É DIPLOMATIEKE BETREKKINGEN TUSSCHEN SPANJE EN DE REPUBLIEK DER VEREENIGDE NEDERLANDEN 1678-1684 DIPLOMATIEKE BETREKKINGEN \ V TUSSCHEN SPANJE EN DE REPUBLIEK DER VEREENIGDE NEDERLANDEN; 1678-1684 PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE NEDERLANDSCHE LETTEREN, AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Dr. J. M. JANSE, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE, VOOR DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 11 JUNI 1915, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR SOPHIE, WILHELMA.ALBERTINE DROSSAERS, GEBOREN TE TETERINGEN 's-gravenhage MARTINUS NIJHOFF 1915 Gaarne maak ik gebruik van de gelegenheid, die de voltooiing van dit proefschrift mij biedt, om U allen, Hoogleeraren der Litterarische Faculteit, die tot mijn wetenschappelijke vorming hebt bijgedragen, dank te brengen voor alles, wat ik van uw onderricht genoten heb. Hoe gaarne zou ik begonnen zijn met hem, die mijn promotor had zullen zijn, hier mijn groote erkentelijkheid te betuigen voor ■olies, wat ik aan hem te danken heb. Zijn hartelijke belangstelling in alles, ook al hadden we Leiden verlaten, zijn moreele steun bij het werk, waarbij zijn paedagogische gaven zoo tot haar recht kwamen, zijn bereidwilligheid altijd om te helpen en te raden, zullen mij steeds in de herinnering blijven. En al heeft Professor Bussemaker van dit proefschrift geen letter meer op papier gezien, hij deed mij het onderwerp aan de hand, wekte er mijn belangstelling voor op en hielp mij bij het bijeenzoeken van bronnen en literatuur. Dat Gij, Hooggeleerde Blok, dadelijk genegen waart zijn werk als promotor over te nemen (een niet aangename taak, al liet %ij dat niet blijken), heb ik zeer op prijs gesteld ; dank zij uwe bereidwilligheid, heeft het schrijven van dit boekje geen langdurige vertraging ondervonden, daar ben ik u dankbaar voor. Niet gaarne zou ik eindigen zonder ook U, Hooggeleerde Bolland, mijn dank te betuigen voor alles, wat uw colleges mij voor mijn leven gegeven hebben. Ten slotte een woord van dank aan de beambten van de archieven hier te lande en te Brussel voor de mij verleende hulp. cNaa mijn Moeder en Jian de .Nagedachtenis van mijn Vader GEDRUKT BIJ H. J. VAN DE GARDE & CO. , ZALT-BOMMEL. VOORREDE. Oppervlakkig en uit een ethisch standpunt beschouwd, is de houding van de Republiek tegenover zijn bondgenoot Spanje in de jaren 1678—1684 niet in den haak. Spanje was aangevallen en moest dus volgens het tractaat van 1673 door de Republiek geholpen worden. Dat Spanje ten slotte degene was geweest, die den oorlog verklaard had en niet Frankrijk, was na het voorgevallene slechts een kwestie van vorm, die de kern der zaak niet raakte en dus de Republiek niet van haar verplichting ontsloeg. De opvatting der Spanjaarden zelf, met name van den gezant Castel Moncayo en den eersten minister Medina Celi, dat de hulp, door Spanje in 1673 aan de Republiek bewezen, een weldaad was geweest, die tot dankbaarheid behoorde te stemmen — alsof Spanje geen belang had gehad bij een strijd tegen Frankrijk in en om de Nederlanden —, kan buiten beschouwing blijven. Wel wordt algemeen in de houding van Engeland en van den keizer voor die tekortkoming der Republiek de rechtvaardiging gezocht — en gevonden — maar het leek mij toch de moeite waard eens te zien, hoe het met Spanje zelf stond, of en in hoeverre het zelf schuld had aan die huiverigheid der Republiek om haar verplichtingen na te komen, waarop het aanspraak maken kon en vooral, hoe Spanje zelf over de Republiek oordeelde. Spanje is hier dus hoofdzaak en staat daarom op den voorgrond ; en mocht het daar nu en dan wel eens van verdrongen zijn, dan is dat het gevolg van Spanje's houding, die uit den aard der zaak passief, hoogstens negatief was, een houding, die het gevolg was van den toestand van algemeen verval, waarom ik het niet buiten verhouding heb gevonden, daaraan een geheel hoofdstuk te wijden. Voor de diplomatieke geschiedenis dezer jaren, gaf de Spaansche üteratuur mij nagenoeg niets; oppervlakkig en slecht op de hoogte, laat zij het bij een simpele constateering van het feit, dat alle bondgenooten Spanje in den steek heten; Maura Gamazo, die in dat opzicht veel meer belooft, is met zijn boek: Carlos II y su corte helaas nog niet verder dan 1669. Ik was dus op de bronnen aangewezen, die voor mijn doel, behalve in een enkel opzicht, wel voldoende waren. De voor- X VOORREDE. naamste Hollandsche bron was het Verbaal van den gezant Koenraad van Heemskerk (afgekort V.), een man met een practisch en helder, hoewel niet diepgaand verstand, wien, als Amsterdammer, vooral handelszaken ter harte gingen; hij had veel geduld en kon met de Spanjaarden goed omgaan. Toch zijn zijn brieven niet in alle opzichten bevredigend. De zeer aristocratische regeeringskringen waren moeilijk toegankelijk en Heemskerk was geen d'Avaux, noch de Spanjaarden, bij wie schuwheid voor vreemdelingen een veel voorkomende eigenschap was, Hollanders. Daarom zijn zijn berichten altijd zeer algemeen en blijven de personen in het duister. Behalve het Verbaal, gebruikte ik op het Rijksarchief de brieven uit Spanje (afgekort M. S.), waaronder behalve die van Heemskerk, die der verschillende consuls in Spanje en die van den resident Sasburch te Brussel, en overigens de resoluties der Staten-Generaal en de brieven der verschillende Hollandsche gezanten, vooral die te Londen. Beter dan het Verbaal voldeden mij de correspondenties op het Rijksarchief te Brussel (Secrétairerie d'Etat et de Guerre), waar het zoeken mij door Bussemakers Verslag zeer gemakkelijk werd gemaakt. De briefwisseling tusschen den gezant in den Haag en den gouverneur der Nederlanden onderling, van ieder met den koning en van den Prins met de Grana, gaven mij het verlangde oordeel van Spanjaarden over de Republiek niet alleen, maar ook hier en daar over hun eigen regeering. Het waren natuurlijk slechts de minuten der brieven, behalve die van den koning, die schaarsch en onbelangrijk zijn, en behalve die tusschen de Grana en Castel Moncayo gewisseld. Het hatelijke was, dat nu en dan slechts het begeleidend schrijven te vinden was: „uit bijgaande stukken zal U M. zien wat er sinds .... gebeurd is." Dat bezwaar daargelaten, heb ik ze met veel genoegen doorgelezen, niet het minst, omdat ze op hun manier de werkzaamheid van den Prins in deze jaren, de moeilijkste misschien van zijn leven, toelichten. Dat een bezoek aan Madrid of Simancas de moeite geloond zou hebben, geloof ik, na lezing van Bussemakers Verslag.geenszins. Hij geeft dan ook den raad, de betrekkingen tusschen Spanje en de Republiek niet daar te bestudeeren, maar te Brussel, waar de papieren, die te Simancas ontbreken, in minuut vorm aanwezig zijn, en die, waarvan Simancas de minuten bezit, in originali. Dien raad heb ik opgevolgd. HOOFDSTUK I. T~>„ JL»ü 1UHS1AND IN SPANJE. De vrede van Nijmegen maakte een einde aan den oorlog, die, oorspronkelijk door Lodewijk XIV tegen de Republiek gericht, ten slotte voornamelijk Spanje trof, een gang van zaken, die zich ook in den vrede afspiegelde: ongeschonden kwam de Republiek uit den strijd te voorschijn, Spanje werd het kind van de rekening. Toen het met de voorbarige verdeelingsplannen der Spaansche erfenis tusschen Lodewijk en Leopold niet best wilde vlotten en ten slotte de alliantie, die de keizer in Augustus 1673 met Spanje en de Republiek sloot, een eind maakte aan een verhouding, die nooit intiem was geweest1), was Lodewijk Spanjes oorlogsverklaring in October van datzelfde jaar niet onaangenaam. Hij kreeg daardoor de gelegenheid, zich, al was het dan ook als veroveraar in plaats van als erfgenaam, vast een deel der nalatenschap te verzekeren en in voortzetting van de resultaten, bij de vredesverdragen van 1659 en 1669 verkregen, het werk der beveiliging van Parijs door afronding en vooral uitbreiding der Noord- en Oostgrens weer een stap nader tot de voltooiing te brengen. Dat gebeurde dan ook met de aanwinst van St. Omer, Aire, Yperen, Cambray met Cambrésis, Valenciennes, Condé, Bouchain, Bouvay en Maubeuge voor het Noorden en van FrancheComté voor het Oosten. *) Zie Legrelle: Succession d'Espagne, I. 2 DE TOESTAND IN SPANJE. De moeilijkheid was, dat iedere nieuwe verovering een nieuwere scheen noodig te maken, ter volmaking of beveiliging der vorige. Hoe aanzienlijk de noordelijke vestinggordel ook was, er ontbrak nog een belangrijk punt aan, en wel Luxemburg, belangrijk niet alleen als dekking van het met geweld in bezit genomen Lotharingen maar meer nog als verbinding tusschen de Spaansche Nederlanden en het Rijk. Naar Luxemburg gaat dus nu Lodewijks streven uit en om Luxemburg concentreert zich de strijd in de komende jaren, al noemt Lodewijk het voorloopig niet en al gaat hij langs vele omwegen op zijn doel af. Het ongelukkige Spanje werd met een nieuwen rooftocht bedreigd, en het is van belang te weten, in hoeverre het in staat was het hoofd te bieden aan de rivale, die geen rivale meer was, want met den vrede der Pyreneeën, het „monumento de nuestra decadencia" 1), nam Frankrijk definitief den voorrang in en sinds dien bestond voor Spanje de rivaliteit in het machteloos toezien op het inpalmen van zijn gebied door Lodewijk. Dat Spanje het zoo treurig moest afleggen, was een gevolg: van die „decadencia", die noodzakelijk op het hoogtepunt moest volgen; niet noodzakelijk was het, dat die zoo om zich heen greep en alles aantastte, zooals gebeurde; daartoe werkte een samenloop van omstandigheden mee. Spanje had onder Karei V en Philips II ver boven zijn krachten geleefd en Philips had de regeering nog zwaarder met schulden belast nagelaten dan hij haar had ontvangen. Dat Spanje die financieele uitputting na honderd jaar nog^ niet te boven was, maar integendeel tot steeds dieper verval was geraakt, zoodat industrie en handel in handen van vreemdelingen waren overgegaan, de landbouw verwaarloosd, er bij, *) G. Maura Gamazo: Carlos II y su corte. Madrid, 1911. T. I. pag. 29. DE TOESTAND IN SPANJE. 3 gebrek aan geld van zee- of landmacht nauwelijks meer gesproken kon worden, de bevolking in armoede verkeerde en gedemoraliseerd was, de adel en alles wat zich met de regeering bemoeide corrupt, dat was, behalve van de nog steeds voortdurende oorlogen, de schuld van het Spaansche volkskarakter, waarvan de sléchte eigenschappen door het bezit van Amerika nog werden verscherpt, van de groote fouten op economisch gebied door de regeering begaan, van de geestelijkheid en van het absolutisme. Het was een volk van grand seigneurs, belust op avonturen, verzot op schouwtooneelen van allerlei aard, gesteld op luxe») en met de zorgeloosheid, die soms voortkomt uit een overtuigd geloof; tegenslagen op politiek, economisch of militair gebied, het waren voor hen alk slechts beproevingen hun als uitverkoren volk opgelegd, waarbij de Voorzienigheid de Protestantsche naties gebruikte alswerktuigen,maardiezij,geloovige Spanjaarden, voorbestemd waxen alle te overwinnen.2) „Uijt een chimerique opgevatte grandessa" leefden zij van deneenen dag in den anderen zonder aan een toekomst te denken. Evenwel, dat was een dure levenswijs en de kostbare inrichtingen bezwaarden de kapitalen. Daarin voorzag „de cunstwelke door goede ofte quade .... „dat yemand die maer eenighsints in de werelt wil leven ende onder menschen pretendeert om te gaan, het sigh soude schamen minder meubelen als tappissenjen des winters, ende des somers goede schilderijen in sijn appartementen te hebben : ende so vorders de vrouwen die alles apart hebben nae advenant, werdende hier bij nae geen vrouwen van eenigh fatsoen gevonden welke geen stoel met vier dragers van den morgen tot den avond tot haer dienst ghereet heeft staen". Heemskerk aan den Prins. 14 Augustus. 1681 V. I. nr. 271. *) G. Maura Gamazo, pag. 22. Presidió la mentalidad del espafiol cortesano hasta muy entrado el siglo XVII, no el parecer falible, inseguro de su propia consistencia, sino el sentimiento congenito, heredado de los mayores, tenaz y ciego como el instinto, segun el cual Espana, genuina defensora de la fe catolica y nacion predilecta de Dios, prevaleceria, al cabo, contra todos sus enemigos. ....; adversidades policitas, apremios economicos, desastres militares, eran el cnsol de los elegidos, pues solo para templarles, castigando sus pecados, valiase la drovidenoa de las naciones protestantes condenadas a indefectible total ruina. 4 DE TOESTAND IN SPANJE. middelen het nodighe soeckt machtigh te werden tgeen oorsaeck is van een venale justitie ende corruptibel gesagh, synde deze ende diergelijke onbehoorlijkheden tot sulcken hooghte uytgewassen dat men sonder dese natie ongelijk te doen wel magh twijffelen offer met de lanttern van Diogenes menschen (dat sijn eerlijke luiden die occasie hebben om geit door reght ofte onreght bijeen te schrapen sulx echter laten) souden gevonden werden. Ik gelove van jae, maar seer weinige." *) Tot hun degeneratie werkte het bezit van Amerika niet weinig mee ;toen het goud begon toe te stroomen, zagen zij de noodzakelijkheid van werken heelemaal niet meer in; zij waren binnen en werden parvenus; het gaf voedsel aan de zucht tot avonturen zoowel als aan hebzucht en weelde en maakte de Spanjaarden tegelijk heroën en bandieten. *) En toch hadden zij inzicht en middelen genoeg om de monarchie te doen herleven, als ze maar gewild hadden. Maarzij waren niet in staat om te willen omdat zij niet eensgezind waren, bedorven door een wanbestuur, geruineerd door belastingen, niet geschikt tot werken, in één woord gedemoraliseerd. *) Kwam er al eens iemand met een plan tot hervorming, dan zag men op tegen de moeite en stopte het in den doofpot. Geldgebrek en dweperij brachten de Spaansche regeering tot de meest verderfelijke besluiten, die fnuikend moesten zijn voor het economische leven. Onder de maatregelen die voor de Spaansche industrie doodend zouden worden moet in de eerste plaats genoemd worden, het steeds hooger opschroeven der belastingen, reeds onder Philips II begonnen. Concurrentie met *) Heemskerk, ibid. *) J. J. Morato: Notas para la historia de los modos de produccion en Espafia, p. 107. Zie ook W. Havemann: Darstellungen aus der inneren Geschichte Spaniens. Göttingen, 1856. p. 381. *) Zie J. Juderias: Espafia en tiempo de Carlos II el hechizado. Madrid, 1912. p. 109. DE TOESTAND IN SPANJE. 5 het buitenland werd daardoor onmogelijk gemaakt. De zwaarste en meest gehate belasting was de „alcabala", die 10, later 14 % eischte van de waarde van alles wat verkocht werd en iederen keer dat het verkocht werd. Ten slotte verbood hij den uitvoer om stijging in prijs tegen te houden. Niet minder zwaar werd de industrie getroffen door de verdrijving der Mooren onder Philips III, waardoor Spanje zijn beste werkkrachten verloor; met de Mooren verdween de zijdeindustrie ; Sevüla, dat 16000 weverijen bezat, behield er nog 300; van de 50 wolfabrieken te Toledo bleven er 13 over.*) De emigratie naar Amerika was een andere factor, die de bevolking sterk deed afnemen: wie niet, geïnspireerd door den geest des vleesches, in een klooster ging, voor velen het eenige middel om te kunnen bestaan, emigreerde, maar ook de ondernemendsten en werkwilligen. Wie moest in dat tekort aan arbeiders voorzien? De middenklasse, de talrijkste, werd gevormd door de „hidalgos", wier aantal zoo niet onbegrensd, dan toch weinig minder aanzienlijk was. De waardigheid was koop- of liever verkoopbaar en het was voor de met schuld beladen regeeringen een van de vele bedenkelijke middelen om aan geld te komen. De echte, die het door geboorte waren, waren doodarm: type Spaansche Brabander; de tweede soort, de „hidalgos de privilegio", waren zij, die, zoo gauw ze zich de weelde konden veroorloven, zich den titel ,Don' aanschaften. Ze betaalden dan geen belasting en konden niet wegens schuld gevangen genomen worden, twee onmisbare privileges in Spanje; maar handel en industrie waren verder voor hen uitgesloten als middelen van bestaan; zij zouden er hun wapen door verliezen, belasting moeten betalen en den schoonen titel moeten ruilen tegen dien van „pechero" (belastingplichtige), die een scheldnaam geworden was; bovendien zouden zij er hun ') Morato, p. 133. 6 DE TOESTAND IN SPANJE. politieke rechten mede kwijt zijn. Zoo werd de ledigheid van regeeringswege krachtig aangemoedigd.l) Waren de Spaansche werkwilligen ver te zoeken, de vreemdelingen stonden klaar om in te vallen. Duitschers, Vlamingen, Engelschen, Genueezen, Italianen, Portugeezen en Franschen, in één woord alle volken van Europa verrijkten zich ten koste van Spanje; van de minste bedrijven tot de grootste handels- en bankzaken was alles, wat verdienste beteekende maar arbeid vereischte, in handen van vreemdelingen. *) Philips IV had dat euvel nog in de hand gewerkt door katholieke vreemdelingen naar het land te lokken door hun zes jaar vrijstelling van de alcabala te beloven. *) Ook Carlos II deed een poging tot herstel en vaardigde een pragmaticauit, waarin hij zeide, dat hij, gehoord hebbende, dat verschillende takken van industrie gehouden werden in strijd té zijn met de „nobleza" der hidalgos van den bloede, verzekerde dat dat niet zoo was, mits ze werkgevers bleven. *) Tevens bemoeilijkte hij den invoer van vreemde manufacturen door in 1683 te bepalen, dat die geheel volgens de in Spanje heerschende voorschriften gemaakt moesten zijn,5) (die voor- *) Zie Juderias, p. 146 en Havemann, p. 283. *) Zie Juderias, p. 110 en Marquis de Villars: Mémoires de la Cour d'Espagne de 1679 a 1681, publiés et annotés par M. A. Morel Fatio. Paris, 1893. p. 6. (de V. was de Fransche gezant te Madrid 1679—1682). ') Morato, p. 137. Havemann, p. 386. *) Morato, p. 139. 6) Heemskerk aan H. H. M., 12 April en 14 October 1683. V. III, nrs. 73 en 206. Deze maatregel trof in het bijzonder de Haarlemsche stoffen en Leidsche lakens; als er uitvoering aan werd gegeven, kon Vs der Staatsche ingezetenen wel „opkramen" en naar hun vaderland terugkeeren; voor hun handel op Spanje en W. I. zou het doodelijk zijn, schreef de gezant; hij protesteerde heftig; het streed tegen de tractaten, die vrijen handel toezegden, en zou alle handel vernietigen. Hij verwachtte evenwel van zijn verzet niet meer succes dan uitstel. 14 October moest hij dan ook reeds verslag uitbrengen van de eerste executie: 16 stukken Amsterdamsche felpen (stukken fluweel) waren in beslag genomen, waarvan er 15 bij gratie werden teruggegeven op voorwaarde dat ze zoo gauw mogelijk uit Spanje verwijderd zouden worden, het 16e zou in het openbaar verbrand worden. DE TOESTAND IN SPANJE. 7 schriften dateerden van Philips II). Het hielp niets; bij Carlos' dood kon de toestand niet erger zijn dan hij was. Steeds probeerde men het in Spanje met het weren van vreemde producten, nooit zocht men de oorzaken van het verval in de inheemsche fouten en gebreken. Met de industrie verdween de handel en ook hier deed de invloed van Amerika zich, hoewel op een andere manier, gelden; in hun toestand van rentenier zagen de Spanjaarden met vreugde de vreemde fabrikaten binnenstroomen, maar begrepen niet, dat daardoor de Amerikaansche schatten het land even vlug verlieten, als ze er gekomen waren, en dat zij commissionnairs werden voor Engelschen, Hollanders e. a.1) Aan de vraag in de koloniën konden de Spanjaarden, die er het monopolie hadden, niet voldoen, ze moesten zich eerst bij de vreemdelingen van alles voorzien, en behielden zoo doende slechts den doorvoer. *) Natuurlijk maakten anderen ook hier een ruim gebruik van de gelegenheid en dreven een reusachtigen smokkelhandel, begunstigd door de inboorlingen, die bij hen, voornamelijk weer Engelschen en Hollanders, goedkooper gerecht konden en hun indigo, boomwol, leer en wol in ruil Met „energique expressies" bracht hij in December van hetzelfde jaar den eersten minister onder het oog, dat 's konings beide gronden, waarop deze bij zijn besluit bleef: dat de andere naties zich niet verzetten en dat geen tractaat vreemdelingen bevoorrechtte boven de eigen naturellen, geen steek hielden; omdat nt de Fransen e en de Engelsche gezant beide verjaagd waren en omdat ieder artikel van de tractaten van marine met de Hanzesteden en de Republiek aangegaan, een bevoorrechting voor hen was, omdat die de bedoeling hadden, Spanje nog eenigen passie ven handel te doen behouden nu er van actieven eenmaal geen sprake meer was; de tractaten waren een uitnoodiging aan de vreemdelingen. Maar juist de eerste minister was de grootste voorstander van het plan; simpele representaties zouden niet helpen en meer vigeur was noodig (Miss. van 23 December. V. III nr. 268). Dringender zaken deden de kwestie voortoopig van de baan raken. *) Zie de Vülars, p. 50. *) La pauvreté des marchands et la grandeur des droits, augmentés par le changement de monnoie, fit douter durant quelque temps qu'elle (la flotte) put partir; mais enfin elle sortit de la baie de Cadix le 12 JuiUet, trés chargée de marchandises étrangères. (Villars, p. 171). 8 DE TOESTAND IN SPANJE. gaven, artikelen, die de Spanjaarden, verblind door het goud, niet schenen te zien. *) Er waren er wel, die den toestand goed inzagen en de juiste middelen tot verbetering aangaven, maar met aanhoudenden angst, republikein en ketter genoemd te zullen worden. Zoo raadde Emanuel de Lira, gewezen gezant in den Haag, in 1692 den koning aan voor de koloniale politiek de Hollanders als voorbeeld te nemen, te Sevilla of Cadix een handelscompagnie op te richten en alle bevriende naties door voordeden tot deelname op te wekken; maar dan moest het ook uit zijn met alle belemmeringen door de Inquisitie aan joden en protestanten in den weg gelegd. De Lira's vrees bleek gerechtvaardigd, men wilde er niet van weten.2) Wat de verdrijving der Mooren voor de industrie was geweest, werd ze ook voor den landbouw; het rijke en vruchtbare Zuiden werd erdoor geruineerd. En waar landbouw en industrie beide de lasten van ondervonden, dat waren de slechte, of liever het gebrek aan verkeerswegen, terwijl bovendien het vervoer, voor zoover het nog bestond, door grenstollen werd bezwaard. De enorme uitgestrektheid grond in de doode hand en het majoratensysteem deden het overige om een bloeienden landbouw onmogelijk te maken. In industrie, handel en landbouw verlamd door belastingen, niet opgewassen tegen concurrentie van buiten, verstoken van de voordeden van zijn koloniaal bezit en belemmerd in zijn binnenlandschen handel, moest het Spaansche volk wel in een ellendigen toestand geraken, die steeds erger werd en onder Carlos II nog slechts een „prolongada agonia"3) genoemd kon worden. Niet het volk ./as de hoofdschuldige maar de regeering, die het zoover had laten ') Zie Havemann, p. 382, 396. 2) Havemann. p. 361. 3) A. Canovas del Castillo; Bosqueijo Histofico. Prologo p. XI. DE TOESTAND IN SPANJE. 9" komen en nu niet meer te excuseeren was met de schijnbare onmogelijkheid van herstel; de regeering, waarvan het volk volkomen was uitgesloten. Wat zou er bij den armen „pechero" zijn omgegaan, als hij begrepen had, wat er van zijn geld terecht kwam en hoe ermee word omgegaan! Ongeveer 20 % bereikte de schatkist, het overige bleef hangen bij een leger van beambten, volgens den een 80-, volgens een ander 100.000 man sterk en allen frauduleus. Het fraudeeren heerschte zoo algemeen, dat het niemand in het hoofd opkwam, daarin verbetering te brengen; het scheen een eerlijk middel van bestaan geworden te zijn. *) Toch bedroegen de inkomsten der regeering jaarlijks 36 mülioen dukaten, maar s/3 ervan was doorgaans verpand en voor het overige was door geen schatkist te voldoen aan de eischen, die er in Spanje aan werden gesteld. Iedereen teerde er op, hetzij door fraude, hetzij door er traktementen uit te trekken; ging men van een betrekking óver in een andere, dan behield men de inkomsten der vorige, zoodat er waren, die voor vier of vijf ambten betaald werden, die ze niet meer bekleedden; eenmaal uitgekeerde pensioenen bleven gewoonlijk bestaan. Het stelsel van den valido of privado, den almachtigen gunsteling en eersten minister, door Philips III in zwang gebracht en de geheele 17e eeuw in zwang gebleven, hoe gehaat het ook was geworden, bracht ook zijn financieele bezwaren mee. De valido was alleenheerscher, maar, om het te blijven, moest hij dikwijls zijn toevlucht nemen tot mercedes ter belooning of omkooping — het verschil is niet groot — betaald uit de koninklijke schatkist. Heemskerk schat het bedrag, door den koning aan l) Vülars, p 10: Cest un emploi que de frauder les droits du Roi a Madrid, a Cadix et dans les autres villes. Une partie de 1'Espagne vit de ce commerce; 1'antre vit c. a. d. vote, dans les emplois de finance ou de justice et le reste meurt de faim. Zie ook Heemskerk aan den Prins. V. nr. 271. 10 DE TOESTAND IN SPANJE. mercedes, pensioenen en andere beneficies betaald, op een millioen pistolen; „enfin 't is miserabel gestelt, een yder pluct als hij kans siet ende het gemeen moet sigh selven redden." *) Ook het Hof had veel geld noodig;a) 14 000 uitkeeringen werden dagelijks gedaan aan het personeel of ook wel niet gedaan; dikwijls waren de lagere bedienden slechts met dreigementen te houden, omdat ze niet betaald werden; het decorum beantwoordde niet aan den grooten opzet. „La faim est jusques dans le Palais" schrijft Mme de Villars en eenige leden van het vrouwelijk personeel hadden haar verteld, dat ze in langen tijd geen brood of vleesch hadden gezien. *) Toen koning en koningin na Paschen 1680 een maand naar Aranjuez wilden gaan—een gewoonte onder Philips II ingesteld en waarvan niet mocht worden afgeweken, evenmin als van het gaan naar het Escuriaal in het najaar — moest daarvan worden afgezien onder voorwendsel van heerschende besmettelijke ziekte, in waarheid omdat er geen geld was. Reikhalzend werd altijd uitgezien naar de komst van vloot en gaJJüoenen uit Amerika *) maar het hielp nooit voor langen tijd; het grootste deel van den buit was meestal „geëngageerd" en het overige was een druppel in een woestijn. In het najaar van 1679 verslond 's konings huwelijk alles wat binnenkwam; daarvóór konden de preparatieven voor de feestelijkheden geen voortgang hebben, maar toen de gaüioenen kwamen met 22 millioen — waarvan de koning evenwel maar 900 000 ducaten kreeg, wegens betalingen in Indië gedaan — en de tijding er was, dat de vloot binnen een maand zou binneriloopen, waren *) Heemskerk, ibid. ») M. Lafuente, Hist. General de Espafia, T. XVII p. 187 noot 1, geeft een staat van de uitgaven en inkomsten van de Real Casa over het jaar 1674. *) Lettres de Mme. de Villars. Amsterdam, r7<5o. p. 220. 4) De vloot gaat, vergezeld van twee koninklijke gallioenen, naar Vera-Cruz, waar de Mexicanen zich dan van alles komen voorzien; ze büjft twaalf tot veertien maan- DE TOESTAND IN SPANJE. II 'skonings zaken weer „un peu rétablies", want nu zou hij weer voorschotten kunnen krijgen van de belastingpachters.x) Twee maanden later was het geld van vloot en gallioenen beide „sur ses fins."2) Crediet hadden koning, koningin noch eerste niinister; het was een geheim, dat de anders altijd voorzichtige Mme de Villars daar aan Mme de Coulanges schreef, maar een geheim, „comme celui de la comédie."3) Zij, die nog in staat waren geld te leenen, deden het niet, wijzer geworden door het waarschuwend voorbeeld van anderen, die geruïneerd waren door de onbetrouwbaarheid van de kroon. De kroon was beladen met schulden, maar wist van geen betaling; van de versche schulden werd nog wel eens iets betaald, van de oudere kon men met fatsoen spreken, zonder evenwel iets te krijgen, maar over oude schulden te praten was zich bespottelijk maken. *) Leger en vloot, die onder de buitengewone uitgaven van de „Casa Real" thuisbehoorden,5) kwamen in het gedrang. Wat de uitgaven voor het eerste betreft, ze zijn niet na te gaan daar de post waaronder het voorkomt, een verzameling ongelijksoortigheden bevat, maar de kosten der uitrusting van zeemacht, vloot en gallioenen samen bedroegen dat jaar 431 000 ducaten, het reisgeld voor de „jornadas ordinarias" van het Hof 520 000! Het Spaansche leger beteekende zoowel in getalsterkte als den uit. De gallioenen gaan naar Porto-Bello, waar ze voor hun waar het zilver uit Peru in ontvangst'nemen; ze blijven acht tot negen maanden uit en worden door acht koninklijke gallioenen beschermd. (Zie 'Villars, p. 5r) >) De stedelijke overheid van Madrid, reeds bezig met triomfbogen, die 50 000 ducaten moesten kosten, verhoogde daarvoor de prijzen van het vleesch. (De gezant Chieze aan H. H. M. 24 Aug. 1679. M. S.) *) Bayol, tijdelijk plaatsvervanger van den inmiddels overleden gezant Chieze, aan H. H. M. 2 November 1679. M. S. 3) Mme. de Villars, p. 103. *) Heemskerk, ibid. ') Blijkens den bij Lafuente t. a. p. gedrukten staat. 12 DE TOESTAND IN SPANJE. in gehalte niets meer. Bij den dood van Philips IV stonden alle grenzen voor den invaller open; de frontieren waren in kwaden staat, schreef Heemskerk, de magazijnen zonder voldoende voorziening, de kanonnen op affuiten, die vergaan zijn. Om alle frontieren, kasteelen, forten, „uitkijken" aan zee etc. te bezetten, had Spanje op zijn gunstigst gerekend 15000 man infanterie en 35 000 cavalerie. Dat was de gansche macht, die Spanje, maar kwalijk betaald, bezat.1) De oude zucht naar roem en avonturen was weg, ieder bleef liever rustig thuis, het enthousiasme was dood. De adel, de kracht en het decorum van het oude leger, had het voorbeeld gegeven; hij verkoos de genoegens, die Madrid opleverde, en met den adel verloor voor het volk het leger een groote attractie. De „Consejo de Estado", die zich met de zaak bemoeien moest, maakte er zich af, door de wanbetaling der regeering de oorzaak te noemen en ook Heemskerk was van dat gevoelen: geld en een prompte betaling zou een ieder moed doen grijpen, zegt hij.*) Maar een andere tijdgenoot zocht de reden dieper; hij weet het aan de bovenmatige achting, waarin de toga zich verheugde, die uitzicht gaf op tal van de verleideüjkste sinecures. *) Het volk bleef bij den adel niet achter in minachting voor het leger; het werd een schande een zoon te hebben, die soldaat was, en slechts het uitschot meldde zich nog aan. Het regiment, dat koningin Mariana, weduwe van Philips IV, te Madrid in dienst hield om zich tegen Don Juan, diens bastaardzoon, te beveiligen, werd een bezoeking voor de stad. En overigens hadden ook hier de gewone bedriegerijen van elders plaats, voltallige legers slechts op papier en op den dag der revue, bevorderingen en belooningen om allerlei andere redenen dan ver- ') Heemskerk, ibid. *) Juderias, p. 300. DE TOESTAND IN SPANJE. 13 dienste. En met zulk een ordelooze bende, gecommandeerd door onervaren officieren, die zich zelden bij hun compagnie bevonden, zou Spanje front moeten maken tegen Lodewijk XIV! Voor een land als Spanje, met zulk een uitgestrekte kust en zoovele en zoo verafgelegen koloniën, had de vloot een voorwerp van aanhoudende zorg moeten zijn; maar niettegenstaande de toestand van handel en financiën geheel amankelijk was van het monopolie en de opbrengst der mijnen in Amerika, en dus van een sterke marine, verkeerde de armada in nog jammerhjker toestand dan het leger. Altijd kwamen vloot en gallioenen laat, soms in 't geheel niet binnen, daar ze steeds bloot stonden aan overvallen door de vloten der vijandige, en door de zeeroovers van alle naties. Wat daaraan ontsnapte, moest de Algerijnen nog voorbij, die de Middellandsche zee onveilig maakten; en alles gebeurde ongestraft en meteen zekere kans op een goeden buit. Er kon nauwelijks meer van een Spaansche zeemacht gesproken worden; men bedelde schepen in Genua of huurde ze van Holland, en de president van de „Consejo de Haciënda" (raad van financiën) verklaarde onder Philips IV, dat het noodzakelijk was van het hebben van een armada af te zien. Uit onmacht zullen dan ook wel vertoogen, tot Mariana en Carlos gericht, wijzende op de noodzakelijkheid van een sterke vloot, zonder uitwerking zijn gebleven. Er was tenminste wel sprake van een „oprechting" der zeemacht en het voornemen bestond om 30 oorlogschepen bijeen te brengen; de wil was er dus wel, maar, om aan het noodige geld te komen, zou zulk een grondige verandering in den toestand moeten plaats hebben, als men van menschen van een natie als de Spaansche, niet verwachten kon.1) Verder dan het voornemen kwam het dan ook niet; l) Heemskerk, ibid. 14 DE TOESTAND IN SPANJE. Carlos' tweede vrouw, Mariana van Neuburg, moest, bedreigd door de Franschë vloot, met een convooi van Hollandsche en Engelsche schepen worden afgehaald, bij gebrek aan Spaansche. 1) Geen geld, was steeds het refrein, en zoolang de toestand niet verbeterde, zou er geen geld komen, en zoolang er geen geld kwam, zou de toestand niet verbeteren: het was een cirkel van hopeloosheid, die geen uitkomst bood. De middelen, waartoe de regeering haar toevlucht placht te nemen om in den nood te voorzien, waren zonder uitzondering verderfelijk, en hielpen bovendien nooit langer dan voor het oogenblik. Belastingen opschroeven of nieuwe in het leven roepen ging niet meer, de bestaande konden al nauwelijks meer betaald worden. Een verschrikkelijk middel, steeds veelvuldiger toegepast, was het veranderen van de waarde der munt; in een tijdvak van veertien jaar, 1647—1661 werd het zestien keer te baat genomen; Spanje viel in de 17® eeuw van de eene muntcrisis in de andere. Verandering der waarde was, hoewel het in den economischen toestand de grootste verwarring veroorzaakte, nog niet het ergste; veel nadeeliger was het slaan van koperen munt, waaraan een willekeurige, maar te hooge waarde werd gegeven. Toen dit eenmaal onder Philips III begonnen was, omdat Spanje, dat de mijnen van Peru bezat, gebrek aan goud en zilverhad, kon men het koper niet meer wegkrijgen. Vreemdelingen overstroomden het land er mee en haalden er het goud voor weg. Het verbod om gedurende twintig jaar koper te munten hielp niet; als de nood drong, bezweek men toch en overstempelde men de bestaande munten, zoodat ze driemaal de waarde kregen; evenmin hielp het verlagen der waarde tot op de helft, *) Juderias, p. 298 sqq. over leger en vloot: Canovas del Castillo., p. 292 sqq. DE TOESTAND IN SPANJE. 15 zonder eenige vergoeding voor de ongelukkige bezitters, voornamelijk het volk. Ook tegen het steeds schaarscher en daardoor duurder worden van het goud en zilver was niets te doen. Spanje was eenmaal volkomen afhankelijk geworden van den invoer van uitheemsche producten, de voortdurende oorlogen brachten dure subsidietractaten mee en de vreemdeling moest in goud en zilver betaald worden. Het gevolg was, dat in 1680 een pistool 110 koperen realen waard was in plaats van 48; een algemeene ruïne dreigde en toen het volk hoorde, dat er middelen ter voorkoming werden beraamd, werd de toestand nog onmogelijker, doordat niemand het geld meer wilde aannemen, uit angst dat de waarde verminderd zou worden. Levensmiddelen waren niet meer te krijgen en er heerschte volslagen hongersnood. Men wist er niets anders op dan dadelijk de waarde van het goud en zilver te verlagen tot den gewonen koers, waarvan het gevolg wasdat,wieheteene oogenblik 100 pistolen moest betalen, er het volgende 250 schuldig was; voor het volk werd de toestand er niet beter mee, daar een groote stijginginprijs, evenals van de belastingen, het gevolg was. *) Het gaf dan ook hier en daar aanleiding tot oproer, dat evenwel met de verzekering, dat men in Madrid druk bezig was met het zoeken van middelen, werd bezworen. *) Wonderen van goedgeloovigheid moeten de Spanjaarden geweest zijn, dat ze zich daarmee nog lieten afschepen; uit eigenbelang van enkelen, of uit laksheid, werd aan geen voornemen tot verbetering ooit uitvoering gegeven; het ontstaan van een wanordelijkheid was voor Spanje gewoonlijk reden genoeg om haar te laten voortbestaan. *) Van Deutecom, consul te Sevïlla, aan H. H. M. 12 Maart 1680. M. S.: en can men nu voor twee stucken van achten (± ƒ 2) soowel eetwaeren niet koopen als men voor een heeft gecocht. Dese dierte ontstaat door de swaere rechten die nubetaelt werden volgens de cours der affsettinge. *) ibid. en Bayol, 22 Febr. k wbc-ï t6 de toestand in spanje. Ook hier deed zich de tragische omstandigheid voor, dat een maatregel, die het volk tot de grootste ellende bracht, niet -eens het bedoelde resultaat opleverde;*) direct voordeel had de koning er slechts bij voor wat hij met wissels aan het buitenland betaalde, maar overigens was de vermeerdering van zijn inkomsten slechts schijnbaar, want op de invoerrechten, door de vreemdelingen in zilver betaald, had het geen invloed; onder de gegoeden werd de consumptie van belaste levensmiddelen veel minder, maar, wat het ergste was, het fraudeeren werd, met het oog op de werkelijke waarde van het geld, nu pas recht de moeite waard, zoodat zij, die tot dusver nog sterk waren gebleven, nu ook bezweken.*) Een ander lapmiddel, dat het Spaansche volk in een andere van zijn lagen demoraliseerde, was het verkoopen van ambten en titels. Olivares, de valido van Philips IV, was op de gedachte gekomen, bewezen diensten niet meer met geld, maar met eerambten en waardigheden te beloonen; dat -spaarde veel uit, maar de onderscheidingen verloren haar waarde. Medina Celi, in 1680 eerste minister geworden, bevond zich in nog grooter verlegenheid en maakte wat tot dien tijd uitzondering was geweest tot gewoonte, door alle ambten onder den hamer te brengen. De „empleomania" nam er ongehoorde verhoudingen door aan en, werd nog eens een enkele keer de verdienste beloond, dan volgde hevig verzet van de voorbij- 1) Bayol, 6 'Maart 1860: 1'extrême cherté et disette oü 1'on se trouve dans ■cette ville depuis le rabais de la monnoye; s'il faut juger des choses par les effets j'avoue que ce reglement a été assez mal conceu puisque pour quelque proffit qu'il apporte aux revenus du Roy qui (= voor zoover die) se payent en billon (= koper, en dat had zijn waarde behouden), il tient encor les peuples dans une si grande misère que c'est une pitié. *) Zie over de muntkwestie: Canovas del CastUlo, p. 220 en passim, Juderias, 290, Marquis de Villars, 123 sqq. Maura Gamazo, 92, en Heemskerk aan den Prins. DE TOESTAND IN SPANJE. r7 gegane meer adelijke liefhebbers, die er immers voor betalen wilden.*) Onschadelijker, maar zeer onaangenaam voor de ijdele grandes, was het verkoopen der „grandezza", terwijl dat der „hidalguia" steeds toenam, wat wel schadelijk was, voorzoover het het aantal belastingpüchtigen voortdurend deed inkrimpen. De grandes, een besloten kring van den allerhoogsten adel — alleen zij die van koninklijken bloede waren behoorden er toe — protesteerden wel, maar, zoolang ze geen beter middel wisten om aan geld te komen, zonder gevolg. De 15 000 pistolen, die de Genueesche bankier Grillo voor de grandezza over had, stelden den prins van Panna, in den zomer van 1680 tot gouverneur der Nederlanden benoemd, in staat de reia daarheen te ondernémen. *) Spanjes financieele toestand excuseerde het dus wel eenigszins en speciaal Spaansch was het middel toch ook niet: Heemskerk noemt het als een maatregel, waarmee volgens hem iets te bereiken zou zijn en die ook in Frankrijk en elders werd toegepast. Wel was het de eenige van de „remediën", die bij opgeeft, waarmee de Spanjaard zich zou kunnen vereenigen. Door het inhouden van beneficies, pensioenen enz., wat een inülioen pistolen zou uitsparen, zouden te veel menschen van gewicht getroffen worden. Het verleenen van een privilege aan de feudarissen in Napels, waarbij ze de beschikking zouden krijgen over de feuden, die nu, bij ontbreken van mannelijke erfgenamen, aan de kroon vervielen, die daarvan evenwel geen voordeel had, omdat zij ze als mercedes uitdeelde^ zou 6 millioen gulden kunnen opleveren, maar zou bij uitvoering op de- •) Canovas del Castillo, p. 243, 370. Een gouverneursplaats in Indifi ad 40 000 en een contadorsplaats ad 25 000 ducaten moesten met andere middelen (waaronder de helft van een fonds van 100 000 ducaten bestemd voor de gallioenen, die nu niet konden uitzeilen) voorzien in de kosten van het verblijf der vorsten op het Escuriaal in het najaar van 1680, waarvoor evenmin geld was als het er in het voorjaar voor dat te Aranjuez was geweest. (Villars, p. 179). *) de Villars, p. 189. i8 DE TOESTAND IN SPANJE. zelfde bezwaren stuiten als het vorige middel. Het leenen van het zilverwerk der tallooze schatrijke kerken èn kloosters zou waarschijnlijk niet alleen het „prompste" maar ook het meest doorslaande middel zijn geweest; maar voor een Spanjaard, die bovendien wist, wat van een belofte van restitutie te verwachten was, een moeilijk besluit, en Carlos was zeer devoot. De slotsom, waartoe Heemskerk kwam, was, dat het kwaad te ver was ingeworteld om door gewone middelen te worden hersteld, en dat zij, die het heft in handen hadden, te weinig kracht bezaten en bovendien kennis en inzicht misten, zoodat er van Spanje niets te verwachten was, voordat er een krachtig vorst aan het hoofd kwam te staan, met kennis van zaken, die zelf een algemeene hervorming ter hand zou nemen en ieder loon naar werken geven en „geen werk maect van 50 hoofden te doen vliegen ende 1000 stroppen te doen besteden daer sij te reght verdient syn.... sonder sigh te bekreunen den naem van sevèr, al was het van tiran naemaels in de historiën. God geve dat desen huydigen monarch daertoe magh aengroeyen!" *) Wel is Carlos in de historie vermaard geworden, maar allesbehalve als, zij het dan ook tyranniek, hervormer! Slechts als de zieke decadente zwakkeling, die maar niet dood wilde gaan, toen heel Europa daar in gespannen verwachting naar uitzag, terwijl zijn toestand van zijn geboorte af die verwachting gegrond deed zijn. De zending van Joubert door Lodewijk XIV, zoogenaamd om te condoleeren met het overlijden van een ouderen broer van Carlos, maar in waarheid, om zich op de hoogte te stellen van diens levensvatbaarheid, had geen succes; hij kreeg niettegenstaande drie bezoeken den jonggeborene niet te zien ') Heemskerk, ibid. DE TOESTAND IN SPANJE. !9 Een tweede poging slaagde beter en in Mei, toen Carlos zes maanden tijd had gehad om wat bij te komen, werd hij aan den Franschen gezant d'Embrun en den afgevaardigde Sanguin door zijn verpleegster vertoond. En terwijl Sanguin haar overlaadde met complimenten over haar voorspoedig pleegkind, nam de ander nauwkeurig alle kenteekenen van degeneratie op, die hij ontdekken kon, en hing er zijn meester een alleronsmakelijkst portret van op, waarmee deze tevreden kon zijn.*) Physiek in alle opzichten achterlijk, schijnt hij, zooals dikwijls het geval is, daarbij vroegrijp van geest te zijn geweest, maar ook somber, humeurig en jaloersch. Omgeving en opvoeding waren er niet naar die vroegrijpheid in goede banen te leiden; toen hij aan de zorgen van een stoet bijgeloovige en intrigeerende hofdames was ontgroeid, werd hem Ramos del Manzano, Spanje's grootste jurist maar in 't minst geen paedagoog toegevoegd, om hem de eerste beginselen van het abc bij te brengen. *) Zijn moeder, die bij den dood van Philips IV in 1665 het regentschap voor Carlos waarnam, ging onder den last daarvan gebukt en het de zaken al spoedig over aan haar biechtvader Nithard en vervolgens aan haar gunsteling Valenzuela, welke beiden ten val werden gebracht door haar aartsvijand Don Juan, zoon van Philips IV en een actrice, voor wien zij ten slotte zelf plaats moest maken. Don Juan was aanvankelijk geenszins bemind; trotsch op zijn afkomst, leed hij aan den anderen kant zeer onder den minder mooien kant ervan, wat hem wantrouwend maakte., altijd bang, dat hem niet gegeven zou worden, waarop hij recht l) Maura Gamazo, pag. 77. en over Carlos jeugd passim. •) Hij was het, die Spanjes antwoord gaf op het „Traité des droits", de verdediging van het devolutierecht. 