouw en familie. 1) In het Verbaal (B.. A., admiraliteit 1026). De lastgeving, als omschreven in de resolutiën van 25 en 30 Juli (resp. Aitzema, V, blz. 468, en Brandt, t. a. p., blz. 410—411), is wel wat ruimer dan Vivien het wil doen voorkomen. 2) Hiervóór, blz. 194 en 200. 3) Deze brief bij Aitzema, V, blz. 598. 273 frère Andries de Graeff') moeten voor de boegh opkoomeri, welcke, in 't stemmen lopende tegens de heer Hooft, het met twee stemmen meerder is te boven gekoomen. De nieuwe burgemeesteren, waeraen. het staet den oude te maecken, hebben daertoe den heer Valckenier gekooren". Van Beverningk eenige, naar gewoonte, moeilijk te lezen brieven: (Van Hieronymus van Beverningk. 20 Januari 1666 2)). Conferentie met D'Estrades. Van geen belang. (Van Hieronymus van Beverningk. 26 Januari 1666 3)). De Keurvorst van Brandenburg wel gezind, zijne ministers voor onzijdigheid. Noodig, dat de Staat zich toegeeflijk betoone. Bijzonderheden van de conferentiën. (Van Hieronymus van Beverningk. 27 Januari 1666). Nog eens: toegeven. Dat raden allen, die met het Brandenburgsche Hof bekend zijn. Op Rijnberk niet blijven staan. Geruchten van Zweedsche werving en wapening doen kwaad. (Van Hieronymus van Beverningk. 29 Januari 1666). Colbert4) gisteren aangekomen. Tracht de ministers van Brandenburg gunstiger te stemmen. Steunt die onderhandeling. Bieden en loven. 1) Gehuwd met Bicker's zuster Elisabetli (Elias, t. a. p., I, blz.'520) (N. v. d. U.) 2) Uit Den Haag. N&föi 3) Uit Kleef, evenals de volgende van hem. — Vgl. hierbij Brieven van De Witt, III, blz. 156 vlg. (N. v. d. U.) 4) Charles Colbert, markies van Croissy. (N. v. d. U.) Brieven aan Johan de Witt. II. 18 #4 Met. zulke brieven wordt De Witt bijna dag aan dag op de hoogte gehouden '). (Van Hieronymus van Beverninok. 14 Februari 16662)). Hetgeen als geheim door den raadpensionaris aan Van Beverningk is medegedeeld aangaande het aanstellen van legerhoofden, is hier algemeen, in alle bijzonderheden, bekend. Het doet hier genoegen, dat men althans in zóó verre op den Prins acht heeft geslagen. Men vertrouwt, dat de Koning van Frankrijk den maarschalk niet zal willen afstaan 8). Ook meenen sommigen, dat men hem wel kan missen, zoo men den Keurvorst liet commandeeren over zijne en over de Lunenburgsche troepen en uit Wezel enz. helpt met benoodigdheden, waarmede dan een der hoofdplaatsen van Westfalen belegerd zou kunnen worden. (Van Hieronymus van Beverningk. 16 Februari 1666). De Keurvorst heeft bericht, dat de graaf van Fürstenberg *) den Bisschop raadt zich niet te haasten met vrede sluiten en dat hij een spoedige overkomst belooft. Ook wil de commandant van het bisschoppelijk leger, de land- 1) Een passage uit den brief van 31 Januari verdient hier overgenomen te worden: „Rakende de onderschryvinge van Haer Hoog Mog. en hebbe ick noyt geweten, dat men aen eenige formulieren verbonden is, ende ick wil bekennen, dat ick noyt geen ootmoedicheyt sal betuygen als aen Godt ende geen onderdaenicheyt ende gehoorsaemheyt als aen mijn souverainen, darvoer ick de vergaderinge van Hare Hoog. Mog. noyt herkent en hebbe, maer, in cas de occasie van schryven weder voorvalt, als ick wil verhoope van neen, wil ick my gaerne acquiteren van getrouwigheyt, want dat verstae ick schuldigh te sijn". — Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 157, noot 1. (N. v. d. U.) 2) Ook uit Kleef, evenals de beide volgende. 3) Het bekende plan: Brieven van De Witt, III, blz. 159, noot 2. (N. v. d. U.) 4) Willem Egon, graaf van Fürstenberg, was als gezant van Keulen te Kleef (Der Kinderen, I, blz. 394). (N. v. d. U.) 275 graaf van Hessen-Homburg, aan het Hof komen. De Keurvorst is er daarom voor haast te maken en, zoo spoedig doenlijk, vrede te sluiten. (Van Hieronymus van Beverningk. 17 Februari 1666). Bezig met het afschrijven der tractaten. Zal denkelijk overmorgen vanhier kunnen vertrekken. Deze briefwisseling leert weinig positiefs. Maar het gebrek aan alle vertrouwelijke uitlatingen is op zich zelf opmerkelijk genoeg. Van Buat zijn een drietal biljetten bewaard gebleven, van geen belang dan om den schrijver: (Van Buat. ± 16 Februari 1666')). „Monsieur. Je vous demande pardon, sci ie oubleiai de vous dire que mon amis2) m'a dit qu'il avois ordre de son maltre que, sci par rancontre il vous parloit, qui devoit vous asseure de la part de Sa Mayesté qui vouloit veivre avecque vous an toute sorte d'amitié, paree qui set que vous este un galant homme. Ie croi que eest advis ne vous seras pas désagréable; c'est pourquoi ie n'é pas voulu manqué de vous le faire savoir et que ie suis, Monsieur, Vostre obéissant serviteur Le Buat". (Van Buat. Februari 1666 ")). „Monsieur. II vous plairas m'anvoye ancore unne coupeie de la laitre que 1'Estat a écreite au Roy d'Angeltaire *). 1) Zonder datum en plaats van herkomst (zie de volgende noot). 2) Sylvius natuurlijk. De brief is blijkbaar geschreven kort na het eerste onderhoud, van Buat met De Witt op 15 Februari, (Bijdragen Vad. Gesch., IV 4, blz. 96). (N. v. d. U.) 3) Als noot 1. — Cf. Brieven, II, blz. 191. 4) Die van 11 December (Aitzema, V, blz. 396). [In een ander 2?6 Sci vous voye Mr. De Beverling'), ie vous suppleie de tache de 1'oublige de venir voyre mon amis; celas feroit un bon efait pour la cbose; eseuse mon importunité et croie que ie suis véritablement" enz. (Van Buat. ± 15 Aprilf?) 1666*)). „Monsieur. Voisi dais laitre que ie vins de resevoir, pas laisquelle vous pourais voyre que i'an ne eu de perdeue, dont ie suis bien maris; mais anfin, si 1'Estat veux anvoye quelqun, ie croi la paix faite, car l'on n'as fort bien receu vos mémoire3) et le Roy ne demande que de pouvoir sauve son honneur. Cet donc a vous d'an trouver lais moyn, et vous conieure de croire que iesuisantièremenf'enz. [4) Ter completeering van de Buat-literatuur lasch ik hier nog een brief van Arlington aan Buat in, waarvan het origineel en een copie in onze verzameling worden briefje (ook zonder datum en plaats van afzending; zie de volgende noot) vroeg Buat een copie hiérvan en bovendien de beide dingen, die De Witt hem „yer au soir" zeide; hij hoopt alles, wat hij hem gezegd heeft, te kunnen uitvoeren. (N. v. d. U.)] 1) Beverningk was + 8 tot + 10 Februari in Den Haag en keerde hier na 16 Februari (Der Kinderen, t. a. p., I, blz. 367—368 en 379) opnieuw terug. De brief moet uit dezen laatsten tijd zijn. Sylvius had Beverningk reeds in Januari gezien (Bijdr., t. a. p., blz. 89), maar toen had Buat nog geen betrekking met De Witt. Het is mij niet gebleken, of Sylvius Beverningk nog ontmoet heeft. Het in de vorige noot genoemde briefje, dat voorafgegaan moet zijn aan dat in den tekst, is blijkens den inhoud (betrekking hebbende op het tweede gesprek van De Witt met Buat) te stellen op + 20 Februari. (N. v. d. U.) 2) Ook zonder datum en plaats van herkomst. Ligt bij de brieven van 4 Mei. Misschien bedoeld in Brieven, II, blz. 236. [Cf. ook Bijdr! en Med. van het Hist. Genootschap, XXVII, blz. 586 vlg. (N. v. d. U.)] 3) Hier is blijkbaar de boodschap bedoeld, die Sylvius door middel van Buat van De Witt had meegekregen. (N. v. d. U.) 4) De volgende passage tot het ] op blz. 278 is mét de er bij behoorende noten door mij- in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 277 aangetroffen. De brief dateert van 23 Januari 1665 0. S., ligt dientengevolge onder de brieven van 1665 en is waarschijnlijk daarom tot dusverre onopgemerkt gebleven. Hij behoort bij de instructie voor,Sylvius van denzelfden datum ') en zal waarschijnlijk door Buat aan Beverningk en door dezen aan De Witt zijn ter hand gesteld: (Van Arlington aan Buat. 23 Januari 1665 O. S.2)). „Monsieur, Je n'ay voulu vous remercier de deux de vos letres 3) que par une main fort seure, comme celle du porteur 4) qui vous rendra conté bien exacte de la bonne disposition qu'il a laissé icy pour la paix de deux nations laquelle ne s'ébauchera jamais a la commune satisfaction que par des gens garnis des bons pouvoirs lesquels, si monsieur de Bevering vouloit porter icy, avec caractère ou sans caractère, il est certain qu'il en tireroit grand honeur a luy et rendroit un grand service a sa République, et je vous coniure sur ma parole de 1'asseurer que ce n'est pas un amusement que nous cherchons, mais une véritable paix et telle qui pourra estre utile et avantageuse a toutes les deux nations; et si sur cette assurance vous le pouves persuader de venir, le Roy m'a dit de vous escrire de passer aussy avec luy, vous asseurant que vous seres le tr^s,, bienvenu pour le cas que le Roy a toujours fait de votre personne et 1'estime et amitié que les plus honestes gens ont pour vous. Je vous demande pardon de ne vous avoir confié iusques astheur mon secret a La Haye 5). C'est une prétention a laquelle j'ay aspiró il y a quelque temps, mais fort retardée par la mauvaise conjoncture des •1) Bijdr. en Med., t. a. p., blz. 561. ' 2) Uit Oxford. 3) Die van 14 en 21 (?) Januari 1666: t. a. p., blz. 549 en 551. 4) Sylvius. 5) Cf. t. a. p., blz. 552. , , 278 affaires; ainsi il m'en a tousiours fallti faire un grand secret et il n'a pas tenu a moy qu'il ne le fust encore, mais comme le monde le scait, j'en fait une grande gloire pour le grand caractère que l'on fait de la Damoiselle et dès a présent je vous coniure de me rendre auprès d'elle tous les bons offices possibles comme pour un homme que tascheray avec ses derniers soins de s'en rendre digne. Je ne scauray finir la présente, sans vous recommander le porteur, un office fort superflu, comme vous en conoissez bien la valeur, mais je luy doibs cette iustice de vous dire que non seulement le subiect de son voyage nous est agréable, mais aussy sa personne et bonne conduite, dont le Roy s'est fort loué plusieurs fois: au reste travvailles bien a vous metre en estat de nous rendre bientost visite, et asseures vous que parmi tous vos amis qui seront bien aise de vous voir icy, il n'y aura personne qui le sera plus que moy ni avec une plus véritable passion, Monsieur" enz.] Hoezeer het De Witt's vrienden verwonderde, dat op zijn raad de Prinses van de Staten van Holland verzocht haar kleinzoon tot Kind van Staat aan te nemen, blijkt uit een brief van Reynst, 2 April 1666 uit Amsterdam, waarin deze mededeelt zoo pas vernomen te hebben, dat de Prinses-Douairière, zelfs met advies van De Witt, een request tot genoemd doel zou indienen, en verzoekt te mogen weten, wat De Witt's bedoeling hiermede is, met belofte om diens plan met al zijn gezag te ondersteunen, „als een van Sijn Edel gefronste vrunden", en in de overtuiging, „datter niemant meerder kennisse van de regeringe van desen Staet ende wat tot welstant van deselvige wert vereyst, als UwEd*. is hebbende". Een briefje van Buysero, 3 April, bericht, dat „Haere Hooch'. UEd. morgenachtermiddach naer de predicatie verwachten sal".~ Belangrijk is de brief: \) Isabella, dochter van Lodewijk van Nassau-Beverweert. 280 den lande ende de vryheyt van dien te vereyschen. Evenwel vertrouwen met nue wat toe te geven ende de swacke en flaühartige, die voor tegenwoordich in 't generaal wel het meeste gedeelte in onse regeringe maacken, wat tegemoet te comen, ondertusschen tijdt endé gelegentheydt te sullen hebbe, om de tegenwoordige regeringe van onse stadt wat vaster fondement te doen hebben, opdat alsdan met meerdere kracht ende effect conde uytgewerckt worden hetgeene tot welstandt van 't vaderlant wierde geresolveert, ende dese stadt meteen tot een stercke ende onverbuygelycke stut mochte strecken van diegeene, die lijf en leven, goedt en bloedt, waagen voor ons lieve' vaderlandt ende de vryheyt van dien ende noyt haar den arbeyt by daegh nochte by nacht laaten verdrieten, die sy besteden ten dienst van hetselve". Nog een 20081»11 penning toegestaan, doch aan te dringen op het verkoopen van domeinen. (Van Lambertus Reynst. 19 April 1666). Met veel moeite Valckenier overgehaald, om zich in de plaats van wijlen Zuidpolsbroek te laten verkiezen in de eommissie van opvoeding van den Prins1); hij is door den Raad daartoe vandaag ook gekozen. Over het samenstellen van de hofhouding des Prinsen, bepaaldelijk ter recommandatie J) van aspiranten, eenige brieven van gering belang (o. a. een van Hubert van 1) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 174, noot 4. (N. v. d. U.) 2) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 175, noot 2. - Ook C. A. van Sypesteyn stond naar een dier plaatsen. De Witt achtte hem niet ongeschikt, maar wilde hem niet kiezen, om niet van nepotisme beschuldigd te worden. Over die „titniditeyt" van den raadpensionaris beklaagt zich hevig de aspirant aan zijn zwager Fannius, 24 April 1666 (in een in de verzameling aanwezigen brief). [Ook Quintijn de Veer recommandeert in een brief van 19 April een niet nader genoemden „brenger deses" voor hellebardier, daar hij vernomen heeft, dat eenige hellebardiers den Prins zullen worden toegevoegd. (N. v. d. U.)] 283 de 2 vorige daegen hebben wy over de 20 Engelse schepen schaedeloos gemaeckt, die al van haer vlote wech sijn, soodat sy nu soo sterck niet sijn als tevoren; 3 sijnder genomen, 2 in de gront en één verbrant van haer schepen en d'andre sijn schaedeloos uut haer vlote vertrocken; met de genome schepen sijnder eenige hontsfotten naer thuys uut de vlote vertrocken en voorts sijnder 3 schepen van onse verbrant. Ick hope met Godts heilige genade, dat Godt desen dach noch met ons sal wesen, gelijck in 't vorige is geweest, daervoor dient gedanckt te wesen. Affcortende, alsoo den tijt niet toelaet, gelieft uut desen by d'heeren ter admiraliteyten dit te laeten weten, en vreese, dat onse vlote sal moeten invallen per fautte van cruyt, scherp en masten, steyngen als reën. Hiermede" enz. Van een paar dagen vroeger is een briefje van Raven'), dat aanwijst, waarom hij vooral op de vloot was: (Van Samuel Raven. 12 Juni 1666 2)). „Ick hebbe tot noch toe niets waerdigh om te schrieven, hebbende op den 9en de Noord-Porland genaderd tot omtrent 3 milen Z.Z.W.; hadde doen de wind Nordlick; hebb' dese drie dagen met verandering van windt leveerd tot weynigh prophit ende endeligh hier ten anker gecomen, verwachting (!) gelegendtheydt om enighe dienst te cunnen doen, maer mits dese sverveing(l) voor de wall vreese, dat de vyandt geallermerde is, maer hope, indien God gelieve ockasie te verleenen de rivier aen te doen, dat wy sullen advise becommen, hoedanigh het gestelt is; ende hebbende met mijnheer admirall De Ruyter dickwills in discourse gewest, bevinde het niet vruchtlos hem onderrichting te doen van de ware state van affaires in Engelandt, ende bevinden, dat hy met yver arbeydt tot gelen gentheidt te commen, om de best interest te dienen, maer is wat 1) Hiervóór, blz. 202 en 269. 2) Van de „Seven Provinciën Orfordnes". ontrent 4 mylen N.N.W. van 294 van de perpetuele commissie ter dachvaert postliminio te doen genieten, waertoe ick echter niet kan bespeuren, dat by de leden van den Oudtraedt inclinatie sal werden gevonden, alhoewel den heer borgemeester die saeck wel simpelijck op sijn beloop soude laeten gaen". ----•) Te Schoonhoven waren ook geschillen tusschen de regenten uitgebroken. Een brief van C. de Witt van 16 Januari 1667 uit Dordrecht handelt er over, doch heldert de zaak niet genoeg op, om hier medegedeeld te worden. [2)Over de partijschappen te Rotterdam is weinig bekend. Eenig licht hierop werpen de beide volgende brieven, waarvan vooral de eerste om de algemeene beschouwingen, die hij behelst, van belang is: (Van Adriaen Paets. 27 Januari 1667 3)). 4) „Ick hope, dat de goede Godt ons eerlang door een gewenste vrede soo geluckig sal maken, dat wy de hulpe van sodanige luyden, als Ravens was, niet van noden mogen hebben. De condescendance van de Engelschen in een neutrale handelplaets5), gevoegt by onse vredelieventheydt en de desseinen van onsen machtigen compagnon in desen oorlog, augmenteert dese hoop en doet my ge- 1) Het bleek later, dat Halling zijn aanstaanden schoonzoon Onderwater, „dewijl de jongman geen occupatiën hoeft, onder den titel van pensionaris, sonder gagie, in het gerechte geadmitteert" wilde hebben. Zoo schrijft Cornelis de Witt, die er tegen ijverde, den 28en April. [Johanna, dochter van Johan Halling, huwde 14 Mei 1665 met Hendrik Onderwater: Balen, t. a. p., blz. 1083. (N. v. d. U.)] 2) De nu volgende passage tot het ] op blz. 297 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht-en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 3) Uit Rotterdam. 4) Zie over het eerste gedeelte hierna, blz. 298, noot 2. 5) Waarin Karei II toestemde bij schrijven aan de Staten-Generaal van 10 Februari 1667 (Aitzema, VI, blz. 9); dat hij er in zou toestemmen, kon men als vrij zeker aannemen na den brief der Staten aan hem van 13 Januari (ald., blz. 4); cf. Revue Historique, t. XCVHI, p. 56 svv. 295 loven, dat de vrede de derde campagne geluckelijck sal hinderen, doch, gelijck ick wensche, een eerlycke vrede, een versekerde vrede en een vrede, waerdoor onse pretieuse liberteyt sodanig mag worden gestabilieert, dat wy van de vreese van slavernye en oppressie eenmael mogen worden gelibereert, waertoe niet weynig sal contribueren de cordaetheyt van de leden in de naeste byeenkomste van Hare Edel Groot Mog., daerin ick wenste, dat uyt de onsen verschynen mochten die voor de vryheyd genegen sijn alles op te setten, doch daer ick vreese, dat verschynen sullen soodanige, die incapabel sijn de liberteyt naer haere waerdye te estimeren. En dese ongeluckige deputatie sal het eerste effect sijn van onse ongeluckige kuyperye, waervan den uytslag in de gedachten van veelen plausibélder is als sy vooreerst niet sal wesen voor het gemeene best, 't geen gemèenelijck lyden moet om de ambitie van degenen, die haer inbeelden, dat alle schadelycke engagementen ryckelijck worden gecompenseert door de waerdye van hare personen. Ick hadde wel gewenst, dat diegenen, die voor de vryheyd eenpariglijck behoorden geanimeert te sijn, elckanderen in hare brigues hadden konnen verstaen ende dat sy alle van die cordaetheydt waren, dat de consideratie van het gemeene voordeel het konde emporteren boven particuliere insichten. Die man, wiens yver UEd. bekent is en die zichselven soo verre niet en flatteert, dat hy sich soude inbeelden vry te wesen van die swackheydt, daeronder velen succomberen, heeft oock sijn deel gehadt in dese kuiperyen, maer een oogmerck, 't geen ick UEd. versekeren kan, dat het gemeene interesse niet en choqueerde. 'T is waer, dat tot uytwerckinge van dat dessein versocht is de assistentie van twe luyden, waervan den éénen niet en is van ons sentiment in veele saken van de regeringe en d'ander incapabel, om 'eenig sentiment over saken te formeren, maer dat is van gelycken waer, dat de toesegginge van hare hulpe was sonder schadelycke engagementen in het toekomende en dat sy ons liet het vermogen, om Hare Edel Groot Mog. van een eerlijck en cordaet conseiller en de naeste vergaderinge van genereuse gedeputeerden te versien, daer ter contrarie de desseinen Van de anderen sijn gesecondeert 296 door luyden van heterodoxe maximen en die voor gunst voor yemandt uyt den haren hebben gestipuleert een plaets in de Gecommitteerde Raden en voor drie de deputatie ter naester dagvaert. Ick verwachte echter van de geëligeerde vroetschappen, die ick met myne genegentheydt hebbe gefavoriseert — hoewel niet met myne stem —, dat sy, gedegageert sijnde van alle quade verbintenissen, haer sullen acquiteren van de plicht van eerlycke regenten en metter tijdt leeren sien — ick wensche niet te laet —, dat het insonderheyt in dese tijdt een dangereuse sake is aen yemandt redevabel te sijn, die men betalen moet tot nadeel van 't gemeen. Het is my leet, dat de man, UEd. bekent, zich heeft gesubjecteert de quade interpretatie van luyden, die, niet konnende penetreren het interieur van hetgeen hy gedaen heeft, alles duyden tot nadeel van sijn persoon, daer ick nochtans versekert ben, dat syne genegentheydt tot object heeft gehadt de promotie van sijn neef en de vorderingen van 't gemeen, hoewel in alles niet gearbeyt en is op de maet en naer de regulen van een complete voorsichtigheydt. Doch gelijck ick segge, ick hope, dat alles ten besten sal uytvallen en dat dese stadt, nadat de schulden van de nieuwe regenten sullen wesen geacquiteert, alle d'andere leden in het point van de liberteyt sal vooruyttreden en in het midden aen de voorsittende tonen, wat sy behooren gedaen te hebben, als sy manqueren, en aen de volgende, wat sy behooren te doen, en datter dienvolgende niet ontbreken en sullen, die genegen en capabel sullen sijn Uwer Ed. genereuse actiën te applaudisseren en allenthalven te seconderen, soo het behoort. Waermede" enz.') (Van Cornelis de Witt. 17 Maart 1667 2)). Heden is bij mij geweest Van der Aa *) van Rotterdam, t) De Witt beantwoordde dezen brief 29 Januari (niet in Brieven van De Witt opgenomen); het antwoord is in zeer algemeene termen vervat. 2) Uit Dordrecht. — Deze brief was door Fruin eenige bladzijden verder opgenomen; hij hoort echter in het verband beter hier thuis. 3) Willem van der Aa. 297 om te spreken over de vacature in de vroedschap dier stad door het overljjden van Nobel ')• Hij zou daarin gaarne helpen Gael, mijn zwager1), „maer seyde door de laetste cuyperye, ende voornamentlöflh^door de directie in de saeken tegens het committeeren van den Prince van Oraignien in den • Raet van Staten 8) op Uwe Ed". aenraedinge, sooveele offentie gegeven te hebben aen eenige regenten tot Rotterdam, dat hy beducht was niet wel de voorsz. syne intentie te sullen konnen uytwercken. Edoch oordeelde, dat van sonderlinge operatie soude sijn, indien UwEd'. geliefde de moeyte te nemen den heere Bischop 4), tegenwoordich gedeputeerde ter dachvaert van Rotterdam, te recommanderen, dat deselve geliefde ten dienste van de gemeene saeke die directie by te brengen, dat tusschen gemelten-heere Bisschop met desselfs vrienden ende den heere Van der Aa mochte gehouden werden goede correspondentie, ende voornaementlijck raekende de aenstaende electie van de vacerende vroetschapsplaetse, ende dat hy, heere Bisschop, daertoe wilde contribueren, dat de voorsz. vroetschapsplaetse op mynen swager Gael mochte werden geconfereert". Hij beveelt dit verzoek aan, te eer, omdat Van der Aa er met „mijn schoonmoeder" 6) voor is overgekomen.] Een paar ongedateerde (in Januari liggende) brieven van Bampfield bevatten niet veel zaaks: berichten uit Engeland, die niet meer interesseeren 6). In een brief ■1) Willem Nobel (Nieuw Ned. Biogr. Wdb., I, blz. 1385). 2) Gerard Gael was gehuwd met Adriana van Berckel, zuster van Maria, de vrouw-van den ruwaard (mededeeling van den heer gemeentearchivaris van Rotterdam). 3) In het voorjaar van 1666: Brieven van De Witt, III, blz. 169. 4) Willem Bisschop, , 5) Mevrouw Johan van Berckel heette van zich zelf Hillegonda van der Aa. 6) Eén van deze berichten, met Bampfield's hand geschreven, begint: „A mon arrivée en Angleterre" Ik acht het niet waarschijnlijk, dat de man zelf naar Engeland was gegaan; misschien hebben we te doen met een bericht van een spion aan hem, dat hij overgeschreven 3Ó4 geschrifte vervat, indien UEd'. sijn ofte sullen werden in 't geheel gecommuniceert, et vice versa wes de redenen ende de motiven van geseyde vroetschap meriteren ten opsigte van voorngemelde consideratiën, vertrouwe, dat UEd'. seer wel sal konnen oordeelen, maer van wat operatie deselve sullen sijn by de nieu verkorene burgemeesteren, om niewe deliberatiën daerover in de vroetschap te doen aenstellen, is my onbekent, oock niet, waernaer toe de iüelrhatie van den vroetschap sal gaen, als dat voor het generael UEd'. kan verseeckeren, hoe den dienst van den Staet ende de conservatie van ons vaderlandt gemelte heeren burgemeesteren en vroetschap althoos sal wesen haer oogwit en hooghste wet". Voor de verkiezing van een edelman voor de kamer van den Prins kan hij niet overkomen om ziekte van zijne oudste dochter, waarom burgemeesteren hem ook hebben vrijgesteld van de dagvaart. Meer zeggend is het antwoord : (Van Lambertus Reynst., 23 Februari 1667 ')). „Op UEd. brief van dato den 19 desers) dient tot antwoort als datter geen aperentie en is, dat den Raadt sal consenteren, dat by resolutie werde vastgestelt, dat, wanneer der tot subsidie van de colegiën ter Admiraliteydt ten laste van de cantooren van Hollandt goedtgevonden wort te negotiëren, in sulcken cas die van de collegiën ter Admiraliteydt naa proportie oock eenige negotiatie soude moeten doen, 't welck inderdaat een brugge soude geleyt sijn tot ruyne van de respective collegiën ende bygevolge van de commertie, waarin het welvaaren van ons vaderlandt ende voornamentlijck van dese stadt bestaadt, waaromme alle goede regenten op 't alderhoochste sorge moeten dragen, gelijck onse voorsaten hebben gedaan, dat de collegiën ter Admiraliteydt soodanigh met penningen 1) Uit Arasterdam. 2) Brieven van De Witt, ni, blz. 286. 805 a deposito niet werden beswaart, dat, boven de penningen tot betaalinge van de interesten, haar incomen in tijdt van vrede niet genoch soude sijn, omme daaruyt te connen vervangen de ordinaris equipagie, tot beseherminge van de trafiquerende schepen nodich, gelijck airede by het collegie, hier residerende, nauwelix sal connen geschieden, als blijck uyt de calculatie, by den heer secretaris De Wild opgestelt ende mon frère van Castrecum ') medegegeven, want in tijdt van vrede daar te cort comende, is geen aperentie, mijns oordeels, dat by extraordinèffisse consenten souden werden geassisteert, maar gedrongen worden door verhogingh van convoyen ende de coopmanschappen te beswaaren, te vinden, dewelcke airede soo beswaart sijn, dat, daar meerder lasten opleggende, het te vresen staadt, de negotie sal werden gediverteert ende alsoo de provintie van Hollandt haar hartader afgesneden, daar ter contrarie, de ingesetenen wederom comende door de negotie te floreren, met eenige extraordinarisse lasten wat langer te continueren, dat in die gelegentheydt soo swaar niet sal vallen, de provintie van Hollandt van syne schulden mettertijd soude connen werden gereddet; dat geconsenteert is in een gelimiteerde somme te negotiëren tot laste van de collegiën bovengemelt, is om de andere leden van de vergaderinghe, sooveel eenighsins heeft connen wesen, tegemoet te comen, omdat de consenten van de verdere middelen niet soude werden opgehouden, ende de equipagie, die in dese conjuncture van tijdt spoedigheyt vereyst, niet en werde vertraaght, want een weynigh uytstel groote swaricheyt soude connen veroorsaacken, maar niet, omdat met UEd. niet wert geoordeelt de negotiatie een ruineus middel voor Hollandt te sijn; daarom, soo de andere leden van de vergaderinge geen negotiatie tot laste van Hollandt willen toestaan, tensy by resolutie vast wort gestelt, dat de respective collegiën ter Admiraliteydt alsdan mede voor seekere portie sullen moeten negotiëren, waarin dese 1) Cornelis Geelvinck, heer van Castricum, was gehuwd met Margaretha, en Reynst met Alida Bicker van Swieten (Elias, De Vroedschap van Amsterdam, I, blz. 452 en 482). Brieven aan Johan de Witt. II. 20 306 regeringe niet sal sijn te brengen, daardoor dan de duer van de schadelycke negotiatie wordt toegeslooten; doch soo men de consenten van de andere middelen daaraan wil binden, sal hetselvige dan alsoo wel geschieden; wanneer der al in 't negotiëren van de Admiraliteyten naa de voorgebrachte proportie was toegestaan, soo van wegen dese stadt de negotiatie in 't generaal wierde tegengesproocken, ende in deselve swarigheden comen te vervallen, dat men van de consenten van de andere middelen altijdt aan 't een ofte ander tracht te hechten, waaruyt, indien daar wert in gecontinueert, veel onheyls staadt te verwachten, soo hetselve door UEd. wijs beleydt ende ongemene directie niet wert weghgenomen, gelijck het last- ende vijlgelt is achtergebleven". *)] Het laatste van Reynst's brief van 4 Februari brengt ons tot de zaak van Dirk van Kuyven. Wij vinden een brief in antwoord op een van De Witt2): (Van Thomas Sasburg. 5 Januari 1667 3)). Niets van Dirk van Ruyven in deze streken gehoord; alleen zegt men, dat hij zich in Brabant ophoudt, ,,'t Sijn ontrent drie a vier weecken geleden, dat hier t' mynen huyse is gekomen seecker persoon, ons onbekent, sijnde seer sober gehabitueert, dewelcke vraegde, of aen my geene brieven waren gesonden, om aen de heere Van Ruyven te behandigen; daerop door een van myne dienaren dede antwoorden: neen, ende tegelijck vragen, waer de heer Van Ruyven was gelogeert. Seyde den voorn, persoon den voorsz. Van Ruyven niet te kennen, oock nimmer gesien' te hebben, maer dat hy aen mijn huys was gesonden door een persoon, die last hadde, om de brieven 1) De brief handelt verder over een Engelsch spion Jan; Jtarsel, die in verschillende steden geweest is en dikwijls komt of logeert in Den Haag in de Hoogstraat in de „Groene Papegey". 2) Brieven van De Witt, III, blz. 236. 3) Uit Brussel. 307 aen Van Ruyven — soo eenige onder couvert aen my mochten geaddresseert worden — af te halen, edoch hebbe zedert den voorn, persoon niet meer vernomen". Had ik maar geweten, wat er met Van Ruyven doende was, ik zou wel hebben opgepast. Zal nu toch nog trachten hem op te sporen. Wij treffen onder de brieven van de tweede helft van Januari 1667 aan: („Cordial et Secret advertissement au Sieur Conseiller et Pensionaire d'Hollande et Westfrise" ')). De Republiek en Zweden zijn nooit voorspoediger geweest dan in verbond met elkander, nooit ongelukkiger dan wanneer zij elkaar vijandig waren. Die ondervinding noopt tot herstel der aloude vriendschap. Zweden is daartoe geneigd. Het heeft geen wezenlijk verschil met de Republiek. Zal niets vorderen dan hetgeen billijk is en licht kan worden toegestaan; zal daarentegen later andere voordeelen aan de Republiek inwilligen. Maar deze moet ook tot Zweden naderen. En alles moet spoedig geschieden, vóór den vrede met Engeland. Anders zou Zweden wellicht elders vriendschap zoeken. Dit advies, denkelijk van een Zweed afkomstig, is niet onbelangrijk voor de voorgeschiedenis van de triplealliantie. Den 18™ Maart (zie Resolutiën Holland i. d., blz. 10) werd de graaf van Waldeck met de compagnie paarden van kolonel Verneuil2) begiftigd. Dit was zoo glad niet gegaan, gelijk blijkt uit een brief: 1) Dit staat achter op den brief. Van den afzender blijkt niets. 3) Joachim de St.-George, heer van Vernuei). -SÓ8 (Van Hieronymus van Beverningk. 16 Februari 1667 »)). Voor 15 of 16 maanden op last der regeering handelende met Waldeck over de alliantie, door zijn invloed met de vorsten van Lunenburg gesloten2), heb ik hem met toestemming van de meeste leden der Staten van Holland beloofd de openvallende plaats van Verneuil, zonder welke belofte waarschijnlijk de • onderhandeling vruchteloos gebleven zou zijn. Later, toen ik te Kleef onderhandelde*), wilde Waldeck het ambt vorderen, waarvan de heer van Duivenvoorde *) afstand had gedaan, maar ik heb hem toen beduid, dat hij daarop geen aanspraak had, zijnde hem bepaaldelijk de plaats van Verneuil toegezegd. Nu is deze vacant. Doch intusschen is de vergadering van Holland door andere heeren bezet, die misschien van de oude toezegging niet weten. Ook wordt verzekerd, dat de heer van 's Gravenmoer 6) de plaats begeert. Men kan echter Waldeck niet passeeren zonder ondankbaarheid en onrecht en het is dus te hopen, dat de invloed van den raadpensionaris den anderen pretendent zal bewegen te wachten tot een volgende vacature. Ook dit jaar is Quacq een trouw correspondent. Wij ontleenen urt zijne brieven het volgende aangaande de posterij: (Van Jacob Quacq. 18 Februari 1667 «)). (P. S.) „Ick hope, dat de nieuwe posterye, om alle avond ten 9 uyren brieven op Dordrecht hyer en elders 1) Van Lookhorst. 2) Zie Brieven van De Witt, Dl, blz. 152. (N. v. d. 11.) 3) Hiervóór, blz. 273. (N. v. d. U.) 4) Arend van Wassenaer, heer van Duivenvoorde, schreef 4 Februari 1666 uit Duivenvoorde van plan te zijn zijne militaire charges neer te leggen; hij verzocht zijn compagnie paarden voor zijn zoon Jacob. — Cf. Resolutiën Holland 6 Februari 1666 en 23 November 1668. (N. v. d. U.) 5) Adam'van der Duyn, heer van 's'Gravemoer. (N- v. d. U.) 6) Uit Rotterdam, evetttfls de volgende. 309 te connen. afsenden, Uwe Wel Ed1. gevalt. Practica est multiplecx". (Van Jacob Quacq. 26 Februari 1667). (P. S.) „Als des avonts ten 8 of 9 uyren ten huyse van den postmeester Christiaen Offenbercb een bryeff aen my gelevert wert, dye can ick alle morgen ten 6 uyren hyer hebben". Tot beoordeeling van den schrijver is merkwaardig de brief: (Van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk '). Februari (?) 1667 s)). „Monsieur. Je me suis persuadé que vous ne treuveries pas mauvais la liberté que je prends, de vous demander par celle-cy 1'honneur de vous entretenir ce soir a 1'heure que vos occapa^jons vous donnent quelque loisir. Cependant j'ay creu nécessaire de vous envoyex un eschantillon de mes sentiments que ie vous confirmeray par autant et telles asseurances qu'il vous plaira me propose% afin que la plus enracinée préoccupation puisse estre annéantie et dastruicte et la plus estroicte correspondance et confiance establie, vous jurant en homme d'honneur et en bon Chrestien qui s'establissent touts deux sur la vérité, que dans le dessein de m'acquérir 1'honneur de vostre amitié, j'ay encore plus le désir de vous donner et asseurer la mienne, constante et fidelle, dans les intérests du gouvernement, estably dans cette province, et dans les vostres en narticulier que je vous promets de préférer tousiours et en tout temps aux miens propres, sans léser (?) *) en sorte qjiel§uonque, ainsy que font les gens du temps. Et. non- 1) Vgl. D'Avaux, Négociations en Hollande, I, p. 9; vooral Droste (uitgave Fruin), blz. 181, en Aant., blz. 456. 2) Zonder dagteekening of plaats van herkomst, ligt onder de brieven van Februari 1667. 3) Door de priem van de lias gescheurd, 310 obstant tout ce que l'on peut croire au contraire, i'ay une raison particulière, raisonable et honneste que la bienséance ne me permet de produire et dont mes resentiments en temps et lieu feront foy, qui m'empeschera a tout éternité h rien faire pour avancer les intérests du Prince. Que si feu mon père ') a agi différemment, ie veux croire qu'il a eu ses raisons, comme i'ay aussy présentement les miennes; et c'est ainsy que va le monde. Et d'autant qu'il n'est pas bienséant a un fils de censurer les actions de son père, ie vous offre en moy sa fermeté, honneur et zêle pour le gouvernement présent et pour vos intérests, qu'il a eu iusques è la mort pour ceux du Prince, et de céler avecque mon sang 1'une et 1'autre asseurance qui véritablement partent plus du coeur que de la bouche, comme d'un fidelle suiect a 1'Estat et de vous, Monsieur, le trés acquis, ferme, fidelle et obéissant serviteur C. d'Aerssen de Sommelsdyck". In een brief van 29 April 1667 uit Parijs betuigt De Montbas zijn dank en zijn dankbaarheid voor de goede diensten, hem door De Witt bewezen s). In een brief van Juni klaagt zijn huisvrouw8), dat men hem iü ; zijn afwezigheid schijnt te zullen dwingen, om een van zijn beide militaire posten *) neer te leggen. Zij verzoekt, dat dit niet geschiede, daar dit thans, na het verlies, in Frankrijk geleden, hun dubbel te onpas zou komen. Zooals bekend is, Pieter de Groot was niet als pensionaris van Amsterdam gecontinueerd 5).' Hij moest thans geholpen worden. Door het overlijden van Van den Honert6) 1) Cornelis van Aerssen senior was in 1662 gestorven. (N. v. d. U.) 2) Vgl. Brieven, II, blz. 266. 3) Cf. hiervóór, blz. 174. 4) NI. van kolonel van een regiment voetvolk en van sergeant-majoor van een regiment paardevolk (Brieven van De Witt, III, blz. 478). (N. v. d. ü.) 5) Brieven van De Witt, III, blz. 282. 6) Johan van den Honert. (N. v. d. U.) 318 geschreven is; kan de brieven en andere depesches niet doen copieeren, daar de klerken niet aangekomen zijn:; Gecommitteerde Raden te bedanken voor hunne moeite bij het uitbrengen der landmilitie. (Van Cornelis de Witt. 12 Juni 1667 >)). Ontvangen den uwen van den 10en 2), dien ik terugzend, omdat er geen minuut van gehouden is. Verder overeen brief van Maerten Waverans uit Nieuwpoort, die door den gouverneur der stad in hechtenis is gesteld. Aandrang om te zijnen gunste te intervenieeren 3). (Van Cornelis de Witt. 14 Juni 1667 *)). Sedert den mijnen van den 12en geen brieven van de Staten of U ontvangen. Galjootschippers van Nieuwpoort rapporteeren, dat de Franschen Bergen in Henegouwen genomen hebben. De vloot gaat met Z.W.Z. wind onder zeil. Wij hopen thans te avanceeren. Juist ontvangen de ingesloten verklaring van de admiraliteit in Zeeland over het binnenloopen van de Engelsche schepen onder Jeremias Smith in de rivier van Leith in Schotland6). Zij geeft onder de hoofd officieren aanleiding tot verscheidene speculatiën. Heeft echter niet geraden kunnen vinden het eerste plan er om te veranderen: „eensdeels om de onsekerheydt, dewelcke diergelycke advisen subject sijn alsmede in consideratie van de conventie", van 5 Mei jl., tusschen D'Estrades en de gedeputeerden ter StatenGeneraal6); „maer voornamentlijck, omdat wy bericht 1) Uit het Verbaal 1667 (gedrukt ald., blz. 43). 2) Brieven van De Witt, III, blz. 301. 3) Zie Verbaal 1667, blz. 42 vlg. 4) Uit het Verbaal 1667 (gedrukt ald., blz, 55). „Zeylende van voor Blanckenburch ende leggende aen Noordtwest". 5) Verbaal 1667, blz. 54. 6) Brandt, t. a. p., blz. 556. militie souden aen landt setten, gelijck daertoe de preparatoria albereydts gemaeckt sijn, maer sal vermits d'absentie van de vier fleuytschepen weer verandert moeten worden. (P.S.) .De hoofmeester Knoppert is tot nochtoe niet aengecomen; het facheert my meest, dat ick den heere De Ruyter soo merckelijck incommodere". (Van Cornelis de Witt. 21 Juni 1667 ')). „Uyt myne missive, aen Haer Hoog Mog. huyden geschreven2), sal UEd. gesien hebben, hoe merckelijck Godt Almachtich gelieft den Staet in dese onse expeditie te zegenen; wy werden van alle oanten bericht, dat allomme hierontrent is seer groote ontsteltenisse; sommige seggen, dat de guarde van den Coning uut Londen was getrocken ende noch eenige militie uutgecommandeert soude sijn. Ick soude seer gaerne met eenige schepen ende cleyn vaertuych oploopen naar Chattam, maer kan niemandt vinden, die de verscreven reviere eenigermaeten bekent is, ende, naer wy bericht werden, soo souden selfs de Engelsche schepen van oorloch ordinaris wel acht ende meer daegen besich sijn, om die reviere tot aen Chattam te passeren, sijnde deselve reviere sóó erom loopende, dat bynaer het compas soude moeten rondt werden gezeylt ende de diepte van deselve sóó naeuw, dat niet mogelijck is met de schepen van oorloge op te laveren, oock soodaenich, naer de visschers hierontrent ons berichten, dat noyt eenige schepen van oorlog op ofte aff connen, sonder verscheyden maelen op drooch te geraecken; indien 't selve in der daet waerachtich is, soo ben ick mede van gevoelen, dat de schepen, aldaer leggende, wel soodaenich besett ende bewaert sullen sijn, dat met cleyn vaertuygh ende lichte fregats op deselve niets geattendeert sal connen werden, -1) „In 't schip d'Agatha, leggende ten ancker voor Charnesse". 2) Bedoeld is: 20 Juni (Verbaal 1667, blz. 80, en elders); die van 21 Juni aan de Staten-Generaal (ald., blz. 94) handelt over andere dingen. 325 tegelijck door het Coninxdiep de reviere van Londen te doen inloopen, om niet lichtveerdichlijck te pericliteren de gansche navale macht ende dienvolgens den welstandt van ons algemeyne lieve vaederlandt, soo zy alle eenparichlijck in den Crijchsraedt oordeelden te geschieden, geresolveert hebbe met 17 van de lichte schepen ende fregatten ende eenige advisjachten het geconcipieerde exploict te doen, welcken voorslach in de tweede vergaederinge van den Crijshsraedt, op dat subject gehouden, by alle de presenten redelij ck geoordeelt ende genoechsaem met contentement geconcludeert is, verclaerende deselve niettemin alle te saemen, dat sy vigoureuselijck souden helpen executeren alle 't gene ick deselve soude gelieven te commanderen; ondertusschen by ervarentheydt bevonden hebbende, dat 't verscreven Coninxdiep by handtsaem weder sonder eenich pericul conde ingeloopen werden, alsoo den capitain Jan Paulus van Gelder, 't schip Harderwijck, aen den grondt geraeckt sijnde, in een quartier uyrsdoor de opcooaende vloet sonder eenige schaede weder losgeraeckt was, soo vonde goedt het gros van 's landts vlote mede op te ontbieden, omme te prevenieren, dat geene vyandtlycke macht van buyten ons soude konnen incommoderen, ende is voorts bet geheele exploict by de voorsz. 17 lichte schepen met eenige branders, sonder dat eenich schip sonderling is beschaedicht, geëxecuteert. Den heere Van Gent heeft by alle occasiën syne vlijt ende neersticheydt ten dienste van ons algemeyne lieve vaederlandt sonderlinge betoont, sijnde eerst in persoon nevens den heere Dolman geweest, om het fort Charnesse te recognesceren, ende ondertusschen de vlote merckelijck genaedert sijnde ende het gearresteerde zeyn tot debarquement van de landtmilitie gedaen sijnde, heeft Sijn Ed. hem getransporteert uut de verscreven galliot in een van de drie schepen, tot het canonneren van 't opgemelde fort geordonneert, hetwelcke soodanich succes gehadt heeft, als UEd. uut myne voorgaende sal hebben gesien, sonder dat aldaer een eenich schip ofte mensch in het minste beschaedicht is geworden; voorts in het doen executeren van het exploict op de reviere van Chattam vinde ick my verplicht te seggen, dat den opgemelden heere Van Gent 335 (Van Cornelis de Witt. 3 Juli 1667 >))• De missiven van 28, 29 en twee van 30 Juni2) ontvangen. Genoegzaam beantwoord door zijne particuliere brieven; schijnt echter niet goed onderricht, „waeromme wy met 's landts schepen niet verder de reviere van Chattam opgeloopen ende de resterende vyandtlycke schepen, aldaer leggende, mede geruineert hebben; het is my niet mogelijck, oock niet van mijn humeur, alle gepasseerde saecken soo circumstantelijck te beschryven, maer dewyle UwEd*. op dat poinct versoeckt geësclaircisseert te sijn, ende dat 't selve soo lichtelijck ende oochschynelijck gedaen kan werden, soo vinde ick my verplicht tot Uw Ed's. pertinente informatie te verhaelen ende Uwe Ed6. bekent te maecken, dat deselve seer wel heeft geremarqueert, dat ick in myne voorgaende aen Haer Hoog Mog. geschreven hebbe, dat wy tot Chattam toe niet hebben connen opcomen, vermits eenige racken in de wint waeren, dewelcke tegens der vyanden casteelen niet conden opdryven ofte gelaveert werden, niet opgelaveert, doordien de reviere aldaer sóó naeuw is, dat niet mogelijck is met schepen van oorloge deselve te laveren, ende niet opgedreven met contrarie windt, dewyle onse schepen, door de ondiepte niet anders als op 't hoochste waeter ende sulcx niet meer als een uyr off anderhalff vlot sijnde, als wanneer de vloet ende sulcx den harden stroom meest gedaen was, niet mogelijck was tegens den windt sonder stercke drift van stroom de reviere op te dryven, 't welck Uwe Ed'. lichtelijck sal connen considereren inderdaet soodaenich te sijn, als Uwe Ed'. maer sal gelieven te bedencken, dat de Engelschen haere schepen, genoechsaem ledich sijnde, niet hooger op de reviere, niettegenstaende alle mogelycke debvoiren, daertoe aengewent, hebben connen opwercken. 1) „Leggende ten ancker voor 't Conincxdiep — des voormiddachs teil thien uyren". — Deze brief is niet door Van den Bosch, maar door een klerk van De Witt in vorm van minuut geschreven. 2) Brieven van De Witt, III, blz. 306 vlg. De tweede van 30 Juni is in de Brieven van De Witt niet genoemd; hij komt onder de minuten voor. 342 gevonden sal werden. Ick soude seer gaerne by die expeditie mede present sijn, maer den heere luitenantadmirael De Ruyter ende d'andere hooge officieren, hier verblyvende, konnen 't selve in geenderley manieren geraden vinden, pretexerende (in) de aencomste van de Fransche vlote, die nu naer haer oordeel in corten soude connen aencomen, daerenboven daegelix verschéyde considerable ordres ende depesches van den Staet, nevens de militie, die wy verstaen hebben aldaer noch ingescheept te sijn, verwacht werdende, (te) meynen suffisante redenen te hebben, om my te persuaderen by de vlagge ende het gros van 's landts vlote te vefblyven; ende alhoewel ick — in confidentie gesproocken — oordeele, dat myne presentie aldaer niet ondienstich soude sijn, soo hebbe evenwel, principaelijck in achtinge nemende den last ende ordres, die van de hooge regieringe nevens de landtmilitie in corten soude konnen hier aencomen, my laten persuaderen, om by de vlagge ende 't gros van 's landts vlote hier te verblyven, hoopende, dat de voorsz. expeditie, die meest op de landtmilitie sal aencomen, van dewelcke de hooge officieren tegenwoordich seer wel schynen geanimeert te sijn, tot een gewenscht eynde ende goedt succes gebracht sal connen werden. De lootsluyden Siderach ende Hollandt1) hebben totnochtoe weynich diensten konnen doen, als alleenlijck, dat die voorn. Siderach, denwelcken ick de habylste van die beyde oordeele, ons in het inloopen van 's Conincxdiep wel geassisteert heeft, alhoewel hetselve naer mijn ^gevoelen met eenige galjots op het loot seer gemackelijck in te loopen is; gemelten Siderach is met den heere Van Gent, op wiens schip hy geplaetst was, tegens mijn ordre, by versuym, soo ick vertrouwe, ver- 1) Robert Holland was een Engelsche loods (Verbaal 1667, blz. 74). Siderach, blijkbaar oock een Engelschman, vind ik in het/Verbaal niet genoemd. — Cf. De Jonge, t. a. p., II2, blz. 410, noot, en Geyl in Bijdr. en Med. Hist. Gen. XXXVIII, blz. 385, noot 1. Beide namen worden ook genoemd in De Witt's brief van 28 Juni (in een passage, in de Brieven van De Witt niet opgenomen); daardoor kende De Jonge ze. Is één hunner de „vrundt van over zee" (over wien zie Brieven van De Witt, III, blz. 301)? 348 Een paar andere briefjes leeren nieis nieuws. [') Het is Fruin onbekend gebleven, dat de brieven van Van Beverningk aan De Witt en enkele van De Huybert aan deozelfden, tijdens de onderhandelingen te Breda geschreven, in een andere verzameling dan die der zgn. , particuliere missives btwaard worden -). Ik laat het voornaamste uit deze brieven hier volgen 8), daarbij ter zijde latende de dingen, die uit de brieven der gezanten te Breda4) als voldoende toegelicht mogen worden beschouwd : (Van Hieronymus van Beverningk. 12 Mei 1667 6)). In de voorloopige visites aan Courtin en D'Estrades heeft hij bemerkt, dat deze meenen, dat de zaak in orde zal zijn, als men het eens is over het gepresenteerde en geaccepteerde alternatief, vervat in het antwoord van Karei II van 22 April6), omdat men verder moet blijven bij het tractaat van 1662; hij vreest, dat men bij hen niet veel steun zal vinden aangaande de verdere opmerkingen van de Staten-Generaal daarop. „Ick hebbe daerop met aendacht geconsidereert den brieff van den Coninck van den 4 October met d'antwoort van Haer Hoog Mog. van date 26 November des voorleden jaers 7), ende gelijck als •1) De volgende passage tot het ] op blz. 377 is met dé er bij behóorende noten door mij aan Fruin's excerpten toegevoegd en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 2) NI. in Holland vóór 1795, n°. 2779. In deze portefeuille vindt men — ter aanvulling van de hiervóór, blz. 273, genoemde — nog eenige brieven van Van Beverningk uit 1666, v.n. tijdens zijn verblijf te Kleef; ik acht het onnoodig hieruit iets mede te deelen. (N. v. d. U.) 3) Vgl. Brieven van De Witt, III, blz. 322 vlg. (N. v. d. U.) 4) Voor een belangrijk gedeelte gedrukt in Aitzema's zesde deel. 5) Uit Breda, evenals al de volgende van hem en van De Huybert. De eerste brief uit Breda is van 9 Mei (deze in de collectie der part. missives); hij is zonder belang. 6) Brieven van De Witt, III, blz. 291, noot 3, en 323, noot 1. 7) Beide bij Aitzema, V, resp. blz. 750 en 766. 349 de eerste seght: „„Nous demandons que vous observiez inviolablement et de point en point le dernier traitté"", Hare Hoog Mog. oock daerop antwoorden: „„Nous pouvons déclarer que nous ne ferons point de difficülté de 1'exécutter encore inviolablement k 1'advenir, nous promettans que Vostre Majesté n'en fera point de son oosté de s'obliger aussi' téciproquement a 1'observation punctuelle du mesme traitté"", ende hoewel nae de nature ende de gelegentheyt van een nieuw accommodement, 't welcke tot wedersijts genogen ende gerusthayt moet geadjusteert werden, ende ten respecte van die artikelen, dewelcke met de nederstéfiinge van de ingrediënten van die alternative nootsaeckelijck moeten verandert werden," het tractaet de anno 1662 van point tot point niet can geseyt werden te sullen ofte te moeten blyven, soo vinde ick evenwel dye verclaringe soo positijff, dat men daeruyt seer crachtigh tegen ons sal indringen, indien d'Engelschen van haer syde den meer reste van dat tractaet, als ick echter geloove van neen, soo simpelijck, prout jacet, quamen te ainplecteren. Ick versoecke daerop te mogen gedient sijn van UEd. consideratiën. Ick hebbe uyt de discoursen van de heeren Franse ambassadeurs oock daeruyt connen afnemen, dat sy dit werck seer pousseren sullen, omdat sy, van opinie sijnde, dat de heeren mediateuren vry laet hier sullen aencomen, gemeent sijn aenstonts de visite te geven aen de Engelsche ende het werck met haer te entameren, gelijck sy dan ontrent den modum agendi daerheenen stellen, dat ieder by visite 'ende contravisite syne saken selfs sal vorderen, nochtans met confidente communicatie van 't geene daerin passeren sal. De brieven van den heer Van Beuningen sijn vol becommerlycke consideratiën ende doen my ten hoochste apprehenderen UEd. absentie, ende ick bekenne, dat ick van dat verstant ben, dat den post ter zee noch sonder UEd. beleyt onder dat van den braven luitenant-admiraelgenerael wel sal werden waergenomen, maer dat men sich seer geëmbarasseert sal vinden by eenigen onverwachten toeval ende over hetgeene vanhier ten quade mocht gedreven werden<< indyen UEd. den synen daer verlaet. 350 Ick ontfange heden den uwen van gisteren ') met de ingeslotenen aen de heeren D'Estradess) ende Courtijn a), daervan den eersten, mits eene cleyne indispositie, niet selve hebbe connen ter handen stellen ende den anderen in een particuliere visite hebbe verhandtreyckt. Ick vinde monsr. Courtin seer affabel ende seer beleeft ende in de saken van de werelt generael, ende in die van onse negotiatie bysonderlijck, seer ervaren ende, soo ick aen syne discoursen defereren mach, ten besten van onse sake wel geporteert. De heer Courtin heeft een singuliere estime voor UEd. persoon ende het soude naer flaterie smaecken, dat ick de partioulariteyten daervan hier soude willen opstellen. Maer hy heeft my verclaert niet te sullen uyt het landt gaen, sonder sigh d'eere te geven van UEd. te comen sien, ende hielt sich over UEd. antwoort ten hoochsten geobligeert". (Van Hieronymus van Beverningk. 13 Mei 1667). D'Estrades heeft hem medegedeeld, dat hij advies van Pomponne uit Stockholm had, dat men in Zweden zeer ontevreden was geen satisfactie van de Staten-Generaal te ontvangen, en van den resident van den Pranschen koning uit Hamburg had hij gehoord, dat Wrangel4) tegen dezen had gezegd „seer verheucht te sijn, dat den grave van Dona in Den Hage geene satisfactie gegeven en wiert, ende dat hy hoopte, 'dat sy die noch eens aen haer selven souden geven. Off nu de antwoorde van de heeren Staten Generael aen den grave van Dona6), dewelcke doenmaels 1) Onder de minuten niet bewaard. 2) Brieven van De Witt, III, blz. 325. ,0*0 3) Komt onder De Witt's minuten van 1667 voor. Is in hoofdzaak complimenteus, in antwoord op een brief van Courtin aan De Witt van 9 Mei. Gedrukt in de uitgave der Fransche brieven van Bé-'Witt bij Combes, p. 289 (zie over déze uitgave mijn inleiding tot deel II der Brieven van De Witt). 4) Charles Gustave Wrangel, de bekende Zweedsche veldheer. 5) Aitzema, VI, blz. 211. 3oi in Sweeden noch niet en conde wesen aengecomen, eenige veranderingen in de gemoederen gemaeckt sal hebben, sal men moeten afwachten, maer gemelde heer D'Estrades scheen becommert te sijn, ofte de Engelsche den finalen uytslagh van hare negotiatie aen de satisfactie der Sweeden wel souden mogen accrocheren". (Van Hieronymus van Beverningk. 14 Mei 1667). D'Estrades heeft aan hem en Jongestal (De Huybert is naar Zeeland) medegedeeld, dat hij antwoord had van het Hof omtrent de plannen van Z. M. op de Zuidelijke Nederlanden; hij zal niet veel eischen en de mediatie van de Staten-Generaal gaarne aannemen; D'Estrades zal er voor naar Den Haag gaan l). „Den gemelten heer heeft my daerna in 't particulier geseyt, dat aen het Hoff van Vranckrijck sekerlijck vertrouwt wert, dat tusschen Sweeden ende Engelandt yets gecontracteert is, 't welcke hare interessen soodaenich tsamen bint, datter geen accommodement met de ééne buyten de satisfactie van de andere sal te verhoopen sijn ende dat sy derhalven ordre hebben wel nauw op de comportementen van de Sweden te letten ende seer precis met ons te corresponderen". Dringt er verder op aan, dat De Witt in Den Haag moge blijven, omdat hij daar veel meer noodig kon zijn dan bij de vloot. (Van Hieronymus van Beverningk. 17 Mei 1667). Met De Witt oordeelt hij het het best, dat de questie met Zweden niet te Breda behandeld worde, opdat de zaak van de mediatie en de andere niet verward worden. „Behalven dat ick oock meene, dat by separate handelingen veel beter sullen connen gebroken werden dye mesures, dye de heeren Sweeden ende Engelschen ontrent 1) Brieven van De Witt, III, blz. 326. 352 dese onderhandelinge mogen genomen hebben ende dat de heeren geallieerden dye laetste oock te meer sullen in het ongelfjck stellen, byaldien het werk daerop wierde geaccrocheert". De Engelsche ambassadeurs liggen buiten de stad en blijven daar onder voorwendsel, dat hunne huizen nog niet gereed zijn. Van Zweden is nog niets vernomen. „De heer Courtin heeft daeghs naer hare aencomste sijn escuier aen 't jacht gesonden ende den heer Hollis doen complimenteren ende is weder door een Engelsch edelman wege den gemelden heer gecontrasalueert ende is gisteren nae den middagh personelijck derwaerts geweest, sonder dat ick tot noch yets weete van syne verrichtinge aldaer. De heeren Deensche ministers hebben daerover wat ombrage geschept, maer, den gemelden heer aen my eergisteren verclaert hebbende, dat hy aen den heer Hollis, als aen een oudt bekent vrunt, in sijn particulier ende niet als ambassadeur gesonden hadde, hebbe ick dat by my selven, ende oock by welgemelde heeren ministers, ten besten ingeschickt tot voorcominge van alle diffidentie ende jalousie, te meer omdat gemelde heer Courtijn aen dyeselve heeren gisteren op den middach by occasie van visite van het desseyn van dye visite aen den heer Hollis communicatie gegeven hadde". (Van Hieronymus van Beverningk. 18 Mei 1667). „Ick hebbe met verwonderinge uyt den uwen van gisteren gesien, dat . den heere grave D'Estrades ontrent syne propositie, ter Generaliteyt gedaen, ende in de particuliere visite, aen UEd. gegeven, sich niet verder en heeft geëslargeert; wat hy by my ende den heer Jonghestall daerop wijtluftigh gediscoureert heeft, hebbe ick met den mynen van den 14 deses aen UEd. precise nae de waerheyt gecommuniceert, ende dewyle gemelde heer ontrent het 1) Brieven van De Witt, III, blz. 326. 353 publijcq sooveel meerder reserve gehouden heeft, meen ick, dat men reden heeft te geloven, dat de middelen van accommodement ende van mediatie, die noch scheenen te resteren, van weynigh cracht sullen sijn, om soo grooten torrent van wapenen te steuyten. Ende ick considerere aen de andere syde met groote becommeringe, dat wy soo verre buyten postuyre sijn, om eenige nadruck te geven aen de officiën, dye wy souden mogen onderneemen. Dye groote ende woeste desseinen schynen van verre oock eene groote relatie tc hebben tot de provinciën ende de steden van de gemeene Unie ende tot de resorten van de Generaliteyt. Maer als men al met genoechsame versekeringe eenige precautiën daertegen soude weeten te gebruycken als mogelijck wel souden werden aen de handt gegeven, soo blijft echter de periculeuse naebuerschap, dye wy eens wellicht met wat onbedachtheyt gepresupponeert ende daernae met soo veel moeyte ende wijsheyt geësquiveert hebben. Ende dye gedachten brengen my daerheenen, dat ontrent de aengestelde onderhandelinge in dese stadt alles tot gemack ende tot corte expeditie sal moeten werden toegebracht, wat eenichsints sal doenlijck sijn, om ten minsten in dyen staet te sijn, dat men voor sijn eygen interest, by sich selven ende de concert met andere gealieerden ende nagebueren, het dreygende quaet sooveel steuyte ende tegengae, dat het niet en passere dye limiten, daer men het gaerne geborneert sagh". Verdere bespiegelingen over de wijze, om tot een schikking te geraken. (Van Hieronymus van Beverningk. 19 Mei 1667). Sprekende over de restitutie van Tabago enz. >): „Ick hebbe vooraff al genoech gemerckt, dat Vranckrijck het werck aen de restitutie van de eylanden niet sal accrocheren. Den heere D'Estrades heeft met de heeren Huybert, Jongstall ende my aengaende de intentie ende den march van synen Coningh, oock van syne goede intentie tot 1) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 327, noot 4. Brieven aan Johan de Witt. II. 23 361 te presupponeeren, dat wy becommert souden moeten sijn ontrent het 10* artikel de anno 1662 raeckende de explicatie van de woorden van de vlagge, maer ick bekenne, dat ick het seer weynigh ben; ende behalven dat ick weete, dat de heeren van Zeelandt niet en sijn van opinie, dat men dit point behoorde te weren, ende dat de heeren van Hollant in de conferentiën ') hebben verclaert haer daertegen niet te willen opiniatreren, ende dat Hare Hoog Mog. resolutie van den 11 May lestleden 2) ons belast dat point te laten buyten executie, ende dat daerop niet nader by eenigen last aen ons en is gevolcht, soo hebbe ick uyt de visiten, hier tot verscheyden malen gegeven, ende uyt de conferentiën, gehouden soo aen ende met de heeren mediateurs als aen ende met de heeren Franschen, claer gesien, dat wy van de Engelschen daerop geen esclaircissement ende van haer geen hulpe en hebben te verwachten. Ende off ick wel kan begrypen het humeur van onse zeeluyden ende de glorie, dewelcke in een contra-salut schijnt te resideren, soo preferere ick in myne opinie altijt een schip voor tien vlaggen ende can van dat verstant niet werden, dat sulcke groote saecken daeraen moeten werden geaccrocheert. Oock sijn Vranckrijck ende Sweeden daerin tegen ons, ten respecte van de woorden, dye wy hebben gevoecht in de tractaeten de annis 1654 en 1662 te laten influeren. Ende op de materie selfs en can Vranckrijck totnochtoe tot onser intentie niet gedisponeert werden ende sy en derven selfs niet onderneemen, om in de tractaten, nu te maken, yet daervan te roeren, omdat de Engelschen haer hebben verclaert liever te sullen bersten als yet van die nature by tractaten over te geven". - — te kennen van oordeel te zijn, dat het artikel over de vlag desnoods ongewijzigd kan blijven, als de mediateurs er eenige satisfactie over kunnen geven; in elk geval mag er niet anders over gesproken worden dan alsof het contra-saluut van zelf spreekt. 1) Blijkbaar in de conferentiën, die aan het nemen der resolutie van 11 Mei (zie de volgende noot) voorafgingen. 2) Bij Aitzema, VI, blz. 32. 369 bij het Hof te zullen doen. Verder heeft D'Estrades den raad gegeven, dat de vreugdevuren, die overal in de Republiek over Chatham zouden worden ontstoken, te Breda zouden worden nagelaten om de „bienséance", evenals Frankrijk dit te Munster deed na de overwinnWg van Lens, en Beverningk oordeelt er ook aldus over. (Tweede .brief van Hieronymus van Beverningk. 29 Jnni 1667). „Ick verneme seer gaerne de verclaer*.jy*e, by de heeren Sweedtschen ministers gedaen van de goede intentie van haren Coninck ende, deselve soodaenigh sijnde, vertrouwe ick, dat de Engelschen wel tot reden sullen comen. Den heer D'Estrades heeft my in een conversatie van gisteren gevraeght, of ick kennisse hadde, dat den grave van Dona aen UEd. .eenige ouverture hadde gedaen van een ligue tusschen Sweeden, Engelant ende Haer Hoog Mog., ende daerop verclaert hebbende van neen ende dat ick het oock niet en geloofde, heeft my positive gesegt, dat de mesures tusschen Vranckrijck ende Sweden gebroken waren ende dat sijn Coninck niet hadde connen gedisponeert werden, om die onredelycke postulatiën van Sweden in te volgen; maer ick en conde geen verder esclaircissement crygen, waerin deselve bestaen hadde; oft het inderdaet soo is oft een van de fourbes, daermede sy ons dickwils bejegenen ende daerin sy veeltijts haer selve niet en constèren, can ick niet seggen; van dat alloy is mogelijck wel het seggen ende herseggen van monsieur Courtin aengaende den envoyé, die de Coninck van Vranckrijck nae Engelant soude gesonden hebben". Flemming had dit in zijn laatste visite gezegd en er bijgevoegd, dat het goed zou zijn de conferentie daarom te verhaasten. Toen Beverningk dit aan Courtin vroeg, ontkende deze 't: (waarover De Witt 28 Juni aan D'Estrades schreef in een anderen brief dan die Brieven van De Witt, III, blz. 302, noot 2, vermeld is). De Staten-Generaal schreven D'Estrades over hetzelfde onderwerp: zie Bes. Staten-Generaal 29 Juni 4667 (R. A.). Brieven aan Johan de Witt. II. 24 370 bij: wist er niets van; Flemming had vooraf verklaard, dat hij het van Courtin zelve had; daarover had vrij wat ongenoegen tusschen Flemming en Courtin kunnen ontstaan ; het is uitgemaakt op „presuppoost van abus tusschen haer ofte- tusschen my ende den heer Courtin". Courtin heeft aangetoond, dat Flemming hem verkeerd had begrepen. (Van Hieronymus, van Beverningk. 30 Juni 1667). De verklaring van de Zweedsche ministers in Den Haag, dat Zweden met zijne legers niets kwaads tegen de Republiek voor heeft — door De Witt aan Beverningk medegedeeld ') en door dezen aan de ministers te Breda — heeft de verschillende heeren ten opzichte van de Zweedsche plannen niet gerustgesteld; men kan Zweden niet vertrouwen, zeggen vooral de Denen. De Staten moeten dus op hunne hoede blijven. (Van Hieronymus van Beverningk. 2 Juli 1667). „Ick ben in 't seker bericht, dat de heeren, dye hier sijn (nl. uit Engeland) door dyen swaren slagh, dewelcke haer overcomen is, al seer geabateert sijn ende dat sy eergisteren weder een expresse nae Engelant hebben afgesonden, ende de heeren Fransche ministers doen ons hopen, dat sy al soo verre geïnstrueert sijn, dat men het werck sal connen reassumeren. Hoe sy selve met de Engelschen staen, can ick noch penetreren noch begrypen, want sy leven in een gedeurighe conversatie ende dienen genoechsaem voor middelaers by ons, ende echter twyfele ick, oft sy het oock selfs noch eens sijn". Courtin heeft hem gisteren bezocht en „met veel soete persuasiën" nog eens tot een temperament over de twee schepen willen disponeeren, o. a. door te zeggen, dat de gezanten 1) Niet in een der onder de minuten bewaarde brieven. 372 Hiervan ware dan een apart artikel te maken. Dit is niets dan zijn bijzondere speculatie, die hij aan niemand heeft medegedeeld; hij weet ook niet, of de Engelschen erop zouden willen ingaan. (Van Hieronymus van Beverningk. 5 Juli 1667). Breede beschrijving van de conferentie met de Zweden op 5 Juli'). (Van Hieronymus van Beverningk. 19 Juli 1667 s)). Hij is te Breda teruggekeerd, hoopt, dat Coventry binnen een dag 5 k 6 terug zal zijn, en verneemt, dat Karei II bij het sluiten van den vrede het Parlement uit elkaar zal doen gaan, als „onnoodich in sulcken gevall —, twelcke ick oock voer een goet augurium opneme". (Van Hieronymus van Beverningk. ' 23 Juli 1667). Hierbij een van Holles ontvangen courant *), met verzoek om den auteur van den brief, als hij ontdekt kon worden, 1) In hoofdzaak als in .het Verbaal op 5 Juli (dit bij Aitzema, VI, blz. 47, waar in regel 6 van boven voor „Junii", moet gelezen worden: „Julii"). 2) Beverningk was van 13 tot 19 Juli afwezig uit Breda (Brieven van De Witt, III, blz. 348, noot 1). 3) De bedoelde courant is de „Rotterdamse Donderdagse Zee- en Posttydingen" n". 58, waarin onder het hoofd „Engeland etc." voorkomt het volgende: „Londen, den 14 Julii. Het werd hier hoe langer hoe arger, zoodat het schijnt, dat het onderste boven sal keeren; men begint hier weder, te roepen om een Staatse Regeering en zeggen vele, dat onder de Staten de landen beter geregeert werden als onder eenen Koning; dat Engelant geluckiger was onder Cromwel als wanneer de Hollanders wierden tot een nadeelige vrede gebracht, als onder een Koning, welke nu door de Hollanders tot een schandelijk accoord zal gedwongen werden; dat alle de reputatie, welke de Engelse tegen de 373 voorbeeldig te straffen. „Het is inderdaet in dese conjuncture van tyden onverdraechlijck niet alleen voor die natie, maer oock voor 't interest van den Staet selven, dat de gemoederen met die licentieuse ende seditieuse manieren van spreecken met den publycquen drnck soo werden opgeset; ende ick versoecke seer ernstelijck, gelijck ick den beer Hollis reparatie daerover belooft hebbe, dat door UEd. goede directie deselve exemplaerlijck moge volgen". (Van Hieronymus van Beverningk. 27 Juli 1667). Hij dringt er op aan den termijn van de cessatie van de vijandelijkheden niet te lang te nemen, n.1. niet tot aan de publicatie van den vrede uit te stellen. Deze kan immers eerst na de ratificatie plaats hebben, die reeds uit Denemarken een week of vier zaïmoeten afgewacht worden; daarbij dan nog 12 dagen in het Kanaal en de Noordzee; dit Hollanders — ten lyde als zy een Republijk waren onder den.Protector — gewonnen hebben, nu ten lyde zy een Koningrijk sijn, weder en noch veel meer door deselve Hollanders veriiesen. Onder dese oproerige en onlydelyke propoosten werden seer gestijft door die van de vijfde Monarchie en alle quaad gunstige van de Koninklyke Regeeringen; onder de hand beginnen de Presbiterianen oock seer de hoofden op te steken, zoodat het hier zeer na een veranderinge begint te hellen; dat den Hertog van Duckingham nu tegen het vergaderen van het Parlement hem heeft gcprescnteert, doet gelooven, dat hy meent daardoor gestijft en vrygesproocken te werden, alzoo alles, wat den Koningh hem ten laste leidt en waer den haet des Konings tegen den zeiven Hartog uit spruit, in het Parlement en in faveur van het Lagerhuis is geschied; in somma het is zeer slecht gesteld; maar derven niet schryven. Na de optimmering van dese verwoeste stad werd niet meer gedacht, de puinhoopen leggen noch meest ongeeffent, er zijn nog zeer weinig huisen wederom opgebouwd; dan werden eenige hutten en houte tentjens opgeslagen, daar het volk zich behelpt. De kolen zijn van 12 tot 20, 40, 60, ja, nu tot 100 schellingen opgeslagen. God wil ons verlossen-; het jammeren en klagen is zoo groot, dat niet uit te spreken is". — Het blad is gedrukt: „tot Rotterdam by Isaak Naeranus op 't Steiger in den Boekbinder, den 21 Julii 1667", 374 zou te lang duren. De Franschen zijn niet ongenegen onmiddellijk een wapenstilstand te sluiten, „de vloten ondertusschen in postuyre blyvende tot na de ratificatie". (Van Hieronymus van Beverningk. 28 Juli 1667). Uit de visite aan Coventry heeft hij niet anders kunnen bemerken dan dat hij op alles volgens het overeengekomene voldoende is gelast. Secretaris Morrice') is namens de gezanten bij hem gekomen, om te vragen, of het niet goed zou zijn na het sluiten van den vrede een acte-formulier op te maken en te drukken, geteekend door alle ambassadeurs en plenipotentiarissen, om Uit te reiken aan alle schippers, die uitvaren, om te toonen, dat de vrede gesloten is. Hij begrijpt niet, wat dit zou beteekenen, als die acte niet tegelijk inhield: sauvegarde tegen den overlast van degenen, „dye haer souden willen aendoen. Maer ick hebbe het echter willen aenraecken, om te betonen, dat de heeren Engelschen mede sorchvuldigh letten ende soecken, dat de acten van hostiliteyt hoe eerder hoe liever comen te cesseren". (Van Hieronymus van Beverningk. 29 Juli 1667). De gedeputeerden zien de heeren Buyrse en Sterckenburg dien avond tegemoet2), „niet sonder verwonderinge van alle de hier aenwesende heeren ministers, ende oock buyten myne verwachtinge: maer ick sal dit niet doen blycken". ^3''*» (Van Pieter de Huybert. 31 Juli 1667). „Wy hebben desen avont door Godes genadigen zegen 1) William Morrice was een der beide Engelsche secretarissen van Staat voor de buitenlandsche zaken. Hij kan hier kwalijk bedoeld zijn. Misschien een zoon van hem? 2) Cf. Brieven van De Witt, JU, blz. 348. — Beverningk had deze aangelegenheid ook aangeroerd in zijn brief van 27 Juli. 375 de tractaten van vrede onderteyckent, die mijne oordeels in jegenwoordicheyt niet als tot groote eere van den Staet konnen gedyen en voor haere meerder seeckerheyt in het toekomende". Verder wijst hij er op, dat de terminus ad quem 10/20 Mei zeer voordeelig is voor den Staat en dat na dien tijd de Engelsche macht in de wateren van Afrika en Amerika zeer is versterkt, zoodat alle vroeger behaalde voordeelen daardoor wel verloren -hebben kunnen gaan, wat echter naar alle apparentie niet vóór 10/20 Mei heeft kunnen geschieden. Daarna zijn er nog brieven nit de laatste helft van Augustus, toen over de ratificatie, publicatie, paspoorten enz. te Breda werd onderhandeld; daarover berichten de brieven grooten deels. Slechts enkele gedeelten behoeven nog medegedeeld: (Van Hieronymus van Beverningk. 20 Augustus 1667). Hij zou het goedvinden de Engelschen uit te noodigen een reis naar Den Haag te doen, „te meer omdat ick wel verseeckert ben, dat sy daeraen niet sullen defereren. Maer ick vinde seer bedenckelijck eenige discoursen met dye menschen aen te stellen over de bewuste groote saecke, alsoo ick het daervoor houde, dat sy gants niet gelast oft geïnstrueert en sijn, ende dat hare humeuren buyten dien niet en sijn van eenige communicatie". (Van Hieronymus van Beverningk. 27 Augustus 1667). „Ick hebbe den uwen van gisteren ») desen morgen wel óntfangen ende vinde my aan de eene syde verplicht ende aen de andere syde becommert met Hare Edel Groot Mog. resolutie; ende hoewel ick oock daerontrent ingenue 1) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 351. 376 bekennen moet, dat het my stilswygende vry wat ge. facheert heeft, dat saecken van dye nature op 't tapijt gebracht sijn ende dan tot cleynigheyt van mijn persoon ende van mijn dienst waren geaccrocheert gebleven, soo en hebbe ick echter noyt in de gedachten gehadt den Staet te dienen om voordeel ende ben mijn selven oock te wel bewust, dat ick dye groote liberaliteyt niet verdient en hebbe, twelck dan buyten twyfel my te meer verplicht tot alle danckbarheyt, maer gelijck myne intentie al lange is geweest ende totnochtoe onveranderlijck blijft, van my niet weder tot eenige commissiën, veel min ter ordinarise functiën uyt te laten ende dat dye liberaelheyt Hare Ed. Groot Mog. daertoe eenichsints magh specteren ofte immers my daertoe in eere schijn te engageren, soo vinde ick my verplicht confidentelijck aen UEd. te seggen, dat ick my veel liever met eere ende met schuldigen respect daervan onthouden sal als dat ick daerdoor soude werden affgebracht van myne resolutiën, ende vervolgens UEd. op 't aldersetiëuste te bidden, dat my doch niet weder en embarqueert tot eenige nieuwe commissie, want ick verseker UEd., dat ick sal genootsaeckt werden my soodaenigh te weder te stellen, dat ick sonder ongehoorsaemheyt off blasure eens sal connen gerust sijn, ende dat ongemack en sal my soo ras niet toecomen, off ick sal presentelijck daertegen appliceren de remediën, dye ick al lange gepremediteert hebbe, maer ick verwachte van UEds. vruntschap, dat my tot geene extremiteyten en sult obligeren, ende op dat vertrouwen blyve ick" enz. (Van Hieronymus van Beverningk. 29 Augustus 1667). Coventry heeft den wensch te kennen gegeven, dat Ascue met hem naar Engeland mag terugkeeren — „Wy hebben met de heeren Engelschen over de bewuste mediatie gesproocken, oock een translaet van Haer Hoog Mog. resolutie ') in 't Frans op haer versoeck aen haer gelaten, 1) NI. van 25 Augustus (Brieven van De Witt, III, blz, 349, noot 5). 377 maer wy hebben haer sóó scrupuleus ende sóó geretireert gevonden, dat men niet een woort uyt haer heeft connen trecken als alleen in 't generael, dat sy het seer dienstigh ende noodigh oordeelden ende dat sy het aen den Coninck souden voordragen; oock en hadde ick van haer niet anders verwacht, sijnde luyden van geene communicatie ende precis* by haren last". Hij bedankt De Witt voor de over hem genomen resolutie '). „Maer ick en sal my niet laten afbrengen van myne resolutie".] Nog bevinden zich in onze verzameling een bundel stukken betreffende de overlevering van Poeloe-Run aan de Engelschen, door burgemeesters van Amsterdam den 9e" Maart 1667 aan De Witt gezonden (zie Brieven, II, blz. 452), en een bundel stukken betreffende het Hof van Holland, insgelijks door Reynst namens burgemeesters van Amsterdam aan den raadpensionaris toegezonden. De laatste is geëxcerpeerd (onder de Varia) 2); de eerste schijnt dit niet te verdienen. [9) In zijne Varia (I, n°. 10: zie Inleiding tot deel I der Brieven van De Witt, blz. VII) nam Fruin onder den titel: „Vrije handel", ook een viertal brieven uit dit jaar op, die ik hierheen overbreng:] (Van Jacob Clouck. 14 Maart 1667')). Van zeker koopman gehoord, dat Haar Edel Groot Mog. er over denken, om alle Engelsche manufacturen te verbieden, zoowel den invoer als den handel er in. Wat den Staten wordt voorgespiegeld, „dat'men alle manufacteure, die uyt Engelandt coome, hier te lande soowel soude 1) Alsvoren, blz. 350. 2) Is hieronder niet meer voorhanden. (N. v. d. Tj.) 3) De volgende vier regels zijn door mij in Fruin's tekst ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. 4) Uit Amsterdam, evenals de beide volgende van hem. — Fruin merkt bij den brief op: „Zeer omslachtig en slecht gesteld". 378 conne maecke als de Engelse doen, en tot deselve prijs, ja mynder, soude te becoome weesen" *), daarvan is niets aan. Het ontbreekt den Hollanders zeker niet aan ijver en aan lust, om alles na te maken, „wanneer het haer niet ontbreeckt aen de stoffe, die daertoe noodigh is". Zoo mag men zeggen, „dat men hier te lande sóó verre is gecoome in 't fabriceere en 't maècken van allerley fyne laeckenen en de Engelse daer in te booven gaen, dat de Hollantse laeckenen tot Smyrna, Vranckerick, gants Duytslant, Poolen, Pruisen, Sweede, Denemarcke en Noorweegen werden gepreferert voor de Engelse laekenen, dat soo in der daet is, wel verstaende van fyne laekenen, maer gemene bakenen niet, want de Engelse de grove laekenen vry beeter coop connen maecken als wy hier in Hollant conne doen; daerom werde de Engelse groove laekenen om de goede coop voor de Hollantsche gesogt". En men behoeft niet te vragen, waarom wij wel in de fijne, maar niet in de grove kunnen meedingen. „De ervarentheyt leert, dat de Hollanders de fyne laekenen van Spaense wolle wel soo curyeus conne maeke als de Engelse doen, en daerom beter conne vercoopen; dat de verturing causeert, de oorsaeck daervan is, dat de Engelse geen meer voordeel hebbe in de Spaense wolle als die van Hollant"; immers die wol moet door hen met evenveel kosten van buiten worden aengevoerd. Met de grove soorten is het anders gesteld; die maken zij „van haer eige wolle, die sy in groote abondanty hebbe - - - -. Oock is daer geen wolle in de weerelt, die soo bequaem is, om grove laekens van te maeken, als de Engelse ende Iertse wolle". In dat opzicht is mededingen onmogelijk, „omdat een ider ontbreeckt de wolle, om soodanige groove laekenen van te maeken". Men zal misschien zeggen: „daer is Poolse wolle, Pruise wolle, Bronsberger wolle, Werder wolle, Pomerse wolle, 1) Beter: dat zij er over denken het in oorlogstijd geldende verbod (Groot-Placaatboek, III, blz. 263) ook voor den vrede van kracht te houden (vgl. Brieven, II, blz. 517). — [Dit hangt ook samen met de plannen van Arend Tollenaer (hiervóór, blz. 154, noot 1), van wien ook onder de brieven van 1667 een enkele voorkomt. (N. v. d. U.)] 379 Duitsche wolle, Överys.else wolle en inlantse wolle, ofi men daeruit niet sou conne vinde, om soodanige groove laekenen te maeken als de Engelse doen. Ick antwoorde van ja, maer niet tot soo een cleyne prijs, oock niet in soo groote quantyteyt, alsoo maer een cleyn gedeelte van alle deese soorte van wolle daertoe bequaen is en op ver naer tot soodanige prijs niet can gecoft werde soo als d'Engelse haer wolle connen coope. Diensvolgens moeten wy de Engelse daerin toegeven". Nog verhaalt men, dat aan Haar Edel Groot Mog. is aangediend, „hoe verre dat men hier te lande is gecoomen in 't maeken van alle soorte van syde waere, fulpe, podesoye, ras de Sipres *), armosyne, satyne, alle loy van geblomde syde stoffe, en daerin alle andere natye te booven gaen, prinsepael die van Vranckeriek; want men wist voor deese niet als van Fransche fulpe, podesoye, armosyne en veel andere soorte van syde waere, en nu vint men qualick een stuck Frans syde stoff ofte fulp te coop, in wat winckels dat men daernaer vraegt". Natuurlijk. Immers „hier is wederom een egaliteyt ; want de Franse moeten de syde soo well uyt Ytalyen haaien als de Hollanders doen en de Hollanders conne de syde met soo weynich oncoste in Hollant brenge als de Franse in Vranckeriek. Geen van tweën heeft eenig voordeel van de neersticheyt en 't practisere van curyeus en schoon goedt te maeken tot de mynste prijs, waerin ■ dat men bevint, dat de Hollanders de Franse te booven (gaen). Ende alle natye vry staedt om te doen. Haer Ed. Groot Moghende hebben noyt van noode gehadt, om de Franse syde waeren te verbieden niet in Hollant gebracht te werde, alsoo het sich selve heeft verboode , omdat de Hollanders gepractiseert hebben allerhande syde stoffe curyeuser te maeken en beter coop te geeven". Laat dus de Staten overleggen, eer zij voorgoed een besluit nemen. Toen Frankrijk de Hollandsche lakens 1) Cf. Posthumus, Bronnen tot de Geschiedenis der Leidsche Textielnijverheid, V, blz. 749 (eu het zaakregister i. IJ rassen), waar de „podesoyen", „pordusoyen" heeten. 380 verbood, riep men ook om verbod van de Fransche waren. De Staten hebben daarover kooplieden gehoord, die geoordeeld hebben, dat „soo een saeck sigh selff wel sou redde en geadviseert, dat se van advijs waere, dat men daer niet teegen soude doen; 't welck by Haer Edel Groot Mog. soo is geaprobeert". Te hopen, dat men thans denzelfden weg zal volgen. Ieder land heeft van de natuur bijzondere voorrechten gekregen, die niemand het voor zich ontnemen kan. Holland kan niet verwerven, wat aan Engeland of Frankrijk eigen is, en omgekeerd. „Wel dat door oorlooge de negosy van Hollant can getroebeert en vermyndert worde en geen lande in de weerelt daerby conne profyteere, maer in 't generael alle schade daerdoor coomen te lyde. De ingeseetenen van Vranckerijck hebbe door oncunde van sentiment geweest in 't begyn van de Engelse oorloog, dat sy in haer comersy seer soude verbeeteren"; men geloofde, dat de Koning met dien van Engeland een verdrag van handel ten nadeele van Holland sluiten zou. Maar een koopman heeft in een missive aan zijn vriend te Parijs overtuigend bewezen, „hoe genau dat se in 't stuck van de comersy aen de andere waere verbonde", met dien gevolge, „dat .seeker groot Frans heer, de comersy ter zee verstaende, met ronde woorde heeft verqlaert", dat het zaak was „met de Hollanderen te doen wat mogelick sou weesen, om de negoosy ter zee wederom te herstellen, die door de Engelse oorloog is getroubeert". Waarop dan ook in plaats van een verdrag met Engeland de oorlogsverklaring tegen Engeland, ten bate der Hollanders, gevolgd is. Het is duidelijk wat met het bovenstaande bedoeld wordt: 1°. de handel behoeft de beste waren tegen den minsten prijs; 2°. uit haat of uit kwalijk begrepen eigenbelang den invoer en den handel te verbieden van vreemde waren, die beter en goedkooper zgn dan ze hier te lande kunnen gemaakt worden, is voor de negotie verderfelijk; 3°. den invoer te verbieden van vreemde waren, die minder goed en duurder zgn dan de inlandsche, 381 kan niet baten, want het is overbodig; 4°. derhalve wat anderen tegen ons verbieden, voor ons is het best den handel vrij te laten. (Van Jacob Clouck. 14 Mei 1667). Gehoord, dat men in Frankrijk, uit onkunde van den handel, de Hollandsche lakens in plaats van met 40 met 80 gld. wil bezwaren, hetgeen met een volstrekt verbod gelijk staat, en dat Van Beuningen met retorsie daartegen op de Fransche waren gedreigd heeft'); „soo neme de vriheyt door liefde tot ons vaderlant, 't welvaere van de comersy UE. myne considraty te advisere, dog alles onder verbetering van beter oordeel, - - - - dat den eenige intrest van Hollant is vriheyt in de comersy en soo weynig belasting als mogelick can wesen". Men kan zeker de Fransche waren zoo hoog belasten als men wil, maar de vraag is: wie zal daarbij het meest lijden? „Voorsooveel als ick heb conne bespekulere, soo is niet well eenige Franse waere te belaste op het incomen, off het sou merdere prejudisy en naedeel geven als voordeel in de comérièy'?! Men zou den invoer van Franschef,',8iropen kunnen verbieden 2), waarmee „alle de suickerbackerye in Vranckeriek geruniwert soude conne werde", die hun siropen hierheen plegen te zenden, want wij kunnen even goed raffineeren als zij. Met dien maatregel zou men althans kunnen dreigen. Ook het verbieden van de tabak, uit Frankrijk en uit zijn West-Indische koloniën aangebracht, zou voor Frankrijk een gevoelige slag zijn. Maar men bedenke, dat de ingevoerde tabak grootendeels weer wordt uitgevoerd en verhandeld en dat dus „door belasting op de taback de ingesetenen deser lande in haer comersy prejudity soude lyde en die negosy mogt werde gediverteert. Van gelieke is 't met de wynen ende brandewynen, sout, die mede in groote quantiteyt werde versonde naer Norwege, 1) Brieven, II, blz. 437, 489, 492. 2) Resolutiën Holland 30 Maart 1667. 382 Denemercke, Sweede, Pruise, Pomere. Dienvolgende enige belastinge op het incomen van dese waere te stelle, soude wesen ons selve te belaste tot groote prejudity van de comersy. „Men sou de Franse sayette, manefactuere, syde linte, allerhande Franse cramery mede conne belaste, alsoo deselve hier te lande niet nootsaeke en' sijn, maar de Franse hoede soo wel niet, omdat men hier te lande totnogtoe niet heft conne practisere, om de hoede naer te maeke, sodanig als de Fransen conne doen. Dat is het enigste, waarin de Fransen de Hollanders passere" '). Dezelfde gaf, den 25en April 1667, aan De Witt in bedenken, om tot wering der smokkelarij een veranderd stelsel van heffing en toezicht der convooi-rechten aan te nemen. (Van Jacob Clouck. 25 April 1667). — - ,,'t Is sulx, dat IB» 't Coninckrijck Sweede, Denemercke, Noorweegen alle incomende goederen werde gebracht in de tol-boede off tol-huys, daertoe verordineert, om aldaer gevisiteert te werde, wat in yder pack, ton, cas off vadt is gepackt; daer moeten de eigenaers van de packe, tonnen, casse off vaeten comen en thoonen haer los-seelen, die sy op het convoy op haer aengeven hebbe vercregen, eer sy haer goederen conne machtig worden. Soo wert het losseedel aldaer geconfronteert met de packe, tonne, casse en vaeten, off daer niet meer wert in bevonde als het losseel inhoutt; yet overig sinde, is verbeurt: daernevens nog een boete naer vereys der saeke". Iets soortgelijks zouden de Staten-Generaal ten opzichte der Engelsche sajetten en manufacturen kunnen verordenen; zoo zou het sluiken worden tegengegaan, waaraan vooral Engelsche kooplieden zich schuldig maken. Ook ten opzichte der Fransche en Belgische manufacturen zou men aldus kunnen handelen. 1) Eerst na 1685 hoedenfabrieken hier: D'Avaux, Négociations en Hollande, V, p. 267, en VI, p. 93. 383 Hot sclnjnt nauWehjks met de beginsels van vrijen handel overeen te komen, wat onze man hier aanbeveelt. Misschien was hij niet onpartijdig, want hjj verzoekt bij het op te richten gemeenelandstólouis „met het eommijsschap begunstigt te worden". Nog een ander Amsterdamsch koopman, David Ratgers De Jonge, stelde over die aangelegenheid een deductie, die niet meer te vinden is, en zond die met een brief, die bewaard is gebleven, aan De Witt, wiens zwager Deutz hij kende. Uit dien brief laten wij een gedeelte volgen: (Van David Rutgers de Jonge. 7 April 16671)). Wy beleeven thans een eeuwe vol van swaaricheeden ende een bederffelycken tijdt van oorlooge voor den handel, welcke wel voornamelijck aenstoot doet lyden den handel in 't Engels manufactuur van sarges, croonrasse2) ende sayen, sijnde een neeringe bier te lande sóó conciderabel geworden, dat wy deselve door geheel Europa, ja tot in de uyterste Indiën dry ven. En alhoewel deselve goederen hier te lande niet en worden gefabriqueert, soo is nochtans deselve, alsoo gekoestert door den tijt ende neersticheyt der cooplieden, soo opgewassen, ende door de liberale crediten, die wy aen alle oorden uytsetten en door de bequaame opmaacking van verve, parssens en calandren, dat weynige meer uyt Engelant wierden gevoert als naer deese landen. En hadden die hoope gevadt alle dien handel herwaarts in ons lant te locken, gelijck oock noch soude konnen geschieden, wannneer off met ooghluycking off met schorssing van dit verboth deselve goederen hier te lande mochten inkoomen, ende oock Engelant selve daerdoor soodanig aen ons te verbinden, wanneer alle hunne goederen hier te lande souden moeten brengen, om verhandelt te worden, dat het ons soo lichtelyck geen 1) Uit Amsterdam. 2) „Croonrassen" vindt men ook genoemd: Historisch-Economisch Jaarboek, VI, blz. 226. 384 oorloog soude aendoen off rupture maacken, ons concidereerende hun grootste calant van de weerelt, sijnde deesen handel ten dien eynde binnen 30 jaaren herwaarts in proportie van 3 off 4 wel tot 50 vermeerdert". Onder oogluiking nu der overheid') hebben de ingezetenen ook gedurende den oorlog groote hoeveelheden Engelsche manufacturen ingebracht, onder beding dat zij ze weer aanstonds zouden uitvoeren. Dit gaat echter niet met de witte waar, die nog eerst hier te lande opgemaakt moet worden. Het ware te wenschen, dat ten opzichte van deze „aanstonds" verstaan werd als „binnen een maand". De regeering wenscht met haar verbod van Engelsche waren in de Nederlanden fabrieken te stichten.' „Soude my selve booven maaten aengenaem sijn, als die altijts hebbe vermaack gehad in fabricquen van manufacturen, door mynen voorouderen self hier te lande eerst geplant, wanneer men noch niet een eenig stuck daervan en maackte, ende my noch omtrent met 150 getouwen van bouratten, greynnen ende syde laackenen daerin beesig houde ende oock proeve hebbe genoomen van dit Engels manufactuur dat inpracticabel ende alsnoch ondoennelijck vinde", zooals breeder in de deductie staat uitgedrukt [ *) Ten slotte laat ik nog een paar brieven ter verdere aanvulling van Fruin's excerpten uit dit jaar volgen: (Van Hero Galama. 5 Juni 1667 *)). „Mijn Hëer Joan de Witt, Ziehier dien alomgeliefden held na de konst herleven en by U.U.E.E. verschynen; dat hy in leven van U.U.E.E. 1) Cf. Brieven, H, blz. 420. 2) De passage over den lakenhandel op Frankrijk, die voorkomt in De Witt's brief aan Van Beuningen van 20 Januari 1667 (Brieven, II, blz. 426), werd geschreven op instigatie van Johan Eleman uit Leiden, zooals uit diens brief van 9 Januari aan De Witt blijkt. (N. v. d. U.) 3) De hier beginnende passage tot het einde van dit hoofdstuk is door mij bijgevoegd en daarom tusschen [] geplaatst. N. v. d. U.) 4) Uit Harlingen. 385 bemint was en hy U.U.E.E. op 't hoogste eerde en liefde, weet al de wereld. Gy zult hem, hoope ick, nu niet verstooten, maer gunstelijck in U.U.E.E. huis óntfangen. Op dese hoope kome ik desen nevensgaende aen U.U.E.E. offereeren etc. Van 't begin af hebbe voorgehad, om desen held aen U.U.E.E. naem op te dragen, maer, alzo ik alhier de mj'dt vreesde, bleve 't achter, doch, alzo der noch zeer weynig maer opgedrukt zijn, versoecke zeer ootmoedelijk, mijn heere, consent 'Éjiertoe, zo zal ik evenwel de rest voorders mijn heers naem toeeygenen. Hierop wenschte van herten een lettertje tot bescheyt, indien mijn heers zware bezicheden zulks konnen toelaten etc. Vaerwel, recht edele heer, vader des vaderlandts, alle verstandige en oprechte beminners van 's lands vryheyt wenschen U.U.E.E. een lang en gesondt leven etc. en ik daerbeneffens te mogen zijn en blyven" enz. ') Het laatste briefje bewijst, dat De Witt zich in verbinding heeft gesteld met den dichter Vos, waarschijnlijk om hem te bewegen een gedicht op Chatham te maken: (Namens Jan Vos. 29 Juni 1667 2)). „Weledele en Hoog Achtbare Heer, Als ik heden de poëet Vos in zijn ziekte bezocht, zeyd hy my, dat hy gisteren — als 't leven met de dood in hem om d'overwinning streden — een packet met verscheide brieven van Uwe WelEd1. had óntfangen 8), en hoewel die hem in zulk een staat vonden, dat het hem 1) Onderaan staat dit versje: „Der hovelingen haat, Noch der pastoren praat, Heeft op De Wit geen vaat, Dies nijdt voor hem stom staat'*. De Witt's antwoord: Brieven van De Witt, III, blz. 354. 2) Uit Amsterdam. 3) Geen schrijven aan Vos komt onder De Witt's minuten voor. Brieven aan Johan de Witt. il. 25 38Ö onmogelijk was die te lezen, zoo heeft het zijn gemoet niet weinig verquikt, dat hy zoodanig een eer — die hy verklaart nooit verdient te hebben nochte te konnen verdienen — van Uwe WelEdts. beleeftheit geniet. Derhalven verzocht hy my, dat ik met weinig regelen — want vele zoud' ik niet durven — zijn onschult deê en Uwe WelEdt. bekent maakte, dat een felle anderdaeghse koorts hem te bedde heeft gewurpen, alwaar een sprouw toegeslagen is, van welcke laatste quaal hy heden eenige verlichting voelt, waardoor de medicus moedt grijpt en hoopt, dat de koorts hem zal verlaten hebben, doch, indien die weder komt, is hy niet buyten gevaar. Maar' men hoopt het beste van de Goddelyke goetheyt en dat Hy hem, ten goede van de zyne, noch zal sparen, 't welk hy inzonderheit wenscht van Uwer WelEdts. waarden persoon, wiens wyze voorzorg en kloekmoedig beleit voor den Staat zoo dienstig en noodig wort bevonden". ')] 1) De dichter stierf in 1667 en zal dus De Witt's wensch niet hebben kunnen vervullen. IV. VAN VERSCHILLENDE PERSONEN (1667—1672.) 1667—1668. „Het nieuwe tijdvak begint met de zaak van de triplealliantie en die van het Eeuwig Edict. Van de eerste komt niets belangrijks in de brieven aan De Witt voor. Ook omtrent het bezweren van het Eeuwig Edict niet veel, wat waard is afgeschreven te worden". Met deze woorden — de laatste, die hij voor zijne De Wittexcerpten schreef — leidde Fruin het derde hoofdstuk in. Ik kan ze slechts bevestigen. Uit de tweede helft van 1667 kan ik slechts één brief van Glinstra 2) mededeelen, die betrekking heeft op de onderhandelingen met Spanje in verband met den Franschen inval in de Zuidelijke Nederlanden: (Van Epeus Glinstra. 11 September 1667 •)). Ontvangen den uwen van den 6en *). Heb mij van de er in vervatte mededeelingen bediend in de conferentiën met de Gedeputeerde Staten van Friesland. „Ick heb het geluck gehadt op myne voorige verwittinge welgemelte heeren Gedeputeerde Staten in completen getall aen te 1) Dit laatste hoofdstuk is geheel van den uitgever (cf. de Inleiding tot dit deel). 2) Uit de verzameling-Gevaerts (zie hiervóór, blz 220, noot 3); het is een afschrift. ,. 3) Uit Leeuwarden. 4) Zie Brieven van De Witt, UI, blz. 379. 388 treffen, die my vier heeren uyt het midden van haer hebben toegevoecht, aen wien ick onder eede van secretesse openinge hebbe gedaen van de drie poincten, by d'heer Huygens in de laetste conferentie in Den Haege aengeroertx), ende wat daervan meerder mach dependeren; dese saecke is wyders alsoo onder secretesse beleydt, dat welgemelte heeren collegialiter deselve over haer hebben genomen ende my daerover volcomentlijek by secreete resolutie gelast ende geaucthorifléert. Ick gae daermede noch dese naenoen nae Harlingen, om morgen vandaer te scheep over te vaeren; heb hiervan aen Uw Ed. met letter willen aenroeren, off de contrariewinden my een dach k twee te langer mochten ophouden, daer het anders aen mij niet sal schorten. UEd. met andere praesente heeren eenige poincten, die geen uytstel cunnen leyden, gelieven te prepareren; ick sal my ten meesten dienste van den Staet daermede cunnen conformeren"2) enz. Uit de dagen van de onderhandeling over de triplealliantie zgn twee brieven van den heer van Gellicom, die eenige bijzonderheden, vooral over het toetreden van Zweden, behelzen: (Van Alexander van Tengnagell tot Gellicom. 11/21 Januari 1668 »)). „Twijffele niet, ofte UEd. is met de heer Isbrants desen naemiddach met de heer Tempele, envoyé van Engelant, yn der besoingien geweest, om te effectueren, waerover wy huyden ter vergaderong van Haer Hoog Mog. hebben rapport gedaen, waerover de heer griffier my dese resolutie, •1) Hieromtrent niéts in Res. en Seer. Res. St.-Gén. en Holland. 2) ' Wat dit beteekendé, zegt De Witt aan Vivien: Brieven van De Witt, Ht, blz. 380. 3) Uit Den Haag, evenals de volgende. — De schrijver was een der gedeputeerden tot de secrete zaken, aangewezen tot de onderhandelingen met Temple (Aitzema, VI, Wz. 388). 389 hierneffens gaendel), heeft laeten toecomen. De goede Godt believe dat grote importante werck ten eynde toe te seegenen, Amen; hope desen avont met goede resolutie ende vryer harten het tractaet sal geteyckent worden par menu, off morgen in perfectie. Hebbe desen naemiddach volgens affscheyt by de heer graeff van Dona sulcken propoost aldaer gehouden; liet sich 't selve welgevallen; Sijn Excie. leste bagagie waere gereet, om te verbrengen, om morgen nae de middach vanhier gegaen te hebben, maer sal nu noch nader bescheyt van dese Engelse handelonge verwachten tegen morgen na de middach, om dan te mogen sien en horen, watt vorder nodich sal sijn te doen; heb niet kunnen laeten UEd. sulx hiermede toe te seynden; soo het nu met de heer Tempele ten eynde compt, seyde met de croon Sweeden van gelycken haest sal kunnen geschieden. Blyvende", enz. (Van Alexander van Tengnagell tot Gellicum. (24 a 25 Januari) 16682)). „Volgens affscheyt, vóór de middach in onse vergadereng genomen, heb ick een visite weesen doen by den graeff van Dona; onder ander discour vraechde Sijn Excel, my, off de heer Isbrants ons niet hadde gecommuniceert het concept, 't welck ons bekent is 3); vraechden, hoe de heeren gecommitteerden 't selve hadde behaecht; antwoordtde (!), dat sulx in onse besondere vergaderinge waere geleesen ende goetgevonden te laeten translaeteren in Latijn ende vooreerst moste in 't reyn geschreven worden, dat sulx tijt van noden hadt, maer verkouden, dat het, de heere Tempel gecommuniceert sijnde ende syne resolutie op 1) Behelzende de machtiging tot sluiten „op aggreatie ende ratificatie van Haere Hoog Mog. sonder resumptie" (Secrele Resolutiën Staten Generaal 21 Januari 1668, R. A.). 2) Zonder datum; de inhoud wijst op 24 of 25 Januari; 26 Januari werd de acte van Zwcden's voorwaardelijke toetreding geteekend. 3) Secrete Resolutiën Halland 24 en 25 Januari 1668, II, blz, 626, 395 schryvens van andere negotianten, tot Genoa woonachtigh, ende daerdoor in de cooplieden gegeven een impressie, dat haer negotie in de Middelandtsche zee pericliteert door de Fransöhe schepen van oorloge geïncommodeert te worden, daervan sy bygevolge, schaden ende verliesen tegemoet siende, haer ten hooghsten becommeren, daeraen wy sooveel hebben gedefereert, dat wy voor den dienst van 't landt geraden gevonden hebben aen UEd. van 't gunth voorsz. kennisse te geven, om daerop by den Staet sooveel reflexie gemaeckt te connen worden als uyt den toestandt van saecken — UEd. beter dan ons onbekent — bevonden sal worden te vereyschen; weliswaer dat de saecken van desen Staet ende die van de Republicque van Genoa ten aensien van Vranckrijck niet en zijn van één en deselve natuir, maer alsoo de interessen van de negotie soo gemeen sijn ende ontwijffelijck voor Genovesche, ende noch seeckerder voor Spaensche, reeckeningh veel goederen in de coopvaerdyeschepen deser landen geladen zijn ende noch sullen worden, die in die quartieren navigeren, soo wort daerdoor de apprehentie van de negotianten vermeerdert van dat de navigatie van desen Staet onder het een off ander pretext, tegens het getracteerde met Vranckrijck, geïncommodeert soude worden, in welcke opinie dat oock worden gesterckt door equipage, soo tot Brest als omtrent Rochelle, die men alhier spargeert, dat geschieden soude, daervan dat gelijck ongemack apprehenderen voor de schepen, die uyt de Spaensche silvervloot geladen sullen hebben ende van Cadix naer dese landen worden verwacht, apparentelijck nu vandaer vertrocken". Gelieve te overwegen, wat te doen staat. (Van Jacob Clouck. 6 Maart 1668 •)). „Voor desen de vriheyt gebruickt UE. alle de consydratye wegens de Engelse manefacteure by geschrift toegesonden2), dat Godt sy gelooft een goedt einde heeft 1) Uit Amsterdam. 2) Zie hiervóór, blz. 377 vlg. 39? en alle andere waaren uit Vranckeriek te doen haaien en deselve in Hollant te brenge ende de Franse toe te sende, om desen Staedt een gedeurige oorloog aen te conne doen. Wanneer het Haar Edel Groot Mogende maar sal gelieven, sulx wel is voor te coomen; in gevalle desen Staedt met Vranckeriek in oorloog mogte geraake, dat alsdan Haar Edel Groot Mogende aenstonts in alle steede lieten inquereren en onderstaan, in wat prijs de wynen en brandewynen nevens andere Franse waare vercoft werden en voor wat prijs men deselve can coopen, alsdan de metoode van Sijn Konincklicke Mayesteyt van Engelant naavolgende, die by placaet doet verbieden de wynen niet hooger te vercoopen dan tot een seekeren prijs, ieder naer sijn deugt, alsmede de brandewynen". Dit voorbeeld na te volgen. Als men den koopman 20°/o laat verdienen, is dit genoeg; geen „eerlick coopman" zou daaarover hebben te doleeren. Melchior Friedrich von Schönborn *) schrijft 13 Maart 1668 uit Keulen, dat zijn meester de Keurvorst (dus die van Mainz) De Witt's pogingen, om den vrede te herstellen, prijst. Het zou te wenschen zijn, dat de Staten eenige gedeputeerden naar Keulen wilden zenden naaide hier dagende vergadering2). De Keurvorst heeft Jodocis) naar Parijs gezonden, om Van Beuningen's onderhandeling te steunen. Van Van Beverningk, tijdens diens verblijf te Aken, is slechts één brief van 10 April voorhanden, die van gering belang is en hier kan worden overgeslagen. Over de zending van Amerongen naar Munster handelde Der Kinderen in de Nederlandsche Republiek en Munster gedurende de jaren 1666—1679 (Leiden, 1874), blz. ■85 vlg. Hij maakte hierbij ook gebruik van brieven 1) Over hem G. Mentz, Johann Philipp von Schönborn, Kurfürst yon Mainz (Jena, 1896), passim. 2) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 392. 3) Johann Christoph Jodoci. 402 afgelegd had, in de vroedschap nogmaals af te leggen. Hij schrijft hierover: (Van Willem van Neck. 5 Januari 1668 '))• „Ick heb uyt een profund respect tot den eedt ende uyt een religieus gemoet tot mijn Godt gedifficulteert, sonder groote noot ende sonder expres bevel van de Hoge Regieringe, tweemael over één ende deselve saecke, sonder eenige de alderminste veranderinge, te sweeren. Ick heb geoordeelt, dat ick mochte bestaen ende mijn heeren de Staeten voldoen met den eedt, by my ter vergaederinge gedaen, door mijn onderteyckeninge van het Edict alhier naerder te bekrachtigen, dewyle yder, gelijck ter vergaederinge, den eedt voor sijn partiqulier presteerde; ick heb echter niet willen trouwen mijn opinie, maer die gaerne onderwerpen van een ander, ende voornaementlijck dat van Uw Wel Ed4.". De Witt's antwoord (Brieven van De Witt, III, blz. 888, noot 1) zal de bezwaren van den schrijver wel weggenomen hebben. In Dordrecht gaf de aflegging van den eed aanleiding tot een uiting van verzet tegen de den ruwaard toegedachte belooning van Spijkenisse (cf. Brieven van De Witt, III, blz. 460): (Van Nicolaas Vivien. 2 Januari 1668 •)). Eed zonder bezwaar afgelegd. „Alleen wierde by d'heer ontfanger Slingelandt occasie gecapteert, om d'heeren gedeIHiit^erden, laest ter dachvaert geweest sijnde, te doen disadvoueren, ter oorsaecke dat deselve sonder authorisatie ofte last van den Out Rade in de voorgeslaege remuneratie voor d'heer borgemeester hadden geconsenteert, pre- 1) Uit Hoorn. 2) Uit Dordrecht. 412 was geweest; dat de goede patriotten hier in Vrieslant altoos voor seer dangereus ende gevaerlijck hadden aengesien, dat één persoon met een all te groote authoriteyt en macht soude werden voorsien, en daerom gedifficulteert aen haer stadthouder toe te staen veele praerogativen, soo in de politie als in de militie, die de andere stadthouders van andere provintiën genoten, maer dat men scheen jalours geweest te sijn, dat sy die vryheyfeiio sodanige cordate mannen hadden, die onbeschroomt waeren haer tegens het hoogh aensien van den stadthouder te kanten, ende dat. de provintie van Hollant haer daerin well meest tegen geweest, soo all in den ouden tijt — daermede hij denoteerde 't gunt de heer Van Oldenbarnevelt tusschen het jaer van 1580 en 1590 voor 't huys van Nassau tegens de regeering van Vrieslant hadt gedaen en daerin s|jn,outoom, mede Carel Roorda genaemt, seer veel hadde geleden — als daernaer, en particulierlijck in den jaere 1637, als wanneer Hollant hun hadt overdrongen de bestellinge van de magistraten in de steden aen den stadthouder te geven, die te vooren off by de steden hadt geresideert off aen haer by octroy geconcedeert was; dat men daerdoor oorsaeck was, dat hier alsnu soo bequaemelijck op saecken van die natuyre niet geresolveert konde werden als anders well sou hebben kunnen geschieden; dat hy het gewicht van de redenen well konde begrypen, maer dat hier veele luyden waeren, die, door veel attachementen aen de stadthouder verplicht sijnde, daeraen sooveel niet defereren souden; dat oock de regeeringe, eens goetgevonden hebbende haeren jegenwoordigen stadthouder tot de voorsz. bedieninge te vorderen, met eeren niet well weer terugge konde gaen en hem. indirectelijck iets ontsetten, daertoe hy soude kunnen koomen; dat hy niet twijffelde, off, indien deese provintie geen stadthouder hadde, sy souden haer met Hollant op dat stuck seer well kunnen conformeren. Ick seyde, dat ick de voorouders niet konde ontschuldigen van öff een all te goet vertrouwen te hebben gehadt van de huysen van Orangen en Nassau öff door een all te groote lieffde en genegentheyt t'haerwaerts vervoert geweest te sijn; dat men in den ouden tijt in de groote verlegentheyt van den Staet, en daer men maer 414 want dat hij dan, geen ander persoon hebbende, aen wie hy was gesubalterneert, en groot credit in de andere provintiën, sijn authoriteyt in de politie seer sou kunnen doen aengroeyen, immers veel meer als wanneer hy tot de executie (der) desseinen noch een ander gebruycken moeste; dat de relatie tot den jegenwoordigen stadthouder van geen consideratie was, omdat sy noyt hadden belooft hem in sijn digniteyt met gevaer van de vryheyt te sullen niet alleen mainteneren, maer noch hoger ophelpen, en dat hy immers moest toestaen, dat het vry ver gesocht was dese pointen met het interest van den stadthouder te mesleren, die eerst, soolangh de Prins van Orange leeffde, geen cheff van de militie soude werden en naer sijn doot daertoe oock niet koomen soude, nu soo insurmontabele obstaculen in verscheyde provinÜ^jn haer hadden opgedaen, daer sijn vader in weerwill van Hollant alleen geen veltmaerschalck hadt kunnen worden; hy scheen in sijn particulier well te sijn, maer gaff geen hoop, dat wy in desen tijt hier souden doorkomen; ter contrarie seyde hy, dat eenige regenten in Vrieslant, denoterende de Aluaes en Gro\$estins, dit hadden belooft aen Hollant, die het niet souden kunnen presteren". De partijstrijd is nog als voorheen. Haren en Glinstra geven geen hoop op een goeden uitslag. Pallant doet goede diensten. In een uitvoerig schrijven van 4 Maart, waarin hij de ontvangst van De Witt's brief van 29 Februari •) en de resolutie van Haar Hoog Mog.2) van dien datum vermeldt, betoogt Fagel nog nader aan de hand van het precedent van 1635, dat het wenschelijk is, dat de Staten tot een oplossing medewerken. 10 Maart bericht hij uit Groningen, dat de resolutie in Friesland ten ongunste van Holland is uitgevallen 8); ook Boorda is niet voor geweest; hij voerde tegenover Fagel o a. als argument aan, dat Holland toch de combinatie der beide ambten 1) Zie Brieven van De Witt, III, blz. 433, noot 2. 2) Waarbij de Staten besloten den brief der gedeputeerden uit Leeuwarden door gecommitteerden te doen onderzoeken. 3) Aitzema, VI, blz. 495. 415 wel kon verhinderen. De gedeputeerden kwamen 9 Maart te Groningen, waar ze geen beter resultaat kregen. De Ommelanden zouden wel met Holland willen meegaan, maar de stad bood tegenstand. Burgemeester Julsinga') was de voornaamste bedrijver hiervan: hij was zeer ingenomen tegen Haar Edel Groot Mog. en bejegende de deputatie, toen zij hem bezocht, zeer „fier", zóodat Huygens |) er gebelgd over was Dit berichtte Fagel in een brief van 13 Maart, waarin hij zgn spoedige terugkomst aankondigt; hij hoopt dan met De Witt nader te spreken over diens >! brief van den 8en 3), waarmede hij het niet heel eens is. Verschillende briefjes van Kverard van Weede van . Dijkveld 4), den later welbekenden diplomaat, bewijzen, dat hij aan Holland's zijde stond. Hij bericht o. a. in brieven van 20 en 24 Januari 1668 uit Utrecht de voor Holland gunstige besluiten van de Staten van Utrecht over de toen aanhangige zaken. De brieven van Cornelis de Witt als gedeputeerde te velde zijn van even weinig belang als die van den raadpensionaris, aan hem in dien tjjd geschreven 6). Uit dien van 4 Mei uit Bergen-op-Zoom valt aan te teekenen, dat Noordwijk er op stond uit het leger te vertrekken, wanneer Wirtz er heen gezonden mocht worden c). Voor de kennis van Cornelis' persoonlijkheid is de brief, waarin hij zich bereid verklaarde de benoeming aan te wijzen, wel van belang: (Van Cornelis de Witt. 1 April 1668')). „Tsedert dat ick op mijn afscheyt vandaer met Uwe Ed1. raeckende de commissie te velde gediscouree.rt hebbe, 1) Johaa van Julsingha. 2) Willem Gozewijn Huygens tot Croonesteyn, evenals Pallant door Gelderland gezonden. 3) Brieven van De Witt, III, blz. 444 vlg. 4) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 374, noot 1. 5) Alsvoren, DL blz. 438. 6) Toen Wirtz naar het leger ging, werd aan Noordwijk, provisioneel commandant, veroorloofd terug te keeren (Resolutiën Staten-Generaal 28 Mei 1668, R. A.). 416 soo hebbe ick myne gedachten op dat subject naerder laeten gaen, ende alhoewel ick doenmaels tot de voorsz. commissie weynige specdiWftën hadde, soo hebbe ick ondertusschen geconfllder«ert, dat, indien met gevoechgelijckheyt de voorsz. commissie op my soude konnen werden gedirigeert, dat sulx tot myne merckelycke reputatie soude strecken ende dat voor de gansche werrelt claerlijck soude blycken, dat ick in voorgaende tyden, ende in de expeditiën tegens den Bisschop van Munster ende laetst oock te water, aen Haere Edel Groot Mog. contentement hadde gegeven, behalven dat het ons credit onder de hooge militaire officieren niet weynich soude verstercken, die alle generalijck, my complimenterende, gewenscht hebben, dat ick van wegen den Staet te velde soude mogen geëmployeert werden, maer ick moet hier echter by voegen, dat ick oordeele, dat sulcx niet anders als met genoegen ende contehtement van de heeren Gecommitteerde Raden soude behooren te geschieden, in welcken gevalle ick niet kan oordeelen, dat het eenige jalousie ofte rivelragie (?) verwecken ofte veroorsaecken soude". Vivien heeft hem verteld, dat de meeste leden zich gunstig-verklaard hebben. Voor de gezindheid van Amsterdam zij»' een paar brieven van Reynst van belang: (Van Lambertus Reynst. 20 September 1668J)). „Den pensionaris Hop, nue laast tot Amsterdam geweest sijnde, heeft de heer burgemeester Valconier bekent gemaact, dat de heer burgemeester De Graaff hem hadde gesecht, dat UEd. wel genegen soude sijn, om met dien heer eens te spreecken raackende het concept tot securiteydt van de regenten, gelijck UEd. voor dese in discouersen aan mijn oock wel heeft doen blycken, ende Tf' Wt' ÏJeervliet. 2) Uit Amsterdam, evenals de volgende. 417 hebbe daartoe oock dien heer op die tijdt seer genegen gevonden, doch nu t'enemaal verandert ende by de heer burgemeester hem excuseerende van om nootweödige saecken niet uyt de stadt te connen vertrecken, twelck by mijn niet anders naa alle circomstantiën als voor een deckmantel can werden opgenoomen, en daarom voorsloegh, of het niet best, ya dienstiger soude sijn, aan de gécommitteer dêns van dese stadt over te senden alle de resolutiën van den Raadt, dat subject raackende, sijnde gebout op redenen ende motiven, geóomen uyt de Apologia Grotii, sijnde het politique cathechismus, soo den heer Valcenier het noemde, van diegeene, die de vryheyt liefhebben, ende daarom niet conde bedencken, dat by UEd. met fondament soude connen werden tegengesproocken, om door den pensionaris UEd. ter handen te werden gestelt, met versoeck, soo UEd. van een ander sentiment mochte sijn, de redenen, daartoe dienende, op 't pampier te brengen ende aen de heeren burgemeesteren over te senden, om dan naader haar gedachten daarover te laat en gaan ende naa bevinding van saacken te resolveeren; dit wiert heel plauysebel by den praesideht Ousthooren opgenomen ende hebbe daar oock toegestempt — hoewel daar wel yets tegen soude hebben connen seggen —, om niet singulier te sijn ende mijn selven niet suspecter te maacken, die aireede suspect genoch ben. ; Huyden morgen is in den brief, door onse gecommitteerdens aan burgemeesteren gesonden, mentie gemaackt, dat UEd'. de heer burgemeester Graaff hadde verhaalt, dat JHjn Hoocheyt de Prince van Orangie was geworden primier nobel van Zelandt1), daarvan de heer burgemeester Ousthooren oock al een brief van sijn swaager Busenroo *) hadde, ende dat te beduchten stonde, dat wel stadhouder mochte werden gemaackt ende uyt dien hoofde ge/introduceert in de Raadt van Staaten ende dat alsoo de 1) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 440. 2) Laurens Buysero was gehuwd met Elisabeth de Vlaming van Oudtshoorn, zuster-van Cornelis, den burgemeester (Elias, t. a. p., I, blz. 280). Brieven aan Johan de Witt. II. 27 418 provincie van Zelandt aldaar een dubbelt getal soude hebben, sijnde in Hollandt het stadthoudersschap gemortificeert, omme te verstaen de consideratiën van den heer burgemeester, of niet dienstich soude sijn, dat door de Gecommitteerde Raaden ter vergaaderinge van Hollandt wierde voorgebracht van eenige veranderinge in de instfffteÖ», van de Raadt van Staaten, die maar provisioneel is'), te maacken; dit is seer flau door den president voorgedraagen ende door den heer Valcenier, die dien heer voor dese tijdt vry fiatteert, daarteegen niet hardt gesprooken, soodat de resolutie by burgemeesteren wat slaphartig leyt, van dat men daarover eerst soud hooren het advijs van de Gecommitteerde Raaden ende uytwachten, hoe hen de saacke in Zelandt verder soude toedraagen. Ick was wel wat van cordater sentiment, doch heeft voor deeshtijdt, niet anders connen vallen. Dit hebbe goetgevonden UEd. in secretesse te schryven, reserverende noch verscheyde saacken totter tijdt, die UEd. mondelinge sal connen verhaaien. Hiermede" enz. (P.S.) „Dese gaat onder het opschrift ende segel van mon frère van Zwieten, om redenen" 2). (Van Lambertus Reynst. 20 November 1668). „Voorleden Saterdach 3), den Raadt vergadert sijnde op de poincten van beschryvinge, is op die tijdt oock een vigureuse ende mijns oordeels een seer dienstige resolutie genomen tot conservatie van onse tegenwoordige vryheyt, raackende het weeren van de stadhouder in de Raadt van Staaten van die provincie, die daar een soude willen maacken, ende goedtgevonden te concerteren daarover met de andere provinciën, die hetselvige ampt hebben gemortificeert, alsoock om te formeeren een vaste instructie: voor hetselve collegie; ick hebbe goedtgedacht UEd. dit 1) NI. zooals vastgesteld op de groote vergadering (Aitzema, III, blz. 576). 2) De Witt's (weinig beteekenend) antwoord van 5 October is kort vermeld: Brieven van De Witt, III, blz. 442, noot 1. 3) 18 November. 419 bekent te maacken, om bedenckinge te geven, of het niet goedt soude sijn, dat dese saacke ter vergaaderinge van Hollandt niet alleen voort-, maar waar het doenlick, wierde tot conclusie gebracht, terwijl de heer burgemeester Valconier, die meede naa Den Haagh is vertrocken, aldaar tegenwoordich is, hebbende de heeren gedeputeerdeu te dien fine volcomen last, want ick beducht ben, die heer wesende weder vertrocken, de heer burgemeester Ousthooren alsdan primier, die dese saacke seer flauwelick opneempt, ya tegen sijn borst moet uytvoeren, licht trachten sal op te houden door d'een ofte andere middel, die, soo se by hem niet werden uytgevonden, door sijn Haagsche vrunden hem soude connen werden gcsuppediteert, opdat alsdan weder hier in de vroedtschap mochte werde gebracht ende in die waagen, die nue wel is gesmeert ende wel sal volgen, soo se maar wort voortgetrocken, een spaack in 't wiel, soo 't spreeckwoort seyt, door d'een ofte d'ander mochte werden gesmeeten, ende ick bevinde, dat de- humeuren van veele soodanich sijn, dat dickwels een corten tijdt, sonder eenige reden, haar van sentiment doen veranderen; de redenen, by UEd. overgesonden, raackende de extra-ordinarisse proceduren '), sijn door de heer burgemeester Valconier in 't lange wederleyt ende daarop oock de resolutie van den Raadt gevolcht. Hiermeede" enz. Over het op zeer eervolle wijze toekennen van het :geéohenk aan De Witt bij gelegenheid zgner derde herbenoeming (Brieven van De Witt III, blz. 458) handelen twee brieven van bekende regenten, die bier een plaats verdienen: (Van Johan van Thilt. 1 Augustus 1661*)). „Ick hebbe eenige tijt geleden wel verstaen, dat by sommige heeren van de regieringe genegentheydt was, 1) Blijkbaar bij 's Prinsen erkenning als eerste edele (t. a. p.). — Een resolutie, als Amsterdam nam, volgde in December in Holland (t. a. p., blz. 442, noot I). 2) Uit Haarlem. 424 regeerders deser stadt aen den heer Vicquefort geaddresseert ende vernomen, offer apparentie soude mogen wesen, om de bewuste twe hondert duysent carolus-guldens op dese stadt te bekomen op den voet ende maniere als deselve somme daerbevorens aen Haer Edel Groot Mog. was geoffereert, waerop den gemelden heer my wel eenige hoope scheen te geven, edoch tot besluyt niet anders als een dilatóire antwoorde konde toevoegen, gelijck ick Uwe Ed'. alsdoen oock hebbe gerefereert. Tsedert is den tijt te kort geweest, om een positieve antwoorde te hebben konnen verwachten, waerop ick echter op huyden by missive aenhoude, ten eynde deselve ons soo spoedigh als doenlijck sal wesen, moge toekomen. Maer dewyle ick in bedencken ben, dat, veellicht op Uwe Ed"*. voorgaende aenbiedinge by den heere Vorst van Lunenburgh behoorlycke refiexie gemaeckt sijnde, de ordre mochte wesen gegeven, om de voorsz. penningen aen Uwe Ed'. te verhantreycken, sonder dat Sijn Vorst. Doorl. door de nadere offres van dese stadt daervan gedjverteert mochte weseri, soo neme ick de vrymodicheyt, om Uwe Ed'. dienstich te versoecken, dat ick in sulcken geval, ende byaldien de stadt van Dordrecht in desen tot haer ooghmerckt niet soude mogen ofte konnen geraecken, in de voorsz. somme mede door Uwe Edte. gonste eenigh aenpart magh genieten, tot dertich duysent guldens ofte daerontrent toe naer desselfs believen. Waermede" enz. ') Verscheidene brieven van Gerard Bicker van Swieten uit September en December handelen over zijne sollicitatie naar het ten gevolge van Foreest's overlijden vaceerende ambt van rekenmeester (cf. Brieven van De Witt, III, blz. 496 vlg.). Zij zgn niet belangrijk. De sollicitatie stuitte te Amsterdam niet op tegenkanting; alleen een 1) De Witt beantwoordde dezen brief — blijkens een aanteekening er op — 9 October; deze brief is onder zijn minuten niet bewaard.— 25 October 1669 vraagt Vivien, hoe het er mede staat: De Witt heeft hem toegezegd f 20.000 tegen 2'/«7o> maar hij heeft er verder nog niets van gehoord en hij heeft nu een andere goede gelegenheid. 425 sollicitatie- van Hasselaer, die eerst dreigde, maar niet werd doorgezet, zou de zaak in gevaar hebben kunnen brengen. Tot Montbas' bevordering (Brieven van De Witt, III, blz 478) gaf Beverningk den stoot, zooals de volgende brief bewijst: (Van Hieronymus van Beverningk. 6 Maart 1668')). „Ick hebbe een seer groote estime voor monsr. De Mombas en wenschte, dat wy hem conden bequaem maken ende obligeren tot de continuatie van onsen dienst, want ick weet sekerlijck, dat hy niet sal dienen in dye qualiteyt, dye hy nu heeft, ende seker, wy hebben sulcken luyden weynich ende nochtans wel van noode; ick hebbe getracht den grave . Van den Bergh te disponeren, om affstant te doen van sijn regiment, dewyle hy out is ende ongetwyfelt, te velde moetende gaen, subject om van jonge hooge officieren gecommandeert te werden, behalven de oncosten van de campagne, daer hy seer gevoelijck van is, ende hadde hem derhalven doen voorstellen, dat men hem de gagies sijn leven langh mocht laten, maer dat en heeft niet willen opnemen, maer gelijck ick hem meteenén dye scrupule hebbe doen voorstellen, dat hy wellicht anders eene van syne compagnie (!) sal moeten verlaten, is hy soo seer gealarmeert geworden, dat hy voorleden Vrydagh is van Maestricht gegaen, soo ick bericht werde, om UEd. ende my over dye laetste swarigheyt te comen spreken. Soo UEd. nu dye goetheyt wilde hebben voor monsr. De Mombas, van hem denselven voorslagh te doen, ende dat UEd. meent, dat hy syne beyde compagnie (!) sal connen houden, welck ick niet en wete, ende dat men hem oock sijn tractement soude connen laten, soo souden men door dyen wegh een braef officier helpen ende UEd. soude in 't particulier oock daermede seer obligeren, mijnheer", enz. 1) Uit Lokhorst. 426 7 Juli vroeg hij, De Witt met enkele woorden condoleerende, hoe het met de zaak stond; dit op aandrang van mevrouw De Montbas Twee brieven van Jan Zoet handelen over den gedenkpenning op den vrede van Breda, die later in Engeland zooveel aanstoot zou geven ') Zij komen mij om verschillende bijzonderheden, die ze behelzen, belangrijk genoeg voor, om ze mede te deelen: (Van Jan Zoet. 27 April 1668 „Erntvesten, hooghgeleerden, voorzienige en zeer bescheiden heer, mijn heer, Ik heb nu al eenyge maanden geleeden d'eer gehad van met Uw E.E. te moogen spreeken en te voortoonen het bootzeerzel van een zinrijkken vreedenspenningk neevens de verzen, daarop by my gemaakt.3), en hoewel Zyne Hoog Eedelheid van Wimmenum, dezelve niet wel beziende, niet heeft willen aanneemen, zo heb ik echter op het goedt vertrouwen op Uw E.E. wijsheid den meester zo gemoedigt, dat zijn werck buiten ongeluk haast zal verdig zijn, hoopende dan de gunst te zullen genieten van dezelve aan Haare Eedle Groot Moogende te moogen opofferen, doch eerder niet dan als wy Uw E.E. goedtvinden hebben verstaan van of wy dit hierneevens gestelde buiten op de rand zullen moogen zetten of niet: 1) Zie Brieven van De Witt, IV, blz. 106 vlg. — Dat inderdaad deze penning hier bedoeld is, blijkt uit het randschrift, voorkomende op het exemplaar er van in Teyler's Museum te Haarlem, flat gelijkluidend is met het in dezen brief gegevene. Een exemplaar met een korter randschrift (zie beneden), maar overigens geheel dezelfde, is op het Penningkabinet in Den Haag (ik dank deze inlichting aan de vriendelijkheid van den heer Van Kerkwijk). 2) Uit Amsterdam, evenals de volgende. „In mijn wooning, staande op de Haarlemmerstraat, kt de Kust". 3) Te vinden in: d'Uitsteekende Digt-Kunstige Werken, door Jan Zoet (t'Amsterdam, by Jan Klaasz. ten Hoorn — 1675), blz. 137—138. Opmerkelijk is, dat hierin niet voorkomen de verzen, die De Witt, t. a. p., blz. 115, aanhaalt. — Ook bij Scheurleer, t. a. p., II, blz. 320. 427 Numisma Triumphale Jubilans Belgse Britannoque reconciliatis cum privil. Dinn. Ordin. Holland, et West Frisise'). En op de vlakte des pennings onder de verbeeldinge der vreede het navolgende: Bellua trux Bellurn Batavos lacerabat et Anglos! Reddita (laus Superis!) Unio, Pax et Amor !). Verwachten hierop Uw E.E. wijs en rijp oordeel. Onlangs is de meester, die onzen penningk maakt *), geweest by een smit, die voor hem de staale stempelen eertijdts pleegde te smeeden, en heeft by dezelve gezien twe gesneeden stempelen naar de teekeninge, daarmee men voor deezen by hem is geweest, om 't werck aan hem te besteeden, hebbende op d'ééne zyde de stad Breeda, op d'andre de verbeeldinge der vreede zo slecht gedaan, dat dezelve niet waardig zijn op goud of zuiver gedrukt te worden; behalven dat weeten zy van 't werck niet meer dan dat den smit ter quaader trouw van onzen meester genoomen en hen geleert heeft, zulcx dat het hen onmoogelik zal zijn, om buiten op de rand enyge letteren te brengen, en niet dan een wanschepzel zullen baaren, in voegen dat wy niet twijffelen, of den onzen zal om haare konst en zinrijkheid der beelden Haare Eedele Groot Moogende aangenaam zijn. Bidde derhalven gants ootmoedelik deeze onze vryborstigheid in 't schryven te verschoonen; waarby eyndygende, beveelen Uw E.E. in de bescherminge des Almagtygen, terwijl wy de vryheid neemen van ons te noemen, Erntvesten, hooghgeleerden, voorzienigen en zeer bescheiden heer, Uw E. E. H. V. aller onderdaanigste dienaar Jan Zoet, Amsterdam". 1) Het andere, in noot 1 op blz. 426, bedoelde randschrift luidt: „Numisma Posteritatis sacrüm Belga Britannoque reconciliatis". 3) Dit' opschrift is gewijzigd; misschien op instigatie van De Witt? 3) Christoffel Adolph (Brieven, t. a. p., blz. -115, noot 1). 428 (Van Jan Zoet. -27 Juli-1668')). „De gouwden pennigk(!), aan Haare Eed. Groot Moogende getoont, weegt 5 oneen en 5 engels2); d'once voor gouwd en konst gereekent tot 54 gulden, koomt ter zomme van 283 gulden en 10 stuyvers, zijnde het minste gewicht, daarvan dezelve kunnen gemaakt worden, maar wel zwaarder als van 6, 7, 8 en meer oneen, naar 't welgevallen van Haare Eed. Groot Moog. De zul vre zouden omtrent 30 guldens koomen te bedraagen, werdende d'once fijn zuiver met de konst gewoonelik betaalt tot zes guldens, want in deeze geleegentheid heeft niemand enyge kosten te draagen aan de stempels, daaraan nu omtrent een jaar gearbeid is en over de 1200 gulden zouw moeten kosten. Behalven dat zijn wy genoeg verzeekerd, dat hier in 't land niet één meester is, die de magt heeft, om zo goed één te maaken, veelmin te verbeeteren, doch roemen was nooit konst; den meester moet door het werck en niet het werck door den meester gepreezen worden. Vorder staat omtrent het gouwd dit aan te merken: den roozennoobel ingewisselt, koomt den kooper teegenwoordig d'once te kosten 46 gulden, want dezelve weegt 23 caraten, 9 gram 3). Het gouwd, door den Antimoio *) gefyneert, dat om zyne fijnte, weekheid en hooge coleur, dat tot de penningen het bequaaste(!) is, kan men niet min bekoomen dan d'once tot 48 guldens, zijnde hier de lakagie, by Haar Eed. Groot Moog. geordoneert, niet gereekendt". Verwacht met verlangen het besluit der Staten. Ten slotte eenige kleinigheden: Uit den brief der burgemeesters van Monnikendam van 2 Mei 1668 (waarop De Witt's antwoord: Brieven, III, blz. 442), blijkt, dat zij niet best wisten, hoe ze met het geval — een soldaat had een anderen gedood — 1) Opschrift en onderschrift in hoofdzaak als bij den vorigen. 2) Een engels is 1.53 gr. en een ons 30.76 gr. 3) De bedoeling is, dat de rozenobel van 23 karaten 9 gram weegt. 4) Wat dit is, weet ik niet; zie nog de Addenda. 436 habituele parmy plusieurs qui sont aujourd'huy dans vostre gouvernement en grand crédit, ils se fieront en luy par lesquelles il aura d'assé bonne correspondance pourbrouillier vos affaires et conduire celles de son maistre. De plus je vois diverses personnes icy, venus'de France, qu'ont esté nourris avec luy dans la maisqn de feu Prince d'Aurange; ils vont, ils vient et je scay qu'ils travaillent a vostre préjudice; d'ailleurs je scay bien qu'on a eu des listes de vostre milice, de vos officiers, tant de cavallerie que de 1'infanterie, jusques aux cornets et ensignes; de plus je connois un homme qui scait tout ce qui peut passer dans les Estats Généraux et peut-estre des autres secrets de vostre personne, qu'ayt un parent qu'a eu un pension de. la France durant le temps que monsr. 1'Estrade estoit icy, et qui je me persuade en a encor, et peut-estre augmentée, qui tient intelligence avec 1'ambassadeur de France ') et qui est capable de faire beaucoup de mal; qui a esté par deux fois — comme j'ay sceu quoyqu'il me 1'a nyé — auprès 1'ambassadeur de France et plusieurs fois auprès le Prince d'Aurange en conversation particulière, et qui ayt plus de habitude avec luy et ceux qui sont les plus proche de luy et dans ses secrets qu'il n'a pas jamais eu auparivant. Madame Buat2) est dans vostre Estat et, comme on m'a dit, ayt esté ou dans La Hay ou secrètement logée dans la maison de mons'. de Carnesse, prés de Scivelin, qu'elle a esté veu de plusieurs dans le gouvernement secrètement. Je me suis servy de toute 1'addresse que je pouvois honnestement, d'en tirer le secret d'un Francois nommé Maison Rouge, qui fait les affaires de monsieur de Montpoulian s), qui a esté avec elle, mais il se casche, tellement que je ne puis rien scavoir de luy; evenals zijn vader, gernimen tijd in Nederlandschen dienst geweest (zie Hora Siccama's Aant. en Verb. op het register op de Journalen van Constantijn Huygens den Zoon, blz. 622, en Ten Raa en De Bas, Het Staatsche leger, IV, blz. 203). 1) Pomponne. Is met den berichtgever Bernarts bedoeld? ' 2) Zij -was toen -waarschijnlijk te Breda (zie Fruin, Aant. op Droste, blz. 416). 3) Armand Nompar de Caumont, markies de Montpouillon, later in dienst van'Willem III (Hora Siecama, t. a. p., blz. 471). 437 elle est femme d'esprit, ulcérée contre le gouvernement et particulièrement contre vostre personne. Elle a esté veu journellement a Paris de tout ce qu'il y a de considérable tant des hommes que des dames, et comme elle a eu des entrigues dangereux durant la guerre avec 1'Angleterre, il y a toute 1'apparance humaine qu'elle en a encor pour la France; elle y transportera tout son bien, comme on m'a dit. Je crois que mons1. Sandoville') qui a esté au feu Prince d'Aurange et a celuy icy, est venu avec elle, mais je n'en suis pas assuré". Hij staat in zeer goede verhouding tot Schomberg, zooals meer anderen, die hier zijn. „La conclusion de tout est qu'on travaille incessément et secrètement contre vous pour avancer les affaires de France, et je demure ferme k mon oppinion qui j'ay longtemps eu, que 1'Angleterre faira tout ce qu'est possible sous main par conseil et assistance secrette, pour remettre dans leur entire les affaires du Prince d'Aurange, ou en vous tirant insenciblement — si cela se peut faire — dans une nécessité d'y contribuer ou de le faire faire malgré vous, paree qu'ils le croyent leur intérest en général a cause que par eet moyen 1'Estat peut estre plus seurement dépendant d'eux et paree que c'est 1'intérest et 1'inclination de ceux qui sont au timon des affaires, principaiement de duc d'Oymond et de mylord Arlington; et peut>estre quand la guerre sera commencée, ils relascheront leur assistance pour quelque temps, afin de vous contraindro par la nécessité de vos intérests de faire ce qu'ils souhaitent; alors peut-estre ils persuivront la guerre. plus vigoureusement contre la France, mais au commencement ils agirpnt un peu lentement". Volgen nog meer geruchten en een uiteenzetting, welke militaire maatregelen de Staten moeten nemen. Ook Johan Maurits schrijft verontrustend: (Van Johan Maurits1 van Nassau. 23 Juni—3 Juli 16692)). „In gevolge van UWellEd. missive en goetvinden van den 1) Mij onbekend. 2) Uit Siegen, 438 5 Martii *) deeses jaers hebbe ick allen mogelicken toR aengewent, om te mogen penetreeren, waerop alle deese wervingen, die hier in 't Rijck geschieden, neffens de volckeren, soo aireets hieromtrent geïnquarteert liggen en sich tegenwoordig nóch stercker recruteeren, mogen weesen aengesien, maer moet bekennen, dat ick niet seeckers hebbe connen ervaeren als wat 't gemeene gerucht, dat doch onseecker is, heeft medegebracht. Derhalven hebbe ick onder een schijn van visite my aen verscheidene, soo cheur- als vorstelicke en graeffelicke hoven begeven en hier en daer van vertrouder hant 't naervolgende vernoomen, dervende de penne niet toevertrouwen, om de personen naemhaft te maecken, soo doch ter gelegener tijt sal geschieden, naemelick dat Vranckrijck geresolveert soude weesen onfeilbaer te breecken met den Staet der Vereenigde Nederlanden, edoch den oorlog eerder niet declareeren, totdat hy alvoorens eenige vaste steeden aen den Rhijn, Issel en Maes tegelijck sall hebben overvallen en ingenoomen, waertoe den Bisschop van Munster in allem vlytig helpt, sullende door verscheidene armeën werden geageert. Alle catholycque cheur- en vorsten werven onder de hant. Met de triple alliantie wert niet gedaen als gespott, sijnde verseeckert geworden, dat in de vergangene maent eene seer groote somme gelts van de croon Vranckrijck aen Engelant soude overgebracht weesen. En is voorts ongelooffelick, hoedaenig de paepen en bisschoppen in monnicken-habyten heen en weeder by de geestelicke cheurvorsten loopen". Verdere berichten hierover. Geruststellender is een brief: (Van Gerard Hamel Bruynincx. 15 December 1669 *)). Alsoo den Churfurst van Mentz t'enemael — doch 1) Aanwezig in de minuten van De Witt (hand van Van den Bosch): ontvangen uw schrijven van 17/27 Mei; houdt zich aanbevolen voor dergelijke „advisen ende advertentiën". — Johan Maurits' brief van 17/27 Mei trof ik niet aan; wel enkele andere, die ik terzijde kon laten. 2) Uit Frankfort. 439 onder iterative contestatie ende myne belofte van secretesse ende niemandt dan UEd. Gestr. te refereren — heeft geëxpectoreert, soo dient tot bericht, dat den Churvorst Mentz positive heeft verclaert, dat hy van meyninghe was de Fransche parthye te veriaeten, interest van den Keyser aengrypen, met den Keyser ende de Churfursten in 't generael ende Duytsche fursten sich tot de triple alliantie voeghen ende sijn uyterste devoiren aenwenden '), om een ieder van deselve daertoe te disponeren. Heeft mijn oock van het schryven van den Churvorst van Brandenburg over de triple alliantie ende sijn antwoordt communicatie gedaen; daerbeneffens, dat hy van voornemen was den Churfurst van Brandenburg over te besenden, waerop de bedenekinghe, die ick Haer Hoog Mog. geve, over het besenden van Churv. Brandenburg ende onderhouden met brieven, gefondeert is. Hy heeft my oock geadverteert, dat Vranckrijck de triple alliantie heel anders duydt tot praejudicie, ende belast UEd. Gestr. te adverteren ende te raeden, dat het nodigh is, dat men de rechte intentie van de triple alliantie den Keyser, de Churfursten, Duytsche fursten ende stenden van 't Rijck soude bekent maecken, dat hetselve tot Regensburgh, als ick daer sal passeren, best als per compendium aen de aenWesende affgesanten, om by deselve aen haer principalen gerefereert te worden, soude konnen geschieden, waerop gefondeert is, die ick dienaengaende van Haer Hoog Mog versoecke. De Churf. Ments versocht oock secretesse". Zal nog uitvoeriger schrijven 2). De brieven van Pieter de Groot uit. Zweden zijn gedrukt in het tweede deel der 18e-eeuwsche uitgave 1) Hier staan drie cijfers onopgelost (67, 31, 37), die in het zinsverband gemist schijnen te kunnen worden. 2) Een dergelijk schrijven van hem aan De Witt trof ik niet aan. 440 van de Brieven '), maar niet verder dan tot Mei 1669. Enkele brieven zijn nog bewaard uit Juni en Juli2), die o. a. handelen over het hem aangeboden pensionarisschap van Rotterdam en het gezantschap naar Frankrjjk. (Van Pieter de Groot. 1/11 Juni 1669»)). Ontvangen De Witt's brief van 28 Mei4). Dankbaar aan de heeren van Rotterdam. Wilde liefst eerst met de vrienden thuis overleggen, alvorens te beslissen. Heeft echter geen lust in het aangeboden ambt: „een employ, daer ick by mijn selve een groote repugnantie tegen hebbe, jae, soodanighen, dat, als ick genoodtsaeckt soude moghen werden, om hetselve aen te nemen ofte my tot een privaet leven te begeven, ick het leste soude prefereren, ende dat om verscheyde redenen, waervan enighe generael, enighe oock particulier sijn ende privativlenjck mijn persoon specteren. De generale sijn dese: dat ick de charge van pensionaris, die in voorige tyden seer honorabel is geweest, tegenwoordichlijck considerere voor een van de servijlste diensten, die ontrent de regieringe vallen, ende voornaementlijck in een stad5), daer de minste heer een 1) Een van 14/24 Juni, die onder de zgn. particuliere brieven ligt, is met foutieven datum van 19/29 Januari gedrukt: t. a. p., blz. 615. 2) Men vindt ze, met de wel gedrukte brieven, in R. A., Holland, nr. 2805. Er is reeds gebruik van gemaakt door M. van Leeuwen, Het Leven van Pieter de Groot, I, blz. 210 vlg. Een brief van Pieter de Groot van 8/18 December 1668, handelende over zijn betaling, is ook ongedrukt; ook een van 7 Maart 1669 (in de zgn. part. missives) over octrooi voor een inventie, om kanonnen op te halen uit schepen, die „menighte van jaeren verdroncken hadden geweest". ; 3) Uit Stockholm, evenals de volgende. — Een copie van dezen: „Saecken van Staet en Oorlogh 1654—1659 (R. A„ Holland, n°. 2679) f. 261. Deze copie was door Fruin overgenomen in zijne Varia n°. 9° (cf. Brieven van De Witt, I, blz. VII) en van enkele noten voorzien, die ik hier gebruikt heb. 4) Brieven, II, blz. 650. 5) Cf. Brieven van De Witt, I, blz. 202. 441 souverein is ende de jongste van de vroedschap sooveel te seggen heeft als te Amsterdam een burgemeester doet; dat ick niet en ignorere de differente maximen, die onder de regenten van die stad noch in swangh gaen, niettegenstaende de beste daer tegenwoordich prevaleren, maer die over het vergeven van een vroetschapsplaetse weder van den anderen connen werden gescheurt, gelijck wy daervan verscheyde exempelen hebben gesien, in welcken gevallen doorgaens de pensiétórissen onderworpen worden de indignatie dergenen, die tot derselver yerkiesinge minder geneghen sijn geweest, gelijck my niet onbekent is, dat in mijn reguard is geschied, want, alhoewel de electie van mijn persoon met eenpaericheit van stemmen is gedaen geweest, omdat het minder getal geen voordeel en sagh in 't tegenstemmen van yet, dat sy niet en conden beletten, soo en ignorere ick evenwel nyet, dat ick in die stad almede mijn vianden hebbe, die myne electie teghen de borst is geweest ende die sich oock niet onthouden en hebben daerover in voorgevalle discourssen te uyten; en wie isser, die in soodanighen gevallen het harnas sal aentrecken voor een persoon, die hem noch bemaechschapt nochte geallieert en is? Ende daerom staet het by my vast, dat sich niemant licht in een employ van die natuyr behoort te laeten gebruycken, tenzy dat hy van die conditie is, dat hy de vilipendeWti8h, die hem dagelicx staen te ontmoeten, voor caressen kan opnemen ofte dat hy sich laet gebruycken in een stad, daer hem het credijt van sijn bloetverwanten tot support kan strecken. Dat heeft de heer Boreel zal. •) zoowel als my te Amsterdam ontbroocken ende UWelEd. weet, hoe wy daer gevaren sijn. Dat is de oorsaeck geweest, dat mijn vader zaliger, in het iaer 1632 uyt Vranckrijck overcomende, voor de tweede mael het land heeft moeten ruymen ende dat syne kinderen noch soo langhe nae de verandering van de regieringhe na twee geobtineerde sentientiën hebben moeten solliciteeren, om het effect van een recht, dat haer in iudicio contradictorio voor een 1) Willem Boreel, pensionaris van Amsterdam van 1627 tot 1649. 442 oompetenten rechter ende nae de ordre van procederen, in ons landt gebruyckelijck, was toegewesen, te becomen. Ende dat is de oorsaeck, dat de twe leste pensionarissen van de stadt'), daer ick tegenwoordigh in geroepen word, blyde sijn geweest de onlusten, die haer aldaer ontmoeten, door een ander employ te moghen ontgaen". De particuliere redenen zijn, dat De Groot zich voor het ambt van ambassadeur geschikter acht dan voor dat van pensionaris; hij kan meer op zijn oordeel dan op zijn geheugen aan; zijn ziekelijk lichaam is hem minder als gezant dan als pensionaris in den weg; ook zou zijne vrouw hem ongaarne in een post zien, die hem gedurig van haar af riep. Bijzonderheden van Zweden en de ambassade aldaar 2). Verder nog een en ander over de publieke zaken. Hij waarschuwt voor de tweede maal tegen het blijven van Heinsius te Stockholm, wat men daar voor een „quaet presage van de continuatie van de vrienschap tusschen de twe staten sal opnemen". (Van Pieter de Groot. 9/19 Juni 1669). Herinnert aan wat hij in den vorigen brief schreef over het pensionarisambt. Hieruit heeft De, Witt kunnen afleiden, „dat de repugnantie, die ick niet souder oorsaeck tot alle charges van die nature hebbe, nyet sonder crachtighe redenen ende een verseeckerde continuatie van de onverdiende vrienschap van die heren, die my tot deselve hebben gepromoveert, ende dewelke ick vry 1) Johan Moons en Gijsbert Rudolphi van Nideck, die resp. in 1655 en 1669 lid van den Hoogen Raad werden. Cf. Van Leeuwen, t. a. p., blz. 213 en 217. 2) Het is niet kwaad met deze beschrijving van het pensionarisschap te vergelijken de beschrijving, die De Witt terzelfder tijd van het ambt van ambassadeur geeft. Hij noemt het (Brieven, II, blz. 647) ,,eene vergulde relegatie"; de burgemeesters excuseeren er zich doorgaans van en laten het op de pensionarissen aankomen (t. a. p., III, blz. 159). 443 meerder als de charge selve considerere, en sal kennen overwonnen werden, ende dat ick derhalven geen ongelijck en hebbe gehad, als ick getoont heb liever over die saeck in het vaderland met mijn goede vrienden als alhyer by mijn selven te» delibereren. Sedert hebbe ick vernomen, dat de heer Meerman, getracht hebbende de resolutie van Haer Ed. Gr. Mo., op de propositie van de heren gedeputeerden der stad Rotterdam genomen '), ter Generaliteyt tot effect te brenghen, daerin een ongenegentheyt by de andere provinciën heeft gevonden, vooral eer ick my over het aennemen van het één ende het ander employ soude hebben verclaert, gelijck ick wel geoordeelt hadde, dat geschieden soude, ende daerom oock wel hadde gewenscht, dat het werck op die wyse hadde gedirigeert geweest, als ick daervan aen de heren burgemeesteren ende regierders der bewuste stad selve hadde geschreven. Dan also ick wel vertrouwe, dat Uwe Ed. wyse discretie hetselve lichtelijck sal kennen rechten, so en maeck ick daer nyet veel swaricheyt in, voornaemelijck geconsidereert, dat de questie nyet en is, of ick in dese ambassade sal continueren of die nae het Hoff van Vranckrijck aennemen, in welken gevallen ick sonder twijffel my hyer ter plaetsse soude moeten declareren, maer alleen, of ick het pensionarisschap van Rotterdam voor de ambassade na Vranckrijck sal prefereren ofte nyet, waervan ick noch het een noch het ander en can doen, sonder in het vaderland te comen, 't sy om daerin te blyven ofte om daer door te passeren, maer verwondere my, dat by Haer Ho. Mo. enighe difficulteyt gemaeckt werd in het mortificeren van een ambassade, waervan de discontinuatie tot vordeel van het gemeen sal comen te redunderen". Hij beklaagt zich verder over het lang uitblijven van het besluit der Staten. Hij wenscht het liefst het gezantschap naar Frankrijk op zich te nemen, „maeckende staet, dat ick op die wyse gevouchelickst myne dimissie vanhyer sal becomen ende daerdoor in staet gebracht werden, om met de vryenden in het vaderland over de aenbiedinghe van de heren van 1) Die van 22 Mei: Van Leeuwen, t. a. p., blz. 215. 444 Rotterdam te delibereren, nyet twijffelende, of ick sal, by aenneminghe van het pensionarisschap, also gemackelijck daer, als hyer sijnde, myne dimissie konnen becomen". Over zijne onkosten en de geschenken, die hij bij zijn vertrek zal moeten geven. — Gabel, resident te Parijs, heeft bij aankomst te Kopenhagen gerapporteerd, dat aan het Fransche Hof geen intentie bestond, „om den oorloch in de Nederlanden verder aen te vanghen". De bisschop van Straatsburg schrijft in dezelfde termen. De gezant denkt, dat de koning van Frankrijk zich zal richten naar den uitslag der Poolsche zaken. „Ick *) vind my geobligeert UwelEd', in confidentie bekent te maecken, dat my dagelicks ende generalijck by alle de herëö van de regieringhe alhyer voorcomt, dat men wel enighe reden soude hebben, om sich te formaliseren over mijn vertreck vanhyer, maer dat men gaerne hetselve aen myne satisfactie ende den dienst van Haer Ho. Mo. sal toegeven, oock blyde sal sijn een persoon weghen Haer Ho. Mo. aen 't Hoff van Vranckrijck te syen, daer den minister van dese Coning in vertrouwentheyt mede mach spreecken, maer dat men nyet en can dissimuleren, dat men voor een publicq affront sal opnemen, byaldien de heer Heinsius, die haer so seer teghen de borst is, in sijn voorgaende functie alhyer werd gelaten. Ick hebbe, soveel mogelick is, de voorscreven ongenegentheyt, die nyet alleen by dese regieringhe, maer generalijck oock by de cooplnyden alhyer is, in voorvallende occasiën gesocht te versachten, maer tevergeefs, ende vinde my derhalven verplicht UWelEd'. in bedencken te geven, of men niet ten reguarde van de indispositie van de gedachte heer Heinsius deselve of in 't vaderland of elders onder een sachter climat een ander employ soude kenne geven, dat tot wedersijtsche satisfactie mochte strecken, als sijnde wel te geloven, dat de ongenegentheyt, die men niet so seer teghen sijn persoon, maer teghen syne bedieninghe heeft, hem geen groot contentement en can veroorsaecken. Het is my leed, dat ick gedwonghen werd 1) Het volgende op een los blaadje in dezen brief. 445 UWelEd'. op die wyse van dien heer te spreecken, die ick seer gaerne eenighen aengenaemen dienst soude doen ende met hem continueren de goede vrienschap, die wy geduyrende mijn aen wesen alhyer te saemen onderhouden hebben, maer ick en kan het met mijn gemoet nyet voorby en ick ben gepersuadeert, dat hy sijn contentement beter elders als hyer sal kennen vinden. De heer rrjxcancelier, om te tonen, dat men (niet) de persoon van de heer Hei(n)sius, maer alleen de mannier van het exerceren syner functie ongeneghen is, heeft my voorgeslaghen van hem alhyer een honorabele bedyeninghe te geven met een goet tractement onder den titel van raed van de Coning tot bekledinghe van het opperbibliothecarisschap en tot admotie van, sijn persoon omtrent de studiën van de Coning, ende ick hebbe gemèrekt, dat de heer Heinsius hetselve nyet t'eenemael buyten bedencken houd, omdat hy daerdoor in tijd en wyle soude kennen bekomen seeckere pretentie van achterstallen, die wylen de heer Rutgersius, sijn moeder broeder '), hyer te eysschen hadde, daertoe de heer rijxcancelyer by dese occasie, my hetselve recommanderende, mede hoop gegeven hadde: maer .ick ben van sentiment, dat hem den dienst van sijn vaderland nutter, eerlycker ende dyenvolgende oock aengenaemer wesen sal". (Van Pieter de Groot. 16/26 Juni 1669). Heeft eindelijk de resolutie van Haar Hoog Mog. van den 5en 2), om van dit Hof te vertrekken, ontvangen. Dit ware beter 6 weken of 1 maand vroeger gedaan, daar hij toen aan Carlisle zijn huis, „een van de beste ende aengenaemste huysen" te Stockholm, had kunnen overdoen. Hij heeft geen brief van terugroeping voor den Koning ontvangen, waarover hij aan den griffier schrijft. — Over 1) Heinsius' moeder was Ermgard Rutgers (Elias, t. a. p., II, blz. 1152), zuster van Janus Rutgersius, die lang in Zweedschen dienst was (Worp, Briefwisseling van Constantijn Huygeus, I, blz. 461, noot 9). 2) Betreffende de terugroeping: Van Leeuwen, t. a. p., blz. 218. 447 behouven van den Coning van Vranckrijck te kennen werden gedaen. Hy antwoorde my daerop, dat hy geloofde, dat ick daerontrent qualick geïnformeert was, voernaemelijck ten opsichte van de plaets, die ick hem daertoe genomt hadde, wesende de beirn(?), die hy my seyde nyet de Coning. maer particuliere toe te comen, aen dewelke hy die hadde verkocht ende die derhalven daermede konden doen, soals het haer geliefde, tsy' in het verhuyren van deselve tot winckelen, als tot noch toe was geschiet, tsy in 't gebruycken van deselve tot packhuysen ofte magasynen van haer eyghe waeren ofte coopmanschappen. Dan also ick, mijn discours vervolgende, seyde, dat nyemant en twijffelde, of daer most een seer naeuwe intelligentie tusschen sijn Coning ende die van Vranckrijck wesen, die veroorsaeckten, dat de advisen, die de resident Gabel aen hoogstgedachte Coning te geven hadde, aen geen penne en hadde kennen toevertrouwet werden, maer sijn overkomste selve hadden gerequireert ende van sodanighe gewichte wierde geoordeelt, dat deselve heer Gabel in korte weder daerhenen wierde gedestineert met den caracter, die men nyet gewent en is aen een iong man van die iaeren te geven, als om te meerder kracht aen een extraordiülïre negotiatie te geven, dewelke in een tijd van vrede als tegenwoordig is, nyet als grote suspiciën aen de andere geallieerden van deselve Coninghen en conde geven, solang als men deselve daervan geen communiiratie en gaf; dat nae alle apparentien sijn Coning geen particuliere desseynen en conde hebben ende dat de Coning van Vranckrijck geen andere en conde hebben als die strydich waeren met de tractaten, in den voorleden iaere tot Aecken opgestelt, waerontrent nyemant en conde ignoreren, hoe hoochlick geïnteresseert was die Staet der Verenigde Nederlanden, die den Coning van Denemarcken in sijn uterste noot soodanigh hadde geassisteert, dat alle onpartidighe daervan noch spraecken als van een actie, die noyt haers gelijck en hadde gehad ende lichtelick noyt haers gelijck meer en soude kryghen; dat ick nyet en ignoreerde, dat diegene, die daervan de glans wilden verduysteren, voorgaven, dat Haer Hoog Mog. daerin nyet en hadden gedaen als 'tgene sy aen 449 anderen van selve de verschenen subsidie-penninghen ende daerenboven een somme van drye hondert duysent cronen iaerlix ut te reycken, sonder echter dese Croon tot enighe oncosten ofte armature, maer alleen tot eene neutraliteyt te engagieren; doch seyde my, dat al het getracteerde totnochtoe wel van een specieuse apparentie, maer van weynich effect soude sijn, byaldien aen dese Croon geen occasie en wierde gegeven, om een considerabel corps in het Stift Bremen ende daerontrent in procinctu te hebben, om tot alle voorvallen gereet te sijn, en dat daertoe een iaerlixe subsidie, geproportioneert nae de te doene costen, wierde vastgestett ende seeckerheyt van de betalinghe gegeven, die men hyer aen de Spaensche ongevoelichheyt ontrent haere so pressante interesten nyet alleen en conde vertrouwen". Verder waarschuwde de Kanselier tegen Engeland, waar ernstige pogingen door Frankrijk werden aangewend, om eenige der aanzienlijkste heeren aan de hand te krijgen, terwijl te vreezen stond, dat „veele van die Natie meer door haer eygene als door de publicque interesten souden getrocken worden". De verkiezing van den Koning van Polen $ was hem niet onaangenaam. Daar de Republiek dezelfde sympathieën zal hebben, raadt De Groot aan den nieuwen Koning zoo spoedig mogelijk door een bezending te laten geluk wenschen. Daarna hoopt hij, dat dezelfde gezant naar den Keizer zal gaan, om de tractaten, die met hem hangende zijn, tot een goed einde te brengen. Hij wacht nu al 3 weken op den brief van de Staten aan den Koning. (Van Pieter de Groot. 