DE PRO-ACTA DER DORDTSCHE SYNODE IN 1618. KfL si L *ioo$ i VRIJE UNIVERSITEIT TE AMSTERDAM. DER DORDTSCHE SYNODE DE PRO-ACTA IN l6l8. academisch proefschrift TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE HEILIGE GODGELEERDHEID, OP GEZAG VAN DEN RECTOR Mr. P. A DIEPENHORST, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERDHEID, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 13 MAART 1914, DES NAMIDDAGS TEN 4 URE, IN HET GEBOUW VAN DE MAATSCHAPPIJ VOOR DEN WERKENDEN r STAND TE AMSTERDAM, DOOR *v (hendrik kaajan, ) GEBOREN TE GRONINGEN, DIENAAR DES WOORDS BIJ DE GEREFORMEERDE KERK TE ROTTERDAM. T. DE VRIES Dz. — ROTTERDAM — MCMXIV. AAN MIJN OUDERS EN MIJN ECHTGENOOTE. Het verschijnen van mijn proefschrift biedt mij een welkome gelegenheid, een woord van oprechten dank te richten tot allen, die tot mijne vorming hebben bijgedragen. Die dank geldt inzonderheid U, Hooggeleerde Professoren Bavinck, Geesink, Kuyper en Hooggeleerde Rütgers, die thans een otium cum dignitate genieten moogt, voor het van U ontvangen onderwijs. Met weemoed gedenk ik Professor Biesterveld, die van ons heenging, maar wiens vriendelijke verschijning door zijne leerlingen niet licht zal vergeten worden. Ook den Hoogleeraren aan de Theologische School NooRDTzrj en Lindeboom zeg ik dank voor het van hen genoten onderricht. Dien dank breng ik in het bizonder U, Hooggeachte Promotor, Hooggeleerde Kuyper. Hoe hartelijk hebt gij met mij, Uw promovendus, meegeleefd! Aan U dank ik de keuze van dit interessante onderwerp; den prikkel tot volharding om bij veelszins drukken pastoralen arbeid het eenmaal aangevangen werk ook te voltooien; en nooit hoop ik te vergeten, hoe Gij mij met den rijken schat Uwer kennis bij het bewerken van mijn proefschrift hebt willen dienen. Voorts spreek ik mijn erkentelijkheid uit voor den zeer gewaardeerden steun, dien ik voor de vervaardiging van mijn geschrift heb ondervonden uit tal van Bibliotheken en Archieven zoowel in binnen- als buitenland, terwijl inzonderheid de vriendelijke hulp van den Hoogeerwaarden Heer Ds. J. Knottenbelt, den secretaris van de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, steeds bij mij in dankbare herinnering zal blijven. J Ten slotte past mij een woord van vriendelijken dank aan den Zeergeleerden Heer Dr. J. van der Valk, Rector van het Marnix-gymnasium te Rotterdam, die menig woord in schier onleesbare M.S.S. voor mij ontcijferde en zijn geoefend oog over het Latijn heeft laten gaan. H. KAAJAN. Rotterdam, Februari 1914. INLEIDING. § i. Bepaling van het Onderwerp. Terecht heeft de historiograaf Chr. Sepp geschreven, dat „de geschiedenis der Dordsche Synode zich tot heden te beklagen heeft over de oppervlakkigheid, waarmede al het door haar beslotene, wat niet met de Remonstrantsche kwestie in verband staat, behandeld is." *) Gold deze klacht nog voor weinige jaren inzonderheid van dat gedeelte der Synode, dat gehouden is na het vertrek der uitheemsche Godgeleerden, ook de vergaderingen der Nationale Synode te Dordrecht, die aan de behandeling van de twistzaak met de Remonstranten zijn voorafgegaan, zijn tot dusverre niet tot voorwerp van een nauwgezet onderzoek gemaakt. Glasius wijdt aan deze zittingen en aan het op haar verhandelde nauwelijks zes en twintig bladzijden, hoewel hij zelf erkennen moet, „dat de bemoeiingen en werkzaamheden der Synode zich gedurende deze zittingen hebben uitgestrekt tot zaken, die van hoog belang voor de Nederlandsche Hervormde Kerk mogen geacht worden." 2) Dr. H. H. Kuyper schreef dan ook in zijn bekende studie „De Post-Acta" 8): „Enkele van de ingediende gravamina zijn voor de komst der Remonstranten in de Generale Synode afgedaan. ') Chr. Sepp, Bibliotheek van Nederlandsche Kerkgesch ie dschrijvers. Opgave van hetgeen Nederlanders over de geschiedenis der christel ij ke kerk geschreven hebben. Leiden, E. J. Brill, 1886, bldz. 313. *) B. Glasius, Geschiedenis der Nationale Synode, in 1618 en 1619 gehouden te Dordrecht. Leiden, P. Engels, 1860—61, dl. II, bldz. 258 tot bldz. 284. *) h. h. Kuyper, De Post-Acta, een historische studie. Amsterdam, Höveker en Worraser, bldz. 415. I 2 Ze zijn weinig in getal, maar behooren tot de meest belangrijke, en het zou de moeite loonen, even nauwkeurig als Heringa dit gedaan heeft in zijn studie over de Nederl. Bijbelvertaling en de twistzaak van Maccovius, ook na te gaan, wat de Synode besloten heeft over de Catechisatie, de opleiding der studenten, den doop der heidenkinderen, enz." Tot die studie heb ik mij gezet. Het onderwerp, dat de aandacht vroeg, kan dus eigenlijk heeten: De Pro-Acta der Nationale Synode te Dordrecht in het jaar 1618. Zijn de Post-Acta interessant gebleken, niet minder belangrijk zijn ongetwijfeld de Pro-Acta der Dordtsche Synode. Vooreerst omdat de buitenlandsche afgevaardigden, die gedurende de nazittingen der Synode naar hunne woonplaatsen waren teruggekeerd, gedurende deze vóórzittingen den glans dezer illustre kerk-vergadering door hunne tegenwoordigheid verhoogden en over de verschillende toen behandelde zaken hun gewaardeerde adviezen hebben gegeven. En ten tweede omdat de gravamina, welke de Praeses in deze zittingen, die aan de komst der Remonstranten voorafgingen, aan de orde heeft gesteld, zeker wel tot de meest belangrijke behoorden, die op de Synode waren ingediend; ze ■ liepen toch over een verbeterde Bijbelvertaling, een juistere methode van Catechetisch onderwijs, een meer doeltreffende voorbereiding van de Studenten in de Theologie voor hun kerkelijk ambt en de beteugeling van de al te groote vrijheid der drukpers, waarbij dan nog incidenteel kwam de vraag, of het doopen van heiden-kinderen opgenomen in de gezinnen der Christenen geoorloofd was, met welk probleem de Zending voor 't eerst officieel hare intrede op onze Nationale Synodes deed. Niet alleen dat de discussies en adviezen over dit vijftal gravamina — die slechts ten deele in de uitgegeven acta Synodi zijn gepubliceerd x) — van veel belang zijn voor de kennis van de kerkelijke toestanden in die dagen, maar de door de Synode genomen beslissingen in deze vraagstukken kunnen ©ok voor onzen trjd dienst doen om de Gereformeerde beginselen te leeren ') Aangezien de adviezen der bnitenlandsche afgevaardigden slechts ten deele en die van de inlandsche afgevaardigden in het geheel niet in de gedrukte acta zijn opgenomen, heb ik ze zoo nauwkeurig mogelijk gecopieerd en als Bijlagen aan dit werk toegevoegd. 3 kennen, waarvan onze vaderen zijn uitgegaan. Het is daarom dat ik in dit proefschrift deze Pro-Acta der Dordtsche Synode tot voorwerp van studie koos, maar ik heb mij daarbij uitsluitend beperkt tot hetgeen in deze voorzittingen over de genoemde gravamina is gehandeld en al wat betrekking had op de twistzaak met de Remonstranten, ook voorzoover deze zaak reeds in de eerste zittingen aan de orde kwam (zooals bijv. bij de citeering der Remonstranten voor de Synode), buiten bespreking gelaten. Wel zal bij de behandeling dezer gravamina blijken, dat de „question brülante", die de gemoederen der Dordtsche vaderen in zoo heftige beweging bracht, telkens om een kier van de deur kwam gluren, maar de gravamina zelf staan toch buiten dezen strijd en de beslissingen door de Synode over deze punten genomen kunnen daarbm te meer op algemeene belangstelling en waardeering aanspraak maken. Ook wie in zake de leergeschillen de houding der Dordtsche Synode betreurt, zal moeten toestemmen, dat haar zorg voor een goede bijbelvertaling en.een betere catechese, om nu alleen deze punten te noemen, haar tot onvergankelijken roem zijn. Al valt de voorgeschiedenis der Dordtsche Synode en wat tot haar saamroeping aanleiding gaf, natuurlijk geheel buiten mijn onderwerp, toch heb ik gemeend een afzonderlijk hoofdstuk te moeten laten voorafgaan, waarin kort over de eerste samenkomst der Synode, haar constitueering en haar wijze van werken een en ander wordt meegedeeld, 't geen dienen kan om de behandeling der genoemde gravamina beter te verstaan. De voorhanden stof deelt zich dus van zelf in de volgende hoofdstukken: I. Saamstelling en werkwijze der Synode. II. De bijbelvertaling. IH. De onderwijzing in den Catechismus. IV. De doop van heiden-kinderen opgenomen in de gezinnen der Christenen. V. De voorbereiding der proponenten. VI. Het licentieus boekdrukken. 4 § 2. Opgave van bronnen en literatuur. x) A. Uitgegeven acta van Synoden. Acta van de nederlandsche synoden der zestiende eeuw, verzameld en uitgegeven door F. L. Rutgers, 's Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1889. Aangehaald: Rutgers, Acta. Kerkelijk handboekje bevattende de bepalingen der Nederlandsche Synoden en andere stukken van beteekenis voor de regeering der kerken. Uitgegeven door P. Biesterveld en Dr. H. H. Kuyper, Kampen, J. H. Bos, 1905. Aangehaald: Biesterveld en Kuyper, Handboekje. De post-acta of Nahandelingen van de Nationale Synode van Dordrecht in 1618 en 1619 gehouden, naar den authentieken tekst in het Latijn en Nederlandsen uitgegeven en met toelichtingen voorzien, voorafgegaan door de geschiedenis van de acta, de auto-grapha en de post-acta dier Synode en gevolgd door de geschiedenis van de revisie der belijdenisschriften en der liturgie, benevens de volledige lijst der gravamina op de Dordtsche Synode ingediend. Een historische studie door Dr. H. H. Kuyper, Bedienaar des Woords te Leeuwarden. Boekhandel voorheen Höveker en Wormser, Amsterdam—Pretoria, 1899. Aangehaald: Kuyper, Post-Acta. Acta der provinciale en particuliere synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572—1620, verzameld en uitgegeven door Dr. J. Reitsma en Dr. S. D. van Veen. Te Groningen bij J. B. Wolters. Acht deelen, 1892—1899. Aangehaald: Reitsma en Van Veen. Acta synodi nationalis, in nomine Domini nostri Jesu Christi, autoritate Illustr. et Praepotentum D.D. Ordinum GeneraHum Foederati Belgii provinciarum, Dordrechti habitae Anno CIDIDCXVHI et CL0I3CXIX. Accedunt plenissima, de quinque articulis, Theologorum judicia. Lugduni Batavorum, Typis Isaaci Elzeviri, Academiae Typographi, Societatis Dordrechtanae sumptibus. CIO I3CXX. Cum privilegio 111. Ord. Generalium. Aangehaald : Acta Synodi. Acta ofte handelinghen des nationalen synodt, enz. Tot Dordrecht, Ghedruckt bij Isaack Jansz. Canin, ende zijne ge- ') Zie vooral: Kuyper, Post-acta, bldz. 1—36. 5 associeerde Druckers inde selvighe Stadt 1621. Aangehaald: Handelinghen Des Nat. Synodi. B. Archiefstukken. Door mij zijn o. a. de volgende stukken geraadpleegd, welke in den catalogus van H. Q. Janssen ') aldus vermeld worden: I. N°. 8. Foliant, behelzende stukken, rakende de overzetting en de revisie en het drukken des Bijbels, de verbetering der drukfouten in den nieuw vertaalden Bijbel ' en in de liturgieën en psalmboeken; stukken, rakende de revisie alsmede van de autographa. 4. Verzoek der boekdrukkers aan de nationale Synode om de overzetting des Bijbels niet toe te staan. I. N°. 17. Boeken, berustende in de kist der autographa, of: Handelingen der nationale Synode te Dordrecht in 1618 en 1619. A. L De ratione catechizationis judicia theologorum. 2. Ad quaestionem Amstelodamensium de Ethnicorum pueris baptizandis responsiones. 3. De proponentibus seu theologiae studiosis formandis sententiae. 4. De typographia judicia. O. Acta authentica synodi nationalis, habitae Dordrechti ais 1618 et 1619. Aangehaald: Acta Authentica. P. Acta contracta, sive historica narratio. Aangehaald: Acta Contracta. Voorts heb ik de volgende onuitgegeven Handschriften gebruikt: Acta synodi nationalis breviter conscripta a Theodoro ( Heyngio 2) Seniorj ad eandem Synodum deputato. Dordracij Anno j 1618 et 1619. Aangehaald: H e y n g i u s. t ') Catalogus van het Oud Synodaal Archief, bewerkt door H. Q. Janssen, Predikant te St. Anna ter Muiden. Met de indices der oude provinciale kerkelijke archieven. Uitgegeven op last van de Algeraeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk. 's Gravenhage bij A. van Hoogstraten en Zoon, 1878. ') Wagenaar's opmerking (Van Strijd en Overwinning, bldz. 290), dat „Heyngius zeer volledige, doch vaak onontcijferbare aanteekeningen zal maken" is blijkbaar een vergissing. Zijn manuscript ziet er juist keurig-leesbaar uit en bedoeld is wellicht bet M. S. van Caspar Sibelius. 6 annotationes ad synodum dordracenam van Caspar Sibelius. *) Aangehaald: Sibelius, Annotationes. BrEYTINGER, HISXORIA SYNODI NATIONALIS DORDRACENAE, een M. S. dat zich te Zürich bevindt, waarin ook: Acta Synodi Deputatorum Helvetiorum*). Aangehaald: Breytinger, Acta Helvetiorum. Uitvoerig rapport der Heeren S. Scotte en J. Campe, Politieke Gecommitteerden wegens Zeeland, nopens het verhandelde op de Nationale Synode te Dordrecht in de jaren 1618 en 161 q.s) Aangehaald: Rapport, Scotte en Campe. Lettre de Monsieur Diodati, aan den Raad te Genève, d.d. 30 Novembre 1618. 4) Sebastian beck und "wolgang mayer an bürgmeister und rat der stadt Basel d.d. 1618 Nouember 20. 8) Wolgang mayer an bürgmeister und rat der stadt Basel d.d. 1618 Nouember 10. 6) Wolgang mayer an bürgmeister und rat der stadt Basel d.d. 1618 Dezember 5. 7) *) Sibelius, Deventers predikant, heeft op de Synode zeer uitvoerige aanteekeningen gemaakt, welke bewaard zijn gebleven en thans in perkamenten band berusten in het Gemeentearchief van Dordrecht, auctionair gekocht door den bekenden Archivaris te Leiden Dr. Mr. J. C. Overvoorde, destijds Archivaris te Dordt. Dit M. S. is zeer moeilijk te ontcijferen, maar biedt telkens uitgebreide gegevens omtrent het op de Synode verhandelde. Zie over Caspar Sibelius vooral: Prof. h. Tijdeman, Caspar Sibelius, in leven Predikant te Deventer; volgens zijne onuitgegeven eigen-levensbeschrijvingin: Godgeleerde Bij dragen, xxxiii»'» deel, n) Sommige buitenlandsche afgevaardigden waren met buitengewone hoogachting op de Synode bejegend. 2) Literae deleg. Hassiacorum, pag. ^0f-A Finitis sermonibus, dextras fraternitatis omnes ac singuli Synodici tam politici quam ecclesiastici sibi invicem porrexerunt, et extremum vale non sine profusione lachrymarum dixerunt. Hales, Letters, pag. 168: Praeses Synodo piissima et Gratulatoria precatione finem imposuit; Tum, primum D. Delegati, dein D. Praeses, dein D. Assessores et scribae, dein singuli Synodici Belgae loca sua relinquentes singulos Theologos Exteros ordine datis dextris et adjunctis votis humanissime salutant; atque sic sessio haec auditoribus frequentissima, adeoque ipsa Synodus Dordrechtana, cum summis gratulationibus, & maxima animorum laetitia ob speratum finem, & moerore ob corporum divulsionem sic dimissa est. ") Zoo was Jozef Hall Bogermans oude academievriend en met J. J. Breytinger had Leeuwardens dienaar des Woords eerst te Franeker en later te Zürich kennis gemaakt (Zie: H. Edema van der Tuuk, JohannesBogerman, Acad. proefschr. Groningen, J. B. Wolters, 1868, bladz. 183 en 184). Breytinger was een leerling van Sibrandus Lubbertus geweest (Zie: H. Edema van der T u u k, t. a. p., bldz. 25). We lezen danookindeActaHelvetiorum (sessio I): D. Kochius et Ego convenimus D. Bogermannum, donatus ab ipso catecheticis D. Sibrandi. Tronchinus van Genève was een leerling van Gomarus geweest (Zie: Glasius, t. a. p., H, bldz. 29). Hommius sloot op de Dordtsche Synode nauwe vriendschap met Dr. Samuel Ward, een Engelsen afgevaardigde, en bleef zelfs met hem in voortdurende briefwisseling (Zie: P. J. Wymenga, Festus Hommius, Acad. proefschrift, D. Donner, Leiden 1899, bldz. 311, 400, 402.). Zoo schreef hij nog in 1634 aan Ward: „Opdat nu de innige vriendschap, op de beroemde Dordtsche Synode tusschen ons gesloten, niet geheel uitslijte, wil ik niet dat deze periode van stilzwijgen van mijn kant langer voortdure" (P. J. Wymenga, t.a.p., bldz. 311). ') Zoo werd aan Diodati een leerstoel te Leiden aangeboden. Hij schrijft (Brief, dato 30 Nov. 1618): L'affection envers nostre public a passé si avant que plusieurs m'ont sondé pour me tirer en 1'Académie de Leiden dont tous les maux sont procédés en ces provinces et laquelle Messieurs les Estats ont entière volonté de reformer et de restaurer. J'en advertls Vos Seigneuries afin que si d'aventure on leur en escrivoit elles me deschargent du souci et peine de respondre et dénier une demande, laquelle je prevois bien me devoir estre faite fort instante, et cependant qui m'est tout a fait impossible. Vooral de Geneefsche gedelegeerden genoten veel aanzien op de Synode. Zoo schrijft Diodati (Brief, dato 30 Nov. 1618): Nous vous dirons donques, que nos personnes ont esté extrêmement bien veües en 1'assemblée et avec les députés d'Angleterre, gens fort graves, pieux et amateurs de nostre public, de mesmes avec ceux du Palatinat, de Hessen, de Brémen, avons fait tous les offices convenables k nos devoirs et a 1'honneur et utilité de nostre chère patrie. Met bizondere reverentie werd ook de Engelsche Bisschop bejegend, hoewel de Gereformeerden van alle episcopaal systeem wars waren. Alleen Gomarus schijnt zich aan den 17 § 2. CONVENTUS PRAEPARATORIUS. Alvorens de Synode op den 13 den November van het jaar 1618 plechtig geopend werd, hielden de inlandsche afgevaardigden met de politieke gedelegeerden den vorigen dag eenconventuspraeparatorius, die des voormiddags aangevangen en des avonds werd voortgezet. De hoogleeraar Polyander fungeerde als scriba en las den volgenden dag na afloop van de eerste zitting der groote Synode de acta dezer voorbereidende vergadering voor en liet ze vaststellen. ') Gehandeld werd over de wijze van openen der Synode, over de rangorde bij het zitten, over het stemmen, enz. Vooral schijnt de zitplaatsen-kwestie een belangrijk punt op het agendum te hebben uitgemaakt; men had daarvan bizondere studie gemaakt. 2) De uitnemendste plaats zou den gedelegeerden, die namens de Hoog-Mogenden kwamen, ten deel vallen. 8) Tegenover hen zouden de buitenlandsche afgevaardigden in deze orde plaats nemen: eerst de Engelschen met den bisschop vooraan, vervolgens de Franschen, dan de mannen uit de Paltz, bisschoppelijken titel weinig gestoord te hebben, daar hij hem eens deze scherpe woorden toevoegde: „Reverendissime D. Praesul, agendum est hic in Synodo non authoritate sed ratione." Hij handhaafde zijn recht en zeide: „Ihat it was free for him to speak in his own place, which no man must think to abridge him of by their authority." Dit was den Engelschen bizonder onaangenaam, maar „furious" Gomarus was er niet de man naar om met pluimstrijkende woorden om te gaan (Zie: Hales, Letters, pag. 112). ') Heyngius, pag. 15: Die Lunae 13 Novembs. Communicatum cum delegatis Ordinum Generalium de modo auspicandj Synodum, de ordine Sessionis, de suffragijs, quae capitatim ferenda. Breytinger, Acta Helvetiorum: primos conventus praeparatorios egere fratres Belgae alterum ante meridiem, vespere alterum. Sibelius, Annotationes: Remanserunt deputati Ecclesiarum belgicarum, quibus praelecta est a Domino Polyandro copia actorum praecedentis diei, quam omnes suo calculo probarunt. a) Hyperius in zijn ,Jaerlycksche Synoden" ging daarmede allerminst accoord, als hij schrijft: „Het is zeer fraai, daar alle geveinsdheid en eergierigheid teruggesteld zijnde, de een den ander voorkomt met eere, als de Apostel zegt. Dikwerf geeft hij, die het laatst gevraagd wordt, de beste adviezen" (D 2). s) Sibelius, Annotationes: Ceperunt sessum in primo et eminentiori loco Deputati politici. Dit was naar Hyperius' gevoelen: „Den van den Prince uitgezondenen verleene men eene plaats naar zijne weerdichheyt" (H y p e r i u s, t. a. p., D 2 verso). Breytinger, Acta Helvetiorum: Ab ingredientium sinistra considerunt primo Deputati politici D. D. Ordinum Generalium numero decem et novem. 2 i8 dan de Brandenburgers, vervolgens de afgevaardigden uit Hessen, voorts die uit Zwitserland en Genève, dan de Bremers, daarna de mannen uit Emden en eindelijk de gedeputeerden uit Nassau en Wetteraven. *) Naast de politieke heeren zouden de professoren een plaats vinden en na hen al de inlandsche afgevaardigden, provinciegewijze naar de orde gevolgd in de StatenGeneraal. a) Aan een afzonderlijk tafeltje zou Heinsius, de secretaris der politieken, plaats nemen. 8) Dat inderdaad de ordo sessionis een belangrijk punt was, kan ten overvloede blijken uit de mededeelingen van Carleton, 4) den ') Sibelius, Annotationes: Primum locum e regione deputatorum politicorum occupavit praesul Anglus cum suis. Secundum palatini, 3 tium Hassi, quartum Helvetii. His successerunt Genevenses, Bremenses, denique Embdani. Wolgang Mayer (Brief, dato 10 Nou. 1618): Also das die Englischen den ersten platz haben: den Andren die ausz Franckreich, welche doch noch nicht erschienen: den dritten die ausz der Pfaltz: den vierten die ausz Hessen: den finften die ausz der Eydtgenoszschaft: den finften (sic!) die von Genff: den sechsten die von Bremen: den sibenten die von Embden: und dise sitzen all auf einer seitten. Breytinger, Acta Helvetiorum: Ab ingredientium dextra primum locum occupant Angli (ab his vacabat locus Gallicanis, qui etiam ad hanc Synodum vocati nondum advenerant nee postmodum advenere). Inde Palatini (k quibus locus iterum relictus est vacuus Brandenburgicis destinatus, qui nee ipsi venerant) Hassi, Helvetij, Genevenses, Bremari, Emdani (Locus Gallicanis et Brandenburgicis et Nassoviis destinatus vacabat). *) Sibelius, Annotationes: In subselliis his vicinis (scU. Deputatis politids) consederunt professores Theologiae Unitarum provinciarum, D. Polyander, Gomarus, Thysius, Walaeus. His sequuntur Geldri, Hollandi Australes et Boreales, Selandi, Trajectini, Frisii, Transisulani, Groningani, Drentini, tandemque Ecclesiarum Gallobelgarum Deputati. Breytinger, Acta Helvetiorum: Ab his (scil. Deputatis politicis) consederunt Professores quatuor, Pastores tringinta septem, cum senioribus decem et novem a particularibus provincialibus Synodis Belgicis deputati. Wolgang Mayer (Brief, dato 10 Nou. 1618): Auf der andren Seitten sitzen die Herren Directores und auf sie folgen die Deputierten aller NiderlSndischen Provintzien einander noch und laufft sich die anzahl der gantzen Versamlung auf die hundert Personen. *) Breytinger, Acta Helvetiorum: Computato cum eis illorum Secretario D. Heynsio, qui niensae uni D. Deputatorum praedictorum scamnis adjacenti solus accubabat. 4) Carleton (Lettres, Mémoires, etc. n, pag. 338): Quelques personnes oposées au Synode ont fait naitre une question sur Ia préséance entre les assistans Anglois et Francois; j'ai prié ceux qui m'en ont parlé, de ne pas mettre une pareille chose en question, entre ceux qui viennent publiquement autorisés par leur Prince (nl. de Engelschen), & ceux qui tout au plus ne viennent que par connivence (nl. de 19 Engelschen gezant en van de Zwitsersche gedelegeerden. *) Ook was de samenstelling van het moderamen voorwerp van discussie. De professoren hadden gaarne aan hun ambtgenoot Walaeus een plaats daarin gegund gezien, maar het gelukte hun niet. Besloten werd, alleen uit de gewone inlandsche afgevaardigden het moderamen saam te stellen en bij de stemming over het moderamen niet alleen aan de buitenlandsche gedeputeerden, maar ook aan de professoren het suffragium decisivum te onthouden. 2) Wat het stemmen in het algemeen betrof, besloot men, 8) dat alle Franschen); il y a une différence a faire entre les Eglises réformées les plus florissantes de 1'Europe, & celle qui est encore sub cruce; sans compter la qualité des personnes qui sont envoyées (de Engelschen zonden immers een bisschop en een deken); par ces considérations ils paroissent trés persuadés que les Anglois doiveht avoir la préséance sur les Frangois. De Fransche gedelegeerden zijn echter niet verschenen. (Zie: Carleton, t. a. p. H, pag. 351): Nous sommes sans espérance d'avoir des assistans deFrance; Langerack 1'Ambassadeur des Etats a Paris aïant écrit ici, que du Moulin (Zie over hem: H. H. Kuyper, Post-acta bldz. 332, tv.) & Rivet, qu'on y attendoit, avoient eu ordre, sous peine de la vie de ne pas sortir du Royaume; ce qui vient, dit-il, de ce qu'on n'a pas donné plus de satisfaction au Roi de France au sujdt d'Aerssens. Zie ook: Carleton, t. a. p. II, pag. 376: Nous avons encore perdu 1'espérance d'avoir des Théologiens Francois, ceux qui étoient déja en chemin, étant retournés chez eux, sur 1'ordre exprès qu'ils en ont trouvé k Genève, de la part du Roi. ') Breytinger, Acta Helvetiorum: Miserunt etiam Ordines praesentes ad Helvetios percontatum an probaturi sint locum in Synodo proximum ab Hassis. Responderunt hi ad nutum: Sie seitend hierher beim Befehl, wollend hierüber auch mit niemand streiten; zumahl so man Ihnen den letsten Platz eingeben würde, sie sich benügen werdend, so sie nur den Niederlandischen Kirch zum Fried behilflich seyn köntend. (Inderdaad een juist antwoord). Permittere se igitur haec arbitrio D. D. Ordinum Delegatorum de quorum prudentia et benevolentia non dubitent. ') Zie Vita Walaei in de Opera Omnia Walaei, pag. 25: Pastores praeviis colloquiis inter se consenserunt, neminem ex ordine Professorum eligere. s) Heyngius, pag. 15: Communicatum cum delegatis Ordinum Generalium de modo auspicandj Synodum, de ordine Sessionis, de Suffragijs, quae capitatim ferenda, si deputatorum Synodorum provincialium non sit TJna sententia, si vero conveniat, collegialiter ab uno aliquo nomine omnium proponenda, et sic numeranda, ac si singulj suam sententiam dixissent. Sibelius, Annotationes: Cum quaestio in Synodo ventilanda proponitur de qua utrinque disputatur, primum re publice proposita, explorata, ét discussa, privatim sive extra locum conventus collegialiter de ea plenias deliberetur, ut omnes collegae quoad fieri potest inter se consentiant, unamque sententiam communi nomine sive scnpto sive vivS voce, sive modo utroque in Synodo proferant. Si vero sunt, qui a suis collegis ad consensum adduci non possint, iis liberum erUySententiam suam in Synodo 20 colleges zooveel mogelijk (na ampele bespreking, buiten de vergadering) gemeenschappelijk hetzij schriftelijk hetzij mondeling één gevoelen ter Synode zouden voorbrengen. Mocht iemand door zijn collega's niet kunnen overtuigd worden, dan zou hij de wijheid hebben met gepaste bescheidenheid en eerbied afzonderlijk zijn meening voor te dragen; de stemming zelve zou dan hoofdelijk geschieden. Nog werd vastgesteld den buitenlandschen gedelegeerden l) en den professoren 2) een beslissende stem toe te kermen. ; qua decet, modestia ac reverentia, examinandam proponere, suffragia vero turn consentientium turn dissidentium capitatim numerabuntur. Voetius, Politica Ecclesiastica, IV, p. 243: cum Synodales ad plerasque, praesertim quae Remonstrantismum concemebant, non capitatim sed collegiatim plerumque, responderint, sive scripto, sive vivfi voce. ') Wat den buitenlanders aangaat gold dit „sufiragium decisivum" alleen „in doctrinalibus". Voetius, Politica Ecclesiastica, IV, pag. 199 verklaart dit uit het extra-ordinaire dezer Synode; & hoe fine etiam ad synodum vocati erant. 2) Dit punt was in de „Articuli de Indictione, Actionibusque Synodi Nationalis" (Acta Synodi, pag. 15) onbeslist gelaten. Wij vonden in een M. S. (in bezit van Dr. H. H. Kuyper) van een onbekenden schrijver, getiteld „Annotaties op het Ontwerp van forme van het houden des Nationalis Synodi" o. a. deze opmerking: „Ad Art. 6. Daer diende wel gedagt te zijn op deseconditiën. Mits datse (nl. de professoren) naer ouder gewoonte niet en sullen hebben definitive maer deliberative Advysen. En datse het oordeel des Synodi mede suUen onderworpen afin" (in margine: „ten waer datse van eenige kerken worden gedeputeert"). Zie ook: Dr. H. Schokking, De leertucht in de Geref. Kerk van Nederland tusschen 1570 en 1620, Acad. proefschr., A'dam, J. Clausen, 1902, bldz. 81—84. Ook Voetius bespreekt dit punt: Pol. E cc les. IV, pag. 196—198. Hij zegt o. a.: De comparitione professorum in synodis Provincialibus, non est dubimn; cum iUosctt. in loco synodi habentur, ubi Academia est: sed haec potestas restringitur ad suffragium deliberativum (pag. 197). En: De suffragio decisivo Professorum in Synodo Dordracena anno 1618. verissimum est quod dicitur; & jam ante anno 1607. in conventu HagaeComitis unanimi consensu hoe statutum erat. Sed exciperent dissentientes, fuisse hanc synodum extraordinariam; nee ab ea consequentiam duci deberead ordinarias nationales; & si de illis concederetur (uti concedendum puto), synodos provinciales non essè nationales (p. 197). Reeds op het Convent te W es el (1568) was bepaald: Prophetis autem et Doctoribus in Consistorio seu Senatu ecclesiasüco, locus erit, quoties de doctrina vel ceremoniis aliqua inciderit controuersia: cum spirituum ac doctrinarum probatio ad eos vel maximé pertineat. (Rutgers, Acta, bldz. 17). De Nat. Synode vanDordrechtvan 1578 bepaalde: Soo de Classe ofte Synode in de plaetse daer de Vniversiteyt is te samen koemt, sullen de Professores der 21 § 3- De opening der Synode. Den i2den November werd allen afgevaardigden kond gedaan, dat op den volgenden dag des morgens te acht ure vóór den aanvang der Synode een predikatie en gebeden zouden gedaan worden, zoowel in 't Fransch als in het Nederlandsch. ') Den Theologie mede by koemen der welcker een wt den name der anderer stemme hebben sal (Rutgers, Acta, bldz. 247). De Universiteit te Leiden was sedert opgericht. We hebben dus hier een uitbreiding van macht: zij mogen nu over alles medespreken, maar ook een beperking van macht: tesamen mogen zij slechts éene stem uitbrengen, zij mogen alleen verschijnen ter classe en part synode, dus niet op den kerkeraad en slechts dan, als de classe of synode ter plaatse waar de universiteit is vergadert (Zie: H. H. Kuyper, De opleiding tot den Dienst des Woordsb ij de Gereformeerden, Ie deel, Acad. proefschr., Martinus Nyhoff, 's Gravenh. 1891, bldz. 492). In 1610 kwam de hoogleeraar Saravia op de Nat. Synode van 's-Gravenhage (1586), uitgenoodigd door de Synode, voornamelijk om de zaak van Hermannus Herberts e. a., waarin hij bizonder was opgetreden (Rutgers, Acta, bldz. 534); hij had slechts adviseerende stem (Rutgers, t. a. p., blz. 538). In Friesland verscheen nooit een hoogleeraar ter Synode, ook niet als zij te Franeker gehouden werd (H. H. Kuyper, Opleiding, enz. bldz. 509 en 510). Evenmin in Utrecht (H. H. Kuyper, Opleiding, enz. bldz. 510)- In 159b, dus vlak na de reductie in 1594, waren op bevel van Graaf Willem Lodewijk en de Heeren Gedep. Staten op de Prov. Synode te Groningen tegenwoordig de beide Franeker hoogleeraren M. Lydius en Sybrandt Lubberti, „um gemelten synodum helpen tho dirigeren" (Reitsma en Van Veen, VDI,bldz. 5). Op de Prov. Synode van 1618 (7—10 Sept) te Groningen gehouden, werd door den Praeses voorgesteld het besluit van anno 78 (zie boven) uit te voeren en werd goed gevonden D. Gomarus ter Synode uit te noodigen. Gomarus excuseerde zich, voornamelijk „wegen eener disputation", waarmede de Synode echter geen genoegen nam, meenende dat zijn advies ter Synode boven „lectionen en anderen occupationibus" ging, waarop Gomarus verscheen. (Reitsma en Van Veen, VU, bldz. 339 en 340). Dat den Professoren op de Generale Synode te Dordt een beslissende stem werd toegekend, was dus wel een unicum. Voetius wil dan ook niet beslissen over de vraag of hun ex natura rei insitum sit jus aliquod ad politiam spiritualem & consequenter ad suffragia decisiva in Synodis Nationalibus (Pol. E cel es., IV, pag. 197). *) Rapport, Scotte en Campe: Ende dewijle middelertyt soo d' nytheemsche als Innelantsche Ecclesiasticque Gecommitteerde aengecommen waeren, Is des daechs te vooren een yegelick cont gedaen dat den XHI»1 November s' morgens ten acht uyren voor d' Introductie vande Synode een predicatie ende gebeten gedaen souden werden (inde fransche kereke tot dienst vande uytheemsche Gecommitteerde) om Godt Almachtich 22 i3den November 1618 togen nu de afgevaardigden des morgens ten 8 ure hetzij naar de „Groote" kerk, waar de pastor loei Ds. Balthazar Lydius in "t Nederlandsch, hetzij naar de Fransche kerk, waar Ds. Jeremias de Pours van Middelburg in 't Fransen een wijdings-samenkomst leidden. x) Na afloop (ongeveer te 10 ure) keerden de buitenlanders naar hunne hospitia terug, vanwaar zij kort daarop door gecommitteerden uit de respectieve Nederlandsche provinciën (uit elke provincie één predikant en één ouderling) naar het gebouw, waar de Synode vergaderen zou, nl. te bidden voor een goet begin, gewenschten voortganck ende gelucksalige wijtcompste des aen te vangen Synodj. J. J. Breytinger (Historia Synodi Nationalis Dordracenae, liber II): Insequuti sunt bini alij V. D. Ministri qui de Synodo inchoanda certiores eos fecere (nl. op ^ Nov. 1618). Wolgang Mayer (Brief, dato 10 Nou. 1618): Weil auch alle Prouinciales Synodi, welcke zur vorbereittung des Nationals haben sollen gehalten werden, noch nicht vollendet gewesen, so haben wir deshalben bisz auf den 3. Nouember wartlen müssen. ') A c t a Synodi, pag 1: Ac primo quidem habitae sunt in publicis templis, frequentissimoque Eccelesiae Dordrechtanae coetu, conciones precesque solemnes; Belgice quidem a Balthasare Lydio, Gallice autem a Ieremia Poursio. Heyngius, pag. 15: Die Martis 13. Novemb.» habita concio idiomate Belgteo e,t GaUico, in templo maximo et Augustinj per D. Lydium, et D. De Pours. Sibelius, Annotationes: Anno 1618 & Novemb. primo praesentes nos stitimus in Synodali congregatione post babi tam concionem a Domino Lydio ex Act. 15. Breytinger, Acta Helvetiorum: Hora octava matutina habebantur conciones duae, in templis duobus altera Belgice, Gallice altera. Wolgang Mayer (Brief, dato 10 Nou. 1618): An welchem tag erst der bestunte National Synodus in der Kirchen zwar mit einer herlichen Predig, u. s. w. glicklich angefangen worden. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 234: In templo magno, quod vocant, hora octava 4 Domino Lydio, pastore Dordracensi, ex Act. 15. de Concilio Hierosolymitano in magna Theologorum et civium frequentia habita fuit concio, et preces fusae ad Deum pro foelici institutae synodi eventu. Copie brief uyt Dordrecht (A 2 verso): Op Dijnsdage smorgens ten acht uren, zijnde den 13. Novembris, heeft men alhier inde groote Duytsche, sulex oock in de Fransche Kercken, extraordinaire ghepredickt, ende soo met danckseggingen, als andere Christelijcke gebeden ende oeffeningen den Almogenden Godt aengheroepen ende ghebeden, dat het hem soude ghelieven genaedichlycken te segenen ende te ghebenedijden den arbeyt znnder Knechten endeDienaeren in de aenstaende Nationale Synode, opdat alsoo de vervaUen mueren ende wallen van Ierusalem wederom mochten opgebouwet werden, ende de Landen in haeren vorigen goeden stant, ruste, ende eemcheyt gebracht werde, tot grootmaeckinghe van zijnen heyligen Naeme ende behoudenisse der selver Landen int gemeen. 23 „de Doelen", geleid werden De Gelderschen vergezelden de Engelsche afgevaardigden; de Zuid-Hollanders de gecommitteerden uit de Paltz; die van Noord-Holland de Hessische gedeputeerden; de Zeeuwen de Zwitsers; de Stichtenaren de mannen uit Genève; de Friezen de Bremers; de afgevaardigden van Overijsel, van Groningen en de Ommelanden en van .Trente en Tvvent" de gedeputeerden van Emden. s) *) Acta Synodi, pag. I: Theologi exteri, a Pastoribus & Senioribus Ecclesiarum Belgicarum ad hanc rem delegatis, ex aedibus suis ad locum conventus solemniter simt deducti. Acta Contracta: Cum post babitas maxima populi frequeptia, b e 1 g i c o et G a 11 i c o sermone, conciones et preces solemnes Theologi exteri per Provinciales quosdam ad publicum consessus locum deducti. Heyngius, pag. 15 : a concione conventum est in locum consessus, atque eo exterj sunt adductj, per deputatos ex Ecclesijs Synodorum Provincialium. Sibelius, Annotationes: Deputati erant die antecedente quidam pastores et seniores harum provinciaruro, quiTheologos exteros ordine deduxerunt in conclave peculiare. Breytinger, Acta Helvetiorum: Ex templis ad hospitium suum quisque revertitur ex constituto, ut inde per certos deputatos singuli deducerentur ad locum conventui destinatum. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 235: Finita concione Theologi exteri, e suis quique diversarijs, ad quae sese è templo receperant, a duobus viris honoratissimis, altero verbo [sic] Divini ministro, altero politico, deducti fuerunt ad locum conventui Synodico destinatum. Copie brief uyt Dordrecht (A 2 verso): De Predicatien (omtrent ten thien uren) gedaen zijnde, hebben de Gecommitteerde Heeren Doctoren, Proffessoren ende Predicanten, van de respective Nederlantsche Provintie elcx naer zijn qualiteyt, te weten uyt elcx een Predicant met een Ouderlingh, haer laeten vinden ten huyse van de Vytlantsche Geleerde, over-gecommen Heeren» Bisschop, Doctoren, Proffessoren ende andere mannen, de selve uytghehaelt, geleyt ende seer eerlijcken gheconvoijeert tot in den Doelen, al waer op een grote schoone ende seer wel gheappropueerde ende bequaeme boven-Camer, oft Saele, de Synodus gehouden wert. a) Breytinger, Acta Helvetiorum: Helvetii simul deducti sunt a Joh. Dibbetio et Lamberto Cantero deputatis ambobus ad hanc Synodum ab Ultrajectensi Ecclesia. Copie brief uyt Dordrecht (A 2 verso): ten welcken fine waeren ghecommitteert, ende hebben oock die Kerckelijcke persoonen van Gelderlant uytgehaelt ende het eerste gheley gedaen aen den E. Eervvaerdigen Heer Bisschop ende de andere Heeren Doctoren van Engelandt, die van Zuydt-Hollandt, de Ghecommitteerden des Pais, van Noort-Hollandt, de Gecommitteerde van Hessen, van Zeelant, die ghecommitteerde van Svvitserlant, van f Sticht van Vtrecht, de Gecommitteerden van Geneven, van Frieslandt, die van Bremen, de Geestelijcke Gecommitteerden van Over-IJssel, Groeningen ende Ommelanden van Trente en Tvvent, hebben desgelijcx die van Emden seer heerlijcken gheleyt, ende zijn alle de selvige in maniere ende ordre verscheenen. 24 Na aankomst in de Doelen kwamen allen eerst in een benedenzaal, zoowel de inlandsche als de uitheemsche theologen, waar ze ontvangen werden door eenige gecommitteerden uit de „Ecclesiasticque" nl. Leidens dienaar Hommius en de pastor loei Lydius. Dan leest Hommius eerst met luider stem de namen der inlan dsche theologen voor, de professoren voorop en vervolgens de afgevaardigden naar de rangorde der Vereenigde Provinciën. Dan volgen de Uitheemsche gedeputeerden, eerst de Engelschen, dan de gedelegeerden uit de Paltz, de Hessen, de Zwitsers, dé mannen van Genève, de Bremers en deEmdenaren. Boven gekomen worden allen door de gecommitteerden uit de Politieken hartelijk en eerbiedig welkom geheeten, nl. door de Heeren Doctor Martinus en Dordrechts burgervader Muys ») en naar de voor hen ') Acta Synodi, pag. I: Quibus finitis (scil. concionibus), Generosi atque Amplissimi Illustrium ac Praepotentum Ordinum Generalium Delegati, S. S. Theologiae Professores, Pastores et Seniores ad Synodum hanc Deputati, ad locum conventui destinatum sese contulerunt. Theologi exteri ibidemque ab Illustr. Ordinum Generalium Delegatis benigne & comiter excepti. y Sibelius, Annotationes: Tum D. Festus Hommius jussit ascendere ad locum destinatum Synodo primo professores Theologicos, deinde Deputatos provinciarum harum Belgicarum, quo majore cum ordine ac reverentia eo et Deputati exterarum Ecclesiarum deduci possent. Ascendimus et invenimus in loco supradictos Deputatos niustrissimorum Ordinum generalium adventum nostrum postulantes. Hisce peractis supradicti delegati pastores introduxerunt Theologos peregrinos. Hos conclave ingressos humaniter et reverenter exceperunt, et ad loca sua deduxerunt Deputati politici duo, D. Doctor Martinus, et praetor Dordracenus Muys. Breytinger, Acta Helvetiorum: Cum pervenirent in aedes publicas, de D u 1 vocatas, in conclavi peculiari primum colligebantur Deputati omnes, cum Belgae tum Exteri. His jam coegregatis, Belgae secundum seriem Provinciarum Unitarum ex scripto, voce alta, pronuntiante Festo Hommio Ecclesiastico Leydensi primum in conclave aliud evocati transeunt. Hos sequuntur Angli, Palatini, Hassi, Helvetij, Genevenses, Bremenses, Embdani. Tandem eodem ordine ducuntur in coenaculum in hunc finem exstructum et ornatum. Wolgang Mayer (Brief, dato 10 Nou. 1618): Durch dieselbigen Herren Directores sind auch die Deputierten aller Landen in dem Synodal Gemach freüntlich empfangen und nach der gebühr locieret worden. Rapport, Scotte en Campe: Naer welcke dancksegginge syn uyt de predicatie naer de plaetse des Synodi gegaen d'Heeren Politicque Gedeputeerde midtsgaders de Innelantsche Professoren ende predicanten aen wekken yder syne plaetse aengewesen is, Ende daer naer d' uytlantsche Heeren door Gedeputeerde uyt de Ecclesiasticque versocht te willen compareren inde vergaderinge vanden Synode, aldaer ter pketse vande Synode gecommen synde, syn by d' heeren politicque ontfangen, bewillecompt ende in haere plaetse met eerbiedinge gestelt 25 bestemde zitplaatsen verwezen, die aller goedkeuring wegdragen. *) De vergaderzaal bood een deftigen aanblik. Op lessenaars, die evenals de zitbanken met doek van groene of licht-groene kleur waren overtrokken, bevonden zich inkt- en zandkokers, papier en pennen, opdat iéder synode-lid naar hartelust het verhandelde zou kunnen opteekenen. Tal van kandelaars en drie grootere licht-kronen waren aangebracht, waarop bij elke avondzitting kaarsen geplaatst werdén. Indien men de deurwachters mag gelooven, verbruikte men voor de verlichting per avond ongeveer 24 pond vet. Er bevonden zich in de vergaderzaal twee groote en ruime galerijen voor de toehoorders; 't was dus een geschikte gelegenheid om tal van menschen te ontvangen. In den haard brandde den geheelen dag een vuur, terwijl aan elk synode-lid Copie brief uyt Dordrecht (A2 verso en A 3): ... ende sijn alle de selvige in maniere ende ordre verscheenen, in een groote Neer-Saele binnen den voorschreven Doelen ende aldaer verghadert zijnde, hebben de eervvaerde ende Gheleerde D. Festus Hommius ende D. Balthasar Lydius aen die E. Heeren Gecommitteerde Staten Generael rapport ghedaen van haerder aller by-een-comste, ende zijn voorts de selve twee Predicanten alleen gecommitteert om soo de nytheemsche als andere inlantsche gecommitteerdens van beneden naer boven op de gedestineerde Camer te geleyden, alwaer 00c de Heeren Gecommitteerden van die H. Mog. Heeren Staten Generael by een vvaeren vergadert die de selve door twee van hare Gedeputeerde, de Heere Martinus de Muys, in gelijcke ordre hebben seer magnifijckelijcken ontfangen, gecongratuleert ende ghevvelcomt, ende een yder zijn gheordineerde sitplaetsen gevvesen. *) Acta Synodi, pag. I: singulique in subselliis hunc in finem praeparatis ac dispositis, suo loco & ordine consederunt (scil. domesrka). Ibidemque ab Illustr. Ordinum Generalium Delegatis benigne & comiter excepti: habitaque eorum, a quibus missi venerant, dignitatis ratione, in suis singuli subsellijs ordine sunt collocati (scil. exteri). Heyngius, pag. \5: et singulis suus locus per D. Consiliarium Martin. Gregorij, delegatorum Praesidem, designatus. Sibelius, Annotationes: zie boven, bldz. 18. Breytinger, Acta Helvetorium: zie boven, bldz. 18. Literae deleg. Hassicornm, pag. 235: Sua quibusque subselha eo, quo in Catalogo descripti sunt, ordine assignata fuerunt. Rapport, Scotte en Campe: yder met groot genoegen ende contentement syne plaetse genomen hebbende. Copiebrief uyt Dordrecht (A 3): ende een yder zijn gheordineerde sit. plaetsen gevvesen die sy (naer dat de Heeren Doctoren, Professoren, Predicanten, ende Ouderlinghen, mitsgaders de Gecommitteerde van de Duytsche ende van de Fransche Kercken der Geünieerde Provintien, yeder naer de qualiteyt van zijne Provincie waeren gheseten) seer danckelijcken met groote reverentie oock hebben ingenomen, daer naer hebben de Heeren Gecommitteerden van de E. M. Heeren Staeten Generael van gehjcken haere plaetsen genomen. 26 een stoof werd aangeboden tot niet geringe verbazing der Zwitsers. *) Als nu allen gezeten zijn, treedt de pastor loei, Ds. Lydius, naar voren. Met heldere stem spreekt hij in het Latijn een korte rede uit, herinnerende aan Achab's woord: .die het harnas aantrekt, beroeme zich niet als die het heeft afgelegd." Dan gaat hij voor in ernstig gebed, waarin hij Gode den droeven staat der Nederlandsche Kerk voorlegt en smeekt om de onmisbare leiding des H. Geestes. Nadat dit gebed gedaan was, richtte Lydius zich tot de Politieke gedeputeerden, in hen de Staten dankend voor de saamroeping dezer Synode, tevens de buitenlandsché^edelegeerden dankzeggend, dat zij, herfst en winter ten spijt, perikelen te water en te land hadden getrotseerd om de Kerk in Nederland te hulp te komen. Dan verzocht hij de Politieke Commissarissen de Synode te openen. *) Nu nam Martinus Gregorii, de praeses der week, namens politieke gecommitteerden het woord voor het uitspreken van een korte oratie, waarin hij wees op den voor kerk en staat zoo periculeuzen toestand, de oorzaak van het saamroepen dezer illustre kerkvergadering. Dan verklaarde hij de Synode geopend. 8) ') J. J Breytinger (Historia Synodi Nat. Dordr:, liber II): Super Blote» (qui nna com scamnis et auditorio ferme toto obdocü erant panno an vmd» dicam coloris an prasini dnbito) disposita erant grapharia, polverariae thecae papyrus et calami, quo quisque deputatorum pro libitu in Synodo transacta exciperè et consignare posset Frequentia quin etiam candelabra, lychnuehi quoque majores pensiles eeraebantur tres, quibus omnibus et singulis imponebantur conventibus vespertinis lychni • absumebanturque (si Janitoribus fides, quam facile habuero, habenda) in vesperas singulas, sevi plu. minus qoatoor et vigenti pondo. Pegmenta praeter locum sub pegmatibus homuubus plurimi, recipiendis idoneum, ampla satis et capacia sunt bina. Caeterum hujus camerae nullo heet singulari resplendentis artificio, adornatio; a fundamentis enim extructa non est; sex mille Belgicis floren» constitisse dicitur. In camera summa cammu. perpetua crepebat flamma. Ad levamen aotem frigoris intensioris fornacula (stufam drcont) coiqoe offerebator, quae a pedibus impositis arcessebat frigus • prunae continentur loteo vascolo qoadratis quatuor asserculis coagulatis, quorum superinductus foramimbus pluribus, unde exit calor, conspicuos est, incluso. Sunt vero prunae hae non carbones sed glebae ardentes quae vaporem capnt laedentem exhalant nullum Wolgang Mayer (Brief, dato 10 Nou. ,6,8): lm dem Theatro aber so nieren gantz lustig und komlich verordnet, u.s.w. ') Acta Synodi, pag. ,__5. De acta geven de gansche rede met gebed. De andere bronnen geven niets nieuws. .evl^'2 S/ U ^ 5 Cn 6' De *** gCVen de Sansche ^. De andere bronnen geven den inhoud dezer oratie, welke zeer geprezen wordt, kortelijk weer. 27 Nadat nog door de politieke Commissarissen hunne credentiën in handen van Ds. Lydius gesteld en openlijk door hem voorgelezen waren *), wordt deze eerste zitting met dankzegging gesloten en keeren de uitheemsche Godgeleerden onder geleide naar hunne hospitia terug. Hoewel men ook 's middags vergaderen zou, werd dien middag voornamelijk wegens afwezigheid van de afgevaardigden uit Noord-Holland geen publieke zitting gehouden en de tweede sessie tot Woensdagmorgen uitgesteld. *) MActaSynodi, pag. 6—8 : Exhibuerunt deinde Generosi ac Nobilissimi Illustrium ac Praepotentum D.D. Ordinum Delegati, fidei ac mandati literas, ab üsdem Illustribus ac Praepotentibus D.D. Ordinibus Generalibus ad hanc Synodum data», quas a Balthasare Lydio, Ecclesiae Dordrechtanae Pastore publice praelegi mandarunt. Eae autem ita se habebant, etc. Appensum erat sigillum Ordinum Belgij magnum, in cera rubraexpressum. Acta Contracta: Ut autem palam constaret, quo animo et fine qua item cum potestate Illustr: Ord: Generales Delegatos suos ad Synodum hanc mississent, diploma eorundem D.D. volentibus et iubentibus D-D. Delegatis, recitatum est. Id sic habebat: etc. Appensum erat sigillum Ordinum Belgij magnum, in cera rubra expressum. Heyngius, pag. 15: Postea excepit sermonem clarissimus dictus Martmus et Literas fidej nomine delegatorum exhibuit Synodo. Sibelius, Annotationes: Post haec obtulerunt Deputati Ordinum generalium üteras missionïs quas credentiales appellare solemus ; hae omnium voto et expectationi piae satisfecerunt. Breytinger, Acta Helvetiorum: Recitantur item literae D.D. Ordinum latinae, quibus suorum deputatorum missioni fidem faciunt, officiumque eorundem definiunt. Wolgang Mayer (Brief, dato 10 Nou. 1618): Darauf ist ein groszes Bergamentenes lustrument mit vilen anhangenden Siglen abgeleszen worden, in welchem die Herren General Staden disen National Synodum von ihnen angestelt au sein und alles, was darinnen in Religions sachen soll geschlossen werden, steifï und fest zuhalten bekennen; und zu desto mehrem ansechen ausz ihrem mittel 18 hochgeerdteund gelerte Personen ' zu Commissarien und Directoren des gantzen wercks verordnen und ernennen. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 235: His peractispubHcepraelegebantur Generalium Dominorum Ordinum literae, quas vocabant, Fiduciariae, quibus Synodum aperuerunt, et suis ad eam deputatis fidem conciliarunt, nee non potestatem Synodo concesserunt liberè in dogmata, quibus Ecclesiae Belgicae hactenus turbatae fuerint, inquirendi eaque ex verbo Dei dijudicandi, adeoque ortas in his provinojs controversias Ecclesiasticas decidendi ac definiendi. Copie brief uyt Dordrecht (A 3 en A 3 verso): daer naer zijn bij den Edelen Heere van Brederode mede Ghecommitteerde wt de Edelen ende Ridderschappen van Hollant ende West-vrislant van wegen die Heeren Staten Generael overghelevert, seeckere haere E. M. brieven van commissien ende authorisatien van de selve Nationale Synodus, onder het groote Seghel in rooden vvasse van hare Hoochmogentheden verschreven dewelcke door ditto Lydio int openbaer voorgelesen zijn. ») S i b e 1 i u s, A n n o t a t i o n e s : His praelectis quaesitum est an actfo differenda sit in diem crastinum idque imprimis propter absentiam borealium Hollandorum.placuit 28 § 4- Verkiezing van het Moderamen. Des Woensdags, den i4den November, werd na passend gebed van Ds. Lydjjis *) op voorstel van den Raadsheer Maftinus 2) het moderamen gekozen. id omnibus ac hora nona sequentis diei indicta conventui. Tum educti sunt Deputati Exteri per certos pastores huius provinciae ad sua hospitia. Breytinger, Acta Helvetiorum: Cum haec essent acta rogatur Synodus, quandoquidem quidam vocati adhuc expectentur, num velint conventum hunc jam dimitti et differri in diem saltem crastinum. Synodo ut hoe fieret, placuit: et crastino conventui designata hora nona, matutino quidem, vespertino autem hora tertia. Atque ita discessura est. Factum fuit initium circa mediam undecimam, finis circa duodecimam. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 235: Praelectis literis, quaesitum fuit, sitne nlterius in hac prima sessione progrediendum, an vero reliqua ad secundam drfferenda? Auditis votis conclusum fuit, propter absentiam nonnullorum politicorum et Theologorum differendam esse actionem in crastinum diem Mercurg. Ejus igitur hora nona antemeridiana secundae sessioni fuit indicta. Copie brief uyt Dordrecht (A 3 verso): ende also de gecommitteerde Predicanten ende Ouderlingen van Noort-Hollandt noch niet ghearriueert en waeren, is naer den middach die vergaderinge opgehouden. Afwezig waren bij de opening: de Noord-Hollanders, één dienaar des Woords uit Arnhem, de Hoogleeraar Lubbertus en Ds. Johannes Lolingius uit Groningen, de laatste door ziekte verhinderd. Van de exteri waren nog absent de gedelegeerden uit Nassau en Wetteraven, die eerst in de 34ste zitting verschenen; de gedelegeerden uit Frankrijk, die door hun Koning verhinderd werden te gaan en de gecommitteerden uit Brandenburg. De Engelsche gedeputeerden werden later aangevuld met een Schot, waardoor aan veler verlangen werd tegemoetgekomen (Carleton, Lettres, Mémoires, etc, n. Pag- 338: Plusieurs de leurs Ecclésiastiques m'ont parlé d'engager sa Majesté a envoyer quelques Ecossois k leur Synode, de peur que ceux de cette Nation ne trouvent mauvais, qu'on n'ait pas pensé k eux, comme ceux de Genève qui se sont fort estomaqués de ce qu'on les a oublié si longtemps). Toen Dr. Balcanqual verscheen was dat been weer in het lid. (Zie: C a r 1 e t o n, ta.p., ii 372: ii fut présenté le Lundi matin aux Etats-Généraux par le Chevalier Carleton qui dit dans sons discours, que sa Majesté aïant apris que plusieurs d'entre eux, Ecclésiastiques et autres, souhaitoient qu'il lui plüt d'envoyer quelques Théologiens d'Ecosse aussi-bien que d'Angleterre, au Synode National, sa Majesté s'étoit prêtée volontiers k leur désir, et en conséquence* avoit choisi une personne de sa cour, professeur en Theologie, Ecossois de naissance qui avoit fait ses premières études k Edimbourg, et les avoit poussées ensuite dans les Universités d'Angleterre). Over het niet-verschijnen der Brandenburgers, zie: Wagenaar, Van Strijd en Overwinning, bldz. 324. *) Sibelius, Annotationes: Hanc sessionem inchoavit D. Lydius precibus, ac Deum oravit ut talessistat Synodi moderatores, quieicumlaude et fructn praeesse possint. Breytinger, ActaHelvetiorum: Habentur preces k Lydio. ') Breytinger, Acta Helvetiorum: Praeponit Consiliarius Geldriae eligendum esse Praesidem, Assessores et Scribas. 20 Een ouderling uit Zeeland, met name Josias Vosbergen, stelde echter vooraf drie vragen: ') I. Of mén bij de verkiezing van den praeses en de overige functionarissen niet ook rekening had te houden met de afwezigen? Alsnog werden immers verschillende afgevaardigden verwacht. 2. Of de praeses kon verkozen worden uit die provinciën, waar deze twisten zijn ontstaan? Of het niet de voorkeur verdiende hem uit de andere provinciën te nemen of wel uit de buitenlandsche theologen ? 3. Of men de assessoren en de scribae zoowel uit de Remon» stranten als uit de Contra-Remonstranten mocht aanwijzen? Martinus antwoordde, dat men ook met de afwezigen moest rekenen. *) Wat de andere vraagpunten betrof, verklaarde hij uit naam van de Staten-GeneraaL dat de verkiezing geheel vrij was en al deze punten aan deze Eerwaarde Synode werden overgelaten, wier roeping het was hier alzoo te handelen als het meest kon dienen tot herstel van de rust der kerken. B) Nu werden de namen der afwezigen voorgelezen. 4) Wel werd ') Sibelius, Annotationes: Senior Zelandus Vosbergen movit quaestionem duplicem: 1. an Praeses possit eligi ex provinciis, in quibus ortae sunt controversiae hae; 2. an assessores et scribae ex utrisque tam Remonstrantibus quam Contra-remonstrantibus eligere conveniat. Breytinger, Acta Helvetiorum: Addit quidam admonitionem hanc cogitandum esse fratribus et toti Synodo I. In electione Praesidis et reliquorum, annon etiam ratio sit habenda absentium: adhuc enim nonnulli Provincialium expectabantur. 2. An praestet Praesidem eligi ex Provincijs ijs, in quibus controversiae hactenus extiterint nullae, vel ex Theologis exteris? 3. An ex solis Contra-Remonstrantibus vel ex Remonstrantibus etiam Praeses eligendus sit? Epistolica Narratio, pag. 513: Ante meridiem praemissis precibus proposuit Vosbergius, an non satius esset eligi praesidem ex istis Provinciis, in quibus non fuissent agitatae hae controversiae, et ut inter assessores et scribas aliquis Remonstrans eligeretur. 9) Sibelius, Annotationes: Tum monuit D. D. Martinus in electione tam absentium quam praesentium deputatorum habendam esse rationem. s) Sibelius, Annotationes: Respondet Doctor Martinus nomine Ordinum Illustrissimorum, electionem ex deputatis undequaquam liberam esse. Breytinger, Acta Helvetiorum: Respondet Consiliarius nomine D. Ordinum Generalium ista omnia per D. D. Ordines libera relinqut venerandae synodo cujus sit ea hic agere quae videantur ipsi maxime ad pacem Ecclesijs restituendam idonea. *) Epistolica Narratio, pag. 513: Recitata sunt nomina absentium. Sibelius, Annotationes: Aberant autem tum Hollandi boreales, D. Doctor Stephani, minister Arnhemiensis et Joannes Lolongius ex provincia Groningana. Breytinger, Acta Helvetiorum: Notantur absentium nomina et eduntur. 30 gevraagd, of er niet nog meer gedeputeerden afwezig waren, maar men zette eenvoudig den aangevangen arbeid voort. *) Een stembureau werd gevormd uit de Heeren Martinus en Scotte (praeses en a.s. praeses van de week) en vier ouderlingen Latius en Muys van Holy uit Z-Holland, Vosbergen uit Zeeland en Verheyden uit Gelderland, terwijl de secretaris van de Politieke Commissarissen met name Heinsius de behulpzame hand bood. 2) Nu werd een lijst met de namen der verschillende predikanten aangelegd, opdat ieder kon weten wie voor de verkiezing in aanmerking kwamen, terwijl men om een zuivere presentielijst te verkrijgen vooraf de credentiebrieven indiende. 8) Er werd schriftelijk gestemd, niet college-gewijs, maar hoofdelijk. *) De professoren mochten niet mede stem- ') Breytinger, Acta Helvetiorum: Habetur etiam quaestio num absint patres? ') Acta Synodi, pag. 10: Ex Generosis & Amplissimis D. D. Delegatis, rogati sunt Clarissimi atque Amplissimi Viri Martinus Gregorij, & Simon Schotte, ut cum designatis quatuor Senioribus, Arnoldo Musio ab Holy, Iacobo Verheyden, Iosia Vosbergio, & Johanne Latio, suffragia coiligerent. Heyngius, pag. 15: Suffragia collecta sunt per quatuor Seniores, et D. Martinum delegatorum Praesidem, eorumque Secretarium D. Danielem Heynsium. Sibelius, Annotationes: Post quatuor designati sunt seniores: ex Hollandia Latius et Musius ab Holy, ex Zelandia Vosbergen, ex Geldria Verheyden. Tum suffragia collecta sunt a supradictis senioribus, quibus se adjunxit D. Martinus. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 236: Huic electionis actui praefuerunt et vota singulorum notarunt quidam e deputatis Illustrium Diminorum Ordinum, una cum quibusdam senioribus Ecclesiarum. Copie briefuyt Dordrecht (A 3 verso): daer naer op vvoonsdach den 14 ditto heeft de vergemelte Heere Doctor Martinus Gregorij met assistentie vande Heerc Arent Muys van Holy Balieu van Suyt-Hollant Ouderlinck tot Dordrecht, ende den erntfesten seer gheleerden Sr. Ioannes de Laet, Ouderlinc tot Leyden mitsgaders Mr. Iosias Vosbergius Rekenmeester wt Zeelant ende Ouderlinck tot Nimvveghen (specialicken daer toe ghecommitteert synde) voorts ghepresedeert tot het verkiesen van eenen President, tvvee adsessoren, ende twee scribas. ) Sibelius, Annotationes: qui nomina singulorum ministrorum deputatorum in Catalogum referrent, ut cuivis notum fieret, quae personae eligibiles sint. Atque in hunc finem exhibuimus literas testimoniales, in quibus cuivis de nomine deputatorum constare poterat. *) Heyngius, pag. 15: Haec electio facta per tacita suffragia. Rapport, Scotte en Campe: Is by d'Innelantsche Ecclesiasticque geprocedeert (door heymelicke toestemminge ende aenteyckinge) tot verkiesinge van eenen Praeses twee assessores ende twee scribas. Copie, brief uyt Dordrecht (A 3 verso): welcke electie met meerderheyt 31 men. *) De briefjes werden door het stembureau opgehaald,8) terwijl men bij de Geldersche afgevaardigden begon 8). Tot praeses werd gekozen Ds. Bogerman, dienaar des Woords te Leeuwarden. *) van stemmen hooft voor hooft is gheschiet, ende alle de selve stemmen zijn bij de voorghemelte vier persoonen, schriftelicken opghenomen. Sibelius, Annotationes: Prodebant autem singuli deputati capitatim. ') Acta Authentica: Ex his placuit eligendos esse qui praeessent actionibus huius Synodi dirigendis & consignandis, Praesidem unum, binos Assessores, binos Scribas, suffragijs tantum pastorum et seniorum Belgicorum. Sibelius, Annotationes: Professorum nam Theologiae vota hic non sunt requisita. Zie boven, bldz. 19. .Daar de Exteri niet medestemden, heeft men waarschijnlijk ook de professoren uitgeschakeld. *) Acta Synodi, pag. 10. Zie boven bldz. 30. Heyngius, pag. 15: Suffragia collecta sunt per quatuor seniores, etc. Sibelius, Annotationes: Tum suffragia collecta sunt a supradictis senioribus, quibus se adjunzit D. Martinus. Copie briefuyt Dordrecht (A 3 verso): Zie boven bldz. 30 noot 2. *) Sibelius, Annotationes: Initiumque faciebat (nempe Martinus) a Geldris. Overeenkomstig het gebruik in de Staten-Generaal. *) Acta Synodi, pag. 10: Quorum potiore numero Praeses Synodi electus est Iohannes Bogermannus. Copie briefuyt Dordrecht (A 3 verso): ende is dien volgende vercoren ende ghedenomineert tot President van de Nationalen Synode, den Hooch-vvijsen Godtvruchtighen ende seer geleerden D. Ioannes Bogermanus, Predicant tot Leeuvvaerden. Zie over deze keuze o.a.: H. Edema van der Tuuk, Johannes Bogerman, J. B. Wolters, Groningen, 1868, de bldzn 180—243; Glasius, Gesch. der Nat. Synode, I, bldz. 130; II, bldz. 33—36; J. Reitsma, Gesch. van de Hervorming en de Hervormde Kerk der Nederlanden, J. B. Wolters, Gron. 1893, bldz. 228 en de daar aangehaalde literatuur; Alexander Schweizer, Die protestantische Centraldogmen, H, S. 116 und 142; Wagenaar, Van Strijd en Overwinning, bldz. 325, v.v. In Friesland genoot Bogerman groot aanzien en was hij meermalen scriba en praeses der particuliere Synoden (Reitsma en Van Veen, VI, bldz. 130, 145, 187, 225). Hij was de gunsteling van Graaf Willem Lodewijk en door dezen van Prins Maurits, waaraan hij ongetwijfeld zijne verkiezing te danken had. Zeer verschillend is hij beoordeeld; vrienden bewierookten hem, vijanden vielen hem zoo scherp mogelijk aan. Het schijnt, dat Bogerman een weinig bevreesd was, dat de Remonstranten op zijne verkiezing aanmerking zouden maken, omdat hij gekozen was zonder medewerking van de uitheemschen. Hales schrijft: (Letters, pag. 19, 20): Mr. Praeses came this day to my Lord Bishop, and under Benedicite told him, that it was thought the Remonstrants would become Suiters to the Secular Deputies, for some greater respect in the Synod, than it is likely otherwise they should have: and that for this they would use the English as mediators. Theo, that they would call in question the right of his presidentship, as being made only by the Provincials without any respect 32 Tot assessoren werden verkozen Ds. R o 1 a n d u s van Amsterdam en Ds. Faukelius van Middelburg. *) Tot scribae koos men Ds. Damman van Zutphen en Ds. Hommius van Leyden. ■) De praeses was uit een provincie, waar de fel-gevoerde religietwist niet had gewoed en de andere functionarissen uit de vier voornaamste provinciën nl. Noord- en Zuid-Holland, Gelderland en had unto the Forreigners. To this my Lord Bishop replyed, that for the first, since they were Members of the Synod, they would not do any thing clancularly without the consent and Privity of the whole Company. To the second he answered, that hitherto they had acknowledged him for their Praeses, & so they would continue to do notwithstanding any objection might be fancyed, so that of them he might secure himself. ) Acta Synodi, pag. 10: Assessores, Jacobus Rolandus, Amstelodamensis, & Hermannus Faukelius, Middelburgensis Ecclesiae Pastores. Zie verder: Acta Contracta, etc. Over Rolandus zie men: Glasius, Gesch. der Nat. Synode, II, bldz. 36 en 37; Wagenaar, Van Strijd en Overwinning, bldz. 288. Hij stond bekend als een werkzaam en ongemeen bekwaam man. Over Faukelius zie men: Glasius, Gesch. der Nat. Synode, H, bldz. 38; Wagenaar, Van Strijd en Overwinning, bldz. 290 en 291; J. Borsius, H. Faukelius in Ned. Archief voor Kerk. Geschiedenis, IV, bldz. 183 en v.v. Ook hij stond in hoog aanzien. Borsius oppert de gedachte, dat Faukeel tot assessor werd gekozen eensdeels om zijne ervaring en bekende bekwaamheid in het besturen van kerkelijke zaken, anderdeels en wel voornamelijk, om zijn medeafgevaardigde uit Zeeland, Mr. Josias van Vosberghen, genoegen te doen terwille van zijn gematigd voorstel (Zie boven, bldz. 29). Dan zou Vosbergen te eerder zwijgen, als de Synode hierop niet inging, als Faukeel een der gewichtigste betrekkingen werd opgedragen. (J. Borsius, H. Faukelius in Ned. Archief voor Kerk. Gesch. IV, bldz. 257 v.). Deze opmerking is wel ietwat gezocht en ook in strijd met het gebeurde, daar men reeds in den conventus praeparatorius (zie boven bldz. 19) was overeengekomen wat betreft de keuze der te benoemen personen (Zie ook H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 102). ) Acta Synodi, pag. 10: Scribae autem seu Actuarij, Sebastianus Dammannus Zutphaniensis, & Festus Hommius Leydensis Ecclesiae Pastores. Zie verder: Acta Contracta, etc. Over Damman zie men: Glasius, Gesch. der Nat Synode, n, bldz. 40; Wagenaar, Van Strijd en Overwinning, bldz. 283 en 284. Ook hij had een leven rijk aan kerkelijke ervaring achter zich. De Remonstranten waren bizonder tegen hem ingenomen, wijl zij hem als renegaat beschouwden (B. D w i n g 1 o, N u 11 i t e y t e n, enz., I, bldz. 56 61). Over Hommius zie men: Glasius, Gesch. der Nat. Synode, H, bldz. 39 en 40; Wagenaar, Van Strijd en Overwinning, bldz. 286; en vooral: P. J. W ij meng a, Festus Hommius, acad. proefschr., Donner, Leiden 33 Zeeland. Allen behoorden ze echter tot de Contra-Remonstranten. ') De gekozenen, voor zoover ze aanwezig waren, lieten zich de benoeming welgevallen en namen op uitnoodiging van Martinus, zij het schoorvoetend en met vele „excusen", achter de groene tafel plaats. 2) Bogerman sprak nu ex tempore een korte oratie uit, waarin hij wees op de zwakheid zijns lichaams (hij leed zeer aan graveel) en den ernst der taak, maar zijn vertrouwen was op de macht en de genade zijns Gods. Ook beval hij zich in de voorbede en de welwillendheid der Synode aan. 8) In de zitting van 15 November verscheen Ds. Rolandus ter Synode, waarop de Praeses hem uitnoodigde zijne plaats als assessor in te nemen. Na begroeting en excuses over zijn laat komen, verzocht hij vriendelijk van den hem opgelegden last bevrijd te worden, maar voor het aandringen van den Praeses bezweek hij. 4) 1899, bldz. 279—322; H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 48, noot 3. Een buitengewoon man, uitmuntend door geleerdheid, voorbeeldig in ijver, was hij een der sierlijkste leden der Dordtsche Synode. Ook over hem goten de Remonstranten de fiolen van hun toorn uit (B. Dwinglo, Nulliteyten, I, bldz. 55—5°)- ') Epistolica Narratio, pag. 513: Creduntur hi omnes esse capitales hostes Remonstrantium. Multis haec auspicia displicuerunt. In het stembureau hadden ook ouderlingen uit de voornaamste provinciën zitting: twee uit Z.-Holland (de Noord-Hollanders absenteerden), één uit Gelderland en één uit Zeeland. ") Sibelius, Annotationes: Hisce ita peractis, Doctor Martinus jussit electos Moderatores suum capere locum ad peculiarem mensam in medio congregationis collocatam. Breytinger, Acta Helvetiorum: lussu consiliarij supradicti novus Praeses et Electi reliqui occupant suum quisque locum, ad mensam in summo conclavi ipsis destinatam. Rapport, Scotte en Campe: Yder met becommeringe ende excusen alsulck eenen last aenveerdende. *) Sibelius, Annotationes: D. Praeses Bogermannus oratione brevi ex tempore habita se modeste excusabat propter corporis animique sui infirmitatem ac oneris impositi gravitatem, fretus tarnen Dei potentia et gratia, in electione sua acquiescit. Breytinger, Acta Helvetiorum: Et in electione ista Praeses post commemoratas tergiversandi caussas acquiescit, seque Synodi precibus atque Benevolentiae commendat. Rapport, Scotte en Campe: met vertrouwen nochtans dat Godt almachtich haer in haere swackheyt soude stereken ende te gemoete commen. Zie over zijne zwakke gezondheid: H. Edema van der Tnuk, t.a.p., bldz. 186. *) Heyngius, pag. 15: Comparuerunt deputatj Ecclesiarum Hollandiae Borealis, et exhibuere literas Fidej, quae placuerunt Synodo. 3 34 Zoo was het moderamen compleet, waaraan nog als particulier secretaris van Bogerman werd toegevoegd Guilielmus Amesius, een man van groote geleerdheid. ') Dit moderamen beschikte over een breede invloeds-sfeer en deèd zich zóó gelden, dat de Remonstranten zelfs van een vóór-Synode spraken. *) § 5. De constitueering der Synode. Reeds in de eerste zitting hadden de Politieke Commissarissen hunne credentiën laten voorlezen. 8) In de tweede zitting volgde nu de indiening der geloofsbrieven van de inlandsche afgevaardigden en professoren. 4) Eerst werden de credentiën der Profes- Sibelius, Annotationes: Post preces factas Hollandi Boreales exhibuerunt suas credentias, quae omnibus placuere. Dominus Praeses monüit D. Rolandum, ut suum caperet assessoris locum, qui voto pio gratulatus est Synodo ac tardum illorum adventum excusavit, atque liberari ab onere sibi imposito postulavit. Sed admonitus a Praeside in locum suum concessit. Breytinger, Acta Helvetiorum: Hollandi Boreales exbibent literas suas Credentiales, quae probatae fuere. *) Amesius' biograaf, Dr. H. Visscher in zijn Guilielmus Amesius, Acad.. proefschrift, 1894 (bldz. 48 en 49) bevroedt, dat hij de rechterhand van den Praeses en dus niet een der onbelangrijkste figuren'in het Synode-bedrijf is geweest. Hoewel de Engelscbe prelaten hun invloed tegen hem hadden aangewend, kreeg hij niettemin van de Staten-Generaal deze aanstelling, welke hem weliswaar achter de schermen hield, maar toch van groote beteekenis deed zijn. Zie ook: Dr. H. Visscher en Dr. L. A. Langeraad, Het Protest. Vaderland, Kemink en Zoon, Utrecht 1903, in voce Amesius (bldz. 140—147) en de daar aangehaalde literatuur. Hales (Letters, pag. 72) schrijft dan ook: I suppose Mr. Amyes can better inform your Honour of this last nights business. He hath been much with the Praeses, and I imagine understands most of his intent. s) Bij het moderamen berustte heel de leiding der Synode; met hen hebben de politieke commissarissen telkens geraadpleegd. Zie over het houden van een soort vóór-synode Voetius (Politica Ecclesiastica, IV, pag. 211) en H. H. Kuyper (Post-acta, bladz. 105, noot 4). a) Zie boven, bldz. 26 v. *) Acta Synodi, pag. 8: Hac Sessione (secunda), suas quoque Synodorum Belgicarum Delegati, Fidei, ut vocant, litaras exhibuerunt! cum quibus ad hanc Synodum Nationalem erant ablegati. Eadem Sessione Reverendi & Clarissimi S. Theologiae in Academiis & Illustribus Scholis Foederati Belgij Professores, literas Illustrium Ordinum suarum Provinciarum & quibus missi erant, publice exhibuerunt (Acta Synodi, pag. 10). Acta Contracta: Deinde exhibitae sunt Praesidi et publico recitatae literae fidei, quas provinciales a delegantibus suis attulerant ad Synodum, quibus lectis, examinatis et tandem probatis ad rem praesentem mox itum est. 35 soren gelezen en goedgekeurd. x) Dan werd lecture gedaan van de geloofsbrieven der andere inlandsche theologen. Na examinatie bleek, dat tegen de credentiën der Utrechtsche Remonstranten gegronde gravamina konden worden ingebracht en wel tegen de volgende drie punten in hun geloofsbrieven vermeld: 2) u Zij mochten over niets anders handelen dan over de bekende V artikelen ; 2. Zij moesten, werden andere zaken voorgesteld, eerst met hunne zenders ruggespraak houden; 3. Zij mochten alleen delibereeren en het gevoelen der Remonstranten verdedigen of tot accommodatie brengen, maar beslissen of besluiten nemen mochten ze niet. De Remonstrantsche afgevaardigden van Utrecht ver- Sibelius, Annotationes: Primo omnium literas fiduciales deputatorum singulorum pastulavit (Praeses Bogermannus). Breytinger, Acta Helvetiorum: Praeses (Bogermannus) deinde literas Prov. Belgicarum Credentiales expostulat quae exhibentur et leguntur. Wolgang Mayer, (Brief, dato 10 Nou. 1618): Nochmittag, in der dritten Session haben aller Nationen und Prouintzien Deputierte ihre Credentzschreiben einlegen, ableszen und darüber urtheilen lassen müssen. . Literae deleg. Hassiacorum, pag. 237: Iussi sunt Doctores Academiarum et pastores et seniores Ecclesiarum Belgicarum suas Credentiales Synodo tradere. Rapport, Scotte en Campe: Sijn voorders gelesen ën geexamineert yders respective Credentiebrieff, welcke naer lecture geapprobeert sijnde, enz. Copie brief uyt Dordrecht (A 3 verso): Also respective dese electie geschiet zijnde, zijn de credentie Brieven van alle de Heeren Doctoren, Professoren, Predicanten ende Ouderlingen Gecommitteerde van de vereenichde Nederlantsche Provinciën overghelevert, by den Praeses ende Assesseuren opentlijcken gelesen. ') Acta Synodi, pag. 10: Quae (scil. literae Professorum) praelectae probataeque sunt. Sibelius, Annotationes: Lectae primo sunt credentiales professorumTheologiae harum provinciarum, Polyandri, Gomari, Thisii, Walaei, ipsis ab ordinibus provinciarum, in quibus professionem Theologicam exercent datae, in quibus nihil desideravit Synodus. Breytinger, Acta Helvetiorum: nunc quidem Professorum tantummissorum a Leidensi, Groningana, Hardervicana, Middelburgensi Academijs et Scholis Illustribus. Interrogantur fratres an aliquid in ijs desiderent. Desideratum nihil. ') Acta Synodi, pag. 11: Hac Sessione (tertia) k Pastoribus Ecclesiarum Belgicarum ac Senioribus traditae, publice praelectae atque examinatae sunt fidei singulorum literae: quae & placuerunt. Fuerunt in literis fidei, quas Remonstrantium ex provincia Vltrajectina Deputati exhibuerant, haec tria animadversa: etc. Heyngius, pag. 15: quae omnibus probatae sunt fratribus, praeterquam quod in Ultraiectinorum Remonstrantium Credentia reprehensum, primo, quod teneantur regressum petere, Secundo, quod tantum mittantur ad tractandam doctrinam de Praedestinatione cum appendicibus, tertio: quod tantum ipsis liberum sit disputare, et non decidere aut concludere. 36 zochten daarop schriftelijke copie der grieven, teruggave van hunne credentiën (geen afschrift, maar het autographon) en tijd Sibelius, Annotationes: Post habitas a domino Praeside preces, lectae sunt literae fidei singulorum deputatorum, ipsis a Synodis provincialibus concessae, idque eö ordine, quo numerari solent provinciae. Habuerunt autem Geldrienses, Zuyd Hollandi, Transisulani, Drentini et Gallo-belgicarum Ecclesiarum mini»tri solummodo credentias a Synodis suis. Trajectini vero utrique et Remonstrantes et Contraremonstranten, ita ministri Frisii et Groningani praeter hasce approbationem et confirmationem Ordinum suarum provinciarum. His lectis quaesitum est an quid desideretur in credentiis hisce, ac in Trajectinorum Remonstrantium fiducialibus quidem quaedam observata erant, quare haec sequentia quatuor ipsis proposita ac.ad illorum postulatum copia eorum in scripto data a Synodo cum mandato hoe ut sequente die respondeant ad singula plane et apertè quod se facturos polliciti sunt. I. Ut si quid determinetur, ipsis concedatur, per recessum cum fratribus suis Remonstrantibus a quibus missi sunt, agere et communicare; 2. quod instructionis eandem faciant mentionem, quam sequi nee ab ea recedere veile videntur; 3. quod potestas illis detur tantum deliberandi, audiendi, proponendi, accommodandi, non vero definiendi et judicandi. 4. quaeritur, quod si opus fieret recessu ad fratres, annon judicium de tempore & causis recessus submittant Synodo, neque sine ejus concensu recedere velint? Breytinger, Acta Helvetiorum: Leguntur Credentiales Pastorum et Seniorum Provincialium ex quibus unae solae fuere Latinae Frisiacarum nempe Ecclesiarum ut et Credentiales Belgicae delegatorum ab Ordinibus Frisiae. Ex Provincia Ultrajectina aderant praeter orthodoxos etiam tres Remonstrantes, utrique literas credentiales a suis exhibuerunt. Utrique enim suas Synodos Provinciales habuerunt peculiares. Rogat Praeses ut quae quisque in Credentijs vel desiderarit vel observarit in medium proferat. In omnium literis acquiescunt omnes. In Remonstrantium Ultrajectinorum tarnen observata sunt tria. f. Datam Deputatis istis potestatem proponendi, audiendi, defendendi, accommodandi, non tarnen etiam definiendi aut subscribendi. 2. de quinque tantum articulis vulgo notis: cum de alijs quoque sit agendum momenti etiam majoris. 3. Reservari ipsis facultatem a Synodo, quoties velint, recedendi et omnia cum suis, & quibus missi sunt, communicandi. Jubentur Remonstrantes illi, petito et concesso cogitandi spacio, sententiam suam exhibere scriptam. Wolgang Mayer (Brief, dato 10 Nou. 1618): In diser Session hatt sich ein grosz gezanck erhebt wegen eines Credentzschreibens, so die Kirchen von Utrecht, die der Arminianischen Parthey zugethan, ihren Deputierten gegeben: dan ihnen ward darinnen verbotten, sich dem Synodo zuunderwerffen und alles was derselbige beschliessen wurde, anzunehmen, sunder alles wider hindersich zubringen: desgleichen ward ihnen darinnen allein von den finf bekanten haubtpuncten zuhandlen erlaubt, aber nicht von andren streittigkeitten, durch welche die niderlendische Kirchen fast in allen Articklen beunrühwiget wirt. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 237: Iussi sunt Doctores Academiarum et pastores et seniores Ecclesiarum Belgicarum suas Credentiales Synodo tradere. Quod ubi factum, omnes illae literae credentiales ordine praelectae fuerunt; et post a Domino praeside interrogati singuli Ecclesiarum Belgicarum Doctores et pastores, num quid in istis literis desiderent. Quae in quorundam literis k nonnullis notabantur dubia, ita 37 voor beraad, hetwelk hun werd toegestaan, uitgezonderd het verzoek om het autographon terug te hebben !). Den volgenden dag dienden zij nu schriftelijk hun antwoord in, waarmede de Synode aanstonds genoegen nam. Zij schreven thans, dat hun door hun lastgevers volmacht was verleend om niet alleen over de V artikelen, maar ook over andere punten, leer en kerkregeering betreffende, te handelen; dat voorts naar hun gedachte in het woordje „oordeelen", voorkomende in hunne credentiën, ook de beteekenis van „beslissen" en „besluiten" lag opgesloten en dat zij zonder nadere toestemming van deze Synode met hunne afzenders geen ruggespraak zouden houden; mochten zij ruggespraak noodig oordeelen, dan zouden zij zulks aan de Synode verzoeken en zich daarbij gaarne aan hare meening onderwerpen. 2) Van hunne zijde maakten de Remonstrantsche declarabantur a Delegatis, ut Synodus Nationalis in declaratione ipsotum acquiesceret. Rapport, Scotte en Campe: Doch is swarichey t gevallen op de Commissie vSn Gecommitteerde van Utrecht, bestaende in drie Remonstranten ën drie Contraremon. stranten, alsoo der Remonstranten Commissie meldende was sekere particuliere Instructien van reces te nemen gravamina te proponeren communicatie te houden door schryven sonder te hebben macht van resolveren. Copie brief uyt Dordrecht (A 3 verso): 'Tis sulcx dat in de credentie ende procuratie brieven van drie Ghecommitteerde Remonstrants-ghesinde van 't Sticht van Wtrecht, eenighe notabele svvaricheden waren bevonden ende gheobserveert, oversulcx sy restitutie van de selve versochten, om die nader te oversien, waer over verscheyden advysen ende omvraghen zijn gedaen ende ghenomen, in voeghen dat sulck een onredelijck versoeck haer afgeslaghen ende gheconcludeert is, dat sy des anderen daechs s' morgens, haer selven daer over naerder souden verklaren. ') Acta Synodi, pag 11: Has vero observationes Vltrajectini Remonstrantes, scripto comprehensas, una cum literis fidei exhibitis sibi tradi, tempusque de responso deliberandi sibi dari in diem proximum petierunt. Quod concessum ipsis fuit. Sibelius, Annotationes: Hisce auditis Xrajectenses petierunt-autographon credentiarum suarum ut ülo inspecto melius responsionem ad interrogata formare possent sed hoe recusatum, quia haec Synodo oblatae erant. Copiae autem illarum ipsis concessae. Breytinger, Acta Helvetiorum: Iubentur Remonstrantes Uli, petito et concesso cogitandi spacio, sententiam suam exhibere scriptam. Recipiunt illi et petunt sibi reddi literas Credentiales. Impetrant literarum non autographum sed apographum. Wolgang Mayer (Brief, dato 10 Nou. 1618): Nach langem gezanck aber sind entlich den dreyen Arminianischen Deputierten auf ihr begehren hin erstgedachte puncten dieselbige ferners zuerklaren schrifftlich ubergeben worden. ') Acta Synodi, pag. 14: Vltrajectini Remonstrantes ad observata in literis fidei ex scripto responderunt: 1. Datam ipsis esse a Delegantibus potestatem, non tantum de quinque Articulis Hagiensibus, sed de alijs etiam gravaminibus, tam doctrinam, quam ordinem Ecclesiae spectantibus agendi: nee obscure potestatem definiendi ipsis 38 afgevaardigden omgekeerd aanmerking op den geloofsbrief van de gedeputeerden uit Overijsel, wijl daarin hun was gelast niet alleen naar den Woorde Gods, maar ook naar de analogia tribui in literis fidei, roce, judicandi, in illis expressa, quam non vereantur ipsi per verbum definiendi, vel decidendi interpretari. 2. Se quoque sine Synodi permissione non esse ad' suos recessuros. Si tarnen forte sibi necessario recedendum judicarent, id ipsum a Synodo postulaturos, judicioque Synodi, hae in re morem libenter gesturos. Cui declarationi cum affirmassent literas mandati esse conformes, Synodus aequievit. Heyngius, pag. 15: Remonstrantes Ultrajectini declararunt scripto sententiam ac difficultates Sessione 4 propositas, et satisfecerunt Synodo hac explicatione. Primo: Se non regressuros absque Venia Synodj. Secundo: sibi etiam licere agere de reliquis controversijs praeter quinque illos famosos articulos. tertio: Sibj etiam factam postestatem decidendj idque non obscure indicarj verbo iudicandj in literis fidej expresso. Sibelius, Annotationes: pöst Trajectini Remonstrantes obtulerunt scriptam responsionem ad articulos quatuor. ad 1. respondebant se habere potestatem de omnibus legitime propositis agendi. ad 2. ut ad primum; ad 3. et judicandi et definiendi; ad 4. illam eorum esse sententiam, quam fratres moderatores Synodi expresserint. Omnes vero fratres Synodi acquieverunt in ipsorum resolutione el explicatione, petentes ut actis haec inserentur. Breytinger, Acta Helvetiorum: Ultrajectini Remonstrantes suam sententiam ad tria observata scriptam exhibent. I. sibi datam esse potestatem non tantum proponendi, defendendi, accomodandi, sed etiam definiendi. II. non de V articulis tantum eorumque appendicibus, sed etiam de gravaminibus et Articulis alijs. Hl. se a Synodo non recessuros nisi Synodi arbitrio et permissu. Hac ratione Synodo satisfecerunt, admoniti tarnen ut agant et loquantur sincere. Wolgang Mayer (Brief, dato 10 Nou. 1618): Den 5 Nouemb. in der viertten Session haben erstgemelte Armtnianische Deputierte ihr schrifftliche erklarung gethan, welche auch von dem Synodo, sie desto eh zugewinnen, ist angenommen worden. Rapport, Scotte en Campe: waer op de drie Geduputeerde Remonstranten gevraécht synde hoe sy dese woorden interpreteerden ende off haer meyninge niet en was opde vyff questieuse poincten naer Godes Woort te oordeelen, hebben geantwoort, dat sy souden handelen, niet alleen vande vyff articulen, maer oock van alle andere gravamina. Ende wat aengaen mochte t' nemen van recessen, dat sy haer dienaengaende souden gedragen aen het oirdeel ën Consent van de Synode, Ende beroerende hare macht van delibereren, verclaerden volcommen macht te hebben opde vyff articulen niet alleenlick te delibereren, maer oock te resolveren, ende dat sy haer in alles wilden onderwerpen het oirdeel des Synodj. Copie brief uyt Dordrecht (A 3 verso): sulcx alles schriftelijck by haer is geschiet, oock tot contentement vande Synode. De Remonstranten wilden later van de Synode toch een colloquium maken of naar de meening van Voetius: collationem quam duarum partium pari jure de controverso aliquo disquirentium ac disputantium. Daarom konden zij ook den eed niet afleggen (Acta Synodi, sess. 24) noch met andere synode-leden als judices plaats nemen (Voetius, Politica Ecclesiastica, IV, 189). 39 fidei, gelijk zij in Confessie en Catechismus begrepen was, te oordeelen, waardoor zij den schijn op zich laadden, dat zij als norma van beoordeeling bij de waarheid der leer aan den Catechismus een gelijk gezag toekenden als aan het Woord Gods. *) De afgevaardigden uit Overijsel gaven nu ten antwoord, dat zij en hunne lastgevers het Woord van God als de eenige norma bij beoordeeling van de waarheid der leer erkenden en dat zij ook niet anders dan naar die norma besluiten zouden nemen; Met wat in den credentie-brief over Confessie en Catechismus geschreven stond bedoelden zij allerminst deze geschriften op ééne lijn met Gods Woord te stellen, maar ze te houden als conform den Woorde Gods en voor formulieren van eenigheid in zake de rechtzinnige leer, van welke eenigheid, als er eenige kwestie werd gemaakt, uit deze formulieren moest geoordeeld worden. Met deze verklaring was de Synode voldaan. *) ') Acta Synodi, pag. II: In Deputatorum Transisulanorum literis fiducialibus observatum fuit, mandari lis, ut non modo secundum verbum Dei, sed & fidei analogiam in Confessione & Catecbesi harum Ecclesiarum comprebensam, judicarent. Quo cum videri posset, ipsam quoque Catechesin pro norma judicij, de veritate doctrinae, .cum Verbo Dei in pari autoritatis gradu constitui; deputati Transisulani ad haec declararunt, etc. Sibelius, Annotationes: Deinde Xrajectenses notarant in credentiis Transisulanis mentionem fieri Confessionis et Catechismi, quasi illas statuamus normam secundum quam judicandum sit in religionis controversiis. Breytinger, Acta Helvetiorum: Remonstrantes vicissim in literis Transisulanorum observabant, injunctum illis esse ut de controversiis decernant secundum Verbum Dei, Confessionem Belgicam et Catechismum Heidelbergensem. Esse hoe a consilio et decreto D. D. Ordinum alienum, quo controversiae definiri jubeant ex solo verbo Dei (Zie: Articuli -de Indictione, Actionibusque Synodi Nationalis, X: In quibus omnibus ac singulis, cum nihil praeter doctrinae spectetur veritatem, curae erit Delegatis, ut debita atque accurata investigatione solum Dei.verbum, non autem ulla humana scripta, pro certa atque indubitata fidei regula adhibeatur; Acta Synodi, pag. 17). 2) Acta Synodi, pag. 11: Deputati Transisulani ad haec declararunt, se fratresque k quibus essent delegati, solum Dei verbum, vnicam normam, ad quam de doctrinae veritate judicari debeat, agnoscere; ac secundum eam tantum, ipsos quoque judicaturos esse. Quod autem in literis fidei, Confessionis quoque & Catecheseos mentio sit addita, non voluisse eo fratres Transisulanos significare, sese scripta illa in pari autoritatis gradu cum sacra Scriptura ponere: sed tantum, ea se pro Orthodoxis & cum verbo Dei consentientibus, proque formulis consensus in doctrina Orthodoxa habere. De quo consensu, si qua moveatur controversia, eam ex istis formulis dijudicandam esse. Qua declaratione Synodo est satisfactum. Sibelius, Annotationes: Sed ad mandatum D. Praesidis respondemus nos sententiam nostram esse tantum ex puro puto Dei verbo judicandum esse dc 4Q Gomarus moveerde nog even de kwestie, dat er een gerucht liep, dat sommigen twijfelden aan het oppergezag der Generale Staten en deze Synode niet voor wettig hielden; maar Martinus verklaarde, dat men op geen enkele wijze het gezag der Staten op deze Synode in het dispuut mocht betrekken. *) Ten slotte werden ook de buitenlandsche Godgeleerden om hunne credentiën voor deze Synode gevraagd, waarop aanstonds door de Politieke Commissarissen verklaard werd, dat hunne credentiën, bij de Generale Staten en den Prins van Oranje vroeger ingediend, reeds geapprobeerd waren, *) weshalve de controversiis hisce; putamus interim summam doctrinae comprehensam esse in formulis hisce, quibus subscripsimus, a quibus non defleximus nee facile deflectimus nisi demonstrantur quaedam in illis contineri, quae cum Dei verbo non consentiant, quod hactenus nobis probatum non est. Acquieverunt Traiectenses in hoe responso. Breytinger, Acta Helvetiorum: Sed respondent Transisulani se agnoscere controversias. omnes definiendas esse ex verbo Dei solo. Quia tarnen non dubitent veritatem comprehendi in Confessione et Catechismo modo dictis, se in formulis istis perstitisse, et perstituros Dei gratia deinceps, nisi error ipsis demonstretur ex verbo Dei. Quo reponso Remonstrantibus satisfecerunt. ') Sibelius, Annotationes: D. Gomarus movit quaestionem rumorem spargi quod quidam dubitant de authoritate summa Generalium Ordinum et Synodum hanc non legitimam agnoscant. Sed protestatus est D. Martinus de authoritate Ordinum in hac Synodo nullatenus disceptandum esse. Breytinger, Acta Helvetiorum: Dominus Gomarus ipsos (Remonstrantes) urgendos putat ut profiteantur agnoscantne Ordines Generales pro veris et legiümis dommis suis: scire enim se quibus rumusculis et ambiguitatibus in ea re hoe hominum genus ludere soleat. Sed Consiliarius Geldriae excepit Illos Ordines ut de authoritate Ordinum interveniat judicium Ecclesiae ullius, nolle. ') Acta Synodi, pag. 11: Post haec Reverendi et Clarissimi Theologi exteri rogati sunt, num & ipsl quoque literas fidei Synodo exhibendas haberent. Ad quae, cum k Generosis atque Amplissimis D. D. Delegatis, tum ab ipsis exteris Theologis. declaratum est: literas fidei ad IUustres ac Praepotentes Ordines Generales attulisse omnes; nonnullos quoque insuper, ad Illustrissimum Principem Arausicanum, quibus delegationen suam üsdem probarant. Sibelius, Annotationes: Credentiis deputatorum harum provinciarum lectis et examinatis, monuit Doctor Martinus a Theologis peregrinis non requirendas literas fiduciales, quando quidem illae lectae et approbatae sint in frequentissima ordinum generalium congregatione. Quaesitum tarnen a Domino Praeside est peregrinis, an literas particulares habeant a suis vel Academiis vel Ecclesiis ad hanc Synodum. Breytinger, Acta Helvetiorum: Rogantur exteri, an praeter literas ad D. D. Ord: scriptas, haberent etiam alias ad Synodum peculiares? Qui tales haberet praeter Genevenses aderat nemo. Wolgang Mayer (Brief, dato 10 Nou. 1618): Nochmittag, in der dritten Session haben aller Nationen u. s. w. Depntierte ihre Credentzschreiben einlegen, 4i Synode de Uitheemschen niet meer om „exhibitie van commissie* zou mogen „porren*. *) De afgevaardigden van Genève verrasten echter de Synode met een schrijven namens hunne Kerk aan deze illustre vergadering, waardoor zij den bizonderen lof der Synode inoogsten. Dit schrijven viel zóó in den geest, dat besloten werd het alom bekend te maken en het in de acta Synodi te laten afdrukken. *) ableszen und darüber urtheilen lassen müssen, weil wir aber wie auch die Englischen und Pfaltzischen, unsere Credentzschreiben den Herren General Staden schon uberantworttet hatten, ist es darbey verbliben. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 237: In tertia sessione rogati fuerunt Theologi exteri, ut suas, si quas haberent ad synodum Nationalem scriptas, literas Credentiales exhiberent. Cumque responderent ad unum omnes (solis Genevensibus exceptis, qui literas Synodo inscriptas porrigebant), se Hagae Comitis literas Fidei sibi a Dominis suis principalibus datas Illustribus Dominis Ordinibus Generalibus et Illustrissimo Principi Auranico Dn. Mauritio exhibendas curasse. Copie brief uyt Dordrecht (A 4): De credentie Brieven van die VVtheemsche Ghecommitteerde (also de selve by haer aen die E. Hog. Mog. Heeren Staten Generael ende aen mijn Heere den Prince van Oraengien waren voor dato over gelevert) is onnoodich gheacht de selvige den Synodo voor te lesen. *) Dit was reeds den io^en Nov. door de Heeren Staten besloten (Zie: Wagenaar, Van Strijd en Overwinning, bldz. 274). ') Acta Synodi, pag. 12: Theologi Genevenses, alias praeterea Synodo inscriptas tradiderunt, quibus Genevensis Ecclesia moerorem ex controversijs Belgicis conceptum testabatur, deque adhibito nunc ijs remedio gratulabatur: serio denique ac diligenter, Synodum ad commodam & fidelem horum malorum curam adhibendam adhortata, divinam eidem benedictionem comprecabatur. Pro quibus pijs exhortationibus ac comprecationibus, eidem quoque Ecclesiae actae sunt gratiae. Earum vero literarum hoe est exemplum : (Zie: acta Synodi, p. 12—14). Sibelius, Annotationes: Ac Genevenses quidem deputati exhibuerunt literas Ecclesiae Genevensis ad Synodum scriptas pathetice et fraterne. His gratiae actae ingentes ac zelus illorum pro domo Dei praedicatus. Breytinger, Acta Helvetiorum: Genevensium literae exhibentur, leguntur; agitur ipsis jussu Synodi per Praesidem gratia. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 237: solis Genevensibus exceptis, qui literas Synodo inscriptas porrigebant. Diodati (Brief, dato 30 Nov. 1618): Nous seuls avons porti et présenté lettres au Synode: eest office, négligé par les autres, a esté trouvé fort estrange et fait de tant plus priser nostre charitê et bons sentimens en ces malheureux affaires. La littre latine que nous y avons portée, outre la lecture qui en fut faite dans 1'assemblée, a esté transcrite, envoyée par divers lieux, et sera imprimée avec autres belles pièces. Copie brief uyt Dordrecht (A 3 verso): De Ghecommitteerde van Geneven hebben alsdan oock aen den Synodo sekere besloten Brieven overghelevert, de vvelcke seer heerlijck ende christelijck waren gestelt ende gheschreven, vvaer over de gantsche Synodus besloten heeft haer te bedancken, 't vvelck oock geschiede. 42 Toen eindelijk ook de afgevaardigden uit Noord-Holland hunne credentiën hadden ingeleverd en deze door de Synode waren geapprobeerd, kon men zeggen, dat heel de Synode geconstitueerd was. *) § 6. De werkwijze der Synode. De Synode was verdeeld in elf inlandsche colleges; de professoren vormden één college, voorts de afgevaardigden van elke particuliere Synode een (dus negen in 't geheel) en dan had men nog het college der Waalsche gedeputeerden. Evenzoo vormden de buitenlandsche gedelegeerden van elk land of van iedere stad saam een afzonderlijk college, te zamen zeven. Deze colleges vergaderden afzonderlijk, behandelden elk voor zich het onderwerp, dat den volgenden dag in discussie kwam en leverden desgewenscht elk een judicium of sententie in, tenzij iemand in het college hoofdelijk zijn stem wilde uitbrengen. a) Was er dus een ingrijpend voorstel aan de orde, dan werden tenminste 18 (dikwijls meer) judicia voorgelezen. Deze schriftelijk ingediende judicia kwamen vervolgens bij het moderamen, dat nu uit alle een eind-judicium opstelde, dit aan de Synode liet voorlezen en het dan óf zonder meer als aangenomen beschouwde (wijl het de korte saamvatting inhield van het gevoelen der meerderheid) óf wel het door een afzonderlijke stemming tot Sibelius, Annotationes (sessio VI)j acta- omnia sunt perlecta et approbata ac promissum omnia referenda esse in acta etiam literas fidei Ecclesiae Genevensis deputatorum, etc. *) Zie boven, bldz. 33, noot 4. Sibelius, Annotationes: Atque sic formata tota Synodus. Nog kwam Polyander met de vraag, of men niet wachten zou op de komst van zijne collega's Episcopius (van Leiden) en Lubbertus (van Franeker), die in deze controvers zoo geoefend waren (Sibelius, Annotationes: D. Polyander, annon sit expectandus adventus Dni Episcopi et Dni Lubberti, qui excercitati sint in hisce controversiis). Episcopius hield nog den I3den November in Leiden een oratie voor zijne studenten, hoewel ook hij bij een schrijven van 20 September 1618 als Hoogleeraar uitgenoodigd ■was „op de Synode Nationael te compareeren" (Zie o. a. C. S e p p, Het Godgeleerd Onderwijs in Nederland gedurende de 16e e n 17e eeuw, Lei■den, 1873, dl I, bldz. 244—250). *) Zie boven, bldz. 20. 43 synode-besluit liet verheffen. Ieder gevoelt, dat deze wijze van werken een zeer omslachtige mocht heeten. Hoogstwaarschijnlijk was ze ontleend aan de werkwijze, welke in de Staten-Generaal werd gevolgd. J) Geen wonder, dat inzonderheid de buitenlandsche gedelegeerden de klacht aanhieven, dat alles op de Synode zoo omslachtig toeging en zij deze manier van werken zeer tijdroovend vonden.2) *) Zie over de werkwijze der Staten Generaal: Dr. P. L. Muller, Onze Gouden Eeuw, I, bldz. IIO—117, waar hij van de vergaderingen der Staten-Generaal o. a. schrijft: „Hoe groot het aantal der afgevaardigden eener provincie ook was, te zamen brachten ze slechts één stem uit De president stelde, zoodra de vergadering met het voorlezen van het gebed door den griffier geopend was, de aanhangige zaken in behandeling met een voorstel, een propositie. Was de propositie gedaan en waren de daarop betrekking hebbende rapporten door de presidenten der betrokken commissiën uitgebracht en de er op betrekkelijke stukken door den griffier gelezen, dan vroeg de president aan de provinciën om advies; was dit voor elk gewest door één lid uitgebracht, dan maakte de president de conclusie, tenzij een provincie de zaak wilde overgenomen hebben en dus verzocht niet te concludeeren, vóór er door haar of alle gewesten, en niet zelden door den Prins, nader advies over was uitgebracht, 't Hing natuurlijk veel af, hoe de president concludeerde, daar er niet meer voor of tegen werd gestemd, maar de president uit de woorden der adviezen had op te maken, welke bedoeling er aan ten grondslag lag." !) H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 105. Misschien luisterde de Synode te veel naar Hyperius' raad „om geen al te haastig oordeel te vellen." Breytinger: Lange wird die Synode dauern, da sie über jeden Artikel das Urtheil jeder Nat. und Provinz haben will, wozu viele besondere Conferenzen nöthig sind (Zie :A. Schweizer, Die protest. Centra 1-d ogme n, H, S. 151&152). W olgang Mayer c. s. zagen ook al spoedig in, dat hun verblijf te Dordrecht wel eens een geruimen tijd zou kunnen aanhouden. Hij toch schrijft: Weil es sich mit dem Synodo Nationali ettwas lang hinausz verziechen will, so achten wir uns schuldig Ewer Gnaden unsers verrichtens und auszbleibens halber underthanigst zuberichten (Brief, dato 5 Dec 1618). Diodati klaagt: Les séances du Synode ont ésté fort fréquentes en ces commencements, et n'avons pas eu grand loisir (Brief, dato 30 Nov. 1618). Vooral de Engelschen waren zeer ontevreden. Zie Hales, Letters, pag. 84: These evening Sessions are only to entertain the Auditory, not to determine anything at all. Each company must in private conceive and set down in writing their opinion concerning the Articles; and when they have so done the Writings must be exhibited to the Synod, and out of them must be gathered the Conclusion which must stand for good. This is a thing which will require some good time, and in the mean while bestdes these Theological Lectures, there shall be nothing done publicky in the Synod. Balcanqual, Letters, pag. 145: Now at last we have made an and of our business of the five Articles. Hales, Letters, pag. 93: I have a desire to return to the Hague; first, because 44 Vooral de Engelschen, nog al critisch aangelegd, klaagden. Soms ging het hun te haastig. *) Dan weer vergeleken ze de Synode bij een uurwerk, waarvan de voornaamste raderen het minst in 't gezicht zijn. *) Ook meenden zij, dat in de wijze van werken verwarring school. 8) Een enkele maal prezen zij echter de voorzichtigheid der Synode. 4) Zelfs de inlandsche synode-leden begrepen, dat er iets aan de methode van werken haperde, maar na een breede discussie besloot men zich aan de oude orde te houden. B) the Synod proceeding as it doth, I do not see that it is operae pretium for me here to abide. Zie ook pag. 85: Heinsius in the name of the Delegates warned the Commissioners of the Synod, Ut quam maturime & celerrime de istis controversiis statuant, ut possint tandem afflictis ecclesiis Belgicis subvenire. I was very glad to hear that admonition, and it gives me hope that our Synod shall have end not long after Easter at the farthest. ') B a 1 c a n q u a 1, Letters, pag. 99 & 100: For our Synod business, as we went too slow before, so now they would have us go too fast, tbey would have us to dispatch one Article a week; which is too little time for so weighty questions. *) Hales, Letters, pag. 94: Our Synod goes on like a watch, the main Wheels upon which the whole business turns are least in sight. For all things of moment are acted in private Sessions, what is done in publick is only for shew and entertainment. *) W. Balcanqual, Letters, pag 73: The confusion here in handling of business is very great, they do not know how to put any thing to Committees to agree of business, and fhen afterward to propound it to the Synod to be approved or disproved; which hath been the custom observed in all Counsils and Synodes: but nothing is known till it be propounded in the Synod, and then there are almost as many several voices as heads; if your Lordship would give your advice to some of the Estates in this kind, it may be they would apprehend it, and we should bring business to some issue. *) Hales, Letters, pag. 91: As for any Decisive sentence they will give none, till they have thus gone through all the five Articles. In this I suppose they do very discreetly. *) Acta Synodi, pag. 194 & 195: Proposuit Praeses, esse inter fratres Synodicos nonnullos, qui, hunc agendi modum in examine primi Articuli hactenus observatum, in compendiosiorem et commodiorem posse mutari existimarent. Propterea se rogare Synodum, ut declarare velit, utrum coepto modo, necne pergendum esset. Pluriuro suffragijs statutum fuit, in coepto hoe agendi ordine agendum videri. Quod judicium niustr. quoque ac Generosi Delegati approbarunt. Hales, Letters, pag. 90: Upon Wednesday the f % of January, in the evening was there a private Session, wherin, belike for the making of better speed, they consulted whether they should go on to examine the rest of the Articles after the same manner they had done the first, or else bethink them of some more speedy order. After a long disceptation, even so long that Polyander put the Praeses in miud of 45 De Praeses erkende later, dat de Synode de broeders zeer lang had opgehouden, maar vermaande hen dat zij daarover niet mochten morren. l) In de Post-acta spreekt Dr. H. H. Kuyper het vermoeden uit, dat Hyperius' tractaat „Van dejaerlijcksche Synoden" invloed op de Dordtsche Synode gehad heeft *) the exceeding sharpness of the Weather, they at length concluded, that they would go on in the same course they had begun. ') Balcanqual, Letters, pag. 147, etc: D. Praeses narrat jam tandem post aliquot septimanarum laborem assidunm, indulsisse Synodo Deum consensum iUum suavissimum quem omnes tanto opere exoptaverant: moram monebat nemini debere esse gravem; sed gratam potius, quia utut in fundamentalibus optime inter omnes & singulos (sicut patebat in judiciis) convenerat. *) Dit boekje is vertaald en uitgegeven met het oog op de Synode en zal dus ongetwijfeld invloed hebben uitgeoefend (H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 102 noot Eerst betoogt Hyperius, dat het den bisschoppen eigentlijk toekomt de Synoden te „leggen", maar ook leert Gods Woord, dat de Koningen en de Prinsen somwijlen de Synoden bijeengeroepen hebben (bldz. B 3). Deze Synoden moeten zooveel mogelijk gehouden worden in het midden van een rijk of provincie in een vermaarde plaats en die daartoe zooveel mogelijk bekwaam is (B 3). Is het van noode, dat buiten de gezette tijden, om zware oorzaken, haastig een Synode vergaderd moet worden, dan heeft de Prins of de Overheid het recht een plaats en een dag te kiezen, somwijlen met de bisschoppen hierover raadslagende (B 4). Ook geeft Hyperius aan de manier, waarop ter Synode kan geroepen worden en wel o. a. doordat een voortreffelijk Persoon boden met brieven afvaardigt en een zekeren tijd en plaats voorschrijft waar vergaderd zal worden (B 4). Men kome bijeen óf in een kerk óf in een groot en ruim huis (D 1 verso). Een ieder zit op zijne plaats (D 2). Het is zeer fraai, daar alle geveinsdheid en eergierigheid teruggesteld zijnde, de een den ander voorkomt met eere, als de Apostel zegt (D 2). Dikwerf geeft hij, die het laatst gevraagd wordt, de beste adviezen (D 2 verso). Den van den Prince gezondenen, verleene men een plaatse naar zijne waardigheid (D 2 verso). De president of een ander doe een vermaanreden (D 3). Er worde iemand gekozen, tot wien men zijne klachten, enz. brengen kan (D 3). Niemand absenteere of vertrekke uit de stad (D 4). Ook neme men den eed af (E). Men benoeme scribae, die alles naarstig hebben op te schrijven en dit in het kort en met de meeste waarheid en eenvoudigheid (E). 't Is geraden, dat zij met „gemeene verwiiliging" verkozen worden (E verso). Uit de oudste leden worden zekere zegsmannen of richters verkozen, die de uitspraak doen, met welke de praeses zoo noodig beraadslaagt in twijfelachtige en veraarde zaken (onze assessoren). Aan deze mannen hangt veelal de waardigheid der Synode; derhalve zij men in het kiezen van hen zorgvuldig (E 1 en E 2). Zij zitten naast den Praeses (E 2). De lastbrieven worden gevraagd, welke door de scribae worden voorgelezen; deze worden met recht in de synodale acten aangeteekend (E 2). Nu worden de lastbrieven gevraagd van de afgevaardigden van den Prins (E 2). Is alzoo het fundament gelegd, dan handele men de agenda af en wel in deze orde: 46 Wat de leiding op de Synode aangaat, deze berustte wat den ordo externus betreft bij dePolitieke Commissariss e n, die ten getale van achttien aanwezig waren. *) De taak I. Wat tot de leer behoort; 2. Van de wederlegging van valsche leeren; 3. Van de Ceremoniën, Sacramenten, enz.; 4. Van de verbetering der bedorven manieren, eerst van de Dienaren, dan van de andere menschen; 5. Alle geschillen tusschen de Dienaren gerezen; 6. Wat behoort tot de heiligheid des levens; 7. Hoe men troost en werken van barmhartigheid bewijzen moet aan kerken of aan eenige bedroefde en verdrukte menschen (E 2 verso). De bisschop doet voorstellen bij een kwestie in zake de leer en betooge eerst de occasie en den oorsprong der zaak, opdat het onderzoek vlotter ga (E 3 verso). Het geven van iemands oordeel geschiedt bij vele dingen door het zeggen van placet (E 4). 