0 20 DE TOESTAND IN SPANJE. meende te hebben en daardoor zeer uit de hoogte. Daar kwamen nog bij de tegenslagen op militair gebied, die hij in 1658 bij Duinkerken tegen Frankrijk en in 1660 bij Estremoz tegen Portugal ondervond, zoodat van hem gezegd werd, dat hij maar één trek van zijn vader had en dat was, dat alles waar hij de hand in had, mislukte.x) Daarna en omdat zijn pretensies — hij wilde Infant gemaakt worden en eerste minister zijn — zijn aanwezigheid te Madrid niet gewenscht maakten, werd hij door Philips als Gran Prior der orde van St. Juan in Consuegra opgeborgen. Maar hij was er de man niet naar om zich daarbij neerteleggen, slim en actief, bereid veel te slikken voor het doel en zelf niet kieskeurig in zijn middelen, had hij op de regentes, Nithard en Venezuela vóór, dat hij een Spanjaard was *) en van koninklijken bloede, dat de andere drie moesten regeeren en hij kon critiseeren. Bij den heerschenden toestand, hield het bewind van iederen valido de opkomst niet alleen, maar ook het succes van eên oppositie in en voor centrum van zulk een oppositie was don Juan de aangewezen persoon; de populariteit, die hij zich langzamerhand verwierf had hij voornamelijk te danken aan den haat van het Spaansche volk tegen de beide anderen, dien hij handig aanwakkerde. Carlos, in November 1675 meerderjarig geworden, was bij alle gebeurtenissen een willig werktuig van degenen, die toevallig den meesten invloed op hem hadden. Had hij zich aanvankelijk door zijn moeder de afkeer van Don Juan laten bijbrengen, zijn l) Maura Gamazo, pag. 187. Het is het begin van een van de geestige versjes die de Amirante van Castilie maakte: Solo tiene una seüal de nuestro Rey soberano: que en nada pone la mano que no le suceda mal. Aca perdio a Portugal, en las Dun as su arrogancia; dio tantos triunfos a Francia, que es casa de admiracion el dar tanta perdieion en un hyo de ganancia. *) Nithard was een Oostenrijker, Valenzuela een Italiaan. DE TOESTAND IN SPANJE. 21 eerste daad van meerderjarigheid was, hem op aandrang van zijn partijgangers, naar het hof te roepen, waarvan hij door de koningin-moeder altijd zorgvuldig geweerd was, al kostte het ook een vice-koningschap van Arragon. Haar tranen en smeekbeden kregen evenwel de overhand en Don Juan, reeds voor Madrid, moest onverrichter zake terug. Toen Mariana de triumf naar het hoofd steeg en zij, door Valenzuela met steeds meer onderscheidingen en zelfs met de grandezza te bedeelen, de oppositie een stimulans gaf, liet Carlos zich bewegen de wijk te nemen naar Buen Retiro en zoo aan den invloed van zijn moeder te ontsnappen. Don Juan wederom voor de stad, met een escorte, stelt zijn eischen, o.a. verwijdering van Mariana en gevangenneming van Valenzuela, dien Carlos vastbesloten was in veiligheid te laten brengen.') Ook nu bezwijkt hij (hij was ook nog maar zestien jaar), en geeft zich daarmee met handen en voeten gebonden over aan Don Juans voogdij, die daarmee zijn levensdoel bereikte, wat tevens zijn ongeluk werd. De verwachtingen van Don Juan, die als een redder werd ingehaald, waren hoog gespannen; niet alleen omdat men in de ellende, waarin men verkeerde, in iedere dergelijke gebeurtenis een uitkomst zag, maar ook om zijn persoon: intelligent, welsprekend en, nu hij was, waar hij wezen wilde, innemend; evenwel, „plus brillant que solide"2) had hij de uiterlijkheden der verdienste zonder de verdienste zelf, wat nu aan den dag zou komen. Want al spoedig bleek, dat alles bij het oude bleef, en daarom vergaf men hem niets. In Januari juichte men, in April reeds was men zeer slecht te spreken over de nieuwe regeering.3) Zijn eerste fout was, dat hij zich, door velen van hen, die *) Lafuente t. XVII. pag. 123. 2) de Villars, p. 79. *) Doeumentos ineditos. t. LXVII, p. 107. Diario van D. Juan de Valencia Indiaquez. 22 DE TOESTAND IN SPANJE. niet vóór hem waren, te verbannen, tal van vijanden maakte en, die zich jegens hem verdienstelijk maakten, niet door belooningen voor zich wist te behouden.*) Wantrouwend en wraakzuchtig, jaloersch op iederen invloed op Carlos, dien hij geen oogenblik alleen liet en zooveel mogelijk klein hield, had hij het zoo druk met kleinigheden, dat er voor niets belangrijks tijd overbleef. Hij omgaf zich met een leger van spionnen, ging in op alle satiren en paskwillen, die begonnen te stroomen, en miste bovendien de gave te laten werken, alles deed hij zelf. *) En wat hij deed, bepaalde zich tot het opvatten van voornemens, of het nemen van maatregelen, die al dikwijls genomen waren maar nooit uitgevoerd. *) Onder zijn bewind moest de vrede van Nijmegen gesloten worden, even oneervol voor Spanje als die der Pyreneeën en alleen in zooverre een opluchting, dat, als de oorlog langer geduurd had, er nog meer verloren zou zijn gegaan. De gevolgen daarvan, de komst van den Franschen gezant de Villars en het huwelijk van Carlos met Marie Louise van Orleans, gaven D. Juan den genadeslag. Een Fransen huwelijk kon hij niet wenschen, daar hij uit ondervinding wist, dat Lodewijk zijn pretensies niet erkende4) en de houding van de Villars, die hem niet bezocht, omdat hij hem niet als Infant mocht behandelen, maar wel naar de koningin-moeder ging, die nog steeds te Toledo in ballingschap leefde, bewees het opnieuw. Een intusschen weer sterk geworden oppositie ijverde daarom des te meer voor het huweüjk en werkte tegehjk op Carlos' gemoed ten opzichte van zijn moeder. In de Villars meenden zij een goeden steun te zullen krijgen, maar deze hield *) Lafuente, p. 138. «) Chieze aan H. H. M. 10 Aug. 1680. M. S. ») de Villars, p. 124: mais en cela comme dans le reste, il consulta beaucoup sans rien résoudre. Lafuente, p. 141. *) Zie Recueil des instructions données aux ambassadeurs de France, t. XI, p. 276. DE TOESTAND IN SPANJE. 23 zich aan zijn instructie: zich goed op de hoogte stellen van alle intrigues maar zorgen er zelf buiten te blijven; hij verwachtte bovendien veel van de komst der jonge koningin. Zoolang behoefden ze niet te wachten, Carlos zelf begon zich onder die invloeden een weinig los te maken van D. Juans voogdij en riep enkele bannelingen terug. D. Juan, ziende dat hij den toestand niet meer beheerschte, verloor zijn energie en werd ziek. 17 September 1679 stierf hij en den 2&en deed de koningin-moeder, afgehaald door haar zoon, haar intocht, met evenveel gejuich ingehaald als zij er twee jaar geleden met hoon uit was verjaagd. Nu begon dan eigenlijk pas de meerderjarigheid van Carlos en zou er weer een geheel nieuw tijdperk kunnen intreden; men verdiepte zich in mogelijkheden omtrent de nieuwe regeering : of de koning zelf zou regeeren of dat Mariana haar ouden invloed op hem zou hernemen, of dat zij alles aan een junta zouden overlaten of aan een nieuwen valido? Maar ook met een nieuwen invloed moest rekening gehouden worden: Marie Louise kreeg ook instructies mee;*) zij moest met onmerkbare kunstgrepen de Frahsche belangen behartigen, waartoe de persoonlijkheid van den koning, zacht, vroom, nauwgezet van geweten en ingetogen, wiens hart haar onverdeeld zou toebehooren, haar alle gelegenheid zou geven; de volkomen ongeschiktheid voor staatszaken, die hij aan den dag legde, een gevolg van zijn opvoeding, *•) werd haar daarbij als een geluk aangerekend. Lodewijk kende zijn nicht weinig, als hij een dergelijken invloed van haar verwachtte, en de Villars zou zeer teleurgesteld worden in zijn verwachting, dat haar komst zijn ambas- ») Juderias, pag. 252, geeft het Fransche M. S. in het Spaansch. Van zijn opvoeding heet het o. a.: „doctrinado de un maestro que en las escuelas estudio solo cuestionescavilosasyformalidadesimpertinentes." Die maestro, die het zoo moet ontgelden, is de reeds meer genoemde Ramos del Manzano. 24 DE TOESTAND IN SPANJE. sade aangenaam en gemakkelijk zou maken; zij bedierf de Fransche zaak. Zij was heelemaal niet verlangend naar macht of invloed, staatszaken lieten haar volkomen koud. In het Spaansche leven, waar het naleven der strenge etiquette de voornaamste bezigheid scheen te zijn, kon zij zich in het geheel niet schikken; voor haar, die veel te Versaüles was geweest, was Madrid een gevangenis, en haar heele huwelijksleven, dat tien jaar duurde, een marteling. Zij klampte zich vast aan haar eenigen troost, de bezoeken van Mme de Villars, dikwijls plotseling onderbroken door de onverwachte en ongewenschte binnenkomst van den koning, vol afkeer van de ambassadrice, die hij bovendien niet vertrouwde en hoopte te betrappen.*) De vele misslagen en fouten, die Marie Louise beging, en die men toeschreef aan den invloed van haar vriendin, waren ten slotte oorzaak, dat de Villars, alleen om Carlos een genoegen te doen, werd teruggeroepen, beschuldigd van zich in intriges gemengd te hebben. Zoo werd de koningin de oorzaak, dat de afkeer der Spanjaarden tegen Frankrijk nog grooter werd dan hij al was.2) Reeds op haar reis naar Madrid, voordat zij den koning, die haar naar Quintanapalla tegemoet reed, nog gezien had, was zij door de hertogin van Terra Nova, haar „Camerera Mayor", (een creatuur van D. Juan, die haar zoodanig terroriseerde, dat zij ontslagen werd, iets wat nog nooit gebeurd was),zóó bewerkt en opgehitst tegende koningin-moeder en den Franschen gezant, dat het echtpaar de Villars de grootste moeite had, haar dat alles weer uit het hoofd te praten en zij al dadelijk het spoor bijster werd in den doolhof van intriges tusschen D. Juans partij, die der koningin-moeder en wat daartusschen het midden hield. Intusschen stond sinds D. Juans dood alles stil, de koning >) Zie Lettres de Mme. de Villars; Recueil. Introd en Mém. de la cour d'Esp. Introd. *) Zie Recueil pag. 278. DE TOESTAND IN SPANJE. 25 was vervuld van zijn huwelijk, het volk van de daarmee samenhangende feesten.x) Op D. Jeronimo d'Eguya, secretaris van Staat, dreef de heele regeering en daar hij die positie niet onaangenaam vond, hield hij, geholpen door de Camerera Mayor, den koning zoolang mogelijk van een besluit terug. Maar eindelijk in Februari 1680 losten alle kuiperijen tusschen de beide partijen zich op in de benoeming tot eerste minister van Medina Ceü die het met zijn, „suavedad" en „dulzura" met beide goed kon vinden.2) En zoo begon een nieuw regentschap voor Carlos, die zich daar goed in geschikt zal hebben; Medina Celi was een van de weinigen, met wie hij zich op zijn gemak voelde, en die het hem ook niet lastig zou maken; hij zelf liet de zaken graag over, niet alleen uit gebrek aan kennis en inzicht en daardoor groote besluiteloosheid,*) maar ook uit zwakte en nervositeit, wat hem altijd meer meelijwekkend dan verachtelijk maakt. Hij meed den omgang met superieure menschen en zocht de middelmatigheid en daaraan had Medina Celi te danken, dat hij tot het verantwoordehjkste ambt werd opgeroepen; bang voor diens mededinger, den Connetable van Castilië, durfde Carlos daarentegen tegenover Medina Celi den vrijen loop te laten aan zijn bruusk en lastig humeur. Allen, die met den eersten minister in aanraking kwamen, ») Bayol, 28 Dec. 1680. M. S. *) Er werd blijkbaar hard naar verlangd. „Dien nous donne un premier minis t re tel qu'il soit, ce sera du moins sortir un peu de la confusion et du désordre de 1'irrésolution présente" schrijft Bayol 22 Februari, den dag voor M. Cs benoeming. a) Het werd er met de jaren niet beter op blijkens een brief van den hertog de Montalto aan Don Pedro Ronquillo van 23 Mei 1686: „esta (la Reina) en fuerza de su locura domida al Rey con gritos y amenazas porque el Rey para nada tiene atomo de resoludon ni aplicacion para nada." Dan vertelt hij nog hoe de koning, op den dag van een belangrijke vergadering, op een muilezel naar de wilde dieren op Buen Retiro ging kijken, die hij Jiet vangen en tellen, een daad waarop hij zich als op een heldenfeit beroemde: „Senor Mio, este es nuestro amo y en este estado estamos; y aunque hubiese maximos ministros, ninguno pudiera cubrir ni remediar tanto daflo. Doe. ined. t. LXXIX. p. 352. 26 DE TOESTAND IN SPANJE. zijn het eens over zijn eerlijkheid en zijn zachtheid in den omgang, helaas ook allen over zijn middelmatigheid en gebrek aan ervaring. En die minder gunstige eigenschappen behoefden niet te blijken uit zijn bewind, dat een ramp was, maar ze waren voor dien tijd algemeen bekend.*) Illusies over betere tijden, die nu komen zouden, moesten dan ook alweer spoedig opgegeven worden; koning en eerste minister heten alles over aan de regeeringslichamen, die er voor waren, of vormden bij gebleken onbekwaamheid „juntas" om in bepaalde aangelegenheden van advies te dienen. Maar men schrikte terug voor iedere hervorming en alles bleef bij het oude. Het voornaamste lichaam was de Consejo de Estado, die adviseerende en uitvoerende macht had in alles, wat belangrijk was; het aantal leden was onbepaald. Een verzameling oude afgeleefde heeren was het, die in 1679 dien Raad uitmaakten, van wie er geen, op een enkele uitzondering na, de middelmatigheid overschreed.2) De reputatie, die de Raad bij l) de Villars, pp. 12 en 108; Receuil, p. 343. Bayol, 6 Maart 1680. Heemsk. V. I, nr. 271; Lafuente, p. 159 noemt hem bovendien indolent en slap (perezoso). *) De lijst, die de Villars ervan geeft, is te mooi om haar niet over te nemen. De koning was president, de connetable deken. De Amirante, bel esprit, galant, fatsant des vers, paresseux, sans soin des affaires publiques ni des siennes, uniquement appliqué a 1'oisiveté et a des plaisirs, renfermés dans un jardin délicieux oü il passé la plus grande partie de sa vie. Le duc d'Albe 68 ans, n'a jamais eu d'emploi, génie médiocre, un peu malin, sans expérience des grandes affaires et sans application. Le marquis d'Astorga 70 ans — capacité ordinaire, abimé dans la paresse et dans des plaisirs de débauche qui ont ruiné sa santé. D. P e d r o d' A r a g o n, 80 ans—il a de 1'esprit et de la capacité mais il est nn peu baissé par son age et sa méchante santé. Le prince d'Astillano, 45 ans, sans autre occupation qu'une extréme paresse presque toujours partagé entre manger et dormir sans trouver que rarement le tempsd'aller au Conseil — il a néanmoinss de 1'esprit et pourroit avoir de la capacité sans une conduite déréglée. (Hij liet een expres koerier vier dagen wachten omdat hij geen lust had zijn handteekening te zetten, schrijft Heemskerk ergens). Le comte deChinchon, bon hom me, pauvre d'esprit et de biens plus de 60 ans. Don Louis Cardinal Porto Carrero 55 ans, homme de bonnes intentions, de bon commerce, de médiocre capacité. DE TOESTAND IN SPANJE. 27 het volk had, was naar verhouding; hij was het onderwerp van vele hekeldichten. *) En dat waren zij, die de hoogste ambten en waardigheden bekleed hadden, en er de beschikking en het toezicht over hadden. Zij kwamen er alleen om hun particuliere belangen te behartigen en waren dus gewoonlijk verdeeld; hoogstens was men het eens met dengeen dien men noodig dacht te hebben. *) Voor één man beefde de heele vergadering en dat was D. Ifiigo de Velasco, hertog van Frias, Connetable van Castilië, een man van ervaring, met, op zijn manier, hart voor het land, maar onaangenaam, koppig, heerschzuchtig en lui,») met een Spaansch overgevoelig point d'honneur, maar zelf onbetrouwbaar. Hoewel aanhanger van de koningin-moeder, had Don Juan hém nooit durven verbannen; de koning haatte en vreesde hem maar ontzag hem daardoor meer dan een ander; met den eersten minister stond hij op zeer slechten voet en voortdurend reed hij dien zooveel mogelijk in de wielen.8) Kortom de regeering was er niet naar om van haar verbetering in de bestaande, of voorkoming van meer ellende te verwachten. Le duc d'Ossone 50 ans. II s'est mal gouvernédans toussesemplois, capricieux, entêté, et vain jusqu'a la folie. Le duc d' Albuquerque 50 ans. de médiocre mérite. Lemarquisde los Velez, homme de petit mérite. Le duc de Villa Hermosa, depuis peu revenu du gouvernement de Flandre, óu il n'a pas fait paroitre beaucoup de capacité, avec beaucoup plus de bien qu'il n'en avoit auparavant, enz. Er volgen nog eenige dergelijke heeren, waarop alleen een uitzondering maken Don Vincentde Gonzaga 76 jaar oud en de markies van Maneer a. De eerste, man van ervaring, „plein de passion pour le bien de 1'Etat," wilde door een algeheele hervorming de staat herstellen maar' verschrikte Medina Celi zoodanig met zijn energie, dat deze hem in den Raad van Indië stopte. (Zie de Villars, p. 168). *) bij Juderias, p. 267. ») Heemskerk, ibid. en 4 Sept. 1681 aan den Prins. V. I nr. 287. 3) de Nény, Mémoires des Pays-Bas, ed. 1785, p. irg. Hij was gouverneur van de Nederlanden van 1668—1670. Lorsqu'on se hasardoit de parler d'affaires a ce gouverneur, il disoit qu'on vouloit le tuer. II passait son tems a jouer du davecin sans autre compagnie que celle de ses nains et de ses favoris. 28 DE TOESTAND IN SPANJE. Als de toestand in het land zelf, waar men de gevolgen zoo aan den lijve voelde, al zoo allertreurigst was, hoeveel te meer moest dat dan niet het geval zijn in de verafgelegen Nederlanden, *) bestuurd door gouverneurs, bij wier keuze in de eerste plaats gelet werd op militaire bekwaamheid, die het land noch het volk kenden, en, hadden ze er al eens een enkele keer hart voor, door de regeering te Madrid in den steek werden gelaten? De benoemingen geschiedden door den Consejo de Flandres te Madrid, welks bevoegdheid zich overigens bepaalde tot het verleenen van octrooi voor de uitdeeling van mercedes en adelstitels. *) Nederlanders zaten niet in dien Raad, de president was dikwijls een gewezen gouverneur, maar wat wisten de overigen van het land? De economische politiek, die Spanjes eigen verval tengevolge had gehad, ruineerde ook de Nederlanden. Onverdraagzaamheid deed ook hier velen het land verlaten en daarmee voor een deel de industrie; pogingen tot herstel werden door de tarieven der jaloersche naburen, Republiek, Engeland en Frankrijk verijdeld en Spanje was niet in staat tegenmaatregelen te nemen; het moest bondgenooten zoowel als vijanden ontzien. Den Nederlanders, Spaanschen onderdanen toch, was de handel op de koloniën ontzegd terwijl zij juist hadden kunnen voorkomen, dat alles in vreemde handen overging. De handel op Spanje zelf was, alweer door Spanje's schuld, geheel verloopen. Spanje moest n. 1. zorgen voor een convooi voor de Nederlanders, die daar geregeld convooigeld voor betaalden.3) Maar hoe zou Spanje, dat zijn eigen schepen geen geleide kon geven, aan die verplichting blijven voldoen? De laatste con- *) Zie voorde Nederl. M. Huisman, LaBelgique Commerciale, 1902; H. Lonchay, La Rivaüté de la France et de 1'Espagne. 1894; M. Gachard, Histoire de la Belgique 1880. *) de Nény, pag. 247. *) Zie hierover den gouverneur de Grana aan den koning. 2 Juni 1683. DE TOESTAND IN SPANJE. 29 vooier, de Carlos II, onder Villa Hermosa's gouverneurschap *) gebouwd, werd door Brandenburg gekaapt in 1680 en nu waren de havens van Oostende en Nieuwpoort verlaten en de manufacturen vonden geen afzet. De Grana deed wat hij doen kon, hij bewoog eenige particulieren geld voor te schieten en het daarvan vier schepen bouwen. Hij gaf bovendien op eigen houtje de verzekering, dat ze in alle Spaansche havens dezelfde voorrechten zouden genieten als Engelschen, Hollanders, Franschen en Hanseaten en wees een consul aan, die te Cadix hun belangen zou behartigen. Gelukkig werd alles goedgekeurd, waartoe de Grana's krachtig vertoog over het belang der Nederlanden en zijn wijzen op Spanjes plicht niet weinig bijgedragen zal hebben. 2) Maar dergelijke gouverneurs kwamen zelden voor. Met het leger was het even slecht gesteld als in Spanje. Veldleger en bezettingstroepen, alles bij elkaar gerekend, waren er geen 12 000 man.») Ze werden gedeeltelijk door de Nederlanden, gedeeltelijk door Spanje betaald; de Spaansche kas betaalde te laat of niet, was gewoonlijk leeg en leende dan, als de nood al te hoog steeg, bij de Nederlandsche, die daarvan nooit iets terugzag. Als alles goed ging werd het geld maandelijks uit Madrid overgemaakt, door bemiddeling van Antwerpsche bankiers. Zeer dikwijls bleken die wissels niet „effectief" en werden geweigerd of de Antwerpsche bankiers kregen van de Madrileensche geen provisie genoeg en weigerden crediet. Daar kwam nog bij de last van den grooten afstand, de koeriers hadden voor den overtocht naar Brussel ongeveer zeventien dagen noodig. Het is het slot van bijna iederen brief van de Grana aan den koning: „Stuur toch geld" en „als ik maar J) Hij was gouverneur van 1675—1680. *) „En 200 zijn U. M. de uitgaven bespaard van een uitrusting, waartoe zij verplicht is, por justicia, por razon y por propria utilidad." *) Heemsk. aan den griffier 17 Juni 1680. V. I nr. 10. 30 DE TOESTAND IN SPANJE. zooveel kreeg als afgesproken is, zou alles nog in orde kunnen komen." En intusschen bedelden de soldaten bij den weg om in leven te blijven of deserteerden. Zoo zorgde Spanje voor het leger, en dat, terwijl de eenige reden, waarom het den lastpost, die de Nederlanden voor hen waren, met alle geweld wilde behouden, militaire doeleinden waren! Er was altijd een strooming in Spanje van menschen, die ze wel kwijt wilden zijn, en telkens weer duiken ruilingsplannen l) op maar altijd kregen zij de overhand, die de Nederlanden wilden behouden om het onmisbaar bondgenootschap van de Republiek en Engeland, als communicatie met het Rijk, als het eenige middel om Lodewijk in bedwang te houden, waarvoor die bondgenooten immers alles zouden over hebben. Zij, die van die meening waren zouden in de komende jaren op een zware proef gesteld worden! ') De „extravagante mesures" waartoe Spanje wel eens zou kunnen vervallen worden telkens door Heemskerk te baat genomen om de Republiek en ook Engeland aan hun plicht te herinneren. Zie Legrelle, 1.152, 248 en Verbaal IV nr. 66. over een voorstel door Lodewijk aan D. Juan gedaan in 1678. HOOFDSTUK II. Spanje .zoekt hulp bij de Republiek tegen frankrijk. Uit het gegeven overzicht blijkt dus, dat Spanje, als het op eigen kracht en hulpbronnen aangewezen was, reddeloos verloren zou zijn bij een nieuwen overval; alles kwam aan op de bondgenooten; daar verwachtte het dan ook voor de Nederlanden alles van. Maar nu was juist het grootste voordeel door Lodewijk bij den vrede van Nijmegen behaald, dat hij de angstverwekkende, tegen hem gerichte Groote Alliantie had doen uiteen vallen en zijn heftigsten tegenstander, den Prins van Oranje, den eenige, die die alliantie misschien zou kunnen herstellen, de handen voorloopig vol had gegeven in diens naaste omgeving door de oude verdeeldheid in de Republiek te doen herleven. De kern van die Alliantie, die de Republiek, de keizer en Spanje in 1673 hadden gevormd, bestond nog, maar de zwakte der beide laatsten was een der oorzaken, waarom de Republiek tot afzonderlijk sluiten was overgegaan en de reden van 's keizers machteloosheid, de voortdurende oorlogen tegen Turken en Hongaren, die door Lodewijk werden gesteund, bleef bestaan. Bovendien was de keizerlijke hulp altijd langzaam en duur. De koning van Engeland, naast de Republiek Spanjes natuurhjke bondgenoot tegen Frankrijk, was niet met Spanje, maar wel met de Republiek verbonden sinds 1678 en dus blijkbaar op den goeden weg; maar aan een bondgenoot- 32 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. schap met hem was ook al niet veel waarde te hechten; de reden, waarom hij gesloten had, was niet sympathie voor de anti-fransche zaak maar angst voor binnenlandsche onlusten als hij het niet deed; bovendien maakte het gerechtvaardigde wantrouwen, dat het parlement jegens den koning koesterde, die in het geheim katholiek was geworden en zich door Lodewijk het onderhouden, hem volkomen machteloos, het vertrouwde hem geen subsidie toe, ook niet, toen er kort voor den vrede en nog eenigen tijd daarna een verkoeling tusschen hem en Lodewijk was en hij werkelijk zijn volk en den Prins ter wille wilde zijn.l) De Noordehjke Staten, Brandenburgen Denemarken, waren door den overhaasten vrede zoo teleurgesteld, dat ze zich voor jaren van de coalitie afwendden en naar de Fransche zijde overgingen. Voor Spanje was dus voortoopig de Republiek de eenige, waarvan het zoo noodig dadelijk hulp zou kunnen verwachten. De verhouding tusschen hen berustte op het tractaat van 1673, in hoofdzaak inhoudende dat, wanneer, een van beiden werd aangevallen en tot een openlijken oorlog werd gedwongen, de ander na drie maanden, gedurende welke hij 8000 man te hulp moest zenden en een verzoening mocht trachten te bewerken, eveneens den oorlog moest verklaren en zijn geheele macht vereenigen met die van den aangevallene.2) In de Republiek had Spanje in den stadhouder, dank zij het levensdoel dat hij zich gesteld had, een beschermer zoo ijverig en vurig als het zich wenschen kon, maar helaas, ook hier ontbrak de rem niet. De Prins, bij wien alles voor dat eene doel wijken moest, had door de middelen die hij daartoe in de Repu- l) Zie voor de gebeurtenissen in Engeland in dit verband. R. Fruin: Prins Willem III in zijn verhouding tot Engeland en De slag van Saint Dénis in verband met den vredehandel te Nijmegen. (Verspr. Geschr. IV en V.) ') Dumont, Corps Diplomatique, t. VII, ie partie, p. 240. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 33 bliek aanwendde, haar regeeringsvorm bedreigd, zooals duidelijk was uit de reglementen, die hij in drie provinciën had uitgelokt, en de machtige regenten beangstigd; zijn huwelijk had hen door de herinnering aan 1650 bovendien verschrikt. De oorlog, dien de Prins met alle geweld had willen doorzetten, in afwachting dat Engeland nog mee zou gaan doen, had den handel benadeeld, had veel gekost en was, te velde althans, allerminst gunstig verloopen, zoodat het verlangen naar vrede al sterker en algemeener was geworden. Van de drie partijen, die er sinds 1672 waren, *) de prinsgezinden, de republikeinen en de verkapte republikeinen, hadden de twee laatste zich bij elkaar aangesloten; dat zij, die dat eerst niet gedurfd hadden, nu zoo openlijk voor hun meening uitkwamen, was wel een bewijs dat de positie van den Prins er niet sterker op was geworden. Het driemanschap, bestaande uit de Amsterdamsche burgemeesters Valckenier en Hooft, onder de Witt weliswaar leiders van tegenovergestelde partijen *) maar nu verzoend en eensgezind tegenover de politiek van den Prins, waarbij zich de Franschgezinde pensionaris van den Bosch voegde, werkte hem dan ook zooveel mogelijk tegen en had de Fransche diplomatie alle gelegenheid gegeven haar doel, de bondgenooten van elkaar te scheiden, te bereiken, door graag te luisteren naar gunstige voorwaarden voor een afzonderlijken vrede. De Prins had ten slotte de minste moeten zijn en zich bij den vrede moeten neerleggen, maar zijn ergernis over de Amsterdamsche heeren was groot. Met de vervanging van Valckenier en Hooft door Hudde en Witsen in 1680 werd het er voor den Prins wel wat beter op, maar het verzet bleef toch, en d'Avaux, *) d'Avaux, Négociations en Hollande 1679—1684. t. I, p. 2. *) Zie hierover Fruin, Bijdrage tot de geschiedenis van het burgemeesterschap van Amsterdam tijdens de Republiek. (Verspr. Gesch. IV) en Blok, Gesch. van het Neder!, volk, V. p. 354. 34 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. de nieuwe Fransche gezant, die de instructie meekreeg, zoo weinig mogelijk notitie van den Prins te nemen en zich slechts als gezant bij de Staten te beschouwen,*) maakte van de verdeeldheid bewonderenswaardig knap gebruik. Dus ook wat de bondgenooten betreft, zag het er voor Spanje allesbehalve rooskleurig uit. Maar er was eenige kans op verbetering. In de tractaten in 1678 tusschen Engeland en de Republiek aangegaan, was in beginsel besloten den door Spanje en Frankrijk te sluiten vrede te garandeeren, en daar kwam men nu na dien vrede op terug. Lodewijk evenwel, die dat in ieder geval voorkomen wilde, bood zelf de Republiek eveneens een Alliantie aan; het werd een wedijver in Den Haag tusschenjEngeland en Frankrijk, tusschen Sidney en d'Avaux, prins- en staatsgezinde partij. Maar de toestand in Engeland lokte nog steeds niet aan tot een bondgenootschap en daar Engeland, in overleg met den Prins, evenzeer tegen de Fransche alliantie protesteerde als Frankrijk tegen de Engelsche, besloot de Republiek in het voorjaar van 1680 voor beide te bedanken. Den koning van Engeland, nog standvastig, speet het en, om blijk te geven van zijn blijvende goede bedoelingen, bood hij Spanje een alliantie aan. Spanje had den strijd in de Republiek natuurlijk met spanning gevolgd. De gezant de Lira had bij zijn afscheid in Augustus 1679 er nog eens op aangedrongen, dat de Repubüek toch met Engeland sluiten zou en ook zijn opvolger, Don Balthazar de Fuen Mayor, hield de zaak bezig. Ongelukkig was hij, hoewel al in Augustus als gezant aangewezen, uit geldgebrek in Februari nog niet verder dan Brussel. Uit Spanje kwam niets en Villa Hermosa, de gouverneur van de Nederlanden, wilde hem niets geven wegens oneenigheid. Fuen Mayor zat te pope- *) d'Avaux, p. 7. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 35 len van ergernis en ongeduld: nooit was het noodzakehjker geweest dan nu om in de Republiek een gezant te hebben; het bestaan der monarchie hing af van de vraag of zij de Hollanders voor zich behouden of van zich vervreemden zou.') Had de Spaansche invloed zich bij de kwestie der beide allianties niet kunnen doen gelden, nu de Engelsch-Spaansche ter sprake kwam was overleg met de Republiek noodzakelijk. Blijkbaar werden nu de noodige geldmiddelen gevonden, en de twist bijgelegd, tenminste, Villa Hermosa stelde den gezant in staat de reis te ondernemen en 3 Maart kwam deze in den Haag aan. Den volgenden morgen ging hij naar den Prins waar ook Fagel was en dadelijk kwam de Engelsche alliantie ter sprake. Prins en pensionaris drukten hem op het hart die toch zonder uitstel met beide handen aan te nemen, opdat Lodewijk niet heel de Nederlanden inpalmde; ze hadden nu eindelijk met veel moeite den koning van Engeland overtuigd van het belang, dat ook hij erbij had; in die richting moest men nu blijven werken. Fuen Mayor nam het koeltjes op. Evenmin als de Republiek en het Engelsche parlement zelf, vertrouwde hij Karei II, aan die plotselinge ommekeer in zijn sympathieën geloofde hij niet, dan zou immers de verhouding tot het parlement wel beter zijn; en, daar het verdrag van denzelfden in* houd zou zijn als dat van 1673 tusschen Spanje en de Republiek, zou Spanje verphchtingen op zich nemen, die het niet zou kunnen nakomen. Maar de Prins verzekerde hem, dat Spanje dan op de Republiek ook niet behoefde te rekenen; zij zou zonder Engeland niets voor Spanje doen; de Republiek had maar één verlangen en dat was handhaving van den vrede en die was alleen mogelijk door deze alliantie. ») Fuen Mayor had voor den Prins groot ontzag en vertrouwdehem } l) Fuen Mayor aan den koning 6 Dec. 1679. •) F. M. aan den Kon. 12 Maart 1680. 36 SPANJE ZOEKT HUtP BIJ DE REPUBLIEK. volkomen in zijn politiek betreffende Spanje.l) Hij liet zich dus overtuigen, al ging het niet van harte, en raadde den koning aan de alliantie in godsnaam maarte sluiten. Spanje zat nu eenmaal in één schuitje met de Republiek en het was altijd nog beter zich weer door Engeland voor den gek te laten houden dan de Republiek te verliezen en aanleiding te geven tot verwijten, dat Spanje de aangeboden steun, waarvan het behoud van Republiek en Nederlanden afhing, had geweigerd, waarop zij zich zou kunnen beroepen om zich van haar verplichtingen ontslagen te achten. Spanje moest, al was het zonder eenig vertrouwen, den weg maar inslaan, dien de Republiek het aanwees, vond hij. En dat moest spoedig gebeuren ook; Lodewijk begon al partij te trekken van de vele vaagheden van het overhaast gesloten vredesverdrag, dat een ruime gelegenheid bood tot verschil van opvatting. Hij bezette vast, waarop hij recht meende te hebben; ging bij tot een formeelen aanval over, dan kon het best, dat Karei II zich terugtrok. Terwijlmen zich daarover in de Republiek ongerust maakte, evenals over de houding der Fransche commissarissen op deconferentie te Kortrijk, een uitvloeisel van de onderhandelingen te Nijmegen ter nadere grensregeling, kwam eindelijk het langverwachte maar teleurstellende antwoord uit Madrid: daar het de bedoeling was den keizer (zonder'wien de koningsinds 1673 geen besluit nam en niets deed) ook tevragentoetetreden.moestfnen eerst diens meening weten; de nieuwe keizerlijke gezant, de Grana, werd binnen enkele dagen verwacht met speciale orders; daar moest dus eerst op gewacht worden; tot zoolang mocht Fuen Mayor wel mondeling op de alliantie ingaan, tot i) „ y devo decir a V. M. que en el Principe yel Pensionario, que es todo de el Principe, reside hoy absolutamente la autoridad de esta regencia, y que el Principe obra con fineca por los intereses de V. M." (F. M. aan den koning r3 April 1680). SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 37 het sluiten waarvan de koning overigens wel genegen was, maar hij mocht niets op schrift geven.*) Die brief was allerminst geschikt de Staten, inhun wanhoop en radeloosheid over het Spaansche getalm, hoopvoller te stemmen.2) En welk een indruk moest het maken op Denemarken, Brandenburg en de Brunswijk-Luneburgsche vorsten, naar wie Karei II in zijn ijver ook gezanten gestuurd had voor een nieuwe Europeesche coalitie, wanneer Spanje, dat daarbij het meeste belang had, zoo wantrouwend was! De koning dreigde al, dan met den keizer te zullen onderhandelen en er een gemeenschappelijk verdrag met hem en Spanje van te zullen maken, maar dan was er heelemaal geen eind aan te zien ; voordat dat zijn beslag kon krijgen, konden de Nederlanden lang en breed verloren zijn. Dat voorkwam de Prins dan ook, hoewel Fuen Mayor hem er van verdacht Engeland tot dat dreigement te hebben aangezet. En nu waagde hij het er maar op de zaak zelf in handen te nemen. Uit 's konings brief was gebleken, dat hij de alliantie wel wilde sluiten, het wachten op de Grana was niet veel meer dan een formaliteit en, toen de koning zijn brief schreef, kende hij de laatste gebeurtenissen in de Nederlanden nog niet.8) Hij kreeg van Villa Hermosa gedaan, dat deze aan D. Pedro Ronquülo, den Spaanschen gezant te Londen, volmacht stuurde en 21 Juni werd de alliantie gesloten, geheel gevolgd naar die van Maart 1678 tusschen Engeland en de Republiek.4) Maar Fuen Mayor kreeg een standje uit Madrid. Zoo was dan, dank zij het ijveren van de Republiek, Spanjes *) De koning aan F. M. 30 April 1680. ») Fuen Mayor aan den koning 7 Mei 1680. „Dando quenta del desconsuelo y exasperacion que es para estos Estados que no tomemos resolucion sre la alianca con Inglaterra". *) F. M. aan den koning 21 Mei 1680. *) Dumont, t. VIL 2me partie p. 2. Zie voor het verdrag van Maart 1678 Rousset Recueil. t. XIX p. 413. 38 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. positie naar buiten versterkt. Maar everuiüh als Spanje iets van de alliantie verwachrte,4iet Lodewijk er zich schrik door aanjagen; daarvoor kende hij de EngélsChe toestanden en de persoon van den koning te goed. Met de groote politieke voordeden, die het gevolg moesten zijn van de manier, waarop hij den Nijmeegschen vrede gesloten wilde hebben, in het vooruitzicht, was Lodewijk in zijn eischen ook tegenover Spanje vrij matig geweest; voor de plaatsen die hij gekregen had, had hij alles teruggegeven, wat hij bij den vrede van Aken gewonnen had, alle vooruitgeschoven punten in de Nederlanden. In de nieuwe grens, die nu van de Noordzee tot de Maas liep over Nieuwpoort, Dixmuiden, Kortrijk, Oudenaarden, Ath, Bergen, Charleroi en Namen, kregen de Nederlanden meteen de barrière, die Holland en andere naburige staten al zoo lang hadden verlangd en „qu'ils croient si importante a leur repos".l) Maar de terminologie van het verdraga) was zoo buitengewoon onduidelijk, dat het alle ruimte gaf tot schadeloosstelling: de bijvoeging „avec ses dépendances" achter sommige plaatsen, die aan Frankrijk afgestaan moesten worden, waren voor verschillende uitleggingen vatbaar, andere zouden beide partijen kunnen ruilen tegen gunstiger gelegene, zoodat in een van de artikels dan ook bepaald werd, dat twee maanden na de ratificatie een conferentie zou bijeenkomen om alle onafgedane 'zaken nader te regelen. In December 1678 was de vrede geratificeerd, maar niet vóór December 1679 kwam die conferentie te Kortrijk bijeen. In afwachting daarvan was Lodewijk al vast begonnen het een en ander te nemen, wat hij vond, dat hem toekwam. In December 1678 nam hij Rodemacheren in Luxemburg, in Augustus 1679 Cbièvres en Antoing, die tot de kastelenij van Ath be- ') Mignet, Négociations relatives a la succession d'Espagne t. IV, p. 550. *) Dumont, t. VII, ire partie p. 365. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 39 hoorden, toen die in 1668 aan Frarikrijk kwam, maar nu zij aan Spanje werd teruggegeven, waren het .enclaves' in plaats van .dépendances' en moesten dus aan Frankrijk blijven!*•) Met de conferentie was het Lodewijk geen ernst, zijn pretensies konden lang niet alle een debat velen, het was er hem slechts om te doen tijd te winnen, de zaken slepende te houden, om intusschen zijn slag te kunnen slaan; het was ook zulk een gemakkelijke dooddoener op alle protesten, door Spanje en ook door de Republiek gedaan, te kunnen antwoorden: „wacht op de conferentie, daar zal alles ter sprake komen." Toen die dan werkelijk 20 December een aanvang nam, hadden de Fransche commissarissen het middel tot schorsing al bij de hand; de titel ,Duc de Bourgogne' moest uit de Spaansche volmachten geschrapt worden nu Spanje Franche-Comté verloren had. Het was op zichzelf een zaak van weinig belang en niets dan een voorwendsel, maar de conferentie was er voor onbepaalden tijd mee uitgesteld, Spanje kreeg de schuld en Lodewijk had de handen weer vrij. Bedenkelijker, ook voor de Republiek, was een andere kwestie. Bij den vrede was bepaald dat Spanje kiezen mocht of het Charlemont of Dinant aan Frankrijk zou afstaan; Spanje had het laatste gekozen, daar anders Namen geheel open zou liggen, wat een leehjke bres in de barrière zou zijn, maar moest nu bij den bisschop van Luik bewerken, dat bij afstand van Dinant deed tegen een equivalent. Maar om dezelfde reden, waarom Spanje Charlemont niet geven wilde, wilde Lodewijk het hebben, en een strijd tusschen Spaansche en Fransche belangen bij Maximiliaan van Beieren, keurvorst van Keulen en bisschop van Luik, was voor de eersten te ongelijk. De bisschop „had God en de kerk beloofd ook niet het minste van zijn bisdom af te staan" was het antwoord en Charlemont moest dus *) Sasburch, resident te Brussel aan H. H. M. 23 Aug. 1679. M.S. 40 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. worden opgeofferd; een leger van 40000 man naderde de grens al om Spanje zoo noodig te dwingen; tusschenkomst van de Republiek en Engeland te Parijs hielp niet; trouwens Lodewijk was in zijn recht, nu Luik geweigerd had, en daar Spanje zorgvuldig vermeed den vrede te schenden, gaf het toe. *) Maar niet in den haak was het, en niet volgens den geest van het verdrag, al was het dan niet tegen de letter, dat Lodewijk nu ook nog den afstand van Dinant van Luik kocht, zoodat hij nu beide had en daardoor een allergevaarlijkste positie aan de Maas innam. Op dien weg ging Lodewijk voort; hij legerde zijn troepen op het platteland, dat werd „bedorven en opgegeten", liet allerlei dorpen en gehuchten den eed aan zich afleggen, verbood hen de koninklijke rechten aan den koning van Spanje op te brengen en liet die voor zichzelf verpachten; kortom het werd langzamerhand een eindeloos lange lijst van inbreuken op den vrede. 2) De beruchte Chambres de Réunion, die aanvankelijk alleen het Rijk troffen, richtten zich nu ook tegen Spanje: Virton en St. Mard, Putlange en Preich, allen weer in het land van Luxemburg, werden door de kamer te Metz opgeeischt;entoen aan dien eisch niet vlug gevolg werd gegeven, deed de Bussy in de eerste dagen van Mei een inval en bezette het platteland; tegelijk verklaarden de Fransche commissarissen te Kortrijk, dat, als de Spaansche niet vóór 15 Juli de gewenschte volmacht konden vertoonen, Lodewijk met geweld alles nemen zou, wat hij vond, dat hem toe kwam. Die gebeurtenissen in Luxemburg zoowel als te Kortrijk, hadden in de Republiek groote ontsteltenis verwekt, er kwam geen einde aan de Fransche pretensies; Spanje had de eene l) Zie hierover de correspondentie tusschen Villa Hermosa en den koning over Januari en Februari 1680. *) Zie de memorie van den Spaanschen gezant de Fuen Mayor van 24 Mei. M. S. 1680. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 41 nog niet toegegeven of er volgde een andere. De brieven van van Weede Van Dijkveld en Boreel, de gezanten te Parijs, gaven groote bekommering; Louvois en de Croissy maakten den Spaanschen gezant daar zoo bang met Lodewijks plannen tegen Italië zoowel als tegen de Nederlanden, dat hij er .perplext' van was en zijn beklag deed aan de Hollandsche gezanten.l) De Staten besloten daarop den koning te laten zeggen, dat ze niet twijfelden aan zijn vredelievendheid en hoopten op een minnehjke schikking te Kortrijk en op de „speciale reflexie", die hij bij den vrede van Nijmegen op de Republiek had willen maken. Van die tusschenkomst stelde de Spaansche gezant zich niets voor; volgens hem was de Republiek te Parijs in discrediet en bemoeiingen van heden, die niet in aanzien stonden, konden slechts irriteeren; Lodewijk zou zich gemakkelijker laten beïnvloeden door een gerespecteerd koning als die van Engeland, dan door een verslagen Republiek. Hij was er dan ook heélemaal niet mee tevreden, dat Savile, de Engelsche gezant te Parijs, slechts orders had om de Republiek in haar protesten bij te vallen en te steunen; die moest voorgaan. 2) Dat zag hij evenwel verkeerd in, Lodewijk behandelde de Republiek sinds 1678 werkehjk met speciale reflexie; „al was het dan niet uit ontzag, dan uit beleid of slim overleg, de reden doet er weinig toe; Karei II kende hij te goed om hem te respecteeren en dat deze door zijn binnenlandsche moeilijkheden machteloos was, wist hij zoo goed als ieder ander en beter dan een ander, dat diens geldelijke afhankehjkheid van hem, >) van Weede en Boreel aan den griffier 10 Mei.1680. Secr. Miss. Frankrijk. Dat Lodewijk te Kortrijk met een oorlogsverklaring had gedreigd, was een overdrijving, die • waarschijnlijk aan die perplexiteit toegeschreven moet worden. De beruchte verklaring van 3 Mei sprak daar niet van. Lodewijk zou dat ook zeker niet doen, daar dan Engeland en de Republiek verplicht zouden zijn tot hulp aan Spanje; deze manier was voor hem wel zoo gemakkelijk en veilig. *) F. M. aan den koning 4 Juni 1680. 42 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. slechts een kwestie van tijd en marchandeeren was.*) Weldra zou Fuen Mayor het zelf ondervinden. Vijftien Juli, de te Kortrijk gestelde termijn, naderde, en van een volmacht naar den eisch was nog geen sprake, zoodat Fuen Mayor de Republiek verzocht verlenging van termijn te vragen; de Repubüek deed het, maar liet erbij zeggen dat ze in het midden het of Spanje gelijk had; *) maar als ze wist, waarop Lodewijks eisch gegrond was, kon ze misschien trachten Spanje over te halen tot toegeven. Lodewijk, misschien onder den invloed der nieuwe alhantie, en zeker om zijn partij in de Republiek te doen toenemen, gaf een maand uitstel, met de verzekering, dat hij om dien titel geen oorlog zou beginnen en niets tegen de barrière zou ondernemen. De koning behoefde bovendien geen afstand te doen van den titel als hij hem te Kortrijk maar niet gebruikte. *) Toen men 5 Augustus met Spanje nog niet verder was, liet de Republiek nog eens uitstel vragen; werkelijk, ook als de Republiek te Parijs niet geminacht was, zou Lodewijk haar nu irritant gevonden en het haar geweigerd hebben, zooals hij het juist den gezant van den gerespecteerden koning van Engeland had gedaan, want dat was gebeurd, Savile had nul op het request gekregen. Niet aldus de Republiek. Alleen uit consideratie voor haar en voor niemand anders (zooals er uitdrukkelijk bij gezegd werd), werd de termijn, maar nu voor het laatst, met een maand verlengd. ■*) De Republiek weigerde nu nog iets verder te doen. Dat compliment aan haar was bestemd om haar ongemerkt bemiddelaar te maken en haar zoo van Spanje te scheiden en *) Zie hierover O. Klopp, Der Fall des Hauses Stuart. Wien 1895 Her Bd. 6tes Buch passim, *) Secr. Res. St. Gen. 27 Juni r68o:„dat H. H. M. niet verstaan te justificeeren •de sustenue van den koning van Spanje". ») Boreel en Dijkveld aan den griffier 4 Juli 1680 Secr. Miss. Frkr. 4) Fuen Mayor aan den koning 13 Augustus 1680. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 43 d'Avaux vertelde al, dat de greiisregeling te Kortrijk geheel naar haar wensen zou geschieden; maar de Prins en Fagel doorzagen hetenzorgden,datze er zooveel mogehjk.huito»*teel."Ze stelden Tra-ifen gezant-voor de keuze, öf de Fransche troepen op het platteland, waarbij ze op hulp niet behoefden te rekenen, öf den titel schrappen. Spanje moest natuurlijk toegeven, het ging er alleen nog maar om de eer zooveel mogelijk te redden. Daar werd op gevonden, alweer door het driemanschap Prins, Fagel en gezant, dat de Republiek den koning een volmacht vragen zou zonder eenigen titel dan die van Carlos, koning van Spanje, en dat die dan ook gegeven werd met de uitdrukkelijke verklaring, dat het uit consideratie voor de Republiek gebeurde (dit om Lodewijks vriendelijkheid op te heffen), en zooals de Republiek wenschte, zonder eenigen titel, dus niet volgens den eisch van Frankrijk, alleen zonder dien van Duc de Bourgogne. Het was veel moeite om niets ten slotte, de conferentie ging uit als een nachtkaars; waren de Spaansche commissarissen te Kortrijk dan waren de Fransche er niet en omgekeerd en troffen ze elkaar, dan stelde Frankrijk zulke eischen, dat ze de moeite van een bespreking niet waard waren. Cedant armis togae, meende Lodewijk. Bemiddelend tusschenbeide komen en protesteeren was intusschen niet voldoende, er moest ook eens iets positiefs gedaan worden. Uit Lodewijks optreden en Spanjes toegeven bleek wel, dat de Franschen geen legermacht tegenover zich hadden, die hen eenigszins mtimideerde, of dat er ook maar één plaats was, die tegenstand bieden kon; de Nederlanden waren van alles ontbloot en zonder het platteland, dat nu ook nog verwoest werd, konden de versterkte plaatsen niet bestaan nog minder een garnizoen onderhouden. Dat in dien verwaarloosden toestand verandering kwam, was een eisch van de Republiek, waaraan voldaan moest worden, zou ze ooit hulp zenden. 44 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. Zich op de hoogte stellen van dien toestand en zorgen, dat er verbetering in kwam, was het voornaamste punt in de instructie van Koenraad van Heemskerk, pensionaris van Amsterdam, neef van van Beuningen, die bij resolutie van 18 Mei werd aangewezen, om als gezant naar Madrid te gaan. *) In allerijl vertrokken, kwam hij i Juni te Brussel, waar hij 's avonds nog een audiëntie bij Villa Hermosa had, die hem niet veel goeds kon vertellen. Hij het hem een plan zien, dat hij in Juni 1679 gemaakt had, en dat in Spanje goedgekeurd, toegejuicht was zelfs. Volgens dat plan zou men in de Nederlanden 35 000 man voetvolk en 5500 cavalerie onderhouden, te betalen gedeeltelijk door de Nederlandsche provincies, gedeeltelijk door Spaansche subsidies, die 5 a 600 000 rijksdaalders dadelijk en 100 000 maandelijks zouden bedragen. Zooals het altijd ging, hadden de provinciën aan hun verplichtingen voldaan, maar de ,renüses' uit Spanje bleven uit, of de wissels, die kwamen, werden niet uitbetaald, zoodat het heele plan in duigen dreigde te vallen; er was zelfs al last uit Madrid gekomen om alles maar weer bij het oude te laten; de provinciës werden daardoor nu ook onwillig en alles zou weer tot de oude ellende vervallen, als er te Madrid niet beter gezorgd werd. De militie bedroeg geen 20000 man (zelfs geen 12000 zoo» als later bleek) en verliep dagehjks. *) Zonder verwijl ging Heemskerk verder en zocht te Parijs den Spaanschen gezant de Fuentes op, die niet vroolijker gestemd *) Fuen Mayor was met die keuze ingenomen. H. schikte zich geheel naar v. Beuningen, schreef hij, die tegen de alliantie met Frankrijk was en geheel verzoend was met den Prins; en een van de redenen waarom v. B. er bij zijn neef op aandrong, dat hij het aan zou nemen was ook tusschen dezen en den Prins een volkomen verzoening te bewerken. (F. M. aan den koning 4 Juni 1680.) Blijkens verscheidene brieven van H. aan den Prins in het Verbaal opgenomen is dat gelukt. Paets, wien het eerst gevraagd werd bedankte, hij was een te heftig tegenstander van de antiFransche politiek (d'Avaux, I, p. 93). 2) Missieven van Heemskerk' aan H. H. M. en aan den griffier van 1 Juni uit Brussel en 17 Juni uit Orleans. V. I. nrs. 7 en 8. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 45 was. Hij vreesde het ergste voor wat Lodewijk na 15 Juli zou beginnen en of hij de schoone gelegenheid, die de onverdedigde Nederlanden hem boden, voorbij zou kunnen laten gaan. De naburen moesten zich de verdediging daarvan aantrekken als hun eigen, vond hij en vooral de Republiek moest troepen zenden. Dat was de algemeene Spaansche zienswijze: met de zorg voor de Nederlanden kon men het gerust op het eigenbelang der bondgenooten laten aankomen. De Repubüek was er evenwel voor alles op bedacht den vrede te bewaren en voorloopig niet van zins krachtige maatregelen te nemen. Van troepen naar de Nederlanden te zenden was geen sprake; wel beloofde de Prins, zoo ongemerkt mogelijk, de garnizoenen in de grensplaatsen te zullen versterken.l) Den laatsten dag van Juli te Madrid aangekomen, had hij nog juist gelegenheid den prins van Panna, aangewezen om Villa Hermosa als gouverneur op te gaan volgen, voor zijn vertrek te spreken en uit de manier, waarop hij dat deed, bleek, dat hij de Spanjaarden kende.2) Hij werkte n.1. zooveel mogelijk op diens ijdelheid: het zou zoo jammer zijn van zijn „geestablisseerde reputatie", als hij bij zijn vertrek niet beter dan vorige gouverneurs verzekerd was van krachtige hulp uit Madrid, noodig om de Nederlanden voor ondergang te bewaren. Panna meende, dat de Republiek en Engeland in dat opzicht meer gedaan zouden kunnen krijgen dan hij, maar was, wat hemzelf aanging, bereid zijn leven en zijn reputatie voor den koning op 't spel te zetten, hoewel deze daar weinig aan had.s) En daar was niets aan verloren ook. „De koning onze meester," schreef Mme de Villars, „kan zich geen beteren gouverneur wen- l) F. M. aan ViUa Hermosa. 26 Juli 1680. El principe me ba dicho, procurara, lo mas disimuladamente que sepueda, renforcar, como V. E. me da a entender lo desea en carte de 21, las guarnicionés de las plazas de Flandres y Zelanda. *) Hij was er in 1676 ook geweest. Zie Kramer, Nedetl. Spaansche diplomatie. 1892, *) Heemskerk aan H. H. M. 7 en 8 Augustus 1680 V. I. nrs. 13 en 15. 46 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. schen!"1) De reputatie was weer alleen die van een dapper soldaat te zijn, overigens was hij een man van middelmatigen aanleg en ervaring, zeer losbandig en hoewel rijk, met schulden beladen. Dus wel de aangewezen persoon om de Nederlanden in deze omstandigheden te besturen, zelfstandig en onafhankelijk te regeeren en groote geldsommen op de goede manier te beheeren! *) Na met den Engelschen gezant, Godericke te hebben afgesproken, dat zij in alles „de concert" zouden gaan, ging Heemskerk naar den eersten minister om hem de wenschen der Repubhek uiteen te zetten, te hooren hoe de zaken stonden en waartoe men genegen en in staat was.3) Hij wenschte Medina Celi geluk met de Engelsche alliantie, die alleen al veel eerder gesloten had moeten worden; met het gemeenschappelijk verdrag met den keizer, dat in 1673 voor tien jaar gesloten was, gaf dat eenige zekerheid. Maar alle allianties, tractaten enz. hielpen niets, als niet ieder voor eigen defensie zorgde en hij behoefde maar de woorden van Spanjes eigen ministers, Villa Hermosa en de Fuentes aan te halen, om te doen zien, hoe schromelijk Spanje daarin te kort was geschoten. Hij vroeg niets onmogelijks, alleen maar uitvoering van Villa Hermosa's plan, als dat nog niet ging, was alles desperaat en moesten ze, ook niet op hulp der bondgenooten rekenen; „niemand stak zich tegenwoordig in een gat waar hij niet door en zag". Medina Celi's antwoord was miserabel. De Nederlanden gingen Spanje wel ter harte en het had toch ook „van tijd tot tijd" in al het noodige voorzien; en al was nu alles niet zooals het behoorde, hij geloofde toch niet, dat de bondgenooten daarom *) Lettres p. 208. 2) de, Villars p. 183. De reden van de wonderlijke keuze was, naar men zei, dat dé Spanjaarden, wanhopend aan het behoud der Nederlanden, ze liever onder een Italiaan dan onder een Spanjaard verloren zagen gaan. 3) Heemskerk aan H. H. M. 7 en 8 Augustus 1680. VI. nrs. 13 en 15. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 47 Spanje in den steek zouden laten; zij herinnerden zich toch zeker nog wel, wat Spanje voor de Republiek gedaan had, toen zij op den rand van den afgrond stond en bovendien was het behoud der Nederlanden voor haar van het grootste belang. Heemskerk merkte op, dat ze zich Spanjes weldaden nog best herinnerden, maar dat dat met de zaak niets te maken had; het ging er alleen maar om, of Spanje overtuigd was van de noodzakelijkheid van een betere verdediging der Nederlanden. Ook de Engelsche gezant had Medina Celi gezegd, dat Engeland de alliantie had gesloten in de overtuiging, dat het plan van 1679 uitgevoerd zou worden. Die gesprekken hadden tochwelzooveeluitwerking, dat opalle mogelijke manieren gezocht werd naar middelen om aan geld te komen, maar niemand wist, waar het vandaan te halen. De tij den waren er heelemaal niet naar, het voorjaar van 1680 was een opeenstapeling van rampen. Een geldcrisis, hongersnood, pest, opstootjes, gevolgen van duurte, kwamen herhaaldelijk voor; „viva el rey, muera el mal góbierno" riep het volk. Dehebzuchtigemagistraatspersonen, die de monopolies der eerste levensbehoeften hadden, maakten door hun knevelarijen de ellende steeds grooter. Men durfde niet ingrijpen; Medina Celi zeker niet, omdat men dan al die hooggeplaatste knoeiers trof en zijn leven niet meer zeker was. *) Er was geen geld, niemand betaalde, de bankiers hadden niets meer en konden niets leenen. En dat was ook Heemskerks overtuiging: de wil om geld te zenden was wel goed maar het was er nu eenmaal niet. Die chronische insolvabüiteit van Spanje bezorgde het veel vijanden. Dat het al sedert den vrede van Munster diep in de *) Een zekere Marco Diaz, die een goede verbetering voorstelde, die evenwel vele aanzienlijken trof, werd in dit voorjaar vermoord. De president van Castiliê wilde heivormingen invoeren, werd evenwel door den minister niet gesteund en waarschijnlijk afgeschrikt door het voorbeeld van een zijner voorgangers, die ook naar men zei, door belanghebbenden uit den weg was geruimd. Villars, pp. 34 en 167. 48 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. schuld stond bij de Oranjes, was nog niet zoo heel erg; de Prins drong wel voortdurend aan op voldoening maar moeilijker zou hij het Spanje niet maken. Erger was het al met de schuld, dien het aan de admiraliteiten had wegens de vloot, onder de Ruyter en later onder Evertsen in 1676 naar Messina gestuurd, om daar den opstand te bedwingen, van welken schuld de Staten van Holland een deel hadden voorgeschoten, wat het aantal schuldeischers weer vermeerderde. Dat daarvan maar steeds niets betaald werd, zou de Spaansche zaak in Amsterdam en in die Staten, waar ze toch al zwak stond, geen goed doen. Fuen Mayor waarschuwde daar herhaaldelijk voor. Maar anderen waren niet zoo lankmoedig en dat trof juist nu zeer slecht, nu iedere bondgenoot, al was het een dure, er één was. Vijf jaar lang had de Brandenburgsche gezant Ruck te Madrid tevergeefs getracht wat los te krijgen op een schuldvordering van twee milhoen rijksdaalders voor geleverde troepen in den laatsten oorlog en honderdduizend volgens een subsidietraktaat van 1663.l) Toen gaf hij het op en nam afscheid met een uitgeput geduld en een leege beurs. Hij verzekerde, dat zijn meester zich op een andere manier voldoening zou verschaffen. *) Dat gebeurde een half jaar later. Acht Brandenburgsche fregatten, met, tot Spanjes ergernis, een Hollandschen aanvoerder en een grootendeels Hollandsche bemanning, kaapten 18 September op de reede van Ostende, de pas gebouwde convooier Carlos II, een schip van 50 stukken, rijk geladen door onschuldige Nederlanders. Het stond gelijk met een aanval op een versterkte plaats en was een bewijs, hoe weinig men de Spaansche macht vreesde. Alles kwam dan ook dadelijk in actie, Fuen Mayor leverde de eene memorie voor, dè andere na *) v. Reede van Amerongen, gezant te Berlijn aan den griffier 6 Oet. 1680. Secr. Miss. Brandenburg. *) Bayol aan H. H. M. 6 Maart 1680. M. S. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 49 in, en uit zijn eischen bleek wel, dat hij zeer van streek was.l) De Republiek moest onderzoeken van wie die schepen waren, (ze voeren onder Hollandsche vlag) ze moest ze laten achtervolgen ; de commandant van het eskader had gezegd Parma op te zullen wachten, die sinds 12 September onderweg was en 200 000 rijksdaalders aan boord had voor de Nederlanden, die moest dus geleide hebben. De Republiek was volgens tractaat verplicht, gedurende de drie volgende maanden, waarin zij pogingen tot bemiddeling doen mocht, hulp te zenden en Fuen Mayor koos dien al vast in den vorm van schepen. Na drie maanden moest zij Brandenburg den oorlog verklaren. Alle schulden die Spanje gemaakt had, waren ten behoeve der Republiek gemaakt, niet dat zij er spijt van hadden, zij zouden het een volgende keer weer doen, maar hadden zij het niet gedaan, dan stond zij nu niet bloot aan dergelijke beleedigingen. En (het was nu bekend dat het Brandenburgsche schepen waren geweest), de Republiek had nu meteen gelegenheid de expansiepolitiek, waarmee Brandenburg sinds den vrede druk bezig was, tegen te gaan; zij moest alvast haar onderdanen in dienst van den keurvorst, terugroepen. De Republiek geraakte in een lastige positie. Het feit had een groote ontsteltenis tengevolge; Fuen Mayor was tenminste tevreden over den indruk, dien het maakte.*) De Prins, die naar Zeil was, schreef aan Fagel, dat de Republiek niet kon toelaten, dat Spanje zoo behandeld werd; zij moest zorgen, dat dat vuurtje, dat vreeselijke gevolgen kon hebben, zoo spoedig mogelijk gebluscht werd, en er moest voor een veiligen overtocht van Parma gezorgd worden. Dat vuur op een goede manier te blusschen, was de groote *) F. M. aan H. H. M. 10 Sept. M. S. en aan den griffier 23 en 28 Sept. Aan den koning. 24 Sept. 1680. s) aunque esta regencia ha tornado bien como se deve la accion del Elector. F. M. aan den koning 24 Sept. 1680. 5 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. moeilijkheid. Men had altijd nog hoop Brandenburg te verzoenen en het voor de goede zaak te behouden; de reis van den Prins naar Zeil in het belang van een alliantie had ook als onderdeel daarvan, ten doel een betere verhouding tusschen de Brunswijksche yorsten en den keurvorst te bewerken. Maar dit optreden gaf te denken. Brandenburg, dat met bijna alle vorsten in het Rijk overhoop lag en bovendien met den keizer, Zweden en Denemarken, zou zoo iets niet ondernomen hebben, als het niet een flinken steun in den rug had. Sterk werden dan ook nu de vermoedens van een Fransch-Brandenburgsche alliantie, maar zeker was men toch niet; het verdrag van October 1679 was wonderlijk goed geheim gebleven.J) Die onzekerheid maande tot groote voorzichtigheid, zoowel uit angst, dat als die vermoedens waar zouden blijken, van dien kant een Europeesche oorlog zou ontstaan, als uit de hoop om Brandenburg nog te behouden; Brandenburg moest ontzien en tegelijk Spanje tevreden gesteld worden. Geheel in dien geest was de resolutie, die de Staten 24 September namen. Zij boden beiden hun bemiddeling aan, maar raadden Spanje sterk aan den keurvorst, al was het slechts voor een deel, voldoening te geven; van Amerongen moest den keurvorst „zoo goed en discreet mogelijk" de verwondering der Republiek meedeelen, hem verzoeken van verdere feitelijkheden af te zien, schip en lading terug te geven en hem verzekeren, dat zij bij Spanje moeite zouden doen het tot satisfactie te bewegen. Den admiraliteiten werd aangeschreven ten spoedigste acht schepen uit te rusten, omdat de Republiek iets dergelijks zou kunnen overkomen. Tevens werden volgens den wensch van den Spaanschen gezant twee plakkaten uitgevaardigd, waarbij de onderdanen in vreemden ') Zie over de verhouding van den keurvorst tot Frankrijk in deze jaren: G. Bulard, Les traités de Saint-Germain. Paris 1898. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 51 dienst werden teruggeroepen. Van die aanschrijving evenmin als van die plakkaten was de keurvorst op de hoogte, toen de gezant, en vervolgens de Prins, hem over het aannemen der bemiddeling kwamen spreken, en daaraan hadden zij een vrij gunstige ontvangst te danken. Hij bedankte den gezant voor de eer, die de Republiek hem bewees; haar tusschenkomst bij het Spaansche Hof nam hij dankbaar aan; maar schip en lading zou hij ongeschonden bewaren, todat hij op een andere manier voldoening kreeg, en van herroeping van zijn orders tot represaille tegen Spaansche schepen, sprak hij niet. Nu kwam de Prins den gezant steunen, en het gevolg was, dat de keurvorst de bemiddeling aannam terwüle van Engeland en de Republiek en den Prins een plan tot schikking meegaf. Zoodra de bemiddeling aangevangen zou zijn, zou hij zijn schepen terugroepen, maar als Spanje niet tot rede gebracht kon worden, moesten de mediatoren hem de vrije hand laten om zich op alle mogelijke manieren voldoening te verschaffen. Hij zou voorloopig niet meer dan de helft van de schuld eischen, het overige op termijnen.2) Met dat succes kwam de Republiek al een eind op streek, maar nu Spanje; daar waren de „humeuren" heel anders. Medina Celi viel bij het eerste aanbod van mediatie door Heemskerk zoodanig uit, dat deze halverwege bleef steken en wachten moest, totdat hij uitgeraasd was, maar toen had de gezant den zachtzinnigen, slappen eersten minister al spoedig tot rede gebracht. Er stonden maar twee wegen open, betoogde bij: mediatie aannemen van geallieerden of geweld met geweld keeren. In het laatste geval kon men slagen of niet. Slaagde men niet, dan was het voor Spanje een groote schande en slaag- *) van Amerongen aan den griffier 6 en 27 Oct. 1680 Secr. Miss. Br. •) Het stuk van den keurvorst is gedateerd 13 Oct. en is te vinden in de Secr. Miss. op 16 Nov. 1680 den datum, waarop de Prins het aan de St Gen. overhandigde. 52 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. de men wel, dan dreef men als 't ware Brandenburg in de armen van Frankrijk en woog de behaalde voldoening niet op tegen het verlies;x) want hoeveel kwaad kon de keurvorst niet doen in het Rijk door den keizer tegen te werken en Lodewijks invloed daar nog grooter te maken dan ze al was. Spanje moest dus den door de Republiek aangewezen weg volgen, mediatie aannemen en tegelijk met het terugvragen van het schip besluiten de subsidie te betalen tot 1676 incluis. Bij het afschejcL. had Heemskerk van Medina Ceh's medewerking de beste verwachtingen; maar, de Connetable was er ook nog. De meerderheid van den Raad (Consejo de Estado) was voor aanneming; wel vonden ze het pijnlijk, door het ongestraft laten der beleediging zoo openlijk de zwakheid der monarchie te moeten belijden, maar het verlies van Brandenburg overwoog toch. Evenwel, het oordeel van een der leden, die al vooraf verklaard had, liever zijn hoofd te verhezen, dan den koning tot zulk een lafheid te raden, was sterker gebleken dan de meerderheid;2) dat kon niemand anders zijn dan de Connetable. En als die eenmaal een „fundamentale maxime" had vastgesteld, was hij er met geen mogelijkheid van af te brengen; hij gaf nooit reden van doen en zeggen en, had hij eenmaal over iets zijn stem uitgebracht, dan wenschte hij geen verdere dis-.» cussies, in één woord hij was „impraticabel".3) Het gevolg was een besluit om naar geen voorstel te luisteren, voordat schip en lading waren teruggegeven. Dat beloofde niet veel goeds; er hepen bovendien telkens geruchten van plannen van Panna om tot feitelijkheden over te gaan in Kleef, door Fuen Mayor ontkend noch bevestigd, en van samentrekking van troepen daar door Brandenburg; de minste vijandelijkheid zou tot een *) Heemskerk aan den griffier 17 Oct. 1680. V.I. nr. 78. ') Heemsk. aan den griffier 25 Oct. 1680. V.I. nr. 82. 3) Heemsk. aan den Prins 18 April 1681 V.I. nr. 192. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 53 Europeeschen oorlog kunnen leiden en daarop was men in 't geheel niet voorbereid, dat wilde de Republiek in ieder geval vermijden. En daarom was het aan den eenen kant een uitkomst, dat Spanje, door zijn koppig weigeren, de Republiek een goede reden aan de hand deed om zich van een oorlogsverklaring aan Brandenburg te verontschuldigen. Wanneer de eene bondgenoot de mediatie, waarvan het 4e artikel sprak, weigerde, was de ander niet verplicht tot de rupture in datzelfde artikel vermeld.l) En daar bleven de Staten bij, niettegenstaande de herhaalde Spaansche memories en Fuen Mayor's aandringen op de oorlogsverklaring, toen in December de voorgeschreven drie maanden om waren.2) Hij deed dat tegen eigen beter weten in op bevel uit Madrid, hijzelfwas er niet voor op de Republiek een zoo sterke pressie tot een breuk te oefenen, de omstandigheden waren er niet naar vond hij. De oneenigheid tusschen den koning van Engeland en zijn parlement was steeds grooter geworden, en zoolang de Republiek niet op een eensgezind Engeland rekenen kon, zou zij geen oorlog begh> nen, zelfs al had zij er niet zulk een afkeer van als het geval was, en evenmin, zoolang er in de Nederlanden niet een schijn van verdediging was te bespeuren. Bovendien werd de oorlogsverklaring in het tractaat geëischt, wanneer op den aanval een openlijke oorlog volgde, en zoolang Spanje niets deed, kon men daarvan niet spreken.2) Maar in Madrid zag men nog steeds door de oogen van den verblinden Connetable. Hij vocht met Medina Celi om den meesten invloed op den koning en won het, helaas. De oneenigheid tusschen beiden hield de af doening van alle zaken op. Medina Celi wilde Heemskerk niet ontvangen, waarschijnlijk om de zielige figuur, die hij sloeg. De Connetable wel, maar slechts om nog meer door te draven en zichzelf allen *) Secr. Res. St. Gen. 18 Nov. en 27 Dec. 1680. 2) F. M. aan den koning 31 Dec. 1680 en Secr. Res; St. Gen. 20 Dec. 54 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. terugkeer onmogelijk te maken. Al pretendeerde de keurvorst nu al een groot vorst te zijn, er was toch te veel onderscheid tusschen hem en den koning van Spanje; het schip kwam er niet op aan, maar de beleediging jegens den koning. Liever dan die ongestraft te laten, moest men de heele monarchie in de waagschaal stellen! Of ze dan de middelen hadden om tot het gewenschte doel te geraken? Daar kreeg Heemskerk geen antwoord op. De Repubhek had in ieder geval een geheel verkeerden weg gevolgd, zij had den keurvorst moeten dwingen in plaats van den koning de mediatie op te dringen, enz.*) De memories, die de Engelsche gezant indiende in de hoop, dat Carlos de bemiddeling van een koning misschien eerder zou aannemen dan van een Republiek, hadden niet meer effect. Ten slotte gaven zij het op en Spanje, om zich er uit te redden, schreef aan den keizer en gaf hem in den mond hen tot een schikking te dwingen. Dat deed hij niet, *) maar de Grana nam het werk van Heemskerk en Godericke over, en had een goeden steun in de brieven van Fuen Mayor, die den koning schreef, dat de vermoedens van een Fransch-Brandenburgsche onderneming in Spaansch Gelder steeds sterker werden en er voortdurend Brandénburgsche fregatten voor de Maas lagen om Spaansche ladingen in beslag te nemen, waartegen hij van deadmirahteit niets gedaan kon krijgen om de schuld. *) Eindelijk 15 Juni kwam het besluit, dat door bemiddeling van den kei- *) Heemsk. aan den griffier. 12 Dec. 1680. V.I. nr. 130. *) Heemsk. aan den griffier. 15 Mei 1681 V.I. nr. 206: „Velen wenschten, dat de keizer de zaak wat ijveriger had aangepakt en het Hof als overdrongen had, deze passé te moeten doen, zijnde hetzelve den keizer onder bedekte termen genoeg te kennen gegeven." *) Fuen Mayor aan den koning. 25 Maart i68r, schreef,'dat van Spaen, Brandenburgsch gezant, te Dieren bij den Prins was geweest en hem gevraagd had, wat de Republiek doen zou, als Brandenburg een inval deed in Gelder ? De troepen verjagen, omdat die van de Republiek sterker zijn, maar als Brand, er de Franschen inhaalde, zouden die de Brandénburgsche zoowel als de Nederlandsche wegjagen, was het antwoord. Zie verder de missiven van 6 en 20 Mei en van 3 Juni 1681. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 55 zer naar voorstellen geluisterd zou worden, waartoe men hoopte, dat de Staten zouden meewerken.x) En dat deed de koning omdat Engeland en de Republiek hem gewezen hadden op de bezwaren, die een oorlog mee zou brengen. Van restitutie van het schip werd niet meer gesproken, wat moeilijk anders kon, want de keurvorst, wien de zaak al lang verveelde, had de lading al verkocht en het schip was uitgerust en uitgevaren. ») Zoo was dan de oorlog afgewend, dank zij het optreden en meer nog, de weigering om op te treden van de Repubüek, waartoe Spanje haar zelf in de gelegenheid had gesteld. Maar dat was een toevalligheid geweest, die zich misschien geen tweede keer zou voordoen, terwijl de oorzaak van haar weigering, het feit, dat alles zeer waarschijnlijk op haar alleen zou neerkomen, bleef bestaan, en zelfs nog in zekerheid zou toenemen. Het was of Lodewijk het werk tijdelijk aan zijn nieuwen bondgenoot had overgelaten en hij het nu bij het gunstiger jaargetijde zelf weer overnam. In Maart namen de Franschen Orchimont met dertig dorpen als dependenties; om tot ontruiming van Virton te dwingen, had een nieuwe inval in de provincie Luxemburg plaats, de stad werd nagenoeg geblokkeerd. Steeds in de meening, dat het nu de laatste pretensie zou zijn, gaf Spanje, op aandringen van de Republiek, maar onder protest en beroep op de conferentie te Kortrijk, toe. Maar Lodewijk was wel zoo wijs niet alles tegelijk te vragen en zijn eischen achtereenvolgens voor den dag te brengen. De hoop, dat de Franschen na de ontruiming van Virton Luxemburg zouden verlaten, bleek dan ook een rnisrekening. Na Virton was het St. Mard en vervolgens Remicq, Grevemacheren en alles, wat onder de abdij van Echternach hoorde. De antwoorden van Frankrijk op alle protesten waren onhebbelijk. *) Heemsk. aan den griffier 15 Juni 1681. V.I. nr. 229. J) Fuen Mayor aan den koning 6 Mei 1681. 56 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. Hoe konden de Spanjaarden klagen over troepen in Luxemburg, ze hadden er zelf in Virton, dat aan Frankrijk behoorde.*) Het was genoeg bekend, hoe langzaam alles in Spanje ging, daar kon Lodewijk niet op wachten; hij was bereid tot de conferentie te Kortrijk maar de Spanjaarden waren er niet. D'Avaux, door de Staten om opheldering gevraagd, antwoordde, dat de Spanjaarden gewoon waren veel drukte te maken van niets. Orchimont was een vlek van geen beteekenis met enkele dorpen. Hij meende, dat ze ook klaagden over Virton ? Wat daarvan was en waarom Lodewijk dat genomen had, wist hij eigenlijk niet. Dat de conferentie niet doorging, was Spanjes schuld.2) Fuen Mayor, daarover door de Staten aangesproken, wilde er niet eens op antwoorden maar raadde Parma aan de commissarissen te gelasten, te Kortrijk te blijven, al zaten zij er tot spot van heel Europa, omdat er in de Republiek dwazen waren, die meenden dat Spanje de conferentie wilde ontwijken in plaats van Frankrijk.8) Intusschen ontbrak er aan een „rupture ouverte" eigenlijk niets meer dan een oorlogsverklaring, die van Spanje niet kon uitgaan en die Lodewijk wijselijk voor zich hield. De Republiek kon nauwelijks meer staande houden, dat ze niet tot hulp verplicht was zoolang Lodewijk geen versterkte plaats aanviel; dit was haast erger, de versterkte plaatsen konden immers zonder het platteland niet bestaan. Het verhes van Luxemburg zou haar evenzeer treffen als Spanje; de Nederlanden zouden aan dien kant open liggen en afgesloten zijn van hulp uit het Rijk. Fuen Mayor werd niet moede het den Staten voor te dragen; het was een geheel verkeerd beginsel alleen uit angst voor ') De gezant Wassenaer v. Sterrenburg aan den griffier 28 Maart 1681. Secr. Miss. Frankr. *) Secr; Res. St. Gen. 27 Maart 1681. *) Memorie van Fuen Mayor 3 April. Secr. miss. Sp. en F. M. aan den koning 22 April 1681. SPANJE. ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK 57 hun rust en hun handel er onverschillig onder te blijven, of Spanje enkele dorpen meer of minder had in de Nederlanden.*) Toch bepaalde zich haar tusschenkomst tot protesten te Parijs en aandringen op samenwerking in Londen; de antistadhouderlijken hadden inderdaad er hun rust en handel nog niet voor over zoolang het gevaar niet naderbij kwam, en zij waren talrijker dan de aanhang van den Prins, die bovendien nog voortdurend gedwarsboomd werd door zijn Frieschen neef. Fuen Mayor was er niet gerust op, dat de Prins, wiens macht groot, maar grootendeels wederrechtelijk was, tegen die combinatie op zou kunnen, *) die vijanden van den Prins en zijn gezag, vrienden van Frankrijk en vredelievenden in zich vereenigde. De Prins en zijn aanhangers hadden alles over voor de goede zaak, als ze er niet alleen voor stonden, en daarin moest de gezant hun, tenminte in zijn brieven aan den koning, gelijk geven. Hij wist zelf niet, wat hij antwoorden moest, als de Prins „y todos estos regentes" hem vroegen te zeggen, wat ze dan voor Spanje doen moesten?8) Hij was overtuigd, dat er voorloopig van den kant van de Republiek op niets te rekenen viel, nog niet zoozeer, omdat ze zich aan haar verplichtingen wilde onttrekken, of niet inzag, dat haar eigen belang hier samenging met dat van Spanje, als wel, omdat ze er niet toe in staat was. Want wat had Spanje aan 15 000 man, die ze zou kunnen geven, zoolang het er zelf geen 30 000 in de Nederlanden had staan?4) De Nederlanden in goeden staat van verdediging en koning en parlement verzoend of geen gewapende tusschenkomst, dat waren de maximes van de Republiek. x) Memorie van F. M. 12 Maart 1681. Secr. Miss. Sp. *) Fuen Mayor aan den koning 11 Febr. 1681: „Violenta, porque por la mayor parte usurpada". *) F. M. aan den koning 15 Maart x68i. 4) F. M. aan den koning 6 Mei 1681. 58 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. Op vervulling der tweede voorwaarde was even weinig kans als op die dér eerste; op den eisch van het Lagerhuis n. 1., den hertog van York uit te sluiten van de opvolging, was door de zittingen in December 1680 en Maart 1681 een onverzoenlijke breuk gevolgd. Lodewijk stond klaar met zijn beurs en Karei II sloeg toe; hij beloofde zich van zijn verbond met Spanje langzamerhand los te maken en Lodewijk verbond zich, gedurende de drie jaar, waarvoor de overeenkomst werd aangegaan, niets te ondernemen tegen de Nederlanden of Straatsburg.x) Die afspraak, waarvan niets op schrift werd gesteld, bleef goed geheim, al werd het bestaan ervan wel vermoed, maar dat de kloof tusschen koning en parlement nu onoverkomelijk was gebleken, bracht in de Republiek een ware consternatie te weeg, waarin ook de Spaansche gezant deelde. Wat moest men nu beginnen als Lodewijk de Nederlanden met een nieuwen overval bedreigde of terugkwam op een alliantie met de Republiek? De Prins beloofde hem hulp zoodra een versterkte plaats werd aangevallen, eerder ging het niet, al nam Lodewijk al het platteland, maar in het eerste geval, zelfs wel zonder dat het eerst in de Staten-Generaal behandeld werd, stelde hij hem gerust. Die ingewikkelde regeering, waarin iedere stad had mee te spreken, was den gezant* een gruwel. De groote angst van den Prins was evenwel, hoe een oorlog vol te houden, waartoe de Republiek de middelen evenmin bezat als Spanje; daarom was hij eigenlijk even bang voor oorlog als voor vrede.") Beide waren overtuigd van de noodzakelijkheid van nieuwe allianties, maar die kostten ook geld; geen vorst in het Rijk verbond zich zonder hooge subsidies. Het bondgenootschap met den keizer was er sinds den omkeer van Brandenburg ook niet waardevoller op geworden; *) Klopp, a. w. II 307. ■*) Fuen Mayor aan den koning n Febr. 1681. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. overal werkte het de politiek van den keizer, zoowel als van den Prins en diens ijverigen helper Waldeck tegen; op den Rijksdag zoowel als op de vergadering te Frankfort, pendant van de conferentie te Kortrijk en even onvruchtbaar; voor Lodewijk was de keurvorst een instrument van onschatbare waarde geworden; de verdeeldheid in het Rijk was grooter, de invloed van den keizer kleiner dan ooit. De medewerking van het Rijk was evenwel nog niet zulk een dringende noodzakelijkheid als die van Engeland. Met Engeland samen was de Republiek tot alles bereid, ook tot den oorlog,dat verzekerden de Prins en Fagel den generaal d'Agurto, door Parma gezonden om over gemeenschappelijke defensie te beraadslagen, en Engeland zou de verantwoordelijkheid dragen van de slavernij van Europa, als het niet hielp de Nederlanden te verdedigen. Dat zouden ze den koning ook doen weten en Parma mocht laten zeggen, dat zij zich aldus hadden uitgelaten. Ronquillo moest zorgen, dat hij de vage beloften, die de koning wel telkens deed, van zijn tractaten te zullen nakomen en zelfs met 30 schepen te zullen assisteeren, op schrift kreeg.l) Dat kreeg hij natuurlijk niet gedaan. Zijn memorie van i Mei, waarin hij den koning vroeg zich te verklaren aangaande de middelen, waartoe hij in staat en bereid was om Spanje te helpen, viel in slechte aarde; de koning vond het verzoek vreemd en ontijdig: dat hielden de tractaten niet in, vaneen oorlog was nog geen sprake en er was bericht, dat de Fransche troepen Luxemburg hadden verlaten.2) De koning wilde zich niet uitlaten in een Lodewijk vijandigen zin en kon het niet om het parlement. Hij moest bovendien *) Fuen Mayor aan den koning 8 en 22 April ï68i. *) De gezant van Citters aan den griffier 6 en 9 Mei en 17 Juni 1681. Secr. Miss. Eng. 59 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. een oorlog vermijden, want, kwam het zoover, dan zou het parlement aan het toestaan van subsidies zeker eischen verbinden, die hij niet kon inwilligen. Maar gerust was hij niet en daar gaven de gebeurtenissen ook allesbehalve aanleiding toe. In Juni maakten de Franschen aanspraak op Chiny met 540 dorpen, waarop Lodewijks rechten te Metz bewezen waren; op de conferentie te Kortrijk, waar de commissarissen elkaar eindelijk gevonden hadden, werd Aalst en een lange reeks dorpen in de nabijheid opgeeischt uit een vreemde, geheel nieuwe beweegreden, n. I., dat alles wat vóór den vrede door vijandelijke troepen bezet was, en waarvan in het vredesverdrag de teruggave niet uitdrukkelijk gestipuleerd was, aan den vijand bleef. Het was slechts een nieuwe omweg om tot het bezit van de vesting Luxemburg te geraken. In Aalst werd Vlaanderen bedreigd maar Lodewijk wilde de Repubhek niet te ongerust maken en bood dus aan, dat men hem voor Aalst een equivalent zou geven, zonder nog namen te noemen, maar waar het om te doen was, begreep iedereen. Maar nu weigerde Spanje. Het had terwüle van de bondgenooten al genoeg aan den vrede geofferd; Frankrijk had het sinds den vrede meer afgenomen dan het daarbij teruggekregen had; het vroeg nu, op welke hulp van de bondgenooten het rekenen koiL) en daarvan zou afhangen, of het als, „cas van rupture" beschouwd zou worden, wanneer Lodewijk zijn eischen met geweld zou trachten ingewilligd te krijgen; intusschen zou het protesteeren en verwachtte dat ook van zijn bondgenooten.J) Op hun eerste vraag kwam om bekende redenen geen antwoord. Geen van de drie vertrouwde de andere twee en Heemskerk schreef even dringend naar den Haag niets te beloven, voordat Spanje begon, als Fuen Mayor Spanje *) Heemskerk aan den griffier 27 Juni, 10 en 24 Juli, 1681. V.I. nrs. 243, 248 en 264. 60 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. afraadde iets ter verdediging te ondernemen, zonder vooraf te weten, wat de beide anderen zouden bijdragen, en van die twee anderen wilde geen van beide zich het eerst uitspreken. Dat Karei zoo in den angst zat, dat hij er niet van sliep,*•) hielp even weinig als het bezoek, dat de Prins hem bracht. Zijn doel, den koning tot bijeenroeping van het parlement te bewegen, bereikte de Prins niet, alleen de belofte, dat hij het nog eens probeeren zou, als Lodewijk een versterkte plaats aanviel, en de afspraak om gezamenlijk te Parijs te protesteeren. Dat was in het geheel Spanjes bedoeling niet: het was toch al duidehjk genoeg gebleken, dat die protesten niets uitwerkten; alleen, als men Lodewijk kon toonen, dat Engeland en de Republiek het eens waren over de te zenden hulp bij oorlog, kon men zich eenig gevolg beloven. Maar zoowel Ronquillo's verzoek te Londen, dat ieder voorloopig 2000 man zou zenden, totdat Spanje klaar was met zijn nieuwe wervingen*), als dat van Fuen Mayor aan de Staten om 5 a 6000 man werd geweigerd. *) Fuen Mayor had gewacht met zijn vraag, tot de Prins terug was uit Engeland, maar deze was er zelf evenmin voor als de Staten. Het zou slechts een oorlog uitlokken, waartoe men heelemaal niet in staat was; Fuen Mayor begreep dat zelf ook, hij had ze slechts op order van Parma gegevraagd; maar te Madrid was men verontwaardigd. Heemskerk wist geen ander excuus te vinden dan dat 4000 man meer of minder er bij zulk een toestand in de Nederlanden niets toe deden en dat de Republiek slechts weigerde om den oorlog niet te verhaasten. Maar bleef men weigeren met Spanje samen maatregelen te nemen, voor het geval dat Frankrijk Chiny bezet bleef houden en Luxemburg zoo goed als inge- *) v. Citters aan den griffier 22 Juli 1681. Secr. Miss. Eng. 2) v. Citters aan den griffier 12 Augustus, 1681. Secr. Miss. Eng. *) Secr. Res. St. Gen. 19 Augustus; F. M. aan den koning 26 Aug. 1681. 61 62 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. sloten, dan was alles overgeleverd aan Lodewijks genade en hij waarschuwde de Republiek voorde „alderexatravagantste mesures", die Spanje nemen zou, want het kon noch wilde de Nederlanden alleen verdedigen.l) Maar dat maakte op Karei II, aan wien van Citters die woorden overbracht, niets geen indruk. De Staten moesten dat niet zoo ernstig opnemen: Spanje sprak altijd zoo.2) En hoeveel moeite Ronquillo ook deed om een schriftelijke verklaring los te krijgen, het gelukte hem niet en dus aan Fuen Major evenmin. Men was op het doode punt en het was hoog noodig, dat er eenheid en houvast kwam in al die afzonderlijke allianties, die toch alle stilzwijgend de strekking hadden, zich tegen Frankrijk in postuur te stellen, maar ieder op zichzelf, als het er op aankwam, van weinig beteekenis bleek. Daarom kwam men nu terug op een aanbod, reeds in het voorjaar door Zweden gedaan. De verhouding tusschen Zweden en Frankrijk was na den Nijmeegschen vrede gaandeweg verkoeld, wat zijn hoogtepunt bereikte, toen Lodewijk ook dat land trof, door te Metz Zweibrücken tot een Fransch leen te doen verklaren. De dubbelzinnige houding van Brandenburg en Denemarken maakten bovendien het hebben van bondgenooten noodig en daartoe was de Republiek aangewezen. Toen de gezant in Februari voorstellen deed tot een alliantie, wilden de Staten, nog onzeker over den afloop van het voor Maart bijeengeroepen parlement, zich nog niet met iets nieuws inlaten; bovendien was het gevaarlijk er toen mee voor den dag te komen daar allen, die tegen een alliantie met Engeland waren geweest om Frankrijk niet te grieven, nu hetzelfde bezwaar zouden maken.s) Maar in den zomer was de stemming veranderd. Men was, ook de ') Heemskerk aan den griffier 18 Sept. 1681. V.I. nr. 293. *) van Citters aan den griffier 14 Oct. 1681. Secr. Miss. Eng. ') Fuen Mayor aan den koning n Febr. 1681. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 63 franschgezinden, zeer onder den indruk van de plakkaten, in Frankrijk uitgevaardigd tegen de Hugenoten, zoozeer, dat het d'Avaux's kunstige werk geheel omver dreigde te werpen; „de goede wil, om de plannen van den Prins tegen te werken, was zeer veranderd en als deze in Engeland een alliantie met den koning had kunnen sluiten, zou hij in de Staten-Generaal alles gedaan hebben kunnen krijgen, wat hij maar wilde."l) Een alliantie was niet het doel van zijn reis, maar toen de stemming van den koning hem daar meeviel en hij zich bovendien het overtuigen, dat er tusschen dezen en Lodewijk niets bestond, *) schreef hij aan Fagel om nu de besprekingen over het Zweedsche plan te hervatten. Dat plan bestond daarin, dat een associatie zou gevormd worden door alle staten, die wilden toetreden, tot handhaving van de vredesverdragen van Westfalen en Nijmegen. De leden zouden zich bij geschillen aan de arbitrage der overigen vrijwillig of gedwongen hebben te onderwerpen; niet-leden eveneens.*) Het bezwaar, dat het Lodewijk grieven zou, was door de bepaling, dat iedereen toe kon treden, weggenomen en, doordat de Prins hoog opgaf van den goeden wil van Karei II en de stemming van het Engelsche volk, Het Amsterdam zich overtuigen, dat Engeland volgen zou en durfde het aan. Op niemand kreeg d'Avaux dan ook vat bij zijn pogingen tot tegenwerking dan op Groningen, waarbij Friesland zich aansloot. Zijn „tentamina" bij de gedeputeerden van Amsterdam, hadden op niemand der leden, waaronder de burgemeester Hudde, den minsten indruk gemaakt, *) en 10 October werd het verdag tusschen Zweden en de Republiek gesloten. *) d'Avaux I, 167 sqq. *) Fuen Mayor aan den koning, 26 Augustus 1681: El Principe viene enteramente persuadido aque no hay inteligencia alguna entre su tio y Luis. *) Dumont t. VII, 2me partie p. 15. en zie Fruin a. w. p. 91. *) Archives de la maison d'Orange Nassau, t. V. p. 519. v, Beuningen aan den Prins, 17 Sept. 1681. 64 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK Al was de tekst zoo gesteld, dat Lodewijk er geen aanstoot aan nemen kon, dat het verdrag tegen Frankrijk gericht was begreep ieder; het was voor d'Avaux zoo lang mogelijk geheim gehouden, en uitgenoodigd tot toetreding werd de koning van Frankrijk niet. Maar daarom was het noodzakelijk, dat de keizer en Engeland toetraden; Spanje, alslvoornaamstebelanghebbende, zou zich van zelf aansluiten; Denemarken, en Brandenburg zouden daartoe worden aangezocht. Met voldoening zag Fuen Mayor, dat de zaak in den Haag zoo vlot van stapel liep, maar zelf nam hij een afwachtende houding aan. Hij voelde er niet veel voor den vrede van Munster, waaruit al de ellende der Chambres de reunion was voortgekomen, te garandeeren; daartegen woog wel de handhaving van den Nijmeegschen door eenige aanzienlijke vorsten op, maar dat wildehij dan eerst weleensziengebeuren. En was dat gebeurd, dan kon Spanje er wel buiten blijven en zich nieuwe verplichtingen besparen. Alleen als de keizer als voorwaarde voor zijn toetreding die van Spanje stelde, vond hij het noodzakelijk en als Lodewijk zich erin wilde laten opnemen om verwarring te stichten; diens toetreding zou Spanje alleen alslidkunnen tegengaan.1) Dat Lodewijk daaraan niet dacht maar het bij dreigementen zou laten, bleek al gauw en dat hij er zich niet bang door het maken eveneens. 