6/16 September 1669»)). Over een zaak van Lestevenon te Hamburg. Hij heeft hier verder met Lubinierski3) gesproken, die hem een 1) De in Juni 1669 gekozen Michaël Wisniowiecki. 2) Uit Wolfenbüttel. 3} Zie over Stanislaus Lubinierski: Van Leeuwen t. a. p., blz. 208 noot 2, en F. Pont, Friedrichstadt an der Eider, II (Erlangen 1921)' S. 125 flg. Hij schreef ook zelf aan De Witt, over hetzelfde onderwerp als De Groot, in een brief, dd. 18 Mei uit Altona by Hamburg. Brieven aan Johan de Witt. IL 29 467 (Van Johan Boreel. 26 April 1670). „Een ongemeen misnoegen" is opgevat over het door Spanje gegeven antwoord over de arbitrage '); men meent, dat het komt uit den koker van Lisola. Men zegt hem ondertusschen, dat het opnemen van een derde lid onder de arbiters Engeland niet onwelgevallig zou zijn geweest. Aan Ognati is door Z.M. en Raad gezegd, dat men een beter antwoord verwachtte. Men is nu na dit antwoord wel beducht voor plannen van Frankryk. Hij heeft Spanje zooveel mogelijk trachten te excuseeren, door v.n. te wijzen op den slechten toestand van dat rijk en de Spaansche Nederlanden. Het schijnt nu weer, dat de hertogin van Orleans op Somersethouse zal worden ontvangen. Ministers e. a. hebben hem nog gisteren verzekerd, dat de Koning ontoegankelijk is voor de intrigues van Madame. (Van Johan Boreel. 3 Mei 1670). De aanstaande komst van Van Beuningen 2) geeft stof tot vele discoursen. Colbert is terstond naar Newmarket, waar de Koning is, vertrokken en nog niet terug. Trevor heeft hem zeer geraden het Hof naar Dover te volgen. — Het bevel, aan Temple gezonden, om geen conferentiën tot versterking van de triple-alliantie meer bij te wonen, komt voort uit het talmen van Spanje, om de arbitrage aan te nemen, en verder, omdat Spanje aan Engeland heeft voorgesteld een declaratie te vorderen van wat Frankrijk van plan is dit jaar te doen; en omdat Frankrijk nu reeds heeft gezegd dit jaar niets tegen Spanje te zullen ondernemen, kan men die handelwijze in Spanje niet verdragen, te meer, omdat men bang is, dat Frankrijk zal terugkrabbelen. (Van Johan Boreel. 10 Mei 1670). Klaagt, dat niettegenstaande alle beloften van de ministers, 1) Spanje eischte ook zijnerzijds twee arbiters te mogen aanwijzen (Brieven van De Witt, IV, blz. 13). 2) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 68, 470 (Van Johan Boreel. 7 Juni 1670). Het is wel te denken, dat Frankrijk vele kunsten gebruikt, maar men verzekert Boreel, dat „alles nogh vast staet". De brieven van Van Beuningen aan De Witt tijdens zijn verblijf in Engeland in 1670 zijn slecht bewaard '). Het meerendeel van de brieven van hem alleen of van hem en Boreel samen, die in het archief van Holland als brieven aan De Witt voorkomen, zijn niet anders dan copieeën van de brieven aan den griffier 2). -1) Over zijn instructie spreekt Van Beuningen in een brief van 30 April: hij vindt de concept-instructie in hoofdzaak goed. Burgemeesters keuren zijn gaan goed, mits met de voorwaarde, dat hij zal mogen repatrieerenj als het hem goeddunkt. Misschien kan het oorlogsschip, dat thans op de Maas uitgerust wordt, last krijgen hem naar Engeland te brengen. - En in een brief van 21 Mei 1670 (over het eerste gedeelte hiervan: hierna, blz. 502): „Ondertusschen heb ik myne gedaghten laten gaen over 't geen is van myne instructie ende meine onder UWelEd. beter gevoelen, dat het best waer, dat de laeste clausule van het derde articul van myne voorschreven instructie — die aenstoot vind by de heer Van der Hoolck - t'eenemael ïnoght werden geroyeert, niet alleen om die heer contentement te geven, maer nogh veel meer, om geen oorsaeke te geven aen de Fransehen, om, indien dat articul, geüjck apparent is, eUminere, daerop verkeerde glossen te maken; 't sal even veel doen en alles sal moeten aenkomen op 't geen aen my in Engeland sal overgeschreven werden. Ick bidde UWelEd. geUeve het daertoe te derigeren en om seekere redenen oock in 't besoigne te seggen, dat ick van dit senntiment ben, soo het noghtans met dat van UWelEd. accordeert". Verzoekt dit aan brenger dezes te zeggen. — De bedoelde clausule kan ik niet aanwijzen; het derde artikel (Brieven van De Witt,*, blz. 68) handelt over de tripleallianüo, maar of hiervan iets geschrapt is in het concept, valt niet te zeggen; het concept ken ik niet. 2) Het afdoende bewijs voor mijn bewering in den tekst is, dat op deze brieven (in B. A., Holland vóór 1795, n°. 2816) voor het meerendeel niet slaan de antwoorden van De Witt; ook is bij enkele, nl. die van 5 Juli en 2 Augustus, een vergelijking mogelijk met de secrete missive zelf in het archief der Staten-Generaal (n°. 6922)» en daar blijkt inderdaad, dat ze daarmede overeenstemmen. Dergelijke brieven liet ik hier weg (cf. de Inleiding tot dit deel). 471 Alleen de hier volgende, hetzij van Boreel, hetzij van Van Beuningen, mogen als brieven aan De Witt beschouwd worden ')'. (Van Koenraad van Beuningen. 10 Juni 1670 *)). Door zijn haastig vertrek heeft hij niet, zooals hij van plan was, met verschillende heeren over de zaak van de zeeroovers in de Middellandsche Zee 3) kunnen spreken; hij heeft daarom aan De Wildt en De Ruyter eenige vraagpunten daarover schriftelijk gesteld, die_ ook hierbij gevoegd zijn; hij gelooft wel, dat men in Engeland daarover zal willen handelen met de Republiek; de heeren daar zijn slecht tevreden over het weinige, dat de Engelsche vloot van 22 schepen in de Middellandsche Zee uitvoert, en hoewel dit wordt toegeschreven aan de „wandevoiren ende vuyle baetsoeekentheyt" van de kapiteins, die, in plaats van tegen de zeeroovers op te treden, koopwaren overvoeren, schijnt het ook daaraan te zijn toe te schrijven, dat die roofschepen zoo vlug zijn en moeilijk te achterhalen. De zaak moet in elk geval verhaast worden, voordat de roovers, als ze iets merken van de samenwerking met Engeland, zullen trachten alleen vrede met ditland te sluiten. Leiden moet zoo spoedig mogelijk tot toegeven worden bewogen. — Hij drukt zijn vrees uit, dat, met het afsterven van den hertog van Lotharingen, Frankrijk dit land niet ongemoeid zal laten; bijtijds moeten de geallieerden beraadslagen, wat hun in dat geval te doen staat; hij verzoekt gelast 1) De eerste brief van Van Beuningen (onder de brieven aan Ite Witt in n°. 2816) is van 10 Juni. De Witt noemt in zijn brief'van 20 Juni alleen brieven van 6 en 14 Juni (Brieven van De Witt, IV, blz. 73) en deze ontbreken. In Holland n°. 2812 is een brief van 7 Juni aan de Staten van Holland, waarin hij zijne aankomst bericht (deze niet in Staten-Generaal n°. 6922, zooals Brieven van De Witt, IV, blz. 73, noot 1, minder juist is gezegd). 2) Uit Londen, evenals de volgende. 3) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 73, noot 2. 472 te worden er met den Koning over te spreken; de Staten moeten zorgen in postuur van verdediging te blijven. (Van Johan Boreel. 14 Juni 1670). „Het gansche verblijf!" van Madame ende het Hoff van Engelandt tot Dover is niet anders geëyndicht als in vruntscbap ende civiliteyten, hoewel ick moet suspicieren, dat monsr. De Ruvigny wel yets getenteert heeft onder de handt, doch niet met vrucht, ende secht men daerom, dat hy weder in Engelandt sal overkomen binnen korten tijdt". De Engelschen zijn niet tevreden over de vloot van Allen in de Middellandsche Zee; hij heeft daarover te Dover met York gesproken en deze betuigde zijne groote blijdschap, dat de Staten ook een vloot zouden zenden; Van Beuningen's instructie zal dus goede gelegenheid geven daaromtrent in conferentie te treden. (Van Johan Boreel. 28 Juni 1670 '))• Het different tusschen de provinciën over de kosten van de voorgaande extraordinaris ambassade 2) maakt het wenschelijk, dat, nu Van Beuningen ook in Engeland is, hij een keer naar de Republiek doet; ook zijn particuliere zaken maken dit wenschelijk 3). (Van Koenraad van Beuningen. 19 Juli 1670). Bericht van de goede ontvangst van De Witt's brief van 11 Juli4), na de verzending van den zijnen van 1) Eigenhandig. 2) NI. die met Meerman. 3) Hij kreeg verlof (Brieven van De Witt, IV, blz. 87, noot I). 4) Brieven van De Witt, IV, blz. 7Sfj' 473 den 12enHij verzoekt spoedig gelast te worden over de de Middellandsche Zee; hij zou gaarne vóór het eind van Augustus weer in Holland terug willen zijn en dan de verdere zaken aan Boreel overlaten. Wat De Witt schrijft over Engeland's verplichting, om de Staten in te sluiten verdragen te begrijpen, acht hij belangrijk. Men zou kunnen vragen om mededeeling van het verhandelde met Denemarken *). Hij weet niet, of Engeland hiertoe verplicht is bij reglementen van commercie, en verzoekt naderen last; het commercie-verdrag met Frankrük schijnt nog geen voortgang te hebben. Wat De Witt over de admissie van den Keizer in de triple-alliantie heeft opgesteld 3), gelooft hy niet, dat in Engeland veel zwarigheid zal ondervinden, nadat hij den brief van Hamel Bruyninx uit Mainz 4) hierover aan verscheidene heeren heeft laten lezen, waarom het het beste is Temple aan te manen zich op dat project te verklaren, omdat het vroegere verbod darover ten gevolge van de resolutie van Spanje over de arbitrage5) is vervallen; Temple zal wellicht om nieuwen last schrijven en hij zal er de hand aan houden, dat hij dien krijgt; Lisola moet echter buiten dit project niets voorstellen, want dan staat hij nergens voor in. — Gelooft niet anders dan dat de lust in Engeland tot bewaring van den vrede zeer groot is, des te meer, omdat de consideratiën voor Frankrijk, toen de hertogin van Orleans nog leefde, nu verdwenen zijn en bovendien nog steeds geruchten loopen over haren onnatuurlijken 1) Niet aanwezig. 2) Dit was reeds geschied (zie hiervóór, blz. 458). 3) Blijkbaar is het ontwerp van 28 Maart bedoeld (Brieven van De Witt, IV, blz. 69, noot 4). 4) Waarvan De Witt hem bij zijn brief van H Juli copie had gezonden. Ik heb dit schrijven van Bruyninx uit Mainz tevergeefs gezocht. 5) Spanje had de arbitrage geaccepteerd, mits de Staten onder de arbiters opgenomen werden en mits alle met Frankrijk hangende kwesties er aan werden onderworpen (volgens Van Beuningen's brief aan de Staten-Generaal van 19 Juli; R. A., Staten-Generaal n°. 6922). Temple kreeg echter geen vérderen last. 474 dood; Karei II zou dan ook geen voldoening hebben betoond over de ophelderingen van Flammarin en Bellefonds % — Gewenscht is de zending van een bekwaam gezant naar Spanje, die met den Engelsehen gezant aldaar zou kunnen samenwerken tot een goede inrichting van zaken in de Zuidelijke Nederlanden. (Van Koenraad van Beuningen. 26 Juli 1670). Ontvangen dien van 18 Juli2). Last is gewenscht over samenwerking in de Middellandsche Zee, le. omdat Algiers anders wellicht alleen vrede sluit, 2e. omdat het ophouden van dien last door één stad *) niet kan nalaten een slechte impressie te veroorzaken. — De missive van Bruyninx heeft hij thans ook aan Karei II medegedeeld, die er zijne voldoening over betuigd heeft. Ofschoon men weet, dat hij gelast is in conferentie te treden over de zaak van de marine in Indië4), spreekt men daar niet over; hij is gelast „defensive" te werk te gaan; hoe zich te gedragen, als men niet spreekt? — Van Rumpf5) heeft hij vernomen, dat Colbert een middel had gevonden, om zijne brieven te onderscheppen; hij heeft daarom naar het verzenden van de brieven geïnformeerd, maar weet niet, hoe de zaak aan te pakken; vraagt De Witt's oordeel. (Van Koenraad van Beuningen. 16 Augustus 1670). Ontvangen dien van 7 Augustus6), na afzending van 1) Die de oorzaak van het overlijden van de hertogin van Orleans. kwamen uiteenzetten. 2) Brieven van De Witt, IV, blz. 76. 3) Leiden. 4) Over het sluiten van een scheepvaartsverdrag voor Indië was van 1668 af, v.n. met Temple in Den Haag, veel onderhandeld (zie Brieven van De Witt, III, blz. 483). Het gelukte Van Beuningen niet deze zaak verder te brengen. 5) Christiaan Rumpf, secretaris van het gezantschap te Parijs. 6) 8 Augustus zal bedoeld zijn: Brieven van De Witt, IV, blz. 77, 475 den zijnen van den 9e» >). Over de zaak van Suriname 2), die ook volgens hem hoe eerder hoe liever .moet worden afgedaan; hij tracht de Engelschen te overtuigen, dat ze genoegen moeten nemen met wat de Staten nu hebben ingewilligd; maar op het ééne resteerende punt kan hij hen ni^t overtuigen 3) en hij zelf is ook niet overtuigd van het gelijk van de Staten hierin. Trevor heeft over de restrictie van transportable goederen ernstig geklaagd bij den resident van Zweden, die zijn bemiddeling heeft aangeboden. — Hij verwacht spoedig een conferentie over het scheepvaart-verdrag in Indië en hoopt na regeling daarvan terug te gaan. (Van Koenraad van Beuningen. 30 Augustus 1670). „Hoewel 't antwoort van de Coningh ende van de heer Arlington op 't geen ick vermaent heb van de gerughten van een secreete ende aen Haer Hoog Mog. nadeelige negotiatie van de heer Buckingam aen" 't Fransche Hoff, in mijn nevensgaende aen den heer griffier *) vermeit, niet soodanigh is als mijns oordeels hadt behoort gegeven te werden, om quade impressiën geheelijck wegh te nemen, ende dat de twijffelinge, welcke daerontrent magh overblyven, te reghtvaerdiger gedaght kan werden, omdat ick, soo ,aen' Sijn Maj'. als insonderheyt aen gedachte heer Arlington, klaerlijck heb aengewesen, hoe sorghvuldelijck de minste schaduwe van diffidentie diende tegengebouwt, indien men de triple-alliantie in sijn vigueur ende volle reputatie wilde conserveren, soo ben ick noghtans van opinie, dat daeruyt niet beslooten kan werden, datter tot nadeel van Haer Hoog Mog. off van de triple-ligue door de heer van Buckingam iets in Vranckrijck is genegotieert, maer soude veeleer geïnduceert wesen, om te gelooven, dat men6) de necessiteyt, om 1) Niet bewaard. 1' 2) Brieven van de Witt, IV, blz. 74, noot 3. 3) Alsvoren, blz. 77. 4) Niet aanwezig. 5) Dit „men" is overbodig in den zin. 476 openhertigh, sinceer ende solide met den anderen te procederen, by de heer Arlington niet soo seer wert geapprehendeert als het behoort, ende dat hy öff om Vranckrijck meer te menageren ófte obligeren, tsy alleen om 't werck van 't submitteren van de differenten tot een goede conclusie te brengen ofte om andere publicque ofte iak weet niet wat voor motiven, eenige diffidentie aen de syde van Haer Hoog Mog. wil doen opnemen, ofte dat men sigh door Sijn E. directie hier andersints van soodanige diffidentie wil dienen, tsy om de Spaenschen prompter tot nader resolutie te doen komen ontrent de voorsz. submissie ende ontrent de Sweetsche subsidiën, welckenaengaehde men klaeght, dat Spaigne te langhsaem gaet, tsy dat men daerdoor Haer Hoog. Mog. wil induceren, om dese Croon in 't werck van de tractaten van marine door deselve diffidentie verder tegemoet te gaen ende complaisanter te handelen als men klaeght sedert eenige tijt niet geschiet te sijn, ofte misschien, dat men acht, dat dusdanige esclaircissementerï niet behooren versoght te werden, ende dat men met punctuelijck daerop te antwoorden niet wil schynen 't versoecken van deselve te approberen. Maer ick heb reden, om in dese conjecturen eerder my te arresteren op de eerste als op de laetste, omdat soowel de gedachte heer Arlington als een heer van minder qualiteyt, die ick eenighsints als sijn organe 'considereer !), my in verscheyde tyden hebben gesproocken, alsof haer desseyn was door my Haer Hoog Mog. ontrent de bestendigheyt van de affectie van dese Coningh haerwaerts eerder ongerustheyt als confidentie te geven ende my gepersuadeert te laten, soo de laetstgenoemde my bynaé stadelijck heeft gesproocken, dat wonderlycke reflexiën gemaeckt wierden op de bewuste gedruckte goude penningh voor de heeren Gecommitteerde Raden, een schilderye van de brandt tot Chattam2), eenige Nederlandtsche Historiën ontrent den laetsten oorlogh, die seer injurieux aen de Engelschen souden sijn, odieuse ende onware passages, in de Hollandtschë couranten van tijt tot tijt 1) Joseph Williarason misschien? 2) Zie Brieven van De Witt, IV, blz. 106 vlg., en hiervóór, blz. 426. 478 aff keer heeft van alle engagementen met Vranckrijck, oock dat particulierlij ck met deselve maxime sijn gevat genoeghsaem alle de heeren, die van des Coninghs Raedt sijn, ende partieulierlijck de heer hertogh van Buckingam, ende vooral, omdat ick seeckerlijck weet, dat, indien iets door de heer hertogh van Buckingam soude sijn genegotieert, dat sulcx ten minsten genoeghsaem aen de kennisse van alle, die van 's Coninghs Raedt sijn, een ofte twee misschien uytgesondert, soude moeten sijn onthouden ende dies mijns oordeels niet van soodanige importantie kan wesen, dat het een renversement van alle de consilia, die totnoghtoe met applaudissement van des Coninghs Raedt, Parlement ende van de geheele natie gevolght sijn, soude met sich slepen. Oock weet ick, dat de heer hertogh ven Buckingam vóór sijn vertreck sigh tegens alle suspitie van een secreete last by een van de eerste officieren van 't rijck geëxpurgeert heeft ende hoogh heeft geprotesteert, dat hy noyt soude doen, dat van de gronden, op dewelcke men totnoghtoe geprocedeert had ontrent de conservatie van de vreede, soude devieren, ende indien ick in dese bedrogen ben in mijn oordeel, soo sijn het seeckerlijck met my veel van de eerste heeren van des Coninghs Raedt, die ick gelooff ende my seggen, dat ick in geen saeck heb becommert te wesen, haers oordeels, ende dat het werck met Haer Hoog Mog. in 't korte beter sal gaen als het eenige tijt herwaerts niet gescheenen heeft te procederen. Ick sie oock, dat de jalousie tegens Vranckrijck niet vermindert, maer vermeerdert, ende 't geen 't voornaemste fondement van alle mijn vertrouwen is, is, dat ick niet kan uytdencken noghte van niemant vernemen, wat dèsseynen met Vranckrijck souden kunnen werden geformeert, die met de interesse van dit rijck soude wesen gecompasseert ende waeromme men met de uytterste perfidie soude affgaen van een establissement van concilia, daervoor dese Coningh sijn interesse conserveert, glorie ende aensien acquireert ende als de eerste in de Protestantsche partye ende degene, die de conservatie van de vreede sigh aentreckt, sigh considerabel maeckt. Ick sie oock, dat het werck van het tractaet van commercie met Vranckrijck sonder gevolgh blijft; verlaet my op een 486 mede in sijn gecomen ende dat hetselve noch buyten kennis noch buyten engagement van de Coning self soude sijn, die daertoe soude wesen gebracht door een pensioen van duysent gulden. Hy syde my daerenboven, dat men hyer vertrouwde, dat het Parlement van Engelandt daerteghen als een saeck, die tot voortsetting van de navigatie sijnde, nyet en soude hebben, dat de geprojecteerde esquipagie aldaer oock nyewers anders toe en soude dienen, dat de desseinen waeren op de Spaensche ende Indische retourschepen of wel oock op enighe conquesten in die quartieren; voornaemelijck seyde hy my, dat men op sijn hoede most wesen ende wel besetten het eiland Ceylon". Hij. gelooft niet direct aan al deze plannen, maar meent ze toch te moeten mededeelen, evenals nog een bericht over van Munster dreigend gevaar. „Gisteren avond is by my geweest de heer prins van Purstenbergh, desseyn maeckende, om binnen weinigh daghen een keer in Duytsland te doen, dat my doet geloven, dat men hyer noch al wat voor heeft, dat tot ons vordeel nyet en is. Deselve toonden my wat geformaliseert te sijn over dè communicatie, die ick UWelEd. voor desen hebbé gegeven van de conversatie, die wy samen hadden gehad, waerover hy seyde, dat al voor de derde mael hyer aen 't Hoff was geschreven. Ick wenschte wel, dat diegene, dye men de kennisse van mijn advysen nyet wel en kan onthouden, echter die discretie hadden, om die nae behoefte (te) mesnageren; anders en sal ick die vryheyt niet meer met gerustheyt durven gebruycken ende mogelick oock daertoe nyet meer capabel gemaeckt werden. Hy seyde my oock, dat de Coning de tydinghe hadde gekreghen van de grote expostulatie, die de heeren van Amsterdam teghen myne indispositie hadden gedaen '), ende hoe hertich daermede gelachen was. Ick bidde UWelEd. evenwel die heren uut mynen naem te bedancken, dat de publique demonstratie van haeren haet aen een Hof, daer sy nyet al te seer bemind sijn, des te meerder genegentheyt voor my verweckt, die J) Brieven van Be-Witt, IV, blz. 119, 487 ick UWelEd. verseecker nyet als ten dienst van myne meesters te sullen employeren". Aanbiedingen van een paar edellieden, om in bet Nederlandsche leger te dienen, als de Staten gaan werven. Het gezantschap naar Spanje kwam dit jaar ernstig aan do orde '). Pogingen werden aangewend Van Beverningk te bewegen zich er mede te belasten, waarover Brieven van De Witt, IV, blz. 62 vlg., het noodige is medegedeeld. Ter aanvulling volgt nu hier nog een en ander uit de brieven, over dit onderwerp aan De Witt gezonden. Van Beverningk's bezwaren blijken duidelijk uit den volgenden brief van hem: (Van Hieronymus van Beverningk. 15 Februari 1670J)). „Ick hebbe by mijn selven wel overleyt ende gepondereeirt de redenen, dewelcke my gisteren, soo van UEd. als van den heer Van Beuningen, sijn tegemoet gevoert over het subject van de negotiatie in Spaengnen; oock de informatiën, dye ick elders genomen hebbe, soe van de constitutie van het Hoff als van de maniere van leven tot Madrid; ende ick, moet bekennen, dat dye weynige lust en dispositie, dye by my noch scheen te zijn, om de intentie van de Ed. Groot Mog. heeren Staten van Hollant in dyen deele te voldoen, daerop voorts ver- 1) Uo eerste stoot in Februari ging misschien uit van Van der Tocht. Er ligt in onze verzameling een copie van een brief aan Van Beverningk van 5 Februari 1670, waarvan ik Van der Tocht als schrijver meen te mogen beschouwen. Onder verwijzing naar den toestand in Spanje en de beteekenis van de defensie van de Zuidelijke Nederlanden voor Nederland spoort de schrijver Van Beverningk aan zich beschikbaar te stellen. Er blijkt uit den brief ook, dat Van Beverningk reeds eerder gepolst was. 2) Uit Lokhorst, evenals de volgende. 3) Beverningk was in Den Haag geweest (zie den volgenden brief). 491 overstappen ende my aen een exces van esquipagie ende treyn niet vergapen, maer dienaengaende my wel connen houden binnen de limiten van het jongste reglement de anno 1667. Ick doe UEd. dese ouverture met beschroomtheyt, soo ten regarde van de materie als van het gevolg, daertoe ick my insensiblernent engagere, ende sal, UwEdts. antwoort affwachtende, blyven" enz. Eenig belang voor de zaak heeft verder ook nog de briei': (Van Koenraad van Beuningen. 25 Februari 1670 >)). Heeft in den breede met Beverningk gesproken en dezen overtuigd van het groote belang van de zending zelve, ook dat ze moet uitgevoerd worden door een ervaren en bekwaam man van gezag. „Maer dit alles heeft niet genoegh geweest, om Sijn Ed. te disponeren tot een favorabel antwoort op myne seer serieuse instantie, om de hoope, die mijn heeren de Staten van Hollant hadden gestelt op sijn yver voor 't gemeene best, niet te willen frustreren ende aen de gemeene Christenheit te willen de dienst doen, om soodanighe consilia by Spaignie te verwecken als absolutelijck nodigh sijn, om de vrede, die met sijn directie tot Aken gesloten was, tegens infractiën te versekeren. Wy hebben in 't breede gesproken over 't geen in sijn jonghste missive aen UWelEd. vervat is geweest, rakende de groote dierte tot Madrid, ende is by my alles geseit, dat ik uyt de clercqcamer gehoort ende van anderen vernomen had, om Sijn E. aen te wysen, dat er voor hem geen bedencken konde vallen van schade by de voorsz. commissie te sullen kunnen doen, maer Sijn E. wert vry wat gepreoccupeert met relatiën ende rapporten van luyden, die deselve dierte seer groot maken, 1) Uit Amsterdam. 492 ende een hoet een rijckxdaelder ende een en vijf ofte ses stuyvers seggen te gelden, ende soo dickmaels ik voorwende, dat Sijn E. dat soude bevinden anders gelegen te sijn, besonderlijck ten aensien van ambassadeurs, die geen tollen op 't inkomende betalen, soo heb ik geen beter bescheit gehad dan dat 't hem niet raeckte sulckx te ondersoecken, dewyle hy uyt consideratiën voor sijn gesontheit ende voor sijn huysvrouw, ook ten aensien van sijn natuyrlyke inclinatie, niet konde resolveren, om dese nieuwe last op sijn schouderen te laden; dat hy opnieuws onsteltenisse in sijn lighaem was gewaer geworden ende dat hem niet soo contrarie was als te reysenf?)". Hij heeft geen hoop, dat Van Beverningh zich nog zal bedenken. Inderdaad bedankte Beverningk, wat hij 25 Februari in een kort briefje ') aan De Witt mededeelde, hieraan nog toevoegende, dat het hem ook leed zou zijn, „dat mynenthalven eenige veranderinge in de reglementen soude werden gemaeckt, ende off in mynen laetsten yet geïnflueert ware, dat in dyen sin mochte werden opgenomen, alsoff ick daerhenen hadde gecollimeert, dewyle my de expressiën vergeten sijn, versoecke, dat my het faveur wilt doen van dye terugge te senden ende dat ick voorts over dese saeke niet verder bemoeyt en werde". In September werden de pogingen met beteren uitslag herhaald (t. a. p., blz 65 vlg ). Hieromtrent is van belang de copie van een brief van Van Beverningk aan Van der Tocht, dien de laatste met een begeleidend schrijven van den 6en uit Gouda aan De Witt zond: (Van Van Beverningk aan Van der Tocht. 6 September 16702)). „Ick hebbe in de conferentie van voorleden Saturdach *) niet duysterlijck begrepen, dat den heer raedtpensionaris 1) Uit Lokhorst. 2) Uit Lokhorst. — Copie. 3) 30 Augustus. 493 van opinie was, dat de bewuste ambassade opte voet van het reglement de 1667 met genoechsaem luyster ende buyten eenige apparentie van schade wel kan werden uytgevoert, ende daerbenevens, dat de veranderinge ofte ampliatie, daerontrent te versoecken, niet alleen soude sijn van becommerlycke deliberatie ende van twyfelachtich succes, maer oock ietwes impliceerde, 't welck aen de reputatie mochte nadeelich sijn; ende gelijck ick op 't eerste point van contrarie gevoelen ben geweest ende noch blyve ende ontrent het andere niet ter werelt en wil hazarderen, soo sal desen dienen, om seer ernstelijck te begeren, dat dienaengaende op mynen naeme ofte van mynentwegen ter werelt niet en werde ondernomen noch by publijcq rapport noch by particuliere devoiren. Ick kan UE. wel verclaren, dat ick op 't point geweest ben van myne eygene inclinatiën verders te forceren ten dienste van het landt, maer het ongenoegen van myn lieff ende het affraden van alle myne vrunden hebben my weder gebracht tot myne eerste difficulteyten, zulcx de nadere officiën van de heeren burgemeesteren sullen onnoodich sijn, maer soo deselve echter ter voldoeninge van de resolutie van de Eedel Groot Mog. heeren Staten van Hollant ende WestFrieslant1) meynen daertoe verplicht te sijn, om by haer rapport te doen blycken van haer devoir, sy sullen my van harten welcom sijn ende wil Haer Eed., dewyle nu met groot geselschap beset sy, tegemoet sien tegens Dynsdach toecomende. Versoecke alleen, dat door een briefjen vooraff moge verwitticht worden, off ick die eere te verwachten hebbe, opdat ick niet absent en sy, waertoe my verlatende" enz. Wat Van der Tocht hierop antwoordde, leest-men in de copie van zijn hierna volgenden brief, dien hij met een begeleidend schrijven van 8 September aan De Witt zond: 1) Resolutiën \—2 Augustus. 494 (Van der Tocht aan Van Beverningk, 8 September 1670 ')). „De cortheyt van de tijt my huyden morgen benomen hebbende de faculteyt, om in den mynen — mette schuyt van elven afgegaen 2) — te laeten infiueren 't gene ick oordeelde van mijn schuldich debvoir te sijn, hebbe ick niet willen onderlaeten my daervan- jegenwoordich te acquiteren ende UEd. Gestr. naer waerheyt ende confidentelijck te berichten, wat er voor date van den ontfangh van desselfs missive van den sesten deser in desselfs saecke voorgevallen is ende wat conduite naer den ontfangh van deselve by my goedgevonden is daerinne te houden, gelijck mede van 't gene inmiddels daerop gevolcht is, namentlijck dat, ick in de voorleeden weecke des Woensdaechs ende Donderdaechs in Den Haege geweest sijnde ende benevens den heere raedpensionaris De With ende den heere Fagel ter Generaliteyt wesende en onder andere discoursen aldaer gesproocken werdende van de bewuste ambassade naer Spagne, den laetsten heer my vraechde, wat succes van de officiën van de heeren van Der Goude ontrent UEd18. persoon te wachten waeren, ende daerop (by) den gemelten heere raedpensionaris benevens my goedgevonden sijnde denselven heere Fagel tegemoet te voeren, dat wy hoope saegen UEd'. te disponeren, indien men in Hollant conde goedvinden UEd. Gestrenge ontrent desselfs gedachten contentement te geven, denselven heere Faegel voor sijn particulier sonder eenige hesitatie verclaerde van sentiment te sijn, dat men sonder ondienst van den Staet niet conde naerlaeten UEd. Gestr. intentie te voldoen, ende daerover eerst aen den heere Van Tilt ende vervolgens, desselfs intentie verstaen hebbende, oock met alle circumspectie wilde schryven aen den heere Valckenier; dat ick daerop, sonder te weten, of 't selve by hem ter executie geleyt waere, uytten Haege ben vertrocken ende, op Saturdachavont voorleden ontfangende UEed. Gestr. missive, geraeden vondt deselve noch van dien avont met 1) Uit Gouda. 2) Hiervan is geen copie aanwezig. 495 mijn eigen hant te copieren ende den gemelten heere raedpensionaris toe te senden, met versoeck, dat Sijn Ed. Gestr. my dienthalven beliefde te berichten ende voorts in bedèncken te stellen, of deselve niet soude goedvinden, in cas de saecke noch mochte sijn in sijn geheel, het by provisie daerby te laeten, ende dat my daerop van desen morgen toegecomen is de antwoort van meergemelten heere raedpensionaris, sooals deselve copielijck hierbenevens gaet. UEd. Gestr. sal naer- desselfs gewoone wijsheyt wel connen afnemen, dat, de steden van Haerlem en Amsterdam in 't voorgemelte spoor soo cordaet vallende, de saecke daermede in een geheel anderen stant sal sijn gebracht als wel deselve ten tyde van 't houden van de bewuste conferentie geweest is, ende derhalven apparentelijck connen goetvinden, dat den uytslach van de rebus sic stantibus uytgewacht wert, dien ick niet onderlaeten sal UEd. Gestr., 't sy mondelingh of schriftelij ck, als die t'myner kennisse gecomen sal sijn, te communiceren. Waermede"enz. In twee briefjes van 10 en 15 September uit Gouda berichtte Van der Tocht, waarom hij niet naar Leiden was gegaan, om Fagel „aen te doen", wat hij dezen ook bericht had — er was nog geen antwoord uit Amsterdam —, terwijl hij er op aandrong spoedig de meening van Valckenier te mogen vernemen. Het einde was, dat Beverningk ƒ 35 ten laste van Holland boven de ƒ 65 per dag toegelegd kreegJ) en ten slotte de zending op zich nam. 3 December verzoekt hij De Witt de instiwetie met het nieuwe artikel 19 2) spoedig gereed te maken, omdat hij den volgenden dag afscheid hoopte te nemen. De brieven van Van der Tocht, tijdens zijn verbhjf te Brussel *) aan De Witt persoonlijk geschreven, schijnen 1) Van Dijk, t. a. p., blz. 363—364. 2) Over de verdediging der Zuidelijke Nederlanden handelende (t. a. p., blz. 372 vlg.). 3) Brieven van De Witt, IV, blz. 1. 496 verloren1). Ik heb er slechts één van 7 Mei aangetroffen (in de verzameling der zgn. particuliere missives), dien ik als weinig belangrijk meen te mogen weglaten. Eenige brieven van Lisola, die van einde 1668 af veel in Den Haag vertoefde 2) en meermalen om een onderhoud verzocht, zgn in de verzameling aanwezig, waarvan een paar verdienen te worden medegedeeld: (Van Lisola. 7 Februari 1670 ')). „N'ayant pas eu le bonheur de vous rencontrer au logis, je prens la liberté de vous tracer ces lignes pour vous dire que pour plusieurs raisons que je vous diray a nostre première veue, il importe que vous ne perdies pas un moment de temps a mettre sur le tapis 1'affaire de nos princes d'Allemagne *), paree que j'ay sujet de craindre que le moindre retardement ne trouble les bonnes dispositions oü je les voy présentement. Je suis jusques a présent maistre de 1'affaire pour leur regard, mais je ne vous puis pas respondre de 1'advenir. Battons le fer, je vous en prie, pendant qu'il est chaud, et que eet advis demeure, s'il vous plaist, entre vous et moy. J'ay passé sur ce. sujet a monsieur 1'ambassadeur d'Angleterre qui m'a dit qu'il devroit s'abboucher avec vous, avant que d'entrer en conférence avec nous; desrobbes, je vous prie, 1) Ook in het Verbaal van dit gezantschap' (R. A., legatie 908) komen geen brieven aan De Witt voor. Wel vond ik nog twee brieven van hem aan De Witt, resp. van 19 Maart en 13 April, in hot register Spanje: R. A., Holland 2571, fol. 293 en 349 v°.; zij zijn van geringe beteekenis. In den eersten deelt hij mede, dat er geen kans op is, dat de verdediging van België in 1670 in beteren staat zal komen dan ze in 1667 was; hij verwijst naar een vroeger uitvoerig bericht van hem aan De Witt hierover. Een derde brief wordt nog genoemd: fol. 367 v°., maar deze is niet geïnsereerd. 2) Pribram, t. a. p., S. 460 lig. 3) Uit Den Haag, evenals de volgende van hem. 4) NI. hunne toetreding tot de triple-alliantie, waarover reeds langen tijd vruchteloos onderhandeld was. 497 une petite heure a vos autres occupations pour la donner a oelle cy qui presse plus que vous ne scauries croire, et qui vous importe plus qu'aucune, et faittes ce, en sorte que vous puissies vous abboucher avec mr. 1'ambassadeur d'Angleterre et que nous puissions entrer au premier jour en matière. Je ne vous presserois pas de la sorte sans grande raison. Cependant" enz. (Van Lisola. 8 Februari 1670). „Je vous donne advis par ces lignes que le ministre de Son Altesse Electorale de Mayence ') arriva hier a soir et eut une longue conférence avec moy, dans laquelle il me dit quanfités de choses considérables pour le bien commun et pour eet Estat en particulier. IL a ordre de ne se faire conoistre k qui que ce soit, qu'è vous et k moy, et vous prie de ne faire scavoir sa venue k personne du monde. II a des lettres de son maistre pour vous et vous ouvrira son coeur k fond, si vous luy donnés parole du secret. Je souhaitterois fort de vous pouvoir entretenir, avant qu'il se voye avec vous. J'attendray vos ordres et 1'heure de vostre commodité. Cependant" enz. (Van Lisola. 7 Maart 1670). „Je vous envoye le proiect que j'ay formé pour 1'inclusion de S. M. £ et de ses amis2); nous pourrons puis après le déterminer par un acte particulier, comme l'on a fait avec 1'Espagne. Je vous prie de le bien. considérer et me faire la grace de m'en dire vos' sentiments, avant que de le communiquer a personne; si vous voules faire quelque chose de grand et de solide et vous bien asseurer de l'AUemagne, il faut prendre ce chemin Ik et ne faire qu'une mesme cause de celle de tous les intéressés; cela vous importe plus qu'a personne, paree que vous estes les plus menacés. 1) Jodoci (cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 8). 2) Zie Brieven van De Witt, IV, blz. 69, noot 4. Brieven aan Johan de Witt. II. 32 498 Je vous envoye aussi 1'escrit que j'ay dressé touchant la guarantie fyj pour ouvrir les yeux a nos princes allemands. Je vous prie que personne ne le voye que vous, paree qu'il ne doit paroistre qu'en allemand. Je 1'iray reprendre de vos mains a vostre première commodité et par mesme voye j'apprendray vos sentiments sur le proiet que je vous envoye. Cependant" enz. (P.S.) „Cet escrit que je vous envoye, n'est que pour préparer les esprits, mais il sera nécessaire que la triple ligue fasse en corps quelque déclaration aux princes d'Allemagne, pour dissiper les calomnies que l'on sème contre elle, et faire conoistre les fins et les intentions de la guarantie, y joignant tous les actes pour mieux esclaircir la chose et les envoye (!) a la diette de Ratisbone". (Van Lisola. 23 Maart 1670). „Je n'ay point voulu vous divertir pendant toute la semaine passée de vos grandes occupations; cependant le temps ce passé, 1'ennemy s'approche, les amis se dégoustent et si vous ne nous prenes bientost au mot, je ne seray pas longtemps maistre de 1'affaire. II importe que j'aye le bien de vous voir aujourd'huy un peu & loisir et que je vous meine mr. de Risocour2) qui compte tous les moments avec inquiétude dans le danger oü il voit les affaires. Je vous prie de me faire scavoir quelle heure vous sera plus commode et de me croire" enz. 1) Dit vind ik niet bij Pribram genoemd. 2) Van Risaucourt, gezant van den hertog van Lotharingen, zelf zijn ook enkele briefjes in de verzameling voorhanden. — Evenzoo van Louvignies, die reeds in Maart in Den Haag was (cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 13, noot 3). 14 April vraagt Louvignies naar aanleiding van de geruchten over de komst van Fransche troepen op de grens, nu de Koning en Condé daarheen reizen, dat de Staten ook troepen „dans notre frontière" zullen zenden. — 28 April bericht hij uit Campenhout o. m., dat Risaucourt door den connétable naar Lotharingen is gezonden, om vandaar naar Mainz en Trier te gaan. 499 Maar Lisola's impetuositeit vermocht de reeds verkopen zaak der triple-alliantie niet meer op gang te helpen en evenmin Lotharingen hulp te bezorgen. Zijne pogingen, ook nog later in dit jaar, om de Republiek tot krachtiger optreden te bewegen, o. a. in de zaak van Lotharingen, hadden weinig gevolg. 13 November 1670 vraagt hij, welk antwoord De Witt te geven heeft op een vraag van Risaucourt, wat De Witt en zijne collega's dachten over de komst van den hertog van Lotharingen hier te lande '). Over de zeer belangrijke binnenlandsche aangelegenheden van dit jaar bevat de verzameling niet zoo veel als men wel zou verwachten en wenschen '-). Over de regeeringsverandering te Amsterdam (cf Brieven van De Witt, IV, blz. 24) is geen enkel bericht voorhanden. De beteekenis van Valckenier's opnieuw optreden als burgemeester kan men afleiden uit het slot van een (overigens onbelangrijk) schrijven van Van Beuningen. van 28 December 1669: „Ik heb uyt mijn laeste conversatie met de heer Valckenier wel kunnen mercken, dat ick reden heb gehad, om UWelEd. tegemoet te voeren, dat onse groote saken best verhandelt sullen werden, wanneer hy nae de aenstaende electie, gelijck apparent is, wederom burgemeester sal sijn '. Het harmonie-plan (alsv., IV, blz. 26 vlg.) vindt ook geen nadere toelichting Wanneer de zaak reeds ver op weg is, treffen wij een brief van Reinier Langewagen aan (genoemd, t. a. p., blz. 41, noot 2), die voor de gezindheid te Amsterdam van belang is: 1) In een brievenboek van Hamel Bruyninx (R. A., legatie 88) komen in het laatste gedeelte een aantal brieven voor (niet geadresseerd) waaronder er stellig eenige zijn aan De Witt; zij zijn niet van genoeg belang om er hier iets uit mede te deelen. 2) Bampfield schrijft in 1670 verscheidene brieven, waaronder ook uit Keulen, die van gering belang zijn; hij handelt o. a. over de versterking van Keulen. — Na alles wat wij van Jacob Clouck hebben gelezen (hiervóór, blz. 377 en 395), lijkt het mij voldoende twee brieven van hem van 9 Juli en 24 November 1670 (over den overlast, den Nederlandschen handel In Frankrijk aangedaan) alleen te signaleeren.' 506 sy sóó wel beleit, dat gemelte heer president ter vergaderinge notificeerde, dat Sijn fioogeyt t'synen huise was geweest ende aen Sijn Ed. had gesegt, om meer en meer geïmbueert te werden, gaerne te willen hooren het te doene rapport, welcke notificatie ofte propositie door d'aenwesende ordinaris gedeputeerde van Haer Edel Groot Mog. aen derselver Gecommitteerde Raeden aenstonts is gecommuniceert, dewelcke, met haer seven sterck sijnde, met alle de ordinaris gedeputeerde ter Generaliteyt, excepto Werckendam, wegens Haer Edel Groot Mog. die saecke hebben overwoogen en geëxamineert, op wat gronden soodanige sessie in hoogstgemelte vergaderinge aen Sijn Hoogheyt gegont soude connen werden; soo is bevonden, dat sulx gefondeerd wierd op de woorden, hiernaervolgende ende staende in de bewuste commissie1): Oock met dien verstande, dat Sijn Hoogheit, versogt sijnde, om ter vergaederinge van Haer Hoog Mog. ofte den Roede van State te komen, aldaer sal compareren. Maer geen van de dry heeren ordinaris gedeputeerden ofte van seven aenweesende Gecommitteerde Raeden had gedogt ofte gedroomt op soodanigen interpretatie als de provintiën uyt die woorden willen infereeren, want men noyt gesproocken heeft van een introductie ofte sessie van Sijn Hoogheyt ter Generaliteyt, veelmin van, daer versogt sijnde, te sullen Bitten t'eynde aen de tafel in een chaire a bras, jae wat meer is, de meeste van geseide Hollantsche heeren, en in specie UWelEd. Gestr. broeder en ick, verclaerde niet te weeten, hoe soodanig woorden in de bewuste resolutie waeren comen te influeren, tenwaere Haer Ed. Groot Mog. van sodanig sentiment moesten geweest sijn als jegenwoordig de provintiën sijn, maer sulx konde niet bevroed werden, 't geen oock by de provintiën oock wel bleeck, want, gevraegt den heer Van der Hoolck, hoe comt' er in, Sijn Ed. antwoorden: dat comt soo van boven, wysende met sijn hant hemelwaerts. Alle 't welcke dan daer soo sijnde, sijn de Gecommitteerde Raeden en corps naer boven gegaen ende, om ten eene nog ten anderen 1) De cursief gedrukte woorden zijn in den brief onderstreept. 507 geen abuisen te begaen, eenparig met de ordinaris gedeputeerde de ses eenparige provinties versogt met die saecke te willen supercedeeren tot de aenstaende vergaderinge van Haer Ed. Groot Mog. om derselver goetvinden, en 't welck eerst by Gelderlant toegestaen wiert, die oock, sooveel in haer was, niet geleeden soude hebben, dat wy overstemt soude werden. D'andere provintiën, wel wat yveriger tot de conclusie, gebruickten evenwel de moderatie van tijt te gunnen, vermits Zeelant, die daerin eerst moest stemmen en quansuis nu het moderamen in handen hebben, schoorvoetend tot uytstel voteerden. Mijn Heer, hoe de saeck by UEd. Gestr. gelegèn is, weet ick, UEd. broeder nog veele met ons niet; wy sijii min of meer perplext, maer wy connen ons tsamentlijck niet inbeelden, dat Sijn Hoogeyt anders als een raet ter vergaderinge van Haer Hoog Mog. sessie can hebben, want dat andersints de introductie als raet van State, daèr sooveel over gehacquetteert is, in een introductie ter Generaliteyt geconverteert sal werden — daer noyt niet is van gesproocken —, doordien alle daegen op die wyse can en sal met overstemminge van de provintiën compareeren ende dat selfs den Raet van State groote prejuditie toegebragt soude cunnen werden, doordien Sijn Hoogeyt, boven de saecken hoorende, het college ofte eenige uyt de haeren onnodig voor 't geheel oft 't meeste ontbooden ofte versogt sullen werden. Den heere mart, UEd. broeder, heeft my gesegt UEd. hierover ampel geschreven te hebben. Ick hebbe geoordeelt mijn plicht te weesen UEd. mijn geringe advertentie te laeten toecomen, met gedienstig versoeck van op 't spoedigste te willen overcomen ten beste van de provintie van Hollant ende West-Vrieslant, te meer wy overmorgen staen te vertrecken naer Maestricht, om evenwel in 10 a 12 dagen wederom te sijn. Waermede" (Van Jacob van den Bosch. 7 Juni 1670 '))■ Verwijst voor wat „gisteren" ter Generaliteit is gepasseerd, 1) Zonder datum of plaats of herkomst. De eerste volgt 'met zekerheid uit den brief; de tweede is natuurlijk Den Haag. 508 naar den brief van den ruwaard. „Ick vinde verscheyden cordate regenten seer geallarmeert over de extensie van de clausule, in de commissie van den hoochgemelten heere Prince infiuerende, raeckende desselfs comparitie ter Generaliteyt, gelijck ick mede den heere van Zee vender*) niet ten besten gesticht gevonden hebbe over de forme van de introductie van Syne hoochgemelte (Hoogheid) in den gemelten Raedt, ende voori aementlijck dat Uw Ed. hem daervan geene voorgaende kennisse gegeven hadde, daer hy nochtans 's morgens ten acht uyreu by Uw Ed. was geweest, sooals de voorschreven introductie noch tenselven daege geschiede2). Ick hebbe Sijn Ed. daerop geantwoordt, dat, doenmaels den brieff van inschryvinge van die van Schoonhoven noch nietingecomen sijnde,UwEd. ontwijffelijck niet geweten sal hebben, dat de voorschreven introductie voortganck soude hebben; dat ick andersins wel verseeckert waB, dat Uw Ed. hem die saecke niet alleen niet verborgèn, maer veel eer met Sijn Ed. daerover preallablement geconverseert soude hebben, daermede dan Sijn Ed. scheen contentement te nemen. Over dese saecke vallen alhier daegelijx vele ende verscheyden discoursen. Ick hebbe wel connen bemercken uut een missive van den heer pensionaris Vivien, die ick dese morgen van Sijn Ed. hebbe óntfangen, dat men aldaer mede niet wel tevrede is over de voorschreven clausule, alsmede dat men Sijn Hoocheydt ten tyde van de voorschreven introductie ter vergaederinge van Haer Hoog Mog. hadde geplaetst over den heere praesiderende in een fluweelen armstoel". Over één der velerlei geschillen tusschen Amsterdam en den raadpensionaris (t. a. p., blz. 50 vlg.) handelt de volgende brief van neef De Wit: 1) Philip de Zoete de Lake de Villers, heer van Zeventer, lid van den Raad van State sedert 15 Dec. 1666. 2) Dit was op 31 Mei. Ik heb, misleid door een onjuiste opgave van Yan Dijk, in Brieven van De Witt, IV, blz. 47, noot 4, ten onrechte gezegd, dat 's Prinsen introductie op 2 Juni plaats had; introductie en besluit waren op denzelfden dag, nl. 31 Mei. 509 (Van Johan de Wit. 13 Mei 1670 >)). Heeft om tegenwind zijn reis naar Polen nog niet kunnen aanvangen. „Ick hebbe van verscheyde heeren van de regeeringe alhier mijn afscheyt genoomen, daerin my niet als beleefde bejegeninge sijn ontmoet, maer alleenigh is my voorgekoomen, dat my hebben geseyt niet wel tevreden te sijn over hetgeene by den heeren van den Hoogen Raed soude sijn gedisponeert omtrent het werck van de dammen, seggende, dat niet konden begrypen, hoe dat restablissement op de complaincte van die van Rijnlant wierde verleent van dat soude in possessie sijn van te maken konnen sluysen, die dewyle die van Amsterdam haer daerin geen turbe en deden, ende daer geen turbe en was, geen complaincte te pas en quamJ); dat hetselfde niet met de practijcq overeen en quam, exposteleerde daer seer over, hetselfde UE. wytende, dat door UE. directie soo soude sijn geschiet. Ick seyde, dat ick geloofde UE. ongelijck daerin gedaen wierd ende dat sonder twijffel UE. daermede niet en soude hebben gemesleert, als sijnde UE. functie niet rakende ende het werck van de justitie; dat ick dat daerom te meerder geloofden, omdat ick oordeelden met haer, dat in materie van complaincte noodsakelijck turbe de faicte moste sijn ende die provisie wierde verleent, ne partes ad arma veniant etc, maer als men bevreest was voor turbe, dat alsdan de penaelen wordde gebiuyckt ende dat UE. dat oock wel soo soude hebben geconsidereert, gepresupponeert de saeck soo te leggen als sy seyden, daer ick niet van was wel geïnstrueert. Ick seyde wyders, dat het öfct van den dienst van het lant en was UE. parsoon by alle gelegentheyt suspect te maken, voornementlijck by een considerabel lit als is Amsterdam, om soo UE. goede debvoiren ten lesten van het gemeen dickwils infructueus te maken, daer ter contrarie by andere leden, die oock considerabel waren, UE. dickwils wierd verdacht gehouden van al te veel naer de 1) Uit Amsterdam. 2) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 52, noten. 510 opiniën ende de inclinatien van Amsterdam geporteert te sijn; dat ick alsulcke saken oordeelde seer te streckken tot groot nadeel van het gemeene beste ende de vryheyt. Ick schrijf dit aen UE. daerom, omdat soud konnen kennisse hebben van hetgeene men alhier foveert, ende UE. mesures naer te nemen, ende dat ick oock bevonden hebbe niet onaengenaem geweest te sijn hetgeene, als boven verhaelt hebbe, met een goed empressement hebbe geuytet". De Witt bleef naar verzoening streven. Op zijn brief van den 6e:' Juli (t. a. p., blz. 49) antwoordde Valckenier: (Van Gilles Valckenier. 8 Juli 1670 '))• „Ick gedencke wel, dat de laetste mael de eere hebbe gehadt van UEd*. tot Amsterdam te sien, UEd*. mentie heeft gemaeckt van de moite te ondernemen, om alhier tot Amsterdam neffens de heer pensionaris Fagel my te vinden, ten eynde met gemeen advis iets mogten uytdencken, waerop den Staet en sonderling de justitie voor het toecomende soude connen sijn gerustheyt hebben, oock dat UE*S. voorslach my niet was onbevallich. Tijt van byeencomste UEd*. bekent te maecken voor den aenstaenden vergaderingh, ben verhindert geweest door andere soo publycque als particuliere empeschementen; dat oock noch sulx niet can doen, vertrouwe UEd*8. gewoonlycke b'leeftheyt lichtelijck sal excuseren op den troudach van mijn soon, die wesen sal den 15 deser op Dingsdagh in den aenstaende weecke. Ick ben oock sedert in nader gedagten gevallen, dat misschien soodanigen byeencomst niet soude wesen van het meeste nut, in opsicht vooreerst dat eenigermaten aen my soude connen invidie verwecken, alsoff particulierljjck iets ondername, dat niet als aen de gansche regeringh deser stede specteert; daernaer 1) Uit Amsterdam. 517 eens quam aen te spreecken, dat buyten allen twyfel maer van quaet gevolge sijn soude ende oock seer verre van myne gedaghten is. Ick meyne daerom, dat het best sal sijn, dat ick die aenspraeck tot de naeste vergaederingh differere ende occasie soecke, om alsdan daerover, sonder ombrage te geven, met den heere Valckenier te spreecken. Wat nu belangt UEd*8. particuliere missive, het griffierschap van de Generaliteyt *) betreffende, soo weet ick well, dat by den heere Kinschot debvoiren daertoe werden gedaen, ten minsten om, soo men my seyt, de saeck daerheen te beleyden, dat den heere Slingelant tot die bedieninge ende hy, heere Kinschot, tot die van den heere Slingelant gevordert soude mogen werden ende dat sy sulckx haer vrunden, sooals men seyt, t'saemen brengen souden. Ick sal my niet inlaeten, om daerover myne opinie off gevoelen te seggen, maer kan UEd*. well verseeckeren aen d'ééne kant, dat ick aen UEd*. opreghtelijck hebbe verclaert, dat, in gevalle Haer Edel Groot Mog. souden mogen koomen goet te vinden my tot de voorsz. bedieninge van griffier te recommanderen, dat ick die Haer Edel Groot Mog. recommandatie opvolgen en 't employ, op my geconfereert werdende, aennemen soude, maer dat ick aen d'andere kant oordeele seer onbetamelijck te sijn te brigeren ende solliciteren het employ van yemant, die noch leeft. Ick hebbe van desen avont aen den heere Gravesteyn in desen selfden sin geantwoort op 't geene hy my seyde van dat men eenige heeren van de provintiën wilde persuaderen, dat ick geen inclinatie off intentie hadde, om 't voorsz. employ aen te nemen, schoon men het op my soude willen confereren, ende aen hem verclaert, dat ick well lyden moghte, dat hy in dien sin aen diegeenen, die hem daerover spraecken, antwoort geven moghte; aen mijn swaeger Van Heuckelom hebbe ick my op voorleden Maendagh even vóór mijn vertreck oock alsoo geuyttet, maer niet tegens yemant van myne broeders2), 1) Brieven van De Witt, IV, blz. 130, waar ook de in dezen briel genoemde personen voorkomen. ««s). 2) Behalve Francois (t. a. p. genoemd) nog Hendrik Fagel, 52? criminale justitie privativelick is opgedragen by de Hoog Mog. heeren Staten des landts, ende ick vastelick vertrouwe, dat 't Hoff van Hollandt sulcke narraten tot nadeel van gedachte Aitsema ende Bootzma niet soude laten influeren ia haer sententiën sonder overtuigende bewijs, hebbe ick goedgevonden op UEd*. gedienstelick te versoecken, dat ick deur middel van UEd*. autoriteyt geraacken mogte aen copiën authenticq van de bewiesen, tot nadeel van Aitzema ende Bootzma leggende, besonder dat ick bekomen moge copia van de brieff van den resident Aitzema oft packete, houdende aen Nyfo tot Londes, anno 1667 g'i nterci pi deert (!)'). Ick ben voornemens geweest te versoecken schrieven van 't Hoff van Vrieslant aen 't Hoff van Hollandt om oversendinge van de gedesidereerde bewiesen, doch naderhandts heeft my goedgedacht UEd*. daerover in aller stillicheit te schryewen. Ick derff UEd*. verseeckeren, dat ick UEd*. seer geerne sal laten buiten de hatelickheit van deese saacke ende dat van alle brieven van UEd*. niet een letter sal worden gesyen. Want ick wensche alleen, dat sulcke verraders van ons vaderlandt, ende dat by sulcke gevaerlicke tyden, ter competenter straffe gevordert mogen worden, als waertoe ick my eerende eedshalwen verbonden houde. Myn Heer, excuseer mijn genomene vrymoedicheyt, begunstigt sulck binlick versoeck ende weest voorts" enz. *). 26 Mei 1670 (O. S.) vraagt Kann, of hij De Witt te Groningen 3) zou kunnen spreken; hij is er niet in 1) Dit pakket wordt in de sententie met name genoemd. De geadresseerde is waarschijnlijk Hieronymus Nipho, die als Engelsen spion op het vasteland voorkomt in 1666 (Colenbrander, Zeeoorlogen, t. a. p„ I, blz. 305, noot 4); ook in 1672 is hij hier te lande (t. a. p., blz. 166). Een instructie en commissie voor hem, Edmund Aston en Arthopp, om naar Zeeland te gaan en een onderzoek op verschillende plaatsen in te stellen, komt voor: Record Office, London, Foreign Entry Books, n". 15r" 2) Een antwoord op dit schrijven is onder De Witt's minuten niet voorhanden. 3) Hiervóór, blz. 502, noot 5. 535 gratie en wil doen, ende de onsëeckerheyt van de Nederlandsche oorloch, die, gelijck ick altijd geschreven hebbe, haere mesures sal nemen nae de kracht ofte swackheyt van onsen Staet", zullen haar nog wel eenigen tijd sleepende houden. Over de plannen tot equipage ter zee kan hij weinig positiefs schrijven. Men zal hier stellig niets doen dan op zeer goede fundamenten en om geen kleinigheid een snoer breken, dat licht in 25 jaar niet weer te knoopen zou zijn, „sijnde alle de gedachten hier groot ende hooch, iae so hooch, dat se mynes oordeels wel op het hoochsten mochten sijn". (Van Pieter de Groot. 23 Januari 1671). Verwijst ter beantwoording van De Witt's brief van den 15en ') gedeeltelijk naar zijn andere, hiernevens gaande brieven2), bepaaldelijk voer wat gedaan is in zakè de verlenging der submissie. Bij resolutie van Haar Hoog Mog. is hem kort na zijn aankomst gelast in alles, wat de triple-alliantie betreft, te handelen in overleg met Montague '). Deze gaat echter niet openhartig met hem om, waarom hij voorzichtig met hem is. Van Beuningen heeft hem geschreven, dat hij de zaken in Engeland in een goeden stand gelaten heeft. „Maer ick vinde my genootsaeckt nochmael te segghen hetgeen ick al so dickmael hebbe gesecht, jae al uut Sweden hebbe geschreven, dat ick my daerontrent so gerust nyet en kan stellen, als ick considerere, dat men hyer alle caressen aen de Engelsche doet, dat men van de Coning van Engelandt4) ende hertoch van Yorck ten hoochsten vernought is, als ick weet, gelijck ick seecker weet, dat hyer een afgesonden 1) Brieven van De Witt, IV, blz. 151. 2) Van Dijk, t. a. p., blz. 168 vlg. 3) Ralph Montague, Engelsch gezant te Parijs. — Een resolutie als De Groot bedoelt, trof ik niet aan. 4) Het hier en hierna gespatieerde is in de brieven uit cijferschrift opgelost. vin Nog uit het archief van Holland haalde ik de brieven van Van Beverningk, in 1667 uit Breda geschreven 1). Zij komen niet onder de particuliere missives voor, maar zijn, als gezanten-berichten, afzonderlijk gehouden. Van deze gezantschapsberichten heb ik zeer veel gebruik moeten maken voor mijn eigen, dus het laatste hoofdstuk. Hiervoor zijn natuurlijk ook de particuliere missives benut. Maar zij ontbreken voor het jaar 1671 geheel (evenals voor de tweede helft van 1666 en van 1667), en ik moet herhalen, wat ik reeds in de Inleiding tot deel I heb gezegd 2): deze collectie is mij in beteekenis niet meegevallen. Er komen stellig een aantal gewichtige documenten in voor, maar het onbelangrijke overweegt in zeer sterke mate. De meeste zorg hebben mij de gezantschapsberichten gebaard. Ik wilde ze liefst zooveel mogelijk volledig geven, althans de belangrijkste, maar niettegenstaande veel moeite gelukte het lang niet ze alle te vinden. Er is hiervan stellig zeer veel verloren geraakt. Ook was het lang niet altijd gemakkelijk de juiste brieven, die ik hier noodig had, te herkennen. Men herinnere zich, wat ik omtrent de drieërlei brieven, die een gezant gewoonlijk schreef, in de Inleiding tot deel I B) gezegd heb. Het gaat in deze uitgave alleen om de brieven aan De Witt persoonlijk *) met terzijdelating van de copieën van de brieven aan den griffiers), de zgn. secrete missives dus. De laatste mocht ik hier alleen missives is ook nog lichtelijk vermeerderd door de oplossing der zgn. „verspreide collectiën", waaruit een zeker aantal brieven aan De Witt te voorschijn kwamen, en uit de oplossing van de collectie autografen (zie Brieven van de Witt, IV, blz. VI, noot 2). Maar deze zijn van gering belang; ik geloof niet, dat ik er één van opgenomen heb. 1) Hierna, blz. 348, noot 2. 2) Blz. XI. 3) Blz. VI. 4) Van dit beginsel is ook uitgegaan bij de bewerking van hoofdstuk II van deel I. 5) Ik noem deze brieven voor het gemak copieën, maar dien toch op te merken, dat ze veelal in origineelen vorm, dus door den gezant zelf geteekend, voorkomen. gebruiken, voorzoover ze tot toelichting van de eerstbedoelde noodig waren. Hen ook op te riemen verbood reeds de ruimte, maar zou ook onlogisch geweest zijn, omdat het in deze uitgave speciaal om de De Wittcorrespondentie te doen is. Ook in de 18e-eeuwsche uitgave der diplomatieke brieven treft men in hoofdzaak alleen deze soort aan, al ben ik er wel zeker van, dat de scheiding niet zóó consequent doorgevoerd is als ik hier heb trachten te doen *). Kortweg wil ik de brieven der verschillende gezantschappen, welke voor mededeeling in aanmerking kwamen, uit dit oogpunt behandelen 2): Van Beuningen te Parijs in 1668. Ik heb reeds opgemerkt, dat Van Beuningen's brieven van deze zending geheel ontbreken. De portefeuille in het archief der Staten van Holland, waarin ze verwacht mochten worden (n°. 2824), bevat er geen enkele. De portefeuille, waarin de brieven aan de Staten van Holland zelf voorkomen (n°. 2821), bevat alleen copieën van brieven aan de Staten-Generaal en enkele^ die als copieën van brieven aan den griffier te beschouwen zijn. Bij de meeste is het mogelijk ze te vergelijken met de brieven aan de Staten-Generaal en aan den griffier zelf (in Staten-Generaal nos. 6696 en 7314). Bareel te Londen in 1670. Boreel's brieven tot einde 1669 vindt men gedrukt in deel IV der 18e-eeuwsche uitgave. Te beginnen viel dus met 1670: brieven van dit jaar worden aangetroffen in de portefeuille met missives aan den raadpensionaris (Holland n°. 2816). Men mag ze dus wel houden voor brieven, die dienden te worden opgenomen. Ik moet er echter op wijzen, dat sommige op mij meer den indruk maken van copieën van brieven aan den griffier, maar dit is door gebrek aan vergelijkingsmateriaal — de brieven uit Engeland aan den griffier ont- 1) O.a. vindt men in deel IV dezer uitgave onder de brieven van Meerman en Boreel stellig verscheidene, die alleen copieën van secrete missives zijn. ^ëtiSdHM 2) Buiten beschouwing laat ik de enkele diplomatieke brieven (o.a. die van Bonifacius van Vrijbergen uit Brussel uit 1669), die ik uit de zgn. particuliere missives haalde. X breken zoo goed als alle in de eerste maanden van 1670 in het archief der Staten-Generaal — niet uit te maken. Ik heb ze dus opgenomen •). Van Beuningen te Londen in 1670. In de zoo even genoemde portefeuille (Holland 2816) is een vrij groot aantal brieven van Van Beuningen alleen en van hem en Boreel samen van Juni af. Hieronder zijn er echter verscheidene, die voor onze uitgave tot de verboden vruchten behooren. Het heeft mij veel hoofdbrekens gekost dit uit te maken. Bij eenige slechts was vergelijking met de brieven aan den griffier zelf mogelijk (in Staten-Generaal 6922, tusschen de zgn. publieke brieven in). Bij andere nam ik de beslissing op grond hiervan, dat ze in De Witt's brieven geen weerslag vonden. Wat ten slotte, na zorgvuldige zifting overbleef, vindt men in deze uitgave opgenomen: het zijn er slechts zes van Van Beuningen 2). Dit resultaat is zeer onbevredigend. Het is zeer jammer, dat wij van Van Beuningen's brieven waarop De Witt in October en November antwoordts), niets meer bezitten, zij moeten belangrijk geweest zijn. Maar er schijnt niets aap te doen. De Groot te Stockholm 1669 en te Parijs 1670—1672. Hier is het geval vrij eenvoudig. De Groot's brieven aan De Witt liggen in twee afzonderlijken katernen (in Holland 2805 en 2824) bijeen en hun inhoud bewijst direct, dat dit zeer persoonlijke brieven, alleen voor De Witt bestemd, zijn. Van Dijk heeft juist deze zeer belangrijke brieven uit Parijs in zijn in onzen tekst meermalen geciteerd werk niet gekend. Ook onder zijne missives uit Parijs aan de Staten van Holland (Holland 2821) vindt men verscheidene aan De Witt, maar déze zijn ongetwijfeld uitsluitend als copieën van de brieven aan den griffier te beschouwen. Waar vergelijking mogelijk is, wat in 1670 niet, maar in 1671 en 1672 verscheidene malen 1) Een enkel briefje in Holland 2812, dat als aan De Witt geadresseerd moet worden beschouwd en van zeer gering belang is, houd ik stellig voor een zgn. secrete missive. 2) Cf. de opmerkingen: hierna blz. 470, noot 2. 3) Brieven van De Witt, IV, blz. 99 enz. XI het geval is (in Staten-Generaal 7814), kan men de proef op de som nemen, die dan altijd uitkomt. Boreel te Londen 1671—1672; Meerman te Londen 1672. Boreel's brieven aan De Witt uit 1671 zijn niet afzonderlijk bijeengehouden '). Men moet ze bijeenzoeken uit de brieven aan de Staten van Holland (Holland 2812), waar ze vermengd zijn met copieën van de brieven aan den griffier. Vergelijkingsmateriaal bood hier de portefeuille met de secrete missives (Staten-Generaal 7332), waarmede de meeste gevallen uit waren te maken. In 1672 rijn Boreel's brieven aan De Witt wel afzonderlijk gehouden (in Holland 2824), maar hieronder zijn stellig ook copieën van secrete missives geraakt en omgekeerd zijn er ook weer brieven aan De Witt persoonlijk in de portefeuille met brieven aan de Staten van Holland verzeild (in Holland 2821). Hetzelfde geldt van de brieven van Meerman tijdens diens korte verblijf te Londen2). Het heeft heel wat zoeken en overleg gekost, om hier tot een beslissing te komen. In enkele twijfelachtige gevallen, besliste ik voor opneming 3). Van Bevorningk te Madrid in 1671. Van Beverningk's brieven aan De Witt treft men slechts voor het kleinste gedeeltè aan in de brieven uit Spanje in het archief der Staten van Holland (Holland 2826). De andere worden aangetroffen in Van Beverningk's verbaal *), waar ze duidelijk van die aan den griffier onderscheiden zijn. Cornelis de Witt te Brussel in 1672. Afzonderlijk gehouden en dus gemakkelijk te vinden, trouwens ook gemakkelijk door den inhoud te herkennen. Een enkele is ook aan den griffier geadresseerd 5), maar hij kan hier moeilijk gemist en is daarom bij wijze van uitzondering '1) Cf. hierna, blz. 554, noot 1, en 567, noot 2. 2) Een van Meerman's brieven aan üe Witt kwam te voorschijn uit het archief der Staten-Generaal (hierna, blz. 595, noot 2). 3) Cf. hierna, blz. 592, noot 2. — Over de brieven van Teresteyn van Haléwijn zie hierna, blz. 606. 4) Cf. hierna, blz. 567, noot 3. o) Alsvoren, blz. 621, noot 5. XII opgenomen. Eén enkele kon ik van elders toevoegen ')• De brieven van Van Vrijbergen en Van Beuningen uit Brussel aan De Witt ontbreken geheela). Vóórdat ik van dit onderwerp afstap, moet ik er nog de aandacht op vestigen, dat men in de registers met de diplomatieke correspondentie in het archief van Holland") — aldus ingericht, dat de resolutiën worden medegedeeld met de brieven, er toe relatief — vele brieven kan vinden aangeduid als brieven aan De Witt, die in werkelijkheid niet anders zijn dan copieën van secrete missives. Ik heb mij eenmaal laten verleiden een brief aan De Groot uit een dezer registers op te nemen, maar ben later tot de overtuiging geraakt, dat dit toch alleen een secrete missive is4). Verleidelijk was het de brieven van Van Vrijbergen en Van Beuningen, voorkomende in een dezer registers 5), als geadresseerd aan De Witt te beschouwen, maar de inhoud waarschuwde mij voldoende: de vraag, die ik bij een der brieven van De Witt aan Vrijbergen onbeantwoord had moeten laten 6), werd er niet door opgehelderd en de vergelijking met' de brieven aan den griffier zelf maakte de zaak definitief uit. Ook over de brieven van Van Beverningk en Cornelis de Wit uit 1672, als gedeputeerde resp. te velde en ter zee. een enkel woord. Zij hebben mij ook heel wat zoekens gekost. De eerste kon ik lange dagen maar niet ontdekken - De Jonge geeft nergens de plaats aan, waar hij ze voor zijne uitgave vandaan had gehaald —, toen een gelukkig toeval, het terugvinden van een oude aanteekening van mij zelf, me op het spoor bracht. Het is een hoogst raadselachtige verzameling, die van de „Saecken van Staet en Oorlogh:', die in deze uitgave meermalen genoemd is en die Fruin ook heeft gekend. Nog minder 1) Alsvoren, blz. 614, noot ft 2) Alsvoren, blz. 622, noot 1. 3) Dergelijke registers zijn er voor Engeland, Frankrijk, Spanje enz.; de beide laatste worden veel door Van Dijk geciteerd. 4) Hierna, blz. 549. 5) Cf. hierna, blz. 622, noot 1. 6) Brieven van De Witt, IV, blz. 311, noot 2. XIII dan ik vroeger wist te verklaren, hoe een zeker aantal brieven van Van Beuningen uit 1654 hierin verzeild zijn 1), kan ik thans ophelderen, welke bestiering Van Beverningk's correspondentie uit 1672 hierin heeft terecht doen komen. Anders weer was het geval met de brieven van den ruwaard. Deze hebben een tijdlang deel uitgemaakt van de zgn. verspreide collectiftt *) en bij het opruimen hiervan zijn ze ingevoegd in een portefeuille met brieven van gedeputeerden te velde en ter zee, maar deze laatste alle geadresseerd aan de Staten van Holland. Ze hooren dus eigenlijk hierin niet thuis. Erger is, dat eenige er van, die De Jonge uitgegeven heeft, er niet meer bij zijn. Eén vond ik terug onder de particuliere missives, de andere zijn spoorloos verdwenen. Hiervoor en voor de aanvulling van de door De Jonge uitgegeven brieven uit het verbaal der deputatie ter zee verwijs ik naar het bij de brieven zelf medegedeelde 3). Dit zij voldoende. Ik mag niet te langwijlig worden met te veel mededeelingen van zuiver archivalischen aard. Men moge uit de medegedeelde ervaringen de leering trekken, dat vele documenten in het archief van de Staten van Holland — van dat der Staten-Generaal geldt precies hetzelfde — niet zóó voor de hand liggen als men wel eens meent. Bovendien, dat archiefstukken, hoe levenloos ze daar voor den oppervlakkigen beschouwer schijnen te rusten, hunne lotgevallen hebben, evengoed als de libelli van Terentianus Maurus. De beteekenis van den inhoud van dit laatste deel voor onze historische wetenschap zal ik hier niet in bizonderheden aangeven', evenmin als dit in de Inleidingen van vorige deelen is geschied. Ik wil wel zeggen, dat ik deze beteekenis nog al hoog schat. In algemeenen zin gesproken, mag men zeggen, dat er weinig belangrijke onderwerpen uit de jaren 1660 tot 1672 zijn, waarop deze uitgave geen licht werpt. Zelfs over zoo bekende ge- 1) Doel I, blz. VII, noot 2. 2) Lijst 28, n°. 25. 3) Hierna, blz. 656, noot 2. XIV gebeurtenissen als die van de zeetochten van 1667 en 1672 zal men nieuwe gegevens aantreffen. De aanstelling van De Ruyter in 1665 wordt in Vivien's brieven aan De Witt, toen hij op de vloot was, op geheel nieuwe wijze verteld. Van veel belang acht ik de diplomatieke correspondentie uit de jaren 1669 en volgende. Het is goed, dat we deze thans geheel kunnen overzien. De hooge lof, dien vorige geslachten wel eens aan onze diplomatie hebben toegekend, blijkt hier althans lang niet algemeen verdiend. Boreel is ver beneden peil. Men schrikt er haast van zulk een diplomaat op zoo'n post als de Londensche ambassade te zien. Van Beuningen's gezantschap is een ernstige mislukking. De Groot valt mee te Parijs. Niettegenstaande zeer ongunstige omstandigheden weet hij toch belangrijke informatiën te krijgen; hij heeft De Witt den hoofdinhoud der Fransch-Engelsche verdragen van 1670 en 1671 weten over te brengen. Heel zonderling doet het aan dezen hiervan geen gebruik te zien maken, zelfs geen duidelijke gevolgtrekkingen. De partij-politiek heeft De Witt hier wel heel dwars gezeten. Hoe zou Frankrijk tegen de Republiek optrekken? Zag het dan het Oranje-gevaar niet? Zulke ijdele bespiegelingen houdt ook De Groot tot het laatste toe. Naast partijpolitiek misplaatste zuinigheid, die het den gezanten niet mogelijk maakt voor geld waardevolle inlichtingen te bekomen; zoowel Boreel als De Groot klagen hierover gestadig. En ten slotte nog rivaliteit! De heeren in de Staten-Generaal konden het niet verkroppen, dat De Groot hun zoo weinig bizonders schreef. Begrijpen zij dan niet, dat dit onmogelijk anders kan, roept de gezant uit. Hier mogen wij wel invloed van Fagel veronderstellen, wiens positie direct veel grooter wordt dan die van Ruysch ooit was geweest. Zijn herinnering aan den plicht der gezanten, om met hem te correspondeeren is, als ik wel zie, op de diplomatieke correspondentie van deze laatste jaren niet zonder invloed gebleven. Ik heb den indruk, dat over het algemeen de secrete missives in belang toenemen 1) Brieven van De Witt, IV, blz. 182. XV en die aan De Witt minder belangrijk worden. Vooral de Engelsche correspondentie geeft dezen indruk. Had De Witt in functie kunnen blijven, hij zou stellig met Fagel rekening hebben moeten houden. Fagel is een sterke persoonlijkheid, een karakter. Zijne brieven uit 1668 en 1670 behooren tot de allerbelangrijkste van dit deel. Het is vermakelijk hem, den lateren vriend van Willem III, met overtuiging het Eeuwig Edict te hooren verdedigen. Hij deed dit te Leeuwarden, waar hij als gedeputeerde van Holland vertoefde, en zijn gesprek hier met Roprda over de ontwikkeling der politieke verhoudingen in de Republiek is goud waard. De Fries leest den Hollander de les, dat deze de schuld draagt, dat de Oranje-macht zoo groot is geworden. Had Holland vroeger maar naar Friesland geluisterd! Ik voel het als een der leemten van dit deel, dat niet meer zulke brieven over de gewestelijke verhoudingen — die van Fagel zijn unica — konden worden opgenomen. Maar er zijn er zeer weinig en deze meest onbelangrijk. De Witt heeft deze gewestelijke relatiën, zooals we reeds in deel I konden constateeren, niet duurzaam aangekweekt. Voor Zeeland ge ven enkele brieven van Baropfield eenige vergoeding. Maar dit neemt het gemis niet weg, bepaaldelijk niet dat van de meeste brieven van Veth uit de jaren, toen de Hollandsche en Zeeuwsche raadpensionarissen in drukke onderhandelingen over een accoord stonden; ook doen dit eenige brieven van Fannius niet. Voor de stedelijke geschiedenis is er meer. Vooral de Dordtsche geschillen worden rijkelijk — misschien wat al te rijkelijk, nu ik het heele deel nog eens overzie — belicht. Over de Witt's verhouding tot Amsterdam, bepaaldelijk tot Valckenier, zouden we wel wat meer hebben willen hooren. Deze Amsterdamsche burgemeester is voor De Witt heel weinig tegemoetkomend en vriendelijk geweest — behalve bij het toekennen van* de vereering aan den raadpensionaris in 1668. Hoe gevreesd en hoe invloedrijk Valckenier omstreeks 1670 reeds was, leeren vooral de brieven van Reynst, die voor de Amsterdamsche dingen het belangwekkendst zijn. Men zoeke in dit deel niet alleen politieke en krijgs- XVI geschiedenis. De brieven van Jacob Clouck en enkele andere zullen den bestudeerder onzer economische geschiedenis niet onbekend mogen blijven. Die van Lievens en Quellinus zullen den kunsthistoricus interesseeren. Die van Jan Vos en Jan Zoet — dat we De Witt juist met deze beiden in betrekking moeten zien! — den beoefenaar onzer letterkunde, die van den laatste ook onze penningkundigen. En dan vallen er voor allerlei andere onderwerpen nog verscheidene kruimpjes af. Ik heb er met opzet naar gestreefd, nog meer dan Fruin reeds gedaan had, de uitgave zoo veelzijdig mogelijk te maken, zoover de voorhanden verzameling hiertoe maar aanleiding bood. Natuurlijk blijft het hier niet uitgegeven gedeelte van De Witt's correspondentie nog materiaal bevatten voor allerlei détailonderzoekingen, maar men geloove gerust, dat de room er voorgoed afgesnoept is. En hiermede geef ik dit werk, dat mij jaren lang een belangrijk deel van mijn arbeidsveld geweest is, uit handen. Met De Witt's correspondentie heb ik afgerekend. Zijn persoon blijft mij bezighouden. Ik meen hem de laatste jaren steeds beter te leeren kennen en ik hoop gelegenheid te hebben hiervan nog eens getuigenis af te leggen. Ik mag bekend veronderstellen, dat met deze uitgave Fruin's Wittiana niet uitgeput zijn. Kernkamp heeft van de collectie, die nog aangevuld kan worden met een aantal ms. aanteekeningen, die thans ook deel uitmaken van de handschriften-Verzamelingen der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, een inhoudsopgave medegedeeld in de Inleiding tot deel I van de Brieven van De Witt. Er is indertijd over gedacht hieruit nog een en ander te publiceeren. Ik hel, na deze collectie meermalen geraadpleegd te hebben, sterk tot de meening over, dat dit beter worde nagelaten. De meeste aanteekeningen, excerpten uit resolutiën, instructiën, pamfletten e. d., zijn te incoherent en vormen te weinig een eenheid, dan dat men er, ook als bronnen-publicatiën, veel nut van zou kunnen trekken. Van een enkel brouillon, in het bizonder van dat over de Dordtsche geschillen, zou met eenige moeite 21 Hollant etc. souden van wille sijn de vroetschappen uyt iedere stadt, sijnde leden van de hooghgemelte vergaderinghe, te qualificeren tot de jacht, soo in het hooghe als laeghe, ende dat ten dien eynde onse respective duynen, ghemeen met mon frère Trip ende suster Van Hellemondt'), groote schade sullen comen te leyden over het veelvuldich jaghen, dat uyt die resolutie sal comen te resulteren, soo versoecke ick ernstich, ende uyt de name van mon frère Trip ende suster Van Hellemont, dat UwEd'. gelieve ons de behulpsame handt te bieden ende te beletten, dat sulcks niet werde vastgestelt, daer onse duynen mogelijck meerder dan een derde minder in pacht komen te gelden ende alsoo onse goederen minder waert sullen sijn". • — De tegenwerping is niet minder fraai dan het voornemen, aan de heeren Staten toegeschreven. [J) Ook een brief van oom Van Sypesteyn uit 1661 handelt over de duinen, dien ik hier merkwaardigheidshalve laat volgen: (Van Cornelis van Sypesteyn. 26 Maart 1661 »)). „Myn Heer ende Neeff, Dewyle ick mijn verplicht kenne, om het gemene beste ende de Graefflijckheyt van Hollandt met raet ende daet — nae mijn cleyn vermogen — te dienen, soo heeft het mijn goet gedacht, aen UEd. bekent te maecken de bedenckinge, die ick hebbe op het uytroyen ende vernielen van de duynen, tusschen het strant ende het landt gelegen, 1) Margaretha Bicker van Swieten, weduwe van Gerard van Hellemont (Brieven van De Witt, H, blz. 40(5). (N. v. d. U.) 2) De hier beginnende passage tot het ] op blz. 23 is met de er bij behoorende noot door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 3) Uit Hillegom. 22 ende dat' om voor te komen — soo men meynt —, dat deselve duynen niet verder ende meerder sullen stuyven oover de naest aengelegen landen, waervan — mijns oordeels — de conynen geen oorsaecke konnen wesen, tenwaere op sommige, doch seer wenige hoeckskens, in de binnenduynen gelegen, alwaer de duynmayers het groene ende vaste velt, door al te veel conynen op seer cleyne plaetse byeenhoudende, komen te doen uytstuyven ende rau werden, hetwelcke niet soude geschieden, soo de duynmayers intijts daervoor sorchden ende met wenich helm datelijck die cleyne plaetsen beplanten, die door de wint ofte conynen. rau gemaeckt soude mogen werden; dat oock de duynmayers soo veel helm op bequamen tijt ende met goede wortels planten, als sy respectivelijck schuldich sijn te beplanten ende waerover sy betaelt werden, de duynen soude generalijck soo niet van helm ontbloot wesen, maer in 't opneemen van de helmplantinge, die by de secretarisen, die de duynmayers daerover vry laten iaegen, ende die van den gerechte gedaen wert, tot aenwysinge van de respective duynmayers, gaet slordich, doch vierich toe, aenwysende de helm, die de buren geplant hebben, als sy selven die hadden geplant. Ende nu het calf verdroncken is, nu wil men de groote put vullen, daer dat ongeval voor te komen waere geweest in het beginsel met een cleyn plasie te stoppen. Doch diet(!) raeckt meest des Graeffelijc(heyts) binneduynen. Om nu te komen tot achterduynen, daer men wesen moet, het verstuyven derselve is meest veroorsaeckt, dat het sedert ettelijck tijt ofte iaren herWaerts seer gewayt ende gedroocht heeft, waerdoor de geplante helm seer ondergestooven ende verdrocht is geweest, waerhalve het niet mogelij ck is, dat de conynen op dat sandige ende rauwe geberchten haer soude konnen onthouden ofte gaten behouden, loopen allenelijck van haere gaeten over dat rauwe velt gins ende wek. Dit sijn — mijns oordeels — de oorsaecken van de schade, die aireede geschiet ende noch meerder te verwachten is, wegens het overstuyven van de naestgelege landen. Staet nu te letten, hoe dat men sulx sal voorkomen tot minste schade van de Graeflijckheyt. Men soude — mijns oordeels — alle ende 23 soodanige voorkanten van de achterduynen konnen blint maecken ende de conynen daeruyt royen, ter breete van ettelycke royen — nae de gelegentheyt van het achtergelegen velt —, als noodich was, om verder overetuyvinge te beletten. Soo soude de Graeffelijckheyt noch iaerlijx konnen trecken het profijt van de achtergelegen bergen ende velden. Ende als- iedereen geoorloft was de conynen te mogen vangen ende vernielen, die buyten haer liemiten — by daege — quamen, soo soude de duynmayers wel sorgen, dat de konynen niet wederom in die voorhants uytgeroyde bergen soude nestelen". ] In de verzameling bevinden zich gedrukte exemplaren van „Decisie by de Stalen 's Landts van Utrecht gedaen, raeckende den XXXVIe articule van de kercken-ordre", en van „Resolutie , waerna de kercken-dienaren van derselver provincie haer sullen hebben te reguleren",.en afschriften van de resolutie van Utrecht van 19 Juli (O. S.) over het doen vertrekken der predikanten, een en ander met een begeleidende missive aan De Witt toegezonden '). [ 2) Op De Witt's brieven hierover (Brieven van De Witt, II blz. 261) kwam het volgende antwoord: 1) NI. bij een brief van. Christiaan Rodenburg van 21 Juli (O. S.) uit Utrecht. De in den tekst genoemde stukken bij Aitzema, IV, blz. 684 vlg. In een brief van 19 Juli (O. S.) verhaalde Rodenburg de resolutie van de Staten en van de stad betreffende het vertrekken der beide predikanten, op dien dag genomen. Het bevel wordt, schrijft hij, gehoorzaamd, „sijnde deselve ten vijff uyren tesamen over het St. Jans kerekhoft gegaen de wech nae huys, geaccompagneert met een groot getal van menschen, doch genoechsaemen alle van geringe conditie". Hij geeft verder- eenige bijzonderheden over de behandeling van het reglement in de vroedschap. Gecommitteerden van den kerkeraad hebben den Staten verzocht het maken er van na te laten of het althans uit te stellen, om den kerkeraad gelegenheid tot advies te geven. Hun is geantwoord, dat de Staten niets dan met goed overleg zullen doen. (N. v. d. U.) 2) De volgende brief — uit Utrecht — is door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 24 (Van Christiaan Rodenburg. 1 Augustus 1660 O. S.) „Mijn Heer, UEdts.. missive metten ingeleyden hebbe ontfangen'), •alsoock de voorgaende, daermede deselve ons belieft te congratuleren de herstellinge van onse macht over de kerckendienaerss), daeraen UEd. soo sonderlingh heeft belieft de hant te bieden, waerover onse regieringe alhier in het generael ende de regenten haer in het particulier aen UEd. ten hoochsten verobligeert houden. Dat in de saecke niet verder en is geprocedeert als wel sommige rechtmenende hadden gewenscht, wort gehouden te zijn gecauseert door eenige intelligentie, vóór desen met sommige van de regieringe gehouden. UEd. gelieve mijn t'obligeren van uyt deselve te mogen verstaen, off het nodigh ende aengenaem sal sijn Haer' Ed. Groot Mog. by missive onse verrichtinge bekent te maecken, daerover ick UEd'. in mijn vorige hebbe gementioneert. Mijns bedunckens sal ock nodich sijn te laboreren pro conservanda valetudine, gelijck als. gedaen is pro restituenda, daertoe dienen sal het overlegh van de compagniën, die alhier souden connen blyven off geleydt worden in guarnisoen". ] De zaak tegen de erven Musch duurde nog altijd voort. Daarvan bericht een brief: (Van Cornelis Boey. 8 October 1660 s)). „De sake, my door Haer Edel Groot Mog. aenbevolen tegen de weduwe ende erfgenamen wylen den griffier Musch ende heere van Asperen, sijn door my gebraght in state van wysen, hebbende gedient van acten ende muni- 1) Van 9 Augustus; zonder belang en daarom in de Brieven van De Witt niet opgenomen. 2) Dit is de brief van 4 Augustus (Brieven van De Witt, t. a. p.). 3) Zie Resolutiën Holland 9 Oclober 1660. — Deze brief ligt in de portefeuille van 1661. Hij is door mij uit Fruin's excerpten van 1661 naar die van 1660 overgebracht. (N. v. d. U.) 25 inenten, partyen alle beyde verstreken ende gedient van insinuatie ende bevel, sijnde d'insinuatie van mede te willen dienen respectivelijck aen haer gedaen den 23 April, ende het bevel den ven May lestlêden 1660, 't welck mijn heere aen Haer Edel Groot Mog. volgende d'ordre, aen my gegeven, gelieve te notificeren" enz. Een brief, in het Latijn, van Levinus Warnerus, Pera, Constantinopolis, 14 Augustus 1660, geeft alleen nieuws, o. a. over Zevenbergen '). Een memorie over het consulaat te Smyrna, door Gerard Smits, Amsterdam 15 Augustus 1660, ingediend, handelt grootendeels over de geldelijke voordeelen van den consul. Zn zou hier niet op haar plaats zgn -). [3) Uit het einde van 1660 zijn er eenige briefjes van Wimmenum en een van de Gecommitteerde Raden (24 December), geteekend Beaumont; De Witt werd hierbij tot tweemaal toe opgeroepen, om een vergadering van de Gecommitteerde Raden, welke Wimmenum noodig oordeelde, bij te wonen. Maar hjj kwam niet: bij was Oudejaarsavond nog te Amsterdam (Brieven van De Witt, II, blz. 231). Bij een ander briefje van Wimmenum van 26 December was gevoegd een brief van Beverweert en Van Hoorn aan hem van 7/17 December uit Westminster, waarin zij vroegen, of er nog eenig geld beschikbaar was, om in Engeland in hunne onderhandelingen te gebruiken. Het blijkt, schrijft Wimmenum, „dat een- geoolide lap onder de slee sal dienen te werden gebracht, om de laading sonder hort en vaster voort te sleepen" *).] 1) Niet bij Du Rieu, Levini Warneri de Rebus Turcicis epistolae ineditae (Lugd. Bat., E. J. Brill, 1883). Evenmin een van 29 September 1661 aan De Witt. — Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 142. (N. v. d. U.) 2) Fruin heeft de memorie — in excerpt — wel opgenomen in zijn Varia over De Witt's tijd (zie Brieven van De Witt, deel I, blz. VI). (N. v. d. U.) 3) De nu volgende passage is met de er bij behoorende noten door mij aan Fruin's excerpten toegevoegd en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 4) Zie over het geval verder: Japikse, Verwikkelingen, blz. 76—77. 31 niet alleenlijck rnaer sal thoonen haer onmaght ende quaede genegentheyd, ende specialijck den heer raedpensionaris van Zeelandt, die, soo ick van ter syden werde beright, by deselve van onwaerheyd wert geaccuseert') ten regarde van de discourssen, met Haer Hoogheyd in Den Haege gehouden, daervan Sijn Ed. in myne presentie aen UEd4., ende daernae in de Gecommitteerde Raeden alhier, rapport heeft gedaen, sal irriteren, maer dat wel mogelijck daerop sal volgen, dat de graeffelycke de vasalle steden sullen urgeren tot aenneminge van de respective reglementen ende dese haer wel souden mogen laten vercraghten. Immers heeft my d'heer pensionaris Van Zypesteyn van Vere *) gisteren confidentelijck verclaert van gevoelen te sijn, dat de graeffiycke daerop behooren te staen, ende dat hy vertrouwt tot Veere het daerhenen te sullen connen dirigeren, dat sy het haer sullen laeten overdryngen, doch, soo die van Vlissingen dat niet mede goedvinden, maecke daer weyigh staet op. Ick heb dit gisteren avont aen den heer faedpensionaris van Zeelandt gecommuniceert ende aengenomen huyden tot Vlissingen dienaengaende debvoiren te doen, en soo men sich daer mede wat wil laeten vercraghten, sullen Middelburg ende andere sien aeri 't werck te helpen. Immers in allen gevalle, schoon die van Veere,^alsnog leggende onder een nieuwe horde, die niet connen ontworstelen ende d'heer Mauregnault wat woelt, en can ick echter als niet twijffelend aen de confirmatoire ende approbatoire resolutie van de Staeten alhier, het bewuste groot werck op de ingenomen kennisse van de dispositie aldaer van nu aff niet anders aen sien als voor een gedaen saecke, die ick God Almaghtigh bidde ten goede van beyde provintiën ende den geheelen Staet te willen zegenen; ick sal niet nalaeten, soo ras» hier yets dienaengaende sal werden 1) Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 301. Het aldaar genoemde „geschrifte" is sedert voor 'den dag gekomen uit de collectie-Verheye van Citters (Verslagen van 's Rijks Oude Archieven 1917, — hiervóór, blz. 26, noot 2). 2) Leonard van Sypesteyn. 32 geresolveert, UEd'. daervan op het spoedighste te berighten". - - - - (P. S.) '). Ick ben gisteren wat laat tot Vlissingen van de heeren Van Hecke, Gyselingh ende Inghels opgehouden, soodat desen is blyven liggen. Na vele discourssen is den voet by ons beraemt, daerop de bewuste approbatoire resolutie sal dienen beleyt, die ick d'heer raedpensionaris van de morgen verhoopte te gaen communiceren. Ick vinde d'heer Van Hecke wel, maer niet soo resoluyt als de twee andere, die my genoegh hebben te kennen gegeven, dat sy 't bewuste reglement haer souden laeten overdryngen, daerop ick nu sal gaen wercken; maer één saecke is my daer gemoet, die ik om haer importantie UEd. niet can laeten in hooge confidentie te communiceren. Ick heb om veele redenen vooral nodigh geacht, dat een particuliere correspondentie tusschen UEd. ende d'heer Ingels wierde gemaeckt; die heeft Sijn Ed. my gisteren secretelijck belooft, die met UEd., onder desselfs welbehaegen, in alle trouwe ende oprechtigheyd te willen aengaen, ende dewijl ick den 12en deses met den Raed van Vlaenderen daer sal hebben te verschynen, dat Sijn Ed. het daerhenen sal dirigeren, dat wy. beyden werden gecommitteert, • om tot Amsterdam te procureren 't gene desen Raed van 't Collegie aldaer over verscheyden saecken is competerende, om welcke te becoomen d'heer raedsheer Reigersbergh my alhier goede hoope heeft gegeven, en sullen soo tesaemen aldaer sonder ymandts opmerking connen verschynen". ] Evenmin vinden wij in onze verzameling de wederhelft der briefwisseling over de educatie van den Prins van Oranje. In het algemeen zijn er maar weinige brieven van Zuidpolsbroek voorhanden en die bijna alle over onbelangrijke zaken2), recommandaties van personen en van particuliere belangen. 1) Dit P. S. is van 30 Sept. 2) Cf. de Inleiding tot deel I, blz. XIV. (N. v. d. U.) 37 (Van Johan van Thilt. 7 Maart 1661 »)). „Considererende de jegenwoordige constitutie der wereltse saecken, neeme ick de vryicheyt UEd. myne geringe consideratiën eenigsins te oopenen, raeckende het poinct van de alliantie met Engelandt, die by sommige nu soo hooge ofte nootsaeckelick niet en schijnt geconsidereert te werden als wel in gepasseerde tyden, daer ick voor my alsnog niet en kan sien, als de tractaeten met andere prinsen en potentaeten ons wel seer dienstig sijn, maer dat, indien men met Engelandt niet en komt te doen, maer re infecta te scheyden, men — om de gelegentheyt van het rijck ende naturel van haer naetie, sijnde nu mede gesterckt met de principaelste haeven van Vlaenderen — met haer niet wel buyten misverstandt ofte verwydering sal connen blyven; hetwelcke niet alleen ten hoochsten schaedelick aen den Staet ende t'enemael ruineus aen de half siecken commercie soude sijn, maer uut welcke swaericheyt ons anderen niet sullen redden, maer alleen tot onsen lasté sal blyven, ende gelijck het beeter is, vrintschap te houden als naer gekoomen oorlog deselvige, met schaede ende kleyne reputatie dickmaels, weder te maecken, soo versoecke ick, dat mijnheer, als primier minister ende bestierder van onse Regieringe, volgens mijnheers voor desen dickmaels gehoorde sentiment, sich dit hoochwichtig poinct gelieft ter herten te laeten gaen, ten eynde onsen Staet, die nu eenige jaeren herwaerts door verscheyde swaere voorvallen seer is gedruckt geweest, een weynich mag koomen te respireren ende buyten niewe commotie blyven. Ick weet wel, dat mijnheer sorgvuldig ten hoogsten is voor de conservatie van onse gemeene ruste, maer hoope, mijnheer my dit briefien niet quaelijck sal affneemen, 't welcke te vryer sy schry vehde, omdat ick nevens mijnheer hebbe geproeft, hoe lastich ons de voorleden Engelschen oorlog viel ende hoeveel men neeft moeten laboreren, om daeruut te geraecken. Ick sal dan, affbreeckende, naer presentatie van mynen ootmoedigen dienst, blyven" enz. 1) Uit Haarlem, evenals de volgende. 38 (Van Johan van Thilt. 30 Mei 1661). Engelsch-Portugeesch huwelijk gevaarlijk voor ons; de „begeerlicke ende onredelicke aert" der Engelschen is bekend. Toerusting ten oorlog geraden. „Daer wert soo iets gemompelt, alsof sommigen wel souden inclineeren met Engelandt te broileren, dat, mijns oordeels, onloofwaerdige ende odieuse discoursen sijn; maer ick vertrouwe, dat de principaelste regenten met mijnheer ende my in dat sentiment sijn, dat wy met Engelandt in alle vrindtschap ende goet verstandt soeckt(l) te blyven ende alle moegelicke ende redelicke, ja, bedenckelicke middelen daertoe aen te wenden, al waer het spenderen van «enige notable sommen, als het vrucht koste doen; maer de saecke aen ons alleen niet staende ende het haer gelievende met ons te breecken ofte soodaenige onredelicke ofte onlydelicke saecken ofte conditiën te vergen, dat men genootsaeckt soude sijn die te verwerpen ende by andere wegen op onse conservatie ende subsistentie te dencken, dat in sulcken cas men niet perplext ofte verleegen behoort te staen, maer op alles gereet ende, gelijck men gemeynelick seyt, komt om scherp te sijn, want, indien eenich versuym ofte fiauwicheyt in soodaenige gelegentheydt wiert begaen ende men in de voorgaende fouten quaeme te vervallen, het is te vreesen, dat niet alleen de reputatie, die ons noch resteert, verloore waere, maer in een groote consternatie, verlies ende klachte der ingesetene soude koomen te vervallen, hetwelcke voor onse nog soo welgestelde republycke in alles schandelick ende voor de jegenwoordicheit ende posteriteyt onverantwoordelick soude sijn". In Engeland was men over onze regeering niet tevreden, zooals blijkt uit het schrijven: (Van Clarendon. 30 Mei 1661 O. S. !))• ^Monsieur, Encore que les effets n'ayent point confirmés les asseu- 1) Uit Londen. 39 rances, que vous nous donniez a La Haye, d'espouser les intérests du Roy, mon maistre, et d'appuyer de vostre crédit ce' qui pourroit estre de son service, je veux néantmoins espérer que vous estes tousjours dans les mesmes sentiments et que dans les occasions nous en pourrons esprouver la sincérité. C'est po'urquoy le chevalier Downing a ordre de s'adresser particulièrement a vous; et comme je 1'ay chargé de vous entretenir de ma part, j'ay cru le devoir accompagner de ce mot, pour vous prier de luy adjouster foy en toutes choses et de croire que je seray trés aise de me pouvoir dire tousjours, Monsieur, vostre trés affectionné serviteur" Een van de niet nagekomen beloften was de aanstelling van Sylvius, die zich noch altijd moeite gaf, om in dienst van de Republiek gebruikt te worden (vgl. hiervóór, blz. 8). Een eigenhandige briefe van dezen aan De Witt is voorhanden: (Van Gabriel de Sylvius. 22 Maart 1661 O. S. *)). „Monsieur, J'ay sceu par Messieurs de Beverwert et Van Hornen *) qü'ils ont eu la bonté de vous recommander mes intéréts; mais il me semble qu'il n'y a pas eu lieu d'effectuer les bonnes intentions que vous avez tesmoigné avoir pour moy, a cause de la cassation qui est survenue. Mais ayant apprins du depuis que Messieurs les Estats de Hollande ont résolu de donner toute(!) les charges dans ceste prochaine assemblée, i'ay creu, Monsieur, que vous ne trou- 1) Geteekend: Qarendon. — Het antwoord: Brieven van De Witt, U, blz. 357. (N. v. d. U.) 2) Uit Londen. 3) Brieven, IV, blz. 88—92. [Beaumont zond dezen brief 21 April, met dien van Beverweert en Van Hoorn over de educatie (die van 15 April: Brieven, IV, blz. 115), aaü De Witt, die toen te Dordrecht was blijkens een brief aan hem van Van den Bosch van 20 April. (N. v. d. U.)] 40 veriez pas mauvais que je prenne la liberté de vous faire souvenir de la prière que feu S. A. R. vous a faicte par diverses fois en ma faveur, et particulièrement a la veille de son départ. Je suis si persuadé que la mémoire de ceste grande Princesse vous est si chère que vous n'oublieres rien pour faire réussir une chose qu'elle a tant souhaitée. Je vous demande donc en son nom quelques marqués de vostre faveur, vous asseurant que mes plus grandes espérances sont fondées sur vostre bonne volonté laquelie vous ne scauriez accorder è. personne qui soit plus vostre serviteur et qui vous en demeure plus obligé. J'ay fait dessein de faire un voyage en Hollande vers l'assemblée procbaine et faire un dernier effort avec ce que je pourray amasser d'amys. Si je suis si heureux que d'estre asseuré de vostre protection, je ne désespéreray pas du succès. En attendant, je vous prie de croyre que je suis pationnément, Monsieur, vostre trés humble et trés obéissant serviteur Ga. de Sylvius". Dat men Sylvius niet om onbekwaamheid passeerde, blijkt uit den aard der benoemingen !). De onbedrevenheid van officieren en soldaten strekt ten grondslag aan het volgende voorstel van een avonturier: (Van Amory van Hallart. 23 Juli 16612)). „Alhoewel dat ick al heel ongeluyckich ben geweest in de dienste van Haer Ed. Groot Mog., niettemyn en can ick niet naelaeten als eene goude patriott vor mijn vaderlant nacht ende dach middele te practiseren, waermede ick Haer Edel Groot Mog. eenige considerable dinste soude kenne doen. Ende alsoo ick in de tegenwoordige tijt bemerckt hebbe, dat Haer Ed. Groot Mog. militie hoe 1) 5 Augustus 1661 besloten de Staten van Holland, om op geen recommandatie van buitenlandsche mogendheden acht te slaan (Resolutiën i. d.). 2) Uit Den Haag. 41 langer hoe meer vervalt ende dat nyet alleen de ampte van de soldatte, maer ock de functie van de officieren soo weynich is geacht, datter heeren uyt de colegie vatn de Raede van Staeten gesecht hebben, dat Haer Ed. compagniën hebbe gevonden, daer geen van de drye hochofficieren de evolutie. ofte militairese exersise verstonde, soo nempt ick de vriegeyt(l) van mijn persoon te offreren", om als „commissaris van de evolutie" in alle garnizoenen aan officieren en soldaten de exercitie en evolutie grondig te leeren enz. Onder de Engelsche of Schotsche officieren in Nederlandschen dienst vinden wij zekeren Walter Scott'), van wien een brief van 23 Februari 1661 aan De Witt in onze verzameling. Wicquefort (cf. deel I, blz. 307) zocht voortdurend zich bij De Witt en de partij van Holland aan te bevelen. Ten bewijze de volgende brief, zonder dag- of hsndteekening, maar door hem geschreven. (Van Wicquefort. Maart(?) 1661). „Je voy que 1'advis que je donnay dernièrement de bouche du dessein que le Conseil' de Clèves fait sur 1'ambassade qui va en Angleterre ?), n'a point fait assez d'impression. C'est pourquoy le zèle que j'ay pour le bien de ma patrie et 1'affection sincère et invariable que je conserveray toute ma vie pour vostre personne, Monsieur, m'obligent k vous supplier d'y faire réflection. Ce que j'en ay dit, n'est pas sans fondement: je le scay du discours d'une personne qui scait les affaires et qui s'emporta dans 1) NI. Walter Scott of Satchells (zie Dictionary of National Biography i. v. Scott). (N. v. d. U.) 2) NI. die van Weiman en Johan Maurits van Nassau, die in Maart naar Engeland ging (Brieven van Dé Witt, II, blz. 288). Dit wijst de dateering van den ongedateerden brief ongeveer aan (cf. nog Japikse, t. a. p., blz. 143, noot 3). (N. v. d. U.) 42 la chaleur de 1'entretien a me dire plusjeurs choses contre son intention, prévenu qu'il estoit da servièe que je vous ay voué. Je 89ay certainement que l'on a dessein de porter les intérests du Prince d'Orange k 1'extrémité. II est vray que Madame la Douarière est sage et qu'elle scait la constitution de 1'Estat, mais il est vray aussy qu'elle suive aveuglément les conseils de M. Weiman qui ne sont pas tousjours dans la dernière modération. II ne faut point douter aussy que les grandes conférences qu'elle a cues avec le chef de la députation d'Hollande (1. de Zélande?), n'ayent eu la mesme fin. Je ne scay sy le Roy sera.capable d'escouter les propositions qu'on luy fera de contraindre ceste province k 1'avancement du Prince par 1'intérest de la pesche, mais je ne doute point qu'on ne la luy fasse et qu'on ne luy propose de défendre la pesche, sans parler de 1'intérest du Prince. Ceux qui le feront, scavent bien que ces défences et la déclaration de la guerre sont inséparables; mais ils sont persuadés que les peuples de ce pais se résoudront plustost k 1'avancement du Prince et a, un changement dans le gouvernement qu'sl la guerre contre 1'Angleterre. , C'est Ik le raisonnement du Conseil de Clèves. Vos lumières sont sans comparaison plus pénétrantes et vos maximes plus solides; mais le procédé irrégulier de nos ennemis nous oblige quelquefois a changer aussy le nostre. Si ce que je viens de dire, n'est pas une production d'une prudence consommée, c'est au moins un effect d'une amitié désinteressée". Over den vredeshandel met Portugal (hiervóór, blz. 12— 13) is de volgende brief van belang: (Van Pieter de Groot. 9 Juli 1661 '))• „Ick hebbe, al over eenige daghen by my gehad den agent D'Acosta2), uut denwelcken ick nyet alleen den 1) Uit Amsterdam. 2) Jeronirao Nunes da Costa noemt hij zich in een brief aan De Witt van 23 Augustus 1661. (N. v. d. U.) 43 uuterlicken toestand van de vredehandelinghe met den ambassadeur van Portugal ')> maer oock de verborghe menées, die ontrent dat werck gepleecht werderi, hebbe verstaen ende bevonden, dat het different, dat sich nopende de negotie van Africa ende het eyland St. Omé 2) openbaert, wel word veroorsaeckt door een scrupule van den ambassadeur, maer eygentlijck door den heer Douning, die dit werjck nae sijn gewone violentie manieert, voor een pretext werd gebruyckt, om eerst tijd te winnen ende daernae het gansche succes van de vrede onder de voet te stoten, also hy sich niet ontsien en heeft aen gemelten ambassadeur te verclaren, dat sijn Coning, die so naeuwen alliancie met Portugal *) was aengaende, niet en soude konnen lyden, dat enighen Staet met hem in 'tstuck van negotie gelijck wierde gestelt, ende vooral niet desen Staet, die door haere industrie ende mesnage alle den handel van sijn onderdanen vruchteloos soude maecken. Ick hebbe daerop aen de voorsz. D'Acosta, die my voorseeckerde, dat men sonder enighe preiuditie den ambassadeur conde tegemoetkomen in het comprehenderen van de Africaensche commerciën onder de gelijckheyt van negotie met d'Engelsche, alsoo hy ons onwederspreeckelijck soude bewysen, dat sy deselve aireede hebben gebruyckt, gevraecht, of hy wel geloofden, dit different uut de weghe gestelt sijnde, dat den ambassadeur dan gereet soude sijn het tractaet te sluyten ende te teyckenen, maer tot antwoord gekreghen, dat hy den ambassadeur door de dreigementen van Douningh ende twe missiven, die deselve hem uut Engeland hadde gebracht, den ene van den Coning van Engeland ende de andere van die van Portugal, apparentelick aldaer op een blanc signe gefabriceert, sóó geintimideert vond, dat hy qualick conde geloven, dat hy, sonder nadere ordre daertoe uut Enge- 1) De graaf de Miranda. (N. v. d. U.) 2) St. Thomé is bedeeld: art. 4 van het ontwerp-verdrag. (N. v. d. U.) 3) NI. door zijn huwelijk en door de hernieuwing van het 10 Juli 1654 door Cromwell met Portugal gesloten verdrag (dit laatste bij Dumont, Corps Diplomatique, VI, blz. 82, n°. 23). (N. v. d. U.) 44 landt becomen te hebben, het tractaet soude durven sluyten, ende dat hy niet en vertrouwde, datter uyt Engeland iets goeds te verwachten was, alsoo men daer van gevoelen was, dat men, sonder met desen Staet te breecken, seer groote profyten door piraterie op de ingesetenen van desen Staet onder Portugeesche commissie conde doen. Dit discours heeft my gemoveert vry wat heftich teghens dese proceduren uut te varen ende onder anderen te seggen, dat, indien den ambassadeur met dreigementen moste bewogen werden, dat ick hem wel wilde verseeckeren, dat de vergaderinge van Haer Edel Groot Mog. so rasch niet en soude by den anderen sijn, oi" den ambassadeur soude geordonneert werden het tractaet te teyckenen ofte het landt te ruymen '), ende dat hy wel mocht verseeckert sijn, dat, dit tractaet gebroocken sijnde, dé Coningh van Portugael nimmermeer vreede met desen Staet te wachten hadde, maer ter contrarie, dat men alhier met desselfs vianden soude aenspannen ende alle crachten tesamen trecken, om sich van sodanighe bedrogh te resenteren. Dit heeft soo eenige daghen blyven staen, totdat eyntelijck den heer Uloa 2), apparentelijck op 't schryven van D'Acosta, desen morghen is by my gecomen ende met vele woorden de proceduren van den ambassadeur heeft gesocht te justificeren, alles excuserende op de dreygementen, die hem door d'heer Douning werden aengedaen. Ick en sal UWelEd. nyet ophouden met het verhaelen van de discourssen, die op dat subject gins ende weder sijn geweest; alleen sal ick seggen, dat het besluyt is geweest, datter door dilay in dese saeck nyets goedts te wachten was; dat den ambassadeur, synen last stricktelick volgende, de commerciën aen desen Staet nyet anders en konde geven dan gelijck die aen de Engelsche toegestaen wierde; dat wy buyten allen twijffel daerin hetselfde effect souden vinden ende dat, bysoverre UWelEd. den ambassadeur in dat artikel wilde tegemoetgaen ende 1) Dit is inderdaad ten slotte geschied: Japikse, t. a. p., blz. 125. (N. v. d. U.) 2) Raadsheer van Miranda. (N. v. d. U.) 45 daerop aenseggen, dat hy binnen 24 uren het tractaet soude hebben te sluyten ofte vertrecken, dat hy ons Wilde verseeckeren, dat den ambassadeur het soude teyckenen, sonder dat hy apparentie sagh, dat gemelte ambassadeur anders als met afstand van het questieuse articul ende door dese prang van datelijck te vertrecken, soude konnen bewoghen werden tegen de instahtiën van den heer Douning met het werck voort te gaen. Ick hebbe van myne schuldige plicht geoordeelt UWelEd. dit alles bekent te maecken, alsoo ick absoluyt van gevoelen ben, datter meer quaets als goedts ontrent dit werck uut Engelandt te wachten staet ende dat het articul in questie, terwijl het uut een ander artikel hetselve effect kan bekomen, van die importantie nyet en is, dat daerom het gansche tractaet behoort afgebroocken te werden. Ick sal een letterken antwoordt verwachten, om alsdan daerover met d'heeren burgemeesters alhyer te spreecken ende, so het UWelEd'. noodig achte, wat eerder als wel de intentie was over te comen, blyvende ondertusschen enz. De vrede werd den 6en Augustus daarop gesloten, doch de ratificatie bleef nog lang uit. Daarover is een brief: (Van Pieter de Groot. November 1661 ')). „Mijnheer, Sedert hetgene, dat ick UEd*. hebbe geschreven nopende de overcompste van de heer Ulhoa2) met de ratificatie, 1) De brief is ongedateerd; De Witt schreef er op: „beantwoort 29 November" (niet opgenomen in de Brieven van De Witt, wijl van weinig belang; De Witt geeft te kennen het met De Groot eens te zijn, dat de voorwaardelijke ratificatie in elk geval niet aangenomen kan worden). Men vergelijke bij dezen brief: Aitzema, IV, blz. 783 vlg., en Japikse, t. a. p., blz. 233 vlg. (N. v. d. U.) 2) De Groot had deze overkomst bericht in een brief van 24 November (zie aan ""het einde der brieven van dit jaar); hij liet daarna volgen: „Daer sal, soveel ick mercken can, een staert by sijn, also de Engelsche 46 soo hy die nomt, van de vrede-tractaten, op den 6 Augustus gesloten, hebbe ick my wat naeder op de toestand van dat werck geïnquireert; ende bevonden hebbende, dat de exceptie uut krachte van het secrete artikel, daerin influerende, niet en spreeckt van ééne van de bedonghe conditiën, daerover soude kennen gestapt ofte door enich equivalent satisfactie voor gegeven kennen werden, maer van sodanighen saeck, dewelke, wechgenomen sijnde, het gansche insicht van desen Staet ontrent die handelynghe soude doen corrueren, so hebbe ick daerover op gisteren een lange conferentie met gemelte heer Ulhoa ende den agent D'Acosta gehad ende eyntelijck geconcludeert, dat, byaldien hy geen andere ordre hadde, het hem best soude sijn hyer te blyven ende de siecke te maecken tot de comste/Van den grave van Miranda — dye binnen de twintich daghen nae het vertreck van meergemelte Ulhoa syne reysé herwaerts soude aenvanghen ende apparentelijck met wat ampelder last soude overcomen —, also ick niet anders en conde oordeelen,. of hy en soude soo rasch syne propositie ter Generaliteyt niet gedaen hebben, of hy soude rechtvaerdighe oorsaeck geven, ende voornamentlijck ontrent diegene, die met moeyte tot de vrede hebben moeten gepersuadeert werden, om al hetgene, dat airede gecontracteert is, te nyet te doen ende de vordere conferentiën, die noch verder soude kenne gehouden werden, t'enemael aff te snyden. Dese discourssen gaven oorsaeck, dat die heren met seer weynich, satisfactie van my gingen, hoewel dat ik haer verclaerde, dat ick haer nyet en seyde uut dessein van haer te intimideren of uut enigh ver- veele moeyte doen, om alleen in de commerciën van Africa ingelaten te werden. Ick hebbe Sijn Ed. wel uitdruckelijck verclaert, dat dat buyten alle apparentie is van hyer toegestaen te kenne werden, ende vertrouwe uut desselfs contenantie wel gemerckt te hebben, dat sich dat rijck te veel aen het voorsz. tractaet sal laeten geleghen sijn, om daer niet over te stappen, byaldien daerop mordicus by desen Staet werd gestaen. Sijn Ed. soude hyer noch een dach of twe blyven, om sich wat in ordre te stellen; den heer grave van Miranda, die denselve soude volgen, is apparent mede nu al op-ween". 47 andering van genegentheit, die ick hadde, om dese saeck tot een goede uytkomst gebracht te syen, maer omdat ick absolutelijck nyet en konde bedencken, datter yemant so slapmoedich in desen Staet was, die sodaenighen tractaet soude willen aengaen, waerby het gansche oochmerck van de gemelten Staet wyerde wechgenomen ende deselve tot een spot van Engeland wyerde gestelt. Huyden merghen quam de agent D'Acosta my versoecken, om desen dach met haer te willen vaceren ende gesaementlijck te visiteren de papieren ende instructiën, die den heer Ulhoa op dat subiect uyt Portugal hadde gebracht, seggende daerin yet gevonden te hebben, dat sy meenden tot facilitatie van het werck te sullen kennen dienen, gelijck, sy oock hyer gecomen sijnde, alle de voorsz. papieren by ons sijn doorlesen, vertaelt ende op de toets gestelt geweest, ende naedat my in 't brede was verhaelt de divisie, die by de groten in Portugal was tusschen de Engels- ende Neerlands-geïntentioneerde, de quaestiën, daerover tusschen de graven van Soura ende De Ponte, die in Engelant is geweest, ontstaen, de genegentheyt van de gemeente tot de vrede met desen Staet ende die van de Coninginne tot het huwelijck van haer dochter, heeft my de heer Ulhoa voort gesecht, dat de Coning van Portugal, van de syde van Engeland gevercht werdende de ratificatie te declineren, daerover aen de Coning van- Engeland per missive, waervan wy oock de copie hebben gelesen, heeft belooft in de voorsz. te geven ratificatie nyet te stellen, dat het tractaet met Engeland enigsints soude contravenieren, ende derhalven in de voorsz. ratificatie heeft geëxcipieert het' 3, 4, misgaders het gedeelte van het 5 ende alle andere articulen, die spreecken van de vrye commercie in hare conquesten, waerop dat, nae mijn gévoelen, desen Staet haer meeste oochmerck heeft gehad, ende dat tot contemplatie van de Engelsche, ten opsichte van het eerste artikel van haer tractaet, vervattende dese woorden, die ick niet en kan bevinden, dat eenichsins ter materie sijn dienende: „„quod tractatus omnes ab anno 1641 ad hoe usque tempus facti inter magnam Britanniam et Portugalliam rati habebuntur et confirmati in omnibus et ad omnes 48 intentie-nes, nee non per presentem tractatum vim et vigorem eque plenum accipient, ac si singulorem in iisdem respective de verbo in verbum particularis mentio facta esset vel fuisset"". Als nu de Engelsche uyt de voorgaende tractaten niet en can bewesen werden, dat sy oyt de commercie op de conquesten van Portugal met exclusie van allen andere ofte specialijck van desen Staet hebben bedonghen, so en kan ick nyet syen, dat ons sulx by Portugal uyt kracht van het separate artikel can gevercht werden, ende dat hebbe ick den heere Ulhoa wel doen verstaen;, waerop dan syne instructie naesiende, hebben bevonden, dat deselve tendeert, om by desen Staet gelycke ratificatie uut te wereken ende de facto de vrede haer effect te doen sorteren, onder conditie, dat de Coning van Portugal binnen iaers desen Staet over die exceptie een equivalent sal geven ofte daerontrent satisfactie doen, „„gelijck als recht is"" '); soo houden de woorden, waeruyt dan hy, Ulhoa, sowel als ick infer(er)ende, dat by ontstentenis van een equivalent het gansche tractaet in sijn geheel soude blyven, hebbe ick aengenomen UWelEdt. hierover te schryven, ten eynde de humeuren in de vergaderinghen een weynich wierden geprepareert, alvorens haer dese ratificatie so rauwelick voorgebracht wierde. Meergemelte Ulhoa heeft my oock, naedat wy alles hadden geëxamineert, met grote protestatiën verseeckert, dat de intentie in Portugal gansch niet en is de vrede met desen Staet in perieul te stellen, maer alleen tijd te winnen, om te sien, wat niet het huwelik van den Coning van Engeland wesen sal, ende deselve geen oorsaek van miscontentement te geven; waerop reflectie maekende by desen Staet, te stereker op de restitutie van de geëxcipieerde articulen can insisteren". Verzoek eenig antwoord, om te weten, hoe verder met Ulhoa te handelen. (Van Pioter de Groot. 30 November 1661 *)). Op zijn raad zal Ulhoa heimelijk naar Den Haag komen, -1) De cursief gedrukte woorden zijn in het hs. onderstreept. (N. v. d. U.) 2) Uit Amsterdam. 54 werken niet alleen op de provinciën, die tegen den vrede zijn, maar zelfs bij Friesland, zooals wij te Leeuwarden hebben gehoord. Zij vroegen niet veel; alleen, dat iedere provincie besluit neme, vóór de.andere zich hebben verklaard, waarvan het gevolg is, dat de_ besluiteloosheid door alle wordt nagevolgd en de zaak hangende blijft. Hadden de geëligeerden van Utrecht woord gehouden en de zaak tot conclusie gebracht, dan zou Overijsel zich daarnaar gevoegd hebben en Groningen wel volgen; dan had men reeds de meerderheid en de minderheid zou wel hebben berust. Had daarom, na het vertrek van De Witt ')> aan Parmentier2) en ook aan Rodenburg geschreven, maar heeft geen antwoord gekregen. Het zou dwaas zijn, onder zulke omstandigheden, naar Zeeland, dat het meest afkeerig is, te trekken, te meer daar het opgeruide gemeen van plan schijnt de gedeputeerden en in het bijzonder mij, „die sy uytstrooyen van de Portugesen omgekocht te sijn", eenig affront aan te doen. Het zou dus goed zijn door Veth eerst den weg voor de gedeputeerden te laten bezien. Overigens niet bevreesd; alles over voor het belang van den Staat. Te Dordrecht duurt het woelen der partijen voort. [') Over de moeilijkheden bij de naturalisatie van Nicolaas Vivien, waarover zie Brieven van De Witt, 1) Waarschijnlijk na De Witt's vertrek, in begin Januari, van het verblijf te Amsterdam (hiervóór, blz. 25). Uit een brief van Beverningk aan hem blijkt, dat De Witt omstreeks 5 Januari in Den Haag was teruggekeerd. Ook omstreeBs 12 Februari was De Witt uit de stad, want op dien dag zendt Van den Bosch hem de ingekomen brieven; (geen adres op dezen brief). 2) Waarschijnlijk Antoine Charles Parmentier, heer van Heeswijk, Achthoven enz., lid der geëligeerden, burggraaf van Montfoort (mededeeling van den heer rijksarchivaris te Utrecht). (N. v. d. U.) 3) De hier beginnende passage tot het ] op blz. 63 is met haast alle er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 55 II, blz. 317, en cf. IV, blz. 476, handelen verscheidene brieven, die hier, voor zoover noodig, volgen>): (Van Abraham van Beveren, heer van Barendrecht. 4 Mei 16612)). „Ick hadde wel vermeynt volgens ons gespreek 8), het versoeck van den heer Vivien ende andere, diergelycken versoeck doende, op huyden niet alleene voor te dragen, nemaer oock tot een gewenste conclusie te brengen, tenware my verscheyden obstaculen, dese saecke betreffende, waren voorgekomen, dewelcke my soo verre daerinne hebbe teruggehouden, dat geraeteaem hebbe gevonden daerinne te supercederen, tot tijt ende wyle UEdts. consideratiën daerover soude hebben ingenomen. Het is dan sulex, dat den heer van Naeltwijck, over dese saecke aengesproocken sijnde, op gisteren my heeft versocht, dat syne neven Van Blyenburch, iegenwoordich tot Breda wonende, soohen van wylen capiteyn Blyenburch4), 1) Fruih heeft ze opgenomen in het meergenoemde Aanhangsel, waaruit ik ze hierheen overbracht. — Alleen die van Vivien en Roeland de Carpenlier heb ik er aan toegevoegd. — Fruin liet in het Aanhangsel nog voorafgaan een brief van C. de Witt van 14 April 1661, die hier volgt: „Den advocaat Oyens heeft gisteren in Beyerlandt-aen my versocht, dat ick door-myne vrienden tot herstéllinge van den baillu Hessels soude willen arbeyden, daerby voegende, dat hy, in cas van succes, aen my een notable vereeringe soude doen ter handen stellen". Natuurlijk met verontwaardiging afgewezen. Misschien soortgelijk voorstel aan den raadpensionaris. Om die reden daarvan kennis gegeven, „oock om sorge te draegen, dat niet uytgestroyt werde, dat soodaenigen voorslach by my als aengenaem soude sijn' opgenomen". 2) Uit Dordrecht, evenals de heide volgende. 3) De Witt was pas te Dordrecht geweest (zie den hierna volgenden brief van Vivien). 29 April zond Van den Bosch hem met een begeleidend schrijven de ingekomen brieven toe (dit schrijven is zonder adres). 4) Heyman van Blyenburch, heer van Dordsmonde, had twee zoons, Cornelis en Francois, en was een verre neef van Adriaen van Blyenburch, heer van Naaldwijk (Balen, blz. 992 vlg.). 56 in sijn leven commandeur tot Engelen, gelycke beneficiën mochten komen te genieten; van wege d'heer Malepart *) is mede instantie gedaen, omme te mogen hebben een declaratoir, ten eynde het geïmpetreerde octroy hem mede niet soude mogen obsteren, ten opsichte hy al vóór het verkrygen van 't selve niet een borgers- ende magistraetsdochter niet alleene getrout, nemaer oock het borgerschap hadde verkregen. Mijns oordeels soude men dit bovenstaende door een dilatoir hebben- konnen brengen in besoingne ende dienvolgens daerover gestapt. Dan daerby is gekomen 't gene het gewichtichste hebbe geoordeelt, dat d'heer De Carpentier den ouden *) my heeft gelieven bekent te -maecken, dat wel genegen was sich selven te confirmeren met hetgene ten reguarde van den heere Vivien ende andere soude werden geproponeert, doch dat alvorens sorge soude moeten werden gedragen, dat het protest, gedaen ten opsichte van de verkiesinge als veertich op den persoon van sijn swager Muys, mochte werden ingetrocken '). Hierop hebbe Sijn Ed. voorgeslagen^ of geen contentement soude konnen nemen, dat d'heeren ruardN van Putten ende Willem Halling in sijn bywesen aen my souden verklaren, dat daervoor souden instaen, dat van het voorsz. protest in het toekomende niet soude werden voortgebracht, waertoe het scheen, dat denselven soude konnen werden gedisponeert, verklarende vorders, dat, byaldien desenaengaende geen contentement konde becomen, hy mét de syne haer genootsaeckt souden vinden te protesteren ende daervan oock schriftelycke aentekeninge te sullen laten doen, namentlijck tegens het geproponeerde in de voorsz. saecke van den heer Vivien ende andere; hiervan hebbe goetgedacht kennisse te 1) Waarschijnlijk Johan Nicolaesz. van Malapart, heer van Kraijesteyn (Balen, blz. 901). 2) Pieter de Carpentier (zie Brieven van De Witt, II, blz. 318, noot 1). 3) Van wat dit protest behelsd heeft, is mij niets bekend. De heer gemeente-archivaris van Dordrecht kon mij, bij gebreke van gegevens hieromtrent in zijn archief, niet inlichten. 57 geven de *) heeren ruard ^ende Halling. ende deselve voorgehouden, alsoock serieuselijck verzocht, dat sooveele souden gelieven toe te brenghen — opdat alles met eenparicheyt mochte gebracht werdén tot conclusie — ende by den haren te effectueren, dat aen my de voorsz. verklaringe mochte geschieden; dan heeft tol mijn leetwesen dit werck daeraen geaccrocheert, waeromme dan desen sal dienen, om UËd. in bedencken te geven, of niet dienstich soude wesen, dat UEd. hierover een letterken aen de gemelte heeren sout gelieven af te laten gaen ende daerdoor deselve te faciliteren. UEd. sal oock hiernevens gelieven achtinge te nemen, of voor my niet becommerlijck soude vallen my te involveeren tusschen twee protesten, waervan 't ééne bereets is gedaen ende daeriegens, soo by den Outraet als Veertigen, sulcken resolutie genomen, dat by alle middelen, waer het oock soude mogen wesen, de actie, waeriegens 't voorsz. protest slaet, by den gemelten Outraet ende Veertigen voornoemt sal werden gemaintineert. UEd. gelieve my hierover syne consideratiën te laten toekomen; voorsooveele ray belancht, sa) altijt trachten, gelijck myne innerlycke intentie is, alles te contribueren, 't geene tot gemeene ruste van onse vaderlycke stadt sal konnen strecken, waertoe UEd. oock seer gedienstich ben versoeckende". (Van Nicolaas Vivien. 4 Mei 1661). „De bewuste saecke is door UEdts. tegenwoordicheyt ende wyse directie sóó wel beleyt geweest, dat deselve, tot op gisteren, by de gesamentlycke vrienden buyten allen bedencken wierde gehouden, als wanneer de heer van Naeltwijck hetselfde beneficie voor twee van sijn neven Blyenburgh begon te briegeren, edoch geensints met sodaenigen succes, dat daeromme de andere saecke belet ofte uytgeste.lt soude sijn geweest, tenwaere de heeren Carpentier, mitsgaders Muys, die het oor van de heer borgemeester hebben, denselven sóó verre hadden weten te induceren, dat hy niet alleen swaericheyt begon te 1) Het gecursiveerde is in den brief onderstreept. 58 maecken in den uytslach van de saecke, maer oock meer ende meer te difficulteren, om diesaengaende eenige propositie te doen, vóór ende aleer het protest, voor desen by eenige heeren jegens den voorn. Muys gedaen aenteyckenen, effectivelijck waereingetrocken ende gearinuleert, daerby voegende, dat de voorn. Carpentiers met haer vrienden andersints hiertegens van gelycke souden protesteren, sulx dat alles noch voor een tijt is uytgestelt; ende dewijl tot het intrecken van het voorsz. protest geen apparentie is, soo gelove ick, dat de voorn, heeren haer van alle kanten meer wangunst als voordeel sullen hebben verweckt. De heer van Swijndrecht toonde desen 'morgen oock grote gerfegentheyt voor Muys, sooverre dat Sijn Ed'. my alle hope van succes benam, ingevalle de Carpentiers haer versoeck niet wierde ingewillight, dat Sijn Ed'. seer billich ende vredelievent oordeelde. Ondertusschen hope ick, dat UEd'. mijn sijn gewoonlycke gonste sal gelieven te continueren ende naer desselfs hoge wijsheyt soodaenige directie ontrent dese voorsz. saecke by te brengen, dat deselve tot een gewenscht eynde mach komen, sullende naer myne dienstige gebiedenisse aen alle, die UEd'. lief ende waerdt sijn, blyven" enz. (Van Nicolaas Stoop. 4 Mei 1661). ,,D' Ed. heere ruart, subitelijck moetende vertrecken, heeft my belast UEd*. te schryyen, hoe het met de saecke van den heere Vivien ende Beaumont is afgelopen. D'heer burgemeester, opgemaeckt sijnde door d'heer Carpentier ende andere, heeft ghisterenavont onder andere swaricheden gelieven voor te stellen, dat Sijn Ed*., voor ende aleer de saecke te proponeren, moste verseeckert sijn, dat men het gedane protest tegens het inkiesen van de persoon van Arent Muys tot veertig soude moeten intrecken; ende alsoo verscheyde redenen Sijn Ed. sijn voorgewent van onmogelijckheyt, heeft echter verclaert daerby te willen persisteren, ende dat door. aendringen van den voorn, heere Carpentier, gelijck Sijn Ed*. rontuut verclaerde ende seyde veel moeyten aengewent te hebben, om den voorn. Carpentier daervan te diverteren, ende echter niet gewilt, 59 dreygende, in cas de heer burgemeester sulcx beliefde te proponeeren, dat hy met andere soude protesteeren daertegens, sulcx dat schijnt d'heer burgemeester seer veel aen de voorschreven heeren gelieft te defereren". (Van Cornelis de Witt. 5 Mei 1661»)). - - - - „Het versoeck van onsen neve Vivien stont in seer goede termen, soodat ick noch des Dynsdaegs 's middaegs oordeelde, dat hetselve met eenparige stemmen geconcludeert soude gewerden hebben, maer tenselven daege des avonts ontrent negen uur verstont ick door masoeur van Swijndrecht, dat de heeren Carpentier met haere vrienden den heer borgemeester hadden gedisponeert die versoeken alle op te houden, tenwaere het protest, gedaen tegens de laetste electie van den procureur Muys tot Veertich, wierde ingetrocken ende gehouden als niet gedaen, 't welck aen my den jongen heer Carpentier2) oock tem selven daege versocht hadde; ick hebbe daerop geantwoort, dat ick wel wilde aennemen die saecke tot contentement van die heeren te helpen dirigeren, maer dat ick geen absolute versekeringe daervan konde geven, alsoo het voorsz. protest was gedaen ende onderteyckent door seventhien personen, van dewelcke verscheyde geen magistraten, maer alleenlijck veertigen waeren, ende dat daervan soo spoedich geen convocatie konde geschieden. Ick hebbe my daerinne niet recht konnen elargeren, te meer alsoo ick wel wiste, dat sulx by velen niet soude werden toegestaen, als hebbende dienaengaende gesondeert de heeren Van Meeuwen ende Halewijn, die met animositeyt sich daertegens opposeerden, seggende die saecken geen gemeenschap met malckanderen te hebben. De heeren Halling8) ende Van den Honaert4) oordeelden 't selve versoeck mede seer absurt ende seyden, 1) Uit Oud-Beierland. 2) Roeland de Carpentier. 3) Johan Halling Herrnanszoon. 4) Johan . van den Honert. 60 als men sulx soude doen, dat't selve vrywillich, ende niet door contrainte, soude moeten geschieden, toonende mede daerjegens geanimeert, te sijn, ende meynden, dat om particulier faveur het gemeene intrest, soo sy dat noemden, niet gequiteert ende geabbandonneert behoorde te worden; hier quam noch by, dat d'heer Willem van Beveren serieuselijck versocht, dat wy 't selve niet souden inwilligen; 't welck sijnde mede geschiet aen den heer Willem Halling ende gekomen tot kennisse van den heer Van Meeuwen, die heeren noch meer ende meer animeerde, soodat ick, geen apparentie van succes konnende oordeelen, die saecke hebbe laeten berusten tot naerder gelegentheyt. Dén heer borgemeester heeft aengenomen Uw Ed*. desenaengaende te schryven. De heer van Naeltwijck versocht oock, dat desselfe neven, genaemt Blyenburch, wekkers vader in den oorlooch is geweest, gelycke acte vergunt mochte werden; 't welck den heer borgemeester seer onredelijck heeft geoordeelt, alsoo die heeren noyt tot Dordrecht gewoont ofte domiciliën gehouden hebben; echter wiert by gemelten heer van Naeltwijck daerop met hevicheyt geïnsisteert, welcken heer ick bevonde van Uw Ed*. niet aengesprocken te sijn, 't welck mede, mijns bedunckens, eenichsints qualijck wierde opgenomen; om dese redenen heeft den heer borgemeester de propositiën van de bewuste versoeken goetgevonden op te houden, welcke ick niet hebbe willen naerlaeten UwEd1. in het breede daer te scryven" enz. (Van Roeland de Carpentier. 11 Mei 1661-')). „D'Ed. heer ruwaert van Putten, UEd. broeder, heeft mijn by occasie, dat wy tesamen ter maeltijt van de brouwers sijn geweest, bekent gemaeckt, als dat men mijn mede imputeert, dat 't gunt versoght is ten opsighte van d'heer Nicolaes Vivien ende andere, geen voortganck en heeft gehadt, doordien ick by d'Ed. heer regeerende borge- 1) Uit Dordrecht. 62 geliefter maer eenige preuven van te neemen, om hetselve reëlyck ende inderdaet te sien conformeeren". Zendt eenige exemplaren van een door hem gemaakt vers op de kroning van Karei II. De zaak werd eerst in September geschikt: (Van Cornelis de Witt. 22 September 1661 '))• „De electie van de veertigen is gisteren ordentelijck in conformité van het geconvenieerde geschiet, de plaetse van Mispelhoef2) vacant verclaert ende de novo aen Muys vergeven, ue nominatie van scnepenen is nuyaen ge¬ schiet, als hieronder staet geëxpresseert: Cornelis t' Jong8) Johan Halling Paulusz. Anthonis de Sont Dam as van Slingelandt Hugo Repelaer Cornelis van Meeuwen Baudewyn Onderwater Willem van Blocklandt Johan Norenburch Samuel Everwijn. In een briefje van 23 September wordt meegedeeld, dat de electie uitgevallen is, zooals verwacht was. Nu stond ook niets meer aan den wensch van Vivien in den weg. (Van Cornelis de Witt. 9 October 1661). „Voorleden Woonsdach 4) is by eenparige resolutie van de heeren van den Outraet onsen neve Vivien, den soone van den secretaris Beaumont ende de kinderen van den commandeur Beveren verstaen soodanich te sijn gequalificeert, alsof deselve ingeborene borgers der stede van Dordrecht waeren". 1) Uit Dordrecht, evenals de volgende. 2) Cornelis Mispelshoeff Pietersz. (Balen, blz. 1240). (N. v. d. U.) 3) De gespatieerd gedrukte namen zijn in den brief aangehaald met een streepje. 4) 5 October. (N. v. d. U.) In de resolutie van den Oud-Raad van 5 October wordt van Vivien gezegd, „dat deselve geboren is in 's Gravenhage, ten tyde syne ouders hare moeder aldaer waren besoeckende"; van Simon van Beaumont, dat zijne moeder „verre over de halve dracht'' van hem was, toen zijne ouders in 1640 naar Den Haag vértrokken ; ten opzichte van den commandant Van Beveren eenvoudig, dat zijne reeds geboren kinderen of die uit dezen nog geboren zullen worden, als burgers van Dordrecht beschouwd zullen worden]. Het accoord van het laatst van het vorig jaar (hiervóór, blz. 19) en de verdeeling van de posten, toen beklonken, gaf in de uitvoering groote moeilijkheden. [ ') Fruin laat nu enkele, door mij hier weggelaten regels uit brieven van Cornelis de Witt volgen, die hij later — met andere — geheel opnam in het meer genoemde Aanhangsel, waaruit ik ze hierheen overbracht. (Van Cornelis de Witt. 24 October 1661*)). „De nominatie van de goede luyden van den Achte is uytgevallen, in voegen als Uwe Ed1. uyt dit nevengaende billlet8) sal gelieven af te nemen; ende omme deselve in 1) De volgende passage tot het ] op excerpten ingelascht en daaróm tusschen 2) Uit Dordrecht, evenals de volgende. 3) Hierop leest men: „I. Govert Sonnemans . III. Johan van der llulck Cornelis van Meeuwen Maerten van der Pypen Jan Hulsthout Jan Ma'ijsse Bacx II. Adrian de Witt IV. Jacob Onderwater Adriaen van de Graff Nicolaes Manternach * Blatius van Harelem den jongen Dr. Tjong. De gesubvirguleerde (— hier gespatieer blz. 74 is door mij in Fruin'! [ ] geplaatst. (N. v. d. U.) Crispiju van Outgaerden Pieter de Sont Dr. Willem Langley Arnout van Ravestein Mr. Antonis van der Mast Dihisius van der Kesel Johan Wagenaer Cornelis Beljaert Paulus Halling Johannis van Eissel Hendrick Santheuvel Gerit van Duynen. i! —) souden gekosen werden". 64 dier voegen uyt te wercken, is by den heer rentmeester Beveren ende Willem Halling onder de dekens van de gemeene neringe al eenige cuyperye gepleegt, hetwelcke oorsaecke heeft gegeven aen den heer borgemeester, om dat werck naerder te ondersoecken ende my, soo haest als ick hier was gearriveert, te ontbieden ende aen te seggen, dat Syne Ed*. verstaen hadde, dat wy van meyninge waeren vijf van de Achten af te werpen, ende vraechde my, of ick mede van meyninge was daertoe te contribueren. Ick hebbe daerop niet anders konnen antwoorden dan dat myne intentie daerhenen ging1), ten eynde eenige van de oude afgevallen Achten mochten werden 'herstelt, trachtende hetselve met soovele redenen als my mogelijck was, te justificeren, maer konde aen den gemelten heer in geenen deele geven eenich contentement; daerby komende, dat Syne Ed*. genegen sijnde den heer Everwijn *) te surrogeren in de vacante plaetse van Johan Halling, tot Wateringen overleeft*), 't selve by ons niet konde werden toegestaen, alsoo den heer van Strevelshoeck ofte den heer rentmeester in genen deele daertoe waeren inclinerende, maer hadden vóór mijn arrivement alhier haer geëngagiert, om den heer Van Meeuwen naer de aenstaende verkiesinge van de Achten tot schepen te surrogeren ende alsdan in desselfs plaetse den heer Cornelis van Beveren wederomme tot Acht in te kiesen. Gemelten heer borgemeester sustineerde, dat wy, ende specialijck Uwe Ed*., hadden toegeseyt, dat wy opgemelten heer Everwijn daerinne souden favoriseren. Ick. hebbe daerop geantwoort, dat wy daer hadden bygevoegt die clausule: mits dat 't selve den heer Strevelshoeck mede mochte komen goet te vinden. Naerdat ick met soo veel protestatiën van genegentheyt, als my mogelijck was, tot den persoon van den heer borgemeester mijn afschcyt hebbe genomen, niet sonder miscontentement, gelijck als ick claerlijck hebbe konnen mercken, soo heeft deselve ontboden, gelijck ick verstaen 1) Het hier en verder cursief gedrukte is in den brief onderstreept 2) Samuel Everwijn Samuelszoon. 3) Johan Halling Pauluszoon. 65 hebbe, den predicant Dibbits ') ende is tegens denselven met extraordinaire hevicheden uytgevaeren, insonderheyt tegens den heer van Naeltwijck ende rentmeester Beveren, ende oock in rspecie tegens den heer van Strevelshoeck, het welcke, sijnde mogelijck ten quaetsten gerapporteert, soodaenige ontsteltenisse onder die heeren heeft veroorsaeckt, dat, daer tevoren apparentie scheen te zijn, om eenige Achten voor den heer van Barendrecht te salveren, nu by de opgemelte heeren absolute geïnsisteert ende begeert wert, dat men vijff Achten soude veranderen; ende geconsidereert, dat wy, gelijck als Uwe Ed1. bekent is, hetselve absolutelijck hebben gedefereert ende specialijck belooft te stellen aen de dispositie van de opgemelte heeren, soo mercke ick, dat daerdoor soodaenige rupture sal werden veroorsaeckt, dat geen apparentie overigh is, om den heer van Barendrecht met eenige motiven ofte redenen te konnen appaiseren; ende is tot mijn leetwesen die hevicheyt sóó hooch geresen, dat, als ick aen den heer rentmeester in bedencken hebbe gegeven ende getracht denselven te permoveren, om den wech van accomodatie te tenteren ende daertoe middelen voor te slaen, met soodaenige hevicheyt bejegent ben, alsof ick 't geene wy soo solemnelijck belooft hadden, niet van meyninge was te praesteren, soodat ick, geen apparentie siende, om die saecke eenichsints te konnen bemiddelen, mijn selve bevinde in groote perplexiteyt, oordeelende onredelijck, dat Onderwater, Crispijn van Outgaerde ende Sonnemans, nevens Arie de Witt ende Pieter de Sont, soo sensibel werden geaffronteert; kan echter over mijn debvoir niet balanceren, als sijnde 't selve by solemnele belofte, gelijck ick hierboven hebbe aengeroert, absolute gestelt t' harer dispositie, sulx dat de saecke buyten twijffel niet sonder groote miscontentement sal komen uyt te vallen. Ick werde mede bericht, dat meergemelten heer van Barendrecht over UE*. ten hoochste is doleerende, als aen Syne Ed*. sijnde 1) Hendricus Dibbets, predikant te Dordrecht van 1633 tot 1673, volgens een vriendelijke mededeeling van den heer gemeentearchivaris te Dordrecht. Brieven aan Johan de Witt. II. 5, 74 over te komen ')> verhopende, dat wy tesaemen soodaenige expediënten sullen konnen excogiteren, waerdoor de eene ofte de andere tot reedeljjckheyt beweegt ende gedisponeert sal konnen werden". ] Wjj moeten wel gelooven, dat Dordrecht niet de eenige stad was, waar zulke verdeeldheid plaats greep, al hebben wij ook van haar alleen de noodige berichten J). Voor het vervolg zie in het volgend jaar (hierna den brief van Cornelis de Witt van 1 Januari 1662 enz.). Over het geschil tusschen de regeering van Leiden en de academische vierschaar bg gelegenheid der nalatenschap van Chapuzeau '), vinden wij in de verzameling eenige brieven van Meerman aan De Witt, die wij evenwel niet overnemen, als betreffende een zaak van ondergeschikt belang. Hoe invloedrijk oom Polsbroek te Amsterdam was, kan blijken uit de volgende passage van een brief: (Van Pieter de Groot. 29 October 1661 *)). „Met het overlyden van den here van Maerseveen5), wyens doot by veele ende specialijck by my, die daervan groote vrienschap (!) hadden genoten, wert geresenteert, 1) 27 November had Cornelis zijn broeder (in een door Fruin niet opgenomen brief) nog geraden niet over te komen, omdat de „hevicheyt" van den burgemeester niet verminderde, maar dagelijks toenam. De verkiezing van den jongen Dibbets — hier moet Johannes Dibbets bedoeld zijn — tot predikant werd door de meeste leden van den kerkeraad ook bemoeilijkt en dit nam de burgemeester lang niet wel op. (N. v. d. U.) 2) Men bedenke, dat Fruin dit, schreef lang vóór de uitgave van Bontemantel's Regeeringe van •Amsterdam. (N. v. d. U.) 3) Cf. deel I, blz. 264, en zie verder Molhuysen, Bronnen tot de Geschiedenis der Leidsche Universiteit, III, blz. 166 vlg. en 142' vlg. (N. v. d. U.) 4) Uit Amsterdam. 5) Johan Huydecooper, heer van Maarsseveen. (N. v. d. U.) 75 is comen te vaceren een bewinthebberschap van de OostIndische Compagnie, hetwelcke, als sijnde wel het vorderlickste ampt, dat in dese stadt bedient werd, by veele met een ooch van begeerlickheit werd aengesien, doch by niemant opentlick gebrigueert, terwijl dat in hetselve buyten de intentie ende directie van den here van Zuydpolsbrouck nyet en is te vorderen ende, soals het by my leid, noch dat noch eenich ander ampt binnen dese stat, sonder de inclinatie ende gunste van dien heer, yemand nut' ofte oirbaer is. [') UEd'. kan wel denken, dat ick, in so kostelicken stad huyshoudende, met so weynich tracteménts, dat hetselve door mijn huyshuyr ende interest van mijn meublen werd geabsorbeert, mede nyet ongevoelich en ben van de hoop, die my gegeven werd van, hetselve pretenderende, te kennen reüsseren; evenwel en hebbe ick daerin nyet willen aenvanghen sonder speciael goedvinden van den heer van Zuydpolsbroeck voorgemelt ende ick en hebbe nochtans die impudentie niet van dien heer, die ick noch in sijn persoon noch in de syne nimmermeer enighen dienst hebbe gedaen, so groten beneficie te durven afeyschen, waeruut UWelEd'. wel kan afmeten, dat ick een parsoon van node hebbe, die my hyerin de hand bied, ende also ick daertoe nyemant en ken, die het met meerder kracht ende oock, gelijck ick geloof, met meerder genegentheit sal doen als UWelEd'., so vertrouw ick oock, dat hy my niet qualick en sal afnemen, dat ick de vrymoedigheit gebruykt (!) van deselve te versoucken met een letterken die saeck aen de heer van Zuydpolsbrouck, die tegenwoordigh te Soesdijck is ende noch enighe daghen aldaer meent te verblyven, te recommanderen ende also te sunderen, waerhene de inclinatie van die heer in dat subiect soude kenne werden gebracht, also ick nyet gaerne, gelijck ick airede geseit hebbe, daerin yet tegen Sijn Edts. intentie soude doen, ende my leet soude sijn daerin in yet versuymt te hebben. Ick en sal UWelEd'. nyet 1) De nu volgende passage is door mij aan Fruin's excerpt van dezen brief toegevoegd en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 76 ophouden met deselve redenen te Buppediteren, die tot mijn vordeel souden kennen werden gebruyckt; de onheilen, die onse familie om den dienst van den Staet heeft geleden ende den yver, die ick inderdaet hebbe, om gene periculen om denselven dienst van mijn vaderland te ontsien, kennen al enighe motiven wesen, om my in de oncosten, die ick daeromme alhyer moet doen, wat te subvenieren. Ick sal UWelEd'. alhyer bekent maecken, hoe dat sich die saeck hyer laet aensyen, opdat sy daernae haere mesures mach nemen. Mijn neef Reygersberg'), die alhyer in het collegie ter admiraliteit wegen de provintie van Zeiand is gecommitteerd, heeft van den beginne syner bedieningh sich sodanich aen de interessen van dese stad ende de provincie van Holland overgegeven, dat het seecker is, dat sy merckelicke sijn geobligeert aen den dienst, die hy dagelicks in 't collegie aen haer doet; voor alle die officiën, die hy gesien is lange iaeren te sullen kenne doen, versouckt hy dit beneficie in mijn persoon, met dewelke hy gewent is in vryheit te coiresponderen; hy heeft daerover airede gesundeert de inclinatie van de Camer door de heer advocaet Van Dam, die hem verclaert heeft, dat daervan noch nyet als in vago wierde gesproocken, doch dat de generale inclinatie liep op mijn persoon, om den dienst, die sy geloofden, dat ick haer by gelegentheit conde doen, als doorgaens in de vergaderinghe present sijnde, daer dickmael haere interesten een voorspraeck conden van node hebben; daerop heeft gemelte myne neef op gisteren occasie gehad, om van deselve saeck te spreecken met de heeren burgemeesteren Spiegel en'Andries de Graeff, die beydegaeder haer hulpe toegeseit hebben, maer meenden, dat het van groot effect soude sijn, indien UWelEd'., door wyens recommandatie sy seyden, dat ick hyer gecomen was, sich de moeyte nyet en wilden onttrecken, om daerover in serieuse termen aen den heere van Zuydpolsbrouck te schryven. Ende dit is eygentlijck, mijn lieer, dat my de stoutheit geeft van UWelEd'. met 1) Mr. Joan Reygersbergh was in 1661 raad ter admiraliteit van Amsterdam namens Zeeland (Elias, t. a. p., I, blz. 310). (N. v. d. U.) 77 dit versouck te impórtuneren; bysoverre UWelEd*. sich die moeyte nyet en ontsiet, sal my daeraen sonderlinghe faveur geschieden, waerdoor ick geobligeert sal sijn alle occasiën waer te nemen, om my metterdaet te tonen UWelEd*8, ootmoedighen dienaer" ')]. Over de onderhandeling met den heer Gans over de aankoop der heerlijkheden (zie Brieven van De Witt, II, blz. 342 vlg.) komen verscheidene brieven van Jacobus Pocanus voor. Het blijkt daaruit, dat de markies eerst gedurende de onderhandeling meerderjarig werd en dus over zijn goed te beschikken kreeg en dat Gans op hypotheek de koopsom had geschoten, zoodat De Witt dezen en niet den markies of zija vader te betalen had. [*) Een schatting van de waarde van De Witt's bezitting geeft de volgende brief van Hendrick Schijver met de er op volgende bijlage. (Van Hendrick Schrijver. 12 September 1661 ")). „Ick hebbe mijn volgens UEd*. versoeck laaten vinden op de hoffstede, UEd. bekent, ende het landt besien; wort niet meer geëstimeert als 10.000 gulden waerdich te sijn; den brenger deses sal mijn E. Heer van alles met monde beeter cunnen onderrechten, alsoo hy voor desen secretaris van de heerlijckheyt van Lange Linschooten ende Snelderwaerde geweest is; verstae verder, dat jaerlijxs de tienden suyver cunnen opbrengen, te weten voor Linschooten ende Snelderwaerde 400 gulden, waernaer mijn staet sal cunnen maecken; de visscheryen in 't generael 1) De Witt schijnt aan dit verzoek geen gehoor gegeven te hebben; althans er is geen brief aan Zuidpolsbroek onder De Witt's minuten, waaruit dit blijkt. (N. v. d. U.) 2) De nu volgende passage tot het ] op blz. 91 is met de er bij behoorende noten door mij ingelascht en daarom tusschen [ ] geplaatst (N. v. d. U.) 3) Uit Oudewater. — Cf. Brieven II, blz. 344, noot 2. 78 randeren mede jaerlijxs wel sooveel als se gestelt sijn, maer moeten voor geen heerlycke goederen gecoft werden als mijn (heer) beeter weet als ick. Hiermede, mijn E. Heer, sal af breecken ende UwEd*. nevens lieve gemalinne ende familie in de bescherminge Godes bevele" enz. Bijgevoegd: „Memorie van de tienden in Snelrewaerde ende Lange Linschoten, soo deselve verpacht sijn over den jare 1658. Snelrewaerde De wintergarst 3-10-0 de Cortingterdijcx tiende 14-0-0 de middelkade 136- 0- 0 de loopkade 80-0-0 de molencade 17- 0- 0 het middelblock ende kadeblock 20-0-0 Linschoten het cadelblock 44-0-0 noch een cadelblock ende middelblock ... 20-0-0 het over- ende néderblock 9-0-0 het block over den helmwech 21-0-0 het block over den Werdensen dijck .... 31- 0- 0 395- 10- 0 De gehele tiende in Barnewoutswaerder heeft alsdoen gedaen 210- 0- 0 605- 10- 0 De rantsoengelden, tot 9'/a st. per gld., hebben gedaen •) 136' 4" 8 De tienden in Cromwnck ende Brilwijck sijn hier niet onder; doen omtrent 60 gld. De hoffstede rendeert 184- 0- 0 De visscherye in de Linschoten %) 20- 0- 0 1) „Waervan 21/, st. sijn tot betalinge van de verpondinge' 2) „Heeft voor dese gedaen 10 gld." 79 Wat de visscherye van den Rhijn ende 't Noordelijck Hollants eynde van de Wiericken opbrengen, soude te vernemen staen by den rentmeester Pieter van den Brouck in Den Hage. De heerlijckheyt leyt onder den resorte ofte verpachtinge van Oudewater; watert uyt in 't waterschap van Woirden. Is in 't geheel groot over de twaelff hondert morgens; betaelt ten thinse jaerlijx één percent per mergen"'). Hierbij sluit zich vanzelf aan een briefje over de inrichting van het nieuwe huis. Maximiliaan van der Gucht schrijft 27 Februari uit Delft aan „goede vrint, men heer De Witt", dat hij De Witt niet kan helpen; hij zendt ter toelichting het volgende briefje van Bartholomeus de Gracht uit Amsterdam2): „Mons. Van der Gucht saluyt. UE. schryvens van den 17 deses is mijn * wel geworden en daeruut verstaen, als datter seecker heer in Den Hage is, die UE. heeft doen schryven ende vraagde, of ick een camer hebbe van 5 ellen hoogh ofte daerboveu, die ick soude willen verhueren etc. Hierop antwoorde ick, dat ick niet garen wercke voor een jaer achter malkander ende verhuere, want de luyden souden het garen voor een kleinigheyt hebben, hetwelck niet sijn en kan, want het nieuwe werck sal in een jaer soo veel verblicken, dat men 't voor out werck soude moeten vercoopen ende dan meer als een gulden voor de elle minder soude moeten vercocht werden, ende dan den intrest van ons capitael daerboven; waer soude dat heenloopen ende wie soude dat willen betalen? Anders hebbe ick een camerlantschappe, 5 diep ende —- soo ick meyn — 28 dick compleet, die ick de luyden liever soude raden te koopen als te hueren, doch, soo sy daer geen sin toe en hebben, soo gelieven se te laten weeten, hoeveel se souden gelieven te geeven voor ieder elle te 1) 3 November bericht Schrijver, dat hij de koopsom van f 34.000 goedkoop vindt. 2) Het is Februari gedateerd: de dagteekening ontbreekt. 87 noodigh hebben; 't welck latende aen UEd. welwyse directie, sal afbreecken ende mijn «He voorvallende occasiën gereet houden, om te bethoonen, dat ick ben ende onveranderlijck verhoope te blyven" enz. (Van Adriaan van Strijen. 16 April 1661 •)). „Ick hebbe aen de heeren burgemeesteren Uwe Edts. missive ende de bygevougde extentie over het bewuste vierde point van de beschryvinge gecommuniceert. UweEd1. wert bedanckt over de gedaene communicatie ende goede voorsorge, die in de voorsz, extentie gedragen es ten aensien van het witte naygaren ende camerix doecken; ende aenbelangende de Vlaemsche lynwaten ende Sylesier ende andere rouwe garen hebben de gemelte heeren burgemeesteren daeromtrent nochmaels gehoórt eenige van de notabelste coopluyden deser stadt ende, naer examinatie ende ondersoeck van alles, die saecke soodaenich geapprehendeert, dat, schoon genomen dienaengaende niet en souden meugen wesen eenige speciale resolutiën van ontlastinge als wel ten aensien van de voorsz. twee eerst genomineerde speciën, dat nochtans daerontrent geene mindere reden van ontlastinge en militeren, soo seer dat geoordeelt wert, dat het advijs van de stadt Haerlem, daeromtrent ter vergaderinge van Haer Edel Groot Mog. geuutteth ende schriftelij ck onder UweEd'. berustende, te verre gaet, ende indien hetselve in dier vougen niet geopent en waere, op verre naer met soodaenige ruympte niet en soude behooren geopent te werden, niet uut eenige particuliere interessen, maer naecktelijck ende alleen voor den dienst van 't gemeene beste ende omme voort te comen in dese constitutie van tyden ende ruste in de provintie van Vlaenderen — daer de bleyckeryen ende weveryen metten gevolge ende aencleven van dien van tijt tot tijt toenemen — een totale ruyne ende divertie van de voorsz. geheele neeringe, daeraen dese landen sooveel gelegen es, sooals naerder ter hoochstgemelte ver- t) Uit Haarlem. 89 naires, ou monsieur Van den Dussen, le pensionaires de Delfe et monsieur de Cortenoeven d'Amstendame, paree que 1'honneur de les cognoitre et que i'ay remarqué beaucoup de bonne voullonté pour nostre maison, ie vous supplie, monsieur, d'avoir la bonté de m'en déclarer par eest expres vostre sentiment et më pardonner eest grande liberté que ie prens, étant tout a fait asseur de vostre amitié que ie vous coniure de me continuer et de croyre que ie fait tout mon possible pour la mériter, comme ausi mon fils qui este ausi bien comme moy avecque passion" enz. (P. S.) „ie vous coniure encore une autre fois croyre que ie ne faira iamais ringe contre vos sentiments". Dan het antwoord, dat De Groot gaf op De Witt's brief van 24 November (Brieven van De Witt, II, blz. 329): (Vin Pieter de Groot. 