't Geen van ieder gezegd is worde door de richters en den bisschop op summarische wijze saamgevat in een helder gesteld geschrift en vervolgens door de scribae in de acte opgenomen, opdat het aan het einde van de Synode wederom gelezen en door ieder geapprobeerd of indien noodig gecorrigeerd wordt (E 4). Ook weerlegge men de valsche leer (E 4). Hij, die zulk een valsche leer verspreidt verschijne in de Synode en worde lankmoedig gehoord. Weigert hij te verschijnen, dan roepe men de hulp van den Prins of van de Overheid in (E 4 verso). Men onderzoeke voorts alles rechterlijk; in zulke zaken, die de religie aangaan, is een haastig oordeel steeds schadelijk. Dan stelle de Synode een sententie op (door den bisschop en de rechters schriftelijk vergaderd uit den mond der aanwezigen) en bidde den dwalende om zich te buigen en de waarheid aan te nemen (F). Ook kan men den ketter bij verharding van zijn kerkedienst afstellen (F verso). Wordt er een geschrift aan de Synode gepresenteerd, dan laat de bisschop het door een van de Notarii voorlezen (H 2 verso). Ook bespreekt hij nog het verschijnen van de Prinsen of hunne zaakgelastigden op de Synoden en somt verschillende redenen daarvoor op: 1. Om hunne geschriften of wil met een levendige stem te verklaren; 2. Om opzicht te houden en als getuigen; 3. Soms werden ze door de bisschoppen tot slijting van zware geschillen gebeden; 4. Om twistenden en kibbelachtigen strengelijk tot de orde te roepen; 5. Om de verdrukten te hulpe te komen; 6. Om hun de dingen, die den Prins moeten aangediend worden, op te dragen (D 1 verso). ) Uit Holland waren zes, uit de andere provinciën twee gedelegeerden aanwezig. Holland vroeg ook meer stemmen in dit politieke college dan de andere provinciën hadden, „maer daerop omvrage gedaen zijnde hebben d' andere provinciën dat gedif, ficulteert en geexcuseert opte consequentie van deese sake te reguarde van de besoigne van dese kamer, dewijle elke Provincie maer eene stemme heeft" (J. J. Bergsma, De Commissariis P o 1 i t i c i s, pag. 80). Het waren zeer geleerde mannen, die in Staten en Raden hooge posten bekleedden en meerendeels „jurisprudentes." Reeds den l2denOct. 1617 was door de Staten-Generaal besloten, dat „bij de respective Provinciën een ofte twee gequalificeerde persoonen doende professie van de Religie genomineert werden," terwijl op den 11 den Nov. 1617 hun kerkelijk standpunt nader werd gepreciseerd door de toevoeging der woorden: „ende wesende lidmaten van de kercke" (J. J. Bergsma, t. a. p. pag. 79). 47 dezer Heeren was door de Heeren Staten-Generaal zeer nauwkeurig omschreven, zoowel in den credentie-brief als in hunne „geheime instructie". ') Deze Politieke Commissarissen vormden Deze heeren hadden groote macht, 't welk de „Ecclesiasticque" ongetwijfeld met leede oogen aanzagen. Dat er van een caesaropapistische heerschappij schijn noch schaduw was (W agenaar, Van Strijd en Overwinning, bldz. 282) is al te mooi voorgesteld. Voetius beschouwt de politieke commissarissen wel niet als overbodig, maar toch niet ab uitmakende het wezen eener synode. Onder de „in synodo praesentes non synodale s" noemt hij „magistratus, eorumve delegati (Voetius, Politica Keel., IV, pag. 190); volgens hem behoort bijv. de praeses der politieke gedelegeerden niet de essentia aut de necessitate synodi, omdat er van den tijd der Apostelen tot Nicea synoden gehouden, zijn, zonder overheden (Voetius, t. a. p., pag. 202). Den magistraat komt dan ook geen sufTragium decisivum toe, wijl magistratus non est synodus Ecclesiastica, nee vice versa; wel kan den magistraat suffragium deliberativum worden toegekend adhaec custodia ordinis externi (Voetius, t. a. p., pag. 200). Rechtvaardig, hoewel hard, is het oordeel van Dr. S. D. Van Veen (Machthebbers der wereld, bldz. 26): „De Gereformeerde Kerk, vaak al te veel steunende opde overheden als hare voedsterheeren en boeleerende om hunne gunsten, heeft daardoor zelve aanleiding gegeven, dat deze zich eene Suprematie aanmatigden, die hare vrijheid aan banden lei." Onder den schijn van te waken, ne res politicae tractarentur in Synodis neve res quae transgrediantur territorium Synodale, wisenten de politieke gedelegeerden zelf gaarne de gestelde grenzen uit en trachtten ze ook heerschappij te oefenen in dingen, die van zuiver kerkdijken aard waren. Op de Nat. Synode te 's Hage (1586), onder de auspiciën van den den kerkelijken sympathieken Heer Leycester gehouden, verschenen dan ook geen politieken (J. J. Bergsma, t. a. p., pag. 73). *) In de „Articuli de Indictione, Actionibusque Synodi Nationalis, eet. XI Novemb. 1617 concepti, ac statuti" stond (zie: art. XVI): Visum quoque est ex usu fore, ut a singulis Provinciis, duo probi atque ad eam rem idonei nominentur, qui & reformatam profïtentur religionem atque Ecclesiae sunt membra, quo authoritate plena ab Illustr. ac Praepot. Ordinibus instructi, Synodo intersint eidemque adsint continuo, omnesque ejus actiones dirigant ac moderentur; quo hac ratione omnis tollatur atque praeveniatur perturbatio ac confusio (Acta Synodi, pag. 18). In den credentiebrief lezen we : Ad cujus (nempe Synodi) certiorem ordinem, modum, ac progressum, evitandis omnibus impedimentis atque difficultatibus, quae in actuum & agendorum celebratione oboriri possent, certo - nostro consilio ac deliberatione antehabita, Delegatos nostros ordinavimos, delegavimus, commisimus. Hun taak wordt aldus geteekend: ut Synodum aperiant, nostroque nomine in omnibus ac singulis Sessionibus & Actionibus Synodalibus se sistant, eis adsint, suaque prudentia, consilio, & moderatione singula quae ad inspectionem ipsorum spectant atque curam componant (Acta Synodi, pag. 7). Hunne „secrete instructie" is te vinden bij Brandt, Historie, IH, bldz. 19 22. Zie ook: H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. I02 en 103 ; Wagenaar, Van Strijd en Overwinning, blds 274 en 275; J. J. Bergsma, De Commissariis Politicis, pag. 82 eet. De korte inhoud dezer instructie is: 48 een afzonderlijk college met een eigen president, vasten secretaris en penningmeester. *) De Gecommitteerden begeven zich zoo spoedig mogelijk naar Dordt (art. i) en doen aperture van de Synode Nationaal (art. 2); zij laten voorlezen de brieven van credentie en commissie van de uitheemschen (art 3); zij waken, dat alleen kerkelijke zaken worden behandeld en 't geen in de artikelen van uitschrijving is begrepen (art. 4); zij zorgen, dat geen zaken in behandeling komen, welke bij de particuliere kerken of Provinciale Synoden berusten (art. 5); zij zitten, opineeren, voteeren & presideeren naar de orde der Staten-Generaal, in 't presideeren „bij omgang van week tot weeke" (art. 6); den uitheemschen verzekeren zij niet alleen een „votum deliberativum", maar ook „resolutivum" (art 7); alle uitgaande stukken gaan „onder d' authoriteit van de Ho. Mo. Heeren Staeten Generael tot Dordrecht" (art. 8); ze zien toe, dat geen acten, enz. onder de gemeente gebracht worden dan na het einde der Synode (art. 9); zij zorgen, dat de Synode niet of zoo kort mogelijk reces neme „tot voorkominge van de kosten van 't Landt" (art. 10); tot secretaris wordt gecommitteerd Professor Daniël Heinsius (art. 11); zij waken, dat niet „eenerhande Kerkenordeninge" beraamd wordt, waardoor generale resolutiën of rechten der respectieve Provinciën gekrenkt worden, noch ook het jus patronatus (art. 12); de inlandsche afgevaardigden mogen deze beide zaken „tracteeren" zonder de uitheemschen (art. 13); zij zorgen voor bevordering van den welstand & rust der kerken en van de Gereformeerde Christelijke Religie (art 14); zij houden van tijd tot tijd goede correspondentie met Heeren Ho. Mo. (art. 15). Vooral door het recht van veto hadden zij groote macht. Om die macht eenigszins te beperken, vond Voetius beter, dat zij over de te behandelen zaken niet het eerst het woord kregen (Voetius, Politica Eccles., IV, pag. 212: Quia maximum praejudicium affertur libertati suffragiorum; saltem ab Ulo discedere, aut in oppositam partem determinare aliqui vix audebunt). *) De Praeses wisselde naar het gebruik der Generale Staten elke week. De Synode had dus feitelijk twee praesides, één voor den ordo externus (praeses politicus) en één voor den ordo internus (praeses ecclesiasticus). Voetius (Politica Ecclesiastica, IV, pag. 201) schrijft: Praeses est vel externus vel internus. 111e est magistratus, aut ejus delegatus, si adsint: cujus est ordinem & securitatem tueri, turbationes arcere, écranzovg autoritate sua compescere, decretorum executionem politicam curare, consiliis suis synodales actiones promovere. I s t e est Ecclesiasticus & olusïog, qui praesenti & Synodo per tacita suffragia ex synodalibus eligitur; aut ex praecedentis synodi designatione in sequente praesidentiam capessit, synodum aperit, & praeliminaribus praemissis ad agenda synodalia se confert De Praeses externus (politicus) deed zich telkens geducht gelden, inzonderheid tegenover de Remonstranten (Hales, Letters, pag. 52: One that sits (nl. Martinus Gregorius) close upon the Remonstrants skirts). Hun vaste Secretaris was Prof. Daniël Heinsius van Leyden. Eerst wilden de Staten-Generaal hun niet een secretaris medegeven, omdat zij allen „mannen van depenne" waren, maar later kwamen zij op .dit besluit terug (Zie: „Secrete Instructie" bij Brandt, ta. p., DJ, bladz. 21) en werd de geleerde Heinsius hun als secretaris toegevoegd (J. J. Bergsma, tap., pag. 80). Zie over Heinsius: G1 a s i u s, Gesch. der Nat. Synode, II, bldz. 25; Wagenaar, Van Strijd en 49 Bij den Praeses Ecclesiasticus, dus bij Ds. Bogerman, berustte de handhaving van den ordo internus, een reuzentaak, welke groote verantwoordelijkheid met zich bracht. l) Hij leidde telkens de voorstellen in. *) Krachtig werd hij gesteund door de andere Overwinning, bldz. 280 en 281; Voetius, Politica Ecclesiastica, IV, p. 245 et 246, die hem noemt: „lumen Academiae Leidensis universo literatorum orbi conspicuum & admirandum." Penningmeester was Mr. Jacob Corneliszoon de W i 11 (W a g e n a a r, Van Strijd en Overwinning, bldz. 266 en 274). ') Zijn „ampt" was: voor te stellen ende te verclaren t'ghene te handelen is, .toe te sien dat een yegelijck zijn ordre houde int spreecken: Den kibbelachtighen ende die te heftigh zijn int spreecken, te bevelen datse swijghen, Ende over de selve gheen gehoor gevende, de behoorlijcke Censure te laten gaen (Rutgers, Acta, bldz. 494). *) De klacht liep, dat Bogerman wel eens wat „monarchistisch" optrad. Dit blijkt wel uit den ietwat spijtigen brief van Balcanqual (Letters, pag. 140): the President would take upon him more than ever any President did, to make Canons and pass them by placet or non placet, and then he hath so many of the Provincials at command to pass what he will. Breytinger (Acta Helvetiorum) verhaalt dit voorval aldus: Conventus dilatus fuit ultra undecimam, et expectabantur D. Delegati. Consultabant illi de tollendo murmure quorundam qui D. Praesidi vertebant vitio, quod conscripsisset Canones pene solus, cum ex arbitrio Synodi aliquot ad rem istam deligendi fuissent. Querelas istas movebant quidam Provinciales, quos Anglorum armabat et animabat consensus. D. Delegati Synodo hoe dant consilium, ut negotium conscribendi canones demandaretur certis quibusdam iisque paucissimis, qui cum ex Exteris tum ex Provincialibus creati, Praesidi et Asses soribus eius adsint. Exteri deputantur tres, Episcopus nomine Angliae, Scultetus Germaniae, Deodatus Galliae. Ex Belgis Polyander, Walaeus, Triglandius. Reeds vroeger kwamen de Engelschen met den Praeses in conflict in zake de leiding (Hales, Letters, pag. 71): I perceive there is some variance about their form of proceeding: Mr. Praeses is desirous that the course he had thought of may take place; the E n g 1 i s h and others, that some more ready and compendious way may be taken. Bogerman is misschien wel eens iets të heftig opgetreden bijv. bij de demissie der Remonstranten (door dezen trouwens tot het uiterste geprikkeld), zoodat hij zelfs van den Engelschen gezant Dudley Carleton een tot meerdere zachtheid manend schrijven ontving (Hales, Letters, pag. 115: I stand much obliged to your Honour so much more I with all others, who love peace, and long for the happy success of this Synod, must ever stand much obliged to your L. for your Letters to the President, so fuu of sober, good and necessary counsel, the happy fruit whereof I hope during your being there we shall not cease to find, as we have already begun to taste a little of the sweetness of it), in aanmerking genomen echter zijn zwakke gezondheid en de inderdaad moeitevolle taak op zijn handen gezet, mag hem de lof niet onthouden, dat hij op uitnemende wijze zijn praesidium heeft waargenomen (zie H. Edema van der T u u k, t. a. p., bldz. 180—243 ; Vita Walaei vóór diens Opera Omnia: In regimine totius Synodi emicuit Synodi praeses J. Bogermannus). 4 5° leden van het moderamen, waaraan enkele invloedrijke leden der Synode werden toegevoegd. Deze Commissie vergaderde geregeld aan huis bij Bogerman; zij stelde vast, wat behandeld zou worden, bereidde de besluiten voor en had een grooten invloed op den gang der Synode. *) Had de Praeses het te behandelen onderwerp met een korte rede ingeleid, dan gaf hij in den regel eerst het woord aan de Uitheemschen, vervolgens aan de Professoren der verschillende academiën en eindelijk aan.de inlandsche Theologen. Natuurlijk kon hij niet altijd deze orde handhaven. Éénmaal kwamen de adviezen der buitenlanders vrij wel als mosterd na den maaltijd, *) terwijl bij de behandeling der vijf bekende artikelen de Uitheemschen zelf de inlandsche Theologen lieten voorgaan, omdat dezen in deze controvers zoo uitmuntend geoefend waren. 8) De Professoren, ten getale van vijf aanwezig, *) brachten nog Volgens Voetius mag bij de propositio interna zelfs geen zweem van heerschzucht voorzitten (V o e t i u s, Politica Ecclesiastica, IV, pag 210: Interna propositio fit k solo praeside, aut per ejus absentiam ab adjuncto seu assessore. Ab horum arbitrio pendet ordo proponendomm: nisi ipsa synodus aliquo in casu aliter statuat: cujus suffragijs praeses obedire tenetur. Nulla enim hic monarchiae vel obscurissima imago locum habet). ') Zie: H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 105. Zie ook P. J. W y m e n g a, Festus Hommius, bldz. 284 en het V i t a Walaei vóór diens Opera Omnia: In proponendo controversiae statu Festus Hommius emicuit, jam antea illis saepius agitatus. Wat den invloed van dit moderamen aangaat, zie boven bldz. 34. Gedurende hare nazittingen heeft de Synode het uitbrengen van praeadvies meermalen opgedragen niet aan het moderamen, maar aan afzonderlijke, daarvoor benoemde Commissies (H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 105). s) Dit was bij de behandeling van het gravamen „de ratione Catechizationis" ; Hales (Letters, pag. 5) schrijft: When all was done, then was that required which should have been done afore: the Deputies of other Nations were desired to deliver their Customs in this behalf. *) Hales (Letters, pag. 82, 83): Whether in delivering of their judgements upon the Articles in Controversie, the Forreigners should begin as hitherto they had done. The Provincials at first strain'd courtesie, and thought it no point of good manners, to take Precedency of the Forreigners: but it is concluded, they must, as being better tried in these Controversies than the Forreigners are, and therefore meèt it was they should give theme more time to advise. ) Uit Leiden kwam Polyander, uit Groningen Gomarus, uit Harderwijk T h y s i u s, uit Middelburg Walaeus en uit Franeker Eubbertus. De laatste verscheen pas den 23sten November. Collega Polyander had teeds naar hem gevraagd en er op aangedrongen, dat hij zoo spoedig mogelijk ter vergadering zou verschijnen 5i al eens „capitatim" hunne adviezen uit, vooral Gomarus en Lubbertus. *) Ter wille van de buitenlandsche afgevaardigden bediende men zich voortdurend van de Latijnsche taal. 2) De zittingen werden gewoonlijk des morgens (men begon om negen uur) en des namid- (Zie boven, bldz. 42), waarop Heeren Commissarissen beloofden, dat zij op zijn komst zouden aandringen (Breytinger, Acta Helvetiorum: Deputati Ordinum pollicentur sese daturos operam, ut D. S. Lubbertus accersatur, cujus praesentiam Synodus judicat esse necessariam, propterea quod vir prudentia eruditione et usu rerum praestet, in controversijs istis annos complurimos exercitatus et in Academia sua doctor primarius; futurumque sit ut ipsius scripta saepius allegentur, quorum sit ipse optimus interpres). De groote verwachting, welke zijn komst ter Synode had opgewekt, schijnt wel een weinig te zijn teleurgesteld (Hales, Letters, pag. 24: What Sibrandus his opinion was concerning the point I know not; for he doth so favour his voice, that I can never teil what he saith: and I imagine I have no great loss of it. Zie over hem: Dr. A. Kuyper Jnr, Johannes Maccovius, Acad. proefschrift, Leiden Donner, 1899, passim). Naar de letter was Walaeus geen hoogleeraar. Vooral door toedoen van de Staten van Holland schijnt hij opgeroepen te zijn (Zie: J. D. de Lind van Wijngaarden, Antonius Walaeus, acad. proefschrift, Leiden G. Los, 1891, bldz. 45). Den 20s'en Juli 1619 werd hij echter tot hoogleeraar te Leiden benoemd (J. D. de Lind van Wijngaarden, t.a.p., bldz. 54). ) Zoo Gomarus bij de behandeling van de zaak der Apocryphen, bij het gravamen „de ratione catechizationis," bij dat „de proponentibus", dan bij de behandeling van het I!te artikel. Lubbertus bij het gravamen „de proponentibus" en voorts bij de behandeling van het I'te, in.de en IV^e, en Vde artikel. Polyander, Thysius en Walaeus stemden in den regel „collegiatim", uitgezonderd bij het gravamen „de proponentibus". ') Acta Synodi, pag. 1 : Ea enim lingua (nempe Latina) propter exteros Theologos cuncta peragi placuerat. Dit beperkte zeer de keuze der ouderlingen. Er waren slechts 19 seniores op de Synode (twee uit Gelderland, twee uit Zuid-Holland, twee uit Noord-Holland, twee uit Zeeland, twee uit Utrecht, drie uit Friesland, twee uit Groningen en Ommelanden en twee uit Drente); Overijsel had twee „ghequalificeerde" personen gezonden, „doende professie van de religie* (Reitsma en Van Veen, V, bldz. 310), 't welk in den beschrijvings-brief der Staten-Generaal was toegestaan (Acta Synodi, pag'. 15: reliqui tres aut duo spectatae fidei ac probitatis, sive Presbyteri, sive alia Ecclesiae membra, quae Reformatam profiteantur religionem). Ook Voetius keurt dit goed (Politica Ecclesiastica, IV, pag. 194: Ecclesia potest tarnen quemvis alium ex fidelibus suo judicio idoneum delegare, licet munere nullo in Ecclesia fungentem, uti etiam factum in delegatione ad Synodum Dordracenam). Zie nog: Dr. J. Ridderbos, Jonathan E d w a r d s, 's Gravenhage. J. A. Nederbragt, pag. IV. Men moest nu wel de voorkeur geven aan academisch-gevormde mannen, gelijk Voetius zegt (Politica Ecclesiastica, IV, pag. 195: Difficilibus temporibus, cum de doctrina laborator, possunt 52 dags (soms begon men om vier, soms om zes uur) gehouden x) en waren voor ieder toegankelijk, tenzij men het noodig oordeelde in comité-generaal te vergaderen. *) Vooral bij de opening was er een geweldige toeloop van menschen8), maar ook later bleven velen belangstelling toonen. *) Een enkele maal was er ook hoog bezoek 6), maar doorgaans viel over het gehalte van het auditorium niet te roemen. •) In de zitting van den 18den Januari seniores literati prae aliis eligi, uti factum in Synodo Dordracena anno 1618), 't geen zeer moeilijk ging (W agenaar, Van Strijd en Overwinning, bldz. 300). De Remonstranten dreven in hunne pamfletten met menigen ouderling den spot, waarbij vooral Petrus Pontanus, Waalsch senior uit Amsterdam, het geducht ontgelden moest (B. Dwinglo, Nulliteyten, I, bldz. 64), die slechts het woordje „placet" zou gekend hebben. Voetius (Politica Ecclesiastica, IV, pag. 243, eet) weerlegt deze „nulliteyt": Huic fabulae nihil reponi potest quam mentire audacten semper haerebit aliquid. Hij vindt de aantijging zeer overdreven. Trouwens, al kende hij eens niet meer dan dat ééne woordje, zegt Voetius, waarom zou hij niet op de quaestiones hebben kunnen antwoorden ? Vooral in de zaak der Remonstranten stemde men gewoonlijk non capitatim, sed collegiatim, sive scripto, sive viva voce. Ook waren de geschriften der Remonstranten immers voor hem niet ontoegankelijk. Wel erkent ook Voetius (Politica Ecclesiastica, IV, pag. 212): si quis synodalium theologiae Sc rerum Ecclesiasticarum imperitus est, non debebat eö venire. ') H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 105. *) Hyperius was voor publiciteit, Voetius er tegen (Politica Ecclesiastica, IV, pag. 200: Quod enim Hyperius coram Ecclesia omnia peragi vult tamquam auditoribus & testibus; id ego haut parum juxta ordinem & prazin nostratem limitandum censeo. Quod extra ordinem in extraordinaria Synodo Dordracena aliquoties omnium ordinum auditores & spectatores admissi sint, id regulam non facit). 8) Sibelius, Annotationes: Aderat quoque auditorum. et spectatorum cohors ingens in peculiari loco Ulis destinato consistens. *) Breytinger, Acta Helvetorium: Tanta erat hac sessione frequentia auditorum omnis generis quanta majorem locus capere non potuisset. W o 1 g a n g Mayer (Brief, dato 5 Dec. 1618): dan al wegen ettlich hundert zusecher vorhanden, weils alles offentlich beschicht 5) Sibelius, Annotationes: Quia Ducessa de Tremullio in hunc conventum erat ventura, indicatum nobis jussu moderatorum Synodi et Ordinum Deputatorum ne surgeremus aut externam nimiam reverentiam exhiberemus idque ne illa pudore quodam suffunderetur. ') Hales, Letters, pag. 83: Old Sibrandus was very hot against the Auditory, and thought it was not fit that any care should be had of them, as being only Mulierculae, &pauculijuvenes incauti. There is some reason of this complaint of his, for many youths, yea and Artificers, and I know not what rabble besides thrust in, and trouble the place. As for women whole troops of them have been seen there, and the best places for spectators reserved of them. Which thing must needs exposé the Synod to the scorn of those, who lye in wak to take exceptation against it. 53 maakte het dan ook een punt van ernstige overweging uit, of men de openbaarheid zou blijven bandhaven, maar de Synode koos ten gunste van het auditorium en besloot de discussie^ en het nemen van besluiten in openbare zitting te doen plaats hebben. *) Toen echter in de sessie van 6 Maart 1619 de sententiën der Engelschen in besloten kring zouden voorgelezen worden, omdat zijniet alleen zeer flauw waren in hun oordeel over de leer der Remonstranten, maar ook de Contra-Remonstranten over hunne harde uitdrukkingen vooral ten opzichte van het leerstuk der verwerping wilden kapittelen, ontstond tusschen den Praeses en de Engelsche gedeputeerden een hevige woordenstrijd, die door de Politieke Commissarissen ten gunste van den Praeses werd beslecht. Men laadde liever de verdenking op zich van een „plot and conspiracy", dan in de kaart te spelen van Remonstranten, Jezuiten en Dominicanen, die aanstonds door geschrift en pamflet alles zouden wereldkundig maken en een groot gerucht zouden verwekken over de oneenigheid der Synode. Waar zooveel op het spel stond en men met zoo geduchte vijanden te doen had, moest de Synode aan de publiciteit paal en perk stellen. *) ') Hales, Letters, pag. 83: The second thing proposed was concerning the Auditory. For they questioned whether they should admit of hearers, or do all in private. But the Synod hath determined in favour of their Auditory, that Sessions consultatory and Provisional shall be private, but Sessions wherein they discuss and conclude shall be publick. ') Hales, Letters, pag. 121 —123. Dr. Davenant, een der Engelsche afgevaardigden, „told the President, that he thought it greatly concerned the dignily of the Synod, that the Collegial suffrages should not be read thus privately, but that they should be as publickly as might be, all Auditours being admitted; both because it might be that the Remonstrants being moved by force of their reasons, might reient something in their opinions; and all others auditours be edified 8c confirmed in the truth; as likewise, because all auditours should perceive the consent of so many several learned mens judgements, who by the more perverse sort might otherwise be thought to use some plot and conspiracy to make their opinions meet together." Zelf erkennen de Engelschen, dat zij alle moeite deden, „to condemn (in the Remonstrants) no more but that which must be condemned, and to condemn too some hard phrases of the Contra-Remonstrants, especially in the matter of Reprobatio n." Bogerman beriep zich echter èn op den last der Staten-Generaal (zie Acta Synodi, pag. 16) èn op het gebruik in andere Synodes èn op de onbeschaamdheid van Remonstranten, Jezuiten en Dominicanen èn voornamelijk op het malle, dat officieus reeds alles bekend zou worden, vóórdat de Synode zelf officieel gesproken had. 54 Ook werd besloten ter afwisseling door een der Synode-leden eens een stichtelijke oratie te doen houden, waarbij de Uitheemschen zouden voorgaan. *) Eerst sprak Dr. Hallus, een der Engelschen, *) De Politieke Commissarissen oordeelden bij monde van Heinsius, dat „in reading of the judgements" alle hoorders, ook de Contra-Remonstranten, zouden buitengesloten worden; ook drongen zij bij alle Synode-leden op geheimhouding aan. Hiermede ging de Synode accoord. De Engelschen vonden • deze wijze van behandeling wel t u t i o r, maar de hunne honestior. ') Acta Synodi, pag 21: Existimatum quoque fuit ex usu, honore atque aedificatione Synodi fore, si in hoe conventu subinde exhortationes quaedam publicae latine instituerentur. Quapropter rogati sunt exteri Theologi, ut huic exercitio sacro per singularum Nationum subsellia continuando, praeparare sese dignarentur: de provincialibus autem Theologis postea deliberandum. Heyngius, pag. 16: Fratres exterj rogatj sunt, ut coetum aliquando cohonestent Concione latina in quo plerique suam operam libenter obtulere. Sibelius, Annotationes: Ad rogatum Synodi exteri Theologi promiserunt se per vices conciones Latinas in hoe conventu habituros, ejus honorandae & consensus ac affectus illi testandi ergo. Breytinger, Acta Helvetiorum: Praeses orat Exteros certis diebus quisque latine in conventu hoe concionetur. Diversae erant Exterorum ea de re sententiae, aliis se excusantibus, annuentibus aliis. Omnibus hoe relinquitur liberum. Hales, Letters pag. 13, 14: Mr. Praeses, when the Letters were directed to the A r m i n i a n Party, requested the Forreigners that they would be plaesed to bestow in their Courses some Latin Sermons, to entertain the Synod till the A r m i n i a n s made their appearence; „And first commended this unto the English. My Lord Bishop refused it because of the suddain warning: but Mr. Dean would needs undertake it. But certain of the Exteri came to the Bishop, and shewed him how dangerous this might be. For it was as they thought, a very hard matter so to walk, as not to touch upon some points that are in controversy, which could not be without the offence of one party." My Lord Bishop and the other two, for this reason thought the motion very inconvenient: but Mr. Dean would by no means apprehend of it, but as of a business very fit to be done. It seems this was the general conceit of the Forreigners, which was the cause that there was in this kind nothing done till now, notwithstanding that the motion was made a pretty while before my coming to D o r t. But how well this example is approved, it will appear, if others of the Forreigners do follow it. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 269: Ita enim placuit Synodo, ut Theologi Exteri et Belgici alternatim dicerent. ') Wolgang Mayer (Brief, dato 20 Nou. 1618): Gesterigs tags hatt einer von den Englischen Deputierten ein schöne und sehr zierliche lateinische Predig vor dem Synodo gehalten, in welcher Er die ursachen aller diser unruhwen erzehlet und beyde streittige Partheyen zu fried und einigkeit vermahnet hatt und wie wir ver««reken, wirt diszes fillicht under den Auszlandischen also umbgehn wollen. Hij sprak in de XVIIde sessie over de woorden Pred. VH: 16. Zie zqne oratie in Acta Synodi, pag. 39 eet. 55 toen Schultetus, hoogleeraar te Heidelberg x) en eindelijk Polyander, van Leidens Academie. *) Er kwam dus weinig van. *) Het lezen en approbeeren van de acta geschiedde zeer ongeregeld *); het meerendeel der acta werd zelfs gearresteerd na het vertrek der Uitheemschen. 5) Dat D r. Hall en niet de Bisschop sprak, gaf den Remonstranten aanleiding om zijn kennis van het Latijn in twijfel te trekken (B. Dwinglo, Nulliteyten, I, bldz. 60), maar Voetins weerlegt deze gansche „nulliteyt" op uitnemende wijze (Politica Ecclesiastica, IV, pag. 242: Quod ad latini sermonis peritiam & usum, aliter sanè de eo testari possunt aliqui synodales Belgici, qui in synodo non tantum eum publicè loquentem audivimus, sed & privatim domi ipsius sermonem cum illo miscuimus). ') Dr. Abraham Scultetus sprak over Ps. CXXII in de XXXIIIste sessie. Zie zijne oratie in Acta Synodi, pag. 352 eet, Hales, Letters, pag. 50, 51: The Praeses protested himself to have been very much moved with his speeches. *) Prof. Polyander sprak in de XLIVste sessie over Jes. LH: 3. Zie zijne oratie in Acta Synodi, pag. 153 eet. Hales, Letters, pag. 65: it being only a passionate strain, and conteining nothing much Remarkable either for Doctrine or News. *) Waarschijnlijk door tijd-gebrek. (H a 1 e s, Letters, pag. 65 : that Gods good Spirit was indeed amongst them, the President gathered especially by this Argument, that so many Learned and Pions Sermons had in this place been lately made). *) Zie H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 52 en P. J. Wymenga, Festus Hommius, bldz. 295. Ter aanvulling diene het volgende: In de Acta Helvetiorum van J. J. Breytinger vinden we de volgende data van lezing en vaststelling der notulen: 1. Den I94 Ze moeten van de Canonieke boeken door een behoorlijke tusschenruimte en door een afzonderlijk titelblad onderscheiden worden, waarin nadrukkelijk verklaard wordt, dat zij menschelijke geschriften en derhalve apocryph^zijn. Ze moeten van een nauwkeurige voorrede worden voorzien, waarin de lezers zoowel over het gezag dezer boeken als over de dwalingen, welke zij bevatten, zorgvuldig worden ingelicht1). - Zij moeten met een kleiner lettertype gedrukt worden en op den kant moeten al die plaatsen worden aangeteekend en weerlegd, welke met de waarheid der Canonieke boeken strijden en vooral die, welke door de Roomschen tegen de waarheid der Canonieke boeken uit die boeken worden te berde gebracht. De boekdrukkers moeten ze door een afzonderlijke pagineering onderscheiden, zoodat ze ook apart kunnen worden ingebonden 2). Hun plaats mag voortaan in den Bijbel niet meer zijn tusschen ') Acta Synodi, pag. 24: Ut a Libris Canonicis jnsto aliquo interstitio & peculiari titulo discernantur, in quo diserte moneatur, hos libros scripta esse humana: ideoque Apocryphos (Acta Authentica: hosce libros esse Apocryphos et scripta humana). Ut ijs exacta praefigatur praefatio, in qua lectores, tum de authoritate horum. librorum, tum de erroribus quae illis continentur, accurate erudiantur. Acta Contracta: Si a libris Canonicis discernantur iusto aliquo interstitio et titulo peculiari, quo mentio fiat diserte, esse hos libros Apocryphos, et scripta humana. Si praefigatur ijs accurata praefatio, qua lectores de authoritate et erroribus librorum istorum erudiantur. Heyngius, pag. 22: ....et a reliquo corpore Biblico Titulo, Praefatione, charactere, animadversionibus marginalibus distinguendos (scil. libros Apocryphos)' neque una cum Novo Testamento seorsim excudendos. Sibelius, Annotationes: .... observatis tarnen conditionibus ante propositis. Deze conditiones worden door Sibelius niet afzonderlijk vermeld; wel geeft hij de cautiones, welke door de Palatini bij monde van Ds. Altingius waren voorgesteld en grootendeels met de door de acta genoemde overeenkomen (Zie boven bldz. 91). Breytinger, Acta Helvetiorum: .... omnibus illis cautionibus adhibitis, quarum heri facta est mentio (Zie boven bldz. 94). ') Acta Synodi, pag. 24: Ut alijs minoribus typis excudantur: ut in margine (Acta Authentica: passim in margine) annotentur loca omnia et refutentur, quae cum veritate Librorum Canonicorum pugnant: atque imprimis illa, quae a Pontificijs contra veritatem Canonicam ex illis libris producuntur. Ut praeterea peculiari paginarum numero eos Typographi distinguant, ita ut seorsim quoque possint compingi. Acta Contracta: Si describantur alijs et minoribus typis. Si in margine passim noten tur loca ista quae cum veritate librorum Canonicorum pugnant, imprimis quae a Pontificijs produci solent: et paucis, sed solide, pugna istaec demonstretur. Si etiam paginarum numero a reliquis libris distinguantur, quo et seorsim ab alijs divendi et compingi possint. ic-5 de boeken des Ouden en des Nieuwen Verbonds, hoewel deze plaats vroeger hun schijnt te zijn toegewezen, maar achter alle Canonieke boeken na het Nieuwe Testament, opdat het volk ze beter van de Canonieke boeken leere onderscheiden en onderkennen x). Het besluit over den zoogen aam den brief aan de Laodicenzen werd in de acta Synodi niet opgenomen *). § 6. De besluiten der Synode over het aantal der Vertalers en der Overzieners, de plaats van samenkomst, enz. Onder de discussie over de Apocryphen, welke veel tijd roofde *), noemde de Praeses eenige nieuwe punten, waarover men „horis successivis" kon nadenken: *) *) Acta Synodi, pag. 24: Ac quamvis hactenus libri in sacri codicis volumine, loco inter libros Veteris ac Novi Testamenti Canonicos medio (Acta Authentica: intermedio) inserti fuerint, quia historiae ratio hunc locum illis assignare videtur, tarnen ut populus tanto melius eos a scriptis Canonicis discernere, atque internoscere discat, placuit Belgis ut in nova hujus versionis editione, ad calcem omnium Librorum Canonicorum, etiam Novi Testamenti, rejiciantur. Acta Contracta: Periculum vero quod ex coniunctione eorum cum libris Canonicis ostendebant multi, sic amoveri posse existimatum est. Heyngius, pag. 22: Ac proinde nova quaestione de loco illis assignando mota, putarunt Theologi exterj (paucis exceptis) esse retinendos loco suo solito, verum Domesticj pluralitate suffragiorum iudicarunt esse rejiciendos ad calcem Novi Testamentj. Sibelius, Annotationes: Quaesitum quo loco collocandi apocryphi, idque tum ab exteris quam domesticis potioribus votis conclusum est, ut rejiciantur ad calcem N. Testamenti. Breytinger, Acta Helvetiorum: Ad codicis sacri calcem adjiciendos (scil. libros apocryphos). Literae deleg. Hassiacorum, pag. 240: Libros Apocryphos suo loco movendos et ad calcem N. T. apponendos. Over dit besluit is alleen door de inlandsche Godgeleerden gestemd; de acta Synodi hebben hier aangeteekend: Exteri enim se excusari petierunt.' ■ *) Zie bldz. 98. Men achtte zulks waarschijnlijk overbodig. *) Acta Synodi, pag. 24: Re diu deliberata rationibusque varijs ac gravissimis utrinque allatis atque explicatis, spatium maturius rationes allatas expendendi, postulatum fuit. ') Acta Synodi, pag. 26: Propositae sunt quaestiones quaedam, ad interpretationem Bibliorum spectantes. IOÓ 1. Of men zonder ergernis te geven God kon aanspreken met du? 2. Of men den Naam Jehova kon behouden en zoo niet, hoe dien dan te vertalen? 3. Of men de eigennamen zou veranderen of behouden? 4. Of men ook geslacht-, plaats- en tijdregisters zou geven? *) Vervolgens werd een besluit genomen aangaande het aantal van de tot de vertaling van Oud en Nieuw Testament en van Heyngius, pag. 19: Deinde proposuit D. Praeses, de hisce quaestionibus etiam deliberandum in translationibus. Sibelius, Annotationes: Appendicis loco haec mota de quibus horis successivis cogitari potest. Breytinger, Acta Helvetiorum: Iussit etiam Praeses cogitare de his: etc. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 239: Quaesita autem fuerunt de hac translatione potissimum sequentia:.... et quae sunt id genus aliae quaestiones huc spec tantes. ') Acta Synodi, pag. 26: An in locis illis omnibus, in quibus sermo de Deo habetur, in persona secunda singularis numeri, ad exemplum Nationum aliarum, per vocem Belgicam, D u, sit exprimendum, itemque verba Belgica secundae personae singularis numeri eidem respondentia: An vero, magis rationi consentaneum sit, ut recepta loquendi consuetudo retineatur. Quomodo nomen Jehova in Veteri Testamento sit transferendum ? Utrum in Belgico sit retinendum, an vero per vocem H e e r e, uti hactenus, aut similem exprimendum ? Utrum nomina propria Veteris Testamenti exprimenda sint, uti sonant in lingua sancta: an vero retinenda, uti nunc in vulgata versione leguntur. Annon expediat novae huic versioni accuratas aliquas descriptiones Chorographicas locorum, quorum in Veteri & Novo Testamento sit mentio, chronologiae item sacrae & Genealogiarum, adjungere. Heyngius, pag. 19: 1. An de Deo in numero singularj Belgice sine offendiculo (du) dici possit et debeat. 2. An vox Jehova sit retinenda et quomodo vertenda. 3Propria nomina an mutanda an retinenda. 4. An Addenda descriptio Genealogiarum et Chorographiae ? Sibelius, Annotationes: I. An de Deo in numero singularj Belgice sine offendiculo dicere conveniat. 2. An vox Jehova sit retinenda, et si non sit quomodo vertenda. 3. Propria nomina an mutanda an retinenda. 4. An addenda descriptio Genealogiarum et chronographiae et topologiae? Breytinger, Acta Helvetiorum: An in Bibliorum versione nova, vox Dei ponenda sit numero plurali, An retinenda vox Jehova. An retinenda vel mutanda nomina propria. An adjiciendae Topologiae, Genealogiae, Chronologiae? Literae deleg. Hassiacorum, pag. 241: Cum in versione Bibliorum Belgicorum hactenus usitata, Deus compelletur in plurali numero, an in adornanda versione nova sine offendiculo hoe mutari, et de Deo in singulari numero dici possit? De voce Jebjva; an et quo vocabulo Belgice reddenda? De nominibus proprijs; An retinenda ut sonant in originalibus linguis, an Belgice reddenda? De topographia et chronologia; An operi Biblico subjungenda? ic-7 de Apocryphen te deputeeren personen, over de plaats van samenkomst, over het aantal overzieners, hun taak en de wijze hunner benoeming. Deze besluiten waren van den volgenden inhoud: Besloten werd met meerderheid van stemmen het werKöiüf' nieuwe vertaling op te dragen aan zes personen, in de Theologie en de talen zeer ervaren en vroom, zoodat drie zich op de vertaling van het Oude en drie zich op de vertaling van het Nieuwe Testament en de Apocryphen zouden toeleggen. ') Opdat ze zich geheel aan dezen arbeid zouden kunnen wijden, werd besloten deze vertalers ondertusschen van alle andere functies en werkzaamheden vrij te stellen. *) *) Acta Synodi, pag. 24: Perficiendo huic novae versionis operi, sex Theologorum Belgicorum operam, insigni & rerum Theologicarum & linguarum peritia tum pietate praeditorum, adhiberi placuit (Acta Authentica: placuit adhibendam esse operam); quorum terni versionem Veteris, terni autem Novi Testamenti, 8r Apocryphorum, adornent. Acta Contracta: Quod vero necessitas exigeret, ut vel tandem aliquando Ecclesijs accuratior alia et magis Belgica, atque quae nunc in manibus est, traderetur versio, delecti sunt viri sex Theologicarum rerum et linguarum peritissimi (nomina), qui Canonicos veteris Testamenti libros ex Ebraeo; (nomina), qui novum Testamentum ex Graeco interpretentur. Heyngius, pag. 22: Ad quaestionem quot personae deputandae ad versionem Veteris et Novi Testamentj et Librorum Apocryphorum, responsum est, sex personis Theologiae et linguarum peritis, opus hoe injungendum, ita ut terni Veteris Testamentj, ternj vero Novi Testamentj et Apocryphorum versionj incumbant. Sibelius, Annotationes: Quaestio de personis deputandis et quo numero ad opus translationis ? Potioribus votis conclusum est tres adhibendos ad versionem Veteris Testamenti et tres ad versionem Novi Testamenti et Apocryphorum. Breytinger, Acta Helvetiorum: Potiora Synodi vota definiunt, ex omni Belgio eligendos esse viros sex, linguarum peritissimos, quorum tribus versio testamenti veteris, tribus versio Novi et Apocryphorum committi possit. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 240: Versionem hanc novam senis viris rerum Theologicarum, imprimis vero linguarum Hebraicae, Graecae et Belgicae peritissimis esse demandandam, quorum temi in Veteris, terni in N. T. et Apocryphorum translatione occupentur. Hales, Letters, pag. 2: It had been in some of the Former sessions determined that there should be chosen six Devines for the Translation of the Bible, three for the Old Testament, and three for the New with the Apocrypha. Rapport Scotte en Campe: Ende alsoo het een Werck is van geenen geringen tyt ende luttel arbeyts, werde geraetsampst gevonden aen sekere persoonen daer toe bekwaemst het oude ende nieuwe Testament met de Apocriphe boucken te betrouwen. ' loajai ") Acta Synodi, pag. 24: Ut autem huic operi se totos dare (Acta Authentica: se totos dare eique adhaerere queant) queant, donec ad finem fuerit io8 Aangaande de vraag of men een Hoogleeraar in het Hebreeuwsch zou benoemen voor de vertaling van het Oude en een Hoogleeraar in het Grieksch voor die van het Nieuwe Testament en de Apocryphen, werd voorts met meerderheid van stemmen besloten, dat de vertalers zich allen in een beroemde Academiestad zouden vestigen, terwijl aan hun oordeel werd overgelaten om bij de een of andere moeilijkheid gebruik te maken van den raad en de hulp zoowel van de Hoogleeraren in de Theologie als van de Professoren in de Hebreeuwsche, Chaldeeuwsche en Grieksche taal, alsmede van het voorrecht eener openbare bibliotheek en andere noodzakelijke hulpmiddelen. *) perductum; visum fuit, ut ijdem interpretes interim ab omnibus alijs functionibus atque occupationibus vacent. Acta Contracta: Dum autem operi huic incumbunt, ab omnibus ordinariae vocationis laboribus immunes erunt. Sibelius, Annotationes: An deputati translatores non debeant in uno loco collegialiter quotidie convenire ac interea a functionibus aliis liberari? De loco et immunitate frui consensus inter omnes. Literae deleg. Hassiacorum: pag. 240: Hos (scil. translatores) interea temporis ab omnibus alijs functionibus et laboribus immunes esse debere, ut huic soli negotio vacare queant. Rapport Scotte en Campe: Ende op dat dit ten wytcompste gebrocht mocht werden soude nootelick sijn, dat de oversetters souden gedispenseert werden van alle andere occupatien. Wol gang Mayer (Brief, dato 20 Nou. 1618): Und schlieszlich drey dolmetscher fir das Alt, drey fir das New geordnet und beyder Testamenten Dolmetschen siben Revisores ausz so vilen underschiedlichen Provintzen zugegeben worden: mit dem anhang, das die dolmetschen in 4 jahren ihr gescheft verrichten und hierzwischen von allen andren beruffssachen entlediget sein sollen. ') Acta Synodi, pag. 24, 25: Utque in celebriorem aliquam Belgicae Academiam omnes sese conferant: quo ibidem, quando opus fuerit, consilio atque opera Professorum S. S. Theologiae, 8c linguarum, atque etiam Bibliothecae publicae beneficio uti possint. Acta Contracta: Ac quo magis etiam promoveant uno Loco, et quidem in Academia, ubi Doctorum- virorum omnisque generis librorum, quos consulant subinde, copia sit, haerebunt simul, et coniunctis studiis sua agent donec exegerint. Heyngius, pag. 22: Ad quaestionem an sit adhibendus Professor Hebraeus ad translationem veteris, et Graecus ad translationem Novi Testamentj et Apocryphorum. Responsum potioribus suffragijs, ut Translatores se conferant ad Academiam aliquam celebriorem, eorumque arbitrio relinquatur, ibidem pro re nata consulere 'Professores tam Theologiae quam linguarum Hebraicae Chaldaicae Graecae. Sibelius, Annotationes: Debent interpretes deputati se conferre in celeberrimam aliquam academiam ac pro re nata consulere professores tum Theologiae, tum Hebraicae, Chaldaicae et Graecae linguae peritissimos, idque illorum permittitur arbitrio. iog Te dien einde besloot men uit naam van de Nederlandsche Kerken de H. M. Heeren Staten-Generaal te verzoeken om een bepaalde plaats aan te wijzen, waar het vertalen van den bijbel op geschikte wijze zou kunnen plaats hebben en om een zoo vromen, heiligen en noodzakelijken arbeid met hun gezag en welwillendheid te bevorderen tot eere Gods en stichting der Nederlandsche Kerken; tevens werd besloten de Staten-Generaal te verzoeken, om tijdig voor de hiervoor noodige hulpmiddelen te zorgen en de onkosten te dragen, opdat het vertalen binnen een termijn van drie maanden na het einde van deze Nationale Synode een aanvang zou kunnen nemen. *) Ook besloot men, 2) op deze Synode uit elke Nederlandsche Breytinger, Acta Helvetiorum: Horum (scil. translatorum) arbitrio permittatur consulere linguae Hebraicae et Graecae Professores quos velint. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 240: Translationibus illis ejusmodi locum destinandum esse, in quo celebris sit Academia, ut ita Bibliotheca, alijsque necessarijs adminiculis cumprimis vero doctorum virorum, quos, rei necessitate hoe exigente, adire et consulere possint, copia instructi, eo expeditius in hoe opere Biblico progredi et eo citius illud absolvere queant. Rapport Scotte en Campe: Ende haer onthouden voor den tyt van drye off vier jaren in eenige Academie van dese Landen daer toe bequaempst, ende voorsien vande beste Bibliotequen, om mede aldaer te mogen communiceren melte Professoren ende doctoren soo inde talen als Theologie. ') Acta Synodi, pag. 25: Quem in finem nomine Ecclesiarum Belgicarum, Illustres ac Praepotentes Ordines Generales, rogandi erunt, ut auctoritate sua opus hoe sanctum promovere, sumptusque necessarios suppeditare non graventur. Acta Contracta: Rogabuntur etiam Blust: D. D. Ordines Generales ut opus hoe tam pium, tam sanctum, tam necessarium, benevolentia sua gratiose prosequantur, ad Dei gloriam, et Ecclesiarum Belgicarum aedificationem. Breytinger, Acta Helvetiorum: In qua Academia Translatoribus sit conveniendum de ea Ordines Generales scatuant. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 243: Decrerum porro a Synodo, rogandos esse Generales Dominos Ordines, ut certum locum, in quo versio Bibliorum commode institui possit, designent, et de necessarijs eam ad rem adminiculis mature prospiciant, ut ita intra spacium trimestre a finita hac Synodo Nationali translationis fieri possit initium. Hiertoe werd in de 177ste sessie (27 Mei 1619) een „libellus supplex" aangenomen, dat door Bogerman, Faukelius, Hommius en Polyander aan de Heeren Staten-Generaal zou worden aangeboden, waarin ook aangedrongen werd op „een goede ende getrouwe Oversettinge des Ouden ende Nieuwen Testaments in goet Nederlandsch uyt de originele Talen uytgedruckt" en op het „ordonneren" van „soodanighe pennigen als tot draghen van deselve costen noodigh sal wesen" (H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 260, v.v.) a) Acta Synodi, pag. 25: Placuit etiam, eligendos esse in hac Synodo ex singulis Belgicae Provincijs recognitores binos; unum Veteris, alterum Novi Testamenti versionis. IIO provincie een tweetal revisoren te verkiezen, een voor de vertaling van het Oude Testament en een voor die van het Nieuwe Testament, aan wier oordeel het wordt overgelaten, als zich ergens een moeilijkheid voordoet, met andere broeders uit hunne classis of provincie daarover te raadplegen en hunne gevoelens en meeningen te hooren. *) Ook zullen de vertalers, zoodra als een boek af is, aan eiken revisor een exemplaar toezenden, opdat dit door dezen worde nagezien en onderzocht (terwijl de vertalers met de vertaling van de andere boeken voortgaan) en bemerken zij dingen, welke niet zuiver of juist genoeg overgezet zijn, dan moeten zij Acta Contracta: Prins vero quam lucem adspiciat versio haec, bini ex singulis provinciis, ceu censores adhibebuntur, qui eam videant, et calculo suo probent. Heyngius, pag. 22: Ad Revisores quod attinet placuit potioribus suffragijs, ex singulis Synodis singulos ab hac Synodo ad revisionem deputandos. Sibelius, Annotationes: Summa votorum potiorum haec est. 1. Ex singulis provincijs unus deputandus. Breytinger, Acta Helvetiorum: In Synodo hac Nationali eligantur ex singulis Provinciis Revisores singuli. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 240: Revisores ex singulis provincijs eligendos esse singulos, quorum arbitrio permittatur, etc. Rapport Scotte en Campe: Ende mede te versorgen ende dispicieren op alsulcke persoonen met de welcke sy hare besoigne t'elcken souden mogen communiceren ën doen revideren. ') Acta Synodi, pag. 25: Ad quos (scil. recognitores) interpretes, post aliquem librum jam absolutum, totidem ejusdem exemplaria transmittant; ut Versio ab ijsdem recognoscatur atque examinetur. Heyngius, pag. 22 : ... ijsque post absolutum quemque librum translationes esse transmittendas. Sibelius, Annotationes: Debere singulos ad interpretes mittere notata sua. Breytinger, Acta Helvetioru-m: ad quos interpretes, quoties librum absolverint, exemplum transmittant. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 240: ... quorum arbitrio permittatur, si alicubi difficultas occurrat, cum alijs fratribus provincialibus ea de re communicare, eorumque sententias et judicia audire. His revisoribus ab interpretibus mittendos esse libros Biblicos, quamprimum versio eorum absoluta fuerit, singulos, ut interea, dum translatores in versione aliorum librorum pergunt, ii, qui translati fuerunt, revideantur. Rapport, Scotte en Campe: Mede dat de voors. Reviseurs gehouden sullen syn, sorge te dragen, dat de translatie tydelick aen haer werde overgebracht, ten minsten alle drie off vier maenden een affgedaen gedeelte. ' Sibelius deelt ook nog zijn eigen advies mede: Iudicium meum. Exemplaria cujuslibet libri translati mittantur ad deputatum unum atque alterum singularum particularium Synodorum: quae illi notarunt, emendanda, exhibeant scripto interpretibus ac tandem absoluto opere conveniant in uno loco interpretes et revisores, ac conjunctim extremam versioni ac revisioni manum imponant. III deze naarstig aanteekenen. Is het geheele werk klaar, dan zal aanstonds ter zelfder plaatse, waar de vertaling geschied is, een vergadering zoowel van vertalers als overzieners worden saamgeroepen, waarop nadat een conferentie over de gemaakte opmerkingen gehouden is, met gemeene stemmen der vergaderden, over twijfelachtige punten zóó moet worden gedecideerd, dat bij deze vergadering het laatste oordeel over de nieuwe vertaling berust. ') En indien misschien vóór het werk af is aan iemand der vertalers onderwijl iets overkomen is, nl. dat hij óf overlijdt óf door een langdurige ziekte wordt opgehouden of door iets anders noodzakelijkerwijze is verhinderd, zoodat hij in dit werk met de anderen niet kan voortvaren, dan zal in zijne plaats diegene worden aangesteld, die bij de verkiezing na hem de meeste stemmen op zich vereenigd heeft. Indien echter uit de overzieners iemand onderwijl mocht overlijden, zullen de particuliere Synoden een anderen geschikten opvolger in zijne plaats stellen. *) *) Acta Synodi, pag. 25: Et si quae observaverint, hand satis probe vel commode translata, illa diligenter annotent. Absoluto autem toto jam opere, omnium tum Interpretum tum Recognitorum indicetur conventus. In quo, observationum collatione facta, communibus suffragijs congregatorum (Acta Authentica: in quo facta observationum et censurarum collatione communibus omnium congregatorum suffragijs), omnia de quibus dubitabitur, ita decidantur, ut penes hunc conventum, de nova hac versione extremum (Acta Authentica: supremum) futurum sit judicium. Heyngius, pag. 22: Animadversiones a revisoribus cum provincialibus suis (si visum sit) communicatas ad interpretes esse remittendas, donec tandem absoluto integro opere interpretes et revisores eodem locj conveniant, ac inter se de summa rej agant, et penes illos iudicum supremum de re tota maneat. Sibelius, Annotationes: Absoluto opere instituendum esse conventum interpretum et revisorum, qui uno in loco conveniant et toti operi extremam manum imponant. Breytinger, Acta Helvetiorum: His Revisoribus liberum sit ex Classe vel Provincia sua adhibere quem velint. Observationes et meditationes suas ad Interpretes remittant. Tandem ubi Bibliorum versio tota confecta est, Interpretes et Revisores eodem loco conveniant, et de editione curanda judicium sit penes eos supremum. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 240: Revisores suas notas et animadversiones in libros noviter translatos remittere debere una cum ipsis libris ad interpretes. Absoluto toto opere Biblico, conventum instituendum esse eo ipso in loco, in quo translatio fuerit facta, utrorumque et translatorum et revisorum, ut de dubijs inter sese conferre, versionem ab interpretibus factam pro re nata mutare, adeoque extremam huic operi manum imponere possint. *)Acta Synodi, pag. 25: Quod si forte ante absolutum hoe opus, alicui ex interpretibus interea aliquid humanitus acciderit, ut aut e vivis excedat, aut morbo diuturniore detineatur, aut necessitate alia impeditus, progredi in hoe opere cum reliquis 112 § 7- De besluiten der Synode over den tijd en de orde van vertalen. Na de in § 6 genoemde beslissingen gaf de Praeses nogmaals deze twee punten in overweging *): 1. Het aanwijzen van geschikte personen voor vertaling en revisie. 2. Het voorschrijven van een bepaalden tijd zoowel aan de vertalers als aan de revisoren. In de nu volgende zitting (23 Nov.) viel eerst een besluit over den tijd, dien men aan vertalers en overzieners zou voorschrijven en dan over de orde van vertalen. Ds. Rolandus meende, dat dit alles aan de vroomheid en de trouw der vertalers moest overgelaten worden. Ook de gedeputeerden uit Overijsel deelden dit gevoelen; wel waren zij van oordeel, dat het werk in vier jaren moest voltooid zijn. De Synode nam nu de volgende besluiten: Geoordeeld werd, dat dit werk in vier jaren kon voltooid worden, indien slechts de noodige naarstigheid werd betracht; allen begeerden, dat het binnen dezen tijd zou worden afgemaakt. Maar opdat het door een al te groote haast niet te ontijdig zou verschijnen, werd geoordeeld, dat een bepaalde tijd niet moest non possit; in illius locum is substituetur, qui in electione pluribus suffragijs proxime ad eum accessserit. Si vero ex recognitoribus quis interea mortem obierit, particulares Synodi alium virum idonenm in ejus locum substituent (Acta Authentica: quem in finem nomina eorum, qui proxime ita accesserint, ordine sunt annotanda). Heyngius, pag. 22 : Si vero accidat hunc aut illum ex revisoribus morte praevenirj, in ipsius locum alium a Synodo Provincialj, cuius erat membrum surrogandum. Sibelins, Annotationes: Si tarnen unus morte praeveniretur penes Synodum esse debere provincialem alium in ipsius locum surrogare. Breytinger, Acta Helvetiorum: Si ex Revisoribus ante operis consummationem aliquem vita fungi contingat, Synodo Provinciali alium substituere liceat. Hales, Letters, pag. 3: It was farther enacted, that if any of the Translators should die, or by Sickness became unable for the Service, that then he that was next him in number of voices in thé Scrutiny should succeed in his place: If any of the Revisors should die, or be sick, power was given to the Praeses, the two Assessors and the two Scribes to depute another in hts room. Dit laatste vinden we echter nergens vermeld. ) Sibelius, Annotationes: Duae quaestiones: 1. nomina personarum idonearum. 2. tempus ipsis praefigendum esse tum in transferendo quam in revidendo. "3 worden voorgeschreven, maar dit' geheel aan de trouw en de naarstigheid der vertalers moest worden overgelaten. *) Opdat den Kerken echter .san hunne vorderingen en naarstigheid blijken zou, is besloten, dat zij om de drie maanden aan de H. M. Heeren Staten-Generaal zouden toon en, wat door hen is vertaald (als blijken van hun vnjt) en aan de overzieners overzenden, wier taak het zal zijn, indien zij bemerken dat zij te langzaam vorderen, hen tot meerdere naarstigheid ernstig aan te sporen. 2) ') Acta Synodi, pag. 25: Declaratum fuit judicari, illud spatio quadriennij absolvi posse (Acta Authentica: facile posse); modo debita adhiberetor dUigentia atque ut intra hoe tempus absolveretur, omnes optare. Caeterum ne nimia festinatione (Acta Authentica: nimis praecipiti festinatione), immaturius in lucem protruderetur, judicatum fuit, certum aliquod tempus ipsis praescribendum non esse (Acta Authentica: praecise praescribendum), sed hoe totum fidei ac diligentiae interpretum permittendum. Acta Contracta: Atque intra proximum quadriennium (quod tarnen non ita exacte praescriptum, sed pietati potius ipsorum et diligentiae, quam probare etiam omnibus satagent, relictum fuit) perficiant. Heyngius, pag. 22: Verum perficiendo operi certum tempus non esse praefigendum, optandum tarnen esse ut quadriennio (si fierj possit) absolvatur. Sibelius, Annotationes: Hij deelt eerst mede het oordeel van Ds, Rolandus (D. Rolandus judicavit committendum totum esse pietati et. fidei interpretum), dan het oordeel der Overijselaren (Judicum nostrum: puto certum tempus ipsis non praefigendum, sed hoe totum illorum fidei et pietati committendum esse. Optamus tarnen ut quadriennio [sic] spatio absolvamus) en eindelijk het besluit der Synode: Non esse praefigendum versionis tempus interpretibus, sed hoe permittendum esse illorum fidei sed optandum esse ut quadriennii spatio absolvatur. Breytinger, Acta Helvetiorum: Ne opus tanti momenti praecipitecur, tempus certum praefigendum esse nullum. Optandum tarnen esse ut intra tempus quadriennij opus perficiatur. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 240: Translatoribus certum tempus, intra quod totum absolvant, praefiniendum non esse, sed hoe ipsorum fidei et deligentiae permittendum. ') Acta Synodi, pag. 25: Ut tarnen de ipsorum progressu & diligentia Ecclesijs constare (Acta Authentica: constare zonder Ecclesijs) posset, statutum fuit, ut singulis trimestribus, quae ab ipsis versa essent (tanquam diligentiae suae specimina) (Acta Authentica: specimina et testimonia) Illustribus ac praepotentibus D. D. Ordinibus Generalibus ostendcrent, & ad Recognitores transmitterent. Quorum officij erit, si forte eos tardius in opere progredi deprehendant, ad majorem diligentiam serio excitare. Heyngius, pag. 22: Et adhibenda omnia remedia, quibus Interpretes moneantur ac moveantur ad accelerationem, quorum erit singulis trimestribus Specimen aliquod suae diligentiae adhibere, tam Hlustr. D. D. Ord. Generalibus quam Synodis aut 8 H4 Met dit werk zal worden begonnen drie maanden na het uiteengaan van deze Synode. ') Op de vraag, of het niet raadzaam was om bij het vertalen met de moeilijkste boeken te beginnen, daar het gemakkelijk kon gebeuren, dat sommigen uit de vertalers voor het einde van het werk door den dood werden weggerukt, werd echter door de Synode besloten, aangezien men aan deze zwarigheid door plaatsvervanging kon tegemoet komen, van de volgorde der boeken niet af te wijken en in die orde de boeken te vertalen, zooals zij in den bijbel staan en dit te meer, omdat door het vertalen van de meer gemakkelijke boeken de overzetters des Synodorum Deputatis, specimen inquam quo monstrent, quousque progessi sint. Sibelius, Annotationes: Eerst n o s t r u m judicium (scil. Transisulorum): ita tarnen ut absoluto quodam libro singulis trimestribus exemplar illius transmittant tum ad Ordines Illustrissimos quum ad deputatos eorundem, ut ordinibus de fructu sumptuum et impensorum ac toti Ecclesiae de diligentia interpretum constet. Dan het besluit der Synode: Interim hortandos esse ut accelerent versionem, tum communicandam hanc rem cum Ordinibus Illustrissimis, de modo, sumptibus ac commoditate, ad hanc rem requisitis. Et absolutis singulis libris debent exemplaria illa transmitti ad revisores. Breytinger, Acta Helvetiorum: Moneri interea posse ne spem Ecclesiae morentur singulis trimestribus industriae suae specimen DU. D. D. Ord. exhibeant. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 240: Si quandoque segnius in opere progedi videantur, monendos illos esse a Curatoribus et a Professoribus Theologis ejus Academiae, in qua versabuntur (Misschien een advies van een der afgevaardigden). Rapport, Scotte en Campe: Mede dat de voors. Reviseurs gehouden sullen syn, sorge te dragen, dat de translatie tydelick aen haer werde overgebracht, ten minsten alle drie off vier maenden een affgedaen gedeelte. ') Acta Synodi, pag. 25: Initium autem hujus operis post tres a Synodi hujus dimissione menses, faciendum esse placuit (Acta Authentica: auspicandum esse placuit). Acta Contracta: Et operam dent, ut tertio a fine Synodi huius mense rem auspicentur. Heyngius, pag. 22: Debere quidem fierj initium huius operis ad summum 4* mense ad finem huius synodi. Sibelius, Annotationes: Eerst judicium nostrum: Fiat autem initium versionis post trimestris spatium a Synodo hac finita. Dan het besluit der Synode: Absoluta hac Synodo post trimestrem fiat initium huius operis. Breytinger, Acta Helvetiorum: Primo trimestri a finita Synodo opus inchoetur. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 240: Translationem inchoandam, elapso spatio trimestri, ab hac Nationali Synodo finita. "5 te bekwamer konden 'worden voor het voorspoediger vertalen van de meer moeilijke boeken. *) § 8. De discussie en de besluiten over de woordekens du en ghij. De vraag, of God in de Nederlandsche taal met een vox pluralis of met een vox singularis moest aangesproken worden, hield de geesten een tijdlang bezig. Voor het gebruik van het enkelvoud, dus voor het woordeke „du", voerde men de volgende gronden aan: *) ') Acta Synodi, pag. 25, 26: Quandoquidem evenire facile posset, ut ex Interpretibus, ante absolutum hoe opus, aliqui morte praevenirentur, annon consultum esset, ut a libris difficilioribus in vertendo inciperent: quo hoe labore sal tem frui Ecclesiae possint. Sed quia isti incommodo per surrogationem posset succurri, placuit ordinem propterea turbandum non esse, ideoque visum fuit eo ordine libros S. Scripturae esse vertendos, quo in facto extant codice, idque eo magis, quod interpretatione librorum faciliorum, interpretes ad felicius difficiliora vertenda, magis idonei reddi possent (Acta Authentica: praeparari magis magisque poterunt). Heyngius, pag. 22: Placuit ut initium Gat ab ipso initio Sacrj codicis et Interpretes servantes ordinem librorum, et insistentes vestigijs Spiritus Sanctj a facilioribus progrediantur ad difficiliora, eoque facilius Stylo S. S. assuescant. Sibelius, Annotationes: Eerst geeft hij een advies van Ds. Rolandus (An debeant inchoare interpretationem libris dogmaticis? D. Rolandus judicavit committendum totum esse pietati et fidei interpretum), dan het besluit der Synode: Responsum: potioribus votis decretum est observandum esse ordinem iüum in versione, qui observatur in ipso codice sacro; ubi inchoavit Spiritus Sanctus, ibi inchoent interpretes. Breytinger, Acta Helvetiorum: Placuit Synodo ut initium versionis fiat ab initio S. Codicis. Sequendum esse ordinem librorum eum, quem Spiritus Sanctus secutus est prior. Nempe a libro Geneseos ad Exodum etc ut a facilioribus procedatur ad difficiliora. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 240: Servandum in translatione eundem ordinem quo in volumine Biblico libri sunt positi, adeoque primo loco vertendam Genesin. *) Breytinger, Acta Helvetiorum: Pro numero singolari adductae in medium fuerunt rationes plures. Deus ipse de sese loquitur numero singulari: Ego Jehova sum Deus tuus. Non sunt ipsi gratae adulandi illae formulae, quibus demulcemus liomines. Belgas veteres in vetustioribus Biblijs semper Deum alloquutos esse numero singulari. Pluralem numerum istum ab Hispanis in Belgium fuisse derivatum. Exemplum omnium aliarum nationum, quae in precibus, Biblijs, concionibus Deum nonnisi voce singularis numeri adloquuntur. Vitandam esse suspicionem de pluralitate Deorum. Denique tametsi usus jam in Belgio receptus sit in numero plurali, tarnen aequum esse ut codici sacro et sermoni divino inhaereatur religiosissime, ac ut idiotismo Dei creatoris et conservatoris gentium omnium cedant idiotismi gentium omnium. n6 God spreekt zelf van zich in het enkelvoudig getal: Ik de Heere ben Deus tuus. Hem zijn de pluimstrijkende formules niet aangenaam, waarmee wij de menschen plegen te vleien. De Nederlanders hebben voorheen in de oudere bijbels God altijd aangesproken in het enkelvoud. Het gebruik van het meervouds-getal is door de Spanjaarden in Nederland ingevoerd. Ook pleit voor het enkelvoud het voorbeeld van alle andere volken, die in de gebeden, in den bijbel en in de preeken God slechts met een woord in het enkelvoud toespreken. Men moet voorts door het meervoud geen aanleiding geven tot het vermoeden, dat er meerdere Goden zouden zijn. Hoewel het gebruik thans in Nederland ingang gevonden heeft om God in het meervoud toe te spreken, is het niettemin juister dat men zich zoo nauw mogelijk aan den bijbel en de Goddelijke taal aansluite en dat voor de eigenaardige wijze van spreken van God, den Schepper en Onderhouder van alle volken, de spreekwijzen van alle volken wijken. Ook de Heer van St. Aldegonde heeft het woordeke „du" gebruikt; het ging hier om de eere Gods. De voorstanders van het woordeke „ghij" kwamen met de volgende argumenten: *) Heyngius, pag. 23: Voluerunt multi, vocem d u esse exprimandam, quia sic placuerat D. Aldegondio; quia est vocula singularis numeri, ghij autem pluralis; et quandoquidem agitur de honore Dei; iuxta textum Hebraeum ipsum numero singulari appellandum, ne rudi populo occasio detur, aliquid de multitudine Deorum cogitandi. ') Breytinger, Acta Helvetiorum: Rationes erant: 1. In auribus Belgarum vocem Du jam esse plane horridam et propriam hominis aliquem reprehendentis. 2. Si porro cum voce d u conjungatur verbum aliquod, du solst, duhebst, id plane Belgis videri impium. 3. Ita jam Ministros vocibus pluralis numeri assuevisse, ut desuescere nullo modo possint. Indecorum autem fore si alius esset stylus in praelectione sacri contextus, alius in concione. Denique voces istas plurales esse usus promiscui, et significationis tam singularis quam pluralis nee ullum hinc metuendum periculum •njS itolv&etag. Heyngius, pag. 23: Alii voluerunt, vocem g h ij retinendam neque temere mutandam, quia alia est proprietas liuguae nostrae, quam Hebreae; quia vox d u iampridem absoleta est, hórrida, dura et absona, et offendens aures populi; quia non nisi per contemptum vulgo usurpatur, praesertim si coniungatur cum verbis s a 1 s t, hebst, bist, etc quia vox ghij non est simpliciter numeri pluralis, imo terminatione videtur singularis, usuque facta indifferens, imo magis numeri singularis quam pluralis; ac proinde nihil esse periculi, si ea voce utamur; praesertim ut habeatur res cum voce reverentiore; nemo enim suspicabitur, esse vel contra maiestatem Dei, vel contra unitatem essentiae, etiamsi illam vocem retineamus; esse ergo potius loquendum cum vulgo, ne huic versioni accidat, quod versioni Psalmorum D. Aldegundi, qui propter "7 In de ooren der Nederlanders is het woordeke D u reeds verouderd, onbeschaafd, hard en leelijk klinkend, kwetsend voor de ooren van het volk. Iemand, die een ander bestraft, gebruikt het. Ons taaleigen is anders dan het Hebreeuwsche. Alleen in minachtenden zin wordt het woord dü nog door het volk gebezigd, vooral in verbinding met de woorden salst, hebst, bist, enzj Het woordeke ghij is bovendien niet zonder meer een meervoudig getal, zelfs schijnt het door den uitgang enkelvoudig; in het gebruik is het zonder getal-onderscheid, ja het komt nog meer als enkelvoud dan als meervoud voor, weshalve het geen gevaar zal opleveren, als wij dat woord gebruiken; vooral opdat de zaak behouden worde met het gebruik van een meer deftig woord. Niemand zal op het vermoeden komen, dat het in strijd is met de majesteit Gods of met de eenheid van Zijn wezen, ook al behouden wij dit woord. Het is ook beter dezelfde taal te spreken als het volk, opdat niet aan deze vertaling overkome, wat overkomen is aan de vertaling der Psalmen van den Heer St. Aldegonde, die wegens het aanhoudend gebruik van het woordeke du tot dusver impopulair zijn en het niet tot kerkelijke invoering en gebruik konden brengen. Zelfs in Emden en Westphalen kon men deze gewoonte niet invoeren. Er zal een groote verwarring komen ook onder de dienaren des Woords; zij zijn reeds aan het gebruik van de woorden van het meervoudig getal » gewoon, zoodat zij er niet meer aan kunnen ontwennen. Ook zal het in strijd zijn met het decorum een anderen stijl te bezigen bij de voorlezing van den tekst dan in de prediking; De gevoelens liepen dus zeer uiteen. *) vocem du, qua perpetuo usus est, hactenus populo ingrati, et in usum Eeclesiae induci non potuerunt. Sibelius, A n n o t a t i o n e s; , Suadent retinendam esse hanc vocem: I. haec vox du videtur esse absoleta, horrida ac durissima, offendet et perturbabit aures tonus populi, praesertim si conjungatur cum verbis: du hebst.2 quia habemus ex observatione non potuisse ipsam vocem introduci in Ecclesiam. Hanc ob causam psalmi optime versi. ab Aldegondio non potuerunt introduci. Ideo Emdani, Westphali hunc morem non potuerunt etiam introducere (D. Aldegondus conspirarat (?) in versione: sua Psalmorum vocem du tollere). Erit maxima confusio inter ipsos etiam ministros. No* ita poterunt assuescere. *) Literae deleg. Hassiacorum, pag. 241: Agitata hodierna sessione fuit quaestio: cum in versione Bibliorum Belgicorum hactenus usitata, Deus compelletur in plurali numero, an in adornanda versione nova sine offendiculo hoe mutari, et .«le. ti8 De Engelschen pleitten sterk voor het woordeke du1) en dit om de volgende redenen: Er is geen volk en geen natie, welke over God spreekt in een meervoudig getal. De eenheid van het Goddelijk wezen en de hoogste Majesteit wordt in dat woord beter uitgedrukt Aan de vertalers zal immers bp het harte gebonden worden, dat zij zich zoo nauwkeurig mogelijk aan den tekst hebben te houden. Gomarus was voor g h ij, 2) omdat dit woordeke niet slechts meervoudig, maar ook enkelvoudig is, evenals qui bij de Latijnen en bij de Hebreeën. Soms spreekt de Schrift zelf van God in een meervoud. Ook zijn de saamstellingen als: du hebst, du s o 1 s t buiten gebruik geraakt. Sibrandus schijnt voor du geweest te zijn, Polyander voor ghij, Thysius en Walaeus ook voor ghij. De Friezen gevoelden meer voor du, de Hollanders, de Zeeuwen en de Stichtenaren voor ghij. Eén uit de Hollanders stemde voor du, deGelderschen waren voor g h ij. 8) Deze breed opgezette discussie over de woordekens du en ghij deed velen onder de toehoorders in een lach schieten 4) en ont- Deo in singulari numero dici possit? Variae eaeque contrariae fuerunt de hac quaestione Theologorum tam exterorum quam Belgicorum sententiae. ^Sibelius, Annotationes: Angli existimant: numero singulari. i. nulla est gens, nulla nalio, quae de Deo loquatur in numero plurali. 2. quia unitas essentiae diyinae et majestas summa in illa voce melius exprimitur. 3. quia hoe injungendum erit Versoribus, ut quantum fieri possit inhaereant religiosissime ipsi textui. s) Sibelius, Annotationes: Monuit D. Gomarus aliquando uti (Scripturam) de Deo (loquentem) voce plurali, quod non potest retineri in Latino. At haec vox g h ij non solum est pluralis, sed etiam singularis. Sic qui apud Latinos et T*?*? apud Hebraeos est utriusque numeri. Exoleverunt etiam compositiones, quae solent addi voci du: du hebst, du solst. Epistolica Narratio, pag. 514: Gomarus vult g h ij retineri, et esse utriusque numeri, sicut vox sy, sy doet dat et sy doen dat. s) Epistolica Narratio, pag. 514: Sibrandus vult vocem du retineri. Polyander vult ghij dici. Thysius ghij servat; Walaeus ghij. Frisii voluerunt retinere du. Hollandi, Zelandi, Ultrajectini ghij. Unus ex Hollandis volebat du dicere. Geldri g h ij. *} Epistolica Narratio, pag. 514: Fuit haec jucunda nugatio; mulri inter auditores mecum ridebant, quod tanta cum gravitate et reverentia loquerentttr de vocibus du et g h ij. lig lokte zelfs aan den Gelderschen Raadsheer M. Gregorius J) een kleine berisping: „In een zaak van zoo weinig gewicht waren zulke wijdloopige redevoeringen niet noodig." Met meerderheid van stemmen werd eindelijk besloten, dat het beter was om in die plaatsen (waar God toegesproken wordt) het voornaamwoord ghij, reeds in gebruik, te behouden, daar het bij alle Nederlanders sinds lang als enkelvoud wordt gebruikt en vooral, omdat de Nederlandsche werkwoorden in den tweeden persoon enkelvoud, welke bij het woordje du passen, reeds lang als verouderd gelden en in Nederlandsche ooren ruw, onaangenaam en ongewoon klinken. 2) l) Breytinger, Acta Helvetiorum: Fuit de hac quaestione adeo operose disceptatum, ut consüiarius Geldriae diceret: In re tam nullius momenti non opus esse orationibus tam laciniosis. *) Acta Synodi, pag. 26: Argumentis utrinque varijs allatis atque expensis pluribus suffragijs fuit iudicatum, praestare, ut in illis locis, pronomen Ghij, iam usitatum retinatur, cum id ipsum apud Belgas omnes iam usu inveterato pro singulari usurpetur: atque imprimis, quia verba Belgica secundae personae singularis numeri, quae pronomini Dy (Du?) respondent, jamdudum quasi absoleta sunt, & horridam, ingratam, & desuetam auribus Belgicis, vocem edunt. Heyngius, pag. 23: Potioribus vocibus conclusum est, retinendam esse usitatam loquendi formulam g h ij. Breytinger, Acta Helvetiorum: Potioribus votis obtinuit sententia ea, qua retinetur consuetudo recepta, Deum videlicet compellandi plurali numero. Literae deleg. Hissiacorum, pag. 241: Per majora tarnen conclusum fuit: Retinendum numerum pluralem ad evitandum scandalum plebis, et quia vocabulum gij (Ihr) apud Belgas longo usu videatur factum singularis numeri. Ietwat overdreven schijnt de mededeeling, voorkomende in het „Historisch Ver hae 1", fol li: „Ende het heeft op seer weynich stemmen aenghekomen, oft niet alle Predicanten inde Vereenichde Nederlanden haere Moeders-Tale, soo die nu ghebruykt wert, souden hebben moeten veranderen: alsoo dese saecke heftelijck met grooten ernst ter wedersyden werde ghedebatteert." Ook toen Marnix als bijbeltolk optrad, was deze kwestie besproken. In 159S werd hem door de Particuliere Synode van Z.-Holland na lange deliberatie geadviseerd, bij het woordje ghy te blijven, daar de eenvoudigen het niet op dat du en dyn begrepen hadden, gelijk uit den verkoop der bijbels gebleken was (Reitsma en Van Veen, Hl, pag. 46). Daar Marnix echter van het du en dijn geen afstand wilde doen, besloot de Synode van Z.-Holland in 1596 zich voorloopig daarbij neer te leggen, „midts dat opt eynde vant werck de vrye decisie daarvan int oordeel der kercken gelaten worde" (Reitsma en Van Veen, III, pag. 67). 120 § 9- Hoe Jehova te vertalen. In de nu volgende zitting (24 Nov.) werd de vraag overwogen, of de naam Jehova moest behouden blijven en indien niet, hoe hij dan moest vertaald worden. De Praeses was van oordeel, dat hij moest worden vertaald door He ere, wijl de H. Geest in het N. Testament het O. Testament citeerende, het Hebreeuwsche woord Jehova vertaalt door Kvpuf, gelijk ook de Septuaginta had gedaan. l) Martinius van Bremen was van een ander gevoelen en meende, dat deze vertaling in den regel wel kon, mits enkele uitzonderingen werden gemaakt. Daartoe citeerde hij enkele schriftuurplaatsen (Exodus III en VI), waar de namen Ehje en Jehova een bijzondere kracht bezaten, welke door het woord „Heere" nooit ten volle kon worden weergegeven; de zin zou er door worden verdonkerd.2) Gomarus beweerde: 1. Jehova is een eigennaam. 2. Daarom kan hij moeilijk worden weergegeven door Heere. In Jeremia XXIII en in Exodus III hebben de Septuaginta het woord behouden. De oude vertaling heeft Adonaj. 8) *) Hales, Letters, pag. 7 : The Praeses thought fit it should be rendred Heere, because the Holy Ghost in the New Testament, citing some things out of the Old, renders the Hebrew Jehovah, by the Greek Kvgiog, according as the Septuagint had done. Epistolia Narratio, pag. 514: Praeses putat vertendum Heere, cum Spiritus S. vertat jfupioc. *) Sibelius, Annotationes: D. Martinius addidit Exod. 3 retinendum esse nomen Ehje et Exod. 6 retinendum esse Jehova quia obscurabitur locus ille, nisi retineatur. Hales, Letters, pag. 7, v.v.: This past for currant, till it caine to Martinius of Breme, who devided the sentence, and thought that it might ordinarily so be rendred, if some places were excepted. And to this purpose he cited Some places of Scripture, where the word Jehovah had a peculiar energy and force, which the Belgick Heere could not attain unto. Epistolica Narratio, pag. 514: Martinius putat Exod. Hl ita vertendum esse, sed Exod. VII. Ose XII. Jerem. XXni retineri debere, aut obscurari alias sensum. ') Sibelius, Annotationes: Gomarus: N esse proprium. 2. exprimi per Dominum eum propterea non poteSt. Ierem. 23 interpretes Septuaginta retinuerunt vocem et Exod. 3. Vetus versio habet Adonaj. In Exodus III: 14 hebben de Septuaginta vertaald: ó lav ccnsotulns (is TtQOg i^ag en in Jerem. XXIII: 6 hebben ze 'imosSi*. Eén oogenblik scheen het zelfs alsof een breede discussie zou worden geopend over de vraag, of de Naam Jehova een eigen punctuatie had of haar ontleende aan de namen Elohim en Adonaj, maar de Praeses sneed al deze discussiën stillekens af. ') Besloten werd, bij ontstentenis van een ander passend en gebruikelijk Nederlandsch woord, waardoor de kracht van dien Naam wordt uitgedrukt, en aangezien de Heilige Geest ons zelf is voorgegaan met het woord Jehova in het N. T. door Heere te vertalen, dat de overzetters in navolging van Christus en de Apostelen het woord Jehova vertalen zullen door het woord Heere en dat dit woord met grootere letters zal worden gedrukt (gelijk de Engelschen hun Lord en Dr. Piscator zijn H e r r) overal, waar in den Hebreeuwschen tekst Jehova staat (welk woord de Franschen hebben vertaald door 1'Eternel). In de voorrede zal men de reden ontvouwen voor het gebruiken van dit woord Heere. Waar echter het woord Jehova een bizonderen nadruk schijnt te hebben, daar moet men een sterretje plaatsen en op den kant het woord Jehova er bij schrijven. Ook moet men de overzetters herinneren, dat waar het woord Jehova de punctuatie heeft van het woord Elohim, zij moeten overwegen, of het op die plaatsen niet geschikter kan vertaald worden door het woord God dan door het woord Heere. 8) ') Hales, Letters, pag. 8: To the same effect did others speak: and great disputation would have arisen about this point, as whether the Name Jehovah had any points of its own, or borrowed his points from Elohim and Adonai, and the like, but the Praeses still cut them off. ') Acta Synodi, pag. 26: Ac consultum fuit judicatum, cum alia commoda atque usitata vox Belgica non exstet, qua vis istius nominis exprimatur, ut interpretes vocem Jehovam transf'erant per vocem Heere, utque haec vox majusculis literis in textu exprimatur. Ubicumque vero vox Jehovae emphasin habere videtur peculiarem, ibi ponendum esse asteriscum, et vocem Jehova in margine adscribendam. Monendos quoque esse interpretes, ut ibi vox haec habet puncta vocis Elohim, dispiciant an illis in locis commodius per vocem God, quam per vocem Heere, transferri non possit. Heyngius, pag. 23: Responsum est, quandoquidem Spiritus Sanctus ipse nos praeit, vocem hanc in Novo Testamento reddens per vocem Curios, illam quoque in nostra versione, ad imitationem Christi et Apostolorum, reddendam per vocem Heere, sic tarnen ut maiusculis literis exprimatur, (quemadmodum Angli suum Lord, et D. Piscator suum H e r r), ubi in Hebraeo textu legitur Jehova, quam vocem etiam Galli in sua translatione per 1' E t e r n e 1 expresserunt, et ut in Praefatione causa huius assignetur. Sibelius, Annotationes: Spiritus Sanctus in N. Testamento hanc vocem vertit 122 § io. De besluiten der Synode over de Eigennamen, de verdeeling in hoofdstukken, kaarten en registers. Hierop nam men beslissingen over de eigennamen van het Oude Testament, de verdeeling in hoofdstukken en verzen, over kaarten, tijd- en geslachtregisters en ten slotte over een zaaken naamregister. De Synode besloot dienaangaande het volgende: Besloten werd de eigennamen van het Oude Testament niet weer te geven, zooals ze luiden in de Heilige taal, maar ze te behouden, zooals zij nu in de „gemeene" overzetting gelezen worden, tenzij misschien een geringe verandering bij sommige noodig mocht zijn. Men kon ze aan het einde overeenkomstig het Hebreeuwsch plaatsen met een vertaling *). per KvQiog. Retineatur ergo Heere sed exprimatur literis majusculis ita tarnen ut in praefatione explicetur ratio retentionis huius vocis Heere. Breytinger, Acta Helvetiorum: In versione Bibliorum vox Jehova vertenda est H e r r propterea quod Spiritus Sanctus in Novo Testamento prior uti tur voce Kvqlov. Majoris tarnen lucis causa exprimenda est vox Herr charactere majusculo et in praefatione monendus lector, vox Jehovae quid proprie significet. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 242: Vocem Jehova reddendam esse per vocabulum Belgicum Heere; ita tarnen ut semper majusculis characteribus imprimatur, et ijs in locis, ubi peculiarem habet emphasin, asteriscis notetur. Qua de re monendus erit lector in praefatione operi Biblico praemittenda. Hales, Letters, pag. 8: It was at length by the greater part concluded, that it should be rendred by the Belgick Heere, which was alwayes to be exprest in Capital Charactere, St concerning this the Reader should be advertised farther in the Preface. And when there should be in any place some peculiar force in that word which the Belgick word dit not express, of this the Reader should be admonished by a margin al gloss. De Synode was dus van oordeel, dat voor Jehova geen ander Nederlandsch woord te vinden was dan het woord „Heere". Marnix heeft nog een poging gewaagd een ander woord te geven en deed de vertaling „Selfwesige" aan de hand. (Zie J. J. van Toorenenbergen, t. a. p., He deel, pag. XXXIX). De Zuid-Hollandsche Synode van 1595 had aan Marnix geadviseerd, „dat het nut ende zeer stichtelyck wesen" zou het woord Jehova te behouden, „mits dat men in margine aanteeckene de verclaringe van dat woort Jehova eens voer al" (Reitsma en Van Veen, Hl, bldz. 46). ') Acta Synodi, pag. 26: Tertia quaestio fuit, Utrum nomina propria Veteris Testamenti exprimenda sint, uti sonant in lingua sancta (Acta Authentica: in lingua originali): an vero retinenda, uti nunc in vulgata versione leguntur. Placuit autem ita retinenda esse, uti nunc leguntur; nisi forte exigua quaedam mutatio in nonnullis necessaria videatur. "3 Op de vraag, of men niet op vele plaatsen een nieuwe indeeling van hoofdstukken en verzen moest geven, daar de oude verdeeling soms midden in een zaak of zin afbreekt, werd echter geantwoord, dat men de oude indeeling in kapittels en verzen moest handhaven, aangezien er anders een groote verwarring in de aanhalingen zou ontstaan. Waar echter een verdeeling minder passend en een verandering noodig blijken zal, moet dit den lezers op den kant worden medegedeeld 1). Heyngius, pag, 23 : Quaesitum est an nomina propria retinenda an vero mutanda ? R. Esse retinenda. Sibelius, Annotationes: An nomina propria sint mutanda vel retinenda: jussit hoe committi translatoribus et revisoribus, ut illi vel retineant vel mutent, si ita ipsis visum fuerit, idque non secundum proprietatem linguae Hebraicae, sed etiam belgicae. Breytinger, Acta Helvetiorum: Nomina propria retineantur ea, quae habentur in- editione vulgata. Poterunt tarnen adjici ad calcem secundum veritatem Hebraicam, cum interpretatione. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 241 eet.: De nominibus proprijs; An retinenda ut sonant in originalibus linguis, an Belgice reddenda? Nomina propria ita, ut solent a plebe Belgice enunciari, et in hactenus recepta Belgica versione habentur, in nova Bibliorum translatione esse retinenda. Hales, Letters, pag. 8: The second Proprosal was, whether the H e b r e w proper Names should be retained, or translated likewise into Dutch. It was concluded they should be retained, for avoiding of all unnecessary novelty and alteration. Epistolica 'Narratio, pag. 514: Quaesitum an propria nomina mutanda. Interpretibus hoe committendum judicarunt. Ook hier kozen onze Vaderen den meest voorzichtigen weg, ten einde de gemoederen van het gewone volk niet al te zeer te ontstemmen. *) Acta Synodi, pag. 26: Quarta quaestio fuit, An distinctio capitum et versuum accuratior in multis locis adhiberi non debeat. Ac statutum fuit, receptam capitum ac versuum distinctionem servandam esse: ubicunque autem mutatio quaedam necessaria esse videbitur, eam in margine esse annotandam. Heyngius, pag. 23: Ad quaestionem de distinctione capitum? R. Servandam esse usitatam distinctionem, quia mutatio magna dat difficultatem ut liquet ex Junij et Piscatoris Libertate, qua in hac re usj sunt, exceptis paucissimis locis, ubj connectio textus manifeste discerpitur, alias ubi divulsio occurrit, ad marginem indicetur. Sibelius, Annotationes: An distinctio consueta capitum et versuum sit retinenda ? Servetur exceptis paucis locis, qui postulare videntur distractionem, annotetur tarnen, ubi necessitas requiret, ad marginem si quid immutetur. Breytinger, Acta Helvetiorum: Capitum et versuum mutatio fiat nulla: sic ubi tarnen ipsa materia ac ordo videtur divelli, in margine significetur. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 242: Eam Capitum distinctionem in nova versione servandam, quae in veteri translatione Belgica extat: Si tarnen alicubi videantur textus male in distincta capita divulsi, monendum hoe esse in margine. 124 Er werd voorts geoordeeld, dat kaarten en tijd- en geslachtregisters wel nuttig zijn, ,en aan het slot van den bijbel kunnen worden ingelascht, maar dat men de vertalers met het teekenen en opstellen van zulke beschrijvingen niet moest belasten. Vooral moest men waken, dat er geene minder nauwkeurige of twijfelachtige beschrijvingen werden ingelascht,eveneens dat men op de kaarten of op de titelbladen nergens teekeningen moest schilderen, welke aanstoot konden geven 1). Hales, Letters, pag. 8: The third proposal was, whether the a n t i e n t division of Chapters should remain, for many Hebrew Copies differed from our Common in this point, and sometime the old division did seem somewhat inconvenient, as that somewhere it brake off in the midst of a matter, somewhere in the midst of a sentence. It was concluded that the old division should remain. For there would arise great confusion in quotations, if the number of Chapters and Verses should alter. As for the variety of other Copies, and inconvenient division, of this the Reader should be advertised in the margent. Epistolica Narratio, pag. 514: Sententia fuit esse distinctionem retinendam. Ook hier hield men zich dus aan de oude indeeling, geleerd door de bijbelvertalingen van Junius en Piscator, die door al te groote veranderingen allerlei moeite hadden veroorzaakt. Zie ook boven, bldz. 122, noot 1. ') Acta Synodi, pag. 26: Quaesitum fuit, Annon expediat novae huic versioni accuratas aliquas descriptiones Chorographicas locorum, quorum in Veteri et Nov» Testamento sit mentio, Chronologiae item sacrae & Genealogiarum, adjungere. Ac judicatum fuit, utiles quidem ejusmodi descriptiones fore, atque ad calcem sacri codicis adjungi posse, illis vero describendis (Acta Authentica: conscribendis) aut delineandis interpretes occupari non debere. Inprimis autem cavendum esse, ne descriptiones minus accuratae aut incertae adjungantur: tum ne in descriptionibus Chorographicis, aut in titulis uspiam appingantur imagunculae, quae offensionem praebere possint. Heyngius, pag. 23: Quaesitum est an addenda sit descriptio Genealogiarum et Chorographiae ? R. Chorographias utiles et necessarias addendas, sed cautione, ne addantur Imagunculae aliquae superstitiosae. De Genealogijs autem viderint interpretes. Et si quid accurrat notatu dignum et singulare, hoe illorum prudentiae committendum, tantum monendj nihil addant, nisi quod certum sit. Sibelius, Annotationes: An genealogia et chorographia sit addenda? Genealogia et Chronologia subjiciatur calci totius operis biblici, sed hoe permittitur judicio interpretum. Chorographia ubi facit«fcinterpretationem textus est inserenda textui. Volgens Sibelius was inzonderheid de Praeses ertegen, dat zij in den tekst zeiven werden opgenomen, daar de lezer dan telkens werd opgehouden: D. Praeses putavit, non esse addendas ipsi codici ne detineatur lector. Breyt i n g e r, Acta H clveti orum; An adjïciendae sint Chronologiae, Chorographiae et id genus alia, in fine operis deliberabitur. Descriptiones tarnen (tantum?) 125 Den vertalers werd nog gezegd, dat zij een nauwkeurig na amen zaakregister aan de nieuwe vertaling moesten toevoegen met een meer juiste vertaling van de Hebreeuwsche namen 1). § ii. De door de Synode gekozen Vertalers en Overzieners. Nu kwam de Praeses met de vraag, of men nu reeds de vertalers en overzieners zou benoemen of aan het einde der Synode 2), waarop met meerderheid van stemmen werd besloten zoo spoedig mogelijk tot eene benoeming over te gaan en dit om deze twee redenen: i °. omdat de benoemden dan met de Synode zoo noodig nog overleg konden plegen over eenige noodzakelijke dingen en 2°. omdat men, indien de eene of andere kerk zich onwillig toonde in het vrij laten van haar dienaar des Woords, die moeilijkheid hier gemakkelijk kon wegnemen *). addantur Tabernaculi et Templi, quae habentur in Levitico, libris Regum et Ezechieli. Figurae seu imagunculae reliquae prorsus omittantur. Volgens Breytinger mochten dus wèl afbeeldingen van tabernakel en tempel worden ingevoegd. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 242: Chorographiam, Chronologiam et Genealogias pro arbitrio et discretione interpretum et translatorum operi Biblico adjungi posse; hac tarnen cautione, ut in Chronologia et Genealogijs ea, de quibus Chronologorum et Theologorum sententiae discrepant, prorsus omittantur, nee, nisi ea, quae omnium judicio et sententia certae et immotae sint veritatis, ponantur. Hales, Letters, p. 8: The fourth proposal was whether there might not be added some Appendices to the Bible, as Chorographical and T o p ographical Tables, Genealogie s, and the like. It was thought fit they should, provided that in the Tables and Maps there were no pictures and babies, for avoiding supers tition. Uit alles biijkt, dat de Synode beslist geen prentenbijbel verlangde. Aan Helmichius, den vroegeren vertaler des Bijbels, was een bijbel met platen niet ongevallig (Zie: J. Hania, Wernerus Helmichius, acad. proefschrift, pag. 268). ') Acta Synodi, pag. 26: Monendos autem esse interpretes, Ut conficiant, atqae huic novae versioni accuratum rerum & verborum indicem cum exactiore nominum Hebraicorum interpretatione subjungant. Alleen de Acta melden deze clausule (Zie boven, bldz. 122). s) Heyngius, pag. 23: Tandem quaesitum est an Interpretes et Revisores iam nominandj sint dum adhuc versamur in hac materia, an verum nominatio differenda in finem Synodj. Sibelius, Annotationes: An differenda sit nominatio personarum an vero jam sit instituenda. *) Heyngius, pag. 23: Placuit potioribus suffragijs, ne deputatio differatur, verum ne res haec praecipitetur die Lunae proximo absolvatur. I2Ó Hierop dienden de Professoren en de particuliere Synoden een lijst in van namen van afwezigen, die voor het werk der translatie en revisie werden geschikt geacht, opdat de deliberatie over de te benoemen personen te beter kon geschieden, waarom men ook de benoeming zelve uitstelde tot de volgende zitting, op Maandag te houden ■). In de nu komende zitting (26 Nov.) ging men aanstonds over tot het benoemen van vertalers en overzieners 2), nadat de Praeses Sibelius, Annotationes: Videtur quod sic: i. quia possunt deputati communicant cum Synodo de necessariis quibusdam. 2. quia si Ecclesia quaedam se difficilem praeberet in demittendo Ulo ministro, qui huic operi vacare deberet, huic diffïcultati hic facile mederi possumus. ) Acta Synodi, pag. 26: Item, ut absentium quoque ratio in deputationeinterpretum & recognitorum haberi possit; edita atque annotata nomina absentium fuerunt, qui in singulis provincijs versioni aut recognitioni huius operis maxime idonei iudicarentur. Heyngius, pag. 23: Placuit potioribus suffragijs, ne deputatio differatur, verum ne res haec praecipitetur die Lunae proximo absolvatur. Interea Professores et Singulae Synodi exhibuerunt catalogos, continentes nomina quorundam absentium qui ad Translationem et Revisionem apti habentur ut ijs lustratis deliberatio de nominandis Personis eo melius instituatur. Sibelius, Annotationes: Placuit differri hanc rem in diem Lunae, hac tarnen ratione ut deliberent singuli deputati de personis idoneis ac in hunc finem exhibuerunt catalogum singularum provinciarum deputati personaram idonearum ad versionem et interpretationem bibliorum. Breytinger, Acta Helvetiorum: Exhibiti sunt catalogi nominum eoram, qui ad Bibliorum versionem et revisionem habentur idonei. Iussi sunt fratres ad diem Lunae esse parad et praemeditati, ut deputetur numerus, seu personae secundum numerum nuper definitum. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 242: Jussi sunt hac ipsa sessione a Domino praeside Doctores et pastores Belgici cogitare de certis viris idoneis, quibus translatio et revisio Bibliorum demandari possit et eosdem in proxima sessione nominare. Hales, Letters, pag. 8, 9: The Praeses willed that every Province should exhibit by Bill the Names of those, who they knew In their Provinces were of sufficiency for the Translation, which forthwith was done, and the Names that were exhibited were all pronounced in the Synod: but out of these who should be chosen for the work was differed, untU thenext Session appointed upon the Monday following: and so with prayer they brake up the meeting. ) Acta Synodi, pag. 27: Facta est hac Synodo, Interpretum et Recognitorum Veteris Novique Testamenti electio. Heyngius, pag. 24: Die Lunae 26 Nov electj sunt, etc Sibelius, Annotationes: Post preces repetita acta praecedenüs sessionis, 127 nog dezen uitnemenden wenk had gegeven, dat men rekening moest houden niet alleen met ervarenheid in de talen en in de Theologie, maar ook met een vroom en heilig leven, wijl anders deze zoo gewijde arbeid aan de kerk minder aangenaam zou zijn De stemming geschiedde met gesloten briefjes, terwijl als stembureau dienst deden de Heeren Simon Scotte, als praeses van de week en Martinus Gregorii, beiden gedelegeerden van de H. M. Staten-Generaal, daar het zeer goed mogelijk was, dat de praeses of de scribae en de assessores voor dezen arbeid in aanmerking kwamen 2). Bij het verkiezen van de revisores rees een moeilijkheid, daar in de provincie Utrecht de afgevaardigden verdeeld waren in drie Contra-Remonstranten en drie Remonstranten en dezen het over de keuze van een revisor niet eens konden worden. Deze zaak gaf aanleiding tot eenige discussie, daar de Praeses haar aan het repetitum est decretum de deputatione; additum est non fuisse rationem habitam. revisorum tam Veteris quam Novi Testamenti seorsim sunt tres deputandi. Breytinger, Acta Helvetiorum: Tota hac sessione praeter deputationem actum nihil est. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 242: Sessione decima tertia utriusque V. et N. Testamenti interpretes et revisores nominati fuerunt a Delegatis Academiarum et Ecclesiarum Belgicarum. Hales, Letters, pag. 2: In this present Session they proceed to the choice of them. ') Breytinger, Acta Helvetiorum: Priusquam veniretur ad deputationem Interpretum et Revisorum Praeses Synodum commonefecit, ut rationem haberet non tantum peritiae linguarum et Theologiae, sed etiam piae et sanctae vitae. Alias ipsum sanctissimum Bibliorum translationis opus Ecclesiae minus acceptum futurum esse. ■) Acta Synodi, pag. 27: Clarissimis atque Amplicissimis viris, D. Martino Gregorij, & D. Simone Schotto suffragia colligentibus, pluribus suffragijs etc. Heyngius, pag. 24: Potioribus suffragijs ijsque tacitis, et a duobus ex D. D. delegatis Martino scilicet et Schotto, exceptis, electj sunt. Sibelius, Annotationes: Duo ex politicis deputatis nominati Martinus et Schotte, qui colligerent suffragia. Breytinger, Acta Helvetiorum: Fuere autem electi, etc. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 242: Et quoniam fieri poterat, ut praeses, Consiliarij et scribae Synodi in electionem venirent, vota super hac re collegerunt quidam e delegatis Generalium Dominorum Ordinum. - Hales, Letters, pag. 2: The manner of election was by Scrutiny: the Deputies in every Province inScripto exhibiting one. The Scrutators were two of the Seculars, D. Simon Schottus, Secretary of Middleburrough, and President this week, and Martinus Gregorii, these calculated the voices and pronounced the election. 128 oordeel der Synode onderwierp. ') Sommigen meenden, dat men Utrecht in dezen maar zou passeeren, daar men toch reeds overzieners genoeg had. Anderen waren van oordeel, dat men de zaak moest uitstellen tot het einde der Synode en men dan met algemeene stemmen der geheele Synode eenigen uit deze provincie benoemen zou. Een derde gevoelen was, dat men de zaak zou uitstellen totdat men in Utrecht het weer met elkander eens was en zij dan uit hun eigen midden eenige revisoren zouden noemen, die door de overige vertalers en overzieners konden worden goedgekeurd.2) Dit laatste gevoelen werd met algemeene stemmen tot besluit verheven. 8) " Acta Synodi, pag. 27: Priusquam ad delegationem recognitorum deventum fuit, petierunt Ultrajectini a parte Contra-Remonstrantium delegati, ut Recognitorum ex provincia Ultrajectina delegatio differretur, donec eidem Ecclesiae de idoneis Pastoribus prospectum esset. Heyngius, pag. 24: Iniecta quaestione de Revisoribus nominandis ex provincia Ultraiectina quandoquidem Ultrajectinj separati sunt, ne nunc aut nullus, aut duo nominentur, quod utrumque contra ordinem esset. Sibelius, Annotationes: Ultrajectenses petierunt ut copia ipsis detur eligendi quempiam, cum Ecclesiae Trajectensi prospectum fuerit de ideneo ministro, qui adhibeatur ad revisionem. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 243: Ex provincia Ultrajectina ad revisionem nulli deputati sunt, quia ecclesiae ejus provinciae in partes Remonstrantium et Contra-Remonstrantium scissae sunt. Hales, Letters, pag. 2, 3: From these they proceed to the nomination of the revisors. Here arose a doubt concerning the province of Utrecht. For because they are equally divided three Contra-Remonstrants, and three Remonstrants, they could not agree upon the nomination of a Revisor for that Province, which thing bred a demurre in the Synod. The Praeses required the judgment of the Synod, what they thought fit to be done. a) Heyngius, pag. 24: Zie beneden, noot 3. Hales, Letters, pag. 3: Some thought they might be altogether past by. For there would be Revisors enough, though that Province chose none. Others thought fit it should be deferred till the end of the Synod, and then some one of that Province should be chosen communibus suffragiis totius Synodi. A third sort determined that it should be deferred till that Province were reconciled in it self, ) J. Heringa, t. a. p., zie Bijlage E, bldz. 181. ") J. Heringa, t.a.p., zie Bijlage G, bldz. 184. Vooral het boek Job had hen lang opgehouden (H. Edema van der Tuuk, t.a.p., bldz. 273). •) J. Heringa, zie Bijlage M, bldz. 189 en bldz. 142; H. Edema van der Tuuk, ta.p., bldz. 272. JC 140 der Dordtsche Synode moest nu Thysius invallen; door Bogerman en Baudartius werden de Hoog Mogenden dan ook beleefdelijk op dit besluit gewezen, J) maar Thysius, hoewel door de Staten aangezocht, excuseerde zich persoonlijk in Den Haag, s) waarop Bogerman en Baudartius, te 'sGravenhage zijnde ontboden, verzocht werden „sonder adsumtie van een derde in plaetse D. Buceri", hun arbeid te continueeren en te beëindigen. •) Hierin werd door de beide translateurs bewilligd. 4) Middelerwijl had men niet stil gezeten. De Psalmen werden 6 October 1631 door Baudartius verzonden met de mededeeling, dat de „proverbia onder druck" waren. 6) Den 26»en Januari 1632 volgden de „boeken Salomonis", terwijl de „prophete Jesaias" gedrukt werd. •) 7 April 1632 werd Jesaja verzonden en werd „de prophete Jeremias" gedrukt. T) 10 Januari 1633 volgden „alle de cleyne propheten". 8) Feitelijk was heel het O. T. den 4 Maar nu kwam nog het werk der gezamenlijke revisie. Ook de overzieners moesten in Leiden verschijnen. Men rekende reeds in Iunio 1633 op hun komst, 10) maar eerst den oden juü ^33 had Hun eerste teleurstelling was geweest, dat ze geen afschrijvers genoeg konden vinden en de drukker zijn met de vertalers gesloten contract schond, zoodat groote vertraging onvermijdelijk was en de noeste vlijt der overzetters eerst niet uitkwam. ') J. Heringa, t. a. p., bldz. 143 en 144; zie ook Bijlage M, bldz. 189—192. ') J. Heringa, t.a.p., bldz. 184 en 185 (zie ook Bqlage H) en bldz. 192 en. 193 (zie Bijlage N). Hij wüde niet meer deelnemen aan een arbeid, die zoo goed als gereed was. a) J. Heringa, Lap, bldz. 193, zie Bijlage N. *) J. Heringa, t.a.p, bldz. 193 en 194, zie Bijlage O en blda. 185, zie Bijlage H. ) J. Heringa, t. a. p., bldz. 185, zie Bijlage H. Baudartius schreef: „lek en hebbe mijn leven lanck noyt so geblockt als lek nu In mijne oude daeghen doen moet." (J. Heringa, bldz. 181, zie Bijlage F). *) J. Heringa, t. a.p., bldz. 186, zie Bijlage I. ') J. Heringa, t.a.p., bldz. 186 en 187, zie Bijlage K. ") J. Heringa, tap, bldz. 187, zie Bijlage L. Gomarus schreef aan Bogerman, dat hij bij het ontvangen van de zes eerste kleine profeten van blijdschap gedanst had en zijn vreugde nog was gestegen bij het ontvangen van de overige zes (H. Edema van derTuuk, t. a. p., bldz. 272 en 273). *)H. EdemavanderTuuk, t. a. p., bldz. 274. Hoe nauwkeurig en zelfstandig de translateurs hun werk hadden verricht, kan blijken uit wat E d erna van der Tuuk (ta. p, bldz. 273 en 274) ons dienaangaande meedeelt. ,0) J. Heringa, ta. p, bldz. 188, zie Bijlage N. 141 de eerste vergadering van translateurs en reviseurs plaats. *) Bogerman werd voorzitter en Revius scriba. a) Den i*ten September 1634 was de overziening na zwaren arbeid van 14 maanden geheel gereed. *) Nu kwam eindelijk het drukken. De Staten-Generaal hadden octrooi verleend tot het uitgeven van den bijbel voor vijftien jaren aan Bogerman en Baudartius, *) die echter ieder voor een som van f 1500 hun recht afstonden aan de burgemeesters van Leiden, 5) welke het weer overdeden aan de Weduwe erfgenamen van Hillebrand Jacobsz van Wouw met dien verstande, dat de druk te Leiden zou geschieden door P. A. van Ravesteyn, die daartoe van Amsterdam naar Leiden moest verhuizen.6) In 1635 begon men met het drukken."*) De drukker zorgde voor de eerste, Ds. Baudartius voor de tweede en Ds. Joh. Bogerman voor de derde correctie bij het nazien der proeven. 8) Maar ook nu stelden de boekdrukkers teleur, •) zoodat nog een groot gedeelte van het volgend jaar (1636) verliep, eer het O. T. was afgedrukt. 10)Nog ') H. Edema van der Tuuk, tap, bldz. 274; Godgeleerde Bijdragen, dL XXIII, 2° stuk, 1849, bldz. 485 en de bldz'n 527—529, bijlage E. Ook nu weigerden verschillende steden aan de predikanten ontslag of riepen hen voor het einde der revisie terug. De reviseurs waren: Dr. A. Thysius, Dr. Jo. Polyander, D. A. Widmarius (predikant te Uitgeest, in plaats van Ds. Petrus Plancius), D. Jod. Larenus, D. Arn. Teeckmannus, D. Bem. Fullenius (predikant te Leeuwarden, in plaats van Dr. Sibrandus Lubbertus), D. Jac. Revius en Dr. Fr. Gomarus (J. H e r i n g a, ta.p, bldz. 149 en 197, bijlage Q.) Zie verder over deze reviseurs, de regelen van orde, enz. J. Hinlópen, t.a.p, bldz. 137—156 en J. Heringa. t.a.p., bldz. 150—162. ') J. Heringa, tap, bldz. 196, zie Bijlage P. *) H. Edema van der Tuuk, tap, bldz. 275. *) Hinlópep, tap, bldz. 129, 130, 148 en 149; E Edema van der Tuuk, tap, bldz. 275 en 276. *) Hinlópen, tap, bldz. 169 en 172. *) Hinlópen, tap, bldz. 172. *) Acta van de Synode van Woerden, 24 Juli — 3 Aug. 1635, art 2. 