6o Loenresloot onder Loenen. Maar evenals het vaststaat, dat Baembrugge onder Abcoude behoorde, dat althans in het laatste kwart der iSe en het eerste der i6e eeuw blijkens diezelfde kerkenlijsten niet tot het archidiaconaat behoorde, zoo is hetzelfde hoogstwaarschijnlijk het geval met de kapellen op die Haer en int Goy. Gene heeft ten minste na de hervorming steeds onder het kerspel Cockenge gestaan *), dat tot het Choriepiscopaat behoorde; en ik meen ook te mogen vermoeden, dat de kapel int Goy onder de eveneens tot het Choriepiscopaat behoorende parochie Scalcwijc had gestaan. Wel is de kerkelijke „gemeente" na de hervorming „met die van Houten vereenigd" 2), waarschijnlijk omdat sedert het begin der 15e eeuw (en misschien reeds vroeger) de heerlijkheden van Houten en het Gooi samen in leen waren uitgegeven en sedert nooit zijn gescheiden 3); maar daaruit blijkt, dat het Gooi toen nog een afzonderlijke gemeente was, die rechtens niet onder Houten ressorteerde, en te voren had Scalcwijc tot de heerlijkheid Goye of Upgoy behoord, waarom het waarschijnlijk is, wat men trouwens ook op geographische gronden zou vermoeden, dat tGoy voor de hervorming kerkelijk bij Scalcwijc behoorde4). Overweegt men nu, dat het op zich zelf hoogst bevreemdende verschijnsel, dat een kapel tot een ander archidiaconaat behoorde dan de parochiekerk, waaronder zij ressorteerde, zich twee of drie malen vertoont, en wel juist bij parochies, die een enclave vormden in het archidiaconaat van Oudmunster, dat daarvan twee, Cockenge en Scalcwijc, stellig, en misschien ook de derde, Abcoude, tot het Choriepiscopaat behoorden, dan schijnt mij dat samentreffen een bevestiging op te leveren van het feit. En wellicht tevens de verklaring ervan, in zooverre als die enclaves dan, om welke reden dan ook, blijken niet uit geheele parochies, maar uit gedeelten daarvan bestaan te hebben. Ten slotte vinden wij in het institutie-register van St. Marie een aantal instituties door den proost tot de „vicaria beate Marie 1) Tegenw. St. II 192. 2) Ib. II 392. Dit is door van der Aa i. v. Het Gooi (IV 650) overgeschreven, alsof het in het midden der 19e eeuw nog het geval was, niettegenstaande i. v. Gooije (IV 656) de juiste toestand bericht wordt, dat het Gooi toen, evenals thans, behoorde tot de kerkelijke gemeente Schalkwijk en het Gooi. 3) Van der Aa V 866. 4) Zekerheid heb ik op dit punt niet kunnen verkrijgen, daar ik geen enkele plaats heb kunnen vinden, waar vermeld Wordt, in welke parochie tGoy lag. 6i Virginis in ecclesia parochiali de Bosinchem" J), niettegenstaande deze kerk zelf nooit in dat register vermeld wordt en ook stellig steeds onder den proost van Tiel-Arnhem heeft gestaan. Hoe dat te verklaren is, ontsnapt mij. Trouwens, ook overigens is het de vraag, of in de latere middeleeuwen het ambt van vele archidiakens — niet van alle, en stellig niet van dien van den Dom — niet langzamerhand was geatrophieerd tot een bron van zekere inkomsten, waarvan de ontvangst der institutie-taxen de hoofdzaak was. Er zijn verschillende feiten, die daarop schijnen te wijzen. Vooreerst de hoogst bevreemdende, vermoedelijk reeds uit de I3e eeuw dagteekenende mededeeling in een taxenlijst der proosdij van St. Jan, dat de abt van Lidlum „se intromittit de jurisdictione de ecclesiis in personatu de Winshyum" 2). Het is thans moeielijk meer uit te maken, waarop die pretentie berustte, maar de abt schijnt ze in elk geval ten opzichte der institutie te hebben doorgezet; daar de mededeeling in de lijst van 1482 wel juist zal zijn, dat zekere „institutiones pertinent ad abbatem in Lydlim" 3). En het geval stond toen niet meer alleen; want er wordt bijgevoegd, dat de Commendator Snekensis (d. i. de commandeur der Johanniters te Sneek) habet institüendum een viertal parochies. Men moet mijns inziens hieruit niet afleiden, dat de abt en de commandeur nu ook alle archidiaconale rechten over de bedoelde parochies zouden verworven hebben en dat deze als het ware nieuwe archidiaconaten zouden gevormd hebben4): slechts de institutie-bevoegdheid schijnt, op welken grond dan ook, aan den proost van St. Jan onttrokken te zijn geworden. Misschien zou de verklaring kunnen gezocht worden in een vroegere incorporatie der kerken bij de abdij en 1) Deel i 368, 375, 377. 2) Ib. 350/1. 3) lb- 362- 4) In de Keul^ehe diocese zijn inderdaad op soortgelijke trijze nieuwe archidiaconaten ontstaan, nl. die der zoogenaamde archidiaconi minores, de abten van Malmedy, CornelimUnster, Steinfeld en Grafschaft, de proosten Tan St Georgius, St. Severinus en St. Cunibertus te Keulen en de deken van St Maria ad Gradus te Keulen (Dr. A. Mooren, Die Erzdiöcese Köln (1892) I 40). Maar de archidiaconaten zijn daar op andere wijze ontstaan dan in de Utrechtsche diocese (Ib.33 sqq.), en bij de kerken van Lidlum is ons in elk geval niets meer bekend dan dit, dat de abt in de 13e eeuw aanspraak maakte G>se intromittit") op de jurisdictie en in het eind der 15e eeuw — misschien bij wijze van compromis — de institutie had verkregen. 62 de commanderij *), maar dit is niets dan een gissing, daar de bronnen er geheel over zwijgen; en bevredigen zou ze toch ook niet, daar bij incorporatie feitelijk de geheele institutie verviel en ons juist wordt bericht, dat deze aan den proost was onttrokken. Het is daarom niet ondenkbaar, dat het alleen usurpaties waren van den abt en den commandeur, die de begeving der kerken hadden. Nog sterker is dit. In een register, dat afschriften bevat van een aantal benoemingen van geestelijken in de jaren 1561 en 2 2), wordt voor een prebende in de kerk van Wijngenterp, Wannijgedorp of Wanijtage dorp (ébti) in Opsterland den 24 november 1561 de institutie verzocht aan den proost-archidiaken van St. Salvator Robert van Bergen, en den 21 november tevens aan dien van St. Marie Antonius Perenalt. Het heeft al den schijn, dat de presenteerende pastor iudex et advocati ecclesiae, ten einde zeker te gaan de institutiegelden, waarom het toch bovenal te doen was, liever maar aan beide proosten betaalden dan over de institutie kwestie te krijgen. Misschien heeft er een ons onbekende overeenkomst bestaan tusschen de archidiakens van St. Salvator en St. Marie over insti-' tuties in Oostergo en Stellingwerf. Want terwijl het vaststaat, dat Oostergo tot en met Schoterland tot het archidiaconaat van Oudmunster, en Stellingwerf tot dat van St. Marie behoorden — en van dit laatste staat dit vast tot aan de hervorming 3) — vinden wij in 1563 twee instituties tot de parochiekerken van Oldebercop en Peperga in Stellingwerf door den archidiaken van Oudmunster4), en omgekeerd in 1561 een tot de parochie van Driezum in Dantumadeel en in 1562 een tot die van Ackerwolde in Dantumadeel door dien van St. Marie5), ja zelfs in 1560 een institutie tot een overigens volslagen onbekende ecclesia S. Cypriani in insula der Scellingen 6) door den archidiaken van St. Marie, hoewel ter Schelling als onderdeel van Westergo tot 1) Mr. S. Muller Fzn., Collatierecht en Incorporatie van KerkèTi (Arch. Nederl. Kerkgesch., II (1887) 210 sqq.). 2) Rijksarchief in Utrecht, O 615 i'. I en ivo. 3) Deel I 377 sqq. 4) Rijksarchief in Utrecht, O 576. 5) Deel I 380, 379. Bij Ackerwolde staat uitdrukkelijk „partium Stellincweruie": zou het misschien verschreven zijn voor Oosterwolde ? Doch er pleit meer voor een verband met Driezum. 6) Ib. 377. 63 het archidiaconaat van St. Jan behoorde. De reden dier anomaliën zal wel bij het ontbreken van alle licht uit de bronnen duister blijven. Wijzen de tot dusver besproken afwijkingen van en wijzigingen in de oorspronkelijke archidiaconaats-indeeling van het bisdom erop, dat deze niet, zooals tot nogtoe steeds werd aangenomen, van haar eerste vaststelling af tot aan de oprichting der nieuwe bisdommen toe in alle détails volkomen onveranderd is gebleven, zoo blijkt andererzijds, dat dit in het algemeen, afgezien van enkele parochies en parochiegroepen, wel degelijk het geval is geweest: de groote lijnen der archidiaconaats-indeeling zijn van het begin af tot het laatst toe stellig constant gebleven. Thans kunnen wij ons ten slotte wenden tot de belangrijke vraag, wanneer en hoe zij is tot stand gekomen. Overziet men de verdeeling in haar geheel, dan springt aanstonds in het oog en is niet te miskennen het politiek karakter ervan. In de eerste plaats treft het, dat op zeer enkele uitzonderingen na al de op het eind der 12e eeuw bestaande kapittelproosten een archidiaconaat kregen, en wel de vier buiten Utrecht gevestigden dat over de decanaten, waarin zij gevestigd waren, terwijl het overige bisdom tusschen de vijf Utrechtsche kapittelproosten werd verdeeld. Maar juist die enkele uitzonderingen en de wijze dier verdeeling waren zeer kenmerkend. De eenige proosten van toen bestaande kapittels, die niet tot archidiaconi werden bevorderd, waren die van Eist en Zutfen, de eenige tevens, die toen politiek onder den graaf van Gelre ressorteerden. Dit laatste vereischt nader bewijs. Vooreerst moeten de twee hier nog niet genoemde kapittels i), i) Men wachte zich ervoor om uit de vermelding van proosten (praepositi) tot het bestaan van kapittels te besluiten, want het was tevens de titel van een aantal hoofden van kloosters (zie Deel I 305), vooral van de zoodanige, die van abdijen afhingen. Zoo .wordt in 1175 en 1277 een proost van Aelborch vermeld (Van den Bergh I no. 152, II no. 335), dat aan de abdij Thora behoorde. Zoo wordt in het Tiendenregister enkele malen een prepositura de Sande (d. i. 's Gravensande) genoemd (Deel I 9, 18, 26), waar een aan de abdij Marienweerd onderhoorig klooster stond, enz. Anders staat het met den in 1285 genoemden „Gesivliet prepositus in Amstele" (Van den Bergh II no. 546), hetgeen volgens een scherpzinnige conjectuur van mr. Joosting vermoedelijk een fout is voor Guiliel. prepositus de Amstele, d. i. de bekende Willem van Amstel, proost van St. Jan (ib. II no. 571 enz.). Dat de persona der parochie Haerlem in 1479 den titel praepositus verkreeg (Hist Episc. Harlem. 13), heeft hier natuurlijk niets mede te maken. 64 die voor het eind der 12e eeuw in het bisdom1) bestonden, nl. die van Stavoren en Middelburg, respectief gesticht in het 2e kwart der 9e en de ie helft der 11e eeuw2), buiten beschouwing blijven, daar ze beide onder bisschop Andries van Kuik (in 1132 3) en 1128 4)) in kloosters waren veranderd. En hetzelfde moet reeds vroeger eveneens het geval zijn geweest met het kapittel van Dokkum, indien dit al ooit bestaan heeft 5), daar er na Liudger alleen van een klooster melding wordt gemaakt. Maar het kapittel van Eist, volgens de traditie door Werenfried in het 3e kwart der 8e eeuw6), doch vermoedelijk door bisschop Balderic7) gesticht, en dat van Zutfen, waarvan de stichting onbekend is, doch dat reeds in 1134 vermeld wordt8), bestonden bij de vestiging der archidiaconaten wel degelijk. Waren dat echter de eenige, die toen op Gelderschen bodem gevestigd waren? 'Dit schijnt aan twijfel' onderhevig, daar tot nogtoe meestal wordt aangenomen, dat Emmerik, waar ook een kapittel gevestigd was, welks proost wèl tot archidiaken werd verheven, toen ook reeds onder den graaf van Gelre stond. Doch juist dit laatste meen ik te kunnen aantoonen, dat vermoedelijk niet het geval was. Het bekende Memoriale Adelboldi deelt ons o. a. mede: „Item comes Gelrie est eciam liber feodalis ecclesie Traiectensis et tenet in feodum item Embricam cum suis attinenciis pro media parte, et alia pars est episcopi Traiectensis" 9). Tot nogtoe is evenmin vastgesteld, met welk doel het stuk werd opgesteld 10), als wanneer dat geschiedde: alleen weten wij, dat het in 1322 reeds bestond u), en blijkt uit den inhoud duidelijk, dat het den omvang weergeeft der, hetzij dan juiste of onjuiste, feitelijke pretenties van den bisschop op het leenheerschap over zekere streken ten tijde der opstelling. Er moet dus een tijd zijn ge- 1) Het in 858 door bisschop Hunger gestichte kapittel van St Odilienberg kwam natuurlijk niet in aanmerking als buiten het bisdom gevestigd. ) 2) Moll I 260, 318, II I, 342. 3) Ib- I 318- 4) Hist Ep. Middelb. 7. 5) Moll I 318. 6) Ibidem. 7) Hist. Ep. Ultr. 282. 8) Sloet no. 268, cf. Moll II I, 342. 9) Het Oudste Cartularium 225; cf. Matthaeus (I738) v 332. 10) Ib. Inl. LXDC 11) Ib. LXVII. 65 weest, waarin de bisschop, terecht of ten onrechte, beweerde voor de helft heer van Emmerik en annexen te zijn en de andere helft als Geldersch leen der Utrechtsche kerk beschouwd wilde zien. Welke was nu die tijd? Dit is met groote waarschijnlijkheid af te leiden uit de twee stukken van 1233 en 1235 !), waarop de latere rechten van den graaf van Gelre op Emmerik, voorzoover die niet geüsurpeerd waren, berustten. Krachtens het eerste verkreeg hij van het kapittel van Emmerik de jurisdictie en de helft der gerichts- en andere inkomsten aldaar; doch reeds twee jaren later werd die overeenkomst vervangen door een andere, nu met den bisschop gesloten en veel minder voordeelig voor den graaf. Deze tweede overeenkomst begon met de mededeeling, dat ze een compromis was ter beëindiging van een geschil, dat de twee vorsten over Emmerik hadden gehad, en verklaarde dan, dat de bisschop de 'stad in' haar geheel aan den graaf in leen gaf spiritualibus exceptis, en met de bepaling, dat de bisschop de helft der inkomsten zou genieten en ter bewaring van dit recht een eigen rechter naast den grafelijken iudex zou mogen aanstellen. De overeenkomst bevatte dus de volledige erkenning door den graaf van 's bisschops recht op Emmerik, zoodat dit door het Memoriale Adelboldi niet werd verzonnen, en in zooverre sluit dit met het charter. Maar het verschilt er tevens belangrijk van, in zooverre het slechts de media pars der stad als het leen van den graaf kende, terwijl het charter van 1235 de stad in haar geheel aan den graaf in leen verschafte, waarin later nooit wijSSging is gekomen. Het Memoriale kan dus slechts slaan op een rechtstoestand, die anterieur was aan de beide charters2), waarmede ook de aanloop van dat van 1235 klopt, dat de bisschop en de graaf over hun 1) Sloet no. 562, 580. 2) Ten overvloede merk ik op, dat er tot nog toe geen enkele plaats of stuk bdtend is (ook niet in Wassenbergs Embrica), waaruit direct of indirect is af te leiden, aan wien Emmerik voor 1233 behoorde. Wel was het kort voor 970 door graaf Wichman aan het door hem gestichte klooster te Elten geschonken (Sloet n°. 104) en was de abdij krachtens de keizerlijke uitspraak van 996 in den strijd met Balderic en Adela in het bezit der dimidia pars Embricae gebleven (ib. n°. 116), waarin ze nog in 1129 bevestigd werd (ib. n°. 254); maar later verluidt er niets meer van rechten van Elten op Emmerik. Misschien was het recht, dat het Emmêriksche kapittel er blijkens de acte van 1233 te voren op bezeten had, daarvan afgeleid; misschien steunde dat van den Utrechttchen bisschop op de confiscatie der bezittingen van Balderic en Adela; maar het een zoowel als het ander is niets meer dan een gissing en doet hier ook niet ter zake. — Emmerik kwam eerst in 1402 aan Kleef. 5 66 rechten hadden getwist en dat het in leen geven door den bisschop aan den graaf van de geheele stad met behoud van de helft der inkomsten een compromis was. Hieruit volgt d. m., dat Emmerik vóór 1233 aan den bisschop behoorde en — wanneer is onbekend — voor de helft aan den graaf in leen was gegeven, zoodat het in het eind der 12e eeuw nog een bisschoppelijke stad was en eerst in 1233/5 Geldersch is geworden1). Keeren wij nu tot de archidiaconaten terug, dan blijken van het toenmalige Geldersche gebied gesteld te zijn: i°. de Veluwe onder den Trechtschen proost van St. Pieter, 2°. het graafschap Zutfen (voorzoover het tot de diocese behoorde) onder dien van het Stichtsche Deventer, hoewel er ook in het Geldersche Zutfen reeds een kapittel gevestigd was, 30. de Betuwe evenzoo niet onder den proost van het kapittel van het Geldersche Eist maar onder dien van den Dom, 4° de Lijmers onder dien van het toenmaals Stichtsche Emmerik en 50. Teisterbant onder den proost van het toenmaals Brabantsche Tiel 2). De proosten der twee eenige toen in het Geldersche gebied gevestigde kapittels werden dus van de verdeeling uitgesloten en het gebied van den graaf versnipperd tusscjben vijf archidiakens. Vergelijk-men nu daarmede de toekenning van het geheele toenmalige graafschap Holland aan den Domproost, dan is het Hollandsche, anti-Geldersche karakter der verdeeling onmogelijk te miskennen, wat wonderwel overeenstemt met de gevonden tijdsbepaling der verdeeling tusschen 1188 en 1200, toen Boude wijn van Holland bisschop en zijn broeder Dirk domproost waren. Daarentegen is de ratio der verdeeling van het overige bisdom moeilijk te raden. Wel is het duidelijk, dat in het Nedersticht het decanaat de Civitate aan den Domproost werd toegekend, omdat de dom van St. Maarten voor de moederkerk van de parochies der Civitas gold, en dat het decanaat Goylandia (waarover straks onder de decanaten nader) ongeveer gelijkelijk werd verdeeld tusschen de proosten der twee oudste zusterkapittels van St. Salvator en St. Maarten. En zoo is het archidiaconaat1 van St. Jan, dat Westergo en Midrecht met haar dochterkerken omvatte, vermoedelijk in verband te brengen met de gift der 1) Voorzoover is na te gaan, is er ook in den overigen inhoud van het Memoriale Adelboldi niets, wat met een dateering ervan vóór 1233 strijdt. Mr. C. Pijnacker Hordijk stelt het tusschen 1220 en 1250 (Nijhoffs Bijdr., 4e R., II 23 noot 2). 2) Tiel werd eerst in 1334 Geldersch. 85 De verdeeling van het gebied van Oudmunster kennen wij voornamelijk uit de twee parochielijsten van 1480 en 1529 *) en uit de rekeningen van den officiaal van den archidiaken over 1460—15072). Daaruit blijkt, dat dit gebied, buiten de Friesche decanaten, vier decanaten omvatte, geheeten Magnus Decanatus, Juxta Vechtam, Infra Yselam et Leccam en Woudrichem of Decanatus dominii de Altena, waarbij sedert 1464 een afzonderlijk decanatus ville de Driell kwam, terwijl daarenboven — waarover later — sedert 1485 ook de clandestina ville de Haestrecht en in de 16e eeuw de jurisdictio ville de Bodegrauen zelfstandige jurisdicties waren geworden. En die verdeeling heeft tot aan de hervorming stand gehouden. Nu vinden wij echter in het Liber rationum de bonis et jurisdictione prepositure S. Salvatoris over IS59—823), dat eigenlijk buiten ons bestek ligt, in het jaar 1561 inkomsten van de decani ad Vechtam, infra Yselam et Leccam, Goylandiae en de. Altena, van den pastor in Bodegrauen en den commissarius in Driell. Het is duidelijk, dat het hier Goylandia genoemde decanaat onmogelijk een ander kan zijn dan dat, hetwelk anders constant Magnus Decanatus heette 4). Hoe kwam het dan aan dien tweeden naam? In werkelijkheid is deze de sleutel tot de decanaats-indeeling van het Nedersticht. Het decanaat Goye of (later) Goylandia van den Dom omvatte ongeveer het latere Eemland en het Overkwartier benoorden den Krommen Rijn; het — een enkele maal in 1561 eveneens Goylandia genoemde — Magnus Decanatus van Oudmunster het zuiden en zuidwesten van het Nedersticht (met inbegrip van de heerlijkheden Vianen en Hagestein bezuiden de Lek5)). Daarentegen behoorde het Hollandsche Gooiland , dat van de verkrijging ervan onder Floris V af 6) dien naam heeft gedragen en de eenige streek is, waaraan deze is blijven 1) Deel I n°. XIX en XX. 2) Ib. n°. XVIII. 3) Rijksarch. Utr. O 576. 4) Van Heussen noemt (Hist. Ep. Ultr. 198) het decanatus Juxta Vechtam „decanatus Goylandiae", kennelijk omdat het Hollandsche „Gooiland" ertoe behoorde, doch beslist ten onrechte, daar de naam voor dat decanaat in geen enkel stuk van Oudmunster wordt aangetroffen. t) Het zuidelijke deel van het decanaat omvatte juist de streken, die oorspronkelijk de heerlijkheid Upgoy schijnen gevormd te hebben met inbegrip van de vermoedelijk daarvan afgesplitste heerlijkheden Vianen en Wijk bij Duurstede (cf. O. V. R. Versl. en Meded,III (1898) 298 en V (1906) 143 sqq.). 6) Te voren heette het Nardinclant. 86 kleven, juist niet tot een der twee gelijknamige decanaten doch tot het decanaat Juxta Vechtam van Oudmunster, dat daarenboven het noordwesten van het Nedersticht omvatte. De naam blijkt dus eigenlijk ongeveer aan het geheele Nedersticht eigen te zijn geweest, hetgeen geen verwondering kan wekken, wanneer men bedenkt, dat Gooi x) in dezen identisch is met gouw 2) en dat dit ook op een paar andere plaatsen in ons land 3) en in Duitschland meestal de beteekenis had van platteland in tegenstelling met de stad 4). En hiermede is, als ik wel zie, de ontwikkeling der decanaatsindeeling van het Nedersticht volkomen opgehelderd. Vóór de oprichting der archidiaconaten omvatte dat slechts twee decanaten, de Civitas (d. i. de parochies der 'stad Utrecht) en tGoy, Goye of Goylandia (d. i. het geheele platte land). Bij die oprichtingkwam het eerste aan den Dom en werd het laatste tussöhen den Dom en Oudmunster verdeeld. Het aandeel van den Dom bleef tot aan de hervorming den ouden naam voeren, maar dat van Oudmunster niet. Dit werd in twee decanaten gesplitst, die dus afzonderlijke namen moesten krijgen: Juxta Vechtam en Magnus Decanatus. Doch de oude naam bleef blijkbaar in gebruik: van daar, dat het „Groote Decanaat" (eigenlijk geen naam) ook Goylandia bleef heeten; en van daar, dat, toen een deel van Juxta Vechtam onder Holland kwam, dit den naam bleef voeren, dien het vermoedelijk reeds eeuwen lang had gedragen, want voor Holland bestond evenmin als voor den Dom aanleiding om hem door een anderen te vervangen. TGoy, Goylant was dus in de 12e eeuw vermoedelijk de gewone naam van het geheele Nedersticht5). Ten zuidwesten van het Magnus Decanatus lag het decanaat Infra of Juxta Yselam et Leccam. Dit was niet, zooals men tot dusver steeds heeft gemeend, het gebied tusschen Lek en Yssel, 1) De verkorte vorm Het Gooi bewaart nog het oorspronkelijke onzijdige geslacht van het woord (Woord, der Nederl. Taal V 496). 2) De waarschijnlijk van Boxhorn afkomstige afleiding van Gooiland van een zekere Gudela (Hist. Ep. Ultr. 57) is een spielerei, die zelfs geen bestrijding verdient. 3) Zoo werd de vrijheid der stad Deventer voor het grootste gedeelte ingesloten door de „Gooier marke" (Mr. G. Dumbar Jr., Tegenw. Staat van Overijssel III 285 sqq), d. i. de marke van „het gooi" van Deventer, de oorspronkelijke Deventer marke na de afscheiding der stadsvrijheid. En zoo vindt men ook een Gooi onder het Geldersche Hengelo. 4) Het woord heeft dus eenzelfde ontwikkeling van beteekenis gehad als pagus. 5) Vergelijk ook in verband hiermede den naam van het graafschap (later heerlijkheid) Upgoy of Goy (O. V. R., Versl. en Med. V (1906) 143 sqq.). 87 doch dat langs die twee rivieren: hun beide oevers behoorden ertoe van Gouda en Langerak af tot Krimpen toe met al het daartusschen gelegen land, met uitzondering alleen van Stolwijc, dat tot het archidiaconaat van den Choriepiscopus behoorde. Dat dit decanaat onder den proost-archidiaken van Oudmunster stond, zal wel in verband gestaan hebben met de gift, in 944 door den keizer gedaan van zijn bezittingen in pago Lake et Isla aan St. Maarten (den Dom) en St. Marie (Oudmunster) gezamenlijk, want in lateren tijd behoorden de parochies van het decanaat, voorzoover wij weten, alle aan Oudmunster. Het was het eenige deel van het graafschap Holland in den omvang, welken dit in !het laatst der 12e eeuw had, dat niet onder den Domproost stond. Zou het wellicht aanvankelijk onder dezen hebben gestaan en in verband met het collatierecht van Oudmunster vóór 1275 van den Dom op Oudmunster zijn overgegaan -en b.v. geruild tegen de Quatuor Officia Flandriae, die aanvankelijk zooals wij gezien hebben vermoedelijk niet onder den Domproost hebben gestaan? Ten zuidwesten van Lake et Isla lag in den Alblasserwaard en de Vijfheerenlariden het decanaat Trans Leccam of Intra Leccam et Merwedam van St. Marie, waarvan in het institutieregister harer proosdij een commissie voor dom. Gerardus de Assendelff curatus in Goudriaen op 22 augustus 1524 voorkomt x), en dat daar nog enkele malen meer wordt vermeld2). Tot het decanaat behoorden alle parochies van het archidiaconaat bezuiden de Lek. Wel wordt van enkele, waaromtrent men dienaangaande zou kunnen twijfelen, zooals Ameide, gezegd, dat de institutie zou geschieden „coram nobis" in plaats van „coram decano jurisdictionis" 3), maar hetzelfde geschiedde soms eveneens bij andere parochies die ongetwijfeld tot het decanaat behoorden, b.v. Ottolant 4), Ghiesennyekercke 5), zoodat daaruit geen argument is te putten. De drie parochies van het archidiaconaat, welke enclaves in het Magnus Decanatus van Oudmunster vormden, schijnen daarentegen een eigen decanaat Juxta Civitatem te hebben uitgemaakt. 1) Deel I 373. 2) Ib. 375. 378» 38o- 3) Ib- 373- 4) Ib. 375. cf. 374- 5) Ib. 375- 88 Ten zuiden der Merwede lag het decanaat de Woudrichem of dominii de Altena van Oudmunster. Zijn omvang was niet geheel dezelfde als die der heerlijkheid in de ±5e;en 16e eeuwen, want er behoorden ook de parochies Werkendam, Nye Almkerc en Muulkerc toe, die politisch onder Zuidholland ressorteerden; doch het is niet onmogelijk, dat ze vroeger een deel der heerlijkheid hadden uitgemaakt. Tot het decanaat behoorde daarenboven tot 1464 ook het geheel ervan gescheiden liggende Driel in den Bommelerwaard, waaruit in dat jaar een afzonderlijk decanaat werd gevormd *). Oudmunster had er in 1178 de tienden van teruggekregen 2). Het gebied der twee laatstgenoemde decanaten en het bezuiden de Lek gelegen deel van het Magnus Decanatus van Oudmunster hadden in den Frankischen tijd deel uitgemaakt van de gouw en het graafschap Teisterbant. Al het overige gebied hiervan ten oosten van die ervan afgescheiden stukken tot de Betuwe toe vormde één decanaat, het decanatus Tylensis van het tiendenregister van 1280, dat tevens het archidiaconaat uitmaakte van den proost van Tiel, die in 1314 met zijn kapittel naar Arnhem verhuisde en sedert hiernaar heette. Het omvatte aan de noordoostzijde ook nog de parochies Ravenswade, Avezaet en Zoelen, die politisch later tot de Betuwe gerekend werden. Opmerkelijker nog is het, dat tot het ten oosten aan het decanatus Tylensis grenzende decanaat Batua van den Domproost noch de parochie Rijswijc behoorde, die (kennelijk als dochterkerk van het ertegenover gelegen Duurstede) onder Oudmunster stond, noch de parochies (Op)Heusden, Rantwijc, Heteren en Driel, die een deel uitmaakten van het decanaat Velua van St. Pieter, zoodat het laatste feitelijk in de geheele lengte, waarover het den rechteroever van den Rijn bezat, ook den linkeroever tot zijn gebied rekende. Waarop dit berustte, is kwalijk te gissen. Aan de oostzijde daarentegen was het inderdaad door den ouden loop van den Rijn gescheiden van het eraan grenzende decanatus Embricensis, zoodat Huessen tot Batua, doch Malburgen tot Emmerik behoorde. Laatstgenoemd decanaat3), tevens het archidiaconaat van den proost van Emmerik uitmakende, is blijkbaar hetzelfde als het 1) Deel I 311. 2) Sloet n°. 349. 3) Deel I 28. 97 Merdum en Midlinge stonden; en in 1336 vinden wij uit die drie partes drie decanaten ontstaan, een te Stauria en twee, naar het schijnt gecombineerd, te Merdum en te Utberdum 1). Merdum is reeds voorlang herkend als Aldemirdum; Midlinge, ook een kerk van St. Odulf, terecht door Hettema als Mirns2), zoodat Midlinge-Stauria den zuidwesthoek en Merdum den zuidoosthoek van het oude decanaat moeten omvat hejjben en Utberdum, aan welks verklaring men zich nog niet "gewaagd heeft, alleen in het noordelijk deel hiervan kan worden gezocht. Nu wordt in 1398 een grietenij Ghesmerdeel vermeld3), die naar het aan St. Odulf behoorende Gersmere (Gaastmeer) heette, waaruit blijkt, dat toen ook administratief het noordelijk deel van het oude Stauria een afzonderlijk geheel vormde (dat zich later met Wijmbritseradeel heeft vereenigd). Een kerkdorp Utberdum wordt in de bronnen alleen als hoofdplaats van het decanaat in de 14e eeuw genoemd; maar thans nog ligt er tusschen Gaastmeer en Heeg een buurt de Bird, die ik niet aarzel met Utberdum in verband te brengen. Het decanaat Utberdum moet dus ongeveer identiek geweest zijn met de grietenij Ghesmerdeel. De decanaten van Merdum en Utberdum schijnen lang gecombineerd te zijn gebleven of dat van Utberdum weder te zijn opgeheven; in de rekeningen van den thesaurarius van Oudmunster van 1462 e.v. althans vinden wij alleen de decanaten Stauria en Oudemerdum vermeld. Eerst in de manualen van den thesaurarius van 1531—6 worden de uitdrukkingen „de decanatibus in Oldemerden" en „de decanatibus Staurie"4) gebezigd , waaruit schijnt af te leiden, dat ze toen gesplist waren. Hoe, is echter onbekend. Evenmin kennen wij den juisten omvang der drie decanaten Midlinge-Stauria, Merdum en Utberdum. Vermoedelijk echter mag men hier de oude grenzen der grietenijen voor ongeveer identiek houden met die der decanaten; en dan zou het decanaat Midlinge-Stauria hebben bestaan uit Hemelumer Oldefaert5) met Stavoren, Hindeloopen en Workum, benevens Midlinge (Mirns) en Bakhuizen; dan zou de grietenij' Ghesmerdeel van 1398 (d. i. 1) Rek. van Utr. I 523/4, 331/2. 2) L.1. 172. 3) Colmjon 97 n°. 405. 4) Deel I 313. 5) Het eerst vermeld als coetus Hemlem in 1290 (Schwarzenberg I 123). Het is niet later vergroot, zooals Hettema meent (1.1. 177), verleid door de vermelding van 7 oi de zuidwesthoek van het latere Wijmbritseradeel) benevens Hieslum van Wonseradeel het decanaat Utberdum hebben uitgemaakt; en Gaasterland behalve Mirns en Bakhuizen i) benevens Eesterga en de Lemmer van Lemsterland, dat van Merdum hebben gevormd. Westergo als decanaat van St. Jan mag niet verward worden met de gouw of het latere administratieve en politieke district van dien naam, waarvan het althans later grootelijks in omvang verschilde. Door vergelijking der drie parochielijsten van de 13e eeuw, van 1440 en van 1482 kunnen wij thans de decanaatsindeeling ervan vrij volledig vervolgen. In 1230 vormde het evenals Oostergo nog slechts één decanaat2); maar in den loop der 13e eeuw werd het in tweeën gesplitst, Bodleswaerth en Franeker, blijkens de lijst der I3e eeuw. Die verdeeling moet voor 1270 zijn geschied, daar in dat jaar een deken van Bodelswerde wordt genoemd 3). Bodelswaert is in de daarop volgende halve eeuw in drie decanaten gesplitst 4), want in 1336 vinden wij Westergo verdeeld in vier decanaten, Fronacker, Bodelsweert, Winsum en Waghenbrugghe of Silvae5). Hoogst opmerkelijk is het derde decanaat, dat van Winsum. In de 13e eeuw was het een personaat met 8 parochies, waarvan wordt medegedeeld, dat de abt van Mariendael te Lidlum „se intromittit de jurisdictione"»). Hoe hij daartoe kwam, blijkt „Colwidum in pago Westrachi" in 855, want destijds bestonden noch het graafschap Stavoren noch de latere „deelen". ,) De coetus Harich van 1290 (ib.). Zóó, niet Lyarich, is oolc te lezen bij Van Mieris II 139- 2) Quaedam Narracio ed. Pijnacker Hordijk 63. 3) Vrije Fries II 26; Hettema 186. 4) Blijkens den omvang der twee oudste decanaten volgens het lijstje der 13e eeuw. O Reken. v. Utr. I 523/4; Hettema 180/1. De laatste houdt Silvae ten onrechte voor het latere Waghenbrugghe Superior en voor een afsplitsing van het oude Stauria. De splitsing van Waghenbrugghe in twee decanaten is vermoedelijk eerst m het begin der 15e eeuw geschied, daar de naam in het register van 1440 onder aan het lijstje is toegevoegd (O. V. R., V. e. M. IV 297). En dat het nooit te voren tot Stauria had behoord, blijkt duidelijk uit de wijze, waarop de vijf dekens in 1325 (Rek. v. Utr. 11) worden vermeld. De andere plaats, waar het decanaat wordt genoemd, het stuk van 1313 (Van Mieris II 139; Schwarzenberg I 152), bewijst, dat het niet anders dan een andere naam van het decanaat Waghenbrugghe kan geweest zijn, want daar treden tegenover Stavoren samen de dekens van Merthem (Aldemirdum), Bodleswaerd en Silva en de grieteaijb sturen van Waghenbrugghe en Harich op. Daarmede stemt ook overeen, dat de deken van 1325 dom. Unarghus in hetzelfde stuk Unarghus de Folclaghe wordt genoemd, dat in Waghenbrugghe lag. 6) Deel I 351. 101 j Put en Schielant. Dientengevolge kan „Maselant" kwalijk iets I anders zijn dan een oudere naam van het gebied, dat als decanaat nu eens Northollant en dan weder Rijnlant heette, welke conclusie trouwens gesteund wordt door een der twee andere plaatsen, waaf het comitatus Maselant wordt genoemd, nl. het bekende charter van 985 *): „in comitatibus ita nuncupatis, Maselant, Kinhem, Texla," waarmede de geheele kust tusschen Vlie en Maas bedoeld is 2). „Westflinge" is Westfrisia3) en zou ook de ontbrekende Texla en Wiron mede kunnen omvatten, misschien zelfs het eveneens ontbrekende Kinhem. In elk geval ontbreekt het geheele Nedersticht met inbegrip van Amstel en Lake et Isla; want het laatste kan kwalijk in den naam „Hollande" begrepen zijn, daar het reeds in het midden der 10e eeuw als afzonderlijke pagus voorkomt, en de naam Hollant zooals bekend is niet voor het midden der ne eeuw vermeld wordt4). Dan volgen weder aaneensluitend „Hemelande" d. i. het decanatus Embricensis, „Batue", „Velue", „Testrebant", „prepositura Dauentrensis" d. i. Zutfen en Zallant, en „Tuenta" d. i. het latere archidiaconaat van Oldenzaal. Drente ontbreekt. Doch Friesland is door „Ostrege et Westrege" volledig aangeduid. Er blijken dus van het bisdom in de aanteekening te ontbreken het Nedersticht met Amstel en Lake et Isla, Drente en misschien Kinhem. Afgezien van het laatste, vormt het overige juist het bezit der Utrechtsche bisschoppen in het midden der ne eeuw. Zij hadden toen, behalve de pagi, die het eigenlijke Nedersticht gevormd hadden (Flethite, Nardinclant, Niftarlaca en Germepi) en samen destijds Civitas et Goye, „die stat ende tgoy", heetten 5), daarenboven sedert 944 den pagus Lake et Isla, sedert 1026 een comitatus in Teisterbant, sedert 1042 het comitatus Umbalaha6) 1) Van den Bergh I n°. 64. 2) Vanderkindere II 281. De afwijkende rneening van Van den Bergh (Middelnederl. Geogr. 20 ed. 158) is stellig onjuist. 3) Zie boven Si. 4) Holtlant in de lijst der goederen van St. Maarten uit de le helft der 9e eeuw (Het Oudste Cartularium 40) wordt gewoonlijk voor hetzelfde gehouden; ten onrechte, daar het kwalijk iets anders kan zijn dan een plaats tusschen Hanasce (Honsdijk) en Leithon (Leiden), die evenals zoovele andere in hetzelfde \ stuk genoemde door de Noormannen werd verwoest. 5) Zie boven 86. 6) Dit kan onmogelijk het latere kwartier van Vollenhove zijn, zooals gewoonlijk wordt aangenomen, daar dit een deel was van het comitatus Drente, dat tot 1046 D. De Parochies. Inleiding. De omvang van het begrip „parochie" is in den loop der middeleeuwen voortdurend ingekrompen. Terwijl het oorspronkelijk een synoniem was van dioecese i), werd het bij de vermeerdering van het aantal ecclesiae baptismales in den Frankischen tijd toegepast op het aan deze toegekende gebied 2), en steeds is, naar het schijnt, het dooprecht het hoofdkenmerk der ecclesiae" parochiales gebleven. Doch zeker is dit niet en in het algemeen is de ontwikkeling van de zelfstandigheid der parochies nog niet geheel opgehelderd S). j Aanvankelijk bezat in elke dioecese alleen de cathedraalkerk jde volle kerkelijke rechten met inbegrip van den baptismus en Jde sepultura. Vandaar, dat de dom van St. Maarten, nadat hij de plaats van zijn voorganger als cathedraalkerk der dioecese, Oudmunster, had ingenomen, steeds, zij het dan ook ten onrechte! als de moederkerk van het geheele bisdom werd beschouwd*) en op het begrafenisrecht van alle dioecesanen naast de parochiekerken aanspraak bleef maken. Vandaar ook dat het cathedraticum, dat oorspronkelijk de vergoeding was, welke nieuwe parochies aan de moederkerk verschuldigd waren voor het verlies harer inkomsten, tot aan de hervorming, al kende men er waarschijnlijk sinds lang de beteekenis niet meer van, door het geheele bisdom aan den Domproost werd betaald. 1) Dr. h. Schilfer, Pfarrkirche mid Stift im Deutschen Mittelalter (1903) 63 • Mr S Muller Fzn. in Arch. v. Nederl. Kerkgesch. ii 196. 2) E. Baumgartner, Gesch. u. Recht des Archidiaconates der Oberrheinischen Uistnumer (1907) 9: „Tm 9ten jahrhundert wurde das Diözesangebiet in festabgegrenzte Pfarrbezirke eingetheilt (cf. Werminghoff, Gesch. des Kirchenverfassung Dcutschlands i 82; Meister, Grundriss der Geschichtswissenschaft ii (1907) 6 ter Abschn., 18, 58 ff. sowie die dort zitierte Literatur)." 3) Cf. Dr. A. Mooren, die Erzdiözese Kaïn (1892) i 23 sqq., waar een juiste en leernjke schets voorkomt van de ontwikkeling der parochies in de Keulsche dioecese, welke echter niet zonder meer op die in de Utrechtsche mag worden toegepast. 4) Zie b.v. het edict van bisschop Jan van Nassau van 1288 (zie boven 11). io8 Van de cathedraalkerk zijn de volle kerkelijke rechten eerst overgegaan op de hoofdkerken, die in den Karolingischen tijd plebes1) heetten, vanwaar hun hoofden, de archipresbyteri, den naam plebani ontleenden, welke in latere eeuwen naast vele andere voor de rectores parochiarum in gebruik bleef2). Die hoofdkerken waren waarschijnlijk dezelfde als de in de iie, 12e en 13e eeuwen vaak genoemde ecclesiae matrices of personatus 3), waarvan er, voor zoover is na te gaan, oorspronkelijk slechts één in elk decanaat bestond. Ter onderscheiding werden de andere kerken eerst „capellae parochiales" genoemd4), eerst later „ecclesiae parochiales." Het is waarschijnlijk uit dien tijd, dat de naam Capella stamt, welke een aantal kerken droegen, die stellig reeds vroeg parochiale waren, zooals Capelle op Zuidbeveland, Oost- en Westkappel op Walcheren — nog wel twee der vijf hoofdkerken van het decanaat5) — sLoperscapelle op Schouwen, Capelle op Duiveland, Capelle optie Yssel enz. Was dus capella aanvankelijk de tegenstelling tegen ecclesia matrix, later werd het de tegenstelling tegen ecclesia parochialis en kreeg (of behield) het de beteekenis van een niet met de volle parochiale rechten uitgerust en onder een parochiale kerk ressorteerend, van een of meer altaren voorzien gewijd gebouw, welke beteekenis het sedert heeft behouden. 1) Zie het capitulare van Karei den Kale van 870 (cap. XI) „ut ecclesias baptismales quas plebes appellant, secundum antiquam ecclesiae consuetudinem ecclesiae nlii restaurent," en het concilium Tricinense (850, cap. XIII): „singulis plebibus archipresbyteros praeesse volumus" (cf. A. Tibus, der Gau Leomerike u. s. w. 72). 2) Zie b.v. het Tiendenregister van 1275/80 (Deel I 5); cf. Schafer (1.1. 53sqq.), >vaar een andere meening omtrent de beteekenis van plebanus verdedigd wordt. 3) Volgens Schafer (1.1.) zou personatus, dat het eerst in de 12e eeuw schijnt voor te komen, oorspronkelijk het nominale bezit eener kerk en harer inkomsten beteekend hebben, in tegenstelling met den werkelijk fungeerenden rector, en het is niet onmogelijk, dat dit ook in onze dioecese het geval was, daar de talrijke personae in het Tiendenregister van 1275/80 en vooral de tallooze personae in Friesland in de 15e en 16e eeuw daarop schijnen te wijzen. Toch is het een feit, dat in een groot aantal decanaten slechts één personatus voorkwam, dat verbonden was aan de hoofdkerk (zie boven 80). In Friesland trouwens werd personatus in de 13e eeuw zelfs gebruikt in de beteekenis van decanatus (Deel I 351) en in de Friesche deelen der Munstersche dioecese was persona nog in de 15e eeuw gelijkwaardig met deken (van Mieris IV 91). Cf. Arch. Aartsb. Utr. XX 120, waar een andere verklaring wordt gegeven. 4) Zie het stuk van 1313 (Deel I 322) en de overeenkomst van bisschop Jan van Diest met den proost van St Jan van 1337 (O. V. R., V. e. M. IV 282). 5) Zie beneden j 3. lór) Welke nu de kenmerken waren, die in de latere middeleeuwen de parochiekerken van de kapellen onderscheidden, staat zooals gezegd niet volkomen vast. Zeker is het, dat er kerken waren, die uitdrukkelijk gezegd worden geen parochiale te zijn en toch' de sepultura, ja zelfs den baptismus bezaten i). Een duidelijk voorbeeld hiervan levert de uitspraak van bisschop Burchard in hos tusschen de kerken van Sclidrecht (het verdronken Sliedrecht bezuiden de Merwede) en Hougninke of Botteskerke (Houweningen), waarbij de laatste erkend werd als onderhoorig aan de eerste doch niettemin het doop- en begrafenisrecht kreeg of behield, mits uitgeoefend door den priester van Sliedrecht of diens vicaris2). En een soortgelijke verhouding werd in 1133 gevestigd tusschen de capella te Aelst in den Bommelerwaard, tot wier oprichting toen verlof werd gegeven < en de moederkerk te Wijc in het land van Heusden3). Dergelijke „filiae" of „appendices", zooals ze in de latere middeleeuwen meestal heetten, kerken, die niet de volle parochiale rechten bezaten doch de meeste daarvan, kwamen ook in onze dioecese veelvuldig voor Zoo worden in de rekeningen der Domfabriek een aantal kerken uitdrukkelijk „filiae" genoemd5), b.v. in 1407 Vuulpoort te Dordrecht, in 1462 Catwijc supra mare, in 1463 Zoelmontjzoo heet de kerk te Bronchorst in 1571 „filia ecclesiae in Steenre" 6), enz. Allerminst was het bezit van een eigen kerkhof in ons bisdom een bewijs van parochiale rechten, want zóó talrijk zijn de voor het meerendeel nog bestaande kerkhoven van kapellen, die zonder den minsten twijfel niets meer waren dan dat, dat het zelfs den schijn heeft, alsof in de Utrechtsche dioecese elke buiten de parochiekerk staande kapel haar eigen kerkhof had 7). 1) Cf. Mooren 1.1. 27. Het kan daarom niet juist zijn, wat Schafer (1.1. 16 sqq) zegt, dat de sepultura het voornaamste kenmerk der parochiale kerken was ge bleven (zie de door hem (19) aangehaalde plaats uit Imbart de Ia Tour, les Paroisses Rurales du IVe au Xle siècle (1900) 170). 2) Van den Bergh I n°. 95. 3) Sloet n°. 265. 4) Zie voor het Luiksche deel van ons land Deel I 431 sqq. 5) Deel I 40 sqq. 6) Ib. 33a 7) Wel is het waar, dat de kapellen het begrafenisrecht slechts bij speciaal privilepe konden verkrijgen en dat daaraan een recognitie aan den parochiaan verbonden was maar d.t heft het feit niet op, dat men niet uit het bezit van een eigen kerkhof tot dat der volle parochiale rechten kan besluiten, zooals het geval zou zijn, indien de sepultura alleen aan de parochiekerken had toegekomen. Ito En hetzelfde was het geval met de meeste kloosters, waarvan de voornaamste daarenboven zelfs het dooprecht hadden. Zoo verkreeg b.v. het klooster van St. Marienberch te Zwartewater in 1233 het recht van begrafenis en van de biecht en in 1241 van den elect Otto dat van den doop J). En hetzelfde was stellig eveneens het geval met de groote abdijen, Egmont, Mariengaert, Lidlum, Ludingakerke, Bloemcamp, Claercamp, Marienweert, Bern, enz. Men zou echter verkeerd handelen met deze daarom voor afzonderlijke parochies te houden: ze waren slechts uit de parochies, waarin ze lagen, geèximeerd. Alles bijeengenomen, is het duidelijk, dat niet altijd met zekerheid te zeggen is, of een bepaalde kerk al of niet een parochiale was2). Daarom is het beste om, als er reden tot twijfel is, eenvoudig af te gaan op het feit, of een kerk in eenig kerkelijk stuk ecclesia parochialis, filia of capella wordt genoemd, hetgeen gelukkig bij nagenoeg alle, waaromtrent men zou kunnen twijfelen, het geval is. ƒ De waarschijnlijk ook in ons bisdom uit de 9e eeuw dagteekenende 3) eerste parochiale indeeling viel oorspronkelijk — dit 'kan niet in twijfel worden getrokken — met de toenmalige politieke indeeling samen; daar, waar reeds vóór het Christendom marken hadden bestaan, werden de parochies gevormd door samenvoeging van marken tot kerspelen. Maar principieel zijn die twee indeelingen daarna ieder hun eigen weg gegaan en daardoor — uit den aard der zaak hier meer, daar minder — van elkander afgeweken. Voor zoover is na te gaan, waren die afwijkingen echter bijna uitsluitend het gevolg van wijzigingen der politieke indeeling, zelden van die der parochiale. De gevallen, waarin wij weten, dat de grenzen eener parochie gewijzigd zijn (afgezien natuurlijk van haar splitsing in twee of meer parochies, waarover aanstonds), zijn in ons bisdom uiterst zeldzaam en dan nog veelal aan twijfel onderhevig. Ook in dit opzicht 1) Overijsselsen Tijdrek. Reg. I 8, 10. 2) Ook de afzonderlijke „dos," door Schafer voor een der kenmerken van de parochies gehouden, was dat althans ten onzent stellig niet, daar elke kapel, vicarie, capellanie enz., kortom elk beneficium zijn eigen dos of corpus bezat (zie b.v. Deel 1 264-304). - Ten overvloede zij hier nog geconstateerd, dat ook de bullen van Paus Pius IV van 1560/1 betreffende de oprichting der nieuwe bisdommen op du punt geenerlei licht geven, omdat daarin behalve de parochies ook alle kapellen, zelfstandige kloosters, kasteelen en gehuchten promiscue worden opgenoemd. 3) Zie boven 107 noot 2. Itl heeft de Katholieke kerk haar bij uitstek conservatief karakter ten opzichte harer territoriale indeelingen tot aan de hervorminostreng gehandhaafd, en bij de parochies wellicht nog meer dan bij de andere territoriën, omdat de tiendheffing op de parochiale indeeling berustte De parochies zijn zeer lang de eigenlijke I territoriale eenheden gebleven: men behoeft slechts de oorkondenboeken in te zien om te bemerken, dat de plaatsbepalingen \ aanvankelijk steeds geschiedden door de vermelding der parochies, j Eerst in de 13e en 14e eeuwen hebben in Gelderland en Holland idé schoutambten, ambachten enz. de plaats der parochies als f eenheden ingenomen. De wijzigingen der politieke en administratieve indeelingen daarentegen zijn talloos geweest, en ik aarzel daarom niet om, waar wij in het midden der 16e eeuw tijdens de kerkhervorming de kerkelijke en politieke indeelingen van elkander afwijkend vinden, steeds a priori — behoudens tegenbewijs natuurlijk — de kerkelijke, parochiale voor de oudste te houden. Een zeer typisch en kenmerkend voorbeeld daarvan levert Rotterdam. Sinds eeuwen was bekend, dat daar behalve de St. Laurenskerk een kerk of kapel op het Roodezand had gestaan, die aan de SS. Septem Dormientes was gewijd maar door de meeste 17e en 18e eeuwsche kroniekschrijvers op het voorbeeld van Jacob Lois onzinnigerwijze St. Andrieskerk werd genoemd. Niemand heeft er ooit aan getwijfeld, dat dit hetzij een afzonderlijke (parochiale) kerk ofwel een kapel der St. Laurenskerk was geweest2), en toch is noch het een noch het ander het geval. Wij vinden nl. in de rekeningen van den officiaal van den archidiaken ten Dom 3) jn ISo8 en 1558 twee instituties „ad capellam Septem Dormientium in Rodezant in parrochia de Hildegaertsberghe." Hieruit blijkt onomstootelijk, dat die kapel niettegenstaande het Roodezant reeds in het midden der 14e eeuw voor een deel bij de stad was gevoegd en binnen de vesten was besloten geworden, toch ook voor dat stadsdeel tot aan de hervorming toe tot de parochie van Hillegersberch is blijven behooren zooals stellig in het eind der 13e eeuw reeds het geval was geweest. Het verschijnsel was trouwens niet uniek: op dezelfde V (ï£) TxÏvfErlaUterUngen ZUm G«<*ichtlichen Atlas der Rheinprovinz, YTX nP' aUUÏ; 372; MUUW' Het Heiligeg<*s">uis ^ Rotterdam (,896) Inl S^ven- i£ HeDSen' ^ Kath01- K'* ^ouerdam^!^ 112 wijze heeft tot aan de hervorming een deel der stad Middelburch tot de parochie Coudekerke behoord, een deel der stad Schiedam tot de parochie die Ketel, een deel der stad Dordrecht tot de parochie Erkentrudenkerc (later de Vuulpoort), enz. De nagenoeg eenige oorzaak van de wijziging der parochiale indeeling gedurende de middeleeuwen heeft daarom bestaan in splitsingen van bestaande parochies: „de oprichting eener nieuwe parochie geschiedde altijd bij wijze van splitsing eener oude; immers het geheele land was in parochiën verdeeld en een nieuw district kon zich dus alleen vestigen ten koste van een oud" ]). Geschiedde die splitsing door den eigenaar of collator der oude parochie zelf, dan bleef hij dat ook van de nieuw opgerichte, en daarin ligt vaak een uitnemend middel om de filiatie der kerken te constateeren en daardoor de geschiedenis der territoriale indeeling te reconstrueeren. Een paar voorbeelden mogen dit duidelijk maken. Monster in Delfland was de moederkerk van sGravenzande, dat er in 12382), en van sGravenhage, dat er in het 4e kwart der 13e eeuw 3) van werfl afgescheiden en op zijn Deun weucr de moederkerk werd van de parochies Ekendunen, Scheveningen en die Hofcapelle. De abt van Middelburch, aan wien Monster sedert 1276 behoorde, bleef daardoor ook in het bezit der daarna gestichte dochterkerken, zelfs van de door de graven van Holland zelf gestichte Hofcapelle4). Evenzoo is omgekeerd uit het feit, dat tot aan de hervorming de parochies Bleiswijc, Zevenhuzen, Cralingen en Rotterdam aan de abdij van St. Paulus behoorden5), af te leiden, dat ze alle dochterkerken waren van de ecclesia Rotta (Hildegaertsberch), in het eerste kwart der ne eeuw aan het klooster Hohorst geschonken6); uit de^onderhoorigheid van Baern, Zoest, Erna; Eemnes, Scherpenzeel en Hoeflaken onder die abdij ï) hun dochterschap van de toen eveneens aan Hohorst geschonken kerk te 1) Mr. S. Muller Fzn. in Arch. v. Nederl. Kerkgesch. II 202/6, waar zulk een splitsing uitvoerig wordt besproken. 2) De Fremery n°. 78; van den Bergh I n". 368. 3) Van Visvliet, Inventaris II n\ 147. I" 49; Br- P- L- Muller' ReS- Hann- 22> 4) Reg. Hann. 161. 5) Leenregister der St. Paulus-abdij (Rijksarchief te Utrecht, Kleine Kapittelen en Kloosters n°. 505) B f°. 3. 6) Van den Bergh I n°. 80. 7) Leenregister der St. Paulus-abdij, ib. i 13 Loysdcn *); uit de onderhoorigheid van Naerden, Huzen, Blarikem, Hilversem en die Zijp aan de abdij Elten, dat ze direct of indirect dochterkerken waren van de vermoedelijk oudste kerk van het Gooi, Laren, en dat ze tezamen het Nardinclant vormden, in 996 aan de abdij Elten geschonken2); enz. Waaruit volgt, dat de parochies Rotta, Loysden en Nardinclant in het begin der 11e eeuw niet alleen het in de latere middeleeuwen daartoe behoorende gebied, maar daarenboven ook nog dat van al hun latere dochterkerken omvatten. Van hoe groote waarde dergelijke feiten voor de historische geographie van ons land zijn, behoeft geen betoog. Jammer, dat ze zoo gering in aantal zijn. De hoofdkerken, zooals b.v. in Delf- en Schieland Monster, Vlaerdingen, Pinacker, Maeslant en Rotte, dagteekenen meest van vóór de ne eeuw, de later door splitsing daarbij gekomen .parochies grootendeels van de 12e en 13e eeuwen. De na 1300 nieuw gevormde parochies zijn betrekkelijk niet vele en bijna alle bekend 3). Opheffing van parochies door vereeniging ervan met andere4) heeft als ik wel zie nagenoeg alleen in Friesland eenige malen plaats gehad5), waar trouwens het in de 14e eeuw bestaande aantal parochies buiten verhouding groot was. Natuurlijk mag daarmede niet verward en op dezelfde lijn gesteld worden, wat vaker voorkwam, dat een parochie&?r£ als zoodanig werd opgeheven en vervangen door een tevoren onder haar ressorteerende kapel6), want de parochie zelve bleef daarbij als kerkelijke, 1) Sloet n°. 132. 2) Van den Bergh I n°. 70. 3) In de beschrijving der parochies heb ik hun ouderdom alleen dan opgenomen, indien hetzij het stichtingsjaar bekend is of wel de vermoedelijke ouderdom om de eene of andere reden opmerking verdient. ■% 4) Natuurlijk wel te onderscheiden van door overstroomingen te niet gegane parochies, die bij dozijnen te tellen zijn. 5) De opgeheven parochies, wier vroegere bestaan ik heb kunnen constateeren, zijn: Niehusum in Westdongeradeel, Raeuwert ende Meede in Westdongeradeel', Betterwirt ende Bornhusum in Westdongeradeel, Aeltsbuur in Kollumerland, Sigers' walde in Tietjerksteradeel, Tuutgum in Menaldumadeel, Ludingakerke in Franekeradeel, Anyngum in Franekeradeel, Utberdum in Wijmbritseradeel, die Hjaure in Haskerland, die Rijp in Aengwirden, Catrijp in Aengwirden, Lukeswalde in Opsterland, Aldega in Schoterland, Bantega in Lemsterland, Lemsterhoec in Lemsterland, Rijs in Gaasterland, Mizen in Kennemerland, Eikendunen in Delfland. 6) B.v. Scarnum door Goltum, Zeihorst door Harderwijc, Westerhessel door Havelte, Autena door Everdingen, (Oud) A door (Nieuwer) ter A, Schoonderlo door Delfs' haven enz. 8 114 juridische territoriale eenheid intact. En hetzelfde geldt van de „incorporatio" van parochies bij de geestelijke gestichten, die er de patroons van waren, want ook dan bleef de parochie als zoodanig in wezen. Maar wel degelijk ondergingen de parochiale eenheden wijziging door de talrijke exempties van kloosters. Zoo ressorteerde b.v. de abdij van Marienwaert in de Tielerwaard met haar later tot een afzonderlijke heerlijkheid hervormd gebied onder geen der omringende parochies. Natuurlijk mag daaruit niet worden afgeleid, dat ze een afzonderlijke „parochie" zou hebben gevormd, en terecht komt ze dan ook op geen enkele parochielijst voor: zij was alleen met haar gebied uit de parochie Beest geëximeerd. En hetzelfde is stellig eveneens het geval geweest met alle andere abdijen en met een aantal andere kloosters, maar met welke, is ons niet altijd bekend. Dat het echter feitelijk een groot aantal kloosters moet betroffen hebben, is indirect af te leiden uit de omstandigheid, dat op vier plaatsen, te Middelburch, te Zierixee, te Haerlem en te Gorkem, de bagijnhoven, waarop de exemtie natuurlijk kwalijk kon worden toegepast, tot afzonderlijke parochies zijn verheven, want daarmede werd feitelijk hetzelfde doel bereikt als met de exemtie der kloosters. Enkele ervan zijn daarenboven, behalve uit hun parochie, uit het bisdom zelf geëximeerd en direct onder den Paus gesteld; doch dit is slechts geschied met een vijftal, nl. in 1055 met de abdij van Elten1), in 1245 2) met de abdijen van Egmont en Rijnsburch 3), in 1374 met het kapittel der Hofcapelle in den Haag4) en in 1401 met de abdij van Middelburch 5). De ruim 1300 in de bronnen vermelde parochies heb ik ten slotte nagenoeg alle kunnen localiseeren, zij het ook sommige 1) Dr. G. Brom, Bullarium Trajectense n°. 7. 2) Niet in 1140, zooals Bijdr. Bisd. Haarl. XXVIII 45° gezegd wordt. Het onder de bijzondere bescherming nemen (wat bij een vrij groot aantal abdijen geschied is) was iets anders als het eximeeren uit de bisschoppelijke jurisdictie. 3) Buil. Traj. n°. 17, Introductio XXXVII. 4) Ib. 11°. 2174. 5) Arch. Abd. Midd. n°. 5 Bijl. II; cf. Hist. Ep. Midd. 7. Hieruit blijkt, dat het stuk van 1530 slechts een confirmatie was van dat van 1401. Dr. Brom schijnt deze stukken en dat over de Hofcapelle over het hoofd te hebben gezien, waar hij alleen de abdijen van Elten, Egmont en Rijnsburch als immediaat opnoemt (Buil. Traj. II Introd. xxxvn). "5 slechts met meerdere of mindere waarschijnlijkheid; doch vari enkele is het mij niet mogen gelukken. Het zijn de volgende. Baldarijp, vermeld in 1243/44 Van de verschillende plaatsen in Friesland, die „de Rijp" heetten, zijn Dronrijp, Catrijp en Welsrijp uitgesloten; er blijven dus als mogelijk over Rijpertserc in Tietjerksteradeel, de te niet gegane parochie die Rijp in het noordwesten van Opsterland en wellicht andere te niet gegane Rijpen. Doch welke van deze Baldarijp heette, is voor zoover ik zie niet meer uit te maken, terwijl uit het feit, dat de naam in het charter op Grint volgt, ook wellicht zou zijn af te leiden, dat het op dat eiland lag. Dessiederkerke, vermeld in 1283 2). Dit was vermoedelijk de oudere naam eener parochie, die later anders heette en die, wegens den omvang van het gebied, waarover het register liep 3), in den omtrek van het toenmalige Noorthollant te zoeken is. Ik denk daarbij aan Ouderkerc optie Yssel, waarvan de oude naam — want „Oudekerc" is eigenlijk geen naam — onbekend is; doch dit is niets dan een gissing. Ter Meerkerc, vermeld in 1405 onder het decanaat Scaldia4). Misschien is die kerk op Orizant te zoeken, dat vermoedelijk tot > Scaldia behoorde, want op de andere eilanden van het decanaat is er geen plaats voor aan te wijzen; dóch weten doen wij het niet. Merck, vermeld in 1408 5). Mij volkomen onbekend. Osledewald, vermeld in 1243/54°) als behoorende aan de St. Nicolaus-priorij te Hemelum. Vermoedelijk de oudere naam eener Oost- of West-Friesche parochie, die later anders heette, Nortwalde, Suawalde, Aestwalde, Westwalde enz. Westclooster, vermeld in 1419 onder het decanaat Scaldia7). Hiervan geldt hetzelfde, wat boven van ter Meerkerc werd gezegd. Zantwijc, vermeld in 1275/83 als behoorende tot het graafschap Holland8), was misschien de oudere naam der parochie Almkerc 9). 1) Buil. Traji n°. 2277. 2) Het Oude Register van Graaf Florens (B. e. M. Hist. Gen. XXII) 196. 3) Ib. 120. 4) Rekening Officiaal. 5) Deel I 189. 6) Buil. Traj. n°. 2277. 7) Rekening Officiaal. 8) Sibrandus Leo bij Matthaeus, Analecta V 548. 9) Zie beneden onder $ 22. n6 Ik kom thans tot het omvangrijkste en moeielijkste gedeelte ' van mijn geheele onderwerp, de reconstructie der parochiale I grenzen vóór de hervorming. Ze is bijna overal mogelijk doch l meestal slechts langs een langen omweg. Uit hetgeen «hierboven werd opgemerkt, vloeit voort, dat wij in den regel 'de voormalige parochiale grenzen van vóór de kerkhervorming niet kunnen afleiden uit de ons bekende administratieve indeeling tijdens de Republiek. Op dien regel is echter één uitzondering en een zeer belangrijke, n.1. Friesland. Daar zijn de parochies gedurende de geheele middeleeuwen tevens dienst blijven doen als administratieve eenheden (steden en dorpen) — vermoedelijk een gevolg van het niet invoeren van het leenstelsel aldaar — en de tijdens de hervorming bestaande administratieve indeeling is daarna tot den val der Republiek ongewijzigd gebleven1). Slechts op zeer enkele punten waren daar vóór de hervorming de parochiale en de administratieve dorpsindeelingen van elkander afgeweken, zooals blijkt uit een vergelijking van het zoogenaamde kadaster van 1505, waarinde dorpen, en de beneficiaalboeken van 1542/4, waarin de parochies als eenheden worden opgesomd2). De voortreffelijke Atlas van Friesland van W. Eekhoff (1849/50), waarin de dorpsgrenzen, voor zoover ze toen nog bestonden (hetgeen in de meeste grietenijen nog het geval was), alle staan aangeteekend, kan om die redenen zonder meer als bron voor de parochiegrenzen van vóór de hervorming dienst doen, natuurlijk behoudens de bekende latere grenswijzigingen. En waar de dorpsgrenzen daar ontbreken, en in alle andere provinciën, is het noodige licht te vinden bij het kadaster of bij de Nederlandsche Hervormde Kerk. Het laatste zal wellicht eenige verwondering wekken doch is inderdaad het geval. Veelal treft men de meening aan, dat de parochies met de hervorming zouden zijn te niet gegaan, en misschien is' dit zelfs de communis opinio. Toch is niets minder 1) Eerst in de 19e eeuw zijn in een aantal grietenijen de dorpen -als afzonderlijke eenheden opgeheven en enkele wijzigingen in de grenzen aangebracht. 