24 November 1661')). ,Tot antwoord van UBdts. missive, dese merghe by my ontfanghen, dient, dat ick gene de minste, gelijck ÜEd'. wel can oordelen, ordre van mijn swager en hebbe, om yet positijfs nopende syne compagnie paerden met yemant te verhandelen, doch hebbe met mijn suster daerover, ende ter intentie van den heer, by UEd*. gementioneert, die ick daerin boven alle andere gaerne soude dienen, gesproocken ende deselve versocht, daerover aen monsieur De Monbas te schryven; ick sal haer vorder aenmaenen die saeck volgens het versouck van dien heer te sekreteren ende ontrent de gansche saeck soveel tot satisfactie van denselven heer arbeyden als my mogelick sal sijn". J) 1) De brief is zonder dagteekening en zonder plaats van afzending: de eerste volgt uit den aanhef, in vergelijking met De Witt's bovengenoemden brief; de tweede is zonder twijfel Amsterdam. ; 2) Zie hel vervolg hiervóór, p. 45, noot 2. 90 Een briefje van Gamarra bewijst, hoe groot het belang van de Hollandsche kooplieden bij de Spaansche zilvervloten toen reeds was: (Van Gamarra. 8 Augustus 1661 ')). „Monsieur, J'ay fait des instances pour me doner 1'honeur de vous voir pour scavoir, si l'on avet pris quelque résolution pour 1'asseurance de nostre flotte — je dis nostre puisque eet Estat c'et autant intéressé que le Roy mon maitre — parsque le courier partirat dumain a midi, et s'il et résolu de doner 1'ordre h De Ruyter; je désire ausis un dnplicat pour 1'envoyer a monsieur don Luis de Haro k qui j'ay escrit tout ce que m'avez dit et la bonne volonté qu'avez pour son asseurance et c'et a vous seul, monsieur, a qui le Roy aurat cette obligation; on m'a asseuré qu'un député de ceux de Frise et allé a Tournaut a consulte(r) 1'affaire, puisque par pluralité de voix la paix avec le Portugal at esté faitte; j'espère de vostre adresse que en ce rencontre n'oublieres rien; je vous le recomande de tout mon coeur, come je suis" enz. Nu nog een curieus anoniem en ongedateerd briefjeJ), dat allerlei vermoedens wekt, maar waaromtrent niets zekers te zeggen valt: „Ick heb van dezen avont uytgestaen en overwonnen een seer vinnigh attacque, daer. men mijn mee heeft bestreden twee uyren^angh. 't Is te verwonderen, hoe men sulcke artificieuse. practyeque weet uyt te vinden ende ontrent my in 't werck te stellen; by andere worden oock 1) Uit Den Haag. — Cf. den brief van Van Thilt van 3 October 1662, hierna medegedeeld. 2) Ligt tusschen de brieven van Maart 1661. De stijl doet denken aan De la Court, maar het is 'zijn hand niet. Het handschrift heeft eenige gelijkenis met de beide bekende, in De la Court's Interest van Holland ingelaschte hoofdstukken. 91 eenige efforten gedaen, maer met minder ernst; d'eerste mael, dat ick tijt sal hebben, om over die saecke mijn te connen uyten, sal ick ten minsten een quartier uyrs lachen om d'botticheyt van anderen. Godt wil ons tsamen bewaren van sulcke menschen". Ten slotte een paar sprokkels: 2 Februari berichten Louis en David Elsevier, dat zij De Witt het tweede deel van de Geometria van Descartes, dat pas „voldruct" is, toezenden '). 13 Maart schrijft. Tobias Tegnejus, synodi deputatus, dat de gedeputeerden der synodes van Noord- en ZuidHolland De Witt Donderdag jl (10 Maart) hadden willen bezoeken, om hem een request aan te bieden. Maar dit ging niet, omdat „uwe cameren, saletten, voorhuys van aensienlycke heeren ende de straet van coetsen vervult waren". Hij zendt het request nu schriftelijk. 4 Mei Nicolaï 2) uit Amsterdam: tresoriers ordinaris hebben hem verzocht De Witt te vragen de Latijnsche verzen, staande onder de „historie van Civilis" in het vertrek der Staten-Generaal, te willen laten uitschrijven en hem te zenden. 18 Augustus Quintijn de Veer: recommandeert Johan van Banchem, oud-schepen en vroedschap van Den Haag, voor een der beide plaatsen van secretaris van het Hof van Holland, die vaceeren ')]. 1) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 438, noot 1. 2) Nicolaas Nicolaï, secretaris van Amsterdam. 3) Over De Witt's afwezigheid uit Den Haag in 1661 (zie hiervóór, blz. 54 en blz. 55, en cf. Brieven van De Witt, II, blz. 337) valt nog op te merken, dat hij 17 Mei uit de stad was (blijkens een brief van Van den Bosch van dien dag zonder adres; uit een brief van Cornelis van Sypesteyn van 21 Mei volgt, dat hij ook te Hillegom geweest was); dat hij 6 Juni te Voorschoten vertoefde bij Andries de Graeff (blijkens een brief van Van den Bosch van dezen dag); dat hij 10 Juli. op Duin wijk bij Beverwijk was (blijkens alsvoren van dezen dag); dat hij midden Augustus te Dordrecht bij Hoen ft logeerde (blijkens alsvoren van 15 en 19 Augustus); dat hij ook 2 September afwezig was (blijkens alsvoren van dezen dag; waarschijnlijk naar Amsterdam, want Deutz bedankt den 10en voor het bezoek). 92 1662. De brieven van dit jaar leveren weinig politiek nieuws van belang op. Een brief van Pieter de Groot van 1 November uit Amsterdam dringt aan op de ratificatie van het tractaat met Portugal'), hoewel de schrijver verzekert, „dat daerinne .by UwWelEd'. nyet versuymt, maer lichtelijck uut goede redenen getemporiseert werd". Doch hij zelf is „van gevoelen, dat by de dissentierende provinciën weynich ontrent die saecke sal gevordert werden ende dat diensvolgende het werck hoe eer hoe liever behoort uut de wech geleyd te werden, om sooveel te eerder vergeten te werden". Downing had den Portugeeschen minister voorspeld, dat de ratificatie niet volgen zou dan tegelijk met die van Engeland; men moet zorgen, dat die voorspelling niet wordt bewaarheid. Misschien verdient de brief van Glarendon, over hét uitleveren der koningsmoorders *) hier overgenomen te worden: (Van Clarendon. 21 Maart 1662 O. S.,«)). „Monsieur, Bien que le Roy mon maistre vous fasse par d'autres voyes ses remercimens du beaucoup que vous aves contribué a luy mettre entre les mains les meurtriers de son père, néantmoins Sa Mat6. m'a commandé de vous asseurer plus particulièrement du ressentiment qu'elle en a, et il est certain qu'il est si grand et si juste que dans toutes sortes d'occasions vous en pouvez attendre des preuves trés veritables. Ayant accomply les ordres de Sa Maté., je ne puis m'empescher de me réjouir avec vous d'une action, accompagnée de tant de justice, de zèle et de prudence, qui fait voir au monde, combien vostre République a tousjours détesté le crime de ces scélérats et jetlé 1) Cf. hiervóór, blz. 42 vlg. (N. v. d. U.) 2) "Zie Brieven van De Witt, II, blz. 392. (N. v. d. U.) 3) Uit Londen. 94 envers Sa Majesté comme comme il faut de voste bonne affection en cette affayre, et suis, Monsieur, vostre trés affectioné et trés humble serviteur". [') Wanneer in het einde van Augustus de onderhandelingen met Engeland ernstig gevaar loopen (cf. Brieven van De Witt, II, blz. 378, noot 1, en blz. 379, noot 1), is de toon van de brieven, die over deze zaak handelen, bezadigd. Zoo schrijven burgemeesters en regeerders van Enkhuizen 28 Augustus in antwoord op De Witt's brief van den 23,t€n, dat zij een buitengewone vergadering der Staten van Holland zeer noodig achten, „insonderheyt geconsidereert zijnde, dat een uytslach van het ééne ofte andere lichtelijck occasie ende aenleydinge soude connen geven tot een ruineuse oorlog ofte applausibele vrede, beyde in diverse respecten ten hoochsten considerabel voor den Staet ende de ingesetenen van dien". Na de buitengewone vergadering van Holland in het begin van September schrijft Wassenaer in een brief van 8 September uit Aken: „Het werck van Engelandt leydt my seer aen 't hert ende oordeel, dat die 85000 gld. niét de pyne weert sijn 2), om met haer ia verweydering te komen, maer de consequentie, mijns bedunckens, is heel gevaerlijck, want sy noit sullen stoffe manqueren, omme diergelycke frivole pretensiön op te brengen, ende des wegen, meen ick, dat seer wel geresol veert is de heeren ambassadeurs t'huys te ontbieden". Van Thilt schrijft 12 September1): „sijnde mijn sentiment als voor desen UEd. wel hebbe verklaert, dat, kunnende eenigermaeten het misverstandt met Engelandt vermyden, het ons veel dienstiger is als subiect te sijn, 1) De nu volgende passage tot het ] op blz. 97 is met de er bij behaorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 2) Dit was in 1649 voor de beide schepen, op de kwestie waarover de onderhandelingen nu hokten, betaald (Brieven, I, blz. 562). Nu werd veel meer gevraagd (Japikse, t. a. p., blz. 216, noot 3). 3) Uit Haarlem. 95 dat de swackheden, die in onse Republieck resideeren, weder ende naeder onse afgunstige soude werden vertoont, sijnde sommige tegenwoordig wel eenigermaete fier, maer of deselvige in cas van swaericheden de standvastigste soude sijn, is bedenckelick". Voor de onderhandelingen met Frankrijk is van eenig belang een uitvoerige brief van Turenne van 9 Februari 1662 uit Parijs aan den Rijngraaf, door dezen met begeleidend schrijven van 26 Februari 1662 uit Maastricht aan De Witt toegezonden (copie). Ik laat de belangrijkste passages er uit volgen: „Vous ponvez dire asseurement a Mr. De Witt que, si le traitté ne se conclut pas avec les ambassadeurs, que ce n'est qu'un simple malentendu qui peut ensuitte produire un grand esloignemont des ■Provinces Unies avec la France, lequel les faisant sortir hors de leur intérest naturel qui est d'estre bien avec elle, les jettera dans beaucoup d'inconvénients dont on a assé de peine de se retirer, quand on est une fois sorti d'une bonne et ancienne maxime de 1'Estat. Je suis bien asseuré que le Roy, en traittant avec Mrs. les Estats, ne prétend pas les ambandonner dans aucunne guerre qui leur seroit sucitée contre les droits et pocession establies, et on a mis le mot de pesche lequel n'ajant esté en aucun traitté et se trouvant estre contesté, apporte tout eet ambarras sans fondement. Vous pouvez dire ou monstrer ce que je vous mande, a Mr. de Witt, mais je vous prie appres cela de brusler ma lettre. Je eroy qu'il n'est pas de l intérest de la Hollande de s'esloigner fort dos liaisons du Portugal, et principalement a cette heure que les Espagnols vont faire un si grand effort". Over Turenne schrijft de Rijngraaf: „Et comme il est de la religion et noury en ce pays '), joinct qu'il m'a touiours fait parraistre une pente singuliere d'entretenir la bonne intelligence du Roy son maistre avec ces Provinces, j'ay d'autant plus de suiet de m'asseurer 1) Cf. hierbij G. Cohen, Ecrivains francais en Hollande (La Haye— Paris, 1921), p. 18, noot 1. 96 qu'il agit de la bonne mannière, et crois asseurément que vous n'avez personne en eet Cour la qui soit si affectiouné et qui puisse plus vous servir que luy '. Van belang voor dè buitenlandsche politiek is ook de volgende brief: (Van Johan van Thilt. 3 October 1662 '))• „Op den laetsten dag van 't scheyden der vergaedering is buyten ons verwaght het poinct van de lige met Vranckrijck tegens de steden van Barbarye weder in propositie geweest, want, met de heer Slingelandt, rapporteur daerover, in discours geweest sijnde, oordeelde dien heer best dat poinct vooralsnog te seponeeren, soodat om de kortheyt des tijts geene verandering by ons koste werden toegestaen. De heer Van Beuningen meynde, wy om twe redenen diffisiel waeren, eerstelick omdat, in 't besonie niet sijnde, wy de wrevelige speelden, ten tweden aen syne adviesen als te seer frans, niet wi(l)den defereren; aengaende het eerste, het en is seder dien heers thuyskomste niet, wy buyten dat besonie sijn, ende vertrouen wy de leden ende UEd. meerder bescheydenheyt in ons sijn oordelende als dat om soo frivoole reden eenig accrossiement in saecken van staet soude bybrengen. Nopende het twede, ons gemeen intrest is hollantsgesint te sijn; dan of dien heer sig selvs te veel tot .Vranckrijck genegen oordeelt, hetselvige soude by anderen niet buyten propoost gelooft kunne worden. Wy vertrouen sijn iver opregt te sijn; dan heeft het ongeluck gehadt, dat syne driftige desseynen oover weynig jaeren ons in veele moiten, kosten ende geene kleyne bekommernissen hebben geïnvolveert, dat nog in de geheugenis is; de eygentlicke ende sinsere redenen, die ons ter eerster instantie diffisiel hebben gemaeckt, sijn, dat wy in de tractaeten meerder difficulteyt tegemoet saegen, ende of al dienstig was aen andere prinsen conditiën te presenteren, om die met groote moiten ende kosten voor haer te moeten uutwereken. Exempel de 1) Uit Haarlem. — Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 399. 97 kroon Engelandt,. onvermindert onse presentajiën, heeft voor sig voordeliger geoordeelt een apart tractaet met die roofsteden te maecken aJs deese geünieerde provintiën daerin te trecken, daerby koomende, dat quaelick apparent is 't geene door een genoeg suffisante magt van ééne naetie ende onder één hooft niet uutgewerckt kan werden, hetselvige door andere voorgeslaegen weegen soude geschieden; oock soo is het spreeckwoort: „qui a companion a maitere", selden meer waer dan wanneer Republiecken haere machten te waeter of te lande met die van groote potentaten coniungeren, kunnende mede dickmaels voorvallen, dat naer conventiën ende gedaene coniunctiën, buyten andere inconvenienten, der Republiecken intrest gans verandert, of om syne magt te separeren ófte tot veel grooter dienst ende securiteyt elders te emploieeren, als in 't voorlede jaer de vice admirael De Ruyter onder de handt is gelast gewerden de Spaense Silvervloot, waerin onse ingesetenen by de 30 milioenen geïnteresseert waeren, voor den overval van andere naetiën te defenderen ende in salvo te brengen Ick neem'e de vryigheyt dese onse consideraetiën UEd. by desen te communiceren, werdende de adviesen dickmaels verkeert geoordeelt ende opgenoomen; onse meyninge is ende altijt geweest alleen het intrest van 't landt en de commertie. Indien volgens UEd. advies — die het 's landts dienst dieper als wy is penetreerende — de voornoemde lige dienstig ende nootsaeckelick geoordeelt wert, ick vertroue onse heeren principaelen niet singulier sullen sijn, maer haer gaerne naer de reden voegen". ] Op de vele brieven, door De Witt aan de beide heeren Veth geschreven, vinden wij slechts een paar onbeduidende antwoorden van Jacob Veth, houdende betuigingen van vriendschap en lust tot goede correspondentie '). 1) Cf. hiervóór, blz. 90. 2) Uit een brief van Fannius van 22 Mei 1662 uit Den Haag blijkt, dat Veth dien dag in Den Haag was aangekomen en De Witt spoedig. Brieven aan Johan de Witt. II. 7 113 des lieven Vaderlands, sal vinden te behoren; waarmeede ik gerustelik gemelde voorsorge verwagten ende my seggen sal" enz. Het schijnt, dat Be Witt dit laatste briefje onbeantwoord heeft gelaten. Daarop volgt het schrijven: (Van Pieter de Groot. 18 Januari 1663 1)). - - - - „Van de merghe is by my geweest monsieur De la Cour ofte schryver van het Hol landts Interest, dye my getoont heeft een appendix2) ofte veeleer een naeder verolaringe met applicatie van redenen ende exempelen van het voorsz. Interest, dat, soveel als ick terloop hebbe kennen oordelen, van geen kleine vrucht en sal sijn, maer by den autheur seer gedifficulteert werd door den druck gemeen te maecken, om de periculen, die hy nyet sonder reden en vreest daerover te sullen lopen ten opsichte van hetgene, dat hem airede over het eerste werck bejegent is, gelijck UWelEd. apparentelijck sal verstaen hebben, dat hy by de heeren predicanten van Leyden daerover van het avontmael is gesuspendeert, een saeck, dye, mijns bedunckens, van geen kleine consequentie en is, dat men in sodanighen vryen land als dit is, de broeders impune soude toelaeten haere censuren te extenderen over saeck(en), die puyr politijck sijn8), ende also ick wel mercke syne intentie te sijn sodanighe actie nyet te laten passeren, sonder daervan reparatie te soucken, so heeft hy my versocht tot UWelEd1. eens te willen vernemen, hoe hy meent, dat hetselve best sal vallen by dev vergaderingh self of by de heren derselve Gecommitteerde Raeden, daer het apparent met minder commotie ende buyten kennis ende gewoel van de Noorthollantsche humeuren soude kennen geschieden. Ick hebbe daervan met eenighe heren 1) Uit Amsterdam, evenals de volgende. (N. v. d. U.) 2) Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 472, noot 4. (N. v. d. U.) 3) Het cursief gedrukte is in den brief qnderstreept. (N. v. d. U.) Brieven aan Johan de Witt. II. 8 114 alhyer gesproocken, die menen, dat sodanighen saeck nyet behoort getollereert te werden; wenschte derhalven daerop wel een letterken antwoorts". (Van Pieter de Groot. 24 Januari 1663). „Monsieur De la Court hebbe ick gesproocken ende geraden UWelEd. sijn naeder werck te laten syen, de versochte papieren over te leveren ende by die occasie te verhalen, hoedanich sich de predicanten in 't stuck van syne suspensie van 't avondmael hebben gedraeghen; uut hetgene hy my daervan heeft bekent gemaeckt, en kan ick nyet begrypen, hoe dat sulcke proceduyren by dese teghenwoordighe regyerynghe lydelijck sijn ende waer hy sich tot syne reparatie daerover can addresseren als aen den souverain, in wiens recht eygentlijck getreden is. Ick can wel oordelen, dat hy in veel saecken met meerder circumspectie hadde kennen gaen, maer of den staet ende teghenwoordighe regieringhe, dye buyten alle twijffel daerby sonderlingh heeft geprofitert, hem daerover behore ongelijck te laten lyden, geve ick UWelEd. om de consequenties wille in bedencken". [ i) Er is nog één brief van De Groot uit 1662, niet over De la Court's Interest handelende, die verdient te wórden medegedeeld: (Van Pieter de Groot. 29 Augustus 1662 !)). „Het is my ten hoochste leed geweest het ongeluck gehad te hebben van nyet t'huys te sijn, ten tyde dat 1) De volgende passage tot het ] op blz. 116 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 2) Uit Amsterdam. Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 393. Het laatste deel van noot 2, ald., moet ik terugnemen. 142 evenwel sullen wy dien wech moeten ingaen, daertoe oock masoeur van Swijndrecht schijnt gedisponeert te sijn, ende sal haer. positivelijck desen avont verclaeren". •-•-'). [ 4) Ook werd een ordonnantie tegen de kuiperij opgesteld, waarover bijzonderheden voorkomen in den volgenden brief: (Van Cornelis de Witt. 26 November 1663). „Den heere van Naeltwijck, nevens ons alhier gearriveert sijnde, soo is by den pensionaris Slingelandt aen Syne Ed'. versocht, dat Syne Ed'. met den heere Van Meuwen haere consideratiën op de premissen van de bewuste ordonnantie tegens de cuyperyen by myne heeren van den gerechte alhier gearresteert, soude willen opstellen, om aen den heere borgemeester4) te werden gecorrimuniceert ende vervolgens die saeke met der minne ende eenparicheyt tot conclusie gebracht te werden. Op gisteren sijn de heeren van Naeltwijck ende Van Meeuwen geweest ten huyse van den heere borgemeester ende nebben daer de gemelte ordonnantie beginnen te discoureren, versoekende, dat over deselve conferentie gehouden mochte werden, seggende, dat sy niet alleenlijck op de praemissen, maer oock op het dispositif selve hadden eenige consideratiën. D' heer borgemeester antwoorde, dat Syne Ed*. sich tot geene conferentie over die saeke konde inlaeten, alsoo deselve by het gerechte was gearresteert ende by den Outraet oock goetgevonden ter vergaederinge van Haere Edel Groot Mog. in te brengen ende te doen approberen, maer, indien Haere Eden. hadden eenige consideratiën op de praemissen, dat sy deselve souden willen 1) De volgende passage is medegedeeld hiervóór, blz. 138. (N. v. d. U.) ' 2) De nu volgende passage tot het ] op blz. 143 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 3) Van de Wal, t. a. p., blz. 1796. 4) Johan Halling. 143 by geschrifte overleveren, omme de heeren van den gerechte te werden gecommuniceert; 't welck by Haere Eden. sijnde gedeclineert, soo sijn de heeren gedeputeerden versocht de voorsz. resolutie, sooals die leyt, ter vergaederinge in te brengen ende approbatie op deselve te versoeken. Ondertusschen wert hier onder de gemeente alomme uytgestroyt, dat de voorsz. resolutie by Uwe Ed'. wert geïmprobeert ende dat daeromme deselve niet geapprobeert sal konnen werden, met discoursen tot groote kleynachtinge van de heeren van den gerechte, sulx ick ten hoochste voor de ruste van dese stadt nootsaekelijck oordeele, dat de meergemelte ordre tegens de cuyperyen ten spoedichsten werde voortgebracht ende gestelt in handen van de heeren van den Hove, die van de onordentelijckheden, alhier gepleegt, noch hebben goede kennisse, ende dat by deselve een geraisonneert advis aen Haere Edel Groot Mog. werde ingebracht ende vervolgens ten spoedichsten geconcludeert, alsoo de cuyperye noch nimmermeer sóó enorm als tegenwoordich gepleecht is, by vervolg van dewelcke onvermydelycke dootslaegen te verwachten staen". •)] Masoeur van Zwijndrecht komt doorgaans meer dan monfrère van Zwijndrecht op den voorgrond. Het was zeker een kloeke vrouw. Uit een brief, door haar aan den raadpensionaris den llea December van dit jaar geschreven, blijkt, dat zij ook het geldelijk beheer der familie had. Zij schrijft: „Ick bevinde in die maniere van boeckhouden, dewelcke ick nu volge, dat eenige saecken van kleyne importantie wat heel veel schryvens aen hebben". Zij heeft sommige posten vijf of zesmaal in te boeken. Dat houdt op en is vooral op marktdagen lastig, als soms drie of vier boeren tegelijk met hun pacht komen. Zij wenscht dus van haar broeder een gemakkelijker manier te leeren, liefst voor het eind van 1) De wensch van den ruwaard werd vervuld: zie hierna de brieven van 1664 over de Dordtsche zaken. 144 het jaar, „alsoo ick gewoon ben tegens het nieuwe jaer een staet te maecken, wat in 't voorgaende jaer is ontvangen, aengeleyt, verconsumeert ofte geprospereert" '). Geen wonder, dat zulk een huishoudster zich met dingen buiten hare huishouding bemoeit. Wij vinden in dit jaar den postmeester Van der Heyden cum suis te Gent in arrest, door toedoen van den graaf van Taxis2). De regeering van Amsterdam gaf zich moeite voor hem en de agent Sasburg wendde, maar tevergeefs, pogingen aan, om hem en de zijnen kosteloos en schadeloos ontslagen te krijgen. De graaf van Taxis beweerde, dat hij zoo handelen moest volgens de plakkaten op de posterijen, „den Coninck concernerende, vóór desen geëmaneert ende noch in den jare 1660 by een decreet van Syne Ex°le. de heere marquis vernieut" (brief van Sasburg van 12 Augustus 1663 *)). Voor de bijzondere geschiedenis van Wicquefort4) is de volgende brief niet onbelangrijk: (Van Wicquefort6). „Monsieur, J'ay tant de peine a me plaindre et tant de répugnance k vous entretenir de mes affaires particulières, que je me sers de la plume au lieu de la langue, pour vous en dire l'estat et pour vous demander raison du procédé de ceux 1) De Witt teekende op dezen brief aan: „Voldaen met het opstellen ende behandigen van eene perfecte instructie ende onderwysinge op 't ordinaris boeckhouden". Waarschijnlijk in den trant van den foliant, • welke nu bewaard wordt: R. A., Aanw. 1943 (De Witt), n° 12; deze zelf kan het niet zijn, want hij loopt tot 1668. (N. v. d. U.) 2) Zie Resolutiën Holland 25 Juli 1663. 3) Uit Brussel. — [Cf. over deze zaak: Overvoorde, Geschiedenis van het Postwezen in Nederland vóór 1795 (Leiden, 1902), blz. 230. (N. v. d. U.)] 4) Vgl. deel I, blz. 307 en 313, hiervóór, blz. 41, en hierna den brief van Wicquefort van 19 of 20 Januari 1667. 5) Zonder dagteekening; te vinden tusschen de brieven van November 1663. 145 que je n'ay jamais obligés k me traiter de la facon qu'ils font. Vous aviez eu la bonté de faire restablir ma pension il la Chambre des Comptes et j'y avois trouvé les meilleures dispositions du monde, mais quand l'on a porté 1'ordonnance au Conseil d'Estat, oü le trésorier a advisé d'abord^qu'il m'en failloit donner la moitié, et voyant que la Chambre des Comptes persistoit k vouloir payer la pension entière, il y a consenty, mais & condition qu'ü 1'avenir l'on mesnageroit les deniers du public et qu'a 1'exemple du Conseil d'Estat feroit cesser la correspondence. J'ay esté adverty que l'on en doit user de mesme envers messieurs les Estats Généraux et que l'on taschera d'y faire supprimer ma pension. J'advoue, Monsieur, que cela me met en peine, pas tant k cause du retranchement de mes pensions que parceque je ne scay pas en quoy je puisse avoir offensé monsieur le trésorier jusqu'a un poinct qui le puisse obliger k me pousser de ceste facon Ik, au lieu que je n'ay jamais manqué ny de respect ny d'affection pour luy, et dans un temps oü je luy en voulois donner des preuves qui le feront confesser, s'il me veut ouir un quart d'heüre, que je mérite qu'il me considère tout autrement qu'il fait. En vérité quand cela ne seroit point, il devroit faire réflexion sur 1'amitié dont vous m'honorez,et sur le zèle que .j'ay pour ma patrie laquelle je sers avec plus d'effect que d'ostentation et d'apparence. Et pour ce qui est du mesnage, les milles livres que messieurs les Estats Généraux et la Chambre des Comptes me donnent, ne sont pas si mal employés que plusjeurs autres sommes semblables que l'on donne k des personnes inutiles et qui ne rendent point de services du tout. Je me remets entièrement k ce qu'il vous plaira en ordonner, Monsieur, estant fort résolu de ne vous plus importuner de mes affaires particulières, parceque j'ay trop de respect pour vos occupations et que je vous honore trop pour abuser de 1'affection que vous faites 1'honneur de tesmoigner a celuy qui est, Monsieur, Vostre trés humble et trés obéissant serviteur A. de Wicquefort". Brieven 'aan Johan de Witt. II. 10 146 Nog vinden wij onder de brieven van December 1663 een briefje van de hand van denzelfden: (Van Wicquefort '))• „Monsieur de Wimmenum me promit hier qu'il proposeroit ce matin ma petite affaire. S'il vous plaist avoir la bonté de vous y trouver, monsieur, et de luy en dire un mot, j'en pourray espérer quelque chose, puisque aussy bien c'est vostre ouvrage". Wij laten hierop onmiddellijk volgen een briefje van denzelfden van het volgend jaar: (Van Wicquefort2)). „Monsieur, L'indisposition doat je me trouve incommodé depuis six jours, ne m'a pas empesché de faire un effort pour répondre k ce que vous avez désiré de moy touchant les affaires de Munster et d'Angleterre. Je le ferois avec joye, si mes ennemis n'en prenoient occasion d'en faire des libelles, comme ils ont fait depuis peu de jours sous le nom de „nieuwen complimentschryver en fransen translateur van den Staet" 3), oü ils m'accusent de sacrilège, de vol, d'adultère et de tant d'autres crimes, et passant delü, k ma femme et k mes enfants, ils en disent tant d'infamies qü'elles font horreur. II y a environ un mois que je m'addressay k la Cour de Justice, pour demander permission de pouvoir faire arrester un francois, homme sans adveu et sans domicile, qui a passé icy une fausse déclaration et qui a commencé tout ce que l'on a fait depuis, mais on ne me 1) Evenzoo zonder datum. 2) Alsvoren. Te vinden tussohen de brieven van Juni 1664. 3) Tiele, Bibliotheek van Pamfletten, n°. 5169. Ook Aitzema, III, blz. 117, schijnt in niet gunstigen zin op Wicquefort te doelen. 147 la voulut pas accorder. Cela a donné 1'audace aux autres') qui ne vous sont pas inconnus, de me déchirer de la sorte que je suis contraint d'en demander réparation. Les choses que l'on m'impute, sont si énormes qu'elles se démentent d'elles mesmes, mais comme un supplice ne suffiroit pas, si j'avois commis les crimes dont ce libelle parle, aussy croy je mériter la protection de la justice pour la conservation de mon honneur et pour la conviction manifeste dont le pasquille est tout composé. Vous m'avez fait 1'honneur, Monsieur, de me protéger depuis que je suis en cette ville; j'en suis indigne, si j'ay fait quoy que ce soit qui vous ait pó. offehser, ou s'il se trouve que j'ay fait une seule action qui puisse faire tort a mon honneur; mais aussy vous supplie je trés humblement de me continuer vostre protection puissament pour la conservation d'une chose qui me doit estre si prétieuse, afin que j'aye d'autant plus de naoyen de continuer mes services a ma patrie et a vous 1'affection et le respect avec lequel je suis, Monsieur, vostre trés humbe et trés obéissant serviteur - A. de Wicquefort". [ 2) De volgende brieven geven aanleiding er Fruin's excerpten van 1663 nog mede aan te vullen. De eerste is een brief van Van Beverningk, die dient tot toelichting van het antwoord, er door De Witt 9 Juli (Brieven van De Witt, II, blz. 482) op gegeven. (Van Hieronymus van Beverningk. 22 Juni 1663 3)). „Door 's Hartogenbosch in de reyse herwaerts passerende, 1) Tot dezen zal Pierre Bernarts wel behooren, die een groot vijand van Wicquefort was (dr. Chr. F. Haje, de Geheime Correspondentie van Abraham de Wicquefort — 's-Gravenhage, 1901 — blz. 95 vlg.). (N. v. d. ü.) 2) De nu volgende passage tot aan hét einde der brieven van 1663 is met de er bij behoorende noten door mij aan Fruin's excerpten toegevoegd en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 3) Uit Maastricht. 148 werd ick geadverteert, dat eenige weynige van de regeringe van dye stadt, zijnde van dye oude schadelycke cabale, weder besich waren, om met de regenten van de andere steden ende platte landen van Brabant verscheyden saecken tegen den dienst van den Staet te comploteren, niet alleenlijck over het stuck van de beden, om daervan een generael werck te connen maken, maer oock ontrent de middelen, dewelcke by de heeren gedeputeerden van Hollant in de conferentie met gedeputeerden van den Raet zijn voergestelt geweest tot sty vinge van den. generalen financiën, om de vorderinge van dyen met quade menées tegen te gaen, sooverre dat men oock vorenemens was corruptiën en andere vuyligheden daertoe aen te leggen. Dat heeft my doen resolveren met eenige van de vertroutste ende eerlijckste regenten aldaer te overleggen, off zy niet met een confidente correspondentie oock ten goede souden connen tsamen spannen en dye onverdraechlycke vuyligheden tegengaen,. met versekeringe, dyen ick haer mynenthalven gegeven hebbe, dat wy in redelijckheyt ende billijckheyt oock gaerne haer particuliere interessen en der stadt welvaren souden helpen bevorderen, ende hebbe dat geluck gehadt, dat ick verscheyden van dyen, onder anderen den heer rentmeester Focanus '), daertoe redelijck hebbe gedisponeert gevonden, soodat men wellicht op dien voet de woeleryen van dye quaden menschen soude mogen steuyten, indyen mijn aengevangen beleyt een weynich gesecundeert wierde; soo UEd. goetvont by occasie aen den heer Focanus te doen weten, dat ick UEd. dese communicatie gegeven hadde ende dat UEd. oock van dat sentiment was, ick soude een gewenscht succes daervan derven hopen". Pieter de Groot introduceert den vérmaarden Galenus J) als volgt: 1) Jacobus Focanus, neef van De Witt. 2) Zie over hem: De Bie en Loosjes, Biographisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden in Nederland, i. v. 149 (Van Pieter de Groot. 23 Augustus 1663 '))• „Brengher deses is doctor Galenus, een vermaert leraer onder de Mennonyten, burger ende inwoonder van dese stad, alwaer hy by de considerabelste regenten nyet qualick gesien en is, so om sijn ervarentheit in de medicine als om syne vreedsame leringhe ende exemplair leven; edoch gelijck hy daerdoor sich verscheyden vrienden heeft geacquireert, so en heeft hy oock de viantschap van verscheyde andere nyet konnen ontgaen, ende voornaemelick nyet van diegene, die so in syne als in onse kerck gelycke bedieninghe waernemen, als UWelEd. uut syne ende specialick uut den mond van de heer van Maesdam sal kennen verstaen. De proceduren, die teghen hem schynen aengewent te willen worden ende die mijns oordeels van seer quade consequentie souden sijn, hebben hem oorsaeck gegeven, om my daerover te comen spreecken, ende my bewoghen hem tot UWelEd. wijs advijs te renvoyeren, nyet twijffelende, ofte UwelEd. sal daerdoor occasie vinden, om in sijn persoon de gemene vryheit tot wering van alle dangereuse inquisitiën te hanthaven". Of De Witt ten bate van Galenus opgetreden is, blijkt niet. Evenmin of De Witt voldeed aan een verzoek ten gunste van den kwakzalver Pranciscus Joseph Borri, dat van De Graeffa)- kwam: (Van Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. 31 October 1663')). „Hoewel ick bykans niet en weet, wat ik schryven sal, dewijl ick nochtans met grooten ernst daertoe word ver- 1) Uit Amsterdam. 2) Ook 7 September 1662 had dezelfde De Witt's bescherming voor hem ingeroepen, toen Borri van een vonnis van het Hof van Holland, tusschen hem en schepenen van Amsterdam gewezen, in hooger beroep ging bij den Hoogen Raad. — Cf. Brieven van De Witt, II, blz. 575. 3) Van Soestdijk. — Vroeger in het bezit van mevrouw de douairière Hoeufft van Velsen te Den Haag (nu R. A., Aanw.; nog niét definitief beschreven). 150 socht van den heer dr. Borri, die syne medicamenten tot versorging van myne gesontheyd my succesivelijck laet toekomen, soo soude 't sijn tegen de beleeftheydt en erkentenis, sijn versoeck in 't geheel af te slaen; ick bemercke wel, dat desen heer, onkundigh van onse wetten en zeden, niet veel meer van de Hollandsche trouw en oprechtigheydt kan bevroeden als de Italiaensche achterdocht en wantrouw medebrenght, en meynt oversulx, dat de goede uytkomsten van alle saecken daeraen hangen, dat men kan gewinnen 't faveur van diegeene, die sijn gestelt in macht ende authoriteyt; op dit fondament schrijf hy mijn, dat hy sijn heele saeck hangt aen UEd. faveur; ick sal derhalven versoecken, dat UEd., hebbende gemaeckt een goede harmonie tusschen 't geene, dat betaemelijck is voor UEd. achtbaerheydt, en 't versoeck van een goet vrund, voorsooveel 't selve in billijckheydt bestaet, (gelieve) te spreeken, soo wanneer 't te pas kompt, van Sijn Ed. saeck op de favorabelste wyse; ende dit is al 't geene ick in dese saeck weet te seggen, laetende de rest UEd. wijsheydt bevolen". Over de portretten, die Jan Lievensz. van De Witt's schoonouders maakte, handelt Pieter de Graeff: (Van Pieter 'de Graeff. 2 Mei 1663J)). ,,'t Is omtrent veerthien daegen of drie weeken geleden1), dat UEd. adviseerende van de staet van gesontheydt van mijn Heve huysvrouw, gelijck die alsdoen was, onder anderen mede schreef, hoe dat Jan Lievensz. de schilder voor ƒ 125.— had afgehandelt 't portraict van onse schoonvader saliger8), dat hy had ondergenomen te schilderen; en 1) Uit Amsterdam. 2) NI in een brief van 13 April, die hier — voor zoover voor ons van belang — wordt geresumeerd. — Beide brieven ook in Nederl. Spectator 1874, blz. 122 vlg. 3) In twee exemplaren, zooals uit den in de vorige noot genoemden brief volgt. 151 doen hem spreekende van onse schoonmoeder, of hy wel moet hadde van haer een portraict soo goet te maecken, en daertoe weynigh moet hebbende, hoewel eerst voorgaf, haer visionimi hem niet minder voorstont als die van onse schoonvader saliger, soo meenden de vrinden, men sulcx noch een weynigh konden uytstellen ter naester gelegentheydt; en hoewel op ons laeste afscheyt met UEd, versprooken was, ick onse schoonvader en moeder nae die twee dan soude doen schilderen van mons. Ovens») op die groote, mijn onderwylen door UEd. dienstmaeght Balichie ter hand gestelt, gelijck hem oock twee doecken heb doen gereet maeken, egter soo komt dese verandering, dat onse schoonvader nu, maer alleen geschildert is, of UEd. deselve op de prepareerde doecken onse schoonvader alleen nae de schildery, van Jan Lievensz. gemaeckt, door monsieur Ovens of iemant anders gecopieert gelieft, dan onse schoonmoeder mede alleen, nae 't witte en swarte geconfeyt(!), geschildert gelieft, dan of UEd. niet met alle gelieft gedaen te hebben; want 't conterfeytsel van onse schoonvader volkoment 1 ij ck tot UEd. dienst is en op 't minste schryvens soo datelijck UEd. sal toesenden en die twee doecken, die gemaeckt sijn op UEd. verordineerde groote, soude juyst met de groote van onse schilderyen soo niet overeenkomen; en hoewel weet mon frère naturelle en gewoonelycke beleeftheydt soo groot is, dan (1. dat) die gewoon vis schier alles aen 't doen van sijn vrinden te defereren, evenwel soo wenste een kleyn briefie tot antwoord, en doch met den eersten, soo UEd. 't selve van mons. Ovens geschildert gelieft, alsoo hy staet, om kort nae Pinxter met sijn gantsche familie nae Frederickstad metterwoon te vertrecken — doch dit noch wel voorn soude afdoen — en ick met mijn vader — alsoo mijn huysvrouw met 't kintge nu kloeck is beginnen te worden en toekomende Sondagh de vantijdt begint — toekomende Vrydagh overmorgen nae Zoestdijck, om daer een dagh 7 of 8 te verbly ven, soude vertrecken". 2) 1) Brieven van De Witt, II, blz. 490, noot 1. 2) De Witt'i antwoord: Brieven van De Witt, II, blz. 489. 156 Het blijkt niet, dat De Witt op dezen voorslag acht heeft geslagen. [ ') In verband met de Munstersche zaken vooral werd de correspondentie van De Witt met Willem Prederik dit jaar vrij druk. De brieven van De Witt aan hem zijn in de Brieven van De Witt, II, blz. 528 vlg., voor een gedeelte gedrukt. Het schijnt daarom niet ongewenscht hier ook het voornaamste uit de brieven van Willem Frederik op te nemen; al mogen deze niet belangrijk genoemd worden, zij kunnen toch dienen tot nadere kenschetsing van de persoon van den Frieschen stadhouder en zijn verhouding tot De Witt2). (Van Willem Frederik. 1/11 Mei 1664")). Gisteren avond uwe beide brieven van 7 Mei *) ontvangen, „dahruyt ick met blyschap heb gesien en vernomen, dat UwE. wel heeft willen opnemen die kleine debvoiren, die ick hebbe aengewent tot de promotie van den heer Slingerlandt tot de secretarie van den Raet van Staet. Ick ben recht blyde daeroover; wensche UwE. viel geluckx daermede; verhoope het sal strecken tot dienst van 't landt, tot beste van die provintiën en tot contentement van den heer Slingerlandt, dat dieselfde het lange jaren , mach bedienen, tot sijn genoughen en tot contentement van den heer Beaumont, UwE. en syne vrienden; UwE. die hebben gesien, dat mijn woorden en wercken tsaemen gaen en dat denselfden dach, als ick mijn woort gaf, dat ick het in 't werck stelde en daernaer 1) De nu volgende passage tot het ] op blz. 160 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 2) Van Sypesteyn heeeft er in zijn bekende verhandeling over dit onderwerp — Geschiedkundige Bijdragen, I, blz. 165 vlg. — zoo goed als geen gebruik van gemaakt. — Over deze verhouding in vorige jaren zie deel I, blz. 163 vlg., 202 vlg., 280. 3) Uit Ootmarsum. 4) Brieven van De Witt, II, blz. 516, noot 1, en blz. 528. 157 met een brief aen den heer Gockinga'), wahrdoor die saeck geheel buyten pryckel is gekomen, en soo gelucklijck uytgefallen; ick sal niet manqueren op alle tijt my tefuiformeren, watter geschiet in 't Stift Munster en Haer Hoog Mog. dahr kennisse van te geven". Refereert zich verder tot een brief aan Haar Hoog Mog. (Van Willem Frederik. 14/24 Mei 1664*)). „Ick schrieve UwE. niet dicwils, om deselfde niet mit redieten te importuneren, wandt uyt Haer Hoog Mog. brief sien UwE. alles *). Ick laet UwE. door desen weten, dat ick Haer Hoog Mog. gecommitteerden verwachte, doch komen niet ten voorschijn, en soud niet quaet sijn, dat se geit mitbrachten, wandt men kan Haer Hoog Mog. militie aen gheen werck krieghen als door geit te geven, alsoo sy sulckx van allen tyden gewendt sijn; en konnen gheen batteriën gemaeckt krieghen noch corteguarden als door te besteden, en dan is het noch slim genouch; de sap, die periculeuxst is, die kost noch het meest; daerom bid UwE. dahr wat op te letten, dat Haer Hoog Mog. committeerden geit medebrengen; ick hoop de heer Beverling sal wegens den Raet van Staet komen, die het geit altijt in bewaringe hebben gehadt; sal UwE. dan versoecken dit wat te behertighen; ick heb tot noch toe 1) Dezen had hij, met verzoek hem aan Gockinga te geven, aan De Witt gezonden bij zijn schrijven van 23 April/3 Mei (beide in de verzameling aanwezig). In den brief aan Gockinga wijst hij er op, dat De Witt en Beaumont „het werck van de stadt Groningen" hebben begunstigd. Men zal, zegt hij, „met die heeren beter varen, als men reght vereenight is, als met sommige, die veranderlijck sijn". Aan De Witt zelf schreef hij o. a. de zaak ook aan Bootsma te hebben aanbevolen. \ , *> 2) „Uyt het quartier van H. H. M. troupen tot Stapelmoer voor Deylerscha(n)tze". 3) In een vorig schrijven van 10/20 Mei uit het/kwartier te Reen verwijst hij alleen naar den brief aan de Staten-Generaal. Hierop slaat dus, wat De Witt in zijn schrijven van 10/20 Mei — Brieven van De Witt, II, blz. 531 — antwoordt. 158 allea gefourneert, maer daer moet ontset komen". Verder bijzonderheden over het beleg. (Van Willem Frederik. 19/29 Mei 1664 >)). Ontvangen de beide brieven van 24 en 25 Mei2). „Sie dahruyt; dat de heer Bischop gelucklijck is, dat Haer Hoog Mog. hem vry laten mit het pat alleen oover te geven, dat hem niet meer toekompt, wandt het in Haer Hoog Mog. troupen handen is, en commandant en soldaeten waren soo blyde, dat sie een stilstant kregen 3), dat het niet te seggen is, want de halve cartauwen haere wercken, batteriën ende huysen sehr incommodeeren; den Bischop kosten Haer Hoog Mog. uyt sijn landt iagen, tot vreuehde van syne onderdaenen, edelluyden, geestelijckheit en bouren, wandt hy maer van weinich is gelieft, die den buyt mit hem deylen". Houdt zich aanbevolen voor nadere berichten over de Engelsche zaken. „En twiefehle niet, soo men Engelant gheen genoegen kan geven mit billige presentatiën ende genouchsaeme satisfactie, dat de provintie van Vrieslant en Stadt en Landt sullen consent draegen in 't milioen, daer ick altijt mijn best toe sal doen, tot dienst van 't landt en de commercie en tot contemplatie van die Edel Groot Mog. heeren Staten van Hollant. UwE. vergeve my, dat ick niet alletijt aen Haer Edel Groot Mog. heb geschreven; ick heb het gelaten uyt respect, om Haer Edel Groot Mog. niet te importuneren mit redieten, dewyle Haer Edel Groot Mog. gecommitteerden alletijt in Haer Hoog Mog. vergaederinge present sijn, UwE. oock, ende U daerdoor van dach tot dach punctuelycken onderricht ende kennisse van kreghen. UwE. die willen mijn excuise doch dienthalven doen ende sal nu denvangen Haer Edel Groot Mog van dach tot dach te schrieven ende kennisse van saecken te gheven". t) „Uit H. H. M. quartier voor Ylerschansz". 2) Brieven van De Witt, II, blz. 513 vlg. en 534 vlg. 3) Cf. alsvoren, II, blz. 533, noot 1. 162 van dit verzoek wordt herinnerd, dat Z. M. aan zekeren kapitein Spragg reeds brieven van represaille ') had toegestaan, hoewel het depescheeren ervan nog uitgesteld was; dat het Parlement, als het bijeenkwam, zeker zon aanhouden op het voorkomen en vergoeden van andere gepretendeerde benadeeling van Engelsche kooplieden; dat reeds verschillende personen eveneens om brieven van represaille verzochten, „voorwendende, dat Hare Hoog Mog., binnen den tijt, in het tractaetJ) geconvenieert, geen commissarisen gesonden hebbende, genoechsaem schenen te doen blycken geen andere intentie te hebben als om geen justitie te doen off ten minste soo lang als eenigsints doenlijck te dilayeren". Zulke gevaren waren te dreigend dan dat men bij verzuim van die van Zeeland „aen de keur van een ambassadeur uit dese of geene provincie" de zending zou „accrocheeren". Over de toerusting van Engeland is niet onbelangrijk de volgende brief van den bekenden Herman Ghijsen: (Van Herman Ghijsen. 23 Juni 1664')). „Alhoewel mijn foutie (1. functie?) noch beroep niet en is saecke van staet' te manieeren, effen wel als een goedt 1) Hiervan was toen meermalen sprake: Japikse, t. a. p., blz. 267, 3-12, 337. (N. v. d. U.) 2) NI. dat van 1662: Aitzema, IV, blz. 908. (N. v. d. U.) 3) Uit Dordrecht. — [Over betrekkingen tusschen hem en De Witt in 1664 zie Brieven van de Witt, II, blz. 475, noot 2, en 587, noot 1. Uit een brief van hem van 3 Maart 1664 uit Dordrecht blijkt, dat hij De Witt toen copie zond van een deductie, die hij op verzoek van belanghebbenden opgesteld had over de „grieves" van de Dordtsche „boeyschippers" op Engeland en hoe hierin te voorwen ware. Hij deed dit „alsoo ick d'eere gehadt hebbe — van UEd. ontboden zijnde — doenmaels te verstaen de sorge ende goede voorsieninge, die UEd. geliefden te nemen over het heyl van den Staet ende bygevolcht de comertie van dien, ende dat oock doenmaels propoosten onder andere vorvielen, hoe d'Engelsche nu tzeder de herstellinge van den Conninck seer naerdeelige ordonnantie over onse Hollantsche scheepvaert hadden gepractiseert. (N. v. d. U.) 163 patriot ende getrouwe onderdaen en can ick mijn genegentheden soodanich niet betuegelen, ofte hebben noch eenichsints humur, libre beweeginge ende werckinge tot den dienst ende welstant van het lieve vaderlandt, soo veel te meer, omdat my nu onlancx aenbevolen is geweest een reys naer Engelant te doen aldaer en hebbe my aen myne instructie soo nau' niet bepaelt gehouden, ofte hebbe alles, wat my mogelijck was, doorsnuffelt, emmers naer den corten tijt, dat ick daer stil was, ende hebbe bevonden, dat hunne schepen swaerdersiyn als d'onse ende oock beter ende stercker bemant werden, aengemerckt dat sy ons in strijtbaer zeevolck te boven gaen, daer sy hun in seer corten tijt, naer de eygenschap hunder regceringe, van connen dienen. Ick hebbe een hunder capiteynen, die ten tijt van Cromwel tegens onsen Staet gedient hadde en nu wederom aengenomen was, daerop seer naekeurich Qndervraeght ende bevonden, dat sy geen als vaerent volck pressen, ende altemael hun eygen natie, dat wy wéten van natuyr goede soldaten te zijn, soodat sy by noot van goet strijtbaer zeevolck noyt verleghen staen. Onse zeecapiteynen integendeel hebbe ick al mennichmael hooren claeghen, dat sy hun dienst moeten doen, meest met onbevaeren volck ofte plompe Oosterlingen, soodat hierin tusschen de Engelsche ende ons een groote ongelijckheyt ende merckelycke disproportie is, alsoo ons best zeevolck, die wel in goede menage bovens alle andere uytmunten, niet ten oorlogh willen dienen. En mits onsen Staet nochtans onfeylbaer de Engelsche gedurig te boven ofte ten minsten gelijck behooren te wesen, soo hebbe ick-, naer myne kennisse, een concept ontworpen, hoe men, alleen in de provincie van Hollarrdt, seer fatsoenelijck een regiment maritime soude connen oprechten, waerby ick aenwyse, hoe men gestaedich 4000 mannen soude connen in dienst hebben, bequaem om te lande voor soldaet ende ter zee voor matroos te connen dienen, ende hoe noch onder dat getal 20002) nieu geworven 1) Over handelszaken van Dordrecht, naar het schijnt. [Misschien in verband met de aangelegenheid, in de vorige noot genoemd ? (N. v. d. U.)] 2) Er staat in den brief: „2000 duysent". 165 (Van Pieter de Graeff. 26 Maar*^664 *)). Dank voor het onthaal ten uwent, waarvoor ik al eerder mijn dank had moeten betuigen. „Doch alsoo aengenomen hadde eens te vernemen, wanneer de ordinaris convoyen vanbier nae Archangel gaen, soo heb sulx door manquement van bequaeme gelegentheyd, om sulx wel te mogen onderstaen, genootsaeckt geweest tot nu uyt te stellen, om dit dan gelijck te mogen doen. Soo ben dan onderrecht, dat de ordinaris convoyen vanhier op Archangel gemeenlijck by de kooplieden omtrent de maend van Junii versocht werden, om soo nae half Junii tegen 't laetst van die maend te konnen vertrecken; voor desen, wanneer de negotie in die gewesten wel soo veel floreerde, soo pleegh daer tweemael convoy derwaerts versocht te werden, als 't eerste omtrent 't begin van Junii en 't tweede omtrent half Julii, ses weken omtrent nae den anderen, want voor de maend van May die gewesten om de lange winters niet wel kunnen bevaeren werden, doch mijn werd onderrecht, dat de kooplieden, als die om affaires derwaerts gaen ende in Der Muscouw alleenlijck te verrichten hebben, niet over Archangel, maer over Revel nae Der Muscouw haer reys nemen, want van Revel over Novagrad in Der Muscouw sou maer omtrent 180 mylen wesen, daervan Archangel in Der Muscouw omtrent 300 mylen soude sijn, boven dat de reys by water van hier op Revel vry minder is als wel op Archangel. Dit is 't geen by verscheyde kooplieden, in die gewesten handelende, heb kunnen vernemen". —2)] Op het einde van dit jaar ging opnieuw een bezending naar Zeeland 3). Een der gedeputeerden, neef Johan de Wit, geeft in eenige brieven een zoer duister en niet 1) Uit Amsterdam. 2) Deze passage is door Fruin opgenomen in zijne aanteekeningen over den handel op Moscovië (in Wittiana n°, 9i; zie Brieven van De Wilt, I, blz. VII). 3) Zie Brieven van De Witt, II, blz. 568 vlg. (N. v. d. U.) 174 Het is niet onaardig te hooren, hoe Pieter de Groot, die voor Fransch- en Zsveedsch-gezind doorging, oordeelt over den agent Le Maire: (Van Pieter de Groot. 22 Juli 1664 ')). - — „Eum ego hominem, ut tecum libere loquar, multis #t,lsMSs evidentibus argumentis comperio non tantum rebus Danicis quanvtróstris proniorem, sed Hollandico regimini adeo infertum ut ne verbis quidem hoe dissimulat". Curieus is ook de brief: (Van Cornelia de Groot „Monsieur, Comme ma debylyté ne me permet point 1'honneur de pouvoir vous entretenir chez vous, je prans la lyberté de me servir de cette voye. Je la préfère aux offices que mes amys pourroient me randre auprès de vous, puisque les marqués que j'ay desiü receu de vostre bonté, me font juger que leur intersession ne m'est pas nécessaire, pour me prouver vostre faveur. Cette confyance, Monsieur, n'empesche pas que je ne fasse scrupule de vous estre encor importune, et ne m'y suis résolue que lorsque je m'y suisrtrpuvée nésessytée par le mauvais estat de mon affaire, Monsieur de Montbas ce voyant menassé de perdre autrement sa charge en France avec tout les arrérages depuis le temps qu'il a esté receu, qui monte a plus de deux cans mille livres, sans d'autres biens que le Roy nous as osté et que nous avons de commun avec plusieurs autres. Cette somme est sy considérable pour nous, Monsieur, qu'elle féras la ruyne totale de nostre familie, sy par l'intersessyon de nos amys on ne trouve moyen de modérer la rigeur et 1'injustysse de leur procéder. Monsieur 1'ambassadeur de France nous a donné tant de 1) „Buyten Haerlem". Da brief is grootendeels in het Nederlandsch. 2) Zonder dagteekeningj ligt tusschen de brieven van November 1664. 177 sal suster naeder schryven. De vroevrou is noch hier tot mijn gerustheyt; ick hoope alles ten beste sal vergaen; ick ben seer peynelijck, soodat ick verlanghe, om verlost te mooghen worden, niet meer dan Godt Almachtich bevoolen; naer mijn hertelycke groetenisse sal ick verblyven Men Heer ende Waerde Man UE. geaffectioneerde en dienstbereide vrou Wendela Bickers". Het was slechts loos alarm, de bevalling had eerst 6 Juni plaats (cf. Brieven van De Witt, II, blz. 575). De zuinige, of liever schriele, aard van De Witt, die altijd afdingt, komt ook voor den dag bij gelegenheid, dat hij den schilder Jan Lievens de portretten van zijne schoonouders had laten copieeren '). In een brief van Lievens, Amsterdam 27 Juni 1664, lezen wij2): Ik heb voor twee portretten, die mij veel minder tijd gekost hebben, elk 50 ducatons ontvangen, „doch om uwen wil ende de gonst van so een hooch achtbaren heer te behouden, heb ick se t'samen voor twe hondert guldens veriaeten Wat aengaet de lijsten, dewijl de schilderyen daer seer wel in tonen, wenste ick, dat se daerin mochten blyven, al soude ick maer vijff guldens voor yder lijst hebben, die my vry meer kosten" 8). 1) Cf. hiervóór, blz. 150. 2) Deze brief is, evenals twee voorafgaande van 24 April en 8 Mei, gedrukt in het artikel van Leupe in de Ned. Spectator van 1874, blz. 122 vlg. Zij behoeven niet herdrukt te worden. Er blijkt o. a. uit, dat Lievens gaarne opdracht wilde hebben voor een der schilderijen in de Staten-kamer, Uefst die over den oorlog, „also den oorloch een schilderachtich susjecst(l) is" (N. v. d. U.). 3) Het antwoord: Brieven, II, blz. 574. — Hierop antwoordt Lievens in een briefje, waarvan de naam en de datum afgesleten zijn, dat f 200.— waarlijk niet te hoog was, en hij vervolgt: „Alle onpartidige kenders hebben haer verwondert, dat men so veel leventheyt uit sulcke onkonstige blawe papieren konde maken. Als ik eens by gelegentheyt voor U Edelhyt iets naer het leven quaem te maken, soude ongetwyfelt Brieven aan Johan de Witt. U. 12 182 heyt wijst uyt, dat men de Rotterdamse en Haechse bryeven nyet behoort om te voeren, want eenige tydingh 's avonds of eerst 's anderen daechs te weten, sou den Staet in tijt en wylen veel aengelegen connen sijn. Ick wenste, dat UE. den inhout van dese ende myne goede intentie den WelEd. heer raétpensionaris De Wit dede begrypen, ende soo Syne WelEd. geraden vont sulcx dan aen de Ed. heeren directeurs van de posterie in Dén Hage te recommanderen, dat daerin voorsien mochte worden, of dat Syne WelEd'. geraden vont, dat ick Syne WelEd*. mondeling op alles nader onderrichting dede, ick sal, op soodanigen tijt ende uyr als 't Syne WelEd*. geraden vint, in Den Haech comen". De Witt liet dit goede plan niet varen. Weldra schrijft hem Quack: (Van Jacob Quack. 14 Juli 1664 '))• „Volgens de resolutie van den 10en deser1) soo hebbe 1) Uit Hellevoetsluis. — [Hieraan ging vooraf een brief van Quack van 29 Juni uit Rotterdam, waarin hij voorstelt een proef te nemen: „Ick hebbe Uwe WelEd'. van de weeck verhaelt het misnougen, dat de Achtbare heeren burgermeesteren deser stad hebben, omdat hare Engelsen bryeven van Helvoetsluys over Yselmonde werden omgevoert en dat de Haechsche derhalven oock 5 a 6 of meerdere uyren later in Den Hage comen, alsof die direct over de Heenvlyetsche sluys, het eilant Blanckenburch, Boondersluys, in 4 uyren direct op Den Haech wyerden gebracht, waerdoor dicmaels ontstaet, dat Uwe WelEd'. de Engels bryeven nu veel uyren later, jae 's morgens becomt, die Uwe WelEd'. des avons tevoren tydelijck had connen hebben, hetwelck ick geerne by experientie Uwe WelEd'. claerder sal doen blycken, en hebbe derhalven mijn postiljon belast, dat hy met desen bryef tegelijck sal afryden, nevens den postiljon, die de bryeven van Helvoetsluys op Den Haech brengt, doch mijn postiljon, dye sal de bovenschreven passagie over de Heenvlyetse sluys nemen, in plaets dat d'andre over Yselmonde ryden, soo sal Uwe WelEd'. connen syen uut een memoriken, wanneer dat de Engelsche bryeven van Helvoetsluys sijn vertrocken en hoeveel vrouger Uwe WelEd'. desen bryef becomt". Hij zal gaarne overkomen, om dit nader aan te toonen.] •'^•2te Resolutiën Gecommitteerde Raden i. d. (R. A.). (N. v. d. U.) 183 het pacquet — aen den commissaris Bisdommer — op Helle voeWluys becomen, als ten 9 uyre in den avont het pacquetboot aenquaem, ende tselve sende hyernevens aen den comijs Offenberch, alwaer den commissaris Bisdommer 't selve sal connen becomen, als aen hem geadviseert, opdat het Engels cantoor in Den Haech buyten prejuditie blyve". Hieruit blijkt dus, dat de versnelde wijs van verzenden alleen voor het regeeringspakket'), niet voor de particuliere brieven, naar Den Haag en zeker ook naar Botterdam in zwang kwam2). Doch die eerste verandering moest noodzakelijk andere na zich slepen. De regeerders van Hoorn zonden den 25en Januari 1664 aan De Witt een missive, door hen van eenige kooplieden uit Nantes ontvangen, in dato 8 Januari, vol klachten over de belemmering, hun handel aldaar aangedaan. Zij zeggen, dat het vatgeld, sedert vier jaar op alle vreemde schepen gelegd, hoe bezwarend ook voor hen, natuurlijk voldaan moet worden, maar zij klagen, dat de meters het schip altijd als grooter dan het is, opgeven, zoodat men meer betaalt dan recht is. Zij geven in bedenken, of men niet, evenals de Deensche regeering doet, de Fransche zou kunnen bewegen, om de schepen, op Frankrijk varende, hier eens voorgoed te meten en naar dien inhoud te laten betalen, als het schip volle lading heeft. Is het niet vol geladen, dan vordert de billijkheid, dat niet meer dan naar proportie der lading wordt geëischt Doch zoo denken er de Fransche tollenaars niet over. Te Nantes althans heeft men al meer dan eens van schepen tol geheven, als waren zij vol geladen, hoewel zij slechts weinig in hadden. Tegen zulk onrecht roepen zij de bescherming hunner regeering in. De regeering van Hoorn beveelt thans de zaak van haar burgers aan den raadpensionaris aan, met verzoek dat die er onzen gezant over schrijve. 1) Dit wordt bevestigd door de bovengenoemde resolutie. (N. v. d. U.) 2) Vgl Resolutiën Holland 11 November en 4 December 1664. 184 [ ') Van de correspondentie van De Witt met Wassenaer, De Wildt e. a. betreffende de vlootuitrusting is in de Brieven van De Witt, II, blz. 544 vlg., een en ander medegedeeld. Het is onnoodig uit de brieven van de genoemden aan hem, die gewoonlijk alleen berichten over schepen, bemanning e. d. behelzen, iets op te nemen. Een uitzondering meen ik alleen te moeten maken voor een paar passages uit Wassenaer's brieven ter kenschetsing van de stemming van dezen vlootvoogd. (Van Jacob van Wassenaer-Obdam. 14 Augustus 16642)). .... 5JWy verwachten met grote impatiencie enen favorablen wint, om ut te kunnen lopen, en ondertusschen ben ick in de grootste ongerusticheyt van de werlt, datter tyding mocht komen, dat de Engelse ut en omme de Noort waeren en dat onse vloot volgden, sonder dat ick daerby sou kunnen komen, 't welck ick om niets in de werlt wilde. Ick hebbe Haer Hoog Mog. voor desen versocht, dat ick op een ander scip sou mogen gaen, totdat het myne in zee sou kunnen komen". (Van Jacob van Wassenaer-Obdam. 19 .Augustus 1664 3)). Naar aanleiding van wat De Witt 15 Augustus schreef4): „Ick ben seer ongeluckich, dat alle myne actiën soo quaelijck altijt werden geduyt, daer ick nochtans vermene door deselve sooveel yver voor den dienst van ons vaederlandt bethoont te hebben als iemant". Hij heeft niet eerder irl zee kunnen komen, omdat aan zijn schip nog 1) De volgende passage tot het einde der brieven van 1664 met de er bij behoorende noten is door mij aan Fruin's excerpten van 1664 toegevoegd en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 2) „Actum in 't scip de Eendracht voor Helvoetsluys". 3) Alsvoren. „In 't gesicht van Goeree", evenals de volgende. 4) Brieven van De Witt, II, blz. 546. 191 ende nochtans hem houdende, alsoff hy den Koningh van Engeland ende syne familie seer grooten haet toedraeght, soe heeft hy onder dat pretext sigh weten te insinueren by ' den heere raétpensionaris De Witt ende vele andere considerable personen in Den Haegh ende ondertusschen drijft hy seer pernitieuse desseinen onder dyen deckmantel tot nadeel van de heeren Staten ende voordeel van den Coningh van Engelandt". Verder, schrijft Nieuwpoort, verzekert de persoon nog, „dat hy wel weet, dat hy voor deesen by Mr. Scot'), secretaris van het Parlement sijnde, is als een spion gebruyct geweest, ende zedert dat die is geëxecuteert geweest, heeft hy pro forma eenigen tijd in den Touwr geseten ende heeft zich twee jaeren tot Middelburh onthouden, daer hy getracht heeft eenige van de bewuste rechters te locken, maer sy hebben vermoed, dat hy by den Coningh wierd geëmployeert, ende hebben hem oversulcs gants niet betrouwt". Een oiigedagteekende brief van dezen persoon ligt tusschen de brieven van midden April 1665 2). Hij geeft op het Record Office te Londen in dit jaar; ook nog enkele in 1664 en uit dit jaar trof ik indertijd ook een 4-tal brieven van hem in de Clarendon-papers in de Bodleian te Oxford aan. (N. v. d. U.) 1) Thomas Scott. (N. v. d. U.) 2) Het eerste bericht van hem is van 30 Maart 1665. Fruin heeft dit. niet opgemerkt: het ligt onder de brieven van 1663.' Er is een briefje z. d. bijgevoegd, „mercredie alt ma tin", dat hij De Witt 's avonds zal komen bezoeken; hij doet dit liever overdag niet „pour des raisons un peu importantes". — De brief zelf is van den volgenden inbond : „Monsieur Fanius me faisoit 1'honneur de me voir vendredie passé sur le soir et me disoit que vous estoiez résolu de m'envoyer quérir le lende main après pour me dépescher que je pouvois rendre compt a mes amis de ce que je vous ay proposé et de vostre résolution la' dessus, et que je puis trouver moyenne d'establir une correspondance saufe et constante avec eux, aussi bien que de vous procurer 1'intelligence que •je vous ay promis, que j'espére vous sera agréable pour la service de 1'Estat; . il y a chique septmains que je n'ay pas escrit a aucune de mes amis ce qu'ils trouveront estrang, et peuteslre en seront troublé et c'est trop hazardeux de leur escrire d'icy; bref, comme j'ay- 1'incli- 192 verslag van een ontmoeting met Wimmenum, waarover hij maar half voldaan is. Hij moet De Witt zaken van belang openbaren. In een volgenden van 17 April biedt hij aan, De Witt, als deze naar de vloot gaat, te vergezellen en zijn leven voor hem te wagen. Van den volgenden brief verdienen enkele passages overgenomen: (Van Joseph Bampfield. 20 Mei 1665 ')). Sedert het vertrek van De Witt herhaaldelijk bij Wimmenum geweest, doch niet aangehoord, misschien uit wantrouwen. Zou echter thans de tijd zijn, om de voorgeslagen onderneming ten uitvoer te brengen. Hier alles klaar voor onlusten, als er tegenspoed ter zee kwam. Downing blijft alleen daarom in het land; hij is gemachtigd te blijven of te vertrekken, naar hij geraden acht. „Je crois que Mr. Downing fait plus de mal k La Hay que vostre ambassadeur ne fait de bien a Londres, tellement qu'en mon oppinion vos véritables amis peuvent souhaiter qu'ils exchangeront des lieux. II y a un homme icy, nommé Manly 2), autrefois lieutenant, qui ayt quitté sa charge dernièrement8) et se retournoit en Angleterre et sur vostre départ revenoit icy 4) sur des prétexts assé frivoles, mais certaynement pour négotier les affaires du Roy avec quelques uns icy, dont il ayt été parfaitement nation syncère et la capacité esgale de vous servir, je ne dout pas d'y réussir a vostre satisfaction; et de plus, j'ay demuré si longtemps icy que l'on commence d'imaginer que je suis icy". Vane zei het gisteren tegen Dolman en ook, dat hij De Witt gezien had. Waarschijnlijk had hij het van De Huybert. Hij wil daarom te liever weg. 1) Uit Den Haag. Bij de volgende van hem wordt gewoonlijk geen plaats van afzending opgegeven; soms Den Haag. 2) Cf. deel % blz. 243 vlg. 3) NI. bij de cassatie der Engelsche troepen bij het begin van den oorlog (Brieven van De Witt, III, blz. 17). (N. v. d. U.) 4) Downing vermeldt'; zijn aanwezigheid het eerst in zijn brief van 5 Mei 1665 O. S. (Record Office, Holland-Corresp. 4665); hij schijnt hem vooral gebruikt te hebben, om berichten over de vloot te krijgen. (N. v. d. U.) bien receu, et peut estre je trouveray les moyens de m'en esclaircir fort particulièrement de ses prattiques en peu de temps, en ayant quelque lumière desia. H a escrit asssé satirique en response de quelque déclaration ou réplique de la part de eest Estat *)f ïadit response estoit imprimé, comme je suis informé, k Hamburgh. II tient correspondance constante et intime avec un de vostre connoissance et non pas moins — s'il n'est pas plus d'intrigue entre vous deux que je ne puis faoilement croire — de vos envieux2). Ne vous imaginez pas, s'il vous plaist, ou pour briguer vostre faveur ou pour aucune animosité partieulière que je dis cela, mais purement pour le bien publique de eest Estat, en lequel le mien particulier est enclödé. Le rils de Mr. Scott!) qu'estoit autrefois secrétaire d'Estat pour le Parliament, devant Thurloe, que l'on faisoit mourir depuis le restablissement du Roy, confisquant ses biens, est venu en Holland et m'ayt escrit de luy rencontrer en quelque part". Bekwaam man, geaebt bij de partij; zijn trouw niet te betwijfelen. Zal hem gaan zien. „Monsr. De Jager de Tergos est mort et le bourgemaistre Martinson 4) de Trevere; cela peut causer quelque changement dans la province de Zéland. Mais monsr. Regensbergh 5) m'ayt dit quatre jours passé, et mons'. Orleans «) aujourd'huy, que messieurs Thibaut et Vet sont d'accorde ensemble, et si la liayson de consanguinité entre eux se peut faire par la marriage de monsr. Regensbergh et mademoiselle Jacoba Thibaut7), dont il y ayt maintenant plus d'apparance que jamais, cette province Ik peut estre en tranquilité et plus unie avec 1'Holland que pour la 1) Denkelijk Tiele, n°. 5219, 5221 [= Knuttel, n°. 9030. (N. v. d. U.)] 2) De Huybert (zie den volgenden brief). 3) William Scott, zoon van Thomas. (N. v. d. (J.) 4) Isaiic Maertens (f 16 Mei 1665). (N. v. d. U.) 5) Pieter van Reygersberg uit Veere. (N. v. d. U.) 6) David van Orliens waarschijnlijk (zie Nagtglas, i. v. Orliens). (N. v. d. U.) 7) Codex dipl. Hist. Gen. 2e Serie, I*, blz. 17 en 62. Brieven aan Johan de Witt. II. 13 194 passé, car en mon oppinion ni 1'un ni 1'autre de ces deux messieurs \è> n'ayt pas favorisé aucun intérest contraire a 1'Holland que pour leur support particulier, non pas par inclination ou qu'ils croyent aller du bien publicque". Misschien kan ik hiertoe wel wat bijdragen. (Van Joseph Bampfield. 2 Juni 1665). Verzoek om een oogenblik gehoor voor gewichtige mededeelingen. Hierbij inlichting over eenige agenten van den Koning J): Corney, koopman op de Keizersgracht te Amsterdam, in correspondentie met Bennet2); heeft getracht Scott te winnen8); zegt major Bourne «) te Utrecht gewonnen te hebben, die hoog staat aangeschreven bij de dissenters en Cromwellianen; in voortdurende correspondentie met Oudart. Aangeraden, dat Scott zich zal voegen, om zoo achter de geheimen te komen. Oudart zal alles klappen, als men hem aan het lijf komt, zijnde uiterst bang. De raadpensionaris van Zeeland is in correspondentie met Manley. Men moet Manley zoowel als Oudart arresteeren en hunne papieren in beslag nemen6); dan zal alles uitkomen. 1) Het volgende op een afzonderlijk blad bijgevoegd. 2) Dit is waarschijnlijk onjuist. Wel onderhield Oudart correspondentie met Corney, volgens Downing's brief aan Arlington van 14 Juli 1665 0 S (Public Record Office, State Papers, HollandrCorresp. 1665).— Zie over Thomas Corney nog: Colenbrander, Bescheiden uit vreemde archieven omtrent de groote Nederlandsche Zeeoorlogen - B. G. P. kleine Serie 18 —, blz. XXI, noot 3. (N. v. d. U.) 3) Dit is juist: zie Lister, Life of Edward Hyde, earl of Clarendon, III, p. 388. . 4) Waarschijnlijk Nehemiah Bourne (zie Dictionary of National Bio- graphy, i. v. Bourne). 5N Men weet, dat in Juli en Augustus na de gevangenneming van Petrus Cunaeus, den secretaris van Van Goch te Londen, Oudart, Manley e. a. gearresteerd zijn; cf. Res. Holl. 6 Augustus 1665. — Aan dé in deel I, blz. 243, noot 3, genoemde aanteekeningen ontleen ik nog dat Manley na 1665 waarschijnlijk in Engeland geleefd heeft en 195 (Van Joseph Bampfield. 4 Juni 1665). Ontvangen een brief uit Amsterdam (van Scott?) met de copie van een brief van Corney aan Oudart. Beter dus vooreerst hun brieven nog niet te openen, vóór men weet, dat men iets gewigtigs ontdekken zal, „car une lettre ne peut pas estre si exactement et si soigneusement décaschetée de n'estre pas soubconnée d'une oeile curieuse". (Van Joseph Bampfield. 7 Juni 1665); Voor De Witt naar de vloot gaat, moet hij nog eerst wat hooren. Verhaal van de ontmoeting met Scott en andere reeds vroeger meegedeelde connecties. Eerst aan Fannius, toen aan den ruwaard hiervan kennis gegeven. Scott zendt de copieën der brieven van Corney aan Oudart. Van belatig; „Mais 1'impossibilité de vous en parler me fait croire que vous ne jugez pas cela de tant d'importance que je 1'ay cru". Scott schijnt eerlijk; is hij het niet, kan geen kwaad. Aan hem niets bijzonders gezegd. „Je luy ay fait croir que j'ay des desseins dans le Occident et dans la province de Devon oü il scayt que mes parens sont et mon principal intérest est, mais du Nordt ou de aucune chose que je vous ay proposé, je ne luy ay pas donné la moindre estincelle de lumière". Verzoek, dat de bevelen van den raadpensionaris bij den ruwaard oi Fannius gelaten zullen worden. Zou gaarne nu op de vloot gaan, om te toonen, hoe getrouw en moedig hij hier kort na 1685 is gestorven (zie de voorrede tot zijn History of the Rebellions in England, Scotland and Ireland from 1640 to 1685, ui tg. 1691; een uitgave van 1686 wordt genoemd: Bibliotheca Witttiania, Historici in 8°., blz. 77). In 1671 vertaalde hij de reizen van Caron en Schouten (zie den titel bij Muller, Catalogue of Books on America, n°. 612). — De veronderstelling van de Dictionary of National Biography, i. v. Manley, dat de in 1665 in Den Haag gevangen genomen R. Manley niet dezelfde zou zijn als de geschiedschrijver Roger Manley, meen ik te mogen tegenspreken op grond van Resolutiën Gecommitteerde Raden van 24 Augustus 1665 (R. A.), waar de gevangene als gewezen luitenant aangeduid wordt. (N. v. d. U.) 196 is >). Wil alles doen, wat de raadpensionaris zal bevelen, „quoyque contre ma raison, s'il ne^ sera pas contre mon honneur". (Van Joseph Bampfield. 11 Juni 1665). Verslag van de gesprekken in een Prinsgezind gezelschap van den vorigen avond. Gedronken op de gezondheid van den Koning van Engeland, den Prins van Oranje en de Staten-Generaal. De Koning zou de Republiek alleen den oorlog hebben aangedaan, om de schade, de Oost-Indische Compagnie berokkend, en om de beleedigingen, van den raadpensionaris c. s. ondervonden, en nog om het tegenwerken van den Prins van Oranje. Vrede te krijgen, zoodra de Staten-Generaal dien willen en zoodra zij zich aan de heerschappij van ééne provincie onttrekken. Zulke gesprekken toonen, wat men voor heeft. Men verzekert, dat Downing reeds een memorie vol hevigheden voor de Staten-Generaal gereed heeft, om in te dienen, als de zeeslag, die aanstaande is, ten voordeele van Engeland mocht uitvallen. De raadpensionaris dient op zijn hoede te wezen. (Van Joseph Bampfield. 13 Juni 1665«)). In nijpend geldgebrek. Verzoek om met den raadpensionaris daarover te spreken. Geheim te houden. Reeds geeft men hem uit voor een spion van De Witt. (Van Joseph Bampfield. 17 Juni 1665). Uit goede hand vernomen, dat Engeland aan Frankrijk ten opzichte der Nederlanden carte blanche geeft, om 1) Downing schrijft 21 Juli O. S. aan Arlington (t. a. p.): Coll. Barapfielth saith he will goe to see with De Witt, so that now he discovers himselfe rally .what he is, and its certaine that he and young Scott doe meet perpetually here, at Leyden or elsewhere". (N. v. d. U.) 2) Deze is aan Cornelis Fannius geadresseerd. 200 geven, en op het punt, om naar Engeland te vertrekken. Verzoek om een gehoor dezen avond. (Van Joseph Bampfield. 22 Juli 1665). Zekere Dunmore l) te arresteeren, drukker, die al de stukken van Downing .heeft gedrukt en die uit ontsteltenis op de vlucht staat te gaan. Als men de zaak goed doorziet, zal men belangrijke zaken te Weten komen. HillJ), een geestelijke, gaat op verzoek van Bampfield naar Engeland; hij is zeer gezien, vooral bij de Presbyteriaansche predikanten. Zou De Witt hem nog niet een vriendelijk woord willen toespreken? Het zou goed zijn, als hij bij de Engelschen voor beschermer dier predikanten gehouden werd. (Van Joseph Bampfield. 31 Juli 1665). Geldgebrek. „C'est pourquoy je vous supplie trés humblement de donner ordre que Mr. Van den Bosch peut recevoir le reste de eet argent qu'il vous ayt plus de me promettre par jour pour ma subsistance". Hill zal eerst later vertrekken. Hij heeft uitzicht op een benoeming aan de Universiteit te Leiden *). Dat zou hem voorgoed aan Holland verbinden. (Van Joseph Bampfield*)): Opnieuw voorstel om schepen uit Engeland hierheen te voeren door middel van oude CromwelHanen. „Je suis 4) Zie Brieven van De Witt, UI, blz. 339, waar in noot 1 1667 een drukfout is voor 1665. — Downing schrijft 18 Juli 1665 0. S. aan Arlington, dat Oudart en Corney ook hierom gearresteerd zijn, emdat men van hen hoopte te vernemen, wie de drukker van Downing's stukken in het Nederlandsch is, maar „neither of them do know him". (N. v. d. U.) 2) Joseph Hill (Dictionary of Nat. Biogr., IX, p. 853). (N. v. d. U.) 3) Hij werd hier 26 Maart 1664 als student ingeschreven (t. a. p.). (N. v. d. U.) 4) Zonder dagteekening. Ligt onder de brieven van einde Juli1665. 201 fort persuadé que vous trouverez plus d'utilité pour 1'Estat que vous ne croyez encore". (Van Cornelis Fannius. 26 October 1665 '))• „Hoewel ick niet en twyfele, of UwEd. tegen- woordicheydt is daer (sc. op de vloot) ten goeden van 't gemeen seer dienstich, soo meene ick echter, dat deselve hier wel soo nodigh is, om de gemeene saecke, soo van binnen als van buyten bestreden wordende, te onderstutte» ende in de rechte spoor te houden. De propositie, by Ö*êrijssel gedaen 2), sal Uw Ed'. apparent uyt brieven van de heeren van de Regeringe hebben verstaen. In Zeelandt is men noch wel soo driftich en geresolveert door expresse gedeputeerden de provintiM in haer sentiment te brengen. Vandaege heeft my d'heer Busero en passant over dit subject langh onderhouden, meenende, dat de saeck soo by de respective provintiëjj als verscheyde leden in Hoüant sóó verre was gebraght, dat men se niet soude connen stuyten, immers niet als door absolute scheuringe van de provintiën en leden in Hollant selfs en 't uytterst gevaer van den Staet, ende dat dienvolgende verre best soude wesen in Hollant yetwes te doen uyt sijn selfs, als, by exempel, den heer Prince van Orangie te deputeeren in den Raedt van Staete; dat, sulcks of diergelycke gedaen sijnde, de vrede met Engelandt ende de goede correspondentie met veel nabuyrige princen, oock van andere zyden als directelijck door den Staet, soude connen werden gef^ciliteert en apparent becomen op honnorabele conditiën, ende dat Uw Ed'. oversulx hier behoorde te sijn, om op de sortabile voorslagen ende expediënten dienaengaende te dencken, eer de saecken verder verwyderen ende in die staet comen, dat se niet te redresseren sullen sijn". Er wordt sterk geïntrigueerd en veel gelasterd. De ruwaard ook afwezig. De vijanden hebben dus vrij spel enz. 1) Uit Den Haag. 2) Cf. Brieven van Be Witt, III, blz. 148, en hierna, blz. 204. (N. v. d. U.) 202 (Van Joseph Bampfield. 27 October 1665). Brenger dezes is Ravens'), een uitnemend persoon, om het plan met de Engelsche schepen te volvoeren, en volkomen te vertrouwen. . J^tirigues hier en overal. Gaat morgen op last der vrienden naar Zeeland, om daar de kuiperij tegen te werken. „Vos amys icy, comme je crois par vostre recommandation, m'ont procuré la majorité du régiment du Count d'Auvergne2), dont je me crois redevable a, vostre faveur et ne manqueray pas jamais de faire paroistre la dernière recoignoissance pour vostre bonté, tesmoigné en plusieurs ranGan^e»". t). (Van Joseph Bampfield. 2 November 1665 *)). „Le vent aya'nt esté tout a fait contraire et fort peu, j'ay esté trois jours en chemin, n'arrivant pas icy devant hier au middy, oü j'ay rendu vostre lettre a Monsieur Fanius *) qu'il ayt montré a mons'. Thibeaut auquel aussi j'ay parló amplement; et comme mes lettres auparavant avoient bien préparé le chemin, je n'ay pas trouvé grande difficulté a luy convaincre que cette proposition — d'envoyer le Prince d'Aurange en ambassade en Angleterre pour mandier le paix — est vaine, ridicule et bas en soy et seroit d'üne conséquence ignominieuse et funeste a 1'Estat, si accordée, tellement qu'il n'aura rien de danger a cette costé la durant 1'assemblée présente, estant desiaendormy et aujourd'huy sera tout a fait assoupy; et .dans la prochaine que sera en peu de jours, si vos amis en Holland 1'approuveront, l'on mettra une autre proposition sur le •1) Zie over Samuel Raven of Ravens hierna de brieven van Nieuwpoort van 1 Juli 1665 en van Bampfield van 6 Februari 1666; verder Brandt, Leven van De Ruyter (uitgave 1701), blz. 503, 504 en 514. 2) Zie Resolutiën Holland 13 October 1665. 3) Uit Middelburg. 4) Een brief van De Witt aan Daniël Fannius (die hier bedoeld moet zijn) komt onder de minuten van dezen tijd niet voor. (N. v. d. U.) 203 tapis, entirement contradictoire k celle-cy, qui mettra une période peut-estre pour jamais a toute sorte des practicques de cette nature Ik et qui sera un fondement d'une lyaison perpétuelle entre 1'Holland et la Zélande". — De bijzonderheden mondeling. Intusschen goed den heer Couwerve te bedanken voor zijne goede bemoeiingen; is goedgezind, maar moet aangemoedigd. „La marriage est conclu entre la fille de monsieur Thibaut et le jeune mons'. Regensbergk, nepheu de monsr. Vet, tellement que 1'amitié de ces deux messieurs est commencée et estably par ceste liayson d'affinité, et la marriage fait par la nécessité des intérests de tous les deux, tellement qu'en apparance la personne que vous scavez, ne se profittera pas tant par les factions et divisions de ces deux famillies, qu'elle ayt fait jusqu'è, maintenant et par la quasi déchiré la province; car ces messieurs ont tousjours eu une assé grande aversion pour elle au fond du coeur, quoyque la nécessité de leurs affaires les ayt constraint paf fois de la faire un autre mine; et pour cette raison je souhait une bonne amitié entre vous et mons'. Cowerve, car il est proche parent des deux et esgalement aimé et estimé d'eux. Monsieur Pribergh') est trés fidèlement amy de 1'Holland et en fait des grandes professions k mons'. le pensionnaire. Monsieur De Witt -) de Ziericzee fait la mesme. Messieurs de Regensbergh et Monnings 8), bourgemaitres de Trevere, 1'un nepheu et 1'autre cousin germaine de monsieur Vet, seront entièrement dans les intérests de messieurs Thibaut et luy. Tergos est fort dans la bonne chemin et tous pour la parfait intelligence avec 1'Holland. II n'est que Flushing contraire et mons'. Fanius croit avoir fait son progrès auprès messieurs d'Ingolsells(l)4) et espère de les gaigner. Bref, je ne vois pas la moindre difficulté de faire tout réussir icy que vous pouvez souhaiter, mais tout doit estre mesnagé" enz. 1) Bonifacins van Vrijbergen zal hier wel bedoeld wezen. (N. v. d. U.) 2) De Witte. (N. v. d. U.) 3) Pieter Meunicx. (N. v. d. U.) " -i) Gaspar Ingels. Bedoelt hij meer dan één Ingels of Ingels c. s.? (N. v. d. U.) 204 Een paar dagen na de dagteekening van dezen brief was de raadpensionaris weer op zijn post. Curieus is het volgende: („Seker advijs uut Arnhem". 18 November 1665 '))• „De heer van Pallanta), hier aengekomen, beklaecht sich seer over de gedaene propositüe 3), en insonderheyt over Zeelandt, die hem belooft hadde te secunderen ende sonder welcke hy dit apewerck niet soude hebben aengevangen. Hadde den schoolmeester noch een maent uytgebleven, soo soude dit desseyn, soo hy seyde, wel gesuccedeert hebben. Haec sunt ipsa verba". Gé zult uit mijn handschrift wel kunnen afleiden, wie de schrijver ist (Van Joseph Bampfield. 20 November 1665). „J'ay receu une lettre de mons'. Fanius, par laquelle il me mande que messieurs Thibeaut et Fribergh trouvent bon de defferrer leur voyage icy jusques a après la séparation de l'assemblé que sera dans le inois de Décember, pour éviter la jalousie que peut gaster tout dans cette conjuncture présente, et qu'alors ils agiront tellement que d'estre député par la province". De correspondentie is in het volgende jaar voortgezet; zie hierna: het begin der brieven van 1666. [4) Fruin heeft de talrijke brieven over de vlootuitrusting uit de eerste maanden van 1665 geheel ter zijde gelaten. De meeste dezer brieven geven niet veel meer dan een opsomming van feiten en het zou weinig 1) De onderteekening is: W. K. 2) Elbert Anthony van Pallandt, heer van 't Hampt, gedeputeerde van Overijsel ter Staten-Generaal. (N. v. d. U.) 3) Hiervóór, blz. 201. (N. v. d. U.) 4) De nu volgende passage tot het ] op blz. 209 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 205 nattig zijn ze mede te deelen. Ik meen echter toch voor énkele een uitzondering te moeten maken. v.n. om met enkele voorbeelden de moeilijkheden der equipage te illustreeren, ook ter aanvulling van Wat in de Briévta van De Witt hieromtrent is opgenomen. (Van Willem van Neck. 1 Januari 1665 '))• Heeft te Enkhuizen aan eenige heeren van den Raad (nl. van admiraliteit) den inhoud van De Witt's brief van 26 December 2) sterk aanbevolen. „Ick héb by die heeren gevonden een inclinanilSéïl) ende groote toegenege wille ter intentie van Uw WelEd'. ende hebben haer aenstonts doen informeren, vooreerst tot Enchuysen en daernaer tot Hoorn, op eenighe gelegentheyt, om uyt andere quartieren eenighe victualie naer de vlote van den viceadmirael De Ruyter te verseynden; doch is die saecke voor ons collegie bevonden van sodaenighe difficile uytvoeringhe ende onseeckere uytvall, daerby noch comende het onvermogen ende defect van geltmiddelen, dat, byaldien wy alles mochten hebben getoucheert ende óntfangen 't geen by anticipatie in de provintie van Hollandt ende West-Frieslandt is geresolveert gefurneert te werden, de albereyts gemaeckte schulden niet en souden cunnen betaelt werden, dat hetselve revictualieren aldaer wert genouchsaem desperaet gestelt, sulx laetende aen een ander collegie Van meerder gelegentheyt van correspondentie in affgelege quartieren ende van vermogen; deselve heeren hebben nevens Uw WelEd'. cunnen considereren het geI heele welvaeren van het landt te dependeren aen het in j zee brengen van een machtighe vloot schepen van oor' loghe jegens het voorjaer en sulx soe spoedich als doenlijck sal sijn, ende hebben oversulx mede geoordeelt de geprojecteerde equipage van 72 schepen van oorloghe niet machtich genough te sijn, om te effectueren 't geen de dienst van ons lieve vaderlandt ende de goede ingesetenen 'f) Üft Hoorn. 2) Brieven van De Witt, II, blz. 553. 206 van dien squde requireren, om soo wel offensive als defenaive te ageren, en hebben daerom van advijs geweest, dat men Haer Hoog Mog. behoorde tegemoet te voeren, dat de collegiën ter admiraliteyt mochten werden gelast alle de schepen van oorloghe te equiperen ende ten spoedighBte gereet te maecken, dwelcken onder yders bedryve waeren leggende, gelijck Haer Ed. Mog. in den haere albereyts hebben ordre gegeven van alle de schepen te timmeren, calaphaeten ende van alle nootwendicheden te voorsien, en sijn albereyts eenighe cappiteynen gelast volck te huyren in souldyen, sonder de costpenningen te sullen profiteren, hetwelck alhier schijnt cours te nemen voor een redelijck maentgelt, doch en heeft hier bevorens niet een eenicb matroos op de souldyen alleenlijck in dienst willen continueren; ick en twijffele mede niet, dan de andere cappiteynen sullen binnen weynich daeghen deselve ordres óntfangen; edoch ick en can alhier niet stilswygende preterieren, dat op al 't geen, dat by dit collegie so lomijck ende ruy terlij ck ten dienste van 't landt is gedaen in het equiperen van sooveel schepen van oorloghe, selfs boven haer quote, consid(er)erende, dat de summa rei wierde geageert, niet een stuyver en heeft óntfangen dan de quote van dese provintie in het eerste millioen ')". Verdere uitweiding hierover en over de uitgeruste en nieuw te bouwen schepen. (Van David de Wildt. 13 Januari 1665 2)). Levensmiddelen voor de vloot van De Ruyter zijn hier en te Rotterdam voor inscheping gereed. „Edoch alsoo, mits de jegenwoordige vorst, in 't een nochte ander niet en can worden gevordert, hebben de heeren raeden ter admiraliteit alhier my gelast UEd. in bedencken te geeven, oft vermits de tydinge, over Engeland gecornen, van de successen van den voorn, vice-admiraelomtrentCabo Verde *) 1) NI. in Mei 1664: Japikse, t. a. p., blz. 327 en 340. 2) Uit Amsterdam. 3) Wat hieromtrent toen bekend was: zie Japikse, t. a. p., blz. 460, noot 3. 207 ende d'apparente vercorttinge der reyse, daerop te volgen, mitsgaders het uytseyllen van de scheepen van de WestIndische Compagnie nae de cust van Guinea nevens 's landts victualiescheepen '), ende dat by continuatie van vorst noch al een wyle tijts soude cunnen verloopen, eer ende alvooren het voorsz. bevrachte schip sal connen zee neemen, daerdoor de apparente nootwendigheyt, die 't senden der voorsz. vivéres heeft gevordert, ende oock meteene d'apparentie van den meergemelten vice-admirael te doen aentreffen, seer comt te veranderen ende genoechsaem te cesseren, oft het senden der voorsz. viveres niet soude connen achterwege gelaten worden, daerdoor alleenelijck, behalven de risico van der zee, 't bederf van viveres als andersints, ten minsten twintigh duysent guldens aen vrachten geprofiteert souden worden, welcke penningen by dese tijtsgelegentheyt wel nootwendiger employ soude vinden". - - - -2) (Van Johan de Wit. V6 Maart 1665 ')). „Uut de publycque brieven sult wel connen afnemen, dat het gebreck van bootsvolck sigh albereyts komt te openbaren, evenwel niet sonder hoope, als men ons wil doen geloven, dat wel sal werden gevonden, vermids, den meesten deel door den nood ende gebreck van onderhout gedreven werdende in den dienst, veele noch sijn, die haer geld niet opgegeten hebben, dan eerst sullen koomen haer presenteeren, soo wanneer dat sal beginnen te manqueren; andere wederom, die op de hoop van meerder gagie haer uut den dienst onthouden, ende ten lesten dit gerucht van cessatie ende verbot op Groenlant veel noch buiten den dienst is houdende, soodat de renovatie van het verbot bovengeroerd seer noodsaekelijck sal sijn ; ende hebben die van de admiraliteit gererecommandeert, dat 1) Alsvoren, blz, 467, noot 1. 2) Een antwoord hierop is onder De Witt's minuten niet bewaard. 3) Uit Amsterdam. — Hij was hier als gecommitteerde van de Staten-Generaal tot bevordering der equipage (zie Resolutiën StatenGeneraal 6 Maart 1665, R. A.). 208 hetselfde wilde ernstigh UE. aenschryven". Ook de Oost-Indische Compagnie en gedeputeerden van de admiraliteit van Friesland, te Amsterdam aanwezig, ontmoeten moeilijkheden. (Van David de Wildt. 17 Maart 16651)). „De hooghe Weste-wind, die gister ende heeden heeft gewaydt, heeft ons sooveel water bygebracht, dat alle de grootste scheepen van deesen resorte over Pampus sijn geraeckt, daerop de reste met allen y ver naegebracht sullen worden, verhoopende, dat wind ende water sal continueren ende dienen, om deselve oock over 't Vlaeck tot onder De Vlieter te brengen, als wanneer deselve schut ende viveres sullen connen overnemen ende voorts t'eenemael claer gemaeckt worden. De meeste becommeringe is, dat aen weibevaren volck sal mancqueren," sijnde'officieren, [ onbevaren luyden ende jongens noch al redelijck wel te becomen, maer d'ervarene sijn schaers ende die op de dorpen gesocht worden, eyschen 14,15 & 16 gulden, daertoe deselve gebracht worden door de quaede exempelen van de collegiën ter admiraïiteyt in 't Noorderquartier ende Vrieslandt, die, soo 't schijnt, tot geen regul te brengen J ofte houden sijn, ende vreese noch al, dat, oftschoon by 't collegie ende Oost-Indische Compagnie alhier tot 13 a 14 gulden wierd geresolveert, echter het volck noch traechgelijck resolveren sal, hoewel men ons wil doen gelooven, dat tot dien prijs wel te becomen souden zijn, daertoe echter resolutie ende ordre van staet ende vooral eenparigheyt wordt vëreyscht, wesaengaende UEd. t gunt noodigh is, overweegen can ende nae desselfs wijsheyt dirigeren". Verder bijzonderheden over de uitrusting en over de kosten, waarover hij met Dé Witt in Den Haag zal komen spreken. (Van David de Wildt. 19 Maart 1665). Kan thans berichten, dat de 17 Maart bedoelde groote schepen over het Vlaek zijn geraakt; alle pogingen zullen 1) Uit Amsterdam, evenals de volgende. 209 worden aangewend, om de rest te doen volgen, „sijnde alsnu negen en dertigh over Pampus ende 't meerendeel het Vlaeck gepasseert, hetwelcke UEd., als een goede ende seer aengename tydinge in deese gelegentheyt seer wel te passé comende ende raer sijnde, niet hebbe connen laten te verwitigen". (Van Cornelis de Witt. 22 April 1665 „Eenige heeren van de Gecommitteerde Raeden sijn van gevoelen, dat hier in Den Hage ende de omleggende zeedorpen noch eenige compaigniën te voet gelegt behooren te werden, omme het landen van d'Engelschen, en cas sulx mochte ondernomen werden, te verhinderen; edoch ick kan niet oordeelen, dat by die van Engelandt eenige atfacque te lande gehasardeert sal werden, vóórdat een battaille ter zee sal sijn voorgegaen, alsoo niet apparent is, dat soo merckelijck haere vlote van militie sullen derven verswacken op een onseker ende gantsch dubieus succes, te meer alsoo tot bewaeringe van haere chaloupen een groot aental van volck genootsaeckt souden sijn aen de strant te laeten, soodat ick onnoodich oordeele meerder militie hierontrent te doen komen". Hij schrijft hierover vooral op aandringen van Cant2).] Ook van den postmeester Quacq ontvangt de raadpensionaris gedurig brieven, vol tijdingen uit zee, die voor ons geen belang meer ihebben. Enkele passages betreffende de posterij laten wij volgen: (Van Jacob Quacq. 17 Januari 1665 *)). Al weer gébleken, dat de brieven uit Engeland over Brabant twee dagen langer onderweg zijn dan die van 1) Uil Den Haag. S) De Witt's antwoord is onder zijné minuten niet bewaard. 3) üit Rotterdam. — Cf. hiervóór, bh. 178 vlg., en Brieven van De Witt, III, blz. 13. (N. v. d. U.) Brieven aan Johan de Witt. II. 14 210 Harwich op de Maas worden overgebracht. „En ofschoon de postmeester van Engelant') deselve in 't herwaerts comen, omdat hy met den grave van Tacxsis gecontracteert heeft, over Brabant wil senden, dat hem vry staet, soo behoorden wy het recht te behouden, dat wy onse bryeven uut dese landen direct vanhier over Harwits tot Londen toe op onse costen mogen senden, gelijck nu geschiet, en dat yder in sijn lant de porten ontfing of betaelde. Maer den postmeester van Engelant weigert de porten in Engelant tegen reden te voldoen, en sou deselve geern hier te lande laeten óntfangen door den grave van Tacxsis, en om dat te beter schijn te geven, seit denselven grave, dat hy er geit op verschyet. Maer dat behoort, onder reverentie, in geen consideratie te comen, dewijl den graef niet anders in dye saeck als een dyenaer of negotiorum gestor van den postmeester van Engelant te considereren is, want dewijl de graef dit verschot doet in weerwil van de steden van Holland, soo is sijn recht wegens sijn verschot ongefondeert, als hy al eenich mochte sustineren te hebben. Maer als den postmeester te Londen de porten van de bryeven die wy daer brengen, wil betalen, gelijck reden is, soo sal men hem geern hyer oock betalen of aen den graef van Tacxsis, dye hy imployeert". Toegeven in deze zaak zou een gevaarlijk antecedent zijn. Met evenveel reden als de postmeester van Engeland ons wil dwingen onze brieven over Brabant te zenden, kan allerlei van ons gevergd worden. Hetzelfde wordt gedurig in volgende brieven herhaald en aangedrongen. [*)Van Jacob Quacq. 12 Mei 1665»)). De loofsboot, dye op Saterdach met de male afvoer, quaem des Sondachs 's morgens ten 8 uyre tot Harwits -1) Daniël O'Neill. (N. v. d. U.) 2) De volgende brief lijkt mij van genoeg belang, om hem nog op te nemen; ik lasch hem op de gewone wijze tusschen [] in. (N. v. d. U.) 3) Uit Rotterdam. 211 en is heden weerom gecomen. Seit in het gaen en comen geen Engelsche noch Hollantsche schepen hebben gesyen. Den postmeester tot Harwits had haer gevraecht, of onse vloot al uyt was en of sy nyet gesyen hadden de Engelse vloot, waerop sy antwoorden. neen, en dat sy gans geen schepen vernomen hadden. Het is Uwe WelEd'. bekent, gelijck ick wekelijcx geadviseert heb, dat'de lootsboot dicmaels Sondaechs tot Harwits en des Maendaechs en Dynsdaechs wederom gecomen is, soodat de ondervindinge leert, dat de passagie uyt de Maes op Harwits de beste (is) en drye dagen corter de bryeven overraken op Londen dan over Brabant en Duynkercke". De Staat moet ten allen tijde aan zijn recht, om de brieven met Hollandsche vaartuigen in Engeland te brengen, vasthouden. „Hyer vallen dagelijcx veel discourssen: de vloot moet in zee, de tijt loopt verde, d'Engelsche braveren ons. Wye weet, soo de wint omloopt, wanneer men uytraeckt etc. Doch ick hope, dat men nyet uytgaen sal, voordat men volcomen claer is met de gedestineerde macht, en dat de wint soodanich dyenen sal, dat die van Zeelant en Texsel spoedich byeen connen sijn". Verdere speculatiën hierover. „Uut de bygaende lijste'), daer de grootste schepen over malcanderen staen, can men syen en weten — soo deselve correct is, daervan Uwe WelEd'. de beste kennisse heeft —, dat onse macht, menschelyckerwyse gesproocken, prevaleert, en ik vertroue, soo het soo was, dat op yder schip soo *éfa lijst was, de couragie van d'onse nyet en sou verminderen. Doch den segen sullen wy genadelijck van den Heere verwachten" enz.] (Van Jacob Quacq. 3 Juli 1665 2)). „Ick kan my niet genouch verwonderen, hoe dat de Groot Achtbare heeren van Amsterdam inclineren haere 1) Is bij den brief aanwezig. Behelst „nadere annotatiën op de lest uutgekomen lijste van de twee machtige scheepsvlooten, waerin de grootste schepen, schut en volck van beyde over malcanderen sijn gestelt". 2) Uit Rotterdam. 212 bryeven naer Engelant over Brabandt te senden en, soo doende, af te schaffen de pacquetboots of lootsboots, dye alle Saterdach uyt de Maes op Harwits varen, dewelcke aen den Staet in dees tijt soo noodich sijn wegens de inspectie, dye sy ginder nemen, en de advisen, dye men door haer becomt, en nu men op soo goeden pretecxt van met de male ginder te comen, in soo rechtmatig en vreedtsamen possessie is, soodat, al waer 't, dat Amsterdam al nyet meer hier bryeven, tot contemplatie van den grave van Tacxis, uut de Maes wilden senden, ick vertrou best voor den Staet sijn sou deselve pacquetboot uut de Maes te continueren, al sou den Staet dye 100 gulden 's weecx alleen becostige". Verder warme aanbeveling van Philips van Almonde, luitenant, zoon van Pieter van Almonde en broeder van den raadsheer zaliger '). (Van Jacob Quacq. 27 October 1665*)). De zeepost geregeld *). „Ick hebbe een postiljon met een peert gestadich in Den Haech en van gelycken op Maessluys of aen den Hoeck van Holland en mijn postjacht past op in de mont van de Maes, om alle incomende schepen en vaertuygen te preyen en te vragen, of sy uut de vloot comen en bryeven aen den Staet brengen; so jae, eist mijn postjacht dye en als hy dye machtich wert, soo brengt het postjacht die aen mijn postiljon, dye dan met deselve spoedich te post (1. peert?) nae monsieur Van den Bosch rijdt; en als er bryeven nae de vloot moeten, dye geeft denselven monsr. Van den Bosch aen mijn postiljon; dye brengt deselve nae Maessluys en vaert met deselve na boort en wert op selve tijt aen den molenaer tot Maessluys gelast te seinen, dye dan weet, wat ick 1) Quacq schrijft 12 Febr. 1667: „Ick heb Uw WelEd'. op't hoochsten te bedancken voor 't faveur, aen mijn neef Philips van Almonde bewesen". Cf. De Jonge (2e uitg.), II, blz. 520. — [De raadsheer zaliger is Adriaan van Almonde, lid van het Hof van Holland, gestorven 1660. (N. v. d'. U.)] 2) „Tusschen Rotterdam en Den Briel in een roeyschuyt", 3) Vgl. De Jonge (2e uitg.), T, blz. 717. 213 hem belast hebbe na weer en wint: soo de molen vol maelt, soo vermindert hy de helft aen een wyeck; soo deselve geswicht vvayt, soo neemt hy het seil aen ééne wyeck heel in; en soo 't stil is, dat deselve nyet en maelt, soo set hy ééne wyeck met het volle seyl recht omhooch en soo voorts ; en dat wert dan gesyen by het vaer- tuych, dat ick gestadich op de wacht hebbe aen of voor 't Bryelsche Hooft, en van het postjacht, en seylt het voorsz. vaertuych datelijck na buyten tot op de hoochte van Delft in de Lyer en daer brengt mijn postiljon hem de bryeven van den Staet aen boort en soo gaet hetzelve vaertuych date^jjck in zee, dat veel tijt uytwint. Want anders souden de bryeven van Sluys met een ebbe achteruyt moeten en dan by stilte en in ty lange onder wege sijn, eer sy ten Briel souden wesen, en dan soude t'scheep in 't selve vaertuych altemet alles soo gereet niet sijn". Het ontbreekt niet aan brieven, waarin bekenden en onbekenden goeden raad geven omtrent het uitrusten van de vloot en het voeren van den krijg. Zoo een brief: (Van Willem Nieupoort. 1 Juli 1665 '))• „Mr. Ravens2), die voor desen omtrent den aenbouw ende d'equipage van de oorloghschepen, onder de regieringe van het Parlement, is gëemployeert geweest ende die, zedert dat den Coningh weder was overgecomen, sigh met syne familie tot Rotterdam heeft terneder gestelt, is gisteren by my gecomen ende heeft my nochmaels versekert, dat hy met soo grooten yver ende oprechticheyt desen Staet is toegedaen als eenigh ingeboren onderdaen ende dat hy, hebbende gesien de schepen van oorlogh hier te lande, alsmede de branders, alhier toegemaeckt, meent daeromtrent eenige saken geremarqueert te hebben" enz. Wil met De Witt komen spreken; schijnt 'genegen in dienst te komen. 1) Uit Den Haag. 2) Zie hiervóór, blz, 202, 214 [Bijgevoegd:] „Memorie, raeckende de esquipage van schepen ten oorloch. Eerstelick wert geremarqueert, dat de bougen van de Hollandsche oorloghschepen, door het crommen van de blancken ende barckhouten, wel cierlick werden gemaeckt, maer niet soo sterck als die van de Engelsche schepen, sulcks dat het dienstich soude sijn, dat de bougen in de Hollandtsche schepen met eenige plancken, onder eerst wel gecallefaet, aen wederseyden wel wierden verdubbelt. Ten tweden wert geremarqueert, dat de cruytcamers in de Hollandsche schepen anders werden gemaeckt als in de Engelschen; dat mede wel soude kunnen werden geremedieert, om niet licht daerdoor in den brant geschoten te werden. I Ten derden bevindt men op de Hollandsche schepen ver| scheyde ramparden van eykenhout ende op de Engelschen werden er geen gebruickt als van olivenhout, sijnde veel taeyer ende bequamer. Ten vierden werden de branders in Engelandt anders toegestelt als hier ende om goedt effect van de branders te konnen verwachten, soo soude men dienen beseilde oude pinassen, nieu opgetoit ende geschildert, daertoe te gebruiken met houte stucken in de poorten ende twe ofte drie eysere stucken, die oock afgeschoten soude kunnen werden; oock wel houckers, die wel beseilt souden wesen, met twee decken ende voersien met eenige houte ende eysere stucken, als hiervooren toegemaeckt, alsof het schone, nieuwe adveisjachten waeren. Ten vijfden is het seker, dat de Engelsche groote schepen soodaenigen swaren canon voeren, dat sy andere schepen met lichter canon kunnen beletten aen boort te cornen; dat sy oock de masten ende het staende want seer ruineren, sulcks dat het dienstigh soude wesen, dat deselve in het begin van een slagh door branders konden geruineert werden, hetwelcke best soude kunnen geschieden, als eennige kloucke oorloghschepen particulierlick wilden aennemen den brander ofte branders onder het faveur van haer canon aen te brengen, mits genietende de premie naer proportie; ende als door die voet maer eennige van de Engelsche grootste schepen konde geruineert werden, 215 sóo soude seeckerlicke haer heelë vloot inftfisordre raeken ende overwonnen werden. Wyders sijn de Engelsche schepen beter versien van scheepstimmerluyden, ider groot schip twintigh ofte vier ende twintigh scheepstimmerluyden op hebbende ende de andere naer advenant, vaö dewelcke sy in een zeeslagh grooten dienst trecken. Oock werden de Engelsche schepen starker gebouwt ende beter gecallefaet als de Hollandsche, gelijck naerder ende omstandiger kan aengewesen worden". Het approviandéeren ging heel slecht. Daarover handelt een brief: (Van Jacob Quacq. 28 October 1665 >)). Wenschelijk, dat de Staat zorge goede proviand aan de schepen buitengaats te leveren tegen hetgeen het hem kost. Evenals de Oost-Indische Compagnie soms doet, zou het land goede beesten kunnen slachten en inzouten. Het vleesch uit Holstein is goedkoop, maar meestal slecht. Het bier is dikwijls ook niet goed gebrouwen en het brood is vol zemelen. „Ick hebbe veel jaeren op Groenlant geësquipeert en van bet beste hyer geslagen vlees en victaly geschaft; wijn en brand wijn daer by gerekent, quacm yder man daechs my boven 5 a ö1^ st. nyet te staen, soodat de capiteynen, als 7 st. trecken, het wel ront connen schyeten". De Staat, in het groot koopende, zou goedkoop aan de kapiteinen kunnen verkoopen en ieder zou tevreden zijn. Een wilder plan-maker dan Quacq was de bekende Dr. Pranciscus van den Ende. Over hem leest men in een brief: (Van Pieter de Groot. 14 Februari 1665 *)). — - „Vorder dient desen, om monsieur Van den Endes), 1) Uit Rotterdam. 2) Uit Amsterdam. 3) In de processtukken van de conspiratie-Rohan 1674 (cf. J. van 217 te openbaren, omdat het, eens aan de Staten-Generaal medegedeeld, aanstonds bekend zou raken. Wat er van al die geheimen geworden is, blijkt niet, maar is wel te gissen (zie nog een anderen brief van Van den Ende in 1667)- Een ander, Petrus Herbers, ,,medicinae, pharinaciae ac chimiae doctor", komt bij missive van 17 April 1665 uit Amsterdam met een niet minder voortreffelijk middel* aan, dat hij aan dr. Rompf („Romff'), Van Dam, Switser ') etc. wil openbaren, namelijk: „methodum interficiendi omnes Britannos". Hij zal namelijk iets in de kardoezen doen van dien effecte, dat al, „die maer eenmael de roock ruyekt, sneuvelen en neervalle" zullen. Hij rekent uit, hoe m»n zich zelf tegen dien schadelijken rook beveiligen en den vijand in een ommezien zijn geheele vloot afnemen kan. Zijn verbeelding stelt hem juist voor, hoe alles zal toegaan. Een enkele anonieme brief, die de gedachten der menigte uitdrukt, Wordt onder de overige gevonden. Hij verdient hier meegedeeld te worden (Van een anonymus. 14 Mei 1665 2)). „Mijn Heer Meester Johan de Wit.1 Ick heb niet connen naelaten by desen UE. bekent te maeken, dat het nu de rechten tijt is, om Sijn Hoocheyt prins Wilhelmus van Oranie te verheffen tot admerael generael van der see. Soo het nu wart gedaen, sal het een vry willige saek wesen, dat hiernae door dwanck sal moeten geschieden; nu sal al de werelt UE. prisen en u loff roemen, dar sy anders u sullen lasteren. Soo gy dit te wech brenckt, stelt gy u stat by al de werrelt vast, daer gy anders seer los stat. Wees hierin verseckert; dit wort UE. van een goet vrient geschreven en nemt het vry ter harten; gy hebt noyt u leven kostelycker brieff gehat als desen, als gy het ter harten neemt; de Heer wil UE. herten roeren en UE. geven, dat gy het soo doet; soo sal het U wel gaen en 1) Joannes Fredericus Helvetius, dokter van Willem III. (N. v. d. U.) 2) Uit Amsterdam. 218 het gans lant verhucht wesen en de Heer sal ons segen. Hiermeden hertelijck gegroet. V. L. D. W. V(?) T. A. V. o. S". In antwoord op de talrijke brieven, door den raadpensionaris tijdens zijne afwezigheid uit Den Haag aan Vivien geschreven '), is van dezen slechts één brief in de verzameling2), van 1 Mei 1665; hij is van geen bijzónder belang en behelst alleen de motieven, die de Staten bewogen hebben de resolutie betreffende het verhoogen der gage van het zeevolk te nemen en te handhaven 3). Die motieven zijn, dat er aanstonds volk van noode is en dat die admiraliteiten, die reeds verhoogde gage hadden uitgeloofd, het best voorzien zijn. [4) Een paar brieven van Ruysch illustreeren de moeite, om de geheimhouding te bewaren, waar dit strikt noodig was: (Van Nicolaas Ruysch. 10 Mei 1665»)). „Hare Hoog Mog. hebben op de tweede missive van de heeren derselver gedeputeerden in Texel, in date den 8e» deses6), niet anders goetgevonden te doen notuleren als dat daerop geen resolutie gevallen is, sijnde inderdaet het equivalent-van dat de secrete instructie niet geopent ofte gelesen sal werden, 't welck niet dienstich geoordeelt is geweest; deselve instructie is by my in mijn huys opgesloten ende wert aldaer bewaert tot naerder ordre". 1) Brieven van De Witt, III, blz. 23 en passim. (N. v. d. U.) 2) Dit is anders geworden, sedert Fruin de verzameling raadpleegde: zie hierna blz. 231, noot 3. (N. v. d. U.) 3) Als noot 1, blz. 32. (N. v. d. U.) 4) De volgende passage tot het ] op blz. 219 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 5) Uit Den Haag, evenals de volgende. 6) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 37 vlg. 219 (Van Nicolaas Ruysch 15 Mei 1665). „Ick ben ten hoochsten becommert, dat d'heeren Hare Hoog Mogende gedeputeerden in Texel daechelijcx soo particulierlij ck overschryven alle 't gene het uytloopen van 's lants vlote, met den gevolge ende aencleven van dien, soude mogen raecken. Van de brieven werden wel geene copiën uytgegeven ende werden deselve in de secrete casse opgesloten, maer ick ben desniettemin met reden beducht, dat den inhoudt van dien al comt uyt te leecken, daer het minst behoort. De meeste heeren, die alsnu present sijn, sloegen de voorleden dagen voor, dat men aen de voorn, heeren gedeputeerden soude schjBynf4np dat Hare Hoog Mog. soodanige partioiaiariteiten van Haer E. niet en hadden verwacht, oock daermede niet en waren gedient, maer deselve geauthóriseert hadden, om alle 't gene de voorsz. materie was raeckende, met alle secretesse sonder eenige verdere ..ruggespraecké, ten besten van den Staet, te manieren; doch eenige andere heeren hielden sulcx terugge, sulcx dat die sake geen voortganck heeft gehadt. Hebbe echter van mijn devoir geacht UEd4. hiervan eenige kennisse te geven, te meer, alsoo ick van terzyde bericht werde, dat den heere Downing noch al syne correspondentiën continueert, gelijck als voor desen" ').] Van Wassenaer, aan wien De Witt trouw genoeg placht te schrijven *), komen eenigo antwoorden voor. Eén enkele passage hieruit verdient hier overgenomen te worden: (Van Jacob van Wassenaer-Obdam. 7 Juni 1665 3)). — - „Ick sou blyde sijn, dat Haer Hoog Mog. geliefden eenige commissarissen in de vloot te'senden, ten minsten opdat deselve mochten getuygen wesen, dat der, omme 1) De Witt's antwoord: alsvoren, blz. 50. 2) Alsvoren, blz. 60 vlg. (N. v. d. U.) 3) „Actum in 't schip de Eendracht tusscen 'tSant en Witte Waeter"'. 220 derselve bevelen te executeren, nyets versuymt en wert, en soude UEd. mijn van herten aengenaem sijn, maer UEd. presentie is in Den Haech soo nootsaeckelnck, dat ick wel weet, dat UE. niet vandaer en kan sijn" '). [2) Van na den slag bij Lowestoff is een elders bewaarde brief van Vivien 3), die hier een plaats verdient: (Van Nicolaas Vivien. 17 Juni 1665 4)). „De leden hebben uyt Uwe Ed1*. missive van huyden wel met aengenaemheyt geremarqueert, dat de schepen, onlanghs uyt Texel naer de vloot uytgeseylt, wederom behouden waeren binnengecomen; edoch hebben deselve oock met bekommeringh bespeurt, dat Uwe Edle. sich eenichsints in peryckel heeft begeven, hetwelck Haer Ed. Groot Mog. ofte immers verscheyde leden by discours hebben geseght, dat niet verhoopende, dat in toecomende meer sal geschieden 6). &. "jriii Den luitenant-admirael Jan Evertse werdt soo aènstonts op een waegen geset ende de heeren Haer Hoog. Mog. gedeputeerden toegesonden; het gemeene volck is op denselven alomme seer verbittert ende Haer Hoog. Mog. hebben in desselfs rapport, op huyden gedaen, geen contentement genomen; de straffe over diegene, die wandevoiren hebben gedaen, schijnt seer nootsaeckelijck te wesen, soo ten opsichten van den dienst van 't landt, die daerdoor in het toecomende sal connen werden betracht, alsoock, om de gemeente eenich contentement te geven, 1) In een brief Tan 9 Juni bericht Wassenaer nog, dat de vloot wegens tegenwind de rivier van Londen niet kon naderen. (N. v. d. U.) 2) De volgende passage tot het J op blz. '222 met de er bij behoorende noten is door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 3) NI. in de collectie Gevaerts (zie Brieven van De Witt, IV, blz. VII); deze collectie bevindt zich thans in het R. A. (zie de Inleiding tot dit deel). — Waarschijnlijk is dit een copie. 4) Uit Den Haag. „Haest". 5) Qf. Brieven van De Witt, III, blz. 69. 221 waerop by sommige leden als Hoorn ende andere soodaenige reflexie werdt gemaeckt, dat deselve met het formeren van quohieren van het haertstede-gelt niet derven voortvaeren, totter tijt toe de humeuren wat sullen Wesen besadicht. De vergaederinge is langh by den anderen geweest ende de post maeckt grooten haest, soodat ick moet eyndigen, blyvende" enz. Over den slag bij Lowestoff handelt verder een ongeteekende brief, waarvan ik St. Kvremond als schrijver ineen te mogen beschouwen: (Van St. Evremond?1)- 26 Juni 1665 „Monseigneur, Vous trouverez bon, s'il vous plaist, que ie me donne 1'honneur de vous envoyer cette relation que j'ay faite touchant nostre dernier combat contre les Anglois3). Par 1'intérest que je prends dans tout ce qui est juste, vous pouvez croire, si je suis au désespoir d'un succes si malheureux. Toutefois, monseigneur, considérant les viciseitudes des choses de ce monde, tous, tant que nous sommes, avons sujet de nous y consoler et k mieux refaire. Dieu nous a punis et asseurément les Anglois auront leur tour, 1) Mijne gissing berust vooral op het slot van den brief. Charles -de Marguetel de St. Denis, heer van Evremond, vertoefde in elk geval in dezen tijd in de Republiek (Colenbrander, t. a. p., I, blz. XXI, noot 3; ik laat de gissing over het auteurschap van enkele nieuwsbrieven, t. a. p., buiten beschouwing; stellig zijn in 1668—1670 enkele brieven van hem in het Record Office: Holland-Correspondence, aanwezig). Men zou voor het auteurschap van onzen brief ook kunnen denken aan De Guiche, die blijkens aanbevelingsbrieven van Wimmenum en van D'Estrades van 16 Juni 1665 aan De Witt toen reeds in Den Haag vertoefde; maar zijne Mémoires wijzen uit, dat hij den slag niet heeft meegemaakt. Nog komt eenigszins in aanmerking de chevalier De Brécourt, die 9 Juli een brief met veel lof over De Witt aan dezen schrijft; maar het handschrift is een ander! 2) Uit Amsterdam. 3) Niet aanwezig. 222 pourveu que nous nous servions bien du premier chatiment et en tirions les instructions nécessaires. II n'y avoit point d'ordre dedans nostre flotte; tout y alloit pesle mesle et tout d'abord dans la dernière confusion. Je 1'ay regardé avec un déplaisir qui n'est pas a exprimer, et quoyque je ne sois point de ce pays, 1'affection que j'y ay tousjours portée néantmoins, n'a pu supporter sans un extréme ressentiment de douleur la veue d'une chose de laquelle dépendoient des affaires de si grande conséquence et qu'on hazardoit k si vil prix. Mais, Monseigneur, comme je 1'ay dit, k mieux refaire, et je ne puis douter que par vostre prudence qui est admirée de tout le monde, nous ne tirions des effets de ce malheur qui bien loin de nuire k cette République, la rendront sans comparaison plus puissante qu'elle n'a jamais esté. J'espère d'en estre encore un témoin oculaire, comme je 1'ay esté de ce dernier combat, et souhaitte que le tout y puisse arriver conformément aux voeux que j'en fais. Je ne mets point mon nom tout au long au dessous de cette lettre, parceque ie ne crois point que parmy la multitude d'affaires qui vous accablent sans cesse, vous puissiez encore vous souvenir de moy qui ay d'ailleurs eu 1'honneur quelquefois de vous parler. Si vous désirez néantmoins de scavoir qui je suis, je vous le diray: un malheureux qui ne cherche que des advantures et lequel, comme il ne peut estre oü il le désire, ne se soucie point oü il est. Au reste, monseigneur, je vous supplie trés humblement de prendre la peyne de lire cette relation et de la tenir auprès de vous mesme. Peut-estre que je me donneray 1'honneur un de ces jours de vous asseurer de bouche de mes trés humbles obéissances et comment jusques k la mort je seray comme je le suis avec toutes sortes de respects et de soumission" enz.] Eenige brieven van Wendela zijn ook in onze verzameling bewaard Zij behelzen geen nieuws: ver- 1) Enkele cilaten er uit, benevens een paar brie/jes van Anna, De Witt's oudste dochter, geeft C. A. van Sypesteyn, Haagsche Stemmen, 19 November 1887, n°. 12, blz. 163 vlg. (N. v. d. U.) 223 langen naar wederkomst, goede berichten van huis enz. Er heerscht in die brieven weinig ongerustheid, veeleer berusting in hetgeen God wil en de raadpensionaris goedvindt. [ ') Een paar specimina van deze famüie-brieven mogen hier niet ontbreken: (Van Anna de Witt. 23 April 16652)). „Mijn heer ende alderlieste papa, Desen sal dienen, om UE. bekent te maken als dat grotepapa ende mama en al de kinderen noch in goede gesontheyt sijn. Hope, dat anders van papa niet gehoort sal werden. Ons verlangen is, dat papa haest weder tehuys sal komen. Ick doe al mijn best, om wel te leren. Mama doet haer hartelycke gebidenis; neef en nicht van Meerdervort sijn alhier, daer mama goet geselscap aen heeft, en neef Fifien sal van avont oock komen. Ick ende suster Agneta slapen by mama; neef Fannius is aen de beterhant. Hiermede sal ick endigen en naer groetenisse sal ick verblyven, Mijn heer ende lieste papa, UwEd. alderoetm. en gehoorsame dochter Anna de Witt. (P.S.) Moy van Suite doet neffens oom haerre hertelycke gebiedenisse en is moey jegenwoordich redelijck wel te pas". (Van Anna de Witt. 29 April. 1665). „Mon cheir papa, Je bien resus le lettre de mon cheir papa du 25 de ce inois s) et d'elle avec ioye lu que papa et toute la compagni ce porte encor bien; je langi for après mo cheir \) De volgende passage tot het ] op blz. 225 met de er bij behoorende noten is door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [ ] geplaatst. (N. v. d. U.) 2) Uit Den Haag, evenals de volgende. 3) Niet bewaard onder de minuten van De Witt. 233 wonderingh toe" gedraagt en haar particulier belang geheel bij het landsbelang achter schy'nt te stellen (Van Nicolaas Vivien. 4 Augustus 16Ö5*)). Berichten uit de vergadering der Staten. „Op de proposite van de heeren Gecommitteerde Raden is goetgevonden, dat de mariniers, in Den Briele ende op Den Helder geleght, om te dienen tot renfort van de vloot, in de voorsz. posten sullen blyven, alsmede, dat door een expressen, in Vrankrijck af te senden, soude werden geson deert de intentie van den Coning aldaer ten opsichte van een tocht, die in Westphalen wegens desen Staet soude mogen werden ondernomen2); edoch de leden konden niet goetvinden op derselver voorslag alle particuliere visite tusschen den extraordinairen envoyé Douwningh ende regenten etc. van desen Staet af te snyden, sijnde daervan een besoigne aengestelt, waerover Uwe Ed'. ondertusschen desselfs consideratiën sal gelieven te openen". Nieuwpoort heeft vandaag aan den ruwaard verteld, dat Tromp te Schiedam ten huize van Van der Dussens), „naer denselven vernemende ende met de dienstmaeght, die hem de deure opende in discours geraekt sijnde, onder anderen soude hebben gevraeght, of men aldaer oock goed prinsgesint was; ende dat de voorsz. meyt daerop geantwoort hebbende van ja, alleen a dessein om hem uyt te hooren, denselven daer soude hebben vervolght, dat is goet, hy sal ook haest capiteyn-generaal sijn, sonder dat het iemant sal konnen beletten". (Van een onbekende. 6 Augustus 1665 *)). „UEdts. vertreck naer 's lants vloodt verstaen hebbende, om aldaer ten dienste van ons lief vaderlant niet alleen 1) Uit Den Haag, evenals de bovengenoemde van den 3™. 2) Cf. Secrete Resolutiën, II, blz: 485. 3) Cornelis van der Dussen, secretaris der stad. 4) Uit Dordrecht. — De onderteekening schijnt te zijn: „Quem nosti". Ik weet niet, wie de schrijver is. 234 met UE. goeden, getrouwen en wysen raet deselve by te staen en weer in see te helpen, maer selfs met een onverwinnelycken moet en courage UEd18. persoon sult laten emplojeren tot welstant van al 't geen ons lieff en waert is, soo hebbe ic my verplicht gevonden, om desen aen UEd'. te schryven met toewensinge van Godes seghen over UEd'8. persoon, hooghe en'heltachtige desynen; Godt Altnachtich croone deselve met victorie ende overwinninghe ten besten van ons lieff vaderlant en begenadige UEd'., alsooc den Ed. heere Huygens, met wijsheyt van Salomon, dapperheyt van Josias ende Josaphat en andere vrome helden meer; ic hebbe het geluc niet die Ed. heere Huygens soo perticulier, als wel UEd1., te kennen, maer dat weet ic, dat Sijn Edts. broeders alle haer bloet en leven hebben ten besten van 't gemeen opgeoffert, en toont Sijn Ed*., niettegenstaende nue out van jaeren geworden sijnde, echter fris, couragieus van siel ende geest te wesen. Godt behoude UE. alle beyde ende alle onse helden, die haer eyghen bloet cleyn en viel achten ten dienste van 't gemeen, en omringe voorts onse vloot en machten met een vuerighe muer van veel duysent heylengelen en verleene ons de overwinninghe, om daerdoor te erlangen een goede vaste en gewenste vrede, waerom wy Sijn Goddelycke Majestijt gestadich sfneecken en bidden". Hij waarschuwt verder in een uitvoerig betoog tegen de aanwezigheid op de vloot van Dolman, dien hij een ,',dolleman" noemt. (Van Nicolaas Vivien. 10 Augustus 1665')). Is eergisteren onmiddellijk na het einde der vergadering met de gedeputeerden naar Dordrecht moeten gaan en heeft daarom niet kunnen schrijven. „Ick hebbe oock van den beginne af, dat ons het arrivement van den heer luytenant-admirael De Ruyter bekent wierde gemaeckt2), wel geoordeelt, dat de deliberatiën, ontrent het employ van desselfs persoon sullende vallen, de grootste acceleratie 1) Uit Den Haag, evenals de volgende. 2) Cf. hier en bij het volgende: Brieven van De Witt, III, blz. 100 vlg. 235 requireerden, ende soude mitsdien mijn selven van de reyse naer Dordrecht by de heeren gedeputeerden wel hebben geëxcuseert, byaldien de leden hadden konnen goetvinden op huyden wederom de vergaederinge waer te nemen; daertoe deselve geen inclinatie hebbende getoont als eensdeels genegen geweest sijnde, om op een saecke van soodaenige importantie ruggespraeck met de heeren haere principalen te houden, ende ten anderen het versochte advijs van de heeren Haer Hoog Mogende gedeputeerden in Texel af te wachten, dat deselve eerst presumeerden huyden tegens den avont te sullen inkomen, soo hebbe ick mijn te dier oorsaecke, sonder difficulteyt te maecken, mede naer Dordrecht begeven, edoch sorge gedraegen, dat de missive, die ick van Uwe Ed4. tegemoet sagh en dien avont door den schipper mijn toegesonden soude werden, alvorens by de heere ruwaert van Putten gelesen ende vervolgens copye van deselve soude werden gemaeckt, gelijck oock effective is geschiet, ende kan ick Uwe Ed'. verseeckeren, dat myne reyse niet t'enemael inutil is geweest, dewyle verscheyde heeren van den Out-Rade in den beginne van opinie waeren, dat de ordre wegens het oppercommandement van de vloote behoorde te werden gelaeten, als die jegenwoordigh is, ende dat mitsdien de heer luitenant-admirael De Ruyter aen de wal soude konnen blyven, omme desselfs onderhebbende esquadre wederom gereet te doen maecken ende daermeede in zee te steecken naer gelegentheyt van tijt ende saecken, waerjegens by mijn eenige consideratiën, naer mijn geringe capaciteyt, sijnde gemoveert, reflectie nemende op de courage, goede conduicte, reputatie ende aengenaemheyt van denselven luytenant-admiral, niet alleen by het varent volck, maer oock selver by de regeringe, ende sonderlinge ter Generaliteyt, alwaer op den persoon van den luytenant-admirael Tromp albereyts considerabele bedenckelyckheden waeren gemoveert, met byvoeginge, dat Haer Hoog Mogende te dier oorsaecke ontwyfelijck De Ruyter souden prefereren, dewelcke oock andersints voor altijt soude blyven gepostponeert, naerdemael in het toekomende, als de victorie onder het commandement van Tromp mochte werden bevochten, veel beswaerlycker 236 iemant boven desselfs hooft soude konnen werden gestelt als wel jegenwoordigh, soo sijn de heeren gedeputeerden der stadt Dordrecht gelast gewerden op het voorsz. subject soodaenigh te mogen adviseren als deselve bevinden souden te behooren, ende scheen de inclinatie daerhenen wel te gaen, dat aen De Ruyter een hoger qualiteyt soude werden gedefereert. Soo aenstonts hebbe ick de eer gehadt van de heer ruwaert van Putten te spreecken ende van deselve Uwe Edts. sentimenten ontrent het employ van De Ruyter nader te verstaen, alsmede dat Sijn Edt*. niet alleen met desselfs heeren confraters, maer oock met andere leden over het voorsz. subject hadde geconfereert ende by deselve soodaenige inclinatie gevonden, dat dienthalven een goeden uytslach soude wesen te verwachten, waertoe ick insgelijck naer mijn uytterste vermogen alles sal contribueren, met vast vertrouwen, dat Uwe Ed*. op de directie van den heer De Ruyter voornoemt wat geruster sal konnen wesen ende mitsdien sichselven in het aenstaende geveght buyten peryckel mogen houden; ick hadde wel gewenscht, dat de heere ruwaert tot morgen middach hier hadde konnen blyven, omme de voorsz. deliberatiën by te woonen, of daerontrent noch eenige haperingh mochte komen voor te vallen, soo ten opsichte van de leden, die den luytenantadmirael Tromp te seer affectionneren, als die op de oude prerogative van de Maze te veel souden mogen reflecteren. Hiermede". — - (Van Johan de Wit. 11 Augustus 1665). „Wy hebben op huyden morgen seer gelaboreert, omme het oppercommando over 's lants vloote te doen confereeren aen den heer De Ruyter, daer alle de leden van do vergaderinge wel toe genegen waren eenparichlijck, maer op de manier, hoe ende op wat voet, viel eenige discrepantie, daertoe wel verscheyde voorslagen wierden gedaen, maer kreegh sijn difficulteyt ende objectie, die niet te surmonteren waren, ende ook niet geraedsaem daerover in het publycque deliberatiën te houden ende debatten te voeren, ende beter geoordeelt wierd by de confidentse (!) vrienden 237 het te stellen op het verkiesen tot luytenant-admirael in plaetse van d'heer van Wassenaer, dewyle dat daertoe de meeste inclinatie liepen. Ick hebbe my daerin seer geïntermelleert volgens versoeck ende afscheyt van UEd. broeder ende ick kan dat seggen, dat het werck in sijn selven in de vergaderinge van Hollant met soodanigh een generael genougen is doorgegaen als in een werck van soodanigh een natuere soude konnen wenschen; alleenigh by absentie van de gedeputeerden van Rotterdam, van welcke stadt alleenigh den pensionaris present was ende dienvolgens niet volkoomen geauthoriseert, soo quam van dien kant geen kleyne obstacul, waervan de particulariteyten sonder twijffel door den pensionaris Vivien UEd. sal werden overgeschreven, tot hetwelck ick my referere. Ick vond my op denselfden tijdt geëmbarasseert in noch twee andere sakën, namentlijck op een importante besoigne over het bestellen, dat het leger te landen mochte werden gereguleert, daerin ick oock bemercke, dat niet alles werd beleyt met die voorsichtigheyt ende voorsorge, als een saecke van soodanige gewichte vereyscht. Die besoignes oftewel het voorneemste van 't selfde uytgestelt sijnde tot op morgen, soo hebbe oock mijn werck gemaeckt, om de provintiën te induceeren tot d'intentie van Haer Edel Groot Mogende, selfs eer het noch in Hollant door was, maer wel sagh, hoe het afloopen soude, ende UEd. weet wel, hoe de provintiën willen gehandelt sijn in sulcken materie. Ick vonde seer veel obstaculen, ende voornementlijck, hoe men het soude maken met Tromp, die men albereyts gekoren ende vervolgens geëedight hadde tot opperhoóft ende chef van 's lants vloote, oock, of dit geen jalouzie ende dispuyten, ende in het uutloopen van de vloot geen retardement, en. soude bybrengen; 't welck evenwel naer gegeven esclaircissement gebracht sijnde in soodanige termen, dat de provintiën daermede schenen te nemen contentement, soo hebbe het daertoe helpen beleyden, dat, geadsisteert met eenige weynige extraordinaris gedeputeerden, doordien de ordinaris gedeputeerden seer swack waren, ingebracht is gewerden eerst de electie van den heere De Ruyter ende daernaer het commando, hem te defereren als chef, 't welck met eenparicheyt by de pro- 247 (Van Nicolaas Vivien. 31 Augustus 1665). Afloop der Staten-vergadering; zie de bijgevoegde extracten '). De regenten van het Noorderkwartier zijn flauwhartig tegenover de weggeloopen matrozen uit de vloot voor Delfzijl; „capitale straffe" was noodig. De nieuwe uitrusting wordt zooveel mogelijk bevorderd. (Van Jïicolaas Vivien. 8 September 1665). Uit De Witt's brieven van 29 en 30 Augustus2) met genoegen gezien, dat de vloot voor Bergen is gekomen. „Veel leden beginnen in Uwe Edts. lange absentie verdriet te krygen ende stellen haer oock de peryckelen, die deselve jegenwoordich loopt, swaerder voor oogen als te voren wel by deselve waeren geapprehendeert, in voegen dat ick niet vertrouwe, dat Haer Edel Groot Mogende sullen konnen goetvinden, dat het twede lith van Haer Hoog Mogende resolutie van den 30 Julii laestleden insgelijcks door Uwe Ed'. sal werden geëxecuteert, ende schynen de leden generaelijck gerust te sullen wesen op de conduicte, die noch overigh by de vloot sal blyven, niet alleen ten opsigte van de tegenwoordigheyt van den heer luytenant-admirael De Ruyter ofte van andere commissarissen, die daerby souden konnen werden gevoeght, maer voornamentlijck oock, omdat de ordres, die door Uwe Edts. wyse directie geduerende dese expeditie ^van tijt tot tijt sijn gestelt, oock telckens sullen konnen strecken tot een model van hetgene in het toekomende sal dienen te werden gedaen; bovendien soo is Uwe Edts. tegenwoordicheyt hier oock ten hooghsten nootsaeckeiijck, aengesien de dangereuse constitutie van saecken, waerinne sich desen Staet bevint, als hebbende, booven den ruïneusen oorloogh te waeter, noch een machtigen vyant te lande 1) Van de buitengewone Staten-vergadering van 28 Augustus: zie Resolutiën Holland i. d. 2) Die aan de Staten: zie Brieven van De Witt, Hl, blz. 116. 248 te verwachten, dewelcke voorseecker geseght werdt, dat tegens het laetste van dese maent met een leger van dartich duysent man sal konnen marcheren; immers schijnt, soo uyt het rapport van den heer Haersolte als uyt de kontschappen, die dagelijcks Consonant inkomen, dat den Bisschop van Munster van nu aff aen ontrent twintich duysent man t'enemael gereet heeft". Vergadering Holland nu buitengewoon beschreven op het voorstel van BrunswijkLünenburg'). De uitrusting der nieuwe schepen gaat niet zoo vlug als gehoopt was. Bijzonderheden hierover. „Het nieuwe schip, tot Rotterdam gebout, is Saturdach voorleden voor Helvoetsluys gekomen ende sal binnen twe a drie daegen compleet gereet wesen, maer heeft noch weynigh volck". Mededeeling van de resolutie van Haar Hoog Mog. over dit schip 2). (Van Nicolaas Vivien. 12 September 1665). „Uwe Ed15. missive van den 5 deser lopende maent8) .is huyden morgen hier gearriveer't ende hebben Haer Edel Groot Mogende daeruyt wel konnen afnemen de redenen, waeromme de verwachte tydinge niet eerder herwaerts gebracht heeft konnen werden, edoch haerselven tegelijck seer bekommert gevonden, dat albereyts niet alleen ses capitale schepen van de vloote naer de Sont *) waeren gedestinheert, maer dat licht bovendien noch ses andere insgelijck • söuden werden afgesondert, hetwelck Haer Edel Groot Mogende niet anders konden vertrouwen, of was geschiet op een vast presuppoost, dat d'Engelse vloot, ingeloopen sijnde, geen zee soude konnen kiesen, vóór ende aleer 's lants vloote de ryeke coopvaerdyschepen uyt 1) Zie Secrete Resolutiën, II, blz. 490 vlg. 2) Brieven van De Witt, III, blz. 126, noot 1. — 9 September schrijft Vivien (in een overigens weinig belangrijken brief), dat het schip nog geen geschut heeft. 3) Brieven van De Witt, III, blz. 117. 4) Onder den schout-bij-nacht Frederik Stachouwer: Brandt, t. a. p., blz. 417. 249 Indien ende andere gewesten, tot Bergen gearriveert, herwaerts in securiteyt souden hebben geconduiseert, daer nochtans het pacquetboot, gisteren van Harwits aengekomen, medebrenght, dat de Engelse vloot voorleden Dynsdach avont ende Woonsdach 's morgens, sijnde den achsten ertde negenden deser respective, in zee soude wesen gesteecken, sterck in alles hondert en twintigh zeylen, soo groot als kleyn, hoewel eenige matroosen, uyt de Engelse handen ontvlucht ende met het voorsz. pacquetboot overgekomen, aen den magistraet van Delft hebben gerapporteert, dat de Engelse vloot sterck was in de tsestich schepen van oorloge ende dat sy deselve insgelijck hadden sien uytloopen, in voegen dat niet te twyfelen schijnt te wesen, of de voorsz. vloot sal effective weder in zee geraeckt sijn ende de vloot van desen Staet soeckeh te recontreren, ende werdt hetselve te meer geloof gegeven, uyt, oorsaecke dat voor derselver arrivement alle behoeften geprepareért waeren ende dat albereyts uyt de missive van den heer Van Goch ') afgenomen heeft konnen werden, dat de voorsz. vloot alsdoen niet alleen uytgecommandeert was, maer oock gelooft wierde onder zeyl te wesen gegaen, gelijck Uwe Ed'. de voorsz. missive op Dynsdach voorleden2) by copye is toegesonden gewerden". Er zijn opnieuw gedeputeerden naar Tessel gezonden, om de equipage te bevorderen. „De collegiën van de Admiraliteyt werden ten minsten drie mael in de weeck met ernstige missiven opgewect, edoch rescriberen seer selden, hoewel dat aen haer telckens werdt gerecommandeert, soodat ick met reden beducht ben, dat Uwe Ed*. op desselfs aenkomste sooveel schepen niet gereet sal vinden als door de goede voorsorge ende vigilantië van de collegiën wel hadde konnen geëffectueert werden, sullende echter het getal noch lichtelijck tot 12 of 14 uytgemaeckt konnen werden. Ick hebbe Uwe Ed*. voor desen bekent gemaeckt de 1) Wellicht is bedoeld Van Goch's brief van 31 Augustus aan den griffier (R. A., Staten-Generaal 7331), die 4 September ontvangen was. 2) 8 September. 250 speculatiën, die vele van de voornaemste leden hebben, omme Uwe Ed*. op het arrivement van 's lants vlote van den verderen tocht te excuseren; deselve sijn tsedert niet vermindert ende hebben eenige leden al speculatie gehadt, om daertoe een propositie te doen ende in bedencken te geven, of, Uwe Ed*. presentie hier niet nootsaeckelijck sijnde, de verdere conduicte van de vloot aen de hooftofficieren toevertrout soude konnen werden, maer deselve sijn wederhouden gewerden uyt eenich bedencken ende scrupuleusheyt, dat Uwe Ed*. dat voor een offensie soude opnemen, hetwelck ick seyde geensints van Uwe Ed*8. discretie te konnen vertrouwen, hoewel ick echter geloofde, dat het Uwe Ed*. aengenaemer soude wesen desselfs vigilantie ontrent de executie van het twede lith van Haer Hoog Mogende resolutie van den 30 Julii laestleden met soodanigen applaudissement te konnen betoenen ende den dienst van den lande daerinne van gelycken te betrachten als ten opsichte van het eerste lith tot noch toe was geschiet, ende naerdemael ick vertrouwe, dat hetselve daertoe sal komen, dat de leden Uwe Ed*8. tegenwoordigheyt sullen desireren om verecheyde insichten ende importante consideratiën van staet, die Uwe Ed*. beter als ick sal weten te considereren naer desselfs gewoonlycke wijsheyt, soo bidde ick seer gedienstich, dat Uwe Ed*. mijn daerover sijn bedencken gelieve over te schryven, omme mijn daervan naer Uwe Ed*8. goetvinden te dienen. Ick ben beducht, dat het voorsz. twede lith van Haer Hoog Mogende resolutie noch getenteert sal moeten werden, alvorens Uwe Ed*. de havens van desen Staet sal konnen aendoen, dewyle de Engelse vloot, uyt sijnde, ontwyfelijck die route sal nemen, die 's lants vloote sal moeten zeylen, ende ick vreese, dat deselve, met alle de coopvaerdyschepen belemmert sijnde, de macht van den vyant soo wel niet sal konnen wederstaen; ick hebbe dienthalven bedencken gehadt, of men in eventum niet behoorde ordre testellen, dat haer eenige loots voor de Ooster- en Wester-Eems, voor de Weser, voor de Elve ende andere zeegaeten, daer hetselve bequaemst soude werden geoordeelt, mochten onthouden, om de coopvaerdyschepen, die haer in cas 251 van rencontre souden moeten salveren, binnen te lootsen; edoch dewyle de meeste leden oordeelden, dat hetselve eene pusilanimiteyt soude includeren ende bovendien oock niet tydich genoegh konnen werden geëxecuteert, soo is hetselve achtergebleven". (Van Nicolaas Vivien. 17 September 1665). Ontvangen de brieven van 9, 11 en 12 September Verwonderd, dat De Witt geen brieven van hem heeft ontvangen. Hij schreef geregeld. „In de voorsz. myne voorgaende missivenJ) hebbe ick Uwe Ed*. successivelijck bekent gemaeckt het sonderlingh genoegen, dat de leden van Haer Edel Groot Mogende vergaederinge, alsmede de heeren gedeputeerde van de provinciën ter Generaliteyt, hebben geschept in Uwe Edts. ongemeene directie, allenthalven geduerende desselfs employ gebruyckt, niet -klleen ten opsigte van het uytloopen van 's lants vloote door het Spangiaertsgat, dat iedereen met verwonderingh heeft gehoort ende geconsidereert als een onwaerdeerlycke gevonden schat voor dese provincie, ende bysonder voor de steden, aen de Zuyderzee gelegen, maer oock in 't reguard van de pertinente ordre, goede conduicte ende veelvoudige kontschappen, die Haer Edel Groot Mogende successivelijck hebben bespeurt ende genoten, gelijck deselve haer oock wel hebben laeten gevallen, dat 's lants vloote van Bergen is geseylt, sonder naer het laetste Oost-Indische retourschip te wachten, hoewel hetselve, gelijck den schipper Rut Maximiliaen heeft getuyght, noch naderhant by 's lants vloote is gekomen; alleen hadden Haer Edel Groot Mogende op de eerste advertentie, dat 12 capitale schepen van de vloot waeren gedetascheert, haere bekommernisBe, dewyle hier tydinge van het uytloopen van de Engelse 1) Alleen tan 11 September is er onder de minuten een aan Vivien (Brieven van De Witt, III, blz. 119). 2) Blijkbaar niet alle bewaard. 252 vloot was aengekoraen, daervan wy tsedert meer ende meer confirmatie hebben óntfangen ende waervan Uwe Ed*. oock ontwyfelijck, soo door Haer Hoog Mogende als door andere wegen, de nodige advertentie sal hebben bekomen, gelijck deselve oock aen den schout by nacht Stachouwer is gegeven, om te strecken tot desselfs naerichtinge". Men denkt er nog wel over De Witt terug' te roepen. (Van Nicolaas Vivien. 19 September 1665). „Uwe Ed*8. missiven van den 16 ende 17 deser lopende meent') sijn huyden tegens den middach ingekomen, waeruyt de leden met vreughde vernomen hebben Uwe Ed*8. geluckigh arrivement met een gedeelte van 's lants vloote ende een goet aental van coopvaerdyschepen, in yerwachtinge dat de rest haest soude volgen, gelijck daervan albereyts losse geruchten werden gehoort". Te beklagen, dat de admiraliteiten niet meer tot stand hebben gebracht. „Ick kan uyt Uwe Ed*8. particuliere missive van den 17en wel afnemen, dat deselve door genereuse inspiratie werdt aengeport, om in het employ op 's lants vlote te continueren ende den verhoopten dienst aen desen Staet onder Godts genaedigen zegen verder toe te brengen, ende wil gaerne bekennen, dat de redenen, in Uwe Ed*8. missive vervat, van soodaenigen gewichte sijn, dat ick mijn onbequaem bevinde, om deselve te konnen debatteren, maer ick sal echter met Uwe Ed*8. permissie daerop in genere seggen, dat mijn bekommeringen daerdoor niet sijn weghgenomen; wy sijn jegenwoordigh in een dangereuse constitutie van tyden ende hebben niet alleen machtige vyanden van buyten, maer oock van binnen in onsen boesen veel pernicieuse menschen ende onder de leden van de regeringe selver veel diffidentiën, die tot quaede effecten souden konnen uyfbersten, voornamentlijck als deselve, door eenige toevallen verhaest sijnde, niet met 1) Brieven van De Witt, III, blz. 120 vlg. 263 een soncferlinge directie ende condutttè gestuyt wierden'• ende naerdemael niemant in onse regeringe gevonden werdt, die op verre nae Uwe Edts. capaciteyt heeft, om daerontrent ten besten van ons lieve vaderlant soo wel te Wöse%ren, behalven oock, dat Uwe Edts. credit daerontrent onbegrypelijck' veel soude konnen contribueren, soo meene ick, dat aen Uwe Ed*8. behoudenisse bygevolge oock oneyndigh veel is gelegen ende dat desselfs persoon, sooveel als mogelijck is, behoort te werden geconserveert, dat ick niet wel kan begrypen, hoedaenigh in de executie van het twede lith van Haer Hoog Mogende resolutie van 30 Julii ten genoegen sal konnen geschieden, voornamentlijck als Uwe Ed1. by desselfs voorgaende sentimenten soude gelieven te blyven van sich mede in 't gevecht te begeven. Bovendien soo vallen hier dagelijcks deliberatiën voor van grodte importaiótóe, die relatie hebben op de tractaeten, met andere potentaten aen te gaen, ende souden hier insgéiy'ëk saecken van die natuere konnen opkómen, die niet alleen geen uytstel, maer oock, quaelijck gemanieert sijnde, geen de minste herstellinge soude konnen lyden, alle hetwelcke mede door Uwe Ed*8. gewoonlycke wijsheyt in het goede spoor gebracht ende uytgevoert soude konnen werden, soodat oock ten dien opsichte Uwe Ed*8. afwesen groot prejudicie kan geven, ende de leden blyven daerontrent soodanigh geïmbueert, dat deselve alsnoch van haer voorgaende sentimenten sijn, hoewel daervan tot noch toe niet publyckelijck voorgekomen is, behalven dat de provinciën ter Generaliïëyt mede met die gedachten swanger gaen, soo verre dat de heeren gedeputeerden van Overijssel van daghe by derselver advijs geseght hebben, daer (1. dat) Uwe Ed*. behoorde van de commissie te werden ontslagen met byvoeginge, dat deselve daervan op Maendach toekomende ') een formele propositie souden doen, waertoe de heeren van Gelderlant mede seyden te inclineren". — - (Van Nicolaas Vivien. 20 September 1665). „Men hadde hier wel gehoopt, dat Uwe Ed*8. missiven 1) 21 September. 254 van den 18 deser ') eenige verseeckeringe van het^frivement van meerder schepen van oorloge ende rycke coopvaerders souden hebben gegeven, welckenaengaende de vorige bekommeringe niet alleen blijft, maer oock vermeerdert is gewerden, uyt oorsaecke dat Uwe Ed*. genoeghsaem seecker schijnt te stellen, dat de Engelsche vloot effective in zee is — daerover hier wederom eenige bedenckingen sijn —, ende dat deselve oock tegelijck vermoet, dat de voorsz. vloot wel eenige coopvaerdyschepen mochte hebben aengetroflen, in voegen dat wy wederom met verlangen de naeste post tegemoet sien, op hoop dat die wat beter tydinge mede sal brengen, hoewel de vermiste schepen beswaerlijck met dese Zuyt-Weste winden sullen konnen opkomen, .byaldien deselve in de bocht ontrent de Elve vervallen sijn. Ick hebbe uyt de voorsz. Uwe Edts. laeste missive oock bespeurt, dat deselve genegen is met 's lants vloote niet lang te larderen, maer den vijant op te soecken, sonder selver naer de schepen, die in de zeegaeten gereet werden gemaeckt, te wachten, ende naerdemael het gros van 's lants oorlooghschepen alleen het getal vau vijftich uytmaeckt, soo moet ick, met Uwe Edts. permissie, mijn ten hooghsten verwonderen, dat Uwe Ed*. de executie van het twede lith van Haer Hoog Mogende resolutie van 30 Julii met soo weynich macht soude derven-tenteren, daer de Engelsche vloot, in zee ofte haer custen aengetroffen werdende, naer alle apparentie noch eens soo sterck sal wesen, hetwelck mijns bedunckens aen deselve te veel advantage soude geven, tenwaere dat Uw Ed*. dienthalven andere kontschap hadde, die de voorsz. executie facilder maecklen". Sedert de gevangenneming van Cunaeus 2) heeft men geen berichten over de Engelsche vloot ontvangen. (P. S.) „Ick sal de vrymoedigheyt nemen van Uwe Ed*. in bedencken te geven, of den dienst van den Staet niet toe soude konnen laeten, dat de vloot voor de winter 1) Brieven van De Witt, III, bli. 126. 2) Reeds in Juli (zie Aitzema, V, blz. 386). 255 wierde opgeleyt, dewyle geen coopvaerdyschepen van importantie meer te wachten sijn als die by de vloot sijn geweest, ende dat, het saisoen albereyts ver verloopen sijnde, de expeditiën ter zee voortaen periculeuser sal maecken, behalven dat de Engelse door de swaere sterfte ende schaersheyt van geit genoegh geslagen sullen wesen, als de vloot sal moeten invallen ende het volck van de schepen gaen". (Van Nicolaas Vivien. 22 September 1665). „Ick wenschte om veel, dat Uwe Ed*8. wyse directie hier,aen het werck de vereyschte beweginge konde geven, dat nu ofte stille staet ofte niet met de gerequireerde wijsheyt werdt gemanieert. Sweden is den Staet al afgegaen *), Denemarcken bransleert, de Duytsche vorsten met den Keyser ende het Huys van Oostenrijck schynen haer tegens desen Staet te sullen banderen, ende de lang beloofde garantie van Vranckrijck gaet achterwaerts, soodat sich nergens een vrient openbaert, in voegen dat nootsaeckelijck schijnt te wesen óf met Engelant te handelen öf absoluy t in de interessen van Vranckrijck over te gaen ende sich, om de voorsz. secoursen te obtineren, in een langhduerigen oorloogh in te wickelen ofte eyntelijck met het Huys van Oostenrijck aen te spannen, alle welcke deliberatiën Uwe Ed*8. tegenwoordigheyt requireren, die ick hope, dat ons den goeden Godt haest sal verleenen". (Van Nicolaas Vivien. 23 September 1665). „Uyt de copye van de missive van de heeren gedeputeerden ende gevolmachtigde over het employ van 's lants 1) Over de verhouding met Zweden kan men de correspondentie met Ysbrandts raadplegen (in deel VI der 18e-eeuwsche uitgave). Van eenig belang zijn ook enkele brieven van Nicolaas Heinsius, den resident te Stockholm, uit het begin van 1665, die men onder de zgn. particuliere brieven aan De Witt zal aan treffen. 256 vlote, aen de heeren gedeputeerden op Den Helder ') gisteren morgen vroegh. geaddresseert, hebben de leden gesien de verwachtinge, die in 's lants vlote was, van een aenstaende hoofttreffen, hetwelck, alhoewel dien dach noch geen voortganck heeft gehadt, echter te vermoeden is, dat eerlange sijn effect sal komen te sorteren, voornamentlijck byaldien de Engelschen daertoe geporteert sijn; ende naerdemael aen dien uytslach soo onbegrypelijck veel voor den welstandt van ons lieve vaderlant is gelegen, soo is men hier oock tusschen hoop ende vrees in gestaedige verwachtinge, met vertrouwen nochtans, dat de goede Godt, die desen Staet te meermalen wonderlijck heeft beschermt, aen deselve oock in dese extremiteyt sijn krachtige adsistentie sal doen gevoelen ende bygevolge een bestendige vrede doen erlangen, tot welckers uytwerckinge Uwe Ed*. desselfs persoon vooral gelieve te spaeren". Besognes over het met Brandenburg te sluiten- verdrag. „By occasie van de voorsz. besoignes hebben eenige leden beginnen te moveren, dat naer derselver oordeel den Staet door het middel van dese particuliere onderhandelingen alleen niet was te helpen, maer dat een ■ generael besoigne diende te werden aengestelt, omme te overleggen, wat by desen Staet- tot conservatie van deselve soude diehen te werden ondernomen, ende alhoewel, mijns oordeels, daermede soude konnen ende oock behooren te werden gesupercedeert, totter tijt ende wyle toe - men den uytslach van de jegenwoordige expeditie ter zee soude hebben gesien ofte dat, de resterende coopvaerdyschepen onder Godts zegen binnengekomen- sijnde, 's lants vlote insgelijck mochte werden binnengetrocken, dewyle, naer de verscheydentheyt van die toevallen de mesures oock ten eenen of ten anderen moetende werden genomen, alsnoch ontydich schijnt te wesen door soodaenige besoignes ende volgende resolutiën de sentimenten van den Staet te ondecken, die naderhant schielycke veranderinge subject souden konnen wesen, behalven dat Uwe Ed*8. oordeel 1) In het Verbaal der eerstbedoelde deputatie (R. A., admiraliteit -1026). 257 ende wyse directie ontrent besoignes van die natuerë seer nootsaeckelijck souden wesen, edoch den drift van eenige leden is daerontrent; sóó groot, dat ick geloove, dat daerrnede niet getardeert sal konnen werden, weshalven ick dienstich versoecke, dat Uwe Ed*. desselfs consideratiën op dat subject aen mijn in het particulier gelieve bekent te maecken, of deselve noch tydelijck mochten komen. De leden van Haer Edel Groot Mog. vergaederinge, alsmede de gedeputeerden van de provinciën ter Generaliteyt, hebben eenpaerigh een seer goet genoegen in de conduicte, die de heeren Haer Hoog Mog. gedeputeerden ende gevolmachtichde over 't employ van 's lants vlote successivelijck hebben gebruyckt, sooverre oock, dat ick tot nochtoe daerontrent niet met alle hebbe hooren carperen, ende sijn de onheylen, 's lants vloote ende de rycke retour- ende andere coopvaerdyschepen overgekomen, geconsidereert gewerden geensints door manquement van oordeel te wesen veroorsaeckt, maer als van Godt de Heere tot een rechtvaerdige straffe den Staet ende de ingesetenen van dien toegesonden, om haere menichvuldige overtredinge". (Van Nicolaas Vivien. 24 September 1665). Hij ziet in het van Munster dreigende gevaar een reden te meer, om de vloot te doen binnenvallen. (Van Nicolaas Vivien. 25 September 1665). „Het generael besoigne, waervan ick voor desen mentie hebbe gemaeckt, is mede gehouden ende alhoewel daerontrent al speculatiën liepen, reflexie maeckende op Vranckrijck ende Spagne, soo is echter den uytslach geweest, dat men sich selfs in goet postuer van defensie soude brengen, soo te waeter als te lande, dat de alliancie met Denemarcken ende Brandenburgh soude werden gevordert, waertgelders aengenomen etc; vele leden adviseerden oock, om een minister naer Engelant te senden, Brieven aan Johan de Witt. IL 17 253 onder pretext van wegens de verwisselinge van de gevangens te sullen handelen ende tegelijck te sullen sonderen, of eenige apparentie tot vrede soude mogen wesen; edoch hetselve, als vooralsnoch ontydig sijnde, wierde van de meeste leden gerejecteert. Ick hebbe oock nopende het invallen van de vloot met de heeren Fagel ende Van Hoorn gesproocken, waervan den eersten van mijn sentiment was, edoch de heer Van Hoorn seyde, dat, behalven den opspraeck, daerdoor oock geperecliteert soude werden de Smirnaesche vloot, mitsgaders de andere coopvaerdyschepen, noch verwacht werdende". (Van Nicolaas Vivien. 27 September 1665). Herhaalt naar aanleiding van De Witt's brief van den 25en de verzekering, dat men algemeen tevreden is over het beleid op de vloot. — Heeft met Fagel en Van Swieten gisteren tegen den avond met een pinkje van Scheveningen getracht de vloot te bereiken, om hem te begroeten en over de belangrijkste zaken met hem te confereeren. Hebben dit door tegen- en toenemenden wind niet kunnen volvoeren. (Van Nicolaas Vivien. 