8) Het Protestantsche Vaderland, ta. p, bldz. 470 in voce: Bogerman; Acta van de Synode van Woerden, 1635, art 11; H. Edema van der Tuuk, tap, bldz. 278. Bogerman was intusschen tot Hoogleeraar benoemd aan Franekers Hoogeschool, maar het werk der correctie hield hem nog te Leiden (H. Edema van der Tuuk, tap, bldz 276). •) H. Edema van der Tuuk, tap, bldz. 280. '•) Edema van der Tuuk schrijft hoofdzakelijk aan Bogerman het werk der vertaling van het O. T. toe (t a. p, bldz. 284) en prijst hem, dat hij in weerwil van 142 was er eenige moeite over de praefatio, maar dit wolkje dreef voorbij. *> Nu iets over de vertaling van het N. T. en de Apocryphen. Hommius en Walaeus, die beiden in Leiden woonden, waren reeds ieder voor zich bezig geweest, maar gezamenlijken arbeid konden zij eerst leveren, toen Rolandus, die thuis ook niet stil gezeten had, einde 1627 of begin 1628 te Leiden aankwam. s> Ook zij namen eerst deel aan het vaststellen der taalregels, opdat allen één en dezelfde taal zouden schrijven. 8) Dan stelden zij hunne wijze van werken vast.*) Einde 1628 was op die manier het Evangelie van Mattheus gereed en konden zij dit den StatenGeneraal aanbieden.5) In September 1631 waren zij ieder voor zich ongeveer tot den tweeden brief aan de Corinthen en met den gemeenschappelijken arbeid tot de Handelingen der Apostelen genaderd. 6) Begin Juni 1632 waren zij met de vertaling gekomen „tot de cleyne epistelen der H. Apostelen", maar reeds was hun Rolandus door den dood ontvallen. 7) Feiteüjk moest nu Jodocus Hoingius, Rector te Harderwijk, invallen, maar de Staten en de Hollandsche Synoden verzochten Hommius en Walaeus zonder een derden man het werk te vervolgen. 8) Na Rolandus' dood verdeelden zij echter, om het werk te bespoedigen, het overige van den arbeid aldus, dat de kantteekeningen en de Apocryphen voor een deel door Hommius, voor een ander deel door Walaeus werden in orde gebracht. 9) zijn zwakke gezondheid zulk een noeste vlijt aan den dag lei (E d e m a va n d e r Tuuk, ta.p., bldz. 282). Hij keerde dan ook als een gebroken man naar Friesland terug en overleed den nde„ September 1637, 61 jaren oud (Edema van der Tuuk, t. a.p, bldz. 291). ') H. Edema van der Tuuk, t. a p, bldz. 284. s) Hinlópen, t. a. p, bldz. 105; P. J. Wymenga, t.a.p, bldz. 320. s) P. J. Wymenga, tap, bldz. 320. *) In afwfiking met de vertalers des O. T. besloten zij, dat elk hunner boek voor boek vertalen en daarbij kantteekeningen maken zou; dit werk zouden zij dan nauw- • keurjg met elkander vergelijken en gezamenlijk de lezing vaststellen; zie P. J. Wymenga, tap, bldz. 321. *) p- J- Wymenga, t. a. p, "bldz. Jïi. *) P. J. Wymenga, t. a. p., bldz. 321. ') J- Heringa, t.a.p., bldz. 144—146; J. D. de Lind van Wijngaarden, tap, bldz. 86; P. J. Wymenga, tap, bldz. 321. *) P. J. Wymenga, ta.p, bldz. 321 en 322. ') J. D. de Lind van Wijngaarden, t.a.p, bldz. 86 en 87; P. J. Wymenga, tap., bldz. 321 en 322. 143 Ijverig werkten zij voort, zoodat zij zelfs „des Saturdachs besóigneerden'' en de reviseurs geregeld de vertaalde bijbelboeken gestuurd gekregen. *) Den nden September 1634 konden dan ook de Staten de overzieners tegen den jsten November te Leiden saamroepen. 2) Reeds was de revisie van het O. T. achter den rug, toen men met die des N. T. begon. Den ló^n November 1634 werd, hoewel nog drie overzieners absenteerden, op last van de StatenGeneraal de eerste vergadering van vertalers en reviseurs gehouden, ten huize van Walaeus. 8) Deze werd tot voorzitter gekozen, Hommius tot scriba en Sibelius tot vice-scriba, die meermalen Hommius in zijn scribaat verving. *) Ook zij stelden verschillende régelen vast. 6) Toen begon de eigenlijke revisie, waarbij hard werd gewerkt, straks zes uren daags gemeenschappeüjk en bovenr dien nog thuis tot voorbereiding. Alle vergaderingen werden met ') J. D. de Lind van W ij n g a a r d e n, t. a. p., bldz. 87, P. J. Wymenga, t.a.p., bldz. 322 en 323. Tot aan de Colossenzen kregen de reviseurs de stukken in huis; het overige werd hnn te Leiden overhandigd. ') J. D. de Lind van W ij n g a a r d e n, t. a. p., bldz. 87 ; P. J. Wymenga, t. a. p., bldz. 323. 8) Aanwezig waren; Ds. Van der Linde van Delft (in plaats van Hommius), G. Nieuhusius (rector van de Latijnsche School te Haarlem in plaats van Geldorpius), Prof. C. Dematius van Middelburg (in plaats van Walaeus), Ds. C. Sibelius van Deventer (in plaats van Johannes Longius). Ds. Damman werd door de Spanjaarden gevangen gehouden (H.; van Dru ten, t. a. p, bldz. 704), Ds. A 11 i n g zou TJbbo Emmius vervangen en moest nog uit Groningen overkomen, terwijl Ds. Fullenius van Leeuwarden ook revisor geweest was van het O. T. *) Godgeleerde Bijdragen, deel XXHI, 1849, bldz. 486; J. D. de Lind van W ij n g a a r d e n, t. a. p., bldz. 87 ; P. J. W y m e n g a, t. a. p.. bldz. 323. 5) P. J. Wymenga, ta.p, bldz. 324. Brieven werden geschreven, om de overkomst van de drie afwezigen te verhaasten (Eerst kwam Alting; begin Februari Fullenius, die echter op aandringen van Regeering en Kerkeraad moest terugkeeren en wel in Juni 1635; Damman verscheen pas 14 Mei 1635); men sprak over een nauwkeurigen bladwijzer, over het stellen van een voorrede, over de onderteekening van het autographon; over de taalregels; over den Griekschen tekst van Beza-Stephanus van 1588; enz. Zie ook: De curriculo totius vitae et peregrinationis suae historica narratio van C. S i b e 1 i u s, een M. S. berustende in de Athenaeum-bibliotheek van Deventer; Commentariohs Historicus Actorum in Revisione Versionis Belgicae N. T. et Librorum Apocr. van a Re nes se, ook een M. S.; Hinlópen, t. a. p, bldz. 137, 156—166; J. Heringa, ta.p, bldz. 151—r62; Godgeleerde Bij dragen, dl-XXDX 1840, bldz. 486, v.v. 144 gebed geopend, *) dat te ernstiger werd, naarmate een in 1635 te Leiden heerschende pestziekte duizenden ten grave sleepte a). Het schijnt wel, dat de reviseurs nog al aanmerkingen hadden op den arbeid der vertalers, wat niet altijd prettig stemde, terwijl bij Hommius de ouderdom zich deed gelden, zoodat hij de aan te brengen correcties wel eens stillekens vergat. *) Eindelijk, den 3i»ten Augustus 1635, waren zij met het N. T. gereed. *) De Apocryphen werden zeer vluchtig gerevideerd, zoodat men 10 October (1635) met het geheele werk gereed was en in opgewekte stemming uiteen ging. 6) Nu werd ook het N. T. gedrukt. De vertalers van N. T. en Apocryphen stonden in 1636 eveneens hun octrooi af aan de Leidsche burgemeesters tegen betaling van ƒ1500 aan elk. •) Dezen deden het weer over aan de Weduwe van Wouw, terwijl P. A van Ravensteyn uit Amsterdam te Leiden zou drukken. T) Het corrigeerwerk werd meest door Walaeus en Hommius gedaan. 8) Hoewel men in September 1636 gekomen was tot den tweeden brief aan de Corinthen, 9) duurde het nog tot Juni 1637 eer men met alles klaar was. 10) De authentieke copieën werden nu door de correctors verzameld en in een kist op het stadhuis te Leiden gedeponeerd, terwijl aan Hommius de sleutel werd toebetrouwd. n) ') J- Wymenga, t.a.p., bldz. 324. Boete werd gesteld op het te laat komen en wegblijven zonder wettige redenen. *) Zie vooral: J. Heringa, tap, bldz. 162—169; Godgeleerde Bijdragen, deel XXm, 1849, bldz. 487 en 488. Hoewel 20.000 pestlijders alleen te Leiden door den dood werden weggerukt, bleven door Gods bizondere goedheid vertalers en overzieners allen gespaard. *) P. J. Wymenga, t.a.p, bldz. 325 en 326. 1 P. J. Wymenga, t. a. p, bldz. 326. ) J' Wymenga, tap, bldz. 327. Zie over de betaling van de reviseurs vooral P. J. Wymenga, Lap, bldz. 327 en Hinlópen, ta.p, bldz. 166. *) Hinlópen, tap, bldz. 172. Hinlópen, ta.p, bldz. 172. 8) P. J. Wymenga, t. a. p, bldz. 328. *) Hinlópen, t.a.p, bldz. 173. ,0) P. J. Wymenga, ta. p, bldz. 328. Er kwamen dadelijk twee uitgaven in folio, ééne met en ééne zonder aanteekeningen en nog een N. T. in octavo. ") P J. Wymenga, tap, bldz. 328. Zie over de visitatie dezer copieën: G. D. J. Schotel, tap, bldz. 348—351; H. van Druten, ta.p, bldz. 705 en 706; H. C. Rutgers, Kerkelijke Deputaten, academ. proefschrift, J. H. Kok, Kampen 1910, bldz. 80—86 en de daar aangehaalde literatuur. »45 De Staten trokken voorts het werk aan zich en niet op naam der kerk maar op hun naam kwam de Bijbel uit. ') Op den 17 den September 1637 werd door Rivetus, Walaeus en Hommius een exemplaar van de uitgave, in paars fluweel gebonden en verguld op snee, den Staten-Generaal aangeboden. a) Helaas, aan alle menschenwerk kleeft gebrek. C. Sibelius bemerkte in den nu gedrukten bijbel vele fouten, maar hij dorst niet alle schuld op drukkers en zetters te werpen, omdat ook Hommius wel eens in gebreke was gebleven de correctie in het autographon aan te brengen. 8) Dit had een nieuwe naar het exemplaar van Sibelius verbeterde editie van het N. T. tengevolge *) (1640). De zuivering van drukfouten had plaats in den tweeden druk der gansche Staten-vertaling, in 1657 eveneens bij Ravensteyn uitgekomen. 6) HET OORDEEL OVER DE STATEN-VERTALING. Zeer verschillend is ze beoordeeld. 6) Toch, al kleefden ook haar ') P. J. Wymenga, ta.p, bldz. 328 en 329. Zie „acte van autorisatie" vooraan in de bijbels. a) P. J. Wymenga, t.a.p, bldz. 329. Rivetus in plaats van Bogerman. *) P. J. Wymenga, ta.p, bldz. 329 en 330. Het autographon was inderdaad door vele fouten ontsierd. *) Godgeleerde Bijdragen, dl XXXHT, bldz. 488—492; P. J. Wymenga, t. a. p, bldz. 331. 5) P. J. Wymenga, t a. p, bldz. 331. *) P. J. Wymenga, t.a.p, bldz. 331 en 332; H. Edema van der Tuuk, ta.p, bldz. 285; H. van Druten, t. a. p, bldz. 707—722. Zie bijv.: YpeyenDermout, GeschiedenisderNederl. Hervormde Kerk, 1822, II, bldz. 237, 238; D. Hartin g, in Jaarboekenvanwetenschappelijke theologie, dl V, 1847, bldz. 607—648; G. Vissering, in Jaarboeken van wetenschapppelijketheologie, dlX, bldz 258—291 en bldz. 411 — 453, waar men twee opsteüen vindt met het opschrift: „Welke zijn de gebreken der dusgenaamde Statenvertaüng van de schriften des Nieuwe Testaments;" W. A. Hengel, Proeve van grondslagen voor eene nieuwe nederduitsche vertaling van het N. T, Gebr. Muller, 'sHertogenbosch, 1852, bldz. 1—3; G. J. Vos, De nieuwe Synodale bijbelvertaling, enz. Academ. proefschrift, 1870, bldz. 13; N. de Jager Meezenbroek, De geschiedenis van de nieuwe synodale vertaling van het Nieuwe Testament, C. Misset, Doetichem 1899, Acad. proefschrift, bldz. 6—10: J. Heinsius, Taal van den State n-B ijbel voor wat aangaat de klank- en verbuigingsleer, P. NoordhofF, Groningen, 1897; G. Kalf f, Geschiedenis der Nederl. Letterkunde, dl V, Groningen 1910, bldz. 24 v.v.; Dr. A. van Veldhuizen, Een nieuwe bijbelvertaling, Utrecht, G.J. A. Ruys, 1912. IO 146 smetten aan, hoog stond ze, waar ze zelfs door de Remonstranten werd gebruikt Ook door onze taalgeleerden wordt zij CBh1 strijd geroemd en geprezen.*) ') Dr. De Vries schrijft (Zie: M. de Vriesen L. A. Te Winkel, Woordenboek der Nederlandsche Taal, dl I, 1882, Inleiding, pag. XL.): „In het ontwerp was voorgesteld, het aanvangspunt te bepalen op of omtrent het jaar 1037. Het was in dat jaar, dat de Statenvertaling des Bijbels het licht zag, die op het Nederlandsche proza zulk een beslissenden invloed gehad heeft." Prof. Verdam zegt (Zie: Uit deGesch. derNed. Taal, bldz. 214—227): -'De bijbelvertalers en reviseurs hebben zich nauwkeurig rekenschap gegeven hunner taak (bldz. 215). Zij hebben de eenheid van taal in geheel Noord-Nederland krachtig bevorderd (bldz. 216). Zij zijn bij alles van zeer gezonde beginselen uitgegaan (bldz. 217). Den invloed van den bijbel kan men zien werken op verschillende wijzen: 1. in eigenaardigheden van den bijbelstijl, oorspronkelijk te huis hoorende in de talen, waaruit de Bijbel is vertaald, dus Hebraïsmen en Graecismen; 2. nieuwe beteekenissen zijn door het bijbelsche spraakgebruik eigen geworden aan verschillende woorden; 3. tal van nieuwe woorden zijn in gebruik gebracht en oude in het leven gehouden; 4. het bijbelsche spraakgebruik heeft onze omgangstaal en onze letterkunde doortrokken (bldz. 222—226). Al neemt ook het kerkelijk leven af, en al is ons volk niet meer uitsluitend een Calvinistisch volk te noemen, de stempel van het bijbelsch spraakgebruik is eenmaal op onze taal gedrukt en de indrukselen daarvan zijn onuitwischbaar" (bldz. 227). Prof. Dr. J. te Winkel (Zie: Geschiedenis der Ned. Taal naar de 2de Hoogd. uitgave vertaald door Dr. W. C. Wiedner, Culemborg, 1901, bldz. 224. v.) schrijft ook: „Zeer groot is de invloed van den Bijbel Op de taal geweest, vooral nadat hij in opdracht der Staten-Generaal van 1626 tot 1637 vertaald was en in alle gezinnen dagelijks werd gelezen." (Jammer, dat zulk een geleerd werk door een anecdote uit „Uilenspiegel" wordt ontsierd, als het heet: „Komt men van het gebied dér gewone spreek- of schrijftaal tot de zoogenaamde t a 1 e K a n a 3 n s, die o. a. nog heden door den politicus-theoloog Abr. Kuyper in de couranten De Standaard en De Heraut geschreven wordt, dan treft men nog veel meer Bijbelsche uitdrukkingen en zinswendingen aan".) D r. J. Heinsius (t. a. p, bldz. 165) kwam na nauwkeurig onderzoek tot deze conclusie, „dat het dialect der Statenvertaling een aantal Vlaamsch-Brabantsche eigenaardigheden vertoont. De taal des Statenbijbels is een waardige vertegenwoordigster van onze schrijftaal, maar bezit in nog sterker mate dan deze, vormen die aan de tongvallen onzer Zuidelijke broeders zijn ontleend." (Geen wonder, waar zoovele ZuidNederlanders onder de translateurs en reviseurs werden gevonden.) Prof. G. K a 1 f f (t. a. p, bldz. 26) schrijft nog: „Zoo is door dezen gemeenschappelijken arbeid een werk ontstaan, dat als monument onzer taai-eenheid zijn gelijke in onze letterkunde niet heeft; dat door de zuiverheid zijner taal, de kracht en de sobere verhevenheid van zijn stijl op de ontwikkeling onzer taal een ontzaglijken invloed heeft geoefend." Zie verder: Dr. A. de Jager, Taalkundige Handleiding tot de State n-o verzetting des Bijbels en C. F. Zeeman, Neder 1. Spreek- 147 Reeds in 1783 poogde men echter een verbeterde of nieuwe vertaling te verkrijgen en zelfs werden er sedert 1843 officieel van wege de Synode der Ned. Hervormde Kerk pogingen in het werk gesteld om tot een nieuwe vertaling te komen. *) Ook thans is er weer een roep om een nieuwe bijbelvertaling. Van moderne zijde zag de bekende Leidsche overzetting het licht. *) Verschillende geleerden van orthodoxe richting zijn bezig een nieuwe vertaling van het N. T. te bewerken. 8) En ook van Gereformeerde zijde, zelfs uit den boezem der Gereformeerde Kerken zelve, is er gewezen op de noodzakelijkheid eener nieuwe bijbelvertaling of ook op revisie der oude. 4) Wat uit dit alles geboren wordt, zal de tijd ons moeten leeren. woorden, Spreekwijzen, Benamingen en Volksuitdrukkingen aan den B ij bel ontleend, Dordrecht. ') N. dejaeger Meezenbroek, t. a. p, bldz. 10—15. Pogingen van bizondere personen: 1. Prof. Everhard Scheidius; 2. J. van Nuys Klinkenberg en Ger. Joh. Nahuys; 3. Ysbr. van Hamelsveld; 4. W. A. van Vloten; 5. Van der Palm; 6. Konijnenburg; 7. Prof. Vinke; 8. Een anonymus uit Koevorden. Zie verder: N. dejaeger Meezenbroek, t. a. p, bldz. 17—102. De nieuwe synodale vertaling van het N. T. verscheen in de jaren 1854—1867. De Jaeger noemt de geschiedenis dezer bijbelvertaling in menig opzicht een Hjdenshistorie; ' *) Van de hand van Dr. Oort, c. s. Zie over haar: Dr. A. Noordtzij, art. In Geref. Tij dschrift, jaargang VL 1898, bldz. 86; Heraut, no. 1818, 3 Nov. 1912, art. Dr. H. H. Knyper. ') Zie vooral: Een nieuwe bijbelvertaling door Dr. A. van Veldhuizen, Utrecht, G. A. J. Ruys, 1912. *) Dr. A. Noordtzij, t.a.p, bldz. 81—87; Dr. Grosheide art. in Ons T ij dschrift, 1909, bldz. 259, v.v.; Dr. J. van der ValkartinGedenkboek S. S. R. bldz. 7; Dr. A. Kuyper, Onze Eeredienst, Kampen. J. H. Kok, 1911, bldz. 174. Zie o. a. voorstel van de Geref. Classis van Schiedam. Tegenover het voorstel van de Geref. Kerk te Overtoom wees de Heraut (no. 1818, 3 Nov. 1912) op de Flakkeesche bijbeluitgave (Biblia, naar de uitgave der Staten-overzetting in 1657 uitgekomen in de thans gangbare taal overgebracht door A. Kuyper onder medewerking van H. B a v i n c k en F. L. R u t g e r s, Middelharnis, 1893)- °ok oordeelde de Heraut den tijd voor een nieuwe vertaling nog niet gekomen (no. 1822,1 Dec 1912). 148 Afdeeling IV. CONCLUSIE. Het voornaamste gravamen, dat bij de beroemde Dordtsche Synode behartiging vond, is ongetwijfeld dat der bijbelvertaling geweest Het kwam het eerst in behandeling en niet minder dan zeven zittingen werden aan deze zaak gewijd. De bestaande bijbelvertaling werd dan ook schier door allen veroordeeld. Al sprak men zich in de officieele acta zoo voorzichtig mogelijk uit, op de Synode zelf nam men geen blad voor den mond en werd de noodzakelijkheid eener nieuwe overzetting eerst door den Praeses en straks door alle Colleges (de Remonstranten uitgezonderd) met klem van redenen in het licht gesteld. Een nieuwe vertaling van den bijbel was inderdaad hard noodig en in spijt van de groote teleurstellingen, reeds ondervonden, bleven de Kerken ernstig om een nieuwe vertaling roepen. Gelukkig, dat de Synode I8ch niet met knutselwerk tevreden stelde en ondanks het tegengesteld advies der Engelschen besloot een geheel nieuwe vertaling in het aanzijn te roepen, nu uit de grondtalen zelve geput al schreef prudentie voor, te groote veranderingen in den ouden bijbel zooveel mogelijk te mijden. Toch sloot het vertalen van den bijbel uit den grondtekst zeiven een naarstig gebruik van wat anderen in deze zaak hadden gewrocht niet buiten en werden de translateurs dan ook verwezen naar de beste vertalingen, welke andere volken bezaten en den arbeid hier te lande door Marnix e. a. reeds verricht Interessant was de scherp gevoerde discussie over de Apocryphen. Aan de eene zijde stonden de Engelschen, die van de Apocryphen leerden, dat de Kerk ze leest „for example of lyfe and instruction of manner; but yet doth it not applie them to establishe any doctrine" *) en aan de andere zijde „furious *) Zie de 39 artt. van Engeland in art. 6: Alios autem libros (ut ait Hieronimus) legit quidem Ecclesia, ad exempla vitae, et formandos mores: illos tarnen ad dogmata confirmanda non adhibet, ut sunt, etc. (Felix Makower, Die Verfassung der Kirche von England, Berlin, J. Guttentag, 1894, S. 499). Onze Nederlandsche Confessie zegt, dat de Kerk ze k a n lezen. De Engelschen schrijven dan ook het lezen dezer boeken voor, zooals daaruit blijkt, dat in het „lectionarium" van de Anglicaansche Kerk stukken uit de Apocryphen voorkomen. De Westminster Confessie 149 Gomarus", de man van het scherp belijnd principe, die reeds achttien jaren tevoren tegen den Jezuïet Costerus in zake het puurmenschelijke dezer boeken in 't krijt was getreden *). Ook Diodati *) koos de zijde van Gomarus. Helaas, de Synode miste den moed de Apocryphen geheel uit den bijbel te verwijderen, wellicht mede om de Engelschen niet te ontstemmen en tegen zich in te nemen. Bogerman vond een middenweg en de Apocryphen bleven in den codex, zij het van al den luister, dien ze nog hadden, beroofd. Zoo werd mede door de Dordtsche Synode (al had ze aanstonds beslister moeten ingrijpen) de weg gebaand voor geheele uitlichting uit den „sacer codex" van deze toch zuiver menschehjke geschriften. Gomarus en Diodati verloren het pleit, maar de Engelschen konden evenmin winste boeken. Voor de gansche Kerk van Nederland waren de Apocryphen met een zwarte kool geteekend en van hun toch reeds betrekkelijke waarde schier geheel ontdaan *). Wat nu het aantal der benoemde vertalers en overzieners aangaat, volgde men niet het voorbeeld van Engelands Koning, (1648), misschien onder invloed van de Dordtsche Synode, neemt een zeer scherpe houding tegenover deze boeken aan, als ze zegt (Cap. I): „The books commonly called Apocrypha, not being of divine inspiration, are no part of the canon of the scripture; and therefore are of no authority in the Church of God, nor to be any otherwise approved, or made use of, than other human writings" (John Macpherson, The Westminster Confession of faith, T. & T. Clark, Edinburgh, 1882, pag. 34). ') Zie J. Heringa, t. a. p, bldz. 197; Francisci GomariBrugensis Viri Clarissimi Opera theologica Omnia, Amstelodami Ex officina Joannis Janssonü Anno MDCXIXV, JU, pag. 246—250. Hiermede vervalt de dwaze opmerking van A. Schweizer (Die Dordr. Synode nnd die Apocryphen, art. Z eitschri ft für Histor. Theol. 1854, S. 645), dat Gomarus en Diodati, de ijveraars voor „einer fast überreizten Orthodoxie", daarom zulke kampvechters tegen de Apocryphen waren, omdat ze „vielleicht durch des Arminius tolerantere Ansicht dazu veranlasst" waren. *) Ten onrechte noemt Wagenaar (Van Strijd en Overwinning, bldz, 333) Diodati onder de scherpe tegenstanders van Gomarus. *) Toch was men in de Acta Synodi (pag. 23 en 24) weer voorzichtiger in zijn uitdrukkingen dan in de Acta Authentica. J-ezen we in de eerste: „Ut scripta haec humana tandem pro Canonicis dlvinisque ab imperitioribus haberentur", in de laatste lezen we: „Ut impura haec scripta et mere humana ab imperitioribus pro Canonicis divinisque aestimentur" (let op dat „impura" en „mere humana"). Na langdurige discussie hebben de directeuren van het Britsch Bijbelgenootschap in 1825 de Apocryphen van de Canonieke boeken voor goed verwijderd (John Macpherson, t. a. p, pag. 35). ISO maar werd ook de fout van voorheen vermeden, toen men aan één enkelen persoon de reuzentaak eener goede bijbelvertaling had toebetrouwd. Zoo werd gelukkig een herhaling van het vroegere treurspel voorkomen 1). Ook op Godsvrucht en dus niet alleen op kennis werd nadruk gelegd en volkomen terecht. De bijbel is Gods Woord, niet eens menschen woord. Hier moet een „unio mystica" tusschen vertalers en bijbel zijn. Dan zal ook de kerk des Heeren, welke een" nieuwe bijbelvertaling steeds pijnlijk stemt en die onwillekeurig een zeer gereserveerde houding tegenover haar aanneemt, gemakkelijker haar „ouden" bijbel uitruilen voor den „nieuwen" 2). Juist was ook, dat men de vertalers niet in een keurslijf van allerhande bepalingen en regelingen reeg; er werd vertrouwen in hunne kennis, in hun doorzicht, in hun ijver gesteld 8). Besloten werd voorts den bijbel niet te occidenteeren, maar het prachtig Oostersch coloriet te behouden, waaraan onze Nederlandsche taal veel van haren rijkdom te danken heeft *). Een zeer wijze maatregel was het saambrengen van vertalers ') Zie: Dr. A. van Veldhuizen, Een nieuwe Bijbelvertaling, Utrecht, G. A. J. Ruijs, 1912, bldz. 22, v.v. Een te groot aantal mannen kan hinderlijk zijn en bevordert niet het architectonisch geheel eener bijbelvertaling. Terecht zegt Dr. van Veldhuizen (t. a. p., bldz. 22): „Hoe grooter het aantal, hoe trager gang. De Authorised Version was in zekeren zin een voorbeeld voor de Statenvertaling, gelukkig niet in de veelheid van koks tot schade van de spijze". a) Ook Dr. Veldhuizen erkent, dat bijbelvertalers mannen moeten zijn congeniaal met de schrift, die kunnen werken met het oog op de Gemeente en beamen: „dat ik daarvan een levend lidmaat ben* (Dr. A. van Veldhuizen, tap, bldz. 8). Wat er van een vertaling terecht komt bij gemis van den mystieken band tusschen vertaler en werk heeft ons geleerd de translatie van Thomas k Kempis' „De navolging van Christus" door den Heer W. Kloos (Uitgave „Wereldbibliotheek", No. 75—76). Zie vooral: Dr. I. van Dijk, De Heer Kloos en de exacte Waarheid. Dit gemis aan congenialiteit vergoedt men niet door wat te schetteren over: „kerkelijken toorn en het eeuwige odium Theologicum" en „Dominé, houd u liever bij uw predikheeren-kwestie's" (Zie: Inleiding tot den 2«n druk van Kloos' uitgave van k Kempis' beroemde werk, pag. XXHI, XXIX, etc). !) Het geven van te veel regels schept moeilijkheden (Dr. A. van Veldhuizen, t. a. p, bldz. 16, v.v.). *) Luther klaagde reeds: „welch ein gross und verdriesslich Werk ist es, die hebraïschen Schreiber zu zwingen, deutsch zu reden!" Toch moeten de Oostersche spreekwijzen zooveel mogelijk bewaard blijven, te heerlijker zal de majesteit van gedachte en stijl van den bijbel uit alles uitschitteren (Dr. Veldhuizen, ta.p,bklz. 17, v.v.; zie ook: G. Kalff, t.a.p, V, bldz. 24 v.v.). i5i en overzieners Ui ééne Academiestad met rijk voorziene bibliotheek en het ontheffen van translateurs en reviseurs van hun „ordinarischen" dienst. Tegenwoordig zou men, dank zij de vele openbare bibliotheken, het gebruiken van typewriter en dgl., het systeem van adversaria, het gebruik van post en telefoon, vele moeilijkheden, welke uit het niet-saamvergaderen van vertalers en revisoren voortvloeien, kunnen ondervangen 1), maar in die dagen van bezwaarlijk reizen, enz. was dit saam-vergaderen in één Academiestad een kwestie van „to be or not to be." Was het plan der Staten doorgegaan, hoogstwaarschijnlijk ware een nieuwe bladzijde aan de lijdens-historie der bijbelvertaling toegevoegd. Dat de Synode op voorstel van den Praeses tegen den zin van Gomarus het woord Jehova door „Heere" wilde vertaald zien, is wel te verdedigen. Al pleit het gebruiken van „Selfwesige" voor Jehova voor Marnix' kennerschap van den rijkdom onzer taal, nooit zou dit woord in onzen bijbel burgerrecht hebben verkregen. Schijnbaar belachelijk was de discussie over de woordekens „du" en „ghij"; het auditorium schoot dan ook in den lach over zooveel ernst bij een zaak van zoo gering belang. Toch verried dit lachen onkunde betreffende de kwestie, welke aan de orde was. Het is immers nog steeds een open vraag, of de Synode niet beter gedaan had in stee van het woordeke „ghij" het woordje „du" te nemen, gelijk ook Marnix in zijn psalmberijming gedaan had 2). Waar de Duitsche Christenen, God aansprekende, zeggen : du, de Fransche: tu en de Engelsche Christenen zeggen: thou, daar hebben wij nu mede door het synode-besluit het „teedere, het heilig intieme" du verloren. Terecht zegt Dr. A. Kuyper Sr., „dat in niets zoo zeer als in onze gebeden het verlies van het eens zoo schoone D u te betreuren valt" 8). ') Zie D r. A. Veldhuizen, t. a. p, bldz. 23 en 24. ") Zie J. Heringa, t a. p, bldz. 108—m. ") Zie Dr. A. Kuyper, E Voto Dordraceno, IV, bldz. 371. Zoo schrijft ook Prof. J. Verdam (Uit de Geschiedenis der Nederlandsche taal, J. P. Revers, Dordrecht, 1902, bldz. 219, v.), dat het jammer is, dat door de vertalers aan het persoonlijk voornaamwoord van den 2^ea persoon enkelvoud du de genadeslag is toegebracht. „Wel zien wij in verschillende talen een streven om het persoonlijk voornaamwoord van het meervoud ook in het enkelvoud te gebruiken, doch terwijl het Fransch en het Engelsch de woorden „tu" en „thou" althans hebben behouden en er zich in den gemeenzamen omgang en in het gebed van kunnen bedienen, is I52 Wat nu de vertalers en revisoren aangaat, lof mag hun niet onthouden worden over de uitnemende wijze, waarop zij zich van hunne taak hebben gekweten. Ook Dr. Van Veldhuizen, die zich met andere geleerden heeft opgemaakt om ons een nieuwe vertaling van het N. T. te bezorgen, schrijft: „Ik denk er dan ook niet aan, dit meesterstuk te gaan bedillen" 1). Men gevoelt, dat men met een massief stuk werk te doen heeft, met een heerlijkvloeienden rythmus, en het ongepaste om „een monument van eeuwen te bekrassen." Of dan vertalers en revisoren geen feilen hebben gemaakt? Of een nieuwe bijbelvertaling overbodig is en reeds de gedachte aan haar heiligschennis? Wie zou het beweren! Wel doordringe men zich diep van deze idee, dat waar de Staten-vertaling genoemd is „een eerezuil" voor de Dordtsche Synode, men superieur werk zal hebben te leveren om dien eerezuil te overschaduwen. Ook hier geldt: „la critique est aisée, mais 1'art est difficile". du voor onze schrijftaal en zelfs voor vele tongvallen verloren gegaan. En de vertalers hadden toch wel een poging kunnen doen om het woord te bewaren, want in hun tijd was het nog niet dood, 't geen blijkt uit de laatste regels van Huigens' „Voorhout": Maar oock, Heer, om D Ij n e r eeren Eeuwich Een en eenich Goedt, Leert haer (nL mijne ziel) uit d ij n Leere leeren Wat zij leeren leeren moet. Nu is het woord voorgoed onbruikbaar geworden, en daardoor heeft onze taal een van hare grootste verliezen geleden." ') Dr. Van Veldhuizen, t. a. p, bldz. 13. Zie ook: Van wie moet een nieuwe vertaling van den Bijbel uitgaan? door Dr. F. W. Grosheide in Stemmen des Xljds, Maandschrift, Utrecht, 2de jaargang, no. 12, bldz. 1286 v.v. HOOFDSTUK III. De onderwijzing in den Catechismus. Nadat de zaak der Bijbelvertaling afgehandeld was, stelde de Praeses nu aan de orde de gravamina, die betrekking hadden op de onderwijzing in den Catechismus. Deze gravamina bemoeiden zich zoowel met de Catechismus-prediking als met het catechetisch onderwijs, een combinatie van onderwerpen, welke voor ons besef zeker vreemd is. Men houde hierbij echter in 't oog, dat van een geregeld catechetisch onderwijs, gelijk dit thans door de predikanten gegeven wordt, destijds nog geen sprake was en de kerkelijke catechisatie eigenlijk met de Catechismus-prediking saam viel. Het van buiten leeren en verklaren van den Catechismus geschiedde in die dagen op de scholen, door de onderwijzers. De kerkelijke catechisatie greep op tweeërlei wijze plaats. De gewone onderwijzing was, dat bij de Catechismus-prediking, die destijds nog meer het karakter van een eenvoudig onderricht droeg, de catechumenen vooraf de vragen van den Catechismus opzeiden in presentie van de geheele gemeente en daarop volgde dan de prediking over den Catechismus. Op sommige plaatsen schijnt het zelfs gewoonte geweest te zijn, dat niet alleen den kinderen maar ook bejaarden personen in de volle vergadering der gemeente, vragen gedaan werden, 'tgeen niet altijd bij dezen in goede aarde viel, tot allerlei moeite aanleiding gaf en zelfs oorzaak werd, dat velen eenvoudig van de Catechismus-prediking wegbleven. De buitengewone catechisatie geschiedde met de zoogenaamde competentes, d. w. z. met degenen, die ten avondmaal wilden toegelaten worden. Deze onderwijzing had meer in besloten kring plaats; ze werd uitsluitend door de catechisanten bijgewoond en duurde hoogstens 154 enkele maanden, daar ze immers ten doel bad zoo snel mogelijk voor het Avondmaal voor te bereiden. ') De Dordtsche Synode heeft nu eerst gehandeld over de Catechismus-prediking in engeren zin, die destijds veel verwaarloosd werd en daarna afzonderlijk over het catechetisch onderwijs.2) A. DE CATECHISMUS-PREDIKING. Afdeeling L VÓÓRGESCHIEDENIS. De gewoonte in de buitenlandsche Kerken gevolgd om ook over den Catechismus te prediken, 8) vond hier al spoedig navol- ') Dat ef hier te lande zulk een publieke catechisatie toot 't avondmaal bestond, blijkt ook uit wat de Theologen uit de Pfaltz mededeelden (Acta Synodi, pag. 31: Quoniam etiam usu receptum est in hoe Belgio, ut qui ad communionem primum admittantur, publica Catechizatione prius ezplorentur, etc). a) In de Acta worden beide èn catechismus-prediking èn afzonderlijke catechisatie duidelijk onderscheiden; zie acta Synodi, pag. 28: Cum vero conquerantur quoque Ecclesiae, atque ipsa testetur experientia, hanc doctrinae Catecheticae explicationem in Ecclesijs nostris hactenus usitatam, quae publicè in templis e Cathedra instituitur, non sufficere ad rudem juventutem in primis Religionis Christianae fundamentis pro ipsorum captu commode imbuendam, neque ad ignorantiam ab imperita plebe satis commode tollendam, rogata fuit tota Synodus, ut serio de commoda ratione cogitaret, quae insuper ad juniores atque adultiores, qui nondum in cognitione Religionis Christianae satis profecissent accuratius instituendos, adhiberi posset. *) Zie: P. Biesterveld, Het karakter der Catechese, Kampen, 1900, bldz. 30, v.v. Dat dit algemeen de gewoonte was blijkt uit: Die Evangelischen Kirchenordnungen des sechszehnten Jahrhunderts. Herausgegeben von Dr. A. L. Richter. Zweiter Band. Leipzig 1871 en inzonderheid uit de Pfalzische Kirchenordnung von 1563 (S. 261); Ferners, sol alle Sontag nach mittag zu der stund die einem jeden ort gelegen ist, Catechismus Predigt also gehalten werden, dasz die Kirchendiener fürs erst, nach dem Gesang, das Vater unser bete, und Gott umb rechten verstand seins Worts anruffe, darnach die zehen gebot verstendlich dem volck für lese, Darauff soll er die angehenden, welche die fragen, so gepredigt werden, noch nit lemen können verhoren, und ordentlich erstlich ein zeitlang auff die Text, darnach auch allgemach auf die fragstück anleiten. Nach diesem lasse er etliche unter der jugend, ein gewisse anzal fragen im Catechismo (wie wir dann denselben umb »55 ging. Te Amsterdam leerde Pieter Gabriël reeds in 1566 eiken Zondag uit den Heidelberger l) en te Dordrecht werd dit leerboek reeds vóór 1574 in den namiddag-godsdienst verklaard.2) Nu hadden 't Convent te Wesel (1568), de Synode te Emden (1571) en de provinciale Dordtsche Synode van 1574 zich wel over het te gebruiken leerboek uitgelaten, maar over de Catecbismusprediking het stilzwijgen bewaard. 8) De vraag van Walcheren (op de Dordtsche Synode van 1574). of het niet goed was, dat men goede homiliën op den Catechismus maakte 4) en het voorschrift der Dordtsche Synode van 1578 om ook na de avondmaalsviering in den namiddag met de „ghewoonlicke predicatie ofte catechismo" voort te varen 5), onderstellen wel het gebruik van de Catechismus-prediking, maar eerst in 1586 kwam de Haagsche Synode met het bindend besluit: „De Dienaers sullen alomme des Sondaeghs ordinaerKck in de namiddaegsche Predicatie, de Somma der Christelijcke Leere inden Catechismo vervatet, cortelijck uytlegghen, alsoo dat de selve iaerlijcx magh gheeyndigt worden, volgende de afdeelinghe des Catechismi selfs, daer op ghemaekt." 6) Ondertusschen hadden ook de particuliere Synoden herhaaldelijk tot getrouwheid in de Catecliismus-prediking opgewekt en bleven ze tot naarstigheid aansporen. Dit was wel noodig, gelijk blijkt uit een mededeeling van Henric van den Cornput, dat op sommige plaatsen zeer weinige hoorders tot de prediking over den Catechismus kwamen, waardoor ook de dienaren des Woords nalatig en verdrietig werden. T) dieser ursach willen in Sontage theilen haben lassen) so in Torgehendem und sonderlich, in der nachsten Predigt erklaret worden, und sie zuvor in der Schul oder daheim gelernet, auffsagen, Und warm diese also in bey sein der gemeih von etlichen auffgesagt worden, soll der Kirchendiener etliche folgende fragen einfeltig und kürzlich erklaren und auslegen, also das er den Catechismum zum wenigsten einmal alle jar auspredige. *) J. C. Koecher, Catechetische Historie der Geref. Kerken, in Zwitserland, Frankrijk, enz, A'dam, 1763, bldz. 430. *) G. D. J. Schotel, Kerkelijk Dordrecht, Utrecht, dl I, bldz. 108. *) Rutgers, Acta, bldz. 20, 21, 57, 58, 135. *) Rutgers, Acta, bldz. 160 en 212. *) Rutgers, Acta, bldz. 251. ') Rutgers, Acta, bldz. sot. ^ Zie zijn opdracht voor de„Verclaringe op den Catechisme der Christelicke Religie d o o r H. B a s t i n g i u s (uitgave van Rutgers, pag. II). 156 Zoo vermaande de Noord-Hollandsche particuliere Synode te Alkmaar reeds in 1573, dat men in alle gemeenten zich bevlijtigen zou om den Catechismus in de kerken te prediken, een vermaan dat in 1607 op de Synode van Amsterdam met ernst werd herhaald. *) Ook de Zuid-Hollandsche Synoden wijdden aan de Catechismusprediking haar aandacht. Hoe geducht werd Hermannus Herberts, dienaar des Woords te Ter Gou, telkens door classis en synode wegens zijn nalatigheid in het prediken over den Catechismus onderhouden. s) Toen in 1592 op de Synode te Leyden werd uitgesproken, dat in sommige plaatsen nog verzuimd werd den Catechismus te onderwijzen, werd opnieuw tot naarstigheid in dezen aangedrongen. 8) Ook om te beter de prophanatiën des sabbaths te weren, zou men na den middag den Catechismus prediken, al was het gehoor nog zoo klein, verklaarde de Synode van den Briel in 1593. 4) In Gelderland zocht men heil bij den magistraat, opdat deze den „officirn" zou opdragen de menschen ter Catechismusprediking te geleiden. 5) School de nalatigheid echter bij de dienaren des Woords, dan zou men trachten zulke ministri van hunne officia te deporteeren. 6) In Zeeland en Groningen oefenden de dienaren des Woords elkander door op de classes propositiën uit den Catechismus te houden,7) terwijl de particuliere Synode van Appingadam in 1612 bij alle „carspelen" op Catechismus-prediking scherpelijk aandrong. 8) Toch was er in 1618 nog weinig beterschap te bespeuren, weshalve de klachten over de Catechismusprediking ook tot de groote Synode van Dordt doordrongen. *) Reitsma en Van Veen, I, bldz. 7, 418 en 424. *) Reitsma en Van Veen, IL bldz. 300, 327, 332, 353, 369, 410, 471;. III, bldz. 35, 71, 161. 3) Reitsma en Van Veen, II, bldz. 425. *) Reitsma en Van Veen, ITJ, bldz. 8. ') Reitsma en Van Veen, IV, bldz. 27. 6) Reitsma en Van Veen, IV, bldz. 75. 7) Reitsma en Van Veen, V, bldz. 23 en VII, bldz. 62 en 216. s) Reitsma en Van Veen, VU, bldz. 202 en 222. 157 Afdeeling II. DE CATECHISMUS-PREDIKING OP DE DORDTSCHE SYNODE. Wijl de Friesche ») en de Overijselsche a) Kerken een gravamen over de Catechismus-prediking hadden ingediend, 8) kwam nu de Catechismus-prediking allereerst aan de orde. Nadat door den Praeses was voorgelezen wat dienaangaande door de Haagsche Synode van 1586 was besloten, 4) stelde hij twee vragen, 5) ten eerste of uit den Catechismus niet telken Zondag des namiddags ') De gravamina van de Friesche Kerken zijn niet bewaard gebleven (Zie: H. H. Kuyper" Post-acta, bldz. 461 en 462). Heyngius (pag. 25) formuleert het gravamen aldus: Gravamen de Catechesi docenda post meridiem in omnibus Ecclesijs et singulis pagis, quandoquidem in pluribus locis doctrina Catechetica negligitur. s) Overijsel's Kerken formuleerden heur klacht als volgt: Ten laetsten versoeckt oock het Synodus voors. dat de Catechismus ten platten lande oock de Gemeente voorgedragen worde, ende een goede ordre ende maniere in Catechiseeren moege beraemt wórden (Zie: H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 446). 8) Dat het gravamen van meer dan één Particuliere Synode kwam, blijkt Breytinger, Acta Helvetiorum: Hac sessione (XV) proposita mere aliquot Provincialium Synodorum gravamina de Catechesi. Rapport Scotte en Campe: Ende alsoo by eenige Gedeputeerde wytte Synoden provinciael insonderheyt wyt Vrieslandt claechUck te kennen gegeven werd hoe nalaüch de Gemeente ten platten Lande was tot den Godtsdienst, ën aenhooren syns woorts, datter veel kercken waeren bevonden, daer noch Ouderlingen noch diaconen ende qualick gemeynte te vinden was, Ende dat den dach des Heeren meest met spelen ende drincken toegebracht ende ontheylicht werde, werde hier op geresolveert, enz. *)Acta Synodi, pag. 27: Cum institutionis Catecheticae in primis religionis Christianae fundamentis summa sit in Ecclesijs tum utiktas, tum necessitas; &exmultarum Ecclesiarum gravaminibus ac querelis constaret, arüculum postremae Synodi Nationalis sexagesimum primum, quo (Acta Authentica: quin) praecipitur, U t Pastores omnibus locis ordinarie in pomeridiana concione summam doctrinae Christianae in Catechesi hoe tempore in Ecclesijs Belgicis recepta comprehensae breviter explicent, ut ita singulis annis absolvi possit, secundum ejusdem Catechesecos sectiones, eum in finem distinctas, multis in locis hodie non observari; statutum fuit, etc Hales, Letters, pag. 4: What had been heretofore decreed in some of their Synods conceming this matter was publickly read. 6) Heyngius, pag. 25: Quaesivit (Praeses) Primo an non debeat Catechesis docerj Singulis diebus Dominicis tempore postmeridiano ? Secundo qua ratione ülud possit procurarj? 158 moest onderwezen worden? en ten tweede op welke wijze dit kon verkregen worden? Thans gaf hij eerst den inlandschen afgevaardigden het woord om hunne gevoelens uit te spreken. § i. De Inlandsche Theologen over de Catechismusprediking. Schrifte|ijke adviezen zijn over dit punt öf niet ingediend, óf niet bewaard gebleven, zoodat wij slechts uit de verschillende annotatiën der Synode-leden kunnen opmaken, wat eigenlijk geschiedde. Uit de gehouden discussie blijkt duidelijk, dat inderdaad op de dorpen een droeve toestand in zake de Catechismus-prediking heerschte. De volgende oorzaken werden hiervoor aangegeven: 1. De nalatigheid der herders en leeraars zelf. x) Ds. Rolandus beweerde, dat vele boeren op de vraag, waarom zij den tijd met allerlei spelen sleten, geantwoord hadden: „Wat zullen we doen? Er wordt geen preek gehouden." 2) De Hoogleeraar Sibrandus Lubbertus zocht ook de schuld bij de leeraren, die bij het huisbezoek niet ernstig de hoorders vermanen om de Catechismus-prediking bij te wonen. *) 2. De combinatie van twee of meer kerken, waardoor de dienaren des Woords niet voldoende op beide acht kunnen geven. 4) 3. De moeilijkheid om op de zondagen het landvolk van hunne spelen of werk af te houden. B) *) Hales, Letters, pag. 4: The impediments were, First the negligence of the Pastors. Breytinger, Acta Helvetiorum: Multis locis Catechismi exercitium esse omnino nullum: vel quod negligentiores etiam sint ipsi Pastores. Incommoda huius rei esse et multa et gravia. ) Sibelius, Annotationes: d. Rolandus monuit, muitos etiam rusticos interrogatos cur rebus ludicris tempus terant, respondisse, quid agemus ? nulla habetur concio. 3) Sibelius, Annotationes: D. Sibrandus Lubbertus retulit: impedimentum est in pastoribus, qui in visitationibus privatis non monent Sedulo auditores. *) Hales, Letters, pag. 4: Secondly Combinations, that is doublé Benefices, when men having two Cures could not sufficiently attend both. ') Hales, Letters, pag. 4: Thirdly the difficulty of reclaiming the Country people on the Sundayes either from the Sports or from their Work. Breytinger, Acta Helvetiorum: Multis locis Catechismi exercitium esse omnino nullum: vel quod a rusticis id non possit impetrari. 159 4. Ds. Festus Hommius gaf o. a. den Remonstranten de schuld van het in verval geraken van de Catechismus-prediking; *) èen opmerking, die heel wat stof had kunnen opjagen, maar voorloopig geen discussie Uitlokte. 2) 5. Sibrandus Lubbertus, Franekers Hoogleeraar, zocht de schuld o. m. bij de Overheid, die landarbeid op Zondag toelaat. 8) Nu gaven de broeders allerlei voorslagen ten beste, welke tot verbetering van den treurigen toestand zouden kunnen leiden: *) 1. Men moest de hulp inroepen van de Staten-Generaal, opdat dezen door hun gezag het gebruikelg^e profaneeren van den Sabbath door werk of spel zouden tegengaan. B) 2. Ook moest men de hulp inroepen van de particuliere Overheid in elke stad en in elk dorp. 6) Ds. Sibelius sprak als zijn persoonlijk gevoelen uit, dat de Overheid haar gezag aanwenden en met de wet moest bekrachtigen, dat het volk zich op Zondag niet mocht onledig houden met spelen en drinken in de herbergen. 7) 3. Men moest de combinaties van kerken wegnemen. 8) Ds. Rolandus stelde voor om waar combinaties waren den Cate- 'j Hales, Letters, pag. 4: Festus Hommius amongst other thiugs complained, that through the negligence of the Remonstrants it came that Catechizing was so much decayed. 2) Hales, Letters, pag. 4: Which words of his, it is thought, will be an occasion of some choler, though for the present they passed uncontroled. *) Sibelius, Annotationes: D. Sibrandus Lubbertus retulit: impedimentum est a magistratu, qui permittunt labores rusticos. Breytinger, Acta Helvetiorum: Multis locis Catechismi exercitium esse omnino nullum: vel quod Magistratus non faciat officium. *) Hales, Letters, pag. 4: Many delivered their opinions how the forementioned hinderances of Afternoon Sermons and Catechizing might be removed. *) Hales, Letters, pag. 4: First by imploring the help of the States General, that it would please them by their Authority to prohibit that ordinary prophanation of the Sabbath by working or playing. 8) Hales, Letters, pag. 4: Secondly by requiring the like help of the particular Magistrate in every Town and Villagé. *A*r'mA* ') Sibelius, Annotationes: meum judicium: Magistratus suam interponat authoritatem ac lege sanciat, ne exercitiis ludicris aut compotationibus in diversoriis publicis vacare liceat populo. 8) Hales, Letters, pag. 4: Thirdly by taking away those Combinations. i6o chismus om de beurt te prediken, x) terwijl Ds. Sibelius als zijn meening uitsprak, dat de Overheid de combinaties moest opheffen. 2) 4. De herders en leeraars moesten nergens de Catechismusprediking staken wegens gebrek aan hoorders, maar daarmee volharden, ook al brachten ze niet meer dan hun eigen gezin ter kerk; voorts moesten de leeraars, diakenen en ouderlingen er met hunne vrienden en kennissen over spreken en hen met zich ter kerk te brengen. 3) Ds. Rolandus wees er op, dat op een Noord-Hollandsche Synode besloten was, dat de dienaren des Woords al was 't maar alleen voor hun eigen gezin in het publiek predikatiën over den Catechismus moesten houden, opdat aldus anderen langzamerhand tot hooren worden gelokt.4) Ds. Sibelius oordeelde, dat de dienaren des Wöords ernstig hun plicht moesten vervullen door aan huis de hoorders tot naarstigheid aan te sporen en door in 't publiek getrouw de Catechismus-prediking waar te nemen 6). 5. Ieder dienaar des Woords moest, Indien hij zijn plicht verwaarloosde, onderworpen worden aan kerkelijke censure. 6) 6. De afgevaardigden van andere landen moesten worden gevraagd, zoo vermaande Gomarus, om hunne gewoonten in deze materie mee te deelen. 7) ') Sibelius, Annotationes: D. Rolandus monuit: Ubi sunt combinationes Ecclesiarum alternatim proponatur Catechismus. ') Sibelius, Annotationes: meum judicium: Magistratus tollat combinationes ecclesiarum. *) Hales, Letters, pag. 4: Fifthly that the Pastors should not omit afternoon Sermons by reason of the negligence of their Auditors, but should perform them, though they brought to the church none but their own family; that the Pastors and Deacons and Seniors should deal with their Friends and acquaintance and bring them to Church with them. 4) Sibelius, Annotationes: D. Rolandus monuit in Nord Hollandica Synodo decretum esse, ut vel coram sua familia publicè ministri conciones habeant catecheucas, quo ita pedetentim alliciantur ad auditum illarum. ') Sibelius, Annotationes: meum judicium: Faciant ministri sedulo suum officium privatim auditores ad diligentiam monendo et publicè fideliter Catecheseos exercitium urgendo. *) Hales, Letters, pag. 4 and 5: Sixthly that if any Pastor neglected to perform this Duty, he should be subject to Ecclesiastical Censure. '') Hales, Letters, pag. 5 : Sevently that the Deputies of other Nations should be requested to make overture of their Customs in this behalf. Sibelius, Annotationes: D. Gomarus monuit esse rogandos exteros i6i 7. Ten slotte moest een nauwgezet onderzoek worden ingesteld door al de Classen, of overal het catechiseeren en de namiddagpredikatiën werden waargenomen.l) Zoo luidde o. a. het advies van Ds. Sibelius. *) § 2. Het besluit der Dordtsche Synode in zake de Catechismus-Preddxing. De Synode kwam nu met meerderheid van stemmen *) (de Remonstranten stemden wel tegen) tot het volgende besluit: l Om in de eerste plaats het artikel van de Haagsche Synode (1586) te vernieuwen en aan alle dienaren des Woords niet alleen in de steden, maar ook in de dorpen ernstig en onder zware bedreiging van kerkelijke censure te gelasten, dat zij des zondagsnamiddags geregeld Catechismus-predicatiën zullen houden, waarin de Heidelberger, door onze Kerken aangenomen, wordt verklaard zóó, dat hij telken jare éénmaal wordt behandeld. 4) Theologes ut suum nobis judicium dicant et modum exponant, qui in illorum Ecclesiis observatur in Catechizatione. *) Hales, Letters, pag. 5: Lastly that diligent inquiry should be made throughout all the Classes, whether Catechizing and afternoon Sermons were observed. s) Sibelius, Annotationes: meum judicium: In singulis conventibus classicis diligenter inquiratur, num exercitium hoe catecheseos in Ecclesijs tum paganis quam urbanis observetur* *) Breytinger, Acta Helvetiorum: Potioribus votis hac sessione quidem conclusum fuit. *) Acta Synodi, pag. 28: :Statutum fuit, hunc articulum (nl. art 61 van de Haagsche Synode van 1586; zie boven bldz. 157 noot 4) imprimis esse renovandum, omnibusque Pastoribus non tantum in urbibus sed etiam in omnibus pagis serio et sub gravi censurae Ecclesiasticae poena mandandum esse: ut, diebus Dominicis post meridiem semper habeant conciones Catecheticas, in quibus Catechesis Palatina in Ecclesijs nostris recepta eo ordine explicetur, quo in dicto articulo praescriptum fuit. Heyngius, pag. 25: Responsum est communibus suffragijs: Concionem pomeridianam Catecheticam ubivis locorum tam in urbibus quam pagis esse observandam praesertim, quandoquidem in Synodis Nationalibus iam antea ea de re sit decretum. Atque ülud posse obtinerj, si singulis diebus Dominicis binae conciones instituantur. Literae delegatorum Hassiacorum, pag. 244: Bias (rd. conciones catecheticas) ita instituendas, ut catechesis quotannis semel pertractetur (Dit staat ook in art 61 van de Haagsche Synode van 1586). Rapport Scotte en Campe: Werde hier op geresolveert, datmen den predicanten ten platten lande van wegen den Synode soude lasten tweemael des 11 IÓ2 2. Dat de Catechismus-predikatiën zeer kort moesten zijn en zeer bevattelijk voor de eenvoudigen. l) 3. Dat de dienaren des Woords en de ouderlingen zich moeite moesten geven om de hoorders naarstig te vermanen deze predikatiën getrouw bij te wonen; ook mochten ze niet vanwege het geringe aantal hoorders, dat in sommige dorpen als voorwendsel zou kunnen gelden, deze namiddag-predikatiën staken of verwaarloozen, ook al moesten de predikanten in den beginne voor weinige hoorders, ja zelfs alleen voor hunne gezinnen prediken; gingen zij met hun voorbeeld voor, dan zouden mettertijd, vooral als zij, die de Gereformeerde Religie toegedaan waren, naarstig werden vermaand, onder Gods zegen velen deze diensten bezoeken.!) 4. Opdat het volk niet op den dag des Heeren door arbeid of sport van deze Catechismus-predikatiën worde afgetrokken, zal Sonnendaechs te prediken, te weten des naermiddachs wyt den Catechesi op peyne van Kerckelick gecensureert te worden. l) Acta Contracta: Caeternm eum in modum conciones catecheticas instituent Pastores, ut et brevitati studeant, ac simul tarnen perspicuitati, neque adultiorum tantum, sed et rudioris teneraeque iuventutis rationem habuisse videri queant. Literae delegatorum Hassiacorum, pag. 244: Conciones catecheticas debere esse quam brevissimas et ad captum radiorum maxime accommodatas. a) Acta Synodi, pag. 28: Nee propter auditorum infrequentiam, quae in pagis quibusdam obtendi posset, negligendas aut omittendas esse hasce pomeridianas conciones, etiamsi pastores initio coram (Acta Authentica: in initio) paucis (Acta Authentica: proadmodum paucis) auditoribus, imo vel coram solis tantum familiis suis eas habere cogerentur, cum minime dubitandum sit, si pastores exemplo familiae suae praeeant, aliosque Religioni Reformatae addictos, sedulo cohortati fuerint, quin progressu temporis multi satis frequenti numero ad conciones illas tandem sint conventuri. Acta Contracta: Quod ut fiat, placuit (quod superiori Synodo Nationali qnoque iure merito statutum, perperam autem a multis intermissum est) ut pastores posthac omnes, ubivis locorum, in pagis non minus quam urbibus (etiam duobus tantum tribusve e familia sua aut aliunde auditoribus) concione pomeridiana doctrinae Christianae, summam e catechesi in Ecclesijs Belgicis recepta, iuxta seriem sectionum, proponant atque explicent singulis diebus Dominicis et semel integram quotannis absolvant. Quoscunque etiam dociles atque discendi avidos noverint, domatim compellabunt familiariter, de salute et salutus vla monebunt, ad conciones invitabunt Heyngius, pag. 25: Pastores auditores suos ad audiendas Catecheticas conciones diligenter moneant, et familiam suam (reliquis exemplo) adducant. Sibelius, Annotationes: Statutum:. Pastores id operam dabunt, ut auditores diligenter moneant quod conciones has frequent et praeeant auditoribus exemplo suarum familiarum. Breytinger, Acta Helvettéium: Etsi maxime sint auditores nulli, Pas- i63 men de Overheid, inzonderheid de Provinciale Staten, verzoeken om met haar gezag de predikanten te steunen door allen slaafschen en dagelijkschen arbeid én vooral spel, slemppartijen en andere profanatie, waarmee de zondag vooral in de dorpen doorgebracht werd, met strenge wetten (bij plakkaat) te verbieden, waardoor het volk te beter naar de namiddag-diensten zal gaan en den geheelen sabbath zal leeren heiligen. x) tores Senioresque loei suam saltem adducere debere familiam, rogare agnatos vicinos, donec tandem Deo benedicente accedent plures. Hales, Letters, pag. 5: That the ministers should give good example by bringing their own Family to Church. Literae delegatorum Hassiacorum, pag. 244: Ut ad eas audiendas populus in rure eo magis incitetur, operam dandam esse ministris et senioribus Ecclesiarum, ut non solum admonitionibus, verum etiam suo et familiarum suarum exemplo, praesertim sub initium hujus pij instituti, reliquis praeeant, et ipsos ad parem diligentiam invitent. ') Acta Synodi, pag. 28: Ne autem populus diebus Dominicis post meridiem, aliis laboribus aut exercitiis profanis distentus, ab hisce pomeridianis concionibus abstrahatur, rogandi erunt Magistratus, ut opera omnia servilia seu quotidiana (Acta Authentica: alleen servilia), atque imprimis lusus, compotationes, aliasque Sabbathi profanationes, quibus tempus pomeridianum diebus Dominicis, maxime in pagis, plerumque transigi solet, severioribus Edictis prohibeant, ut hac quoque ratione ad conciones illas pomeridianas melius adduci possit, atque ita integrum Sabathi diem (Acta Authentica: recte) sanctiücare discat. Acta Contracta: Rogandus autem etiam Magistratus erit, ut severioribus edictis lusus, compotationes, variasque illas Sabbathi profanationes cöerceat, quo sic vel occasionem, quantum in se est, praecidat omnibus sanctum hoe opus temere Intermittendi. Heyngius, pag. 25: Denique si profanationes Sabbatorum publicis legibus tollantur: Atque ad haec omnia authoritas Magistratus imploretur. Sibelius, Annotationes: Magistratus orandus, ut velit edicto publico tollere omnes profanationes Sabbathi. Breytinger, Acta Helvetiorum: Rogandum esse supremos tum etiam cujusvis loei Magistratus, ut sua authoritate Pastores juvent; profanationem Sabbathi, ne calamitates hisce praesentibus majores etiam expectare velint, tollant, omnibus lusibus et compotationibus, saltem ea hora qua habebatur concio, interdicant, et occasiones negligendae concionis caeteras omnes prohibeant. Hales, Letters, pag. 5: It was decreed that the help of the Magistrate should be implored. Literae delegatorum Hassiacorum, pag. 244: Implorandos esse ordines provinciales, ut sua authoritate pium hoe institutum juvent, et diebus Dominicis omnibus lusibus, compotationibus, operibus servilibus et id genus alijs actionibus, quibus sabbatum prophanatur, et populus a concionibus catecheticis audiendis avocatur, severissime interdicant. Rapport Scotte en Campe: Ende dat de Synode remitteerde de voorder 164 5. Ook zal in de verschillende dassen moeite worden gedaan en voorts de Overheid verzocht worden de combinatiën van meerdere kerken, welke ten platten lande in vele provinciën voorkomen, zoo dit eenigszins kan, op te heffen (omdat ze beletten, dat dezelfde predikant op één dorp twee predikatiën deed) en te zorgen, dat elk dorp een eigen predikant krijgt. f) - 6. Waar echter de combinatiën om gewichtige redenen niet kunnen worden opgeheven, souden de predikanten in elk geval zorgen, in elk dier kerken om de beurt des namiddags uit den Catechismus te prediken. *) Straffe van violatie vSn dach des Heeren ter goeder dispositie vande Hooge Overicheyt ofte Magistraet. ) Acta Synodi, pag. 28: Quoniam autem combinationes, seu conjunctiones Ecclesiarum, quae in agris, multis in Provinciis crebrae sunt, saepe non permittunt, ut ab uno Pastore singulis diebus Dominicis, uno in pago binae habeantur conciones, allaborandum erit in singulis classibus, ut, si ullo modo fieri possit, combinationes illae tollantur, atque ut singulae Ecclesiae Pastorem suum (Acta Authentica: proprium suum Pastorem) habeant. Acta Contracta: Sicubi autem propter Ministrorum vel Ecclesiasticorum redituum penuriam, binae uni Pastori Ecclesiae adsignatae sunt, ratio nihilominus inibitur, ne huic Constitutioni Synodicae, aequae profecto atque per necessariae quidquam decedat. Heyngius, pag. 25: Si quoque combinationes Ecclesiarum abrogentur, etc. Atque ad haec omnia authoritas Magistratus imploretur. Sibelius, Annotationes: Combinationes tollantur, quantum quidem ejus fieri potest. Breytinger, Acta Helvetiorum: Combinationes, id est ubi uni pastori in duobis pagis concionandum est, emendentur et curent D. Ordines ut singuli pagi singulos pastores habeant. Hales, Letters, pag. 5 : It was decreed that Combinations should be taken away. Literae delegatorum Hassiacorum, pag. 244: Rogandos esse summos magistratus, ut conjunctiones plurium Ecclesiarum, utpote quae huic instituto baud parum officere videantur, quoad ejus fieri possit, tollant, et cuilibet pago de certo verbi Divini ministro prospiciant. *) Acta Synodi, pag. 28: Si autem hoe fieri non possit, dabunt operam Pastores illi, qui binis simul (Acta Authentica: per combinationem) inservient Ecclesijs, ut alternis saltem vicibus, post meridiem conciones habeant Catecheticas. Heyngius, pag. 25: Si commode abrogari non poterunt, tarnen ratio concionum catecheticarum alternatim instituendarum habeatur. Sibelius, Annotationes: Commode ubi non possunt tolli, eo in loco, ubi ante meridiem habetur concio, etiam habeatur catecheseos ratio. Breytinger, Acta Helvetiorum: Hoe ubi fieri non potest, conciones Catecheticae habeantur dominicis alternis. Literae delegatorum Hassiacorum, pag. 244: Ubi vero gravibus de caussis combinationes tolli nequeunt, alternatim catechesin in Ecclesijs docendam esse. i65 7. Opdat alle predikanten behoorlijk en naarstig hun plicht zouden vervullen, zullen de visitatores daarop nauwkeurig toezien, en mochten zij enkele dienaren des Woords aantreffen, die zich aan het besluit der Synode niet stoorden, dan zullen zij hen aan de classis bekend maken, waar hun nalatigheid met een passende censure streng zal gestraft worden; evenals ook zij, die wel professie doen van de Gereformeerde Religie, maar weigeren met hunne gezinnen de Catechismus-predikatiën bij te wonen, werden geoordeeld kerkelijke censure verdiend te hebben 1). § 3. De Adviezen der Buitenlandsche Afgevaardigden over de Catechismus-prediking. Ook hunne sententiën zijn öf niet schriftelijk ingediend öfniet bewaard gebleven, zoodat we ons alleen door de annotatiën der ooggetuigen van het gesprokene op de hoogte kunnen stellen. Eerst thans werden de buitenlandsche gedelegeerden gevraagd om mee te deelen wat in hunne landen in zake de Catechismusprediking geschiedde. 2) 't Was dus wel ietwat mosterd na den ') A c t a Synodi, pag. 28: Ut autem Pastores omnes hac in parte officio suo debite & sedulo fungantur, advigilabunt diligenter Ecclesiarum visitatores, ut si quos forte deprehendant, huic Synodicae constitutioni morem non gerere, eos ad classem deferant, quo eorundem negligentia justa censura serio corrigatur: uti quoque Ecclesiastica censura digni censentur, si qui Religionem Reformatam professi, conciones illas pomeridianas frequentare & familias suas ad eas adducere detrectabunt. Acta Contracta: Ac ne quis officio suo hic desit, iubentur quibus Synodorum Diocaesanarum et Provincialium inspectio concredita est, attendere et sedulo curare. Qui morem non gesserint pastores, censura notabuntur. Si qui vero Reformatam Religionem professi, hoe suae pariter atque aliorum salutis negotium, cum possint promovere pro virili prefracte detrectabunt, severe corrigentur. Literae delegatorum Hassiacorum, pag.- 244: Pastores, si in habendis concionibus catecheticis negligentes fuerint, censurae classium et synodorum provincialium subjiciendos et pro eorundem arbitrio emendandos esse. ') Heyngius, pag. 25: De necessitate Catecheseos docendae Theologi Exteri rogati omnes declarunt, etc Sibelius, Annotationes: Tum rogati sunt Theologi Exteri ut modum et rationem exponant etc Breytinger, Acta Helvetiorum: Auditi quoque sunt Exteri, qui studium Catecheseos necessarium Belgis sedulo commendabant. i66 maaltijd en heeft bij sommigen onder hen dan ook eenigszins ergernis verwekt*) Eerst sprak de Engelsche Bisschop. Hij deelde mee, dat in Engeland de Overheid een geldboete vorderde van degenen, die hunne verplichtingen omtrent den godsdienst niet nakwamen, welke boete gewoonlijk bij zijn volk meer hielp dan alle vrome vermaningen vermochten. 2) De afgevaardigden uit de Paltz8) vertelden, dat zij eiken Zondag twee predikdiensten hadden; zij, die deze verzuimden bij te wonen, werden eerst door de predikanten vermaand en mocht zulks niet baten, dan werd de hulp der Overheid ingeroepen, welke de onwilligen eenvoudig in de gevangenis wierp. De Theologen van Genève 4) vertelden, dat zij in de verschillende kerken in hunne stad eiken Zondag vier diensten hadden, enz. De afgevaardigden uit Bremen B) verhaalden, dat zij drie diensten hadden, waaronder één voor Catechismus-prediking en dat om profanatie van den sabbath tegen te gaan het bij de wet was verboden bruiloft of iets dergelijks op den Zondag te houden, tot zes uur in den avond. *) Hales, Letters, pag. 5: When all was done, then was that required which should have been done afore: the Deputies of other Nations were desired to deliver their Customs in this behalf. *) Hales, Letters, pag. 5: Where first my Lord Bishop shewed that with us in England the Magistrate imposed a pecuniary Mulct upon such as did absent themselves from Divine duties; which pecuniary Mulct generally prevailed more with our people, than any pious admonitions could. Epistolica Narratio, pag. 515: Angli explicuerunt, quae ratio catechisandi obtineatur in Anglia, & omnes istic muleta pecuniarum ad audiendum constringi narrabant. ") Hales, Letters, pag. 5: Those of the Palsgrave's Countrey shewed that eaeh Sunday they had two Sermons, and such as were absent, were first admonished by the Clergy, and if this sufficed not, they required the help of the Civil Magistrate. Epistolica Narratio, pag. 515: Palatini dixerunt, omnibus in locis in Palatinatu eam doceri, & si qui negligant, eos primum blande moneri, deinde gravius reprehendi: postea censura Ecclesiae notari, & interdum, quod tarnen raro contingebat, in Carcerem detrudi. 4) Hales, Letters, pag. 5: Those of Geneva told us, that in the Churches in their Cities they had every Sunday four Sermons, ec. ') Hales, Letters, pag. 5: Those of Breme that they had three Sermons, of which one was Catechetical; and to avoid prophanation of the Sabbath, it was not lawful tó celebratè any Marriage-feast, or such like upon the Sunday, tM six a clock in the Evening. 167 Ritzius Lucas uit Emden *) zou volgens de Remonstranten beweerd hebben, dat het preeken over den Catechismus meer noodig was dan over een tekst uit de H. Schrift; wat zóó wel niet gezegd zal wezen. In het algemeen verklaarden de buitenlandsche gedelegeerden, dat zij met onze Theologen één van gevoelen waren, terwijl zij de bestudeering van den Catechismus den Nederlanders ernstig aanbevalen. *) Na afloop kwam de Praeses8) nog met deze verklaring, dat het gravamen over de Catechismus-prediking niet daarom was ingediend, omdat de Kerkenorde geen bepalingen bevatte omtrent het catechiseeren en het preeken over den Catechismus, maar omdat de vroeger vastgestelde verordeningen niet werden nagekomen; het doel was thans alleen om middelen te beramen ten einde deze bepalingen weer van kracht te maken. Herstel van de Catechismus-prediking was daartoe niet voldoende; ook moest er naar middelen worden omgezien om de onwetenden de gronden der Religie beter te onderwijzen. Zoo leidde de Praeses thans de bespreking van een betere wijze van catechiseeren in. 4) *) Epistolica Narratio, pag. 515: Embdamis quidam dicebat, major est necessitas ut Catechesis doceatur, quam ut textus ipse doceatur. Volgens „Historisch V e r h a e 1", bldz. 11 was het Ritzius Lucae. *) Hales, Letters, pag. 5: Many other things of this nature were related, of which a great deal I could not understand. Heyngius, pag. 25: Omnes declararunt se cum Theologis nostris sentire, et indicarunt singulj, quantia diligentia apud suos adhibeatur, quaeque rationes ineantur, ut populus imprimis concionibus Catecheticis erudiatur. Sibelius Annotationes: Tum rogati sunt Theologi Exteri ut modum et rationem exponant qua apud iflos introductae sint conciones Catecheticae. Breytinger, Acta Helvetiorum: Auditi quoque sunt Exteri, qui studium Catecheseos necessarium Belgis sedulo commendabant. *) Hales, Letters, pag. 5: When all had spoken, the Praeses told them that this Proposal was not made because in the Belgick Churches there had not been order taken for Catechizing and Sermons, but because the Laws f ormerly made in this behalf were neglected: and that now means was thought of to bring them in force again. *) Zie boven bldz. 154, noot 2. i68 B. DE WIJZE VAN CATECHISEEREN. Afdeeltng I. VÓÓRGESCHIEDENIS. Toen het licht der Reformatie in de 16e eeuw zich baan brak en de kerke Christi van vele dwalingen gezuiverd werd, kwam overal de behoefte op niet alleen aan de zuivere bediening des Woords, maar ook aan de catechisatie der jeugd. Al spoedig werden dan ook schier door alle kerken, welke de Reformatie ter hand namen, Catechismussen opgesteld. Ook hier te lande, zelfs toen de kerken nog zuchtten onder het kruis van wreede vervolgingen, werd het catechetisch onderricht voorwerp van de zorg der kerken. Reeds de Wezelsche artikelen van 1568 wijzen daarop. Het Convent te Wezel (1568) sprak uit: 1) Met het ambt van den Dienst [des Woords] en der profetie verbinden wij niet zonder reden de gewoonte van te catechiseeren, welke van de Apostelen en hunne leerlingen [ons] is overgeleverd [en daarom] naar ons oordeel door alle kerken stellig te onderhouden is. 2) Wat het formulier van den Catechismus aangaat, houden wij het daarvoor, dat men in de Waalsche Kerken het Geneefsche, maar in de Nederlandsche het Heidelbergsche het liefste volgen moet. Doch wij laten het tot de volgende synode vrij. 3) De tijd van te catechiseeren zij aan iedere kerk naar de gelegenheid van de plaats en van de omstandigheden vrij gelaten. De dusver gevolgde regeling worde onderhouden; en alle ijver worde aangewend, opdat de kinderen, wier leeftijd dit veroorlooft, niet alleen leeren de woorden van den Catechismus letterlijk op te zeggen, maar ook den inhoud zelf leeren verstaan en dezen niet alleen in hun geheugen, maar ook in het diepst van het hart op te nemen. Daarom zullen zij niet alleen ondervraagd worden naar de woorden, die hun voorgezegd zijn, maar ook naar het wezen der zaak zelf, nadat hun dit door den Catecheet klaar en duidelijk is uitgelegd. Voorts zal het vóór alle dingen noodig zijn zich bij het uitleggen van den Catechismus te bedienen van de i6g gemeenzaamste wijze van spreken, die zelfs bij het begrip der kinderen past; ook dat men de ouders der catechisanten en de schoolmeesters vermane, dat zij hen tehuis en op school vlijtig onderrichten en hen er aan gewennen, wat in de kerk hun voorgesteld is, uit eigen beweging te herkauwen en met daarbij gevoegde getuigenisssen uit de Schriften te bewijzen. 4) Inzonderheid echter dat zij hen gewennen zich zedig te gedragen in de kerken en samenkomsten. Een iegelijk, die voor een lidmaat der kerk wil gehouden worden, zal zekerlijk zijn kinderen, zoo spoedig hun leeftijd dit toelaten zal, aanbieden om gecatechiseerd te worden, opdat zij van de jeugd af in de ware religie en godzaligheid onderwezen kunnen worden. Die zulks weigeren zullen, zullen zonder twijfel onder de censuur der kerk vallen.4) De Synode van Emden van 1571 liet zich over het catechetisch onderwijs weinig uit en gaf slechts een besluit aangaande het te gebruiken leerboek. Ook nu werd den Waalschen kerken de Catechismus van Genève en den Nederlandschen gemeenten de Heidelberger Catechismus aanbevolen, terwijl men deze milde bepaling er aan toevoegde, dat, indien er kerken waren, die „eene andere forme van Catechismus" gebruikten, mits overeenstemmende met den Woorde Gods, zij niet tot verandering gedwongen zouden worden. *) ') Biesterveld en Kuyper, Kerkelijk Handboekje, blz. 15, v. Betoogd werd dus: 1. de noodzakelijkheid van catechiseeren; 2. dat bij de te volgen methode het onderwijs niet in intellectualisme verloopen mocht, maar ook rekening moest worden gehouden met de eischen van hart en gemoed; 3. dat er aansluiting zou zijn in het catechetisch onderwijs in huis, op school en in de kerk; 4. dat door kerkelijke discipline nalatige en onwillige ouders tot de orde moesten worden geroepen. *) Rutgers, Acta, pag. 57 en 58: Catechismi formulam in Ecclesiis quidem Gallicanis Genevensem, in Teutonicis vero Heydelbergensem sequendam duxerunt fratres, sic tarnen, ut si quae Ecclesiae alia Catechismi formula verbo Dei consentanea utantur, necessitati illius mutandae non astringantur. Er waren immers gemeenten, die den grooten Catechismus van h Lasco gebruikten (door Johannes Utenhove vertaald) en den kleinen Catechismus („het Dunneke") van Martinus Micronius, feitelijk een uittreksel uit a Lasco's grooten Catechismus (Zie: Koecher, C at e c h e ti s ch e Historie, bldz. 154; Dr. S. D. van Veen, Het Godsdienstonderwijs, bldz. 5; Rutgers, Acta, bldz. 196). 170 Beslister toont zich de Synode van Dordrecht van 1574. *) Nu wordt de Heidelberger Catechismus tot officieel leerboek van de kerken van Holland en Zeeland geproclameerd. Alle publiek onderwijs moest den „Heidelberger" ten grondslag leggen, terwijl slechts bij uitzondering voor sommigen (bedoeld zijn kleine kinderen en ouden van dagen) privatim „'t Cort Ondersoeck" als leerboekje werd toegestaan. 2) Op dit spoor ging de Nat. Synode van Dordrecht van 1578 voort. 8) Ook zij koos voor den Heidelberger Catechismus, hoewel ze voor de Neder-duitsche kerken eveneens „het corte ondersoeck des gheloofs" toeliet. De Nationale Synode van Middelburg van 1581 sloot zich weer geheel bij haar voorgangster aan. 2) Dat het een eisch van Gods Woord is den kinderen der gemeente niet alleen in huis en op school maar ook van wege de kerk *) Rutgers, Acta, bldz. 134 en 135: De versameiinghe heeft besloten datmen eenerleij Catechismum in allen Kercken der Provincie houden sal. Ten anderden dat dit sal wesen de Heidelbersche Catechismus. Ten derden datmen desen Catechismum alleen opentlicken sal leeren, ende dat de Dienaers in het besonder 't Cort Ondersoeck den sommighen voorhouden mueghen. ") „'t Cort Ondersoeck" is: „Eene corte onderzoeckinge des gheloofs over denghene, die haer tot de Duydsche gemeynte die te Londen was, begeven wouden, hetwelk door Martinus Micronius is vertaald"; een uittreksel uit den kleinen Catechismus van Micronius (Zie: Dr. S. D. vanVeen, Het Godsdienstonderwijs, bldz. 5; J. P. Tazelaar, De H e i d e 1 b e r gs ch e Catechismus, bldz. 109 en no; N. A. de Gaay Fortman, Het Catechetisch onderwijs in de i6e en 17e eeuwen, bldz. 3). *) Rutgers, Acta, bldz. 247: In den Duytschen Ghemeynten salmen den catechismum ghebruycken die metten Psalmen door Petram Dathenum ouerghesett, ende in den Walschen, die metten Franchoyschen Psalmen tot noch toe ghedruckt is. Het sal oock den Duytschen ghemeynten vrij staen het corte ondersoeck des gheloofs wt den catechismo te samen ghetrocken ende met den voorseyden Psalmen Datheni ghedruck te gebruyken om die te onderwysen die hen totter ghemeynte begheven. *) Rutgers, Acta, bldz. 407: Wat Catechismus in de Gemeenten ghebruyckt sal worden? Antw. Inden nederduytschen die gene die met den Psalmen van Datheno ouergheset, ende inden walschen die met de Francoische Psalmen tot noch toe gebruyckt is gheweest. Het sal oeck den Nederduytschen ghemeenten vry staen een kort ondersoeck des geloofs wth den Catechismo tsamen ghetogen ende mit den voerschreuen Psalmen ghedruckt te ghebruycken, ende die te onderwysen welcke hen ten Auontmael begheven. «7i in de Chr. Religie te onderrichten, werd dus op het Convent te Wezel uitgesproken, door geen enkele Nationale Synode bestreden en ook door verechillende Provinciale of Particuliere Synoden gulweg erkend en beaamd. *) Ook werd door de verschillende particuliere Synoden de Heidelberger Catechismus als het leerboek op school en in de kerk aanbevolen. *) Uit alles büjkt, dat onze Ger. kerken het onderwijs in de Chr. Religie niet slechts voor rekening der ouders Heten komen, maar ook de schoolmeesters met dat onderwijs belastten en oordeelden, dat ook de Kerken in dezen een Goddelijke roeping hadden te vervullen, hetzij door op het onderwijs in buis en school nauwkeurig toe te zien, hetzij door zelve de gedoopte kinderen in de Christelijke Religie in te leiden. Daar aan dit laatste (nl. aan het catechetisch onderwijs door de kerken zelve) nog veel ontbrak en Catechismus-prediking in de behoefte der onwetenden niet voldoende kon voorzien, kwam de zaak van de Catechisatie der jeugd in den breede ter synodale tafel te Dordrecht in den jare 1618. Uit Zuid-Holland 8) en Zeeland *) waren gravamina dienaangaande ingekomen. *) Zoo bijv. de Synode van Edam 1572: Den kynderen, doer den heyligen doop in die kercke ontfangen, zullen van den dienaeren, zooveel in haer is, waergenomen wordden om in die leere der kercken Goids ende die goodsdienst derselfder opgevoet te worden (Reitsma en van Veen, dlL bldz. 3) en de Synode van Nimwegen 1606: Ende alsoo de saeke ecclesiastyc ys, sol ydere kerck ende kerckendienaer daertoe aerbeyden, dat de ledtmaten haere kinderen tot de catechisatie aenhouden (Reitsma en van Veen, dl IV, bldz. 145). *) Zie vooral: P. Biesterveld, Het karakter der catechese, bldz. 38—42. In Groningen en Drente mochten de onderwijzers ook onderricht geven in „den cleynen catechismum des heeren Aldegundii" (zie: Reitsma en van Veen, dl VH, bldz. 222; Koecher, t-a.p., bldz. 162; Dr. S. D. van Veen, Het Godsdienstonderwijs, bldz. 5). *) Kuyper, Post-acta, pag. 425: Gravamina Synodi Australis Hollandiae habitae A°. 1618 mense Octobri et initio Noaemb. Delphis. VIL Cum magna se passim prodat ignorantia Religionis, rogatur Synodus Nationalis, ut praefiniat aliquem tam adultos quam iuniores catechizandi modum, quo huic m'alo occnrratur (Zie ook: Reitsma en van Veen, dl DJ, bldz. 321 en bldz. 306). *) Kuyper, Post-acta, pag. 440: Gravamina SynodiProvincialis Zelandia e. I. Men sal aenhouden bij den Synodus Nationael dat in alle kercken 172 Afdeeling II. DE WIJZE VAN CATECHISEEREN DOOR DE DORDTSCHE SYNODE AANBEVOLEN. § i. De Inleidende Rede van den Praeses. Hoewel de acta Synodi den indruk wekken, dat reeds op 27 November de kwestie van het catechiseeren der jeugd door den Praeses werd ingeleid, l) is feitelijk eerst op Woensdagmorgen 28 November een zeer geleerde en ernstige rede door Bogerman gehouden over het nut en de noodzakelijkheid van catechetisch onderwijs. Vooraf sprak hij een bij dit onderwerp passend gebed uit. *) Hij begon nu met te zeggen, dat de catechese de basis en de grondslag der Religie was en de eenige manier om de beginselen van het Christendom den menschen in te planten. Voorts betoogde hij, dat het catechiseeren een zeer oud gebruik was, door God bevolen, reeds onderhouden door de Patriarchen, door de Apostelen, van onse Vnie werde ingeuoert een eenuoudige ende bijsondere maniere van Catechiseeren niet alleen om de jonge Juecht, maer oock vele volwassene die gantsch onwetende syn inde eerste gronden des geloofs te brengen tot kennisse van haere salicheyt, gelyck aireede met groote vrucht in sommige kercken van Zeelant gedaen is (Zie ook: Reitsma en van Veen, dl V, bldz. 148). *) Acta Synodi, pag. 28. Zie ook: bldz. 154 noot 2 van dit werk. De officieele acta Synodi geven dikwerf meer een zakelijk dan wel een zuiver chronologisch verslag. Ook de voorstelling, dat reeds in de ochtend-zitting van den 27ste» November met de zaak van de onderwijzing in den Catechismus is begonnen (Acta Synodi, pag. 27) is onjuist. In die ochtend-zitting werden nog enkele punten betreffende de Bijbelvertaling behandeld en voorts de acta der voorgaande sessiën voorgelezen; Hommius gaat echter deze handelingen der Synode met stilzwijgen voorbij. s) Heyngius, pag. 25: Proposuit D. Praeses quaestionem de modo catechisandi, tam iuniores quam adultiores. Sibelius, Annotationes: Post preces repetita est quaestio de Catechizatione. Necessitas et utilitas Catechizationis a praeside fuit commendata. Breytinger, Acta Helvetiorum: Post preces proponendae quaestioni accommodatas, Praeses de Catechizationis utilitate et necessitate praefatus prolixe et graviter, fratres monuit ete. Hales, Letters, pag. 9: The Praeses first spake many things learnedly of the necessity of Catechizing. 173 door Origenes en goedgekeurd door de overeenstemming van de zijde der Vaderen. Hij meende, dat uit nalatigheid in het catechiseeren de onwetendheid van den gemeenen man voortsproot en tevens dat daardoor onder hen zulk een menigte van secten als Papisten, Anabaptisten, Libértijnen, enz. gevonden werd. Had men een eenparige wijze gevolgd om hen de eerste beginselen te onderwijzen, dan zouden er niet zoo velerlei verschilpunten bestaan. Vooral nu was de behoefte aan herleving van deze oude gewoonte grooter dan ooit, daar de Jezuïeten krachtig op dit punt werkzaam zijn, zooals blijkt uit sommige nog recente handelingen van hen in Friesland. Door onze nalatigheid in het catechiseeren hebben wij ons den toorn Gods reeds gedurende eenige jaren op den hals gehaald, gelijk de controversen in zake de Religie, welke opgekomen zijn, ons voldoende leeren. *) §2. De Adviezen der Buitenlandsche Afgevaardigden over de wijze van catechiseeren. Na de inleidende rede van den Praeses werden aanstonds de buitenlandsche afgevaardigden om hunne adviezen gevraagd3) ") Hales, Letters, pag. 9 and 10: The Praeses first spake many things learnedly of the necessity of Catechizing, that it was the basis and ground of Religion, and the sole way of transfusing the principles of" Christianity into men: that it was very ancient, practised by the Patriarchs, by the Apostles, by Origen, and approved by the consent of the Fathers: that from the Neglect of this came the ignorance of the common sort, and that multitude of sects amongst them, of Papists, Anabaptists, Libertines, &c. whereas if an uniform conrse of teaching them their first Principles had been taken up, there would not have been so many differences: that there was now greater necessity than ever of reviving this custom, because of the Jesuits who mightily labour in this kind, as appeared by some of their acts lately in Frisia, etc Sibelius, Annotationes: Certe per omissionem illius (Catechizationis) et neglectum iram Dei in nos provocavimus jam per armos aliquot, quod controversiae satis nos docent exortae in religionis negotio. Necessitas et utilitas Catechizationis a Praeside fuit commendata: r. quia a Deo mandata et usu recepta ab omnibus Ecclesüs; 2. quia Jesuitae hoe nostrum exemplum imitantur ac diligentissimi sunt in instituenda vel porras corrumpenda juventute. Volgens H. Ermann s. J. (zie: De Jezuïetenorde, uitgave Kerk en Sec te, no. LX, bldz. 19) is het geven van catechismus een voorname taak der orde. s) Acta Synodi, pag. 28: De accuratiore ac familiariore juniorum atque adultiorum catechizatione, consih'a sua, tum exteri, tum provinciales omnes proposuerunt. 174 en werd dus de fout vermeden, welke bij het gravamen over de Catechismus-prediking was gemaakt. *) De Praeses beperkte echter in zooverre de bespreking, dat alleen zou gehandeld worden over de w ij z e van catechiseeren; over het leerboek zou men thans niet discussieeren, maar de bespreking daarover uitstellen tot het einde der Synode. *) Aan dezen maatregel van orde werd evenwel niet door allen de hand gehouden; slechts de Bremers lieten in hun advies het te gebruiken leerboek rusten. Daar in de Acta Synodi de gevoelens der buitenlanders in extenso zijn opgenomen, kan ik hier met een resumptie volstaan. a. De Engelschen. Naast den Heidelberger Catechismus, die voor de publieke catechisatie dienen moest, behoorde een kleinere Catechismus voor de kinderen te worden ingevoerd, behelzende alleen de hoofdstukken der Religie 3), die op school moesten onderwezen worden. Bij de publieke catechisatie des Zondags in de kerk moesten de oudere personen niet gevraagd worden, maar alleen de jongeren; de ouderen moesten er bij tegenwoordig zijn om nader onderwezen te worden. Een bepaalde buitengewone catechisatie moest gehouden worden voor degenen, die ten Avondmaal wilden gaan. Wat de methode van catechiseeren betrof, moest men niet Acta Contracta: Auditis ergo, et mature examinatis consiliis et iudicijs Theologorum, tum exterorum, tum provincialium, etc. Heyngius, pag. 25: Et ad eam primo Theologj Exterj, ac deinde domesticj sententias suas singulj scripto dixerunt et exhibuerunt. Sibelius, Annotationes: Exposuerunt deputati Exteri modum catechizationis, qui apud fllos observator. Breytinger, Acta Helvetiorum: Faciunt hoe primum (nl. het inleveren der sententiën) Exteri, deinde fratres Belgae. Hales, Letters, pag. 10: Next were the Deputies for the Strangers called upon to deliver what formes of Catechizing were in their Churches put in use. Literae delegatorum Hassiacorum, pag. 244: ... de quo argumento Theologi tam exteri quam Belgici suas sententias dixerunt. ') Zie boven bldz. 165. ') Hales, Letters, pag. 11: That which hitherto hath been done concerns only the manner of Catechizing, as for the matter of the Catechism, that was not now thought fit to be spoken of, but was put off till the end of the Synod. *) De uitdrukking „hoofdstukken der Religie" keert in de verschillende adviezen telkens terug en doelt óf op de v ij f hoofdstukken: Geloofsartikelen, Wet, Onze Vader en de beide Sacramenten óf op de zes hoofdstukken: Geloofsartikelen, Wet, Onze Vader, de beide Sacramenten en Tucht. 175 vooraf zeggen wie de vragen en antwoorden hadden op te zeggen, opdat alle zich zouden voorbereiden; moest vooral kracht gezocht worden in repetitie, opdat alles te beter in het geheugen zou bewaard blijven; moest de predikant duidelijk alles uitleggenen aanstonds hooren, of het begrepen werd; ook veel bewijsplaatsen uit de H. Schrift laten leeren, opdat büjken zou, dat de Catechismus gegrond is op het Woord van God; en alleen die zaken behandelen, welke noodig te weten en voor het volk begrijpelijk waren. Wat degenen betreft, die gecatechiseerd zouden worden, wilden zij, dat niet alleen de schoolgaande kinderen, maar alle gedoopten zouden onderwezen worden. Wat de catecheten aangaat, hadden niet alleen de Dienaren des Woords, maar ook de Schoolmeesters hier een roeping te vervullen, terwijl de Overheid zoowel leerling als leeraar op hun schuldigen plicht had te wijzen en de oudere personen, die verzuimden bij het onderricht der jeugd tegenwoordig te zijn, had te beboeten. b. DePaltzers. Zij vonden het onnoodig een betoog te houden over de noodzakelijkheid van het catechiseeren; dringender riep de vraag naar de wijze van catechiseeren om antwoord, In de Paltz, zoo deelden zij mede, onderscheidde men drieërlei catechisanten: de kleinen; de jongelingen en de jonge dochters} en de bejaarden. De kleinen moesten op de scholen, de anderen in de kerken worden onderwezen. Inzonderheid eischte het catechiseeren van de jeugd trouwe behartiging. De Overheid zorge daarom niet alleen in de steden, maar ook in de dorpen voor scholen en voor flinke schoolmeesters, die thuis zijn in den Catechismus en de leeraren hebben getrouw deze scholen te bezoeken. Wat de methode aanging, het onderwijs had natuurlijk rekening te houden met den leeftijd en den aanleg der kinderen. Zij pleitten daarom voor drieërlei vraagboek: in de laagste klasse de bekende vijf hoofdstukken der Religie; dan in de middel-klasse de vragen van den Heidelberger Catechismus met een sterreken aangeteekend; voor de ouderen den geheelen Heidelberger. Dit niet alleen in de steden, maar ook op het land. Wat de volwassenen betrof, die nooit op school hadden gegaan, deze had men des Zondags-namiddags na de preek in de kerk te 176 onderrichten; hier waren de Dienaren des Woords de aangewezen catecheten. Zoo werden velen naar hun meening wel onder een juk gebracht, maar dan onder het zachte juk van den Christus. Eindelijk werd er op gewezen, dat in Nederland gewoonte was een publieke catechisatie te houden voor degenen, die ten Avondmaal zouden gaan en werd de raad gegeven, ook eenige ouderen, daarbij tegenwoordig, te vragen naar den Catechismus (De Paltzers wilden dus wel, dat ook den bejaarden de vragen zouden overhoord worden). c. De Hessen. Ook de Hessen drongen evenals de Paltzers aan op invoering van een kleiner uittreksel uit den Catechismus voor de minder geoefenden, maar tevens legden zij er nadruk op, dat de Overheid op de scholen alle vraagboeken uitgezonderd den „Heidelberger" strengelijk moest weren. Het catechiseeren zelf berustte allereerst bij de dienaren des Woords, die bij nalatigheid moesten gestraft worden; dan bij de schoolmeesters, die moesten beloven niet anders dan den „Heidelberger" te zullen onderwijzen; en ten slotte bij de ouders, die in de preek en door den kerkeraad op hun plicht moesten gewezen worden en getrouw de publieke catechisatiën hadden bij te wonen om het gehoorde hunnen kinderen te kunnen inscherpen. De catechisanten bestonden uit jongen en bejaarden; de jongen weer naar den leeftijd in drie groepen in te deelen: kinderen tot hun achtste jaar.ajongens en meisjes, jongelingen en jonge dochters. Den kleinsten had men de eerste hoofdstukken der Christelijke Religie in te prenten gemakkelijk in de A B C-boekjes op te nemen). De knapen en meisjes onderwijze men uit den „Heidelberger" en wel de met een sterretje gemerkte vragen en antwoorden. Den grooten leere men den geheelen Catechismus. Wat de methode betrof, waren zij om verwarring bij de kinderen te voorkomen voor éénerlei manier van catechiseeren zoowel op school als in de kerk. Op de scholen wilden zij, dat eiken dag twee uren catechetisch onderwijs zou gegeven worden. In de stadsgemeenten moest men drie maal per week catechiseeren (eens op Zondag); in de dorpskerken was de Zondagsche catechisatie voldoende. De onderwijzers en de ouders hadden vooral in de dorpen de kinderen des Zondagsmiddags naar de catechisatiën in de kerk te brengen. 177 Het catechetisch onderzoek behoorde ook te worden uitgestrekt tot de ouders (vaders en moeders), maar niet in presentie van de jongeren; in Hessen geschiedde dit vooral bij de aangifte tot den doop. Om tot naarstigheid in het catechiseeren op te wekken, deden zij de volgende middelen aan de hand: 't bezoeken der scholen door de leeraars eens per maand; de visitatie door de stads-predikanten in de dorpen eens per jaar; niemand ten Avondmaal toe te laten dan na. openbare belijdenis des geloofs; het huwen tegen te houden, tenzij er blijken van vordering in de religie zijn en 't verbieden van alle sport op den sabbath door de Overheid. d. De Zwitsers. Zij prijzen de bizondere naarstigheid, welke bij hen in 't catechiseeren wordt betracht en vertellen, dat de Overheid de nalatigen met een zware boete bedreigt. Op den Zondag worden er vele predikatiën gehouden, waarvan één over den Catechismus. Telken jare moet hij geheel behandeld worden, daar bij; repetitie alles beter in de memorie indringt. De Zondagsche Catechismuspredikatie moet bijgewoond worden door allen, die de school hebben verlaten of geen school bezoeken. In de week is er één Catechismus-predikatie voor de schoolgaande jeugd, waarbij alleen worden behandeld de hoofdstukken der Religie, terwijl de catechisanten op eiken Zondag in de kerk door den predikant in 't openbaar worden ondervraagd om zich van de vruchten van het onderwijs op de scholen te kunnen overtuigen. Moet een predikant twee of drie gemeenten bedienen, dan wisselt hij de Catechismuspredikatie. Op plaatsen, waar de menschen van wege den grooten afstand beide Zondagsche predikatiën moeilijk kunnen bijwonen, wordt slechts éénmaal en wel des morgens preek gehouden. Is de preek uit, dan komt de predikant van den preekstoel, roept de catechisanten bij zich en geeft hij catechetisch onderwijs, waarbij hij echter ook rekening houdt met de ouderen. Voorts bevelen zij aan 't aanleggen van lijsten met namen, leeftijd en aanteekeningen over den voortgang der catechisanten; tevens willen zij, dat prijsjes worden uitgedeeld aan degenen, die goede vorderingen maken. Te platten lande worden, evenals in de steden, scholen onderhouden, waar ook in den Catechismus wordt onderwezen. Bij koud weer onderwijst men de jeugd des Zondags niet in een 12 178 kille kerk, maar in een of ander huis. Bij huwelijks-aanvragen wordt eerst bij de trouwlustigen een onderzoek ingesteld naar hunne religieuze kennis; valt ze tegen, dan heeft de predikant het recht om het trouwen nog een beetje uit te stellen. *) Ook bij de toelating tot den disch des Verbonds wordt eerst een onderzoek naar de catechetische kennis ingesteld, alsmede bij het staan als getuigen bij den doop. Eindelijk beschouwen zij het Voor de predikanten als een duren plicht om getrouw en veel de scholen te bezoeken tén einde onderwijzer en leerling tot naarstigheid te prikkelen. e. De afgevaardigden van Genève. Zij deelen mede hoe het te Genève was en geven als voorbeeld 't volgende: De ouders en huisvaders moeten in de preek vermaand worden om öf zelf óf door huis-onderwijzers öf door de gewone school in de harten hunner kinderen en dienstbaren de eerste beginselen van de Chr. Religie in te prenten. Vóór ieder Avondmaal moeten in de steden de werklieden, dienstbaren, enz. saamkomen in een particulier huis of in de kerk en op gezag der Overheid worden onderzocht en aangepord om belijdenis des geloofs te doen. Op gezag van de Synode moest men een kort en duidelijk formulier voor dezulken opstellen, waarin de voornaamste stukken der Religie bondig worden verklaard. :In de dorpen zullen twee of drie gedeelten van den Catechismus met één of twee teksten op den Zondag des namiddags worden verklaard. Kunnen de predikanten het moeilijk van den gemeenen man gedaan krijgen, dat men in grooten getale tot den Catechismus komt, dan moeten zij dit tenminste wel van de jonge kinderen eischen en gedaan krijgen. Zij zullen voorts eenigen uit hun huisgenooten of kinderen of uit de goedgezinden van hunne kudde uitkiezen, die zij door privaat onderricht zóó praepareeren, dat zij in 't openbaar in de kerk kunnen antwoorden. In de steden en dorpen moet men de *) Vooral Hales had schik over dit advies. Hij schrijft (Letters, pag. II): But doubtless the most effectual way of all the rest to bring young persons to learn their Catechisme was related by one of the Helvetian Beputies. For he told us, etc. I was much affected to this course when I heard it; and I thought that doubtless it was a speedy way to make all young persons, excepnhc my self and two or three more that mean not overhastily to marry, to be skilful in their Catechism. The Synod shall be ill advised if they make no use of it. 179 Catechismus-predikatie niet al te oratorisch inkleeden. Vooral moet men zuivere begrippen over God en Goddelijke dingen aanbrengen. Ook had men verwarde, scholastieke en curieuze vragen te vermijden. Het kwam aan op de grondige leer der Godzaligheid en haar nut „in leven en in sterven." In de scholen moest men inzonderheid den «Heidelberger" laten leeren. Studenten in de H. Godgeleerdheid moeten zich oefenen in het catechiseeren, vóórdat zij beroepen worden. De Synoden moeten voortdurend dit onderwijs aan de orde stellen, opdat dit alles met vlijt worde nagekomen. f. De Bremers. Na de noodzakelijkheid van het catechiseeren betoogd te hebben (o. a. om met vrucht de prediking te kunnenOverstaan), bespreken zij drieërlei wijze van catechiseeren. Allereerst in de schol en, met 't oog waarop de keuze van den onderwijzer van groot belang is, waarom hij lid der kerk moet zijn, in de Christelijke leer ervaren en Godzalig; eiken dag moet hij een of twee vragen den leerlingen inscherpen en verklaren. De predikanten zullen getrouw deze scholen eens per maand bezoeken om zich van de vorderingen der leerlingen te overtuigen. In Bremen had men bovendien op de scholen nog een belijdenis-catechisatie, waartoe elke drie maanden voor het avondmaal leerlingen kunnen worden toegelaten; na een behoorlijk onderzoek worden zij dan, na drie maanden het onderwijs met vrucht te hebben gevolgd, ten Avondmaal toegelaten. Dan in de h u i z e n, n.L voor degenen, die geen scholen bezoeken; deze huis-catechisatiën moeten in presentie der huisvaders gehouden worden. Maar de kerk moet zooveel mogelijk in de dorpen voor goede schoolmeesters zorgen, die tevens als voorlezers in de kerk kunnen dienst doen. Ten slotte in de kerken; de kerkelijke catechisatie zal gedaan worden in plaats van de tweede predikbeurt (d. i. de Catechismus-predikatie), wanneer deze niet bekwaam geschieden kan. Inzonderheid moesten hier onderzocht worden degenen, die nog niet ten Avondmaal zijn toegelaten. Daarbij moet men de gevoeligheid der menschen niet kwetsen en dus beginnen met de jongsten te ondervragen en zoo eerst langzamerhand tot de ouderen opklimmen; in groote kerkgebouwen zou men de grooten en de kleinen afzonderlijk kunnen ondervragen. i8o Wat de uitgebreide leerboeken *) aangaat, splitse men de al te lange antwoorden en ontvouwe ze. Voor de jongeren enrningeoefenden geve men een kleiner uittreksel Men kan dit doen door öf enkele hoofd-vragen te laten leeren öf de langere te verkorten. De Bremers zelf waren voor het eerste, daar er anders later verwarring bij 't van buiten leeren kwam. Aan de meergevorderden kan men veilig de moeilijker vragen en antwoorden opgeven met de voornaamste bewijsplaatsen uit de H. Schrift. De jonge predikanten moeten voorts bij 't preeken aanteekenen, welk deel van den Catechismus met den behandelden tekst en stof in verband staat en de gemeente daarop wijzen. Wat nu dezen arbeid het best bevorderen zal, is allereerst het gezag der Overheid, voorts de vermaningen van den predikant en vooral het goede voorbeeld van vooraanstaande personen. Geldboeten, hechtenis en diergelijke middelen zijn in strijd met de Christelijke zachtmoedigheid en dies schadelijk. Degenen, die op het punt staan in het huwelijk te treden, doopvaders en doopgetuigen, kan men discretelijK onderzoeken, of ze de gronden der Religie kennen. Bovenal late men niemand ten Avondmaal toe, die niet behoorlijk is onderzocht in geloof en leven. Ten slotte zal bij getrouw onderwijs van de jeugd een aparte onderwijzing van volwassenen niet meer noodig zijn. g. De Emdenaren. Na gewezen te hebben op de naarstigheid reeds van den aanvang der Reformatie af in dit stuk betracht, gelijk daaruit blijkt, dat de kerk te Emden reeds kort na 1520 een klein vraagboekje had, vertelden zij dat allengs de noodzakelijkheid van een grooteren Catechismus was gebleken, die dan ook ontworpen en ingevoerd was, n.L de Catechismus van Johannes a. Lasco. Uit dezen Catechismus is in 1554 weer een kleinere gemaakt, die in drie maanden kon behandeld worden. Steeds heeft men ook gezorgd voor goede schoolmeesters, die lidmaat der kerk moeten zijn en beloven moeten, de kinderen in den Catechismus getrouw te zullen onderwijzen. Op den vlijt der onderwijzers en de vorderingen der kinderen wordt door predikanten en ouderlingen, die om de drie maanden de scholen bezoeken, gedurig gelet. Des Zondags komen de kinderen in grooten getale in de kerken onder geleide ') Zie boven bldz. 174. i8i van de schoolmeesters. Daar zeggen de kleinen van 5 of 6 jaren de „voornaamste hoofdstukken" der Religie op, de grooteren de vragen, die in de Catechismus-prediking zullen behandeld worden, zoodat kinderen van acht tot tien jaar oud reeds heel den Catechismus van buiten kennen. Daarna, wanneer de kinderen tot allerlei werk worden gebruikt, overhooren vrome ouders thuis hunnen kinderen den Catechismus, vooral des Zondagsavonds. Zij, die wenschen toegelaten te worden tot het H. Avondmaal, jongen of ouden, worden ten aanhoore van de geheele gemeente ondervraagd in den Catechismus, tenzij ze al te vreesachtig zijn. De predikanten verklaren kortelijk bij de Catechismus-predikatiën de vragen, welke aan de orde zijn, en houden daarbij rekening met de bevatting van 't volk. Zoo gaan ze telkens in drie maanden heel het leerboek door. Voorts wordt des Zondags vóór het Avondmaal in twee predikatiën heel de Catechismus behandeld. Bij het huisbezoek vermanen de predikanten de huisgencoten, indien noodig, tot trouw catechisatiebezoek. In de dorpen worden, uitgezonderd in de zomermaanden, korte Catechismus-predikatiën gehouden. Op een coetus van predikanten, in den zomer telken jare te Emden gehouden, wordt steeds op dit voorname stuk van het predikambt gewezen. Deze adviezen der Buitenlanders hebben op het Synode-besluit niet geringen invloed uitgeoefend. Verschillende opmerkingen vinden wij in dat besluit terug, zooals het indeelen van de leerlingen in drie groepen: in kinderen (volgens het advies der Hessische theologen tot omtrent acht jaar), in knapen en meisjes, en in jongelingen en jongedochters; het onderscheid maken tusschen drieërlei catechisatie, in de huizen door de ouders, in de scholen door de onderwijzers en in de kerken door de predikanten en catechiseermeesters; het hebben niet maar van één Catechismus, maar ook van kleinere leerboekjes voor de kinderen op de scholen en de min-ontwikkelden; het beloonen van die leerlingen, die goede vorderingen maken (volgens het advies des Zwitsers); en wat het straffen der onwilligen betreft met geldboeten, enz. volgde de Synode meer het advies der Bremers, die dergelijke middelen schadelijk achtten, dan de gevoelens van sommige andere Theologen. 