22 September stelde hij een termijn van zes weken, waarbinnen hem Aalst en omstreken gegeven moesten worden; bij weigering zou hij Mons bezetten en het platte land van Vlaanderen evenals dat van Luxemburg totdat Spanje een equivalent had gevonden, wanneer het Aalst behouden wilde en, werd er bijgevoegd om de Republiek op de proef te stellen, dat equivalent mocht ook in Navarre of Catalonie liggen. Fuen Mayor's hoop, dat de groote rechtvaardigheid en billijkheid, waarvan de Staat steeds den naam *) Missiven van Fuen Mayor aan den koning van 22 Sept., 7 Oct. en 2 Dec. 1681. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. had gehad, nooit zou goedkeuren, dat, om zijn eigen barrière ongerept te behouden, de Spaansche grens geschonden zou worden om een equivalent te vinden voor een eisch zonder grond, werd gelukkig niet verijdeld: *) de Republiek ging er niet op in. 30 September vielen Straatsburg en Casale den koning in handen, waarvan het eenige goede gevolg was, dat het het sluiten der associatie door de Republiek verhaastte. Het antwoord, dat de Croissy gaf op de memorie door de gezanten van Engeland en de Republiek gezamenlijk overhandigd, waarin nog eens werd aangedrongen op afdoening van alle geschillen te Kortrijk, en verzocht het platte land van Xuxemburg te ontruimen, bepaalde zich voornamelijk tot een standje aan van Wassenaer naar aanleiding van de nog slechts bij geruchte bekende alliantie. Hij begreep niet, waarom de Staten zich zoo voor Luxemburg interesseerden. Als zij soms andere maatregelen hadden met Spanje, dan die tot behoud van den Nijmeegschen vrede, dan moesten zij het maar zeggen dan zou de koning de zijne eveneens nemen. „Ik spreek tot u, meneer, want de verbintenissen, die Engeland met Spanje heeft, kennen we wel." *) Van Engeland kon Lodewijk ook voor het vervolg zeker zijn; Karei II kon zich niet inlaten met nieuwe verbintenissen. Wel betuigde bij, om als bondgenoot van Spanje eenigszins den schijn op te houden, zijn sympathie met de associatie, maar zijn voorwaarde tot toetreding was, dat eerst zij, die het naast aan het gevaar waren, en dat waren volgens hem de Duitsche vorsten, moesten voorgaan. Als de keizer, Denemarken, Brandenburg en Luneburg zich aansloten, zou hij het ook doen. Achter dien eisch was hij veilig gedekt. Denemarken, noch Brandenburg zou zich bij een antifrarische ligue aanslui- *) Secr. Res. St.-Gen. 4 Oct. 1681. •*) Rapport van v. Wassenaer. Secr. Res. St. Gén. 13 Oct. 1681. 5 65 66 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. ten en zeker niet samen met Zweden. Het stond dus gelijk met een weigering, al gaven de gezanten van Citters en van Beuningen, welke laatste er speciaal voor gezonden was, het nog lang niet op en al deden zij het mogelijke om den koning bij te brengen, dat Spanje het naast aan het gevaar was en Engeland en de Repubhek in de Nederlanden voortdurend bedreigd werden; bovendien verplichtte de associatie tot niets geldelijks, zoodat het parlement er niet bij te pas hoefde te komen. Zij kregen niets van hem gedaan dan nog eens dezelfde belofte en nu op schrift dat, als een plaats van belang in de Nederlanden werd genomen, de koning het nog eens met een parlement zou probeeren.*) Wachtte Engeland op de Duitsche vorsten en omgekeerd, de keizer wachtte op Spanje, Spanje op den keizer en Engeland. Doch toen er op Engeland niet meer te rekenen viel en Cramprich, de keizerhjke gezant, alvorens toe te treden, herhaaldelijk bij Fuen Mayor aandrong, gaf deze in Februari van het volgende jaar toe en stond Cramprich toe te verklaren, dat Spanje—hoe waren de tij den veranderd! —bereidwaszichaantesluiten.alleen om den keizer en niettegenstaande zijn tegenzin om een nieuwe alliantie aan te gaanmet de Repubhek, die zichaan de oude al niet hield in haar besluiteloosheid. Cramprich moest bovendien beloven een afzonderlijk artikel te zullen doen opnemen, dat zijn toetreding niet geratificeerd zou worden en geen effect zouhebben, voordat de Repubhek aan haar verplichtingen jegens Spanje had voldaan. '*) 28 Februari werd de keizer in de ligue opgenomen. De ontevredenheid op de Republiek vond haar oorzaak in de gebeurtenissen van den afgeloopen winter. Luxemburg was langzamerhand geheel geblokkeerd en van allen toevoer afgesneden, het was zelfs tot een botsing gekomen, waarbij *) Secr. Miss. Eng. over Oct. en Nov. 1681. *) Fuen Mayor aan den koning, 24 Feburari 1682. 67 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. bloed was gevloeid. En daar Spanje er niet over dacht met Frankrijk over een equivalent te onderhandelen, beschouwde men te Madrid den oorlog als onvermijdelijk. Men werd wanhopig over het uitbhjven van beloften uit den Haag zoowel als uit Londen, dat men de verpachtingen zou nakomen. Ook Spanjes, eigen grens werd bedreigd in het Noorden en die was het land nader dan de Nederlanden, en besteedde men geld voor het een, dan kwam het ander te kort.l) Desniettemin kreeg Parma order dan de Nederlanden maar alleen te verdedigen enLuxemburg te ontzetten. Maar dat was een onmogelijkheid en zou alles bederven; dan zou blijken, dat Spanje in den steek gelaten werd en kon Lodewijk doen, wat hij wilde. Parma wachtte dan ook wijselijk af, tot die orders nog eens herhaald zouden worden, maar na de botsing op 25 November was hij zelf vol ijver voor den oorlog en moest Fuen Mayor naar Brussel om hem te weerhouden. Hij gaf hem toe, dat oorlog onvermijdehjk volgen moest maar men moest er een gunstig oogenblik voor afwachten en van Spanje mocht de verklaring niet uitgaan. Of Luxemburg het niet tot het voorjaar kon uithouden? Dat wel; maar dan zou het weinigje, dat men nog aan troepen had, geheel verloopen zijn. Bij de besprekingen in den Haag met den Prins en eenige regenten was men het eens, dat oorlog met de geheele strijdmacht voorloopig onmogelijk was; er waren te weinig troepen, de tijd was te kort om er genoeg bij elkaar te krijgen en het geheele land, waar die troepen doorheen zouden moeten trekken, was door den vijand bezet.2) Alleen de bedreiging van een zekere samenwerking tusschen de Republiek enEngeland zou Lodewijk kunnenremmen.Daarom») *) Heemskerk aan den griffier, 27 Nov. 1681, V.I. nr. 327. *) Fuen Mayor aan den koning, 2 en 15 Dec. 1681. ') „Ronquillo toonde deze methode niet onaangenaam te hebben." Secr. Miss. Eng. 15 Dec. De Prins vond het „la resolution meüleure que 1'on aurait pu prendre" (Frfiin a. w. p. 95.) 68 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. was het tot ieders tevredenheid, dat te Londen, in overleg met Ronquillo en de gezanten der Repubhek, werd besloten door een gezamenlijke memorie nog een laatste poging aan te wenden tot opheffing der blokkade, alvorens de koning overging tot het bijeenroepen van een parlement.l) De memorie werd te Londen opgesteld en in den Haag goedgekeurd; tot den Franschen gezant Barillon sprak Karei II in denzelfden geest. Dwong Frankrijk hem tot een parlement, dan zou dat groote neiging tot oorlog vertoonen, en de rechten op een equivalent van een ongegronden eisch erkende hij niet.2) Het leek alles prachtig; maar zij wisten niet, dat Karei op i December voor een nieuw milhoen Lodewijk beloofd had, hemde vrije hand te zullen laten in Luxemburg.3) Het eenige goede gevolg van deze schandelijke houding van Karei II was, dat de brieven uit Engeland den wankelmoedigen in de Repubhek een hart onder den riem staken, waarvan de Prins gebruik maakte om de troepen met 12 000 man te vermeerderen voor zes maanden.4) De ontvangst der beide gezanten door de Croissy, was niet vriendelijker dan bij de vorige gelegenheid: het was niet de gewoonte ambassadeurs van verschillende vorsten gezamenlijk audiëntie te geven, aan andere hoven kon men ligués sluiten, hier niet. En toen ieder dan afzonderlijk gehoor kreeg, was het antwoord als vanouds: alles was de schuld van Spanje, dat het er op toelegde den oorlog te doen hervatten door op allerlei manieren de ten uitvoerlegging van het vredestractaat te verhinderen. Zijn pretensies hield de koning staande; maar om hen, die bij de Nederlanden belang hadden, gerust te stellen, had hij den koning van Engeland zijn woord gegeven aan de barrière niet te zullen raken; daar hij op zijn recht stond, x) Fuen Mayor aan den koning, 2 en 15 Dec. 1681. *) v. Citters en v. Beuningen aan den griffier, Secr. Miss. Eng. 19 Dec. 1681. *) Klopp. II, p. 359. 4) d'Avaux I, p. 199. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 69 meende hij, dat het voor hen het minst verontrustend zijn zou, als hij garnizoen in Luxemburg hield, totdat Spanje hem een equivalent gaf, in welk geval hij de stad dadelijk vrij zou laten. Het gemakkelijkste middel voor de Repubhek om haar doel te bereiken, was dus Spanje daartoe te bewegen.*) Zoo hadden dan de bij het tractaat van 1673 voorgeschreven negotiaties tot geen resultaat geleid, en nu vroeg Fuen Mayor de 8000 man, waarop Spanje recht had.^Natuurlijk moest eerst afgewacht worden, hoe het antwoord in Engeland zou opgenomen worden, en of de koning nu, zooals hij beloofd had, het parlement zou bijeenroepen. Groot was de verbazing toen het eerste bericht uit Londen kwam. Over het antwoord werd niet gesproken, dat was verdrongen door een memorie, die Barülon den 4en Feburari den koning had overhandigd.3) Lodewijk vond blijkbaar, dat de komedie lang genoeg geduurd had en verklaarde van alle pretensies te zullen afzien, als hij binnen drie maanden Luxemburg kreeg. Karei II vond dat zeer redelijk; dat hij eerst in zijn protesten te Parijs had verklaard, dat hij zijn tractaat met Spanje zou nakomen als Luxemburg werd genomen, en dat Frankrijk hem op die manier tot het bijeenroepen van een parlement zou dwingen, was hij blijkbaar vergeten, evenals zijn beweren tegen Barillon, dat Lodewijk geen recht had op een equivalent van een ongegronden eisch. Of de Staten niet vonden, dat de aanbieding in de memorie een basis kon zijn om tot een vergelijk te komen, vooral wanneer gedurende de onderhandelingen de koning toestond, dat er zooveel toevoer tot de stad werd toegelaten, dat zij zich niet uit hongersnood behoefde over te geven! Of H.H. M.M. soms meenden, dat Engeland en de Repubhek instaat •) v. Wassenaar aan den griffier, 3 Febr. 1682, Secr. Miss. Frkr. *) Secr. Res. St. Gen. 11 Febr. 1682. 3) Miss. van v. Citters en v. Beuningen aan den griffier 6 Febr. De memorie van Barillon is te vinden in de Secr. Res. St. Gen. 24 Febr. 1682. 70 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. waren door een oorlog Luxemburg te behouden of voordeeliger voorwaarden te bedingen dan door onderhandeling? En of ze dachten, dat alle bijstand, dien men door middel van een parlement zou kunnen krijgen, tijdig genoeg zou komen ? *) Deverontwaardigingwas algemeen.Het antwoord van de Repubhek was kort maar waardig. De memorie van Barillon ging haar niet aan, maar Spanje. Ze herinnerde den koning aan zijn schriftehjk gegeven belofte van 8 November.2) Ronquillo wilde de memorie niet eens aannemen en viel heftig uit, gesteund door de Hollandsche gezanten, en de koning kreeg heel wat verdiende onaangenaamheden te slikken. De verstandhouding tusschen hem en Lodewijk was nu voor niemand meer een geheim, maar de vraag van van Citters en van Beuningen, waarom er op die overal geuite vermoedens nooit eens werd geantwoord, werd met verontwaardiging onbeantwoord gelaten. Van het te sluiten verdrag tusschen Spanje en Frankrijk zouden Engeland en de Repubhek garanten zijn; alsof dat nog tot eenige waarborg strekken kon! zeide Ronquillo. De koning zag van alle pretensies af, heette het, maar van alles, wat hij sinds den vrede al genomen had, sprak hij niet. *) Fuen Mayor deelde de Staten mee, dat hem bij toeval de memorie van Barillon in handen was gevallen; hij wilde alleen maar waarschuwen, omdat de Staten als garanten werden genoemd, dat hij naar geen voorstel van dien aard luisteren zou; maar hij verwachtte van hun wijsheid niet, „qu'elles voudront si mal édifier le monde que de me la proposer." Integendeel, zij hadden door hun resoluties blijk gegeven Spanje gelijk te geven en daarom vroeg hij nu nog eens de hulp, waarop het recht had, ook zonder Engeland. De Repubhek mocht het zenden van die *) Secr. Res. St. Gen. 3 Maart, 1682, Memorie van Chudleigh, den nieuwen Engelschen gezant, opgesteld 20 Febr. 1682. *) Secr. Res. St. Gen. van 17 Febr. en 3 Maart 1682. 8) Secr. Miss. Eng. over Febr. 1682. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 71 hulp niet afhankehjk maken van derden, die niet in het verdragwaren opgenomen. De garantie van het nieuwe verdrag door Engeland en de Republiek zou Lodewijk niet meer in bedwang houden dan de tractaten, die Spanje met ieder afzonderlijk had, dat deden. „En als de Republiek dat niet nakomt, (ce qui ne tombe pas dans mon esprit) wie zal zich dan nog beloven, dat zij het andere doen zal?"x) Te Madrid sprak men in gelijken geest en werd Heemskerk, die er nog wel op aan kwam dringen, dat men de Nederlanden toch in beteren staat zou brengen, door Medina Celi met verwijten overladen. Alles wat men van de Repubhek tot nog toe voor antwoord had gekregen op het rechtmatig verzoek om hulp was, dat ze eerst met Engeland moest overleggen; dat stond niet in het tractaat, evenmin als dat de aangevallene eerst zelf een zeker aantal troepen klaar moest hebben, voordat hulp gezonden moest worden. Men deed in Spanje het mogelijke, maar wilde noch kon de Nederlanden alleen verdedigen. Men zou zich nu niet langer voor den gek laten houden en wilde weten, waar men aan toe was. Heemskerk bleef erbij, dat de Repubhek niet uit onwil zoo besluiteloos was, maar uit angst, Spanje zoowel als zichzelf door een oorlog te ruïneeren; er waren nog geen 15000 man in de Nederlanden en hoeveel Spanje ook deed, het was niet genoeg, een „extreem effort" was noodig. De koning moest zijn zilver smelten en zijn juweelen verkoopen, en „wat reden in de wereld toeliet, dat de koning zooveel mercedes uitdeelde, die in weelde geconsumeerd werden?"*) Naar Heemskerk hoorde, waren velen het met hem eens; het was geen onwil of domheid maar alleen gebrek aan middelen, en of er nu al Raad op Raad vergaderde en de allerheilzaamste maatregelen nam, het was alles ») Secr. Res. St. Gen. 24 Febr. 1682. *) Heemskerk aan den griffier 5 Maart 1682 V. II, nr. 62. 72 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. den moriaan gewasschen. Zij zaten op te zware lasten: de Nederlanden, de eigen N. grens, het Milaneesche, de schuld aan Brandenburg en subsidies aanLuneburg, aan wiens vriendschap veel gelegen was. Van het eenige middel, dat er was, n.1. de mercedes te staken en geen tractementen uit te betalen aan hen, die niet in functie waren, kon men in een land als Spanje niet spreken; de koning vond het wel goed, maar de tijd was er nog niet voor, d. w. z. hij durfde er nog niet mee aankomen.*) Van dien kant was dus evenmin iets te verwachten als van Engeland. En bij dien toestand moest de Republiek besluiten, of ze al of niet haar verphchtingen zou nakomen. Zij stond er heelemaal alleen voor en met de associatie vlotte het ook al slecht door dezen gang van zaken. De Duitsche vorsten wantrouwden Engeland volkomen na wat er gebeurd was,s) zoodat Brandenburg, Frankrijks „emisario", al meer en meer vat op hen dreigde te krijgen bij zijn pogingen tot tegenwerking der associatie niet alleen, maar ook om de vergadering te Frankfort te bewegen om Lodewijks eischen aan te nemen, d. w. z. hem in het bezit te laten van wat hij sinds den vrede genomen had.3) Dat was de groote angst van Spanje en den Prins, dat men in Frankfort de geschillen met Lodewijk zou afdoen, waardoor Spanje aan zijn lot overgelaten zou zijn* en dat zouden zij doen, zoodra zij hoorden, dat Spanje zich met onderhandelingen inliet, maar zagen zij, dat het door zijn bondgenooten geholpen werd, dan zouden zij ookmoed vatten.4) Alles hing dus af van de houding der Republiek. Maar die had zelf ook bemoediging noodig en daarom vroeg de Prins Fuen Mayor de toetreding van den keizer tot de associatie niet langer te belemme- *) Heemskerk aan den Prins 3 April 1682. V. II. nr. 85. ') Secr. Miss. Eng. 6 Febr de gemoederen syn geprevenieerd met een sinistere impressie omtrent de sinceriteit van England." 8) P. L. Maller, Wilhelm III von Oranien und G. F. von Waldeck I. p. 135. *) Fuen Mayor aan den koning 24 Februari 1682. SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 73 ren door de voorwaarden, die hij daarvoor aan de Repubhek had gesteld; dat deed hij dan ook in het vertrouwen, dat de Repubhek haar verplichtingen zou nakomen.l) Met dat al was men in de Staten van Holland nog niet tot een besluit gekomen; vier of vijf keer werden de Gedeputeerden door den Prins naar huis gestuurd, maar de beide tegenovergestelde meeningen kwamen elkaar niet nader; Amsterdam zoowel als de Prins bleef op zijn standpunt staan: Amsterdam hield vol, dat de Repubhek zonder Engeland niets kon en er op Engeland niet te rekenen viel, de Prins, dat, als de Republiek maar begon, het Engelsche volk den koning wel zou dwingen en waarschijnlijk een bedreiging voor Lodewijk voldoende zijn zou; bovendien was de houding van Engeland geen reden voor de Repubhek dat voorbeeld te volgen. *) Spanje was in zijn recht. Het was tragisch, dat beide gehjk hadden en dat, wat de een aan loyauteit te kort kwam, de ander aan voorzichtigheid miste. Maar er was nog een middenpartij, die wilde schipperen en verklaarde, dat de verplichting nog niet bestond, omdat Spanje de vijandelijkheden nog niet beantwoord had; en die opvatting kreeg de overhand. Den 23en Maart werd besloten, dat men de 8000 man toestond; maar eerst zou men door onderhandeling tot een schikking trachten te komen en eischen, dat, gedurende de onderhandeling, de toevoer tot Luxemburg werd opengesteld. Weigerde Lodewijk of hepen de onderhandelingen buiten Spanjes schuld op niets uit, dan zouden de 8000 man dadelijk worden gezonden. De Staten boden hun bemiddeling aan tot afdoening van alle geschUlen, die met keizer en Rijk inbegrepen. Van het antwoord aan de gezanten te Parijs gegeven en de daarop gevolgde memorie, zou daarbij geen notitie genomen worden. Van Beuningen moest zorgen, dat aanRon- *) Fuen Mayor aan den koning 10 Maart 1682. *) Fruin, a. w. 101 sqq. 74 SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. quillo door den koning hetzelfde beloofd werd en nog eens er op aandringen, dat deze in de associatie trad, dat hij- een algemeene afdoening der geschillen steunde en zijn belofte van 8 November nakwam. De geheele brief van Fuen Mayor over de resolutie geeft den indruk van tevredenheid; hij spoorde den.koning aan nu ook mee te werken, en in onderhandeling te treden zoodra Lodewijk voldaan zou hebben aan de gestelde eischen want het eenige wat de Staten hun verplichting tot oorlog deed nakomen was neiging te toonen tot vrede.1) Zijn bezwaar tegen de toetreding tot de associatie was nu ook vervallen en daar Cramprich niet zonder daarvan verzekerd te zijn ratificeeren wilde, sloot hij er zich bij aan.s) Met de Fransche zaken hep het intusschen heel anders dan men verwachtte; niet voor niets het d'Avaux zich dagelijks op de hoogte brengen van wat er in de Staten van Holland besproken werd, hoewel er in geen tien jaar een zaak met zulk een geheimhouding was behandeld, en „dat stelde den koning in de gelegenheid de juiste maatregelen te nemen."3) Die juiste maatregelen bestonden daarin, dat hij, den dag voordat de resolutie haar beslag kreeg, de blokkade van Luxemburg ophief om den dreigenden inval derjurken in Hongarije, die door hem betaald werden en dat hij den koning van Engeland de arbitrage opdroeg over de geschillen, die hij met Spanje had. Op de eer dit te hebben uitgewerkt, maakte x) Fuen Mayor aan den koning, 25 Maart 1682. *) Fuen Mayor aan den koning, 5 Mei 1682. *) D'Avaux, I. p. 218. 4) Zie Fruin,a. w. p. ioö.Von Thun, de gezant van den keizer te Londen.schreef naar Weenen 17 April en 1 Mei: Denn nicht so liegen die Dinge wie man hier sagt, n.1. dasz der König von England durch sein Vorgehen den f ranzösischen Rückzug von Luxemburg bewirkt hat, sondern dieser Rückzug, dem Könige von Frankreich abgezwungen durch die eigene Furcht vor einem allgemeinen Kriege gegen ihn, hat dem Hofe von Whitehall den Schritt erspart, zu welchem er schon bereit war, denjenigen der Preisgebung seiner Bundesgenossen (O. Klopp II. p. 367.) SPANJE ZOEKT HULP BIJ DE REPUBLIEK. 75 niet alleen de Republiek, maar, hoe merkwaardig het hjkt, ook Engeland aanspraak. *) In Madrid, en daar komt het hier op aan, hield men het met de Repubhek.*) Alleen indirect kan Engeland er invloed op gehad hebben, omdat de mogelijkheid van een val der Engelsche regeering Lodewijk tot rede moest brengen. *) Heemskerk aan den griffier, 16 April 1682. V. II nr. 104. HOOFDSTUK III . Verdeeldheid in de Republiek over het verleenen van steun aan Spanje. Zoo had men dan nog eens zijn toevlucht tot onderhandelingen genomen, waarvoor de eenige verontschuldiging was, dat de tijden nog niet rijp waren voor een meer ingrijpend optreden. De zaak van keizer en Rijk zou voor het vervolg als onafscheidelijk van die van Spanje beschouwd worden, zoodat invloed van dien kant op de gebeurtenissen, dien van Engeland, waarvan Lodewijk zich, door het arbiter te maken, de onzijdigheid had verzekerd, gaat verdringen. x) De verdeeldheid was in het Rijk niet minder dan in Engeland en de Repubhek. Het Fransche geld zat overal en overal had Lodewijk zijn vrienden. Hier waren het Brandenburg, Keulen, Munster en de Paltz, die iedere actie tegen Frankrijk verlamden, die van toegeven alleen vrede verwachtten en bereid waren Lodewijks eischen in te willigen; de andersgezinden waren Beieren en Saksen, die tot de associatie toetraden, evenals de Boven-Rijnsche en de Frankische Kreits, met wie de keizer bovendien in Juni van dit jaar het tractaat van Laxenr burg sloot, ter handhaving van den Nijmeegschen vrede; Hannover weifelde. Maar geen vorst in het Rijk deed iets voor niets en niemand gunde den ander wat, geen voorrang bij een vergadering, geen commando in een leger, nog gezwegen van *} Zie over het volgende: p. L. Muller, Wilhelm iii und G. F. von Waldeck en a. Levae, Négociations de la trève de vingt ans, conclue a Ratisbonne en 1684. Bruxelles. 1843. VERDEELDHEID IN DE REPÜBLIEK. 77 machtsuitbreiding. Alles wat van het Rijk als een geheel moest uitgaan, mislukte, de conferentie te Frankfort zoowel als de plannen tot een Rijksleger, waarmee de Rijksdag zich bezighield. x) En al kwam daar iets van, dan zou het nog de vraag: zijn, of het zich naar het O. of het W. richten zou: voor twee fronten was het te klein, den keizer was natuurlijk het eerste nader dan het tweede. Het spreekt vanzelf, dat de Franschgezinden van een gezamenlijke afdoening van alle geschillen niet weten wilden; het verhes van Straatsburg het hen koud, hoeveel te meer dat van enkele plaatsen in de Nederlanden ? De Prins klaagde zeer over de uitwerking van hun onverschilhgheid in de Repubhek; hoe moest hij Amsterdam belangstelling voor Straatsburg bijbrengen, als de Duitsche vorsten zelf die misten ? *) Amsterdam was nu nog voor gezamenlijke afhandeling van alles en het belang van Luxemburg werd in de Staten van Holland breed uitgemeten3) maar dat was onder den invloed van het succes der resolutie van 23 Maart, dat de prinsgezinde partij, voor het oogenbhk ten minste, versterkt had. Doch hoelang zou die goede stemming duren bij de voortdurende inblazingen van d'Avaux, dat bij afdoening der Spaansche zaken afzonderlijk, de Repubhek zooveel vlugger en gemakkelijker haar rust terug zou krijgen, aan welke voorspiegelingen nu en dan, en vooral door Barillon te Londen, door dreigementen kracht werd bijgezet. Er heerschte dan ook steeds wantrouwen tusschen de Repubhek en het Rijk, en angst, wie van beide het eerst bezwijken zou, maar nog hadden de „bien intentionnés" de overhand. Ieder wist, dat het opgeven van Luxemburg door Lodewijk maar uitstel van executie was, daarin was men het eens, maar *) Muller, a.w. Einleitung, p. 67. *) De Prins aan Waldeck, 11 Mei 1682. Muller I, p. 157. ') Secr. Res. Holl. 21 Maart 1682. 78 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. de doeleinden, waarvoor de verechillende partijen dat uitstel weijschten te gebruiken, waren zoo uiteenloopend, dat het voor samenwerking al dadehjk weinig goeds beloofde. Verwachtten de omgekochte Duitsche vorsten en de Amsterdamsche partij op den langen duur nog wel op een vreedzame manier tot een schikking te zullen komen, hun tegenstanders wenschten den tijd slechts te gebruiken om zich in beter postuur te brengen en van dat gevoelen was ook Spanje. *) Daar was men vol goeden moed, sinds in Maart Parma, als gouverneur der Nederlanden door den markies de Grana, den gewezen Oostenrijkschen gezant te Madrid, was vervangen. Deze stond als zeer bekwaam aangeschreven en was bovendien een goed vriend van Waldeck, die evenals de Prins van hem verwachtte, dat hij eindelijk de Nederlanden in een behoorlijken toestand brengen zou, als hij maar wat tijd kreeg. Die zou hij inderdaad noodig hebben om dien Augiasstal te reinigen. Niet alleen was er onder het bestuur van Parma en enkele Italiaansche vrienden niets ter verbetering gedaan, maar alles was steeds meer verwaarloosd en verloopen. Men begreep niet, waar de 3 milhoen gulden gebleven waren, die gaandeweg gezonden waren,8) te minder, toen de Grana ontdekte, dat er van de 30 000 man, die er volgens opgaven zijn moesten, nog geen derde was. Maar het werfgeld voor de rest was verdeeld en voor een groot deel te Venetië in veiligheid gebracht *) en bovendien waren alle subsidies tot October toe „geëngageerd." De regeering ontzag zich dan ook niet Parma als het ware te laten wegjagen; hij *) „Om nu te komen tot het effect tgunt de voors. resolutie hier heeft gedaan, magh men seggen geen ter wereld als alleen, dat de Raad voor haar advijs aan den koning heeft voorgedragen, dat het nu meer dan ooit tijd is sigh in postuyr te brengen en dat wat het accommodement aangaat, men zich daarmee niet inlaten moet voor bij den coningh van Frankrijk is gerestitueert tgunt nae de vrede van Nymegen via facti is geoccupeert". (Heemskerk aan den griffier, 16 April 1682 V. II, nr. 104. *) Sasburch aan H. H. M. 8 en 15 April, 1682. M. S. *) Silvius, Vervolg op Aitzema He stuk XXe boek p. 210. en Levae. p. 95. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 79 was voor drie jaar aangesteld en met de benoeming van de Grana was het dan ook heelemaal niet in den haak; voor hen die daarmee geen genoegen namen, gaf men d'Eguya, den secretaris van Staat, die juist overleden was, de schuld.1) De Grana kwam weliswaar als kapitein-generaal, maar, toen hij den dag na aankomst 's morgens rechts en links bij de verschillende regeeringshchamen naar den stand van zaken het informeeren, vertrok Parma 's middags „illico, zonder afscheyt, in twee koetsen door 't park van het Hof in stilte."*) Vol goeden moed begon de Grana schoon schip te maken; hij liet eenige ambtenaren gevangen nemen, verminderde hun aantal aanzienlijk, en had nu wel hoop, bij geregelde toezending der subsidie, het noodige aantal manschappen op de been te kunnen brengen en houden. Al spoedig had de Prins een onderhoud met hem*) en dat de verstandhouding tusschen hen bij voortduring goed was, ook al waren ze het in krijgskundig opzicht wel eens niet eens, blijkt uit huncorrespondentie. Helaas duurde de vleug niet lang; al gauw eindigde iedere brief van de Grana in een jammerklacht over het uitblijven der subsidies en hij, die vol ijver en goeden wil zijn ambt aanvaardde, werd door de gebeurtenissen van 1684 een gebroken man. In de Republiek deden de Prins en Fagel wat ze konden maar met weinig succes; een voorstel tot een nieuwe hchting van 16000 man kwam er niet door; een ander tot den aanbouw *) Heemskerk aan den Prins, i Mei 1682. V. II. *) Huift om handelsbelangen door de Staten naar Brussel gezonden, aan HH. M. 5 April 1682. M. S. *) De Prins aan Waldeck 25 Mei 1682. Muller 1,165 je vous puis dire que nous sommes en tout de mesme sentiment, qui vont aussi conformes au vostre. Pour les affaires des Paiis-Bas, de la maniere qu'il s'y prend je crois qu'il reucira pourvue qu'il a quelque temps a respirer et qu'on le laisse asseurement il redresseroit en peu un infinité d'abus et en peu de temps changeroit tellement les choses que le Paüs ne seroit plus cognoissable. 8o VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. van 16 schepen niet dan na herhaalde weigering en toen nog alleen uit angst voor een juist toen bekend gewórden verbond tusschen Frankrijk, Brandenburg en Denemarken gesloten om Zweden in bedwang te houden en om de laatste twee te bezorgen, wat Spanje en deRepubhek hun schuldig waren. De mogelijkheid, dat die schepen gebruikt zouden kunnen worden om een troepentransport van Zweden naar het Rijk te beschermen, maakte er de Amsterdamsche heeren al afkeerig van. Daarom mislukten eveneens pogingen tot een nader verbond met Zweden ter bepaling der wederzijdsche hulp zooals tusschen den keizer en Zweden al gesloten was en in de bedoeling lag van de associatie. Alles wat naar oorlog zweemde moest vermeden worden en er zou veel moeten gebeuren, zoude Repubhek erkennen, dat de casus belli er was, maar dan zou zij haar tractaten nakomen, daar stond de Prins voor in. *) Bij een dergehjken toestand was het zeer wenschehjk,door zoo spoedig mogehjk een begin met de onderhandelingen te maken, een hervatting der feitelijkheden door Frankrijk te voorkomen. Evenwel.de arbitrage, door Lodewijk aan Karei II opgedragen, en zooals die aan hem was opgedragen, was voor Spanje onaannemehjk;de verstandhouding, die tusschen die beide gebleken was te bestaan, maakte onpartijdigheid onmogelijk; was de uitspraak niet naar Lodewijks genoegen, dan zou er niemand zijn om hem te beletten met geweld zijn zin door te drijven. Bovendien zou die arbitrage alleen de geschiltusschen Frankrijk en Spanje betreffen en tot scheiding van de bondgenooten, het gewone Fransche middel, zou men zich nu niet meer laten verleiden. Maar hoe moest Spanje zich van het aanbod afmaken zonder door een weigering de schuld op zich te laden de onderhandelingen te hebben doen mislukken, in Tvelk geval de Repubhek de 8000 man niet zenden zou? Na *) De Prins aan Waldeck, 17 Augustus 1682. Muller I, pag. 188. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 8l veel hoofdbrekens stelden de Prins, Fagel en Fuen Mayor een project-antwoord op, waarin Spanje de arbitrage aannam noch weigerde. Het stelde de goede bedoelingen van den koning zeer op prijs, maar verklaarde, dat alleen algemeene afdoening van alle geschillen tot een algemeenen en duurzamen vrede kon leiden en vatte Lodewijks woorden „alle pretensies" zoo op, dat daaronder niet die op een equivalent, maar op datgene, waarvoor een equivalent geëischt werd, verstaan werden, tweepunten, waarmee Lodewijk zich niet zou kunnen vereenigen en die de arbitrage onmogelijk zouden maken voor Karei II.*) Het hielp, dat men wist, dat deze zich met zijn gewichtige positie wel gevleid, maar veel meer nog bezwaard gevoelde, wel wetend, dat hij het nooit èn Lodewijk èn zijn volk naar den zin kon maken; hij had dan ook dadelijk den wensch uitgesproken, dat H. H. M. naast hem tot scheidsrechters uitgenoodigd zouden worden. *) De Staten antwoordden daar niet veel op; ze waren genegen mee te werken tot een schikking, wanneer hen dat gevraagd werd,») maar het werd Karei al gauw door Barillon aan het verstand gebracht, dat Lodewijk daar niets van weten wilde.«) Kareis hoop, dat Spanje er om vragen zou, ging ook niet in vervulling: Spanje wenschte niet, dat de Repubhek eenige verbintenis met den onbetrouwbaren koning aanging,s) waardoor bovendien haar rol van bondgenoot in het gedrang zou komen. De eenige, die ooren had naar Kareis voorstel, was van Beuningen; van dit oogenblik af begint bij hem de omkeer, en beleefden de Prins en Spanje weinig genoegen meer aan hem. Hij had ingezien, dat de zaak in Engeland hopeloos stond en was voor een schikking, hoe dan ook, opdat daarna de Repubhek zich zoo nauw *) Fuen Mayor aan den koning, 21 April 1682. *) v. Citters en v. Beuningen aan den griffier, 6 April 1682. *) Secr. Res., 6 April 1682 en F. M. aan den koning, 21 April. 4) v. Citters en v. Beuningen aan den griffier 24 April 1682. 6 82 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. mogelijk met Engeland zou verbinden tegen Frankrijk. Op het diplomatieke antwoord, in den Haag in elkaar gezet, kreeg de gezant intusschen een weinig vriendelijk antwoord uit Madrid: hij had zich aan zijn orders te houden en de koning zag niet in, dat er aanleiding was tot een ander antwoord dan hij gegeven had*) (maar dat den gezant nog niet bereikt had). Het hield kortweg in, dat hij naar geen voorstel mocht luisteren, dat hij er geen mocht toelaten, al kwam het van Engeland, omdat het niet billijk was, dat in een enkel opzicht van den vrede van Nijmegen werd afgeweken en integendeel de bondgenooten moesten meewerken om alles terug te brengen tot den toestand, dien die vrede geschapen had; den Hollanders moest hij zeggen, dat de keizer, als voornaamste geallieerde, eerst in alles gekend moet worden. Castel Moncayo *) was niet van plan dat antwoord officieel mee te deelen. De Repubhek had Spanje de arbitrage waarhjk niet aangeraden, en zeker niet erop aangedrongen; dat de keizer erin gekend zou worden, was niet minder haar wensch dan die van Spanje; de Repubhek, en zelfs Amsterdam, wilden een algemeene onderhandeling met hoogstens mediatie van Engeland. "Hij vroeg den koning of de Republiek, die niet had kunnen voorkomen, dat Lodewijk Spanje allerlei had afgenomen, nu zorgen moest, dat dat teruggeven werd zonder dat er onderhandeld mocht worden? Zoo zou Spanje zeker de schuld krijgen en alles bederven. Er moest op onderhandelingen worden ingegaan en dat kon men te veiliger doen, daar uit de brieven van Bourgomanero, den Spaanschen ge^ zant te Weenen, bleek, dat de keizer van dezelfde meening was als Spanje. Het ging niet aan zoo maar ,secamente' te zeggen „eerst alles terugbrengen tot den vrede van Nijmegen", ') De koning aan F. M., 15 Mei 1682. a) Sinds dezen tijd voert Fuen Mayor dezen titel. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 83 dan stond hij voor de Repubhek niet in, die alleen door de hoop op vrede, tot den oorlog gebracht kon worden.*•) De Prins was ongerust en waarschuwde; hij wilde wel, dat Spanje het voorwendsel van eerst 's keizers meening te moeten weten nooit te baat had genomen, want Frankrijks houding werd steeds dreigender.2) Drie dagen na die uitlating schreef de koning aan Bourgomafiero, dat hij zou toegeven, als de keizer eerst schriftelijk verklaarde, dat er te Frankfort niet afzonderlijk gesloten zou worden.3) De keizer had, voor zoover hemzelf aanging en hij niet door zijn bekrompenheid de zaken in het Rijk bedierf, de beste bedoelingen; het hof te Weenen, geheel onder den invloed van den Spaanschen gezant, die er alles had in te brengen, was besloten zich vóór alles verlenging te verzekeren van den zesjarigen wapenstilstand met Turkije, die ten einde liep, geen afzonderlijken vrede te sluiten en, wat er ook in Hongarije gebeurde, 28 000 man voor het Rijk over te laten.4) Die stemming gaf alle reden tot tevredenheid, maar op verlenging van den wapenstilstand was niet veel kans, vooral niet, als Frankrijk en Turkije het samen eens waren; HamelBruyninx, de gezant van de Repubhek, aan wiens goede gezindheid niet te twijfelen viel en die geheel op de hoogte was, *) zag den toestand dan ook niet zoo hoopvol in. Engeland vertrouwde men te Weenen niet en van een garantie door Karei II tegenover Lodewijk verwachtte men niets: dat was niet iets om ') C M. aan den koning, 2 Juni 1682. *) Muller I, p. 174. Willem III aan Waldeck 22 Juni 1682 en C. M. aan den koning, 30 Juni 1682. 3) De koning aan C. M., 25 Juni 1682. *) Waldeck aan den Prins, 21 Juni 1682. Muller I, 171, in welken brief hij over Hamel Bruyninx zegt: „H. B. a des trés bons sentiments dans cette conjoncture de temps et peut randre service estant informé des intentions de 1'Estat et de V. A. et je le juge necessaire que I'on s'en serve, puisqu'il est vigilant et adroit et penètre bien dans les affaires." 84 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. rekening mee te houden bij het nemen van maatregelen, maar wel dé Fransche strijdmacht. Werd dus de wapenstilstand niet verlengd, dan zou men zeker afzonderlijk vrede sluiten met Frankrijk, zoo gauw en zoo goed mogelijk zonder aan de belangen van iemand anders te denken.*) Geen wonder, dat Spanje, wiens eerste bezwaar bij ieder nieuw verdrag altijd was, dat het verplichtingen meebracht, die het niet zou kunnen nakomen, nu dadehjk bereid was in te gaan op een voorstel van den keizer, dat inhield, dat Spanje en de Repubhek samen een troepentransport door Zweden naar het Rijk en de eerste uitrusting daarvan bekostigen zouden; de keizer zou voor het verdere onderhoud zorgen; met 150 rijksdaalders zou men een heel eind komen. *) Zoo gauw als de staat der middelen het toehet, moest aan dat verzoek voldaan worden om den keizer aan zich te verplichten en te binden; aldus het besluit van 's konings Raad.3) Maar, zooals gezegd, van overeenkomsten, die op de mogelijkheid van oorlog waren gegrond, was de Repubhek meer dan afkeerig en Heemskerk kreeg de boodschap terug, dat Spanje aan zijn geallieerden zooveel subsidies kon betalen als het wilde, de Repubhek was daartoe niet in staat; hij moest maar zorgen, dat de koning de Engelsche arbitrage, maar dan voor alle geschillen, aannam.4) Die stemming, gevoegd bij een schrijven van den keizer aan den koning van Spanje, waarin hij beloofde zijn afgevaardigden te Regensburg en te Frankfort hun wensen om in alles samen te gaan, te laten bekend maken en waarin hij zeide van Engelsche tusschenkomst niet afkeerig te zijn, mits het gevaarhjke .arbitrage' veranderd werd in .mediatie' en de verphehtingen, die Engeland volgens tractaat tegenover Hamel Brayninx aan v. Beuningen, 23 Juli 1682. V. II 230. ») Heemskerk aan den griffier, 9 Juli 1682. V. II. Nr. 195. *) De koning aan C M., 6 Augustus 1682. «) Secr. Res. St. Gen., 27 Juli 1682. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 85 Spanje had, niet als geschorst werden beschouwd,x) hadden eindelijk uitwerking. En toen nu bovendien de memorie, die de Engelsche gezant te Madrid inleverde, uit bescheidenheid2) slechts van „goede officies" sprak, verklaarde Carlos met den keizer en het Rijk die „goede officies" aan te nemen daarbij de hoop uitsprekende, dat Karei II zijn invloed, die immers ook bij de opheffing der blokkade van Luxemburg zooveel gevolg had gehad, zou aanwenden, om van Lodewijk gedaan te krijgen, dat de onderhandeling algemeen zou zijn. Toen men Heemskerk dat antwoord meedeelde, werd hij er op gewezen, dat het dus was naar den wensen van de Repubhek en een bewijs van de goede verhouding, die tusschen haar en Spanje bestond.3) Met algemeene toejuiching werd het dan ook in den Haag ontvangen.4) Spanje had aangenomen, wat het was aangeboden, Spanje kon dus het verwijt, van door weigering een overeenkomst te hebben doen mislukken, niet treffen. Dat Cramprich eenige dagen geleden gemachtigd waste verklaren, dat de keizer Engelsche mediatie zou aannemen, wanneer Spanje en de Repubhek dat goedvonden, gaf nog meer moed en zette kracht bij aan de besluiten, die die beide hadden genomen. Anders ging het in Londen; daar was men het tegendeel van tevreden en Ronquillo werd, toen hij met het antwoord kwam, niet vriendelijk ontvangen: dat antwoord sloeg niet op het Fransche aanbod, men verwachtte dus zoo spoedig mogelijk een ander, „plus nette et cathégorique", waarin van andere geallieerden niet gesproken zou worden. *•) De keizer aan den koning, 12 Ang. 1682, waarvan copie aan F. M. werd gezonden op 29 October. Uit latere missiven van C M. en Hamel Bruyninx blijkt, dat de keizer den koning zijn woord gaf onder zegel en handteekening, dat hij niet afzonderlijk sluiten zou. *) van Beuningen aan den griffier, 6 Oct. 1682. ') C. M. aan den koning, 6 Oct. 1682. 4) C. M. aan den koning, 20 Oct. 1682. 86 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. Een. overhaast, onbehoorlijk en schandehjk antwoord, vond Castel Moncayo. En dat, terwijl Karei II herhaaldelijk had beweerd zelf ook de voorkeur te geven aan een algemeenen vrede, waartoe hij bereid was mee te werken maar, en dat was het verschil, door „stille intelhgentie". Hij wist met zijn houding geen raad, omdat hij het ieder zoo lang mogehjk naar den zin wilde maken, daarom ook noemde hij niet zelf het woord arbitrage maar hoopte, dat de Republiek dat voor hem doen zou, die hij ook al beloofd had in alles eerst te zullen kennen, als Lodewijk niet wilde, dat zij mede arbiter werd. Barillon was er evenwel om aan al dat geweifel en geaarzel een eind te maken. Toen de Staten, bevreesd voor den voorsprong, dien het Rijk had door de vergadering, die te Frankfort gaande was, de gezanten te Londen gelastten, Karei te bewegen tot het noemen van één plaats om alle onderhandelingen te voerenx) verzekerde Barillon, evenals d'Avaux het in den Haag deed, dat Lodewijk daarin nooit zou toestemmen, dat afwijzing der aangeboden arbitrage als begin van oorlog beschouwd kon worden en dat de koning zich niet langer dan tot 30 November aan zijn aanbiedingen gebonden zou achten;s) enkele dagen later kwam het Spaansche antwoord. Ongunstiger tijdstip was niet mogehjk. De koning was niet de eenige, die er door van streek raakte; ook van Beuningen werd het bij al die dreigementen te machtig; de eene waarschuwende brief voor, de andere na ging naar den griffier. De koning, schreef hij, zou geen hulp geven bij een mogelijken oorlog en daarom werd Ronquillo voortdurend erop gewezen, dat Spanje bij het kiezen van een te volgen gedragslijn daarmee vooral rekening moest houden en dat de koning, om de verbintenissen, die Spanje had met het Rijk, waarmee hij niets te maken had, niet ver- l) Secr. Res. van 4 Sept. 1682. *) Secr. Miss. Eng. 2 en 6 Oct. 1682. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 87 stoken moest blijven van een middel om de moeilijkheden, die Spanje, zijn geallieerde, had, tot een einde te brengen. Bij de oneenigheid in Engeland en het Rijk, den dreigenden opstand der Hongaren en Turken, zouden zij niet tegen de Fransche overmacht op kunnen, en het was ook niet betamelijk zijn vrienden in oorlog te wikkelen, als men zelf niet in beter postuur was dan Spanje. Er zat dus voor den keizer zoowel als voor Spanje niets anders op, dan zoo goed mogehjk ieder een verdrag met Frankrijk te sluiten, daarna kon men een algemeen garantieverdrag sluiten, waartoe Karei II bereid was toe te treden; één plaats was niet noodig, als alles maar gelijktijdig gebeurde, en dat hing slechts af van de handigheid van den koning van Spanje en den keizer; te Weenen zoowel als te Madrid moest daarop nog eens sterk worden aangedrongen. Van Beuningen was het daarmee geheel eens al had het hem moeite gekost zoover te komen,*) maar hij ging te ver, toen hij Hamel Bruyninx en Heemskerk in dien zin orders ging geven, al was het met de bijvoeging, dat ze daaraan slechts gevolg moesten geven, voor zoover ze niet in strijd waren met die der Staten.!) H.H.M. zouden ook wel begrijpen, dat hij nu *) Franschgezind was hij geenszins. Het was een „onverduwsame indigniteit, dat alle de voornaamste Potentaten van Europa direct of indirect mosten mishandelt worden en het dict amen van Frankrijk opvolgen", zei hij tot de Engelsche ministers. Secr. Miss. 20 Oct. 1682. *) Dat hij aan Heemskerk schreef, was juist nu bijzonder gevaarlijk, daar deze tijdelijk de plaats innam van den Engelschen gezant, die zich onmogelijk had gemaakt en Madrid had moeten verlaten. Tegelijk de belangen van Engeland en de Republiek te moeten behartigen, wier wenschen zoozeer van elkaar verschilden, bracht hem natuurlijk in een lastige positie, maar gaf hem tevens een groote vrijheid. Hoe zou van Beuningen daarvan gebruik of misbruik hebben gemaakt! Heemskerk deed zulks niet en kweet zich van zijn taak naar beider tevredenheid, hoewel van Beuningen te Londen te hooren kreeg, dat het niets wilde zeggen of H.H.M. Heemskerk al toestonden als Engelsen gezant op te treden, wanneer hfl het eene oogenblik uit naam van Engeland aandrong op aanneming der arbitrage en het andere den koning bedankte, dat bij standvastig bleef en niet dan een algemeen congres wilde (v. Beuningen aan den griffier, X2 Jan. 1683). Dat lag niet aan Heemskerk, maar aan het vreemde bedenksel van Engeland, dat alleen te verklaren is door aan te nemen, dat ze overtuigd waren de Republiek tot hun zienswijze te zullen brengen, toen ze het 88 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. geen verdere moeite had gedaan voor de gemeenschappelijke handelsplaats, want, behalve dat het te Parijs geen ingang zou vinden, en men het te Londen „choquant" vond, zou het in Spanje den indruk maken, alsof er van de Fransche dreigementen niets te vreezen was! Dat van Beuningen tot zijn zienswijze kwam, was zeer vergeeflijk maar niet dat hij, nu hij van een tegenovergestelde meening was als zijn lastgevers, gezant bleef. Terugroepen ging niet, hoezeer men in den Haag over zijn ,locura' (dwaasheid) uit zijn humeur raakte. *) De Prins vond hem onverdraaglijk, maar wist hem liever in Londen dan in Amsterdam, dat, hoewel het nu nog tot 's Prinsen verbazing vastbesloten op den goeden weg bleef, *) met groote omzichtigheid behandeld moest worden. Om Amsterdam te ontzien bleef het voor van Beuningen dan ook bij een strenge berisping: hij had zich te onthouden van het geven van orders aan de gezanten der Republiek, die niet punctueel met haar resoluties overeenkwamen. De Staten konden Spanje toch niet pressen tot het aannemen van de arbitrage, als de koning van Engeland dat niet eens had gedaan; bovendien wilde Lodewijk niet, dat zij er zich mee bemoeiden. Zij beweerden er niet aan te twijfelen, of Karei zou bij oorlog zijn verplichtingen jegens Spanje nakomen, de losse praatjes, die van Beuningen daarover meedeelde, geloofden zij niet, voordat het hun officieel werd aangezegd ; hij moest bhjven aandringen op algemeene afhandeling van alles op één tijd en op één plaats, en zoo spoedig mogehjk. Het bijleggen van geschillen bestond niet daarin, dat men de eene partij de voorwaarden opdrong, die de andere stelde. *) verzonnen; dan zou Heemskerk prachtig de wenschen der beide eensgezinde mogendheden hebben kunnen voordragen. Nu zal het feit, dat de gezant van de Repubhek de Engelsche instanties overbracht, daaraan zeker geen kracht hebben bijgezet. *) C. M. aan den-koning, 20 Oct. 1682. *) De prins aan Waldeck,. 16 Oct. 1682. Muller I, p. 209. *) Secr. Res. van 8 en 16 Oct. r68o. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 89 Gehoorzaam diende van Beuningen nu een memorie in dien geest in, maar toen inen er zich tegenover hem over beklaagde, dat H.H.M. nu op die ongeschikte manier tusschenbeide kwamen juist nu nog eens een dringend verzoek tot toegeven naar Weenen en Madrid was afgezonden, troostte hij de heeren door te zeggen, dat dat waarschijnlijk zijn uitwerking al gehad zou hebben, voordat de resolutie der Staten er bekend werd! De Republiek waarschuwde hij nog eens, dat 's konings verzekeringen, dat zijn geallieerden bij oorlog niet op hem moesten rekenen, even positief waren als de uitlatingen van den keizerlijken gezant von Thun, over de bereidwilligheid van het Rijk om zijn zaken tegehjk met de Spaansche af te handelen, vaag. H.H.M. hadden nu aUes gedaan, wat van heroieke gemoederen verwacht kon worden, maar zonder succes, nu moesten ze naast Karei Spanje tot rede brengen; hij, van Beuningen had Ronquillo al nagenoeg tot zijn zienswijzegebracht/Jdiehem gezegd had, dat Spanje den keizer en de Repubhek absoluut zou volgen, en daar Spanje den keizer met subsidiën steunen moest, zou de Repubhek wel het meeste gewicht in den schaal leggen. Al zijn vertoogen hielpen niet, evenmin als de toenemende ontstemming te Londen tegen de Republiek, van welker houding het al of niet uitbreken van een Oorlog afhing. De koppigheid van den keizer en Spanje, zeidemen, was alleen verklaarbaar, wanneer men aannam, dat zij er op rekenden de Repubhek in een oorlog te kunnen betrekken; die hoop moest zij hun benemen zooals Engeland gedaan had; de antwoorden uit Spanje wekten ergernis en gaven bhjk door de Repubhek inge- !) Tot Castel Moncayo's groote ergernis, daat het nu leek, alsof v. B.'s voorstellen niet zoo gek waren als ze waren (Missive aan den koning, van 3 Nov.). v. Beuningen schrijft daarover in een missive van 20 Oct. en stelt het voor, alsof Spanje wel geneigd zou zijn tot aanneming der arbitrage als de beide anderen het ook deden; het tegendeel is waar; in dat geval zou Spanje noodgedrongen volgen, omdat het niet zonder zijn beide bondgenooten een oorlog tegen Frankrijk kon volhouden. (Zie Miss. Heemskerk aan den griffier, van 7 Januari 1683 V. III, nr. 6.) 90 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. geven te zijn, speciaal door het verbod aan Heemskerk om zich aan de orders van van Beuningen te storen.l) Dat de koning van Spanje beweerde niet alleen iets aan zijn genomen besluit te kunnen veranderen, werd door van Beuningen zoo uitgelegd, dat hij het uit angst voor de Repubhek niet durfde, in plaats van dat hij het niet wilde, zonder er den keizer eerst in gekend te hebben. Toen nu bovendien dé Staten een schriftelijke verklaring van Karei vroegen over het al of niet nakomen van zijn allianties, *) was de maat vol. De gezant Chudleigh beweerde op die vreemde vraag niet te kunnen antwoorden zonder scherp te worden, en daar dat de verhouding tusschen Engeland en de Repubhek slechts slechter kon maken, zou hij dat punt maar stilzwijgend voorbijgaan. Maar bleef men de arbitrage weigeren niettegenstaande 's konings toezeggingen, dat de onderhandelingen algemeen zouden zijn, al was het niet op een plaats, en niettegenstaande zijn beloften, de te treffen overeenkomst te zullen garandeeren, dan was het, omdat de Repubhek te veel haar zin wilde doordrijven, en kwam het tot oorlog, dan kon de koning zich troosten met de gedachte, al het mogehjke gedaan te hebben om hem te voorkomen en zou hij zich weten te rechtvaardigen, wanneer hij daaraan geen deel nam. Maar hij verwachtte nog, dat H.H.M. met hem trachten zouden Spanje over te halen, temeer nu Lodewijk op zijn verzoek den termijn tot 15 Januari had verlengd. *) Toen nu ook deze memorie de Staten niet deed veranderen en Chudleigh een zelfde antwoord kreeg als al herhaaldelijk aan van Beuningen was gegeven, beweerde de koning er niets meer aan te kunnen doen; dan moesten H.H.M. hun eigen gang maar gaan.4) i) Secr. Miss. Eng. 18 Dec. 1682. *) Secr. Res. 29 Oct. 1682. *) Secr. Res. St. Gen, 7 Dec. 1682. 4) Secr. Miss. Eng. 1 en 15 Januari 1683. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 91 Spanje kon tevreden zijn over de houding der Republiek; zij was vrijwel zijn eenige steun en toeverlaat. „De maatregelen, die wij voor het vervolg moeten nemen, moeten gebaseerd zijn, op wat wij van de Repubhek te verwachten hebben en dat kunt gij het beste weten", schreef Ronquillo aan Castel Moncayo, waarop deze naar de resoluties der Staten verwees. „Betere verzekering van hun standvastigheid kan ik u niet gegen", schreef hij aan den koning. „De ervaring heeft de waarheid bewezen van mijn beweeringen, dat, wanneer U. M. met uwe geallieerden de officies van den koning van Engeland aanneemt, wij zeker kunnen zijn van hun hulp. *•) En hoe bevreesd zij zijn voor den storm, die ons bedreigt en hoe zij ook verlangen, dat er nog een uitkomst gevonden zal worden, toch doen de voornaamste regenten, en daaronder een burgemeester van Amsterdam, *) mij hopen, dat zij met ons één lot willen ondergaan."3) De memorie van Chudleigh beantwoordde Castel Moncayo met er eveneens een in te leveren, waarin hij de vastberadenheid van Spanje aantoonde en zijn eensgezindheid met de Repubhek. *) Zij was ook bedoeld als loochening van van Beuningens uitleg, als zou Carlos zijn eens genomen besluit niet durven veranderen om de Repubhek; ook uit zichzelf en zonder eenige pressie was Spanje die meening toegedaan. Van Beuningen was een gevaarlij k mensch en het was niet te denken, dat al zijn geschrijf zonder uitwerking zou zijn gebleven. Dat bleek, toen het antwoord aan Chudleigh gegeven moest worden: het was niet zoo droog (seca) als Prins en pensionaris het gewenscht hadden, want „omdat die van Amster- *) Castel Moncayo aan den koning, 20 Oct. 1682. * <*) Hudde, over wiens goede gezindheid ook D'Avaux I, p. 252 het heeft: „ce Bourguemestre étoit convaincu que les Etats-Généraux eussent été déja engagés dans la guerre, s'ils avoient eu une conduite moins vigoureuse; et que rien ne les en pouvoit garantir a 1'avenir que la continuation de cette même conduite." 3) Castel Moncayo aan den koning, 3 November 1682. *) Secr. Res. St. Gen. 15 Dec. 1682 en C M. aan den koning zelfden datum. 92 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. dam begonnen te praten over die herhaalde duivelsche inblazingen van van Beuningen, was het noodzakelijk het wat te verzachten om hun den mond te snoeren." Castel Moncayo werd voorzichtig en polste den Prins en Fagel eens, of zij meenden den toestand genoeg te beheerschen om te voorkomen dat, als de volgelingen van van Beuningen met een voorstel van den koning van Engeland kwamen, dat geen voldoende waarborg gaf, daarop werd ingegaan ? Zij verzekerden hem van wel, en dat allen het erover eens waren, dat geen stap gedaan mocht worden, die aanleiding zou kunnen geven tot scheiding. *) Nog konden ze zoo spreken, de heeren van Amsterdam hadden zich weliswaar doen hooren, maar 't was een zwak geluid geweest en zij waren geëindigd met den Prins en den pensionaris de vrije hand te laten. *) Maar de gezant schreef nu: „bij het nemen van onze maatregelen, moeten wij ons niet regelen naar de huidige standvastigheid der Staten, maar er rekening mee houden, hoever het komen kan, wanneer Engeland blijft doorgaan met zijn pogingen om de Republiek te dwingen ons de arbitrage op te dringen of met schikkingen aankomt. Voor zoover een mensen er over kan oordeelen, geloof ik niet, dat de Repubhek haar, zooals ze nu wordt aangeboden, zal aanraden, vooral niet, als ze U. M. vastberaden ziet. Zij zal ons niet dreigen met de alliantie niet te zullen nakomen maar zeker de 8000 man zenden, zoodra feitelijkheden door Lodewijk ondernomen worden."x) Dat klonk al lang niet zoo zeker meer als wat hij 20 October schreef en had meer van een bemoediging tegen beter weten in. Carlos weigerde inFebruari nog eens uitdrukkelijk op een laatste poging van Engeland, dat nu de zaak niet meer met goed fatsoen hervatten kon.Tegelijk hethij Heemskerkzijntevredenheid J) C. M. aan den koning, 29 Dec. 1682. ') Zie D'Avaux I, p. 264. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 93 betuigen over het gedrag der Staten, „met betuiging van veel obligatie."*) Het was het hoogtepunt van de goede verhouding tusschen Spanje en de Repubhek; de daling had al ingezet. Het was te verwachten, dat Amsterdam het er niét bij zou laten en al spoedig werd het de groote beangstigende vraag voor den gezant, of de Prins en Fagel met hem de leiding zouden kunnen behouden of dat Amsterdam het initiatief zou nemen en middelen tot een uitweg zou gaan beramen, die van Spanje behoorden uit te gaan. De voortdurende insinuaties van Fransche zijde, als zouden keizer en Rijk ten slotte toch afzonderlijk vrede sluiten, nog daargelaten, was daarvoor te meer gevaar, nu Karei II, die wel in een booze bui gezegd had, met de onderhandelingen niets meer te maken te willen hebben, toch nog zoo gaarne de leidende rol wilde spelen, als maar de Republiek de eerste stap deed en hem iets aan de hand deed, waarmee hij bij Lodewijk aan kon komen. Daarover waren gedeputeerden tot de Staten van Holland uit Amsterdam Castel Moncayo zoowel als Cramprich al eens komen polsen. Het eenige waar het op aankwam, zeiden zij , was maar, dat er tusschen geallieerden geen scheiding kon ontstaan; daar konden de keizer en de koning wel voor zorgen, als men eenmaal onderhandelde. Als Karei II nu mediator werd voor de Duitsche, en arbiter voor de Spaansche zaken, zonder ook hier anders dan als mediator op te treden, zooals hij herhaaldelijk gezegd had, en hij beloofde aangaande Spanje geen beslissing te nemen, voordat ook de Duitsche zaken daar rijp voor waren, en er volgde dan nog een algemeene garantie ? Men moest eens bedenken, hoe nadeehg een oorlog voor den handel zijn zou, geneerdenzij zich niet erbij te voegen; men zou Engeland geheel van zich vervreemden en zóó ongeneigd als Spanje scheen de keizer niet te zijn tot afzonderlijke onderhandeling. Castel *) Heemskerk aan den griffier, 4 en 18 Febr. 1683, V. III, nr. 39. 94 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. Moncayo wees alles af. De koning was zeker van den keizer en zou bij zijn besluit blijven en gelukkig waren ook de StatenGeneraal van hetzelfde gevoelen. Was men het ééns over expediënten, dan moest men die voorstellen, zeide hij met opzet, om te groote voortvarendheid van Amsterdam te voorkomen, maar die zij nu voorstelden waren vol „nulidades" en zouden zeker scheiding tengevolge hebben. Aan alle mooie beloften, die Karei II mondeling deed, had Spanje niets en gaf hij ze op schrift, dan zou Lodewijk weigeren. Fagel wilde het er haast wel op wagen erop in te gaan; Karei II zou zeker weigeren en dan had men op een goedkoope manier Amsterdam zijn zin eens gegeven, maar hij vond het toch te gevaarlijk: de koning moest het eens aannemen.1) Van Beuningen kon echter de verleiding niet weerstaan; de pensionaris van Amsterdam had hem het plan gezonden met de opdracht om op handige manier erachter te komen, wat de koning ervan denken zou. Van Beuningen maakte er plompweg een formeel voorstel van en stelde het bovendien voor, alsof het met medeweten van Castel Moncayo en goedkeuring van Prins en pensionaris gebeurde, die nog wel het plan, ruim voorzien van tegenwerpingen, naar Amsterdam hadden teruggezonden! Gelukkig evenwel bleek Fagels vermoeden juist. Als de koning niet, na overleg met Barillon, het voorstel verworpen had, zou Spanje in de grootste verlegenheid zijn gebracht,nu kon Amsterdam zich voor gewaarschuwd houden, dat Karei niets deed zonder overleg met Frankrijk. *) Blijkbaar was van Beuningen nu zelfs Amsterdam te ver gegaan; men schreef hem, dat er, zoolang de keizer standvastig bleef, — en daaraan geloofde men nu weer, nadat Cramprich het nog eens uitdrukkelijk bevestigd had, — niet meer over arbitrage gesproken zou worden. Van Beuningen 1) C. M. aan den koning, 12 Jan. 1683. *) C. M. aan den koning, 9 Febr. 1683. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 95 werd teruggeroepen en werd burgemeester van Amsterdam, zeker niet tot vreugde van Prins en pensionaris, maar de koning van Spanje was er ten onrechte bhj om, dat hij uit Londen weg was. Hij werd in Den Haag opgewacht door den Prins, Fagel en de gezanten van den keizer, Zweden en Spanje en van dat hij 's Woensdags aankwam, totdat hij 's Zondags doorging naar Amsterdam, was het niet anders dan disputen, debatten en woordenstrijd, zonder eenig succes. Het gevaarlijkst voor de wankelmoedigen was zijn bewering, dat de keizer niet nauw genoeg met Spanje verbonden was, zoo min voor een gemeenschappehjken vrede als voor oorlog, waarop Castel Moncayo hem zei, dat Spanje, de voornaamste belanghebbende, den keizer beter vertrouwde dan hij bhjkbaar deed. Oordeelde men de verplichtingen, die het garantietractaat oplegde, niet voldoende, hij stond ervoor in, dat de keizer iedere verphchphchting zou aangaan, die de Staten wenschelijk vonden en er behoefde sleehts een plaats bepaald te worden voor een congres van alle geallieerden om tot overeensternming te komen, waaraan van Beuningen zelf kon deelnemen; want dat was een van diens eigenaardigheden, schreef de gezant aan den koning, dat hij in alles de leiding wilde hebben. Hij zou Cramprich vragen een dergehjke verklaring aan de Staten af te leggen, dan had hij twee vhegen in een klap geslagen: n.1., dat door medewerking van van Beuningen zelf de Staten zich zouden binden en dat de verbintenis van den keizer nog eens verduidelijkt werd, want aan 's keizers woord aan den koning had men niet genoeg, daar hij door de vele Franschgezinde vorsten wel zoover gebracht kon worden, dat hij niet meer terug zou kunnen. Beide gezanten dienden een memorie in dien zin in en bewezen met extracten uit brievendesamenwerkingtusschenkoningenkeizer.l) ') C. M. aan den koning, 23 Maart 1683. LTS 96 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. * Geheel uit de lucht gegrepen waren de ongunstige geruchten over keizer en Rijk niet. De toestand was er voor Spanje niet beter op geworden toen na 30 November, den door Lodewijk gestelden termijn, de Fransche commissarissen Frankfort verlaten hadden met de verklaring, ter wille der goedgezinden nog wel naar voorstellen te willen luisteren; daarmede waren de besprekingen naar den Rijksdag te Regensburg verplaatst, en op dat onhandelbare, onderling verdeelde en voor een groot deel Franschgezinde lichaam hadden de Franschen nog meer vat dan op de vergadering te Frankfort. Niet dan onder den druk der dreigende gevaren had de keizer erin toegestemd, dat de besprekingen daar voortgezet werden en alleen, opdat het Rijk onderling tot eensgezindheid zou komen. In Maart ging hij weer een stap verder; terwijl de zaken van het Rijk te Regensburg behandeld zouden worden, moest er in de nabijheid een congres van geallieerden plaats hebben, waarmee men voortdurend in betrekking kon blijven, iets dergelijks dus als bij den Westfaalschen vrede had plaats gehad.x) Behalve dat de herinnering aan dien vrede een malum omen was, was er in het voorstel niets ongeoorloofds; maar bij de heerschende spanning was er weinig noodig om de menschen zenuwachtig te maken: op zijn Fransch uitgelegd, wüde de keizer dus wel op verschülende plaatsen onderhandelen. Van Beuningen kwam er eveneens van onder den indruk en deed alle mogehjke moeite om Amsterdam ertoe te bewegen de arbitrage toch weer te sprake te brengen en nu in de Staten van Holland; de Prins kwam er met opzet voor naar den Haag en Castel Moncayo hield zijn hart vast. Het hep nóg goed af; alle Steden behalve Delft wezen den Amsterdamschen voorslag om Spanje de arbitrage nog eens aan te raden af en de Staten gingen uiteen, zonder dat er iets besloten was. Maar dat het gepro- l) Hamel Bruyninx aan den griffier, 25 Maart. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 97 beerd was, en de oude twist tusschen Amsterdam en den Prins, die in heftige verwenschingen tegen van Beuningen was uitgebarsten, weer opnieuw begonnenwas, dat de Franschen er moed uit zouden scheppen, dat de Staten verbitterd gescheiden waren en Amsterdam ontstemd was op Castel Mancayo, die van Beuningen nog eens ronduit gezegd had, waar het op stond, dat waren groote nadeelen.l) Fagel ging dadelijk naar Amsterdam om het terug te winnen, maar kwam ontsteld over de daar heerschende stemming terug: van Beuningen was nog de ergste niet; die was maar toevallig gevaarlijk, omdat hij niet inzag, dat hij het bij het verkeerde eind had, maar er waren er, die wezenlijk en met opzet de goede zaak schaadden. Onder den indruk daarvan het Castel Moncayo zich zoover gaan, dat hij zei, dat alles, zelfs arbitrage goed was, als het maar algemeen was en ook Lodewijk zich daaraan onderwierp.l) Het was een onschuldige toezegging maar 't bezorgde hem een berisping uit Madrid: hij mocht niets toezeggen zonder den keizer. 3) Maar men had goed praten te Madrid; zij, die zoo dicht bij het vuur zaten als de gezant, begrepen, dat het noodzakelijk was, dat er eens iets van Spanje uitging, wüde men niet overrompeld worden. Hij raadde daarom aan dan maar op het voorstel van den keizer tot een: algemeen congres in te gaan; de geallieerden zouden Karei II verzoeken, als mediator zijn afgevaardigden daarheen te zenden en wilden Engeland en Frankrijk er geen deel aan nemen, dan moest er zonder hen vergaderd worden. De Republiek greep met ijver de geboden gelegenheid aan; van Citters kreeg zijn orders evenals Heemskerk, maar de plaats voor het congres moest den Haag zijn. Terwule van Amster- ') C. M. aan den koning, 20 April 1683. *) C. M. aan den koning, 4 Mei 1683. 3) De koning aan C. M, 10 Juni 1683. 7 98 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. dam gaf Castel Moncayo toe, hoewel hij, en terecht, d'Avaux' invloed vreesde. Heemskerk zou bovendien vragen, waarop Spanje bij een oorlog rekende. Op de eerste vraag kreeg deze, om den Prins enFagel te vergenoegen l) een gunstig antwoord: mits de keizer het ook goedvond, had de koning tegen den Haag geen bezwaar. Maar de tweede vraag was de groote moeilijkheid. Van Januari af waren er besprekingen over de onderlinge hulp gaande maar nog was men niets verder; er was in Februari een verdrag gesloten, waarbij de keizer, Spanje, Zweden en de Repubhek elkaar 6000 man en 12 schepen beloofden,—voor den keizer verviel de hulp op zee — maar het tractaat was onvoldoende en geratificeerd was er niets.') Spanje was afkeerig van iedere bespreking over een strijdmacht, uit vrees dat zijn zwakheid al te bekend zou worden en anderen ontmoedigen zou.3) Om die zwakheid in te zien was geen congres noodig, de toestand in de Nederlanden was voor niemand een geheim evenmin als die in het rijk zelf of in Italië. De Grana's brieven hadden alle maar één onderwerp: het uitbhj ven van het noodige geld; maar wat hij ook schreef, de orders uitMadrid gaven geen blijk.dat het indruk maakte, of men hield zich doof uit machteloosheid. Gedurende de negen maanden, die hij in de Nederlanden was, had hij niet de helft ontvangen van wat hij ontvangen moest, zoodat de defensie onmogelijk zelfs maar matig in orde kon zijn. Hoe kon hij voldoen aan orders het garnizoen van Luxemburg met een of twee regimenten te versterken, of het aantal infanterie en cavalerie uit te breiden, als er voor het dagehjksch onderhoud van het weinige, dat er aan troepen was, niet eens genoeg bleek te zijn; ze leden honger en gebrek. Nieuwpoort lag vol- *) V. III, nr. 145, Manzera, de Heemskerk toegevoegd esecretaris, aan Heemsk., 26 Juni en de koning aan C. M. n Juni 1683. 2) Dumont, t. VII, 2me partie, p. 35. 3) Heemsk. aan den griffier, 27 Mei 1683. V. III nr. 105. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 99 komen open; als de geruchten waar waren, dat de Franschen, wanneer ze begonnen, Mons en Namennet eerst zouden aanvallen was daar niets tegen te doen. Bovendien kwam de Prins tot de' ontdekking, dat de Grana de zaken nog mooier voorstelde dan ze waren en er maar 21 000 man waren, ofschoon hém in 't minst geen venvijt kon treffen.») Dadehjknadathet'tractaatvanFebruariinMadrid bekend was geworden, maakte dekoning bezwaren tegen de verphchtinghem jegens Zweden opgelegd. Hij wilde voor beide de maritieme hulp schrappen; hij was bezig een vloot voor de Middellandsche zee uit te rusten en dat had algenoegvoetenindeaarde;het aantalmanr schappen zou dan voorZweden 4000, voorSpanjeóooo bedragen. Castel Moncayo kwam daardooringroote verlegenheid. Behalve dat de weinig toescluetehjke Hollanders voor het verdraggewonnen waren door de hoop op 6000 man van den keizer zoowel als van Zweden, zouden ze er ook niet in berusten, dat alleen tusschen Spanje en Zweden de maritieme hulp verviel, dan moest het voor allen gebeuren en dat ging niet met het oog opeen Zweedsch troepentransport. Erg ongerust behoefde Spanje zich niet te maken, zei hij; want werd Spanje het eerst aangevallen door Frankrijk, waar toch alle kans op was, dan behoefde het zijn verphchtingen jegens Zweden niet na te komen; hij wilde dus voor dat geval de ratificaties uitwisselen om zich de 6000 man van den keizer en dezen die van de Republiek te verzekeren; werd Zweden alleen aangevallen door Brandenburg en Denemarken, dan zou hij zorgen, dat de maritieme hulp werd weggelaten en die te land werd beperkt, want Zweden heelemaal in den steek te laten zou geen goed voorbeeld zijn.») De Zweedsche gezant, Guldenstolpe, stelde hem *) de Grana aan den koning, passim en Fagel aan Heemsk. V. III, nr. 132. 2) De koning aan C M., 15 April x683. C M. aan den koning, 4 Mei; dé Zweden heelemaal in den steek laten was niet „honesto", stond er eerstin de minuut, wat hij veranderde in „no de buen exemplar." 100 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. gerust, het tractaat was bedoeld in het voordeel der leden te zijn, men zou Spanje niet meer vragen dan het geven kon; hij wilde er in ieder geval niets aan veranderen zonder er de Republiek in te kennen, die er zeker niet van zou willen weten. *) De Prins drong dan ook herhaaldelijk aan op de ratificatie, temeer omdat de houding van Brunswijk;Luneburg alleen daarvan afhing. Niet alleen wilde het niet tot de garantieassociatie toetreden, maar zelfs TÜet een verdrag, dat het met Zweden gesloten had, ratificeeren, wanneer het niet zeker was, dat voor de verdediging der Zweedsche bezittingen in het Rijk gezorgd werd.2) Mansfeit, de keizerlijke gezant te Madrid, had niet meer succes. Hij verzekerde, dat de keizer zich zoo goed mogelijk in postuur stelde maar bij een Turkenoorlog zooveel noodig zou hebben voor zijn erflanden, dat bij voor een leger aan den Rijn niets doen kon zonder subsidie. De koning van Spanje moest bepalen hoeveel troepen daar noodig waren en een vast fonds aanwijzen, waarop voor de subsidie te rekenen zou zijn. Bovendien drong hij nog eens aan op een congres van geallieerden, want zooals de zaken nu stonden, zou men bij een oorlog niet weten van welken kant men het werk moest aanvatten en wat ieder zou bijdragen. *) Maar aangezien Spanje dat nu juist wilde vermijden, omdat het ook aan de meest bescheiden eischen niet kon voldoen, duurde het twee maanden, voordat hij een antwoord kreeg en dat was nog onbevredigend. Spanje bood 100 ooo rijksdaalders aan, daarop moest men overleggen over het aantal manschappen. Dat was weggegooid geld, zeide Mansfelt.hij nam het dankbaar aan maar alleen voor de behoeften van het oogenblik en in afwachting, dat er *) C M. aan den koning, 13 Juli 1683. *) Hamel Bruyninx aan den griffier, 13 Juni 1683. *) Heemsk. aan den griffier, 13 Mei 1683 V. III, nr. 100. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 101 meer zou volgen. Hij ging uit van de vraag, hoeveel troepen er noodig waren, het geld zou dan op de een of andere manier wel gevonden worden; maar de Spanjaarden begonnen met uit te rekenen, hoeveel ze missen konden om daarnaar het getal der manschappen te bepalen. De meerderheid van den Raad was op de hand van Mansfeit maar Medina Ceh wilde er zich niet in begeven. Vroeg Mansfeit een conferentie, dan werd hem gezegd, dat te Weenen over de zaak gesproken zou worden; maar toen hem gevraagd werd, hoeveel troepen de keizer zou kunnen leveren, verwees hij op zijn beurt naar Weenen. Het kwam langzamerhand tot onaangenaamheden totdat het Turkengevaar aan de besprekingen over het Rijnleger een einde maakte en Mansfeit slechts hulp voor den keizer vroeg. Van den afloop van dien strijd hing de houding van den keizer tegenover de Fransche bedreiging af, maar als de keizer geneigd was of gedwongen werd tot een afzonderlijken vrede, wilde Spanje de hulp niet geven, die bovendien in geld zou moeten bestaan, dat er niet was.Heemskerk wilde wel wedden, dat er geen 10 ooo rijksdaalders te vinden waren; men was wel begonnen aan hervormingen in het financieele beheer, zelfs was er een aanslag op de mercedes gedaan maar effect was daarvan voorloopig niet te verwachten. Spanje deed wat het kon maar men vergde er teveel van werd Mansfeit geantwoord. En dat was zoo; al was Spanje welvarend in plaats van in het diepste verval, dan zou het nog niet kunnen voldoen aan de eischen, die het nu gesteld werden. Daarom was het belachelijk, dat, op voorstel van van Beuningen, de Staten Heemskerk moeite lieten doen den koning te bewegen Karei II subsidies aan te bieden, waardoor hij zonder parlement een vloot zou kunnen uitrusten om het N. in bedwang te houden. *) Spanje >) Heemsk. aan den griffier, 10 Juni en 22 JuM 1683. V. III nrs. 121 en 165. *) Het plan werd door de Grana, C M. en den Prins besproken te Antwerpen (de Grana aan den koning, 20 Juni). Fagel aan Heemsk. V. Ut, 13a. 102 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. zou dus Frankrijk moeten overbieden! En tegelijk moest Heemskerk aandringen op verbetering van den toestand in de Nederlanden en op afdoening van de schuld aan den Prins en de admirahteiten, waartoe ook Castel Moncayo aanspoorde, want van Beuningen gebruikte die kwestie om de Staten van Holland te overtuigen van Spanje's geldgebrek; danmoestBrunswijk—Luneburg nog tevreden gesteld worden en vroegen Mansfeit en Waldeck subsidie. En dat, terwijl Castel Moncayo uitweek naar Brussel, omdat hij zich in. den Haag niet op straat kon vertoonen wegens de schuldeischers, die hem dan omringden en nariepen, terwijl hij in Brussel in een logement logeerde, zoolang de waard hem crediet zou willen geven,1) en er te Londen iemand van Ronquillo's huishouding gevangen genomen was wegens diens schulden! Uit dat alles kon Heemskerk wel begrijpen, wat het antwoord zijn zou op zijn vraag, waarop Spanje bij oorlog rekende, ook voordat hem dat twee maanden later gegeven werd in den vorm van een verwijzing naar het a. s. congres in den Haag. Toch stemde Spanje erin toe gevolg te geven aan van Beuningens plan, hoewel Heemskerk overtuigd was, dat men hever aan den keizer subsidie zou geven dan aan Engeland. Als men het niet deed omdat men wel overtuigd was, dat het geweigerd zou worden, zal het daaraan toegeschreven moeten worden, dat Spanje van de Republiek meer verwachtte dan van den keizer en haar daarom vóór alles te vriend wilde houden. Karei II zou nu eerst door de geallieerden nog eens generale mediatie worden aangeboden en weigerde hij die, dan de Spaansche subsidie. Het antwoord was zooals verwacht werd: voor het eerste behoefde hij bij Lodewijk geen moeite meer te doen, om het tweede moest hij lachen: men het Ronquillo immers van honger omkomen!2) *) C. M. aan den koning, Juni en 27 Juli 1683. ') v. Citters aan den griffier, 28 Juni 1683. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 103 Het was hetzelfde antwoord als hij gegeven had, toen hem door de geallieerden het plan tot een algemeen congres was voorge^steld, waarvan hij geen notitie nemen zou en waarheen hij geen afgevaardigde zou zenden. De geallieerden konden doen wat ze wilden; alleen, als men hem op schrift gaf, tot welke offers Spanje en het Rijk bereid zouden zijn, zou hij nog eens moeite doen. Volgens hem zouden die op zijn gunstigst genomen voor het Rijk in den afstand van Straatsburg, voor Spanje indien van Luxemburg moeten bestaan; op die manier zou bij Frankrijk ongemerkt tot een algemeenen vrede brengen en dat was de eenig mogehjke weg, daar geen van Lodewijks tegenstanders tot oorlog in staat was en deze zelf geen generale mediatie, Spanje geen arbitrage wilde. Castel Moncayo- wilde er niets van weten, toen de Prins en Fagel hem erover kwamen spreken; als Lodewijk geen generale mediatie wilde, was het duidelijk, dat hij ook geen algemeenen vrede wenschte; en liet men Karei zijn gang gaan zooals hij vroeg, dan was er niet de minste waarborg meer, dat alles tegelijk afgedaan zou worden; het was bovendien niet aan de beroofden om voorstellen te doen tot een vergelijk. Maar er moest iets geantwoord worden drongen de Prins en Fagel aan, hoewel ze zijn bezwaren deelden; dan zou men zeggen, dat hij en ook de gezanten der andere geallieerden het voorstel ad referendum hadden genomen en zij zich, wanneer het congres in den Haag bijeen zou zijn, er nader over zouden uitspreken. Zoo verbond men zich tot niets en men toonde zich niet afkeerig van het voorstel en Karei II kon dan, door de hoop op een schikking, Lodewijk nog eens tot stil zitten bewegen.*) En zoo voorzichtig moest men zijn want in het O. werd de toestand critiek en bovendien, dat Karei II nu ook over het Rijk sprak, was een groote stap vooruit. Hij had tot ') C. M. aan den koning, 13 en 27 Juli 1683. io4 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. dusver hardnekkig geweigerd zich daarmee te bemoeien, schijnbaar beleedigd, omdat het twee jaar geleden zijn aanbod tot een alliantie had geweigerd; dit was een begin van algemeenheid en daar kon men juist nu niet genoeg op aandringen. *) Want, raakte men in Madrid en den Haag al onder den indruk van het Turkengevaar, het keizerlijke hof was ontsteld en zou niet verder denken dan zichzelf te redden, vreesde Hamel Brttyninx. In overleg met den keizer en den hofkanselier Straatman gaf Bourgomanero aan de gezanten der geallieerden een plan, waarnaar te Regensburg vredevoorstellen geVormd zouden worden, om daarop de onderhandelingen rietë'de Fransche gevolmachtigden te hervatten. Zij werden verzocht daarover hun meening te zeggen maar zoowel de Zweedsche gezant ais Hamel Bruyninx waren er slecht over te spreken; voor het Haagsche congres was het nu te laat, werd den laatsten geantwoord, toen hij daaraan herinnerde. Enterwijlmennuzoooverhaastbezigwas, de Turken een overwinning behaalden en dekeizeruit Weenenhadmoeten vJuchten, bood de Crécy te Regensburg een 30-jarigen wapenstilstand aan voor het Rijk, waarbij dus alles bhjven zou in den toestand waarin het was. Maar na overleg met Bourgomanero en Hamel Bruyninx wees de keizer het aanbod af zoolang de wapenstilstand niet algemeen was; bij zou afwachten, hoe deTurksche campagne eindigen zou.2) Dat viel dus nog mee en Spanje beloonde het dan ook door het zenden van subsidie, bestaande in de opbrengst van een verkochten tuin te Milaan, met de belofte, dat er meer zou volgen,») maar ook met de aansporing te *) Castel Moncayo aan den koning, 27 Juli 1683. >) Hamel Bruyninx aan den griffier, 30 Juni en 4 Aug 1683. s) „Met toesegging van assistentie," schreef Heemskerk 2 Sept. aan den griffier, „daarin men hier min schaars als elders is." Waarschijnlijk was dat aan het adres van de Repubhek, voor wie hij in de moeilijke dagen van Augustus, toen de keizer geholpen móést worden, de tijd gekomen achtte om ongevraagd Spanje krachtdadig met geld te steunen (H. aan den Prins 19 Aug. V. III, nr. 189), waarvan evenwel ni ets VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 105 volharden; mócht de keizer door een ongunstig verloop in het Oosten gedwongen worden lot vrede met Frankrijk, dan rekende Spanje erop daarin opgenomen le worden, terwijl de zaak zelf in den Haag behandeld zou worden, waarheen al desbetreffende orders gezonden waren.*) Intusschen verliep de tijd en moest Lodewijk zich haasten wilde hij ervan profiteeren, dat het Rijk door de Turken buiten werking was gesteld wat het W. betrof. Dat deed hij dan ook; zooals hij den keizer wilde dwingen door de Turken te steunen en den Rijksvorsten een wapenstilstand voor te houden, zoo wilde hij het Spanje doen door een waar schrikbewind in de Nederlanden. 31 Augustus het hij bekend maken, dat, daar hem geen voldoening was gegeven op zijn eisch aangaande overgave van Aalst of een equivalent, hij last had gegeven om zijn eigendomle doen bezetten. Op de Grana's weigering volgden de gewone geweldenarijen, oorlogs- en brandschattingen, het legeren van troepen op het platteland enz. door een leger van 70 000 man. Wel gaf de Raad te Madrid last, geweld met geweld te keeren maar geld of manschappen stuurde hij niet, kwam. Heemskerk werd miskend, toen de koning aan Castel Moncayo schreef, of deze er niet voor zorgen kon, dat hij teruggeroepen werd, als hij tenminste in Holland niet nog meer kwaad kon, voegde hij erbij, (Castel Mancayo aan den koning, 16 Juni 1683) blijkbaar wijzer geworden door van Beuningen, Heemskerks oom, aan wien hij zijn ongunst waarschijnlijk te danken had. Men was zich over diens gedrag bij Heemskerk komen beklagen met de zijdelingsche beschuldiging, die evenwel werd teruggenomen, dat zijn brieven daartoe aanleiding hadden gegeven. (Heemsk. aan den griffier 10 Juni V. Hl, nr. 122). Castel Monacyo verdedigde hem en zeide, dat van Beuningen alles naar eigen zin uitlegde. Heemskerk zelf snakte ernaar, naar huis te mogen terugkeeren, maar was gewoonlijk „niet zoo gelukkig van op al zijn aanvragen eenig antwoord te krijgen" en toen het kwam was het een weigering. Hij vond het noodzakelijk, dat iemand hem kwam vervangen, die, niet 200 op de hoogte der Spaansche monarchie, met veel meer animo en ijver te werk zou gaan, ,/t is een plaisier te sien den emst van de eerst aankomende ministers, 't is of zij de geheele monarchie in haar verloop zullen herstellen, gevende de Spaanschen (die weynigh presteren maar noyt yemand voor 't hoofd stooten) met haar saghte manier van doen daertoe aenleydinge, doch men werd eyndelijk gedesabuseerd." Mansfeit was er ook al gauw achter gekomen. (Heemsk. aan den Prins, n Juli, V. Hl, nr. 155.) *) Heemsk. aan den griffier, 2 Sept. V. III, nr. 195. io6 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. Toch heerschte er een algemeene offervaardigheid; behalve dat er voor een ,don gratuit' geijverd werd (maar voor den keizer), ging het hof niet naar het Escuriaal, werden zelfs de kloosters aangeschreven en werden de hervormingen langer voortgezet dan men dat van Spanje gewoon was; maar geen van alle waren het afdoende middelen. Natuurlijk kreeg Castel Moncayo dadelijk last van de Staten hulp te vragen, niet de 23 Maart 1682 beloofde 8000 man maar hulp met de geheele macht.l) Botello, secretaris van Staat voor de zaken van het N., kwam Heemskerks hulp inroepen en herinnerde hem nog eens aan wat Spanje gedaan had voor de Republiek en aan haar eigen belang. Heemskerk beloofde die en was het met hem eens, dat de 8000 man niet voldoende zouden zijn, maar 't zou een zware deliberatie zijn en veel zou afhangen van den toestand van het overige Europa.a) Castel Moncayo had evenwel geen orders afgewacht maar dadehjk de 8000 man gevraagd; gaf men ze niet dadehjk, dan was het te laat. De Staten begonnen met zich tot Karei II te wenden, hem verzoekende Lodewijk te bewegen van verdere feitelijkheden af te zien en alles in der minne te schikken en tegelijk vroeg Ronquillo, uit kracht van het tractaat van Juni 1680,8000 man. Het antwoord van den koning was niet gunstiger dan vorige: de Staten moesten Spanje maar aanraden Luxemburg te geven, van arbitrage zou Lodewijk niet meer willen weten, Luxemburg was niet zoo belangrijk als beweerd werd en zeker vond Spanje dat niet; hij geloofde niet, dat men het daarom tot een oorlog zou laten komen en evenmin, dat de Republiek het in dat geval te hulp zou komen; hij voor zich kon daaraan niet denken en bleef erbij, dat men hem een vredesvoorstel aan de hand moest doen. Van Citters antwoordde, dat de Repu- l) Heemsk. aan den griffier, 10 Sept., 1683. V. III rus., 200 en 201,. resp. aan H. H. M. en aan den griffier. *) Heemsk. aan den griffier, 30 Sept., 1683. V. III, nr. 204. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 107 bliek Spanje nooit iets zou aanraden, dat het land de minste aanleiding zou kunnen geven te zeggen, dat zij haar alliantie niet nakwam en dat geallieerden zoo ongelukkig waren, dat niets waarmee zij aankwamen ingang vond, zelfs niet iets zoo gewoons als generale mediatie. *) Der gehjke berichten waren niet geschikt om de Staten moed te geven en een besluit aangaande de te zenden hulp te bespoedigen. Maar Castel Moncayo had alle hoop op de „fineza" van den Prins, en met recht: 13 September werd de resolutie genomen om de beloofde hulp te zenden maar 't had moeite gekost en Heemskerks voorsr^lhng, dat het eenzwaredehberatiegevenzou, was uitgekomen. En toch had het volgens de resolutie van 23 Maart in het geheel geen punt van beraadslaging mogen uitmaken zooals de Prins tegen zijn tegenstanders volhield. Castel Moncayo zou maar niet uitwijden over alle moeite, die hij zelf gedaan had; het zou alles vergeefs zijn geweest, als niet de Prins en Fagel al hun beleid en invloed hadden aangewend.*) Maar in de Staten van Holland was het er met meerderheid van stemmen door moeten gaan; Amsterdam niet alleen, ook Leiden en Delft hadden tegen gestemd; Amsterdam had geprotesteerd, wat weinig goeds voor de toekomst beloofde, want van daar moest het geld komen; maar alle andere provincies schenen zelfs wel tot aanzienlijke nieuwe wervingen bereid, als Weenen maar behouden bleef, Spanje zelf voor zijn defensie zorg droeg en zijn tractaat met Zweden ratificeerde, waarop Heemskerk nog eens zou aandringen. Toen Karei II de resolutie bekend werd gemaakt, was hij woedend; Spanje zou toegegeven hebben als het niet door andere was weerhouden, ja gedwongen. Hij had zeker in het geheel *) v. Citters aan den griffier, 3 Sept. 1683. ') Castel Moncayo aan den koning, 7 en 21 Sept. 1683. Zijn moeite werd slecht beloond, een berisping, dat hij niet om de geheele macht had gevraagd, was het antwoord op dezen brief. io8 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. niet verwacht, dat de Republiek zulk een besluit nemen zou en leek haast jaloersch. Als H.H.M. maar eens in zijnmoeilijkheden verkeerden, zouden ze er ook niet toe overgegaan zijn, behalve dan nog, dat hij het eigenlijk niet voor een resolutie kon opnemen „als zijnde die bij een wonderlyekentour" genomen op die van 23 Maart, terwijl er bovendien verscheidene leden tegen waren geweest. Maar ze konden doen wat ze wilden, ze zouden hem niet tot een oorlog krijgen.*) De Staten deden hem daarop weten, dat de resolutie in de Staten-Generaal met algemeene stemmen genomen was, dat zij evenmin als Mj een oorlog wenschten maar zij, vooral als Republiek, hun allianties trouw wilden nakomen, wat ze van hem ook hoopten, waarom zij hem dus verzochten volgens zijn tractaat samen met H.H.M. gedurende drie maanden te beproeven door onderhandeling de geschillen bij te leggen; dat Spanje vastbesloten was Luxemburg niet af te staan en de Republiek het daartoe niet dwingen zou, daar zij geen riemen wilde snijden van andermans leer. Een generaal congres vroegen zij den koning niet meer, slechts een onderzoek der Fransche eischen. Aan Cramprich en Castel Moncayo zeiden zij te verwachten, dat Spanje zich tot onderhandelen zou laten vinden en tevens voor zijn defensie zorgen zou, want, dat het niet kon vergen, dat de Republiek alleen de verdediging op zich nam of meer manschappen naar de Nederlanden zond dan Spanje er daar had; aan Cramprich werd gevraagd, wat van den keizer en zijn geallieerden in het Rijk, voor de Nederlanden te verwachten was. *) Heemskerks berichten waren ongunstig. Men behoefde er niet op te rekenen, dat Spanje tot onderhandeling door middel van Engeland te bewegen zou zijn; het wilden dat *) van Citters aan den griffier, 21 Sept. 1683. *) Secr. Res. St. Gen. 28 Sept. 1683. Une espèce d'invitation a leurs Alliés, de se préparer a la guerre vond d'Avaux. I, p. 341. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 109 immers niet eens, toen de toestand nog veel ongunstiger was, toen n.1. de Franschen in de Nederlanden vielen en er geruchten liepen, dat het Brussel of een andere voorname plaats gold, toen Weenen in gevaar was en er gevreesd werd, dat de keizer afzonderlijk sluiten zou. Liever dan vrijwillig iets van belang af te staan zou men het te Madrid „voor een oorlog laten opdraijen", waarvan men zich door de vreesehjke gevolgen, die het hebben zou, niet liet afschrikken; de meerderheid wenschte niets, liever dan dat de oorlogsverklaring nu maar afkwam. Deze manier van doen was op niets gegrond dan op de hoop op onmiddellijke en af doende hulp van de Republiek, een „confuus concept" van hulp van de zijde van het Rijk en de overtuiging, dat de oorlog, wanneer hij maar eenmaal uitgebroken was, algemeen zou worden. Heemskerk deed dan ook alleen nog maar moeite voor de verdediging der Nederlanden en deelde de Staten als zijn meening mee, datmenSpanje een schikking moest over dringen of het uit alle macht helpen. l) Tot het eene was de Prins, tot het andere Amsterdam niet geneigd. En toch het de Prins door Dijkveld d'Avaux over een schikking polsen,2) hetzij dat hij het onder den indruk van het beleg van Weenen deed om tijd te winnen, of om niet te ver achter te zijn, wanneer de Rijksdag aan het onderhandelen ging of om Lodewijks bedoelingen te leeren kennen. Er zijn redenen genoeg te vinden voor die handelwijze. Hij had beweerd liever te sterven dan te zien, dat Spanje zijn zaak door Engelsche bemiddeling het behandelen; de wensch om dit te voorkomen kan dus ook de reden geweest zijn zoowel als de vrees voor Amsterdams voortvarendheid.s) Bovendien was de eenige ma- *) Heemsk. aan den griffier, 24 Oct. en 11 Nor. 1683. V. III, nrs. m en 228. 2) d'Avaux, I, p. 319, sqq. 3) Levae, p. 137 geeft een onvolledige en daardoor onzuivere voorstelling van deze zaak, waartoe hem zijn bevooroordeelde meening over den Prins aanleiding gegeven zal hebben. 110 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. nier om van die stad iets gedaan te krijgen, haar de hoop op vrede voor te spiegelen, en juist nu zou hij haar met een groote vraag aan boord komen en wel met de werving van 16000 man, de kwestie, die de verwijdering tusschen beide volkomen zou maken en waarbij het tot woordenwisselingen kwam, die ieder zoo ronduit zijn meening deden zeggen, dat de kloof onoverkomelijk werd; voor de Spaansche zaak werd het het begin van het einde. Zoodra de resolutie van 13 September er door was, had de Prins 14000 in plaats van 8000 man gestuurd*) en de grenzen van de Repubhek versterkt, wat hem evenwel nog lang niet genoeg was; *) aanvulling was dus noodzakelijk, wilde men ook verder in staat zijn zijn alliantie na te komen; maar dat was nu juist wat Amsterdam niet wilde. Het wilde eerst wel eens weten, hoever eigenlijk de verplichtingen van de Repubhek tegenover Spanje gingen, en of er geen schikking meer mogelijk was; of het garantieverdrag tusschen Zweden en Spanje nu geratificeerd was; waarop men nu van den kant van Beieren, Saksen en Hannover rekenen kon; waarop van dien van den keizer en zijn geallieerden, speciaal Zweden, en of men ') d'Avaux, 1.1. p. 324. Ten onrechte zegt Levae, p. 142, datde Prinsdat al voordat de resolutie genomen was, gedaan had. 2) „Et le chagrin que j'ay de ne pouvoir immediatement marche avec tous nos trouppes afin d'avoir amoindri le mal autant que nos forces en auroit este capables.... ce qui j'ai peu faire c'est d'avoir fait marche toutte nos trouppes de eet te Frontière ver Bolduc et Bergen op Zoom, ainsi en cinq jours nous aurons toutte nos trouppes a Breda et en ces deux susdites villes excepté la garnison de Maestright dont je n'ause tire personne" (de Prins aan de Grana, 2 Sept.1683). Hij was zorgvol en voorzichtig voor de manschappen: „je la (V. Exc.) prie instamment d'avoir soin de leur subsistance afin qu' ils ne se ruinent point" (16 Sept.). De Grana maakte dadelijk gebruik van hen en plaatste 300 man aan het kanaal tusschen Gent en Brugge om den Franschen den overtocht te belemmeren. „V. E. se souviendra bien que nous estions convenus a nostre entrevue a Brechate qu'elle n'employeroit pas de nos trouppes pour tirer les premiers coups et comme cecy arrivera sans doute s'ils restent la (pourveu que cela ne soit deja arrivé) je prie trés instamment V.E. d'ordonner que nos 500 hommes rejoignent leurs regiments a Gand. On scait les raisons que j'ay" (de Prins aan de Grana, 6 Oct.). VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. III wel rekening hield met de uitputting der Repubhek? *) Op de vraag, wat men van Spanje te verwachten had, antwoordde CastelMoncayo met een schoone uiteenzetting van wat: er behoorde te zijn en er nu zeker binnenkort werkelijk zijn zou: 40 000 man; maar daarmee hetAmsterdamzichnu niet meer voor den gek houden: dat had Spanje immers in vijf vredesjaren niet bijeen kunnen krijgen! „En dat is nu het argument, waarmee ze zich hardnekkig en openlijk tegen de wervingen bhj ven verzetten, erbij voegende, dat ze ons maar zouden aanmoedigen niet in een onderhandeling te treden als ze toestemden; daarom moeten wij tegelijk al het mogehjke doen voor onze verdediging, zoowel als voor vrede", schreef Castel Moncayo.2) Het argument was werkehjk zoo vreemd niet! Ook op de vraag aangaande de ratificatie van het verdrag met Zweden, moest ontkennend geantwoord worden; Fagel schreef er dadehjk over aan de Grana om er nog eens op aan te dringen; te vergeefs.3) Schreef de Grana al dat er 108 man te Ostende waren aangekomen in goede hoedanigheid maar „ik kan toch niet nalaten U. M. te zeggen, dat ze geen wapenen bij zich hebben" en later, dat de kapitein gezegd had, dat de rest der manschappen ze mee zouden brengen, maar, dat er weer 94 man waren aangekomen, alweer in goeden toestand en goed gekleed „maar zonder wapenen" en, moest hij op de onbegrijpelijke order, om den keizer troepen te sturen tegen de Turken, al antwoorden, dat hij, zonder volk en zonder geld tegenover 40 000 Franschen, niet in een toestand was aan die order gevolg te geven, *) de berichten van Hamel Bruyninx waren niet gunstiger. HoewelgeheelEuropa van de beslissing van Weenen's lot groote verwachtingen had gekoesterd, bracht het ontzet op 12 Sep- *) d'Avaux, I. 349. *) C. M. aan den koning, 19 Oct. 1683. *) Bij den brief van de Grana aan den koning, 20 O^t. 1683. *) De Grana aan den koning, 8 en 19 Sept. en 3 Nov. 1683. 112 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK; tember weinig verandering. Dadehjk daarna had Hamel Bruyninx gevraagd, wat men nu voor de Nederlanden dacht te doen en of er kans was op een vrede in het Oosten ; het zenden van 4 of 5 regimenten zou op beide partijen een groote moreele uitwerking hebben. Onmogelijk, was het antwoord van den keizer, bevestigd door Bourgomanero en Waldeck; door den eersten alleen,, omdat dan aan Spanje weer meer subsidie gevraagd zou worden^ Heteenige wat hem beloofd werd, was, dat de troepen der rijksvorsten, die tegen de Turken meegestreden hadden, terug konden gaan voor het welzijn der geallieerden; vrede sluiten met de Turken het de alliantie met Polen niet toe.1) Het was duidelijk, dat den keizer het Oosten meer ter harte ging dan het Westen. In een conferentie over de Nederlanden, prees Bourgomanero de cordaatheid der Repubhek; het was noodzakelijk, dat de Nederlanden geholpen werden, en daar hij juist beweerd had, dat de keizer het niet doen kon, scheen hij te vinden, dat er van de Staten nog wel wat meer gevergd kon worden; Hamel Brayjünx. verzekerde, datze niet meer doen konden. Bourgomanero en de keizer wantrouwden Hannover en Zweden, wien het volgens hen slechts om subsidiés te doen was; Oxenstiern, de Zweedsche gezant, meende, dat het den keizer en Spanje te doen was om „met de pooten van anderen de castanien uit het vier te haelen"1); kortom, van conferenties te Weenen was niets te verwachten. Daar kwamen dan nog de verzekeringen van d'Avaux bij, die den Amsterdammers niets minder dan zijn woord gaf, dat de i) De alliantie met Polen liet afzonderlijk vrede sluiten niet toe, zei de keizer; maar dat was de zaak niet. De Hongaarsche malcontenten zochten hulp bij Poten; alleen om de hand te hebben in de Hongaarsche zaken, had Polen de alliantie gesloten; gaf men Hongarije satisfactie, dan zou-Polen met den keizer meegaan, maar dat wilde de keizer niet doen. *) Hamel Brayninx aan den griffier, 23 Oct. en 2 Nov. 1683. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. "3 vrede bewaard zou blijven, als zij maar standvastig bleven; stemden zij toe in de werving, dan kon Lodewi|k voor zijneer niet laten een nieuwen aanval te doen, waarop de heeren hem op hun beurt hun woord gaven; en al spoedig kon een luistervink hem meedeelen, dat Amsterdam van meening was, dat Luxemburg opgeofferd moest worden. *•) „Amsterdam, dat zich met alle macht heeft verzet tegen de resolutie van 13 September en zich met alle macht verzet tegen de werving, wil nu met alle macht, dat wij vrede sluiten door Luxemburg af te staan", schreef Castel Moncayo. De Prins en hij waren het eens, dat nu het beste middel en de beste straf het gevaar zelf zijn zou, en dat zij dus verder geen moeite meer moesten doen; tot nu toe hadden de Staten trouwens gedaan, waartoe ze verplicht waren. *) En toen de gedeputeerden uit Amsterdam hem nog eens vroegen, of hij al wat meer zekerheid geven kon aangaande de uitvoering van het defensieplan, antwoordde hij slechts met het verzoek om de gegrondheid der Fransche eischen te onderzoeken; als zij er eenig recht in vonden, zou hij naar hun wenschen luisteren, mits ze niet Luxemburg vroegen, niet van een equivalent spraken en de vrede algemeen zou zijn; het leger was niet een zaak, waarover burgers inlichtingen moesten vragen of geven, zeide hij, maar vergat, dat de burgers, die hier de waarborg vroegen, als betaalmeesters voorname participanten waren in de onderneming. De beste waarborg, dien hij geven kon, was, dat de koning de Nederlanden nog wilde verdedigen, er waren middelen genoeg zich ervan te ontdoen; Spanje had in '73 ook niet gevraagd, welke zekerheid er was, dat deRepubliek de drie verloren provincies terug zou krijgen of dat ze een voldoend leger hebben zou om de andere vier te behouden. Fagel kalmeerde hem en trachtte de beide partijen tot *) D'Avaux. I. pp. 345. 331. *) C. M. aan den koning, 19 Oct. 1683. 8 H4 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. elkaar te brengen. Hij gaf toe, dathet een bewijs van groot vertrouwen was, dat Spanje aan zijn geallieerden het onderzoek der Fransche eischen wilde laten, maar, men moest er niet alleen opbedacht zijn, dat Spanje recht gedaan werd maar ook rekening houden met de omstandigheden, die tot maatregelen dwongen, waarover men niet denken zou, als Spanje en zijn bondgenooten zich in een anderen toestand bevonden.Menmoestnagaan.of men na een oorlog betere voorwaarden zou kunnen verkrijgen dan wanneer men dadelijk onderhandelde en nog eens, het was beter, dat van Spanje voorstellen uitgingen dan van de Staten, die vrede tot eiken prijs wilden; de vraag aangaande het Spaansche leger was zeer gerechtvaardigd. Castel Moncayo putte zich nu uit in het zoeken van verzachtendeomstandighedenvoorSpanjesfinancieeletekortkomingen:Een verlagingvan de munt wasnoodzakelijkgeweest, er wasgeen nieuw zilver uit Indië gekomen en door een betere aclministratie der koninklijke inkomsten was besloten om tijdelijk effecten en assignaties te schorsen en verderwerd er belangrijk bezuinigd op mercedes, tractementen en buitengewone uitgaven; de schatkist was bezwaard maar niet leeg. Een ander voorstel tot schikking dan terugkeer tot den vrede van Nijmegen kon Spanje niet doen.l) Intusschen was de wensch van den Prins en Castel Moncayo, dat het gevaar zelf hun te hulp zou komen, vervuld. De Franschen hadden een versterkte plaats aangevallen; maar, tegelijk dat de maarschalk d'Humieres daartoe last kreeg, kreeg d'Avaux order den Staten Lodewijks nieuwste voorstellen voor te dragen en hij zorgde ervoor, dat die vredelievende gezindheid eerder bekend werd dan de inneming van Kortrijk, kort daarop gevolgd door die van Dixmuiden, *) beide zonder eeni- ') Castel Moncayo aan den koning, 2 Nov. 1683. *) d'Avaux, I. p. 374. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. "5 ge moeite. In Juni had de Grana gewaarschuwd voor den toestand der Vlaamsche steden en dat hij die zonder leger niet kon behouden, waarop de koning hem had beloofd de middelen tot verbetering te zullen doen toezenden, maar ze waren uitgebleven; door Dixmuiden beheerschte de vijand niet alleen het beste deel van de provincie maar ook Nieuwpoort.J) D'Avaux' voorstel tot sclnkking hield in: afstand van Luxemburg zooals het was of geraseerd, met de enkele dorpen die erbij hoorden, vijftien ongeveer. Bleef Spanje dat weigeren, dan Kortrijk en Dixmuiden ca., eenige dorpen in de kastelenij van Ath, Beaumont, Bouvines en Chimay of een equivalent in Catalonië of Navarre. Hoewel Luxemburg, gelegen temidden van dorpen, die den koning reeds toebehoorden, hem, wanneer het geraseerd was, van geen nut zou zijn, zou hij er zich toch wel mee willen vergenoegen als equivalent, te eer, omdat het de barrière, die de Staten zoo vurig verlangd hadden, niet raakte. Overigens kreeg Spanje de schuld van alles; Frankrijks voortdurend aandringen op een schikking was met vijandelijkheden beloond.2) Castel Moncayo nam nog de moeite om alle beschuldigingen te weerleggen, maar drukte de hoop uit, dat een ieder de oogen mochten zijn opengegaan. Als de barrière niet even zeer bestond uit hetgeen Spanje nooit verloren had als uit hetgeen Fraiikrijk het had teruggegeven, dan kon er nog veel meer weggenomen worden, zonder dat het, volgens het zeggen van Lodewijk, op de aangeboden barrière inbreuk maakte. Luxemburg maakte er wel degehjk deel van uit en Kortrijk en Dixmuiden evengoed als Aalst, waarvoor zij als equivalent moesten gelden. En herinnerden de Staten zich niet meer, dat de ratificatie van den Nijmeegschen vrede was uitgesteld, omdat ') de Grana aan den koning, 17 Nov. 1683. *) d'Avaux I. p. 374. n6 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK/ Frankrijk Beaumont, Bouvines en Chimay wilde hebben, en dat zij toen alles op het spel hadden willen zetten om dat te voorkomen, en hoe dat had geholpen ? Wat d'Avaux over Catalonië en Navarre had gezegd, hij dacht, dat hij dat alleen gedaan had om eens te laten zien, dat hij de namen der voornaamste plaatsen van Spanje kende. *) Hoe de gezant de Staten ook inhetnauwdreef—en Ronquillo. deed het tegelijk den koning van Engeland — het had niet de minste uitwerking. Karei II beschouwde de order, die de Grana gekregen had om het geweld zoo goed mogelijk met geweld te keeren, als een oorlogsverklaring en nu Spanje begonnen was, zou hij er zich niet in mengen. *) Amsterdam bleef bij zijn weigering op het hooren van den val van Kortrijk, maar als Frankrijk nog iets nam, zouden gedeputeerden nieuwe instructies gaan vragen; Frankrijk nam inderdaad nog iets, n.1. Dixmuiden, waarop Amsterdam er dit op vond, dat Dixmuiden en Kortrijk samen een zelfde equivalent vormden en dus als één plaats te beschouwen waren! De Fransche voorstellen vonden ze aannemelijk, behalve van Beuningen, *) die het langzamerhand met geen van beide partijen meer vinden kon; en vaster dan ooit waren ze besloten de werving te weigeren. Ook de bezending, waarbij de Prins een week lang alle mogelijke moeite deed en het tot hoogloopende ruzie kwam, was te vergeefs, te eer, toen juist in die week het bericht kwam, dat zeven schepen van een vloot, die naar Gotenburg was geweest, bij Tessel waren vergaan, waarbij ongeveer duizend man waren omgekomen. Niet alleen waren de betrokkenen voornamelijk Amsterdammers, maar over den geheelen tocht waren zij al ontstemd geweest; volgens hen had die l) Memorie CM. 13 Npv. 1683 M. S. *) C M. aan den koning, 16 Nov. 1683. 3) d'Avaux, I. p. 385. sqq. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 117 geen ander doel gehad dan den koning van Zweden een genoegen te doen, daar deze eens toonen wilde, dat hij bij zijn geahreerden niet minder in aanzien stond dan Denemarken bij de zijnen: een tegendemonstratie dus tegenover Frankrijk, dat zijn vloot naar Kopenhagen had gestuurd. De ware reden was, dat de Grana den Prins had laten vragen nu een Zweedsch troepentransport te beschermen'; de Prins stuurde de schepen zonder er de Staten in te kennen, die het evenmin toegestaan zouden hebben als ze het de werving deden, en volgens d'Avaux hadden zij alleen daarom geen Zweed meegekregen, omdat de admiraliteit geen orders van de Staten had. Maar Castel Moncayo schreef : „de 6000 Zweden hadden naar Vlaanderen overgebracht kunnen zijn door de vloot van de Staten, zonder dat Frankrijk of Denemarken er iets tegen hadden kunnen doen, als het tractaat tusschen Spanje eh Zweden maar geratificeerd was geweest". Dat dat nog niet gebeurd was, was de reden van Zwedens weigering geweest.*) Amsterdam was absurd, schreef hij, en sprak zich voortdurend tegen; het wilde Spanje niet helpen en het niet in den steek laten, en toch het dwingen een der voorstellen aan te nemen doordewervingte weigeren en dan nog beweren.dat het de tractaten nakwam.Er zat niets anders op dan te zeggen, dat Frankrijk Spanje den oorlog verklaard had. Hoewel de Prins wanhopig was over de houding van Amsterdam, gaf hij den moed nog niet op,2) en in de Grana had hij ! *) Zie hierover d'Avaux, I. p. 366, sqq. en II. 1, sqq. en C. M. aan den koning, 30 Nov. en 14 Dec. 1683. *) „L'opiniatreté ou la malice de v. Beuningen a pre val u a la raison, cependant j'espère qu'en dépit d'eux eet affaire sera bien tost resolu et mis en execution, il n'y a que la perte de temps qui est terrible; ceque 1'on considère aussi peu en Espagne qu'a Amsterdam quoyque par des mouvemens diferens..,. ainsi la conduite de Madrid aussi bien que d'Amsterdam nous ruinera infaiUiblement sans recource" (de Prins aan de Grana, 23 Nov.). „II n'y a que la constence de V. A. et nostres malheurs qui puissent aller de payr. V. Beuningen peut se vanter qu'une partie du sort deJ'Europe depend des mouvements de sa frenesie. L'interests de mon Mr. me touche au point que V. A. scait may en vérité la part que V. A. doibt avoir en tout cecy me donne de mortelles u8 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. een waardeerenden en deelnemenden vriend. Dan moest het maar zonder Amsterdam gebeuren, het geld zou hij weten te vinden; hij zou de provincies zeggen niet bij te dragen tot de uitgaven van een vloot, die Amsterdam in het voorjaar klaar wilde hebben, en dat geld voor de troepen gebruiken, waarop d'Avaux den koning waarschuwde, niets nieuws te ondernemen in de Nederlanden, voordat dat gebeurd was; dan kon het als strafoefening gelden; deed hij het voor dien tijd, dan zou de Prins Amsterdam voorhouden, dat zulks het gevolg van haar houding was.x) Te Madrid vond men de Fransche voorstellen beleedigend en ten eenenmale onaannemelijk; het nemen van Kortrijk was te beschouwen als een openhjke breuk en geallieerden moesten met heel hun macht helpen. Maar toen er maar steeds niets gebeurde en de Amsterdamsche twist bovendien veel indruk maakte, *) kwam men daar tot dezelfde conclusie als attaintes.J'en suis inalade de rage et de desplaisir" (deGrana aan den Prins, 24 Nov.). „II n'ay homme au monde qui a plus de peine de compatir a ce que V. Exc. souffre que moy et si cela luy pouvait soulager, asseurem' elle la seroit bien tót, ayent le poignart dans le coeur autant qu'EUe le puisse avoir. Je scay 1'Estat pitoyable ou Elle est et que je ne puts que tres peu pour la soulager meme quand je pourres envoyer a V. E. les trouppes qui nous reste. Cest si peu que je fremis quand j'y songe. L'approche du mois de mars me fait horreurs." (de Prins aan de Grana, 6 Dec.). *) D'Avaux, I. p. 390. ') Heemskerk gaf den Prins een verstandigen raad, die alleen te laat kwam. „Tgepasseerde te Amsterdam en of de werving voortgank sal hebben geeft hier veel esclat en was te wenschen geweest, dat men den anderen sonder sooveel geruchts had mogen verstaan; mijns bedunkens had men op temperamenten bedacht behooren te sijn, capabel eerstelijk om sooveel doenlijk het grootste gevaar te stuyten en de leden te versekeren, dat het aanhouden van dien van geen duyr sal sijn soo Spanje haar tegelijk niet nae behooren komt te evertueren. In alle geval meen ik niet, dat het consent geextendeert moet werden, ja, dat U.H. self het daarheen behoort te beleyden, dat het consent ipso facto vernietigt sij, so binnen sekere te prefigueren tijt de koning van Spanje in de Nederlanden niet stelt sodanig getal trouppen als men redelijk en tot defensie noodig sal achten; diergelijke scherpe en ernstige representaties die ingevolge van dien gedaan kunnen worden sijn vereyst in een slap en verwart gouvernement als dit". Mansfeit had den koning ook gezegd, toen deze zich beklaagde, dat de Republiek hem in den steek liet als het er op aankwam,: niet, als Spanje begint. (Heemsk. aan den Prins 23 Dec. V. III, nr. 270.) Toen die brief den Prins bereikte, had Spanjes oorlogsverklaring de zaak al heelemaal bedorven. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 119 Castel Moncayo, n. 1., dat een oorlogsverklaring het eenige middel was; niemand kon volhouden, dat Spanje begonnen was en nu had men den voortdurenden angst, dat Lodewijk de bondgenooten zijn voorstellen zoo smakelijk zou maken, dat ze ervoor bezweken. De Nederlanden gingen bij een vredestoestand als waarin men nu verkeerde ook verloren, erger kon het dus voor Spanje door een oorlog nauwelijks worden en, werd het door zijn bondgenooten in den steek gelaten, dan kwam het op een minder oneervolle manier van den lastpost af dan nu, het was nu er op of er onder. Daar de bedoeling ervan was Engeland en de Repubhek tot hulp te dwingen, vond Spanjes besluit aan het Weensche Hof veel bijval; Hamel Bruyninx vermoedde, dat Bourgomanero er den stoot toe gegeven had,l) maar overigens was men er nergens over te spreken. Heemskerk putte zich uit in ernstige vertoogen *): de oorlogsverklaringen deden het werk niet maar de middelen om die met eere uit te voeren; hij zag niet, dat al zijn moeite voor de verbetering van den toestand in de Nederlanden eenig succes had gehad; men moest geld bijeenbrengen, niet van wat er naar gewoonte van de loopende middelen overschoot, maar naar verhouding van wat de nood eischte. Het antwoord was, dat men zijn uiterste best deed maar dat de tijd nog te kort was geweest om daarvan de gevolgen al te ondervinden. Maar het was geen tijd meer voor complimenten, zeideHeemskerk.en om „met bedekte schotels te dienen"; de heeren zouden den koning toch niet in dit labyrinth gestuurd hebben zonder tegelijk de middelen aan te wijzen om er weer uit te komen? Als de Grana niet dadelijk geld kreeg, waren Mons en Namen weg; van het Rijk was niets te verwachten, het geheele gewicht van den oorlog zou dus op de Ne- ') Hamel Bruyninx aan den griffier, 28 Dec. r683. *j Missiven aan den griffier over December. 120 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. derlanden neerkomen; nog nooit waren de beide unies van het Oostenrijksche huis in grooter moeilijkheden geweest; het was onverantwoordelijk, dat men om een millioen rijksdaalders, die misschien vooreerst het werk zouden kunnen redden, in die benauwdheid wilde bhjven; was er geen geld, dan was er genoeg ongemunt zilver in Madrid, en wilde men dat aanspreken, dan hoopte hij, dat men met het zijne zou beginnen. Daarop hetende heeren wat meer los: men wasgedwongen geweest den oorlog te verklaren, de vloot uit Indië werd verwacht; die zou hen instaat stellen het millioen rijksdaalders te zenden maar overigens wisten ze niet, waar het geld vandaan moest komen behalve dan, dat men voort zou gaan te zenden, Wat er van de gewone middelen af viel „om het werk in de Nederlanden sachtjens gaande te houden"! De vloot zou tevens iooo Napohtanen meebrengen voor de Nederlanden, er zouden eerstdaags 2000 Spanjaarden geworven worden en nog 2000 voor réserve en in het a. s. jaar hoopte men bovendien 30 schepen in zee te hebben. Heemskerk zeide nog eens, dat het onbegrijpelijk Was, dat men de geheele verdediging zoö maar op goed geluk het aankomen temeer daar alles, wat deze maand niet werd overgemaakt, den eersten aanval al vast niet stuiten kon. Hij waarschuwde den Prins, dien hij evenzeer beklaagde als de Grana en de Nederlanden, en dan moest hij nog meedeelen, dat, tot zijn ergernis op de pas ingestelde hervoirningen en het afschaffen van mercedes al weer uitzonderingen werden gemaakt.1) Beklaagde hij den Prins en de Grana, dezen beklaagden elkaar: „La résolution prise a Madrid est trés vigoureuse mais estant aussi mal soutenue qu'elle est et sera, nous en patirons asseurement beaucoup" schreef de Prins aan den gouverneur. Tot zijn groote verbazing, bewondering waarschijnlijk, be- i) Heemsk. aan griffier en aan den Prins, 9 Dec. V. III, nis. 260—262. VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. 121 dreigden de Franschen Luxemburg met een beleg in dit seizoen, en aangezien die heeren „ne vont guère qu'a coup seur", vreesde hij, dat ze hun maatregelen wel goed genomen zouden hebben. En wat hem erger verdriette dan hij zeggen kon, was, dat hij geen enkel middel zag om iets te ondernemen; zelfs al kon hij over al de troepen van den Staat beschikken, dan zou d'Humières met de zijne nog alles kunnen beletten; nooit was men den ondergang meer nabij geweest dan nu.x) En wat voor uitwerking zou de oorlogsverklaring in de Staten van Holland anders hebben dan dat Amsterdam nu „impudicamente" verklaarde, dat de Repubhek niet tot hulp verplicht was, omdat Spanje den oorlog verklaard had en zonder er haar eerst in te kennen ? En hoewel alle steden na de laatste gebeurtenissen voor de werving waren, wilde Delft toch niet, dat ze doorging zonder Amsterdam, en daar de Prins vóór alles de eensgezindheid onder de verdere steden niet wilde verbreken, werden de besprekingen weer geschorst; gelukte het een volgende keer nog niet, dan was 's Prinsen autoriteit verloren en daarmee alles wat daarop gebouwd was; gelukte het wel, dan bleef toch de oneen igheid, die ook voor het vervolg zou bhjven schaden. „Amsterdam is de schuld van alle ellende", schreef Castel Moncayo, „zij hebben onze macht in discrediet gebracht en die van Frankrijk overdreven; zij hebben Engeland, en misschien ook wel Frankrijk, verzekerd ons niet te zullen helpen."2) Hij had de afspraken tusschen Amsterdam en d'Avaux eens moeten kennen, waarbij d'Avaux beloofde, dat Frankrijk tot eind Januari niets doen zou, behalve dat drie legers de Nederlanden zouden binnenrukken en Luxemburg gebombardeerd zou worden; alleen maar om pressie op Spanje te oefenen, stelde hij gerust; waarvoor Amsterdam zich ') Missiven van den Prins aan de Grana over December. 1683. 2) C. M. aan den koning, 28 Dec. 1683. 122 VERDEELDHEID IN DE REPUBLIEK. verbond te zorgen, dat de werving niet zou geschieden ende Prins geen man meer naar de Nederlanden zenden zou. *•) En onder die omstandigheden en dergehjke stemmingen zou nu eindelijk in Januari het lang besproken congres van geallieerden in den Haag bijeen komen met het doel tot onderlinge samenwerking en eensgezindheid te geraken. x) d'Avaux, II. p. 88. HOOFDSTUK IV. Spanje wordt gedwongen tot het bestand. „Het plan van het congres is, schreef Castel Moncayo, een ontwerp te maken voor een algemeenen vrede en een voor. algemeene defensie, wanneer Lodewijk die vredevoorstellen weigert." *) Daarvoor had evenwel Spanje den oorlog niet verklaard; dat had immers ten doel geallieerden te dwingen tot een handelend optreden. Hoofddoel van het congres moest volgens Carlos — die juist zijn gezant te Parijs verboden had Madrid dichter dan 20 mijlen te naderen, omdat hij alleen maar geluisterd had naar voorstellen van den pauselijken nuntius tot een wapenstilstand — de defensie zonder meer zijn; alleen de bewapening tot den oorlog mocht besproken worden, als de eenige weg tot een gunstigen en zekeren vrede.s) „Zeker" schreef de altijd zachtzinnig en verstandig redeneerende de Grana, „wat U. M. vraagt is zoo rechtvaardig als het maar kan, nu de oorlog eenmaal verklaard is, en zeker zou men Lodewijk gemakkelijker tot een behoorlijken vrede kunnen brengen, wanneer hij zag, dat de naderende veldtocht met al het vuur ondernomen zal worden, dat haar belangrijkheid vereischt; maar.... daar U. M. zonder leger is, onze nood tot het hoogste gestegen en algemeen bekend, de tijd reeds te ver gevorderd om dat te herstellen en de middelen om aan troepen te komen ver, kan men moeilijk anders verwachten, dan dat onze bondgenooten *) C. M. aan den koning, 2 Jan. 1684. 2) De koning aan C M., 20 Jan. 124 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. hun lauwheid goedpraten met ons gebrek aan voorbereiding en zich daarvan bedienen om ons te dwingen, tot wat niet in ons voordeel is. Hij, die in de eerste plaats U. M. behoorde te helpen, de keizer, heeft verklaard geen honderd man te kunnen zenden; de koning van Zweden is, hoewel hij er toe in staat is, niet verplicht om te helpen, zoolang het tractaat met hem niet geratificeerd is; de Brunswijksche vorsten wachten nog steeds af, wie het meeste bieden zal; de vorsten der Frankische en Boven-Rijnsche kreitsen zullen geen man tegen de Franschen laten oprukken zoolang geen keizerlijke zich bij de hunne voegen; en daar wij zelf in 't geheel niets hebben, moet U. M. eens nagaan, of wij de wet zullen kunnen stellen op het congres in den Haag." *•) Maar men begreep of wilde te Madrid den toestand niet begrijpen. Kort te voren had de Grana nog last gekregen Dixmuiden te gaan verrassen, dan was die bedreiging van Nieuwpoort uit den weg geruimd, en daar hadden de Franschen meer troepen dan Spanje in de halve provincie! *) Toen weer werd hem verzocht een plan te Zenden van wat er aan manschappen was en waarmee dat aantal voor het voorjaar uitgebreid kon worden, vooropgesteld dat men het tot 40.000 man brengen zou, met aanmaning om het overgemaakte en te maken geld vooral voor niets anders te gebruiken. Niets kon de Grana's ellende grooter maken dan uit die orders te moeten begrijpen, dat op al zijn schrijven van den eersten dag af, dat hij in de Nederlanden was, nooit in het minst acht was geslagen. Dat men nog aan een leger van 40.000 man dacht! Daarvoor was tijd, geld en land noodig; tijd en geld had hij nu al niet, met land zou het niet lang meer duren; wat het geld aangaat, hij was van '83 nog drie betalingen ten achter, d.w.z. 135 van de 365 dagen; er ') de Grana aan den koning, 9 Febr. 1684. *) de Grana aan den koning, 12 Jan. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 125 werd veel gebrek geleden en hij zou de manschappen niet lang meer voor den gek kunnen blijven houden; hij dreigde zelfs weg te gaan, als men niet beter zorgde.l) Maar er werd gezorgd; tenminste, de vloot was binnen en van 's konings contanten zouden dadelijk 500 000 stukken van achten (± / 2) worden gezonden; bovendien was men bezig door allerlei andere middelen er nog evenveel te verzamelen, men beloofde maandehjksche subsidies voor 42000 man en 7000 man cavalerie; men zou ook spoedig een vloot gereed hebben, schreef Heemskerk. De wil was alweer best, maar hij raadde aan zich daarop niet te veel te verlaten. *) En dan stelde hij de zaken nog mooier voor dan ze waren. *) Alvorens 5 Februari naar de eerste zitting van het congres te gaan, probeerde Castel Moncayo in een onderhoud met Prins en pensionaris nog eens, wat het lijden kon. Kon men niet, als het vredesplan dan voor moest gaan, het zoo algemeen mogehjk stellen, zonder in eenige bijzonderheid te treden? en kon men niet alleen zeggen, dat Frankrijk alles moest teruggeven, wat het sinds den vrede 'van Nijmegen genomen had, waarna men op een algemeen congres de rechten en eischen zou kunnen behandelen? bij die nadere besprekingen zouden de keizer en Spanje dan nog een offer kunnen brengen. Hij was hardleersch! De Prins en Fagel antwoordden hem, dat het om Amsterdam, Engeland en de Franschgezinden in het Rijk noodzakelijk was dadelijk in bijzonderheden te treden; die zouden zich met algemeenheden niet langer tevreden stellen. De offers, waartoe de keizer bereid was, waren bekend maar •) de Grana aan den koning, 26 Jan. 1684. Heemsk. aan den griffier, 27 Jan. V. IV. nr. 15. !) Heemskerk aan den griffier, 6 Jan. V. IV. nr. 5. *) de Grana aan C. M. 24 Jan., El conde de Mansfeit me escrive que Carnero trae un millon y que el Embor de Holande exagera mucho con este correo a los Estados el esfuerzo que se hace en nuestra corte y los que estan resueltos a hacer". 126 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. de Spaansche gezant vroeg nu al een maand lang, wat zijn koning zou willen geven; niet om daar ruchtbaarheid aan te geven, alleen de Prins en Camprich moesten het weten. De, déstreza' zou zijn, iets zoodanigs te vinden dat Spanje.alnamFrankrijk het aan, tevreden kon zijn en bij weigering zich tegenover de Repubhek en het Rijk kon rechtvaardigen. De koning had immers niet één geallieerde, die verplicht was te helpen behalve de Repubhek, die, volgens Castel Moncayo, uit vele bangen, enkele kwaadwilligen en weinig dapperen bestond; want al waren er nu al eenige vorsten tot de associatie toegetreden, de onderlinge hulp was nog steeds niet bepaald en wat bepaald was, was niet geratificeerd.l) Maar wat de gezant ook schreef, het hielp even weinig als de Grana's vertoogen. „Zorg dat de vrede algemeen is, dat de eerste stap van het congres de defensie betreft, sluit niets zonder voorafgaande restitutie van al het genomene en niets zonder niet alleen de Grana, maar ook mij erin gekend te hebben; luister naar geen voorstel, waarin sprake is van een equivalent" — dat waren de geboden, waaraan hij zich had te houden. Hij, zoowel als de Grana, werd wanhopig onder die brieven uit Madrid, waar men steeds op hetzelfde standpunt bleef staan, hoewel zij beiden steeds meer in het gedrang kwamen.3) „De koning en gij, schreef bij aan den eersten minister, gaat bij uw maatregelen uit van veronderstellingen, die geheel tegenovergesteld zijn aan al wat wij u zoo herhaaldelijk hebben voorgehouden. Er is niemand hier, die den koning niet op de hoogte heeft gesteld van den afkeer, dien allen, die hem behoorden te helpen, van den oorlog hebben, het zij uit lauwheid of uit dom- ') C M. aan den koning, 8 Febr. 1684. *) De koning aan C. M, 17 Febr. 1684. 3) „Siempre desconsuelan las cartas de Madrid pero cada dia se augmenta este desconsuelo al paso que crece la necesidad, el peligro y la desesperation. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 127 heid. Hen wild te maken, is werkelijk de manier niet om hen mee te krijgen.x) Beieren, noch de kreitsen, noch zelfs de keizer willen zeggen, waarmee ze ons helpen zullen, tenzij eerst Frankrijk de vredesvoorstellen geweigerd heeft. Al zijn wij vrijwillig en niet gedwongen dezen rechtvaardigen, maar zeer gewaagden oorlog begonnen, zoo behoeven we ons toch niet te schamen, nu dadehjk over vrede te spreken: dat is slechts politiek. De Prins, die het gevaar kent en besloten is zich liever te laten verbranden dan toe te geven, neemt geheel en al den schijn aan van een schikking te willen. Als gij hem, de Grana en mij maar het begaan, dan zou er hier spoedig orde in de chaos *) Castel Moncayo was hier zeer inconsequent. Hij zelf had in December den koning een plan aan de hand gedaan, waarmee hij de heeren van Amsterdam meer dan wild had gemaakt: Spanje moest, vond hij, de gelegenheid niet voorbij laten gaan, Amsterdam tot straf voor zijn houding te molesteeren, door het te treffen in zijn gevoeligsten plek, den handel; geen stad in de Repubhek, volgens hem, die zich daarin niet verheugen zou, vooral daar zijn plan slechts verplaatsing van den handel tengevolge zou hebben, waardoor Spanje zelf er niets door zou komen te lijden. Hij eischte n.1, dat alle schepen uit A, de eenige plaats, waar een Spaansche consul was, voorzien zouden zijn van een paspoort voor de lading, zonder hetwelk lading zoowel als schip geconfisqueerd zouden worden. Niet alleen werd daardoor de handel in contrabande tegengegaan, maar ook werd het knoeien met invoerrechten er onmogelijk door gemaakt, daar de consul van iedere lading bericht naar Spanje kon zenden. Vrij schip, vrij goed, ging volgens hem slechts op bij ontmoetingen in volle zee, niet wanneer in de havens waren uit een vijandelijk land werden ingevoerd. Hij raadde den koning aan Heemskerk bij een eventueel protest vooral niet te laten merken, dat het uit „ressentiment" tegen Amsterdam gebeurde. Men kon zich beroepen op de practijk in vorige oorlogen (C. M. aan den kon. 28 Dec. 1683). De pensionnaris Hop schreef er Heemsk. uitvoerig over. Zelf had C. M. zijn goeden raad om niet te laten merken, dat het tegen Amst. gericht was, al weer niet gevolgd. In het bijzijn van anderen, die het Hop hadden overgebracht, had hij gezegd, dat men in Spanje beslag zou leggen op alle Amst. schepen en die van Rotterdam en Zeeland vrij zou laten en dus geloofden zij, dat „deze brouillerie voorkomt van den heer Moncayo, die, een generale authorisatie hebbende van het Hof van Spanje, om den consul orders te geven, hem gelast heeft de denunciatie te doen omsigh daardoor zoo mogelijk te revengeeren van het ongelijk, tgeen hij meent de zaken van zijn meester aengedaen te werden door het refus van deze stadt van de geprojecteerde werving van 16000 man. „Overigens kon men het" voor een Spaansche rodimontade nemen, gelijk doorgaans is de conduite van gedachten minister, die geoordeelt wierd op verre na de bekwaamste niet te zijn om met dese natie te kunnen omgaan." (Hop aan Heemsk. 27 Dec. 1683. V. IV, nr. 8.). 128 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. komen en tegelijk zouden wij en de Republiek ons in postuur kunnen brengen en zou men het met geallieerden eens worden. J) De zaak was, dat er in de regeering te Madrid op een ergerlijke wijze comedie werd gespeeld, waarbij persoonlijke belangen alles overheerschten. Medina Ceh wenschte den oorlog niet, maar daarom deed de oppositie, die hem den voet wilde lichten, het wel, doch, om die geen vat op hem te doen krijgen, hield hij zich alsof hij er evenmin afkeerig van was.2) Aan het eerste ministerschap zouden levensbelangen van Spanje en van zijn bondgenoot desnoods ondergeschikt worden gemaakt. Zoo stond Spanje tegenover het congres. Amsterdam en d'Avaux hadden het dus niet heelemaal mis toen zij in het congres niets anders zagen dan een middel, aangewend vooral door den Prins, om tijd te winnen voor verbetering van den militairen toestand en zelfs om vrede onmogelijk te maken. Ging het laatste, tenminste wat den Prins aangaat, die tegen een oorlog verschrikkehjk opzag en uitbreiding der bewapening alleen wenschte om er een gunstigen vrede door te verkrijgen en niet naar Fransen plan, te ver, het eerste ging voor hem zoowel als voor Spanje op. Daarom deden de Amsterdammers, in samenwerking met d'Avaux, al het mogelijke om het congres te ondermijnen en ijverden zij op eigen gelegenheid verder om tot een schikking te geraken. Een streep door de rekening was het voor hen, dat 31 Januari — al was het dan ook met meerderheid van stemmen en onder protest van Amsterdam, Delft en Schiedam — de werving der 16000 man in de Staten van Holland werd aangenomen. Maar was dat een triumf of een begin van strijd? Amsterdam had in zijn protest *) C. M. aan Medina Celi, 8 Febr. 1684, copie brief in de corresp. C. M.—de Grana. *) Heemsk. aan den griffier, 30 Maart V. IV, nr. 63. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 129 op aandringen van d'Avaux, hoewel „pas sans peine" verklaard niet in de kosten te zullen bijdragen. l) Het feit, dat het om 's Prinsen eer ging, en de toezegging, dat men dadehjk na de aanneming zou trachten Spanje te overreden, had de laatste wankelmoedigen, zooals Leiden, overgehaald. Maar nu kwam ook den volgenden dag Amsterdam met het voorstel omLodewijk een wapenschorsing te vragen van 2—4 maanden, gedurende welke men Spanje zou bewerken. Daartoe werd 3 Februari besloten; een deputatie zou den Spaanschen gezant gerust stellen, dat het niet de bedoeling was afzonderlijk te onderhandelen. *) Castel Moncayo hield zich verwonderd en boos en alsof hij er geenszins mee ingenomen was, dat men niet alleen zonder zijn toestemming, maar zelfs zonder zijn voorkennis zulk een resolutie genomen had. Hij wist er evenwel al alles van, de Prins had hem gewaarschuwd en zij hadden afgesproken, dat hij zich, hoewel met moeite, voor het voorstel zou laten winnen; immers, hij was er evenals de Prins niet minder mee ingenomen als Amsterdam; alleen de motieven verschilden. Hoopte Amsterdam, dat de wervingen er onnoodig door zouden worden, de Prins hoopte ze tot het einde toe te kunnen doorzetten; dat was ook Castel Moncayo's wensen, evenals dat Spanje intusschen met zijn wervingen zou klaar komen. *) Bij d'Avaux werd de deputatie uit de Staten-Generaal eveneens koel ontvangen. De koning had hem al geschreven, dat, als een wapenschorsing het eenige was wat er aan ontbrak om alles van de Staten gedaan te krijgen, hij het wel mocht toestaan, behalve voor het platteland, maar d'Avaux vond, dat de Republiek het niet verdiend had. Want, zooals hij tot de ') d'Avaux, II. p. 177. Pas sans peine omdat ze bang waren, dat de Prins van Naarden uit, bij de heerschende strenge vorst iets tegen de stad zou ondernemen. *) Secr. Res. St. Gen, 3 Febr. ") C M. aan de Grana, 1 en 4 Febr. 9 430 SPANJE WÖRDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. heeren van Amsterdam zei, of de werving er nu volgens, of in strijd met de wet was doorgekomen, liet hem koud, het gebeurde dan tóch maar. Aan de beloften, dat de schorsing slechts diende om tijd te hebben Spanje te overreden, hechtte hij in 't geheel niet, de Prins kon die onderhandelingen doen mislukken wanneer hij maar wilde. En of Amsterdam al opsomde wat het al gedaan had en vroeg, of het niet veel was, dat, terwijl de Franschen Luxemburg bombardeerden, reeksen dorpen verbrandden en het platteland verwoestten, de Repubhek nóg geen vin verroerd had en verzekerde, dat als daaraan geen eind kwam, het hun veel moeite zou kosten, het door den Prins en Fagel gezaaide wantrouwen(I) tegen Frankrijk uit te roeien, hij liet zich, uiterlijk teriminste, voorloopig niet vermurwen. Hij antwoordde de gedeputeerden, dat hij veronderstelde, dat ze erin geslaagd waren Spanje tot afstand van een der geëischte equivalenten te bewegen ; in dat geval mocht hij nog eens uitstel geven voor verdere onderhandelingen ; het antwoord luidde ontkennend. Of ze dan al eenig besluit hadden genomen aangaande de middelen, die hij aan de hand had gedaan om de veiligheid van de Nederlanden te verzekeren door den oorlog te verplaatsen ? Hij had daar n.1. een balletje van opgeworpen, toen een deputatie uit de Staten hem in Januari kwam gelukwenschen met de geboorte van den hertog van Anjou; op schrift had hij het evenwel niet willen geven en dus was er niet over beraadslaagd. *) Of ze hem dan wilden ') Hij raadde den koning aan Karei II dat voorstel aan de Staten te laten doen en dan zou hij Chudleigh bijvallen. Hij hoorde evenwel niets van een order aan Chudleigh in dien zin, wat hem aan Engelands goeden wil deed twijfelen. Het was hem dus blijkbaar niet bekend, dat Chudleigh niet de Staten maar den Prins erover aansprak. Slechter kon hij niet terecht komen. De Prins antwoordde, dat hij niet wist ooit aanleiding gegeven te hebben tot zulke een „infamie" in staat geacht te worden en dat i Spanje niets gedaan had, waarom het door hen, die het behoorden te helpen, vermoord moest worden. (C M. aan den koning, 8 Febr.). Een antwoord, vond de Grana, dat onsterfelijken roem verdiende en dankbaarheid. Er valt bij de verhouding, die tusschen hem en den Prins bestond niet aan te twijfelen of hij dat meende, hoewel wat SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 131 beloven, dat alles blij ven zou in den toestand waarin het was en ze niets zouden doen, wat Spanje, in de hoop op nieuw en meer secours, in zijn verzet zou stijven ? Dat konden zijeverimin. Dan zou hij een onmiddellijken wapenstilstand vragen voor veertien dagen, waarbinnen hij antwoord op dit alles van de Staten hebben kon. Maar de koning was voorzichtig; hij had het niet begrepen op dat congres, dat het ook volgens hem slechts op een algemeenen oorlog aanlegde, dien wenschte hij niet; en dus gaf hij, nog even matig in zijn eischen als in 1678, toen hij er ook succes mee had gehad, d'Avaux last den Staten mee te deelen, dat hij bereid was Spanje, evenals hij het keizer en Rijk had gedaan, een twintig-jarig bestand aan te bieden. Hij zou gedurende de onderhandelingen in de Nederlanden niets ondernemen, alleen de „petite guerre de campagne" zou hij voortzetten. Hoewel Amsterdam d'Avaux verzocht den Staten die tegemoetkoming niet over te brengen, voordat zij eens iets voor den vrede hadden gedaan, deed hij dat toch den I7en Februari op een nieuw schrijven van den koning. De koning zou alle vijandelijkheden in de Nederlanden schorsen, mits de Staten zich bij verdrag, gegarandeerd door den koning van Engeland, verbonden om Spanje binnen twee of drie maanden tot afstand van een der equivalenten te bewegen of tot het bestand; weigerde het beide, dan moesten de Staten verbieden, dat hun troepen in de Nederlanden voor iets anders werden gebruikt dan ter verdediging der Spaansche plaatsen en mochten ze geen nieuwe zenden; de koning behield zich het recht voor den oorlog tegen Spanje elders te voeren. Wilden de Staten zulk een verdrag niet aangaan, maar wel moeite doen te Madrid en tegelijk met «r dan volgt al zeer vreemd aandoet: „Ik zal het naar Spanje schrijven en dan moeten 2e eens zien of de Connetable, hoewel deken van de Consejo de Estado en geboren in •Castilie, beter antwoorden kan!" (de Grana aan C. M., 2 Febr.). Of dacht hij hier alleen aan het figuur, dat Chudleigh bij die afwijzing geslagen moest hebben? 