30 September 1665). Die van den 27en is blijven liggen. „Het schijnt niet, dat de goede Godt sal gehengen, dat de executie van het twede lith van Haer Hoog Mog. resolutie van den 30 Julii laestleden werdt getenteert, dewyle de vloote van den Staet door continuele stormen werdt opgehouden ende daerdoor tegelijck verhindert, dat geen schepen van oorloogh, die jegenwoordigh in de gaeten gereet leggen, nochte de vereyschte vivres ende behoefte buyten konnen raecken, om by de vloot te komen. Bovendien soo is hier op gisteren mede tydinge gekomen, dat een boot tusschen Scheveningen ende De Hey is gestrant ende alle het volck gebleven, waeronder soude geweest sijn de vier mannen, die de heere ruwaert van Putten hadde aengenomen, om den bewusten dienst ontrent de Engelsche kusten te konnen doen. 259 De heer Van Beuningen schijnt noch te inclineeren tot het concept, hierbevorens by deselve te meermalen overgeschreven, dat haementlijck wegens desen Staet geen twede bataille behoorde te werden gewaeght, immers niet vooraleer den Coninck van Vranckrijek syne wapenen by die van desen Staet soude hebben gevoeght, weshalven ick mijn verplicht hebbe gevonden Uwe Ed*. hetselve mede in bedencken te geven, alsmede of de vloot niet weder een keer naer het Noorden soude konnen doen, voornamentlijck dewyle het eerste lith van Haer Hoog Mogende resolutie van den 30 Julii noch niet in alle syne poincten ende deelen is voldaen, in voegen dat, naer mijn geringh sentiment, aen de ééne syde de reputatie van het lant niet soude werden geprostitueert door het ontydich invallen van de vloot ende dat aen de andere syde de intentie van Ha^r Hoog Mog. niet alleen soude werden voldaen met het assecureren van de rycke schepen, alhier noch verwacht werdende, maer oock noch bovendien de goede ingesetenen van schaede behoet ende de slach niet gehazardeert werden, die van de hooghste bekommeringh schijnt te wesen; immers soude de zeeslach niet anders als by rencontre vallen, als dese vloot naer het Noorden toe cours setten, om de voorsz. schepen te ontmoeten, daer deselve andersints, naer de kusten van Engelant oversteeckende, haere vloot oock soude konnen missen, die men tot noch toe niet weet, waer die is, ende occasie geven, dat de voorsz. schepen, die verwacht werden, in handen van de Engelschen souden mogen vervallen". — - (P. S.) Hiernevens consideratiën van Bampfield o vér het gebruik der vloot. Hij wilde bij de werving gaarne ritmeester worden, maar is te laat gekomen ').] Over de Munstersche zaken verschillende brieven, meestal van weinig belang. Opmerkelijk zgn enkele missiven van Waldeck: l) Verdere brieven van Vivien tijdeus De Witt's zeetocht ontbreken. 260 (Van George Frederik, graaf van Waldecis. 12 October 1665 '))• Waar blijft Haersolte? Alles zal goed gaan, mits het geld er komt. Geen formaliteiten mogen het goede werk komen verhinderen. Hertog George Willem zal niet openlijk voor den dag komen, maar alles zal op naam van Ernst August geschieden, totdat het goede saisoen terugkeert. Misschien zou het het best zijn, dat, terwijl in deze streek en in Oost-Friesland manschap wordt geworven, van de Nederlandsche zijde de aanval geschiedt, om dus den Bisschop tusschen twee vuren te brengen. Zal met Haersolte aUes bespreken. De Bisschop zoekt den Keizer over te halen, om hem, Waldeck, zijn voornemen te verbieden; zal niets baten. (Van George Frederik, graaf van Waldeck. 10 November 1665). Wicquefort2) zal verhaald hebben hoe goed hij zich gedragen heeft. Eerst een maand na het sluiten van het verdrag is Haersolte aangekomen. Het geld ook te laat. Vandaar oponthoud met het werven. Binnen 4 of 5 weken zal het grootste gedeelte van het volk beschikbaar zijn. Welk plan van veldtocht te volgen? Best zou zijn vereeniging van een goed gedeelte van het leger der Staten met het zijne; daartegen zou de Bisschop niet bestand zijn. Zal zijn best doen, „mais je vous prie d'enjoindre k monsieur de Haersholt de ne reguarder pas si prez a des petites choses, comme monsieur De Vicfort vous dira". (Van George Frederik, graaf van Waldeck. 7 December 1665). Verlangend naar orders, te meer daar prins Maurits aan Haersolte heeft- laten zeggen niets te ondernemen, maar 1) Uit Zeil, evenals de volgende. [Cf. bij het volgende Der Kinderen, t. a. p., blz. 290 vlg., en Brieven van De Witt, III, blz. 153, noot 3. (N. v. d. u.yj 2) Vertegenwoordiger der vorsten van Brunswijt-Lünenburg in de Bepubliek. (N. v. d. U.) 261 onze macht door nieuwe wervingen te versterken. Verkeerd. Men moet den Bisschop geen tijd gunnen, om zijn troepen te oefenen, maar hem met alle macht op het lijf vallen. Brandenburg te ontzien; het vermag in duigen te werpen, wat men te Regensburg tegen den Staat kuipt'). (Van George Frederik, graaf van Waldeck. 20 December 1665 2)). Van prins Maurits en den heer Mullers) gehoord hebbende, dat het Staten-leger optrekt, houden wij ons gereed te marcheeren en den aanval te ondersteunen. Voorzien een spoedig en goed eind van den oorlog, wat hoognoodig is. Tevreden, dat wij een gedeelte der werving van den Bisschop verijdeld hebben en belet, dat zich voor hem verklaarden die daartoe bereid schenen, en dat wij een legertje bijeen hebben gebracht, waarvan de Staat nut zal kunnen trekken. Van bijzonderen aard is de brief: (Van Daniël van Wijngaerden, heer van Werkendam. 1 Maart 1665 «)). Van Beverweert dood5). Om zijn posten zal door de leden der Ridderschap worden gedongen. Daarin de raadpensionaris zeker te kennen; „so geve neef6) in be- 1) Er is nog een briefje van hem uit Zeil van 14 November, waarin hij op antwoord aandringt. „Je sonhaite une subite (in de cette guerre pour le bien de 1'Estat et tant de pauvre peuple, quoyque dans la guerre je trouve moven de me satisfaire". (N. v. d. U.) 2) Uit „Nieubourg". 3) Laurens Muller. (N. v. d. U.) 4) Uit Den Haag. 5) Gestorven 28 Februari 1665. (N. v. d. U.) 6) Dit neefschap zal wel voortkomen uit de Corputs: betovergrootmoeder van De Witt van moederszijde was Antonina Montens en de moeder van mevrouw van Werkendam, Katharina van Zuidland, was 262 dencken, of by dese occasie de heeren pretendenten uit de Ridderschap niet beleefdelick soude kunnen werden voorgedraegen en gerecommandeert de rechtmatige pretentie van mijn persoon, om mede, benevens andere, in de order van de Ridderschap te mogen beschreven werden, gelick mijn voorouderen in haeren tit, tot negen in 't getall ordinaris en noch twee extraordinaris, beschreven sijn ge'weest". Versterking van het lid van noode: drie heeren zijn militairen en, voorzien van een aanzienlijk gouverneurschap, meest in hun gouvernement; Van Asperen in den Raad van State, dus niet verschijnende in de Staten van Holland; dus maar drie heeren, om hier te compareeren. Sedert meer dan twee eeuwen de Wijngaerdens altijd beschreven tot den laatsten heer van Benthuysen ingesloten. Descendeert, echt en recht, van GodtBchalck Oem eersten heer van Wijngaerden, de eenige overgeblevene, behalve jonkheer Carel, „die geretireert leeft". Genoeg goederen en bekwaamheid. Doch hulp noodig om te slagen. De Witt daartoe bij machte. Groote invloed enz. ,,Ick wil hoopen, dat de alliancie van huwelick, waerdoor ick de eer hebbe van onder de vrinde gerekent te werden, mede sijn effect sal doen en aenleidinge geven tot yverige devoiren, om mijn promotie uit te wercken" 2). Over de geschillen met Zeeland aangaande het Hof is niet onbelangrijk de brief van den president : Katharina Montens (Balen, t. a. p., blz. -10-17 en 1345). Een nadere verwantschap zie ik niet. Jacornina de Witte, de moeder van Werkendam, was, voor zoover ik weet, geen familie van De Witt. (N. v. d. U.) 1) Zie de genealogie bij Balen, blz. 1335 vlg., en Van Leeuwen, Batavia Illustrata, blz. 1037. De laatste heer van Benthuysen, in den tekst bedoeld, was Jacob Oem van Wijngaarden; van diens zoon Carel erfde Daniël, zijn neef, later Benthuysen. (N. v. d. U.) 2) De intimiteit van De Witt met mevrouw van Wijngaerden ten kwade geduid in parallel n°. 10442, Cat. Knuttel. [Hier staat als een van de titels van de „Witte Bibliotheeck" onder n°. 56: „Een soentje a la Mode, met de vrouw van Werckendam". — Werkendam's eigen wensch werd in 1667 vervuld: Brieven van De Witt, IV, blz. 212. (N. v. d. U.)] 263 (Van Frederik van Dorp, heer van Maasdam ')). ,Mijn Heer. Ick sal Uw Ed'. met permissie tegemoet voeren, sooveel my bekent is, waerin dat de beswaernissen bestaen, die de heeren Staten van Hollant hebben tegens de Staten van Zeelant ontrent de jurisdictie van 't Hoff van Hollant: 1°. de disproportie tusschen de cessie en de jurisdictie van die van Zeelant; 2°. de sustenue van die van Zeelant nopende de gepretendeerde collaterale maght ende regeringe over het Hoff; 3°. de resolutie van de Staten van Zeelant, daerby die van de gerechte allomme door de provintie worden geauthoriseert, om te examineren, of de provisiën, emanerende van den Hove, niet sijn strydende tegens de bekende privilegiën van Zeelant, waerdoor het 5e art. van het provisioneel accort2) wert gederogeert en het Hoff gesubordonneert onder de subalterne, welcke resolutie is van 26 Februari 1656; 4'. volgens derselver resolutie van den 26 Maert 1664 verstaen, dat het Hoff onbevoeght is te procederen en te statueren tegens een Zeeuwsche raetspersoon, daer integendeel sulcx approberen ende lauderen in 't regart van de Hollantsche raetspersoonen; 5°. verstaen, dat de fiscael geen kennisse vermagh te nemen van verjaerde delicten; 6°. oock niet te appelleren a minoritate poenae, wanneer geen condigne Straffe by den rechter is gestatueert; 7°. verhinderen metterdaet, dat het Hoff soude informeren en statueren tegens miscomportementen van officieren; 8°. priviligieren de stéden, die leden zijn van de regeringe, om by arrest te mogen wysen tot 100 gl. en 600 onder cautie; 9°. sluyten het Hoff buyten alle kennisse van > dominiale saecken-; 10°. ontkenden het Hoff de interinementen van remissiën en perdonnen, want 't gene daervan wert geseght in het XVII art. van het provisioneel accoort, raeckt alleen het segelen van sodanige brieven; 11°. nemen gans geen advysen •1) De brief is ongedateerd.. Waarschijnlijk is hij van Februari of Maart 1665 i toen werden conferentiën met Zeeland over de zaak gehouden (Brieven van De Witt, III, blz. 26 vlg.). De plaats van afzending zal wel Den Haag zijn. (N. v. d. U.) 2) Van 7 Maart 1607: Groot Placaatboek, II, blz. 774. 264 van rechten van de Hoven, want, hoewel sulcx is facultatis, is echter een kleynaghtinge. Is te noteren, dat de resolutiën van den 5 November 1663 ende van den 26 Maert 1664 oock selver sijn genomen naer het tractaet van den 21 September 1662 by 't welck geconvenieert was, dat men soude verbly ven by de instructiën ende verdraegen, sonder daerin iets te veranderen als met gemeen goetvinden; ende wyders, dat blyven sustineren die practiseren alle de bovenstaende contraventiën, niettegenstaende in den jare 1662 was geconvenieert alsvoore gesegt is; meene, datter noch verdere ende andere contraventiën werden gevonden in de deductie van den Hove van Hollant, voor desen aen de vergaderinge van Haer Edel Groot Mog. ingedient. UwEd. gelieve dese myne gedaghten ten besten af te nemen, Mijnheer, Uw Edts. ootmoedigen dienaer Frederick van Dorp". Ten slotte volgt een biljet van een onbekende aan ,Monsr. De Beverningh tot Tergow". (Van Blaspeil. 29 December 1665J)). „Ayant escrit & monsr. Vane8) que, s'il les croyoit en Engleterre enclins a un accommodement auqunement raisonable, que je serois ayse de le voir, et qu'a ce propos je mènerois avec moy une personne, a qui il se pourroit fyer de ce qu'on luy diroit, il m'a respondu qu'il seroit ayse de me voir et qu'il scavoit bien que le Roy, son 1) Brieven van De Witt, II, blz. 383, noot 3. (N. v. d. U.) 2) Uit Den Haag. [Fruin had hier later met potlood bijgeschreven: Buat? Dat dit de schrijver zou zijn, lijkt mij onwaarschijnlijk om de spelling. De door Fruin ook bijgevoegde verwijzing: Brieven, II, blz. 148, stelt het haast buiten twijfel, dat de Brandenburgsche gezant de schrijver van dit briefje is. De hand komt overeen met die van een briefje van hem aan De Witt van 18 December 1665. (N. v. d. U.)] 3) Walter Vane, Engelsch gezant in Brandenburg (zie Dict. of Nat. Biogr., i. v. Vane, Henry). (N. v. d. U.) 265 maistre, ne visoit du tont k autre but qu'a une paix honorable et raisonable. Ce que j'ay creu, Mons'., mon devoir de vous avertir, comme soushaitant de tout mon coeur le bien de 1'Estat et comme estant k vous, Monsieur, en particulier". [') Er zgn nog enkele brieven ter aanvulling van ; * Fruin's excerpten uit dit jaar te vermelden of gedeeltelijk mede te deelen. 11 Februari 1665 schrijven burgemeesters van Amsterdam, dat ze vernomen hebben, dat Ruysch ernstig ziek is. Zij bevelen als opvolger Van Beuningen aan, te wiens voordeele zij onder meer aanvoeren, dat hij „een gemackelijek humeur" heeft. De Huybert, de Zeeuwsche raadpensionaris, ontwikkelt in verscheidene brieven uit November en December 1665 een plan, om de Engelsche retourvloot bij St.-Helena af te wachten en aan te tasten. Als opvolger van Beverningk, die in dit, jaar als tresorier-generaal bedankte, kwam Johan Meerman in aanmerking -). Hij schreef zelf 17 December 1665 zich voor dit ambt niet geschikt te achten. Opmerkelijk is de zich hierbij aansluitende brief van hem: (Van Johan Meerman- 26 December 1665 *)). „Sedert ick de eere gehadt hebbe met UEd*. te sprecken over de saecke, UEd*. bekent ende die my wat personeelijck raeckt, ende sedert dat de heeren gecommitteerdens van de heeren Gecommitteerde Raeden4) hier 1) De nu volgende passage tot het ] op blz. 269 is met de er bij behoorende noten door mij aan Fruin's excerpten toegevoegd en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 2) Cf. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad: Eene Hollandsche stad onder de Republiek ('s-Gravenhage, 1920), blz. 141 vlg. — Over Meerman: hiervóór, blz. 18, noot 4. 3) Uit Leiden. 4) Cf. Blok, t. a. p., blz. 143: de bedoeling van de bezending was de vroedschap terug te doen komen op haar besluit, dat Meerman, als hij trésorier werd, geen vroedschap kon blijven. 266 niet hebben konnen obtineeren van de heeren burgemeesteren convocatie van de vroetschap, schynen de gemoederen wat verandert te sijn ende bespeure, dat men hier seer verleegen is, dat men de voorsz. convocatie aen Haer Edel Mog. heeft geweygert. Maer ick kan niet naelaeten UEd*. communicatie te geven van datter op eergisteren een saecke is voorgevallen, die de instanciën, die op my nog souden mogen werden gedaen, absoluyt desperaet maecken, naementlijck dat men uytgestroyt heeft een libel *), sóó impudent, calumnieus ende seditieus, tot naedeel van mijn goede naem ende faem, die my waerder is als mijn leeven, dat ick een onveranderlycke resolutie hebbe genoomen van nu nog oyt aen eenige instanciën, by wien ende met wat effect die oock in de voorsz. saeckë souden konnen werden gedaen, te defereeren; ende off het niet genoeg en waer, dat men my traduceerde, soo heeft men oock UEd*., aen dewelcke de gemeene saecke van ons vaderlant soo een singuliere ende noyt vergeldelycke obligatie heeft, daerin in spul moeten brengen, met de woorden: „by der gratie van den Alvermogenden Grave van Hollant ende gouverneur-generael van de Vereenichde Nederlanden Joan de Wit", etc. Hoe men my dan heeft gecarasseert, kan UEd*. licht besluyten. Immers ick meene niet, dat men soodanigen schryver boven reeden soude beswaeren als men hem aen een pael settede ende wel hertelijck fustigeerde ende geeselde. Ick sal niet naelaeten by de eerste gelegentheyt het voorsz. staeltje van Albert Duer2) UEd1. wel eens te vertoonen, met hetwelcke men my als met een „„vale'"' heeft willen dimitteren, ende hebbe de saecke nu soo opgenoomen, dat ick de voorsz. calumniën niet beeter als hier blyvende door contrariebaerblyckelycke preuven sal konnen abstergeeren. Ende versoecke daerom op al het gedeelte, dat ick in UEdts. vrientschap mochte hebben, dat men my tog niet verder •1) Het is mij tot dusverre niet mogen gelukken een exemplaar van dit geschrift te ontdekken. 2) Wat dit is, zou misschien met behulp van het pamtlet zijn op te lossen. ■***?* I? 267 wil perssen, alsoo ick wel kan sien, dat men my hier door nieuwe resolutiën, die satisfactoirder sullen sijn als de eerste, sal trachten te brengen in soodanighen extremiteyt, dat men sal meenen te konnen sustineeren, dat het daernae niét een anders, maer privatelijck myne schuit sal sijn, en'de ;dat men soo sal trachten de blame alleen op myne schouderen te laeden". Hij is vastbesloten niet op zijn besluit terug te komen. (P.S.) Verzoekt van de zaak in Den Haag geen melding te maken, als het paskwil daar nog niet bekend is; misschien zal men ondertusschen den auteur uitvinden ■). In verband met wat De Witt 24 December 1664 ■) aan Johan Maurits schreef, verdient diens antwoord te worden medegedeeld: (Van Johan Maurits van Nassau. 10/20 Januari 1665 3)). Gelezen uw schrijven van 19 4) December: „waerop ick Uw Ed. niet can onbericht laeten, dat myne intentie geensins is geweest deese charge te ambieeren ende by mynen voorgaenden 5) alleene dit oogmerck heb gehadt, naedemaelen door het versterff van d'heere prince Wilhelm Frederick van Nassau zaliger ged. van het Huys, waervan den Staet sich tot hiertoe heeft gelieft te bedienen, bycans 1) Hoe dit afgeloopen is, blijkt uit de correspondentie niet. 12 Januari 1666 bedankt Meerman De Witt voor het korte onderhoud over het „jegenwoordich weesen van ons gemeen lieve vaderland t en van de expediënten, die strecken souden konnen, om eenmaal ter eenre of ter andere uut1 dese becommerlycke constitutie te connen geraecken". Hij wil dit onderhoud gaarne voortzetten (zie verder Brieven van De Witt, Hl, blz. 380, noot 3). 2) Brieven van De Witt, II, blz. 525, noot 2. 3) UH Franeker. —' Hij vertoefde hier nog na het hem overkomen, bekende ongeval. 4) Maurits schreef: 24 December, wat een vergissing zal zijn. 5) Die van 6 November (zie t. a. p.; in de verzameling aanwezig). 268 niemand meer als ick overich is, Haer Edel Groot Mog. te verseeckeren van mynen schuldigen plicht ende bestandige affectie tot haer interesse, ende dat ick gereet ben by voorvallende occasie, waertoe Haer Edel Groot Mog. conden moogen goedvinden, my naer mijn geringe capaciteyt (te) laten gebruycken met denselven yver als ick altoos hebbe gedaen, gelijck ick dan oock in 't bysonder nae niets meer verlange als naer eenige gelegentheyt Uw Ed. in der daet te bethoonen, dat ick ben" enz. Ten slotte een briefje van Quellinus. Ter inleiding diene, dat Pieter de Graeiï 30 Januari 1665 schreef, dat Quellinus op een Zaterdag „tot perfectie van zgn begonnen werck" ') naar Den Haag zou komen, omdat De Witt in dezen tijd zich niet naar Amsterdam kon begeven „Soolangh soo diep in de winter sijn ende de vorst subject, kan daer niet aan doen"; hij zal moeten wachten tot Maart of tot dat de vorst over is. (Van Artus Quellinus1)). „Alsoo de gelegentheit voorgevallen is, dat ick haest meyne met de woon naer Antwerpen te gaen, terwylen de stadt den winckel van beelthoudery hebben te niet gedaen ende de plaetse in arven verkoft, ende gelijck ick het cor.terfeytsel van UEd*. in marmer onder handen hebbe ende nu seer by komt van haest gedaen te hebben — alleen sal resteren de ééne handt, die mijn heer begeerden, dat ick moeste naer het leven doen —, ende ick altijt gehoopt hadde op het overkomen van UE., mer, insiende de groote occopatiën van UE., soo bidde mijn (heer) my te laten weten, hoe ick het stellen sal, oft eenige apparentie is, dat UE. hier eenige affairen souden roepen ende dat ick dan mochte die gelegentheyt waernemen oft wel dat 1) Hiervóór, blz. 178. 2) Zonder datum of plaats van herkomst. De laatste is Amsterdam. De eerste zal wel Februari 1665 zijn. Uil een briefje van Pieter de Graeff van 2 Maart 1665 blijkt nog, dat Quellinus 1 Maart bij De Witt zou komen. 269 ick sal over in Den Hage komen, tegen dat Syne Ed*. sal tijt hebben, om twee uren daertoe te verleenen. Dit is de reden, dat ick soo vrymoedich schryve; hope, dat UE. my dit ten besten sal affnemen; ondertusschen bidde Godt mijnheer te sparen in geluckige gesontheyt ende sal my seggen" enz.] 1666. Van dit jaar is ongelukkig slechts de correspondentie over de zes eerste maanden tot ons gekomen. Men weet aan het Algemeen Rijksarchief niet, waar de andere helft gebleven is. Wjj beginnen met de brieven van Bampfield (zie hiervóór, blz. 204). (Van Joseph Bampfield. 12 Januari 1666 ,*)). Hierbij berichten uit Engeland, van dezelfde vertrouwde hand als waarvan eenige brieven in het vorig jaar aan den raadpensionaris zijn meegedeeld. Zoo zij behagen, zal hij de correspondentie voortzetten; anders ze afbreken. Hij heeft voor zijn eigen belangen niet te correspondeeren en wil geen meer wantrouwen wekken, „quoyque l'on pourroit croir que d'avoir perdu tout, il y a longtemps, et estre persécuté bien prés de la mort et estre aujourd'huy proscrit par un arrest du Parliament, condemné a. mourir sans procés, si pris, s.on sang poisonné et sa familie deshonnorée, estant déclaré publiquetnent traistre, m'auroit mis au couvert contre la soubcon". De bijgevoegde berichten bevatten niets, wat ons thans nog interesseert (Van Joseph Bampfield 6 Februari 1666 2j). Waarschuwing tegen Ravens *ƒ, „eet Anglois que je vous 1) Zonder plaats van herkomst. 2) Uit Den Bosch. 3) Zie hiervóór, blz. 202. [Dit verhinderde niet, dat Ravens mee uitvo' r (zie hierna, blz. 283). (N. v. d. U.)] 270 amenois deux fois dans le mois d'Oust passé —, car j'ay bien de la raison de soubconner qu'il ayt eu et qu'il ayt encor des correspondances avec la Cour d'Angleterre et que 1'avis qu'il donne, et les propositions qu'il fait, sont concerté avec les ministres du Roy". Geen personeele vijandschap, die hem zoo doet schrijven; dat ligt niet in zijn karakter enz. Over zijn compagnie ')"• hoopt, dat die goed betaald zal worden. Heeft zijn officieren gekozen niet naar zijn eigen belang, maar naar dat van den Staat; al zijn volk uitgelezen, best bereden en gewapend. Veel kosten gemaakt, van alle vrienden geld geleend enz. Geen andere beschermers dan de raadpensionaris, de ruwaard en pensionaris Vivien. (Van Joseph Bampfield. 13 Februari 1666 2)). Legerberichten. (Van Joseph Bampfield. 22 Februari 1666 3)). De brief aan den Prins van Tarente gegeven *). Benieuwd, wat de heeren besluiten zullen. Tarente zou voor zich zelf geen zwarigheid hebben onder prins Maurits te dienen, doch vreest, dat diéns beleid niet genoegzaam is, om goeden uitslag te verzekeren. Zou zich noch door Waldeck noch door Pradel5) kunnen laten commandeeren. „Et pour faire comprei.dre que ce n'est pas 1'ambition, 1'aversion ni aucune caprice que luy inspire ces sentimens la, mais principalement le bien de 1'Estat, elle (nl. S. A.) croit Mr. Turenne si grand capitain et si nécessaire pour la service de 1'Estat qu'elle en est fort content du premier projet pour monsr. 1) Hiervóór blz. 202. 2) Uit Oudenbosch* ' 3) Uit Den Bosch, evenals de beide volgende. 4) Waarschijnlijk die van 14 Februari (zie Brieven van De Witt, III, blz. 168, noot 5). (N. v. d. U.) 5) Pradel, de commandant van het Fransche hulpleger tegen Munster. (N. v. d. U.) 271 de Turenne général, le prince Maurits lieutenant général et luy tróisième comme général de 1'artillerie, en cas que cela seroit le troisiesme charge''. (Van Jpeeph Bampfield. 2 Maart 1666). Legerberichten en berichten uit Engeland (beide van geen belang). (Van Joseph Bampfield. 17 Maart 1666). Op de vraag, of het ontwijfelbaar is, dat de wervingen in het Luiksche en in Brabant door Van 'der Nat en „De Gruiter" ') voor den Bisschop van Munster geschieden, en op zijn naam, luidt het antwoord volmondig: ja. Zelfs weten wij zeker, dat negen niet zeer sterke compagnieën cavalerie van den markgraaf van Baden en zes compagnieën infanterie te Diest, Aerschot, Sichem en in die buurt geposteerd zijn, om die roovers te ondersteunen, zoo de Staatschen hen op de hielen zitten. Er is vroeger besproken, dat, zoo dit vast stond, men den vijand bestrijden en vervolgen kon, waar men hem aantrof. De prins van Tarente zou daartoe gezind zijn, zoo hij op de goedkeuring van de Gecommitteerde Raden rekenen kon. (Van Joseph Bampfield. 29 April 1666 *)). Schrijft, omdat hij den raadpensionaris niet te spreken kan krijgen. Geld dringend noodig voor zijn compagnie. (Van Joseph Bampfield. Mei(?) 1666*)). „Mon valet" met berichten uit Engeland terug. Zal er nu heenzenden een Hollander, die lang in Engeland is -I) Bedoeld is Cleuter, een der bende-aanvoerders,' die invallen deden (zie Der Kinderen, I, blz. 378). (N. v. d. U.) 2) Uit Den Haag. 3) Zonder datum of plaats van herkomst. Ligt bij de brieven van 4 Mei 1666. 272 geweest en voor een Engelschman kan doorgaan, neef van den herbergier uit het Hof van Holland bij de Nieuwe Kerk in Den Haag. — Legerberichten. De regeeringsverandering te Amsterdam was altijd een zaak, waaraan veel hing. Dit jaar ging zij naar wensch. (Van Gerard Bicker van Swieten. 28 Januari 1666 »))• De nominatie van de 14 voor-schepenen is afgeloopen. „De bande van onse vrunden schynen veel meer kracht te sullen setten, omme op de aenstaende electie van burgemeesteren naer haer sin te krygen als onse vreese wel vermoedt had, ende heeft sigh in 't nomineren van de 14 personen genoechsaem gebleecken ende is het de andere al voor soo veel verre buyten haer gissingh gegaen ende ken een welgeforrneerde bancq van schepenen een groot ren fort tot de verkiesinge van de burgemeesteren bybrengen". (Van Gerard Bicker van Swieten. 1 Februari 1666). Afloop der verkiezing a). „Onse gesamentlycke vrunden sijn 't weder te boven gekoomen *). — De koe is voor ons op haer richter syde gevallen ende sijn onse vrunden het hoeckje weder te boven geseyldt. Burgemeesteren ende schepenen hebben 't nu maer met twee heeren, nament-, lijck de heeren Van Vlooswijck ende Tulp, tot burgemeesteren te maecken, konnen eens werden; ende heeft 1) Uit Amsterdam, evenals de volgende. 2) Zie hierover Bontemantel, de Regeeringe van Amsterdam (uitg. Kernkamp), II, blz. 136 vlg., eu Elias, t. a. p., blz. CXIII vlg. (N. v. d. U.) 3) Fruin vat hier twee brieven over hetzelfde onderwerp samen. Het gedeelte tot hier is uit den tweeden, het volgende uit den eersten. De laatste was door Bicker 's middags geschreven en met den postwagen verzonden, 's Avonds zond hij den tweeden, omdat de brieven per postwagen soms een dag te laat kwamen. (N. v. d. U.) 279 (Van Lambertus Reynst. 6 April 1666 >)). „Den inhouden van UEd. missive van den 3 deser1) den heer burgemeester Valckenier communicerende ende met denseïven den toestandt der saecken, daarin verhaalt, overleggende, connen niet anders als groote becommeringen en swaarigheden tegemoetsien, soo in 't aannemen als in 't affslaan de opvoedinge van de heere Prince van Orangie als een kint van den Staadt, doch, genootsaack sijnde van de twee bovenverhaalde één te kiesen, soo dunck ons de voorslach, by UEde. gedaan, om de redenen, daarby verhaalt, de beste te sijn, gelijck oock genoechsaam met eenriaricheyt van stemmen in den Raedt is verstaan, met ende onder die precatie als UEd. is schryvende, te meer uyt oorsaacke wy het lichaam van onse regeringe alhier gans niet welgestelt weten 3) en twyfelen, als het contrarie van burgemeesteren *) wierde voorgedraagen, het met meerderheyt van stemmen soude hebben te booven gecoomen, en te boven comende, onse weder-partye, die het met de voorgaande veranderinge van de regeringe t'enemaal is ontschooten ende selfs connen oordeelen voor een groot gedeelte de clem quyt te sijn, daarmede ons soude trachten soo by de gemeente ende predicanten odieus te maacken, alsoec(?) daardoor eenige van onse vrunden — sijnde de saecke tegenwoordich soo gelegen, dat wy daervan niet één moogen missen — van ons af te trecken, alsoo wy bespeuren met groot leetwesen deselve wederpartie met alle middelen, niet aensiende, ofte deselve tot naadel van den Staadt ofte stadt soude mogen sijn, soeèken haar te versteroken ende ons te verswacken, om daardoor weder de bovensangh te mooghen krygen, soodat nue niet door dese scheuringe en partyschap sooveel kan werden te wegh gebracht als wel oordeelen nevens UEd. den dienst van 1) Uit Amsterdam, evenals de volgende. 2) Brieven van De Witt, III, blz. 169. 3) Cf. nog Brieven van De Witt, III, blz. 155, en de hiervóór, blz. 272, geciteerde plaatsen over de verkiezingen van 1666. (N. v. d. U.) 4) Reynst' zelf was in 1666 geen burgemeester. (N. v. d. U.) 281 Velthoven uit Middelburg, een van C. Pompe van Meerdervoort voor een neef Michiel Pompe van Meerdervoort). Bij het benoemen van het gezin van Zijne Hoogheid schijnt in aanmerking gekomen jonkheer Cabeljau. Althans leest men in een der bedoelde brieven: (Van Cornelis Fanniu3. ± 4 Mei 1666 '))• „Ick kan niet laten UwEd*. bekent te maecken 't geene my soo aenstondts inschiet, dat joncr. Cabelliau2), ritmeester van een van de jonghst geworven compagniën, noch cornet is van de compagnie van den heer Buat en desselfs groot vriendt, die apparentelijck de bewuste recommandatie sal hebben uytgewerckt, om door sijn goede vrienden sijn interest ten Hove te conserveren. Waermede" enz.s) 1) De brief is zonder datum en plaats van herkomst. Er staat met potlood op: „gevonden nevens brieven van 4 Mei '1666". [Nog is er een briefje van Constahtijn Huygens voor zijn neef De Wilhem, dd. 17 Juni 1666, dai ontbreekt in Worp's uitgave van Huygens' brieyen. De bedoelde neef is Maurits le Leu de Wilhem. (N. v. d. U.)] 2) Waarschijnlijk is Jan Cabeljauw bedoeld (zie Hora Siccama, Aanteekeningen en Verbeteringen op het Register op de Journalen van Constantijn Huygens den Zoon, blz. 132). (N. v. d. U.) 3) Van de Prinses-Douairière zelf is slechts één brief aan De Witt over de educatie, van haren kleinzoon bekend, dd. 21 Juli 1666 uit Kleef (Huisarchief, ms. inv. Willem III, n°. 2582; copie): ofschoon overtuigd, dat De Witt, nu hij de „m'edeopsicht" over den Print aanvaardt heeft, geen gelegenheid zal laten voorbijgaan, „sonder te geven evidente preuven van syne sorghvuldicheydt ende yver tot desselfs laste", wil zij hem en den anderen gedeputeerden 's Prinsen belangen, „dewelcke soo nauw met die van den Staet verknocht sijn", aanbevelen. Zij hoopt, dat De Witt gedurende de tegenwoordige vergadering der Staten van Holland die belangen zal bevorderen, „tot voldoeninge van de hope, die UwEd'. ons daertoe van tijt tot tijt heeft gelieven te geven. Hierdoor sullen alle diegene connen werden gedisabuseert, dewelcke daerontrent eenige quade impressie mochten hebben, ende wy voor ons sullen in het goede ende vaste vertrouwen, 't .welck wy op UwE. hebben geset, noyt meerder gesterckt noch gestijft connen werden als wanneer wy althans eenige effecten (van de beloften), aen ons dienaengaende 282 In twee brieven geeft Johan de Wit verslag van zgn wedervaren te Zwolle; ook niet noodig hier over te nemen. Eenige brieven van de echtgenoote van De Ruyter zijn in onze verzameling. Zij zijn van geen belang (vgl. Brieven van De Witt, III, blz. 185). [') Belangwekkend om den schrijver en om den dag, waarop het geschreven werd, is het volgende briefje2): (Van De Ruyter. 14 Juni 1666 ')). „Naerdat wy 2 daegen lanck hebben geslaegen, hebben wy eyndelijck gistre merge onse viant op de vlucht gecregen, tot 's avonts toe, als wanneer wy den Engelsen admirael van de witte vlagge hebben genomen met 90 metaele stucken en 600 mannen, en vermits de viant secours cregen van 20 vorsche schepen, hebben wy denselven on brant gesteecken en op heden desen mergen comen sy weder tegens ons aen, soodatter geen tijt is, om iets ter dege te schryven, daerom desen in grooten haeste; gegeven, sullen coomen te sien". Zij verzoekt ten slotte, dat de Prins naar Kleef moge komen op bezoek. — De Witt's antwoord: Brieven van De Witt, III, blz. 176. (N. v. d. U.) 1) De volgende passage tot het ] op blz. 284 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 2) Het aantal brieven van De Buyter in onze verzameling is niet groot en de meeste zijn van weinig belang. Er zijn enkele uit December 1665 en meerdere uit voorjaar 1666. In verband met Brieven van De Witt, III, blz. 148, noot 1 (aan het einde), vestig ik er de aandacht op, dat De Ruyter 21 December 1665 uit Amsterdam schreef, dat hij hoopte bij terugkeer uit Zeeland met zijne vrouw De Witt te komen bezoeken, en in verband met t. a. p., blz. 165, noot 1, dat de admiraal 26 Maart 1666 uit Rotterdam schreef, dat hij geen afscheid had kunnen nemen, omdat de gedeputeerden tot de zeezaken hem gelast hadden met spoed naar Rotterdam en Hellevoetsluis te gaan. — 31 Maart schreef hij aan boord van de Zeven' Provinciën gekomen te zijn, waar toen nog slechts 183 man op waren. 3) „In 't schip de Zeven Provinciën". 284 versett te sien, hoe geduerick de windt is onse tegengelopen in verandering van wind, dewelke my seer leedt is, maer mouten subrnitteren aen den hand van Godt, die als regeerdt; van wegens de Engelse schepen sullen, manheer beter verrichting hebben* door mijnheer admirall, maer, indien God sullen gelieven noch een windt te verleenen, soe hope ick, dat wy souden haer vinden onbequaem veel resistentie te doen, ende ondertusschen mijn devoir de affaires voort te setten, sullen niet in gebreck bliven; met versoeck pardon voor dese geschrift ende dankbaerheydt voor alle faveur, blive" enz. ')] Het is bekend, hoe Guiche, in zijne Mémoires (uitg. 1744, p. 289), van het gevaar, dat hij in den zeeslag van Juni van dat jaar geloopen had, opsnijdt. Bevestigd wordt zijn verhaal door een brief: (Van Laurens Buysero. 16 Juni 16662)). - - - - „Den heer luitenant admirael Tromp is gisteren avondt hier gecomen. Conté de Guyche ende den Prince de Monaco sijn na de middach hier mede gearriveert en by Syne Hoochheyt geweest; sijn het miraculeuselijck ontcomen" [3) Ter aanvulling van Fruin's excerpten uit dit jaar valt nog het volgende mede te deelen: Henry des Marets, „pasteur de 1'église wallonne'' te Delft, schrijft 15 Januari 1666, dat zijn vader, prof. 1) Ik vestig nog de aandacht van belangstellenden op een uitvoerig schrijven van een onbekende over zeetaktiek met teekening van een slagorde, gevoegd bij een brief van Isaac Pauw van 14 Mei 1666, en op „'eenige consideratiën over de vloot", die zich bevinden onder de brieven van Mei. 2) Uit Den Haag. 3) De nu volgende passage tot het ] op blz. 291 is met de er bij behoorende noten door mij aan Fruin's excerpten toegevoegd en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U). 285 Maresius '), De Witt dankbaar is, omdat hn tign. geschrift over „la religion épiseopale" heeft willen doorlezen ; hij wil het gaarne laten drukken, mits De Witt Gockinga of Nyeveen a) aanspore, om hem door de Staten van Groningen te doen machtigen, uit vrees „qu'il ne demeure chargé de 1'envi» publique et qu'il ne soit la Jf'srfctime d'une cause si jaste et si équitable". J. B. Schaep schrjft 8 Januari 16661 luit Hoorn een langen brief over het gemis aan zuinigheid op de vloot. Hij vreest, dat De Witt het verwaand zal vinden, dat hij dit doet. „Evenwel op het gerucht ende de daet' selfs van UWelE. ingebooren, goedaerdigen ende lijtsaemen aert in 't aenhooren van allerlëy slag van menschen itnttü ifc vertrouwen, dat UWelEd. de argwaen van soodanigen verwaentheyt van sich sóó veer afleggen sal, als deselve gerechtelgek van my vandaen is''. Hoe felle vijandschap De Witt's partij ontmoette, blijkt uit den volgenden brief van een mjj overigens onbekenden schrijver, maar blijkbaar uit Dordrecht: (Van Matthias de Both. Eind Januari? 1666 ')). ,Wanneer ick desen morgen vroegh ontrent de kloek vier euren door het trommelslaen wierde wacker gemaeckt, soo vielen my in seer wonderlycke consideratiën, dewelcke my oock aenprickelde dese regulen ter handen van mijnheer te stellen, ten eynde my oock te ontlasten ende ter contrarie te voldoen de plight van mijn eer, eet en liefde, dewelcke ick dit mijn vaederlant, als specialijck oock den persoon van mijnheer, ben toedraegende. 't Is dan geleden ontrent thien a elf weken, dat alhier in mijn huys gelogueert -1) Samuel Maresius. Een geschrift, als de zoon bedoelt, wordt bij Haag, La France Protestante, V, p. 320 sv., niet genoemd. 2) Arnold Niveen of Nyeveen, gedeputeerde van Groningen ter StatenGeneraal. 3) Zonder -datum of plaats van herkomst. Ligt tusschen de brieven van einde Januari 1666. De inhoud wijst wel op dien tijd. De naam De Both komt bij Balen meermalen voor; daarom 1*1-BoWrecht wel de plaats van afzending zijn. 286 beeft den persoon van Jan de Vries, soon van den gewesen recktor alhier '), dewelcke ick gevonden hebbe te zijn soo een vileyn en inpertinent humeur in zijn discoersen tegens de welgereputeerde goede voorsorge van mijnheeren de Staten by dese conjuncture des tijts over ons vaederlandt ende den welstandt van dien, dat ick, van spijt somwylen niet wetende wat tegen seggen, daghte, dat die vendt de duyvel tegen desen Staet in hadde, ende hem soo ralj erende menighmael tegemoet gevoert, dat hy een bequaem instrument was, om de goethertige ingesetenen te misleyden, èn oft hy voor zijn perticulier niet diegene moght wesen, dewelcke hielp praotycken smeden, omme te helpen ondermynen de goede intentie van mijnheeren de Staeten als ruwine onses vaederlants, soo sulckx soude hem doenlnck zijn, doch alle dito zijn ordinarii discoersen als in den windt slaende, soo dat den Bisschop ofte ten minsten de Engelsche welhaest alhier meester soude wesen ende dat hondert bisschopse genoegh waeren, omme 1000 van de onse te slaen ende wegh te jaegen, voorts te waeter van de Engelsche, dat die met een schip en een man soo goet waeren als onse thien ende thien mannen, dat selver hy den admirael Opdam, De Ruyter, jongen Tromp, Egbert Meuwsen, Keessen Everts ende andere wel hondertmael hadt hooren seggen, dat het inpracticabel was, dat wy tegens de Engelschen soude konnen bestaen, veelmin slaen ofte op haer oyt enigh voordeel hadden te verwaghten, soodat de Staeten waeren luyden, welcke haer het wel te regeren niet en verstonden, maer alle haer arme inwoonders de rycke maer uutputten ende de geringe maer als op de vleesbanck braghten, daer zy, seght hy, ter eerster instantie, met ene vier è vijf tonnen gouts hadde konnen vrede maeken en soo voorts, wandt, seyde hy noch onlanghs, daer _is Pradel, governeur der Fransche troepen, derft al 1) Waarschijnlijk dezelfde als genoemd hiervóór, blz. 166. Deze was een zoon van Arnoud de Vries (Balen, t. a. p., blz. 387 en 1007). Dat deze rector van de Latijnsche school te Dordrecht zon geweest zijn, is mij niet gebleken (zie de lijst bij Balen, t. a. p., blz. 674). Misschien is dus de plaats van afzending toch een andere. 28? aen haer schryven, dat hy soo der Staeten commande niet pareren kan, en soo zy 't haer niet beter verstaen, dat zy dan ten minsten aen die het beter wisten, behoorde te vraegen". Hij zegt ook, dat De Witt graaf van Holland wil worden enz. enz. Uit de tweede helft van 1666 is alleen een klein bundeltje stukken bewaard, waaronder worden aangetroffen twee brieven van Davidson, die over de door hem beproefde vredespoging handelen. Zij verdienen te worden medegedeeld, ook ter nadere toelichting van De Witt's antwoord op den eersten (Brieven van De Witt, III, blz. 230). (Van William Davidson. 3/13 Augustus 1666 ')). „Ick hebbe niet nae konnen laten volgens mijn beloften aan monsr. advocaat ColgarJ) mijnheer bekent te maken van mijn arrivement alhier, alwaer ick hebbe verstaan van den leste bloedigen batalye tusschen de twe machtigen scheepsvlooten, dat bedroeft is om te hooren, van soveel onnosel christenbloedt gespilt te worden; Mijnheer, het is nu tijt, om vriendelyke addressen te maken aan Sijn Mayesteyt van Groot Britaigne tot een accommandatie van 't gepasseerde, wesende versekert, dat Sijn Mayestijt genegen is tot een bestandigh ende oprechtig vrede met sijn oude bontgenoten, de heeren Staten, ende ick weet het wel, dat UwelEd*. kan veel in doen tot beste van 't vaderlandt, om een eerlij ck en bondigh vrede met dese kroonen te maken tot welvaart van de gemeynte ende voortsettinge van de gewesen floresant negotie. Ick verseker mijnheer, dat Sijn Mayestijt een Godtvresende, oprechtig vrome prins is, die den vrede bemindt ende is bedroeft voor het vergietinghe van soveel christenbloedt, 1) Uit Whitehall, evenals de volgende. — Deze eerste in Engelsche vertaling: Bijdragen Vad. Gesch., IV5, blz. 388 vlg. 2) Coljer waarschijnlijk. 288" tot spot va» Godes kerck ende ons réMgioen geboren vyanden; ick ben geen hovelingen, maar ben geneegen van harten tot vrede van beyde natiën, alsmede respect voor UWelEd*8. persoon; mijnheer, ick. vertrouw, dat, bysooveren dat de heeren Staten soude gelieven alleen alhier te tracteren met Sijn Mayestijt sonder enige mediateurs, mits uu&luytende de Franse koningh; dat doende, soo soude UW&lEd*. een gesegent instrument sijn tot welgraart van de onderdanen, en soo UWelEd*. geraden vindt en mijn capabel oordeelt enige dienst te konnen doen, dat UWelEd*. magh gelieven het brief voor Sijn Mayestijt aan mijn toe te senden, het sal trouwelijck gelevert worden, en meteen te versekeren, dat Sijn Mayestijt sal de heeren Staten beantwoorden en haar tot hem te noyen, om een goedt eynde te maken met een naerder aliancie; alsdan so hoeft men geen vyanden te achten, als Syn Mayestijt met de heeren Staten eens bennen; biddende, dat mijnheer gelieft mijn slechte schryvens ten beste uyt te duyden; het geschiet uyt een oprechtig ende genegen hart; so UWelEdt. yets aen mijn gelieft te schryven, so gelieft mijn brief te addresseren onder couvert van My Lord Arlington, chijf secretaris in de Secrete Raat van Sijn May*., welcke wordt mijn ter hant gestelt; verhopende, dat UWelEd*. so voorsichtich is, UWelEd*. self niet meer te laten mislyden door quade instrumenten met haar seggen van de oneenighijt in Sijn May*8, dominion; en datter geen geit is noch geen volck te krygen tot gebruyken op Sijn May*8, vloot, sulckx heeft contrarii gebleken ende ick hebbe den eer gehadt in 't begin van dese oorlogh UWelEd*. te seggen aangaande het bovenstaande regulen, dat het sou heel anders uutvallen, gelijck als het gedaan heeft; daar is nooyt een koningh in Englandt geweest, die ooyt meerder de harten van sijn onderdanen gehadt heeft als Sijn tegenwoordige May*., ende daarbenefens so heeft hy haar beurs ende bovendien soo sal daar geit genoegh gevonden worden in Sijn May*8, dominion tot voortsettinge van een langdurigen oorlog, » die Godt verhoede, welcke goede patriotten kan voorkomen; de tijt is nu geboren op UWelEd*8. zyde, in accommandatie te bereyden tot Godes eer ende welvaart van 289 UE. onderdanen; wenschende, dat ick de eer had by UË. te sijn, ick sou UE. een oprechtige inform&tie geven van de macht van dese landen. Ick weet wel, dat"tTWelEd*. hier correspondeert met een parsoon, om een groote heer hier te sonderen van enige dingen, maar ick vertrouw, dat sulcx niet sal geschieden *); ondertu'sschen ick bid voor de vrede ende gemene spreekwoort in Hollant is: maackt met Engelandt vrede en de drommel trouw de Franse2). Mijn heer, ick sal mijn laten gebruycken, so het UE. belieft mijn te vertrouwen tot bereydinge van een accommandatie; daarom soo sou ick wensche en bidden, dat UwelEd*. gelieft op geen kleene pickedilletyes te staan, om te proponeeren van de een ofte ander neuteriale plaetsen metten anderen te tracteeren; dat ick mocht raden, ick soude alleen in Sijn Mayts. arme vallen en ick durf beloven, dat UWelEd*. met Sijn May*, duysent maal beeter alleen te recht soude komen als met eenige mediateurs. Ick heb Godtlof de eer van Sijn May'8, genadighste gunst en gratie te hebben en dat hy mijn geloof geeft in dingen, die apparentlijck hy aen een ander niet soude believen te doen, alhoewel dat Sijn May*, wel weet, dat ick geen hovelingh, student noch soldaat ben, maar een eerlijck man, die de vrede bemint, ende gelieft vastelijck te gelooven, dat ick mijn selver geluckig sou achten, bysoveren dat ick eenige dienst konde doen aan Hollant, alwaar ik heb over de 34 jaren verkeert; ick wil mijnheer niet langer ophouden, maer biddende mijn slechte regulen ten beste te houden, alsoo dat ick ben genegen tot Hollandt ten dienst te staen in alle billickheyt, ende sal verblyve" enz. (Van William Davidson. 31 Augustus 1666). „Mijn Heer, Ick hebbe UwEd*8. seer aengenamen van den 20 deses wel óntfangen ende hebbe den inhout van dezelfde ghekonferreert met Syne Ma', ende mylord Arlington, maer 1) Dit kan m. i. alleen slaan op de correspondentie van Buat met Arlington. 2) Vgl. het versje in Engeland: Brieven aan Johan de Witt. II. -19 290 bevinden, dat den boogh soo hoogh ghespannen is, dat op sulcke termes hier geen plaes sal vinden; ondertusohen ick wensche van harten, dat hier ambassadeurs uut Hollandt mochte ghesonden worden, om een begin van een tractaet te maken, het wesende hooghnodich; ondertuschen soo ben ick van harten bedroeft te verstaen over de quade opinie, die desen Staet ende UE'. tegen malkanderen ben hebbende. Ick verhope met Godes hulpe binnen 14 dagen vanhier nae huys te vertrecken, om de eer te hebben UwE*. mondelingh te spreken; ondertuschen soo bidde ick voor eene goede vrede, die Godt Almachtigh ghelieft ons te verlenen, in wiens protectie ick ben UwE'. bevelende ende zal verhaven" enz. In het bundeltje komt verder een brief voor van William Temple, toen resident te Brussel, van 3 November 1666, aan een onbekende (copie), die zich tot hem gewend had met een voorstel tot vredesonderhandelingen. Temple blijkt wel genegen tot onderhandelen, maar vraagt positievere voorstellen; zijn brief bepaalt zich overigens tot algemeenheden '). Het opmerkelijke van de zaak is, dat de brief in De Witt's correspondentie voorkomt en dat deze dus van de poging van den onbekende op de hoogte is geweest. Ten slotte bevindt zich hier een advies uit Engeland, handelende over het gevaar, dat van de Prinsgezinden dreigde, en dat ik hier laat volgen. De inhoud wijst op het voorjaar van 1666 -): „Make war with Dutchmen, peace with Spain, Then you will have money and trade again" (in Burnet's History of my own time, ed. Osmund Airy, I, p. 389, noot 1). 1) Cf. Courtenay, The life of Sir William Temple, I, p. 96. 2) Vreemd is de expres, dien de Prinses-Douairière toen naar Engeland zou hebben gezonden. Dit zou eerder kunnen doen denken aan 4663 (cf. hiervóór, blz. 120). Maar andere mededeelingen pleiten voor 1606. Men behoeft natuurlijk het verhaal van dezen expres niet als onomstootelijk waar aan te nemen. 291 (Van een onbekende. Voorjaar 1666'?')). „Madame la Princesse Douagière d'Orange a fait scavoir par un exprès la députation qui se fera des messieurs de Zélande2), et qu'en mesme temps tous ses instruments agiroyent en Hollande, tant des ecclésiastiques que politiques, et que pour ne point souffrir refus en le tout de ses prétensions, elle engageroit messrs. les Estats d'Hollande a, 1'éducation, priant Sa Majtó. d'excuser que cette voye cy devant n'avoit esté suivie, craignant que ses antagonistes soubs ces prétextes eusse aliéné le coeur de ce prince d'elle et fomenté de division entre ses ministres et affeetionnés a ses intérests et ainsi descouvert les fonds de ses intrigues, promettant Sa Majte. de se tenir au traicté secret8) et de faire agir tous ses instruments et employer tout son crédit que eest Estat soit séparé de la France, quand Dieu donnera qu'elle surmonte les affaires de son petit fils, et par ce moyen réduire vostre Estat d'avoir sa dépendance de 1'Angleterre, laquelle doit estre basti soubs la ruine de quinze personnes dans la Hollande, lesquelles elle considère en ses lettres différemment pernicieux comme Wemmenum, Noortwyck et peu de ceste qualité, quoyqu'ü feroyent semblant d'estre affectionné a 1'intérest de ce Prince, n'ont pour but que leur intérest particulier, cette dame mandant que vous estez en quelqu' facon jalours du prémier, le croyant d'estre a ses intérests et luy jalours de Noortwyck par 1'ascendant qu'il a parmi les nobles; les autres que ceste dame nomme de vostre cabale comme Van Hoorn, Graef4), Niewpoort et Van der Aa, doivent estre séparé de vous et avec vous séparé de tout crédit et affaires. Soyez assuré que tant chez vous que icy la haine contre vous espécialement et ces gens est implacable; l'on •1) Zonder datum of plaats van herkomst. 2) 15 April 1666 was een deputatie van Zeeland, waarvan De Huybert deel uitmaakte, in Den Haag (De Huybert Vraagt in een briefje van dien datum om nog een conferentie met de gedeputeerden van Holland). 3) Dat van 1661 klaarblijkelijk (Brieven van De Witt, II, bh. 288). 4) Is de brief van 1666, dan moet Andries de Graeff bedoeld zijn. Is Zuidpolsbroek bedoeld, dan zou de brief van vóór 1664 moeten zijn. £92 croit icy que par cette restauration vous ' ruineres vos alliances, vostre foy publique et le crédit de vos nuances, et qu'ainsi ils surmonteront leurs desseins au delü de leur intention; le bon Dieu vous inspire de la vigueur et union avec ces gens de próbité et honneur qui n'ont avec vous pour but que le bien et la liberté de leur patrie et leur conservation; ainsi prevenez la ruine de vostre familie, puisque vous serez tousjours 1'object de leur haine invétéré; cette union que je vous soushaitte et conseille et ce bien grand génie donnera moyen a ce courage de frustrer et surmonter ces machinations diaboliques et le bon ouvrage aura sans doubte la bénédiction divine; prenez a coeur et en bonne part ces advertences que mon honneur, mes principes de conscience m'oblige a vous donner, et soyez asseuré que j'ay occasion de pénétrer dans le véritable fond de ces affaires; destournez ce coup sans le rompre et vous désunir, servez vous des finesses contre ces finesses, gaignez du temps et laissez agir la providence divine, encouragez vos amis, assistez les d'attirer des gens de bonne maxime et de probité dans les magistrats, surtout a Amsterdam, Hoorn, Alckmaer, Leyden, Delft et Rotterdam, les autres s'ensuivront assez, ayez 1'oeil sur vos ministres preschants qui recoivent entr'eux douze mille üorins de pension dont le Roy d'Angleterre est obligé de repayer la moietié, du Prince d'Orange. ^ : ■>.,-, Odyck communiqué avec Bennetl) et, sans scavoir le fond de 1'affaire, doibt par des traitements et festins travailler pour le Prince et rendra vostre pouvoir et crédit suspect. Je sgay que vous avez des soings et affaires bien pesants et pénibles sur les bras; communiquez et partagez cela avec des gens de probité, prévoiez une dissente en Hollande ou quelque tel grand dessein, imitez et exécutez leur intention; ayant les occasions plus belles, sérvez vous de ces maladies intestines qui vous mettra celle entre les main, et Van Beuningen, le faisant souvenir de la personne qu'il a veu en la galère ou chez les Capucins, sans scavoir mon nom, vous dira a peu prés qui je suis, quoyque la 1) Schriftelijk? Door middel van Buat? 293 vérité de 1'affaire vous les fera plus peser que la considération de la personne qui vous est comme personne de trés grandes mérites et vertu fort affectionné. Adie".] 1667. Ook van dit jaar is alleen de briefwisseling van de eerste zes maanden tot ons gekomen. Wij beginnen de correspondentie van dit jaar met de Dordtsche zaken, volgens een brief: (Van Nicolaas Vivien. 3 Januari 1667 ')). „Den dach tot het bestellen van de ampten en officiën alhier is, vermits den bededach, die Woonsdach toekomende2) wert gecelebreert, op Drieconingendach geleyt; en sal alsdan de Gecommitteerde Raedtsplaetse in het collegie ter admiraliteit op de Maze op de heer Willem Hallingh werden geconfereert, in voegen dat ick daerdoor, naer alle apparentie, het volle tractement, tot hetpensionarisampt staende, sal genieten ende het contentement erlangen, dat de prejudiciable resolutie, den 16 September desjaers 1664 ten behoeve van voorn, heer Hallingh genomen3), sal werden geannulleert. De heer out-borgemeester Hallingh soude in de voorsz. commissie niet hebben bewillight, tenwaere de goede conduicte van den heer borgemeester4) ende de generale inclinatie van den Out-Raedt deselve daertoe als genecessiteert hadde, ende jegenwoordich gaet Sijn Ed. noch swanger met de gedachten, omme den voorn, synen broeder nae de expiratie van de driejaerige commissie soo niet het tractement van 6000 car. gl., ten minsten het effect van de voorsz. resolutie ten reguarde 1) Uit Dordrecht. 2) 6 Januari. (N. v. d. U.) 3) Cf. Notulen van Hop en Vivien (uitg. Japikse), blz. XXXHI(N. v. d. U.) 4) Cornelis de Witt (Balen, t. a. p., blz. 265). (N. v. d. U.) 298 van G-uillaume Scott (zie hiervóór, blz. 193), waarin deze zich beklaagt over de behandeling, van de Staten ondervonden, die hij meent niet te hebben verdiend, komt de volgende karakterschets voor van Bampfield: ' (Van Guillaume Scott. 22 Mars 1667 J)). „Monsr. Bampfeild, un homme, qui n'ayt jamais esté fidelle aux amitiés particulières plus qu'aux serments et devöirs a la publique ou en Angleterre ou chez vous". — -2) Van Wicquefort zijn een paar niet onbelangrijke berichten over zijne historische werkzaamheid voorhanden: (Van Wicquefort. Januari 1667 3)). „Je n'ay pas encore pu obtenir la résolution du 6 de ce inois 4), bien que M. de Beaumont me Pak fait espérer plus d'une fois, aussy bien que M. de Wimmenum, mais 1'un et 1'autre sans effect. J'ay dit a M. le commis Van den Bosch que, pour commencer, j'ay besoin de tout ce qui se trouvera dans les archives des années 1647 et 48, parcequ'en commencant 1'históire depuis la paix de Munster, il faudra dire un mot de la paix mesme. II vous plaira considérer, monsieur, si, devant que d'entrer en matière, heeft. Het bericht is, evenals de andere, zonder datum en plaats van afzending. (N. v. d. U.) 1) Uit Antwerpen. B#*8'*te( 2) Uit den brief van Adriaen Paets van 27 Januari 1667 uit Rotterdam blijkt, dat Samuel Raven (hiervóór, blz. 202) in het laatste gevecht tegen zijn eigen natie gesneuveld was; Paets bepleit de belangen der weduwe. Een ander gedeelte uit dezen brief is hiervóór, blz. 294, medegedeeld. (N. v. d. U.) 3) Zonder dagteekening of plaats van herkomst. De laatste zal wel Den Haag zijn; de datum is blijkens den inhoud: Januari 1667. 4) Resolutiën Gecommitteerde Raden van Holland 6 Januari 1667, in de Histoire (uitg. Lenting); Introduction, p. XIV. 299 il ne sera pas è propos de parler en général de la constitution des affaires par toute 1'Europe et comment eet Estat estoit avec ses voisins, comme aussy s'il ne faudra pas faire une description pertinente et exacte de 1'estat de ces provinces et de celluy de la Hollande en particulier, paree que sans cela la plus part des estrangers et, j'ose dire, mesme ceux du pays ne comprendront pas plusjeurs choses qu'il faudra dire en la suitte de l'histódrèi et que l'on ne pourra pas expliquer, quand on sera en matière, sans faire des digressions incommodes et ennuyeusês". (Van Wicquefort. April (?) 1667 ')). „Je n'ay pas encore pu avoir la résolution du 6 jan vier, bien que j'en aye parlé üt Mr. de Wimmenum et Beaumont et que 1'un et 1'autre me 1'ayent promise. Le dernier m'a envoyé deux registres qui contiennent des résolutions depuis 1646 jusqu'au 1 Octobre 1650, mais ce ne sont la plus part que des matières qui n'ont esté que préparées par les Estats de Hollande, pour recevoir leur perfection dans 1'assemblée des Estats Généraux. Aussy ne sont ce que des affaires communes dont la science est bien trés nécessaire, mais elles ne suffisent pas pour un ouvrage acnevé. En celuy que j'entreprens, je dois estre 1'architecte, j'en dois estre aussy le masson et le charpentier pour accommoder les matériaux, devant que de les employer; je dois aussy juger quels me sont nécessaires, et prendray mesme le soin de me les faire fournir, mais j'auray besoin d'un aide qui me les apporte, quand je serai occupé a mon travail, et il faudra que l'on donne ordre a un clerc de me copier les pièces que je luy marqueray dans les registres que l'on me communiquera. Ceux qui me sont nécessaires présentement, ce sont les registres secrets d'Hollande et les registres de la Géneralité depuis 1'an 1647 jusques a la mort du Prince d'Orange en " 1) Zelfde noot als bij den vorigen brief; de datum is niet zoo stellig aan te geven; de brief ligt bij de brieven van April. 300 novembre 1650, qui sera le premier periode de mon ouvrrage et fera le contenu des deux premiers livres. Mr. de Wimmenum ') vient de me dire qu'il trouve bon que l'on règle 1'affaire de la manière qu'il vous a plu le proposer, de me payer tous les ans 1200 fi., moyennant que je fournisse du travail a propos, de sorte que, s'il vous plaise 1'en faire souvenir, il fera prendre une résolution cpnfvrmément k vostre intention". Een Latijnsche brief van Franciscus van den Ende 2) geeft ons nadere inlichting omtrent de plannen, door hem aan De Witt aangeboden (zie hiervóór, blz. 215). Het blijkt daaruit, dat hij een soort van mal schip, eenigermate gelijk aan dat van Du Son 3i, wilde bouwen en dat De Witt tegen zijn plan hoofdzakelijk drie bezwaren had geopperd: 1°. dat zulk een schip niet snel genoeg zou zeilen; 2°. dat het niet, als men het wilde, het vijandelijk schip zou kunnen raken. 3°. dat de kosten te hoog zouden loopen voor een zoo onzekere proefneming. Op het 1e bezwaar antwoordt Van den Knde met een attest van Harme Diercksen, mr. timmerman, aldus luidende: „Ick onderschreven, mr. schipstimmerman, bekenne, dat my kennis gedaen is van seecker nieuwe manier, om een schip te maecken met dry bruggen, soo gepractiseert, dat de leste altijt het schip noch sal ophouden, als de andere 1) Het volgende op een afzonderlijk blad. (N. v. d. U.) 2) Zonder datum en plaats van afzending. Ligt bij de brieven van Januari 1667. (N. v. d. U.) 3) Dit is een vergelijking van Fruin zelf. Zie over het malle schip van den Franschman De Son of Du Son, dat in 1654 te Rotterdam vertoond werd, en andere malle schepen: Navorscher, I, blz. 125, 178, 264, en IV, blz. 65; verder Aitzema, III, blz. 935, en het vers bij Scheurleer, Van Varen en Vechten, I (Den Haag, 1914), blz. 451. (N. v. d. U.) 301 twee souden doorschoten sijn, en van sulcke kracht met seecker werck van vooren, dat niet alleen capabel is, om een ander schip in de grondt te zeylen, maer oock om te doorbreken een stercke dijck, sonder soo merckelycke schade te lyden, dat het soude vergaen. En ick maecke my oock sterck, om die inventie in 't werck te brengen, daertoe versocht sijnde, soodat het schip niet min zeylen sal als een andere". Het tweede bezwaar wordt eveneens weggenomen door een attest van Jacobs S., door Van den Ende genoemd: „capitaneus qui tiïginta et amplius annis navigavit et toti classi gallicae, officio quod vocant Schout by nachte, praefuit". Die man schrijft, dat hem bij ondervinding gebleken is, dat een schip zeer goed gebouwd kan worden met drie bruggen of verdekken, waarvan ieder in staat is het schip boven water te houden, „tellement" — zoo gaat hij voort — „que, si la machine dont je n'ay pas la cognoissance, empesche que les ennemis, se. jettant dessus, ne puissent s'en rendre maistres, comme on l'asseure, il est trés constant qu'un tel vaisseau surmontera tous les autres qu'il attacquera, n'ayant a craindre le nombre des hommes ennemis ny leur canon. Et sur ce que l'on obiette que l'on ne (peut) aborder, quand veut, ayant le vent: je dis qu'il ny a que le manquement du courage ou le peu d'addres du pilot ou de ceux qui commandent, qui le peut empescher". De derde tegenwerping wordt ter zijde gesteld door de opmerking, dat prjjsgemaakte Engelsche of onbruikbaar geworden Nederlandsche schepen zonder zoo groote kosten naar dit plan te vertimmeren zijn en dat de proef niet gezegd kan worden onzeker te wezen. Daarom bedenke de raadpensionaris zich wel, eer hij de zaak voorgoed ter zijde stelt. Want hoe ongaarne, zou Van den Ende dan genoopt zijn zijn onschatbaar geheim aan Frankrijk te verkoopen. Deze brief zou door tusschenkomst van Mr. Grand Champs den raadpensionaris ter hand komen. Van gansch anderen aard is de volgende brief: 3Ó2 (Van Gerard Bicker van Swieten. 26 Januari 1667 ')). „Op gisteren is onse nighte2), de bruydt, met d'heer Tromp alhier getrouwt, sijnde, soo in de kerck in 't choor als ontrent haer huys, een seer groote conflUentie ende toeloop van menschen, omme die statie aen te sien, bysonderlijck een groote menichte van matrosen, die, met het hoetje over 't hooft, tekenen van groote vreugde betoonden. Op de bruyloftsfeest onder 'tbancquet wierde voor den bruydegom ende bruydt twee oorloghsschepen van suycker met complete toetakelinge gesett, waervan de stucken canon, met buscruyt sijnde geladen, aengesteken wierden ende alsoo gelost. Edoch was het ééne geordonneert, omme te verbranden ende te springen, maer mancqueerde. Ick kan niet naerlaten UwEd. hiernevens toe te senden een gedighte'), ter eere van de nieuw-getrouden gemaeckt, te meer alsoo ick in deselve, mijns oordeels, hebbe bevonden verscheydene aenstotelycke perioden, waervan ick het oordeel aen UwEd. laete. Dese met haest eyndigende, verblyve alle myne daegen in waerheydt" enz. Over de verandering in de Amsterdamsche regeering is er een brief: (Van Lambertus Reynst. 4 Februari 1667 *)). Gij zult den afloop van frère van Swieten gehoord hebben6). Ik ook burgemeester, „wiens beurte het wel 1) Uit Amsterdam. 2) Margaretha van Raephorst, weduwe sedert 1665 (Wagenaar, Amsterdam, XII, blz. 259) van den heer Hellemont (Leven en bedrijf van Cornelis Tromp, blz. 496). (Margaretha, zuster van Gerard Bicker van Swieten, was gehuwd met Gerard van Hellemont; diens broeder Jean met Margaretha van Raephorst, die 25 Januari' 1667 hertrouwde met Cornelis Tromp: Elias, t. a. p„ I, blz. 377, 485 en 510. (N. v. d. U.)] 3) Niet meer aanwezig. 4) Uit Amsterdam. 5) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 284. soude sijn op de aenstaande dachvaert te comen, doch hebbe met den heer burgemeester Witsen gereuylt, zoo ten insichte Zijn Ed. noch in Den Haech is woonende l) ende ick merckte Zijn Edle. daar geen ondienst, maar vrijènfschap mede dede, als oock dat de twee andere heeren burgemeesteren oordeelden het niet raedtsaem te sijn, dat in dese tijt twee burgemeesteren tegelijck uyt de stadt soude zijn, te meer omdat de heer borgemeester Van Hoorn, swack zijnde, niet altijt can boven comen ende het werck dan één burgemeester") alleen soude moeten waernemen. Ick hebbe volgens myne beloften, aen UwEd. gedaan, een maackelaerschap, 't welck mijn te beurt was gevallen, aen de boeckhouwer Pieter Steenhuyse s) op vandaagh gegeven". [J) Op De Witt's brief betreffende de geldmiddelen8)' antwoordde Valckenier in zeer algemeenen zin: (Van Gillis Valckenier. 6 Februari 1(567 6)). „Van wat gewigte voor den dienst van den Staet dat sijn de consideratiën" van het laatste lid van het advies, om nieuwe geldmiddelen te vinden 7), „ten reguarde van de redenen en motiven, door crdre van de vroetschap alhier tot voorkominge van vordere negotiatie ten laste van de respective collegiën ter admhtiliteyt en weringe, dat het gehele last en veylgelt niet geïntroduceert en werde, in 1) Witsen was van 1664 tot 1666 gedeputeerde ter Staten.Geneijwl geweest. (N. v. d. U.) 2) Dit was Andries de Graeff. (N. v. d. U.) 3) Brieven van De Witt, III, blz. 235. 4) De nu volgende passage tot het ] op blz. 306 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 5) Van 5 Februari: Brieven van de Witt, III, blz. 284. . 6) Uit Amsterdam. 7) T. a. p., blz. 285, noot 1. 311 was een plaats in het Hof vacant Veel liefhebbers kwamen daar op af; o. a. ook De Groot. Daarover handelt een brief: (Van Gerard Bicker van Swieten. 11 Mei 1667 *)). „De heeren borgemeesteren alhier houden haer seer te onvreden over het apparent succes, dat Haer Ed. tegemoet sien in de sollicitatie van den heer De Groot, ende hebben daerom met te meerder yver den persoon van den heer Kloeck gere gerecommandeert *)" Hendrik Kloeck werd gekozen, 15 Juli, maar Dè Groot kwam toch n°. 3 op de nominatie, met „frère" van Swieten, die ook wel lust had gehad. Swinnas (Engelse, Nederlandse en MunsterseKrakkeelen), III, blz. 13, spreekt van een moordaanslag tegen De Witt, in het voorjaar van 1667 ontdekt *). Nu leest men ook in een brief: (Van Matthijs Pans. 7 April 1667 % „Gisteren met seer ontsteltenis verstaen per mijn comper Colvius, een goodtloos ende mordadige conspiratie jegens UE. persoen van een moordenaer was voorgenomen, maer door Goodes voorsienicheit is opgehouden". Allerlei opmerkingen hierover en waarschuwingen, vooral tegen het opnieuw naar de vloot gaan, waar een moordenaar, te midden van den slag, zijn opzet het zekerst zou kunnen uitvoeren, zooals denkelijk met Gustaaf Adolf geschied is. Hoe verbitterd men in Engeland op De Witt was, toont de volgende brief: 1) Uit Amsterdam. 2) Zie hierover omstandig: Bontemantel, t. a. p., blz. 407 vlg. (N. v. d. U.) 3) Cf. Wagenaar, XIII, blz. 169-70, naar Ludlow's Memoirs. 4) Uit Dordrecht. (Van Manmaker van Hoffwegen. 11 Mei 1667 '))• Zal wel niet om laster geven; dient echter te weten, wat men zegt. „De sake is dan dese, dat gisteren hier aengekomen sijni 18 peerden van de heer ambassadeur Coventry2), geleyt wordende by een man, die sich seyde te sijn de stalmeester van gemelte heer. Sommige van de verdere dienaers hebben daerby gevoecht, dat hy was een van de ordinaris camerlingen van den Koningh. Die man, seer goet Nederlants sprekende, soo my gerapporteert is, heeft gisteren middach gegeten in de Hoefyser — een herberge alhier —, daer oock sommige officieren in de kost gaen, ende heeft een glas gebracht op de gesontheyt van al de heeren Staten van ons lant, uytgesondert één, seyde hy, en opentlijck UWelEd. noemende, daerby voegende: dat is een tweede Cromwel, en, in verder discours, dat, als de Koningh van Vranckrijck sich sou meester hebben gemaeckt van de Spaense Nederlanden, UWelEd. dan hertoch van Gelderlandt strad^lijn en de rest van de provinciën overgeven". Afschuw van zulke lasteringen enz. Den 23en Maart waren Meerman, Reael en Merens naar Gelderland en Overijsel gedeputeerd. Den 2en April deden zij rapport (Resolutiën Holland i. d.) van hun wedervaren in Gelderland. ' Den 228" April (t. a. p.) werden zij met nieuwe bevelen voor Overijsel voorzien. Zij deden den 18en Mei ook van die tweede commissie rapport (t. a. p.). Een paar brieven van Meerman, gedurende die bezending aan De Witt geschreven, leeren niet veel bijzonders. Alleen hooren wij, in den brief van 1 Mei uit Deventer, dat de Staten van Overijsel niets hadden tegen het zenden van gedeputeeerden op de vloot, mits niet uit iedere provincie één, welk getal zij te groot keurden, en evenmin onder hen de raadpensionaris, 1) Uit Bergen-op-Zoom. [De Witt's antwoord: Brieven van De Witt, III, blz. 342, noot 3. (N. v. d. U.)] 2) Henry Coventry, een der Engelsche gezanten te Breda. (N. v. d. U.) 313 dia zij meenden, dat bij den aanstaanden vredehandel niet in Den Haag gemist kon worden. Het is bekend, dat ditmaal de ruwaard de uitverkoren persoon was '). In een brief van 21 Mei uit Dordrecht geeft hij zijn vrees te kennen, daÉ de Oudraad hem, regeerend burgemeester, misschien niet zal laten gaan 2). .Doch den 22en kon hij reeds melden, dat hij met algemeene stemmen voor den duur der commissie van zijn functie gedispenseerd was en dat de burgemeester van 's Heeren wege, Hugo Eepelaer, de functie zoo lang zou waarnemen. Dit was Zondag; Dinsdag daarop hoopte hij ter dagvaart te verschijnen 3). 1) In een briefje van den ruwaard van 10 Mei 1667 schrijft bij, dat hij zijn vrouw het plan medegedeeld heeft en dat hij er zich bezwaarlijk aan zal kunnen onttrekken; hij bericht dit zijn broeder „volgens ons laatste afscheid". Het briefje bij Veegens, Historische Studiën, II, blz. 139. De herkomst is mij onbekend. Het komt niet voor in de zgn. particuliere missives. (N. v. d. U.) 2) Cf. Verbaal 1667, blz. 317. [Volledige titel: Brieven van De Witt, III, blz. 293, noot 4. (N. v. d. U.)] 3) De Ruyter begroet de a. s. komst van den ruwaard in een brief aan De Witt van 23 Mei 1667 op de volgende wijze: Wel ontvangen uw brief van den 21en (Brieven van De Witt, III, blz. 294). „Hebbe daeruut met seer goet genoegen verstaen, dat, naedemael wy. het geluck van-- Uw Ed*. persoonlycke presentie op d'aenstaende expeditie niet en connen hebben, ons dan noch evenwel ymand van desselll's waerdste vrunden in dieselve qualiteyt sal bycomen, daertoe my den heere borgemeester ende ruwaërd van Puiten, UwEd". heer broeder, ten hoochsten lieff ende aengenaem is, ende wensche, dat met d'andere heere off heeren oock diergelycke goede verkiesinge mach werden gedaen; alsdan twijffele ick in het minste niet, off deselve sullen met myne schuldige dienstvaerdicheyt mede gelieven contentement te nemen, gelijck UwEd'. de goedheyt heeft gehadt ende my d'eere gedaen van 't selve altijd te toonen ende te getuygen". Hij heeft nog last van de koorts. — Over koortsaanvallen klaagt de admiraal gedurig in de briefjes, niet veel in aantal* die uit Januari, April en Mei voorhanden zijn; het sterkst in dat van 27 Januari 1667. Uit dat van 8 April blijkt, dat hij dan in Den Haag is (cf. Brieven van De Witt, III, blz. 282, noot 3). Meer dan eens neemt hij de gelegenheid waar een familielid, o. a. zijn schoonzoon Jan de Witte en zijn zwager Evert van Gelder, beide op de vloot dienende, aan De Witt aan te bevelen. 314 Over de beruchte garde maritime lezen wij in een brief: (Van Nicolaas Stoop aan Jacob Quack. 11 Juni 1667 ')). « „Mijn Heer Quacq. D'heer burgemeester De Witt, ruart van Putten, tegenwoordich gevolmacht op 's lants vlote, heeft door mevrouw, desselfs Ed1. gemalinne, ons doen weten, dat wy 40 a 50 wel bevaren mannen souden aennemen tot Sijn Ed'. guardes maritimes, ende alsoo wy 25 a 26 wel bevaren mannen hebben becomen en vermercke uyt schryvens van den welgemelten Ed. heere De Witt 's lants vlote geen vaste yerblijfplaets hout, soo vinden wy ons verlegen, om dselve aen boort te crygen, ende alsoo wy vertrouwen UE. last hebt, omme deselve aen boort te bestellen, soo hebben goetgedacht brenger deses af te vaerdigen, om ordre te óntfangen, hoe wy met deselve sullen doen". In een brief van 11 Juni 2) aan den raadpensionaris geeft dezelfde Stoop bericht, dat, aanstonds na het ontvangen van het verzoek van den ruwaard, burgemeester Repelaer het groot en klein schippers- en het zakke, dragers-gilde opgeroepen heeft en dat daaruit de bewuste gardes zijn opgekomen, tegen 5 gld. handgeld en 15 gld. 's maands, zoolang de commissie van den ruwaard duren zal, vol gver om hnn burgemeester te dienen De verzameling van dit jaar, voor zoover bewaard, bevat niets over den tocht naar Chatham. [ >) Inderdaad bevat de verzameling, hoe vreemd dit moge schijnen, niets van eenig belang over den zeetocht van 1667 met uitzondering van één brief van Van Gent van 19 Mei M|67 over zijn tocht naar het Noorden ter 1) Uit Dordrecht. In de verzameling aanwezig. 2) Geheel gedrukt in het Verbaal 1667, blz. 68. 3) De hier beginnende passage tot het J op blz.' 347 is met de er bij behoorende noten door mij in Fruin's excerpten ingelascht en daarom tusschen [] geplaatst. (N. v. d. U.) 315 begeleiding van een vloot van 150 koopvaarders'). Verder zjjn er alleen eenige briefjes van De Ruyter, echter geen enkel uit Juni, alle zonder groot belang 2) (cf. hiervóór, blz. 813, noot 3). Het is echter mogelijk een deel der brieven van Cornelis de Witt tijdens zijn verblff op de vloot uit andere verzamelingen bijeen te brengen en de gelegenheid hiertoe mag niet verzuimd. Zff worden aangetroffen in het Verbaal-1667 en in de collectie-Beyerman *). De eerstbedoelde zijn reeds vroeger gedrukt op één na, die wel in het ms. Verbaal 4), maar niet in het gedrukte voorkomt. De andere zijn tot dus verre onbekend Ik laat ze hier volgen, nog aangevuld met één, die in het Engelsche Record Office is terechtgekomen s). (Van Cornelis de Witt. 7 Juni 1667 «)). Gisteren bezig geweest de vloot in twee eskaders te verdeelen. Het derde eskader is grootendeels te vormen uit de schepen van Zeeland en Friesland, die echter nog 1) De Jonge (II2, blz. 401, noot) heeft dezen brief gebruikt: het verhaal van den tocht uitvoerig bij Brandt, t. a. p., blz. 560, en cf. Burnet, t. a. p., I, p. 431 vlg. 2) 25 Mei dringt-hij sterk aan op het gereedmaken van vele branders, omdat hij gehoord heeft, dat dit in Engeland geschiedt; 27 Mei bericht hij in zee gekomen te zijn buiten Goeree. Een passage uit een brief van 27 Mei 1666 is nog gedrukt: De Jonge, Zeewezen, II2, blz. 385, noot. 3) R. A., Aanwinsten 1913 (De Witt), n°. 4. — Cf. deel I, blz. 5, noot 2. 4) R. A., admiraliteit 1039. 5) Alleen deze ééne is een origineele brief (al de andere origineelen zijn verloren 1) uit een onderschepte post van 16 Juni. Die in het Verbaal zijn copieën. Die in Aanw. 1913 eveneens, maar in vorm van minuut: zij zgn nl. geschreven door Van den Bosch, De Witt's commies, en dus blijkbaar na aankomst van de origineelen in Den Haag voor Cornelis de Witt gecopieerd in vorm van minuut. Zié nierna den brief van 9 Juli. In het Verbaal ontbreken juist deze alle! 6) „In 's Landts Schip de Seven Provinciën", evenals de volgende, tenzij het tegendeel wordt opgegeven. Deze brief uit het Verbaal 1667 (gedrukt ald., blz. 15). 316 niet onder de vlag zijn gekomen. Nog weinig officieren der zeemilitie op de vloot. „Ick ben van gevoelen, dat tegens diegene, die aen de patenten niet hebben geobedieert, straffe, naer proportie van hare delicten, gedecreteert behoordt te werden, opdat het respect van de..regieringe niet t'eenemael onder de militie kome te vervallen". Van Gent gelast hieromtrent informatie te geven. Zal met verlangen voor de Maas de landmilitie en verdere behoeften verwachten en daarna de reis met spoed bevorderen. (Van Cornelis de Witt. 8 Juni 1667 ')). Hebben gisteren onze komst alhier aan den commandeur van Den Briel geschreven met verzoek om toezending van militie en benoodigdhedena). Nog geen antwoord ontvangen. Commissie en instructie voor Van der Zaen, als commandeur van 7 schepen, om kondschappen te verkrijgen enz. 3). Kan door het gemis van klerken U geen copie van al deze stukken zenden. „Uyt4) schryven van myne lieve huysvrouwe hebbe ick. met droefheydt het overlyden van mijn jonghste soontie verstaen, maer sal my in dese als andere saecken van die nature goedtwillichlijck den wille van Godt Almachtich geerne onderwerpen, denwelcken ick hoope en bidde, dat UwEd4. ende desselfs familie in langduirige gesandtheydt sal bewaren, 't welck Uw Ed'. van herten toewensche ende verblyve etc". (iP. S.) Heb aan. Vader nog niet kunnen schrijven ; wil dit bij hem excuseeren. (Van Cornelis de Witt. 9 Juni 1667 5)). Heden ontvangen den uwenwan den 8*"*uit Den Briel6). 1) Uit het Verbaal 1667 (gedrukt ald., blz. 18). 2) Verbaal 1667, blz. 18. 3) Alsvoren, blz. 13. — De bedoelde is de commandeur Willem van der Zaen. 4) Het volgende ontbreekt in den druk. 5) Uit het Verbaal 1667 (deze niet gedrukt). 6) Brieven van De Witt, III, blz. 298. M7 De 4 fluitschepen met de militie zijn 'aangekomen. „Wy hebben totnoohtoe onder de vlagge niet vernomen de schepen van oorloge, onder 't collegie van Vrieslandt resorterende, noch oock niet den vice admiraël Sweers, dewelcke voor Texel gebleven is, als wy vandaer t'zeyl gingen. Ende naer ons den commandeur van de ses fregatten, van 't Texel vooruut naer de Maze afgesonden, geadviseert heeft, soude den voorn. Zweers gisteren morgen omtrent het Goereesche gatt by de voorn, fregatten gesien sijn, settende synen cours Z.W. aen, soodat wy-nkft anders connen oordeelen, of deselve sall naer Zeelandt ofte de Theede op Schooneveldt geloopen sijn; overmits den stereken N.W. windt sullen wy, geduerende de ebbe, geen ancker konnen lichten, hoopende, dat ondertusschen de voorsz. Friesche schepen ende het fluyt-schip, de areke Noë, by de vlagge sullen aencomen. Indien het weer eenichsins komt te beteren, sullen wy trachten met het leegh water de anckers te doen lichten ende voorts naer de rheede van Schooneveldt te zeylen, vertrouwende de Seeuwsche schepen aldaer te sullen bejegenen, van dewelcke wy totnochtoe geene tydinge hebben becomen, sullende niet een moment versuymen, omme onse reyse ten spoedichsten te bevorderen ende van ons wedervaeren van tijdt tot tijdt Uw Ed'. pertinente onderrichtinge te laeten toecomen" enz. De Ruyter laat U groeten. Heeft niets te voegen bij wat ik U schrijf. (Van Cornelis de Witt. 10- Juni 1667 ')). Na uw vertrek is de wind toegenomen. Hebben daarom eerst heden vroeg het anker kunnen lichten en zijn „met goede spoedt" op Schooneveldt gekomen. Verder zonder belang. (Van Cornelis de Witt. 11 Juni 1667 2)). Heeft niets te voegen bij hetgeen .heden aan de Staten 1) In Verbaal 1067 (gedrukt ald., blz. 30). 2) Uit Aanw. 1913. — „Ten ancker op Sehoonevcl t, Westcappel Oost Z.O. van ons, desen llcn Junii 1667". 319 werden, door de habilste ende ervarentste capitainen ende stuyrlieden, dat de schepen in de voorsz. reviere van Lieth sóó hoogh konnen oploopen, dat wy deselve sonder experte lootsluyden van die quartieren niet souden konnen achtervolgen ende incommoderen". Hiernevens copieën van een brief van de admiraliteit van Zeeland van den lleD met het antwoord'). Over Waverans geen nieuws. (Tweede brief van Cornelis de Witt. 14 Juni 1667 *)). De scbeut-bij-nacht Jan Gideons Verburgh is wegens ziekte naar Holland teruggezonden. „Wy hebben by provisie, gehoordt de consideratiën ende 't advis van de heeren luitenant-admiraels De Ruyter ende Van Gent, goetgevonden, dat den commandeur Van der Zaen s), sijnde den outsten capitain van 't collegie ter admiraliteyt tot Amstelredam, de vlagge als schout by nacht voeren sal, oordeelende denselven soodaenich gequalificeert, dat hy die plaetse naer behooren sal connen waernemen". Hoopt, dat dit geen jaloezie sal verwekken onder de vrienden van. den heer Van Meeuwen *). (Van Cornelis de Witt. 16 Juni 1667, Over de uitzending van galjoten. Zullen bij het aankomen voor de rivier van Londen klein vaartuig noodig 1) Verbaal 1667, blz. 47-48. 2) Aanw. 1913. ^|j%|p 3) Verbaal 1667, blz. 57. 4) Bedoeld lal zijn de kapitein Jacob van Meeuwen, commandeerende op de Comeet-star (Verbaal 1667, blz. 37), die een zoon kan zijn van den bekenden Dordtschen burgemeester Johan van Meeuwen (Balen, t. a. p., blz. 1129). 5) Record Office, Holland 182. — „Ten anker buiten 't NoordVoorland". Gedrukt: Bijdragen en Mededeelingen Hist. Gen., XXXVIH, blz. 392, en Colenbrander, t. a. p., I, blz. 534 (met correcties op den eerslgenoemden druk). 320 hebben; wenschelijk de terugzending der uitgezondene te bespoedigen. Overzending van brieven zal anders wellicht wat vertraagd worden. (Van Cornelis de Witt. 17 Juni 1667 ')). Ontvangen de brieven van 11 en 12 Juni2). Gearriveerd is „onsen neve den major Limborch" s); in de publieke missiven 4) reeds gemeld, dat door een geweldigen storm aan de Engelsche kust oorlogsschepen beschadigd en eenige booten gezonken zijn. Ook de vier fluiten met de landmilitie worden vermist. „D'absentie van de verscreven landtniüttife: veroorsaeckt onder de hoogé officieren van deselve vry groote becommeringe ende difficulteyt, om de geprojecteerde landinge ter executie te leggen, te meer dewyle sy pretexeren geene kennisse van het landt ofte de wegen in die quartieren te hebben; ende alhoewel ick wel kan oordeelen, dat de kennisse van de gemelde wegen ende plaetsen tot executie van ons dessein ten hoochsten dienstich soude sijn, soo oordeele ick echter, dat wy met het gansche regement de marine ende de compagnieën, tot de zee geaffecteert, sooveel landtmilitie hebben, dat wy niet t'eenemael onbequaem sijn, om naer gelegentheydt van saecken yets te attenteren; in allen gevalle blyve ick met. den heere De Ruyter van constant gevoelen, dat y/y met 's landts vlote binnen de reviere behooren te loopen, om naer gelegentheydt iets te entreprenneren, alhoewel ick moet bekennen van 't exploict van de landtmilitie, geconsidereert de soobere genegentheydt van derselver hooge 1) Aanw. 1913, evenals de volgende tot en met die van 5 Juli. — „Seylende voor 't Coninxdiep, sijnde den windt Zuydt West". — „Met groóte haest". 2) Zie Brieven van De Witt, III, blz. 301, noot 4. 3) Otto van Limborg, géhuwd met Marie Elisabeth de Witt, kleindochter van Andries, die een broeder van Jacob de Witt was (Balen, t. a. p., blz. 1322). 4) Verbaal 1667, blz. 64, 321 officieren, weynich hope te hebben, dewyle, hoe de saeckö ende executie meer schijnt te approcheren, hoe oock de gemoederen meer schynen te verfiaeuwen. De periode, raeckende den cours van de gedesigneerde plaetse, in myne missive, aen Haer Hoog Mog. geaddresseert, hebb" ick met des te meerder vrymoedicheydt in deselve laeten influeren '), omdat ick deselve ingesloten hadde onder addres aen UWelEd. ende meynde, dat by de heeren gedeputeerden tot de zeesaecken by extract ofte andersins soodaenich aen Haer Hoog Mog. wierden gecommuniceert, als d'opgemelde heeren gedeputeerden oordeelden geraeden te sijn. Wy connen niet geraeden vinden de vlote te verdeelen in twee parthyen, immers niet soolange de Vriesche schepen ofte die van Zeelandt, daer ick oordeele niets van te verwachten sijn, by de vlagge niet sullen sijn aengenomen, om geen pericul te loopen van den vyandt op eene of andere plaetse geaffronteert ende affgeslaegen te werden; wy hebben tegenwoordich by de vlagge niet meer als 48 capitale schepen, behalven fregatten ende advisjachten; den vyandt sal ontwflffelijck alle mogeJj5ffc# devoiren aenwenden, om met een considerabel gros ons te comen bejegenen, immers als wy in de reviere sullen sijn binnengeloopen, ende kan, naer wy bericht werden, soo van het CaUael als van de Noordtcusten, al eene considerable vlote by den anderen trecken; andersins hebbe ick dickmaels gespeculeert op het discours, metten heere De Wildt gehouden, maer dienaengaende yets te attenderen, werdt by den heere De Ruyter oock, mijns bedunckens, seer bedenckelijck ende vol gevaer ende pericul geoordeelt; ick blyve noch van gevoelen, dat wy behooren de reviere in te zeylen sonder eenich tjj4Tversuym ende soodaenige ordre te stellen, gelijck alsoff wy de landt- 1) In een zijner brieven van 12 Juni (bij de minuten) schreef Johan aan zijn broeder het niet geraden te achten, dat deze in een brief aan de Staten-Generaal den koers aangaf; hij bedoelde bepaaldelijk in den brief van 11 Juni (Verbaal 1667, blz. 40) de woorden: „Den wint is jegenwoordigh Z.W. ten Westen, ende sulcx contrarie, om onsen cours naer de gedes tin eerde plaetse voort te setten" enz. Brieven aan Johan de Witt. II. 21 323 te meer dewyle binnnen de verscreven reviere vijff branderë op onse aencomste alhier sijn opgeloopen, dewelcke ick oordeele, dat nevens het Coningsschip, alhier voor Chaernesse gelegen hebbende, door wandevoiren van eenige officieren, die tot het aentasten van't verscreven schip van oorloge ende branders by acte waeren gecommandeert, geëschappeert te sijn. Indien de landtmilitie lust hadde, om naer Chattam te marcheren, soude misschien een grooten dienst connen doen, alhoewel ick bekenne 't selve met evident pericul gemengt te sijn, sijnde by ons esquadre alhier niet meer als ontrent ses hondert soo soldaeten als mariniers, ende de matrosen aen landt te laeten gaen, kan ick in geenderly manieren geraeden vinden, alsoo niet mogelijck niet (1. is) deselven eenigermaten in ordre te houden ende daerdoor onvermydelijck veroorsaeckt soude worden het verlies van alle de matrosen, aen landt comende, dewelcke niet connen door eenige ordres ofte commandementen verhindert werden by cleyne troupen ende oock alleen te loopen plunderen, ende drincken haerselven onbequaem ende als beesten, sulx wy op lijfifstraffe ende poene van de galge verboden hebben aen de verscreven matrosen voet aen landt te setten; gisteren vroech, eerdat de verscreven ordre gestelt was, waeren eenige met verscheyden chaloupen aen landt geloopen, die aenstondts tot ses off acht huysen in den brandt gestelt ende uutgeplundert hebben ende noch door chouwen') nochte schieten weder aen boordt hebben gebracht connen worden, schietende doot alle 't vee, dat deselve in mennichte aen landt vonden, ende dewelcke, naer ick vertrouwe, noch niet alle weder in de vlote aengecomen sijn, soodat de licentie, aen dat volck te geven, het eenichste ende gewenschte middel voor den Coning van Engelandt soude sijn, om de vlote van den Staet genoechsaem te ruineren ende van bootsvolck te ontbloten; het schijnt ongeloefflijck, dat diergelycke menschen in de wereldt gevonden connen worden; evenwel bevinde ick Jan Hagel soodaenich geconditionneert. Als de heere 1) Zie Brieven van De Witt, III, blz. 200, noot 2. De Ruyter hierontrent sal sijn aengecomen, sullen wy met Sijn Ed. op alles naeder delibereren. UwEd. sal lichtelijck considereren, dat wy met ons byhebbende esquadre niet suffisant sijn, om een exploict op Chattam te attenderen ende hier voor de reviere besett te houden naer behooren; tusschen Charnesse ende Chattam berichten ons de ingesetenen, dat drie forten aen de reviere gelegen sijn, die alle geforceert souden moeten werden; het eerste is genaemt Gillengs'), het tweede Upnor Castel ende het derde is tegens Chattam aen gelegen. Ick hebbe tegenwoordich niets hierby te voegen ende blyve etc. (P.S.) Alsoo 't fort Charnesse noch niet was gebracht in volcomen defensie ende by de hooge officieren, aen landt geweest ende noch sijnde, geoordeelt niet suffisant om te connen mainteneren, nebben wy geresolveert 't selve te ruineren ende te verbranden, naerdat wy 't selve 24 uyren hadden in gehadt". De brieven van den 13en, 14en en 15sn 2) heeft hij ontvangen; geen tijd die te beantwoorden. (Van Cornelis de Witt. 23 Juni 1667 »)). „De desseynen, door d'heeren Haer Hoog Mog. gedeputeerden ende gevolmachtichden tot het employ van 's landts vlote ons by instructie medegegeven, sijn totnochtoe door Godes genadigen zegen met de gewenschte successen heerlrjck gecroont, sooals UEd. uut myne missive, desen naermiddach aen Haer Hoog Mog. geaddresseert4), sal hebben connen sien, soodat ick mijn selven ten vollen kan contenteren over de resolutheydt ende fermeté, tegens de sentimenten van alle hooftofficieren van de vlote in desen getoont; alleenlijck en hebben deselve my sooveel van myne eerste opinie gediverteert, dat ick op de periculen ende obstaculen, by deselve voorgeworpen, goedtgevonden hebbe, in plaetse van de gantsche vlote van den Staet 1) Gillingham noemt Pepys, Memoirs (ed. Baybrooke), p. 411, het fort. 2) Aanwezig onder De Witt's minuten. 3) „In 't schip d'Agatha op de riviere van Chattam". 4) Verbaal 1667, blz 99. 326 ende oock den vice admirael De Lieffde met sonderlingen yver tot executie van de gegeven ordres hebben gearbeydt. Den heere De Ruyter is aengecomen, naerdat het principaelste werck ende alle 't gene den eersten dach gepasseert is, was affgedaen, daerover ick wel kan bemercken, dat by den heere Van Gent al vry vele jalousie werdt opgenomen, oordeelende voor Sijn Ed. een kleynichheit, dat den heere De Ruyter herwaerts aengecomen is, hetwelcke TJEd. naer desselfs gewoonlycke wijsheydt sal gelieven te mesnageren, maer ick meyne, dat den capitain Braeckel, om exempel te stellen, van den Staet eenich extraordinaris honorarium behoordt te werden toegevoecht, waermede dese besluytende, blyve etc." (P. S.) De groeten aan vader. (Van Cornelis de Witt. 25 Juni 1667')). In zijn vorigen brief van 23 Juni geschreven over het gebeurde op de rivier van Rochester; gisteren ontvangen uwe twee missiven 2) benevens één, die meegebracht werd door de klerken s), „maer hebbe vele saecken van meerder belang daerop selve particulierlijck te antwoorden; de clercquen, mette verscreven missive overgesonden, souden noch wel een jaer dienen school te gaen, om te leeren schryven; edoch, om die luyden niet te affronteren, sal deselve by my behouden, alhoewel van weynich dienst, niet bequaem sijnde yets onder dictamen te schryven, alsoo deselve de anderen niet connen volgen. Gisteren in de reviere van Chattam aen ancker leggende, om het getye te stoppen, hebbe óntfangen een missive van den vice-admirael Banckert van den 23 deser loopende maendt4), houdende notificatie, dat Sijn Ed. met de Zeeuwsche 1) Deze is weer geschreven aan boord van de Zeven Provinciën (evenals de volgende), „ten ancker leggende voor Quineburg". 2) Die van 21 en 22 Juni waarschijnlijk (Brieven van De Witt, III, blz. 302). 3) Tusschen 15 en 24 Juni zijn de beide, in de vorige noot genoemde brieven de eenige, die onder De Witt's minuten aan den ruwaard voorkomen; ik weet niet, welke brief hier bedoeld is. 4) Cf. Verbaal 1667, blz. 102. 327 schepen voor Harwits was aengecomen, sonder te specificeren, hoeveel ende welcke deselve waeren; ick resolveerde aenstondts met den luitenant-admirael De Ruyter ten spoedichsten naer het gros van 's landts vlote, leggende voor Quinenhurg, my te vervoegen, dewyle in de reviere van Chattam niets meer te verrichten was als het esquadre, 't welck het exploict aldaer gedaen hadde, aff te brengen, dat vast sachies comt affdryven met de continuerende Noord toosten winden, ende vertrouwe, dat huyden in de Theems sal by de vlagge aencomen. Ick hebbe UwEd. geadviseert, dat wy, gehoordt de consideratie van de hooge officieren van de landtmilitie, aen landt geweest sijnde, geordonneert hadde het houte wambas(?) ende andere combustible waeren binnen het fort van Charnesse te verbranden; edoch hebben de wallen, sooveel die opgemaeckt sijn, niet gedemolieert, dewyle ick van gevoelen ben, dat die plaetse seer wel, soolange wy meester in zee sullen sijn, gemainteneert soude connen worden, geconsidèreert de avantagieuse situatie, Bijnde soodaenich, dat, in den hoeck van het eylandt Schapey gelegen sijnde, van twee kanten - door het canon van onse schepen van oorloch seer wel bestreecken kan werden, ende de andere zyden, aen den watercant beyde gelegen, soolange wy hier sijn, inaccessibel sijn. Den heere Van Gent is absolutelijck meer van mijn sentiment, maer heeft echter niet goedtgevonden hierover met ende nevens de landtofficieren te adviseren, dewelcke soovele difficulteyten maecken, dat ick wel moet bekennen niet geraden te hebben connen vinden 't verscreven fort met die luyden beset te laeten, om geen affront te lyden, alsoo ick naer mijn oordeel claerlijck conde sien, dat deselve by aencomste van den vyandt in het waeter geloopen ende naer 's landts schepen haer geretireert souden hebben; maer indien Uw Ed. oordeelt, gelijck ick absolutelijck van gevoelen ben, dat die plaetse soude sijn van soodaenige importantie, dat tot maintien van deselve een corps van 1500 off twee duysent man hier gesonden soude behooren te werden onder een commandeur off generael vol vigueur, actiff ende vigilant, ende principaelijck de militaire discipline strictelijck observerende, met een goedt ingenieur, in de plaetse van 328 twee jonge onwetende gesellen, De Blois ende Van Rasschen '), herwaerts gesonden, soo meyne ick my sterck te connen maecken ende soude derven aennemen de verscreven plaetse ten dienste van den Staet te sullen defenderen ende de omliggende landen onder contributie te brengen, 't welck ick vertrouwe, dat door de cracht van 's landts vlote oock eenigermaeten soude connen geschieden; indien ick verseeckert was 't selve met de sentimenten van de hooge regieringe niet strydich te sijn, soude op de practycque van dien speculeren ende deselve in 't werck stellen; ick sal huyden beginnen ordre te stellen tot het formeren van een gros, om te senden naer het Noorden, ende oock, om thien off twaelff schepen hier voor de wal buytengaets ende eenige lichte, fregatten tot voor de Maze tot beveylinge van onse goede ingesetenen aff te houden ende te doen cruyssen; de meeste difficulteyt, om het esquadre naer de Noordt te formeren ende aldaer te doen ageren, sal sijn het manquement van victuaille, bier ende waeter ende, omme daervan pertinentelijk te connen verseeckert te sijn, hebbe alle capitainen aen boordt gedaen pitzaerden, ende is denselven De Ruyter vast besich, om sich dienaengaende te informeren. Over het recht tot de prijs ende de premie van den Royal Charles vallen vele disputen, ende principaelijck tusschen den vice-admirael De Lieffde ende Thobias Tobiasz. van Amsterdam, sustinerende yder van deselve eerst aen de voorsz. prijs geweest te sijn. Ick ben van gevoelen, dat, dewyle het voorsz. schip niet feytelijck genomen, maer tweemael, ledich sijnde, geoccupeert is, dat niet den gantschen prijs met de premie, daertoe staende, aen diegene, die daer met een chaloupe aengeroeyt sijn, dewyle anderen noch met vechten besich waeren, dewelcke principaelijck tot het loopen van de Engelschen van het verscreven schip oorsaecke gegeven hadden, behooren te volgen, maer meyne, dat seer redelijck soude sijn, dat het geheele esquadre, 't welck daer dicht ontrent ende meest binnen 4)" Een ingenieur De Blois wordt genoemd Verbaal 1667, blz. 74; den ander vind ik niet. 329 canonsschoot was, maer vermits de engte van de reviere niet wel tegelijck conden naederen, esgualijck daerinne participeerde, opdat geen occasie gegeven werde by diergelycke gelegentheydt op sijn particulier interest te speculeren ende ondertusschen, met chaloupen van de schepen affloopende, naer de prysen ende premiën te roeyen; wenschte van herten dienaengaende Uw Edts. ende der principaelste regenten opinie te verstaen. Wy hebben hier veel geruchten gehoordt van de wervingen, by deSpaenschen tot protectie van derselver Nederlanden hier te lande gedaen '), ende souden het transport van die militie oock sonder Uw WelEd8. schryven2) gefaciliteert hebben, gelijck ick albereydts den heere Van Gent daertoe ordre gegeven hadde, eer den heer De Ruyter binnen de reviere was aengecomen; maer kan niet oordeelen, dat de Engelschen naer de funeste rencontre aen ons, hier op de reviere leggende, dienaengaende versoeck sullen willen doen, tenwaere derselver hoochmoedt al vry wat ter neder gestelt was. Den commis generael van de heeren Gecomitteerde Raeden, over derselver vivres ende ammunitie aengestelt, hebbe totnochtoe niet vernomen; het sal onnoodich sijn den commissaris Quacq van de plaetse van ons verblijft te waerschouwen, alsoo ick oordeele, dat wy hier noch een geruymen tijdt behooren te verblyven, ende niet kan geloven, dat d'Engelschen in 't corten in postuyr sullen sijn ons van hier te verjaegen. De matrosen van Dordrecht hebbe ick op myne aencomste alhier gevonden, sijnde braeve, meest bevaerene ende geschickte luyden; ick sal hiermede desen moeten affbreecken, om verscheyden noodige saecken te vorderen, blyvende etc". (Van Cornelis de Witt. 27 Juni 1667 »)). Sedert den laatsten brief van den 25en is Van Gent met 1) Cf. hierna den brief van Beverningk van 21 Juni 1667. 2) Dat van 21 Juni, waarin De Witt er op aandrong deze „militie" te laten passeeren (in een niet in de Brieven van De Witt opgenomen passage). 3) „Leggende in den Boer(?) off Noort voor Quinenburg ende ten ancker - - - - Des avonts ten 10 uyren". 330 17 groote schepen, 2 adviesjachten en eenige galjoten gelast zonder tijdverlies zee te kiezen „ende cours te nemen langs het eylandt, van 't welcke wy met den secretaris De Wildt, buytengaets sijnde, laetst gesproocken hebben '), ende, aldaer gecomen sijnde, te trachten 't selve te vermeesteren ende naer behooren te besetten, sonder nochtans aldaer sich langer als twee oft drie daegen te mogen ophouden, maer voorts te seylen naer de plaetse, by de heeren bewinthebberen aen my by schriftelycke memorie bekent gemaeckt2), omme de schepen van de Compagnie in securiteyt naer 't vaderlant te convoyeren, 't welck UEd. de opgemelde heeren bewinthebberen gelieve te communiceren, opdat deselve haer in 't geval van de ordres daernaer mogen reguleren; in myne missive aen Haer Hoog Mog. hebbe ick daervan geene mentie gemaeckt, om die saecke sooveel doenlijck te secreteren, gelijck wy oock 't selve voor alle de officieren, uutgesondert den heere De Ruyter, gesecreteert hebben, voorgevende, dat dat esquadre soude opsoecken de Fransche vlote". Hier bij ons zijn nog ruim dertig oorlogsschepen. Hiernevens gaan de prijzen de Royal Charles en het fregat de Jonathan, onder convooi van Van Braeckel. De krijgsraad heeft heden het geschil over den eersten prijs behandeld. Zie den brief van den krijgsraad hierover aan de Staten-Generaal3). „Wy connen niet hooren, wat hier in het rijck passeert; hoope, dat dienaengaende vandaer eenige kennisse sullen connen óntfangen, ende sullen verlangen te verstaen, wat effect de groote defaite van soo merckelijck aentall van de capitaelste Engelsche coninglycke schepen in de vredehandelinge tot Breda sal hebben veroorsaeckt". Verzoekt nogmaals om branders. „Wy sullen nu onse speculatiën laeten gaen op de desseynen ende de plaetse, by den Engelschen loots *) soo dickmaels gerecommandeert, soo 1) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 305. 2) Alsvoren. 3) Verbaal 1667, blz. 117. 4) Cf. hierna, blz. 342. 331 haest de respective esquadres uutgeloopen sijn, alhoewel ick wel kan bemercken, dat de heere De Ruyter ende andere hooge officieren te waeter daertoe niet als met groote difficulteyt gepersuadeert sullen connen werden". (Van Cornelis de Witt. 30 Juni 1667 *)). De brieven van 24 en 27 Juni2) ontvangen, waaruit ik bespeur, alsook uit de secrete resolutie van Haar Hoog Mog. „de goede meyninge ende yver van de hooge regieringe tot conservatie van 't fort Charnesse; ende alhoewel ick oock alsnoch van gevoelen ben, dat 't selve buyten eenich pericul kan werden geconserveert, soolange de vlote daerontrent werdt opgehouden, ende de conservatie van 't selve voor den Staet van sonderlinge importantie altijdt hebbe geoordeelt ende alsnoch soodanich estimere, soo hebbe ick echter niet langer derven opiniatreren, om het gros van 's landts vlote op de reviere langer op te houden, connende, mijns bedunckens, wel apprehenderen, dat wy door brandtschepen, die van boven affgesonden souden connen werden, eenich pericul subject souden sijn; alhoewel ick van gevoelen ben, dat daertegens, door goede ordre ende stricte brantwachten verre op te senden, eenigermaten soude connen werden voorsien, soo is echter wel apparent, dat de verscreven brandtwachten, door schielijck afcomen van de verscreven branders, met eenige schepen van oorloge geassisteert, in confusie gebracht ende tot cappen van haer anckers genecessiteert souden werden, 't welck met gemonteerde boots oock niet soude connen werden verhindert, dewyle de schepen, met een Westelycke ende sulx vóór den windt mette ebbe voor stroom affcomende ende voor aencomen van den dagh ofte wel des avondts subitelijck werdende aengevoert, van verre niet gesien ofte met eenige boots ende chaloupen 1) „Seylende beneden de gronden in 't Coninxdiep, den wint Z/W. ten Z. des morgens ten thien uyren". 2) Brieven van De Witt, III, blz. 303 vlg. 3) Alsvoren, blz. 307, noot 1. 332 gevolgt ofte beroeyt souden connen werden, derhalven oock onder de vlote wel considerable schade souden veroorsaecken, te meer dewyle ick uut alle rapporten bemercke, dat de branders, aencomende, doorgaens onder ons volck een grooten schrick ende espouvante veroorsaecken; soo hebbe niet geraeden gevonden tegens de eenpaerige advisen van alle de hooftofficieren ende noch veel meer van particuliere capitainen, die daerover al eenige daegen gemurmureert hadden, de vlote binnen de reviere langer op te houden naer de advisen, ons daegelijx van de esquipagie van een groot aentall branders, tot Londen geschiedende, toegecomen, alhoewel ick aen de verscreven advisen noch niet volcomentlijck kan defereren; maer indien de meyninge van de hooge regieringe soude blyven 't verscreven fort te mainteneren, soo soude, mijns bedunckens, op de aencomste van den graeve vaiv Hoorn ende de militie, onder Sijn Ed8. commandement gestelt, met een considerabel ofte het gansche gros van 's landts vlote de reviere weder dienen te werden opgeloopen, 't welck sonder eenich pericul altijdt gedaen kan werden, soolange wy meester ter zee sullen sijn, sonder dat daerinne eenich pericul resideert, sijnde 't Coningsdiep van de beste ende bequaemste zeegaeten, mijns oordeels, die in de wereldt gevonden connen worden, ende niet mogelijck voor den vyandt te defenderen ofte desselfs incomste, soo dickmaels wy 't selve sullen goedtvinden, te verhinderen; het fort van Charnesse kan oock in weynich tijdts soodaenich niet opgemaeckt werden, off wy sullen 't selve door schepen van oorloge altijdt connen vermeesteren, maer sullen oock, sonder schepen van oorloge daerontrent te houden, 't selve niet wel connen mainteneren, indien eenige navale macht daervoor werde gebracht, soodat hierinne principaelijck te considereren staet, hoelange Haer Hoog Mog. derselver navale macht daerontrent souden willen opsenden, ende ten tweeden, wat tijdt van nooden soude sijn, om 't verscreven fort in soodaenige defensie te brengen, dat hetselve sonder schepen van oorloge soude connen werden gedefendeert, hetwelck, een saecke sijnde, die ick my niet grondich verstae, oock niet soude derven aennemen te connen definiëren, als men 't verscreven fort 333 aen den waetercant wel soude willen voorsien, soo meyne ick, dat de bolwercken in 't ras opgemetselt souden moeten werden, sijnde de aerde aldaer onbequaem van sandt ende pickels door malcanderen gemengt. De Zeeuwsche schepen sijn niet meer als halff bemant, soodat ick diegene, die tusschen deHooffden cruysen, uut de üeuytschepen van eenige landtmilitie genootsaeckt ben geweest te voorsien, ende sal de andere oock soldaten uut de verscreven fleuyten moeten overgeven ofte sijn t'eenemael onbequaem, om eenigen dienst te doen. Ick soude de landtmilitie, hier noch resterende, boven diegene, die op de Zeeuwen sullen overgaen, weder naer 't vaderlandt opgesonden hebben, maer sal noch een naeder letterken affwachten, alhoewel oock onse militie niet vinde in die staet, dat deselve bequaem is, om eenige saecke van importantie, ende met ongemack gemengt, by de handt te nemen, 't welck wel de principaelste reden is, my moverende de defensie van 't verscreven fort niet aen te raeden, daerby comende, dat seer langen tijdt tot volcomen voltreckinge van 't verscreven fort gerequireert soude werden; het principaelste gebreck, dat ick in 't verscreven fort considerere, is het gebreck van versch waeter, 't welck binnen 't verscreven fort niet te vinden ofte te becomen is; dit ingesloten caertie ') is binnen het verscreven fort gevonden, houdende die affteyckeninge van 't selve, daeruut UwEd. de situatie van Charnesse pertinentelijck sal connen affnemen; waermede dese eyndigende, blyve etc". (Van Cornelis de Witt. 1 Juli 1667 2)). Na uwe missive van 27 Juni „hebbe ick den heere luitenant-admirael De Ruyter bekent gemaeckt, dat ick conde bemercken, dat Haer Hoog Mog. genegen waeren ende lichtelijck souden connen goedtvinden het fort Char- 1) Niet meer aanwezig. 2) „Leggende ten ancker voer 't gatt van 't Coninxdiep in het gesicht van Harwits". 304 nesse weder te doen besetten ende tot dien eynde de vlote weder te doen posteren binnen de reviere van Londen ende voor een gedeelte voor ende ontrent 't verscreven fort, maer hebbe ick wel connen bemercken ende vinde ick my verplicht UWelEd. by desen bekent te maecken, dat 't selve met Sijn Eds. ad vis niet sal werden geconcludeert, jae selfs niet sonder misnoegen aen den Crijchsraedt voorgedraegen; daerby comt noch in consideratie, dat 't selve by alle de officieren van de landtmilitie, jegenwoordich by de vlote sijnde, voer een singulier affront sal werden opgenomen, soodat 't selve niet dan met grooten onlust ende misnoegen van de officieren in het generael geresolveert ende ter executie geleydt sal connen werden; laete derhalven aen UwEd8. oordeel, off geraeden sal sijn een saecke van die consequentie op dat fatcoen door te dringen, alsoo, quaelijck uutvallende, ontwijffelijck de schuldt op my geleydt ende niet sonder groote blame ende opspraeck gerefuteert • soude connen worden; ick soude, onder correctie ende beter gevoelen, van opinie sijn, dat, geconsidereert de saecken gestelt sijn in soodaenich postuyr als deselve nu haer bevinden, ende in achtinge genomen, dat alle weerbaere mannen ende trainbants') in het rijck van Engelandt, soo wy bericht werden, onder de wapenen sijn, ende principaelijck omme alle onlusten ende misverstanden hier op de vlote ende het pericul van den vyandt, door branders gevreest wordende, te connen ontgaen, ende dat het gemelde fort Charnesse by vertreck van 's landts vlote niet wel kan werden gedefendeert, tenwaere ondertusschen met excessive oncosten opgemaeckt sijnde, hetwelcke ick seer twijffele, off vóór den winter geëffectueert soude connen worden, dat alles gelaeten behoordt te worden by 't gene albereydts geresolveert is, ende dat de landtmilitie, in de fleuyten sijnde, werde opgesonden, uutgesondert diegene, dewelcke op schepen van oorloge, uut oorsaecke van defect van behoorlycke bemanninge, albereydts verdeelt is ende noch op de Zeeuwsche schepen opgesett sal moeten werden". 1) Trained bands. 306 Ende meyne ick Uwe Ed'. daermede, voorsooveel dat poinct belangt, ten vollen te hebben voldaen. Ick hebbe daerenboven aen onse officieren voorgehouden, oft wy niet behoorden te tenteren het casteel van Upnor te attacqueren ende, was 't mogelijck, te forceren ende alsdan, by gelegentheyt van weder ende windt, de reviere voorts op te comen; maer alsoo wy verstaen hadden uut de gevangens, dat den Goning in persoon, den hertoch van Yorck ende den generael Monck alle tot Chattam ende ontrent Upnor-casteel met alle de militie van Londen ende uut de provincie van Kent, by den anderen getrocken, present waeren, soo wierde hetselve voor eene impossibiliteyt ende als belachelijck opgenomen, gelijck ick oock niet kan oordeelen, dat wy met ses ofte acht hondert mariniers ende landtsoldaten bequaem waeren, om tegens sóó considerable macht voet aen landt te setten; maer ick moet ter contrarie bekennen, dat ick geduyrende het opvaeren van de reviere van Londen, het attacqueren van het fort Charnesse ende het inloopen van de reviere van Chattam myselve gevonden hebbe in de grootste bekommeringe, daerinne ick wete oyt geweest te sijn, geconsidereert dese enterprise by my ondernomen was niet alleen tegens de eenpaerige advisen van alle de hooftofficieren, sijnde den heere De Ruyter, die tevooren eenigermaeten gedisponeert scheen, adviserende in den Crijchsraedt, mede van opinie, dat 't selve wel te veel perickel was onderworpen sonder eenige hoope van succes, maer dat oock verscheyde van de hooftofficieren, in den Crijchsraedt over dat subject gedelibereert werdende, opentlijck met de gedaene propositie spotteden ende deselve als t'eenemael ridicul ende impossibel oordeelden, soodat ick wel conde considereren, dat, by gevolgh van een quaet succes ofte sinistere toevallen, die de saecken van die natuere subject sijn, de schuit op my alleenlijck ende met fondament scheen geleyt te sullen connen werden ende aen alle de werelt bekent gemaeckt, dat ick met eene opiniatre dommicheyt de vloote ende militie van den Staet in soodanich gevaer gepousseert hadde tegens het advis van alle de officieren, geene uutgesondert, daerby comende, dat ick-in de executie van het desseyn 337 wel conde previderen vele obstaculen, ende indien Godt Almachtich diegene, die van wegen den vyandt de directie van saecken was aenbevolen, van haer verstandt, naer mijn oordeel, niet genoechsaem berooft hadde, soo conde ick wel voorsièn, dat wy niet sonder extreem gevaer souden reüsseren, want, byaldien de Engelschen haere branders niet hadden in de gront gehackt, maer deselve in de naeuwe reviere tegens onse schepen met de ebbe, selffs sonder eenich volok, in brandt gesteecken sijnde, hadden doen affdryven, sonder twijffel soude onse voorste schepen, in confusie geraeckt, haer anckers gecapt hebben ende anderen voor den boech gedreven sijn, hetwelcke wel myne principaelste sorge is geweest, die ick op de réviere van Obattam gehadt hebbe, alhoewel deselve tot die tijt toe aen niemandt bekent gemaeckt hadde; naerdat den eersten dach op de reviere van Rochester eenige schepen by ons genomen ende andere verbrandt waeren ende dat ick in propositie brachte de drie andere, boven het casteel van Upnor leggende, te ruineren, wierde hetselve oock by alle de officieren onmogelijck ende dienvolgende ongeraeden geoordeelt, alsoo de gemelte reviere aldaer seer naeuw was ende dat geoordeelt wierde, dat geen commandeur van de brandtschepen soude derven ondernemen met sijn ■«brandtschip eerst het voorsz. casteel te passeren ende ontrent een gotelingh-schoot van hetselve de vyandtlycke schepen aen boort te leggen ende te verbranden, sonder dat voor hem en syne matrosen eenige hoope saegen overiöh te sijn, om te konnen wedefkeeren met de chaloupe voorby het voorsz. casteel, uut hetwelcke met canon, musquetten ende schroot seer hevich continuelijck wierde geschoten, ende soude inderdaet onmogelijck geweest sijn, dat één van alle de maets, op de branders geëmploy eert, hadde connen eschapperen, indien de Engelschen eenige gemonteerde chaloupen, welbemandt, ontrent het voorsz. casteel ofte by de schepen, boven hetselve leggende, hadden gehouden, want alle onse matrosen, op de branders gedient hebbende, mosten nootsaeckelijck met haere chaloupen weder het casteel passeren, naerdat haer werck was affgedaen, gelijck deselve oock effectivelijck het voorn, casteel weder gepasseert sijn, met Brieven aan Johan de Witt. II. 22 338 soodaenich geluck, dat in de drie eerste chaloupen niet één man gequest is geworden ende van de twee andere in het geheel niet meer als ses efte seven man gebleven sijn. Ick moet bekennen ende meyne claerlijckte connen sien, dat dit is een sonderlinge genaedë van Godt Almachtich, die, de commandeurs van de brandtschepen met eene sonderlinge couragie tot die executie eerst geanimeert hebbende, naederhandt soo miraculeuselij ck bewaert heeft. Ick hadde alle de voorsz. commandeurs vooraff by my ontboden, wees haer de schepen aen ende vraechde, off sy couragie ende moets genoech hadden de schepen, aldaer gelegen, aen te tasten, dewelcke tegens opinie van een yder 't selve resolutelijck hebben aengenomen ende oock geëxecuteert. Hiermede meyne ende vertrouwe van 't gepasseerde op de reviere van Chattam Uw Ed1. naer mnn vermogen genoechsaem te hebben onderricht. Wat nu belangt de verdere desseynen, in eenige van de voorgementioneerde Uw Edte. missiven geëxpresseert, vertrouwe ick, dat alle, ofte immers het meeste gedeelte van dien, aen den heere De Ruyter voorgedraegen ende gecommuniceert geweest sijn, lange vóór de receptie van de opgemelde Uw Edts. missiven ende dienselven dach als wy uut de reviere van Chattam by 't gros van 's landts vlote waeren aengecomen; maer deselve wierden alle geïmprobeert: op de plaetsen, verre affgelegen, konde vermits defect van victualie niet geattenteert werden, sijnde de schepen voor het meeste gedeelte niet meer als voor drie ende vier weecken van waeter, bier ende victuailie voorsien, doordien veele uut deselve was uutgelicht, om het esquadre, onder den heere Van Gent geordonneert, voor twee maenden, 't gene wy absolut nootsaeckelijck oordeelden, te connen sprowideren, ende dat de plaetsen, hierontrent gelegen, sekerlijck tsedert onse comst op dese custen genoechsaem van volck ende ammunicie van oorloch waeren voorsien, daerby comende, dat de fleuyten, met soldaeten gelaeden, niet meer tegenwoordich als voor vier off vijff daegen met vivres waeren geprovideert, sulcx men niet conde geraeden vinden met deselve zee te kiesen, om niet door storm ofteandersinisipBryckel te loopen die menschen van honger te doen vergaen, allhoewel ick bekenne resolut genoech 339 geweest te sijn, om eenige van dese difficulteyten over te stappen, oordeelende selve myne meeste faulte te sijn de saecke wat licht te schicken, maer, behalven alle dese geallegueerde difficulteyten, konde de hooge officieren van de vloote niet goetvinden meerder schepen van de vloote te detacheren ende sustineerden seer yverich, dat ontwijffelijck de vyandt alle syne macht uyt het Canael ende het Noorden by den anderen soude trecken ende ons hier comen aentasten, soodat ick moet bekennen om (1. aen) alle de voorverhaelde redenen, alhoewel tegens mijn particulier sentiment ende humeur, soo veel plaets te hebben gegeven, dat wy niet anders totnochtoe hebben ondernomen als 't gene door de respective esquadres sal connen werden geëffectueert, die alle met behoorlycke acten ende instructiën voorsien sijn ende van dewelcke wy den uutslach ofte succes sullen moeten affwachten, tenwaere Haer Hoog Mog. ons ondertusschen eenige andere ofte naedere ordres gelieffden toe te senden. Vier van de vijff vaertuygen ofte booties, by de admiraliteit van jïtptteïdam nevens de vlote affgesonden, sijn al eenigen tijt ontlaeden ende naer de Maze versonden, soodat de clachte van die heeren raeckende dat poinct ongefondeert is". Gelieve jdit onder geheimhouding aen de gedeputeerden tot de Zeezaken te berichten. (Van Cornelis de Witt. 5 Juli 1667 '))• „Ick bevinde by experientie, dat de ordre ende practycque, in het aenstellen ende houden van deliberatiën, in den Crijchsraedt geobserveert, niet overeencomt, naer mijn oordeel, metten dienst van den Staet, connende niet dienstich oordeelen, dat over saecken van expeditie ende eenige exploioten by de handt te nemen, communicatie gegeven werde aen soovele hooffden, van dewelcke doorgaens het meeste gedeelte veel inventiver sijn, om diffi- 1) „Ten ancker leggende voor 't Conincxdiep", evenals de volgende 34Ó culteyten ende obstaculen op te werpen ende voort te brengen dan te excogiteren expediënten, om de verscreven difficulteyten te connen surmonteren; bemercke oock, dat de geallegeerde scrupulen ende inconvenienten doorgaens veel meer appuy vinden dan de resolute advisen ende de remediën, tegens de verscreven obstaculen voortgebracht wordende, ende soude derhalven van gevoelen sijn, dat alle deliberatiën, over eenige expedïtiën aen te stellen, alleen behooren gecommuniceert te worden aen de respective luitenant-admiraels, ende aen deselve mede niet dan met behoorlycke circumspectie, sonder dat eenige vice-admiralen ofte schouten-by-nacht over saecken van die nature geconsuleert behooren te werden; maer dewyle d'heer De Ruyter my verclaert heeft 't selve te sijn de ordre van de hooge regieringe ende altijdt by de andere heeren gedeputeerden ende gevolmachtichden op 's landts vlote in dier voegen geprictiseert, alhoewel Sijn Ed. mede verclaert van mijn sentiment in dat point te sijn, soo hebbe niet connen geraeden vinden daerontrent eenige veranderinge te maecken; versoecke niettemin, dat Uw Ed. over dat subject my desselfs sentimenten ende, is 't mogelijck, die van de heeren van Hollandt gelieven te laeten toecomen, waerdoor my sonderlinge vriendtschap ende den lande, naer ick vertrouwe, goeden dienst gedaen soude worden; ende dese hiermede besluytende, sal blyven etc". (Tweede brief van Cornelis de Witt. 5 Juli 1667 «)). Beide brieven van den len ontvangenJ). „Ick hebbe gisteren d'heeren van den Crijchsraedt nochmaels voorgehouden, dat ick niet conde ledich staen eenige entreprise op d'eene ofte andere plaetse tegens den vyandt by de handt te nemen, ende in geenderley manieren konde 1) 's Namiddags te 2 uur. — Deze niet door Van den Bosch, maar door een klerk van De Witt gecopieerd. 2) Beide onder de minuten van De Witt voorhanden; niet in de uitgave der Brieven opgenomen als zijnde van gering belang. 341 apprehenderen, dat, als wy maer twintich goede schepen hier voor de reviere behielden, den vyandt ons soude connen aentasten, want, indien den vyandt soude comen uut de West, dat, in sulcken gevalle nootsaeckelijck de Hooffden moetende passeren, de assistentie van 't esquadre van den vice-admirael Evertsz. ons niet conde mancqueren ende dat uut alle tydingen ende condtschappen, ons toegecomen, niet anders bleeck als dat onder Jeremias Smith niet meer als 15 off 16 schepen van oorloge waeren, behalven dat, in gevalle deselve door 'tcapitael esquadre, onder den heere Van Gent afgesonden, bejegent konde werden, met assistentie van Godt Almachtich, van die bejegeninge eene goede uutcomste te verhoopen was ende sulcx, naer mijn oordeel, dat esquadre niet veel te apprehenderen: dat ick oock niet konde vertrouwen, dat d'Engelschen naer eene capitaele defaicte haer principaelste macht, sijnde onder den gemelden Jeremias Smith, met de schepen van den Staet, jegenwoordich in seer goeden staet ende voor 't meerendeel welbemandt sijnde, de fortuyne van de battaille souden willen onderwerpen, ende in allen gevalle, dat ick seer wel getroost was 't voornoemde esquadre onder den gemelden Smith aff te wachten, sulx dat eyndelijck naer veele discourssen, over dat subject gevallen, geconcludeert is te detascheren ende naer Boston aff te senden een esquadre van 14 oorlochschepen met een jacht, in de nevensgaende lijste genomineert, drie fleuyten, met landtsoldaeten geladen, ende eenige galjots, omme onder het commandement van den luitenant-admirael Van Nesch, met den vice-admirael Schram ende den schout-by-nacht Van der Saen, de voorsz. reyse naer Boston ') te doen, de landtmilitie ende zeesoldaten, die tesaemen op de voorsz. veerthien schepen ende fleuyten sijn, sullende uutmaecken ontrent 1100 man onder den collonel Dolman, te doen landen ende voorts naer ondervindinge ende gelegentheyt soodaenich te ageren als ten meesten dienste van den Staet aldaer geraden 1) In Lincolnshire; de hierna, blz. 342, genoemde loods Holland was van hier afkomstig. — De lijst is niet meer aanwezig bij den brief. 343 trocken, alsoo ick ordre gegeven hadde, dat denselven naerdat den gemelden heere Van Gent het Conincxdiep soude sijn uutgeseylt, door een galjot ons weder toegesonden soude werden". Hiernevens een „afteeckeninge van 't Conincxdiep, door een stuyrman van den viceadmirael Sweers afgeteeckent ende naederhandt door den ingenieur De Blois met couleuren afgeset" l). Juist arriveeren drie fluitschepen met bier enz. Moeilijkheden bij de overlading. (Derde brief van Cornelis de Witt. 5 Juli 1667 2)). „Naer het affsenden van onse depesches op huyden, soo aen Haer Hoog Mog., Ed. Groot Mog. alsmede UwEd. geaddresseert, werd ons door Jacob Pieter de Swart wel behandicht Haer Hoog Mog. missive van den 3en deser loopende maendt3), op den ontfang van denwelcken wy, sijnde by hazard alle de luitenant-admiraels by ons ten eten geweest, aenstonts hebben geresolveert ten spoedichsten weder de reviere van Londen op te zeylen ende aldaer den vyandt, sooveel mogelijck, trachten te beschaedigen ende te incommoderen, 't welck ick oordeele aldaer met de meeste naedruck te sullen connen werden gedaen, ende is derhalven het exploict op Boston gesurcheert ende opgehouden tot naeder ende beter gelegentheyt; wy sullen de schepen, in 't Texel gereedt leggende, ende voornaementlijck de branders, met verlangen verwachten, dewyle albereydts een goedt aentall schepen van oorloge van de vlagge gedetacheert is; UwEd. gelieve dese aen de regieringe te communiceren; wy sullen oock de verdere landtmilitie onder den grave van Hoorn affwachten, indien aldaer geoordeelt werdt, dat te lande yets verders geattenteert behoordt te werden, ende blyve etc". 1) Niet meer bij den brief aanwezig. 2) „Des naermiddachs". -— Bij uitzondering staat boven dezen brief alleen: „"Mijn Heere" (zie ook den brief van 12 Augustus, hierna, blz. 346). 3) Zie Brieven van De Witt, IU, blz. 310, noot 1. 344 (Vierde brief van Cornelis de Witt. 5 Juli 1667 ')). Verzoekt op advies van De Ruyter te bevorderen, dat Fransche en andere oorlogsschepen, v.n. branders, ons spoedig worden toegezonden, om „een suffisant esquadre voor ende buyten de reviere te doen cruyssen ende voorts de zee tusschen de verscreven reviere ende de Maze open te houden, opdat alle behoeften ende depesches sonder eenich evident pericul overgesonden mogen werden". Wil ook gaarne een cijfer hebben. „Ick hebbe wel connen oordeelen ende geprevideert, dat binnen Londen eene groote consternatie soude sijn door het exploict, op de reviere van Chattam voorgevallen, ende de hooftofficieren wel voorseyt, dat ick oordeelde, dat Haer Hoog Mog. ons weder binnen de verscreven reyiere souden opsenden, maer echter deselve daertoe niet connen animeren, edoch op de receptie van Haer Hoog Mog. missive is dienaengaende geene de minste hesitatie geweest; waermede eyndigende, blyve met haest etc." (Van Cornelis de Witt. 9 Juli 1667 2)). Ontvangen de uwe van 4, 5 en twèe van 6 JuliJ) benevens de minuten van mijne brieven aan U 4). Hiernevens een „verbael", dienstig voor het inzeilen van het Koningsdiep, opgesteld door stuurlieden van De Ruyter. Hij oordeelt onze stuurlieden nu al even bedreven in het opzeilen van het Koningsdiep als de Engelsche loodsen; het kan met veel minder gevaar op- en afgezeild worden dan één der Tesselsche zeegaten. 1) „Seylende naer het Coninxdiep ende de reviere van Londen — des avonts ten ses uyren". 2) Deze en de volgende uit het Verbaal 1667 (gedrukt ald., resp. blz. 183, 238 en 267). — Geen plaats van afzending. 3) Brieven van De Witt, III, blz. 311; die van 5 Juli onder -de minuten. 4) Cf. hiervóór, blz. 315, noot 5. 345 „De officieren schynen nu wel genegen te sijn eenige saecken te attenteren, maer de riviere op te loopen boven Gravesandt is naer mijn oordeel ondienstich ende genoechsaem onmogelijck, omme de redenen, in myhen van gisteren, aen Haer Hoog Mog. afgesonden, geëxpresseert. Als wy de noodige victualie, ende insonderheyt het versch water, sullen óntfangen hebben, hoope, dat wy tot het eene ofte ander sullen konnen resolveren. De havenen in Portsmuyden ende Pleymuyden, gelijck mede de eylanden van Wicht ende Garnsey, werden by den heere De Ruyter absolute imprenabel ofte inaccessibel geoordeelt, dewelcke my all vele daegen geleden verclaert heeft van de gelegentheydt van deselve pertinente kennisse te hebben, maer oordeelt, dat in het Canael op verscheyde plaetsen wel eenige stedekens ofte kleyne plaetsen vermeestert, geruineert ofte geplundert souden konnen werden, gelijck oock hier op de riviere verscheyde dorpen lichtelijck te branden ende te spoliëren souden sijn, maer wy hebben totnochtoe 't selve ondienstigh geacht, omdat wy van alle kanten bericht werden, dat door onse civiliteit de gemeente seer tot den Staet der Vereenighde Nederlanden geïnclineert ende advers van den 'Coningh ende desselfs regeeringe gemaeckt werdt. Wat op de reviere van Edenburgh, Nieuwcastel ende daeromtrent te verrichten soude sijn, kan den heere luitenant-admirael niet oordelen, alsoo nimmermeer in die quartieren geweest is, maer oordeelt belachelycken ende voor eene folie op de stadt Edenburch yets te attenteren, daervan ick verscheyden maelen voor desen met Sijn Ed'. gediscoureert hebbe. De resolutie van de heeren gedeputeerden ende gevolmachtighden van Haer Hoog. Mog. tot het employ van 's landts vlote, gementioneert in één van Uw Ed8. missiven van den sesten voorn., is my totnochtoe niet ter handt gecomen, soodat deselve abusivelick vergeten ofte op het afsenden van de gemelte Uw Ed8. missive niet gedepescheert ende afgeschreven geweest sal sijn; ende dewyle het exploict, in deselve gementioneert, niet voor de aencomste van merckelycke quantiteyt victualie ende water by der handt genomen kan werden, hebbe ick daervan totnochtoe geen mentie gemaeckt, sijnde genoechsaem verseeckert, dat 346 groote genegentheydt ende inclinatie gevonden sal worden, om het Canael af te loopen, als maer geprovideert sullen sijn, 't welck ick by verscheyde occasie vernomen hebbe" ')• (Van -Cornelis de Witt. 27 Juli 1667 «)). Gisteren den uwen van den 20eD ontvangen, maar niet den hierin genoemden van den 18en; uw laatste was van den 13en. Heeft niets toe te voegen aan den brief aan de Staten-Generaal. Zendt een beschrijving van Plymouth. Geen Engelsche schepen in zee gezien op één fregat na. • (Van Cornelis de Witt. 12 Augustus 1667 3)). Zijn gisteren voor Plymouth onder zeil gegaan, 's Avonds c. 7 uur is een Engelsch edelman aan boord van De Ruyter geweest, mededeelende het nevensgaande advies *); hij bracht met een kits eenige schapen als geschenk voor De Ruyter. Hij heeft den kapitein der kits 20 ducaten doen geven, zijnde naar De Ruyter's meening tweemaal zooveel als de waarde ven het geschenk. Wij konden het advies geen geloof schenken. Hebben sedert de brieven van 18 Juli niets uit het vaderland gehoord. De officieren der landmilitie oorleelen het niet geraden hier in de buurt iets te ondernemen. De kusten zijn goed bezet, de forten sterk genoeg, onze militie te zwak. •1) Er is in Aanw. 1913, n°. 4, nog een copie van een brief van Quack aan De Witt van 10 Juli, waarin hij berichten geeft over Nederlandsche en Engelsche schepen; hij heeft vernomen, dat de kolen te Londen van 20 op 50 schellingen waren gestegen. 2) Geen plaats van afzending. 3) „Dryvende tusschen Pleymuyden ende Vaelmuyden — 's morgens ten seven uyren, het luchien uut den Oosten". — Boven dezen brief staat alleen: „Mijn Heere" (cf. hiervóór, blz. 343, noot 2). 4) Niet aanwezig. Moet een bericht over het sluiten van den vrede behelsd hebben (zie den brief aan de Staten-Generaal van 11 Augustus, in het Verbaal 1667, blz. 264). 347 „Eenige kleyne plaetskens uut te plunderen soude misschien wel connen geschieden, maer dat werdt soo periculeus geoordeelt, dewyle in sulcken gevalle de soldaten, niet connende in ördre gehouden werden, met seer kleyne macht overvallen ende geslaegen souden connen werden, ende dat den dienst, die door de voorsz. plunderinge soude aen den Staet gedaen werden, niet gecompareert kan werden, soo de opgemelte officieren oordeelen, tegens de blame, die door een affront ende quade rencontre te beduchten soude sijn. Den heere De Ruyter ende de andere officieren van de vlote konnen in geenderley manieren raetsaem oordeelen eenige matrosen aen landt te setten, dewyle, gelijck de ervarentheyt voor Harwitz ende oock binnen de riviere van Londen geleert heeft, dat die luyden, aen landt sijnde, geene commandementen respecteren, sulcx onse eenichste hoope is, dat wy eenigen vyandt ter zee sullen rencpntreren, opdat soo eene schoone vlote, met gesont volck completelijck gemant ende van alles wel voorsien, niet langer vruchteloos opgehouden moge werden, alhoewel wy, gelijck hiervoren hebbe aengeroert, den vyandt niet connen oordeelen in dat postuir ende van die couragie te sijn, om ons hier te comen opsoecken ende aentasten. Waermede desen eyndigende etc."] Over den vredehandel te Breda vinden wij een brief'. (Van Hieronymus van Beverningk. 23 April 1667 '))• Ontvangen de missive van gisteren 2). Sedert twee of drie dagen op de benoeming verdacht; anders nooit kunnen denken, dat men voor zulk een important werk op hem acht zou hebben geslagen, die zoo weinig weet wat daar te verhandelen zal zijn. Zal zich echter niet onttrekken. Verzoekt retroacta enz. 1) Uit Lokhorst. 2) Niet bewaard in de verzameling der minuten op het R. A. (N. v. d. U.) 354 een accommodement ende van Haer Hoog Mog. mediatie, weder gesproocken soo breet alsvooren, ende can niet begrypen waerom, aengesien de reserve, dewelcke in Haer Hoog Mog. vergaderinge en by UwEd. selve gehouden heeft". (Van Hieronymus van Beverningk. 20 Mei 1667). „Ick ontfange desen morgen den uwen ') met de bygevoeghde nouvelles uyt Engelant ende de advisen van den heer Van Beuningen. Ende gelijck deselve allesints schynen te presupponeren eenigh secreet verstant tusschen Vranckrijck ende Engelandt, soo dunckt my, dat men uyt de conduite ende de discourssen van de heeren Fransche ministers hier niet anders oock can afnemen. Maer wy wachten ons sorchvuldichlijck van alle hetgene suspicie mochte geven van eeniche diffidentie, en doen onse beste officiën by de heeren Deensche ministers ten eynde van gelycke moderatie, dye sy anders niet wel schynen te connen houden". (Van Hieronymus van Beverningk. 23 Mei 1667). (P.S.)s) „Nae het schryven deser heeft de heere Courtin my visite gegeven ende versekert, dat hy van seer goede hant wexwitticht is, dat den Coning van Engeland aen de heeren Sweetsche ministers heeft ter handen gestelt 45 na. pont sterlings in geit, om hare troepen te doen subsisteren; ende hoewel dye somme wehrigh is, soo meriteert het echter eenige reflexie. lek vraechde hem al lacchende, hoeveel sijn meester daeraen hadde te cost geleyt, ende hy verclaerde my iterativelijck ende in seer serieuse termen van niet met allen, ende scheen qualijck te nemen, dat ick al lacchende betoonde daeraen te twyfelen; hy heeft my oock gecommuniceert syne becommeringe over alle •1) Blijkbaar die van den 19**: alsv., blz. 327. 2) Dit P.S. is van Beverningk's eigen hand. 355 dese retardementen ende uytvluchten van de Engelsche ende Sweetsche ambassadeurs ende hy is van gevoelen, dat die sullen blyven duren, totdat de Engelsche yets sullen vernomen hebben van de successen van haer macht, dye men gelooft naer de eylanden van America ende de custen van Africa te sijn gesonden. Het is seer te beduchten, dat wy een grooten slagh aldaer sullen gekregen hebben, ende het heeft mogelijck sijn bedencken, off men in eventum oock niet nogh eenige macht derwaerts henen behoorde te schicken, twelck aen UEd. gewoonlycke voorsieninghe bevolen late'*. (Van HJeronymus van Beverningk. 25 Mei 1667). Over een particuliere visite aan D'Estrades: „Het werck van de guarantie '), daerop wy incidentelij ck vielen, stelde hy buyten apparentie, soodat ick niet en gelove, datter yets vruchtbawlijck van te hoopen is, ende van opinie ben, dat men het niet seer, immers niet opentlijck, en poussere ende dat men sich ondertusschen geruststelle op het 3 art. de anno 1662 2), twelck mijns oordeels soo crachtigh leyt als het gemaeckt can werden. Ick bekenne gaerne, dat soo een nieuwe conventie Engelant ende Sweden ontrent dese tyden ende onderhandelingen seer soude doen omsien. Maer als men geen hoope en heeft van succes, souden de gecontinueerde ende mislucte debvoiren altemet van een contrarie operatie connen Blfjiii Ontrent de groote desseinen van Vranckrijck sprack hy met veel meerder reserve als voor desen". Beverningk heeft verder aangedrongen op confidente communicatie. -Ende soo men het geluck heeft van te connen comen tot een confidente communicatie , my dunckt, datter aen den Staet soo bijster veel niet *en gelegen en was, als betaelde Signor een gedeelte van 't gelagh, als wy maer blyven buytea de reeckeninge". 1) NI. van het te sluiten vredesverdrag (bij Aitzema, VI, blz. 33). 2) NI. uit dat met Frankrijk. 356 (Van Hieronymus van Beverningk. 28 Mei 1667 •)). „Ick houde omtrent het werck, dat wy nu gaen entameren, voor een vasten ende onverwickelycken voet de bewuste alternative 2), geëxtendeert volgens de conceptartikelen '), die UEd. sijn gecommuniceert geweest, ende off ick wel seer daeraen twijffele, off wy dye sullen surmonteren, ende dat het by my soo leyt, dat wy met het obtineren van deselve al een seer glorieux fondament souden geleyt hebben, soo ben ick evenwel van opinie, dat men het aldergeringhste daeraen niet en moet toegeven, ende hope, soo wy eenigh ende vast daerby blyven, dat wy het haer sullen connen extorqueren ende dat sy daerby eens sullen geleert werden niet meer te geloven, dat sy altijt vrede connen herstellen, als 't haer beliefft, tot naedeel ende last van onsen Staet". (Van Hieronymus van Beverningk. 80 Mei 1667 4)). Hij heeft weer met D'Estrades over de Fransche plannen gesproken. „Ick kan daerop niet anders seggen als dat hy my verclaert heeft alle syne uyterste devoiren omtrent het Hoff gedaen te hebben ende noch te sullen doen, om Haer Hoog Mog. gerust te stellen, ende soo hem yetwes voorcomt, dat eenige nadere aenleydinge can geven ten principalen, dat hy het sal communiceren, oock vorderen, sooveel hem doenlijck sal sijn". (Van Hieronymus van Beverningk. 31 Mei 1667). Sprekende over de contravisite van de Zweedsche media- 1) 27 Mei schreef De Huybert aan De Witt uit Breda, dat het in' verband met geruchten over een expeditie van de Engelschen naar Amerika en Afrika goed zou zijn, daarheen eenige schepen te zenden. 2) Waaruit Karei H die van „Uti possidetis" gekozen had. 3) Door de Nederlandsche gezanten op 24 Mei ingediend (volgens het Verbaal der gezanten: R. A., legatie nos. 50—51). 4) Een ander dan het in de volgende noot bedoelde. 35? teurs'): daaruit „sijn wy in ervaringe gecomen, dat de Engelsche ambassadeurs herwaerts gecomen waren met noch eenige hoope op Pouleron ende van eenige satisfactie over de bewuste twee schepen" *); dat zij nu echter inzagen, dat deze hoop geheel niet zou vervuld worden en daarom een expres naar Engeland hadden gezonden om naderen last. (Van Hieronymus van Beverningk. 3 Juni 1667 *)). Sprekende over de visite van D'Estrades en Courtin na de terugkomst van den expres uit Engeland: „ick hebbe al vry wat swackheyt daerontrent bespeurt in beyde myne collegen, maer ick en hebbe niet een stip daerop toegegeven ende geen hope ter werelt gelaten, maer ter contrarie verclaert, dat onse instructie, was gepasseert door alle provinciale vergaderingen. Ick hebbe desen voor- middach in mijn particulier den heer Courtin daer naeder op wesen begroeten ende naer hem den heer D'Estrades, ende ofte ick wel de gemelde heeren schijn te convinceren in het ongelijck, hetwelck sy ons doep ende vergen, soo en vonde ick haer niet gepersuadeert tot onse intentie, soo vigoureuselijck het behoorde ende sooals sy geweest sijn". (Van Hieronymus van Beverningk. 6 Juni 1667). Nogmaals aandrang, dat De Witt toch in Den Haag moge terugkeeren, om de vredehandeling te beter te kunnen overzien. „Ondertusschen loopt het werck hier al meer ende meer in 't quade spoor, sooverre dat ick tegemoet sye, dat men ons van de syde van de heeren mediateuren ende van Vranckrijck sal dringen tot een 1) Zij had plaats gevonden op 29 Mei (alsvoren); cf. Aitzema, VI, blz. 41. — Voorloopig had hij hierover verslag gedaan in een briefje van 30 Mei, dat geheel eigenhandig is. 2) Zie Brieven van De Witt, III, blz. 333 —334 en de noten. ; 3) In een eigenhandig briefje van 1 Juni schrijft Beverningk over de brievenpost der Engelsche gezanten (zie hierover Brieven van De Witt, UI, blz. 329, noot 1). 358 pure acceptatie ende prestatie van 't tractaet de anno 16S2, oft dat by foute van dien de Pranschen hare saken sullen sïtryten ende het ons sullen laten aensien, met een protestatie ende verclaringe, dat sy niet verder sijn gehouden, - - - - soodat wy van dit geheele werck, buyten de absolute acceptatie van de altèrnative — daerop van de Engelsche syde echter oock noch geen verclaringe en is — niét en souden hebben te verwachten. De Franschen pousseren geduerigh aen, ende soo de Engelschen haer op die alternative quamen te verclaeren, souden wy ongetwijffelt genootsaeckt werden ons oock te moeten verclaren ten eenen ofte ten anderen. Ende UEd. kan wel considereren, dat wy aen de eene syde qualijck souden connen afgaen van alle de artikels van onse instructiën ende dat wy aen de andere syde noch qualijck het werck sonder nader last souden derven afbreecken. Ick verclaere UEd., dat wat wy seggen ofte doen, by de heer Courtin geen redenen ofte raisonnementen en gelden op die presuppoosten als by het verbael '). Ende UEd. kan licht oordeelen, wat daernae by de mediateuren ende by de Engelschen selven te hoopen is. Als ick ingevolge van uwen laetsten van den 2 deser, uyt Amsterdam geschreven *t op 't stuck van de vlagge met gemelden heer wat aendrongh, ontstelde hy sich sóó verre, dat hy seyde, dat men uyt sulcken voorstell wel conde sien, dat Haer Hoog Mog. den vreede niet en begeerden, maer dat het haer al swaer soude vallen den last van den oorloge alleen te dragen ende daernae wel blyde souden sijn, om de jegenwoordige gelegentheyt noch eens te mogen hervatten. Den heer D'Estrades seyde my met groote moderatie alleen, dat wy ons moesten redden, sooveel wy conden, want dat alle onse gedachten, om tot moderatie te brengen een 1) Alles, wat het Verbaal omtrent deze conferentie geeft, vindt men bij Aitzema, VI, blz. ü vlg. 2) Niet bewaard onder de minuten. 2 Juni was De Witt op weg naar Tessel (Brieven van De Witt, III, blz. 296). In den brief van '1 Juni (alsv., blz. 329) komt ook een korte passage (t. a. p. niet opgenomen) over de vlag voor; zie verder over dit punt: hierna, blz. 360 vlg. 359 jongh, vigoureux Coninck, nu al in campagne ende in actie sijnde, door die wegh van mediatie, dye wy ons voorstelden, tevergeefs waren, als men ons niet en soude sien in dat postuyr van yets met naedrack te connen doen. Ick schiryve het UEd. in opreohtigheyt en sooals het my vöorcomt, ende ick versekere UEd., dat de Fransohen sullen sluyten met Engelant buyten ons, soo wy ons niet en accommoderen volgens haer sentimenten. Wat haer interest is, om ons sluyten met Engelant te pousseren, can ick soo heel wel niet vatten. Maer echter sy doen' het, mogelijck om ons te precipiteren, dat, wy soo plotselijck niet connénde afgaen van alle onse consideratiën, sy occasie sullen nemen van alleen te sluyten ende ons te stellen in het ongelijck; mogelijck,soo sommige meenen, dat sy het ooge hebben op Oostende, om daeimede aen de Spaensche Nederlanden de keele geheehjck toe te hinden, ende dat sy met hare vlooten niet wel souden derven hazarderen, soolange de Engelschen met' haer ofte met ons in oorlogh sijn, omdat men niet «n gelooft, dat den Coninck van Engelant, wat beloften sy oock aen Vranckrijck mogen gedaen hebben, by sijn volck soude connen verantwoorden, dat, sy, gewapent ende in postuyr sijnde, dye Fransche vlote ongemoeyt daer op die Vlaemsche custe soude laten leggen, want men hout het hier voor seker, dat het volck in Engelant seer daerin tegen de Fransche desseinen is. Ende ick hebbe het aen de discoursen van den heer Coventry genoech gemerckt, dat sy wel wilden, dat sy hare handen vry hadden. Hoe het sy, sonder dye reflexie onse saecken selffs considerende, sooals die leggen, ende in een goet gemoet alles wel pondererende, can ick niet sien, dat wy nae de verclaringe, vervat in de missive van Haer Hoog Mog. van den 26 November, bevoecht sijn, om dit werck af te breecken op soodaenige nieuwe artikels, die met dit tractaet de anno 1662 niet en quadreren, ende ick en vinde niet crachts genoech in de argumenten, die wy daertegen inbrengen. Ende ten anderen dunckt my, dat het absolut ons interest is quovis honesto modo te sluyten, ten respecte van alle die andere onheylen, die ons alomme dreygen, ende behalven dat het met onse equipagie ende expeditie, 360 Godt betert, niet en gaet, gelijck ick wel gehoopt hadde, dat men met deselve in cas van eenigh notabel succes — dat Godt wil geven ten besten — echter niet en can surmonteren het minste van de andere qualen, ende dat ick oock niet en begrype, dat men oyt met Engelant een vreede soude connen sluyten. behoudende eenige vastigheyt, dye men in Europa mochte becomen hebben. Daerenboven vinde ick groote swackheyt in de heeren myne collegen ende ick moet die geduerich inbinden, om hare swackheden niet te doen overgaen naer de provinciën, hoewel ick noch al beducht ben, dat sy haer daervan niet en onthouden. Soolange de Engelschen blyven difficulteren op de alternative, .sal het met haer wel sijn, want dat principium houden sy met my totnochtoe vast. Maer soo wy daer over geraken, sien ick haer niet te houden. Myne opinie is het hier te houden ende alles vigoureuselijck te debateren, soolange ick kan, om geen swackheyt te betoonen ofte hoope van veranderinge te geven, soolange het buyten rupture can gehouden werden, maer, als het tot de extremiteyt soude comen, ter poste naer Den Hage te gaen, om by mondelinge conferentie alles nader te helpen inschicken ende daerop de leste resolutie te helpen nemen". (Van Hieronymus van Beverningk. 7 Juni 1667). „Desen dus verre geschreven sijnde, hebbe ick een visite gegeven aen den heer Courtin; die heeft my met veel vertrouwtheyt geseyt, dat wy wel moeten opletten onse frootieren tegen Sweeden, want dat ongetwijffelt Wrangel eenige exploicten in sijn sin heeft tegens onsen Staet, ende sijn opinie is, dat de Engelsche sullen blyven traineren, om te sien, wat daervan comen sal". (Van Hieronymus van Beverningk, 9 Juni 1667). „UEd. schijnt met den synen van den 6 deser ') 1) Bewaard onder De Witt's minuten. De Witt geeft hierin o. ra. 362 (Van Hieronymus van Beverningk. 12 Juni 1667). Antwoord op den brief van De Witt van 11 Juni'). Hij gelooft niet, dat mediateurs en Fransche gezanten een zoodanige verklaring, als De Witt voorstelt, zullen willen geven. (Van Hieronymus van Beverningk. 13 Juni 1667). „Ick en hebbe noch tegen de heeren Engelschen noch tegen de heéren medïaieuren oyt voor een argument gebruyckt hetgeene de heer Frfquet tegen UEd. uyt den naem ofte van wegen den heer Isola geseyt heeft2) aengaende de bewuste 2 schepen, maer ick hebbe daerover gesproocken gehadt tegen den heere grave D'Estrades by occasie, dat hy my seer presseerde, om een temperament daerontrent te admitteren, om aen denselven daermede te vertonen, dat men al van dye pointen aff was ende dat men het daerby moeste laten, ende by dye occasie seyde hy my, dat hy het wel wiste ende dat hy het oock uyt UEd. mont verstaen hadde, ende ick gelove sekerlijck, om de heeren Engelschen in 't ongelijck te stellen, die hem dese nadere tentative hadden doen doen, dat hy sich by haer daervan gedient sal hebben. Die heeren gaen nochal geduerigh met dye sake swanger ende hebben tsedert twee dagen antwoort van den grave van St. Albans gehadt, daerby hy versekert noyt yet op die 2 schepen te hebben toegegeven, daer nochtans den heere Courtin sustineert, dat soo wel hy als den heer van t) Ter aanvulling van het (Brieven van De Witt, III, blz. 332) Uit dezen brief medegedeelde, diene nog, dat De Witt als wensch van de gedeputeerden der Staten-Generaal tot de secrete zeezaken had te kennen gegeven, dat de mediateurs en de Fransche gezanten een verklaring betreffende het contra-saluut zouden geven. 2) De Witt schreef hierover in een niet in de uitgave der Brieven van De Witt opgenomen brief van 12 Juni. Friquet heeft zich beklaagd, dat Beverningk gezegd zou hebben, dat Lisola ook beweerd had, dat de Engelschen hunne pretensiën gemortificeerd hadden. 363 Rouvigny te samen haer daerover tegen hen hebben geëxpliceert'); maer dat is een questie van seggen oft een malentendu onder haer, dat ons niet en raeckt". (Van Hieronymus van Beverningk. 14 Juni 1667). „Ick hebbe den uwen van gisteren *) beden wel óntfangen, maer aen gaende de resolutie van Haer Hoog Mog. ten aensien van het geven van communicatie aen deselve hebbe ick niet vernomen, maer sal my altijt gaerne reguleren naer hetgeene UEd. daerontrent sal goetvinden. Myne reserve, als UEd. weet, is maer ten besten van. den Staet, omdat ick niet en derve hazarderen onder de addresse aen den griffier, als hetgeene de couranten seggen moeten". (Van Hieronymus van Beverningk.. 15 Juni 1667 3)). Hij heeft met Courtin gesproken over Tabago en St.-Eustatius en de pretensie der Engelschen hierop, maar geen positieve verklaring uit hem kunnen trekken, dat Z. M. naar die pretejnsie niet zal luisteren. Verder heeft hij over de alternatief enz. weder met hem gesproken. „Ick hebbe de uwen*) met desselfs wyse consideratiën wel gepondereert ende wil geerne in omnibus et per' omnia daeraen defereren. Maer myne opinie'.'is af tewachten, wat de Engelschen ons zullen voortbrengen, 1) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 334, noot I. 2) Onder de minuten. De Witt deelt de resolutie der Staten-Generaal van 11 Juni (die de gezanten volgens het Verbaal op 15 Juni ontvingen) mede, waarin de gezanten werden aangeschreven zich in zake de correspondentie te houden aan de op de Groote Vergadering genomen resolutie (zie bij Aitzema, III, blz. 575). 3) 14 Juni schreef De Huybert aan De Win: jammer dat de equipage naar Amerika niet is gelukt; aan De Witt dank voor de moeite, door hem er voor aangewend. 4) Blijkbaar die van den 14en' (Brieven van De Witt, III, blz'. 332). 364 ondertusschen stip te blyven by onse artikelen ende geen hoope te geven tot relaxatie van 't geene daerin vervat is, ende dan te sien, of het sal van noden sijn, dat ick een keer derwaerts doe, om alles dan met volkomen kennisse ende op goede sentimenten in te schicken. Ende oft het van nooden wesen sal, dat de heeren Staten van Hollandt ondertusschen eenige nadere positive resolutiën nemen, dewyle men sekerlijck gelooft, dat men in eenige dingen van de last der Engelschen sal connen bericht sijn, dat en weet ick niet, immers myne opinie is, indien de vergaderinge eenigen tijt staet byeen te blyven, dat men die deliberatiën noch wat soude connen differeren, maer, soo Haer Ed. Groot Mog. daerop alleen beschreven ende by den anderen sijn ende dienvolgende de deliberatiën daerop aengestelt moeten werden, soo meen ick, dat men het vaste fondament van de alternative moet houden, dat men aengaende de eylanden niet can toegeven, dat men het werck van de placaeten, rebellen ende vlagge soude matigen op UEd. voorslagh ende sien, hoe de meer reste van de artikelen, die niet essentieel sijn, haer souden connen werden ingeschickt". (Van Hieronymus van Beverningk. 19 Juni 1667»)). „Ick hebbe den uwen van gisteren2) heden wel óntfangen en can tot antwoort maer seggen, dat den heer grave van Dona schijnt van eenige goede inclinatie te sijn ende dat hy my oock soo in generalibus yet heeft willen seggen op een temperament aengaende de placaten, maer ick en make niet veel staet daerop, totdat wy sullen syen, wat de Engelschen sullen inbrengen. Den heer baron Flemming8) heeft ons deser dagen visite gegeven ende sich eenigermaten beclaecht, dat hy, mits de ongereetheyt van de Engelschen, gants onbequaem blijft, om 1) Eigenhandig. 2) Brieven van De Witt, III, blz. 337. 3) Georgius Fleming, een der Zweedsche bemiddelaars. 365 yet ter vorderinge van 't werck te connen contribueren. Ick hebbe uyt sijn discoursen gevat, dat Vranckrijck op het subject van dese negotiatie yemant naer Engelandt heeft afgeschickt, ende dat is wat my suspect, omdat de heeren Franschen ons daervan geen openinge en doen, ende wellicht, dat de antwoordt in Engelandt daernae werdt opgehouden; wy leggen ondertusschen hier onnut, dat my meer verveelt als de besognes doen 30uden, omdat ick geen eynde tegemoet can syen". (Van Hieronymus van Beverningk. 20 Juni 1667). In een visite aan D'Estrades heeft deze gezegd, dat hij zich te Breda niet wilde bemoeien met de mediatie tusschen Spanje en Frankrijk '), dat Van Beuningen daarover met Z. M. moest onderhandelen en dat hij dezen moest voorstellen zich tevreden te stellen met de genomen plaatsen, terwijl de Engelschen moesten beloven Spanje tot het goedvinden daarvan desnoods te dwingen; dat, als de zaak aldus werd aangevat en men niet bij generale expressiën bleef, zooals tot nog toe, Van Beuningen wel iets zou kunnen „adjusteeren". Hij heeft bij die gelegenheid gevraagd, of Frankrijk iemand naar Engeland had gezonden. D'Estrades antwoordde daarvan geen kennis te hebben, „ende nochtans heeft het den baron Flemming ons gisteren positive verclaert. Ick en wete half den tijt niet, hoe ick het met de ministers hebbe, ende en can niet begrypen, watter leyt en smeult, maer den tijt moet het haest openbaren. Den heer Coventry heeft gisteren aen een man van conditie geseyt, dat sy haere depesches al óntfangen hadden ende geene nadere ordres hadden af te wachten, ende de heer mediateur seyt ons het contrarie". (Van Hieronymus van Beverningk. 21 Juni 1667). Sprekende over een wandeling met D'Estrades: „Den 1) Brieven van De Witt, III, blz. 338, noot 1. 