182 § 3. De Adviezen der Binnenlandsche Afgevaardigden over de wijze van catechiseeren. Na de buitenlandsche gedelegeerden kregen eerst de Professoren en vervolgens de andere inlandsche gedeputeerden het woord. *) Deze adviezen zijn nooit uitgegeven en bevinden zich in het oud-synodaal archief der Haagsche Synode. Daar ze als bijlagen achter dit werk gevoegd zijn, kan ik ook bier volstaan met de hoofd-gedachten dezer sententiën mede te deelen: a. De vier Professoren Polyander, Sibrandus, Thysius en Walaeus. Ook in de dorpen moet de jeugd goed onderwezen worden. Daarom moeten de schoolmeesters lid zijn der Ger. Kerk, vroom en bekwaam tot onderwijs-geven en met toestemming van den kerkeraad tot hun ambt verkoren. Hunne tractementen moeten door de Overheid zóó geregeld worden, dat zij ook de armen kunnen onderrichten in de beginselen der Chr. Religie. Uit deze Synode moeten enkele broeders gedeputeerd worden, die uit den algemeen aangenomen „Heidelberger" een kort begrip ontwerpen, juist passend voor den kinderleeftijd, dat door de Synode door middel van eenige andere deputaten kan worden uitgegeven en op gezag der Overheid den onderwijzers als verplicht vraagboekje kan voorgeschreven worden. De meer gevorderden leeren natuurlijk den „Heidelberger" en zeggen dien des zondags in de kerk op. Ook hebben de onderwijzers de kinderen op school te vragen, wat ze nog van de Catechismus-preek onthouden hebben. Eens per maand moeten de predikanten de scholen bezoeken en wel in gezelschap van een ouderling en een overheidspersoon om ) Acta Synodi, pag. 28: Consilia sua, tum exteri, tum provinciales omnes proposuerunt. . Heyngius, pag. 25: Primo Theologj Exteri, ac deinde domesticj sententias suas singuli scripto dixerunt et exhibuerunt. S 1 b e 1 miis, Annotationes: Praelectae sunt sententiae reliquorum Theologorum et Deputatorum de Catechizatione. Hales, Letters, pag. 10: After these, the Professors, and the other Deputies spake their mindes, and almost all gave them up in writing. Breytinger, Acta Helvetiorum: Faciunt hoe primum Exteri, deinde fratres Belgae. i83 zich van de vorderingen der leerlingen te overtuigen en de schoolmeesters aan te sporen tot dit werk. Op de dorpen moeten de leerlingen, die reeds enkele malen publiek geantwoord hebben, op den Zondag vóór het Avondmaal onderzocht worden in al de voornaamste geloofsstukken zonder onderscheid. In de predikatiën over den Catechismus is een eenvoudige stijl en het mijden Yan diepzinnige betoogen vooral in de dorpen eisen. Ook de huisvaders hebben hier een roeping tegenover hun kroost en hun personeel, waarom zij door den predikant ernstig op hun taak moeten gewezen worden. Wat de bejaarden betreft, moeten zij niet zoo zeer door straf en boete als wel door ernstige vermaning bij het gewone huisbezoek naar de catechisatiën worden gelokt. Aan de vrijheid der predikanten moet worden overgelaten hoeveel catechisanten ze op een catechisatie saamroepen willen en waar deze catechisatiën zullen plaats vinden, in de consistoriekamer of in een private woning. Voorts achten zij het wenschelijk, dat de ouderen bij de ondervraging der jeugd worden uitgenoodigd, terwijl men bij het catechiseeren der ouderen niet uit het oog moet verliezen het onderscheid in sexe; 't beste is de mannen en de vrouwen afzonderlijk te onderwijzen en dan steeds in 't bijzijn van minstens één ouderling der kerk. b. Gomarus. Nadat de Catechismus-prediking door de Synode goedgekeurd is, komt thans aan de orde de beste wijze van ondervraging, om naar de vorderingen der leerlingen in den Catechismus onderzoek te doen. Ook hij onderscheidt daarbij tusschen tweeërlei catechese, de ééne in de scholen, welke privaat is, de andere in de kerk, welke publiek is. De schcol-catechisatie geschiedt óf op Nederlandsche öf op Latijnsche scholen. Op de Nederlandsche scholen ondervrage men de jongens en meisjes uit een kort begrip, hier door de Synode te ontwerpen, terwijl men de meer gevorderden den „Heidelberger" late leeren en in de kerken late opzeggen. Op de Latijnsche scholen is natuurlijk uitsluitend de „Heidelberger" het leerboek.. Waarop het bij school-catechisatie vooral aankomt is het controleeren van de catechisatie door den predikant en een ouderling eens per maand ten einde bij onderwijzer en leerling de naarstigheid aan te wakkeren. Bij het catechiseeren in de kerken rekene men met de verschillende (84 toestanden in de steden en in de dorpen. In de dorpen predike men des voormiddags niet langer dan drie kwartier; bij de daarop volgende publieke catechisatie moeten weinigen, die te voren behoorlijk onderwezen zijn, ondervraagd worden, opdat velen het onderwijs kunnen hooren. In de steden catechiseere men na de namiddagpredikatie, liefst nog korter, opdat alles binnen twee uur afloope. Ook hier is toezicht door Synodale deputaten gewenscht. De Overheid zorge, dat op haar kosten in elke stad een schoolmeester worde aangesteld, die aan de armen en de dienstbaren kosteloos leeren lezen en schrijven. In de verschillende provinciën vrage men de Overheid, dat de catechisanten, die in dienst hunner heeren zijn, door dezen ter catechisatie gezonden worden. Overigens sluit hij zich gaarne aan bij de adviezen der buitenlandsche theologen, vooral bij die der Engelschen, der Paltzers en Geneefschen en bij de adviezen der Friezen en der Zeeuwen. c. De Gelderschen. Alle leerboeken der Jezuïeten verwijdere men door Overheidsgezag van de scholen. Ook stelle men overal Gereformeerde schoolmeesters aan en were de Roomsche. Zoowel op de scholen als op de dorpen scherpe men der jeugd den Catechismus in. De schoolmeesters moeten des Zondags de kinderen ter Catechismusprediking brengen. De predikanten hebben zoowel in de steden als in de dorpen wekelijks de scholen te bezoeken en daar de kinderen te ondervragen en zoo noodig te onderrichten. Voorzoover de kinderen de school niet bezoeken, moeten ze thuis door de predikanten onderzocht worden. De ouders moeten door vermaan en zoo het niet baat door den sterken arm der Overheid worden genoodzaakt, dat zij hunne kinderen naar de schoolmeesters en predikanten zenden om onderwezen te worden. Van classis-wege zij er opzicht zoowel op de predikanten als op de schoolmeesters. Bij nalatigheid moeten de predikanten en de onderwijzers zoowel kerkelijk als door de Overheid met een strenge censure worden gestraft d. D e Z u i d-H ollanders. Onderwezen moeten worden ten eerste de volwassenen, door des Zondags bij het catechiseeren der kinderen in de kerk tegenwoordig te zijn om te luisteren en door gedurende vier weken vóór de avondmaals-viering eiken Zondag en op een dag i85 in de week afzonderlijk bijeen te komen en in den Catechismus te worden ondervraagd; verder de kinderen, waarbij de kinderen der ambtsdragers en de weezen de andere kinderen door hun goed voorbeeld moeten voorgaan. Een open vraag is het h. i., of het niet gewenscht is, dat ook de volwassenen later de gewone catechisaties bijwonen om daar met de kinderen ondervraagd te worden. Bij dit onderwijs treden als leiders op de classicale visitatoren en in de scholen de predikanten door op de onderwijzers toe te zien en de kinderen te ondervragen; in zekeren zin treden ook de diakenen als leiders op, door de armen ter catechisatie te brengen. Verder treden als leermeesters op de huisvaders en de onderwijzers; de vraag of 't wenschelijk is in de groote steden afzonderlijke catechiseermeesters aan te stellen uit de ziekentroosters of candidaten laten ze in 't midden. Als leiders en als leermeesters doen de predikanten dienst in de kerken, waar geen afzonderlijke catechiseermeesters zijn. De plaats waar gecatechiseerd wordt is óf particulier (in de huizen) óf publiek (in de scholen en de kerken). De t ij d wisselt: in huis in de morgen- en avonduren bij het bidden en het lezen door de huisvaders; door de schoolmeesters eenige dagen per week in de morgenuren en door de predikanten of hun plaatsvervangers in de namiddaguren en des Zondags na. de Catechismus-prediking in de kerk door de predikanten. Drieërlei leerboek is noodig naar den leeftijd der catechisanten. In de laagste klassen late men de zes hoofdstukken der Chr. Religie van buiten leeren. In de middelste klassen geve men het Middelburgsche Kort begrip en verklare men den zin' der woorden. In de hoogste klassen leere men uit den „Heidelberger", maar verklare ook telkens de aangewezen stof. Hoe dit geschieden moet, wordt dan in hun advies ten slotte uitvoerig aangegeven. Nog twee vragen voegen de Zuid-Hollanders hieraan toe: vooreerst of 't wenschelijk is aan het voorlezen van de Catechismus-afdeeling in de Kerk te laten voorafgaan 't voorlezen van een tekst, die daarop betrekking heeft, om tegemoet te komen aan het bezwaar van hen, die meenen dat anders aan menschelijke geschriften te veel gezag wordt toegeschreven en ten tweede of de Synode niet goed zou doen met ook voor de huisgodsdienstoefeningen een handleiding voor te stellen zoowel i86 wat de gebeden als wat het lezen van de Heilige Schrift des morgens en des avonds aangaat. e. De Noor d-H ollanders. Eerst geven zij nog advies over de Catechismus-p r e d ik i n g op den Zondag, herinneren aan een besluit desaangaande op de Synode te Enkhuizen genomen, pleiten voor een meer begrijpelijke prediking, voor het in één jaar behandelen van den geheelen Catechismus en het tegengaan van sabbaths-ontheiliging door een verzoek te richten aan de Overheid, dat zij alle profanatie keere. Wat de wijze van catechiseeren aangaat, wenschen zij, dat er in deze landen zoowel voor de ouderen als de jongeren een geschikte manier van catechiseeren worde ingevoerd. Maar, waar het volk langzamerhand van den Heiligen predikdienst en bovenal van de tucht en de kerkelijke orde is vervreemd, achten zij, dat deze zaak met de hoogste voorzichtigheid en het grootste geduld behandeld moet worden en zullen zij daarom in het algemeen en in weinige woorden aangeven, wat hier allereerst vereischt wordt en waarmee men beginnen moet. Daar alles grootendeels afhangt van de trouw en de naarstigheid der predikanten, moeten deze vermaand worden, dat zij toch de Catechismus-prediking niet verwaarloozen, de ouders zoowel in de kerk als aan huis ernstig wijzen op hunne roeping tegenover hunne kinderen, degenen, die ze bemerken dat ze de Geref. Religie met geheel ongenegen zijn, te meer bezoeken, en hen in de eerste beginselen der Religie ijverig onderwijzen, vooral degenen, die tot de gemeenschap der kerk willen toetreden. De ouderlingen en de deputaten van de Classes en de Synoden zullen zorg dragen, dat geen van deze dingen worde verwaarloosd. En daar hier ook veel aankomt pp de schoolmeesters, moet men de Overheid bidden, om door haar gezag en bevel er voor te waken, dat er geen schoolmeesters worden toegelaten, dan die de Ger. Religie belijden en dat de knapen, die aan hen zijn toebetrouwd, den Catechismus leeren opzeggen, en de zorg en de inspectie van de scholen worde opgedragen aan de predikanten en aan ouderlingen der kerk. Ook zou het zeer veel helpen, wanneer de overheidspersonen overal met hunne huisgezinnen in dit opzicht een goed voorbeeld geven. Wanneer de ambtsdragers en overheden in al deze dingen getrouw zijn, dan i87 twijfelen zij niet, of de ouders zullen van zelf hun kinderen ter catechisatie zenden en deze zaak, die nu zoo moeilijk schijnt, van zelf in orde komen. Wat de bizondere wijze van catechiseeren aangaat, meenen de Noord-Hollanders met het oog op het verschil der kerkelijke toestanden dit te moeten overlaten aan de Provinciale Synodes. Mocht de Synode echter een betere manier van catechiseeren voorstellen, dan zullen zij niet tegenstribbelen, maar deze zooveel mogelijk aan hunne kerken aanbevelen. f. Smoutius. ') De Catechisatie wordt op onderscheidene wijze beschouwd ten opzichte van de stof, de onderwijzenden, de plaats en den tijd, en de catechumenen. ') Adriaan Jorissen Smout was gewezen predikant van Roon, destijds te Amsterdam woonachtig en dus op dat oogenblik dienaar des Woords „in gheen sekeren dienst synde." In 1620 werd hij door de kerk van Amsterdam tot predikant aldaar beroepen. Door zijn krachtig optreden tegen de Arminianen hadden H. H. Staten hem indertijd te 's Gravesande in ballingschap geconfineerd. Lid van de Dordtsche Synode was hij niet, maar wel schijnt hij hare zittingen als auditor te hebben bijgewoond. Zoo kwam hij er toe om over de wijze van catechiseeren ook zijn gevoelen schriftelijk bij de Synode in te dienen. Onder de authentieke stukken der Synode werd zijn judicium opgenomen, maar niet onder de copieën dier stukken, welke ongetwijfeld voor de pers zijn gereed gemaakt. Ook later heeft hij een door hem geschreven en aan de Synode opgedragen boekske bij den Praeses ingediend (Sibelius, Annotationes: Monitum D. Adrianum Smoutium conscripsisse librum quendam quem dedicavit Synodo, petunt a Praeside exemplaria; Breytinger, Acta H e 1 v e t i o r u m: Adrianus Georgius Smoutius librum recens editum cum inscriptione Adr. Sm. Onze Vader Synodo huic dedicat et Praeses significat exemplaria esse penes se atque ut a se petantur monet; Hales, Letters, pag. 28: The Praeses told them that Adrian Smoutius had written a little Book in the Belgick Tongue unto the Synod, and sent the Copies of it to him to be distributed. And so requesting them to take in good part the good will of the man). Smout was zijn loopbaan begonnen, met als lector in de philosophie eenige openbare lessen te geven; in zijne geschriften gebruikte hij zeer dikwijls den syllogistischen vorm; blijkbaar koos hij dien betoogtrant ook gedurig bij kerkelijke discussiën, want in de Classe, waarvan hij lid werd, noemden zijn tegenstanders hem spottend „onzen Magister in de Logica" (F. L. Rutgers, Het Kerkverband enz, A'dam, 1882, bldz. 22, v). i88 1. De stof. De catechisatie of gelijk Smout naar 2 Tim. I : 13 haar noemt de „onderwijzing in de gezonde leer" gaat over PRIMAIR de Goddelijke leer der Heilige Schrift, die ze behandelen kan öf in haar geheel door in analytischen vorm de verschillende boeken en hoofdstukken van het Oude en Nieuwe Testament te bespreken öf ten deele en wel a. door te behandelen de zes algemeen aangenomen hoofdstukken der Religie en dergelijke; b. gezegden en spreuken uit de gewijde schrijvers. SECUNDAIR de leer der Kerk, nl. a. uitnemende uitspraken en spreuken uit de kerkelijke schrijvers, waaraan toegevoegd kunnen worden formuliergebeden en dergelijke; b. den Catechismus, waarbij Smoutius aanbeveelt: 1. een kleineren voor pas beginnenden, zooals het Kort Begrip of dat van de Kerk van Middelburg of dat van Beza; 2. een middelmatigen voor degenen, die verder gevorderd zijn, zooals den Heidelberger of dien van Calvijn; 3. een meer uitgebreiden voor de verst gevorderden, die nog moet gemaakt worden. c. de korte belijdenispredikatie. GEMENGD, te weten wanneer bewijsplaatsen uit de Heilige Schrift of van goede schrijvers worden aangehaald ter bevestiging en verklaring van den Cathechismus en de zes bovengenoemde geloofsstukken. 2. Ten opzichte van de onderwijzenden is de catechisatie onderscheiden naar mate ze geschiedt: öf niet wederkeerig, zooals wanneer de predikanten en de leeraren (professoren, rectoren, leermeesters) haar geven aan hunne hoorders of leerlingen. Hetzelfde geldt, wanneer ze geschiedt door ouderlingen of ziekentroosters, hetzij met de leeraren of alleen; öf wel wederkeerig, wanneer ze geschiedt bij wijze van conferentie om elkander te oefenen zooals: i. door de predikanten op de Classicale fergaderingen i8q onder leiding van de geheele vergadering, vooral van de doctoren, waar ook de visitatie van de kerken en scholen moet ingesteld worden; 2. van de candidaten of proponenten onder leiding der leermeesters; 3. van ouderlingen en diakenen, die pas in hun ambt zijn gesteld; van de gewone belijdende leden der gemeente en de gedoopten en andere liefhebbers van deze oefening en misschien ook van degenen, die nog buiten de Kerk staan, ja zelfs van tegenstanders en sectarissen, wanneer ze naar de kerkelijke orde zich willen schikken, waarbij evenwel de leiding aan den Kerkeraad of zijne deputaten moet verblijven; 4. van knapen en meisjes onder elkaar onder leiding van hunne leermeesters of ook in tegenwoordigheid der kerkvisitatoren. Wat de plaats aangaat, geschiedt ze öf AAN HUIS en wel algemeen en primair voor allen en een ieder van welken rang, leeftijd of secte ze ook mogen zijn; bizonder en secundair voor de belijders der Gereformeerde Religie, ja ook van alle gedoopten in de Gereformeerde Kerken. OP SCHOOL en wel öf op de lagere school, waar de jongens en meisjes, zooals allen dit moeten doen, de hoofdstukken der Religie moeten leeren en opzeggen, of (waartoe ze als gedoopten verplicht zijn) ook de antwoorden uit den Catechismus. op de hoogere scholen door de leerlingen of studenten hetzij niet wederkeerig a. wanneer zij luisteren naar de uitlegging van een leerstelligen tekst of de jaarlijksche analyse bijwonen van den Bijbelschen of Catechetischen tekst; b. wanneer zij op dat zelfde of een ander uur van het gehoorde rekenschap moeten geven; hetzij wederkeerig, wanneer ze onderling saamspreken of over een stuk van den Catechismus of van de Schrift of over een vraagstuk of hoofdstuk van de Dogmatiek. 190 IN DE KERK wederkeerig, n.1. van Candidaten tot den H. dienst; van andere liefhebbers zoowel uit de kerkelijke als burgerlijke gemeente. niet wederkeerig, n.L van knapen, die telken Zondag alle hoofdstukken der Religie opzeggen of het eeri of ander antwoord uit den Catechismus; van ouderen, die het opzeggen bijwoneU of ook de preeken, die eenmaal in de twee of drie maanden de hoofdstukken der Religie of jaarlijks den Catechismus behandelen. 4. Ten opzichte van den tfld geschiedt zij OP ZONDAGEN in de kerken, waar driemaal gepreekt wordt, ook drievoudig: a. meer eenvoudig in de morgenuren voor dienstbaren, enz. b. meer nauwkeurig in de middaguren voor meer gevorderden. c. of tweemaal in de middaguren, de eene over de hoofdstukken der Religie en de andere over den Catechismus; waar slechts tweemaal gepreekt wordt, wordt in de namiddagpredikatie afwisselend gepreekt over de hoofdstukken der Religie; en waar slechts ééne predikatie plaats vindt vóór of na den middag, moet de catechisatie, hetzij over de hoofdstukken of over den catechismus, geschieden vóór of na de preek naar gelang der hoorders. OP WERKDAGEN ter voorbereiding tot het H. Avondmaal en wel a. voor hen, die toetreden zullen tot het Avondmaal 1. in privé 2. in 't openbaar; evenzoo met de bejaarden, die gedoopt zullen worden; b. voor alle hoorders in 't openbaar in de belijdenispreek. op school op de lagere school zoowel op de gewone als op de Latijnsche school vóór den middag, zoodat de ongewijde schrijvers 's namiddags worden behandeld, waarover elders ook gehandeld werd. IQI op de hooge school zoowel des vóór- als des namiddags naar ieders regeling. 5. Ten opzichte van de catechumenen moet zij onderscheiden in die VOOR KNAPEN aan huis van een of meer huisgezinnen die öf buren óf verwanten van elkaar zijn, door de predikanten. op de lagere school door de schoolmeesters, doch onder leiding van kerkelijke of politieke visitatoren. in de kerken door de schoolmeesters en predikanten. VOOR BEJAARDEN aan huis, als boven. op de hooge school, waarover bier boven gehandeld is en elders breeder zal gehandeld worden. in de kerken, als boven en ook elders uitvoeriger. g. De Zeeuwen. Wat het catechiseeren der kinderen aangaat, moet men zoowel in de steden als op de dorpen zorgen voor schoolmeesters, die onbesproken van wandel zijn, de Geref. Religie belijden en bekwaam zijn voor hun taak. In de steden betrouwe men op gezag der Overheid de inspectie toe aan de predikanten en de ouderlingen; in de dorpen oefene ook de Classe mede inspectie uit. Men drage aan de schoolmeesters op om tweemaal per week op vaste dagen de kinderen in de beginselen der Chr. Religie te onderrichten: de kleinen zeggen de zes hoofdstukken op; de meer gevorderden een kort begrip en de meer geoefenden leeren den grooten Catechismus van buiten en zeggen dien in de kerken des Zondags op. Den dienaren des Woords schenke de Overheid de bevoegdheid om geregeld om de twee of drie maanden de scholen te bezoeken, zelf de kinderen te vragen of door den schoolmeester te laten vragen. Aan den predikant worde een ouderling en zoo mogelijk ook een overheidspersoon toegevoegd, die te zamen zoowel aan de Overheid als aan den Kerkeraad rapport uitbrengen over de vorderingen der kinderen, den 'VÏïjt der meesters en den staat der scholen. Wat nu de grooteren betreft, die nog onwetend zijn, zoo leert de practijk, dat de Catechismusprediking niet bij machte is 192 dit gebrek aan kennis weg te nemen, zoodat er velen zijn, die alle onderwijzing ten spijt nog met melk moeten gevoed worden en dus een meer bizondere onderrichting behoeven. De predikanten moeten daarom zoowel in de steden als in de dorpen dezulken in beperkten kring saambrengen en daar hun kortelijk en duidelijk eens per week de gronden der Chr. Religie uitleggen en hen zóólang oefenen, dat zij na belijdenis ten Avondmaal kunnen worden toegelaten en ook met meer vrucht de gewone prediking kunnen volgen. De predikanten van één kérk zullen éénzelfde wijze hebben van onderzoeking en daarvoor make men hier een vraagboekje in den geest van 't Middelburgsche „Kort Begrip". h. De Utrechtsche Contra-Remonstranten. Nu op gezag en mandaat van de Staten-Generaal de leerboeken van de verschillende secten en ketters zijn geweerd en uitgebannen, oordeelen zij dat er in alle Nederlandsche kerken, scholen en huisgezinnen alleen voor den „Heidelberger" plaats moet zijn. Daar er drie klassen van leerlingen zijn (pas beginnenden, de middelklasse en de meer gevorderden) onderwijze men de eerste klasse in de bekende zes hoofdstukken der Chr. Religie, de m i d d e lklasse bovendien in de in den «Heidelberger" met een sterretje gemerkte vragen (gelijk de afgevaardigden uit de Paltz ons heten zien), terwijl men den meer gevorderden zoowel in de steden als in de dorpen des Zondags-namiddags den ganschen Catechismus onderwijze zóó, dat hij in één jaar wordt afgehandeld. De eerste klasse van leerlingen moet in huis door de ouders en in de Hollandsche en Latijnsche scholen door de onderwijzers worden onderwezen; de middelklasse moet op de Latijnsche scholen minstens twee maal per week door de schoolmeesters worden onderricht; de hoogste klasse des Zondags-namiddags door de predikanten. Opdat nu deze Catechismus-predikatiën grooter nut zullen afwerpen, schijnt het niet alleen nuttig maar ook noodzakelijk, dat er alle week op vaste tijden en plaatsen door de predikanten samenkomsten ingericht worden, waarin zij de catechetische leer uitleggen, ze repeteeren en ze weer van de hoorders afvragen. Is iets minder goed begrepen, dan hebben ze alles nog eens duidelijker uit te leggen, opdat de hoorders na belijdenis en toestemming van den Kerkeraad eindelijk ten avondmaal kunnen 193 worden toegelaten. Ook moeten de predikanten de ouders in de prediking en aan huis herhaaldelijk op hun plicht wijzen en de al te nalatigen bestraffen. Hun vlijt zal toenemen, als de predikanten ook bij de leerlingen telkens naar hun vorderingen een onderzoek instellen. In de scholen worde geen schoolmeester toegelaten, tenzij deze de Gereformeerde Religie liefheeft en tevens haar goed verstaat. Tot opscherping der schoolmeesters is herhaald schoolbezoek van de zijde der predikanten en der ouderlingen zeer gewenscht; vooral moeten deze de examens bijwonen om daarvan te kunnen rapporteeren op den Kerkeraad. De Magistraat drage de zorg hiervoor aan de predikanten op, die zelf weer door de visitatoren, door de Synode benoemd, moeten worden gecontroleerd Ook oordeelden zij het niet onraadzaam, dat een der Hoogleeraren aan de Academie les gaf in het catechiseeren en dat uit de predikanten en professoren inspectores werden benoemd, die om de andere week de catechetische oefeningen in het Statencollege te Leiden bijwoonden. i. De Utrechtsche Remonstranten. Na eerst betoogd te hebben dat bij goede regeling van de catechisatie der jeugd die der ouderen weldra onnoodig zal blijken, spreken zij alleen over het catechiseeren van de jongeren. Volgens hen is de Catechismus, hier te lande aangenomen, veel te moeilijk voor de jeugd om te begrijpen en veel te groot om hem geheel van buiten te leeren. Daardoor moet de teedere jeugd iets leeren, dat zij niet begrijpt. Immers, men stuurt er veel meer op aan, dat de jeugd den Catechismus van buiten leere dan dat zij hem leere begrijpen, terwijl het toch veel beter is om weinig, maar dat begrepen wordt, van buiten te kennen dan veel, dat niet wordt verstaan. Om nu aan dit bezwaar tegemoet te komen moet men in plaats van den „Heidelberger" een ander leerboek geven, beknopter en gemakkelijker, uit kleine en duidelijke vraagjes en antwoordjes bestaande en dan over die dingen, die ter zaligheid te weten noodig zijn. Voorts moeten die vraagjes en antwoordjes bestaan alleen uit schriftuurplaatsen en moet men op den kant vermelden de plaats waar ze staan, daar het niet noodig en ook niet nuttig is, dat wij bij de woorden van menschen, waarbij dwaling niet is buitengesloten, achterstellen de woorden (die aan dwaling niet onderworpen zijn) van den H. Geest, die zoo duidelijk mogelijk en op zeer gepaste wijze Zijn gedachten heeft 13 194 willen en kunnen uitdrukken. Deze manier van catechiseeren zal wellicht ook de secten, die de woorden der Schrift als Gods Woord omhelzen, niet afschrikken om naar onze scholen hunne kinderen te zenden, waartoe ze (naar het oordeel der Remonstranten) liever moesten gelokt dan met geweld gesleept worden. Wij moeten niets beproeven, wat met de vrijheid van het vaderland of met het geweten in strijd is, daarom moet men ook niet met boeten dreigen. Wat nu de Catechismus-prediking voor de ouderen betreft, moet men volgens hen naar de gewoonte van sommige Gereformeerde Kerken een Schriftwoord laten voorafgaan. Ook stelden zij ter overweging voor, of het wel raadzaam was het volk met allerlei menschelijke vraagboekjes te overladen en of het niet beter was de menschen zoo snel mogelijk tot de bron der Schriften te leiden, daar het gevaar dreigde, dat de lezing van Gods Woord zou worden nagelaten en niet zoo noodig geacht. Ook vonden zij het gewenscht, dat dezelfde voorzorgsmaatregelen, welke de Synode terecht ten opzichte van de Apocryphen noodig geoordeeld had, ook bij den Catechismus zouden worden aangewend; de Synode moest in een woord vooraf vooral goed den lezers inscherpen, dat dit boek maar een menschelijk geschrift was. Deze vergelijking van den Catechismus met de Apocryphen gold echter, voegden zij er aan toe, niét de fabelachtige boeken onder de Apocryphen, maar die boeken, die rijk waren aan spreuken en van hoogeP^rang. *) j. De Overijselaren.8) De onderwijzers zoowel in de dorpen als in de steden moeten der rechtzinnige leer zijn toegedaan, aan de kerkelijke censuur zijn onderworpen en den Heidelberger Catechismus onderteekenen. De pas beginnenden moeten op de scholen onderwezen worden in de bekende hoofdstukken der Religie en eenige korte vragen en antwoorden van buiten leeren. De ouderen moeten in den ') De gedachten, in dit advies neergelegd, vindt men terug in de gravamina der Remonstranten te Utrecht (zie H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 457—461). s) De afgevaardigden uit Friesland hebben öf geen schriftelijk judicium ingediend öf hun judicium is teloor geraakt; waarschijnlijk het laatste, daar Gomarus en ook de andere Professoren naar hun advies verwijzen. 195 Catechismus worden onderricht. Vóór of na de Catechismuspredikatie moeten zoowel in de dorpen als in de steden óf de schoolmeesters öf de predikanten de vragen overhooren. De ouderén moeten den „Heidelberger" opzeggen en in 't kort voor zoover de tijd en hun bevattingsvermogen dit eischt, onderwezen wTorden. De ouders en alle volwassenen moeten door de predikanten van den kansel en aan huis vermaand worden om hunne kinderen door een goed voorbeeld voor te gaan, thuis ernstig de jeugd in dèn Catechismus te oefenen en zoodra de leeftijd der Wónderen zulks toelaat hen ter catechisatie naar de kerk te zenden, en zelf ook deze catechisatiën getrouw bij te wonen, daar hieruit ook voor hen een niet te versmaden vrucht kan voortkomen. De predikanten moeten op vaste tijden de scholen bezoeken en de vorderingen der jeugd ernstig naspeuren. Nog gaven zij eenige raadgevingen ten beste over de publieke ondervraging der leerlingen in de kerk. Men moest niet voortdurend een heele zondagsafdeeling, maar soms een enkele vraag nemen en deze dan breeder behandelen. De ondervraging moest onder den kansel, de nadere uitlegging van den kansel geschieden. Voorts achtten zij 't nuttig, dat de predikant, die den Catechismus onderwijzen zou, Zaterdags te voren de school zou bezoeken en daar in tegenwoordigheid van den schoolmeester de knapen de vragen het opzeggen, die den volgenden Zondag zouden behandeld worden. Evenzeer zou 't goed zijn, dat bij gelegenheid van elke avondmaalsviering, als vooraf's morgens belijdenis-predikatie gehouden was, degenen die zich bij de kerk wilden aansluiten, des namiddags nog eens in het in deze belijdenis-predikatie behandelde nader te onderrichten. k. De Groningers. Men stelle geen onderwijzers aan, tenzij men overtuigd is van hun vroomheid en Gereformeerde belijdenis. Deze onderwijzers hebben zeer ijverig de hun toebetrouwde jeugd in de catechetische grondbeginselen te onderrichten en hun trouw en ijver in deze materie aan hunne predikanten te toonen. Vooral hebben zij rekening te houden met het bevattingsvermogen der leerlingen en daarom hen, die nog niet lezen kunnen, eerst in de bekende hoofdstukken der Religie en vervolgens in 't vraagboekje van Aldegonde of in een hier te ontwerpen vraagboekje te oefenen; hen die lezen kunnen, oefenen zij in den „Heidelberger" en laten iqó dien van buiten leeren en in't openbaar opzeggen. Heel de jeugd die de school bezoekt, moet zich aan deze regelen houden; zoowel de kinderen der Anabaptisten en der Roomschen als onze kinderen moeten zich naar de onderwijzers begeven om catechetisch onderwijs te ontvangen en zich er op toeleggen om de vragen en antwoorden van buiten te leeren en in 't publiek in de kerk op te zeggen. De predikanten hebben vergezeld van een of twee ouderlingen, minstens eens per maand de scholen te bezoeken, de leerlingen te ondervragen en hun vorderingen na te gaan. Jaarlijks zij er van Synode-wege visitatie zoowel over het werk der predikanten als der schoolmeesters. Telken Zondag worde zooveel mogelijk of vóór of na den middag een deel van den Catechismus door de catechisanten opgezegd en door de predikanten uitgelegd. /. De Drentenaars. De Overheid were door een edict de jeugd van de scholen der Jezuïeten. De taak der predikanten is öfop den kansel óf aan huis. In de kerk hebben zij in o c h t e n d- en n a m i d d a gpredikatiön den Catechismus uit te leggen. In de namiddagpredikatie hebben ze daarbij een tekst uit de Schrift aan de gemeente voor te lezen, die het meest bij de te behandelen catechetische stof past; voorts hebben ze de jeugd te ondervragen en ten slotte de te bespreken vragen uit den Catechismus voor te lezen en dan hun preek te beginnen. In de ochtend-predikatie kan er tweeërlei oefening van den Catechismus plaats hebben: i. Op die plaatsen, waar 's middags geen preek kan gehouden worden, wordt van de predikanten geëischt, dat zij in de ochtenddiensten eenigen tijd aan de leer van den Catechismus wijden, 't zij in 't begin, 't zij aan het einde van den dienst. 2. Op die plaatsen, waar namiddag-predikatiën kunnen gehouden worden, kunnen niettemin verschillende catechetische leerstukken behandeld worden in de ochtend-diensten, wanneer bij de behandeling van een tekst uit het Evangelie de gelegenheid daartoe zich aanbiedt. De reden hiervoor is, dat er in de ochtend-diensten meer hoorders zijn dan in de middag-diensten en dat de stof van één zondagsafdeeling uit den Catechismus niet gemakkelijk in één preek kan worden behandeld. Aan de huizen zullen de predikanten hun plicht vervullen door deze of gene gezinnen te bezoeken en de jongeren en de ouderen te onderwijzen en in den Catechismus te ondervragen, 't Zelfde 197 wordt ook van de ouders geëischt en van de schoolmeester* in de scholen, met dien verstande dat zij de jonge knapen de meer gemakkelijke vragen en de ouderen den geheelen Catechismus laten van buiten leeren. m. De Waalsche afgevaardigden. Na het nut en de noodzakelijkheid van het catechiseeren betoogd te hebben, vertellen zij het volgende van het gebruik in dezen van hunne kerken. In al hunne kerken wordt des Zondags-namiddags in de preek de Fransche Catechismus verklaard, nadat eenige jongeren de vragen van den Catechismus met luide stem hebben opgezegd. Daar hun jongens en meisjes meestal de publieke en de Nederlandsche scholen bezoeken, is het noodzakelijk, dat zij zich daar aan de orde dier kerken onderwerpen. Op hun Fransche scholen daarentegen is meestal deze orde aanbevolen, dat de jeugd elke week in den Catechismus worde onderwezen. Toe te zien dat dit met ijver en goed geschiede, is de taak van den predikant, ouderling en diaken, die elke twee maanden de school bezoeken. Opdat verder zij, die ten Avondmaal zullen komen, ook daartoe geschikt zullen bevonden worden, is het bij vele Waalsche kerken gewoonte om drie of vier Zondagen vóór het Avondmaal openlijk van den preekstoel de vaders en moeders te vermanen, dat zij hun kinderen en ook hun dienstboden ter kerk zullen zenden, waar deze na de Catechismus-prediking door den predikant kunnen worden onderwezen en ondervraagd öf uit den kleinen Catechismus van Beza öf uit de voornaamste stukken van den Franschen Catechismus. Ook laten de ouderlingen in sommige kerken bij hun huisbezoek zich niet onbetuigd wat de onderrichting en aansporing tot meerdere kennis in de Religie aangaat. Wat betreft de volwassenen en degenen, die begeeren tot het Avondmaal toegelaten te worden, zoo worden deze eerst door de predikanten van te voren eenige dagen in privé onderricht en onderzocht, of wel door hun wijk-ouderlingen een volle twee maanden in privé onderwezen, vervolgens tot het aanhoorenvan de openbare ondervragingen toegelaten, opdat zij aan de vragen en antwoorden zich gewennen, en eindelijk, wanneer zij schijnen voldoende voorbereid^ te zijn, aan een openbaar onderzoek onderworpen. 198 Voorzcover de Synode een andere wijze van catechiseeren zal voorschrijven, wenschen zij zich te onderwerpen, maar wel dringen zij bij de Synode er op aan, dat men hun Franschen Catechismus niet moet vervangen door een anderen, daar dit in strijd zou zijn met de besluiten van vorige Synoden en veel ongemakken en ergernis bij hunne Kerken zou verwekken. Ten slotte gaven zij aan de Synode in overweging of het niet wenschelijk zou wezen een oud gebruik der eerste Christelijke Kerk, dat n.1. de kinderen der Christenen na het einde hunner kinderjaren door de ouders aan den Bisschop werden voorgesteld, om door hem in het geloof onderzocht te worden en wanneer dit goed bevonden was met een zegenbede hen te laten gaan, in de Gereformeerde Kerken te doen herleven, daar het èn voor de ouders èn voor de kinderen een spoorslag zijn zou om hun plicht niet te verzuimen en het de Kerk zekerheid zou verschaffen aangaande de vorderingen harer gedoopten. Op een afzonderlijk stukje papier gaven zij nog eenige besluiten van vroegere Synoden (1571, 1578 en 1586), waaruit blijken moest, dat de Fransche Catechismus voor de Waalsche Kerken steeds verplichtend was gesteld. Ook de sententiën der inlandsche Godgeleerden hebben het hare bijgedragen tot formuleering van het Synode-besluit. Het aandringen op een behoorlijk salaris voor de schoolmeesters gelijk in de adviezen der vier Professoren en van Gomarus geschiedde; het voorstel dierzelfde Hoogleeraren om nu reeds een kort begrip te ontwerpen voor schoolgaande kinderen en min-öntwikkelden; het aanbevelen van het „Kort Begrip" van Faukelius door de Zeeuwsche afgevaardigden; het opdragen van het schooltoezicht aan de predikanten in gezelschap van een ouderling en een magistraats-persoon gelijk de Professoren adviseerden; het rekening houden met de bede der Walen om geen ander leerboek dan den Franschen Catechismus aan hunne kerken voor te schrijven; dit alles en zoovele dingen meer worden in het Synode-besluit teruggevonden. Zoowel met de wenschen en adviezen der buitenlandsche als met die der inlandsche Theologen is door het Moderamen dus ernstig rekening gehouden. 199 § 4. De Discussie over de Onderwijzing in den Catechismus. Uit de discussie, welke in deze § volgt, blijkt, dat de afgevaardigden thans niet alleen zijn gaan spreken over de rechte wijze van .catechiseeren, maar tegelijk ook de Catechismusrpredtking opnieuw in het debat betrokken. Dit moge vreemd schijnen, daar immers volgens de officieele Acta de zaak der Catechismusprediking reeds geheel zou afgehandeld wezen, voordat men over de wijze van catechisatie begon. Wie echter den juisten loop der Synodale handelingen nagaat zal aanstonds begrijpen, hoe de vork in den steel zit Het Moderamen had nl. uit alle adviezen een concept-besluit gemaakt en daarin èn het door de Synode voorgestelde in zake de Catechismus-prediking èn het geadviseerde over de rechte wijze van catechiseeren onder één hoofd saamgebracht, gelijk uit de annotatiën van C. Sibelius en J. J. Breytinger nog duidelijk blijkt. Eerst later zijn deze heide gedeelten van het -Synode-besluit gesplitst geworden en alzóó, elk deel onder eigen hoofde, in de Acta Synodi genotuleerd. x) Nu begrijpt men, dat de Synode niet alleen over het tweede deel, maar ook nog over het eerste gedeelte van dit concept-besluit haar gedachten ten beste gaf en dus de discussie zoowel over de Catechismus-prediking als over het catechiseeren moest loopen. Toen het advies der Utrechtsche Remonstranten werd voorgelezen, waarin het voorstel werd gedaan een Catechismus te ontwerpen louter uit schriftuur-plaatsen bestaande, 2) werd hierop terstond geantwoord, dat dit een middel was, om ganschehjk alle andere manieren van catechiseeren uit de kerk uit te roeien, daar er nog nooit zulk een geloofsformulier of Catechismus was uitgedacht De Synode besloot echter hierover later breeder te handelen, wanneer er tijd overschoot en men dit goed vond. *) *) In de Acta Contracta van Damman wordt in het besluit der Synode de catechizandi tum adultiores tum iuniores ratione commodissimar* juist omgekeerd eerst gehandeld over het catechiseeren en dan pas over de Catechismus-prediking. a) Zie boven bldz. 193. *) Hales, Letters, pag. 15: To the third point some little thing was answered to this purpose, that this was a mean utterly to extirpate all other Forms of Cate•chizings out of the Church, there never yet having been any form of Creed or 200 Voorts vertelde een van de gedeputeerden uit Gelderland nog, om aan te toonen welke kracht er schuilt in getrouw catechetisch onderwijs, dat er onder hen een dienaar des Woords was, die bij zijn komst in zijn gemeente zijn kerk zoo goed als geheel leeg vond, omdat alle gemeenteleden nog Roomsch waren; als hij optrad, preekte hij feitelijk voor stoelen en banken. Wat deed hij nu? Hij bezocht ieder van zijn gemeenteleden aan huis en wist door gemeenzaam met hen om te gaan en door hun de gronden der Religie te ontvouwen, hen zóóver te overtuigen, dat ze binnen het jaar allen gewonnen werden om ter kerk te komen en op die manier was er nauwelijks nog één Roomsche in zijn gemeente. Toen na voorlezing van het door het Moderamen geconcipieerde besluit, dit door den Praeses aan de Synode ter beoordeeling werd voorgelegd, kwamen verschillende afgevaardigden nog met eenige vragen, welke óf werden beantwoord óf door den Praeses werden terzijde gelegd. *) Catechism so conceived. Yet their might be a time hereafter for the Synod to consider of it, when they pleased. Sibelius, Annotationes: Monitum suo tempore et loco agendum esse de Ultrajectensium judicio quod quaerunt Catechismi eliminationem et retinendam solis scripturae verborum rationem. Breytinger, Acta Helvetiorum: Remonstrantes Ultrajectini petebant, etc. Sed fuit haec quaestio rejecta in tempus aliud. Epistolica Narratio, pag. 515: Reprehensum fuit in scripto Ultrajectinorum, quod sacrae Scripturae verbis Catechesin concipiendam esse dixerunt. 't Historisch Verhael (bldz. 11) beweert, dat de Praeses de Remonstranten met een grauw terecht wees. Heyngius, pag. 28: Quandoquidem Remonstrantes Ultrajectinj in declaratione Sententiae suae dixerunt de Catechesj formanda ex puris putis verbjs Scripturae, monitum est de eo agendum suo loco. *) Hales, Letters, pag. 11: Amongst the rest, there were some particulars told. One of the Deputies of Geldria, to shew the force of Private Catechizing, related that amongst them there was a Minister, who when he first came to his Living, iound his Church quite empty, because all his Parishioners were Papists; and therefore if he would preach, he was to preach to the bare Walls: but he tak es so much pains as to go to every of his Parish privately unto their Houses, and there by familiar conversing with them, and expounding unto them the grounds of Religion, he so far prevailed with them, that in the compass of a year he gain'd them all to come to Church, and by this means hath scarce a Papist in his Parish. ') Hales, Letters, pag. 15: When this Form was read, the Provinces were in order askt what they would have altered or supplied. 201 De Utrechtsche Remonstranten beweerden, dat zij met veel wat in dit concept stond, zich wel konden vereenigen, maar zij verzochten copie van het gelezene om over de bizonderheden beter te kunnen oordeelen. x) De Geldersche afgevaardigden vonden het raadzaam, dat de predikant aan zijn Catechismus-prediking niet alleen de woorden van den Catechismus, maar ook een of andere Sduiftuurplaats, waarop de leer van den Catechismus was gegrond, zou laten voorafgaan 2). Hierop werd geantwoord, dat deze gewoonte sinds lang ia onbruik was geraakt en nu niet meer geschikt kon worden ingevoerd. 8) Nog kwamen de Geldersche afgevaardigden (of volgens sommigen de Zeeuwen) met het voorstel, of het niet goed zou zijn, daar in het ontwerp-besluit gesproken werd over het toepassen van censure op de predikanten of schoolmeesters, die in het catechiseeren nalatig waren, een aparte formule voor deze censure te ontwerpen. Bij stemming werd echter besloten, dat dit zou overgelaten worden aan het oordeel van de Classes en particuliere Synoden; deze konden oordeelen over de beste wijze, waarop men de nalatigen zou censureeren. *) ') Epistolica Narratio, pag. 515: Ultrajectini dicebant se in multis hoe probare, sed petere copiam, ut diligentius singula perpendere possent. ') Hales, Letters, pag. 15, 16: Those of Geldria thought it fit that the Minister before his Catechetical Sermon, should not only take the words of the Catechism (as the custom had in most places been) but likewise some Text of Scripture upon which the Doctrine of the Catechism was grounded. For, as it seems, the custom is in Catechistical Sermons, not to take a Text of Scripture, but a portion of the Catechism for their Text and Theme. *) Hales, Letters, pag. 16: It was answered that this custom had been a long time laid down, and could not now conveniently be recalled. Heyngius, pag. 28: Iniecta deinde quaestione a Geldris, num concionibus catecheticis habendis, praelegendi sint textus S. Scripturae, sensum quaestionum explicandarum continentes, visum fuit lustrare quid ea de re in praecedentibus Syn. Nat8, decretum sit. *) Hales, Letters, pag. 16: The same Deputies proposed, whether it were not fit, that whereas in the Decree there is mention made of a censure to pass on those who neglected it, there should be some particular form of Censure set down by the Synod. The thing being put to voices, it was decreed, that h should be left to the Judgement of the Classes how they should be censured. 202 De Z u i d-H ollanders vonden het noodig, dat er een publieke catechisatie in de kerk zou zijn met vragen en antwoorden. Geantwoord werd, dat (Bt niet kon wegens het groot aantal predikatiën. 1) De Overijselsche afgevaardigden stelden nog iets voor betreffende den vorm van de catechisatie-predikatiën. Deze zaak werd echter tot later, d. w. z. ad calendas Graecas, uitgesteld. *) Ook verzochten de afgevaardigden van de Waalsche kerken, dat dit synodaal besluit niet ten nadeel zou strekken van degenen in hunne kerken, die reeds den Catechismus van Beza hadden in gebruik genomen. *) Nadat de Utrechtsche Remonstranten op hun verzoek *) het concept betreffende het catechiseeren der jeugd, door het Moderamen aan de Synode aangeboden, nauwkeurig hadden onderzocht, leverden zij den 4°™ December opnieuw een schriftelijke sententie in3*), waarin zij verklaarden bij hun vroeger Heyngius, pag. 28: Proposita quoque quaestione a Zelandis de censuris imponendis Pastoribus in praxj catechisationis iam approbatae, aut difficilioribus aut negligenubribus: decretum est, illas relinquendas iudicio Synodorum Provincialium et Classium. Sibelius, Annotationes: Censura neglegentiae pastorum et praeceptorum in Catechisatione exercenda commendatur classicis conventibus et Synodis particularibus. *) Hales, Letters, pag. 16: The South Hollanders thought it necessary there should be publick catechizing in the Church by way of Question and Answer. It was answered, that this could not be by reason of the frequency of Sermons. *) Hales, Letters, pag. 16: Those of Overyssell froposed somewhat conceming the form of Catechetical Sermons. It was answered that this should hereafter be thought of. „Wich answer is a civil way which the Praeses uses, when he means to put by an impertinent question. ') Hales, Letters, .pag. 16: Last of all, those of the Walon Churches required that this Decree should not piejudice them, who had already accepted of B e z a' s Catechism in their Churches. Er was voor dit verzoek aanleiding, daar van de zijde der Nederlandsche Kerken op de Synode zekeren aandrang was uitgeoefend om te besluiten, dat de Waalsche Kerken zich wat den Catechismus betreft conformeeren zouden aan de Nederlandsche, zooals bijv. door de Synode van Rotterdam in 1594, die had besloten het volgende gravamen ter Generale Synode op te zenden: Dat tusschen onse Nederduytsche ende de Walsche kercken eenparicheyt onderhouden worde int leeren vanden'Catechismus (H. H. Kuyper, Post-acta, blda. 428 en 466). In de extract-lijsten der gravamina, door Hommius op de Dordtsche Synode ontworpen en geschreven, komt dit gravamen dan ook voor (H. H. Kuyper, t. a. p., bldz. 466). . *) Zie boven bldz. 207. *) Zie Bijlage I. 203 gevoelen te moeten volharden. Verschillende uitspraken in dit concept-besluit konden zij niet goedkeuren; zoo met name de bepaling dat de schoolmeesters en de scholen aan de Confessie en den Heidelberger Catechismus gebonden werden en de leerlingen hierin onderwezen zouden worden; voorts dat de meesters hun leerlingen naar de Catechismus-preek zouden brengen en dat geen scholen zouden geduld worden, waar deze catechesatie niet gegeven werd. Door die bepalingen werden immers de kinderen van Lutherschen e. a. die dusver onze scholen mochten bezoeken zonder tot de bijwoning van dit catechetisch onderwijs verplicht te zijn, van onze scholen buitengesloten, terwijl wij hun tevens de bevoegdheid ontnomen hebben om eigen scholen voor hunne kinderen te openen. Dit was in strijd met de vrijheid van uitoefening der Religie door de Overheid aan de Lutherschen, enz. toegestaan. Zij vonden het niet logisch om, waar andersdenkenden wel de vrijheid hadden de ouderen in hunne kerkelijke samenkomsten te onderrichten, zij hunne kinderen niet op hun eigen scholen mochten onderwijzen en wezen er op, hoe in het Vorstendom Sédan de Fransche Gereformeerden er geen bezwaar tegen hadden de kinderen van Roomschen toe te laten zonder zulk een verplichting hun op te leggen. Vervolgens vonden zij het ook niet gewenscht, dat een beslissing over deze zaak zou genomen worden buiten de Provinciale Staten om, die veel beter konden uitmaken wat voor elke provincie geschikt was of niet. Zij eischten, dat dit hun afwijkend gevoelen in de acta zou worden opgenomen. Dan hadden ze nog een grief. Telkens had de Praeses verklaard, dat het nu niet ging over de materieele, maar slechts over de formeele zijde van het catechiseeren (niet dus over den Catechismus, maar over de w ij z e van catechiseeren) en nu vroegen zij, of het dan raadzaam was tegelijker tijd over deze zaak, waarover het niet gaan zou, toch te beslissen. Zij wilden niets afdingen op de waarde van de adviezen door zeer geleerde en zeer wijze mannen uitgebracht, maar zij meenden, dat het nu verkeerd gegaan was en dat dit punt beter had kunnen behandeld worden na een eventueele revisie van den Catechismus of althans na onderzoek van de opmerkingen door Contra-Remonstranten of Remonstranten over den Catechismus in het midden te brengen. 204 Betreffende de vraag der Gelderschen (om waar men gewoon was aan de Catechismus-prediking een tekst te laten voorafgaan, bij deze gewoonte te blijven), gaven zij den broeders in ernstige overweging alzoo te besluiten of althans dit over te laten aan de vrijheid der Kerk en der predikanten, daar te vreezen is, dat het invoeren van iets nieuws in de bedoelde plaatsen velen zal ergeren. De Praeses antwoordde hierop, dat wat de aanstelling der schoolmeesters en de catechisaties op de scholen aangaat, deze Synode slechts besloten en vastgesteld had aan de Staten mede te deelen, wat zij meende, dat het beste en voor onze Kerken het meest profijtelijk was, maar dat de Staten te beslissen hadden over de mogelijkheid om dit besluit uit te voeren x). Wat de critiek ') Heyngius, pag. 34: Hoe scripto lecto, responsum ipsis a Praeside, quod haec Synodus tantum de'crevit, et D. D. Ord. iudicare statuit quid fieri debeat et Ecclesijs nostris expediat, quorum erit iudicare quid possit et velint fieri: nihil enim horurn posse executioni mandari absque illorum voluntate et authoritate. Et quae de Catechesi dicta sunt intelligenda de tali qualis retinebitur fine Synodi. Denique ipsorum dissensum actis non posse inseri, quia decretum Ord: est, ut id quod potioribus suffragijs conclusum, pro Decreto Synodico habeatur. Huic responsioni acquieverunt, et sibi satisfactum dixerunt. Sibelius, Annotationes: De functionibus scholasticis et catecheticis exercitiis in scholis Praeses: nos judicamus quid debeat fieri, Ordines Illustres judicabunt quid possit fieri. Dissensus non potest annotari, quia pugnat cum praescripto Ordinum. De textu praeligendo ante concionem Catechiticam, nihil praescribitur Ecclesiis. Quia in actis habebatur Trajectensibus Remonstrantibus satisfactum est ad petitionem illorum in praecedente sessione propositam, petierunt explicationem, dicentes se quidem Synodo non posse praescribere sed tarnen persistere in sua sententia. Breytinger, Acta Helvetiorum: Respondet Praeses, quae de hac re decreta sint, ea non licere rescindi. Praeterea plura de his dictum iri, quando perventum fuerit ad constituendum ordinem ecclesiasticum. Petunt illi, ut suus dissensus (ita enim loquuntur) referatur in Acta. Leguntur et probantur sessionum novlssimarum acta. Remonstrantes Ultrajectenses nihil quidem se Synodo praescribere veile dlcunt, petere tarnen ut suus dissensus de Catechismo referatur in Acta. Hales, Letters, pag. 25: Xo this the Praeses replyed, that the Synod had only exprest it self what it thought fittest to be done. As for the necessity of Execution, that was not in the power of the Synod, but of the States General, who when all was done, might either pass or recall what they thought good. Secondly to the point conceming himself, he answered, he had done so, and thought it fittest so to do (but the Synod thought otherwise) and since there was a matter of Catechism to be concluded, they thought they might confirm this as well as any other: and this was not so confirm'd, but that it was in the power of the Synod to alter what they 205 betreft op het reeds vaststellen van den Catechismus, antwoordde hij, dat het hem aanvankelijk 't beste had toegeschenen, de zaak van den Catechismus zelf te laten rusten, maar dat de Synode anders geoordeeld had en dat, aangezien er toch over den vorm van Catechismus iets moest besloten worden, de Heidelberger Catechismus voorloopig bevestigd was, maar dat deze Catechismus niet zoo was vastgesteld, of de Synode had het nog steeds in haar macht, hierin verandering te brengen. Ten opzichte yan het voorstel om een Schriftwoord aan de Catechismus-prediking te laten voorafgaan, antwoordde hij, dat de bedoeling van het Synode-besluit niet was om die gewoonte, waar ze gebruikel^k was, weg te nemen, maar slechts om te voorkomen, dat men ze met dwang ging invoeren ook daar, waar ze sinds geruimen tijd in onbruik was geraakt. Wat hun verzoek betreft om hun afwijkend gevoelen in de acta der Synode op te nemen, gaf hij ten antwoord, dat dit onmogelijk kon geschieden, daar de Staten-Generaal nadrukkelijk verklaard hadden, dat alleen wat bij meerderheid van stemmen besloten was als acte in de handelingen der Synode mocht worden opgenomen; anders zou ieder, die het met de meerderheid oneens was, met hetzelfde recht straks om opneming van zijn meening kunnen vragen. Bij het voorlezen der Acta in de zitting van 5 December bleek, dat door den Scriba de zaak alzóó genotuleerd was, dat „den Remonstranten uit Utrecht door denPraeses was genoeg gedaan." Hiertegen kwamen de heeren met klem op; wel was hun een antwoord gegeven, maar geen vol- please. To the point of premising a Text of Scripture before the Catechetical SermoD, he answered that the deterrnination of the Synod was not to take that custom away there where it was in use, but only to prohibit the urging of it Aere where » bad a long time be disused. To the last, conceming the Registring of this their dissent, he answered, he saw not how this could be granted them; since the States General had concluded, that what passed by a major part of voices, should alone be accounted the Act of the Synod: and by the same proportion every one that passes not his voice with the major part might require his dissent to be registred. Dezelfde, pag. 27: Here followed a recitation of all that had been done since the business of the Catechism had been set on foot: amongst the rest was registred the exceptions of the Remonstrants of U t r e ch t, and it was added, atque iis est a Praeside satisfactum. Those of Utrecht, excepted against that word satisfactum: they had, said they, an answer given them, but no satisfaction. For they persisted in their former opinion: and forthwith that word was altered. 206 doening, daar zij nog steeds bij hun vroegere gedachten volhardden, waarop dit woord veranderd werd. *) § 5. Het door de Dordtsche Synode genomen besluit over de wijze van catechiseeren. Daar dit besluit in extenso in de Acta *) is opgenomen, kan ik ook hier volstaan met een resuffiptie: Om te komen tot een meer nauwkeurige onderwijzing van de Christelijke jeugd in de gronden der ware Religie, moet er zijn drieërlei wijze van catechiseeren: in de huizen door de ouders; op de scholen door de schoolmeesters en in dekerkendoordepredikanten, ouderlingen envoorlezersofziekenbezoekers. Opdat allen ijverig hun taak zullen vervullen, moet men overal de Christelijke Overheid bidden om zulk een heilig en noodzakelijk werk met haar gezag te bevorderen en moet men allen, wien het toezicht en bezoek over kerken en scholen is opgedragen, vermanen inzonderheid deze zaak te behartigen. ') In de acta van 4 December staat oorspronkelijk: atque üs est a praeside satisfactum; nu werd dit veranderd in : ad quas (observationes) a D. Praeside responsum fuit. Op het geschrift zelf van de Remonstranten, dat onder de papieren der Synode bewaard bleef, schreef blijkbaar een der scriba's: Exhibitum 4 Decemb. 1618 ante meridiem et publicè lectum: atque ita responsum a D. Praeside est, ut publicè acquieverint (Dit laatste is niet juist gebleken). ') Zie Acta Synodi, pag. 46—48. De formula, welke Heyngius geeft, wijkt soms af van de in de Acta Synodi gegeven formula, bijv. in den aanhef: Expensa in timore Dominj summa accuratioris tam iuniorum tam adultiorum catechisationis, utilitate ac necessitate, considerata etiam Dej hac in re voluntate et continua Ecclesiae praxj, explicata denique ab exteris theologis Catechisationis, quae in Reformatis Ecclesijs exteris observatur, ratione, collatisque et scripto exhibitis, omnium tam exterorum quam Belgicorum ad hanc Synodum deputatorum consilijs ac sententijs, statutum fuit in Ecclesijs nostris diligentem [sic] accuratioris huius institutionis curam hac ratione esse adhibendam (Heyngius, pag. 26). Zoo heet het bij Heyngius van de Catechesis Palatina: ab Ecclesijs nostris olim recepta et in illis omnino retinenda (in de Acta Synodi, pag 47 alleen: ab Ecclesijs nostris recepta). Zoo zegt Heyngius nog van de schoolmeesters, dat ze de schooljeugd: qui per aetatem capices sunt, eos ad recitandas in templis responsiones catecheticas praeparabunt, wat in de officieele acta ontbreekt. 207 Eerst spreekt het besluit over de taak der ouders. Zij hebben hunne kinderen en hun gansche gezin in de beginselen der Christelijke Religie naar ieders bevatting zeer getrouw te onderwijzen, tot de vreeze des Heeren allen ernstig op te wekken, hen te gewennen aan huis-godsdienstoefeningen, hen onder de prediking te brengen, thuis het gehoorde vooral na de Catechismusprediking met hen te herhalen, uit de H. S. met hen te lezen, de voornaamste teksten hen van buiten te laten leeren, en deze uit te leggen en hen aldus voor de catechisatie op de scholen voor te bereiden. Hiertoe moeten de ouders zoowel op den kansel als aan huis, telkens wanneer de gelegenheid zich voordoet, dóór de predikanten, ouderlingen en ziekenbezoekers worden vermaand en opgewekt. Betoonen de ouders, die professie dóen van de Gereformeerde Religie, zich hierin nalatig, dan zullen ze niet alleen door ernstige vermaningen, maar ook indien noodig door censure tot hun plicht worden gebracht. Dan spreekt de Synode over de taak derschoolmeesters inde scholen. Overal moeten er scholen gesticht worden, niet alleen in de steden, maar ook op de dorpen en de Overheid moet de schoolmeesters van behoorlijk salaris voorzien, opdat geschikte mannen zich aanmelden en vooral ook de kinderen der armen gratis onderwijs kunnen genieten. Voorts stelle men geen schoolmeesters aan dan degenen, die lidmaat zijn van de Gereformeerde Kerk, vroom van leven en in de leer van den Catechismus goed thuis; ook hebben zij de Nederlandsche Confessie en den Catechismus te onderteekenen en hierbij te beloven, de jeugd naar deze wijze van catechiseeren in de fundamenten der Chr. religie nauwgezet te zullen onderrichten. De schoolmeesters moeten verder al hun leerüngen minstens twee dagen in de week oefenen niet alleen in het van buiten leeren, maar ook in het recht begrijpen van den Catechismus. Daarvoor is noodig drieërlei leerboek: 1. Een klein boekje voor de kleine kinderen, inhoudende de bekende zes hoofdstukken der Chr. Religie, eenige korte gebeden, enkele eenvoudige vraagjes gepast op de drie stukken in den Catechismus en ettelijke van de voornaamste spreuken uit de H. Schrift tot Godzaligheid opwekkende. 2. Een kort uittreksel uit den Heidelbergschen Catechismus 208 voor de iets meer gevorderden. Beide deze kortere Catechismussen zullen gesteld worden öf naar het voorbeeld van den verkorten Catechismus van de Paltz, öf naar dat van het Kort Begrip van Faukeel1), öf op de wijze door deze Synode voorgeschreven. 3. De «Heidelberger" voor de ouderen. De Waalsche Kerken mogen echter den Geneefschen Catechismus zoowel in de scholen als kerken behouden. Andere boekjes zullen verboden zijn en de Overheid zal gebeden worden om alle paapsche en andere gevaarlijke boeken van de scholen te verwijderen. Ook zullen de schoolmeesters hun scholieren naar de prediking, vooral naar de Catechismus-prediking, brengen en hen over het daar gehoorde nauwkeurig ondervragen. Het toezicht op de scholen zal staan bij de predikanten, die vergezeld van een ouderling en indien noodig van een magistraatspersoon, den ijver der schoolmeesters moeten aanwakkeren, de jeugd moeten onderwijzen en ondervragen en met loftuitingen en kleine belooningen door den Magistraat te geven, tot vlijt en Godzaligheid hebben aan te sporen. De schoolmeesters zullen bij nalatigheid door de predikanten en zoo noodig door den Kerkeraad ernstig worden vermaand; blijft alle vermaan vruchteloos, dan moet de Overheid gevraagd worden om in te grijpen. Ook zal men de Overheid verzoeken geen scholen te dulden, waar zoodanig catechetisch onderwijs niet wordt gegeven. De taak der predikanten in de kerk zal zijn uit den Catechismus te prediken maar niet te lang en zóó, dat daarbij rekening wordt gehouden met het bevattingsvermogen niet alleen van de ouderen, maar ook van de jeugd. Wenschelijk wordt geacht, dat de predikanten, vooral ten platten lande, den Catechismus zelf op de scholen repeteeren. Wat de ouderen betreft, die nooit ter schole gingen of daar te weinig hebben geleerd, deze zullen door de predikanten in tegenwoordigheid van een ouderling hetzij aan huis hetzij in de kerkeraads-kamer alle week in de hoofdstukken der leer onderwezen worden, opdat zij tot een bondige kennis van den Catechismus geraken. Zij, die zich ten Avondmaal willen begeven, moeten drie of vier weken van te voren ') Het vermoeden, dat de Zeeuwsche afgevaardigden op hun „Kort Begrip" zullen attent hebben gemaakt (H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 273), is juist gebleken. 20q meermalen en naarstig onderricht worden om te beter rekenschap van hun geloof te kunnen afleggen. De predikanten zullen echter deze voorzichtigheid gebruiken, dat zij hiertoe alleen roepen degenen, die eenige vrucht beloven en om de zaligheid hunner ziel bekommerd zijn. Men zal deze catechisatiën met gebed openen en met dankzegging besluiten. Zijn de predikanten in dit alles getrouw, gelijk van hen met recht kan geëischt worden, dan zal de vrucht van dezen arbeid rijkelijk overvloedig en zichtbaar worden in vermeerdering van het geloof en heiligheid des levens en zal dit medewerken tot bloei der Kerken. § 6. De Commissie in zake het Ontwerpen van Twee Kleinere Catechismi. Nadat het concept tot synodaal besluit was verheven, kwam de Praeses nog met drie vragen: *) 1. Of zekere personen moesten gedeputeerd worden om een nieuw formulier uit den Catechismus te ontwerpen? 2. Of daarbij de woorden van den Catechismus moesten behouden worden dan of 't geoorloofd is deze soms te veranderen? 3. Of dit werk hier geschieden en op deze Synode zal worden goedgekeurd? Op de eerste vaaag luidde het antwoord bevestigend. Op de tweede vraag werd geantwoord, dat in den kleinsten Catechismus er zeer korte vragen zullen komen en de voornaamste uitspraken van de H. Schrift. Op de laatste vraag gaf men ook een bevestigend antwoord. Thans werd het besluit van de Nationale Synode te Middelburg voorgelezen over het concipieeren van nieuwe formulae. a) *) Sibelius, Annotationes: Praeses: 1. an deputandae certae personae ad concipiendam formulam ex catechismo? r. A. 2. an retinenda ipsa verba Catechismi, vel an liceat aliquando mutare ipsa verba. R. in priori erunt brevissimae quaestiones et dicta insignia Scripturae. 3. ut hic fiat et hic approbetuT. a) Sibelius, Annotationes: Repetitum est decretum Synodi Nationalis Middelburgensis de concipiendia-'öovis formulis. Bedoeld is het volgende besluit der Middelburgsche Synode: „Of het raedtsaem is, 14 2 IO Hierop werden enkele professoren en predikanten als deputaten aangewezen x), aan wie opgedragen werd zooveel mogelijk te blijven bij de woorden van den grooten Catechismus. De ontwerpen zouden in de Synode worden overhandigd, aan haar oordeel onderworpen en met haar gezag worden aanbevolen aan de kerken en de scholen. 2) Waar eerst in deze Commissie vijf personen benoemd werden (twee Hoogleeraren, de pastor loei, Faukelius de ontwerper van het „Kort Begrip," en de predikant van Zierikzee), werd later nog één Hoogleeraar aan haar toegevoegd, nl. Thysius, professor te Harderwijk. een Summa des Catechismi te maecken? Is gheandwoordt Datmen voor de cleene kinderen inde Latynsche scholen ghebruijeken mach de somma des Catechis. bij Beza beschreuen, ende wtghegeuen G r e c e ende Latine" (Rutgers, Acta, bldz. 438). *) De verschillende berichten gaan uiteen over de vraag, hoeveel deputaten werden aangewezen: Acta Synodi, pag. 48: Ad formulas minorum Catechesium concipiendas deputati sunt, Franciscus Gomarus, Iohannes Polyander, Antonius Thysius, Hermannus Faukelius, Balthasar Lydius, & Godefridus Vdemannus. De ActaAuthentica hebben slechts v ij f namen, daar Antonius Thysius hier ontbreekt. Heyngius, pag. 28: Ad concipiendas novas catecheseos formulas de quibus supra actum est deputatj sunt ex toto huius Synodj corpore tres Professores et tres Pastores (De namen als in de Acta Synodi). Sibelius, Annotationes: Sufficiunt quinque ad conceptionem formularum harum. Hij heeft ook slechts vijf namen. Breytinger, Acta Helvetiorum: Caeterum ad ornandas geminas supra commemoratas Catechismi formulas deputati sunt potioribus votis etc. Hales, Letters, pag. 16: Now whereas there were three Catechisms proposed, of which there was but one in being, namely the P a 1 a t i n e, they consulted of deputing some, who should make the other two. The matter being put to Scrutiny there were chosen these siz, Polyander, Gomarus, Tysius, Lydius, Fauchelius, Udemannus. Rapport Scotte en Campe: Syn daer toe versocht ende gedeputeert, D: Poliander, Gomarus, Tisius, Balthazar Lydius predicant tot Dordrecht, Faukelius, ên Udemannus. * Acta Synodi, pag. 48: Monitique sunt, ut in concipiendis hisce formulis, quantum fieri potest, majoris Catecheseos verbis inhaereant. 211 C. NAGESCHIEDENI& Zoo was dus nu een Commissie benoemd ad formulas minorum Catechesium concipiendas, maar eerst in de 17 7ste sessie, dus na het vertrek der uitheemsche Godgeleerden, diende deze Commissie twee concepten in, die „de kercken gebruiken zouden behalven den grooten Catechismum, inde onderwijsinge van de teedere jeucht." De kleinste Catechismus is daarop gelezen en goedgekeurd met de conditie, dat men nog eenige dingen uit den grooteren Catechismus er zoude bijvoegen. Anders liep het met het tweede concept. De Praeses was van oordeel, dat het maar niet moest voorgelezen worden, omdat het wel wat lang scheen te zijn. Besloten werd daarop, dat de Kerken hetzij dezen door de Commissie ontworpen verkorten Catechismus zouden kunnen gebruiken hetzij dien, die door Middelburgs Kerk was ontworpen en uitgegeven. Dit besluit, dat zeer voorzichtig gesteld is, was niet geheel in overeenstemming met het in de »7de sessie beslotene. Feitelijk had de Synode reeds in de i48ste sessie bij de approbatie van den Heidelberger Catechismus haar vroeger genomen besluit als niet geheel juist erkend, daar zij toen uitdrukkelijk verklaarde, dat de Heidelberger Catechismus niet alleen was admodum accuratum Orthodoxae doctrinae Christianae compendium, maar hem ook als leerboek uitnemend geschikt achtte niet slechts voor de ouderen (eorum qui adultiores jam essent), maar eyenzoo voor de bevatting der teedere jeugd (tenerae adolescentiae), zoodat daarmede eigenlijk de noodzakelijkheid werd ontkend om naast dit leerboek voor de jongere catechisanten nog een ander op te stellen. Men gevoelt, dat hier iets achter schuilt. Waarom is de Catechismus in de 148ste sessie weer zoo uitnemend geschikt geacht ook voor de kleine kinderen? Waarom heeft de Commissie wel de beide concepten ingediend, maar zijn deze nooit in ruimer kring bekend geworden, welke pogingen men daartoe ook heeft aangewend ? Deze vragen worden vrij wel opgelost door de mededeelingen van twee leden der Dordtsche Synode nl. Heyngius en Voetius. Volgens Heyngius vreesde men, dat deze kleinere leerboeken zouden 212 gehouden worden „voor nieuwe Catechismussen en aanleiding zouden geven tot verwarring in de gemeente en tot disreputatie van den aangenomen Heidelberger." En volgens Voetius is de Synode met opzet, toen de zaak rijper overwogen was, stilzwijgend op haar plan teruggekomen. Daarom beval men nu voor de kleinste kinderen het ABC-boek, reeds lang in de scholen gebruikelijk, aan en voor de grootere kinderen het Kort Begrip van Faukeel, dat ook reeds sinds 1608 in gebruik was. En nu is de zaak zoo helder als glas. Vooral onder invloed van de uitheemsche Godgeleerden en inzonderheid onder dien van de Paltzers, heeft de Synode wel eerst besloten voor de voorbereidende Catechisatie op de scholen twee Catechismussen uit te geven, die bij het catechetisch onderwijs dienst konden doen, maar de houding der Remonstranten maakte, dat de uitvoering van dit Synode-besluit geen geringe bezwaren meebracht. Ze beweerden toch, dat de Heidelberger Catechismus voor het catechetisch onderwijs zoo goed als onbruikbaar was en vervangen moest worden door een veel eenvoudiger leerboek, liefst uit enkele Schriftwoorden saamgesteld. Zij toonden daarmede tevens hun afkeer van elk dogma en wilden feitelijk een Christendom inluiden boven geloofsverdeeldheid. Maar daartegen kwam de geheele Synode in de 148ste sessie in verzet en handhaafde toen met hand en tand een leerboek, dat verzegeld was met het bloed der martelaren en geheel conform was met de leer van de Heilige Schrift. Daardoor kwam de Synode in de 177ste sessie na het vertrek der buitenlanders wel eenigszins irr een moeilijk parket. Terug kon men niet, daar een met de uitheemsche Godgeleerden aangenomen besluit niet kon worden ongedaan gemaakt. Den in de i7de zitting ingeslagen weg ten einde toe afloopen, wilde men echter ook niet, daar de op last der Synode eventueel te verschijnen kleinere Catechismussen den Heidelberger in „disreputatie" konden brengen. Daarom heeft de Synode toen eenvoudig de beide ingediende concepten ter zijde gelegd en beval nu boekjes aan, die reeds lang in de Kerken een zeker burgerrecht verkregen hadden. Zoo kwam ze nog het best uit een impasse, waarin de buitenlandsche gedeputeerden haar, zij het met de beste bedoeling, hadden gebracht. *) *) Zie H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 259, 260, 272—276, waar deze gansche kwestie uitvoerig wordt toegelicht. 213 Dat de zaak zich metterdaad zóó toegedragen heeft, blijkt niet alleen uit de getuigenissen van Heyngius en Voetius, maar ook uit hetgeen in 1619 en 1620 op de Zuid-Hollandsche Synode is voorgevallen. ') En nog veel sterker spreekt hetgeen in 1620 op de Zeeuwsche Synode geschiedde, die besloot op eigen hand twee nieuwe vraagboekjes te ontwerpen, de uitvoering van dezen last aan Ds. Teelinck opdroeg (let wel een der leden der in de 17 de zitting benoemde en in de 177ste sessie rapporteerende Commissie) en dus noch met het Kort Begrip van Faukeel noch met de concepten der Dordtsche Synode zelfs eenige rekening hield. *) Zoo waren er feitelijk drie catechisatieboekjes. Vooreerst de Heidelbersche Catechismus. Vervolgens het ABC-boekje (ook wel Haneboekje genoemd), dat tot in het begin der negentiende eeuw in de scholen gebruikt werd en waaruit de jeugd haar eerste kennis van den godsdienst opdeed. En eindelijk het Middelburgsche Kórt Begrip van Faukeel, dat tot twee malen toe door de Synode van Dordt als „recommendaber werd vermeld, en sedert 1637 in de kerkboeken werd opgenomen achter de psalmen. Dit Kort Begrip mist dus officieel kerkelijk gezag, maar wel heeft de Dordtsche Synode het boekske aanbevelingswaardig gekeurd voor de nog niet ontwikkelde catechisanten, voor wie de groote Catechismus te moeilijk was om te leeren en die daarom een eenvoudiger behoefden. Alleen in dien zin kan het op een eenigermate officieel karakter bogen. Hier een uitvoerige geschiedenis betreffende Catechismus-prediking en Catechisatie der jeugd in te lasschen, ligt niet in mijn plan, te meer daar ik naar uitnemende geschiedkundige overzichten verwijzen kan. *) Te betreuren valt, dat weldra een ') H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 275, v.v. . Toen de Zuid-Hollandsche Synode het tweede concept aanvroeg, dat op de Dordtsche Synode in de 177»'» zitting was ingediend, kreeg ze nul op het request en werd ze verwezen naar het Kort Begrip van Faukeel. s) H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 276. *) Zie o. a. voor de geschiedenis van de Catechismus-prediking: G. D. J. Schotel, Geschiedenis van den Heidelberger Catechismus, bldz. 242—251, 296—317, 355—374; J. P. Tazelaar, de Heidelbergsche Catechismus, bldz. 58—60. Zie o. a. voor de geschiedenis der Catechisatie:J. H. Maronier, Korte Ge- 214 legio catechisatieboekjes onze erve binnendrong en menig predikant zich gedrongen gevoelde een nieuw catechisatie-boekje ter perse te leggen. En nog meer te betreuren valt, dat de zorg voor het religieuze onderwijs zelf daarmede waarlijk geen gelijken tred hield. De Classes en de Synoden moesten blijven aandringen op ernstige en getrouwe plichtsbetrachting zoowel bij predikanten als schoolmeesters. Vooral de predikanten schenen „suymachtig in 't Catechiseeren" te zijn, daar zij het de taak der schoolmeesters en der ouders achtten de kinderen te onderwijzen. De Voetianen waren hierin echter minder nalatig dan de Coccejanen. ') D. CONCLUSIE. C. Sepp, die aan de Dordtsche Synode uitbundigen lof toezwaait over haar behartiging eener nieuwe bijbelvertaling, is niet minder warm in zijn waardeering als hij vermeldt, hoe de Synode zich beijverde ih het bevorderen van het catechetisch onderwijs der jeugd. 2) Trouwens lofspraak is hier alleszins billijk. Immers èn door tot getrouwe Catechismus-prediking op te roepen èn door het catechiseeren der jeugd aan ouders, schoolmeesters en predikanten met ernst en klem op het harte te binden, heeft de Synode blijk gegeven een open oog te hebben voor een groot en kostelijk belang der opvoeding. Natuurlijk hadden onze Vaderen niet dat helder inzicht in het juiste begrip van catechese als wij thans hebben. Voor ons vallen Catechismus-prediking en catechisatie der jeugd uiteen; behoort gene tot de homiletiek en bekleedt ze daar zelfs een plaats der schiedenis van het Godsdienstonderwijs in de Christel ij ke Kerk, Purmerend, 1881—83, UI dln.; G. D. J. Schotel, t. a. p., bldz. 263—281, 330—339. 355—374; I- P- Tazelaar, t.a.p., bldz. 100 en 101, 104—108, 143—147; P. Biesterveld, Het Karakter der Catechese, bldz. 45— 47. 53—5°; S. D. van Veen, Het Godsdienstonderwijs, passim. ') Zie vooral: S. D. van Veen, tap., passim. Zie ook nog: H. J. O 11huis, De doopspractijk der Geref. Kerken in Ned erland 1568—1816, Utrecht, G. J. A. Ruys, 1908, bldz. 96—103. Voetius zelf scheen als hoogleeraar geen grooter genot te kennen dan „de kleynste kindertjens nederig en familiaer te onderrichten" (Dr. A. C. D u k e r, G i s b e r t u s Voetius, dl. III, 2e stuk, bldz. 141 v.). *) C. Sepp, t.a.p., dl H, bldz. 14. 2Ï5 eere, *) deze behoort onder eigen hoofde tot de catechetiek, 2) al ligt de synthese van beide hierin^'dat ze gerangschikt worden onder de diaconiologische en nader onder de didascalische groep van vakken. 8) Voor ons is de catechese het onderricht der kerk van hare gedoopte leden door haar zelve in haar ambten met gezag gebracht, om hen te brengen tot het sacrament van het Avondmaal en om door die vorming hare continuïteit te verzekeren en haar leven tot rijkeren bloei op te leiden. 4) Het catechetisch onderwijs zelf behoort tot het werk van den Dienaar des Woords, die a parte Dei met autoriteit bekleed als wettig catecheet optreedt. 6) Onze Vaderen droegen de catechese allereerst op aan de ouders, dan aan de schoolmeesters en eindelijk aan de predikanten. Feitelijk was de schoolmeester in die dagen de onderdanige dienaar van den predikant, dus van den wettigen catecheet, die zelf slechts als school-inspector optreedt, het onderwijs in den Catechismus nauwkeurig controleert en eerst dan proeve van eigen bekwaamheid geeft, als hij bemerkt, dat de schoolmeester in zijn taak te kort schiet en deze naar zijn oordeel behoefte heeft aan exemplair onderricht. Zoo zijn ook in huis de ouders en huisvaders de catecheten hunner kinderen en der huisgenooten en staat ook dat onderwijs onder toezicht van den visiteerenden predikant. En nu stonden onze Vaderen er zeker ook op, dat de predikanten zelf evenzeer den catechetischen arbeid ter hand zouden nemen, maar deze catechese gold feitelijk alleen hen, die ouder waren en öf nooit de scholen hadden bezocht öf daar niet ver genoeg gevorderd waren. •) De rechte verhouding tusschen kerk, school en huisgezin werd *) A. Kuyper, Encyclopaedie der H. Godgeleerdheid, dl UT, bldz. 501. *) A. Kuyper, t.a.p., III, bldz. 503. s) A. Kuyper, t.a.p., IH, bldz. 486 v.v. *) P. Biesterveld, Het Karakter der Catechese, bldz. 58. ") P. Biesterveld, t. a. p., bldz. 64, v. Dit autoratieve karakter van de catechese ligt reeds in den naam. e) Voetius bepleit sterk het catechiseeren ook door predikanten. Op de vraag: An Concionatores ab hac opera se eximere possint ? luidt zijn antwoord: Non magis quam a concionibus, praesertim catecheticis. Zij hebben exemplo suo praeire: ne audiant illud (n.L van de zijde der schoolmeesters en der ouders), Medice cura te ipsum (PoL Eccles. I, pag. 840, etc.). 2l6 in die dagen minder goed begrepen of liever al het onderwijs in de Christelijke Religie (zoowel in huis en in school als in de kerk) noemde men eenvoudig catechisatie. Vandaar de verwarring. Vandaar dat het onderricht in den Christelijken godsdienst op de scholen Catechisatie werd ten dienste der Kerk. Natuurlijk moet ook thans nog de Catechismus op de scholen onderwezen worden, doch niet op dezelfde wijze en niet met hetzelfde doel als de catechisatie dat doet.- Wij spreken dan ook niet van school-catechisatiën, maar van onderwijs inde Chr. Religie. *) Feitelijk kan men ook van huis-c atechisatiën niet spreken, maar al zou men om het begrip catechese zoo zuiver mogelijk omlijnd te houden hier het woord catechisatie willen uitschakelen en alleen willen spreken van huiselijke onderrichting, toch zou men genoodzaakt worden het woord huis-catechisatie weer in te voeren om het karakter aan te duiden, dat deze huiselijke onderrichting heeft te vertoonen. Terecht wijst Dr. B. Wielenga er op, dat reeds uit den naam huis-catechisatie volgt dat dit huisonderwijs niet maar te hooi en te gras, maar officieel op gezette tijden dient gegeven te worden. Het mag niet aan het toeval worden overgelaten, maar behoort op een bepaald uur en naar zekere methode te geschieden. *) Huis-catechisatie mag niet verward worden met de gewone huis-godsdienstoefening, welke gewoonlijk bestaat uit'^ebed, lezing van Gods Woord en het zingen van een psalm of heilig lied. 3) Huis-catechisatie is een wettige consequentie van de stipulatiën door den vader (of bij ontstentenis van den vader door de moeder of getuigen) bij den H. Doop der kinderen aangegaan. Dit huis- ') P. Biesterveld, t. a. p., bldz. 60 en 61 ; H. Bavinck, Handleiding b ij het Onderwijs in den Christel. Godsdienst, J. H. Kok, Kampen, 1913 ; zie voorrede. Eugen Sachsse (zie; Herzog, Realencyclopadie, IIP Auflage, X, S. 125 in voce: Katechese) schrijft nog: Der Lehrer, wenn er Religionsunterricht erteilt, ist lriwhlirh>r Katechet. Wenn er seinen Dienst nicht im Auftrag der Kirche verrichtet, in wessen Auftrag denn ? Etwa im Auftrag des Staates ? Der Religionslehrer amtiert ebenso im Auftrag der Kirche wie der- Pfarrer, möchte er auch von Staatlichen Organen angestellt sein. 2) B. Wielenga, Ons doopsf o r m o Mc r, J. H. Kok, 1906, 163 v. P. Biesterveld, t.a.p., bldz. 61. *) Dr. A. Kuyper Jnr., artikel in Christendom en Opvoeding, Hollandia-drukkerij, bldz. 60. 217 onderwijs kiest zijn uitgangspunt in dien doop, gelijk ook het doopsformuher aangeeft en bedoelt in te leiden in de kennis van het genade-verbond, opdat de kinderen des verbonds in de paden van dat verbond zouden wandelen.1) Inzonderheid op het punt van deze huis-catechisatie toonde de Synode, dat zij van den reformatorischen geest van Calvijn doordrongen was. a) Helaas, dat dit catechetisch huis-onderricht ook in onze Gereformeerde Kerken op den achtergrond is geraakt. ■) Maar bleek uit een onlangs gehouden enquête, 4) dat het nog altoos met deze huis-catechisatie treurig gesteld is, toch blijve ze voor de Gereformeerde gezinnen het ideaal. De zondagsschool blijve middel ter Evangelisatie en neme niet al te spoedig de taak der ouders over. Wijst men op onkunde bij de ouders, zoodat ze onmachtig zouden zijn buiscatechisatie te geven, hier geldt het woord van Voetius: •) „fabricando fabri fimus, & per varios usus experientia facit artem". In prediking en huisbezoek moet weer met ernst op de huis-catechisatie gewezen worden, dan geneest men „de breuke^des volks niet op het lichtst". ■) «j P. Biesterveld, t. a.p., bldz. 61, v.; B. Wielenga, t. a. p., bldz. 163, v. Het formulier eindigt de uiteenzetting van de leer des verbonds met deze woorden: „en de ouders zullen gehouden zijn hunne kinderen, in het opwassen, hiervan breeder te onderwijzen." s) Zie: Calvijn in het Strijdperk, beschreven door E. Doumergue, vertaald door W. F. A. Winckel, Amsterdam, W. Kirchner, 1904, bldz. 189. *) Reeds Koelman klaagde, dat in de huisgezinnen niet naar behooren werd gecatechiseerd (S. D. Van Veen, ta.p., bldz. 21). *) Gedenkboek bij het 40-jarig bestaan van de Geref. Zondag sschool-Vereeniging Jachin door J. P. Tazelaar, Callenbach, 1911, bldz. lbo. ') Voetius, Pol. Ecclesiastica, I, pag. 86a. 6) Men leze over het groote belang van huis-catechisatie en huisonderwijs: Dr. A. Kuyper Jnr, t.a.p., bldz. 33—75; Dr. H. Bavinck, Het Christelqk Huisgezin, J. H. Kok, 1908, bldz. 113—141; Dr. J. C. de Moor in „Gedenkboek Jachin", bldz. 266 v. Ook Dr. P. A. E. S i 11 e vis Smi 11 wil niet, dat de Zondagsschool overneemt, wat het hare niet is (Christendom en Opvoeding, bldz. 134). Ds. Tazelaar (zie: Handelingen van het Congres voor Gereformeerde Evangelisatie op 8 en 9 April 1913, gehouden te A'dam, W. Kirchner, 1913, bldz. 48) spreekt ookkloeken onomwonden uit: „Uiteraard is de Zondagsschool niet voor de kinderen der gemeente. Dezen kunnen en mogen geen object van Evangelisatie zijn. Zij toch leven in den boezem der kerk, enz." Ook heeft hij er uit paedagogisch oogpunt bedenking tegen, „de kinderen van Gereformeerden huize als lokvogels of roepeendjes te doen dienen" (bldz. 61). 2l8 Hooger staat echter de catechese validen wettigen catecheet, den predikant, of liever -catechese is feitelijk een ambtelijk werk en moet henen leiden naar het Heilig Avondmaal. Dit laatste werd ook wel door onze Vaderen begrepen, maar zij maakten geen genoegzaam onderscheid tusschen hen, die ten Avondmaal zijn toegelaten en die deze toelating begeeren. Ook het belijdend lid der gemeente kon bij hen telkens weer in den toestand van katechumeen terugvallen. Dit was onjuist. Catechese vindt volgens ons in de toetreding tot het H. Avondmaal haar afsluiting en haar doel, zoodat het niet betaamt aan de catechese op te dragen wat feitelijk moet geschieden door den dienst des Woords, zoowel in de gewone als in de Catechismus-predikatiën en in gemeentelijke bijeenkomsten tot meerdere kennis van het Woord Gods en der belijdenis. ') Ook was het catechetisch onderwijs in die dagen wel wat al te eenzijdig in de keuze der leerstof. De bijbelsche geschiedenis trad te veel op den achtergrond, daar men vreesde dat de kennis der beleden waarheid te loor zou gaan en den grooten aanwas van het Remonstrantisme en het Pausdom weet aan gebrek aan genoegzaam onderwijs in den Catechismus. 2) Men stond nu eenmaal midden in een dogmatische worsteling, die de gemoederen in hevige beroering bracht. 8) Te prijzen valt, dat de Synode zich aan één leerboek hield, den eenmaal aangenomen Heidelberger Catechismus, waarmede men hier te lande zóó was ingenomen, dat de Paltzische godgeleerden verklaarden, dat de Nederlanders hen verre in eerbied er voor overtroffen. 4) Ook nu houde men zich aan den Catechismus als leerboek der jeugd Terecht schrijft Prof. Biesterveld: „Al *) Dr. A. Kuyper, Encycl. der H. Godgeleerdheid, UI, bldz. 506, 510 a) P. Biesterveld, t. a. p., bldz. 86. Voetius schrijft (Politica Eccl., I, pag. 838): Catechizationum neglectum, aut tepidam tractationem, deficientis cognitionis, seductionis ad errores, scismata non minimam esse causam, docuit nos experientia in Belgio. Absque hoe enim fieri non potuisset ut tot homines reformati a reformata Ecclesia per Remonstrantes abducti fuissent; aut etiamnum hodie tot Filii & Nepotes Reformatorum per Emissarios Pontificios abducerentur. ) Voetius wilde de jeugd gevoed zien non cibo solido, maar lacte scriptuario solummodo (Polit. Eccl., I, pag. 851). *) Dr. G. D. J. Schotel, De Openbare Eeredienst der Ned. Herv. Kerk, tweede uitgave, bldz. 330. 2 19 zijn de schrijvers mannen als Borstius, d'Outrein, Mei, Knibbe of Hellenbroek — zij hebben met hun vraagboekjes aan de kerken geen dienst bewezen, maar veeleer verwarring en verdeeldheid bevorderd." ') Wat de methode van het onderwijs aangaat, legde men grooten nadruk op de explicatio2). Reeds de Wezelsche Artikelen spraken zich in dien geest uit. En wat het allerschoonst is, onze Vaderen gevoelden, dat in de catechisatie door de poort van het verstand toegang möet gezocht worden tot het hart. De beschuldiging der Remonstranten, dat men te veel nadruk legde op het mechanisch van buiten leeren, moge eenige waarheid hebben bevat, de bedoeling onzer Vaderen was allerminst om van hunne kinderen „kleine theoloogjes" te maken, maar hen op te leiden tot de ware Godzaligheid. Ook drong de Synode erop aan, dat de predikanten slechts diegenen op hunne belijdenis-catechisatiën zouden roepen, die eenige vrucht beloofden en om de zaligheid hunner ziel bekommerd waren. Hoe wars echter onze Vaderen van het intellectualisme waren, zijn ze evenmin verzeild op de klip van het piëtisme met zijn *) P. Biesterveld, ta.p., bldz. 103, v. Zie ook het lezenswaardig artikel van Ds. N. A. de Gaay Fortman, Het Catechetisch onderwijs in de ióeen 17e eeuwen te vinden in het T ij dschrift voor Geref. Theologie, zesde jaargang, 1988, no. I. In Herzog, R eal e n cy cl o p a d i e, IHe Auflage, X, 1910, S. 157 in voce: Katechismusunterricht door Ferdinand Cohrs leest men dezen onzin: „So sind neben dem Genfer und Heidelberger Kat. stets andere Katechismen gebraucht worden (in Holland) namentlich A b r ah. H el 1 e n b r o e k, V o o r b e eld dergoddelijkewaarheden. In der ehemaligen „Christl.-abgeschiedenen Kirche" stand dieses Büchlein in alleinigem Gebrauch; und in der „ChristL-reformierten Kirche," die aus der Verschmelzung der „ChristL-abgeschiedenen Kirche" mit den „Gemeinden unter dem Kreuz" unter Dr. A. Kuyper (!) entstanden ist, steht es heute noch in hohem Ansehen." ") Ferdinand Cohrs in H e r z o g, R eale n c y cl., t. a. p., S. 142 : Doch zeigt sich auch sehr bald schon das Bestreben, 'die Kinder, bevor man sie den Katechismus auswendig lernen laszt, in das Verstandnis seines Textes einzuführen und sie vor mechanischen Memorieren zu bewahren. In een uitgave van den „Heidelberger" van 1610 (voorrede de dato 10 Haart 1609) werden 4 regels aangegeven: I. sollen einzelne schwierigere Ausdrücke erklart (definiert) werden; 2. soll der Schüler gewöhnt werden, einen langeren Abschnitt in eine kurze „Summa" zusammenzufassen; 3. soll der Lehrer fragen stellen die die Kinder aus dem Text des Katech. heraus zu beantworten haben und soll dadurch den Katechismustext „zergliedern"; 4. soll der Katechismus durch Bibelsprüche und bibl. Geschichten „bestatigt und bewiesen" werden. 220 eenzijdigen bekeerings-eisch en spiritualistisch-getinte vroomheid. We kunnen hier eindigen met de woorden van Prof. Biesterveld: „Wanneer wij de practijk der Gereformeerden nagaan, dan treft ons zeker de ernst en de trouw waarmee de zaak van de onderwijzing der jeugd werd behartigd. Mee ook daarom hebben zij zoolang een zoö rijk gezegenden invloed op het volksleven kunnen uitoefenen en was het mogelijk, zooals het een tijdlang werkelijk in Nederland is geweest, dat een groot deel der gemeente meeleven kon in de groote vraagstukken van het religieuze en theologische leven." ') Door de behandeling van dit tweede gravamen heeft de Dordtsche Synode niet minder dan door die van het eerste de Kerken ten zeerste aan zich verplicht. a) ') P. Biesterveld, t. a. p., bldz. 52. *) De Zwitsersche gedelegeerden schrijven zelfs: Aller Nationen Deputierte haben ihrer Kirchen gebrauch und meinungen schrifftlich ubergeben, darausz harnach ettliche von dem Synodo darzu verordnete ein gwisse Formul gezogen und dem Synodo zubestathigen ubergeben haben, welches dan heütt morgens in der 179 Session beschechen. Zweiflélt uns auch nicht, es werden sich derselbigen auch andre auszlandische Kirchen nützlich zugebrauchen haben (Brief, 20 Nou. 1618). Als winst valt ook nog te boeken, dat de catechetische oefening van den Zondagnamiddag in de geregelde Catechismusprediking overging en afzonderlijke catechisatiën gebruikelijk werden (P. Biesterveld, t.a.p., bldz. 53). HOOFDSTUK IV. De doop der heiden-kinderen. Algemeen wordt erkend, dat de Reformatoren der 16de eeuw hun arbeid bijna uitsluitend beperkt hebben tot de wereld der gedoopten. De taak der Reformatie Was zoo breed en ging zoo diep, dat aan een indragen van het Evangelie van Christus in de diep-gezonken heidenwereld door haar niet kon gedacht worden. Rome, dat met leede oogen de Reformatorische beweging zag wassen, werd door de Roomsche landen Spanje en Portugal met hunne uitgestrekte koloniën in de gelegenheid gesteld voor het in eigen boezem geleden verlies vergoeding te zoeken in een krachtige zending onder Heidenen en Mohammedanen. In het begin der 17de eeuw hadden echter ook Protestantsche landen overzeesche bezittingen verworven, waardoor de massale heidenwereld mede binnen den gezichtskring der Protestantsche kerken kwam. De Nederlandsche Kerken gingen weldra krachtig voor. Reeds op het eind der 16de eeuw begonnen zij zich met de zending te bemoeien en deze bemoeiing nam vasteren vorm aan, toen de verschillende compagnieën in het jaar 1602 samensmolten tot de ééne geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie. Het valt te betreuren, dat in het eerste octrooy gezwegen werd over den godsdienst, maar gelukkig was de O. I. Compagnie overtuigd, dat onderhouding der Religie in Indië noodig was tot handhaving van haar gezag. Zij deed dan ook alle moeite om predikanten en ziekentroosters in haar dienst te nemen, en riep daarbij de hulp der Kerken in, opdat deze geschikte mannen zouden kunnen aanwijzen. Zoo kwamen de Nederlandsche Geref. Kerken ook met de „res Indicae" in nauwe aanraking en heeft bijv. de Amsterdamsche Kerkeraad in opdracht van zijn Classe in een 222 tijd van 17 jaren niet minder dan 170 maal het werk der zending* behandeld, terwijl bij herhaling aan die belangen een geheele vergadering werd gewijd. Weldra treffen we nu predikanten in Indië aan zooals Ds. Casparus Wiltens te Amboina en Ds. Adrianus Jacobs. Hulsebos te Jacatra. Het was nu deze Ds. Hulsebos die oorzaak werd, dat een belangrijke zendings-kwestie in 1618 bij de Dordtsche Synode inkwam, waardoor deze kerkvergadering onder al de nationale Synoden de eer genoot, dat zij voor het eerst de zaak der zending mocht ter sprake brengen. *) Volgens de officieele acta 2) werd in de zitting van Vrijdag 30 November door afgevaardigden van Noord-Holland eene vraag betreffende den doop van heiden-kinderen ter Synodale tafel gebracht, terwijl wegens het zeilree-liggen der schepen naar Indië bij de Synode op spoedige behandeling werd aangedrongen. Verzwegen wordt echter in deze acta, dat door deze plotseling opgekomen vraag het plan van den Praeses een kleine wijziging moest ondergaan, daar deze reeds de zaak van de voorbereiding der aanstaande dienaren des Woords ter overweging had aanbevolen. Zoodra toch de kwestie van het catechiseeren haar beslag had gekregen, stelde de Praeses nog in de zitting van Vrijdag 30 November het gravamen over de opleiding aan de orde en verzocht hij den afgevaardigden dit onderwerp in studie te nemen.8) *) Zie over de opkomst der Hollandscke zending o. m. de volgende werken: F. L. Rutgers, Het Kerkverband enz., A'dam, 1882, bldz. 173 v.v.; J. A. Grothe, Archief voor de Geschiedenis der Oude Hollandsche Zending, Utrecht, 1890, dl n, IH en V; J. R. Callenbach, Justus Heurnius, Nijkerk, 1897, bldz. 7 v.v.; C. W. Th. van Boetzelaer van Dubbeldam, De Gereformeerde Kerken in Nederland en de zending in Oost-Indië in de dagën der Oost-Indische Co mp a g n i e, Utrecht, 1906, bldz. 16 v.v.; H. A. van Andel, De Zending.sleer van Gisbertus Voetius, Kampen, 1912, bldz. 9 v.v.; H. H. Kuyper, De Post-Acta, bldz. 302. ') Acta Synodi, pag. 48: Eadem Sessione (onmiddellijk na de beëindiging van de zaak over het catechiseeren) quaestionem proposuerunt Noort-Hollandi, a Pastoribus Christianis ex India Orientali transmissam, ad quam petebant ut Synodus primo tempore responderet, quia naves Indiam petiturae, jam paratae erant, ut prima tempestate solverent. — Eerst bij de 18de zitting verhalen de acta het aan de orde stellen van het gravamen Ecclesiarum de Studiosis S. Theologiae (pag. 48). ') C. Sibelius, Annotationes: Cras agetur de proponentibus, qua ratione 2ZJ We zien nu, dat daardoor de behandeling dezer beide kwesties wel een weinig door elkaar loopt, maar daar die van den doop der heiden-kinderen het eerst werd afgehandeld, dient zij ook het eerst besproken te worden. Feitelijk had de particuliere vraag over den doop der heidenkinderen den gewonen kerkelijken weg niet bewandeld. x) § i. Hoe dit gravamen ter tafel kwam. a) Ds. Adriaen Jacobson Hulsebos, predikant te Jacatra, had een brief naar den kerkeraad en de classis van Amsterdam •) commodissime possint instrui, etc. D. Triglandus petiit ut ageretur de baptizandis infantibus Ethnicorum adoptivorum; quae quaestio mota est ab Amstelodamensi Ecclesia. Hales, Letters, pag. 16: Here the Praeses proposed to the Synod, that they would think of fit means for the Education and training up of those who should enter the Ministery: but those of North Holland proposed a doubt, wherin the Church of Amsterdam required the determination of the Synod. *) Waarom deze zaak toch in behandeling genomen werd, is wellicht te danken I. aan haar belangrijkheid; 2. aan haar algemeenheid, daar ze een vraagstuk gold, dat voor geheel Indië van het grootste gewicht was; 3. aan haar voorsteller*, de predikanten Trigland en Rolandus, van wie de laatste assessor der Synode was; 4. aan de omstandigheid, dat zij kwam van de kerk van Amsterdam, dus van de Synodale kerk. Trouwens art. XXVH van de Kerkenordening der Nationale Synode van 's Gravenhage 1586 schreef voor: „In meerdere verghaderinghe salmen niet handelen dan het ghene in mindere niet en heft konnen afghehandelt worden, ofte dat tot de kerken der meerder verghaderinghe in 't gemeene behoort (Biesterveld en Kuyper, Handboekje, 1905 bldz. 199), zoodat het moderamen zich op de laatste alinea van dit artikel niet geheel ten onrechte kon beroepen. 9) Zie: f. L. Rutgers, Het Kerkverband der Ned. Geref. Kerken, gel Ij k dat gekend wordt uit de handelingen van den Amsterd. kerkeraad In den aanvang der 17° eeuw, J. H. Kruyt, 188*. bldz. if\ 185, 187, 189 en 190. ') Dat in den eersten tijd vooral de classis van Amsterdam zich het meest aan de Indische kerken gelegen liet liggen, was het gevolg van zeer natuurlijke oorzaken. Die stad is door den handel op Indië groot en machtig geworden. Daar vergaderden doorgaans de Heeren Bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie. Daar was steeds het grootst getal predikanten bijeen, om de belangen der Indische kerken bij de Heeren XVH te bepleiten; en deze heeren vervoegden zich dan ook meest bij de kerkelijke collegiën der hoofdstad om raad (C. A. L. vanTroostenburgdeBruyn, De Hervormde Kerk In Nederlandsch Oost-Indlë onderde Oost-Indische Compagnie, Arnhem, H. A. Tjeenk Willink, 1884, bldz. 115). Zie ook nog: Dr. J. R. Callenbach, Justus Heurnius, Nijkerk, 1897, bldz. 29, v. 224 gezonden, waarin eenige vragen omtrent doop en huwelijk in Oost-Indië den broeder» ter beantwoording werden voorgelegd. Amsterdams kerkeraad legde echter dit schrijven, dat den 27sten Juli 1617 voor het eerst daar werd voorgelezen, „ter ander gelegener tijt" ter zijde. Den Qaen November 1617 werd aan den kerkeraad medegedeeld, dat de classis bovengenoemd de kerk van Amsterdam had belast met het beantwoorden van den brief „onlanxleden aen onsem Classem end Kercke ouergesonden wt Oost-Indien bij Adriaen van Hulsenbosch" en „specialijcken de vraechstucken daerin begrepen." Ook nu werd de zaak uitgesteld en wel tot de „naeste vergaderinghe". Eerst op de vergadering van 29 Maart 1618 kwam de brief opnieuw ter tafel, maar wijl inzonderheid de vraag O f men de kinderen der Heydenen mach oft moet doopen, wanneer sy van Christenen aengenomen [zijn], om inde Christ: leere onderricht te worden van groot gewicht werd geacht, nam de kerkeraad niet aanstonds een beslissing, maar beval hij de zaak den broeders ter overweging aan. Den isden November 1618, dus tijdens de afwezigheid van de dienaren des Woords Trigland en Rolandus, die immers ter Generale Synode waren, kwam de zaak opnieuw aan de orde, maar nu besloot men uit de moeilijkste vragen gravamina te trekken, van welke er twee „naer het Synodus Nationael" zouden gezonden worden. Deze twee gravamina luidden aldus: 1. Oft den Doop voor goet gekent magh worden, die bedient is door Cooplieden, *) Ondercooplieden, Assistenten oft andere persoonen, die daertoe door de Kercke, niet en sijn geauthoriseert. 2. Oftmen de kinderen der Heydenen, in Oost-Indien sal mogen doopen, die teenenmael overgegaen sijn, in de familie der Christenen, ende die een Christen hebben, die belouet, deseluige in de Christelycke religie op te voeden. Beide gravamina werden nu aan de Amsterdamsche gedeputeerden op het „Synodum Nationael" ter hand gesteld. Gelijk echter uit een schrijven van Ds. Rolandus aan den kerkeraad van Amsterdam blijkt (den 20»ten December 1618 in de kerkeraadsvergadering voorgelezen), had hij het eerste gravamen maar niet *) Evenals opper- en onder-coopman een rang onder de toenmalige ambtenaren (C. A. L. vanTroostenburg de Bruyn, t. a. p., bldz. 104). 225 voorgesteld om de eere van den kerkeraad, „als synde des voorstellens onweerdigh, want het buijten dispute is, dat soodanigen doop, geenen doop en can verstrecken". *) Het tweede gravamen werd echter door Ds. Trigland *) ingediend, wijl het, gelijk trouwens door den ganschen Amsterdamschen Kerkeraad was uitgesproken, „van gewichte" was, al werd later de kwestie door Ds. Rolandus als tamelijk eenvoudig voorgesteld. °) Zoo was dus deze particuliere kwestie „op eenigszins zonderlinge wijze" ter Generale Synode gekomen, 4) waar zij zelfs aanleiding tot eenige ontroering gaf. 6) § 2. De Adviezen der Buitenlandsche Afgevaardigden over den Doop der Heiden-Kinderen. Ook nu gingen de buitenlandsche godgeleerden, voor zoover zij met hunne adviezen gereed waren, voor. Een klein incident kwam echter een oogenblik den vrede storen. De scriba der *) Volgens C. W. Th. vanBoetzelaer van Dubbeldam (De Gereformeerde Klerken in N e d er la n d e n d e z e nd i ng i n O os t-In d i ë in de dagen der Oost-Indische Compagnie, 1906, bldz. 372) was dit eene zeer eigenmachtige daad van een afgevaardigde ter Synode met een wettig aangenomen gravamen. Bij dit scherpe oordeel wordt vergeten, dat Amsterdams kerkeraad, toen hij tot opzending der beide gravamina besloot, van zijn uitnemendste krachten beroofd was, daar Rolandus en Trigland met twee ouderlingen ter „Synode Nationael" waren en Ds. Plancius in dien tijd vaak verhinderd was ter kerkeraadsvergadering te komen (F. L. Rutgers, Het Kerkverband, enz., bldz. 17'). Trouwens voor ruggespraak met Amsterdams kerkenraad ontbrak de tijd, wijl de schepen naar Indië zeilree lagen. We lezen dan ook niet, dat de Amsterdamsche broederen zich in dezen verongelijkt hebben geacht (F. l. Rutgers, t.a.p., bldz. 17*). Ds. Hulsebos klaagde nu reeds in een schrijven aan de Classis van Enkhuizen (13 Jan. 1620), dat „alle plaetsen (nl. Classes in 't Vaderland) tegelijck raer ende langsaem" waren in het adviseeren betreffende de Indische zaken; een klacht, die ook in onze dagen door de missionaire-dienaren des Woords wordt aangeheven. 9) Sibelius, Annotationes: D. Triglandus peüit, ut ageretur de baptizandis infantibus Ethnicorum adoptivorum. *) F. L. Rutgers, Het Kerkverband enz., bldz. 17'. 4) H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 416. *) De officieele acta zijn hier uiterst sober en wekken den indruk, dat deze zaak in betrekkelijk korten tijd en zonder eenige moeilijkheid haar beslag kreeg. Het nietopnemen in de acta van de gevoelens zoowel der buitenlandsche als der inlandsche godgeleerden doet echter reeds aanstonds het vermoeden rijzen, dat de zaak niet zonder rumor in casa verliep; een vermoeden, dat door de feiten zelve geheel wordt bevestigd. 15 226 Zwitsers had nl. om de een of andere reden toegelaten, dat van tevoren een copie van hun gevoelen aan de Bremer afgevaardigden werd ter hand gesteld, die deze vriendelijkheid beloonden met openlijk in scripto de Zwitsers te weerleggen, iets dat dezen verre van aangenaam was. *) Daar de adviezen der buitenlandsche gedelegeerden in extenso als bijlagen aan dit werk worden toegevoegd, kan ik ook hier met een resumptie volstaan. a. De Engelschen. Uitgaande van de veronderstelling, dat deze heiden-kinderen op wettige wijze *) in de macht der Christenen zijn gekomen, maakten zij allereerst onderscheid tusschen kleine kinderen, die nog hun verstand niet konden gebruiken en die kinderen, welke reeds voor opvoeding en Christelijk onderwijs vatbaar waren. Wat nu de eersten betreft, zij achtten het den plicht der huisvaders zulke kindertjes ten doop te presenteeren en den plicht der predikanten dezen te doopen, evenals of zij uit Christen-ouders geboren waren. De gronden biervoor waren deze: 1. Ze zijn leden van het huisgezin der Christenen geworden en dies rust op den vader van het gezin, wil hij niet minder dan een ongeloovige zijn, de plicht ook voor hun geestelijk heil te zorgen. 2. Ook Abraham werd gelast zulke kindertjes van gekochte slaven te besnijden, Gen. XVII: 12, 13 en 23. 3. Ze zijn onder Gods bizondere voorzienigheid uit het heidendom ') Hales, Letters, pag. 19: Here was a little indirect dealing betwist the Helvetians & the Bremenses. The Helvetians Scribe had by some meanes or other suffered a Copy of the reasons for their opinion to be brought aforehand to those of Breme, who openly in the Synod house, in scripto refuted them: which thing is feared will cause some choler. Breytinger, Acta Helvetiorum: Bremenses prolixe et taediosè non modo tales baptizandos esse affirmabant, plurimis adhibitis distinctionibus ad ostentationem comparatis, verum etiam rationes aliorum de non baptizandis, sed prius catechizandis, confutarunt, scilicet. Hoe gekrenkt de Zwitsers waren, blijkt wel uit wat ze in margine in hun journaal aanteekenden: N. de Bremensibus vetus legitur distichon Monachale: .... resurrexisse Bremenses asini cantabant Cum populus Dei cantaret Oculi mei. De Praeses en de assessoren verzochten de Zwitsers echter na de vergadering, ne offendantur Bremensium refutatione, sed ista omnia tolerent. ') Hales, Letters, pag. 19 teekent er bij aan: for it might not be lawful fraudulenfly or violently to take them from their Parents. 227 in den heiligen kring der kerk overgeplant, dies hebben de predikanten het voor Gods wil te houden, dat deze kindertjes ook deel krijgen aan de geestelijke goederen der kerk. 4. Men kan zeggen, dat zij ongeveer hetzelfde recht schijnen te genieten als zij, die in de kerk geboren zijn; want het op die wijs aangenomen zijn in de gezinnen der Christenen en wat nog meer is in de kerk, staat op ééne lijn met het afleggen van een geloofs-belijdenis, evenals dit ook gerekend wordt van het geboren worden in de kerk, waardoor dezulken ook het recht der bondelingen geacht worden te bezitten. 5. Deze kindertjes staan op ééne lijn met de vondelingen, welke (gelijk Augustinus verhaalt) de heilige maagden opnamen en Heten doopen. 6. Ten slotte, waar zelfs kinderen van ketters, die onder de macht der Kerk komen, tegen den zin der ouders gedoopt worden, daar mag men tenminste wel de kinderen van heidenen doopen, die op wettige wijze in de macht der Christenen zijn gekomen. Wat de oudere kinderen aangaat, deze moeten eerst de beginselen van het Christelijk geloof leeren kennen en wanneer zij ze toestemmen en ernstig het sacrament des doops begeeren, moeten zij zonder eenig bezwaar met het bad der wedergeboorte gewasschen worden. Gaan zij daarentegen tegen de leer in en weigeren zij den doop met beslistheid, dan mogen ze niet door hunne heeren der kerk worden aangeboden noch (indien dit toch geschiedt) door de kerk gedoopt worden. b. De afgevaardigden uit de Paltz. De Kerk van de Paltz ging accoord met het (reeds mondeling uitgesproken) gevoelen der Zwitsers om noch kleine kinderen noch oudere knapen der heidenen ten doop toe te laten, tenzij zij groot geworden zijn en onderwijs hebben ontvangen. De gronden hiervoor zijn: 1. De Heiland heeft aan de apostelen, toen zij tot de heidenen gingen, nadrukkelijk gezegd, dat zij hen eerst moesten onderwijzen en dan doopen. 2. De kinderen der heidenen zijn geen bondgenooten Gods, maar onrein, daar beide ouders onrein zijn, en in Indië geldt dit nog des te meer, omdat deze ouders den duivel dienen. x) *) Zoo schrijft Ds. Caspar Wiltens aan de Classe of Kerkeraad van Amsterdam 228 3. Ook is hun toestand gansch verschillend van die der slaven en vreemdelingen in het huisgezin van Abraham, daar dezen immers ook zelf het geloof van hun heer Abraham beleden en den God van Abraham aanbaden. 4. Om deze redenen moesten, toen voor twintig jaren een knaap uit Ethiopië en een jongeling uit Tartarije naar den Keurvorst Frederik IV, zaliger gedachtenis, gezonden en door hem in zij n hofdienst opgenomen werden, beiden eerst in de Duitsche taal worden onderwezen en verder in den dienst van God onderricht worden en de prediking bijwonen. Ze zijn niet eer gedoopt dan toen ze zelf dien doop hadden aangevraagd en privaat zoowel als in de kerk van hun geloof rekenschap hadden afgelegd. c. De Hessen. Volgens hen moest men bij de beantwoording dezer vraag vier omstandigheden in het oog houden: 1. de personen, waarvan hier sprake is, nl. kinderen der heidenen; 2. hunne ouders; 3. degenen, in wier huisgezinnen zij worden toegelaten; 4. de opneming zelve. Wat de heiden-kinderen betreft beschouwe men eerst hun leeftijd: zijn ze nog heel klein of kunnen zij reeds eenigszins hun verstand gebruiken. Wat de ouders aangaat, vrage men eerst: leven ze nog of (Brief, 31 Mei 1615): De Amboinesen dienen den duyvel, niet eenigen affgodt, die in der daet de duyvel sy, off daer den duyvel in sy, maer sy dienen den duyvel als duyvel. Elck geslacht heeft sijnen besonderen duyvel, die sy noemen haeren meester ofte Heere; hij en verschijnt haer in geen gedaente, ofte altoos seer selden, maer hy comt in sommige persoonen, die hy daer toe gecoren heeft, ende daer uyt spreekt hy, gevende haer antwoordt opt gunt sy vraegen, ofte haer bevelende, dit off dat te doen ofte laeten. Sy doen hem veel eeren, met singen, danssen ende maeltijden te geven, voornaemelyck als hy gestoort is. Sy hebben een plaetsken in haer huys, daer se hem lampen ende tortsen aensteken, spijse ende dranck voorsetten, twelck sy daer nae selve eten als syt hem alsoo hebben geconsacreert ende t' sijner eeren op sijne plaetse soo wat hebben laeten staen. Sy bidden hem dat hy haer geen hinder en doe, noch beschaedige noch ramp, ofte ongeluck ende ongeval toe en seynde. Ende in der daet de duyvel heeft in dese quartieren groote macht om de lieden te beschaedigen, te plaegen, te quellen ende te tormenteren, ongelycken meer als in ons Christenryck ende daerom sijn se oöck seer sorghvuldigh om hem te dienen (Archief voor de Geschiedenis der Oude Hollandsche Zending, Utrecht, C. van Bentum, 1890, dl V, bldz. 45, v.) Gedoeld wordt ongetwijfeld op wat wij thans noemen: het Animisme en de vereering der doodenzielen. 229 zijn ze reeds gestorven? Leven ze nog, dan vrage men: hoe hebben zij bewilligd in het opnemen van hunne kinderen in de gezinnen der Christenen; deden zij dit voor goed of onder zekere conditiën? En ook vrage men: stemmen zij in den doop toe of niet? Wat degenen betreft, diedezeheiden-kinderenin hunne gezinnen opnemen, lette men er op, of dit op wettige of op onwettige wijze is geschied. En ook wat deze opneming zelve aangaat, ook deze kan nog verschillend zijn óf ze worden als eigen kinderen in de gezinnen opgenomen öf ze worden als slaven aangenomen, zoodat ze ieder oogenblik weer kunnen worden heengezonden. Hun gevoelen was nu het volgende: 1. Heiden-kinderen, van welken leeftijd ook en op welke wijze ook in de macht van Christenen gekomen, indien zij slaven zijn, die door hunne heeren weder heengezonden kunnen worden, mogen niet gedoopt worden, dan na onderwijs in de Christelijke Religie en belijdenis des geloofs. Ze zijn immers noch door hun geboorte noch door opneming in de gezinnen der Christenen leden der zichtbare Kerk. Ze zijn het niet door hunne geboorte, want deze is onrein (i Cor VII: 14). En ze zijn feitelijk ook niet in de gezinnen der Christenen opgenomen, daar ze als slaven ieder oogenblik kunnen heengezonden worden. Zulke kinderen hebben de patriarchen noch de eerste Christenen in hunne kerk opgenomen, tenzij eerst hunne ouders öf tot de Joodsche öf tot de Chr. Religie overgingen en hunne kinderen met zich in de kerk brachten. Hiermede is niet in strijd Gen. XVH, het voorbeeld van Abraham, daar Abraham zijne knechten eerst onderwees in de leer des verbonds en degenen, die deze leer omhelsden, tegelijk met hunne kinderen heeft besneden. 