132 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. hem een neutrahteit voor de Nederlanden sluiten, dan vond hij dat ook goed.x) „Het eenige wat hierin onze minachting niet verdient, schreef Castel Mancayo aan den koning, „is, dat Lodewijk erin toestemt, dat het verdrag met ons in vorm en tijd gehjk is aan dat met den keizer, maar overigens geloof ik niet, dat de Staten zich met een van die schandelijke voorstellen zullen inlaten." *) Dat deze dat inderdaad niet deden, zal zeker ook aan den invloed van het ongunstige tijdstip, waarop de memorie kwam, te danken zijn geweest. Den dag te voren had de Prins in de Staten van Holland een pak onderschepte brieven van d'Avaux aan den koning, die zeer compromitteerend waren voor Amsterdam, bekend gemaakt, wat een storm van verontwaardiging, vooral onder het volk, had doen losbarsten, zoo zeer, dat, toen de brieven in druk verschenen, ze tegenvielen. 3) De Prins had zich van de uitwerking zeer veel voorgesteld, een „benediction du ciel" noemde hij het.... „elle faira un effet qui ne se peut imaginer." 4) Het antwoord van de Staten aan d'Avaux luidde, dat ze verplicht waren Spanje te helpen tegen iedereen, en in 't bijzonder ter handhaving van den Nijmeegschen vrede, waardoor het hun dus onmogehjk was Frankrijk te doen hebben, wat het eischte en evenzeer een neutraliteit aan te gaan op de gestelde voorwaarden, zeker, wanneer Spanje dan elders aangevallen werd; wanneer het zag, dat de Nederlanden zulk een nadeelig *) D'Avaux, II. p. 189 sqq. *) CM. aan den koning, 22 Febr. 1684. *) Zie hierover d'Avaux, II. p. 195. 4) De Prins aan de Grana, 18 Febr. Het had veel uitwerking kunnen hebben, maar dan had hij de zaak anders moeten aanvatten. De publiceering was een fout: had hij ze geheim gehouden, dan had hij, onder bedreiging van ze openbaar te zullen maken, alles van de Amsterdamsche heeren gedaan kunnen krijgen. Zoo zou d'Avaux het gedaan hebben. Nu liep de zaak in het zand en diende ze slechts om de verwijdering nog grooter te maken. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 133 bezit waren, zou het er zich ervan willen ontdoen. Tevens werd besloten, dat zoo spoedig mogelijk met de gezanten der geallieerden, over een bestand of een vrede onderhandeld moest worden.x) Een aansporing aan het congres was niet misplaatst, maar dat het nog niet verder was dan in het begin, was voornamelijk de schuld van de Repubhek. 5 Februari had de eerste bijeenkomst plaats gehad. Leden waren Cramprich, mede gemachtigd door Beieren, Castel Moncayo, Guldenstolpe en voor de Republiek van iedere provincie een, voor Holland twee afgevaardigden, waarbij later nog kwamen von Görz voor de Bovenrijnsche en de Frankische kreitsen en Saksen en Weissendorf voor Brunswijk-Luneburg. Cramprich hield een openingsrede, waarna als fundament werd vastgesteld, dat ieder der gealli-. eerdenzichaandebestaandetractatenhoudenzou; dat geen verdrag gesloten zou worden, dat niet algemeen was; dat, wat gesloten werd, door geallieerden gewaarborgd zou worden; dat geheimhouding van het verhandelde een vereischte was. De drie eerste punten werden dadehjk aangenomen, maar het vierde werd een struikelblok. Friesland en Groningen wilden zich daartoe niet verbinden en waren zeer verbolgen, toen er verder zonder hen geconfereerd werd. De andere provincies vonden het goed, mits geen finaal. besluit werd genomen.2) Toen de fundamenten dan gelegd waren, ging men over tot de behandeling der vier punten, die het hoofddoel van het congres uitmaakten, n.1. ie. het aangaan van een algemeenen vrede, 2e de voorwaarden daartoe, 3e de garantie, 4e de bijdragen tot de defensie bij mislukking. Wat het eerste aanging, een algemeen bestand werd noodig geoordeeld om tot een dergelijken vrede te geraken; daartoe had de Rijksdag ook al be- ') Secr. Res. St.-Gen, ai Febr. 1684. ') Secr. Res. St.-Gen. over Febr. 1684. 134 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. sloten; het quomodo en het quamdiu zou een punt van later zorg zijn. En daar men, om tot den vrede te komen, geen twintig jaar noodig zou hebben, zou men den duur tot zeven of acht jaar terugbrengen. De voorwaarden zouden, wat het Rijk betrof, bestaan in de drie alternatieven te Regensburg behandeld, n.1. dat de Rijn de grens zou zijn en Lodewijk dus Straatsburg zou behouden maar Breisach, Freiburg en Kehl teruggeven of dat alle vier geraseerd werden of Straatsburg, Breisach en Freiburg itt handen van een derde werden gesteld. De Spaansche gezant evenwel, had op de desbetreffende vraag geantwoord, dat men eens zien moest, wat Frankrijk eischte en wat het reeds genomen had; Spanje kon niets meer aanbieden, maar slechts terugeischen. Daarop meenden de anderen, dat men Spanje moest bewegen tot het bestand, waarbij men een hjn zou trekken van de Noordzee tot de Maas en van de Maas tot de Moezel, die de nieuwe grens zou vormen; Frankrijk zou daardoor Kortrijk en Dixmuiden, Virton en Chiny, Beaumont en Chimay krijgen. Voor de garantie zou een plan worden opgemaakt, en ieder zou tot toetreding uitgenoodigd worden. Voor het vierde punt werd verwezen naar de garantieassociatie en de tractaten, die daarvan uitvloeisels waren of hadden moeten zijn. Van Citters kreeg de opdracht om dit alles aan K arel 11 mee te deelen en diens tusschenkomst bij Lodewijk tot verkrijging van het bestand te vragen.x) Dank zij de uiterst vlugge adviezen van d'Avaux, had Lodewijk kans gezien den koning, voordat van Citters met het voorstel bij hem kwam, instructies te geven, hoe hij het antwoord wenschte. *) Hij wilde wel moeite doen, zeide Karei, maar 't zou niets geven; dat waren geen voorwaarden voor een *) Secr. Res. St.-Gen, 24 en 29 Febr. 1684. *) d'Avaux, II. p. 235. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 135 bestand, waarbij alles behoorde te blijven, zooals het was,, maar. voor een vrede; hij raadde den Staten aan de voorstellen, door d'Avaux gedaan aan te nemen.*) De Staten namen met dat antwoord geen genoegen, in het bijzonder niet daarmee, dat het aan hen gericht was, in plaats van aan de geallieerden, van wie de voorst ellen uitgingen. Van Citters moest hem vragen, wat hij dan wilde, na zulke aanzienlijke offers? Het zou moeite genoeg kosten dit van Spanje gedaan te krijgen; de gezant wilde er al niets van weten en beriep zich slechts op de tractaten. De Fransche voorstellen waren veel te vaag om er op in te gaan en zouden dadelijk nieuwen strijd geven aangaande het platte land, Spanje had de beslissing. Liet men het in den steek, dan gingen de Nederlanden verloren; liet men het tot oorlog komen, dan eveneens. Dat Lodewijk bij een bestand bevestigd moest worden in het bezit van wat hij op het oogenblik had, ging niet op, daar hij alles in vollen vrede had genomen. *) Maar het was duidelijk, dat Karei beleedigd was, omdat zijn arbitrage was voorbijgegaan, en dat het de eer van twee zulke groote monarchen te na was, hun zin niet te kunnen doorzetten, terwijl ze zich nog wel zoo sterk voelden door de verdeeldheid in de Republiek en het Rijk en de onmacht van Spanje. De koning wilde de voorslagen niet eens overbrengen; Lodewijk had gezegd ze niet te zullen aannemen, al had hij vijf veldslagen verloren; het was daarenboven te laat voor nieuwe onderhandelingen, de Franschen stonden klaar en zouden geen tijd meer willen verliezen. Hem zelf waren bovendien nog steeds de handen gebonden door de binnenlandsche toestanden. De alliantie met Spanje in 1680 was „als het ware maar pro forma gemaakt, omdat zijn parlement daar zoo op aandrong," waar- *) v. Citters aan den griffier. ') Secr. Res. St.-Gen., 20 Maart 1684. 136 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. op van Citters hem eraan herinnerde, dat hij behalve dat, in het eind van 1682 de Staten op zijn woord beloofd had, het parlement te zullen bijeenroepen, wanneer Spanje werd aangevallen ; waarop de koning driftig werd (hij werd er ook zoo dikwijls aan herinnerd!) en zeide dat gedaan te hebben in de hoop, dat de toestanden in Engeland beter zouden worden en zoolang dat niet gebeurde, was hij er niet aan gehouden.J) De gedachtengang was vreemd, tenzij hij onder „betere toestanden" de regeering van een parlement verstond, dat hem altijd dwingen zou. Hij had aan de Staten geantwoord en niet aan de geallieerden omdat hij tot deze in geenerlei betrekking stond en ook niet van plan was zich voor of na den te sluiten vrede met hen in betrekking te stellen. Dat was alvast een waarschuwing voor de garantieplannen. Van dien kant was dus niet de minste hulp te verwachten, waarop geallieerden, behalve Spanje, besloten, de voorstellen door hun gezanten te Parijs direct aan Lodewijk voor te leggen. *) Hoe dacht men in Spanje over al die voorstellen ? Zooals gezegd is, vond Castel Moncayo in d'Avaux' voorstel maar één punt, dat eenige aandacht verdiende, nJ. dat er gesproken werd van eenzelfde bestand aan Span je aan te bieden als aan het Rijk. Wat moest hij antwoorden, als hem daarvan werd kennis gegeven op het congres ? vroeg hij aan de Grana. Als men in alle opzichten samenging met keizer en Rijk, was er eigenlijk niets tegen; het zou bovendien een uitstekenden indruk maken op Amsterdam, dat nu zou kunnen zien, dat het Spanje ernst was geweest met zijn verzekeringen den vrede te wenschen als hij maar algemeen was. Zij zouden er een wapenschorsing door krijgen, die hun tijd zou geven wat bij te komen. ') v. Citters aan den griffier, 31 Haart en C. M. aan de Grana, 11 April 1684. ') Secr. Res. St.-Gen., 10 April. 1684. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. r37 Wat er te Madrid werd gedaan en gelaten kon slechts tot verhes der Nederlanden leiden en als er iemand was, die ze behouden moest, dan waren het de Grana en hij; dus vroeg hij of hij er op in mocht gaan als het hem gevraagd werd; hij vond van wel, al zou het hun beiden het hoofd kosten.l) De Grana, altijd voorzichtiger en kalmer, was het met hem eens, dat onderhandelingen op dien voet door Spanje aangenomen moesten worden; maar dan moest Castel Mancayo het toch daarheen sturen, dat een wapenschorsing van vier maanden werd toegestaan, opdat men tijd had eerst antwoord uit Madrid af te wachten. *) „Van verre" had Heemskerk al kunnen opmaken, dat men te Madrid van een wapenschorsing niet afkeerig was, natuurlijk met de bedoeling zich beter tot oorlog voor te bereiden. Maar van een bestand met de bepaling, dat ieder hield wat hij had, zelfs al was het algemeen, wilde men zeker niets weten. Liever zou men de Nederlanden geheel en al laten plat branden en door geweld in Fransche handen laten vallen dan vrijwillig en als bij keuze een van Lodewijks voorstellen aan te nemen. Zoo spraken zij, van wie Heemskerk overtuigd was, dat zij voor een schikking waren. Daarmede was gezegd, dat alles in den Haag moest afgehandeld worden want het was weer het oude liedje: Spanje, machteloos, begrijpt, dat het moet toegeven, maar wil daartoe gedwongen worden om de eer te redden (maar ten koste van de eer van zijn bondgenooten). De Spaansche zaken moesten zich schikken naar die van het Rijk en dat zoowel als de keizer verlangde hard naar het bestand. Gaf de Repubhek dusdevoor: keur aan een bestand met uiterlijke oppositie van Spanje boven een gewaagden oorlog, dan zou dat wel gedaan zijn te ') C M. aan de Grana, 22 Febr. 1684. *) de Grana aan C M, 27 Febr. 1684. 138 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. krijgen, wanneer zij zorgde daarover ondershands met Cramprich tot overeenstemming te komen, meende Heemskerk, hoewel de voorwaarden dan voor Spanje zeker nog moeilijkheden zouden opleveren. Zij, die de oorlogsverklaring hadden doorgezet, hadden harde hoofden niet alleen, maar hadden zich weer te ver laten gaan om nu gemakkelijk toe'te geven; metminder dan teruggave van wat na den vrede gewonnen was, zouden ze het niet willen doen.x) Daar werd Heemskerk het voorstel van de geallieerden gezonden met de nieuwe grenslijn voor de Nederlanden en met verzoek die aan den koning smakelijk te maken! Een brief van Castel Moncayo, die, voorzichtig geworden door het gebeurde met de Fuentes, de kaart van de grens niet eens durfde sturen, kwam tegehjk. En hoewel hij bij de heeren te Madrid niet veel goeds meer kon doen en hem voortdurend verweten werd, dat hij te ver was gegaan, zijn raad durfde hij toch wel te geven hoe anti-Spaansch die ook was, en die zou tevens tot een niet overbodige rechtvaardiging van zijn laatst gedane stap moeten dienen. Daar het nu Maart was en Spanje in de Nederlanden minder troepen had dan in Augustus, toen Frankrijk de vijandelijkheden begon, en men, al kwamen nu de noodige middelen uit Spanje, daarmee toch geen tijd kon koopen, de wervingen er in de verschillende provincies niet door te krijgen waren en geen enkele der geallieerden behalve de Republiek, verplicht was tot hulp (aan Engeland dacht hij blijkbaar niet meer), en integendeel Frankrijk zoo sterk was, dat het, gesteund door aanzienlijke en sterke bondgenooten, doen kon wat het wilde, waren de Grana, de Prins, Waldeck en hij het eens, dat de koning onderhandelingen op voet van een algemeen bestand moest aannemen, waardoor met bemiddeling van •) Heemsk. aan den griffier, 2 en 16 Maart, 1684 V. IV, nrs. 36 en 49. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 139 Engeland, een wapenschorsing te krijgen zou zijn. Een bestand was beter dan vrede, omdat de afstand van gebied dan niet blijvend behoefde te zijn en alle belanghebbenden gewapend zouden moeten blijven. Op nieuwe toezeggingen en beloften aangaande de strijdmacht door de Staten en Cramprich gedaan, had hij daarom wijzend op 's konings standvastig gebleven goeden wil tot den vrede, gezegd, dat, nu de keizer voor een bestand was, de koning dat ook goed vond. Maar daarop hadden de geallieerden hem gevraagd om het voorbeeld van den keizer nu ook verder te volgen en zijn voorwaarden mee te deelen, wat hij geweigerd had, zeggende, dat hierin Spanje niet te vergehjken was met het Rijk daar, behalve dat Spanje in oorlog was, Lodewijk niet alleen genomen had, wat hij als zijn recht eischte, maar bovendien verwoest had, waar hij geen aanspraken op maakte. Toen hij dat met kaarten had aangetoond, had dat wel indruk gemaakt maar zij waren er toch bij gebleven, dat aanbiedingen van den kant van Spanje noodzakelijk waren, wilde men bij Karei II iets uitwerken, waarop zij zonder zijn toestemming, ja zelfs onder verzet en protest van zijn kant, de nieuwe grens hadden vastgesteld. Heemskerk zou het den koning overbrengen, omdat hij er zich niet .mee had willen belasten. Niettegenstaande dat was hij overtuigd, dat het onmogehjk was zich zonder kleerscheuren uit de moeilijkheid te redden, zoodat hij dringend smeekte hem zoo gauw mogehjk instructies te zenden. De koning had toch immers altijd alleen bezwaar gemaakt tegen afzonderlijke verdragen.*) Een terechtwijzing was het antwoord. „Wij kunnen ons gereed houden voor een kastijding, schreef de gezant aan de Grana en ik krijg dubbel, hoewel ik niet begrijp, wat zij bedoelen met verschülende beschuldigingen." *) *) C. M. aan den koning, 7 Maart 1684. *) C. M. aan de Grana, 21 Maart 1684. MMEM 140 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. In niet minder krachtige termen gaf Heemskerk gevolg aan zijn ontvangen orders. Het was onvermijdelijk, dat de koning zich naar den keizer en de overige geallieerden schikte wat betreft de voorstellen door middel van Karei II aan Lodewijk te doen, onvermijdelijk, als hij den toestand van Lodewijk en zijn bondgenooten vergeleek met dien van hemzelf en de zijne. Hij verzocht hem dus spoedig een besluit te nemen en niet te gedoogen, dat het eenige middel om Spanje en het verdere Europa voor het dreigende gevaar te behoeden, onbereikbaar werd gemaakt. Of hij tenminste besluiten in tegengestelden zin wilde schorsen, totdat Heemskerk en Mansfeit met de ministers en hef st in tegenwoordigheid van den koning beraadslaagd hadden. *) Duidelijker durfde hij de onvermijdelijkheid niet omschrijven; dan zou hij de algemeene zwakheid naakter ten toon moeten stellen, wat niet raadzaam was in een stuk, dat waarschijnlijk publiek zou worden. Onmiddellijk zocht hij alle leden van den Raad op, had een audiëntie bij den koning, van wien hij nooit meer voldaan was gescheiden, „siende dat alles begreep", hoewel het antwoord als naar gewoonte kort en algemeen was geweest, en sprak er ook de koningin-moeder over aan. Zijn indruk was, dat het Hof voor de onderhandelingen gunstig gestemd was, maar in den Raad had, twee dagen voordat hij zijn memorie had ingediend, die hij in overleg met Mansfeit had opgesteld, twee derde er tegen gestemd en hij hoorde niet, dat er veel neiging bestond bij de heeren om van gevoelen te veranderen; dat was trouwens hun gewoonte niet en zeker niet, wanneer zooals ook nu het geval was, de Connetable de leiding had. Grondslag van dat gevoelen was, de hulp van de bondgenooten en eigen middelen; losser kon het niet. Medina Ceh praatte, tegen beter *) Memorie van Heemsk. aan den koning, 30 Maart, V. IV, nr. 63. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 141 weten in, met de meerderheid mee om zich staande te houden, en verkocht met haar de gewone „rodomontades": „de koning was besloten niets meer dan met den degen in de vuist over te geven al vielen alle vrienden hem af." De afwijzing van Karei II kwam de tegenstanders in hun verzet steunen en 6 April kwam de officieele weigering, waarbij de koning de hoop uitsprak, dat het congres nu „na Kareis antwoord, de oogen zouden opengaan voor wat hun werkelijke belangen waren. Dan zou Heemskerk duidelijker spreken en tot den koning zelf, daar men hem een conferentie met eenige leden van den Raad weigerde. Waar waren de 40 000 man, die Castel Moncayo het vorige jaar beloofd had, dat er binnen twee maanden zouden zijn, of waar het leger, dat tegen eind Maart in de Nederlanden zijn zou, zooals hemzelf was gezegd, en waar de geallieerden, die tot het zenden van hulp verplicht waren ? Daar stonden drie groote Fransche legers tegenover en de belofte van Keulen tegen April 14 000 man klaar te zullen hebben, die aan de troepen in de Nederlanden een gevaarlijke diversie zouden geven. Het werkelijke belang der congresleden was niet, den strijd op te nemen zonder medewerking van Spanje, daartoe waren ze ook niet verplicht. Algemeenen vrede met teruggave van alles, wat Lodewijk genomen had, wilden geallieerden ten slotte ook, het ging nu slechts om een bestand. Mansfeit, de Venetiaansche gezant en de nuntius steunden Heemskerk krachtdadig en eindelijk gaf Manzera, zwager van de Grana, en dus beter op de hoogte van den waren toestand in de Nederlanden, den stoot tot een keer ten goede. Daar hij de vorige beraadslagingen wegens ziekte niet had bijgewoond, kon hij nu met meer fatsoen — en daar ging het vooral om, — bij de hernieuwde behandeling van het vraagstuk met een tegenovergestelde meening voor den dag komen en voor den Connetable was hij blijkbaar niet bang. Toen er dan nu maar eenmaal een 142 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. had moed gevat, volgden langzamerhand de anderen ook; om principes ging het immers ook niet: de koningin had Heemskerk juist nog gezegd, dat alles tot oorlog dreef alleen om Medina Celi te doen vallen, en diens houding was tot het laatste toe zoo misleidend, dat de heeren niet meer wisten, of hij werkelijk dan wel in schijn voor den oorlog was. Zoo werd men het tenslotte eens ten gunste van het bestand behalve de Connetable en de hertog van Alva, die den laatsten dag voor het eerst de beraadslaging bijwonende, de meening van den Connetable vroeg en toen diens tegenpaxtijjiem daarop beleefd aanbood ook de hare uiteen te zetten, antwoordde, dat hij al meer dan genoeg had gehoord en het met den Connetable eens was.*) Besloten werd, dat de koning den keizer zou meedeelen, dat hij, om aan diens verlangen te voldoen en „ter contemplatie" van de bondgenooten, geneigd, was tot het aangaan van een bestand op voorwaarden, waarover die bondgenooten het eens zouden worden in den Haag, zelfs met afstand van enkele, door Frankrijk tegen alle recht en reden bezette plaatsen. De beste manier om daartoe te geraken oordeelde hij te zijn, dat hij de behartiging zijner belangen overhet aan den keizer, aan wiens toegenegenheid alleen hij een zoo gewichtige zaak kon toevertrouwen, met de waarschuwing echter dat hij, niettegenstaande het ontwerp van de geallieerden in den Haag, teruggave eischte van Kortrijk en Dixmuiden, of tenminste van het laatste, als noodzakelijk voor het behoud van Gent.2) Die uitgesproken voorkeur van den keizer was, behalve aan de voortdurende ontevredenheid over Castel Moncayo waarschijnlijk toe te schrijven aan den slechten indruk, dien bij alle geallieerden de mislukking der werving in de Republiek maakte. Niet dat de keizer iets meer deed dan zij, maar Bourgo- *) Missiven van Heemsk. over April aan den griffier en aan den Prins. *) De koning aan C. M. en aan de Grana, 21 April. 1684. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 143 manero's brieven wekten voortdurend verwachtingen van hulp, die de werkelijkheid ver overtroffen, tot ergernis van de Grana, wiens voorstelling van den treurigen toestand daardoor voor een deel ontzenuwd werd.*) Men hield zich bovendien overtuigd, dat de keizer naar een algemeen bestand verlangde, en dat deed Spanje ook. Spanje deed dus door zijn verklaring afstand van het medezeggenschap; in het vervolg kreeg alleen Bourgomanero nog orders en Castel Moncayo deed niet anders dan protesteeren bij gebrek aan andere bevelen. Intusschen hadden de geallieerden gevolg gegeven aan hun voornemen om onmiddellijk aan Lodewijk de vredesvoorstellen voor te leggen, waarbij was uitgegaan van het standpunt, hoeveel er nog van de barrière gemist kon worden zonder de veiligheid der Repubhek te schaden (!) ;een ontwerp vanFagel was naar Parijs gezonden en een deputatie uit de Staten-Generaal ging er mee naar d'Avaux, alles niettegenstaande heftig verzet van Castel Moncayo die er evenals de Grana niets van verwachtte dan nieuwe eischen en beleedigingen en er bovendien een begin van scheiding onder de bondgenooten in zag.a) Wat het tweede punt aanging, dat hing alleen van Spanje zelf af, maar wat het eerste betreft werden zij in het gehjk gesteld en met voldoening merkte Castel Moncayo op het congres op, dat hij, die er geheel en al buiten had gestaan, zich nu de onhebbelijkheden, *) Bourgomanero's houding was zeer vreemd; zelfs maakte hij er aanmerking op, dat Cramprich in den Haag uit naam van het Rijk in plaats van uit dien van /den keizer sprak en bevond hij zich daarbij in het voor hem verdachte gezelschap van d'Avaux. „Er komt geen waar woord meer uit dien mond, schreef C. M. aan de Grana, en dat alles om ons te gronde te richten en hij richt er de monarchie mee te gronde." Persoonlijke motieven zullen veel hebben meegewerkt (hij had indertijd ook gouverneur van de Nederlanden willen worden) maar de voornaamste oorzaak zal wel geweest zijn, dat hij er zich niet bij neer kon leggen, dat de onderhandelingen in den Haag plaats hadden in plaats van in Weenen, waar hij alles te zeggen had en waar een vrede tusschen den keizer en Frankrijk met insluiting van Spanje gemakkelijker tot stand had kunnen komen. *) de Grana aan den koning, 15 April en C. M. 4 April 1684. 144 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. waarvan d'Avaux' antwoord vol was, niet behoefde aan te trekken. Lodewijk had in het geheel niet verwacht, dat de Repubhek hem Kortrijk en Dixmuiden hever zou afstaan dan Luxemburg (Zeeland had er tegen geprotesteerd). Aangenaam was hem dat niet, want Luxemburg was en bleef het doel en daar nu gebleken was, dat hem dat goedschiks niet gegeven zou worden, bleek het noodzakelijk nog meer plaatsen, desnoods Luxemburg zelf te nemen; zoo spoedig mogelijk moesten dus de vijandelijkheden worden voortgezet; van den aangeboden wapenstilstand had hij nu spijt en weldra werd het bekend, dat hij zich 22 April bij de troepen in de Nederlanden zou voegen.J) Daarmee in overeenstenuning was d'Avaux' antwoord. Uit respect voor de Staten weigerde hij weliswaar niet het plan aan te nemen, maar ze zouden hem wel niet kwalijk nemen, dat hij er zich niet mee belastte. Of ze volmacht hadden uit naam van het Rijk te spreken ? Hij vond het vreemd, dat twee of drie vorsten, die zich op het congres heten vertegenwoordigen, over het lot van het Rijk wilden beslissen en dat, terwijl het keurvorstencollege te Regensburg zich voor de Fransche voorstellen had verklaard. Beweerden ze niet uit naam van het Rijk te spreken, dan moesten hun voorstellen ook alleen Spanje betreffen. Bij de onderhandelingen voor den vrede van Nijmegen was van een barrière van de Maas tot de Moezel nooit sprake geweest; daar moesten ze dus niet van uitgaan, Luxemburg had nooit tot de barrière behoord. Het waren zulke onredelijke eischen, dat men nu eerst goed zag, dat het huis Oostenrijk den oorlog wilde, het leek wel een tweede oorlogsverklaring! Ze moesten eens nagaan, of men om een paar steden meer of minder voor Spanje of nog liever, alleen x) v. W. v. Sterrenburg aan den griffier. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 145 om Spanjes koppigheid, een oorlog moest verduren. *) Lodewijk's antwoord was zeer kort. Daar het dezelfde voorstellen waren als zij Karei II en d'Avaux hadden voorgelegd, had hij er niets op te antwoorden dan dat het hem verbaasde, dat men hem bij den huidigen toestand zulke voorstellen deed; de kaarten van de nieuwe grens wilde hij zelfs niet zien, Spanje's koppigheid was de schuld van alles, wat er gebeuren zou. *) Daarmee was voorloopig de vemezenlijking van het eerste punt van het programma op niets uitgeloopen; Lodewijk had de vredesvoorstellen geweigerd en dus werd het tijd met ernst over de defensie te spreken, waarop Castel Moncayo voortdurend had aangedrongen en waarover ook wel nu en dan besprekingen waren gehouden; tot nu toe was het evenwel bij woorden en plannen op papier gebleven, niemand wilde beginnen zonder zeker te zijn van den ander en met de machteloosheid der voornaamsten, de keizer en de Repubhek, viel het geheel als een kaartenhuis om. Om met de Repubhek te beginnen, toen het in Februari drie maanden geleden was, dat de Franschen Kortrijk en Dixmuiden hadden genomen, had Castel Moncayo dadehjk gevraagd Spanje met alle macht te helpen en zich intusschen tot een openlijken oorlog voor te bereiden.3) Volgens tractaat kon hij een onmiddellijke oorlogsverklaring eischen, maar de Prins raadde hem dat af; de Repubhek zou dat zeker weigeren en men moest er de Staten niet aan wennen altijd minder te geven dan gevraagd werd. Het waren bovendien de troepen en niet de oorlogsverklaring, die het hem doen moesten en den keizer zou het meer binden, wanneer de Repu- *) Secr. Res. St. Gen., 13 April 1684. ') v. W. v. Sterrenburg aan den griffier, 20 April 1684. ' 3) Memorie van C. M. van 7 Febr. M. S. zo 146 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. bliek niet dadelijk alles deed, waartoe ze verplicht was.*) Hoewel men te Madrid, ongevoelig voor dergelijke subtiliteiten, alweer ontevreden was op den gezant, dat hij niet alles gevraagd had, was de koning met het antwoord der Staten toch ingenomen. De oorlogsverklaring werd inderdaad geweigerd maar de Prins zou gemachtigd worden Spanje in de Nederlanden te helpen naar verhouding van den nood en naar de macht van den Staat. Als dat zoo bleef, wilde de koning de Repubhek een oorlogsverklaring wel schenken. En hoewel het zoo niet bleef en bij een tweede beschouwing van Spanjes verzoek de onbepaalde toezegging heel wat beperkingen onderging, de koning was er toch tevreden mee.') De beperkingen waren concessies aan de Staten van HoUand, die er evenwel niet mee tevredengesteld werden en hielden in, dat 12 regimenten infanterie en 15 a 1600 man cavalerie gezonden zouden worden, alleen ter verdediging der barrière met verzoek aan den Prins toe te zien, dat ze niet gebruikt werden voor represailles op Fransen gebied.') „Een handje vol vuil", vond Castel Moncayo, waar men evenwel zeer dankbaar voor moest zijn bij den tegenwoordigen toestand want, bleef men de wervingen weigeren, dan stond deze hulp nagenoeg gelijk met de geheele macht; met wat er al aan troepen in de Nederlanden stond, had men nu ongeveer 25 000 man van de Republiek. 4) De wervingen waren, hoe dan ook, door vijf provincies aangenomen maar drie ervan hadden geen geld en twee wilden, wegens de onwettigheid, waarmee het besluit was doorgedreven, niet bijdragen tot de kosten; Groningen en Friesland *) C. M. aan den koning, 8 Febr. 1684. *) De koning aan C, M., 27 April 1684: „He estimado la buena forma en que los Estados, aunque con las limitaciones que decis, se portaron en esta resolucion. *) Secr. Res. St. Gen., 19 Febr. en 16 Maart 1684. *) C. M. aan de Grana en aan den koning, 17 en 21 Maart 1684. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT EEN BESTAND. 147 bleven bij hun weigering niet alleen, maar dreigden ook de troepen te hunner repartitie staande, terug te zullen roepen. Maar wat ten slotte alles bedierf, dat was de bedreiging van de oostgrens door Keulen; toen werd het ook de drie gedweeë provincies te machtig en jammerden Utrecht, Gelderland en Overijsel, dat er geen soldaat meer was om hen te verdedigen. De Prins zelf trouwens had Castel Moncayo na de resolutie van 16 Maart dadehjk gewaarschuwd, dat hij de 25 000 man zou terugroepen, als Keulen iets ondernam.*) Aller oogen waren gericht op den keizer, van hem hing alles af, zonder zijn medewerking zou het heele congres in rook opgaan; maar het was niet voldoende, dat hij beloofde niet zonder Spanje vrede te zullen sluiten, hij moest helpen en Frankrijk den oorlog verklaren. Hij moest met zijn keizerlijken invloed, en als dat niet hielp met een leger, Keulen in bedwang houden; hij moest de troepen sturen, waartoe de associatie hem verplichtte, en bij de troepen van Beieren en de beide kreitsen de manschappen voegen, waartoe hij volgens tractaten met hen verplicht was. Maar hij deed niets, omdat hij voor het Westen den vrede wenschte; zijn financiën waren uitgeput en het Oosten hield hem meer bezig; Cramprich was de eenige, die op het verdedigingsplan door het congres opgesteld, het antwoord schuldig bleef en alle brieven uit Weenen gaven bhjk van het heerschende verlangen naar het algemeen bestand en van de onmogelijkheid hulp te zenden. En al was de keizer daartoe bereid geweest, dan kon die er toch niet zijn voor Augustus. Beieren en de beide kreitsen wachtten slechts op de keizerlijke troepen om 2 Mei op te rukken, Zweden op een escorte en op overeenstemming met Spanje aangaande het onderhoud zijner troepen, die het overigens ook zonder ratificatie wilde ') C M. aan den koning, 21 Maart. 148 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. zenden; die overeensternrning bleef uit. Brunswijk wachtte op Zweden en hetzelfde was het geval met Hannover, dat „exorbitante condities" vroeg, waaraan Spanje niet kon voldoen en waarop het dus zooveel mogehjk trachtte af te dingen. En niet alleen was aan de hulp van Hannover zooveel gelegen, omdat het degenen, die, overreed door Frankrijk, de troepen van de Repubhek zouden willen afleiden, in het oog zou kunnen houden, maar bovendien was het van het hoogste belang Hannover tot partij kiezen te brengen. Het was n. 1. tot de associatie niet toegetreden en Brandenburg bood het een voordeelige neutraliteit aan. Als die werd aangegaan, hoopte de Prins dat hem de eerste kogel treffen mocht, maar hoe hij en Waldeck de Grana ook trachtten te bewerken, deze verzekerde hen met tranen in de oogen, dat hij niet tegen zijn orders in durfde handelen, die hem dure en onzekere subsidieverdragen verboden.*) De stemming op het congres werd er niet beter door, men gaf elkaar den schuld, de overige bondgenooten gaven hoog op van de slechte gevolgen, die de weigering der werving overal gehad had en de Staten zeiden ten hoogste verwonderd te zijn de zaken van geallieerden in geen beteren staat te zien; het was nu geen tijd meer elkaar met woorden te paaien en nog evenzoo te spreken als zes maanden geleden. Lodewijk was en marche en, hoewel de Repubhek al veel troepen naar de Nederlanden had gezonden, zou dat waarschijnlijk zoo niet kunnen blijven. Na veel gedebatteer werd in overweging gegeven, of het bij zulk een toestand niet noodzakelijk was om op een andere manier tot een schikking te komen n. 1. door Lodewijk iets naders voor te stellen, waarop Cramprich en Castel Moncayo, de vertegenwoordigers der grootste machteloosheid, zich haas- *) Waldeck aan den Prins, 12 April. Muller I. p. 257 en de correspondenties van C M. en de Grana passim. a SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 149 ten te zeggen, dat ze antwoord hadden verwacht op twee punten slechts, n.1. de garantie en hoe men uitvoering zou geven aan de tractaten met geallieerden; er moest onmiddellijk een koerier naar den keizer worden gezonden om hem den toestand mee te deelen en de gezanten van Spanje en de Repubhek te Weenen te doen zorgen, dat Spanje niet gedwongen werd zich aan Frankrijk over te geven. Dat was de Repubhek niet van plan zeiden gedeputeerden maar ze gaven alleen in overweging, hoe bezwaarlijk, zoo niet onmogelijk het was, zich tegenover het Fransche leger te stellen. *) De Hollanders waren, volgens Castel Moncayo, verblind, bang en haastig, om nu alweer over nieuwe pogingen bij Lodewijk te spreken; het zou dus nog de laatste keer niet zijn geweest, dat er een weigering uit Parijs kwam maar wat erger was, de Prins gaf het op en verklaarde zich niet meer in staat, den stroom van hen, die een bestand, hoe dan ook, wenschten, langer tegen te houden, hoewel hij nog niet wilde gelooven, dat de Staten Spanje ertoe dwingen zouden; het zou bij overreden blijven, dacht hij. „De Prins is de eerste over wien ze triumfeeren, wat niet wegneemt, dat wij degenen zijn, die het voelen zullen. "2) De tijd werd den Hollanders niet gegund om met nieuwe voorstellen voor den dag te komen, Lodewijk was hen voor; hij was inderdaad en marche en zijn plan, waarbij op veel tegenslag niet gerekend behoefde te worden, zat nauwkeurig in elkaar. Zooals dat ook bij den overval van Kortrijk en Dixmuiden het geval was geweest, moest d'Avaux ook nu, tegelijk dat het beleg voor Luxemburg geslagen werd van Lodewijks vredehevendheid blijk geven; 29 April mocht hij nieuwe voor- *) Secr. Res. St.-Gen., 26 April 1684. *) De Prins aan Waldeck, 20 April, Muller I. p. 260. C M aan de Grana, 21 en 25 April: „El Principe se rinde y el sera el primero de quien triumphen no dexa de conocerlo, pero Ino basta para que nosotros no seamos los que lo padezcamos." i5o SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. stellen doen, den 28en was Luxemburg ingesloten. De toon was naar verhouding; daar zachtheid bij de Spanjearden niets had uitgewerkt en ze integendeel door hun intriges de Repubhek ook nog bepraatten, zou hij zich nu door wapengeweld den vrede verzekeren en bepaaldelijk door het beleg van Luxemburg, omdat die plaats geen deel uitmaakte van de barrière en zij voor Spanje van weinig belang was, daar het land eromheen toch al Fransch was; wilde de Grana het uit eigen beweging of op aandringen der Staten vóór 20 Mei geven, dan zou Lodewijk Kortrijk en Dixmuiden geslecht teruggeven. Beaumont, Bouvines en Chimay zouden voor het overige de eenige plaatsen zijn, van wat hij sinds 20 Augustus 1683 genomen had, die hij houden zou. Waren de Staten werkelijk vredelielievend, dan verwachtte hij, dat zij Spanje tot het aannemen van dezen voorslag zouden dwingen; weigerde Spanje, dan rekende hij erop, dat zij hun troepen niet de minste vijandelijkheid tegen de zijne zouden laten ondernemen; deden zij dat onverhoopt wel, dan zou hij beslag laten leggen op alle schepen en ladingen der Repubhek en haar behandelen als degene die Spanje in zijn koppigheid steunde. Zij moesten daarop binnen veertien dagen antwoorden. d'Avaux moest iemand naar Amsterdam sturen om te zeggen, dat het alleen aan haar houding te danken was, dat de koning opnieuw middelen om tot vrede te komen voorstelde, en dat zij later in haar handel ondervinden zou, hoe voordeelig haar gedrag voor haar in 't bijzonder, maar ook voor de geheele Repubhek geweest was. *•) De memorie maakte zeer veel indruk, op Amsterdam om het dreigement, dat ze inhield; op den Prins en zijn partij om andere redenen. „Je pers la trémontane" schreef hij aan de Grana. *) Hijzelf zag voor het oogenblik geen kans meer *) d'Avaux, II. p. 322 sqq. *) De Pruis aan de Grana, 3 Mei 1684. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 151 Luxemburg op een andere manier te redden dan door een bestand *) maar van een bestand spraken deze voorstellen niet meer, slechts van een vrede; de afstand van Luxemburg zou dus definitief zijn. En weer zou de Republiek zich van de bondgenooten laten scheiden; hij hoopte maar genoeg invloed te hebben om dat te voorkomen en zag met vreugde, dat de meerderheid zoo ver nog niet gaan wilde. *) Maar zijn invloed verminderde „a gran paso." Wat Friesland, Groningen en Amsterdam aanging, zij waren tot aanneming der voorstellen dadehjk bereid, maar in de Staten van Holland ging het niet zoo vlot, dank zij vooral Fagel. Hij begon met twee kwesties op te werpen, die het nemen van al te spoedige en ver strekkende besluiten voorloopig tegenhield. Ten eerste wees hij op het groote verschil tusschen deze voorstellen en die van 17 Februari, terwijl uit de bewoordingen der jongste niet bleek, dat die vervallen waren; men kon en moest dus aan die van 17 Februari bhjven vasthouden, Luxemburg mocht niet afgestaan worden en verder dan een bestand moest men niet gaan. Het tweede punt was de vraag, in hoeverre men de bondgenooten in deze kwestie zou kennen; Amsterdam vond overleg met hen niet noodig, „een simpele notificatie" was voldoende maar een besluit in dien zin kon het toch niet doordrijven, men zou niets zonder de bondgenooten doen. *) Het was begrijpelijk, dat Castel Moncayo zeer geërgerd was door dezen gang van zaken; hij ging dadehjk naar Brussel om met de Grana te overleggen en diende bij zijn terugkomst zulk een hooghartige, afwijzende memorie *) in als antwoord op die van d'Avaux, dat het, om de machteloosheid, die men daar- *) C. M. aan de Grana, 4 Mei 1684. *) De Prins aan Waldeck, 1 Mei 1684. Muller I. p. 262. 3) d'Avaux, II. 3, sqq. *) 3 Mei, 1684. M. S. 152 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. achter wist, een zeer slechten indruk maakte, „het grootste succes van mijn memorie" vond d'Avaux. Drie dagen later besloten de Staten-Generaal, dat het noodzakelijk was Spanje tot het bestand, zooals dat 17 Februari was aangeboden, te bewegen; aan d'Avaux zou daarvan mededeeling worden gedaan. De bondgenooten hadden er zich niet bij aangesloten, hoe gedeputeerden der Staten ook langs allerlei slinksche wegen hadden getracht hen erin te betrekken en hoeveel moeite de Prins en Fagel daarvoor ook gedaan hadden. Fagel had er 's avonds laat nog alle gezanten voor opgezocht, maar Castel Moncayo deed evenveel moeite voor het tegendeel; hij vond, dat de Prins en Fagel als goede patriotten handelden door met hun volk de schande te willen deelen, maar hem waren de mogehjke gevolgen te gevaarhjk. De Prins wilde evenwel voor alles een scheiding voorkomen en hoopte, dat de bondgenooten met de Repubhek zouden meegaan, als het dan omgekeerd niet ging. Het ergste vond Castel Moncayo echter, dat hij het nu met den Prins oneens was.l) Te erger was dat, omdat het niet noodig was. Had Castel Moncayo of de Grana de brief uit Madrid, waarin mededeeling van 's konings besluit om een bestand aan te nemen op voorwaarden, door de bondgenooten te stellen, bijtijds bereikt, dan had de gezant niet een nu onmogelijk geworden houding behoeven aan te nemen; de Staten hadden dan niet, zoo beangstigd voor een oorlog, den loop der zaken behoeven te verhaasten ; men zou gezien hebben, dat er met Spanje toch nog wel te redeneeren was en Castel Moncayo had kunnen meespreken terwijl nu alles zonder hem en niettegenstaande zijn protesten *) C. M. aan de Grana, 5 Mei 1684: „El (de pens.) y el Principe hacen como buenos patriotas en solicitar patior con Ia compania Ia nota de la infamia del Estado, pero no puede dejar de ser de muy malas consequencias y lo mas que temo, es el que empecemos a est ar discordes en las opiniones el Principe y yo. Y lo semos porque el esta abatido y el Pensionario aturdido." SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HÊT BESTAND. 153 werd afgehandeld; de goede verstandhouding der bondgenooten onderling zou bovendien Lodewijk geremd hebben in zijn eischen. Nu was iedereen op de hoogte van het besluit van den koning behalve zij, die het in de eerste plaats weten moesten, n.1. Castel Moncayo, de Grana en Ronquillo. De brieven waren in Frankrijk geopend en den noodigen tijd opgehouden. Nu bleven niet alleen de middelen maar zelfs de brieven uit, zuchtte de Grana, toen hij 31 Mei, anderhalve maand nadat het besluit genomen was, het bericht ontving. De deputatie uit de Staten, die d'Avaux hun besluit zou overbrengen, werd ontvangen zooals te verwachten was; d'Avaux had uitdrukkelijk last om, wat er ook gebeurde, den eisch van Luxemburg staande te houden. Hij antwoordde dus verbaasd te zijn, dat men hem, wanneer hij een voorstel deed, op een vorig antwoordde, dat door het nieuwe natuurlijk als vervallen was te beschouwen en waarop hij, toen het tijd was, nooit antwoord had gekregen. Of Spanje al bereid was en of men al besloten had Spanje aan zichzelf over te laten, als het dat niet was ? Daar konden zij niet op antwoorden, voordat d'Avaux zich aangaande een bestand verklaard had. D'Avaux wees er op, dat de nieuwe voorstellen alleen voor Spanje ongunstiger waren, voor de Republiek waren ze voordeehger. Hij bleef bij zijn weigering en gaf den Staten den tijd tot 20 Mei om zelf een besluit te nemen; daarna zouden ze twee maanden krijgen om Spanje te bewerken. *ƒ■ Zijn woorden zoowel als zijn houding maakten zulk een mdruk, dat hij zélf het bij een volgende gelegenheid noodzakelijk vond, zelfs tegen zijn orders in wat zachtzinniger te zijn in zijn optreden. Het had allen de wenkbrauwen doen optrekken doch niemand de oogen geopend, schreef Castel Moncayo, volgens wien Frankrijks eenige bedoeling was, i) Secr. Res. St. Gen., 8 Mei 1684. d'Avaux, II. p. 17. 