366 gemelten heer heeft my gisteren in de promenade van des casteels Hof getoont een groot misnoegen tegen Engelant over het transport van 't volck van hare natie naer Ostende *■), ende soo, oock tegen den bisschop van Munster, die 1400 effective soldaten in dienst van Spaengien heeft doen overgaen, dewelcke in Vlaenderen ofte Brabant al waren aengecomen, soodat men wel staet soude connen maecken, waer de meer rest van die wervinge sal henen willen; hy heeft my met absolute versekeringe verclaert, dat dat waer is, ende ick wensche, dat wy daerin niet en mogen bedrogen sijn; of het uyt die consideratie is of dat sy in alles met Engelant noch niet richtigh sijn of dat het is uyt anderen, die wy (1. my) noch onbekent sijn, can ick niet seggen, maer ick vont hem in ons reguard vry vaster ende resoluter als nu eenige dagen herwaerts niet geweest is". Uit eigen beweging heeft D'Estrades ook Fleming bezocht, om op antwoord van de Engelschen aan te dringen: „Ende soo Syne Excia sich in die rencontre met soo vele vigeur geuytet heeft als snn rapport aen my geïmpliceert heeft, soo behooren wy haest eenigh effect daervan te vernemen". Verder heeft hij bij de Denen en Hollanders op het doen van dergelijke instantie's bij Fleming aangedrongen en „heeft eijo sdiscours daerheenen gedirigeert, dat men de Engelschen soude behooren voor te schryven eenen peremptoren tijt tot antwoort van 8 oft 10 dagen. Ick en hebbe tot noch toe geen refiexie op sulcke aendringende middelen gemaeckt, omdat ick niet vertrouwt hebbe, dat den ernst allesints even oprecht ende vigoureus soude sijn, maer alsoo Vranckrijck op die voet soude voortgaen de concert, daer ick echter altijt aen blyve twyfelen, waer het mogelijck niet quaet haer in dien goeden yver te secunderen". D'Estrades heeft hem verder medegedeeld, dat Fleming op het punt van de twee schepen niet wilde toegeven en dat Dohna aan 1) Een aantal Engelsche vrijwilligers kwam naar Oostende, om tegen de Franschen te vechten (cf. D'Estrades, t. a. p., II, p. 365, en Calendar of State Papers, Domestic Series, 1667, p. 153: „hundreds of English soldiers have landed at Ostend to enter the Spanish service").•„,, 36? De Witt zou schrijven, om een temperament uit te werken. „Ende ick sie, dat het voortaen op die hoope van eenigh profit oock by de Engelschen niet meer aen en comt, maer op een point van eer, want den heer Plemmingh hadde voor een argument gebruyckt, dat dat den oorsaeck was geweest van den oorlogh ende dat Hare Ho. Mo., dye alternative sóó absolut emporteerende, den Coninck van Engelant voor de geheele werelt convinceerde, van de eerste agressie, ende ick hebbe daerop geseyt, dat het reden was, dat Haer Ho. Mo. ten minsten die satisfatie van eer hadden voor sooveel geleden schaden ende van soo importanten verlies, daervan de Engelschen bleven jouisseren". (Van Hieronymus van Beverningk. 24 Juni 1667). Verzoek van Courtin, om een zekeren Jan Dunmore '), die te Amsterdam gearresteerd is en behoorde tot het gevolg van Coventry, los te laten; hij was gearresteerd, omdat er in het certificaat van Coventry voor hem tegen den vorm was gezondigd. Courtin raadt aan hem los te laten, „om aen dye heeren hier, dye :lalle occasiën tot verwyderinge schynen op te nemen, de occasie van clachte te benemen, bysonderlijbk in een saecke, daer sy eenige apparentie van recht mochten voor haer hebben, gelijck men weet, dat ontrent de domestycquen van publycke ministers considerabel is". Verder heeft Courtin weer gewaarschuwd tegen de Zweden „ende my verseeckert, dat de Engelschen alsnoch daerop reflecteren ende dat den heer Plemmingh haer geduerigh de tale voert, dat hetgeene in Den Hage geadjusteert magh werden, haer niet sal benemen de wille ofte de faculteyt, om aen den Coninck van Engelant te presteren hetgeene, daertoe sy by tractaet verbonden sijn". (Van Hieronymus van Beverningk. 26 Juni 1667). Niettegenstaande de bezwaren van De Witt dringt hij toch 1) Brieven van De Witt, UI, blz. 339, en hiervóór, blz. 300. 368 aan op relaxatie en intrekking van de straf van Dunmore; ook om de Engelschen op 't punt van het brievenvervoer toe te geven •). „Ick blyve met het werck van Sweeden becommert, niet op eenige sekere kennisse, maer omdat de heeren Fransche ministers my telckens seggen, dat de Engelsche haer daertoe verlaten, sonder dat sy oock yets naders schynen te weeten, ende te meer, omdat ick desen dagh uyt het huys van den heer Flemmingh bericht werde, dat men de onderhandelingen met den grave van Dona in Den Hage als geïnterrompeert ofte afgebroocken hout". (Van Hieronymus van Beverningk. 27 Juni 1667 s)). „ Wy leggen hier noch al voort vruchteloos ende ick weet niet, wat eynde my selven voor te stellen; de heer Courtin is van advis ende ick deferere daeraen, dat, behalven de reflexie op Sweeden, men in Engelant afwacht wat den grave van St. Albans 3) aen het Fransche Hof sal comen (1. connen?) doen, om het point van de alternative aldaer anders tot haren voordeel te doen opnemen als tot noch toe gedaen is; dat men dan in Engelant de mesures daernae nemen sal ende middelerwylen hier niets positifs en heeft te verwachten; ondertusschen laten de Engelschen haer hier verluyden ende het is een gemeen gerucht door de geheele stadt, dat sy ordre van haren Coninck tegemoet fsyen om te vertrecken". (Van Hieronymus van Beverningk. 29 Juni 1667). Op de brieven van de Staten-Generaal en De Witt aan D'Estrades 4) heeft deze beloofd alle mogelijke instantie's \) Alsvoren, blz. 340. 2) Bij een anderen brief van denzelfden datum zendt hij De Witt een extract uit een brief.van De Huybert uit Zeeland over de victorie bij Chatham. 3) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 345. 4) NI. over de branders, door Frankrijk voor de vloot te leveren 371 het van wege Lodewijk XIV zouden vragen, maar hij heeft niets toegegeven, ook niet, toen D'Estrades over dezelfde materie kwam spreken. (Tweede brief van Hieronymus van Beverningk. 2 Juli 1667). Zou het niet mogelijk zijn den Engelschen toe te geven op het punt van de twee schepen, indien de Engelschen wilden toegeven op het punt van de acte de anno 1660 *)? 1) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 337, noot 1. Over de moeite, die men had, om een exemplaar er van meester te worden, schrijft neef Johan de Wit 20 Juni uit Dordrecht. Hij kan wel een exemplaar van de acte van 1651 zenden, maar naar een van die van 1660 heeft hij bij de kooplieden van de Court tevergeefs laten vragen; elke koopman zal in zijn oude papieren zoeken, of zij daaronder is. Dan vervolgt hij: „Sy onderrechten my eenstemmelijck, dat het soodanigh leyt als UE. op eergisteren liét'weten, te weten, dat het by den Coninck soodanigh is geamplieert gewerden, dat geen Rij nsche wijn mochte met Hollantsche schepen werden overgebracht ende andere meerdere ampliatiën daerby, gelijck sy my oock in memorie brengen, hetgeene althans mijns oordeels van groote consideratie is, te weten, dat voor desen oorloge daeromtrent seer is geconniveert gewerden, sulcx dat dit geheele placaet genoeghsaem scheen te sullen vervallen, en dat, staende desen oorlogh, een ordre van den Coninck is gegeven ende een generale ophoudingh of suspensie van dit placaet; dese ordre van den Coninck is uutgegeven aen alle de officiers van de costume in Engelant. Ick hebbe geen exemplaer daervan connen bekoomen, omme te weten, of dese suspentie absoluyt is ofte wel relatijff of gerestringeert tot of met den jegenwoordigen oorlooge. Die van de Coert alhier weten niet, of sy my daervan sullen connen dienen, dogh affirmeren, dat evenwel sulckx waer is. Nu dunckt my, onder reverentie, het seer absurd sal sijn, dat met het restabilieren van de vrede end* vriendschap tusschen beyde de natiën — by welcke gelegentheyt men wel gewoon is suclke onnabuerlycke ordres ende placaten te lichten — resusciteeren soude ende in vogue brengen een soodanigh placaet, daer soo veel verwydcringe uyt is gesprooten, hetgeene tegenwoordigh in ongebruyek ende buyten exercitie is, ende als men van onse syde alle retorsioneele placaten saPkoomen in te treckken, dat men dan quant et quant soude in treyn brengen aen de syde van Engelant een soodanigh onnabuerlijck placaet, dat jegenwoordigh jn ongebruyek ende by des Conincks ordre selfs werdt in suspensie gehouden" 390 verstaen hebbende, soude, in 't Latijn ende in 't net geschreeven sijnde, morgen ter vergaderenge van Haer Hoog Mog. voorgebracht worden, om dér respective provintiale resolutiën op te verstaen, en dan Sijn Excell. daervan kennisse tot de perfectatie vooraff gegeeven soude worden, maer dat ick hopte Sijn Exc. sijn reys noch morgen en overmorgen soude believen op te stellen, doch eerst alles in perfectie mocht affgedaen sijn; soo versocht Sijn Excell., dat hem het eerste concept, dat de heer Isbrants hem hadde gecommuniceert, eens in 't nett geschreven sijnde, naedat het de heer Tempel soude geleesen hebben, Sijn Excell. beyde het concept met dat in 't reyn geschreven waere, hem noch eerst mocht van desen avont, soo haest doenlick, behandicht worden om te overleesen, met het eerste concept, alsoo daerin eenige veranderongen waren gevallen, alsmede op den rang van de coningen 'van Spanien ende Sweden; soo soude daernae, die gesien hebbende, de samentlicke andere in 't reyn ende getranslateert sijnde, sonder fauté vort kunnen geschreven worden, om dernae niet weromme op 't nieu met tijtverlys mosten herschreven worden; nam aen sulx UEd. te notificeren; soo sal UEd. daertoe order kunnen geeven volgens UEd. goetvynden; Sijn Excell. versocht het ernstlick noch van avont mocht sien, voorgegaen sijnde 't geene voorschreven is; seyde mede, dat hy sijn reys niet langer als morgen dien dach conde uytstellen om diverse redenen, die ick morgen sal mondeling seggen". De indruk, dien het sluiten van de triple-alliantie te Parijs maakte, is bekend genoeg. Boreel schrijft er over in een onuitgegeven brief van 17 Februaril), dat, zoodra de tijding uit Den Haag was aangekomen, besloten werd er kennis van te geven aan het Hof te Lissabon door een expressen envoyé, secretaris Verjus; maar later werd de reis uitgesteld, totdat de Koning, vertrokken naar Franche-Comté, aan het Hof te St.-Germain-en-Laye de 1) R. A., Holl. vóór 1795, n° 2824. 391 successen van het leger zou hebben bericht. Sedert is Verjus vertrokken '). De brieven van Van Beuningen, spoedig hierna opnieuw naar Parijs gezonden, aan De Witt zijn niet bewaard-); de antwoorden op De Witt's brieven aan hem (Brieven van De Witt, III, blz. 395 vlg.) kunnen dus niet worden medegedeeld. Uit Brussel schreef Sasburg 22 Februari over de alliantie: (Van Thomas Sasburg. 22 Februari 1668 3)). Ontvangen den uwen van den 16en met het tractaat met Engeland. „Ick hebbe wel konnen afnemen, dat de alternative alhier, soo die by het geconvenieerde geëxpresseert is4), van beswaerlycke digestie sal sijn; echter sal men yets moeten resolveren, om alle verdere onheylen voor te komen". Castel-Rodrigo komt morgen van Antwerpen terug; dan zal hij er met hem over spreken. Van Burgersdijk en Van der Tocht, die in Februari naar Brussel gingen (Brieven van De Witt, III, blz. 427), zijn slechts een paar brieven bewaard. Het belangrijkste hieruit volgt: (Van Pieter Burgersdijk en Jacob van der Tocht. 5 Maart 16685). Ontvangen het cijfer *). „Op de periode, in UEd. Gestr. 1) In een brief van 13 Juli 1668 condoleert Boreel De Witt met het overlijden van zijn vrouw. Anders zijn geen brieven van hem aan De Witt voorhanden. 2) Althans ik heb er in het archief der Staten van Holland en elders tevergeefs naar gezocht. In de verzameling der zgn. particuliere missives ligt slechts een briefje van Van Beuningen uit Parijs tot aanbeveling van den zoon van Van Beringen, van wien hij veel vriendschap heeft ondervonden; hij komt een uitvinding van nieuwe wagens mededeelen, waarvoor hij privilege zal verzoeken. — Eén brief van Van Beuningen aan Burgersdijk en Van der Tocht te Brussel geeft Wagenaar, XIII, blz. 338. 3) Uit Brussel. 4) Brieven van De Witt, III, blz. 390. 5) Uit Brussel, evenals de volgende. 6) Zie Brieven van De Witt, III, blz. 427, 392 missive van den 1 Maert J) geïnflueert, heeft den heere marquis terstont een authorisatie gedaen instellen voor de ministers van den Coning van Groot-Bretagne en die van Haer Hoog Mog. tot Parijs, om hun uyt den naeme van Syne Excellentie op alle termen van trèves te mogen verclaren a). Wy sijn gepersuadeert, dat den marquis') de verschreven alternative niet accepteert met intentie, om vrede te hebben, nemaer op een presuppoost, dat Vranckrijck de verschreven alternative niet sal accepteren, alsoo denselven meynden verseeckert te sijn uyt brieven van Londen, dat men van die kant seeckerlijck soude reculeren; men sal waerlijck voorsichtigh moeten sijn, dat men onder dese uytterlycke acceptatie niet werde bedrogen. Wy meynen ons oock niet te abuseren, als wy oordeelen, dat Engelandt ontrent dat poinct een weynigh te secuyr is. Wy sullen hier affbreecken en blyven" enz. (Van Pieter Burgersdijk en Jacob van der Tocht. 13 Maart 1668). Beklagen zich over de flauwigheid van Temple, om hunne stappen bij den landvoogd te steunen. Temple meent, dat men reden tot dankbaarheid moet hebben, omdat Castel-Rodïïgo reeds zooveel naderbij gekomen is; hij wil hem met zachtheid leiden naar het door Engeland en Nederland gestelde doel. De gezanten meenen, dat men in het geheel geen reden heeft tot vreugde over zijne „groote proinptitude", maar wel tot verwondering over zijne „onbegrypelycke letargie". Zy. hebben geen lust in „temporisen". Zoolang de markies zich van Temple's steun zeker weet, zullen zij de meening van Haar Hoog Mog. niet kunnen doen zegevieren *). 1) Een andere dan die gedrukt is: Brieven van l)e Witt, III, blz. 427. De Wilt drong er op aan, dat de markies een stap zou doen tot den wapenstilstand in den vorm, waarin de landvoogd hieraan gevolg gaf. 2) D. w. z. de acceptatie van de alternatief (Brieven, IV, blz. 694). 3) De gespatieerde woorden zijn in den brief uit cijferschrift opgelost. 4) Hun laatste brief is van 10 Juni: zij. berichten dan gereed te zijn 393 Het is opmerkelgk, hoe reeds in de dagen van het tot stand komen der triple-alliantie berichten inkwamen over de gevaren, die de Republiek van de zijde van Engeland en Frankrijk bedreigden; zij moeten hun oorsprong gevonden hebben in de voorafgaande onderhandelingen van Engeland met Frankrijk '). Men leze den volgenden brief: (Van Jan van Zuylen. 27 Januari 1668 *)). „Wel Edele Heer, Meyn Heer, Ick als ingeseten onses vaderlant en hebbe niet wiellen naerlaeten UEd. als één van de voornamste onses landes te ondecken het groote veraet, dat op handen is, te weeten tuschen Vranckerijck en Engelant, die met malkan deren onderhannts een vast verbont gemackt, om Holant met de andere ses provincie onder te drucken, en tot dien eynde hebben se vier van de voornamste van ons lant omgekocht, die het veraet sullen bedecken met de gemeente te kennen te geve, dat se den Prinse van Oranghe willen sovereyn maeken, wel weetende, dat se het gemeene volck tot geen mutenaci souden kunnen brenghe, alse het niet met dien deckmantel en bedeckte; UEd. moet weeten, dat ick een brief hebbe gesien uyt Parijs, van monsiuer De Lione geschreve, als confitente vrint seynde van den heere hertogh de Schone3), ambassaduer alhier van Vrankerijck; en een goet vrint van den sekretaris van den hertogh de Schone heft dien brief acksidentaelmento gesien en siende, dat dienselve ons vaderlandts vryheyt ende seyn profeyt soude seyn, als hey hetselve aen Haere Hogh Moghende te kennen gaf, soo geweest voor den terugkeer, toen bevel kwam, om nog^ te blijven; /.ij dringen sterk op terugroeping aan, omdat ze niets meer te doen hebben. 1) Mignet,. Négociations, II, p. 535 sv. 2) Uit Rome. — De briefschrijver is mij onbekend. Er is ook een dergelijke brief van hem aan de Staten van Holland (eveneens in onze verzameling). 3) Charles d'Albert d'Ailly, duc de Chaunes, was van 1667 tot in September 1668 Fransch gezant te Rome. 394 is hey sito bey meyn gekomen, wel weetende, dat ickeen Holander waer, alsoo ick kennisse met dienselven heere hebbe gemackt te Ments en benne met hem tot Venetië toeu gereyst; sijn naem is meynheer Francesco di Passarini, noble florentino; soo dan UEd. ditselve gelieft aen meyn heere de Staten te kennen te geve, opdat se, so se lust hebben tot 's landts liberta en dat se hetselve in corten tijdt in geen bloetbaet en willen sien, soo kene se soo vel gelts sito overmacken, om soo een groote reyse in alle vlyte te kunen doen, en ick sal tot meerder versekeringhe met denselven here Francesco overcomen ende sullen de originale brieve medebrehghe; ick verwachte sito sito antwort, om te moghen weeten, waernaer meyn sal kunnen reguleren. Ick hebbe over drie wecke dit vorighe aen meynheere Counradus van Buninghe en aen meynheere den griffier Ruys geschreven, maer hoeren, dat den heere Van Buninghe naer Vranckerijck is; hebbe de vrymoedigheyt genomen, om aen UEd. en aen het colegie van meyn heere de Staten van Holant geschreven te hebben; soo Haer Edel Groot Moghende gelieve te resolveren, kennen het geit op Romen en op Ausborgh overmacken op den naem van Gio. Colonna, op het Italians, en verblyve" enz. Reeds spoedig openbaarde zich een zekere onrust onder de kooplieden, varende op de Middellandsche Zee. Hierover handelen de twee volgende brieven: (Van de Admiraliteit van Amsterdam. 17 Februari 1668 »)). Nevensgaande brief van den consul Van der Straten te Genua is door Samuel Sautijn, zwager van den consul, op diens verzoek aan de admiraliteit gegeven2). „Welcke advertentie alhier op de beurs ruchtbaer is geworden door 1) Uit Amsterdam. — Geteekend: C. D. Boetselaer, en ter ordonnantie: J. de Wildt. 2) Nog aanwezig. 396 genomen, en UE. op den 8 September des voorleden jaers, onder het bedancke van UE. goede voorsorge, gedacht, als dat door de groote progresse, die den Koninck van Vranckeriek heeft in Vlaenderen en Brabant, een swaare wolek ons vaderlant over 't hooft scheen te hangen, sooals hett laet aensien, sig nu sal openbaare, alsoo in Vranckeriek alle voorstelle, streckende tot welvaaren van beyde de natye, in geene considraty werde genoomen, maar ter contrary de oude Toulonse manieren sal werde ingevoert ofte al is geschiedt, met alle Hollantse schepen in de Middelantse Zee te viseteeren, tsy waar deselve vandaen coomen ofte naaer toe wille, een regte middel tot de oude roovery, soo by die van Toulon in voortyden is gedaen, wanneer daar clachte over sijn geweest, voor rebelle sijn verclaart". Groote schade hiervan te duchten. De Franschen rneenen, dat zij geen nadeel te duchten hebben, al komt het tot een breuk. „De oncunde is by haar de oorsaack van sodanige groote inmangunaty; indien sy in repteure met desen Staedt soude coomen, dat de groote Godt wil verhoede, sullen in haar mening seer geabuseert vinden, soo wanneer Haar Ed. Groot Mogende in 't werck sullen coomen te stellen 't geen sonder prejudity van de ingesetenen deeser landen licht om doen is. De Franse geven voor, in gevalle de Hollantse scheepen de wynen, brandewynen en andere coopmanschappen uit Vranckeriek niet soude connen haaien, door anderen wel sal werden gedaen, die nuterael sijn. Deselve sullen de wynen, brandewynen en andere waaren in Hollant wel brenge; wil hoope hoopen(!) Haar Edel Groot Mogende daarin wel sulle voorsien, in geval het tot repteurs mogt coomen. Oock sijn daar veel coopluiden, die alle Franse waaren seer opcoopen, wel aperent door inducty van Franse, die om haar gewyn gerne soude sien desen Staedt met Vranckeriek in oorloog mogt geraaken en, waar het mogelick, contribuere soude, om sulx aen te raaden, dat niet goedt is in sodanige conjongtuere van tijt, alsoo het maer is streckende, om de wynen en brandewijnen in hoogen prijs te doen coomen; en bygevolge soude gepractiseert, om door alderhande middelen de wynen, brandewynen 398 van Amerongen aan De Witt, die in Amerongen's Verbaal (E. A., legatie 365) voorkomen; er is geen aanleiding hieruit nog iets over te nemen. Onder de zgn. particuliere brieven komt slechts één brief van Amerongen van 10 April 1668 uit Lutgershurg bij Coesfelt voor (gedeeltelijk in cijferschrift), waarin hij o. m. bericht, dat de Bisschop reeds ƒ 300.000 van Frankrijk zou ontvangen hebben (deze ontbreekt in het Verbaal1. Eenige brieven van Temple komen in de verzameling voor; zij ontbreken in de uitgave der „Works" op één na (de condoleantie-brief van 3 Juli, uitgave 1814, I, p. 432), terwijl juist de wel gedrukte op dezen éénen na niet in onze verzameling aanwezig zijn. Het is onnoodig de ongedrukte uit te geven. Alleen voor den volgenden wil ik een uitzondering maken; hij is geschreven, toen Temple na den vrede van Aken te Londen teruggekeerd en aangewezen was tot gezant in Den Haag. (Van William Temple. 19 Juni 1668 '))■ „Ayant fait rapport au Roy mon maistre des choses et sentiments que vous m'avez fait 1'honneur de me communiquer dans nos dernières conférences k La Haye *), j'ay ordre de vous dire en premier lieu que Sa Majesté est fort satisfait de vostre facon d'agir, aussi bien que de celle de messieurs les Estats depuis nos dernières alliances, et qu'il fait dela un présage de la continuation et accroissement de cette amitié; que Sa Maj4é. prend en fort bonne part les offres que vous avez fait de disposer les Estats k luy prester leurs offices envers le Roy de Dannemarke pour 1'attirer k la raison 3) et 1'usage cy-devant pratiqué en ce qui touche le commerce de subjets de Sa Majtó. en ces quartiers Ik, et pour y establir une esgalité avec les vostres — vray fondement de bienviellance et d'amitié — et que Sa Majté. ne veut pas songer aux autres moyens 1) Uit Londen. 2) NI. in Februari bij de ratificatie van het Januari-verdrag. 3) Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 415, noot 4. 39Ö de se faire justice en ce point jusques k ce qu'il verra 1'issue des offices de messieurs les Estats envers ledit Roy de Dannemarke; que touchant le pavillon Sa Majté. vous scait fort bon gré des expressions qu'il vous a pleu me faire \k dessus '), de vous vouloir monstrer non seulement raisonable, mais flexible aussi, et que Sa Majté. de son costé est bien loin de chercher aucunes occasions de noyse avec messieurs les Estats ny d'exercer aucunes rigueurs ou noveautéz la dessus, mais qu'il a remis les plus amples discours sur ce point k nos conférences au lieu de nos lettres, car pour entretenir et mesme estrécir la bonne et sincère union entre les deux nations, Sa Majtó. m'a commandé de me préparer avec diligence de repasser en Hollande en qualité de son ambassadeur oü. j'auray occasion de parler plus au large de toutes choses qui peuvent toucher 1'intérest commun de nostre alliance, et j'oseray adjouster cela du mien que, si Sa Majté. — malgré touts les efforts qu'on pourra faire et touts les bruits qu'on pourra semer — n'auroit pas le dessein de la cultiver avec la mesme sincérité et bon coeur qu'ell' a esté plantée, il se serviroit de quelque autre personne que de moy pour cette commission, de quoy je vous donneray tousiours les tesmoignages par cette facon d'agir franche et sincère dont j'ay toujours fait profession". - — 2) De brieven, die Hamel Bruyninx uit Regensburg en Frankfort schreef3), behoeven hier niet te worden opgenomen. Alleen licht ik hier uit den brief van 7 Januari 1668 de passage, waarop De Witt 30 Jannari antwoordde (Brieven van De Witt, III, blz. 438): (Van Gerard Hamel Bruyninx. 7 Januari 1668 *)). „By occasie van seecker discours van ter zy de ingebracht 1) Works, t. a. p., p. 330. 2) De Witt's antwoord: Works (uitg. 1814), I, p. 492. 3) Een zeker aantal dezer brieven uit 1668 vindt men: R. A., Holland vóór 1795, n°. 2792. 4) Uit Regensburg. 400 sijnde seecker gerucht, dat men onder anderen dede loopen, ende tselve by mijn selven in opmerckinghe genomen hebbende, hebbe ick hooghdienstigh geoordeelt, om den gront ende oorsponck, was 't mogelijck, daervan te wethen ende uyt te vorssen; ende alsoo ick naer ondersoeck in seeckerheyt bericht worde, dat hetselve uyt het Hoff van den heeren cardinael ') ende van sijn tafel komt, alwaer d'advisen, tselve raeckende, opentlflck gelesen ende met discourssen, die anders nergens toe en streckte als om die advisen te crediteren, in sijn praesentie wierden geaccompagneert, soo hebbe ick tgeen mijn dienaengaende met de voorsz. ende andere kleyne omstandigheden in vertrouwen was ontledight, verder overdenckende, nergens anders thuys konnen brenghen als dat sulcx apparent ex hispanicis vel austriacis conciliis voortquam, ende nergens anders toe konde strecken als om onsen Staet door het verdacht maecken van diegheene, die het trouw ende wel daermede meenen, in confusie te brenghen, twelck, alsoo het van een seer nadenckelijck gevolgh is ende dat altijt luyden gevonden worden, die sodanighe geruchten geern — als haer tot het één off't ander ooghmerck dienstigh — opnemen ende voortsetten, behalven dat een ieder — voornamentlijck diegheene, die, op een hooghen trap van eer, aensien ende gesagh sittende, het meeste bewint van saecken aen de hant hebben — syne vyanden heeft, dewelcke maer alleen gelegentheyt soecken, om haeren nydighen ende hatighen gal uyt te schieten ende, was 't mogelijck, een eerlijck man te praecipiteren, meer om haeren staetsucht te versadighen ende beter kans te geven als het welvaren ende beste van het gemeyn te bevorderen, twelck ick daerom des te meer opvatte, omdat mijn de intriges van onsen Staet niet gans ende t'enemael onbewust sijn; oock wethe, dat alle onse patriotten met een ende tselve geneghen ende gunstigh oogh op UEd. Gestrenge sijn persoon doen ende lathen hebben geworpen; soo heeft d'eerbiedigheyt tot d'oude kennisse van jonghs^aff ende 1) Carafla, kardinaal, pauselijk nuntius te Regensburg (Pribram, t.a.p., S. 330). 401 in onse schooljaeren ') ontfanghe bfBéiën ende het aensien ende verdiensten van sijn persoon, maer voornamentlijck den rust ende welstant van ons vaderlandt mijn genootsaeckt UEd. Gestrenghe bekent te maecken, dat men hem in die opgemelte geruchten bekladt van door Frans geit besteecken ende in de Franse parthy omgeset te sijn, met één woort, dat hy met groot geit is gecorrompeert. Ende nademael UBcL Gestrenge genoegh ende beter als ick verseeckert is, dat de Spaense ende Oosteaatjjcxe consilia in 't gemeyn met dergelycke kunstjes niet alleen seer geerne omgaen, maer die oock dicwils wethen te doen valideren tot haer ooghmerck, gelijck;. dan misschien niet verde van de waerheyt is, dat den chaawlier van Engelandts) de beginselen van sijn besohuldinghe ende onheylen de Spaense practycque heeft danck te wethen; soo wil ick UEd. Gestrenghen lathen oordeelen, off dese advertentie meriteert, dat in acht genomen en met alle voorsichtigheyt ende wijsheyt geappliceert worde, om sodanige kunstjes bytijts tegens te gaen ende in haer beginselen te stuytèn, opdat d'eer ende reputatie van UEd. Gestrfenge by den vroomen, door al te sterck naegeven, niet verdacht, by den afgunstighen besoedelt ende voornamentlijck de gemeyne rust ende welstant aldaer gheen schade en kome te lyden". Voor de binnenlandsche aangelegenheden vinden we vooreerst een aantal brieven van regenten uit verschillende steden, waarin bericht wordt over het afleggen van den eed op het Eeuwig Edict •'). Er vielen geen moeilijkheden van eenige beteekenis hierbij voor. Alleen te Hoorn maakte burgemeester Willem van Neck bezwaar den eed, dien bij in de Staten-vergadering reeds 1) Bruyninx, geboortig uit Heusden (zie Hora Siccama, t. a. p., blz. 303) schijnt dus te Dordrecht te zijn opgevoed. 2) Clarendon. 3) Brieven van De Witt, III, blz. 387—388. Brieven aan Johan de Witt. EL 26 403 texerende, dat dienthalvien oock een Euwigh Edict was gearresteert, waerby alle verkopinge ende alienatie van domeynen soude wesen afgesneden, tenwaere daerop alvorens, op een formeel poinct van béschryvinge, by eenpaerige overgifte van de ordre van de Ridderschap ende de vroetschappen van de respective steden, speciale resolutie wierde genomen, daerby voegende, dat, naerdemael 't voorsz. edict niet beter wierde geobserveert, van dit mede niet veel te wachten soude staen, behalven dat het mede een poinct van belastinge was geweest, daerinne de gedeputeerden niet gequalificeert konden sijn sonder last t'adviseren; edoch daerop de sentimenten van den Out Rade verstaen sijnde, in absentie van den heer borgemeester, die sich middelertijt geretireert hadde, sijn d'heeren gedeputeerden bedanckt geworden ende versocht de saecke ten besten te helpen dirigeren, ten (einde) de voorsz. remuneratie ten spoedighsten tot conclusie gebracht moge werden". Verzoekt hem het stuk zelf toe te zenden. Johan de Wit meent, dat het van „15 September 1620" is, en de resolutiënregisters van dit jaar zijn niet te Dordrecht. Cornelis van der Geest, wien De Witt omstandig over de zaak geschreven had (Brieven, III, blz. 460), antwoordde 8 Januari er weinig kans toe te zien *). Een vrij groot aantal brieven uit de eerste maanden van dit jaar handelen over de gebeurtenissen in Zeeland, Friesland en Stad en Lande. Zij zijn grootendeels afkomstig van de Hollandsche leden der deputatièn van Haar Hoog Mog., die naar deze gewesten gingen ter aanprijzing van het ontwerp-harmonie (Wagenaar, XIII, '0 In de laatste helft van het jaar kwam de zaak ernstig ter sprake (cf. t. a. p./blz. 462, noot 3). Uit brieven van Isaac Pauw van 6 October 1668 (uit Achttienhoven) en van Franco Riccen van 26 September 1668 volgt, dat in Edam geen meerderheid te krijgen was en dat Purmerend niet te winnen was. Cornelis de Witt zelf dringt in een brief van 6 November 1668 aan op het schrijven van een .brief aan Alkmaar, Edam en Purmerend, om hen tot toegeven te bewegen: Riccen schrijft 12 December, dat de pensionaris gelast is tot Spijkenisse of een equivalent. 404 blz. 385 vlg.). Uit Zeeland schreef Vivien en bovendien zijn uit dit gewest eenige brieven van Daniël Fannius en van Bampfield. De gebeurtenissen te Veere ') v.n. hadden ten gevolge, dat de deputatie niets kon uitrichten. Hierover handelen de brieven uitvoerig, zonder belangrijk nieuws te leeren. Bampfield schetst den algemeenen toestand van het gewest als volgt: (Van Joseph Bampfield. 16 Januari 16682)). „Je suis arrivé icy mardy passé3) et le mesme soir parlois avec monsr. Fanius, comme j'avois fait, en passant par Zirriczee, è monsr. De Wit; je trouvois par tous les deux que la province estoit en fort mauvaise estat et que le pensiötMure Hubert y avoit grande influence et taschat par toutes sortes des moyennes d'establir son crédit et de gaigner la direction de tout; que la ville de Zirriczee estoit mal, monsr. De Wit n'estant pas bourgemaistre, comme il avoit espéré devant la nouvelle élection des magestrats, mais que par l'assistance de monsr. le conselier Ingolsel qu'ayt un grand partie dans le cabal qu'est contre luy, il pourroit surmonter tout et avoir autant de pouvoir dans sa ville qu'il a jamais eu; la ville de Tergos ayt donné des bonnes parolles pour quelques choses, mais non pas pour toutes que 1'Holland désire; la ville de Midelburgh est fort incertaine encor; les villes de Flushing et de Trevere mal encor comme vous pouvez facilement croire; tellement qu'après un longue débat avec monsr. Fanius il me disoit qu'il ne voyoit aucun possibilité de traverser le pentionaire Hubert ny de mettre la province dans le bon chemin, sans pouvoir détascher monsr. Ingolsel de ses intérests et de luy gaigner a la Holland, et si Cela se pourroit faire, il estoit plus d'apparance que jamais d'une trés bonne union et accord avec 1'Holland et que tout irroit fort bien, mais que depuis quelque temps il avoit t) Zie Navorscher 1904, blz. 1 vlg. 2) Uit Middelburg. 3) 10 Januari. 405 trouvé monsieur Ingolsel plus èsloigné que auparavant il n'avoit pas esté l), et qu'il en avoit fort peu d'espérance de luy gaigner et qu'il avoit une trés grande aversion pour se lier avec monsr. Vribergh; que Madame la Princesse Dowarierre avoit envoyé icy le jeun greffier Bisroy, sur le prétext de mettre son frère dans le Conseil de Plushing, mais qu'en effect c'estoit d'animer la province contre 1'Holland". Enz. Met dergelijke bijzonderheden, die ons weinig kunnen interesseeren, zijn de brieven gevuld. Er blijkt nog uit, dat het plan van 1666, om den Prins generaal der cavalerie te maken, nog besproken werd, zonder ernstige kans van slagen te hebben; ook Holland wilde het niet. Belangrijker zijn de brieven van Fagel en Johan van de Nieuburg of den eersten alleen uit Leeuwarden, Hier waren ernstige twisten over dé erkenning van de volmachten voor den Landdag en er was zelfs sprake van het gebruiken van geweld. Fagel, die aan het ontwerpharmonie zeer veel hechtte, was niet ongeneigd de zwakste partij, die der Aylva's, die voor het ontwerp was, door Haar Hoog Mog. te doen helpen. Zeer opmerkelijk is een gesprek van hem met Karei Roorda, die eigenlijk voor het ontwerp was, maar het toch niet steunde; het werpt een zeer duidelijk licht op de ontwikkeling dér partijen in de Republiek. Spoedig na hunne aankomst vernamen de gedeputeerden, hoe de verhoudingen waren: (Van Gaspar Fagel en Johan van de Nieuburg. 21 Februari 1668 2)). „Ondertusschen sijn wy gisteravont alhier gekoomen, alwaer, soo haest wy in ons logement getrede Waeren, by 1) Cf. hiervóór, blz. 203. 2) Uit Leeuwarden, evenals de volgende. 406 ons quamen de heerèn Scheltinga, Mejonxma'), Glinstra ende Sioert van Aluwa, ons te kennen gevende, dat de furstinne alhier alles hadde beroert, om in deese aenstaende vergaederingh der heeren Staeten van Vrieslant meester'te mogen sijn; dat de saecken in Oostergoe en Westergoe soo waeren beleyt, dat sy niet konden twyfelen, off sy sonde als volmachten op de vergaederingh moeten koomen, wanneer de stemmen, aen haer gegeven, alleen door onpartydigen souden mogen werden geëxamineert; dat het in de vergaderingh van de Gedeputeerde Staeten sodanigh gelegen was, dat de gedeputeerdens van Oostergoe het voor haer hielde, van Westergoe, van de Wolden en steden tegens haer, hoewell de committenten van de Wolden het absoluyt met haer eens waeren; dat de voorsz. Gedeputeerde Staeten getreden sijnde in het examineren der volmaghten haer seer partydigh tegens haer hadden getoont en tegens voorige resolutie gerejecteert de stemmen van eenige, die voor haer hadden gestemt, om haer partye soo te doen prevaleren; dat sy, de voorsz. eensydigheyt bemerckende en verstaende, dat de heeren Haeren en Hautbois2), beyde Gedeputeerde Staeten, opentlijck uyt seyden, dat de Aluwaes souden succomberen, schoon sy tien stemmen tegen ses hadden, eenige van de haeren, die buyten contradictie volmachten sijn moesten, in't huys van de Gedeputeerde Staeten waeren gecompareert, om te klaegen over de voorsz. eensydigheyt en te versoecken, dat de volmachten souden werden geëxamineert door neutralen, die men daertoe sou versoecken ende committeren, gelijck voor desen well meer was geschiet; dan dat de heeren Gedeputeerde Staeten aen die klachten niet hadden gedefereert en op gisteren en van deese mergen waeren getreden tot examinatie van de voorsz. volmachten, doende de militie in de wapenen koomen en het huys van de heeren Gedeputeerde Staeten daermede besetten". Volgen nadere bijzonderheden. De heeren doelden reeds op een onderzoek van wege Haar Hoog 1) Petrus Mejontsma. 2) Willem van Haren en Cornelis Hautbois. 407 Mog., maar hierop waren de briefschrijvers niet ingegaan. Ook Andringa '), president der Gedeputeerden-vergadering, is hen komen begroeten en heeft gezegd, dat de vergadering waarschijnlijk over een paar dagen zou kunnen beginnen. Hij betreurde de geschillen en hoopte op een schikking. Gedeputeerden hadden de militie onder de wapenen geroepen, „om van de foule van 't gemeyne volck, dat hier seer tegens 't Hoff is ingenomen, bevrijt te sijn". Winnen de Aylva's, dan zal de bezending wel succes hebben; anders zal zij niets kunnen uitrichten. (Van Gaspar Fagel. 14/24 Februari 1668). De gedeputeerden hebben de vorstin bezocht, die hen beleefd heeft ontvangen, maar zij zien goed in van haar niets te verwachten te hebben. Evenmin van Haren. Al de woelerijen tegen de Aylva's komen hieruit voort, dat de tegenpartij vreest, dat de bezending zal slagen, als de Aylva's het winnen. Fagel geeft dan een omstandig verslag van de verhandelingen in de kwartieren, waaruit valt aan te teekenen, dat de steden geheel aan de vorstin verbonden zijn, behalve Leeuwarden en Franeker; de goën zjjn zeer verdeeld en er wordt sterk gekuipt. Dè heele kwestie komt nu hierop neer, of de Gedeputeerde Staten „wie 't haer goetdunckt voor volmachten mogen verklaeren en offer tegen die verclaringe niets te doen off te seggen valt". Zij doen het gewoonlijk wel. In 1635 is er ook veel twist over geweest. Dit zou echter, meent Fagel, impliceeren, dat Friesland geheel onder ,,'t gewelt" van de Gedeputeerden zou staan. „UEde. sall well kunnen oordeelen dit seer absurd te sijn, niet alleen in hem selven, maer insonderheyt ten respecte van de voorsz. Gedeputeerde Staeten, gemerckt haer continuatie off discontinuatie absoluyt hanght aen de wille van diegeene, die volmachten sijn, en dat sy sulckx altoos geïnteresseert sijn, dat de volmachten van haer mogen dependeren. UEd'. sall misschien seggen, dat dit well is een 1) Tinco van Andringa (Aitzema, VI, blz. 486). 408 absurditeyt, maer dat de remedie hier in de provintie gevonde moest werden en het niet well sou sijn daertoe van de Generaliteyt andre behulpmiddelen te haelen. Ick kan dat well toestaen en meyne, dat het reghtveerdigh sou sijn, dat die grietenyen in Oostergoo ende Westergoo, over wiens volmachten geen dispuyt is geweest, examineerden de volmaghten van diegeene, die met den anderen hebben gedisputeert, immers dat de voorsz. grietenyen, in dewelcke geen qüestie is geweest, benevens de andere leden hoorden te resolveren, off de dolerende op d'eene off d'andere wyse souden kunnen geholpen worden en off tegen de voorsz. decisie van de heeren Gedeputeerde Staeten eenigh remedie was; maer dat dc geïnteresseerde, die haer selven met haer stem souden moeten staende houden, hierontrent iets te seggen souden moeten hebben, dunckt my ten uyttersten onredelijck. Ick kan wel sien, dat de Aluaes op deese myne voorslagh souden bovenlegge, dewyle sy de meeste indisputabele grietenyen aen haer syde hebben, en dit, mitsgaders de confidentie op haer goet reght, doet haer resolveren, om het dispuyt aen neutralen te willen verblyven, en, om alle opspraeck te ontgaen, aen neutralen in dese provintie; maer d'andere willen daer niet aen en spreecken van de authoriteyt van de Gedeputeerde Staeten met de wapenen te mainteneren; off nu de gemeyne bontgenoten op 't versoeck van de geledeerde, die hem soo mackelijck aenstelt, niet souden tusschen beyden kunnen koomen, twyfele ick seer, dëwijll de Unie de bontgenoten belooft haer te bevryden van alle oppressie en gewelt, en het een notoir gewelt is sijn selven niet te willen submitteren aen het oordeel, van de Staten, sijnde den souverain, in saecken, die men niet vint, dat aen eens anders oordeell absoluyt pijn gestelt, off, indien de Staten voor partydigh aengesien souden moeten werden, aen diegeene, die de voorsz. Staeten, voor partydigh uytgemaeckt, selfs met bewilliginge van de andere partye voor neutrale reghters kiesen willen; en om de waerheyt te seggen, als de Gedeputeerde Staeten pretexeren, dat sy hierin souverain sijn, en dat twee leden 't contrarie sustineren en met exempelen bevestigen, dat die twee leden daerontrent .nergens souden kunnen werden 409 gehoort, sou een seer ongerijmde saecke sijn. Ick stae geerne toe, dat de Generaliteyt hem hier niet mee hoort te moeyen, indien de saeck hier in de provintie te vinden was, maer de twee leden Oostergoo en W ester go o sijn in der daet niet bequaem, om daerover te adviseren; de Wolden verstaen, dat dit différent door concert off decisie affgedaen moet werden, en sulckx, datter buyten de decisie der Gedeputeerde Staeten iets kan en moet gedecideert werden, en vervolgens, datter geen decisie is; de steden sullen misschien contrarie verstaen en sulckx, in de provintie by ordinaris en wettige authoriteyt niets te doen sijnde, resteert daer anders niet ais dat men off door de leden van de Unie het different siet te accommoderen öff de leden deser provintie gewelt tegens den anderen laet gebruycken". Spreekt nog verder den wensch uit, dat de Aylva's geholpen mogen worden. (Van Gaspar Fagel. 15/25 Februari 1668). Van morgen is Ceno van Grovestins, grietman van Hennaarderadeel bij hem geweest en heeft hem verteld, dat hij alles in het werk stelt voor een accommodement, om de baas te blijven. De tegenpartij houdt echter voet bij stuk; hij verzekerde tevens, dat „indien sy te boven konden slaen, sooals sy naer reghten notoir te boven slaen moesten, dat sy de heele forme van de regeeringe naer en van Haer Edel Groot Mog. souden reghten"; hij vroeg tevens om het Eeuwig Edict. „Soo terstont komt de secretaris van de Gedeputeerde Staeten ons seggen, dat sy versochten, dat wy aen Haer Hoog Mog. niet souden willen schryven; dat het van onse commissie niet was ons hierin te steecken; dat wy anders eensydigh souden sijn en dat dese saecke, provintiael en domestycq sijnde, hier gedemesleert en affgedaen moest werden, sonder dat de Staeten deser provintie souden kunnen gedogen, dat de Generaliteyt off yemant hierin tusschen heyden quam!); wy hebben daerop niet goetgevonden 1) Aitzema, VI, blz. 484. 410 iets te antwoorden als dat wy het mede overschryven souden". (Van Gaspar Fagel en Johan van de Nieuburg. 16/26 Februari 1668). Ontvangen den uwen van den 24en '); refereeren zich tot hun brief aan de Staten-Generaal2). Zouden hunne commissie reeds afgelegd hebben, indien de Staten tot de audiëntie gereed waren. De twisten duren voort. Een vruchtbare resolutie is niet te verwachten, zoolang geen oplossing gevonden is. Gedeputeerden hebben tevergeefs eenige expediënten voorgeslagen. „Wy en hebben onderwylen niet naergelaeten in particuliere discoursen te kennen te geven, wat schaede aen 't gemeyn door dese tweespalt toegebracht wert en dat den tijt nu geen discrepantie, maer een meer als gemeyne harmonie vereyste en dat ook deese provintie soo doende niet bequaem sou werden, om den Staet te kunnen assisteren, sooals deselve verplicht was; maer dat apprehendeert men hier soo hoogh niet, soodat wy naer ons oordeel geen uytkomst sien, tensy Haer Hoog Mog. ordre stellen, dat van haer syde hierin tusschen beyden gekoomen wert, niet om juyst eenige decisie van de saeck te doen, maer om partyen kragtigh te disponeren, om door d'een off d'ander wegh haer t'accommoderen, en dat hoe eerder hoe liever. Wy sullen ons niettemin geerne gedragen tot de wyser consideratiën van UEd1. en ons reguleren naer sodanige ordres als wy van Haer Hoog Mog. sullen óntfangen, maer kunnen niet naerlaeten UEd*. in bedencken te geven, off het niet goet soude sijn ons speciaelijck te lasten op de pointen van de equipage en militie en sodanige andere als bevoordert dienen te werden, om ons geen defect van last te objicieren, en dat wy oock met een wenck mochten weten, off men het niet eenighsints resolutelijck met te verclaeren, wie wy oordeelden het meeste ongelijck te •1) Brieven van De Witt, III, blz. 443, noot 2. 2) Cf. Aitzema, VI, blz. 483 vlg. en 488. 411 hebben, souden mogen manieren, want off wy well hierin niet als ondanck voor ons tegemoet sien, soo sullen wy echter niet naerlaeten cordatelijck by de hant te nemen, 't gunt Haer Hoog Mog. sullen meynen voor den dienst van 't lant te Sijn, sonder eenige andere relatie te maecken" (Van Gaspar Fagel. 18/28 Februari 1668). l!>'Hebben met verscheidene heeren gesproken over den stand van zaken. „All, wat wy kunnen vernemen aen alle kanten en van allerley slagh van menschen, is, dat de Furstinne van Nassau met die van het Hoff hemel en aerde hebben bewogen, om ons vruchteloos te doen vertrecken, en dat sy diegeene, die het groote en langhdurige gesagh van de Aluaes verveelt off in 't oogh gesteecken heeft, hoewell anders uyt haer natuyr van het Hoff seer alieen en goede zelateurs voor de vryheyt, daerdoor aen haer syde heeft gekregen, soo verre, dat die luyden nu een heel andere tael voeren als sy voor desen ten tyde van de deputatie van d'heer Meerman ') hebben gedaen, alleen omdat de Aluaes, genegen sijnde de separatie vast teistellen en den heer stadthouder deese(r) provintie oock in andere pointen te refreneren en breydelen, by alle diegeene, die off uyt sucht off uyt interest aen den stadthouder noch hangen, haer credit souden mogen verliesen, en dat sy haer banden sooveel te vaster met malkanderen tegens haer souden kunnen leggen". Pallant2), die gisteren met de vorstin gesproken heeft, bevestigde dit en Carel Roorda, „hier geëstimeert voor een seer cordaet regent en een van de yverigste voorstanders van de vryheyt en daerom by het Hoff in geen estime", deed eveneens. Nadat Fagel hem in een onderhoud, dat wel twee uren duurde, de redenen had voorgehouden, waarom Haar Edel Groot Mog. het EeUwig Edict hadden aangenomen, „seyde hy, dat de provintie van Hollant niet altijt van dat sentiment 1) In '1667: Brieven van De Witt, III, blz. 368, noot 1. 2) Adriaan "Warner van Pallant, heer van Keppel, door Gelderland ezonden. 413 socht de'klippe van Sparije te ontseylen, soo naew niet hadt gesien over wat boegh men het schip hadt gewent, want datter andersiirlif)' saecken -waeren gepasseert, die met geen couleur opgesofeiMeft konden werden; dat diegeene, die het maniemènt van saeckea^tó de hant hadden gehadt, den noot eenighsints over, ende daerdoor capabelder geworden sijnde, om de ongemacken, daerin men vervallen konde, te voorsien, doen wellhaest van resolutie verandert waeren en het groote gesagh der stadthouders in politie en militie well geerne hadden gerefreneert en ingebonden, maer dat sy het ongeluck hadden gehadt van t'onder te raecken en den Staet daerdoor in noch veel meer servitude als te v0óiren gevallen was, in voegen dat het niet aen de macht van de stadthouders en aen de slapheyt van veel regenten ontbroocken hadt, dat den Staet niet wederom van heer verandert was, maer alleen, dat Godt Almachtigh die wille de stadhouders niet hadt gegeven off immers haer daerin hadt wederhouden, maer dat dit den Staet voorsightiger maecktc en sy groote redenen hadde, om te beletten, dat men in sodanige onheylen niet wederom sou mogen vervallen. Hy seyde, dat het inderdaet was waeraghtigh, dat niet de wijsheyt van de regeeirHo^ïtj maer de goetheyt van Godt Almachtigh drie maelen ons in onse vryheyt hadt bevestight, eens door het overlyden van prins Willem den Eersten, eens met prins Maurits te benemen de lust off courage, om hem in den jaere 1618 meester te maecken, en eens met het overlyden van prins Willem; ick seyde, dat wy het dan aen de posteriteyt niet souden kunnen verantwoorden, indien wy het op een vierde miracul lieten aenkoomen, en dat hy als een cordaet regent van dese provintie ons hierin de hant hoorde te bieden; dat hy hadde geklaeght, daflt Hollant meede oorsaeck was geweest, dat sy imminutie(l) in haer liberteyt hadden geleden, maer dat dit uyt het gesagh van de stadthouders, de militie aen de hant hebbende, gekomen was, en dat hy nu reden hadt van soo veel meer vrees te hebben als hy sagh, dat men hier laboreerde, om den stadthouder van deese provintie in dat postuyr te willen stellen off houden, dat hy èn stadthouder van deese provintie èn cheff van de militie van den Staet soude sijn, 420 om aen mijnheer over syne menigvuldige en getroue diensten en vigilantiën, aen deese provintie gedaen, te doen eenige behoorlicke remuneratie, 't welck by alle occaesie als een seer equitabele saecke hebbe geappuyeert ende waervan door het veelvoudig frequenteren van de vergaedering geduerende den tijt van 15 a 16 jaeren spesiaele kennisse hadde; dog, de heer Faegel my dese mergen communiceerende, dat dat werck airede tot behoorlicke maturiteyt was gebragt, soo heeft hetselve my een weyfilëti gesurpreneert, als daertoe nog geen preparatie hebbende gemaeckt en de heer Van der Horn ') en andere vrinden absent sijnde, soodat Faegel en ik geraeden vonden het werck voor vandaege in de vroetschap niet te brengen, maer een dach 3 a 4 tijt te neemen, doch naederhant by my selven ooverdenckende, dat soodaenige saecken niet lang moogen trotteeren en de conclusiën op inschryven 2) veel haerkloveryen onderwurpen en dan van groot esclat sijn, soo hebbe goetgedacht de saecke in de vroetschap te brengen en deselve sooveel mogelick naer de kortheyt des tijts te prepareren, alwaer met faetsoen is geconcludeert, om mijnheer niet alleen voor het toekoomende, maer oock voor het gepasseerde met een somme van 45. a. 50.000 gulden te remunereren. Ick wenste capabel 1) Andries van den Horn, burgemeester. 2) Of do conclusie over de belooning op inschrijven plaats had, zeggen de Resolutiën; Holland op '1 Augustus-niet. — Wat te Amsterdam voorviel naar aanleiding hiervan, schrijft Reynst 1 Augustus 1668: ,,De heeren burgemeesteren. den Raadt vandaag vergaderet sijnde hebben om redenen niet goedtgèvonden wederom in deselve te brengen wat remuneratie aan UEd., voor sijn extraordinarisse ende moyelicke diensten ende den ongemenen eyver, daarin betoont den tijdt van 15 jaaren, soude werden gedaan, alsoo by voorgaande resolutie genoechsaam oordeelen daartoe geautoriseert te sijn, ende is de heer burgemeester Vlopsewijck versocht, die saacke voorcomende, hem van stadts-. weegen by de resoluste ende dancberste te voegen, ende gelove, dat daartoe sal helpen dirigeren, dat de drie duysent gulden, die in toecomende voor extraordinaris UEd. is toegeleyt, van 't beginne van UEd. dienst mach plaats 'grypen, alsoo daertoe een generale inclinatie by burgemeesteren hebbe bespuert". — Over de vroegere besluiten van Amsterdam: zie Brieven, t. a. p., blz. 459, noot 2. 421 te sijn, om mijnheers | hooge meritten beter te kunnen erkennen, waertoe de genegentheyt my altijts blyven sal, sijnde naer mijn gebiedenisse" enz. (Van Gillis Valckenier. 7 Augustus 1668 ')). „Offschoon de deugt ende het weldoen een genoegsaem loon in haerselv'en sijn, soo geeft ons echter veel vermaecks ende moedigt ons noch meerder aen, dat ons weldoen by andren wert bekent ende erkent, ende gelijck het genoeghelycker is door veelen als door één geacht te werden, soo brengt het onse vreugt in den hoogsten top, van allen, dat seer selden imant opkomt, gepresen te werden; UEd1. heeft niet alleen het' geluck gepresen te sijn by allen, gelijck men oock soude hebben konnen seggen, want den Staet allen behelst, als UEdts. weldoen door meerderheyt van stemmen in Staet ware geroemt geweest; maer UEdts. sonderlinge verdiensten werden gehonoreert niet alleen by de algemeene regeringh, maer oock by ider lidt van de regeringh in 't particulier, soodat selfs, als geen geëtabliceerde regeringh hier te lande ware geweest, de kennelijckheyt van UEdts. weldoen aen het gemeen uyt de gemoederen van een igelijck schijnt te sullen hebben uytgeperst den loff en erkentenisse, die de vergadering!] van de heeren Staten van Holland ende West-Vrieslandt in eenparigheyt heeft geresolveert. Ick bekenne oock gaarn, dat met blijtschap hebbe verstaen, hoe de gemelte heeren Staten die resolutie hadden genomen; maer het heeft my nog veel meer verheugt, hoe UEd1. aen my het principium motus, dat my selfs niet soude derven attribueren, daervan heeft gelieven toe te schryven2), want ick achte, dat niet alleen het doen van groote daden, dat aen allen niet is gegeven, offschoon die wel de grootste lof verdienen, pryselijck is, maer* dat mede verheugen geeft gepresen en geacht te werden van dengeenen, die den algemeynen loff en erkentenisse heeft gemeriteert en door publique resolutie van t) Uit Amsterdam. 2) NI. in zijn brief van 5 Augustus: Brieven van De Witt, t. a. p. 422 Staet heeft geobtineert. Ick achte my oock geluckigh, dat UEd'. my gelieft te houden met UEd'. van deselve maximen te sijn, daerin UEd'. sich kan verseeckereh, dat voor althoos sal volharden, als sijnde my, gelijck men segt, door salige mijn vader al in de pap ten eten gegeven, dat het ampt van alle cordate regenten was den voorstandt van de liberteyt, die volgens mijn vaders instructie en oock mijn begrip één ende deselve sake is met het maintien van de wettige regeringh der heeren Staten van Holland ende West-Vrieslandt. Ick sal oock hoe langer hoe meerder, sooveel mijn geringe capaciteyt en vermogen sullen konnen verwercken, door dienselven wech en studie mijn waerdiger tragten te maken aen de gunste, die UEd'. my voorhenen heeft bethoont en particulierlijck door Sijn Ed'8. schryven van 5 deser heeft gelieven te betuygen, van herten wenschende en niets meer verlangende als occasie te mogen hebben, om die behoorlijck te konnen erkennen ende soo te bewysen, dat waerlijck ben, die voor althoos sal blyven" enz. In de overtuiging, dat de vrijheid moest gehandhaafd worden, verschilden De Witt en Valckenier niet; wel in de wijze, waarop dit moest geschieden, zooals in de volgende jaren steeds duidelijker zou blijken'). Het overlijden van De Witt's dochtertje in Juni en daarna dat van Wendela (Brieven van De Witt, III, blz. 446 vlg.) gaf aanleiding tot een groot aantal condoleancebrieven, die wij ter zjjde kunnen laten 2). Evenmin geven de brieven van familie-leden uit de eerste maanden na Wendela's overlijden aanleiding er iets uit mede te deelen. Alleen de brief van Jacoba Bicker, mevrouw Pieter de Graeff, over den verkoop van de juweelen van Wendela, mag curiositeitshalve wel medegedeeld worden (cf. Brieven van De Witt, III, blz. 466, noot 3).- 1) Over de belooning van Cornelis de Witt" zie hiervóór, blz. 402. 2) Onder de eerste wil ik alleen noemen een van Cornelis Tromp van 21 Juni, die De Witt daarbij als neef aanspreekt (cf. hiervóór, blz. 302). 423 (Van Jacoba Bicker. 20 October 1668 ')). , „Gistere hebbe UE. doghter geadviseert, hoe dat UE. juwele aen eene juffr. Van Breen, om deselve te beneficeren, hadde ter handt gestelt, waer sy mijn vandaegh^ontboden heeft en geseght, voor UE. peerlen 4 gulden voor 't stick is geboden en voor de twee poinsons met de ringh, die een kleyn quetsuertie en santie heeft, samen 1250 gulden, sijnde voor alle UE. juwele, onder mijn ende nu onder juffr. Van Breen berustende, samen 2450 gulden; echter met vertrouwen nogh wel iets meer, dogh weynigh vooreerst, sal connen gemaeckt worden. Daer sijn van de peerlen 38, die van mijn moeder saliger han(!) peerlen sijn afgenomen, die by de anderen gans niet en sorteerden, en worden by juffr. Van Breen geëstimeert op 60 gulden; derhalve, alsoo desen cooper schijnt vry wat haestigh te sijn, soo hebbe aengenomen aenstaende Maendagh 's morgens hiervan bescheyt te sullen laten weeten, tegen welcken tijt dan UE. nader intentie hierop met een kleyn brieffje sal tegemoet sien. Gelieft mijn Agneta de Witt, die heel welvarende is, hier wat te laten houden, want sy eerst begindt te leeren en neemt heel wel aen in 't leeren". 2) Over de leening van De Witt van den vorst van Bjcunswijk-Lunenburg (Brieven van De Witt, III, blz. 471 vlg.) vinden we oen interessante bijzonderheid in een brief van Vivien. Het blijkt, dat ook de stad Dordrecht wel neiging had dit geld te leenen: (Van Nicolaas Vivien. 8 October 1668»)). „Ick hebbe mijn in de voorlede weeck, gelijck Uwe Ed4. bekent is, door last van de heeren borgemeester ende 1) Uit Amsterdam. 2) 29 October bericht zij, dat de handpaarlen verkocht zijn a f 4 10 st. het stuk en de ring met het poinson voor f 1300. 3) Uit Dordrecht. 429 aan moesten; zij neigden er toe de zaak als een rgèmeen" .en niet als een militair delict te beschouwen. De bekende Johannes Rothe zendt De Witt 6 April een gedrukt (nog aanwezig) exemplaar van een „mandatum peremptorium altissimi dei quo rnodo in omnibus terrae regionibus honorari, serviri et timeri velit sulus et pax omnibus gentibus totum terrarum orbem" —, met verzoek dit bij de Staten-Generaal in te dienen. Een thans vergeten dichter Perdinand Gruwaerdt ') zendt 10 Augustus uit Amsterdam een tragedie, die hij, volgens het begeleidend schrijven,, aan De Witt als „vader van ons vaderland" opdraagt; hij spreekt van De Witt als van den man, die in den oorlog met Engeland voor Nederiknd „een gesegende heiland" was. 18 September stuurt hij uit Goes een bij het treurspel behobrende deductie. De Leidsche boek- en kunstverkooper Pieter Engeivoort zendt 31 December eenige exemplaren van een prent van den raadpensionaris. Bacherns, de bekende klerk van De Witt, vraagt 27 April, of De Witt hem wil helpen aan een klerken-, ambt bij de financiën van -Holland -). 1669. De verzameling der zgn. particuliere brieven is voor dit jaar heel weinig belangrijk en uit andere verzamelingen valt ook nu niet veel toe te voegen. De brieven van Van Beuningen, handelende over onderwerpen, waarvan Brieven van De Wi<£j PK^ blz. 481 vlg. gesproken is, geven even weinig als die van De Witt aan hem. Alleen die van 23 Januari bevat een passage, waaruit duidelijk blijkt, met hoeveel belangstelling men te Amsterdam de marine-onderhandelingen 1) Men vindt enkele bijzonderheden over hem bij Van der Aa, Biogr. Wb., i. v. 2) In verband met het opgemerkte hiervóór, blz. 378, noot I, wijs ik nog op brieven van -Arend Tollenaar van 15 Maart, 22 Juli en 3 Augustus 1668. 430 volgde, en die daarom wel verdient medegedeeld te worden: (Van Koenraad van Beuningen. 23 Januari 1669 '))• Gesprek met Valckenier. „Uyt hetgeen gedachte heer vooraf met my heeft gediscoureert, kan ick begrypen, dat dese materie seer - important is ende met groote voorsightigheyt vereyscht gehandelt te werden ende dat het wel nodigh sal sijn, dat men, alvooren iets neder te stellen, weeten magh, wat de Engelsche- beoogen ende wat forten sy verstaen by de onse misbruyckt te werden, om haer met onrecht de vaert ende handel op de een ofte ander rivier in Indië te beletten, want andersints is het te vreesen, dat eenighe generale woorden anders by ons verstaen ende anders in England uytgeduyt souden mogen werden ende dat daerdoor swaere moeite tusschen de twee natiën soude mogen werden veroorsaeckt. Ook scheint het met reden tot eenigh naebedencken te kunnen werden getrocken, dat de heer ambassadeur Temple, voor veertien dagen geschreven hebbende om instructie, om te kunnen specificeren, waerinne bestaen de Engelsche klaghten over de verongelyckinge, die de onse haer souden aendoen door middel van haer forten, nadat hy apparentelijck rescriptie bekomen heeft op sijn schryven, niets specificeert ende sonder de preallable onderrichtinge, die men verwacht, een afkoomst soeckt te maken". Valckenier vreest, dat de Engelschen het wel op Ceylon mochten voorzien hebben. Omgekeerd blijkt uit een brief van Boreel, hoeveel men in Engeland aan de onderhandelingen hechtte: (Van Johan Boreel. 9 Februari 1669')). Antwoord op De Witt's brief j^an den len *). Hij oordeelt 1) Uit Amsterdam., 2) Uit Londen. — Deze brief (niet opgenomen in Brieven, IV) ligt — in onderscheid van de meeste gezantschapsbrièven — bij de z.g.n. particuliere brieven. 3) Brieven, IV, blz. 880. het Engelsche voorstel „hard van digestie" en heeft dit in Engeland ook laten merken. Men heeft daar hoop op de staatslieden in Holland en op Temple. „Ick heb altijt wel konnen bemercken, dat het succes van deese saecke dese hooghe ministers seer ter herten gingh ende dat deselve Haere Excen. credijt ende aensien in de stadt Londen ende elders dapper soude hebbeu ondersteunt ende vergroot, meer als de Engelse mogelijk haer niet hebben konnen inbeelden .aen den geluckighen uy.tval van den oorloge voorleeden, ende dat het tusschen beyde de natiën eenen grooten bandt soude geeven ofte behooren te geeven van satisfactie ende vrundtschap, maer wie sal voor het toekomende verantwoorden ende wat souden de Engelse nu konnen geeven in recompense, daer sy selfs bekennen, dat alle haere conqueste bestaen in eylanden, alleen by haer beseeten, ofte op revieren, waerachter buyten haer niet te haelen is als alleenlijk — na mijn oordeel — op de revierre de Gambia". Zal audiëntie bij de ministers vragen en de bezwaren voordragen. Verder dient Van Beuningen's brief van 3 Februari (reeds genoemd Brieven van De Witt, III, blz. 482, noot 2) te worden medegedeeld: (Van Koenraad van Beuningen. 3 Februari 1669 % ""Öfcfvangen uwe beide brieven van den 2en 2). Het bij den eenen gevoegde concept, dat hem goed bevallen is; gaat hiernevens terug. Hij heeft het aan burgemeesteren medegedeeld en heeft slechts één opmerking van essentieel belang, nl. dat „rakende de commutatie van de secoursen te water ende te land voor 't geheel ofte ten deele in geit, welcke commutatie de andere heeren burgemeesteren nevens my geebrdeelt hebben niet geadmitteert te kunnen 1) Uit Amsterdam. 2) Brieven van De Wilt, IV, blz. 481 en 491. 432 werden in dese garantie, ende ick twijffel niet, of UWelEd. sal van ons sentiment sijn, dewyle het van de uytterste prejuditie, ja ruïneux soude sijn sóó groote somme penningen als de voorschreven secoursen bedingen, uyt het lant te laten gaen, ende datN het geit by de Spaensche gediverteert ofte min nuttelijck tot onse intentie gebraTOR1 soude kunnen werden, buyten dat wy nogh directie nogh commandement souden hebben, geit furnerende, maer wel over onse secoursen in schepen ende volck, ende dat wy door 't furneren van 't geit niet geëximeert soude werden van de necessiteit, om in cas van rupture tusschen Vratiicki' rijck ende Spagnien voor onse eygen securiteit te land ende te water extraordinarie te armeren ende dies dubbelde ende — soo ik vreese — ondragelycke lasten soude moeten dragen, 't Soude ook England apparentelijck niet gelegen komen ende in het tractaet defensif met dat rijck is een restitutie belooft, die in dese geen plaetse kan hebben, vermits de Spaensche onmaght ende omdat wy airede tot de garantie gehouden sijn. Voor myne particuliere speculatie soude ick het getal ruyters ende voetkneghten soo hoogh nemen als England ecnighsints soude willen, want hoe wy meer vigueur toonen, hoe wy misschien min nodigh sullen hebben't selve dadelijck te gebruycken. Aen 't verhaesten van 't besluyt van dit werck acht ik nevens UWelEd. sonderlingh veel gelegen te sijn. Ick bedanck (UEd.) seer voor 't gunstigh gevoelen, dat hy heeft van de verkiesinge, die op my ende andere heeren is gevallen, ende imputere hetselve, voor sooveel 't my aengaet, aen sijn oude genegenheit te my waerts, die ick hoogh estimere ende sal trachten te verdienen, als sijnde" enz. De brieven van Bonifacius van Vrijbergen uit Brussel (zie Brieven van De Witt, IV, blz. 486) behelzen geen berichten van groot belang. In zijne brieven van 27 en 30 September 1669 — de eerste uit het jacht bij Brussel, de tweede uit Brussel — vraagt hij om naderen last, nu Meerman niet mee heeft kunnen gaen. Medegedeeld behoeft alleen die van 24 October, waaruit blijkt, dat de deputatie eindigde op een wijze, die den gezant zeer griefde: 433 (Van Bonifacius van Vrijbergen, 24 October 1669 »)). „Ick can niet begrypen, wat redenen Haer Hoog Mog. hebben, om my sulcke chocquante resolutiën toe te «enden als deselfde op den 11 en 21 deses genomen hebben*); de laeste vertrouwe ick, dat is genomen, niet omdat ick mijn verWijf hier noch soecke te verlengen, maer op het presuppoost, dat ick noch geen audiëntie soude gehad hebben, ende dat deselfde alleen daerop reflecteert, gelijck ick met dese post oock aen Haer Hoog Mog. schfyve. Het is UEd. bekent, hoe ick, volgens ordre mijn afscjieyt genomen hebbende, sonder my te verhaesten eerst des anderen daechs naer de middach uyt Den Hage ben vertrocken ende hier tot Brussel al geweest ben, eer ick eenige kennisse gehad hebbe van de ordre, om met mijn reyse te supersedeeren a), ende dat ick, hier gecomen sijnde, aea8tonts geschreven hebbe om ordre, waernaer ick my soude reguleeren, gelijck deselfde oock daerop is gevoloht*)j ende uyt mynen laesten van den 216) deses blijckt oock genoech, dat ick my hier niet soecke op te houden, want daer schryve ick expres, dat ick — siende de langsaemheyt van de depesches aen dit Hof —- van meeninge ben, sonder selfs de resolutie van Sijn Excell6. op mijn propositie af te wachten, vanbier te vertrecken, ende tot dien eynde oock een jacht hebbe versocht, hetwelcke niet twyfele, ofte sal nu al op wech sijn, daer ick hier oock 1) Uit Brussel. 2) Kort gerefereerd bij Van Dijk, Bijdrage tot de geschiedenis der Nederlandsche diplomatie. Handelingen met Frankrijk en Spanje in de jaren 1668—'1672 (Utrecht, 1851), blz. 322. Waarschijnlijk zag Vrijbergen het „chocquante" in den last, om „ten spoedichsten", — „aenstpnts ende sonder hem langer aldaer op te houden" (zooals het in de beide resolutiën resp. heet) terug te keeren, volgens den tekst in Res. Staten-Generaal 1669 (R. A.). 3) NI. bij resolutie van 27 September (Van Dijk, t. a. p., blz. 322). 4) NI. bij resolutie van 2 en 5 October (t. a. p.); cf. Brieven van De Witt, III, blz. 486 vlg. 5) Aan de Staten-Generaal (t. a. p.). Brieven aan Johan de Witt. II. 28 434 na sal wachten, want in dit onstuymich weer, sonder beter voorhanden te sien, can UEd. selfs wel oordeelen, dat sulcken moeyelycken reyse niet sonder jacht te doen is. Ick wenste wel, datter noyt van de commissie gesproocken was, maer, by UEd. selfs geoordeelt werdende, dat deselfde sijn voortganck behoorde te hebben, hebbe ick deselfde naer lange wachtens eyndelyck aengevangen, niet twyfelende, of de voorsz, commissie soude volcomen effect hebben gesorteert ende door d'heer Meerman ofte iemant anders nevens my werden uytgevoert. Ick hadde gehoopt, dat onse vrientschap soodanig was, dat UEd. door desselfs credijt ende goede directie de kleynicheyt, die my in dese commissie is aengedaen, soude voorkomen hebbe, want ick weet niet, dat ick, soolange ick in de regeeringe geweest ben, UEd. eenich miscontentement gegeven hebbe, maer ter contrarie altijt UEd. actiën hebbe gepatrocineert". Heeft drie brieven van Meerman ontvangen, uit één waarvan blijkt, dat hij nog wel bereid is de commissie uit te voeren, terwijl hij verder den gedeputeerde een paar onderwerpen ter behandeling bij den oonnétable in bedenking geeft. „Doch hebbe Sijn Ed. gerescribeert, dat ick my wel sal wachten eenige consideratiën meerder te schryven, om geen verdere kleynicheyt te lyden, maer dat Sijn Ed. de voorsz. consideratiën met meerder nadruk aen Haer Hoog Mog. soude connen voordragen. Het credijt, dat ick weet, dat UEd. ter Generaliteyt heeft, can met èen woort alles nog wel dresseeren, gelyck UEd. my oock alleen van verdere kleynicheyt, die noyt iemant in de vergaderinge is aengedaen, gelijck men nu aen my doet, can preserveeren, hetwelck ick oock seer gedienstig van UEd. versoecke, ende desen hiermede eyndigende enz.'). De geruchten over kwade bedoelingen van Frankrijk hielden in dit jaar aan (cf. hiervóór, blz. 393). Zeer 1) 28 October schrijft 'hij nog ontstemd te zijn, dat hem een jacht geweigerd was; hij wil zich op eigen kosten naar Zeeland of Antwerpen begeven. De weigering van het jacht blijkt niet uit de resolutiën, 435 uitvoerig schrijft Bampfield hierover in een deductie, gevoegd bjj zgn brief van 16 Juni 1669 '). Hij hoopt het geschrift mondeling nader toe te mogen lichten. In de deductie refereert hij een gesprek in het Bosch („au bois") met een kennis, blijkbaar een Pranschman, die hem gewezen had op goede vooruitzichten, wanneer hij in Franschen dienst ging. Hij had zijn godsdienst als bezwaar genoemd, maar de ander ontkende dit en wees op het voorbeeld van Schomberg, die spoedig maarschalk zou worden en een leger te bevelen krijgen in Duitschland; zoo niet dit jaar, dan zou er toch in 1670 stellig oorlog komen. Daarna volgt: „Sur cela et sur beaucoup des autres choses qui j'ay ouy dire et remarqué des diverses personnes, je me persuade fort qu'on médite ou plustost que la guerre est résolu, mais que pour le temps et lieu, oü, quand et en quelle mannière la commencer, semble estre encore en délibération et qu'on travaille k miner secrètement partout; la réflexion que j'ay fait sur tout, est que monsr. de Schombergh sera employé du Roy comme un homme de grand capacité pour le maniement de tout sort des affaires, mesme politiques, aussi bien que militaircs, estant sans contredit grand capitaine, nourry dans vos armées, connoit vos passages, le fort et le faible de vos places et de vos fortresses, la constitution et la discipline de vostre milice et vostre mannière de faire la guerre et oü et comment vous pouvez estre attacqué le plus a vostre préjudice; la lumière ne luy manquera pas non plus de la capacité de vos officiers, de leurs tempéraments et affections et mescontentements et comment on en peut profiter, et ayant esté nourris durant toute sa jeunesse dans la familie d'Aurange jusques k 1'age de prés cinquante ans4) et en grand maar uit De Witt's brief van 31 October (kort gerefereerd: Brieven van De Witt, III, blz. 489) volgt, dat dit was geschied in de veronderstelling, dat Vrijbergen Brussel reeds had verlaten. 1) Zonder plaats van afzending. 2) Frederik Arraand van Schomberg, zoon van Hans Meinhard, was, 446 de zaak van een koopman Johannes Visbeeck te Amsterdam. Of hij een afscheidsdiner moet geven? Pomponne en Thinne deden het wel. Hij heeft bezwaar in de kosten, omdat hij al „twee considerabele maeltijden"' gegeven heeft ')• (Van Pieter de Groot. 23 Juni/2 Juli 1669). De vorige post schreef hij, waarom hij nog niet vertrokken is. Hij wacht ook antwoord op zijn memorie ten gunste der Nederlandsche pretendenten en kan dit pas krijgen bij de terugkomst van den kanselier, die afwezig is. Voor eenige dagen, had hij een lang onderhoud met den Deenschen gezant2), die veel vertrouwelijk met hem spreekt en hem verzekerde het niet eens te zijn met het beleid der zaken aan zijn hof. „Ick seyde hem, dat ick nyet en konde verberghen, dat ick met groote verwonderinghe hadde verstaen, dat tot Coppenhaghen een nieuw magasin wierde opgerecht tot de armature en behoufte van ontrent de twintich duysent man2 dat voer de militie van de Coning selve nyet en conde sijn, doerdien de publique magasynen, daertoe behorende, allegader voorsyen waren, ende dyen volgende geoordeelt wierde nyet als ten 1) In R. A., Holland vóór 1795, n°. 2806 (brievenboek van De Groot), is aan het slot één ongedrukte brief van De Witt aan De Groot bewaard van 12 Jüli, antwoord op een brief van dozen van 26 Juni (ook onder de minuten). De Witt vertelt hierin, dat hij na de ontvangst van De Groot's brief van 11 Mei (bedoeld moet zijn die van 12/22 Mei: Brieven, II, blz. 651) bevorderd heeft het nemen van de resolutie van 5 Juni, waarbij hem veroorloofd werd een keer herwaarts te doen. Hij had hem daarna verwacht en niet meer geschreven. Uit zijn brief van 26 Juni heeft hij nu gezien, dat hij nog een briel aan den Koning verwacht. Ofschoon het zenden van zulke brieven bij de Staten geen gewoonte is, omdat de gezanten geloof moeten vinden krachtens hunne credentie-brieven in alles, wat ze proponeeren, is toch aan De Groot's verzoek voldaan, terwijl eveneens op andere punten van zijn brief aan den griffier een besluit is genomen. Ook zal! hij ontvangen hebben de resolutie over een bezoek aan de hoven, van Bronswijk en Lünenburg. 2) Joël. 448 haer eyghen interest schuldich waeren, maer dat ick oock daerut een argument maeckte, dat het van de wijsheyt van alle goede regieringhen was sich nyet te separeren van de alliancie dergene, die interest in hare behoudenisse hadden, ende derhalven nyet en conde begrypen de redenen, die de Coning van Denemarcken moghen beweghen, om al sijn welvaeren te attacheren aen een Coning, die nyet en beoocht als sijn eighe dominatie ende nyettegenstaende sijn formidabele macht lichtelick het Canael met sijn vloot nyet en soude durven passeren, als hy hem in de ongeleghentheyt mochte hebben gebracht van syne bystand van node te hebben, verseeckerende gedachte heer Joël, dat het nyet en was het interest van mijn heren ende meesters, maer van sijn Coning selve, dat my dit discours dede voeren, gelijck by sonder twijffel noch wel gedachtich was, wat ik hem voor desen tot deselve insicht tot bylegginge van lucifers questie tusschen sijn Coning ende die van Groot-Bretagne ') gesecht ende geraden hadde". De Deen verdedigde daarop de zending van Gabel en raadde De Groot over Kopenhagen huiswaarts te gaan, waarin deze weinig lust heeft. — Geschil over het ceremonieel tusschen Carlisle en het Hof. (P.S.) De Rijkskanselier komt morgen of overmorgen. (Van Pieter de Groot. 6/13 Juli 1669). Heeft de vorige post niet geschreven. Verzoekt naar Hamburg te zenden, wat hem tot uitwerking der intentie van de Staten aan het Hof van Lunenburg dienstig zal kunnen zijn. — In een gesprek met den Rijkskanselier betuigde deze hem, dat hij de triple-alliantie zeer nauwkeurig wilde nakomen „nytegenstaende hy my verseeckerde, dat by het Hof van Vranckrijck nyet en werd naegelaten alhier dagelix nyeuwe aenbiedinghen te doen, om dese Croon buyten ander engagement te brenghen ende onder 1) Waarschijnlijk dezelfde kwestie als die over de salpeter, waarover zie Brieven, II, blz. 567 vlg. 450 stuk heeft overhandigd, dat ook aan De Witt is gezonden door bemiddeling van Pesser'). Hij wil door middel van Haar Hoog Mog. de vrijheid voor de Gereformeerde religie volgens de oude privileges herstellen. „De voorslaghen, die hy my op dat subject mondeling heeft gedaen, waeren so wijdluftig ende so contrary de maximen van onsen Staet, dat ick hem gesecht hebbe, dat hy daerop geen fundament en moste maeken, maer dat ick wel wilde syen de redenen, waerop dese pretense privilegiën waeren gefundeert, om sich daervan by occasie te kennen dienen, ende dat sijn die, die voor het merendeel in het bovengemelte geschrift begrepen sijn. Ick en hebbe nyet kennen naelaten myne gedachten wat particulierder daerop te laten gaen ende na mijn gering oordeel te geloven, dat by occasie van de aenstaende ambassade by Haer Hoog Mog. daerontrent wat goeds soude kennen werden gedaen, sonder enigsins te contravenieren aen de salutaire maxime, die by haer in 't gebruyck is, van sich in de domestique saecken van andere regieringhe nyet in te laten nochte andere in de haere te admitteren, als naemelijck Haer Hoog Mog. mochten goedvinden aen den teghenwoordighen Coning van Polen, die alle sijn erfgoederen onder de tegenwoordighe macht van de Cosacken heeft geleghen, aen te bieden haere interpositie tusschen Syne Maj'. ende de gemelte Cosacquen, ende, deselve die aennemende, gelijck ick vertrouwe, dat hy sal doen, ende de Cosacquen, die mogelick oock daertoe sullen kennen werden bewoghen, door de hoop, die sy met reden kennen hebben, om beter van dese als van de voorgaende coninghen getracteert te werden, die mede nyet verwerpende, het werck verder sodanich soude kennen werden beleyd, dat de meergemelte Cosacken sich niet weder in de oude gehoorsaemheyt en souden laten brenghen als onder het faveur van haere vorighe vryheyt, om de suppressie van dewelke si sich de gedachte gehoorsaemheyt hebben ontrocken ende daerby oock die van het gansche rijck, als nyet kennende vertrouwen, dat men haer de beloofde conditiën 1) De Rotterdamsche regent Johan Pesser zal bedoeld zijn. 451 sal presteren, solang als men die onthoud aen diegene, die se nyet min als haer toe en komt ende die so veel considerabelder in het rijck sijn als sy en doen, waerdoor dan, de saeck een goed succes sorterende, Haer Hoog Mog. nyet alleen den Coning ende deselve Cosacken, maer oock een groot gedeelte van den Poolschen adel souden verobligeren, om haere interesten by voorvallende occasiën specialijck toegedaen te sijn". Met deze laatste brieven zijn wij reeds in de binnenlandsche aangelegenheden terechtgekomen Hier hebben wij verder enkele brieven over de magistraatsverandering te Amsterdam mede te deelen (cf. Brieven van De Witt, III, blz. 491 vlg.). (Van Lambertus Reynst. 6 Januari 1669 ')). „Den ontfangh van UEd. missive in dato den 4 Januari bekent gemaackt hebbende, dient dese als dat ick van achter middach den heer burgemeester Valconier heb weesen begroeten volgens ons onderlingh bespreek, doch hoe vrundelick ick dien heer hebbe beyegent ende wat moeten ick aenwende, hebbe niet connen beletten, dat niet op- en uithaalde het gepasseerde, soo van 't fortificeren van Naarden 2), ontslaagen van den heer Van Bueningen 1) Uit Amsterdam evenals de volgende. 2) Wat hierover in 1668 was voorgevallen, vertelt Wagenaar, XIII, blz. 360—362. Uit een brief van Gerard Hasselaer, die met Joan Eleman deze zaak te Amsterdam namens de Gecommitteerde Raden kwam bepleiten, aan De Witt van 25 Februari 1668 uit Amsterdam ontleen ik nog het volgende: Er is bier „groot rumor in casa" geweest „en, nae ick kan begrypen, soo was hier niemand, die eenighe kennisse hadde, dat d'heeren Staetten van Holland en West-Frieslandt geresolveert hadden de stadt Naerden soodanigh te verstereken als men nu van buytten hoorde, dat de toelegh daertoe was, en dienvolgende scheen men ook gants op geseetten, om den gedeputeerden van deese 452 van 't schepen-amptya alles, ende daar al veel odieuse consequentiën uyttrock ende moeyelycke discoursen byvoechden, die ick met groote lijtsaembeyt heb verdraagen, want daar naa toe gaende by mijn selven een vast voornemen hadt genomen, om met Sijn Ed., hoe oock soude moogen werden beyegent, in geen contestatie te comen, soodat wel vrunden sijn gescheyden; dan bemerckte wel, dat niet wel by hem en stonde. Dit schryve UEd. in secretesse. Van de veranderinge van de regeringe seyde, dat met niemant soude spreecken als den laasten dach, alsoo by hemselven noch niet hadde volcomen vastgestelt ende tusschen dese ende die tijdt noch verscheyde veranderingen by hem soude connen vallen". stadt in 't Eed'. Mog'. collegie van d'heeren Gecommitteerde Raeden, en mooghelijck wel 't gansche collegie, over 't banckje te legghen; sooals ick huyden ten 11 ueren — 't vergaederen van de vroetschap gister avondt van ter syden verstaen hebbende — juyst nae het gedaen gebedt ende 't naesien van eenighe retroacta binnenquam ende, nae de lecture van de resolutie van 8 Februari 1666 my door d'heere presiderende burgemeester Reynst myne consideratiën op dit werck versoght werdende, ick geantwoordt hadde niet te weetten, wat speculatie Haer Eed'. Gr. Aghtb'. moghtten hebben, ende dat oock, om van deese saecken te discoureren, nogh eene resolutie most geleesen worden van dato 17 Juni 1667, meede beneffens de andere by my overgesonden, die in deesen, mijns oordeels, van de meeste consideratie was, soo scheen daer wat meerder opmerckinghe te koomen ende bleeck Haer, dat deselve niet verder en was geleesen als tot dat articul toe, daer 't hier alleen op aenquam, want als ick 't extract van die resolutie voor den dagh haelde ende tselve geleesen wierdt, soo wierd altemets ende op ieder articul gelaghen met schuddinge van het hooft, totdat men het laeste articul op één nae hadde geleesen, als wanneer ick wierd versoght met d'heeren burgermeesteren in haere kaemere te koomen, ende aldaer over en weeder gediscoureert hebbende, hoe men best de curieusheydt van eenen heere soude voldoen, soo is eyndelijk weerom in de vroedschap geconcludeert Haere Eed*. Mog'. door een geraysonneerden brief, die van d'heer pensionaris Hop sal gesecundeert worden, te persuaderen, omme met de besteedinghe te supercederen tot de vergaederinghe van Haere Ed. Groot Mog.". — Maar dit uitstel werd, naar men weet, afstel. 1) Zie over dit beruchte geval bij zijn vertrek naar Parijs; Bontemantel, t. a. p., I, blz. 286 vlg. 453 (Van Lambertu8 Reynst. 31 Januari 1669). „De heeren burgemeesteren van avont vergadert sijnde, om aan de heeren regerende schepenen voor te draagen, wien genegen waaren op morgen tot burgemeesteren voor te draagen, om of de heeren schepenen haar daarmede conde conformeren, ende, dat soo sijnde, 's anderen dachs hetselfvige in vaste handen te hebben, soo heeft de heer burgemeester Valconier voorgeslaagen de heeren Van Bueningen, Pancras ende Hasselaer, waarmede ick mijn cordaat mede hebbe geconfirmeert, alleen daarby voegende, dat ten regarde van mijn-heer Van Bueningen het wat op een ongewoone mannier was'), hetwelcke alleen men genochsaem con sien, dat dien heer terstont in colere deed opswellen, doch uyten hem niet met woorden. Ick hadde, met mijn swaager, de heer Andries de Graaff, daaghs te vooren de saack volcomen overleggende, alsoe wel wisten, dat Pancras ende Van Bueningen door de cuyperyen van de heer Valconier ende Vlosewijck, yaa door Pancras selve, genoechsaam waaren vastgestelt ende mon frère Grave tegen de heer Hasselaar soude moeten worden geset, dat de cordaatheyt ende goede correspondentie, die ick mgt de heer Hasselaar hebbe gehouden, daarby oock comende, dat oordeelden die heer geen affront behoorde te werden aengedaen, goetvonden, soo de heer Valconier soodanig een voorstel als hiervooren is verhaalt, quame te doen, ick mijn daarby soude voegen; soo dient dese, dat die genegentheyt, die by mijn tot de heer Hasselaar is getoont, daardoor mon frère van Swieten geen schepen2), mon frère Grave geen burgemeester is 1) NI. omdat hij in 1668 schepen was geweest (zie t. a. p.). 2) Deze zelf, de lijst der nieuw gekozenen zendende, schreef 1 Februari uit ■ Amsterdam: „Men geeft voor tot een reden, dat ick geen schepen gemaeckt ben, dat men de actie van mon frère, de burgermeester De Graeff, niet behoort in consequentie te trecken, ende soo wanneer ick schepen waer geweest ende in de Reeckenkamer quame, gelijck sulckx alhier seer' apparent geoordeelt werdt, dat mijn vrunden my t'eeniger tijdt oock moghten burgermeester thuys. roepen; dan dit is verre gesoght". Zie voor „mon frère": hiervóór, blz. 273. 454 geworden, oock de heer Hasselaar gelieft te gedencken, ende by UEd., dat mon frère ende ick niet naa Den Haag werde gecommitteert *). Hiermede afbreeckende tot mondelinge byeencomste" enz.2). In de Eidderscbap ging in dit jaar, waarschijnlijk in verband met den dood van Wimmenum in September, heel wat om (cf. Brieven van De Witt, III, blz. 492 vlg.). Eeynst schreef 10 October uit Amsterdam: „Hier sijn onder eenige heeren wonderlicke ende niewe concepten, onder andere, dat by d'heeren Staaten van Hollandt ende West-Frieslandt een ordere soude behooren te werden beraampt, waarnaar de heeren van de Ridderschap haar soude hebben te reguleeren, soo in 't eligeeren tot derselver order, alsoock hoe groot haer getal soude mogen sijn etc". Overigens vinden we in onze verzameling geen gegevens, die het gebeurde nader ophelderen. Verscheidene brieven van Bicker van Swieten behelzen bijzonderheden over zgn sollicitatie (hiervóór, blz. 424). Hij deed er een rondreis voor door Holland, maar zijne mededeelingen hieromtrent zijn weinig belangrijk. Uit de eigenlijke familie-brieven wil ik curiositeitshalve een passage, betrekking hebbende op een familietwist (waarover zie Brieven van De Witt,^FV, blz. 506), mededeelen uit een brief: TfL- (Van Catharina Hooft. 23 April 1669 % Blijft sterk tegen het huwelijk ingenomen 4). „Daarom bidde UEd. van ganscher herte my hier in dese sake te ■1) NI. als Gecommitteerde Raden (cf. Brieven van De Witt, III, blz. 491, noot 3). 2) Van Beuningen's antwoord op De Witt's gelukwensch: hiervóór, blz. 432. 3) Uit Amsterdam, 4) Ook reeds te kennen gegeven in een brief van den vorigen dag, 455 willen helpen, want, soo mijn soon evenwel teghen mijn sin dit huylijck comt te doen, soo sal tonen, dat het mijn leedt is, en sal haer noeit voor mijn dochter kennen en mijn soon aefsnyden, of hy mijn kindt niet en was. Morghen met de postwaghen vertreckt hy nae Den Hage; versoeckt UEd. dit hem wel te verstaen geven, alsoo by dese resolutie meene te leeven en te sterven; ick recommandeere neeff de saecke op het hoogste en bidde vrindelijck, dat mijn hierin wilt behulpigh weesen. Hierop sal antwoordt verwachten. UEd. belijft te weeten, dat mijn soon daer noeit met mijn daer ter daghen van heeft gesprooken ■), want ick hem mijn gevoelen wel geseght sou hebben, soodat het mijn wel ter deghen vreemdt is voorgekomen, tot mijn hertelycke droef heydt ende leedtweesen. Met gebiedenisse" enz. Moeder en zoon verzoenen zich ten slotte: (Van Jacob de Graeff. 4 Juli 1669 *)). Dank voor het onthaal. „Wat aengaet mijn moeder, deselve begint merckelijck vreedsaemer te werden, nae dat mij onderrecht is, soodat van desen avondt Haer Ed. noch vermeene te gaen begroeten, want naedien mijn saecken by juffrouwe van Bennebroeck geen gewenst succes hebben genoomen, soo moet ick weederom met mijn moeder soecken te vereenigen, te meer doordien ick geloove, dat al eenige persuasiën, juyst niet besten, móogelijck het gemoet al vry ontroert hadden en by gevolge Haer Ed. in haere gepleegde al te iverige actiën onschuldiger moet houden. Hiermede" enz. waarin zij onder meer schreef: „want ick geen genegentheydt tot de Pauwen hebbe ter werreldt". •1) Hierna volgt nogmaals: „heeft", 2) Uit Amsterdam, 456 Over zgn geschiedwerk schrijft Wicquefort: (Van Wicquefort. Augustus (?) 16691)). „Je croi que monsieur Hop prendra bien la peine de voir le commencement de mon histoire, s'il vous plaisait, monsieur, luy en dire un mot et mesmes qu'il disposeroit quelques-uns du magistrat des plus capables d'en juger è y passer la veue, ensuitte de quoy je pourrois publier un volume qui finiroit au traitté fait entre les couronnes du Nort en Tan 1660". Ook in dit jaar is er een briefje, dd. 23 November 1669 uit Amsterdam, van Cornelis Tromp aan zijn „cousijn" De Witt, waarbij hij hem ter kennisneming eenige uit Weenen ontvangen berichten toezendt. 1670. Voor dit jaar komen in de eerste plaats de brieven van Johan Boreel (cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 67 vlg.) in aanmerking. Die uit de eerste helft van 1670 — vóór de komst van Van Beuningen *) — zgn vrij volledig aanwezig 3). Een kort résumé er van volgt: (Van Johan Boreel. (28 December 1669) *)). Handelt o. a. over het prorogeeren van het Parle- 1) Zonder datum en plaats van afzending. Ligt bij de brieven van Augustus. 2) Brieven van De Witt, IV, blz. 68. 3) R. A., Holland vóór 1795, n°. 2816. Het is mogelijk, dat er enkele brieven tusschen schuilen, die alleen copieën van brieven aan den griffier zijn. Het is niet mogelijk dit uit te maken, omdat deze soort brieven van 1670 uit Engeland in het archief der Staten-Generaal grootendeels ontbreken. Cf. over deze aangelegenheid de Inleiding tot dit deel. 4) Dit is een eigenhandig door Boreel geschreven brief, zonder datum, 457 mentBij het overleveren van een brief over Suriname *) aan Karei II heeft hij met hem gesproken over de triplealliantie en de Koning heeft gezegd zeer verwonderd te zijn over de excuse van den connétable, om de subsidie aan Zweden zonder naderen last van de koningin-regentes van Spanje over te geven 8). Geruchten uit Frankrijk. (Van Johan Boreel. 4 Januari 1670')). Ontvangen den uwen van 27 December 5). Zendt copie van het met Denemarken ontworpen commercie-verdrag, dat hij onder de hand heeft gekregen 6). Vroeger heeft hij reeds aan Arlington een copie daarvan en van het verdrag met Frankrijk gevraagd volgens het bekende artikel 22 7), maar toen een uitstellend antwoord ontvangen. Verschillende nieuwstijdingen en geruchten. Over de acceptatie-acte van de triple-alliantie door Engeland: de eisch van Zweden aangaande de anticipatie stond niet in het oorspronkelijke ontwerp van Mei 1669, maar is er die ligt bij de brieven van April 1670. De Wjtt schreef er op: „hierin is niet particuliere te beantwoorden". — De brief is hoogstwaarschijnlijk vari 28 December 1669. Een brief van dien datnm ontbreekt in Brieven, IV (waar die van 21 December de laatste is), en de inhoud wijst op einde December (zie de volgende noten). 1) Dit was geschied op 21 December, wat Boreel op dezen dag nog in een P.S. bericht had (Brieven, IV, blz. 922). 2) Tot het schrijven van dezen brief was besloten 19 Dec. 1669 (Resolutiën Staten-Generaal, R. A.). Over de zaak van Suriname: zie Brieven van De Witt, IV, blz. 74, noot 3. 3) In het antwoord van den connétable, bedoeld Brieven, IV, blz. 924; de inhoud: Wicquefort, IV, p. 18. 4) Uit Londen, evenals de volgende van hem, tenzij een andere plaats van afzending wordt opgegeven. — Ook de vorige zal wel uit Londen zijn. 5) Brieven, IV, blz. 923. 6) Gesloten door Gulden leeuw, dien Boreel zeer Franschgezind noemt (Brieven, IV, blz. 905). 7) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 76 en noot 1. 458 later bijgevoegd; daarom wordt Zweden's eisch ongegrond geacbt'). Verder over de deputatie naar Brussel2). (Van Johan Boreel. 11 Januari 1670). Arlington heeft copie van het verdrag met Denemarken toegezegd. De connétable van Castilië heeft op den brief van Karei IIs) nog niet geantwoord. — Puffendorf4) is te Londen gearriveerd en vertrekt over Den Haag naar Stockholm; hij blijft alleen nog in Engeland in afwachting van de definitieve acceptatie van het concert der forces en de betalingen der subsidie-penningen. — Nieuwsberichten en geruchten. (Van Johan Boreel. 18 Januari 1670). Het vanwege Z.M. ontvangen tractaat met Denemarken stuurt hij direct aan de Staten-Generaal over6). Z M. is zeer verheugd over dit tractaat en Guldenleeuw is vol Satisfactie vertrokken. — Over den dood van Albemarle: „Dien heer heeft my altijdt, ende tot op het uyterste van sijn leven, bethoont ende verseeckert de grootste genegentheydt te hebben tot den dienst van onsen Staet ende onveranderlijck te willen bewaeren den gemaeckten vreede ende alliantie". (Van Johan Boreel. 25 Januari 1670). Hem is door ministers medegedeeld het antwoord van den connétable aan Gamarra6), welk antwoord allerlei 1) Cf. Brieven, IV, blz. 923—624; en voor den stand der onderhandelingen in het algemeen: Brieven van De Witt, IV, blz. 1, noot 2. 2) Cf. Brieven van De Witt, t. a. p. 3) Deze brief is mij niet bekend. Hij handelde klaarblijkelijk over de triple-alliantie. 4) De Zweedsche resident te Parijs. 5) NI. bij de zgn. publieke missive aan hen (R. A., Staten-Generaal 6922). 6) Wicquefort, t. a. p., IV, p. 19—20. 459 discoursen aan het Hof en onder het volk heeft veroorzaakt. „Ende hoewel ick voor dezen al eenigen tijdt voor soodaenigen uytcompste heb gevreest, soo heeft my oock de veelvoudige mompelingh ende diversche aenspraecken van persoonen onder malcanderen ten Hove ende een indifferent gelaet tegens my daertoe veel reeden gegeven". Over het antwoord heeft hij met verschillende ministers gesproken en gezegd, dat daaruit duidelijk bleek, dat Spanje de triple-alliantie hoonde, betuigde zichzelf te kunnen redden en geen hulp* noodig had of dat het eenige andere uitkomst wist, om zich te verzekeren tegen de pretensie en de macht van Frankrijk; men antwoordde, dat dit nog niet dadelijk bewezen was —, dat Z.M. aan den connétable had geschreven en dat men nog niet kon gelooven, dat Spanje afzonderlijk zijn accoord met Frankrijk zou maken, want dat Spanje ook daarna nog de triplealliantie noodig zou hebben. Toen heeft hij fgevraagd, ofschoon buiten last van de Staten-Generaal, wat Engeland zou doen, in geval Frankrijk Spanje mocht bewegen de Zuidelijke Nederlanden te cedeeren; men antwoordde, dat in zulk een geval Engeland zou moeten „stil staen", want dat de triple-alliantie daarvoor niet was gesloten; men kon dan ook geen nieuwen last daarover aan Temple zenden, maar wilde wel hooren, wat men in Holland in zulk een geval voornemens was te doen. Lodewijk XIV heeft de submissie van de differenten in Vlaanderen aan arbiters geaccepteerd en Karei II als arbiter aangewezen ,).— Puffendorf gaat van Londen eerst naar Brussel, om over de subsidies te spreken, en vandaar over Holland naar Zweden. (Van Johan Boreel. 1 Februari 1670). Nogmaals over het antwoord van den connétable. Voor het geval Spanje de Zuidelijke Nederlanden aan Frankrijk mocht afstaan, hebben sommige heeren nog gezegd, dat de triple-alliantie wel niet in dat geval voorzag, maar dat 1) Zie Brieven van De Witt, IV, blz. 7, noot 1. 460 het toch zaak zou zijn voor de geconfedereerden een nieuw accoord te maken, hoe men de Zuidelijke Nederlanden zou kunnen laten bestaan, en dat het belang van Engeland daarin nog even groot was als vroeger. — De submissie van de differenten door Frankrijk aan Engeland is nog niet zóó ver, als hij 25 Januari geschreven heeft: Lodewijk XIV heeft het nog alleen aan Montague l) toegezegd. (Van Johan Boreel. 11 Februari 1670). De brief van 29 Januari uit Frankrijk over de arbitrage van de differenten aan het Engelsche Hof is zeer gemenageerd in Engeland, „soo in de retenue van de uyterlycke blijdschap als wel om het behoorlycke interest, dat men hadde gehoopt, dat Haer Ho. Mo. daerin behoorden gehadt te hebben ende mede tot arbiters verkooren te sijn geweest". Echter heeft men hierom de zaak niet in gevaar willen stellen door een uitstel, waardoor Frankrijk op zijn besluit zou kunnen terugkomen. „Men verseeckert my door hooge protestatiën, dat men alhier de France kunsten wel kent, om sich daerdoor niet te laeten verrucken, ende dat mede by Haer Hoog Mog. geen jalousie moet opgenomen werden over soo grooten werck, twelck soo lange gewenscht is geweest ende nu gevallen in handen van soo goede vrunden ende geallieerden". Men zou echter door Spanje kunnen doen arbeiden, om de Staten onder de arbiters te doen opnemen, maar men moet Spanje de zaak daaraan niet laten binden. Ognati2) zeide hem, dat de Staten-Generaal ook in de arbitrage moesten worden begrepen, zoowel als deelnemende in de triplealliantie als als garanten van den vrede van Aken. Arlington heeft aan Colbert bekend gemaakt, dat Z.M. de arbitrage aannam, en Colbert heeft toen gezegd, dat die arbitrage het geschiktst te Londen zou kunnen worden verhandeld. — Hij heeft een copie van den naar Frankrijk gezonden brief gevraagd, maar deze, geschreven met de 1) De Engelsche gezant te Parijs. 2) Vertegenwoordiger van den connétable te Londen. 461 hand van Z.M., spréékt nog over andere zaken, n.1. over de retraite van den hertog van Orleans; daarom is wat op de arbitrage slaat in den brief, alleen aan Boreel voorgelezen en dat is niets bijzonders. Hierbij copie van een brief van Z.M. aan den koning van Zweden over de mediatie. P.S.') „Mijnheer, Uw Ed'. heeft wel konnen mercken, hoe dat ick dickmael menge rype ende groen tesamen, latende aen UwEdts. kennise ende oordeel tgene my alhier kompt te ontbreecken, want desen hoeck is den schraelsten van Europa, want al tgene Constantinopolis, Moscoviën, Italiën, Spaigne, Duytschlandt, Vranckrijck ende het Noorden met het Suyden tesamenbrengt, is eerder in Den Haegh als hier, ende tgene ons America geeft, is meest seer geïnteresseert ofte fabuleus. Colbert soude geantwoort hebben op de vrage, waertoe de Staten in de arbitrage waren gesecludeert, omdat men geen republicke met monarchen moet vermenghen". (Van Johan Boreel. 15 Februari 1670). Men tracht hem steeds te „imbueren", dat de arbitrage teer moet worden behandeld, v.n. op het punt, dat men Frankrijk niet moet dwingen nog meerdere arbiters aan te nemen; maar men is nog zeer bevreesd, dat Spanje de arbitrage niet zal aannemen. (Van Johan Boreel. 1 Maart 1670 ")). Over de resolutie van de Staten-Generaal van 13 Februari vindt hij zich nog wat verlegen; men heeft nooit in Engeland gewild, dat hij zich bemoeide met de kwestie met Hamburg *), waarvoor nu de Staten-Generaal hunne 1) Eigenhandig. 2) In den brief van Boreel aan de Staten-Generaal van 12/22 Februari 1670 (in R. A., Holland 2812) ligt een brief van Boreel, waarboven staat: „Mijn Heer". Het is een secrete missive (dus aan den griffier) of een aan De Witt. De inhoud is van zeer gering belang. 3) Zie Brieven van De Witt, IV, blz. 103, noot 1. 462 mediatie aanbevelen; hij gelooft ook nog niet, dat Engeland, om enkele klagers te voldoen, zal overgaan tot het uitreiken van représailles. Hamburg heeft aan den Koning over de zaak geschreven. Hij heeft er over gesproken met den resident van Zweden, die wel dacht, dat de mediatie zou worden aangenomen. Met de ministers heeft hij er door dier drukke bezigheden nog niet over kunnen spreken. Verder over de opening van het Parlement, waarbij hij uit „curieusheyt" zelf tegenwoordig is geweest. — Men mompelt zoo iets, alsof Frankrijk in het voorjaar nog wel een stap verder zou kunnen doen in de nieuwe veroveringen en dit, zoo niet zelf, dan door Munster laten doen, wat niet tegen de triple-alliantie zou zijn. (Van Johan Boreel. 8 Maart 1670). Bij een visite van Arlington in zijn „bedcamer" heeft hij met dezen gesproken over Hamburg; Arlington heeft o. a. gezegd, dat de zaak nog zoo'n haast niet had en dat Hamburg er met een geringe vergoeding aan de klagers af kon zijn. — „Men secht my in 't seecker", dat Colbert uit Londen naar Parijs zou hebben geschreven aan vele vrienden, dat het Parlement niet genegen zou zijn den Koning geld te geven; een van die brieven is naar Engeland teruggezonden en in handen van den Koning gevallen; toen nu Colbert hem feliciteerde met zijn succes in het Parlement en zei, dat dit aan Lodewijk XIV zeer aangenaam was, zou Karei II geantwoord hebben, dat hij uit brieven wel anders zou kunnen bewijzen. — Colbert had ook gevraagd aan den Koning, wat hij dacht van de aanstaande reis van Lodewijk XIV naar Calais, en Karei II had geantwoord, dat hij dit vrij kon doen, maar dat hij, Karei, zich „onverbreeckelijck" zou houden aan de triplealliantie. „Het schijnt, dat Madame *) in dien tijdt wel van sin soude wesen den Coningh van Engelandt tot Dover te comen begroeten ende dat dit gansche Hof op dien tijdt nae Dover soude vertrekken". 1) De hertogin van Orleans. 463 (Van Johan Boreel. 22 Maart 1670 »)). De Witt's brief van 14 Maart2) wel ontvangen. Hij gelooft niet, dat Engeland genegen zal zijn tot de admissie van den Keizer en andere vorsten in de triple-alliantie, „uyt vreese, dat de menighvuldige interessen 't selve tractaet souden bederven ende van selfs ten eynde doen loopen"; de Keizer en anderen kunnen echter het verdrag wel garandeeren volgens art. 7 van den vrede van Aken en dat is Engeland's bedoeling. — Verder over geldzaken. (Van Johan Boreel. 29 Maart 1670). Heeft gehoord, dat de Koning zeer genegen zou zijn den Prins van Oranje in Engeland te zien, en wel op het aanstaande feest van St. Joris; „doch Syne Mts. genegentheydt is gemodereert aen de resolutie ende goedtvinden van den Staet ende interessen van Syne Hoocheydt". Hij oordeelt uit de „estime ende affectie", die de Koning den Prins toedraagt, dat zulk een reis den Staat niet dan voordeelig kan zijn, o. a. met betrekking tot de overkomst van de hertogin van Orleans. — Over de crediteuren van de koningin van Bohemen3): men .heeft altijd ontijdig geoordeeld deze aan den Koning te presenteeren, alvorens zijne eigen schulden geregeld waren; dit is echter nog niet geschied; toch zal hij er morgen met den Koning over spreken. Over de admissie van den Keizer in de triple-alliantie hetzelfde als vroeger. Morgen zal men den Koning in -' '1) Eigenhandig. 2) Brieven van De Witt, IV, blz. 69. 3) Te hunnen gunste hadden de Staten meermalen gepleit, o. a, te Breda en later tijdens de onderhandelingen van Meerman en Boreel in 1668. Het totaal der schulden beliep /' 627.754, 20 st. (volgens het Verbaal der onderhandelingen te Breda op 27 Juli 1667). Zie verder Brieven, IV, blz. 625, 640, 655. Boreel was bij resolutie van 11 Maart 1670 (R. A.) opnieuw te hunnen gunste gelast. 464 den Raad voordragen Temple te authoriseeren een concept er voor op te maken. (Van Johan Boreel. 6 April 1670). De ministers hebben hem medegedeeld, dat Temple geanthoriseerd is de memorie van Lisola over de admissie van den Keizer aan te hooren en over die zaak in Den Haag te confereeren '), maar hij bemerkt wel, dat men die admissie zooveel mogelijk zal verhinderen, le. om de triple-allantie niet te groot te maken, 2e. omdat men bevreesd is, dat de Keizer ook Hongarije in de garantie zal willen betrekken. — Verder heeft een van de ministers gezegd, dat Frankrijk dit jaar nergens een oorlog zou beginnen; dat men daarvan verzekerd was, maar dat men voor het komende jaar wel bevreesd moest zijn en dat de geallieerden zich dus eerst konden prepareeren. (Van Johan Boreel. 12 April 1670). Na de ontvangst van den brief van De Witt *) heeft hij nog niet uitvoerig met één van de ministers kunnen spreken, omdat zij het met het Parlement zoo druk hebben. Eén heeft hem echter gezegd, dat Z.M. zich standvastig aan de triple-alliantie zal houden, maar dat hij de opneming van den Keizer niet kan goedkeuren, omdat men uit kracht van die ligue dan te gemakkelijk in andere oorlogen zou kunnen geraken, en om verschillende andere redenen. ,.Soodat men uyt deese raisonnementen tastelijck vatten kan, dat Engelandt tot geen nieuw contract met andere princen ofte staeten komen sal buyten de triple alliantie, waeruyt men wel besluyten kan, dat met Vranckrijck eenige beloften ofte wel contract moet sijn gemaeckt, want ick heb 'Uw Ed. van het begin van myne kompste alhier in Augustus 1669 overgeschreven de flaeuwe 1) Zie alsvoren, blz. 72, noot 3. 2) Van 4 April: alsvoren, IV, blz. 71. 465 bejegeningen, soo ontrent de dilayen van myne receptie als andersints, welcke my dagelijcx buyten ende tegen voorgaende gewoonte tegemoete wierden ende sijn gevoert, ende de excessive delatie ende caresse, die men zedert aen monsr. Colbert heeft beweesen boven alle andere vreemde ministers, welcke circumstantiën ende kennelycke rencontres ick versocht heb aen den secretaris Kintschot *) UwEd. mondelijck te refereren, ende wat middelen ick oordeelde, dat men doenmael ende nu nogh, ende andere bovendien, behoorde te gebruycken, want Vranckrijck speelt machtich met het interest van de commerciën ende leurt daermede alle princen ende natiën van Europa, ende voornaementlijck de Engelschen, ende ofwel het interest ende jalousie van Engelandt groot is tegens de france monarchie ende macht, nochtans soo sullen sy alles konnen by provisie soo wat aensien ende traechlijck andere byspringen, om het profijt van haer commercie te vergrooten, hetwelcke in deese stadt ende rijck nae den oorloge ongelooffelijck is toegenomen; ende naedemael Vranckrijck onsen Staet in alles de commercie soeckt te verhinderen ofte af te snyden ende ons daerdoor meerder schaede als door den oorloge te veroorsaecken metter tijdt, ende dat Engelandt de soeticheydt van de commercie smaeckende ende nu door deese middel uytwerckende, dat hy door den oorloge tegens ons niet heeft konnen uytvoeren, so geve ick UwEd. in bedencken, wat een interest Engelandt heeft in deese demarche, naedemael sy beyde in alle haere rycken ende landen de commercie aen haer houden ende vreemde deselve beneemen, buyten haer gewasch, jae, hetselve nog merckelijck beswaeren. Ick heb over weynigh daghen van ter syden hooren seggen, dat Spaigne ende de Staten Generael souden trachten Engelandt te leyden ende te treck^Jtf een nieuwen oorloge, maer dat Engelandt deselve soude vermyden met alle macht ende mogelijckheydt. 1) Anthony Gunther van Kinschot, secretaris van het gezantschap; hij nam het gezantschap in 1669, toen Boreel eenigen tijd in de Republiek vertoefde, waar en schijnt thans teruggekeerd te zijn naar de Republiek. Brieven aan Johan de Witt. II. 30 466 Op het affeterven van de Koninginne-moeder van Engelandt 0 ende kort daernae heb ick veele heeren wel hooren seggen, dat den Staet gansch niet verlooren had ende dat men in Engelandt nu het werck lichter soude vinden ende sooveel kunsten ende aensettingen niet onderworpen sijn, ende seyden sommige heeren, dat het nogh veel gedaen was, dat sy de saecken konden houden in soodaenigen staet, uyt alle welcke ick doenmaels oordeelde ende oock svergeschreven heb, dat de Koninginne daegelijcx groot effort op het gemoet van den Koningh gedaen moeste hebben; ende nu gister seyde men my, dat deesen Koningh heeft beleefdelijck laeten excuseren de overcompste van Madame op den tijdt van de visite des Koninghs van Vranckrijck nae de conquesten ende ter ébtttrarie, dat Vranckrijck deselve reys seer pousseert, om Madame te brengen in deselve intrigues ende crediet alhier te Hove, als voor deesen was de Koninginne-moeder". (Van Johan Boreel. 19 April 1670). Hij twijfelt nog te meer aan het opnemen van den Keizer in de triple-alliantie, omdat Colbert geklaagd heeft, dat men zijn Koning daardoor nog meer reden tot verwijdering zou geven. — Colbert heeft den Koning gezegd, dat Madame te Dover zal komen. Boreel zal nu den Koning „dickmael soecken te onderhouden op de standtvasticheydt van de gemaeckte alliantie" en hem bewegen pal te staan tegen de aanzoeken van Frankrijk; hij vraagt De Witt, of het niet het beste zal zijn Z.M., als deze het goedvindt, naar Dover te volgen. — Temple zal weer last krijgen over de pakketboot te klagen. Verder klaagt men over een paskwil, te Amsterdam gedrukt, getiteld: „Mr. Carry's Defense"2); dit is een man, die als valsche aanklager en beschuldiger, zoo men zegt, aan de kaak heeft gestaan en zich nu te Amsterdam bevindt. 1) In September 4669: zie Brieven, IV, blz. 882 vlg. 2) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 88, noot. 1. 468 om hem te behandelen als de Engelsche gezant in Den Haag, hij toch nog altijd de belasting op de wijnen moet betalen. (Van Johan Boreel. 17 Mei 1670). Madame zal om de besmettelijke ziekte in Vlaanderen reeds 17 of 18 Mei a. s. te Dover zijn. — Over het meegaan naar Dover heeft hij nog niet met den Koning gesproken, omdat hij van de ministers gehoord heeft, dat het niet aangenaam zou zijn, dat gezanten volgden, om kwesties van rang te vermijden. Van Beuningen zal in zijn voornemen, om naar Dover te gaan, waartoe hij beter geschikt is, omdat hij Madame kent, misschien daardoor ook worden belet, en daarom zal hij het zoo laat mogelijk vragen. (Van Johan Boreel. 24 Mei 1670). Colbert is zeer verheugd over de overkomst van St. Evremont'), die zich gewoonlijk ophoudt ten huize van Arlington; ook Ruvigny 2) komt. „De France partie aen dit Hof is seer groot ende machtich ende interesseert haer ten hoochsten, om alle de france civiliteyten ende interessen te promoveren ende ter contrarie de andere bedenckelijck ende haetelijck te maecken"; men verzekert, dat Engeland trouw zal blijven aan de triple-alliantie, maar verwondert zich er over, dat Spanje de arbitrage niet aanneemt. Men meent in Londen, dat de Staten liever oorlog zouden willen dan op deze wijze door voortdurende onrust op zware onkosten te moeten blijven; daarom zal men in Engeland zeer trachten de arbitrage te bevorderen. — De Koning is haastig naar Greenwich vertrokken, om Madame op de rivier te ontvangen. Colbert is mee. (Van Johan Boreel. 27 Mei 1670). Door het geanticipeerde vertrek van den Koning heeft 1) Cf. hiervóór, blz. 221. 2) Henry de Massue, markies van Ruvigny, die meermalen in geheime Fransch-Engelsche onderhandelingen gemengd was. 469 hij niet met hem .kunnen spreken over het volgen naar Dover, dat hij om redenen tot het laatste oogenblik had uitgesteld; ministers verzekeren echter, dat het den Koning zeer aangenaam zou zijn, met nadere verzekering van de „punctuele observantie van de triple-alliancie". Boreel maakt zich dus tot de reis gereed. (Van Johan Boreel. 31 Mei 1670»)). „Myne kdmpste alhier schijnt groot alarm gegeven te hebben aen de fransche partie, waer uyt ick necessario concludere, dat in haer desseyn aen dit Hoff nogh niet geverdert off voltrocken is, maer evenwel, dat se yets in den sin moeten hebben; veele particularia sal ick van London met meerder seeckerheyt schryven, dogh ten principalen versta ick, dat myne kompste alhier by Syne Maj'. wert geapprobeert, ende op deselve tijt als aen Madame myne audiëntie wierde versoght, so waren aldaer Fransche, dewelcke deselve traghten te verhinderen, dogh door tusschenspreecken van den Koninck is my deselve na wensch gegunt; men verseeckert my nogh, dat alle dese ambages sullen eyndigen in civiüteyten". (Van Johan Boreel. 3 Juni 1670). Er valt niets te schrijven dan de continuatie van de triple-alliantie en dat Frankrijk er op blijft aandringen, om Madame naar Londen te laten gaan; hij denkt, dat Frankrijk daardoor Engeland tot toegevendheid wil dwingen;> „de fransche partie is niet blijdgeestigh, maer wel selfs — tegens haer naturel, in mijn regard — wat geretireert, twelck my goed doet, bono publici". 1) Uit Dover,' evenals de heide volgende. — Alle drie eigenhandig. — Tijdens Boreel's verblijf te Dover schreef Govert van Mille, zijn secretaris, een paar brieven uit Londen aan De Witt; zij zijn zonder belang. 477 geannoteert, mancquement van reghtmatioheyt ende complaisance, die men in 't werck van Serinliame ende in andere saecken, die de Coningh heeft gedesidereert, seyt bespeurt te hebben, (dat dese) ende diergelycke poincten meer een groote impressie ten Ho off hadden gegeven, alsoff Haer Hoog Mog. vruntschap niet voor solide ende cordiael waer aen te sien, ende insonderheyt omdat deselve laetstr gedachte heer my bynae doorgaens heeft willen persuaderen, datter iets meer als complimentair in de negotiatie van de heer van Buckingam moet sijn, ende dat deselve evenwel stadelijck blijft seggen, dat met dese Coningh tegemoet te gaen alles te reght gebraght sal kunnen werden. Ende hoewel ick niet ontbreeck hierop te antwoorden, dat men, reflexie • makende op de complaisance, die in 't eygen werck van Serinhame, ende nogh in 't geheel beloop van de commercie ende ontrent de tractaten van marine buyten Europa, ende de cordate conduite, die ontrent het werck van de triple-ligue ende van de conservatie van de vreede by Haer Hoog Mog. is gebruyckt, ende dat ick tegelijck aenwijs, hoe weenigh hier verscheyde instantiën van Haer Hoog Mog. in seer billicke saecken hebben geopereert, ende dat ick alle de vordere klaghten over schilderyen, penningen, couranten ende historiën, als niet van soodanige natuyr, dat se in dese gespelt behooren te werden, doe passéren, soo moet ick evenwel bekennen, dat ick gelooff, dat my niet sonder reden geseyt wert, dat die veel quaets hebben gedaen, insonderheyt dewijl er sijn, die met veel kunst ende quaetaerdigheit haer daervan gedient hebben, om de gemoederen alhier op te setten. Maer 't geen my in dese behaeght, is, dat degene, die dus klagen, niet, soo seer schynen ons te willen verlaten als uyt te sijn, om, waer het mogelijck, eenigh voordeel van ons te bedingen. Maer 't geen meer dient als dit, om aen de gerughten van eenige negotiatie tot Haer Hoog Mog. nadeel door de hertogh van Buckingam niet veel geloofs te geven, is, dat niet alleen de Coningh selve seyt by de triple-ligue onveranderlijck te willen blyven, maer dat oock 't geheele Parlement ende, sooveel men mercken kan, de geheele Engelsche natie daervoor y verhack is geporteertende een 479 heer van groote. probiteyt ende capaciteyt, die my geseyt heeft, genoeghsaem te kunnen sweeren, dat de heer hertogh van Buckingam geen last, om iets te tracteren, vanhier heeft medegebraght, ende hoewel my op 't vertreck van de meergedachte heer hertogh is geseyt door een uytheemsch heer, die het uyt de mont van een van de vrunden van de geseyde hertogh gerapporteert was, datter iets in de reyse nae Vranckrijck op handen was, dat de Hollanders niet soude smaken, ende dat men daernae seer heeft gemurmureert, dat een heer van die consideratie niet konde geaght werden om een compliment alleen te sullen vertrecken, ende dat op 't overkomen van de eerste post van de gemelde heer hertogh my is beright, dat sijn missive aen de Coningh inhielt: „Jay fait ce que V. Mató. m'a commandé, et je crois qu'Elle aura satisfaction", ende dat men over een handel van 't verkopen van Tanger heeft gesproocken als van 't geen meest apparent was, dewyle Tanger aen dese Croon geen ofte kleyn nut toebrenght ende 60 ofte 70 duysent ponden steerlincx 'sjaers komt te kosten, soo heeft deselve uytheemsche heer my voor drie daegen geseyt, dat hy door deselve vrunden van de heer hertogh van Buckingam was verseeckert, dat hy niets had gedaen in Vranckrijck, ende is my oock beright, dat de opgeroerde brieff, met de eerste post overgebraght, niet heeft ingehouden als dat hy sijn compliment hadt affgeleyt, ende ordre om weder te keren verwaghte, ende 't geen van Tanger vermaent wiert, is my naederhant verseeckert ongefondeert te wesen, ende hoewel men niet sonder reden seyt, dat de onkunde van eenige negotiatie in de meeste heeren van des Coninghs Raet geen seeckere reden is, om vast te stellen, datter niet genegotieert soude sijn, dewyle selve de alliantie met Haer Hoog Mog. met participatie van weenige is geslooten, soo ben ick noghtans om de voorseyde redenen van opinie, dat Haer Hoog Mog. haer niet seer hebben te alarmeren; in alle geval sie ick niet, wat met inquietude te toonen aen degeen, die buyten sijn, gevordert, maer wel, wat gelabefacteert kan werden, ende heb daerom de train gehouden, die UWelEd. in mijn schryven van tijt tot tijt heeft gesien ende, soo ick verneem, in Vranokrijck niet gevalt; andersints wert het 480 voor seecker gehouden, dat met civiliteyt, eer, geit ende allerhande artifitiën de Franschen een groote partye ten Hooff hebben gemaeckt ende niets aghterwegen laten, om de consj^a, die wy met dit rijck hebben, te.turberen. Ick wenschte wel te mogen weeten, hoe ick my verder ontrent de saecke van de adjunctie van de Keyser tot dc triple-alliantie sal hebben te dragen. Ick blyve" enz. (P. S.')) „Nadat ick dese geschreven had, is my door de heer Oignati geseit, dat, Sijn Ed. nader met dese Coningh gesproocken ende gevraeght hebbende, off Sijn Maj'. konde goetvinden, dat de Keyser wierde verseeckert, dat, indien deselve by missive ofte door besendinge aen Sijn Maj'. geliefde te verclaren, dat hy desidereerde tot de tripleligue geadjungeert te werden, van dese syde daerinne soude werden geconsenteert, hooghstgedachte Coningh daerop geantwoort hadt, dat hy sulcx konde goetvinden ende oock versoght". — Verzoeke den ingelegden naar Amsterdam te zenden. (Van Koenraad van Beuningen. 8 September 1670). Ontvangen die van 2 en 4 September2). De Witt's brief over den inval in Lotharingen is door verzuim aan het postkantoor te laat ontvangen, waarom hij de aanspraak van Temple over den inval in Lotharingen niet met zijne officiën ten Hove heeft kunnen steunen; hij zal er met Boreel nu spoedig moeite voor doen en daartoe morgen naar Windsor gaan. — Nu hij jia eenige conferenties op het punt van het marine-verdrag in Indië niet zeer wordt tegengespoken en dus deze zaak gewonnen schijnt, zoodat hij de punten uit zijne instructie heeft afgedaan, zal hij 23 September uit Shgeland vertrekken 8). 1) Dit P.S. staat in een duplicaat van dezen brief. 2) Brieven van De Witt, IV, blz. 83 vlg. 3) Aan dit voornemen werd geen gevolg gegeven. — Andere brieven, speciaal voor De Witt bestemd, zijn niet voorhanden. — Voor de briefwisseling met Fagel, die in de Brieven van De Witt, IV, blz. 95, gedeeltelijk in verband met De Witt's brieven aan Van Beuningen is medegedeeld, zie men bier onder de binnen!andsche zaken. 481 Nu volgen de brieven van De Groot uit Parijs (cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 118 vlg.), waarvan in dit jaar slechts enkele bewaard zijn •). (Van Pieter de Groot. 4 September 16703). Dankbetuiging voor alles, wat De Witt voor hem gedaan heeft Is 12 Augustus uit Rotterdam vertrokken, reeds ziek. Moest eenige dagen te Gent blijven. Vertrok vandaar den 23en, om, steeds ziek en van Atrecht af liggende op een matras, den 30n te Parijs aan te komen. Hoopt nu spoedig op de been te zijn. Werd te Rijsel begroet door maarschalk D'Humières, den gouverneur der stad, en Peltier, superintendent der laatste veroveringen, benevens Louvois en Courtin, commissaris tot het geschil over de grens 8). De maarschalk kreeg juist bericht over het marcheeren van het leger naar de grens, waarover verschillende vermoedens werden geuit. Hij zelf zag het leger, 10 a, 12.000 man, toen hij Senlis passeerde. Officieren zeiden, dat het „op de Hollanders gemunt" was en dat het op Maastricht af ging. Zeker is het, dat men aan het Hof zeer tegen de Republiek ingenomen is. Men moet oppassen geen reden van offensie te geven. In Frankrijk werkt men zeer, om Engeland aan zijn zijde te brengen, daartoe o. a. aanhalende art. 6 van het met Makassar gesloten verdrag, waarin de Engelschen „boutefeux" worden genoemd *). Hij verdedigt dit door te zeggen, dat het verdrag gesloten werd, toen men meende, dat er nog oorlog was met Engeland. Sommigen willen doen gelooven, dat Engeland reeds gewonnen is. Naar Zweden gaat de 1) NI. in R A., Holland vóór 1795, n'. 2824. - Cf. hierbij de Inleiding tot dit deel. 2) Uit Parijs, evenals de volgende. — Van dezen brief is de handteekening afgesneden. 3) NI. met Spanje. 4) „Groote aenstokers en veroorsakers van 't verbreken der voorsz. contracten" (volgens den tekst in de Hollandtze Mercurius Juli 1670, blz. 85). Brieven aan Johan de Witt. II. 3) 482 markies d'Angeau, kleinzoon van Du Plessis Mornay, die sedert 3 jaar katholiek is geworden volgens de hier nu heerschende gewoonte. Noodig, dat de Staten den post in Zweden goed bezetten. Velen van de voornaamsten van het Rijk en het grootste deel van het volk zagen de zaken liever anders. Heeft aan den griffier geschreven, dat Rumpf gelast zou worden de zaak der tarieven voor te dragen, omdat hij zelf dit nog niet kan doen. Hij twijfelt echter nu, of het wel zal helpen, omdat velen liever zouden zien, dat de Staten het verbod der brandewijnen') afkondigden dan nalieten, „so om daervan het transport in andere handen te brenghen als om de genegentheyt van de gemeente t'onse waart wech te nemen". Rumpf wil zijn tractement gaarne op ƒ 2500 gebracht hebben. (Van Pieter de Groot. 19 September 1670). De gezondheid wordt beter. Er zijn al, die vertelden, dat hij „een politique sieckte" had. „Wat nu aengaet de notificatie, die UWelEd. schrijft1), dat door den ambassadeur Pompone ') aen Haer Hoog Mog. is gedaen, is wel seecker, dat dien oorlogh (met) een groote animeusheyt is aengevanghen ende dat over de reden noch wert gelaboreert, sijnde de waere oorsaeck daervan, dat den hertoch intentie soude hebben gehad, om sich met de triple-alliantie te voegen ende meer andere daertoe te trecken, quod omnium hic scelerum sceleratissimum habetur; daerby comt, dat men sich*) quo vis modo heeft willen occuperen een landt, waervan men hier de passagie so nootsaeckelijck (acht) om redenen, die wel te begrypen sijn, want, alhoewel men sich hyer laet verluyden, dat men geen 1) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 110 en verder passim. 2) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 118. 3) Het bier en verderop gespatieerde is in den brief uit cijferschrift opgelost. 4) „Sich" schijnt in den zin overbodig. 483 conquest van de landen van den hertoch maecken en wil, maer deselve overgeven aen den rechten eygenaer, te weten prins Carel van Lotheringhe, so is evenwel wel te begrypen, dat dat noch een werck van langhen aessem is". Buckingham is eergisteren vertrokken, zeer tevreden. Hij verneemt, dat men van plan is tegen het voorjaar een sterke vloot in zee te brengen. (Van Pieter de Groot. 31 October 1670 '))■ Over de a. s. werving in Frankrijk, die 15.000 man zal bedragen. Hij ziet er geen groot gevaar in. Maar in het voorjaar zou de werving kunnen worden uitgebreid, „byaldien de intentie van den oorlogh quaeme de overhand te nemen, die wel haer oorsaeck tot animeusheyt teghen onsen Staet. maer mijns oordeels haren voortganck nyet als uut de apparentie van succes sal nemen, welke apparentie wederom ten deelen uut de constitutie van onse eyghen macht, ten deelen tot de inclinatie van onse naebuyren ende ten deelen uut de trouw ofte ontrouw van onse geallieerde sal werden gemetieert. Het eerste staet t'enemael ende het twede voor een groot gedeelte in de macht van onsen Staet, also ick nae mijn gering oordeel voor vast stelle, datter geen prins ofte Staet sal gevonden werden, die buyten particuliere offensiën ofte interesten nyet lyever de Geünieerde Provinciën als dit coninckrijck tot sijn naebuyer sal hebben. De questie tusschen ons en Nieuborg 2) is te gering, om die prins de interesten van dit rijck te doen favoriseren nae he tgene hem in Polen 3) is wedervaren. Brandenborg heeft te veel 1) Boven dezen brief staat: Mijn heer ende goede vriend"; de twee laatste woorden zijn onderstreept. 2) Over Ravestein zie o. a. Wicquefort, III, p. 226. 3) Waar hij in 1669 koning had trachten te worden (zie o. a. Wicquefort, IV, p. 79 vlg.), waartoe hij o. a. den steun van Engeland had gezocht (Arlington, Letters, I, p. 379); Lodewijk XIV had voorCondé geijverd. 484 by ons te verliesen, om party teghen ons te nemen, de vorsten van Lunenborg en sullen nae alle apparentie van haer eerste inclinatie nyet afgaen, Mensch en Trier werden hyer al als deserteurs van de party aengesien, Munster geloof ick, dat tot noch toe geen syde gecosen heeft, en ick en sie nyet, waerom deselve, sijn rekening by onsen Staet kennende vinden, gelijck ick oordeel, dat geschieden can, de Fransche alliantie voor de onse soude prefereren, terwijl hy van hyer nyet en sal becomen als dat hy weder door den oorloch sal moeten dissiperen, daer *) mogelick onsen Staet wel yet tot syne satisfactie soude kennen doen, dat haer beyde nut ende dienstich soude sijn, also hy, door de situatie van sijn land, het onse deckende, weynich of geen onkosten en soude houven te doen ende onsen Staet, daerdoor van die syde verseeckert sijnde, sonder schade wel yet soude kennen uutreycken, daervan het nut, in minderheyt van müicie, meerder qerustheyt ontrent de frontieren ende in reputatie selve soude getrocken werden, want het is seecker, dat onsen jongsten oorloch teghen Engeland des te groter reputatie alhyer aen onsen Staet heeft gegeven, dat men nyetteghenstaende de groote ende kostelicke equipaghe, die by deselve most werden gedaen, noch sulke considerabele subsidièn aen de vorsten van Lunenborg ende aen de Ceurvorst van Brandenborg heeft kennen uutreycken als men tot noch toe hadde gelooft, dat by dit rijck alleen conde werden gedaen. Van de zyde van de Ceurvorst van Ceulen en is nyet veel goeds te hopen, solang hy in die handen sal sijn, daer hy tot noch toe in is geweest, maer oock nyet veel quaets te vresen, als syne naebuyren van andere sentimenten sijn. Op de standvastigheyt van de geallieerde, ende voornaemelick van de triple-allïantie, sal het meer aencomen. Ick en kan nyet geloven, geconsidereert hetgene my daerover van den heer Van Beuningh uut Engeland werd geschreven, dat daeraen in Holland werd getwijffelt; evenwel is seecker, dat men hyer de mine maeckt ende dat veele daervan sijn gepersuadeert, dat aen die kant verandering te wachten is. Het is seecker, dat de graeff van Coningsmarck2), die voor desen een extraordinarise 1) De gecursiveerd gedrukte passage is in den brief onderstreept. 2) Otto Wilhelm, graaf van Königsmarck, was in 1668 tot buiten- ambassade weghen de croon Sweden aen dit Hoff heeft bekleet ende sedert die tijd als particulier hyer is gebleven, sich de interesten van dit rijck seer laet ter herten gaen, soverre dat ick weet, dat hy geduyrende de reyse van dese Coning door syne Nederlantsche conquesten met commissie van deselve in Holland is geweest, 't sy om de frontieren aldaer te besichtighen, 't sy om in particuliere conversatiën de humeuren van de ingesetenen te doorgronden. Deselve en heeft sich oock nyet ontsien, nyettegenstaende hy als colonel in den dienst van Sweden is, de wapenen van dese Coning in Lotheringhen met syne presentie ende activen dienst by te wonen. Dese is het, die dit. Hoff doet geloven, dat een ambassade in Sweden apparentelijck, geaccompagneert met enighe insinuante redenen, alles sal uutwercken, dat men hyer can wenschen. Ick en heb dat geloof niet, maer ick ben evenwel van sentiment, dat men nyet en moet versuymen by een natie, die niet genegligeert en wil sijn. Op den Coning van Engelant maeckt men wel het meeste fundament, nyet om deselve te kennen aftrecken van de triple-alliantie, waervan, soo men nu spreeckt, de hoop hyer verloren gegeven werd, maer om deselve nevens Portugael te engageeren in het dessein, daer ick Uwe Ed'. voor desen van geschreven hebbe ende daer ick sedert het vertreck van de Coning nae Chambos •) nyet meer van gehoort en hadde, maer daervan my nu opnieuw, nyet met minder verseeckering als voor desen, is gesproocken, ende dat nyet door deselve, maer door een ander heer, die meent al wat van de desseinen van 't Hoff te weten, die nyet qualick geïntentioneert ende my een seer goed vriend is. Deselve heeft my verseeckert, dat den hertoch van Yorck al lang in de interesten ende gagie is gewéést, dat Buckingam ende Ar 1 ington teghenwoordigh daer gewoon gezant van Zweden in Frankrijk aangewezen. Hij is niet dezelfde, dié in 1672 in Nederlandschen dienst trad en dien ik (Brieven van De Witt, IV, blz. 266) ten onrechte met hem vereenzelvigd heb; de voornamen van dezen zijn Curt Cristoph. 1) Chambost, 488 dwenen is; ende daerby comende de consideratie van myne gesontheyt, dye noch onvast is ende my selfs het ongemack van een dagh reysen doet gevoelen, ende de ongenegentheyt van degene, dye ick alle genegentheyt schuldigh ben, stelle ick voorts dye reyse buyten myne gedachten ende hebbe niet willen differeren UEd. dese kennisse te geven, ten eynde mynen name daerontrent moge blyven ongemelt ende soodaenige andere voorsieninge werde gedaen als den dienst van 't lant magh requireren. Ick blyve" enz. Een tweede brief, na de poging van de Gecommitteerde Baden, is omstandiger: (Van Hieronymus van Beverningk. 21 Februari 1670')). „Ick vertrouwe, dat Uw Ed. wel die opinie heeft van mijn humeur ende van myne comportementen, dat de consideratie van gewin off vordeel de minste is van de motiven, die my oyt hebben doen ageren. Ende ick hebbe oock dat vertrouwen van Uw Edts. discretie ende rechtmaeticheyt, dat deselve my niet sal raeden eenige commissie aen te nemen tot mijn naedel ende tot notoire schaedé. Ende omdat ick aen de ééne syde, in Den Haege sijnde, hebbe geresumeert de reglementen ende aen de andere syde my geïnformeert op de mannière van leven tot Madrid ende de groote schaersheyt ende duyrte, die daer is, van alles, wat in een huyshoudinge en stal van noode is, ende dat men op verre nae met het jongste reglement van (den) 21en September 1667 2) daer niet en can bestaen ende dat mijn humeur niet en is voor mijn particulier interest de reglementen te doen veranderen, 1) Copie (cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 64 noot 2). 2) Te vinden: R. A., Staten-Generaal 3344, fol. 196 v°. Het vroegere, dat verderop genoemd wordt, staat in de Resolutiën der Staten-Generaal op 29 December 1655, 489 veelmin my soude willen ten toon stellen aen het oordeel van eerlycke luyden, gelijck off die consideratie my dede weygeren off amplecteren een commissie van die nature ende van soodaenigen gevolge, ende bovendien overleggende, dat de heeren Gecommitteerde Raeden öff niet bevoeght öff niet genegen mochten sijn eenige veranderinge daerontrent te maecken — hoewel mijns oordeels geene consequentie daerin en resideert als voor die naemaels noch weder mochte werden gesonden aen datselve Hoff— hebb' ick onder andere verscheydene redenen oock reflectie gemaeckt op dese, om my stillekens te retireren ende die ambassade te stellen buyten myne gedaehten. Daerby sijn gecomen twee andere apprehensiën, daerdoor in dat voornemen meer gesterckt ben, te weten, dat de provinciën wellicht die commissie aen Hollandt alleen niet sullen willen defereren, ende ten anderen, dat de saecken van de werelt dien draey ofte keer mochten nemen, dat ick nae mijn welgevallen niet en soude konnen repatriëren. Ende gelijck de eerste van die nature is, dat ick my sonder verder bedencken in sulcken gevalle daervan excusere, soo is de laetste de krachtichste in de opinie van mijn Kef, om my die reyse aff te raeden ende deselve totnochtoe te contradiceren. Ende ick wenschte wel daerop van UE. te mogen óntfangen eenich .esc]airissement ende daerbenevens te sien de ingrediënten van de instructie dewelcke aen dat Hoff sal moeten werden uutgewrocht, om my daerna in alles wat te reguleren in die antwoort, dewelcke ick aen Haere Ed. Mo. schuldigh ben ende daerop sal di fiér eren. Om UEd'. op het eerste poinct wat naeder te esclairceren, soo wert bevonden een reglement van den 29en December 1655, 't welck den 21en September 1667 geresumeert is, daerby "aen een ambassadeur, alleen gaende, werdt toegeleydt de somme van 65 gulden daags voor sijn persoon ende den geheelen train, dewelcke volgens de lijBte met de edelluyden ende officieren ende derselver dienaers bestaet in 35 personen, maer de heeren van 1) In December 1669 opgesteld: Van Dijk, t. a. p., blz. 333. 490 Merode, Amerongen ende Humalda, in den jare 1660 gaende na Hispanjen '), hebben expres gestipuleert ende is haer by resolutie van den 15en September van dat jaer toegestaen, dat sy costeloos ende schadeloos van die ambassade souden gehouden wordden ende dat sy souden mogen declareren, voorsooveel deselve boven de 95 gulden daechs meerder soude mogen costen, mits niet excederende 150 gulden daechs. Ende hebben dié heeren t'haerder wedercomste verclaert, dat sy met het reglement niet hadden connen bestaen, ende vervolgens by haere declaratie getrocken de voorsz. 150 gulden ende ick ben soo wel geïnförmeert van de excessive dierte van alle eedtbaere ende drinckbaere waeren ende van het voeder van paerden ende muylen tot Madrid, dat ick vertrouwe, dat die heeren haere declaratie nae waerheyt hebben gedresseert, gelijck sulcx oock notoirlijck consteert uut de voyagiën van Hispanien, dewelcke den heere van de Plaet, soone van den heere van Sommersdijok, tsedert weynige jaeren in die quartieren heeft gedaen fende door sijn byhebbenden edelman heeft laten drucken2), die ick onlangs doorlopen hebbe. Nu kan UEd. licht begrypen, dat twee heeren meerder in getaele aen een open taeffel, gelijck ambassadeurs sijn gewoon te houden, ende 10 off 12 dienaers meerder in de koke, nae de proportie van 95 gulden tegen 65 gulden, beeter connen werden onderhouden als dat één alleen zal open taeffel houden op die 65 gulden, ende als die heeren niet hebben connen toecomen met die 95 gulden, gelijck sy verclaren, dat het my niet te vergen en is, om het met die 65 gulden te beginnen, soodat ick meene, dat men die proportie soude moeten nemen op de twee derdeparten van de somme, dewelcke die heeren getrocken hebben. Wat de andere poincten aengaet, t'haren behoeve ende vordeel in die resolutie van September 1660 vervatt, die soude ick wel connen -1) Brieven van De Witt, II, blz. 307. 2) Voyage d'Espagne, curieux, historique et politiq'ue, fait en 1'année 1655 — van Francois van Aerssen (zie Nieuw Ned. Biogr. Wdb„ III, kol. 9), 500 (Van Reynier Langewagen. 29 April 1670 »)). nIck hebbe desen morgen occasie gesocht en gevonden den heer Van Beuningen t'synen huise te spreecken en te onderhouden over het bewuste subject ende in 't eerste Sijn Ed*. gevonden vry difficil, omme de instructie voor een cappiteyn generael neffens de introductie van den heere Prince van Orange in den Raedt van State onder een concluderende stemme tegelijck te laten gaen tot conclusie, alsoo het werck van eene instructie, niet wesende geprepareert ende moetende gaen door de respective provintiën, van langen treyn soude wesen, daer het andere s66 verre was geavanceert en waeruyt de provintiën gemisconteert souden wesen, even alsof men haer geen woort wilde houden etc. Ick hebbe daerop geantwoort, dat het werck van de instructie, mijns oordeels, sóó verre niet soude wesen te soecken, alsoo hetselve maer op een artikel •ses k seven soude aencomen, ende dat ick niet en twijffehje, of de heeren van Amsterdam souden van intentie wesen omtrent de voorgeslagene poincten conform ons gediscoureerde, dewelcke ick hem alle vraechsgewyse enumereerde. Sijn Ed1. voechde daer noch by het werck van de patenten en sprack selfs van de begevinge van de ampten te velde, hetwelcke ick meende, dat door gecommitteerden op 't advis van den generael behoorde te geschiede, als waerdoor des eenen respect soude wesen geconserveert ende des anderen interest voldaen, hetwelcke Sijn Ed'. niet contradiceerde, doch en antwoorde my niet positive op alle de poincten, alhoewel hy oock geen van allen tegensprack, maer ick vont hem seer geporteert voor een goet tractement, hetwelcke Sijn Ed'. meende de vryheit niet te prejudiciëren, ende dat onder beneficie van dien veel goede articulen souden doorgaen. Ick versocht Sijn Ed'. dan verders, dat wy met malkanderen over de voorsz. saecken wat naders en préparatoir mochten spreecken, om elcx in den synen en verders by andere leden het werck te brengen tot een goede harmonie; dat de eenicheit in 1) Uit Amsterdam. 601 Hollant was de cracht van de regeringe, selfs by de andere provintiën, en dat buytten twijffel alle goede regenten verdriet moesten hebben in soodanige wedergaeloose discrepantie onder de leden ende dat daeruyt stonde te volgen eene gereetheyt, om aen te nemen middelen, die souden dienen tot wechneminge van de voorsz. discrepantie, daer andersints de provintiën tegens en door Hollant souden werden gefortificeert etc. Doch Sijn Ed'. seyde sich alleen met my in dat werck niet te durven inlaten ende liever bevorens daerover eens te willen spreecken met de heeren burgermeesteren, hetwelcke niet coste werden geweigert; seyde ick daerenboven, dat ick met UEd». ampel daerover hadde gesproocken met ende neffens desselfs advis en gevoelen, en oock, dat UEd'. van opinie was, dat den heer Fagel daervan niet veel soude discreperen, hetwelcke Sijn Ed'. seyde veel te sullen helpen. Desen middach wederom occasie hebbende gehadt, om te vernemen naer de intentie van de heeren burgermeesteren, heeft den heer Van Beuningen my gerefereert, dat Haer Ed Achtb. hadden deselve becommeringe, die Sijn Ed'. my eerst hadde gemoveert, doch dat se ter naester vergaderinge gaerne souden verstaen en onderstaen, wat inclinatie dat desenaengaende soude mogen wesen by de leden, en dat Haer Ed. Achtb. gaerne het haere souden contribueren tot eenicheyt onder de hden en onder de bontgenoten. Sijn Ed'. voechde daerby voor sijn particulier meerder te estimeren de eenicheyt onder de leden als mette provintiën, in summa een dilatoir bescheyt, met veele beleefde expressiën van inclinatie voor de vryheit, voor het tegenwoordige fatsoen van regeringe, voor de' eenicheyt en correspondentie etc. Ick wenschte wel van UEd'. te mogen verstaen desselfs consideratiën, hoe dit geheele werck verders behoirde te werden gedirigeert, waernaer ick my gaerne sal gedragen maer ick ben van opinie, in cas het voorsz. concept geen ingressie vint, daertoe de gedeputeerden behoirden gereet te comen, dat dan de cordate leden malkahderen getrouwelijck behoirden te adsisteren. Ick blyve" enz.'). 1) De Witt's antwoord: Brieven van De Witt, IV, blz. 41. 502 Over de Mei-vergadering der Staten van Holland, waarin de zaak tot conclusie kwam (t. a. p., blz. 42), niets behalve het volgende berichtje in een brief1): (Van Koenraad van Beuningen. 21 Mei 16702)). „Mijn voorgenomen reyse nae Amsterdam is achtergebleven, omdat mijn verkoutheit is verswaert ende my heeft doen vresen, dat ik met my ontydigh op de wegh te begeven, my onbequaem soude kunnen maken, om tydigh de toght nae England te kunnen doen. De heer Pancras 8) is met de heer pensionaris Hop vertrocken ende ik heb beide die heeren seer wel geïntentionneert gevonden, om 't geen op 't papier gebraght is, uyt te werken, datsy niet nodigh hebben met een derde gesterkt te werden". *) Over de poging, om den Prins ter Staten-Generaal té introduceeren (t. a. p., blz. 48), zijn een paar belangrijke brieven voorhanden, die volgen: (Van Cornelis de Witt. 6 Juni 1670»)). „Op huyden is by den heere gedeputeerde van Vrieslandt, ter vergaedering van Haere Hooch Mog. praesiderende 6), geproponeert, dat deselve oordeelde, dat den heere Prince van Oraigne ter vergaederinge van Haere Hooch Mog. versocht ende ontboden behoorde te werden, om aen te •1) In een briefje van 22 Mei 1670 meldt Hendrik Druyff, dat Haarlem, Enkhuizen-en Purmerend voor hel conciliatoir waren (zonder plaats van afzending) en in een van 24 Mei, dat Enkhuizen gelast is Haarlem, Leiden en Amsterdam te volgen (alsvoren). 2) Uit Den Haag. 3) Nicolaas Pancras. 4) Het vervolg is medegedeeld: hiervóór, blz. 470, noot 1. 5) Uit Den Haag. — De Witt was te Groningen. 6) Sjoerd Potter. 503 hooren het rapport van den heere van Wassenaer '), als extraordinaris gedeputeerde van den Staet het compliment aen den Coninck van Vranckrijck gedaen hebbendeï), ende dat hoochstgemelte heere Prince behoorde in eene chaire a bras, sooals vóór desen syne voorouders, gepJaceert te werden aen de tafel van Haere Hooch Mog. De heeren gedeputeerden jvan de ses provintiën hebben haer met de propositie ende het sentiment van den heere praesidenten geconformeert ende daertoe specialijck geallegueert de woorden, in de commissie, aen meergemelten heere Prince ter handen gestelt, gedaen influeren, in dit nevensgaende extract gesublinieerts), die sy alle unanimiter verclaerden door Uwe Ed*. ende de heeren van Hollandt daerinne gebracht ende getoucheert te sijn, alhoewel deselve in het concept van harmonie niet werden gevonden. De heeren Gecommitteerde Raeden, sijnde seven in getale, met de ordinaris gedeputeerden ter Generaliteyt hebben allen eenpaerlijck geoordeelt, dat dese periode alleenlijck reflecteerde ende verstaen moste werden, als Syne Hoocheyt ter occasie van saeken, den Raet concernerende, ter hoochgemelte vergaederinge ontboden ende bescheyden wierde, ende versochten, alvorens daerontrent positive te adviseren^tijt, om op dat subject de intentie van de heeren haere principalen te mogen verstaen, waertoe eyntelijck de provintiën naer verscheyde omvraegen ende vele contestatiën gecondescendeert sijn, soodat den heere Prince vooralsnoch ter hoochstgemelte vergaederinge van Haere Hooch Mog. niet gecompareert is ende apparentelijck niet geadmitteert sal werden, ter tijt ende wylen toe Haere Edel Groot Mog. dienaengaende haer sentiment verclaert sullen hebben. Ick ben ten hoochsten verwondert, dat het werck raeckende de sessie van den heere Prince in den Raet met 't gene daerontrent is bygevoegt, met soo groote praecipitantie, tegens de advisen van de gedeputeerden van eenige provintiën ende tegens het sentiment van de heeren Goeree 1) Jacob van Wassenaar van Obdam. 2) NI. bij zijn bezoek aan het veroverd gebied (Van Dijk, t. a. p., blz. 74). 3) Niet meer aanwezig bij den brief; de woorden komen voor in den hierna volgenden brief van Van Asperen, 504 ende Waveren '), ordinaris gedeputeerden van Hollandt, soo sy seggen, ende tegens de opinie van eenige van de Gecommitteerde Raeden doorgedrongen ende tegens het gevoelen van de praesiderende provintie *) geconcludeert is, 't welck hier seer vele discoursen veroorsaeckt, ende in gevalle de gemelte periode in de commissie van opgemelte heere Prilice naer de intentie van de ses provintiën moet werden geïnterfereert ende dat dienvolgens soo dickmaels als de provintiën oft het meerendeel van deselve goetvinden den meergemelten heere Prince te ontbieden, deselve gequalificeert is, omme ter hoochstgemelte vergaederinge te compareren ende te sitten in den stoel ende de plaetse van syne voorouders, sooals de provintiën sustineren evident ende claer te sijn, sonder nochthans dat daervan eenige mentie wert gemaeckt in het concept van harmonie ofte dat dienaengaende oyt eenige deliberatie in Hollandt met myne kennisse is gehouden, soo kan ick claerlijck sien ende Uwe Ed*. lichtelijck afnemen, dat het credit ende respect van de tafel van Haere Hooch Mog. aen den heere Prince van Oraignien tegens de intentie van het meerder ende gesont gedeelte van de leden van Hollant, ende sonder eenige voorgaende deliberatie, gedefereert ende overgegeven is, alsoo ontwijffelijck de provintiën op alle saeken van importantie ofte wel daegelijcz den heere Prince van Oraignien ter vergaederinge van Haere Hooch Mog. binnen ontbieden sullen, ende alhoewel ick als voorschreven niet kan vertrouwen, dat by de ses provintiën in dese saeke vóór de byeenkomste van de vergaederinge van Haere Edel Groot Mog., alsoo de ordinaris gedeputeerden ter Generaliteyt ende de heeren Gecommitteerde Raeden alle van eenparich sentiment waeren, dat niet waeren gequalificeert, omme op dese saecke sonder speciale last van de heeren haere principalen te adviseren, finalijck geconcludeert sal werden, soo hebbe evenwel niet willen naerlaeten Uwe Ed*. van 't gene hierontrent ter vergaederinge van Haere Hooch Mog. huyden, al vry 1) Willem van Goeree en Johan Oetgens van Waveren. 2) Utrecht; de president was Van der Hoolck. 505 met eenige hevicheyt, by de provintiën getoont, is gepasseert, circumstantielijck kennisse te geven" enz. (P.S.) „Ick vinde my verplicht hierby te voegen, dat dese saeke selfs aen eenige cordate regenten groote jalousie ende umbrage veroorsaeckt ende dat vele van sentiment sijn, dat dese periode door Uwe Ed1. studieuselij ck in de commissie van den heere Prince is geïnsereert. Ick hebbe wel gesien, dat deselve uyt de oude commissiën is getrocken ende naegevolgt, maer kan niet sien, dat deselve nu te passé koomt". (Van Philips Jacob van Boetselaer van Asperen. 7 Juni 1670'))■ „Voorleeden Sondag, wesende den eersten deser, in Den Hage comende, verstonde ick in 't aencomen, hoe de introductie van den heere Prince van Oraigne ter executie gebragt was, 't geen my aenstonts verheugde, doordien ick my veel rusts voor ons ende onse bontgénooten daeruyt voorstelde. Maer tot mijn groot leetweesen duchte ick, dat wy den eersten steen gelegt hebben van een gebouw, dat onse vryheit ende familiën sóó over het hooft sal hangen, dat ons altijt in vreese van ongemacken en moeyelijckheeden te óntfangen sal houden, en hebben bereits daertoe een evidente preuve, want voorleeden Donderdag, sijnde den 6en 2), soo heeft men geurgeert by de provinciën, dat den heere Prince van Oraigne in de vergadering van Haer Hoog Mog. soude versogt werden, niet als raet van State ofte uyt den Raet van Staete, maer als Prince van Oraigne ende in maniere als desselfs heeren vader ende grootvader, om te aenhooren het te doene rapport van den heere van Wassenaer, ende alsoo dien dag geselde heere geen rapport en dede, vermits sig niet had cunnen preallablement addresseeren aen den president, den heer Potter wegen Vrieslant, alhier gedeputeert, soo is de saecke dien dag daerby gebleeven. Edoch gisteren was 1) Uit Den Haag. 2) Bedoeld is: den 5cn. 511 mede, omdat, iets by gemeen concert in soodanigen byeencomst werdende ternedergestelt, men lichtelijck vervalt off in ongemack van iets te mainteneren tegens hetgene ons nader van andren en beter soude connen vo'orcomen, ofte, in sentiment veranderende, aengesien te werden voor een vacilleerend verstand, waeromme dan, behoudens UEd*3. wyser gevoelen, ick wel van verstand soude connen syn, dat, voorsooveel de concepte-instructie voor den Hove van Hollant') aengaet, niet ondienstich soude wesen UEd*. geliefde de moite te nemen van die door één pen, op één stijl, in clare en by de eenvoudigste verstanden verstandbare en distincte termen — gelijck wetten, soo obligeren sullen, behoorden te sijn — te doen reformeren in een sin, dat oock de schrupuleuste gemoederen geen ombrage soude connen opvatten, dat de integrerende leden van de regeringh en vervolgens de Staet in hare vrye deliberatiën daerdoor soude connen werden vercort". Volgen een paar opmerkingen van meer bijzonderen aard omtrent deze ontwerp-instructie *). Over de onderlinge verhoudingen te Amsterdam is nog van belang de volgende brief: (Van Lambertus Reynst. 27 October 1670 ")). - - - - „Wat het gemeen aengaet, van buyten thuys comende, verstondt ick mompelingh, datter eenige hardde woorden souden sijn geweest tusschen mijn swaeger De Graaff ende de borgermeester Valconier; waarop mijn -1) Te vinden: Resolutiën Holland 1670 (beschrijvingsbrief voor de vergadering van 14 Mei 1670). 2) 24 Juli bericht Valckenier, dat hij zich met De Witt's voorstel omtrent de educatie-commissie vereenigt; hij heeft niet naar Den Haag kunnen komen en laat het voorstel aan Naaldwijk en De Witt over (cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 50). 3) Uit Amsterdam. 512 naeder informerende, hebbe bevonden, dat het niet geheel buyten de waarheydt was; maer dat het iB gebuert, dat de drie regereude borgermeesteren, op den Dam staende, daar mijn voornoemde swaager is bygecoomen, op wien de borgermeester Valconier sijn misnoegen toonde over de beyegeningh, die hy, in Den Haagh wesende, aen den heer pensionaris Fagel hadde gedaen, oock over de genegentheyt, die soude hebbe betoont aen de stadt Dorderecht tot het avanceeren van den heer Baan tot raedtsheer '), hem van weegen dese stadt stemmende; dat, byaldien met Haarlem hadde gecorrespondeert, daartoe hadde connen beleyden, datiet tot de naastopencomende plaats vooreen persoon uuyt dese stadt seecker soude hebben connen gaan, daartoe nue geen of wainich aparentie was; 't welok d'heer borgermeester Munter2) oock soo opvatte, alsoo daartoe gaeren sach sijn soon gevordert. De heer burgermeester Graaf ende (1. en) bleeff antwoort niet schuldich, die men tot replique toevoechde, dat fors, stout ende snar 8) genoch in de beek was, laatende het de heer Graaf met het persisteeren by sijn antwoort blyven; sedert welcken tijdt de heer Valconier hem vrundelicker als tevooren is geweest, 't welck oordele, is, om hem in slaap te wiegen, soo het maar noch geen erger oochmerck heeft. Het uytvinden van geltmiddelen blijft by eenige noch al gehecht aen 't te niet doen van d'extraordinaris lasten op de commercie, en wort gemeent, soo men maar vast daarop blijft staen, het in de aenstaende vergaderingh wel sal werden uytgewrooht; byaldien de heeren borgemeesteren niet eenparich sijn, 't welck wel soude connen weesen, soo geloove, datter al veel van contrie sentiment sullen worden. Waermede eyndigende" enz. Uit October zgn een paar belangrijke brieven van Fagel over den algemeenen toestand en over het griffierschap : 1) Cornelis Baan van Dordrecht was in September 1676 lid van het Hof van Holland geworden. 2) Jan Munter. 3) Scherp (zie M. Ned. Wdb. i. v. snare). 513 (Van Gaspar Fagel. 