2) Zie boven 26/7, Deel I 264sqq. Voor zoover ik kan zien, beperkten zich de afwijkingen tot de volgende. Als parochies waren opgeheven doch als administratieve dorpen blijven bestaan: Raeuwert ende Meede, Niehusum en Betterwirt ende Bornhusum in Westdongeradeel, die Hjaure in Haskerland en Lukeswalde in Opsterland; terwijl omgekeerd als parochies waren blijven bestaan doch als dorpen opgeheven: West Niebercoop in Schoterland, St. Jansga in Haskerland, Skillaert in Baarderadeel en Scarl en Backhusum in Gaasterland. ii7 waar. De vergissing wortelt in de deels op kerkelijke, deels op politieke gronden berustende misvatting, alsof de Nederlandsche Hervormde Kerk een nieuwe kerk zoude zijn geweest. Staatsrechtelijk geschiedde echter bij de kerkhervorming niets anders dan dit, dat de staat de kerk, welke naar het toenmalige staatsrecht een zijner instellingen was, hervormde1). Het bekende „cuius regio eius religio" der i.6e en I7e eeuwen was niets dan de praegnante formuleering van dat vaststaande staatsrechtelijke beginsel. De parochies zijn dan ook uit den aard der zaak overal als gemeenten van de door den staat in haar vorm gewijzigde, van de hervormde kerk blijven bestaan2). Wel zijn een aantal ervan opgeheven en met naburige kerspelen gecombineerd, hetzij met of zonder behoud hunner zelfstandigheid, en zijn een aantal kapellen en „filiae" tot zelfstandige kerspelen verheven, maar hetzelfde was ook vóór de hervorming vaak geschied en tot den regel, die een vaststaand feit is, doet het natuurlijk niets af. Wij behoeven daarom slechts de grenzen der kerkelijke gemeenten onmiddellijk na de hervorming te reconstrueeren om die der parochies van vóór de hervorming terug te vinden3). En dat is mogelijk door van de tegenwoordige indeeling der Nederlandsche Hervormde Kerk in gemeenten uit te gaan en dan de wijzigingen, die daarin sedert de hervorming hebben plaats gegrepen, eruit te elimineeren. Niet overal zijn wij daartoe in staat, want soms zijn wel de wijzigingen bekend, die gemaakt werden, maar niet de begrenzingen, die daaraan voorafgingen. In die gevallen helpen ons nog wel eens de kadastrale indeelingen, die ten platten lande bijna overal op de oude kerspelindeelingen berustten. Voor Gelderland heb ik daardoor de grootste hulp gehad van de verzameling stads- en dorpskaarten op kadastrale grootte, in het begin der 19e eeuw onder Koning Louis samengesteld door de op zijn last ingestelde departementale commissie tot voorbereiding der instelling van het kadaster, thans in het 1) Zie b.v. D. G. Rengers Hora Siccama, De Geestelijke en Kerkelijke goederen enz. (1905) 196—206. 2) In Engeland zijn de parishes tot op heden in. volkomen denzelfden staatsrechtelijken toestand gebleven. 3) Ten overvloede zij nog geconstateerd, dat de tegenwoordige parochiale indeeling der Roomsen-Katholieke Kerk slechts op die weinige plaatsen licht geeft, waar haar parochies als zoodanig steeds zijn blijven bestaan, en dat de overgroote meerderheid der thans bestaande parochies nieuwe creaties en daarom voor ons doel waardeloos zijn. n8 Rijksarchief te Arnhem berustende. Waar echter ook het kadaster ons in den steek laat, blijft slechts een non liquet over. Dit laatste is speciaal daar het geval, waar de scherpe grenslijnen eerst later getrokken zijn, zooals op enkele plaatsen — niet overal — in de heidestreken en in de venen. Zoo werd b.v. de oostgrens van Drente en Twente tegen de Ossenbrugsche en Munstersche dioecesen gevormd door de venen, die zich bijna ononderbroken van Noorddijc in het noorden tot Nordhorn in het zuiden uitstrekten. Bijna zeker waren daar reeds in de middeleeuwen bij de omwonenden bepaalde grenzen bekend en vaak waren die ook afgebakend *), maar op vele plaatsen is hun ligging thans niet meer na te gaan en wellicht zijn zij in latere eeuwen door nieuwe, van de oude geheel onafhankelijke lijnen vervangen2). Op die plaatsen, waar ik de oude grenzen niet meer met zekerheid heb kunnen vaststellen, heb ik daarom de latere grenzen overgenomen, al zijn deze wellicht vaak niet identiek met die van vóór de hervorming. Een ander middel tot het reconstrueeren van de verdwenen grenzen, ja soms zelfs tot het terugvinden van de plaats van te niet gegane kerken, is gelegen in de vaststaande omstandigheid, dat op de heiden, in de venen enz. de grenzen gevormd werden door rechte lijnen, die getrokken waren, „raaiden" op duidelijk zichtbare hooge punten, zooals heuveltoppen, torens van kerken of kasteelen, enz. Zoo wordt b.v. op een kaart van de grens tusschen Pernis en sGravenambacht in het Rotterdamsch Gemeentearchief gezegd, dat die grens raaide op de kerk van Ouderschie; zoo raaide de grens in het Oostveen tusschen de parochies van de Buerkerc en van St. Jacob op den toren der abdij Outwijc; de grens tusschen de parochies Almsvoet en Eemkerc (nu nog een deel der grens tusschen de burgerlijke gemeenten Werkendam en Dussen) op den toren van Giessen Oudekerc, enz. Een zeer sprekend voorbeeld is, dat de zuidgrens van Biervliet nog tegenwoordig raait op de reeds in 1601 verdronken3) kerk van 1) Een voorbeeld biervan vindt men in de „saxa que duarum villarum Lone et Bakele marchias dividunt" (Jungius, Hist. Com. Benth., Cod. Dip]. 21 a°. 1154), welke steenen midden in het veen dicht bij onze dioecese lagen. 2) Cf. R. Schuiling , de Grenzen van Drente in Tijdschr. v. Gesch., Land- en Volkenk., XI (1896) 112 sqq. 3) Van der Aa XI 905. lig Vroondijc, waarvan de ligging met zekerheid bekend is door oude kaarten. Wij zullen herhaaldelijk gelegenheid hebben om voorbeelden daarvan te vinden 'en van den bedoelden regel gebruik te maken voor de reconstructie van oude parochiegrenzen. Om de opgemelde redenen ben ik, ten einde de kaart van het bisdom Utrecht vóór de hervorming te kunnen samenstellen, moeten beginnen met de tegenwoordige indeeling der Nederlandsche Hervormde Kerk in gemeenten in kaart te brengen x), een werk, dat tal van jaren arbeids gekost heeft doch ten slotte, dank zij vooral den krachtigen steun harer Synodale Commissie, voor het grootste deel gelukt is. Helaas niet geheel, want niettegenstaande alle daartoe aangewende pogingen, is het mij niet mogen gelukken van een aantal kerkeraden de van hen gevraagde opgaven omtrent de grenzen hunner gemeenten te verkrijgen. Voor Overijssel was dat niet noodig, daar het Provinciale Kerkbestuur aldaar reeds vele jaren te voren, op initiatief en met hulp van den heer F. A. Hoefer te Hattem, een kaart van de kerkelijke gemeenten dier provincie had samengesteld, welke het mij welwillend ter copiëering heeft toegezonden, waarvan ik dankbaar gebruik heb gémaakt. Ik zal nu achtereenvolgens decanaatsgewijze de afzonderlijke parochies2) bespreken en daarbij telkens vermelden: de geschiedenis der kerspelindeeling tot nu toe3) — waardoor het geheel tevens het beeld geeft van de indeeling der Nederlandsche Hervormde kerk in gemeenten voor dat gedeelte der kerk, dat met het gebied van het bisdom Utrecht vóór de hervorming overeenstemt —; de bron, waaraan ik dé grenzen ontleende4); 1) De kaart van de gemeenten der Nederl. Herv. Kerk (op de bladen der Topographische Kaart van i : 50.000), waarop met verschillende kleuren de van vóór de hervorming tot nu toe gebleven grenzen, de vroegere, sedert te niet gegane grenzen en de na de hervorming ontstane nieuwe grenzen zijn aangegeven, zal ik, na het gereed komen der kaart van het bisdom in 1560, met de bijbehoorende antwoorden der predikanten en kerkeraden enz. ter raadpleging voor belanghebbenden aan het Rijksarchief te 's Gravenhage schenken. 2) Die parochies, welke reeds vóór de oprichting der nieuwe bisdommen in 1560 waren opgeheven of door overstrooming enz. waren te niet gegaan, zijn door [ ] aangegeven. 3) Voor de geschiedenis na de hervorming berust deze bijna geheel op den jaargang 1878 van het Nieuw Kerkelijk Handboek van M. W. L. van Alphen. 4j Waar deze met de burgerlijke, kadastrale of tegenwoordige kerkelijke grenzen overeenstemt, is natuurlijk een verwijzing daarnaar voldoende; terwijl ik overal, 120 de kerken en alle buiten de kerken gelegen kapellen, ook die in kloosters *) en gasthuizen; en eindelijk de patroons, de filiatie en het bezit der kerken door geestelijke gestichten, waar dit laatste in verband met mijn onderwerp belang had 2). Als eindpunt der beschrijving en als tijd der kaart3) heb ik 1560 aangenomen, het jaar vóór de oprichting der nieuwe bisdommen. Uit lateren tijd heb ik alleen, als gezegd, de volledige geschiedenis van de indeeling der Nederlandsche Hervormde Kerk in gemeenten opgenomen, ten einde het beeld van deze compleet te maken. Overigens ben ik er mij van bewust, dat de geheele beschrijving een dorre catalogus van kerken en kapellen is geworden, een „polyptichum" in middeleeuwsch kerklatijn, doch het onderwerp lag ertoe en ook zoo meen ik, dat het werk een bruikbaren grondslag zal opleveren voor de historische geographie van ons land in de middeleeuwen, waartoe de kerkelijke indeeling de eenige sleutel is 4). Nog één punt vereischt toelichting, n.1. mijn spelling der plaatsnamen. Bij het ontbreken eener officiëele middelnederlandsche spelling en de bekende buitengewone willekeur, welke in de middeleeuwen bij de schrijfwijze der plaatsnamen bestond 5), heb ik gemeend mij zelf bepaalde regels te moeten stellen. Ik heb in de beschrijving overal de oudste en de jongste middelneder- waar de oude parochiale grenzen met de tegenwoordige burgerlijke overeenstemmen — hetgeen bij de groote meerderheid ervan het geval is — de vermelding dier omstandigheid, als zijnde deil regel, heb weggelaten. 1) De beschrijving bevat daardoor tevens een zoo volledig mogelijk Monasticum Traiectense, doch ook niets meer dan dat, geen kloostergeschiedenis in verkorten vorm. 2) Wat de aangehaalde bewijsplaatsen betreft, zoo heb ik gemakshalve meestal de voorkeur gegeven aan algemeen toegankelijke verzamelwerken, zooals de Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, het Aardrijkskundig Woordenboek van van der Aa enz. De gewoonlijk geciteerde Kerkelijke Historie en Oudheden der Zeven Vereenigde Provinciën, vertaald door H. van Rhijn en in 1726 uitgegeven, heb ik vervangen door de tweede, in 1733 te Antwerpen verschenen uitgave van het Latijnsche origineel daarvan, de Historia Episcopatuum Foederati Belgii van H. van Heussen, omdat de laatste bijna steeds een beteren tekst heeft. 3) Als grondslagen voor de teekening der kaart heb ik aangenomen voor Friesland de kaart van Leo Sibrandus (Rijksarchief te Leeuwarden; cf. Bodel Nijenhuis en Eekhoff, de Algemeene Kaarten der Provincie Friesland (1846) 16 sqq.), voor Hollands Noorderkwartier die van Jacob Beeldsnijder, voor Zeeland die van Jacob van Deventer, enz. 4) Ik houd mij aanbevolen voor de mededeeling van eventueele fouten en leemten. 5) Zie b.v. Deel I 40—103. 121 landsche — maar niet de oudnederfrankische — vormen opgenomen (b.v. Gorinchem, Gorkem; Sassenheim, Zassem; maar niet Ascmannedilf, Limbon voor Assendelf, Limmen) en in Friesland daarenboven, en wel in de eerste plaats, de Friesche vormen (b.v. Ylike, der Ylst; Harlinge, Harns); doch op de kaart alleen de jongste vormen van het midden der 16e eeuw. Alle plaatsnamen staan in den nominativus (b.v. Wezep, Zwol) met bijvoeging in de beschrijving van den dativus, indien deze ook voorkwam (b.v. Wezepe, Zwolle), behalve die, welke uitsluitend of gewoonlijk in den dativus voorkwamen (b.v. ter Wispel, Ouderschie en meerendeels in Zeeland), en met bijvoeging van het lidwoord, indien dit bij den naam behoorde (b.v. die Hage, die Lemmer, tWout, sGravenzande). Wat de eigenlijke spelling betreft, zoo schrijf ik overal, ter onderscheiding van den klank oe, in gesloten lettergrepen oo voor onzen klank oo (b.v. Pereboom); in open lettergrepen e en o, behalve in de Zeeuwsche namen op ee ter vermijding van verwisseling met de toonlooze l (b.v. Schoudee tegenover Schoudë); eu ter aanduiding van onze eu (b.v. Heusden); em voor den uit heim ontstanen uitgang lm, ook waar deze vaak of meestal um wordt geschreven (b.v. Arnem, Gorkem, Beuzekem), behalve in de Friesche namen op um, omdat daar, blijkens den telkens (o.a. nagenoeg constant op de kaart van Leo Sibrandus) voorkomenden vorm om van den uitgang, feitelijk um, niet lm, werd uitgesproken; om dezelfde reden um voor den dat. plur. der Friesche namen; v en z in plaats van / en s, waar deze letters reeds in het middelnederlandsch die klanken hadden — dus niet in het Friesch — (b.v. Veenhuzen, Zwol, Zassem; maar in Friesland dae Fenwalden, Sunch); g — niet g/i — ook vóór e en i, doch daarentegen overal sch (in Friesland sc vóór a, o en u, sk vóór e en ï); terwijl ik mij overigens bij het middelnederlandsche gebruik aansluit, waarom ook de enclitische lidwoorden en voorvoegsels als zoodanig door mij worden behouden (b.v. tWout, sGravenzande, sHeeraernoutskerc, enz.). § ï. Quatuor Officia Flandriae. Over den omvang van het decanaat der Vier Vlaamsche Ambachten is reeds boven gesproken 1). Het ontleende zijn naam aan de ambachten van Boechout, Assenede, Axel en Hulst, die staatkundig één geheel vormden; maar zijn omvang was, althans na de uitspraak van 1264 over de grenzen tusschen de Utrechtsche en Doorniksche dioecesen2), niet identiek met die der vier ambachten zelve: ten deele was het kleiner, maar ten deele ook grooter. Kleiner, doordat Bassevelde en Oosteeclo, die staatkundig tot het Boechouter ambacht behoorden, en de heerlijkheden Watervliet, Waterdijk, St. Janssteen en Saeftinge, welke afsplitsingen waren van de Boechouter en Hulster ambachten, er niet meer onder ressorteerden. Maar ook grooter, omdat Biervliet en de eilanden Boterzande en Zaemslach er wel onder ressorteerden: Biervliet behoorde althans in het begin der I4e eeuw niet tot het Boechouter ambacht3) en Boterzande en Zaemslach worden in de keur der Vier ambachten van 1242 afzonderlijk naast Boechout, Assenede, Axeler ambacht en Hulster I ambacht geplaatst *). Toch moeten ook dat afsplitsingen der vier genoemde ambachten zijn geweest, want, toen in 1108 bisschop Burchard de kerken van Bochholt, Hasenethe en Axele en de kapel van Hulst, juist de hoofdplaatsen der Vier Ambachten, aan het kapittel van Oudmunster schonk5), dat ze in 1217 aan zijn thesaurie overdroeg6), bedoelde die gift kennelijk I het geheele decanaat te omvatten. Naar alle waarschijnlijkheid mag men Axel wel voor de moederkerk van Hulst houden en alle andere latere parochiekerken in het decanaat voor dochter] kerken der vier genoemde. Het decanaat is een der moeielijkste om te reconstueeren, omdat het gebied ervan voor een groot deel overstroomd is of 1) Zie boven 7°/3- 2) Ib. 72. 3) Rekening van Brugge 1302/3: „ancienne ville située au pays des quatre métiers, mais indépendante de ce territoire". 4) Mr. M. F. Lantsheer en F. Nagtglas, Zelandia Illustrata, II 602. 5) a. Wauters, Table chronol. des chartes et diplómes imprimés etc. II 41; Mr. s. Muller Fzn., Het Oudste Cartularium 210. 6) Dr. G. Brom, Regesten van het Sticht Utrecht n°. 652, 1949. 123 geweest is en de toestanden en grenzen van vóór de overstrooming lang niet overal meer zijn terug te vinden. De grenzen van Hulster ambacht aan de oost- en westzijden zijn te vinden op een kaart van 1574, toebehoorende aan het Zeeuwsch Genootschap !), die tusschen Hulster ambacht en St. Janssteen op kaarten van 1654 en 1662 2), die tusschen de Axeler en Asseneder ambachten wellicht ten deele3) op de kaart van 1747 in den Tegenwoordigen Staat der Nederlanden4), die tusschen de Asseneder en Boechouter ambachten en een deel der westgrens van het laatste op een kaart van 15495) en het noordelijke deel dier westgrens op een kaart van 1616, de zoogenaamde kaart van het Laurijnengescheid 6). Hulster Ambacht. Hulst (dat. — e, SS. Maria7) et Willibrordus 8)), in 1108 nog een kapel van Axel, moet in den loop der 12e eeuw een parochie zijn geworden, daar het in 1180 stadrecht verkreeg9), al wordt het eerst in 1228 als parochie vermeld10). Ze omvatte11) de tegenwoordige burgerlijke gemeenten Hulst, St. Janssteen behalve de parochie van dien naam 12), Stoppeldijk 13) behalve den 1) Zei. Öt II 684 (Z. G. XII n°. 332). 2) Ib. II 688, 725. 3) Zie beneden onder Axeler ambacht. 4) Zei. 111. II 431. 5) Ib. II 65! (Z. G. XII n°. 279). 6) Ib. II 579. 7) Dr. G. Brom, Bullarium Trajectense n°. 1445. 8) Ib. n°. 1844; Rekeningen v. d. Officiaal des Aartsdiakens v. d. Utrechtschen Dom, ontworpen en bewerkt door P. M. Grijpink, uitgegeven van wege de Redactie der Bijdr. v. d. Gesch. v. h. Bisd. Haarlem (voortaan te citeeren als „Grijpink"), Quatuor Officia Flandriae, 18/9. 9) Zei. 111. II 690. 10) G. C. A. Juten, Keuren en Handv. v. Hulst in O. V. R. 2e R. X p. VIII. 11) Blijkens J. van Lansberghe, Beschr. v. d. stadt Hulst (1692) 58, omvatte de parochie „de volgende landen en polders', als Lams weerde, Ouden Polder ofte Dullaert, Oost ende West Vogel, Haeg ofte Haeven Polder, Stoppeldijck, Absdale, Hulster Nieuwlandt, Ferdinandus Polder, Clinge, Kieldrecht, Langen Dam, Oude ende Nieuwe Grauwe." 12) Zie boven 71. Uit de boven vermelde kaarten van 1654 en 1662 blijkt, dat de baronie St. Janssteen behalve den polder van dien naam slechts het zuidelijke deel van den Absdale-polder en de westelijke strook van den Clinge-polder omvatte. De kerk behoorde aan de abdij Baudelo. 13) Campen in het noordwesten der burgerlijke gemeente Stoppeldijk behoorde 124 Pauluspolder, Hontenisse bezuiden den Baudelodijk, Graauw en Clinge ten zuidwesten van een lijn, getrokken van de noordpunt van den Willem-Hendrik-polder naar de noordpunt van den weg, die van de Kauter noordwaarts loopt, en, ten westen van laatstgenoemden weg *), den Westvogelpolder der burgerlijke gemeenten Hengstdijk en Stoppeldijk en een deel van Belgisch Clinge. Tegenwoordig omvat de kerkelijke gemeente de burgerlijke gemeenten Hulst, St. Janssteen (sedert 17162)), Clinge, Hontenisse bezuiden de Polvliet met ter Hole, en Graauw bezuiden den Molenweg3), terwijl Stoppeldijk (met Hengstdijk) van 1579 tot 1796 een afzonderlijke kerkelijke gemeente is geweest, die toen met Hontenisse is vereenigd4). De kerk, wier cure in twee portiones was verdeeld5), behoorde sedert 1108 aan Oudmunster6); doch de heeren van Maelstede (ten zuiden van Hulst bij de Clinge) oefenden er later feitelijk het patronaat uit 7), tot 1247, toen zij er ten behoeve van Oudmunster afstand van deden8); doch in 1257 deden zij hetzelfde ten behoeve van het O. L. V.-kapittel te Kortrijk 9). Het daaruit ontstane geschil werd in 1258 in dier voege beslist, dat Oudmunster Hulst zou behouden en het Kortrijksche kapittel Hontenes en Ossenes 10); doch later — wanneer is onbekend — moet ook Hulst toch aan dit kapittel gekomen zijn, daar dit in de 15e en 16e eeuwen er feitelijk het patronaat uitoefende % Buiten de kerk stonden in de stad 12): waarschijnlijk met de haven van Hulst tot deze parochie (van Lansberghe 28), zoodat op dit punt de kaart van Hulsterambacht van 1574, volgens welke die tot Axeler ambacht zouden hebben behoord, niet geheel nauwkeurig kan zijn (cf. Archief Zeeuwsch Genootschap V 5 > 433)- 1) Zie de kaart van Hulsterambacht van 1574. 2) M. W. L. van Alphen, Nieuw Kerkelijk Handboek (1878) 352. 3) Bericht van den predikant van Hulst. Van wanneer de grenswijziging dagteekent, is onbekend. 4) Van Alphen 351. 5) Buil. Traj. n°. 1581; Arch. Aartsb. Utr. XXXV 228; Grijpink 18. 6) Het Oudste Cartularium 210. 7) Zei. 111. II 731; Arch. Z. G. VII 182. 8) Brom, Reg. Utr. n°. 1081. 9) Ib. n°. 1346; cf. Zei. 111. II 731. 10) Brom, Reg. Utr. n°. 1413. 11) Van Lansberghe 61; Grijpink 19. —- Dressélhuis (Navorscher XXIX 239) meende ten onrechte, dat de kerk van Hulst zelf een kapittel had. 12) In 1314 werd aan de commanderij der Johanniters te Utrecht verlof gegeven 12$ de S. Petrus-kapel op den hoek van de Vlasmarkt en den Overdam (of Vischmarkt), volgens de traditie nog ouder dan de parochiekerk *); de S. Catharina-kapel, in 1452 vermeld2), waarvan de ligging onbekend is 3); het Franciscanen- (Minderbroeders-), later Observanten-klooster, vóór 13264) gesticht ten zuiden der stad bij de Asschepoort 5), doch in het laatst der 15e of het begin der 16e eeuw verplaatst naar den Schelphoek bij de Haven binnen de stad (na de hervorming het Weeshuis), waarvan de kapel in 1821 is afgebroken 6); het S. Agnes-Bagijnenhof in de Bagijnenstraat, vóór 1326 gesticht in de voorstad Witteweel7); refugia8) der abdij van Baudelo (ten oosten van Moerbeke in het land van Waas) naast het stadhuis aan de Groote Markt, na 1550 gesticht9) ; en der abdij van Dunen (bij Vcurne) aan de Steenstraat 10); het Oude Hospitaal, van 13-26 tot 1467 vermeld11), en dat vóór de 16e eeuw moet zijn opgeheven, daar er daarna slechts van één gasthuis meer sprake is; het Nieuwe Hospitaal, eveneens reeds in 1326 vermeld12), met kapellen van S. Julianus 1S) en S. Blasius 14), in de Gentsche tot de stichting eener kerk te Hulst (Wauters 1.1. VIII 553); doch daarvan schijnt niets te zijn gekomen, daar er later van die kerk niets verluidt. 1) Van Lansberghe 44; Zei. 111. II 698; Arch. Z. G. VII 183; Juten p. VIII. 2) Grijpink 19. 3) Ze kan ook in de kerk geweest zijn. 4) Arch. Z. G. VII 190, 194. 5) Van Lansberghe 64; Zei. 111. II 699. 6) Van Lansberghe 83; Zei. 111. II 699; Arch. Z. G. V. 445, VII 194. 7) Van Lansberghe 66; Zei. 111. II 699; Arch. Z. G. VII 164; Arch. Aartsb. Utr. XXXV 235. 8) Alle klooster-refugia in dit werk op te nemen is vrij wel ondoenlijk; ik vermeld slechts die, waaraan vermoedelijk kapellen verbonden waren of welke uit anderen hoofde bijzondere opmerking verdienen. 9) Van Lansberghe 116; Zei. 111. 700. 10) Ibidem. Het refugium der abdij van Cambron (bij Chièvres in Henegouwen) is eerst in 1568 gesticht. 11) Arch. Z. G. VII 159, 174, waar in 1326 en 1341 beide hospitalen vermeld worden; Arch. Aartsb. Utr. XXXV 236. 12) Ibidem. 13) Arch. Aartsb. Utr. 1.1. 236/7. Het „kapittel" van S. Julianus, waarvan Arch. Z. G. V 446 sprake is, zal wel een leesfout zijn voor „capelrie". Stond deze misschien in het Oude Hospitaal? 14) Ibidem; Grijpink 21. 126 of Hospitaalstraat, eerst bestuurd door Augustinessen *), sedert 1605 door nonnen van het S. Elisabeth-gasthuis te Antwerpen 2); het in 1549/50 gestichte Heiligegeesthuis in de Potterstraat3); en buiten de stad: de S. Georgius-kapel ten zuiden der stad in het tegenwoordige gehucht Kapellebrug 4); de B. Maria V.-kapel ter Eecken of „int Schorre" op het eind der tegenwoordige Stationstraat te Belgisch Clinge 5); het Praemonstratenser-klooster Hulsterlo aan de Zeedijkstraat in het tegenwoordige gehucht de Kauter aan het oosteinde der parochie, een dochter der abdij te Drongen (Tronchinium) bij Gent, waaraan Hulsterlo in 1133 of '36 werd geschonken en die er reeds in 1156 het klooster met kapel bezat6), welke niet lang na 1578 moeten zijn verwoest7); het Cistercienser-klooster te Groda (Graauw), een in het begin der 13e eeuw iets zuidelijker dan het tegenwoordige dorp Graauw8) gestichte uithof9) der abdij Capella of ter Does 10), na het midden dier eeuw overgedragen aan de moederabdij van Dunen; een uithof der abdij Baudelo te Lamswaert, in 1243 vermeld u), waarvan de kapel nog in 1574 bestond12); de Cistercienser-priorij Stoppeldijc in het oosten van den tegenwoordigen Grooten Cambron-polder 13), een uithof der S. Mariaabdij van Cambron in Henegouwen (grangia de Camberone), 1) Van het S. Agnes-Bagijnenhof ? Van een ander nonnenklooster in de stad wordt nergens melding gemaakt. 2) Van Lansberghe 66; Zei. 111. II 699. 3) Van Lansberghe 82; Zei. 111. II 700. 4) Caland in Arch. Z. G. V 442, 452; Zei. 111. II 732. 5) Arch. Z. G. V 435; Juten p. V. Ten onrechte wordt deze kapel door Nagtglas (Zei. 111. II 717) in verband gebracht met Eeckenisse ten zuiden van Lamswaarde; en eveneens ten onrechte wordt hier door Caland 1.1. en Zei. 111. II 732 een parochie Loohoecke gezocht, die vóór de hervorming nooit bestaan heeft. 6) Brom, Reg. Utr. n\ 414, cf. n°. 896; cf. Kron. Hist. Gen. 1868, 399/400; van den Bergh, Oorkondenboek van Holland en Zeeland I n°. 359. 7) Arch. Z. G. V 434; Zei. 111. II 733. 8) Zei. 111. II 727, 9) J. J. de Smet, Cartulaire de Cambron 424, „grangia de Capella que dicitur Groda" (a°. 1233). 10) Sanderus, Flandria 111. IV 215/6, „ter Doest, proprio vero nomine Capella de Thosan s. Capella Thosana." 11) Cartulaire de Cambron 435. 12) Zei. 111. II 717. 13) Zie de kaart van Hulsterambacht van 1574. 127 welke reeds in 1227 vermeld wordt i), in 1586 door overstrooming te niet gegaan 2). Vrankendrjk3), later Polre van Namen (B. Maria V.*)). De naam Polre van Namen had drie beteekenissen, welke wel uiteen dienen te worden gehouden: i°. de eigenlijke polder van dien naam, welke ongeveer het noordelijk deel van het tegenwoordige Konijnenschor besloeg en in 1285 door graaf Jan van Namen beverscht werd5); 20. ongeveer sedert het begin der 15e eeuw») de parochie, welke te voren Vrankendijc heette en behalve den Polder van Namen ook nog de polders Warnerdijc, Groot en Klein Merlemont ten oosten, Vrancpolder of Vrankendijc, Meulepolder en Duverbehoeck ten zuiden, Middel- en Speelmanpolder ten noorden en Sperfortpolder ten westen van den Polder van Namen omvatte 7); 3°. een administratief district, waaronder behalve de genoemde parochie ook nog ressorteerden de Sparkspolder, Triniteit en Notenoord (Otene) «), doordat deze door de weduwe van Jan van Namen in 1336 bedijkt waren9), waardoor ook de tot Asseneder ambacht behoorende S. Trinitasparochie bij ter Neuzen kon gezegd worden tot den Polre van Namen te behooren ">). Blijkens den oudsten naam moet de kerk eerst hebben gestaan in den polder Vrankendijc ") en later naar den polder van Namen ten noorden daarvan verplaatst zijn, waar ze nog in 1574 stond. De parochie werd in 1583 over- 1) Cartulaire de Cambron 34, 410/24. Deze curtis „Stoupedick" schijnt in 1227 reeds in de plaats te zijn gekomen eener „vetus curia " 2) Zei. 111. II 722. 3) Deel I 41. 4) Grijpink 24. 5) Zei. 111. II 687, 729. 6) Deel I 41. 7) Zie de kaart van Hulsterambacht van 1574. De westgrens lag ongeveer ter plaatse van den oostdijk van den tegenwoordigen Kruispolder 8) Zie de rekening van Jean le Doux van ,487, waarin gesproken wordt van „den p0ider van Namen met zijn onderhoorigheden, zijnde de polders der grafelijkheid (m tegenstelling tot die der gestel,jke gestichten) als Sparkspolder, Triniteit Notenoord, Speelman, Middel, Frankendijk en Merlemontspolders» (Zei 111 II 72q' Arch. Z. O. IV 95). ^ 729' 9) Zei. 111. II 641. j^. 10) Grijpink 24/5. II) De tienden hiervan werden in 1221 aan de abdij ter Does geschonken (Brom, Keg. Utr. n . 705; niet aan die van Dunen, zooals Zei. 111. II 686 gezegd wordt) welke ze echter niet lang daarna aan die van Dunen overdroeg (Zei. 111.1b0. 128 stroomd !) en daarna herdijkt, doch ging in 1715 en '17 voor goed te niet2). Hontenes, — nlsse (dat. van — nis, S. Martinus3)), dat reeds in 1233 als parochie voorkomt4), omvatte van de tegenwoordige burgerlijke gemeente alleen het deel ten noorden van den Baudelodijk en ten westen van den oostdijk van den Kruispolder, doch daarenboven ten noorden van dezen polder een vrij groot terrein, dat verdronken en niet herdijkt is5). De gemeente is in 1682 vergroot met die van Ossenisse, in 1796 met die van Stoppeldijk (met Hengstdijk)G) en later — wanneer is onbekend — met het deel der parochie Hulst benoorden de Polvliet en den Molenweg 7) en het deel der burgerlijke gemeente Boschkapelle benoorden de Veerstraat behalve het zuidelijke deel van den Willem III-polder8). De kerk, die in 1457 herbouwd werd9), stond eerst te Out Hontenes (ongeveer in het midden van den tegenwoordigen Kruispolder10)), na het verdrinken, hiervan in 1508 n) te Nieu Hontenes in den zuidwesthoek van den toenmaligen Noortpolder (een deel van den tegenwoordigen Noorddijkpolder)12), doch deze werd in 1518 als parochiekerk vervangen 13) door de kapel te Zande. Er stonden ook nog: kapellen te Creverhille en te Noorthof14); het klooster te Zande, een uithof der Cistercienser abdij van Dunen, welke reeds in 1233 bestond15). Het patronaat der kerk, .1) Kron. Hist. Gen. 1868, 402. 2) Zei. 111. II 729- 3) M. English in Annales de la Société d'Emulation de Bruges (1912) 219. 4) Chron. de Dunis 537; Arch. Z. G. IV 83. 5) Kaart van Hulsterambacht van 1574. 6) Van Alphen 351. 7) Zie boven 124. 8) Berichten der predikanten van Hulst en van Hontenisse. 9) English 1.1. 201. 10) Kaart van 1570, Z. G. XII n°. 219 (Zei. 111. II 608). De plaatsbepaling bij English 1.1. 201 kan dus niet geheel juist zijn. n) English 1.1. 203; niet in 1509, zooals Zei. 111. II 713. 12) Ten zuiden, niet ten oosten van het tegenwoordige gehucht Walsoorden, zooals Zei. 111. II 716 gezegd wordt; zie de kaart van 1574. 13) English 1.1. 205 sqq.; Grijpink 18 (a°. 1520), „par. eccl. de Hontenisse nunc translatam auctoritate ordinaria ad fundum (niet „fundationis") monasterii B. Mariae V. de Dunis partium Flandriae." 14) English 1.1. 212. 15) Cartulaire de Cambron 425, „grangia de Dunis, que Zande dicitur;" cf. de Fremery n°. 66. Ï2g dat oorspronkelijk aan Oudtnunster behoorde, werd in 1258 door dit kapittel afgestaan aan dat van O. L. V. te Kortrijk i). Oasenes, — nfsse (dat. van — nis, S. Willibrordus 2))- kwam overeen met de tegenwoordige burgerlijke gemeente. Het is in 1682 vereenigd met Hontenisse 3). De kerk behoorde oorspronkelijk aan Oudmünster, en werd in 1258 met Hontenisse aan het O. L. V.-kapittel te Kortrijk afgestaan4), doch de heeren van Axel en Heule schijnen er eenigen tijd het patronaat uitgeoefend te hebben5). In den Burg-Zoutlandpolder werd in 1853 een begraafplaats gevonden, die aan een Tempeliers-klooster wordt toegeschreven 6), waarvan ik echter nergens melding heb gevonden. Hinxdtje7), Heinsdrje 8), (S. Catharina»)) omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeente behalve den Westvogelpolder, welke tot de parochie van Hulst behoorde ">). De kerk behoorde aan de Praemonstratenser abdij te Drongen (Tronchinium) bij Gent, welke in 1161 verlof kreeg tot het stichten eener kerk op het nieuw ontgonnen land Hengesdic »). Ik vermoed echter, dat dit niet was de latere parochie van dien naam, doch dé eveneens aan de abdij Drongen behoorende latere parochie Paulepolre, omdat in 1263 de abdij verlof kreeg de „ecclesia de Hinsdijck" te verplaatsen „ultra Voghele" 12), waaruit volgt, dat ze te voren ten zuiden van de Vogel had gestaan. De gemeente is na de hervorming gecombineerd met die van Stoppeldijk W), doch had in 1736 nog een adjunct-predikant14). 1) Brom, Reg. Utr. n°. 1413. 2) Zei. .111. II 718; Grijpink 21. 3) Van Alphen 351. 4) Brom, Reg. Utr. n°. 1413. 5) Sanderus, Flandria Hl. I 216, III 258 (Zei. 111. II 718) 6) Zei. Ut II 719. 7) Deel I 41. 8) Grijpink 16. — Daar de oudste vorm van den naam Hengesdic (a° 1161) Hmghesdic (a°. 1252) was, is de t in den tegenwoordigen vorm Hengstdijk foutief en vermoedeUjk aan een geleerden- of volksetymologie te wijten?1'* 9) Zei. 111. II 720. 10) Zie boven 124. 11) Brom, Reg. Utr. n°. 433. 12) Ib. n°. 1518. 13) Van Alphen 351. 14) Ib. (1909) Bijl. Q. 9 m TsHeren-, tsHer-, tsEr-, Serpaalus- of -pauwelspolrel), Paulepolre 2), (S. Gerulphus 3)) omvatte alleen den polder van dien naam zonder het thans evenals gene tot de burgerlijke gemeente Stoppeldijk behoorende deel van den Westvogelpolder, die tot Hulst behoorde. Door Kluit4) en Nagtglas5) wordt de polder vereenzelvigd met het in 1242 aan de abdij Baudelo verkochte land Betsade, ten onrechte naar ik vermoed, daar later van eenig bezit dier abdij in den polder niets verluidt; terwijl ik meen er daarentegen het in 1161 bedoelde land Hengesdic in te zien, waar toen de abdij te Drongen verlof kreeg een kerk te stichten6), daar die abdij steeds het patronaat ook van Serpauvvelspolre heeft bezeten7). De gemeente is sedert de hervorming vereeoigd met die van Stoppeldijk8) en de kerk is in 1861 afgebroken 9). Axeler Ambacht. Het ambacht van Axel omvatte oorspronkelijk alleen de vier latere parochies Axel, Boostenblide, Moere of Zuutdorpe en Westdorpe, doch in de I3e eeuw werd eraan toegevoegd of ondergebracht het eiland ten noorden ervan, waarop de drie latere parochies10) Zaemslach, Aendike en Ottenee n) lagen (waarbij in 1339 een vierde kwam, Triniteit inden Polre van Namen 12)), en dat te voren een zelfstandig geheel had gevormd 13). 1) Grijpink 22/3. 2) Deel I 41. 3) £el. 111. II 721. Bij Grijpink 22 wordt de kerk ten onrechte aan S. Paulus toegekend, op grond der instituties van 1556 en 1560, waarin de kerk „S. Pauli poldere" genoemd wordt, welk „S." echter hier, zooals zoo vaak, niet „Sancti" doch „Ser" beteekent, wat door mij verzuimd werd te dier plaatse aan te teekenen. 4) Cod. Dipl. II 485. 5) Zei. 10. II 721. 6) Zie boven 129. 7) Grijpink 22/3. 8) Van Alphen 351. 9) Zei. 111. II 721. 10) Meer dan eens wordt daarom gesproken van „de drie parochies" (Kron. Hist. Gen. 1868, 389; Arch. Z. G. IV 87, VI O. R. 121). 11) Een parochie Geertsee of Geronsee in den Eglantierspolder („polder van Geertzee gen. den Negelantier" a°. 155S, Caland in Kron. Hist. Gen. 1868, 340; cf. van den Houven, Handv. Kron. II f°. 439; Caland in Navorscher 1863, 189; Zei. 111. II 611, 618) heeft nooit bestaan. 13) Zie beneden 134. 13) Zie boven 122. 140 [^Moerkerke2), Oudekerke3), Oude Moerkerke4), Melis- kerke 5) (dat. van — re)] lag blijkens de kaart van 1549 ongeveer in den zuidoosthoek van den Vergaert-polder. Indien ik juist gis, dat tot deze parochie het noordelijk deel der burgerlijke gemeente Sas van Gent behoorde 6), dan ressorteerde onder haar: een S. Joannes-kapel, die blijkens de kaart van 1549 in den Kleinen St. Albert-polder moet gestaan hebben. [Peerboom], reeds in 1250 als parochie vermeld7), lag blijkens de kaart van 1549 in het noorden van den Nieuw Papeschor polder. Hier stond: een hospitaal of huis te Lepe van de abdij van Dunen8), welke reeds in 1240/1 de moeren van Peerboom „in loco qui dicitur Lepe" had verkregen 9). [Steenlant, Stelunt10) (dat. — de)]-lag blijkens de kaart van 1549 in het noorden van den Nieuw Zevenaar-polder u). [Niekerke (dat. van — re)] lag blijkens die kaart ongeveer in het noorden van den Visart-polder. Deze parochie moet de eerste dezer groep zijn geweest, die te niet is gegaan, want na het ontstaan van den Braakman, waarbij de parochies Wevelswael, St. Laurenskerke, Coudekerke en die Piet van het Boechouter ambacht verdronken l2), was zij het meeste blootgesteld, en de 1) Met dit teckel [] zal ik de parochies aanduiden, welke voor 1560, hetzij door overstrooming hetzij door opheffing en vereeniging met andere, waren te niet gegaan. 2) Deel I 42. 3) Ibidem; van Lokeren I n°. 896, p. 399 (a°. 1281). 4) Van Lokeren I n°. 1184 (a°. 1349); Grijpink 21 (a°. 1477). 5) Deel I 42. Hoewel dit op zich zelf een alleszins bestaanbare naam is (cf. Meliskerke op Walcheren en Melissant onder Voorne), zoo acht ik het toch niet onwaarschijnlijk, dat hij te dezer plaatse alleen door een schrijffout uit Moerkerke is ontstaan. 6) Zie boven 139. 7) Cartularium de Dunis 346. 8) Kron. Hist. Gen. 1868, 402 noot 1. 9) Cartularium de Dunis 337. 10) Misschien beter Steellant uit Steenlant, Deel I 42. 11) Nagtglas (Zei. 111. II 610) rekent de parochies Eertinge (1. Hertinge), Vreemdijke, Coudorpe (1. Coudekerc), Willemskerke en Steelant oorspronkelijk tot het overigens grootendeels tot Boechouter ambacht behoorende eiland Wevelswaert of Boterzande, dat in 1271 aan de abdij Middelburch toekwam (van den Bergh II n°. 215); doch althans in de latere middeleeuwen was dat stellig niet meer het geval. — Ten onrechte ook rekent Caland (Kron. Hist. Gen. 1868, 393 noot 1) Steelant tot Axeler ambacht. 12) Zie beneden 142; cf. Deel I 105. f4i Nieuwe sluis, waar volgens de kaart van 1549 in 1393 een doorbraak zou hebben plaats gehad !), moet op haar gebied gelegen hebben. Zij wordt feitelijk het laatst genoemd in 1404, toen nog een opbrengst van haar voor de Domfabriek wordt vermeld2); doch dit bewijst niets, daar sedert dat jaar de reportationes voor de Domfabriek over dit decanaat in één som werden verantwoord. [Hertingen (dat. van — ge)] lag volgens de kaart van 1549 ongeveer ten westen van het Maüritsfort in de burgerlijke gemeente Hoek 3). Willamskerke (dat. van — rc, S. Wilhelmus?4)) lag in den noordwesthoek van den Goesschen polder aan het zuideinde van den dijk tusschen de Willemskerke- en Vlooswijkpoldera 5) en bestond waarschijnlijk nog in 15606) doch ging nog voor de hervorming voor goed te niet. Vroondijc ?), later Vreemdike 8) (dat. van — dflc, S. BasiHus De oude kerk stond, blijkens de kaart van 1549, aan de noordzijde van den- noordoosthoek van den Lovenpolder, de latere ten westen daarvan benoorden den noordwesthoek van dien polder. De parochie ging in 1604 door overstrooming te niet en werd toen verplaatst naar het Maüritsfort (onder de voormalige parochie Hertingen10)), doch in 1602 werd een nieuwe kerk gesticht te Hoek n), waaronder successievelijk de geheele 1) Zie boven 13S noot 9. 2) Deel I 104. 3) De plaatsbepaling „over het vaarwater omstreeks ter hoogte van de Piet" in Zei. 111. II 673 is blijkens die kaart stellig onjuist. 4) Grijpink 27. Dit op de institutie in 1515 „ad eccl. S. Wilhelmi" berustende patronaat schijnt; mij echter twijfelachtig, en ik vermoed, dat „S. WHnelmi" ook hier als „Ser Wilhelmi" is te verklaren evenals boven „S. Pauli poldere" als „Ser Pauli poldere," vooral omdat de latijnsche teksten bij de parochies, die werkelijk naar heiligen genoemd waren, het woord „Sancti" bijna nooit weglieten, terwijl de gewone naam, ook in de latijnsche teksten, van de?e parochie bijna constant Willamskerc was. 5) Caland, Oudste Rekening van Hulst 36; Zei. UI. II 647. 6) Zei. III. II 646. 7) Van Lokeren I n°. 187, 314, 896 (p. 399) etc; Miraeus I 539. 8) Scharp II 77 sqq.; Grijpink 26. — Deze naam kan niet door verschrijving uit Vroondijc ontstaan zijn, daar hij in verschillende stukken der 16e eeuw voorkomt: misschien is hij te verklaren als Vreemd-dijc, uit volksetymologie ontstaan uit het niet meer begrepen Vroondijc. 9) Grijpink 26 (a°. 1528). 10) Zei. 111. II 646. 11) Van der Aa V 634. ¥ Ï42 tegenwoordige burgerlijke gemeente van dien naam werd gebracht, de gronden omvattende van de voormalige parochies Vroondijc (ten deele), Willamskerke (ten deele), Hertingen, Coudekerke en St. Laurenskerke. Boechouter Ambacht. Tot dit decanaat behoorde van het administratieve ambacht van Boechout althans sinds 1264 slechts de grootste noordelijke helft,, de parochies Boechout, die Piet en Coudekerke, daar de zuidelijke helft, de parochies Bassevelde en Oosteeclo, sindsdien onder het bisdom van Doornik stond *). Doch daarenboven behoorde» ertoe het eiland Boterzande of Wevelswaert, waarop de parochies Wevelswael en St. Laurenskerke lagen2), en de stad Biervliet met haar twee parochies, die alle oorspronk^j^ geen deel van het ambacht uitmaakten doch er later wel toe werden gerekend. De stormvloed van 1377 deed het geheele Utrechtsche deel van het ambacht behalve de stad Biervliet en de parochie Boechout te niet gaan 4). Boechout 5) (dat. — te) omvatte vermoedelijk de tegenwoordige Belgische burgerlijke gemeente van dien naam en het oostelijk deel der burgerlijke gemeente Philippine. Te Philippine werd in 1633 een nieuwe kerkelijke gemeente gesticht, die in 1815 met die van Sas van Gent werd vereenigd6). De cure der kerk was in twee portiones verdeeld 7). Buiten de kerk stonden er: een S. Eustatius-kapel op het kerkhof8); en misschien nog een kapel in den Capellepolder. [Die Piet (dat. ter Piete9), latijn Piëta)] lag blijkens de kaart van 1549 in het zuiden van den Angelina-polder. Het moet bij den stormvloed van 1377 te niet zijn gegaan, daar de reke- 1) Zie boven 72. 2) Deel I 42/3. 3) Zie boven 140 noot I; Arch. Z. G. I4 20. 4) Zei. Hl. II 514; Deel I 43 („submersa" sedert 1403 bij Piëta, Eccl. St. Laurencij, Weueswale en Coudekerc). 5) Deel I 42. De ou in den naamsvorm Bouchout(e) is Fransche spelling, niet onze tweeklank. — Op mijn verzoek aan den pastoor om mededeeling van der, naam van den patroon ontving ik geen antwoord. 6) Van Alphen 354.' 7) Deel I 161; Grijpink 12/3. 8) Grijpink 14. 9) Zei. 111. II 594- «43 ningen der Domfabriek er geen enkele opbrengst van vermelden en ze met de andere toen verdronken parochies van 1403 af „submersa" noemen1). Misschien behoorde de kerk aan de St. PieteW-abdij te Gent 2). [Coudekerke 3) (dat. van —re)] lag blijkens de kaart Van 1549 iets ten westen van den Loozepolder en is eveneertsi in 1377 veèr goed te niet gegaan, evenals [Pakinge, St. Laurenskerke (dat. van — rc, latijn Ecclesia S. Laurencij)] (S. Laurentius). Den eersten naam dezer parochie kennen wij uit verschillende stukken der 12e eeuw4) en daarenboven uit een stuk van 1514 — toen de parochie reeds bijna anderhalve eeuw onder water had gestaan —, waarbij vergunning werd verleend om den Mulmenpolder in de parochies Willemskerke, Vreemdijke en Pakenge te herdijken5). Uit dit laatste blijkt, dat ze ten westen van Vreemdijke moet gelegen hebben, in den mond van den Braakman, ten oosten der parochie Wevetswael. Ze moet daarom dezelfde zijn geweest, die in de reke-< ningen der Domfabriek Ecclesia S. Laurencij wordt genoemd (zonder één enkele opbrengst en, evenals de andere in 1377 verdronkene, met de toevoeging „swbmefsa" sedert 1403), daar deze in de reeds meermalen aangehaakte lijst van de inkomsten der St. Pieters-abdij te Gent in 1281 op dezelfde wijze als in de rekeningen der Domfabriek tusschen Piëta en Wevelswale wordt vermeld6), eens zelfs met de bijvoeging „in S. Laurentij inden polre, sed terra jacet fere tota in Wevelswale", hetgeen 1) Deel I 43. De vermelding der parochie in 1408 (Zei. 111. II 594) kan daarom, zooals enkele malen meer het geval is (zie beneden onder" Pakinge) niet bewijzen, dat ze toen nog bestond, en is als het ware pro memorie op te vatten. 2) Wauters XI 659, 710. 3) De vorm Coudorpe (Zei. Hl. II 610) is evenzeer een verschrijving als de vormen Coudenberch en Sandenberch (Deel I 43). 4) De Marnefie, Cartulaire d'Afflighem 81 (a°. 1135); Wauters IX 193 (a°. «4o/54). 214 (a°. 1163). 5) Miraeus I 535; Zei. 111. II 646. 6) Van Lokeren I 395, 400. - Gheldolf (Hist. de la Flandre II 334), bij wien alle aldaar door hem medegedeelde bijzonderheden omtrent de door hem opgenoemde parochies niet aan zijn bron Warnkönig ontleend, maar van hem zelf afkomstig zijn, identificeert deze ecclesia S. Laurentij ten onrechte met de gelijknamige parochie ten oosten van Graauw in het land van Saeftinge, dat onder het bisdom van Doornik ressorteerde (zie boven 72), welke parochie eerst in 1570 overstroomd werd (van Lokeren n°. 2302). 144 precies dezelfde plaatsbepaling oplevert. Het gebied der parochie schijnt volgens de zoogenaamde kaart van het Laurijnengescheit van 16161) later tot Asseneder ambacht gerekend te zijn, hoewel de parochie stellig eerst tot dat van Boechout behoorde, en behoort thans ten deele tot Hoek, ten deele tot Biervliet. [Wevelswael2) (dat. — le)] lag blijkens de kaart van 1549 ten noordoosten van Biervliet in of iets ten noorden van den Paulinapolder en ging bij den stormvloed van 1377 te niet. Haar gebied is later bij dat van Biervliet gevoegd. Biervliet (B. Maria V.), een personatus, als parochie het eerst vermeld in 12093), behoorde reeds toen aan de S. Bavoabdij te Gent4). De kerk stond in het zuidelijk deel der nieuwe stad, niet ver van de St. Pietersstraat5). Buiten de kerk stond: het S. Maria-Magdalena-klooster ten noorden der kerk 6). Biervliet (S. Njcolaus), als parochie het eerst vermeld in 13067). De kerk, die eveneens aan de S. Bavo-abdij behoorde 8), stond in het noorden der oude stad, wier zuidzijde aan de nieuwe stad grensde9). Beide kerken waren omstreeks 1580 verlaten10) en werden in 1628 door een nieuwe vervangen, tot welk jaar de gemeente met die van Vreemdijke (d. i. Hoek) vereenigd was n). De grens tusschen de beide parochies is spoorloos verdwenen. Samen omvatten ze vermoedelijk de tegenwoordige burgerlijke gemeente behalve de ermede vereenigde parochies Pakinge (ten deele) en Wevelswael. Dat de tegenwoordige zuidgrens vermoedelijk met de voormalige overeenstemt, blijkt hieruit, dat ze op de kerk van (Nieuw) Vreemdijke raait, welke reeds in 1601 te niet ging. Buiten de kerk stonden: het S. Elisabeth-huis 12); 1) Zei. HL II 579- 2) Dat dit de juiste vorm van den naam was, blijkt uit van Lokeren n°. 896 (P- 395. 399. 4°°). 3) Buil. Traj. n°. 53. 4) Ibidem; Van Lokeren II 36; Brom, Reg. Utr. n°. 1450 a. 5) Zei. 111. II 583. 6) Ibidem. 7) Buil. Traj. n°. 472. 8) Brom, Reg. Utr. n°. 1450a. 9) Zei. 111. II 583. 10) Gacbard n°. 27855/61; Zei. 111. II 586. 11) Van Alphen 342. li) Zei. UI. II 586. Md het reeds in 1288 vermelde *) gasthuis ten zuiden van het S. Nicolaus-kerkhof2); en buiten de stad het klooster der Guilielmiten, waarvan de vroegere ligging reeds in 1543 onbekend was 3). 1) Cartularium de Dunis 643. 2) Zei. UI. II 583. 3) Zie boven 72 noot 3. Ik reken stellig de zuidelijkste der twee was, bisschoppen van Utrecht en Doornik de uitspraak blijkt, ten opzichte van deel hiervan betrof. dit klooster tot de S. Nicolaus-parochie, die omdat over dat klooster speciaal tusschen de was getwist en de twist, zooals duidelijk uit het Boechouter ambacht alleen het zuidelijk | 2. ZuUTBEVELANDIA. De kerkenlijst der Domfabriek-rekeningen over Zuidbeveland toont duidelijk, dat haar eerste opsteller kort na 1288 x) de geographische volgorde goed heeft in acht genomen: eerst het eiland Zuidbeveland, n.1. de twee Wateringen Beoosten en Bewesten Yerseke, beide van het oosten naar het westen, daarna de eilandjes benoorden de Schelde en ten slotte de Baarlanden, die eerst in 1480 aan Zuidbeveland werden vastgehecht. Maar die volgorde wordt op één plaats onderbroken: aan het slot van de Watering Bewesten Yerseke komen na sHerenheinrixkijnderkerc bij ter Goes eerst Voortrap (sGravenpolre) en daarna Niecapelle bij Cruningen. Van dit tweetal is het laatste door zijn naam gekenmerkt als een der jongere parochies van het decanaat, en evenzoo het andere als een latere bedijking door zijn naam sGravenpolre, want het woord „polre" beteekende in de middeleeuwen steeds een nieuwe bedijking, die te voren uiterwaard was geweest, nooit een waterschap in het oude land (welke laatste beteekenis eerst dagteekent van de 15e eeuw). Die bedijking bestond wel reeds in 1325 2), doch ze is zelfs nu nog door een slaperdijk van de Breede Watering Bewesten Yerseke gescheiden. Wanneer men nu bedenkt, dat die twee namen juist aan het slot van het eiland Zuidbeveland staan, dan is het vermoeden gewettigd, dat ze eerst na de eerste opstelling der lijst zijn opgericht, al zijn hun stichtingsjaren onbekend. De zetel van den deken en provisor werd door graaf Willem V' te Jleimerswael gevestigd3), doch feitelijk schijnt hij tot 1413 te Ijrsic of ter Waerde gevestigd te zijn geweest of gebleven, want in dat jaar werd hij van daar naar ter Goes verlegd4), 1) Zie boven 21. 2) Van Mieris II 368. 3) Mr. R. Fruin, Arch. Reimerswaal 22. 4) Van Mieris IV 237. 147 terwijl in 1449 de bisschop den zetel weder definitief naar Reimerswael overbrachti). Beoosten Ijrsike. Reimarswael 2), Reimerswael (SS. Petrus et Paulus3)), dat op de Speelmansplaat*) aan de Oosterschelde lag, behoorde aan Oudmunster 5) en bleef bij den watervloed van 1530 behouden, doch werd daarna zoo vaak door overstroomingen geteisterd' dat het in 1631 geheel werd verlaten 6). Aan de kerk op de Markt werd in 1431 een kanunniken-kapittel verbonden 7). Buiten de kerk stonden er: het misschien in 1405 gestichte») Regulieren-klooster Paradisus B. Mariae, Marienhof, een dochter van het convent Roodedal bij Brussel, althans sedert 1407 buiten de Vrouwenpoort der stad gelegen9), het eenige klooster in Zeeland, dat zich (in 1419) bij het Windesheimer kapittel heeft aangesloten in ie,0 ontruimd 10); s ' het Augustijner Servitinnen- (Zwartezusters-) klooster ten zuiden der kerk, in 1387 vermeld U), in 1532 vereenigd met het klooster ter Goes 12); het S. Petrus-gasthuis 13). [TBroecW), Assemansbroec *)] ten oosten van Reimerswael is in 1530 voor goed te niet gegaan, evenals 1) Hist. Ep. Midd. 50. 2) Deel I 16. 3) Arch. Z. G. 13 9; Grijpink, Zuidbevelandia 121 4) Niet op de Vogel- of Vogelaars-plaat, zooals Bijdr. Bisd. Haarl. XXIV 201 gezegd wordt; zre de Topographische .kaart :(i = 50000), waarop de ligging der Z dronken dorpen van de Waterig Beoosten Yerseke juist is aangegeven 5) Reg. Hann. 27. 6 6 . 6) Tegenw. St. X 272. 7) Inv. Oud Arch. Zeel. II n°. 1218. 8) Ib. II n°. 1056; Zei. 111. II 9. 9) Bots 375; Van Mieris IV 771 Bisl-Hai XXIV i^oJeTl Z. DaVentn 1305 T ^ ^ 5 667; 11) Inv. Oud Arch. Zeel. II n°. 067• Zei Til TT 8. t>« t « ... ...7-.- 1 , , • »°'' Ael- lu- J-l o; Kömer I 660 fwaar het een broodzustersconvent wordt genoemd); Bijdr. Bisd. Haarl XXIV 187 12) Inv. Arch. Midd. n°. 1507. 13) Inv. Oud Arch. Zeel. II n°. 1464; Grijpink 132. 14) Deel I 43; Grijpink 19. 15) Grijpink 19. ¥0 [Die Creke1)], dat oorspronkelijk aan de St. Bavo-abdij te Gent behoorde2) en ten zuiden van tBroec aan de Schelde lag. [SteeMiet3), later Steenrliet4)] ten zuiden van die Creke, is eveneens in 1530 voor goed te niet gegaan, evenals [Everte-, Everswaert, -weert5) (dat. -— de)] ten westen van Stèenvliet. [Hinkelenoort °)] ten zuiden van Stèenvliet, vormde vermoedelijk eerst met die Agger, Bat, Ouderdingen, Rinlant, die Meer, Valkenisse en die Waerde een afzonderlijk eiland, door de Hinkele (aan het oosteinde waarvan Hinkelenoort, aan het westeinde Hinkelpolre lagen7)) van de Oostwatering gescheiden8), doch later daaraan aangedijkt. Het ging bij den vloed van 1530 te niet, werd in 1532 herdijkt9) en gecombineerd met Bat10), doch verdrbnk wederom in 1570. In 1651 is de OudHinkelenoordsche polder herdijkt door vasthechting aan het Noordbrabahtsche Woensdrecht, in 1801 de Nieuw-Hinkelenoordsché polder (welke vermoedelijk ten deele uit gronden der voormalige parochie die Agger bestaat) en beide werden in 1808 gevoegd bij de gemeente Woensdrecht (kerkelijk Ossendrecht). De kerk, die aan Oudmunster behoorde11), stond vermoedelijk in den zuidoosthoek der tot de provincie Zeeland behoorende schorren ten noorden van den spoorwegdijk 12). 1) Deel I 43; Reg. Hann. 101; vgl. den geslachtsnaam van der Creke. 2) Van den Bergh I n°. 52. 3) Deel I 16, 43; Grijpink 145; Reg. Hann. 101; Reg. en Reken. v. Utrecht I 563. 4) Deel I 43, 164; Grijpink 145/7. De vorm Steenblije (Zei. UI. II 24) moet op, een verkeerde lezing berusten. ; 5) Deel I 16, 43, 164. Ik vermoed, dat in deze parochie het dorp Machole lag, dat in 1465 (Arch. Z. G. IV1 34), in 1535 (ib. 58) en in 1493 (Nom. Geogr. I 12) voorkomt en dat geen afzonderlijke parochie kan geweest zijn. 6) De naam Heynkenvoert in de Domfabriekrekeningen tot 1443 is waarschijnlijk niets dan een schrijffout. 7) Deze twee parochies worden vaak met elkander verward, o. a. van der Aa V 616. 8) Ermerins, Zeeuwsche Oudheden VII 60. 9) Zei. 111. II 52. 10) Arch. Z. G. VI 363. 11) Reg. Hann. 91. 12) Kaart van J. van Deventer in het Theatrum Orbis van Abr. Ortelius. Deze kaart — het zij hier eens voor al gezegd — kan niet van 1549 dagleekenen, zooals meestal wordt aangenomen (Zei. 111. I 20), welke tijdsbepaling uitsluitend op Reigersberg schijut te berusten, doch moet tusschen 1552 en 1555 gemaakt zijn, daar er de herdijking van Bat, den Agger en Hinkelenoort krachtens octrooi van 2 Mei 1552 (ib. II 52) reeds op staat aangeteekend. iSo i [Schondee*)], dat ten westen van Ouderdlngen lag2) en aan Oudmunster behoorde 3). [Die Meer4), later ter Mare5) (dat. van die Maer, latijn Mara)], waarvan de noord- en oostgrenzen onbekend zijn, omvatte de heerlijkheid van dien naam, behoorde aan Oudmunster °) en is in 1530 te niet gegaan. De Oud-Maire-polder, in 1694 herdijkt7), is toen bij de kerkelijke gemeente Crabbendijke gevoegd, doch in het begin der 19e eeuw bij de kerkelijke gemeente Bath, waaraan later al hetgeen er van de voormalige parochie is herdijkt, eveneens is toegevoegd. Het dorp lag waarschijnlijk ten zuiden van het tegenwoordige ten westen van het zuideinde van den Tweeden weg 8). Buiten de kerk stond: een S. Cornelius-kapel te Vinkenisse9). [Rinlant10), Rielant n), later Rillant], waarvan de noord- en westgrenzen onbekend zijn, behoorde eerst aan de abdij de Dunis32), later aan Oudmunster13) en ging eveneens in 1530 te niet u). De kerk stond vermoedelijk bij de zuidpunt van den Reigersbergschen polder 15). Na de herdijking van dezen polder in 1773 16), welke gronden der voormalige parochies die Maer, 1) Deel I 16, 44, 164. 2) Kaart van van Deventer. 3) Reg. Hann. 188. In 1203 wordt „quicquid iuris et dominii, officii et decimationis, quicquid etiam proprietatis in tota terra de Morlodenesse" aan de abdij ter Does bij Brugge geschonken (van den Bergh I n°. 194). Van dit bezit verluidt in de latere middeleeuwen niets meer; maar dan blijkt Oudmunster het1 patronaat (en de tienden?) van Schoudee, tNielant, Totelsent, Duvenee en Nierkerke te bezitten. Ik vermoed daarom, dat die rechten te eeniger tijd van ter Does op Oudmunster zijn overgegaan. 4) Deel I 16, 44. 5) Reg. Hann. 12. De andere naamsvormen in Zei. UI. II 43 zijn óf verschreven óf slaan op andere parochies. 6) Ibidem. 7) Van der Aa VII 603. 8) Kaart van van Deventer. 9) Zei. 111. II 43. De S. Comelius-kapel is apert dezelfde, die ib. 26 Vinckenisse genoemd wordt, daar er nooit een „kerk" te Vinkenisse heeft gestaan (cf. de kaart van Geenssen van 1698 (ib. 14/5))- 10) Deel I 16. 11) Ib. 44; van den Bergh II n°. 570. 12) De Fremery n°. 170, cf. n°. 50. 13) Van den Bergh II n°. 570. 14) Zei. 111. II 46. 15) Kaart van van Deventer. 16) Van der Aa II 176. 151 Rillant en Bat omvatte, is hij kerkelijk eerst bij Crabbendljke gevoegd, doch in 1792 bij de nieuwe kerkèiifke gemeente Bath1). Buiten de kerk stond: een kapel te Gobben voort, in 1408 vermeld 2). [Crabbendike (dat. van — dyc)] omvatte de heerlijkheid van dien naam, waarvan de noordgrens onbekend is, werd in 1187 aan de abdij ter Does (Thosan) bij Brugge geschonken3), doch moet tot het midden der 15e eeuw slechts een kapel hebben gehad, daar het in de rekwimgen der Domfabriek eerst sedert 1469 voorkomt4), doch was later stellig een parochie 5). Het ging te niet bij den vloed van 15306) en werd na de herdijkiïlg eerst in 1655 een nieuwe kerkelijke gemeente7), terwijl het toeft tevens met de overblijfsels der parochie tNielant werd vergroot. De kerk stond waarschijnlijk ten oosten van het tegenwoordige dorp8). Buiten de kerk stond: een uithof „de Oosthoec" 9) der abdij ter Does in den Monsterhoec, thans Monnikenpolder10), in 1582 geseculariseerd- en later afgebroken n). Valkenlsse (dat. van — nis) omvatte de heerlijkheid van dien naam, behoorde aan Oudmunster 12) en schijnt bij den vloed van 1530 niet te niet te zijn gegaan13); doch het kerspel werd na de hervorming vereenigd met dat van die Waerde, terwijl de kerk door den vloed van 1570 onbruikbaar werd en de toren in 1750 instortte14). Daarenboven stond er: een kapel te Gawege 15). 1) Van Alphen 333. 2) Deel I 188; cf. Nom. Geogr. I 12. 3) Van den Bergh I n°. 165. 4) Deel I 46. 5) Ib. 164. 6) Daar het op de kaart van van. Deventer als verdronken voorkomt, moet de opgave bij van der Aa VI 623 onjuist lijn (zie boven 148 noot 12). 7) Van der Aa VI 622; Zei. 111. II 39. 8) ZeL Hl. II 39. 9) Inv. Oud Arch. Zeel. III 239. 10) Zei. 111. II 38. 11) Romer I 310. 12) Hist Ep. Midd. 53. 13) Zei. UI. II 41. 14) Ibidem. 15) Grijpink 152; Tegenw. St. X 280; Zei. 111. II 42. 152 Die Weerde1), die Waerde2) (dat. — en, B. Maria V.3)), behoorde evenals Rillant eerst aan de abdij de Dunis4), later aan Oudmunster5), omvatte de heerlijkheid van dien naam6) en schijnt evenmin bij den vloed van 1530 te niet te zijn gegaan 7). De kerk brandde in 1589 af doch werd herbouwd8). Er stond daarenboven 9): een B. Maria V.-kapel, die Noortcapelle 10). Niecapelle (Iatijn Nova Capella)11), Nieu Cruningen12), later13) Hinkel- of Hihkelrepolre, Onzervrouwenpolre14) (B. Maria V.), in den Oostinkelschen of Onzevrouwenpolder 15), moet in de I4e eeuw zijn ontstaan door de afdamming der Hinkele, die Cruningen van die Waerde scheidde16), eerst als kapel van Cruningen17), later als afzonderlijke parochie 18). Het moet bij den vloed van 1530 verdronken zijn19) doch spoedig herdijkt en is sedert de hervorming vereenigd met Cruningen. Waar de kerk heeft gestaan, is onbekend. [Menlande (dat. van tfïielant, latijn Nova terra)] ten noorden van Crabbendike, wordt reeds in 1242 als parochie vermeld20) 1) Blijkens den geslachtsnaam van der Weerde (van der Aa XII 20); Deel I 44. 2) Deel I 164. 3) Grijpink 160. 4) De Fremery n°. 170. 5) Hist. Ep. Midd. 53. 6) Van der Aa XII 19 sqq. 7) Ib. 23/4. 8) Zei. 111. II 36. 9) Van een Tempelieren-, later St. Jansheerenpriorij alhier (Zei. 111. II 37) is niets bekend. Vermoedelijk is daarbij verwarring met Waerder bij Woerden in het spel. 10) Grijpink 162; Hist. Ep. Midd. 53 (waar ze verward wordt met Hinkelpolre). 11) Deel I 44; Grijpink 59. 12) Grijpink 89. 13) Het eerst in de rekening der Domfabriek over 1450 (Deel 145). „Hinkelpolre alias sGravenpolre" aldaar in 1460 is natuurlijk een fout zonder meer. Cf. Grijpink 59. 14) Deel I 163, feitelijk een dittographie van „Nova capella inundata" (ib.); Zei. 111. II 33- 15) Van der Aa V 618. 16) Kaart van J. ab Utrecht Dresselhuis in N. W. v. h. Zeeuwsch Gen. I1 (1836), welke geen blind vertrouwen verdient, doch op dit punt juist moet zijn; zie boven 148 onder Hinkelenoort. 17) Grijpink 89. 18) Grijpink 59. Dat het in de rekeningen der Domfabriek reeds sihds 1395 voorkomt (Deel I 45), bewijst niet het parochiale karakter (zie boven 19). 19) Deel I 163 „inundata". 20) Van den Bergh I n°. 389. 153 en behoorde aan Oudmunster1), doch ging in 1530 voor goed te niet. In 1642 werd een deel ervan herdijkt2) en bij de kerkelijke gemeente Crabbendijke gevoegd. Cruningen, later Ouden Cruningen3) (dat. van — ge, S. Joannes Baptista4)), oorspronkelijk een afzonderlijk eiland9), werd later aan de Watering Beoosten Yerseke vastgehecht en verdronk met deze in 1530 doch werd spoedig herdijkt6). Het kerspel is sedert de hervorming vergroot met Hinkel- of Onzervrouwenpolre en in 1656 met een deel van het her dijkte gedeelte van Tolseinde7), dat echter (sedert 1808?) bij Yerseke is gevoegd8). De kerk, waarvan de cure in twee portiones was verdeeld9), behoorde sedert 1233 aan Oudmunster10). Buiten de kerk stonden er11): een kapel op het slot te Cruningen 12); een S.S. Maria- et Thomaskapel te Hansweert13). [Totelsent14), later Tolzcnde 15) (dat. van — ent)] ten noordwesten van tNielant, behoorde aan Oudmunster16), ging bij den vloed van 1530 te niet, doch werd in 1656 en 1669 gedeeltelijk herdijkt17) en toen ten deele bij de kerkelijke gemeente Yerseke, ten deele bij Cruningen gevoegd, doch het laatste behoort thans (sedert 1808?) ook tot Yerseke. Buiten de kerk stond er: de Ramscapelle 18). [Nierkerke (dat. van NIekerc, latijn Nova Ecclesia)19)] op 1) Reg. Hann. 7. 2) Zei. Ét II 6. 3) Grijpink 87. 4) Ib. 81. 5) Zei. III. II 27. 6) Van der Aa VI 664. 7) Ib. XI 138 (waar ten onrechte 1636 staat); cf. de kaart van Hattinga. 8) Bericht van den predikant. 9) Deel I 163; Grijpink 81 sqq. 10) Van den Bergh I n°. 349; Reg. Hann. 2S1. 11) Van der Aa VI 667 spreekt nog van een Franciscaner- (Minderbroeders-) klooster, lat echter nog nergens vermeld is gevonden. 12) Deel I 185, 188. 13) Grijpink 88. 14) Deel I 16, 44; van den Bergh II n°. 188. 15) Deel I 44, 164. 16) Van den Bergh II n°. 1023. 17) Zei. 111. II 45. 18) Grijpink 148. 