2. Heiden-kinderen, die hetzij na den dood hunner ouders of met volkomen bewilliging van dezen in de gezinnen der Christenen worden opgenomen, zoodat zij inderdaad als aangenomen kinderen beschouwd worden, mogen wel gedoopt worden, wanneer zij, die ze ten doop presenteeren, voor heel de Kerk getuigen, dat zij die kinderen als de hunne hebben aangenomen en tevens plechtig beloven, dat zij zooveel als in hun vermogen is hen in de Chr. Religie zullen onderwijzen en om welke reden ook hen nooit tot het heidendom zullen laten terugkeeren. De grond voor 230 den doop dezer kinderen ligt dan in de aanneming tot kinderen door de Christenen, waardoor zij rechtens lid worden van dezelfde Kerk, waarvan ook die Christenen lid zijn. 3. Heiden-kinderen, wier ouders in zulk een aanneming niet bewilligd hebben of zich eenig recht op hen hebben voorbehouden, mogen niet gedoopt worden dan met toestemming dezer heidensche oudéts. Oudere kinderen, die het Christelijk geloof omhelzen en den doop begeeren, mogen wel en zelfs tegen den zin der ouders gedoopt worden. Werden de kleine kinderen tegen den wil der ouders gedoopt, dan zou het niet veel anders dan menschen-diefstal schijnen; de oudere kinderen echter, die tot onderscheid van jaren zijn gekomen, mogen niet door hun ouders gedwongen worden in religie-zaken iets tegen Gods Woord en hun geweten te doen. 4. Oudere kinderen, hoe ook in de gezinnen der Christenen opgenomen, die in de Chr. Religie kunnen onderwezen worden, moeten eerst onderricht worden en mogen pas na belijdenis des geloofs worden gedoopt, naar het bevel van Christus in Matth. XXVIII : 19 en de praktijk der Apostelen in de eerste Chr. Kerk. d. De Zwitsers. Hun schijnt deze kwestie voort te komen uit een oude dwaling, waardoor men aan het uitwendig sacrament meer toekent dan betamelijk is en aan de ordening, door Christus ingesteld, minder. Opdat derhalve deze dwaling niet worde gekoesterd noch ook de heilige doop aan bespotting worde blootgesteld, moeten heidenkinderen niet gedoopt worden en dit om de volgende redenen: 1. Abraham, de vader aller geloovigen, die eerst een heiden was, heeft, voordat hij geroepen was, den waren God had leeren kennen, eti God met hem het verbond had aangegaan, de besnijdenis, het teeken en het zegel des geloofs, niet ontvangen. Hij en zijn zaad zijn eerst besneden, toen God zijn God en de God van zijn zaad was geworden. Daarom kunnen heiden-kinderen, zoolang 2ij hiet in het verbond zijn, niet gedoopt worden. Waar geen verbond is, is ook geen plaats voor het bonds-zegel. 2. Christus heeft den heiden-apostelen voorgeschreven, dat zij eerst onderwijzen en dan doopen zouden. 3. Paulus heeft kinderen, welke niet uit een heiligen vaderen moeder gesproten zijn, onrein geheeten. 231 4. Het Christendom bestaat niet in den wil van hem, die een ander wil bekeeren, maar in de ziel van den bekeerde. Daarom moeten de heidenen zich eerst bekeeren, alvorens zij het teeken des Christendoms ontvangen. Ook de apostelen doopten niet degenen, die zij tot de Christelijke kerk wilden overbrengen, maar hen, die reeds waren overgebracht 5. Het staat niet in de macht van hen, die als doopvaders en doopgetuigen optreden om aan die kinderen, welke nog moeten worden opgevoed, en aan zich zelve zóólang het leven te schenken, tot die opvoeding is afgeloopen en zij tot geloof gekomen zijn. 't Is mogelijk, dat deze heiden-kinderen, voordat zij in de Chr. Religie onderwezen worden, of weer wegvluchten of door een of ander geval van dat geloovige gezin worden weggenomen, of ook sterven. Dan zouden door den doop dezulken in de Kerk zijn aangenomen, die feitelijk heidenen, onreinen en van het verbond Gods en de kennisse Gods en van Christus vervreemd waren. 6. Onze kerken doopen ook de kinderen, door Zigeuners te vondeling gelegd, niet dan nadat zij in de Chr. Religie goede vorderingen hebben gemaakt. Hetzelfde geldt ook voor de kinderen der Joden. 7. Indien deze heiden-kinderen door de verkiezing Gods schapen van Christus' kudde zijn en aldus in het verbond der genade, dan zal hun het uitstellen van den doop niet tot schade zijn. Immers niet het ontberen, maar het verachten van den doop maakt doemschuldig. e. Deodatus.1) Er is geen enkel bezwaar om hen, die goed onderwezen zijn en de vrije keuze hebben en bekwaam zijn om de Chr. Religie te belijden, te doopen. Men neme echter twee dingen in acht: 1. Zij moeten niet slechts uit een of ander vraagboekje antwoorden, maar naar hun eigen meening, daarom geve men hun liever een ruimen tijd voor onderwijs dan dat men het heilig sacrament bloot stelle aan ontheiliging; hier geldt dezelfde eisch, welken de apostel stelt bij het toegaan tot het Heilig Avondmaal. 2. Deze gedoopten moeten dezelfde politieke vrijheid genieten als de andere Christenen, en men zorge zooveel mogelijk het gevaar te voorkomen dat zij afvallen, door te verbieden dat zij J) Zijn mede-afgevaardigde Tronchin was ziek (Zie boven bldz. 10, noot 31- 232 verkocht en vervreemd worden. Zij moeten niet als slaven maar als loondienaars door hun heeren beschouwd worden evenals de andere Christenen. Wat nu de kinderen betreft, oordeelt hij, dat deze nooit vóór de jaren des onderscheids en vóór een bekwame onderrichting ten doop mogen worden toegelaten. Hij sluit zich in dezen geheel bij de Zwitsers aan en wil hun gronden niet herhalen. Wel heeft men hiertegen aangevoerd het voorbeeld van Abraham in Gen. XVH, die volgens Gods bevel niet alleen de ingeborenen in zijn huis maar ook de gekochten mei geld ten achtsten dage besnijden moest, maar deze plaats schijnt hem niet zoo helder. Het is toch niet waarsdujnlük, dat Abraham slaafjes van acht dagen oud heeft gekocht. Daarom verstaat hij onder de gekochten van acht dagen oud kindertjes, die geboren zijn uit slaven, die reeds eenigen tijd door koop in Abrahams bezit waren gekomen in onderscheiding van de in zijn huis geboren slaven, wier ouders reeds tot het gezin behoorden en die dan met de „ingeborenen" bedoeld zijn. 't Is immers onbetamelijk te gelooven, dat de ouders, die eerst onlangs gekocht waren, door de macht van hunnen heer tegen hun wil of terwijl ze nog geheel onbekend waren met het verbond, gedwongen zouden zijn om zich te laten besnijden; veeleer moet worden aangenomen, dat ze eerst door onderwijs en krachtens persoonlijk geloof Abrahams kinderen zijn geworden naar den Geest en toen het teeken en zegel der gerechtigheid hebben ontvangen. Zoo konden zij later heilige kinderen gewinnen, kinderen Abrahams naar het vleesch, ten minste naar de wet, krachtens den zegen aan de volkeren beloofd en de algemeene roeping. En aan zulke kindertjes, geboren uit proselyten, kon men veilig het sacrament der besnijdenis bedienen op grond van het verbond en de innerlijke bewegingen der barmhartigheid. Dit gevoelen wordt nog versterkt doordat er onder het volk der Joden ook altijd vreemde slaven zijn geweest, die een vreemden god dienden, aan wie de Israëlieten een harderen dienst mochten opleggen (Levit XXV), alsmede aan hun gezinnen en kinderen. Het is daaruit klaar genoeg, dat de Joden dus vele slaven gehad hebben, die nog heidenen waren en wier kinderen onbesneden waren en niet begrepen in het bevel Gods tot Abraham; daar het geoorloofd was hen te verkoopen en ze zelfs volgens Exod. XXI ongestraft 233 gedood mochten worden, mits zij onder het slaan zelf niet stierven. f. De Bremers. Na er op gewezen te hebben, dat men hier drie dingen nauwkeurig had te onderscheiden (i. de heiden-kinderen; 2. de wijze van opneming in de gezinnen der Christenen; 3. de gelofte om hen in de Chr. Religie op te voeden), gaven zij het volgende advies: 1. Heiden-kinderen, die op wettige wijze in de gezinnen der Christenen zijn opgenomen en vatbaar zijn voor. de Chr. leer, moeten eerst onderwezen en dan gedoopt worden naar het bevel van Christus in Matth. XXVHI en Mare. XVI. 2. Wanneer zulke kinderen nog niet vatbaar zijn voor onderwijzing, wegens hun leeftijd, maar zij een krachtige gezondheid hebben en hoop bieden op een lang leven, moeten zij gevoed worden, totdat zij tot de jaren des onderscheids gekomen zijn en spoedig van kindsbeen af met de zuivere melk der leer gelaafd worden en wanneer zij belijdenis kunnen afleggen hiertoe scherpelijk worden aangezet en zoodra zij hun geloof en hun gehoorzaamheid aan de kerk bewijzen, vroeg en openlijk gedoopt worden. 3. Zijn ze echter door een doodelijke ziekte bedreigd geworden, dan moeten zij door hunne heeren Christus door den doop worden ingelijfd, evenals de Christen-kinderen. Want al zijn ze niet van nature hun ouders, ze zijn het van rechtswege en daarom hebben ze zoowel voor hun tijdelijk welzijn als voor hun eeuwige zaligheid te zorgen. 4. Zijn zij onvatbaar voor onderwijzing tengevolge van stomheid, doofheid of krankzinnigheid, dan moeten zij even goed als zulke kinderen, die uit Christen-ouders geboren zijn, gedoopt worden, omdat men aan hun zaligheid niet mag wanhopen en ze, zij het al niet door geboorte dan toch rechtens in het Christelijk gezin zijn overgegaan, 5 en 6. Dezelfde regelen gelden evenzeer voor de kinderen, die ten geschenke zijn ontvangen van ouders, die daarna overleden zijn of van heidensche meesters, en evenzoo voor degenen die met geld gekocht zijn. 7. Men mag ze echter niet met geweld of bedriegelijk naar de 234 wijze van de Roomschen *) ten doop sleuren. De dienst van God moet van alle geweld en bedrog vrij zijn. 8. Het zal nuttig zijn, dat de belofte om voor de opvoeding te zorgen geschiede niet alleen voor den Kerkeraad maar in tegenwoordigheid van heel de gemeente en dan door zulke menschen, die in belijdenis en wandel een uitnemenden naam hebben en omtrent wier goeden wil niet de geringste twijfel bestaat. Voorts moeten zij telkens op het nakomen van hun belofte worden gewezen, weshalve hunne namen met de noodige aanteekeningen in een daarvoor aangelegd register door de predikanten moeten ingeschreven worden. De redenen voor dit oordeel wareto: t. Het bevel Gods en het voorbeeld van Abraham (Gen. XVQ": II, 12, 13). 2. Het is de plicht der heeren om hunne dienstbaren met alle mogelijke middelen tot God en Christus te leiden. 3. De wet Gods eischt het, dat wij den naaste liefhebben als "ons zeiven. 4. Zoo vervullen wij de voorzeggingen van Jes. H en LV, van Joel H en van Obadja. 5. "Worden zij niet gedoopt, dan verkeeren zij met aanstoot in de huizen der Christenen. 6. De gemeenschap met den doop zal voor de onzen een prikkel ') De Roomschen hadden den naam heele scharen van heidenen te doopen. Zoo schrijft Ds. Wiltens den 3isten Mei 1615 uit Amboina in een brief aan de Classe of Kerkeraad van Amsterdam: Ulieden connen nu oordeelen uyt alle t'gunt tot noch toe verhaelt is, wat groot werck te maken is 'van de Jesuiten, die soo treffelijcke ende deftige brieven schrijven van den wonderbaren aenwas ende uytnemende voortbreydinge van het H. Christen geloove in dese contreyen. De kappe maeckt hier den munnick, het doopsel maeckt hier den Christen (Archief voor de Geschiedenis der Oude Hollandsche Zending, dl V, bldz. 61). Zoo deelt H. Ermann s. J. in zijn De Jezuïtenorde (Kerk en Secte,, no. IX, bldz. 36) mede, dat de beroemde Pater Robert de Nobili (1577 j- 1656) sinds 1606 in Oost-Indië met zulk een goed gevolg arbeidde, dat hij bij de 100.000 bekeerlingen maakte. Practisch moge Rome gansche scharen van heidenen gedoopt hebben, waarbij het de vraag is, of de ouders dit altoos goedkeurden, in de theorie heeft het zich echter steeds aangesloten bij Thomas Aquinas en de Casuisten, die leerden, dat een doopen van heiden-kinderen „invitis parentibus" ongeoorloofd was, wijl in strijd met de „justitia naturalis". Maar Rome's leer van de noodzakelijkheid des doops leidde zoo licht in de practijk tot doopdwang (Zie over deze kwestie: H. A. van And el, t.a.p., bldz. 163, v.). 235 zijn om naarstiger de aangenomen kinderen in het Chr. geloof te onderrichten. 7. Als het onder het oude Verbond vrij stond om proselyten te maken, dan veel meer onder het nieuwe Verbond, waar God den mensch verkondigt, dat allen overal tot bekeering zullen komen (Hand. XVH). Ten slotte worden eenige tegenwerpingen, door de Zwitsers ingebracht (maar zonder hun namen te noemen), welke met het bovenstaande in strijd schijnen te zijn, door hen weerlegd. x) g. De afgevaardigden uit Emden. Zij zijn van oordeel, daf de kleine heiden-kinderen niet moeten gedoopt worden. In de eerste plaats niet de gegevenen, de gekochten, de in den oorlog als buit medegenomenen, de tegen den zin der ouders gestolenen, de gevluchten, de na den dood hunner ouders als overlevenden achtergelatenen, enz. Want ii ze zijn onrein (1 Cor. VH: 14). 2. ze staan buiten het verbond. Als God een mensch passeert, kan een mensch niet met God het verbond aangaan, noch voor zich zeiven noch voor anderen, daar het initiatief bij het genadeverbond uitgaat van God en nooit van den mensch. 3. de zaligheid is niet aan den doop verbonden noch in het doopwater als in een vat ingesloten. 4. zoo zou men het Roomsche gevoelen van den doop als een opus operatum versterken. 5. de heilige instelling Gods zou worden ontheiligd. 6. iets geschiedt snel genoeg, indien het goed genoeg geschiedt; uitstel zal niet schaden. 7. niet het ontberen van den doop, maar het verachten van het sacrament stelt schuldig. In de tweede plaats ook niet die kinderen, welke in een Christelijk gezin zijn opgenomen. Een mensch kan wel iemand in zijn huisgezin opnemen, maar daarom nog niet in het huisgezin Gods, In de derde plaats ook niet die kinderen, die als eigen zonen en dochters zijn aangenomen. Door aanneming tot kind kan men iemand wel tot erfgenaam Van aardsche goederen maken, maar nooit van hemelsche en geestelijke goederen. ') Zie boven bldz. 226. 236 In de vierde plaats ook niet die kinderen, voor wie particuliere geloovigen of overheidspersonen of predikanten en ouderlingen borg staan. Zij beloven iets, wat zij niet op zich kunnen nemen. Nergens is er een gebod, dat zij voor de heiden-kinderen borg moeten zijn. In de vijfde plaats ook niet die kinderen, tot wier doop de heidensche ouders toestemming verleenen, tenzij deze zelf eerst belijdenis van hun geloof hebben afgelegd en gedoopt zijn. Immers vele heidenen geven deze toestemming tot verachting van de Chr. Religie, gelijk de ervaring heeft geleerd. Abrahams optreden (zie Gen. XVIT) bewijst niet wat men er uit heeft afgeleid. Want Abraham had de in zijn huis geborenen en de voor geld gekochten reeds lang in de leer des geloofs onderricht vóór hij van God de opdracht ontving hen te besnijden. Dit getuigt God zelf van hem (Gen. XVIII en XIX). Volkomen naar recht heeft hij daarom hen en hunne kinderen, die dus uit deze bondgenooten waren geboren, besneden. Dezelfde regel gold 1*$ Israël ook voor de proselyten. Wat nu de oudere kinderen aangaat, wilden zij dat heidenkinderen van 10 tot 14 jaar gedoopt zouden worden, als ze de hoofdstukken uit den Catechismus kenden, rekenschap van hun geloof konden afleggen en zelf begeerden gedoopt te worden, terwijl anderen voor hen borg zijn. Deze doop-getuigen mochten hen echter niet voor slaven houden en verkoopen. Volwassenen moeten eerst worden onderwezen en dan openbare belijdenis des geloofs afleggen; tevens moeten zij beloven te wandelen waardig het Evangelie en zulks ook door daden toonen; dan mogen zij gedoopt worden. Want zoo beval het de Heere: „Onderwijst alle volken en doopt ze." § 3. De Adviezen der Inlandsche Theologen over den Doop der Heiden-Kinderen. Bij de voorlezing dezer adviezen trok het de aandacht, *) dat de Utrechtsche Remonstranten zich zonder opgave van redenen *) Breytinger, Acta Helvetiorum: Ubi notatu haud indignum est, quod Remonstrantes Ultrajectenses qui ex Remonstrantibus soli in hac synodo aderant, sententiam Helvetiorum de infantibus gentilium ante catechizationem non baptizandis, simpliciter approbassent. Forte ut confirmarent rumorem qui per omnes provincias Belgicas jam ante percrebuerat, Helvetios Arminianorum opiniones fovere. 237 geheel aansloten bij het gevoelen der Zwitsersche theologen en daarmede verklaarden in te stemmen. De Zwitsers vonden dit minder aangenaam, daar toch reeds het gerucht in Nederland verspreid was, dat de Zwitsers het met de Arminianen eens waren en dit gerucht door de bedoelde betuiging van instemming van Arminiaansche zijde voedsel zou krijgen (Zie over deze kwestie: boven bldz. 14, noot 3). Wat nu de adviezen der inlandsche godgeleerden aangaat, ook zij worden als bijlagen in dit werk opgenomen, zoodat ik volstaan kan met een resumptie. a. De Professoren. Deze kinderen (zoo beweerden zij) zijn óf nog klein óf reeds vatbaar voor onderricht in de Heilige Religie. Wat de eersten betreft, als zij zóó in de macht van den Christen-huisvader zijn, dat noch hunne ouders noch ongeloovige heeren eenig recht meer op hen hebben, dan mogen zij gedoopt worden naar analogie van wat Abraham deed (Gen. X"VlI:i2, 13 en 23) echter onder deze voorwaarde, dat bekwame getuigen beloven deze kindertjes in de ware godsvrucht op te voeden of te doen opvoeden. Wat de laatsten betreft, dezen moeten niet eer gedoopt worden dan na onderwijs en belijdenis des geloofs, naar het bevel van Christus (Matth. XXVni: 19) en het voorbeeld van Philippus (Hand. Vin: 37). Nog gaven zij eenige voorzorgsmaatregelen aan, in acht te nemen bij den doop der heiden-kindertjes: 1. Nooit mochten Christenen deze heiden-kinderen, die ze hadden aangenomen, weer naar de Heidenen terugzenden of ze verkoopen of laten verkoopen. 2. Niet alleen de doop-getuigen moesten borg zijn voor hun goede en trouwe onderwijzing, maar ook heel de Kerk moest zooveel mogelijk de zorg voor deze zaak bizonder op zich nemen. b. De Gelderschen. Zij zijn tegen het doopen dezer heiden-kinderen en wel om de volgende redenen: I. Omdat de H. Doop een vaster en beter grondslag heeft dan die aanneming, waardoor iemand (die wellicht zijn eigen doop niet verstaat, maar dien door zijn zonden ijdel maakt, zie Rom. H: 26) een kind aanneemt om het in de Chr. Religie op te voeden en die grondslag is: de aanneming Gods tot kinderen door 238 Christus overeenkomstig de belofte van het genade^verbond (Jer. XXXI: 33, 34 en XXXII: 38, Hand. II: 39). Deze genadige belofte van het verbond is het fundament van den doop, maar niet de bovengenoemde aanneming. Van deze belofte zijn de kinderen der Heidenen geen deelgenooten; derhalve mag men ze niet doopen. 2. Zulk een doop, steunende op zulk een oppervlakkige aanneming, strijdt niet alleen met het gebruik der Apostolische Kerk (Hand. XVI: 15,33), maar ook met het gebruik der Joodsche Kerk (denk aan de instelling der besnijdenis bij Abraham, waarvoor de doop in de plaats gekomen is, Col. H: 11, 12; Gen. XVH: 11, 24. 2K en 26 en Gen. XIV: 14). 3. Het is in strijd met Gods Woord (Rom. XI: 16 & 1 Cor. VHI: 14). Want evenals de takken heilig zijn, waarvan de wortel heilig is, zoo zijn ook de takken onheilig, waarvan de wortel onheilig is. Dan is hier bovendien nog sprake van ouders, die niet eenvoudig onheilig zijn, maar die wellicht den duivel zeiven aanroepen en wier kinderen dus zeker niet heilig maar onrein zijn; hunne kinderen mogen daarom niet gedoopt worden voordat zij in de leer des verbonds wel onderwezen zijn, Christus (het Hoofd van het genade-verbond) hebben leeren kennen en belijdenis huns geloofs hebben afgelegd, tenzij wij (in de dwaling der Roomschen willen vallen, die wanneer zij een kind ten doop presenteeren, den priester verzoeken om van een heiden een Christen te maken. De doop werkt immers niet ex opere operato de heiliging, maar is teeken en zegel van de vergeving der zonden, van de wedergeboorte en het eeuwige leven. 4. Niet alleen heeft God uitsluitend aangaande de kinderen der bondgenooten, met voorbijgaan van de kinderen der heidenen, dit getuigenis afgelegd, dat zij Z ij n e kinderen zijn en H e m gebaard zijn (Ezech. XVI: 20 en 21), maar de Joden hebben ook onder de goedkeuring Gods de vrouwen uit de Heidenen en de kinderen uit haar geboren laten gaan, als door Nehemia verbannen en vervloekt (Neh. Xin : 3, 25 en 30). Daarom moeten heidenkinderen als zoodanig niet gedoopt worden, maar moeten zij, die zulke heiden-kindertjes in hunne gezinnen willen opnemen, worden vermaand om hen eerst in de leer des verbonds naarstig te onderwijzen en hen dan te laten doopen, tenzij wij in de dwaling der Wederdoopers willen vallen, die een algemeen genade-verbond met alle menschen opgericht stellen. 239 5. Gelijk Mozes waarlijk geen heiden is geworden noch buiten het verbond gerekend is, omdat hij door Pharao's dochter is aangenomen (Ex. LT: io), zoo wordt een heiden nog geen Christen noch binnèn het verbond gerekend, omdat hij door een Christen is aangenomen en in zijn gezin is toegelaten. c. De Zuid-Hollanders. Daar de doop het teeken des verbonds is en dus slechts behoort bij de kinderen der geloovigen, zijn zij van oordeel, dat bedoelde heiden-kindertjes niet moeten gedoopt worden dan na onderwijs en belijdenis des geloofs. Geen enkele grond, welke vóór den doop van kinderen uit geloovige ouders geldt (zooals Hand II: 39, Rom. XI: 16, 1 Cor. VH: 14), is van toepassing op de heidenkinderen. Anders zou ook het bestendig gebruik in de Chr. Kerk verbroken worden, welke heiden-kinderen nooit anders dan na belijdenis des geloofs tot den doop heeft toegelaten. Ook pleit er niet voor, dat zij in Christelijke gezinnen zijn opgenomen, daar zelfs de aanneming tot kinderen hun hierin in geen enkel opzicht ten goede kan komen, daar de belofte uitdrukkelijk gedaan is aan de geloovigen en hun zaad, waaronder zulke aangenomen heiden-kinderen niet kunnen gerekend worden. Er is dan ook geen enkele reden, waarom wij tegen de aangenomen leer en gewoonte in zouden handelen, daar de bediening van den doop hun geen voordeel en het uitstel van den doop hun geen nadeel kan brengen, tenzij men met de Roomschen zou leeren, dat de doop ex opere operato werkt. Later verklaarden zij nog in hun meening versterkt te zijn, toen ze van de Noord-Hollandsche afgevaardigden vernomen hadden, dat het niet zoozeer ging over jonge kinderen maar over degenen, die reeds een zekeren leeftijd hadden en niet over aangenomen kinderen, maar over slaven, die weer verkocht konden worden en die tegen den wil hunner ouders en niet zelden tegen hun eigen wil weggenomen waren. Dit alles bevestigt hen in hun gevoelen, dat zulke personen moesten overreed en niet met geweld tot de Chr. Religie worden gedrongen. Anders kan men in de gezinnen en in de kerken van zulke doop-handelingen niet anders dan ergernissen verwachten.*) Ook waren zij niet over- ') Zie over de vele lichtvaardige en geveinsde bekeeringen van heidenen tot het Christendom: C. A. L. van Troostenburg de Bruyn, tap., bldz. 484, v. 240 tuigd geworden door het argument, dat sommige broeders voor 't tegenovergestelde gevoelen ontleend hadden aan Gen. XVII: 12 en 23. 't Is immers niet bewezen, dat Abraham zulke kindertjes besneden heeft, waarvan ook de ouders niet besneden werden; het laatste vers pleit veeleer voor het tegendeel. Daarom gelden deze tekstwoorden niet voor zulke heiden-kinderen, wier ouders zelf den doop niet willen ontvangen en dit, als ze konden, aan hunne kinderen zouden beletten. Daarenboven in Ex. XH, waar over het besnijden van vreemdelingen gehandeld wordt, staat er nadrukkelijk bij: „indien zij den Heere pascha houden zullen"; eerst dan mochten de vreemdelingen besneden worden. Ook dit slaat dus alleen op volwassenen, die vrijwillig toetraden tot den kring en de gewoonten der Joden en kan dus nooit gelden voor heidenkinderen, die tegen hun zin worden vastgehouden en bij de eerste de beste gelegenheid wegvluchten en den Naam des Heeren ontheiligen. d. De Noord-Hollanders. Zij waren tegen het doopen dezer kinderen; eerst moesten zulke heiden-kinderen in de Chr. Religie worden onderwezen en zelf den doop begeeren. Immers het staat vast, dat wij niets moeten doen dan uit het geloof (wat uit het geloof niet is, dat is zonde), gelijk de apostel leert in Rom. XIV. Ons geloof moet steunen op het Woord van God, maar tot dusver hadden zij niets daarin gevonden, wat pleitte voor den doop van heiden-kinderen, wel het tegenovergestelde. Immers 1. ze zijn in het verbond Gods, waarvan de doop een zegel is, niet begrepen, want ze zijn uit ouders geboren, waarvan de apostel in Efeze H zegt, dat zij zijn zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, zonder hope, en zonder Godin de wereld. 2. de beloften van de vergeving der zonde en de genade des H. Geestes, welke door den doop verzegeld worden, hebben op hen geen betrekking, daar ze alleen aan de geloovigen en hunne kinderen gedaan zijn. 3. Paulus noemt in Cor. VH hen onrein, die uit heidensche ouders geboren zijn. Den onreinen het teeken van de afwassching der zonden door het bloed en den Geest van Christus te geven, wat is dit anders dan den honden het heilige voor te werpen. Het gaat dus in tegen het nadrukkelijk bevel van Christus in Matth. VH". 241 4. Christus heeft Zijne apostelen uitgezonden en hun bevolen, dat zij eerst de volkeren zouden onderwijzen en dan doopen. Deze orde mag niet worden omgekeerd. 5. de apostelen hebben dan ook nooit andere personen gedoopt dan diegenen, welke zij tevoren met de kennis der Christelijke religie hadden vertrouwd gemaakt en die dan met hunne kinderen in de Kerk opgenomen, het teeken van het sacrament des doops ontvingen. Voorts zouden zij zich nog op de praktijk der Oude Kerk kunnen beroepen, maar de gronden aan Gods Woord ontleend zijn vol* doende en schijnen hun gevoelen overtuigend te kunnen bewijzen. Het voorbeeld van Abraham, die zijn gansche huis besneed, werpt dit alles niet omver. Want 1. sloot God zijn gezin nadrukkelijk door een bizonder gebod in en 2. werden volwassenen besneden, die met Abraham één en denzelfden God kenden en dienden, zoodat hunne kinderen, wijl met hunne ouders deelgenooten van hetzelfde verbond, niet van de besnijdenis konden buitengesloten worden. Ook baat hier noch de aanneming tot kinderen noch het optreden van doopgetuigen, daar de menschelijke aanneming de Goddelijke niet medebrengt en de doopgetuigen hun belofte zeer dikwijls niet kunnen nakomen, omdat zij zelf door den dood worden weggenomen en de kinderen door hunne ouders öf worden teruggeëischt öf ook met geweld worden weggerukt. De liefde welke wij den naaste schuldig zijn en die niet alleen zijn lichamelijk, maar ook zijn geestelijk welzijn doet zoeken en bevorderen, wordt voldoende tegenover deze heidenkinderen betracht, als zij in de kennisse en vreeze Gods getrouwelijk worden opgevoed; het uitstellen van den doop zal hen niet deren, daar volgens het in de kerken algemeen aangenomen gevoelen niet het gemis, maar wel het verachten van den doop doemschuldig maakt. e. De Zeeuwen. Na eerst betoogd te hebben, dat er een genade-verbond is, 't welk God alleen opgericht heeft met Abraham en zijn zaad, en er dus niet alleen onder de volwassenen, maar ook reeds onder de kinderen moet onderscheiden worden, zoodat de kinderen der Turken, der Joden of der Heidenen voor onrein moeten gehouden worden en die der Christenen voor rein, niet van nature (want dan zijn ze kinderen des toorns gelijk de anderen) maar wegens 16 242 de belofte van het genade-verbond — beweren zij, dat op dien grond wel aan Christen-kinderen, maar niet aan heiden-kinderen het zegel des verbonds toekomt, tenzij zij zelve groot geworden zijn of hunne ouders tot het verbond zijn overgegaan. De volwassenen gaan echter tot het verbond over door de Chr. Religie te omhelzen en door deze belijdenis des geloofs verkrijgen zij eerst de rechten van het verbond ook voor hunne kinderen. Wat nu de heiden-kinderen betreft, die in de macht der Christenen komen, iH zijn óf door de Christenen als kinderen en erfgenamen aangenomen, óf slechts in hun gezin toegelaten, zooals zij die in den oorlog zijn buit gemaakt of de gekochten met geld. De eersten, die door aanneming een kinderrecht bekomen en in het gezin overgaan, schijnen dezelfde plaats te bekleeden als eigen kinderen en daarom mogen zij het teeken des verbonds ontvangen. De anderen moeten, als zij groot zijn, eerst onderwezen worden, voor zij het zegel des verbonds ontvangen. De kleine kinderen (hetzij met geld gekocht, hetzij in den oorlog buitgemaakt) mogen (als ze niet vatbaar zijn voor onderwijs) niet gedoopt worden, tenzij zij geheel buiten de macht van hunne heidensche ouders staan, en geloovige heeren voor hunne opvoeding en onderrichting in de Chr. leer instaan en dezen geen recht of macht hebben om de reeds gedoopte kinderen naar de Heidenen of naar hen, die vreemd zijn aan het verbond, terug te laten gaan. Dit schijnt door het geheel eenig voorbeeld van Abrahams gezin bevestigd te kunnen worden. f. De Utrechtsche Contra-Remonstranten. Als deze heiden-kinderen zijn bekend gemaakt met de beginselen der Christelijke Religie en haar belijden en op zich nemen haar standvastig tot aan het einde des levens te zullen belijden en overeenkomstig die belijdenis te zullen wandelen, dan mogen zij ongetwijfeld gedoopt worden. Anders staat het met de kinderen, die voor onderwijs nog niet vatbaar zijn. Daar zij in het verbond Gods niet begrepen zijn, komt hun de doop, het téeken des verbonds, niet toe. En dit schijnt het gevoelen te zijn van verschillende godgeleerden. Bijaldien er echter Christenen zijn, die beloven en zich tot borg stellen, dat zij die kindertjes, welke zij in hunne gezinnen heb- 243 ben, in de rechtzinnige leer zullen opvoeden en zorgvuldig zullen waken, dat zij altijd in de gezinnen der Christenen blijven, dan gelooven wij met Theodorus Beza in het tweede deel van diens vragen en antwoorden, dat de kwestie anders staat en kunnen wij antwoorden, dat zulke kinderen kunnen gedoopt worden en dat zulks bewezen kan worden uit het bevel Gods in Gen. XVII. In dit geval zouden wij echter een plechtige en openbare belofte willen eischen ten aanhoore van de geheele gemeente, waarin de bovengenoemde heeren beloven, dat zij nooit zullen toelaten, dat deze heiden-kindertjes weer in de gezinnen der heidenen terugkeeren. g. De Utrechtsche Remonstranten. Zij antwoordden, dat zulke kinderen der heidenen nooit mochten gedoopt worden, voordat zij belijdenis hebben gedaan van het Christelijk geloof en dit om de redenen, door de Zuid-Hollandsche broeders *) en anderen overvloedig aangevoerd. h. De Friezen. Zij merkten op, dat deze kinderen in twee klassen moeten verdeeld worden: i. Zulken, die wegens hun jeugdigen leeftijd voor onderwijzing minder vatbaar zijn. 2. Zulken, die ouder zijn en aldus onderwijzing toelaten. De eersten mogen gedoopt worden als leden van een Christelijk huisgezin, aan wie de doop toekomt en dit slechts dan : 1. indien zij wettig in de macht der Christenen zijn gekomen. 2. indien zij onder de volledige en volstrekte macht van den huisvader staan. 3. indien deze belooft, dat hij ze niet alleen nauwgezet in de hoofdstukken van het geloof zal onderwijzen, maar ook nooit zal toelaten, dat zij door verkoop of wegjagen in de macht der heidenen terugkomen. Maar als deze voorwaarden of een dezer voorwaarden ontbreken, dan kunnen zij, voordat zij onderwezen zijn, niet gedoopt worden, daar zij niet een wettig deel vormen van het Christelijk gezin *) Eigenaardig is, dat de Utrechtsche Remonstranten in hun schriftelijk ingediend judicium van de Zwitsers niet spreken; waarschijnlijk hebben zij, toen zij dit advies mondeling uitbrachten, de Zwitsers wel genoemd, maar later op verzoek van den Praeses of van anderen hun naam uit de geschreven sententie weggelaten. 244 en de vader des gezins voor hen niet kan verrichten, 't geen gëeischt wordt door de Goddelijke wet. De andere heiden-kinderen echter, die ouder zijn en vatbaar voor onderwijzing, moeten eerst (overeenkomstig de wet voor de proselyten) in het geloof worden onderwezen, alvorens zij ten doop mogen worden toegelaten. i. DeOverijselaren. Zij beweerden, dat het buiten twijfel stond, dat heiden-kinderen in het algemeen niet mochten gedoopt worden, ook al waren er nog zooveel doopgetuigen. Nu schijnt de kwestie echter een weinig te veranderen, als zij in de gezinnen der Christenen zijn opgenomen. Maar al zijn ze in de gezinnen der Christenen opgenomen, daarom zijn ze nog niet in het verbond Gods. Ook zijn zij niet heilig uit kracht van het heilige verbond, daar geen der ouders geloovig is (i Cor. VII). Maar hoe zal iemand, die niet in het verbond is, het zegel des verbonds ontvangen? Het bevel aan Abraham (Gen. XVII: 12, 13 en 27) verandert hierin niets. Abraham, een zeer vrome man, had reeds vroeger den Heere een altaar gebouwd en den Naam des Heeren aangeroepen en gepredikt (Gen. XH:7 en XIH:4 en 18). Ongetwijfeld had hij zijn gansche huis aangaande den waren God en Zijnen dienst onderwezen; trouwens God zelf heeft dit van hem getuigd (Gen. XVQI en XIX). Dus waren al zijn knechten en slaven, vóór zij besneden werden, bekend gemaakt met den waren God en het verbond des Heeren en de ouders werden besneden tegelijk met hunne kinderen, zoowel groote als kleine, gelijk wij ook lezen in het Nieuwe Verbond, dat geheele huisgezinnen gedoopt zijn. Daarom moeten heiden-kinderen, tenzij hunne ouders zelf uit het Heidendom tot het Christendom bekeerd en gedoopt zijn, eerst naarstig in de hoofdstukken der Chr. Religie onderwezen worden en mogen zij dan gedoopt worden. Dit gebruik gold ook in de eerste Christelijke gemeenten. Daarom vertellen de Kerkvaders, dat er twee soorten van catechumeni waren. Over het stelen van kinderen en over hen, die tegen den zin der ouders kinderen in hun bezit houden om ze tot Christenen te maken, handelen wij hier niet; voor dezulken geldt de Lex F1 a v i a. 245 j. De Groningers. Zij merken op, dat de kwestie blijkbaar niet liep over heidenkindertjes, die wanneer zij in de gezinnen der Christenen waren geboren en geheel in de macht hunner Christelijke heeren zijn, zoodat hunne eigen ouders niets meer over hen te zeggen hebben, naar hun oordeel wel onder het zaad der geloovigen konden gerekend worden en vermoedelijk veel bezaten, wat met den doop kon verzegeld worden, ook al achtten zij het om alle ergernis in onze kerken te vermijden raadzaam, dat hun doop toch zou worden uitgesteld, totdat zij tot eenige kennis van de leer Van Christus gekomen zijn — maar veeleer over groote kinderen, die reeds vatbaar waren voor onderwijzing en die door de Christenen in hunne gezinnen waren opgenomen. Aangezien, zoo luidde daarop hun antwoord, het zegel des verbonds niet toekomt aan hen, die buiten het verbond staan en niemand mag gedoopt worden noch als volwassene noch als kind dan wie een bondeling is, moeten derhalve deze kinderen voor wie niet de regel geldt, dat zij als kinderen van geloovige ouders aan de belofte deel hebben, eerst voordat zij door het heilig waterbad der Chr. Kerk worden ingelijfd, in de leer van Christus onderwezen worden, opdat ze in 't openbaar van hun geloof in Christus belijdenis kunnen afleggen. Voor zij dit doen, mogen wij hen niet als bondelingen beschouwen en daarom zouden zij niet zonder ontheiliging van het sacrament gedoopt kunnen worden en zou dit niet minder een bespotting wezen dan wanneer men een blank stuk papier, waarop niets geschreven is, ging verzegelen. k. De Drentenaren. Zij waren tegen het doopen van zulke heiden-kinderen, tenzij zij na onderwijs getuigen konden, dat zij geloofden. De meeste redenen hiervoor waren door anderen reeds aangevoerd, zoodat het niet de moeite loonde ze hier met vele woorden te herhalen. Niettemin wilden zij twee redenen opgeven, die op hen den meesten indruk hadden gemaakt. i. De eerste is ontleend aan i Cor. VII : 14. Uit hetgeen Paulus hier zegt, volgt toch, dat zij die onrein zijn en buiten de Kerk staan, geen recht hebben op den doop, aangezien de doop het teeken is van de opneming in de Kerk. Dat heiden-kinderen, voor zij gelooven, onrein zijn, is aldus te bewijzen: 1. de apostel getuigt zelf, dat degenen die geboren zijn uit ouders, die beiden 246 ongeloovig zijn, onrein zijn; 2. de uitwendige gemeenschap waarin zij met geloovigen kwamen kan hen niet helpen, daar zij, hetzij zij tot kinderen aangenomen worden (wat bijna nooit gebeurt), hetzij zij door koop of door krijg in de macht van geloovigen komen, niettemin van denzelfden oorsprong en wortel blijven, nl. die niet heilig maar onrein is. 2. De andere reden is, dat èn de aangenomenen zelve èn degenen, die hen aannemen of opvoeden, kunnen overlijden vóórdat de onderwijzing is afgeloopen en het beoogde doel is bereikt. Gebeurde dit, dan zou het bedienen van den doop roekeloos zijn geweest, ja allen zouden schreeuwen over ontheiliging van den doop. Daarom moet men zorgen, dat zulk een ergernis voorkomen worde en bewerke men, dat bij zulke menschen het geloof voorop ga en de doop volge. Zoo heeft de Heere immers zelf het bevolen (Mare. XVI). /. De Waalsche afgevaardigden. Hun antwoord luidde aldus: 1. Het is niet waarschijnlijk, dat pas geboren of nog zeer jonge kindertjes in de gezinnen der Christenen worden opgenomen. 2. Mocht het toch gebeuren en kwamen zij geheel in de macht der Christenen, dan zagen zij niet in, waarom zulke kindertjes niet mochten worden gedoopt, daar zij toch tot het gezin behooren en dies de rechten van dat gezin behooren te genieten; echter dit doopen geschiede onder deze voorwaarde, dat zij, die deze kinderen hebben opgenomen, hen op de rechte wijze in de Chr. leer laten onderwijzen en niet meer van zich laten heengaan of toelaten, dat zij tot het Heidendom terugkeeren. Beloven zij dit niet, of zijn de kinderen feitelijk nog in de macht der heidenen, dan doope men niet. 3. Maar waar het hier eigenlijk gaat over kinderen van acht jaren en ouder, daar oordeelden zij, dat ze eerst in de Chr. leer goed moeten onderwezen worden en kunnen zij daarvan eenige rekenschap geven, moeten gedoopt worden. Maar dan toch zóó, dat de Dienaar des Woords ze eerst nauwkeurig onderzoeke zoowel over de neiging des gemoeds als over hunne vorderingen ; verder moet hij, die ze opnam in zijn gezin of als doopgetuige voor hen optreedt, plechtig beloven, dat hij ze niet zal laten heengaan tenzij ze goed onderricht zijn en op behoorlijken leeftijd zijn gekomen. 247 § 4- De Discussie over den Doop der Heiden-Kinderen. Uitgezonderd het voorlezen van de verschillende adviezen is er feitelijk geen aparte discussie geweest. Wel liepen de meeningen zeer uiteen, x) maar tot gedachtenwisseling kwam het niet. Aan het slot der XXs*e zitting werd nog wel aan den Praeses een briefje overhandigd, waarin hem door iemand, wiens naam niet werd bekend gemaakt, verzocht werd deze twee vragen voor te stellen : k Of in het huisgezin van Abraham soms geen kinderen waren besneden, wier ouders ongeloovig waren? 2. Of het niet waarschijnlijk is, dat in die Christelijke gezinnen, van wie Paulus zegt dat ze in hun geheel gedoopt zijn, ook kinderen geweest zijn, wier Heidensche ouders, hoewel ze toen niet meer in leven waren, als ongeloovigen gestorven zijn? Maar er kwam geen antwoord. *) Wel klaagde de Praeses er over, dat de adviezen van sommigen een weinig dubieus en duister gesteld waren en wilde hij daarom met de schrijvers hierover raadplegen. 8) Toen later de beslissing der Synode genomen werd en deze tegen den zin van enkele afgevaardigden en vooral van de Engelschen uitviel, werd nog gevraagd: „Hoe dan gehandeld moest ') Literae deleg. Hassiacorum, pag. 247 : De infantibus vero, qui nondum ratione uti et institui possunt, diversae fuerunt Theologorum sententiae. a) Breytinger, Acta Helvetiorum: Praesidi ad mensam transmissa fuit sub finem sessionis schedula, cujus author non edebatur. In ea monetur Praeses, ut Synodo proponat hasce duas quaestiones. Primam, An in familia Abrahami nulli infantes circumcisi forte fuerunt, quorum parentes fuerint infideles? Alteram, Annon verisimile sit in ijs Christianis famUijs de quibus Paulus ajt misse baptizatos integros, fuisse quoque infantes aut pueros, quorum parentes Ethnici non amplius superstites eo tempore ac proinde infideles mortui fuerint? Sed nihil a quoquam responsum neque sententiam Synodus rogata fuit. Hales, Letters, pag. 21: And because the examples of Abraham and Paul were much stood upon by those who held the affirmative (wèl doopen), he (de Praeses) proposed these two things to be considered of. First, whether it were likely that in Abrahams Family, when he put circumcision in act, there were any Infants, whose Parents died uncircumcised. Secondly, whether it were likely that in the Families baptized by Paul, there were any Infants, whose Paren ts died unbaptized. ") Hales, Letters, pag. 26: The Praeses required yet farther respite, because of the opinion of some of the Synod, which was somewhat abiguous and obscure. He was therefore to confer with the Authors of it, and therefore desired that the resolution might be put off till the next Session. 248 worden met de kinderen, die in doodsgevaar verkeeren?" Maar het antwoord luidde: «Wij zijn niet Roomsch en. leeren niet de noodzakelijkheid van den doop, maar wij nemen aan, dat het ontberen van den doop hun bij God niet tot nadeel zal strekken." *) Bij de vaststelling der notulen werd nog gevraagd of de Synode niet beter deed haar besluit over de heiden-kinderen in de acta met redenen te omkleeden, maar er werd geantwoord, dat dit hcht aanleiding kon geven tot haarkloverijen en tegenwerpingen en het ook niet strookte met het gezag der Synode, om te redeneeren maar wel om te besluiten. *) § 5. Het besluit der Synode over den Doop der Helden-Kinderen. Reeds op Woensdag 5 December in de XXIste zitting kreeg de zaak haar beslag, nog verhaast door het zeilree-liggen der schepen. 8) Na toeHchting bleek de kwestie hoofdzakelijk die heiden-kinderen te gelden, welke reeds op eenigen leeftijd gekomen door de Hollanders, die in Indië wonen of handel drijven, aan hun Heidensche ouders zonder hun weten of tegen hunnen wil ontrukt worden en door hen niet geadopteerd worden naar het gebruik van een burgerlijke of legale adoptie, maar door hen als slaven gebruikt worden gelijk de gekochten en de in den krijg buit ') Hales, Letters, pag. 27: When it was objected, what if they were in danger of death? their answer was, that the want of Baptism would not prejudice them with God, except we would determine as the Papists do, that Baptism is necessary to salvation. Which is as much to undervalue the necessity of Baptism as the Church of Rome doth overvalue it. *) Hales, Letters, pag. 27: Here was a doubt moved, whether it were not fit that some of the especial Reasons brought by the Synod in the Question of the Baptism of Infants should not be added to Decree. It was answered, That Reasons were obnoxious to cavil and exceptions, and it was not for the Authority of the Synod to Reason, but to Decree. *) Breytinger, Acta Helvetiorum: Ad quaestionem ob Amstelrodamos propositam, qui responsionem maturari flagitabant ob naves jam soluturas, Synodi sententia etc. Volgens de eenstemmige berichten van de leden der Synode is het besluit der Synode, dat in de Acta staat opgenomen in de XIX.de zitting (3 December) eerst voorgelezen en goedgekeurd in de XXI«*e zitting (5 December). 249 gemaakten; ieder oogenblik konden ze weer in de macht der heidenen terugkeeren. x) Omtrent één punt was er aanstonds eenstemmigheid. Het was de communis opinio, dat heiden-kinderen, die wat hun leeftijd aangaat onderwijzing ontvangen kunnen en voor opvoeding vatbaar zijn, eerst in de Christelijke Religie moeten onderwezen worden, voordat zij kunnen gedoopt worden. Zij moeten dus belijdenis doen des geloofs, eenige redenen daarvoor kunnen opgeven, zelf den doop begeeren en ook geschikte doopgetuigen hebben, die hen nog verder in de Chr. Religie kunnen onderrichten. Zijn zij gedoopt, dan moeten zij aanstonds hetzelfde recht van vrijheid genieten als de andere Christenen en niet door verkoop of iets anders weer door hunne Christelijke heeren in de macht der heidenen worden overgeleverd. Ook mochten zij (zoo deelt Hales nog mede) tegen den wil van hunne ouders gedoopt worden, omdat, als kinderen op zekeren leeftijd zijn gekomen, zij in religiezaken niet afhangen van de macht hunner ouders, maar voor eigen rekening staan. 2) *) Acta Synodi, pag. 48: Nimirum, infantes seu pueros illos, de quibus quaeritur, plerumque jam ad aliquam pervenisse aetatem, nee esse a Christianis in filios adoptatos; sed tantum in ipsorum familias loco mancipiorum adscriptos, ab ijs coëmi, saepe invitis parentibus ereptos: qui nonnunquam iterum a Christianorum familiis alienentur, & in Ethnicorum potestatem redeant. Breytinger, Acta Helvetiorum: Mota autem haec quaestio est potissimum ob pueros Indianorum, quos Hollandi qui ibi vel habitant, vel negociantur, parentibus illis gentilibus aut inscijs aut invitis rapiunt, non adoptant secundum civilis vel legalis adoptionis ritum, sed ut utantur ijs velut mancipiis emtis aut occupatis jure belli. Wolgang Mayer, Brief dato 20 Nou.: Diese Frag haben die von Amsterdam auf die bahn gebracht, als welche so wohl daheimen als in India der Indianer Kinder in ihre Haüsser nehmen und selbige aufferziechen, damit sie harnach Dolmetschen an ihnen haben und sich ihrer hflff gebrauchen können. *) Acta Synodi, pag. 51: Collatis omnium sententijs judicatum est, consentientibus suffragijs, adultiores 8t institutionis jam capaces, ad sacrum Baptismum admitti non debere, priusquam in religionis Christianae fundamentis probe sint instituti, fidem profiteantur, eiusdemque rationem aliquam reddere queant, baptismum ipsi petant, & idonei etiam fidei-jussores adhibeantur, qui eos porro in Christiana religione instituant. Baptizatos autem pari libertatis iure, cum reliquis Christianis, frni lam debere (Acta Authentica: frui debere), nee venditione aut alia quaquam alienatione ab heris Christianis potestati Ethnicorum iterum tradi. Heyngius, pag. 37: Pronuntiavit D. Praeses: Collatis Sententijs omnibus, decretum esse suffragijs communibus, Adultiores et institutionis capaces non esse baptisandos nisi fundamentis Christ. Religionis initiatos, et nisi semetipsos baptisandos offerant, et 25° Over de heiden-kinderen, die of omdat zij nog zoo jong waren of omdat ze de taal niet kenden door de Christenen niet konden onderwezen worden, oordeelde de Synode bij meerderheid van stemmen, dat zij, ofschoon zij door opneming of zelfs door adoptie in de gezinnen der Christenen werden ingelijfd, niet mochten gedoopt worden, voordat zij zoo oud waren, dat zij naar de mate van hun bevatting in de eerste beginselen der Christelijke Religie konden onderwezen worden en dit ook werden. Dan moesten geschikte doopgetuigen beloven, dat zij zorgen zouden, dat zij verder in het Christelijk geloof vollediger zouden worden onderricht en dat zij nooit zouden toestaan, zooveel dit van hen afhing, dat zij van de gezinnen en den omgang der Christenen werden vervreemd. *) baptisarj petant, adhibitis testibus idoneis, qui fide iubeant se eos porro in Rel. Christiana instituturos, Et ne a familijs Christianorum rursum ejiciantur curaturos. Breytinger, Acta Helvetiorum: Liberi Indianorum gentilium si grandiores sunt, catechizentur prins, postea baptizentur, si tamen baptismum petant. Hales, Letters, pag. aoj Conceming the adulti the Synod agreed, that ifthey made profession of the Christian Faith they might be baptized, etiam invitis parentibus. Their reason was, because that after children come to be of years, in case of Religion they depended not from the power of their parents, but might make their own market. Dezelfde, pag. 26: The Decision consisted of two parts. The first concemed the Adulti, and it was this; That such as were of years and capacity should be diligently taught and catechized, and then, if they did desire it, they should be baptized. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 247: Communis totius Synodi sententia fuit: Liberos Ethnicorum, qui per aetatem institutionis et disciplinae capaces sunt, in Christiana Religione informandos esse priüs, quam baptizentur. Rapport Scotte en Campe: Is hier op byden Synode geconcludeert, dat de volwassene versoeckende gedoopt te werden alvooren van haer geloove belydenisse gehouden sullen syn te doen. *)Acta Synodi, pag. 51: De infantibus Ethnicorum, qui aut propter aetatem, aut propter linguae imperitiam institui a Christianis nequierunt, etsi per assumptionem (Acta Authentica: per assumptionem vel etiam adoptionem) Christianorum familijs inserantur, judicatum quoque fuit plurium suffragijs (Acta Authentica: potioribus suffragijs), non esse baptizandos, antequam ad eam pervenerint aetatem, ut pro illorum captu in primis religionis Christianae initiis institui possint atque instituantur. Tum & fidejussores idonei spondeant, se daturos operam, ut porro in fide Christiana plenius instituantur, neque unquam permissuros, quantum quidem fieri ab illis potest, ut a familijs, aut communione Christianorum, iterum abalienentur (Acta Authentica: et in Ethnicorum familiis redirent). Acta Contracta: Responsum autem fuit, re deliberata, Baptizandos non esse nisi prius fidem Christianam intelligant eamque profiteantur. 251 De redenen voor dit besluit waren volgens de Acta Contracta: Ze zijn geboren uit ouders, die beiden heidenen zijn, en dus staan ze als onreinen buiten het verbond; ze hebben geen deel aan de beloften; onze Heere Jezus heeft de Apostelen bevolen dezulken eerst te onderwijzen en dan te doopen, aan welk bevel de Apostelen en geheel de oude apostolische Kerk steeds hebben gehoorzaamd, 't geen alleen reeds de orde der catechumeni overtuigend bewijst.') Tot dit laatste besluit werkten niet mede de Engelschen, de Hessen, de Bremers, de Professoren, de Zeeuwen, de Utrechtsche Contra-Remonstranten,' de Friezen en de Waalsche afgevaardigden. *) Heyngius, pag. 37: Et quod attinet ad Infantes suffragijs potioribus: eos etiamsi adoptatj sint legitime in familias Christianorum vel alio quodam modo adscitj, tarnen non esse baptisandos. Sibelius, Annotationes: Sententia Synodi de Infantibus. Infantes Ethnicorum nullo modo sunt bapdzandi, etiam adoptati pueri prins constituantur in fundamentis religionis et deinde baptizentur. accedant et fideles fidejussores. improbat Synodus usus prophanos vendendi, emendi. Breytinger, Acta Helvetiorum: Indianorum infantes, quocunque modo in familias Christianorum asciscantur aut adoptentur, tarnen ante catechizationem et spontaneam fidei suae confessionem baptizandi non sunt. Monendi etiam sunt Christiani qui in Indüs habitant ne ascititios illos Gentilium pueros durius tractent, aut vendant vel alienent, sed de eorum salute pia sollicitudine afficiantur. Hales, Letters, pag. 27: The second (Decision) concerned Infants, and it was," That till they came to years of Discretion, they should by no means be baptized. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 247: Alij, quorum suffragia numero praevaluerunt, simpliciter. et sine distinctione omnibus Ethnicorum infantibus baptismum denegarunt. Rapport Scotte en Campe: De Kinderen wat aengaet die in Christenen familie opgenomen syn, verstaet de Synode dat die niet eer gedoopt behooren te werden voor ende aleer sy behoorlyck daertoe geinstrueert sullen syn. Epistolica Narratio, pag. 515: Liberos nullo modo baptizandos esse. ') Acta Contracta: Nam esse utroque parente impuros, extra faedus; sine promissionibus: Mandasse quoque Dominumjesum, utApostoli tales docerent prins, postea baptizarent; cui mandato Apostoli, et prisca omnis Apostolica Ecclesia (quod vel sclus Catechumenorum ordo evincit) semper paruerunt *) Zie boven de adviezen. Hales, Letters, pag. 20: The English, the Professors, those of Hassia, those of Breme, of Zeiand, of Freesland thougt it necessary they should be Baptized, etc Sibelius (Annotationes) zegt van de Hessen en van de Zeeuwen, dat ook zij onder geen voorwaarde zich vóór den doop der kleine heiden-kinderen verklaarden; dit is echter onjuist. 252 § 6. Conclusie. Het vraagstuk, dat door Amsterdams Kerk der Generale Synode van Dordt ter oplossing werd voorgelegd, was voorzeker voor heel de zending in gansch Indië van het grootste belang. *) En het ') Niet alleen op Java, ook op de Banda-eilanden (zie over Banda: S. Coolsma De Zendingseeuw voor Nederlandsen Oost-Indië, Utrecht, C. H. E. Breyer, 1901, bldz. 34 v.v.) kwam de Kerkeraad van Banda, die aan het hoofd stond van een in die dagen bloeiende gemeente, voor ongeveer dezelfde moeilijkheid te staan. Hij had daarom naar Batavia's Kerk om advies geschreven, dat door den aldaar pas gearriveerden Évangelie-dienaar Ds. Anthonius Dirckx persoonlijk (Ds. Hulsebos was in 1622 bij het binnenzeilen van het zeegat van Amboina verdronken) was verstrekt. Schijnbaar geheel onbekend met het decreet van de Dordtsche Synode aangaande deze materie, had hij 21 Oct. 1623 aan Banda's Kerkeraad geschreven, dat hij aan de classe van Walcheren om raad zou vragen in deze «seer becommerlycke ende sware saecke", maar dat hij zelf dit standpunt innam, • dat „de deure der genade ende der salicheyt ntt veel wijder openstaet, dan sij dede ten tijde des Ouden Testaments, want doen en stont sy maer alleen open voor de Joden, maer nu voor alle geslachten, tonghen ende natie" (Archief voor de Gesch. der oude Holl. Zending, dl V, bldz. 184). De Kerkeraad van Banda, blijkbaar ook geheel onkundig van het Dordtsche besluit, schreef middelerwijl naar de classes van Amsterdam, Walcheren en Enkhuizen (dato 20 Aug. 1624) om advies in deze voor hem duistere zaak (Archief enz, dl V, bldz. 210) en berichtte aan den Kerkeraad van Batavia (eveneens dato 20 Aug. 1624), dat hij aan den Kerkeraad of classis van Amsterdam, Walcheren en Enkhuizen om raad gevraagd had, maar tevens van meening was, dat men wel in deze laatste dagen allerlei menschen mocht doopen, mits ze echter van God in zijn verbond aangenomen zijn (Acta 2 : 4), daar ze anders (tenzij één der ouders Christen was volgens 1 Cor. 7 : 14) een groot misbruik pleegden (Archief enz., dl V, bldz. 214). In de classis van Walcheren kwam deze kwestie 12 Juli 1626 door de Deputati ad Res Indicas aan de orde. Er werd toen besloten te antwoorden, dat men zich in Indië zou houden aan het besluit van de Synode van Dordrecht (Van Boetzelaer van Dubbeldam, t. a. p., bldz. 179). Ook in 1682 kwam dezelfde kwestie in de Classis van Walcheren ter sprake naar aanleiding van uit Indië ontvangen brieven, waarop na advies van de Classis van Amsterdam opnieuw naar de Dordtsche resolutie van 1618 verwezen werd (Van Boetzelaer v. Dubbeldam, t. a. p., bldz. 179 v.). Eveneens te Ambon (j6 Sept. 1667) dook het vraagstuk weer op (Archief enz., dl I, bldz. 69 en dl n, bldz. 200), waarbij de Kerkeraad van Ambon zich geheel voegde naar het advies der Classis van Amsterdam. Zelfs aan Kaap de Goede Hoop kwam dezelfde kwestie naar voren, waar men eenvoudig zulke ldnderen doopte (Archief, enz. dl I, bldz. 83). Zie verder over Brazilië: Archief enz., dl H, bldz. 230 en 245 en over den doop der kinderen van heidensche slavinnen, Hottentotten, enz.: C. Spoelstra, Bouwstoffen van de Gesch. der N e d. Ger. Kerken in ZuidAf rika, Amsterdam, dl I, bldz. 28, 29, 35. 253 moet erkend, dat de Synode zich van dat belang zeer wel bewust was. Ernstig is het vraagstuk onder de oogen gezien. Oorspronkelijk was door Ds. Hulsebos het volgende gevraagd: Hoe men leven sal met de kinderen, die in onecht worden gebooren end oock mette kinderen der Heydenen, offmen Die doopen sal offt niet, Alsoo daer verscheyden gevoelen overdese sake in Indien is, Dan alsoo de vrage Of men de kinderen der Heydenen mach oft moet doopen, wanneer sy van Christenen aengenomen [zijn], om inde Christ: leere onderricht te worden. *) Van Boetzelaer meent, dat wij hier dus met eene andere kwestie te doen hebben, n.m. met den Doop van bij inlandsche vrouwen verwekte kinderen. Het adopteeren van zulke vóór een huwelijk met eene Europeesche vrouw of vóór een wettig huwelijk met eene inlandsche vrouw of ook wel van buiten het huwelijk verwekte kinderen, was slechts eene achterdeur om hen gedoopt te krijgen. a) Uit deze meening verklaar ik, dat Van Boetzelaer schrijven kon, dat uit de adviezen zoowel van de uitheemsche als binnenlandsche theologen blijkt, dat het hier geen gewone kwestie van adoptie gold, maar het toestaan van dezen doop bedenkelijk was met het oog op de moraliteit in Indië. 8) Zelfs schrijft hij, „dat het besluit der Dordtsche Synode zich voornamelijk richtte tegen het doopen van geadopteerde kinderen, dewijl deze adoptie geschiedde om onechte kinderen alzoo te laten doopen." 4) Ds. Rolandus c. s. hebben echter aan een adoptie van onwettige kinderen niet gedacht, gelijk duidelijk blijkt uit de toelichting, welke zij op het verzoek der Synode bij het gravamen ten beste *) F. L. Rutgers, Het Kerkverband enz., bldz. 187. ') C. W. Th. van Boetzelaer van Dubbeldam, t. a. p., bldz. 36. Ook de Gedeputeerden van de Classis van Walcheren spreken in hun advies in zake de scheiding der sacramenten het vermoeden uit, dat het gravamen over den doop der geadopteerde heidensche kinderen tegelijk ging over die in onecht geboren werden, „om dat ook onder die glimpige naam van Adoptie, de kinderen in hoererie ende concubinage gewonnen, den Doop" zouden ontvangen. (Zie: H. A. van A n d e 1, De Zendingsleer van Gisbertus Voetius, J. H. Kok, 1912, bldz. 176.*) *) C. W. Th. van Boetzelaer van Dubbeldam, t. a. p., bldz. 38. 4) C. W. Th. van Boetzelaer van Dubbeldam, t.a.p., bldz. 185. Ik betwijfel het, of Van Boetzelaer de adviezen gelezen heeft, ook omdat hij schrijft, dat men eendrachtig besloot den doop aan zulke kinderen niet toe te staan. De eendracht was tamelijk zoek. 254 gaven; *) zij dachten allereerst aan heiden-kinderen, welke reeds op eenigen leeftijd gekomen door de Hollanders in Indië als slaven gebruikt werden en ieder oogenblik weer in de macht der heidenen konden terugkeeren. s) De Synode heeft natuurlijk met deze toelichting rekening gehouden en bij haar licht de kwestie bezien. Nu had het gravamen ook wel een moreele zijde, maar deze bestond voor velen hierin, dat deze knapen (eenmaal gedoopt) straks weer in de handen der heidenen zouden komen. Voor de Syoode-leden droeg de kwestie een exegetisch en dogmatisch karakter, zoodat in hunne adviezen het exegetiseeren van verschillende Schriftwoorden, de dogmatische beschouwing van het genadeverbond en de opvatting van den kinderdoop sterk op den voorgrond treden, 't Is trouwens de vraag, of de leden der Synode met de Indische toestanden wel zoo op de hoogte waren. Onder de Exteri waren het alleen de Engelschen, die koloniën hadden. Onder de inlandsche godgeleerden konden alleen zij een woordje meespreken, die ressorteerden onder die classes, waar „Cameren der Oost-Indische Compagnie" waren (de classes Amsterdam, Walcheren en Delft & Delftland). De banden tusschen de „Hollandsche moeder" en de „Indische dochter" waren nog van recenten datum. 8) De arbeiders in den Indischen wijngaard waren slechts weinig in getal ('t is het jaar 1618) en hunne berichten over Indische toestanden wegens te kort verblijf in de tropen niet altijd even betrouwbaar. 4) Dan vergete men niet, ') Zie boven, bldz. 248. Al was er dus geen praeadvies van den kant der Amsterdamsche broeders (Van Boetzelaer v. Dubbeldam, ta.p., bldz. 37), een nadere explicatio was er wel. s) Slaven-handel en bezit waren in den Indischen Archipel algemeen. Zelfs was Ds. Johan de Praet van Ambon een bekend slavenhandelaar, die echter door den kerkeraad van Batavia gebeden werd (let wel: gebeden) dien slavenhandel na te laten. Wel was er een plakkaat van de Overheid, dat de Christenen hun slaven niet „aan heidenen ende mooren verkoopen" mochten; dat men Christen-slaven „civielder handelen ende in godsdienst onderwijzen* zou, terwijl „de ongeloovigen tegen getaxeerde vergoeding hun Christen-slaven moesten afstaan" (Zie: J. F. G. B rum und, Bijdragen tot de geschiedenis der kerk van Batavia in T ij dschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde, dl XIII, 4de serie, 1864, bldz. 52 en 53). *) Om de verhouding dier beide kerken uit te drukken gebruikte men soms deze uitdrukkingen (Zie: C. A. L. van Troostenburg de Bruyn, De Herv. Kerk in Ned. O.-Indië, bldz. 118). 4) Zie het oordeel van Aclmiraal Steven van der Haghen, Gouverneur van Amboina, 255 dat bij de Gereformeerde Kerken in Nederland het streven voorzat om van de Indische Kerken een zooveel mogelijk zuivere copie van de hare te maken, gelijk o. a. blijkt uit de „Provisionele Kercken Ordre voor de Kercken in Oost Indien, geëxtraheerd uyt de Nederlantsche Kercken Ordeninge in de laets gehouden Synodo Nationali tot Dordreght anno 1619, ende na de tegenwoordige gelegentheyt van de Kercken in Oost Indien geappUceert." *) Nauwkeurige bestudeering van de ingediende adviezen, waarop toch het besluit der Synode zich grondde, brengt tot de overtuiging, dat onze vaderen op de Synode in de zaak der geadopteerde heiden-kinderen een zuiver exegetisch-dogmatische beslissing namen. De fout van Van Boetzelaers voorstelhng der zaak blijkt wel het meest afdoende uit dit ééne, dat in alle adviezen tegen dezen doop een beroep wordt gedaan op 1 Cor. VIT: 14, wijl immers beide ouders ongeloovig zijn; dit zou niet kunnen gezegd worden van kinderen, geboren uit een heidensche moeder en een Christen-vader, al waren zij dan buiten echt verwekt. Deze beslissing viel echter in Indië in geen goede aarde. Natuurlijk moest men gehoorzamen. Maar toen de „provisioneele kerkenorde" in 1624 in de kerkelijke vergadering te Batavia in behandeling kwam, hadden de broeders „eenige poincten", welke zij noodig achtten (de gelegenheid der tijden, plaatsen en personen alhier in Indië zulks eischende), dat in de uit „patria" gezonden kerken-ordening werden ingelascht. *) Zeker, men zou met de decisie der Dordtsche Synode accoord gaan „tot dat sy naerder over Ds. Gasparus Wiltens, in dien tijd een der weinige predikanten in Indië, in Archief, enz., dl V, bldz. 82 en 83. Hij beschuldigt Ds. Wiltens, dat hij zich op Amboina liet gebruiken als „tollick ende postpeert" maar zijn kerk verwaarloosde; dat 's mans oordeel over de „Ambonesen" geen waarde bezat, „want hij van witten en swarten seer onbemint is" en „lrij niet niet veel voor dese reise met heidenen verkeert heeft" (brief, dato 26 Mei l6f)>^ • *) Zie: Van B o e t z e 1 a e r v. Dubbeldam, t. a. p., bldz. 295 (Bijlage I). In den credentiebrief door den Amsterdamschen Kerkeraad gegeven aan Caspar Wiltens van 1610 leest men: „Alles (nl. in Indië te doen) naer Gods Woort end in conformiteyt van de Nederlantsche Kerckenordeninge, Confessie end Catechismus" (Archief enz., dl V, bldz. 11). a) Dr. J. R. Callenbach, Justus Heurnius, eene büdrage tot de geschiedenis des Christendoms inNederlandschOost-Indië, Nijkerk, 1897, bldz. 310. 256 advys van de Kercken uyt Nederlant crygen", maar voorloopig hadden de heeren iets nieuws uitgevonden: „Het is oock goet gevonden, dat men de kleyne kinderkens, die van heydense ouders geboren synde, van Christenen aengenomen werden, ofte op de begeerte van de ouderen (naediert sy het H. doopsel voor de becominghe des geloofs niet ontfangen connen) door oplegginge der handen met de gebeden, naert exempel des Heeren Christi (Matth. 19) Godes genadighe bewaringhe en geleydinghe bevele". l) Men bracht dit reeds in Augustinus' dagen bekende gebruik ook in practijk. a) Ja, de kerkelijke vergadering te Batavia had zelfs een „Forma van oplegginge der handen en zegeninge, die gebruikt zal worden aan de kleine kinderen der heijdenen, die van de christenen aangenoomen worden ofte anders der gemeente worde voorgedragen", daarvoor ontworpen. 8) Was het wonder, dat men in 't moederland van deze nieuwste snufjes allerminst gediend was? Niet slechts de deputati ad res Indicas, niet slechts de classis van Amsterdam, maar zelfs de Synode van Hoorn (1629) werd in deze zaak gemoeid en zij sprak er onverholen haar afkeuring over uit. De Synode toch was van oordeel, dat het geproponeerde behoorde nagelaten te worden, als niet Christelijk, noch met den woorde Gods overeenkomende, te meer alzoo het in effecte eene adoptie in de Chr. Kerk is en eene zaak van kwade consequentie zoude zijn; dat zulks ook geenszins gejustificeert kan worden met het voorbeeld van de oplegging der handen door Christus gepractiseerd over de kinderen der Joden, aangezien die bondgenooten waren; en zullen, in plaats van de *) Dr. J. R. Callenbach, t. a. p., bldz. 31}. 2) Zie: J. F. G. Brumund, t.a.p., bldz. 54. Hij deelt een geval mede van een zekeren Josua, een kleermaker, getrouwd met Santjen van Balij, die aangenomen hadden als eigen een zeker „Japanees" kindeken, waarvan vader en moeder heidensch zijn (Dus ook nu een geval niet van onechte kinderen, maar van zuivere adoptie). s) Zie: J. F. G. Brumund, t.a.p., bldz. 56 v., waar hij het gansche formulier in extenso weergeeft: Eerst een positief deel, waarin gewezen wordt *) op Gods grondelooze barmhartigheid, die den dood des zondaars niet zoekt en *) op der gemeente roeping om te bidden voor alle menschen, dat God om Christus' wil door den H. Geest de harten ook van heidenen en kleine kinderen der heidenen wil reinigen. Dan een ritueel deel, waartoe behooren *) de vragen aan de getuigen, *) de woorden des zegens met oplegginge der handen en a) het gebed. In het gebed heet de gezegende „dit arme kindeke 't welk nog buiten U verbont in blindheid des Heidendoms is stekende". 257 voorgaande confirmatie en zegening, de kinderen naarstelijk gecatechiseerd worden en in de fundamenten der christelijke leer onderwezen. *) Gelukkig zag de kerkeraad van Batavia zelf later zijn vergissing in en kwam hij van deze practijk terug, daar lüj tot de overtuiging was gekomen, „dat het een confusie in't Christendom brenge zoude, het onervarene volck achtende dat dusdanige kinderen, daer mede genoegh van de heijdenen afgezondert waeren, ende, als deze tot haer jaeren gecomen waeren, voorgeven» dat ze behoorlijck gechristent waeren, waer mede het genieten des H. doops van hen naegelaten zöude worden." a) Zoo heeft de Dordtsche Synode ook in zake den doop der heiden-kinderen de wacht betrokken bij het beginsel, al bleek er wel eenig verschil van gevóelen. Prof. H. H. Kuyper zegt *) Zie: Archief, enz., dl I, bldz. 5. Dus ook nu weer het kerkrechterlij k-dogmatisch standpunt: extra foedus sunt. s) Zie: J. F. G. Brumund, t. a. p., bldz. 54. Dr. Van Boetzelaer van Dubbeldam (t. a. p., bldz.. 1358) zegt, „dat de Synode met dit antwoord niet gevoeld heeft van hoe groot gewicht zulk een uitwendige handeling voor het gemoed der inlanders is en hoe deze werkelijk een band geeft." 't Is gelukkig, dat de Synode niet met gevoelsargumenten heeft willen goed praten, wat inderdaad in strijd moet geacht worden met het Woord van God. De moeilijkheden der practijk vragen naar het licht en de leiding der van God geopenbaarde waarheid. Nog een andere ceremonie was in gebruik gekomen: Het wert [ook] nodich geacht, dat men om de onwetentheyt uyt het Christendom te weren, de confirmatie, doch sonder paepsche superstitie, gebruyckt werden aen de kinderen, die gedoopt syn, als sy 9, 10 ofte II jaeren out syn belydenisse hares geloofs connen doen (J. R. Callenbach, t.a.p., bldz. 311). Van Overheids-wege had men hiertegen echter deze bedenking : Oft 't woort „confirmatie" niet gevouchelycker soude connen getermineert werden, alsoo 't selve int Pausdom gebruykelyck is, 't sy dan met het woort „bevestinge", inlyvinge ofte andersinds (Dr. Callenbach, t. a. p., bldz. 323) ? De Kerkeraad veranderde daarop het woord „confirmatie" in „Segeninge" (Dr. Callenbach, t.a.p., bldz. 325). Ook voor deze „Segeninge" had men een forma opgesteld, louter ritueel: ') de vraag aan hem of haar, die belijdenis des geloofs zal doen; 2) de bediening van den zegen; *) de vermaning en *) het gebed (J. F. G. Brumund, t. a. p. bldz. 59—61). De Synode van Hoorn (1629) achtte het echter best en raadzaamst, hoewel het op zich zelf „middelmatig" is, om de kwade gevolgen van superstitie deze confirmatie door oplegging der handen ook na te laten; verstaande de Synode, dat de confirmatie zal geschieden door catechisatie in de beginselen der christelijke leer; zal derhalve de kerk van O. Indien zich houden aan de wijze vén doen in de gereformeerde kerken hier te lande gebruikelijk (Archief enz., dl I, bldz. 6). 17 258 in zijn Hamabdil1), „dat juist die afgevaardigden, die op de Synode voortdurend een min of meer zwakke positie hebben ingenomen, nl. de Engelschen en de Bremers, adviseerden dat men deze kinderen wel doopen zou." a) Het voorbeeld van Abraham, die niet alleen zijn eigen kinderen, maar ook de ingeborenen van rijn huis besneed, bracht verwarring in de denkbeelden, 8) maar terecht werd er op gewezen, dat al Abrahams knechten en slaven vóór zij besneden werden, waren bekend gemaakt met den waren God en het verbond van Jehova en dat kinderen d e z er mannen met hunne ouders besneden werden; Abraham zal geen afgodendienaars in zijn gezin hebben geduld. 4) Deed dus Gods bevel aan Abraham een oogenblik de broeders wijfelen, Paulus' uitspraak in i Cor. VH: 14 zette veler opinie weer vast. Het „extra foedus sunt" besliste tegen den doop van in Christelijke gezinnen geadopteerde heiden-kinderen. In die uitspraak werd men vooral na. de toelichting, welke door Rolandus c. s. eerst onder de discussie gegeven werd, ten zeerste versterkt. Waar het hier gold kinderen, die als slaafjes in de huisgezinnen der Christenen dienst deden, en dus ieder oogenblik konden verkocht worden aan heidenen, werd men dubbel voorzichtig. 5) Al was men misschien in Indië niet wars van massale „bekeeringen", 6) de Dordtsche theologen sprongen voor het onverzwakte ') Dr. H. H. Kuyper, Hamabdil, Van de Heiligheid van het Genadeverbond, Amsterdam, 1907, bldz. 39, v.v.. *) Hoe de Professoren en de „stoere" Friezen er toe kwamen vóór dien doop te pleiten is zeker wel vreemd. En.. . waar blijft nu onze Calvinist Gomarus? *) De exegeten, welke ik op Gen. XVn nalas, laten zich over deze moeilijke kwestie niet uit. De Kantteekening laat ook dit punt rusten. Calvijn zegt nog: „We zien, hoe juist zijn huisgezin was ingericht, dat niet alleen de ingeborenen, maar ook de vreemden en de met geld gekochten, de ernstige en schaamtevolle verwonding zich lieten welgevallen. Het blijkt dus, dat Abraham met ijver gezorgd heeft, dat zij dienstvaardig voor hem waren." *) 't Is merkwaardig, dat de bekende Appelius zich later op Abraham beriep ter verdediging van zijn gevoelen: „doop alles wat in het doophuis inkomt" (Zié: H. H. Kuyper, t.a.p., bldz. 37; H. J. Olthuis, De D o o p sp r ac tij k der Geref. Kerken in Nederland, 1568—1816, Utrecht, 1908, bldz. 56). 5) Ook later (in 1667) liep de kwestie op Ambon over „kinderen van moren (Mohammedanen) en heidenen, als lijfeigenen geboren, door hun christen-meesters als eigen kinderen aangenomen, onder beloften van opvoeding en onderwijzing in de Chr. Religie" (Archief enz. dl I, bldz. 69). ) Massale bekeeringen werden aangemoedigd door de regeering. De zendeling- 259 beginsel in de bres, ook al hield dit een massale Christianiseering der heidenen tegen. Zoo toonde de Synode, dat zij ook in dezen was: columen firmamentumque veritatis. x) leeraar J. G. F. Riedel verklaarde eens: „Ik zag doopregisters, uit welke het blijkt, dat op éénen dag honderden gedoopt werden, en wel zonder onderwijs, zonder onderzoek en zonder uitzicht op toekomstig onderwijs" (C. A. L,. Troostenburg de Bruyn, De Hervormde Kerk enz., bldz. 485). ') 1 Tim. Hl: 15. HOOFDSTUK V. De voorbereiding der Candidaten. Het gravamen, dat gelijktijdig met de particuliere vraag uit de Indische kerken is behandeld, liep over de wijze, waarop de studenten en candidaten in de heilige Theologie het best konden worden voorbereid voor de bediening des Woords. In Leiden, Franeker, Groningen en Harderwijk werd wel de wetenschappelijke vorming der studenten behartigd, maar de practische opleiding der a.s. dienaren des Woords werd ten minste aan de Academies ganschelijk verwaarloosd. De vakken, waarin de theologische studenten aan de Universiteiten onderwezen werden, waren in die dagen nog uitsluitend Exegese van Oud en Nieuw Testament en Dogmatiek, maar aan Ethiek, Homiletiek, Catechetiek, Kerkrecht? enz. werd toen zoo goed als niets gedaan. De Zeeuwsche kerken, die reeds vroeger meermalen getoond hadden, hoezeer hun deze zaak ter harte ging, hadden dan ook een gravamen in zake de praeparatio Candidatorum bij de Dordtsche Synode ingezonden, waarin zij klaagden over de ongeoefendheid der Candidaten in de practijk der Godzaligheid alsmede over hun geringe kennis van de regeering der kerken. Toen nu' de Praeses dit gravamen aan de orde gesteld had, bleek weldra, dat de Zeeuwsche afgevaardigden zelf een breed praeadvies over deze zaak hadden opgesteld en ook de ZuidHollandsche gedeputeerden reeds met hun schriftelijk advies gereed waren. Beide adviezen werden nu aanstonds door den Scriba voorgelezen, door de verschillende Colleges overgeschreven en door deze als handleiding voor hunne nog in te leveren sententiën beschouwd. 261 De adviezen der Zeeuwsche en Zuid-Hollandsche broeders liepen over de volgende punten en vragen: ii Hoe aan studenten in de H. Godgeleerdheid te komen? 2. Waarop bij hunne keuze te letten zij.?}?, 3. Het oprichten van collegia (hospitiums). 4. Het toezicht op de studenten in de H. Godgeleerdheid. 5. De duur hunner studiën. 6. Het bezoeken van buitenlandsche Academiën. 7. Het instellen van een praeparatoir examen. 8. De wenschelijkheid van onderwijs in de Theologia practica en catechetica aan de Academiën. 9. Het bevorderen van de practische vorming der candidaten : a. doordat zij zich zouden oefenen in 't openbaar voorlezen van de H. Schrift; b. door hen in gezelschap van een predikant de kranken te doen bezoeken; c. door hen (behoudens eenige limitatiën) in de kerkeraadsvergaderingen toe te laten; d. door hen te examineeren in de practijk der Theologie. Deze punten waren talrijk en belangrijk genoeg; niettemin was het resultaat der besprekingen uiterst mager. De kwestie van de voorbereiding der candidaten leidde bij de discussie tot de zuiver kerkrechterlijke vraag: welke is de bevoegdheid van een candidaat? Dit vraagstuk had met de practische vorming der candidaten weinig te maken, maar beheërschte niettemin feitelijk heel het debat. Al de discussiën hepen ten slotte over de vraag, of een candidaat mocht preeken, doopen, catechiseeren, kranken bezoeken, voorlezen in de kerk, enz. Zoo had de behandeling van dit belangrijk gravamen op de Dordtsche Synode wel eenigszins een zonderling verloop. Afdeeling I. VÓÓRGESCHIEDENIS. Tot recht verstand van de ingediende sententiën en de gehouden discussiën is noodig, dat hier een kort overzicht wordt gegeven 2Ó2 van den toestand, waarin de vorming der a.s. dienaren des Woords zich bevond en van de bevoegdheden, welke de candidaten in de H. Godgeleerdheid in de verschillende provinciën hadden. Voortdurend drukte op de kerken de zorg hoe „het gebreck aan bequame predikanten te verhelpen". Algemeen trachtte men het bezoek der Universiteiten te bevorderen door het stichten van beurzen en hospitiums. Jammer dat het „ex bonis publicis* hierbij schering en inslag was. In Zuid-Holland vond de Rotterdamsche Synode van 1581 het raadzaam te verzoeken, dat collegia in maniere als die fraterhuysen plegen te syn (uutgenomen de affgoderye ende superstitie) opgericht worden, daer sulcke studenten met lydelicken costen gehouden mogen worden. *) De Zuid-Hollandsche Synode van Schiedam (1588) besloot,2) dat men sommige vermogenden ende coopluyden sal toespreken om een beurse te maken tot onderhout der studenten, dat oock int affsterven van enige alumnen andre weder in haer plaetse gerecommandeert worden, oock aen de H. Staten aenhouden, dat tot Leyden een collegium oft borse pauperum stndiosorum et mediocrum mocht opgericht worden. Vooral de Synode van Zeeland was in deze zaak diligent. 8) Zelfs besloot zij in 1593 *) om aan de E. heeren Staten van Zeeland aan te houden „omme tot Leiden te vercrijghen een seminarium van theologische studenten." De Noord-Hollandsche Synode B) besloot in 1586 om aan „zyne Excellentie in den Haghe" voor te dragen, dat „tot beter onderhoudinge des ministerii die heeren Staten en steden vermaent werden, een seker getal van studenten in die universiteyt tot Leyden ofte andere beroempde academiën aengevoedet ende onderhouden werde". Ook de andere particuHere Synoden (Gelderland, Utrecht, Groningen, enz.) zaten niet stil.6) In 1591 werd het collegium theologicum dan ook in Leiden ') Reitsma en Van Veen, dl II, bldz. 196. 2) Reitsmaen VanVeen, dl II, bldz. 324. *) H. H. Kuyper, Opleiding, bldz. 358, v. *) Reitsma en Van Veen, dlV, bldz. 36. Seminarium = hospitium,collegium. *) Reitsma en Van Veen, dl I, bldz. 135. *) H. H. Kuyper, Opleiding, bldz. 359, v. 263 geopend. *) Aan het hoofd van zulk een collegium (hospitium) stond een Regent of „Praefeetus coüegii". De bursalen werden nauwkeurig in alles nagegaan; niettemin werd „naerdér teesicht op de studenten" noodig geoordeeld, voornamelijk, „dat se in de H. Schrift wel geoèffent worden, den Catechismum vlietelijck leeren, in propositionibus gheexerceert ende in de Hebreusche sprake onderwesen worden, ghelyck oock dat acht genomen worde op hare cleedinghe, dat se niet wt en steke". 2) In de laatste jaren stond het „Collegium Theologicum" te Leiden in een kwade reuk.8) Was het toch van de jaren 1595 —1606 een „queeckhof van ghetrouwe predicanten" geweest, in latere jaren werd het naar Voetius' woord „eene cuijle Jozephs". Er werd geklaagd over „quade toesichte ende ongebondentheyt der Bursalen". Door Zeelands afgevaardigden werd dan ook op reformatie van dit „Staten-College" met aandrang gewezen en de adviezen der Synode-leden zouden grootendeels over dit College loopen. *) Daar het Zeeuwsen advies ook middelen aangaf, waardoor de practische vorming der candidaten kon bevorderd worden, kwam vooral het preeken der proponenten ter sprake. Nu bestond oorspronkelijk het proponent-zijn niet in het afloopen van vacante plaatsen om een beroep te krijgen, maar was het een oefening om zich tot het predikambt voor te bereiden. B) Deze ') Zie o. ju: G. D. J. Schotel, Een s t u de n t e n - op r oer in 1594, bijdrage tot de geschiedenis van het Staten-College te Leyden, Leiden, 1867, bldz. 24—30; G. D. J. Schotel, De Academie te Leiden in de 16de, 17de en 18de eeuw, Haarlem, 1875, bldz. 23—53; Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit uitgegeven door Dr. P. C. Molhuysen, dl I, 's Gravenhage, 1913, Bijlagen, bldz. 217—229, 245—247,344—359; Dr. A. H. de Hartog, Universiteit en Hospitium in onderling verband, A'dam, 1888. ') Reitsma en Van Veen, dl IH, bldz. 163. *) Zie: P. J. Wymenga, Festus Hommius, bldz. 378 v. en de boven aangehaalde literatuur. «) Volgens C. Sepp (Het Godgeleerd Onderwijs enz., dl LT, bldz. 20) kon scherper afkeurende kritiek wel niet op het staten-college van Leiden worden uitgebracht dan in het Zeeuwsch advies. Zoolang Petrus Bertius sub-regent en regent was, was het collegium een „broeinest der Jezuiten"; in de jaren 1615—18 onder het regentschap van Gerard Vossius en . den sub-regent Petrus Barlaeus was het een „broeinest van 't Remonstrantisme." In 1619 werd Festus Hommius regent. *) H. H. Kuyper, Opleiding, bldz. 382. 264 oefeningen werden eerst gehouden „met gesloten duëren" voor een klein deskundig gehoor, dat den proponent door critiek en terechtwijzing voorthielp. Langzamerhand kwam hierin wijziging. Men gaf bijv. in Zeeland den classen „vryheyt" om de studenten, die na voorgaand examen tot de propositie waren aangenomen te „authoriseeren", dat zij in het openbaar voor het volk zouden mogen preeken, behoudens eenige limitatiën. *) Deze limitatiën waren in Zeeland: *) 1. Er moest hope zijn, dat zij met stichting voor de gemeente konden optreden; 2. Zij moesten eerst opnieuw gëexamineerd worden (dus feitelijk nog een tweede examen *); 3. Zij mochten geen sacramenten bedienen noch huwelijken bevestigen; 4. Zij moesten steeds optreden in tegenwoordigheid van een „kerckendienaer" en in vacante kerken met voorweten der respectieve classe; 5. Zij moesten zich onderwerpen aan de critiek zoowel van kerkeraad als predikant. Ook elders Het men hen mét tot openlijk preeken toe, tenzij zij „by provisie van den classe" waren geëxamineerd *) en op een „requeste van den studiosis theologiae academiae Franek.", waarin zij verzochten om op „de naastbijgelegen dorpen der steden" te mogen prediken, werd eenparig door de Synode van Friesland in 1603 afwijzend beschikt 5) In nauw verband met het openlijk prediken staat de bediening der Sacramenten en de vraag moest natuuriijk opkomen, of de proponenten ook deze mochten uitreiken. Over 't algemeen hield men zich aan het besluit van de Nat. Haagsche Synode (1586), dat hun de potestas sacramenta administrandi niet toekwam. •) Zelfs werd door de Zuid-Hollandsche Synode van 1601 7) bepaald, dat „hun selffs het aflesen van het formuHer des doops op den predickstoel niet en wert toegelaten, doordien dat den doop de geheele actie ende bedieninge des doops is, ende altyt van nooden ') Reitsma en Van Veen, dl V, bldz. 100. *) Reitsma en Van Veen, dl V, bldz. 107, v. s) 't Eerste examen diende voor de toelating tot de h e i m e 1 ij k e of p r i v a t e propositie, 't tweede om openlijk voor 'tvolk te kunnen proponeeren. 4) Reitsma en Van Veen, dl I, bldz. 389. B) Reitsma en Van Veen, dl VI, bldz. 131. *) Zie voor Zuid-Holland: Reitsma en Van Veen, dlH, bldz. 428; dl IH, bldz. 72 en 132. Zie ook: H. H. Kuyper, t.a.p., bldz. 387. ') Reitsma en Van Veen, dl IH, bldz. 163. 265 is den volcke een merckelijck afstekende teecken te hebben tusschen den proponent ende den wettelijcken herder." Alleen in Friesland, waar praeparatoir en peremptoir examen één waren, was het uitdrukkelijk aan de proponenten toegestaan de Sacramenten te bedienen. *•) Een andere moeilijkheid was, hoe men den studenten en candidaten kennis van de regeering der kerk zou aanbrengen. De Kerkeraad van Middelburg besloot „den studiosi Theologie plaetse [te] geven in dese vergaderinghe, om n effens de propositien oock inde regeeringhe der kercken geoeffent te werden", natuurlijk onder de noodige conditiën *). De Zuid-Hollandsche Synode besloot in 1599 *), dat inzonderheid de alumni in den collegio theologico tot Leyden „sullen moghen toegelaten werden tot de byeencomste des kerckenraets mits belovende alles, wat daer passeert, secreet te houden, opdat sy alsoo door behoorlycke oeffeninghe soowel in de regeringhe der kercke als in het leeren te bequamer mogen ghemaeckt werden*. Zooals men uit het Zeeuwsche advies zien kan, bracht dit ook het kerkelijk examen ter sprake. Nu had reeds Dordt (1578) van het kerkelijk examen (wat de leer aanging) allen vrijgesteld, „welcke de vniuersiteyt van Leiden ofte eenighe andere vmuersiteyt onser Religie bequame" had geoordeeld. Middelburg (1581) was op dat voetspoor voortgegaan. Feitelijk namen dus de Professoren krachtens kerkelijk mandaat het kerkelijk examen af. Nu waren echter de meeste studenten op dat professoraal examen niet bizonder gesteld en verheten zij zonder eenig examen, soms na één of twee jaar Theologische studie, de Universiteit. Voor dezulken was naar het eenstemmig oordeel van Kerken en Professoren beide zoowel praeparatoir als peremptoir examen noodig, liefst zelfs zoo streng mogelijk. Hier n H. H. Kuyper, t.a.p., bldz. 3875 zie ook: H. J. Ol thuis, De Doopspractijk der Geref. Kerken in Nederland, 1568—1816, Utrecht, 1908, bldz. 35 v.; W. a Brakel, Redelijcke Godtsdienst, dl I, Cap. XXVTI, § XIV. =) H. H. Kuyper, t. a. p., bldz. 385. Deze conditiën waren: 1. Op tijd verschijnen; 2. Zwijgen van 't geen verzwegen dient te worden; 3. Soms buiten staan „zonder eenig misnoegen daerover te schenen". • 3) Reitsma en Van Veen, dl TH, bldz. 132. 266 kwam nadat het Arminianisme te Leiden zijn intocht had gedaan bij, dat de kerken het Academisch examen niet meer vertrouwden en het examen daarom steeds meer aan zich trokken. Al was officieel de bepaling van de Dordtsche Synode van 1578 niet afgeschaft, toch kwam naar Voetius' getuigenis het Academisch examen zoo goed als nooit voor en werden alle candidaten kerkelijk geëxamineerd, zoowel praeparatoir als peremptoir1). Het Zeeuwsche advies drong er nu op aan, dat in het kerkelijk examen ook een plaats zou worden ingeruimd aan de Theologia practica. Afdeeling II. DE VOORBEREIDING DER CANDIDATEN OP DE DORDTSCHE SYNODE. Des Zaterdags, 1 December 1618, kwam nu in de XVIIIde zitting der Dordtsche Synode het gravamen der Zeeuwen8) in zake de praeparatio Candidatorum aan de orde. 8) De Praeses *) H. H. Kuyper, Opleiding, bldz. 512, v.v. ') Dit gravamen luidde: Dewyle men bevindt door de eruarentheyt dat de S t udenten inde Theologie, als sy comen wt de Hooge Scholen, doordenbant seer slecht ende-ongeoeffent syn inde practycke der godsahcheyt als oock inde regieringe der kercke is goetgevonden datmen in Synodo Nationali dit stuck sal voorstellen ende aendryuen als gantsch noodich tot opbouwinge der Gemeenten Christi, waertoe van onsentwegen eenige bequame middelen sullen werden voorgeslagen om dit gebreck te beteren. De acta der Zeeuwsche Synode laten hierop volgen: als met namen dat se geoeffent werden int openbaer lesen der H. Schriftuyre in de kercke, int besoecken der siecken neffens eenen ordinarisen predicandt, dat men se oock toelate (doch met eenige limitatie) in de consistorien om de handelingen, die niet particulier ofte secreet eh zijn, te hooren ende te zien, dat men se oock eenichsints examinere in de practyke van de theologie, eer se totten kerckendienst werden gevordert. Ende men zal van nu aff in de kercken van dese provincie ditselve poogen in te voeren (H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 442). De Waalsche Kerken kwamen nog met dit gravamen: S'il ne seroit bon d'admettre les proposans aux consistoires et leur demander leur advis, pour les faconner au gouvernement de 1'Eglise sans que toutesfois ils ayent voix decisive? (H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 452). *)Acta Synodi, pag. 48: Propositum interea fuit gravamen Ecclesiarum de Studiosis S. Theologiae, atque inprimis sacri ministerij candidatis, ad ministerium Ecclesiasticum accuratius praeparandis ac formandis. Heyngius, pag. 29: Proposuit D. Praeses tertium gravamen motum a Zelandis sc. 2Ó7 wilde reeds den vorigen dag met de behandeling van dit gravamen een aanvang maken, maar werd door de particuliere kwestie van de kerk van Amsterdam in dit voornemen belet. *) Toen hij het nu Zaterdag i December aan de orde stelde, verklaarde hij, dat het met dat over ,de rechte wijze van catechiseeren* in innig verband stond, zoodat het aanstonds na dit gravamen behandeld moest worden. *) Nu hadden de Zeeuwen en ook de Zuid-Hollanders reeds over de opleiding der a.s. dienaren des Woords een schriftelijk advies in gereedheid gebracht, dat als handleiding bij de overweging van het gravamen dienst kon doen, weshalve beide consilia dan ook door den Scriba werden voorgelezen. 8) quomodo proponentes et candidatj ministerij sacri, ad sacram illam functionem sint praeparandj. Sibelius, Annotationes: Zelandi proposuerunt et Zuydhollandi. Tota ratio, qua Ecclesia Dei possit prospici de certo numero personarum, qui adhibeantur suo tempore ad sanctum ministerium. Breytinger, Acta Helvetiorum: Nonnullarum Synodorum provincialium gravamen de defectu ministrorum, sive de inopia eorum qui ad ministerium verbi idonei sunt, propositum fuit Literae deleg. Hassiacorum, pag. 246: Sessionibus 18. 19. et 20. actum fuit. I. De quaestione ex India Orientali ad hanc Synodum Nationalem missa, etc. 2. De rite praeparandis, et omnibus ad functiones Ecclesiasticas obeundas necessarijs adminiculis instruendis candidatis sacri ministerij ? Hales, Letters, pag. 17: On Saturday the first of December, stylo novo, the Deputies being met in the morning, the question conceming means of education of those who should be fitted for the Ministery was proposed. ') Hales, Letters, pag. 16: Here (Friday the of November) the Praeses proposed to the Synod, that they would think of fit means for the Education and training up of those who should enter the Ministery: but those of North Holland proposed a doubt, wherin the Church of Amsterdam required the determination of the Synod. Zie verder boven, bldz. 222. *) Heyngius, pag. 29: Dixit Praeses valde apposite post deliberationem de Catechisandis rudibus tam pueris quam adultis, hanc deliberationem sequi de personis ad ministerium sacram idoneis, ijsdemque ad tam excellens munus in Ecclesia informandis. *)Acta Synodi, pag. 48: Zeelandi consilium suum (Acta Authentica: Zelandi et Suyd-Hollandi consilia sua) hac de re exhibuerunt. Heyngius, pag. 29: Per Scribam praelectum est consilium fratrum Zelandorum, super hanc quaestionem scripto exhibitum. Idem pag. 31: Fratres Suydhollandi a quibus idem Gravamen motum fuit, scripto quoque suum consilium et sententiam exhibuerunt, quam scriba praelegit ad maiorem huius rei explicationem. Sibelius, Annotationes: Praelectum est gravamen et dictatum. 268 De andere afgevaardigden verzochten uitstell) (daar de zaak hun nog al gewichtig scheen) en werden des namiddags ten 3 ure in de gelegenheid gesteld de bovengenoemde adviezen over te schrijven. 2). Nadat nu door de andere afgevaardigden van het Zeeuwsche en Zuid-Hollandsche advies copie genomen was, leverde ieder college in de zitting van 3 December zijn gevoelen in. s) Aangezien Acta Contracta: Quarto quaesitum est, qttó potissimum ratione et modo S. Theologiae Studiosi, imprimis vero S. M i n i s t e rij candidati praeparari ac formart debeant ad Ministerium. De quo primi Zuyd-hollandi et Zelandi sua Synodo consilia scripto exposuerunt: quae lecta publicè et examinata, etc. ') Hales, Letters, pag. 17: Where, because they found it to be a greater matter than it seemed when at first it was proposed, the Provinces requested further respite, excepting the Zeianders and Sputh-HoUanders, who there delivered up their Judgements in scripto. *) A c t a Synodi, pag. 48 en 49: Statutumque ruit, idem a singulis Synodis describendum esse, ut in diem Lunae mature, quid addi vel mutari oporteret, deliberari posset. Heyngius, pag. 31: Quia autem haec res non minimi momenti est placuit Synodo ut post meridiem, hora tertia, ex singulis Synodis, singuli convenirent, qui praelectas considerationes et explicationes huius gravaminis a Zelandis et Suythollandis propositas describerent, ut ita omnibus et singulis rite ac diligenter expensis sententias suas ad diem'Lunae, Sessione proxima scripto consignatas, exhibere possint. Sibelius, Annotationes: Post deliberationem, hora tertia pomeridiana ex singulis provinciis conveniant singuli ac describant gravamina, ut cuiusvis provinciae deputatis sit copia. Breytinger, Acta Helvetiorum: Rogati fratres, ut ex singulis synodis singulos a meridie hora tertia in locum hunc mittant, quibus gravaminis istius ratio et explicatio ad calamum dictari, atque deinceps omnes de capiendo vel dando consilium expeditius cogitare possint ) Acta Synodi, pag. 51: Praelectae sunt Collegiorum, de Zelandorum consilio (Acta Authentica: de Zelandorum et Suyd Hollandorum consilijs) ad candidatorum S. Ministerij praeparationem accuratiorem spectante, sententiae. Heyngius, pag. 33: Rogatae sunt deinde et lectae omnium tam exterorum quam domesticorum sententiae de Gravamine Zelandorum super praeparatione Candidatorura Sacri Ministerij. Sibelius, Annotationes: Lecta sunt judicia de proponentium commoda infirmatione. Breytinger, Acta Helvetiorum: Hac sessione etiam plerique exhibuerunt scripto consilia sua de paranda copia ministrorum Ecclesiae idoneorum. Literae delegatorum Hassiacorum, pag. 246: Dixerunt de utraque quaestione sententias suas Theologi tam exteri, quam Belgici. Nihil tarnen adhucdum conclusum et definitum. Hales, Le 11 e r s, pag. 21: And so he past away to the second Question, conceming the manner of training up those who were to enter the Ministery. In my last 2Óg deze adviezen (uitgezonderd dat der Zeeuwen) niet in de Acta Synodi opgenomen zijn, mogen ze hier iets meer uitvoerig besproken worden. De juiste tekst wordt in de Bijlagen meegedeeld. § i. De Adviezen der Zeeuwen en der Zuid-Hollanders over de Voorbereiding der Candidaten. a De Zeeuwen.1) De Zeeuwen kwamen met het volgende advies: 1. dat men bij de Overheid er op zou aandringen, dat in elke provincie, waar dit nog niet geschiedt, een zeker aantal jongelieden op staatskosten tot het heilig ambt van dienaar des Woords zou worden opgevoed; ook wekke men de rijke ouders op hunne zonen voor den predikdienst af te staan. 2. dat men uit de lagere scholen daartoe jongelingen zou uitkiezen, waarbij gelet moet worden op de volgende punten: a. op de geboorte uit nette, vrome ouders; b. op voldoende lichamelijke sterkte; c. op voldoende verstandelijke vermogens en d. op zekere kenteekenen van Godzaligheid rechtschapenheid en zedigheid. 3. dat men deze „uitghekipten" naar de Academiën zou zenden en daar collegia zou oprichten voor elke provincie, om de studenten wat hun studie en leven aangaat, onder opzicht te houden; „want al te groote vrijheid heeft velen aan de Academiën bedorven." 4. dat de Kerk bizonder op deze studenten zal toezien, opdat zij belijdenis doen van de Religie, dikwerf de predikatiën bijwonen, ten Avondmaal gaan en der kerkelijke discipline onderworpen zijn. 5. dat de studie-tijd op 5 a 6 jaar gesteld zou worden; velen studeeren veel te kort (sommigen slechts 2 jaar); anderen studeeren weer „ohne Ende" en blijven heel hun leven aan de Academie. Voorts behooren de studenten elk jaar rekenschap te geven aan hun ouders, patronen of Kerken, die hunne studiën bekostigen, van hun voortgang. 6. dat ze na afloop hunner studiën nog buitenlandsche Academiën Letters to your Honour I related' at large the advice given in this point by the Zeianders and South-Hollanders. It was now proposed to the Synod, whether they did approve their Counsel, or except against it. ') Zie: Acta Synodi, pag. 49 en 50. 270 bezoeken zouden; ook daarvan moeten zij wettelijke getougschriften medebrengen. 7. dat niettegenstaande het kerkelijk en academisch getuigschrift een praeparatoir examen zou worden geëischt vóór ze worden toegelaten tot de propositie. 8. dat de candidaten zich bovendien nog practisch zouden oefenen a. door publiek voor te lezen (zoo worden zij aan de gemeente bekend, zij krijgen vrijmoedigheid in 't spreken, hun stem wordt ontwikkeld en ze kunnen zoo ook na een nader examen en met consent van de classis toestemming krijgen om voor de gemeente op te treden); b. door vaak met de predikanten te spreken over verschillende gevallen der consciëntie, hen te vergezellen op ziekenbezoek, en van hen te leeren, hoe men daar heeft te spreken en te bidden, daar zij ook practisch moeten bekwaamd worden; | door in groote steden kerkeraadsvergaderingen en vergaderingen der Diaconie bij te wonen en aldus te leeren hoe de regeering der Kerk moet worden ingericht en de armen moeten worden verzorgd; d. door het kerkelijk examen niet alleen te doen loopen over de leer, maar ook over de practijk der Godzaligheid, waaronder voornamelijk de Chr. Ethiek verstaan moet, waarbij de wensch werd uitgesproken, dat de Theologia practica en catechètica ook aan de Academiën zou onderwezen worden. b. De Z u i d-H ollanders. x) Voordat de studenten proponeeren mogen, moeten zij: 1. na volbrachte studie in de philosophie en in de talen minstens twee jaar aan de een of andere Academie zich ernstig op de studie der H. Godgeleerdheid hebben toegelegd (waarvan men zekerheid kan krijgen door middel van een getuigschrift der hoogleeraren) en gedurende eenigen tijd het Woord Gods in eene kerk hebben voorgelezen; 2. na bovengenoemde twee-jarige studie in 't openbaar over een voornaam stuk onzer Religie disputeeren; 3. door den decaan der Theologische faculteit kortelijk in al de hoofdstukken der Religie worden geëxamineerd en als zij voldaan hebben, ') Lk laat dit consilium hier volgen, omdat het met dat der Zeeuwen door de Synode: leden werd gecopiëerd en ter overweging hun werd medegegeven (zie boven bldz. 268). 271 eerst dan door hen, die de proposities leiden, worden toegelaten tot het proponeeren. Zijn zij eenmaal tot de proposities toegelaten, dan moeten zij zich daarin vlijtig oefenen minstens een volle twee jaar, na afloop waarvan zij zich aan het praeparatoir examen van de Classe kunnen onderwerpen om, als zij hebben voldaan, de bevoegdheid te krijgen zich publiek in het catechiseeren en preeken te oefenen en gezamenlijk met een predikant de zieken te bezoeken. Opdat zij ook met de kerkregeering op de hoogte zullen komen, moeten zij na dit praeparatoir examen tot de kerkeraadsvergadering en de classicale vergaderingen worden toegelaten om te hooren naar wat daar behandeld wordt, mits onder deze voorwaarde, dat zij vooraf beloven, dat zij nooit de Theologische studie zullen prijsgeven en over het daar gehoorde het stilzwijgen zullen bewaren. Ook vonden zij het niet onraadzaam, hun de macht te verleenen van te mogen doopen, opdat de kerken op 't platte land te beter van hun hulp in geval van nood konden gebruik maken. Want onderwijzen is meer dan doopen en daar het meerdere hun is toegestaan, kan men hun ook het mindere toestaan. Dan zouden ze willen, dat zij na dit tweede examen nog een jaar buiten pubheken dienst bleven (tenzij de nood eener kerk of de degelijkheid en de vorderingen van den persoon iets anders eischten). Niemand moet tot het kerkelijk ambt worden toegelaten, tenzij hij door geloofwaardige getuigenissen aantoone, dat al het te voren genoemde door hem nauwgezet is gepraesteerd en hij gedurende eenigen tijd in een grootere stad in het catechiseeren zich heeft beijverd. § 2. De Adviezen der Buitenlanders over de voorbereiding der Candidaten. a. De Engelschen. Wat de candidaten in de medicijnen doen, nl. zich bij een zeer ervaren arts aansluiten en hem bij het bezoek der kranken vergezellen, dit geschiede ook bij het leeren van de geneeskunst der ziel. Wanneer dus zulke candidaten de Hoogeschool verlaten, hebben zij den omgang te zoeken van den een of anderen vertrouwden, bekwamen en in geestelijke zaken wel ervaren pastor en door zijn raad en voorbeeld in goede richting te worden geleid. Ook moet hun vrij staan soms (natuurlijk na keuze van de te 272 behandelen zaken) met zulk een predikant den kerkeraad bij te wonen. Zij moeten zich oefenen in het uitleggen van den Catechismus en van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en in het analyseeren der Schriften op de manier als op de scholen gebruikelijk is en wel schriftelijk, opdat het door geleerde en ernstige Theologen kan worden beoordeeld. Ook moeten zij beproeven uit de getuigenissen der Schrift zelf een soort dogmatiek saam te stellen, welke eveneens aan het oordeel dier Theologen moet worden onderworpen. Wat de exegese der H. S. aangaat is zulk een candidaat gehouden den een of anderen commentaar van goede en rechtzinnige Theologen nauwgezet te bestudeeren. En opdat de practijk de theorie volmake, gewenne hij zich aan het in het openbaar lezen van de Schrift. Is hij bijna tot dit heilig ambt genaderd, dan beginne hij zich te oefenen in het uitleggen van den Catechismus voor het gezin, waarin hij verkeert. Heeft hij door zulke huiselijke oefeningen een zekere vrijmoedigheid zich verworven, dan trede hij in het openbaar op en bij gewenne zich allereerst aan het in 't openbaar catechiseeren en het behandelen van de loei communes. Voorts houde hij eenige voorbereidende preeken ten aanhoore van eenige ernstige en geleerde Theologen, die daarvoor aangewezen zijn. b. De Hessen. Zij keuren het Zeeuwsche advies goed, maar wenschen nog enkele dingen onder de aandacht te brengen: 1. Men moet er voor waken, dat het niet aan de leerlingen en alumni vrij staat om naar eigen goedvinden de voorbereidende scholen te verlaten en dat zij niet op de Academiën worden toegelaten, tenzij ze in de Latijnsche en Grieksche talen en in de Logica wel gefundeerd zijn. Anders zullen zij met weinig succes de Academiën bezoeken en nooit het gewenschte doel hunner studiën bereiken. 2. Dat men, om gemakkelijker in de Academiën de door de Zeeuwsche broeders genoemde colleges te stichten, en de eendracht in de Nederlandsche Kerken te beter te bewaren, de hooge scholen in de vereenigde Nederlandsche provinciën tot een kleiner getal moest herleiden, zóó echter, dat er minstens twee Academiën overbleven, opdat niet, als er slechts één is, alle Nederlandsche Kerken, (wanneer deze eene bedorven is) wat de rechtzinnigheid betreft in gevaar verkeeren, of omgekeerd, als er meer dan twee 273 zijn, de veelheid van Academiën aan de eenheid in de leer in den weg sta en scheuringen verwekke. 3. Dat al deze colleges aan dezelfde wetten moeten gebonden worden. 4. Wat het voorschrijven van een bepaalden studietijd aangaat waren zij van meening, dat men onderscheid moest maken tusschen hen, die (daar zij minder talent hebben) den dienst in dorpskerken moeten waarnemen en hen, die (met bizondere gaven van God voorzien) tot grootere dingen schijnen geboren te zijn. Genen kimnen, ook al hebben ze nog geen vijf of zes jaar aan de Academie gestudeerd, de colleges naar omstandigheden verlaten en toegelaten worden tot hun arbeid op de dorpen, dezen moet men echter zóó lang aan de Academiën houden, tot ze hun Theologische studie volbracht hebben, waarna men ze naar buitenlandsche Academiën en Kerken zenden kan. 5. De oefeningen in het preeken moet men niet uitstellen, tot deze alumni hun Theologische studie geheel beëindigd hebben en van de buitenlandsche scholen en kerken teruggekeerd zijn, opdat ze niet, als ze te laat met het preeken beginnen, hierin onbedreven en ongeschikt zijn en wanneer zij met dit werk een begin maken, hun achting en waardigheid verhezen. Zij kunnen echter tot het preeken niet toegelaten worden, voordat zij hun dogmatiek goed onder de knie hebben. Daarom zou het raadzaam zijn, dat zij eerst in de dogmatiek werden onderwezen en vervolgens, wanneer zij een middelmatige kennis daarin verworven hebben, in het preeken en niet minder in het disputeeren werden geoefend, echter binnen de muren der colleges onder de leiding van een practisch Theoloog, die in het preeken wel geoefend is en dien ze zich tot voorbeeld moesten stellen. c. De Zwitsers. Ook zij keuren eerst de vrome adviezen der Nederlanders goed en bidden hun van ganscher haute Gods besten zegen toe. En om hun wensch te bekrachtigen, bieden zij hun een algemeen overzicht van hun kerkelijke inrichting en die hunner scholen aan. De Overheden van de vier Gereformeerde Zwitsersche steden Zürich, Bern, Bazel en Schaffhausen hebben zich in deze zaak niet onbetuigd gelaten in het kweeken van goede predikanten en hoogleeraren. 18 274 Uit de burgerscholen en uit de kleine-stadsscholen gaan de meer gevorderde leerlingen naar Bazel's Academie of naar de scholen in de groote steden. Opdat de ouders, die niet bemiddeld zijn, hunne zonen gewilliger aan de studie der letteren doen deelnemen, worden aan de leerlingen uit de lagere standen matige beurzen toegekend. Wie een goed examen aflegt, krijgt een prijsje om aldus ook de anderen te prikkelen. Aan de Academie en ook op de scholen der groote steden zijn colleges (hospitia) ingericht, waar zij worden toegelaten die in de studie der letteren goede vorderingen hebben gemaakt en waar zij mild worden gevoed. Aan het hoofd van zulke colleges staat een Regent, die niet alleen voor voedsel en kleeding zorgt, maar ook door zijn particulier onderwijs het publieke steunt en het karakter der studenten vormt De aangeboren gaven worden vroeg onderzocht, de meer begaafden worden voortgeholpen, de minder begaafden verwijderd. Openbaart zich in de ouderen een slechte aard of ook een twistzieke neiging, dan worden ze na herhaald vermaan bij volharding uit de colleges en van de scholen weggezonden. Een predikant van middelmatige geleerdheid maar vroom en vredelievend gaat boven een predikant, die wel geleerd is, maar tevens strijdlustig en twistziek. De Academie te Bazel en de overige scholen in de groote steden zijn zóó ingericht, dat het niet noodig is iemand naar buitenlandsche scholen te zenden. Bij uitzondering worden buitengewoon begaafde jongelui naar buitenlandsche Academiën gezonden. Een bepaalde tijd voor het verblijf buitenlands wordt niet vastgesteld, maar het staat bij de opzieners hen naar huis terug te roepen of wel den tijd te verlengen. Die teruggeroepen worden moeten voor hen verschijnen en rekenschap afleggen van hun leven ginds en voorzien zijn van een getaigschrift van hen, bij wie zij woonden. Of ze thuis of buitenlands hunne studiën hebben volbracht, toch moeten allen van hunne vorderingen doen blijken aan een kerkelijke of school-commissie, waarvoor zij onderzocht worden. Aan de Academiën wordt niemand toegelaten tot het theologisch examen dan wie eerst den graad van „magister" in de letteren heeft verworven. Niet alleen wordt gelet op kennis van philosophie, van talen en van Theologie, maar ook op zekere vaardigheid en 275 handigheid in het preeken, waarvan een proeve geëischt wordt. Na voldoend examen worden zij eerst generaal tot den predikdienst toegelaten en wel onder deze voorwaarde, dat zij de belijdenisschriften en kerkenordènihgen onderteekenen en zich met eede verbinden, om noch publiek noch in 't geheim iets te preeken, te verspreiden of voor te staan, dat in strijd is met de bepalingen der Kerk dan nadat zij het eerst in de meerdere vergaderingen hebben voorgesteld en verkregen. Voor zij aan het hoofd gesteld worden van een bepaalde gemeente, moeten zij eerst binnen en buiten de stad zich in het preeken een tijdlang geoefend hebben. Niemand mag zonder toelating preeken. Indien de nood het echter eischt, wordt het soms toegestaan aan hen, wier vorderingen, vroomheid en rechtzinnigheid vaststaan. Dienst des Woords en dienst der Sacramenten zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden, zoodat óf beide öf geen van beide zijn toegestaan. Er zijn voor 't oefenen in 't preeken colleges ingericht, zoodat men in privé zich daarin bekwamen kan. Aan het hoofd dezer oefeningen staat een leider of censor, hetzij vast of naar vrije keuze. Zij, die te vroeg in 't huwelijk treden, moeten naar gelang van dien misslag boeten. *) Een bepaalde leeftijd is voor de ordinatie van predikanten niet voorgeschreven, omdat men meer met de gaven dan met den leeftijd moet rekening houden. Wie nu wettig tot het predikambt is geroepen, mag zich daarom toch niet aan eenige bepaalde kerk aanbieden, maar wacht een bizondère wettige roeping af. Wie zich schuldig maakt aan simonie, wordt van allen dienst geschorst. Ook is er door regelingen voor gewaakt, dat niemand bedele om de voorspraak van eenige vacante gemeente; gebeurt het, dan is toch deze voorspraak ijdel. Door den Kerkeraad worden echter vier of meer candidaten genoemd, waaruit de Overheid den een of ander aanwijst, tenzij de gemeente voldoende redenen aangeeft, waarom men dien predikant niet zal beroepen. *) Op het Stat en-college te Leiden gold deze bepaling (no. 26): Inghevalle eenich bursael binnen de zess jaren sijnder studeringhe hem zelffs mit trouwbelofte aen eenighe vrouwe quame te verloven ofte verbinden, zal boven de priyatie van zijn beurse ghemulcteert ende arbitralyck gestraft worden naer exigentie van der zaecke (Bronnen ot de geschiedenis der Leidsche Universiteit door Dr. P. C. Molhuysen, dl I, B ij lagen, bldz. 344, v.v.). 