9 October 1670 1)). „De missive van d'heer De Groot aen UEd1., den 3 deser uyt Parijs geschreven1), d'heeren burgemeesteren deser stadt heden door d'heer Gravesteyn 3) ter hant gekoomen, heeft alhier vry eenige ontsteltenisse gebaert, niet omdat Haer Ed. Hoog Mog. aen de quade genegentheyt van den heere Coning van Vranckrijck tegens desen Staet oyt hebben getwyfelt, tsedert dat de regeeringe alhier niet allenthalven heeft kunnen goetkeuren off als ongemerckt laeten passeren -de desseinen van die Croon, maer omdat men naer haer oordeel niet genoegh schijnt te apprehenderen de ongemacken, die ons van die hant souden mogen overkomen, ende men schijnt te negligeren den tijt, die Godt Almaghtigh ons noch verleent, om de frontieren van desen Staet met het herstellen der fortificatiën ende passen ende die met meerder militie te beseften te voorsien, want, daer de advysen van alle kanten, selfs aen particuliere negotianten deser stadt, uyt Vranckrijk en Duytslant medebrengen niet alleen het onbenoegen van den hoogstgemelten Coning tegens desen Staet, maer dat desselfs desseinen meest sullen gaen, om aen d'één syde Maestright te vermeesteren en aen d'ander syde een leger te brengen aen dese zyde van den Rhijn in de Stiften van Ceulen en Munster ende de hertogdommen van Chulick ende Cleeff, ende dat men, soo in de Spaensse als Munstersse oorlogen, bevonden heeft, dat den Staet aen die kant lichtelijck een swaere slagh gegeven kan werden, soo kunnen de heeren burgemeesteren'alhier niet sonder seer groote apprehensie in haer gedaghten laeten komen, dat de meergemelte Coning met het occuperen van Maestright^ 1) Uit Haarlem, evenals de volgende. 2) Dit moet een particuliere brief aan De Witt (die verloren is) of een copie van den brief aan den griffier, een zgn. secrete missive dus, zijn, die ik noch in het archief der Staten-Generaal noch in dat van de Staten "van' Holland heb aangetroffen; evenmin komt een copie voor in het archief der Staten van Zeeland! 3) M*. Cornelis Gravesteyn, lid van Gecommitteerde Raden voor Haarlem. Brieven aan Johan de Witt. II. 33 514 dat UEd1. weet en met volek en met munitie van oorlogh en met vivres en met fortificatiën seer sleght voorsien en sulckx maer aen de lust van dien Coning geëxpóneert te * sijn, aen d'een syde syne militie soude kunnen doen loopen tot voor de poorten van Den Bosch en misschien van Gorinchem en aen d'ander zyde met een leger te brengen aen dese zyde van den Rhijn soude kunnen infesteren en onder contributie brengen een goet gedeelte van Gelderlant, Vrieslant, Overijssel ende Stadt en Lande, jae, met het passeren van den Yssel indringen tot het Stift van Utreght en aen de Veght selfs, ende dienvolgende niet sonder groote alteratie en bekommeringe dencken aen de confusie, waerinne het geheele lant, nu in tseventigh en taghtigh jaeren sulcke swarigheden niet geproeft hebbende, gebraght soude werden ende, daerdoor de uytterste frontieren haer sterckte hebbende affgesneden, ende de swacke binnelantsse steden verovert souden werden,, Haer Edel Hoog Mog. sijn seer wel voldaen van UEdts. goeden yver voor het gemeyn, maer meynen, dat de authoriteyt van de vergaederingh van Haer Ed. Groot Mog. die oock noch meer soude kunnen secunderen, sonderlingh daer vry wat slapheyt en traegheyt bespeurt wort by diegeene, die de sorge der frontieren eygentlijck aenbevolen is. Ick ben derhalven gelast den voorsz. heere Gravesteyn te versoecken, dat "Sijn Ed*. soude willen proponeren, om Haer Ed. Groot Mog. ten spoedighsten extraordinarie wederom te doen beschryven, ende hebbe niet willen naelaeten UEd*. daervan kennisse te geven, opdat UEd*., beter geïmbueert zijnde van de saecken van den Staet daerontrent, die saecke tot den meesten dienste van den lande soude kunnen helpen schicken, immers met te besorgen, dat door den Raet van Staeten off door de heeren Gecommitteerde Raeden ten spoedigsten ordre tot voorsieninge der frontiéren ende der wercken, tot beter defensie van dien gerequireert, gestelt en geen tijt daerontrent versuymt soude mogen werden. Ick weet wel, dat UEd*. dese myne vrymoedige advertentie ten besten nemen ende den heere Gravesteyn daervan niets laeten ooverkoomen sal" enz. ,j 515 (Van Gaspar Fagel. 11 October 1670). „Naerdat ick van de mergen UEdte. missive l), raeckende de constitutie van den Staet, hadde óntfangen, hebbe ick van de middagh met alle circumspectie aen de heeren burgemeesteren kennisse gegeven van de redenen, die de heeren Gecommitteerde Raeden scrupuleus hebben gemaeckt, om de vergaederingh van Haer Ed. Groot Mog. extraordinaris te convoceren. Haer Ed. Hoog Mog. hebben daeraen wel kunnen defereren, maer vinden haer niettemin seer bekommert, wat uytslagh dese saecke nemen sal, dewijl men hier niet kan sien, hoe het gerneyne best geiiddert ofte gehanthaeft sal werden, indien aen de eene zyde de heeren van Amsterdam blyven persisteren by haer opinie — 't welck de missive van den heere Hooft, den 9 deser aen UEd*. geschreveü2), my uyttermaeten seer doet apprehenderen — ende dat aen d'ander zyde de leden van de vergaederingh niet goetvinden toe te geven, want, alhoewel naër het oordeel van de heeren burgemeesteren alhier, het jegenwoordigh ontydigh is te spreecken van het affsehaffen van de extraordinaris middelen ter zee, daer de equipage, die tot de protectie van de commercie sal moeten werden gedaen, noch uyt de ordinaris noch uyt de voorsz. extraordinaris middelen ter zee sal kunnen, maer uyt andere extraordinaris consenten sal moeten werden vervallen ende dat dienvolgende de gemelte heeren van Amsterdam sóuden kunnen werden gecarpeert van de deliberatiën ende resolutiën, die de defensie van den Staet onvermydelijck vereyst, door het urgeren van de voorsz. affschaffinge op te houden, soo sall het niettemin voor het gemeyn weynigh contentement ende satisfactie kunnen geven, wanneer den Staet een swaer ende irreparabel ongeluck over den hals gekoomen soude mogen sijn, dat hetselve aen de heeren van Amsterdam soude moeten werden geïmputeert, niet omdat men alhier meynt, dat sulckx tot verschooninge van de heeren van 1) Brieven van De Witt, IV, blz. 95. 2) Alsvoren, blz. 95, noot 2. Sta Amsterdam soude kunnen strecken, maer omdat het niet van de grootste voorsigtigheyt soude schynen de defensie van den Staet te laeten dryven, omdat de heeren van Amsterdam de hant daeraen te slaen souden weigeren. De speculatiën, die de heeren burgemeesteren alhier hebben ende dat doch maer particuliere gedaghten sijn, souden daerheenen well gaen, dat men soude sien de saecke daermede te vinden, dat de voorsz. extraordinaris middelen noch souden werden gecontinueert, indien ende voor soo langh de voorgenomen extraordinaris equipage soude moeten werden gedaen, maer dat, deselve extraordinaris equipage cesserende, den opheff der voorsz. middelen oock cesseren soude, 't welck een temperament en middelwegh tusschen beyden soude sijn. Ick ben van de heeren burgemeesteren gelast dese haer gedaghten UEd*. eens bekent te maecken, UËd*. te bedancken voor den goeden yver, die UEd*. aen went, om den Staet in postuyr van defensie te brengen, ende meteenen _ hartelijck te versoecken van daerinne te willen continueren ende door desselfs credit en assiduiteyt de slapenden geest van den Raet van Staeten wacker ende gaende te maecken; ick en hebbe niet kunnen goetvinden over de voorverhtaétóR materie met den heere Valckenier in gespreek te treden, soo omdat ick vast geloove, dat hetselve vruchteloos soude sijn, naerdat den heere Hooft op 't versoeck van de heeren Gecommitteerde Raeden met de heeren burgemeesteren van Amsterdam albereyts daerover gehandelt en een affslagige antwoort bekomen heeft ende dat die gemelte heeren door het laeste schryven van den heere Van Beuningen uyt Engelant ') — van dat men de commercie aldaer in het uitgaen en inkoomen verlichten soude — noch meer in haere opinie sullen sijn geconfirmeert, als omdat die myne debvoiren voor seer presumptueus souden kunnen werden opgenomen, even alsoff ick soo grooten opinie van mijnselven hadde, dat ick die heeren soude doen veranderen van een resolutie, by den Raet der gemelte stadt genomen, wanneer ick haer daerover maer 1) Dit schrijven heb ik niet aangetroffen. 518 met dewelcke ick well seer goede en broederlycke correspondentie houde, voor sooveel onse domestycque saecken aengaen, maer noyt iets, dat het puhlijcq raeckt off mijn employ betreft, communicere om redenen, die ick UEd*. hiernaer möndelingh well seggen sal, en sijn die oversulckx van dit geheele werck soo ignorant als de aldervreemste, en kan dat licht oorsaeck sijn, dat één van hun off misschien oock sy beyden, well kennende mijn humeur, dat niet heel propeneert, om voor mijn selven te spreecken, geseyt souden mogen hebben, dat ick geen inclinatie daertoe hadde. Indien UEd*. nu goetvint, dat ick hierover aen den voorsz. mynen swager Van Heuckelom noch schryve, soo sal ick dat, om UEd*. te voldoen, hoewell seer tegens mijn humeur, echter passeren. Ick will dan vertrouwen hiermede UEd*8. intentie te hebben voldaen en UEd*. bidden, die opinie van my niet te willen hebben, dat ick UEd*. soo bedrieghlijök soude willen handelen, dat ick aen UEd*. soude verclaeren inclinatie daertoe te hebben, en ondertusschen my by anderen soude laeten aengaen, dat ick de voorsz. bedieninge niet soude willen aennemen, alsoo ick dan nootwendigh een van de vuylste menschen soude moeten sijn, die men soude kunnen vinden. Ick saln enz. Op De Witt's brief van 12 October (t. a. p., blz. 96) betreffende de algemeene zaken schijnt Fagel niet te hebben geantwoord. Wel is er een antwoord: (Van Johan van Thilt. 14 October 1670 ■)). „UEd. reschripsie op den laetsten brief van de heer Faegel heeft deselve my gecommuniceert en vinde ick deselve vol van considerabele speculaétiën en gefondeetdé redenen op het subject van het expediënt, door hem uut onsen naem aen UEd. voorgeslaegen, waervan oock geene 1) Uit Haarlem. 519 verdere discoursen tot voortsetting of communicatie van dien sedert gehouden sijn; de mootieven tot hetselve waeren alleenlick, dat, siende ons gedreygt van een swaeren oorlog, te voeren door een der magtigste en consideraebelste prinsen van Europa, onse prinsip» eiste geaelieerde of verde afgelegen ofte oover zee, dat finantiën verswackt ende de gemeente nog moede van het gepasseerde, vooral mogte werden vermydet alle inderlicke onlusten ende swaerigheden, want het vier van oneenigheyt — in soodaenigen stant van saecken — ons t'enemael soude kunnen consumeren en de fondamenten van de Republiek aen 't"waggelen brengen; waerom mede op de consideratiën van UEd. eerste missive best geoordeelt hebben het extraordinaris beschry ven van de vergaedering te declineren, hoopende de heeren van Amsterdam door de tijt wat sagter ende van facielder gedagten sullen werden, niet twyfelende, of UEd. sal ondertussen volgens syne oude cordaetheyt ende vigilantie den Raet van Staeten tot versterckinge en conservatie der fronturen dog ageeren ende de aliantiën van onse vrinden meer en meer dog bekragtegen, sijnde bereyt naer mijn kleyn taelent alles tot defentie, rust en eenigheyt van de Republieck te helpen contribueeren, blyvende" enz. Voor het griffierschap valt nog de volgende brief mede te deelen: (Van Maria van den Corput. 6 October 1670 ')). „Alhoewel myne groote swacheyt my naeulijckx toelaet een penne in de hant te nemen, soo en can ick evenwel niet naerlaten UEd*. met dit letterken te begroeten ende op 't aldervriendelijcxte te versoecken, dat UEd*. ende desselfs lieve vrienden doch nu believen dit huysgesin *) by te staen met UEdts. gonste. 't Is 10 è, 12 dagen geleden, 1) Uit Dordrecht. — Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 132. 2) Mevrouw Loten woonde blijkbaar bij Vivien aan huis. 520 dat ick door mynen sone Vivien verstont de periculeuse sieckte van den griffier Ruysch ende dat UEd*. alvast eenige voorslagen ende recommandatiën in sijn faveur haddet believen te beginnen, 't welck my aen 't herte verheugde. Nu de vergaderinge gescheyden sijnde ende mynen voornoemden sone thuys comende, brengt my al te swaren ende bedroefden tydinge, te weten, alsoo Fagel daertoe synen dienst is presenterende, dattet best ware ende UEd'. hem radet hem stil te houden ende niet te openbaren, uyt vreese den anderen meerder gonste soude mogen vinden in Hollandt als hy. Dit en can ick niet begrypen ende dunckt my eene al te grooten cleynherticheyt; ick kenne mynen sone ende hebbe overlange gehoort ende hoore noch daeglijcx, hoe bemint Sijn Ed*8. persoon is, niet alleen in Hollant, maer oock alwaer Sijn Ed. bekent is. Maer nu is alle myne sorge, dat versuymt heeft ende den anderen heeft vast sijn selven — de heeren Staten vergadert sijnde — hebben connen openbaren ende goede vrienden maecken; nu, datisvoorby; evenwel dunckt my noch tijts genouch is, om goeden moet te behouden en ten eersten alle behoorlycke middelen aen te wenden. Ick wete wel UEd*. naer desselfs wijsheyt ende voorsichticheyt hem wel goeden raet sult _geven; als maer UEd*8. gonste mach hebben, soo heeft kans genouch ende daer en wil ick immers niet aen twyfelen. Hy is den eenigen, die van UEd*8. oom van Buvegnies hebt te helpen ende syne huysvrouwe is UEd*. soo na als hy selfs, die heeft haer oock soo hertelijck bedroeft over dit versuym. Ick hope UEd*. noch al voor Sijn E sult gesorgt hebben ende van ander gevoelen sult sijn geworden, alsoo ick hoore twee heerèn van de Generaliteyt by neef Fannius hadden geweest ende haere goede genegentheyt voor mynen sone hadden verclaert, gelijck Sijn Ed. UEd*. heeft bekent gemaeckt. Mynen sone heeft UEd*. op 't lest niet connen spreken, alsoo de heeren van Dordrecht soo haestig vertrocken. Nu can Sijn Ed*. wel aldaer comen, soo haest als UEd*. sult gelieven te ordonneren. Ick bidde wilt de goede hant hieraen houden ende my een favorabel antwoort hierop laten toecomen met goeden raet, om naer te doen, want hy moet moet houden. Neef Van Paffen- 521 rodes l) kans was al veel on gesien der, evenwel met der goeder vrienden hulpe hy is 't te boven. Ick wil hopen onder Godes genadigen segen ende der lieven vrunden hulpe, dattet wel gaen sal. UEd*. sult een man recommanderen, die de plaetse soo sal connen becleeden, datter niet als eere ende danck aen cont behalen. Sijn Ed. heeft de stadt van Dordrecht, naer mijn duncken, alsoo lange gedient als eenige van de vorige pensionarisen ontrent veertich jaren herwaerts hebben gedaen. Sijn Ed. is in sijn veertichste jaer ende soude wel tijt sijn wat voor sijn huysgesin te sorgen; heeft vast een huys vol kinderkens ende veel moeyten voor weynich loon ende moet altijt van Sijn Ed. lieve huysvrouwe vertrecken, die de eerisaemheyt soo dicmaels oock soo verdrietich valt, dattet haer vele siecke dagen veroorsaeckt. De gelegentheyt is eenige jaren herwaerts over ons seer verandert; de goederen van mon frère van Buvegnies in Walslant2), daer Sijn Ed*. schoone vruchten jaerlijcx af plach te trecken, sijn door den oorlooch soo bedorven, dat niet af komt. In Zwaluwe is een stuyver voor Sijn Ed*. ende voor my al op een oortjen gecomen, jae ,noch minder voorts is de gelegentheyt in Kieldrecht, dat is in vyanden lant, ende by tyde van oorloge soude lichtlijck eenen droeven uytslach connen geven, dat God genadichlijck wil verhoeden. Ick maecke 't veel te lange voor UEd*. ende voor myne swacke handen ende hersenen, die naeulijcx uyt een beddeleger van vier weken wat op cansitten. Demoederlycke affectie dwingt my evenwel UEd*. met dese bevende hant te quellen, niet twyfelende, ofte sullet ten besten nemen" enz. (P. S.) Ick hope UEd*. my dese bede niet en sult weygeren, alsoo het naer apparentie de leste sijn sal, die ick mijn leven op UEd*. sal versoecken; daeromme bidde nochmaels UEd*. gelieve doch hiertoe alle mogelycke 1) Rudolf van Paffenrode, gehuwd met Anna en dus schoonzoon van Quintijn de Veer, werd in 1670 baljuw van Den Haag (Balen, tap blz. 1023). 2) De familie Vivien was uit Henegouwen afkomstig. 522 middelen aen te wenden, ende sult daermede ten hoogsten verobli geren uwen Oom ende moeye, die 't selve al haer leven sullen trachten met dancbaerheyt te erkennen; dat mon frère hier ware, Sijn Ed*. soude ongetwyfelt UEd*. mondelinge comen spreken, maer, in de Zwaluwe sijnde, weet hier niet af". De Witt bleef onvermurwbaar. Er zijn verder nog enkele brieven van personen, aan wie De Witt geschreven had (t. a p., blz. 128 en 134); de meesten berichten zijn candidaat te zullen steunen; enkele der aangeschrevenen konden om ziekte of andere redenen niet naar Den Haaa; komen. Rudolf van Ommeren schreef 28 September 1670 O. S. uit Arnhem, dat hij den raadsheer Kinschot, die hem dit gevraagd had, wildo steunen Opmerkelijk zijn een paar brieven van Paets in verband met het presidentschap van het Hof van Holland, dat De Witt hem eerst had toegedacht (cf Brieven van De Wilt, IV, blz. 136 vlg.): (Van Adriaen Paets. 12 April 1670 *)). „Gelijck ick van langen tijd door overtuygende marqués ben versekert geweest van d'abondantie van UEdte. onverdiende affectie tot mijn persoon, voortkomende uyt de grondt van een goetaerdigen inborst en een stereke persuasie van myne goede wil, ongeconsidereert de swackheyd van mijn vermogen, soo heb ick oock al overlang occasie gewenst, om UEd*. tot betuyginge van myne schuldige reconnoissance te doen sien, dat deselve ih d'opinie van myne genegentheyd voor de goede saeck niet t'enemael was bedrogen, hoewel ick altijdt hebbe gedespereert, om met eenige realiteyt te responderen aen UEd*». exspectatie, die sóó verre surpasseert 't geen ick waerlijck soude konnen presteren, als myne goede inclinatie de geringheyt van mijn vermogen. En hebbe ick daerom niet ongaerne 1) Uit Rotterdam, evenals de volgende. 523 gesien. dat, door de promotie van den heer Nideck in den Hogen Raedt vacant geworden sijnde het pensionarisschap van dese stadt'), my occasie scheen geboren, om, hetselve ampt bekomende, waertoe de apparentie in het begin niet gering was, ten minsten in het point van myne goede wille, te voldoen aen de verwachtinge van UEd*. en alle eerlycke patriotten en derselver affectie, die alle meriten hadde gedevanceert, door een oprechte zèle pro causa optima eademque justissima in het toekomende eenigsins te meriteren en het defect van myne macht te penseren met eerlycke pogingen en een suyvere intentie; maer de jalousie heeft dese hoop verydelt en ons eerlijck dessein als in de geboorte gesmoort, hoewel echter het Voorsz. ampt non sine numinis providentia en een goede directie gevallen is in handen van diegene, die, a teneris geïmbueert sijnde met heylsame maximes van syne eerlycke vader, noyt en sal degenereren, schoon hy het restant van desselfs lyden, door een wonderlycke evasie ontkomen, in sijn persoon soude moeten vervullen. En gelijck de jalousie en ongenegentheyd van diegenen, die ontrent de gemeyne saeck andere gedachten hadden en daerom geensints de beste van mijn persoon, my heeft verhindert, om preuven te geven van mynen goeden yver pro causa communis in die plaetse, daer de zèle ontrent anderen somtijts van operatie is, soo ben ick nu genootsaeckt aen UEd*. te verklaren, dat even soo grooten empeschement my is voorgekomen ontrent dat importante ampt, waertoe my UwEd*. en andere vrienden in hare gunstige gedachten hebben gedestineert, hoewel geen verhinderinge als de eerste van ongunstige en envieusen, maer van diegene, die, my de naeste sijnde, quinimo dimidium mei, door mijn geluck niet anders wort geafficieert als ick selfs. Mijn huysvrouw is diegene, die my nootdruckt de gedachten van het voorsz. ampt gantschelijck af te trecken, hoewel sy in hét begin, ongetwyfelt omdat de saeck in hare gedachten buyten apparentie was, haer selven in sodanige termen niet en heeft geëxpliceert als tegenwoordig, 1) Cf. hiervóór, blz. 442. 524 betuygende nu door krachtige expressiën, dat haer in het voorsz. ampt een ongenoegen sal accompagneren, dat capabel sal sijn, om haer het leven onlustig te maken en kort. Hare redenen van aversie, gelijck sy pro modulo suo en naer de mate van hare sexe niet qualijck raisonneert, en sijn geen anderen als die genomen sijn van het interest van hare familie en den afkeer, die sy heeft van een swier van leven, die sy vreest, dat in hare kinderen indruckselen sal laten, die sy naderhandt niet en soude konnen effaceren, oordeelende die menschen in de weereld de alleronbedachtste en ongeluckigste te sijn, die hare kinderen buyten noodt in een leven engageren, 't geen sy naderhandt niet en souden konnen mainteneren en beswarelijck verlaten, waerby komt, dat sy meynt, dat een sedentair employ my hinderlijck sal sijn aen myne dispositie en ongetwyfelt augmenteren het quaet — loquor de tortore calculo — 't geen my nu al eenige dagen heeft geaffligeert en dese noch met pijn doet schryven". Ziet daarom tegen het bedoelde ambt zeer op. (Van Adriaan Paets. 5 Mei 1670). „Soo aenstonts ontfang ick van d'heer Van der Meer communicatie van UEdts. missive'), daertoe tenderende, om van myne orthodoxie in saken van religie te bekomen het testimonium van ds. Clement, ongelijfelt ad diluendas calumnias, waermede men het bewuste dessein sal trachten te traverseren. Ick ben versekert, dat UEd*. daertoe geporteert worde door een seer goeden yver, maer versekere my tegelijck, dat sodanig een getuygenisse van egeene operatie sal sijn, maer gehouden worden voor geëmen- 1) Brieven van De Witt, IV, blz. 138. — Van der Meer zelf schreef 6 Mei, dat Paets hem verzocht had zijn gesprek mei Clement nog te willen uitstellend 8 Mei berichtte hij, dat Clement, die hem zelf iets te vragen gehad had, hem „in 't breede verscheyde goede ende seer ample getuygenissen — van de orthodoxe sentimenten van den heer Paels in saacken van religie" had gegeven; hij zal dit ook wel schriftelijk aan U willen verklaren. 525 diceert, behalven dat ick van myselven niet en soude konnen verkrygen, dat het voorsz. dessein met sodanige testimonia soude worden gesecondeert, omdat ick liever hebbe te passeren voor een heterodoxe by de onkundige meenigte, wekkers oordeel ick weynig aestimere, als voor een man, die capabel soude mogen schynen syne sentimenten te ontveynsen uyt ambitie. Ick hebbe van over langen tijd wel geweten, dat ick in matery van religie ben gesuspecteert geweest van heterodoxie, doch hebbe my des weynig gekreunt, insonderheyt alsoo ick ontrent myne sentimenten gehadt hebbe de approbatie van mijn gemoet en de toestemminge van eerlycke theologanten, selfs van den publycken godtsdienst. Gedegageert sijnde van de praejudicia, die wy óntfangen door de educatie en onse meesters, hebbe ick door een liber ondersoeck en Godts genade sentimenten geformeert, daervan ick my de publycke professie niet en schame, en hebbe my seer selden in discoursen dienaengaende aen verstandigen geëxpliceert, dat ick het geluck niet en hebbe gehadt van hare adstipulatie, selfs in die quaestiën, die de Remonstranten en Contra-Remonstranten hebben gepartageert. 'tls waer, dat ick altijt een geslagen vyant ben geweest, gelijck ick noch ben, van zich in saken van religie te binden aen het gevoele van menschen, die niet alleen dolen konnen, maer oock seer selden over concepten van religie mediteren, alleen blindeling volgende 't geen haer in de scholen en kercken wort geleert. En detestere ick het pausdom, in wat secte ick hetselve rencontrere, altijt daerop dringende, dat ons geloof gefundeert sy op eygen ondersoeck en d'interieure persuasie van ons gemoet. Ick hebbe met D. Clement en anderen van sijn humeur seer dickwils over saken van religie gediscoureert en bevonden, dat onse gedachten daerontrent seer weynig verschillen, doch hebbe oock dickwils het ongeluck of liever het geluck gehadt van sodanig niet te behagen aen diegenen, die öf incapabel öf al te slaefs waeren, om vrye concepten te formeren. De meeste theologanten, gelijck sy g'emaneipeert sijn aen het gevoele, 't geen sy by traditie hebben óntfangen, soo haten sy alle vrye verstanden en beminnen een universele slavernye, insonder- 526 heyt omdat sy servorutn servi sijn, gelijck de man te Rome servus servorum Dei, dat is, dat sy over en onder de slaven heerschen. Men houde my dan voor sodanig een als men wil, odi ego servitutem cane pejus et angus (1. angustior?) en vreese niet te passeren voor yemand, die, geassereert sijnde in libertatem, zich van geen menschen sal laten verslaven, sy sijn dan van de hap *) of van den tabbaerdt". Hoopt spoedig nader met De Witt te spreken. Over het proces na Aitzema's dood 2) handelen een paar brieven van Anthonius Kann (cf Brieven van De Witt, IV, blz. 139', waaruit blijkt, dat men in Friesland dit rechtsgeding niet geheel kon goedkeuren. (Van Anthonius Kann. 16 Mei 1670 O. S.3)). „De goedwillige vrindlickheyt, welcke ick ontrent de saacke van Dirck van Ruiven van UEd*. genoten hebben 4), verstout my, omme nochmaels UEd*. te komen moeyen. Met verwonderinge ende verfoeyenge hebbe ick gelesen de extendeerde gedruckte sententiën 6), tegens de gevangene clercques ende voornaemtlick tegens Abraham Keiser uituitgesproocken, omdat ick aldaer soodanigh sagh gebrandteickent de resident Aitzema ende den heer Epe van Boothma, beyde oirspronckelicke ingesetenen deser provincie. Oock soo ick verneme, dat deselve heer Bootzma hyer sich blieft ophouden, sonder sich tot zyner purge te sisteren in 's Gravenhage, mitsgaders, dat de Hoog Mog. heeren gedeputeerden doen aenhouden, om de bewiesen tegens de heer Bootzma aen haer owergesonden te hebben ende niet aen het Hoff, aen wyen de hoge civile ende. 1) „Hap" is bier op te vatten in den zin van bijl, dus wapen (zie M.Ned.Wdb. i. v. happe). Het is ook mogelijk, dat „kap" gelezen moet worden, wat de bedoeling begrijpelijker zou maken. 2) Zie hierover thans ook de Inleiding van dr. L. W. A. M. Lasonder tot den inventaris van Aitzema's nagelaten papieren (in Verslagen van 'sïüjks Oude Archieven, 1916, I, blz. 209 vlg.). 3) Uit Leeuwarden. 4) Brieven van De Witt, III, blz. 236. 5) Hollandtze Mercurius 1670, blz. 39 vlg. 528 geslaagd om hem op zijn doorreis door Leeuwarden te spreken te krijgen. In een schrijven van 9 Augustus (O. S.) dringt hij opnieuw op Keyser's invrgheidsstelling aan en verzoekt overzending van 's mans „confessiBü''; het Hof van Friesland wordt door vacantie-tijd in de behandeling der zaak gehinderd. «Keyser zelf wendt zich ook persoonlijk tot De Witt (8 Augustus en 23 September), om voor zgn loslating uit de hechtenis te pleiten. — Nadat hij De Witt's brief van 9 September (t. a. p.) ontvangen had, schreef Kann nog: (Van Anthonius Kann. 5 October (O.S.) 1670 ■))• ,,'t Hoff hadde aen praesident ende raden ower Hollandt ende West-Vrieslant in debita forma geschreven, om owersenden van de informatiën over den owerleden resident Leo van Aitsema, maer, voordat hetselve schryewen aen Haer E. Mogende konde zijn aengekomen, heeft een expresse bode deselve informatiën owergebracht". Hierop zijn eenige artikelen aan het Hof van Holland gezonden, om Keyser en eenige getuigen hierop nader te hooren. Ook is verzocht Keyser op kosten van Friesland naar Leeuwarden te zenden, om te worden gehoord tegen eenige klérken van wijlen Aitzema. „Bowen dat bevinde ick uit lecture der overgesondene informatiën, dat enige pacquet g'intercipieerdt is op het Brusselsche comptoir, ende indyen in 't selve iets is bevonden tot owertuiginge van den meergemelten resident, versoecke eerbyedigh van UEd*. communicatie, nademael hyer airede gedecerneerdt is, dat twee deurwarders van den Hove met adsistenten gelegt zijn in de huysen van twee der erfgenamen van wylen den heer resident, om te doen nauwe ondersoeck naer enige van desselfs g'amoveerde papieren, welcke erfgenamen, voor 't Hoff ontboden zijnde, willen voorgewen, dat de journaelboecken zijn achterhaeldt by 't Hoff van Hollandt2); oft -1) Uit Leeuwarden. 2) Zij komen in den bovengenoemden inventaris voor; een ervan is nog in het archief van het Hof ) blyven voor den Coninck; auro loquente nil pollet quavis oratio". Nadat hij gisterenavond tot zoo ver geschreven had, ontving hij 's Konings antwoord in een brief van Arlington met een copie van den brief van dezen aan Lisola2). „Den tijt sal leeren, wat van dese uytvluchten ende indifferente maximen van handelen komen sal. Ick had voor desen wat vry ende ampelder over dese saeck geschreven, maer den tijt heefft ondertusschen aen de handelaers veranderinghe gegeven ende met my zijnder nogh meer bedrogen ende ick kan wel sien, dat den pater provincialio») niet weynigh verstelt is, want mijn schryven was met sijn goetvinden ende raedt, maer nu moet hy mede approberen in eeniger maten, dat uytgesproken is. Evenwel seght hy my, dat den Coninck absolutelijck vast sal blyven aen de observantie van de triple-ligue ende dat de antwoort is, gelijck den Keyser had versocht, dogh 1) Boreel bedoelt iemand, op wien de Fransche koning vat heeft, die van hem afhankelijk is. Het woord komt meermalen voor in dé beteekenis van pleegkind, ook in dien van een duur beestje en daaraan zal Boreel wel gedacht hebben (zie Ned. Wdb. i.v. houkind.) ' 2) Brieven van De Witt, IV, blz. 157, noot 1. 3) Is hier Temple bedoeld? 564 dat de prologue van den brieff van den heer Arlington is van syne inventie offte additie ende dat het eynde goet ende vast sal wesen voor de alliancie ende ligue. Dese gantsche saecke is gehandelt in de meeste secretesse ende dexteriteyt, want den heer Arlington heefft my altijt geseght, dat den Keyser met de syne soude werden geadmitteert tot de triple-ligue ende dat de geïnteresseerde eerste contractanten daerover souden satisfactie óntfangen". Herinnert verder aan zijne stappen na de ontvangst van ,s Keizers brief. De uitslag is heel wat anders geweest dan hij toen gehoopt had. „Mijnheer, het zijn uytvluchten ende alles saleyndigen, om onsen Staet ende Spaignen te benauwen ende alsdan een brocke aff te perssen over de assistentie, ende daeromme isSer nu geen ander middel als hoogh te spreecken ende sigh te beklagen over de non-communicatie over de affwysinghe van een vrundt, dewelcke met gemeen concert, art. 5» tot Londen 25e April, daertoe was versoght, dat Sweden met onsen Staet daerover behoorde te wesen geconsulteert, want alhier gaen nu geen andere discoursen ende werden met deselve de leden van 't Parlement geabuseert, dat den heer Van Beuninghen alhier seven maenden is geweest, sonder yets te seggen; dat men aen hem heefft gepresenteert met gemeene macht de Fransche schepen in hare havenen te verbranden, maer dat hy niet heefft gewilt; dat men in het werck van Suriname den Coninck heefft opgehouden ende de minste complaisance niet heefft gebruyckt met een groot verhael van veel oude differenten, soodat dese luyden uyt zijn haer eygen saecken te doen ende een ander het verwijt op den hals te leggen. Mijnheer, men seght, datBuckingam wederom met kennisse een expressen nae Parijs heefft gesonden, men weet niet over wat saeck. Den ambassadeur van Spaignen begint hoogh te spreken, sigh houdende, om te willen vertrecken, haec inter nos, ende te doen arresteren alle de Engelsche effecten in Spaignen tot voldoeninghe van de triple-ligue etc. Ick soude mede best vinden te laten verluyden, dat den heer Van Beuningen met miscontentement was vertrocken ende 565 dat ick mede haest staet maeckte henen te moeten gaen, niet wel voldaen zijnde. Het Parlement is gantsch voor de ligue ende het soude soodanigen tael geeren hooren, om het Hoff te meerder te kunnen aendringen tegens Vranckrijck ende haere menées. Eyndelijck, mijnheer, daer moet yets by der hant genomen werden offte openingh van een naerder handelingh offte men moet een man winnen offte men moet sien, wat door hoogh spreecken nu te halen is, offte anders soo moet men getroost zijn, als men in eenigh verstel directelijck off veel meer indirectelijck komt te vallen, naer haere conditiën te moeten hooren ende deselve in te willigen. Mijnheer, ick schryve als aen myne vertrouste vrunden, dewelcke ick mijn gemoet nae mijn beste kennisse openbare, tot welstant van ons vaderlant ende onderhoudinghe van dese alliancie; dogh ick onderwerpe altijt mijn oordeel aen het bevel ende goetvinden van een beter". Valkenburg') en majoor Scott gaan heden naar Holland; de laatste is eerst gisteren tegen 3 Februari geciteerd in Den Haag (in verband met de zaak van Suriname); „men schreuwt nogh al over de weynighe complaisance ende imperfectiën, die den Staet aen den Coninck over Suriname heefft gegeven. De heer Risaucourt heefft my vandaegh geseght, dat den hertogh, sijn meester, versekert was, dat Munster tegens den Staet niets soude ondernemen, ende dat se vigr en twintigh duysent man souden conjungeren tot gemeene defensie, dogh ick kan Munster niet vertrouwen; hy oordeelde, dat men sulcx alhier moeste divulgeren, maer ick anders, tot naerder advijs, want dat anders het Parlement mede in effect soude reden vinden, om het geit in te houden". 1) George de Hcrtoghe van Valkenburg was in het gevolg van den Prins van Oranje; hij had gevochten raet De la Salie en dezen gedood, waarop hij gevangen genomen was, maar vrijgespoken, omdat hij uit noodweer gehandeld had (Sommier—Verhael alsvoren, blz. 9 en 55). 566 (Van Johan Boreel. 10 Februari 1671). „In den voorgaenden, voorleden Saterdagh ') aen UEd. geschreven, heb ick mentie gemaeckt, dat er ontrent de Straet eenige rencontre tusschen Fransche ende onse oorloghschepen sovrde zijn geweest2) ende dat de onse aldaer souden eenighe avantagie hebben gehadt; doch vandage is alhier op de beurs'eenige tydinghe gekomen over Lissebon, alwaer de voorsz. Fransche schepen, met veel siecken ende seer gedevaliseert, souden zijn ingevallen, ende, de Fransche matroosen niets willende openbaren, soude een Engelsman op deselve geseyt hebben, dat de Fransche schepen, aen Cabo Verde vermeerdert zijnde by eenighe andere, daernae geseylt zijn nae Castel del Mina; dat sy in het aentasten van hetselve casteel hadden verloren haeren- admirael ende eenighe schepen, sommige seggen drie, andere brieven vier schepen, ende zijn weder gekomen met vij ff schepen op de voorsz. rivier van Lissebon; ende hoewel dese tydinghe is sonder eenighe sekerheyt, nochtans heb ick deselve UEd. moeten notificeren om hare importantie. Tot verder solutie ende opmerckinghe van UEd48. brieff3), offte nu off voor desen niet soude zijn gemaeckt seecker accoort offte concert tusschen Vranckrijck ende Engelant over het subject van de triple-ligue off anders, mijnheer, hoewel 't selve is seer secreet ende van seer bedenckelycke ende lancksame ondervindinge, nochtans, soo vallen daerover veele speculatiën uyt de dagelijckse voorvallen, want den Coninck my seyde in de laetste aensprake over de deliberatie van de adjunctie van den Keyser, dat sulcx vol bedenckinge was ende seer difficijl sigh te engageren in de interesten van den Keyer ende sooveel princen van 1) 7 Februari (niet bewaard; hij wordt genoemd in De Witt's brief van den 20e": Brieven van De Witt, IV, blz. 187). 2) Waarschijnlijk vond het gerucht zijn oorsprong in gevechten met zeeroovers in de Middellandsche Zee (zie den brief van Pieter de Groot van 6 Februari 1671 (bij Van Dijk, t. a. p., blz. 173). 3) Van 30 Januari: Brieven van De Witt, IV, blz. 186. 567 Duytelant, gelijck Sijn Majt. aen de heer Van Beuningen ende my voor desen meermaels had verklaert; evenwel soo hebben de ministers, om ons te leyden, altijt hoope gegeven totte admissie, maer, sulcx anders uytvallende, soo geefft men nu de oorsaeck aen de prolongatie, omdat den Staet daertoe is genegen geweest; maer daer zijn wel sommige van gevoelen, dat er noeyt zijn gedachten geweest, om anders als soodanige declaratie te doen, gelijck mede het sentiment van den Coninck schijnt geweest te zijn, offte dat men deselve admissie heefft gedivulgeert, om de Fransche liberaliteyt te beproeven. Immers, mijnheer, het is een groote gunste, dat men ons niet langer heefft opgehouden, maer terstont categorice heefft geantwoort, om onse mesures daernae te kunnen nemen. Ick hoope toekomende Saterdagh •) van alles breder te kunnen schryven". Ontvangen het pakket van 6 "Februari. Verlangt te hooren, „wat raet ende uytslach op de declaratie van Engelant over de excuse van de adjunctie van den Keyser sal wesen genomen". De heer Risaucourt vertrekt Donderdag naar Brussel2). In de derde plaats volgen thans de brieven van Van Beverningk 3) (zie hiervóór, blz. 495). 1) 14 Februari. 2) Verdere brieven van Boreel aan De Witt afzonderlijk zijn niet voorhanden. Bij een brief van 24 Februari (die overigens een copie is van den brief aan den griffier van dezen datum: B. A., StatenGeneraal n°. 7332) voegt Boreel een eigenhandig P. S. „Men segt my seer secretelijck, dat madame Castelmain heeft genooten van Vranckrijck vijfthien hondert peeces, om de adjunctie van den Keyser te steuytten, so plotselijck ende tegens toesegginge sonder communicatie". Bericht verder de ontvangst van De Witt's brief van den 20sten. — In het register-Engeland (B. A., Holland vóór 1795, n°. 2420) komen nog als aan De Witt geadresseerde brieven voor die van 3, 5 en 28 Februari en 14 April 1671, resp. fol. 59, 50, 96 en 150 v°. Al deze brieven (die ook aanwezig zijn t. a. p., n°. 2812) zijn dezelfde brieven als gezonden werden aan den griffier (men vindt ze als zoodanig in R. A., Staten-Generaal 7332) en komen daarom voor opneming hier ter plaatse niet in aanmerking (cf. Inleiding tot dit deel). 3) Deze treft men aan in het Verbaal van Van Beverningk: R, A., 568 (Van Hieronymus van Beverningk. 18 Februari 1671')). Ontvangen de uwe van 30 December en 13 Januari2). Over zijne memorie in zake de grensscheiding 3). De te gebruiken taal is het Fransch, niet het Latijn, waarop hij gerekend had. „Wat uytslagh de teneur van deselve (memorie over de submissie) nemen sal, kan ick noch niet oordeelen, maer sy werden hier' seer getroetelt ende gefoveert in hare lethargie. De ambassadeur van Vranckrijck4) heeft onlangs, in presentie van verscheyde heeren van de regeringe, aen de Koninginne positive verseeckert, dat den Koninck sijn meester dit jaer geen oorlogh noch yets feytelijks sal ondernemen tegens de Spaensche Nederlanden. Den heer envoyé van Engelandt6) is, met het aenkomen van den voorlaetsten post, aenstonts dieselve tydinge wesen brengen aen den grave van Penneranda, 't welck ick beyde wete van versekerde handt, ende dan fiateren sy haer hier off immers sijn in die gedachten ende opinie, dat het op den Staet van Haer Hoog Mog. gemunt is, ende stellen haer daerop gerust van hare syde. Ende het wert hier by velen daervoor gehouden, dat die questie tusschen den Bisschop van Munster ende den Hertogh van Wolffenbuttel6) een gemaekt spel is, om beyde de partyen onder dat pretext veylichlijck te dóen armeeren, ende dat Vrankrijck te syner tijdt sich sal konnen dienen van die troupen, wederzijds nemende veel haer fondement op de alliantie legatie 887; dit zijn copieën. Een paar in: R. A., Holland vóór 1795, n°. 2826; dit zijn origineelen. 1) Uit Madrid, evenals de volgende. — In het Verbaal, bijlagen, n°. 20. Grootendeels ook bij Van Dijk, t. a. p., blz. 395 vlg. 2) Brieven van de Witt, IV, blz. 67, noot 2, en 206. 3) Zie Van Dijk, t. a. p., blz. 386; hij had tegelijk met deze - op 14 Februari — nog twee andere memories ingediend (deze twee in exlenso: t. a. p., blz. 387 vlg.). 4) De Bonsy, aartsbisschop van Toulouse. 5) William Godolphin. 6) Brieven van De Wittr IV, blz. 126. 569 van den Hertoge van Bruynswijck-Hanover — ni fallor —, die met eene Fransche princesse is getrouwt1). Ick bidde, dat ick van tijdt tot tijdt moge werden geïnformeert, in wat staet ende in wat apparentie de saecken met Vrankrijck ende gemelten Bisschop sich bevinden ende off met de andere branches van het huis Lunenburch yets gehandelt werdt op den voet van den tractaten de a°. 1665J). UEd. weet, wat ick gelast ben aen dit Hoff te representeren, ende iek begrype wel, dat het is het interest van den Staet, dat Spaegnen met die fursten contraetere tot haren laste, in omne eventum, ende dat Hare Hoog Mog. aen die onkosten niet en dragen, tenzy sy den dienst van die troupen quamen van doen te hebben ende deselve deden evoceren. Maer mijn bedencken is, om dat point hier te faciliteren — 't welck ick echter oock niet en wete, of het eenige ingressie vinden sal —, of men van wegen Hare Hoog Mog. sich soo verre soude willen eslargeren, dat de halve onkosten van die Lunenburchsche militie, (zoo die), casu quo, van geene van beyde de partyen oyt geëmployeert wierdt, echter half en half souden werden gedragen by Spaigne ende Hare Hoog Mog., voor sooveel als aen die fursten soude wesen uytbelooft. UEd. sal wel sien in de laetste memorie, op dat subject gecoucheert3), dat ick my vooreerst soo verre selfs niet hebbe uytgelaten als de instructie dicteert, om in de conferentie my des noots wat breder te konnen eslargeren". Belooft De Witt getrouw verslag te zullen doen. (Van Hieronymus van Beverningk. 4 Maart 1671«)). Weet niets te voegen bij den publieken aan de Staten6); voelt zich zwak. — Een etiquette-kwestie staat zijn ont- 1) Eleonore d'Olbrouse (alsv., III, blz. 473). 2) Alsvoren, .III, blz. 152, noot 1. 3) Bij Van Dijk, t. a. p., blz. 391 vlg. 4) In het Verbaal, bijlagen, n°. 32. 5) Cf. Van Dijk, t. a. p., blz. 400-401. 570 vangst van en bezoek aan de gezanten van Engeland en Zweden in den weg. Hij heeft door den envoyé van den Prins van Oranje'), die hier is, aan Godolphin doen voorstellen, dat deze hem zou kunnen bezoeken, terwijl hij ziek te bed lag; Godolphin schreef hierover naar Engeland. — Nadat deze tot zoo ver geschreven was, heeft hij een bezoek gebracht aan den connétable van Castilie en met hem gesproken over de drie memoriën, 14 Februari aan de Koningin gegeven. Hij zal schriftelijk antwoorden. De gezant verwacht niet, dat het antwoord gunstig zal zijn, vooral niet dat over de submissie. Is zeer vermoeid thuisgekomen en heeft geen tijd dezen brief ook aan den griffier te adresseeren; gelieve hem dus dezen mede te deelen. (Van Hieronymus van Beverningk. 18 Maart 1671 Heeft in zijn vorigen s) geadviseerd, waarom hij geen copieën van zijne memoriën aan den griffier durft zenden. Is bang, dat ze in verkeerde handen zullen vallen. Handelt verder uitvoerig over zijne onderhandelingen betreffende de submissie *). „Ick vinde ondertusschen den cardinael van Arragon, den heer connestable, den grave van Penneranda, den marquis de Fuentes, den secretaris van de universele depesches, don Pedro Fernandes del Campo, ende alle de 1) Sébastien Chièse. Hij had in opdracht over de belangen van het huis van Oranje, die ook Van Beverningk te behartigen kreeg (art. 37 zijner instructie: Van Dijk t. a. p., blz. 376, en Hora Siccama, t. a. p., blz. 157) te onderhandelen. 2) Uit het Verbaal, n°. 50. Deze brief was zoowel voor den griffier als voor De Witt bestemd; alleen het „gesubvirguleerde" (in de copie is juist het andere aangehaald; zie de noten bij den tekst) diende voor den eersten. — Een brief aan 'De Witt van 1 April wordt in het Verbaal genoemd, maar komt onder de bijlagen niet voor en ook niet in Holland 2826. 3) Blijbaar een, die niet bewaard is. 4) Zie hieromtrent Van Dijk, t. a. p., blz. 501 vlg. 571 principaelste heeren van de regeringe tot noch toe seer qualijck in desen deelen gelogeert, ende dewyle het ongeluck hebbe van de Spaensche tale niet te verstaen ende den heer connestable in de Fransche niet seer geoeffent en is ende dat wy in de conferentie van den 8en deser >) malcanderen seer qualijck hadden verstaen ende my oock geweygert was te geven by copie hetgene my mondelinge wiert voorgedragen, hebbe ick die mondelinge conferentiën gedeclineert ende versocht te mogen besoigneren by geschrifte, sijnde de interpretatie van een derden van gans geen kracht omtrent de natuer van sulcke saecken". U gelieve dit te vernemen uit de missive, gevoegd bij mijne „consideratie", hiernevens gaande 2). „Indien men hier van gereede penningen voorsien ware, ick vertrouwe, dat sy liever ontrent Sweden ende elders alle mogelycke devoiren souden doen, om met de waepenen haer recht te vervolgen veeleer als te comen tot dese submissie, ende op dat point vraechde my den marquis des Fuentes nauwkeurlijck, off ick vertroude, dat Sweden de wapenen soude aennemen volgens het tractaet van de guarantie onder beneficie van de subsidiën pro futuro, in cas Spaengien de submissie bleve difficulteren, ende ick hebbe daerop geseyt, dat het my diffieil was te penetreren in de consilia ende gedachten van Sweden, maer dat sy een minister hadden by dien Coninck ende dat die Majesteyt een minister hadde aen dit Hoff ende dat sy haer esclaircissement by ende door deselve moesten soecken, maer dat het niet waerschynelijck en was, dat den Coninck van Sweden den Coninck van Vranckrijck soude willen op het lijf vallen met syne wapenen in soodaenigen gevalle, dat Spangien, ontrent die submissie tergiverserende, de waepenen van Vranckrijck soude op haer hals haelen. , Hy ') bracht in de voorschreven discoursen oock te pas, 1) Cf. Van Dijk, t.a. p., blz. 403. 2) Deze zin, dien ik in mijn eigen woorden weergeef, is niet aangehaald. — De beide stukken zijn een nadere memorie en een brief van den gezant aan den connétable (t. a. p., blz. 404 405). 3) Hel nu volgende is niet aangehaald. 572 gelijck mede den heere grave van Penneranda daernae gedaen heeft in een visite, voorleden Sondagh ') aen my gegeven, dat den Coninck van Spaengien met geene tractaten verbonden en was, om eenige van de princen van de triple-ligue te assisteren, maer dat sy echter het werck van de gesamentlycke Nederlanden soodaenigh aensagen, dat, in cas Vranckrijck Hare Hoog Mog. quame te attaqueren, dat sy uyt genegentheyt ende intrest deselven souden byspringeh met alle hare macht, ende ick hebbe het daervoor opgenomen, dat hare intentie was, om my daerontrent te engageren tot eenige verclaringe, dewelcke aenleydinge mochte geven tot nadere verbintenissen; maer ick hebbe alleen daerop geantwoort, dat sy soodoende wel souden volgen haer ware interesten, want, soo Vranckrijck, aen de eene zyde aireede meester ende soo redoutabel zijnde, noch conquesten quame te doen aen de andere zyde van de Spaensche Nederlanden, dat sy dan in effecte waren gebracht tusschen den hamer ende het aenbeelt, maer dat haer te letten stout, dat sy niet en wierden aggresseurs ende dat tegen harde (1. haer de) guarantie in faveur van Vranckrijck mochte applicabel werden, ende nae mijn geringh overlegh, dunct my, dat het niet seer dienstich noch voordeelich kan sijn, dat Haer Hoog Mog. met nieuwe reciproque defensive alliantiën met dese Croon alle mesures voor altoos met Vranckrijck souden breken, immers met soodaenigen verbintenis, dewelcke my voor de hant niet toe kan schynen van eenigh considerabel effect te sullen sijn. Den a) heer marquis de Castel Rodrigo waerschuwde my met deductie van verscheyden circumstantiën, dat Hare Hoog Mog. doch wel wilden op hare hoede sijn tegen Vranckrijck, ende bysonderlijck ontrent den Rijn, en stelde voor infaillibel, dat deselve den oorloch te verwachten hadden ende dat den Coninck van Vranckrijck daerom die continuatie van tijt ten reguarde van Spaengien toestont, om de handen gants vry te hebben, ende hielde het voor een concert tusschen Engelant ende Vranckrijck, 1) 15 Maart. 2) Het nu volgende is wel aangehaald. 673 dat men die propositie tot prolongatie van den termijn aen hem gedaen hadde, om sich met fatsoen daerop te verclaeren, ende onder anderen toonde hy my een brieff, uyt het Hoff van Weenen aen hem geschreven den 25en November lestleden, daervan ick een translaet uyt het Italiaens by desen voege onder n°. 3 '), daerby blijckt, dat monsieur de Grémonville *) ontrent den opperhofmeester ofte den prince Loquowitz 3) seer groote devoiren heeft gedaen, om den Keyser te diverteren van de tripleligue ende, sulcx niet connende sijn, dat immers Syne Keyserlycke Majesteyt sijn woort soude willen geven, indien den Coninck van Vranckrijck in oorloge quam met eene van die princen, die de voorschreven ligue gesmeet hebben, dat sich met soodaenigen oorloch niet souden bemoeyen ende Spaengien oock daervan soude diverteren met bedreygen van hem andersints niet te sullen assisteren, ende infereerde den heer marquis daeruyt, datter gene apparentie zijnde, dat Vranckrijck soude willen brouilleren met Engelant of Sweden, die propositie moet aengesien zijn op een rupture tegen Hare Hoog Mog." De Keizer heeft hier een bekwaam gezant in den graaf van „Petting"4). Beverningk onderhoudt zooveel mogelijk relatiën met hem en heeft hem de acte van neutraliteit van Ferdinand III conform artikel 13 van den vrede van Munster getoond 6); de gezant heeft op zich genomen zulk een acte van Leopold I te verschaffen. (Van Hieronymus van Beverningk. 15 April 16716)). „Hier heeft een sterck gerucht geweest, dat den marquis de Terion aen den Coninck van Vranckrijck hadde ver- 1) Verbaal, bijlagen, n°. 45. 2) Jacques Brétel, ridder de Grémonville, Fransch gezant te Weenen. 3) Eusebius Wenzel, vorst l.obkowitz, Oostenrijksch minister. ' 4) Eusebius, graaf Potting. 5) Zie Srbik, t. a. p., S. 30. G) Naar het origineel in Rolland n°. 2826; ook in Verbaal, bijlagen, nD. 93. Hier alleen geadresseerd aan den raadpensionaris; uit een paar onderstrepingen schijnt te moeten worden afgeleid, dat hij gedeeltelijk ook voor den griffier bestemd was. 574 cocht sijn casteel ende goet van Argenteau, gelegen op de Maze tusschen Luyck ende Maestricht, ende de kennisse, die ick hebbe van de importantie van die plaetse, alsoock van het fort Navaigne, ten respecte van de stadt Maestricht, dede my resolveren, om dat over te schryven aen den heer connestable, 't gene UWelEd. by copie nevens desen gevoecht sal vinden ende hoewel corts daerna particulierder tydingen uyt Nederlant inquaemen, daerin bestaende, dat men noch niets sekers van die handelinge ofte vercopinge en conde seggen, maer alleen, dat den gemelten marquis op 't voorschreve casteel geretireert was ende aen den commandeur van Navaigne geweygert hadde eenige van syne soldaten in te laten ende selfs eenen onder de voet hadde doen schieten van degenen, die te nae daeronder quamen, ende dat den grave van Monterey derwaerts hadde geschickt den grave van Marcin2) op hope van denselven te brengen tot reden ende beter verstant, maer dat men noch niet en wist van den uytslagh van die verrichtinge, soo hebbe ick goetgevonden daerover een conferentie aen te stellen met gemelten heer connestable, om te vernemen off de Spaensche de passagio te water aen de Francoisen ten respecte van den toevoer van Luyck wel souden derven ondernemen te beletten offte andersints ten behoeve van Hare Hoog Mog. te doen, sooals in myne voorschreven missive; ende heeft Syne Excie. voor sijn particulier advis gemeent, dat men de passagie aen de Luycksche schepen niet soude konnen beletten, betaelende aen den Coninck den gewoonelycken tol, die aldaer geheven wert, ende van de reste nam hy aen desen dagh aen de Coninginne te refereren ende my tegen den naesten te bequamen, om yets positifs aen Hare Hoog Mog. te connen seggen; ende hebbe ick vooraff dese kennisse aen UWelEd. willen geven, off mogelijck de heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslant eenige reflexie daerop wilden maecken, dat UWelEd. tijt hebbe, om de gedachten daerover te laten gaen. Het is buyten 1) Verbaal, n°. 85. 2) Jean Gaspar Férdinand, graaf van Marchin. 575 dispuyt een post van de aldergrootste importantie tot conservatie van Maestricht, als se in handen ware van degenen, die daer gewelt uyt souden willen doen, maer hoe men met een renversael van restitutie aen de Spaensche soude connen voldoen, genomen "dat het fort vermeestert wiert, off wat equivalent daertegen te vinden, weet ick soo hier niet in te schicken, tenware het genomen wiert op het cort van de subsidiën, ten behoeve van Sweden casu quo te avanceren, off diergelycken. Ick hebbe in allen gevallen geoordeelt, dat ick niet en conde sondigen met die propositie, blyvende Hare Ed. Groot Mog. in haer geheel ten respecte van de resolutiën, die daerop sullen believen te nemen, ende ick en brenge die saecke iegenwoordich verder niet" enz. (Tweede brief van Hieronymus van Beverningk. 15 April 1671 »)). Hiernevens twee copieën van brieven aan den griffier2). Op de eerste, meest zaken van commercie betreffende, en dus de belangen van onderdanen van Haar Edel Groot Mog., behoorde ter Staten-Generaal pas beschikt te worden op voorafgaand besluit van Holland; er moet niet in worden toegestemd dan met volkomen kennis van zaken, „want uut de weinige, die nu door myne handen gaen, hebbe ick genoeg ontdekt, dat de supplianten haer saecken niet altijd en astrueren na de sincère waerheid"; hij heeft hierover niet in bizonderheden willen treden. Op de andere, over zijn demissie, verzoekt hij een gunstige resolutie te bevorderen. Hier onnut te zijn, ware schande voor hem en schade voor het land en hij weet niet, wat hij nog zou kunnen doen 8). De post moet echter niet ledig blijven. Hij stelt voor voorloopig zijn secretaris, 1) Naar het origineel (alsvoren); ook in het Verbaal, n°. 92. 2) Verbaal, nos. 90 en 91; cf. Van Dijk, t. a. p., blz. 425. 3) 1 April had hij hierover reeds in den breede aan Van der Toght geschreven (Verbaal, n°. 73); hij wilde er den raadpensionaris, die voortdurend met zaken beladen was, niet in den breede over schrijven. 576 Mr. Ce-melis Meurier, te Madrid te laten •), dien hij zeer aanbeveelt, in het bizonder omdat hij Spaansch kent. (Van Hieronymus van Beverningk. 13 Mei 1671 2)). Uit de bijlage *) te zien, wat antwoord de Koningin in zake Argenteau en Navaigne gaf. Hij zal het er nu bij laten. „Ende om te voldoen aen den uwen van den 216n van de voorlede maent4), hebbe ick eergisteren aen den heer connestable gesonden de memorie ofte propositie by forme van missive, copyelijck in desen ingesloten 5), maer of ik schoon vertrouwe, dat men desersijds niet ongenegen mochte sijn tot die gesamentlycke rupture, so ben ik seer beducht, dat men dat werck sal soecken te dirigeren by forme van een formele conventie ende met een bedingh over den uytslach der saken, om niet als gesamentlijck ende met een gemeen-concert daernaer met Vranckrijck te mogen handelen. Ik weet wel, met wat voorsichtigheyt de tractaten van den Staet in de laetste tyden ontrent dat point sijn ter neder gestelt, maer, gelijck ick in desen van de hooge regeringe gants niet gelast en ben ende dat ick dien voorstel maer hebbe gedaen op 't advijs van de heeren gedeputeerden tot de triple-alliantie, in den uwen vermeit, soo en hebbe ick by deselve uyt den naam van Hare Hoog Mog. ook niet gesproken, ende bysoverre my yets voorkomt van de bedenckingen, hiervoren aen geroet, sal ik het daerhenen soecken te dirigeren, dat den grave van Monterey gelast werde met Hare Hoog Mog. daerover terdeegh te confereren. Men is hier over het Fransche wesen noch gants ongerust, hoewel men meer opinie heeft, dat die macht sal esclatteren tegen 1) Dit geschiedde niet: Van Dijk, t.a.p., blz. 435. 2) Verbaal, n°. 138. — Grootendeels ook bij Van Dijk, t. a. p., blz. 431 vlg. 3) Verbaal, n°. 129. 4) Brieven van De Witt. IV, blz. 208. 5> Bij Van Dijk, t. a. p., blz. 430. 57? Hare Hoog Mog. als tegen haer. Sy sijn van opinie, datter wel een maent of twee sonder feytelijckheyt sal voorbyloopen, overmits haer vloot noch in geen staet is ende dat sy noch geen vast besluyt konnen maken ontrent de saken van Munster ende van de fursten van Lunenburch, want men kan niet begrypen, waerom 5000 ruyters in Lotheringen blyven leggen, als datter intentie moet sijn die te voegen met de Munstersche macht te syner tijt. Maer dat. sijn gissingen ende de goede Godt wille alle die quade desseynen doen avorteren". (Tweede brief van Hieronymus van Beverningk. 13 Mei 1671 l)). Nadat zijn brieven zoo goed als geëxpedieerd waren, ontving hij een bezoek van den connétable, die namens de Koningin vroeg, of hij in last had in conferentie te treden over zijne memorie van den llen. „Daerop ik hebbe geantwoort, dat ik daertoe niet en was gelast ende derhalven ook die memorie niet en hadde relatif gemaekt tot Hare Hoog Mog. orders, niet wetende, of deselve daerover oyt hadden gedelibereert, maer dat het een resultat was van de conferentiën, by Hare Hoog Mog. gedeputeerden tot de triple-alliantie in Den Hage gehouden met den heer Estevan de Gamarra ende den generaal de bataille Louvignies, die by den grave van Monterey was afgesonden geweest2), ende waerop gevolcht was Hare Hoog Mog. resolutie van den len April, rakende de assistentie, te doen aen dese Kroon, in cas van de zyde van Vrankrijk mochte werden geattaqueert. Ende dewyle in de discoursen over dese materie de genegentheyt ende de intentie van de Koninginne scheen daerhenen te gaen, dat sy haer wel tot een nauwer verbintenis van wedersijds interessen ende defensie wilde inlaten, maer dat het soude moeten sijn onder de precautiën, soo in de executie als daernae ten uyteynde van den oorloch gerequireert, ende 1) Verbaal, n°. 144; grootendeels ook: alsvoren. 2) Wat door De Witt 21 April bericht was (t. a. p.). Brieven aan Johan de Witt. II. 37 578 sulks met het verbant van een volcome ligue, ende dat sy nochtans buytendien, by forme van auxiliaire troupen, Haer Hoog Mog. wel souden konnen byspringen ende albereyts dienaengaende aen den heer grave eenige ordres met een expressen waren affgegaen, is die conferentie sodanigh affgebroken, dat ik dese rekenschap soude geven aen Hare Hoog Mog. voorsz. gedeputeerden tot de triplealliantie ende dat van wegen Hare Maj'. daerover nader sal worden geschreven aen gemelten grave ende de ministers in Den Hage". Van Beverningk wil in deze belangrijke aangelegenheid op het gevoelen der gedeputeerden ad hoe niet vooruitloopen: „maer ik moet evenwel seggen, by forme van bericht, dat ik de onmacht van dese Kroone ende de desordren van de regeringe soodanig aensie, datter geen grooter hulpe van dese syde te verwachten is ende dat sy niet vele jaren de onkosten van den oorlogh sullen konnen dragen, selfs niet op dien slechten voet als die nu in haere Nederlanden gevoert wert. Hetgene men by assistentie van auxiliaire troupen soude mogen bedingen, soude ik voor soo veel tot voordeel achten, om sich daervan te dienen in dese occasie". Andere brieven van gezanten in het buitenland *) komen niet voor mededeeling in aanmerking. 1672. Voor de brieven van dit laatste jaar neem ik dezelfde volgorde als in de Brieven van De Witt. Ik begin dus met de brievén van Pieter de Groot2). (Van Pieter de Groot. 1 Januari 1672")). Ontvangen dien van 24 December4). Kan zich wel Vereenigen met de ingrediënten voor de instructie van 1) Over die van Hamel Bruyninx zie hiervóór, blz. 499, noot 1. i 2) In dezelfde portefeuille als die van 1670 en 1671 (hiervóór, blz. 481 en 532)'. 3) Uit. Parijs, evenals de volgende van hem. 4) Brieven van De Witt, IV, blz. 182. 579 een kapitein-generaal. Het zou goed zijn, dat de Ridderschap van Holland besloot den Prins nimmer te admitteeren. Verheugd, dat Haar Edel Groot Mog. eindelijk in de werving van 20.000 man hebben toegestemd. Te gelooven, dat men hier tot moderatie zal komen, is „t'enemael mis". De Koning wil zich van de Spaansche Nederlanden meester maken en beschouwt de Republiek als den eenigen sta-in-den-weg. Hij hoopt ons door den oorlog, door groote onkosten en het verlies van eenige steden zóó te verzwakken, dat wij onze naburen geen bijstand meer zullen kunnen geven, of ons de lust te doen vergaan hen verder te steunen. De Groot oordeelt den oorlog niet onvermijdelijk, omdat hij niet kan gelooven, dat Karei II Frankrijk zal durven steunen, en het laatste zal zonder hem niets kunnen doen, omdat wij dan de „meesters van de zee" zijn. „Maer ick en ben nyet gepersuadeert, dat die stilstand ofte dilay van oorloch ons seer vorderlick can sijn, omdat daermede de quade intentie nyet wechgenomen nochte de saecken in de vorighe stand gebracht sullen werden, als onnodich sijnde enigh nieuw bedyng te maecken, daer noch geen rupture en is geweest, waerdoor dan, hyer deselve haet ende opset blyvende, wy in een geduyrighe all arm in geduirighen oncosten sullen werden gehouden, sonder te kennen hopen, dat ontrent het stuck van de commerciën enigh redres kan werden gemaeckt, tot groot nadeel van onsen Staet, als welkers ingesetenen", om de lasten te ontgaen, die hyer op de Hollandsche schepen sijn geset, al het profijt van den handel aen dese natie toebrenghen, voor welkers rekening sy teghenwoordich vaeren, waerontrent my dunckt, dat wel enighe ordre soude dienen te werden gestelt; daer ter contrarie, dese Koning eens met Haer Hoog Mog. gebroocken hebbende, den oorloch nyet als door een tractaet, daertoe Bich mediateurs genoch sullen laten vinden, en can geëindicht werden, by hetwelke alles weer in vorighen staet can werden gebracht. Ick weet wel, dat veele luyden, my op dese wyse horende raisonneren, souden geloven, dat ick verre van het spoor was, dat het noch voor mijn reputatie nochte voor het welvaren van onsen Staet nut en was in 580 het minste engagement van wapenen met dese Coning te komen, maer als men daerteghen sal gelieven te considereren, dat wy nae alle apparentie noch ettelicke jaeren in deselve onseeckerheyt ende vervolgens in deselve oncosten sullen moeten continueren, so wy nyet door het eene of het andere toeval van succes met eren daeruut en comen, so sal men licht van ander sentiment sijn, voornaemelick als men daerby in achtinghe neemt, dat desen gedreygden oorloch so gevaerlick nyet en is als wy wel andre door Gods genadighe bystand sijn te booven gecomen". Uiteenzetting van de kosten, die de oorlog voor Frankrijk zal medebrengen, en de moeilijkheden van de campagne. Karei II, meent hij, zal zich niet buiten den oorlog houden om eenige consideratiën te onzen opzichte of om den Prins van Oranje, maar om zijn eigen onderzaten, „die, gepersuadeert zijnde, dat de intentie van den Coning1) is sich van de macht van Vranckrijck te dienen, om beyde, religie ende regieringhe, te veranderen, nae alle apparentie noyt en sullen toelaeten, dat haere vloot, gecommandeert by den hertoch van Yorck off prins Robert, iae mogelick by allebeyde, sal geooniungeert werden met de macht van een Coning, die, een groot gedeelte van sijn legher daermede overvoerende, deselve tot het gevreesde dessein soude kennen gebruycken". De gezant meent, dat Karei II, na eerst de Republiek bedrogen te hebben, nu ook Frankrijk zal bedriegen en, in plaats van de vloot, de mediatie aanbieden, om aan de verplichtingen tegenover Frankrijk te ontkomen; Zweden zal dan wel volgen. — Hierbij een memorie van een edelman uit Normandië, nu luitenant van de gardes2), die gaarne dienst in Nederland zou nemen. (Van Pieter de Groot. 8 Januari 1672). Wil aan de missive aan Fagel8) nog eenige regels toe- 1) Het hier .en verderop gespatieerde is in den brief uit cijferschrift opgelost. 2) Niet meer aanwezig. 3) Van Dijk, t. a. p., blz. 244 vlg. Handelt over de aanbieding van 581 voegen. „In de conferentie, die ick met den heer Le TelKefc!) tot St. Germain hebbe gehad, en hebbe ick nyet naegelaten Sijn Ed. voornaemelijck voor ooghen te stellen het nut, dat Syne Maj'. sowel als onsen Staet in verscheyde occasiën uut de goede intelligentie tusschen beyde de staten hadde genoten ende by continuatie van die noch gényeten conden, ende hoeveel datter derhalven Vranckrijck aen geleghen was, dat door de verwydering, die teghenwoordich schijnt voorhanden te sijn, onsen Staet nyet genootsaeckt en wierde andere engagementen te nemen, die in tijd en wylen dese Croon schadelijck mochten sijn, als voornaemelick, byaldien ten versoucke ende ter consideratie van den Coning van Engelandt den Prins van Oraigne in sijn dessein quam te reüsseren ende onsen Staet daerdoor onverbrekelick aen de interesten van Engelandt wierde vastgemaeckt. Maer ick vond tot mijn leedwesen, dat de grote animeusheytalhyer alle consideratiën heeft geabsorbeert ende dat men nyet so seer en wensoht als de ruine van onsen Staet, door wat wyse die oock soude moghen geschieden, soverre dat Sijn Ed. my antwoorde, dat onse intentie apparentelijck was de vrienschap van den Coning van Vranckrijck alleen te ambiëren, om van dö vrese, die wy hadden van de authoriteyt van den Prins van Oraigne, gerustgestelt te werden, dat Sijn Ed. seyde de intentie van Syne Maj'. gans nyet te sijn. Weshalven sonder passie myne gedachten laetende gaen op de teghenwoordighe constitutie der saecken, ick nyet anders en can oordeelen als dat men van verscheyde quaden het minste moet kiesen ende dat men dienvolgende onder de geprojecteerde instructie den Prins van Oraigne tot het bewuste employ soude kennen promoveren, mits dat daerdoor Engelandt wierde geëngagieert öf t'enemael de party van Haer Hoog Mog. aen te nemen öf door efficacieuse officiën van mediatie den brief der Staten aan den Koning van 10 December 1671 (t. a. p., blz. 106 vlg.). 1) Michel le Tellier, de bekende staatssecretaris. 582 deselve van dese gedreygden oorloch onder eerlicke conditiën te bevryden. Ick begrype wel, dat het van seer gevaerlicken gevolghe is sich het avancement van den vPriris van Oraigne op die wyse te laten extorqueren, maer als men daerby gelieft te considereren, dat hy, van die middelen ende aensienelickheyt in ons land sijnde, seer quaiick als een privaet persoon sal kennen gehouden werden ende dat derhalven maer over den tijd en werd gedisputeert, so meen ick, dat het van de wijsheyt van goede regenten is de- bonne grace te doen 't gunt dat toch sal moeten gedaen werden, ende daer sooveel avantagie uut te halen als mogelick. Wye weet, of God de Heer hem nyet so langhe het leven heeft gegeven, om ons by dese occasie van hem teghen Vranckrijck te dienen, die ons lichtelick daerna weder enigh ander middel aen de ' hand sal geven, om ons van Engelandt te ontslaen. Men soude by die occasie oock over de andere charges kennen conveniëren, in welken gevalle my seer aengenaem soude sijn, dat de sollicitatie van mijn swagher') mede tot een goed effect mochte werden gebracht. Hy is besich om hyer sijn goederen in seeckerheyt te brenghen ende met den eersten te vertrecken, maer ondertusschen en sal hy nyet laten veel aensouck alhyer te hebben, mogelick nyet so seer uut liefde tot hem als uut haet tot ons ende omdat men ons sijn dienst soude ontrecken, also men . hyer de opinie heeft, dat hy de enigste onder onse ruyterie is, die sijn charge verstaet. Ick ben verseeckert, dat men hem sal aenbieden een regiment met de qualiteyt van maréschal de camp, maer ick vertrouwe oock daerteghen, dat hy den dienst van onsen Staet nyet en sal quiteren". Nader over de mediatie, die Engeland, naar hij meent, gevolgd door Zweden, zal aanbieden. Maar bovenal moeten de gedachten van de regeering op oorlog gaan. Men is in Frankrijk het meest beducht voor de vloot. Had wel gewenscht, dat op zijne recommandatiën hieromtrent meer acht was geslagen. Clodocé2) zou op de vloot goede diensten 1) Montbas. 2) Waarschijnlijk reeds genoemd in een vroegeren, mij onbekenden brief van De Groot. \ 583 hebben kunnen doen. Hij is vroeger majoor te Calais geweest. Nu zendt de gezant twee geschriften van een officier van de Gereformeerde religie, die lang als ritmeester en ook in Amerika gediend heeft. Hij biedt aan met 15 fregatten Mattinique en Grenada te veroveren'). (P.S.) „De Coning beschuldicht Haer Hoog Mog. in sijn antwoord5) van andere allianciën geambieert te hebben; hetselve is my van de heer Le Tellier oock voorgecomen, die mijns oordeels de bewuste brief al voor myne audiëntie hadde. lek hebbe hem daerop wel gesecht, dat dat quam uut de informatie van de heer aersbisschop van Tholouse, die ten tyden van de heer Beverning in Spangien was s), die ick hem verseeckerde teghen de waerheyt te sijn ge-; weest; dan also hy daeraen nyet en heeft willen defereren, so is mijn .gedienstich versouck, dat ick nyet alleen daerontrent ten vollen mach werden geïnstrueert, maer in specie gemunieert met bewysen, als daer sijn de memoriën, van wylen den Spaenschen ambassadeur in Den Haeg" ")■ (Van" Pieter de Groot. 15 Januari 1672). Verwijst in het algemeen naar zijn brieven aan de Staten en den griffier 6). Is er niet van overtuigd, dat de koninginregentes van Spanje een jaar neutraliteit heeft toegezegd, al debiteert men dit als heel zeker. Waarom anders troepen naar de Spaansche grens te zenden? Men vleie zich niet meer met eenige hoop van den oorlog te zullen ontgaan. „Ick hebbe dese weeck by my gehad een trouw6) van grote conditie, comende tot mynent heel gedegiseert, sonder caros ende sonder enich gevolch, die my veel par- 1) Deze passage is grootendeels in cijferschrift. ! 2) Mignet, t. a. p., III, p. 660. 3) Hiervoor, blz. 568, noot 4. 4) Gamarra, die in 1671 gestorven was. 5) Van Dijk, t. a. p., blz. 252 vlg. 6) Waarschijnlijk is hier een woord uitgevallen, b.v. „heer" of „persoon". 584 ticulariteyten van de voorgenomen desseynen openbaerde, alle daerhenen gaende, dat men Haer Hoog Mog. door verscheyde hoop en sal soucken te amuseren, totdat men met een gewelt van volck tot binnen in ons landt sal gevallen sijn, om dan door de te maecken vrede Haer Hoog Mog. onlydelycke conditiën af te perssen. Diergelycke heeft my door indirecte weghen laten weten den prince van Condé, die sich altijd heeft getoont seer van mijn vrienden te sijn, dat ick my verplicht vinden UWelEd. des te meer bekent te maecken, opdat.men sich in ons land aen geen idele hoop en vergape, maer syne defensie in sich selven soucke ende voor winst houde, so der evenwel yets goeds van ter syden can comen. Ick hebbe alle diversche dese ministers gesocht te doen begrypen, dat het van het interest van Vranckrijck was, dat de Geünieerde Provinéiën nyet te subj ect aen Engelandt en werde gemaeckt; hetselve wierd by monsieur De Lionne wel begrepen, maer teghenwoordich, dat men het eygentlijck teghen de regieringhe heeft opgenomen, is dat maer olye in het vyer, ende byaldien men daertoe machts genoch hadde, men soude den Prince van Oraigne, sowel hyer als in Engelandt, met geweldt meester van alles maecken, om soveel te lichter door de corruptie van één persoon den Staet der Vereenichde Nederlanden nae haer wille te gebruycken. Ick verneme gaerne, dat de heer Cant1) naer Oost-Vrieslandt is vertrocken, omdat ick ten naestenby de reden daervan can begrypen, want het is seecker, dat men' de desseynen alhyer meest ontrent de drie reviere maeckt, ende voornaemelickteghenwoordich het o och heeft op de stadt van Nimmegen. Ick werde oock verseeckert, dat men hyer staet op enighe intelligentie in de frontiere maeckt, weshalven het, mines oordeels, nyet ondienstich en soude sijn, dat men de compagniën aldaer wat verleyde. So datelick werde ick met seer waerschynelicke circumvolutie bericht, dat de rupture teghen de Spaensche 1) Floris Cant, uit Gouda. 585 Nederlanden oock in korte wel soude kennen vallen ende dat daerom de militie alhyer so seer werd versterckt". (Van Pieter de Groot. 5 Februari 1672). Heeft met verwondering gezien uit dien van 28 Januari'), dat de Prins bezwaar maakt tegen de resolutie van Haar Edel Groot Mog. over het kapiteinschap-generaal. Ziet niet in, waarom het noodig is het admiraalschap met het generaalschap te verbinden, tenzij de bedoeling is den Prins ook op zee te gebruiken, wat misschien niet zonder vrucht zou zijn. — Laat men toch niet meer op het behoud van vrede hopen! Een sterk leger en een sterke vloot alleen kunnen ons helpen. Hij oordeelt zijn verder verblijf onnoodig, maar zal blijven, indien de Staten dit noodig achten, mits men hem in de kosten „te baet comt". Hij zal over de wensohdljkheid van zijn verder verblijf met Pomponne spreken. — Louvois' rapport2) is den Koning zeer aangenaam geweest, zoodat hij hem dadelijk minister van staat gemaakt heeft. Hij zeide onder meer, dat alles ten onzent nog zeer ongereed was, zoodat hij verzekerde, dat in de a. s. campagne de helft van het land kon worden veroverd. Men wacht hier nog op het besluit van Spanje, waar alles „so venael" is, „dat men alhyer de resolutiën, die daer werden genomen, can becomen van diegene, die daerover delibereren". In geval het besluit ten gunste van Haar Hoog Mog. uitvalt, zal men hier nog een derde leger oprichten. Hij is er nog niet zeker van, evenmin als Taxis en Molina8), die te Parijs zijn; de laatste wordt door het Hof, hoewel hij zijn publieke entrée nog niet gedaan heeft, zeer wel onthaald. „So het evenwel in Spaigne wel gaet, so soude men hyer wel kennen omsien, mits dat wy in sodanighen 1) Niet bewaard. 2) NI. over zijn reis naar.Keulen: zie Rousset, Histoire de Louvois, I, p. 342. 3) Molina was hier sedert einde Januari (Van Dijk, t. a. p., blz. 258). 586 postuyr sijn, dat men geen reden heeft van ons te verachten. Men begint hyer te vresen, dat de ambassade van Engelandt in Spaigne1) sich wel meerder soude kennen laten geleghen sijn aen de alliantie van den hertoch van Yorck met het huysch van Oostenrijck als aen de neutraliteyt van Spaigne. Het soude, mijns oordeels, een grote saeck-sijn, byaldien men de misintelligentie tusschen Vranckrijck ende Engelandt conde teweghe brengen, ende by die occasie geloof ik, dat hyer wat te doen soude sijn, om de andere te voorcomen; so dat nyet en wil gaen, so souder noch eene wech open sijn, dat is disordre in Engelandt te verwecken, waertoe my belooft is enighe middelen aen de hand te geven, sed ex nihilo nihil fit ende aen dat oer is men tot onsent dooff, hoewel daer qualick yet sonder intelligentie is uut te rechten". Montbas is op het punt van de terugreis te aanvaarden. Hoopt, dat hij met zijne sollicitatie zal slagen, „want, alhoewel hij al een goede somme van penninghen heeft overgemaeckt, so en geloof ick evenwel nyet, dat hy by ons sal blyven, - byaldien hem yemand over het hooft wert gestelt". (Van Pieter de Groot. 18 Maart 1672). Ontvangen dien van den ÏO6"2). Hoort met vreugde uit de brieven uit het vaderland, dat men met grooten ijver aan het werk is. Men blijft hier „even fier", ofschoon men oordeelt, dat de traotaten van Haar Hoog Mog. met Spanje „van vrucht" kunnen zijn, v.n. omdat ze ver- •1) NI. die van Robert Spencer, graaf van Sunderland (zie Van Dijk, t. a. p., blz. 447, en cf. hierna den brief van Boreel van 2 Januari 1672). 2) Deze brief is pas te voorschijn gekomen op een auctie bij Van Stockum's Antiquariaat (1921); zie de „Catalogue d'une belle et intéressante collection — provenant de feu M. J. Kneppelhout — et de M. J. G. van der Schaaff, n°. 477; ald., n°. 476, is gedrukt: Brieven van De Witt, IV, blz. 246; het blijkt uit dit nummer echter, dat deze merkwaardige brief ook aan den ruwaard gezonden is. — Door de 587 andering in Engeland zouden kunnen teweegbrengen. Bijna om de drie dagen gaat er van hier een post naar Engeland, zoodat het schijnt, dat men noch hier noch daar geheel buiten zorg is. bijzondere welwillendheid van den heer" P. A. Pijnappel te Hilversum, den tegenwoordigen eigenaar, kan ik den brief van 10 Maart (origineel; niet geadresseerd, maar blijkens den inhoud zonder twijfel voor De Groot bestemd), hier nog mededeelen: Heb u „door de pressante occupatiën" van de laatste vergadering van Haar Edel Groot Mog. sedert 18 Februari niet kunnen schrijven. Ontvangen de uwen van 19, 26 Februari en 4 Maart, alle gesloten in het couvert, waarin de copie van den brief aan den griffier; de laatste behoorde bij dien aan Haar Edel Groot Mog. ingesloten geweest te zijn, om met dezen voorgelezen te worden. Dit voortaan te vermijden, indien ge althans nog te Parijs zijt. „Ick en kan niet oordeelen, dat de saecken noch tot die maturiteyt gebracht sijn, dat men van nu aff aen sich soude connen dienen van de ouvertures, ten aensien van Schotlandt aen Uw Ed. gedaen, weshalven ick oock ick oock (!) die ouverture noch niet verder gecommuniceert hebbe, in voegen dat oock op het gevolch van dien noch geene dispositie heeft connen vallen". Meerman gaat in buitengewone zending naar Engeland. Men heeft geoordeeld deze „démarche" 'nog te moeten doen, al is men beducht, dat „soo redelycken versoeck" .als Meerman zal doen (nl. tot nakoming der alliantie) niet ingewilligd zal worden. Op Brandenburg is hoop en Brunswijk-Wolfenbuttel zal dan ook wel meegaan. Hel Hof van Zweden was bij het afzenden der laatste brieven vandaar nog niet te Stockholm terug, zoodat van daar nog geen „fundamcnteele advisen'' zijn te verwachten. „Maer uut liaere langsaeinheyt schijnt wel aff te nemen te sijn, dat van dese somer uut dien hoeck niet veel effectiff secours te hopen is. Het Engelsche Hoff schijnt door de ratificatie van Spaigne seer verstelt te sijn ende sich misnoecht te toonen, dat de Franschen haer van bet contrarie soo positivelijck hadden verseeckert. Wy hoopen ende bidden God Almachtich, dat noch eenige naedere incidenten ende toevallen hetselve Hoff tot haere waere interest ende observantie van haere tractaten mogen doen keeren, in wiens heylige bescherminge ick Uw Ed. mits desen bevelende, dese sal aff breecken ende verblyven", enz. — Van de in den aanhef genoemde drie brieven aan De Witt trof ik geen enkelen aan. 588 My is wel van goeder hand voorgecomen, datter in Engelandt voor Haer Hoog Mog. noch al yet soude te doen sijn, byaldien men sich wilde engageren, om gesaementlick met Spaigne tot het recupereren van Duynkercken voor Engeland voorsz. te arbeyden, maer als ick considerere, wat werk daeraen vast soude sijn, wat naeslach dat hetselve, als het al conde succederen, soude kennen hebben ende hoe schadelijck hetselve voor de Geünieerde Provinciën soude sijn, so en kan ick hetselve met myne speculatiën nyet overeenbrenghen, alhoewel ick van mijn devoir hebbe geacht UWelEd. daervan kennisse te geven. Hyer en sal ick nyet anders byvoughen als dat het, gelijck ick al voor desen heb geschreven, van sonderlinghe vrucht sal sijn, byaldien men Spaigne tot de rupture kan engageren als hetwelcke hier aldermeest werd gevreest; dat men teghenwoordich hier sijn dessein laet gaen op het aentasten van Wesel als waerdoor tegelijck aen Haer Hoog Mog. ende aen den Churvorst van Brandenburg affbreuck kan werden gedaen ende dat vanhier alweder yemand is affgesonden nae de Geünieerde Provinciën, om de fortificatiën te besichtigen ende daervan kennisse aen den Coning alhier te geven. Hy is een abt, genaemt Du Pommier, maer verandert dickmael van naem ende klederen". (P. S.) „Ick en weet nyet, of dit bouckjen >) in Holland al sal bekent sijn; men heeft er hyervandaen vijftich nae 't Hoff van Ceulen gesonden. Het sal wel dienen aen de heer Isola gecommuniceert te werden. Ick hebbe daer een sonnet bygevoucht, daeruut UWelEd. sal kennen syen, in wat voor sentimenten de geesten alhyer sijn. Men vraegde my onlanx, wat my van die ende diergelycke productiën dachte, maer ick en repliceerde nyet anders als dat ick hoop, dat onze Fransche gazettier daerop nae de campagne soude antwoorden". 1) Niet meer aanwezig bij den brief. 689 Van Boreel vallen de volgende brieven') mede te deelen: (Van Johan Boreel. 2 Januari 1672s)). „De tydinge, dat . Spaigne aen den Staet soude geven de contra-secourssen 8), heeft alhier soodanige ontsteltenisse gemaeckt ende is met groote vervremdinge tegens Spaigne opgenomen, want Engelant was garant aen Vranckrijck, dat Spaigne ten minsten neutrael soude blyven over de concessie van de prolongatie van de arbitragie nogh voor een jaer; Vranckrijck versouckt nu, off dat Engelandt de ratificatie soude beletten off de waepenen tesaemen voegen souden. Men heeft daerop een courier gesonden na den graeff van Suhderlant4), om denselven op den wegh te doen vertoeven tot naerder ordre, omdat men bedught is, dat de ratificatie niet sal weesen te verhinderen; andere seggen, dat desen courier is gegaen, omdat men bemerckt, dat den Keyser eenig difficulteyt maeckt in het huwlijck van de princesse van Insbrujfjï*6) met den hertog van Yorck, aen Sunderlant te notificeren, dat hy aen het Hoff van Spaigne over geen huwlijck sal hebben te spreecken; ende soude den hertogh van Richemond 6) soo lange vertoeven met sijn reys over den doop van de princesse van Denemarcken, totdat antwoort van Sunderland uyt Madrid off op den wegh sal weesen gekomen, om sigh aen het Hoff tot Copenhagen ofte daerontrent op eenigh ander huwlijck te informeren. Ick en kan niet bedencken, waeromme Engelandt soo hoogh opneemt de overgifte van dese 1) In R. A., Holland vóór 1795, nos. 2812 en 2816 (cf. hiervóór, blz. 554). '■- 2) Uit Londen, evenals de volgende van hem. 3) In verband met het verdrag van 17 December 1671 (Van Dijk, t. a. p., blz. 450). 4) Cf. hiervóór, blz. 586. 5) De aartshertogin van Innspruck, die later met Leopold I huwde (Burnet's History of my own time — ed. Airy — II, p. 20). 6) Charles Stewart, hertog van Richmond. 590 contra-garantie van Spaigne aen den Staet, want men heeft door mijn communicatie') de handelingh niet kennen ignoreren ende daer en was by Spaigne geen belofte ter contrarie gepasseert; soo gelooft men, dat men Spaigne mogelijck ergens wederom een brocke sal soucken af te lighten, tensy men anders yts prejudiciabels tegens den Staet soude willen conjectureren. Aen de conservatie van de vruntschap van de Kroon van Sweden voor den Staet sal dan seer veel gelegen weesen alsmede aen Brandenburgh ende de vorsten van Lunenburgh; ende indien de negociatie tot Stockholm succedeert, soo dunckt my, dat een ambassade van die Kroon ende van den Staet herwaerts van groote operatie soude wesen. Den heer hertogh van Yorck is Dynsdagh geweest in de vergaderingh van de Royal Compagny 2) ende de contractanten sijn ten hooghsten voldaen over de aenmoedinge; het' schijnt, dat men in desen tijt' in het troubel water geerne veel gout soude visschen. Voor desen heb ick Uw Ed. geschreven 3), om door eenige gevoelige gunstigheyt eenige personen alhier te konnen disponeren ofte te houden in den interest van den Staet; het is nu sóó verre door dien uytstel gegaen, dat ick nu den Staet alleenlijck soude versoucken de dispositie van één duysent gulden 's jaers, opdatter eenige personen souderr durven by my komen ende dat ick hooren magh saeken, welcke ten naesten by niemant van de cabale onbekent sijn, dat is van luyden van kennisse ende uyt goede monden, want te Hove en durft niemant my aenspreecken ende aen mijn huys komen weynige ende niemant durft my aldaer 1) NI. van de onderhandeling hieromtrent met Spanje, wat Boreel in opdracht van Haar Hoog Mog. aan Karei H had medegedeeld (blijkens zijn brief aan den griffier van 7/17 October 1671: R. A., Holland 2812). 2) Zie over de Company of Royall Adventurers of England trading into Africa, een artikel van W. Scott, in de American Historical Review van Januari 1903; cf. Japikse, Verwikkelingen, blz. 167. Uit den brief van Boreel aan de Staten (R. A., Holland 2812) blijkt, dat men bezig was de Compagnie.te hervormen. 3) Hiervóór, blz. 561. 59i yts seggen; de heeren van kennisse, welcke ick gae besoucken, en antwoorden niet op mijn vraege; een yder is gerétireert, veele wenschen de saecken wel anders, soodat ick uyt alle dese bejegeningen, mitsgaders over het verstel alhier aen het Hoff over de belofte van de contrasecourssen, by Spaigne aen den Staet te geeven, wel soude motten concluderen, off dat Vranckrijck ofte dat den Staet soude moeten werden misleyt, hetwelcke het eynde nu haest sal openbaren. Ick heb een persoon van noden, welcke onder de mynen niet bekent is ende noghtans van alle saecken wel is geinstrueert ende de oir heeft van veel personen; mogelijck sullen dry hondert gulden, mogelijck vijff, mogelijck seeven de saeok konnen volbrengen; waermede UwEd. toewenschende alle geluck ende gesontheyt in dit ende vele jaren, ende ick blyve altijt" enz. (Van Johan Boreel. 16 Januari 1672 ')). Antwoord op De Witt's brief van den 12en 2). Uitvoerige uiteenzetting over de vrijstelling van den impost op wijn. Vroeger genoten de gezanten in Engeland dezen voor 50 vaten Spaanschen en 15 Pranschen of Rijnschen wijn. Dit is geëindigd November 1668, toen meu begon er eenige verandering in te brengen. Boreel heeft dit eerst laten loopen. Eerst na zijn terugkeer als gewoon gezant heeft hij er moeite voor gedaan, om den vrijdom opnieuw te bekomen. Maar hoewel eerst gepaaid met goede woorden, heeft hij; tevergeefs geijverd. Hij moest steeds 4 p. st. per oxhoofd Pranschen en iets minder voor een aam Rijnachen wijn betalen. Ook de Fransche en Spaansche gezanten genieten geen vrijdom meer; Spanje heeft dezen ook voor den Engelschen gezant te Madrid ingetrokken. Hij betaalt bovendien 6 st. dagelijks voor eiken „baril" bier. Hij zal met de ministers over Downing's pretensie gaan spreken. 1) Eigenhandig (in Holland 2816 een copie). 2) Brieven van De Witt, IV, blz. 259. 592 (Van Johan Boreel. 19 Januari 1672 ■)). Heeft thans met de ministers over den vrijdom gesproken, maar hij is met weinig tegemoetkoming bejegend. Men zeide eerst, dat deze vrijdom in Engeland nooit bestaan had, wat Boreel weerlegde; toen, dat beide partijen elkander gelijkelijk moesten behandelen; daarop bood Boreel aan, dat de Republiek zou voorgaan, mits Engeland volgde, waarop geantwoord werd, dat ieder daarin naar zijn zin kon handelen, omdat het een beleefdheid en geen wet was. „Het sijn al spaenderen, om het vuyr aen te steecken, waerdoor, ende door andere meerder, ick grootelijck vreese, dat men in groote verbitteringe komen sal". (Van Johan Boreel. 20 Februari 1672 s)). Heeft gisteren avond met den Engelschen post aan den griffier 3) geschreven. „Zedert heb ick verstaen, dat den heer Downing4), kennende de intentiën van dit Hoff ende te voorbarigh sijnde door de vreese van de rapporten, welke hy uyt Engelant soude hebben óntfangen, hoe dat men alhier nu gereet soude staen, door het vertoeven in Hollandt, om uyt te vallen in een oorloge met den Staet, dat de Fransche penningen waren aengekomen ende óntfangen ende dat de vloot gereet was, hy best had geoordeelt bytijts sich te salveren op eenigerhande pretext. Men seght my, dat de Commissarissen van den Koninck het tractaet met Vranckrijck&) souden hebben gesloten ende geteykent na de aenkompste van het geit ende dat hetselve na Parijs is gesonden, om geratificeert te werden. 1) Eigenhandig. 2) Het is niet onwaarschijnlijk — blijkens den inhond —, dat dit alleen een secrete missive, dus geen afzonderlijke missive aan De Witt is. 3) In R. A., Staten-Generaal 7332. 4) Reeds begin Februari uit Den Haag vertrokken (Brieven van De Witt, IV, blz. 259 noot 4). 5) Dat van 12 Februari 1672 (Mignet, t. a. p., p. 700-701). 593 Men meynt evenwel, datter soodanige clausulen in gestelt sijn, dat Engelandt altijt sigh daervan soude konnen ontslaen". Men zegt, dat generaal Lambert in vrijheid gesteld zou worden, om met Mommouth in Franschen dienst te gaan. — Willoughby >) maakt zich gereed naar West-Indië te gaan, om, in geval van oorlog, Suriname te heroveren. — Kolonel Stapleton gaat naar St. Chrjatoffel.— Heeft vroeger meermalen geschreven, dat de Staten hier verlof tot aanwerving moesten vragen, die ook aan Frankrijk is toegestaan; er zijn genoeg, „alle goede ende geoefende soldaten", die zouden willen dienst nemen. (P. S.) Vandaag is een embargo gelegd op alle schepen, die zouden willen uitvaren, behalve de koolschepen en de Terraneuve-vaarders. Ook zijn er 15 schepen aangekocht, om tot branders te dienen. (Van Johan Boreel. 27 Februari 1672). Uwe missive van den 19*nl) met bijlagen ontvangen; „ende wat aengaet den eersten artikel, soo heb ick UwEd. voor desen seer dickwels geschreven, hoe dat de saecken alhier seer secretelijck werden gemanieert ende dat men niet anders als uyt conjecturen oordelen kan, watter geschiedt soude sijn, ende is te geloven, dat dese twe koningen, soó lange hebbende soo nauw gecorrespondeert, off mondelijck off schriftelij ck niet souden wesen verbonden in eenige saecken, voornamentlijck als, den marquis de Signalay 3) alhier nu laetstmael sijnde overgekomen, dagelyxe conferentiën wierden gehouden ende eenigh geit in specie was óntfangen ende dat men doenmael sprack van het sluyten van eenigh tractaet ende dat men den trommel terstont liet slaen voor den hartogh van Monmouth; dogh men segt my, dat alle die engagementen 1) William Willoughby, bij de verovering gouverneur van Suriname. 2) Brieven van De Witt, IV, blz. 259. 3) Jean Baptiste Colbert, markies van Seignelay. Brieven aan Johan de Witt. II. 38 594 niet craghtigh en sijn tegens het intrest ende gemaeckte allianciën, indien den Staet maer soude willen handelen met alle confidentie ende toestaen saecken, welcke voor deesen by den Staet aen Engelant niet en sijn geweygert geweest; ende bemerckende, dat den Staet het point van de vlagge heeft gelieven te accrocheren aen het vrye gebruyck van de zee, soo vreese ick, dat uyt hetselve point meerder moeyte ende gevolgh sal ontstaen, ende na veeier ende mijn geringh oordeel, onder versekeringh ende nademael den heer Downing alleenlijck sprack ende claeghde in sijn memoriael over het 19° artikel, seggende, dat den Staet synen Koninck soude erkennen voor souverain van de Brittannische zee ende niet disputeren, nu off hiernaemael, het reght van de vlagge; deselve periode was gestelt copulative ende dat dienvolgende de erkentenisse als souverain niet verder konde werden verstaen als over de vlagge, soodat deselve precautie — onder correctie — aldaer hadde konnen werden voorbygegaen, ende konde deselve namaels niet geëyscht werden als door een nieuwe instantie ende debat; immers dat point staet nu soodanig ende men verwaght alhier ten eersten een resolutie op de antwoordt van den 8/13 Februari van den Koninck1). Ick bidde UwEd. met alle ernst, dat alle personele diffidentie moge werden ter syen gestelt ende weghgenomen werden alle klyne obstaculen ende saecken, dewelcke deselve schynen off inderdaet souden konnen verhinderen, maer ter contrarie onderbouwt moge werden een goede vruntschap ende opreght vertrouwen tusschen alle personen ende over alle saecken in dese gantsch bekommerlycke tyden ende groote desseinen. Het point van de Macasser *) is demonstratyf, dat hetselve in den oorlogh off tusschen den gestelden tijt is geschiet, ende ick verstae mede, dat men voor dese daerover gesproken ende malckanderen verstaen heeft, soodat den Koninck alleenlijck dit point heeft aengeroert onder de -1) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 259, noot 4. 2) Cf. alsvoren, blz. 260, noot 1, en nog hiervóór, blz. 481. 596 rest, ende op het oversenden van het tractaet by den heer Douwning. De groote saeck over het employ van den heere Prince van Orenge was seer dienstigh ende nodigh, dat wierde ingeschickt, soo voor den Staet' als tot voldoeningh in de affectie ende estime van dit Hoff; ende is niette twyfelen, off deselve sal in beyde grooten dienst ende vertrouwen verwecken voor den Staet, waerin dat ick UwEd. noghmael bidde te willen arbeyden ende coöpereren in goede correspondentie ende wegh te nemen alle personele insighten ende relatie van saecken. Het overkomen van de ratificatie uyt Spaigne ') werdt vooralsnogh alhier te Hove niét aengenomen; men wilt niet gelooven, dat Spaigne deselve kan hebben gegeven, nademael het eerste point van de instructie van den grave van Sunderland soude inhouden — soo men seght — 't selve te beletten off anders terstondt te vertrecken uyt Madrid, ende dat dien heer soude hebben geadviseert met den laetsten courier, over aght daegen alhier aengekomen — soo men seght —, dat1'deselve ratificatie nogh niet was geaccordeert, maer datter groote apparentie was, dat het soude geschieden". Dringt er nogmaals op aan verlof tot aanwerving in Engeland te vragen. Van Johan Meerman, in Maart naar Engeland gezonden (Brieven van De Witt, IV, blz. 260), zijn eenige brieven aan De Witt voorhanden 2), die volgen: 1) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 274. 2) In R. A., Holland vóór 1795, n°. 2816. — In R. A., StatenGeneraal 7332, komt een brief van Heerman aan De Witt van 14 Maart uit Leiden voor, luidende (de cursief gedrukte 'passage is in den brief onderstreept): „Ick ontfange soo aenstonts een briefken van den heer ambassadeur Boreel, daerinne een periode intlueert, die ick, als niet wetende, of deselve in syne depèsches aen den Staet mede komt, UEd*. hiernevens toesende • Den Koninck seggende my gisteren, dat ick den Staet soude schryven, dat hy den Stoet bedanckle over het avancemenl 596 (Van Johan Meerman. 18 Maart 1672»)). „De kortheydt van de weynige ueren, die ick op heden hier geweest ben, heeft my noch geen materie roet sekerheyt gesuppediteert, om aen den heer griffier Fagel volgens den draet van Haer Hoog Mog. resolutie van den 4e desesJ) yets te konnen mededeelen, dat schryvens waerdigh is, gelijck ick oock aen UEd1. om deselve reden niets gewis communiceeren kan. Alleen is het *) generale seggen hier in dese stadt ende in de plaetzen, daer ick onderweeg aen geweest ben, is *), dat men alhier met de uuterste spoedt de equipage voortset ende dat den hertoch van Yorck opentlijck voorgeeft in het begin van de aenstaende maent April mei de gereede scheepen zee te sullen kiesen ende voor de maent van Mey compleetelijck met de geheele vloot te sullen cunnen ageeren, tot wekken eynde den hooggemelten hertoch gislren nae Chattam is gegeten, om alles te doen accelereeren, gelijck hy my oock op gisteren op de riviere met een coninexjacht is tegemoetgekoomen, sooals ick, te Gravesende koomende, verstont, te weeten, dat den voornoemden hertoch in het voorsz. jaght geweest was, 't welck my in het voorbypasseren noch onbekent was; de oorsaecke van dese reyse seght men geweest te sijn, dat alhier een abusijf gerucht hadde geloopen, dat de Hollantsche vloot al zee gekosen hadde, met intentie, om de conjunctie van de schepen van Portsmouth met die van dese riviere te beletten, welcke cmjunctie men hier schijnt seer te sullen behertigen, ende Van sijn neeff, ende dat hetselve hem seer aengenaem was. Ick meyne oock wel te weten, dat hetselve een aenleydinge is, op hoope, dat den Staet de notificatie van de promotie aen den Coninck soude laten doen, omdat de Coning die occasie soeckt, om te antwoorden". Meerman laat het oordeel aan De Witt over.. 1) Uit Londen, evenals de volgende van hem. 2) Houdende zijne instructie met aangeving van de gewone wijze, waarop hij zyne correspondentie had in te richten (R. A. Res. StatenGeneraal i. d.). 3) De hier en verderop cursief gedrukte passages zijn in den brief onderstreept. 4) Dit „is" is overbodig in den zin. 597 heeft dat gerucht sijn versterckinge gevonden uut het toeval, dat het 's landts schip Harderwijck, dat tot mijn transport diende, op Maendagh voorleden ') met my in zee is geloopen, sijnde dat alhier voor een begin van het uutloopen van 's landts vloot, soo het schijnt, aen gesien geweest; men is hier oock seer bekommert voor eenige zeehavenen van dit rijck, tot welcken eynde men alhier verscheyde stucken canon nae Nieucastel 'heeft gesonden, tot defensie van deselve plaets, sulckx dat de uyterlycke apparentiën sigh niet anders totnochtoe schynen op te doen als ick deselve my, in Hollandt sijnde, ingebeeldet hadde alhier te sullen vinden; waermede, wel mogende lyden, dat, soo UEd'. oordeelen moghte, dat hier yets waerdigh was tot communicatie ofte wel tot deliberatie van de heeren Haer Hoog Mog. gecommitteerden gebracht te werden, dat hetselve geschiede, sal ick my onderschryven", enz. (Van Johan Meerman. 22 Maart 1672). „Om de cortheyts wille sal ick my refereeren soo tot den publycken brief aen Haer Edel Groot Mog. als tot de copye van den brief aen de heer griffier Fagel, hier ingeslooten2), niet kunnende sien, dat het noodigh is myne verdëre trayn alhier te laten overcoomen, maer veeleer my te prepareeren tot mijn thuyscomste, om Haer Hoog Mog. te representeeren eenige importante saecken, die ick het pampier niet derve vertrouwen, seer becommert sijnde, dat de Engelsche dese brieven ende het Hollantsche packetboot sullen ophouden, te ware UEd'. op myne terugcomste eenige notable consideratiën hadde ter contrarie, ten welcken eynde ick aen mijn hoffmeester dese reys oock schryve, dat hy uyt UEd'. sal hebben te onderstaen, hoe hy sich daerontrent sal hebben te gedragen. 1) 14 Maart. 2) Beide in het Verbaal van Meerman en Boreel 1672 (R. A., legatie 800). De indrukken der gezanten zijn zeer ontmoedigend. Oorlog is te verwachten. 598 Het sal mijn aengenaem sijn UEd'. wyse gedachten eens te mogen verstaen over de applicatie van het 32e artikel van het tractaet van Bredal) op de jegenwoordige arresten, in zee ende in de havenen gedaen; niet, dat ick verwachte, dat, hoe concludent dat oock het voorsz. artyckel in cas subject moghte sijn, de Engelsche daeraen sullen defereeren, want men alhier sich niet meer na de reden, maer alleen na de passiën reguleert, maer sal evenwel hetselve tot myne onderrichtinge strecken konnen; waermede blyve", enz. (P.S.) „Soo aenstonts, komende van den ambassadeur van Spagnien 2), heeft deselve ons sijn ongenuchte merckelijck getoont, dat Haer Hoog Mog. het Hoff van Spagniën negligeerden, sonder aldaer een ambassadeur te senden, versoeckende, dat wy toch dat point seer serieuselijck souden willen overschryven". (Van Johan Meerman. 25 Maart 1672). Moet zich om de veelvuldigheid der zaken en om gebrek aan klerken tot den brief aan den griffier 3) refereeren. (P.S.)4) „Daer leggen 4 schepen alhier op de rivier gereet, om nae de Suratti ende Bombay te loopen, die utermaten kostelijck geladen ende ook seer sterck bemant sijn. Wachten maer nae een favorabele Oostewint. Als men maer 8 fregatten konde doen zee kiezen, om het Canael uut te geraecken ende die vier schepen, aldaer komende, op te nestelen ende alsdan achterom te huys te komen, waere het een seer groote saeck ende die de Engelsen hier seer soude doen schreuwen. Ick supponeere, soo onse Smirnasse vloot behouden door raeckt, daertoe 1) Tijd van 6 maanden stellende voor eigenaars van schepen enz., om deze, in geval van nieuwen oorlog, uit de wederzijdsche landen in veiligheid te brengen. 2) De markies Del Fresno. 3) In het Verbaal (t. a. p.). Handelt o. a. over den aanval op de Smirna-vloot in het Kanaal (cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 323 vlg.). 4) Dit P.S. is van 27 Maart. 599 de ingekomene tydinge ons al schynen goede hoop te geeven, dat de Engelse schepen voor het eerste misschien wel wat in haer havenen sullen inloopen ende de schaemte wat laten overgaen van soo een infame manier van sijn nabueren onder een negociatie van vreede te attaqueeren, te hebben in het werck gestelt". Volgt een beschrijving der vier schepen. „Doen den Coninck aen ons beliefde te seggen *), dat hy ordre hadde gegeven alle onse schepen aen te tasten, hadde ick wel dien inval, dat, soo wy nu ter tijt met Engelant alleen te doen hadden gehadt ende dat Vranckrijck ons van de lantkant met soo een swaere macht niet en stont, om te attaqueeren, dat wy ons in geenderhande onderhandelinge met de Engelsen hadden behooren in te laten, vóórdat de vporsz. verongelyckingen souden sijn gerepareert geweest, maer, bemerckende, dat den heer Boreel van een ander verstant was, ende ick oock vresende, dat dat wat te hoog soude hebben gedraaft ende dat men in Hollant het misschien heel qualijck soude hebben opgenoomen, soo hebbe ick de voorsichtigste weg wel willen ingaen, ende hebben wy vervolgens de conferencie2) geëntameert, die in den onse van 12/22 deses is gementioneert. Uut het antwoort, dat Syne Majesteyt aen den ambassadeur van Spagniën heeft gegeven, schijnt, dat men met goedt fondament soude konnen besluyten, dat de intentie van de twee Croonen niet en is de Spaense Nederlanden te attaqueeren 3), ende, dat waer sijnde, soo schijnt oock, dat de Spaense secoursse ons niet heel veel te stade sullen komen, vermits hetgene Haer Hoog Mog. van haere milicie haer hebben toegesonden, considerabelder is *) als het 1) In een antwoord op een memorie der gezanten, waarover deze berichten in hun brief van 22 Maart aan de Staten-Generaal (Verbaal, t. a. p.). 2) NI. met de hun toegewezen commissarissen. 3) Dit had Karei II Del Fresno verzekerd in een audiëntie op 25 Maart (zie het Verbaal, t. a. p., op dezen datum). 4) NI. zes regimenten (zie Brieven van De Witt, IV, blz. 291 en vlg.). 600 secours van de Spaensen, dat Haer Hoog Mog. van haer souden krygen, ende sulx dat men op alle manieren behoorde te laboreeren, om die Croon ') tot een rupture te disponeeren. Van de schepen, die tegen de Smyrnasse vloot gevochte hebben, sijnder twee in de Duyns gekomen, die heel geharasseert sijn, die men, soo die daer blyven met anderen, die daer sijn ende niet sijn geweest in de bataille, ende2) soo men maer 12 of 15 schepen konde uut den Staet uutmaecken, seer bequaem daer opgenestelt souden konnen werden, susponerende, dat lichtelijk de officieren ende eenige van haer volck aen lant sullen sijn. Men heeft hiervandaen verscheide Engelse lootsen nae de Franse havenen gesonden, om de Franse schepen, die gereet souden konnen sijn, af te haelen, tot versterckinge der Engelsen. Naderhant sijn de andere schepen, die in het gevecht geweest sijn, mede in de Duyns gekomen; van Holms sijn noch geen brieven, daeruut sommige conjectureeren, of hy wel doot mochte sijn. Men spreeckt van vijff coopvaerdyschepen, die van de vloot gedetacheert ende by de Engelse genomen souden sijn". (Van Johan Meerman. 29 Maart 1672). Zijn laatste was van den 25en met een P.S. van den 27cn. „Sedert is hier tydinge gekoomen, dat men in de Vereenighde Nederlanden beslagh gedaen hadde op de Engelsche schepen, aldaer sijnde, dat een seer goede saeck soude sijn, als het maer met exactitude ende vigeur geschiet, vermits men hier seght, dat deselve al seer veele in getale sijn; op gistren beliefden ons Syne Majesteyt daeromtrent weder deselve vrage te doen, die syne commissarissen aen ons daer tevooren gedaen hadden3), maer 1) NI. van Spanje. 2) Van hieraf loopt de constructie van den zin in de war. De bedoeling is duidelijk genoeg. 3) NI. om een schikking te treffen over 'art. 32, 601 wy antwoordeden wederom, dat wy daerinne niet gequalificeert waren yets te doen, maer dat hetselfaè in allen deelen van Haer Hooch Mog. deliberatiën diende te defiueeren, maer vraeghden echter by die occasie Syne Majesteyt, of het Syne Majesteyts intentie was daerinne oock te begrypen de schepen, op Syne Majesteyts ordre, vóór de declaratie van den oorlogh, in zee genomen ende in de havenen mede voor deselve tijt opgebracht, gelijck de reden mede scheen te dicteeren, want deselve soowel als d'andere ten tyde van de declaratie "van oorlogh in de havenen waren geweest, maer Syne Majesteyt beliefde daerop te seggen van neen, 't welck UEd'. tot narichtinge kan strecken ende meteenen aenleydinge geven, om serieuselijck syne gedachten te laten gaen op1) het arrest van de Engelsche effecten in de Geünieerde Provinciën, die men hier seyt tot veel millioenen te sullen klimmen, want dese natie, het tractaet opentlijck belieft hebbende te violeren, door alle die hostile actiën ter zee ende het arrest in de haven, schijnt geen reden ter werelt te sijn, dat Haer Hoog Mog. daeraen gehouden souden sijn. Der is, mijns oordeels, in dese tijtsgelegentheyt niet anders te doen als te dencken op een leste ende vigoureuse defensie, ende liever, soo het doenlijck was, met eenige particuliere surprise hier ofte daer op de Engelschen onverwacht een avantage te bereycken als een hooftbataille te licht te wagen. Men begint sigh alhier seer te flatteeren, daermede dat men opentlijck onder de coopluyden wegens het Hoff debiteert, dat men van Spaigne niet quaets te verwachten heeft ende dat sy daerinne gerustconnen sijn, dat haere commercie haer aldaer niet geïncommodeert sal werden, maer ick wil niet vertrouwen, dat alsoo sal uutvallen, maer ter contrarie, dat Haer Hoog Mog. door alle wegen Spaigne sullen doen begrypen, dat men sijn saecken noyt wel en doet, als men die ten halven doet, ende sulckx dat hy met een rupture 1) Het gespatieerde is in den brief uit cijferschrift opgelost. 602 in de partye moet treden, daer mogelijck al veel in soude konnen doen, als men haer op d'een ofte andere manier wat gerustheyt konde geven ontrent de middelen van sigh in de Westindiën van de schaden, die de Engelschen haer aldaer lichtelijck souden konnen toebrengen, wat te konnen garandeeren, want de apprehensie van die schade soude mischien Spaigne van Haer Hoog Mog. interessen andersints konnen doen afftrecken". Hiernevens een exemplaar van de oorlogsverklaring. De Koning is vanmorgen vroeg met York de rivier afgevaren en wordt niet vóór Donderdag (31 Maart) terugverwacht, waarom Meerman pas drie dagen later zal kunnen vertrekken *). (Van Johan Meerman. 5 April 16722)). „Myne naestlesten ende laeste aen UEd1. sijn geweest van den 25°, 27° ende 29° passato, sedert welcken tijdt voor my, nae mijn oordeel, alsmede nae het oordeel van den heer Boreel, niets anders te doen is geweest als hier vandaen te gaen ende mijn afscheyt te neemen ende Haer Hoog Mog. van alles circumstantielijck rapport te doen, geconsidereert, dat nu alles hier tot den oorlogh is uutgevallen ende dat alles tot de uuterste extremiteyten wert geprecipiteert, sijnde de declaratie van oorlogh aen al de werelt door den druck gemeen gemaeckt ende werdende de exemplaren daervan langs alle de straten voor nouvelles verkocht, daervan ick aen UEd'. hierbevooren een exemplaer gesonden hebbe; de proclamatie 1) Reeds in de conferentie van 27 Maart hadden de Engelsche commissarissen, met wie de gezanten onderhandelden, medegedeeld, dat de Koning op dien dag tot oorlog besloten had, „welcke ouverture de voorn, heeren ambassadeurs ongemeen seer surpreneerde" (Verbaal, t. a. p., op 27 Maart). — Een origineel exemplaar der oorlogsverklaring ligt in Boreel's brief aan de Staten van Holland van 2 April 1672 (Holland 2812). 2) „In 's Conings jacht de Henriette op de reede van Gravesendt". 603 van dien was ten tyde van mijn vertreck van Londen met het geklanek van trompetten nogh niet gedaen ende vertrouwe oock nu deselve soo lange uutgestelt is, dat deselve mischien oock wel niet geschieden sal; nae de eygentlycke reden daervan soude ick maer alleen konnen gissen, als deselve niet perfectelijck wetende. Daerby dan oock gecopmen de positive ordre, die den hertoge van Yorck door een van syne edellieden, aen mijn logement met een van desselfs kostelycke carossen gecoomen sijnde, aen diegene, die aen huys waren, heeft koomen geeven van dat ick soude hebben te vertrecken met hetselfde schip, met hetwelcke ick gecoomen was, even op deselve tijdt, jae op hetselve moment, als de heeren commissarissen van Syne Majesteyt met ons in Witthall in conferentie waren ') ende dat sy ons bekent maeckten, dat Syne Majesteyt geresolveert hadde Haer Hoog Mog. den oorlogh aen te doen; ick meende in 't begin, dat door eenige onkunde van de tael mischien eenig abuys daerin soude kunnen geweest sijn, maer, den portier van het huys, die een Engelsman was, hetselve alles hebbende geconfirmeert ende de Koninck op ons verhael dat niet disavoueerende ende de vordere van het Hoff de saecke selfs wel toestaende, maer alleen de al te groote rudesse, met dewelcke den edelman sigh geuuttet hadde, culperende, soo bleef geen dubiatie van de saecke selfs meer overigh; behalven alle hetwelcke hebben alle wel geïntentioneerde Engelsen, als deselve in den doncker by my quaemen, dat nae de declaratie van den oorlogh noch seer weynigh is geschiet, my koomen verseeckeren, datter niet meer alhier te doen was ende dat men met my oock geen communicatie meer souden houden, sulcx dat ick dan, ingevolgen van Haer Hoog Mog. goedtvinden ende permissie van den 4en Maert "voorleden ende volgens de nature van de saeck, my tot mijn vertreck hebbe geprepareert ende hebbe van Syne Majesteyt, van de Coninginne, van den hertogh van Yorck ende verdere heeren van het Hoff op Vrydagh voorleden 2) mijn afscheyt genomen, met intentie, om des 1) Op 27 Maart (hiervóór,, blz. 602 noot 1). 2) 1 April. 604 anderen .daegs s'mergens van Londen te vertrecken met een coninckxjaght, dat tot Greenwitz op de riviere lagh, hebbende tot dien eynde aireede tot transport van mijn weynige bagagie van Londen tot Greenwitz de noodige warryen') ingehuert". Juist dien morgen kwam een Staten-bode met depesches, waarvan de inhoud öf tot informatie der gezanten diende öf reeds door de gebeurtenissen was achterhaald, bepaaldelijk de resolutie, om den Koning nog te doen aanspreken over de aanhouding en inbeslagneming van schepen, genomen, toen de Staten nog niet konden weten, dat de oorlog al verklaard was, evenals de resolutie, om Meerman te verzoeken nog in Engeland te blijven en zijn bagage over te laten komen, „'twelck Haer Hoog Mog. geweeten hebbende, ontwyfelijck'tot het neemen van soodanige resolutie niet gekoomen souden sijn gewéést, want andersints soude soodanige resolutie met sigh moeten sleepen, immers nae mijn oordeel, een demonstratie van de uuterste kleynmoedigheyt tot een sonderlinge naedeel van Haer Hoog Mog. affaire aen dit Hoff. Ende ben oversulckx om de voorsz. redenen ende omdat de bedenckingen, die den heer Boreel aen den heer Mauregnaut voor sijn particulier overgeschreven hadde, voor dese tijtsgelegcnlheyt van geen de minste apparentie van succes waeren, alsmede omdat alhier ~) yder beschroomt was met my meer te spreecken ende dat ick sulckx als opgeslooten souden hebben moeten sijn geweest in mijn logement, sonder yets in het minste of het meeste ten dienste van mijn vaderlandt te hebben konnen verrichten, met goedtvinden van den heer Boreel by myne voorige voorneemen gebleeven ende ben alsoo t' scheep gegaen". Thans wordt hij door storm opgehouden. P.S.3) „De storm van handt op handt nog vermeerderende 1) „Wherries", roeibootjes, sulten bedoeld zijn. 2) Het cursief gedrukte is in den brief onderstreept. — De brief aan Mauregnault is klaarblijkelijk dezelfde, die als „Missive Boreel aen een Vrient" in de Notulen van Hop en Vivien voorkomt (cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 262, noot 1). 3) Dit P.S. is uit Londen, ,,'s avonts laet". 605 ende de capiteyn van het jaght adviseerende, dat hy vertrouwde, dat dit quade weder ende wint lichtelijck wel tot de volle maen toe soude connen dueren, ben ick te raden gewerden raet het jaght tot Greenwits op te loopen, om beter weder ende wint aff te wachten, latende aldaer in hetselve jaght mijn train ende bagage, en ben voor mijn persoon alleen tot Londen gekoomen, om te sien, of het Hollantsch packetboot eenige publycke depesches van importantie medegebracht moghte hebben". Dit is echter niet het geval en hij vindt uit Londen ook niets bijzonders te melden; „alleenlijck bericht my den heer Boreel, dat het van een minister van den Coninck is geseght, dat het beslagh, dat alhier op den 16/26 Maert op de Hollantsche schepen is gedaen, door ordre van den Coninck sedert weder is ontdaen, apparentelijck niet '). uut een reden van rechtvaerdicheyt, maer dat sy hier op de riviere maer een eenigh scheepje hebben gevonden, 'twelck ick niet en wil hoopen, dat Haer Hoog Mog.2) van haer syde het beslagh sal doen relacheeren om de convincante redenen, daeromtrent militerende ende in eenige van myne voorige aen den heer griffier aengeroert. Den heer Boreel bericht my oock, dat hem van ter syde in discrete termen sooveel geseght is, alsdat hy mede moet dencken om te vertrecken". Voor de ontcijfering het cijfer van den griffier te gebruiken, omdat De Witt's cijfer aan boord van het jacht is gebleven 8). 1) De nu volgende, in cijferschrift vervatte passage is in den brief onopgelost gelaten. Het cijfer is dat van den griffier (zie het slot van den brief). Het is opgelost raet behulp van ontcijferde passages in brieven van "de gezanten in Engeland aan den griffier uit April enz. 1672; in vroegere dergelijke brieven is een ander cijfer gebruikt. 2) Hiervoor dient in een anderen brief het cijfer 154, terwijl hier 155 staat; men heeft echter soms in hetzelfde cijferschrift twee opvolgende getallen voor denzelfden eigennaam en dit zal hier ook wel het geval zijn; misschien moet „Haer Edel Groot Mog.." gelezen worden. 3) Achter op den brief schreef De Witt: „Triple-alliantie. Griffier, om te ontcijfl'eren". 606 Boreel bleef in Engeland, maar er is nog slechts een enkel briefje van hem aan De Witt van 3 Mei 1672 aanwezig, dat ons bier niet hoeft op te houden. Wel vallen nog enkele brieven van Halewijn ') te noemen, die — na den inval der Pranschen in de Betuwe en ten gevolge van het bekende besluit der Staten, om onderhandelingen aan te knoopen — naar Engeland werd gezonden2). Deze brieven behooren ecbter tot een andere orde van zaken, waaraan De Witt geen deel meer had, waarom ik meen ze hier niet te moeten opnemen. Ik maak alleen een uitzondering voor den aanhef van een ervan, die kort na Halewijn's aankomst moet geschreven zijn en waarin hij den indruk weergeeft, dien de eersle moordaanslag op De Witt op hem gemaakt heeft: (Van Cornelis Teresteyn van Halewijn. Einde Juni 1672 ')). „De tydinge van het enorm dessein, tegens UEd. persoon ondernomen, heeft my van herten geaffiigeert, soo ten 1) Eveneens in R. A., Holland vóór 1795, n°. 2816. — Op gezag van Wagenaar XIV, blz. 42, heb ik hem in de uitgave der Notulen van Hop en Vivien Francois gedoopt, maar dit is fout; het is de uit het stadhouderschap van Willem III welbekende Cornelis Teresteyn van Halewijn, die in 1672 naar Engeland ging; hij was lid van het Hof van Holland sedert 1670; een Francois Teresteyn van Halewijn bestond in dien tijd, voor zoover ik weet, niet en was in elk geval geen lid van het Hof van Holland. Res. Staten-Generaal 16 Juni 1762 (R. A.) wordt de gezant Cornelis genoemd. 2) Met Dijkveld, die echter reeds in het begin van Juli terugkeerde (zie Res. Staten-Generaal 4 Juli 1672, R. A.). 3) Zonder datum, welke uit den inhoud ten naastenbij valt af te leiden. Ook zonder plaats van afzending; deze zal wel Hamptoncourt zijn (cf. Notulen van Hop en Vivien, blz. 148, en Fruin, Verspreide Geschriften, V', blz. 29). Ook volgende brieven zijn uit Hamptoncourt, o. a. die van 22 Juli, waarin Boreel en hij berichten „in soodaenig een staet gehouden" te zijn, dat zij niets hebben kunnen uitrichten (deze is gedrukt bij Brandt, t. a. p., blz. 703). Zie ook Halewijn's rapport: Notulen van Hop en Vivien, blz. 289. 607 reguarde van het particulier als wel insonderheyt ten reguarde van het sensible verlies, 't welcke ick nevens andere voor den Staet in dese booggaende extremiteyt apprehendeerde; waeromme dan oock de brieven van gisteren, ons genoegsaem yerseeckerende, dat dequetsuuren niet letael van haer selven, oock door toevallen Uw Ed. in geen verder pericul hadden gebraght, ons ten hoogsten hebben verblijdt, wenschende, dat Uw Ed. door spoedige reconvalescentie weder bequaem sal worden, omme ons de gedreygde slavernye te helpen afwenden; ick hebbe totnochtoe uyt consideratie van het voorsz. ■ ongemak aen Uw Ed. niet geschreven, vertrouwende, byaldien desselfs dispositie weder permitteert de kennisse van affaires, dat het weynige, 't gunt ons bejegent is ofte by ons verrigt heeft konnen werden, Uw Ed., soo door den heer griffier Fagel als den heere van Dijkvelt, sal sijn gecommuniceert, waertoe ick my dan referere". Hiermede nemen wij van de Engelsche gezantencorrespondentie afscheid. De brieven der buitengewone gezanten, naar Zweden (Van Haren) en Denemarken (Werkendam) gezonden'), kunnen hier ter zjjde blijven: zjj zijn voor een speciale studie dezer zendingen, ofschoon reeds gebruikt *), niet onbelangrijk. Daarentegen mogen de brieven van Cornelis de Witt, tijdens zijn verbMjf'tó Brussel aan zijn broeder geschreven, hier natuurlijk niet ontbreken *). Zij betreffen de allerbelangrijkste onderhandelingen van het voorjaar, n.1. die met Monterey, en vinden hun terugslag in de brieven van den raad- 1) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 265. Die van Van Haren komen voor: R. A., Holland vóór 1795, n°. 2805; die van Werkendam: ald., n°. 2799; van Amerongen, die naar Brandenburg gezonden werd, trof ik geen brieven aan De Witt aan behalve een tweetal onder de zgn. particuliere missives van dit jaar. 2) Over Werkendain's zending: Der Kinderen, t. a. p., II, blz. 189 vlg. 3) R. A., Holland vóór 1795, n°. 2833; reeds uigegeven door De Jonge in Verhandelingen en Onuitgegeven Stukken, I, blz. 249—346. 608 pensionaris aan den ruwaard (Brieyen van De Witt, IV, blz. 267 vlg.), maar zijn niet zóó belangwekkend als deze, omdat ze zich tot de onderhandelingen bepalen. Stellig zijn ook zij onvolledig bewaard. (Van Cornelis de Witt. 28 Januari 1672 ')). „Ick hebbe UEd'. op gisteren genotificeert2), dat wy op eergisteren door den heere grave van Monterey met sonderlinge eere gerecipieert sijn, ende soodaenich, dat wy berigt werden, dat noyt voor desen eenigh envoyé met sóó veel fatsoen óntfangen is geweest; ende alhoewel wy wel bemercken, gelijck ick Uwe Ed'. gisteren hebbe bekent gemaeckt, dat vóór de aenkomste van de ratificatie van het bewuste geconvenieerde 3) hier niets sal connen werden uytgericht, soo hebben wy echter gesaementlijck goetgevonden Uwe Ed'. bekent te maecken, dat den heere grave van Monterey ons seer liberalijck gelieft heeft aen te seggen, dat, soo haest de voorsz. ratificatie sal sijn aengekomen, Syne Excellentie gereet sal sijn binnen twee a. drie daegen finalijck te sluyten. Wy vinden in onse instructie 4) een articul, by hetwelcke wy gelast werden niet finalijck te handelen, sonder een concept van de voorsz. handelingen aen Haer Hoog Mog. te hebben gecommuniceert, hetwelcke wy oordeelen, dat onse negotiatie seer sal retardeeren en misschien sal verhinderen, dat den heere grave van Monterey oock sigh niet positive sal goetvinden te verclaeren; oordeelen derhalven, dat Hare Hoogh Mog, geduirende den tijd, die wy hier genootsaeckt sullen sijn vruchteloos aff te wachten, iets positive naerder souden connen arresteeren ende van den uytslagh^van derselver resolutie aen ons ten spoedigsten laten toekomen 1) Uit Brussel, evenals de volgende van hem. 2) Niet aanwezig. 3) Hie rvóór, blz. 588. 4) Cf. Van Dijk, t. a. p., blz. 450—457; het register, hier genoemd, is R. A., Holland vóór 1795, n°. 2519; de instructie: ald., fol. 12. 609 behoorlycke notificatie ofte ampelder authorisatie, ende in specie, hoedaenigh wy ons in cas van secours, by Spaignen aen den Staet van Hare Hoog Mog. te verleenen, en oock hoedanigh, in cas van absolute rupture ofte indien dese landen by Vranckrijck eerst ofte tegelijck met onsen Staet mochten werden aengetast, sullen hebben te gedragen, ende wat wy in sulcken geval van wegens Hare Hoog Mog. sullen connen belooven, tsy dan den oorlogh gesaementlijck te continueeren ende sonder goetvinden van de Spaensche regeeringe geene vreede te sullen maecken ofte andersints, hoedanigh ende waernaer wy ons sullen hebben te reguleren, versoeckende, indien geen resolutie van Haer Hoog Mog. soo spoedigh sal connen werden uytgewerckt, tenminsten van Uwe Edts. consideratiën omtrent dese negotiatie gedient te mogen werden, waermede Uwe Ed'. sonderlinge sal obligeren" enz. (P.S.) Gaven aan De Groot en Boreel kennis van onze aankomst. (Van Cornelis de Witt. 7 Februari 1672). „Gisteren avont, naerdat den heere grave van Monterey van Mechelen weder hier was aengekomen, heeft Syne Extie. ons door den marquis de Salinas ') tot eene conferentie, in onse missive van gisteren2) gementioneert, gedaen versoecken ende doen ophaelen; ende naerdat ons in desselffs cabinett hadde ingeleyt, soo heeft ons bekent gemaeckt, dat, alhoewel de verwagte ratificatie uyt Spaignen noch niet was aengekomen ende dat derhalven noch geen positive last op de bewuste conventie hadde óntfangen dat echter, omme tijt te winnen, wel genegen was met ons preparatorie, ende sonder engagement, te concerteren over de particulariteyten ende secoursen, die wy den anderen, uyt kragte van het voorsz. geconvenieerde, als hetselve geratificeert soude sijn, souden meynen te connen ende te moeten praesteren. Wy hebben Syne Excellentie voor de demonstratie van desselffs genegentheyt bedanckt ende daernevens affge- 1) Bernardo, markies de Salinas. 2) NI. aan de Staten-Generaal (reg. alsvoren, fol. 69 v°.). Brieven aan Johan de Witt. II. 39 61Ö vraegt, met wat macht ende troupes deselve oordeelde, in cas dat onsen Staet geattacqueert wierde, ons soude connen byspringen; daerop Syne Excellentie ons, alvooren t'antwoorden, seer ernstigh recommandeerde ende dede belooven de uytterste secretesse, als ten hooghsten beducht sijnde, in cas dese handelinge mochte komen bekent te werden, dat de Pranschen wel lichtelijck dese landen, voor een groot gedeelte noch niet sijnde gefortificeert, souden komen aen te tasten ende te overvallen, waeromme wy oock versoecken, dat dese saecke door Uwe Edelheyt sooveel mogelijck sal sijn ende de natuire van onse regeeringe sal connen lyden, aldaer gemesnageert ende met de meeste secretesse gemanieert moge werden. Tredende dan voorts tot de saecke selffs, verklaerde den heere grave van Monterey genegen ende bequaem te sijn, van nu aff aen, in cas onsen Staet van de Pranschen mochte werden geattacqueert, aen ons te konnen ende te sullen toesenden drie duysent geoeffende ende wel gemonteerde ruyters, alle onder haere respective hooge officieren ende collonels, met een maistre de camp om deselve te commandeeren; dat noch daerby souden voegen een groot aental van seer ervarene ende gereformeerde officieren, daervan deselve seyde hier groote quantiteyt te sijn, ende in specie, in gevalle apparentie mochte sijn, dat de stat van Maestricht soude werden belegert, dat een getal van 40 ofte 50 officieren daerbinnen soüde werpen, die verscheyde belegeringen gesien ende derhalven tot de defentie van de plaetsen bequaemer als onse luyden souden sijn. Van dese voorsz. troupes heeft Syne Excellentie aengenomen ons een pertinente lijste te sullen ter hant stellen, met verseeckeringe, dat deselve op de eerste aenmaeninge van Haer Hoog Mog. gereet sullen staen, omme te marcheeren naer die quartieren, daer Haer Hoog Mog. deselve sullen gelieven te commandeeren ende te gebruycken; dat tegenwoordigh niet bequaem was eenige infanterie te connen misschen, maer dat uyt Spaignen alle dagen verwagt wierden drie duysent Spaignaerden; dat door den grave van Schellart') hadde in Duytslant doen i) Graaf Frans van Schellaert. 611 werven een regiment van tweeduysent man, dewelcke oock binnen weynige dagen hier souden sijn; dat noch verwagte twee duysent Italianen ende de troupes van den heere hertogh van Lorainen, die den prince van Vaudemont') soude commandeeren, daervan all eenige in Luxenburgh waren aengekomen; dat derhalven, indien noch een maent ofte twee tijt souden connen winnen, oock een goed gedeelte van de infanterie tot de cavaillerye, hierboven gementionneert, soude connen voegen. Aan de andere syde versogt Syne Excellentie van ons verseeckeringe, dat Hare Hoog Mog. omtrent Bergen op Zoom souden posteeren een corps van infanterie van tien ofte twaelf duysent mannen, mede bestaende uyt geformeerde regimenten, ende dat wy van gelycken éen pertinente lijste van de voorsz. troupes aen meergemelte Syne Excellentie souden willen behandigen, met verseeckeringe, dat deselve, in cas dese landen mochten werden geattacqueert, oock promptelijck tot derselver secours souden marcheeren ende, op dit territoir gekomen sijnde, obedieren ende gehoorsamen de commandementen, die aen deselve by den heere gouverneur van dese landen gegeven souden werden, verclaerende desselfs intentie te sijn, dat de troupes van secours, soowel van d'ééne als de andere syde, gekomen sijnde binnen het territoir van diegeene, die deselve versoght soude hebben, souden staen tot absolut commandement,van diegeene, op wiens territoir ende tot wiens assistentie deselve gesonden souden sijn, omme die, tsy gesaementlijk tsy separate, te gebruycken soodanigh als geraeden soude oordeelen; ende dewyle wy mosten verclaeren op alle de voorsz. particulariteyten niet gelast te sijn, soo versogt Syne Extie., dat wy hiervan aen Uwe Ed'. alleen kennisse souden geven, met versoeck, dat wy daerop ten spoedigsten nodige ende behoorlycke •1) Charles Henri de Lorraine, prins van Vaudemont. — 3 Maart schrijft Cornelis de Witt aan zijn broeder (deze brief alleen in het Verbaal der deputatie: R. A., legatie 910), dat Vaudemont hem heeft mededeeld, dal zijn vader, de hertog van Lotharingen, gaarne met zijne troepen (3 regimenten ruiters) in dienst van de Staten- wilde (reden. Wat denkt de raadpensionaris hiervan? 612 instructie mochten bekomen; ende eyndelijck nochmaels ons de secretesse ten hoogsten gerecommandeert hebbende, hebben wy aengenomen van dese conferentie Uwe Ed'. alleenlijck kennisse te sullen geven, serieuselijck versoeckende, dat ons de intentie van den Staet op 't geene voorsz. is, sonder eenich tijtverlies toegesonden ende by forme van instructie gecommuniceert moge werden, dewyle wy niet anders connen oordeelen, off onsen Staet is by de spoedige conclusie ende prompte executie van dit project meest geïnteresseert. Wy connen niet bemercken, dat alsnoch eenige apparentie ofte genegentheyt is, om eenige forten, als dat van de Navaigne, Isabellen ofte Ste. Donaes, aen onsen Staet over te doen; meynen oock niet, dat den heer gouverneur daertoe gequalificeert is, ende sulcx, dat noch expresse ordre uyt Spaignen tot die saecken souden moeten óntfangen; sullen echter by naerder conferentie daerop wel met wat meerder empressement insisteren ende Uwe Ed'. den uytslagh bekent maecken. Waermede" enz. (P.S.) Vrijbergen oordeelt het noodig secretaris Slingelandt hiervan in het kort kennis te geven '). (Tweede brief van Cornelis de Witt van 7 Februari 16722)). Monterey heeft zooeven de lijst3) der Spaansche regimenten, tot secours bestemd, toegezonden; zij kunnen op de eerste aanmaning gereed zijn. Verwacht nu ook zulk een opgave van Haar Hoog Mog. (Van Cornelis de Witt. 19 Februari 1672). Hebben sedert hunne aankomst en in het bizonder bij den brief van den ruwaard van den 7611, waarvan den 14en 1) Achterop dezen brief teekende De Witt aan : „besoigne te vordereu". 2) Deze alleen in het register alsvoren, fol. 72 v°. 3) Ald., fol. 73. 613 een duplicaat gezonden is, aangedrongen op een resolutie, wat zij Monterey kunnen aanbieden, daar het bespottelijk schijnt, dat zij nu, na 4 weken, hieromtrent nog niet gelast zijn. Maar zij hebben noch van De Witt noch van Fagel een letter antwoord ontvangen. „Huyden heeft den heer grave van Monterey ons seer ernstigh gësommeert te mogen weten, wat secours dese landen van Hare Hoog Mog. te verwaghten souden hebben,, in.cas deselve van den Coninck van Vranckrijck besprongen ende aengetast souden komen te werden, daerby voegende, dewyle de bewuste ratificatie nu uytgewisselt *) ende aen alle de werelt bekent was, dat buyten twijffel dese landen den eersten aenstoot van de Franschen te verwaghten souden hebben om de situatie ende de commoditeyt van de magasynen, die in alle de frontieren met seer groote sorgh ende in abundantie geprovideert sijn. Wy moeten, seggen, dat wy met bescbaemtheyt genootsaeckt sijn geweest te antwoorden, dat, alhoewel wy nu hier vier weecken hadden geweest, echter niet gelast ofte bequaem waeren op de voorsz. vraege positive te connen antwoorden, maer dat wy wel waeren verseeckert, dat Hare Hoog Mog. vigoureuselijck ende effective de tractaten, met de Croone van Hispaniën aen ge gaen, souden praesteeren.. Syne Excellentie versogt seer ernstigh, dat iemant van ons soude willen overgaen, omme dese saecken ende die, breeder in de voorsz. missive van den 7e" deser gementionneert, aldaer te bevorderen. Wy sijn eyndelijck soodanich geconvenieert, dat wy door desen expressen Hare Hoog Mog. nochmaels serieuselijck souden aenmaenen, ten eynde eenmael vigoureuse ende satisfactoire resolutie ons toegesonden mogte werden, ende in specie eene lijste van de troupes, tot assistentie van dese landen geaffecteerd, met authorisatie op een persoon, omme deselve op de eerste aenmaeninge van den heere grave van Monterey tot secours van dese landen te doen marcheeren". Dringt ernstig op spoed aan. 1) Brieven van De Witt, IV, bi». 274-, 614 (Van Cornelis de Witt. 22 Februari 1672). Ontvangen den brief en de resolutie der Staten-Generaal van den 18en '). „De difBculteyt, dié by Haer Hoog Mog. wert gemaeckt ten reguarde van eenige gereformeerde officieren2) te senden binnen de stadt Maestricht, kan ick niet oordeelen eenige consideratie te meriteren, gelijck mede den heere rheingrave, gouverneur van de voorsz. stadt, verclaert, dat die bedenckinge gantsch niet is te apprehendeeren, geconsidereert de gemelte gereformeerde officieren, die binnen Maestricht gesonden souden werden, gantsch niet souden pretenderen ende sijn oock hier niet gewoon te exerceren eenige superioriteyt, maer dienen als simpele soldaten onder de compagniën in het eerste ofte tweede gelidt, gelijck wy hier gesien hebben, dat onder yder van de compagniën guardes te peert dienen veertich gereformeerde officieren, sulcx wy, volgens het advis van opgemelten heere rheingrave, niet anders konnen oordeelen, off de meergemelte officieren souden, in cas van belegeringe van de voorsz. stadt, goede diensten aen den Staet connen doen, te meer, dewyle den heere rheingrave ons verclaert heeft niet te vertrouwen, dat binnen Maestricht onder het gantsche guarnisoen een eenich officier ofte soldaet gevonden sal werden, die oyt in een belegerde stadt geweest is ofte gedient heeft, geconsidereert de laetste jaeren van den oorlogh met Spaignen Hare Hoog Mog. altijt offensive den oorlogh hebben gevoert, sonder dat eenige plaetsen by de Spaensche belegert sijn gewerden; edogh ick sal dese ende andere saecken gaerne laten ter wyse dispositie van Haer Hoog Mog." Verzoekt hieromtrent naderen last. -1) Brieven van De Witt, IV, blz. 275, noot i. 2) „Geëxperimenteerde gereformeerde officieren" . heeten zij in de resolutie. Klaarblijkelijk- zijn officieren bedoeld, die bij de hervorming der legermacht in de. Zuidelijke Nederlanden in andere regimenten waren ondergebracht, cf. blz, 610 en 611, 615 (Van Cornelis de Witt. 25 Februari 1672 1)). Ontvangen de resolutie der Staten-Generaal van 22 Februari met de lijst der tot secours bestemde regimenten2). Hebben hiervan s'avonds mededeeling gedaan aan Monterey, die tegen 6 uur hedenavond een conferentie heeft voorgesteld. De lijst noemt slechts 13 regimenten, terwijl de resolutie van 14 spreekt3); het regiment van kolonel Brempt *) telt 7 in plaats van 8 compagnieën. „Hebben oock^uyt de discoursen van den heere grave de Monterey wel konnen bemercken de intentie van Syne Extie. te sijn niet aff te waghten, dat dese landen souden werden door de Fransche waepenen besprongen ende geattacqueert, maer dat ten hoogsten dienstig, jae nodigh oordeelt, dat de voorsz. troupes van Hare Hoog Mog. ten spoedigsten gelast mogen werden naer dese landen te marcheeren, omme deselve tot defentie van dese stadt, dewelcke genoegsaem nogh gantsch open leght, ten deele ende ten deele tot besettinge van andere steden ende guarnisoenen te gebruycken, als sijnde de militie te voet van deselanden niet suffisant, omme de frontieren ende sterckten van dese quartieren genoegsaem te beseften ende te defendeeren, ende meyne ick voor mijn particulier, dat daerdoor aen onsen Staet geenen ondienst soude geschieden ende dat oock aen de militie, die in seer goede guarnisoenen soude werden geplaceert, occasie gegeven soude werden, omme redelycke daghloonen aen de fortificatiën, daer alomme daegelicks seer sterck aen wert gearbeyt, te konnen verdienen. Ende sal den heere grave van Monterey ontwijffelijck oock praesteeren de 3000 peerden ten eersten, in gevalle Haere Hoog Mog. 't selve mochten goetvinden, op het territoir van den Staet te doen overgaen. Op dese 1) Zonder datum; de inhoud wijst uit, dat hij van 25 Februari moet zijn: de resolutie van 22 Februari nl. werd blijkens het Verbaal der deputatie (R. A., legatie 910) op 24 Februari ontvangen. 2) Brieven van De Witt, IV, blz. 277. 3) Nl. in den aanhef; waarschijnlijk bij vergissing. 4) Willem van Bremt, heer in 't Ven, «16 consideratiën sal het ten hoogsten noodigh sijn, dat wy ten spoedigsten werden geïnstrueert ende van de intentie van Haer Hoog Mog. verseeckert, konnende oock niet oordeelen, dat daerdoor eenige offentie aen Vranckrijck gegeven kan werden, dewyle de meyninge niet soude sijn eenige offentie te doen, maer simpelijck tot de noodige defentie ordre te stellen. Versoecke derhalven serieuselijck, dat, terwylen de troupes besigh sullen sijn, om naer dese quartieren omtrent Bergen ende in Vlaenderen te advanceeren, dat wy sonder uytstel van Hare Hoog Mog. intentie daeromtrent verwittigt mogen werden, te meer dewyle wy wel klaerlijck connen sien, dat van dese zyde gantsch geene inclinatie sal sijn, om een gedeelte van de voorsz. troupes omtrent Maestricht te laten verblyven omme redenen, die ick Uw Ed. by myne particuliere missive van gisteren *) bekent gemaeckt ende gecommuniceert' hebbe. Wy hebben oock met sonderlinge verwonderinge geremarqueert, dat verscheyde regimenten van den Rhijn ende uyt Maestricht werden affgehaelt ende tot dit secours geaffecteert, daer onses oordeels met veel meerder commoditeyt de regimenten van de colonellen Mauregnault, Schotten ende BacconJ), in Vlaenderen ende Zeelandt leggende, daertoe geëmployeert soude hebben konnen werden; in allen gevalle meyne, dat het veertiende regiment, in Haer Hoog Mog. resolutie gementioneert ende in de lijste niet genomineert, met de ééne compagnie van den collonel Brempt, in de lijste mancqueerende, seer gemakkelijok ende sonder eenige de minste inconvenienten, gesuppleert soude connen worden". Heeft ook opgemerkt, dat zij te Brussel moeten blijven, totdat anderen in hunne plaats zullen zijn aangekomen. In geval dit lang duurt, zullen eenige voorzieningen voor hunne uitrusting noodig zijn. Oordeelt het zeker noodig, evenals Monterey, dat gedurende de campagne voortdurend iemand uit de regeering te Brussel aanwezig zij. 1) Niet bewaard. 2) Gaspar de Mauregnault, Simon Scotte, Frederik Hendrik van Backum tot Ham. In de lijst komt wel voor: Walter Scot (of Schotte), die uit Den Bosch kwam; Simon Scotte lag te Philippine. . 617 (Van Cornelis de Witt. 17 Maart 1672). „Ick hebbe van den beginne van myne aenkomste alhier, ende voorts successivelijck, aen Haer Hoog Mog. bekent gemaeckt, dat wy door den heere grave van Monterey wierden gewaerschouwt, dat aen het Hoff van Spaignen seer quaelijck wert opgenomen, dat Haer Hoog Mog. geen minister aen dat Hoff hadden affgesonden ende dat het schijnt, dat de regeeringe aldaer 't voorsz. Hoff off negligeert ofte niet veel estimeert. Ick hebbe uyt de gedruckte notulen van de Generaliteyt, ons van besyden toegesonden, wel gesien, dat Hare Hoog Mog. wel hebben goetgevonden, dat den heere van Strevelshoeck ")in qualité als resident versogt ende gelast soude werden ten spoedigsten derwaerts te vertrecken, maer niet gemerckt, dat daerop tot noch toe iets is gevolgt". Heden heeft Monterey zijn waarschuwing herhaald „uyt sonderlinge genegentheyt tot den Staet van Hare Hoog Mog". (Van Cornelis de Witt. 24 Maart 1672). „Ick hebbe voorleden Saturdagh, den 20en deses, onder addres aen den heere griffier van Haer Hoog Mog. ende oock aen Uwe Ed'. genotificeert2), dat by de seventien compagniën, die uyt Maestricht herwaerts waren gecommandeert, niet3) meer alz één hooftofficier praesent was, sijnde den sergeant mayor Lamy4); tsedert hebbe noch naerder schryven van den heere rheingraeve óntfangen, dat de voorsz. seventien compagniën den 23en deses waeren uyt 1) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 302. noot 1. —Hij vertrok pas in April; toen werd ook Paets in buitengewone zending naar Madrid afgevaardigd. Een zeer merkwaardige brief aan De Witt van dezen, 20 Juli, is in de collectie der zgn. particuliere missives voorhanden; ik zal hem aan het einde der brieven van dit jaar mededeclen. 2) Deze brief aan den griffier: Verbaal op 24 Maart. 3) Het gecursiveerde is in den brief onderstreept. 4) John Lamy komt voor als majoor: De Bordes en Van Sypesteyn, De Verdediging van Nederland in 1672, I, blz. 97. 618 Maestricht gemarcheert, sonder dat alsnoch één van de hooge officieren was aangekomen". Aanwezigheid van de hoofdofficieren schijnt zeer noodig. (Tweede brief van Cornelis de Witt van 24 Maart 1672 ')). „My sijn wel ter handen gekomen Hare Hoog Mog. drie distincte resolutiën, twee. van deselve in date den 18en en de andere van den 19en deser loopende maendt, de eerste, raeckende het verbieden van de commercie met die van Luyck, ende de andere, houdende praesentatie, omme de soldaten, in eedt ende dienst van den Coning van Spaignen sijnde, die onder de nieuwe wervinge aldaer dienst mogten hebben genomen, op de eerste aenmaeninge te sullen aen Sijn Extie. laten volgen ende renvoyeren; de derde, behelsende het groote poinct, raeckende de rupture van de Croone van Spaignen, in cas Haere Hoog Mog. van den Coning van Vranckrijck mochten werden geattacqueert2). Ick hebbe huyden over den inhoude van de voorsz. drie resolutiën lange met den heere grave van Monterey gediscoureert ende heeft my Syne Exüe. op de eerste verclaert sonder ordre van de Coninginne-Regente ende den Raedt van Spaignen de commercie met de stadt van Luyck niet te connen absolute verbieden, maer, indien Hare Hoog Mog. mochten goetvinden, dat de waeren ende coopmanschappen, naer die stadt vervoert wordende, merckelijck mochten werden belast, dat deselve daertoe mede soude condescenderen ende de tollen met andere impositiën op de waeren, naer de voorsz. stadt gebragt werdende, soude verhoogen. De tweede resolutie, raeckende de restitutie van de verloopen soldaten ende by onse officieren aengenomen, hebbe maer simpelijck genotificeert ende heeft Sijn Ex*1*, daerover Hare Hoog Mog. beleefdelijck gedaen bedancken, sullende een officier naer Den Hage expres affsenden 1) ,,'s Nachts". 2) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 302. 619 ende doen versoecken acte ofte authorisatie, omme alle de verloopene soldaten uyt de respective guarnisoenen van onsen Staet te mogen lichten ende naer dese landen affsenden. Over den inhoude van de resolutie van den 19«i deser, als sijnde van meerder importantie ende raeckende de rupture van Spaignen in cas voorsz., hebbe my wat verder ende breeder geëxtendeert ende getragt aen Syne Extie. te doen begrypen de evidente ende tastelycke redenen, daerop deselve gefundeert is, ende het gemeen interesse, immers sooveel het rijck ende de monarchie van Spaignen als den Staet Van Hare Hoog Mog. concernerende. Hooghgemelde Syne Ex«. heeft my iterativelijck verclaert alle myne redenen seer wel te connen apprehendeeren ende deselve te oordeelen fundamenteel te sijn, oock vastelijck te. vertrouwen, dat deselve oock soodanich in Hispaniën opgevath ende geconsidereert sullen werden, te meer, dewyle hoogstgemelde Coninginne aen den ambassadeur van Engelant in seer genereuse termen door den grave van Pigneranda hadde doen antwoorden, sooals deselve my by geschrifte gelieffde te communiceren, houdende, dat hoogstgemelde Coninginnen gaerne haere mediatie over de differenten, tusschen den Coning van Engelant ende Haer Hoog Mog. ontstaen, wilde interponeren, maer, indien de Engelschen den Staet der Vereenigde Nederlanden, ter contemplatie ende gesaementlijck met Vranckrijck, souden willen attacqueeren, dat in sulcken gevalle Hare Maj'. de commercie op het rijck van Spaignen aen de Engelschen absolut soude verbieden ende interdiceren. Ende wat Syne Extie. belanght, verseeckerde met seer veele ende cordate expressiën, dat genegen ende geresolveert was daertoe alles te contribueeren, wat deselve soude oordeelen de voorgementionneerde rupture in cas voorsz. te sullen advanceeren, maer geene redenen te connen bedencken ofte imagineren, waeromme Hare Hoog Mog. niet connen goetvinden een minister naer Spaignen aft te schicken; dat deselve my konde verseeckeren, dat 't selve aen 't Hoff van Spaignen voorsz. voor eene groote kleynicheyt, aen die regeeringe aengedaen, wierde opgenomen, gelijck Syne Ex«e. ons te meermaelen, ende ick 620 aen Uwe Ed'.^genotificeert hebbe; dat hoogstgemelde Syne Extie. de eenigste was, die de saecke van Hare Hoog Mog. ende de interessen van onsen Staet aen het Spaensche Hoff met groote envie nu een geruymen tijt langh gepoüsseert hadde; dat oock nu hoopte ende met vertrouwen verwagte, dat het Hoff van Spaignen in het meergenoemde cas tot de voorsz. rupture soude resolveren, maer dat sigh niet gequalificeert vonde, om sigh op het voorsz. versoeck van Hare Hoog Mog. positive ende cathegorice te verclaeren, naerdat een nieuwe verbintenisse door den heere envoyé De Lyra met onsen Staet hadde geslooten, voor het aengaen van hetwelcke Haer Hoog Mog. nimmermeer de voorsz. rupture versogt ofte aengedrongen hebben; dat sijn pouvoir door de voorsz. handelinge is geperimeert ende dat niet anders als de ratificatie op de meergenoemde conventie moet werden affgewagt, sonder dat Syne Extie. eenigsints kan begrypen gequalificeert te sijn, om sigh verder te engageren als alleenlijck tot de goede officiën ende debyoiren, die deselve aengenomen heeft, gelijck hiervoren is gementionneert, alomme te sullen aenwenden, daer oordeelen sal deselve van goede operatie te sullen sijn". (Van Cornelis de Witt. 27 Maart 1672): „Den heere rheingraeve, gouverneur van de stadt Maestricht. heeft op gisteren by missive, my behandigt, versogt, dat de duysent peerden, die hier veerdigh gehouden werden, om in dienst van Hare Hoog Mog. gesonden ende geëmployeert te werden, naer Maestricht voorsz. souden werden affgesonden, daervan ick aenstonts naer de receptie aen den heere graeve van Monterey kennisse gegeven hebbe, dewelcke aenstonts de nodige ordres tot den marsch van de voorsz. ruyterye affgesonden heeft, soodat deselve uytterlijck op morgen sullen derwaerts marcheren, bestaende uyt de corpora, in de nevensgaende lijste gespecificeert"'): •1) Bij den brief aanwezig en bij De Jonge, t. a. p., blz. 340, gedrukt. 621 (Van Cornelis de Witt. 30 Maart 1672). Kolonel Beveren l) is aangekomen te Brussel en heeft verteld, dat Cassiopijn *) en Pain et Vin 8) te Mechelen waren aangekomen. Gaat morgen met Monterey hierheen, om de troepen te inspecteeren. Hooge officieren nog niet aangekomen, hoewel twee derde van het secours op het rendez-vous is aangekomen. Heeft met Monterey een eenvoudige wijze, om weggeloopen soldaten terug te brengen, vastgesteld, nl. door een acte, waarbij alle gouverneurs enz. worden gelast het besluit der Staten hieromtrent uit te voeren 4). (Van Cornelis de Witt. 3 April 1672). „Ick ben op huyden des naermiddaghs omtrent ten halff drie uyren alhier wel aengekomen 6), hebbende myne reyse genomen t'eenemael te lande, alsoo den wint Zuydelijck ende dienvolgende contrarie was geloopen, ende hebbe aenstonts naer mijn arrivement Haer Hoog Mog. resolutie van den 2en deses op de propositie, by my op gisteren ter vergaederinge van Haer Hoog Mog. gedaen, aen Sijn Extie. gecommuniceert, dewelcke daermede scheen volcomentlijck te sijn gecontenteert. Hier is eergisteren aengekomen een envoyé van den Coning van Vranckrijck, klaegende over eenige saecken van weynige importantie, als eerstelijck, dat omtrent 20 voeten aerde van den Franschen gront, soo sy sustineeren, is affgedolven omtrent Nieuwpoort tot een kanaele; noch, dat eenige waeren de Fransche comptoiren, sonder betaelinge te doen, souden sijn gepasseert, daerop geen ander antwoort, naer ick van den heere grave van Monterey verstaen hebbe, bekomen 1) Johan van Beveren. 2) Thomas Cassiopijn. 3) Moyse Paynwin. 4) De acte is bij den brief aanwezig. 5) Na zijn bezoek aan Den Haag: Brieven van De Witt, IV, blz. 30G, noot 2. — Deze brief komt, geadresseerd aan den griffier, ook voor in het Verbaal op 3 April. 622 sal als dat sulcx by de Franschen op verscheyde plaetsen voor desen soude sijn gepractiseert ende dat Sijn ExUe. wel genegen is daerover te komen in liquidatie. Hier sijn huyden van Nivelle ende noch twee andere plaetsen, welckers naemen my ontgaen sijn, tydingen door expressen aengekomen, dat omtrent tién duysent Franschen in marche waeren naer Charleroy, alwaer desen avont ofte morgen tydelijck van meyninge souden sijn aen te komen, 't geene hier al eenigen alarm begint te veroorsaecken, ende heeft Syne Extie. soo aenstonts met myne communicatie ordre gesonden, omme de regimenten van den collonel Schott en Pain et Vin te doen herwaerts aenkomen, omme ten eersten naer Mons, Carabray ende Valenciennes gesonden te werden, sullende sonder twijffel de andere mede binnen twee a drie dagen naer de gedestineerde guarnisoenen vertrecken. Tot Mechelen hebbe en passant verstaen, dat alle de troupes van onsen Staet compleet, met haere respective hooge officieren, op de rendé-vous waeren aengekomen, ende hebben eenige van de hooge officieren, die ick aldaer hebben aengetroffen, versogt, dat ick Hare Hoog Mog. soude willen aenmaenen, ten eynde eenige praedicanten ende leeraers voor de troupes van Hare Hoog Mog. ten eersten herwaerts gesonden mochten werden, alsoo Syne Extie. in elck guarnisoen een bequaeme plaetse tot het gehoor van Godes Heiligh woort gedispiceert heeft, ende meyne ick, dat tot dien eynde bequaeme ende vreedelievende mannen uytgesogt behooren te werden, omme de meeste stichtinge te geven ende dienst te connen doen. Het soude ten hoogsten, mijns oordeels, dienstich sijn, dat een habil minister van den Staet in Spaignen tegenwoordigh was, omme het verbot van de Engelsche commercie op Spaignen ende de rupture met Vranckrijck te pousseren ende aen te dringen; edoch laete 't selve aen 't hoogwijs beleyt van Hare Hoog Mog. ende, dese hiermede affbreekende, sal blyven, enz. '). 1) Er is nog één briefje van Johan van der Poorten van 17 April 1672, die op bevel van den ruwaard bericht, wat sedert het vertrek 623 In de verzameling der zgn. particuliere missives van 1672 is niet veel aanwezig, dat onze aandacht verdient. Het aantal brieven met aanbevelingen en verzoek om steun is dit jaar bijzonder groot; vooral wordt om militaire posten gevraagd. Wij gaan ze voorbjj, evenals verscheidene brieven van Bampfield, voor een deel uit Keulen; zij zijn niet belangwekkend. Lisola vraagt meermalen om een onderhoud en dringt ook meer. dan eens aan op het afdoen van verschillende zaken. 19 Januari 1672 schrijft hij o. in. — hij heeft dan De Witt pas gesproken, maar zij hebben nog lang niet alles kunnen afdoen —, dat hij bezig is een deductie over Rijnberk op te stellen, waartoe hij materiaal aan Fagel gevraagd heeft; hij acht een overeenkomst met den Keurvorst van Brandenburg zeer noodig („totalement nécessaire"). Ook spoort hij aan op te treden tegen de praktijken der Fürstenbergen te Regensburg (o. a. 27 Januari). 