19) Deel I 16, 44, 164; Grijpink 95. m vorming hiermede vereenigd i). De kerk is voor het midden der 18e eeuw te niet gegaan 2) en de toren omstreeks 1850 gesloopt 3). Westbaerlant, later Baerlande (dat. van — lant, S. Martinus*)), waarvan de cure in twee portiones verdeeld was 5), js sedert'^' hervorming vergroot met Bakendorpe. Oven- of Ovezande (dat. van - zant), een dochter van Seraerntskerkee), m de rekeningen der Domfabriek eerst sedert 1442 vermeld?), is sedert de hervorming vergroot met Coudorpe en Driewegen 8). Stuvezande (dat. van — zant), een in de rekeningen der Domfabriek eerst sedert 1407 voorkomende parochie»), bestond blijkens de kaart van Van Deventer nog in 1552/5, doch moet niet lang daarna te niet zijn gegaan, daar er later niets meer van verluidt. In 1548 zou ze volgens van Heussen vereenigd zijn met de parochie Everingen ">), hoewel deze tot het decanaat Walcheren behoorde n). Sch erpenisse c. a. [Overbordlne 12)] was een parochie, die slechts eenmaal, in 1277 in het Tiendenregister, vermeld wordt, tegelijk met Westkerc en die öf een oudere naam van St. Maertensdijc (welke naam 1) Van der Aa II 45. 2) Tegenw. St. X 316. 3) Zei. 111. II 124. 4) Grijpink 5. 5) Ibidem; Deel I 163. 6) Van Mieris III 636; Inv. Oud Arch. Zeel. III n° cc0 7) Deel I 45. ' 53 ' 8) Tegenw. St. X 313/4; van Alphen 341. 9) Deel I 46. HiSt; ^ Midd-. 57/8- De tekst van het daar aangehaalde stuk van iS48 laat echter cok de opvatting toe, dat de twee parochies samen door één pastoor zouden worden bediend, en deze schijnt mij aannemelijker dan die van van Heussen .1) Deel I 53 (j . II 77), 162. Men mag niet uit de woorden „jurisdictionis Zuit7 t , v"1 ,?tUk 1548 afleideD' dat E--gen te voren tot het Zuutbevelandia zon hebben behoord, daar de term „jurisdictie" in kerkelijke stukken van dien tijd uitsluitend op de politieke indeeling slaat 12) Deel I 16 waar Overberdene in Overbordine is te corrigeeren, naar den naam van het geslacht, dat ernaar heette (Inv. Oud Arch. Zeel. Hl n° 327 46 4q? 509, 629; Zei. 111. II 316; Reg. Hann. 39, 94, .34, 2S5; Arch. Z. g' iVt l62 niet voor de I4e eeuw voorkomt) öf de voorgangster van het latere St. Annalant moet geweest zijn, daar het slot Overbordine bij St. Maertensdijc stond *). Haestinge2), later St. Maertflns-, St. Maertensdike {dat. van— dijc, latijn Agger S. Martini, S. Martinus3)), behoorde aan Oudmunster4). In de kerk werd in 14295) een kannunikencollege gesticht. Buiten de kerk stond: het S. Martinus- of Capoenhuus, een oudemannenhuis, omstreeks 1429 gesticht, met een Regulieren-klooster6), waarvan de kapel tot omstreeks 1721 in stand bleef, gelegen ten oosten van het dorp, halfweg Scherpenisse 7). Westkerke (dat. van — rc) in Scherpenisse omvatte de heerlijkheid van dien naam en is sedert de hervorming vereenigd met Scherpenisse 8). De kerk is in de 18e eeuw afgebroken 9). Scherpenes, later -nfssc (dat. van — nis),Scherpenissedam10), omvatte de heerlijkheid van dien naam met den thans tot Poortvliet behoorenden Steenlandpolder en behoorde aan Oudmunster n). Poortvliet12) (S. Pancratius13)) omvatte de burgerlijke gemeente behalve de heerlijkheid Nieuw Strijen en den Steenlandpolder. De cure, die in twee portiones verdeeld was14), werd in 1535 geïncorporeerd bij het kapittel der Hofcapelle in den Haag15). Het Oud Kerkhof ten oosten van het dorp is vermoedelijk 16) de plaats der eerste kerk, doch de tijd harer verplaatsing is 1) Zei. 111. 11 317. 2) Inv. Oud Arch. Zeel. II n°. 802. 3) Grijpink 92. 4) Reg. Hann. 269. 5) Zei. 111. II 324; niet in 1400, zooals de la Torre XI 177 en van der Aa VII 515 zeggen. 6) Van Mieris IV [67; Zei. 111. II 328. 7) Zei. 111. II 328; Arch. Z. G. VI 118. 8) Van Alphen 326. |J' • 9) Tegenw. St. X 553; Zei. 111. II 362. 10) Van den Bergh II n°. 575. 11) Ibidem; Reg. Hann. 180. Dus niet aan het Domkapittel, zooals Hist. Ep. Midd. 63 gezegd wordt. 12) O. a. vermeld bij van den Bergh I n°. 270, waar i. p. v. Dortflith Portflith te lezen is. 13) Inv. Abd. Midd. n°. 1032 R.; Grijpink m. .14) Deel I 163; van Mieris II 359. 15) Mr. Fruin, Arch. v. Reimerswaal n°. 198. 16) Omdat het nog in de 15e eeuw een zeehaven schijnt geweest te zijn (Zei. 111. II 351)- lós onbekend. De tegenwoordige dagteekent eerst van + 15861). Dat er te Schoondorp een kapel zou hebben gestaan 2), is mogelijk, maar ik heb ze nog nergens vermeld gevonden. St. Annalant (latijn Terra S. Annae, S. Anna) werd eerst kort na 14753) bedijkt (of herdijkt, indien het op de plaats ligt van het 13e eeuwsche Overbordine), doch wordt niet voor 1488 als parochie in de rekeningen der Domfabriek vermeld*). Het omvatte de heerlijkheid zonder de Moggershil- en Hanevosdijk-polders, welke er eerst bij de herdijking na de hervorming bij zijn gevoegd. De kerk werd in 1505 geïncorporeerd 5) bij: het in 1492 aldaar gestichte Cruciferi-klooster j$, 1) Zei. DL 11 355. 2) Ibidem. 3)' Inv. Oud Arch. Zeel. II n°. 1667. 4) Deel I 46; Hist. Ep. Midd. 49, waar het, blijkbaar volgens de nieuwe decanaalsmdeeling na 1561, onder Scaldia beschreven wordt. 5) Zei. 111. II 349; doch vgl. Grijpink 4. 6) Hist. Ep. Midd. 49; Römer I 491. § 3. Wallacria. Mr. R. Fruin heeft in 1900 aangetoond1), dat er op het eiland Walcheren oorspronkelijk vijf parochies bestonden: Westmonster en Noortmonster te Middelburch, Oostcapelle, Westcapelle en (West-)Souburch, waarvan de drie laatste — evenals Welle, de moederkerk van een deel van Noordbeveland — geheel en Westmonster voor één derde aan de St. Maria-abdij te Middelburch behoorden, Noortmonster aan St. Pieter te Utrecht en twee derden van Westmonster aan de St. Paulus-abdij te Utrecht; elke parochie tevens met haar „appendiciae", d. i. kapellen of dochterkerken2). Die vijf moederkerken lagen alle op het eiland Walcheren; doch het decanaat omvatte meer, n.1. ook de eilanden Noordbeveland, Wolfaartsdijk en Borselen, daargelaten dat deze wellicht een korten tijd twee afzonderlijke decanaten Welle en Barsalia hebben gevormd3), welke echter in elk geval in de latere middeleeuwen niet meer bestonden. Het wil mij voorkomen, dat er uit een en ander nog meer valt af te leiden. Twee der genoemde moederkerken van Walcheren kunnen dat eerst later dan de andere zijn geworden, daar ze de namen Oost- en Westcapelle droegen en dus- eerst kapellen van de moederkerk Middelburch (Westmonster) moeten geweest zijn; en hetzelfde moet uit den aard der zaak eveneens het geval zijn geweest met Noortmonster, daar dit buiten de oorspronkelijke burcht lag 4). Er blijven dus slechts twee eigenlijke moederkerken op Walcheren over: Middelburch en Souburch, en van de laatste 1) Arch. Z. G. VIII3 99 -108. 2) Zie boven 109. 3) Zie boven 76/7. 4) Zie beneden onder Noortmonster. i65 was de oudst bekende naamsvorm Sutburch i). Deze namen Sutburch en Middelburch eischen m. i. dwingend een derde oorspronkelijke moederkerk Nortburch, welke weliswaar nooit wordt vermeld, doch die ik houd voor een verdronken kerk ten noorden van Middelburch, hetzij op Noordbeveland hetzij in het water, dat Walcheren van Noordbeveland scheidde2). Er moeten echter in het decanaat meer moederkerken zijn geweest. Vooreerst die van Borsele, waarvoor ik het in 1216 aan St. Pieter behoorende Monster houd, dat dus de vierde (respectief zevende) hoofdkerk zou geweest zijn. En dan was er op Noordbeveland 3) en Wolfaartsdijk nog een achtste groep kerken, die eveneens alle aan St. Pieter behoorden, n.1. Geerlofsdijc (waarvan vermoedelijk Wissenkerke, Schoonboom en Offliet dochterkerken - waren) en Emelisse (waarvan wellicht Edekinge-en-Hamerstede een dochterkerk was) op Noordbeveland, en Zabbinge (met de dochterkerk Westkerc), Wolfaertsdijc en Wagenkerc op Wolfaartsdijk; doch er bestaan geen gegevens om te vermoeden, welke daarvan de moederkerk is geweest. Ik zal nu achtereenvolgens elke hoofdkerk, telkens met haar dochterkerken, bespreken, eerst Monster in Borselen, dan Sutburch, Westmonster in Middelburch, Westcapelle, Oostcapelle, Noortmonster in Middelburch en ten slotte Noordb.eveland en Wolfaartsdijk. Borsele. Borsele bestond uit twee eilandjes: West-Borsele met de parochies Monster, St. Catherinenkerke, Tevic, Westkerke, Wolfaertsdorp en Oostkerke4), dat bij den vloed van 1530 geheel te niet ging en niet voor 1616 ten deele herdijkt werd5), en 1) Buil. Traj. n°. 32* (H62); van den Bergh I n°. 178 (1198). Non obstat ni fallor, dat beide stukken alleen in afschriften der 16e eeuw bekend zijn (Arch. Z. G. VIII' 108 noot I). 2) In 1161 was Noordbeveland stellig van Walcheren gescheiden (van den Bergh I n°. 141) en vermoedelijk ook reeds in 976 (ib. n°. 52); doch er is geen argument tegen om de stichting van Nortburch nog ouder te stellen. 3) De Geschied- en Waterstaatkundige Beschrijving van Noordbeveland door A Hollestelle (Arch. Z. G. V 49-88 met twee kaarten) kan, hoewel zeer veel goeds beTaftende, niet zonder kritiek worden aanvaard. Er worden daarin kerkdorpen opgenoemd, die dat nooit geweest zijn, terwijl er andere, die zeker bestaan hebben, in gemist worden. 4) Van Mieris III 320. 5) Zei. 111. II 109, 172 stond, is in 1575 afgebroken1). Haar dochterkerken waren tClooster, Arnemuden, Weizingen, Coudekerke, Hogelande, Biggenkerke en Crommenhoeke 2). In de kerk werd in 1479 een kanunniken-college gevestigd3), dat echter niet het patronaat verkreeg. Buiten de kerk stond het Sacciten-4), later Alexianen- (Cellebroeders-)klooster in het Cellebroedersstraatje, nu de Engelsche kerk 8). TClooster in Middelburch (S. Maria, later S. Nicolaus) werd in 1266 als afzonderlijke parochie van Westmonster afgescheiden6) met de volgende grenzen binnen de stad: langs de oevers der voormalige Arne tot aan de Punt, van daar over de Haven, door de Spijkerbrug en de Binnenhaven tot de Bellingstraat, een kort eind langs deze straat, dan westwaarts ombuigende dwars over de Nieuwstraat, noordwestwaarts ombuigende langs de zuidwestzijde van het oorspronkelijke Gasthuis 7), dwars over de Langedelft langs den zuidoosthoek van het Koorkerkhof, over de Korte Giststraat, langs de achterzijde der huizen aan de westzijde van de St. Pieterstraat, dwars over de Balans, langs de achterzijde der huizen aan de zuidzijde van de Wagenaarstraat en het Hofplein tot aan den zuidhoek van het huis Leeuwenburch8), van daar de onder Westmonster beschreven lijn tot de Varkenmarkt, van daar langs de zuidzijde der Hoogstraat, onder door den St. Jansdam aan den oudsten Singel, zuidwaarts ombuigende door het huis van verzekering, door de Gedempte Gracht en de Teermagazijnstraat, parallel aan en daarna oost langs den toen nog bestaanden vttfeingschen weg; terwijl de parochie daarenboven buiten de 1) Hist. Ep. Midd. 10. 2) Van den Bergh II n°. 215; cf. over het ontbreken aldaar van Cromhoec Arch. Z. G. VIII3 107. 3) De la Torre XI 167; Hist. Ep. Midd. 10. 4) De Fremery n°. 163 (1271). Daar later nooit meer van een Sacciten-klooster gesproken wordt, zal het wel de voorganger zijn geweest van een der bekende latere kloosters eener andere orde, evenals b.v. te Utrecht (zie beneden j 15). Het eenige klooster in het Middelburch van 1271, dat daarvoor in aanmerking kan komen, schijnt mij het latere Alexianen-klooster te zijn. 5) Van der Aa VII 891. 6) Van den Bergh II 11°. 143, 149, 201; Arch. Abd. Midd. n°. 52 R.; cf. de Fremery n°. 157, waaruit blijkt, dat in 1270 de parochie niet werd opgericht (zooals Arch. Z. G. VIII3 106), doch de oprichting slechts werd bevestigd; Inv. Oud Arch. Zeel. II n°. 79. 7) Dommisse 1.1. 29. 8) Zie boven bij de beschrijving der grenzen van Westmonster. i74 het Tertiarissen- (Grauwezusters-)klooster Bacht sGravenhove, in 1473 aan de zuidzijde dër Zusterstraat gesticht (later de Vischrharkt- of Zusterkerk), in 1808 afgebroken1); de Commanderij der Johanniters aan de zuidzijde der St. Jansstraat , later afgebroken voor het graven der binnen- of Nieuwehaveri (wellicht te voren een Tempeliers-klooster) 2); het B. Maria V.-klooster van Regulieren, in het 3e kwart der 15e eeuw ten deele verplaatst van Mortiere naar Polrekerc, ten deele naar den noordwesthoek vari de heerlijkheid den Hayman 3). [A'rnemuden, later Caliskerc4) (latijn Calense5)) of Mortiere6) (dat. van — ier)] 7) omvatte de latere heerlijkheden Mortiere en tNieulant 8) en werd in 1438 geschonken aan en geïncorporeerd bij9) het toen daar gestichte Regulieren-klooster10). De kerk en het eerste Arnemuden stonden aan de zuidzijde van den mond der Arne, waar. later het Arnemuider gat was, gingen omstreeks 1440 te niet n) en werden daarna verplaatst naar het noorden van Mortiere, waar reeds een kapel stond, die in 1479 werd afgebroken 12) en door een nieuwe parochiekerk werd vervangen, welke nog wel in 1590 genoemd wordt doch toen ook reeds afgebroken was, daar kwalijk een andere bedoeld kan zijn met „de afgebroken Kaeliskerck" in een stuk van het midden der 16e eeuw13), welke naam reeds in het midden de i5e eeuw voor die kerk in gebruik schijnt te zijn geweest 14) naast die van Mortiere, het ambacht waarin ze stond. De plaats ervan is 1) Tegenw. St. IX 202; van der Aa VII 889. 2) Hist. Ep. Ultr. 542; Matth. Anal. V 943. 3) Zie de kaart van 1511 (Arch. Z. G. VII 288 litt. t; Zei. 111. I 259), waarop het klooster nog staat aangeteekend, en Kaart I (naar van Nieukerken) in Arch. Z. G. 1904. Uit beide blijkt, dat de Regulieren in den Hayman een huis met kapel hadden behouden, al was het klooster grootendeels verplaatst naar Polrekerc (Arch. Z. G. VII 285). 4) Zei. 111. I 624. 5) Deel I 50 (a°. 1445, 50). 6) Ib. 163 „Mortyer alias Arremuyden." 7) Door van Heussen (Hist. Ep. Midd. 28) verward met Nieu Arnemuden. 8) Kaart van Hattinga (Tegenw. St. X). 9) Leenen der St. Paulus-abdij B f°. 3. 10) Arch. Z. G. VII 282; Zei. 111. I 771. 11) Arch. Z. G. VII 284. 12) Ib. VI 112. 13) Zei. ïll. I 624; Deel I 163, „Mortyer alias Arremuyden est desolata." Cf. de kaart van 1511 (Arch. Z. G. VII 288 litt. m). 14) Deel I 50. 175 thans nog bekend als ,;het oude kerkhof" i)i Na haaf oMJergShg is het noordelijkste stuk van Mortiere vereenigd rhèt NStfuw Arnemuiden, het zuidelijkste met de Klooster-pardehie in Middelburch. In het omstreeks 1440 verdronken deel der parochie is na de bedijking van het Nieuwland in 1645 2) omstreeks 1650 een nieuwe kerkelijke gemeente opgericht3), waaraan toen of later zijn toegevoegd het te voren onder 'sHeer Arendskerke ressorteerende St. Joostland, het zuidwestelijke deel van den Nieuwerkerkerpolder en alle latere aaneijleihgen in het Sloe en het Arnemuidensche gat bezuiden den voormaligen mond der Arne. Buiten de kerk stond er : het in 1438 gestichte B. Maria V.-klooster Sepulchrum Dominf^ een dochter van dat te Stein bij ter Goude, in het 3 e kwart der 15e eeuw verplaatst grootendeels naar de parochie Polrekerc5), ten deele echter ook naar het ambacht den Hayman*), en waarbij Mortiere geïncorporeerd was; een in 1487 gesticht gasthuis-7). [Weizingen (dat. van — ge)] (B. Maria V. 8) et S. Martinus 9)) omvatte de heerlijkheid van dien naam en behoorde eerst gedeeltelijk, later (vermoedelijk sinds de stichting der Kloosterparochie in 126610)) geheel aan de abdij van Middelburch U). De kerk stond vermoedelijk in den tegenwoordigen Welsingepolder (een herdijking der 17e 0f 18e eeuw) en moet in het 2e kwart der 16e eeuw verdronken zijn, al staat ze nog aangeteekend op een kaartje van 156812). De parochie is toen evenals Niewerve vereenigd met die van Rittem 13). 1) Zei. 111. I 624/5. 2) Ib. 775. 3) Tegenw. St. X 342; van Alphen 308. 4) Zei. 111. I 771; Inv. Arch; Midd. n°. 747 R. 5) Zei. 111. I 771; niet naar Reimerswael', zooals Hist. Ep. Midd."28 gezegd wbrfcS. 6) Inv. Arch. Midd. n°. 747 R.; zie boven 174. 7) Arch. Z. G. VI 114. 8) Van den Bergh I n°. 437, II n°. 215. 9) Invent. Abd. Midd. 112; Grijpink 114. In plaats-van het dubbele patronaat' is ook de onderstelling mogelijk, dat de B. Maria kerk der 13e eeuw later door 'een andere S. Martinns-kerk vervangen is. Wellicht zou dan gene de in 1573 vermelde kapel kunnen zijn. 10) Zie boven 171. 11) Invent. Abd, Midd. 112. 12) Arch. Z. G. VII 269. 13) Deel I 162 „dcsolata" en „inundata"; van der Aa IX 559. In 1573 wordt er nog een kapel vermeld1). Coudekerke (dat. van — kerc, S. Michael 2)), waarvan de cure in twee portiones verdeeld was3), omvatte behalve de tegenwoordige burgerlijke gemeente ook nog het deel van Middelburg, begrepen binnen de boven onder Westmonster en tClooster beschreven westelijke grenzen dier parochies, welk deel na de hervorming met de andere Middelburgsche parochies is vereenigd, en een stuk in het westen der burgerlijke gemeente Vlissingen, dat er in 1808 van is afgescheiden4). Buiten de kerk stonden: een kapel op het slot ter Hooge 5); het Augustijner Hermieten-klooster in het Schutterhofstraatje te Middelburch 6). Hogelande (dat. van — lant, latijn Alta terra7), S. Martinus3)) werd in 1188 van Westmonster afgescheiden met omschrijving der nieuwe grens9), waardoor ze overeenkwam met de heerlijkheid van dien naam W). Ze behoorde eerst aan de abdijen van St. Paulus en Middelburch gezamenlijk, doch sinds 1325 geheel aan de laatsten) en is na de hervorming grootendeels vereenigd met Grijpskerke12). De kerk was in het midden der i8e eeuw al vervallen 13). Biggenkerke, Bekerke 14) (dat van — kerc), waarvan de cura in twee portiones was verdeeld 15), behoorde aanvankelijk aan de abdijen von St. Paulus en Middelburch gezamenlijk, doch later 1) Arch. Z. G. VII 270. 2) Grijpink 45. 3) Deel I 162; Reg. Hann. 237. 4) Zie de kaart I in Arch. Z. G. 1910. 5) Zei. 111. I 714. 6) Hist. Ep. Midd. 11. 7) Deel I 49, 162. 8) Grijpink 37; niet S. Catharina, zooals Bijdr. Bisd. Haarl. VII411 gezegd wordt. 9) Van den Bergh I n°. 166. In Nehalennia I (1849) 219 tracht J. ab Utrecht Dresselhuis de oude grenzen nader te bepalen en verklaart hij Trenboudesweg als „der Boedesweg" d. i. de weg naar de Boede, waarmede het Boedenambacht zou samenhangen, dat hij voor het oudste deel der Westwatering houdt. Hogelant echter, hoewel later tot de Westwatering gerekend, komt nog in 1412 onder de Oostwatering voor (Arch. Z. G. 1907, 4). 10) Van den Bergh I n°. 166. 11) Reg. Hann. 140. 12) Van der Aa V 762. 13) Tegenw. St. X 229. 14) Grijpink 8/9. 15) Deel I 137. eerst in 1470 voltooide1) nieuwe kerk2) ten oosten van het stadje gebouwd werd, waar nog de kustlichttoren staat3). Deze kerk brandde in 1831 af en werd in 1834 vervangen door de tegenwoordige midden in het dorp 4). Buiten de stad stonden: een gasthuis, vermeld in 1398 5), ten westen van het tegenwoordige dorp 6); een uithof „de Noorttiende" der abdij van Middelburch, in 1324/5 vermeld7), vermoedelijk in de buurt, waar nu nog de Papen- (vroeger Monniken-) en Kloosterstraten liggen 8). Zoutelande (dat. van — lant, latijn Salsa terra9), S. Catharina10)) was vermoedelijk een na 1271 gestichte dochterkerk van Werendiken), omvatte de heerlijkheid van dien naam en kwam in 1341 geheel aan de abdij van Middelburch door afstand van den ambachtsheer12), doch de abt had reeds te voren het patronaat uitgeoefend 13). Het is na de hervorming vergroot met de kerspelen Werendike, St. Janskerke en Boudewijnskerke14). Werendike (dat. van — <Üjc, S. Jacobus maior15)) omvatte de heerlijkheid van dien naam en is na de hervorming vereenigd met Zoutelande. Het schijnt toen tevens zijn kerk. verloren te hebben, waarvan althans later geen melding meer,jwordt gemaakt. Buiten de kerk stond: het Benedictinessen-klooster Porta Coeli (Hemelspoort)16), in 1249 vermeld, in 1317 vereenigd met de abdij Rijnsburch17) en 1) Reigersberg bij Boxhorn II 253. 2) Volgens de la Torre XI 168 zou dit een collegiata ecclesia geweest zijn, doch van dat college wordt nergens elders melding gemaakt. 3) Baart 1.1. 30; Zei. 111. I 633. 4) Baart 1.1. 133; van Alphen 311. 5) Invent. Arch. Midd. n°. 92. 6) Plattegrond van van Deventer. 7) Invent. Arch. Midd. n°. 26; Baart 1.1. 24. In een ander charter (Invent. Abd. Midd. n°. 183 R.) wordt die Noorttiende gezegd te liggen in Westcappel en Domburch. 8) Baart 1.1. 5. 9) Deel I 49, 162. 10) Invent. Abd. Midd. 105; Grijpink 128. 11) Arch. Z. G. VIII3 107. 12) Reg. Hann. 275. 13) Ib. 256. 14) Van der Aa XIII 266. 15) Van den Bergh I n°. 437, II n°. 215; Invent. Abd. Midd. 103. 16) Van den Bergh I n°. 493, II n°. 363, 449; de Fremery n°. 163. 17) Van Mieris II 182/3. ei 179 daarop veranderd in een Johanniter-nonnenklooster i), verbonden aan de commanderij Kercwerve onder Westdomburch en vóór 1330 zelf daarheen overgebracht2). Hugenkerc, later Meilofskerc3), later Meliskerko4) (dat. van — kerc, S. Odulphus»)), omvatte de heerlijkheid van dien naam, werd in 1357 geïncorporeerd bij de abdij van Middelburch 6) en werd na de hervorming vergroot met Mariekerke. St. Janskerke (dat. van — kerc, latijn Ecclesia 8. Joannis, S. Joannes Baptista 7)) behoorde sedert 1260 aan de abdij van Middelburch 8), omvatte de heerlijkheid van dien naam en is na de hervorming vereenigd met Zoutelande 9). Van de kerk was reeds in de 18e eeuw slechts een bouwval over™), terwijl de toren omstreeks 1868 is afgebroken"). Er stond ook nog: een uithof der abdij Middelburch, „de Zuidtiende" geheeten 12). TsHeren-, tsHeer-, Serboudewijns-, Serboudins-13), Boudewgnskerke (dat. van — kerc, latijn Ecclesia Baldnini, S. NicolausM)), omvatte de heerlijkheid van dien naam en is sedert'de hervorming vereenigd met Zoutelande 15), terwijl de kerk in den oorlog tegen Spanje verwoest en de toren omstreeks 1868 afgebroken is 16). TsHeren-, tsHeor-, Serpoppen-, Poppenkerke (dat. van — kerc, latijn Ecclesia Popponis, S. Petrus")), hoewel reeds in 1271 als „appendicia" van Westcappel vermeld, kreeg eerstin 1337 haar parochiegrenzen«). Ze omvatte de heerlijkheid van dien 1) Ib. 187; Reg. Hann. 77. 2) Invent Arch. Midd. n°. 1120 (a°. isi8); Zei. 111. I 673/4; Reg. Hann. 186. 3) Van den Bergh I 437, II n°. 215. 4) Deel I 49, 161. 5) Invent. Abd. Midd. 98; Grijpink 57. 6) Invent. Abd. Midd. 98; Invent. Oud Arch. Zeel. n°. 793; cf. Brom Ree Utrecht n°. 1195. ' 7) Van der Aa VI 23; Grijpink 39. 8) Inv. Abd. Midd. 105 en n°. 46 R. 9) Van der Aa VI 23. 10) Tegenw. St. X 239. 11) Arch. Z. G. VI 467. 12) Inv. Abd. Midd. n°. 172 R. 13) Van Mieris III 111; Tegenw. St. X 239. 14) Van den Bergh I n°. 437, II n°. 215. Van Heussen noemt ten onrechte S. Baldumus als patroon (Hist. Ep. Midd. 35). 15) Van der Aa XIII 266. 16) Arch. Z. G. VI 467. 17) Inv. Abd. Midd. 104; Grijpink 98. 18) Buil. Traj. n°. 950, waar ten onrechte Oostcappel in plaats van Westcappel de moederkerk wordt genoemd. ick> naam, welke uit twee afgescheiden deelen bestond, het eigenlijke Serpoppenkerke ten oosten van Westcappel en het ten noorden van Westcappel gelegen Weutkinsdorp x), en is sedert de hervorming hereenigd met Westcappel2), terwijl de kerk vermoedelijk in den oorlog tegen Spanje is te niet gegaan. Buiten de kerk stond in het zuidelijk gedeelte: het Prelaatshof, misschien met een kapel, behoorende aan de Johanniter-commanderij te Kercwerve 3). Domburch buten*), Westdomburch5), later Domburch (S. Gerulfus6)), omvatte aanvankelijk de tegenwoordige burgerlijke gemeente behalve de deelen, die het eigenlijke stadje aan de zuid- en oostzijden omgaven 7), doch deze zijn er in het 3e kwart der 14e eeuw aan toegevoegd8). De eerste kerk moet hebben gestaan te Kercwerve — van daar de oudste naam — doch werd in 1363/79 vervangen door een andere in het stadje9), welke in 1848 afbrandde, doch in 1850 herbouwd werd10). Buiten de kerk stonden: de S. Margaretha-kapel op het oude kerkhof te Kercwerve, in 1576 verkocht11); de S. Anna-kapel op het kerkhof der voormalige kerk van Oostdomburch, in 1325 gesticht12), thans de boerderij Bloemendaal13); het reeds in 1271 vermelde14) gasthuis tegenover de S. Annakapel 15), later verbonden aan en misschien verplaatst naar de Johanniter-commanderij St. Jan ten Heere te Kercwerve16), 1) Zei. m. I 683, 725; kaart van Hattinga (Tegenw. St. X). 2) Van der Aa IX 250. 3) Zei. Ui: I 674. 4) Van den Bergh I n°. 437, II n°. 215. 5) Archief Z. G. I4 17, VIII3 117. 6) Grijpink 18; niet S. Joannes Baptista, zooals Van der Aa III 409 zegt. 7) Mr. R. Fruin in Arch. Z. G. VIII' 108 sqq. 8) Ib. 113. 9) Ib. 114. Ook deze kerk wordt, evenals die van Westcappel en Oostsouburch, door de la Torre een ecclesia collegiata genoemd (XI 168), zonder dat daarvan elders eenige melding wordt gemaakt. 10) Van Alphen 313. 11) Bijdr. Bisd. Haarl. XXII 311 sqq. 12) Arch. Z. G. VIII3 nï , 117; Reg. Hann. 142; Grijpink 20. 13) Van der Aa III 410. 14) De Fremery n". 163. 15) Van der Aa III 410. 16) Arch. Z. G. VI 439; Zei. 111. I 673; Bijdr. Bisd. Haarl. II 243, III 132, XII 98, XXII 315. i8r sinds 1318 een dubbelklooster door opname der zusters van het klooster Porta Coeli te Werendike Oostcappel ca. Oostcapelle, Oostcappel2) (S. Willebrordus 3)), een der vijf hoofdkerken van Walcheren, behoorde reeds in 1162 aan de abdij van Middelburch*), doch de parochianen blijken nog in 1208 in het bezit van het patronaat geweest te zijn5). In 1247 echter behoorde het stellig aan de abdij met haar „appendiciae" Oostdomburch, Marienkerke, Poppendamme, Gripeskerke, Seralartskerc, Campenkerc en Zoetelingerkerc6), terwijl haar cure, een benificium regulare van de abdij 7) in twee portiones was verdeeld 8). Buiten de kerk stonden : een kapel op het huis Westhove der abdij van Middelburch 9); een kapel op het huis Rijnsburch, Roodehof of Zwartemonnikenhof 1°) van de abdij Rijnsburch11). '??V Domburch binnen12), Oostdomburch13), later Aechtenkerke (dat. van — kerc, latijn Ecclesia S. Agathae, S. Agatha14)), omvatte aanvankelijk behalve de tegenwoordige burgerlijke gemeente ook nog de deelen der burgerlijke gemeente Domburg ten oosten en ten zuiden van het stadje, doch die zijn in het 3e kwart 1) Zie boven 178/9. 2) Van den Bergh I n°. 437, II n°. 215. 3) Grijpink 92. 4) Buil. Traj. n°. 32*. 5) Van den Bergh I n°. 219. 6) Ib. I n°. 437, II n°. 215. De onderhoorigheid van Campenkerc en Zoetelingerkerc op Noordbeveland onder Oostcappel kan te verklaren zijn op dezelfde wijze als die van Cats en Sinoutskerc onder Sutburch (zie boven 168 noot 5); doch evenmin schijnt mij geheel uitgesloten, dat gene als kapellen in den gewonen zin zijn op te vatten, niettegenstaande bij hun oprichting Walcheren en Noordbeveland bijna zeker reeds door een breed water gescheiden waren. Aan de groote rivieren in het bisdom Utrecht zullen we op een groot aantal plaatsen kerken aantreffen, die oorspronkelijk kapellen op den anderen oever hadden. 7) Inv. Abd. Midd. 93; van der Aa VIII 552. 8) Reg. Hann. 94. 9) De Fremery n°. 196; Invent. Abd. Midd. n°. 121 I. 10) Cf. „der swarter moniken oesterste lam" in het stuk van 1291 (van den Bereh II n°. 761). s 11) De Fremery n°. 193; Hist. Ep. Midd. 37; van Mieris II 314; Zei. 111. I 756. 12) Van den Bergh I n°. 437, II n°. 215. 13) Arch. Z. G. VHF 117. 14) Grijpink 3. 196 j een S. Nicolaus-kapel „die Streke"1), waarvan de ligging onbekend is. [Gerlofsdijc2), ©eerlofsdljc, later Geersdike3) (dat. van — dflc)] (S. Amandus*)) wordt het eerst als parochie vermeld in 12162) en behoorde toen en tot 13105) aan St. Pieter, die het in dat jaar aan den graaf afstond; doch in 1387 werd de abdij van Middelburch er ambachtsvrouw en verkreeg als zoodanig tevens het patronaat der kerk6), die zelfs in 1498 bij de abdij werd geïncorporeerd7). De cura was in twee portiones verdeeld 8). De kerk stond waarschijnlijk in den zuidoosthoek van het tot de heerlijkheid behoorende deel van den tegenwoordigen Wissenkerke-polder 9). De parochie omvatte vermoedelijk behalve de plaats van het dorp in den. Wissenkerke-polder den Geerdijkschen-polder en de zuidelijke gedeelten van de Kamperlanden Heerjanspolders 10) en is in 1532 voor goed te niet gegaan. Na de herdijkingen in de 17e eeuw is het gebied ervan kerkelijk bij Wissenkerke gevoegd n). Volgens Reigersberg12) zou hier een Tempelieren-klooster hebben gestaan, doch daarvan is tot dusver nog nergens melding gemaakt. [Wissenkerke13) (dat. van — kerc) in Noortbevelant14)] komt het eerst als parochie voor in 1242 15) en omvatte vermoedelijk het noordelijkste grootste deel der latere heerlijkheid Geersdijk 1) Grijpink 44. 2) Van den Bergh I n°. 250. 3) Deel I 51, 162. 4) Inv. Abd. Midd. 113. 5) Van Mieris II 109, int 6) Inv. Abd. Midd. n°. 612 R. 7) Ib. 113. 8) Reg. Hann. 139. 9) Kaart II van Hollestelle j°. de kaart van Hattinga. 10) Van der Aa IV 462 (waar ten onrechte er ook een deel van den Torenpolder bij wordt gevoegd, wat kwalijk mogelijk is, omdat Wissenkerke aan de zuidpunt van dien polder lag). 11) Van Alphen 333. 12) Hist. Ep. Midd. 38. 13) De naam Westkerc in de Reken. Offic. over 1513 moet op een vergissing 'berusten. 14) Reken. Offic. 1495. Er staat Noordwellant, wat kennelijk een schrijffout is voor Noortbevelant. 15) Van den Bergh I n°. 387; niet in 1212, zooals Zei. UI. II 142 staat, want het desbetreffende stuk is van 1282 (van den Bergh II n°. 466). 197 en Wissenkerke De cure was in twee portiones verdeeld2). In 1352 werd de kerk wegens watersnood verplaatst3), doch ook deze, die vermoedelijk in den zuidoosthoek van den Torenpolder stond, is in 1532 te niet gegaan, en alleen de toren (waarnaar wellicht die polder heet) nog lang blijven staan. Bij de herdijking van den Wissenkerke-polder zijn het nieuwe dorp en de in 1660 nieuw gebouwde kerk4) i3/4 KM. naar het noorden verplaatst en daarna is van lieverlede het geheele herwonnen gebied Bewesten Wijtfliet benevens Oud 's Gravenhoek kerkelijk onder Wissenkerke gebracht, totdat er in 1910 de nieuwe kerkelijke gemeente Kamperland van is afgescheiden5). Buiten de kerk stond er: de S. Catharina-kapel te Nyenvliet, later Vliet 6), in het oostelijke deel der latere heerlijkheid Weele en Vliete 7). [Offliet] komt als parochie slechts voor van 1395 tot 14608), waarna het steeds alleen vermeld wordt als verdronken. De ligging ervan is onbekend 9). Sr38ttrb [Schoonboom , later Wele 10)] wordt als parochie het eerst Ver^ meld in 1395 u) en verdronk voor goed in 1532. Het omvatte vermoedelijk het westelijke deel der latere heerlijkheid Wele en Vliete 12) en het dorp moet dus ongeveer in het midden van het noordelijk deel van den Torenpolder gelegen hebben 13). Na de herdijking in het laatst der 17e eeuw is het gebied ervan kerkelijk bij Wissenkerke gevoegd. 1) Kaart van Hattinga. Daar Geersdijc en Wissenkerke na de herdijkingen één heerlijkheid vormden, is de voormalige grens tusschen beide onbekend. 2) Deel I 162; Grijpink 121. 3) Reigersberg bij Boxhorn 38; Zei. 111. II 142. 4) Van der Aa XII 522; van Alphen 333. 5) Zie boven 193. 6) Grijpink 124. 7) Zie de kaart van Hattinga en Kaart II van Hollestelle. Dat Vliete in 1288 zou geïnundeerd zijn, zooals Zei. 111. II 143 gezegd wordt, zal wel óf een drukfout voor 1488 zijn óf op Offliet slaan. 8) Deel I 51. 9) Bc acht het niet onwaarschijnlijk, dat Nieuw 's Gravenhoek, d. i. het Bewesten Wijtvliet gelegen deel der latere heerlijkheid 's Gravenhoek, ongeveer de voormalige parochie Offliet uitmaakte (zie de kaart van Hattinga), doch dit is niet meer dan een gissing. 10) Reken. Offic. 1506 „eccl. de Wele alias Sconeboem", 1512 „eccl. de Scoonboom sive Wyele",' Grijpink 110. 11) Deel I 51. 12) Zie de kaart van Hattinga. 13) Zie kaart II van Hollestelle, 224 dagteekende van het 2e kwart der i5e eeuw1). Het werd na de hervorming tot 1583 gecombineerd met die Nieuwe Tonge2). Die Nieuwekerc in Grjjsoorde 3), die Nieuwe Tonge (B. Maria V.) daarentegen was een kwart eeuw jonger4). De kerk is in 1832 geheel vernieuwd5). Roccaengen (dat. van — ge)6). Voorn 7), later Oostvoorne (dat. van — rn, S. Lambertus 8)), was reeds in 1105 een parochie en vermoedelijk de moederkerk van het decanaat. Het omvatte de burgerlijke gemeente behalve Rugge, waarmede het echter na de hervorming is vergroot. De kerk is in 1612 verbrand doch spoedig herbouwd9). Er stond een S. Pancratius-kapel op den burg, waarin in 1449 10) een kanunniken-kapittel gevestigd werd11). Rugge (dat. van Ruch 12), B. Maria V. et S. Nicolaus 13)) bestond reeds als parochie in 1283 14), omvatte behalve de voormalige heerlijkheid van dien naam ook die van Klein Oosterland15), behoorde aan het S. Elisabeth-klooster aldaar10) en is sedert de hervorming vereenigd met Oostvoorne. Op het kerkhof ten noordoosten der kerk werd in 1403 de S. Elisabeth-priorij van Regulieren gesticht"), waarbij ookvde kerk van Herkingen werd geïncorporöölftfcy i en later aan het Rugsche straatje ten zuidoosten der kerk 1) Deel I 54. 2) Van Alphen 215. 3) Deel I 55. 4) Ibidem; Reken. Offic. 1479. 5) Van Alphen 214. 6) Reken. Offic. 1440, '74 etc; Versl. v. Kerkvisit. 320. 7) Van den Bergh I n°. 95. 8) Taerling 1.1.; Reken. Offic. 1486, '89, 1503. In de rekening over 1486 komt ook een patronaat van S. Nicolaus voor, doch dit is vermoedelijk een vergissing, daar in hetzelfde jaar en daarna steeds alleen van S. Lambertus sprake is. 9) Van der Aa VIII 563. 10) Taerling 1.1. 11) De la Torre 1.1. XI 58; Versl. v. Kerkvisit. 307, 311; van der Aa VIII 564. 12) Reken. Offic. 1479; Versl. v. Kerkvisit. 268. 13) Reken. Offic. 1498. 14) Brom, Reg. Utr. n°. 2098. 15) Taerling 1.1. 16) Römer I 34°- 17) Taerling 1.1.; de la Torre X 238; Hist. Ep. Ultr. 346; Hist. Ep. Daventr. 129; Bijdr. Bisd. Haarl. XIX 73; Römer I 444. 225 het S. Andreas-klooster van Regularissen i), beide in 1572 verwoest; en buiten de zuidpoort van den Briel het S. Georgius-Leprozenhuis 2). Den Brielle (dat. van die Briel, S. Catharina) omvatte de zuidwestelijke helft der stad, begrensd door de Langestraat, de Coomenstraat en de Vischmarkt 3), doch is sedert de hervorming vergroot met de parochie tMaerlant en in de 19e eeuw met den Meeuwenoord. In of kort voor 13334) werd het kanunnikenkapittel van Munsterkerc (Dussen) hierheen verplaatst 5) en daarbij werd de kerk van tMaerlant geïncorporeerd. Buiten de kerk stonden er: een O. L. Vrouwen-ten-Bra-kapel 6); het S. Alexius-klooster van Alexianen (Cellebroeders ?)) bij de kerk, na de hervorming het Pesthuis; het Brigitten-klooster in de Brigittenstraat, reeds voor de hervorming opgeheven8) of verplaatst naar tZuutlant9); het in 1483 gestichte S. Catharina-klooster van Clarissen, later van Regularissen, in de Brigittenstraat, een dochter van dat van Nazareth te Delf, na de hervorming de Doele 10);' het S. Anna- H) klooster van Augustijner Servitinnen (Celle- U) of Broodzusters 12)) Bethania 12); het B. Maria V.-13) Qf Zuiteintsche gasthuis"), in 1293 ge- 1) Taerling 1.1.; Römer I 445; Bijdr. Bisd. Haarl. XX 160; Nijhoffs Bijdr. C I 199 sqq. 2) Versl. v. Kerkvisit. 264; Nijhoffs Bijdr. C I 124; Reken. Offic. 1479. 3) Plattegrond van den Briel bij Guicciardini. 4) Van Mieris II 554; Reg. Hann. 221. Hieruit blijkt de onjuistheid van het jaartal I337 in den Tegenw. St. V 343, dat vermoedelijk op een misvatting der mededeeling van van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 344) berust. Volgens van Alkemade en van der Schelling, Beschr. van Brielle I 51 sqq., was het stichtingsjaar 1310. 5) De la Torre X 238; Hist. Ep. Ultr. 344; Versl. v. Kerkvisit. 241 sqq. 6) Taerling 1.1. 7) Ibidem; Nijhoffs Bijdr.. C I 137 sqq.; Reken. Offic. 1507, 'n, '!8, '58. 8) Taerling 1.1. 9) Bots 486. 10) Taerling 1.1.; Versl. v. Kerkvisit. 281; de la Torre X 238; Hist. Ep. Ultr. 345 • van der Aa III 79; Nijhoffs Bijdr. B III 136 sqq; Bijdr. Bisd. Haarl. XXVIII 8Reken. Offic. 1545. 11) Reken. Offic. 1504. 12) Taerling 1.1. 13) Versl. v. Kerkvisit. 265. 14) Ib. 247; Taerling 1.1. 22Ó sticht1), waarvan de kapel nog in het midden der i8e eeuw als Gasthuiskerk dienst deed 2); het in 1557 gestichte weeshuis ten westen der kerk3). TMaerlant, tMeerlant4) (S. Petrus5)) was reeds een afzonderlijke parochie in 1331 6) en omvatte de noordoostelijke helft van den Briel, doch is sedert de hervorming hiermede vereenigd. De kerk, die bij het Brielsche kapittel was geïncorporeerd7), is in 1817 afgebroken8). Buiten de kerk stonden er: het S. Joannes-Evangelista-9) Bagijnenhof, ten noorden van het kerkplein, na de hervorming het Oudevrouwenhuis 10); het S. Jacobus- of Noorteintsche gasthuis, na de hervorming het Manhuis n). TNienlant van Voorne 12) (S. Olafus 13)) dagteekent als parochie uit de 14e eeuw 14) en wel vermoedelijk van de bedijking van den polder Brielsch-Nieuwland kort na 1337 15), al was de polder Oud-Hellevoet, waarin de kerk stond en staat, reeds in de ie helft der 13e eeuw bedijkt16). Het omvatte de burgerlijke gemeente Vierpolders en den Meeuwenoord, welke in het begin der I9e eeuw bij den Briel is gevoegd. 1) Van den Bergh II n°. 855. 2) Plattegrond van den Briel in Tegenw. St. V. 3) Versl. v. Kerkvisit 247; Taerling 1.1.; van der Aa II 738. 4) Deel I 186, 195. 5) Versl. v. Kerkvisit. 281. De foutieve opgave van S. Lambertus door de la Torre X 238 werd reeds Hist. Ep. Ultr. 345 verbeterd. 6) Reg. Hann. 197. Het jaartal 1440 in den Tegenw. St. V 344 is dus foutief. 7) Hist Ep. Ultr. 345. 8) Van der Aa II 738. 9) Taerling 1.1. 10) Ibidem; Nijhoffs Bijdr. C I 127sqq; Versl. v. Kerkvisit. 281. De mededeeling aldaar (247), dat het Bagijnenhof onder de S. Catharina-parochie zou geressorteerd hebben, is dus stellig onjuist en trouwens topographisch onmogelijk. 11) Taerling 1.1.; Versl. v. Kerkvisit. 247; Tegenw. St. V 346 (waar het ten onrechte S. Elisabeths-gasthuis wordt genoemd). 12) Versl. v. Kerkvisit 288. 13) Reken. Offic. 1506, '39 („Oliverus"); cf. Taerling 1.1., waar als patroon wordt opgegeven „Sinte Thoelauer van de schippers en scheepsgezellen." ■ 14) In de kerkenlijst van de rekeningen der Domfabriek is ze kennelijk na de eerste opstelling in 1288 (zie boven 21) onderaan toegevoegd. 15) Ramaer 130. 16) Ib. 133. 22/ Zwartewaell) (S. Martinus) omvatte behalve de burgerlijke gemeente daarenboven het in 1508 bedijkte Blankenburch2), waar vermoedelijk een kapel stond, die in 1657 een afzonderlijke kerkelijke gemeente is geworden 3), later meestal Rozenburg genoemd en successievelijk vergroot met de latere bedijkingen op het eiland. Heenvliet4) (S. Jacobus apostolus 5)) behoorde in de ie helft der I4e eeuw aan Oudmunster6). De kerk is in 1824 herbouwd7). Abbenbroec (S. Egidius 3)) is na 1330 van het decanaat Zuuthollandia naar dat van Voorne overgebracht 9). In de kerk werd in 1483 een kanunniken-kapittel gevestigd ">), met welks decanaat de cura der parochie vereenigd werd n). [Drencwaert12), tNienlant in Westenryc13), Westenrijc14)] (S. Bartholomaeus) werd in het i« kwart der 15e eeuw op de plaats van het Drencwaert der 13e eeuw 15) gesticht16), omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeente • Zuidland en behoorde blijkens de rekeningen van den Officiaal *7) althans in het midden der 15e eeuw tot dit decanaat, doch is in het laatst dier eeuw naar dat van Putten overgebracht18). 1) Ontbreekt in de Kerkvisitaties. 2) Tegenw. St. VII 105; van der Aa II 465. 3) Van Alphen 136. 4) Ontbreekt in de Kerkvisitaties. 5) Reken. Offic. 1491; dus niet S. Martinus, zooals Hist. Ep. Ultr. 349 gezegd wordt. 6) Reg. Hann. 224. 7) Van Alphen 208. 8) Versl. v. Kerkvisit. 338. 9) Zie beneden 233. 10) Versl. v. Kerkvisit. 341; de la Torre XI 59; Hist. Ep. Ultr. 349. 11) Versl. v. Kerkvisit. 340. 12) Reken. Offic. 1493. 13) Deel I 53. 14) Ibidem. È. " 15) Zie beneden 233. 16) Ramaer 178/9. 17) Rekeningen 1442, '50, '51, de oudste, waarin de parochie vermeld wordt. Hiermede is weliswaar in strijd, dat de parochie in de rekeningen der Domfabriek, eveneens van 1442 af, constant onder het decanaat Putten gesteld wordt (Deel I 53), doch het behoeft geen betoog, dat de rekeningen van den Officiaal van den Archidiaken ten Dom ten aanzien van de decanaatsindeeling veel grooter vertrouwen verdienen, omdat ze op de gedane instituties zelf berustten (zie boven 25), al zijn ze zelf voor de laatste tijden te dien aanzien alles behalve fouteloos. 18) Zie beneden 231. 228 Die Hoorn, later den (dat. van die) Onden Hoorn (B. Maria V.1)), dagteekende vermoedelijk uit het 3e kwart der I4e eeuw 2), terwijl Den (dat. van die) Nieuwen Hoorn3) eerst in 1452 als parochie vermeld wordt4). Hellevoet5), Nieu Hellevoet6), was in 1408 nog slechts een kapel7) van den Hoorn, doch moet in het 2e kwart der I5e eeuw een parochie zijn geworden8), die de tegenwoordige burgerlijke gemeenten Nieuw Hellevoet en Hellevoetsluis omvatte, welke laatste plaats er in 1640 als nieuwe kerkelijke gemeente van is afgescheiden en in 1664 een eigen kerk heeft gekregen9). 1) Versl. v. Kerkvisit. 331. 2) Ramaer 131. 3) .Versl. v. Kerkvisit. 323. , 4) Reken. Offic.; cf. Deel I 54; A. A. Beekman in Tïjdschr. Aardr. Gen. (1900) 516. 5) Versl. v. Kerkvisit. 327. 6) Reken. Offic. passim. 7) Deel I 187. 8) Ib. 54. 9) Van Alphen 205. § 6. Dominium de Putten. [Put1), dat. Putte, later Putten], een der oudste parochies van het decanaat, omvatte vermoedelijk de burgerlijke gemeente Hekelingen beoosten den Gatdijk2). Het is in 1530 verdronken3), nooit weder herbouwd en daarna met Hekelingen vereenigd. Hekelingen (dat. van — ge) omvatte alleen de polders Hekelingen en Vriesland, doch is na de herdijking van den vroeger tot de parochie Putten behoord hebbenden grond hiermede en na het midden der 19e eeuw4) met Schuddebeurs beoosten den Vrieslandschen weg vergroot, waardoor het nu met de burgerlijke gemeente overeenstemt 5). De kerk is in 1849 door een nieuwe vervangen 6). TNieulant van Putten7), Hersimonshamrnen 8), — haven 9), later Simonshaven (S. Michael) dagteekende van het ie kwart der 14e eeuw 19) en omvatte de heerlijkheden Simonshaven en Schuddebeurs, waarvan het gedeelte beoosten den Vrieslandschen weg na het midden der 19e eeuw naar Hekelingen is overgegaan. De kerk is in 1855 afgebrand en door een nieuwe -vervangen n). Biervliet12), later Biert, dat reeds in het begin der 14e 1) Reken. Offic. 1405, '77, '78, '79 etc. 2) Ramaer, Plaat iii. 3) Deel i 166; Ramaer 161. 4) Van der Aa X 309. 5) Volgens bericht van den predikant. 6) Van Alphen 209. 7) Rekeningen van Utrecht i 539; Reg. Hann. 11, 211; Ramaer 164. 8) Reg. Hann. 24, 131. 9) Reken. Offic. 1492, 1515. 10) Reken. v. Utr. 1.1.; Ramaer 164. 11) Van Alphen 210. 12) Vaak verward met de gelijknamige stad in de Vier Ambachten. 230 eeuw bestond, omvatte alleen de Biertsche en Stompertsche polders en is na de hervorming vereenigd met Simonshaven 4). Geervliet (B. Maria V.), de hoofdplaats en een der oudste parochies van het decanaat, had in de kerk een in 1307 gesticht kanunniken-kapittel2), waarbij de parochie (evenals later Spikenisse en Poortugael) eerst geïncorporeerd schijnt te zijn geweest, doch waarvan ze in 1420 weder werd gescheiden3); en buiten de kerk in de 14e eeuw een gasthuis4), waarvan echter later niets meer verluidt. Spikenes, — nisse (dat. van — nis), was bij het kapittel van Geervliet geïncorporeerd5) en is in het begin der 19e eeuw met de Weiplaat vergroot. De kerk is in 1846 door een nieuwe vervangen 6). Poortegael, Poortngael (dat. — ale), was niet, zooals van Heussen zegt7), eerst een kapel van Geervliet, doch reeds in 1270 een parochie8), welke later bij het kapittel van Geervliet werd geïncorporeerd9). Het omvatte de burgerlijke gemeenten Poortugaal en Hoogvliet, welke laatste plaats er in 1656 10) als nieuwe kerkelijke gemeente van is afgescheiden. Pernes, — nis (dat. — sse), een der oudste parochies van het decanaat, omvatte aanvankelijk alleen het deel der burgerlijke gemeente bewesten den Karvelschen dijk1]) (waarvan de oostgrens raaide op den kerktoren van Ouderschie), doch is na de herdijking van 's Gravenambacht hiermede vergroot. [SGravenambacht] omvatte het deel der burgerlijke gemeente Pernis beoosten den Karvelschen dijk, is in 1375 te niet gegaan, nooit meer herbouwd en daarna met Pernis vereenigd. [Catendrecht] omvatte de voormalige burgerlijke gemeenten 1) Van der Aa II 402. 2) Reg. Hann. 24, 29; de la Torre XI 58; Hist. Ep. Ultr. 336. 3) Bijdr. Bisd. Haarl. II 191. 4) Reg. Hann. 55. 5) Versl. v. Kerkvisit. 337; Hist. Ep. Ultr. 343. Die incorporatie kan echter eerst na 1540 zijn geschied, daar tot dat jaar telkens insiituties tot de kerk in de rekeningen van den Officiaal voorkomen. ' 6) Van Alphen 211. 1) Hist. Ep. Ultr. 342. 8) Deel I 18. 9) Ib. 165; Versl. v. Kerkvisit. 337; Hist. Ep. Ultr. 342. 10) Van Alphen 143. Het jaartal 1660 bij van der Aa V 790 moet dus onjuist zijn, 11) Ramaer, Plaat III, 231 Katendrecht en Charlois, wier oostgrens raaide op den kerktoren van Rotte (Hiliegersberg). In 1375 is het te niet gegaan 1), en weliswaar reeds in het laatst der 14e eeuw in veel kleineren omvang (de voormalige gemeente Katendrecht) herdijkt 2), doch kort voor 1463 wederom verdronken 3) (waarbij de kerk voor goed schijnt te niet te zijn gegaan) en eenige jaren daarna naar het decanaat Schieland overgebracht4). Westem-flc8), Blincvliet6), Couwenhoven 7), later tZuutlant8) (S. Bartholomaeus), alle verschillende namen derzelfde parochie, die in het laatst der 15e eeuw van het decanaat Voorne naar dat van Putten werd overgebracht 9). Die Corendjjc, Goutswaert (S. Franciscus ? ">)), dagteekende van het midden der 15e eeuw11). Piershil, in het westen der voormalige parochie Striemont12), dagteekende vermoedelijk van het 2e kwart der 16e eeuw, na de bedijking van den Oud-Piershilschen polder in 1524 is), en is na de hervorming tot 1621 vereenigd geweest met die Corendijc14). In 1721 is er een nieuwe kerk gebouwd15). Beierlant (S. Antonius a Padua 16)) dagteekende van 1557 17). In 1605 is er de nieuwe kerkelijke gemeente Nieuw-Beijerland van afgescheiden18), die in 1661 een eigen kerk kreeg, welke in 1826 door een nieuwe werd vervangen 19), en in 1679 wederom van deze die van Zuid-Beijerland 20). 1) Ramaer 166. 2) Ib. 171; Deel I 53. 3) Deel I 53 (1463 „submersum est"). 4) Zie beneden § 8. 5) Deel I 165; Reken. Offic. passim; Versl. v. Kerkvisit. 331. 6) Reken. Offic. 1498, 1506, 1551; Versl. v. Kerkvisit. 331. 7) Reken. Offic. 1551, „Zuytlant, Blenckvliet seu Couwenhoven". o) Passim. 9) Zie boven 227. 10) Van der Aa IV 740. 11) Ibidem; Deel I 53. 12) Zie beneden 233. 13) Versl. v. Kerkvisit. 337; van'der Aa IX 165. 14) Van Alphen 209. 15) Ibidem. 16) Van der Aa II 245. 17) Versl. v. Kerkvisit. 259; van der Aa II 249. 18) Van Alpheh 1907, Bijl. 139. 19) Van der Aa II 242. 20) Van der Aa II 248; cf. van Alphen 175. 232 Middelharnis, St. Michiel in Putten1) (S. Michael) dagteekende van 1468 2) en werd in 1488 aan de S. Michael-abdij te Antwerpen geschonken 3). Die Stat dagteekende van 1527 4). Die Plaet5), Oolkensplaet6), Odulfslant7) (S. Odulphus»)), dagteekende van 14829) en omvatte de burgerlijke gemeenten 'Ooltgensplaat en den Bommel , welke laatste plaats er in 1644 als nieuwe kerkelijke gemeente van werd afgescheiden10). Dé kerk is in 1846 door een nieuwe vervangen 1) Reken. Offic. 1525. 2) Deel I 53; Ramaer 181. 3) Hist. Ep. Ultr. 343. 4) Ibidem; Ramaer 123. 5) Reken. Offic. 1546. 6) Ib. 1520 etc. 7) Ib. 1509, '10. 8) Ib. 1509. '3°- 9) Deel I 54; Ramaer 182. 10) Van Alphen 212. 11) Ib. 214. § 7- ZUUTHOLLANDIA. [Abbenbroec] (S. Egidius) behoorde, hoewel het als heerlijkheid een afsplitsing was van Voorne, als parochie aanvankelijk stellig tot het decanaat Zuuthollandia i), doch moet nog in de 14e eeuw naar het decanaat Voorne zijn overgebracht (mtsschien bij de oprichting van het decanaat Putten tegen het midden dier eeuw), want in de rekeningen der Domfabriek komt het alleen2) onder het decanaat Voorne voor. [Drencwaert] moet in de ie helft der 13e eeuw — en dus nog vóór de afscheiding van het decanaat Putten — een onder Zuuthollandia ressorteerende parochie geweest zijn, daar het in 1229 een afzonderlijk bedijkt eiland en een hooge heerlijkheid vórmde 3). Het moet echter reeds vroeg weder verdronken zijn, want van de heerlijkheid is later geen sprake meer (wel van het geslacht, dat ernaar heette), en in 1412 was het een gors, dat ter bedijking werd uitgegeven 4). [Striemont5), Strienemont (dat.— de)] omvatte vermoedelijk ongeveer6) de burgerlijke gemeente Piershil, de zuidelijke helft van Nieuw-Beijerland, Oud-Beijerland bezuiden- de Oud-Beijerlandsche kreek en Zuid-Beijerland benoorden het Gat en de Borrekeen. De kerk, die aan den graaf behoorde en nog in 1) Deel I 26; Reken. v. Utrecht I 535/6 (a°. 1328); zie boven 10. Dit kan geen fout zijn, zooals Ramaer meent (184), daar de provisor van Zuuthollandia natuurlijk geen jurisdictie kon uitoefenen in een niet tot zijn provisorie (decanaat) behoorende parochie. 2) Terwijl later de parochies, die van decanaat verwisselden, meestal ook in de kerkenlijst van hun vroegere decanaat bleven staan (zie boven 12). 3) Van den Bergh I n°. 317; Ramaer 178. 4) Van Mieris IV 221; Ramaer 178; zie boven 227, 231 5) Deel I 56. 6) Ramaer 158/9, 298, 303, Plaat Ut Het spreekt van zelf, dat de grenzen der parochies, die reeds in de middeleeuwen verdronken, slechts bij benadering zijn aan te geven; doch men houde hierbij wel in het oog, dat de locale traditie de ligging d.er grenzen veelal vasthield (wegens de visscherijrechten enz.) en dat daarop vaak de grenzen na de herdijkingen zijn gebaseerd, 236 Pieters-1), Pitters-2), Bitters-3), Puttershoec, dagteekende vermoedelijk evenals Heineaoort en om dezelfde reden van kort voor 1450. De oostgrens raaide waarschijnlijk op den kerktoren van Weede. De oude kerk is in 1839 vernieuwd4). Maesdam in het ambacht Poelwijc 5) was vóór 1421 een kapel van Leiderkerc en is toen vermoedelijk niet te niet gegaan en kort voor 1450 een afzonderlijke parochie geworden. Deze kan natuurlijk alleen het deel der burgerlijke gemeente benoorden het midden van den. voormaligen loop der Maas omvat hebben, daar het deel ten zuiden daarvan onder de Luiksche parochie Strien ressorteerde6); doch ze is na de hervorming met het deel van het dorp bezuiden de Maas tot aari den dijk van den St. Anthonispolder vergroot. De kerk is in 1871 door een nieuwe vervangen 7). [Leiderkerc 8), Lederambacht9)] in het ambacht van der Lede of Scoonhout10) omvatte die deelen der burgerlijke gemeenten Maasdam, 's Gravendeel (vóór de vereeniging met de Mijl ca.) en Wieldrecht, welke benoorden het midden van den voormaligen loop der Maasu) lagen, oostwaarts vermoedelijk ongeveer tot de Oostkil in den Wieldrechtschen polder. De kerk en het dorp moeten ongeveer bij Dordwijk onder 's Gravendeel hebben gestaan en zijn in 1421 te niet gegaan12). In 1667 is er de nieuwe kerkelijke gemeente 's Gravendeel opgericht13), waaronder toen zijn gebracht de deelen der Utrechtsche parochie Leiderkerc 1) Reken. Offic. 1474, 1513. 2) Ib. 1540 etc. 3) Ib. 1499 etc. 4) Van Alphen 174. 5) Ramaer 110, 112. 6) In transitu verbeter ik hier de noot 1 in Deel I 437, waar in plaats van „Cromstrijen" moet .gelezen worden „St. Antonispolder," blijkens Ramaer 64, 96. 7) Van Alphen 172. 8) Deel I 186. Door Wouter Broek (ib. 140) verward met Lienden en zeer vaak verward met Leiderdorp. 9) Reken. Offic. 1405, '19. 10) Ramaer 110/1. 11) Dat midden moet ongeveer geloopen hebben langs een lijn, getrokken van den zuidoosthoek der gemeente Maasdam naar den dijk tusschen de Cannemans- en Louisa-polders (cf. Ramaer, Plaat III). 12) Merkwaardig, dat de dos zoowel der kerk als eener harer kapellanieen tot 1488 is blijven bestaan, blijkens instituties daartoe in de rekeningen van den Officiaal, hoewel de kerk er in 1487 uitdrukkelijk submersa genoemd wordt. 13) Van der Aa IV 781 j van Alphen 170. 237 en der Luiksche parochie Weede bewesten de Dordtsche kil, terwijl er in de 2e helft der 19e eeuw i) ook het deel der heerlijkheid de Mijl c. a. bewesten de Krabbe mede vereenigd is. [Tiezelineskerc2), Tiesselenskerc3)] in het ambacht Oudelant4), waarschijnlijk de moederkerk der Tiesselenswaard, behoorde, misschien met haar dochterkerken, sinds 1126 aan St. Pieter 5). Het omvatte het land ten oosten der parochies Amkerc en Leiderkerc van de Dubbel (nu de Oude Maas genoemd) af tot het midden van den voormaligen loop der Maas toe en was aan de oostzijde begrensd ■ door de afgedamde Dubbel 6) en de parochie Wolbrantskerc. De kerk, die waarschijnlijk ongeveer bij de hoeve Overkerk in den Wieldrechtschen polder lag, is bij den St. Elisabethsvloed te niet gegaan. [Wolbrantskerc, ten Brnnen Cruce^ in het ambacht van der Nesse lag ten oosten van Tiesselenskerc tusschen de Dubbel en de Maas S). De kerk stond vermoedelijk ongeveer bij de hoeve Zandhoven onder Dubbeldam9) en is in 1421 te niet gegaan. [Erkentrudenkerc, Tolloyzen "), Ondekerc u), Crnuskerc 12)] in het ambacht van Tolloyzen strekte zich uit langs de geheele noordzijde der afgedamde Dubbel, van de Dort 13) (nu de Oude 1) Van der Aa VII 962. 2) Van den Bergh I n\ 112. 3) Deel I 56. 4) Van Mieris II 108, 112. 5) Van den Bergh I n°. 112, 250. 6) Dubbeldam is voor de hervorming geen parochie geweest. 7) Ramaer 108, 109. 8) Ib. 109. 9) Ib. Plaat III. 10) Deel I ss; Reken. Offic. ^05; Hist. Ep. Ultr. 579. 11) Deel I 139. 12) Ramaer (rog) identificeert Cruuskerc met Wolbrantskerc, voornamelijk steunende op den naam ten Brunen Cruce der laatste en op andere m. i. niet afdoende gronden, daarbij afwijkende van de traditie in de 16e eeuw, die het met Erkenteudenkerc identificeerde. Immers, zoowel op de kaart van 1537, waaraan zijn Plaat I.is ontleend, als in de rekening van 1535 bij Hingman (De Maas enz. 25) komt Cruuskerc „aast Wolbrantskerc voor, duidelijk in de plaats van den ouderen naam Erkentrudenkerc; terwijl eveneens het stuk van 1523 (van de Wall Hardv V' ^Tttï,5/, Hingm£m 3°; Ramaer IoS> er°P wij*, dat Cruuskerc ten noorden van de Dubbel lag. t13) ^ l7ki"g ^ RamaCr (36) leid ik uit de namen Dordrecht (oudste vorm Thuredrecht) en Dortsmonde af, dat het water, dat de Merwede met de Dubbel 238 Maas voor Dordrecht) af tot den voormaligen loop der Maas toe1). De oostgrens kwam vermoedelijk, ongeveer overeen met de tegenwoordige Nieuwe Merwede, terwijl de parochie ten noorden grensde aan die van Dordrecht, die ïtfèüwekerc van Dordrecht en Sliedrecht. De kerk, die aan St. Jan behoorde 2), stond aan de Dubbel, vermoedelijk in den Aloisenpolder3), en is bij den St. Elisabethsvloed te niet gegaan. Na de herdijkingen op het Dordtsche eiland is in 1630 de nieuwe kerkelijke gemeente Dubbeldam gevormd4), waaronder achtereenvolgens het geheele eiland is gebracht met'uitzondering alleen van hetgeen onder Dordrecht en Sliedrecht stond. In 1901 is de kerkelijke grens tusschen Dordrecht en Dubbeldam belangrijk gewijzigd. . Die Vuulpoort, Cruuskerc5) (S. Adrianus), was voor 1421 een onder Erkentrudenkerc ressorteerende kapel6), waartoe de „buurtschap" behoorde, die voor de eerst in de 2e helft der 19e eeuw afgebroken Vuilpoort van het oude Dordrecht lag 7) , en dus van de latere stad slechts het hoekje bewesten de Suikerstraat (waar de oude muur stond) omvatte en daarenboven den Dubbeldam8). Ze ging bij den St. Elisabethsvloed van 1421 niet, zooals haar parochiekerk, te gronde en werd daardoor een zelfstandige „filia"9), die in 1452 tot een evenals haar verbond, oorspronkelijk niet Thuredrecht maar Thured (later Dort) heette. Het door Ramaer aangevoerde argument, dat Thuredrecht in het charter van 1064 (waarover O. Oppermann in Westdeutsche Zeitschr. 1909, 233) een water moet beleekenen, schijnt mij onjuist: het kan daar zeer goed de stad of het dorp bedoelen. — De voor een groot deel onjuiste opmerkingen van J. L. van Dalen over de voormalige wateren in den omtrek van Dordrecht (B. e. M. Hist. Gen. XXXIII 115 sqq. zijn door Ramaer (Tijdschr. Aardr. Gen. 2e Serie XXX 438 sqq.) afdoende wederlegd. 1) Ramaer 24, 51. 2) De Fremery n°. 246. 3) Ramaer 108. 4) Van der Aa III 539; van Alphen 167. 5) Reken. Offic. 1520. Hieruit blijkt de juistheid der identificatie van Cruuskerc met Erkentrudenkerc vóór 1421, daar in 1520 alleen de Vuulpoort dien naam kon voortzetten. 6) Niettegenstaande het reeds in de rekening van den Officiaal over 1405 ecclesia wordt genoemd. 7) Bijdr. Bisd. Haarl. V 40. 8) Van Mieris II 200. 9) Deel I 56. 242 den graaf een kanunniken-kapittel gesticht, waaraan toen door hem de kerk werd geschonkenJ), terwijl er ook de Nieuwekerc te Dordrecht aan behoorde en beide kerken erbij geïncorporeerd schijnen te zijn geweest2). Buiten de kerk stonden er: de in 1325 gestichte kapel véin het wijnlcoopersgilde in de Wijnstraat, na de hervorming eerst de Waalsche kerk, in de 17e eeuw de Episcopaalsche kerk, nu de Boterbeurs 3); de S. Jodocus-kapel in het Gravenstraatje, vóór 1472 gesticht4); de S. Elisabeth-kapel tusschen de Tolbrug- en Gravenstraten 5); de in 1313 gestichte B. Maria V.-kapel op den hoek van den JKfOWmen Elleboog 6); de B. Maria V. Deipara- of Plaegh ?)-kapel bij de Minnebrug aan de Vest, later naar de Vriesestraet over de Dwarsgang verplaatst s); >- de S. Spiritus-kapel aan het einde der Vriesestraat9) ; de S. Laurentius-kapel op den Hil bij de Nieuwebrug 19); het Augustijnen- (sedert 1325 Hermieten H)-)klooster inde Voorstraat bij de Steegoversloot, volgens Herman Oem in 1275 gesticht12), nu de Augustijnenkerk; het vóór 1271 gestichte13) Franciscanen-(Minderbroeders-) klooster in de Vriesestraat, in 1502 tot de Observanten overgegaan , na de hervorming het Oudemannenhuis 14); 1) Hist. Ep. Ultr. 311. 2) In de rekeningen van den Officiaal komt geen enkele institutie tot een der beide kerken voor. 3) Hist. Ep. Ultr. 321; van der Aa III 463; 465; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 54, VII 460. 4) Van der Aa III 465; Bijdr. Bisd. Haarl. VII 460. 5) Ibidem. 6) Hist. Ep. Ultr. 315, 321; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 58, VII 461. 7) Niet Ploegh. 8) Hist. Ep. Ultr. 321; van der Aa III 465; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 54, VII 461. 9) Hist. Ep. Ultr. 321; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 55. 10) Hist. Ep. Ultr. 321; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 54, VII 460, 461. 11) De la Torre XI 61. 12) Hist. Ep. Ultr. 315; cf. de Fremery n°. 237; Römer I 231; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 48, VII 440. 13) De Fremery n°. 163; cf. de la Torre XI 61; Römer I 214 (waar ten onrechte 1252 in plaats van 1271 wordt genoemd, zie van den Bergh I n°. 550). 14) Hist. Ep. Ultr. 317; Tegenw. St. IV 321; Arch. Aartsb. Utr. II 38: Bijdr. Bisd. Haarl. VI 48, VII 444. m het vóór 1441 gestichte Alexianen-(Cellebroeders-)klooster in de Dolhuisstraati), na de hervorming het Tuchthuis; het in 1303 gestféhte Tertiarissen-klooster Marteftborn aan de Marienbornstraat, nu het Weeshuisplein 2); het vóór 1292 gestichte3) S. Maria-Magdalenai-klooster van Tertiarissen in de Voorstraat bij de Vischmarkt, nu de Waalsche kerk 4) ; het in 1313 gestichte S. Clara-klooster Jeruzalem van Clarissen, eerst in het Kleine Lomh*d«nhuis °), sedert 1332 in de Nieuwstraat, na de hervorming de Latijnsche school6); het in 1326 gestichte S. A gnes-klooster van Augustirtessen aan de Lindengracht, in 1426 aangesloten bij Windesheim, na de hervorming het H. Geest- en Pesthuis ter Grootekerk, nu het opgeheven Krankzinnigengesticht 7); het in 1464 gestichte AugustQifer Servitinnen-(CellezusterS'-) klooster Bethlehem aan de Vischstraat, nu de Raamstraat 8); het vóór 1271 gestichte9) Bagijnenhof, later het Bestedelingenhuis 10); het kleine Bagij*ènhof in de Nieuwstraat over de Dwarsgang U); het in 1301 gestichte S. Sacramentum-gasthuis aan de Vischmarkt met een Dominidknerr-tefrfaliffirlilfliis 12); het S. Jacobus-gasthuis in de Grootekerkbuurt met een Car- 1) Van der Aa III 455, XI 957; Römer I 651; Bijdr. Bisd. HaarL VI 50, VII 448. 2) De la Torre XI 62; Hist. Ep. Ultr. 319; Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa VII 671; Arch. Aartsb. Utr. II 38; Römer I 221, 573; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 49, VII 450, XXVII 161. 3) Bijdr. Bisd. Haarl. XXVII 51. 4) Van der Aa III 463; Römer I 670; Bijdr. Bisd. Haarl. VII 459. 5) Reg. Hann. 50. 6) De la Torre XI 62; Hist. Ep. Ultr. 320; Tegenw. St. IV 322; Römer I 321; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 49, VII 450, XXVII 56. 7) De la Torre XI 61; Hist. Ep. Ultr. 317; Hist. Ep. Daventr. 