276 d. D e B r e m e r s. Zij keuren grootendeels goed wat door de Zeeuwsche en ZuidHollandsche Broeders is geadviseerd en hopen, dat het zoo spoedig mogelijk in de practijk worde gevolgd. Zij betreuren het, dat waar de Theologische studiën onder alle andere de voornaamste zijn, zij gewoonlijk weinig in achting zijn, zoodat slechts zeer zwakke krachten er toe komen theologie te studeeren, terwijl van een practische voorbereiding na afloop der Academische studie, gelijk deze door de studenten in de medicijnen en rechten bij ervaren practizijns gezocht wordt, bij de theologen geen sprake is. Nergens (zoo hebben zij gemerkt) worden echter de jonge theologen strenger en nauwgezetter geoefend dan in de vergaderingen van de Boheemsche Broeders. Enkele weinige punten in zake de opleiding der a.s. dienaren des "Woords wenschen zij nog onder de aandacht te brengen: 1. Op de gewone scholen moeten de a.s. leeraren der Kerken den ganschën Catechismus nauwkeurig leeren kennen en zoolang Latijn, Grieksch en logica leeren, dat zij flink kunnen antwoorden. Ook is wenschelijk, dat zij tenminste de beginselen der Hebreeuwsche literatuur leeren kennen. 2. Het is nuttig, dat in sommige vooral groote provinciën bij de gewone nog publieke scholen komen, waarop de jongelui in de studie der .talen, enz. voortvaren, voordat zij naar de Academie worden gezonden. 3. In deze publieke scholen moet men niemand toelaten dan wie met lof of tenminste met een middelmatig examen zijn studie aan de gewone school heeft volbracht, tenzij er een gewichtige reden is voor het tegendeel. 4. Die nu met de Theologische studiën een aanvang maken, moeten vóór alles de Dogmatiek leeren, zoodat zij tenminste van alle hoofdstukken der Religie en hun onderling verband een recht begrip hebben. 5. Dan kan men gemakkelijk beginnen met een overzicht van de controversen. 6. Hiermee moet gepaard gaan het lezen van de H. Schrift, vooral in de moedertaal; belangrijke teksten, die dienst doen om de dogmatiek te bevestigen, moeten in het geheugen worden geprent, terwijl den eerst-beginnenden de lezing moet aanbevolen van die Bijbelboeken, welke vele bewijsplaatsen bevatten, zooals 277 Mattheüs, Johannes, de Handelingen, den brief aan de Romeinen, aan de Galaten, aan de Efeziërs, Jesaja en de Psalmen. 7. Niemand worde tot proponeeren toegelaten, dan die een behoorlijken leeftijd heeft bereikt, tamelijke vorderingen door het getrouw volgen van de theologische voorlezingen heeft gemaakt, en na een examen, dat loopt over de voornaamste loei communes. 8. Vóórdat zij zich gaan oefenen in het spreken en het schrijven van preeken, moeten zij zich eerst gewennen aan het overdenken van korte onderwerpen, opdat zij methodisch leeren mediteeren en spreken, kundig de teksten leeren verdeelen, de leerstukken er leeren uithalen en deze minstens met één getuigenis uit beide Testamenten leeren bevestigen. 9. Zij mogen niet de tooneelkunst nabootsen en doen alsof zij voor de gemeente spreken, wanneer zij in besloten kring de kunst van spreken aankweeken. 10. Zoo vaak als zij een redevoering houden, moeten zij steeds over de voorgestelde stof door hunne leiders nader worden ondervraagd doordat hun de een of andere moeilijkheid, die nuttig voor hen zijn kan, wordt tegengeworpen. 11. De leiders moeten hen onderscheidenlijk ten opzichte van de zaken, de woorden, de methode, de gebaren en de welsprekendheid helpen vormen, en er hen aan gewennen, dat zij de opmerkingen en zelfs de aanmerkingen, die gemaakt worden, verdragen, ja zelfs dankbaar aannemen, opdat zij niet zich zelve willen hooren, maar bescheiden over zich zelf denkende, eerst zelf willen onderwezen worden, opdat ze met vrucht anderen kunnen onderwijzen. 12. Van de scholen teruggekeerd, zullen zij zich bij een geoefenden predikant als een soort helpers aansluiten. 13. Wanneer zij zullen proponeeren, moeten zij eerst alleen door predikanten, dan door dezen vergezeld van ouderlingen en later ook van andere geëerde mannen, gehoord worden. 14. Beurtelings moeten zij een locus communis uit den Catechismus en uit een Schriftuurplaats, zoowel buiten, als in het verband genomen, verklaren. 15. Wat het kranken-bezoek betreft, kunnen zij zich eerst in de gestichten oefenen mits in tegenwoordigheid van een predikant; dan ook bij andere zieken, als deze het tenminste kunnen dragen. Want hier is groote omzichtigheid noodig. 278 16. Door hun lastige consciëntie-gevallen voor te leggen, zal men hun eigen oordeel beproeven om te zien wat zij in zulk een geval zouden antwoorden. 17. Tegelijk moet men hen ernstig leeren, hoe zij op verstandige wijze controversen voor het publiek moeten verklaren, nl. door grondig den staat der geschillen aan te geven en hun gevoelen op stevige argumenten (met weglating van onbeduidende en nietklemmende argumentatie) te gronden. 18. Niemand worde de bevoegdheid verleend om te doopen dan nadat hij geroepen is tot den dienst eener bepaalde kerk zoowel om allerlei andere reden als omdat het gebeuren kan, dat zoo iemand door een of andere hindernis nooit tot het predikambt geraakt. 19. Als men voor de getrouwe dienstknechten Gods, die dikwijls in behoeftige omstandigheden verkeeren, en voor hunne weduwen en weezen op eervolle wijze zorgde, dan zou het gemakkelijker gaan om goede talenten tot den predikdienst te lokken. 20. Ook zou men aan de Theologische studenten, die naar huis zijn teruggekeerd, kunnen opdragen een deel van de schooltaak n.1. het onderwijzen in den Catechismus en in de talen en de wetenschappen. 21. Ten slotte waarschuwe men hen, dat zij niet te vroeg in 't huwelijk treden, opdat zij niet door hun onbezonnenheid dit toch reeds zoo ellendige leven zich nog ellendiger maken. e. De Emdenaren. Daar zij zeer goed met de adviezen der Zeeuwen en der ZuidHollanders kunnen instemmen, achten zij het onnoodig nog breed op de zaak der opleiding in te gaan. Alleen wijzen zij op het groote zeden-bederf aan de Academiën, zoodat men op correctie dient bedacht te zijn. Met het oog daarop achten zij vooral het instellen van hospitiums zeer wenschelijk, waarbij zij herinneren aan de propheten-scholen onder het Oude Verbond en de colleges in Engeland, de Paltz en op andere plaatsen. De al te groote vrijheid op de scholen richt vele jongelingen, overigens van goede inborst, ten gronde. Op de practijk komt alles aan. Dit eene kunnen -zij minder goedkeuren, dat sommige broeders van oordeel rijn, dat men de bevoegdheid om te doopen ook wil toekennen aan hen, die nog niet tot een kerkelijke functie geroepen en wettig bevorderd zijn. 279 § 3- De Adviezen der Inlandsche Godgeleerden over de Voorbereiding der Candidaten. a. Polyander. Hij keurt het advies der Zeeuwen grootendeels goed. Hij heeft slechts enkele opmerkingen: 1. Dat zij, die in de openbare collegia wordèn opgevoed, voordat zij door de Regenten onder de gewone studenten worden opgenomen, minstens één semester daar op de proef gesteld worden en na afloop door een Hoogleeraar in tegenwoordigheid van enkele afgevaardigden van Synodes en Classes worden onderzocht. 2. Dat hunne ouders of verwanten de onkosten moeten vergoeden, als zij soms hunne zinnen op een andere dan de Theologische studie zouden zetten, of op een andere wijze de hope, welke de Macaenaten of leeraars omtrent hen koesterden, op schandelijke wijze zouden beschamen. b. Lubbertus. Hij keurt het advies der Zeeuwen niet af, maar of men er in Friesland gevolg aan geven kan, betwijfelt hij wel. Hij zou dus door deze Synode aan de particuliere Synode van Friesland willen opgedragen zien, dat zij met de Staten onderhandde en zie hoeveel zij vah dezen gedaan krijge. Want zonder hun gezag kan er in Friesland in deze zaak niets geschieden. c. Gomarus. Ook hij keurt het advies der Zeeuwen goed, maar één gebruik schijnt hem niet aanbevelingswaardig, nl. dat de proponenten zouden optreden om te preeken in de publieke samenkomsten der gemeente. Daar dit immers het bizonder werk is van den dienaar des Woords, moeten zij zich van dien arbeid iflèt minder onthouden dan van het bedienen van den doop. Hij wees er op, dat Paulus zeide, dat men geen prediker van het Evangelie kan zijn, zonder gezonden te zijn (Rom. X); voorts dat de publieke prediking van het Evangelium van grooter gewicht is dan de bediening van den doop, gelijk i Cor. I leert, waar Paulus getuigt, dat hij niet gezonden was om te doopen, maar om te prediken. Ook was hij van oordeel, dat men zorgen moest overeenkomstig een bepaling der Fransche Kerken, dat de studenten genoodzaakt worden niet minder het Hebreeuwsch dan het Grieksch te leeren en daarin examen af te leggen. 28o d. Thysius. Ook hij keurt in het advies der Zeeuwen ongeveer alles goed; alleen heeft hij nog enkele wenschen. Allereerst wil hij, dat zulke uitgezochte talenten worden geholpen en op algemeene kosten onderhouden, echter zonder een vast getal voor te schrijven; vrome, en wijze mannen uit Kerk en Staat, die door geen enkel privaat belang worden geleid, moeten naar zijn meening in dezen de beslissing in handen hebben. Bij de bevordering der Candidaten tot het predikambt moeten voorts twee dingen wel in acht genomen worden: 1. Er moet rekening worden gehouden met den leeftijd, gelijk God dit voorschreef in de Joodsche Kerk, waar voor de Levieten het 25ste en voor de priesters het 30ste jaar werd bepaald, 't geen ook blijkt uit de voorbeelden van Johannes den Dooper en zelfs van onzen Heere Jezus Christus, die eerst op hun 30ste jaar openlijk hun ambt aanvingen. Ook Paulus eischt voor den opziener een behooriijken leeftijd, daar hij uit de verzorging van kinderen en huis de geschiktheid wil opmaken om ook de kerke Gods te besturen (1 Tim. LLT). Voorts wil Paulus den nieuweling uit het ambt weren, opdat deze niet opgeblazen worde en in het oordeel des duivels valle; onder den nieuweling rekent hij ook den jongeling, omdat hem hetzelfde gevaar dreigt En dat ook de jeugd op zich zelve bijna verachtelijk is, blijkt wel hieruit, dat hij Titus vermaande om zorg te dragen, dat niemand zijn jonkheid verachtte. De voorbeelden van Samuel Timotheüs en Titus bewijzen niet het tegendeel, daar men hier met buitengewone gevallen te doen heeft, terwijl de beide laatsten ook niet zoo jong waren als men gewoonlijk meent Hierbij komt nog de praktijk der eerste Christelijke Kerk, die eveneens aan den presbyter den leeftijd van 25 en aan den bisschop dien van 30 jaar voorschreef. Anders verhezen deze ambten hun glans. Hij zou daarom dit als den gewonen regel willen stellen. 2. Men moet de candidaten niet dan met zekere trappen tot dit heerlijk ambt van predikant bevorderen. Daarop wijst ook de Apostel, als hij van de diakenen zegt, dat zij die veel gediend hebben zich zeiven een goeden opgang verkrijgen. Eerst moeten zij in de scholen als schoolmeesters of in de kerk als catechiseermeesters blijk van hun trouw en bekwaamheid gegeven hebben; anderen moet men in de kerk als voorlezers aanstellen en den 28l diakenen en ouderlingen als helpers medegeven en als zij zóó goed zijn gekeurd hen tot dit heerlijk ambt laten opklimmen, zooals dit ook de gewoonte was van de Oude Kerk. e. Walaeus. Hij stemt in met alles wat door de Zeeuwsche broeders is gezegd, maar wil er bij gevoegd zien, wat door sommigen is gezegd over het te vroeg verlaten van de lagere scholen, over het gebruik van proposities, voordat ze de Academie verlaten en over het catechiseeren, dat hun somtijds moet worden opgedragen. Verder meent hij, dat men nog tot een bizonder punt van onderzoek moet maken het publieke preeken van studenten, opdat de kerken een beslist oordeel over deze zaak krijgen, daar er verschillend over gesproken wordt. f. De Gelderschen. Ook zij keuren alles goed behalve deze volgende punten: 1. Dat aan de Heeren Staten geen vast getal van alumni worde voorgeschreven, maar dit in elke provincie aan de Staten worde overgelaten. 2. Dat de candidaten niet in de kerkeraadsvergaderingen worden toegelaten, waar soms de wonden der broeders moeten worden bloot gelegd, onderzocht en genezen, en andere verschillende zaken worden behandeld, welke zij liever niet moeten kennen darf wel. 3. Dat zij niet eer den doop mogen bedienen, dan nadat zij volledig onderzocht en met oplegging der handen tot den predikdienst zijn toegelaten. g. D e N o o r d-H ollanders. Zij keuren ook het gevoelen der Zeeuwsche broederen goed, maar met uitzondering van de drie artikelen, waarin over het voorlezen in de kerk, over het kranken-bezoek met de predikanten en het toelaten tot de vergaderingen van ouderlingen en diakenen gesproken wordt. Dienaangaande moet hier niets worden vastgesteld, maar met de grootste voorzichtigheid moet hierin gehandeld worden wegens de verschillende moeilijkheden en toestanden van de Kerken. Zij zijn derhalve van meening, dat men deze dingen aan het oordeel der Kerken en der predikanten moet overlaten. h. De Utrechtsche Contr a-R emonstranten. Zij gaan met het advies der Zeeuwen accoord, maar meenen, 282 dat bij het toelaten der studenten tot de heilige vergaderingen van Synodes en Classes dit beding worde gemaakt, dat de Classes en de Kerken dit niet aan allen toestaan, maar alleen aan hen, wier trouw en stilzwijgendheid niet maar aan den een of ander maar aan den ganschen Kerkeraad of Classe bekend staan; ook dat het niet altijd geschiedt, maar alleen dan als de Classe of Kerkeraad dit raadzaam achten, opdat niet onvoorzichtig worde ruchtbaar gemaakt wat noodig geheim moet blijven, daar zulks in strijd is met den opbouw der kerk en aanleiding geeft tot ergernis. i. De Utrechtsche Remonstranten. Zij vinden ook het Zeeuwsch advies goed, maar meenen, dat aan de candidaten volgens het advies der Zuid-Hollanders niet alleen het preeken, maar ook het doopen (en het bevestigen der huwelijken) moet worden toegestaan. j. D e F r i e z e n. Zij hebben aan de voorgaande adviezen niets toe te voegen en laten gaarne aan den Praeses en de assessoren over om uit al de adviezen een formule te concipieeren, welke zoowel door deze Synode als door de Staten der onderscheidene provinciën moet worden goedgekeurd. Alleen maken ze een uitzondering ten opzichte van de bevoegdheid om te preeken en te doopen. it. De O v er ijse 1 a r e n. Grootendeels kunnen zij zich bij het Zeeuwsch advies neerleggen en zien het gaarne in de onderscheidene provinciën ingevoerd. Toch hebben zij duidelijkheidshalve nog deze opmerkingen in te lasschen: 1. Den Staten en Overheden van elke provincie moet het vrij staan om het getal der alumni vast te stellen. 2. Dat het moeilijk zal zijn gedaan te krijgen, dat de verschillende provinciën onderscheidene colleges oprichten en dat daarom dit alles aan de vroomheid en discretie der Provinciale Staten moet worden overgelaten. 3. Dat men in de voornoemde colleges rekening moet houden, ten minste zooveel mogelijk, met de Theologische studenten, die op kosten van hunne ouders studeeren, opdat ze niet gelijk als de alumni behandeld worden. 4. Dat aan de studenten niet een bepaalde tijd, binnen welken zij hunne studiën moeten bëeindigen, moet worden voorgeschre- *83 ven, maar dat dit aan het oordeel der classes moet worden overgelaten, die naar omstandigheden rekening kunnen houden met rijk begaafde en vruchtbare talenten. 5. Dat men groote voorzichtigheid zal betrachten bij het uitreiken van getuigschriften, omdat meermalen Theologische studenten tot schade der Kerk van getuigschriften, hun door Professoren en anderen geschonken, misbruik maken. 6. De regeling van het krankenbezoek van studenten met predikanten laten zij gaarne aan het oordeel der predikanten over. /. De Groningers. Ook zij kunnen zich zeer goed vereenigen met het Zeeuwsch advies en oordeelen, dat het in alle provinciën moet worden vastgesteld, tenminste zooveel mogelijk, uitgezonderd dat ééne punt waarvan Professor Gomarus gewag heeft gemaakt. m. De Drentenaren. Zij gaan accoord met het Zeeuwsch en het Zuid-Hollandsch advies en hopen van harte, dat al deze dingen zooveel mogelijk van de Candidaten in de Theologie zullen geëischt worden, alvorens zij tot het predikambt worden toegelaten. Vooral moet men die eischen handhaven tegenover hen, die niet door gebrek of armoede gedrukt worden. Degenen echter, wier vermogen beperkter is en die toch voor dit ambt geschikt geacht worden, moet men niet zoo lang (n.1. een jaar na hun tweede examen) van den predikdienst afhouden, maar zij moeten sneller bevorderd worden. n. De Walen. Ook zij kunnen niet anders dan het Zeeuwsch advies prijzen. Toch willen zij enkele dingen onder de aandacht brengen : 1. De geheele opleiding kan men niet in deze Synode door zulke wetten zoo regelen, dat alle kerken in de provinciën daaraan gelijk zouden gebonden zijn. Vele zaken zal men daarom aan de prudentie der provinciale Synoden moeten overlaten en zich moeten bepalen tot het meer algemeene, bepaaldelijk om waarborgen te stellen voor leer en leven. 2. Daar het bestuur over scholen en Academiën hoofdzakelijk bij de Overheid berust, zal men een bepaald besluit zonder haar goedvinden niet kunnen vaststellen. Dit geldt vooral het aangevoerde over het oprichten of verminderen der colleges, academiën en illustre scholen en het getal en de toelagen der alumni. 284 3. Al het andere keuren zij verder goed, indien hunne kerken daardoor maar niet in hare vrijheid gebonden worden noch genood-! zaakt worden hunne alumni naar buitenlandsche academiën te zenden, tenzij het haar goed dunkt 4. Daar onze Synode het onderzoek der studenten die op haar College zijn om verschillende redenen aan zich gehouden heeft, zal zij niet gemakkelijk toestaan, dat het aan de Professoren worde opgedragen. . 5. Het optreden van proponenten op den kansel (natuurlijk na een nauwkeurig onderzoek en op gezag der Synode) achten zij voor hunne kerken niet alleen nuttig, maar ook noodig. Daarom zouden zij in dezen niemand iets willen voorschrijven, mits hun zelf de vrijheid gelaten worde. Ook bij hen waren vroeger deze oefeningen niet gebruikelijk, maar langzamerhand waren zij door den nood en het nut zoowel voor de Kerken als voor de studenten in zwang gekomen en lofwaardig gebleken. Ook hunne Kerken oordeelen, dat zulke, proponenten in letterlijken zin geen predikdienst vervullen; maar dat deze propositie wordt gebruikt ter wille van de oefening der studenten, voorts om anderen te vervangen en om hun meer bekendheid te schenken. Hetgeen gezegd is, om deze predikatiën binnen zekere grenzen te beperken, keuren zij goed en zullen zij bevorderen. 6. Het doopen of het bedienen der sacramenten is aan hun studenten geheel verboden. Ook oordeelen zij, dat aan niemand, die buiten het predikambt staat, de sleutelmacht mag worden geschonken. Voorts geven zij nog eenige artikelen uit het reglement van het "Waalsch college, staande onder toezicht van de Waalsche Synode. Eén dezer artikelen (art. 8) luidt : De Regent zal aan geen enkel student toestaan den kansel te beklimmen om in eenige kerk te preeken, voordat deze op de Synode is onderzocht en gezond en wèl gefundeerd is bevonden in de Christelijke Religie, opdat hij niet, opgeblazen wordende, in de strikken des duivels valle. Ten slotte gaven zij nog eenige Synodale bepalingen in betrekking tot de opleiding der a.s. dienaren des Woords (van de Synode van Rotterdam in 1607, van Delft in 1613 en van Haarlem in 1614). 285 § 4. De Discussie over de Voorbereiding der Candidaten. De Praeses stelde nu naar aanleiding van deze adviezen, vooral in verband met de opmerkingen der Noord-Hollandsche afgevaardigden, de vijf volgende vragen aan de orde x): 1. Of het raadzaam is de candidaten in de H. Godgeleerdheid te laten preeken? 2. Of het raadzaam is hun toe te staan om te doopen? 3. Of het raadzaam is hun toe te laten tot de vergaderingen van kerkeraad en classis? 4. Of het goed is, dat zij in de kerk voorlezen? 5. Of het goed is hier een voor alle Provinciën bindend besluit te maken dan wel alleen den Staten en Kerken der verschillende Provinciën advies te geven?*). De beide eerste vragen werden aanstonds in bespreking genomen en de buitenlandsche afgevaardigden gaven daarop antwoord. De Godgeleerden uit de Paltz antwoordden op de tweede vraag, dat men de bediening des Woords en de bediening van het Sacrament niet moest scheiden, maar moest vereenigen. En op de eerste vraag gaven zij ten antwoord, dat men in den regel het preek-consent niet moest verleenen dan aan degenen, ij Acta Synodi, pag. 51: Deliberatum fuit de quibusdam quaestionibus ad praeparationem candidatoram ministerii spectantibus (Acta A u t he n tica: etiam spectantibus). Heyngius, pag. 33: Variae difficultates a quibusdam fratribus praecipue NortHollandis in sententijs Suis motae, dederunt D. Praesidi occasionem hasce quaestiones proponendi. Sibelius, Annotationes: Quinque deliberanda praecipue. Breytinger, Acta Helvetiorum: Quaerebatur etc. Hales, Letters, pag. 22: So that instead of deciding this one doubt the Praeses proposed five more to be considered of. s) Acta Synodi, pag. 51: Prima fuit: Utrum S. Theologiae studiosi & ministerii candidati, ad conciones publicas pro populo habendas admittendi sint. Secunda: An administratio Baptismi eis sit permittenda. Tertia: An expediat eos ad conventus presbyteriorum & classium admitti. Quarta: An consultum sit, ut in templis publicè in praelegenda S. Scriptura se exerceant. Heyngius, pag. 33: Eerst als voren en dan: Utrum praestet de tota hac ratione Candidatos praeparandi, decreto Synodico certi aliquid statuere, an vero ex omnibus Sententijs aliquid concipere quod D. D. Ordinibus et Ecdesijs singularum Provinciarum commendetnr ? Evenzoo: Sibelius, Breytinger, Hales, enz. 286 die wettig waren toegelaten tot den dienst des Woords; indien echter de een of andere noodzakelijkheid er toe dwong, mocht men hen laten preeken, die nog niet geordend zijn, mits er duidelijke blijken waren van hun vroomheid en geleerdheid. Zoo dachten ook de Zwitsers er over. l) Deodatus, Genève's afgevaardigde, vertelde nog, dat in de Geneefsche Kerken de gewoonte heerschte om aan studenten van meer gevorderden leeftijd toe te staan te doopen, maar dat de Fransche Kerken en heur Synode er op aangedrongen hadden, dat zij hunnen candidaten dit niet moesten permitteeren en hen daarvoor niet moesten gebruiken. •) Alle buitenlandsche Synode-leden waren voorts tegen het doopen door Candidaten. 8) Ook de inlandsche Godgeleerden, die nu advies gaven, waren schier eenparig tegen het doopen. *) Over 't preeken brak een wijdloopige discussie los. 5) ) Heyngius, pag. 36: Ad priora duo membra quaestionis primae responderunt Theologi exterj. Breytinger, Acta Helvetiorum: Respondere Palatini ad quaestionem priorem: Ministerium Verbi et administrationem Sacramenti conjungi debere, non disjungi. Ad alteram autem, ordinarie quidem licentiam concionandi non faciendam esse nisi legitime admissis; si tarnen singularis aliqua necessitas cogat, licere uti opera eorum etiam, qui ordinati nondum sunt, modo de ipsorum proposito, pietate et eruditione constet. Consensum suum Helvetij testantur. ) Sibelius, Annotationes: Deodatus monuit Ecclesias Genevenses habere hoe in more, ut concedant studiosis provectioris aetatis etiam administrationem baptismi, sed admonitas esse ab Ecclesiis Gallicanis earumque Synodo ne suos candidatos [sic] hoe permittant neque ad hoe illis utantur. ) Hales, Letters, pag. 22: It was the general opinion that they might not baptize. ) Breytinger, Acta Helvetiorum: Auditae sententiae Professorum et Fratrum Belgarum. Hales, Letters, pag. 23: For the question of Baptism, no man stood upon it, but all accounted it unlawful, for men not in Orders to take upon them to baptize. Zie echter de adviezen der Zuid-Hollanders en der Utrechtsche Remonstranten. ) Hales, Letters, pag. 23: The doubt was conceming Sermons. Hales, Letters, pag. 22 : In the point of preaching they differed. Some thought absolutely it might be permitted them: others on the contrary thought no : some tooke a middle course thinking they might preach privately before a select Auditory, who were to be their Judges how sufficiënt they were for that end: some that they may do it openly, so that it were understood, they diditnot cum potestate solvendi & 1 i g a n d i. Sibelius, Annotationes: Haec monita et consilia Synodi: potest aliquis dicere in 287 Aan deze discussie namen deel Polyander, Walaeus, Gomarus, Thysius, Lydius, Bogerman, e. a. Gomarus sprak zoo welsprekend en overtuigend, dat zelfs de Engelschen onder den indruk van zijn woord kwamen. Polyander, Leidens Hoogleeraar, vond het uitnemend, dat zij, die van plan waren predikant te worden, vóór zij werden toegelaten tot het ambt, in het preeken zich zouden oefenen. Vooreerst, omdat dit het gebruik was in sommige Nederlandsche Kerken. Voorts, omdat het hun die boersche schaamte ontnam, velen zoo eigen, waardoor zij bevreesd zijn om voor het volk te spreken. Dan, omdat het betamelijk was, dat ze bekend zouden worden als menschen bekwaam voor hun taak, voordat zij die taak aanvaarden. Eindelijk, opdat zij aan hunne ouders en weldoeners, die den last der opvoeding hadden gedragen, zich mochten laten zien als bekwame mannen. Intusschen bad men hierbij deze voorwaarden te stellen: i. Het preeken moest geschieden met consent der Classis; 2. dat het niet anders geschiede dan wanneer de Kerk in verlegenheid zit, dus door overlijden, of afwezigheid, of ziekte van haar predikant, of in een diergelijk geval van noodzakelijkheid. l) Met Polyander stemde Walaeus overeen; dat het preeken van studenten geoorloofd was steunde op de volgende gronden: *) Ecclesia vel habet potestatem dicendi; Sed non habet potestatem dicendi cum potestate ligandi et solvendi. Breytinger, Acta Helvetiorum: Varias consuetudines, et in diversis Ecclesiis diversas observari solitas ajebant. In Ecclesijs nonnullis adhiberi Candidatos Ministererij Lectioni, ut Ecclesiae innotescant, si quid pronuntiationis est vitium, id emendetur; exuant paulatim pudorem rusticum; aliasque commoditates non contemnendas inde percipi. ') Hales, Letters, pag. 23: Jo. Polyander thought it very fit that such as intended the Ministery, before they were admitted should practice Preaching. First because it was the practise of some of the Belgick Churches. Secondly, because it took from them that Svitanla, that subrustick shamefastness of many men, by which they feared to speake unto the people. Thirdry, because it was convenient that they should be known for men fit for that duty, before they should enter upon it. Fourthly, that they might approve themselves to their Parents and Benefactors, who had been at the charge of their Education. Provided that it were with these conditions: First, that it were done with consent of the Classes: Secondly, that it were practised only when the Church was unsupplied, either by the death, or absence, or sickness, of their Pastor, or in case of like necessity. s) Sibelius, Annotationes: D. Walaeus duas quaestiones proposuit: a.; licere. I. consuetudo variarum Ecclesiarum, quae innotuit. 2. consuetudo vigurt in 288 1. De gewoonte van verschillende Kerken, gelijk bekend was. 2. De gewoonte, welke heerschte in de Joodsche Kerk ten tijde van Christus en van de Apostelen; immers niet alleen de Levieten, maar ook anderen verklaarden in het openbaar de Wet, zooals bleek uit Hand XHI, uit de geschiedenis van Paulus en Barnabas, die komende in de synagoge onmiddellijk door de oversten werden geroepen met de woorden: „Mannen broeders, indien er eenig woord van vertroosting tot het volk in u is, zoo spreekt." 3. In Efeze IV wordt er onderscheid gemaakt tusschen „herders" en „leeraars". Zoo mochten dus sommigen onderwijzen, die toch geen herders waren. Zoo waren er catechiseermeesters in de Kerken, die toch geen tucht mochten oefenen. Of het nuttig en dienstig was, moest men aan het oordeel der Kerken overlaten, maar met inachtneming van de volgende bepalingen: 1. Dat men niemand toeliet dan na een onderzoek van leven en wandel. 2. Dat het nooit geschiede dan wanneer werkelijk de nood dit eischte. 3. Dat zij de sacramenten niet mochten bedienen. 4. Dat de macht om te zenden niet bij één predikant zou staan maar bij heel de Classis, of bij een college van Theologen of bij hen, wien de Classes dit opdroegen. 5. Dat men ze niet lichtelijk naar vacante kerken zond. Ecclesia Judaica tempore Christi et apostolorum (Acta 13 in synagoga). 3. ex Ephes. 4 ubi distinguuntur didascaloi et pastores. Sic aliquibus licet docere qui tarnen pastores non fuerunt. Sic catechetae fuerunt in Ecclesijs, quibus tarnen disciplinam exercere non Herrit b. an expediat? Hoe relinquitur judicio Ecclesiarum, sed praescribantur leges: 1. ut non nisi praemisso examine vitae et morum admittantur. 2. non nisi necessitate sincera id flagitante. 3. sacramenta non administrent. 4. ut missionis potestas non sit penes unum ministrum sed penes totam classem, aut collegium Theologorum aut penes illos quibus Classes hoe demandant. 5. ut non facile mittantur in Ecclesias, quae vacant. Hales, Letters, pag. 23: With Polyander did Wallaeus of Middleburgh agree, and grounded himself upon the practice of the Jews, amongst whom not only the Levites, but others also publickly taught the Law, as it appears by the story in the Acts, where Paul and Barnabas coming into the Synagogue, the Rulers called unto them, that i f they had any word of exhortaüon, they should speak unto the people. 289 Gomarus en Thysius waren er vuur en vlam tegen. Vooral Gomarus weerde zich. Ze achtten het preeken van studenten beslist ongeoorloofd en gaven voor hun gevoelen de volgende gronden aan: *) 1. Ze zijn niet gezonden, dus kunnen zij niet prediken (Rom. X). 2. De sleutels van het Koninkrijk der hemelen zijn hun niet toebetrouwd, derhalve mogen zij ook niet prediken. 3. Hun was naar het algemeen gevoelen het doopen niet toegestaan; maar God had beide (doopen en prediken) vereenigd bijv. in de woorden van Christus: „Gaat henen, onderwijst alle volken, dezelve doopende," enz. Wat God vereend heeft, scheide de mensch niet. 4. Als het mindere niet mag, dan ook het meerdere niet. Welnu, het doopen is het mindere (1 Cor I „Christus heeft mij niet gezonden om te doopen"). 5. Deze waardigheid heeft Christus aan bepaalde menschen toegestaan; niemand kan zich zeiven dit ambt aannemen. En wat de oefening en het beproeven der talenten betreft, hierin kan gemakkelijk op een andere wijze worden voorzien. 6. Al was het op sommige plaatsen een gewoonte geweest, dat zij mochten prediken, het was veel geschikter om de gewoonte ') Sibelius, Annotationes: D. Thysius et D. Gomarus: non licere candidatis publicè concionarj. I. missi non sunt, ergo non possunt praedicare, Rom. IO. 2. claves regni coelorum illis non sunt commissae, quare illis nee licet praedicare. 3. quia non licet baptizare. At haec duo Deus conjunxit. 4. minus non licet, ergo nee maius. At baptismus minus. 1 Cor. 1 non misit me ad baptizandum. 5. ülam dignitatem Christus certis hominibus concessit, nemo sine authoritate potest hoe munus suscipere. Quod ad exercitium et periculum illis facile alia via meden possumus. Hales, Letters, pag. 23: Contrary unto both these was D. Gomarus, who held it utterly unlawful for any to preach before they were admited to the Ministery. First, because they had no Mission; and who can preach except he be sent. Secondly, because they had not the Keyes of the Kingdom of Heaven. Thirdly, it was granted that they could not baptize: now Christ hath put Baptism and Preaching together, Go teach all Nations baptizing them: & quae Deus conjunxit homo ne separet Last of all, though there had been a custom in some places to the contrary, yet fitter it was that custom should conform it self to Trath, than Truth to custom. With Gomarus agreed Thysius, and thought his argument drawn from Mission to be unanswerable; and for my own part I thought so to. D. Gomarus is a man of great note, but I never heard him speak with any strength of reason in the Synod till now. Zie verder blz. 375* 19 290 aan de waarheid conform te maken dan omgekeerd de waarheid te kneden naar de gewoonte. Thysius, die 't geheel met Gomarus eens was, zei nog, dat op diens bewijs ontleend aan de zending niet te antwoorden was. Sibrandus, Hoogleeraar te Franeker, kreeg ook nog het woord, maar hij sprak met zoo zachte stem, dat men hem niet kon verstaan. x) Na de Hoogleeraren spraken nog anderen, maar veel nieuws hoorde men niet meer. *) Alleen, Ds. Lydius trachtte Gomarus te weerleggen en beweerde, dat zij wel mochten preeken en ze daartoe zelfs een roeping hadden. Want allereerst hadden zij een inwendige roeping van den H. Geest, en dan hun examen en toelating door de Classes waren een voldoende waarborg voor hen om te prediken, al hadden ze ook geen particuliere bediening. De deken van Worchester Dean juichte het door Lydius gesprokene» openlijk toe. Ook de Praeses mengde zich nu in het debat en trachtte in een breed betoog aan te toonen, dat de kwestie niet liep over hen, die reeds door de Classes waren toegelaten, maar alleen over hen, die zich nog bekwaamden voor zulk een toelating. Bogerman verklaarde zelfs, dat de admissie van de Classis de rechte forme was van hen toe te laten tot hun dienst, niet dat ze geplaatst waren en verbonden aan een bepaalde kerk ; een opmerking, waardoor de zaak niet helderder werd, want wat hij zeide gold wel van Friesland, maar niet van de andere kerken. 8) ') Hales, Letters, pag, 23 en 24: What Sibrandus his opinion was conceming the point I know not; for he doth so favour his voice, that I can never teil what he saith: and I imagine I have no great loss of it. ') Hales, Letters, pag. 24: After the Professors was there little said, which was not said before. ') Hales, Letters, pag. 24: Only Lydius ofSouth-Holland thought certainly to confute Gomarus, and told us, that such men might preach, and that they had Vocation so to do. For first that inward Vocation which they had from the Spirit, and then their Examination and Admission by the Classes was warrant for them sufficiënt to preach, though they had no particular charge. For this good News did Mr. Dean of Worcester publickly applaud D. Lydius in the Synod. I marvail'd much with my self to see Mr. Dean and Lydius so wide of the mark. For there was no question of those who were admitted by the Classes, but only of such who fitted themselves to be admitted. The Examination and Admission by the Classes is the very form of their Ministery, and not their being 291 Nadat deze discussie afgeloopen was verklaarde de P r a e s e s, dat door de Synode besloten was, dat het doopen den Candidaten niet toegestaan was, maar dat wat het preeken betreft, dit zou worden overgelaten aan het oordeel en de discretie van de particuliere Classes. ') De derde vraag (of het raadzaam is hen toe te laten tot de vergaderingen van kerkeraad en Classis?) gaf geen aanleiding tot veel discussie. Sommige Synode-leden spraken wel enkele desiderata uit, zooals Festus Hommius, Deodatus, Polyander en Lydius, maar op de eigenlijke zaak ging men niet in. Festus Hommius beweerde, dat de Theologische professoren ook een practisch college moesten houden, waarop gehandeld werd over verschülende gevallen der consciëntie (Eén der middelen, welke het Zeeuwsche advies ter verbetering van de praeparatio Candidatorum voorstelde, was immers, dat zij vaak met de Pastores zouden spreken de variis conscientiae casibus). Deodatus meende, dat er bij het toelaten van de Candidaten tot de kerkeraadsvergaderingen rekening moest gehouden worden met de te behandelen onderwerpen, zoowel als deze hepen over personen als over zaken. Polyander oordeelde toelating der Candidaten en der Studenten geoorloofd, maar onder deze voorwaarden: 1. dat het aan de verschülende kerken vrij zou staan om ze toe te laten of niet; 2. dat de kerken, die tot admissie genegen zijn, ze nu eens kunnen toelaten dan weer niet; 3. dat alleen de ouderen in jaren mochten worden toegelaten; 4. dat het studenten moesten zijn, die reeds beproefd zijn en van wier geloof en goeden levenswandel de kerken zeker zijn; 5. dat de studenten in het laatst van hunne studiën moesten zijn. Lydius (zich aansluitend bij den wensch van Festus Hommius) placed over a particular Church. And thus much at length dit the Praeses teil us. Bogerman doelde ongetwijfeld op de Friesche „costuyme"; in Friesland behoefden de proponenten na hunne beroeping door een kerk geen tweede (peremptoir examen) te ondergaan, daar hun eerste examen zoowel praeparatoir als peremptoir was. Daarom heetten de proponenten in Friesland geen proponenten, maar Candidaten en waren ze bevoegd terstond de H. Bondzegelen te bedienen. Na de beroeping volgde onmiddellijk de bevestiging of inleiding in den dienst (W. A. Bachiene, Kerkelijke Geographie der Vereenigde Nederlanden, A'dam, 1770, derde stuk, bldz. 9 v.). ') Zie bldz. 294, v. 292 zeide nog, dat het nuttig was om een handboek te schrijven over de gevallen der consciëntie vooral voor deze Candidaten. *) Ook dit punt werd echter aan de vrijheid en prudentie van Classes en Kerkeraden overgelaten, al oordeelde de Synode de zaak wel nuttig. 2) Het vierde punt fH.1. het openbare voorlezen in de kerk) gaf ook nog aanleiding tot eenige gedachtenwisseling. Velen wenschten, dat het oude gebruik van voorlezen in de kerk, dat in de eerste Kerk in zwang was geweest, weer hersteld zou worden; het Woord Gods kon dan weer met te grooter gezag worden voorgelezen, waaraan anderen nog de opmerking toevoegden, dat'het tegenwoordige gebruik om de voorlezing over te laten aan kooplieden en zelfs meermalen aan menschen, die ongeoefend waren en die niet goed konden lezen, tot geen geringe verachting van het openbare lezen strekte. Men wilde daarom de Candidaten voor deze voorlezing gebruiken, waarbij Thysius ') Sibelius, Annotationes: Monuit D. Festus professores Theologiae debere praeter alia exercitia etiam habere collegium practicum, in quo agatur de casibus quibusdam conscientiae. D. Deodatus monuit habendam esse rationem personarum et causarum. D. Polyander judicavit posse admitti sub his conditionibus. I. ut permittatur libertati singularum Ecclesiarum, ut admittant nee ne. 2. ut Ecclesiae quae pronae sunt ad admissionem, aliquando admittant, aliquando non. 3. ut tantum admittantur ad consilia audienda studiosi provectioris aetatis. 4. ut sint studiosi qui jam probati sint ac de quorum fide et probitate Ecclesiis constet 5. ut maxime sint exercitati et in proximo gradu promotionis. D. Lydius monuit utile esse, ut conscribatur liber de. casibus conscientiae ad usum praecipue horum candidatorum. Hales, Letters, pag. 24: In the third question concerning the Admission of the Proponentes, (as they call them) to the Consistories, little was said. Breytinger, Acta Helvetiorum: Erat non nemo qui diceret cogitandum esse de ratione modoque instituendi collegij privati practici, in quo casus conscientiae et causae presbyteriales disceptentur exercendorum et praeparandorum ministrorum causa. n jr^-aa» bldz. 296. Voetius (Politica Ecclesiastica, I, pag. 10) vraagt ook: An Candidati ministerii ad conventus Synedriorum, Classium, Synodorum, tanquam auditores subinde utiliter admitti possint? Resp. Non videtur negandum illis, quorum fides, probitas & modestia satis perspecta est: & ubi ac quotiescunque ratio agendorum in illis conventibus id permiserit: de quo quilibet coetus pro prudentia sua judicabit. Hij zelf heeft dit gebrek aan kennis van het kerkrecht door publieke lezingen en colleges trachten te verhelpen. Uit zijn colleges over den Catechismus en de Confessie ontstond zijn Politica Ecclesiastica. 293 de opmerking maakte, dat het voörlezerschap de eerste trap was naar het predikambt. Anderen drongen er op aan, dat dit geschieden zou met het oog op het practische nut, dat de Candidaten daardoor bekend zouden worden aan de Kerk; dat, zoo aan de uitspraak een gebrek kleefde, dit verbeterd kon worden en zij allengs hun boersche schaamte zouden afleggen. *) Ook de regeling van deze zaak werd echter aan de vrijheid der Kerken overgelaten en aan die der Candidaten. *) Bij de vraag, of men van al deze bepalingen een besluit zou maken, waardoor alle kerken zouden gebonden worden, of alleen een advies zou geven, werd den Engelschen Bisschop om raad gevraagd, die antwoordde, dat men onderscheid moest maken tusschen noodzakelijke en niet-noodzakelijke dingen; dingen, die volstrekt noodig zijn, moesten ook volstrekt besloten worden ; andere dingen kon men vrijlaten. Dit antwoord gaf in casu niet veel, omdat 't juist de vraag was, welke dingen noodzakelijk waren en welke niet.3) Besloten werd nu, geen bindende bepalingen te maken, maar slechts te adviseeren. *) § 5. De Besluiten der Synode betreffende de Voorbereiding der Candidaten. Een bepaald besluit heeft de Synode eigenlijk over deze *) Sibelius, Annotationes: Multi optarunt, ut restituatur vetus consuetudo Ecclesüs, quae olim observata fuit in Ecclesia prisca. Sic maiore cum authoritate verbum Dei praelegi poterit. D. Thysius monuit primum gradum ad ministerium esse praelectionem. Hales, Letters, pag. 24: Some thought fit that the ancient custom of A n agnostae in the Church should be revived: others, thought it some disparagement to publick Reading, that it was committed to Tradesmen, and many times to men unskilful, that knew not well to read. Breytinger, Acta Helvetiorum: In Ecclesijs nonnullis adhiberi Candidatos Mlinisterij Lectioni, ut Ecclesiae innotescant, si quod pronuntiationis est vitium, id emendetur; exuant paulatim pudorem rusticum. *) Zie bldz. 295. 3) Hales Letters, pag. 24: Lu the last question whether they should make any necessary Decree binding all, or only by way of Counsel, my Lord Bishop being asked what he thought fit, made answer, that they were to distinguish betwixt things necessary, and not necessary. Things absolutely necessary should be absolutely decreed: other things should be left arbitrary. 4) Zie bldz. 297. 294 kwestie niet genomen; in de officieele Acta staat zelfs alleen, dat het doopen aan de proponenten verboden was, maar al 't andere moest vrij gelaten. Maar uit de getuigenissen van hen, die ter Synode waren, blijkt toch, dat dit officieele besluit wel wat al te summier was en er dus wel meer beslist is dan dit alleen. Ik geef hier daarom deze besluiten uitvoeriger weer. Wat het publieke preeken der Candidaten aangaat, werd besloten, *) dat dit aan het oordeel der Synoden en der Classen ') Acta Synodi, pag. 51 • Rationibus omnibus diligenter expensis, statutum fuit: Administrationem Baptismi nemini esse permittendam, nisi qui praeeunte examine plenario, ad sacrum ministerium admissus sit. Quod ad reliqua autem exercitia, indicavit Synodus, esse quidem ea ad eiusmodi praeparationem utilia, verum an, & qui, ad eadem sint admittendi, aut cum aedificatione admitti possint, prudentiae & libertati Ecclesiarum, presbyteriorum & classium relinquendum esse existimavit. Sed & placuit, ea omnibus Ecclesiis stricte imperanda non esse: satis enim esse, si serio tantum commendentur (Acta Authentica: nisi in rebus, quae omnino sunt necessariae). Acta Contracta: Synodus postea probavit (sc. consilia Zuyd-hollandorum et Zelandorum), et collegijs singulis describenda tradidit; praescribenda tarnen Ecclesijs illa non existimabat, sed serio tantum commendanda et quoad aliud publica aedificatio videbitur exigere, libertati et prudentiae ipsarum relinquenda: Excepto hoe uno, quod Sacramentorum administrationem nulli nisi qui praeeunte examine peremptorio sive pleno ad S. Ministerium legiüme vocatus et debito admissus fuerit, permittendam esse censeret. Heyngius, pag. 34: Et potioribus suffragijs conclusum est, quantum ad conciones publicas a candidatis habendas, istas relinquendas iudicio Synodorum et classium, cum certis limitationibus et conditionibus, ut admittantur, si admittendi sint, non nisi qui maiores fecerunt progressus, ut fiat praecedente examine; et non nisi necessitate Ecclesiarum urgente. Sibelius, Annotationes: Conciones publicae sunt illis permittendae judicio Synodorum et classium, observatis conditionibus alligatis. Breytinger, Acta Helvetiorum: Tandem Synodo placuit ut'ista omnia cuilibet provinciae, classi aut etiam cuilibet Ecclesiae sint libera, faciantque singuli quod necessitas exigere, honestas ferre, nemo offendi possit. Expedire praeterea ut iuniores illi nunquam concionari praesumant, nisi Seniores vel collegia Pastorum in urbibus id jubeant. Non invehantur in coetus illius vicia, neque peccata zelo protervo exagitent, sed tractent tantum catechetica et locum aliquem communem dogmaticum, idque quam modestissime, absque acerba reprehensione partis adversae. Hales, Letters, pag. 24: But for the matter of Sermons, it was thought good by the Synod, that it should be left to the Judgement and Discretion of the particular Classes. Rapport Scotte en Campe: Werde goetgevonden, datmen de Studenten haeren Cours inde academie geabsolveert hebbende, ende bequaem bevonden tot het proponeren soude mogen admitteren met kennisse vande Classe ende Kercke tot het prediken wyt den Catechismo ofte andere texten meer leeringen dan vermaningen behelsende als in d'oude kercken gewoon is te geschieden. *95 moest worden overgelaten, maar onder de volgende nadere voorwaarden: i. dat alleen daartoe zouden worden uitgenoodigd, die hunne Academische studiën hadden voleindigd en na voorafgaand examen tot het proponeeren bekwaam waren geoordeeld; 2. dat ze nooit zouden wagen te prediken dan na daartoe last bekomen te hebben van den Kerkeraad of het college van predikanten in de steden; 3. dat het nooit zou geschieden, dan wanneer bepaalde nood der kerken bet eischte; 4. dat ze dan niet met een onbetamelijken ijver als zede-meesters mochten optreden om allerlei ondeugden en zonden van het volk over den hekel te halen, maar zich moesten bepalen tot het behandelen van catechetische stoffen of wel van een leerstelligen tekst en dat ze dit dan nog doen moesten zoo bescheiden mogelijk en zonder de tegenpartij al te scherp te weerleggen. Wat het doopen betreft was de Synode eenparig van oordeel, *) dat dit evenals de Avondmaalsbediening hun onder geen enkele voorwaarde mocht worden toegestaan. Hoogstens mochten zij het doopsformuher voorlezen, maar het doopen zelf moest steeds door den predikant geschieden. Betreffende het voorlezen in de kerken door Candidaten en studenten in de H. Godgeleerdheid, werd besloten, 8) ook dit *) Acta Synodi, zie boven bldz. 294. Acta Contracta, zie boven bldz. 294. Heyngius, pag. 34: Ita tarnen, ut nullo modo ipsis concedatur administratio baptismi. Sibelius, Annotationes: baptismus non permittendus. Breytinger, Acta Helvetiorum: Baptizandi facultatem Proponentibus (ita appellant eos qui examinati quidem et ad Ministerium admissi nondum sunt constituti, tarnen in proximo gradu) non permitti, at alicubi ipsos praelegere ea, quae circa Baptismum praelegi consueverunt. Verum baptismum ipsum administrari a solo Pastore. Hales, Letters, pag. 24: When all had spoken, Mr. Praeses pronounced that it was concluded by the Synod, that it should not be Iawful for them to baptize. Rapport, Scotte en Campe: sich onthoudende van het administreren van het H. Avontmael ên doop. *) Acta Syn o d i, zie boven bldz. 294. Acta Contracta, zie boven bldz. 294. Heyngius, pag. 34: Responderunt dictj Theologi praelectionem in templis Candidatis quidem conducere posse ad comparandam paresiam et fbrmandam vocem, Verum relinquendum hoe libertati Ecclesiarum et ipsorum Candidatorum, qui si visum fuerit ad praelectionem invitentur, non autem constringantur; sic tarnen ut hoe non sit praeiudicio Ecclesijs Gallo-belgicis aut legibus Collegij Gallo-Belgici, quibus Candidati 2QO. over te laten aan de vrijheid der kerken en der candidaten; wel werd het nuttig en noodig geoordeeld, dat de studenten en candidaten in de kerken zouden voorlezen om hun stem te oefenen en in de gemeenten bekend te worden, maar onder deze conditie, dat zij niet tot voorlezen mochten gedwongen worden, zoodat het den studenten vrij stond de uitnoodiging aan te nemen of niet. Dit besluit zou echter niet de Waalsche Kerken binden, daar haar Candidaten verplicht zijn om bij beurte in de kerk voor te lezen. Over het toegang verleenen aan de Candidaten in de H. Godgeleerdheid tot de vergaderingen van kerkeraad en classis, besloot de Synode, *) dat het wel nuttig Theologiae tenentur per vices in templo praelegere. Sibelins, Annotationes: Sententia Synodi: decretum praelectionem hanc utilem esse et necessariam ubi copia est vel haberi potest, attamen libertati tum et prudentiae Ecclesiarum tum libertati Candidatorum permittendum. Hales, Letters, pag. 24: the latter was to be left to the Liberty of the Proponentes, whether they would read or no; and that they were not to be inforced to it, if they would not. Breytinger, Acta Helvetiorum: Quae ad lectionem seu icvayvaexu?, conciones Candidatorum, de adhibendii ijs vel non adhibendis ad Presbyteria attinent, redigenda sunt non in decretum Synodicum, quod Ecclesijs Belgicis mandetur, sed in formulam aliquam, quae Ecclesijs tantum commendetur. Rapport, Scotte en Campe: dat sy mede inde Steden haer onthoudende, haer souden laten gebruicken tot het voorlesen vande predicatien, om niet alleenlick haere stemmen te formeren ende stellen, maer mede om de Gemeente bekent te werden, sich dagelicks vougende neffens d'andere predicanten, om met de selffde sich te laten vinden by persoonen ende in familien daer troost, stichtinge ende onderwysinge van noode is, om alsoo tydelick inde practicque vande Christelicke exercitie geinstrueert te werden. ') Acta Synodi, zie boven bldz. 294. Acta Contracta, zie boven bldz. 294. Heyngius, pag. 34: Responderunt Theologj exterj et domestici communibus suffragijs, illud quidem esse utile candidatis, nihilominus tarnen relinquendum prudentiae et libertatj singularum Ecclesiarum et Classium, quae dispicient, an, quando, et quibus de causis expediat, ut candidati hi vel illi in Presbiterijs aut classibus intersint, aut quos admittere vel non admittere velint Sibelius, Annotationes: Synodi sententia: permittendum hoe esse classium et consistorium libertati et prudentiae, quas personas et quando velint adhibere. Judicat synodus rem esse utilem. Hales, Letters, pag. 24: The Synod determined nothing, but let [it] f ree to the discretion of the Classes. 2Q7 was, maar niettemin moest overgelaten worden aan de prudentie en de vrijheid van de Kerken en de Classes in 't bizonder, die zelve het best konden beoordeelen of en wanneer het raadzaam was hun soms toegang tot de vergaderingen te verleenen of hun dien toegang te weigeren, dit laatste in verband met de behandeling van zaken, die personen betroffen. Omtrent het laatste punt of men bindende besluiten zou nemen of slechts adviseeren zou, besloot de Synode, *) dat men wel een formule zou opstellen aangaande de voorbereiding van de Candidaten voor den dienst des Woords, maar overigens de Kerken en Classen in al deze zaken alleen van advies zou dienen. De Synode, ziende de verscheidenheid der meeningen en zich bewust, dat bepaaldelijk de kwesties van de Academische studie een teer punt raakten, kon niet gemakkelijk een besluit nemen. Waarover zij zich nog uitliet gold niet eens de praeparatio Candidatorum in Academischen zin, maar slechts de praeparatio extra-academica of ecclesiastica. Maar zelfs deze dorst de Synode niet te regelen met 't oog op de vrijheid der Kerken en de verschillende „costuymen* in de onderscheiden Rapport, Scotte en Campe: dat haer insgelyck behoorde (om inde practicque ende Politie Ecclesiasticque ervaren te syn) toegelaten te werden acces inde Classicale ende Consistoriale vergaderinge, ende de selffde by te wesen, wytgesondert soo wanneer aldaer van eenige personele saecken te verhandelen voorts quam en alswanneer sy gehouden syn op het aenseggen van den Preses te vertrecken, Doch alsoo sulcx niet allomme oirboorlick ên stichtelick en soude mogen gevonden werden, is sulcx den kercken vryheyt gelaeten. Breytinger, Acta Helvetiorum: Placuit Synodo ut nihil bic definiatur, aut certa ponatur Les: sed permittendum hoe esse Presbyteriorum prudentiae et libertati, qui pro diversitate personarum atque causarum hunc illumve admittant vel omittant. *) Acta Synodi, zie boven bldz. 294. Acta Contracta, zie boven bldz. 294. Heyngius, pag. 34: Responsum est communibus suffragijs, ex omnibus quae propositae sunt sententijs, Esse quidem concipiendam certam quandam formulam de praeparatione candidatorum ad S. Ministerium, verum illam ecclesijs poüus commendandam quam imperandam, exceptis ijs de quibus necessario decreto Synodico aliquid statuendum. Sibelius, Annotationes: Est statutum: esse adhibendum discrimen inter necessaria, quae praescribenda et non necessaria, quae commendanda potius. Hales, Letters, pag. 24: Which sentence (nl. van den Bisschop, zie boven bldz. 286) passed by the major part of Voices, and was Synodically concluded. 298 provinciën. Vandaar het inderdaad mager besluit in de Acta Synodi. Wat nu het concipieeren eener formule betreft, deze zaak werd aan Ds. Faukelius van Middelburg opgedragen. Hierbij zou hij gebruik maken van de leges van het Collegium Sapientiae te Heidelberg, welke de Paltzers zouden aanvragen en zoo spoedig mogelijk aan Faukelius zouden overhandigen; uit deze leges zou de Synode eenige bepalingen, welke ook voor de Nederlandsche Kerken van nut konden zijn, kunnen overnemen. *) Maar van de te concipieeren formula kwam niets. Wellicht zijn de toegezegde leges te laat ingekomen. Ook is het mogelijk, dat de Dordtsche Synode met de regeling dezer zaak wilde wachten tot eerst de geheele verhouding tusschen Kerk en Universiteit geregeld was. Misschien hebben ook de vele besoignes zóó de leden in beslag genomen, dat de meer kleine zaken werden vergeten. *) Acta Synodi, pag. 51: Theologi Palatini promiserunt, daturos se operam, ut leges Collegij Sapientiae, aliaque quaedam instituta, quae S. S. Theologiae studiosos, atque alumnos spectarent, intra paucas seplimanas, Synodo hunc in finem exhiberi possent, quo ex ijsdem, quae ex usu Ecclesiarum Belgicarum fore judicarentur, excerpi possent. Quapropter statutum fuit, decretum de hac candidatorum praeparatione, differendum esse: donec Ula quoque visa atque expensa essent. Rogatusque est D. Assessor Faukelius, ea ut excerperet, quaeque Ecclesijs nostris usui fore viderentur, adjungeret. utque accuratam ex omnibus observationibus huius praeparationis formulam conciperet, quae deinde Synodo exhiberi atque ab eadem probari posset. Heyngius, pag. 34: Esse quidem concipiendam certam quandam formulam de praeparatione candidatorum ad S. Ministerium, etc. Breytinger, Acta Helvetiorum: ... redigenda sunt non in decretum Synodicum, quod Ecclesijs Belgicis mandetur, sed in formulam aliquam, quae Ecclesijs tantum commendetur. Literae delegatorum Hassiacorum, pag. 247: Pronunciatio sententiae synodicae de candidatis ministerij, rité ad functiones Ecclesiasticas praeparandis, dilata fuit eo, quod Theologi Palatini promiserint communicationem legum et statutorum Collegij Sapientiae Heidelbergensis, quae sperant pastores Ecclesiarum Belgicarum sibi hanc ad rem multum profutura. Hales, Letters, pag. 26: The P a 1 a t i n i promised the like, and therefore the Praeses required yet farther respite before they did conceive any form of Decree in this behalf. Dat juist Faukelius aangewezen werd om deze formula te concipieeren, was waarschijnlijk omdat hij de man was, op wiens initiatief het Zeeuwsch gravamen ter Synode was gezonden (C. Sepp, Het Godgeleerd Onderwijs, dl II, bldz. 20). 299 "Wel is in de 45ste zitting nog kort gehandeld over de Reformatio Academiarum, l) maar zonder dat de Synode toen verder op deze zaak is ingegaan. Ook in de Post-acta wordt verder over de praeparatio ad ministerium met geen enkel woord gesproken. Een ietwat komischen indruk maakt daarom de bijvoeging welke de Dordtsche Synode in 1619 maakte bij art. XVHI van de Kerke nor ding van 1586, zoodat dit artikel sedert luidde: „In de Kerken waar meer bekwame Predikanten zijn, zal men 't gebruik der propositiën aanstellen, om door zulke oefeningen eenigen tot den dienst des Woords te bereiden, volgende in dezen de ordre daarvan, by deze Synode specialyk g e s t e 11. 2) Zulk een orde is nooit verschenen. ') Acta Synodi, pag. 163: Sunt & praelecta quaedam Synodi Snyt-Hollandicae gravamina, ad reformationem Academiarum spectantia. Deze gravamina liepen (volgens Breytinger) over deze punten: 1. Inspectioni Academiarum et collegiorum praeficiantur viri doen, orthodoxi, membra Ecclesiae. 2. Curatores Academiarum non sint perpetui sed tempus trien nij vel quadriennij praescribatur. 3. Praeter politicos Curatoribus jungantur aliquot etiam Ecclesiasuci. 4. Ad professionem Theologicam vocetur nemo nisi accedant suffragia Synodi. 5. Nulli ad professionem vocentur nisi viri ob eruditionem jam celebres, de quorum orthodoxia et pietate dubitat nemo. 6. Omnes professores ab initio inaugurationis subscribant formulis consensus. 7. Professoribus philosophicis non liceat tractare Theologica nisi impetrata ven ia. 8. Professores Theologiae non disputant problematicè adversus receptam doctrinam nee ullos scrupulos juventuti injiciant. 9. Praefecti et Regentes Collegiorum rationem Synodo reddere teneantur. 10. Ecclesiarum alumni saepe examinentur praesentibus Synodorum deputatis. Zie verder over deze Reformatio Academiarum: H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 175, vv. s) Zie: H. H. Kuyper, Opleiding enz., bldz. 344, 345, 354; H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 311. De cursiveering is van mij. Dit artikel XVHI der Haagsche K. O. onderging op de Dordtsche Synode ook nog een besnoeiing (zie: H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 310). 300 Afdf.ei.ing in. NAGESCHIEDENIS EN CONCLUSIE. Gelijk reeds werd opgemerkt, is het resultaat van al de besprekingen en adviezen zeer mager geweest Noch de praeparatio Candidatorum in Academischen zin noch de praeparatio Candidatorum extra-academica werden nader geregeld. Wat de laatste betreft, elke provincie had haar eigen „costuymen" en hield daaraan met hand en tand vast zoodat het provincialisme uniforme regeling onmogelijk maakte. *) Toch leverde de discussie nog wel interessante momenten op, inzonderheid toen ze Mep over het preeken van studenten en Candidaten. Vooral Gomarus was daarbij, zooals zelfs Hales moest erkennen, in zijn volle kracht. Ongetwijfeld stond hij met zijn principieel betoog sterker dan zijn collega's met hunne meer practische argumenten, gelijk dan ook door Thysius, Harderwijks Hoogleeraar, terecht werd opgemerkt. Op utiliteits-gronden moge voor het publieke preeken der studenten te pleiten zijn (n.1. om den pudor rus tic us weg te nemen, om bekend te worden, enz,), deze voordeelen, ook op andere wijze zeer wel te verkrijgen, wegen niet op tegen de nadeelen, welke ontegenzeggelijk uit het preeken der studenten voortvloeien. Vooral de zoogenaamde Schriftuurlijke gronden, welke de Hoogleeraar Walaeus voor zijn gevoelen aangaf, behoorden nu juist niet tot de sterkste. Immers niet alleen in de Synagoge (waarop Walaeus zich beriep), ook in de eerste Christelijke gemeente kwam de Si&ejpj een tijdlang charismatisch- voor, maar dit hield slechts kort stand en het leeren werd weldra aan het plaatselijk ambt verbonden; *) een beroep op extra-ordinaire toestanden en tijden geldt niet voor gewone tijden en omstandigheden. Ook zijn argument, ontleend aan Efeze IV: 11, ') Zelfs bij de formuleering van bet besluit: Administrationem Baptismi nemini esse permittendam, nisi qui praeeunte examine plenario, ad sacrum ministerium admissus sit (Acta Synodi, pag. 51), heeft de Synode rekening gehouden met de Friesche „costuyme", dat de Candidaten aldaar na hun kerkelijk examen de H. Sacramenten mochten bedienen (aie boven bldz. 284); vandaar het: nisi praeeunte examine plenario. *) H. Bavinck, Het Doctorenambt, Kampen, 1899, bldz. 54; P. A. E. Sillevis Smitt, De organisatie van de Christel ij ke Kerk in den A p os tolisc h e n tijd, R'dam, 1910, bldz. 139. v. 3°i is van twijfelachtige waarde, daar het allerminst bewezen is, dat wij bij SièxirxKKoi en xoiyueveq aan twee afzonderlijke1) ambten te denken hebben (rtfe is ontbreekt voor iiSxTxx^ovi). Het argument, door Ds. Lydius aan de vocatio interna ontleend, lag meer op de lijn der Anabaptisten en diergelijke geestdrijvers dan wel op die van het Gereformeerde Kerkrecht. Zelfs zij, die het publieke optreden der Candidaten wilden toestaan, begeerden dit preeken niet dan onder allerlei beperkende bepalingen: De Classe moest consent verleenen; de proponenten moesten te goeder naam en faam bekend staan niet slechts in den meer intiemen kring der Universiteit maar ook daar buiten; ze mochten preeken alleen in geval van nood en dan steeds onder de leiding van een ervaren predikant en nooit in vacante gemeenten; er moest een behoorlijke kennis van de dogmatiek aanwezig zijn en (zoo besloot de Synode) alle hoogdravende vermaan-redenen tot de hoorders moesten achterwege blijven, ja heel de prediking moest zich bepalen tot dogmatische stoffen, d.w.z. ze moest een beslist voorwerpelijk karakter dragen. Consequenter was zeker Gomarus, die niet wilde scheiden wat God vereend had en waar men aan de Candidaten de bediening der Sacramenten ontzei, hun ook de bediening des Woords niet wilde vergunnen, daar het Woord boven het Sacrament staat. *) De andere adviezen, welke de Synode gaf omtrent het doopen door proponenten, het bijwonen der kerkeraadsvergaderingen, het voorlezen in de kerken, het bezoeken der kranken in gezelschap van een ervaren predikant, enz. waren moeilijk anders te geven dan de Dordtsche Synode deed. In de kerken der verschülende provinciën heeft men met deze adviezen en besluiten wel rekening gehouden, gelijk uit de Kerkelijke Handboekjes van verschillende Classes en Synoden blijkt: Het publieke preeken van studenten in vacante kerken werd algemeen afgekeurd en verboden; *) de proponenten mochten wel *) H. Bavinck, t. a. p., bldz. 15, 55, v.; P. A. E. Sillevis Smitt, t.a.p., bldz. 140, v. 2) Ook in de Gereformeerde Kerken duikt telkens deze kwestie weer op, hoewel op de Gen. Synode dier Kerken in 1908 besloten werd om aan Studenten in de Theologie, die nog geen praeparatoir examen voor de Classe deden, het optreden voor de gemeente niet toe te staan en bij de Kerken op naleving van dit besluit aan te dringen. *) „Studenten mogen niet preeken ten tyde van den openbaaren Godsdienst, vooral niet op vacante plaatzen, noch in de nabyheid van dezelve, zoo min in de Week als 302 voor de gemeenten, ook in vacante kerken, optreden mits zij praeparatorie gëexamineerd en voor commendatie aangenomen waren; *) in Zeeland mochten zij „oock in de absentie eenes Predicants publycq Prediken, dogh alleen in den tyt des noots, ten platten Lande ende met voorgaende kennisse des Classis; 2) ze mochten echter niet doopen3); op sommige plaatsen wèl, op andere niet huwelijken bevestigen4); sedert 1711 op de Veluwe geen Predikant in zijn dienstwerk meer inleiden 8) en als zij in de Classis van Alkmaar „voor een swak Predikant den dienst waarnamen, geene Leedematen aannemen"; •) in Utrecht mochten de Proponenten in de zeventiende eeuw niet prediken noch beroepen worden in een vacature, tenzij ze een vol jaar proponenten geweest waren, wel mochten zij (des verzocht) bij een vacante Kerk wonen en daar den dienst waarnemen met consent van de deputaten der Classis, maar zich niet aan zulk een kerk voor eenige jaren verbinden; 7) tot 1629 werden ze daar ook toegelaten bij de Kerkelijke vergaderingen sub fide silentii8); ook waren zij in Utrecht niet „beroepelijk" voor dat zij 25 jaar en tot het praeparatoir examen niet „admissibel" voor dat zij 22 jaar waren;9) eindelijk was hun het catechiseeren toegestaan, maar onder nadere bepalingen. 10) Daar de eigenaardige Friesche gewoonte van één examen, enz. in andere provinciën nooit gevolgd op Zondag" (Utrechtsen Syn. H. B.; H. B. van Neder-Veluwe; CL H. B. van Walcheren). *) „In vacerende Kerken mogen geen Proponenten Prediken, dan die by de Classis geëxamineert of voor Commendatie aangenomen zijn" (Cl. H. B. van 's G r a v e nh a g e; enz.). ') Syn. H. B. van Z e e 1 a n d t. *) „Men sal de Proponenten, praeparatorie geëxamineert, mogen toelaten, om opentlyk voor het volk te prediken, maar niet om eenige Sacramenten te bedienen" (Joh. Smetins, Syn. Ordonnantiën ende Resolutiën, 1736, bldz. 39). *) »De Proponenten moogen Huwelyken bevestigen" (ütr. Syn. H. B.) en „de Proponenten zullen niet mogen Doopen, nog Trouwen" (Cl. H. B. van Deventer) *) „Geen Proponent zal voortaan een Predikant mogen bevestigen" (H. B. van Neder-Veluwe). *) Cl. Wetten derStad Alkmaar. T Utr. Syn. H. B. 8) Utr. Syn. H. B. ') Utr. Syn. H. B. ,0) K. H. B. van Neder-Veluwe; Utr. Syn. H. B.; Cl. Wetten der Stad Alkmaar; Cl. H. B. van Schieland. 3°3 is, stelde de Friesche Synode van 1659 daarom eenige „Articulen van Uniformiteyt der Proponenten" voor, waarmede de andere provinciën genoegen namen. *) Uit alles blijkt, dat de adviezen der Synode van Dordt 1618/19 in de Kerken der respectieve Synoden en Classes toch niet zonder vrucht zijn gebleven. 2) *) H. H. Kuyper, Opleiding, bldz. 391 v. Zie deze artikelen uitvoerig bij: Joh. Smetius, Syn. Ordonnantiën, enz., bldz. 30 v. De proponenten uit de andere provinciën zouden in Friesland niet de H. Sacramenten bedienen noch de Candidaten uit Friesland de H. Bondzegelen uitreiken in de gemeenten der correspondeerende provinciën. ') Hoe V o é t i n s oordeelt over het doopen der Proponenten, zie: Politica Eccl., dl I, pag. 640, over het publieke voorlezen in de kerk, zie: Politica Eccl., dl I, pag. 603. HOOFDSTUK VI. Het licentieus boekdrukken. Het laatste gravamen, dat op de Dordtsche Synode is behandeld voor de komst der Remonstranten, betrof delicentia typographorum. Dat het Moderamen uit de ingeleverde gravamina juist dit nog aan de orde stelde, is alleszins te begrijpen. Reeds meermalen waren hier te lande maatregelen genomen en decreten uitgevaardigd tegen het drukken en verspreiden van boeken, die men voor de Geref. Religie, voor Kerk en Staat periculeus achtte, maar terecht zegt C. Sepp: l) „Orders geven en plakkaten uitvaardigen is iets anders dan orders volbrengen en plakkaten toepassen." Alles werd hier te lande gedrukt, daar er steeds een drukker te vinden was, want verboden vrucht is begeerlijk. Een heirleger van pamfletten, libellen, spotprenten en grootere strijdschriften van de Remonstranten had juist in die dagen onze erve overstroomd 2) en het was te voorzien, dat de Remonstranten en de Roomschen opnieuw de persen zouden doen zweten en met allerlei hekelende boekskens, prenten en liedekens het vaderlandsch publiek tegen de Dordtsche Synode zouden pogen in te nemen. *) De kerkelijken gaven echter in weerwil van de laksheid der Overheid den moed niet op en trachtten nogmaals een dam tegen den vloed van deze lectuur op te werpen. De nood drong en waar men hoopte, dat vooral ') Dr. C. Sepp, Het Staatstoezicht op de Godsdienstige Letterkunde in de Noordelijke Nederlanden, Leiden, 1891, bldz. 142. *) Zie de bibliographie in De Post-acta van Dr. H. H. Kuyper (bldz. 21) tegen de Dordtsche Synode. *) Inderdaad heeft het van Roomsche en Remonstrantsche zijde schotschriften, enz. geregend (H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 20—25). 305 onder den invloed der buitenlandsche gedelegeerden de politieleen tot meerdere diligentie zouden kunnen geprikkeld worden, nam men gaarne den nog beschikbaren tijd te baat en werd in tegenwoordigheid der uitheemsche Godgeleerden het gravamen „de abusu typographiae" in behandeling genomen. Afdeeling I. VÓÓRGESCHIEDENIS. Om de beteekenis van de boekencensuur in die dagen duidelijk te maken, dient ook hier een kort overzicht te worden gegeven van hetgeen tot op de Synode van Dordt desbetreffende was geschied. Boekencensuur is van zeer ouden datum. Reeds in den Romeinschen keizertijd werden boeken over magie als „libri improbatae lectionis" vernietigd. Constantijn de Groote, de eerste ChristenKeizer, het een edict uitgaan, waarin hij beval, dat al de geschriften van den aartsketter Arius moesten verbrand worden; bezitters en verkoopers van zulke boeken werden met de doodstraf bedreigd. x) De Kerk zelve verhief ook hare stem en verbood aan hare leden de lezing van werken, door heidenen en ketters geschreven. Onderscheidene concilies maakten hieromtrent bepalingen. Het „decretum de libris recipiendis et non recipiendis", waarschijnlijk van 496, gaf in zekeren zin den eersten Index van verboden boeken. *) Ook in de middeleeuwen heten Staat en Kerk zich niet onbetuigd, 3) maar toch met meer beslistheid en naar vaster regelen moest de Kerk optreden sedert Humanisme en Reformatie opkwamen, gene eene paganistische — deze een anti-pauselijke wereldbeschouwing inluidende, terwijl de uitvinding der boekdrukkunst ') Zie: Herzog, Realencyclopadie, IHe Auflage, dl DJ, S. 523 in voce: Bücherzensur, Bücherverbot, Bücherapprobation (e. Friedberg). Dr. S. D. van Veen, „De Index" en de boekencensuur in de Roomsch-Katholieke Kerk, in „Kerk en S e c t e", no. XI, uitgave Hollandia-drukkerij, 1907, bldz. 4 v. *) Dr. S. D. van Veen, t. a. p., bldz. 5. v. s) Herzog, Realencyclopadie, t. a. p., S. 523. 20 3o6 de propaganda dezer geschriften zoo sterk bevorderde. Paus Alexander VI (in 1501) en Paus Leo X (in 1515) grepen reeds krachtig in en verboden het drukken van boeken, die zonder speciaal verlof van de Aartsbisschoppen of den pauselijken vicarius e. a. verschenen. De eerste lijst, welke bepaaldelijk den naam van Index librorum prohibitorum droeg, verscheen te Rome in 1559. *) Nu lag boekencensuur geheel in den geest van den tijd, zoodat ook in Protestantsche landen pogingen werden aangewend om het licentieus boekdrukken te beteugelen en ook de Gereformeerden hier te lande zaten niet stil. Reeds op de Synode van Emden8) werd bepaald (1571): „Niemand zal eenig boek van hem zeiven of van een ander gemaakt, waarin van de Religie gehandeld wordt, doen of laten drukken, of anderszins in 't licht geven, tenzij het boek door de kerkedienaren der classis of door openbare Professoren der Theologie, die van ons geloof of confessie zijn, geëxamineerd en geapprobeerd zij" (art. 51). Op de Synode van Dordt van 1574 werd door de broeders geacht, dat „tot wtroeijinghe der valscher leeringhe ende dwalinghen die door het lesen der ketterischen boecken meer ende meer toenemen, dese nauolghende middelen gheuolcht behooren te worden. Ten eersten sullen de Dienaers vanden predickstoel 't volck tot de lesinghe der Bibelsche Schriftuijre vermanen ende vanden onghesonden ketterischen boecken afmanen sal (sic), doch de namen der boecken spaerlick noemende. Ten tweeden sullen die boeckuercoopers der reijne leere toeghedaen vanden Dienaren vermaent worden, datse sulcke boecken niet en drucken noch vercoopen. Ten derde sullen de Dienaers inde huijsbesoeckinghen der lidtmaten der Ghemeijnte besïen of in haren huijsen eenighe schadelicke boecken sijn, op datse haer vermaenen mueghen sulcke boecken wech te doen." *) Op de Nat. Dordtsche Synode van 1578 werd het besluit van 1571 woordelijk herhaald.4) De Nat. Middelburgsche Synode van 1581 sloot zich daarbij aan, maar wees als censoren aan de dienaren des Woords der particuliere Synoden of de Professoren '*^ïie verder: Dr. S. D. van Veen, t.a.p., bldz. 6, 13—18, 18—26. *) Rutgers, Acta, bldz. 86. ') Rutgers, Acta, bldz. 140. 4) Rutgers, Acta, bldz. 247. 3C-7 der Theologie onzer belijdenis. *) De Nat. Haagsche Synode van 1586 herhaalde het besluit van 1581. *) Ook begon men zich speciaal met de drukkers en boekverkoopers bezig te houden. Zoo kwam op de Nat. Middelb. Synode van 1581 de vraag ter sprake:3) „Oft niet goet waere' bij de hooghe Ouerheyt aen te houden, Dat op de druckerien generalick eenighe Orden ghesteldt waere?" waarop geantwoord werd, „dat een ijeghelick in sijn Prouincie ende plaetse aenhouden zal bij sijne Overicheyt om hier in te Remediëren." Eveneens werd daar gevraagd4): „Oft den Lidtmaeten der kercken vrij staet, te drucken ende te vercoopen die boucken die met ketterije, ende eenighe onstichtelicke lichtueerdicheijt besmett zyn?" waarop de Synode kort en bondig antwoordde: „Niet gheoorlooft te sijne." Ook de particuliere Synoden waren in de zaak der boekencensuur diligent. Zoo besloot de N o o r d-H ollandsche Synode in 1592 B) om „by den E. heeren Staeten an te houden, dat haer E. placcaeten, verbiedende allerley onsuyvere boecken, strydende tegen de reyne leere van Gods h. woort, in den Gereformeerden kercken hier te lande gepredict, cracht behoude." In 1593 •) drong dezelfde Synode er op aan, om aan „den officier" te verzoeken om de placaten te effectueeren en bij verzuim te klagen bij de Hooge Overheid. In 1603 T) werd goedgevonden, dat de gedeputeerden der N. H. Synode bij de H. H. Staten zouden aanhouden, „dat die licentie van het drucken der bibelen, testamenten, psalmboeken mach geweeret worden." In 1604 8) werd gevraagd „of men den 49 artijckel des nat. sijnodi, in den Hage gehouden, spreeckende van boecken uijt te geven, niet en sal onderhouden," waarop de Noord-Holl. Synode antwoordde: „jae". ') Rutgers, Acta, bldz. 390. De neiging komt dus op om de boekencensuur op te dragen aan de synodale deputaten (Zie ook: H. C. Rutgers, Kerkelijke Deputaten, bldz. 145, v.). 9) Rutgers, Acta, bldz. 499. ") Rutgers, Acta, bldz. 444. *) Rutgers, Acta, bldz. 444. 5) Reitsma en Van Veen, dl I, bldz. 165 v. 6) Reitsma en Van Veen, dl I, bldz. 172. ') Reitsma en Van Veen, dl I, bldz. 335. 8) Reitsma en Van Veen, dl I, bldz. 365. 3S In 1608 *) overwoog men de vraag, of het niet beter was om als censoren der boeken alleen de respectieve classes te doen optreden, „mits de classen haere vryheyt behoudende om de gedeputeerde (n.L der Synode) daertoe te mogen gebruicken", maar de N. H. Synode durfde' geen wijziging daarin aanbrengen. In 1618 2) werd ten slotte op de vraag: „Wat wech men zal ingaan om te weeren die disordre over de druckerye?" geantwoord: „Dat dit als noodich werde geremonstreert in sinodo nationali, opdat op dit stuck een generale ordre geraemt werde." Ook de Z u i d-H ollandsche Synoden hadden niet stil gezeten. Gravamina der verschillende classes hielden immers de zaak diligent.3) In 1587 4) werd besloten bij de Overheid te requesteeren ook over „den druck ende verkopen van allerleije boecken". In 1589 5) werd „goetgevonden, dat eenen yegelick int syn arbeyde, dat het placcaet van de druckers moge geeffectueert ende by de officiers ter bant genomen worden." Ook de ZuidHollandsche Synode van 1589 wilde echter, dat de uit te geven „boecxkens" eerst aan de classe en dan aan de deputati Synodi zouden „verthoont" worden, 6) een besluit, dat in 1590 werd herhaald. 7) Ook zou zij in 1590 8) in een remonstrantie aan de heeren Staten wijzen op de „groote ende leelycke faulten in de bybels ende andere godtsalighe schriften door de nalaticheydt der druckers". In 1591 9) kwam ze op deze zaak terug en besloot ze, dat de magistraten „den druckers* zouden gelasten om goede correctores te nemen en dat ze vooral zouden nalaten in de gebeden „te bidden voor den coninck van Spangien als onsen coninck." Voortdurend werd besloten om in dezen bij de Overheid aan te ') Reitsma en Van Veen, dl I, bldz. 424. Het werd ondoenlijk voor de synodale deputaten alle in hunne provincie verschijnende theologische boeken te visiteeren (H. C. Rutgers, t. a. p., bldz. 146). ') Reitsma en Van Veen, dl II, bldz. 28. *) Reitsma en Van Veen, dl H, bldz. 181 en 204. 4) Reitsma en Van Veen, dl H, bldz. 308. ") Reitsma en Van Veen, dl II, bldz. 347. *) Reitsma en Van Veen, dl II, bldz. 348. ') Reitsma en Van Veen, dl H, bldz. 371. 8) Reitsma en Van Veen, dl H, bldz. 374. *) Reitsma en Van Veen, dl H, bldz. 405. Trigland klaagde later over de uitgevers: „zij drucken eenvoudigh bij haer neus lancks, manneken nae manneken, sonder ondersoeck of het wel qualick is" (zie: P. Biesterveld, Het Gereformeerde Kerkboek, Uitgave van „Filippus", 1903, bldz. 164). 39 houden. *) Ook werd in 1598 goed gevonden, dat de gedeputeerden van de door hen gevisiteerde boeken aan de Synode bericht zouden doen en de authentieke copie bij zich zouden hebben en dat de onkosten der visitatie in den regel door de auteurs zouden gedragen worden. a) Met name werden herhaaldelijk afgekeurd de boeken van Coornhert, David Joris en Hendric Niclaesz, • terwijl men wees op een gevaarlijken drukker binnen der Goude.3) Zelfs werd in 1618 besloten een soort index of „lyste" temaken van auteuren en de titels van de „schandaleuste en seditieuste" werken. 4) De Geldersche Synoden betoonden zich niet minder ijverig. Zoo werd in 1603 B) besloten het artikel van de Haagsche Synode over het uitgeven en translateeren van boeken streng te handhaven. In 1604 8) zou men een boekdrukker in Arnhem vermanen, dat „hij geene onstichtelicke boecken verkoope ende sijne druckery correct doe." In 1612 T) besloot men bij de „Hollantsche Synoden" te klagen over „die grote abuysen, die daechlix in het drucken ende herdrucken der h. bibelen, die psalmenboecken ende andere theologische tractaten begaen werden." De Zeeuwsche Synode zond in 1618 8) een gravamen op „het stuck van de druckerije" ter Generale Synode in. De Overijselsche Synode requesteerde in 1603 9) bij de Hooge Overheid en besloot in 1615 10) dat elk boek eerst „van den classe ofte synodo gevisiteert ende toegelaten* moest worden. Ook de Friesche Synoden zagen nauwkeurig op de uit te geven boeken toe X1) en besloten zich hierin „te regulieren nae den 49 articel in den synodo thot sGravenhaëch". 18) ') Reitsma en Van Veen, dl LH, bldz. 71, 88, 191. a) Reitsma en Van Veen, dl III, bldz. 112 v. 3) Reitsma en Van Veen, dl LU, bldz. 284 v. en elders. 4) Reitsma en Van Veen, dl LU, bldz. 105: *) Reitsma en Van Veen, dl IV, bldz. 116. *) Reitsma en Van Veen, dl IV, bldz. 128. ') Reitsma en Van Veen, dl IV, bldz. 200. *) Reitsma en Van Veen, dl V, bldz. 150. *) Reitsma en Van Veen, dl V, Mdz. 463. 10) Reitsma en Van Veen, dl V, bldz. 296. **) Reitsma en Van Veen, dl VI, bldz. IO, »8, 83. ") Reitsma en Van Veen, dl VI, blda. 41, 14a. 3io De Utrechtsche Synode van 1606 *) verbood eveneens het vervaardigen of doen vervaardigen van eenig boek „sonder voorgaende consent der heeren Staten ende advys der voorss. gecommitteerde des synodi". Ook in Groningen en Drente waren de Synoden zoo ijverig mogelijk. *) De Overheid had weliswaar telkens plakkaat na plakkaat uitgegeven, maar het staats-toezicht wierp weinig vrucht af; de schandelijkste libellen en de vuilste pamfletten bleven onze lage landen overstroomen, en de Synode van Dordt in 1618 zag de zaak van het licentieus boekdrukken nogmaals met ernst onder de oogen. *) Afdeeling II. OVER HET LICENTIEUS BOEKDRUKKEN OP DE DORDTSCHE SYNODE. Het laatste gravamen, dat op de Generale Synode is behandeld vóór de komst der Remonstranten, betrof dus de vrijheid of de „abusen der Druckerije". Klachten daarover vindt men onder de gravamina van Zuid-Holland, Zeeland, Overijsel en de Waalsche Synode. 4) ') Reitsma en Van Veen, dl VX, bldz. 327. ') Reitsma en Van Veen, dl VXT, bldz. 15, 44, 59, 243, enz.; dl VILT, bldz. 123, 224. 8) Zie boven bldz. 297. ") Van Zuid-Holland (no. 12): Reformaub veterum abusuum serio per hanc Synodum a Magistratu petenda esse putatur, uti. .. de illicita libertate quaelibet excudendi (H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 426). Van Zeeland (no. 3): Ondertusschen werf noodich gevonden, datter wat naerder werde gelet op het stuck vande druckerye soo van allerhande schriften int gemeen als met namen op het drucken vande Bybels ende Testamenten, dewelcke door den bant ouerloopen van leelyche' druckfauten ende eenige marginale annotatien, die gansch niet en passen op de heylicheyt ende gewichticheyt der materie (H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 440). Van Overijssel (no. 10): Dat op het drucken der boecken mochte gelettet worden ende de famuese, godtslasterlijcke ende kettersche schrifften verboden, ende verhindert (H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 445). Van de Waalsche Synode (no. 7): S'il ne seroit pas bon d'einpescher les imprimeurs d'imprimer les livres contraires a la doctrine des Eglises Reformées ou qui ne servent qu'a corrompre les bonnes moeurs (H. H. K u y p e r, Post-acta, bldz. 453). 3" Reeds aan het slot der zitting van Dinsdag 4 December werd door den Praeses dit nieuwe gravamen aan de orde gesteld en de opinies der broederen gevraagd. x) Den volgenden dag leverden eerst de buitenlandsche afgevaardigden, voor zoover zij gereed waren, schriftelijk hunne adviezen in, terwijl de inlandsche gedeputeerden volgden; *) de anderen, zoowel uitheemsche als inlandsche *) Acta Synodi, pag. 52: Eadem Sessione (scl. XXI) propositae sunt Ecclesiarum de variis gravibusque typographiae abusibus, & intoleranda typographorum licentia, querelae: quaesitumque fuit, quanam ratione haec tum scripturientium, tum typographorum quidvis, magna cum Ecclesiarum & Reipublicae perturbatione, nee minore cum scandalo, in vulgus spargentiura, licentia coerceri posset (Acta Authentica: commode coerceri posset). De Acta Synodi stellen dus de propositie van dit gravamen in de zitting van 5 December; dit is echter onjuist. Eigenaardig is het dan ook, dat de Acta Authentica de woorden: eadem Sessione niet hebben. Heyngius, pag. 34: Proposuit D. Praeses gravamen 4m. de re typographica et monuit ut singuli cogitent de abusibus Typographiae et remedijs quibus istj commode tolli poterunt. Sibelus, Annotationes: De typographiae quibusdam abusibus et quomodo possint corrigi. Breytinger, Acta Helvetiorum: Sub finem Praeses Synodum monuit de duobus: 1. Utra etc. 2. Fratribus cogitandum esse de Typographijs earumque abusibus, qui et quomodo corrigi debeant. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 247: Propositum firit hac ipsa sessione aliud gravamen de abusibus typographiarum, qui multi sunt et magni, praesertim in provincijs Belgicis, tollendis et emendandis. Hales, Letters, pag. 26: And withall he commended to the Synod the consideration how the liberty of Printing so promiscuously all kind of scandalous and libellous Pamphlets might be represt, and so he dismist the Synod. Acta Contracta: Deinde de Typographorum intoleranda hodie licentia, gravibusque Typographiae abusibus agi coeptum est. Wolgang Mayer (Brief 5 Dec. 1618): Zum Fin ff ten, Auf was weisz und gestalt so wohl allen leichtfertigen Scribenten, als Druckern, ein gebisz einzulegen, ■damit die Welt in das Künftig mit unnützen und schadlichen büchern nicht so heftig beunrühwiget werde. Alle ooggetuigen stellen de propositie van dit gravamen aan het slot van de zitting van 4 December 1618. ') Acta Synodi, pag. 52: Audita itidem super ijs Exterorum ac Provincialium Theologorum consilia. Heyngius, pag. 37: Theologi Exteri sententias suas dixerunt, inter quos Angli et Bremenses sententias suas scripto exhibuerunt, et reliqui se exhibituros promiserunt. Et inter domesticos sententias suas descriptas exhibuerunt Geldrj, Suydhollandj et Northollandj. Sibelins, Annotationes: Postulata sunt judicia de typographia. 312 afgevaardigden, leverden den daarop volgenden dag hunne gevoelens schriftelijk in. ]) Vooraf werd nog voorgelezen hetgeen de acta van de Nationale Synoden van Dordt, Middelburg en 's Gravenhage over dit onderwerp behelsden. *) Ook zij hier reeds medegedeeld, dat de Praeses de broeders, die nog geen adviezen hadden ingeleverd, verzocht eens te willen denken aan de boekencensuur in engeren zin; hij wilde gaarne weten, hoe men handelen moest met auteurs, die leden zijn der Kerk of zelfs een ambt in die Kerk bekleeden en boeken schreven over zuiver theologische onderwerpen, opdat men hun een speciale regeling kon voorschrijven. *) Breytinger, Acta Helvetiorum: Sententiae plerorumque de emendandis abusibus Typographiae exhibitae et lectae fuerunt. Rogati reliqui ut die crastina suam quoque sententiam scripto exhibeant, ut de ea re statui possit. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 247: De quo argumento quidam suas sententias dixerunt. Hales, Letters, pag. 27: Many here delivered their opinions, others required farther time to think of it. ') Acta Synodi, pag. 52: Rogati singuli sunt, ea ut scripto comprehensa consilia Synodo exhiberent En dan: Interim eadem Sessione (scl. XXII) praelecta sunt de corrigendis typographiae abusibus, scripto exhibita consilia. Heyngius, pag. 38: Interea exhibuerunt reliqui Theologi tam Exteri quam Domestici sententias suas scripto consignatas ad gravamen de re Typographica, qui superiore sessione responsa sua distulerunt. Sibelius, Annotationes: Cras exhibebimus sententias de re typographica. En dan: Exhibita sunt et praelecta judicia reliqua de remedijs abusuum typographiae. Breytinger, Acta Helvetiorum: Interea temporis lectae sententiae de cavendis et emendandis abusibus Typographiae. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 248: Consilia reliquorum Theologorum de hoe ipso gravamine audita fuerunt. Hales, Letters, pag. 29: In the mean while, till they (nl. de Remonstranten) came, the Praeses thought fit, that such as in the former Session delivered not themselves conceming the Reformation of abuses in Printing, should now doe it *) Acta Synodi, pag. 52: Atque hac de re praecedentium Synodorum Nationalium constitutiones sunt praelectae. Sibelius, Annotationes: Praelecta sunt acta Synodj Middelburgensis Nationalis et Synodi Dordracenae et Hagianae. Hales, Letters, pag. 28: Then were there read certain Canons made in some Synods before, conceming this business. *) Heyngius, pag. 38: Monuit quoque D. Praeses, ut reliqui fratres eo melius ad propositam de Typographia quaestionem respondeant, habendam esse etiam rationem 3'3 Ook schijnt het, dat sommige colleges eerst mondeling hunne gevoelens hebben uitgesproken en later hunne adviezen op schrift bij het Moderamen hebben ingediend. Zoo is het te verklaren, dat in de geschreven sententiën van sommige Colleges verwezen wordt naar een uitspraak van Deodatus, *) welke echter in zijn geschreven advies niet wordt gevonden. § ï. De Adviezen der Buitenlandsche Theologen , OVER HET LlCENTIEUS BOEKDRUKKEN. Daar deze sententiën in de gedrukte acta zijn opgenomen, kan ik hier met een resumptie volstaan. a. De Engelschen. Zij vinden het zeer noodig de vrijheid der boekdrukkers te beperken, maar men verzoeke dit aan de Staten. In elke stad, waar drukkerijen zijn, committeere men kerkelijke personen, met een rijp oordeel en van goede autoriteit, om de te drukken boeken te lezen en eerst door hunne approbatie toestemming tot het drukken te verleenen. Niemand zal het drukkersvak mogen uitoefenen dan wie belijdenis doet van de Gereformeerde Religie. Men verwijdere alle sectarische drukkers en late geene boeken drukken dan die de schriftelijke approbatie van een der daartoe gekozen deputaten vertoonen kunnen. Bij strenge handhaving dezer bepalingen zal men Staat en Kerk van groote zwarigheden bevrijden. b. De Paltzers. 1. Men late slechts een beperkt aantal drukkerijen toe en alleen zulke drukkers, die beëedigd zijn. 2. Wat de reeds uitgegeven boeken aangaat, vernietige men de kettersche en immoreele en behoude alleen de goede en voorzie deze bij herdruk van een voorrede, waaruit het volk zien kan, welke boeken het voornamelijk behoort te lezen. 3. Men were ook de in het buitenland gedrukte kettersche en atheïstische boeken. 4. Nieuwe werken moeten eerst door visitatoren goedgekeurd eorum qui membra cum sint Ecclesiae, vel munere aliquo in Ecclesia fungantur, libros. conscribunt de rebus Theologicis, ut ijs etiam ordo praefigatur. Sibelius, Annotationes: Praeses monuit: quaeritur etiam de scriptoribus Ecclesiasticis praesertim qui sunt membra Ecclesiae, quis quid scribere debeat. ') Zie bldz. 317. 314 zijn en men verzoeke de Staten alleen aan zulke boeken privilegie te verleenen. 5. Als visitatoren treden op in de steden de predikanten met een overheidspersoon en een ouderling, en in de provinciën de Professoren (waar Academiën zijn) of gecommitteerden van wege de Classes of particuliere Synoden met bijvoeging van overheidspersonen. 6. Ook de latere herdrukken zende men ter examinatie aan de bovengenoemde censoren op, want zonder hun weten mag men geen verandering noch verbetering in den tekst aanbrengen. 7. Men late vooral geen bijbels drukken dan op last der Synode. 8. Men stelle wetten voor alle boekdrukkers en correctors in de drukkerijen krachtens publiek gezag en plakke deze openlijk in de winkels aan. *) c. De Hessen. Naarmate de boekdrukkunst een groote gave Gods is en een uitnemend middel ter verspreiding van de waarheid Gods, baart haar misbruik des te grooter onheil en is boekencensuur daarom een zaak, die zeer nauwkeurig moet overwogen en geregeld worden. Men zij daarom op twee dingen bedacht: 1. Het zooveel mogelijk keeren van de schade door reeds gedrukte boeken aangebracht 2. Het voorkomen vooral door Overheids-gezag van in de toekomst dreigende schade. Wat de reeds verschenen boeken aangaat, make men onderscheid tusschen lasterlijke en kettersche boeken (zooals de Koran, Ariaansche, Samosateniaansche, Sociniaansche, Pelagiaansche en diergelijke werken), welke terstond van Overheids-wege moeten worden onderdrukt — en boeken, die wel dwalingen behelzen, maar die de fundamenten van het Christendom niet omver stooten; de aanwezige exemplaren hiervan mogen verkocht worden, maar ze mogen niet zonder nadere approbatie worden herdrukt *) Ds. Scultetus vertelde nog, dat er in de Paltz twee censoren waren aangesteld voor het lezen en het nazien der te drukken boeken en dat deze censoren zich ook in een honorarium verheugen mochten. Vandaar dat geen enkel boek wordt uitgegeven, dat ook maar iets tegen het geloof of tegen de goede zeden bevat (Sibelius, Annotationes: Monuit D. Scultetus in Palatinatu duos censores esse constitutos, qui vacant revisioni et lectioni librorum imprimendorum, atque stipendio hi etiam gaudent Hinc fit ut nullus fiber edatur, qui vel contra fidem vel contra bonos mores quippiam contineat). 3 «5 Ten opzichte van de nog te verschijnen boeken bedwinge men de licentie der schrijvers en drukkers door het stellen van wetten en 't benoemen van censoren. Wat de schrijvers betreft, make men de volgende wetten: 1. Door de Hooge Overheid worde bij plakkaat belet, dat door hare onderdanen boeken te drukken worden gegeven zonder approbatie der censoren. 2. Men eische van de doctoren der scholen, van de schoolmeesters en de predikanten, alvorens zij tot kerke- of schooldiensten aangenomen worden, de belofte geen boeken uit te geven zonder approbatie der censoren. Ter beperking van de vrijheid der boekdrukkers bepale men: 1. Dat ze onder eede verplicht worden geen boeken te drukken dan na consent der censoren. 2. Dat er personen aangewezen worden om toezicht te houden op de drukkerijen, opdat er geen boeken verschijnen zonder consent. 3. Dat de drukkers de geapprobeerde werken zooveel mogelijk zonder drukfouten moeten afleveren. 4. Dat zij vooral groote nauwkeurigheid bij het drukken van den Bijbel betrachten en den geheelen Bijbel niet zullen uitgeven dan na consent der censoren en der particuliere Synoden. 5. Dat de boekverkoopers geen kettersche en godslasterlijke boeken, van buiten ingevoerd, openlijk of heimelijk verkoopen. In elk geval zijn censoren noodig, wier taak het zal wezen de hun toegezonden boeken naarstiglijk door te lezen, vlijtig aan te teekenen wat verbeterd moet worden, daarover met de auteurs te spreken en, nadat deze verbeteringen zijn aangebracht, te approbeeren. Ook schijnt het hun raadzaam aan de censoren de bevoegdheid te verleenen, dat zij sommige boeken, vooral theologische, die de Kerken best kunnen missen, ook al zijn er geen bepaalde dwalingen in, verbieden te drukken, daar de ervaring leert dat in deze zeer schrijflustige eeuw de uitnemendste werken van vroeger tijd door de beste schrijvers geschreven, door nieuwe van veel minder gehalte verdrongen worden, tot groote schade voor de studie. Men drage deze recensie der boeken vooral niet aan enkele mannen op, maar aan een geheel college van vele geleerde zoowel kerkelijke als politieke personen (gelijk ook Deodatus reeds mondeling had voorgesteld), opdat niet door nalatigheid van 3i6 enkelen de Kerken in 't gemeen geschaad worden. Gaat het in Nederland niet, dan drage men dit werk in die provinciën waar Academiën zijn op aan de doctoren en professoren elk in zijn faculteit en in de andere provinciën (als het theologische werken zijn) aan de door de particuliere Synoden daartoe gedeputeerde personen. d. De Zwitsers. Daar het bederf van het beste het slechtste wordt, heeft de Overheid in zake het drukken van boeken niet alleen wetten voor te schrijven, maar ze ook uit te voeren. Allereerst beperke de Overheid het aantal drukkerijen, gelijk de Zwitsersche gedaan heeft. De kettersche en eerbaarheid kwetsende boeken, de onkuische liederen en platen, de werken die twist kunnen veroorzaken, enz. zijn in Zwitserland streng verboden. Een boek gedrukt zonder opgave van auteur, drukker of plaatsnaam, tenzij dit geschiedt met voorkennis van de Overheid, wordt onderdrukt. Elk boek moet eerst nagezien worden te Bazel door den Rector der Universiteit en dan, naar de aard van het boek meebrengt, door de dekanen der verschillende faculteiten. Een boek, zonder consent gedrukt, wordt vernietigd en de schuldige in zijn geld, aan den lijve of in zijn goeden naam gestraft. Ook al is er op het boek zelf niets aan te merken, als het consent ontbreekt, wordt het niet ongestraft gedrukt. Als censoren worden gekozen de meest gezaghebbende personen, zoowel kerkelijke als politieke. Zij hebben ook op de drukkerijen zelve toe te zien en zorg te dragen, dat de vrede der Kerken noch van den Staat eenige schade lijde. Aan eiken censor en aan de openbare bibliotheken moet een exemplaar van het uitgegeven boek worden vereerd. Geeft een censor zelf een boek uit, dan heeft hij het te onderwerpen aan de censuur van zijn faculteit of van het gansche college van censoren. Deze wetten gelden niet alleen voor de lidmaten van de Gereformeerde Kerk, maar voor alle inwoners van het land, ook voor vreemdelingen. Ook mag geen Zwitser een boek bij buitenlandsche drukkerijen laten drukken zonder consent van de eigen censoren. In het omgekeerde geval, n.1. wanneer vreemdelingen in Zwitserland boeken laten drukken, moeten deze aan de censoren gezonden; geschiedt dit niet, dan moeten de drukkers beboet worden, terwijl de buitenlandsche Overheid overiden schrijver wordt ingelicht. Eindelijk laat de Zwitsersche 3i7 wet wel toe, dat boeken van tegenstanders der Gereformeerde Religie in Zwitserland verkocht mogen worden; wanneer ze Godslasterlijke dingen behelzen of wat voor de goede zeden nadeelig is, wordt de Overheid bij tijds gewaarschuwd om maatregelen te nemen. e. Deodatus.1) Hij dringt er op aan, dat er niet alleen door de Overheid wetten gesteld, maar ook op de naleving dier wetten toegezien worde. Daarom moeten er censoren aangesteld worden, welke liefst uit Academische, kerkelijke en politieke personen moeten bestaan, die toezicht oefenen. Voorts raadde hij aan rekening te houden met den aard van ons volk, dat de vrijheid bemint, en het daarom geen te zwaar juk op te leggen, daar niets zoo zeer de beste pogingen tot reformatie krachteloos maakt, als een te groote strengheid en ijver om alles in eens te verbeteren. Ten slotte betuigt hij zijn hartelijke instemming met het advies der Zuid-Hollanders. f. DeBremers. 1. Men beperke het al te groote getal der drukkerijen. 2. Men late alleen door de Overheid beëedigde boekdrukkers toe, die lid der Gereformeerde Kerk, nette lieden en bekwaam en nauwgezet in hun vak zijn. 3. Onder zware straffen verbiede men, dat zij werken drukken zonder consent der door de Overheid daartoe aangewezen censoren. 4. De censoren moeten een college zijn van minstens drie personen: één overheidspersoon, één hoogleeraar en één predikant. Elke provincie hebbe zoo'n college van drie mannen. 5. Er zij een algemeene inspector over al de drukkerijen, die raadpleegt met de censoren. ') In de Acta Synodi (pag. 58) is het opschrift weggevallen, niet in de Nederlandsche uitgave der Acta (bldz. 61). Deodatus beweerde nog, dat hij bij een bezoek te Venetië had gezien, dat daar een college van censoren bestond, uit kerkelijke en wereldlijke personen bestaande, aan wie de geheele zorg voor 't drukken en uitgeven van boeken was opgedragen en raadde dit ook voor Nederland aan (Sibelius, Annotationes: D. Deodatus: Venetiis est collegium Censorum ex singulis facultatibus viris et politicis constans; Hales, Letters, pag. 28: Theodatus of Geneva told us, that in his travails, at Venice he had observed that there was a Colledge of sundry persons, secular and spiritual, to whose care was committed aU the business of Printing. He thought it fit there should be such Colledges here erected). 3x8 6. Men stelle wetten vast ongeveer van dezen inhoud: i*. Is er een dubieus geval, dan beraadslagen de censoren eerst met den generalen inspector, dan (zoo noodig) met de Overheid, predikanten en hoogleeraren en in zwaardere gevallen met buitenlandsche rechtzinnige mannen. 2*. Onnutte en eerroovende boeken, en die schadelijk voor Godsvrucht en zeden zijn, verwerpe men te eenen male. 3*. Boeken van elders mogen niet gedrukt worden zonder voorkennis der censoren. 4*. Platen staan hierin met boeken op ééne lijn. 5*. De namen der auteurs en van de plaatsen, waar hunne boeken gedrukt worden, mogen niet worden verzwegen, tenzij met medeweten van de Overheid. 6*. Boeken, welke geen betrekking hebben op de Religie, maar op philosophische, historische en andere onderwerpen, zende men naar de Academiën ter revisie, opdat ze door geleerde mannen, die van deze vakken verstand hebben, worden nagezien, ten einde niets, dat schadelijk voor Kerk en Staat zou wezen, binnensluipe. 7*. Degenen, die met de correctie belast zijn, moeten mannen zijn, wier trouw en geleerdheid genoegzaam bekend zijn, opdat men onze geheimen niet toebetrouwe aan verraders der Kerk. *) § 2. De Adviezen der Binnenlandsche Theologen ■) over het llcentieus boekdrukken. a. De vijfProfessoren. Zij zijïï van oordeel, dat de Heeren Staten Generaal en de Heeren Staten der onderscheiden Provinciën moeten gebeden worden n i. Om overeenkomstig hunne vroegere regelingen te verhinderen, dat de boekdrukkers voortaan geen geschrift drukken, dat niet vooraf door de revisoren, op gezag der Staten benoemd, is onderzocht en goedgekeurd. ') De slotzin is niet duidelijk. Misschien worden mannen bedoeld, die trouw zijn aan onze belijdenis, opdat de verborgenheden (arcana) der Kerk d. w. z. de uitgaven der Heilige Schrift en der Kerkboeken niet ter correctie worden toevertrouwd aan hen, die als verraders der Kerk moeten beschouwd worden; zieblz. 321, 3*3 en 329. *) Deze adviezen, welke nooit uitgegeven zijn, geef ik woordelijk in de Bijlagen. 319 2. Om in de verschillende Provinciën een bepaald getal censoren aan te wijzen, zoowel uit kerkelijke als uit politieke mannen bestaande, om de boeken te corrigeeren, die later het licht zullen zien. 3. Om de boekdrukkers met eede te binden, dat zij nooit boeken zullen uitgeven, dan met vermelding van de namen van den auteur en van hen zelf. 4. Om door hunne plakkaten të verhinderen, dat de boekdrukkers ten toon stellen en de boekverkoopers verkoopen boeken, die öf godslasterlijk zijn als die van David Joris, van Hendrik Niclaes, van Socinus, öf profaan, óf immoreel öf eerroovend öf in eenig opzicht in strijd met de goede zeden. 5. Om er voor te waken, dat geen plaat- of houtsneewerk worde verspreid, vervaardigd ter verkleining van de eere Gods of om den goeden naam van den naaste te schenden. 6. Dat zij aan de boekdrukkers niet zullen toestaan een herdruk van het Oude of van het Nieuwe Testament of van de Psalmen te geven, dan met toestemming van de door hen benoemde visitatoren. 7. Om aan de predikanten en de leden onzer Kerken goed op het hart te binden, dat zij geen geschrift onder het volk verspreiden zonder approbatie van hunne Synoden of Classes. 8. Om noch aan de schrijvers noch aan de uitgevers van boeken noch aan de boekverkoopers één enkel privilegie te verleenen, voordat zij dienaangaande het oordeel der door hen benoemde revisoren hebben vernomen. b. De Gelderschen. 1. Er zijn verschülende en (zoowel voor den Staat als de Kerk) schadelijke misbruiken gepleegd, doordat de boekdrukkers zich niet geschaamd hebben te drukken niet alleen geschriften van tegenstanders, die de waarheid openlijk bestrijden, vuüe liedekens, fameuse libellen, waarin noch de Overheid van Staat en Kerk noch de vrome gemoederen van hen, die de hitte van den dag hebben gedragen, werden gespaard, maar ook omdat ze opnieuw uit het doodenrijk hebben teruggeroepen en hebben herdrukt gesdrriften van David Joris, Hendrik Niclaes, Coornhert, Castelho, Socinus en zelfs den Koran van Mahomet, ja opnieuw in een gebed die woorden hebben ingelascht, waardoor de Koning van Spanje onze aher-barmhartigste heer genoemd wordt 320 2. Het eenig heilzame middel zal zijn, als op gezag en toestemming van de Heeren Staten Generaal in elke Provincie twee censoren van boeken worden aangsteld, de een een politiek, de ander een kerkelijk man, op de hoogte met Theologische zaken ' en met de talen en de wetenschappen, buiten wier toestemming en approbatie het aan niemand onder bedreiging van zeer zware straf (niet alleen met verbeurd-verklaring der boeken, of geldboeten, maar ook met veel zwaardere politieke straffen) vrij zal staan ook maar iets te drukken. c. De Zuid-Hollanders. Zij komen tot de broeders met dit advies: 1. Dat het niemand, die lid onzer Kerk is, vrij zal staan eenig theologisch geschrift uit te geven zonder toestemming van de theologische faculteit van de provincie, waarin bij woont, of van de classicale censoren, en zonder dat hij opgeeft zijn waren naam (dus geen schuilnaam) en de plaats waar hij woont en tevens den naam van den drukker met jaartal en woonplaats. 2. Dat er derhalve kerkelijke censoren moeten aangesteld worden zonder wier toestemming het aan geen enkel lid onzer Kerk, tenzij hij kerkelijke censure wil oploopen, vrij zal staan eenig geschrift, dat direct of indirect handelt over de Religie, aan een boekdrukker ten druk te geven of te doen geven. 3. De censoren moeten in de verschillende Classes ten getale van drie met algemeene stemmen der Classe verkozen worden. 4. Indien iemand zich wegens een censure bezwaard gevoelt, kan hij zich beroepen op Classe of Synode. s 5. De censoren zullen niet gehouden zijn de moeite van dit onderzoek op zich te nemen, tenzij van te voren door schrijver of uitgever gezorgd is voor een behoorlijke belooning van hun arbeid. 6. Dezelfde censoren zullen ook ernstig waken, dat niet alleen geen boeken gedrukt worden, die in strijd zijn met de Geref. Religie, maar ook geen boeken, die in betrekking tot onze Religie minder nauwkeurig geschreven zijn, die weinig nut stichten en die minder noodig zijn. 7. De Heeren Staten Generaal moeten bovendien door deze Synode gebeden worden om eenige wetten over de boekdrukkers en 't drukken van boeken uit te vaardigen of te vernieuwen en te zorgen dat ze stipt worden nageleefd. 