28 Februari meent hij, dat de zaken daar goed gaan, 10 April, dat de Fürstenbergen De Witt een conferentie over Rijnberk willen voorstellen, om hem in moeilijkheden hierover te brengen. Mede te deelen valt een brief van den Zeeuwschen raadpensionaris, waarop De Witt 16 April antwoordde (Brieven van De Witt, IV, blz. 315): van dezen te Brussel is voorgevallen. — Verder zijn er in dezelfde portefeuille (Holland 2833) een aantal brieven uit Brussel aan Fagel van Augustus 1672 af. Brieven van Vrjjbergen, die na het vertrek'van den' ruwaard te Brussel bleef, en van Van Beuninjgen, die hier den ruwaard ging vervangen (zie Brieven van De Witt, IV, blz. 308), aan den raadpensionaris afzonderlijk zijn niet voorhanden. Wel een paar van Vrijbergen-aan den ruwaard (R. A., Aanw. 1913, De Witt: Verslagen van 's Rijks Oude Archieven 1913, blz. 88). De brieven van Vrijbergen en Van Beuningen, die men als brieven aan De Witt aantreft in het register, t. a. p., fol. 245 en passim, zijn blijkens het Verbaal alleen copieën van die aan den griffier en blijven dus hier ter zijde. Één uitzondering maakt die van Van Beuningen van 6 Mei 1672 (fol 302 v°.), die echter van te specialen inhoud is, om hier te worden opgenomen. Evenzoo een briefje van denzelfden van 25 Mei (onder de particuliere missives). 624 (Van Pieter de Huybert. 10 April 1672 >)). De provincie 2) spant zich, zooals hij De Witt vroeger heeft toegezegd, ter dege in voor de gemeenschappelijke verdediging. „Doch Haer Edel Mog. meynen rechtveerdige oorsaecke te hebben van dachten, dat op haere versoecken en (1. om) securiteyt niet meerder en wordt gereflecteert. Daer is lange versocht en het wordt nu wederom vernieuwt, om eenige meerdere militie hier in Walcheren en in Schouwen, in welck laest genoemde eylant niet één soldaet of ruyter en is. Het kan hier niet begreepen worden, om wat oorsaecke Haer Hoog Mog. haer niet en laeten bewegen, om twee regimenten van Bergen op den Zoom hier voor Rammekens te ordonneeren, vermits deselve daerdoor niet een stap souden werden geëloingeert, om de Spaensche, des noot sijnde, te konnen seconderen, jae veel eerder op een bequamer plaetse gebraght, alsoo het wel apparent is, indien de Franschen voorneemens sijn de Spaensche Nederlanden aen te tasten, dat sy hetselve in Vlaenderen sullen beginnen, soodat met die twee regimenten aldaer te posteren, niet alleene de Spaensche, maer, dat immers noch nader gaet, de eylanden van dese provincie, mitschaders Cadsant en Sluys, sullen konnen werden beschermt en gedefendeert, op welcke twee laeste plaetsen niet als met schrick moet werden gedacht, ten aensien van slechte en miserabele besettingen aldaer, welcke importante plaetse van Sluys daerenboven noch staet gepriveert te worden van haeren gouverneur en commandeurter oorsaecke van haer employ te velde, soodat het commandement aldaer staet te vervallen aen een simpel capiteyn, dat noch wellicht sal wesen een Engelsman, op den dranck versoot(l). Wy slaen daerom voor, om in absentie van die twee •1) Uit Middelburg. 2) Nl. in zijn schrijven van 8 Maart, dat ook in de verzameling voorhanden is (cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 315, noot 2). 3) Maurits van Nassau, heer van De Leek en Beverweert. 625 officieren den collonel Scotte') en luitenant-collonel Cauw2) binnen Sluys te ordonneeren, sijnde de posten van haere beyde commandementen soo considerabel niet". Ook zal men de landzaten oefenen, vooral te paard, maar hiertoe is noodig steun van oude ruiterij; daarom zullen de gedeputeerden van Zeeland opnieuw verzoeken om twee compagnieën voor Walcheren en twee voor Schouwen. „Het overneemen van Suriname») schijnt nu heel van de hant gewesen te worden; in vreedige en voorspoedige tyden heeft die colonie niet alleene meer aensoeckers, maer selfs benyders; nu heeft deselve beschermers van nooden. Immers die de crachtige hant tot maintien van deselve nu niet en willen uytsteecken ofte, verlooren "sijnde, die helpen recupereren, die sullen naederhant immers geen fondament ter werelt hebben, om aen die vaert en negotie mede te participeren. Ick sal seer geern uyt Uw Ed'. verstaen, wat gedachten de provincie van Hollant omtrent dese saecke heeft. Ick sien, dat dese provincie begint moede te worden dit werck alleen gaende te houden; beginne derhalven te dencken op ons onderling concept *), om uyt te sien nae eenige particuliere liefhebbers, om die colonie geheel en al te aenvaerden onder seeckere recognitie en prestatie jaerlijcx; alleene soo wensten ick wel van Uwe Ed'. te weten, of sooveel genegentheyt in dese saecke niet en soude te versoecken sijn, dat de admiraliteyten in Hollant en in Zeelant vijf schepen souden equiperen, als Amsterdam 2 van 40 stucken, de andere admiraliteyten yder één van 30 stucken en voorts naer advenant gemant, om die nae Suriname en die gewesten onder het commando van den commandeur Lichtenbergh6) te senden". De Witt's invloed zal hierin veel vermogen. Misschien zou men in Zeeland! genoegen nemen 1) Simon Scotte (Brieven van De Witt, IV, blz. 317, noot 2, en hiervóór, blz. 616). 2) Johan-'Caüw, in garnizoen te Aardenburg. 3) Nl. van Zeeland, dat het in 1667 in bezit genomen had. 4) Dit is mij onbekend. — Cf. Brieven van De Witt, III, blz. 476. 5) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 317, noot 3. Brieven aan Johan de Witt. II. 40 626 met 5 a 6 uitgeruste schepen, die men dan zelf zou bemannen. Als men ziet, dat Holland wil helpen, zal de zaak in Zeeland gemakkelijker losloopen; de handel op de kolonie zou dan misschien tevens kunnen worden opengesteld. Hij verzoekt verder kanon van zwaar kaliber te leen, dat Zeeland in het geheel niet bezit; het is bepaald noodig voor het kasteel te Rammekens. „Dit versoeck soude vooreerst voor presuppost hebben, dat de leeninghe van dese 22 metale stucken de provincie van Hollant niet en soude ontrieven. Ten tweeden tot een fondament en reden, dat het gebruyckt sal worden tot gemeene defensie, dat het versoeck kompt van een bontgenoot tot een bontgenoot, met sulcke crachtige intresten aen des andorens behoudenisse verbonden. Ten derden, dat men in desen tijt aen ymant buyten den Staet, die wat appuy ken toebrengen, seer geern dit, en meerder, soude willen toegeven. Ten vierden, dat het niet wel te verantwoorden soude sijn sijn magasynen overvloedigh voorsien te hebben van canon en ondertusschen sijn nabuyren, die met Hollant één lichaem maecken en dier ondergangh en verlies het haere soude wesen, door gebreck van canon verlooren te laeten gaen, immers te pericliteren. Ten vijfden, soo soude dit versoeck tot een belofte hebben, dat dit te leenen canon niet te watere, maer te lande soude worden gebruyckt en getrouwelijck gerestitueert, soo wanneer de noot over soude sijn. Daerby ten sesten soude konnen worden bygevoeght, dat het dese provincie ongetwijffelt seer soude obligeren, die ick immers vertrouwe, dat het credit van soo cleenen saecke wel meriteert. Het is een tijt, dat men de handen in den anderen moet slaen; by monde soude ick hier wat meer konnen byvoegen". (P.S.) Uw vorige brief was bij vergissing geadresseerd aan Justus de Huybert. Het is wel zeer karakteristiek voor de verhoudingen in de Unie, dat men een zéé eenvoudig verzoek als een leening van geschut zóó omstandig moest toelichten; De Witt's antwoord bewijst, dat vooral de geldkwestie het geval moeilijk maakte. 627 22 April schrijven burgemeesters en regeerders van Hoorn met zorg vernomen te hebben, dat alleen de compagnie van het marine^regirnent van den graaf van Hoorn op Den Helder is, terwijl ze wel spoedig met de vloot in zee zal gaan; Den Helder en andere zeeplaatsen zouden dan met compagnieën burgers bezet worden, wat onvoldoende te achten is. Zij dringen op bezetting met geoefende troepen, zoowel te voet als te paard, aan (De Witt's antwoord: Brieven van De Witt, IV, blz. 318). Iemand, die alleen A. M. teekent, raadt aan dezerzijds tot den aanval op de Franschen over te gaan: (Van A. M. 12 April 1672 >))• „Alsoo tegenwoordich de declaraty van oorloch van de Franse tegens dese Staet gepubliceert is1), zoo dunct mijn — onder verbeteringh — tegenwoordich tijt te z^jn, om op die Franse troepe ontrent Nuys te passé, terwijl deselvige noch onverzien van geschut zijn en andere behoeftichede, mijn heer zoowel bekent als yemant. Ondertusche sulle wy niet nalate Godt vierichlijck te bidde, dat Hy deze Staet haer wapene genadelijck gelieft te segene; 'twelck verwachtende, blyve altijt" enz. De Witt had wel ooren naar zulke plannen (Brieven van De Witt, IV, blz. 806, en De Bordes en Van Sypesteyn, t. a. p , I, blz. 62), maar de legermacht reikte hiertoe bij lange na niet uit s). Over de zwakte hiervan spreekt ook de Prins van Oranje duidelijk in den eenigen brief van hem aan De Witt van het leger bij den Ysel, dien ik aantrof: 1) Uit Amsterdam. 2) Nl. op 6 April. 3) Over den aanval op de Smyrna-vloot in het Kanaal (Brieven van De Witt, IV, blz. 323 vlg.) kdmt een relaas van een ooggetuige, Joos Hendriks?., van Middelburg, voor bij een brief van Daniël Fannius van 26 Maart 1672 uit Middelburg aan De Witt. 628 (Van den Prins van Oranje. 16 Mei 1672'))• „UEd18. missive van den 15 deser2) is my desen morgen wel geworden. Ick bedancke UEd. ten hoogsten voor de goede directie, die deselve heeft gelieven te gebruycken, dat de heeren Gecommitteerde Raden die goetheyt hebben gehadt van de heer van Albrantsweert te excuseren van 't employ, dat Haer Edel Mog. hem hadden gedestineert. Ick ben mede seer verblijt geweest te verstaen, dat onse vloot in zee is; Godt geve, dat.sy een gewenscht succes magh hebben, 't welcke ick hope in 't korte te vernemen, 't Gene alhier passeert, sal UEd. sonder twijffel exactelijck werden geïnformeert door de heeren gedeputeerden *). Wy hebben met den anderen goetgevonden het weinigh volck, 't gene hier is, tsamen te trecken, om eene generale reveue van 'tselve te doen. Ick hebbe dienvolgende daertoe de noodighe ordres gestelt, ten eynde al het volck tegen morgen tusschen Zutphen ende Deventer soude sijn en aldaer camperen. Ick sal alsdan niet naerlaten UEd. te informeren in wat voor een staet dat ick deselve gevonden sal hebben. Ick kan UEd. vooraf wel seggen, dat het volck, dat er sijn sal, redelijck goedt sal sijn. Godt gave, dat het getal grooter waer, want sekerlijck niemant, wie het oock zy, kan presumeren, dat wy met soo een handtvol volx de passage van den Yssel sullen konnen beletten aen soo - een machtigh leger als dat van den koning van Vranckrijck, en te meer, naerdien wy soo een groote streeck landts hebben te bewaren, wel van 15 of 16 uren gaens; soo meen ick, dat alle middelen by de handt hooren genomen te werden, ten eynde wy meer volx krygen, sonder 't welck ick groote desastres tegemoet sie. Ende naerdien ick tot mijn seer groot leetwesen wel weet, wat schaersheyt van militie daer tegen woordigh is, soo meen ick — wesende geïnformeert, hoeveel duysent boeren in wapenen in Hollandt en West-Vrieslandt sijn gemons- 1) Uit Dieren. 2) Brieven van De Witt, IV, blz. 330. 3) Nl. die te velde. 629 tert, — dat van deselve alhier souden behooren gesonden te werden een getal van vijfthien ofte twintich duysent, die by gebreck van soldaten van seer groote utiliteit souden zijn. UEd. ende de gansche werelt sullen sonder twijffel met my van dat sentiment sijn, dat het grootste desastre, dat den Staet tegenwoordigh konde overkomen, soude zijn, dat den vyandt den Yssel quame te passeeren. Soo meene ick oock, dat alle doenlycke middelen by de handt behooren genomen te werden, om 'tselve te beletten; ende naerdien ick meene gheen prompter soude zijn als de voorscreven boeren hier te doen komen, soo versoeck ick UEd., dat door syne goede directie het daerhenen magh werden gedirigeert, ten eynde wy die mogen bekomen, den dienst van 't landt zijnde daer ten hooghsten aen gelegen. Wat my aengaet, kan UEd. versekeren, dat ick sal continueren den dienst van 't landt waer te nemen sooveel doenlijck; wenschte daertoe de noodighe middelen aen de handt te hebben; versoecke UEd. nochmaels my daerin de behulpsame handt te bieden, waerdoor UEd. ten hooghste verobligeren sal" enz. Hoezeer De Witt zich inspande, om aan het voorstel van den Prins te voldoen, leert zijn antwoord (Brieven van De Witt, IV, blz. 332). De brieven van Beverningk als gedeputeerde te velde (reeds uitgegeven, met verscheidene toelichtende stukken, door De Jonge in Verhandelingen en Onuitgegeven Stukken, II, blz. 317 vlg.) lichten verder omtrent den toestand bij het leger te velde in. Ik laat deze') nu volgen, voor zoover ze bewaard zijn, d. w. z. klaarv blijkelijk niet volledig. 1) Zij bevinden zich in de verzameling, bekend onder den naam: „Saecken van Staet en Oorlog", die in deze uitgave meermalen geciteerd is, en wel in het deel hiervan, dat voorkomt: R. A., Holland vóór 1795, n°. 2680, fol. 58 vlg. — Ook de meeste stukken, die De Jonge als bijlagen bij Van Devemingk's brieven afdrukt, komen hier voor in copie. .58C 630 (Van Hieronymus van Beverningk. 23 April 1672 ')). Is gisteren vóór den middag te Dieren en daarna te Doesburg gekomen, waar hij Ripperda en Schadé2) aantrof. Zal aanstonds met het werk beginnen, voor zoover zijn gezondheid dit toelaat. Een cijfer, ook voor de correspondentie met de gedeputeerden te Maastricht, noodig. Amerongen heeft hem in verscheidene brieven lastig gevallen ten gunste van Pelnits, die hem ook zelf meermalen heeft geschreven8); hij wil zijn compagnie verkoopen of afstaan ten behoeve van zijn zoon. Hij heeft Pelnits gewezen op de reglementen, die zijn beide voorstellen onaannemelijk maken 4). Maar Amerongen, wien hij niet geantwoord heeft, schrijft hem nu met een al te grooten ijver uit naam van den Keurvorst en daarom schrijft Beverningk er nu over aan De Witt. Pelnits heeft bij de onderhandelingen van Van Beuningen te Parijs in 1668 goede diensten bewezen. Of hij nu zoo voor den Staat ijvert als Amerongen zegt, weet Beverningk niet. „Immers meene ick, dat men een volcomen effect van de tegenwoordige negociatie tot Berlijn moest sien, eer men het in consideratie soude connen nemen, ende off UEd. meent, dat men in sulcken gevalle de saecke daerhenen mocht dirigeren, dat men die compagnie niet by vercoopinge, maer by willige affstant dede comen op sijn soon, door directie van den heer Prins van Orangien, in 'tvelt als- een seste compagnie van gratie, sal ick gaerne vernemen ende ondertusschen op 't fondament van de voorsz. reglementen my geslooten houden". De Prins 1) Uit Doesburg, evenals de vier volgende. 2) Twee zijner medegedeputeerden: Adolf Hendrik Ripperda tot Buyrse en Gaspar Schadé, resp. voor Gelderland en Utrecht. 3) Ook de beide brieven van Amerongen aan De Witt (genoemd hiervóór, blz. 607, noot 1) handelen hierover. — Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 336. 4) Zie over de „ordre ende reglement op het begeven van militaire ampten" van 1668, dat hier waarschijnlijk bedoeld' is: Ten Raa en De Bas, Het Staatsche leger, V, blz. 233. 631 heeft hem gesproken over den ontvanger Cuchlinus voor het ambt van wagenmeester. Hij vindt dezen hiertoe zeer geschikt, te meer omdat hij zich in 1665, toen de Fransche hulptroepen kwamen, zeer loffelijk als zoodanig heeft gekweten. Cuchlinus heeft echter vijanden ter Generaliteit en moet in elk geval zijn tegenwoordige functie behouden ')• (Tweede brief van Hieronymus van Beverningk van 23 April 1672). „Wy vinden ons wel by resolutie van den 15tn deser 2) seer ampel gelast, om de troupen van den Coninck van Vranckrijck ende derselver aenhangeren ende fauteuren alomme aen te tasten, maer wy hebben, nevens den heer Prins van Oraengien, eenige consideratie omtrent den Bisschop van Munster ende desselfs landen, alsoo men waerschyrielijck schijnt te connen presumeren, dat die noch niet absolut aen de Fransche partie vast en is, alhoewel hy oock eenigh faveur aen de Fransche volckeren geseyt wert toe te brengen; ende was ons bedencken, 't welck hebbe aengenomen UEd4. te communiceren, off de heeren Staten Generael niet mogelijck souden connen geraden vinden, dat dien heer over syne intentie van vruntschap offte vyantschap, immers over de neutraliteyt, wierde gésommeert, opdat men soude mogen weten, wat van die syde te vreesen offte te verwachten is, nemende allen uytstel ende ambiguiteyt voor onminnelycke verclaeringe, daertegen men sich soude moeten wapenen, ende indien eenige inclinatiën daerhenen mochten vallen, soude mogelijck met weynigh oncosten ende tijtverlies yemant uyt den onsen daertoe connen werden gedespicieert, 'twelck 1) Brieven van De Witt, IV, blz. 337. 2) In Secrete Resolutiën Staten-Generaal i. d. Men vindt dit en dergelijke stukken gewoonlijk eveneens in het register tot de secrete militaire zaken (R. A., Staten-Generaal 2324) en in het slechts ten deele bewaarde Verbaal dezer deputatie (Huisarchief), beide veel gebruikt door De Bordes en Van Sypesteyn, t. a. p. 632 ick soude wenschen, dat het den premier ware '),. De irresoluytheyt ende langhweyligheyt van dien heer sal niet te surmonteren sijn ende ick vreese daeruyt een groot embaras in onse besoignes. Ick bekenne gaerne, dat mynen lust ende de applicatie, dewelcke ick behoorde te hebben tot saecken van dese importantie, soodaenigh niet en sijn geweest als het behoorde, ende daeromme vinde ick my in desen beginne al een weynigh verlegen, by faute van grondige ende volcomen instructie, maer ick sal my nu daertoe absolutelijck gaen stellen. Ick en wist niet beter, off het was ternedergestelt by die groote resolutie van den 7en deser5), dat de lijste van employ ') soude gesonden werden aen de provinciën, om de noodige acten van auctorisatie volgens de formulieren n°. 2 ende 3 *) daerop te doen depescheren, ende dat die acten, door welgemelde Staten, om tijt te winnen, dan souden werden gesonden aen ons, om vervolgens die compagniën ordre te geven, om te comen op soodaenigen rendé-vous als wy souden ordonneren. Ende nu sie ick, dat die moeten teruggesonden werden aen Haer Hoog Mog.5), om aen de officieren ende bevelhebberen, in de voorsz. lijste begrepen, verhantreyckt te werden, soodat ick, daerin bedrogen zijnde, nu een groot verloop van tijt tegemoet sie, eer wy eenige troupen van importantie sullen connen by den anderen hebben, ende den heere Gockinga, van den avondt aengecomen, bericht, dat over twee dagen die lijste ende de voorgemelde brieven tot Groeningen noeh niet en waren aengecomen, 't welck ick imputere aen de fielterye van de posten, dewelcke hare reysen doen op apostels paerden ende in ses dagen de reysen afleggen, 1) Ripperda waarschijnlijk als gedeputeerde van Gelderland. Gezonden werd Jacob van Coevorden van Houvelaer uit Overijsel, ook een der gedeputeerden te velde. 2) Zij komt alleen voor in de Secrete Resolutiën der Staten-Generaal i. d. (R. A.). 3) NI. van de regimenten te velde te gebruiken (t. a. p.). . 4) Patent-formulieren (t. a. p.). 5) Dit natuurlijk in verband met het vastgestelde over de patenten op de Groote Vergadering. 633 dewelcke sy behoorden te doen in twee, daervan wy albereyts een preuve hebben, daertegen eens voor al met een rigoureux exempel behoort te werden voorsien. Ick blyve" enz. (Van Hieronymus van Beverningk. 24 April 1672). „Ick bemercke albereyts in den aenvang van onse besoignes hier een seer grooten drift by den heer Ripperda van Beurse ende ick en twijfele niet, off die sal oock sijn by de gedeputeerden van Vrieslant, Overijssel ende Stadt en Landen, om meer te behartigen ende te bevorderen het interest van hare provinciën ende van de leeden ende steden van dien als dat van het gemeen; ende gelijck by ongeluckige toevallen, die de saecken van den oorloge subject sijn, by affsnydinge van ons leger ofte deurbrake van den vyant aen de eene off de andere zyde nootsaeckelijck sullen vallen seer becommerlycke deliberatiën, dewelcke een yeder sal soecken te dirigeren nae dat particuliere interest, ende dat ick my oock niet en vinde in soo rigoureusen staet van gesontheyt ende krachten als ick wel wenschte, soo hebbe ick gemeent van mijn devoir te sijn, om voor te stellen, ende dat het van de wijsheyt van de regeringe in Hollant sal sijn te overleggen, off niet van nu aff aen noch een heer uyt het midden van die vergaderinge sal dienen gecommitteert te werden tot dese expeditie te velde, dewelcke des noot moge gereet staen, öff om my te vervangen öff om my te secunderen; ende UEd. mach ondertusschen wel versekert zijn, dat ick my niet sal ontrecken den dienst van 't lant, dewyle ick my, hoewel ongaerne, daertoe hebbe ingelaten, off het soude moeten zijn door een onvermydelycke necessiteyt. Ick blyve" enz. (Tweede brief van Hieronymus van Beverningk van 24 April 1672 ')). „Ick bekenne gaerne, dat ick qualijck van dat sentiment •1) Eigenhandig. — ,,'Savondts' 634 can werden, hoewel het alle de werelt geloeft ende den heer grave van Monterey het seer schijnt te apprehenderen, dat den Coninck van Vranckrijck sich sal amuseren, om een sware ende langhdurige belegeringe te hasarderen voor Maestricht, tenware hy staet maeckte dye stadt in corten tijt te vermeesteren ende alsdan den sedem belli aldaer te vestigen^ off dat hy mogelijck seer mocht apprehenderen een guarnisoen van dye importantie ende force achter te laten, hetwelcke hem in syne marchen ende convoyen gedurigh soude connen harasseren. Maer als men plaetse sal geven aen dye apprehensie, soo ben ick absoluyt van sentiment, dat den rijngrave moet daeruyt getrocken werden ende dye plaetse voorsyen van één ofte meer officieren van meer vigeur ende experientie in saeken van dye nature als het defenderen van een stadt is, ende ick ben in sulcken gevalle van opinie, dat men den heer rijngrave als generael van de ruyterye behoort daeruyt te trecken, om hem de voorsz. functie te doen exerceren, 't welck alsoo sonder lesie van syne reputatie geschieden can, ende dat men, by gebreck van andere officieren, lyever eenige moet nemen van de regimenten van employ, om met ende nevens den colonel Arskijn ') dye stadt by quartieren te defenderen, gelijck tot Bergen op Zoom, Breda etc. voor desen is gedaen, ende daertoe souden in consideratie connen genomen werden den grave van Solms a), colonel, Aquila, colonel, Ammama, colonel, Ingenieulant. colonel, Stecke 3), colonel, daervan de eerste, tweeden ende vierden hebben goede luitenant-colonels, om de regimenten te connen leyden. Off als men den heere rijngrave al binnen dye stadt soude willen laten, dewyle mogelijck syne swackheyt al elders sal met sich slepen, soo soude ick echter twee off drye van de gemelte hooge officieren derwaerts senden met goede instructie, waernae den gemelden heere rijngrave ende sy sich souden hebben te 1) Louis Erskine. 2) Hendrik ïrajeclinus, graaf van Solms. 3) Louis d'Aquila, Gerrit van Amama, Johan Ingenieulant (of Ingen Nulant), Diederik Stecke. 635 reguleren. Ick weet wel, dat ick met dit advis niet en voldoe de sentimenten van allen, dye hier sijn, maer ick en late my daeraen niet gelegen sijn, ende vertrouwe my echter in allen gevallen op UEd. discrete directie ende blyve" enz. (Van Hieronymus van Beverningk. 25 April 1672). „Wy hebben ons hier seer geëmbarasseert gevonden ontrent het beleyt van de saecken, dewelcke ons sijn aenbevoolen, soo by gebreck van de noodige acten van auctorisatie van de provinciën, bysonderlijck van Vrieslandt, Overijssel ende Stadt en Landen, op dé compagnie van employ als met het defect van alle hetgene concerneert de lijste van het remplacement, soodat wy totnochtoe niet een compagnie hebben connen trecken ter plaetse, daer het noodigh ware, buyten die weynige, dewelke gelegen hebben onder het ressort van de Generaliteyt ende in soodaenige plaetsen, daer men die sonder remplacement buyten gevaer can lichten. Daerby comt nu een swaericheyt ontrent het werck van de artillerie ende den aencleve van dien, bestaende in bestellinge van de traynspersoonen ende van cleyne officieren, mitsgaders in een formaliteyt van het formeren van de lijsten tot de noodige amunitie ende het furnissement van dien, daerdoor wy niet alleen gefrustreert blyven van het noodige canon, daervan totnochtoe niet een eenich stuck voorhanden is, om op de nieuwe retrenchementen aen den Yssel gebruyckt te werden, maer oock gestelt buyten hoope, om vooreerst eenige voorsieninge daerontrent te connen doen, 'twelck ik aensie als een saecke van de uyterste perplexiteyt in dese conjuncture, dat den oorlogh gedeclareert is ende wy de acten van hostiliteyt selfs hebben aangevangen, soodat den noot ons heeft gedrongen den heer Gockinga te disponeren, om een keer nae Den Hage te doen ten dienste van het lant ende tot bevorderinge van de voorsz. defecten, ende immers tot onse ontlastinge, indien ons eenich ongemack mochte overcomen, 't welck Godt genaedelijck verhoede. Ick sie daerontrent een grooten drift by Syne Hooch'., die in wille geweest ende 636 naeuwelijcx wederhouden is, om selfs over die laetste incidenten nae Den Haege te gaen, op presuppoost, dat hem cleynigheyt ende wederwaerdigheyt by den Raet wert aengedaen, gelijck den heer Gockinga UEd. sal communiceren. Ick versoecke seer gedienstigh, dat aen de eene zyde tot expeditie, aen de ander zyde tot voorcominge van alle verwyderinge, nae UEd. wijsheyt ende gewoonlycke discretie, wilt contribueren, ende UEd. sal boven den dienst van 'tlant seer obligeren" enz. Van 25 April tot 17 Mei ontbreken alle brieven van Van Beverningk. Hoe spoedig de berichten over den opinarsch der Franschen onrust baarden, blijkt uit een bericht van Van den Bosch, dat ik hier inlasch: (Van Jacob van den Bosch. 5 Mei 1672 ')). - - - - „Het is ongelooffelijck, hoe geallarmeert de menschen alhier sijn op de minste tydinge van de marsch der Franschen, ende 't gunt my aldermeest hindert, is, dat ick die ,swackheydt mede bespeure in vele regenten; ick en sal my dienaengaende niet eslargeren, maer my refereren tot 't gene den heere griffier Fagel aengenomen heeft UWelEd. hiernevens te adviseren3), verblyvende" enz. Ik maak van de gelegenheid gebruik, om ter inleiding op den brief van Van Beverningk van 17 Mei hier in te lasschen den tweeden brief van De Witt aan hem van den 15en, die mij nog onbekend was, toen ik de brieven van De Witt uitgaf 3): •1) Uit Oen Haag. — De Witt was bij de vloot (zie hierna de brieven aan Cornelis de Witt). 2) Een dergelijke brief van Fagel is niet voorhanden. 3) Medegedeeld door Mr. W. H. Tadema in Bijdragen voor Vader!. Gesch., II ', blz. 305 (uit bet archief van Abbenbroeck) en daaruit hier overgenomen. — De andere van den 15™: Brieven van De Witt, TV, blz 339 637 ,,'t Gene UEd. my by syne missive van den 7» deses ') beeft goadviseert, nopende het recht ende de macht omtrent de deliberatiën van den oorlogh ende de saecken van het leger, is in mijn begrip sóó claer ende evident, dat het geene tegenspraeck en lijdt, sijnde, mijns oordeels, een gedecideerde saecke, soo door instructie van den capiteyn-generael als voorn amelick door de commissie van de heeren gedeputeerden ende gevolmachtighden te velde, dat aen dselve gedeputeerden ende gevolmachtighden alleen staet, om naer ingenomen ad vijs van den capiteyn-generael te resolveren ende te decreteren wat met bet leger van den Staet in 't geheell offte met een gedeelte van dien gedaen ende by der hant genomen sall worden, oock in specie off ende waer men daermede sall camperen, marcheren, post vatten, tot secours comen off senden ende diergelicke, ende dat den capiteyn-generael by schritftelicke acte mach worden gelast dat gemaeckte besluyt alsoo ter executie te stellen, gelick dselve oock by syne instructie -j als by de laetste clausule van deicommissie der gedeputeerden ende gevolmachtighden te velde3) expresselick gelast wort Haer Ed. Mog. bevelen te pareren ende haere decreten ter executie te stellen; ende wil ik hopen, dat Syne Hooch'. sigh daertegens niet sal willen instellen, immers dat UEd. ende de andere heeren gedeputeerden te veldo ende gemachtichden het werck op dien voet in de practicque sullen houden ende geenszins gedoogen, dat het in een quade ploye come te geraecken, maer dat op alles schriftelicke resolutiën genomén ende (het) geresolveerde by acte in forma aen den capiteyn-generael ter handen gestelt sall worden, conform 't gunt in syne instructie naer soo opereuse staetsgewyse deliberatiën vastgestelt is, ende buyten dat acht ick de gedeputeerden ende de gevolmachtighden te velde niet alleen onnut, maar oock selffs ondienstelick 1) Niet voorhanden. 2) Artikel 6 (de instructie o. a. bij.Valckenier, Verwerd Europa, onder de bijlagen op de eerste drie deelen, blz. 63). 3) Cf. De Bordes en Van Sypesteyn, t. a. p., blz. 25, noot -1. 638 ende streckende tot cleynachtinge van den Staet". Verzoekt copieën van de brieven van de gedeputeerden aan de Staten-Generaal en aan den griffier te zenden resp. aan de Staten van Holland en aan hem, om Haar Edel Groot Mog. te meer te voldoen en om de beraadslagingen te vlugger te „matureren". „Ick en ben mede niet vreemt van UEd. consideratiën ten aensien van de persoon van Bernarts ') ende sall by de eerste occasie die saecke by Haer Ed. Groot Mog. ende vervolgens mede ter Generaliteyt levendigh maecken; waermede dese besluytende, sall ick blyven" enz. (Van Hieronymus van Beverningk. 17 Mei 1672%. „Ick hebbe wel óntfangen beyde de uwen van de 15en deser ende om UE. met geen langhweylige deductie van saecken op te houden, sal ick maer seggen, dat ick het 6e articul van de instructie van den capiteyn-generael seer wel geconsidereert hebbe, gelijk mede den teneur van onse commissie, oock in mijn particulier den heer Prince van Oraengien op het contenu van deselve onderhonden, ende gelijck ick geloove, dat Syne Hoocheyt my hetselve niet qualijck affgenomen en heeft, soo vertrouwe ick oock, dat onse deliberatiën sullen blyven gaen de concert, gelijck het behoort. Het campement alleen van onse troupen, 't welck desen dagh gedaen is, heeft ons min of meer geëmbarasseert. Ick moet bekennen, dat ick in dese quartiren nopende de particuliere gelegentheyt gansch onbedreven ben; de andere presente heeren hebben soo weynigh kennisse daerontrent als ick, ende die de volcomen kennisse hadden, waren ons ontrent hare advisen wat suspect. Immers die gingen tegen het sentiment van den capiteyn-generael, deweloke een hooge Krijgsraet daerop gehouden hadde, ende den uytslagh is geweest, 1) Cf. hiervóór, blz. 147 en 436. Waarschijnlijk zal Beverningk tegen hem gewaarschuwd hebben. 2) Uit Zutphen, evenals de volgende van hem. 639 dat wy aveuglement daeraen hebben gedefereert, ende daerdoor is weder veroorsaeckt, dat de gedeputeerden van het Veluwsche quartier, alsoo het campement gevallen is langs den Veluwzoom, haer seer t'onvreeden hebben getoont, hebbende uyt het 5e artikel van de voorsz. instructie willen infereren, dat 'het voorsz. campement op haer territoir niet hadde connen ofte mogen gedaen werden sonder haer interventie ende advis; daerop wy hebben geseyt, dat niet ééne compagnie in het resort van Gelderlant was getrocken als met voorgaende provinciale patente, dat wy selfs niet één compagnie te paert ofte te voet hadden gesonden in de steden, off men hadde aen de gedeputeerden van het quartier nevens het affgaen van de patenten advertentie daervan gegeven, ordres op voeragie gestelt ènde het inquartiren gelaten tot hare dispositie, in off buyten de steden, daer het met de minste schade ende de meeste securiteyt conde geschieden; dat oock de fortificatiën off retrenchementen langs den Yssel in hare provinciën waren ondernomen by haer voorweten ende voltrocken met haer eygen volck, soodat sy niet en hadden connen ignoreren, tot wat eynde de troupen in haere provincie getrocken waren, maer dat dit campement was een point van executie van oorloch, te doen door den capiteyn-generael, ende dat, onses oordeels, de woorden van het 5e artikel in terminis niet applicabel en waren, off daer soude oock uyt moeten volgen, indien wy in Gelderlant van den vyant wierden aengetast, dat wy de trouppen niet souden mogen tsamen trecken ter plaetse, daer wy souden meenen ons bequaemst te connen defenderen. Het interest van particulieren hadde dien drift wat aengeset, maer ick wil vertrouwen, dat het voort met bedaertheyt passeren sal, ende heeft my en passant occasie gegeven aen den heere drossart van Veluwe ende andere te seggen, dat het haer immers niet en paste de beest te maecken, om redenen, die UEd. wel kan begrypen". Hebben geen bijzondere brieven aan de Staten-Generaal geschreven en die voor Fagel heeft hij beschouwd als secreet en alleen bestemd voor de gedeputeerden tot de militaire zaken. Zal voortaan copieën zenden. ;,Voorsooveel de deputatie belanght van noch een heer 640 te velde uyt Haer Edel Groot Mog. provincie, sal ick het gaerne daerby laten; maer indien het waer is, dat den vyant Maestricht gepasseert is, gelijck men ons huyden bericht, soo ben ick in groote becommerin/gh, off wy hier sullen blyven leggen geposteert ende laten het aen den cant van Brabant ende van Hollant alles verloren gaen, gelijck het nootsaeckelijck,8al geschieden met dien weynigen voorraet, die daer is, tegen een macht, die alles als een torrent sal overvloeyen. Ick en hebbe myne gedachten aen Syne Hooch1. niet connen expliceren, sijnde desen dagh in geduerige actie ontrent de militie, ende den morgen, sijnde gedestineert tot een generale revue van de troupen, sal my wellicht oock weynich occasie geven, ende den tijt en lijt geen uytstel. Syne Hooch1. seyde my desen middagh in 't oor: „„Wy connen hier niet blyven ende laten Hollant verlooren gaen"", ende ick en sie evenwel niet, dat wy de minste macht vanhier connen trecken, off wy openen den pas op den Yssel, schoon wy de steeden soo wel beseften els de cleyne macht sal lyden. Ick bidde, soo UEd. daerontrent yet invalt, dat doenlijck off practicabel is, dat het my wilt mededeelen, ende om de balance by myne confraters te doen overslaen, daer het behoort, waer, mijns oordeels, dienstich, dat een resolutie herwaerts quame van de heeren gedeputeerden tot de militaire saecken. Aen buspolver hope ick niet, dat het ons vooreerst sal connen ontbreken. De magasynen sijn hier redelijck voorsien, tot de affuyten en is geen remedie: in den tijt van 14 daegen sullen ten uytersten noch maer seven gereet sijn ende ses doen wy desen dag monteren; de rest sullen wy ten besten suppleren ende ick wenschte, dat dat ons eenich defect was. Aen volck sal het ontbreken, want de distantie van den Yssel is te groot, om met soo weynich volck bewaert te connen werden. Andersints, de troupen sijn , in beter staet van paerden ende manschap als ick gedacht hadde, ende den capitein-generael is vol actie ende vol moet. Ware het getal nae de qualiteyt, ick soude van opinie zijn den vyant onder de oogen te trecken off immers wat nader te talonneren. Indien het can by brengen, sal morgen nader rekenschap daervan geven aen de regeringe. Ondertusschen blyve ick" enz. 641 (Van Hieronymus van Beverningk. 18 Mei 1672). „De heeren gedeputeerden van de Staten van Gelderlant, op voorleden Maendagh aen ons hebbende affgeleyt een compliment van verwillecomingh, hebben daerbenevens gedoleert over een campement, 't welck des volgenden daechs was geordonneert gedaen te werden langs den Veluwzoom tusschen Deventer ende dese stadt; ende de troupen gisteren by den anderen getrocken zijnde ende ontrent die quartieren eenige schade hebbende veroorsaeckt ontrent den jongen rogge op het velt ende aen eenige stroeydaken — niettegenstaende alle de voorsieninge daertegen gedaen — hebben de welgemelde heeren desen dagh versocht een conferentie op 't subject van den vijffden artikel van de instructie van den capitein-generael ende hebben met wat drift hetselve willen appliceren tot haere intentie ende daeruyt infereren, dat den capiteingenerael, soo weynigh als de heeren gedeputeerden van Hare Hoog Mog. selfs, niet en waren bevoecht tot het doen van soodaenigen campement op het territoir van een souveraine provincie, sonder het praeadvis ende consent van de heeren Staten van deselve. Ick hebbe daervan gemaeckt een cleyne extensie, vervattende in 't corte hetgene daerover is geraisonneert, ende gelijck die materie scabreux ende teer is, versoeck ick seer gedienstigh, dat ick, soo ras doenlijck, moge gedient zijn van UEd. consideratiën op die materie. Wy hebben ondertusschen de gemelde heeren met alle beleeftheyt bejegent ende alle goede correspondentie aengebooden ende soude wel hopen, dat aen onse redenen soude werden gedefereert, maer ick mercke, dat den heer drost van de Veluwe ende andere beschadigde van dat quartier dit werck wat aensetten, nae apparentie, om haer te ontslaen van alle lasten, daertoe sy zijn gehouden, onder voorgeven van dese schade. Ick blyve" enz. (Van Hieronymus van Beverningk. 21 Mei 1672). „Ick vinde my verplicht, in antwoort van het laetste Brieven aan Johan de Witt. U. 41 642 lit van den uwen van den 19en deser'), te seggen, gelijck ick noyt geweest en ben ontrent de deliberatiën van de commissie en instructie voor den capitein-generael, dat ick oock soo niet en ben geïnformeert van de intrinsique meeninge, dewelcke in de articulen ende in de woorden van dien vervat is, ende bekenne ick gaerne, dat ick aen de eene syde dye van het 5de artikel van de instructie soodaenigh hebbe opgenomen, dat die behelsen een precautie tegen soodaenige attentaten als voor Amsterdam eertijts, waren ondernomen, ende dat ick aen de andere zyde noch niet en begrype, dat die duydelijck souden impliceren, hetgene UEd. daeruyt infereert, ende dat ick immers niet en vatte wat figuer in sulcken gevalle soude gemaeckt werden by de gedeputeerden ende gevolmacktichden te velde, dewelcke immers 2) geene auctorisatie en souden connen óntfangen van de Staten van ééne provincie, ende uyt crachte van hare commissie geauctoriseert zijnde de legers van den Staet in 't geheel off ten deele te doen deslogeren, avanceren ende ageren, sooals nae vereysch van saecken dienstigst sullen oordeelen, sonder distinctie van tijt off plaetse, soowel schynen daertoe bevoecht te sijn op het territoir van één provincie als in het ressort van de Generaliteyt, sijnde gelast tot de bescherminge van de Vereenichde Nederlanden ende van het ressort van dien, sonder subject te sijn aen preallable off presente communicatiën, veelmin resolutiën van de Staten van één provincie. Maer hoe het sy, ick vinde nu met desen toeval een groot bedencken, dat t'eeniger tijt dit exempel tot groote prejudicie soude connen strecken, ende vinde my verplicht UEd. in bedencken te geven, off hét quaet was, dat men aen de gedeputeerde van de quartieren van dese provincie in den mónt gave, dat sy op H voorsz. subject, gelijck sy niet volcomen vergenoecht en sijn, eenich esclaircissement ter Generalitey t versochten3), gelijck wy haer in passant dien wegh al 1) Niet voorhanden. 2) De hier en verderop cursief gedrukte woorden zijn in den brief onderstreept. 3) Hierbij i. m. met De Witt's hand: „Onnoodicli; beter, dat blijft fluctueren, om de distinctie tusschen de frontier-provinciën en anderen". 643 hébben aengewesen, ende dat by die occasie een nadere ende positive elucidatie daerop wiert ternedergestelt, want, mijns erachtens, is de saeck by sich selven soo daer niet als het behoorde, ende een contrarie-exempel soude erachtien fityven degenen, die het ten quaetsten souden willen duydeii, waerop UEd. consideratiën tegemoet sal sien. lek sal maer met een woort hier by doen, dat ick hebbe gesien de verdeelinge van de vijff regimenten, dewelcke uyt Brabant staen terugge te comen '), maer ick vinde De Graef te qualijck mede gedeélt ende die plaetse wert nu de uyterste frontier aen die syde van de Mase ende daer is geen voorraet van polver; ende in Den Bosch moet voorsieningh gedaen werden tegen de Jesuiten, dewelcke, tot vijff in getale, om een cleyn geit van 600 guldens jaerlijcx daer werden getolereert; ende de executie moet werden aenbevoolen aen den gouverneur by absentie van den hoochschout off aen beyde, want dien laetsten sal het eludéren. Den dienst van 't lant doet het my seggen ende het is een volcomen waerheyt. Ick breke aff met myne dienstige gebiedenisse ende blyve" enz. (Van Hieronymus van Beverningk. 22 Mei 1672). „Ick kan aen UEd. niet onthouden den slechten toestant van de militie, dewelcke hier voorhanden is tot besettinge van soo een notabele post, ten reguarde van haer getal. Wy hebbe die distinctelijck doen natellen ende vinden het voetvolck niet meer als 9200, officieren ende al daer ingereeckent, ende de ruyterye 4800 ende in alle de steeden van den Yssel, tesaemen sijn buyten dien maer 13 compagniën, naementlijck tot Zutphen één, tot Doesburgh 5, tot Deventer 3, tot Zwoll 4, tot Aernhem ende Campen niet één ende tot Niemegen maer negen. UEd. believe te considereren, soo wy hier moeten remueren ende die steeden beseften, wat een schoon gros ons sal resteren. 1) Hiervóór, blz. 622.' 644 Wy hebben ingevolge van de resolutie van de heeren Staten Generael van den 18en deser*) ernstige debvoiren gedaen by de Staten van dese provincie, om een aental van 3000 gewapende huysluyden byeen te kreygen, ende sullen morgen by die van Overijssel gelycke devoiren vernieuwen ende continueren, en is den uytslagh van de resolutie van dese provincie huyden soodaenigh gevallen, dat het quartier van Niemegen onder de directie van schouten ende andere mindere officieren sal byeenbrengen een getal van 1400, daervan 200 by provisie uyt Maes ende Wael sullen geleyt werden binnen Gennep ende 200 uyt de Overbetuwe binnen Schenckenschans, voor welcke plaetsen men hier seer bekommert is; 325 uyt Tielerwaert in de Betuwe; 275 uyt Bom meier waert in de forten Voorn, St. Andries ende binnen Bommel; noch 100 uyt de Overbetuwe in de schanse Knodsenburch ende de resterende 300 uyt de Nederbe.tuwe binnen Niemegen; nochtans met die conditie, dat die allen sullen staen ter dispositie van Hare Hoog Mog. gedeputeerden te velde, om in cas van noot, met advis van den heere Prince van Oraengien,-deselve te trecken aen den Yssel; dat die van het Zutphensche quartier sullen byeenbrengen een getal van 600, om gerangeert te werden onder de compagniën van de guarnisoenen van Zutphen, Doesburch, Grol,Brevoort ende Deutecum, ende die van het Veluwsche quartier een getal van 1000, om te brengen aen den Yssel; ende hebben ons seer ernstigh versocht, gelijck meede doet Syne Hoocheyt, dat die 4000 uyt Hollant ten eersten mogen herwaerts gesonden werden, gelijck ick hebbe aengenomen desen noch van avont aen UWelEd'. te laten affgaen, ende den heer Van Schadé belooft gelycke debvoiren ontrent de heeren syne principalen. Den tijt dwinght my aff te breken ende sal maer alleen noch seggen, dat ick blyve" enz. 1) Bedoeld is: 17 (zie o. a. in het reg. — S. G. 2324 —, fol. 197 v°. Aanwijzing van het aantal huisluiden, dat elk. gewest naar den Ysel had te zenden (cf. Notulen Hop en Vivien, blz. 73). 645 (Van Hieronymus van Beverningk. 25 Mei 1672). Zendt hiernevens copie van de brieven aan den griffier en aan Raad van State >). (Van Hieronymus van Beverningk. 27 Mei 1672). „De heeren Staten van Utrecht ende van Vrieslandt hebben by expresse resolutie de gedeputeerden ende gevolmachtighden te velde geauctoriseert, om te mogen straffen met geltboeten, suspensie ende selfs by cassatie de officieren van hare repartitie, te velde zijnde, dewelcke in eenige vvandevoiren soo ontrent den staet van hare compagniën als andersints sullen gevonden werden. En die van Utrecht hebben vervolgens aen onse dispositie overgesonden eenen capiteyn Deuverden, wiens compagnie by de jongste monsteringe niettegenstaende de exacte ende prompte betaelinge, dewelcke op de comptoiren van die provincie gedaen wert, in een seer slechten staet gevonden is, met beloffte van te sullen approberen ende effect doen sorteren, wat wy oock daerontrent mochten comen te decreteren. Den heere Prince van Oraengien wert in die resolutie niet gemelt ende ick meene evenwel, dat desselfs respect ende auctoriteyt daerby meer is geïnteresseert als de onse ende dat gebreck van te connen straffen voor een gedeelte wechneemt de auctoriteyt om te gebieden, ende hebbe derhalven uyt mijn selven wel willen in bedencken geven, off van wegen de provincie van Hollant oock niet diergelycken behoort geresolveert te werden, ende ick meene, dewyle men de dispositie over de vacerende charges heeft affgestaen, dat men de executie van die straffen oock wel soude mogen cederen, tenwaere UEd. mocht beducht zijn, dat de genegentheyt om yemant te vorderen, een ongenaedigen rechter mocht geven aen de schuldige. Ick hebbe oock by myselven bedencken, off den capitein-generael bevoecht is pardon te geven aen veroordeelde misdadigen, 1) De eerste gedrukt: De Jonge, t. a. p., blz. 342. 646 dewyle daervan in de commissiën offte instructiën niet en vinde, ende ick bemercke wel, dat het sal ondernomen werden op het fondament van voorige practycque, hoewel al een discrete preadvertentie daerop gegeven hebbe. Ick en maecke desen niet langer mits de onseeckerheyt, off UEd. in Den Hage zijt '), ende blyve" enz. (Van Hieronymus van Beverningk. 28 Mei 1672). Ook in Overijsel is thans tot op een opontbod van huisluiden besloten. Utrecht schijnt genegen dit voorbeeld te volgen. Gecommitteerde Raden van het Noorder-kwartier schrijven hem, dat ze 1375 man gereed hebber ; hij raadt hun ze over Harderwijk te zenden. Verzoekt, dat De Witt voor de resteerende 2625 wil zorgen; hij weet niet, waar de commissarissen 2) ad hoe zich ophouden; dit zoo spoedig mogelijk, .want nae alle apparentie hebben wy den swaren slagh op desen hoeck te verwachten". Voegt hiernevens een lijst van de sterkte der compagnieën te voet te velde3). „Daer hebben sooveel soldaten in de marche ende contramarche gedeserteert, dat het ongelooffiijck ende de officieren niet t'eenemael te imputeren is. Oock is de betaelinge sóó different, dat men daerop geen vasten staet can maecken, ende de suppletie van het voetvolck schijnt genoechsaem ondoenlijck, maer het ware te beswaerlijck voor het landt de compagniën, die soo incompleet sijn, ten vollen te betalen. Meene derhalven, dat de compagniën, op de Hollantsche repartitie staende, souden cortelijck connen uytgetrocken werden ende in margine gestelt, hoeveel sy ten achteren sijn op de comptoiren, ende dat dan met 1) De Witt was op weg naar de vloot (Brieven van De Witt, IV, blz. 364). 2) Uitvoerige inededeelingen hierover in Notulen Hop en Vivien, blz. 77 vlg.1 3) Niet aangetroffen. Cf. over de totale sterkte: De Bordes en Van Sypesteyn, t. a. p., blz. 21, noot 3, en verder Ten Raa en De Bas, t. a. p., passim. 647 een goet fondament yets daeromtrent soude behooren gestatueert te werden". De lijst van de compagnieën te paard heeft hij nog niet. Ook Wirts klaagt over slechte betaling. (P. S.) Hiernevens twee copieën van den 26en en van de brieven aan den griffier en aan den Raad van State '). (Van Hieronymus van Beverningk. 29 Mei 1672). Zendt in haast alleen copie van den brief aan den griffier2). (Van Hieronymus van Beverningk. 30 Mei 1672 3). Zendt copieën van de brieven aan deri griffier en den Raad van State. „De Franschen blyven noch boven ontrent den Rijn wat hangen, wachtende naer apparentie des Gonincx comste derwaerts, maer wy vernemen van dagh tot dagh door spions ende i brieven, dewelcke geïntercipieert werden, dat wy de troupen van den Bisschop eerst te apprehendeeren hebben, lek en ben wel niet becommert, dat sy den Yssel sullen aendoen, hoewel wy, Godt betert, daer noch seer ongereet sijn, maer ick vreese, dat zy ergens post sullen vatten, daermede sy ons mogen obligeren, om onse cleyne macht te distraheren. Met het vertreck van den heer Van der Tocht *) ben ick hier. gants buyten correspondentie ende ick en wete niet door wyen deselve te hervatten. Ick en ben soo onbedacht niet, dat ick UEd. daerontrent yet wil vergen, maer conde UEd. yemant van de uwen off uyt de vergaderinge despicieren, •1) Die aan den griffier van den 28e" bij De Jonge, t. a. p., blz. 381 vlg. '. L i ■2) Bij De Jonge, t. a. p., blz. 388. 3) Eigenhandig. 4) Naar Breda, in verband met de militaire zaken (Res. StatenGeneraal 19 Mei 1672, R. A.; cf. Notulen Hop en Vivien, blz. 78. 648 daerdoor ick altemet een cleyne informatie van saecken mochte óntfangen, soude my seer lief sijn. Ick blyve" enz. (P. S.) Graaf Van der Lip '), nu kolonel van het regiment van den graaf van Nassau, verzoekt zijn eed hier, aan Beverningk, te mogen afleggen. „Indien het mogelijck ware, dat men twee off drye goede schepen met stroey conde herwart brengen uyt Zuyt- off Noortholland, soude een saecke sijn van grooten dienst, want soo dye regimenten uyt de Spaensche Nederlanden off dye ruyterie vandaer herwaerts comt, sal het onmogelijck saecke sijn deselve te doen camperen. Hoe meer ende hoe eer hoe lyever, maer moet verdacht sijn, dat geen water op den Yssel is" (Van Hieronymus van Beverningk. 7 Juni 1672 ")). „Behalven de ongeluckige tydingen, dewelcke in den nevensgaenden 4) sijn vervat, verwacht ick niet anders als dat Rees ende Emmerick oock sullen over sijn, ende men weet uyt verscheyden berichten, dat den march dan voort recht aen gaet op Nieumegen, daer alles ontbreeckt: geen canon van importantie, geen polver, geen lonten, geen commandant enz. Ende van alle de belooffde troupen te voet, tot versterckinge van het leger gedestineert, sijn noch maer twee compagniën voorhanden. Ende off ick wel vast ende onverwickelijck geresolveert ben alles op te setten, tot mijn leven toe, voor den dienst van 't lant ende tot bewaringe van den post, dye wy gevat hebben, soo soude ick evenwel meenen ontrouw te sijn aen den Staet, ende bysonderlijck aen de regeringe van Hollant ende Westvrieslant, indien ick UEd. niet claer uyt en schreef, dat het onmogelijck is te beletten, dat den vyant 1) Willem, graaf van der Lippe. 2) Van 30 Mei tot 7 Juni ontbreken brieven van Van Beverningk aan De Witt. De Jonge, t. a. p., geeft verscheidene aan den griffier uit deze dagen. 3) Eigenhandig. 4) Bij De Jonge, t. a. p., blz. 422. 649 niet door en breke, ten eynde men daernae, ende op dat presuppoost, richte de deliberatiën, dewelcke tot de securiteyt van de provincie Hollant in 't bysonder sullen werden aengestelt. Ick blyve in haest" enz. (P. S.) Zenden een expres aan commissaris Halling '), om met de legerschepen naar Dordrecht af te zakken, uit vrees, dat ze genomen of verbrand zouden worden. (Van Hieronymus van Beverningk. 8 Juni 1672). „Uyt de nevensgaende copie2) sal UWelEd. sien den toestant van de saecken in dese quartieren, ende als ick mijn selven ende UWelEd. niet sal bedriegen ontrent hetgene, dat nae alle apparentie te verwachten is, soo moet ick deselve waerschuywen, dat onfeylbaer ende in 't corten den vyant in de Overbetuwe sal doorbreken. Want UWelEd. sal licht begrypen, wat vier off vijff regimenten op 't bloote velt, sonder eenige wercken van retrenchement off begravinge, sullen connen doen tegen soo machtigen ende victorieusen vyant; ende Schenckenschans sal mogelijck met wat vigeur gedefendeert werden, maer daer is geen voorlant ende soo slechte fortificatie-wercken, dat het ongeloofflijck ende onbegrypelijck is ende dienvolgende niet in staet van grooten tegenstant. Niemegen sullen sy mogelijck niet aentasten ende, soo sy het doen, wil ick daeryoor oock niet responderen, hoewel 12000 fjg polver daerin gecomen sijn met wagens van Utrecht ende den heer De Montbas ordre heeft sich daerin te werpen, gelijk den colonel Gent3) ende ïuitenant-colonel TurckJ) in Schenckenschans. Daer is een terreur panique en een schrick soo groot onder de officieren van onse militie, dat ick oock schricke, als ick overlegge, wat men daervan te 1) Johan Halling, die als een der gecommitteerden tot het bewapenen der huisluiden in het Zuiderkwartier van Holland fungeerde. 2) Bij De Jonge, t. a. p., blz. 427. 3) Otto van Gent. 4) Hendrik Torck. 650 verwachten heeft. UWelEd. belieft niet te apprehenderen, dat myne stantvastigheyt daerdoor geësbranleert sal werden, maer men moet resolutie hebben, gegrondvest op reden, ende myne raisonnementen brengen my in die quade opinie, dewelcke de inleydinge maect van desen; ende het besluyt, dat ick daeruyt maecken can, is dit, dat, den vyant doorgebroken zijnde, wy het leger nootsaeckelijck sullen moeten opbreken, off wy worden van achteren ende van vooren omcingelt ende geaffameert. Ende soude het my in sulcken gevalle seer aengenaem zijn, dat ick mochte gedient worden van UEd. consideratiën, om te weten, wat ick behoore te doen voor de provincie van Hollant ende wat van mijnselven. Het leyt soo by my, dat men met een groot gedeelte van de ruyterie soude moeten affsacken nae de quartiren van Utrecht, om sooveel tegenweer daermede te doen als mogelijck ende tijt te hebben, om sich aldaer in wat postuer te stellen. Ende soo men met het overschot van het voetvolck, boven de besettinge van de steeden hier, niet soude connen doorcomen nae beneden, 't welck seer te beduchten zijn sal, dat men dat van Campen te scheep soude moeten laten affcomen over de Zuyderzee nae Amersfoort etc. off daer het gevoechlijckst sal connen vallen. Ende als het leger soodaenigh soude verbroken zijn, can ick niet sien, wat myne functie soude wesen in dese quartieren, ende soude ick oock met geen cordaet gemoet hier connen dienst doen, daer ick mogelijck aen mijn vaderlant in onse eygene provincie niet geheel onnut soude zijn. Soo UWelEd. een halve leedige uyre heeft, versoecke te mogen vernemen UWelEd. sentiment, daeraen altijt seer veel sal defereren. Ick beveele UWelEd'. in Godes heylige bescherminge ende blyve" enz. (Van Hieronymus van Beverningk. 10 Juni 1672). „Het is onmogelijck te schryven off aen yemant te doen begrypen, hoe ellendigh dat wy met onse officieren in dit arme veltleger gestelt sijn ende wat generale verslaegentheyt in dese steeden is by alle de regenten ende 651 het volck. Tot Niemegen ende tot Aernhem. sijn formele revolten ende oploopen geweest, soodat men de poorten heeft moet sluyten. Dese stadt is vol sehriek ende irresolutie, ende soo onse tegenwoördigheyt haer niet eenigermaten en animeerden, sy verviel oock tot confusie; ende wy hebben den vyant voor .de poorten ende alle uyren de actaquen te verwachten. Den prince van Condé heeft hondert duysent pistoletten willen wedden, dat hy den Yssel sal passeren, sonder hondert mannen te verliesen, ende off men dit voor een rodomontade mochte opnemen, soo doet het evenwel een seer quaede operatie onder de menschen. Den heere Prince van Oraengien is seer animeux, maer over den voorsz. toestant van de militie seer verslaegen, ende ick vreese inderdaet, dat syne couragie, niet wel gesecundeert zijnde, hem sal brengen tot eenige extremiteyt. Ick sie mynenthalve wel, dat wy oock in dese stadt niet wel versekert sijn, ende daer is onder ons all discrepante deliberatie over gevallen, maer ick ben geresolveert het uyterste aff te wachten. Behalven het quaet, 't welck ick tegemoet sie in een copfuse retraitte, soo is het beclaechlijck, dat alle de steeden aen den Yssel maer besorcht zijn van de syde van buyten ende dat sy, van de syde van den Yssel geattaqneert werdende, bynae niet te defendeeren en zijn. Dese stadt, Deventer ende andere werden van verstandige luyden maer geoordeelt van drie Off vier dagen maintenue te connen sijn, wanneer de passagie op de riviere sal geforceert zijn; ende dat geeft my geen cleyne becommeringe tusschen het peryckel ende mijn devoir, 't welck ick niet en segge met eenige hesitatie, maer tot myne decharge. Ende UEd.-moet geen anderen staet maecken als dat wy -binnen weynigh tijt hier sullen in disordre zijn, ende moet alle domestycque deliberatiën daernae schicken. My is geschreeven, dat ick den naem in Hollant hebbe van de saecken al te becommert voor te stellen. Godt geve, dat het waer ende dat ick een valsche propheet sy. Myne actiën,, hoope ick, dat my van blasme guaranderen sullen, ende ick houde het een belacchelycke sottigheyt te zijn, dat men het quaet niet en begrijpt off niet en apprehendeert ende dat men daerop fanfaron is. De domestycque remediën, by UEd. in den 652 synen van gisteren >) voorgestelt, sijn extreme, maer ick en sie geene andere ende den goeden Godt sal mogelijck noch een uytcomste geven. Ondertusschen dunckt my, dat men de weynige overige maght van Hollant voortaen moet mesnageren tot eygen defensie ende ick wenschte wel, datter een goet gedeelte weder ware ter plaetse, daer het vandaen gecomen is, om binnenslants gebruyckt te werden. Den voorslagh van Amsterdam bevalt my wonder wel ende ick oordeele die stadt bykans onnemelijck, indien sy niet en vervalt door wanordre off flauwhartigheyt. Dordrecht is oock van considerable situatie ten respecte van Zeelant ende Brabant, maer Amsterdam heeft de commoditeyt voor de zee ende een geëstablisseert collegie tot de saken van deselve, sulcx ick my gaerne daerontrent conformere met UEd. opinie, ende affbrekende, blyve" enz. (Tweede brief van Hieronymus van Beverningk van 10 Juni 1672). „Wy hebben in den beginne wel eenigen dienst getrocken van de Noorthollantsche huysluyden, dewyle den heer Lobs dewelcke op ons ernstigh versoeck sigh hier ter stede blijft ophouden, soodaenige directie ontrent haer heeft, dat sy op deselffs aenmaeninge aen de retrenchementen ende bateryen hebben wesen arbeyden. Maer dien yver verflauwt seer, ende als ick mijn sentiment oprecht sal mogen seggen, sy en sijn niet bequaem tot eenige militaire functie ende sy stellen absolutelijck vast, gelijck den heer Lobs oock selve doet, dat sy op den maent van haeren dienst ontslagen sijn ende dan mogen ende willen vertrecken, soodat het oock niet de moeyte waerdigh en is, om haer yet te willen leeren. De Zuythollantsche huysluyden vinden wy niet alleen van deselve caliber, maer uyt twee respecten van minder dienst: eerst, datter niemant voorhanden en is, dewelcke eenige opperdirectie 1) Brieven van De Witt, IV, blz. 348. 2) Jacob Lobs, uit Medemblik. onder haer can exerceren; ten anderen, dat sy niet betaelt en werden. Wy hadden expres nae Aernhem gedeputeert, om vijff van de aldaer in guarnisoen leggende compagniën te doen gaen nae de Overbetuwe, om voor loon van 12 st. daeghs te wercken, gelijck wy aen de Noorthollantsche oock gedaen hebben, maer men heeft haer daertoe niet konnen disponeren. Ende tot defentie van den Yssel sijn sy gants onnut, soodat het, mijns oordeels, beter ware die oncosten te mesnageren. Wy sullen in weynige dagen, ende mogelijck in weynige uyren, eenige veranderinge hebben ontrent den toestant der saecken hier, dewelcke den goeden Godt ten besten wille laten uytvallen, ende soo sy by die occasie niet selffs nae huys toe keren als ick geloove, soo soude, mijns oordeels, best sijn haer te contramanderen. Ick blyve" enz, (Van Hieronymus van Beverningk. 11 Juni 1672 ')). „Ick come soo van Dieren terugge, alwaer met den heer Prince van Oraengnen hebbe wesen abboucheren, ende op den wegh óntfangen den uwen van gisteren2), dewelcke morgen sal soecken te beantwoorden, soo het den tijt can lyden. Den vyant naedert hart aen alle canten, staet ontrent dese quartieren by Lochem met canon ende peerden ende aen de andere syde vreest men een doorbrake ontrent het tolhuys ende die van Niemegen senden ons soo een expressen, dat daer al over sijn, maer ick hebbe reden te gelooven, dat het niet waer can sijn. Cras latius 3). Adieu. Uw geheel verplichten dienaer". 1) Eigenhandig. „Ten 9 uyren, 's avonts". 2) Brieven van De Witt, IV, blz. 351. 3) De Jonge (die overigens zeer goed uitgeeft) heeft hier tuinder juist: „maer later" gelezen. De brief is zeer haastig en onduidelijk geschreven. De lezing van „peerden", een paar regels hooger, is onzeker; ik weet er niets anders van te maken. 654 (Van Hieronymus van Beverningk. 12 Juni 1672 ')). ' „UEd. sal uyt de omstandigheden van saecken wel oordeelen, dat ick niet veel tijt en hebbe om te schryven. Ick hebbe aen Syne Hooch'. gesonden, om te vernemen wat deselve meent, dat ick moet doen. Alles is uyt dese stadt gevlucht, tot- de regenten inclus, ende is een desperaete saecke te willen ondernemen, dat sy souden stant houden. Ick ben versekert, dat men niet een schoot hier sal verwachten, maer de slotels tegemoet dragen, als den vyant maer sal aennaederen. Van Deventer hebbe ick betere opinie ende hebbe gisteren in dye regenten bespeurt een cordate resolutie, dewelcke met dye 2 regimenten ende de presentie van colonel Steek seer gestijft sal werden. Indyen ick desen nacht geene ordre en ontfange van Syne Hooch1., sal ick my morgen op wegh begeven naer Dieren off nae Aernhem by de ruyterie. Daer wert geseyt, dat ons volck al redelij ck wel gedaen hebben, maer sy hebben malcanderen niet connen secunderen, ende dat is altijt myne grootste becommeringe ende apprehensie geweest. Van dooden weet men noch niet sekers als van den ritmeester Lintelo2); daer wert van verscheyden andere gesproken, daervan ick niet sekers ean schryven, omdat den veltmareschal Wirts ende den colonel Joseph 3) oock al onder de dooden sijn gestelt geweest, maer weder opgedondert sijn. Indyen ick dachte, dat ick hier dienst conde doen, ick en soude my niet sparen, hoewel ick swack ben, maer soo Schenckenschans ende Niemegen den corten wegh gaen van de andere verloren plaetse, soo wil ick lyever my opofferen voor mijn eygen vaderlant. Adieu, in. grooten haest. (P.S.) Onse eerste gedachten sijn geweest de bewuste ses regimenten te senden op Campen, maer wy sijn wederhouden om twee redenen: de ééne, dat men beducht is, 1) Eigenhandig. —- Deze brief is geschreven onder een copie van len brief der gedeputeerden aan de Staten-Generaal. 2) Hendrik van Ittersum tot Nyenhuis. 3) Joseph van Catzelaar, meermalen met zijn voornaam aangeduid. 655 dat den vyant, van voor Grol opgebroken, dye men den geheelen dagh heeft doen naespeuren, wel het hooft mocht wenden nae Deventer, ende dan waren dese regimenten ongetwyfelt geslagen, dewyle van ontrent Ysseloortsommige te marcheren hebben; ten anderen, omdat den wegh uyt de quartieren ■ nae Utrecht niet langer of van sommige minder is als nae Campen te gaen, ende dat den vyant noch qualijck can doorgecomen sijn tot aen de Veluwe, ende ick en wil niet twyfelen, off Haer Edel Groot Mog. sullen over het- employ van deselve met die van Utrecht wel concerteren; ende in allen gevallen sijnder vier van de Hollantsche repartitie, dye men can tot haer devoir houden, daerop ick oock bysonders hebbe gelet". Een stem uit het terugtrekkende leger hoort men in een brief van Louvignies, commandant,der Spaansche hulptroepen, van 18 Juni uit Schoonhoven (onder de part. missives). Hij dringt sterk aan op het zenden van benoodigdheden. De laatste woorden zijn: „A. ce moment je viens d'apprendre que ceux d'Utrek ont envoyé au devant du prince de Condé" '). De laatste serie brieven, die wij hebben mede te deelen, komt uit zee en de stemming is veel beter dan in die uit het leger. In het begin van Mei had De Witt de vloot mede naar buiten gebracht (Brieven van De Witt, LU, blz. 308, noot 3). Noch uit die dagen noch uit de dagen daarvóór zijn er aan hem geadresseerde brieven, voor de zeezaken van belang, aanwezig. De Ruyter en De Wildt schrijven enkele keeren, maar deze brieven kunnen hier wegblijven; De Wildt geeft 17 April enkele korte berichten over den voortgang der equipage te Amsterdam. Uit het begin van Mei zijn er verscheidene brieven van Fagel en Van den Bosch 2), alleen dienende tot toezending van ingekomen missives en resolutiën. 1) Een samenvatting: Notulen Hop en Vivien, blz. '118. 2) Dit één hiervan is een passage medegedeeld : hiervóór, blz. 630. — Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 301, noot 3 (aan het einde). 666 Wij kunnen ons dus bepalen tot de brieven van Cornelis de Witt als gedeputeerde op de vloot') (grootendeels uitgegeven door De Jonge, Verhandelingen en Onuitgegeven Stukken, I, blz. 364 vlg.2). (Van Cornelis de Witt. 19 Mei 1672")). Ontvangen een van 13 en twee van 15 dezer 4). Heeft geregeld aan de colleges van admiraliteit de plaats, waar 1) Cf. Brieven van Be Witt, IV, blz. 300—308 en 312, noot 1. Stoop bericht 1 Mei (deze brief is onder de part. missives), dat hij 95 „cloecke, bevare matrosen" heeft geworven a 18 £ 's maands, te betalen van 1 April af, die hij naar De Ruyter's schip heeft gezonden. Waarschijnlijk moesten deze dienen voor de garde van den ruwaard aan boord. — De eerste brief van Cornelis de Witt zelf (ook onder de part. missives) is van 6 Mei „ontrent den middach, in 't schip den Dolphijri, liggent ten ancker ontrent drie mylen van den wal, het Zuyteynde van Texel O. Z. O. van ons". Dient alleen tot toezending van eenige brieven en tijdingen. 2) De meeste der door De Jonge uitgegeven brieven worden thans aangetroffen in R. A., Holland vóór 1795, n° 2707, en één ligt onder de part. missives van 1672. Eenige dezer brieven schijnen thans verloren; ik heb ze na een zeer omstandig onderzoek in de verzamelingen van het R. A. niet kunnen terugvinden. Enkele van deze verloren gegane brieven komen als minuut voor in het Verbaal of Journaal van Cornelis de Witt van 1672 (R. A., admiraliteit 1043—1045; cf. De Jonge, Zeewezen, IH ', blz. 76, noot 1) en zijn thans hiernaar door mij afgedrukt (De Jonge heeft dit Verhaal voor zijne uitgave der brieven niet gebruikt, zooals hij zelf in een eigenhandige aanteekening vóór in het eerste deel, waar ook een groot portret van den ruwaard is, zegt). De andere, die ook niet als minuut in het Verbaal voorkomen, druk ik af naar den tekst bij De Jonge. Uit het Verbaal heb ik een zestal brieven, die De Jonge niet heeft, kunnen toevoegen. Men zie verder de noten bij eiken brief. Wordt omtrent de herkomst niets gezegd, dan zijn de brieven uit Holland 2707 en gedrukt bij De Jonge; deze zijn eigenhandig, tenzij het tegendeel wordt opgegeven. 3) „In 't schip de Seven Provinciën", evenals de volgende; „liggende geanckert voor Calais — des naermiddaegs ten drie uren, den wint sijnde Noordoost". 4) De eerste is niet bewaard; de beide andere: Brieven van De Witt, IV, blz. 356 vlg. 657 de vloot was, medegedeeld. De schepen die uitkomen, vinden de vloot dan ook gemakkelijk. „Dat Uw Ed. met het rapport ofte extract uyt het journael van capiteyn De Munnick geen contentement heeft genomen, dunct my vreemt, alsoo hetselve naer de tijtsgelegentheyt al vry pertinent is. Ick hebbe in mynë vorige brieven geschreven '), dat wy van Woensdach *) tot Saturdach des 's morgens continueelijck seer donckere daegen ende dicke mist hadden gehadt; het voorsz. journael seyt, dat, het weer eenichsints opclaerende ende met een blenok8), sy gesien hebben de Engelsche Vlote, sterck ontrent vijftich seylen; mondeling heeft hy daerby gevoecht, dat deselve buyten de Galpert ende naer sijn oordeel naer de Duyns was verseylt; dat hy soo naer by de voorste fregats was geweest, dat malckanderen konden beschieten ende dat oock eenige schoten op den anderen gedaen hadden, doch door den opkomenden mist ende den avontstont weder van den anderen waeren affgeraeckt ende hy, De Munnick, naer 's landts vlote was verseylt • hetwelcke oock naederhandt door de gevangene officieren van het fregat de Fransche Victorie, door den capiteyn Laucourt<) genomen, geconfirmeert is, dewelcke verclaert hebben, dat sy, de achterste van de Engelsche vlote sijnde, door den mist niet wel over de Middelgronden hadden konnen geraecken ende, des anderen daegs gevolgt sijnde meynden de Engelsche vlote te vinden, als deselve onder de onse by abus geraeckt sijn. Ick kan niet oordeelen, dat aen capiteyn De Munnick offte syne confraters geraeden 1) Vroegere brieven aan den raadpensionaris — behalve den blz 656, noot 1 genoemden van 6 Mei — zijn niet voorhanden 2) 11 Mei. 3) In het Verbaal (t. a. p., n°. 1043)staat: „een uyr voor Sonnenonderganck, sijnde nogh heel mistigh, sagen wy met een blenck aen ly van ons een Engelsch fregat, daar wy jacht op maackten; dogh het weer klaarde aanstonts op; doen sagen wy te loefwaart van ons de geheele Engelsche vloot, comende van de revier, ontrent de vijfligh seylen sterck, waarop wy aanstonts naar onse vlagh staken, om deselve op te soecken". 4) Joan Jacob de Laucourt. - Brieven aan Johan de Witt. II. 42 658 geweest soude sijn noch naerder onder de Engelschen te verseylen, tenwaere men moetwillens die drie fregats aen den vyant hadde willen consacreren. In allen gevalle, het is in der daet waer, dat de Engelschen dien dach uytgeloopen ende naer de Duyns verseylt sijn, ende wyders vandaer naer Portsmuyden, omrne aldaer met de Franschen te conjungeren, gelijck deselve, naer alle apparentie, met de schepen, in Portsmuyden geëquipeert, ende met de Fransche vlote, op Saturdach voorleden '), geconjungeert sijn. Nu koomt voornaementlijck in consideratie, wat, de saecken in die termen staende, voor den meesten dienst van den Staet met de vlote by de handt genomen dient ende behoort te werden. 'T gene Uwe Ed'. schijnt van sonderlingen dienst te oordeelen, het oploopen van de reviere van Londen, is het eerste geweest, daerontrent wy onse gedachten hebben laten gaen, naerdat wy van het vervolgen van de" Engelsche vlote door de apparente conjunctie met de Franschen hebben afgelaeten, ende sijn eerst daervan gediverteert door de inpossibiliteyt geduerende de stercke Noordelycke ende Noort-Ooste-winden, die ons totnochtoe niet alleen belet hebben ancker te konnen lichten, maer oock alle de schepen, van de anckers gespilt sijnde, tot by ende ontrent de Cingels in het Canael, tegens den wille van haere officieren, hebben ingedreven. Desen morgen is het weer sóóveel afgenomen, dat wy ancker gelicht ende met het gansche getye van Douvres tot onder Calais gekomen sijn, alwaer wy nu weder het getye stoppen, ende, naer het sich laet aensien, sullen noch langen tijt, misschien wel acht daegen, sonder veranderinge van wint, besich sijn, omme, indien sulx al goetgevonden wierde, voor het Coninxdiep te konnen laveren, behalven dat tegens het oploopen van de reviere geallegueert werden ende, mijns bedunckens, in consideratie komen verscheyde difficulteyten ende obstaculen, die naer de jegenwoordige constitutie van den vyant te apprehenderen sijn. De Engelsche gevangenen, hiervoren gemelt, verclaeren, dat den hertoch van Jorck met het nieuwe 1) 14 Mei. 659 Schip den Prins uytgeloopen ende naer Portsmuyden verseylt is, maer seggen, dat op de reviere van Londen evenwel, by manquement van bootsvolck, gebleven sijn tien ofte tVaelf van haere lichtste fregatten, soodat, buyten brantstichtinge van de arme boeren, niets van consideratie als op de voorsz. lichte fregatten aldaer geattenteertsoude konnen werden. Ontwijffelijck sullen de voorsz. fregatten, ons vernemende, opseylen tot aen de stadt van Londen ofte soo hooch als deselve water sullen vinden omme op te loopen. Ontrent een quartier mijls boven Gravesant, ende daer de reviere het nauwste is, sijn in den jaere 1667 gestelt ende werden alsnoch onderhouden, ten wedersyden van de voorsz. reviere, twee seer groote ende considerable forten ende batteryen, yder voorsien met tachtich ofte tnegentich swaere stucken, gelijck alle diegene, die onlanx de reviere van Londen bevaeren hebben ende specialijck den commandeur van myne matrosen ') verclaert noch binnen drie maenden selve te hebben gesien. Ick soude wel konnen resolveren ende oordeele, dat doenlijck soude sijn de voorsz. batteryen met eenige lichte fregats ende cleyn vaertuych, met eenen favorablen ende goeden wint, a tout hazardt te passeren, maer de vyantlycke fregatten sullen met een wassende water ontwijffelijck oploopen, naer ick werde onderricht, tot aen de stadt van Londen, soodat wy deselve niet sullen connen incommoderen. Tsy dat wy mede sooverre oploopen ofte niet, soo moeten wy afwachten goeden wint, om weder af te komen ofte voorby de voorsz. batteryen ende sterckten laveren ofte dry ven; het een ende het ander is buyten twijffel seer gevaerlijck ende ruineus aen alle de schepen, die masteloos ofte reddeloos werden geschoten, sonder dat eenich apparent succes als de voorsz. brantstichtinge, die ick oordeele niet te sijn van de intentie van den Staet, daeruyt te verwaohten sal sijn, dewyle alle de grootsteende swaere schepen buyten de voorsz. reviere sijn uytgeseylt; maer schoon genomen alle dit op- ende afloopen van de voorsz. reviere met faciliteyt ende sonder groot perickel konde 1) Joris Roelants (De Jonge, t. a. p., EI1, blz. 136). 660 Werden gedaen, soo dunckt my boven alle de voorsz. difficulteyten seer considerabel, dat den vyant met eenen Westelycken wint, die ons uyt de voorsz. reviere soude moeten uythelpen, in 24 uren ofte minder, met de gecombineerde vloten uyt Portsmuyden voor ofte binnen het Coninxdiep tot syne meeste avantagie sich sal konnen ende ontwijffelijck komen posteren, soodat wy, die a la file sullen moeten over de Middelgronden passeren, tegens de gansche vloot van den vyant sullen moeten inbrecken ofte ons selven binnen de reviere moeten consumeren. Indien wy absolute meester van de zee waeren, soude ick hetoanloopen van de voorsz. reviere mede niet ondienatich oordeelen, maer de voorsz. reviere in te loopen ende soo machtigen vyant soo naerby buyten te laeten, vinde ick ten hoochsten considerabel. Evenwel, indien Uwe Ed1. oordeelt, 't selve aen de Regeringe aldaer aengenaem soude sijn ende van apparent succes geoordeelt mochte werden, soo sullen wy, niettegenstaende alle de voorsz. consideratiën, daerinne de intentie van de Regeringe geerne opvolgen ende met ons leven den Staet ten uyttersten getrouwelijck dienen, daervan ick met groot verlangen een letterken tot rescriptie sal afwachten, als niet anders wenschende als, hoe eer hoe liever, de fortuyne van der oorlooch te tenteren ende een battaille te hazarderen, als ick sal oordeelen, dat deselve, sonder ondienst van den Staet ende met apparentie van succes, getenteert sal konnen werden. Maer, alhoewel dit is myne inclinatie, soo oordeele ick, dat wy in weynige daegen noch eenige schepen van Vrieslandt ende twee uyt de Maze, als Dordrecht ende Delft, te verwachten hebben, van Amsterdam den lieutenant-colonel Palm ') ende misschien uyt Zeelandt ende het Noorderquartier noch eenige schepen van oorlooch ofte branders, daertegens ick niet oordeele, dat den vyant veel meer macht in korten te verwachten heeft. Wy sijn evenwel, mijns oordeels, nu in dat postuer, dat ick niet kan oordeelen, dat wy, de advantagie gemeen sijnde, de bataille langer behooren te eviteren, maer, de occasie sich 1) Francois Palm. 661 praesenterende, den vyant behooren ende moeten het hooft bieden ende de uytkomste van Godt Almachtich verwachten. Dit sijn ontrent onse hooftsaecken myne geringe speculatiën, die ick van herten wensche, dat aen de Regeringe mogen werden gecommuniceert, ende indien Haere Hoog Mog. ons daerontrent anders gelieven te gelasten, soo versekere ick Uwe Ed4., dat deselve my van vele swaere becommeringen sullen verlossen, Uwe Ed4. versekerende, dat ick derselver intentie, punctuelijck ende ten uytersten van mijn leven, sal achtervolgen ende naerkomen, sijnde myne meeste bekommeringe, dat ick by quaet succes beschuldicht sal werden te veel ende te lichtveerdich de macht van den Staet te hebben gehasardeert. Ick sal seer verlangen hierop een letterken tot antwoort te mogen óntfangen, daertoe den vasten NoortOosten wint veel schijnt te sullen contribueren ende tijt te vergunnen, alsoo wy naer apparentie noch al eenige daegen hierontrent sullen genootsaeckt sijn te verblyven; waermede eyndigende, blyve" enz. (P.S.) „Dat Uwe Ed4. in desen tijt van het jaer vermeynt gissinge aldaer te maeken uyt den wint, die wy hier hebben, vermeyne ick ydele speculatiën te sijn '). (Van Cornelis de Witt. 21 Mei 1672 *)). „Eergisteren hebbe ick Uwe Ed4. myne consideratiën, raeckende het employ van 's Landts vlote, naer de jegenwoordige constitutie van tyden, in antwoort van Uwe Edts. missive van de 15en deser loopende maent, gecommuniceert ende sal geerne over het voorsz. subject 'Uwe Edts. gevoelen afwachten ende de sentimenten van de principaelste 1) Van denzelfden datum is een brief van De Ruyter (de eenige gedurende dezen tocht), waarin hij De Witt bedankt voor zijn brief van den 15en (Brieven van De Witt, IV, blz. 356, noot 1) en zegt de correspondentie over de vloot aan den ruwaard over te laten. 2) «Liggende ten ancker dwars voor Duynkercken, ontrent vijff mylen t'zeewaert — des naermiddaegs ten drie uren, de wint N.N.O.". 662 leden ofte wel van de vergaederinge van Haere Edel Groot Mog. trachten te verstaen. Uyt Uwe Edts. missive van den 13e deses hebbe ick gesien, dat de heer Van Vrybergen de commissie als gedeputeerde op 's Landts vlote heeft geexcuseert ende dat de heeren Staten van Zeelandt een ander in Syne Edts. plaetse sullen committeren; dat oock albereyts een heer wegens, de provintie van Vrieslandt gedeputeert isIck bidde ende versoecke, dat Uwe Ed*. uyt mynen naeme aen Haere Edel Groot Mog. gelieve te denuntieren, dat, indien hier op 's Landts vlote souden werden gesonden eenige heeren uyt de voorsz. provintiën, met dewelcke ick gansch geen kennisse ofte communicatie gehadt hebbe ende met welckers humeuren ick dienvolgende niet wete, of sal konnen symboliseren, dat deselve my niet qualijck gelieven af te nemen, soo ick van 's Landts vlote my derwaerts mochte begeven ende laeten de directie van deselve aen diegene aenbevolen, dewelcke herwaerts afgesonden soude mogen werden, gelijck ick oock hetselve hoochstgemelte Haere Edel Groot Mog. voor ofte nevens het aennemen van myne commissie bekent gemaeckt ende by preadvertentie genotificeert hebbe, hopende dat, gelijck de voorsz. myne notificatie, oock de executie van de voorsz. notificatie my niet" qualijck afgenomen sal werden". — Mr. Coenraet van Heemskerck en Mr. Machiel Buert van Dordrecht, „beyde vigelante jonge luyden", zijn resp. op de eskaders van Van Gent en Banckert als advocaat-fiscaal geplaatst. De beide schepen Dordrecht en Delft zijn gisteren aangekomen. (P.S.) „Myne huisvrouwe heeft my geschreven, dat ick tot betaelinge van de meubelen ende waeren, tot myne commissie op zee ingecocht, aen deselve niet wel geit genoech op mijn vertreck ter handen gestelt hebbe; dat Haere Ed*. oock boven 't gene Uwe Ed*. aen neef Stoop hadde behandicht, noch 1260 gulden aen Syne Ed'. betaelt heeft; sulx versoeke, indien op de ordonnantie van 15000 £, die noch goetgevonden was tot verval van de lasten, te supporteren by de gedeputeerden op 's Landts •1) Van Gemmenich (cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 370). 663 vlote, eenige penningen óntfangen konnen werden, dat Uwe Ed*. haer daervan eenige gelieve te doen behandigen". (Tweede brief van Cornelis de Witt, van 21 Mei 1672')). „Dewyle den wint alsnoch continueert te waeyen Noort Noort Oost ende wy gissinge maecken op morgen avont te sullen konnen laveren tot voor het Coninxdiep, soo hebben wy huyden, met advis ende goetvinden van den heere lieutenant-admirael De Ruyter, geresolveert met 's Landts vlote te seylen tot voor het Coninxdiep voorsz., sullende, aldaer gekomen sijnde, in naerder deliberatie leggen, of geraeden konnen vinden de reviere van Londen op te seylen, alhoewel ick meyne wel versekert te sijn, dat de advisen van alle de hooge officieren daertegens sullen opineren om redenen, in mynen van den 19en deses aen Uwe Ed*. gecommuniceert, aen dewelcke ick bekenne naer mijn oordeel al veel gedefereert moet werden, tenwaere men getroost was binnen de voorsz. reviere met de gecombineerde Fransche ende Engelsche vloten te vechten, hetwelcke, alhoewel seer strydich tegens de gemeene opinie van de hooge ende mindere officieren, mijns oordeels, evenwel soo disavantageus niet soude sijn, maer soude evenwel swaericheyt maecken, op mijn singulier oordeel, daertoe absolute commandement te geven, 't welck niet hebbe willen naerlaeten by desen Uwe Ed*. te communiceren, blyvende" enz. (Derde brief van Cornelis de Witt van 21 Mei 1672 2)). De schepen Dordrecht en Delft hebben gebrek aan bootsvolk en soldaten, wat in de vloot moeilijk kan worden 1) „Het Noort Voorlandt West ten Noorden van ons, liggende ten ancker —, de wint N.N.O., des naerdemiddaegs ten vijff uren". 2) Plaatsbepaling als in den vorigen; ongeveer 6 mijlen van het Noord-Voorland, staat er nog bij. 664 aangevuld. „Ick bidde, dat aen de respective collegiën door Haere Hoog Mog. ten spoedichsten aengeschreven moge werden, dat deselve de voorsz. defecten van matrosen doch ten spoedichsten willen doen suppleren, alsoo wy naer apparentie een seer hevich gevecht te verwachten sullen hebben, ende dat in sulcken gevalle de schepen vooral sullen dienen wel bemant te sijn. Het waere, mijns oordeels, veel beter geweest de schepen noch eenige daegen binnengaets te houden als soo slecht bemant herwaerts te senden. De heeren van Amsterdam hebben verscheyde matrosen in zee aen boort gesonden; het schijnt, dat de raeden gecontenteert sijn, als de schepen maer sijn uytgeloopen, sonder dat deselve in behoorlycken staet sijn gebracht, om den gerequireerden dienst te konnen doen". (Van Cornelis de Witt. 23 Mei 1672 ')). Zijn laatste was van den 21en. Van De Witt niets ontvangen na dien van den 17eD 2). „Ick hadde gehoopt, dat wy al gisteren avont tot voor het Coninxdiep souden hebben konnen laveren, maer den dicken ende duysteren mist heeft ons geobligeert 24 uren aen ancker te verblyven, uyt vreese dat 's Landts schepen in het laveren den anderen merckelycke schade souden hebben aengedaen. Wy hebben tegenwoordich schoon ende claer weder, den wint sijnde Oostelijck; hope, dat wy desen avont, met 's Landt vlote voor de Engelsche custe ende het Coninxdiep sullen aenkomen, maer vinde geen inclinatie by dë officieren om binnen de reviere in te loopen, om de redenen, in den mynen van den 19en, ni fallor, breeder aengeroert. Ick moet oock bekennen niet te konnen oordeelen, dat wy aldaer eenige vruchten souden konnen doen als alleenlijck aen den vyant eenige consternatie veroorsaecken, ende hope,.dat wy huyden ofte morgen 1) Plaatsbepaling als in den vorigen; thans 8 mijlen, 's morgens 10 uur, wind O. 2) Niet bewaard. 665 naerder bescheyt sullen óntfangen door Uwe Edt., of de Regeringe, naer de conjunctie van de Fransche met de Engelschen, alsnoch het inloopen van de reviere dienstich sal oordeelen. Wy sullen ondertusschen sien, of voor Harwits ofte in Solsbaey eenige vyantelycke schepen aen te treffen sullen sijn, ende voorts niet hebbende te voegen by 't gene huyden aen Haere Hoog Mog. hebben geadviseert ende derhalven eyndigende, blyve" enz. (P.S.) De Ruyter en Banckert doen hun groeten en ik doe ze aan de vrienden '). (Van Cornelis de Witt. 25 Mei 16722)). „Vijff off ses boden met hoeckers, pincken ende ander vaertuych, door Haer Hoog Mog. affgesonden, sijn hier aen de vlagge ende onder 's Landts vloote aengecomen, dewelcke, in plaetse van eenige 's Landts schepen te waerschouwen haer niet door de Hooffden off naer Wicht te begeven, voor alle schepen, die sy in zee gesien hebben, gevlucht ende weghgeloopen sijn, soodat, van deselve eyndelijck gehoort hebbende, dat 's Landts vloote hier geposteert was, eenige uyt haerselven hier sijn aengekomen, andere, door onse cruyssers gejaecht ende opgeloopen, nevens deselve mede herwaerts gevoert sijn, sonder dat (van) deselve een eenich schip aengesproocken ofte in conformité van haere acten gewaerschout is, maer sijn alle deselve schepen door de fregatten, by ons soo in de Hooffden als dwars van Duynkercken gelaten, aengetroffen, uytgesondert één brandtschip, van den schout by nacht Vlugh affgedwaelt, gelijck ick in mynen voorgaenden8) geadviseert hebbe, hetwelcke totnochtoe onder de vlagge niet aengecomen is, soodat ick met reden meyne voor hetselve beducht te sijn. Uw Ed'. gelieve te vertrouwen, 1) Dergelijke complimenten in verscheidene volgende brieven. 2) „Ten ancker leggende, de hoeck van de Maes N.W. ten W. van ons". Niet eigenhandig. 3) Waarschijnlijk van den 24", die niet bewaard is. 666 dat ick, soo naerlatich niet sal sijn met de vloote van plaets te veranderen, sonder alle mogelycke ordre te stellen, omme te adverteren alle schepen ende advisjachten, uyt het vaderlandt naer 's Landts vloote gesonden wordende, maer het is niet wel moogelijck, ende naer mijn oordeel onnodich, van alle particuliere ordres, die daegelijcks in groote menichte werden uytgegeven, Haere Hoog Mog. kennisse te geven". Verwachten nog schepen uit het Noorderkwartier. Dringt opnieuw aan ze goed bemand te zenden. „Ick hebbe met den heere De Ruyter ende de respective luytenandt-admiraelen in deliberatie geleyt, waer deselve oordeelen, dat wy met de meeste advantage den vyandt souden inwachten ofte trachten te bejegenen; dewelcke geraden gevonden hebbende den Crijghsraedt daerover, als een poinct van gewichte sijnde, te co'nvoceren, soo sijn over dat subject veele ende verscheyde consideratiën gemoveert, ende alhoewel in 't beginne vele van opinie waeren, dat wy de vloote van den vyandt behoorden te verwachten ontrent ter halver zee, dwars van Duynkercken, het Noortvoorlandt West Zuyt West ende West ten Zuyden van ons, soo hebben wy echter met contentement ende genoechsaem eenparich goetvinden geresolveert by provisie ons te posteren hier voor het Coninxdiep, den hoeck van Olphernes benoorden van ons, welcke plaetse ick oordeele voor ons de advantagieuste te sijn; eerstelijck, omdat alle winden van het Noorden tot het Westen ons de loeff naer apparentie sullen geven, daer ter contrarie, indien wy ons ter halve zee posteren ende onthouden, alle winden, die de vyanden door de Hooffden sullen helpen, oock nootsaeckelijck d'advantagie van den windt aen haer sullen toebrengen ende, den vyandt nu genoodsaeckt sijnde buyten de sanden om te seylen, aen ons groote apparentie sal*geven, om die advantagie, die ick principalijck voor de branders seer veel considerere, te konnen hebben '); ten anderen soo meyne ick, dat onse luyden immers soo wel ontrent de Engelsche custe als ontrent de onse sullen vechten; ende soude ick i) Brandt, t. a. p., blz. 002, blijkt dezen brief gekend te hebben. 667 geeren op dit poinct van Uw Eds. consideratie verstaen, hetwelcke ick principaelijck door myne opinie soodanichgedirigeert hebbe. 'T geene ons esquadre, dat binnen in de reviere geweestis, verricht heeft, sal Uw Ed*. uyt myne missive, aen Haer Hoog Mog. ende Edel Groot Mog. affgesonden, gelieven te vernemen". (Van Cornelis de Witt. . 26 Mei 1672i)). „Uyt hetgene aen Haer Hooch Mog. geadviseert hebbe*), sal Uw Ed. connen sien, dat onse schepen onder het commandement van den heer Van Gent, op de reviere van Londen zijnde geweest, volgens myne opinie, aldaer niets van importantie hebben connen verrichten; evenwel 'sullen deselve aen den vyant eenigermate alarm veroorsaeckt ende gegeven hebben". Nog eenige schepen, aangekomen, „soodat, 's Landts vlote nu merckelijck versterckt sijnde, wy onder Godes genaedi gen zegen van meyninge sijn den vyant aff te wachten ende, het hooft te bieden, vefsoekehdè, indien Uw Ed. enige beter off advantagieuser plaetse voor ons soude connen uytvinden, als ick Uw Ed. gisteren geadviseert hebbe by ons by provisie uytgecosen te sijn, my daervan ten spoedichsten notificatie te willen geven. Huyden comt my ter handen een missive van de heeren gedeputeerden tot de secrete Zeesaeken in date den 21e deses 3), dewelcke schijnt aen te raeden, dat wy het gevecht tegens den vyandt souden eviteren ende uitkiesen soodanich eene plaets, die wy met den heer De Ruyter oordeelen in de gantsche Noortzee niet te vinden te sijn, 1) „Leggende tol ancker voor het Coninxdiep, den hoeck van de Maes N.W. van ons — des naermiddags ten ses uyren, de wint sijnde N.O.". — Niet in Holland 2707; de minuut niet in het Verbaal;, wel bij De Jonge en dus daarnaar hier uitgegeven. 2) Deze en dergelijke brieven vindt men in het Verbaal (t. a. p.), waarnaar ik eens en voor altijd verwijs. Cf. Brandt, t.a. p., blz. 661. 3) Ook zulke brieven in het Verbaal (t.a. p.); deze brief is van den 22''' ", zoowel in het Verhaal als in het register van de secrete zeezaken. 668 tenware wy binnen onse zeegaeten souden willen inloopen, daertoe ick sonder expresse ordre van Haer Hooch Mog. niet resolveren sal. In het eynde van de voorsz. missive wert geseyt, dat wy op den inhouden van deselve geen meerder refiexie souden nemen, alsoff die aen ons niet geschreven was. Ick hadde oock wel gewenscht, dat deselve ons niet toegesonden off ter hant gecomen was, alsoo dezelve niet anders doet als ons ende den heer De Ruyter te stellen in een onsekerheyt van de begeerte ende intentie van den Staet rakende eene bataille, ende soude ons derhalven ten hoochsten aengenaem sijn, dat die sake gelaten wierde by de instructie, aen ons ter handen gestelt, off wel dat ons eenige positive ende clare last ende ordre wierde toegesonden. Ick versoecke nochmaels, dat my de intentie van de Regeringe claer ende nett ontrent het hooftpoinct van een bataille moge ten spoedichsten toegesonden werden; andersints souden wy de bataille niet eviteren; verlangen alleenlijck, dat ons noch eenige matrosen mogen toegesonden werden". (Van Cornelis de Witt. 27 Mei 1672 ')). Bericht van verder aangekomen schepen; ook de verloren gewaande brander is terecht. Heeft gisteren het journaal van Van Gent over den tocht op de rivier aan Haar Hoog Mog.2) gezonden. Van Gent rapporteerde sedert mondeling, „seer curieuse inspectie van het fort Charnesse genoomen te hebben, maer hetselve soodanich te hebben bevonden, dat daertegens met geene de minste apparentie van succes iets geattenteert soude connen werden". Het grootste gebrek blijft aan matrozen. (Van Cornelis de Witt. 28 Mei 1672 3)). „Voorleden nacht ontrent ten twaelf uren quam den capiteyn Aelmonde, denwelcken wy afgesonden hadden 1) „Ten ancker leggende, de hoeck van de Maes N.W. len W., omtrendt 2 mylen daeraff". Niet eigenhandig. 2) In het Verbaal (t. a. p.). 3) „Seylende tnsschen Olphemes en de Duynckerksche bancken ten midden in het vaerwaler — des 's morgens ten elf uren, den wint Z.W.". 669 nevens twee fregats ende een advisjacht, omme te cruyschen af ende aen van 's Landts vlote tot ontrent het Noortvoorlandt, ons rapporteren, dat hy op Donderdach avont') was geweest ontrent een myle van de Fransche ende Engelsche vloten, tesaemen gecombineert, ende dat, naer syne gissinge, deselve waeren besuyden van ons ontrent ses mylen. Wy laegen alsdoen geanckert ontrent vier mylen van de Engelsche wal, den hoeck van Olfernesse Noorden van ons, ende den wint was geloopen recht Zuyden, soodat wy op het advis van den heer De Ruyter aenstonts zeyn deden, om ancker te lichten, opdat wy niet genootsaeckt souden sijn voor des vyants cust op eene leger wal bataille te leveien; liepen Oost aen, totdat den dach aenquam ende deden alle de hooftofficieren door verscheyde gaillotschippers van de voorsz. advertentie waerschouwen. Met het opgaen van de sonne zeynden wy den hoogen Chrijchsraet aen boort, by dewelcke eenpaerlijck wierde geapprobeert den cours, denwelcken wy geduerende den nacht hadden gehouden, ende oordeelden wy alle gesaementlijck, dat wy ontwijffelijck binnen weynige uren den vyant te verwachten hadden, dewelcke, te louffwaert van ons sijnde, ontwijffelijck de advantagie van den wint soude gebruycken; maer, de sonne wat geklommen sijnde, alhoewel het helder weder was, konden wy der vyanden vloten tot onse groote verwonderinge ende leetwesen niet gewaeT werden. Ick oordeele, dat deselve dicht onder de sanden naer de Engelsche custen geloopen sullen sijn, om by haer te becomen de schepen, die ick in mynen voorgaenden *) gemelt hebbe door het gedetacheert esquadre onder den heer Van Gent tot in de reviere van Londen ende onder het fort Charnesse opgejaegt geweest te sijn. Alle de officieren waeren van opinie, dat wy dien cours behoorden te continueren, op hope, dat, indien den wint wat an het Zuytoosten mocht loopen, wy de advantagie 1) 26 Mei. 2) Een brief aan De Witt van 24 Mei is niet voorhanden: wel een aan de Staten-Generaal (en aan de Staten van Holland) van dezen datum (Verbaal, t.a.p., n°. 1043), waarin hij de in den tekst bedoelde actie verhaalt. mwi»*t 670 van de louff mochten bekomen; ontrent ten seven uren liep den wint Zuyt West, sulx wy aenliepen Z.Z.O. Ick hebbe niets anders konnen bemercken, of de officieren ende matrosen sijn generaelij ck seer wel geanimeert, ende oordeele ick onse macht soodaenich, dat wy met den segen van Godt Almachticb, ende goede ordre geobserveert werdende, een goet succes-konnen verwachten. De vlote seylt tegenwoordigh in seer goede ordre ende geassigneerden rang, sterck tsestich schepen van oorloch ende vijfthien fregatten, sijnde het fregat de Ammiaten met een advisjacht van Amsterdam op het aenschryven van Haere Höoch Mog. gisteren morgen naer de Sont verseylt. Ick hoore van geen manquement in de vlote als dat eenige schepen van bootsvolck slecht sijn voorsien ende dat sommige beducht sijn gebreck van boschpolver, als het gevecht lang soude continueren, te sullen hebben; maer wy hebben met eenpaerige advisen van den Crijghsraet geresolveert van den beginne aen alle mogelycke debvoiren te doen, omme tegens den vyant in te breken ende, indien het mogelijck sal sijn, het gevecht wel scherp, maer kort te maecken, alsoo alle de gemelte hooge officieren geoordeelt hebben 't selve meest tot onse advantagie te sullen sijn. Indien eenige tydingen ofte schepen aen ons mochten afgesonden werden, soo gelieft te besorgen, dat deselve geaddresseert werden recht in het vaerwaeter tusschen de Maes ende Duynckercken ende niet Westelycker loop'en als Duynckercken voorsz., alsoo wy, nu alle de cruysschers onder de vlagge getrocken hebbende, beducht sijn, dat de schepen, naer het Coninxdiep loopende, in vyanden handen lichtelijck souden vervallen, daervan wy nevens desen aen den commissaris Visscher oock advertentie gegeven hebben; bidden, dat Godt Almachtich in de aenstaende battaille de waepenen van den Staet genaedelijck gelieve te segenen; waermede besluytende, sal ick blyven" enz. (Van Cornelis de Witt. 29 Mei 1672 »)). „Huyden morgen is my eerst ter handen gekomen Uwe 1) „Seylende beoosten :Duynckerken, ses :ofte . seven mylen van de wal — des 's morgens ten thien uren, den wint W.Z.W." Eds. missive van den 22en deser loopende maent'). Het soude my ende den heere lieutenant-admirael De Ruyter ten hoochsten aengenaem geweest sijn het geselschap ende den raet van de heeren Haere Hooch Mog. gedeputeerdens tot de zeesaecken te hebben konnen genieten. Ick hebbe aenstonts naer de receptie van de voorsz. Uwe Eds. missive deselve gecommuniceert niet alleenlijck aen d'heer De Ruyter, maer oock aen de respective lieutenanten-admiraels, in de vlote sijnde, die alle van eenparich sentiment sijn, dat het combat ofte de battaille niet kan geëviteert werden, tenwaere men de zee wilde ^abandonneren,'t gene Uwe Ed'. segt tegens de inclinatie van alle de leden van Haere Edel Groot Mog. vergaederinge te sijn. Evenwel, indien ons de voorsz. missive eer was ter handen gekomen, soo souden wy ontwijffelijck tot voor de Wielingen geadvanceert hebben, maer dewyle Uwe Ed'. by desselfs missive van den 15en laestleden geschreven hadde, dat wy met seylen ende dryven den tijt niet souden consumeren, ende oordeelde geraeden te sijn in de reviere van Londen binnen te loopen, ende dat oock sulx was dërinclinatie van de andere heeren gedeputeerden tot de zeesaecken, soo hebben wy 't selve door een esquadre onder den heere Van Gent geëxecuteert, doch om de redenen, in desselfs journael vervattet ende aen Haere Hooch Mog. overgesonden, aldaer niets van importantie konnen verrichten. Nu sien wy de Fransche ende Engelsche vloten ontrent drie mylen boven den wint van ons, die op ons af koomen, sulx in geenen deele de battaille geëviteert ofte gedilayeert kan werden naer het eenpaerich oordeel van alle de hooftofficieren. Wy hadden wel gehoopt, dat den wint.Zuydelijck soude geloopen hebben, ende hadden wy daeromme onsen cours herwaerts geset, maer Godt Almachtich heeft daervan anders gelieft te disponeren. De officieren ende generalijck alle het scheepsvolck is seer wel geanimeert ende de saecke staet in die termen, dat wy nu niet anders als tot de battaille konnen resolveren, of sullen al ons volck, dat nu naer wensch geëncourageert is, seer flauwhertich 1) Brieven- van De Witt, IV, blz. 362. 672 maeken ende dienon vermindert genootsaeckt sijn te vechten, soodat by de opgemelte hooge officieren eenpaerlijck geadviseert ende vervolgens geconcludeert is met animositeyt den vyant in te wachten ende tegens te gaen ende trachten daertusschen in te boren, hopende, dat Godt Almachtich de rechtveerdige saeke van den Staet ende de waepenen van Haere Hooch Mog. met Syne genaede sal gelieven te begunstigen", enz. (Van Cornelis de Witt. 30 Mei 1"672 "•)). Schreef den 298ten aan U. Zie voor het sedert op de vloot voorgevallene den hiernevens gaanden brief aan Haar Hoog Mog. „Wy sullen apparentelijck, desen wint geduerende, noch desen nacht wel vervallen tot op de hoochte van de Maze, alwaer wy, geen vyant vernemende, apparentelijck sullen anckeren, om niet verder in de Noortzee in te dryven ende te vervallen". Heden ontvangen de uwen van 26 en 27 Mei2). „Ick hope nevens den heere De Ruyter, dat de commissarissen tot de zeesaecken sullen resolveren ten spoedichsten op den ontfanck van desen een keer herwaerts ende naer de vlote te doen, alsoo wel konnen considereren, dat vele redenen voor ende tegens het hasarderen van eene battaille konnen werden geallegueert, maer dit houde ick voor seker, dat wy geene battaille konnen eviteren, off wy moeten resolveren binnen een van de zeegaeten in te vallen off ten minsten binnen ofte ontrent de sanden ende gronden op onse cust te anckeren. Ick sal hierop ten spoedichsten een letterken tot antwoort ofte wel Uwe Ed'. met eenige heeren commissarissen afwachten, ende blyve" enz. (P.S.) „Wy sullen morgen vroech een gaillot affsenden naer Maeslandtsluys, om Uwe Ed*. de pertinente plaetse, waer de vlote te vinden sal sijn, te konnen aenwysen". 1) „Seylende tusschen de custe van Vlaenderen ende de Maeze — tegens den avont". 2) Brieven van De Witt, blz. 356 en 37-1. 678 (Van Cornelis de Witt. 31 Mei 1672 ')). Ontvangen de resolutie „approbative" van de StatenGeneraal2), waardoor gerustgesteld. Herinnering aan het schrijven van gisteren. „Maer ontrent één ure naer het afgaen van de voorsz. myne missive is den wint t'eenemael gestilt, soodat wy noch gebleven sijn tusschen Oostende ende Walcheren, sijnde van meyninge daerontrent af ende aen te houden, tenware dat wy den wint sóó advantagieus mochten krygen, dat wy den vyant oordeelden te konnen beseylen, tsy boven ofte daerinne, alsoo wy op huyden naerder geresolveert hebben van den vyant niet af te wycken, denwelcken totnochtoe, alhoewel gestaedich boven wint van ons geweest sijnde, niet heeft geraeden gevonden op ons af te komen, daervan wy de redenen niet wel konnen begrypen, alsoo naer apparentie voor haer den wint niet favorabelder kan komen als denselven op Sondach voorleden3) ende noch op huyden gehadt hebben. Evenwel hebben deselve ontrent een uyre geleden weder van ons afgewent; of sy onse ende de Vlaemsche custe ontsien of wat andere redenen haer daertoe hebben gemoveert, is voor ons niet met sekerheyt te adviseren. Eenige oordeelen, dat haer courage ende resolutheyt manqueert, hetwelcke onse officieren ende matrosen des te meer animeert, ende sullen wy derhalven alle debvoiren aenwenden, om by den vyant met sooveel advantagie van wint als mogelijck sal sijn, te geraecken, ende indien ondertusschen de heeren Haer Hooch Mog. gedeputeerden tot de zeezaecken ons hier gelieven te komen besoecken, sullen ons ten hoochsten aengenaem sijn ende met apparentie ons voor Walcheren ofte tusschen Walcheren ende Oostende konnen aentreffen". Tot nog toe is het fregat, de „Graeff van Hollandt", nog niet aangekomen, en evenmin bootsvolk van Rotterdam. 1) „Laverende N.N.W. omtrent 5 mylen van Oostende". — Deze briel uit Verbaal (n°. 1044); eigenhandige minuut; niet bij De Jonge. 2) Cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 372. 29 Mei. Brieven aan Johan de Witt. II. 43 674 (Van Cornelis de Witt. 1 Juni 1672»)). „Gisteren hebbe ick Uwe Ed*. geadviseert, dat den vyandt des 's morgens met het opgaen van de sonne was boven wint van ons ontrent twee mylen, soodat wy niet en twijffelden, of dien dach soude de battaille aenvanck genomen hebben, alsoo wy sooveel naer haer opseylden als ons eenichsints mogelijck was. Den heer De Ruyter ende de drie respective lieutenanten-admiraels adviseerden eenparich, dat wy den vyandt behoorden af te wachten, het hooft te bieden ende aen te tasten, waere het mogelijck, gelijck oock de conclusie in dier voegen genomen is; maer den vyant, in plaetse van op ons af te komen, heeft van ons afgewent. Weynich tijt daernaer meynden onse maets, op de stenge sijnde, dat in ly voor ons saegen thien a twaelf seylen, daerop wy op advis van den heere De Ruyter aenstonts jacht maechten, maer, ontrent een myle geadvanceert sijnde, bevonden, dat eenige torens ende molens langs de Vlaemsche custe voor schepen hadden aengesien, sulx wy weder wenden t' zeewaert, ende liepen soo den ganschen dach tot ontrent des avonts ten negen uren, soodat wy naer gissinge ontrent ter halver zee ofte ruim soo verre waeren geadvanceert, maer konden den ''vyant niet meer in het gesicht bekomen"1), dat ons gaf vele ende verscheyde speculatiën. Onse brantwachten, die boven ons ende voor uyt onse vlote uyt het gesicht geweest waeren, rapporteerden des avonts geene vyantelycke schepen vernomen te hebben, sulx wy, niet wetende, wat wy daervan sullen oordeelen, somtijts ons imagineren, dat onder haer onlusten, dissentiën ofte sieckten mochten sijn ontstaen, die haer tot de retraicte hadden gedaen resolveren, somtijts oock beducht sijn, of sy voor ons overgeloopen mochten wesen ende op onse custen iets souden willen attenteren. Over 't voorsz. subject balancerende, soo gebeurt het, dat, seer subitelijck ende sonder extraordinairen 1) „Dryvende ontrent vier mylen van de walle, tusschen Oostende ende Duynkerken,. den wint W.Z.W. — des avonts ten seven uren". 2) De cursief gedrukte passage is in den brief onderstreept, evenals de iets verder volgende. 675 wint, alhoewel den ganschen dach eenestyve coelte hadden gehadt, dat onse groote rhee ende de grootmarsseylsrhee op het schip de Seven Provintiën, beyde tegelijck, breken in twee stucken, recht in het midden van de voorsz. rheën, 'l geen, alhoewel gansch niet dangereus, echter, gelijck Uwe Ed*. bekent, is, groote ontsteltenisse ende alteratie veroorsaekt. Wy resolveerden aenstonts te wenden ende weder te loopen naer de cust van Vlaenderen met de fock, voormarschseyl ende croysseyl ende den heere De Ruyter stelden aenstonts ordre tot het accomoderen, lassen ende wangen') van de voorsz. groote rhee, sijnde by hasardt noch eene marschseylsrhee in voorraedt, sulx dat, alles huyden ontrent den middach weder geraccommodeert sijnde, dit schip wederomme in staet is, om den gerequireerden dienst te konnen doen. Wy hebben ondertusschen eenige lichte ende van de beseylste fregats ende advisjachten afgesonden, omme ons, indien mogelijck sal sijn, van den cours der vyanden vlote te informeren, sullende ondertusschen naerder tyding afwachten ontrent de plaetse, in myne missive van gisteren geëxpresseert, te weten recht in het vaerwaeter tusschen Oostende ende Walcheren, of Uwe Ed'. ende de andere heeren gedeputeerden ons aldaer sullen gelieven te komen besoeken. Wy souden met dese Westelycke winden de Engelsche custen niet konnen beseylen, ende of de Engelschen, die ontrent twee mylen boven ons geweest sijn, Jarmuyden sullen konnen beseylen, wert seer onseker geoordeelt, ende hebben wy niet geraeden konnen vinden van onse custen ende havenen, op een onseker, soo verre af te loopen om den Noort, daer wy, door harde winden gedreven werdende, mogelijck in langen tijt voor onse haevenen ende ontrent onse custe niet weder souden konnen geraecken. Indien eenige schepen van oorlooch in sommige quartieren in korten tijt in staet gebracht konnen werden, om dienst te doen, soo meyne ick, dat deselve ten spoedichsten naer 's Landts vlote 1) Lasschen is het verbinden van twee of meer in entander sluitende stukken. Wangen is het met klampen vastmaken. 676 versonden behooren te werden, te meer, alsoo ick uyt de tydingen uyt Engelandt, door Uwe Ed*. my toegesonden, bemercke, dat aldaer noch eene considerable equipagie by de handt genomen ende ten spoedichsten bevordert wert, maer vooral meyne ick, dat de schepen, aen dewelcke een merckelijck defect van matrosen is, daervan door de respective raeden ter Amiraliteyt completelijck voorsien behooren te werden, gelijck ick, eenige daegen geleden, aen de gemelte heeren raeden ende oock aen Uwe Ed*. geadviseert hebbe" ') enz. (Van Cornelis de Witt. 3 Juni 16722)). „Mynen laetsten aen Uwe Ed*. is geweest den len deser loopende maent; tsedert sijn my wel ter handen gecomen beyde Uwe Eds. missiven van den 28en ende 31en der voorlede maent3) ende sal Uwe Ed*. uyt myne missiven, die ick successivelijck, soo aen Haere Hoog Mog. als Uwe Ed*., hebbe afgesonden, gesien hebben, dat de vyanden niet hebben goetgevonden tot een hoofttreffen alsnoch te komen, alhoewel deselve, mijns oordeels, 't selve met groote advantagie, soowel den 29en als insonderheyt den 31en der voorleden maent, getenteert souden connen hebben, als hebbende den wint soo favorabel als sy denselven van Godt Almachtigh souden konnen wenschen. In de tydingen, uyt Engelant overgekomen ende door Uwe Ed*. my nevens de opgemelte Uwe Eds. missive van den 31en Mey laetstleden toegesonden, voor welckers communicatie Uwe Ed*. van herten bedancke, vinde ick al vry considerable pas- Ij In Holland 2707 volgen nu twee brieven van De Huybert en Lodesteyn, resp. van 2 en 4 Juni, beide over de vloot, die wij ter zijde kunnen laten, evenals een paar andere stukken. 2) „Het lant van Walcheren ontrent seven off acht mylen Z.O. van ons — ontrent den middagh, den wint sijnde N. ten W." — Niet in Holland 2707; wel bij De Jonge; hier uitgegeven naar de eigenhandige minuut in het Verbaal (n°. 1044). 3) Brieven van De Witb/€V, blz. 371. 677 sagiën, dat op de vlote vele siecken souden sijn ende daegelijx nogh vermeerderen, dat de Engelsche de Fransche schepen niet oordeelden van die consideratie als wel verwacht hadden, daeruut wy verhopen, dat wel lichtelijck miscontentement ende dissentie onder haer soude konnen ontstaen. Dat het Fransche esquadre met eenige Engelsche schepen versterckt geweest is, konnen wy oordeelen waerachtich te sijn, alsöo onder de witte vlaggen, de avant-' guarde voerende, by ons vijff ofte ses met roode vlaggen gesien ende wel geremarquert sijn. Indien Uwe Ed*. ons konde berichten, off ende wat wy tot versterckinge van 's landts vloote uyt het vaderlandt ende van de defectueuse collegiën ter Admiraliteyt te verwachten hebben, wy soüden ons van die informatiën naer apparentie ten dienste van den Staet konnen bedienen, ende specialijck, in wat staet gebracht sijn de 18 schepen van oorlooch, tot een corps de reserve geprojecteert, of eenige branders op Hare Hooch Mog. jongste resolutie ') werden toegemaeckt ende binnen wat tijt deselve veerdigh sullen konnen sijn, ende of apparentie is, dat noch eenich bootsvolck aen de defectueuse 's landts schepen toegesonden sal werden, alsoo aen bevaren volck al vry wat manquement is ende aen den grave van Hornes noch ontrent hondert ende Isselmuyden *) ontrent 60 matrosen mancqueren, behalven de defecten in het generael, die, soowel op de schepen van het collegie ter Amiraliteyt tot Amsterdam als de andere, van bootsvolck in 's landts vloote bevonden werden. Evenwel vinde ick generalijck alle de officieren, matrosen ende soldaten extraordinari geëncourageert, principalijck tsedert dat de vyanden, tot tweemaelen toe boven de wint sijnde, van ons afgewent ende geretireert sijn. Wy sijn echter niet van meyninge het gevecht met tastelycke disadvantagie ende groot voordeel van de vyanden te pousseren, ende oordeelen, gelijck alle onse resolutiën, soowel in den completen Chrijchsraet als met de respective 1) Waarschijnlijk de 24 branders, tot uitrusting waarvan in April besloten was (Res. St.-Gen. 14 en 29 April 1672, R. A.). 2) Gerolf van Yselmuiden. 678 lieutenanten-admiraels genomen, 't selve in specie innehouden, dat wy sullen trachten dè advantagie van den wint te bekomen ofte, beneden den wint sijnde, ontrent onse ofte de Vlaemsche custe bataille te leveren, opdat de reddeloose schepen van den vyant op de gronden ende sanden tegens de laege wallen mogen vervallen; alle 't welcke ick niet hebbe willen naerlaeten Uwe Ed*. by desen tot onse descharge bekent te maecken, bly vende" enz. (Van Cornelis de Witt. 5 Juni 1672 •)). Sedert mijn beide brieven van den 3en2) ontvangen uwe beide van den 2en *). Heb het voorgevallene gemeld in den mijnen aan de gedeputeerden van Haar Hoog Mog. (tot de zeezaken) van gisteren avond. Nog één schip is aangekomen uit het Noorderkwartier. Is bezig lijsten te laten opmaken van de in de vloot voorhanden provisie. Er is, zooals gewoonlijk, vooral gebrek aan bier en brood. Nog een schip met levensmiddelen is aangekomen uit Friesland. (Van Cornelis de Witt. 6 Juni 1672 ♦)). „Op de ingekomen advertentie, dat der vyanden vloten in Saulsbaey waeren geretireert, breeder in myne missive aen den Staet5) gementioneert, soo hebbe ick geoordeelt, dat wy ons van den jegenwoordigen Noortoosten-wint ten besten vafa ons lieve vaderlandt konden ende behoorden 1) „Liggende door groote stilte geanckert, het landt van Walcheren ontrent vijlt mylen Z.Z.O. van ons". — In het Verbaal (n°. 1044). Eigenhandige minuut. Niet bij De Jonge. 2) Slechts één is bewaard. 3) Brieven van De Witt, IV, blz. 373 vlg. 4) „Zeylende ontrent negen mylen van het landt van Walcheren, hetselve landt Z.O. van ons — des avonts ten negen uren, den wint N.0." 5) Cf. Brandt, t. a. p., blz. 666. 679 te dienen, ende naer eenige discoureen over dat subject met den heere De Ruyter gehouden, soo hebbe Syne Ed'. gevonden mede van hetselve sentiment, ende vervolgens aenstonts den hoogen scheepschrijchsraedt ontboden hebbende door het behoorlijck zeyn, soo hebbe aldaer bekent gemaeckt, dat der vyanden vloten in Solsbaey voorszwaeren geretireert ende dat ick oordeelde, dat wy met desen wint deselve aldaer met apparente advantagie souden konnen ende behooren aen te tasten, maer dat, alvorens op dat importante point finaelijck resolutie te nemen, geraeden badde gevonden de particuliere advisen ende consideratiën van den Chrijchsraet daerover te hooren. Van het sentiment van den heere De Ruyter was ick volcomentlijck versekert, die oock myne consideratiën met Syne Edts'. advis geappuyeert ende geconfirmeert heeft, ende hebben vervolgens alle de leden van den Chrijchsraedt met eenpaericheyt tot de voorsz. attacque geadviseert, sulx ick in conformité van de voorsz. myne propositie ende conform alle de voorsz. advisen dese importante saecke geconcludeert hebbe, Godt Almachtich biddende, dat hy daertoe Synen genaedigen segen gelieve te verleenen. Ick hope ende vertrouwe daerinne de intentie van de hooge Regeringe niet te hebben te buyten gegaen. De ordres tot executie van de voorsz. conclusie meyne ick, naer mijn kleyn verstant, wel gestelt ende uytgegeven te hebben, ende considererende, dat naer alle apparentiej desen wint geduerende, de vyanden op eene laeger walle sullen geraeken, soo sijn uyt yder esquadre ses capitaele schepen gedestineert, om, als wy by den vyant sullen gekomen sijn, vooruyt te steken, yder met een brander geaccompaigneert ende gelast dicht onder den vyant aen te dringen ende, onder faveur van den roock ende cracht van derselver canon, de voorsz. branders occasie te fourneren, om haere brantschepen loffelijck te konnen besteden. Indien Godt Almachtich desen wint gelieft te laeten continueren, soo hope ick, dat wy onder desselfs' segen morgen goetstijts aen het werck sullen geraecken, biddende, dat hetselve tot maintien van onse diergekochte vryheyt ende tot eere van den Staet moge succederen. Waermede desen afbrekende, sal blyven" enz. 680 (Van Cornelis de Witt. 8 Juni 1672 >)). „Gisteren des morgens vroech ghekomen sijnde met 's landts vlote ontrent Soulsbay, sagen wy de Franse ende Enghelse vlooten ende raekten ontrent ten acht uren in een hevigh ghevecht, het esquadre van de Franse zijnde geëngageert met dat onder den heer lieutenant-admirael Banckert, wy met dat van den heer hertogh van Jorck, voerende de roode vlagge, ende het ander esquadre van de Enghelsen met hetgeene onder den heer Van Gent was gerepartieert. De windt begon t'eenemael te stillen, soodat de vlooten door den anderen dreven, sonder dat de schepen bequamelijck gegouverneert konden werden, soodat wy pesle mesle onder den anderen geraeckten. Het schip van den gemelden heer hertogh van Jorck kregen wy aen onse zyde ende naerdat ontrent een en een halve uyre seer furieus op den anderen hadden gecannonneert, is van het schip van den voornoemden heer hertogh de groote stenge afgeschooten ende voort soodanigh getracteert, dat wy uyt een ghevanghen Engelsen luytenant verstaen hebben, dat gemelde hertogh geresolveert heeft op een ander schip over te gaen, gelijck wy oöck naderhandt gesien hebben, dat de admiraelsvlagge overgheset 18. Een van onse brantschepen heeft sijn brander loffelijck, naer ick bericht werde, besteet aen den admirael van de blaeuwe vlagh, ende noch een, naer de galliöts-luyden my gerapporteert hebben, soude een Enghels schip met 70 stukken verbrandt hebben. Den capiteyn Aersen2), soo deselve galliots-luyden my rapporteren, soude een Enghels schip met 80 stucken hebben verovert, maer ick ben seer beducht, dat het voorsz. schip, dat ick verstaen hebbe verbrant te wesen, weder hernomen sal sijn, also 1) „Zeylende ontrent 9 mylen van Olpherness — 's morgens ten 5 uyren". — Behalve bij De Jonge meermalen (zie Knuttel, Cat. n°. 10122, en Hollandtze Mercurius 1672, blz. 54) gedrukt. — Het orig. niet in Holland 2707; de minnut niet in het Verbaal; hier afgedrukt naar den tekst bij De Jonge. 2) Francois van Aerssen. " 681 wy tselve alsnoch niet konnen sien. Den heer lieutenantadmirael Van Gent is in den beginne van het gevecht, ontrent een half uyre naer den aenvangh, tot ons groot ongheluck, dootgeschoten; 'twelck ons door den capiteyn Panhuys '), die op Sijn Edto. schip was, zijnde in stilheydt gerapporteert, soo hebbe Sijn Ed. ghelast daervan geene mentie te maken ende dat hy voorts soude helpen bevorderen, dat met het admiraelsschip den dienst van den Staet naer behooren mocht werden betracht, maer weynigh tijdt daernaer is den gemelden capiteyn Panhuys een been afgeschooten. Het schip Westergo uyt Vrieslandt is dese morgen door versuym van sijn eygen kruyt verbrant ende opgesprongen. Ick meyne oock, dat een schip van het Noorder Quartier verlooren is, ende wert capiteyn Brakel, naer ick hoore, gemist. Het gevecht heeft met groote hevigheydt gecontinueert den gantschen dagh tot den sonnen ondergangh, soodanigh, dat den heer De Ruyter verklaert, noyt in soo continuelen ende langduerigen gevecht geweest te sijn. Het getal der dooden op ons schip kan ick niet specificeren, alsoo deselve aenstonts over boort sijn geset; maer kan ick segghen, dat van de twaelf soldaten tot myne helbaerdiers met een sergeant uyt de compagnie van den heere Van Ruytenburgh 2), die ontrent my ende eenige boven de stiermanshutte hebben gestaen, negen levendigh overgebleven sijn, ende van deselve één twee beenen afgeschooten ende noch één of twee seer swaer gequetst, die apparent mede sterven sullen. Ick hebbe my contiuuelijck ghehouden voor de stiermanshutte, als ick moede was, op een stoel gheseten, om alle comportementen te beter te konnen remarqueren, maer ick kan Uw Ed. versekeren, dat ick geen bescheyt ter werelt hebbe konnen sien door den continuelen roock, die ons ghenoeghsaem belet heeft buyten ons schip te sien. Wy konnen noch by ons tellen hondert rhee-zeyls. Den vyandt is ontrent anderhalve mijl met een slaghboegh boven gheraeckt, maer, ons na wy alsnoch konnen 1) Simon van Panhuys, kapitein bij het regiment zeesoldaten. 2) Albert van Ruytenburg, majoor alsvoren. • : 682 tellen, niet meer als ontrent vijftigh seylen. Wy sijn ontrent neghen mylen van Olpherness, hetselve ontrent West van ons. Ick ken alsnoch geene andere particu: lariteyten adviseren. Ick soude van opinie sijn, dat wy het gevecht metten eersten behoorden te hervatten, Ick ben tot noch toe, Gode sy lof, kloeck ende ghesont, hoopende, dat Godt Almachtigh my de sterckte verleenen sal den dienst van mijn lieve vaderlant ten uitersten te betrachten. Ick blyve met haest" enz. (Tweede brief van Cornelis de Witt van 8 Juni 1672 »)). „Naer het schryven van mynen van huyden verstae ick door de galliotschippers, dat twee capitale Engelsche oorloghschepen gesoncken souden sijn, verklarende't selve ghesien te hebben. Den Engelsen lieutenant van den admirael van de blaeuwe vlagge, by ons gevist, verclaerdt, dat voor 't voors. admiraelschip noch een capitael oorloghschip van de Engelse soude sijn verbrandt; doch ick oordeele, dat 'tselve sal sijn, dat ick meyne in mijn voorgaende, die al geslooten is, geschreven te hebben door een brander, genaemt de Munnick van Rotterdam, verbrandt te wesen, ende sal lichtelijck een van de gesoncken schepen wesen, 't geene door capiteyn Aerssen is verovert geweest. Van onse schade konnen wy niet anders als in mijn voorgaende adviseren; sullen by stil water de witte vlag doen wayen ende ons van alles trachten te informeren; sijn oock van intentie dan weder na de Engelsen, alhoewel deselve boven wint sijn, te wenden, hoopende dese bataillie tot meerder voordeel van den Staet te sullen konnen termineren. Ick blyve" enz." (Van Cornelis de Witt. 9 Juni 1672 „Naer het schryven van myne missive van gisteren 1) Plaatsbepaling als in den vorigen. „Des morgens ten 7 uyren".— Opmerking als bij den vprigen. 2) „Ten ancker leggende W.N.W. van Walcheren omtrent 4 mylen 683 aen Haere Hooch Mog. is de mist aenstonts opgeclaert ende saegen wy doen, sijnde ontrent vier uren des naermiddaegs, de Fransche ende Engelsche vloten boven ons te loefwaert ontrent eene cleyne myle; wy seylden met de vlote van den Staet soo hooch als wy konden, naer haer, sijnde doenmaels ontrent ter halver zee, maer het schijnt wel, dat deselve geen genegentheyt gehadt hebben, om het gevecht te hervatten, alsoo op ons niet afquaemen, maer bleven continuelijck houden met ons één ende denselven cours, tot des avonts ontrent negen uyr, als wanneer deselve van ons af sijn gewent, ende hebben wy om redenen, in myne missive aen Haer Hooch Mog. gisteren geschreven, onsen cours gecontinueert naer de custe van Zeelandt, om dei schepen, die voor een groot gedeelte aen ronthout, staende ende loopende want seer sijn beschadicht, te konnen repareren ; desen morgen hier gearriveert sijnde, hebben het ancker geworpen buyten de gronden tusschen het landt van Walcheren ende Schouwen, sullende afwachten, dat ons het buschpolver, dat wy uyt de 'Maze ontboden hebben, ende, is 't doenlijck, een goede quantiteyt tot staende ende loopende want, masten, stengen ende rheën door de heeren raeden uyt de respective collegiën ter admiraliteyt toegesonden werden, ende vertrouwe, dat de vlote alsdan binnen acht daegen weder sal konnen afsteken derwaerts Haer Hooch Mog. sullen geraeden vinden; wy hebben niet konnen goetvinden eenige schepen naer haer district op te senden, alhoewel verscheyden officieren daertoe seer souden inclineren. Ick kan noch niet anders vernemen, of twee capitaele Engelsche schepen sijn verbrant, het eene sijnde den admirael van de blauwe vlagge, grave van Santwich, het schip de nieuwe Royael Jems, gemonteert met 102 metaele stucken, den welcken ick hebbe sien verbranden, daervan wy den lieutenant, die gevischt is, op ons schip hebben, dewelcke verclaert, dat daer op sijn geweest 900 man; het andere, het schip de Henry, capitein Digby, gemonteert met 80 stucken, sooals (van de wal)". — In het Verbaal (n°. 1045). Eigenhandige minuut. Niet bij De Jonge. 684 de gemelten lieutenant heeft verclaert. Daerenboven sijn twee capitaele Engelsche schepen van oorlooch gesoncken, sooals verscheyde gaillotsluyden seggen te hebben gesien ende het één oock by den commandeur van mijn matrosen claerlijck, soo hy seyt, gesien is, die, op een gaillot sijnde, om onse afsackende schepen te doen opkomen, affirmeert daer dichtby geweest te sijn ende te oordeelen, dat het was gemonteert met ontrent 80 stucken; van het andere kan niet naerders affirmeren als dat vele eenpaerich seggen 't selve mede te hebben gesien, behalven dat sommige affirmeren oock een Fransch schip te hebben sien sinken. Daerenboven sijn twee capitaele Engelsche schepen genomen geweest, één by den capitein Wijnbergen ') van Noorthollandt ende één by den capitein Aerssen van Rotterdam, yder gemonteert met ontrent 80 stucken, van hetwelcke Aerssen heeft afgenomen 78 gevangen, ende van het andere sijn eenige op den gemelten Wijnbergen, maer, niet konnende alle het volck bergen ende de Engelschen sterck daerop afkomende, soo sijn de voorsz. schepen weder in handen van de vyanden gevallen, verclaerende beyde de gemelte officieren geen tijt gehadt te hebben, om deselve te konnen verbranden. Hiertegen misschen wy niet meer als één schip, hetwelcke ick niet kan affirmeren, of genomen ofte gesoncken is, daer capiteyn op is Jan Dick 2) van Noorthollandt, ende Ide Colaert van Vrieslandt is door versuym ende door sijn eygen cruyt lang naer de battaille, in het midden van de nacht, in brandt geraeckt ende gesprongen, soodat, mijn bedunckens, claer is, dat de advantagie merckelijck is aen de syde van den Staet. Het defecte scherp is wel het voornaemste, alhoewel oock vele seer weynich van buschpolver sijn voorsien, ende ben ick verwondert, dat de proportie tusschen het buschpolver ende scherp by de heeren raeden ter Admiraliteyt niet beter wert onderhouden; oock hebben wy bevonden, dat enige branders van Amsterdam seer quaelijck sijn toegemaeckt geweest; lyWelér Klaesz. Wijnbergen. 2) Jan Dik, voerende het schip Josua (Brandt, t. a. p., blz. 672). 685 andersints soude ontwijffelijck, naer wy bericht werden, noch meer schepen van de vyanden verbrant geweest sijn, alsoo eenige seggen aen boort van de vyanden te louffwaert vastgelegen ende den brander aengesteken te hebben, doch dat deselve wel een half uyr heeft liggen smoocken, sonder lucht op te branden, ende, ons volck uyt de branders sijnde gevlucht, soo sijn deselve door de Engelschen naerderhandt noch afgewerckt, sonder de schepen van oorlooch, daer deselve aengelegen hebben, te konnen beschaedighen. De pertinente lijste van de noodige behoeften is vooralsnoch niet mogelijck om te senden, maer hebbe aen alle de collegiën ter Admiraliteyt geschreven, dat deselve ten spoedichsten goede quantiteyt van masten, stenghen en .ander ronthout met wangen herwaerts naer de vlote souden afsenden, omme hier in zee de schepen te repareren ende te brengen in behoorlycken staet, om dienst te konnen doen, oordeelende op 't advis van den here De Ruyter reputatieuser voor den Staet ende dienstiger de vyanden hier af te wachten als de beschadichste schepen te doen binnen de zeegaeten inloopen. Waermede eyndigende, blyve etc. (P.S.) Alle de dachten van gebreck ende rampen maecken my het hooft sóó warm ende ick ben genootsaeckt daèrdoor sóóveel tijt te consumeren, dat ick naeulijx tijt kan uytvinden, om, soo spoedich als wel soude wenschen, de gerequireerde ordres te konnen stellen; hiermede" enz. (Van Cornelis de Witt. 11 Juni 1672 '))• „Wy hebben met sonderling leetwesen uyt Uwe Eds. missive van den 9en deses 2) gesien de spoedige ende voor den Staet essuyable progressen, die de Franschen met haere geallieerden op ons hebben gedaen, hopende ende Godt Almachtich biddende, dat hy derselver verdere 1) Plaatsbepaling als in den vorigen. — In het Verbaal (n°. 1045). Eigenhandige minuut. Niet bij De Jonge. 2) Brieven van De Witt, IV, blz. 380. 686 irruptie ende invasie genaedelijck gelieve te stuyten". Heeft niets te voegen bij wat hij heden aan Haar Hoog Mog. schrijft. Gekwetsten worden opgezonden. „Gisteren morgen soude der vyanden vloten, naer wy bericht werden, noch ontrent te halver zee gesien sijn, maer de commandeurs van de advisjachten, by ons afgesonden, gisteren ontrent den avont ter voorsz. plaetse geweest sijnde, verclaeren geene vyanden vernomen te hebben. Ick blyve" enz. (Van Cornelis de Witt. 14 Juni 1672 '))• „Huyden sijn de meeste van de capiteynen, alhoewel met ruw weder, aen ons boort geweest ende bevinde ick de defecten naer exacte examinatie hoe langer hoe grooter. De schepen van de Maze ende van Zeelandt meyne, dat nu genoechsaem voor eenen tocht by de respective heeren raeden uyt de collegiën van ammunitie geprovideert sullen sijn, maer van Amsterdam, Noorthollandt ende Vrieslandt sijn soodaenich, dat ick niet sonder overgroote verstellinge deselve hebbe konnen naersien ende examineren, gelijck Uwe Ed'. uyt de lijsten ende specificatiën, aen ons overgelevert ende hiernevens gevoegt, sal konnen afnemen, uytgesondert van die schepen, dewelcke wy om groote rampen ende schaden, die hier niet) hebben konnen gerepareert werden, binnen de Wielinge genootsaeckt hebben geweest op te senden. In 't schip van den vice-admirael Enno Doedes sijn 28 stucken geborsten, sulx dat dat schip niet gebruyckt sal konnen werden, tenwaere met ander canon wierde voorsien, dat ick vertrouwe nootsaeckelijck uyt het magasijn van Hollandt sal moeten komen. De officieren ende capiteynen op 's Landts vlote, beginnende nu eerst te considereren het groot defect van bootsvolck, klaegen genoechsaem alle, dat sonder mercke- 1) Plaatsbepaling aki in den vorigen. „Atevooren de wint N.N.W., 's avonts omtrent 8 uyren". — Ook aan Fagel. — In het Verbaal (n°. 1045). Eigenhandige minuut. Niet bij De Jonge. 687 lycke recreute onbequaem souden sijn, om de vyanden het hooft te bieden, gelijck ick oock voor een sonderlinge genaede van Godt Almachtich moet opnemen, considererende de excessive defecten, voornaementlijck van boschpolver ende scherp, als Uwe Ed1. uyt de nevengaende lijsten ende specificatiën *)' *-sal konnen sien, dat de vyanden den tweeden dach, soo schoone occasie gehadt hebbende, ons niet aengetast hebben, alsoo ontwijffelijck veele van onse schepen in een ure tijts buyten alle middelen van defentie geweest souden sijn. Onse swaere gequetsten sijn alle naer Zeelandt ende eenige weynige naer de Maze ende andere quartieren afgesonden. Ick sal hier niet meer byvoegen, alleenlijck Godt Almachtich bidden, dat hy de waepenen van den Staet, soo te waeter als te lande, genaedelijck gelieve te segenen; blyve" enz. (Van Cornelis de Witt. 15 Juni 1672 2)). „Het werck van de Oostindische retourschepen veroorsaeckt in my geene kleyne becommernisse, ende alhoewel wy vastelijck vertrouwen ende door advijsjachten, ten dien eynde affgesonden, de sekerheyt getracht hebben te vernemen, dat der vyanden vlote in Harwitsbaey sal sijn geretireert, soo sijn wy beducht, off denselve niet een e'squadrè om den Noort soude mogen hebben gedetacheert. Derven evenwel met 's Landts vlote soo verre van de custen, sonder speciale last, niet affloopen, ende sijn oock tot den tocht niet genoegh van bier ende water voorsien. Ick sal op dit object geerne wachten Uw Ed. consideratiën te verstaen; in allen gevallen connen, sonder remplacement van scherp na de vlote, niet ondernemen; waermede" enz. 1) Te vinden in het Verbaal (t. a. p.). 2) Plaatsbepaling als in den vorigen. — Het orig. niet in Holland 2707; de minuut niet in het Verbaal; hier afgedrukt naar 'den tekst bij De Jonge. 688 (Van Cornelis de Witt. 17 Juni 1672>)). „Wy hebben geformeert eene pertinente lijste van alle de schepen van oorlooge, die in de laetste bataille present ende onder de vlagge van den Staet sijn geweest, met expressie van de plaetse, waer ende in wat staet deselve tegenwoordich sijn" — waarvan copie hiernevens — „met byvoeginge van diegene, die tsedert de voorsz. battaille noch sijn aengecomen"2). Verder niets te melden. (Van Cornelis de Witt. 20 Juni 1672 »)). „Gister heeft den heere luitenant-admirael De Ruyter met mijn kennisse ende goetvinden aen Haer Hoog Mog., onder addresse van de heer griffier Fagel, ende aen Uw Ed1. geschreven *), in welcker voegen ick van Godt Almachtich ben geattacqueert ende besocht met de bewuste sinckingen, daerover ick al in 't eerste, doen ick ontrent het Vlie t'scheep quam, hebbe geklaecht, ende alhoewel ick gehoopt hadde, dat hetselve soude hebben gecesseert, soo hebbe ick dese nacht, naedat de heeren van Aalewijn ende Dijckvelt'') waren vertrocken, die wy twee fregatten voor convoy tot bewesten de Duynkerckse bancken hebben medegegeven, weder vehemente pyne gehadt, die my noch by blijft. Oversulcks versoecke ick, dat Uw Ed1. my believe te laten toecomen Haer Hoog Mog. intentie, om voor mijn persoon te mogen repatriëren, hoopende aen landt eerder #ls hier in zee te reconvalesceren, ende in gevalle ick ondertusschen, door Godes zegen ende aengewende middelen, van de pyne worde ontlast, sal het my niet verveelen alhier te continueren ende naer mijn 1) Plaatsbepaling als in den vorigen. — Het origineel hiervan onder de zgn. particuliere missives; ook gedrukt bij De Jonge. 2) Bij den brief aanwezig. 3) „Ten ancker leggende W. t. N. ontrent drie mylen van WestCappel". — In het Verbaal (n°. 1045). Niet eigenhandige minuut. Niet bij De Jonge. 4) Niet in het Verbaal; wel in archief De Ruyter (B. A. Aanw. 1906), n°. 38, fol. 1 v°. (minuut). 5) Hiervóór, blz. 606. 689 geringh vermogen te contribueren, gelijck tot noch gedaen hebbe, wat ten meesten dienste van de hooge regieringe ende het lieve vaderlandt mach strecken. Waerop my verlatende, v%ifblyve" enz. (Tweede brief van Cornelis de Witt van 20 Juni 1672 »)). „Daeghs nae het overlyden van den heere luitenantadmirael Van Ghent hebben wy den vice-admiraël Sweers geauthoriseert. wederom die qualiteit by provisie te bekleden ende den schout-by-nacht Den Haen de viceadmiraelsvlagge op te setten ende te voeren, gelijck oock eenige dagen daernae den commandeur Van Meeuwen, om de schout-by-nachtsplaetse waer te nemen, ende gelijck' ick Uwe Ed*. voor desen hebbe geschreven2), dat den heere luitenant-admirael Van Nes daerdoor in sijn respect vermeynt te wesen gedeclineert, als oordeelende, dat het voorsz. derde esquadre behoorde te commanderen, ende tegenwoordich daerop noch insisteert, soo wenschten ick, dat Uwe Ed'., d'intentie van Haer Edel Groot Mog. op dat subject verstaen hebbende, ons ten spoedichsten daervan gelieft part te geven, omme te weten, waernaer ons dienaengaende met fondament hebben gedragen. Ende gelijck gister hebben geschreven, dat de capitaele schepen, in Zeelandt ingevallen, by mancquement van rondthout ende verloop van bootsvolck langhsaem sullen connen uytcomen, ende oock bericht sijn, datter by de respective collegiën ter admiraliteyt geen debvoiren en werden aengewendt, omme tot suplement van de dooden ende gequetsten, die al veele sijn, aen de vloot toevoer van recreutes te doen, ja selfs daertegens sijn, 'datter by d officieren, die defecten hebben, middelen werden aengewendt, om deselve te becomen, als oordelende by dese 1) Plaatsbepaling en opmerking als bij den vorigen. 2) Blijkbaar in een niet bewaarden brief. Brieven aan Johan de Witt. II. 44 690 conjuncture van tyden soodanich slach van volck alomme in 't landt oock van noden te hebben, dat oock de schepen van Amsterdam, by de vlagge sijnde, het vereyschte scherp noch drie van den Noorderquartiere geen genoechsaem bussecruyt hebben óntfangen ende consequentelijck de vloote in geen suffisante staet van deffentie, wanneer den vyandt daerop herwarts mochte affcomen, derhalven wenschten wy mede wel onderricht te sijn, off het niet reputatieuser voor den Staet en soude wesen, hierin dus lange post gehouden hebbende, in de Wielinge binnen te loopen ende daer alles in verseeckertheyt volcomen claer te maecken als de vloote ende bygevolge den Staet in dit hazard ende pericul te laten oft te stellen, te meer, doordien de heeren Haer Hoog Mog. extraordinarisse gedeputeerden Van Halewijn ende Dijckvelt, gedesigneert aen den Coninck van Groot Britanniën, gister hier aen boort geweest sijnde, door een nader rescontre van de wedersijdtse vlooten in haere aenbevoolen negociatie souden connen werden geturbeert, geïncommodeert oft opgehouden, op allen 't welcke' ick van gelycken versoecke, dat Uw Ed1. ons sonder de minste tijdtverlies off, by mijn affwesen, aen den heere luitenant-admirael De Ruyter believe te laten toecomen het sentiment en d'intentie van de hooge Regieringe, omme ons dienaengaende onbecommert te konnen reguleren, ende, in cas van eenich ongeval, dat Godt Almachtich genadichlijck gelieve te verhoeden, ontlast ende gedeschargeert te wesen; waertoe ons verlatende, verblyve" enz. 22 Juni besloot de ruwaard te „repatrieeren" en voerde dienzelfden dag, „naedat een vrundtlijck affscheyt van den heer luitenant-admirael De Ruyter hadde genomen" (Verbaal), dit besluit uit. Ten slotte volgen nu nog enkele brieven van meer particulieren aard uit Juni, Juli en Augustus 1672 (deze uit de zgn. particuliere missives). In een ongeteekend en ongedateerd schrijven, dat duidelijk van hare hand is, roept Cornelia de Groot De Witt's steun in voor Montbas: 691 (Van Cornelia de Groot. Juni 1672). „Je suis trés certainne que monsieur de Monbas n'as rien fait, dont il ne puisse ce justifyer, lors qu'il auras k ce deffandre devant des juges équitables, mais comme il a des annemys qui ne cherchent que la perte de son honneur et de sa vye, s'il pouvoient la luy oster, ie vous demande au nom de Dieu le protéger an tout ce qu'il ce pourras, et le temps vous feras coignoistre, qu'il n'est point coulpable et autant fydel serviteur de 1'Estast qu'aucun que soit dans le pays, et le vostre particulier trés zeelé". Een blik in De Witt's huishouding kort vóór den moordaanslag doet een brief van zijn oudste dochter aan een der zusjes slaan, die te Amsterdam logeerde: (Van Anna de Witt. 13 Juni 1672 ')). „Uw Ed. aengename missive is mijn wel ter handen gecomen. Ick bedancke Uw Ed. van herten voor 't nieuws, dat Uw Ed. mijn heeft geschreven. Als Uw Ed. nicht Rijnst2) siet, kont Uw Ed. Haer Ed. van mynentwegen wel veel geluckx wenschen. Wat aengaet het geit, tselvige sal mijn veel waerde moy Duyts Uw Ed. geven, sooveel als Uw Ed. van noden sal hebben, want ick heb tselvige op Haer Ed. versocht. Gelieft het Haer Ed. maer te vragen; indien Uw Ed. oock ietwes van doen heeft, gelieft het maer met een woort te laten weten, of oock, indien hier ietwes van Uw Ed. dienst soude mogen zijn, ick sal het heel gaere doen. Wy zijn al wat uyt den rouw geweest3); ick sal oock Uw Ed. klederen van de weeck 1) Uit Den Haag. — Omdat Agneta in den brief genoemd wordt, moet de geadresseerde Maria zijn. 2) Dezelfde dochter van Lambert Reynst waarschijnlijk, van wie Brieven van De Witt, IV, blz. 245, sprake is. Deze Elisabeth Reynst ondertrouwde 21 Juli 1672 met Abraham Alewijh (Elias, t. a. p., 1 blz. 501). Vandaar dus de gelukwensch. 3) Voor wie gerouwd was, weet ik niet. 692 senden. Afbreeckende, sal ick naer myne oodmoedige gebiedenisse aen Uw Ed. ende mijn seer waerde oom ende moy Duyts ende de nichten altoos verblyven, Mejuffrouw ende seer lieve suster, Uw Ed. oodmoedige dienaresse ende seer geaffectionneerde suster, Anna Witt. Masoeur Agneta ende de broerties doen Uw Ed. oock seer groeten. Mijn heer ende seer waerde papa is, Gode sy loff, noch wel te pas ende wy alle hopende, dat het langh sal continueren, maer mijn heer ende seer waerde papa heeft menichvuldige besonges. Wy verlangen wel, om Uw Ed. te sien, maer Uw Ed. is sonder twyfel so wel, dat men Uw Ed. soude raden te blyven". Brieven van Van Beuningen en Paets geven hunne indrukken over den moordaanslag'). Vooral de laatste is opmerkelijk: (Van Koenraad van Beuningen. 26 Juni 1672 *)). „Ick danck Got voor de genade, die Hy UEd. heeft gedaen met sijn leven te beschermen tegens de moordadighe toelegh van sooveel onbesonnen booswighten, ende bidde, dat die verder magh gaen tot een spoedighe herstellinge van sijn vorighe gesontheit. 't Is een tweede geluck, dat door 't achterhalen van één van de misdadighe aen den dagh is gekomen, dat in dit heyloos bestaen geen andere participeren als de heyloose menschen, die 't hebben 1) Een briefje van De Ruyter van 25 Juni (dat onder de part. missives aan De Witt niet voorkomt) geeft Brandt, t. a. p., blz. 687. — Zie over de verdere correspondentie met De Ruyter: ald., blz. 718, en cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 409 noot 1. — De overbekende brief van Willem III van 22 Juli (ald., blz. 393, noot 2), die alleen als gedrukt stuk aanwezig is, meen ik bier ook te mogen weglaten. — Cf. nog hiervóór, blz. 608. 2) Uit Brussel. Blijkbaar in antwoord op De Witt's brief van den 22.ttn. Brieven van De Witt. IV, blz. 389. 693 willen uytvoeren, ende dat daermede gedoot sijn de sinistre ende ongegronde conjecturen, die men hier ende elders had beginnen te formeren, 't Is ondertusschen droevigh te sien, hoe verre de boosheit van de menschen gaet, ende sal UWelEd. daeruyt tot sijn waersehouwinge dienen te nemen, dat hy aen de Republijck ende aen sijn selven schuldigh is, voor het toekomende in dusdanighe perplexe tyden meer sorghe als voorheenen voor sijn behoudenisse te dragen. Godt geve hem sterckte ende sijn segen tot alle de raetslagen, die hy tot het beste van 't vaderlant sal bywoonen. Ick wensch dat van herte". (Van Adriaan Paets. 20 Juli 1672 '))• „Ick vinde my niet bequaem, om met de penne uyt te drucken de perplexiteyt, daerin my de lamentable nouvelles van het vaderlandt, met de laetste ordinaris post alhier aengekomen, hebben gebracht en hoe sensibel my is geweest UEdts. afflictie in het particulier. Ick danck echter Godt Almachtig, dat syne goetheyd my dermaten heeft geassisteert, dat ick myne droefheyd voor het grootste gedeelte hebbe konnen mategen en voor het geheel deguiseren, niettegenstaende dat, de liefde van mijn vaderlandt de ongevallen van hetselve sóó diep in myne verbeeldinge heeft ingedruckt, alsof deselve objecten waren geweest, soowel van mijn gesicht ende gevoelen als van mijn gehoor. De oordeelen van Godt Almachtich sijn ondoorgrondelijck en hoewel de geswinde uytvoeringe van de allerverschrickelijckste, die immer over eenig landt sijn besloten, ons niet sonder reden etonneert en verbaast, soo moeten wy 1) Uit Madrid. — De Witt schreef op dezen brief: „beantw. 12 Juli"; dit zal moeten zijn: „12 Augustus'" (cf. Brieven van De Witt, IV, blz. 421). Paets' brief is door verbleeking van de inkt op sommige plaatsen zeer moeilijk leesbaar; enkele passages in het Latijn heb ik, ook met deskundig* hulp, niet geheel kunnen verklaren.. 694 nochtans de vinger op de mondt leggen en, al suchtende, belyden, dat de straffe is infra culpam meritam. De Republijcq was niet langer waerdig de weldaden, die Godt Almachtig in soo groote abundant! e over haer hadde uitgestort; en nadien de menschen, hoewel geïllustreert met den heldren glants van het goddelycke licht, de duysternissen liever hebben gehadt als dien heldren luyster, soo heeft hy haer overgegeven aen de uyterste blindtheyd en sal wel lichtelijck de kandelaer van sijn woordt aen andere volckeren overbrengen ad exemplum ecclesiarum Orientis quarum mores secutos(?) tenebra obruent poena lucem(?) fastidientium. De nakomelingen sullen het nauwlijx konnen geloven en die het geloven, sullen onse memorie vervloecken en d'origine looghenen uyt een verbasterde en ontaerde natie, dat is uyt voorouders, die uyt een loutere poltronnerye hebben genonchaleert de defensie van een Republijck, die haer weergade niet en heeft gehadt in de weereldt. Lieve Godt, sijnder dan geen eerlycke regenten geweest, die liever gehadt hebben te sterven als de Republijcq te overleven, of sijn de pogingen van eerlycke luyden door de schelmen verydelt? Ick derve alhier mijn hooft niet opsteken en ick walge van mijn character. Pudet me perditissimorum civium et degenerum a majorum virtute Batavorum. Itane fieri potuit ut tam potens tam florens respublica unius mensis spatio ad incitas redacta sit et anx(?) abris! Ego plane ignoro quibus imputanda sit tanta callamitas, maer dat weet ick officium fuisse bonorum civium hostibus iter occludendi(?) vel cum vitae jactura. Ick verheuge my, dat ick aen de lascheté niet en participere, en het is my een troost in hoe splendido exilio, dat ick geen deel en hebbe aen een poltronnerye, die de nakomelingen sullen beweenen, soolang als er in de historiën sal overblyven de minste memorie van onse gesegende Republijcq. UEd'. kan lichtelijck begrypen, dat de voorsz. nouvelles de resolutie aen dit Hof hebben vertraegt en dat alhier niet heylsaems sal konnen worden voorgenomen nisi spes affulgeat van redres. -Wy moeten ondertusschen patiëntie hebben en Godt Almachtig de sake bevelen, -aen wiens providentie ick my in het geheel, sonder eenige reserve, 695 hebbe geresigneert. Ick weet, dat UEd'. de force van 't gemoet niet en manqueert, om hetselve te doen met een volkomen resolutie, en dat de gedachten van de nietigheyd van de weereldt tegenwoordig Uw Edts. ziele occuperen. Ick sal Godt Almachtig bidden, ut te servet et valetudini restituat et ut poenitentia ducantur diegenen, die UEd*. hebben mishaiMBélt en die deselve noch qualijck willen. Uyt de nevensgaende copie sal UEd*. konnen sien, wat ick aen Haer Hoog Mog. •) schryve nopende het subject van myne commissie en waeraen de resolutie van dit Hof accrocheert". Van na De Witt's herstel: (Van Pieter de Graeff. 19 Juli 16722)). „Ick heb uyt UEd. missive van gisteren 18 deser 3) met besondere aengenaemheyd en vreugde UEd. herstellingh en genesingh voor soo verre verstaen, dat hoope eerlangh van UEd. volkomen reconvalescentie mogen verwittight werden, daertoe Godt synen genadigen segen toe verleenen wil. Wat aengaet 't overkomen en transport van UEd. kinderen4), sijn, voorsooveel my aengaet, altoos gereet, alsoo UEd. intentie my voor sooveel wel kennelijck is, dat wel weete daerin niet gaern gediverteert off opgehouden werdt, en als maer weete, hoedanigh die gelieft getransporteert te hebben, tsy deselve door ons koetsge halfwegh gebracht en daer door UEd. koets afgehaelt werden, off soo 't UEd. anders gelieft voor te slaen, sal my gaerne nae reguleren; andersins sijn UEd. twee lieve kinderen, die t'mynen huyse hebbe, my seer welkom en verveelen my 1) Is nog bij den brief aanwezig. 2) Uit Amsterdam, evenals de beide volgende. 3) Niet onder de minuten. 4) Büjkbaar na den aanslag naar Arasterdam overgebracht. 696 geensins ende soude vuuderlijck. versoecken, om haer soet geselschap noch ten minsten te mogen houden tot d'overkomste van onse heer broeder Van Swieten, die in 10 off 12 dagen weder tegemoetsien, om dan nevens onse gemelde heer broeder te konnen overkomen off noch wat blyven geselschap gehouden, naer UEd. alsdan goetvinden sult; waerop dan UEd. antwoord en rescriptie verwachten en ondertusschen" enz. (Van Pieter de Graeff. 29 Juli 1672). „De danckbaerheydt, UEd. my by UEd. missive van den 26 deser') gelieft te betuygen over 't geringh en sober onthael, UEd. lieve kinderen geduerende haer aenwesen alhier aengedaen, is seer passerende 't effect en wenste van harten iedt meerder en notabelder te mogen contribueren tot UEd. satisfactie en dienst; verschot en is by my ten behoeve van UEd. kinderen niet gedaen en 't weynighe door mijn lieve huysvrouw t'haeren behoeve en opsichte soude mogen verschoten sijn, is van geen importantie geweest en heeft mijn huysvrouw my geseght, 't selve met de vrouw Van Swieten oock al geliquideert en-afgerekent te hebben, als UEd. door onse gemelde vrouw suster ende UEd. dochter, juffr. Maria de Witt, gelieft te verstaen. 't Sackje met tweehondert ducatons, door UEd. ten behoeve van UEd. kinderen ter hant gestelt, hebbe niet van doen gehad; derhalven 'tselve alsnu niet van doen hebbende en om mijn te deschargeren, onder UEd. welnemen op den 22 deser hebbe ter hant gestelt aen onse heer broeder Jean Deutz, als door Sijn Ed. UEd. al ongetwyfelt sal verstendight sijn. Dese dan tot geen andere eynde, sal" enz. (Van Pieter de Graeff. S Augustus 1672). „lek heb uyt UEd. missive van gisteren2), op heden by my óntfangen, met besondere aengenaemheydt gesien 1) Ook niet onder de minuten. 2) Blijkbaar een dergelijke brief als aan Hoeuft: Brieven van De Witt, IV, blz. 419. 697 UEd. resignatie ende ontslaegingh van 't raetpensionarisampt van Hollant ende West-Vrieslant ende UEd. overgangh ende admissie in' den Hooge Raede. Ick sal dan by desen occasie nemen eerstelijck, om UEd. te feliciteren met de ontslaegingh van 't eerstgenoemde lastige ampt, alswel besonderlingh met de overgangh ende admissie tot 't tweede, ten eynde 't selve by UEd. veele jaeren met veel genoegen en vreugde tot hanthavingh van goede justitie ende alle goede geïnteresseerdens bekleedt ende waergenomen magh werden ende UEd. goede vrunden daerdoor oock occasie magh gegeven werden van dickmaels wat meer te jouisseren van UEd. seer goet ende leersaem geselschap. Ick sal oock by gelegentheydt seer gaem verwachten UEd. gedaene propositie tot de versochte dimissie van 't raetpensionarisampt ende de resolutie, daerop gevolght. Uyt UEd. tweede missive ') sie ick met besonder leetwesen quod multum tempori cedendum est, ende ondertusschen altoos hoopen ende vertrouwen, dat Godt Almachtigh de syne noyt veriaeten, maer ooek de waerheydt triumpheren sal, in wiens heylige bescherminge" enz. De laatste brief in de verzameling is van Djjkvelt, 17/27 Augustus en geadresseerd aan Fagel 8), wien hij met zgn optreden als raadpensionaris gelukwenscht. Geen woord over den vermoorden voorgangerl „Ainsi va le monde" — een juiste schatting van de vvereldsche dingen, die De Witt zelf niet vreemd was (Brieven van hem, II, blz. 282) —, om deze uitgave te besluiten. 1) Zie alsv., blz. 415, noot 2. 2) Hoe deze hier is terechtgekomen, valt bezwaarlijk te zeggen. Er ligt onder de laatste dezer brieven ook een brief van Wirtz van 10 Juli aan den Prins van Oranje. REGISTER DER BRIEVEN OP DE NAMEN DER ADRESSANTEN. Aerssen (Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk). 1667: (Februari?) . . W.fy blz. 309. Aitzema (Lieuwe van). 1662: 4 November . . . . „ 118. Amerongen (zie Reede, Adriaan Godard van). Amsterdam (Admiraliteit van). 1668: 17 Februari blz. 394. Amsterdam (Burgemeesters van). 1661: 6 Januari „ 26. 19 „ „ 51, noot 1. 1664: 10 , ; „ 160. 18 Februari „ 161. • 665: 11 „ lét „ 265. 1667: 9 Maart . . . '. . „ 377. Amsterdam (Tresoriers van). 1661: 4 Mei „ 91. Asperen (zie Boetselaer). Bacherus (Wolfert). 