139; Tegenw. St. IV 321; Römer I 152, 358; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 48/9, VII 449, XXI 50. 8) Van der Aa II 357; Römer I 658; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 50, VII 448 XXVI 314. 9) De Fremery 11°. 163. 10) Hist. Ep. Ultr. 320; van der Aa III 465; Römer I 639; Bijdr. Bisd Haarl VI 51, VII 450. 11) Bijdr. Bisd. Haarl. VII 451. 12) Hist. Ep. Ultr. 320; Tegenw. St. IV 319; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 52, VII 447 , 451- 245 oosten de Oudehaven en benoorden de Marienbornstraat, de Vest en den St. JorisSPèg*). Ze behoorde eveneens aan het Dordtsche kapittel2) en werd na de hervorming vereenigd met Dordrecht, doch na de herdijkingen op het Dordtsche eiland is het oostelijk deel bij de nieuwe kerkelijke gemeente Dubbeldam gevoegd. Buiten de kerk stond er nog: de kapel van het kleine schippersgilde aan den Rietdijk, vermeld van 1372 tot 14293). Over- of Grote Sliedrecht, later Sliedrecht, omvatte het deel der burgerlijke gemeente ten noorden der Merwede4) en had ook nog een kapel in het tolhuis te Niemantsvrient5). Papendrecht was reeds een parochie in 1105 G). Alblas, later Out Alblas (S. Michael7)), behoorde eerst aan den proost, sinds 1227 aan het kapittel van St. Marie, waarbij het was geïncorporeerd 8). Alblasserdam, een dochter van Alblas, behoorde eveneens aan St. Marie9) en is na de hervorming tot 1600 vereenigd geweest met Oud Alblas 10). [Donkersloot] lag ten noordwesten van Alblasserdam in de Alblasserwaard en is vermoedelijk reeds in de 2e helft der 14e eeuw bij de eene of andere overstrooming te niet gegaan11), daar er in de rekeningen der Domfabriek geen enkele opbrengst van vermeld wordt12). Nadat de loop der Merwede (nu de Noord) zich naar het oosten, verlegd had, is de parochie opgeheven en bij die van Riederkerc gevoegd. 1) Smits en Schotel 1.1. 198. Een uitvoerige kaart der Dordtsche parochies is te vinden in het archief van Dordrecht (Prentenverzameling n°. 44), in 1895 vervaardigd naar de omschrijving van den omvang der Nieuwekerk-parochie in het in 1883 gedrukte „Reglement van beheer der goederen, behoorende aan het Heilige-Geest- en Pesthuis ter Nieuwerkerk binnen Dordrecht" (niet in den handel). 2) Hist. Ep. Ultr. 315. 3) Hist. Ep. Ultr. 321; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 54, VII 462. 4) Ramaer 57. 5) Reg. Hann. 96. 6) Van den Bergh I n". 95. 7) Reken. Offic. 1479. 8) Deel I 167; van den Bergh I n°. 308, 614; Hist Ep. Ultr. 330. 9) Hist. Ep. Ultr. 330. 10) Van Alphen 175. 11) Ramaer 253/4, Plaat III; cf. van Mieris II 308. 12) Deel I 57. 252 als zoodanig aan Egmont en omvatte de burgernjke gemeente Overschie (vóór de grenswijzigingen met Rotterdam) behalve een driehoekje bij de Heul]), de burgerlijke gemeente Schiebroek2), de voormalige burgerlijke gemeente Ackersdijk3) behalve het deel benoorden de Oude Lede, dat onder Pijnacker stond (en dat bij de opheffing der burgerlijke gemeente Ackersdijk naar Overschie schijnt te zijn overgegaan), den polder Beukelsdijk *) en de heerlijkheden Out Matenesse5) en het slot Riviere of Matenesse met het bij de laatste behoorende deel der stad Schiedam beoosten de Kreupelstraat (vermoedelijk de oudste slotgracht6)). In 1912 is het deel der kerkelijke gemeente bezuiden den spoorweg en beoosten de Ceintuurbaan met inbegrip van het stationsemplacement van Overschie naar Rotterdam overgegaan, terwijl reeds vroeger feitelijk (maar niet officieel) de bebouwing ten oosten van Schiedam in den Oud-Matenesse-polder bij Schiedam is gevoegd. Buiten de kerk stonden er: een vóór 1276 gestichte kapel op het huis te Nieuwerschie bij den ouden dam in de Schie 7); een in 1282 gestichte kapel op het huis ter Riviere8), later Matenesse genoemd9), en niet met Nieuwerschie te verwarren; een kapel op het huis ter Spangen, volgens de traditie in 1310 gesticht10) ; een leprozenhuis aan de Schie ten noorden van het huis Matenesse 1]). 1) Zie beneden 255 bij Rotte. 2) Informatie 481. 3) Van der Aa I 50. 4) Informatie 480, waar onder den naam Beuckelsdijck de heerlijkheid is te verstaan, die behalve den gelijknamigen polder daarenboven Oost- en West-Blommersdijk en Cool omvatte. 5) Ib. 491; van Mieris III 18, van der Aa VII 732. 6) Informatie 475; van Mieris III 20; Bijdr. Bisd. Haarl. IV 368, XXI 18, 19. 7) Bronnen v. d. G. v. R. IV n°. 80; Dr. K. Heeringa, Beschrijving van Schiedam I (1910); Muller, Over de oudste Geschiedenis van Schieland in Verh. d. Kon. Acad. v. Wet. Afd. Letterk. Nieuwe R., XIV N°. 3, 43. 8) Van den Bergh II n°. 470; de Fremery n°. 237. 9) Van der Aa VII 728. Het aldaar (726) over Oud-Matenesse gezegde is grootendeels onjuist 10) De la Torre X 235; Hist Ep. Ultr. 379. 11) Kaarten van van Deventer en de Gheijn bij Heeringa 1.1. De kerk, die reeds in het 3e kwart der 13e eeuw bestond i) en oorspronkelijk tot de heerlijkheid Put moet behoord hebben2), stond op het thans gesloten kerkhof van Schoonderloo, is in 1572 verbrand3) en eerst in 1832 afgebroken *). Te Delfshaven werd in 1417 een S. Antonjus-kapel gesticht 5), welke in 15066) met de parochiekerk van Schoonrek) van functie" verwisselde. Rotte, later Hildegaertsberch'), Hillegersbereh (S. Hildegardis»), misschien ook S. Willibrordus 9)), omvatte de burgerlijke gemeenten Hillegersberg (vóór de droogmaking van den Alexaaderpolder) en Bergschenhoek, de voormalige polders OostBlommersdijk bewesten den Zwaanshals i) en West-Blommersdijk of Klein-Cool"), het driehoekje van Overschie tusschen den Walenburger weg, de Rotterdamsche Schie en het amkïelük verlengde der Scherpendrechtsche kade (in de 16e en 17e eeuwen het Kijvelant genaamd), den polder Cool beoosten een Jijn, van de Coolsche straat naar den Bontepaal loopende 12) en het deel der stad Rotterdam (in haar omvang vóór de hervorming) bewesten een lijn van de Delftsche Poort naar de Korte Hoogstraat 13). Na de hervorming zijn dat deel der stad en de polder Cool bij Rotterdam gevoegd en het Kijveland bij Ouderschie, later (vermoedelijk in 1818 bij de opheffing der afzonderlijke burgerlijke gemeente Cool ")), Oost- en West-Blommersdijk bij Rotterdam, terwijl na de droogmaking van den Alexanderpolder de grenzen aldaar belangrijk zijn gewijzigd en in 1912 de grens tegen Rotterdam met de burgerlijke is gelijk gemaakt. In 1658 1) Deel I 6, 13, 18, 19, 21. 2) Bronnen v. d. G. v. R. IV n°. 175. 3) Rotterd. Straatn. 129. 4) Kleijn, Beschr. v. Delfshaven 418. 5) Van Mieris IV 388. 6) Zie boven 254 noot 9. 7) Reken. Offic. 1508. 8) Hist. Ep. Ultr. 380; Reken. Offic. passim; niet S. Hildegondis, zoodat, de tegenwoordige officieele naam der kerkelijke gemeente „Hillegontsberg" onjuist is; doch de verwarring is reeds oud (Reken. Offic. 155S). 9) Batavia Sacra II 206. 10) Zie beneden 258 onder Rotterdam. 11) Informatie 480. 12) Zie boven 254. 13) Muller 1.1. 33 sqq. 14) Rotterd. Straatn. 28. I M kort, een gasthuis1), na de hervorming tot 1909 als kerk gebezigd 2); de in 1454 gestichte S. Jacobus-kapel 3) aan de oostzijde der Lombardstraat op den hoek der Vrouwensteeg4), waarachter aan de Botersloot in 1485 een SS. Jacobus et Elisabeth-gasthuis werd gesticht5.), dat in 1622 als Oudevrouwönhnis werd verplaatst naar het Oosteinde (de Hoogstraat)6); het in 1441 gestichte Alexianen- (Cellebroeders-) Jdooster aan de noordzijde der Wijde Broedersteeg7), waarvan de kapel in 1612 werd afgebroken; het in 1444 gestichte8) S. Petrust-klooster van Dominicanen op het Oosteinde (de Hoogstraat), in 1563 verbrand10), een dochter van dat te 's Gravenhage; het in 1378 aan de zuidzijde der Wijde Broedersteeg gestichte Bagijnenhof „het Paradijs"11), nu de Bank van Leeaing12); het in 1408 gestichte13) S. Agnes-klooster van Tertiarissen aan de oostzijde der Botersloot, na de hervorming de in 1910 buiten gebruik gestelde Prinsenkerk 14); het in 1425 vermelde S. Caecilia-klooster van Dominicanessen aan de Kipstraat, vóór 1514 te niet gegaan15); het in 1441/3 gestichte S. Anna-klooster van Carmelitessen 1) Ib. IV n°. 1733. 2) Rotterd. Straatn. 33; Hensen 1.1. 28/9. 3) Schuldboek (Gem. Arch. te Rotterdam) I 255. 4) Rotterd. Straatn. 156. 5) Ibidem; Hensen 1.1. 40. 6) Ibidem. 7) Rotterd. Straatn. 23; Hensen 1.1. 31. 8) Hist. Ep. Ultr. 368; niet in 1404, zooals Bijdr. Bisd. Haarl. XIII 354 gezegd wordt, in welk jaar slechts van een terminarishuis sprake is (Bronnen v. d. G. v. R. IV n°. 1584). 9) De Jonghe, Desolate Batavia Dominicana 180. 10) Rotterd. Straatn. I; Hensen 1.1. 30; de la Torre X 232 (welke daarenboven een Minderbroeders-kloosters vermeldt, dat eveneens in 1444 zou gesticht zijn, doch dat nooit heeft bestaan); Bijdr. Bisd. Haarl. III 108 sqq. 11) Bronnen v. d. G. v. R. II 48/9, welke bron echter niet geheel betrouwbaar is. 12) Rotterd. Straatn. 8; Hensen IJ. 29, welke er (ib. 72) ten onrechte de 17e eeuwsche Katholieke kerk het Paradijs aan de Slikvaart ten noorden van het Cellebroeders-klooster mede in verband brengt (Rotterd. Straatn. 102). 13) Van Mieris IV m. 14) Rotterd. Straatn. 112; Hensen LI. 32; Mej. Dr. Moquette in Rotterd. Jaar boekje IX 75 sqq.; Hist. Ep. Daventr. 106. 15) Hensen 1.1. 33. 2Ó0 aan de westzijde der Goudsche Wagenstraat, in 1556 tot pesthuis en na de hervorming tot weeshuis ingericht *); het omstreeks 1459 gestichte S. Agatha-klooster van Repjularissen aan de westzijde der Westwagenstraat, in 1576gesloopt2); het S. Aleiius3)- of Groote gasthuis, eerst aan den Middeldam (de Hoogstraat) op den hoek der Gasthuis- (nu Stadhuis-) steeg, waar de kapel lang als stadhuiskapel bleef staan, in de I5e eeuw verplaatst naar den zuidoosthoek der Botersloot en na 1563 naar het Oosteinde (de Hoogstraat) 4); het kort vóór 1434 gestichte Heiligegeesthuis op het Oosteinde , nu het Oudemannenhuis 5); het in 1437 gestichte S. Antonius-abbas-gasthuis op de Hoogstraat tegenover de Westwagenstraat, later het Weeshuis, nu de Weezenstraat 6). IJsselmonde schijnt bij de oprichting van het decanaat Schielandia in het begin der 14e eeuw daarbij te zijn gevoegd, want in de rekeningen van den provisor van Zuuthollandia over 1328 — 317), waarin de andere parochies van de Riederwaard zoowel als die van Putten alle herhaaldelijk worden genoemd, komt het geen enkele maal voor3). In 1897 is er de nieuwe kerkelijke gemeente Feijenoord met een aan de westzijde ten deele nieuwe begrenzing van afgescheiden9). Charlois (S. Clemens) daarentegen is eerst kort vóór 1467 bij Schielandia gevoegd, vermoedelijk bij de wijding der nieuwe kerk, tot den bouw waarvan de last werd gegeven bij de herdijking 1) Rotterd. Straatn. 1/2, 66/7; Hensen 1.1. 33/4 (welke ten onrechte het S. Annaklooster en het Carmehtessen-klooster voor twee verschillende instellingen houdl)ftftfc der Aa VII 676 (waar het op onbekende gronden Marienhave wordt genoemd); Mej Dr. Moquette, Armwezen en Instellingen van Weldadigheid in Rotterdam in den Loop der Eeuwen, II2 201. 2) Rotterd. Straatn. 56; Hensen 1.1. 33/4; Hist. Ep. Daventr. 106. 3) Rotterd. Straatn. .40; Reken. Offic. I533,'46; niet S. Elisabeth-gasthuis,zooals prof. Hensen (1.1. 38) zegt, wat op een verwarring met het ertegenover gelegen boven vermelde gasthuis berust. Prof. Hensen houdt m. i. terecht (1.1. 8/9) het Groote gasthuis voor ouder dan de S. Laurentius-kerk. 4) Rotterd. Straatn. 140; Hensen 1.1. 8/9, 38. 5) Rotterd. Straatn. 3/4; Hensen 1.1. 36/7, 39; Muller, Het Heiligegeesthuis te R., Inl. XIII sqq. 6) Rotterd. Straatn. 161; Hensen 1.1. 38. 7) Reken. v. Utrecht I 527—547. 8) Cf. Deel I 59. 9) Van Alphen 114. 261 na 1460 van het nog niet herdijkte deel van het voormalige Catendrecht1), terwijl het herdijkte gedeelte misschien reeds te voren, althans kort vóór 1463, eveneens weder verdronken was 2). Immers Roon komt in de rekeningen der Domfabriek van 1467 af onder Schielandia voor3) en het staat vast, dat het daartoe steeds is blijven behooren, terwijl het geheel onaannemelijk is, dat hetzelfde dan niet tegelijk met het ten noorden van Roon gelegen Charlois het geval zou zijn geweest 4). Boon is kort vóór 1467 van het decanaat Zuuthollandia naar dat van Schielandia overgebracht s). 1) Hist. Ep. Ultr. 377; Ramaer 171. 2) Zie boven 231. 3) Deel I 59. 4) De vermelding van Chaerloeslant in die rekeningen van 1470 tot '73 onder liet decanaat Voorne, (Deel I 54; doch alleen in 1470 met een opbrengst) en van Catendrecht, dat dezelfde parochie was, van 1465 tot '72; (ib. 53; met opbrengsten in elk jaar behalve juist in 1470) onder het decanaat Putten, moeten dus beide verkeerd geboekt zijn. Van 1474 af echter zijn de opbrengsten van „Charlois alias Catendrecht" correct steeds onder het decanaat Schielandia verantwoord, al bleef de de naam Catendrecht nog tot 1478 zonder opbrengst- in de kerkenlijst van het decanaat Putten staan. 5) Deel I 59; zie boven 247. 267 vóór 1268!)) gestfehte Cistercienser-priorij B. Maria V. in Bethlehem, welke in 1485 verplaatst werd naar het hof ter Wateringen 2). TWout omvatte het deel der burgerlijke gemeente Hof van Delft bewesten de Molensloot van de Voordijkshoornsche en Krakeelpolders benoorden het westelijk verlengde van de Papsousche laan, behalve het tot de Lier behoorende stukje bezuiden den Noordweg. In 1277 werd, wat in Holland naar ik meen uniek was, het patronaat der kerk aan de parochianen geschonken 3). Schiplede, — liede, later luden (dat. van — de, S. Michael *)), een dochter van Maeslant, behoorde als zoodanig aan de Duitsche Orde 5) en omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeente behalve den Galghoek en het stuk van St. Maartensrecht beoosten den Abtswouder weg en bezuiden het westelijk verlengde der Papsousche laan6). Na de hervorming is het vergroot met de heerlijkheid Zouteveen bewesten de Windassloot7). Er was een kapel op het huis te Hodenpijl 8). Delf 9), die Oadekere in Delf (S. Bartholomae us, later S. Hippolytus"»)), werd eenige jaren vóór 1264 ") gesticht door Bartholomaeus vander Made 12) en afgescheiden vermoedelijk van de parochie Pinacker i»). Ze omvatte (in haar omvang «óór de 1) Van den Bergh II n°. 174. Ik ken althans geen ander monnikenklooster Bethlehem, waarvan is aan te nemen, dat het vóór 1268 grond ie Coudenhoven (ten noorden van den Karthuizer heul in den Voordijkshoomschen polder ten westen van Delft) zou hebben gekocht (cf. Bijdr. Bisd. Haarl. XXIV 252). 2) De la Torre X 225; Hist. Ep. Ultr. 422 (waar de stichting dus plaatselijk moet worden opgevat); Bijdr, Bisd. Haarl. III 396, XVII 28, XXIV 252, XXX137. 3) Van den Bergh II n°. 349. 4) Reken. Offic. 1507; niet S. Jacobus maior, zooals Bijdr. Bisd. Haarl. XXIV 226 gezegd wordt. 5) Arch. D. O. Inl. xliii. 6) Informatie 1564, 362; j°. bericht van den predikant. Ik vermoed echter, dat althans vóór de hervorming de oostelijke grens tegen de parochie Delf niet werd gevormd door den Abtswouder weg doch door de Tenthof kade. 7) Van der Aa XIII 270. 8) . Bijdr. Bisd. Haarl. XV 46. 9) Niet Delft, blijkens alle oudere teksten en de namen Delfland en Delvenaars. 10) Hist. Ep. Ultr. 383. . 11) Boiiet, Beschr. v. Delft (1729) 136; van den Bergh II n°. 109. 12) Het Oude Register van Graaf Florens 188. 13) Dit leid ik af bovenal uit de Omstandigheid, dat Delf tot de Oost-ambachten van Delfland behoorde en dat Coninxvelt bij zijn stichting nog tot Pinacker behoorde. 268 hervorming) binnen de stad het gedeelte benoorden den Geerweg en bewesten den Verwersdijk, de Cellebroerssteeg, een lijn beoosten de Oudevrouwen- en Oudemannenhuizen naar de Oudemanhuissteeg, deze steeg, de Bijbelbrug, de Jacobgerritsstraat, de Brabantsche Turfmarkt en het Achterom*); en buiten de stad den Voordijkshoornschen polder beoosten de Molensloot 2), het tot de tegenwoordige burgerlijke gemeente behoorende deel van den Krakeelpolder en alles tusschen de Schie en den Abtswouderweg tot de Mandjeskade toe 3), en daarenboven den Klein Vrijenbanschen polder vermoedelijk tot aan de Korst 4). Buiten de kerk stonden 5): de in 1446 gestichte H. Geest- of H. Kruis-kapel bij de Kapelof Hoogebrug bij de Kethelpoort 6); het in 1405 gestichte S. Barbara-klooster van Tertiarissen aan de westzijde van de Oude Delft, na de hervorming het weeshuis 7); het S. Hieronymus-huis van broeders des gemeenen levens Vallis S. Hieronymi (Hieronymusdal), in 1403 gesticht aan de westzijde van de Oude Delft tegenover de Nieuwstraat, in 1433 naar Rijswijc verplaatst, doch door andere Hieronymianen op nieuw bevolkt, in 1574 opgeheven8); het S. Agatha-klooster van Tertiarissen, in 1380 in het Nieuwland aan den Geerweg gesticht, doch in 1390 verplaatst naar de westzijde van de Oude Delft tegenover de Oudekerk, na de hervorming het Prinsenhof, nu de Waalsche kerk9); 1) Bericht van den archivaris van Delft Mr. L. G. N. Bouricius; cf. Informatie ISI4, 337. waar de vicecureyt der Nieuwekerk verklaart, dat „zijn prochie es omtrent dat derdendeel van Delf." 2) Informatie 337 („die wonen buyten opte Watersloot up Dijcxhoorn"), 367. 3) Ibidem 337 („buyten die poerte daer men nae Schiedam vaert, ende die wonen upte Schie ende Papswoude"), 368. Misschien was de westelijke grens vóór de hervorming niet de Abtswouder weg maar de Tenthof kade (zie boven 267). 4) Ibidem 337 („buyten de Haechpoert"). Cf. de atlas van Delfland van Kruikius. 5) De bij de la Torre X 216 vermelde S. Jacobus-kapel bij of op de Rotterdamsche poort heeft nooit bestaan; cf. van Bleijswijck, Beschr. v. Delft (1667) 651. 6) Van Bleijswijck 295. 7) De la Torre X 224; van Bleijswijck 332; van der Aa II 110. 8) De la Torre X 224; van Bleijswijck 323; van der Aa V 576; Reken. Offic. 1554 etc. 9) De la Torre X 216; van Bleijswijck 317,322; Hist. Ep. Daventr. 106; Tegenw. St. IV 445; van der Aa I 60; Arch. Aartsb. Utr. II 37. 209 het Groote Bagijnenhof i), vóór 1271 2) gesticht tusschen de Oude en de Nieuwe Delft, in 1285 verplaatst naar de westzijde van de Oude Delft bij het Noordeinde en in 1302 voorzien van een kapel, die nog na de hervorming als kerk dienst heeft gedaan 3); het H. Geest-gasthuis, vóór 1263 gesticht4) tusschen de Oude en de Nieuwe Delf aan de zuidzijde der Nieuwstraat 5) met een daaraan verbonden dubbelkloosters), later verplaatst naar de oostzijde van de Oude Delft op den hoek der Gasthuislaan ?) én toen tevens gewijd aan S. Elisabeth, waarvan de kapel na de hervorming als Gasthuiskerk dienst is blijven doen»), terwijl het oorspronkelijke gasthuis als H. Geest-zusterhuis in gebruik bleef 9) en tevens aan S. Maria werd gewijd (na de hervorming het Meisjeshuis)10); het S. Georgius- of Nieuwe gasthuis, omstreeks 1400 op het Noordeinde gesticht, na de hervorming het Krankzinnigengesticht ") (later overgebracht naar het S. Anna-huis); het S. Martha i2)-Oudevrouwenhuis in de Papenstraat, nu het zoogenaamde Heeren- en Dames-gesticht 13) j het SS. Christophorus et Elisabeth i4)-gasthuis of Oudemanhuis, in 1410 gesticht aan de Voldersgracht tegenover de Oudemanhuissteeg, na de hervorming de lakenhal 15) ; 1) Van Bleijswijck moet zich vergissen met het andere, zoogenaamde Falie-bagijnenhof voor het Oude bagijnenhof te houden (307), want dat ressorteerde onder de Nieuwekerk als gelegen aan de zuidzijde van het Rietveld en lag dus ook builende oude stad, terwijl het zelfs geen kapel had (ib. 315). 2) De Fremery n°. 163. 3) Van Bleijswijck 314; Delftsche Courant 1880 n°. 123. 4) Van den Bergh II n°. 109. 5) Ib. n°. 176, „toter gaesthuse brigghe," d. i. waarschijnlijk de Boterbrug (Mr Bouncius). v 6) Ib. n°. 177. 7) Van Bleijswijck 288, 332. 8) Tegenw. St. IV 462. 9) Reken. Offic. 1477 etc. 10) Van Bleijswijck 331; Bijdr. Bisd. Haarl. XV 34. Bovenstaande beschrijving der ontwikkeling van het gasthnis, welke sterk afwijkt van die van van 'Bleijswijck is door mij in overleg met Mr. Bouricius opgesteld. 11) Van Bleijswijck 294, 494; Reken. Offic. 1512 etc. 12) Reken. Offic. 1542, '66. 13) Van Bleijswijck 344; Tegenw. St. IV 466. 14) Reken. Offic. 1538, '41. 15) Van Bleijswijck 344, 599; Tegeuw. St. IV 452, 466. 270 het Alextanen-(Cellebroeders-)klooster aan de westzijde der Cellebroerssteeg *); het S. Anna-huis van zusters des gemeenen levens in de St. Annastraat, thans het St. Joris-binnengasthuis2); en buiten de stad: het Leprozenhuis met S. Lazarus-kapel buiten de Haagpoort, nu het huis Rijneveld 3); de S. Cornelius-kapel aan de zuidzijde der Buitenwatersloot, in 1416 gesticht en in 1536 verbrand4); het omstreeks 1430 gestichte S. Bartholomaeus-klooster Jeruzalem van Carthuizers in den Krakeelpolder5). Die Nieuwekere in Delf (B. Maria V., later S. Ursula6)) in 1381 gesticht7) en afgescheiden van de parochie Delf8), omvatte het niet tot de Oudekerk behoorende deel der stad en buiten de stad den Klein-Vrijenbanschen polder beoosten de Korst, het deel der tegenwoordige burgerlijke gemeente Delft beoosten de Schie en het ten zuiden daarvan gelegen deel der burgerlijke gemeente Vrijenban bewesten de Noord- en Zuideiadsche wegen tot aan den Ackersdijfcschen weg9). Ze behoorde sinds 1379 aan en was geïncorporeerd bij het kapittel der Hofkapel in den Haag J0) en is na de hervorming met de Oudekerk-parochie hereenigd. Buiten de kerk stonden er binnen de stad: het in 1454 gestichte S. Ursula-klooster van Tertiarissen aan de Gasthuislaan n); het vóór 1420 gestichte S. Agnes-klooster van Regularissen aan de Zusterlaan 12); 1) Van Bleijswijck 344; van der Aa III 58. 2) Van Bleijswijck 296, 348; Hist. Ep. Daventr. 44; van der Aa I 275. 3) Van Bleijswijck 362; Tegenw. St. IV 467. 4) Van Bleijswijck 296. 5) Ib. 354; de la Torre X 225; Reken. Offic. 1536, '52. 6) Reken. Offic. passim. 7) Hist. Ep. Ultr. 389; van Bleijswijck 196. 8) Blijkens een nog ongedrukt charter van „woensdachs na sinte Gregoriusdach a°. lxxx" (13 Maart 1381, Rijksarch. te 's Gravenhage, Leencamer van Holland n°- 323)> mij door mr. Bouricius medegedeeld, waar omtrent de afscheiding gezegd wordt: „in deser manieren, dat die persoenre ende onse gherecht van onser stede van Delf die prochie ghemeenlic smaldeelen sullen." 9) Informatie 337, 352, 366, 367, 368; j% bericht van het ministerie der predikanten. 10) De Riemer, Beschr. v. 's Gravenhage I 209. 11) De la Torre X 224; van Bleijswijck 333; Hist. Ep. Daventr. 106. 12) Van Bleijswijck 333; van der Aa I 64. 27I het Franciscanen- (Minderbroeders-) klooster in de Lange Broerhuissteeg, in 1449 tot de Observanten overgegaan i) ; het vóór 1450 gestichte S. Maria Magdalena-klooster op den Verwersdijk oostzijde, na de hervorming het Pesthuis (later naar het Leprozenhuis verplaatst), daarna de Doele, terwijl de kapel voor Anatomie gebezigd werd 2); het B. Maria V.-k looster van Clarissen Nazareth 3) ' ten oosten van de Paardenmarkt, in 1415 gesticht en in 1572 verlaten, nu het Artilleriemagazijn4);. en buiten de stad de in 1252 (nog in de parochie Pinacker 5)) gestichte6) Praemonstratenser nonnen-proosdij7) Coninxvelt, waaraan de kerken van Schiedam en Pinacker behoorden, een dochter van en onderhoorig aan de abdij Marienwaert, in 1575 verwoest 8). Pinacker (B. Marie Nativitas et S. Joannes Baptista) werd in 1258 aan het toen nog in die parochie gelegen klooster Coninxvelt geschonken 9), welke echter ten slotte haar recht op de kerk aan de abdij Marienwaert overdroeg 10). Ze omvatte behalve de tegenwoordige burgerlijke gemeente daarenboven het deel der burgerlijke gemeente Vrijenban bezuiden den Klein-Vrijenbanschen polder en beoosten de Noord- en Zuideindsche wegen H), benevens het stukje der voormalige burgerlijke gemeente Ackersdijk, dat vroeger tot Pijnacker behoorde 12), doch dat in de 2e helft der 19e eeuw naar Overschie is overgegaan 13). Noortorp 14), Notorp (S. Bartholomaeus), was gelijk aan de 1) Dus niet omstreeks dat jaar gesticht, zooals bij de la Torre X 216 en Arch. Aartsb. Utr. II 37 wordt gezegd; van Bleijswijck 335 sqq. 2) Van Bleijswijck 345, 501; van der Aa VII 657. 3) Hist. Ep. Ultr. 345. 4) De la Torre X 224; van Bleijswijck 346; Tegenw. St. IV 448; van der Aa III 80; B^dr. Bisd. Haarl. X 292. 5) Vandaar de vergissing van van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 417), dat Coninxvelt in de parochie Pinacker zou gelegen hebben. Na de oprfcbting der parochie Delf was dit niet meer het geval. 6) Van den Bergh I n°. 570, 581. 7) Wellicht een dubbelklooster. St^VI^i TOrrC X 224; BleijSW'jck 348; Hist EP- Ultl- 4I2> |SS Tegenw. 9) Van den Bergh II n°. 38; cf. n°. 114, de Fremery n°. 212. 10) De la Torre X 224; Arch. Aartsb. Utr. XXI332; vgl. boven 253 onder Schiedam. 11) Informatie 352, 358. 12) Atlas van Delfland van Kruikius; van der Aa I 50. 13) Bericht van den predikant van Overschie. 14) Deel I 61, 63. 274 te Middelburch aan de abdij geschonken 4); maar die ruil is niet doorgegaan, want zoowel de kerk van den Haag als die /van Eikendunen zijn tot aan de hervorming constant in het bezit der abdij gebleven 2). Buiten de kerk stonden 3) • de B. Maria V.-kapel „opte Spoey" aan de noordzijde der Lange Poten recht over het Spui4); de S. Jacobus minor-kapel aan de zuidzijde der St. Jacobsstraat tegenover de Bezemstraat 5); de Muiier Samaritana-kapel (tcapelleken vant vrouwken metten kruken) aan de oostzijde van het Noordeinde bij de Oranjestraat6); de S. Antonius-kapel „int bosch" aan de zuidzijde van het Malieveld 7); het in 1403 gestichte8) S. Vincentius-klooster van Dominicanen aan de noordzijde van het Lange Voorhout, een dochter van dat te Utrecht, na de hervorming de Kloosterkerk9). het in 1447 gestichte S. Agnes-klooster van Tertiarissen19) aan de noordzijde van het Hooge Westeinde bij de kerk "), na de hervorming het weesbuis 12); de S. Barbara-proosdij Bethlehem van Praemonstratenser nonnen 13) aan de zuidzijde van het Westeinde ten westen der Assendelfstraat14); 1) Van Mieris III 218; de Riemer, Beschr. v. 's Gravenhage I 192. 2) Reken. Offic. passim; Hist. Ep. Ultr. 427 sqq. 3) Voor de ligging der kapellen enz. zie vooral de kaart van den Haag van 1570 achter Deel I van 'sGravenhage in den Loop der Eeuwen door W. P. van Stockum (1889). 4) De Riemer I 475; Hist. Ep. Ultr. 431. 5) De la Torre XI 98; de Riemer I 476; Hist. Ep. Ultr. 476. 6) De Riemer I 487; Hist. Ep. Ultr. 431. 7) Reken. Offic. 1567; de la Torre I 99; de Riemer I 509; Hist. Ep. Ultr. 431; Bijdr. Bisd. Haarl. XV 43. 8) De Riemer I 365. Het jaartal 1377 bij de la Torre XI 98 is dus onjuist. 9) Hist. Ep. Ultr. 429; Bijdr. Bisd. Haarl. XIII 373. 10) De Riemer I 472; niet van Augnstinessen, zooals Hist. Ep. Ultr. 430 gezegd wordt. 11) Niet in de Toornstraat, zooals de Riemer I 470 (welke ten onrechte twee conventen, een van S. Agnes en een van S. Agneta, aanneemt) en Hist. Ep. Ultr. 430 gezegd wordt, blijkens de in noot 3 vermelde kaart. 12) De la Torre XI 98; van Limburg Brouwer, Boergoensche Charters 139; van der Aa I 65. 13) Niet sedert 1495 Augustinessen, blijkens de Riemer I 453. 14) De Riemer I 451; Kron. Hist. Gen. XXX 57; Bijdr. Bisd. Haarl. III 99. het in 1452 gestichte1) S. Elisabeth-klooster van Tertiarissen 2) aan de noordzijde der Laan bij de Grootemarkt 3); het Regularissen-klooster S. Maria in Galilea, vóór 1579 gesticht aan de zuidzijde van het Plein bij de Korte Houtstraat4) ; het S. Sacramentum-gasthuis met een B. Maria V.-kapel aan de westzijde van het Noordeinde bij de Hoogstraat, in 1595 Engelsche, later ook Hoogduitsche kerk 5) ; het vóór 1385 gestichte6) S. Nicolaus-gasthuis (Suppoostengasthuis) aan de oostzijde der Oude Molstraat achter het stadhuis, na 1615 de Vleeschhal 7); het S. Antonius-gasthuis (Pesthuis) aan de zuidzijde van het Slijkeinde bij de Vleerstraat, sedert 1697 het Krankzinnigengesticht 8); het Leprozenhuis met S. Cornelius-kapel aan het zuideinde van het Zieken, vermoedelijk kort vóór 1450 gesticht9); Die Hofcapelle, later die Hertochscapellc (lat. Capella duels, B. Maria V.), door den graaf vóór 1289 19) van sGravenzande naar den Haag aan de noordzijde van het Binnenhof verplaatst u), was, hoewel nooit expressis verbis tot parochie verheven, „tamquam parochia curiae" 12) en sedert 1367 geïncorporeerd bij het in dat jaar13) aldaar gestichte SS. Maria et 1) Invent. Oud Arch. Middelburg n°. 270. Een afzonderlijk S. Franciscus-klooster, zooals men wellicht uit de la Torre XI 98 zou afleiden, heeft nooit bestaan. 2) Niet Augustijner-cellezusters, zooals Hist Ep. Ultr. 430 gezegd wordt, noch Regularissen, volgens de la Torre XI 98; blijkens de Riemer I 464; cf. Hist. Ep. Daventr. 106. 3) Niet in de Vlamingstraat, zooals de Riemer I 461 gezegd wordt (welke de kaart van 1570 verkeerd heeft gelezen en zich ten onrechte beroept op in de Vlamingstraat gelegen aan het klooster behoorende huisjes), noch aan de Groenmarkt, zooals Hist. Ep. Ultr. 430 gezegd wordt. 4) De la Torre XI 98; de Riemer I 472; Hist. Ep. Ultr. 430; Hist. Ep. Daventr. I06; van der Aa VII 654; Kron. Hist. Gen. XXX 57; Limburg Brouwer 161; Bijdr. Bisd. Haarl. XXIV 147. 5) De la Torre XI 98; de Riemer I 413; Hist. Ep. Ultr. 431. 6) De Riemer I 428. 7) De la Torre XI 98; de Riemer I 442; Hist. Ep. Ultr. 431. 8) De la Torre XI 98; de Riemer I 506; Hist. Ep. Ultr. 431. 9) De la Torre XI 98; de Riemer I 476; Hist. Ep. Ultr. 431; Reken. Offic. 1477 etc. 10) Van den Bergh II Nat. n°. 72. ft) Zie boven 264 onder sGravenzande; de la Torre XI 96; de Riemer I i8ï sqn • Hist. Ep. Ultr. 426. 12) De la Torre XI 95; de Riemer I 219, 220; cf. Deel I 168. 13) De Riemer I 189; van Mieris III 218. 276 Andreas ^-kanunniken-kapittel, dat in 1374 — uit den aard der zaak met de kapel, waarin het gevestigd was — niet slechts uit de parochie sGravenhage maar zelfs uit het bisdom Utrecht werd geëximeerd en direct onder den Paus gesteld2), doch ,merkwaardigerwijs toch aan de abdij van Middelburch bleef behooren3). Bij het kapittel waren geïncorporeerd sedert zijn stichting de kerk van sGravenhage, de kapel van Eikendunen en uit den aard der zaak de Hofkapel zelve4), sedert 1461 de kerk van den Burch op Texel5), sedert 1479 de Nieu wekere in Delf en de kerk van Hoorn in Westfriesland6), in de i6e eeuw die van Rijswijc') en sedert 1535 die van Poortvliet8), terwijl het daarenboven bezat het patronaat der beide kerken te Amsterdam9) en dat van Koudekerc in Rijnland 10). De kapel is in 1642 afgebrand en weder herbouwd, in 1685 als Waalsche kerk van den Haag in gebruik genomen, in 1807 als R. Katholieke kerk en is in 1879 afgebroken. Scheveningen, — lingen (dat. van — ge, S. Antonius abbas) werd in 1357 als kapel van den Haag gesticht11) en vóór 1419 als parochie ervan afgescheiden12), omvatte vermoedelijk het deel der burgerlijke gemeente 's Gravenhage (vóór de jongste grenswijzigingen) ten noordwesten van de Laan van Meerdervoort, de Javastraat en den Wassenaarschen weg 13) en behoorde aan de abdij van Middelburch. In 1903 is het oostelijke deel 1) De Riemer I 198. 2) Ib. 200; Buil. Traject. n°. 2174. 3) Reg. Hann. i6ï; Reken. Offic. passim. 4) De Riemer I 192. 5) Ib. 209. 6) Ibidem. 7) Zie boven 272. 8) Archief van Reimerswael n°. 198. 9) De Riemer I 218. Van een incorporatie, zooals Hist. Ep. Harl. 96 gezegd wordt, is mij niets gebleken. 10) Batavia Sacra II 236. 11) De Riemer I 38. 12) Ib. I 43; dus niet + 1468 (ib. 39). 13) Dat de Laan van Meerdervoort de grens vormde ten zuiden van den Scheveningschen weg, staat vast, daar Buitenrust nog tot het eind der 19e eeuw tot Scheveningen behoorde. Wat de grens ten noorden van den Scheveningschen weg betreft, zoo schijnt er een oude traditie te bestaan, dat daar de Laan Copes van Cattenburch de grens zou gevormd hebben, doch die schijnt mij topographisch onaannemelijk en zal vermoedelijk slaan op den toestand in de ie helft der 19e eeuw. 277 der gemeente naar 's Gravenhage overgebrachtl), doch daarentegen in 1904 de grens tegen Wassenaar met de tegenwoordige burgerlijke gelijk gemaakt. De kerk werd in 1470 door de zee vernield en meer landwaarts herbouwd2). Buiten de kerk stond er: een vóór 1470 gesticht gasthuis 3). 1) Zie boven 273. 2) De Riemer I 50. 3) Ib. 52. § IO. RlJNLANDIA. Wassenaer (S. Willibrordus) was gelijk aan de burgerlijke gemeente vóór de grenswijzigingen met 'sGravenhage, doch dé grenzen der kerkelijke gemeente tegen die van den Haag en Scheveningen zijn in 1904 met de burgerlijke gelijk gemaakt. Buiten de kerk stonden: een kapel op den Burchtl); een B. Maria V.-kapel bij het huis Zuutwijc of Zuuc te Hillaer 2); een SS. Maria, Johannes Baptista et Jacobus-kapel op het kasteel Raephorst 3), tusschen 1507 en 1517 overgebracht naar de parochiekerk 4); een H. Geesthuis met kapel5). Voorschoten (S. Laurentius) omvatte de burgerlijke gemeenten Voorschoten, Veur en Stompwijk «) behalve den Tedingerbroec bezuiden de Ver Avensloot ?). In j.619 is er de nieuwe kerkelijke gemeente Leidschendam van afgescheiden8) (waarbij toen of later de Tedingerbroec is gevoegd), en van deze weder van 1657 tot 1818 de nieuwe kerkelijke gemeente Wilsveen 9). Buiten de kerk stonden: de S. Nicolaus-kapel bij de St. Nicolaasbrug bij de Zilverfabriek 10); 1) Bijdr. Bisd. Haarl. X 410. 2) Reken. Offic. 1405, '19, „capella de Hillaer"; cf. Hamaker, Reken, van Holland I 161; Bijdr. Bisd. Haarl. XIV 239. Dat de kapellen van Zuutwijc en Hillaer dezelfde waren, volgt hieruit, dat Zuutwijc in Hillaer lag en er van een andere kapel geen spoor is aan te wijzen. 3) Reken. Offic. 1482, '89, 1501, '07. 4) Ib. 1517 etc; Hist. Ep. Ultr. 491 („ad chorum"). 5) Bijdr. Bisd. Haarl. XIV 239. 6) Inform. 276. Door van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 489) wordt Stompwijc ten onrechte tot de parochie Zoeterwoude gerekend. 7) Zie boven 272. 8) Van Alphen 133. 9) Ib. 165. 10) De la Torre XI 91; Hist. Ep. Ultr. 490. 279 de S. Agatha-kapel bij het Schakerbosch te Veur, nu de R. C. begraafplaats l); de SS. Maria et Raginfridis-kapel, Veurcapelle (Anterior capella) aan de Damstraat te Veur 2); de B. Maria V.-kapel te Willamsveen !i), Wilsveen 4), die van 1657 tot 1818 een afzonderlijke kerkelijke gemeente vormde, welke ook Stompwijk omvatte en in 1819 is afgebroken 5). Zoeterwoude (dat. van — wout, S. Lebuinus6)) omvatte de burgerlijke gemeente bezuiden de Stadsmolensloot, de Roomburger wetering, de Vaersloot, de Watering en de Burmade7), doch daarenboven het Bloclant der burgerlijke gemeente Zegwaard8), dat er echter, vermoedelijk sedert de hervorming, thans niet meer toe behoort. De grens tegen Leiden en Leiderdorp is in het begin der 20e eeuw verlegd naar den spoordijk Leiden-Woerden. De kerk behoorde sedert 1328 aan de Johanniter-commanderij te Haarlem9), waarbij ze in 1507 werd geïncorporeerd 10). Buiten de kerk stonden: de B. Maria V.-kapel aan de Lammebrug bij het huis Alkemade of Cronestein, in 1487 aan dezelfde commanderij geschonken n); de in 1505 gestichte SS. Panthalèon et Joannes Baptista-kapel bij de kerk 12); het Leprozenhuis met kapel bij de Wittepoort van Leiden 13). 1) Hist. Ep. Ultr. 490; Bijdr. Bisd. Haarl. II 66, III 372 (waar ze ten onrechte onder Voorburch wordt geplaatst), XV 85. 2) Reken. Offic. passim; de la Torre XI 91; Hist. Ep. Ultr. 490. 3) Deel I 62. 4) Reken. Offic. 1563; de la Torre XI 92; Hist. Ep Ultr. 490; Informatie 276. 5) Van der Aa XII 481; van Alphen 126; niet in 1581, zooals Bijdr. Bisd. Haarl. XXVIII 301 gezegd wordt. 6) Bijdr. Bisd. Haarl. VII 119, 134; volgens Hist. Ep. Ultr. 489 S. Joannes Baptista. 7) Zie beneden 286/7. 8) De Fremery 265. 9) Van Mieris II 469, 533. Dat hier een comtrianderij van St. Jan zou hebben gestaan (Römer I 186), blijkt uit niets. 10) Bijdr. Bisd. Haarl. VII 134. 11) Hist. Ep. Ultr. 489; Bijdr.-Bisd. Haarl. VII 119 sqq. (2) Bijdr. Bisd. Haarl. II 202 sqq. 13) Plattegrond van Leiden van van Deventer bij P. J. Blok, Gesch. eener Holl, Stad I. 28o Zoetermeer (dat. — ere, S. Nicolaus) omvatte de burgerlijke gemeenten Zoetermeer en Zegwaard i) behalve het Bloclant 2), dat er thans wel toe behoort. De kerk zou eerst hebben gestaan aan den Broecwech bij de Zwaertsloot 3) en vóór 1476 vervangen zijn door de S. Nicolaus-kapel te die Zegwaert4), welke in 1787 door een nieuwe kerk is vervangen 5). Daarenboven stonden er: misschien een B. Maria V.-kapel te die Zegwaert 6); en een Regulieren-klooster aan den Delfschen wal bij den Reguliersdam 7). Benthuzen8) omvatte de heerlijkheden Benthuzen, Benthorn en Hoogeveen. De grens tegen Hazerswoude is na de droogmaking der plassen verlegd van de Oude Wilck en de Hoogeveensche vaart naar de nieuwe Limiettocht. De kerk is in 1798 door een nieuwe vervangen9). Buiten de kerk stond: een kapel te Benthorn 19). Hadewartswout"), later Hazerswoude (dat. van — wout,S. Michael) omvatte de burgerlijke gemeente behalve den tot Leiderdorp behoorenden Ouden Groenendijkschen polder ™), de tot Alfen behoorende Horensche 13) en Rietveldsche polders») en het thans tot Hazerswoude behoorende oostelijke stuk der Hazerswoudsche droogmakerij »), De kerk behoorde sedert 1328 aan de Johanniter-commanderij te Haarlem 16), waarbij ze in 1529 1) Informatie 301. 2) Zie boven 279. 3) Hist. Ep. Ultr. 489. 4) Ibidem; van der Aa X 553. 5) Van Alphen 125. 6) Hist. Ep. Ultr. 489. Ik gis, dat dit dezelfde kapel was als die van S. Nieolaus en dat de naam Capellelaen reeds dagteekende van vóór den tijd, dat die kapel de parochiekerk werd. 7) Hist. Ep. Ultr. 489; van der Aa IX 397. 8) Informatie 306, 308. 9) Van Alphen 155. 10) Kron. Hist. Gen. XXX 42. 11) Het Oude Register van Graaf Florens 171, 229. 12) Informatie 287, j°. bericht van den predikant van Leiderdorp. 13) Het Oude Register van Graaf Florens 216, 225, 258, 268 („Alferhorne"). 14) Informatie 310, j". bericht van den predikant van Alfen. 15) In den atlas van Floris Balthazarsz. van Berkenrode is nog duidelijk de Oostkade als de grens te zien van den Run af tot de Landscheiding toe. 16) Van Mieris II 469, 533. 28l werd geïncorporeerdx). Buiten dè kerk heeft wellicht nog een kapel gestaan 2), waarvan overigens niets bekend is. Alfen (S. Bonifacius) omvatte3) behalve de burgerlijke gemeente daarenboven van de burgerlijke gemeente Hazerswoude de Horensche en Rietveldsche polders en het (thans er niet meer toe behoorende) oostelijke stuk der Hazerswoudsche Droogmakerij 4), van de burgerlijke gemeente Aarlanderveen den Kortsteeker polder en de (vroeger tot dien polder behoord hebbende5)) westelijke strook van den Zuideinderpolder u), en van de burgerlijke gemeente Oudshoorn een onbekend (thans ook kerkelijk tot Oudshoorn behoorend) gedeelte, vermoedelijk het stuk ten zuidwesten van de Oude Aer"'). fDe kerk behoorde sedert 1273 aan de abdij van St. Paulus, die ze in ruil verkreeg voor haar aanspraak op de kerk van Monster 8). Boscoop, Buscoop (S. Joannes Baptista), vermoedelijk een dochter van Alfen, ten gevolge waarvan de abdij van St. Paulus er het patronaat over pretendeerde9), dat echter feitelijk door de abdij van Rijnsburch werd uitgeoefend10), waaraan Boscoop reeds in 1273 behoorde11). De kerk is in 1783 afgebrand en door een nieuwe vervangen 12). Waddinx-, Weins-, Wensveen13) (S. Victor) omvatte de voormalige burgerlijke gemeenten Noord- en Zuid-Waddinxveen vóór de grenswijzigingen na de droogmaking van den Zuidpias, benevens het tot de heerlijkheid Bloemendael behoorende stukje bewesten de Gouwe «). Na de droogmaking van den Zuidpias is 1) Bijdr. Bisd. Haarl. IV 265, VII 133. 2) Van Beuningen, Het Geestelijk Kantoor te Delft 104. 3) Informatie 310 (waar in „up He ar.le" i. p. v. „in de prochien van Arleveen, Outhoorne ende Hazartswoude" te lezen is „in de ambachten enz.", daar het anders onzin is, en de toestand blijkens de andere gegevens inderdaad ook zoo was). 4) Zie boven 280. 5) Zie de oude atlassen van Rijnland. 6) Informatie 310, j°. bericht van den predikant van Alphen. 7) Zie de oude atlassen van Rijnland. 8) Van den Bergh II n°. 263; zie boven 265. 9) Leenen der St. Paulus-abdij B f°. 3. 10) Reken. Offic. passim; Hist Ep. Ultr. 483. 11) Van den Beigh II n°. 258. 12) Van Alpben 155. ? 13) Deel I 62. * 14) Informatie 309 („de 30 haersteden die onder de Goude gelden"); cf. de atlassen van Rijnland, 282 de grens tegen Moerkapelle, Zevenhuizen en Moordrecht belangrijk gewijzigd en gelijk gemaakt aan de nieuwe burgerlijke grens x). Middelborch was gelijk aan de voormalige burgerlijke gemeerite 2) en is sedert de hervorming vereenigd met Boscoop 3). De kerk is in het midden der 19e eeuw afgebroken. RewMc (SS. Petrus en Paulus) was gelijk aan de burgerlijke gemeente vóór haar vereeniging met Middelburg en Sluipwijk 4) en omvatte dus ook het ten westen van Middelburch gelegen Randenburch, hetgeen nog het geval is5). De kerk is in 1871 door een nieuwe vervangen6). SlupewMc7), later Slapte8), Bavensberch9), omvatte de voormalige burgerlijke gemeente benevens Oucoop 16). De kerk is in 1863 door een nieuwe vervangen Zwademerdam 12), later Zwammerdam, behoorde aan de abdij van St. Paulus 13). Hier wordt meermalen van een kapel melding gemaakt14), die echter vermoedelijk tot de parochie Bodegraven van Oudmunster behoorde 15). Die Mie16) (S. Martinus17)), later ten Oorde18), later Noorden19) (dat. van Koorde), was een parochie20), die de 1) Van Alphen 1S9. 2) Tegenw. St. VI 318; van der Aa VII 914. 3) Ibidem. 4) Uit de twee opgaven in de Informatie (313, 314) bij Reewijck en Tempel moet men niet afleiden, dat dat twee parochies zouden geweest zijn, want de pastoor was bij beide dezelfde persoon. 5) Tegenw. St. VI 355; van der Aa IX 359. 6) Van Alphen 188. ,, 7)- Het Oude Register van Graaf Florens 232. 8) Deel I 61. 9) Reken. Offic. 1440. 10) Van der Aa VIII 730. 11) Van Alphen 188. 12) Deel I 63. 13) Leenen der St. Paulus-abdij B f°. 3. 14) Deel I 63; Reken. Offic. 1405 onder Kennemaria. 15) Zie beneden § 17 onder Bodegraven*. 16) Brom, Reg. Utrecht 11°. 333 (a°. 1131). 17) Hist. Ep. Ultr. 484 onder Nieucoop, waar het ten onrechte in verband wordt gebracht met het 18e eeuwsche en tegenwoordige gehucht Mije onder Bodegraven. 18) Deel I 61; Reg. Hann. 206. 19) Deel I 61, 168. 20) Hist. Ep. Ultr. 485 wordt van een sacellum gesproken, van der Aa VIII 268 en Bijdr. Bisd. Haarl. XII 2 van een kapel van Nieucoop; ten onrechte, want het parochiale karakter staat vast door de rekeningen van den Officiaal (151S, '58) en die van het Cathedraticum (Deel I 168). 283 voormalige heerlijkheid Noorden $n het begin der 19e eeuw verdeeld tusschen Nieuwkoop en Zevenhoven !)), Achttienhoven 2) en Westveen3) omvatte en nog omvat. Bisschop Henric (j- 1267) vermaakte aan de zes conventuales ecclesiae, d. i. de vijf kapitfcf"k< en de St. Paulus-abdij, „bona de Milant4) que habent quatuor partes, videlket Dyeper Mie, Nyeucoep, Zecvelt et Camerike" 5), waarvan „Dyeper Mie" kwalijk iets anders kan zijn dan de latere parochie ten Oorde. Te meer, omdat nog in de i8e eeuw onder Achttienhoven aan de Oude Mye en aan het zuideinde van den St. Maertensdijc een „St. Maertenskerkhof" bestond6), dat kennelijk het overschot was van de oudste kerk der parochie die Mie, in het midden van het Milant gelegen en later naar de eigenlijke heerlijkheid Noorden verplaatst. Nieucoop (B. Marie V. Nativitas) omvatte de eigenlijke heerlijkheid van dien naam met inbegrip van den thans tot Bodegraven behoorenden Hornpolder, en schijnt evenmin aan de noordzijde de kerkelijke grenzen veranderd te hebben, hoewel de burgerlijke in de droogmakerij van Nieuwkoop geheel gewijzigd zijn. De kerk is in 1822 door een nieuwe vervangen 7). Aerlanderveen8), later Arlevcen9), omvatte de heerlijkheden Aarlanderveen en Outshoorn 10) behalve de tot de parochie Alfen behoorende stukken") benevens de Vrijehoef12). Oudshoorn is er in 1665 als afzonderlijke kerkelijke gemeente van afgescheiden 13). Ter Are14) (dat. van die Aer, latijn Ara15)) omvatte de 1) Van der Aa VIII 268. 2) Ib. I 50. 3) Ib. XII 354. 4) Zoo staat er in het handschrift, niet Nulant, zooals Arch. Aartsb. Utr. XI 215 gedrukt staat. 5) Vgl. den twist over het Mylant, van den Bergh II n°. 367, 645. 6) Zie de oude atlassen van Rijnland. 7) Van Alphen 161. 8) Jïïet Oude Register van Graaf Florens; van den Bergh I n°. 245. 9) Deel I 63; Reken. Offic. 1482, 1517. 10) Informatie 289, 290. 11) Zie boven 281. 12) Van der Aa XI 935; Tegenw. St. VI 381. 13) Van der Aa VIII 727; van Alphen 158. 14) Informatie 293. 15) Deel I 60. Het „Ara Rijnesteijn" van Hist. Ep. Ultr. 283 is ontleend aan de rekening van het Cathedraticum (Deel 1 168) en beteekende, dat in het midden der j6e eeuw de kanunnik ds, Ghijsbertus de Rijnesteijn. de cure van ter Are (Ara) 284 heerlijkheden Langer en Corter Aer en tSchoot1). De kerk is in 1849 door een nieuwe vervangen2). Nieuveen 3) (S. Nicolaus) omvatte de heerlijkheden Nieuweveen en Uiterbuurt 4). Het is in het begin der vorige eeuw vergroot met een derde der voormalige parochie Calslagen. Calfsloo 5), later Calslagen6) omvatte de heerlijkheid van dien naam7) en is in 1810 vereenigd voor twee derden met Leimuiden en voor een derde met Nieuweveen 8). Van de kerk, die aan de noordzijde van den Heerweg stond, is niets meer over. r Lede-9), Lelde-10), Leimadenu), een dochter van Kercwerve12), omvatte de heerlijkheden Leidemuden en Vriezecoop en van de heerlijkheid Alkemade de Oude en de Nieuwe Wetering 13). In 1653 zijn deze laatste tot een nieuwe kerkelijke bezat, waartoe hij in 1535 werd geïnstitueerd en waarin hij in 1560 een opvolger kreeg (Reken. Offic.). > 1) In navolging van den Volksalm. v. Nederl. Kath. voor 1854 wordt Bijdr. Bisd. Haarl. XII 3 de meening opgesteld, dat het Schoot een afzonderlijke parochie zou gevormd hebben en dat er een S. Anna-klooster zou hebben gestaan; doch noch van de parochie noch van het klooster heb ik tot dusver eenig spoor gevonden. — Voor de grenzen van deze en de volgende parochies in den Wassenaarschen polder zie den atlas van Floris Balthazarsz. . 2) Van Alphen 160. 3) Hist. Ep. Ultr. 220 ten onrechte onder de proosdij van St. Jan beschreven; Deel I 62, 169; Reken. Offic. 1539. 4) Informatie 304; van Beuningen, Het Geestelijk Kantoor van Delft 104. 5) Het Oude Register van Graaf Florens 190; Deel I 62. 6) Deel I 63 , 169. 7) Zie den atlas van Floris Balthazarsz. en de kaarten, van Rijnland. 8) Van der Aa VI 238; van Alphen 161. 9) Reken. Offic. 1494, 1522. 10) Van den Bergh II n°. 935. 11) Deel I 168. 12) Van den Bergh I n°. 85, 133. 13) Omtrent de kerkelijke indeeling der heerlijkheid Alkemade (die zelf geen parochiekerk had) heerscht in de bronnen verwarring. In 1514 verklaarden schout en ambachtsbewaarders (Informatie 291): „die van Alckemade die behoeren in iii prochien, als tSassenen, Warmont ende Leyderdorp (lees Leydemuyden)"; en van Heussen zegt, dat de Caech onder Warmont en Oude Wetering en Roelevaertjesveen onder Rijnsaterwoude ressorteeren (Hist. Ep. Ultr. 481); doch het een zoowel als het ander is niet geheel juist. Kennelijk was Wagenaar weder het best ingelicht, die mededeelt, dat de Caéch tot 1608 onder Sassenheim had gestaan (Tegenw. St. VI 400), Oude en Nieuwe Wetering tot 1648 onder Leimuiden (ib. 398) en Roelofarentsveen en Rijpwelering onder Rijnsaterwoude (ib. 402), want nog in zijn tijd blijkt een nauw kerkelijk verband tusschen die dorpen en hun voormalige parochiekerken te hebben bestaan, gemeente gemaakt met toevoeging van Roelofarentsveen *); doch in 1810 is Leimuiden vergroot met twee derden van Calslagen2); terwijl later de kerkelijke grens tegen Aalsmeer gelijk is gemaakt aan de burgerlijke. Rijnsaterwoude (dat. van — wout, S. Joannes Baptista), eveneens een dochter van Kercwerve3), omvatte behalve de tegenwoordige burgerlijke gemeente (waarvan de oostgrens in den Wassenaarschen polder in 1810 gewijzigd is) daarenboven Roelofarentsveen en Rijpwetering van de burgerlijke gemeente Alkemade4) (met vermoedelijk het water de Oude Aa als westgrens) en een deel van Heerjacopswoude, vermoedelijk dat beoosten de Vroulantswetering5) (terwijl daar thans de Heerenweg de grens is 6)). Roelofarentsveen is in 1648 bij de nieuwe kerkelijke gemeente Oude en Nieuwe Wetering gevoegd en Rijpwetering in 1815 bij Hoogmade 7). Buiten de kerk stond: een S. Petrus-kapel te Roelofarentsveen 8). Esselikerwonde, Heerjacopswoude (dat. van — wout, S. Jacobus maior), ook een dochter van Kercwerve3), omvatte de heerlijkheid Esselikerwoude behalve het deel beoosten de Vroulantswetering5), welke grens na de droogmaking van den Vierambachtspolder verlegd is naar den Heerenweg, terwijl in 1817 het gedeelte bewesten Ofwegen bij Hoogmade is gevoegd6). De kerk is in 1650/60 door een nieuwe vervangen9). Hogemade, later Homa10), vóór 1438 een kapel van Esselikerwoude , werd in dat jaar een afzonderlijke parochie n), welke de heerlijkheid van dien naam omvatte, van 1808 tot 1817 met Woubrugge vereenigd werd en in 1817 vergroot is met Esselikerwoude bewesten Ofwegen6) en met Rijpwetering7). 1) Van der Aa IX 577; van Alphen 162. 2) Van Alphen 161. 3) Van den Bergh I n°. 85, 133. 4) Tegenw. St. VI 302; Versl. v. Kerkvisit. 232 („Rijxe wetering", 1. „Rijpe wetering"). 5) Versl. v. Kerkvisit. 231/2; cf. den atlas van Floris Balthasarsz. 6) Bericht van den predikant van Woubrugge. 7) Van Aa IX 523; van Alphen 156. 8) Reken. Offic. passim. 9) Tegenw. St. VI 392; cf. van Alphen 158. 10) Deel I 60. f.5V'3 u) Hist. Ep. Midd. 83; Bijdr. Bisd. Haarl. XXV 104. 2èé Coudekerc* (S. Nicolaus) behoorde sedert 1374 aan het kapittel der Hofkapel in den Haag*). Buiten de kerk stond: een kapel op het slot Poelgeest2). Leiderdorp (SS. Michael et Pancratius 8), later S. Mauritius *)) omvatte behalve de heerlijkheid van dien naam daarenboven waarschijnlijk *) van de heerlijkheid Zoeterwoude het deel beoosten de Stadsmolensloot, de Vaersloot, de Watering en de Burmade, en van de heerlijkheid Hazeftwoude den Ouden Groenendijkschen petder6). De grens tegen Leiden is bij de herhaalde vergrootingen der stad steeds stilzwijgend naar de nieuwe vesten verlegd , terwijl die tegen Zoeterwoude in het begin der 20e eeuw is verlegd naar den spoordijk- Leiden—Woerden en het vroeger onder Leiderdorp staande, thans burgerlijk onder Leiden ressorteerende territoir ook kerkelijk onder de gemeente Leiden is gebracht. De kerk behoorde merkwaardigerwijs aan de S. Michaelkapel in den Dom te Utrecht Ze stond eerst aan de oostzijde van de Zijlbrug, waarvan het kerkhof bij den Rijn overbleef en de herinnering nog in 1454 bestond8). Kort vóór 1320 werd er een kapel gesticht9), die wellicht de tegenwoordige kerk is. Daarenboven stonden er buiten de kerk: een kapel op het huis te Zwieten 10); een kapel op het huis ter Zijl u); de B. Maria V.-priorij van Regulieren Vallis-'Angelorum (Enge^ lendael) in den zuidwesthoek van den Monnikenpolder, in 1396 gesticht, bij het Windesheimer kapittel aangesloten en in 1574 afgebroken l2); 1) Bat. Sacra II 236; Hist. Ep. Ultr. 428. 2) Reken. Offic. 1536, '52. Hiermede kan niet Oud-Poelgeest onder Oestgeest bedoeld zijn, omdat dit van 1505 af in die rekeningen onder den naam Alkemade voorkomt (cf. Tegenw. St. VI 412). 3) Hist. Ep. Ultr. 478. 4) Reken. Offic. 1486, 1512. 5) Zie beneden 287. 6) Informatie 287, j°. bericht van den predikant van Hazerswoude. 7) Van Mieris II 457; Hist. Ep. Ultr. 478. — 8) Bijdr. Bisd. Haarl. IV 395/6. _ 9) Reg. Hann. 90. 10) Reken. Offic. 1503, '51. 11) Archief der Bisschoppen v. Utr. (Rijksarch. Utr.) 11°. 546. 12) De la Torre XI 88; Matthaeus, Anal. III 435; Hist. Ep. Ultr. 479; Hist. Ep. Daventr. 129; Römer I 341; Bijdr. Bisd. Haarl. X 219, XXXI 40. het in 1445 gestichte Franeiscaa(en-),-kapel 0p het slot Alkemade11) of Oud-Poelgeest; het in 1429 gestichte Regularissen-klooster Lacus B. Marie V. (Marienpoel), een dochter van dat te Oudewater, aan de westzijde van den Rijnsburger weg gelegen U), in 1574 verwoest13). 1) Informatie 243; de la Torre XI 84; Orlers 118; Hist. Ep. UJtr. 466; Tegenw. St. IV 545; Blok 288. 2) Informatie 243; de la Torre XI 84; Orlers 119; Hist. Ep. Ultr. 466; Tegenw. St. IV 544; van der Aa III 51; Blok 70. 3) De la Torre XI 84; Hist. Ep. Ultr. 468; Blok 55, 285. 4) Orlers 132; Hist. Ep. Ultr. 472; Tegenw. St. IV 545; Blok 70. 5) Van den Bergh I n°. 85. 6) Ib. n°. 133. 7) Zie voor de grens tegen Marendorp den plattegrond van van Deventer bij Blok IX 8) Orlers 49/50. 9) Hist. Ep- Ultr. 464, 493. 10) Reken. Offic. 1505. 11) Reken. Offic. 1505 etc; Tegenw. St. VI 412. 12) Plattegrond van van Deventer; de la Torre XI 86 (waar het ten onrechte onder Leiderdorp wordt geplaatst, evenals) Hist. Ep. Ultr. 480; Römer I 222. 13) Orlers 121; Hist. Ep. Ultr. 494; Hist. Ep. Daventr. 44; van der Aa VII 680; Römer I 391; Blok 286. 293 Valkenburch, later Catwjjc opten Rijn (S. Joannes Baptista), een der oudste parochies van Rijnland, die in de ioe eeuw aan het bisdom behoorde1), werd in 1241 geschonken aan de Duitsche Orde 2), die er een commanderij vestigde, en had te Catwijc opten Rijn een S. Joannes Baptista-kapel, welke in 1388 door den heer van Wassenaer aan den landcommandeur der Duitsche Orde gegeven werd om er een parochiekerk van te maken, hetgeen geschiedde, waarna de kerk van Valkenburch een kapel van Catwijc werd en de commanderij 3), waaraan de kerken van Valkenburch en de beide Catwiken behoorden, naar Catwijc werd verplaatst4); en een leprozenkapel 5). Valkenburch (B. Maria V.) werd echter in 1424 weder als nieuwe parochie van Catwijc afgescheiden 6), doch er na de hervorming tot 1619 weder mede vereenigd7). Catwyc opt Zee (S. Andreas) werd in 1460 als parochie van Catwijc opten Rijn afgescheiden8), doch er na de hervorming tot 1598 weder mede vereenigd9). Buiten de kerk stond er nog: een Heiligegeesthuis 10). Rijnsburch (S. Laurentiusn)), een dochter van Kercwerve, behoorde aan 12) de volgens de traditie in 113213) aldaar gestichte B. Maria V.-abdij14) van Benedictinessen, die in 1245 tegelijk met de abdij van Egmont uit het bisdom werd geëximeerd en direct onder den Paus geplaatst15), vermoedelijk in 1572 verwoest, 1) Het Oudste Cartularium 39. 2) Van den Bergh I n'. 380; Informatie 278; Hist. Ep. Ultr. 499 (waar 1421 een drukfout is). 3) Niet een commendaria der Johanniters, zooals de la Torre XI 123 zegt. 4) Hist. Ep. Ultr. 499; van Mieris III 511. 5) Van den Bergh II n°. 923. 6) Ibidem-;'de Geer, Arch. D. O. Inl. xliii. 7) Van Alphen 153. 8) De Geer IX 9) Van Alphen 149. 10) Hist. Ep. Ultr. 502. 11) Ib. 503. 12) Ib. 505; Römer I 281. 13) De la Torre XI 122; cf. van den Bergh I n°. 122. 14) Van den Bergh I n°. 237 enz.; Römer I 44. 15) Van den Bergh I n°. 411; Buil. Traj. n°. 17, Introd. xxxvii. — De in 1324 (Reg. Hann. 134) vermelde capellanie moet in een der beide kerken (de parochieof de abdijkerk) gevestigd zijn geweest. 294 waaraan behalve Rijnsburch nog de kerken behoorden van Marendorp te Leiden, Oestgeest, Boscoop en Aelsmeer. Nortich1) (dat. — ige2)), Nortic1), Noortije3), Nortdic1) (dat. — ike), later Noortwjjc4) (S. Ieron5)), een der oudste kerken van Rijnland, werd door graaf Dirk II aan Egmont geschonken6) en omvatte behalve de tegenwoordige burgerlijke gemeente ook nog het zuidelijke deel der heerlijkheid Noortigerhout7), dat echter na de hervorming hierbij is gevoegd. In Ï646 is er de nieuwe kerkelijke gemeente Noortwijc aan Zee van afgescheiden 8). Buiten de kerk stonden er: een kapel te Langevelt, die nog in het midden der 18e eeuw bestond 9); waarschijnlijk een kapel te Noortwijc opt Zee 10); de tusschen 1263 u) en 1271 12) gestichte B. Maria V.-abdij van Cistercienser nonnen ter Lee of Leeuwenhorst in het onder deze parochie staande deel van Noortigerhout, een dochter der abdij Mariendael bij Utrecht13), én in 1571/2 verwoest14), met een S. Michael-gasthuis ; het SS. Barbara et Catharina-klooster van Regularissen, een dochter van het klooster Roma te Leiden 16); het vóór 1340 gestichte Heiligegeest-gasthuis in de Voorstraat 17). 1) Het Oude Register van Graaf Florens passim. 2) Van den Bergh I n°. 496. 3) Deel I 61. 4) Ib. 61, 169. 5) De la Torre XI 123; Hist. Ep. Ultr. 514; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXII 444. Niet te verwarren met S. Hieronymus. 6) Van den Bergh I n°. 66. 7) Informatie 317. 8) Van Alphen 150. 9) De la Torre XI 123; Hist. Ep. Ultr. 518; Hist. Ep. Harl. 76; Kron. Hist. Gen. XXX 38; Tegenw. St. VI 466. 10) Van der Aa VIII 297. 11) Van den Bergh II n°. 97; cf. Matthaeus', Anal. III 487. bV » 12) De Fremery n°. 163. 13) Brom, Reg. Utrecht n°. 1507, 1514. 14) Hist. Ep. Ultr. 518; van der Aa VII 157; Römer I 128. 15) Reken. Offic. 1558, '6i. 16) Informatie 284; Hist. Ep. Ultr. 515; Römer I 244, 302, 435; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 45. 17) Reg. Hann. 276; Reken. Offic. 1477 etc.; Hist. Ep. Ultr. 518; van der Aa VIII 301; Römer I 112. $04 een vóór 1392 gestichte B. Maria V.-kapel te Schoten, „die capelle in die Doenscote" *); een in 1328 gestichte kapel te Sparendam2), sedert de hervorming een afzonderlijke kerkelijke gemeente, die echter tot heden met Spaarnwoude gecombineerd is 3); het B. Marie Visitatio-klooster van Regulieren4), in 1407 buiten de Kennemerpoort „opten Wuert" gesticht5); het S. Bernardus-klooster Porta Coeli van Cisterciensers, in 1458 te Heemstede ten oosten van het dorp door het Warmonder klooster gesticht (thans nog „het Klooster")6); een volgens de traditie door graaf Dirk II gesticht Beneditótl* nessen-klooster te Bennebroec, een dochter der abdij Egmont, in de Haarlemmermeer verdronken 7); het S. Lazarus-klooster van Lazaristén, vóór 1307 buiten de Houtpoort gesticht, aanvankelijk als dubbelklooster en later, vermoedelijk bij de opheffing der orde in 1379, vereenigd met het St. Jans Hospitaal 8); het Tempelieren-klooster „Nieuwklooster", in 1311 buiten de Houtpoort aan het Heerenhek gesticht en het volgende jaar bij de opheffing der orde vereenigd met het St. Jansklooster9); het S. lazarus-gasthuis met S. Jacobus-kapel, in 1319 gesticht onder Adijkendam (Akendam) W); een gasthuis te Berkenrode in den Hout u). TBaginenhof in Haerlem (SS. Petrus et Paulus), in 1262 gesticht, was blijkens een viertal instituties van den Officiaal 1) Reken. Offic. 1504 ^kennelijk bij vergissing genoemd capella B. Marie V. in prochia de Scoten), '05, '32; Tegenw. St. VIII 292; Bijdr. Bisd. Haarl. XXX 459. 2) Hist. Ep. Harl. 58; Informatie 48. 3) Bacbiene II 197; van der Aa X 593; van Alphen 238. 4) Misschien een dubbelklooster; Bijdr. Bisd. Haarl. XVI xv, xvi. 5) De la Torre XI 113 (waar het ten onrechte aan S. Joannes wordt toegekend en 1485 als stichtingsjaar wordt genoemd); Hist. Ep. Harl. 34; Hist. Ep. Daventr. 129; Römer I 346; Bijdr. Bisd. Haarl. X 137, XXXI 57. 6) De la Torre XI 126; Hist. Ep. Ukr. 521/7; Bijdr. Bisd. Haarl. XXX 458. 7) De la Torre XI 126; van der Aa II 275; Römer I 28; Egmondsche Annalen in Bijdr. e. Med. Hist. Gen. XXXV 49. 8) Reg. Hann. 32, 35, 36, 47; Bijdr. Bisd. Haarl. III 137, 142/3. 9) Van Mieris II 117; Reg. Hann. 48; Hist. Ep. Ultr. 527/8 (waar het met'het Lazaristen-klooster wordt verward). 10) Hist. Ep. Harl. 50; Bijdr. Bisd. Haarl. XVI 30. 11) Van den Bergh II n°. 529. 5o5 Van den Archidiaken ten Dom i) (de eenige bron, welke dit vermeldt) althans sedert het laatst der 15e eeuw een afzonderlijke parochie. Behalve de kerk (nu de Waalsche kerk) bevatte het ook nog S. Agatha-, S. Agnes-, S. Barbara-, S. Gertrudisen S.-Lucia-conventen 2). Velzen (S. Engelmundus), een personaat 3) en de moederkerk van Kennemerland4), werd, eerst in 715/395) en daarna nog eens in 1063 6), met haar dochterkerken Agathenkerke (die Wijc), Hemesenkerke, Ascmannadelf, Spirnerwalt en Sloten aan de abdij Echternach geschonken, die er echter in 1156definitief afstand van deed 7). Zandpoort is er in 1844 als afzonderlijke kerkelijke gemeente van afgescheiden *) en IJmuiden in 1912 Na de droogmaking van het IJ is de Noord-Spaarndammerpolder aan de gemeente Velzen toegevoegd. Buiten de kerk stonden: een. in 1397 gestichte S. Patricius-kapel op het slot te Brederode 9) ; en een vóór 1472 gestichte kapel te Zantpoort 10). Die Wijc"), die Beverse (S. Agatha), een dochter van Velzen, behoorde sinds 1448 aan de Johanniter-commanderij te Haarlem 12) ( waarbij ze jn ISOI werd geïncorporeerd W) en omvatte behalve de burgerlijke gemeente (in haar vorm vóór de droogmaking van het IJ) ook Wijk aan Duin"), dat thans vermoedelijk sedert de hervorming, tot de kerkelijke gemeente Wijk aan Zee en Duin behoort 15). Na de droogmaking van het 1) Reken. Offic. 