8. Voorts om censoren aan te stellen buiten wier mede-weten 321 geen enkel boek gedrukt of herdrukt worden mag, dat vol is van fabeltjes of vuile dingen en schadelijk voor de goede zeden. 9. 't Zelfde moet ook gelden ten opzichte van de beelden. 10. En daar het niet genoeg is om het drukken van bovengenoemde boeken in deze Provinciën te beletten, als het vrij staat om elders gedrukte boeken hier publiek te verkoopen, moeten de Heeren Staten Generaal gebeden worden, om ook hierover naar hunne wijsheid te beslissen. 11. Ook moeten zij acht geven op schrijvers als David Jorisz, Hendrik Niclaes, Sebastiaan Franck, Schwenkfeld, in één woord op alle boeken van geestdrijvers en libertijnen, eveneens op Ariaansche en Samosateniaansche auteurs, van wier boeken het te wenschen ware, dat zij in deze Provinciën niet ingevoerd mochten worden om verkocht te worden. 12. Eindelijk moeten de Staten gelasten, dat er nauwkeurig toezicht gehouden wordt op de correctie bij het drukken van den Bijbel en wel in zooverre, dat zij niet toestaan dat opnieuw gedrukte Bijbels verkocht worden, tenzij van te voren vast staat, dat zij van alle drukfouten zoo nauwkeurig mogelijk zijn gezuiverd met bedreiging, dat alle exemplaren vernietigd zullen worden, indien de boekdrukkers zich hieraan niet houden en hier moet streng opgetreden worden, omdat er in dit opzicht zoo zeer is gezondigd, geheele verzen zijn weggelaten en de schandelijkste drukfeilen zijn binnengeslopen. d. De Noord-Hollanders. Zij erkennen en betreuren het, dat er groote misbruiken bij het drukken zijn binnengeslopen, aan wier wegneming met alle kracht moet gewerkt worden. Niettemin achten zij toch, dat een volledige opsomming van de misbruiken in deze Eerwaarde Vergadering nauwelijks kan plaats hebben en ook niet noodig is. Ook gelooven zij, dat door deze Synode geen ander geneesmiddel kan worden aangewend, dan dat aan de Heeren Staten Generaal (wien deze aangelegenheid allereerst aangaat) door bepaalde deputaten van deze Synode de ongemakken en de gevaren die uit die misbruiken voortvloeien en de noodzakehjkheid van een doeltreffend geneesmiddel worde voorgesteld en dat Hunne Hoog Mogenden worden gebeden, om door hun gezag dit advies goed te keuren en te bevorderen, opdat nL die groote vrijheid van schrijvers en drukkers in verkoop en drukken van alle mogelijke boeken door 21 122 bepaalde wetten worde onderdrukt en voor de schrijvers visitatoren en voor de boekdrukkers correctors worden aangesteld, opdat er niets dan met wettig consent en met gepaste zorg worde gedrukt. Wanneer deze Synode van de Hooge Overheid kan verkrijgen, dat zulke wetten gemaakt worden, zal zij gaarne met den verschuldigden eerbied, haar medewerking daartoe verleenen, hetzij door het geven van advies, hetzij door het opstellen van regelingen, indien besloten wordt van de hulp der Synode in dezen gebruik te maken. Wat de geschriften en boeken aangaat, die uitgegeven zullen worden door mannen, die in onze kerken een kerkelijk ambt bekleeden of leden der Geref. Kerk zijn, hierover kan men, voorzoover dit tot de orde en de zorg der Kerk behoort, later te zijner tijd handelen. ') e. De Zeeuwen. Het is buiten kijf, zeggen ze, dat er groote misbruiken zijn en dat de goede gave Gods, ons in de boekdrukkunst geschonken, misbruikt wordt om leugen, dwalingen, ketterijen en allerlei schandelijke dingen te verspreiden. Ten einde deze misbruiken weg te nemen, achten zij het de taak der Hooge Overheid te zijn dit met haar gezag tegen te gaan en de taak der Kerk heilzame adviezen hiervoor der Overheid aan de hand te doen. De bewerkers van dit kwaad zijn öf de schrijvers, die te veel schrijven en een ijdele eer met hun schrijven zoeken te bejagen, öf de boekdrukkers, onder wie er zijn die enkel uit geldgierigheid winst beoogen met welk product het dan ook zij. Beide moeten door het openbaar gezag worden bedwongen. Wie boeken schrijven, zoo zij predikanten of andere leden der *) De afgevaardigden uit Noord-Holland gaven later na de vraag van den Praeses (zie boven bldz. 305) nog een aanvulling van hun reeds vroeger ingediend advies. Zij waren van oordeel, dat degenen, die een of ander kerkelijk ambt bekleeden of ook gewoon lid der Geref. Kerk zijn, zich te houden hebben aan de besluiten van de Nationale Synoden van Dordt, Middelburg en'» Gravenhage en in elk geval geen theologische boeken mogen uitgeven, tenzij deze eerst door censoren van wege de particuliere Synoden of Classes waren onderzocht en goedgekeurd (Heyngius, pag. 38: Placuit fratribus Northollandis sententiae suae ante declaratae hanc appendicem adjicere: Quod ad eos attinet, qui Ecclesiastico aliquo munere funguntur aut etiam Ecclesiae Reformatae membra sunt, censent fratres Northollandi ld observandum quod in Synodis NarïonaHbus Dordracena, Middelburgense, et Hagiense statutum fuit, ijs nimirum non licere ullos libros Theologicos edere, nisi prius a synodorum particularium aut classium deputatis censoribus examinati et approbati fuerunt). 323 Geref. Kerk zijn, moeten aan'dit oordeel der Synode, door het gezag der Hooge Overheid bekrachtigd, gehoorzamen en aan hunne schrijflust een grens stellen. Wie buiten onze Kerk staan moeten door Overheidsgezag beteugeld worden, opdat zij niet uitgeven wat de Kerk zou kunnen beroeren of den Staat zou kunnen schaden. Wil iemand een geschrift uitgeven, dan zal het niet worden toegestaan dan op gezag, toestemming en goedkeuring van de voor deze zaak gedeputeerden. Het zal daarom goed zijn, dat in de onderscheidene Provinciën censoren worden aangesteld en dat of aan de deputaten van wege de Synoden en de Classes óf wat de Academiën aangaat aan een college van professoren öf aan de dekanen der faculteiten door pubhek gezag dit worde opgedragen, met toevoeging van ernstige politieke personen, die door juist oordeel uitmunten. Want dit aan één of aan twee personen over te laten is niet veilig en nuttig, daar één man deze zaak niet naar behooren kan waarnemen. Hun taak zal zijn de geschriften te be oordeelen en óf de uitgave tegen te houden öf haar toe te laten, maar in geen geval te dulden, dat er iets in het boek staat, dat aanstoot kan geven. Aan hun oordeel hebben de schrijvers zich te onderwerpen en in geen enkel opzicht daar tegen in te gaan. Als boekdrukkers zullen in de verschillende Provinciën alleen toegelaten worden degenen, die bëeedigd zijn of die althans beloven zich aan de besluiten der Heeren Staten te zullen onderwerpen. Geen boek mogen zij uitgeven, tenzij de censoren het gezien en goedgekeurd hebben, wier goedkeuring of op het titelblad of aan het einde van het boek, dat steeds met den naam van schrijver en uitgever moet uitgegeven worden, moet worden afgedrukt. Ook zou het nuttig zijn in elke Provincie bepaalde boekdrukkers aan te wijzen, aan wie het alleen zou vrij staan Bijbels, Catechismussen en de liturgische geschriften onzer Kerken uit te geven en aan wie moet worden opgedragen deze geschriften, zooveel mogelijk van fouten gezuiverd, uit te geven door voor de correctie vrome en geleerde mannen te gebruiken. Evenmin mag men toelaten, dat geschriften van ketters als van de Socinianen, de DavidJoristen en andere vrijgeesten gedrukt worden, of indien ze elders gedrukt zijn, hier verkocht worden. Fameuse libellen en onkuische of zede-kwetsende geschriften moeten uit onze Provinciën 324 weggedaan worden en geen énkel boekdrukker mag zulk een geschrift anonym uitgeven of verkoopen. Beeldhouwers, schilders, koper-graveerders en diergelijke kunstenaars zal het niet vrijstaan afbeeldingen te maken, die óf aanstoot kunnen geven óf den vrede en de openbare rust kunnen verstoren öf de goede zeden bederven. En daar deze adviezen ter wille van de weerstrévenden door publiek gezag moeten bekrachtigd worden, zullen de Heeren Staten-Generaal moeten gebeden worden en eveneens de Staten der onderscheidene Provinciën om aan hunne bevelen, welke zij reeds vroeger over deze zaak op lofwaardige wijze hebben gegeven en welke zij er later nog aan mogen toevoegen, uitvoering te geven door de overtreders met boeten te straften. Nog gaven zij een copie van een plakkaat over deze zaak, uitgevaardigd door de Heeren Staten van Zeeland, dat zeer nuttig daar gewerkt had. Het was van den volgenden inhoud: Aangezien de ervaring dagelijks leert, dat vele profane en scandaleuze libellen, liedekens, versjes, enz. worden geschreven en gedrukt, zoodat het onervaren volk door oproerige geesten gemakkelijk tot dwalingen, scheuringen en oproer zou kunnen verleid worden, verbieden wij op raad van de Heeren Staten van Zeeland, gelijk wij doen bij dezen, aan allen en een iegelijk, van wat staat, natie en conditie zij zijn, dat zij voortaan zulke seditieuse en aanstootelijke libellen, nieuwsmaren, liedekens, enz. of iets dergelijks in welke taal ook in deze Provincie drukken of in geschrifte verspreiden, verkoopen, of van elders hier binnen smokkelen, onder poene van verbeurd-verklaring van die libellen, liedekehs of diergelijke en bovendien op straffe van een boete van honderd Carolus-guldens als zij éénmaal overtreden, het dubbele bij herhaalde overtreding „boven arbitrale correctie." En opdat hieraan te beter de hand worde gehouden, gebieden wij alle boekdrukkers van Zeeland om alvorens zij iets ter perse leggen het eerst aan de Staten of hun raadsheeren in handen te geven en van hen te laten approbeeren en dit onder deze bepaling, dat niets meer bijgevoegd worde nadat de approbatie geschied is; daarbij bepalende, dat onze boekdrukkers voortaan in te drukken boeken hunnen naam, woonplaats, jaar van het drukke* en vooral ook de namen der schrijvers en vertalers moeten opgeven. Ook moeten alle 3^5 boekdrukkers binnen drie weken voor de H.H. Staten of hunne Gecommitteerden den eed afleggen, dat zij in alle opzichten aan deze wettelijke bepalingen zullen gehoorzamen, op straffe van de boeten hierboven tegen de Overtreders vastgesteld, van welke boeten één derde komt aan den aanbrenger, één derde ten bate van den Magistraat met de uitvoering van dit edict belast en het overige aan den Staat en eindelijk dat den Overtreder dezer wet het boekdrukken voortaan verboden wordt. Was uitgevaardigd den 8ste"» Februari 1583 en onderteekend: Christophorus Roels. f. De Stichtsche Contr a-R emonstranten. Zij geven dit geneesmiddel aan: Men bidde de Heeren Staten Generaal uit naam van deze Synode om door pubhek gezag of bevel zooveel mogelijk alle misbruiken, reeds gerezen of nog te rijzen, tegen te gaan. Naar hun meening moeten geweerd worden alle boeken, 1. die gemeen zijn en de Christelijke eerbaarheid en de goede zeden schade toebrengen: 2. die in strijd zijn met den eerbied jegens God en het rechtzinnig geloof en 3. die waardoor afbreuk wordt gedaan aan de achting verschuldigd aan rechtzinnige theologen, die de Geref. Kerke Christi zoo uitnemend hebben gediend (hetzij reeds gestorven of nog levende). Ook moet van de Hoog Mogenden gevraagd worden, dat zij met name de boeken van David Jorisz, Hendrik Niclaes en zijne aanhangers, van Socinus en zijne verdedigers en van andere ketters, boeken vol met schrikkelijke lasteringen tegen de H. Drie-eenheid, den Zoon en den H. Geest, naar het lofwaardig voorbeeld van Engelands Koning en van de Staten van Holland willen vernietigen. Zij achten het ook noodig, dat schadelijke en verderfelijke boeken op een zekeren index worden geplaatst, die moet worden uitgegeven, opdat ze te beter onderkend en verboden kunnen worden. Ook oordeelen zij met Deodatus, dat er in de verschillende Synoden of Classes een college van censoren moet ingesteld worden om toezicht te houden op boeken, die op de Religie betrekking hebben. Aan niemand der predikanten, ouderlingen, diakenen of leden der Kerk moet het vrij staan eenig geschrift pubhek uit te geven, tenzij het eerst door bovengenoemd college van censoren zeer nauwkeurig is gelezen, onderzocht en door zijn oordeel is goedgekeurd. Alle boekdrukkers moeten in de verschillende Provinciën worden bekend gemaakt zoowel met de namen 326 der bovengenoemde censoren als met de plaatsen, waar deze wonen. Aan geen boekdrukker moet de macht verleend worden eenig geschrift ter perse te leggen dan voorzien van de approbatie der censoren. Als een predikant, ouderling, diaken of lid der Geref. Kerk eenig boek of geschrift Uitgeeft of als een drukker eenig boek of geschrift drukt, dat niet door de censoren is goedgekeurd, dan moet hij met een zware boete-gestraft worden. Als boeken, die in strijd zijn met de eerbaarheid, vroomheid en waarheid, voorkomend op bovengenoemden index, in onze Vereenigde Nederlanden worden ingevoerd, dan mogen ze niet verkocht worden, maar moeten ze aan de censoren worden gegeven, opdat deze naar hun goeddunkt vaststellen wat met hen zal geschieden. Zij, die ze toch verkoopen, moeten gestraft worden. Welke straffen tegen de overtreders moeten bepaald worden, indien zij éénmaal, indien zij twee malen of meermalen zondigen, laten zij aan het oordeel der censoren over. Opdat het gezag der censoren niet veracht worde, moeten de Staten Generaal uit naam der Synode gebeden worden om het te bevestigen, hetzij door een plakkaat hetzij'op een andere manier, gelijk hun wijsheid raadzaam zal achten. Voor obscoene schilderijen, liedekens en diergelijke gelde hetzelfde als voor de vuile boeken. ') g. De Friezen. Zij erkennen en betreuren ook de vele misbruiken en achten, dat zij tijdig moeten weggedaan worden, willen we niet Gods toorn en de ergernis van de Geref. Christenheid opwekken. Er wordt hier gezondigd öf tegen de Religie öf tegen de goede zeden óf tegen den openbaren vrede. Zij oordeelen, dat op de volgende wijze er gewaakt moet worden, dat zulks niet geschiede. 1. Door geen boekdrukker worde iets gedrukt, dat de zeden en den openbaren vrede raakt, tenzij het eerst is goedgekeurd door de Overheid van de plaats. 2. Alle boeken, welke de Religie raken, moeten eerst ter lezing en ter verbetering worden gegeven aan de deputaten der Synode van de Provincie, waarin de schrijver woont, welke deputaten met de Theologische professoren (als er n.L in die Provincie zijn) of de rectoren der Hlustre Scholen het overlezen en verbeteren en het óf goedkeuren óf afkeuren. *) De Utrechtsche Remonstranten hebben blijkbaar geen advies ingediend; althans onder de papieren der Synode is er geen te vinden. 327 3. Schrijvers of uitgevers, die dit overtreden, moeten door de Overheid naar hun goeddunken ernstig en streng gestraft worden. 4. Evenmin mogen zulke geschriften van elders in deze landen worden ingevoerd en door de boekhandelaren worden verkocht; ze moeten door Overheidsgezag geheel en al geweerd worden. Ditzelfde ook geldt van de schilderijen en beelden. h. De Overijselaren. 1. In deze Provinciën moet het niemand vrij staan fameuse libellen, gemeene en godslasterlijke boekjes te schrijven, waardoor óf de leer der Kerk wordt aangevallen óf zedenbederf wordt ingevoerd en begunstigd, öf de goede naam van de Overheid óf van een publiek of privaat persoon wordt aangerand, wat natuurlijk ook geldt van gelijksoortige schilderijen en beelden. 2. Geen boek verschijne publiek, zonder den naam van den schrijver en den drukker, tenzij de Provinciale Staten en de Synoden der Kerken of hunne deputaten er anders over oordeelen. 3. Aangezien echter door de drukkers talloos vele boeken in deze Provinciën tot nu toe overal verspreid zijn, waardoor de waarheid der leer wordt aangevochten en de goede zeden worden verdorven, schijnt de hoogste noodzakelijkheid te eischen, dat men dit kwaad tijdig aantaste. Het zou daarom niet ondienstig zijn, dat alle boekdrukkers in de verschillende Provinciën zich met eede verbinden moesten aan hun Overheid geen boeken te zullen drukken, tenzij deze door de hiervoor aangestelde censoren zijn onderzocht en goedgekeurd. 4. Wat de censoren aangaat, keuren ook zij goed wat desbetreffend door Deodatus in het midden is gebracht. 5. Aan de boekverkoopers worde verboden om boeken van Ariaansche, Sociniaansche en andere godslasterlijke schrijvers zonder consent van de censoren of van anderen, wien deze taak door de Overheid is opgedragen, te mogen verkoopen. Vuile libellen en zedelooze schilderstukken moeten uit deze Provinciën verwijderd worden. 6. De Generale Staten moeten gebeden worden, om hunne bevelen dienaangaande ook uit te voeren. Ook zou het niet onraadzaam zijn, dat de Overheid van elke stad door middel van bepaalde deputaten de boekwinkels meermalen inspecteerde en nauwkeurig onderzocht, welke boeken zij verkoopen en bovenal dat zij de schuldigen met boeten strafte. 328 1. De Groningers. if#ff Ook zij erkennen, dat remedie dringend noodig is. Daar echter deze zaak allermeest van politieken aard is en behoort tot de Overheidszorg, moet onze Hooge Overheid gebeden worden om m deze zaak Gode en de Christelijke Kerk te dienen, door deze stoutigheid en voor Kerk en Staat verderfelijke vrijheid door haar gezag, naar het voorbeeld van vrome vorsten, overeenkomstig het gebruik van de andere Gereformeerde Kerken en evenzeer naar het advies van deze Synode, te onderdrukken en met ernstige censure en boete te straffen. Dit kan, als zij van de Heeren Staten Géneraal het volgende kunnen verkrijgen: ï. Dat krachtens hun besluit en gezag censoren in iedere provincie en stad worden aangesteld, minstens drie in getal, één overheidspersoon, één hoogleeraar en één predikant door de provinciale Synode hiertoe gedeputeerd, aan wie alle geschriften moeten aangeboden worden vóórdat zij in de handen der drukkers komen. Deze mannen dragen zorg, dat geen boeken, die in strijd zijn met de rechtzinnige leer en voor haar schadelijk zijn of ook die .minder nauwkeurig zijn bewerkt, het licht zien. 2. Opdat de arbeid der censoren vooral door het lezen van onnutte boeken niet te veel in beslag worde genomen, moet ieder, die lid der Gereformeerde Kerk is, opgelegd worden, dat hij het geschrift, dat hij uitgeven zal, eerst aan het oordeel der Classe onderwerpe en als het door haar is goedgekeurd, het ten slotte ter lezing aan de censoren aanbiede, zoo hij niet bij het oordeel der Classis zich neerlegt 3. In elke Provincie en Stad zij een bepaald aantal drukkers, waartoe niemand worde toegelaten dan wanneer hij bëeedigd is en der rechtzinnige leer toegedaan. Evenzoo denken wij over de correctors. 4. Geen boek mogen de drukkers uitgeven dan wanneer het door de censoren is goedgekeurd, wier approbatie aan het einde van het boek moet te lezen zijn. 5. Evenmin mogen zij van elders gezonden boeken ter perse leggen zonder toestemming der censoren. 6. Schandelijke, eerroovende en der Christelijke Religie schadelijke geschriften mogen noch gedrukt noch verkocht worden (dit geldt ook van platen) en zulks onder bedreiging van zware straf en verbeurd-verklaring der boeken. 329 j. De Drentenaren. Zij vereenigen zich met de ingediende voorstellen, die zij goedkeuren, maar willen er dit nog aan toegevoegd zien: . Als een of ander nuttig boek herdrukt moet worden, zou het volgens hen de moeite loonen, dat de boekdrukkers dit tijdig genoeg aan de censoren te kennen geven, en deze dan zorgen, dat het bekend wordt tenminste aan alle Nederlandsche Academiën of andere groote steden, opdat als er soms geleerde mannen zijn, die iets geschreven hebben, dat of aan de voorrede of aan het boek zelf op nuttige wijze kan worden toegevoegd, zij er bij tijds uitvoering aan kunnen geven. k. De Walen. Er is steeds een groote klacht in de Kerken gehoord over de vrijheid der boekdrukkers en de stoutigheid der schrijvers. Alle vromen oordeelen, dat zij moet onderdrukt worden. Ook de Waalsche kerken hebben gedaan wat zij konden, zooals blijkt o. a. uit een artikel (XXVTII) van de Waalsche Synode te Middelburg, April 1618 gehouden, dat ze weergeven. Voorts had dezelfde Synode hun in opdracht gegeven om op deze zaak bij de Dordtsche Synode ernstig aan te dringen. Uit hetgeen gisteren over dit punt gezegd is, willen zij dit weinige, als het meest noodige, uitkiezen: 1. Op gezag van deze Eerwaarde Synode moet aan allen, die een kerkelijk ambt bekleeden, of ook aan andere leden der Kerken verboden worden, om iets uit te geven of te laten uitgeven, wat niet gezien en geapprobeerd is door hen, wien deze zorg is toebetrouwd. 2. Hiervoor zijn censoren noodig, die over het drukken of herdrukken vooral van Theologische boeken hun oordeel geven, echter onder deze voorwaarde, dat zij gehouden zijn van hunne approbatie of verwerping rekenschap te geven óf aan de Synode zelf óf aan het college, dat door de Overheid voor deze zaak zal aangewezen worden. Het aantal en de keuze der censoren zouden zij aan de Provinciale Synoden of Classes willen overlaten. 3. Er moet gezorgd worden dat de namen der schrijvers en der drukkers op het titelblad worden vermeld. 4. De voornaamste zorg moet gaan over de Bijbels en niet minder over de Psalmboeken en Catechismu»wiitgaven en andere 330 publieke geschriften, dat ze zuiver gedrukt worden en geene verkocht -worden die vol fouten zijn. 5. Inzonderheid moeten de Heeren Staten Generaal en Provinciaal gebeden worden, om het reeds voor langen tijd heerschend kwaad tegen te gaan, en bepaalde wetten te geven of reeds vroeger gegeven wetten uit te voeren, zoowel betreffende de drukkers ab wat aangaat de boeken van welke faculteit of stof deze ook zijn, opdat er niet iets lasterlijks tegenover de ware leer en belijdenis der kerken of iets schadelijks voor de goede zeden en den vrede van Staat en Kerk gedrukt worde. § 3. Het Besluit der Dordtsche Synode over het Licentieus Boekdrukken. Toen alle adviezen waren voorgelezen, besloot de Synode op voorstel van den Praeses, dat aan het moderamen zou worden opgedragen om uit de ingediende sententien een nauwkeurige verordening te ontwerpen, welke de Synode dan later — de komst der Remonstranten maakte, dat de zaak nu geen voortgang kon hebben — zou kannen onderzoeken en goedkeuren. Deze verordening zou dan uit naam der Synode aan de Generale Staten aangeboden worden met het verzoek uit naam der Kerken, om door een publiek Decreet, op hun gezag uitgevaardigd, al deze misbruiken weg te nemen en voor de toekomst te voorkomen. *) *) Acta Synodi, pag. 5a: Quibus auditis atque expensis (Acta Authentica: perpensis), visum est, ex illis omnibus, a Praeside, Assessoribus & Scribis, accuratam aliquam constitutionem, a Synodo examinandam & probandam, postea concipiendam esse; quae ut consilium Synodicum' Illustribus ac Praepotentibus Ordinibus Generalibus deinde offerretur atque exhiberetur. Rogandosque (scl. Ordines Generales) esse Ecclesiarum nomine, ut Decreto publico, autoritate ipsorum promulgato, abusus isti omnes tollerentur, atque inposterum praecaverentur (Acta Authentica: publico Ecclesiarum nomine). Acta Contracta: auditisque omnium de eo iudicijs, visum est Illustriss. D. Dos. ordines Generales publico Ecclesiarum nomine serio rogare ut sua ipsi authoritate his malis medicinam faciant, et licentiam quidvis in vulgus edendi et spargendi, etiam cum Ecclesiarum et politiae perturbatione, nee minore cum scandalo, gravi edicto cöerceant. Heyngius, pag. 38: Sententiis omnibus praelectis dixit Praeses, ex illis suo tempore concinnandam formulam quandam eamque iudicio huius Synodi subijciendam cui pronuntiato Synodus acquievït. Sibelius, Annotationes: Quaesitum an placeat Synodo, ut moderatores concipiant aliquam sententiam ex consiliis eamque Synodo praelegant. 33i De Synode voegde hieraan echter toe, dat alle leden der Gereformeerde Kerk, over welke de Synode zeggenschap had, op straffe van kerkelijke censuur zich aan deze Synodale verordening hadden te onderwerpen. Voor degenen, die buiten de Geref. Kerk stonden, kon alleen de Overheid bindende bepalingen maken; voor degenen, die in de Kerk waren, gold de Synodale decisie krachtens de autoriteit, die der Synode toekwam. l) Aan deze opdracht der Synode is door het Moderamen — evenmin als in zake de voorbereiding der Candidaten.'— geen gevolg gegeven, want een dergelijke verordening is door hen niet ontworpen en door de Synode later ook niet behandeld. De Generale Staten, die waarschijnlijk bevreesd waren, dat de Synode meer zou vragen dan hun aangenaam was en begrepen, dat ook terwille van de Engelsche afgevaardigden iets gedaan moest worden (temeer daar het juist in die dagen schotschriften regende), voorkwamen dit consilium door zelf op 22 December 1618 een decreet „tot wechneminge vande abusen der Druckerijen" uit te vaardigen, dat later ook in de Acta Synodi een plaats kreeg. *) Eerst wijzen de Staten Generaal 8) op hun plakkaat van 7 Juli Breytinger, Acta Helvetiorum: Ex quibus omnibus (scl. sententiis) formulam aliquam unam concinnaturarn et venerandae Synodo praelectum iri, Praeses recepit. Literae deleg. Hassiacorum, pag. 248: Ex quibus (scl. consiliis) omnibus certa quaedam concipietur a Domino Praeside, consillarijs et scribis formula, quae Synodo proponetur, ut ab eadem approbari possit. Hales, Letters, pag. 29 en 31: In the mean while the Remonstrants came, and were admitted into the Synod. — And the Session ended, the Praeses having, first premised, that all other things yet depending, as the Decree conceming the Proponentes, together with the Remedies conceming the abuses in Printing, and what else soever, must be deferred, and the business in hand alone attended. Breytinger, Acta Helvetiorum: Ad reliquam Synodum conversus ajit (scl. Praeses) quandoquidem jam adsint ij, quorum causa potissimum Synodus haec congregata sit, consilia de Typographijs emendandis et gravamina reliqua dilatum iri in finem, ut de ijs agatur postquam praecipua negocia expedita sint. - ') Acta Synodi, pag. 52, 53: Omnia vero Ecclesiae membra in quae Synodus ius praescribendi haberet, constitutioni huic Synodicae, sub Ecclesiasticae censurae poena obtemperare tenerentur. ') H. H. Kuyper, Post-acta, pag. 418. In de Acta Synodi heet het dan ook: „Cui rei postea ab Ilias tribus ac Praepotentibus D. D. Ordinibus prospectum est," 't geen in de Acta Authentica niet staat. ') Acta Synodi, pag. 60—62. Heppe (Literae deleg. Hassiacorum, pag. 248") schrijft ten onrechte: In edicto illo, contra artis typographicae abusum publicato, synodus declarat Feitelijk is dit edict nooit door de Synode ontworpen. 33* 1615, maar wijl nog steeds scandaleuse libellen, liedekens, enz. van seditieusen aard verschijnen en het gerucht liep, dat sommigen van zins waren om stukken, bij de Synode van Dordt ingeleverd of nog in te leveren, vóór het einde der Synode uit te geven, om alzoo het „gemeene volck" op te hitsen, interdiceeren zij een ieder om kwaad te spreken van de wettige regeering der landen of om seditieuse en scandaleuse libellen in welke taal ook in de Vereenigde Nederlanden binnen te smokkelen, te drukken, te verkoopen of te verspreiden; dit alles onder bedreiging van zware boeten en zelfs van lijf-straffen zoowel voor den auteur als voor den drukker en den verkooper. Voorts verbieden zij iets te drukken, dat niet eerst door de Gecommitteerde Raden of Gedeputeerde Staten van elke Provincie of door hen, die in de steden daartoe gedeputeerd zijn, is gevisiteerd en toegelaten. Ook moeten de drukkers de namen zoowel van den auteur of translateur als van den drukker, de plaats en het jaartal van drukken op de eerste bladzijde opgeven met de acte van permissie, wederom „op pene" van zware boeten, verbeurdverklaring der boeken en bannissement voor den tijd van 10 jaren. Tevens moeten alle drukkers den eed vernieuwen al weer „op peyne". van boete. Dit plakkaat zou in alle respectieve Provinciën terstond uitgeroepen en aangekondigd worden en door de Justitie zonder gratie of oogluiking strengelijk moeten worden gehandhaafd. Dat dit plakkaat niet zooveel gaf als de Synode noodig achtte, blijkt uit den libellus supplex aan de Overheid, in de 17 7ste Sessie aangenomen. *) Woordelijk heet het daar: „Dat oock beneffens de goede ordonnantiën ende Placcaten van uwe Hooch Mogen tegen het drucken ende vercopen van allerleye Schriften, naerder ordre moghe worden gestelt»so op de V isitati e van de Boecken, die gedruckt sullen worden, als op het stuck vande Druckerie selve, om des te beter te weeren het uytgeven van alle schadelycke ende impertinente Boecken, met de welcke dese Landen nu etiycke jaren herwaerts, tot groote schade ende onruste van de kercke, vervult zijn." Het blijkt duidelijk, dat de Dordtsche Synode door de Overheid was teleurgesteld vooral op het punt der visitatie van de boeken, 't Advies van Deodatus om ook kerkelijke heeren in de *) H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 266. 333 commissie van censoren op te nemen was feitelijk uitdrukking van wat de Kerken gaarne wilden, maar dit lievelingsdenkbeeld der Kerken hebben de H.H. Staten nooit willen realiseeren.l) Ten slotte heeft de Dordtsche Synode, nu de Overheid reeds met een plakkaat was tusschen beide gekomen, zich eenvoudig bepaald tot een kleine wijziging in Art 55 der Kérken-Ordening. Deze wijziging bestond alleen daarin, dat de boekencensuur niet alleen meer aan de Provinciale Synoden, maar ook aan de Classes werd opgedragen. *) Afdeelxng Hl. NAGESCHIEDENIS EN CONCLUSIE. Zoo heeft de Dordtsche Synode ook in zake het licentieus boekdrukken haar woord gesproken en volgens Dr. S. D. Van Veen was het het laatste, maar ook voor bijna twee eeuwen beslissende woord, dat de Gereformeerde Kerken in deze materie bq monde eener Generale Synode spreken zouden. *) Ook de Staten zaten niet stil en vaardigden een reeks van plakkaten uit, maar van handhaving dezer plakkaten kwam weinig of niets. Het is niet te ontkennen, dat in weerwil van al de decreten der Overheid, hier te lande alle mogelijke kettersche boeken gedrukt verkocht en gelezen werden. En mannen als Comrie en Holtius, die niet gaarne boeken zonder nadere approbatie het licht deden zien, hebben op zeer verdrietige wijze ondervonden, dat art. 55 der Dordtsche K. O. een wapen kon worden, dat ook de belijders der Geref. waarheid gevoelig priemen kon. *) Bij de grondwet van 1798 werd bepaald (art. 16): „De vrijheid van drukpers is heilig, mids de geschriften met den naam van *) In het „Kortt verhael van de principaelste dingen, in den synodo tot Dordreht verhandelt" van de Drentsche afgevaardigden staat dan ook: (Is besloten) Dat dar enige gestelt ende van d' e. M. heren Staten gegaisiert worden, die de boken visiteerden, de in druck sollen gegeven worden (Reitsma en Van Veen, dl VHI, bldz. 240). ') Biesterveld en Kuyper, Handboekje, bldz. 205 en 241. Zie verder over deze wijziging: H. H. Kuyper, Post-acta, bldz. 243. De Dordtsche Synode wilde dus de deputati Synodi niet te zwaar belasten. *) Dr. S. D. Van Veen, t.a.p., bldz. 9. *) Dr. A. g. Honig, Alexander Comrie, Utrecht, 1892, bldz. 260, v.v. 334 uitgever, drukkerlsif schrijver voorzien zijn. Dezen allen zgn ten allen tijde aanspraakhjk voor alle zoodanige bedrijven door middel der drukpers ten aanzien van afzonderlijke personen of der gantsche maatschappij begaan, die door de wet als misdadig erkend zijn." ') Volgens Napoleon was het voldoende, indien men slechts waakte voor de onschendbaarheid van den staat en zijn hoofd. *) In 1814 werd in de grondwet geen bepaling omtrent de drukpers gemaakt, waarschijnhjk omdat men het voor onnoodig hield een erkend beginsel bij de grondwet te bekrachtigen. In 1815 werd echter (op aandrang der Zuidelijke Provinciën) het beginsel der vrijheid van drukpers in de grondwet opgenomen. Het stelsel van staatstoezicht op de pers had zich overleefd. *) Wij kunnen het volgende vaststellen: 1. De Dordtsche Synode handelde geheel in den geest van haar tijd, toen zij op strenge boekencensuur en op beteugeling der licentie van boekdrukken met ernst aandrong. 2. De historie leert, dat in weerwil van de handhaving van art. 55 der Dordtsche K. O. door Kerken en kerkelijke personen en in spijt van al de plakkaten der Overheid, eenvoudig alles gedrukt werd. 3. Boekencensuur zou in onzen tijd met al zijn dagbladen en periodieken onmogelijk kunnen geschieden en heeft ook dikwerf de reclame voor een boek in de handen gewerkt. *) ') C. Sepp, t.a.p., bldz. 137; Mr. A. C. van Heusde, De vrijheid der drukpers hier te lande uit een historisch oogpunt beschouwd, 1847, bldz. 28 v. *) C. Sepp, La.p., bldz. 138. •> Mr. A. C. van Heusde, t.a.p., bldz. 28, v. Zie ook: J. H. D. Munnik, Bepalingen omtrent den boekhandel en drukpers in Nederland, Joure, 1853. 4) Daarvoor vreesde reeds de Z. H. Synode van 1575 als ze uitsprak: „Maer te vragen ende te ondersoeken, ofte die broeders soedanige schadelicke boeken meer ergens versteken hebben, en is niet raedtsaem, opdat haren lust daerdoer niet dies te meer ende meer verweckt ende ontsteken worde, soedanige te soeken, ende te lesen" (Reitsma en Van Veen, dl H, bldz. 167,. Dr. C. Sepp zegt terecht: „Alle verbod prikkelt den lust naar het verbodene" en „zwijgen is een zeker middel om eenig geschrift een spoedigen en zekeren dood te doen sterven" (C. Sepp, ta.p., bldz. 143, 208). '* 335 4. Repressieve censuur, bestaande in het waarschuwen op den kansel, bij huisbezoek en op catechisatie tegen kettersche en zedelooze lectuur, is uitnemend en het door de Kerk thans te kiezen middel. *) ') Rome handhaaft nog steeds haar boekencensuur en houdt den Index van verboden boeken zorgvuldig bij (S. D. Van Veen, t. a. p., bldz. 12, v.v.). De opmerking „dat ook in de thans vereenigde Gereformeerde Kerken art. 55 der door haar erkende D. K. O. een doode letter is" (S. D. Van Veen, t. a. p., bldz. 12), is slechte betrekkelijk waar, daar een lid dier kerken, wanneer hij een kettersch boek schrijven en uitgeven zou, wel degelijk voorwerp van censuur zou kunnen worden. Bijlage I. DE RATIONE CATECHIZATIONIS JUDICIA THEOLOGORUM. i. Judicium quatuor professorum ss. theologiae in his provincijs. i. De ratione juniores catechizandi. Ut juventus non minus in pagis, quam in urbibus recte instituatur in fundamentis doctrinae Christianae, existimamus hunc ordinem esse observandum. 1. Ut Ludimagistri membra Ecclesiae reformatae, pij vitae inculpatae et ad juventutem instituendam idonei, ad illud munus cum presbyterij consensu eligantur et Magistratus rogentur, ut ipsis quoque in pagis certa stipendia assignent, ut eo sint alacriores ad officium suum praestandum, et pauperes etiam imbui possint Religionis sacrae rudumentis. 2. Ut ex Catechesi Palatina ab omnibus nostris Ecclesüs Belgicis recepta et approbata, nonnulli ab hac Synodo Nationali electi ac denominati summam brevissimam, perspicuam et ad captum puerorum plane accomodatam excerpant, eam deputatis quibusdam huius Synodi examinandam praebeant et ab his approbatam evulgent, atque auctoritate Magistratuum muniti singulis Ludimagistris praescribant, ut praeteritis alijs catechismorum formulis, hanc solam pueris doceant, ijsque diligenter inculcent. 3. Ut discipulis aetate provectioribus, ijsque qui maiores in hoe studio Catechetico progressus fecerunt, Ludimagistri (quantum fieri potest) singulis hebdomadibus injungant, ut responsiones Catechesis Palatinae quae in singulis Ecclesijs diebus Dominicis explicabuntur, diligenter ediscant, ac mature se ad illas in templo recitandas aptos reddant. 4. Ut a qualibet concione Catechetica Ludimagister cum suis discipulis in Scholam suam revertens, eos serio examinet et quid a Pastore didicerint ac retinuerint, accurate exploret. 5. Ut omnes et singuli Ecclesiastae scholas singulis ad minimum mensibus invisant, et quousque iuventus in doctrina Catechetica sit progressa, diligenter inquirant, presbytero atque uno, si fieri potest, ex Magistratu comitatus, qui nunc hos, nunc illos discipulos examinent, vel examinari jubeant nee minus Ludimagistrum, quam juventutem pro sua prudentia ad sedulitatem adhortentur. 6. Ut in pagis die Dominico, diem quo Caena Domini celebrabitur, proxime antecedente, pueri qui aliquoties publicè ad quaestiones catecheticas responderunt, coram facie totius Ecclesiae a loei Pastore convocentur et promiscue de praecipuis fidei capitibus interrogentur. 7. Ut pastoribus praesertim paganis praescribatur ut stylo familiari, brevi et ad captum rusticorum teneraeque aetatis puerilis accommodato in posterum utantur et in expositionibus catecheticis abstineant a gravissimis quaestionibus Theologicis coram plebe nimis prolixa disputatione excutiendis. o. Ut patres familiae sedulo a Pastoribus moneantur ne hac in parte muneri suo desint, sed ad conscientiam suam coram Deo ratione liberorum ac domesticorum suorum 337 liberandam, eos domi quoque diebus praesertim Dominicis catechizent, atque inprimis generalium capitum intelligentiam ipsorum animis instillent. II. De ratione adultiores catechizandi. 1. Existimamus adultiores fraternis ac frequentibus potius admonitionibus, quam mulctis aut paenis politicis ad Catechesis institutionem esse alliciendos. Quam invitationem commodissime fieri posse censemus, cum membra Ecclesiae ante Synaxin a suis Pastoribus et Senioribus visitantur. 2. Arbitramur Pastorum fidei curae ac prudentiae esse committendum, ut pro ratione locorum, temporum ac personarum tot catechumenos convocent, quot a se commode institui posse judicabunt, locumque institutionis vel consistorium, vel aedes privatas constituant, ac nonnullos ex ijs interdum, aut ad se vocent, aut ad Ulos instruendos accedant. 3. Consultum quoque iudicamus ut adultiores ad audiendum examen juniorum, tam privatum, quam publicum aliquoties invitentur, et hac ratione simili institutioni paulatim assuescant. 4. Ut autum omnia fiant ordine ac decenter, providendum erit ut accurata sexus diversi ratio habeatur et a Pastore institutio virorum ac feminarum fiat distincte diversis locis ac temporibus praesente ad minimum uno Ecclesiae Seniore. Rev. vir ac cl. D. Sibrandus haec approbat absque praejudicio sententiae fratum Frisiorum: quae etiam est ipsius. Johannes Polyander haec scripsit tum suo tum trium suorum Symmystarum nomine, nimirum D. Sibrandi D. Thysij et D. Wallaei. 2. F. Gomarus. Concionem catecheticam a meridie habendam, in singulis ecclesiis, comprobatum: de examine catechetico disquiritur ratio commoda. Eam, salvo meliori iudicio, paucis indicare conabor. Examen Catecheticum duplex sese offert scholasticum et Ecclesiasticum. Scholasticum, quod privatim in scholis: Ecclesiasticum, quod publicè in Ecclesia instituitur. Scholasticum est vel scholae Belgicae vel Latinae. In Belgica schola, pro duplici quasi classe auditorum catecheticum examen probarem duplex; commune et proprium. Commune intelligo, quod communiter, omnibus pueris et puellis convenit, nempe epitomes catechismi ab hac Synodo formandae: quae necessaria religionis capita, quam breviss. et clariss. verbis comprehendat. Propium examen statuo, quod, communi illo exercitatis, convenit solis, quibus memoria et odum suppetit, ut maiorem Catechesin (Heydelbergensem dictam) percipiant et in Ecclesia reddant. In Latina schola, maiorem catechesin docendam et discendam arbitror. Utriusque autem, scholastici examinis catechetici, compagem et columen, statuerem Ephoros ac visitatores pastorem et seniorem mensibus singulis: ut et praeceptorum acueretur diligentia ac fides: et discipulorum Laudata virtus accenderetur. Ecclesiasticum vero examen catecheticum, pro pagorum et urbium diversa ratione variarem nonnihil. In pagis concionem antemeridianam tribus horae quadrantibus, ut taedio infirmiorum auditorum consulatur, terminarem: eique deinde succedens examen catecheticum minoris catechismi, eorum instituendum putarem, qui praemoniti et docti antea, sese sisterent: ut examen esset paucorum: auditionis utilitas omnium. 22 338 In urbibus maximé consentaneum arbitror, ut eadem catechesis instituatur post concionem pomeridianam breviorem {ne a catechesis examine deterreantur) habitam: eamque, ut in pagis fere horae spatio finiendam putarem: ut etiam examen: ne Zelus infirmiorum deferveat. Ut in scliolastico: Sic in ecclesiastico Ephoros statuerem a Synodis singulis designandos. Utile autem videtur, si a magistratu summo obtineri possit, ut in singulis etiam urbibus ludimagister alatur: qui sine mineruali pauperculos et famulos ac famulas legere ac scribere doceat. Deinde ut auctoritas Magistratus summi imploretur in singulis provinciis, ut hi tempore catechetici examinis ab heris libere eo dimittantur: at etiam quotidie horam ad scholam literariam, donec legere norint et religionis fundamenta gustarint, ventitent. Quae porra a reverendiss. et clariss. theologis exteris, inprimis magnae Britanniae Palatinatus, Genevensis reip. Frisiis, Zelandis dicta, comprobo et finio. F. Gomarus. 3. Communis sententia delegatorum ex Synodo Geldriae DE MODO CATECHISANDI JUVENTUTEM ChRISTIANAM. I. Eliminanda esse Rudimenta et Catecheses lesuitarum uti sunt Canisij, Lessij, Ledesmae, aliorumque, ex scholis nostris, idque authoritate publica. U. Scholis nostris prospiciendum esse de orthodoxis Ludimagistris, reliquosque Pontificios esse arcendos politica authoritate. LU. In Ecclesijs et scholis diligenter inculcandam esse Catechesin Christianae Religionis juventuti Christianae. IV. Ludimagistros constringendos, ut juventutem diebus dominicis ad' conciones catecheticas adducant. V. Pastores tam in urbibus quam pagis, singulis septimanis debere scholas visitare, pueros examinare, et porro pro re nata instituere in fundamentis Christianae Religionis. VI. Iuventutem, quae scholas non frequentet per Pastores domi esse examinandam et in praecipuis Christianae religionis fundamentis, praecipue si sint in Ecclesia nati et baptizaü tales pueri. VII. Parentes monendos et publica authoritate constringendos, ne suos Ludimagistris neque Pastoribus erudiendos in capitibus religionis subtrahant. VLU. Visitatores Classium ubique designandos et instituendos, qui tam Pastores et Ludimagistros diligenter observent, an sedulo officium faciant, necne. LX. Gravem Censuram statuendam, et ecclesiasticam, et politicam in eos, qui officium non fecerint ex debito. 4. Sententia pastorum et seniorum delegatorum a Synodo Suijthollandica. De Catechesi notanda potissimum sunt ista 1. Quinam et quales sint instituendi. 2. a quibus. 3. Quibus locis. 4. Quo tempore. 5. Qua formula. 6. Quo ordine et modo. 339 L {Ut adsint diebus dominicis, et audiant tantum catechesin puerorum m templo. Ut quatuor ante caenae administrationem septimanis, dominico et altero cujusque I I. Instituendi .. . ,,. ' .. . . septimanae die, adulti rudiores ïpsi seorsim sunt conveniant, et catechisentur. !i. praeeant suo exemplo liberi pastorum seniorum diac, Orphani. 2. Sequantur deinde, omnium fidelium, denique omnium alienis . ... • • . • ...... sectis non plane addictorum, qui m nostris ecclesns bapüzati sunt. Problema: An eorum exemplo postea ad plenam catechizationem etiam invitandi adulti, ut pueris immixti sedeant. Disq. n. 1. Visitatores classium singularum, qui deligenter in singulis ecclesiis de catechumenis eorumque profectu inquirent. 2. Omnes ministri qui ■g Moneant insti- BI. Ut directores institutioni vacarejj. Visitabunt scholas 6 tutores sui tantum. non Possunt> 1ui ! et publica collegia £ offidi- 3. Diaconi, ratione eo-l catechumen. g „ . . -. , 1 § Examinent ca- rum, qui ex elee- 2. Famüias 'tedlumenos, ut mosynis vivunt. ad minimum quater .3 fectum ^ . I. patres famihas, aut qUotannis. | ram explora. si quis ad hoe ido- -o I n. Institutioni U. Ut Institu- neus "[tam habeant. huic praerunt tores tantum. 2. Ludimagistri Viri j 1 j *m ^traordinarq. pij, et ad hoe idonei I [ | l Latini P 1 quam Ordinarii. 3. An etiam vel ex aegrotorum visitatoribus, vel ministerij Candidatis peculiares Catechistae, praesertim in frequentioribus ecclesijs sint constituendi; an vero potius augendus ministrorum numerus, disquir. III. Ut Institu- ( Itores et direc- I Aut in omnibus ecclesijs, si non constituantur Catechistae. tores simul, i Aut saltem in minus frequentibus tum oppidanis tum vicanis. Ministri. ( in. Privatus, aedes scil. singulae pro familiarum singularum liberis. | | Belgicus. I Ludus \ Gallicus. Pubhcus l I . I Latmus. DJ. Locus insti- Temp a. ..... An etiam loca conventibus pecuhanter destinata, ïbique clausis an vero tutionis ent apertis foribus, die certo catechesis peragenda? Disquir. An pueris et puellis iam provectioribus seorsim loca conventus non sint assignanda? Disquir. An omnes unius frequentioris ecclesiae catechumeni, an tantum ü qui uno circulo aut vico urbis conclusi sunt, in unum locum sint cogendi? Disquir. 34° rv. I. Statis horis matutinis et Vespertinis, simul cum ., ... A patribus in singulis familiis. precibus et praelectione IV. Quod ad tem- caPids ex Scriptura. pus, Institutio haec . | A ludimagistris horis ante- fieri poterit n. Statis diebus P^OfeStiS• "J^**1 meridianis. aut Jovis I A catechistis aut ministris horis I pomeridianis. Dominicis, post habitam concionem catecheticam k ministris. V. V. formula i i. pro prima impressione, sex capita Catechetica, nude ita posita. Catechetica erit { 2. pro secunda, compendium ex catechesi contractum Middelburgi. triplex l 3. pro tertia, catechesis Heidelbergensis. VI. I. Ut primo memoriae tantum mandent capita Catechetica in libello majori alphabetico proposita; quod fiet in inflma classe. II. Haec ubi didicerint, ut promoveantur ad mediam classem, ubi non tantum memoriae mandent compendium aut epitomen catecheticam; sed et sensus istius explicari audiant, ac ipsi de vero sensu respondeant, idque hac ratione, Vt r- patres domi successivis horis doceant idque per unum caput Catechet. crebas et breves interrogationes et responsiones, odus H ■ Ct m' Denlque ad tertiam k"6*™ septhnana. t 1 1 ^ classem seu summam 2 Tjt idem fllud caput ipsis memoriae mandare Catechumen6S m promoti eodem ordine jubeant, ludimagistri, integra illa septimana. ac modo a patribus, j_ Tjt idem caput die dominico et altero peculudimagistris, minis- Uari ministri aut catechistae ab illis I. repetns exerceantur m 2. sensum istius Peritiores, verbis catechesi majori. perspicue explicent 3. quantum possunt. catechumenos de vero Rudiores, tantum vosensu respondere cibus (Ita aut non) ad doceant. singulas quaestiones. Corollarij loco haec consideranda proponimus. I. An praelectioni catecheseos a suggesto in templo publico, non sit praemittendus textus scripturae quo illud caput catecheticum contineatur, Ut ita obviam eatur querelis eorum, qui putant alioquin humanis scriptis nimium autoritatis tribui? H. An ratio et methodus precum et lectionis scripturae quae fieri deberet saltem horis matutinis et vespertinis in singulis familijs; non sit concipienda et constituenda ab hic R. Synodo, aeque ac ratio catecheseos? Haec salvo meliori judicio. 34i 5. NOORTHOILANDICAE SYNODI IUDICIUM. Ad quaestionem de habendis concionibus Catecheticis respondent Synodi Noorthollandiae deputati, in Synodo Noortbollandica nupere Enchusae habita decretum esse ut in omnibus non tantum Urbibus, sed etiam pagis, conciones Catecheticae singulis diebus Dominicis tempore pomeridiano habeantur, optantes ut harum regionum ecclesiae omnes idem institutum unanimi sequantur consensu. Unicum tantum addi posse videtur, ut conciones istae ad captum rudioris vulgi accommodentur, explicatioque catecheseos singulis annis quantum fieri poterit, absolvatur, quo simplici ac crebra fundamentorum Christianae religionis inculcatione tanto melius eorum notitia imperitiores imbuantur. Quia vero profanatio Sabbathi, quae in hisce regionibus passim invaluit, magnam praebet hominibus nostris occasionem, conciones, imprimis Catecheticas, negligendi; monendi et rogandi erunt supremi harum regionum magistratus, ut profanationem illam, et quae inde proveniunt scandala, authoritate sua tolli curent. Ad rationem catechisandi in Ecclesijs nostris instituendam quod attinet, optant certe nt commoda aliqua in hasce regiones posset introduci tam seniores quam iuniores catechisandi ratio. Verum, quia nimia libertate, quae in dissolutam abijt licentiam, pleraque plebs nostra a S. ministerio, praesertim vero a disciplina atque ordine ecclesiastico facta est alienior, summa cum prudentia et patientia agi debere videtur hac in causa, ne tarnen res tanta et quae ad Ecclesiae aedificationem tam multam conferre poterit, negligatur, generatim et paucis in medium proferent ea quae huc requiri imprimis, et a quibus initium fieri posse arbitrantur. Quia res haec ut plurimum pendet a fide et diligentia pastorum, monendi erunt omnes et singuli, ut munere suo fideliter fungantur, conciones catecheticas ne negligant, parentes omni occasione tum publicè tum privatim, de ipsorum erga Iiberos officio sedulo moneant, quos non omnino a religione Reformata alienos animadvertunt, saepius invisant, et de primis eiusdem rudimentis gnaviter erudiant praesertim vero eos qui ecclesiae se sistent initiandos, et reliqua quae huc facere videbunt summa cum cura perficiant. Atque ne quid horum praetermittatur, ecclesiarum Seniores, itemque deputati classium et Synodorum provincialium curam habeant. Deinde quia multum etiam in Ludimagistris situm est, rogentur Supremi magistratus ut authoritate et mandato suo caveant, ne ulli admittantur publicè ludimagistri nisi qui religionem reformatam professi pueros fidei suae commissos catechesin ediscere atque recitare faciant, scholarumque cura et inspectio ministris et senioribus ecclesiarum mandetur. Praeterea plurimum hac in parte prodesse poterunt, tum oppidorum tum pagorum praetores ac magistratus, si ubivis haberi possint verae religioni ex animo addicti, qui Evangelium regni Christi pro ratione officii sui propagare studentes, non tantum potestate sua munirent, verum etiam in hoe ordine observando subditis suis exemplo praeirent pietatis. Haec in genere dicta sunto, quae si obtineri poterunt dubium non est quin multi invitationibus pastorum excitati, pijsque monitionibus allecti, ac exemplo piorum magistratuum commoti ad conciones catecheticas audiendas alacrius multo accedent, seque et Iiberos suos privatae institutioni libentius subijcient, atque ita tandem negotium hoe, quod nunc admodum videtur difficile, progressu temporis facile admodum efficietur. Quae de tota hac ratione in specie proferri possent iam supradicti deputati praetereunt et varia cum sint pro vario diversarum ecclesiarum statu, provincialibus Synodis de ijs dispiciendum, et pro ratione ecclesiarum suarum constituendum relinquunt. Si tarnen Synodus haec meliorem aliquam rationem possit proponere, non refragabuntur eam amplecti, et quantum fieri poterit ecclesijs suis commendare. 6. CATECHIZATIO CONSIDERATUR FORMAE, CATECHIZANTIUM, LOCI ET TEMPORIS, NEC NON ET CATECHUMENON RESPECTU MULTIFARIAM. 1. Est Catechesis sive hypotyposis sani sermonis Primarij, divini, SS. et Canonici Totalis, puta librorum et capitum V. et N. Test. Analytica. Partialis, ut i. Sex vulgo receptarum aliarumque (ormularum. 2. dictorum et proverbiorum sacrorum, etc. Secundarij, Ecclesiastici, ut i. Dictorum, sententiarum et proverbiorum probatorum ex alijs Autoribus Ecclesiasticis et profanis: quibus Precum et similes formulae accedunt. 2. Textus Catechetici i. minoris sive parvi pro incipientibus, qualis est Brevis nostra Inquisitio, Middel¬ burgensis, Bezae, etc. 2. majoris sive medij in gratiam proneientium, qualis est nostra sive Heidelbergensis et Calvinj etc. 3. magna pro profectioribus, quae denuo est adornanda et consummanda. 3. Concionis exomologeticae summariae. Mixti, puta Autoritatum Sacrarum scripturarum et probatorum Autorum ad confirmationem et explicationem textus Catechetici et sex praedictarum aliarumque formularum. 2. Ratione Catechizantium est I. non mutua, ut Pastorum, puta Doctorum, ut professorum, Ecclesiastarum, regentum [sic], rectorum, aliorumque ludimagistrorum erga suos auditores et discipulos. seniorum aliorum et consolatorum socia cum doctoribus, aut solitaria. 2. mutua, puta Conferentium (seque mutuo exercentium) ut 1. Pastorum Classiariorum inter se Ecclesiatim, sub auspicio totius Consessus, praecipue doctorum: ubi visitatio Ecclesiarum et scholarum quoque instituenda. 2. Candidatorum ministerij sive Proponentium sub praesidio Pastorum. 3. Seniorum et Diaconorum incipientium et vulgarium Confessorum et Baptizatorum, aliorumque philocatechumenon, et fortassis etiam exterorum, atque adeo Adversariorum sive sectariorum, ordini Ecclesiae morem gerentium; praesidente similiter presbyterio, aut eorum Deputatis. 4. Puerorum et puellarum inter se cum Praeceptoribus, aut etiam praesen- tibus Visitatoribus. 3. Loei ratione est I. Domestica. Et haec aut uni versalis omnium et singulorum cujuscunque ordinis, aetatis et sectae, primaria. aut etiam particularis et secundaria, Confessorum reformatae religionis, quin et Baptizatorum forte omnium in Reformatis Ecclesijs. 2. Scholastica Trivialis Puerorum et puellarum discentium et recitantium formulas sacrosanctas et probatas, ut omnium. responsiones catecheticas, ut baptizatorum. Academica Discipulorum sive studiosorum non mutua. I. Audientium explicationem textus Hypotypotici. Catechetici. Analysin textus Biblici anni- 2. nee non et auauorum ratroirem reaucnuimi eadem hora aut al/a. mutua, ut Conferentium super textu Catechetico aut Biblico. aut super problemate locove communj aliquo. 3. Ecclesiastica mutua Conferentium, puta Candidatorum ministerij. Philocatechumenorum aliorum e vulgo Ecclesiae atque Civitatis. non mutua, ut puerorum recitantium singulis diebus dominicis omnes formulas sacras. responsionem catecheticam unam aut alteram etc. adultorum audientium pueriles recitationes. conciones formulares bimestres aut trimestres. ^ catecheticas anniversarias. 4 Respectu temporis et Ecclesiarum est 1. Festa diebus Dominicis, puta ijs locis j ubi habentur tres conciones, triplex: 1. matutina simplicior in gratiam famulorum etc. 2. pomeridiana exactior, in gratiam provectiorum. 3. sive duae pomeridianae una formularis, altera catechetica. ij Ubi vero duae conciones habentur, pomeridiana formularis et catechetica alternatim, pro ratione ^ Auditorum. iij Ubi autem una tantum ante aut post meridiem habetur, sive ante sive post ordmanam concionem, primo formularis, deinde catechetica. 2. Profesta, diebus parasceuasticis ad sacram synaxin, et quidem 1. candidatorum sive accedentium ad Coenam i. privatim 2. publicè, ut et baptizomenon adultorum. 2. omnium auditorum publicè in concione summaria. , Scholarum 1. Trivialium, cum minorum sive vulgarium, tum majorum sive Latinarum antemeridiana, ita ut prophan] autores a meridie tractentur, de quo alias. 2. Academicarum vero antemeridiana et pomeridiana pro instituto singularum. ?. Catechumenon respectu est i. puerilis in Aedibus privatis unius aut plurium familiarum vicinarum J a pastoribus. consanguinearum Scholis Trivialibus a ludimagistris, etiam sub auspicio visitatorum Ecclesiasticorum politicorum. Ecclesijs a ludimagistris et pastoribus. 2. Adultiorum in Aedibus privatis, ut puerorum. Academijs, de quibus supra et alias latius. Ecclesijs, ut supra, et alibi quoque amplius. Haec salvo meliore judicio Vestri studiosiss. In margine: Privatum hoe est D. Smoutij iudicium. A- G- Smoutius. +- 344 7. Ad quaestionem De modo Catechisandi pueros et rudiores qui sunt aetate provectiores, consilium Zelandorum cujus usum et praxin, Dei beneficio, in suis Ecclesijs utilem experiuntur. De catechisandis I Primo curetur ut in urbibus, et pagis Ludimagistri sint qui probae pueris | sint vitae, et puriorem Religionem profiteantur, nee quisquam ad hanc functionem admittatur qui non sit idoneus. 2. In urbibus ea cura, authoritate magistratus, demaudetur pastoribus et presbyteris, in pagis accedat authoritas Classis, quorum sit De instituto examine et de vocati aptitudine judicare. 3. Ludimagistris injungatur ut singulis septimanis bis, diebus statis, in rudimentis Christianae Religionis pueros sibi commissos erudiant: alphabetarios, preces, Decalogum, Symbolum fidei, institutionem Baptismi et Caenae Domini, nee non disciplinae Ecclesiasticae memoriter recitare doceant, provectiores minorem Catechismum ex majore desumptum, denique qui sensus habent magis exercitatos, ipsum Catechismum in Ecclesijs publicè receptum ediscant, et in templis publicè diebus Dominicis recitent quoad ejus fieri potest. 4. Ut autem de praeceptorum Diligentia, et puerorum in hoe pio exercitio profectu constet, Pastoribus ea concedatur potestas, ab amplissimis urbium magistratibus, ut singulis semestribus, aut trimestribus scholas visitent, ipsimet pueros examinent, aut a praeceptore examinari curent, Pastoribus adjungatur aliquis ex Presbyteris, et, si fieri possit, ex magistratu, ut eo major sit authoritas, atque ij tum ad magistratum et Presbyterium referant De pueorum profectu, praeceptorum Diligentia, et scholarum statu. De- Catechisandis I Quia vero experientia hoe testatur explicationem Doctrinae Caterudioribus adultis | cheticae, quae publicè in templis ex catedra fit, non sufficere ad ignorantiam e rudi populo, et imperita plebe tollendam, sunt enim multi quos oportuit pro temporis ratione Doctores esse, et tarnen rursus opus habeant doceri quae sint elementa initij eloquiorum Dei, factique sint quibus lacte sit opus, et non cibo solido, familiariore et privata aliqua institutione praeterea opus esse res ipsa evincit. Itaque non abs re foret ut pastores tam in urbibus (in quibus plures cum sint ij possent operas partiri) quam in pagis, eos qui aetate sunt provectiores per coetus minores convocent, idque singulis septimanis, stato Die, hora, et loco accommodo, atque ibi fundamenta et capita Religionis Christianae breviter et dilucide exponant, explicata ab auditoribus praesentibus et singulis reposcant, atque ita quaestionibus et responsionibus brevibus, instructos reddant, et exerceant tam diu donec eos ad communionem Caenae Domini aptos judicabunt, sic exercitatos presbyterijs sistant, ut facta confessione fidei suae ad Caenam Domini ex more nostrarum Ecclesiarum admittantur, et ita instructiores ad conciones sacras accedant ut majori cum fructu ex privata hac institutione eas audiant. Quia vero varietas methodi in examine admittendorum ad Caenam Domini Catechumenos turbat et terret, expediret ut in eadem Ecclesia omnes Pastores eadem via insisterent in examinando. Et posset ad hanc rem conscribi compendium aliquod doctrinae catecheticae pro captu personarum cujusque loei, ex quo hujusmodi institutio et examen fieri posset, quale in Ecclesia Middelburgensi factum est. Atque haec quidem salvo in omnibus meliori judicio. 345 8. De ratione ac modo Catechizationis consideratio Ultrajectinorum Fratrum Contraremonstrantium. Prohibitis et exterminatis authoritate et mandato IUust. Ordinum Generalium quoruravis sectariorum haereticorumque catechismis, statuimus soli Catechesi Heydelbergensi in omnibus et singulis Ecclesiis Belgicis, scholis familiisque locum esse oportere. Cum autem tria sint discentium genera sive classes, nempe Incipientes, Medij, Provectiores sive adulti: primae illi classi k teneris summa Religionis Christianae capita, ut sunt oratio dominica, Symbolum Apostolorum, Decalogus, Institutio tum utriusque sacramenti tum disciplinae Ecclesiasticae sedulo inculcanda esse censemus. Id autem in familijs singulis k parentibus: in scholis tum Latinis tum Belgicis a ludimagistris fieri oportere. Medijs, praeter summa illa capita, alia ex praedicta Catechesi tradenda esse judicamus, ea nimirum, quae asteriscis notata sunt (ut Reverendi doctissimique Theologi Palatini commemoraverunt) et in eo quod exhibuerunt exemplari possunt videri. Illa huic classi in Latinis scholis, minimum bis hebdomadibus singulis explicanda esse a Ludimagistris, denuo ab ea exigenda, et illi memoriae mandanda putamus. Provectioribus integram catechesin ordine in Ecclesijs urbium pagorunque omnium pro concione diebus dominicis a prandio a pastoribus diligenter dilucideque explicandam et quotannis semel absolvendara esse. Ut autem Catecheticae hae conciones majorem utilitatem et fructum pariant, non modo utile, sed etiam necessarium videtur, ut pastores certo sive stato tempore et loco singulis hebdomadibus cogant conventus in ijsdem, auditoribus suis catecheticam doctrinam explicent, explicatam repetant, exigantque a singulis, (pro eorundem captu) quae audiverunt. Si quid minus recte perceptum est, dilucidius exponant, ut auditores crebra illa repetitione exercitatos in veritatis cognitione sensus consecuti editaque fidei suae confessione ad communionem Sacrae Caenae, judicio Synedrij praeeunte, admittantur. Ut autem parentes domi officium facere non cessent, crebro a pastoribus tum publicè tum privatim monendi erunt, negligentiores arguendi. Augebit vero industriam parentum, si pastores familias frequenter invisant, filios filiasque examinent, ut ipsis tum de parentum, tum liberorum industria constet. Ut in scholis tum Latinis tum Belgicis Catechesis fructuosius doceatur, necesse est u* ad earundem moderationem nemo promoveatur nisi pietatis verae studiosus, religionisque Reformatae non modo amans sed et intelligens, id est idoneus catecheseos enucleator. In scholis binas catecheticas hebdomadatim lectiones haberi oportere, statuimus, in ijs singula a magistris explicari repeti inculcari exigique pro discipulorum profectu. Ut autem magistrorum industria acuatur, omnino necessarium esse ducimus ut pastores, adjunctis sibi presbyteris scholas singulas frequenter invisant institutionibua examinibus repetitionibusque ludimagistrorum intersint, ut tum diligentiae horum tum discipulorum profectus testes esse apud Synedrium possint. Hanc autem curam invisendarum scholarum a Magistratibus velimus ipsis pastoribus imperari. Censemus etiam non inconsultum ut inter S. Theologiae Professores aliquis designetur qui Catechesin doceat in Academia. Necesse esse nobis etiam videtur ut inspectores instituantur e numero Pastorum Professorumque S. Theologiae, qui alternis septimanis se sistant in collegio ordinum Illustrium et ad rationem eam quae a Regente et subregente Collegij in catechesi 346 explicanda servatur, attendant, iudicentque, si quid animadversione dignum judicent. Quod pastores attinet, ne illi muneri suo desint, videntur nobis exhortandi a visitatoribus a Synodo ad eam rem ordinandis. g. De Catechisandi Ratione ac modo Sententia Deputatorum a Remonstrantibus Ultrajectlnis. In disquisitionem venit qua ratione pueri qua adulti sint catechizandi. Posterius istud, opinamur, non quaereretur «i catechizatio puerorum recte hactenus processisset. Qui enim in pueritia recte catechizati fuissent, ij adulti catechizari necesse non haberent. De adultorum itaque catechizandi ratione tantum ad aliquod tempus videtur suscipienda cogitatio, de puerorum vero catechizatione ea pervestiganda ratio quae in perpetuum obtinere possit. Missa ergo temporaria illa catechizandi adultos ratione, brevi, uti speramus cessatura, postquam puerorum catechizatio recte instituta fuerit: praefafique ijs qui cognitione adhuc pueri sunt, etsi aetate provectioribus, videri nobis adhibendam catechizationem similem puerili, eo quo consultum censebit veneranda haec synodus modo ijsdem publicè vel privatim attemperandam: dicimus Catechesin et catechizandi rationem videri nobis ad puerorum captum accommodandam. Catechesis recepta difficOior videtur quam ut intelligi, prolixior quam ut facile memoriae mandari ab ijs possit. Tenerae aetati inculcatur illa in scholis et injungitur ediscenda non intellecta: magisque saepe laborator ut Catechesin totam teneat memoria quam ut partem ejus aliquam intelligat juventus: quum longe praestet pauca quae intelligas edidicisse quam multa quae minus intelligas. Huic incommodo videtur occurri posse substituut in scholis puerilibus in locum catecheseos receptae compendiosiore aliqua et faciliore alia catechesi quae constet ex brevibus et perspicuis interrogatiunculis et ResponsiuncuHs de rebus ad salutem scitu necessariis. Vettmus autem Interrogatiunculas illas et Responsiunculas constare ex puris putis verbis scripturae, locis in margine annotatis, quum nulla necessitas cogere aut utilitas suadere videatur ut post habeamus verbis humanis, quibus error subesse potest, nulli errori obnoxia verba Spiritus Sancti, qui ut perspicue et aptissime sensa sua enunciare valuit, ita haud dubie in rebus ad salutem necessarijs voluit et enunciavit. Ista Catechizandi ratio non deterrebit forte sectas, scripturae oracula pro divinis amplexas a scholis nostris, ad quas eas alliciendas putamus non vi trahendas. Quod ut libertati patriae et conscientiarum repugnaret, ita imprudentiae videtur fore tentare. Idem de omni alia vi, in simili ulla re cuipiam intentanda, mulctis pecuniarljs irrogandis judicamus. Catechesi pro concione adultioribus ex judicio hujus synodi explicandae praemittendum esse ex consuetudine quarundam Reformatarum Ecclesiarum, textum aliquem Scripturae existimamus; et ei potius presse inhaerendum quam verbis catecheseos si alia ea sint a verbis scripturae. Non enim hic tantum Dulcius sed et tutius ex ipso fonte bibuntur aquae. Interim considerandum proponimus an consultum sit duplici vel triplici catechesi praesertim concepta verbis humanis et non avtomarots, forte etiam inter sese diversis et memoriam discentium turbaturis imbuere Christianum populum: et an non satius sit eum quam citissime poterit ad Scripturarum fontem deduci. Dum enim is istiusmodi Catechesibus diutius quam par est immoratur, periculum esse videtur ne sacrae Scripturae lectio negligatur, et non adeo necessaria existimetur. 347 Iudicamus autem cautiones eas quas veneranda Synodus lectioni Apocryphorum et non avtOTtietav librorum adhibendas jure censuit, Catechesibus ejusmodi eodem jure quoque adhibendas: et inculcandum, praesertim in Praefatione in Catechesin, humanum eam scriptum esse, exigendum ad unicam normam fidei et vitae Christianae nimirum sacram scripturam: ut purum putum illud aurum et defecatum septies ab Ulo quod scoriam forte aliquam sibi adjunctam habere posset semper ea qua par est religione discriminetur. Caeterum quod hic de Catechesium verbis humanis conceptarum non majore quam habent libri Apocryphi authoritate dicimus, id non (uti audivimus quosdam similem quandam nostram inter catechesin nostram et libros istós his diebus institutam authoritatU comparationem perperam esse interpretatos) de fabulosis istis: sed de sententiosis et melioris notae libris apocryphis intelligimus. Exhibitum 4 Decemb. 1618 ante meridiem, et publicè lectum: atque ita responsum a d. praeside est, ut publicè acquieverint. Expensa attentius concepta in hac veneranda Synodo formula Catechizationis deinceps in scholis et Ecclesijs Reformatis adhibendae, de qua amplius deliberandi spatium petieramus, persistimus in sententia nostra antea scripto declarata. In ea autem formulae istius parte quae describenda nobis concessa est, probare non possumus ea quae sequuntur: Ad has functiones scholasticas adhiberi nemo debet nisi qui sit membrum Ecclesiae etc. et s u b s c r ip t i o n e manus suae confessionem et Catechesin Belgicam approbet et sancte promittat se juventutem sibi commissam etc. secundum hanc catechizandi rationem instituturum. Universam juventutem Scholasticam singuli Ludi-magistri ad audiendas conciones sacras inprimis autem Catecheticas adducent. Nullae autem Scholae admittendae aut tolerandae erunt quae sancta haec Catechizationis exercitia non admittant aut negligant. His enim statutis, ex scholis omnibus excludimus Lutheranorum et aliorum a Religione nostra alienorum Iiberos, quos hactenus in eas citra ullam ad Catechizationem aut conciones nostras audiendas obligationem admisimus, ijsdemque potestatem negamus proprias suae juventuti scholas aperiendi. Quod videtur repugnare libertati exercendae Religionis Lutheranis et alijs a Magistratu indultae. Cum ijs adultos in Religione sua erudiendi facultas in Ecclesiasticis suis conventibus concedatur, Caussa nulla videtur cur ijsdem Iiberos suos non adultos ea quam probant ratione in scholis suis catechizandi potestate interdicendum sit. Non videmus autem cur magis nos gravari debeamus Iiberos eorum qui a Religione nostra alieni sunt in scholas nostras, uti hactenus fecimus, citra supra dictam obligationem admittere; quam gravantur viri pü ac religiosi confessionis nostrae soefi, in principatu sedanensi et alibi Papistarum libero», citra eam in suas scholas admittere. Deinde et hoe considerandum videtur an consultum sit inconsultis illustribus Singularum Provinciarum Ordd. qui quid ferre recuset, quid valeat Respublica perspectum 348 habent, de re tanti momenti et a cujus executione grave Reipub. eoque et Ecclesiae periculum metuendum est quidquam statuere. Idque, quum exempla non desint Provinciarum in quibus irrito conatu similia tentata sunt. Postulamus autem ea qua par est reverentia a veneranda hac Synodo ut noster hac in re a caeteris fratribus dissensus in acta redigatur. Expendere item Fratres velimus an, cum reverendus D. Praeses aliquoties in tractatione hac de forma Catechizationis edixerit (solidas haud dubie ob rationes) de materia ejusdem nondum quaeri: consultum fuerit de re, de qua quaesitum non fuit respondisse, eandemque hoe tempore defraire. Nos nihil derogare volentes melioribus doctissimorum et prudentissimorum virorum judicijs, arbitramur praepostere id nunc fieri, et tempestivius factum iri post institutam recognitionem Catecheseos, si qua instituenda est, saltem post examen considerationum super ea in medium, sive a Contra-Rem. sive a Remonstrantibus afferendarum. Rogatos eosdem fratres velimus ut ne graventur aliquid statuere de quaestione a fratribus Geldris proposita, an non ubi mos ille obtinet praemittendi textum aliquem scripturae concionibus Catecheticis, ille in posterum quoque observandus sit, saltem arbitratui Pastorum et Ecclesiae relinquendus, cum metuendum sit ne nulla ratione subnixa novitas ijs in locis muitos offendat. 10. De Modo Catechizandae juventutis Iudicium Deputatorum Transisulaniae. I. Singuli praeceptores tam in pagis quam urbibus orthodoxae religioni addicti ac censurae Ecclesiasticae subjecti sint, Catechismo ab his Ecclesiis Reformatis recepto, subscribant, neque ullus qui hac recusat admittatur. *• Praeter preces quotidianas ac quinque summa religionis capita, pueris incipientibus nulhs exceptis, breves quaedam quaestiones et responsiones summam religionis perspicue et succincte continentes, ac ad captum rudiorum accomodatae, proponantur, in iisque a praeceptoribus in schola sedulo exerceantur provectioris vero aetatis discipuli qui elementa haec prima addidicerint in Catechismo ipso erudiantur. 3. Singulis diebus Dominicis non tantum Catechismus pro concione publicè in pagis et urbibus explicetur, sed etiam ante vel post concionem Catecheticam praeceptores sive ministri Ecclesiae ipsi Catechumenis rudioribus capita religionis ac breve illud Catecheseos compendium, de quo supra, requirant Adultiores vero Catechismum Heidelbergensem recitent ac brevibus de sensu quaestionum et responsionum, quantum tempus permittit, ac captus illorum postulat, informentur. 4. Admoneantur parentes omnesque adulti a pastoribus publicè et privatim, ut liberis suis et rudioribus bono exemplo praeeant, domi sedulo juventutem in Catechesi exerceant, simulque ac aetas liberorum patitur Ecclesiae Catechisandos offerant, ac ipsi exercitio huic Catechesecos diligentes intersint, ex quo fructus non contemnendus ad illos quoque manare potest. 5. Ministri Ecclesiae statis temporibus scholas visitent ac profectum juventutis sedulo explorent. Non praecise integra Dominica, sed vel una quaestio proHxior pertractetur, quae recitata pro more a pueris, examinetur per interrogata & responsa idque secundum partes quaestionis postea Ecclesiae prolixius expücandas, probandas seu confirmandas 349 & applicandas; Examen autem illud infra suggestum fieri posset; prolixior vero pertractatio ex suggesto. Ut autem examen illud puerorum fructuosius fieri posset, utile esset Catechistam pastorem pridie diei Dominicae scholam ingredi, ibique praesente Ludimagistro, pueros quaestionem recitaturos de illius partibus postridie pertractandis informare, & praemunire. Deinde, quotiescunque S. Coena administranda, utile foret, si, postquam ante meridiem habita esset concio Confessionis Christianae, a meridie convenirent quicunque se vellent Ecclesiae aggregare, & qui zelo proficiendi in veritate tangerentur, ut pastor eos ex Confessionis concione proposita examinaret & institueret. Haec salvo meliori judicio. II. CORNELIUS HlLLENIUS SüO ET D. COLLEGA RUM NOMINE. Ut cum fructu Catechismus doceri possit, tam in pagis quam in Civitatibus, putamus necessarium esse. 1. Ut in Scholis juventuti erudiendae non praeficiantur nisi de quorum pietate et orthodoxa Religionis Confessione constet. 2. Ut illi juventutem fidei suae commissam, diligentissime in Cathecheticis fundamentis instituant, et fidem ac diligentiam suam hac in re Pastoribus suis probent; inprimis se ad captum discipulorum accommodent, et nondum legere scientes, i. in quinque capitibus doctrinae Christianae videlicet, Symbolo, Decalogo, Precatione dominica, Institutione Baptismi et Caenae; deinde in D. Aldegdndij aut alijs a Synodo conceptis quaestiunculis ediscendis; legere autem scientes, in Catechismo Heidelbergensi exacte memoriae mandando et publicè recitando, exerceant. 3. Ut juventus, quae scholas frequentat universa, hisce legibus adstringatur, nempe ut tam Anabaptistarum et Papistarum quam nostrorum liberi se Ludimagistris catechetizandos committant et catecheticis quaestionibus ac responsionibus ediscendis ac publicè in templis recitandis dent operam. 4. Ut Pastores adhibito Seniore uno et altero, ad minimum singulis mensibus scholas visitent, Discipulos examinent eorumque profectum in Catechetica doctrina explorent. 5. Ut a Synodis Provincialibus deputentur quotannis qui Écclesias paganas visitent et exquirant, an Pastores et Ludi-magistri hac in re officio suo satisfaciant. 6. Ut singulis diebus Dominicis, si ullo modo fieri possit, sive ante sive post meridiem, particula Catechismi ab interrogatis recitetur et a Ministris explicetur. 12. SüFFRAG: DRENTANORUM. Ad exercendam & inculcandam catechesin requiritur officium Magistratus, pastorum, ludimagistrorum & parentum. Magistratus edicto a locis jesuiticis juventutem arceant Pastorum officium requiritur publicum & privatum. publicum: ut Catechesin exponant in concionibus pomeridianis & matutinis. In pomeridianis concionibus ex professo exponant catechesin: cum eo tarnen, I. ut eligant et praelegant locum aliquem scripturae populo, qui locus maxime quadrare ad materiam praesentem videbitur. 2. examinent juventutem. 3. quaestiones praesentes ipsi tandem coetuj praelegant et deinde concionem inchoent. In concionibus matutinis duplex exercitatio catecheseos haberi potest. I. In ijs locis ubi non possunt haberi conciones pomeridianae, requiritnr a miuistris 35Q ut in concionibus matutinis dent aliquid temporis doctrinae catecbeticae, sive id fiat in initio sive in fini concionis. imo non abs re alternis concionibus tractarent catechesin. 2. In ijs locis, nbi possunt haberi conciones pomeridianae; nihilominus poterunt catechetica tractari in matutinis concionibus, sicubi in textu Evangehco, datur ad eam rem occasio. ratio haec est, quod matutinis concionibus multo plures intersint, quam pomeridianis, et quod materia unius sectionis catecheticae in una concione commode tractari nequeat. Privatim exercebunt suum officium ministri: si adeant has vel illas familias, et juniores et adultiores doceant & interrogent catechetica. jdem & a parentibus requiritur. & a Ludi-moderatoribus industrijs in scholis, ita tarnen ut pueris admodum adhuc pueris faciliores quaestiones decerptas; Adultioribus vero integram catechesin injungant ediscendam. 13. De modo Catechisandi Sententia deputatorum Ecclesiarum Gallobelgicarum. . Principio Catechisationem tam juniorum quam adultorum ponimus esse valde utilem et necessariam. . Quoad usum Ecclesiarum nostrarum, is fere hoe modo sese habet. In Ecclesiis nostris omnibus post prandium secunda concione diebus Dominicis explicatur Catechesis Gallica, quae adjuncta est Psalmis nostris Gallicis: praeeuntibus aliquot junioribus qui rogati quaestiones Catecheticas viva voce reddunt. Quia pueri et puellae nostrarum Ecclesiarum publicas plerunque aut Belgicas scholas frequentant, necesse est ut Ecclesiarum quoque Belgicarum ordini subsint. Alioquin in scholis nostris Gallicis, quibus Lectores Ecclesiarum plerunque praesunt, ia ordo maxime commendatus est, ut juventus in Catechesi singuljs septimanis instituatur. Quod ut diligenter & rite fiat, cura est Pastoris, Senioris et Diaconi Ecclesiae, qui singulis bimestribus scholam visitant. Ut porro, qui ad Coenam venturi sunt suo tempore idonei inveniantur, plaerisque Ecclesijs mos est, ut tribus vel quatuor Dominicis, quae Coenam antecedunt, publicè e suggestu patres matresque familias moneantur Iiberos suos itemque servos & ancillas in templum mittere, quo post concionem Catecheticam a Pastore Ecclesiae peculiariter et familiari sermone doceantur et examinentur sive in minore Catechesi Rev. D. Theod. Bezae, sive in primarijs capitibus catechesews Gallicae. Aliquibus quoque in locis, quando seniores domatim visitant Ecclesiarum, membra simul quoque juniores alloquuntur eosque breviter examinant et hortantur ad majorem religionis cognitionem et verae pietatis studium. ■ Quoad adultiores et qui sese offerunt ut ad Coenam recipiantur, primum a Pastoribus aliquot ante diebus privatim docentur et examinantur, alicubi a Senioribus in Singulis sibi attributis paroecijs toto bimestri privatim instruuntur, tum ad publica examina audienda adhibentur, ut quaesitis et responsionibus assuescant, tandem ubi satis parati videntur publico examini sistuntur. Si quid in his aut corrigendum aut mutandum sit, id totum judicio sanctae hujus Synodi submittimns. Id solum monendum putavimus, nostrae Catechesi Gallicae aliam non posse substitui, cum et olim hac de re Ecclesijs nostris in Synodis Generalibus cautum sit, et sine magnis incommodis atque scandalo Ecclesiarum nostrarum talis mutatio admitti non possit. 351 Etiam hoe non omnino nobis a re praesenti alienum videtur. Cum more antiquo Christianorum liberi exacta pueritia aut ineunte adolescentia a parentibus Episcopo soliti fuerint repraesentari, a quo examinati, fide approbata, cum benedictione dimittebantur, annon simile quid in Ecclesijs Reformatis posset observari, quod tum parentibus tum pueris ad officium faciendum calcar adderet, Et Ecclesiam de profectu baptizatorum certam faceret. Ad illa vero, quae de domestica, scholastica & Ecclesiastica Catechesi a Rev. et Clar. D. Theologis exteris et provincialibus valde pie docte et accurate dicta et scriptis exhibita sunt nihil praeterea addimus, nisi hoe unum, Nobis videri ex illis omnibus talia seligenda esse, quae pro constitutione Rei publicae et Ecclesiarum ab Illustriss. & Potentiss. D. D. ordinibus et a populo spes est cum fructu posse obtineri. (op 'n apart papiertje): Article 5 du Synode d'Emden tenu Le 4. doctobre 1571. Les freres ont esté d'advis quant au formulaire du Catechisme de suivre celui de Geneve es Eglises de la Langue francoise, Et en celles de 1'Eglise flamande Le Catechisme d'Heidelberg, Si toutes fois quelque Eglise use d'un autre formulaire de Catechisme accordant a La parole de dieu, elle ne sera pressée de necessité de Le changer. Article 53 du Synode de dordrecht tenu Le 3. jour de Juin 1578. Nous trouvons bon qu'és Eglises de La Langue flamande on se serve du catechisme mis aux pseaumes traduict en flamang par Mr. Pierre d'Athenes. Et es Eglises francoises de celui qu'on a accoustumé d'imprimer avec les pseaumes en francois Ec. Art. 46 du mesme Synode de Dordrecht. On portera soing de dresser par tout Escholes esquelles La Jeunesse soit instruicte non seulement es Lettres humaines mais singulierement au Catechisme & soit conduite aux predications. Art. 19 du synode national de La Haye. Les consistoires auront soing qu'il y ont par tout de bons maistres d'Escholes qui non seulement apprenent Les enfans a Lire & escrire, avec Les Langues $ arts Liberaux, mais aussi Leur enseignent La crainte de dieu & Le catechisme. Bijlage n. ad quaestionem amstelodamensium, de ethnicorum pueris baptizandis, responsiones. i. De ethnicorum pueris baptizandis Theologi magnae Britanniae. ld inprimis supponimus, hosce pueros legitime pervenisse in potestatem Christianorum: quo posito, respondemus; Aliam esse rationem infantium, qui nondum ad usum rationis pervenerunt, aliam illorum, qui jam capaces sunt disciplinae & institutionis Christianae: Si de infantibus sermo sit; ad officium patrisfamilias pertinere putamus, ut eos offerat baptizandos, atque ad ministri officium, ut oblatos baptizet, perinde acsi ex Christianis parentibus nati fuissent. Quandoquidem enim jam facta sunt membra ejus familiae, in quam asciti sunt, nisi infideli deterior esse velit, tenetur dominus familiae illorum bono tam spirituali, quam corporali prospicere. Hoe idem Abrahamo injunctum, in praevio circuncisionis sacramento, Gen. 17'. 12. 13 & 23, ubi natus domi, et emptus pecunia, ex qnibuscunque alienigenis, jubetur circuncidi. Quinetiam cum tales infantes sint speciali quadam providentia & misericordia divina, e paganismo evocati, & intra ecclesiae pomoeria recepti, minister non debet aliter judicare, quam hanc esse Dei voluntatem, ut spiritualium bonorum quae in Ecclesia habentur, fiant participes. Porro eodem fere videri possunt jure frui, quo nati in Ecclesia: nam sic ascitum fuisse in familias Christianorum, atque adeo in ecclesiam, est instar professionis, sicuti et nasci in Ecclesia, unde & jus foederatorum habere censentur. Adde parem videri rationem horum, atque exposititiorum, quos (ut meminit Augustinus, epist. 23°) virgines sacrae colligebant, & baptizandos sistebant. Denique, haereticorum fihj cum subsint ecclesiae, ipsis invitis baptizantur: Ergo multo magis baptizandi parvuli ethnicorum in potestatem christianorum, juste redacti. Ad hos quod attinet, qui idonei sunt ediscendis principijs fidei Christianae, putamus esse cognitione horum principiorum, primo in loco imbuendos, quibus cognitis, si assentiantur, atque sacramentum baptismi serio expetant, absque omni scrupulo regenerationis lavacro abluendos. Si vero e contra, doctrinae illis traditae refragentur, atque baptismo renitantur, tales neque a dominis suis ecclesiae offerendos, neque si offerendos, neque si offerantur ab ecclesia baptizandos judicamus. 2. Theologi Palatini. De Baptismo liberorum gentilium Ecclesia Palatina eam tuetur sententiam, quam Domini fratres Helvetij nudius tertius sunt professi, nempe Gentilium nee infantes nee pueros adultiores, a quocunque etiam suscipiantur, nisi illi adoleverint, utrique instituti fuerint, ad Baptismum admittendos esse. Siquidem Servator Apostolis ad Gentes ituris disertim edixit, ut docerent eos primum quam baptizarent: Et liberi Gentilium foederati 353 Dei non suhf, sed ab utroque parente impuri, tantoque impuriores in India quod parentes ipsorum Diabolum colunt: Estque plane dispar illorum ratio ac vernarum & alienigenarum in Familia Abrahae, quippe qui Abrahae Domini sui fidem profitebantur & ipsi, & Abrahami Deum invocabant. His de causis cum ante viginti annos pner Aethiops & Juvenis Tartarus ad Sereniss. Elect: Palat: Fridericum Quartum felicis recordationis missi, ab eodemque in famulitium aulicum fuissent asciti, utrique primo Germanica lingua fuit addiscenda. Deinde uterque in pietate institutus et Conciones audire iussus est: Nee baptizati sunt prius, quam Baptismum ipsi expetijssent, & privatim publiceque rationem fidei suae edidissent. 3. Sententia Fratrum Hassiacorum. De quaestione: An pueri ex parentibus Ethnicis nati, et jam a Christianis adsciti in suas familias, sint baptizandi, si, qui eos offerunt baptizandos, fidejubeant, se eos in Christiana Religione educaturos, aut, ut educentur, curaturos? Ut quaestio haec commode legitimeque decidi possit, nostro judicio, quaedam circumstantiae, quae saepenumero totum jus,' variant, uti jurisconsulti loquuntur observandae et distinctius ponendae erunt. Concernunt vero circumstantiae illae I. Eos, de quibus hic quaeritur, Ethnicorum Iiberos. 2. Ipsorum parentes. 3. Eos, in quorum familiam adsciscuntur, et denique 4. Ipsam eorundem in familias Christianorum cooptationem. Liberorum, qui in quaestionem veniunt, inprimis consideranda est aetas. Aut enim infantes adhuc sunt omni rationis usu destituti, aut ad eam pervenerunt aetatem, ut aliquo modo ratione uti, adeoque in Christiana Religione institui et informari possint. De parentibus, ex quibus nati sunt, attendendum: sintne adhuc in vivis, nee ne? Et, si vivant, an et quo modo, simpliciterne et absolute, an vero sub certis conditionibus, et reservato sibi aliqua ex parte suo in Iiberos jure, consenserint, ut liberi sui in familias Christianorum adsciscerentur ? itemque, an in eorundem baptismum consentiant, necne? UU, qui Ethnicorum Iiberos in suas familias adsciscunt, aut legitimo modo Eos acquisiverunt, aut illegitimo modo. Ipsa etiam horum liberorum in familias Christianorum assumptio diversimode fieri potest. Aut enim adoptantur in filios, aut assumuntur in servitutem, ita ut expelli iterum et extrudi possint, quandocunque heris visum fuerit. His praemissis sententiam nostram sic explicamus: i. Liberi Ethnicorum, cuiuscunque sint aetatis, et quomodocunque, sive legitime sive illegitime in Christianorum potestatem venerint, si in familias Christianorum assumantur, ut ipsorum sint mancipia vel servi, qui pro dominorum suorum libitu iterum manumitti, et e familiis Christianorum ejici possint, baptizandi non sunt, sed prius Religionem Christianam edocendi, ejusdemque confessio ab ipsis postulanda, quam ad baptismum admittantur. Ejusmodi enim Ethnicorum liberi nee jure nativitatis, nee jure assumptionis in familias Christianorum sunt et haberi debent visibilis Ecclesiae membra. Non iure nati vitatis: sunt enim extra Ecclesiam nati a parentibus infidelibus et pollutis, ac proinde ipsi etiampro infidelibus et pollutis merito habentur secundum illud 1 ad Cor: 7 v. 14. Non jure assumptionis in familias Christianorum: Haec enim si fiat tantum servitiorum caussa, et cum reservata expulsionis libertate, neminem facit Ecclesiae membrum. Sic enim olim in veteri Testamento in familijs fidelium patriarcharum, et tempore primitivae Apostolicae Ecclesiae in familijs Christianorum, ex servis Ethnicis multi prognati fuerunt liberi, qui tarnen non minus ac parentes ipsorum extra. Ecclesiam fuerunt, nee pro ejus 23 354 membris habiti, prins quam parentes ipsorum deserto Ethnicismo, ad judaicam vel Christianam Religionem transirent, et secum Iiberos suos ad Ecclesiam adducerent. Nee obstat exemplum Abrahami Gen: 17. qui circumcidit etiam emptos argento et alienigenas. Hos ipsos enim Abrahamus non adegit ad circumcisionem invitos, nee admisit adhuc infideles, alias enim foedus Dei profanatum fuisset, sed prius de Doctrina foederis erudijt, et doctrinam Ulam amplexos una cum suis infantibus circumcidit H. Infantes Ethnicorum, qui defunctis, vel simpliciter et absolute consentientibus, et suo juri renunciantibus parentibus, aut ijs qui parentum loco sunt, vel alio quocunque legitimo modo in familias Christianorum ita adsciscuntur, ut eorum filii fiant adoptivi, baptizari possunt, si, qui eos baptizandos offerunt, publicè coram Ecclesiae facie testentur, se eos ipsos infantes ad praedictum modum adoptasse in filios, sancteque promittant, se daturos operam, ut in Christiana Religione instituantur, nee caussam et occasionem ipsis, nbi adoleverint, praebitnros, iterum ad Ethnicismum sese conferendi. Ratio hujus assertionis est; quia per renunciationem juris parentum suorum Ethnicorum, a potestate ipsorum eximuntur, adeoque veluti desinunt ipsorum esse liberi: per adoptionem vero Christianorum, jus nanciscuntur filiorum in familijs Christianorum, adeoque merito post istam adoptionem censentur ejusdem ecclesiae membra, cujus membra sunt ipsi üli Christiani, qui eos adoptarunt in filios. Ac proinde baptismus ijs sub conditione antedicta administrari potest. IH. Infantes Ethnicorum, si parentes in ipsorum in familias Christianorum assumptionem aut omnino non consenserint, aut aliqua ex parte suum in eos jus sibi reservarint, baptizandi non sunt, nisi parentum Ethnicorum consensus accedat. Adultiores vero Ethnicorum liberi, quomodocunque in familias Christianorum transierint, si Christianam Religionem amplexi et confessi baptismum expetant, non tantum inconsultis, sed vel invitis parentibus, baptizandi sunt. Prioris ratio est: Si enim infantes Ethnicorum contra parentum suorum voluntatem baptizarentur, plagü crimini, divinis pariter ac humanis legibus severe prohibito, id non videretur multum absimile. Posterioris ratio est: Quia parentum jus et potestas eo usque se non extendit, ut liberis suis, qui ad annos discretionis pervenerunt, quicquam in negocio Religionis contra Dei verbum et ipsorum conscientiam imperare ac praescribere possint. Nee liberi in Caussa Religionis parentum suorum judicio et sententia stare, sed ad Dei potius voluntatem et judicium Conscientiae suae respicere tenentur. IV. Liberi Ethnicorum qui per aetatem ratione uti, et in Religione Christiana institui possunt, quacunque ratione in Christianorum familias cooptentur, prius in Religione Christiana informandi sunt, et ab ijs professio fidei exigenda est, quam ad baptismum suscipiendum admittantur. Cum enim tales institutionis et disciplinae capaces sint, ab eadem, in ipsorum ad Christianismum adductione, initium faciendum fuerit, secundum Christi mandatum Matth: 28. v. 19. Et praxin Apostolicam in primitiva Ecclesia Christiana usurpatam. Haec salvis melioribus judiciis. 4. Helvetiorum Responsum. Videtur haec quaestio proficisci ex inveterato errore, quo sacramento externo plus defertur quam par est, et ordini a Christo instituto minus. Ne ergo vel error foveatur, vel sanctus baptismus exponatur ludibrio, Ethnicorum liberi baptizandi non sunt, antequam catechizanturt'propter rationes sequentes: 355 Abrahamus omnium credentium pater, prius gentilis antequam vocatus esset, Deum verum audivisset, cognovisset, ei credidisset, Deus que cum ipso in i visset foedus, circumcisionem foederis signum, et sigillum justitiae fidei non accepit. At ubi Deus factus est Deus ipsius et seminis ejus, circumcisus demum est ipse et semen ejus. Itaque gentilium liberi quamdiu in foedere non sunt, Deum que verum non norunt, nee credunt aut credere se profitentur, signi quoque foederis participes fieri non possunt. Ubi enim non est foedus, ibi nee signo foederis locus est. Christus praecepit Apostolis ad gentes missis, ut doceant et baptizent. Gentiles igitur prins docendi sunt quam baptizandi. Paulus Apostolus Iiberos sanctos appellat, natos ex parente sancto saltem altero: natos ex sancto neutrc, sanctos dicere noluit, sed pollutos. Christianismus non consistit in voluntate ejus qui vult alium convertere, sed in animo conversi. Ergo gentiles prius convertantur quam signo Christianismi insigniantur. Neque Apostoli baptizarunt eos quos in Ecclesiam Christianam voluerunt perducere sed jam perductos. Non est in potestate offerentium et fidejubentium vel liberis illis educandis, vel sibi ipsis eo usque praestare vitam, donec hi edneentur, instituantur, et fidem confiteantur. Fieri quoque potest ut asciti illi gentiles pueri, antequam in Christiana religione instituantur, vel rursus profugiant, vel casu alio a fideli familia illa avellantur, aut etiam moriantur. Unde per baptismum initiati essent ij, quos gentiles, pollutos, a foedere gratiae, a notitia Dei et Christi ejus alienos esse negare non possumus. Nostrae Ecclesiae infantes gentiles a Zigginis expositos, antequam Sn Christiana religione justos progressus fecerint, eamque confessi fuerint, baptizare non solent. Eadem ratio est Judaeorum. Si liberi isti gentiles destinatione Dei sunt oves Christi, et in foedere gratiae, mora baptismi ipsis fraudi non erit. Quandoquidem non baptismi privatio, sed contemptus damnat. 5. De pueris lnfidelium baptizandis sic censeoJo: Deodatus. Nulla cautio est, adultiores, probe institutos, suae voluntatis et actuum arbitros, religionem Christianam profiteri idoneos, baptizare. Duo modo observentur. 1. ne ex formula tantum respondeant, sed ex sensu et judicio proprio: ideoque tempus ipsis ad institutionem largius concedatur, quam exponatur sanctum sacramentum prophanationi: eademque ratio hic mihi videtur esse, quam tam districte postulat Apostolus in s. Coenae sumtione. 2. Ut fruantur baptizati iure libertatis pari cum reliquis omnibus Christianis, et caveatur ipsis, quantum fieri potest, de apostasias periculo, venditionis omnis et alienationis in posterura interdictione. Utanturque illis heri pro mercenarijs, plane ad morem reliquorum Christianorum. Quod ad infantes attinet, pace secus sentientium, nullo pacto ante annos judicij, et institutionem idoneam, ad s. Baptismum admittendos iudico: neque ex fide posse illis sacramentum administrari. Rationes a fratribus Helvetiis allatas, maximi momenti iudico, nee repeto. Unum videtur urgere exemplum Abrahami Genes. 17. Verum locus ille non adeo mihi liquidus videtur: nam vero simile neutiquam est emisse octiduana mancipia Abrahamum: ideoque per octiduanos emtitios intelligo natos ex servis non ita pridem coemtis: in discrimine vernarum iam dudum domum ipsam incolentium, et ex 356 parentibus iampridem familiae accensitis: Is tos vero parentes recens coemtos non par est credere potestate herili ad suscipiendam circumcisionem adactos, invitos, vel foederis imperitos: imo institutione, et fide propria prius factos Abrahae filios secundum Spiritum, postea iustitiae signaculum accepisse. Ita factum est nt postmodum gignerent sanctos, factos filios Abrahami secundum carnem, saltem voiiificag, ratione benedictionis popularis et communis vocationis. Et talibus infantibus, ex patribus proselytis ortis, tuto ex ipsis foederis fundamentis, et intimis visceribus potuit administrari Sacramentum Circumcisionis. Confirmat hanc sententiam, quod in populo Hebraeo semper fuerunt servitia alienigena, et peregrini cultus, in quae cum in perpetuum concedat Dominus Levit. 25 v. 43. 44. 45 rigidiorem dominatum quam in Hebraeos, etiam in familiam et Iiberos, satis patet habuisse Hebraeos infantes multorum servorum, non conversorum, incircumcisos, nee mandatum ad Abrahamum tales complexum fuisse: quandoquidem et licebat vendere, et Exodi 21 impune necabantur, modo ne sub ictu ipso caderent. 6. IUDICIUM THEOLOGORUM BREMENSIUM de BAPTISMO puerorum, qui ethnicis parentibus nati et in familias Christianorum asscripti sunt. Quaestio ab ecclesia Amstelodamensi d. Nov. sessione 17 Synodo nationali proposita haec est: An pueri ex parentibus ethnicis nati et jam a Christianis assciti in suas familias, sint baptizandi, si, qui eos offerunt baptizandos fidejubeant, se eos in religione Christiana educaturos, aut educandos curaturos? I. Ad eam succincte et perspicue responsuri tria diligenter distinguenda judicamus: I. pueros ethnicorum. 2. modum assciscendi eos in familias Christianorum. 3. sponsionem de institutione eorum et educatione in Christiana religione. ■ n. In pueris ethnicorum considerandum, utrum sint doctrinae Christianae capaces, an vero incapaces, et, si incapaces, utrum tales ex defectu naturae, an personarum. Naturae, ut aetas; infantilis et morbus letalis, per quem anni prudentiae desperantur. Personarum, ut defectus sensuum magisterii, quos vocant, auditus nimirum et visus, aut linguae, aut usus rationis cujuscemodi est in morionibus et mente captis, quorum prudentia etinstitutio non est sperabilis. lil. Deinde modus assciscendi ethnicorum pueros in familias Christianas, hominum vitio duplex esse potest, legitimus nimirum et illegitimuS. IV. Legitimus varios habet titulos. Est enim alius donationis, alius emtionis, alius occupationis. V. Ex donatione assciscuntur pueri ethnicorum, quando donantur a parentibus aut dominis iam morituris aut a supervicturis. - VI. Ex emtione, quando mancipia aut aere aut merce, et quo vis justo precio a Christianis acquiruntur. VIL Ex occupatione vel derelictorum a parentibus herisve, vel orphanorum vel jure belli acquisitorum. VHI. Illegitimus assciscendi modus est violentus aut fraudulentus. IX. Tertio in sponsione tria potissimum expendenda veniunt, quibus videlicet, a quibus et quomodo fieri possit ac debeat. X. Quibus, nempe, utrum solis verbi ministris, qui Baptismum administrant, an simul ecclesiae senioribus, an vero tod ecclesiae, in qua puer baptizandus est, spondere teneantur, et an ea prius de re ista edoceri publicè debeat? 357 XL A quibus sponden debeat, utrum nimirum a quibusvis christianum nomen professis, an vero a bene notis, axiomaticis et egregio fidei vitaeque testimonio praeditis, ac de quorum voluntate, scopo, viribus et facultatibus ad educationem et institutionem pueri baptizandi necessariis nulla sit justa dubitandi ratio? XII. Quomodo sit spondendum, videlicet utrum vulgata et in ecclesijs recepta sponsio, qua Christiani sponsores obligantur, an vero peculiaris et solennior esse debeat, ita ut doctores verbi, presbyteri et magistratus eos singulariter hoe nomine habeant obstrictos, ut, si forte negligentius officium promissum faciant, non tantum ejus moneantur, sed et graviter jubeantur, quo fidem datam servent, utpote qui ultroneum beneficium pueris istiusmodi jam ex promissione debeant, qua propter etiam sponsorum nomina cum necessariis circumstantiis in certum syllabum et indicem ecclesiae a ministris referantur? XIII. His ita probe distinctis ac praestructis, res tota hunc in modum determiuatur. 1. Pueri ethnicorum in Christianam familiam legitime adoptati, doctrinae Christianae capaces prius erudiantur, quam baptizentur juxta universalissimam Christi institutionem, nempe, mandatum et promissionem, Matth. 28 et Mare. 16. 2. Si qui hujus census, sint doctrinae incapaces ex eo defectu naturae qui est ab aetate, et is defectus cum firma valetudine et spe longioris vitae conjungitur: ii alendi ac fovendi, dum ad annos discretionis et prudentiae perveniant, et moz a tenens, quod ajunt, unguiculis veritatis, quae est secundum pietatem elementis, veluti puro lacte imbuendi, et ubi fidei confessionem edere studiumque in pietate proficiendi ac perseverandi promittere queunt, hanc ad rem acriter ac pie instigandi, et quando fidem et obsequium suum ecclesiae probarunt, mature et publicè S. baptismate initiandi videntur. 3. Si qui ex his doctrinae incapaces sint ex naturae defectu, qui est morbus letalis et desperatus, is non aliter a dominis ac possessoribus suis Christo per baptismum adducendi sunt atque proprii liberi, quibus moribundis extemum federis gratuiti signum non f rus tra expetunt. Etsi enim hos eorum parentes non natura, tarnen jus fecit, quod exigit, ut omnia, quae ad temporalem et aeternam salutem faciunt, quantum possunt, eis praestent. Quodsi enim et vota eorum omnium, qui sunt in potestate patris familias, ipsius auctoritate et arbitrio rata irritave habentur, quidni et votum et sponsio baptismatica, quam ipse per se aut per alios pro baptizando facit, rata sit? 4. Si qui vero ex his sint inepti et incapaces doctrinae ex defectu personali, quales sunt muti, surdi, aut rationis usu defecti: ii perinde atque tales a Christianis parentibus nati recte baptizantur, tum quia de talium salufe non desperatur, tum quia nulla eorum prudentia et doctrina speratur, tum quia etsi non natura, tarnen jure in familiae christianae partem transierunt. 5. Si qui dono accepti a jam mortuis parentibus aut dominis ethnicis, ii si doctrinae capaces sint, prius instituendi, deinde baptizandi mature, ne ad mundum ab agnita veritate, dum hoe pietatis stimulo carent, retrahantur, sin incapaces; tanquam proprii filii protinus baptizandi erunt: si autem superstites sint illi, a quibus dono eos accepimus; eorum aedificationi per horum baptismum et institutionem summopere studendum erit, et si tali loco vivant, ubi compellari possunt, praemonendi sunt: Quodsi enim assentientes eos habeamus, nihil est periculi a scandalo et vero etiam luculenta occasio dabitnr parentibus cum liberis suis ad Christianae ecclesiae gremium sese recipiendi. 6. Emti justo precio aut legitime occupati, si sint disciplinae capaces, doceantur primo: si incapaces, baptizentur et ad pietatem instituantur, ubi apti fuerint. 7. Nulli violenter aut fraudulenter papistarum ritu ad baptismum a nostris doctoribus 358 rapiendi sunt ac trahendi. Cultus nempe Dei a violentia et fraude omni vacare debet. 8. Utile erit sponsionem de accurata puerorum gentilium in pietate ac religione Christiana institutione, non solum verbi ministris et senioribus ecclesiae, sed universo coetui, in quo puer baptizabitur praemissa solemni commonefactione, non a quibusvis Christianum nomen professis, sed probe nous, auctoritate et egregio fidei vitaeque testiminio praeditis, ac de quorum meute, voluntate, scopo, viribus ac facultatibus ad educationem et institutionem Christianam requisitis nulla prorsus dubitandi ratio apparet; sponsionem inquimus non vulgarem sed peculiarem & solemniorem fieri, ita ut doctores verbi, presbyteri ac magistratus eos singulariter hoe nomine sibi habeant obligatos, etsi forte officium promissum negligentius faciant, non modo ejus moneantur, sed etiam strenue ad illud excitentur, urgeantur & impellantur; quippe qui ultroneum beneficium pueris istiusmodi jam debent: quas ob res etiam nomina eorum cum certis ac necessariis circumstantiis in album & catalogum eo fine concinnatum, a ministris referantur. XIV. Hujus judicii rationes inter alias habemus istas. 1. Mandatum Dei & exemplum Abrahami per justam analogiam huc applicatum. Is nempe circumcidit, Domino jubente, non tantum vernas, sed emtos et alienigenas, qui de ejus familia censebantur, Gen. 17. v. 11. 12. 13. Dei verba ita habent: Circumcidetis autem membri vestri praeputium, quod sit icti inter me & vos federis indicium: idque facietis octavo post nativitatem die, cuiuscunque generis mares erunt, sive domi nati, sive argento emti et alienigenae, ex alio quocunque genere, quam ex tuo orti: ut ita circumcisis omnibus tam domi natis, quam pecunia comparatis, vestra corpora signata sint nota hujus mei federis sempiterni. Et argumento v. 20. 21. 23. 24. 25. 26. tam Uti quibuscum Deus nullum foedus inivit, quam illi, quibuscum inivit, circumcisi dicuntur. 2. Herorum officium est famulitium suum omnibus, quibus .possunt, viis ad Deum & Christum adducere. 3. Postulat Lex Dei, ut proximum diligamus, sicut nos ipsos. 4. Ita implemus vaticinia Esa. 2. et 55. JoSlis 2. Abdiae & simUia. 3. Si non baptizentur aut saltem ad baptismum praeparentur; cum offendiculo in Christianorum domibus versabuntur. 6. Baptismi communio incitamentum erit nostris, ut de susceptis in fide Christiana informandis laborent diligentius. 7. Si in V. T. licuit proselytos facere, multo potius in N. T. ubi Deus annunciat hominibus, ut omnes ubique resipiscant. Act. 17. XV. Sed et hic breviter expediendae sunt ac solvendae quaedam objectiones, quae contra propositae quaestionis determinationem militare videntur. Object. I. Omnes baptizandi sunt ex numero discipulorum Christi, seu vocati. At illi gentilium liberi non sunt ex numero discipulorum Christi. R. Ad min. I. Discipuli Christi debent fieri omnes homines, Judaei ac gentes in N T. act. 17. 2. Discipuli Christi jam esse incipiunt illi, qui in Christianorum et religiosorum hominum familiam sunt cooptati, quae etiam est species vocationis in regnum & ecclesiam Christi. Obj. 2. Quicunque baptizandi, illi sunt in iedere gratiae Dei. Infidelium liberi non sunt tales: videlicet qui utroque parente gentili sunt nati. R. Major in hnnc sensum est explicanda, quod baptizandi aut nascantur in ecclesia, 359 et sic ipsa nativitatis nota sint sub federe (quatenus videl. Deus se parenti fideli et ejus semini Deum fore pollicetur: etsi originis peccato sunt impuri) alii autem extra ecclesiam nati in eam vocentnr: et sub Christianorum patria potestate dignitatem Christianorum liberorum et familiarum nanciscantur. Tales etiam erant alienigenae in domo Abrahami. Caeterum in foedere gratiae aliquis esse dicitur sicut in ecclesia; vel externe tantum, vel interne & externé simul. 'Rinc jam apparet minorem negari. Obj. 3. Sed, inquies, non possunt dici sancti, vel eo sensu, qui est I Cor. 7 : 14. R. Sancti non sunt natura, non origine ex familia Christiana, etiam possunt esse nondum regeniti; at satis est eos caepisse sanctos esse in quantum ab impura ethnicorum conversatione separati sub manum sanctorum et domesticorum Dei venerunt, qui ipsos paterna fide et charitate complectuntur, pro viribus operam daturi, ut in timore Dei et fide Christi educentur. Obj. 4. Videri etiam possit, ordinem Christi inverti, quippe qui doceri prius homines infideles quam baptizari jubet, Matth. 