1668: 27 Februari „ 429. Bampfield (Joseph). 1665 : 30 Maart „ 191, noot 2. (+ 15?) April . . . . „ 191. 20 Mei „ 192. 2 Juni ....... 194. 700 Bampfield (vervolg). 4 Juni blz. 195. 7 „ „195. 11 „ „ 196. 13 „ «) „ 196. 17 „ „196. 18 „ „ 197. 22 „ , 197. 8 Juli „ 198. 10 , „ 199. 17 „ „199. 22 „ „ 200. 31 „ . f „ 200. (Juli?) „ 200. 27 October ...... 202. 2 November . . . . „ 202. 20 „ . . . . „ 203. 1666: 12 Januari „ 269. 6 Februari „ 269. 13 „ „ 270. 22 „ „ 270. 2 Maart „ 271. 17 „ | 271. 29 April „271. (Mei?) „ 271. ; 1667: (Januari?) „ 297. 1668: 16 Januari „ 403. 1669: 16 Juni „ 405. Beamont (Herbert van, secretaris der Staten van Holland). 1661: 21 April . ) . . .'■: . blz. 39, noot 3. Beuningen (Koenraad van, regent van Amsterdam, gezant naar Engeland). 1663: 4 November .... blz. 125. 1668 : 4 Mei „ 371, noot 2. 1669: 23 Januari , 430. 3 Februari „ 431. 28 December. . . . , . „ 499. 1) Aan Cornelis Fannius. 701 Beuningen (vervolg). 1670: 25 Februari blz. 491. 30 April „ 470, noot 1. 21 Mei „ 470, noot 1, en blz. 502. 10 Juni „471. 19 Juli , 472. 26 „ 474. 16 Augustus , 474. 30 „ „ 475. 8 September . . . . „ 480. 1672: 26 Juni „ 692. Beveren (Abraham van, heer van Barendrecht, regent van Dordrecht). 1660: 11 Maart blz. 14, noot 1. 5 October „ 16, noot 1. 1661: 4 Mei „ 55. Beveren (Adriana van: zie Pompe van Meerdervoort, mevrouw Cornelis). Beveren (Cornelis van —, heer van Strevelshoek, regent van Dordrecht), 1661: 30 October blz. 68. Beveren (Jacob van, heer van Zwijndrecht, regent van Dordrecht). 1662: 14 Januari blz. 101. Beveren (Mevrouw Jacob van —, vrouwe van Zwijndrecht, geb. Johanna de Witt). 1663: 11 December blz. 143. 1665 : 8 Augustus. . . . . „ 227. 14 October'). . . -. . „ 228. Beverningk (Hieronymus van, thesaurier-generaal der Unie, gedeputeerde te Breda, gezant naar Spanje, gedeputeerde te velde). 1660: 30 December blz. 49, noot 2. 1661: 5 Januari „ 54, noot 1. 1663: 22 Juni „ 147. •666: 20 Januari 273. 'I) Deze brief is in den tekst bij vergissing op 6 October gesteld: de juiste datum blz. 226; noot 2. 702 Beverningk (vervolg). 26 Januari . . . .. . blz. 273. 27 „ ...... 273. 29 „ „ 273. 31 „ „ 274, noot 1. 14 Februari . . . . . „ 274. 16 , ...... 274. 17 „ , 275. 1667: 16 Februari „ 308. 23 April „ 347. 9 Mei „ 348, noot 5. 12 „ „ 348. 13 „ „ 350. 14 „ „351. 17 „ „351. 18 „. , 352. 19 „ „ 353. 20 , „ 354. 23 „ „ 354. 25 „ „ 355. 28 „ „ 356. 30 „ „ 356. Tweede brief van 30 „ „ 357, noot 1. 31 „ „ 356. 1 Juni „ 357, noot 3. 3 „ „ 367. 6 „ „ 357. 7 „ „ 360. 9 „ „ 360. 12 „ , 362. 13 „ „ 362. 14 „ „ 363. 15 „ „ 363. 19 „ „ 364. 20 , „ 365. 21 „ . „ 365. 24 „ „ 367. 26 „ „ 367. 27 „ „ 368. Tweede brief van 27 „ 368, noot 2. 703 Beverningk (vervolg). 29 ,, blz. 368. Tweede brief van 29 ; „ 369. 30 „ „ 370. 2 Juli „ 370. Tweede brief van 2 „ „ 371. 5 „ „ 372. 19 „ „ 372. 23 „ „ 372. 27 , „ 373. 28 „ „ 374. 29 „ „ 374. 20 Augustus „ 375. 27 „ „ 375. 29 „ § 377. 1668: 6 Maart . „ 425. 7 Juli ] 426. 1670: 15 Februari1) . . . . „ 487. 21 jj „ 488. 25 I „ 492. 3 December ■....„ 495. 1671: 18 Februari „ 568. 4 Maart „ 569. 18 „ j 570. 15 April „ 573. Tweede brief van 15 „ „ 575. 13 Mei „ 576. Tweede brief van 13 „ | 577. 1672: 23 April „ 630. Tweede brief van 23 „ „631. 24 „ „ 633. Tweede brief van 24 „ „ 633. 25 „ » 635. 17 Mei») j 638. 18 „ „641. 1) Hierbij blz. 487, noot 1, een brief van hem aan Van der Tocht (?) van 5 Februari. 2) Hierbij, blz. 636-638, is medegedeeld een brief van De Witt aan Van Beverningk van 15 Mei. 704 Beverningk (vervolg). 21 Mei . blz. 641. 22 „ „ 643. 25 „ „ 645. 27 „ , 645. 28 „ „ 646. 29 „ „ 647. 30 „ „ 647. 7 Juni „ 648. 8 „ „ 649. 10 „ „ 650. Tweede brief van 10 „ „ 652. 11 „ !, 653. 12 „ .,654. Beverweert (zie Nassau, Lodewijk van). Bicker (Gerard — van Swieten, heer van Sprieten). 1660: 25 Juli ...... \ blz. 20. 1662 : 21 Januari „ 118. 1664: 1 Februari „ 170, noot 2. 4 „ , 170. 9 April „ 170. 1666: 28 Januari. „ 272. 1 Februari „ 272. 1667: 26 Januari „ 302. 11 Mei „ 811. 1669: 1 Februari „ 453, noot 2. Bicker (Jacoba: zie Graeff, Mevrouw Pieter de). Bicker (Wendela: zie Witt, Mevrouw Johan de). Blaspeil (gezant van Brandenburg). 1663: 1 Mei blz. 120, noot 3. 1665: 29 December ') . . . . ■ , 264. Boetselaer (Philips Jacob van —, heer van Asperen, lid van de Ridderschap van Holland). 1670: 7 Juni blz. 505. Boey (Cornelis). 1660: 8 October „ 24. Boreel (Johan, gezant in Engeland), 1669: 9 Februari ...... 430. 1) Aan Beverningk. 705 Boreel (vervolg). 28 December blz. 456. 1670: 4 Januari „ 457. 11 • • ? • • „ 458. 18 „ „ 458. 25 „ „ 458. 1 Februari „ 459. 11 „ „ 460. 15 „ „ 461. 1 Maart „461. 8 „ fjf, „ 462. 22 % : „ 463. 29 „ „ 463. 6 April „ 464. 12 „ j 464. 19 „ „ 466. 26 „ J 467. 3 Mei „ 467. 10 „ „ 467. 17 „ ' . . „ 468. 24 „ „ 468. 27 „ „ 468. 31 „ „ 469. 3 Juni | 469. 7 „ . „ 470. 14 „ „ 472. 28 „ | 472. 1671: 17 Januari „ 554. 24 „ „ 557. 31 „ | 559. 10 Februari „ 566. 24 „ { 567, noot 2. 1672: 2 Januari „ 589. 16 „ „ 591. 19 „ „ 592. 20 Februari „ 592. 27 „ „ 593. Boreel (Willem, gezant in Frankrijk). 1668: 17 Februari blz. 390. 13 Juli „ 391. Brieven aan Johan de Witt, II. 45 ?0G Bosch (Jacob van den, commies van De Witt). 1661: 12 Februari . . . . .blz. 54, noot 1. 20 April „ 39, noot 3. 29 „ „55, noot 3. 17 „ „91, noot 3. 6 Juni „ 91, noot 3. 10 Juli „ 107, en „ 91, noot 3. 15 Augustus „ 91, noot 3. 19 „ „ 91, noot 3. 2 September . . . . „ 91, noot 3. 1663 : 28 Augustus ...... 137, noot 2. 30 „ „ 137, noot 2. 1670: 7 Juni . „ 507. 1672 : 5 Mei „ 636. Both (Matthias de). 1666: (einde Januari?) . . . blz. 285. Bouchorst (Amelis van den, heer van Wimmenum, lid van de Ridderschap van Holland enz.). 1660: 26 December blz. 25. 1665: 16 Juni. „ 221, noot 1. Brécourt (le chevalier de). 1665: 9 Juli blz. 221, noot 1. Brederode (douairière Johan Wolfert van —, geb. Louise Christina van Solms). 1661: 11 October blz. 88. Broeck (Pieter van den). 1661: 14 April') blz. 81. Bruyninx (zie Hamel). Buat (Henry de Fleury de Coulan, sieur de). 1666: (+ 16 Februari2)). . . blz. 275. (± 20 Februari) . . . „ 275, noot 4. (Februari) „ 275. (± 15 April?) . . . . „ 276. 1) Hierbij een brief van Cis. Thomas van Naerssen aan Van den Broeck van 13 April. 2) Blz. 277, een brief 'van Arlington aan hem van 23 Januari O, S. 7Ö7 Burgersdijk (Pieter, buitengewoon gezant te B.russeT> en Togbt (Jacob van der). 1668: 5 Maart blz. 391. 13 „ J 392. 10 Juni „ 392, noot 4. Buy'sero (Laurens, griffier van den Raad van Zijne Hoogheid). " 1663 : 2 Mei . . . 'X,. . blz. 120, noot 3. 14 Juni „121. 2 December „ 121, noot 3. 1666: 3 April i „ 278. 16 Juni „ 284. Carpentier (Roeland de). 1661: 11 Mei blz. 60. Clarendon (zie Hyde). Clouck (Jacob). 1667: 14 Maart blz. 377. 25 April | 382. 14 Mei „ 381. 1668: 6 Maart | 395. Copes (Willem). 1664: 13 Mei blz. 155. Corput (Maria van der: zie Loten, Mevrouw Charles). Costa (Jeronimo Nunes da). 1661: 23 Augustus blz. 42, noot 2. Court (Pteter de la). 1662: 12 Augustus blz. 109. 3 October „ 110. Dammert (Dirk). 1661: 17 December blz. 72. DaVidson (William). 1666: 3/13 Augustus . . . . blz. 287. 31 „ . . . . „ 289. Deutz (Jean, bankier te Amsterdam). 1661: 16 September .... blz. 91, noot 3. 1662: 8 Maart ,119. 1663: 4 „ „134, noot t 1664 : 24 Januari „ 172. 30 „ „ 172. (26) Maart „ 173. ?08 Dimer (Jan, knecht van De Witt). ' 1662: 29 Juli blz. 120. Does (Wigbold van der Does, heer van Noordwijk). ( 1661: 26 September .... blz. 36, noot 2. 1662: 8 Augustus . . . . . „ 116, noot 1. 20 „ „ 116, noot £ Dorp (Frederik van —, heer van Maasdam). 1665: (Februari of Maart?). . blz. 263. Downing (George; gezant van Engeland). 1662: 16 Maart blz. 93. Druyff (Hendrik, regent van Alkmaar). 1670: 22 Mei blz. 502, noot 1. 24 „ „ 502, noot 1. Dijkveld (zie Weede). Eleman (Johan, regent van Leiden). 1667: 9 Januari blz. 384, noot 2. Elsevier (David en Louis). 1661: 2 Februari blz. 91. Ende (Franciscus van den). 1665: (einde Februari?). . . blz. 216. (? Maart) „ 216. 1667: (Januari?). „ 300. Engeland (Karei II, koning van). 1660: 4 September (O. S.) . .blz. 5. Engelvoort (Pieter). 1668 : 29 December blz. 429. Enkhuizen (burgemeesters van). 1662: 28 Augustus blz. 94. Estrades (Godefroy d', gezant van Frankrijk). 1665: 16 Juni blz. 221, noot 1. Evremond (Charles de Marguetel de St.-Denis, heer van St.-). 1665: 26 Juni blz. 221. Fagel (Gaspar, pensionaris van Haarlem, griffier der StatenGeneraal). 1668: 14/24 Februari .... blz. 407. 15/25 „ . . . . „ 409. 18/28 „ . . . . „ 411. 4 Maart „ 414. 10 „ „ 414. 3/13 „ „ 415. 709 Fagel (vervolg). 1670: 9 October blz. 513. 11 „ „ 515. Fagel (dezelfde als de vorige) en Nieuburg (Johan van den). 1668: 21 Februari blz. 405. 16/26 „ „ 410. Fannius (Cornelis, lid van het Hof van Holland). 1660: 5 November .',. . .blz, 18 1665: 26 Juni „198. 26 October „ 201 en „ 230, noot 1. 1666: (Mei?) . „ 281. Fannius (Daniël, fiscaal bij de admiraliteit van Zeeland, lid van den Raad van Vlaanderen). 1661: 21 October blz. 28. 14 November . . . . „ 29. 24 „ . . : . „ 29. 25 „ . . . . , 30. 29 „ . . . . „ 30. 1662: 10 Maart „ 97, noot 2. 22 Mei . . . ■ j**' . . „ 97, noot 2. 1663: 14 November . . . . „ 126. Galama (Hero). 1667: 5 Juni blz. 384. Gamarra (Estevan de, gezant van Spanje). 1661: 8 Augustus blz. 90. Geest (Cornelis van der, secretaris van Alkmaar). 1668: 8 Januari . . ... blz. 403. Ghijsen (Herman). 1664: 3 Maart blz. 162, noot 3. 23 Juni „ 162. 17 Juli „164. Glinstra (Epeusj gedeputeerde van Friesland ter StatenGeneraal). 1667: 11 September .... blz. 387. Graeff (Andries de, regent van Amsterdam). 1662: 26 October . . . . . blz. 117. Graeff (Cornelis de —, heer van Zuidpolsbroek, burgemeester van Amsterdam). 1660: 24 Juli blz. 1. 710 Graeff (vetvolg). 28 Juli blz. 2. 6 November '). ■. . . „ 9. 18 £ L 10. 1661: 6 Februari „ ,33. 4 Maart „ -34. 3 April u JBrJ 3 Mei J 1662: 7 September . . . . „ 149,0io©t 2/ 1663: 31 October „ 149oL < 1664: 11 Januari „ J61, noot 2. Graeff (2e Mevrouw Cornelis de, geb. Catharina Hooft) 1669: 22 April blz. 454, noot 4. * 23 „...-... „ 454. Graeff (Jacob de). 1669: 4 Juli „ 455. Graeff (Pieter de —, heer van Zuidpolsbroek). 1663: 13 April blz. 150, noot 2. 2 Mei „ 150. 1664 : 22 Januari ...... 171. 26 Maart „ 165 en 178. 1665: 30 Januari „ 268. 2 Maart ï 268, noot 2. 6 Juni ....... 229. 1672: 19 Juli „ 695. 29 „ „ 696. 8 Augustus „ 696. Graeff (Mevrouw Pieter de —, geb. Jacoba Bicker). "!fiMÉ: 20 October blz. 423. 29 „ . . . ,. Jp„ 423, noot 2. Groot (Cornelia de: zie Montbas, Mevrouw De). Groot (Pieter de, pensionaris van Amsterdam, gezant in Zweden en in Frankrijk). 1660: 6 Auguétus blz. 4. 1661: 8 Februari „ 53. 9 Juli ". . „ 42. 29 October „ 74. 1) Hierbij wordt medegedeeld een passage uit een ontwerp-brief van De Witt van 28 October. 711 Groot (vervolg). 24 November .... blz. 45, en „ 89. 30 '„ . . . . „ 48. (November) . . . . „ 45. 1662: 2 Mei „ 106. 2 Juni _ 107. 29 Augustus „ 114. 1 November . . . . „ 92. 1663: 18 Januari „ 113. 24 „ . .*. . . I 114. 23 Augustus „ 149. 1664: 22 Juli. . '". . . . . „ 174. 1665: 14 Februari 215. 1668: 8/18 December . . . „ 440, 1669 : 7 Maart , „ 440, 1/11 Juni „ 440. 9/19 „ „ 442. 16/26'), * 445. 23 Juni/2 Juni S . . . „ 446. 6/16 Juli3) „ 448. 6/16 September . . . „ 449. 1670 : 4 September . . . . „ 481. 19 „ . . . . „ 482. 31 October „ 483. 1671: 2 Januari „ 532. 9 „ ...... 532. 23 „ „ 535. 30 „ „ 537. 20 Februari „ 540. 27 , „ 541. 27 November . . . . „ 546. 4 December . . . . „ 549. 25 . . . . „ 549. Hierbij, blz. 446, noot 1, een brief van De Witt aan 12 Juli. 2) Inderdaad staat deze datum op den brief; het zal moeten zijn 22 Juni/2 Juli of 23 Juni/3 Juli. 3) Deze brief is in den tekst bij vergissing op 6/13 Juli gesteld. 712 Groot (vervolg). 1672: 1 Januari blz. 578. 8 „ ........ 580. 15 , „ 583. 5 Februari „ 585. 18 Maart") „ 586. Gruwaerdt (Ferdinand). 1668: 10 Augustus \ „ 429. 18 September . . . . „ 429. Gucht (Maximiliaan va» der). 1661: 27 Februari2) . . . .blz. 79. Halewijn (Cornelis Teresteyn van —, gezant in En] 1672: einde Juni blz. 606. Hallart (Amory van). 1661: 23 Juli blz. 40. Hamel Bruyninx (Gerard, gezant in Duitschland). 1668: 7 Januari blz. 399. 1669: 15 December „ 438. Hasselaer (Gerard, regent van Amsterdam). 1668: 25 Februari blz. 451, Herbers (Petrus). 1665: 17 April blz. 217. Hoeuft (Diederich). 1665: 10 Augustus blz. 227, Holland (de Gecommitteerde Raden van). 1660: 24 December blz. 25. 1665: 9 Juli ,231. Hooft (Catharina: zie Graeff, 2C Mevrouw Cornelis de). Hoogeveen (Gerard, hoofdschout te Leiden). 1664: (Februari?) blz. 169. Hoorn (regeerders van). 1664 : 25 Januari blz. 183. Huybert (Pieter de, raadpensionaris van Zeeland). 1666: 15 April blz. 291, noot 2. 1) Hierbij, blz. 586, noot 1, een brief van Ue Witt aan hem van 10 Maart 1672. 2) Hierbij een brief van Bartholomeus de Cracht uit Februari 1661 aan Van der Gucht, 713 Huybert (vervolg). 1667: 27 Mei ! 356, noot k 14 Juni . . . . „ 368, noot 3. 31 Juli „ 374. 1672: 10 April 624. Huygens (Constantijn). 1666: 17 Juni blz. 281, noot L Hyde (Edward, lord Clarendon, kanselier van Engeland). 1661: 30 Mei (O. S.) . Pi .blz. 38." 1662 21 Maart (O. S) . . . „ 92. 1663 : 3 Maart (O. S.) . . . „ 120. Jonge (weduwe De, geb. Maria de Vianen). 1664: 16 Februari ').... blz. 188. Kann (Anthonius, procureur-generaal van Friesland). 1670: 16 Mei (O. S.) . / . . blz. 526. 25 ; (O. S.) . . . „ 527. 9 Augustus (O. S.) . . „ 528. 5 October (O. S.). . . „ 528. Keyser (Abraham). W70: 8 Augustus blz. 528. 23 „ „ 528. Langewagen (Reinier van, regent van Hoorn). 1670: 29 April . . . S. . blz. 500. Lievens (Jan). 1664 : 24 April blz. 177, noot 2. 8 Mei . . .-. . . . „ 177, noot 2. 27 Juni , „ 177. (?) Juli „ 177, noot 3. 24 „ „ 177, noot 3. Lisola (Franz Paul, vrijheer van, keizerlijk gezant). 1670: 7 Februari . . . . . blz. 496. 8 , , 497. 7 Maart , 497. 23 i | 498. 13 November . . . . „ 499. 1672: 19 Januari ! 623. 28 Februari , 623. 10 April „ 623. 1) Bijgevoegd een brief aan haar van 12 Februari. 714 Loten (Mevrouw Charles, geb. Maria van den Corput). 1670: 6 October . . . blz. 519. Louvignies (graaf van). 1670: 14 April ...... blz. 498, noot 2. 28 Mei») „ 498, noot 2. 1672: 18 Juni „ 655. Lubinierski (Stanislaus). 1669: 13 Mei blz. 449, noot 3. Manmaker (Charles — van Hoffwegen, commandant van Bergen-op-Zoom). 1667: 11 Mei . . . . "ïï. . blz. 312. Marets (Henry des). 1666: 15 Januari blz. 284. Meer (Johan van der, ontvanger te Leiden). 1670 : 24 Maart blz. 530. Meer (Johan van der, ontvanger van de admiraliteit te Rotterdam). 1670: 6 Mei blz. 524, noot 1. 8 „ „ 524, noot 1. Meerdervoort (zie Pompe). Meerman (Johan, regent van Leiden, gezant in Engeland). 1663: 22 Juni. . . ; . . . . blz. 129. 7 Juli „ 129. 1665: 17 December n 265. 26 „ 265. 1666: 14 Januari „ 267, noot 1. 1667: 1 Mei. '. . . . . . „ 312. 1672: 14 Maart „ 595, noot 2. 18 „ „ 596. 22 „ , 597. 25 „ „ 598. 29 „ ....'..„ 600. 5 April , 602. Monnikendam (burgemeesters van). 1668: 2 Mei blz. 428. Montbas (Johan Barton, markgraaf van, kolonel). 1667: 29 April blz. 310. 1) Deze brief is in den tekst bij vergising op 28 April gezet. 715 Montbas (Mevrouw De —, geb. Cornelia de Groot). 1664: (November) blz. 174. 1665: (Januari?) [ 176, noot £ 1667: (Juni) ,301. 1672: (Juni) „ 691. Nassau (Johan Maurits van). 1666: 10,20 Januari . . . . blz. 267. I 1669: 23 Juni/3 Juli . . . . „ 437. Nassau (Lodewijk van, heer van Beverweert). 1660: (10) September .... blz. 5. Nassau (AVillem Frederik van, stadhouder van Friesland enz.). 1664: 23 April/3 Mei . . . . blz. 157, noot 1. 1/11 Mei...... | 156. 10,20 „ | 157, noot 3. 14/24 i | 157. 19/29 „ „ 158. 30 , (O.S) . . . „ 159. 8/18 October . . . . , 159. Neck (Willem van). 1665: 1 Januari blz. 205. 1668: 5 „ \ 402. Nieuburg (Johan van de: zie Fagel en Nieuburg). Nieuwpoort (Willem). 1664: 16 December ').-•• blz- 179, noot 2. 1665: 13 April ,190. 1 Juli8) \ 213. Noordwjjk (zie Does). Obdam (zie Wassenaer). Ommeren (Rudolf van). 1670: 28 September (O.S.) . . blz. 522. Oranje (Willem III, Prins van). 1672: 16 Mei blz. 628. Oranje (de Prinses-Douairière van, geb. Amalia van Solms). 1666: 21 Juli. blz. 281, noot 3. 1) Met een deductie van hem over de post (blz. 179). 2) Met een memorie van Ravens over de uitrusting van oorlogsschepen (blz. 214). 716 Oudart (Nicolaas, secretaris der Prinses-Royale). 1660: 30 September .... blz. 7. 23 November (O.S.) . . „ 7. Paets (Adriaan, regent van Rotterdam). 1667 : 27 Januari . . . . . blz. 294 en „ 298, noot 2. 1670: 12 April j 522. 5 Mei 8 524. 1672 : 20 Juli j 693. Pans (Matthijs). 1667: 7 April. ....... 311. Pauw (Isaac). 1666: 14 Mei blz. 284, noot 1. 1668 : 6 October „ 403, noot 1. Pompe van Meerdervoort (Mevrouw Cornelis, geb. Alida van Beveren). 1661: 31 October ..... blz. 69. Poorten (Johan van der). 1672: 17 April blz. 622, noot 1. Quack (Jacob, postmeester te Rotterdam). 1664 : 25 Maart») blz 180. 29 Juni. „ 182, noot 1. 14 Juli „ 182. 1665: 17 Januari I 209. 3 Juli n 211. 27 October „ 212. 28 „ „ 215. 1667: 12 Februari „ 212, noot 1. 18 „ ...... 308. 26 „ „ 309. 10 Juli j 346, noot 1. Quellinus (Arthus). 1665: (Februari?) blz. 268. Raven (Samuel). 1666: 12 Juni blz. 283. Reede (Godard van, heer van Amerongen). 1668: 10 April ...... blz. 398. 1) Aan Franco Bisdommer. 71? Reynst (Lambert, regent van Amsterdam). 1666: 2 April blz. 278. 6 „ | 279. 19 „ j; 280. 1667 : 4 Februari I 302. 23 | J 804. 1668: 1 Augustus g 420, noot 2. 20 September . . . . „ 416. 20 November . . . . „ 418. 1669: 6 Januari „ 451. 31 , I 453. 10 October „ 454. 1670: 27 „ „ 511. Riccen (Franco). 1668: 26 September .... blz. 403, noot 1. 12 December I 403, noot 1. Rijngraaf (zie Salm). Roodenburg (Christiaan). 1660: 1 Augustus blz. 24. Rothe (Jan). 1668 : 6 April blz. 429. Rutgers (David — de Jonge). 1667 : 7 April blz. 383. Ruyseh (Nicolaas, griffier der Staten-Generaal). 1665: 10 Mei "''. . blz. 218. 15 Mei blz. 219. Ruyter (Michiel Adriaansz. de, luitenant-admiraal). 1665: 21 December blz. 282, noot 2. 1666: 26 Maart „ 282, noot 2. 31 j, „ 282, noot 2. 14 Juni. ....... 282. 1667: 27 Januari ...... 313, noot 3. 8 April | 313, noot 3. 23 Mei „ 315, noot 2. 25 . ; 315, noot 2. 27 „ „ 315, noot 2. 1672: 21 , „ 661, noot 1. 713 Salm (Magnus, rijngraaf van, gouverneur van MaastrSenr)!. 1662: 26 Februari ').... blz. 95. Sasburg (Thomas, resident te Brussel). 1663: 12 Augustus ..... blz. 144. 1664: 9, Maart „ 97, noot 2. 1667: 5 Januari „ 306. 1668: 22 Februari „ 891. Schaep (J. B). 1666 : 8 Januari blz. 285. Schönborn (Melchior Friedrich van). 1668: 13 Maart blz. 397. Schrijver (Hendrik). 1661: 12 September2). . . . blz. 77. 3 November . . . • „ 79, noot 1. Schuier (Johannes). 1664: (April?) blz. 186. 1665 : 22 Mei „ 186, noot 4. Schuylenburg (Johan). 1661: 5/15 December. . . . blz. 72. 1663: 17 JuliJ) „ 127. 1664 : 20 Mei , 154. Scott (Guillaume). 1667: 22 Maart blz. 298. Scott (Walter). 1661: 23 Februari blz. 41. Sloot (Willem). 1660: 2 Mei blz. 12. Solms (zie Brederode). Solms (zie Oranje). Sommelsdijk (zie Aerssen). Stellingwerff (Nicolaas, burgemeester van Medbmblik). 1661 = 14 Januari . . .• . .blz. 49. 15 „ „ 51. 26 „ „51. 5 Februari „ 52. 19 „ .-....„ 52. 1) Hierbij.een brief van Turenne aan Salm van 9 Februari. 2) Bijgevoegd: een memorie van de tienden in Snelrewaard enz. 3) Hiérbij een brief van hem aan Epeus van Glinstra van 17 Juli. 7TÖ Stermont (Jacobus, predikant). 1663: (Juni?). blz. 129, noot 1. Stoop (Nicolaas). 1660: 15 September .... blz. 15. 25 j ..... 16. . 1661: 4 Mei „ 58. 1663: 10 October „ 137. 1664: 5 Januari „ 141, noot 3. 1667: 11 Juni') „ 314. 1672: 1 Mei „ 656, noot 1. Strijen (Adriaan van, pensionaris van Haarlem). 1661: 16 April . . . . . blz. 87. Swieten (zie Bicker). Sylvius (Gabriël de). 1661: 22 Maart blz. 39. Sypesteyn (Cornelis Ascanius van). 1665: 25 October2) blz. 230, noot 1. 1666: 24 Aprils) , 280, noot 2. Sypesteyn (Cornelis van). 1661: 26 Maart blz. 21. 21 Mei „ 91, noot 3. Tarente (Charles Henri de TremouiUe, prins van). 1670: 13 Februari blz. 529. 22 Augustus „ 529. Tegnejus (Tobias, predikant). 1661: 13 Maart blz. 91. Temple (William, gezant van Engeland). 1666: 3 November .... blz. 290. 1668: 19 Juni „ 398. Tengnagel (Alexander — tot Gellicom, gedeputeerde van Gelderland ter Staten-Generaal),; 1 " 1668: 12/22 Januari .... blz. 388. (24&25 „ )....„ 889. 1) Ook een van denzelfden datum van hem aan Quack. 2) Aan Cornelis Fannius. De naam van den adressant is, t. a. p., minder juist als Ascanius van' Sypesteyn' gegeven. 3) Alsvoren. ?20 Thibault (Hendrik). 1663: 25 Maart . . !™?r» . blz. 121, noot 3. Thilt (Johan van, regent van Haarlem). 1661 : 7 Maart blz. 37. 30 Mei J 38. 1662: 12 September ..... 94. 3 October ! 96. 1668: 1 Augustus \ 419. 1670: 14 October j 518. Toght (Jacob van der, pensionaris van Gouda; zie ook Burgersdijk en —). 1670: 19 Maart blz. 496, noot 1. 6 September ")••••» 492. 8 , s). . . . . 493. 10 „ 495. 15 f ..... 495. Tromp (Cornelis). 1665: 28 Juli blz. 232. 1668 : 21 Juni . . 422, noot 2. 1669: 23 November ..... 456. Valckenier (Gillis, burgemeester van Arasterdam). 1667: 6 Februari blz. 303. 1668: 7 Augustus i 421. 1670 : 8 Juli 510. 24 „ 511, noot 2. Veer (Quintijn de, heer van Callantsoog, baljuw van Den Haag). 1662: 5 April blz. 116. 1666: 19 „ 280, noot 2. Veth (Adriaan, raadpensionaris van Zeeland). 1660 : 25 September .... blz. 7. 1661: 15 Januari , 27. Vianen (zie Jonghe, weduwe De). Vivien (Anthonie, heer van Buvignies). 1665: 23 November blz. 230. 1) Hierbij een brief van Van Beverningk aan hem van 6 September. 2) Hierbij, blz. 494, een brief van hem aan Van Beverningk van 8 September. 721 Vivien (Nicolaas, pensionaris van Dordrecht). 1661: 4 Mei . ... . ;. . . blz. 57. 1664: 5 „ | 168, noot 1, 1665: 1 „ „ 218. 17 Juni „ 220. 3 Augustus „ 232. 4 . „ 233. 10 „ , 234. 11 . „ 238. 12 . „ 239. 13 „ j 242. 14 „ „ 243. 15 t „ 244. 20 l „ 245. 21 „ j 246. 31 „ I 247. 8 September . . . . , 247. 9 i ..... 248, noot 2. 12 | ..... 248. 17 „ 251. 19 . ..... 252. 20 . ..... 253. 22 . ..... 255. 23 . ..... 255. 24 „ ..... 257. 25 „ ..... 257. 27 „ ..... 258. 30 „ ..... 258. 11667: 1 Januari „ 293. 1668 : 2 . 402. 8 October 423. 1669 : 25 . „ 424, noot 1. Vos (Jan). 1667 : 29 Juni. . . . . blz. 385. Vrijbergen (Bonifacius van, gezant te Brussel). 1669 : 27 September .... blz. 432. 30 . ...... 432. 24 October 433. 28 „ „ 434, noot 1. Brieven aan Johan de Witt. II. 46 722 Waerden (Maria). 1661: 12 Mei blz. 80. Waldeck (George Frederik, graaf van). 1665: 12 October blz. 260. 10 November . P\ . „ 260. 14 „ . . . . „ 261, noot 1. 7 December '. „ 260. 20 , 260. Warnerus (Levinus). 1660: 14 Augustus ») . . . .blz. 25. Wartensleben (Ghr. de) IJ664 : 3/13 November . . . blz. 160, noot 1. Wassenaer (Arend van —, heer van Duivenvoorde). 1666: 4 Februari blz. 308, noot 2. Wassenaer (Jacob van, lid van de Ridderschap van Holland, luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland). >'i4Ïf$: 8 September .... blz. 94. 1664: 14 Augustus , 184. 19 „ „184. 29 September . . . . „ 185. 1665 : 7 Juni „ 219. 9 „ „ 229, noot 1. Weede (Everard van —, heer van Dijkveld). 1668 : 20 Januari blz. 415. 24 j „ 415. Wicquefort (Abraham de). 1661: (Maart) blz. 41. 1663: (November?) „ 144. (December?) „ 146. 1664: (Juni) „146. 1667: (Januari) „ 298. (April?) „ 299. 1669: (Augustus?) ...... 456. Wijngaarden (Daniël van —, heer van Werkendam). 1665: 1 Maart ...... blz. 261. 1) Hierbij wordt genoemd een memorie van Gerard Smits van 15 Augustus. 723 Wildt (David de, secretaris van de admiraliteit van Amsterdam). 1661: 14 April blz. 84. 1665: 13 Januari j 206. 17 Maart ï 208. 19 . „ 208. 1672: 17 April . 655. Wimmenum (zie Bouchorst). Witt (Anna de). 1665 : 23 April blz. 223. 29 „ „ 223. 1670 : 28 Januari „ 530. 24 Februari „ 530. 1672: 13 Juni „ 691. Witt (Cornelis de, ruwaard van Putten enz.). 1660: 13 April . . .« . . " ; blz. 20. 18 „ ....... 20. 5 September . . . . „ 13 23 „ .... B 15. 24 October . 16 28 . „17. 11 November ..... 18. 7 December „ 19. 1661: 14 April „ 55, noot 1. 5 Mei „ 59. 22 September . . . . „ 62. 23 „ .... 62. 9 October „ 62. 24 . 63. .29 „ „66. 6 November . . . . „ 70 20 „ ..... 71.' 27 j • . . . „ 74, noot 1. 7 December 72 29 „ > w 1662: 1 Januari „ 99 12 „ „ 101. 28 „ „ 102. 13 Februari „ 102. 22 „ .. v ... 104. 724 Witt (vervolg). 11 Maart blz. 104. 4 September ..... 105. 25 October . . . . . f 105. 5 November ..... 117. 1663: 5 Januari „ 134. 17 Maart | 134. 26 ; » 136. 26 September ..... 137, noot 3. 8 October t 137. 10 . „ 137, noot 4. 14 . 138 en 141. 22 . ...... 140. 23 . . 140. 24 . 140. 25 . 139. 1 November . . . » 141. 26 , ..... 142. 1664: 21 Januari „106. 9 Februari ...... .... 167. 15 September ..... 168, noot 2. 16 , ..... 168. 1665: 22 April „ 209. 1667: 16 Januari „ 294. 17 Maart 246. 28 April „ 294, noot 1. 21 Mei. . . . T*- ■ t 313 22 , 313. 7 Juni , 315. 8 „ 316. 9 . ." „ 316. 10 . 317. 11 . 317. 12 » 318. 14 Juni 318. Tweede brief van 14 , Wi~ „ 319. 16 . ....... 319. 17 . „ 320. 21 . .321. 23 , „ 324. 725 Witt (vervolg). 25 „ blz. 326. 27 „ , 327. 30 , „331. 1 Juli „ 333. 3 „ . ■ „ 335. 5 „ „ 339. Tweede brief van 5 s „ 340. Derde „ ! 5 „ „ 343. Vierde E „ 5 „ . „ 344. 9 „ . . „ 344. 27 „ „ 346. 12 Augustus „ 346. 1668: 1 April „ 415. 4 Mei , 415. 6 November „ 403, noot 1. 1670: 6 Juni. v „ 502. 1672: 28 Januari „ 608. 7 Februari „ 609. Tweede brief van 7 „ „ 612. 19 „ „ 612. 22 „ „ 614. 25 „ ...... 615. 17 Maart „ 617. 24 „ , 617. Tweede brief van 24 „ „ 618. 27 „ „ 620. 30 „ „ 621. 3 April „ 621. 6 Mei „ 656, noot 1. 19 „ .. % , 656. 21 „ „ 661. Tweede brief van 21 „ # v „ 663. Derde „ „ 21 , „ 663. 23 „ [ 664. 25 „ „ 665. 26 „ „ 667. 27 „ „ 668. 28 „ „ 668. 29 „ i 670. 726 Witt (vervolg). •yïr 30 „ blz. 672. 31 „ „ 673. 1 Juni „ 674. 3 „ J 676. 5 „ „ 678. 6 „ „ 678. 8 % C,'C „ 680. Tweede brief van 8 „ 682. 9 „ „ 682. 11 „ „ 685. 14 , „ 686. 15 „ „ 687. 17 „ „ 688. 20 „ „ 688. Tweede brief van 20 „ „ 689. Witt (Cornelis de, neef van den raadpensionaris). 1664 : 29 November .... blz. 188. Witt, Wit (Johan de, neef van den raadpensionaris, regent van Dordrecht). 1663: 3 September .... blz. 129. 22 October „ 129 en 138. (einde) October. . . . „ 130, noot 2. 1 November . . . . „ 130. 5 „ . . . . „ 132. 19 „ . . . . „ 133. 1664: 11 Juni „169. 1665: 13 Maart „ 207. 3 Augustus „ 227, noot 4. 11 „ „ 236. 1667: 20 Juni , 371, noot 1. 1670: 13 Mei „ 509. Witt (Mevrouw Johan de, geb. Wendela Bicker). 1664: 27 Mei blz. 176. 1665: 12 „ „ 224. 21 „ „ 225. (begin Augustus) . . . „ 225. 12 October „ 225. 28 „ „ 226. Witt (Johanna de: zie Beveren, Mevrouw Jacob van). 727 Zeeland (de gedeputeerden van Holland naar —). 1663: 1 November blz. 122. Zoet (Jan). 1668 : 27 April blz. 426. 27 Juli 428. 1670: 10 December „531. Zuidpolsbroek (zie Graeff, Cornelis de). Zuylen (Jan van). 1668 : 27 Januari blz. 393. Zwijndrecht (zie Beveren). Onbekende schrijvers: 1661: (Maart?) blz. 90. 1663: (April?). , 152. 1665: 14 Mei , 217. 6 Augustus , 233. 1666: (April?). ....... 291. 1672: 12 April , 627. CHRONOLOGISCH REGISTER. 1660: 16 Maart Van Abraham van Beveren van Barendrecht. . . blz. 14, noot 1. 13 April „ Cornelis De Witt . . blz. 20. !8 . „ i , „ . . , 20. 2 Mei. 5 Willem Sloot *T . . „12. 24 Juli. , Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. .... 1. 25 Juli. „ Gerard Bicker v. Swieten 20. 28 B „ Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. . . . „ 2. ■1 Augustus. , Christiaan Rodenburg. „ 24. 6 „ „ Pieter de Groot . . . „ 4. 14 B s Levinus Warnerus ') „ 25. 5 September. , Cornelis de Witt. . . B 13. (10) 9 B Lodewijk van Nassau van Beverweert .... 5. 4Sept.(O.S) '1 Karei II „ 5. 15 September. „ Nicolaas Stoop .... 15. 23 „ | Cornelis de Witt. . . „ 15. 25 „ \ Adriaan Veth . . . . „ 7. 25 „ „ Nicolaas Stoop. .... 16. 30 „ „ Nicolaas Oudart . . . , 7. 1) Hierbij wordt genoemd een memorie van Gerard Smits van 15 Augustus. 729 1660 : 5 October. Van Abraham van Beveren van Barendrecht. . . blz. 16, noot 1. 8 „ „ Cornelis Boey .... blz. 24. 24 . ! „ Cornelis de Witt. . . . 16 28 , . ï , „ . . . „ 17. 5 November. „ Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek ').... 9. 5 . • Cornelis Fanius .... 18. 11 ij 2 Cornelis de Witt. , „ 18. 18 „ „ Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. . . . . 10. 23 Nov. (O. S.) „ Nicolaas Oudart .... 7. 7 December. „ Cornelis de Witt. . . 18. 19 i , ï i „ • • • . 19. 24 . „de Gecommitteerde Raden „ 25. 26 . „ Wimmenum ...... 25. 30 December. , Van Beverningk . . . . 49, noot 2. 1661: 5 Januari. , Van Beverningk . . . blz. 54, noot 1. 6 „ „de burgemeesters van Amsterdam blz. 26. 14 , , Nicolaas Stellingwerff . „ 49. 15 „ , Adriaan Veth ..... 27. 15 „ „ Nicolaas Stellingwerff . v 51. 19 n „de burgemeesters van Amsterdam „ 51, noot 1. 26 „ „ Nicolaas Stellingwerff. blz. 51. 2 Februari. „ Louis en David Elsevier „ 91. 5 „ „ Nicolaas Stellingwerff. „ 52. 6 „ „ Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek..... 33. 8 „ ,, Pieter de Groot .... 53. 1) Hierbij een passage uit een ontwerpbrief van De Witt van 28 October. 730 1661: 12 Februari. Van Jacob van den Bosch. blz. 54, noot 1. 19 . „ Nicolaas Stellingwerff . blz. 52. 23 | „ Walter Scott . . . . . 41. 27 „ . Maximiliaan van der Gucht») „ 79. 4 Maart. . Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek..... 34. 7 . . Johan van Thilt.... 37. 13 „ . Tobias Tegnejus .... 91. 22 . . Gabriel de Sylvius ... 39. 26 . » Cornelis van Sypesteyn . 21. (Maart). . Wicquefort 41. ( . ?) „ een onbekende .... 90. 3 April. » Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek..... 34. 14 . , Cornelis de Witt. ... 55, noot 1. 14 ' a . Pieter van den Broecka) blz. 81. 14 j„ , David de Wildt .... 84. 16 . „ Adriaan van Strijen . ^ . 87. 20 . . Jacob van den Bosch . . 39, noot 3. 21 , . Herbert van Beaumont. blz. 39, noot 3. 29 . „ Jacob van den Bosch . blz. 55, noot 3 3 Mei. „ Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek .... blz. 35. 4 , „ Abraham van Beveren van Barendrecht.... 55. 4 . „ Nicolaas Vivien .... 57. 4 , . Nicolaas Stoop .... 58. 4 , .de tresoriers van Amsterdam 91. 1) Hierbij een brief van Bartholomeus de Cracht uit Februari 1661 aan Van der Gucht. 2) Hierbij een brief van Cis. Thomas van Naerssen aan Van den Broeck van 13 April. 731 1661: 5 Mei. Van Cornelis de Witt. . .blz. 59. 11 „ ,, Roeland de Carpentier v 60. 12 „ B Maria Waerdenl) . . „ 80. 17 „ , Jacob van den Bosch . „ 91, noot 3. 21 , „ Cornelis van Sypesteyn blz. 91, noot 3. 30 \ „ Johan van Thilt. . . blz. 38. 30 „ (O. S.) , Clarendon . ... . , 38. 6 Juni. , Jacob van den Bosch . „ 91, noot 3. 9 Juli. „ Pieter de Groot . . . blz. 92. 10 „ „ Jacob van den Bosch . L 107 en 91, noot 3. 23 „ „ Amory van Hallart. . blz. 40. 8 Augustus. ,, Gamarra „ 90. 15 , ,, Jacob van den Bosch . B 91, noot 3. 18 , , Quintij n de Veer. . . blz. 91. 19 , » Jacob van den Bosch . „ 91, noot 3. 23 , , JeronimoNunezdaCostablz. 42, ' noot 2. 2 September. , Jacob van den Bosch . blz. 91, noot 3. 12 „ 5 Hendrik Schrijver2). . blz. 77. 16 , , Jean Deutz B 91, noot 3. 22 , » Cornelis de Witt. . . blz. 62. 23 a i „ , . . „ 62. 26 , a Noordwijk B 36, noot 1. 9 October. , Cornelis de Witt. . . blz. 62. 11 a a de douairière van Brede- rode , 88. 21 » » Daniël Fannius .... 28. 1) Aan Mevrouw De Witt. 2) Bijgevoegd: memorie van de tienden in Snelrewaard enz. 732 1661: 24 October. Van Cornelis de Witt. . . blz. 63. 29 » , I i ■ • • „ 66. 29 , , Pieter de Groot . . . „ 74. 30 „ „ Cornelis van Beveren van Strevelshoek. . . , 68. 31 „ „ Adriana van Beveren, vrouwe van Meerdervoort „ 69. 3 November. „ Hendrik Schrijver . • „ 79, noot 1. 6 , „ Cornelis de Witt. . . blz. 70. 14 „ „ Daniël Fannius . . . „ 29. 20 | | Coróëlis de Witt. [ 71. 24 „ , Daniël Fannius .... 30. 24 „ , Pieter de Groot . . . „ 45, noot 2, en 89. 25 „ | Daniël Fannius . . . blz. 30. 27 g „ Cornelis de Witt. . . „ 74, noot 1. 29 „ „ Daniël Fannius . . . blz. 30. 30 ï , Pieter de Groot . . . , 48. (November). „ „ v „...,, 45. 7 December. „ Cornelis de Witt. . . „ 72. 5/15 „ „ Johan Schuylenburg . , 98. 17 i , Dirk Dammert. . . . „ 72. 29 , „ Cornelis de Witt. . . „ 73. 1662: 1 Januari. ë$%- „ , „ . . . „ 99. 12 » „ „,,...„ 101. 14 9 „ Jacob van Beveren van Zwijndrecht „ 101. 14 „ , Cornelis de Witt. . . „ 102, noot 1. 21 „ „ Gerard Bicker van Swieten blz. 118. 28 „ * Cornelis de Witt. . . „ 102. 13 Februari. „ » „ „***,, 102. 22 | , „„...„ 104. 26 » „ den Rijngraaf1) . . . „ 95. . 1) Hierbij een brief van Turenne aan Salm van 9 Februari. 733 1662: 8 Maart. Van Jean Deutz blz. 119. 10 „ , Daniël Fannius . . . „ 97, noot 2. 11 | B Cornelis de Witt. . . blz. 104. 16 , „ George Downing. . . „ 93. 21 , (O.S.) „ Clarendon „ 92. 5 April, „ Quintijn de Veer. . . „ 116. 2 Mei. , Pieter de Groot . . . „ 106. 22 „ „ Daniël Fannius . J . „ 97, noot 2. 2 Juni. , Pieter de Groot . . . blz. 107. 29 Juli. | Jan Dimer „ 120. 8 Augustus. „ Noordwijk v 116, noot 1. 12 „ „ Pieter de la Court . . blz. 109. 20 „ v Noordwijk ... , . „ 116, noot 1. 28 „ «de burgemeesters van Enkhuizen blz. 94. 29 „ „ Pieter de Groot . . „ 114. 4 September. „ Cornelis de Witt. . . „ 106. 7 „ „ Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek149, noot 2. 8 „ „ Jacob van Wassenaer; van Obdam blz. 94. 12 „ , Johan van Thilt . . . „ 94. 3 October. „ „ ,, „ . . . v 96. 3 » „ Pieter de la Court . . „ 110. 25 „ „ Cornelis de Witt ,. . . „ 105. 26 , „ Andries de Graeff . . „ 117. 1 November. „ Pieter de Groot . . . „ 92. 4 „ „ Lieuwe van Aitzema . „ 118. 5 , „ Cornelis de Witt. . . „ 117. 1663 : 5 Januari. „ „ ■•>.••'» 134. 18 „ , Pieter de Groot . . , „ 113. 24 , „„„,,...„ 114. 4 Maart. , Jean Deutz , 134, noot 1. 3 , (O.S.) „ Clarendon blz. 120. 784 17 Maart. Van Cornelis de Witt. . . blz. 18*. 25 l , Hendrik Thibault . . „ 121, noot 3. 26 „ , Cornelis de Witt. . . blz. 136. 13 April. ] Pieter de Graeff . . . , 150, noot 2. (April?) „ een onbekende . . blz. 152. 1 Mei. i Blaspeil • „ 120, noot 3. 2 „ , Laurens Buysero. . . blz. 120, 'noot 3. 2 | i Pieter de Graeff . . . „ 150. (Mei). j Cornelis de Witt. .■■.'„ 129, noot 2. 14 Juni. „ Laurens Buysero. . . blz. 121. 22 ,, | Van Beverningk . . . „ 147. 22 B „ Johan Meerman . . . , 129. (Juni?) „ Jacobus Stermont . . B 129, noot 1. 7 Juli. , Johan Meerman . . . blz. 129. 17 a i) Johan van Schuylenburg ') „ 127. 12 Augustus. , Thomas Sasburg . . . , 144. 23 , , Pieter de Groot . . . , 149. 28 , » Jacob van den Bosch . „ 137, noot 2. 30 , t . » • blz. 137, noot 2. 3 September. „ Johan de Wit.... blz. 129. 26 | „ Cornelis de Witt . . ' B 137, noot 3. 8 October. | „ , „ • • • blz. 137. 10 „ „ Nicolaas Stoop * B 137. 10 , * Cornelis de Witt . . \ 137, noot 4. 14 a ï „ , • ■ • blz. 138 en 141. 22 , I Johan de Wit. . . . blz. 129 en 138. 1) Hierbij een brief van hem aan Epeus van Glinstra van 17 Juli. 735 1663 : 22 October. Van Cornelis de Witt. . . blz. 140. 23 « | | „„...„ 140. 24 , j „ „ . . . . 140. 25 „ l 139. 31 B „ Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. . . . „ 149. (einde Oct.?) j, Johan de Wit. .. . . , 130, noot 2. 1 November. , Cornelis de Witt. . . blz. 141. 1 „ „de gedeputeerden naar Zeeland . . . .. . . „ 122. 1 „ „ Johan de Wit. . . . „ 130. 4 „ „ Koenraad van Beuningen „ 125. 5 „ „ Johan de Wit132. 14 „ . Daniël Fannius . . . „ 126. 19 „ , Johan de Wit. . . . . 133. 26 B , Cornelis de Witt. . . „ 142. (November?) „ Wicquefort „ 144. 2 December. J Laurens Buysero. . . , 121, noot 3. 11 * „ Johanna de Witt (Me¬ vrouw van Zwijndrecht) „ 143. (December?) , Wicquefort B 146. 1664: 5 Jan uari. „ Nicolaas Stoop. „ 141, noot 3. 10 „ * de burgemeesters van Amsterdam „ 160. 11 » | Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek. . . . „ 161, noot 2. 21 t , Cornelis de Witt. . . „ 166. 22 i : Pieter de Graeff . . . ; 171. 24 l 2 Jean Deutz , 172. 25 „ „de regeerders van Hoorn „ 183. 30 i „ Jean Deutz. .'. . . '■ „ 172. 1 Feb ruari. „ Gerard Bicker van Swieten . 170, noot 2. 4 „ „ Gerard Bicker van Swieten „ 170. 736 9 Februari. Van Cornelis de Witt. . . blz. 167. 16 „ v Maria de Vianen, we¬ duwe De Jonge ') . . „ 188. 18 „ » de burgemeesters van Amsterdam , 161. (Februari?) „ Gerard van Hoogeveen „ 169. 3 Maart. „ Herman Ghijsen . . . „ 162, noot 3. 9 ,, „ Thomas Sasburg . . . blz 97, noot 2. 25 „ „ Jacob Quack *) . . . blz. 180. 26 p , Pieter de Graeff . . „ 165 en 178. (26) , „ Jean Deutz , 173. 9 April. „ Gerard Bicker van Swieten „ 170. 24 B „ Jan Lievens . . . . „ 177, noot 2. (April?) „ Johannes Schuier . . blz. 186. 23 April/3 Mei. „ Willem Frederik. . . v 157, noot 1. 5 Mei. „ Nicolaas Vivien . . . blz. 168, noot 1. 8 „ , Jan Lievens blz. 177, noot 2. 1/11 „ , Willem Frederik . . . blz. 156. 13 „ » Willem Copes. . . . , 155. 20 , „ Johan van Schuylenburg „ 154. 10/20 „ „ Willem Frederik. . . J 157, noot 3. 14/24 „ , r, ■ ■ ■ blz. 157. 27 , „ Wendela Bicker (Me¬ vrouw Johan de Witt). „ 176. 19/29, , Willem Frederik. . . , 158. 30 , (O.S.) „ | » • • • v 159. 11 Juni. „ Johan de Wit. . . . „ 169. 1) Bijgevoegd een brief aan haar van 12 Februari. 2) Aan Franco Bisdommer. 737 1664 : 23 Juni. Van Herman Ghijsen. . . blz. 162. 27 „ B Jan Lievens . . . . B 177. 29 „ a Jacob Quack . . . . B 182, KO«iil! noot 1. (Juni.) , Wicquefort blz. 146. 14 Juli. , Jacob Quack . . . . „ 182. 17 « a Herman Ghijsen . . . B 164. 22 B r Pieter de Groot . . . „ 174. (? Ti ) » Jan Lievens . . . . B 177, noot 3. 24 „ a f a .... blz. 177, noot 3. 14 Augustus. B Jacob van Wassenaer- Obdam blz. 184. 19 a a Jacob van Wassenaer- Obdam ...... „ 184. 15 September. „ Cornelis de Witt. . . „ 168, noot 2. 16 i i | , „ • • • blz. 168. 29 B a Jacob van -WassenaerObdam „ 185. 8/18 October. , Willem Frederik. . . „ 159. 3/13 November. B Chr. de Wartensleben. B 160, noot 1. 29 November. „ Cornelis de Witt (neef) blz. 188. (November.) , Cornelia de Groot (Mevrouw De Montbas). . B 174- 16 December. „ Willem Nieuwpoortl) . r 179, noot 2. 1665: 1 Januari. b Willem van Neck . . blz. 205. 13 « » David de Wildt . . , „ 206. 17 B „ Jacob Quack „ 209. 10/20 B , Johan Maurits van Nassau M(. . „ 267. 30 „ B Pieter de Graeff . . . „ 268. (Januari?) B Cornelia de Groot (Mevrouw De Montbas). . B 176, noot 1. 1) Met een deductie van hem over de post (blz. 179). Brieven aan Johan de Witt. II. 47 738 1665: 11 Februari. Van de burgemeesters van Amsterdam..... blz. 265. 14 » $j Pieter de Groot . . . „ 215. (Februari?) , Artus Quellinus . . . „ 268. (einde Febr. ?) „ Franciscus van den Ende „ 216. I? Maart). „ „ „ „ „ 216. (Febr. of Mrt. ?) „ Frederik van Dorp van Maasdam „ 263. 1 Maart. „ Daniël van Wijngaarden van Werkendam. . . „ 261. 2 i „ Pieter de Graeff. . • „ 268, noot 2. 13 l „ Johan de Wit. . . blz. 207. 17 „ „ David de Wildt . . . „ 208. 19 „ „,,„■„. 208. 30 , , Joseph Bampfield . . „ 191, noot 2. 13 April. „ Willem Nieuwpoort. . blz. 190. (+ 15? April). „ Joseph Bampfield . . „ 191. 17 April. „ „ „ • „ 192. 17 „ „ Petrus-Herbers . . . „ 217. 22 v „ Cornelis de Witt. . . „ 209. 23 „ Anna de Witt. . . . „ 223. 29 , „'„„„....„ 223. 1 Mei. , Nicolaas Vivien > > • „ 218. 10 , „ Nicolaas Ruysch. . . „ 218. 12 i „ Wendela Bicker ...» 224. 14 „ „ een onbekende . . . v 217. 15 „ „ Nicolaas Ruysch. . . „ 219. 20 , „ Joseph Bampfield . . n 192. 21 , , Wendela Bicker . ... 225. 22 ,, „ Johannes Schuier . . „ 186, noot 4. 2 Juni. „ Joseph Bampfield . . blz. 194. 4 , „ é 195. 6 | „ Pieter de Graeff ...» 229. 7 „ „ Joseph Bampfield . . „ 195. 7 „ n Jacob van WassenaerObdam , 219. 739 1665 : 9 Juni. Van Jacob van Wassenaer- Obdam blz. 220, noot 1. 11 » I Joseph Bampfield . . blz. 196. JJ! I. » i «)■ • , 196. 1" » • Wimmenum .... 221 noot 1. 16 I i D'Estrades blz. 221, noot 1. 17 » » Joseph Bampfield . . blz. 196. 17 i „ Nicolaas Vivien . . . B 220. 18 j | Joseph Bampfield . . [ 197. 22 » . J . . „ 197. 26 » » Cornelis Fannius. . . „ 198. 26 i 7) St.-Evremond (?) . . . „ 221. 1 Jun> » Willem Nieuwpoort2) . „ 213. » » Jacob Quack . . . . „ 211. 8 t> , Joseph Bampfield . . „ 198. 9 » ?! De Brécourt . . . . „ 221, noot 1. 9 77 77 de Gecommitteerde Ra¬ den van Holland . . blz. 231. 1° » 77 Joseph Bampfield . . „ 199. 2,1 » \ t, • • „ 200. 28 77 i Cornelis Tromp . . . , 232. 31 „ Joseph Bampfield . . „ 200. ü " » » • • „ 200. (begin Aug.) „ Wendela Bicker . . . , 225. 3 Augustus. , Johan de Wit. . . . „ 227* noot 4. ' ® » 77 Nicolaas Vivien . . . blz. 232. J » i t, . • . . , 233. D » Ti een onbekende ...» 233. 8 77 j Johanna de Witt (Me¬ vrouw Van Zwijndrecht) „ 227. 1) Aan Cornelis Fannius. 2) Met een memorie van Ravens over de equipage van oorlogsschapen (blz. 214). 740 10 Augustus. Van Diederich Hoeuft . . blz.^^, noot 2. 10 Augustus. „ Nicolaas Vivien . . . blz. 234. 11 „ | Johan de Wit 236. 11 | „ Nicolaas Vivien . . . ., 238. 12 , i . ■ . „ 239. 13 , . . „ ... B 242. 14 | „ | , • • • * 243. 15 i , i » .... 244. 20 „ „ „ „ . • • „ 245. 21 , , i „ . . . „ 246. 31 i | « » • • • » 247. 8 September. „ | | . . . , 247. 9 , , | • • • „ 248, noot 3. 12 , „ | „...,, 248. 17 . é , • • • . 251. 19 , „ , , .... 252. 20 „ , , , ...» 253. 22 , , j, „ ... B 256. 23 jf „ „ „ .... 255. 24 | „■ - „ ■ • • , 257. 25 „ , | , ... ■ 257. 27 » , , „ . . . „ 258. 30 | , i „ * • * „ 258. 12 , „ Wendela Bicker . . . „ 225. 12 I i Waldeck „ 260. 14 October *). , Johanna de Witt (Mevrouw Van Zwijndrecht) „ 228. 25 „ v Cornelis Ascanius van Sypesteyns) . . . . „ 280, noot 1. 26 „ „ Cornelis Fannius. . . blz. 201 en 230, noot 1. 27 t , Joseph Bampfield . . blz. 202. 27 „ | Jacob Quack . . . . „ 212. 1) Zie over den datum hiervóór, blz. 701, noot 1. 2) Aan Cornelis Fannius. — Cf. hiervóór, blz. 719, noot 2. 741 1665: 28 October. Van Jacob Quack .... blz. 215. 28 „ , Wendela Bicker . . . „ 226. 2 November. „ Joseph Bampfield . . „ 202. 10 „ „ Waldeck jj 260. 14 t ï „ ] 261, noot 1. 18 '' Advies uit Arnhem. . blz. 203. 20 „ „ Joseph Bampfield . . j 203. 23 „ „ Anthonie Vivien. . . „ 230. 7 December. , Waldeck kj 260. 17 » „ Johan Meerman . . . » 265. 20 , , Waldeck „ 260. 21 „ „De Ruyter „ 282, noot 2. 26 „ „ Johan Meerman . . . blz. 265. 29 „ r Blaspeil1) '„ 264. 1666: 8 Januari. , J. B. Schaep . . . . „ 285. 12 , , Johan Meerman . . . „ 267, noot 1. 12 | „ Joseph Bampfield . . blz. 269. 15 , - Henry des Marets r l „ 284. 20 „ „ Van Beverningk. . . , 273. 26 , „ „ . . . „ 273. 27 „ „ '„ „ ...» 273. 28 „ „ Gerard Bicker van Swieten „ 272. 29 „ „ Van Beverningk. . . „ 273. 3i » } ■ ■ ■ r, 274, noot t> (einde Jan.?) „ Matthias de Both . . blz. 285.J 1 Februari. „ Gerard Bicker van Swieten blz. 272. 4 » „ Arend van Wassenaer van Duivenvoorde . . „ 308, noot 4. 6 „ | Joseph Bampfield . . blz. 269. 13 » tï „ , • . „ 270. 1) Aan Van Beverningk. 742 14Februari. Van Van Beverningk . . . blz. 274. 16 ' , „ „ , • . . g 274. (+ 16 „ ) { BuatJ) , 275. 17 ^ , Van Beverningk . . . „ 275. (± 20 „ ) „ Buat „ 275, noot 4. 22 „ „ Joseph Bampfield . . blz. 270. (Februari). „ Buat „ 275. 2 Maart. „ Joseph Bampfield . .go 271. 17 ' „ ' , , . . , 271. 26 „De Ruyter „ 282, noot 2. 31 „ „ „ blz. 282, noot 2. 2 April. „ Larabert Reynst . . . blz. 278. 3 „ i Laurens Buysero. . . „ 278. 6 „ „ Lambert Reynst . . . „ 279. (+ 15 April?) , Buat blz. 276. 15 „ „ Pieter de Huybert . . j 291, noot 2. 19 j „ Lambert Reynst . . . blz. 280. 19 , , Quipfijn de Veer . . „ 280, noot 2. 24 „ „ Cornelis Ascanius van Sypesteyn 2) blz. 280, noot 2. 29 April. „ Joseph Bampfield . . | 271. (April?) „ een onbekende . . . „ 291. 14 Mei. „ Isaac Pauw „ 284, noot 1. (Mei?) , Joseph Bampfield . . blz. 271. ( „ ?) „ Cornelis Fannius. . . \ 281. 12 Juni. „ Samuel Raven. . . . „ 283. 14 „ „ De Ruyter „ 282. 16 „ „ Laurens Buysero. . . „ 284. 17 „ „ Constantijn Huygens . „ 281, noot 1. 1) Blz. 277, een brief van Arlington aan hem van 23 Januari (O. S.) 2) Geadresseerd aan Cornelis Fannius. 743 1666 : 21 Juli. Van de Prinses-Douairière . blz.-281, noot 3. 3/13 Augustus. „ William Davidson . . blz. 287. 31 Augustus. „ „ 289. 3 November. „ William Temple ') . . „ 290. 1667: 3 Januari. „ Nicolaas Vivien . . . „ 293. 5 « „ Thomas Sasburg. . . „ 306. • 9 „ „ Johan Eleman. . . . „ 384, noot 2. 16 » „ Cornelis de Witt. . . blz. 294. 26 „ „ Gerard Bicker van Swieten 302. 27 „ „ Adriaan Paets. . . . „ 294 en 298, noot 2. 27 n „ De Ruyter blz. 313, noot 2. (Januari). „ Wicquefort „ 298. ( ). ?) „ een Zweed (?) . . . . „ 307. ( » ?) „ Joseph Bampfield . . „ 297. ( :> ?) „ Franciscus van den Ende , . „ 360. 4 Februari. „ Lambert Reynst . '.' 302. 6 „ „ Gillis Valckenier. . . „ 303. 12 „ „ Jacob Quack . . . . „ 212, noot 1. 16 „ „ Van Beverningk. . . „ 308. 16 h „ Jacob Quack . . . . „ 308. 26 „ „ Lambert Reynst . . . '.„ 304. 26 „ „ Jacob Quack , 309. (Februari?) „ Cornelis van Aerssen van Sommelsdijk. . . „ 309. 9 Maart. „ de burgemeesters van Amsterdam 5) 377. 14 » » Jacob Clouck . . . . „ 377. 17 ij „ Cornelis de Witt. . , .„ 296. 22 „ „ Guillaume Scot . . . „ 298. 7 April. | David Rutgers de Jonge „ 383. 1) Aan een onbekende. 744 1667: 7 April. Van Matthijs Pans. . . ! blz. 311. 8 „ „ De Ruyter „ 313, noot 3. 23 & „ Van Beverningk. . . blz. 347. 25 „ „ Jacob Glouck . . . . „ 382. 28 „ „ Cornelis de Witt. . . ,, 294, noot 1. 29 „ „ De Montbas .... blz. 310. (April?) „ Wicquefort „ 299. 1 Mei. „ Johan Meerman . . . „ 312. 9 „ „ Van Beverningk. . . „ 348, noot 5. 10 „ „ Cornelis de Witt. . . blz. 313, noot 1. 11 4 „ Gerard Bicker van Swieten blz. 311. 11 „ Manmaker van Hoff- wegen „ 312. 12 „ „ Van Beverningk. . . „ 348. 13 „ „ „ „ • • • » 350. 14 „ j- 5 „ ... „ 35i. 14 „ „ Jacob Clouck . . . . „ 381. 17 „ ' „ Van Beverningk. . . „ 351. 18 „ „ „ • • • n 352. 19 „ « „ « ... „ 353. 20 „ „ „ i • » 354. 21 1 „ Cornelis de Witt. . . „ 313. 22 „ „ „ „ „ . . . „ 313. 23 „ „ De Ruyter „ 313, noot 3. 23 „ „ Van Beverningk . . . blz. 354. 25 „ „ 1 • • » 355. 25 I i De Ruyter „ 315, noot 2. 27 „ „ blz. 315, noot 2. 27 „ „ Pieter de Huybert . . blz. 356, noot 1. 28 „ „ Van Beverningk . . . blz. 356. 30 „ „ „ „ ... 5 356. 745 1667: Tweede brief van 30 Mei. Van Van Beverningk. . . blz. 357, noot £ 31 » „ „ ... blz. 356. 1 juni- ». | ... „ 357, noot 3. 3 » » „ • . . . blz. 357. 5 h „ Hero Galama . . . . „ 384. 6 5> -., Van Beverningk. . . ., 357. 7 i, „ Cornelis de Witt. . . „ 315. 7 n „ Van Beverningk. . . „ 360. 8 i) „ Cornelis de Witt. . . „ 316. 9 -j » » „ „ . . . „ 316. 9 » u Van Beverningk . . . „ 360. 10 » „ Cornelis de Witt. . . „ 317. H i) n Nicolaas Stoop '). . . „ 314. 11 » „ Cornelis de Witt. . . „ 317. 12 » » >, „ „ . . . „ 318. 12 'i h Van Beverningk . . . „ 362. 13 I n „ ... „ 362.' 14 » » Cornelis de Witt. . . „ 318. Tweede brief van 14 junl .» $ „ „ . . . „ 319. i4 'v » Van Beverningh. . . „ 363. 14 » i) Pieter de Huybert . . „ 363, noot 3. 15 " » Van Beverningk . . . blz. 363. 1" » ij Cornelis de Witt. . . t 319. ]7 » » >j „ „ . . . I 320. I9 » jj V"an Beverningk . . . 364. 2j » » .. „ ... „' 365. 2" | „ Johan de Wit. . . . „ 371, noot 1. 2i » jj Cornelis de Witt. . . „ 321. 21 j» )? Van Beverningk . . . „ 365. 23 » jj Cornelis de Witt. ;. . „ 324. 24 » jj Van Beverningk . . . „ 367. 1) Ook een van hem van denzelfden datum aan Quack. 746 1667 : 25 Juni. Van Cornelis de Witt. . . blz. 326. 26 „ „ Van Beverningk . . . „ 367. 27 „ „ Cornelis de Witt. . . „ 327. 27 „ „ Van Beverningk. . . „ 368. Tweede brief van 27 Juni. „ ,, „ • - • n 368, • noot 2. 29 g „ „ • • • blz. 368. Tweede brief van 29 Juni. „ ü h • • » 369' 29 „ Namens Jan Vos . . . • „ 385. 30 „ Van Cornelis de Witt. . . „ 331. 30 „ „ Van Beverningk. . . „ 370. (Juni.) „ Cornelia de Groot (Mevrouw De Montbas). : „ 301. 1 Juli. „ Cornelis de Witt. ... „ 333. 2 „ „ Van Beverningk . . . „ 370. Tweede brief van 2 Juli. „ „ „ • • • 371. 3 „ Cornelis de Witt. . . „ 335. 5 „ m * „ • • • » 339. Tweede brief van 5 Juli. „ n „ » ■ ■ • , 340. Derde brief van 5 Juli. ,, „ „ „ . . . „ 343. Vierde brief van 5 Juli. „ „ | „ • • • „ 344. 5 „ ,. Van Beverningk. . , . „ 372. 9 „ „ Cornelis de Witt. . , „ 344. 10 „ ,, Jacob Quack . . . . „ 346, noot 1. 19 „ Van Beverningk. . blz. 372. 23 l „ „ P 372. 27 „ „ Cornelis de Witt. . . „ 346. 27 m Van Beverningk. . . „ 373. 28 5 „ h i I 374. 29 „ „ „ | • • • h 374- 31 „ „ Pieter de Huybert . . „ 374. 12 Augustus. „ Cornelis de Witt. . . „ 346. 20 „ „ Van Beverningk. . . „ 375. 747 : 27 Augustus. Van Van Beverningk . . . blz. 375. 29 » » „ S ... „ 377. 11 September. „ Epeus Glinstra . . . „ 387. : 2 Januari. „ Nicolaas Vivien . . . „ 402. 5 )> „ Willem van Neck . . „ 402. 7 » >, Gerard Hamel Bruyninx „ 399. ^ 5» „ Cornelis van der Geest „ 403. 16 » „ Joseph Bampfield . . _ 404. 20 „ „ Everard van Weede van Dijkveld „ 415. 12/22 „ „ Alexander Tengnagel tot Gellicom . . r . . „ 388. 24 „ „ Everard van Weede van Dijkveld ....... 415. (24 a 25 Jan.) Alexander Tengnagel tot Gellicom , 389. 27 Januari. „ Jan van Zuylen . . . 393. 17 Februari. „ Willem Boreel. . . . „ 390! I7 » u de Admiraliteit van Amsterdam „ 394. 21 » „ Gaspar Fagel en Johan van de Nieuburg. . . „ 405. 22 » i) Thomas Sasburg. . . „ 391. 14/24 I | Gaspar Fagel . . . . „ 407. 15/25 n „ „ . . . . 409. 25 ,,. , „ Gerard Hasselaer. . . „ 451, noot 2. 1V/26 n &,« Gaspar Fagel en Johan qè van de Nieuburg. . . blz. 410. 18/28 „ 1 Gaspar Fagel . . . 411 4 Maart. „ „ „ .... 414' 5 » „ Pieter Burgersdijk en Jacob van der Toght . „ 391. 6 » :, Jacob Clouck . . . . „ 395. " » | Van Beverningk. . . ., 425. 10 « „ Gaspar Fagel . . . . „ 414. |P®* whist, „....„ 415. 10 » » Pieter Burgersdijk en Jacob van der Toght . „ 392. 748 13 Maart. Van Melchior Friedrich von Schönborn blz. 397. 1 April. „ Cornelis de Witt. . . „ 415. 6 | „ Johannes Rothe . . . „ 429. 10 „ „ Amerongen ...... 398. 27 | „ Jan Zoet „ 426. 27 | „ Wolfert Bacherus . . 1 429. 2 Mei. „ de burgemeesters van Monnikendam428. 4 „ Van Bèuningen . . . „ 391, noot 2. 4 „ „ Cornelis de Witt. . . blz. 415. 10 Juni. | Pieter Burgersdijk en Jacob van der Toght . „ 392, noot 4. 19 „ ,, William Temple. . . blz. 398. 21 „ „ Cornelis Tromp . . . „ 422, noot 2. 7 Juli. „ Van Beverningk . . . blz. 426. 13 „ „ Willem Boreel. . . . „ 391. 27 „ I Jan Zoet „ 428. 1 Augustus. „ Johan van Thilt. . . „ 419. 1 I „ Lambert Reynst . . . „ 420, noot 2. 7 „ „ Gillis Valckenier. . . blz. 421. 10 „ „ Ferdinand Gruwaerdt . „ 429. 18 September. „ „ » • » 429. 20 „ „ Lambert Reynst . . . „ 416. 26 „ „ Franco Riccen. . . . „ 403, noot 1. 6 October. „ Isaac Pauw blz. 403, noot 1. 8 „ I Niec-lkas Vivien . . . blz. 423. 20 „ „ Jacoba Bicker(Mevrouw Pieter de Graeff). . . „ 423. 29 „ „ Jacoba Bicker (Mevrouw Pieter de Graeff). . . „ 423, noot 2. 6 November. „ Cornelis de Witt. . . blz. 403, noot 1. 749 1668 : 20 November. Van Lambert Reynst . . . blz. 418. 12 December. „ Franco Riccen. . . . 403, noot 1. 8/18 „ „ Pieter de Groot . . . blz. 440, noot 2. 29 » Pieter Engelvoort . . blz. 429. 1669: 6 Januari. „ Lambert Reynst . . . „ 451. 23 » „ Van Beuningen . . . 430. 31 „ „ Lambert Reynst'. . . _ 453. 1 Februari. „ Gerard Bicker van Swieten ( 453, noot 2. 3 n • Van Beuningen . . . blz. 431. 9 » • Johan Boreel . . . . „ 430. 7 Maart. Pieter de Groot . . . 440, noot 2. 22 April. „ Catharina Hooft . . . blz. 454, noot 4. 23 •> „ „ „ . . . blz. 454. 13 Mei. j Stanislaus Lubinierski. „ 449, noot 3. 1/11 Juni. „ Pieter de Groot . . . blz. 440. 16 „ „ Joseph Bampfield . . „ 435. 9/l9 » i Pieter de Groot . . . „ 442. 16,26 „ » » „ „ ') • 445 23 Juni/2 Juli *). „ „ . , ..." 446. » 3 „ „ Johan Maurits van Nassau n 437. 4 Juli- „ Jacob de Graeff ■ . . „ 455. 6/16» s) „ Pieter de Groot . . . „ 448. (Augustus?) „ Wicquefort „ 456. 6/16 September. „ Pieter de Groot . . 449. 27 September. „ Bonifacius van Vrijbergen ...... n 432. 30 „ „ Bonifacius van Vrijj-3 • bergen ....... 432. 1) Hierbij een brief van De Witt aan hem van 12 Juli (blz. 446, noot 1). 2) Zie over den datum hiervóór, blz. 711, noot 2. „, 3) Alsvoren blz. 711, noot 2. 750 1669: 10 October. Van Lambert Reynst . . . blz. 454. 24 „ „ Bonifacius van Vrij¬ bergen . . . .... „ 433. 25 „ jj Nilóolaas Vivien . . . „ 424, noot 1. 28 „ „ Bonifacius van Vrijbergen blz. 434, noot 1. 23 November. „ Cornelis Tromp . . . blz. 456. 15 December. „ Gerard Hamel Bruyninx „ 438. 28 „ „ Van Beuningen . . . „ 499. 28 „ „ Johan Boreel . . . . „ 456. 1670: 4 Januari. „ „ „....„ 457. U „ ! „ ..... 458. 18 „ . , „..•-,, 458. 23 „ „ Anna de Witt. . . . „ 530. 25 „ „ Johan Boreel . . . . „ 458. 1 Februari. „ „ „....„ 459. 7 „ „ Lisola „ 496. 8 „ „ | b 497. 11 „ „ Johan Boreel . . . . „ 460. 13 „ jj den Prins van Tarente „ 529. 15 „ „ Johan Boreel . . . . „ 461. 15 „ „ Van Beverningk 1) . . . 487. 21 , , » • • i 488. 24 "„ i Anna de Witt. . . . „ 530. 25 „ S Van Beverningk ...» 492. 25 „ „ Van Beuningen . . • „ 491. 1 Maart. „ Johan Boreel ...... 461. 7 , „ Lisola , 497. 8 „ l Johan Boreel . . . . „ 462. 19 „ „ Jacob van der Toght . „ 496, noot 1. 22 . „ Johan Boreel . . . . „ 463. 23 „ „ Lisola. * „ 498. 24 „ „ Johan van der Meer . „ 530. 1) Hierbij een brief ven hem aan Van der Toght (?) van 5 Februari (blz. 487, noot 1). 751 : 29 Maart. Van Johan Boreel .... blz. 463. 6 APriL | I , • . . . „ 464. 12, » „ „ „ „ 464. 12 » » Adriaan Paets. . . . 522. 14 „ | Louvignies 498, noot 2. 19 » » Johan Boreel .... blz. 466. 26 » { ..... 467. 29 » „ Reinfor Langewagen . blz. 500. 60 „ „ Van Beuningen . . . 470 noot 1. 3 Mei. „ Johan Boreel .... blz. 467. 5 » „ Adriaan Paets. . . . n 524. 6 i t Johan van der Meer . „ 524, noot 1. 8 » »»»»„■ blz. 524, noot 1. 10 i) » Johan Boreel .... blz. 467. 13 » n Johan de.Wit. . . . „ 509. 16 . (O.S.) „ Anthonius Kann. . . „ 526. 17 J » Johan Boreel . . . . 8 468. 21 » n Van Beuningen .... 470, noot 1, en 502. 22 4 1 Hendrik Druyff . . . blz. 502, noot 1. 24 » r, I 11$ n ■ ■ • blz. 502, noot 1. 24 „ „ Johan Boreel . . . . „ 468. 26 » „ Louvignies s 498. noot 2. 26 „ (O. S.) „ Anthonius Kann. . . 527. 27 » | Johan Boreel . . . . B 468. 31 » » „....„ 469. 0 JunL » . „....„ 469. 6 » „ Cornelis de Witt. . . „ 502. 7 » n Johan Boreel . . . . n 470. 7 » „ Philips Jacob van Boet- selaer van Asperen. . „ 505. 7 » ft Jacob van den Bosch . „ 507. 10 » „ Van Beuningen . . . 471. 752 14 Juni. Van Johan Boreel .... blz. 472. 28 „ „ „ , 472. 8 Juli. „ Gillis Valckenier. . . „ 510. 19 „ „ Van Beuningen . . . „ 472. 24 „ „ Gillis Valckenier. . . „ 511, noot 2. 26 , „ Van Beuningen . . . blz. 474. 8 Augustus. „ Abraham Keyser. . . „ 528. 9 „ (O. S.) „ Anthonius Kann. . . „ 528. 16 „ „ Van Beuningen . . . „ 474. 22 „ „ den Prins van Tarente „ 529. 30 „ „ Van Beuningen . . . „ 475. 4 September. „ Pieter de Groot . . . „ 481. 6 „ „ Jacob van der Toght •) „ 492. 8 „ „ Van Beuningen . . . „ 480 8 „ „ Jacob van der Toght2) „ 493. 10 „ „ ,"f; » 495. 15 „ „ „ 495. 19 „ „ Pieter de Groot . . . „ 482. 23 „ „ Abraham Keyser. . . „ 528. 28 „ (O. S) „ Rudolf van Ommeren . „ 522. 5 Oct. (O.S.) „ Anthonius Kann. . . „ 528. 6 October. „ Maria van den Corput (Mevrouw Loten). . . „ 519. 9 „ Gaspar Fagel . . . . „ 513. 11 * „ „••••„ 51514 „ „ Johan van Thilt. . . „ 518. 27 „ „ Lambert Reynst . . . „ 511. 31 „ „ Pieter de Groot . . . „ 483. 13 November. r Lisola „ 499. 3 December. „ Van Beverningk . , . „ 495. 10 . „ Jan Zoet „ 531. 2 Januari. „ Pieter de Groot . . . „ 532, noot 2. 9 „„„„••■ blz. 532. 17 „ Johan Boreel . . . . „ 554. t) Hierbij een brief van Van Beverningk aan dezen van 6 September. 2) Hierbij, blz. 494, een brief van dezen aan Van Beverningk van 8 September. 753 1671: 23 Januari. Van Pieter de Groot . . . blz. 535. 24 » ■ Johan Boreel .... 557. 30 » 3 Pieter de Groot ■ . . "„ 537. 3* » » Johan Boreel ... 559 10 Februari. | j „ . . . . " 566' » » Van Beverningk . . . 568. 20 » i Pieter de Groot ..." 540. 24 » » Johan Boreel . . . . 567 07 noot 2. ** » « Pieter de Groot . . . blz. 541. 4 Maart. „ Van Beverningk . . . 569 }! • , » I „■..., 570! 15 April. B ^ ... 573 Tweede brief van 13 Mei. „ „ j • • . „ 576. 1 weede brief van 13 Mei. „ f i 5?7 27 November. „ Pieter de Groot . . . U 546. 4 December. » „ „ ' 549" 25 " »„„„..." 549] 1672: 1 Januari. » „ „ „ ' 573 2 » » Johan Boreel .... 589. 8 » » Pieter de Groot ■ . . "„ 580 \l » »»»„... \ 583! » » Johan Boreel . . . 591. . q * 9 71 »•••.„ 592. i: * ■ Lisola s 623. «i ' » » * 623. Zö » » Cornelis de Witt. . . 608 5 Februari. , Pieter de Groot ..." 585. 7 . » . Cornelis de Witt. . . " 609. 1 weede bnei van ■ 7 Februari. , c.0 iq » » »»••-, 612. on " " T » »....„ 612. ^u » „ Johan Boreel .... 592. 22 » ■ Cornelis de Witt. . " 614 2I " 71 ï 615." ' » » Johan Boreel . . sqq » » Lisola623. Brieven aan Johan de Witt. ii. ,q 754 1672 : 3 Maart. Van Cornelis de Witt. . . blz. 611, noot 2. 14 I „ Johan Meerman . . . blz. 595, noot 2. 17 jj „ Cornelis de Witt. . . blz. 617. 18 „ „ Pieter de Groot •)••., 586. 18 „ „ Johan Meerman . . . „ 596. 22 „ „ „ „ • • • >. 597. 24 „ „ Cornelis de Witt. . . „ 617. Tweede brief van 24 Maart. „ „ „ „ . . . „ 619. 25 „ „ Johan Meerman . . . „ 598. 27 „ „ Cornelis de Witt. . . „ 620. 29 „ „ Johan Meerman . . . „ 600. 30 „ „ Cornelis de Witt. . . „ 621. 3 April. „ „ „ „ . . . „ 621. 5 „ „ Johan Meerman . • • „ 602. 10 „ „ Lisola „ 623. 10 „ „ Pieter de Huybert . . „ 624. 12 „ „ A. M „ 627. 17 „ Johan van der Poorten „ 622, noot 1. 17 | „ David de Wildt . . . blz. 655. 22 „ „ burgemeesters en re¬ geerders van Hoorn . „ 627. 23 „ „ Van Beverningk . . . „ 630. Tweede brief van 23 April. „ „ „ • • • 631. 24 „ „ „ „ • • „ 633. Tweede brief van 24 April. „ „ „ • • • „ 633. 25 „ „ „ „ ... „ 635. 1 Mei. „ Nicolaas Stoop . . . „ 656, noot 1. 5 „ Jacob van den Bosch . blz. 636. 6 „ „ Cornelis de Witt. . . „ 656, é" -Y noot 2. 1) Hierb\j, bh. 586, noot 2, een brief van Johan de Witt van 10 Haart. 755 1672: 17 Mei. 18 „ 19 „ 21 21 „ Tweede brief van 21 Mei. Derde brief van 21 Mei. 22 „ 23 „ 25 „ 25 „ 26 „ 27 „ 27 „ 28 „ 28 „ 29 „ 29 „ 30 „ 30 | 31 „ 1 Juni. 3 i« 5 , 6 „ 7 „ 8 n 8 „ Tweede brief van 8 Juni. 9 i 1° Tweede brief van 10 Juni. 11 n Van Van Beverningk *) . . blz. 638. » » » • • „ 641. „ Cornelis de Witt. . . „ 656. „ Van Beverningk . . . 641. „ Cornelis de Witt. . . , 661. » » » „ • . . „ 663. I » „ „ . . . „ 663. „ Van Beverningk . . . 643. „ Cornelis de Witt. . . „ 664. „ Van Beverningk . . . 645. „ Cornelis de Witt. . . „ 66ö! » » h » • • . „ 667. „ Van Beverningk . . . „ 645. „ Cornelis de Witt. . . „ 668. „ Van Beverningk. . . 646. „ Cornelis de Witt. . . [ 668. „ Van Beverningk. . . £ 647. „ Cornelis de Witt. . . „ 670. „ Van Beverningk • . . „ 647. „ Cornelis de Witt. . . 672. I " >» » • • . 673. .,„... „ 674. n „ ■ , . „ 676. » » » ,, • • • „ 678. » » » „ 678. „ Van Beverningk . . . 648. » » H ... 649. „ Cornelis de Witt. . . „ 680. " » n „ • . . „ 682. >.„... „ 682. „ Van Beverningk . . . , 650. » » » ■ • • 4 652. » » » .. „ 653. 1) Hierbij, blz. 636, een brief van Johan de Witt van 15 Mei. 756 1672: 11 Juni. Van Cornelis de Witt. . . blz. 685. 12 „ „ Van Beverningk. . . „ 654. 13 „ „ Anna de Witt. . . . „ 691. 14 „ „ Cornelis de Witt. . . „ 686. 15 „ | „ „ „ • • • U 687. 16 „ „ den Prins van Oranje. „ 628. 17 „ „ Cornelis de Witt. . . „ 688. 18 „ „ Louvignies „ 655. 20 „ „ Cornelis de Witt. . i „ 688. Tweede brief van 20 Juni. „ „ „ „ . . • „ 689. 21 „ „ De Ruyter „661, noot 1. 26 „ „ Van Beuningen . . . blz. 692. (einde Juni.) „ Cornelis Teresteyn van Halewijn „ 606. (Juni.) „ Mevrouw De Montbas. „ 691. 19 Juli. 'W •» Pieter de Graeff . . . „ 695. 20 „ „ Adriaan Paets. . . . „ 693. 29 „ „ Pieter de Graeff . . . „ 696. 8 Augustus. „ „ „ „ . . . „ 696. NAAMREGISTER1). A. Aa (Maurits van der, regent van Leiden), II 9, 10 291 296? 297. ' , (Willem van der, regent van Rotterdam), II 291 296 297. ' „ (Hillegonda van der: zie Berckel, Mevrouw Johan van) Aardenburg, II 625. Achtienhoven, II 403. Adolph (Christoffel), II 427. Aernouts (Maerten), II 533. Aerschot, II 271. Aerssen (Francois van, kapitein ter zee), II 680, 682, 684 „ familie, 23. , (Cornelis van, heer van Sommelsdijk), 32- SÊ 17 n (Francois van, heer van de Plaet), II 490. Aesdorp (suppoost-fiscaal van Den Haag), 48. Aferen (Symon Pietersz. van), II 171 Afrika, II 43, 355, 356, 375. Agatha (schip), II 322, 324. Ahaus, 228. Ahlefeldt (Ditlev van), 296. n (Hans van), 296. 1) Dit register is op dezelfde wijze samengesteld als dat op de Brieven van De Witt (zie deel IV, blz. 524, noot 1). 758 Ailly (Charles d'Albert d' —, hertog van Ghaunes), II393. Aitzema (Lieuwe van), 20, 308, 447; II 12, 117, 526—529. Akakia (Roger, Pransch agent in Zweden), 421. Aken, 120, 121; II 94, 397, 447, 460, 463, 491. Albans (Henry Jermyn, graaf van St.), II 362, 368. Albemarle (zie Monk). Albrantsweert (zie Bye). Alewijn (nichten), 148. „ (zie Halewijn). Algiers, II 474. Alkmaar, 133, 134, 136, 274; II 243, 292, 403. Allen (Thomas), II 472. Almonde (Adriaan van, lid van het Hof van Holland), 121. „ (Pieter van, regent van Den Briel), II 212. „ (Philips van), II 212, 668. Altena (land van), 222. Altona, II 449. Aluwa (zie Aylva). Aniama (Gerrit van, kolonel), II 634. Amboina, 85, 248. Ameliswaard (zie Utenhove). Amerika, II 356, 356, 363, 375, 461, 583. Amerongen (zie Reede, Adriaan Godard van). Amersfoort, 159, 177, 178; II 547, 650. Ammiaten (fregat), II 670. Amsterdam, 3, 6, 7, 32, 39, 45, 71, 74, 110, 127, 146—148, 150, 151, 155, 157, 163, 167, 168, 179, 182, 184, 187, 206, 210, 213, 217, 220, 222, 225, 226, 232, 234, 239, 240, 243, 246 - 248, 268, 272, 273, 276, 286, 290, 294, 300 - 305, 308, 309, 311, 312, 315, 320, 359, 376, 382, 384, 391, 397, 410, 411, 415, 433, 440; II 2-4, 11, 20, 25, 26, 32- 34, 35, 42, 48, 49, 51-53, 54, 74, 76, 79, 80, 84, 89, 91—93, 106, 107, 113, 114, 116—118, 120, 134, l44, 149, 150, 160, 161, 165, 170—173, 177—181, 188, 194, 195, 199, 206—208, 211, 212, 215—217, 221, 265, 268, 272, 279, 282, 292, 302, 303, 304, 310, 311, 319, 328, 368, 367, 377, 383, 385, 394, 395,'416, 419-421, 423, 424, 426, 429, 430, 431, 441, 446, 451, 453—456, 466, 480, 486, 491, 495, 499, 500, 502, 508 - 511, 515, 516, 519, 759 530, 531, 625, 627, 642, 652, 655, 660, 664, 670, 677, 684, 686, 690, 691, 695. Andel (Johan van den, advokaat), i. Andries (St., fort), II 644. Andringa (Tinco van), II 407. Angeau (markies d'), II 482. Angeren (Adriaan van), 126, 284. . Antwerpen, 69, 182; II 216, 268, 298, 391, 434. Appelboom (Harald, Zweedsch gezant), 231,242,335,395,410. Aquila (Louis d', kolonel), li 634. Archangel, II 165. Argenteau, II 574, 576. Arlington (Henry Bennet, graaf van, Engelsch staatssecretaris), II 190, 194, 196, 200, 276, 288, 289, 292, 437, 457, 458, 460, 462, 468, 475, 476, 485, 560, 563, 564. Armorer (Nicholas), II 27, 121. Arnhem. II 643, 651, 653, 654. Arragon (kardinaal van), II 570. Arnhem, 113, 160, 161; II 522, 547. Arthopp, II 527. Ascue, zie Ayscue. Asperen (zie Boetselaer). Assendelft (huis van), 75. Aston (Edmund), II 527. Atrecht, II 481. f*)'$■< Augsburg, II 394. Auvergne (Frederik Maurits de la Tour d', hertog van Bouillon), II 202. Aylva (familie), II 405, 407, 409. , (Sjoerd van), II 406, 411, 414. Ayscue (George), II 376. B. Baan (Cornelis, lid van het Hof van Holland), II 512. Bacheues (Wolphert), II 429. Backum (Frederik Hendrik van — tot Ham, kolone] II 616. Baden (markgraaf van), II 271. 760 Balichie, dienstmaagd, II 151. Bampfield (Joseph), II 189, 190, 200, 202, 259, 269, 297, 298, 404, 435, 499, 623. Banchem (Johan van), II 91. Banckers (Adriaan. kapitein), II 185, 662, 665, 680. Banning (Mevr. Frans — Cock, geb. Maria Overlander van Purmerland), 290. Bar (hertogdom), II 534. Barbarij e, II 96. Barendrecht (zie Beveren). Barnewoutswaerder, II 78. Bartholotti (Jacobus), II 118, 119. I (Margaretha), II 119. (Victoria), II 119. Bauman (kapitein), 101. Bax (Jan Matthysz.) II 63, 105. Beaumont (Herbert van, secretaris van de Staten van Holland), 50, 182, 192, 221, 258; II 25, 39, 58, 62, 156, 157, 298, 299. „ (Simon van, zoon van den vorigen), II 63. „ (Simon van, secretaris van Middelburg), 50. Beecke (Johan van der, gedeputeerde van Overijsel ter ^Staten-Generaal), 103, 104, 111. Beer (De —, herberg te Antwerpen), 182. Beierland, II 16, 18, 55. België, 182, 418; II 98, 496. Bellee, 40. Bellefonds, II 474. Belliaert, Beljaert (Cornelis), 284; II 17, 63, 105. Bellièvre (gezant van Frankrijk), 149. Belt (de), 329, 429. Bennebroek (zie Pauw). Bennet (zie Arlington). Benningh, 156. Bentheim; 230. . . Benthuysen (zie Wijngaarden). Bentinck (Bernhard), 160, 161. Berchem (Jacob van, lid van den Raad van State), 27. Berckhout (Paulus, lid van de Rekenkamer van de domeinen van Holland), 253. 761 Bergen (Henegouwen), II 318, 616, 622. » (Noorwegen), II 246, 247, 249, 251. „ op Zoom, 248; II 312, 415, 611, 624, 634. Bergh (Herman Frederik, graaf van den), II 425 Beringen (Van), II 391. Berlijn, 121, 419; II 630. Berck (Dirk, regent van Dordrecht), 140. " ('Johan — Matthijsz., pensionaris van Dordrecht) 68, 69, 189. ;' » (Matthijs — Johansz., alsvoren), 9, 10, 66, 68, 139, 260. „ (Pompejus), 260. Berckel (Adriana van: zie Gael, Mevrouw Gerard). v (Catharina van: zie Quack, Mevrouw Jacob). » (Johan van, ontvanger-generaal van Holland), 312. (Mevrouw Johan van, geb. Hillegonda van der Aa), II 297. » (Maria van: zie Witt, Mevrouw Cornelis de) Bernardts (Mejuffrouw), 146. » (Pierre), II 147, 436, 638. Betuwe, II 606, 644, 649. Beuningen (Koenraad van, pensionaris, regent van Amsterdam enz.), 96, 168, 239, 308, 311, 318-320 322 328330, 333, 338, 339, 352, 358, 360-362, 376 380 384 387, 389, 395, 396, 399, 401, 405, 415, 419 423 424 426' 430, 432, 433, 435^ 439, 442, 445, 446; II 96 122'l2ö' 246, 259, 265, 292, 349, 354, 365, 381, 384, 391, 394 397' 429, 431, 451, 453, 454, 456, 467, 468, 470-472 474' ito' t™' 487' 499> 500> 501, 516, 532, 535, 537, 564, 567,' ozo, 630. Beveren (familie), II 66, 67, 70. „ (Alida van: zie Pompe, Mevrouw Cornelis). „ (Abraham van, heer van Barendrecht), 10, 66 139, 140, 189, 191, 219- 221, 223, 524 228 229' 250 - 252, 255—257, 260, 283; Il'lO, 12 14 16 17, 61, 65, 66, 70 - 73, 88, 99, 100-106, 136 ' ' (Cornelis van —, heer van Strevelshoek, regent van Dordrecht), 9, 66, 114, 139, 140, 188—191 219 - 222, 224, 253, 255- 257, 259; II 16-18 64 65, 68, 69, 72, 73, 99, 100, 102, 135, 136. ' ' 762 Beveren (Cornelis van), 64. „ (Jacob van —, heer van Zwijndrecht, regent van Dordrecht), 58, 66, 67, 69, 99, 101, 103, 104, 140, 141, 143. „ (Mevrouw Jacob van —, vrouwe van Zwijndrecht, geb. Johanna de Witt), 1, 78, 141, 147, 152, 154, 256; II 59, 73, 101, 137, 143, 147. (Johan van), 257; II 62, 63, 621. (Willem van —, heer van Strevelshoek), 114, ilö, 119, 161, 220, 253, 259; II 15, 60, 64, 65, 99, 102, 105, 617. Beverningk, (Hieronymus van, regent van Gouda, gezant in Engeland enz.), 41, 86, 93, 96,103,127,144, 155, 204—206, 224, 228, 276, 277, 280; II 19, , 20, 54, 115, 147, 157, 264, 265, 273, 274, 276, 277, 329, 348, 354, 355, 357, 362, 369, 370, 372, 374, 397, 425, 487, 491, 492, 495,570,573, 578, 583, 629, 630, 638, 648. „ (Catharina van: zie Cincq, Mevrouw Gerard)». Beverweert (Lodewijk van Nassau, heer van — en de Leek), 268, 307; II 10, 25, 39, 261, 278. „ (Vrouwe van), 182. (Isabella van —), II 278. Beverwijk 110, 151, 153, 183, 184, 275—277; II 91, 107. Bielke (Hendrik), 296. „ (Zweedsch gezant te Kopenhagen), 444, 447. Bicker (Alida: zie Reynst, Mevrouw Lambert). „ (Cornelia: zie Trip, Mevrouw Jacobus). „ (Cornelia, later Mevrouw Gerard Bicker van Swieten), 150, 267. B (Elisabeth: zie Graeff, Mevrouw Andries de). „ (Geertruid: zie Deutz, Mevrouw Jean). B (Gerard — van Swieten), 150, 153, 267; II 170, 224, 258, 272, 302, 311, 408, 424, 453, 454, 696. I (Mevrouw Gerard —, geb. Cornelia Bicker), II176, 223, 224, 697. „ (Gerard, drost van Muiden), 210. „ (Mevrouw Gerard, geb. Alida Coninck), 210. „ (Jacoba: zie Graeff, Mevrouw Pieter de). „ (Mevrouw Jan, geb. Agneta de Graeff), 149,154,157. 763 Bicker (Margaretha — van Swieten: zie Hellemont, Mevrouw Gerard). „ (Margaretha — van Swieten: zie Geelvinck, Mevrouw Cornelis). (Wendela: zie Witt, Mevrouw Johan de). Bisdommer (Francq), II 17, 183. Bischop (Willem, regent van Rotterdam), 297. Biskaje, 286. Blake (Robert), II 197. Blauw (Pieter, regent van Purmerend), 363. Blankenberg, II 181, 182, 318. Blaspeil (gezant van Brandenburg), II 120. Bleiswijk (Johan van, ontvanger van het geestelijk comptoir te Delft), 202. Blois (De, ingenieur), II 328, 343. Blokland (zié Brandwijk). Blyenburg (Adriaan van, heer van Naaldwijk, regent van Dordrecht), 191, 219, 251, 255; II 55, 60, 65, 72, 99, 104, 106, 142, 511. „ (Cornelis van), II 55, 57, 60. , (Francois van), II 55, 57, 60. „ (Heyman van —, heer van Dordsmonde , II 55. Boccardus (Johannes), 284. Bockholt, II 155. Bodegraven, 6. Boer (Den?), II 329. Boetselaer (Philis Jacob van —, baron van Asperen), 35 124; II 24, 262, 503. „ (C. D., lid van de admiraliteit van Amsterdam), II 394. Bohemen (Elisabeth, ex-koningin van), 74; II 463. „ (Frederik, koning van), 145. Bombay, II 598. Bommel, 161, 288; II 644. Bommelerwaard, II 644. Boondersluis, II 181, 182. Bonsy (De, aartsbisschop van Toulouse, Fransch gezant te Madrid), II 568, 583. Bootsma (Epo van, gedeputeerde van Friesland ter StatenGeneraal), 234, 379, 384; II 157, 526, 527. 764 Boreel (Johan, gezant in Engeland), II 430, 456, 457, 461, 463, 465, 466, 469-471, 473, 480, 541, 549, 550, 557 , 563, 589—592, 595, 599, 604, 605, 609. „ (Johan, zoon van den volgenden), 314. „ (Willem, gezant in Frankrijk), 285, 288, 289, 314; II 390, 391, 441. Bornholm, 296, 299. Bornius (Henricus), 194. Borri (Franciscus Joseph \ II 149, 150. Borssele (zie Hooghe). Bos (Lamhert van den —, gen. Sylvius), 124. Bosch (zie 's-Hertogenbosch). Bosch (Jacob van den, commies van De Witt), 158, 181, 187, 239, 246: II 39, 54, 55, 91, 107, 137, 200, 212, 298, -315, 335, 340, 438, 541, 655. Boston, II 341, 343. Both (Dina de: zie Burch, Mevrouw Francois van der). „ (Matthias de), II 285. Bottbergen (Catrina van), 149. Bouckhorst (Amelis van —, heer van Wimmenum, lid van de ridderschap van Holland enz.), 134, 207, 221, 234; II 20, 25, 146, 192, 221, 291, 298-300, 426, 454. Bouillau (secretaris van De Thou), 227. Bourdeaux Neufville, 95. Bourne (Nehemiah) II 194. Brabant, 55, 69, 173, 182; II 84, 148, 180, 209—212, 271, 306, 366, 396, 640, 643, 652. Braeckel (Johan van, gedeputeerde van Gelderland ter Staten-Generaal), II 121. „ (Johan van, kapitein ter zee), II, 326, 330, 681. Brandenburg, 162, 204, 239, 321, 323—326, 338 - 340, 343, 345_348, 351, 357, 360, 363, 368, 371, 373; 378—380, 385, 386, 391, 399, 400, 409, 414, 415, 421, 437, 439; II 198, 256, 257, 261, 264, 483, 549, 587, 590, 607. „ (Frederik Willem, keurvorst van), 203, 334, 365, 369,382,388, 390,401,403,408,410—413, 416, 417, 419, 420, 422, 425, 426, 430, 438, 441, 443; II 273, 439, 484, 544, 548, 556, .588, 623. 766 Brandwijk (Gerard van), II 105. , (Willem —, heer van Bloklant, regent van Dordrecht), 284; II 17, 62. Brazilië, 118, 158; II 13. Brécourt (De), II 221. Breda, 3, 248, 287, 307; II 55, 186, 312, 330, 347 348 351 356, 365, 369, 370, 372, 426, 427, 436, 463, 598, 634^ 647.' Brederode (Amalia Margaretha van: zie Slavata, barones'van). „ (Johan Wolfert, heer van), 69, 70,121, 126—128 166. Breedevoort, II 155, 644. Breen (Juffrouw Van), II 423. Bremen, 96, 285, 375, 395; II 449. Bremt (Willem van —, heer in 't Ven, kolonel), II615 616 Breskens, 312; II 180, 181. Brest, II 395. Brétel (Jacques —, ridder de Grémonville, Fransch gezant te Weenen), II 573. Brienne (Loménie de, Fransch staatssecretaris), 228 Briel (Den), 174; II 212, 213, 243, 316. Briele (Cornelis), 216. Brilwijck, II 78. Broeck (Pieter van den) II 79, 81. Broecke (Michiel van den, advocaat-fiskaal van de admiraliteit van Rotterdam), 190. v (Philips van den —, gen. Paludanus, pensionaris van Gorcum), 190. Bromsebrö, 348. Brouwer (Hendrik, regent van Leiden), 198. Brunswijk-Lünenburg, 248, 308, 446, 448, 484, 556, 569 577 590. „ -Celle of Zeil (George Willem, hertog van), II ; 260, 423, 424, 569. ■ -Wolfenbuttel, II 587. » „ (Ernst August, hertog van) II 260, 568. . Brussel, 69, 163, 182, 183, 208, 209, 235; II 98, 144 173 290, 306, 391, 432, 433, 435, 458, 459, 495, 567, 607 608' 616, 621, 623, 692. ' Brune (Johan de, raadpensionaris van Zeeland), 12, 100, 114. '766 Bruyninx (zie Hamel). Buat (Henry Fleury de Coulan, sieur de), II4,264,275—277, 281, 292. „ (Mevrouw —, geb. Elisabeth Musch), II 436. Buckingham (George Villiers, hertog van), II 373, 475, 477—479, 483, 485, 536, 563, 564. Buert (Machiel), II 662. Bul (schip), II 186. Burgersdijk (Franco), II 187. „ (Pieter, pensionaris van Leiden), II 391. Burch, Burgh (Coenraad —, heer van Kortenhoef, thesauriergeneraal), 302; II 53. „ (Cornelia van den), 4. „ (Francois van den), 4. „ (Mevrouw Francois van der —, geb. Dina de Both), 4. Buvignies (zie Vivien, Anthonie). Buyrse (zie Ripperda). Buysero (Laurens, griffier van den Raad van Zijne Hoogheid), 267; H 2, 3, 121, 201, 405, 417. „ (Mevrouw Laurens —, geb. Elisabeth de Vlaming van Outshoorn), II 417. Bye (Johan de —, heer van Albrantswaert), II 628. C. Zie ook K. Cabeljau (Petrus), 286, 287. Cabeljauw (Jan), II 281. Cabo Verde, II 206, 566. Cadix, II 395. Cadsant, II 116, 624. Calais, II 462, 583, 655, 658. Callerus (Theodorus), 315, 316. Cambray (zie Kamer ijk). Campen (Jacob van), 116. Campenhout, II 498. Campo (Pedro Fernandes del), II 570. Cant (Floris, regent van Gouda), 221; II 209, 584. Caraffa (kardinaal, nuntius te Regensburg), II 400. Carlisle (Engelsen gezant te Stockholm), II 445, 448. Carpenter, 407. 767 Carpentier (Pieter de), II 56—59. I (Roeland de), 55, 58, 59. Cartesius (Renatus), 3, 145, 195; II 91. Cassiopijn (Thomas, kolonel), II 621. Castelmaine (lady), II 567. Castel Rodrigo (markies van, landvoogd der Zuidelijke Nederlanden), II 391, 392, 572. Carnesse (zie Pauw). Castilië (connétable van, zie Velasco). Cats (Jacob), 67, 237, 314. Catzelaar (Joseph van, kolonel), II 654. Caumont (Armand Nompar de —, markies de Montpouillan) II 436. Cauw (baljuw van Vlissingen), II 29, 30. | (Johan, luitenant-kolonel), II 625. Ceulen (Daniël, gen. Colonius), 315, 316. Ceylon, II 430, 486. Chalons, II 552. Chambost, II 485. Chanut (Fransch gezant), 145. Chappuzeau (Samuel), 264; II 74. Charisius (gezant van Denemarken), 372, 376, 379 384 385, 390, 434. , (Mevrouw), 182. Charleroi, II 622. Charnassé (Fransch gezant), 124. Chassaneus, II 134. Chattam, II 314, 322, 323—327, '335 -338, 344, 368, 369, 385, 476, 596. Chaunes (zie Ailly). Chièse (Sébastien), II 570. Christoffel (St.), II 593. Cincq (Gerard), 156. » (Mevrouw Gerard —, geb. Catharina van Beverningk), 156. Clant (Johan), 185. Clarendon (Bdward Hyde, graaf van), II 39, 92, 120 190 401. Clarke (kapitein), 88. Clement (Esajas), II 524, 525. 768 Clerq (De), 287. Cleuter, II 271. Clingneus, 134. Clodocé, II 582. Clouck (Jacob), II 499. Coccejus, 287. Cock (Hendrik), 32. Coenen (Johan), 146, 183. „ (Mevrouw Johan —, geb. Maria de Veer), 146,183. Coesfelt, II 398. Coevorden (Jacob van — van Houvelaar, gedeputeerde van Overijsel ter Staten-Generaal), II 632. Colaert (Ide, kapitein ter zee), II 684. Colbert (Charles Croissy, markies van, Fransch gezant in Engeland), II 273, 460-462, 465—468, 474, 547, 557, 558, 560, 562. | (Jean Baptiste), II 534, 536, 546. „ (Jean Baptiste —, markies van Seignelay), II 593. Coljer (A. D.), 308. „ (David), 308. „ (advocaat), II 287. Collaert (Johan), 289. Colonius (zie Ceulen). Colonna (Gio), II 394. Colvius (Andreas), 3, 67, 130, 145, 311. Comeet-star (schip), II 319. Condé, (Louis II de Bourbon, prins van), II 483, 551, 552, 584, 651, 655. Conen (?), II 125. Coninck (Alida: zie Bicker, Mevrouw Gerard). Constantinopel, 25; II 461. Coolwijck (Dirk van), 221. Corney (Thomas), II 194, 195, 199, 200. Corput (familie), II 261. „ (Anthonina van den: zie Vivien, Mevrouw Anthonie). „ (Cornelia van den; zie Veer, Mevrouw Qaintijn de). Corsör, 429. Cortenaer (Egbert Meeuwsz., luitenant-admiraal), II 286. Costa (Jeronimo Nunes da), II 42—44, 46, 47. Court (Pieter de la), II 90, 110, 111, 113, 114. 76fr Courtin (Honoré de, Fransch gezant te Kleef en te Breda), II 348, 350, 352, 354, 357, 358, 360, 362, 363, 367-370 481. Couwerve (zie Reygersberg). Coventry (Henry, Engelsch gezant te Breda), II 312. 359 365, 367, 372, 374, 376, 558. Crab (ontvanger yan het geestelijk comptoir te Dordrecht), Cracht (Bartholomeus de), II 79. Croix (La), II 540. Crommon (Gerard van), 58, 100, 115, 116, 262. n (Marinus van), 16. Cromwell (Oliver), 53, 73, 86, 91, 113, 117, 119, 121 336 • II 43, 163, 197, 372. Cromwijck, II 78. Cuchlinus, II 631. Cunaeus (Petrus), II 161, 194, 254. Cuyck (Adriaan van Meteren, kolonel), 6. Cuylenburg (Willem), 20, 26, 34, 35, 39. n. Dack (Dionisius van der), 284. Dam (Pieter van, advocaat der Oost-Indische Compagnie) II 76, 217. Dammert (Dirk, regent van Dordrecht^ 255, 256 • II 72 100, 101. ' Danzig, 231, 244, 307, 318, 322—325, 329, 332 334—343 345, 346, 348, 351—356, 359, 360, 364, 370, 376,382 383* 385, 401, 402, 409, 437, 438, 439. Davidson (William, resident van Schotland), II 287. Deane (Engelsch admiraal), II 197. Dedel (Johan, voorzitter van het Hof van Holland), 262. Delft, 174, 202/(222; II 15, 79, 93, 164, 213, 249, 284, 292 » (schip), II 660, 662, 663. Delfzijl, II 247. Denemarken, 49, 52, 81, 83, 84, 91, 162, 163, 172, 181, 182 240, 251, 293, 297, 318, 319, 321, 323,' 324' Brieven aan Johan de Wilt. II. 49 770 326—329, 333, 335, 337, 343—345, 348, 350, 351, 363-365, 369—374, 376, 380, 384, 385, 387, 389, 392, 396, 401, 402, 406,408,410—415, 421—423, 425 —427, 432, 435, 436, 439, 442, 443; II 255, 257, 373, 378, 382, 448, 457, 458, 473, 556, 589, 607. (Frederik III, koning van), 203, 282, 295, 296, 299, 300, 302, 322, 336, 340—342, 375, 377, 403, 405, 407, 409, 416—420, 424, 428, 440, 446; II 398, 399, 447, 448, 545. Descartes (zie Cartesius). Deutz (Jean), 142, 182, 234, 239; II 91, 117, 119, 120, 134, 172, 173, 383, 696. „ (Mevrouw Jean —, geb. Geertruid Bicker), 142, 182; II 691, 692. Deuverden (kapitein), II 645. Deventer, 32, 33, 41, 60, 61, 62, 96, 97, 102, 104—107, 110, 158-161, 184, 202, 212-214; II 312, 628, 641, 643, 651, 654, 655. Devonshire, II 195. Dibbits (Hendricus), II 65. „ (Johannes), II 74. Diemer, Dimer (Jan), II 120. Diercksen (Harme), II 300. Dieren, II 628, 630, 653, 654. Diest, II 271. Digby (kapitein), II 683. Dijkveld (zie Weede). Dik (Jan, kapitein), -II 684. Dimmer (Hendrik}, 182. Doedes (zie Star). Does (Wigbold van der —, heer van Noordwijk), 57,267; II 9, 11, 36, 116, 291, 415. Doesburg, II 630, 643, 644. Doetichem, II 644. Dohna (Christoffel Delphicus, graaf van), II 350, 364, 366, 368, 369, 389. Dolman (Thomas), 257, 288, 306, 308; II 192, 325, 341. „ (Thomas, zoon van den vorige), 288. Dolphijn (schip), II 656. 771 Donaes (St.-), II 612. Donkom (juffrouw Van), 141, 142. Dordtsche Kil, 173. Dordrecht, 2, 3, 6—10, 21, 25, 45, 65, 67, 68, 76—78, 101 139, 146, 147, 152—154, 157, 168, 173,174, 179, 183, 186—190, 215, 216, 219, 220, 223, 233, 249, 251, 253, 254, 257—261, 267, 282, 283, 287, 292; II 12, 13, 16, 18, 39, 54-56, 60, 62, 63, 65, 68-71, 73, 74, 91, 99, 102, 103, 129, 130, 133, 134, 137, 138, 162, 163, 166, 168, 178, 180, 243, 285, 286, 293, 294, 296, 308, 311, 313, 314, 329, 371, 401—403, 423, 424, 512, 519, 520, 630 649, 652, 662. „ (schip), II 660, 662, 663. Dorp (Frederik van —, heer van Maesdam, lid van het Hof van Holland enz.), 201, 239, 409; II 88, 149 Dorper (N.), 131, 132. Dorsten (Adriaan van) 283. Douay, II 548. Douchant (zie Plessis). Douvily (zie Gerbier). Dover, II 180, 462, 466-469, 472, 658, 559, 658. Downing (George, Engelsch gezant), 242, 294, 306- II 39 594*69 92' 93' 192' 196' 20°' m' 246' 591' 592' Drep (?), 221. Druyff (Hendrik, regent van Alkmaar), II 502. Duer (Albert), H 266. Duinkerken, II 93, 211, 588, 661, 665, 666, 670, 674 Duins (de), II 600, 657, 658. Duinwijk, II 91, 107. Duitschland, 73, 346, 363, 364, 390, 410, 417, 418, 420,421 423, 441; II 378, 435, 461, 486, 496, 513, 567' 610. „ (Ferdinand III, keizer van), II 573. » (Leopold I, keizer van), II 573, 589. Dunmore (John), II 200, 367, 368. Dussen (Adriaan van der), II 13, 89, 122. Duyn (Arend van der —, heer van 's Gravemoer), II 308. Duynen (Gerrit, Gerard van), 289; II 17, 63, 105, 167. 772 Duyst (Jan — van Voorhout, regent van Delft), 6. Duyvenvoorde, II 308. „ (zie Wassenaer). Dijlerschans, II 157, 158. Dynter (zie Hessels). E. Edam, 168; II 403. Edinburg, II 345. Eems (Ooster- en Wester-), II 250. Eendracht (schip), 295—299; II 184, 219. Elbe, 289, 375; II 250, 254. Elbing, 201, 332, 343, 345—348, 350, 352, 354, 355, 357, 358, 360, 369, 370, 373, 376, 439. Eleman (Johan, regent van Leiden), II 384, 451. Elseneur,- 405, 408. Elsevier (David), II 91. (Louis), II 91. Elslo, 292. Emmerik, II 648. Emmius (Ubbo), II 130, 131. Ende (Pranciscus van den), II 215—217, 300, 301. Engeland, 17, 25, 26, 28, 32, 38, 41, 45, 49, 53-56, 62, 63, 86, 99, 101—103, 113, 118, 119, 122, 127, 129, 163, 187 , 224, 225, 242, 245—248, 288, 293, 295; 300, 303-305, 312—314, 319, 321, 323, 324, 328, 336, 338, 341, 343, 363, 370, 396, 399, 401, 405, 406, 411, 415, 418, 419, 423, 425, 426, 429, 431, 434, 437, 439, 442 , 446; II 3, 5, 6, 25, 26, 37, 41—44,92,94,97,146,158—163,178,179,185,189, 192, 194, 196—202, 206, 209 - 212, 214, 255, 257, 259, 264, 269, 270, 271, 283, 288—291, 298, 307, 311, 315, 323, 334, 351, 354, 355, 357, 359, 360, 365—367, 380, 383, 391—393, 397, 401, 426, 429—432, 437, 438, 449, 457 - 473, 480, 481, 483, 484, 486, 496—498, 502, 516, 532, 535, 537, 540, 547, 549, 551, 552, 554 - 557, 560 -563,566>-568, 570, 572, 573, 581, 582, 584, 586—589,591—595, 599, 604—606, 610, 676. 773 Engeland (Karei II, koning van), 51, 52, 307; II 2, 5, 8, 27, 35, 47, 48, 62, 130, 161, 275, 287, 292, 294 348, 356, 372, 397, 448, 457—459, 462, 474, 485, 541-543, 545, 547, 551, 579, 580, 590, 599, 619,' 690. Engelen, II 56. Engelvoort (Pieter), II 429. Enkhuizen, 57, 106, 129, 133, 134, 269, 274; II 12 94 205, 502. Erskine (Louis, kolonel), II 634. Estrades (Godefroy d', Fransch gezant), 275, 289; II 120 221, 273, 318, 348, 350 -353, 355- 358, 362, 365, 366,' 368, 369, 371, 436, 541, 552. Europa, II 299, 360£«83, 461, 477, 519. Eustatius (St.-), II 363. tótfifö Evertsen (Cornelis, luitenant-admiraal van Zeeland), II 286. » (Jan, luitenant-admiraal van Zeeland), II 220 341. Everwijn (Samuel, regent van Dordrecht), II 62, 64 68 71, 72, 100, 101, 102, 141. Evremont (Charles de Marguetel de St.-Denis, heer van) II 221, 468. Eyssel (Cornelis van), 216. „ (Johannes van), II 63, 105. F. Fagel (Francois, lid van den Hoogen Raad), 316. „ (Francois), 316; II 517. » (Gaspar, pensionaris van Haarlem, griffier der StatenGeneraal), 316; II 168, 169, 405, 407, 411, 414, 415, 420, 480, 494, 495, 510, 512, 549, 551, 580, 596, 597, 607, 618, 623, 636, 639, 655, 688, 697. „ (Hendrik), II 517. Falmouth, II 346. Fannius (Cornelis, lid van het Hof van Holland), 219; II 98, 191, 195—197, 223, 224, 280, 404, 520. , (Daniël, fiscaal bij de admiraliteit van Zeeland 774 enz.), 118; II 28, 97, 98, 121, 126, 190, 202—204, 627. Feitrum (Michiel van — Michielsz.), 192. Femeren, 296. Fin (Francois le), 387. Finland, 404. Flammarin, II 474. Flemming (Georgius, gezant van Zweden), II 364 — 368, 370. Flemmingh (Olivier), 86, 91. Focanus (Jacobus), II 77, 148. Foran, 289. Foreest (Nanning van, lid van de Rekenkamer van de domeinen van Holland), 221; II 424. Franche-Comté, II 390. Franeker, II 267, 407. Frankfort a/d. Main, 266; II 399, 438. Frankrijk, 1, 44, 49, 51, 52, 56, 62, 91, 95, 120, 149, 163, 189, 227, 228, 268, 275, 284—286, 293, 300, 303, 313, 314, 363, 391, 394, 396, 398, 399, 403, 406, 423, 426, 439, 447; II 3, 6, 95, 96, 120, 174, 183, 196—199, 255, 257, 259, 291, 301, 310, 351, 353-355, 357, 359, 361, 365, 366, 368, 369, 378— 381, 384, 392—398, 432, 434, 436 - 440, 443, 448, 449, 457, 459—462, 464, 465, 467, 469-471, 473, 475, 476, 478, 479, 481, 483, 485, 499, 532, 536, 542, 543, 546, 548, 549, 551, 552, 555, 556, 558, 560, 561, 565—569, 572, 576, 577, 579-582, 584, 589, 591-593, 599, 609, 616, 622, 628. „ (Lodewijk XIV, koning van), 315, 401, 418, 425, 441, 444; II 93, 157, 259, 274, 312, 371, 444, 447, 459, 460, 462, 466, 483, 503, 513, 554, 571, 573, 613, 618, 619, 621, 631, 634. Frederiksburg, 428. Frederiksodde, 413, 420, 429, 435. Frederikstad, II 151. Fresno (markies Del, gezant van Spanje in Engeland), II 593, 599. Friesland, 17, 18, 39, 41, 61, 63, 64, 111, 112, 135, 159, 225, 294, 319, 339, 381; II 54, 90, 117,158, 208, 775 315, 317, 387, 403, 406, 407, 412, 414, 526, 528, 633, 635, 645, 662, 678, 681, 684, 686. Friesland (West-), 60, 63, 205; II 133, 205, 421, 422, 451, 454, 502, 505, 507, 527, 528, 574, 628, 648, 660, 662, 697. Friquet (keizerlijk gezant), II 362. Fuentes (markies de), II 570, 571. Fünen, 428, 429, 435. Fürstenberg (Willem Egon, graaf van), II 274, 486, 544. Fürstenbergen (de), II 623. G. Gabel, II 444, 447, 448. Gael (Gerard, regent van Rotterdam), II 297. . 9 (Mevrouw Gerard —, geb. Adriana van Berckel), II297. Galpert (de), II 657. Gamarra (don Estevan de, Spaansch gezant), II 90, 458, 557, 577, 583. Galenus (Abraham), II 148, 149. Gambia, II 431. . Gans (Johan), II 77. Geelvinck (Cornelis —, heer van Castricum, regent van Amsterdam), II 305. » (Mevrouw Cornelis —, geb. Margaretha Bicker van Swieten), II 305. Geertruidenberg, 257, 307. Geervliet, 253, 254, 258, 259, 283; II 16, 20, 68, 70, 117, 168, 416. Geest (Cornelis van der), II 403. Gelder (Evert van), II 313. „ (Jan Paulus van, kapitein ter zee), II 325. Gelderland, 34, 42, 61, 62, 64, 159—161, 204, 229; II 253, 312, 411, 415, 507, 514, 632, 639, 641. Gellicom (zie Tengnagel). Gemert, 50. Gemmenich, Ghemmenich (Paulus van, gedeputeerde van Friesland ter Staten-Generaal), II 662. Genève, II 133. Genits (juffrouw), 226. 776 Gent (Johan van, gedeputeerde van Gelderland ter StatenGeneraal), 321. jj (Otto van, kolonel), II 649. „ (Willem Jozef van, luitenant-admiraal), 314, 316, 319, 325—327, 329, 338, 341-343, 662, 666, 668, 669, 671, 680, 681, 689. , (Stad), II 144, 481. Gentillot (majoor), 288. Gennep, II 644. Genua, II 394, 395. Géran (graaf van St.-), II 548. Gerbier (Balthasar, gen. Douvily), 246, 248. Germain (St-. — en Laye), II 390, 581. Gersdorf (Joakim, rijkshofmeester in Denemarken), 243, 329. Ghijsen (Herman), II 162, 164. Gillingham (of Gillengs), II 324. Gillon (Johan van), 155. Glinstra (Epeus van, gedeputeerde van Friesland ter Staten-Generaal), II 127, 387, 406, 414. - Goch (Michiel van, lid van derf Hoogen Raad in Brazilië, gezant in Engeland), 118; II 194, 249. Gockinga (Hendrik Ludolf van, gedeputeerde van Groningen ter Staten-Generaal), II 157, 245, 285, 632, 635, 636. Goderd(?), 221. Godolphin (William, Engelsch gezant in Spanje), II 568,670. Goeree (Willem van, gedeputeerde van Holland ter StatenGeneraal), II 503. ft , II 184, 315, 317. Goereesche gat, 44. Goes, 13, 14, 55, 58, 100, 115, 118, 119; II 30, 404, 429. Goethals (Georgius), 134. Golius (Jacobus), 198. Gorinchem, Gorkum, 40, 190, 222;; II 69, 243, 514. Gotenburg, 404, 434, 435. Gouda, 222; II 243, 492, 494, 495, 584. Graeff (Agneta de: zie Bicker, Mevrouw Jan). „ (Andries de, regent van Amsterdam), 217, 219; II 76, 91, 115, 117, 273, 291,303,416,417,453,611,512. 777 Graeff (Christina de: zie Trip, Mevrouw Pieter). „ (Cornelis de —, heer van Zuidpolsbroek, regent van Amsterdam), 157, 159, 168, 215, 218, 239, 240, 268, 272, 290, 304, 308, 310, 311, 314; II 8-10, 12, 32, 33, 74^76, 115, 116, 119, 161, 171, 280, 291. a (Mevrouw Cornelis de —, geb. Catharina Hooft), 180; H 119. r, (Pieter de —, heer van Zuidpolsbroek), E 118, 119, •164, 171, 268. i (Mevrouw Pieter de —, geb. Jacoba Bicker), II118, 119, 422. , (Adriaan van der), 284; II 63, 105. r (Nicolaas van der —, heer van Hoogeveen, regent van Gouda), 221, 222. „ van Holland (fregat), II 673. Grand Champs, II 301. Grave, II 643. Gravemoer (zie Duyn). Graven hage ('s-: zie Haag, Den). Gravesande ('s-) 45. Gravesend, 92; II 596, 659. Gravesteyn (Cornelis, regent van Haarlem), II 513, 514, 517. Greenwich, II 468, 604, 605. Grémonville (zie Brétel). Grenada, II 583. Grietje (dienstbode), 75. Groene Papegaai (herberg), II 306. Groenland, II 207, 215. Grol, 106; II 155, 644, 655. Groningen (stad), 159, 161, 163, 164, 166, 185, 202, 203, 205, 216; II 53, 98, 127,157, 415, 502, 527, 632. „ (gewest), II 54, 245, 285, 414. Groot (Cornelia de: zie Montbas, Mevrouw). I (Herman de), 172. g (Hugo de), 74; II 131, 132. I (Mevrouw Hugo de —, geb. Maria van Reygersberg), 74. 1 (Pieter de, pensionaris van Amsterdam, later van Rotterdam, gezant in Zweden en in Frankrijk) 20, 227, 228, 308, 309, 311, 314; II 13, 45, 92, 106, 778 148, 174, 310, 311, 439, 440, 442, 448, 449, 513, 530, | 532, 533, 535, 540, 579, 587, 609; Grovestins (Ceno van), II 409, 414. Gruiter (De, zie Cleuter). Gruterus (Isaac), 4. Gruwaerdt (Ferdinand), II 429. Guadaigne (De), II 553. Gualdo (Galeazzo Priorato), II 106. Gucht (Maximiliaan van der), II 79. Guernsey, II 345. Guiche (comte de), II 221, 284. Guinea, II 185, 207. Guldenleeuw (gezant van Denemarken in Engeland), II 457, 458, Gulik, H 513, 533. Gijselingh (Evert), 29, 30, 32. H. Haag (Den), 1, 6, 15, 20, 22, 31, 38, 42, 45—47, 53, 58, 64, 70, 71, 74, 79, 110, 128, 129, 133, 139, 146-149, 151, 152, 160, 162, 175, 177, 179, 181-183, 185, 195, 204-207, 209, 211, 215, 221, 222, 225, 227, 233, 234, 237, 239, 243, 244, 252, 253, 256, 270, 271, 275, 276, 299, 302, 307, 318, 324, 382, 391, 438, 439; II 6-8, 11, 16, 18, 31, 33, 39, 40, 48- 50, 54, 63, 79, 90, 92, 93, 97 99 107, 109, 116, 118, 121—123, 137, 161, 166, 169, 170, 176, 178, 180-183, 188, 191, 192, 195, 201, 208, 209, 212, 213, 216, 218, 220, 221, 223, 261, 264, 267—268, 269, 271—273, 276, 277, 284, 291, 298, 303, 306, 313, 315, 350, 351, 357, 360, 367, 368, 370, 375, 388, 390, 398, 419, 433, 436, 454, 455, 458, 461, 464, 468, 474, 487, 488, 494, 496, 498, 502, 505, 507, 511, 512, 521, 522, 526, 531, 537, 556, 557, 565, 577, 578, 592, 618, 635, 636, 646, 691. Haarlem, 128, 156, 168, 271; II 37, 87, 94, 96, 168, 171, 174, 242, 243, 419, 495, 502, 512, 513, 518. t (Blftsius van), 13, 105. „ (Jan van), II 15. 779 Haeck (Cornelis, pensionaris van Enkhuizen), 270, 974. Haen (Jan de, schout-bij-nacht), II 689. Haersolte (Antbony van, ritmeester), 106, 159. „ (Arend Jurriaen van, gezant naar BrunswijkLunenburg), H 243, 248, 260. „ (Bartolt van), 40. „ (Rutger van), 35, 36, 39, 40, 105, 106, 108. „ (Simon van, ritmeester), 106. Haga (burgemeester van Enkhuizen), 133. Hakkius, II 112. Halewijn (Alewijn van, regent van Dordrecht), 44; II 59. „ (zie Teresteyn). Halland, 395. Halling (familie), II 139. , (Johan — Hermansz.), II 59, 135, 142, 293, 294, 649. „ (Johan — Paulusz., regent van Dordrecht), II 62, 64. „ (Johan, van Delft), if 15. „ (Johanna), II 294. „ (Paulus), 284; H 17, 63, 105. j (Willem, regent van Dordrecht), 186, 188, 253, 261, 263; H 15, 18, 19, 56, 57, 60, 64, 68, 70, 99, 100, 134—137, 168, 293. Hamburg, 285, 322, 333, 447; II 193 350, 448, 449, 461, 462. Hamel Bruyninx (Gerard, gezant in Duitschland), H .399, 401, 473, 474, 499, 578. Hamptoncourt, H 606. Hanzesteden, 392. Hardersleven, 323. Harderwijk, II 646. yt (schip), II 325, 597. Haren (Willem van, gedeputeerde van Friesland ter StatenGeneraal), n 406, 407, 414, 549, 607. Harlingen, II 384, 388. Haro (don Luis de), II 90. Harwich, II 180, 210-212, 249, 327, 333, 347, 665, 687. Hasselaer (Gerard, regent van Amsterdam), II 425, 451 453, 454. » (juffrouw), 156. 780 HassÊlerambacht, 160. Hasselt, 110—112, 160, 161, 184, 185, 214, 215. Hattem, 204. Haulbois (Cornelis, gedeputeerde van Friesland ter StatenGeneraal), 280; II 406. •Hecke (burgemeester van Vlissingen), II 29, 30, 32. Heekeren (Roode van), 282. Heemskerck (Coenraet van), II 662. Heenvliet (zie Kerckhoven). Heemslach, 9. Heereboord (Adrianus, hoogleeraar), 198, 200. Heide (Ter), II 258. Heinsius (Daniël), 138. „ (Mevrouw Daniël —, geb. EmerentiaRutgers),II445. | (Nicolaas), 328, 363; H 255, 442, 444, 445. Helder (Den), II 256, 627. Helena (St.-), II 265. Hellemont (Gerard van), H 302. „ (Mevrouw Gerard van —, geb. Margaretha Bicker), II 21, 302. „ (Jan van), U 302. „ (Mevrouw Jan van —, geb. Margaretha van Raephorst), II 302. Hellevoetsluis, D. 7, 180-184, 248, 282. Helvetius (Joannes Fredericus), II 217. Hendriksz. (Joos), II 627. Henegouwen, II 521. Hennaarderadeel, II 409. Henry (schip), H 683. Herbers (Petrus), H 217. Hertogenbosch ('s-), 50, 70, 120, 121; II 147,269,270,514, 616, 643. Hessel (Andries—van Dynter), II 18, 55. Hessen-Homburg (landgraaf van), II 275. Heuckelom (Johan van, gedeputeerde van Gelderland ter Staten-Generaal), II 517, 518. Heusden, II 401. Heydanus (Abraham, hoogleeraar), 192, 193, 198, 287, 315. Heyden (Hendrik Jacobsz. van der, postmeester), 24, 67, 312, 313; II 117, 144, 179, 180. 781 Heymans (Alida Adriaansdochter: zie Trip, weduwe Elias). Hill (Joseph), II 200. Hille (Govert van), II 469. Hillegom, 45; II 21, 28, 91. Hoefijzer (herberg), II 312. Hoeuft (Diederik —, heer van Pontaine-Peureuse, domheer ten Dom te Utrecht, regent van Dordrecht), 216; II 91, 101, 104. Hoeuft (Mevrouw Diederik —, geb. Maria de Witt), 77, 79, 155; II 691. Hoeven (Van der), 166. Holland (Robert), II 341, 342. , (Hof van, herberg), II 272. . (Hoek van), II 212. Hollandsch Diep, 173. Holles (Denzil, lord —, gezant te Breda), II 352, 372, 373. Holmes (Robert), II 600. Holstein, 243, 389, 409, 420, 429, 437, 446, 447; II 215. Honert (Elisabeth van den: zie Witt, Andries de). » (Johan van den, regent van Dordrecht), 191, 258, 282, 283; II 59, 137, 310. - (Catharina van den: zie Kien, Mevrouw Nicolaas). Hongarije, 391, 420, 421, 425, 464. Honselaarsdijk, II 159. Honywood (Robert), 277; II 115. Hoofden (de), n 333, 341, 665, 666. Hooft (Hendrik, regent van Amsterdam), II 115, 116 273 515, 516. Hoogersmilde (zie Pauw). Hoogesteger (Johan), 58. Hoogeveen (Cornelis van), 10, 252. Hooghe (Johan van Borssele van der —, heer van Gelder» malsem, gedeputeerde van Zeeland ter Staten-Generaal), II 125. Hoogstraat, II 306. Hoornbeek (Johannes, hoogleeraar), 194, 197, 316. Hoolck (Gijsbert van den, gedeputeerde van Utrecht ter Staten-Generaal), II 470, 604, 506. Hoorn, 129, 133, 134, 171, 271, 290, 300; II 50 183, 205, 285, 292, 401, 402, 627. 782 Hoorn (Simon van, regent van Amsterdam), II 3, 25, 35, 39, 221, 258, 291, 303. „ of Hornes (Willem Adriaan, graaf van), 275; 116, 332, 343, 627, 677. Hop (Cornelis, pensionaris van Amsterdam), II 416, 452, 456, 502. Horn (Andries van der, burgemeester van Haarlem), II 420. Hornes (zie Hoorne). Horstmar, 229. Houve (Jacob van der, burgemeester van Den Haag), II 116. Houwen (Lodewijk), 122. Houwert (Jan Cornelisz., oud-burgemeester van Medemblik}, H 50. Hove (Nicolaas ten), . 231. Hulck (Gerrit van der), 284. „ (Johan van der), 284; U 17, 63, 105, 167. Hulsius (A.), 286. Hulsthout (Johan), 284; II 17, 63. Humalda (Philips van —, heer van Ee en Juwier, gezant naar Spanje), II 490. Humières (D'), II 481. Huvet, 40. Huybert (Justus de, pensionaris van Zierikzee), 11—14, 20, 28, 99, 114, 146, 263; II 626. „ (Pieter de, raadpensionaris van Zeeland), 30, 239, 246, 321; H 192, 199, 265, 291, 348, 351, 353, 356, 363, 368, 676. Huydecoper (Jan — van Maarsseveen, regent van Amsterdam), 74, 131; II 74. Huygens (Constantijn —, heer van Zuylichem), II119, 281. „ (Martha Maria), H 540. J (Maurits), TL 540. „ (Rutger, gedeputeerde van Gelderland ter StatenGeneraal), H 234, 388. „ (Willem Gozewijn, alsvoren), II 388. Huygh (Moins), 420. Hyde (zie Clarendon). 783 I. Ilpendam, 290—292. Indië (zie Oost- en West-Indië). Ingelse (Gaspar, burgemeester van Vlissingen), 117; II 29, 32, 203, 404, 405. Ingenieulant, Ingen Nulant (Johan, kolonel), IJ 634. Innsprück (aartshertogin van), U 589. Irgens (Joachim —, heer van Westerrijk), 397. Isola (zie Lisola). Isabella (fort). H 612. Italië, 73, 321; H 379, 461, 546. Ittersum (Hendrik van — tot Nyenhuis, ritmeester), II 648; Corrigenda. J. Jacob (schipper), 75. Jager (Joan de, regent van Goes), II 30, 193, 203. Jephson (William, Engelsch gezant in Zweden), 421, 437. Jodoci (Johann Christoph, gezant van Mainz), II 397, 497. Joël (Deensch gezant te Stockholm), II 446, 448. John (Oliver St.-, gezant van Engeland), 17. Jonathan (schip), II 330. Jong (Cornelis de), II 62. Jonge (David Rutger de), II 383. „ (Johan de —, heer van Oostland, regent van Middelburg), 15. Jongestal (Allard Pieter, gezant naar Engeland), 55, 127, 224, 225, 281; II 351—353. Jongh (Johan de), II 17, 63, 67, 105. Joseph (zie Catzelaar). Josua (schip), II 684. Juel (Niels), 434, 444. Julsingha (Johan van, burgemeester van Groningen^ II 415. Jutland, 374, 411, 420, 429, 435. K. Kuiser (Nanning, regent van Hoorn), 6. Kamerijk, H 622. 784 Kampen, 33, 37, 38, 104—108, 110, 111, 159, 212—215; II 643, 650, 654, 655. Kanaal (het), H 321, 339, 845, 346, 373, 448, 543, 551, 598, 627, 658. Kann (Anthonius, procureur-generaal van Friesland), II 526—528. Karseboom (schip), 285. Keiser (Abraham), II 526, 528. Keizersgracht, II 194. Ker (Edward), ü. 8. Kerckhoven (Karei Hendrik van den —, heer van Heenvliet, baron Wotton), 48, 120; II 562. Kesel (Dinisius van der), II 63. Keulen, 121, 230, 321; II 274, 397, 499, 513, 558, 585, 588, 623, , (Maximilaan Hendrik, keurvorst van), n 544,553. Kiel, 447. Kien (Johannes, burgemeester van Veere), 115, 116. „ (Nicolaas), 2. „ (Mevrouw Nicolaas —, geb. Katharina van der Honert), 2. Killegrew (Henry, kolonel), 308. Kinschot (Anthony Gunther van), II 465. „ (Roeland van), 124; II, 517, 522. Kleef, 39; II 41, 42, 178, 273, 274, 281, 282, 308, 348, 513. Kleist (Ewald von, Brandenburgsch gezant in Denemarken), 363, 368, 370, 371, 381. Kloeck (Hendrik), ü 311. Klundert, 67. Knodsenburg, EL 644. Knoppert (hofmeester), II 322. Knuyt (Johan de, gedeputeerde van Zeeland ter StatenGeneraal), 116, 117. Köningsmarck (Curt Cristoph, graaf van), II 485. „ (Otto Wilhelm, graaf van), II 484. Koning Frederik (schip), n 558. Koningsdiep, II 320, 325, 331—333, 335, 339, 342-344, 658, 660, 663, 664, 666, 670. Kopenhagen, 231, 243, 265, 278, 279, 293, 295, 296, 298, 299, 302, 323, 324, 357, 380, 414, 426, 435, 436, 439, 446; II 444, 446, 448, 589. 785 Koningsbergen, 389, 390, 437. Kortenhoef (zie Schaep). Kozakken, 332. Kramprich (Johann, keizerlijk gezant in Den Haag) H 555. ' Kronenburg, 278, 414, 429. Kuilenburg, 134. Laland, 296, 429. Lambert (Johh), 92; II 593. Lamy (John), II 617. Lampsens (Cornelis), 13. Landskrona, 247, 436. Langen (Roeloff of Rudolf van, gedeputeerde van Overijsel ter Staten-Generaal), 212, 213, 229. Langewagen (Reinier, regent van Hoorn), 289; II 499 Langley (Willem), U 63, 105, 135. Lansbergen (Jacob van, regent van Middelburg), 15, 16. Laucourt (Joan Jacob de, kapitein), II 657. Lauenburg, 333. Lawrence (Henry), 92. Leek (Maurits van Nassau, heer van de — en Beverweert) 221; H 624. Leeuwarden, 159, 165; II 54, 159, 387, 405, 407, 526, 528. Leeuwen (Van), 178. Leiden, 145, 171, 192, 198, 211, 221, 232, 236, 287 315 316H 9, 10, 109, 110, 113, 129, 169, 196, 199, 200, 243' 26ö' 292, 384, 471, 474, 495, 502, 530, 595 Leith, II 318, 319. Lekkerkerk, 183. Lens, II 369. Lestevenon, II 449. Lichtenbergh (Philips Julius), II 625. Lieffde (Jan de, vice-admiraal), II 326, 328. Lievensz. (Jan), II 150, 151, 177. Lillebonne (zie Lotharingen). Limborg (Otto van, majoor), II 320. (Mevrouw Otto —, geb. Marie Elisabeth de Witt). II 320. Brieven aan Johan de Witt. II. 50 786 Lincolnshire, II 341. Linde (Lijsbet van der), 78,. 79. Lingen, 322. I (drost van), 104, 105, 213. Linschoten (Lange), II 77, 78. Lintelo (Timan Johan, majoor), II 654; Corrigenda. (Willem van — tot Elze, gedeputeerde van Gelderland ter Staten-Generaal), 113. Lionne (Hugues de, Fransch staatssecretaris), II 120, 393, 534, 543, 584. Lippe (Willem, graaf van der, kolonel), II 648. Lisola (Frans Paul, freiberr von, keizerlijk gezant), II 362, 464, 467, 473, 496, 499, 555, 563, 588, 623. Lissabon, II 390, 566. Lobbrecht (kolonel), 417. Lobkowitz (Eusebius Wenzel, vorst), II 573. Lobs (Jacob), II 625. Lochem, II 653. Lookhorst, II 308, 347, 425, 487, 492. Lodesteyn (Everard van), 161. B (Pieter van, secretaris van de admiraliteit van Rotterdam), II 676. Loevestein, 5—8, 172. Londen, 248, 305-308, 406; II 5, 38, 39, 92, 121,191,192, 194, 210, 211, 220, 319, 322, 325, 332, 334, 336, 348, 344, 346, 347, 372, 392, 398, 430, 431, 457—459, 460, 462, 468, 469, 471, 527, 537, 554, 556—558, 561, 564, 596, 603 -605, 658, 659, 663, 666, 669, 671. Longomontanus, 3. Loocque (E), 237. Lorraine (Charles Henri de —, prins van Vaudemont), II611. Loten (Mevrouw weduwe Charles —, geb. Maria van den Corput), 150, 183, 192, 211; II 519. „ (zoon van de vorige), 212. Lotharingen, II 471, 485, 498, 499, 558, 577. (hertog van), 50; H 480, 534, 544, 611. „ (Franciscus Maria van —, prins van Lillebonne), II 544. „ (Karei, prins van), II 483. Lotius (Eleazar), 134, 198. 787 Louvignies (graaf van), II 498, 577, 655. Louvois (Francois Michel le Tellier, markies van), II481 585 Louvre, II 536, 539, 542. Lowestoff, II 220, 221. Loyseau (Charles), U 133, 134. Lübeck, 65, 173, 400. Lubinierski (Stanislaus), II 449. Lucassen (Guillaume), 27. Luik (stad), II 574, 618. , (land), n 271, 548. Lumbres (Antoine de, Fransch gezant in Polen), 376, 385. Lunenburg (zie Brunswijk). Lussauw (Alexander), 226. Lutgersburg, 13 398. Lützburg (Rudolf van Inn en Knyphausen, heer van, gedeputeerde van Groningen ter Staten-GeneraaDv 185. 206. ' Luxemburg, 120; II 611. Lydius (Jacobus), II 129. Lyer (De), II 213. Lyra (Emmanuel de, gezant van Spanje), U 620 Lijfland, 340, 341, 345, 359, 437; II 216. M. Maas, 43, 190; II 84, 210—212, 293, 316, 317, 328 344D 188, 339, 438, 470, 574, 643, 644, 660, 665, 666, 668' 670, 672, 683, 686, 687. Maaslandsluis, II 672. Maassluis, II 212. Maastricht, 120, 121, 244, 248; II 95, 147, 425, 481, 507, 513, 545, 547, 553, 574, 575, 610, 614, 616 -618, 620, 63o' 634, 640. Maa, Made (Van der), 149. Madrid, II 487, 488, 490, 491, 568, 576, 589, 591, 595, 698. Maelstede (zie Tuyll). Maerseveen (zie Huydecoper). Maerten (dienaar), 7. Maertens (Isaac, burgemeester van Veere), II 193. 788 Maesdam (zie Dorp). Maestertius (Jacobus), 236. Mainz, 230; II 394, 397, 438, 439, 473, 484, 497, 498. Maire (Jacob le, resident in Denemarken), 145; 279, 440, 445—447; li 174. Maison Rouge, II 436. Makassar, H 481, 594. Malapart (Johan Nicolaesz van —, heer van Krayestein), II 56. Manley (Roger), 246, 297; H 192, 194, 195. Manternach (Nicolaas), II 63, 105. Marcelis (Selius), 376, 390, 399. Marchin (Jean Gaspar Ferdinand, graaf van), II 574. Maresius (Samuel), n 285. Marets (Henry des), II 284. Mariënburg, 376. Marsel (Jan), II 306. Martinique, U 583. Mast (Adriaan van der), 140. „ (Anthony van der), 289; II 17, 63, 105. Mauregnault (Gaspar de, kolonel), II 616. „ (Johan de, gedeputeerde van Zeeland ter Staten-Generaal), 4, 58, 116, 379, 384; H 31, 604. Maximiliaan (Rut), II 251. Mazarin (kardinaal de), 73, 270. Meadow (Philip, Engelsch gezant in Denemarken), 295, 405, 408, 414, 416, 421—423, 434, 436—438. Mechelen, 30, 44, 69, 100; II 609, 621, 622. Mecklenburg, 392. Medemblik, 57, 133, 135, 270, 302; II 49—51, 652. Meer (Cornelia van der: zie ook Vivien, Mevrouw Nicolaas), 4 '), 183. „ (Jan van der), 34. , (Johan van der, ontvanger van de admiraliteit te Rotterdam), II 524. Meerdervoort (zie Pompe). 1) Hier bij vergissing Catharina genoemd. 789 Meerman (Johan, regent van Leiden, gezant in Engeland), 302; II 10, 74, 129, 265, 267, 312, 411, 432,434,443,463, 472, 587, 595, 596, 604. Meeuwen (Cornelis van), 283, 284; IJ 17, 62—64, 68, 105. , (Jacob van), II 319. - (Johan van, regent van Dordrecht), 223, 253, 254, 282, 284; JJ 59, 60, 71, 73, 100-102, 104, 135, 142, 319. Meeuwsen (zie Cortenaer). Mejontsma (Petrus), U 406. Memel, 386. Merens (Meynard, regent van Hoorn), U 312. Merode (Jan van —, heer van Rummen en Oudelands- ambacht), 221; II 490. Messen (Johan van), 157. Meteren (zie Cuyck). Metz, II 544, 548. Meulles (De, Fransch resident te Kopenhagen), 231. Meunicx (Pieter, burgemeester van Veere), II 203. Meurier (Cornelis), II 576. Meye (Johannes de), 15. Meyer (Heyno), 231. Middelburg, 4, 12, 14—16, 18, 19, 25, 30, 50, 54, 57—59, 99, 115, 116, 118, 119; II 10, 27, 29, 31, 52, 53,121,122, 124-126, 181, 190, 191, 202, 281, 404, 624, 627. Middelgronden (de), II 660. Middellandsche Zee, II 394—396, 471—474, 566. Mierop (Jacob van), 139. Mina (St.-George del), II 566. Miranda (graaf de, Portugeesch gezant), U 43, 44, 46. Mispelshoeff (Corn. Pietersz.), H 15, 62. Moën, 299, 447. Moens, 124. Moerkerck (Hertoch), 39, 40. Moleniser, 134. Molina (graaf van, Spaansch gezant in Engeland), II 555, 557, 585. Mombas, Montbas (Johan Barton, markgraaf de, kolonel), II 89, 174—176, 310, 425, 582, 586, 649, 690, 691. 790 Mombas, Montbas (Mevrouw De —, geb. Cornelia de Groot) II 171, 426, 690. Monaco (prins van) 13, 284. Monk (George —, hertog van Albemarle), 307; II 197 336, 458. Monmouth (James hertog van), II 593. Monnikkendam, 168—170; II 428. Montagu (Edward, graaf van Sandwich, Engelsch admiraal), 295, 297—299; II 683. | (Ralph, Engelsch gezant te Parijs), II 460, 535. Montens (Antonina), 13 261. , (Katharina, zie Zuidland, Mevrouw). Monterey (graaf van, landvoogd der Zuidelijke Nederlanden), II 574, 576, 577, 607-610, 612, 613, 615—618 620, 621, 634. Moons (Johan) II 442. Moriac (De, kolonel), 289. Morrice (William), U 374. Moscou, II 165. Moscovië, 331, 336, 337, 341—343, 346, 348, 349, 351, 353, 354, 356 - 359, 864, 371, 372, 374, 379, 403, 413, 416, 437, 443; II 461. Muiden, 210; II 119. Mulert (Boldewijn Jacobsz., gedeputeerde van Overijsel ter | Staten-Generaal), 33, 41, 234, 384. - (Johan — tot Bakenhage), 41. Muller (Laurens, gezant van den hertog van Brunswijk- Lünenburg), II 261. Munnick (De —, kapitein), II 657. „ (brander), II 682. Munster (stad), 228, 230, 231, 308, 313; II 12, 127, 298, 369, 397, 573. i (bisdom), II 146, 154, 157, 257, 270, 271, 462,484, 486, 513, 538, 540, 565, 577. „ (Bernhard van Galen, bisschop van), 13 158, 248, 366, 416, 438, 532, 544, 553, 568, 631. Munter (Jan, regent van Amsterdam), II 512. Musch (Cornelis, griffier der Staten-Generaal), 123, 124. - (erven), 13 34. „ (Elisabeth: zie Buat, Mevrouw). 791 Muykens (Hendrik), II 171. Muys (Arend — van Holy, secretaris van Dordrecht), 284; II 17, 56—59, 61, 62. N. Naaldwijk (zie Blyenburg). Naarden, 211; U 36, 451. Nakskov, 296, 299, 429. Nantes, II 183. Napels, II 543. Nassau (huis van), 45, 55, 112, 178, 412. „ (Johan Maurits, prins van), 70, 266; II 33, 41,121, 241, 260, 261, 266, 270, 271, 413, 438. „ (Lodewijk van: zie Beverweert). „ (Maurits van: zie Leek). , (Sophia Margaretha van), 127. „ (Walraven van), U 648. „ (Frederik Hendrik van: zie Zuilestein). „ (Willem Frederik van, stadhouder van Friesland enz.), 39, 41, 70, 96, 97, 110, 121, 128,129,133—135,163, 167, 202, 203, 266, 267, 379; II 156, 160, 267. Nat (Van der), II 271. Navaigne, II 574, 576, 612. Neck (Lucas van, pensionaris van Hoorn), II 13. „ (Willem van, burgemeester van Hoorn), II 401. Neder-Betuwe, H 644. Nederland, 59, 387, 417, 431; H 196, 392, 429, 438, 444, 574, 578, 580, 584, 588. Nederlanden (Spaansche), 268, 273, 423; II 120, 197, 312, 329, 359, 384, 387, 459, 460, 474, 487, 495, 543, 568, 572, 579, 585, 599, 614, 624, 648. Neill (zie Oneile). Nes (Aert van, luitenant-admiraal), II 341, 689. Neuburg, Nieuwburg, 341; II 261. , , Nieuwburg (hertog van), H 346, 553. Newcastle, U 345, 597. Newmarket, Bi 467. Nicolaï (Nicolaas), 304; II 91. Nideck (zie Rudolphi). 792 Nieuburg (Johan van der, regent van Alkmaar), II 15, 405, 483. Nieustadt (Jacob van de, regent van Alkmaar), 133; II122. Nieuwediep, II 243, 245. Nieuwlandt, Nijlandt (Hendrik, gedeputeerde van Overijsel ter Staten-Generaal), 161. Nieuw-Nederland, II 160, 161, 246. Nieuwpoort (Willem, gezant in Engeland enz.), 55, 96,119, 127, 207, 208, 224, 225, 245, 276, 277, 298, 301, 312, 313, 319, 328, 329, 338, 361, 436, 438; II 178, 179, 191, 202, 291. , II 318, 621. Nieuwstraat, 1. Nijborg, 298, 426, 429. Nijmegen, 42, 63, 64, 112, 113, 161; II 584, 643, 644, 648, 649, 651, 653, 654. Nipho (Hieronymus), II 527. Nisse (Van der), 100. Niveen (Arnold, gedeputeerde van Groningen ter Staten. Generaal), II 285. Nivelle, II 622. Nobel (Willem, regent van Rotterdam), II 297. Noey (Gerard, regent van Dordrecht), 254, 255; II 15. Noorderkwartier, 128, 133, 171, 291, 294; II 108, 208, 247, 646, 660, 666, 678, 681, 690. Noord-Holland, 129; II 91, 648, 684, 686. Noordvoorland, II 283, 319, 663, 666, 669. Noordwijk (zie Does). Noordzee, II, 373, 544, 666, 672. Noorwegen, 279, 339, 361, 374, 388, 405, 409, 429; II 378, 381, 382. Norenburch (Johan), II 62. Normandië, II 580. Novgarod, Novagrad, II 165. Nuys, II 627. 0. Obdam (Jacob van Wassenaar, heer van —, lid van de Ridderschap van Holland, luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland, 60, 62,64,70,221,246,278—280, 793 293, 295, 299, 308, 358, 399; II 20, 94, 184, 219 220 286, 503, 505. ha»HiT Oden se, 380, 402. Odijk (Willem Adriaan van Nassau, heer van), II 292. Oetgens (zie Waveren). Offenburch (Christiaan), II 183, 309. Ognati (Maria d'), II 460, 467, 480. Olbreuse (Eleonore d'), II 569. Oldenbarnevelt (Johan van), 248; II 412. Oldenburg, 420. Oldenzaa], 107. Olphernes, II 666, 668, 669, 680, 682. Ommelanden, 186, 203, 204; II 99, 415. Ommeren (Rudolf van, gedeputeerde van Gelderland ter Staten-Generaal), II 522. Onderwater (Boudewijn), II 62. » (Hendrik), II 294. i (Jacob), 284; II 15, 17, 63, 65, 66, 101, 105 Oneile (Daniël), II 5, 210. Oostende, II 359, 366, 673, 674, 675. Oostenrijk (huis van), 321, 413, 417, 418, 423 425 436 443; II 255, 543, 586. Oostenrijk (Leopold Willem, aartshertog van, gouverneur der Zuidelijke Nederlanden), 178. Oostergoo, II 406, 409. Oost-Friesland, II 260, 584. - (George Christiaan, graaf van), 47 Oost-Indië, 122, 202; II 172, 173, 249, 383, 430, 474, 475 480, 561. -Jf«& Oostzee, 278, 319, 321, 323, 325, 328, 334, 336, 340, 341 343, 351, 354, 377, 391, 394, 398, 401, 403, 425, 428 430 437—439, 441. Ootmarsum, H 156. Opperdoes (Pieter Reyndersz.), 290. Orange, H 8. Oranje (huis van), 55, 104, 129, 266; H 412, 570. , (Albertina Agnes, prinses van, gemalin van Willem Frederik: zie Nassau), 121; n 160. , (Amalia, prinses-douairière van), 836, 348, 372 395; n 9, 35, 42, 121, 166, 198, 281, 290, 291, 40ö! 794 Oranje (Frederik Hendrik, prins van), 176. „ (Henriette Catharina, prinses van), 47. „ (Maria, prinses-royale van), 120, 121, 128, 129, 267; II 2-11, 27. (Maurits, prins van), 131, 176; II 413. „ (Willem I, prins van), II 413. (Willem II, prins van), II 21, 171, 172; II 413. , (Willem III, prins van), 55, 63, 68, 82, 85, 89, 90, 92, 94, 96, 97, 101, 104, 109, 113, 118-120, 128, 136, 264, 266; II 1, 4, 27, 32, 42, 116, 120, 121, 129, 132, 138, 166, 190, 196, 198, 201, 202, 217, 279—281, 291, 292, 297, 299, 304, 310, 393, 417, 436, 463, 500, 502, 503, 505, 543, 545, 551, 557, 565, 570, 581, 582, 584, 595, 627, 629, 630, 631, 638, 644, 645, 651, 653, 692, 697. Oresont (zie Sont). Orleans (Philips, hertog van), II 461. (Henriëtte, hertogin van), II 462, 467, 473, 474. Orliens (David van), II 193. Ormond (James Butler, markies van), II 437. Oudart (Nicolaas, secretaris van de prinses-royale), 267, 307; II 6, 7, 9, 194, 195, 198—200. Oudeman (Willem Willemsz.), II 17. Oudenbosch, II 270. Oudewater, II 77, 79, 176. Outgaerden (Chrispijn van), 284; II 17, 63, 65, 66, 105. Outshoorn (Cornelis de Vlaming van, regent van Amsterdam), 239, 311; II 417, 419. „ (Elisabeth de Vlamin g van: zie Buysero, Mevrouw Laurens). Ovens (Jurriaen), II 151. Over-Betuwe, II 644, 649, 653. Overijsel, 31, 34-37, 39 - 41, 60, 63, 64, 96, 97, 102, 103, 105, 106, 108, 110-112, 117, 158, 159, 161,168,212,229, 281, 319, 403; II 54, 201, 204, 253, 312, 514, 545, 632, 633, 635, 644, 646. Overlander (zie Banning). Overstege (Cor. van), ü 17. Oxford, II 191, 277. Oysel (Jacques), 119, 122. 795 P. Paets (Adriaan, regent van Rotterdam), II 298, 522 524 617, 693. , (Willem, regent van Leiden), 38, 221, 222. Paffenrode (Rudolf van), U 521. , (Mevrouw Rudolf van —, geb. Anna de Veer) II 521. Pagenstecker, 230. Pallant (Adriaan Warner van —, heer van Kennel) II 411, 414, 415. Pallandt (Elbert Antony van —, heer van 't Hampt, gedeputeerde van Overijsel ter Staten-Generaal), II 204. Palm (Francois, kolonel), II 660. Paltz, II 538. - (keurvorst van de), 74. « (Rupert, Robert, prins van de), II 580. Paludanus (zie Broecke). Pampus, II 208, 209. Pancras (Nicolaas, regent van Amsterdam), II 453, 502. Panhuys (Simon van, kapitein), II 681. Papenbroeck (Alida van), 153, 156. Parmentier (Charles —, heer van Heeswijk, burggraaf van Montfoort), II 54. Parijs, 249, 288, 314, 391; H 95, 216, 310, 380, 390, 391, 393, 397, 437, 444, 452, 458, 460, 462, 474, 481, 513 529' 532, 535, 563, 564, 578, 585—587, 592, 630. Passarini (Francesco di), II 394. Pauw (Adriaan —, heer van Heemstede), 50, 51. - (Anna, dochter van Adriaan —, heer van Bennebroek) B 455. - (Dirk —, heer van Carnisse), II 436. • - (Isaac —, heer van Achttienhoven, pensionaris van Enkhuizen), II 284. - (Michiel —, heer van Oosterwijk en Hoogersmilde •)), Addenda. . (Mevrouw Michiel —, geb. Maria Fassin), II 224; Addenda. 1) Deze naam is, II, blz. 224, noot 1, minder juist gedrukt als Hoogensmilder. 796 Pauwels (Peeter), 179. Paynwin (Moyse), II 621, 622. Pegneranda (graaf van), II 568, 570, 572 619. Peil (John), 3. Peltier, II 481. Penn (William), 95. Pera, II 25. Perceval (P. de), 308. Pergens (Jacob —, heer van Vosbergen), II 53. Perre (Paulus van de, gezant in Engeland), 18, 26, 93. Persijn (Maarten van), 267. Pesser (Johan, regent van Rotterdam), II 450. Philalethius (Irenaeus; pseudoniem), 194. Philippeville, II 548. Philippine, II 616. Pillauw (ter, fort), 340, 365, 386. Plaats (De), II 533. Plaet (zie Aerssen). Planck (pater), 177, 178. Plata (La, rivier), 289. Plessis (Du — Mornay), II 482. Plessis (Louis du —, heer van Douchant), 289. Plymouth, II 345, 346. Poeloe-Run, II 246, 357, 377. Polen, 201, 323, 332, 333, 339-343, 345, 346, 348, 351, 357, 363, 364, 369 - 373, 376, 377, 380, 383-386, 388, 390, 396, 399, 401—403, 408—410, 413-417, 421, 425, 430, 443 ; II 378, 449, 450, 483, 509, 546. „ (Mjchaël Wisniowiecki, koning van), II 449. Poll (Jan van de, regent van Amsterdam), 268, 272, 273. Polsbroek (zie Graeff). Pommeren, 339, 386, 392, 409; II 382. Pommier (Du, abt), II 588. Pompe van Meerdervoort (Cornelis, regent van Dordrecht), II 69, 72, 101,103,104, 223, 224. „ „ „ (Mevrouw Cornelis —, geb. Alida van Beveren), 101, 223, 224; II 101. „ | ,, (Mevrouw Michiel —, geb. Adri- ana van Beveren), II 66, 102. 797 Pompe van Meerdervoort (Michiel), II 281. Pomponne (Arnauld de, gezant van Frankrijk), II 350 436, 446, 482, 534, 541, 543, 585. Ponte (graaf de), II 47. Poorten (Johan van der), II 622. Portsmoutb, II 345, 596, 658—660$ Portugal, 231, 278, 289; II 12, 13, 42—44, 47 48 53 54 90, 92, 95, 98, 122, 127, 485, 546. Pothoven, 39, 40. Pots (Adriaan), 134. Potter (Sjoerd, gedeputeerde van Friesland ter StatenGeneraal), II 502, 505. Pötting (Eusebius, graaf, Oostenrijksch gezant te Madrid) II, 573. Praag, 419. Pradel, II 270, 286. Prins (schip), II 659. Prinsenhof, 128. Pruisen, 321, 339-341, 343—346, 351, 352, 356-359 361 363, 364, 369-373, 375, 380, 382, 383, 385, 386, 390 400 401, 403, 404, 416, 437; II 378, 382. Puchler (Eustatius, kolonel), 278. Puffendorf (Zweedsch gezant te Parijs), II 458 459 558 Purmerend, II 403, 502. Purmerland, 290. - (zie Overlander). Putsko (Puck, Putzig% 332: Putten, II 188, 189. - (ruwaard van: zie Witt, Cornelis de) Puttershoek, II 70. Pijpen (Maerten Gillisz. van der) 284; II 17, 63, 105. Pyrenaeën (vrede van de), II 534. 0. Quack (Jacob), 312; II 117, 182, 209, 212, 21Ó 308 314 329, 346. ' ' „ (Mevrouw Jacob—,geb. Catharina van Berckel) 312 Queensborough, II 326, 327, 379; Quellinus (Arthus), II 178, 268. 798 R. Radbodus (Nicolaas, gedeputeerde van Friesland ter StatenGeneraal), II 117. Raephorst (zie Hellemont). Raesfelt (Willem van, gedeputeerde van Gelderland ter Staten-Generaal), 112, 206. Raet (Gualter de), 307. Raey (Johannes de), 194, 196. Ragotzki, 381, 384, 415. Rammekens, II 624, 625. Rasschen (Van), II 328. Ratisbonne (zie Regensburg). Raven, Ravens (Samuel), II 202, 213, 269, 283, 294, 298. Ravestein (Arnout van), II 63, 67, 105, 483. Reael (Frans, regent van Amsterdam), II 312. Reede (Adriaan Godard van —, heer van Amerongen, gedeputeerde van Utrecht ter Staten-Generaal enz.), 318, 362, 378, 400, 409; II 397, 398, 490, 630. „. (Mevrouw), 400. „ (Johan van —, baron van Renswoude, gedeputeerde • van Utrecht ter Staten-Generaal), 36, 241, 370. Reen, II 157. Rees, 121, 121; II 648. Regensburg, II 261, 399, 400, 439, 498, 623. Rengers (Osebrant Jan —, heer van Slochteren, gedeputeerde van Groningen ter Staten-Generaal), 206. Renswoude (zie Reede). Repelaer (Hugo), II 62, 313, 314. Reval, II 165. Reygersberg (Joan, lid van de admiraliteit van Amsterdam namens Zeeland), II 32, 76. „ (Maria van: zie Groot, mevrouw Hugo de). „ (Martha van), II 540. „ (Pieter van), II 193, 203. Reynst (Elisabeth), II 691. „ (Lambert, regent van Amsterdam), II 279, 305, 306, 377, 416, 420, 452, 454, 691. „ (Mevrouw Lambert, geb. Alida Bicker van Swieten), II 305. 799 Rheinfranck (Mattheus Rudolph), 243. Riceen (Franco, pensionaris van Purmerend), II 403. Richmond (zie Stewart). Riga, 349, 358, 359. Rijcke (De), 23. Rijn, II 79, 84, 155, 438, 513, 514; 558, 572, 616, 647. Rijnberk, II 273, 545, 547, 558, 623. Rijngraaf (zie Salm). Rijnland, II 170. Rijsel, II 481. Rijswijk, 262; II 121. Ripperda (Adolf Hendrik — tot Buyrse, gedeputeerde van Gelderland ter Staten-Generaal), 229, 230; II 374, 630, 632, 633. „ (Joan, drost van Twente), 64. „ (Willem, gedeputeerde van Overijsel ter StatenGeneraal), 111, 229, 230. Risaucourt (gezant van Lotharingen), II 498, 499 565 567. Robinson (George), II 179. Rochelle (La), II 395, 544. Rochester, II 326, 377. Rodenburg (Christiaan van), 121; II 23, 49, 54. Roelants (Joris), II 659. Roelincx (griffier van de Staten van Overijsel), 159. Rome, II 893, 394, 520. Römer (resident te Hamburg), 333. Romps, 296, 297. Roorda (Karei), II 405, 411, 412, 414. Rosecrans (Maximiliaen), 344, 365, 368. Rosewinge (Hendrik Willemsz., gezant van Denemarken in Engeland), 365, 369, 372, 376, 383, 390, 405, 409, 413 415, 418, 426, 427. Rosini (Frederik), 145. Roskilde, 296. Rothe (Johannes), II 429. Rotterdam, 67, 102, 129, 186—188, 190, 234, 235 294 312 320, 368; II 20, 51, 81, 180—183, 190, 206,209—213 215, 248, 282, 292, 294, 296—298, 300, 308, 339, 373 440 443, 444, 481, 522, 673, 682, 684. 800 Roubergen (Johan van, burgemeester van Middelburg), 116, 119. Rouse (Joan, secretaris van Deventer), 110. Royal Charles (schip), H 328, 330. Royal James (schip), II 683. Rudolphi (Gijsbert — van Nideck, pensionaris van Rotterdam), II 13, 122, 442, 523. Rumpf (Christiaan, secretaris van het gezantschap te Parijs), II 474, 482. Rumpf (Dr.), II 190, 217. Rusland, 333; II 164. Rutgers (Ermgard: zie Heinsius, Mevrouw). „ (Janus), II 445. Ruvigny (Henri de Massue, markies van), II 363, 468, 472. Ruyl (Albert, pensionaris van Haarlem), 6. Ruysch (Cornelis), 66. , (Mevrouw Cornelis —, geb. Lidia de Witt), 66. „ (Hugo-Diederich —, heer tot Wayestein.en Bjjfóft weerde), 33. £ (Jacob), 66, 120, 121. „ (Koenraad, regent van Dordrecht), 66. . (Lucretia), 68. „ (Nicolaas, griffier der Staten-Generaal), 21, 33, 57; II 394, 520. Ruytenburg (Albert van, majoor), II 681. Ruyter (Michiel Adriaansz. de, luitenant-admirael van Holland en West-Friesland), II 90, 97, 205, 206, 242, 245—247, 282, 283, 286, 313, 315, 317, 319—322, 324, 326—331, 333, 336, 338, 340, 342, 344-347, 471, 655, 656, 661, 663, 665, 666, 668, 669, 671, 672, 674, 675, 679, 681, 684, 688, 690, 692. Ruyven (Dirk van), II 306, 307, 526. S. S. (JacobB), II 301. Sage (Johan le), II 29. Saksen, II 556. Salinas (Bernardo, markies de), II 609. 801 Salland, 33, 106, 108, 160, 184. Salie (De la —), II 565. Salm (Frederik Magnus, rijngraaf van, gouverneur van Maastricht), II 95. Sandoville, II 437. Sandwich (zie Montagu). Sant ft), II 219. Santen (Johan van, kolonel), II 540. Santheuvel (Hendrik van), 284; II 17, 63, 105. Sasburg (Thomas, resident te Brussel), 208; II 98, 144, 391. Sautijn (Samuel), II 394. Saverne (Zabern), II 544. Schadé (Gaspar, gedeputeerde van Utrecht ter StatenGeneraal), II 630, 644. Schaegen (Cornelis, secretaris van Alkmaar), 133, 274,275. * (Willem —, heer van, lid van de Ridderschap van Holland), 70, 136, 298. Schaep (Gerard -, heer van Kortenhoef, regent van Amsterdam), 131, 314, 273; II 89. „ (mevrouw Gerard —, geb. Maria Spiegel), 218 l (J. B.), II 285. Schagen, 136. Schelde, 30. Schele (Rabo, gedeputeerde van Overijsel ter StatenGeneraal), 33, 34, 102, 146, 159, 185. 'Sohellart (Frans, graaf van), II 610. Scheltinga, (Johannes van), II 406. Schenkenschans, II 644, 649, 654. Schepey, II 327. Scheveningen, 46, 134; II 258, 436. Schiedam, 174, 222; II 243. Schieland, II 170. Scholt (burgemeester van Kampen), 159. Schomberg (Frederik Armand van), II 435, 437, 538. - (Hans Meinhard van), II 435.' Schönborn (Melchior Friedrich von), II 397. Schonen, 374, 426, 431. Schoonevelt, II 317. Schoonhoven, II 243, 294, 508, 665. Brieven aan Johan de Witt. II. 51 802 Schooten (Frans van, hoogleèraar), 144. Schotland, 43, 99, 120, 209; II 318, 587. Schouwen, II 624, 625, 683. Schram (vice-admiraal), II 341. Schrieck (Johan, gedeputeerde van Overijèel ter StatenGeneraal), 161. Schrijver (Hendrik), II 77, 79. Schuier (Johannes), II 186. Schuylenburch (Johan, gedeputeerde van Groningen ter Staten-Generaal), 203, 204, 384; II 127, 128. Schwarzenherg (George Wolfgang, vrijheer van, kolonel), 105. Scott (Thomas), II 191, 194. „ (Walter), II 41. „ (William), II 193, 195, 298. „ (postmeester), 179. „ (majoor), II 565. Scotte (Simon, kolonel), II 616, 622, 625. „ (Walter), II 616. Seeland, 428, 429, 434, 436. Senlis, II 481. Seignelay (zie Colbert). Serooskercke (familie), 16. Serooskercke (zie Tuyll). Sheerness, II 322—325, 327, 331-334, 336, 666, 669. Sichem, II 271. Siderach, II 342. Sidney (Robert), 93. Siegen, II 437. Singels (de), II 658. Singendonck (Johan, secretaris van Nijmegen), 42. Six (Jan, regent van Amsterdam), 152. Slavata (barones van —, geb. Amalia Margaretha van Brederode), 127. Slicher (Wigbolt, secretaris van Amsterdam'1, 305; II 26. Slingelandt (Cornelis van, postmeester), II 17. „ (Damas van, ontvanger), 192, 260, 284; II 17, 62, 402. „ (Govert van, pensionaris van Dordrecht, secretaris van den Raad van State), 192, 201, 803 221, 246, 256, 257, 261, 262, 297, 338, 342,343 409; II 17, 88, 96, 129, 142, 156, 167,517,612 Sluis, II 116, 179, 180, 213, 624, 625. Smient (Otto Baren tsz.), 305, 306. Smith (Jeremias), II 318, 341. Smits (Gerard), II 25. Smyrna, II 25, 378, 627. Snelrewaerd, II 77, 78. Snoeck (Adriaan), 17. Soestdijk, 159, 167; II 9, 10, 75, 149, 151. Solebay, II 665, 678—680. Solms (Amalia: zie Oranje, prinses-douairière van). - (Hendrik Trajectinus, graaf van), II 634. „ (weduwe Jan Albrecht van), 178. - (Maurits, graaf van), 129. Somersethouse, II 467. Sommelsdijk (zie Aerssen). Son (Du of De), II 300. Sonnemans (Gerrit of Govert), 284; II 17 63 65 105 Sont, 49, 247, 276, 279, 329, 332, 336, 338, 344,'375 393 394, 397, 404* 429; II 248, 670. - (Anthony de) 255, 257, 386; II 62. - (Pieter de), 284; II 17, 63, 65, 101, 105. Soura (graaf van), II 47. Spa, 42, 120. Spanjaardsgat, II 241, 244, 251. Spanje, 162, 209, 210, 241, 293, 321; II 172, 173 257 329 365, 366, 387, 413, 432, 459 - 461, 466, 467, 468, 473 474 476, 481, 487, 490, 491, 494, 496, 555, 558, 564, 569 571' 583, 585 - 591, 595, 598 -602, 609, 612-614 617 ' 619' 620, 622. ' ' Spanje (Karei II, koning van), 390, 560, 572, 618. - (Philips IV, koning van), 95, 270, 313, 418, 441. « (Maria Anna, koningin-regentes van), II 457, 537. Sparre (baron, gezant van Zweden), 331. Spencer (Robert, graaf v. Sunderland, Engelsch gezant te Madrid), II 586, 589, 595. Spiegel (Anna Oetgens: zie Waveren, Mevrouw Anthony van). - (Hendrik Dirksz, regent van Amsterdam), II 76. - (Maria: zie Schaep, Mevrouw Gerard;. 804 Spragge (kapitein\ II 162. Spro, 298. Spijkenisse, H 402, 403. Stachouwer (Frederik), II 248, 252. Stad en Lande, 18, 64, 185, 205, 206; II 127, 158, 403, 514, 633, 635. Stampioen (Jan Jansz.), 3. Stapelmoer, II 157. Stapleton (kolonel), II 593. Star (Enno Doedes, schout-bij-nacht), II 686. Stavenisse (Marinus, gedeputeerde van Zeeland ter StatenGeneraal), 13, 117; II 116. Stecke (Diederik, kolonel), II 634, 654. Stede, 299. Steenbock (generaal), 447. Steenhuysen (Pieter), II 303. Steenwijk, 60, 110, 111, 161. Steinfurt, 228, 231. Stellingwerff (Nicolaas, regent van Medemblik), 7, 133, 270, 305; II 49, 51. Sterckenburg (Ludolf Tjaerda, gedeputeerde van Groningen ter Staten-Generaal), 206; II 374. Stermont (Jacobus), 175, 198, 286; II 112, 129. Stewart (Charles —, hertog van Richmond), II 589. Stockar (Johan Jacob, gezant van Zwitserland), 88. Stockholm, 247, 339, 448; II 255, 350, 440, 442, 445, 458, 587, 590. Stoop (Abraham), 191. „ (Jacob), 255. „ (Nicolaas), 255; II 137, 141, 314, 656, 662. Straatsburg, II 444, 558. Straten (Van der), 237, 238. „ (Van der, consul te Genua), II 394. Strevelshoek (zie Beveren, Cornelis van en Willem van). Strickland (Walter, gezant van Engeland), 17. Strijen (Adriaan van, pensionaris van Haarlem), 156; II 81. » , II 69. , (baljuw van, zie Beveren, Willem van). Stuart (huis) 94, 120. „ (Jacobus, hertog van York), II 189, 336, 472, 485, 805 532, 535, 558, 580, 586, 589, 590, 596, 603, 658, 680. Suerius (zie Sweerts). Suffolk, 242. Sunderland (zie Spencer). Snratte, II 598., Suriname, II 457, 475, 477, 564, 565, 593, 625. Swanenburgh, II 171. Swart (Jan Pieter de), II 343. Sweers (vice-admiraal), II 317, 343. Sweerts (Hendrik Frederik — de Landas), II 119. Swieten (zie Bicker). Sylvius (zie Bos). ï (Gabriël de), II 8, 39, 40, 275—277, 555. Sypesteyn (Cornelis van), 1; II 91, 224. „ (Cornelis Ascanius van), II 280. - (Johan van), 201. „ (Leonard van, pensionaris van Veere, van Middelburg), II 31, 124. T. Tabago, II 353, 363. Tanger, II 479. Tarente (Charles Henri de Tremouille, prins van) II 270 '529. Tartaren, 332. Tas (schip), 290. Tasman (Reyer Pietersz.), 290. Taxis (graaf van), 314; II 117, 144, 210, 212, 585. Tegnejus (Tobias\ II 91. Teellinck (Willem), 265. Tellier (Michel le, Fransch staatssecretaris), II 534, 581, 583. Telvooren (Timan), 160. Temple (William, Engelsch gezant), II 290, 388—390, 392 398, 430, 431, 459, 464, 466, 473, 474, 480, 563. Tengnagel (Alexander — tot Gellicom, gedeputeerde van Gelderland ter Staten-Generaal), II 388. „ (Arend), 302. Tenys (Cornelis, oud-burgemeester van Middelburg), 25. 806 Teresteyn (Cornelis — van Halewijn), 11 606,688,690,691. jj (Francois — B . ), II 606. Terion (Fransch gezant in Zweden), 428. , (graaf van), II 573. Terschelling, 278. Tessel, E 211, 218-220, 243, 249, 317, 343, 358, 656. Teylingen (Cornelis van, regent van Alkmaar), 134. Theems, II 327. Thibaut (Hendrik, regent van Middelburg), 13—16,19, 22, 25, 50, 54, 57, 116; II 98, 115, 116, 121, 125, 126, 190, 193, 197, 199, 202, 204. „ (Jacoba), II 193 Thilt (Johan van, regent van Haarlem), II 94, 494. Thinne (Engelsch gezant in Zweden), II 446. Tholen 13, 58, 116, 118; II 124. Thomé (St.-), II 43. Thorn, 282, 339. Th ou (Jacques Auguste de, gezant van Frankrijk), 227, 228, 231, 236, 242, 249, 270, 275, 276, 289. Thurloe (John, staatssecretaris van Engeland), 86,92; II193. Thysius (Antonius), 138, 194, 232. Tiel, 161. Tielerwaard, II 644. Tjong (zie Jongh, Johan de). Tobiasz. (Tobias), II 328. Tocht (Jacob van der, pensionaris van Gouda), II 391, 487, 492, 493, 495, 575, 647. Tollenaer (Arend), II 154, 378, 429. Torck (Hendrik, luitenant-kolonel), II 649. Torsay (De), II 197. Toulon, II 396. Toulouse, II 583. Tower, II 191. Transsylvanië (zie Zevenbergen). Trevor (John, Engelsch staatssecretaris), II 467, 475. Trier, 230; II 484, 498, 538. Trigland (Cornelis), II 198. Trip (weduwe Elias —, geb. Alida Adriaansdochter Heymans), 147. „ (Jacobus), 149, 239, 267; II 21. 807 Trip (Mevrouw Jacobus —, geb. Elisabeth Bicker), 180,184 „ (Pieter), 151. „ (Mevrouw Pieter —, geb. Christina de Graeff), 180. Tromp (Cornelis, vice-admiraal), II 198, 199, 242—245 284, 286, 302, 422, 456. Tulp (Margaretha), 152. „ (Nicolaas, regent van Amsterdam), II 121, 272. Turenne (Henry de la Tour d'Auvergne, vicomte de) II 95, 270, 271, 551—553. Turnhout, 69, 280; II 90. Turner (William), 122. Tuyll (Pieter — van Serooskercke, heer van Maelstede), 58. Twente, 64, 96, 103, 105, 107. U. Ubbenius (Martinus), 286. Ulefelt (Korfits), 93, 411, 414, 442. Ulhoa (gezant van Portugal), II 44—49. Upnor Castle, II 324, 336, 337. Utenhove (Hendrik —, heer van Amelisweerd), II 540. Utrecht (provincie), 25, 36, 88, 159—161, 225; II 50, 51, 54, 415, 504, 514, 645, 646, 650. „ (stad), 4, 77, 107, 178, 265; II 23, 49, 50, 160, 194, 415, 553, 649, 655. V. Valenciennes, H 622. Valckenier (Gillis, regent van Amsterdam), II 115, 273, 279, 280, 303, 416—419, 422, 430, 451, 453, 494, 495, 499, 511, 512, 516, 517. Valkenburg, 292. i (George, hertog van), II 565. Vallensis (alias Van Dalen), 237. Vane (Henry), 288. - (Walter), II 264. Vaudemont (zie Lorraine). Vecht, II 514. 808 Veer (Anna de: zie Paffenrode, Mevrouw Rudolf van). „ (Maria de: zie Coenen, Mevrouw Johan). | (Quintijn de), 48, 155; II 91, 280, 521. „ (Mevrouw Quintijn de —, geb. Cornelia van den Corput), 2, 76, 79. Veere, 50, 58, 115, 116, 118; II 31, 121, 125, 193, 203,404. Velasco (Pernandes de, connétable van Castilië en Leon, landvoogd der Zuidelijke Nederlanden), II 458, 570. Velde (Abraham van de), II 49—53. | (Ten), 159. Velthoven (Hubert van', II 281. Veluwe, 63, 113, 160, 279; H 639, 641, 655. Venetië, II 394. Verbies (juffrouw), 75, 76. Verburgh (Jan Gideons, commandeur ter zee), II 319. Verjus (zie Vréjus). Vermeer (zie Meer, Van der). Verneuil (Joachim de St.-George, heer van), II 307, 308. Verver (Hendrik Klaasz., regent van Medemblik), 136; II50. Vervoorn (Jacob, regent van Gorkum), 40. Veth (Adriaan, secretaris, later raadpensionaris van Zeeland), 16, 21; II 28, 54, 97, 98, 116, 122, 125, 193, 203. „ (Jacob, regent van Middelburg), 50, 89; II 124,125. . (burgemeester van Middelburg), 54. Vianen, 129; II 88. Vicq (Francois de), 209. Vierssen (Ysbrant, gedeputeerde van Friesland ter StatenGeneraal), 318, 323, 400, 405. Vinck, 133. Visbeeck (Johannes\ II 446. Visscher (commissaris), II 670. Vivien (familie), II 521. „ (Anthonie —, heer van Buvigny), 1,3,286; 11231,520. I (mevrouw Anthonie —, geb. Anthonina van den Corput), 2, 142. i (Nicolaas, pensionaris van Dordrecht), 1, 182; II 54—56, 58- 60, 62, 63, 168, 197, 218, 220, 223, 224, 241, 246, 248, 251, 259, 270, 404, 416, 423,424, 508, 519, 520. 809 Vlaak, II 208, 209. Vlaanderen, 30, 173, 312; II 32, 37, 84, 87, 179, 180, 366, 396, 459, 468, 545, 616, 624, 672, 675. Vlaming (zie Oudshoorn). Vlieter (De), II 208. Vlissingen, 13, 50, 115, 117, 118, 275; II 29, 31, 32, 116, 121, 180, 181, 203, 404, 405. Vlooswijck (Cornelis van, regent van Amsterdam), 311; II 119, 420. „ (Nicolaas van —, heer van Papekop), II 119, 272, 453. Vlugh (David, schout-bij-nacht), II 665. Vogelsang (Pieter, pensionaris van Amsterdam, gezant naar Denemarken), 809. Vollenhoven, 110, 160. Voorn (fort), II 644. Voorne, 217. Voorschoten, II 91. Vos (Jan), II 385. W Vréjus (Louis de —, comte de Crécy, Fransch gezant naar Portugal, naar Duitschland), II 390, 391, 544, 549. Vries (Arnoud de), II 286. „ (David de), 324, 328, 330, 339, 344. „ (Johan de), 191; II 139, 166, 167, 286. Vriesen (Lucas, lid van den Raad van State voor Overijsel), 35, 36, 38, 39. Vrijbergen (Bonifacius van, gedeputeerde van Zeeland ter Staten-Generaal, gezant naar Brussel), 58; II 203, 204 405, 432, 433, 435, 612, 623, 662. Vrijmoeth, 3. W. Waal, H 84, 644. Waal (Anthonie de, lid van den Hoogen Raad), 221. „ (Jan de, burgemeester van Haarlem), 6. Waddinxveen, II 180. Waerden, Werden (Maria), II 80. Wagenaer (Johannes),-284; II 17, 63, 105, 167. Walcheren, II 624, 625, 673, 675, 676, 678, 682, 683. 810 Waldeck (George Frederik, graaf van), II 259, 260, 270, 307, 308. Walen (Balthasar), 284. Wapen van Vlissingen (schip), II 558. Warnerus (Levinus), II 25. Warten3leben (Chr. de), II 160. Wassenaer (C. van), 264. | (P. van), 231. „ (Arend van —, heer van Duivenvoorde), II308. - (Jacob van: zie Obdam). - (Jacob van — Duivenvoorde), JJ 308. Wassenburg (Petrus), 4. Wateringen, II 64. Waverans (Maarten), U 318, 319. Waveren (Anthony Oetgens van), 303, 304. , (Mevrouw Anthony Oetgens van —, geb. Anna Spiegel), 218. I (Jan Oetgens van), 217; H 504. Weede (Everard van — van Dijkveld, gedeputeerde van Utrecht ter Staten-Generaal), II415,606,607,688,690,697. Ween, 435. Weenen, 321, 396, 429, 431; II 173, 456, 546, 573. Weesp, 306. Wehlau, 322. Weichsel, 339, 344. Wel velde, 61. Wensveem, II 180, 181. Werff (Evert Jacobsz. van der, regent'van Medemblik), II 50. Werkendam (zie Wijngaarden). Wesel (J. van), 308. Weser, 375, 420; II 250. Westergo, TI 406, 409. ï (schip), II 681. Westfalen, II 274. West-Indië, II 593, 602. Westkappel, II 317, 688. Westminster, 80, 122, 207; II 25. Weyman (Daniël, gezant van Brandenburg), 411; II 33, 41, 42. 811 Wezel, 257, 288; II 155, 274, 540, 588. Whitehall, II 7, 287, 603. Wicquefort (Abraham de), 20, 307, 308, 335; II 41 120 144, 146, 147, 260, 298, 424, 456. WielÉrecht, II 190. Wielingen (de), II 671, 686, 690. Wieringen, II 79. Wight, II 345, 665. Wijnbergen (Pieter Klaesz., kapitein), II 684. Wijngaarden (Carel Oem van —, heer van Benthuvsen), II 262. * „ (Daniël van —, heer van Werkendam, lid van de Ridderschap van Holland*, II 262, 506, 607. , (Mevrouw Daniël van —, geb. Katharina van Zuidland), II 261. „ (Jacob Oem van —, heer van Benthuysen), II 262. Wildt (David de, secretaris van de admiraliteit van Amsterdam), II 81, 184, 305, 321, 330, 471, 655. » tJoD de, secretaris van de admiraliteit van Amsterdam) II 394. Wilhem (Maurits le Leu de), II 281. Willem (dienaar), 79. Williamson (Joseph), n 476. Willigen (Hendrik van, regent van Leiden), H 108. Willoughby (William), II 593. Wilmerdonck (Abraham), n 53. Wimmenum (zie Bouchorst). Windisgriitz (graaf van), II 534, 538. Windsor, II 480. Wirtz (Paulus, veldmaarschalk), 783; II 415 538 647 654, 697. ' ' Wismar, 296. With (Witte de, vice-admiraal), 48. Witsen (Cornelis, regent van Amsterdam), 268; II 243 244, 303. Witt (Adriaan, Arie de), 260, 284; II 17, 63, 65, 105 , (Agneta de), II 223, 423, 530, 691, 692. » (Andries de), 2; II 320. 812 Witt (Mevrouw Andries de —, geb. Elisabeth van den Honert), 2. , (Anna de), H 222, 530, 691. „ (Cornelis de, regent van Dordrecht, ruwaard van Putten enz.), 43, 55, 65, 148, 223, 253, 254, 258, 259, 312; II 18, 56, 60, 72, 74, 98, 99, 129, 139, 140, 166, 168, 189, 258, 293, 294, 313—315, 403, 415, 422, 507, 508, 607, 622, 656, 690. , (Mevrouw Corm&lis de geb. Maria van Berckel), 312; H 297. , (Gijsbert de), 158, 231. | (Jacob de, regent van Dordrecht, lid van de Rekenkamer van de domeinen van Holland), 5, 9, 24, 66, 139, 146, 147, 149, 153, 168, 173, 191, 222, 223, 257, 264, 283; II 320. „ (Jan Willemsz. de), 260. -. (Mevrouw Johan de —, geb. Wendela Bicker), 146, 151-153, 179, 218; II 109, 118, 222, 422. „ , Wit (Johan de, neef van den raadpensionaris), 260, 261, 283, 292, 293; II 137, 141, 165, 282, 371. „ (Johan de, zoon van Johan), II 530. „ , With (Johannes de), 177. , (Johanna de: zie Beveren, Mevrouw Jacob van). , (Lidia de: zie Ruysch, Mevrouw Cornelis). „ (Maria de: zie Hoeuft, Mevrouw Diederik). j (Maria de), II 691. „ Maria Elisabeth de: zie Limborg, Mevrouw Otto). Witte (Jacomina de), II 262. „ (Jan de), II 313. „ , H 203, 404. „ Water, H 219. Woensel (Johan van), 284; II 17. Woerden, II 79. Wolfenbüttel, H 449; zie ook op Brunswijk. Wolff (Jan van der, regent van Medemblik), II 50. Worcester, 52, 99. Workum, Woudrichem, 6. Wrangel (Charles Gustave, Zweedsch veldheer), II350,360. Wreich (Sigismund von, Brandenburgsch gezant in Denemarken), 408. 813 Y. York (zie Stuart). Ysbrants (Johan, gedeputeerde van Groningen ter StatenGeneraal), 239, 321; H 255, 388, 389, 390. Ysel, II 155, 438, 514, 547, 553, 627—629, 635, 639, 640 643, 644, 647, 648, 651, 653. Yselmonde, II 181, 182. Yselmuiden (Gerolf van), II 677. Yseloord, II 655. Z. Zaen (Willem van der, sehout-bij-nacht), II 316, 341. Zeebergen (Tielman), n 105. Zeeland, 11, 12, 16, 17, 20-22, 25 - 30, 50, 52-54, 58, 59 88, 93, 99, 100, 102, 103, 114, 119, 129, 131, 132, 159' 161-163, 173, 262, 285, 294, 314, 316, 343, 370; II 4, 6 7, 26—29, 31, 50, 51, 76, 98, 115, 116, 121—124 126' 159, 161, 162, 165, 190, 193, 194, 197, 199,201-204, 21l' 262, 263, 282, 291, 315, 317- 319, 321, 351, 361, 368, 403, 404, 417, 418, 434, 507, 513, 527, 532, 545, 616,625, 626, 652, 660, 662, 683, 686, 687, 689. Zeil, H 260, 261. Zevenbergen, 312, 332, 337, 401; II 25, 117. Zeven Provinciën (schip), II 282, 315, 326, 656, 675. Zeventer (Philip de Zoete de Lake de Villere, heer van) II 508. h Zevenwolden, n 406, 409. Zierikzee, 12-14, 24, 29, 49, 100, 115, 117, 118 263- II 30, 124, 203, 404. Zoet (Jan), II 426, 531. Zorgvliet, 237, 314. Zuiderkwartier, II 649. Zuiderzee, II 650. Zuid-Holland, H 91, 648. Zuidland, II 188. „ (Katharina van)N II 261. Zuidpolsbroek (zie Graeff, Cornelis en Pieter de). Zuilestein (Frederik Hendrik van Nassau, heer van), H 11. 814 Zuilichem (zie Huygens). Zutfen (stad), 61-63, 113; II 628, 643, 644. „ (kwartier), 161. Zwaluwe, 286; II 522. Zweden, 37, 49, 51, 52, 120, 162, 163, 168, 203, 239, 240, 243, 246, 247, 251, 279, 280, 282, 293—297, 299, 300, 302, 319, 321—334, 336—342, 344-350, 353—360, 362 - 365, 368—377, 379-396, 399 -404, 406-409, 411, 412, 415 - 447; II255,307,350-352, 355, 360, 361, 367—370, 378, 382, 388—390, 439, 442, 457—459, 461, 462—475, 481, 482, 485, 535, 542, 545, 556, 558, 560, 564, 570, 571, 573, 575, 580, 582, 587, 590, 607. „ (Christina, koningin van), 395. „ (Gustaaf Adolf, koning van), H 311. Zwijndrecht (zie Beveren, Jacoh van). Zwitserland, 91, 289; II 190. Zwolle, 32—34, 41, 42, 61, 64, 96, 104-112, 184, 185, 202, 213-215, 282; II 643. ADDENDA ET CORRIGENDA1). Over Latijnsche citaten (cf. deel I, Inleiding, blz. XVI): Ik dank het aan de belangstelling van dr. Rank, rector van het gymnasium te Gorkum, dat ik verscheidene der citaten in deel I thans beter kan thuis brengen dan toen ik dat deel publiceerde. Het lijkt mij wel de moeite waard de vindplaatsen, door dr. Rank opgegeven, met de emendaties, door hem aan de hand gedaan, hier mede te deelen: In deel I, blz. 31: lees voor pactum: partwm. blz. 45: „et quorum pars magna fui", naar Vergilius, Aeneis, II 6. blz. 46: „Laudatur ab his" enz.: Horatius, Sat. 1, 2, 11. blz. 114: „attari sacra fames": Vergilius, Aeneis, III 57. blz. 130, noot 2: lees voor Marcus Antonius: Marcus Aurelius. blz. 133: „non degeneris animi", herinnering aan Vergilius, Aeneis, IV 13. blz. 137: lees voor acrirnine: acumine. blz. 194: „quid distent aera lupinis": Horatius, Epist. I, 7, 23. blz. 196: lees voor I, 27 : 7, 7, 27. blz. 299: „cnoop in een bies", vertaling van Terentius, Andr. 5, 4, 38: „nodum in scirpo quaesio". 1) Zie voor verbetering in data: hiervóór blz. 701, noot, 1, blz. 711, noot 2 en 3, blz. 714, noot 1; cf. ook blz. 719, noot 2. 816 blz. 334: „sed omnes historici" enz.: Cicero, ad Attic. JJ 20. blz. 338: het is waarschijnlijk, dat voor croen: craen moet worden gelezen; de plaats bevat dan een aardige toespeling op de bekende Phaedrische fabel (V, 8) van het uittrekken van een ingezwolgen been uit de keel van den wolf. Van Beuningen heeft dan willen zeggen, dat de Staten met anderen in de Oostzee met beleid een heilzame operatie moesten doen. blz. 357: „latet hic anguis in herba": Vergilius, Bucolica 3, 93. blz. 377, noot 2, lees voor Adelphae 1, 98: Adelphi I, 2, 18. blz.432: „fortunam sequimur" enz.: Juvenalis X, 73 sq. De meeste citaten, die men in deel II zal aantreffen, zijn niet vindbaar. Behalve die op blz. 230 (waarvan ik de aanwijzing aan dr. Ter Haar dank) ontdekte dr. Rank nog de volgende: blz. 130: canis festinans enz.: cf. Phaedrus,< 125. blz. 526: odi ego servitutem — et angue'): cf. Horatius, Epistolae I, 17, 30. blz. 553: exerces pretiosa odia et constantia magno-): Ovidius, Heroïdes, VII, 47. blz.586: ex nihilo nihil fit: cf. Lucretius de Rer. Nat. I, 156, 205, en II, 287. De door Anna de Witt (blz. 244) genoemde „Madame Dover en milde", die gestorven was, is mevrouw Hoogersmilde, de vrouw van jhr. Michiel Pauw, heer van Oosterwijk, en na den dood van zijn vader beleend met Hoogersmilde. Haar familienaam is Anna Maria Fassin. Zij stierf in April 1665 (zie Adelsarchief 1900). In het Luyboekje 1) Aldus in plaats van „angus". 2) Aldus in plaats van „magna", dat geen zin geeft. 817 van de Groote Kerk (G. A,, Den Haag) vindt men op 30 April 1665: „Den 30e twee poose over de vrouwe van Hoogensmilder by 't Bos". „Den Antinomio" in Zoet's brief van 27 Juli 1668 (blz. 428). Hierover deelde Dr. C. Hoitsema, Rijks-muntmeester, door bemiddeling van Dr. Bannier mij mede: „De regel zal wel moeten luiden: „Het gouwd, door den antimonio gefyneert". Een bekende zuivering van goud, gelegeerd met andere metalen, was die door een behandeling met zwavelantimonium (spiesglans)". Ook de heer Van Kerkwijk wees mij op deze mogelijkheid. Ik acht haar inderdaad zeer waarschijnlijk en natuurlijk ook zeer goed mogelijk, dat Zoet, die „Antinomio" schrijft, zich verschreven heeft. De blz. 636—-638 medegedeelde brief van Johan de Witt is thans, naar de tegenwoordige eigenaar, mr. F. H. baron de Vos van Steenwijk, mij mededeelt, in het archief van Abbenbroeck (op huize Windesheim) niet te vinden. In de verzameling der minuut-resolutien enz. ») trof ik den volgenden karakteristieken brief van De Witt, blijkbaar geadresseerd aan den gouverneur der Zuidelijke Nederlanden of aan een Spaansch minister, aan. Ik acht hem zóó opmerkelijk, dat ik niet kan nalaten hem hier nog mede te deelen, in het midden latende, of De Witt den brief voor zich zelf dan wel voor een ander (misschien zijn vader?) heeft gesteld, en ook, of de brief is afgezonden; hij is uit Maart 1661, de dag is niet ingevuld: „Monsieur, J'aurois bien souhaitté qu'il ne me fust pas donné subject d'interpeller Vostre Excellenee en ses hautes et sérieuses occupations; aussy 1'ay je différé tant qu'il y a eu la moindre apparence que l'on m'auroit suppédité ce que l'on m'avoit promis pour ma satisfaotion, et pour m'en pouvoir dispenser; mais puisqu'il y a desja plus de deux ans que monsieur Tambassadeur Gamarra m'a faict i} Zie hiervóór, blz. VI, noot 3. Deze brief: Holland 2672. 818 faire une proposition qui m'apprist qu'il n'avoit pas telle opinion de moy que j'avois bien soubaitté, et que je croyois que mes actions passées et ma facon de vivre le luy avoient peu donner, y adjoutant que c'estoit par ordre du Roy, son Maistre, et de Vostre Excellenee, qu'il me fist ce compliment, je 1'ay prié trés instamment de vouloir mander la vérité du passé k Vostre Excellenee, en luy faisant cognoistre combien j'estois esloigné de 1'humeur qu'il sembloit avoir présupposé en moy, et de me remettre paraprès en main des preuves authentyeques pour me faire voir qu'il avoit satefaict a cette mienne prière et que Vostre Excellenee estoit plainement imformée de mon intégrité; ce que n'ayant peu obtenir jusqu'a" présent, je me trouve obligé malgré moy de vous en mander moy mesme le détail pour ma satesfaction et pour ma décharge, scavoir qu'il est arrivé au mois de juin de 1'an 1658 que monsieur 1'ambassadeur susdict — m'ayant préallablement donné une visite et en icelle faict de remercimens sur ce que j'aurois contribué cy devant k 1'avancement de la paix entre Sa Maj esté Catholycque et eet Estat — m'a faict offrir par le Sr. Richard, secrétaire de 1'ambassade, au nom de Sa Majesté et m'a voulu laisser entre les mains une lettre d'eschange ou assignation de vingt et cinq mille francqs st payer par feu Jean Coymans, marchand dans la ville d'Amstelredam, y adjoutant qu'il en attendoit encore une autre de pareille somme, laquelle il me viendroit offrir de mesme au premier jour. Cette action n'a pas laissé de me surprendre, d'autant que j'ay toujours esté de cette opinion qu'un honest homme ne pouvoit pancher il donner les mains a une telle proposition, sans faire tort k sa patrie et sans chocquer sa propre conscience; c'est pourquoy je prie Vostre Excellenee de me vouloir faire la justice de croire que, comme j'ay toujours eu en desdain et en horreur ceux qui se pouvoient. abandonner k des telles imfirmités, aussy ne les pourray je jamais souffrir dans les miens et moins encore m'y abandonner moy mesme. Mais quand au subject ou plu'stost le prétexte dont on s'est voulu servir en ceste rencontre, scavoir 1'avancement de la paix, et que l'on m'a voulu accroire que j'y aurois contribué, j'ay bien voulu asseurer Vostre 819 Excellenee, ainsy que je fais par ces présentes, que, quoyque je me suis toujours estimé trop peu et trés incapable d'y rien contribuer, j'en ay pourtant toujours eu autant d'inclination et autant de volonté que le plus zéleux de ceux qui en ont eu le pouvoir et la capacité, mais ce n'a jamais procédé d'aucun autre principe que de ce que j'ay toujours eu ceste ferme créance que c'estoit pour le bien de ma patrie, comme aussy c'est ceste mesme créance qui me fera toujours faire des voeux pour la continuation de ladicte paix et pour 1'accroissement de la bonne intelligence entre Sa Maj esté et eest Estat, a quoy je n'ay jamais manqué et ne manqueray aussy a, 1'advenir d'exborter tous ceux que je croiray y pouvoir contribuer quelque chose, non plus qu'il demeurer, Monsieur, etc." De volgende drukfouten, heb ik opgemerkt in deel II: Blz. 27, noot 5, staat: Arnorer, lees: Armorer. Bik - 77, regel 15 van boven, staat: Schijver, lees: Sehrifëer. Blz. 91, noot 3 aan het einde, staat: den ^0en, lees: den8ei>. Blz. 121, noot 3, staat: hriefje, lees: briefje. Blz. 419, regel 3 van beneden, staat: 1661, lees: 1668. Blz. 436, noot 3, staat: Montpouillon, lees: MontpouillattA'ï Blz. 449, noot 3, aan het slot, staat: 18 Mei, lees: 14 Mei. Blz. 654, noot 2. Deze noot is een lapsus. Zij moet luiden: Bedoeld is de majoor Timan Johan Lintelo uit het regiment van Ignatius Kingma. INHOUD. Inleiding blz. v. Hoofdstuk Hl. Van verschillende personen (1660—1667) . „ 1. Hoofdstuk IV. Van verschillende personen (1667—1672) „ 387. Register der brieven op de namen der adressanten „ 699. Chronologisch register n 728. Register van eigennamen „ 757. Addenda et Corrigenda - 815. ra 3: hu