1494, 1535, '50, '59. 2) Van den Bergh II n°. 449; de la Torre XI 115; Hist. Ep. Harl. 46; Tegenw 39°; ^ 1 36S; RÖmer 1 243' 6335 ^ Bisd- Haarl. X 1,6, 120 Z' 3) Van den Bergh II n°. 360; vgl. boven 80. 4 4) Van den Bergh I n°. 1. 5) Ibidem. 6) Ib. I n°. 85. 7) Ib. I n°. 133. 8) Van der Aa XIII 78; van Alphen 238. 9) Hist. Ep. Harl. 56. 10) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 382. 11) Van den Bergh II n°. 1047. 12) Hist. Ep. Harl. 59; Bijdr. Bisd. Haarl. V 328. 13) Bijdr. Bisd. Haarl. VII 133. 14) Informatie 22. 15) Van der Aa XII 410. 20 $o6 IJ is er de Zuid-Wijkermeerpolder bewesten den weg van den Polder de Kaag naar het stoomgemaal aan toegevoegd. Buiten de kerk stonden: een kapel te Wijc an duynen *); het B. Maria V.-klooster Sion van Regulieren op het noordeinde der Breestraat, in 1429 gesticht door dat van Hulsbergen bij Heerde en in het 4e kwart der 16e eeuw te niet gegaan2); het Tertiarissen-klooster Hermon, na 1429 het Regularissenklooster Nazareth, in de Kloosterstraat 3), vermoedelijk hetzelfde als het in 1558 genoemde4) beginagium; vóór 1312 een Tempelieren-klooster 5); het S. Agatha-gasthuis 6). Die Wjjc opt Zee (S. Odulphus), een dochter van die Wijc, was in het begin der 15e eeuw nog een kapel7), doch in 1440 reeds een parochie»). Ze omvatte alleen Wijk aan Zee, doch is na de hervorming vergroot met Wijk aan Duin 9) en tor^ 1660 gecombineerd met Beverwijk 10). Assendelf (S. Odulphus), een dochterkerk van Velzen, is na de droogmaking van het IJ vergroot met de oostelijke helft van den Zuid-Wijkermeerpolder en met den Nauernaschen polder n). De oude kerk is in 1851 afgebroken en door een nieuwe vervangen 12). Er stond een kapel op het slot ty. ,) Deei 1 65. Dit toch is de eenige kapel, die bedoeld kan zijn met de sedert 1487 naast Beverwijc en Wijc supra mare in de rekeningen der Domfabriek voorkomende „cappella ibidem." 2) De la Torre XI 128; Hist. Ep. Harl. 59; Hist. Ep. Daventr. 131; van der Aa VII 665; Römer I 348. 3) De la Torre XI 128; Hist. Ep. Harl. 61; Römer I 361. 4) Reken. Offic. 1558. 5) Hist. Ep. Harl. 62. 6) Reken. Offic. 1497. 7) Deel I 65. 8) Rekening Officiaal. 9) Van der Aa XII 410. 10) Van Alphen 240. 11) Bijdr. Bisd. Haarl. XXX 263/4 wordt van een kapel in de buurt Busch en Dam gesproken, waarvan ik echter tot dusverre nergens melding gemaakt vond. Niet onmogelijk is het, dat de kerk oorspronkelijk daar heeft gestaan, en dat het kerkhof, waarvan in 1669 melding wordt gemaakt, daarvan afkomstig is. Ook zou er een Bagijnenhof hebben gestaan (ib. 271). 12) Bijdr. Bisd. Haarl. XIX 239. 13) Ib. IX 152. 30? Crommenie (S. Nicolaus), een dochter van Westzanen en als parochie eerst uit het laatst der 14e eeuw dagteekenende i), behoorde aan Egmont 2) en omvatte van de tegenwoordige'burgerlijke gemeente alleen het eigenlijke Krommenie zonder Krommeniedijk. Westzanen, — zaenden, omvatte de burgerlijke gemeenten Westzaan, Wormerveer, Zaandijk, Koog aan de Zaan en Zaandam, bewesten de Zaan. De kerk stond eerst bij de Zaan onder Zaandam 3), doch moet nog vóór de hervorming door een andere op de tegenwoordige plaats zijn vervangen4), welke in 1740 weder is vervangen door de tegenwoordige 5). West-Knollendam werd er in 1593 (met Oost-Knollendam van de parochies Wormer en Jisp) als afzonderlijke kerkelijke gemeente van afgescheiden, die tot 1623 met Crommenie en Crommeniedijc samen werd' bediend, daarna met Crommeniedijc alleen6), terwijl hèt sedert 1664 een afzonderlijke gemeente vormt 7) en in 1863 een nieuwe kerk heeft gekregen»). In 1638 is Zaandijk9) en in 1640 is Westzaandam M) als afzonderlijke kerkelijke gemeente van Westzaan afgescheiden, terwijl daarna Wormerveer in 165411) en Kbog aan de Zaan in 1685 12) van Zaandijk zijn afgesplitst Eindelijk is na de droogmaking van het IJ de Westzaner polder aan Westzaan toegevoegd en de Zaandammer polder aan Westzaandam. Er stonden buiten de kerk: een omstreeks 1507 gestichte B. M. V. Nativitas-kapel te Wormerveer 13); en vermoedelijk ook een kapel te Knollendam. tl Het komt in de rekeningen der Domfabriek eerst in 1401 voor (Deel 1 68) en moet me Pm-merende en Cappella (die Wije op, zee) deinen zi/n geweest 'die aan de hJS , welke oorspronkelijk in Kennemaria „Mij eedesiae» t 1de (7b /2 j' Deel II 21), tusschen 1288 en 1401 zijn toegevoegd. J ' 2) Hist. Ep. Harl. 65. 3) Tegenw. St. VIII 320. 4) Van der Aa XII 360. 5) Van Alphen 245. 6) Tegenw. St. VIII 345; van Alphen 242. 7) Van Alphen 242. 8) Ibidem. 9) «Tegenw. St. VIII 342; van Alphen 247. 10) Tegenw. St. VIII 33i; van Alphen 245. ") Tegenw. St. VIII 344; van Alphen 246. 12) Tegenw. St. VIII 341 • van Alphen 242. 13) Tegenw. St. VIII 343; Hist. Ep. Harl. 7a 3i6 Bergen (SS. Petrus et Paulus), een dochter van Schorel, werd in 1094 aan St. Jan geschonken1). De kerk is in 1574 ten deele afgebrand 2). Er stond een S. Sanguis-kapel (van Carmeliten? 3)) te Zanegeest4). Schorel (dat. Schoorle, SS. Joannes Baptista et Wilgefortis) werd in 1094 met haar vier dochterkerken Bergen, Sudrekercka, Bernardeskercka en Aldenkercka „ultra aquam Richara site in villa Scorlewalth" aan St. Jan geschonken 5). Na de hervorming werd het tot 1644 met Bergen gecombineerd6). De kerk is in het 4e kwart der 18e eeuw ingestort en in 1783 herbouwd7). Groet (dat. — de), een dochter van Schorel, dagteekende vermoedelijk uit de 2^ helft der 15e eeuw8) en is sedert 1805 hereenigd met Schorel 9). Camp (S. Barbara), eveneens in de 2e helft der 15e eeuw een parochie geworden10), werd na de hervorming vereenigd met Groet. De kerk is in 1799 verwoest n). Petten, een der oudste kerken van Holland, omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook den Hazepolder12). De kerk is drie malen landwaarts verplaatst, het eerst in 1421 13), het laatst in 1704 14), en is weder in 1846 door een nieuwe is vervangen 15). Warmen-, Warmer16)-, Wermerhuzen17) (SS. Ursula et XIm. virgines). 1) Van den Bergh I n°. 92. 2) Tegenw. St. VIII 364. 3) Bijdr. Bisd. Haarl. VI 309. 4) Ib. IV 144. 5) Van den Bergh I n°. 92. 6) Van der Aa X 277; van Alphen 259. 7) Ibidem. 8) Deel I 67 (1442); Reken. Offic. 1486 etc. 9) Van der Aa X 277; van Alphen 259. 10) Deel I 66 (1464); Reken. .Offic. 1479, 1592, '46; Informatie 41, waar Camp met Schorel gecombineerd schijnt alsof ze één parochie vormden, wat niet het geval was (cf. Graft en het Zuiteinde van Schermer (ib. 137) en Nieuwerkerc en Rietwijc (ib. 55), wat eveneens combinaties van twee parochies waren); van daar de vergissing Bijdr. Bisd. Haarl. IV 369. 11) Van der Aa III 14. 12) Tegenw. St. VIII 366. 13) Van Mieris IV 640. 14) Tegenw. St. VIII 366. 15) Van Alphen 266. 16) Deel I 64. 17) Reken, Offic, 1405, '19, 79 etc. $1? Out- of Oudecarspel (S. Martinus) was vermoedelijk de kapel Aldenkercka in villa Scorlewalth van het charter van 1094 !), hoewel later niets meer van een patronaat van St. Jan verluidt, evenmin trouwens als van een patronaat van Egmont, waarvan van Heussen spreekt2) en dat wel uit een verwarring met den graaf van Egmont ontstaan zal zijn, die er ambachtsheer was. Van Heussen vermeldt hier ook een institutie door den proost van Westfrisia3), wat eveneens op een vergissing moet berusten, daar wij tusschen 1419 en 1553 zes instituties tot deze parochie in de rekeningen van den Officiaal van den Archidiaken ten Dom vinden4). Ik vermoed, dat de bevreemdende onderhoorigheid der vier parochies van Geestmannerambacht, Warmenhuzen, Outcarspel, Noort- en Zuutscharwoude, onder het decanaat Kennemaria van het archidiaconaat van den Domproost berust op de omstandigheid, dat ze tijdens de.definitieve vaststelling der decanaten nog tot de parochie Schorel behoorden („ultra aquam Richara in villa Scorlewalth"), en identificeer daarom Scar-wout met Scorle-walth. St. Jauscarspel, Noortscharwonde (dat. van — wout, S. Joannes Baptista) behoorde aan St. Jan5) en was vermoedelijk de Bernardeskercka in villa Scorlewalth van het charter van 1094. Het is na de hervorming tot 1644 gecombineerd geweest met Outcarspel, evenals 6) St. Fieterscarspel, Zuutscharwoude (dat. van — wout, S. Petrus), dat eveneens aan St. Jan behoorde 7) en wel de Sudrekercka in villa Scorlewalth van 1094 zal geweest zijn. De kerk is in 1820 door een nieuwe vervangen8). Veenhuzen (S. Dionysius9)) is na de hervorming tot 1872 gecombineerd geweest met Oude Niedorp 19) en daarna met de toen nieuw gevormde kerkelijke gemeente Heerhugowaard "). 1) Zie boven 316. 2) Hist. Ep. Harl. 87. 3) Ibidem. 4) Zie boven 41. 5) Hist. Ep. Harl. 86; Bijdr. Bisd. Haarl. X 403 (waar in plaats van St. Janskapel te lezen is St. Janskarspel). 6) Van Alphen 258, 261. 7) Hist. Ep. Harl. 87. 8) Van der Aa X 121. 9) Reken. Offic. 1506; Hist. Ep. Harl. 152. 10) Tegenw. St. VIII 453; van Alphen 258. 11) Van Alphen 256. 3i8 Westerlant (S. Nicolaus!)) is sedert de hervorming gecombineerd met Hippolitushoef 2). Hippolitushoef, later Ipels-3), Ipelhoef4) (latijn Ecclesia S. Hippoliti, S. Hippolytus), een personatus5), behoorde aan St. Marie6). Stroet (dat. — de, Stroe, S. Willibrordus")) is sedert de hervorming gecombineerd met Oosterlant 8). Oosterlant (S. Michael9)), waarvan de cure in twee portiones was verdeeld 10), had een kapel op den Oever n), die nog als kerk dienst doet12). TWainbuis13), Wammes14), tWesten15), de (dat. ten16)) Westen, Westenkerc17), de moederkerk van Texel en een personatus, behoorde met alle kapellen van Texel in de ie helft der (fjfce eeuw aan het bisdom18), doch sedert 1276 aan Ludingakerkè19), dat er echter later afstand van moet hebben gedaan, daar de graaf er in 1514 collator was26). Het is sedert de hervorming vereenigd met op den Hoorn. De kerk, die in het tegenwoordige gehucht de Westen stond, moet reeds vóór of kort na de hervorming zijn te niet gegaan21). Er stond: k) Deel I 69; van Mieris II 82. 2) Tegenw. St. VIII 619; van Alphen 263. 3) Informatie 153. 4) Keken. Offic. 1523. 5) Ib. 1486, '88, 1529; van Mieris II 333. 6) Hist. Ep. Harl. 91. 7) Deel I 70. . f '. 8) Tegenw^ St. VIII 619; van Alphen 265. 9) Deel I 69. 10) Reken. Offic. 1489, 1500, '01, '14 etc. 11) Tegenw. St. VIII 619. 12) Van Alphen 265. 13) Reken. Offic. 1534, „ecclesia de Thessele vulgo tWambuys." 14) Deel I 68. 15) Informatie 149. 16) Reken. Offic. 1502. 17) Ib. 1480. 18) Het Oudste Cartularium 45. 19) Van den Bergh II n°. 313, 502; de Fremery n°. 181,303. Welke kerk met het in het laatstgenoemde stuk vermelde Maelkerke bedoeld is, is onbekend; wellicht was het de oudere naam van tWambuis. 20) Hist. Ep. Harl. 89, 90. 21) Cf. „Wammes et den Horn" in de Domfabriek-rekening over 1536 (Deel 168). een in 1312 opgeheven Tempelieren-klooster1). Op den2) (dat. van die) Hoorn, te voren een reeds in 1408 bestaande 3) kapel van de Westen, wat het nog in 1514 wa«r*), is nog in de ie helft der i6e eeuw een afzonderlijke parochie geworden 8). Ter6) (dat. van die) Burch (S. Sixtus 7)) was sedert 1461 geïncorporeerd bij het kapittel der Hofkapel in den Haag8) en is na de hervorming tot 1616 gecombineerd geweest met tWael9). De kerk is in 1571 verbrand10) doch herbouwd. Erbuiten stonden: een in 1481 gestichte S. Catharina-kapel ten westen van het Bergje bij Oudeschild 1J), waarvan nog de begraafplaats over is en die in 1650 door een nieuwe kerk te Oudeschild is vervangen, welke daarna een nieuwe kerkelijke gemeente heeft gevormd12); een S. Agnes-klooster van Tertiarissen (later misschien van Regularissen13)) naast de kerk14), na 1571 het Weeshuis15). Die Cooch, in 1514 nog een kapel van ter Burch16), is in de ie helft der i6e eeuw een afzonderlijke parochie geworden 17), welke in 1808 met de Waal is vereenigd18), terwijl er in 1839 1) Hist. Ep. Harl. 90. ( 2) Reken. Offic. 1569. 3) Deel I 188. 4) Informatie 149. 5) Reken. Offic. 1569. 6) Ib. 1495. 7) Ib. 1518; Hist. Ep. Harl. 89; niet S. Petrus, zooals van Alphen 268 gezegd wordt. Vreemderwij ze komt echter in de rekening van den Officiaal over 1525 ook een S. Stephanus-patronaat voor. 8) Hist. Ep. Harl. 89; de Riemer I 208. 9) Van Alphen 269. 10) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 84. 11) Hist. Ep. Harl. 90; cf. Buil. Traj. n°. 1802, waar „paroch. eccl. Novae Scaldiae" ten onrechte met „Nieuwe Schild in insula Texel" wordt verklaard, een parochie, die nooit heeft bestaan: het is Nieuwerkeike in Schouwen (zie boven 207). 12) Tegenw. St. VIII 602; van Alphen 269. 13) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 84. 14) Hist. Ep. Harl. 89; Hist. Ep. Daventr. 107. 15) Römer I 557. 16) Informatie 149; dus niet van tWesten, zooals Bijdr. Bisd. Haarl. IV 371 gezegd wordt. 17) Reken. Offic 1559. 18) Van der Aa VI 566; van Alphen 270. het vroeger eronder ressorteerende Eierland als nieuwe kerkelijke gemeente van is afgescheiden met een kerk te de Cocksdorp 1). TWael2) (SS. Bonifacius3) et Odulphus4)) werd na de hervorming tot 1666 gecombineerd met tOostereinde 5). TOoster-6), tOosteindc7) (S. Martinus»)). TVlielant9) (S. Willibrordus 10)) houd ik voor identiek met de capella B. Nicolai de Fhle, die in 1245 aan de S. Odulphusabdij te Stavorenn) behoorde; doch het behoorde later aan Ludingakerke 12). Te West-Vlielant stond een kapel, die na de hervorming als kerk dienst heeft gedaan, doch in 1714 is ingestort13), waarna de gemeente in 1736 met Oost-Vlieland is hereenigd 14). 1) Van Alphen 268. In de Informatie van 1514 (149) wordt gezegd, dat er behalve de zes aldaar vermelde en hier besproken dorpen „noch een gemeente" was; doch het is niet duidelijk, welke daarmede bedoeld kan zijn. 2) Reken. Offic. 1452. 3) De Fremery n°. 303. 4) Hist. Ep. Harl. 89. 5) Van Alphen 269. 6) Deel I 68; Informatie 149; Reken. Offic. passim. 7) Deel I 68. 8) Reken. Offic. 1477. 9) Informatie 156. 10) Reken. Offic. 1538. 11) Deel I 325; Buil. Traj. n°. 2274. 12) Hist. Ep. Leov. 88. 13) Tegenw.' St. VIII 607. 14) Van Alphen 271. § i2. Westfrisia. Huusdunen (S. Nicolaus). De kerk is in 1648 afgebroken en meer landwaarts verplaatst1) en weder in 1850 door een nieuwe vervangen 2). Aan den Helder moet reeds vóór de hervorming een kapel hebben gestaan, die na de hervorming als kerk dienst deed (waarom de gemeente Huusdunen en den Helder werd genoemd 3)) en in 1679 eveneens door een nieuwe meer landwaarts gelegene werd vervangen4). In de 17e eeuw is den Helder de hoofdplaats der gemeente geworden5) en in 1841 is Huisduinen er weder kerkelijk van afgescheiden6). Callinge, Gallens, tOge, reeds in 1156 als parochie vermeld''), werd van 1615 tot 1620 vereenigd met Petten8). De kerk is in 1581 afgebroken en verder van de zee herbouwd9). In 1408 stond er in tOge een kapel10), wier ligging onbekend is. Na de definitieve bedijking der Zijpe in 1597/8 is daar een nieuwe kerkelijke gemeente opgericht, die in 1658 in tweeën is gesplitst, Noordzijpe en Zuidzijpe"), welke daarna elk twee kerken hadden, Noordzijpe te Schagerbrug en te Oudesluis en Zuidzijpe te St. Maartensbrug (in 1697 gebouwd) en te Burgerbrug12), welke beide omstreeks 1875 door nieuwe zijn vervangen 13). 1) Tegenw. St. VIII 375. 2) Van Alphen 263. 3) Van der Aa V 370. 4) Tegenw. St. VIII 376. 5) Van der Aa V 370. 6) Van Alphen 262. 7) De Fremery n". 5. 8) Van Alphen 264. 9) Deel I 184. 10) Tegenw. St. VIII 371. 11) Van Alphen 267. 12) Tegenw. St. VIII 413. 13) Van Alphen 267. 322 In 1633 is de nieuw bedijkte Wieringerwaard een afzonderlijke kerkelijke gemeente geworden x) en in 1856 Anna-Paulowna-polder 2). Enigenburch omvatte behalve de voormalige burgerlijke gemeente daarenboven (vermoedelijk eerst sinds de hervorming en behalve van 1807 tot 1858»)) de gehuchten Dijkstaal en Grootven, en is eerst van 1575 tot 1653 met Harenkarspel *) en na de stichting der gemeente Zijpe tot 1857 met deze gecombineerd geweest 5). TNieuwelant van St. Maerten, St. Maerten (S. Martinus), omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook nog Burghorn bezuiden den Burghorner weg. De kerk is in 1462 vernieuwd6) en in 1808 door een andere vervangen 7). Valkencaech, Valccooch, omvatte de burgerlijke gemeente behalve de buurt Tolke en is na de hervorming tot 1627 en weder sedert 1808 vereenigd met St. Maerten8). TUtingehorn, later Calverdyc, Harencarspel9) (S. Christina). Aan den Kalverdijk (waar thans Harenkarspel staat) moet een kapel hebben gestaan, die later in de plaats van de nog bestaande kerk tUtingehorn parochiekerk werd, daar alleen zoo de naamsverandering is te verklaren. Te Dirkshorn is in 1659 een derde kerk gesticht10). Schagen (S. Christophorus) omvatte de burgerlijke gemeente behalve het deel van Burghorn bezuiden den Burghorner weg, doch daarenboven de buurt Tolke De cure was in twee partes verdeeld 12). Buiten de kerk stonden: een B. Maria V.-kapel ter Caens 13); 1) Tegenw. St. VIII 415; van Alphen 267. 2) Van Alphen 261. 3) Volgens bericht van den predikant. 4) Van Alphen 262. 5) Tegenw. St. VIII 413; van Alphen 262. 6) Van der Aa VII JU. 7) Van Alphen 265. 8) Van der Aa XI 523; van Alphen 265. 9) Deel I H5. 394- 10) Tegenw. St VIII 45 »; . 11) Bericht van den predikant 12) Bijdr. Bisd. Haarl. IV 160, XIII 379. 13) Hist. Ep. Hari. 151. m een S. Catharina-klooster van Bagijnen of van Tertiarissen i) aan het einde der Hoogzijde 2); en een S. Elisabeth-gasthuis 3). Nyekerc4), Harinckhuzen, is sedert de hervorming vereenigd met 5) Bersingerhorn, Berningerhorn6), waarvan in 1646 Kolhorn als afzonderlijke gemeente is afgescheiden 7), bij welke in 184; de drooggemaakte Waardpolder is gevoegd. Winkel (S. Lucas) behoorde aan den Dom8) en is na de droogmaking vergroot met den Groetpolder. De kerk is in 1845 door een nieuwe vervangen9). Nie Niedorp, Nieudorp 10), Nie Nierop u) (S. Martinus). De kerk is in 1877 door een nieuwe vervangen12). Niedorp, later Onde Niedorp, Oudendorp 13), Oude Nierop 14) (S, Werenfridus). Te Zijdewind is in 1652 een tweede kerk gesticht, die echter niet tot een afzonderlijke kerkelijke gemeente is gemaakt15). Hoochhoutwout, Houtwout, Hoochwout (dat. — de, S. Joannes Baptista). De kerk is in 1674 ingestort en in 1680 door een nieuwe vervangen 16). Aertswout. Abbekerc. Lambertscaeck (S. Lambertus) is sedert de hervorming vereenigd met Abbekerc tfjj 1) Hist. Ep. Daventr. 107; Römer I 556. 2) Bijdr. Bisd. Haarl. XIII 141, XVIII 14. 3) Ib. XVIII 14, 25. 4) Deel I 145. 5) Van Alphen 261. 6) Informatie 144. 7) Tegenw. St VIII 444. 8) Hist. Ep. Harl. 152. 9) Van Alphen 260. 10) Deel I 394. 11) Informatie 146. 12) Van Alphen 257. 13) Deel I 394. 14) Informatie 146. 15) Tegenw. St. VIII 447. 16) Van der Aa V 791. 17) Van Alphen 282. 3*4 Twisc is in het 2e deel der 19e eeuw vergroot met een deel van Opper (dat. van die) Does x) (dat. Dosa), dat behoorde aan den persona van Medemblic2). Het is van 1584 tot 1604 vereenigd geweest met Twisc3) en in de 2e helft der 19e eeuw is het deel der gemeente bewesten Mare, Zwet, Twiskerdijksloot en Buitenwaalakkersloot overgebracht naar Twisk. Er stond een S. Pancratius-kapel te Almersdorp 4). Medemleec, MedembUc (SS. Bonifacius et Martinus), een personatus en vermoedelijk de hoofdkerk van Westfriesland, waaraan de kerk van opper Does behoorde, behoorde sedert 1118 aan den Dom 5). De la Torre vermeldt hier een „coenobium" van onbekende orde6), door van Heussen gegist -een Benedictijner-klooster te zijn7), doch overigens onbekend. Lindebom noemt „ex catalogo Tertiariarum, manu Adrichomii nostri Delphensis descripto" 8), twee Tertiarissen-kloosters op, een van B. Maria V., dat bij de kerk stond en in 1555 verbrandde9); en een van S. Catharina; terwijl er in 1324 een kapel op het kasteel10) stond; in 1402 een gasthuis n); en daarenboven een S. Anna-kapel aan den Zuiderdijk naar de zijde van Wervershoof12). Oostwout (S. Gangulphus) heeft vermoedelijk in het begin der I4e eeuw aan de abdij te Hemelum toebehoord13), dat er toen een uithof had 14). 1) Deel I 73; Buil. Traj. n°. 1927, „parochialis ecclesia de Dosa" (niet „het huis ter Does prope Leydam", zooals daar gezegd wordt). 2) Hist. Ep. Harl. 161; Informatie 104. 3) Van der Aa VIII 592; van Alphen 284. 4) Deel I 393. 5) Van den Bergh I n°. 104; Rechtsbronnen van den Dom 43; Hist Ep. Harl. 142. 6) XI 155- 7) Hist. Ep. Harl. 142. 8) De nog in het archief der Bissch. Cler. aanwezige catalogus van Tertiariaekloosters, dagteekenend uit de 2e helft der 16e eeuw en voorkomend in een registertje van stukken betrefFende de orde der Tertiarissen (Inv. Oud R. C. Cler. XI n°. 11). 9) Hist. Ep. Harl. 167; Hist. Ep. Daventr. 107; van Mieris III626; Römer I 556. 10) Van Mieris II 336, 365. 11) Ib. III 756. 12) Bijdr. Bisd. Haarl. IX 141. 13) Van Mieris II SU. 14) Ib. II 187. Sts aifaU 325 Mirl wout. De kerk is in 1868 door een nieuwe vervangen*). Wervershoof (S. Werenfridus) omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook Zwaagdijk en behoorde in de I3e eeuw aan de S. Odulphus-abdij te Stavoren 2). Hogekerspel (S. Laurentius). Luttekebroec, Lutjebroec (S. Nicolaus), omvatte behalve de burgerlijke gemeente het westelijk deel der burgerlijke gemeente Andijk. In 1665 is te Andijk een nieuwe kerkelijke gemeente gesticht met bijvoeging van deelen der kerspelen Grootebroec en Bovenkerspel 3), terwijl in 1874 van deze weder een nieuwe kerkelijke gemeente Oosterdijk is afgescheiden met bijvoeging van het noordelijk deel der kerkelijke gemeente Enkhuizen4). Van 1818 tot 1838 was de gemeente gecombineerd met Grootebroek 5). Grotebroec (S. Joannes Baptista) omvatte behalve de burgerlijke gemeente een deel der burgerlijke gemeente Andijk, dat er in 1667 van is afgescheiden. Er stond een S. Elisabeth-klooster van Tertiarissen, later van Regularissen, na de hervorming een wees- en armhuis 6). Bovenkerspel (S. Martinus) behoorde aan den Dom 7). Gommerskerspel (S. Gomarus), waartoe de westelijke helft der stad Enkhuizen en het deel der burgerlijke gemeente beoosten de Kapelsloot behoorden, is na de hervorming vereenigd met Enkhuizen. Buiten de parochiekerk (nu de Westerkerk) stonden: de S. Eucherius-kapel van het S. Clara-klooster, ten oosten der kerk, na de hervorming de gevangenis 8) ; het S. Caecilia-klooster (Westerklooster) van Tertiarissen, vóór 1436 bewesten de kerk gesticht, na de hervorming het gasthuis 9); het S. Clara-klooster van Clarissen beoosten de kerk, in 1441/65 gesticht, na de hervorming het Oudemannenhuis10); 1) Van Alphen 283. 2) Deel I 325. 3) Tegenw. St. VIII 486; van Alphen 282. 4) Van Alphen 280. 5) Ibidem. 6) De la Torre XI 154; Hist. Ep. Daventr. 106; Römer I 449; Bijdr. Bisd. Haarl. X 295. 7) Hist. Ep. Harl. 158; Rechtsbronnen van den Dom 43 G,Bovenkerke"). 8) Hist. Ep. Harl. 141; van der Aa IV 216. 9) Ibidem; Hist. Ep. Daventr. 106; Tegenw. St. V 466; Römer I 552. 10) Hist. Ep. Harl. 141; Römer I 521!; Bijdr. Bisd. Haarl. XDX 20. 326 het S. Agnes-klooster, in 1515 gesticht bewesten de Kerk aan „het Klooster" *); het S. Ursula-klooster van Tertiarissen aan de Westerstraat, na de hervorming het Oude Weeshuis 2); het in 1394 gestichte Gasthuis , in 1451 door een nieuw vervangen 3). Enckhuzen (S. Pancratius), waartoe alleen de oostelijke helft van de stad behoorde, is na de hervorming vergroot met Gommerskerspel. In 1873 is het noordelijke deel der gemeente met de aangrenzende oostelijke helft van Andijk tot een nieuwe kerkelijke gemeente Oosterdijk gevormd. Buiten de kerk stonden: de in 1394 gestichte S. Antonius-kapel, in 1460 opgeheven 4); het in 1394 gestichte Augustijnen-klooster in de Weesteiger, na de hervorming ten deele het in 1820 afgebroken Nieuwe Weeshuis, ten deele de Kleine Kerk5). [Oostent], een reeds in het eind der 14e eeuw verdronken parochie ten noordoosten van Enckhuzen6), waarvan nog het kerkhof over is. Yeenhnzen (S. Emerentia). De huizen aan de noordzijde van den Hemdijk zijn in de 2e helft der 19e eeuw overgegaan naar Wijdenes. Hem (S. Lucas). De kerk is in 1856 door een nieuwe vervangen 7). Die Leec 8), Oosterleec, is na de hervorming vereenigd met Wijdenes9). De kerk is in 1690 door een nieuwe vervangen 10). Widenes is in de 2e helft der 19e eeuw vergroot met de huizen aan de noordzijde van den Hemdijk. De kerk is in 1616 verwoest en in 1619 door een nieuwe vervangen n). 1) Hist. Ep. Harl. 141; Römer I 604. 2) Hist Ep. Harl. 141; Hist. Ep. Daventr. 106; Tegenw. St. V 467; Römer 1222. 3) Hist Ep. Harl. 145; van Mieris IV 1087. 4) Hist. Ep. Harl. 141; van der Aa IV 216. 5) Hist Ep. Harl. 141; van der Aa IV 214, 216; Tegenw. St. V 463. 6) Deel I 76; cf. Mr. G. de Vries Azn., de Kaart van Hollands Noorderkwartier in 1288. 7) Van Alphen 279. 8) Hist Ep. Harl. 154; Informatie 110; Tegenw. St. VIII 496. 9) Van Alphen 276. 10) Van der Aa VIII 529. 11) Ib. XII 401. 32; Schellinckhout (S. Martinus) behoorde aan den Dom *). Westerblocweer2), — blocker (S. Michael), is na de hervorming vereenigd met Oosterblocker 3). Er stonden: het in 1392 door Windesheim gestichte B. Maria V.-klooster Nova Lux (Nieuwlicht) van Regulieren4), in 1573 afgebroken; het in 1475 gestichte klooster Bethlehem, eerst van Tertiarissen , later van Cruciferinnen in den Bangert5). Oosterblocweer 2), — blocker. Binnenwizen (S. Hieronymus), te voren een in 1459 gestichte kapel van Westwout, werd in 1501 een afzonderlijke parochie6), doch is sedert de hervorming weder met Westwout hereenigd 7). Westwout (S. Martinus). Zwaech (S. Martinus) omvatte alleen Zwaag zonder Zwaagdijk. Boxwout, later Oude Boxwout8) (dat. — de), later die Hauwert9) (S. Nicolaus). Nie Boxwout (dat. — de), Nubuxwoude (dat. van — wout)10) (S. Cunera), werd van 1599 tot 1612 met de Hauwert en sedert 1683 met Benningbroek gecombineerd u). Wognem (S. Hieronymus) behoorde aan Egmont12), evenals haar dochterkerk Watweide, Watwei (S. Maria Magdalena), die er burgerlijk in vele opzichten mede gecombineerd bleef13). Bennincbroec (S. Petri Vincula). Zibekerspel14) (S. Laurentius). 1) Hist. Ep. Harl. 157. 2) Deel I 74. 3) Van Alphen 275. 4) De la Torre XI 151; Hist. Ep. Harl. 157; Hist. Ep. Daventr. 128; Römer I 150; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXIII 72, 416 vlg. 5) Hist. Ep. Harl. 157; Römer I 492; van der Aa II 357; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXIII 73. 6) Deel I 146; niet in 1484, zooals Hist. Ep. Harl. 161 gezegd wordt; cf. Informatie 130, waar de pastoor ten onrechte gezegd wordt van Veenhuysen (1. Binnenwisen) geweest te zijn. 7) Van Alphen 281. 8) Deel I 76. 9) Informatie 89. 10) Ib. 95. 11) Van der Aa VIII 92; van Alphen 286. 12) Van den Bergh I n°. 105; Hist. Ep. Harl. 155. 13) Informatie 98. 14) Ib. 112. 328 Opmeer is sedert de hervorming vereenigd met Spanbroek 1). Spanbroec (S. Bonifacius) behoorde aan Egmont2). Er stond een S. Georgius-kapel te Spierdijc, waarnaar nog een gehucht en een sloot heeten 3). Obdam (S. Victor), welks kerk in 1803 door een nieuwe is vervangen 4), behoorde aan Egmont5) evenals 6) Hensbroec (S. Marcus), waarmede het niet slechts na de hervorming tot 1644, doch naar het schijnt reeds van het eind der I4e eeuw gecombineerd is geweest7). De kerk is in 1579 afgebrand en eerst in 1657 door een nieuwe vervangen8). Otterleec behoorde eveneens aan Egmont 9) en werd van 1608 tot 1875 gecombineerd met Ouddorp10). Na de bedijking van den Heerhugowaard is het met deze vergroot, doch in 1870 is daar een nieuwe kerkelijke gemeente opgericht, waarmede toen ook Veenhuizen vereenigd is. TBroec (dat. inden Broecu)) op Langendijc (S. Pontianus) behoorde ook aan Egmont12). Het boven 13) opgestelde betoog, dat tBroec op Langendijc tusschen 1510 en 1525 van Westfriesland naar Kennemerland zou zijn overgegaan, moet onjuist zijn, daar in de in 1911 gepubliceerde Verslagen van Kerkvisitatiën de verslagen der Sendgerichten te Ouddorp tusschen 1558 en 1565 tBroec nog vermelden als behoorende tot de proosdij van Westfriesland14), en in de rekening over de ontvangsten wegens de precarie van bisschop George van Egmond van de geestelijke goederen in Holland 15) (waarin Westfriesland niet voorkomt) tBroec onder Kennemaria ontbreekt, terwijl in de 1) Van der Aa VIII 590; van Alphen 288. 2) Van den Bergh I n°. 105. 3) Van der Aa VI 293; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXII 444. 4) Van der Aa VIII 357. 5) Van den Bergh I n°. 105; Hist. Ep. Harl. 153. 6) Ibidem. 7) Deel I 75, 393; van der Aa V 448. 8) Van der Aa V 449. 9) Van den Bergh I n°. 105; Hist. Ep. Harl. 151. 10) Van der Aa VIII 635; van Alphen 254. 11) Informatie 141. 12) Van den Bergh I n°. 105; Hist. Ep. Harl. 87. 13) Zie boven 41. 14) Versl. v. Kerkvisit. 483 sqq. 15) Arch, d. Bissch. v, Utr. (Rijksarch. Utr.) n°. 546, rekeningen van den Officiaal van den Archidiaken ten Dom ook geen instituties tot de parochie voorkomen!). Het is na de hervorming tot 1859 vereenigd geweest met Zuidscharwoude 2). St. Pancras (S. Pancratius) behoorde aan Egmont 3) en werd in het laatst der 15e eeuw afgescheiden van Coedijc4) doch hiermede na de hervorming tot 1657 hereenigd6). Tronen, later Coedijc. Vronen was een der oude kerken van Egmont6), lag op de plaats van het tegenwoordige St. Pancras en werd in 1297 verbrand7). De kerk werd daarop door den graaf in 1323 te Coedijc herbouwd8) en behoorde daarom later niet meer aan Egmont maar aan den graaf9). Na de hervorming is het tot 1657 vereenigd geweest met St. Pancras10). Ouddorp (S. Laurentius), een der moederkerken van Westfriesland , behoorde aan Egmont u). Er stonden: een kapel op het slot Nieburch 12); het in 1467 gestichte Carmeliten-klooster ter Zwanevelt bij de Monnikenbrug aan den Monnikenweg 13). Luttekedrecht, later Avenhorn ") (S. Maurit ius), is sedert de hervorming gecombineerd met Grosthuizen 15). Berckhout (S. Georgius). Hoorn (S. Cyriacus, na 1369 SS. Joannes Baptista et Cyriacus16)). De kerk zou in 1323 gesticht en in 1369 verbrand en herbouwd zijn 17). Ze behoorde sinds 1479 aan en was geïncorporeerd bij 1) Zie boven 39. 2) Van Alphen 256. 3) Hist. Ep. Harl. 76. 4) Deel I 394; Bijdr. Bisd. Haarl. XXVI 103. 5) Van Alphen 259. 6) Van den Bergh I n°. 105. 7) Tegenw. St. VIII 400; van der Aa XI 941. 8) Van Mieris II 305. 9) Hist Ep. Harl. 151. . 10) Tegenw. St. VIII 405; van Alphen 257. 11) Van den Bergh I n°. 105; Hist. Ep. Harl. 149. 12) Deel I 180, cf. 76. 13) De la Torre XI 157; Hist Ep. Harl. 85; van der Aa VI 318, VII 1054, 1106 (alwaar het ten onrechte een Minderbroeders-klooster wordt genoemd); Römer I 623; Bijdr. Bisd. Haarl. XVIII 189, XXI 131, 153, XXIII 313, XXIV 428. 14) Deel I 146; Informatie 92. 15) Tegenw. St. VIII 503; van Alphen 273. 16) Hist. Ep. Harl. 136. 17) Ibidem; de la Torre XI 148. 33Q het kapittel der Hofcapelle in den Haagx). Buiten de kerk stonden: de B. Maria V.-kapel," nu de Noorderkerk 2); de in 1450 gestichte S. Antonius-kapel, nu de Oosterkerk 3); de in 1450 gestichte S. Cornelius-kapel in de Oosterstraat4); het in 1457 gestichte klooster Vallis S. Petri (St. Pietersdal) in ,jhet Dal," eerst van Franciscanen (Tertiarii), sedert 1461 van Cruciferi, een dochter van het Paulus-convent te Amsterdam, na de hervorming het Proveniershuis5); het S. Hieronymus-klooster van Regulieren, in 1385 gesticht in de Nieuwsteeg, in 1429 betrokken door de zusters van het S. Caecilia-klooster, na de hervorming ten deele de Latijnsche school6); het in 1385 gestichte S. Agnes-klooster van Tertiarissen achter de Grootekerk, in 1566 verwoest, later de Admiraliteit7); het in 1400 gestichte S. Catharina-klooster van Tertiarissen aan de oostzijde van de Gouw, later ten deele Kazerne 8); het in 1401/2 gestichte S. Caecilia-klooster van Tertiarissen, in 1429 verhuisd naar het S. Hieronymus-klooster9); het in 1404 10) gestichte S. Gertrudis-klooster van Tertiarissen in de Nieuwstraat u); het in 1408 gestichte B. Maria V.-klooster van Tertiarissen op de Gouw, nu het Burgerweeshuis 12); het in 1468 gestichte S. Clara-klooster van Clarissen op de Noord13); het in 1464 gestichte S. Maria Magdalena-klooster in de Begijnenstraat14); 1) De Riemer, Beschr. v. 's Gravenhage I 209. 2) Hist. Ep. Harl. 137; Tegenw. St. V 426. 3) Ibidem. 4) Ibidem. 5) Ibidem; Bijdr. Bisd. Haarl. III 160. 6) De la Torre XI 149; Hist. Ep. Harl. 138; Hist. Ep. Davenir. 43; Römer I 549; Bijdr. Bisd. Haarl. XVII 242. 7) Hist. Ep. Harl. 137; Hist. Ep. Daventr. 107; Römer I 338. 8) De la Torre XI 149; Hist. Ep. Harl. 137; Hist. Ep. Daventr. 107. , , 9) Ibidem; Römer I 549. 10) Volgens de la Torre in 1464. 11) De la Torre XI 149; Hist. Ep. Harl. 137; Hist. Ep. Daventr. 107; Bijdr, Bisd. Haarl. III 160. 12) De la Torre XI 149; Hist. Ep. Harl. 137; van der Aa VII 678. 13) De la Torre XI 149; Hist. Ep. Harl. 137. 14) Ibidem; Römer I 671. 33i het in 1346 gestichte Oude Gasthuis in de Kerkstraat1); het in 1531 gestichte Nieuwe Gasthuis daarnaast2); de in 1445 gestichte S. Lazarus-kapel buiten de stad op den weg naar Berkhout, laterKhet Proveniershuis3). Schaderwout, later Scharwoude (dat. van — wout, B. Maria V.), welks kerk in 1394 door een vloed vernietigd Werd, daarna opgeheven en met Hoorn vereenigd, doch in 1440 weder daarvan afgescheiden4). Na de hervorming is het tot 1669 vereenigd geweest met Berkhout5). Schaderdam"), later Schardam, tegen het eind der 15e eeuw 7) opgericht „ex cura Scarwoude" 3), werd na de hervorming vereenigd met Etersem 9). Etersem, welks kerk in 1639 door een andere binnensdijks is vervangen19), werd na de hervorming tot 1587 vereenigd met Oosthuizen [Adingerdorp], een onbekende [parochie, in de jaren 1395 tot 1406 voorkomende in de rekeningen der Domfabriek, doch zonder eenige opbrengst"). Wellicht lag het in het verdronken land ten westen van Medemblik. 1) Ibidem. 2) Ibidem. 3) Hist Ep. Harl. 139. ' 4) Deel I 75, „submersum est" (1400); Hist Ep. Harl. 155; van der Aa X 118. 5) Van Alphen 275. 6) Reg. Hann. 143. 7) Deel I 77. 8) Ib. 394. 9) Van der Aa IV 267; van Alphen 291. 10) Van der Aa IV 266. 11) Ib. X 113; van Alphen 291. 12) Deel I 76. § 13. Amsterlandia , Waterlandia et Zeevangia. Lutteken Oosthuzen ]), Oosthuzen 2), omvatte alleen de heerlijkheid Oosthuzen zonder Hobrede. Na de hervorming werd het eerst gecombineerd met Etersem tot 1587, daarna tot 1626 met Warder, waarna het weder zelfstandig werd. In 1632 is het vergroot met de noordelijke helft van Hobrede (tot en met deze buurts)). Waerder, Warder4), werd na de hervorming tot 1579gecombineerd met Middelie5). De kerk is in 1847 door een nieuwe vervangen 6). Edam7) (S. Nicolaus8)) omvatte de burgerlijke gemeente zonder Katwoude, en is na de droogmaking van de Purmer vergroot met het noordoostelijke deel daarvan, dat er in 1860 weder van is afgenomen. De kerk is in 1602 verbrand en herbouwd 9). Er stonden buiten de kerk: een Franciscanen- (Minderbroeders-)klooster, in het midden der 19e eeuw ten deele een logement10); een Bagijnenhof, waarvan de B. Maria V.-kapel bij den dam thans de Kleine Kerk is n); een S. Maria Magdalena-klooster van Tertiarissen "); een S. Anna-kapel in het oosteinde buiten de poort, in 1S52/3 vermeld 13); 1) Deel I 65, 171. 2) Grijpink, Amstellandia 53- 3) Mededeeling van den predikant. 4) Deel i 65; Grijpink 60. 5) Van der Aa V 625; van Alphen 292. 6) Van Alphen 294. 7) Grijpink 43. 8) De la Torre XI 144. 9) Tegenw. St. V 484. 10) Van der Aa IV 23. 11) Hist. Ep. Harl. 130; Tegenw. St. V 484. 12) Hist. Ep. Daventr. 107; Römer I 548; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 168. 13) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 166. en een reeds in 1417 bestaand gasthuis1). Middelie2) (S. Pancratius 3)). Drei4), later Quadijc, Cadijc5), omvatte behalve de burgerlijke gemeente Kwadijk ook de heerlijkheid Hobrede6) en werd na de hervorming tot 1650 vereenigd met Middelie 7). Te Hobrede moet een kapel hebben gestaan, die na de hervorming tot 1826 als kerk dienst heeft gedaan en toen is afgebroken8). Die gemeente Hobrede, vermoedelijk bestaande uit de noordelijke helft der heerlijkheid tot en met de buurt, werd na de hervorming eerst tot 1632 gecombineerd met Middelie en daarna tot 1692 en weder sinds 1826 met Oosthuizen9). Purmerent10) (dat. — de, SS. Nicolaus et Catharina ")) was de eerste helft der 14e eeuw nog een kapel12) der parochie Purmer, en zou volgens een stuk van 1355 toen een zelfstandige parochie geworden zijn met toevoeging van de kapel Nee der parochie Wormer13), doch dat is feitelijk eerst in 1416 geschied 14). Na de droogmaking der Purmer in 1622 is het zuidwestelijke deel daarvan en in 1624 de geheele Wijde Wormer bij de parochie gevoegd; doch in 1860 is in de Purmer etn nieuwe kerkelijke gemeente gevormd met bijvoeging van de tot Edam, Ilpendam en Monnikendam behoorende stukken 15). De kapel van Nee stond, waar nu de ringsloot is, en is tijdens de hervorming verwoest16). 1) Tegenw. St. V 479; Bijdr. Bisd. Haarl. XXVIII 149, XXXI 176. 2) Grijpink 49. 3) Hist. Ep. Harl. 130. 4) Deel I 64; van den Bergh I n°. 105, II n°. 833. 5) Grijpink 46. 6) Reg. Hann. 223. 7) Van der Aa VI 692; van Alphen 295. 8) Van der Aa V 625. 9) Ibidem; van Alphen 292. 10) Grijpink 56. 11) Hist. Ep. Harl. 129. 12) Die volgens Bijdr. Bisd. Haarl XXIX 87 aan B. Maria V. gewijd zou zijn geweest. 13) Hist. Ep. Harl. 128. 14) Deel I 69, 185; Reken. Offic. 1405; Bijdr. Bisd. Haarl. XXVI 97, XXVIII 120, XXX 468 (waar het jaar 1395 wordt opgegeven). 15) Van Alphen 296. 16) Van Sandwijk, Gesch. Beschr. v. Purmerend 299. öp den Weeshuisburgwal stond een Bagijnenhof, later vereenigd met het klooster van Wateringen, nu het Weeshuis *); en in de Nieuwe Koestraat het in 1394 gestichte S. Ursulaklooster van Tertiarissen, na de hervorming het Armenweeshuis 2). Purmer 3), Purmerlant4) (S. Servatius 5)). De kerk brandde in 1640 af, doch werd het volgende jaar herbouwd en is in 1814 en nog eens in 1839 door een nieuwe vervangen 6). Lippedam7), Ilpendam8) (S. Sebastianus 9)), in 1408 nog een kapel van Purmer 10), doch sedert omstreeks 1540 u) een parochie, werd na de hervorming tot 1638 vereenigd met Purmerland12) en in 1622 na de droogmaking der Purmer vergroot met het zuidelijk deel hiervan, dat er in 1860 echter weder van is afgescheiden. Lantsmeer13), waarvan omstreeks 1627 Watergang als een afzonderlijke kerkelijke gemeente werd afgescheiden 14), die echter tot 1656 met Lantsmeer gecombineerd bleef15). TBroec in Waterlant16) (S. Nicolaus 17)) omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook Groot- en Klein-Overleek der burgerlijke gemeente Monnikendam 18), die er echter na de hervorming 1) Van der Aa IX 302; Römer I 641. 2) Hist Ep. Daventr. 106; van der Aa IX 302; Römer I 548; Bijdr. Bisd. Haarl. XXV 269. 3) Deel I 68; Hist. Ep. Harl. 128. 4) Grijpink 58. 5) Hist. Ep. Harl. 128. 6) Van der Aa IX 309. 7) Deel I 69. 8) Grijpink 45. 9) Hist Ep. Harl. 128. 10) Deel I 190. 11) Bijdr. Bisd. Haarl. XXVIII 120. 12) Van der Aa VI 114; van Alphen 295. 13) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXII 187; Grijpink 47. Niet te verwarren met Lanxmeer bij Cnlenborch, zooals Buil. Traj. I n°. 1101 geschiedt 14) Tegenw. St. VIII 540. 15) Van der Aa XII 138; van Alphen 298. 16) Dit behoorde niet aan Egmont, zooals Bijdr. Bisd. Haarl. XXVIII 150 gezegd wordt, wat op een verwarring met tBroec op Langendijc berust. Grijpink41. 17) Hist. Ep. Harl. 131. 18) Bijdr. Bisd. Haarl. XXX 342. 335" Van zijn afgescheiden. Het is na de hervorming tot 1600 gecombineerd geweest met Zuderwoude x). Te Overleek in het Monnikenbroek aan het Monnikenmeer stond de vóór 1416 gestichte2) S. Salvator-priorij Galilea, eerst van Franciscanen (Tertiarii), sedert 1465 van Cisterciensers, misschien een dubbelklooster, en aanvankelijk een uithof van Bloemcamp 3). Monnikendam4) (S. Nicolaus5)) omvatte de burgerlijke gemeente behalve Groot- en Klein-Overleek, die er na de hervorming mede vereenigd zijn, en de voormalige burgerlijke gemeente Katwoude6). In 1622 is er het zuidoostelijke deel der bedijkte Purmer aan toegevoegd doch er in 1860 weder van afgescheiden. Er stond: het vóór 1403 gestichte 7) B. Maria V.-klooster Mariengaerde van Tertiarissen in de Oudemannenhuissteeg ten oosten der kerk, in 1580 afgebroken8). Merkerhooft9), Markenhof10), Marken11) (B. Maria V.12) et S. Nicolaus13)), behoorde aan de abdij Mariengaerde te Hallum, die er een uithof Marienhof had en er in 1344/5 door graaf Willem IV uit verdreven werd14). De kerk is in 1846 dooreen nieuwe vervangen 15). 1 1) Van der Aa XIII 289; van Alphen 298. 2) Bijdr. Bisd. Haarl. XXX 360. 3) De la Torre XI 144; Hist Ep. Harl. 130; Arch. Nederl. Kerkgesch. VII113, 278; Arch. Aartsb. Utr. XXDC 168; Bijdr. Bisd. Haarl. XXIV 252 (waar het een dochter der S. Salvator-abdij te Antwerpen wordt genoemd), XXX 242, 342, 358. 4) Bijdr. Bisd. Haarl. XXX 339 wordt het een dochter van Marken genoemd, wat echter geenszins bewezen is en niet voortvloeit uit de waarschijnlijkheid, dat de „dam" door de „monniken" van Marken zou zijn gelegd. Grijpink 50. 5) Hist. Ep. Harl. 130. 6) Informatie 70, 192; van der Aa VI 354. 7) Arch. Ned. Kerkgesch. II 265. 8) De la Torre XI 143 (die het ten onrechte aan Carmelitessen toekent); Hist. Ep. Daventr. 107; Tegenw. St. V 496; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 1. 9) Deel I 69. 10) Van Mieris II 719/20. 11) Reken. Offic. 1505, 1531; Grijpink 49. 12) Van der Aa VII 689. 13) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 80. 14) Matthaeus, Anal. V 258; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 71. 15) Van Alphen 300. 336 Zuderwoude (dat. van — wout1)). De kerk is in 1714 verkleind en in 1878 vernieuwd2). Er stonden: een B. Maria V.-kapel te Uitdam, welke, vermoedelijk in het ie kwart der I7e eeuw, een afzonderlijke kerkelijke gemeente werd3), die van 1628 tot 1651 met Zuiderwoude gecombineerd bleef4), daarna tot 1808 zelfstandig was, doch sedert voor de helft weder met Zuiderwoude, voor de helft met Holysloot vereenigd is 5); en een kapel te Middelwoude 6). Holensloot 7) (S. Cornelius 8)), tot omstreeks 15 20 9) een uit het laatst der 15e eeuw 10) dagteekenende kapel van Ransdorp, werd toen een parochien) en na de hervorming tot 1641 hereenigd met Ransdorp12), terwijl er in 1808 de zuidelijke helft van Uitdam mede vereenigd is. De kerk is in 1846 door een nieuwe vervangen 13). Ransdorp, Rarop14), waarvan de cure in 2 portiones was verdeeld 1S), had een kapel te Wtdorinkerdam16) (Durgerdam), in 1499 voor het eerst vermeld, en waarvan het twijfelachtig is, of ze vóór 1560 wel een parochie geworden is17). De kerk van Ransdorp 1) Deel I 66; Grijpink 61. 2) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 323; van Alphen 302. 3) Tegenw. St. VIII 538. 4) Van der Aa XIII 290; van Alphen 302. 5) Van der Aa V 668; van Alphen 299. 6) Grijpink 63/4. Ik vermoed, dat deze kapel, die evenmin als een buurt Middelwoude nog ergens onder Zuiderwoude is aangetroffen, identiek moet zijn met de kapel te Uitdam, die niet, zooals de Tegenw. St. VIII 538 zegt, onder Ransdorp lag, maar onder Zuderwoude (cf. Bijdr. Bisd. Haarl. IX 138, X 411, XXXI 333). 7) Grijpink 45. 8) Ibidem. 9) Archief Bissch. Cler. V n°. I. 10) Deel I 71. 11) Ib. 143; cf. 67 „nouiter erecta" (1523). Wij bezitten toevallig nog een institutie tot de parochie juist in 1523, die toen niet vacant was (Grijpink 45). 12) Van der Aa V 668; van Alphen 299. 13) Van Alphen 299. 14) Informatie 212; Grijpink 59- 15) Deel I 171; van Mieris III 282; Grijpink 59. 16) Deel I 67, 71. 17) Hoewel ook. hier in de rekening der Domfabriek over 1523 „nouiter erecta" werd bijgevoegd (Deel I 67), evenals bij Holensloot. 337 is in 1718!) en nogmaals in 1875 2) door een nieuwe vervangen. Na de hervorming werd de kapel echter als een afzonderlijke kerkelijke gemeente beschouwd, die van 1623 tot 1648 met Schellincwoude werd gecombineerd3) en in 1643 en wederom in 1840 een nieuwe kerk kreeg4), doch wier oude kerk, later als school gebruikt, nog in het midden der 18e eeuw „de kapel" werd genoemd 5). Schellincwoude6) (dat. van — wout), waarvan de kerk in r334/5 werd gewijd7), werd na de hervorming tot 1623 vereenigd met Durgerdam3), daarna weder zelfstandig en is sedert 1809 vereenigd met Ransdorp 9). De kerk is in 1866 door een nieuwe vervangen 10). Zanderdorp11) werd na de hervorming tot 1598 vereenigd met Ransdorp") en heeft in 1711 een nieuwe kerk gekregen13). In 1628 is te Nieuwendam een nieuwe kerkelijke gemeente gesticht, die tot 1658 met Buiksloot gecombineerd bleef14) en waarvan de kerk in 1848 door een nieuwe is vervangen 15). Bukensloot16), Buucsloot (S. Cornelius 17)), een in 1517 voor het eerst genoemde kapel, vermoedelijk van Schellincwoude13), werd later een parochie19), die na de hervorming tot 1589 gecombineerd werd met Purmerlant, daarna tot 1627 met Lantsmeer en van 1627 tot 1658 met Nieuwendam 2°). 1) Van der Aa IX 364. 2) Van Alphen 301. 3) Van der Aa X 138; van Alphen 299. 4) Tegenw. St. VIII 534; van der Aa III 575; van Alphen 299. 5) Tegenw. St. VIII 534. 6) Grijpink 60. 7) Bijdr. Bisd. Haarl. XXVIII 151. 8) Van der Aa X 137; van Alphen 301. 9) Van der Aa X 138; van Alphen 301. 10) Van Alphen 301. 11) Deel I 66. 12) Van der Aa XIII 329; van Alphen 302. 13) Van der Aa XIII 330. »4) Tegenw. St. VIII 542; van der Aa VIII 128; van Alphen 301. 15) Van Alphen 301. 16) Deel I 67. 17) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXII 217. 18) Tegenw. St. VIII 550; stellig niet van Ransdorp, zooals Wouter Broek zeide (Deel I 143) en Bijdr. Bisd. Haarl. XXXII 217 herhaald wordt. 19) Deel I 67, „noviter erecta" (1544). 20) Van der Aa II 803; van Alphen 295/6. 22 Amstelredam, Amsterdam, later die Oudekerc in Amsterdam1) (S. Nicolaus, later S. Joannes Baptista2)), werd in 1306 als parochie afgescheiden van Ouder en Nieuwer Amstel 3), doch er moet te voren reeds een kapel hebben gestaan, daar de Oudekerk op een reeds bestaande begraafplaats werd gebouwd4). Ze omvatte alleen het stadsdeel tusschen Rok in, Damrak, Geldersche kade en Kloveniersburgwal; doch na de hervorming is eerst de Nieuwekerk ermede vereenigd en daarna bij elke uitbreiding der stad of harer vrijheid deels stilzwijgend, deels uitdrukkelijk de kerkelijke gemeente vergroot5), zoodat de kerkelijke gemeente thans denzelfden omvang heeft als de burgerlijke. De kerk behoorde sinds 1368 aan het kapittel der Hofcapelle in den Haag 6). Buiten de kerk stonden : de S. 01aus-(St. Olofs- of Oudezijds-kapel) aan het noordeinde van den Zeedijk zuidzijde, in 1451 gesticht7); de Jeruzalemskapel daarnaast, omstreeks 1460 gesticht8); het Alexianen-(Cellebroeders-)klooster in de Nes zuidzijde, hoek Cellebroerssteeg, in de 2e helft der 15e eeuw gesticht9); het B. Maria V.-klooster van Tertiarissen aan het zuideinde der Nes westzijde, in het ie kwart der 15e eeuw gesticht10); de S. Petrus-kapel aan de Nes oostzijde, hoek St. Pieterssteeg, in de ie helft der I4e eeuw gesticht11), met het ertegenover: aan de westzijde van de Nes vóór 1413 gestichte S. Petrus- 1) Grijpink 2. 2) J. ter Gouw, Gesch. v. Amsterdam V 139. 3) Van Mieris II 562, waaruit niet moet worden afgeleid, dat de parochie eerst toen, in 1334, werd gesticht. 4) Ter Gouw I 35/6. 5) Het eerste schijnt trouwens ook reeds vóór de hervorming met beide parochies geschied te zijn, daar wij wel drie vergrootingen der stad in dat tijdperk kennen maar geen enkele uitbreiding der parochies, en deze toch tijdens de hervorming samen denzelfden omvang hadden als de stad. In dit opzicht vormt Amsterdam, naar het schijnt, een uitzondering op den regel. 6) Ter Gouw V 165; doch de kerk was er niet bij geïncorporeerd, zooals Hist. Ep. Harl. 96 gezegd wordt; cf. de Riemer, Beschr. v. 'sGravenhage I 190. 7) Ter Gouw III 227; Navorscher XXV 346. 8) Ter Gouw III 227. 9) Ib. III 229; de la Torre XI 136; Hist. Ep. Harl. 110; Römer I 650. 10) Ter Gouw II 122; Hist. Ep. Harl. 112; Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa VII 655. 11) Ter Gouw I 348, V "172. 339 gasthuis1), waarmede in het laatst der 15e eeuw het S. Elisabethgasthuis vereenigd werd 2); het S. Margaretha-gasthuis van Tertiarissen aan de Nes oostzijde, in 1419 gesticht, nu dé Brakkegrond3); het S. Maria Magdalena-klooster aan de Nes oostzijde „opt Spoytgen", in het ie kwart der 15e eeuw door Tertiarissen gesticht, doch vóór 1427 tot de Regularissen overgegaan en bij het kapittel van Sion geïncorporeerd , nu de Bank van Leening 4); het S. Barbara-klooster van Tertiarissen aan de Nes oostzijde, hoek Barbersteeg, in het ie kwart der 15e gesticht5); >J het S. Clara-klooster van Tertiarissen aan het zuideinde van. de Nes oostzijde, in het ie kwart der 15e eeuw gesticht6); het S. Caecilia-klooster van Tertiarissen aan den OudezijdsVoorburgwal oostzijde, in het ie kwart der 15e eeuw gesticht,! nu het Stadhuis 7); het S. Catharina-klooster van Tertiarissen, sedert 1475 van Regularissen, ten zuiden van het vorige benoorden de Agniete»-; straat, in het ie kwart der 15e eeuw gesticht8); het S. Agnes-klooster van Tertiarissen, later van RegularissenV ten zuiden van het vorige bezuiden de Agnietenistraat, in het, ie kwart der 15e eeuw gesticht eh later geïncorporeerd bij het kapittel van Sion, later de Illustre school9); het Augustijner Servitinnen-(Cellezusters-)klooster op den Oudezijds-Achterburgwal oostaijde" tusschen de Boom- en Molen- 1) Ter Gouw II 320; Römer I 650. 2) Ter Gouw III 220; Navorscher 1899, 476. 3) Ter Gouw II 121; de la Torre XI 136; Hist. Ep. Harl. 112; Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa VII 648. 4) Ter Gouw II 121, III 228; Hist. Ep. Harl. 110; Hist. Ep. Daventr. 44- van der Aa VII 656. 5) Ter Gouw II 122; de la Torre XI 136; Hist. Ep. Harl. 112; Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa II 110 (waar het ten onrechte aan den Nieuweüjds-Voorburgwal wordt geplaatst); Römer I 411; Grijpink 38. 6) Ter Gouw II 121/2; de la Torre XI136; Hist. Ep. Harl. 112; Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa III 79 (waar het ten onrechte een Clarissen-klooster wordt genoemd); Grijpink 38. 7) Ter Gouw II 121; de la Torre XI 136; Hist. Ep. Harl. 112; Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa III 50; Römer I 223. 8) Ter Gouw II 121, III 228; Hist. Ep. Harl. ui; van der Aa III 40; Römer I 359; Grijpink 38. 9) Ter Gouw II 121; Hist. Ep. Harl. 110; van der Aa I 64; Römer I 406. 346 ! behoorde, toen reeds onder Holland stond, schijnt mij twijfel-. ' achtig. Dat dit althans oorspronkelijk niet het geval was, volgt I uit de omstandigheid (waarop ik later elders zal terugkomen), dat de Lantscheyding van ouds en zelfs nog onder de Republiek langs de westelijke grenzen van Cudelstaert en Zevenhoven liep. In verband met het feit, dat deze beide parochies tot het archidiaconaat van St. Jan behoorden, vermoed ik daarom, dat ze beide begrepen waren in het door het charter bedoelde gebied, en dat de proost later de laicalis iusticia over deelen dier parochies aan den graaf van Holland heeft afgestaan. Uit alles blijkt echter, dat de geschiedenis en de ontwikkeling van de proosdijrechten en het proosdijgebied nog verschillende dubia inhouden. Tabeman !), later Tarnen (S. Joannes Baptista2)), omvatte de heerlijkheid van dien naam, d.i. het deel der burgerlijke gemeente Uithoorn beoosten de Kleine Drecht, het Kwakelspad en de Zijdelmeer. De gemeente is na de hervorming tot 1624 met Mijdrecht vereenigd geweest3) en wordt vaak, doch ten onrechte, Uithoorn genoemd. De kerk stond eerst te OudThamen in het noorden der parochie en werd aldaar in 1559 door een nieuwe vervangen, doch deze weder in 1662 door een andere aan de Vinkebuurt aan den Amstel, die in 1832 nogmaals voor een nieuwe heeft plaats gemaakt4). Gndelstaert, Schonendorp5) (S. Joannes Baptista6)), omvatte de heerlijkheden Stichtsch en Hollandsch Cudelstaert en den Uuthoorn en het Vrie Noortveen7), d.i. de burgerlijke gemeente Uithoorn bewesten Thamen tot aan het huis ter Lucht met een stuk der burgerlijke gemeente Aalsmeer. Het kerspel is in 1863 met Thamen (Uithoorn) vereenigd 8). Zevenhoven (S. Joannes Baptista9)) wordt wel reeds in 1290 1) Deel I 365. 2) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXII 444. 3) Van der Aa XI 115; van Alphen 225. 4) Ibidem. 5) Van den Bergh II n°. 933. Dit is blijkbaar een officieel euphemisme ter vervanging van den platten ouden naam, dat echter niet heeft aangeslagen. 6) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXII 444. 7) Tegenw. St. XII 218. 8) Van der Aa VI 681, XI 370; van Alphen 225. 9) Bijdr. Bisd. Haarl. XXII 1, XXXII 444. § i5- Juxta Vechtam (S. Salvatoris). Diemen *) (B. Marie V. Presentacio2)) omvatte de burgerlijke gemeenten Diemen (vóór de grenswijzigingen met Amsterdam) en Watergraafs- of Diemermeer benevens de Bijlmermeer3) en behoorde in de ioe eeuw aan de abdij Werden4) doch later aan den Paus en den proost van Oudmunster samen5). De kerk stond te Diemen, waar nog het kerkhof is, doch is in het laatst der i8e eeuw vervangen door een andere te Diemerbrug 6), welke weder in 1866 door een nieuwe is vervangen7). De gemeente is na de hervorming tot 1608 vereenigd geweest met Ouderkerc opten Amstel8). Er stonden : een S. Petri vincula-kapel te Overdiemen 9), een kapel te Bijlmer 10); en een kapel te Diemerdam, die in de Zuiderzee verdronken is H). Maden (SS. Nicolaus et Catharina) omvatte de burgerlijke gemeente behalve Muderberch en werd in 953 aan het bisdom geschonken 12), doch behoorde later aan den proost van St. Marie 13). 1) Door van Heussen (Hist. Ep. Harl. 127) ten onrechte onder Amstellandia beschreven. In de rekeningen van den officiaal van den archidiaken ten Dom over 1566 eu 69 komen twee instituties tot de kerk van Diemen voor onder het decanaat Amstellandia, doch die doen natuurlijk hier niet ter zake, omdat ze posterieur zijn aan de oprichting van het bisdom Haarlem, waaronder Diemen was gebracht. 2) Hist. Ep. Harl. 127. 3) Van der'Aa II 421. 4) Van den Bergh I n°. 57- 5) Hist. Ep. Harl. 127, door van Heussen ontleend aan m.S. Arch. Bissch. Cler. XVI n°. 27 (a°. 1514). 6) Van der Aa III 312. 7) Van Alphen 223. 8) Van der Aa VIII 677; van Alphen 223. 9) Hist. Ep. Harl. 127. 10) Van der Aa II 422. 11) Bijdr. Bisd. Haarl IV 123. 12) Hist. Gen. N. S. V 211; het Oudste Cartularium n°. 31. 13) Deel I 316, 383; Hist. Ep. Ultr. 205. 349 Er stond een S. Catharina-kkioster van Tertiarissen, nu het Weeshuis 1). Muderberck, in 1324 als kapel van Muden gesticht2), is later een afzonderlijke parochie geworden, die het oostelijke deel der burgerlijke gemeente Muden omvatte en waarvan de grenzen tegen Muiden in de 19e eeuw gewijzigd zijn. De kerk is in 1686 herbouwd 3). Wezep (dat. — pe, S. Laurentius), een personaat, omvatte de burgerlijke gemeenten Weesp en Weesperkarspel behalve de Bijlmermeer. In 1870 is de Hollandsen-Ankeveensche polder naar de gemeente Ankeveen overgegaan. Buiten de kerk stonden: het vóór 146S gestichte S. Joannes Evangelista-klooster van Tertiarissen (het Oude convent of hof) op de Oudegracht4); het vóór 1483 gestichte B. Maria V.-klooster van Tertiarissen (het Jonge convent of hof) aan de Middelstraat5); het S. Laurentius6) (et S. Bartholomeus?)-gasthuis, vóór 1425 gesticht aan de Middelstraat 7). Narde, later Naerden (dat. van Naerde, S. Vitus), een personaat8), behoorde vóór 996 aan de abdij Werden9) en sinds dat jaar aan die van Elten 10), sedert 1186 samen met St. Jan n), telkens met alle andere kerken van Nardinclant, en omvatte de burgerlijke gemeenten Naarden en Bussum12) en de Gooische Meent. De kerk stond tot in de 14e eeuw iets benoorden de thans nog Oud-Naarden geheeten plaats in het oosten der parochie13), doch nadat Out-Naerden in 1350 was afgebrand14), 1) Hist. Ep. Ultr. 205; Hist. Ep. Daventr. 107; van der Aa VII 1095; Römer I 538. 2) Van Mieris II 344; Hist. Ep. Ultr. 205; Römer I 126. 3) Van der Aa VII 1101. 4) Hist. Ep. Ultr. 203; Hist. Ep. Daventr. 107; Römer I 223, 539;. Bijdr. Bisd. Haarl. III 21, V 161. 5) Hist. Ep. Ultr. 203; van der Aa XII 219; Römer I 545; Bijdr. Bisd. Haarl. V 174. 6) Deel I 317; Bijdr. Bisd. Haarl. III 51. 7) Var! der Aa XII 220; Bijdr. Bisd. Haarl. III 47. 8) Versl. e. Med. O. V. R. III 595. 9) Van den Bergh I n°. 57. 10) Ib. I n". 70. 11) Ib. I n°. 164; Hist. Ep. Ultr. 200; Brom, Reg. Utr. n°. 516; Versl. e. Med. O. V. R. III 595. 12) Informatie 195. 13) Tegenw. St. VIII 96. 14) Van Mieris II 779. Hilversem (S. Vitus), omstreeks 1416 door bisschop Frederik van Blankenheim als parochie van Laren afgescheiden *), werd er na de hervorming tot 1605 mede hereenigd2) en omvatte de burgerlijke gemeenten Hilversum en 's Graveland behalve de Gooische Meent. Ze behoorde eveneens aan de abdij van Elten en den persona van Naerden. In 1658 is er de nieuwe kerkelijke gemeente 's Graveland van afgescheiden 3). Die Ztyp dagteekent als parochie van 14004) en omvatte de heerlijkheid Nieuw-Loosdrecht, d.i. de burgerlijke gemeènte bezuiden de Drecht en de Molenmeent behalve de heerlijkheid Mijnden5). Na het midden der 18e eeuw is echter het deel bewesten de Bomwijksche Meent bij Oud-Loosdrecht gevoegd, terwijl de gemeente na de hervorming den naam Nieuw-Loosdrecht heeft aangenomen en tot 1603 met Loosdrecht gecombineerd is geweest 6). Loosdrecht, een personaat7), omvatte de heerlijkheid OudLoosdrecht, d.i. de burgerlijke gemeente benoorden de Drecht en de Molenmeent, vermoedelijk oorspronkelijk behalve Loenerveen, doch is na de hervorming vergroot met Nieuw-Loosdrecht bewesten de Bomwijksche Meent. De kerk is in 1844 door een nieuwe vervangen 8). Cortenhoeven (dat. van Cortehoeve) behoorde aan het kapittel van St. Marie evenals 9) TAnkeveen (S. Martinus), een dochter van Naerden, in 1870 met den thans nog burgerlijk tot Weesperkarspel behoorenden! Hollandsch-Ankeveenscheri polder vergroot. Ter Horst, Nederhorst, den Berch10) (S. Willibrordus")), eveneens een dochter van Naerden, waaraan het nog in 1569 een recognitie betaalde. 1) Versl. v. Kerkvisit. 406; Arch. Aartsb. Utr. XXIV 408. 2) Van der Aa V 600. 3) 1b. IV 778; van Alphen 227. 4) Deel I 195; Arch. Ned. Kerkgesch. IV 339 sqq. 5) Tegenw. St. VIII 48. 6) Van Alphen 378. 7) Van Mieris II 741. 8) Van Alphen 379. 9) Inventaris v. St. Marie n°. 292. 10) Versl. v. Kerkvisit. 377. 11) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXIV 3. 352 Nichtevecht omvatte behalve het grootste noordelijkste deel der heerlijkheid van dien naam ook een deel van Nederhorst Vredelant (S. Georgius) omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook het zuidelijke deel der heerlijkheid Nichtevecht2), dat thans tot Nichtevecht behoort. (Baembrugge) was een zelfstandige kapel der parochie Abcoude 3) en behoorde althans in 1480 en 1529 tot dit decanaat 4), hoewel Abcoude zelf destijds niet meer daartoe maar hetzij tot het Choriepiscopaat of tot het archidiaconaat van St. Jan behoorde 5). Het is na de hervorming tot 1633 onder Abcoude blijven staan en toen een afzonderlijke kerkelijke gemeente geworden6), wellicht met andere grenzen dan de vroegere der kapel. Thans behoort er alleen het deel der burgerlijke gemeente bezuiden Beek-en-Gein toe. Loenresloot was blijkens een institutie van 1477 toen een parochie7), doch was dit vermoedelijk eerst kort te voren geworden, daar het register van 1480 het nog capella noemt8). Ze omvatte vermoedelijk alleen de heerlijkheid van dien naam en is na de hervorming met Loenen hereenigd 9). De kerk stond bij het voormalige rechthuis over het slot10). Loenen (dat. van Loene) op die Vecht (S. Ludgerus) omvatte de burgerlijke gemeente Loenen en de heerlijkheid Mijnden11), terwijl ook Loenerveen, dat na de hervorming steeds tot Loosdrecht heeft behoord 12), vermoedelijk oorspronkelijk onder Loenen heeft gestaan. Vinkeveen (S. Nicolaus) behoorde in het eind der 13e eeuw nog tot Abcoude13) en omvatte de heerlijkheid Vinkeveen en 1) Tegenw. St. XII 128; van der Aa VIII 48. 