28. R. Ex antedictae quaestionis determinatione huius object, solutio patet. Docendi sane sunt primum, qui possunt; qui autem nequeunt, in doctrinae sequutürae fidem recipiuntur pietate eorum, qui hic tales se spirituales patres exhibent, quales etiam Judaei patres federis vocant. Obj. 5. Sed sic videbitur gratia Christi ad omnes pertinere. R. Et pertinet ad omnes, qui ad ipsum adducuntur et in eum credunt, sine respectu gentis aut personarum, Act. 10. Obj. 6. Exemplum nullum in scripturis sanctis legitur vel circumcisionis vel baptismi delati eis infantibus vel pueris, quorum parentes infideles manseruttt. R. Exempla talia non necessum est scripta esse; sed satis est regulam exstare unde de hoe casu judicari possit; ea autem habetur Gen. 17 et supra est accommodata. Obj. 7. Scandalum in hac re metuendum est, si letteer recept! a Christiana fide desciscant. R. I'. Non debent leviter recipi, sed circumspecte et religiose, conscientia satis informata ex Verbo Dei. 2. Scandala quae per accidens oriuntur, pietatis officia non remorabuntur. 3. Periculo obstrui potest per confirmationem qua adultiores votum baptismo factum iterent et stabiliant. Hoe autem per confirmationem intelligimus, ubi hi proselyti baptizati fuerint: circa 12- aut 13 annum (quem morem non malum licet in re mala hodieque Judaei imo et alicubi in Germania Christiani in re bona servant) solemniter a verbi ministro et susceptoribus, aliisque religiosis viris de baptismi signaculo olim accepto commonefiant, cum exhortatione ad constantiam in fide, interminatione gravi irae Dei, si ad mundum respiciant & redeant, et datam semel Deo atque ecclesiae fidem violent, insuper admonitione ut ipsi conversi alios quoque convertere et Christo lucrifacere studio et curae habeant. Ita scilicet Solemni cum stipulatione in Christianismo servando confirmantur. Obj. 8. Obijci vero insuper possit, hoe consilio superstitiosam de praecisa baptismi necessitate opinionem in hominum animis nutriri. 36o R. I. Verbum et sacramenta magni utique sunt facienda, non tantum ut signa gratiae Dei, sed etiam ut sigilla et organa, per quae Spiritus S. est efficax. 2. Itaque media externa salutis nobis non sunt negligenda, quando eorum est copia: Deo interim sua in operando libertas relinquenda. Superstitio et idololatria, qua corrumpuntur, per veram et plenam institutionem sapienter est amolienda. xvi. Multa tarnen hic occurrunt, de quibus is nihil cèrti pronunciare ac definire potest aut debet, cui ecclesiae, cujus gratia consilium requiritur, status non est plene et exquisite cognitus, aut etiam magna ex parte incognitus, sed ea pietati, experientiae, prudentiae & dexteritati ministrorum verbi, aliorumque bonorum & Dei timentium in ista ecclesia virorum, qui omnia ad aedificationem, nihil ad destructionem possunt, non immerito relinquuntur. Haec sal vis melioribus aliorum judiciis. 7. Responsio et judicium Ecclesiae Emdanae DEPUTATORUM. 1. Censemus gentilium infantes non esse Baptisandos. Primo non donatos, nee emptos, nee bello captos, nee invitis parentibus ereptos, neque profugos, neque mortuis parentibus superstites relictos Etc 1. quia sunt immundi, I. Cor. 7. 14. 2. Sunt extra foedus. Deo autem hominem praetereunte, homo non potest cum Deo inire foedus, neque pro se nee pro alijs; cum initium foederis gratuiti sit a Deo, non ab hominibus. 3. Salus non est Baptismo alligata neque aquae Baptismi tanquam vasi inclusa. 4. Opus operatum sic stabiliretur. 5. Sancta Dei institutio prophanaretur. 6. Sat cito, si sat bene, mora non oberit. 7. Non Baptismi privatio sed contemptus damnat. Secundo, Neque adscitos in familiam Christianam. Potest enim homo in suam quempiam, minime vero in Dei adsciscere familiam. Tertio, neque adoptatos in filios filiasve, sive perpetua sit adoptio, sive revocabilis. Adoptione enim potest homo quempiam instituere haeredem bonorum terrenorum; eoelestium ac spiritualium minime. Potest tarnen adoptatum in fide Christiana instituere, et operam dare ut bene institutus Baptismum petat et accipiat. Quarto, neque pro quibus vel fideles privati vel magistratus, vel pastores et seniores fidejubent. Promittunt enim idque sancte et coram Deo, qnod praestare nequeunt. Nee ut pro Ethnicorum liberis fidejubeant mandatum habent, ideoque ex fide spondere non possunt. Quinto, neque illi in quorum Baptismum consensere, parentes Ethnici, nisi ipsi primnm fidem professi et baptizati fuerint. Multi enim gentiles in contemptum religionis Christianae hoe faciunt, quod nos docuit experientia. Non obstat quod Abrahamus natos domi et pretio emptos ex mandato Dei circumcidit, Gen. 17. Nam Abrahamus eos jamdudum, cum domestici ipsius essent, in doctrina fidei instituerat, cum mandatum hoe drcumcisionis a Deo acciperet. Sic enim de eo testatur Deus ipse Gen. 18 v. 19 quod familiae suae praeceperit, ut observarent 36i viam Iehovae, justitiam et jus excercendo. Merito itaque eos ët Iiberos eorum ex Dei confoederatis natos circumcidit. Eadem fuit proselijtorum ratio, qui non communicabant Sacramentis antequam fidem professi essent, fuerunt enim adulti. Haec de infantibus. 2. Pueros tarnen Indorum ab anno aetatis 10 usque ad 14, si capita doctrinae catecheticae recitare norint, fideique aliquam rationem reddere queant, et baptismo initiari ipsi cupiant, alijque tune pro illis spondeant, baptizandos judicamus. Non tarnen debent fidejussores pro mancipijs eos habere et venundare. 3. Adolescentes et virgines instituantur primum, deinde publicam edant fidei confessionem, vitara Evangelio dignam se victuros profiteantur, idque reipsa praestent, tum baptisantor. Sic enim mandavit Dominus, Docete omnes gentes et baptizate Etc. Haec salvo rectius Sententium judicio. 8. Responsio SS. Theologiae professorum ln his Provincijs Belgicis. Pueri isti, aut sunt infantes, aut institutionis in sacra Religione capaces. Ad priores quod attinet, si ita sint in potestate patris-familias Christiani, ut neque parentes, neque heri infideles, ullum jus in eos amplius retineant, eos esse baptizandos arbitramur, juxta analogiam Legis de circumcisione alienigenarum in familia Abrahami, Gen. 17. v. 12. 13. 23. ea tarnen conditione, ut idonei fidejussores, a Pastoribus moniti, sese infantes illos in vera pietate educaturos, aut educarj curaturos spondeant. Posteriores vero non putamus baptizandos, antequam recte instituti fidei suae confessionem ediderint, secundum Christi institutionem, Matth. 28. 19. Docete omnes g e n te s, b a p t iz a n t e s. etc. et exemplum Philippi asserentis, baptizari licet, si credas. Act. 8. 37. Responsioni nostrae superiori ad quaestionem ab Amsterodamensibus propositam de liberis Ethnicorum in familiam Christianorum adscitis, has cautiones ob ea quae post exhibitam nostram responsionem in nostra Synodo intelleximus, adhibendas esse judicamus. li Ne Christiani Iiberos Ethnicorum quos in domesticorum suorum numerum semel receperunt, unquam ad Ethnicos remittant, aut ijs divendant, aut ab alijs divendi permittant. 2. Ut non tantum fidejussores pro infantium illorum recta et fideli institutione spondeant, sed tota etiam Ecclesia, quoad fieri potest, eius rei curam peculiariter in se suscipiat. ss. Theologiae Professores in his Provincijs Belgicis. Dat. 3 Dec. 1618. 9. Respondent Geldrj simpliciter, salvis aliorum judicijs, quod non idque ob sequentes, inter alias, rationes. i. Quia sanctus Baptismus solidius atque praestantius habet fundamentum, quam sit illa adoptio, cuius in quaestione fit mentio, qua aliquis, (qui forsan ipse suum baptismum non intelligat, sed potius irritum reddat sujs vitijs, ut ij, de quibus Paulus loquitur 32 ad Roman. 2 v. 26 qui circumcisi suam circumcisionem praeputium reddebant) puerum aliquem in Christiana religione educandum adsciscat, puta adoptionem Dej in Christo ex promissione foederis gratuiti iuxta dictum Iehovae Ierem. 31. v. 33: 34. et. 32. v. 38. etc. unde Petrus Act. 2. v. 38. etc. inquit: baptizamini unusquisque in nomine Iesu, quia vobis facta est promissio et liberis vestris, et quotquot Deus advocaturus sit. Ergo gratiosa illa foederis promissio, baptismi est fundamentum non autem praedicta adscitio: cuius promissionis, cum ethnicorum pueri non sint participes, concludimus illos non esse baptizandos. II. Quia talis baptismus, tam superficiali innitens adoptioni pugnat, non tantum cum praxi Ecclesiae Apostolicae, in qua prius parentes ex Ethnicismo oriundj per baptismum inserebantur ecclesiae, quam eorum liberi baptizarentur, ut liquet Act. 16. v. 15 & 33- Sed etiam cum praxi ipsius ecclesiae Iudaicae, secundum formulam Abrahamo a Deo in Circumcionis instituto (: in cuius locum baptismus successit Coll. 2. v. II. 12.) imperatam, qua jubetur suae carnis praeputium circumcidere prius quam filios suos circumcideret, quod et studiose observavit, ut videre est Gen. 17. v. 11 & 24 & 25. & 26. unde manifestum evadit, Abrahamum alienigenarum servorumque emptitiorum, quos numero in sua familia habebat 318 Gen. 14. v. 14, pueros non circumcidisse prius, quam patres ipsos, atque proinde si qui eorum puerorum circumcisi sint, non esse circumcisos ut simpliciter in familiam Abrahae adscitos, sed ut Iiberos foederatorum, quippe quorum parentes prius per circumcisionem foederi Dej erant insitj, quam ipsi pueri circumciderentur. III. Quia loca S. Scripturae Rom. 11. vs. 16 & I. Cor. 7. 14. obstant. Nam ut rami sunt sancti, quorum radix sit sancta ita rami sunt prophani, quorum radix prophana; Cum nisi parentum alteruter sit sanctus, liberi prophani sint, unde concludimus, cum eorum puerorum, de quibus hic sermo, parentes sint, non simpliciter prophani, sed eorum forte quidam ipsum diabolum invocent, adeoque ipsorum liberi non sancti sint sed prophani, eos non esse baptizandos prius quam in doctrina foederis probe instituti, Christum, qui foederis gratuiti caput, norint, fidemque professi testatum fecerint, se Christi sanguine eiusque Spiritu sanctificatos esse, nisi in errorem Pontificiorum incidere voluerimus, qui, quando infantem aliquem baptizandum offerunt, a Pastore petunt, ut ex Ethnico Christianum efficiat, cum baptismus proprie loquendo, non sanctificet tanquam ex opere operato, sed foederis sanctificationem imo quae fit sanguine & spiritu Christi, declaret et obsignet remissionem peccatorum, regenerationem et vitam aeternam. IV. Quia non tantum Deus per excellentiam quandam liberis ethnicorum ut reiectaneis missis factis, foederatorum liberis, utj sibi unice gratis, illud testimonij perhibuerit, quod sint suj fi 1 ij, sibique geniti Hezech. c. 16. v. 20 & 21. tanquam singularj privilegio gratuit] foederis Deo consecratj, sed etiam, idque Deo approbante Israelitae quas ex ethnicis uxores duxerant, exque ijs iiberos susceptos, deseruere, et repulere, tanquam a Nehemia maledictos et excommunicatos Nehemiae c. 13. v. 3. et 25 et 30. Quare concludimus ethnicorum pueros, qua tales nullatenus esse baptizandos, monendos interim, si qui sint, qui uti decet Christianos zelo pietatis flagrantes natos ex ethnicis parentibus pueros in suas familias adsciscere velint, id prius dent operam, illos in doctrina foederis diligenter instituant, et sic tandem per s. Baptismi sacramentum Deo et ecclesiae consecrent, nisi forte, quod Deus gratiose avertat, Anabaptistorum aliorumque id genus hominum errori de foedere gratuito universali suffragari voluerimus.. V. Quia, utj Moises, non factus est ethnicus, neque extra foedus censendus, eo quod, a filia Pharaonis adoptatus esset, Exodj 2. vs. 10. ita non fit Christianus 363 ethnicus neque in foedere censendus est, eo quod a Christiano adoptatus eiusque in familiam adscitus sit. 10. Responsio deputatorum Synodi Suytholiandicae. Praesupponimus quaeri de pueris qui aut propter aetatem aut ignorantiam linguae et doctrinae christianae non possunt ullam fidei professionem edere: et Respondemus, cum Baptismus sit sigillum foederis, ideoque ad Iiberos fidelium baptisatorum tantum pertineat, non esse ethnicorum Iiberos baptizandos, nisi ante doceantur fidei professionem facere: Neque ulla earum rationum, quae e Sancta Scriptura adferuntur pro Baptismo infantium e fidelibus parentibus natorum; Act. 2. v. 39 Vobis et liberis vestris facta est promissio: ad Rom. 11. v. 16 Quod si delibatio sancta est, etiam massa: et si radix sancta etiam rami: et 1 Cor. 7. V. 14. Sanctificatus est enim vir ïnfidehs per mulierem fidelem; et sanctificata est muiier infidelis per virum fidelem: alioquin 'fihj vestri immundi essent, nunc autem sancti sunt. Nulla, inquimus, illarum rationum locum habet in liberis ex utroque parente Ethnico natis. Quinetiam perpetua consuetudo in Ecclesia Christiana refragatur, quae Ethnicorum Iiberos in catechum enorum ordine prius institutos, numquam nisi post fidej professionem admisit. Neque pro ipsis facit quod a christianis in familias sint adsciti, cum ne Adoptio quidem quicquam in hac parte possit prodesse, promissio enim expresse semini fidelium facta, in quo adscititij aut adoptivi non possunt censeri. denique non videmus ullam necessitatem, cur in hac re quippiam contra receptam doctrinam et consuetudinem debeat praesumi, cum neque prodesse ipsis possit baptismus collatus, aut obesse dilatus, nisi cum papistis statuatur, baptismum aliquid conferre ex opere, ut loquuntur, operato. Plenior explicatio Respons. Deputatorum Synodi Suytholl. de pueris Ethnicorum. Cum proxime praecedenti sessione, per D. Fratres Northollandos quaestio de pueris ethnicorum baptizandis, quibusdam circumstantijs fuerit vestita, et quidam casus particulares explicati: Nimirum agi non tantum de infantibus, sed etiam de ijs, qui aetatem habent; qui non modo non sint legitime adoptati a Christianis, sed etiam mancipiorum loco habeantur, ejicique e familia, imo rursus venundari possint: Itemque invitis parentibus, et ipsos invitos nonnumquam violenter rapi. Confirmamur adhuc magis in sententia nostra, non esse omnino baptizandos, nisi se proclives ad baptismum suscipiendum ostendant et aliquam saltem fidei professionem fuerint edocti. Persuaderi enim non violenter cogi ad religionem Christianam debent. Secus non nisi scandala in familijs et Ecclesijs ab eiusmodi baptizationibus possunt expectari. Neque nos movet in contrarium, argumentum a quibusdam d. d. fratribus adductum, e cap. 17 Genes. v. 12 et 23: Non enim constat, quod tarnen debebat constare, ut aliquid ex hoe loco pro parte amrmativa concludatur, infantes aliquos ab Abrahamo fuisse circumcisos, quorum non simul parentes fuerint circumcisi: imo potius contrarium innuit versus ultimus; et omnes viri domus illius tam vernaculi quam emptitij et alienigenae pariter sunt circumcisi: e quo loco apparet primum provecta aetate servos, deinde etiam eorum infantes, si quos forte habuerunt, fuisse circumcisos: quare hic locus Gen. 17. ad infantes Ethnicorum illorum, qui neque ipsi Baptismum volunt suscipere, quique Iiberos suos, si possent, essent impedituri nequaquam potest applicari. Quinimo cum Exod. 12. de alienigenis circumcidendis agitur; hoe expresse additur, si velint facere Pascha domino; quod non pertinet nisi ad adultiores, et quidem voluntarie in colonias, ritusque ludaeorum 364 concedentes: quales non sunt Indorum pueri, aut adulti, qui inviti detinentur et data occasione aufugiunt, et nomen domini profanant. i i. Sententia deputatorum Synodi Hollandiae Borealis. Respondemus: Nobis videri non esse baptizandos, sive infantes illi sint, et recens nati sive adultiores, ut sex, septem, aut plurium annorum: sive etiam sint adoptati, sive bello capti, sive pretio empti: sed prius in religione christiana probe et fideliter instituendos, donec fidem in Jesum Christum unicum mundi servatorem professi, ipsi ultro edita fidei confessione S. Baptisma sibi administrari petant Quia certum est nihil a nobis nisi ex fide fieri debere, quicquid enim non fit ex fide, ut Apostolus docet Rom. 14 peccatum est: fides vero nostra verbo Dei inniti debet, in quo tarnen hactenus nihil nobis fuit invenire quod eiusmodi pueros baptizandos esse suadeat, multa vero quae contrarium omnino evincant; Primum est. Quod in foedere Dei, cuius sigillum est Baptismus, non comprehendantur, ut pote nati ex parentibus, quos Apostolus Eph. 2 testatur esse sine Christo, alienos a republica Israelis, spem non habentes, et sine Deo versantes in hoe mundo. Secundum. Quod promissiones de remissione peccatorum et Spiritus S. gratia, quae baptismate obsignantur, ad eos non pertineant, cum solis fidelibus et eorum liberis factae sint pront explicatum habemus ab Apostolo Petro Act. 2. ubi Judaeos ex semine Abrahami oriundos ita alloquitur. Vobis enim facta est promissio et filüs vestris, et omnibus qui proeul sunt quoscunque Dominus Deus noster advocaverit. Tertium. Quod Paulus I Cor. 7. eos immundos pronunciat, qui ex neutro parente fideli orti sunt: immundis autem signum dare ablutionis per sanguinem et spiritum Christi quid esset aliud quam sanctum dare canibus? Contra expressum Christi mandatum, Matth. 7. Quartum. Quod Dominus noster Jesus Christus mittens Apostolos suos ad gentes, jussit, ut eas prius docerent deinde baptizarent qui ordo a nobis inverti non debet. Quintum. Quod Apostoli non leguntur ullos baptizasse, nisi quos ante cognitione religionis Christianae imbuerant qui tum demum cum liberis suis in ecclesiam recepti, sigillum eius in Baptismi Sacramento accipiebant. Posset etiam, si necessitas postularet huc adduci praxis ecclesiae veteris, quae varia huius rei exempla abunde suppeditaret; Qui enim illis erant catechumeni satis magno sunt documento, nullos ex ethnicis ad S. Baptisma fuisse admissos, nisi qui in religione Christiana satis probe instituti erant: Sed quae ex verbo Dei allatae sunt rationes sufficere, et sententiam nostram evidenter satis demonstrare videntur. Abrahami exemplum familiam suam circumcidentis nihil, nostro iudicio, pro contrarift facit sententia. I, Quia famüiam eius Deus expresse includebat singulari praecepto. 2. Adulti circumcidebantur, qui eundem agnoscebant et profitebantur cum Abrahamo verum Deum, quorum tum liberi, utpote eiusdem foederis cum parentibus participes, a circumcisione excludi non poterant. Adoptionem etiam nihil in hac causa posse iudicamus cum adoptio humana divinam non inferat. Sicut nee fideiussio mul tum huc facere videtur, ut quae plerumque fit pro more recepto, et etiamsi fiat aliquando animo pio et sincero, saepissime tarnen non praestatur, quod fideiussores morte praeripiantur, vel pueri a parentibus aut repetantur aut etiam vi abripiantur. Charitas autem proximo debita, quae postulat ut non tantum corporale sed etiam 365 et praecipue spirituale ipsius bonum quaeramus et promoveamus sufficienter ergo eos exercetur, quando in cognitione et timore Dei fideliter educantur: Privationem vero Baptismi fraudi ipsis esse non posse ab omnibus extra dubium ponitur, secundum receptum in Ecclesijs Axioma: Non privationem sacramenti damnare, sed contemptum. 12. Responsio Zelandorum. Scriptura Sacra distinguit inter eos quibuscum Deus foedus gratiae pepigit, et illos quibus hanc gratiam non fecit. Nam beatus est ille populus cujus Deus est illorum Deus, non enim fecit hanc gratiam omni nationi, nee judicia sua manifestavit illis. In hoe autem foedere promisit Deus se fore Deum Abrahami et seminis ejus post illum: Qui autem non sunt ex hoe semine sunt alieni a Repub. Israelis, extraneï a pactis promissionum, spem non habentes, et Dei expertes in mundo. Hoe autem foedere comprehenduntur non tantum adulti sed etiam illorum liberi quibus omnibus sigillum foederis debetur. Et ut inter adultos distinctio est, Ita inter Liberos illorum omnino distinguendum est. Non enim eodem loco nobis habendi sunt, Turcarum, Judaeorum, aut Paganorum liberi, et Christianorum foederatorum. Illi enim omnes pro immundis habendi sunt, hi vero etiam altero parente fideli orti, mundi sunt. Mundi autem sunt non natura (Natura enim sunt filij irae quemadmodum reliqui) Sed propter promissionem foederis gratuiti. Quamobrem etiam illis sigillum foederis extra omnem controversiam debetur. Liberis autem Paganorum et alienorum a foedere gratiae Sigillum foederis non debetur, nisi aut ipsimet ubi adoleverint, ant illorum parentes ad foedus accesserint de quo prius sunt erudiendi, antequam sigillo foederis obsignari possint. Accedunt autem ad foedus adulti religionem Christianam amplexi: Et fidei confessione edita jus foederis etiam liberis suis acquirunt. Quod attinet Paganorum liberos qui in Christianorum potestatem veniunt, ij aut sunt a Christianis adoptati in filios et haeredes aut adscititij sive ij sint bello capti aut empd pretio. Adoptati, quia adoptione liberorum jus acquirunt, et in familiam adoptantium transeunt, videntur eodem loco habendi quo natura filij, ac proinde Sigillum foederis (quod semini debetur) illis conferendum. Adscititij autem si sint adulti prius sunt instituendi antequam sigillo foederis obsignentur, nee inviti ad id sunt constringendi, quod et de adoptivis adultis intelligi volumus. Infantes adscititij, sive ij sint pretio empti sive justo bello capti (Si per aetatem doctrinae capaces non sunt) nee foederis sigillo sunt obsignandi, nisi plane extra Parentum Paganorum potestatem sint et Domini fideles pro illorum educatione et institutione in doctrina Christiana spondeant: neque jus aut potestas illis sit jam baptisatos ad Paganos aut alienos e foedere transferendi. Id quod unico exemplo familiae Abrahami confirmari posse videtur. 13. Sententia Ultrajectinorum fratrum qui orthodoxiae retinenda e operam dederunt. - De Ethnicorum sive paganorum liberis baptizandis ita breviter statuimus: Si imbuti sint rudimentis Christianae religionis eandemque profiteantur, seque constanter ad vitae 366 usque finem professuroSj. professioneque ea digne ambulaturos recipiant, baptizandos ejusmodi liberos esse extra controversiam est. Eorum vero, qui Catechizationis per aetatem nondum sunt capaces, diversa est ratio. Cum non sint foedere Dei comprehensi, signum foederis baptismus ad eos non pertinet. Haecque videtur esse sententia variorum Theologorum. Quodsi vero sint Christiani, qui spondeant fidejubeantque se liberos ejusmodi, quos in familijs suis habent, in religione orthodoxa educaturos, solliciteque operam daturos, ut semper in Christianorum familijs maneant sive sua sive aliena, pie ejusmodi liberos posse baptizari, cum Theodoro Beza parte altera quaestionum et Responsionum credimus, idque ex Dei praecepto Gene*. 17 probari. Hic vero solennem publicamque coram tota Ecclesia sponsionem requireremus fieri ab heris praedictis, qua polliceantur nunquam se permissuros ut praedicti infantes in Ethnicorum familias deveniant. 14. Deputati a Synodo Remonstrantium Ultrajectinorum. Ob rationes a fratribus ZuytHollandicis et alijs copiose allatas Respondemus nullos ethnicorum liberos videri nobis esse baptizandos, priusquam fidem Christianam profiteantur. 15. Frisij. Ad quaestionem Ecclesiae Amsteldamensis de baptismo puerorum Ethnicorum etc. Respondemus: Primo, pueros istos in classes duas esse distribuendos. Prior eorum est, qui propter teneram aetatem institutionis minus sunt capaces. Altera illorum, qui sunt aetatis provectioris, atque ita institutionem admittunt. Priores baptizandos iudicamus, tanquam membra familiae Christianae, quibus baptismus debetur, et juxta mandatum divinum a patre familias procurari debet; idque hisce praesuppositis conditionibus. 1. Si pueri isti legitime in potestatem Christianorum pervenerunt. 2. Si paterfamilias plenam & absolutam in eos habeat potestatem. 3. Si fidejubeat non tantum, de exacta eorum in capitibus fidei institutione, verum etiam nunquam eos se venditurum, expulsurum, aut in Ethnicorum potestatem ut redeant, permissurum. Verum, si conditiones istae, aut earum una desideretur, eos ante institutionem baptizari posse negamus. Cum legitima pars familiae Christianae non sint, neque a pratrefamilias, id quod lex divina requirit, circa eos praestari queat. Alteros autem qui aetatis provectioris et institutionis capaces sunt, omnino iuxta legem in proselytis observatam, prius in fide informandos, quam ad baptismum admittendos iudicamus. Haec salvo meliori judicio. 16. Respondent brevtter & simplicissime deputati Transyssulaniae. Extra controversiam esse Ethnicorum pueros non esse baptizandos, etiamsi fidejussores essent plurimi. Ergo, quod hoe tantum statum quaestionis aliquo modo mutare videtur, atque in eo hic disputarL Si sint adsciti in familias Christianorum, quid tune fiet? 367 Respondetur. Non videntur propterea adsciti in foedus Dei quod adsciti sunt in familias Christianorum. Non sunt sancti propter sanctum foedus, quia neuter parentum fuit fidelis, I Cor. 7. Quomodo sigillo foederis in sancto Dei foedere confirmabitur, qui in foedere non est? Praeceptum Abrahamo datum Gen. 17 v. 12, 13, & 27 de pecunia emptis, sigillum foederis ad eos pertinere, qui in foedere non sunt, minime docet. Abrahamus, vir valde pius, jam ante extruxerat altare Iehovae, & invocaverat & predicaverat nomen Iehovae, Gen. 12 vs. 7. item 13: vs. 4 & 18. Sine dubio ille de vero Deo ejusque cultu instituerat tötam familiam suam, ejus enim animi & pietatis erat, ut Deus ipse testatur de eo, Quod praecipiet ftliis suis & domesticis suis post se, ut observent viam Iehovae exercendo justitiam & judicium, Gen. capt 18 vs. 19. Fuerunt igitur de vero Deo & ejus foedere omnes Abrahami servi, vernae & domestici, antequam circumciderenter edocti, Et parentes circumcisi fuerunt uno eodemque tempore cum liberis, infantibus & pueris, quod etiam ipsi accidit Abrahamo, sicut et in novo foedere integras familias baptizatas esse legimus. Omnes igitur Ethnicorum pueri, nisi parentes ipsi ad Christianismum ex paganismo conversi & sacro baptismo initiati fuerint, prius in praecipuis Christianae religionis capitibus sedulo instituendi sunt, & postea baptizandi. Qui mos, & ordo in primitivis Ecclesiis etiam observatus fuit, Hinc duo catechumenorum fuisse genera patres testantur. De plagio, & plagiarijs, qui invitis parentibus detinent pueros, ut Christianos faciant, & patriae potestati injuriam faciunt, hic non agemus. Lex enim Flavia illis posita, & plagiarij plagis dignissimi semper judicati sunt. 17. Sententia Deputatorum Synodi Groninganae. Quaestio proprie non est de baptizandis infantibus ethnicorum in familiis Christianorum natis et disciplinae immaturis, quos quidem si in potestate dominorum fidelium sint, ut parentes nullum omnino jus in eos obtineant, sub semine fidelium comprehendi et habere quod probabili ratione illis possit obsignari, putamus; attamen consultum esse ad evitandum scandalum in Ecclesiis nostris arbitramur, ut baptismus eorum differatur, donec ad aliquam doctrinae Christi cognitionem pervenerint. Sed quaeritur de pueris jam grandiusculis et institutionis capacibus a Christianis in suas familias adscitis, an illi sint baptisandi, si qui eos offerunt baptizandos fide jubeant, se eos in religione Christiana educaturos, aut educandos curaturos? Respondemus: Quia sigillum foederis non competit illis qui a foedere sunt alieni, et nemo prorsus est baptizandus nee qua adultus, nee qua infans sed qua foederatus: haec enim formalis ratio est cur ille isteque baptizari debeat, quos in infantibus fidelium esse agnoscimus ex promissione Dei; adultiores autem suae ipsorum fidei professione testari debent, ergo, pueros hosce, priusquam per sacrum lavacrum Ecclesiae Christi initientur, erudiendos esse in doctrina Christi, ut fidem suam in Christum palam profiteri possint: hanc enim professionem priusquam edant, ad foedus pertinere existimandi non sunt, adeoque non sine profanatione sacramenti nee minore ludibrio baptizarentur, quam obsignaretur charta pura in qua nihil est exaratum. 18. Drentanorum suffragium. Quod attinet ad quaestionem de baptizandis ethnicorum liberis in familiam christianam receptis; videtur nobis, salvo aliorum meliori judicio neque tales infantes, neque natu 368 grandiusculos esse baptizandos priusquam doctrinae christianae primaria fundamenta, memoriae mandarint, intelligant, et credere se, testari possint Rationes plurimae ab alijs allatae sunt: ita ut non judicemus operae pretium easdem hic multis repetere. Interim non possumus, qnin huic nostrae sententiae duas rationes, quae nos maxime commovent, subjungamus. Prior ratio desumpta est e i Cor. 7: 14 nbi apostolus ait liberos istos esse sanctos, qui habent utrumque aut saltem alterutrum parentem fidelem: secns si sit, liberos esse impuros, unde sic argumentamur: Qui sunt impuri, et extra ecclesiam, ad eos non pertinet Baptismus, quippe signum receptionis in Ecclesiam. Atqui Ethnicorum liberi antequam credant sunt impuri, hanc assumptionem sic probo, 1) ipse apostolus testatur, natos ex utroque parente infideli, esse impuros 2) societas illa & communio cum fidelibus, non potest ipsos juvare: sive enim adoptentur in filios (vix putamus hoe quenquam facturum) sive vel pacto quopiam, vel armis in potestatem fidelium redigantur, manent tarnen ejusdem originis & radicis, videlicet non sanctae sed impurae. Posterior ratio haec est quod et adoptati ipsi, et adoptantes aut educantes possint finire vitam, priusquam ista institutio finiatur, et ad optatam metam perducatur: quod si fiat, temerarium fuisse baptismi istius usum, imo profanationem eius esse clamabunt omnes; ad quod offendiculum vitandum videtur curandum potius esse, 'ut in talibus hominibus fides praecedat, baptismus sequatur; ita enim dominus ipse jussit mare. 16 docete, et baptizate. 19. Responbent deputati Gallobelgae. t. Non videri verishnile infantes primum natos aut juniores, in familiam a Christianis ascisci. 2. Siquidem tarnen id fiat, & omnino in potestatem asciscentium abierint, nihil putamus obesse quo minus baptizentur, cum ad familiam pertineant, et jure familiae frui debeant, hac tarnen lege, ut qui asciverunt, eos in doctrina Christiana recte doceri curent, nee a se abigant aut ad Paganismum reverti patiantur. Quod nisi solenniter promittant aut si infantes in potestate Christianorum non sint, judicamus non esse baptizandos. 3- Sed cum de octennibus atque etiam natu majoribns proprie controversia sit, nos quidem salvo aliorum judicio putamus eos prius ad tempus aliquod recte in doctrina christiana instituendos, et cum ejus aliquam rationem reddere poterunt, esse baptizandos. Sic tarnen ut Minister verbi ipsos prius diligenter examinet, quo tum de affectu tum de profectu ipsorum constet: deinde ut qui asciscit aut pro ipsis fidejubet, solenniter promittat se non dimissurum ipsos nisi bene edoctos et ubi ad justam aetatem pervenerint. Bijlage III. SENTENTIAE THEOLOGORUM DE PROPONENTIBUS, SEU INFORMANDIS STUDIOSIS THEOLOGIAE. i. Theologi Magnae Britanniae. Quod ad praeparationem et adaptationem proponentium (quos vocant) sic se habet sententia nostra. Quod a candidatis Medicinae alicubi factura vidimus, ut ubi principiorum suae artis scientia imbuti sunt, adjungant se alicui Medico exercitatissimo, eumque comitentur in aegrorum visitationibus, praxinque illius omnem observent, idem fiat in hac anünae medicina accuratius ediscenda, perficiendaque. Postquam ergo Candidati isti Academiam reliquerint, consortio utantur fidi alicuius, prudentis, beneque ac multnm in rebus spiritualibus versati pastoris; dirigantur illius consilio, ducantur exemplo; Liceatque illis aliquando, (habito scilicet rerum delectu) una cum Ulo, sacro consistorio interesse. Exerceant se in Catechismi, et Confessionis Belgicae scholastica explicatione, et analysi scripturarum; quam scripto mandandam sentimus, ut a doctis et gravibus Theologis, perpendi et censeri possit. Sed et ex ipsis scripturae testimonijs conentur corpus aliquod Theologiae ad locos communes revocatae efformare, quod etiam eorundum iudicio snbijciatur. Quod vero ad sensum scripturarum attinet, teneatur Candidatus iste, unum aut alterum ex probatis, et Orthodoxis Theologis, qui eas commentarijs illustrarunt, diligenter versare. Et ut actio ipsa speculationem perficiat, assuescat publicae scripturarum lectioni; et ubi propius accesserit ad hoe sacrum munus, incipiat se coram tota familia in qua versatur, catechismo explicando Ulustrandoque exercere; Ubi vero firmitudinem quandam frontis hisce domesticis exercitijs nactus fuerit, prodeat in publicum; et primo se publicae catechizationi, Iocisque communibus tractandis assuefaciat. Denique conciones quasdam praeparatorias habeat coram gravibus et doctis quibusdam Theologis ad hoe deputatis. 2. Iudicium Fratrum Hassiacorum. Perpendimus consilium Dominorum Fratrum Zeelandiae de proposita quaestione nudius tertius in venerando hoe coetu praelectum, et deinde ad calamum dictatum. Probamus Ulud per omnia, nee quicquam Us, quae ab ipsis aUata et sapienter monita sunt, adjicimus, praeter sequentia, quae ad ulteriorem declarationem sententiae ipsorum nonnihil facere videntur. i. De Exemptione alumnorum e scholis trivialibus, eorundemque ad Academias missione, expresse cavendum censemus, ne ipsorum discipulorum et alumnorum arbitrio permittatur, pro libitu scholis trivialibus derelictis ad Academias sese conferendi, neve 24 37° ad scholas publicas transferantur, nisi qui satis firma in linguis Latina et Graeca, nee non artibus Logicis fundamenta jecerint. Alias enim parum feliciter in Academiis versabuntur, nee unquam ad studiorum suorum exoptatam metam pervenient. 2. Ut collegia provinciarum, quorum fratres Zeelandiae mentionem fecerunt, in Academijs commodius institui possint, et consensus omnium ecclesiarum Belgicarum eo melius conservetur, videntur scholae publicae in foederatis provinciis Belgicis ad minorem numerum redigendae, ita tarnen, ut ad minimum duae Academiae retineantur, ne, si una tantum sit, ea corrupta, omnes ac singulae Ecclesiae belgicae de orthodoxia periclitentur, vel, si plures quam duae habeantur, nimia earundum multitudo consensni in doctrina tuendo officiat et schismata pariat. 3. Collegia provinciarum omnia ijsdem legibus astringenda esse censemus, tum quoad exercitia pietatis, tum quoad studiorum rationem et modum. 4. De tempore Academicis alumnorum studijs praestituendo judicamus, discrimen faciendum esse inter 1. eos, qui, cum ingenio non usque adeo valeant, ad ministeria Ecclesiarum paganarum adhibendi erunt, et 2. eos, qui singularibus a Deo doms instructi, ad majora nati esse videntur: Illos existimamus nondum absoluto in Academijs quinquennio vel sexennio e collegijs pro re nata dimitti et ad functiones in pagis abeundas admitti posse: Hos vero omnino judicamus tantisper in Academijs retinendos, usque dum studium suum Theologicum absolverint: quo absoluto ad exteras Academias et Ecclesias mitti poterunt. 5. Exercitium concionandi non judicamus differendum esse, usque dum alumni prorsus absolverint studij Theologici cursum, et ex scholis et ecclesijs exteris reduces facti ministerio Ecclesiastico praeficiendi sint, ne forsitan, si sero nimis concionari incipiant, minus ad eam rem habiles et idonei efficiantur, et sub ipsum ministerij sui initium aliquam existimationis et dignitatis suae jacturam facient. Nee vero arbitramur, eos, antequam Ideam Theologiae mente conceperint, et locos communes Theologicos probe intelligant, ad conciones habendas admittendos. Consultum itaque foret, si in collegijs primo quidem, absoluto linguarum et philosophiae studio, in corpere doctrinae Christianae, probe informentur, deinde vero etiam ubi mediocrem locorum communium Theologicorum cognitionem assecuti fuerint, concionando non minus ac disputando exerceantur, privatim tarnen intra collegiorum parietes, sub moderatione et directione viri alicujus Theologi practici, in concionando probe exercitati, quem prae alijs sibi imitandum proponant. Caetera omnia, quae a Fratribus Zeelandis dicta sunt, calculo nostro approbamus, salvis tarnen aliorum judiciis melioribus. 3. Ecclesiarum Helveticarum Deputati. De paranda copia idoneorum ministrorum verbi divini, ante omnia venerandorum fratrum Belgarum conatus sanctos, et consilia pia approbamus, eisque benedictionem divinam longe ubenimam precamur ex animo. Atque hujus vod testificandi causa generalissimam Ideam Oeconomiae nostrae Ecclesiasticae ac Scholasticae quantum ad praesens negotium pertinet, rudi Minerva delineatam exhibere rogati non gravamur. Quatuor Helveticarum Reformatarum urbium, Tiguri, Bernae, Basileae et Scaphusij amplissimi Magistratus, qui Ecclesiarum suarum et Academiarum idoneos pastores ac professores saeculum hoe integrum gratiae Dei singulari acceptum ferunt, ne talibus carendum sit unquam, nihil faciunt ad summam industriam reliqui, ut suorum quisque civium et subditorum filios ingenuos, corporis et animi nullo defectu evidentiore, aut 37* ulla parentum infamia laborantes seligant, et seminarium alant frequens, ex quo non tantum suae ditionis Ecclesijs, verum etiam Orthodoxis foederatis, quorum forte facultates tenuiores sunt, sufficere possint pastores idoneos, veritatis, pacis ac patriae amantes. Ex scholis civicis sive vernaculis, nee non ex scholis municipalibus maturiores transferuntur in Academiam Basiliensem vel scholas metropolitanas. Atque Ut parentesi quibus est res domi angustior, filios suos bonis literis alacrius consecrent, etiam classium inferiorum discipulis mediocria stipendia solvuntur. Quoties in solenni examine digniores promoventur, promoti ornantur et exhilarantur praemiolo, et reliquis hoe modo stimulus admoveri consuevit. In hos usus redituum Ecdesiasticorum partem haud exiguam amplissimorum Magistratuum pietas destinavit accedentibus praeterea opulentiorum legationibus quibus hi reditus quotidie locupletantur. Lu Academia & scholis metropolitanis instituta sunt certa collegia, in quae asciscuntur ij, qui in literis majores fecerunt progressus: ibique liberaliter aluntur. His Inspector seu Regens praeficitur, qui non victus tantum et amictus rationem habet, sed institutione quoque privata publicam juvat, moresque fingit. Ingenia autem mature explorari, feliciora provehi, infeliciora ad aliud vitae genus ablegari solent. Quod si in adultioribus etiam prava se prodit indoles, aut responsandi altercandive libido, post admonitionem unam et alteram justo spatio emendandi sese concesso si pergant, ex collegijs et scholis dimittuntur. Praestat enim pastor doctrina mediocri instructus, pacificus tarnen et pius, pastore docto quidem, sed contentioso. Academiae Basiliensis caeterarumque scholarum metropolitanarum ea quidem est ratio et forma, ut ad Academias exteras quenquam mitti admodum opus non sit Si tarnen nonnulli ob singulares ingenij dotes, spem de se concitant eruditionis illustrioris, ac in orthodoxia confirmatiores esse videntur, mittuntur ad Academias exteras eas, quas Maecenates ipsorum aetati et studijs arbitrantur potissimum convenientes. Certum tempus peregrinationis non definitur, sed penes Antistites est suos revocare domum, vel tempus proragare. Qui revocantur, tenentur parere et rationem reddere transactae vitae, omati testimonio eorum apud quos vixerint Sive in patria quis, sive apud exteros studia sua ad metam perduxerit, tarnen peraeque omnes probare tenentur progressus suos Ecclesiastico et Scholastico conventui, in quo examinantur. In Academia ad examen theologicum admittitur nullus qui non prius Magisterii gradum adeptus sit. Neque Philosophiae linguarum et Theologiae cognitio spectatur tantum, verum etiam formandarum habendarumque concionum sacrarum gratia atque dexteritas, cuius specimen in conventu jam dicto ab ipsis exigitur. Si satisfaciunt, ad ministerium sacrosanctum admittuntur generaliter primum, et ista lege, ut confessioni sese caeterisque laudatis ac necessarijs constitutionibus Ecclesiae suae jure jurando obstringant nihil se quicquam ab bis alienum, neque publicè neque clam proposituros, sparsuros aut propugnaturos, priusquam id in conventu superiorum, vel in synodo proposuerint ac obtinuerint. Antequam certis coetibus hi praeficiantur, concionando intra et extra urbem, si quis eorum opera egeat, exercentur aliquandiu. Nulli concionari licet legitime, nondum admisso. Si tarnen necessitas id fieri cogat, permittitur nonnunquam ijs de quorum profectu, pietate, orthodoxia atque proposito certo constat. 372 Ministerium verbi et administratie- Sacramentorum indivulse iunguntur, ut ea liceant aut ambo aut neutrum. Sunt tarnen collegia candidatorum in hunc instituta finem, ut concionibus privatis exerceantur. Huic exercitio praeest moderator ac censor, seu certus seu arbitrarius. Qui matrimonijs immaturis delinquunt, pro ratione delicti luunt. Certus annorum numerus ordinando Ministro constituitur nullus, quia donorum potius quam aetatis ratio habenda videtur. Qui legitime vocatus est ad ministerium, Ecclesiae tarnen nulü sese offert, sed vocationem legitimam etiam specialem expectat. Qui convincitur ambitus, ab omni ministerio suspenditur. Legibus quoque cautum est ne quis ecclesiae vacantis ullius intercessionem emendicet: aut si hoe fecerit, intercessio sit irrita. Nominantur autem a conventu Ecclesiastico tres, quatuor pluresve, e quibus amplissimus Magistratus unum aliquem ratum habet, nisi Ecclesia illa idoneas causas non admittendi pastoris exponat. 4. De studiosis Theologiae recte informandis judicium Bremensium theologorum. Quae reverendorum fratrum Selandorum et Süd hollandorum [cogitationes] de personis ad S. ministerium aptandis cogitationes nobis, nudius tertius sunt praelectae: eas majorem in modum approbamus, tanquam sapienter et pie susceptas, easque quam citissime in usum deduci posse exoptamus: unde scholarum & ecclesiarum nimis merito deplorata bonis viria praeclare emendatum iri speramus, et exempla honestissimae imitationis peti posse profitemur. Dolendum enim certe est, quum theologica studia praecipua sint inter omnia, ea tam neglecte vulgo haberi, ut et sublestissima ingenia ad ea vix se conferant, et tum medicinae, tum jurisprudentiae dediti, post publicarum scholarum spatia sese apud peritos artifices et practicos, experientiae et prudentiae colligendae causa ad multa servitia demittant, et ad suas actiones se variis obsequiis erga ipsos praeparent, nostri ordinis auditores ab exigua et frigida saepe speculatione ad summos officiorum gradus tendere. Nusquam autem in nostris ecclesiis novitios theologos strictius et religiosius quam in coetibus unitatis fratrum Bohemicorum exerceri animadvertimus. Pauca tarnen quaedam hic ad propositam nobis quaestionem conferimus, in haec capita, Quid in trivialibus scholis, deinde Gymnasiis & Academiis agendum videatur, quibusque in rebus juvenes inde reversi sint exercendi: ita tarnen, ut in secundo et tertio ordine semper confirmetur & excolatur, quod in primo cognoscitur. I. In trivialibus scholis & paedagogeis, catechesin totam accurate pernoscant, et utramque linguam Latinam & Graecam logicasque artes eousque discant ecclesiarum futuri ministri, ut de iis prompte & cum aliqua fiducia respondere possint. Optari etiam possit, Hebraeae literaturae prima saltem rudimenta ab eisdem degustarj. H. Utile fore videtur, si in singulis, praesertim amplioribus provinciis, pleniori alicui paedagogeo publica schola adjungeretur, in qua adolescentes, linguarum et artium studia solidarent, antequam ad academias emitterentur. DJ. In eas publicas scholas nemo admittendus esset, nisi qui cum laude vel saltem mediocriter trivialibus antedictis studiis satisfecisset; nisi quando gravis admodum causa obstaret. IV. Qui studium theologicum jam acrius ordientur; locos communes ante omnia totos perpetua diligentia audient, et ipsam veritatis doctrinam primo sine controversiarum enodationibnt ita percipient, ut de omnibus religionis capitibus et eorum inter se justo nexu informatam animo habeant notitiam. 373 V. Hanc doctrinam praegressam, commode controversiarum perlustratio excipiet: ubi eas accuratius indagari et perpendi conveniet, quarum refutandarum necessitatem et locus et tempus futurae functionis praecipue postulabant. VT. Sacrarum literarum lectio hic semper conjungenda est, & plurimum in sermone vernaculo: insigniora dicta, quorum usus ad confirmanda dogmata serviat, memoria comprehendenda erunt, et certorum librorum lectio novitiis cumprimis commendanda est, quae sint tanquam promptuaria notissima theologicarum probationum: ut sunt Matthaeus, Johannes, Acta, epistola ad Romanos, Galatas, Ephesios, Esaias & Psalmi. VH. Nemo ad proponendum admittatur, nisi justa aetate, mediocri profectu, ex auditis constanter & gnaviter theologicis praelectionibus, post examen de praecipuis locis communibus. HX. Ante dicendi exercitia & concionum scriptiones, assuefiant ad considerandas velut in tabella, breves ideas, ut methodice meditari & orare discant: erudite textus sacros in suas partes distinguere, doctrinas eruere, ex utroqne instrumento, uno saltem testimonio stabilire. IX. Ne in suis scholasticis exercitiis histrioniam exerceant, et se coram ecclesia dicere fingant, quando privatim dicendi facultatem excolunt. Quod scil. agunt, aperte prae se ferant, nempe, quod se in s. literarum intelligentia & ad vernaculam dicendi peritiam, pietatis & ecclesiasticae aedificationis causa exerceant. X. Quoties perorant, semper de proposita materia objecta utili aliqua difficultate a suis praesidibus examinentur. XI. Qui haec exercitia moderantur, distincte res, verba, methodum, gestus & eloquutionem forment: et suos discipulos insuefaciant, ut admonitiones, adeoque reprehensiones, patienter, imo gratis animis excipiant: ne velint se ipsos audire, sed modeste de se sentientes primum aedificari, ut queant fructuose aedificare. XI. Ex scholis reversi se certo alicui & exercitato pastori praecipue tanquam acoluthos adjungant, ad cujus imitationem se pro ingenii sui modo possint comparare. XII. Hi proposituri, primum a pastoribus solis, deinde adjunctis senioribus, postremo admissis quoque aliis honoratis & aequis viris, audiantur. XIII. Alternis explicent locum communem ex catechesi & ex scripturae textu tum extra continuationem tum in ea, ut cohaerentes sententias etiam tractare condiscant. XIV. Quod attinet ad visitationes aegrotorum, exercere se possent primum in coenobiis extra turbam, at praesente pastore, dehinc apud alios, si quidem id aegrotantes ferre possint. Hic nempe opus est magna circumspectione. XV. Propositis conscientiae casibus, subinde eorum tentetur judicium & prudentia, quid ipsi tali statu essent responsuri. XVI. Simul quoque nunc erudiantur serio, quomodo controversias prudenter coram populo explicare debeant: exquisite & statum earum formantes, & solidis rationum momentis, neglectis frivolis & non urgentibus, insistentes. XVII. Nollemus tarnen ulli nisi plane & ad certam ecclesiam vocato baptizandi potestatem tribui, quum ob alias causas, tum quia fieri potest, ut, incidente impedimento aliquo, nunquam hujusmodi homo ministerium ingrediatur. XIIX. Si Dei servis fidelibus, qui saepe sunt in re tenui, et viduis atque orphanis eorum honeste prospiceretur: facilius esset bona ingenia ad ministerium allicere. XIX. Addimus et hoe, domum reversis theologiae studiosis inter alia ministeri, rudimenta, partem aliquam rei scholasticae, in docenda catechesi et linguis aut artibus tradendis, utiliter commendari posse: ita saepe demum animadversuris, quid ipsis desiti et eruditionem e scholis allatam non contemnendis accessionibus confirmaturis. 374 XX. Sunt vero interim etiam cohortandi, ne immaturis matrimoniis se inconsiderate innodent, sed omnibus modis sanctae auctoritatis exordium recte constituant, ne (quod subinde accidit) temeritate sua vitam hanc per se satis miseram sibi miseriorem efficiant. Haec salvis aliorum mutationibus et additionibus. 5. Ad quaestionem de recta lnformandi theologiae studiosos ratione, emdensis ecclesiae ministrorum brevis responsio. Deliberatio de personis ad ministerium sacrum idoneis, ijsdemque ad tam excellens in Ecclesia munus informandis, cum plurimas habeat ad has provincias peculiari ter pertinentes circumstantias, eaeque omnes a fratribus Venerandis Selandiae et Suithollandiae breviter, pie et prudenter annotatae sint, non arbitramur necessarium esse, operosam hac de re dissertationem instituere. Saltem optamus ut Dominus e coelis benedictione sua ea promoveat et ad effectum perducat. Hoe enim opus hic labor est. Inprimis quod de collegijs Theologicis insdtuendis fratres submonuerunt, vehementur probamus. Tanta enim est ubique fere morum corruptela et in Academijs licentia, ut merito de ejusmodi tam enormibus vitijs corrigendis cum summi tum infimae sortis homines cogitare debeant. Qualia Prophetae in veteri Testamento collegia habuerint, quaeque in filios Prophetarum fuerit illorum authoritas; qualia etiam in Anglia, Palatinatu, alijsque Christiani orbis locis sint instituta collegia, quamque arcte contenteque in illis juventus habeatur, notiora sunt quam ut referri oporteat. Nimia illa in scholis licentia muitos alioqui bonae indolis juvenes perdit, unde postea cum ad regimen Ecclesiae admoventur tristissima saepenumero scandala oriri testatur experientia. Reliqua omnia quae ad informandam juventutem pertinere videntur, tam accurate prosequuti sunt fratres, ut qui illis addere aliquid velit, actum agere veile videatur. Praxi hic tantum opus est. Caeterum unum hoe, nobis quidem, minus probatur, quod baptisandi potestatem, antequam ad functionem ecclesiasticam sint vocati et legitime promoti, ipsis concedi quidem fratres non inconsultum judicant. 6. Joh. Polyander. Consilium fratrum Zelandorum super hac quaestione quomodo Candidati Ministerij sacri ad sacram illam functionem sint praeparandi paucis exceptis approbo. 1. Ut antequam in numerum studiosorum ordinariorum qui in publicis collegijs aluntur, a Regentibus recipiantur ad minimum semestre in ijs probentur et elapso semestri ab aliquo Professore praesentibus nonnullis Synodorum aut Classium Deputatis accurate examinentur. 2. Ut ipsorum parentes aut propinqui de sumptibus caveant, si animos suos ad aliud studium quam ad Theologicum adjunxerint, aut alia ratione spem quam Mecaenates ac praeceptores de ipsis conceperunt turpiter fefellerint. Dat. 3. Decemb. 1618. 7. Lubbertus. ■ Consilium Zelandorum de alumnis non improbo; sed an executioni mandari possit in Frisia, ambigo. Velim igitur Synodo Frisiae ab hac synodo injungi, ut cum D. D. 375 Ordinibus Frisiae agat videatque quantum ab illis impetrare possit Nam sine illorum auctoritate nihil hac in re utiliter fieri posse in Frisia certum est. Haec salvo meliori judicio. 8. F. Gomarus. Quae a fratribus Zelandis distincte dicta, comprobo: unum tarnen licet non paucis in locis usi ta tum .minus videtur probandum, ut ad conciones habendas publicè Proponentes adhibeantur. Nam cum illa sit actio propria ministri verbi, non minus ab ea sibi temperare debent quam a Baptismi administratione: cum ex sententia Pauli non sit praedicator Evangelii nisi mittatur Rom. 10. deinde quia praedicatio Evangelii publica maioris momenti, quam Baptismi administratio ut i Cor. i Paulus docet cum sese non ad Baptizandum sed ad praedicandum Evangelium missum attestatur. Deinde arbitror, pro statuto ecclesiarum Gallicarum curandum ut cogantur non minus Hebraeae quam Graecae linguae fundamenta percipere et in examine reddere: ut Deum in bibliis sua lingua loquentem Hebraea Graeca intelligere quodammodo queant Haec salvo meliori judicio. Sequentia haec postea addita sdnt "). Disquiritur, an studiosis Theologiae, nondum ad sacrum ministerium vocatis, praedicare ticeat Evangelium publicè in Ecclesia? Mihi salvo accuratiori judicio indignum videtur, et a sacris litteris dissentaneum: ut quae vetant &\XotQiO£iiie%oitttv. Primo, quia quomodo praedicabnnt, nisi mittantur? Rom. 10. Atqui proponentes hujusmodi missi non sunt: siquidem constat missorum a Christo ad praedicationem Evangelii, ordinem jam superesse tantum duplicem, pastorum et doctorum Ephes. 4 ad quorum neutrum pertinere compertum est. Secundo, quibus claves regni coelorum non sunt commissae, nee illis publica EvangeUi praedicatio licita est: quippe quae prima sit et primaria clavis regni coelorum, qua credentibus omnibus reseratur coelum, et incredulis obseratur: uti Disciplina Ecclesiastica, clavis secundaria; quae paucos tantum, nempe Censurae Ecclesiasticae obnoxios, spectat. Atqui proponentibus hujusmodi claves regni caelorum non sunt commissae: quae secundaria clavis Pastoribus ac presbyteris propria est: primaria pastoribus et doctoribus solis communis. Tertio, Quibus non licet baptizare, et ijs nee licet publicè Evangelium praedicare: quia haec duo Deus conjunxit; eoque homo non separet Mattth. 28 et Mare. 16. At proponentibus non licet baptizare, uti constant. Quarto, Quibus minus non licet, iis nee majus, atqui minus est baptizare unum atque alterum: quam Evangelio publicè coelum pandere toti Ecclesiae, ut comparate Paulus ostendit i Oor. 1. Non enim misit me Christus ad Baptizandum, sed ad Evangelium praedicandum. Neque quicquam tam magnifice de Baptismo dici potest, quod non majori jure, Evangelio, ut potentiae Dei, ad salutem, verbo vitae (quo nobis signatur et confirmatur Dei gratia) semini incorruptibili, quo regeniti sumus, tribuatur. ') Be vond deze sententie niet onder de oorspronkelijke stukken der Synode, maar onder de copieën. 376 Ergo quibus baptizare non licet, quales proponentes, üs nee Evangelium publicè praedicare fas est, nt de priscae Ecclesiae judicio nihil addam. Consnetudo quibusdam in locis patet: sed ea toleratur potius quam probatur: neque enonnis consuetudo normae sacrae scripturae opponenda; sed ad eam corrigendam sic sentio, sed synodi judicio me submitto. F. Gomarus. 9. Antonius Thysius. Ea quae Reverendi Vigilantissimique Pastores Ecclesiarum Zelandicarum de selectione, rectaque institutione adolescentum ad sacram divini Verbi Ministerium, Venerandae Synodo deliberanda proposuerant, approbo fere omnia, pauca vero desidero. Ac primum selecta huiusmodi ingenia, fovenda, publicisque sumptibus alenda duco sine praescriptione tarnen certi numeri: Illorum vero delectui viros pios, graves & sapientes tum e Magistratu, tum Ecclesia, qui nulla privata causa ducantur, praeficiendos arbitror. Ad ipsorum provectionem ad Ministerium docendi duo consyderanda insuper propono: primo, etiam aetatis hic habendam rationem, idque secundum praescriptionem divinam Judaicae Ecclesiae factam, qua Levitis annus 2 5, sacerdotibus autem 30 adsignatur; exemplum Ioannis Baptistae Christi prodromi, & ipsius Domini nos tri Iesu Christi, qui Ministerium Verbi trigesimo anno auspicati sunt; Apostolicam institutionem dum justam aetatem in Episcopo exigit Paulus, atque ex liberorum familiaeque cura, iudicium fieri vult Aptitudinis ad regendam Dei Ecclesiam. 1 ad Timoth. 3. Accedunt & graves rationes, quod Apostolus Paulus neophytum seu novitium Christianum a Ministerio hoe amoveri vult, ne inflatus in criminationem incidat Diaboli: sub quo & juvenem aetate complectitur, quod utriusque par sit conditio et periculum. Quod etiam juventus per se fere sit contemptibilis, adeo ut Titum monere necesse habuerit, ut provideret ne quisquam juventutem eius contemneret. Neque obest quod de Samuele, Timotheo et Tito opponi posset. In illis enim extraordinarium aliquid usuvenit Neque hi posteriores tam iuvenes fuisse, ac vulgo putatur, iudicandi sunt, sed comparatione tantum ad consuetam grandiorem Episcopo rum aetatem. Accedit his omnibus praxis priscae Ecclesiae, quae Canonibus idipsum sanxitum, sancte observavit ut presbytero annum 25, Episcopo 30 assignarit Vilescit alias augusti illius Ministerij dignitas & auctoritas. Hanc ergo regulam ordinariam praestituerim. Secundum quod monitum volui, hoe illud est: quod non nisi certis gradibus ad hoe augustissimum Ministerium docendi in Ecclesia provehendos arbitrarim. Si enim Apostolus de Diaconis loquens, inquit, Quod qui bene ministrarint sibi gradum comparant, idem hic statuerim, certis nempe gradibus ad hoe tam eximium munus esse provehendos. Praefecerim ergo, primum scholis ut in scholastico munere fidem suam & dexteritatem demonstrent, aut in Ecclesia Catechizandis rudibus, Alios lectores in Ecclesia constituerim, Diaconis adjunxerim, inde & Senioribus, Atque ita bene probatos ad hoe augustissimum munus traduxero, idque ex Veteris Ecclesiae more. Haec fere habui quae monerem. 10. Antonius Walaeus. Ego omnibus ijs quae a fratribus Zelandis dicta sunt consentio, quae tarnen a quibusdam dicta sunt de egressu praematuro ex scholis Trivialibus, de propositionum usu antequam ex Academijs egrediuntur, de Catechetica institutione eis nonnunquam deman- 377 danda, ea adjungenda' sentio, existimo etiam peculiarem quaestionem esse instituendam, de concionibus publicis ab eisdem habendis, ut de ejus rei judicio ecclesijs possit constare, quia illa res varie disputatur et usurpatur. 11. Ad quaestionem de Candidatis s.s. Theologiae ad S. Ministerium praeparandis, varijs circumstanths & requisitis vestitam respondent geldrl Omnia sibi probari, exceptis, salvo meliorj judicio quae sequuntur. l Ne D. D. Ordinibus certus numerus alendorum alumnorum praefigatur, sed relinquatur in cuiusvis provintiae Ordinum arbitrio. h. Ne isti Candidati in Praesbij teria admittantur, ubj aliquando fratrum vulnera detegenda, examinanda, et porro sananda sunt, aliaque varia negotia agenda, quorum notitiam illos potius latere, quam constare debere judicamus. hl Ne ijs baptismum administrandj potestas detur prius, quam plenarie examinatj et manuum impositione ad s. Ministerium admissi fuerint. 12. RESPONSIO DEPUTATORUM SYNODI SüYTHOLLANDICAE Salvo meliore judicio. Ut distincte ad hanc quaestionem respondeatur, existimamus quaedam requiri in ipsis antequam admittantur ad exercitium proponendi; quaedam postquam fuerint admissi: Antequam admittantur requireremus tria: Primum, ut absoluto studio philosophiae et Linguarum ad minimum biennium in studio s. Theologiae in Academia aliqua serio vacaverint (de quo per testimonium professorum constabit), et verbum Dei, in Ecclesia aliquandiu praelegerint Secundum, ut absoluto isto biennio disputent publicè de praecipuo aliquo capite nostrae Religionis. Tertium, ut a decano facultatis Theologicae obiter de omnibus capitibus Religionis examinentur, et si satisfecerint tum demum ab ijs, qui propositionibus praesunt, admittantur. Postquam ad propositiones fuerint admissi, stndiose et diligenter se in illis exerceant ad minimum Biennio integro: quo absoluto, examini praeparatorio Classis poterunt ofièrri, ut, si satisfecerint, ipsis potestas concedatur publicè se in catechisando et concionando exercendi et aegrotos una cum ministro visitandi: Ne autem plane Regunmis Ecclesiastici imperiti ad ipsum ministerium accedant, judicaremus post examen hoe praeparatorium ad Consistoria et Classes admittendos ad audiendum ea quae ibi tractantur: modo ante polliceantur se in instituto perstituros, neque deserto studio Theologico se ad alia studia aut negotiationes conversuros; et audita omnia ibidem, sub silentio custodituros: porro his ita comparatis, non putaremus inconsultum potestatem baptizandi concedi, uti melius ipsorum opera Ecclesiae rurales in casu necessario uti possint. Nam mams est docere, quam baptizare, cum itaque quod maius est, illis permittatur, putamus salvo calculo meliore, quod minus est, illis permitti posse. Deniqne post secundum hoe examen vellemus illos adhuc annum a publico ministerio abstinere; (nisi Ecclesiae necessitas, aut personae probitas et profectus postulent aliquid in hac parte remitti:) Neminemque ad ministerium Ecclesiasticum admitti, nisi fide dignis testimonijs probet praemissa omnia a se rite et diligenter esse praestita, et catechizationi, aliquo tempore primo, in urbe aliqua celebriore diligentem navaverit operam. 378 i3- Respondent Fratres Hollandiae Borealis: Sibi consilium fratrum Zelandorum probari, exceptis illis tribus Articulis in quibus de praelectione in Templis: visitatione aegrotorum, cum Pastoribus et admissione ad conventus Presbijteriorum et Diaconorum, menüo sit De quibus nihil certi statuendum, sed summa cum prudentia hic agendum propter varias difficultates, et conditiones Ecclesiarum; ideoque haec arbitrio Ecclesiarum et Pastorum relinquenda existimant. Addendum quoque putant, nullas Conciones publicas a Candidatis Ministerij sacri ad populum habendas, nisi praesente Ministro uno aut altero, sive a Praesbyterio, sive a Classe ad id deputato. 14. Sententia Ultrajectinorum qui orthodoxiae retinendae operam dederunt. Quod attinet quaestionem de praeparandis ad sacrum ecclesiae ministerium Theologiae studiosis, omnino nobis probatur sententia fratrum Zelandorum ordoque ab ijsdem scripto exhibitus. Addendam autem hanc judicamus cautionem circa eorundem studiosorum, ad sacros Synedriorum classiumque conventus, admissionem ut primo ea potestas non q u i b u s v i s sed ijs solis ab Ecclesijs classibusque fiat quorum tadturnitas fidesque non uni alterive sed toti Synedrio aut classi sit perspecta, deinde nee semper fiat sed quando id sive presbyterium sive classis consultum esse arbitrabitur. Ne, dum consulitur profectui studiosorum Theologiae, in periculum veniat authoritas prudentia discretioque presbyteriorum classiumque, si tertio imprudenter devulgentur ea quae secreta haberi necesse est id enim aedificationi obfuturum ecdesiae scandalumque pariturum, censemus. 15. Deputati a Synodo Remonstrantium Ultrajectinorum. Consilium Fratrum Zelandorum, de praeparandis ad S. Ministerium Proponentibus, Apprime probamus, optantes ijs, ex consilio fratrum Zuyt-Hollandorum, ob caussam ab ijsdem allatam, simul cum publicè condonandi facultate et baptizandi (nos addimus et matrimonio copulandi) facultatem concedi. 16. Frisij. Consilijs fratrum Zelandorum et aliorum qui post suas sententias dixerunt quod addamus, non habemus, itaque iudido Reverendi Domini Praesidis assessorum relinquimus, ut ex collatis sententijs certam formam ad ingenia belgica ac statum harum provinciarum maxime accomodatam condpiant tum ab hac veneranda synodo tum ab ordinibus singularum provinciarum approbandam. Exdpimus copiam publicè docendi-Baptizandique. 17. Iudicium Deputatorum Transisulaniae de ratione PRAEPARANDI ET INSTRUENDI CANDIDATOS THEOLOGIAE, QUI AD SACRUM VERBI MINISTERIUM ADHIBERI DEBENT. Perplacet nobis in plerisque pium D. Deputatorum Zelandiae de hoe negotio consilium, atque ex animo illius in singulis provinciis introductionem et observationem vovemus. Visum tarnen nobis est, explicationis gratia haec sequentia subjungere: 379 I. Cuj usque provinciae Ordinibus et Magistratibus liberum esto, de numero alumnorum statuere. 2. Diversa et distincta singularum provinciarum collegia difficulter impetrari posse censemus, adeoque hoe totum Ordinum provincialium pietati et discretioni committendum putamus. 3. Censemus in collegiis praedictis esse habendam rationem, quantum quidem ejus fieri potest, Theologiae studiosorum, qui parentum sumptibus in studiis alantur, ne illi in singulis, pari quo alumni, habeantur loco. 4. Certum tempus, quo cursum Theologiae in Academüs aut scholis iUustribus, studiosi absolvant praefigendum illis strictim non esse arbitramur sed hoe judicio classium rehnquendum, quae pro [re] nata ingeniorum liberalium et fertilium rationem habere possunt 5. Quia saepius studiosi Theologiae testimoniis sibi a professoribus aut aliis impertitis in Ecclesiae damnum abutuntur, optamus unice, ut prudentia magna in testimoniorum communicatione adhibeatur. 6. Quando et ubi in visitatione aegrotorum Candidatos hosce pastores comitari conveniat, discretioni ministrorum verbi permittimus, utpote quibus optime omnium de aegrotorum condidone constat. Ad reliquas quaestiones suo loco, cum ordo nos tetigerit respondebimus. 18. Sententia Deputatorum Synodi Groningensis. Consilium venerandorum fratrum Zelandiae, per omnia probamus et stricte in omnibus Provincijs sequendum esse existimamus, quoad fieri possit et cujusque Provinciae status id ferat, excepto Ulo uno cujus mentionem facit Clariss. D. D. Gomarus. 19. Süffragium drentanorum. Perplacent omnia, quae a Dominis Fratribus tam Selandis, quam Suith-hollandis in usum Ecclesiae proposita & exposita sunt, ex animo optantes, ut ista omnia, si ulla ratione fieri queat, summa düigentia a Theologiae Candidatis requirantur, antequam ad S. Ministerium admittantur. In primis ab Uhs qui egestate sive paupertate ulla non premuntur. Qüibus vero res familiaris paulo angustior est, & tarnen ad hoe officium idonei censentur, non putamus Ulos tam diu, scil: Annum post secundum Examen habitum, a Ministerio abstinendos, sed citius promovendos esse. 20. De Proponentibus sive Candidatis Theologiae Sententia deputatorum Synodi Gallobelgicae. Cum plaeraque quae a fratribus Zelandis proposita sunt, jam pridem in Ecclesijs nostris recepta et ipso usu comperta sint utilissima, non possumus non laudare quae pie et prudenter ab ipsis huic Synodo Nationali suggeruntur. Paucula tarnen salvo meliore judicio monemus. 1. Totum hoe negotium non posse ejusmodi legibus comprehendi quibus omnes in provincijs aequaliter alligentur. Ideoque multa Provincialium Synodorum prudentiae committenda. De generalibus potissimum quoad doctrinam et mores cautiones ponendas. 2. Cum scholarum Academiarumque regimen ad Magistratum potissimum spectet, consilium dari certi aliquid sine ipsius arbitrio statui non posse. Quo praesertim pertinere videntur quae de Collegijs Academijs, scholisque iUustribus minuendis aut mutandis aut etiam erigendis, deque alumnorum numero et stipendijs commemorantur. 38o Officium Regentis. Ordo studiorum. Catefchesis et Confessio. Exercitia Domestica. Conciones et Lectiones publicae. Qui admittendi ad Concionandum publicè. Mores et studia alumnorum. Quibus conditionibus alumni recipiantur in Collegium. 3. Reliqua porro etiam probamns, modo Ecclesijs nostris eam rationem sequi liceat quam pro Ecclesiarum suarum constitutione judicabunt esse commodissimam. Nee obstringantur alumnos suos ad exteras Academias dimittere, nisi ubi sic ipsis visum fuerit. 4. Et cum examina studiosorum Collegij sui Synodus nostra hactenus ob multas rationes sibi reservarit, non patietur facile ad Theologiae Professores transferri. 5. De proponentibus, qui praeeunte accurato examine digni judicati sunt authoritate Synodi ut ex suggestu publicè dicant, nee nisi jussu & authoritate Regentis isto munere funguntur, sic judicamus is tum ordinem non utilem tantum sed etiam necessarium esse nostris praesertim Ecclesijs, quo jam pridem magno cum fructu & absque scandalo utuntur. Qua in re nemini tarnen praescriptum velimus, modo nobis nihil adimatur. Etiam olim apud nos insueta fuerunt haec exercitia. Sed necessitate 8e utilitate sua tum Ecclesiarum tum studiosorum, ipso denique progressu temporis visa sunt et adhuc videntur laudabilia. Constat etiam Ecclesijs nostris tales non fungi proprie dicto Ministerio, sed exercendi, probandi, aliorum vices supplendi noticiae denique gratia adhiberi. Quae de istis concionibus intra limites coercendis prudenter dicta sunt probamus et studiose procurabimus. 6. Baptismi vel Sacramentorum administratione plane nostris interdictum est. Nee cuiquam permittendam censemus, nisi ministerio inauguratus potestatem clavium acceperit. Articuli aliquot excerpti ex legibus Collegij Gallici quo ad regimen studiosorum et candidatorum Theologiae sub inspectione Synodi Gallobelgicae. 1. Le devoir du Regent sera de s'employer k ce que la ieunesse qui Iuy est commise soit instruite en la pieté et bonnes moeurs et notamment en la pure religion receüe et enseignée en nos Eglises. 2. Le Regent prescrira k chacun des Escoliers 1'ordre qu'ils tiendront tant au regard de leurs estudes privees et domestiques qu'au regard des lecons publicques, qu'ils orront, et disputes esquelles its s'exerceront en 1'Academie. 3. B leur exposera au College le Catechisme avec la Confession de foij de nos Eglises, et leur proposera de Ia philosophie ce qu'il iugera leur estre le plus necessaire. 4. B les exercera aussi selon leur capacité en compositions, declamations, propositions, et disputes tant philosophiques que Theologicques deux fois la semaine, les exemtant de toutes propositions et disputes particulieres qui se font es maisons des Professeurs et des aultres. 5. B prendra esgard k ce qu'ils frequentent sogneusement les predications francoises et les lecons publicques, qu'il leur aura prescrites: Et les repetera pour estre plus asseuré de leur diligence et avancement en leur estudes. Art. 8. II ne permettra qu'aucun Escolier monte en chaire pour prescher en aucune Eglise avant qu'il ait esté examiné du Synode et trouvé sani, et bien fondé en la religion Chrestienne, de peur qu'enflé il ne tombe es pieges du Diable. Art. 25. Les Escoliers conformeront leur vie k toute pieté et honnesteté et sobrietê, et employeront leur temps en toutes bonnes lettres, mais principalement en la cognoissance de verité laquelle est contenue es Sainctes Escritures. Ex Synodo Roterodamensi a° 1607. mense Martio. Art. 5. On ne recevra aucun au nombre de nos Escoliers; t. quin'ait bon tesmoignage de 1'Eglise du lieu ou il a fait sa demourance; 2. qui n'ait esté ouij et examiné au Synode suivant les articles qui en ont esté dresser auparavant; 3. Et qui n'ait esté premierement esprouvé par un demij an en notre Colleges. 38i uibus coniitionibusecipiantur Collegium. e tempore itudiorum ■od nostris umnis conceditur. S'il a la crainte de Dieu et donne esperance, qu'i 1'advenir il pourroit senrir k édification en nos Eglises. Et n'estant pas trouvé capable au bout dudit demij an, il sera renvoijé k ses parens avant la reception. Et sera ceste condition representee aux dits Escoliers et k leurs parens avant ladite reception. Ex Synodo Delphensi anno 1613. mense Septembri. Art. 12. 1'assemblée desirant de pourveoir k ce que nostre College ne fust fourni sinon de bons Escoliers, desquels on puisse recevoir certaine esperance qu'ils pourroijent servir k édification en nos Eglises, a trouvé expediënt, que nul n'y soit admis, 4. qu'il ne soit advancé tant es langues latines et Grecques qu'en la logicque et Rhetoricque et rudimens de la pieté, 5. communiqueras k Ia table du Seigneur, et 6. qui ne soit fermement resolu de se consacrer et preparer au S. Ministère. 7. Sera en oultre tiré promesse desdits Escoliers, qu'ils se comparteront en la crainte de Dieu et 8. qu'en toute modestie ils se soumettront k 1'ordre et aux loix dudit College et aux admonitions du Regent: Et sera 9. aussi stipulé avec les parens, qu' en cas que les dits Escoliers ayant esté defaillans en ces cboses, le Synode trouve bon de les renvoijer aux parens, ils restitueront les deniers emploijez en leur entretenement. Et d'un telle stipulation donneront signature avant la reception d'iceux en nostre College. Ex Synodo HarlemI&ïsi 1614. mense Septemb. L'assemblée presente a trouvé bon pour diverses raisons d'ordonner k tous nos Escoliers pour leur entretenement et demeure au College seulement le terme de ctncq ans entiers, ledit terme commenceant apres qu'ayans esté espronves 1'espace d'un demij an Us auront esté receus au nombre des Escoliers ordinaires durant lequel temps ils auront k paracbever leurs estudes, suivant 1'ordre qui leur sera prescrit par le Regent, et se rendre capables pour k la derniere demij annee estre examiné et admis aux propositions publicques. Alias leges, quia non spectant praesens negotium, omisimus: aliquas etiam addere non potuimus, quia earum exempla ad manus non sunt, quarum aliquae praesertim agunt de aetate quS in numerum studiosorum nostrorum recipi possint: Itemque de literis testimoniaUbus, etc. Itemque de ordine studiorum. Bijlage IV. JUDICIA THEOLOGORUM DE TYPOGRAPHIA. 1. Responsio qtjtnque S. S. Theologiae Professorum in his Provinciis Belgicis. Ad quaestionem propositam qua ratione aptum aliquod remedium possit mveniri, ad scriptorum, Typographorum & Bibliopolarum licentiam justis Iimitibus in nostris Ecclesiis coërcendam. Rogandos censemus 111. Dominos Ord. Generales ac singularum Provinciarum. 1. Ut prohibeant secundum statuta sua praecedentia, ne deinceps Typographi scriptum aliquod imprimant quod a revisoribus ipsorum auctoritate constitutis non sit prius examinatum et approbatum. 2. Ut in singulis Provinciis pro sua prudentia certum Censorum numerum tam ex Politids, quam ex Ecclesiasticis ad libros corrigendos determinent, qui posthac in lucem emittentur. 3. Ut Typographos juramento astringant se nullos libros nisi auctoris ac suo nomine expresso, edituros. 4. Ut suis impediant interdictis ne Typographi excudant, aut Bibliopolae divendant libros vel aperte blaphemos quales sint Davidis Georgij, Henrici Nicolai, Socini vel profanos vel impudicos, vel famosos, vel aliqua alia ratione bonis moribus noxios. 5. Ut etiam caveant ne imagines aut sculpturae evulgentur, vel ad Dei gloriam imminuendam, vel ad famam proximi laedendam comparatae. 6. Ne ab ullis in posterum Typographis novam veteris, aut novi Testamenti, aut Psalmorum impressionem fieri permittant absque consensu visitatorum a se constitutorum. 7- Ut Pastoribus ac membris nostrarum Ecclesiarum speciatim injungatur, ne ullum scriptum absque Synodorum aut Classium suarum approbatione in vulgus spargant. 8. Ne librorum Auctoribus, aut Typographis, aut Bibliopolis ulla privilegia largiantur, antequam de ijs revisorum a se destinatorum judicium certo cognoverint. 2. AD quaestionem de typographia respondent GeLDRL i. Abusus esse hactenus commissos varios ac noxios, tam reipublicae quam ecclesiae, puta, quod non erubuerint Typographi tijpis excudere, non tantum quorumvis Adversanorum scripta veritatem ex professo oppugnantia, cantilenas obscoenas, famosos libellos, quibus neque supremo Magistratuj, reipublicae, ecclesiae, neque pientissimis animabus quae aestum diej tulerunt parcilum sit, verum etiam de novo ex orco revocentur scripta et excudantur Davidis Georgü, Henrici Nicolaj, Cornhertij, Castalionis, Socini, et quidem Alcoranj Mahumeti, imo de novo inserantur, cuidam praecationi eae voculae, quibus Rex Hispaniarum dicatur clementissimus noster dominus, et eius generis alia multa. 383 II. Remedium quo in posterum istis abusibus atque consimilibus obviam eatur, putamus, salvo meliori judicio unicum fore et salutare, si ex authoritate et consensu Illustriss. et praepotentum D. D. Ordinnm Generalium in quavis Provincia duo statuantur Censores librorum, scilicet alter politicus, alter vero ecclesiasticus, rerum Theologicarum periti, ut et linguarum artiumque, sine quorum consensu et approbatione nemini sub poena gravissima, non tantum confiscationis librorum, aut mulctae pecuniariae, sed et gravioris longe politicae (si ita visum fuerit praedictis Ordinibus Dominis nostris Clementissimis) liceat quicquam tijpis edere. 3. Deputati Synodi Suythollandicae. Cum ex nimia licentia libros Theologicos imprimendi et divulgandi, infinita incommoda in Ecclesiam et Rempublicam exundasse et quotidie exundare compertum sit, ut ijs mature occurratur quantum quidem fieri potest, deputatis Synodi Suythollandicae visum, Synodo Nationali hoe consilium, salvo caeterorum fratrum iudicio, suggerere. I. Ut nemini, qui sit membrum Ecclesiae nostrae, liceat edere ullum scriptum Theologicum sine permissione facultatis Theologicae provinciae in qua degit aut censorum classicallum, aut sine expresso vero et integro suo nomine et loei in quo degit; itemque nomine Typographi, et nota temporis et loei. II. Censores itaque ecclesiasticos constituendos sine quorum permissione, nulli Ecclesiae nostrae membro, nisi velit censuras Ecclesiasticas incurrere, liceat ullum scriptum directe aut indirecte agens de religione, Typographo aut per se aut per alium imprimendum tradere: m. Censores istos in singulis Classibus ternos communibus classis suffragijs eligendos. rV. Si quis se in Censura gravatum putet, illi ad ipsam classem aut Synodum provocatio erit. V. Censores ipsi non teneantur operam examinandi suscipere, nisi ante ipsis cautum sit ab authore aut typographo, de honesto praemio, pro labore. VI. Censores ipsi cavebunt sedulo ne imprimantur, non modo libri contrarij receptae religioni, sed etiam minus accurate script! pro nostra religione, parumque utiles et minus necessarij. VU. Rogandi insuper a Synodo hac, Illustr. et praepot. D. D. Ordines generales, ut leges quasdam ferant aut ante latas renovent et stricte observari curent de typographis et impressione librorum. VILT. Et ut Censores constituant sine quorum conscientia nullus omnino liber excudi aut recudi possit; ut obviam eatur impressioni librorum magicorum, fabulosorum, spurcorum et bonis moribus noxiorum. IX. Idem etiam de sculpturis putamus suggerendum. X. Et quia non satis est impressionem supradictorum librorum in hisce provincijs impediri, si alibi impressos hic publicè liceat vendere; rogandos existimamus Illustr. et praep. d. d. ordines generales ut de hoe quoque pro sua sapientia decernant. XI. Itemque rationem habeant Scriptorum Davidis Georgij, Henrici Nicolai, Sebastiar.i Franconis, Swencfeldij, omnium denique Enthusiastarum et libeitinorum, Item Arrianorum et Samosatenianorum; quos optandum esset in has provincias venundandos noninfern. XII. Jubeant denique accuratam haberi rationem correctionis typographicae in biblijs sacris imprimendis, eousque ut non permittant Biblia quae de novo imprimentur vendi, nisi ante constet ab omnibus typographicis mendis quam exactissime esse repurgata; sub poena amittendi omnia exemplaria, si contrarium fecerint typographi; idque quia 384 animadvertimus magnopere in hac parte peccatum esse, et tum dimidios tum integros versus omissos, et turpissima menda irrepsisse. 4. Ad gravamen de typographia respondent fratres noorthollandi: Agnoscere se et dolere varios et magnos in ea hactenus fuisse et adhuc esse abusus, quos ablatos recte optant, et ut tollantur summopere cum bonis omnibus adlaborandum iudicant. Nihilominus tarnen existimant plenariam istorum abusuum enumerationem in hoe venerando consessu institui vix posse, nee forte expedire. Neque etiam vident malo huic ab hac Synodo remedium aliud posse adhiberi, nisi quod ülustrissimis d. d. Ordinibus Generalibus (quos haec res imprimis spectat) per certos huius Synodi deputatos qui in abusus omnes diligenter inquirent, incommoda et pericula istorum abusuum et necessitas remedij proponantur ac inculcentur; illorumque domiDationes rogentur, ut authoritate sua hoe consilium, si videbitur, approbent et promoveant, nempe ut magna illa licentia et scripturientium et typographorum in edendis et excudendis quibusvis, et quos libet, libris, legibus certis reprimatur, et scriptoribus visitatores, ac typographis correctores adhibeantur, ne quid nisi legitimo consensu, et ea qua decet cura imprimatur. Quas leges si haec synodus a summo magistratu possit obtinere, non gravabitur cum debita reverentia operam suam conferre, si aut in dandis consiliis, ant in condendis legibus, ea placeat uti. De scriptis vero et libris, quos aut viri ecclesiastico aliquo munere fungentes, aut membra reformatae ecclesiae parant edere quatenus hoe ad ordinem et curam ecclesiae pertinet, postea suo loco erit agendum. 5. Consilium fratrum Zelandorum de Typographia. Extra Controversiam est ex multarum Synodorum super hac re gravaminibus et querelis typographiae magnum esse abusum: et quod beneficium Deus mortalibus dedit ad propagandam veritatem, omniumque artium, et disciplinarum expolitionem, eo nunc muitos abuti ad mendacium, errores, et haereses, denique ludicra et turpia quae vis evulganda. Nunc qua ratione abusus isti tolli possint deliberandum est. Cum vero ut hoe fiat Rei pub. et Ecclesiae intersit, existimamus et Magistratus summi esse, authoritate sua isti occurrere, et Ecclesiae salutaria ad hanc rem consilia suggerere. Mali hujus Autores sunt aut Scriptores aut Typographi quorum aliqui aut nimium scripturiunt, et nescio quam vanam gloriam ex scriptione aucupantur, aliqui sola avaritia abrepti ex re qualibet lucrum venantur. Utrique authoritate publica sunt reprimendi. Qui scribunt, si sunt Pastores aut alia Ecclesiae Reformatae membra ij tenentur Synodico huic judicio, Autoritate summi magistratus confirmato, obtemperare et modum laboribus suis ponere. Qui extra ecclesiam sunt Autoritate Magistratus sunt compescéndi, ne quid edant quod aut Ecclesiam turbare aut Reipub. damnum inferre possit. Si ex ijs aliquis scriptum edere voluerit id ei non liceat nisi praeeunte autoritate, assensu et approbatione eorum qui ad hanc rem deputabuntur. Expediet igitur in singulis Provincijs constitui Censores librorum: et aut Classium aut Synodorum Deputatis, aut in Academijs Collegio Professorum aut Decanis facultatum autoritate publica istud committi, Adscitis ad hoe negotium viris Politicis gravibus et judicio pollèntibus: Nam uni aut alteri hanc curam relinquere, nee tutum est, nee utile, cum unus huic negotio qua par est diligentia non possit invigilare. 385 Illorum erit censoriam manum scriptis adhibere, et aut inbibere librorum editionem, aut permittere, nee pati ut in toto opere aut illius parte aliquid edatur quod offensionem dare posset. Quorum judicio authores librorum tenentur parere et nullatenus contravenireTypographi nulli admittantur in Provincijs singulis nisi jurati, aut saltem qui promittant se decretis Illustr. Ordinum de hac re obtemperaturos. Librum aut Scriptum nullum edant nisi quod Censores librorum viderint et approbaverint: quorum approbatio aut in fronte aut in calce libri subjungatur, expresso semper Authoris et Typographi nomine. Utile esset in singulis provincijs, esse certos Typographos quibus solis liceret Sacra Biblia, Catechismos, et quae liturgiam Ecclesiarum continent edere, iisque demandandum, utquam maxime tersa et emaculata hujusmodi Scripta edant, Correctoribus viris pijs et doctis adhibitis, qui editionis curam gerant. Non permittendum ut impura haereticorum Scripta ut Socianorum David Joristarum, aliorumque Libertinorum etc typis edantur aut alibi impressa hic divendantur. Libelli famosi et scripta impura aut obscoena quibus hominum mores corrumpuntur, ex provincijs nostris sunt eliminanda, neque ulli Typographo liceat tale aliquod scriptum anonynum edere aut diveudere. Sculptoribus, pictoribus, Chalcographis, alijsque id genus Artificibus non liceat ullas imagines fingere, quae aut scandalum dare, aut pacem et quietem publicam turbare, aut mores bonos corrumpere possint. Et quia consilia haec propter Refractarios Autoritate publica sunt confirmanda rogandi erunt Illustriss. D. D. Ordines generales, et singularum etiam provinciarum, ut edicta sua quae antehac super hac re laudabiliter ediderunt, et quae illis porro possent addi executioni mandent paenis in contraventores pro ratione delicti statutis. Atque haec sal vis melioribus judicijs. Edictum Illustr: ac potentum D. D. Ordinum Zelandiae de re Typographica cujus observatio hactenus lbidem fuit utilissima. Quandoquidem quotidiana experientia compertum est, muitos ac varios profanos et offendiculi plenos libellos, cantilenas, rythmos, rumores novos et similia tam scripto quam typis evulgari, adeo nt rudis et imperita plebs per turbulenta et inquieta ingenia facile in errores, schismata et seditiones hisce temporibus abripi possit; Nos communicato cum praedictis Ordinibus provinciae et Comitatus Zelandiae consilio vetuimus et interdiximus, Vetamus et jnterdicimus praesente hoe edicto, omnibus et singulis cujuscunque status, nationis et conditionis sint, ne ullos hujuscemodi seditiosos et cum offendiculo conjunctos libellos, novos rumores, cantilenas, rythmos, aut simile quid, cujuscunque generis sit, quolibet idiomate in praedicta provincia post hac excudant, aut scripto publicent, vendant, aut alibi impressa huc adferant, sub poena confiscationis ejuscemodi libellorum, Cantilenarum aut similium ac insuper muleta centum Carolinorum si semel deliquerint, si iterum, duplum pendant, addita insuper correctione arbitraria; Ut autem hoe totum melius observetur. Statuimus ac mandamus omnibus Typographis Zelandiae, ne quid posthac excudant aut divulgent nisi id Ordinibus aut eorum Consiliarijs delegatis prius sit exhibitum, atque ab ijs approbatum et admissum, Ea tarnen lege, ne post ejus approbationem aut admissionem aliquid inter excudendum addatur aut subtrahatur; statuentes etiam ut eum in finem omnes Typographi excudendis posthac 25 386 exemplaribus nomina sua, locum sui domicilij, annum impressionis, nee non Authorum et translatorum nomina subijciant. Tenebuntur etiam Typographi tribus septimanis post publicatum hoe edictum comparêre coram Ordinibus supranominatis aut eorum Consiliarijs delegatis, atque ipsis praestare juramentum debitum, se in omnibus huic edicto obtemperaturos, sub poena superius in Contraventores statuta, Cujus pars tertia applicetur et convertatur in nsum Praetoris qui hoe edictum executioni mandaturus est; Tertia pars in usum delatoris, Reliquum vero Reipub. cedat; Denique ut transgressori Typographia in posterum interdicatur. Scriptum et publicatum octavo februarij anno millesimo quingentesimo octuagesimo tertio et subsignatum. Christophorus Roels. 6. Sententia fratrum Ultrajectinorum qui Contraremonstrantes vulgo appellantur. Tollendo multiplici Ulo gravissimoque circa Typographiam donum Dei, Ecclesiae Christi, humanaeque societati longe utilissimum abusui, hoe, salvis aliorum venerandorum Theologorum fratrumque sententijs, remedium adhibendum esse judicamus. Hlustres Dominos Ordines Generales Synodi huius nomine orandos esse censemus ut publica authoritate sive edicto omnibus, quoad ejus fieri potest abusibus tum ortis tum orituris postmodum obviam ire dignentur. Ut prohibere velint omnem excusionem venditionemque librorum omnium 1°. spurcorum, honestati Christianae, bonisque moribus officientium, H°. eorum, qui pietati in Deum veritatique orthodoxae adversantur. III'. eorum, quibus orthodoxorum, optime de Ecclesia Christi reformata meritorum doctorum, tum mortuorum turn viventium existimationi detrahitur. LUud vero etiam postulandum ab eorum Nobüissimis Dominationibus putamus, ut nominatim Davidis Georgij, Henrici Nicolaj Nicolaitarumque Socini item, UUusque asseclarum aliorumque haereticorum Ubros, horrendis in S. S. Dei Trinitatis officia beneficiaque tum Filij tum Spiritus Sancti blasphemijs refertos, laudabili tum Serenissi. Regis Magnae Britannae, tum Ordinum Hollandiae exemplo velint jubeantque aboleri. Necesse etiam nobis videtur, esse, ut noxij perniciosique libri certo Nomenclatore aut indice comprehensi edantur, ut dignosci rectius atque vetari queant. In singulis sive Synodis sive Classibus Censorum quoddam collegium, cum clariss. D. Deodato, instituendum censemus ut editioni librorum ad Religionem pertinentium praesint. Nemini pastorum, presbyterorum, diaconorum, aut Ecclesiae membrorum fas esse debere scriptum ullum facere juris publici priusquam ab eorum quos diximus Censorum coUegio dUigentissime lectum, examinatum, ejusdemque calculo approbatum fuerit Typographos omnes in singulis provincijs certiores putamus esse faciendos, tum de nominibus praedictorum Censorum, tum locis quibus commorantur. Nemini Typographorum potestatem putamus permittendam ullum praelo scriptum subjiciendi nisi Censorum testimonio communitum. Si quis pastorum, presbyterorum, diaconorum, Ecclesiae membrorum, Item si quis typographorum librum scriptumve ullum ediderit excuderitve a Censoribus minime approbatum, eum gravi poena mulctandum arbitramur. Si qui libri honestati, pietati, veritati adversantes Nomenclatore praedicto expressi aliunde in foederatum hoe Belgium importentur, eos non vendendos, sed Censoribus 387 exhibendos ut, quid videbitur de ijs statuant, putamus. Secus qui faxint puniendos. Quae autem in transgressores, si semel, si bis, saepiusve contraiverhit, statuenda, Censorum arbitrio permittimus. Ne vero authoritas Censorum vilescat ordines illustres generales rogandos nomine Synodi statuimus ut eam vel diplomate edito, ■ vel alia, prout ipsorum prudentiae consultum videbitur, ratione stabilire sive confirmare non dedignentur. De obscoenis picturis, cantilenis, aliisve similibus idem quod de spurcis libris esto judicium. 7. Frisij. Abusus hactenus scriptione, editione, et impressione omnis generis scriptorum et librorum commissos cum omnibus venerandis fratribus merito improbamus et deploramus, eosque totidem esse signa ac vexilla perditissimae nostrae licentiae fatemur ac dolemus, eoque mature illis occurrendum esse iudicamus, nisi justam iram Dei et Reformati Christianismi offensionem et scandalum incurrere velimus. Peccatur autem hic vel Contra Religionem: Bonos mores: vel Pacem publicam: quod ne fiat, hoe modo caveri posse iudicamus. 1. Nihil, quod mores, pacemque publicam spectat imprimatur ab ullo Typographo, nisi prins exhibitum et approbatum fuerit a magistratn ejus loei: 2. Quicunque de Religione scribuntur libri prius tradantur legendi, visitandi, corrigendique Deputatis Synodi ejus Provinciae in qua author vivit, qui cum Professoribus Theologicis (si qui in illa provincia sunt) aut illustrium scholarum Rectoribus, revidebunt, corrigent et vel approbabunt vel improbabunt et post imprimantur. 3. Scrip tores Typographique qui aliter fecerint a Magis tra tu pro arbitrio serio et rigide plectantur; 4. Sicut autem ejusmodi scripta aut libros nee scribi nee edi debere iudicamus, ita ne aliunde in has provincias invehantur et a Bibliopolis vendantur omnino cavendum esse et publica authoritate impediendum esse censemus, Haec salvo iudicio meliore. In Margine: De Picturis et scuipturis idem dictum esto. 8. Iudiciüm Deputatorum Transisulaniae de abusuum typographiae remediis. 1. In hisce provinciis nulli liberum esto, conscribere libellos famosos, obscoenos, blasphemos, quibus vel doctrina Ecclesiae impugnetur, vel morum corruptela introducatur et foveatur, vel fama magistratus ulliusve personae publicae aut privatae proscindatur; quod ipsum de ejusdem farinae scuipturis & picturis intellectum velimus. 2. Liber nullus publici juris fiat, sine nomine authoris et typographi nisi ordinibus provinciarum & synodis Ecclesiarum, aut earundem Deputatis aliter visum fuerit. 3. Quia vero a typographis libri innumeri in hisce provinciis hactenus praelo submissi ac passim sparsi sunt, quibus et doctrinae veritas impugnatur & morum integritas labefactatur, summa necessitas efflagitare videtur, ut huic malo tempestive obviam eatur. Non abs re igitur erit, si typographi quotquot sunt in singulis provinciis juramento se sancte obstringant suo magistratui se nullos libros impressuros, nisi qui a Censoribus ad hoe constitutis examinati, ac calculo eorundem approbati sint, 4. Quod ad censores, probamus consilium Reverendi et Clarissimi viri Dni Deodati, de certis censorum collegiis instituencUs. 388 5- Interdicatur bibliopolis, ne libros Arianorem, Socinianorum & aliorum blasphemorum authorum tam libere sine consensu censorum, aut aliorum, quibus haec provincia a magistratu demandata est, vendere illis liceat. Obscoenos vero libellos & impudicas picturas ex his provinciis eliminandas censemus. 6. Rogandi sunt Ulustriss. et praepot: D. Ordines Generales, ut illorum D. D. placeat, mandata sua super hoe negotio executioni dare. Neque inconsultum esset, si singularum urbium magistratus per certos Deputatos bibliopolarum officinas saepius visitarent, et quales vendant libros, diligenter inquirerent, imprimis vero delinquentes arbitraria muleta corrigerent. g. Sententia Deputatorum Synodi Groningana. Quanta ex nimia illa tam scripturientium quam typographorum licentia in Ecclesiam et rempublicam nostram exundaverint mala, experientia loquitur et plurimis quotidie experimentis proh dolor! comperimus, quibus mal is ut tandem aliquando idoneum adhibeatur remedium, summa necessitas flagitat. Cum vero res haec potissimum disposiüonis sit politicae, et ad magistratus curam pertineat rogandus est Supremns noster magistratus ut hac in re Deo et Ecclesiae Christi inserviat, audaciamque hanc et pernitiosam Ecclesiae ac reipublicae Ucentiam, (qua impune grassante quieti et paci publicae consuli nequit) potestate ac authoritate sua, exemplo piorum principum, ex usu aliarum ecclesiarum reformatarum atque etiam ex consilio hujus Synodj, reprimat seriaque censura ac poena coerceat jd quod fiet si ab Ulustriss. ac Praepotentibus D. Ordinibus Generalibus inter alia quae sequuntur impetrari poterint: 1. ut ex decreto et autoritate sua censores in quavis provincia et urbe constituantur tres nimirum unus ex magistratu pohtico cum Professore et pastore a provinciali Synodo ad hanc rem deputato, quibus omnia scripta offerenda priusquam in manus typographorum perveniant. hi dent operam ne libri ulli qui orthodoxae religioni contrarij et noxij vel etiam minus accurate sunt elaborati luci publicae dentur. 2. Censorum labor ne sit nimius et lectione librorum inutilium onerentur, injungatur unicuique qui ecclesiae reformatae membrum est, ut scriptum quod publici juris facturus est, primum censurae classis subiciat, e£ si ab ea approbatum fuerit, tandem censoribus perlustrandum exhibeat, sin minus classis judicio acqniescat. 3. Certus in quavis provincia et urbe typographorum sit numerus, in quem non admittantur nisi jurati et orthodoxae religioni addicti. idem de correctoribus sentimus. 4. Nullum librum excudant typographi, qui a censoribus non sit approbatus, quorum approbatio ad libri finem scripta compareat. 5. nee aliunde missos libros praelo subiiciant absque consensu eorundem. 6. Scripta scandalosa, famosa et Christianae religioni ac pietati noxia necimprimant nee in haec loca venundanda importent, (de picturis idem judicium) idque sub poena arbitraria eaque gravissima et confiscatione librorum. Haec salvis aliorum judiciis. 10. Drenti. Si quis liber utflis ad incudem denuo sit revocandus; arbitramur operae pretium esse, ut Typographi hoe mature satis indicent censoribus, censores autem divulgari hoe curent per omnes saltem Academias Belgij aut alias celebriores urbes, ut si forte sint 389 viri docti, qui quippiam conscripsere, quod vel praefationi vel libro ipsi utiliter inseratur vel addatur, id in tempore effectum dare possint, hoe unum addendum consilijs reliquis putavimus, quae consilia probamus ad unum omnia. 11. De Typographis et librorum impressionibus Sententia Deputatorum Synodi Gallobelgicae. De typographorum licentia & scripturientium audacia magna semper fuit Ecclesiarum querela. Eam pij omnes reprimendam censent Nostrae Ecclesiae pro viribus fecerunt quod potuerunt Cum enim non ita pridem a quibusdam ex nostris peccatum esset, praeter censuram Synodicam, qua delinquentes notati fuerunt, visum fuit Ecclesijs nostris omnes suae disciplinae commissos serio monere articulo expresso, cujus hic adjungimus exemplar. Ex Sijnodo Middelburgensi a° 1618. mense Aprili art. 28. Pour remedier aux inconveniens susdits et aultres semblables qui pourroijent advenir, tous les membres de nostre Synode de quelque qualité qu'ils soijent, sont exhortez de ne publier k 1'avenir aulcuns escrits qui n'auront esté examinez et approuvez par le Synode. Porro dedit nobis in mandatis, ut hanc rem in praesenti Synodo serio nrgeremus. Ex ijs vero quae heri de hoe negotio dicta sunt, haec paucula seligimus, ut maxime necessaria. 1. Authoritate venerandae hujus Synodi interdicatur omnibus publico Ecclesiae munere fungentibus, aut etiam" alijs Ecclesiarum membris, ne quid edant aut edi curent, quod non fuerit visum et approbatum ab ijs quibus haec cura est demandata. 2. Ad eam rem esse opus Censoribus qui de libris praesertim Theologicis imprimendis vel denuo ad incudem revocandis judicent, hac lege tarnen, nt approbationis aut rejectionis rationem reddere teneantur aut ipsi Synodo aut Collegio quod huic negotio publica authoritate posset praefici. Numerum et nominationem Censorum Synodis Provincialibus vel Classibus permitteremus. 3- De nominibus etiam praefigendis tum authorum tum typographorum cavendum esse judicamus. 4. Bibliorum vero praecipuam curam habendam esse, nee non Psalmorum et Catechismorum aliorumque librorum publicorum, ut correcte edantur, vitiosi ne vendantur. 5. Praesertim vero suppliciter orandos putamus Ulustriss. et Potent. Ordines Generales et Provinciales ut jam pridem grassanti malo occurrant certasque leges ferant aut jam olim latas executioni mandari curent, tam de ipsis typographis quam de libris, cuiuscumque facultatis aut materiae sint, ne quid blasphemum in veram doctrinam aut confessionem Ecclesiarum aut noxium bonis moribus pacive publicae et Ecclesiarum excudatur. INHOUD. Bladz. Inleiding T g § i. Bepaling van het onderwerp . . ." '. '. i § 2- Opgave van bronnen en literatuur. 4 HOOFDSTUK L SAAMSTELLING EN WERKWIJZE DER SYNODE .9-59 § h Aankomst en verblijf der afgevaardigden te Dordt ... q § 2. Conventus praeparatorius 17 § 3. De opening der Synode ............... 21 § 4. De verkiezing van het moderamen 28 § 5. De constitueering der Synode .......... '34 § 6. De werkwijze der Synode ....... '. . . . ,, [ " 42 § 7. De gravamina ingeleverd ■ ' 56 HOOFDSTUK II. DE BIJBELVERTALING 60—152 Afdeeling I. VOORGESCHIEDENIS ^ Afdeeling II. DE BIJBELVERTALING OP DE DORDTSCHE SYNODE ... 67 § 1. De inleidende rede van den Praeses 68 § 2. Het oordeel der buitenlanders over onze bijbelvertaling 'en over den voet van vertalen 72 § 3. Het oordeel der inlandsche theologen over de'noodzakelijkheid eener nieuwe bijbelvertaling, enz 78 § 4. De besluiten over de noodzakelijkheid 'eener 'nieuwe bijbelvertaling en den voet van vertalen, en de leges voor de vertalers. 83 & 5- De discussie en de besluiten over de vertaling en de plaats der apocryphen gg § 6. De besluiten der Synode over het aantal' der' vertalers' en der overzieners, de plaats van samenkomst, enz. . IOc ! V 5e j».681™1?11 der Synode over den tijd en de orde van vertalen! 112 & 8. De discussie en de besluiten over de woordekens .du" en ghii" n« § 9. Hoe Jehova te vertalen 120 § 10. De besluiten der Synode over de eigennamen, de verdeelinë m hoofdstukken, kaarten en registers 122 §11. De door de Synode gekozen vertalers'en overzieners '. ' ' ' 12 s § 12. De vaststelling der acta ' " 134 Afdeeling III. NAGESCHIEDENIS 6 391 Afdeeling IV. BlïdïCONCLUSIE 148 HOOFDSTUK III. DE ONDERWIJZING IN DEN CATECHISMUS. 153—220 A. DE CATECHISMUS-PREDIKING 154 Afdeeling I. Voorgeschiedenis 154 Afdeeling ii. De Catechismus-prediking op de Dordtsche Synode . . 157 § 1. De inlandsche theologen over de Catechismus-prediking . . .158 § 2. Het besluit der Dordtsche Synode in zake de Catechismus-prediking. 161 § 3. De adviezen der buitenlandsche afgevaardigden over de Catechismus-prediking 165 B. DE WIJZE VAN CATECHISEEREN 168 Afdeeling I. Voorgeschiedenis 168 Afdeeling II. De wijze van Catechiseeren door de Dordtsche Synode aanbevolen 172 § 1. De inleidende rede van den Praeses 172 § 2. De adviezen der buitenlandsche afgevaardigden over de wijze van Catechiseeren . . . . 173 § 3. De adviezen der binnenlandsche afgevaardigden over de wijze van Catechiseeren 182 § 4. De discussie over de onderwijzing in den Catechismus . . . .199 § 5. Het door de Dordtsche Synode genomen besluit over de wijze van Catechiseeren 206 § 6. De commissie in zake het ontwerpen van twee kleinere Catechismi. 209 C. NAGESCHIEDENIS 211 D. CONCLUSIE 214 HOOFDSTUK IV. DE DOOP DER HEIDEN-KINDEREN . . 221—259 § 1. Hoe dit gravamen ter tafel kwam 223 § 2. De adviezen der buitenlandsche afgevaardigden over den doop der heiden-kinderen • 225 § 3. De adviezen der inlandsche theologen over den doop der heiden-kinderen 236 § 4. De discussie over den doop der heiden-kinderen 247 § 5. Het besluit der Synode over den doop der heiden-kinderen. . 248 § 6. Conclusie 252 392 HOOFDSTUK V. Biadz. DE VOORBEREIDING DER CANDIDATEN . 260-303 Afdeeling I. VOORGESCHIEDENIS 26i Afdeeling II. DE VOORBEREIDING DER CANDIDATEN OP DE DORDTSCHE SYNODE 266 § 1. De adviezen der Zeeuwen en der Zuid-Hollanders over de voorberdding der Candidaten 269 § 2. De adviezen der buitenlanders over de voorbereiding der Candidaten j 2ji § 3. De adviezen der inlandsche theologen over de voorbereiding* der Candidaten _ 270 § 4. De discussie over de voorbereiding der Candidaten ..... 285 § 5. De besluiten der Synode betreffende de voorbereiding* der Candidaten 293 Afdeeling III. NAGESCHIEDENIS EN CONCLUSIE 300 HOOFDSTUK VI. HET LICENTLEUS BOEKDRUKKEN. . . 304—335 Afdeeling I. VOORGESCHIEDENIS ,05 Afdeeling II. OVER HET LICENTIEUS BOEKDRUKKEN OP DE DORDTSCHE SYNODE 3IO § 1. De adviezen der buitenlandsche theologen over het licentieus boekdrukken § 2. De adviezen der binnenlandsche theologen over het licentieus boekdrukken ,fg § 3. Het besluit der Dordtsche Synode over het licentieus boekdrukken. 330 Afdeeling III. NAGESCHIEDENIS EN CONCLUSIE 333 Bijlage I. De Ratione Catechizationis Judicia Theologorum. 336—351 Bijlage II. Ad Quaestionem Amstelodamensium, de Ethnicorum Pueris baptizandis, Responsiones 352—368 Bijlage III. Sententiae Theologorum de Proponentibus, seu informandis studiosis Theologiae. . .369—381 Bijlage IV. Judicia Theologorum de Typographia . . . . 382—389 Inhoudsopgave 390—392 STELLINGEN. L Het vermoeden door A. Schweizer (Die Dord. Synode und die Apocryphen, art in Zeitschrift für Hist Theol. 1854, S. 645) uitgesproken: „Es ist merkwürdig, dasz damals die eifrigsten Vertreter einer fast überreizten Orthodoxie, ein Gomarus und Deodatus, auch am eifrigsten die Beseitigung der Apocryphen verfochten haben, vielleicht mit durch Arminiustolerantere Ansicht dazu veranlasst" mist genoegzamen grond. De Synode van Dordrecht van 1618/19 heeft het .Kort Begrip* alleen aanbevolen als leerboek voor eenvoudige en niet genoeg ontwikkelde catechisanten, weshalve het in strijd is met de bedoeling dezer Synode dit boek te gebruiken als examinatorium voor de meer ontwikkelde catechisanten, wanneer bij hun toelating tot het Avondmaal vooraf onderzoek wordt gedaan naar hun kermis van de belijdenis der Kerk. in. Het is in strijd met Gods Woord heiden-kinderen, ook al zijn deze op wettige wijze in gezinnen van Christenen opgenomen, te doopen, wanneer zij niet zelf tot belijdenis des geloofs gekomen rijn. 2 IV. De maatregelen door de Dordtsche Synode beraamd om de verspreiding van gevaarlijke kettersche en zedelooze boeken enz. tegen te gaan, hoewel begrijpelijk met het oog op de destijds algemeen heerschende opvatting der Kerken omtrent de boekencensuur, verdienen voor onze dagen geen aanbeveling, maar worden vervangen door de zoogenaamde repressieve censuur, bestaande in waarschuwing op den kansel, bij het huisbezoek en in de catechisatie tegen dergelijke litteratuur en het toepassen van de tucht op de schrijvers van zulke boeken, wanneer deze schrijvers lid der Gereformeerde Kerk zijn. V. Men leze in Richteren XVIII: 30 VI. Ps. XLVI ziet op de verlossing van Jeruzalem uit Sanheribs macht. VII. Men vertale in Joël LI : 23 n|rjx"? n*n*BiTflX door: den regen naar recht. VIII. De vertaling van èi-ofiotoyoüf&xi aoi xxrep (Matth. XI: 25, Les. X : 21) door: „ik besef, Vader" (Leidsche Vertaling door Dr. H. Oort) is onjuist. IX. In I Cor. XIII: 3 verdient de lezing xxvSfooitxi de voorkeur boven die van xxu^inuiixi. X. De gevangenschap van Paulus, waarvan in 2 Tim. sprake is, is een andere dan die waarvan bij spreekt in den brief aan de Philippenzen. 3 XI. De Synodes te Jeruzalem en te Diospoüs, in 415 gehouden, hebben de leer van Pelagius niet goedgekeurd, maar feitelijk veroordeeld. XII. Het Puritanisme mag niet met het Calvinisme vereenzelvigd worden. XIII. De opmerking van P. Tschackert (Lehrbuch der K. G. für Studierende von J. H. Kurtz, Bd. II, S. 92) i „In der Lehre von der Person Christi nestorianisierte auch Calvin* is onjuist. XIV. R. J. Campbell huldigt in zijn „New Religion" een pantheïstische wereldbeschouwing. XV. De moeilijkheid, waarvoor de léer der erfschuld ons plaatst, mag niet worden opgelost door met J. Muller (Die Christi. Lehre von der Sünde, 1844, Bd. L S. 488) „eine auszerzeitliche Existenzweise der geschaffenen Persönlicbkeit" aan te nemen, waarin de mensch door eigen schuld zou gevallen zijn. XVI. Evenmin mag als eenige toerekeningsgrond voor het peccatum originans gesteld worden, dat al Adams nakomelingen (met uitzondering van Christus) in Adam als hun natuurlijken stamvader aanwezig waren en met hem mede zouden gezondigd hebben. XVII. Als Dr. L. Lemme beweert (Christi. Ethik, Bd. H, S. 1139): „Die Klugheitsspiele befassen hauptsachlich Brett- und Kartenspiele; sie sind zum Zweck der Erhaltung und im Dienst der Geselligkeit sittlich erlaubt", dan is deze uitspraak wat het „Kartenspiel" betreft onjuist. 4 XVHI. De stelling van Dr. L. Lemme (Christi. Ethik, Bd. II, S. 734): „Bewunderung ist kein Christliches Gefühl" is onjuist. XIX. In de groote steden worde voor den arbeid der Evangelisatie een bekwaam dienaar des Woords beroepen, hetzij door de Kerk, die zelf dezen arbeid ter hand genomen heeft, of ook door een Kerk, welke hiertoe is aangewezen, na overleg met en volgens opdracht van de samenwerkende Kerken. XX. De Diaconieën hebben bij de bepaling van de ondersteuning, welke zij aan hare armen verleenen, rekening te houden met de vraag, of deze een vaste inkomst genieten uit de „ouderdomsrente".