154 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. de Hollanders aan de praat te houden, totdat Luxemburg gevallen zou zijn. De Prins verloor den moed maar Fagel niet. Na dit antwoord kon men nog eens trachten tot eensgezindheid te komen door een bestand van Frankrijk te eischen als ultimatum; bij weigering zou men nog eens de gemeenschappelijke verdediging ter sprake brengen. Maar nog eens was d'Avaux hen te slim en vooral te vlug af. Den oen Mei verklaarde hij uit 's konings naam, dat deze, nu hij gehoord had, dat de Staten een bestand wenschten, dat goed vond, met afstand van Luxemburg natuurlijk. Nu was de Prins buiten zichzelf; de laatste vleug van hoop ging daarmee verloren, geen stad zou nu nog een bestand, met behoud van Luxemburg, als ultimatum willen stellen.*) Toch maakte hij van den toestand, wat er van temaken was, door Fagel naar een aantal Hollandsche steden te zenden om aan te toonen, hoe onbetrouwbaar de Franschen in hun onderhandelingen waren. Hij hield vol, dat de voorstellen van 17 Februari niet vervallen waren; de koning kwam nu immers zelf ook terug op een bestand alleen onder ongunstiger voorwaarden. Zijn woorden hadden uitwerking2) en meer misschien nog de weigering van de bondgenooten en de schroom der Staten om zonder hen een besluit te nemen. In de Staten van Holland, waar Amsterdam nu op zijn beurt met meerderheid van stemmen een besluit wilde doordrijven, hield Fagel dat met de grootste moeite tegen. In de Staten-Generaal wachtte men slechts op het toegeven der bondgenooten, die tegen alle bezwaren, die de gedeputeerden op de conferenties aan voerden, niets wisten in te brengen. Castel Moncayo, die nog eens een verontwaardigde memorie had ingeleverd, wilde, dat ') C. M. aan de Grana, 9 Met 1684. *) d'Avaux, III. p. 43. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 155 de bondgenooten nog eens te Parijs lieten aantoonen, dat Spanje niets meer af kon staan, waarop de gedeputeerden antwoorden, dat, wanneer die onderhandeling mislukte, er niets dan oorlog overbleef wat onmogelijk was om den toestand van Spanje, de verdeeldheid in de Repubhek, de besluiteloosheid van den keizer, de bedreiging door Keulen enz. ;daar deden alle gezanten het zwijgen toe en Cramprich was de meest verslagene.J) Intusschen verhep de tijd en 20 Mei ging voorbij zonder dat er iets besloten was. d'Avaux verzekerde, dat de koning Luxemburg moest en zou hebben, en de Staten antwoordden hem, dat het tegen hun eer, eigenbelang en tractaten was Spanje daartoe te dwingen. Of het om de bondgenooten of om het belang van de plaats was, vroeg d'Avaux nog eens. Om beide. *) De Prins was zeer tevreden over dien afloop: „ce n'est pas un petit point gagné et me donne beaucoup d'esperance que je poures faire revenir avec le temps les esprits égarés" schreef hij aan Waldeck, maar waar alles nu van afhing dat was het lot van Luxemburg; hield het stand, dan kon alles terecht komen. *) Als Luxemburg nu maar viel, schreef d'Avaux, dan zou het doel gemakkehjk te bereiken zijn. Koerier op koerier werd naar den keizer en Beieren gezonden om de troepen tot ontzet te laten oprukken. Alsdiekwamen, wilde de Prins alles wagen, maar zonder hen niets, hoezeer de Grana en Castel Moncayo er ook bij hem op aandrongen; hij vond de Grana's plannen onuitvoerbaar; de pogingen, die de Spaansche troepen gedaan hadden, waren dan ook al mislukt.4) En geen ') C M. aan den koning, 10 Hei 1684. *) Secr. Res. St.-Gen., 15 Hei. D'Avaux geeft den Prins al de eer van deze weigering» (III, P- 44)- *) De Prins aan Waldeck, 22 Hei 1684. Huiler I, p. 268. 4) Correspondentie tusschen den Prins en de Grana over Hei 1684. Ï56 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. wonder, hoewel de koning er niets van begreep en schreef, dat nu toch zeker de Nederlanden niet meer zoo blootgesteld waren aan den Franschen willekeur na alles wat er uit Spanje en uit de Republiek aan geld en manschappen gezonden was; hij was van het getal 40 000 niet af te brengen. „U. M. vergeet, antwoordde de Grana, „dat de troepen der Republiek de onze niet zijn en dat onze troepen geen troepen zijn maar samenraapsels van kinderen, grijsaards en vrouwen".*) Het lokte niet aan om in samenwerking daarmee iets te ondernemen; liep het mis, terwijl de troepen der Republiek meededen, dan zou dat de Amsterdamsche partij slechts versterken; gebeurde dat, zonder dat zij erbij betrokken waren, dan kon men Amsterdam daarvan de schuld geven. Castel Moncayo vond, dat men er weinig aan had of men Amsterdam de schuld al geven kon, wanneer eenmaal alles verloren was, en dat daarentegen een mogelijke redding een poging wel waard was.2) Daarvoor vond de Prins in de Repubhek te weinig steun; zooals gezegd is, met de troepen uit het Rijk wilde hij alles wagen, ook niettegenstaande hem bij resolutie der Staten van Holland was verzocht de troepen in de Nederlanden geen vijandelijkheden te laten ondernemen; een besluit, dat alleen door zijn toedoen niet verder ging dan dat; het was de bedoeling geweest, de troepen te laten terugroepen.s) Groningen en Friesland, die als Amsterdam verklaarden, zich nog liever van de Unie af te scheiden dan aan een oorlog mee te doen, deden dat zelfs al, en hoewel die orders wederrechtelijk waren, daar de troepen, eenmaal buiten de provincie, onder het bevel van den kapitein-generaal stonden,deserteerden ongeveer 6000 man. J) C. M. aan de Grana, 14 Mei 1684; door de „mafia",, behendigheid van den" Prins was dat voorkomen; „autoridad" kon hij het niet meer noemen, die had de Prins volgens eigen zeggen niet meer dan C. M.'s lakei. 2) De Grana aan den koning, 31 Mei 1684. 3) C. M. aan de Grana, 9 Mei 1684. SPANJE WORT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. Ï57 De koeriers brachten evenwel uit het Rijk ook niets dan jobstijdingen mee. Cramprich had geschreven, dat de Staten met heillooze plannen rondliepen aangaande het terugroepen der troepen en zijn woorden geloofde men eerder dan 's Prinsen verklaringen van het tegendeel. Op Beieren, dat nog steeds besluiteloos was, hadden die geruchten een zeer slechte uitwerking; de keurvorst weigerde troepen naar den Rijn te zenden en verklaarde een bestand te wenschen mits het algemeen was.*) „Un coup de massue" was dat bericht voor den Prins. Nu was alles verloren. Hij vergde nog niet eens, dat de troepen tot Luxemburg kwamen, als ze maar tot den Rijn kwamen was het voldoende; zonder dat had men oorlog, vrede noch bestand te verwachten maar niets dan ondergang en verderf. Hij begreep niet, dat de keizer met den keurvorst, toen deze te Lintz was, niets had afgesproken aangaande Luxemburg.2) Waarschijnhjk spraken zij toen over andere zaken; einde Mei werd tusschen den keizer, Polen, Venetië en den Paus de Heilige Ligue gesloten; voor ieder die nog twijfelen mocht, het duidelijke bewijs dat de keizer slechts aan het Oosten dacht, te duidehjker, toen Beieren besloot de helft van zijn troepen naar Hongarije te zenden.*) Zeker zullen die plannen, waarvan grootere verwachtingen gekoesterd konden worden dan van den oorlog in het Westen, meer tot de besluiteloosheid van den keizer en Beieren hebben bijgedragen dan de gebeurtenissen in de Republiek, waarachter zij zich verscholen.4) Door ieder in den steek gelaten, moest ten slotte de bezetting *) Waldeck aan den Prins, 16 Mei 1684. Muller I, p. 266. ') De Prins aan Waldeck, 25 en 29 Mei 1684. Ibid. p. 272. *) C M. aan de Grana, 29 Mei 1684. 4) „Maïs pour dire la vérité il me semble qu'aussy bien a la cour Impériale que dans le conseil de cett Electeur 1'on traisne indirectement les choses sur le pretexte qu'on ne se peut fier aux Hollandais. (Waldeck aan den Prins, 24 Mei; Muller I, 271). i5« SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. zich na een dappere verdediging den 7en Juni overgeven, wat een groote ontevredenheid over de Grana tengevolge had, niet alleen te Madrid (de koning had toch herhaaldelijk geschreven dat voor het behoud van Luxemburg in het bijzonder gezorgd moest worden), maar ook te Londen, waar de koning noch de hertog van Yprk er iets in zagen van hun ergernis over de spoedige overgave bhjk te geven tegenover de gezanten van Spanje en den keizer, die hun het antwoord niet schuldig bleven.*) De Grana was diep terneergeslagen en kon den val van Luxemburg en de ongenade, waarin hij daardoor geraakt was, niet van zich afzetten. Hij begreep ook niet, waarom de koning die lappen grond nog wilde houden, die hem den schatplichtige van zijn vijand, den slaaf van zijn vrienden maakte. Maarzij, die gedaan hadden, wat ze konden en moesten, zijn degenen, die nooit over een tegenslag kunnen heenkomen, troostte Castel Moncayo hem. Ontslag werd de Grana geweigerd. De beslissing van Luxemburgs lot had intusschen den toestand zeer vereenvoudigd; de onderhandelingen tusschen d'Avaux en de Staten, die op aanraden van Amsterdam zelf gestaakt waren tot na den val, omdat de Staten voor dien tijd niet genoeg in den angst zouden zitten, konden nu met meer kans op succes worden hervat. Den 4en was, hoewel het toen nog op een misverstand berustte, het bericht der overgave gekomen, den 5en leverde d'Avaux een nieuwe memorie in. De koning zou zich, hoewel men tot nu toe den tijd nutteloos had laten voorbijgaan, nog *) Zie KJopp, II, p.435. „Zoudt gij ook zoo gehandeld hebben?" vroeg Karei II aan Ronq. „Neen, ik zou de bezettingen uit Oostende, Nieuwpoort e. a. naar Lux. hebben gezonden en de verdediging van die plaatsen hebben overgelaten aan Spanje's bondgenoten, U. M. en de Staten," was het antwoord. Von Thun, de keizerl. gezant, antwoordde Jacobus op een dergelijke vraag: „ik zou niet weten, wat voor voordeel het gehad zou hebben door een langer beleg nog meer offers te brengen voor Lux. nu de zaak toch al beslist was door het prijsgeven van Lux. door de bondgenooten." SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. r59 gedurende twaalf dagen aan den voorstellen van 29 April gebonden achten, niettegenstaande hij nu na den val van Luxemburg tot nieuwe veroveringen in staat was. En dat deed hij te eer, nu hij uit het besluit der Staten om hun troepen in de Nederlanden geen vijandelijkheden te laten bedrijven, hun goede bedoelingen kon opmaken. *) Als het de bedoeling van d'Avaux was met die bewust of onbewust onware bewering aangaande de troepen, verdeeldheid onder de bondgenooten te zaaien, gelukte hem dat volkomen. Een storm van verontwaardiging ging op. Door het bekend maken van dat besluit, — waaraan hij niet geloofde—zeide Castel Moncayo, wilde d'Avaux, niettevredenmet de verdeeldheid, die hij in de Repubhek gezaaid had, die op de bondgenooten overbrengen; was het niet waar, — wat hij vast geloofde — dan was het des te brutaler zoo iets in een officieel stuk te zetten; en was het wel waar, — wat hij niet geloofde — dan konden de Staten eens zien, met wat voor iemand zij zich hadden afgegeven, iemand, die eerst voordeel van zulk een afspraak trok en haar dan openbaar maakte! En wat was de belooning ? Een uitstel van twaalf dagen om Spanje in dien tijd te overreden, wat volkomen nutteloos was, want Spanje zou Luxemburg niet afstaan, al was het nu genomen, en dat de Repubhek afzonderlijk het verdrag met Frankrijk sluiten zou, kon hij *) d'Avaux, III. 129. Res. St.-Gen., 5 Juni 1684. Of d'Avaux zich bier met opzet of bij ongeluk zoo vergiste, is moeilijk uit te maken. Dat de Staten van Holland inderdaad zulk een resolutie genomen hadden, was hem bekend, hoewel hij zich in den datum vergist (p. 72) en, zegt hij, die resolutie werd den 2 ien Mei in de Staten-Generaal bevestigd (p. 73). Den 2oen toen de termijn om was en hij antwoord hebben moest, hadden, volgens hem, de Staten van Holland aan Fagel gevraagd hem die resolutie mee te deelen, waartegen F. zich had verzet, omdat het al genoeg was dat de „Staten" die resolutie genomen hadden en hij niet wilde, dat men d'A kennis gaf van een resolutie die de „Staten-Generaal" te zeer bond (p. 90). Van een resolutie der Staten-Generaal is nergens iets te vinden en de Prins schrijft dan ook aan Waldeck over de „f ausseté de 1'accusation de Mr. d'Avaux" (10 Juni, Muller, I, p. 277). Had men d'Avaux verkeerd ingelicht Of was zijn aanteekening bedoeld om later als bewijs voor zijn goede trouw te dienen? i6o SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. niet gelooven. De bondgenooten hadden trouwens het belang van die plaats altijd zoo goed ingezien, dat het nooit bij hen opgekomen was om Spanje den afstand ervan aan te raden. Lodewijk, die altijd beweerde, dat Luxemburg in handen van Spanje voor hem een voortdurende bedreiging was terwijl het Spanje niets hinderen kon, dat het Fransen was, dreigde nu al, dat hij, nu hij Luxemburg had, nog wel meer nemen kon.l) De andere gezanten vielen hem bij maar waren toch zeer lauw; zij zagen wel aankomen, dat de zaak van Spanje ten slotte opgegeven zou worden en vonden het dus geraden de Staten te vriend te houden; Cramprich was er voor alles op uit afscheiding te voorkomen, wat volgens Castel Moncayo alleen noodig was om zich te verdedigen, niet om zich over te geven.2) De gedeputeerden uit de Staten begonnen met uitdrukkelijk tegen te spreken wat d'Avaux aangaande hun troepen gezegd had, zij verklaarden zich niet te willen afscheiden maar vonden het noodzakehjk, dat men tot een besluit kwam; het was nu geen tijd meer voor algemeenheden; zij wilden daarom een bestand voorstellen, waarbij Lodewijk Luxemburg, dat hij nu eenmaal had, behouden zou. Of zij aan d'Avaux mochten zeggen, dat men gezamenlijk beproeven zou om Spanje daartoe te bewegen ? De gezanten vonden het goed, maar er moest een langere termijn gevraagd worden, opdat ze nieuwe instructies konden afwachten en gezamenlijk konden overleggen want het bestand moest algemeen zijn. Dat Lodewijk zoo weinig tijd gaf, was alleen met de bedoeling om de bondgenooten te scheiden en zij konden niet gelooven, dat de Staten daartoe komen zouden nu zij (de bondgenooten n.L) „zoo resoluut" hun verdragen nakwamen en met een „seer notabele assistentie effectif marcheerden."De algemeenheden waren inderdaad nog niet van delucht! *) Secr. Res. St.-Gen., 7 Juni 1684. *) C. M. aan de Grana, 9 Juni 1684. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT EEN GESTAND. 161 Gedeputeerden brachten het verzoek over aan d'Avaux, die het natuurlijk weigerde. Hij wilde voor Spanje wel langer tijd geven mits de Repubhek binnen den gestelden termijn het ver-; dag sloot, en beloofde Spanje op geen manier te helpen. Weigerde Spanje, dan moest de Republiek een verdrag van neutraliteit aangaan met Lodewijk, die dan in Catalonië vergoeding zou zoeken. Voor de Republiek zelf was elf dagen genoeg,"voor Friesland en Groningen wilde hij om den afstand wel twee dagen verlenging geven! *) De gezanten verwezen op dit antwoord slechts naar hun vorig besluit en Castel Moncayo zei, dat, als hij zijn laatste memorie niet op schrift had gegeven, hij denken zou, dat men hem niet begrepen had, omdat hij zoo slecht Fransch sprak. Gedeputeerden waren gaan vragen om meer tijd om met Spanje te beraadslagen ? „Gij hebt niet te beraadslagen over de Fransche voorstellen noch met mij noch met een ander, maar gij moet onderling beraadslagen of gij van de vriendschap en de verdragen met den koning afstand doen wilt, en de Nederlanden aan hun lot wilt overlaten." Zij stelden er zich nu ook al mee tevreden, dat het verdrag voor het Rijk tegelijkertijd werd gesloten maar daarmee was het niet algemeen enz.2) De Grana moest hem toch eens schrijven, vroeg hij, of hij goed deed met al die „gasconadas" te houden, maar hij wist niet wat hij dan wel doen moest wat meer overeenkomstig de onvruchtbaarheid van zijn orders zijn zou. *) Als om den gang van zaken te bespoedigen, kwam nu tegelijk het bericht, dat de Rijksdag het bestand volgens de Fransche voorslagen aannam, mits het algemeen was, *) en enkele dagen later, dat de keizer eveneens daartoe besloten had; voor het ») Res. St.-Gen., 7 Juni 1684. ») Secr. Res. St.-Gen., 12 Juni 1684. *) C M. aan de Grana, 13 Juni 1684. IÓ2 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. Rijk zooals Frankrijk het wilde, voor Spanje met behoud van Luxemburg,*) waarvan hij toen evenwel nog niet wist, dat het gevallen was, en overigens volgens de Fransche voorstellen van 5 November 1863.Nog altijd had dePrins gehoopt door een troepenbeweging in het Rijk den Staten moed bij te brengen en hen zoo te weerhouden van het overhaast sluiten van een verdrag, waarom hij, ook nadat Luxemburg gevallen was, nog steeds moeite had gedaan en door Waldeck had laten doen om die te bewerkstelligen. En nu kwam dit bericht. Was het mogelijk op een ongeschikter oogenblik zulke belangrijke besluiten te nemen; het was om gek te worden wanneer men er aandacht; nu zouden ze in den Haag nog extravaganter worden, klaagde hij.*) Spanje het aannemen van de op niets gebaseerde Fransche alternatieven aan te raden was iets, waartoe zelfs Holland nog niet had kunnen komen, schreef Castel Moncayo; was het mogehjk, dat het nu de keizer zijn moest, die het vonnis uitsprak in een zaak, die een perfide koning van Engeland en een burgemeester van Amsterdam Spanje hadden aangedaan! Daartoe had Spanje den keizer niet gemachtigd in April; daarbij was niet van aanneming van Fransche alternatieven gesproken maar van een plan, door de bondgenooten in den Haag optemaken . Dat had Bourgomanero den keizer onder het oog moeten brengen maar die was er meer op uit geweest den schijn te redden dan Luxemburg. Castel Moncayo had hever gehad, dat die schande op Holland was neergekomen dan op „nostro buen Emperor", die door zijn omgeving werdbeheerscht.s) In de Republiek verhaastte het inderdaad den loop der ge- *) Hamel Bruyninx aan den griffier, 6 Juni. *) De Prins aan Waldeck, 12 Juni (Muller, I. 279). *) C M. aan Bourgomanero, 16 Juni. Copriebief in de correspondentie tusschen C. M. en de Grana. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 163 beurtenissen. De Staten van Holland besloten nu bij meerderheid van stemmen de voorstellen van d'Avaux aan te nemen. Een deputatie met Fagel aan het hoofd ging naar de gezanten der bondgenooten en Fagel hield een „oracion funebre" over de redenen, die Holland er toe geleid hadden om te besluiten alles te doen wat Frankrijk vroeg. Na ze met veel geduld aangehoord te hebben, antwoordde Castel Moncayo uit aller naam, dat, hoewel hij alle eerbied had voor een hdder Staten Generaal en voor een provincie als Holland, het toch niet overeenkomstig de waardigheid van de Repubhek was; noch van die der vertegenwoordigers van zooveel vorsten, over voorstellen van een provincie te onderhandelen, die door de Staten-Generaal niet bevestigd waren.*) Zoo scheidden ze in de hoop, dat intusschen de gestelde termijn verloopen zou zijn, voordat mén het in de Staten-Generaal eens zou zijn. Maar men vergaderde driemaal daags en tot diep in den nacht, van 's morgens zeven uur af. Toch vlotte het slecht in de Staten-Generaal; wel waren Friesland en Groningen dadelijk voor aanneming maar de andere vier weigerden, wanneer de bondgenooten er niet in opgenomen werden en er niet voor de belangen van den Prins werd gezorgd. De tijd was echter verstreken en d'Avaux moest antwoord hebben. En corps gingen de Staten van Holland 's nachts om twaalf uur naar de vergadering der Staten-Generaal en dreven door, dat aan d'Avaux meegedeeld zou worden, dat drie provincies reeds besloten hadden maar de andere vier nog op nieuwe instructies wachtten en hem dus voor de zooveelste maal uitstel gevraagd zou worden. *) De Staten-Generaal, die zich in duizend bochten wrongen, om zich zooveel mogelijk naar *) C. M. aan Bourgomanero, 16 Juni. Copiebief in de correspondentie tusschen C. M. en de Grana. 2) Res. St.-Gen., 17 Jun 1684. ï64 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. ieders tevredenheid uit de moeilijkheid te redden, stuurden tegelijk ieder der bondgenooten een project-verdrag, niet als genomen resolutie maar slechts als punt van beraadslaging; het hield in, dat de Staten zich verbonden alle mogelijke moeite te doen Spanje te bewegen tot aanneming van het bestand volgens de Fransche voorwaarden, waarvoor zij zes weken tijd kregen. Aan het Rijk zou een maand tijd worden gegeven om de Fransche voorstellen aan te nemen. De koning mocht gedurende dien tijd niets aan de voorwaarden veranderen en zou niets ondernemen tegen Spanje of het Rijk. De Staten zouden evenmin hun troepen laten ageeren. De Staten en hun bondgenooten zouden de te sluitenverdragengarandeerentegen iedere nieuwe onderneming. Maar wanneer de koning van Spanje niet overreed kon worden, zouden H. H. M. zich met de Spaansche zaken niet verder bemoeien. De koning van Frankrijk en de Staten zouden gedurende twee maanden trachten de geschillen van het Noorden bij te leggen en kwam men daarbij tot geen resultaat en werd een der bondgenooten aangevallen, dan zouden de Staten dien bondgenoot helpen volgens de tractaten. De algemeenheid was hiermee dus in een zeer losse drieeenheid vervallen: de zaken van Spanje, het Rijk en het N. werden er door gescheiden. En hoewel de bondgenooten zich tot zulke belangrijke besluiten niet gemachtigd verklaarden en den termijn te kort vonden,.*) het verzet was maar flauw. De Zweedsche gezant vond het beter, dat de zaken van het Noorden er tenminste in genoemd werden dan dat ze er geheel en al buiten gelaten werden, die voor Brunswijk kreeg last niet meer aantedringen op de belangen van dat huis; de neutraliteit met *) Secr. Res. ly Juni 1684. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. I65 Brandenburg was zoo goed als gesloten.*) Maar Castel Moncayo protesteerde in zoo heftige bewoordingen, dat men hem ried de scherpste termen uit zijn memorie te nemen, omdat zij anders misschien geweigerd zou worden. Dat gebeurde niet, maarwel werd besloten, haar uit de notulen te lichten en „ter griffie te seponeeren." Er was in het plan, zoo zeide hij, geen artikel, geen zin, geen syllabe zélfs, die niet in strijd was met de dankbaarheid, die de Staten aan zijn koning verschuldigd waren, die niet streed met verplichtingen en de goede trouw der tractaten, die niet streed met de eer der Republiek, die niet streed met het belang harer onderdanen, die niet streed met al de verzeker ringen, die de Staten voortdurend aan hun bondgenooten hadden gegeven en met de beginselen en grondslagen, die de Staten hadden gevolgd. Hij hoopte, dat het slechts bedoeld was als poging de bedoelingen der bondgenooten te leeren kennen vooral, nu uit hun antwoord gebleken was, dat deze van gansch andere gedachten waren. Maar wannéér H. H. M. tegen iedere verwachting, reden, belangen, eer en geweten zich op een dergelijke manier prostitueerden, dan protesteerde hij uit naam van den koning tegen een handelwijze, die zoo weinig strookte met de weldaden, die deze hen bewezen had, en tegen de rampen, die eruit voort zouden komen.2) Daar konden de Staten het mee doen maar, behalve dat het een groote ontstemming veroorzaakte, had het op den loop van zaken geen invloed, en werkte het ten slotte niet meer uit dan dat het hen „de ooren wat deed gloeien". Die toon van machtelooze woede was dan ook geenszins de geschikte, maar zoo vergeeflijk: Castel Moncayo had zich zoolang bedwongen en al ') C M. aan de Grana, 18 Juni. ') Secr. Res. 17 Juni 1684. i66 SPANJE WORDT GODWONGEN TOT HET BESTAND. zoolang geprotesteerd zonder succes, er was toch niets meer aan te doen; weigerden zij de voorstellen, dan stonden ze geheel alleen voor een oorlog met Frankrijk, en namen zij ze aan, dan werden zij toch van keizer en Rijk gescheiden. D'Avaux had intusschen de Staten nog uitstel gegeven tot den 24en Juni, nu onherroepelijk voor het laatst, omdat na dien dag niet meer Holland, maar Zeeland, d. w. z. Odijk, in de Staten-Generaal voorzat. Friesland en Groningen stuurden afgevaardigden naar de vier nog weigerachtige provinciën en met succes: Utrecht en Overijsel gaven toe en nu was er niets meer tegen te doen.1) Den 24en werd onder protest van Gelderland en Zeeland met meerderheid van stemmen alweer, besloten tot aanneming van het verdrag, volgens het bekende ontwerp en de Fransche voorstellen van 29 April. Lodewijk zou Luxemburg behouden met Beaumont, Bouvines en Chimay, terwijl hij Kortrijk en Dixmuiden zou teruggeven, na slechting der vestingwerken. 2) Als hun beweegredenen gaven de Staten op de houding van Engeland, Brandenburg en Keulen, het feit, dat de goede wil der bondgenooten tot wapening door die der Turken e.a. niet tot uitvoering had kunnen komen, de toestand in de Nederlanden en de overtuiging dat „zij, die tot nog toe daar alleen de hand aan het werk hadden ,dat tegen de heele Fransche macht niet konden volhouden", en de vrees, dat niet alleen Luxemburg niet hernomen zou kunnen worden, maar er bovendien meer verloren zou gaan. Zij hoopten daarom, dat de bondgenooten hen zouden volgen, te meer nu de keizer te Regensburg al verklaard had, het bestand ook voor Spanje aan te nemen, mits het Luxemburg behield weliswaar, maar Luxemburg was toen nog niet gevallen, zoodat zij vertrouwden, dat de keizer daarop l) d'Avaux, II. p, 212. *) Dumont, T. VII. 2me partie, p. 79. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 167 niet langer zou blijven staan.*) De onderhandelingen hadden een geregelder verloop kunnen hebben en meer tot genoegen der bondgenooten kunnen zijn, maarzij verwachten, dat zij zouden inzien, dat dat meer den vorm dan den inhoud betrof. Als men het goed beschouwde, was het eenige punt van verschil nu nog maar, of de keizer den eisch van Luxemburg zou volhouden, en het was toch gewoonte bij het sluiten van een bestand, dat ieder hield wat hij had; de kans op herovering was bovendien uitgesloten. Zij hoopten dus, dat men hen niet kwalijk zou nemen, dat ze zich gedrongen hadden gevoeld van formaliteiten af te zien, die zij anders gaarne in acht genomen, zouden hebben. Zij verzekerden bereid te zijn tot garantie van de verdragen, ook tusschen Frankrijk en het Rijk en iederen geallieerde, die aangevallen werd, te hulp te zullen komen. Het was waar, dat het beter geweest zou zijn, wanneer de verdragen met Spanje en het Rijk tegelijk waren afgehandeld, maar Lodewijk stond zwaar gewapend klaar en voordat men zoover was, zou hij ten koste van beide nog veel meer hebben kunnen nemen. Daartegen was inderdaad niets in te brengen nu het eenmaal zoover gekomen was; Lodewijk kon niet matiger in zijn eischen zijn, en zou dat ook bij een algemeen verdrag niet geweest zijn, daarvoor was ontzet van Luxemburg noodig geweest. Het was werkelijk meer de vorm, die ontstellend was, dan de zaak zelf en daarom voor Spanje ook meer een kwetsing van het eergevoel dan een werkehjk verhes. Doordat de Staten de knoop hadden doorgehakt, was er een eind gemaakt aan een congres, dat na zes maanden nog niet verder was dan den eersten dag; voordat men daar tot eensgezindheid was gekomen, had Lodewijk heel de Nederlanden kunnen nemen; voor Lodewijk was het echter een groot succes. Wat voor de Repubhek de kwestie vertroebelde, is, dat er nog ') 11 Juli kreeg Cramprich bericht dat de keizer dien eisch had laten vallen. i68 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. een voorname beweegreden was voor haar handelwijze behalve de opgesomde en dat was de haat tegen den Prins en de angst voor zijn al te eigenmachtig optreden, waartoe hij weer aanleiding had gegeven en waarvoor hij nu op onzachte wijze gestraft werd. Wij zullen het op rekening der tijdsomstandigheden hebben te plaatsen, dat Castel Moncayo, die altijd bij zulk een al of niet wederrechtelijk succes van den Prins, in zijn brievenzoohoogopgaf van diens „fineza", „mana", „tiento"enz., waarin Spanje volgens hem maar alle vertrouwen moest hebben, en waaraan het alles te danken had, nu schreef, dat die manier, waarop de Prins altijd geregeerd had, datgene was, wat het nemen vande„tumultuariasresoluciones"indehandgewerkt had, omdat die het bestand tot doel hadden, niet uit vrees voor de Fransche macht maar uit naijver op den invloed van den Prins.*) D'Avaux, die den koning verzekerde, dat nog nooit iets hem meer moeite gekost had dan dit bestand, omdat het niet alleen om den vrede ging maar ook om het behoud of het verhes van de macht van den Prins,2) was consequenter. De Prins kwam terug uit Vilvoorde en trok zich terug te Dieren,3) geslagen en wanhopig en beschaamd over den geleden nederlaag; hij zou wachten tot de stroom van kwaadwilligheid en verblindheid voorbij zou zijn. Voor Heemskerk was het twijfelachtig genoegen weggelegd, het besluit der Repubhek te Madrid smakelijk te maken, „het infame tractaat, dat eischte, dat Heemskerk geen uur langer te Madrid geduld werd, en dat er beslag werd gelegd op de Hollandsche schepen en hun de handel verboden werd; dat verdrag, dat al gesloten was en dat de koning dus alleen nog ') O M. aan de Grana, n Juli 1684. *) D'Avaux, III. p. 220. K^^M 3) „Je suis icy, schreef hij 18 Juli aan de Grana, a me diverti le moins mal que je puis; cela est mesle de tant de chagrin que je goute fort peu de plaisir, m'estant impossible de ne pas songer aux affaires quoy que je ne m'en mesle point." SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 169 mocht ratificeeren, alsof de Hollanders Spanjes voogden waren, waarvan bovendien geen artikel aannemelijk was, en dat Spanje, hoewel tot aanneming gedwongen, toch nooit door de Repubhek maar tenminste door den keizer moest laten aannemen;" aldus Castel Moncayo als wegbereider. Dadehjk na ontvangst van het bericht stelde Heemskerk een memorie op voor den koning, waarin hij hetzelfde zeide als de Staten-Generaal in den Haag beweerd hadden: het waren toch eigenlijk slechts formaliteiten, waarin te kort geschoten was, alleen uit vurig verlangen om aan de christenheid de rust weer te geven, en eigenlijk scheelde het verdrag zoo weinig van de verklaringen van den keizer, aan wien Spanje de behartiging zijner belangen had opgedragen. Hij vroeg een audiëntie, die hem na heel wat uitvluchten eindelijk werd toegestaan en waarop de koning weer mét veel attentie luisterde, maar naar den gewonen stijl ongeveer niets antwoordde. Zooveel had hij intusschen al wel gemerkt, dat de „humeuren vrij ontsteld" waren en hij overlegde met Mansfeit hoe ze te kalmeeren. Voordat de raadszitting plaats had, waarin het verdrag ter sprake gebracht zou worden, ging bij daartoe verschillende leden af om de handelin"wijze der Staten uitvoerig toe te hchten, maar, schreef hij, men kon er zich geen voorstelling van maken welk een alteratie het bericht van den afzonderlijken vrede zooals men het noemde, (en niet ten onrechte!) gegeven had. Algemeen werd verteld, •dat Heemskerk uit Madrid weggestuurd zou worden, en in den Raad was de ergernis over de Repubhek zoo groot geweest, dat het op een demonstratie tegen Heemskerk zou uitgeloopen zijn, als niet eenige van zijn goede vrienden het voorkomen hadden, om zijn „aengenaem comportement" en omdat hij zich in de zaak zelf zoo onberispelijk gedragen had. *) Het besluit van den Raad was, dat de koning de zaak aan *) Missie ven van Heemskerk aan den griffier over Juli 1684. 170 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. den keizer overliet, zooals hij al eerder gedaan had.x) Dat was wel niet voldoende vond Heemskerk, maar meer konden ze toch niet doen daar ze den schijn wilden vermijden van door H.H.M. alleen gedwongen te zijn; dat ze het verdrag zouden aannemen zooals het in den Haag was opgemaakt, was zeker, en bleek ook daaruit dat, toen hij een positiever antwoord vroeg, vele leden er voor waren en het hem slechts geweigerd was, omdat het strijdig zou zijn met de resolutie, alles aan den keizer over te laten.a) Zij hadden bovendien al uitgerekend, dat ook via den keizer het antwoord nog binnen den gestelden termijn in den Haag kon zijn.3) En inderdaad leverde Cramprich 2 Augustus, twee dagen voordat de tijd verstreken was, in den Haag een memorie in, waarin hij meedeelde, dat de keizer voor zich en Spanje het verdrag aannam, volgens de Fransche voorstellen; 4) 20 Augustus werd het verdrag geteekend en was de rust, waar ook Spanje hartelijk naar verlangde, weergekeerd. Dat Genua, de trouwe bondgenoot, die voor dat bondgenootschap nog pas zoo zwaar had moeten boeten, er niet in opgenomen werd, Spanje's eenige eisch na den val van Luxemburg, was de laatste druppel uit den lijdensbeker. Schakelen we de binnenlandsche twisten uit en letten we alleen op wat naar buiten van de Repubhek als eenheid bleek, op de moeilijkheden die Spanje te verduren had en de manier, waarop het die te boven kwam, dan moeten we toegeven, dat de Staten het niet zoo geheel en al mis gehad zouden hebben, wanneer zij zich, zooals Castel Moncayo zei, verbeeldden Spanje's voogden te zijn. Spanje was door zijn totaal onvermogen en zijn onmacht om daarin verbetering te brengen, geheel *) De resolutie V. IV, nr. 176. 2) Missieven van Heemskerk aan den griffier over Juli 1684. ») Heemskerk aan v. Citters, 20 Juli 1684. 4) Secr. Res. St.-Gen., 2 Augustus 1684. SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. 171 afhankelijk van Engeland, de Republiek en den keizer. En daar Engeland al heel gauw de handen aftrok van het, zooals de koning achteraf beweerde, opgedrongen pleegkind en den keizer het Oosten meer aantrok, kwam de voogdij op de Repubhek alleen neer. Aanvankelijk kweet ze zich daarvan met ij ver maar ook met de behoedzaamheid, die de uitputting van den pas doorstanen oorlog noodzakelijk maakte. Haar tusschenkomst bij Frankrijk zoowel als bij Brandenburg, het sluiten van de Engelsche alliantie, de bedreiging tegen Lodewijk in het voorjaar van 1682, zijn er de bewijzen voor; zoolang er mogelijkheid bestond tot het vormen van een sterk anti-fransch verbond was de wil goed. En hoewel na Engelands afval Amsterdam de moed in de schoenen zonk, schreef Castel Moncayo nog in November 1683, dat eigenlijk de Staten tot nog toe alles gedaan hadden, waartoe ze verplicht waren. En zelfs toen Spanje den oorlog verklaard had, waartoe het tegenover zijn bondgenooten tenminste moreel niet gerechtigd was en waarbij bovendien allerlei intriges in het spel waren, betuigde de koning zijn tevredenheid over de genomen resoluties betreffende de te verleenen hulp. Maar om die hulp inderdaad blijvend en goed te verleenen, waren de wervingen noodig geweest; dus had de Republiek daartoe moeten besluiten ? Maar de Prins schreef aan de Grana, dat, al hadden ze alle troepen van de Republiek, zij tegen d'Humières nog niets zouden vermogen. Spanje had immers in het geheel geen leger en, was er oorlog gekomen, dan waren de troepen van de Repubhek voor haar eigen O.grens teruggeroepen. Nog had de Prins het erop willen wagen, als de troepen uit het Rijk gekomen waren en daarop was geen kans; behalve door de Turkenoorlog ook door Spanjes geldgebrek, waardoor het met Zweden, Hannover en ook Hessen, niet tot overeenstemming kon komen, tenminste niet bijtijds, wat Castel Moncayo deed zeggen: „we doen wel alles, wat we 172 SPANJE WORDT GEDWONGEN TOT HET BESTAND. moeten, maar te laat, en dat is erger dan heelemaal niet." De tijden waren nog niet rijp voor de verstrekkende plannen van Willem III, zoodat het een ware opluchting was, toen de Staten, zij het op een niet zeer loyale manier, een eind maakten aan de onvruchtbare besprekingen ter voorbereiding; besprekingen die, voor zoover ze de defensie betroffen, door Spanje eerst zooveel mogehjk ontweken waren om zijn zwakte niet te verraden en waar het later het sterkst op aandrong en het minst toe bijdroeg. Ten slotte was het volgens Castel Moncayo, en tot zijn spijt, niet de Repubhek maar de keizer, die voor Spanje het vonnis velde, de keizer, aan wien het de behartiging zijner belangen had overgelaten. INHOUD. Voorrede blz. ix HOOFDSTUK I. De toestand in Spanje blz. i Inleiding. — Verval van industrie, handel en landbouw. — Misbruiken in het financieele beheer. — Verwaarloozing van leger en vloot. — Verkeerde middelen tot herstel. — Meening van Heemskerk. — De regeering: Carlos II. — Zijn minderjarigheid. — Don Juan. — Carlos meerderjarig. — Medina Celi eerste minister. — De Consejo de Estado. — De Connetable van Castilië. — De toestand in de Nederlanden. HOOFDSTUK II. Spanje vraagt hulp aan de Republiek te gen Frankrijk. 1678—1682 blz. 31 Spanjes bondgenooten. — Alliantie tusschen Engeland en Spanje. — Conferentie te Kortrijk. — Geweldplegingen door Frankrijk als uitvloeisels van den vrede van Nijmegen en van de Chambres de Réunion. — Tusschenkomst van de Repubhek. — Zending van den gezant Heemskerk naar Madrid. — Spanning tusschen Brandenburg en Spanje. — Tusschenkomst van de Republiek. — Haar weigering Brandenburg den oorlog te verklaren. — Spanje laat de zaak over aan de bemiddeling van den keizer. — Hervatting der geweldenarijen door Frankrijk. — De Repubhek wil geen oorlog zonder hulp van Engeland. — Verdrag tusschen Karei II en Lodewijk XIV. — Verdeeldheid in het Rijk. — Lodewijk eischt Chiny en Aast. — Spanje vraagt hulp aan de Republiek en Engeland. — De garantie-associatie. — Lodewijk blokkeert Luxemburg. — Vergeefsche protesten van Engeland en de Republiek te Parijs. — Spanje vraagt de verplichte hulp. — Karei II vindt de Fransche eischen redelijk. — Spanje en den keizer treden toe tot de garantieassociatie. — De Republiek belooft hulp bij mislukking van onderhandelingen. — Opheffing der blokkade van Luxemburg. HOOFDSTUK III. Verdeeldheid in de Republiek over het verleenen van steun aan Spanje. 1682—1664 blz. 76 De zaak van keizer en Rijk zal als onafscheidelijk van die van Spanje worden beschouwd. — Maar het Rijk is verdeeld. — Spanje geen heil ziende in onderhandelingen wil dat slechts voor defensie gezorgd wordt. — De Grana gouverneur der Nederl. — De Repubhek is afkeerig van defensiemaatregelen. — Spanje weigert de door Lod. aan Engeland aangeboden arbitrage tenzij de onderhandelingen algemeen zijn. — Lodewijk weigert alg. onderhand. — Karei II weigert Spanje zijn steun bij een eventuee len oorlog. — v. Beuningen valt Engeland, de Staten Spanje bij. — Hoogtepunt van XII INHOUD. de goede verhouding tusschen Spanje en de Republiek. — Amsterdam stelt pogingen in het werk tot een schikking. — v. Beuningen terug in Amst., leidt er de oppositie. — De Spaansche gezant stelt een algemeen congres voor. — Onderling wantrouwen tusschen het Rijk en Amst. — Besprekingen over onderling secours der leden van de associatie mislukken. — Spanje biedt Karei II subsidie aan. ■— Karei II weigert die zoowel als mediatie op een algemeen congres. — De keizer weigert den door Frankrijk aangeboden 30-jarigen wapenstilstand. — Inval der Franschen in de Spaansche Nederl. — Spanje vraagt de Republiek en Eng. de hulp waartoe zij verplicht zijn. — Eng. weigert, de Rep. stuurt 8000 man. — Ontstemming van Karei II op de Republiek. — Verzet van Amst. tegen nieuwe wervingen. ■— Onderling wantrouwen van geallieerden. — Verstandhouding tusschen Amst. en d'Avaux. — d'Avaux doet vredesvoorstellen en de Humières neemt Kortrijk en Dixmuiden. — Engeland en Amst. blijven bij hun besluit. —Spanje weigert de vredesvoorstellen en verklaart den oorlog. — Amst. ontkent de verplichting van de Republiek om Spanje te helpen. HOOFDSTUK iv: S p anj e wordt gedwongen tot het bestand van Regensburg. 1684 blz. 123 Wat Spanje verwacht van het congres in den Haag. — Onderhandelingen tusschen d'Avaux en Amsterdam. — De Prins drijft de wervingen door in de Staten van Holland. — De Repubhek vraagt d'Avaux een wapenstilstand. — Frankrijk doet voorstellen aan de Staten-Generaal (17 Febr.). — De Staten wijzen ze af. — Voorstellen van het congres behalve Spanje. — Karei II weigert zijn bemiddeling. — Heemskerk tracht de voorstellen van het congres ingang te doen vinden te Madrid. — Spanje laat de behartiging van zijn belangen over aan den keizer. — Lodewijk wijst de voorstellen van het congres af. — Besprekingen ter defensie. — Geen van de bondgenooten is gereed of bereid. — De Prins geeft den moed op. — Beleg van Luxemburg en nieuwe Fransche voorstellen (29 April). — De Staten besluiten die van 17 Febr. aan te nemen. — d'Avaux wijst hun antwoord af. — Nieuwe Fransche voorstellen (5 Mei). — De Staten weigeren Spanje tot afstand van Luxemburg te bewegen. — Val van Luxemb. — Hervatting der onderhandel, tusschen d'Avaux en de Staten. — Gering verzet der bondgenooten. — Besloten gezamenlijk Spanje te overreden en uitstel te vragen aan d'Avaux. — d'Avaux weigert. — Keizer en Rijk nemen de Fransche voorstellen aan, de keizer eischt voor Spanje de voorstellen van 5 November '83. — „De keizer velt Spanjes vonnis". — De St.-Gen. nemen bij meerderheid van stemmen de Fransche voorstellen aan. — Ontsteltenis te Madrid. — Heemskerk deelt het besluit mee. — Spanje laat alles aan den keizer over. — De keizer neemt het bestand aan; voor Spanje volgens het verdrag tusschen de Republiek en Frankrijk gesloten. STELLINGEN. L De houding der Repubhek tegenover Spanje in de jaren 1678—1684 is te rechtvaardigen. II. Bulard (Les traités de Saint-Germain, p. 28) geelt een verkeerde voorstelling van het verdrag in Januari 1678 tusschen Engeland en de Repubhek gesloten. III. Het is Canovas del Castülo (Bosquejo historico, p. 185) niet gelukt Buckle's verklaring van de bijgeloovigheid der Spanjaarden in het algemeen, en onder Philips III in het bijzonder, te weerleggen. IV. Het vermoeden van Fockema Andreae (Bydr. tot de Nederl. rechtsgeschiedenis IV, p. 48), dat met de Amor in de „lex ad Amorem" de Eem bedoeld zou zijn, is onaannemelijk. V. De schenking door Machteld van Holland gedaan aan het klooster Loosduinen (v. d. Bergh, Oorkbk. I, nr. 291), heeft niet, gelijk van den Bergh wil, in 1225, maar in 1235 plaats gehad. II STELLINGEN. VI. De meening, dat in de Nederlandsche gewesten de algemeene vorm der stedelijke huishouding in de M. E., die der z. g. Stadtwirtschaft (Bücher, Enistehung der Volkswirtschaft) is geweest, is onjuist. VII. De voorstelling, die Sombart (Die Juden und das Wirtschaftsleben) geeft van de rol, die de Joden bij de vestiging der moderne volkshuishouding hebben gespeeld, kan voor ons land niet worden aanvaard. VIII. Het is waarschijnhjk, dat d'Affry (Archives IV, 4, p. 221) met opzet een onzuivere voorstelhng geeft van zijn onderhoud met den hertog van Brunswijk. IX. Het continentaal stelsel heeft voor ons land opvoedende kracht gehad. X. Chamberlain werd bij zijn afscheiding van Gladstone, ten aanzien van Home Rule, meer door persoonhjke dan door politieke beweegredenen geleid. XI. Er bestaat geen aanleiding aan Marnix eerder dan aan Coornhert het auteurschap van het „Wilhelmus" toe te kennen. STELLINGEN. III XII. Vondels haat tegen de Puriteinen, waaraan hij in zijn hekeldichten lucht gaf, was niet gegrond op afkeer van de leer dezer secte. XIII. Te onrechte is in de uitgave van Lennep-Unger van Vondels werken, het gedicht „de Pinsterbloem van Schotlant" in het deel 1657—1660 geplaatst. XIV. Het is de groote verdienste van H. F. Wirth (Der Untergang des Niederl. Volksliedes), dat hij, bij de behandeling van het volkslied, in de eerste plaats aandacht heeft geschonken aan de „Kulturelle Vorbedingungen". XV. Het verdient aanbeveling de vss. 20275—20285 in Maerlants Historie van Troyen aldus te wijzigen: „Enen stoutten, die om verhesen „Niet én acht in syne taele. „Palamedes hy woud waele, „Ende tonet mit menghen keer, „Dat men hem chore tot enen heer.1 „Hem somme diet goet dochte >i „Dat hyt wael wesen mochte. , f „Wien dat duncket goet of quaet, „Het dunct my die beste raet." Tenen heer sy hem daer choren, Als wy in die jeeste horen. „Een stoutten, die om verhesen „Niet en acht in syne taele." Palamedes hy woud waele, Ende tonet mit menghen keer, /Dat men hem chore tot enen heer: 1 Dat dochte hem die beste raet. Wien dat dochte goet of quaet, Tenen heer sy hem daer choren, Als wy in die jeeste horen. XVI. Historie van Troyen, vs. 20317: „Soe vecht so vromelic ende so seer „Dat ghys lof hebt ommermeer. lees: Dat ghys lof hebt ende eer. n