2) Tegenw. St. XII 126; cf. Jhr. J. A. F. Backer, Vredelant in vroegere tijden. 3) Blijkens de stichtingsakte eener vicarie in 1545 (Hist. Ep. Ultr. 210). 4) Deel I 314, 320. 5) n>. 174; vgl. boven 58. 6) Van der Aa I 38, II 3; van Alphen 366. 7) Deel I 316 noot 1. 8) Ibidem. Dat dit ook in de lijst van 1529 (ib. 320) geschiedt, kan daarom slechts een anachronisme zijn. 9) Van der Aa VII 395. 10) Tegenw. St. XII 143. 11) Van der Aa VII 390; Tegenw. St. VIII 52, 55; Informatie 226. 12) Tegenw. St VIII 48. 13) Zie boven 345 en beneden } 18 onder Abcoude; doch cf. Brom, Reg. Utr. n°. 368. Mi vermoedelijk de Proosdijpolder bezuiden de Middelwatering!). Van 1594 tot 1792 is het met Wilnes gecombineerd geweest en in 1820 vergroot met Demmerik2). De kerk is in 1831 door een nieuwe vervangen 3). Ter (dat. van die) A omvatte de heerlijkheid Ru wiel (d.i. de burgerlijke gemeente Ruwiel zonder de heerlijkheid Breukeierwaard) benevens de heerlijkheden ter Aa4) en Oukoop 5) van de burgerlijke gemeente Loenersloot, het deel der voormalige burgerlijke gemeente Portengen-Noordeinde6) ten oosten van den watermolen van den polder Zuideinde-van-Portengen ?), en tot 1820 de heerlijkheid Denemarc (later Demmeric), die toen naar Vinkeveen is overgegaan3), terwijl het eigenlijke Ruwiel thans tot Breukelen behoort. De kerk werd in 1138 gesticht te Oud-Aa9), doch moet reeds vroeg vandaar naar (Nieuwer) ter Aa zijn verplaatst, daar de toren hiervan nog in Romaanschen stijl is gebouwd. Buiten de kerk stond: een S. Catharina-kapel op het slot te Ruwiel10). Broeclede, later Breukelen (dat. van —le) omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeente Breukelen (de heerlijkheden Breukelerveen, Breukelen-St. Pieters, Breukelen-Orts, Breukelen-Nijenrodes en Portengen-Noordeinde of Pieks- of Dinkels-gerecht ")) 1) Van der Aa XI 702. 2) Ibidem; van Alphen 368. 3) Van der Aa XI 701. 4) Ib. VII 397. 5) Ib. VIII 644 wordt Oukoop ten onrechte kerkelijk tot Loenen gerekend. Volgens een bericht van den predikant van ter Aa heeft het steeds tot deze gemeente behoord. 6) Zie beneden onder Breukelen. 7) Volgens mededeeling van den predikant van ter Aa. 8) Tegenw. St. XII 205; van der Aa XI 702. 9) Bijdr. e. Med. Hist. Gen. XXX 211. 10) Deel I 314/5. In het aldaar afgedrukte register van 1480 staat die kapel zoowel onder Breukelen als onder Loenen vermeld, kennelijk doordat in de institutie van 1477, waaruit die opgave getrokken werd, de parochie der kapel niet genoemd was en de samensteller van het register tusschen die twee parochies weifelde. Maar hij noemde ze niet onder ter Aa, hoewel daartoe de heerlijkheid Ruwiel behoorde. Het duidelijkste bewijs dier toenmalige onbekendheid is echter zeker wel dit, dat de „capella in Rueel" in 1492 voorkomt in de rekening van den officiaal van den archidiaken ten Dom als gelegen in de provisorie Batua, waarin geen kapel van dien of een dergelijken naam bekend is. n) Dit laatste is de in 1857 met Breukelen vereenigde burgerlijke gemeente Portengen-Noordeinde of Lettes- of Pieks-gerecht (van der Aa IX 253, verbeterd 23 3Ü4 behalve Portengen-Noordeinde, benevens van de burgerlijke gemeente Ruwiel de heerlijkheid Breukelerwaard i) en tegenwoordig ook het eigenlijke Ruwiel. De heerlijkheid Breukelerveen is na de hervorming bij de kerkelijke gemeente Tienhoven gevoegd 2). Buiten de kerk stond: een kapel op het slot te Nienrode 3). 793; Tegenw. St. XII 146), identiek met Dinkels-gerecht, dat van der Aa XIII 734'ten onrffhte voor een ander afzonderlijk gerecht houdt. 1) Van der Aa IX 783 wordt Breukelerwaard ten onrechte kerkelijk tot de gemeente ter Aa gerekend. 2) Ib. II 731- 3) Deel I 192; Rijksarch. Utr. O 576 (a°. 1572). § i6. Goylandia (Maioris Ecclesiae). Dit decanaat, dat in de rekeningen van den Officiaal van den Archidiaken ten Dom meestal Goylandia i) doch in de latere stukken der bisschoppelijke kanselarij vaak eenvoudig Archidiaconatus Traiectensis zonder meer 2) heette, was, zooals reeds boven3) werd uiteengezet, ontstaan uit de verbinding der twee vroegere decanaten Civitas en Goye of Goylandia. Civitas was de titel, die in den lateren Romeinschen keizertijd in Gallië was overgegaan van de grootste administratieve onderdeden op hun hoofdplaatsen, en daarna in den Merovingischen tijd op de oorspronkelijk daarmede geheel identieke hoofdplaatsen der dioecesen, de bisschopszetels 4). Gedurende de eerste helft der middeleeuwen is hij daarom uitsluitend tot deze beperkt gebleven en kwam hij in ons land alleen toe aan Utrecht, waarvoor in de taal der kerk de twee namen Traiectum 5) en Civitas als van gelijke beteekenis door elkander werden gebruikt. De omvang van het decanaat Civitas, dat reeds in de 13e eeuw moet zijn opgeheven 6), wordt "nergens uitdrukkelijk vermeld doch is met zekerheid af te leiden uit de omringende decanaten, daar het aan de oostzijde door het decanaat Goye van den Domproost en aan alle andere zijden door de archidiaconaten van Oudmunster en van den Choriepiscopus was omringd Van de m het midden der 16e eeuw bestaande parochies kan het dus alleen de vier der stad Utrecht, de kapittel-emuniteiten en Maersen en Westbroec hebben omvat, en die omvang moet getuige de naam van het decanaat, die der parochie Trecht (Traiectum) zijn geweest bij de vorming van het decanaat, d.i. vermoedelijk in de 2e helft der 10e eeuw 7). 1) Deel I 230, 231, 246; Reken. Offic. passim. 2) Deel I 87, 174, 222; doch ook Goylandia, ib. 200, 204. 3) Zie boven 84. 4) Muller, de Civitates van Gallis, 2 sqq. 5) Niet het absurde 15e of !6e eeuwsche monster Ultrajectum. 6) Zie boven 84. 7) Ib. 105. Vandaar ook, dat in de bij Wstinc (Rechtsboek van den Dom, 265/6) 35°* Trecht (latijn Traiectum)!) bezat reeds in de ie helft der 7e eeuw onder de Merovingische koningen Theodebert, Chlotachar en Dagobert, dus lang vóór de oprichting van het bisdom, in zijn burcht (castellum) een kerkje2), waarvan het onzeker is, =öT~het aan S. Thomas of aan S. Martinus was gewijd, en dat waarschijnlijk op de plaats stond der latere H. Kruis-kapel 3). Het wordt na Dagobert niet meer vermeld en werd door de Friezen verwoest. Willibrord herbouwde het na zijn komst hier te lande in 690 en wijdde het toen aan S. Martinus. Doch na de oprichting van de dioecesis Traiectensis, welke eveneens aan S. Martinus werd gewijd, en na zijn bisschopswijding in 695 bouwde hij naast die S. Martinus-kerk of -kapel, op de plaats van den latereiTDudmunster4) in den burcht Trecht, een kathedraal, welke hij niet aan S. Martinus wijdde doch „in honore Salvatoris Domini Jesu Christi et beate Marie genitricis Dei, sed et beatorum apostolorum Petri. et Pauli omniumque apostolorum, sanctique Johannis Baptiste vel ceterorum sanctorum"5), en waaraan hij een „monasterium sub coenobitali ordine"6) van Benedictijnen, spoedig tot een kanunniken-college hervormd, verbond. Waarschijnlijk echter heeft die S. Salvator-kathedraal in de 8e eeuw als het ware het S. Martinus-patronaat van haar bisdom overgenomen. Ze werd met de andere kerk en het geheele castellum Traiectum omstreeks 850 door de Noormannen verwoest en eerst door bisschop Balderic in het 2e kwart der ioe eeuw herbouwd, terwijl toen tevens zoowel haar monasterium als haar patronaat in dier voege werden gesplitst, dat zij zelve een S. Maria-munster (welk patronaat het laatst in 1122 voorkomt7)) bleef, terwijl naast haar, op de plaats van en achter voorkomende lijst der aan den Dom behoorende kerken ook de „ecclesiae civiles qnatuor Tndectenses" en Maersen worden opgenoemd. Die lijst was toen, in 1342, echter een anachronisme en moet, wegens de St. Nicolaaskerk te Utrecht, van vóór 1250 dagteekenen (zie beneden 374). 1) Mijn in den tekst uiteengezette opvatting van de geschiedenis der Trechtsche kerken vóór bisschop Adelbold II, waarover in de laatste jaren veel geschreven is, heb ik uitvoerig toegelicht in Nijhofis Bijdr. E II I sqq., waar men tevens een overzicht der literatuur erover vindt 2) Zie hierover Dr. I. H. Gosses in Nijhoffs Bijdr. D IX 209—220. 3) Mr. S. Muller Fzn. in Arch. Aartsb. Utr. XXV 63. 4) Ib. 21 sqq. 5) Het Oudste Cartularium n°. 2. 6) Ib. n°. I. 7) Mr. S. Muller Fz. 1.1. 56- '. 357 Willibrords S. Martinus-kerk, een S. Martinus-munster !) verrees. Beide werden in of omstreeks 1007 nogmaals door de Noormannen verbrand, waarop bisschop Ansfried de kathedraal herbouwde en weder aan S. Maria en S. Martinus samen toewijdde 2). Deze verloor echter haar kathedraal-karakter in 1023, toen een nieuwe S. Martinus-dom, door bisschop Adelbold II ter plaatse van de tegenwoordige domkerk gebouwd, gewijd werd3), en bleef sedert alleen kapittelkerk en parochiekerk van Trecht. En ook de laatstgenoemde kwaliteit moest ze met haar S. Mariapatronaat in het begin der 12e eeuw afstaan aan een speciale „ecclesia parrochiana", welke in 1131 afbrandde4). Wel wordt de laatste toen slechts met dien naam genoemd, doch het lijdt geen twijfel, dat daarmede alleen de S. Mariakerk kan bedoeld zijn, die later, ter onderscheiding van de kapittel-kerk van St. Marie, meestal Ecclesia Civilis of Buerkerc heette. Uit dien titel van ecclesia parrochiana blijkt, dat ze toen de eenige in de stad was, maar daaruit alleen volgt nog niet, dat haar parochie destijds nog tevens het gebied omvatte, dat later aan de St. Jacobs-, St. Nicolaas- en St. Geerten-kerken (waarvan de oudste, die van St. Jacob, voor het eerst in 1173 vermeld wordt5)) behoorde, zooals stellig vroeger met de S. Salvator- (S. Marti nus-, S. Maria-) kathedraal het geval was geweest. Immers die drie kerken lagen wel later binnen de stad — de St. Geerten-kerk trouwens eerst^na haar verplaatsing van buiten de muren daarbinnen in het midden der 13e eeuw6) —en hun parochiën omvatten toen elk een deel der stad, doch dat was in het begin der I2e eeuw wellicht nog niet het geval. De omwalling der stad dagteekende eerst van omstreeks 11227), en Uuttrecht, waarin de Buerkerc lag, was aanvankelijk alleen de naam der wijken (de Havenwijk, Stathe en Springwijk), die in de ioe en ne eeuwen aan de noord- en westzijden naast den burcht Trecht verrezen waren. Uuttrecht toch beteekende niet, 1) Dit werd nog in de ie helft der 11e eeuw het „novum monasterium adUttret" genoemd (Het Oudste Cartularium n". 45), natuurlijk in tegenstelling tot het „vetus monasterium", Oudmunster. 2) Het Oudste Cartularium n°. 35. 3) Annalen van St. Marie in Bijdr. e. Med. Hist. Gen. XI 474. 4) Ib. 476. 5) Jhr. J. J. de Geer van Oudegein, Het Oude Trecht 142, 6) Ibidem noot 3. 7) Ib. 137- 35» zooals tot dusverre algemeen werd aangenomen *), „BuitenTrecht" maar „Neder-Trecht" 2), de „benedenstad"3), zoodat het herhaaldelijk voorkomende Traiectum Inferius, waarmede men eigenlijk geen wég wist, inderdaad niets anders was dan de letterlijke vertaling van Uuttrecht4). De drie andere kerken nu lagen zoowel buiten den burcht Trecht als buiten de oudste wijken van Uuttrecht en, daar wellicht een of meer daarvan reeds in de ie helft der I2e eeuw bestonden, schijnt het op zichzelf even aannemelijk, dat de splitsing der oude parochie Trecht in twee of meer parochies anterieur was aan de stichting der Buurkerk (vermoedelijk in het begin der I2e eeuw) en dat de naam dezer laatste alleen sloeg op de buren van Trecht en Uuttrecht, als dat zij alle drie dochters der Buurkerk warén. Toch houd ik dit laatste voor aannemelijker, om de volgende reden. Waar de omstreeks 1122 aangelegde wallen der stad lagen, is tot dusverre onbekend, doch in dat opzicht geven de grenzen ■tusschen de parochies veel te denken, speciaal die tusschen de Buurkerk en de St. Jacobskerk, welke laatste naar alle waarschijnlijkheid de oudste van het drietal was5). Het eenigszins 1) De Geer 1.1. 128. 2) „Uut" is in al dergelijke plaatsnamen — natuurlijk niet in familienamen als Wttewael, Uteneng, Utenhaghe, uten Ketel enz. — de middelnederlandsche voorgangster van „neder", b.v. Uufhemert (Nederhemert), Uutandels (Neerandel), Uutalme (verdronken) naast Opalme (Almkerk) enz. Evenzoo in Opsterland Utraswaech (Uier-, d. i. Nederzwaag, nu Langezwaag) naast Uraswaech (Overzwaag, nu Kórtezwaag), en Utraterp (Uter-, d.i. Nederdorp, nu Olterterp) naast Uraterp (Overdorp, nu Ureterp), in Langewold in het Groningsche Westerkwartier Uteracosum naast Uracosum (Deel I 422). Ook aan de Wezer: Ut-Bremen bij Bremen (de Geer 1.1. 128) en de gouwen Ut-riustri en Up-riustri aan den Wezermond. Vandaar ook de naam Utingen in de beteekenis van Laaglanders: de Utingerkluft te Groningen (de kluft der nederstad aan de noordwestzijde, Oork. v. Gr. e. Dr. n°. Iio) en Utingeradeel (d. i. het deel der laaglanders; cf. „dae legha walden", „dae neersta walden", d.i. Utingeradeel (met Hasker Vijfgae en Aengwirden), F. Buitenrust Hettema in Nomina Geographica Neerlandica IV 67), de letterlijke tegenstelling tot Opsterland, samen het oude Bornvrede, Boorndeel vormende (ib. IV 51). — Ik vermoed, dat de beteekenis „neder" zich uit die van „buiten" heeft ontwikkeld als gevolg der bedijkingen, want bij elke bedijking waren steeds de buitengronden, de «sferwaarden, de lagere landen. 3) De Geer 1.1. 142. 4) In de latere middeleeuwen schijnt Traiectum Inferius te zijn opgevat als tegenstelling tot Traiectum Mosae (Maastricht), zooals vermoedelijk het geval is op den plattegrond van Utrecht van 1570 van Jacob van Deventer. 5) Een sterk argument hiervoor is ook, dat ze in de lijsten en registers steeds na de Buurkerk, doch vóór de St. Nicolaas en St. Geerte wordt genoemd, want zelfs op zulke punten speelde destijds de anciënniteit een rol. 359 zonderlinge verloop dier grens tusschen de Neude en den Plompetoren is kennelijk te wijten aan den wensch om de emuniteit van St. Jan evenals de andere emuniteiten geheel binnen de parochie der Buurkerk te houden. En vreemder nog schijnt de betrekkelijk smalle onder de Buurkerk ressorteerende strook tusschen die emuniteit en de- St. Jacobs-parochie. Die strook nu gis ik, dat het terrein is van de eerste omwalling van omstreeks 1122 aan die zijde, en ik vermoed dan ook, dat de St. Jacobs-parochie aan de noordzijde en de St. Nicolaas- en St. Geerten-parochies aan de zuidzijde oorspronkelijk als parochies van nieuwe wijken buiten de eerste omwalling zijn opgericht, en dat dus de grenzen der Buurkerk-parochie binnen de stad langs die omwalling hebben geloopen !). Over de grenzen der Utrechtsche parochies drukte ik in Deel 12) als voornaamste bron uit van der Monde's Geschieden Oudheidkundige Beschrijving enz. der Stad Utrecht een stuk af, dat ik met hem (in zijn Errata3)) in de 2e helft der i6e eeuw dateerde. Het mij toen onbekende origineel van het stuk is later bij het ordenen der in het Rijksarchief te Utrecht berustende stukken der Clerezy teruggevonden onder papieren van Rovenius 4), en blijkt eerst uit het ie kwart der 17e eeuw (± 1620) te dagteekenen, terwijl nu ook het tot dusverre eenigszins duistere karakter ervan duidelijk is geworden. De Rijksarchivaris te Utrecht, die het voor mij het aTschrijven, merkte mij daarbij het volgende op. „De schrijver blijkt geweest te zijn een priester, die reeds als kind te Utrecht werkzaam was als assistent van een der pastoors. Reeds die tijd lag, naar het schijnt, na de hervorming ; maar hij heeft toch nog heugenis van zaken vóór dien tijd, door verhalen van personen, die dien goeden tijd nog beleefd hebben. Uit zijn ervaring en die zijner zegslieden brengt hij de grenzen der vier Utrechtsche parochies in schrift. Het doel dezer opteekening is nu ook geen oogenblik meer onzeker, nu ze gevonden is onder de papieren der Clerezy. Dehervorm- 1) Omstreeks 1148 werd het noordelijk deel der Oudegracht gegraven (Heda ed. I043> P- l63) en moet dus de Rijnarm daar gedempt zijn. Het is niet onmogelijk, dat de bouw der St. Jacobskerk daarmede in verband heeft gestaan. 2) Deel I 255/6. 3) Ib. 453 j°- 255 noot 1. 4) In 1912 zijn deze teruggebracht naar het gedeelte van het archief der O. R. Clerezy onder berusting van den pastoor van de St. Gertrudis-kerk der O. R. Clerezy. 3^4 bestuur verstrekte oudste kadasterkaarten « Op de over het algemeen merkwaardig juiste teekening van van Deventer staan alle kerken en kapellen aangegeven. Utrecht — die Buerkerc (lat. Ecclesia Civilis, B. Maria V.), waarvan de cura in twee partes was verdeeld2), behoorde aan den Domproost3). Volgens de bovenstaande beschrijving stonden eronder buiten de stad „de ridderlicke hofstede genaemt Over de Vecht aent oosten, ende aent westen Grouwerts ridderhofstede midtsgaders de Hoochweyde," waarbij de index van het cartularium nog voegt „Ouden Rijn" en „Heycop". Het goed „over die Vecht" strekte zich uit „van voren wter Zieker kuyll4) totter nyewer weteringe ter Vuerze toe" 5), zoodat, daar de Blau capel onder St. Jacob stond, dat deel der Buurkerkparochie de oostelijke helft der tegenwoordige burgerlijke gemeente Maartensdijk over de geheele lengte moet hebben omvat. Aan de westzijde behoorde er behalve de uitdrukkelijk genoemde heerlijkheden Oudenrijn en Heicop en de Hoochweyde ook Graeuwerts hofstede toe, die buiten de Hoochweyde en de stadsvrijheid in de tegenwoordige burgerlijke gemeente Vleuten lag 6). Na de hervorming echter is al wat buiten de stadsvrijheid lag, bij de omringende kerkelijke gemeenten gevoegd, terwijl toen tevens al de Utrechtsche parochies tot ééne zijn hereenigd. Buiten de parochiekerk stonden in de stad7): 1) De teekening der parochiale grenzen in de stad en die der emuniteiten dank ik aan den archivaris van Utrecht. De grenzen der emuniteiten berusten op het register van het huisgeld in 1629 en geven dus strikt genomen alleen den toenmaligen toestand weer, doch de oude grenzen kunnen daar na de hervorming geen verandering hebben ondergaan en die van 1629 zijn dus ook op den tijd vóór de hervorming toepasselijk. 2) Buil. Traj. n°. 1147; Hist. Ep. Ultr. 85. 3) Versl. v. Kerkvisit. 50, 59; Wstinc, Rechtsb. v. d. Dom 265/6. 4) Later het Melatenhuis. 5) Jhr. J. J. de Geer van Oudegein, Bijdr. t. d. Gesch. e. Oudh. d. Prov. Utr. (1860) 39. 6) Men zou geneigd zijn hieruit af te leiden, dat wellicht al het land tusschen de westgrens der Hoogeweide (die langs den Ouden Rijn liep) en het Zand tot de parochie Trecht zou hebben behoord; doch die gissing wordt onwaarschijnlijk gemaakt door het ontbreken in de beschrijving van het huis te Voorn én door -de vermelding „in parrochia de Vloten" van de plaats „qui dicitur iuxta Marnam" in 1277 (Arch. D. O. n°. 362; de Geer, het Oude Trecht 11), in verband met een andere plaatsbepaling „iuxta domum domini de Vornen" (de Geer, ib.). 7) Het S. Eligius-gasthuis aan het Eloyensteegje had geen kapel (Hist. Ep. Ultr. 114; cf. Deel I 246). 3^5 de S. Paulus-abdij van Benedictijnen, in 1054 van Hohorst bij Amersfoort naar het erf ten zuiden van Oudmunster verplaatst x), waaraan vroeger of later — zie de verschillende parochies — de volgende kerken behoorden: in ZuutbevelajuHa twee derden van Eversdijc, Versvliet en Gerbergnisse; in Wallacria twee derden van Westmonster en haar dochterkerken; in Zuuthollandia Barendrecht, Carnis en Zwijndrecht; in Schielandia Hillegersberch, Bleiswijc, Zevenhuzen, Cralingen en Rotterdam; in Delflandia Monster; in Rijnlandia Alfen, Boscoop en Zwammeraam;in Goylandia Eemnes, Nieu Eemnes, Baern, Zoest, Leusden, Eembrugge, Hoeflaken en Scherpenzeel; in de prepositura Tylensis Ophemert (twee parochies); in Batua de helft van Lienden; in Velua Ermelo, Elspeet, Nunspeet en Reden; in Westergo Witmarsum , Alderum, Kimswert, Pingjum en Achtlum; het S. Joannes Baptista-klooster Jeruzalem van Regularissen, in 1493 van de Nieuwe Weerd overgeplaatst naar de Kromme Nieuwegracht op den hoek der Jeruzalemsteeg, in 1659 afgebroken 2); het S. Hieronymus-huis der broeders des gemeenen levens ten oosten van het vorige, in 1474 door Hieronymusdal te Delf gesticht, in 1885 afgebroken3); het Collegium Willibrordi, in 1510 gesticht in de Cellebroedersstraat, in 1551 overgebracht naar den Regenboog van St. Pieter en in 1571/5 naar de Brigittenstraat op den oosthoek van den Nieuwen Kamp 4); het in 1360 gestichte5) B. Maria V. ad Vineam-gasthuis, „inden Wijngaert", in de Brigittenstraat, sedert 1484 het S. Brigittadubbelklooster van Brigittijnen, later de Aalmoezenierskamer6); het daaraan grenzende, vóór 1407 gestichte B. Maria V.klooster „in dhr-Zonne" van Tertiarissen, sedert 1484 van Bri- 1) Hist. Ep. Ultr. 96; Tegenw. St. XI 346 sqq. 2) Hist. Ep. Ultr. 103; Hist. Ep. Davenlr. 139; Tegenw. St. XI 409; van der Monde I 254; Kron. Hist. Gen. III 76; Catalogussen v. bij het Utr. stads-archief bewaarde archieven I 175. 3) Matthaeus, Fundationes 363; Hist. Ep. Ultr. 99; Hist Ep. Daventr. 47; Tegenw. St. XI 368; Catalogussen enz. I 123. 4) Mr. S. Muller Fzn., Stichtingsbrieven enz. in Arch. Aartsb. Utr. XXX 127; Catalogussen enz. I 80. 5) Catalogussen enz. I 158 noot 5. 6) Hist. Ep. Ultr. 106; Tegenw. St. XI 409; Stichtingsbrieven ff, Catalogussen enz. I 158/9. 366 gittijnen en toen overgegaan naar het gasthuis inden Wijngaert, waarna de klooster-kapel een SS. Trium Regum-kapel werd, in 1636 afgebroken1); het vóór 1350 bij een S. Agatha-kapel gestichte S. Agathagasthuis aan de Nieuwegracht tusschen de Kathfijnensteeg en de Zuilenstraat, in 1468 overgebracht naar het S. Maria Magdalena-gasthuis en vervangen door een Carmeliten-klooster2), waarheen in 1529 de S. Catharina-commanderij der Johanniters^ werd overgebracht 3), later het Kathrijnen-gasthuis, nu de R. C. kathedraal; het S. Ursula- (Elfdusent Maechden-)klooster, Braem Dolenconvent, van Tertiarissen, later van Regularissen, aan de Roodenburgerstraat, in 1412 gesticht, nu de Luthersche kerk 4); het vóór 1375 gestichte S. Jacobus-gasthuis aan de Oudegracht op den hoek der St. Jacobssteeg 5); het in 1245 gestichte XII Apostoli-klooster van Sacciten6), na 1290 van Regulieren (als dochter van Bethlehem bij Doetinchem), aan de Oudegracht tusschen de Zwaan- en Brandstegen, nu het Burgerweeshuis 7); het hoofdhuis der balye van Utrecht van de Duitsche Orde met een S. Elisabeth-kapel, in 1347 van buiten de muren verplaatst naar den Springweg tusschen de Wal- en Zilverstegen (nu het Rijks Militair Hospitaal)8), waaraan de St. Nicolaaskerk te Utrecht en de kerk van Maersen behoorden; de S. Catharina-commanderij der Johanniters aan het Kathrijnenveld, in 1251 als klooster en gasthuis vermeld9), in 1529 — met uitsondering der kapel10), waarheen het kapittel van ter Horst onder Renen werd verplaatst — voor den bouw van het Vreeburg afgebroken en naar het Carmeliten-klooster overge- 1) Stichtingsbrieven 73/4; Catalogussen enz. 1 158/9. 2) Matthaeus, Fundationes 341; Kron. Hist. Gen. XXI 549 sqq: Hist Ep. Ultr. 104, 113; Tegenw. St. XI 392; Stichtingsbrieven 54; Catalogussen enz. I 117. 3) Hist Ep. Ultr. 96; Tegenw. St. XI 392. 4) Hist. Ep. Ultr. 108; Tegenw. St. XI 378, 409; Catalogussen enz. I 164. 5) Stichtingsbrieven 61. 6) Bijdr. e. Med. Hist. Gen. I 288 sqq. 7) Hist. Ep. Ultr. 102; Hist. Ep. Daventr. 127; Tegenw. St. XI 397; Bijdr. e. Med. Hist. Gen. I 287sqq., XVI 20; Catalogussen enz. II 109. 8) Arch. D. O. I 246, Inl. xlii. 9) Arch. Aartsb. Utr. VII 155. 10) Reken. Offic. 1558. 3^7 bracht *), waaraan vroeger of later behoorden de kerken van Harmeien, Waerder, Ingen en Spankeren; het in 1307 gestichte H. Geest-huis bij de St. Maartensbrug2); het S. Elisabeth-gasthuis aan de Elisabethstraat, in 1489/91 gesticht en in 1582 overgebracht naar het XII Apostoli-klooster der Regulieren 3); het in 1359 gestichte S. Laurentius-gasthuis aan de Neude, vóór 1380 veranderd in een Tertiarissen-klooster en verbonden aan het in 1372 daarachter aan de Oudegracht bij de Bezembrug gestichte S. Barbara-gasthuis, sedert 1397 verlaten door de Tertiarissen, die toen het S. Caecilia-klooster stichtten, waarna het weder betrokken werd door Tertiarissen, die in 1420 het S. Agnes-klooster stichtten, en sedert met het S. Barbara-gasthuis vereenigd 4); het in 1397 gestichte S. Caecilia-klooster van Tertiarisseri aan de Neude, tot 1911 de Munt5); het in 1367 gestichte SS. Mathias et Margaretha-gasthuis (of -hof) aan het St. Jansveld6); het in 1246 gestichte 7) Franciscanen-(Minderbroeders-)klooster aan de Minderbroedersstraat 8); het S. Alexius-klooster van Alexianen (Cellebroeders) aan de Cellebroedersstraat (thans Nobeldwarsstraat), vóór 1460 gesticht, in 1586 ingestort9); het in 1569 gestichte XII Apostoli-gasthuis daartegenover op den hoek der Jufferstraat10) ; 1) Hist. Ep. Ultr. 96; Tegenw. St. XI 396; Gesch. d. Fundatiën 3. 2) Hist. Ep. Ultr. 118; Stichtingsbrieven 42 sqq. De woorden van den stichtingsbrief, „ende enghene cappelrie inden huse te wesen" (Stichtingsbrieven 46; waarvoor bij van Heussen juist het omgekeerde staat: „ende een capel in den huse te wesen"!;, schijnen erop te wijzen, dat er wel een kapel in het huis was. 3) Matthaeus, Fundationes 315; Hist. Ep. Ultr. 110; Tegenw. St. XI 396; Stichtingsbrieven 109 sqq; Catalogussen enz. II 136. 4) Hist. Ep. Ultr. 116; Tegenw. St. XI 392; Gesch. d. Fundatiën 7; Catalogussen enz. I 138/9, 171. 5) Hist. Ep. Ultr. 107; Hist. Ep. Daventr. 107; Tegenw. St. XI 348; Catalogussen enz. I 138. 6) Hist. Ep. Ultr. 113; Tegenw. St. XI 407; Catalogussen enz. I 76. 7) Matthaeus, Fundationes 244; Brom, Reg. Utr. n°. 1084. 8) Hist. Ep. Ultr. 104; Tegenw. St. XI 345; Catalogussen enz. I 114. 9) Hist. Ep. Ultr. 104; Catalogussen enz. I 120. 10) Tegenw. St. XI 400; Gesch. d. Fund. 99. 3Ó8 het vóór 1271 gestichte1) Praemonstratenser- (Wittevrouwen-) klooster aan den noordoosthoek der Wittevrouwenstraat2); en buiten de stad: het S. Martha-gasthuis aan den noordwesthoek der Gasthuissteeg, in 1584 gesloopt3); het in 1408 gestichte H. Kruis- of SS. Sebastianus-, Adrianuset Tulianus-gasthuis aan den noordoosthoek der Gasthuissteeg4); het vóór 1330 gestichte Melatenhuis aan de Biltstraat, in 1657 afgebroken 5); het Franciscanen-, na 1419 Regulieren-klooster Vallis Pacis (Vredendael) aan de Biltstraat, een dochter van Hieronymusdal te Delf, in 1527 verbrand en in 1529 naar Amersvoort verplaatst 6); de in 1135 gestichte SS. Maria et Stephanus-abdij van Benedictinessen Altvica (Oudwijc) aan den Nicolaasweg 7); de „capel int Oostveen int Voordorp"8) (niet te verwarren met de Blau capel noch met St. Maertensdijc), waarvan nog de begraafplaats over is bij de spoorweghalte aan den Groënenkanschen dijk; de kapel op het Ellendigen Kerkhof aan de zuidzijde van den Vleutenschen weg op den hoek van den Kathrijnensingel, ter plaatse, waar in 1665 de Kolk aan het begin van den Leidschen Rijn is gegraven, in 1578 afgebroken9). Of er in Oudenrijn en Heicop een kapel stond, is zeer twijfelachtig. De afgelegenheid der streek zou het doen vermoeden, doch ik heb ze nergens vermeld gevonden ert het kerkhof der burgerlijke gemeente Oudenrijn is van jongeren datum. Utrecht — die Doom (latijn Ecclesia maior, S. Martinus) was blijkens de boven afgedrukte beschrijving evenals de andere kapittelkerken geheel uit de Buerkerc-parochie geeximeerd en vormde evenals die een afzonderlijke parochie10), welke zich natuurlijk over de emuniteit uitstrekte. t) De Fremery n°. 163. 2) Hist. Ep. Ultr. 98; Arch. Aartsb. Utr. III 39». 3) Hist. Ep. Ultr. 128; Stichtingsbrieven 100/1. 4) Hist. Ep. Ultr. 128; Tegenw. St. XI 394; Gesch. d. Fund. 23. 5) Stichtingsbrieven 47; Catalogussen enz. I 72. 6) Hist. Ep. Ultr. 132; Hist Ep. Daventr. 130. 7) Hist. Ep. Ultr. 132; Bijdr. e. Med. Hist. Gen. XXX 225. 8) Reken. Offic. 1542; Hist Ep. Ultr. 180; Tegenw. St. XII 164. 9) Hist. Ep. Ultr. 127; Tegenw. St. XI 408. 10) Zie boven 363: „sed et cathedralis et collegiatae ecclesiae habent presbiteros animarum". 375 tusschen den Minstroom en den Vaartschen Rijn benevens de Bilt, de burgerlijke gemeente Bunnik bewesten de Rijsbrugsche wetering, de heerlijkheden Maarschalkerwaard en de Groote en Kleine Koppel en het Wulverbroek van de burgerlijke gemeente Houten en Hoog- en Laag-Raven van de burgerlijke gemeente Jutfaas. Het geheele niet tot de stadsvrijheid behoorende deel der parochie is, met uitzondering der heerlijkheden Hoogen Laag-Raven en Maarschalkerwaard *), na de hervorming bij de omringende kerkelijke gemeenten gevoegd, terwijl op de Bilt in 1650 een nieuwe kerk en in 1652 een nieuwe kerkelijke gemeente zijn gesticht2) en van Maarschalkerwaard nog in de 2e helft der 19e eeuw de westelijke helft naar de kerkeüjke gemeente Houten en de oostelijke helft naar de kerkelijke gemeente Bunnik zijn overgegaan 3). Daarenboven stonden in de parochie in de stad 4): het S. Quintinus-gasthuis, in 1537 gesticht op den zuidwesthoek der Schalkwijksteeg, in het laatst der 16e eeuw opgeheven 5); het S. Maria Magdalena-gasthuis, in 1395 gesticht op den .noordoosthoek der Magdalenasteeg, waarmede in 1468 het S. Agatha-gasthuis werd vereenigd, in 1587 opgeheven6); het vóór 1416 gestichte S. Maria Egyptiaca-, later S. Magdalena-Bagijnenhuis op den zuidwesthoek der Magdalenasteeg7); de S. Servatius-abdij van Cistercienser nonnen bij het Observatorium, in 1227 onder Abstede gesticht en in 1233 naar de stad overgebracht8), waaraan de kerken van Odijc en Werckhoven behoorden; het S. Anna-klooster Marienhage (Nieuw- of Arkelsklooster) van Regularissen, in 1558 van den Arkelschen dam overge- 1) Van der Aa VII 505. 2) Tegenw. St. XII 362; van Alphen 377. 3) Blijkens de in 1908 door den kerkeraad van Utrecht vastgestelde grenzen en berichten van den predikant van Bunnik. 4) In het in 1461 gestichte Gyrgathus of Dolhuis ten noorden der St. Nicolaaskerk was geen kapel. Ook op de Bilt stond vermoedelijk geen kapel (Tegenw St. XII 362). 5) Hist. Ep. Ultr. 112; Stichtingsbrieven 82 sqq. 6) Hist. Ep. Ultr. 107; Tegenw. St. XI 409; Stichtingsbrieven 82 sqq. 7) Hist. Ep. Ultr. 107; Stichtingsbrieven 82. 8) Hist. Ep. Ultr. 97; Tegenw. St. XI 409; Arch. Aartsb. Utr. X 173; Catalogussen enz. I 171. 376 bracht naar den zuidwesthoek der Kleine Eligensteeg, en later vergroot met het klooster Nazareth in het Gein *); het S. Agnes-klooster, in 1420 gesticht door Tertiarissen van het S. Barbara-gasthuis, later van Regularissen, ten oosten der St. Nicolaaskerk (later het Ambachtskinderhuis) 2); het Carmeliten-klooster ten noorden der St. Nicolaaskerk, in 1529 gebouwd ter vervanging van dat aan de Lange Nieuwstraat en in 1585 afgebroken8); het in 1337 gdsfcichte S. Nicolaus-Bagijnenhof, sedert 1399 een Tertiarissen-klooster, op den zuidoosthoek der Tuchthuisstraat , later het Tuchthuis 4); en buiten de stad: het S. Jodocus- 5) (St. Joosten-)gasthui§ in de Ganssteeg buiten de Tolsteegpoort, in 1377 gesticht, in 1578 afgebroken6); een kapel op den Wiltenborch 7), in 1462 overgebracht naar Beverwaert onder Werckhoven 8); de SS. Maria9) et Laurentius 10)-abdij van Benedictijnen te Oostbroec ten zuidoosten van de Bilt met het daarbij behoorende, in 1113 gestichte SS. Laurentius et Victricius-klooster na 1360 abdij, van Benedictinessen, ten noordwesten ervan, in 1580 verwoest (nu Coelenberch) u). Utrecht — St. Geerte (S. Gertrudis). Tot deze parochie rekent de beschrijving „het Lijnpat ende Lubbenesse", de index van het cartularium „Galecop '2), Westraven ende Lijnpadt", en Wstinc ook nog „Overrijn" 13), waarvan de ligging onbekend is. Na de hervorming zijn Galecop en Papendorp bij de Meern gevoegd, doch Westraven en Lijnpad onder Utrecht gebleven. De 1) Hist. Ep. Ultr. 244; Gesch. d. Fund. 155; van der Aa VII 676; Catalogussen enz. I 202. 2) Hist. Ep. Ultr. 103; Tegenw. St. XI 401. 3) Matthaeus, Fundationes 362/3; Hist. Ep. Ultr. 93, 103; Tegenw. St. XI405/6; Catalogussen enz. I 117. 4) Hist. Ep. Ultr. 93; Reken. Offic. 1483, '99; Catalogussen enz. I 147. 5) Hist. Ep. Ultr. 128 ten onrechte S. Justus genoemd. St. Joost was de middelnederlandsche (en duitsche) naam van S. Jodocus (13 December). 6) Hist. Ep. Ultr. 128; Tegenw. St. XI 408; Stichtingsbrieven 64. 7) Buil. Traj. n". 2239; de Geer, Het Oude Trecht 31 noot 3. 8) De Geer 1.1. 9) Buil. Traj. n". 346. 10) Matthaeus, Anal. I 91. 11) Hist. Ep. Ultr. 129; Arch. Aartsb. Utr. III 395. 12) Wstinc, Rechtsboek v. d. Dom 308. 13) Ib. 309; Brom, Reg. Utrecht n°. 2777. 377 kerk, die aan den Domproost behoorde !), stond eerst buiten de muren ten oosten van de plaats, waar later de S. Anna-kapel stond, doch werd kort vóór 1259 daarbinnen overgebracht2). Buiten de parochiekerk stonden: het in 1367 gestichte S. Apollonia-, sedert 1378 S. Bartholomaeus-gasthuis aan de Lange Smeesteeg 3); het hoofdhuis der Duitsche Orde, „andie westsijde van dat oude kerckhoff daer sinte Gertruden-kerck plach te staen eer sij binnen der stadt gheset wert" *), in 1232 gesticht5), met een B. Maria V.-gasthuis 6), in 1345 verbrand 7) en in 1347 naar den Springweg verplaatst») \ terwijl de oude kapel ervan9) als S. Anna-kapel aan den Singel halverweg tusschen de kerk en den Smeetoren in stand bleef en eerst in 1578 werd afgebroken «>). Maersen (S. PancratHte) behoorde in de 13e eeuw aan den Domproost li), doch later tot 1553 aan de Duitsche Orde12) en omvatte de burgerlijke gemeenten Maarssen (de heerlijkheden Maarssen en Maarssenbroek), Maarsseveen (Oud- en Nieuw-) en Tienhoven en vermoedelijk ook de heerlijkheid Oostwaard. Er stond een kapel te Tienhoven of Maersenbroec 13), die in 1624 een afzonderlijke kerkelijke gemeente is geworden 14), waaronder daarenboven de heerlijkheden Oud-Maarsseveen en Breukelerveen ressorteerden en nog ressorteeren 15); en een kapel te Oud-Maarssevetm16). Emenes, Eemnes, later Oude Eemnes, Eemnes butendijx (dat. — nesse, latijn Antiqua ecclesia de Emenesse, Emenesse 1) Wstinc 38, 265/6. 2) De Geer, Arch. D. O. I n°. 234; Het Oude Trecht 142. 3) Hist. Ep. Ultr. 114; Tegenw. St. XI 393; Gesch. d. Fund. 17. 4) De Geer, Arch. D. O. I 246 (Kroniek der D. O.). 5) Van Mieris II 694; de Geer ib. I 194. 6) Buil. Traj. n°. 343. 7) Van Mieris II 694. 8) De Geer IX I n°. 234, Inl. xl. 9) Dat de S. Anna kapel tot het oudste Duitsche huis behoorde, blijkt hieruit.dat de oudste Landcommandeurs er allen begraven werden (Matthaeus, Anal. V 864 sqq.). 10) Hist. Ep. Ultr. 127; Tegenw. St. XI 408. 11) Wstinc 38, 265/6; vgl. boven 355 noot 7. 12) Hist. Ep. Ultr. 554. 13) Deel I 152. 14) Van Alphen 379. 15) Van der Aa II 731, VII 510, XI 194. 16) Deel I 184. 378 extra aggerem, S. Nicolaus), d. i. Eemnes buiten, werd in 1352 van ter Eme afgescheiden i), doch bleef aan de abdij van St. Paulus behooren2). Nleuwekere ter Eine3), Nieu Emenes of Eemnes, Emenes binnendijx (dat. — nesse, latijn Nova ecclesia de Emenesse, Emenesse intra aggerem, S. Petrus), d.i. Eemnes binnen, werd in 1439 van Eembrugge afgescheiden *) en bleef eveneens aan de abdij van St. Paulus behooren 5). Het omvatte het zuidelijk deel der burgerlijke gemeente Eemnes tot ongeveer zes huizen ten noorden der kerk6). Baern (dat. — e, S. Paulus) behoorde als dochter van Leusden aan de abdij van St. Paulus In 1650 is de Vuursche tot een afzonderlijke kerkelijke gemeente verheven 8) met toevoeging van Pijnenburg van Zoest, de van Ewijkshoeve van Zeist en aangrenzende stukken van de Bilt en Maartensdijk 9). Zoest (SS. Petrus et Paulus) behoorde als dochter van Leusden aan de abdij van St. Paulus W). In 1859 is het zuidwestelijk deel van Zoest met het noordoostelijk deel van Zeist tot een nieuwe kerkelijke gemeente Zoesterberg verheven U). Buiten de kerk stonden er: het in de ie helft der 15e eeuw gestichte Brigittijnen-dubbelklooster Marienburch der S. Salvator-orde 12); en later ook een huis der broeders des gemeenen levens 13). Leusden (S. Antonius) omvatte de burgerlijke gemeente Leusden (de heerlijkheden Leusden en Aschat) behalve het burgerlijk Leusdensche deel der Voskuilende burgerlijke gemeenten ,) Matthaeus, de Jure Gladii 3*7; Mr. R. Fruin, Rechtsbronnen der Kleine Steden van het Nedersticht III (1903) ^6 noot- 2) Leenen der St. Paulus-abdij B P. 3. 3) Reken. Offic. 1500, '08. J) Fruin li. 156, waar de onjuistheid der grensbepaling in den Tegenw. St. XII 266 wordt aangetoond. Het gerecht wordt bij die afscheiding Binnendijck genoemd. 5) Leenen der St. Paulus-abdij 1.1.; Versl. v. Kerkvisit. 25. 6) Bericht van den predikant van Eemnes-binnen. 7) Hist. Ep. Ultr. 174; Leenen der St. Paulus-abdij 1.1. 8) Tegenw. St. XII 273; van der Aa XI 962; van Alphen 375. 9) Bericht van den predikant. 10) Leenen der St. Paulus-abdij 1.1. 11) Van Alphen 375. 12) Hist. Ep. Ultr. 173; Römer I 665; Arch. Aartsb. Utr. V 239SO,* 13) Arch. Aartsb. Utr. XXIX 120. 14) Bericht van den predikant 379 Stoutenburgi) en Hoogland (de heerlijkheden Hoogland en Emmeklaar), het burgerlijk Woudenbergsche deel der Voskuilen (een enclave in de kerkelijke gemeente Woudenberg, zich uitstrek, kende van Klein Donkélaar tot Groot Vlastuin2)), de heerlijkheid Isselt der burgerlijke gemeente Zoest 3) en vermoedelijk ook de vrijheid van Amersfoort. Ze was de moederkerk der noordelijke helft van het decanaat Goylandia4) en behoorde van voor 1028 aan de abdij Hohorst, later de St. Paulus-abdij *) De kerk is in 1828 afgebroken en door een nieuwe te Leus, broek vervangen 6). Daarenboven stonden er : de in 998 gestichte SS. Maria et Martinus-abdij van Benedictijnen Hohorst, een dochter der S. Vitus-abdij te Gladbach m IOS4 naar Utrecht verplaatst 7), doch met behoud der kapel op den berg (nu de Heiligenberg); een kapel te Coelhorst 8), die na de hervorming in gebruik bleef, m 1838 de kerk eener nieuwe kerkelijke gemeente Hoogland is geworden») en in 1843 door een nieuwe te den Ham is vervangen ">) • de m 1339 gestichte S. Barbara-kapel te Isselt h), die thans" met de heerlijkheid kerkelijk en burgerlijk tot Zoest behoorthet in 1394 gestichte klooster Marienhof van Franciscanen' sedert 1417 van Regulieren 12) op den Birket, in 1543 verwoest «>• het klooster Marienberch van Tertiarissen, later van Regulansseni4), op den Birket 15), waarschijnlijk mét het vorige een dubbelklooster vormende, eveneens in 1543 verwoest. Amersvoort (S. Georgius) omvatte vermoedelijk alleen de stad zonder de vrijheid, die er thans ook kerkelijk wel bij behoort. 1) Van der Aa X 763. 2) Bericht van den predikant. 3) Van der Aa VI 180. 4) Deel I 152; zie boven 112. 5) Van den Bergh I n°. 80; Leenen der St. Paulus-abdij 11. o) Van der Aa VII 205. 7) Arch. Aartsb. Utr. III 309. 8) Deel I 152, 196; Reken. Offic. 1483, 1570. 9) Van der Aa III 92; van Alphen 374. 10) Van der Aa V m. 2 h£ EpS?S: °ffic'I474> I50°' '32; Arch- #utr- & ^ «o. 13) Van der Aa VII 662. 14) De la Torre X 191; van der Aa XIII 708 15) De la Torre plaatst dit klooster onder Zoest, waarschijnlijk omdat Isselt in zyn tijd reeds van Leusden naar Zoest was overgegaan. . .. 1 380 Het werd in 1460 geïncorporeerd I) bij het in 1337 I* de Paro' chiekerk2) gevestigde S. Georgius-kanunniken-college 3). Buiten de kerk stonden er: de B. Maria V.-kapel (later de Kleine Kerk), in het laatst der i8e eeuw gesloopt4); de S Spiritus-kapel (nu de Luthersche kerk) 5); het in 1398 gestichte S. Joannes-klooster van Franciscanen, sinds 1419 van Regulieren, achter het Nieuwe Gasthuis, later verplaatst naar de S. Joannes-kapel opt Velt, in iS29 ingeruimd aan de Regulieren van Vredendael bij Utrecht 6) j het in 1494 gestichte") S. Franciscus-klooster van Franciscanen aan den Singel, later de Doelen3); het in 1380 gestichte S. Agnes-klooster van Tertiarissen, later het Gymnasium9); . . het in 1399 gestichte S. Agatha-klooster van Tertiarissen, sedert 1455 van Augustinessen 10); het S. Barbara-klooster van Tertiarissen in de Muurhuizen, m 1422 van Bunschoten naar de stad verplaatst"); het in 1470 gestichte S. Joannes Baptista ^-klooster van Augustijner Servitinnen(Cellezusters) aan de Hage bij de stadsvesten, in 1547 aan de Regulieren van Marienhof op den Birket ingeruimd, nu het Burgerweeshuis 13); het S Petrus-gasthuis op den Singel14); het H. Geest-huis met een S. Rochus-kapel in den Achterkamp is), na 1547 het Cellezusters-klooster *»). 2) ^"TorreX i« e. a. houden ze ten onrechte voor twee verschillende kerken. 3) Hist. Ep. Ultr. 155. 4) Van der Aa I 148; Navorscher 1905, 286. 5) Tegenw. St. XII 33- _ _ ,,. A van 6 De la Torre X 188; Hist. Ep. Ultr. 161; Hist; Ep. Daventr 435 A. van Bemmel, Beschr. v. Amersfoort (.760) I 188, .94; van der Aa VI 23 (die ten onrechte de verwoesting van Vredendael in 1527 hierop toepast). 7) Volgens een traditie bij de Franciscanen in 1470 (Arch. Aartsb. Utr. II 3IJ. 8) Hist. Ep. Ultr. 161; Tegenw. St. XII 27. 9) Hist. Ep. Ultr. 162; Hist. Ep. Daventr. 106. 10) Hist. Ep. Ultr. 162. 11) Hist. Ep. Ultr. 163; van der Aa XIII 600. 12) Reken. Offic. 1563. ,3) De la Torre X 188; Tegenw. St. XII 37! van der Aa XIII 708. 14) Tegenw. St. XII 35. 15) ifc. 36- 16) Van der Aa XIII 7°8- 3§2 getlijke gemeente ook de heerlijkheid Zulenstein, die sedert het 2« kwart der 17e eeuw bij Leersem is gevoegd1) en wier westelijke grens tegen Leersem nog niet is teruggevonden. Het behoorde reeds in het begin der I3e eeuw aan de thesaurie van St. Pieter, bij welks kapittel het in 1441 werd geïncorporeerd 2). In 1819 is een deel ervan bij de toen opgerichte kerkelijke gemeente Eist gevoegd3). De oude kerk, welke in 1593 nog bestond4), moet op een andere plaats hebben gestaan dan de tegenwoordige, die echter reeds vóór de hervorming de parochiekerk was. Buiten de kerk stond: een kapel te Zulenstein 5). Leersem (S. Michael) omvatte alleen de heerlijkheden Leersem en Ginkel, doch is in de 17e eeuw vergroot met de heerlijkheden Darthuzen en Zulenstein en is na de hervorming tot 1699 gecombineerd geweest met Amerongen 6). Doorn (dat. — ne) behoorde in de ie helft der ge eeuw aan het bisdom7), later aan den Domproost8) en was vermoedelijk de moederkerk van Over- en Nederlangbroec en Coten, daar deze eveneens aan den Domproost behoorden. Het omvatte de burgerlijke gemeenten Doorn, Maarn (de heerlijkheden Maarn én Maarsbergen) 8), Rijsenburg, Driebergen behalve de heerlijkheden Hardenbroec en Sterkenburch, de thans burgerlijk en sedert 1699 10) ook kerkelijk tot Leersum behoorende heerlijkheid Darthezen of -huzen, Heischotenn) van de burgerlijke gemeente Woudenberg en de voormalige burgerlijke gemeente Austerlitz. In 1651 is Driebergen een afzonderlijke kerkelijke gemeente geworden 12) en in 1861 Austerlitz (met bijvoeging van de Krakeling en omgeving der gemeente Zeist)13), terwijl inde 19e eeuw 1) Van der Aa XIII 328. 2) Mr. S. Muller Fzn. in Arch. Nederl. Kerkgesch. II (1887) 345; Deel I 174. 3) Van der Aa IV 165. 4) Visitatie 1593, 1.1. 196. 5) Reken. Offic. 1540. 6) Van der Aa I 141; van Alphen 386, 388. 7) Het Oudste Cartularium 39, „villa Thorhem cum ecclesia". 8) Wstinc 38, 265/6. 9) Van der Aa VII 503; Visitatie 1593, 1.1. 191. 10) Van der Aa VII 112; Tegenw. St. XII 307. n) Zie de kaarten der provincie Utrecht van de Roy en van Tirion. 12) Van der Aa III 514; van Alphen 387. 13) Van Alphen 372. het oostelijk deel van Heischoten bij Woudenberg is gevoegd. Buiten de kerk stonden er: een kapel te Driebergen!), die na de hervorming dienst is blijven doen en in 1830 door een nieuwe kerk is vervangen2); een B. Maria V.-kapel te Darthuzen 3) p een aan de abdij te Bern behoorende Praemonstratenser proósdijl te Maersberch 4); een gasthuis 8). Overlangbroec (S. Hyacinthus), dat aan den Domproost behoorde6), vermoedelijk als dochter van Doorn, is van 1618 tot 1625 gecombineerd geweest met Wijc bi Duurstede7). Nederlangbroec, dat eveneens aan den Domproost behoorde 6),. omvatte en omvat nog behalve de heerlijkheid van dien naam ook de thans burgerlijk tot Driebergen behoorende heerlijkheden Hardenbroec en Sterkenburch. Er stond: een kapel op het slot Sterkenburch 8). Coten, dat ook aan den Domproost behoorde6), omvatte alleen de heerlijkheid van dien naam zonder den thans zoowel kerkelijk (vermoedelijk sedert 1560 9)) als burgerlijk ertoe behoorenden Dwarsdijc, die onder de Oudmunstersche parochie Werckhoven ressorteerde 10). Bunnlc omvatte van de tegenwoordige burgerlijke gemeente alleen het eigenlijke Bunnik zonder de tot de parochie Odijc behoorende buurtschap Schoudermantel ») en de tot de St. Nicolaas-parochie van Utrecht behoorende heerlijkheden Rijnauwen en Vechten, die echter na de hervorming met Bunnic vereenigd zijn, terwijl er daarenboven het Zeister Oever van de burgerlijke 1) Reken. Offic. 1405, '45, 2) Van der Aa XIII 749. 3) Reken. Offic. passim 1496/1567. 4) Niet te verwarren met Moersbergen. Hist. Ep. Ultr. 259; Römer I 75- Arch Aartsb. Utr. XVIII 117 sqq. 5) Buil. Traj. n°. 1803. 6) Wstinc 38, 265/6. 7) Van Alphen 384. 8) Deel I 152. 9) In de rekeningen van den Officiaal van den Archidiaken ten Dom komen althans reeds in 1574 en 1579 instituties tot deze kapel voor, waaruit schijnt op te maken, dat ze reeds toen van de parochie Werckhoven naar die van Coten was overgegaan, daar Werckhoven zelf niet in die registers voorkomt. 10) Deel I 315. 11) Bericht van den predikant. 3§4 gemeente Zeist toe behoorde. In de 2* helft der 19e eeuw is er ook nog de oostelijke helft der heerlijkheid Maarschalkerwaard mede vereenigd Zeist (S. Robertus) omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeente (de heerlijkheden Zeist, Stoetwegen, Catténbroec en den Breul) behalve de voormalige burgerlijke gemeente Austerlitz en behalve het waterschap de Bisschopswatering en een strook ten noordoosten der Hakwetering (het Zeister Oever), welke althans tegenwoordig kerkelijk tot Bunnik behooren2), terwijl niet bekend is, dat de kerkelijke grenzen gewijzigd zijn, In 1650 is het noordelijk eind van het kerspel bij de nieuwe kerkelijke gemeente de Vuursche gevoegd en in 1859 het noordoostelijk deel bij de nieuwe kerkelijke gemeente Zoesterberg. De kerk is in 1841/5 door een nieuwe vervangen3). t) Bericht van den predikant. 2) Idem; cf. van der Aa XIII 700. 3) Van der Aa XIII 174. 3861 behalve de burgerlijke gemeente tevens den thans zoowel burgerlijk als kerkelijk x) tot Cothen behoorenden Nijen- of Dwarsdijc. Er stonden: een kort na 1269 gestichte S. Sacramentum 2)-kapel aan den Nijen- of Dwarsdijc 3); en een in 1462 van Wiltenburch verplaatste kapel te Beverweert 4). Oodwijc5), OdflC (dat. — ike), behoorde in de 9e eeuw aan het bisdom6), doch later aan de S. Servatius-abdij te Utrecht7) en omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook nog de buurt Schoudermantel van de burgerlijke gemeente Bunnik8). TGoy was tot het midden der i6e eeuw waarschijnlijk een zelfstandige kapel van de onder het archidiaconaat van den Choriepiscopus staande parochie Schalcwijc 9), doch desniettemin stellig tot dit decanaat behoorende 10). Kort vóór de hervorming is het echter een zelfstandige parochie geworden, want de pastoratus had er een eigen dos u). De nu afgebroken kerk stond bij Wickenburch en bestond nog in het midden der 18e eeuw 12). Na de hervorming is de gemeente kerkelijk met Houten vereenigd 13), doch sedert het begin der 19e eeuw met Schalkwijk u). Houten behoorde in de 9e eeuw aan het bisdom15), waarvan later niets meer verluidt, en omvatte waarschijnlijk van de tegenwoordige burgerlijke gemeente alleen de heerlijkheden Houten en 1) Zie boven 383. 2) Reken. Offic. 1574. 3) Brom, Reg. Utr. n°. 1671; Deel I 83, 315, 3l7- 4) Deel I 317; Rijksarch. Utr. O 576 (a°. 1572); de Geer> Het °ude Trecht 31 noot 3. Onjuist rijn dus zoowel de vermelding der kapel te Beverweert in de rekening van den Officiaal van den Archidiaken ten Dom over 1484 als de meening van van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 183), dat Beverweert onder Odijc zou hebben geressorteerd. 5) Van Mieris II 9. 6) Het Oudste Cartularium 39, „Iodichem." 7) Hist. Ep. Ultr. 183. 8) Bericht van den predikant van Bunnik. 9) Zie boven 60. 10) Deel I 315, 319- 11) Rijksarch. Utr. O 576 (a°. 1572); Hist. Ep. Ultr. 183i Visuatie 1593 tt 204. 12) Tegenw. St. XII 392- 13) Ibidem. 14) Van der Aa IV 656; van Alphen 384. 15) Het Oudste Cartularium 39. 3«7 Schonauwen en een deel van Oudrichem i). Daar Wulvenrebroec in het midden der 16e eeuw uitdrukkelijk gezegd wordt tot de St. Nicolaas-parochie van Utrecht te behooren2), moet dit eveneens het geval geweest zijn met de heerlijkheden Maarschalkerweerd, de Groote en de Kleine Koppel, Heemstede en Slachtmaat, die thans alle behalve de oostelijke helft der heerlijkheid Maarschalkerwaard — en daarenboven de westelijke helft dier heerlijkheid 3) en de Groote en de Kleine Koppel4) eerst sinds de 2e helft der 19e eeuw — zoowel burgerlijk als kerkelijk tot Houten behooren 8). Er stond een kapel te Schonauwen e). TWael (S. Michael?)) behoorde aanvankelijk tot de parochie Schalcwijc8), doch was reeds vóór 1408 een zelfstandige parochie9), waartoe waarschijnlijk evenals thans het Rietveld behoorde, dat burgerlijk onder Schalkwijk staat. De kerk behoorde in het begin der 13e eeuw aan den Dom en Outmunster samen 10), later vermoedelijk, evenals de andere desbetreffende kerken in dit decanaat, alleen aan Outmunster. Na de hervorming is de gemeente vereenigd met die van Honswijc ») en voor deze samen in 1778 een nieuwe kerk te tWaal gebouwd12). Tul (dat. Tulle), later Honswijc. Dat dit dezelfde parochie was, blijkt uit het register van 'Outmunster 13), zoodat onjuist moet zijn de aan de politieke indeeling») ontleende meening van van Heussen 15), dat Tul tot de gemeente tWael zou behoord hebben en Honswijc een andere gemeente daarnaast zou geweest zijn. De kerk van Tul, die eerst aan den Dom en 1) Van der Aa V 866. 2) Zie boven 374. 3) Van der Aa VII 505. 4) Ib. VI 579. 5) Ib. V 269, X 408, XII 653, 656. 6) Versl. v. Kerkvisit. 221. 7) Hist. Ep. Ultr. 184. 8) Arch. Aartsb. Utr. XI 223, XII 168. 9) Deel I 196. 10) Rechtsbronnen v. d. Dom 43. 11) Tegenw. St. XII 406; Visitatie van 1593 1.1. 208. 12) Van der Aa XII 7. 13) Deel I 315, 317, 3I9. 14) Tegenw. St. XII 406. 15) Hist Ep. Ultr. 184. 389 Vermoedelijk was ze dus inmiddels van het eene naar het andere archidiaconaat overgegaan en is ze slechts bij vergissing in de lijst van Outmunster van 1528 x) blijven staan. Heicop. De kerk is in 1857 door een nieuwe vervangen2). Gaspwaert3), Gaspart4) (dat. — de), Gasparden, later Hagesteln, volgens Wouter Broek 5) de moederkerk van Everdingen en Vianen. Gasparden stond waarschijnlijk op den heuvel ten zuidwesten van Hagestein, is — wanneer is onbekend — verwoest en daarna verplaatst naar het dorp bij het slot Hagestein 6). De kerk behoorde eerst aan den Dom en Outmunster samen7), later aan Outmunster alleen8), en is in 1830 door een nieuwe vervangen 9). Vianen (dat. van — ne, 6. Marie Ascensio) zou volgens de la Torre als parochie in 1340 gesticht zijn 10). Er stonden: een overigens onbekend klooster in de Westachterstraat, later de Waalsche kerk 1J); en een kapel te Helsdingen 12). Lexmont behoorde in de 13e eeuw aan het Domkapittel13), later aan Outmunster 14) evenals 15) Jaersvelt, dat de heerlijkheid van dien naam omvatte. De kerk is in 1876 vernieuwd 16). Er stond een kapel17) in het qpsten der parochie, die na de hervorming bij de kerkelijke gemeente Lopikerkapel is gevoegd. Vrecswijc, die Vaert. De oude kerk, in 1672 afgebrand, 1) Deel I 319. 2) Van Alphen 196. 3) Deel I 10, 20, 29, 30; Rechtsbr. v. d. Dom 41, 43. 4) Deel I 11, 17. 5) Ib. 150. 6) Cod. Dipl. III 335/6 (a°. 1395), waar de cureit van Gasperden en de stat van Hagestein nog naast elkander worden genoemd. 7) Rechtsbr. v. d. Dom 43; Wstinc 265. 8) Visitatie 1570. 9) Van Alphen 196. 10) De la Torre X 195. Van der Aa XI 668 noemt het jaar 1345; cf. Boergoensche Charters a°. 1433. 11) Tegenw. Sf. VII 523. feity 12) ]b. 525. 13) Wstinc 265. 14) Rechtsbr. v. d. Dom 43. 15) Van Beuningen, Het Geestelijk Kantoor te Delft 172. 16) Van~ Alphen 361. 17) Van Beuningen 137. 390 is in 168? door een andere bij de Lek vervangen1). In het zuidoosten staat thans nog een huis „het Klooster," doch nergens wordt van een klooster in deze parochie melding gemaakt. TGrein werd in 1217 afgescheiden van de parochies Eiteren en Vreeswijc met een grensomschrijving, waaruit blijkt, dat ze met de latere gelijknamige heerlijkheid overeenstemde2). De gemeente is na de hervorming met Jutfaas vereenigd3). De kerk stond op het kerkhof bij het klooster en is tijdens de Republiek vervallen4). Ze behoorde eerst als dochterkerk van Eiteren aan St. Marie5), doch werd vóór 1480 door het kapittel geïncorporeerd 6) bij het rectoraat van het in 1423 aldaar gestichte Regularissen-klooster B. Maria V. in Nazareth 7), nu Geinoord 8). Eiteren (B. Marie Ascensio), later IJsselstein (S. Nicolaus). De aan St. Marie behoorende 9) parochiekerk stond eerst te Eiteren, waar nog het kerkhof is, doch werd in 1309 vervangen door de S. Nicolaus-kapel te IJsselstein10), terwijl zij zelve kapel bleef11). In de kerk werd in 1398 een kanunniken-college gevestigd 12), waaraan de kerk van Benschop behoorde. Buiten de kerk stonden er: de vóór 1343 buiten de stad gestichte Cistercienser abdij13), sedert 1418 een onder de abdij Camp ressorteerend prioraat14), Mons Dominae (O. L. Vrouwenberch), monasterium B. Marie V. de Eytheren15), in 1394 binnen de muren getrokken, in de Kloosterstraat16); 1) Tegenw. St. XII 420; van der Aa XI 909. 2) Deel I 150; Hist. Ep. Ultr. 192; Brom, Reg. Utr. n°. 659; Arch. Aartsb. Utr. XXIII 205. 3) Van der Aa IV 488. 4) Ibidem. 5) Hist. Ep. Ultr. 193. 6) Ib. 558. 7) Ib. 193. 8) Van der Aa IV 490. 9) Hist. Ep. Ultr. 188, 192; de Geer, Bijdragen 5. 10) Hist. Ep. Ultr. 189. 11) Ib. 188; de Geer, Bijdragen 30; Buil. Traj. n°. 2124. 12) De la Torre X 196; Deel I 150. 13) Van Mieris II 730. 14) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXIII 31. 15) Buil. Traj. n°. 1079, Io8c)i IIj8- 16) De la Torre X 196; Hist. Ep. Ultr. 189; Römer I 138, 290, 305; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXIII 30. 39i en een gasthuis Heeswijc 2), later Montfoort (S. Joannes Baptista), een personaat3), omvatte de burgerlijke gemeenten Montfoort en Willeskop4). In de kerk was een kapittel van momorieheeren gevestigd 5), waaraan zij behoorde (en tot welker goederen ze nog behoort6)), terwijl er daarenboven stonden: een Johanniter-commanderij in de Hofstraat 7); een Oudemannenhuis met kapel in de Manhuisstraat8). Linschoten (dat. van — te, S. Joannes Baptista) is thans gelijk aan de burgerlijke gemeente, doch de heerlijkheid Cattenbroec heeft vroeger tot de parochie Harmeien behoord9), echter zonder het politiek daartoe behoorende IJsselveld over de Vaart, daar Mastwijc tot de parochie Linschoten behoorde 10); en misschien heeft Rapijnen vroeger tot de parochie Woerden behoordn), doch waarschijnlijker komt het mij voor', dat de plaatsbepaling „in parochia de Woerden in loco dicto Rapinen" aantoont, dat Linschoten in 1316 nog geheel tot Woerden behoorde; in het Tiendenregister van 1280 althans komt het niet voor. De kerk behoorde aan Outmunster 12). Er stond een kapel te Wulverhorst13). Out-, Oudewater (dat. — re, SS. Willibrordus et Michael14)) omvatte de burgerlijke gemeenten Oudewater, Papekop (de heerlijkheden Diemerbroek en Papekop), Snelrewaard (de heerlijkheden Snelrewaard en de Lange Linschoten), Hoenkoop (de heerlijkheden Hoenkoop, Dijkveld en Rateles) en Hekendorp en de heerlijkheden de Vliet en Rozendaal15) en behoorde aan den 1) Cod. Dipl. 1848, 206. 2) Matthaeus, de Nobilitate 1065. 3) Hist. Ep. Ultr. 190. 4) Van der Aa V 320, VII 1062, XII 471. 5) De la Torre X 193; Hist Ep. Ultr. 189. 6) Van Alphen 364. 7) De la Torre X 194; Tegenw. St. XII 108. 8) Tegenw. St. XII 109. 9) Necrologium S. Salvatoris (Arch. Aartsb. Utr. X 313, XI 50). 10) Van Mieris III 301. 11) Necrologium S. Salvatoris XI 237 (a°. 1316). 12) Invent. v. Oudmunster n°. 326. 13) Deel I 188. 14) De la Torre XI 81; Bijdr. Bisd. Haarl. II 161. 15) Tegenw. St, VIII 46; van der Aa VIII 700. 392 deken van Outmunster1). Te Goejanverwelle is in 1845 een tweede kerk gebouwd 2). Buiten de kerk stonden er: een S. Catharina-kapel3); een in 1325 gestichte Johanniter-commanderij in de St. Jansstraat bij de Nieuwe poort4); een Alexianen-(Cellebroeders-)klooster 5) met een S. Anna-klooster van Augustijner Servitinnen (Cellezusters) of het Nieuwe Convent, nu het Ziekenhuis 6); het in 1414 gestichte S. Ursula-(Elfdusent maechden-) klooster van Tertiarissen, het Oude Convent, in de Kapelstraat, omstreeks 1428 naar Leiden overgebracht 7); W. en een kapel op het huis ten Vliete 8). Havestrecht9), later Haestrecht, behoorde aan „die proefstie tot Gorinchem"10) en omvatte de burgerlijke gemeente Haastrecht behalve de heerlijkheden de Vliet en Rozendaal, de heerlijkheden Stein en Vrijehoef en Kalverbroek ") en vermoedelijk ook Elf hoeven en de heerlijkheid Kort Haarlem en Willens 12), waarvan thans benoorden den IJssel slechts Stein tot de kerkelijke gemeente behoort13). In Stein werd in 1419 de S. Gregorius-proosdij van Regulieren Emmaus gesticht, die in 1549 afbrandde, waarna ze in 1551 naar het Brigittijnen-klooster te Gouda werd overgeplaatst14). 1) Uit het feit, dat de pastoor soms, o. a. in 1561, tot de Johanniters behoorde (Bijdr. Bisd. Haarl. III 368), mag niet worden afgeleid, dat de kerk toen aan dezen behoorde. 2) Van Alphen 188. 3) Van Mieris III 250. .4) Ib. II 397; de la Torre XI 81; Hist. Ep. Ultr. 542; Römer I 186. 5) De la Torre XI 81; Römer I 654. 6) De la Torre XI 81; Römer I 657; Bijdr. Bisd. Haarl. II 183, XIV 249. 7) De la Torre XI 81; Hist. Ep. Daventr. 106; van Mieris IV 300; Römer I 222, 564; Bijdr. Bisd. Haarl. II 175 (waar die overbrenging naar Leiden aan een ander klooster, een S. Elisabeth-klooster van Regularissen, wordt toegeschreven), 183. 8) Van Mieris IV 181. 9) Deel I 29. 10) Van Mieris IV 50. 11) Van der Aa X 722, XI 935. 12) Berichten van den predikant van Haastrecht. 13) Van der Aa VI 596, X 722. 14) De la Torre XI 78; Hist. Ep. Ultr. 193; Römer I 384 sqq; Boergoensche Charters 101. 393 Bodegraven (dat. van — ve, S. Gallus) behoorde aan Outmunster 1). Merkwaardig is, dat in de rekeningen der Domfabriek onder dit decanaat van 1466 af vermeld wordt „Swammerdam"2), waarmede onmogelijk dezelfde kerk als de onder het decanaat Rijnlandia van den Domproost staande parochiale van dien naam kan bedoeld zijn, daar ze herhaaldelijk beide in éénzelfde jaar tegelijk opbrengsten gaven. Ik gis daarom, dat er de in de rekeningen der Domfabriek over 1450 onder Rijnlandia — en daarna nooit meer — vermelde „capella de Swammerdam" 3) mede bedoeld is en dat deze aan de zuid- (d. i. Zwammerdamsche) zijde van Bodegraven lag. Dat ze bestaan heeft, blijkt.afdoende uit een institutie tot die kapel in 1405, welke echter vreemderwijze geschiedde door den Archidiaken ten Dom en even vreemd door diens Officiaal in zijn rekening onder het decanaat Kennemaria werd verantwoord, hetgeen er op schijnt te wijzen, dat ze niet onder den provisor van Rijnlandia stond. Na 1405 komt de kapel echter in die rekeningen niet meer voor, zoodat het niet onmogelijk is, dat bij die institutie een onregelmatigheid heeft plaats gehad, zooals wel meer geschiedde4). Woerden (S. Petrus), een personatus, behoorde tot 1265 aan den proost, daarna aan het kapittel van Outmunster5), en omvatte behalve de burgerlijke gemeente Woerden daarenboven het oostelijke deel der burgerlijke gemeenten Barwoutswaarder en Rietveld6). Buiten de kerk stonden er: een H. Kruis-kapel op het kasteel, na de hervorming de Luthersche kerk 7); het S. Barbara-klooster in de Voorstraat, na de hervorming het Oudemannen- en vrouwenhuis 8); een ander onbekend klooster in de Warmoesstraat9). 1) Hist. Ep. Ultr. 197. 2) Deel I 83. 3) Ib. 63. 4) Zie boven 41. 5) Van den Bergh II n°. 127; van Mieris II 121; Brom, Reg. Utr. n°. 1585, i8u; Hist. Ep. Ultr. 196. 6) Van der Aa rx 478. Waar de „locos dictus Outena in parochia de Woerden" (Arch. Aartsb. Utr. XI 8) lag, is mij een raadsel. 7) Hist. Ep. Ultr. 196; Bijdr. Bisd. Haarl. XV 86, 8) Tegenw. St. VIII 13. 9) Van der Aa XII 548. 394 Vleuten (S. Willibrordus) omvatte de burgerlijke gemeente behalve de heerlijkheid Harmelerwaard!) en daarenboven de heerlijkheden Themaat-uten-Eng en Themaat-Westreenens 2). De kerk, die aan Outmunster behoorde3^, »& 'm l83r en in l850 hernieuwd 4). „Op die Maern," d. i. de Meern, stond een zelfstandige kapel5), die in 1645 een afzonderlijke kerkelijke gemeente is geworden3) met de Alendorper wetering als grens tegen Vleuten en met bijvoeging van de heerlijkheden Veldhuizen, ReierskopLichtenberg en Rosweide7), die te voren tot de parochie Harmelen, en van Oudenrijn, Heikop, Papendorp en Galekop8), die te voren .tot de Utrechtsche parochies hadden behoord. (Die Haer) was een zelfstandige kapel met enkele parochiale rechten 9) op het slot, tot de parochie Cockengen behoorende 10), doch onder dit decanaat ressorteerende, hoewel Cockengen zelf onder het Choriepiscopaat stond11), en die tot 1708 als kapel dienst heeft gedaan 12). Waarschijnlijk behoorden ertoe de heerlijkheden Laagnieuwkoop, de Haar, de Lage Haar en de Hegge op Themaat. 1) Van der Aa V 193. 2) Ib. XI 118. 3) Invent. v. Oudmunster n°. 316/8. 4) Van der Aa XI 745; van Alphen 360. 5) Deel I.316; vgl. boven 60; Hist. Ep. Ultr. 224 (waar ze ten onrechte onder Harmeien wordt geplaatst). 6) Tegenw. St. XII 196; van der Aa VII 785; van Alphen 357. 7) Van der Aa IX 403. 8) Ib. IV 420, VIII 674. 9) De akten berusten nog in het archief op de Haar. 10) Tegenw. St. XII 192. 11) Zie boven 60; Deel I 316. 12) Van Alphen 367. § 18. Choriepiscopatus. Abcoude1) (SS. Cosmus et Damianus) omvatte in het laatst der 13e eeuw vermoedelijk nog de beide burgerlijke gemeenten Abcoude-Baambrugge en Abcoude-Proosdij benevens de latere parochies Vinkeveen en Waverveen en Demmeric van de parochie ter A, daar volgens het toen opgestelde, op 1085 geantidateerde charter, dat boven uitvoerig besproken werd2), de „terra palustris de Midreth" gelijkelijk tusschen St. Jan en de „habitatores de Abeken walde" werd verdeeld3), en Vinkeveen en Waverveen als parochies niet vóór de 14e eeuw vermeld worden. Later echter omvatte het vermoedelijk alleen de beide eerstgenoemde burgerlijke gemeenten benoorden de Middelwatering. De parochie behoorde aan St. Pieter 4), doch moet door dezen eerst na 1216 zijn verkregen, daar ze niet voorkomt in de bekende lijst der kerken van St. Pieter van dat jaar 5). Te Baembrugge stond een kapel, die blijkens de stichting eener vicarie in 1545 toen tot deze parochie behoorde, doch als zelfstandige kapel onder het archidiaconaat van Outmunster stond6). Na de hervorming is het kerspel één geheel gebleven tot 1633, toen Baembrugge een afzonderlijke gemeente is geworden7), wellicht met andere grenzen dan de vroegere der kapel. Thans behooren tot Abcoude van de burgerlijke gemeente Baambrugge de Tachtig Morgen en de Oostzijdsche polder benoorden Bosch-en-Gein. Er was ook nog: een kapel op het slot te Abcoude «). 1) Zie over dé onderhoorigheid van Abcoude onder het Choriepiscopaat boven 57 sqq. 2) Zie boven 344 sqq. 3) Van den Bergh I n°. 91. 4) Deel I 8; vgl. boven 58; Arch. v. St. Pieter, Reg. n°. 235. 5) Van den Bergh i n°. 250. 6) Zie boven 352; Deel I 314, 320. 7) Van der Aa I 38; van Alphen 366. 8) Buil. Traj. n°. 1296 (a°. 1349)5 Deel I 186. 396 Cockengen (dat. van — ge, B. Marie Ascensio) omvatte de burgerlijke gemeente Laagnieuwkoop (de heerlijkheden PortengenZuideinde of den Ham- of Trips-gerecht i), Laagnieuwkoop, de Lage Haar of Loefs gerecht van Ruwiel, Gieltjesdorp en Vijfhoeven) , het deel van Portengen-Noordeinde bewesten den watermolen 2) en de heerlijkheden de Haar en de Hegge op Themaat 3) van de burgerlijke gemeente Haarzuilens. Bij de Haer stond een zelfstandige kapel, die, hoewel tot deze parochie behoorende, onder het archidiaconaat van Outmunster stond4). Cameric (dat. - ike, S. Hipolytus), in het 3e kwart der 13e eeuw met Nieucoop, Noorden en Zecvelt een deel van het Milant vormende 5), kwam overeen met de burgerlijke gemeente (de heerlijkheden Kamerik-Houtdijken, Kamerik-Mijzijde, Teckop8) en 's Gravensloot). De kerk heeft, blijkens den naam van het gehucht Oud-Kamerik, waarschijnlijk eerst in het noordoosten der parochie gestaan, doch alle heugenis daaraan is verdwenen. De latere, die aan het kapittel van St. Marie behoorde7), is in 1833 door een nieuwe vervangen8). Hermalen, Harmeien (dat. van — le) omvatte de burgerlijke gemeente Harmeien (de heerlijkheden Harmeien, Haanwijk, Bijleveld, Reijerskop-Indijk, Gerverskoop 9) en Indijk), de burgerlijke gemeente Veldhuizen (de heerlijkheden Veldhuizen ">), ReierskopLichtenberg en Rosweide, Reierskop-Creuningen en ReierskopSt. Pieter) en de heerlijkheden Harmelerwaardn) en Catten- 1) Van der Aa IX 253/4, verbeterd 794. Misleid door de bekende kaart van Utrecht van de Roy en de daarop berustende van Tirion, welke het Zuideinde van Portengen ten onrechte ten oosten van den Zuideindschen dijk (ter plaatse van het tot Ruwiel behoorende Kortrijk en van Vijfhoeven) plaatsen, hebben de Tegenw. St. en van der Aa den Ham-gerecht en Portengen-Zuideinde ten onrechte voor twee gerechten gehouden. 2) Zie boven 353. 3) Van der Aa XI 118. 4) Zie boven 394; Deel I 315, 32° J Tegenw. St. XII 192. 5) Zie boven 283. 6) Informacie van 1514, 225. 7) Resolutie v. h. Kapittel v. 3 April 1587; Tegenw. St. XII 203. 8) Van der Aa VI 244. . 9) Arch. Bissch. Cler. n°. 66 (a°. 1318), „in prochia de Harmalen quae dicitur Gerversloet." 10) Blijkens een acte van 27 Mei 1633 in het protocol van den notaris Gerard van Waey (mededeeling van Mr. W. C. Schuylenburg te Utrecht). 11) Van der Aa V 193. 398 Rietveld, benevens de heerlijkheid tGoy x), die een zelfstandige kapel had, welke onder het archidiaconaat van Outmunster ressorteerde2), in het midden der i6e eeuw een afzonderlijk^ parochie is geworden, na de hervorming met Houten is vereenigd3) en in het begin der 19e eeuw weder bij Schalkwijk is gevoegd4). De kerk is in 1804 door een nieuwe vervangen5). Benschop was in het begin der 16e eeuw geïncorporeerd bij het kapittel van IJsselstein6). De kerk is in 1867 vernieuwd7). Polsbroec (S. Joannes Baptista) omvatte de burgerlijke gemeenten Polsbroek en Vlist8). De kerk is in 1834 door een nieuwe vervangen 9). StolcwUc, later Stolc 10). De kerk is in 1547 herbouwd ») en in 1870 door een nieuwe vervangen 12). 1) Zie boven 6o, 386. 2) Deel I 315, 319. 3) Tegenw. St. XII 392. 4) Van der Aa IV 656. 5) Ib. X 104. 6) Arch. Aartsb. Utr. XVI 141. 7) Van Alphen 360. 8) Tegenw. St. VII 569. 9) Van der Aa IX 229. 10) De institutie werd hier door van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 223) ten onrechte aan den Maior Prepositus Trajectensis toegekend (Deel I 385 sqq.; vgl. boven 40). 11) Van der Aa X 754. 12) Van Alphen 194. ' § i9- Juxta Civitatem (S. Marie). Zeevelt, Zegvelt vormde in het 3e kwart der 13e eeuw met Cameric, Nieucoop en Noorden het Milanti). De latere onderhoorigheid dezer parochie staat niet vast. In de rekeningen der Domfabriek wordt ze onder Outmunster geplaatst2), doch in die van het Cathedraticum 3) en van den Bisschöppelijken Vicaris 4) onder St. Marie. Zou dit, vooral bij de geconstateerde geringe betrouwbaarheid der Domfabrieklijsten op dit punt5), tot het laatste doen overhellen, zoo treft het, dat in de institutieregisters van St. Marie6) geen enkele institutie tot eenig beneficie dezer parochie bewaard is gebleven. Toch hel ik ertoe over om dat in casu alleen aan het toeval te wijten 7), vooral omdat Zegvelt niet genoemd wordt in de beneficienlijsten van Outmunster zelf3). De kerk is in 1303 gesticht ter vervanging eener oudere, die aan de Mye had gestaan9) en is in 1861 door een nieuwe vervangen10). Ze behoorde aan den deken van St. Marie H). » Waerder (dat. van — de) omvatte de burgerlijke gemeenten Waerder en Langeruigeweide 12) (in 1267 Custwijc genaamd 13)), Bekenes van de burgerlijke gemeente Barwoutswaarder en den 1) Zie boven 283. 2) Deel I 83. S*,..StJ 3) Ib. 173. 4) Ib. 218. 5) Zie boven 12 sqq. 6) Deel I n°. XXIX 7) Men houde in het oog, dat de bronnen van St. Marie geen volledige tax en lijst voor het geheele archidiaconaat bevatten, doch alleen registers zijn der instituties, welke in de jaren 1494—1539 en 1559—1575 hebben plaats gehad. Ook andere ontwijfelbaar tot het archidiaconaat behoorende parochies komen er daarom niet in voor, zooals Roden, Zuutlaren, Borger, Roswinkel, Rolde, Yhorst, Blankenham,enz. 8) Deel I 317, 319. 9) Arch. Aartsb. Utr. XXII 476. 10) Van Alphen 369. 11) Hist. Ep. Ultr. 228. 12) Van der Aa VII 43. 13) Arch. Aartsb. Utr. XI 215. 4óo Breepolder van de burgerlijke gemeente Rietveld 1) en behoorde sedert 1293 aan de S. Catharina-balye der Johanmters 2), die er een eigen commanderij bezat 3). Loopwljc4), later Loplc, omvatte het Benedenkwartier der heerlijkheid Lopik en de heerlijkheden Zevender en Cabau 5) en behoorde aan en was geïncorporeerd bij de kerkfabriek van St. Marie 6). In de eerste helft der 19e eeuw is Zevender van Lopik naar Willige Langerak overgegaan 7). Er stond een kapel te Cabau (eigenlijk onder Lopic), die tot 1819 als kerk dienst heeft gedaan3). Lopiker capel, in 1326 nog een kapel9), was blijkens de instituties van St. Marie w) in de 16e eeuw een afzonderlijke parochie die de heerlijkheid Zevenhoven en het Bovenkwartier van Lop'ik omvatte en aan den deken van St. Marie behoorde »). Na de hervorming is er Jaarsvelderkapel bijgevoegd 12) en is de gemeente tot 162I door naburige predikanten bediend*3). 1) Van der Aa IX 47»; f. bericht van den predikant. 2) Rijksarch. Utr. M. 45*. P- *J v°v Brom, Reg. Utr. n°. 249». *5*i Versl. v. F-ery fc 285; Hist. EP. Uit, 542; ROmer I ,86; Kron. Hist. Gen. XXX 35. 4) Reg. Hann. 49 etc. 5) Tegenw. St. VII 570/1; van der Aa III 2. 6) Deel I 174; Versl. v. Kerkvisit. 454. 7) Van der Aa XII 157. 8) Ib. VII 438- 9) Reg. Hann. 166. 10) Deel I 380, 384. 11) Versl. v. Kerkvisit. 457. 12) Van Beuningen, Het Geestelijk Kantoor te Delft 137. 13) Van Alphen 363. § 2o. Infra Yselam et Leccam (S. Salvatoris). Bloemendael, later ter (dat. van die) Goude (latijn Gouda, S. Joannes Baptista), omvatte de burgerlijke gemeente Gouda vóór hare vergrooting en de voormalige burgerlijke gemeente Bloemendaal zonder het vroeger daarbij behoorende stuk bewesten de Gouwe (ongeveer samenvallende met den Zuidpolder) i), en is na de hervorming vergroot met de heerlijkheden Kort Haarlem en Willens 2) en Broek Thuil en 't Weegje 3). De eerste kerk der parochie stond volgens een oude. locale traditie buiten de stad in Bloemendaal, waar nog in het midden der 18e eeuw een oud kerkhof de herinnering eraan bewaarde"), en die traditie wordt bevestigd door het feit, dat de parochie de eerste maal, dat wij haar vermeld vinden, in 1275, Bloemendael wordt genoemd8), hoewel er toen reeds een kapel ter Goude moet hebben gestaan 6). Wanneer deze de parochiekerk is geworden, is onbekend. Buiten de kerk, stonden er in de stad: de S. Christophorus-kapel op het kasteel in de Spieringstraat 7) • de Deus in necessitate-(Noot Gots-)kapel aan de westzijde der haven bij de Noodgodssteeg 8); de Jeruzalems-kapel op den noordhoek der Patersteeg »); de B. Maria V.-kapel aan de Nieuwehaven op den hoek der Vrouwensteeg 10); de S. Barbara-kapel in de St. Simon en Judasstraat »); 1) Informatie 309; zie boven 281. 2) Zie boven 392; van der Aa VI 596. 3) Ib. II 758, IV 706. 4) Hist. Ep. Ultr. 303; Tegenw. St. V 196. 5) Deel I 20. 6) Ib. 29. 7) Ib. 187, 315; van Mieris IV uu cf. Tegenw. St. V 194. 8) Hist Ep. Ultr. 305; van der Aa IV 714. 9) Hist. Ep. Ultr. 305; van der Aa IV 715. 10) Hist Ep. Ultr. 305. 11) Ibidem. 26 402 de S. Jacobus-kapel aan de westzijde van de Raam1); de S. Antonius-kapel aan de Sintteunisstraat 2); de S. Remigius-kapel aan de noordzijde der Nieuwehaven bij de Remigius-brug 3); de S. Jodocus-(St. Joosten- 4))kapel aan de oostzijde der Gouwe, nu de Luthersche kerk 5); het Observanten-(Minderbroeders-)klooster aan de zuidzijde der Gouwe, in 1418 gesticht en in 1572 afgebroken6); het in 1447 gestichte S. Paulus-convent van broeders des gemeenen levens ten oosten der kerk 7); het tusschen 1434 en 1466 gestichte Brigittijnen-klooster Marie Stella (Mariasterre) aan de noordzijde van de Raam, een dochter van het klooster Marienwater te 's Hertogenbosch, in 1551 verkocht aan de Regulieren van het S. Gregorius-klooster Emmaus te Stein, en sedert zelf Emmaus genaamd (terwijl de zusters naar het klooster te Zoest gingen), in 1576 afgebroken3); het S. Alexius-klooster van Alexianen (Cellebroeders), in 1440 gesticht aan den Groeneweg, eveneens Emmaus genaamd (?), in de i8e eeuw de Latijnsche school9); het S. Margaretha-klooster van Tertiarissen, in 1399 gesticht aan de oostzijde der Spieringstraat, later van zusters des gemeenen levens en geïncorporeerd bij het kapittel van Sion, in 1572 verbrand 10); het S. Maria Magdalena-klooster van Regularissen, in 1443 gesticht aan de Varkenmarkt, in de 18e eeuw het Pesthuis11); het S. Catharina-klooster van Tertiarissen, omstreeks 1440 1) Hist. Ep. Ultr. 305. 2) Ibidem. 3) Ibidem. 4) Ten onrechte ibidem S. Justus genoemd, sie boven 376 noot 5. 5) Hist. Ep. Ultr. 305. 6) De la Torre XI 76; Hist. Ep. Ultr. 303; van der Aa IV 716; Arch. Aartsb. Utr. II 39; Römer I 509; Bijdr. Bisd. Haarl. XX 181. 7) Hist. Ep. Ultr. 303; Hist. Ep. Daventr. 45; Römer I 676. 8) De la Torre XI 76; Hist. Ep. Ultr. 303; Hist. Ep. Daventr. 44; van der Aa VII 682; Römer I 665; Arch. Aartsb. Utr. V 240. 9) Hist. Ep. Ultr. 304; Römer I 651. 10) Hist. Ep. Ultr. 304; Hist. Ep. Daventr. 44; van Mieris IV 181; van der Aa VII 649; Römer I 401. 11) Hist. Ep. Ultr. 304; Hist. Ep. Daventr. 44; van der Aa VII 657; Römer I 421- 4Ó3 gesticht aan de oostzijde van den Groeneweg, later het Tuchthuis !) j het S. Agnes-huis van zusters des gemeenen levens (tgrote zusterhuus), in 1515 aan de westzijde van den Groenenweg gesticht, nu de Bank van Leening2); het S. Barbara-klooster van Tertiarissen, in 1515 gesticht vermoedelijk in de St. Simon- en Judasstraat 3); het S. Maria Mater Domini-klooster van Regularissen, vóór 1423 gesticht aan de westzijde van de Gouwe, geïncorporeerd bij het kapittel van Sion 4); het Clarissen-klooster, in 1470 gesticht aan de zuidzijde van de Nieuwehaven, in 1486 tot een abdij verheven, nu de Stads Timmerwerf5); ' het S. Catharina-gasthuis aan de oostzijde van de Haven, vóór 1391 gesticht6); het S. Elisabeth-gasthuis aan de oostzijde van den Kleiweg, vóór 1485 gesticht, nu het Oudevrouwenhuis 7) • het H. Geesthuis, vóór 1391 gesticht aan de Springstraat, nu het Weeshuis 8); en buiten de stad: de S. Odulphus-kapel buiten de Dijkpoort aan den IJssel 9); de S. Jobus-kapel buiten de Potterpoort, beide in 1488 verbrand 10); het Lazarushuis met kapel n); *. 1 fa en een Karthuizer-klooster onder Bloemendaer*13^ / ^ Moordrecht (S. Joannes Baptista13)) omvatte de burgerlijke gemeente Moordrecht (vóór de droogmaking van den Zuidpias), de burgerlijke gemeente Gouderak en de heerlijkheid Broek 1) Hist. Ep. Ultr. 304; Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa III 40; Römer I 570. 2) Hist. Ep. Ultr. 304; Hist. Ep. Daventr. 44; van der Aa I 65; Römer I 421. 3) Hist. Ep. Ultr. 304; van der Aa II no. 4) Hist. Ep. Ultr. 304; Hist. Ep. Daventr. 44; van der Aa VII 655; Römer I 403. 5) De la Torre XI 76; Hist. Ep. Ultr. 304; Römer I 517; Bijdr. Bisd. Iiaarl. XX 181. 6) Hist. Ep. Ultr. 305; Tegenw. St. V 203; van Mieris IV 98. 7) Hist. Ep. Ultr. 304; Tegenw. St. V 204. 8) Tegenw. St. V 205. 9) Hist. Ep. Ultr. 305; van der Aa IV 716. 10) Ibidem. n) Van Mieris IV no. 12) Limburg Brouwer, Boerg. Chart. 106 (a°. 1453). 13) De la Torre XI 76. 4o? doch in het midden der i6e eeuw aan den proost van Outmunster alleen Crimpen omvatte de gemeente Krimpen aan de Lek en behoorde aan Outmunster 2). Leckerkerc, Leckerlant3), in de heerlijkheid van de Lek, een personaat4), omvatte de burgerlijke gemeente Lekkerkerk en de voormalige burgerlijke gemeente Zuidbroek 5) en behoorde aan Outmunster 6). Berken wonde (dat. van — wout), Bercou, dat meen ik onder dien naam nog niet vóór de 2e helft der 14e eeuw is vermeld gevonden, was wellicht dezelfde parochie als het in 1275/80 vermelde Sutwoude T). SHeren-, sHeer-, Seraernouts-8), Seraerntsberch (S. Laurentius9)), waarvan de cure in twee portiones was verdeeld10), omvatte de burgerlijke gemeente zonder Zuidbroek11), en is, misschien eerst in de 19e eeuw, aan de zuidoostzijde tegen Schoonhoven verkleind. Buiten de kerk stonden: een kapel te Ammerstol, kort vóór 1331 gesticÉf18), aan den scholasticus van Outmunster behoorende 13) en in 1658 tot een afzonderlijke kerkelijke gemeente gemaakt14); het in 1396 op den Hem in het zuidoosten der parochie gestichte klooster van Poenitentiarii, sedert, 1418 een Regulierenprioraat , Mons S. Michaelis (St. Michielsberch of Henricsvelt)16). 1) Versl. v. Kerkvisit. 372; cf. Deel I 150; Hist Ep. Ultr. 301. 2) Hist. Ep. Ultr. 301. 3) Deel I 316. 4) Ib. 10. 5) Van der Aa XIII 275; van Alphen 192. 6) Reg. Hann. 103; Hist. Ep. Ultr. 300. 7) Deel I 10. S) Van Mieris II 520. 9) Van der Aa II 288. 10) Deel I 314. 11) Van der Aa XIII 275. 12) Van Mieris II 520, 751; Deel I 84, „capella in Ammers", cf. ib. 150; Kron. Hist. Gen. XXX 23. Door van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 299) wordt ze ten onrechte een parochie genoemd, vermoedelijk door verwarring met Ammers; want in de registers van Oudmunster van 1480 en 1529 komt ze niet als parochie voor (Deel 1314,320). 13) Hist. Ep. Ultr. 299. 14) Van der Aa I 157; van Alphen 190. 15) De la Torre XI 79; Batavia Sacra II 188/9; Hist. Ep. Daventr. 44; Tegenw. St. V 321; van der Aa V 411; Römer I 372. 4o6 Schoonhoven (S. Bartholomaeus *)) omvat tegenwoordig — doch vermoedelijk eerst sinds de 19e eeuw — behalve de burgerlijke gemeente ook het zuidoostelijke deel der burgerlijke gemeente Bergambacht tot aan den Hem. De kerk behoorde aan de in 1390 aldaar gestichte commanderij der Duitsche Orde, te voren aan de balije van Utrecht2). Daarenboven stonden er: de ook aan de commanderij behoorende H. Kruis-kapel bij de Beckevoortspoort 3); het Alexianen- (Cellebroeders-)klooster Emmaus aan de Oudehaven , na de hervorming het Oudemannenhuis 4) ; het in 1330 gestichte Carmeliten-klooster5); het S. Agnes-klooster van Tertiarissen 6); het S. Elisabeth-klooster aan de Oudehaven, eerst van Regularissen , later van zusters des gemeenen levens 7); het SS. Spiritus et Maria-gasthuis, nu de Gasthuiskerk 8). Willige (dat. — en)9) in de heerlijkheid Langerac 10) omvatte de burgerlijke gemeente Willige Langerak behalve de heerlijkheid Zevender n), welke er echter in de ie helft der 19e eeuw aan is toegevoegd 12). Langerac met een kapel op het slot13). Die Nienpoort (Nomen D. Jesu u)). Ammers was gelijk aan de burgerlijke gemeente Groot Ammers 15). Streef kerc, Streeflant16), behoorde aan den scolasticus van 1) Hist. Fp. Ultr. 296. 2) De Geer, Arch. D. O., Inl. lviii; Deel I 150; Hist. Ep. Ultr. 296; Römer I 178. 3) De Geer 1.1. 4) Tegenw. St. V 316; Römer I 653. 5) De la Torre XI 79; Römer I 229. 6) De la Torre XI 79; Römer I 222, 599. 7) De la Torre XI 79; Hist. Ep. Daventr. 44; Römer I 222, 373, 417. 8) Tegenw. St. V 315. 9) Deel I 84, 314. 10) Van den Bergh II n°. 553, Nal. n°. 54. 11) Tegenw. St. VII 571. 12) Van der Aa XII 157; van Alphen 194. 13) Deel I 192. 14) Hist. Ep. Ultr. 298. 15) Buil. Traj. n°. 1271, waar „Ammers" ten onrechte met Ammerstol wordt geïdentificeerd. 16) Van den Bergh II n°. 407; Tegenw. St. VII 424. 407 Outmunster i). De kerk is in den Spaanschen tijd afgebrand, doch in 1584 door een nieuwe vervangen2). BrantwJJc met het in 1424 gestichte S. Martinus-klooster ten Donc, St. Maertensdonc of Hemsdonc3), eerst een dubbelklooster van Regulieren, een dochter van het klooster op den Hem te Seraerntsberch4), sedert 1439 van Cisterciensers5). Nieu Leckerlant in de heerlijkheid van de Lek, werd in 1455 als kapel van Leckerkerc gesticht en in 1495 een parochie6), die na de hervorming tot 1616 gecombineerd werd met Leckerkerc7). De kerk is in 1645 en andermaal in 1847 door een nieuwe vervangen 8). Er stond een kapel te Elshout9). 1) Reg. Hann. 33; Hist. Ep. Ultr. 299. 2) Van Alphen 301. 3) De la Torre XI 65, waar het, evenals in Hist. Ep. Ultr. 327/8, ten onrechte in het decanaat Zuuthollandia wordt geplaatst. 4) Hist Ep. Ultr. 328. 5) Ib. 299;avan der Aa III 437; Römer I 383; Nijhoffs Bijdr. D X 3 noot. 6) Hist. Ep. Ultr. 300. 7) Van Alphen 177. 8) Ibidem. ' 9) Hist Ep. Ultr. 300. §2i. Trans Leccam (S. Marie). Tienhoven (S. Nicolaus!)) is sedert de hervorming gecombineerd met Ameide 2). Ameide (S. Joannes Evangelista3)) behoorde aan St. Marie4), evenals Meerkerc, welks kerk in 1830 is afgebroken en in 1833 door een nieuwe vervangen 5). Noordeloos (S. Bonifacius6)) had een klooster7), waarvan overigens niets bekend is; en een gasthuis te (Over-)Slingelant 8). Hoornaer (S. Dionysius 9)) behoorde stellig tot dit decanaat en archidiaconaat, blijkens de instituties van St. Marie10), doch vreemderwijze worden in de rekeningen der Domfabriek van 1516 af de reportationes dezer kerk onder de Arnhemsche proosdij verantwoord n). De parochie, waartoe in het midden der vorige eeuw de buurt Minkeloos behoorde12), die thans, evenals vermoedelijk ook tevoren, onder Noordeloos staat, werd na de hervorming tot 1610 gecombineerd met Hoochbloclant13). Goudriaen, Gouriaen, in 1260 tot parochie verheven14), werd na de hervorming tot 1610 gecombineerd met Ottenlant15). 1) Deel I 371, 374- 2) Van Alphen 195. 3) Deel I 373- 4) Van den Bergh II n°. 138, 158, 824; Reg. Hann. 238. 5) Van der Aa VII 783. 6) Ib. VIII 266. 7) Ibidem. 8) Deel I 371; Versl. v. Kerkvisit. 443. 9) Van der Aa V 833. 10) Deel I 372, 373, 382, cf. 167/8; Versl. v. Kerkvisit. 441. 11) Deel I 78. 12) Van der Aa V 833. 13) Van Alphen 184. 14) Van den Bergh II n°. 63; Hist. Ep. Ultr. 228. 15) Van Alphen 177. 409 Otteniant, Otlant1), had een kapel te (Laech-) Bloclant2). Gravelant3), later sMolenaersgraef4), Molenaersgraef, werd in 1243 als kapel gesticht5) en na de hervorming tot 1639 gecombineerd met Brantwijc6). Blaeskijns-, Blcskens-, Blesgraef. Wijngaerden, Wingerden, werd na de hervorming tot 1603 gecombineerd met Sliedrecht, daarna tot 1615 met Bleskensgraef, toen weder tot 1620 met Sliedrecht en is sedert 1623 weder zelfstandig 7). Giessen, later Oude Giessen, Giessen Oudekerc, waartoe ook de heerlijkheid Poedersijn (Peursem) behoorde en behoort. In 1730 is Giessendam ervan afgescheiden en met Neder-Hardinxvelt tot een afzonderlijke kerkelijke gemeente gemaakt8). Nienwe Giessen, Giessen Nïeukerc, waartoe ook NederSlingelant behoorde en behoort. Hardinxvelt bestond reeds als parochie in 1105 9) en had een kapel te Neder-Hardinxvelt, die na de hervorming als kerk dienst is blijven doen en in 1730 met Giessendam tot een afzonderlijke kerkelijke gemeente is gemaakt10). Schalunen, Schal lunen, ScheUunen, behoorde sedert 1265 U) aan de aldaar in 1220 gevestigde commanderij der Duitsche Orde 12). Schnonrewoert behoorde aan den proost van St. Marie 13). 1) Deel I 373, 374, 375. 2) Ib. 369, 373; Kron. Hist. Gen. XXX 23; Versl. v. Kerkvisit. 451. 3) Dat Wouter Broek gelijk had met dezen in alle rekeningen der Domfabriek, doch steeds zonder eenige opbrengst, voorkomenden naam (Deel 181) te identificeeren met sMolenaersgraef (ib. 149), blijkt uit het stuk van 1346 (van Mieris II 697). 4) Van Mieris II 697. 5) Van den Bergh I n°. 401. 6) Van Alphen 177. 7) Ib. 180. 8) Ib. 181; van der Aa IV 565. De Hist. Ep. Ultr. 228 vermelde afscheiding van Giessendam in 1382 betrof de ambachtsheerlijkheid, niet de parochie. 9) Van den Bergh I n°. 95. 10) Van der Aa V 151; van. Alphen 181. 11) Brom, Reg. Utr. n°. 1588; van den Bergh II n°. 129, 134. 12) De Geer, Arch. D. O., Inl. xlv; Versl. v. Kerkvisit, 444. 13) Versl. v. Kerkvisit. 438. 4*0 Heusden benoorden de Maas, daar de twee uiterste parochies, Meduwe en Herpt, stellig dochterkerken ervan waren, behoorde reeds vóór 1108 aan de abdij van St. Truijen ]). WflC, met een uithof der abdij Bern (nu het Monnikenhof)2). Teen. Poederoy (dat. — e), — oyen, waartoe de zuidelijke helft van het Monnikenland en Loevestein behoorden. Er stond een kapel op Loevestein3), die na de hervorming tot 1819 een zelfstandige kerkelijke gemeente is geweest4). Aelst (S. Antonius) werd in 1133 van Wijc afgescheiden5) en werd na de hervorming gecombineerd met Zulekem, later tot 1640 met Poederoyen 6). Hemert, Uuthemert, later Nederhemert (dat. — de), een dochterkerk van Aelburch, daar het tusschen dit en Herpt in ligt7), werd na de hervorming tot 1631 met een der naburige gemeenten gecombineerd 8). De kerk stond en staat in het gedeelte bezuiden de in 1481 gegraven Maas9), doch daarenboven stond er een kapel in het gedeelte benoorden die Maas, die nog als kerk dienst doet10). Amerzoy, Amelroy (dat. — e), — oyen, werd sedert de hervorming gecombineerd met Wel n). Wel (dat. Welle), welks kerk aan een klooster zou behoord hebben 12), waarvan echter niets bekend is. 1) Van den Bergh I n°. 99, 161. Onjaist is de aanteekening van Wouter Broek, dat Aelborch ook de moederkerk van „Drunen, Elshout, Authuesden et alijs ecclesijs vltra Mosam in diocesi Leodiensi sitis" zou geweest zijn (Deel I 148), want een parochie kan uit den aard der zaak niet tot twee diocesen behooren en de grens tusschen de beide bisdommen was natuurlijk ouder dan de parochies op den linker Maasoever kunnen geweest zijn. 2) Niet een Tempeliersklooster, zooals Hist Ep. Ultr. 261 en Tegenw. St. VII 282 gezegd wordt; zie Bijdr. Bisd. Haarl. XV 204 en de daar aangehaalde annalen van Bern (Hist Ep. Ultr. 256). 3) Kron. Hist. Gen. XXX 51. 4) Van Alphen 95. 5) Sloet n°. 265. 6) Van Alphen 91. 7) Zie boven 416. 8) Van Alphen 94. 9) Van der Aa XIII 881. 10) Ibidem; van Alphen 94. 11) Van der Aa I 157; van Alphen 96. 12) Van der Aa XII 249. 27 4*8 Kercwïïc is sedert de hervorming vereenigd met Bruchem1). Te Delwinen stond reeds in 1409 een kapel2), die na de hervorming als kerk heeft gediend, doch thans niet meer bestaat. Brauckhem, later Bruchem. Hedel. , ï l Ï"ÏL Herewaerden, Herwerden, behoorde aan het Domkapittel3). De kerk is in 1600 vernield en in 1608 door een nieuwe vervangen4), hetgeen nogmaals in 1850 is geschied5). Rothem, later Rossem (S. Martinus), in welks kerk in i499 een kanunniken-college gevestigd werd en die in 1560 werd verbrand0), waarna het met St. Andries werd gecombineerd tot Ï63.8 7) terwijl de kerk in 1659 weder werd opgebouwd7) en in 1860' door een nieuwe vervangen7). Daarenboven stond er: het nonnenklooster Marienacker 3). Horwinen, Hurwenen (dat. van - ne), reeds in de middeleeuwen telkens verward met Herwinen9). De gemeente is na de hervorming tot 1724 en weder van 1740 tot 1751 met nabunSe gecombineerd geweest10). Bommel, Zaltbommel (dat.-e, S. Martinus), behoorde vermoedelijk in de 13^ eeuw aan het Domkapittel11) en had in zijn kerk sedert 1303 een kanunniken-college12), dat ook aan dat kapittel behoorde13), terwijl er buiten de kerk nog stonden: het Regulieren-klooster Stagnum S. Petri, Peterspoel, waarvan de eerste ligging buiten de stad onbekend is (bij het Kloostercel. ) doch dat in 1512 naar de Kloosterstraat in de stad werd verplaatst14), het omstreeks 1420 gestichte S. Maria Magdalena-klooster van Regularissen in de Nonnenstraat15); 1) Tegenw. St. III 296; van der Aa VI 412; van Alphen 91. 2) Deel I I9S- 3) Rechtsbronnen v. d. Dom t. Utr. 43. 4) Van der Aa V 299. 5) Vaa Alphen 93. 6) Van der Aa IX 653. 7) Van Alphen 96. 8) Van der Aa IX 653; Arch. Ned. Kerkgesch. V 284sqq. 9) Nijhoff, Gedenkw. I 189, 210. 10) Van Alphen 94. 11) Wstinc 265. 12) Hist. Ep. Ultr. 251, 13) Wstinc 266. „„tt c 14) Hist. Ep. Daventr. 129; Arch. Aartsb. Utr. XXII 67. 15) Van der Aa XIII 49- 419 een gasthuis met kapel in de Gasthuisstraat (later de Kleine kerk) i). Gameren, Gambren (dat. van — re), was in 1183 nog een kapel van Tuul, die aan de abdij Abdinchof te Paderborn behoorde 2), en is na de hervorming tot 1643 weder met Tuul gecombineerd geweest 3). Nieuwael, Nivel (dat. - e), eveneens in 1183 nog een kapel van Tuul 2), omvatte behalve de heerlijkheid van dien naam ook een gedeelte van Gameren *), hetgeen thans niet meer het geval schijnt te zijn, en is sedert 1693 gecombineerd met Zulekem 5). Zulinchem, Zulekem, behoorde in 1143 aan de kapittelkerk te Luik 6). Brakel (B. Maria V.) omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook nog het noordelijke deel van Monnikenland, vermoedelijk tot aan den Schouwendijk. Er stond een kapel op het slot 7). Vnren werd na de hervorming vergroot met Dalem 3) Herwinen (dat. van - ne). De kerk is in 1823 door een nieuwe vervangen 9). Hellu, in 1183 nog een aan Abdinchof behoorende kapel van Tuul 10), werd na de hervorming tot 1610 en van 1668 tot ƒ823 gecombineerd-met Herwinen % De kerk stortte in 1674 in doch werd in 1823 door een nieuwe vervangen 12). Haeften (dat. van - te), in 1183 eveneens nog een kapel van Tuul 10) ? kreeg in 1399 een kanunniken-college in de kerk 13) De kerk is in 1851 herbouwd"). Tuul (dat. — e) behoorde sinds 1031 met haar kapellen 1) Van der Aa XIII 49; Buil. Traj. n°. 1523. 2) Sloet n°. 157, 362. 3) Van Alphen 92. 4) Van der Aa IV .427. 5) Ib. VIII 116; van Alphen 97. 6) Sloet n°. 279. 7) Deel I 190. 8) Van Alphen 104; zie beneden 423/4. 9) Van der Aa V 523. 10) Sloet n°. 157, 362. 11) Van der Aa V 394; van Alphen 101. 12) Van der Aa V 395. 13) Hist. Ep. Ultr. 250. 14) Van Alphen 101. 420 Haefte, Hellu en Gamere aan de abdij Abdinchof te Paderborn'). De kerk is in 1810 door een nieuwe vervangen2). Hier (dat. — e), later Waerdenburch, behoorde met hare dochterkerken Inen en Opinen aan St. Jan3). Er stond een gasthuis4). Ine, later Kederinen (dat. van —ine), in 1287 nog een kapel van Hier5), behoorde als zoodanig aan St. Jan en was later een afzonderlijke parochie6), die na de hèrvorming tot 1618 gecombineerd is geweest met Opinen ?) en sedert met Waerdenburch8). De kerk is in 1868 door een nieuwe vervangen9). Opinen (dat. van — ine), eveneens in 1287 nog een aan St. Jan behoorende kapel en later een afzonderlijke parochie. Heessel, —solt, behoorde tot 1250 aan den proost en daarna aan het kapittel van St. Marie 1°) en is sedert 1618 gecombineerd met Opinen n). Valric, Valdric, Vandric12), Varic (dat. — icke), was in 1250 nog een appendix van Heessel13) en behoorde als zoodanig aan St. Marie 14). Het is na de hervorming tot 1660 gecombineerd geweest met Ophemert15). De kerk is in 1879 door een nieuwe vervangen 16). Hemert, Ophemert (dat.—de, S. Martinus), werd vóór 1028 aan het klooster Hohorst geschonken *f en is na de hervorming opgeheven. Hemert, Ophemert (dat. — de, S. Lambertus). In hetmid- 1) Sloet n°. 157, 362- 2) Van der Aa XI 326. 3) Sloet n°. 1017, II18; van den Bergh I n". 251. 4) Hist. Ep. Ultr. 250. 5) Sloet n°. in8. 6) Deel I 172. * 7) Van der Aa VI 75. 8) Ib. VI 73; van Alphen 105. 9) Van Alphen 105. . 10) Sloet n°. 721. 11) Van der Aa VI 75; van Alphen 103. 12) Het herhaaldelijk voorkomende Vanderic is een foutieve lezing of schrijffout voor Vauderic. 13) Deel I 147. 14) Sloet n'. 721; van der Aa XI 529. De kerk behoorde dus H|et aan St. Adal. bert te Aken, zooals men wellicht anders uit de stukken bij Sloet n°. 118, 148 enz. zou willen afleiden. 15) Van Alphen 104. 16) Ibidem. 17) Van den Bergh I n°. 80; Leenen der St. Paulu*abdij B f°. 3. 421 den der 13e eeuw werd te Ophemert een commanderij der Duitsche Orde Sinus B. Marie V. (Marienschoot) gesticht *) j die in 1328 naar Tiel werd overgeplaatst, waarna de S. Lambertus-kerk als afzonderlijke parochie2), die evenals de andere parochie Ophemert aan de St. Paulus-abdij behoorde, is blijven bestaan en na de hervorming de kerspelkerk van het dorp is geworden 3). Ze is in 1858 door een nieuwe vervangen4). Zenwinen (dat. van — ne) was in 1229 nog een kapel van Tiel5), doch moet blijkens de rekeningen van het Cathedraticum6) nog vóór de hervorming een parochie zijn geworden, die de heerlijkheden Zennewijnen en Passewaaij 7) omvatte, waarvan na de hervorming de eerste met Ophemert, de laatste met Drumpt is vereenigd 8). Er stond een in 1229 door de abdij Verschen bij Xanten gesticht Praemonstratenser nonnenklooster 9). Tiel (dat. — e, S. Martinus) omvatte alleen het deel der burgerlijke gemeente bewesten de Doode Linge, doch is na de hervorming vergroot met de parochie Zantwijc. De kerk was bij de commanderij der Duitsche Orde geïncorporeerd 10). Daarenboven stonden er: de S. Walburgis-kerk, waarin tot 1315, toen het naar Arnhem verhuisde, het Tielgche kapittel gevestigd was, en die in 1328 door het kapittel aan de commanderij der Duitsche Orde te Ophemert werd afgestaan, welke toen daarheen verhuisde. De kerk is in 1679 afgebroken en in haar plaats in 1788 de nieuwe R. C. kerk gebouwd u); de misschien in 1399 gebouwde commanderij der Duitsche Orde12), waaraan de kerken van Tiel en Drumpt behoorden; 1) Brom, Reg. Utr. n°. 1471. 2) Vari der Aa V 423. Dat beide kerken parochiale waren, blijkt uit het Register der Leenen der St. Paulus-abdij (B f°. 3), uit de rekeningen van het Cathedraticum (Deel I 172) en uit die van den vicaris over 1526 (ib. 217). 3) Ibidem. 4) Van Alphen 102. 5) Sloet n°. 520; Arch. Aartsb. Utr. XIV 427. 6) Deel I 167. 7) Omdat Zenwinen een dochter was van Tiel, niet van Drumpt. 8) Van der Aa XIII 140; van Alphen 102. 9) Sloet n°. 520; Hist. Ep. Ultr. 233, 249; Brom, Reg. Utr. n°. 800; Bijdr. Gelre XII; Arch. Aartsb. Utr. XIV 440. 10) Hist. Ep. Ultr. 249. 11) Van der Aa XI 175. 12) Van der Aa III 556; de Geer, Arch. D. O. Inl. xlviii. 422 het Augustijnen Cellebroeders-klooster in de Tolhuisstraat x); het S. Agnes-klooster van Tertiarissen op het Bleekveld2); het S. Caecilia-klooster van Regularissen in de Kerkstraat (nu de Kleine kerk)3). Dreumt, Drumpt (dat. — de), behoorde tot 1200 aan de abdij Echternach, die het toen aan het kapittel te Tiel afstond 4), dat het in 1328 weder aan de Tielsche commanderij der Duitsche Orde overdroeg5). Het is na de hervorming vergroot met de heerlijkheid Passewaaij en tot 1637 gecombineerd geweest met Wadenoyen 6). Wadenoy (dat. — e), — oyen, behoorde in de 13e eeuw aan den Domproost7). Est is van 1620 tot 1748 gecombineerd geweest met Meteren 8). Meteren was vermoedelijk een dochter van Malsen, daar het oorspronkelijk tot deze heerlijkheid behoorde9). De kerk is in 1875 vernieuwd10). Malsen, later Borch- of Geldermalsen (S. Suitbertus), wel te onderscheiden van Over- of Buurmalsen, waarmede Malsen vaak, doch ten onrechte, is geïdentificeerd n), behoorde aan St. Pieter, waarbij het reeds in 1315 was geïncorporeerd12). Deil (dat. — e, S. Michael). De kerk is in 1843 vernieuwd 13). Enspijc, — spie, behoorde aan Marienwaert14) en werd na de hervorming gecombineerd met Deil15). 1) Van der Aa I 385, XI 176. 2) Ib. I 66; Hist. Ep. Daventr. 107. 3) Van der Aa XI 175. Van Heussen vermeldt „circa Tielam" nog een van de abdij Bern afhangende proosdij Monnickwoort (Hist. Ep. Ultr. 259), doek deze stond te Altforst in de Keulscbe dioecese. 4) Sloet n°. 396. 5) De Geer, Arch. D. O. Inl. xlviii. 6) Van Alphen 79. 7) Wstinc 266. 8) Van der Aa IV 264; van Alphen 99. 9) Sloet n°. 902. 10) Van Alphen 102. n) Dit is o. a. geschied Hist. Ep. Ultr. 246, 568; van der Aa II 848, VII 621; Arch. Nederl. Kerkgesch. II 347 sqq., III 306 sqq.; van Alphen 84. De identiteit van Malsen en Borchmalsen met Geldermalsen en die van Overmaken met Buurmalsen is aangetoond door Dr. J. S. van Veen (Bijdr. e. Med. v. Gelre, IX 364; cf. Register der Leenactenboeken, Leenen buiten Gelderland, n°. 43 p. 57/9). 12) Arch. Nederl. Kerkgesch. III 311. 13) Van Alphen 99. 14) Arch. Aartsb. Utr. XXII 332. 15) Van Alphen 99. 424 vervangen *). Het is niet bekend, onder welke parochie die kapel vóór de hervorming ressorteerde, doch vermoedelijk was dit Spijc. Gorinchem, later Gorkem (S. Vincentius), had sinds 1378 in zijn parochiekerk 2) een kanunniken-kapittel 3), met welks „proefstie" de kerk van Haestrecht vereenigd was, en buiten de kerk: een H. Geest-kapel in de Arkelstraat, nu de Vleeschhal4); een B. Maria V.-kapel bij de Kanselpoort 5); een kapel naast de Lage Arkelpoort6); het in 1454 gestichte B. Maria V.-klooster Bethlehem van Franciscanen (Minderbroeders) in de Arkelstraat 7); het in 1401 gestichte S. Agnes-klooster van Tertiarissen in de Boerenstraat 8), misschien hetzelfde als het door de la Torre vermelde Clarissen-klooster9); het in 1442 gestichte Oudemannenhuis met kapel in de Molenstraat 10). TBaginenhof in Gorinchem (S. Martinus) werd in 1402 tot een parochie verheven n). Bloclant, later Hoochbloclant (S. Joannes Evangelista). Arkel, Erkel12), waarvan de kerk in 1856 door een nieuwe is vervangen 13), had het klooster Marienhage van Tertiarissen, later van Regularissen , in 1449 door het S. Agnes-klooster van Gorkem gesticht en in 1558 naar Utrecht verplaatst14). Kedinchem, later Keeckem , behoorde aan het Domkapittel15) 1) Van der Aa III 177; van Alphen 104. 2) De la Torre XI 68 en Hist. Ep. Ultr. 237 hebben de verheffing van het Bagijnenhof tot parochiekerk in 1402 ten onrechte op de Grootekerk van Gorkem toegepast en de kapittelkerk voor een andere dan deze gehouden (Kemp, Gorinchem 128; Tegenw. St. V 270). 3) Hist. Ep. Ultr. 237. 4) Tegenw. St. V 272. 5) Van der Aa IV 681. 6) Ib. 682. 7) Hist. Ep. Ultr. 238; Römer I 219; Arch. Aartsb. Utr. II 38. 8) Hist. Ep. Ultr. 238; Hist. Ep. Daventr. 106; Römer I 448, 509, 573. 9) De la Torre XI 69. 10) Van der Aa IV 683. 11) Kemp, Gorinchem 128; Römer I 247. 12) Deel I 78. 13) Van Alphen 180. 14) Hist. Ep. Ultr. 244; Römer I 346, 448; zie boven 375/6. 15) Wstinc 266, 425 en is na de hervorming tot 1599 gecombineerd geweest met Oosterwijc Oosterwijc De kerk is in 1872 door een nieuwe vervangen 2). TNieulant (S. Barbara3)), is na de hervorming tot 1603 gecombineerd geweest met Leerbroec 4). Lederbroec, later Leerbroec. Lederdam, later Leerdam (B. Maria V.), omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook nog den Geer van Ackoy, die er nog toe behoort. Accoy, Eccoy (dat. — e), omvatte de kadastrale gemeente behalve den Geer en is van 1821 tot 1863 gecombineerd geweest met Gellikem5), terwijl het in 1844 een nieuwe eigen kerk heeft gekregen 6). Renoy (dat. — e) behoorde aan Marienwaert 7) en werd na de hervorming kerkelijk gecombineerd met Gellikem tot 1631, daarna tot 1642 met Beest, doch van toen af weder met Gellikem3). Beest (dat. — de), waarvan de kerk in 1825 door een nieuwe is vervangen9), behoorde sedert 124419) aan de aldaar") in 1129 gestichte Praemonstratenser abdij B. Marie in Insula, Marienwaert12), doch was daarbij niet geïncorporeerd 13). De abdij bezat daarenboven nog vroeger of later de kerken van Houweningeff, Schiedam, sGravenzande, Pinacker, Enspijc, Rumpt, Gellikem, Renoy en Lanxmeer. Paveyefdat. — en), later Lanxmeer14), die Niestat15) (S. Joannes 1) Tegenw. St. VII 501; van Alphen .201. 2) Van Alphen 202. 3) Van Mieris IV 369. 4) Van Alphen 202. 5) Van der Aa XIII 515; van Alphen 98. 6) Van der Aa XIII 515. 7) Hist. Ep. Ultr. 233. 8) Tegenw. St. III 292; van Alphen 98, 100. 9) Van der Aa II 234. 10) Sloet n°. 640, cf. n°. 818; Hist. Ep. Ultr. 233. 11) Dat Marienwaert in de parochie Beest lag, al was het daaruit later evenals de andere abdijen geeximeerd, blijkt uit een vergelijking van de verdeeling der tienden in 1129 en 1244 (Sloet n°. 249, 640). 12) Sloet n°. 249. 13) Arch. Aartsb. Utr. XXIII 357 (a°. 1561). 14) Niet Lantsmeer, zooals het vaak ten onrechte geschreven werd, 15) Versl. v. Kerkvisit 183. 426 Baptista), volgens Wouter Broek een dochter van Beuzinchem J), omvatte van de burgerlijke gemeente Culemborg de zuidelijke helft der stad en alles bezuiden den Prijsschen weg 2). De oudste parochiekerk moet blijkens den naam, dien de parochie tot in de I5e eeuw droeg 3), in den polder Paveijen hebben gestaan. Ze had echter reeds in 1135 een kapel te Lanxmeer4), die aan Marienwaert behoorde en daarbij later werd geïncorporeerd 5), en die later, vermoedelijk tegen het eind der 14e eeuw6), de parochiekerk is geworden7). Na de hervorming is het kerspel met Culenborch vereenigd en de St. Jans- of Kleinekerk in 1826 afgebroken 8). Buiten de kerk stond: het in 1492 gestichte Cruciferi-klooster Jeruzalem ten westen der kerk in het Jeruzalemsteegje9). Culenborch (S. Barbara), volgens van Heussen in 1240 van Beuzinchem afgescheiden 10), omvatte van de tegenwoordige burgerlijke gemeente alleen de oude stad en het ten oosten daarvan gelegen Redichemsche deel. Behalve de parochiekerk, die eerst aan St. Jan behoorde, doch sedert 1458 bij het in 1422 in de kerk gestichte kanunniken-kapittel11) was geïncorporeerd12) en waaraan daarenboven de kerk van Eek behoorde, stonden er: een kapel te Redichem13), vermoedelijk de eerste parochiekerk14); 1) Deel I 146. 2) Hist. Ep. Ultr. 235, „villa Parijs in parochia de Lantsmeer." 3) Nijhoff, Gedenkw. I 80; Sloet n°. 291; van Mieris II226; cf. van der Aa IX 102. 4) Sloet n°. 270; Brom, Reg. Utr. n°. 354. 5) Sloet n°. 539; Hist. Ep. Ultr. 231; Versl. v. Kerkvisit. 204. Van daar de onjuiste mededeeling (Arch. Aartsb. Utr. XV 240, XXII 332), dat Culemborch aan Marienwaert zou behoord hebben. 6) Deel I 77. 7) Dit is blijkbaar de tweede parochiekerk van Culemborch, door de la Torre X 202 bedoeld. 8) Van der Aa III 144. 9) Ib. VI 58; Hist Ep. Ultr. 231. 10) Hist. Ep. Ultr. 231; cf. Deel I 146. 11) Hist. Ep. Ultr. 231. 12) Ib. 559sqq.; Versl. van Kerkvisit. 116. Het verdient opmerking, dat in die in 1570 gehouden visitatie het land van Culemborch onder het archidiaconaat van den Domproost voorkomt Wat daarvan ook de reden moge zijn, zoo is het duidelijk, dat daaruit geenerlei conclusie is te trekken voor den toestand, die aan de oprichting der nieuwe bisdommen in 1560 voorafging. 13) Van der Aa IX 390. 14) Sloet n°. 493- 427 • een S. Georgius-kapel, die in 1570 reeds verwoest wasteen S. Antonius-kapel, waarvan hetzelfde geldtx); een S. Anna-kapel aan den Havendijk huiten de Zandpoort2); het B. Maria V.-klooster van Tertiarissen Mariencroon aan het einde der Achterstraat 3); volgens de la Torre4) een S. Ursula-proosdij van Praemon- stratenser nonnen, die ik echter nergens elders vermeld heb gevonden; het S. Elisabeth-gasthuis aan den Havendijk5); het S. Petrus-gasthuis aan de Achterstraat, nu de Luthersche kerk e). Beuzinchem, later Beuzekem (S., Joannes Baptista), behoorde sedert 1131 7) en nog in 14208) aan St. Jan»). Zoelmont, Sermont10) (dat. — de, S. Joannes Evangelista), was tot 1420 een kapel van Beuzinchem1!) en is na de hervorming weder tot 1661 daarmede gecombineerd geweest12). Bavenswade, — way, is na de hervorming tot 1618 met Rijswijk vereenigd en daarna nog tot 1639 ermede gecombineerd geweest13). Tricht (S. Petrus), in 1315 als kapel van Malsen gesticht, werd in 1389 tot parochie verheven14), en behoorde aan St. Pieter15), waarbij het in 1507 werd geïncorporeerd13). Over- of Buurmalsen (lat. Malsen Superior), een dochter 1) Versl. v. Kerkvisit. 178. 2) Ib. 211, 215; van der Aa III 145. 3) Hist. Ep. Ultr. 231; Hist. Ep. Daventr. 106. 4) De la Torre X 202. 5) Versl. v. Kerkvisit. 215; Hist. Ep. Ultr. 231. 6) Van der Aa Hl 146. 7) Sloet n°. 259; Arch. Aartsb. Utr» XXI 97. 8) Arch. Aartsb. Utr. ib. 9) In de rekeningen van het Cathedraticum over 1550 en '55 staat bij Boesichem „mcorporata capitulo S. Petri Trajectensis" (Deel I 172; cf. Hist. Ep. Ultr. 246), doch dit is apert een misplaatsing dier woorden in stede van bij Tricht. 10) Vermoedelijk uit tZoelremont. 11) Arch. Aartsb. Utr. XXI 95; cf. Deel I 77. 12) Van der Aa XIII 250; van Alphen 86. 13) Van der Aa IX 377; van Alphen 89. 14) Arch. Ned. Kerkgesch. III 3x2, 322. De mededeeling van Wouter Broek (Deel 146), dat Tricht een dochter zou zijn van Erijck (d.i. Erinchem), is dus onjuist. 15) Inventaris v. St. Pieter 44. 16) Arch. Ned. Kerkgesch. III 327. van en wel te onderscheiden van Borch- of Geldermalsen J), behoorde aan St. Pieter, waarbij het in 1507 werd geïncorporeerd 2). Bare (dat. — en, S. Lambertus8)) zou volgens Wouter Broek een dochter zijn van Erinchem4) en zou aan Marienwaert behoord hebben5), doch dit schijnt aan twijfel onderhevig. Buiten de kerk stonden: een kapel te Asch, die in 1629 een zelfstandige kerkelijke gemeente is geworden, welke van 1821 tot 1840 met Buren gecombineerd is geweest 6); een commanderij der Johanniters 7); het S. Barbara-klooster van Tertiarissen, nu het Weeshuis8). Erinchem, later Erkem (S. Georgius 9)), behoorde sedert hoi aan St. Marie, later aan hare thesaurie 10), en werd na de hervorming tot 1623 gecombineerd met Buren en van 1634 tot 1645 met Asch n). Avezaet werd in 1007 aan de abdij Thorn geschonken n) en in 1266 daarbij geïncorporeerd Er stond een kapel te Kapel-Avezaet, die in 1705 door een nieuwe kerk is vervangen 14). Zoelen (S. Stephanus). 1) Zie boven 422 noot 11; cf. Deel I 77. 2) Arch. Nederl. Kerkgesch. III 327. Uit dit stuk blijkt, dat de overdracht van het patronaat van Malsen Superior door St. Pieter aan Marienwaert, welke de abt hiervan in 1250 pretendeerde (Hist. Ep. Ultr. 568), in werkelijkheid niet geschied was. 3) Van der Aa II 828. 4) Deel I 146. 5) Arch. Aartsb. Utr. XV 240. 6) Van der Aa XIII 582; van Alphen 83. 7) Hist. Ep. Ultr. 246, 542; Navorscher XXV 5231 XXVII 373. 8) Hist. Ep. Ultr. 246. 9) Van der Aa IV 244. 10) Visitatie van St. Marie in 1566; Arch. Aartsb. Utr. XXVIII 318; Bijdr. e. Med. Hist. Gen. XXX 202; Brom, Reg. Utr. n°. 257. Tl) Van der Aa IV 244; van Alphen 84. 12) Sloet n°. 134; cf. Brom, Reg. Utr. n°. 155. Dit stuk is echter verdacht. 13) Brom, Reg. Utr. n°. 1609. 14) Tegenw. St. III 269. §25. Batua. Malderic, Mauric (S. Martinus). Buiten de kerk stond nog een kapel, die eerst in 1819 afgebroken is en waarvan nog het kerkhof over is 1). Eek (dat. — e) behoorde aan het kapittel en den heer van Culemborch 2) en is sedert de hervorming vergroot met de heerlijkheid Wiel 3). Ingen (dat. van — ge, S. Lambertus) behoorde sedert 1248 aan de Johanniter-commanderij te Utrecht4), die er een eigen commanderij vestigde, waaraan zij de kerk overdroeg5), en waarvan de kapel in het midden der 19e eeuw nog bestond6). Daarenboven stond er een S. Joannes Baptista-kapel te Wiel 7), na de hervorming vereenigd met de parochie Eek. Ommeren (dat. van — re, S. Lambertus) behoorde wellicht aan St. Adalbert te Aken 8). Lienden werd vermoedelijk kort na 1058 gesticht9), behoorde sedert 1190 aan de St. Paulus-abdij ">) en omvatte de kadastrale gemeente behalve de Marsch, die tot de parochie Renen behoorde doch na de hervorming kerkelijk bij Lienden is gevoegd X1). Er stond: een kapel te Voorhuzen 12). 1) Van der Aa VII 740. 2) Versl. v. Kerkrisit. 154; Reken. Offic. 1545. 3) Van der Aa IV 17. 4) Brom, Reg. Utr. n°. 1130. 5) Hist. Ep. Ultr. 542. 6) Van der Aa VI 148. 7) Deel I 191.; Hist. Ep. Ultr. 282; Reken. Offic. 1518, '57, '69, '71;Navorscher '9°3> 354 (waar ze ten onrechte kerspel wordt genoemd). 8) Sloet n°. 733. 9) Brom. Reg. Utr. n°. 215. 10) Ib. n°. 526; Leenen der St. Paulus-abdij, B f. 3. 11) Van der Aa VII 305. 12) Deel I 158; Reken. Offic. 1405, 1512, '29. 432 westelijke helft sedert de 2e helft der I9e eeuw tot Herveld behoort!). Oosterholt, dat het oostelijke deel der kadastrale gemeente Slijk Ewijk omvatte2), is van 1610 tot het 4e kwart der 19e eeuw3) gecombineerd geweest met Slijk Ewijk. Yalborch (S. Jacobus maior4)). Bessen is van het eind der I7e eeuw tot 1706 en weder van 1826 tot 1862 gecombineerd geweest met Bemmel5). Lent (dat. — te, S. Martinus6) et Partus D. Virginis 7)) behoorde sedert 1255 aan de abdij sGravendal bij Goch 8). Het is na de hervorming tot 1616 gecombineerd geweest met Nijmegen 9). Benemael, later Bemmel (dat. — e, SS. Remigius10) et Donatus11)) behoorde sedert de ie helft der 13e eeuw aan de commanderij: der Duitsche orde te Renen 12) en omvatte ook de Bergerden, die in de 19e eeuw kerkelijk onder Huissen zijn gebracht. Er stond een S. AntoniwMcapel13), waarvan de plaats onbekend is. Doornic ende Halderen, samen één parochie vormende14), had een kerk te Doornic, die in 1595 is afgebroken, waarna Doornic met Ressen is vereenigd 15), en een kapel te Halderen, daar de rekeningen der Domfabriek er in het begin der iSe eeuw soms afzonderlijke opbrengsten van vermelden, en die sedert de hervorming met Bemmel is vereenigd; 1) Bericht van den kerkeraad. 2) Zie de kaarten der Comm. voor het kadaster van 1810 (Rijksarchief te Arnhem). 3) Van Alphen 53. 4) Hist. Ep. Ultr. 283. In de rekening van den officiaal over 1479 komt een patronaat van S. Christophorus voor, doch dit betrof vermoedelijk een kapel in de kerk. 5) Van der Aa XIII 619; van Alphen 52. Volgens van der Aa IX 456 zou Ressen aan de abdij van S. Vedastus te Utrecht (lees Atrecht) hebben behoord; doch uit het desbetreffende stuk (Sloet n°. 122) blijkt niet, dat dit het geval was met de parochie of de kerk. 6) Reken. Offic. 1500. 7) Hist. Ep. Ultr. 284. 8) Sloet n°. 771. 9) Van Alphen 50. 10) Reken. Offic. 1484, 1522. n) Van der Aa II 265. 12) Jungius, Hist. Com. Benth. Cod. Dipl. n°. 40; de Geer, Arch. D. O. Inl. lvi; Buil. Traj. n°. 343. 13) Reken. Offic. 1570. ! jj 14) Ib. 1493, 1502, '17, '20. 15) Van der Aa IX 437. 449 Lathem (B. Maria V.) omvatte de kadastrale gemeente Vari dien naam en is in 1540/4 als parochie van Reden afgescheiden !). Beden (dat. van — de) omvatte de kadastrale gemeente en werd vóór 1Ó28 aan Hohorst (de abdij van St. Paulus) geschonken 2). Er stond een kapel op het slot te Baer, die in 1494 afbrandde, waarop de dienst naar Lathem werd overgebracht 3). Velp (dat. — pe) omvatte de kadastrale gemeente Velp en de burgerlijke gemeente Rozendaal. De kerk is in 1840 door een nieuwe vervangen 4). Te Rozendael stond reeds in 1388 een S. Barbara-kapel, die later is te niet gegaan, terwijl er in 1757 een nieuwe kerk en in 1759 een nieuwe kerkelijke gemeente (met eenigszins andere grenzen dan de burgerlijke) zijn gesticht5). 0 Deel I 335; Arch. Aartsb. Utr. XXIX 373/4. De geheele in dit stuk voorkomende mededeeling over de kerkenfiliaties is verdacht (zie boven onder Voorthuzen), doch hier juist. 2) Sloet n°. 155; Register der leenen der St. Paulus-abdij B f». 3. Hieruit blijkt, dat men niet uit het stuk over de tienden van Reden (Sloe* n°. 541) mag afleiden', dat ook de parochie toen aan St. Pieter zou hebben behoord. 3) Deel I 335; Hist. Ep. Daventr. 176. 4) Van der Aa XI 578. 5) Deel I 335; Bachiene I 68; van der Aa IX 742; van Alphen 22. 29 § 27. Prepositura Embricei?sis. Zooals reeds boven werd opgemerkt *), is het decanaat, tevens archidiaconaat van Emmerik uitvoerig en goed beschreven door A. Tibus, der Gau Leomerike und der Archidiaconat von Emmerich (Münster 1877). Ten opzichte der indeeling is daarin slechts één vergissing van beteekenis te vinden, n.1. dat de parochie Malburgen tot het decanaat Batua zou hebben behoord, terwijl het door de overeenstemming van alle bronnen op dit punt vaststaat, dat ze onder Emmerik ressorteerde. Het volgende is grootendeels aan dat werkje ontleend. Voor de parochiale grenzen in Pruisen zijn de Geschichtlicher Atlas der Rheinprovinz en de daarbij behoorende Erlauterungen (V, 1; 1909) ten deele mijn bron geweest. Malborch, — gen. De grenzen der parochie zijn bewaard gebleven in de kaarten der Commissie voor het inrichten van het kadaster onder koning Louis2). De kerk is, misschien reeds vóór de hervorming, door den Rijn verzwolgen3) en de gemeente daarna met Huussen vereenigd. Westervoort (dat. — de, S. Werenfridus) is in 1909 vergroot met een deel der voormalige parochies Groessen en Duven. De kerk is in 1826 en nog eens in 1873 vernieuwd4). Duren (S. Remigius) werd in 1131 als parochie van Groessen afgescheiden5). De kerk te Thuuine in pago Leomerike was echter reeds in 838 vermeld als aan het bisdom geschonken6) en moet dus daarna weder te niet zijn gegaan. Het kerspel is na de hervorming vereenigd met Zevenaer 7). 1) Zie boven 30. 2) Rijksarchief te Arnhem. 3) Van der Aa VII 614. 4) Ib. XII 316; van Alphen 66. 5) Sloet n°. 257. 6) Ib. n°. 33- 7) Van der Aa III 563. fff Groessen (S. Andreas) is eveneens na de hervorming vereenigd met Zevenaer Er stond een S. Antonius-kapel op tLoo2), die in 1561 een parochie is geworden doch na de hervorming met Zevenaer vereenigd is 3). Zevenaer, later Ont Zevenaer (S. Martinus), omvatte oorspronkelijk de tegenwoordige burgerlijke gemeente behalve de Groote en Kleine Geldersche Waarden, die tot Aert behoorden. Na de afscheiding van Nieu Zevenaer bleven ertoe behooren de buurtschappen Babberich, Grieth, Kwartier, Ooij, Zweckhorst en Holthuizen 4). Nïen Zevenaer (S. Andreas), tot 1521 een slotkapel der parochie Zevenaer, werd in dat jaar tot een afzonderlijke parochie verheven, die echter na de hervorming weder met Out Zevenaer werd hereenigd, doch zoo, dat haar kerk nu de parochiale werd5), die in de Wittenburger straat stond, in 1601 afbrandde doch daarna weder herbouwd werd6). Elten (S. Martinus) vormde vóór de hervorming slechts één parochie, welke omvatte de Pruisische burgerlijke gemeente behalve Klein-Voorthuizen, doch daarenboven het deel der kadastrale gemeente Lobith tusschen de Wildt en het Spijk en, als enclave in de parochie Brienen, feoosjes en het Beneden-Spijk, en die aan de abdij te Elten behoorde ?). Er stonden buiten de parochiekerk te Neder Elten: een in 1368 gestichte kapel te Out-Lobith ») (niet te verwarren met de latere kerk te Nieuw-Lobith, op den anderen Rijnoever in de Betuwe gelegen»)), welke in 1433 met die te Griethuzen vereenigd werd 10); te Hooch Elten de in 963 gestichte SS. Salvator et Vitusabdij van Benedictinessen »), welke niet slechts uit de parochie 1) Van der Aa IV 899. 2) Hist Ep. Ultr. 295. 3) Van der Aa VII 418. 4) Ib. XIII 147. 5) Tibus 45; Arch. Aartsb. Utr. II 295. 6) Van der Aa XIII 146. 7) Hist Ep. Ultr. 295. 8) Van Doorninck, Inventaris van het St Ursnlen-convent 37. 9) Zie boven 434. 10) Scholten, Kleverhamm 54. 11) Matthaeus, Analecta III 453 sqq. 452 doch zelfs sedert 1055/7 uit het bisdom was geëximeerd en onmiddellijk onder den Paus geplaatst i) , in wier kerk een college van kanunniken en kanunnikessen gevestigd was2), en die vroeger of later — zie de verschillende parochies — de kerken van Nardinclant, Angeren, Brummen en Elten bezat; te Neder-Elten het in 1427 gestichte S. Ursula-klooster van Augustinessen 3). Brienen (B. Maria V.), waarschijnlijk een dochter van Keilen, omvatte op den tegenwoordigen rechter-Rijnoever het Spijk en de Schockenward 4) (behalve de Eltensche enclave Loosjes en het Beneden-Spijk) en op den linkeroever de Boven- en BenedenSalmoorden, de bauernschaften Brienen en Wardhausen, benevens Sombrienen met den Kreuzhof bij Kleef5). De kerk is in het eind der 18e of het begin der iqe eeuw in den Rijn verdwenen 6). In de I7e eeuw werd te Schenkenschans een nieuwe kerkelijke gemeente opgericht7), die tot 1816 bestaan heeft8). Kenle, later Keilen (dat. van—le, S. Willibrordus), behoorde tot 1228 aan de abdij te Echternach en daarna (met voorbehoud van het patronaatrecht) aan die te Bedbur9), waarbij ze geïncorporeerd werd, en omvatte het gebied tusschen den ouden Rijnarm, die langs Cleve liep10) en den ouden arm, waaraan Smithuzen en Griethuzen lagen. Ctriethuzen (S. Martinus), een vermoedelijk in 1463 of 1491 gestichte dochter van Brienen11) en de opvolgster der in 1268 vermelde kerk van Smithuzen 12), welke daarna niet meer voorkomt 13). Er stond: een in 1447 gesticht Tertiarissen-klooster u). 1) Brom, Buil. Traj. Introd. xxxvii, n°. 7; Sloet n°. 168bis. 2) Hist. Ep. Ultr. 200, 295. 3) Van Doorninck 1.1. 4) Tibus 53. 5) Erlauterungen z. G. A. d. R. 6) Tibus 53. 7) Tegenw. St III 260. 8) Van Alphen 52. 9) Sloet n°. 515. 10) Tibus 61/2. 11) Erlauterungen etc. 425. 12) Sloet n°. 911. 13) Tibus 51. 14) De la Torre X 213; Hist. Ep. Daventr. 106. 453 Emric, Emmeric (latijn Embrica, S. Aldegundis). De parochie was van grooten omvang: in het oosten behoorde en behoort er nog toe Vrasselt x), in het westen Hüthem, Voorthuizen en Klein Voorthuizen, doch niet de Schockenward 2), noch in het noorden Klein-Netterden, Leegmeer en Borghees3) (welke er echter bij de grenswijziging in 1816 mede vereenigd zijn4)), en daarenboven op den tegenwoordigen linker-Rijnoever het Emmericher eiland en de Heinxward met Hurendeich en de Schnippesward 5). De aangrenzende parochies der Keulsche dioecese waren Praest, Dornick, Grieth, Huisberden en Warbeyen. Ze behoorde althans sedert het begin der 13e eeuw6) aan het na te noemen kapittel, doch was waarschijnlijk niet daarbij geïncorporeerd7), al werd de pastoor door het kapittel uit de kanunniken gekozen. Buiten de parochiale S. Aldegundis- of Oudekerk, de moederkerk van het decanaat8), stonden er: de S. Martinus- of Munsterkerk, waarin het in het 2e kwart der 8e eeuw gestichte kapittel gevestigd was, en die nooit een parochiale kerk is geweest, al wordt ze dit door Wassenberg genoemd, want Embrica komt in alle bronnen steeds als slechts één parochie voor; welk kapittel — of zijn proost of deken — bezat de kerken van Pannerden, Herwen, Emmeric, Netterden en Beee; ^ een kapel te Heinxward, thans verdronken 9); een kapel te Hüthem 10); een S. Vincentius-kapel te Halfklooster u); een in 1370 gestichte S. Antonius-kapel te Vrasselt12); het in 1473 gestichte S. Gregp^ius-huis van broeders des gemeenen levens 13); 1) Sloet n°. 629; Tibus 43. 2) Tibus 53. 3) A. A. Beekman, De Republiek in 1795» blad 14. 4) Tibus 43. 5) Ib. 60. 6) Sloet n°. 449; cf. Tibus 73 noot. 7) Hist. Ep. Ultr. 287; Tibus 75. 8) Tibus 65 sqq. 9) Hist Ep. Ultr. 287. 10) Ibidem. 11) Ibidem. 12) Ibidem. 13) Hist Ep. Daventr. 106. 455 1626 en van 1655 tot 1857 gecombineerd geweest met ter Borch i). Ter (dat. van die) Borch (SS. Georgius et Barbara), in 1372 nog -slechts een onder Etten ressorteerende slotkapel, werd in 1382 tot parochie verheven2), die sedert onveranderd is blijven bestaan. Zedehem, later Zedem3) (S. Oswaldus), behoorde aan den Domproost4). De kerk is in 1810 door een nieuwe vervangen5). Er stond een kapel te Azewijn 6). Den (dat. van die) Berch, sHerenberch (SS. Georgius et Pancratius), in 1259 als slotkapel in de parochie Zedehem opgericht7), werd in 1399 een zelfstandige parochie8), die de oostelijke helft der kadastrale gemeente omvatte. Er stonden: een kapel op het slot ten Berch 9); het S. Gertrudis-gasthuis 10). Beee u) (S. Petrus), vermoedelijk een dochter van Zedehem 12), wordt het eerst als parochie in 1479 vermeld, omvatte de westelijke helft der kadastrale gemeente 'sHeerenberg en behoorde aan den deken van het Emmeriksche kapittel13). Diedehem, later Didem^ Diem (S. Martinus), had buiten de kerk: een S. Antonius-kapel voor het slot-*4); een kapel te Waverlo 15); en een nonnenklooster te Loil16). 1) Van Alphen 68. 2) Tibus 49; Arch. Aartsb. Utr. I 18 sqq. 3) Door van der Aa XIII 94 ten onrechte tot de Munstersche dioecese gerekend. 4) Wstinc, Rechtsboek v. d. Dom 265/6. 5) Van der Aa XIII 95. 6) Hist. Ep. Daventr. 190; Bijdr. e. Med. v. „Gelre" IX. 7) Hist. Ep. Daventr. 188. 8) Ib. 189; cf. Deel I 189. 9) Tegenw. St III 401. 10) Hist Ep. Daventr. 189; Acta Visit. 70. 11) Tibus 44. 12) Erlauterungen etc. 424. 13) Arch. Aartsb. Utr. XVIII 321. 14) Ib. 311. 15) Ib. 317; Nijhoffs Bijdr. B V 119. 16) Ibidem. De kapel te Loil wordt door Lindebom (Hist. Ep. Daventr, 176) ten onrechte tot de parochie Angerlo gerekend. 458 Keppel, later Olden- of Hoochkeppel (SS. Petrus et Paulus) werd na de hervorming tot 1725 gecombineerd met Drempt1). Angerlo (S. Gallus) omvatte behalve de kadastrale gemeente daarenboven op den linker-IJsseloever de Beimen- en Loenensche waarden 2). Doeseborch, Doesborch (S. Martinus), behoorde sedert 1228 aan het klooster Bethlehem bij Deutinchem3), dat de parochie in 1286 aan de Duitsche Orde overdroeg4). De parochiekerk werd kort na 1235 verplaatst5). Daarenboven stonden er: de kort na 1286 gestichte commanderij der Duitsche Orde in de Gasthuisstraat6); het in 1425 gestichte convent Mons B. Marie V., Marienberch, van broeders des gemeenen levens 7); het S. Catharina-klooster van Tertiarissen St. Catharinenberch (het Kleine Convent) 8); het in 1426 gestichte B. Maria V.-klooster van Tertiarissen Mariengrave (het Groote Convent 9)); het S. Antonius-gasthuis 10). Dremmet, Drempt (dat. — te, S. Georgius) behoorde sedert 1328 aan de commanderij der Duitsche Orde te Dierenlr) en omvatte behalve de kadastrale gemeente ook nog de Olburgen, die tegen het eind der 19e eeuw met Dieren vereenigd zijn, en de Fraterwaard12). Het is na de hervorming tot 1637 gecombineerd geweest met Angerlo 13). Steenre, later Steeaderen (dat. van — re, S. Remigius), behoorde sedert 1217 aan het klooster Bethlehem bij Deutinchem 14) 1) Van Alphen 64. 2) Kaart der Comm. v. h. Kadaster v. 1S10. De kapel te Loei, die Lindebom (Hist. Ep. Daventr. 176) in deze parochie plaatst, lag niet daar maar onder Didem. 3) Sloet n°. 518. 4) Ib. n°. mi; de Geer LI. II n°. 633. 5) Sloet n°. 575. 6) Ib. n°. 518, 1118; Hist. Ep. Daventr. 168; de Geer 1.1. Inl. liv. 7) Van der Aa VII 669. 8) Ib. III 376; Hist. Ep. Daventr. 106; Navorscher XXV 154. 9) Hist. Ep. Daventr. 106; Van der Aa VII 676. 10) Arch. Aartsb. Utr, XXX 17 sqq. 11) Acta Visit. 60. 12) Kaart der Comm. v. h. Kad. v. 1810. 13) Van Alphen 63. 14) Sloet n°, 446; Acta Visit. 79. 459 en omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeente behalve de Olburgen, doch daarenboven op den linker-IJsseloever de Spaansweerd !) (nu de Brummensche waard), die later bij Brummen is gevoegd. Er stonden : y een in 1360 gestichte kapel te Bronchorst 2), die tot 1842 als kerk dienst heeft gedaan 3) ; en een kapel op het slot te Baec4). Wichmont5) (S. Ludgerus). Met deze parochie, een der oudste van Zallant, immers reeds in de 8e eeuw bestaande 6), heeft de in 1856 nieuw gevormde kerkelijke gemeente weinig meer dan den naam gemeen. De kerk, die in 1575 nog bestond 7) en aan den Ijssel lag, is onder de Republiek te niet gegaan. Het kerspel is toen met Warnsveld vereenigd3), doch de commissie voor het kadaster van 1810 heeft het nog afzonderlijk in kaart gebracht, waaruit blijkt, dat het ten oosten van den Ijssel juist het deel der burgerlijke gemeente Warnsveld bezuiden de Vierakkersche Laak besloeg, terwijl er op den linkeroever ook nog een deel van het ambt Brummen toe behoorde, waarvan de grens niet meer met zekerheid is aan te geven,' doch dat vermoedelijk oorspronkelijk op den rechteroever had gelegen en zich van Pelgrim tot Stokebrand moet hebben uitgestrekt 9). De parochie behoorde aan de abdij Werden ">). In de 19e eeuw is de naam overgegaan op het gehucht in het zuidoosten der voormalige parochie, waar in 1856 een nieuwe kerk is gebouwd"), waaronder toen alleen het oude gebied op den rechteroever ten oosten der batterij bij Harenberg is gebracht, terwijl er in het begin der 20e eeuw Baak en het Baaksche Broek van de gemeente Steenderen en een stuk van het Broek van Hengelo mede vereenigd zijn. 1) Kaart der Comm. v. h. Kad. v. 1810. 2) Acta Visit. 81; Arch. Aartsb. Utr. XXVII 96. 3) Van Alphen 65. 4) Hist. Ep. Daventr. 101. 5) De veelvuldig voorkomende vorm Withmont kan kwalijk iets anders zijn dan een schrijffout, ontstaan door de gelijkheid van c en t. 6) Sloet n°. 17, 18. 7) Acta Visit. 48. 8) Tegenw. St. III 392. 9) Sloet p. 35 ad n°. 31. Cortenoever zelf behoorde tot de parochie Brummen (Arch. Aartsb. Utr. XXVII 240), doch Wichmont strekte zich tot daartoe uit (ib. 256) 10) Lacomblet I n°. 65; Acta Visit. 48. 11) Van Alphen 60, 4ÖO Er stond in de i6e eeuw een kapel te Brunsbergen Vorden (S. Antonius), in 1121 nog een kapel van Warnesfelt, werd toen aan het kapittel van St. Pieter geschonken2), doch was in 1235 reeds een parochie geworden3), waarvan het patronaat niet vaststaat4). Het omvatte de burgerlijke gemeente behalve den kring van Wildenborch, die er eerst in 1817 bij is gevoegd 5). Er stonden : een kapel te Linde, in 1837 afgebroken6); een kapel op het slot te Vorden 7); een kapel op het slot Hackfoort8). Roderlu, later Ruurlo , behoorde aan het kapittel te Zutfen 9). De kerk is in 1845 vernieuwd 10). Lochem (S. Gudula), waarschijnlijk van Karolingischen oorsprong11), omvatte de burgerlijke gemeenten Lochem en Laren en den kring van Wildenborch (die in 1817 onder Ruurlo is gebracht) en behoorde sedert 1134 aan het kapittel te Zutfen, waarbij het later werd geïncorporeerd 12). Er stonden: een SS. Ewaldi-kapel te Laren13), die in 1684 een afzonderlijke kerkelijke gemeente is geworden14) en in 1835 door een nieuwe kerk is vervangen15); een kapel te Oolde 16); en een kapel te Barchem17), waar in 1861 een nieuwe kerk en kerkelijke gemeente zijn gesticht18), de afdeelingen Barchem en Zwiep der kadastrale gemeente Laren omvattende. 1) Hist. Ep. Daventr. 100. 2) Sloet n°. 236. 3) Ib. n°. 584. 4) Hist. Ep. Daventr. 100. Het ontbreekt in de Acta Visitationis. 5) Beekman 74. 6) Van der Aa VII 338. 7) Hist. Ep. Daventr. 101. 8) Ibidem. 9) Ib. 195. Het ontbreekt in de Acta Visitationis. 10) Van Alphen 59. 11) Tibus 1.1. 106. 12) Sloet n°. 268; Acta Visit. 161. 13) Dat Laren slechts een kapel was, blijkt uit de overeenstemmende berichten in de Acta Visitationis 163 en in de Hist. Ep. Daventr. 194 „e notis Sasboldi." 14) Van Alphen 58. (? . 15) Van der Aa VII 68. 16) Bijdr. e. Med. v. „Gelre", VI 103. 17) Geldersche Volksalm. 1904, 149. 18) Van Alphen 56. 461 Batman (B. Maria V.) behoorde aan het kapittel te Deventer *) en omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook nog de kadastrale gemeente Dorth 2). Er stond een kapel te Dorth, die na de hervorming eenigeh tijd een afzonderlijke kerkelijke gemeente heeft gevormd3). Almen, dat in 1188 nog tot Warnesfelt behoorde4), was echter reeds in 1272 een parochie5). Er stond een kapel te Harfsen, die tot 1848 als kerk dienst heeft gedaan 6). Warnesfelt, Warnsvelt (S. Martinus), behoorde aan het kapittel van St. Pieter 7), en omvatte de burgerlijke gemeente benoorden de Vierakkersche Laak benevens Eefde c. a. van de burgerlijke gemeente Gorsel. Er stond een kapel te Vieracker3). Zntfen (SS. Petrus et Walburgis) behoorde aan het in de parochiekerk gevestigde kapittel, dat reeds in de 12e eeuw vermeld wordt en waarvan de stichting onzeker is 9) en waaraan behalve Zutfen nog behoorden de kerken van Ellekem, Ruurlo en Lochem. Buiten de kerk stonden: het Dominicanen-klooster op de Rozengracht (nu de Broerenkerk)iO); 1) Acta Visit. 160. 2) Over. Tijdr. Reg. IV 42; Tegenw. St. v. Over. IV 26. 3) Tegenw. St. v. Over. IV 26. 4) Sloet n°. 373. 5) Ib. n°. 943. 6) Hist. Ep. Daventr. 100; van der Aa V 158; van Alphen 56. 7) Sloet n°. 236; Acta Visit. 89. 8) Hist. Ep. Daventr. 100. 9) Sloet n°. 173; van Spaen, Inl. I 167, 184, II 47; cf. Moll. II 342; Tenhaeff 1.1. 249 sqq. Al heeft laatstgenoemde de onechtheid aangetoond van een aantal Zutfensche charters, het is hem m.i. niet gelukt te bewijzen, dat Zutfen (en dus ook de parochies ten oosten en ten zuiden daarvan in het archidiaconaat) oorspronkelijk en nog in de ne eeuw tot de Munstersche dioecese zouden behoord hebben. Hiertegen verzet zich m.i. het boven (102 noot 1) besproken charter van 23 Augustus 1046 (Sloet n°. 161), waarbij den bisschop van Utrecht een comitatus in Amelande wordt geschonken, dat zich op den rechter-IJsseloever van Rathnon (Rande) ten noorden van Deventer tot Stenere (Steenderen) uitstrekte; want het is niet aannemelijk, dat dat comitatus deelen der twee dioecesen zou omvat hebben, en evenmin dat de dioecesaan-grenzen zich zoo laat zoo sterk zouden verschoven hebben, terwijl van eenigen strijd daarover niets verluidt 10) Hist. Ep. Daventr. 86; van der Aa XIII 350. 46*3 765 ]) en is vermoedelijk de moederkerk der andere op den linker-IJsseloever gelegen kerken. Er stond een in 1376 gewijde kapel te Aerde 2). Twenlo, later Twello (B. Maria V.), behoorde voor de helft aan het kapittel te Deventer3). Niebroec (S. Georgius) werd in 1339 afgescheiden van ter Wolde*). Die Tuul (gen. Tnulre, dat. ten Tule), later ter Wolde (dat. van tWolt, SS. Cosmas et Damianus), behoorde aan het kapittel te Deventer 5). De kerk heeft eerst gestaan ten Tule in den zuidoosthoek der parochie, waar het nog bestaande kerkhof reeds in 1386 vermeld wordt6), doch is vóór dat jaar verplaatst naar ter Wolde. Deventer — Ondekerk (B. Maria V.). De Oude of Lievevrouwenkerk, in het 3 e kwart der 8e eeuw door Lebuinus gesticht 7), was de moederkerk van het noordelijke op den rechterIJsseloever gelegen deel van het decanaat en archidiaconaat3). Ze behoorde aan en werd in 1560 geïncorporeerd9) bij het na te noemen kapittel en omvatte het westelijke oude deel der stad tot aan den Brink ">), de marken Tjoene "), Borgele 12) en Rande 13), die thans tot de burgerlijke gemeente Diepenveen behooren, dé Oertmarsch 14) en vermoedelijk ook den stadsgrond op 'den linker-IJsseloever. Het deel ervan, dat thans tot de burgerlijke gemeènte Diepenveen behoort, is in 1659 met Wechele van de S. Nicolaus-parochie tot een afzonderlijke kerkelijke gemeente Diepenveen verheven 15) en heeft in 1720 een eigen kerk ge- 1) Sloet n°. 6. 2) Over. Tijdrek. Reg. II 90; Arch. Aartsb. Utr. XXX 159. 3) Hist. Ep. Daventr. 62; Acta Visit. 155. 4) Hist. Ep. Daventr. 62. 5) Ibidem. 6) Nom. Geogr. III 253. 7) Altfridi Vita Liudgeri (Pertz II 408); cf. Moll I 167. 8) Mr. G. Dumbar, KerkeL en Wereldl. Deventer I (1732! tRs 9) Ib. 216. 10) Zie de beschrijving der grens in de Hist. Ep. Daventr. 37 en bij Dumbar I 453- n) Over. Tijdrek. Reg. I 80 enz. 12) 1b. II 127, IV 84. 13) Tegenw. St. XIX 293/5. 14) Over. Tijdrek. Reg. IV 84. 15) Van Alphen 506. 464 kregen , doch de kerkelijke en burgerlijke grenzen wijken sterk van elkander af. Buiten de parochiekerk stonden er: de daaraan grenzende2) S. Lebuinus-kerk (juister kapel of munster), waarin althans sedert bisschop Adelbold I (886—899) 3) een kanunniken-kapittel gevestigd was4), waaraan behalve Deventer vroeger of later de volgende kerken behoorden: Batman, ter Wolde, Twello, Wezepe, Olst, Wijhe, ter Heine, Zwol, Camperveen, Campen, Ens, Emmeloort, Genemuden, IJsselmuden, Hasselt, Staphorst, Hellendoren, Raelte, Borne, Delden en Losser; het in 1335 gestichte 5), Franciscanen-(Minderbroeders-)klooster met een S. Sacramentum-kapel (nu de Broerenkerk) in de Broerenstraat6); het Alexianen-(Cellebroeders-)klooster in de Noordenbrugstraat7); het in 1376 gestichte S. Gregorius-convent van broeders des gemeenen levens in het Pontsteegje, in 1391 verplaatst naar de Engestraat8); het in 1342 gestichte Stappen-convent van Tertiarissen in de Bagijnenstraat9); het in 1377 gestichte SS. Joannes Evangelista et Caeciliaconvent (Meester Geerts-klooster) van zusters des gemeenen levens in de Smedestraat (nu het Groote Gasthuis)10); het S. Caecilia-convent (Lamme van Diesen-klooster) van zusters des gemeenen levens in de Pontsteeg u); het S. Crispinianus-convent (Kersteken-convent) van zusters 1) Van der Aa III 323. 2) Vandaar, dat de beide kerken vaak werden verward en als slechts één beschouwd (b.v. Hist Ep. Daventr. 25; van der Aa III 276). Uit het stuk van 1560 over de incorporatie blijkt echter afdoende, dat het twee kerken waren (cf. Tegenw. St XIX 206). 3) Aldus moet de mededeeling boven 54 worden verbeterd; zie TenhaefF 1.1. 204 sqq. 4) Buil. Traj. n°. 160, 1661, 2166; de la Torre XI 200/1; Dumbar I 183. 5) Volgens de kloosterkroniek der Franciscanen van 1723 (Arch. Aartsb. Utr. II 37) in 1344, doch cf. Cod. Dipl. 1848 (29 September 1320/6). 6) Hist. Ep. Daventr. 40; Tegenw. St III 247. 7) Ibidem. 8) Hist. Ep. Daventr. 41, 43. 9) Ib. 54; Tegenw. St. XIX 25a 10) Hist. Ep. Daventr. 55; van der Aa III 280. 11) Hist. Ep. Daventr. 56; van der Aa III 282. 4fJ5 des gemeenen levens in de 15e eeuw in de Spinhuissteeg gésticht i); het S. Ursula-convent (Brandes-convent) van zusters des gemeenen levens, eveneens in de 15e eeuw in de Spinhuissteeg gesticht en in 1470 met het vorige vereenigd2); het S. Agnes-convent (Buyskens-convent) van zusters des gemeenen levens, in 1405 in de Papenstraat gesticht3); het in 1402 door het Meester-Geerts-klooster gestichte SS. Maria et Agnes-klooster van Regularissen te Brinkerinc onder Diepenveen, waarvan de kapel in 1659 de kerk der nieuwe kerkelijke gemeente Diepenveen is geworden 4); het Heiligegeest-gasthuis aan den Brink 5); het S. Gertrudis-gasthuis aan de Molenstraat6); het Voorster-gasthuis aan den Brink 7); . het S. Elisabeth-gasthuis aan de Bagijnenstraat 3). Deventer — die Berellkerc (S. Nicolaus) werd in de 13e eeuw gesticht en behoorde aan de abdij Varlare bij Coesfeld»). Ze omvatte het deel der stad en stadsvrijheid beoosten den Brink 16) en daarenboven van de tegenwoordige burgerlijke gemeente Diepenveen de Gooier marke (Wechele, Riele, Weteringen, Essen, Ortele, Okkenbroek, Lettele en fcinde) en de marke Oxe ") en van de burgerlijke gemeente Gorsel de marke Epse 12). Ze werd na de hervorming met de Oudekerc-parochie hereenigd, terwijl het thans tot de burgerlijke gemeente Diepenveen behoorende deel behalve Wechele in 1843 tot een afzonderlijke kerkelijke gemeente is gemaakt 13) met een toen nieuw gebouwde kerk. Buiten de parochiekerk (Bergkerk) stonden er: het S. Nicolaus-kloostei; van Praemonstratensen aan den Brink 14); 1) Dumbar II (1788) 44 sqq. 2) Ibidem. 3) Ib. 22. 4) Hist. Ep. Daventr. 57, 137; van der Aa VII 653; Navorscher XXIII 204. 5) Tegenw. St. XIX 251. 6) Ib. 281; Hist. Ep. Daventr. 40. 7) Dumbar II 42. 8) Hist. Ep. Daventr. 40; Tegenw. St. XLX 247. 9) Hist. Ep. Daventr. 37. 10) Zie boven 463 noot 10. 11) Tegenw. St. XIX 285/92. 12) Ib. 269. 13) Van der Aa XIII 712; van Alphen 507. 14) Hist. Ep. Daventr. 40; Buil. Traj. n°. 363. 30 466 de vóór 1228 gestichte1) Cistercienser-nonnen-abdij Vallis B. Marie V., Maria ter Horst of Sumersforde2) te Honnepe met een S. Antonius-kapel aan de Schipbeek 3); het S. Georgius-(St. Juriaens-)gasthuis voor leprozen buiten de Bergpoort bij de Schipbeek4). Wezepe (dat. van Wezep, S. Nicolaus) behoorde aan het kapittel te Deventer5) en omvatte de burgerlijk onder Olst behoorende marke Wezepe, een smalle strook der aangrenzende marken van het kerspel Olst, een breede strook van de marken Broekland, Pleegst en Heeten van het kerspel Raalte, en de marke Averlo, die burgerlijk vroeger tot Colmschate en thans tot Diepenveen behóórt6). Uit de omstandigheid, dat de parochie dus, in afwijking van den regel in Zalland, uit stukken van verschillende schoutambten bestond, en zelfs de markegrenzen overschreed, is af te leiden, dat ze van jongere vorming is; doch ze bestond reeds in 1303 7). Aan de oostzijde is ze misschien later vergroot, want thans behoort de buurt Heeten ertoe, die in 1394 onder Raalte stond8). Olst (S. Willibrordus) behoorde aan het kapittel te Deventer 9) en omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeente behalve de marke Wezepe en een ten westen aan deze grenzende strook10). Grapendaal, dat er vroeger toe behoorde JA), ressorteert thans kerkelijk onder ter Wolde. Er stonden: een S. Cornelius-kapel te Hengvorde 12); en een kapel te (Boven-) Welsem13), waar in 1830 een afzonderlijke kerkelijke gemeente met een nieuwe kerk is gesticht14). Wijhe (S. Willibrordus) behoorde aan het kapittel te Deventer 15). 1) Buil. Traj. n°. 121; cf. Dumbar I 460; Over. Tijdr. Reg. I 8; Sloet n°. 516. 2) Brom, Reg. Utr. n°. 1668; Sloet n°. 906. 3) Hist. Ep. Daventr. 53/4. 4) Ib. 40; van der Aa III 281. 5) Hist. Ep. Daventr. 61. 6) Kerkel. kaart v. h. ProVinc. Kerkbestuur. 7) Dumbar I 322, 375; Arch. Aartsb. Utr. XVIII 388. 8) Over. Tijdrek. Reg. II 16. 9) Dumbar I 350. 10) Tegenw. St. v. Over. IV 60. 11) Dit is af te leiden uit de mededeeling in den Tegenw. St. v. Over. IV 49- 12) Van der Aa VI 293. 13) Hist. Ep. Daventr. 61; Tegenw. St XVIII 106; ld. v. Over. IV 49, 55; Arch. Aartsb. Utr. XVIII 403. 14) Van der Aa XII 256; van Alphen 508. 15) Dumbar I 350. 4Ó> In 1632 heeft het de buurt Herxen afgestaan aan de nieuwe kerkehjke gemeente Windesheim en later Wegterholt aan ter Heine en Nieuw Eikelslag en Vrielingshoek aan Raalte Eaelte (dat. van - lt, S. Crux) behoorde sedert 1123 aan het kapittel te Deventer i), doch later aan het klooster Marienberch te Zwartewater2). De parochie omvatte niet de geheele burgerlijke gemeente, daar een breede strook in het zuidwesten onder Wezepe stond 3), terwijl er ook nog na de hervorming stukken van Heeten en Raalterwold onder Wezepe en Wiihe zijn gebracht4). 1 Er stond in r38° een nonnenklooster, vermoedelijk van Clarissen, bij de Kloosterbuurt ten zuidoosten van het dorp 5) Heino, ter (dat. van die) Heine (S. Nicolaus) behoorde aan het kapittel te Deventer6) en omvatte alleen de marke Heino doch t» tijdens de Republiek vergroot met Laag Zuthem 7) en ' Wegterholt 8) en in 1815 met het zuidelijk deel der marke Lente 9) en het stuk van Dalfsen bezuiden het Overijsselsche kanaal«% De kerk is in 1867 door een nieuwe vervangen U) Zwol (dat. _ Ue, S. Michael) behoorde sedert 1040 aan het kapittel te Deventer™) en omvatte na de vorming van het kerspel Mastenbroec (waarvan het voormaafs Zwolsche deel tot heden tot de burgerlijke gemeente Zwollerkerspel is blijven behooren) de tegenwoordige burgerlijke gemeenten Zwolle en Zwollerkerspel behalve het Mastenbroeksche deel en het in het begin der 19e eeuw burgerlijk met Zwollerkerspel vereenigde platteland der parochie Hasselt bezuiden de Kostverloren Streng™) In 1632 is er de nieuwe kerkelijke gemeente Windesheim van afgescheiden^) met de kapel van het Windesheimer con- 1) Dumbar I 350. 2) Acta Visit. 145. 3) Arch. Aartsb. Utr. XXX 261; zie boven 466. 4) Kerkel. kaart v. h. Provinc. Kerkbestuur. 5) Hist. Ep. Daventr. 62; Arch. Aartsb. Utr. XXX 266. 6) Acta Visit. 140. 7) Tegenw. St. XIX 552. 8) ld. v. Over. IV 64; Over. Tijdr. Reg. IV 25. 9) Tegenw. St. v. Over. IV 66, 74. to) Kerkelijke kaart v. h. Provinc. Kerkbestuur. 11) Van Alphen 493. 12) Hist. Ep. Daventr. i,9; Dumbar I 341, 343 noot; Acta Visit. .28. 13) Tegenw. St. XDC 537 sqq. 14) Van Alphen 494. 4Ó8" vent*) als kerk, en daaronder gebracht Windesheim, Herculo en Laag Zuthem van de parochie Zwol en Herxen van de parochie Wijhe Later zijn Laag Zuthem naar ter Heine en Genne en Holten2) naar Hasselt overgebracht. Buiten de parochiekerk (Grootekerk) stonden er: de in 1395 gestichte B. Maria V.-kapel (de Kruiskerk)3); de in 1439 gestichte S. Laurentius-kapel in de Sassenstraat 4); een kapel te Assendorp 5); het in 1386 of 1393 gestichte S. Gregorius-convent van broeders des gemeenen levens in de Praubstraat6); het in 1465/6 gestichte S. Thomas Aquinas-klooster van Dominicanen, „ten Breuren," op het Eiland7); het in 1398 gestichte Regulieren-klooster Mons S. Agnetis, Berchclooster, op den Nemelerberg onder Berkmen3); het in 1387 gestichte B. Maria V.-klooster van Regulieren te Windesheim9); . . het in 1308 gestichte Regularissen-klooster B. Maria in Bethlehem in de Sassenstraat, na de hervorming de Bethlehemkerk «>); het Oude Convent van Tertiarissen in de Praubstraat U); het in 1417 gestichte S. Caecilia-klooster of Kinderhuis in de Broerenstraat12); het in 1444 gestichte S. Gertrudis-klooster, „het Kadenetershuis" in de Scholtensteeg (nu de Waalsche kerk)13); het' in 1462 gestichte S. Agatha-klooster, „het Wijtenhuis' , in de Musschenhage buiten de Kamperpoort "), kort na 1521 overgebracht naar de Bitterstraat15); 1) Volgens van der Aa XII 49° het ziekenhuis aldaar. 2) Tegenw. St. XIX 555. 3) Acta Visit. tfsi van Hattum, Gesch. v. Zwolle V hs. 6. 4; Acta Visit. 137; van Hattum I 376. 5) Hist. Ep. Daventr. 121. 6) Ib. 43. I23! van Hattum V hs. 9. ^ . TTh. VVTTT 7) Hist Ep. Daventr. 123; van Hattum V hs. to; Arch. Aartsb. Utr. XVIII 351. 8) Hist. Ep. Daventr. 124; van Hattum I 254. 9) Hist. Ep. Daventr. 125; Romer I 323 sqq. 10) Hist. Ep. Daventr. 122, 127; van Hattum V hs. 7. 11) Hist. Ep. Daventr. 141; van Hattum V hs. 11. 12) Hist. Ep. Daventr. 141; van Hattum V hs. 12. 13) Hist. Ep. Daventr. 141; van Hattum V hs. 13. 14) Hist. Ep. Daventr. 142- 15) Van der Aa XII 434- 469 het Regularissen-klooster Silva B. Marie V., Marienbos of Bosclooster, buiten de Sassenpoort, in 1524 afgebrand1); het S. Agnes-convent van zusters des gemeenen levens op de Maet buiten de Diezerpoort2); het in 1302 gestichte S. Spiritus Paracletus-gasthuis in de Diezerstraat (nu het Binnengasthuis)^;^ ;t het in 1379 gestichte S. Crux-gasthuis aan de Hoogstraat buiten de Kamperpoort, waarvan nog het kerkhof over is 4). [Caten, Coten 5), Vecaten], waarvan de kerk, die reeds in 1396 dreigde te niet te gaan **), vóór de hervorming verdwenen is, waarna het kerspel met Zalc vereenigd werd 7). Zantlic, Zalnie, later Zalc (S. Nicolaus). Camperveen (S. Nicolaus) behoorde aan het kapittel te Deventer 8). Campen (S. Nicolaus) behoorde tot 1541 aan het kapittel te Deventer9) en omvatte vermoedelijk de tegenwoordige burgerlijke gemeente met het thans tot Genemuiden behoorende land tusschen de Goot en het Oude Ysseltje10). In 1667 is het Kampereiland er als afzonderlijke kerkelijke gemeente met een nieuwe kerk van afgescheidenn). Buiten de parochiekerk (de Bovenkerk) stonden er: „ de B. Maria V.-kapel (nu de Buitenkerk) 12). de S. Georgius-kapel te Brunnepe ™); het Franciscanen-(Minderbroeders-)klooster in de Broedersstraat (nu de Broerenkerk)14) ; het Alexianen-(Cellebroeders-)klooster aan den Cellebroedersweg (nu het Burgerweeshuis)lö); 1) Hist. Ep. Daventr. 143; van Hattum V hs. 15. 2) Hist. Ep. Daventr. 144. 3) Acta Visit. 137; van Hattum I 155. 4) Acta Visit. 137; Hist. Ep. Daventr. 122; van Hattum I 202, V 135. 5) Deel I 93. 6) Over. Tijdr. Reg. VI 209. 7) Van der Aa XIII 38; van Alphen 522. 8) Dumbar I 353. 9) Ib. 348; Hist. Ep. Daventr. 110. 10) A. A. Beekman, de Republiek in 1795, 157/8. 11) Tegenw. St. XIX 413; van Alphen 521. 12) Hist. Ep. Daventr. 112; Acta Visit. 35. 13) Hist. Ep. Daventr. 114. 14) Hist. Ep. Daventr. 112; Tegenw. St. XIX 398; Arch. Aartsb. Utr. II 37. 15) Hist. Ep. Daventr. 113; Acta Visit. 37, 47Q het Oude Convent van Tertiarissen aan het vroegere kerkhof ^) j het S. Michael-klooster van Tertiarissen, het Buiten-Convent op den Oort te Brunnepe 2); het S. Anna-klooster van Augustijner Servitinnen (Cellezusters) aan den Broerweg (nu de Doopsgezinde kerk) 3); het S. Agnes-klooster van Tertiarissen op den Vloeddijk 4); het Brigittijnen-klooster Campus B. Maria V., Mariencamp, op den Vloeddijk 5); het S. Joannes Baptista-klooster van Regularissen te Brunnepe bij de S. Georgius-kapel6); het Heiligegeest-gasthuis aan de Oudestraat 7); het S. Gertrudis-gasthüis aan de Boven-Nieuwstraat 8); het in 1403 gestichte en in 1543 afgebroken S. Catharinagasthuis buiten de Veenepoort9) ; het in 1538 gestichte Pesthuis Calvaria op den Belt10). Ens was in het midden der 13e eeuw nog een kapel van St. Odulf te Stavoren11), doch behoorde in de 16e eeuw aan het kapittel van Deventer12). De gemeente is in 1858 opgeheven13). Emelwaert, later Emmeloort, eveneens in het midden der 13e eeuw.een kapel van St. Odulf te Stavoren11), werd in 1383 door den bisschop herkregen in ruil voor Coldum 14) en is na de hervorming vereenigd met Ens 15) en in 1858 opgeheven. Ore, UÏC, werd in 966 voor de helft geschonken aan St. Panthaleon te Keulen16), doch was in de 13e eeuw en nog in 1309 eveneens een kapel van St. Odulf te Stavoren17) en schijnt 1) Hist. Ep. Daventr. 114; Tegenw. St. XIX 380. 2) Hist. Ep. Daventr. 114, 116; Tegenw. St. XIX 380. 3) Hist. Ep. Daventr. 114; van der Aa VI 261, XIII 566. 4) Hist. Ep. Daventr. 106, 114; Acta Visit. 41; van der Aa XIII 521. 5) Hist. Ep. Daventr. 114; Römer I 665. 6) Hist. Ep. Daventr. 114, 139; Tegenw. St. XIX 380. 7) Hist. Ep. Daventr. 112; Acta Visit. 39. 8) Hist. Ep. Daventr. 112; Acta Visit. 40. o) Hist. Ep. Daventr. 112; Tegenw. St. XIX 311, 334. 10) Tegenw. St. XIX 334, 400. n) Deel I 325. 12) Hist. Ep. Daventr. 117. 13) Van Alphen 523. 14) Friesche Volksalm. (1892) 193. 15) Van der Aa IV 178. 16) Van den Bergh I n°. 39. 17) Deel I 325; van Mieris II 89, 472 behoorde aan het kapittel te Deventer l) en omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook nog de gemeente Zwartsluis beoosten het Meppelerdiep2) en van de burgerlijke gemeente Zwollerkerspel Cellemuiden, Robolligehoek en Hasselterdijk ten westen en Streukel en Hombroek ten oosten van het Zwartewater3). Kort vóór 15754) is uit het noordelijk deel van het kerspel benoorden de Kostverloren Streng (benevens de landen achter den Singel aan de westzijde van het Meppelerdiep) de nieuwe parochie Zwartesluse gevormd5), terwijl later Cellemuiden naar Genemuiden is overgebracht, doch daarentegen Holten en Genne kerkelijk van Zwol naar Hasselt zijn overgegaan6). Buiten de parochiekerk stonden er: de S. Sacramentum-kapel op het Veen even buiten de stad7), die in het begin der ige eeuw nog bestond8); het B. Maria V.-klooster van Tertiarissen op de Baan 9); de in 1233 gestichte Benedictinessen-proosdij Mons B. Marie V., Marienberch, te Zwartewater ten noorden der stad, die toen van den bisschop het recht van begrafenis en biecht verkreeg 10) en in 1241 zelfs dat van den doop11), waaraan de kerken van Raelte, Ruveen, die Hardenberch, Averreest en die IJhorst behoorden, in 1582 verlaten en in 1793 gesloopt, doch nog als kerkhof gebezigd 12); het Heiligegeest-gasthuis met een kapel13). Ruveen, tot 1282 een kapel van Staphorst, werd toen tot parochie verheven ten behoeve van het klooster te Zwartewater, waaraan het behoordeu). De omvang van het kerspel bij de hervorming is nog bij het kadaster bekend; de thans tot Nieuw 1) Acta Visit. 124. 2) Over. Tijdr. Reg. I 105, III 5 (a°. 1393, 1424), „Baerle int kerspel van Hasselt," ib. IV 134 (a°. 1460) „Zwarte sluse int kerspel van Hasselt" 3) Tegenw. St. v. Over. IV 222. 4) Acta Visit. 222. 5) Tegenw. St. v. Over. IV 220, 223. 6) Ib. XIX 555. 7) Hist. Ep. Daventr. 145; Buil. Traj. n°. 2122; Arch. Aartsb. Utr. XXVI 21 sqq. 8) Tegenw. St. v. Over. IV 207. 9) Hist. Ep. Daventr. 106, 145; van der Aa V 212. 10) Brom, Reg. Utr. n°. 856/7; Dumbar I 336, 464. 11) Over. Tijdr. Reg. I 8, 9. 12) Van der Aa VII 671. 13) Hist. Ep. Daventr. 145; Acta Visit. 127. 14) Over. Tijdr. Reg. I 29, 47$ Almelerreen, later Vriezenyeen (S. Antonius), een dochter van Almelo, komt als kerspel het eerst voor in 1458 *). De grenzen waren waarschijnlijk dezelfde als de tegenwoordige kerkelijke, welke in zooverre van de burgerlijke afwijken, dat de Bruine Haar in het noorden kerkelijk tot Tubbergen behoort2). De kerk is in 1870 vernieuwd3). Almelo (S. Georgius4)), in 1236 van Oedmarshem afgescheiden 5), omvatte de burgerlijke gemeenten Stad en Ambt Almelo. Er stond een S. Catharina-klooster van Tertiarissen6). Borgonde7), Borgende (dat. — en)8), later Borne (S. Stephanus), behoorde aan het kapittel te Deventer9) en omvatte behalve de burgerlijke gemeente het Broekslagersveld en -maten van de burgerlijke gemeente Tubbergen en Herseler van de burgerlijke gemeente WeerseloI0). Er worden in genoemd Zenderen n), Hertman 12), Kruishoop (in het westeinde)13). Hengelo (S. Lambertus) was in het midden der i6e eeuw een parochie14) doch was dit vermoedelijk eerst in die eeuw geworden, daar de marke Woolde, waarin Hengelo lag, nog in 1504 tot de parochie Delden gerekend werd 15). Volgens Geerdink 16) zou de parochie alleen het kasteel en het dorp hebben omvat, doch deze meening, die niet nader gemotiveerd is, berust vermoedelijk alleen op het feit, dat de buurten, die later 1) Over. Tijdr. Reg. IV 91. 2) Kerkel. kaart v. h. Provinc. Kerkbestuur. 3) Van Alphen 512. 4) Hist. Ep. Daventr. 157; niet S. Gregorius, zooals van Alphen 509 zegt. 5) Over. Tijdr. Reg. I 35; Arch. Aartsb. Utr. I 6. 6) Hist. Ep. Davent. 106, 157; van der Aa III 38. 7) Nom. Geogr. I 85. 8) Buil. Traj. n°. 1421, 2150 (niet in Drente, zooals Dr. Brom gist). 9) Dumbar I 350. 10) Kerkel. kaart v. h. Provinc. Kerkbestuur. 11) Over. Tijdr. Reg. II 205 (a°. 1413), IV 65 (a°. 1457). 12) Ib. IV 65 (a°. 1457). 13) Ib. IV 263 (a°. 1474). 14) Deel I 176; Acta Visit. 95. 15) De meening, dat de parochie ouder was, steunt alleen op de vermelding van een Godefridus, pastor in Hengelo in de Hist. Ep. Daventr. 69, doch de bron hiervan is onbekend en vermoedelijk was dat het Zutfensche Hengelo in de Munstersche dioecese. 16) Eenige Bijdr. t. d. Gesch. v. h. Archidiaconaat Twenthe enz. (Vianen 1895) 393. 4§o tot het kerspel behoorden, in de I5e eeuw nog tot de parochie Delden werden gerekend. Na de hervorming althans omvatte zij de geheele marke Woolde (niet die van Oele, welke er burgerlijk eveneens toe behoort), en ik kan geen grond vinden om niet hetzelfde ook vóór de hervorming aan te nemen. De kerk is in 1840 door een nieuwe vervangen x). Delden (S. Blasius) behoorde sedert 1118 aan het kapittel van St. Pieter2), dat het in 1294 aan het kapittel te Deventer overdroeg3), doch wordt opmerkelijkerwijze in 1571 gezegd aan den Paus of aan den (Aartsbisschop van Utrecht te behooren4). Het omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeenten Stad en Ambt Delden en Hengelo behalve de parochie Hengelo. Er worden in genoemd de marken Woolde 5), Oele 6), Beckum 7), Bentele3), Hengeveld9), Wedehoen 10), Wegereve11), Azele 12) met Braemhaer 13). Er stond een S. Anna-gasthuis in de stad 14). Goor (S. Petrus) schijnt eerst tusschen 1457 en 1484 als parochie van Delden te zijn afgescheiden, want in het eerste jaar wordt het nog hiertoe gerekend 15), terwijl het in het laatste zelf een kerspel wordt genoemd, waarin toen Boesewinckel lag l6), terwijl er ook nog Kevelham *7) en Weldam 18) in vermeld worden. Thans behoort ook Elsenerbroek er kerkelijk toe. Er stond een gasthuis met kapel19). 1) Van Alphen 517. 2) Hist. Ep. Daventr. 68. 3) Ib. 67; Bijdr. Over. VI 121. 4) Acta Visit. 92. 5) Over. Tijdr. Reg. IV 64 (a°. 1457), V 48 (a°. 1497), 189 (a°. 1504). 6) Ib. V 189 (a°. 1504). 7) Ib. IV 75 (a°. 1457). 8) Ib. IV 65 (a°. 1457). 9) Ib. IV 68 (a°. 1457)- 10) Ib. V 188 (a°. 1504). 11) Ib. IV 516 (a°. 1490). 12) Ib. III 15 (a°. 1430). 13) Ib. IV 108 (a°. 1460). 14) Ib. V 2 (a°. 1496). 15) Ib. IV 60. 16) Ib. IV 399. 17) Ib. IV 499 (a°. 1488). 18) Ib. IV 516 (a°. 1490). 19) Hist. Ep. Daventr. 68. 48l Marclo (S. Martinus) behoorde aan den scolasticus vari St; Marie *) en omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeente bewesten de Regge behalve de marke Eisen en Elsenerbroec. Er worden in genoemd Bosenberge 2;, Hederick (Hericke) 3), Stockum «). De kerk is in 1840 door een nieuwe vervangen5). Diepenheim, later Diepem (S. Joannes Evangelista), werd in 1214 als parochie van Marclo afgescheiden») en omvatte alleen de helft der burgerlijke gemeente bewesten het Princeveld en het Brummelaarsblok, terwijl de oostelijke helft, nl. de marke Marcfelde (met Middendorp en den Dam) tot het Munstersche kerspel Neede behoorde 7), wat nog het geval is. De kerk is in 1679 door een nieuwe vervangen 8). Hakesbergen (dat. van - ge, S. Pancratius). Hierin worden genoemd Eppensolder 9), Breteler onder Boekelo ">), Hoikbhsen W Brammeier 12), Stepelo 13). De kerk is in l8l0 door een nieuwe' vervangen"), welke in 1851 afbrandde en in 1858 herbouwd is ). Buurse vormt sedert 1870 een afzonderlijke kerkelijke gemeente met een in 1857 gebouwde nieuwe kerk 16). Enschede (S. Martinus) behoorde sedert 1118 aan St. Pieter 17) en omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeenten Enschede en Lonneker. Er worden in genoemd Lomrenaer (Lonneker) i») Ossel (Usselo)l9), Rutbeke20), Boekelo 21), Twicloe (Twikkel) 4' 1) Acta Visit.' 166. 2) Over. Tijdr. Reg. I 100 (a°. 1387), V 70 (a°. 1497). 3) Ib. IV 6 fa" 1456), V 21 (a°. 1497). 4) Ib. IV 40 (a°. 1457). 5) Van der Aa VII 688. 6) Geerdink 1.1. 288; Brom, Reg. Utr. n°. 736. 7) Over. Tijdr. Reg. V 23 (a°. 1497). 8) Van der Aa III 321. 9) Over. Tijdr. Reg. IV 217 (a°. 1469). 10) Ib. V 48 (a°. 1497). n) Ib. V 94 (a°. 1498). 12) Ib. IV 66 (a°. 1457). 13) Ib. III 85 (a°. 1450). 14) Van der Aa V 12. 15) Van Alphen 516. 16) Ib. 514. 17) Hist. Ep. Daventr. 68. 18) Over. Tijdr. Reg. II 64 (a°. 1399), IV 80 (a°. 1457-) 19) Ib. III 81 (a°. 1450). 20) Ib. IV 215 (a°. 1469). 21) Ib. III 83 (a°. 1450), V 261 (a°. 1511) 22) Ib. IV 68 (a°. 1457). 3" •482 De kerk brandde in 1862 af en is in 1865 door een nieuwe vervangen1). In 1844 is Usselo er als afzonderlijke kerkelijke gemeente van afgescheiden2). Er stond een gasthuis met kapel 3). Losser (dat. — re), een dochter van Oldenzael4), werd in het 2e kwart der 12e eeuw aan het kapittel te Deventer geschonken5), doch behoorde later aan dat te Oldenzael6) en omvatte alleen het deel der burgerlijke gemeente bezuiden de Bethlehemsche beek, doch is na de hervorming 7) vergroot met Lutte»). Er wordt alleen Honichloe in genoemd9). De kerk is in 1672 afgebrand, daarna herbouwd en in 1812 door een nieuwe vervangen 10). Aldezael (dat. Aldenzele), later Oldenzael (S. Silvester, later S. Plechelmus), dagteekent, indien de traditie waarheid bevat, dat ze door haar lateren patroon S. Plechelmus gesticht werd, uit de 8e eeuw n) en was dus waarschijnlijk de moederkerk van Twente. Ze behoorde aan en was waarschijnlijk geïncorporeerd ") bij het S. Plechelmus-kapittel, dat sedert 954 in de kerk gevestigd was*2), en waaraan daarenboven behoorden de kerken van Losser, Roderwolde en Diever (met haar dochterkerken). Vóór de stichting der parochie Weerselo omvatte ze vermoedelijk de beide tegenwoordige kerkelijke gemeenten Oldenzaal en Weerselo , d. i. de burgerlijke gemeenten Oldenzaal, Weerselo en Losser benoorden de Bethlehemsche beek behalve Beuningen en de Mettelhorst; doch na de hervorming is Lutte overgegaan van 1) Van Alphen 515. 2) Ib. 518. 3) Over. Tijdr. Reg. IV 426 (a°. 1485). 4) Hist. Ep. Daventr. 69. . O Ib 30, waar vermoedelijk i. p. v. Luckere Lothere te lezen is, in verbandmet den naam van den laatsten getuige Theodoricus de Lothere in het stuk van 1176 (ibidem); Brom, Reg. Utr. n°. 376. 6) Geerdink 1.1. 317- '' 7) Zie beneden 483. 8) Van der Aa VII 446. 9) Over. Tijdr. Reg. IV 72 (a°. 1457). 10) Van der Aa VII 446/7. ' *J 1 „it 11) Hiermede stemt overeen het Calendarium van het Oldenzaalsche kapittel, uitgegeven door pastoor E. Geerdink in Areh. Aartsb. Utr. XV .28 sqq. (ef. III 419); cf. Geerdink 1.1. 2; Moll I 127, 272. 12) Zie boven 54. § 3o. Drentia. Was tot dusverre de Historia Episcopatuum onze hoofdbron voor de patroonsheiligen der parochies, voor Drente en Friesland laat die ons te dien opzichte nagenoeg geheel in den steek en zijn wij daarvoor aangewezen op de verspreide berichten in de institutieregisters van St. Marie, de Beneficiaalboeken, enz. en voor Vollenhove op de Acta Visitationis. Aan de bespreking der afzonderlijke parochies is het zaak die van de noordoostelijke grens te laten voorafgaan, omdat ze alle parochies aan die zijde betreft. Zooals bekend is, dagteekent de tegenwoordige noordoostelijke grens van Drente, de zoogenaamde Semslinie, van 1612 en haar oostelijk einde, de Koningsraai, zelfs van 1817*). Haar geschiedenis is meer dan eens uitvoerig uiteengezet, laatstelijk door Y. Zijlstra2), waardoor nog eens ten overvloede is gebleken, dat ze niet het minste verband hield met de vroegere, historische grens. Een nader onderzoek naar deze, door mij met hulp der heeren Mr. P. G. Bos en Y. Zijlstra ingesteld, heeft het volgende verrassende resultaat opgeleverd. Langs de parochies Noorddijc, Middelbert, Engebert en Westerbroec is de grens niet veranderd: eerst de Thesinger maar en de Borgsloot en daarna, langs Westerbroec, de Borgweg zullen wel van den aanvang af de grens van Drente hebben uitgemaakt, daar de dorpen ter weerszijden ervan uit den tijd dagteekenen, dat Drente onder Utrecht stond, en vrij dicht bij de grens liggen. Bij Westerbroec echter begonnen reeds de uitgestrekte venen, die Drente aan de oostzijde geheel afsloten, en waar de dorpen ter weerszijden op grooten afstand van elkander lagen. Zoolang die venen woest bleven, ontbrak het belang eener gedetailleerde afpaling der grens, en vandaar dat, toen in het laatst der 16e eeuw met ontginning op grootere schaal een 1) R. Schuiling in Tijdschr. v. Gesch., Land- en Volk. XI 113. 3) Nieuwe Drentsche Volksalmanak, 1905, 4© sqq. 48q aanvang werd gemaakt, de grens op vele punten onzeker was en tot aanhoudende twisten tusschen de grensbewoners moest leiden. Toch was ze op verschillende plaatsen bij de locale traditie bekend en de daardoor verschafte gegevens stellen ons in staat om ze nagenoeg geheel te reconstrueeren. De oostgrens der parochie Cropswolde tegen die van Zuutbroec en Slochteren is bewaard gebleven op kaart n°. 86 van het Rijksarchief te Groningen, dagteekenende uit den tijd van het plan der groote verveningen, dat daarop juist zoo staat geteekend, als het later is uitgevoerd. Uit die kaart, welke de kerspelgrens nauwkeurig aangeeft, blijkt, dat de toenmalige Sappe- en Kleinemeren met hun naaste omgeving toen tot het kerspel Cropswolde behoorden. Ten zuiden van het Kleine meer is de grens tusschen Cropswolde en Muntendam terug te vinden op kaart n°. 90 van het Rijksarchief te Groningen (van 1662), waarop staat aangeteekend, dat „die van Muntendam" een strook van 100 roeden ten oosten der kerspelgrens aan „die van Groningen" hadden afgestaan. Het was door dien afstand, dat de zoogenaamde Meulenraai ontstond, die na 1649 de grens tusschen het Oldambt (Muntendam) en het Gorecht (Cropswolde) vormde i), maar de op die kaart eveneens aangeteekende oude kerspelgrens, op 100 roeden ten westen der Meulenraai gelegen, kwam blijkens de kaart juist uit op het punt, 1 kilometer ten zuidoosten van Lula gelegen, waar thans nog de grens tusschen Hoogezand en Muntendam, de Borgercompagniester zwarteweg, van het zuiden komende den hoek naar het oosten maakt. En het is merkwaardig, dat, indien men de voormalige kerspelgrens tusschen Wolfsbarge en Zuutlaren, zooals die bewesten het Compagniester diep uit de terreinverkaveling is af te leiden, in oostelijke richting recht doortrekt, men precies op hetzelfde hoekpunt ten zuidoosten van Lula uitkomt, en tevens dat die grens dan blijkt te raaien op de kerk van Wolfsbarge. Het een bevestigt dunkt mij het andere. Van het bedoelde hoekpunt af is er nu echter een lacune. Wij weten, dat het Drentermeer stellig in Drente lag en dat de veendijk daar ter plaatse onbetwist voor de oude grens werd 1) Zijlstra 1.1. 75. 490 gehouden 1), maar waar die veendijk lag, is onbekend. Wel kennen wij een veendijk (door de boven genoemde kaart n°. 90), die precies van het punt af, waar thans nog de Woortmanslaan onder Wildervank een hoek maakt, naar het noorden liep, maar die kan niet bedoeld zijn: er moet nog een andere veendijk in noordwest-zuidoostelijke richting langs de grens geloopen hebben, die verdwenen is zonder eenig spoor achter te laten. Intusschen staat het beginpunt van den anderen, bekenden veendijk vast, en juist dat beginpunt lag op de grens, aan de uit het Drentermeer komende Oude Ae. Adriaen Goertss. Wildervanck, die in januari 1647 van Zuutlaren uit in zuidoostelijke richting naar Onstwedde een inspectietocht door de venen hield, kwam toen aan het Drentermeer en ging van daar langs de Oude Ae tot den veendijk, die hem in anderhalf uur te Zuidbroek bracht 2). Van den veendijk raaide de grens op Buinerhorne3). Dit was weliswaar, volgens een mededeeling van Zijlstra, niet een punt maar een met bosch begroeide streek, die zich langs den linkeroever van het Pagadiep ongeveer van de Semslinie tot ter Marsch uitstrekte; maar de richting der lijn is af te leiden uit een ander feit, Mi dat het Hoetmansmeer (waarvan de juiste ligging en vorm nog te vinden zijn op kaart n°. 91 van het Rijksarchief te Groningen) tot het Oldambt gerekend werd, doch dat de westelijke oever ervan tot de marke van Gieten gerekend werd. Trekt men nu de grens van het beginpunt van den veendijk (aan den hoek der Woortmanslaan) recht door naar het noordwestelijk einde van het Hoetmansmeer, dan verkrijgt men een lijn, die inderdaad naar het zuidoosten op het midden van het Buinerhorner bosch raaide en merkwaardigerwijze naar het noordwesten vrij juist op het bovenbedoelde hoekpunt van den Borgercompagniester zwarteweg ten zuidoosten van Lula. Dit is d. m. het bewijs, dat inderdaad de grens van dat hoekpunt af althans tot aan het Hoetmansmeer langs die op Buinerhorne raaiende lijn liep. Ten oosten van het Hoetmansmeer echter verliet de grens, althans in het begin der 17e eeuw, die lijn. De benoorden deze gelegen oude dam in de Pekela (waarnaar thans nog een gehucht 1) Zijlstra 1.1. 61. 2) Levensbericht. 3) Zijlstra 61. 491 de Dam heet) was een der grenspunten, en eveneens wijst op die iets noordelijker richting der grens ten oosten van het Hoetmansmeer de omstandigheid, dat onbetwist het huis ter Marsch Drentsch en Veenhuizen Westerwoldsch waren. Nu lag de oude I dam in de Pekela juist in een lijn, die van het punt aan den | zuidelijken oever van het Hoetmansmeer, waar de rooiing op \ Buinerhorne dit verliet, op het huis ter Marsch i) raaide, waarom ik meen die lijn voor de (latere) grens te mogen houden. Ten oosten van het huis ter Marsch is het mij nog niet gelukt de grens meer dan bij benadering te bepalen. De Mussela was Drentsch, volgens Zijlstra vermoedelijk tot even beneden de Lalle; Veenhuizen en de Wisch waren Westerwoldsch. Ik acht het daarom niet onwaarschijnlijk, dat de sloot van Karei Schenk, hoewel eerst veel later gegraven, toch inderdaad tot aan haar noordelijk eindpunt de oostgrens der parochie Borger vormde. Naar het zuiden was dit tot aan den Zandberg het geval, maar van dezen raaide de grens in zuidoostelijke richting op de „olde Rutenabrugge", vermeld in het rapport van Jan Sem van 16152). Waar die brug gelegen had, was reeds in het begin der 17e eeuw, toen men in die streken hevig aan het twisten was over de grens, niet zeker meer3); maar, daar het ivan elders vaststaat, dat het klooster ter Apel niet tot de Utrechtsche maar tot de Ossenbrugsche dioecese behoorde, hadden I de Drenten, wien het juist om de annexatie van het klooster te doen was, op dit punt hoogstwaarschijnlijk ongelijk. De nog in het Assensch archief aanwezige, thans voor mij liggende kaart der Semslinie van 1615 4) toont, dat de even beneden de samenvloeiing van de Runde en de Molena gelegen „Ossebrugge" overeenkomstig het sustenu van die van Onstwedde de bedoelde „olde Rutenabrugge" moet geweest zijn. Van die brug af vormde de Runde de grens tot aan het Emmer Compascuum toe, met uitsluiting dus van het eerst later onder Roswinkel gekomen Munstersche veld. Overziet men de gevonden grens in haar geheel, dan valt het 1) Juister nog op een heuvel ten zuidoosten van het huis, waarop tevens zoowel de noord- als de zuidgrens der Drouwener marke raaiden. 2) ZijUtra 60, 67. De rooiing op het huis ter Haer dagteekende eerst van Jan Sem. 3) Ib. 68. J 4) Ib. 59- Deze kaart is uitvoeriger en juister dan de in het Rijksarchief te s Gravenhage berustende origineele kaart van Jan Sem. 492 op, dat zij van Westerbroec af een rechte lijn naar het zuidoosten vormt, behalve dat ze op twee plaatsen door bochten naar het noordoosten onderbroken wordt, n.1. bij de kerspelen Cropswolde, Borger en Odoorn. En nu doet zich het verrassende feit voor, dat de gevonden oostgrens der kerspelen Zuutlaren, Anlo en Gieten blijkt te raaien: naar het noordwesten op het zuidoostelijke hoekpunt van Westerbroec (en verder noordwestwaarts op den kerktoren van Zuutwolde) en naar het zuidoosten op den Braamberg, de hoogste bodemverheffing aan die zijde. Dit sluit zoo uitmuntend aaneen, dat ik niet aarzel die lijn in haar geheel van Westerbroec af tot den Braamberg toe voor de oorspronkelijke grens aan te nemen. Cropswolde, Borger en Odoorn moeten dan vroeger of later, terecht of ten onrechte, in het bezit zijn geraakt van deelen van het veen, die oorspronkelijk tot Zuutbroec en Onstwedde hadden behoord; bij Cropswolde zal wel het bezit der beide meren de aanleiding daarvan zijn geweest en bij Onstwedde het bezit van het Buinerhornerbosch en de groenlanden langs de Mussela. Schonebeec (S. Nicolaus *)). Coevorden (dat. van — de, B. Maria V.). De oudste parochiekerk brandde omstreeks 1231 af en werd toen vervangen door een vermoedelijk reeds bestaande B. Maria V.-kapel, aan de westzijde buiten de stad gelegen, die in 1591 is afgebroken2). Daarbuiten stonden: een S. Spiritus-kapel op het oude kerkhof buiten de stad 3), die na 1591 als kerspelkerk dienst heeft gedaan en in 1641 door de tegenwoordige is vervangen 4); een kapel te Hulsvoorde tegen de grens van Dalen, op of bij de tegenwoordige R. C. begraafplaats5); de Cistercienser nonnen-abdij Campus B. Marie, Mariencamp, bij Weijerswolt ten oosten van Coevorden6), welke in het 3e kwart der 13e eeuw naar Assen is verplaatst7); en wellicht nog een klooster ten zuidwesten der stad, waaraan 1) Deel I 370, 371 (bis). 2) Van Alphen 693. 3) Deel I 372. 4) Van der Aa VI 528. 5) Hist. Ep. Gron. 67; van Mieris III 76a. 6) Hist. Ep. Gron. 70; van der Aa X 252. 7) Oorkondenboek v. Gron, en Drente n°. 240. 493 het huis en het gehucht het Klooster de herinnering bewaren, doch dat reeds vroeg moet zijn te niet gegaan, daar er tot dusverre nog nergens eenig bericht van is aangetroffen J). Dalen. De kerk is in 1824 door een nieuwe vervangen 2). Hesle (dat. — en), later Oosterhesseien, — selt3), een dochterkerk van Zwelo4), werd na de hervorming tot 1613 gecombineerd met Sleen 5). Zwelo, een dochterkerk van Sleen6), heeft in 1862 een stuk aan de nieuwe kerkelijke gemeente Schoonoord afgestaan. Sleden7), later Sleen. In 1862 is er een nieuwe kerkelijke gemeente Schoonoord van afgescheiden met een in 1866 gebouwde nieuwe kerk onder toevoeging van stukken der kerspelen Westerbork, Odoorn en Zweelo 8). Emmen (dat. van Emme, Empne9)) bestond uit de marken Emmen, Weerdinge, Noord- en Zuid-Barge en omvatte de burgerlijke gemeente Emmen behalve de parochie Roswinkel. De kerk is in 1856 door een nieuwe vervangen10). In 1874 zijn er de nieuwe kerkelijke gemeenten Nieuw Amsterdam (met toevoeging van een stuk der gemeente Sleen)11) en Nieuw Dordrecht12) van afgescheiden en in 1913 de nieuwe kerkelijke gemeente Nieuw Weerdinge. Boswinkel, slechts uit één marke bestaande, omvatte de kadastrale sectie A der burgerlijke gemeente Emmen behalve de Weerdinger landen, het Heerenland, het Nieuwland en de Nieuwematen, die tot het kerspel Emmen behoorden13), en van 1) Cf. van der Aa VI 489. Daar er bij Weijerswolt nooit eenig spoor van een klooster is gevonden, komt het mij niet onwaarschijnlijk voor, dat Mariencamp niet daar maar bij „het Klooster" heeft gestaan. 2) Van Alphen 694. 3) Deel I 380. 4) Romein, Herv. Predik, in Drenthe 285. 5) Van Alphen 696. 6) Romein 317. 7) Deel I 370. 8) Van Alphen 697. 9) Deel I 370, 381. 10) Van Alphen 694. 11) Ib. 695. 12) Ibidem. 13) Blijkens de kaart der Semslinie van 1615 in het Rijksarchief te Assen, die uitdrukkelijk vermeldt, dat deze terreinen door het klooster ter Apel van „die van Weerdinge" verkregen waren, hetgeen ook wel de reden zal zijn geweest van hun overgang tot het kerspel Roswinkel. 504 wolde behoorende maar toen kerkelijk onder Echten staande venen van Steenbergen en ten Arlo en het tot Runen behoorende Pesserveld, en waarvan de kerk in 1652 werd gebouwd1) en in 1849 weder de nieuwe kerkelijke gemeente Hollandscheveld is afgescheiden 2). Die Reesten, AYerreest3) (dat. — te) behoorde aan het klooster Marienberch te Zwartewater en bestond uit het Stapelveld van de burgerlijke gemeente de Wijk, de twee onder Zuutwolde beschreven strooken langs de Reest, en de burgerlijke gemeente Avereest tot aan de Kruisingawijk en tot aan NoordStegeren, dat tot de parochie Ommen behoorde4). In 1831 zijn het oostelijk deel van het kerspel met de Vuile Riete van Zuidwolde en de tot de burgerlijke gemeente Avereest behoorende deelen der kerspelen Ommen en Heemse tot een nieuwe kerkelijke gemeente Dedemsvaart vereenigd5), waarbij tevens de grens tusschen het Nolderveld en de Drentsche Reesten is gewijzigd. Der (dat. van die) Ywehorst, Yhorst, behoorde aan het klooster Marienberch te Zwartewater en omvatte de kadastrale secties Yhorst der burgerlijke gemeente Staphorst en de burgerlijke gemeente de Wijk bezuiden de Koekangerwijk en het Hoogeveensche veld behalve het Stapelveld, dat tot het kerspel Averreest- behoorde. Het heeft zijn kerkelijke grenzen behouden, behalve dat Broechuzen er in de 16e eeuw tijdelijk toe behoord heeft. De tegenwoordige kerkelijke grens tegen Averreest, ongeveer i3/4 K.M. ten noordwesten der burgerlijke grens gelegen, was ook de oude grens, want de Stapel was reeds in de I7e eeuw tusschen de twee kerspelen verdeeld, daar in de kerkelijke registers zoowel „de Stapel onder Yhorst" als „de Stapel onder Averreest" genoemd worden. De kerk is in 1823 door een nieuwe vervangen6). Sedert 1335 stond te Dicninge de B. Maria V.-abdij van 1) Van der Aa V 772. > xl 2) Romein 183; van Alphen 687. 3) Deel I 376. De spelling Avereest is foutief, daar de naam uit Aver- (d.i. Over-) reest gevormd is. 4) Over de grens tusschen Averreest en Ommen is tijdens de Republiek herhaaldelijk geschil geweest (Tegenw. St. v. Over. IV 92). — De oude kerkelijke grens van Averreest dank ik aan een plaatselijk onderzoek in de oude kerkregisters, door den heer H. Meesters te Avereest. 5) Van Alphen 499. 6) Van der Aa VI 72. H 506 eeuw door een andere te Havelte vervangen1), die in 1598 is vernieuwd 2). Tfapserveen, Wapsteryeen, behoorde aan de cure van Diever 3) en werd in 1461 afgescheiden van Vledder4). De grens tegen Havelte, waartoe het burgerlijk behoort, is bij de kadastrale mdeeling behouden. De kerk is in 1803 door een nieuwe vervangen 5). Dever, later Diever, — eren6), behoorde aan het kapittel te Oldenzaal ?) en heeft belangrijke wijzigingen ondergaan. Behalve den reeds vermelden overgang van Eemster en Leggelo naar Dwingelo heeft Wateren van 1834 tot 1862 deel uitgemaakt van het kerspel Vledder8) en is in 1844 de nieuwe kerkelijke gemeente Hoogersmilde, bestaande in de voormalige Leggelervenen, ervan afgescheiden»). De kerk moet, blijkens den naam, eerst te Oldendiever gestaan hebben, doch alle heugenis daaraan is verdwenen. De latere te Diever brandde in 1779 grootendeels af, doch werd spoedig herbouwd16). De pastoor had het collatierecht te Dwingelo en te Wapserveen. Vledder, —eren11) (S. Joannes Baptista12)), een dochterkerk van Diever, is van 1834 tot 1862 vergroot geweest met Wateren en Groot-Wateren van het kerspel Diever. In 1852 is er de nieuwe kerkelijke gemeente Frederiksoord van afgescheiden, gevormd uit de gronden der Maatschappij van Weldadigheid onder Vledder, Steenwijkerwold en Oost-Stellingwerf13). De kerk is in 1820 herbouwd14). Steenwikerwolde (dat. van — lt, S. Andreas15)), te voren 1) Deel I 97, „Havelt" a°. 1492. 2) Van der Aa V 236. 3) Versl. v. Kerkvisit. 465. 4) Romein 231. 5) Van der Aa XII 95. 6) Deel I 371, 374. 375 7) Hist. Ep. Daventr. 67; Versl. v. Kerkvisit. 466. 8) H. G. van Os 1.1. 16; cf. Romein 225; van der Aa XII 137. 9) Van Os 1.1. 17; Romein 75; van Alphen 681. 10) Van Alphen 685. 11) Deel I 371, 378 (bis), 383. 12) Ib. 371. 13) Van Alphen 686. 14) Ib. 691. 15) Deel I 380, 381, 508 Geethoorn, later Giethoorn (S. Martinus1)), welks kerk in 1645 door een nieuwe is vervangen2), had daarenboven een Franciscanen-klooster 3). Wanneperveen (SS. Philippus et Jacobus Apostoli4)), een dochter van Vollenho, omvatte de burgerlijke gemeente behalve Beulake, dat er in 1777 na de opheffing der daar gevestigde kerkelijke gemeente mede vereenigd is. Vollenho5) (SS. Margaretha6) et Nicolaus7)) behoorde aan het kapittel te Steenwijc, waarbij het in 1350 werd geïncorporeerd 8), en omvatte de burgerlijke gemeenten Stad en Ambt Vollenhove, Blokzijl, Zwartsluis bewesten het Meppeler diep en het thans tot Wanneperveen behoorende Beulake. In 1594 is er de nieuwe kerkelijke gemeente Blokzijl van afgescheiden9), waarvan de kerk in 1609 werd gebouwd en die in het begin der 19e eeuw vergroot is met Scherwolde; de grens tegen Vollenhove is thans de Hevenweg. Buiten de kerk stonden er: de in 1423 gestichte B. Maria V.-kapel (nu de Kleine Kerk)10); een kapel te Baerlo n) ten noorden van Blokzijl12); een kapel te Beulake, die in 1666 een afzonderlijke kerkelijke gemeente is geworden, doch in 1777 weder is opgeheven, waarna het met Wanneperveen is vereenigd13), en waarvan nog het kerkhof over is14); een kapel te Zwartesluse, in 1604 herbouwd 15), die vermoedelijk kort vóór 1575 tot een parochie is verheven16), wier gebied, 1) Hist. Ep. Daventr. 104. 2) Van der Aa IV 572. 3) Ib. 571. 4) Hist. Ep. Daventr. 104. 5) Niet Vollenhove, een mislukte geléérden-etymologie (Nom. Geogr. I 132, 153)- 6) Van Mieris IV 109. 7) Deel I 369. 8) Rijksarch. te Utrecht, Bissch. Arch. n°. 263. 9) Van der Aa II 501; van Alphen 524. 10) Acta Visit. 123; Hist. Ep. Daventr. 104, waar ze ten onrechte parochiekerk wordt genoemd; Arch. Aartsb. Utr. XIX 448, XXX 9. 11) Deel I 374; Acta Visit. 142. 12) Vaak verward met Baerlo ondert Hasselt (Zwartsluis), dat nooit tot Vollenho behoord heeft. 13) Van der Aa II 371; van Alphen 527. 14) Bachiene IV 65; R. Schuiling in Tijdschr. v. h. Aardr. Gen. XVIII 3*4- 15) Bachiene IV 64; van der Aa XIII 419. 16) Acta Visit. 222; van Alphen 528. $°9 indien dit, zooals waarschijnlijk is, met dat der tegenwoordige kerkelijke gemeente samenviel, ten westen van het Meppeler diep de Landen achter den Singel en ten oosten daarvan het noordelijk deel van het kerspel Hasselt tot aan de Kostverloren vaart omvatte i); het in 1409 gestichte S. Trinitas-klooster St. Janscamp onder Leeuwte, eerst van broeders des gemeenen levens, doch weinige jaren later van Tertiarii2); het door St. Janscamp gestichte Tertiarissen-klooster Clarenberch beoosten de stad 3); een Heiligegeest-gasthuis met kapel 4). Schaderwolt, later Scharwolde (dat van — lt, S. Nicolaus5)), behoorde aan het kapittel te Steenwijc6) en omvatte het deel der burgerlijke gemeente Steenwijkerwold bewesten den Woudlakerweg. De parochie bestond nog in 1575 7). doch had misschien reeds toen geen kerk meer: het kerspel is althans bij de hervorming opgeheven en met Steenwikerwolde vereenigd en in het begin der 19e eeuw onder Blokzijl overgebracht. Die Ham, Blankenham (S. Nicolaus3)) werd in 1420 afgescheiden van IJsselham9). Die Cnnnre, die Cnnnder (S. Nicolaus ">)), behoorde in de 12e en 13e eeuw aan St. Odulf te Stavoren "). In het noordwesten der parochie stond een kapel te Veenhuzen 12), die nog op de kaart van Leo Sibrandus vermeld wordt, maar daar in het zuideinde der parochie ter Spangen geplaatstwordt 13). Ze was wellicht dezelfde als de kapel te Kunresijl, 1) Kerkel. kaart v. h. Provinc. Kerkbestuur. 2) Hist. Ep. Daventr. 105; van der Aa VI 22. 3) Römer I 528; Arch. Aartsb. Utr. XXVII 196, XXX t. 4) Acta Visit. 124. 5) Deel I 370. 6) Versl. v. Kerkvisit. 464. 7) Acta Visit. 222. 8) Hist. Ep. Daventr. 104. 9) Over. Tijdr. Reg. VI 233. 10) Hist. Ep. Daventr. 104. 11) Deel I 325. In de bul van 1245 (ib.) komt het echter niet meer voor. 12) Batavia Sacra VI 567; van der Aa XI 554. 13) Hist. Ep. Daventr. 104 wordt een vicarie vermeld in de kerk ter Cuunre ex capella de Veenhuysen huc translatam». Die overdracht zal wel met de opheffing der kapel in verband hebben gestaan. stó die in de 13e eeuw vermeld wordt als aan St. Odulf te Stavoren te behooren x), doch later nooit meer genoemd wordt. IJsselham (S. Stephanus 2)) was wellicht hetzelfde als Sileham, dat in de I3e eeuw vermeld wordt als een der kapellen van St. Odulf te Stavoren3) doch overigens geheel onbekend is. Het behoorde later aan en was vermoedelijk geïncorporeerd bij („annexum") het kapittel te Steenwijc4). Na de hervorming is het tot 1624 met Oldemarct gecombineerd geweest, waarmede het sedert 1676 geheel vereenigd is5). Van de kerk is alleen de begraafplaats over. Misschien wijst het gehucht het Klooster in het westeinde der parochie op een voormalig klooster, doch hiervan lé) (S. Nicolaus §|j is sedert de hervorming gecombineerd met Aldeholpae 12). Alde-(holl. 01de-)holpade 13) (dat. van — pat 14)), Aldholpae 15) (S. Stephanus i6)), werd in 1204 tot parochie verheven17). Wolvegal8) (S. Maria Magdalena 19)). De kerk is in 1646 door een nieuwe vervangen 20). Sonnega (S. Nicolaus 21)), dat slechts twee kerkhoven • me.er bezit, is sedert de hervorming gecombineerd met Wolvega22). Alttiijnde 23) (dat. van die AIde-(holl. 01de-)trine 24)) js sedert 1) Kaart van Leo Sibrandus. 2) Deel I 376. Doch in 1362 vinden wij vreemderwijze een institutie tot deze parochie door den archidiaken van Oudmunster evenals bij Peperga (Rijksarch. te Utr. O 576). 3) Van der Aa VIII 398. 4) Ibidem. 5) Van Mieris IV 108. 6) Schwarzenberg, Charterboek v. Friesland II 14—29; cf. boven 27. 7) Deel I 303. 8) Ib. I 370. 9) Van Mieris IV 108. 10) Kaart van Leo Sibrandus. 11) Deel I 370. Dus niet SS. Maria et Catharina, zooals van der Aa VIII iqa. zegt. 12) Van Alphen 487. - 13) Deel I 369. 14) Van Mieris IV 108. !5) Kaart van Leo Sibrandus. 16) Deel I 303. Dus niet S. Catharina, zooals de Hist. Ep. Leov 10S zeirt 17) Oork. Gr. e. Dr. n°. 42. S ' 18) Deel I 379. 19) Ib. 301, 370. 20) Van der Aa XII 591. 21) Deel I 370. 22) Van Alphen 490. 23) Kaart van Leo Sibrandus* 24) Deel I 302, 368, 378. 33 de hervorming gecombineerd met die Aldelamer i). De kerk is in 1871 door een nieuwe vervangen2). Nietrjjnde 3) (dat. van die Nietrine 4), S. Nicolaus 5)), waarvan de kerk in 1750 is afgebroken 6), is sedert de hervorming gecombineerd met Scherpenzeel 7). Ter Spangen8) (dat. van die Spanga (holl. — ge9)), waarvan de kerk in 1820 is afgebroken W), is sedert de hervorming gecombineerd met Scherpenzeel11). Scherpenzeel, in de I3e eeuw een kapel van St. Odulf te Staveren 12), was vermoedelijk een dochter van Echten 13). De kerk is in 1860 vernieuwd14). Mnncburnm15), Mnuneckebuerum13) (holl. Monnikehnren), is sedert de hervorming gecombineerd met Scherpenzeel17). Die Alde- (holl. Olde-) lamer13), - lemmer19) (S. Leonardus »)). Die Nielamer21), — lemmer22) (S. Joannes Evangelista 23)), waarvan de kerk in i747 * afgebroken 24), is sedert de hervorming gecombineerd met Wolvega26). 1) Van Alphen 488. 2) Ibidem. 3) Kaart van Leo Sibrandus; Deel I 375- 4) Deel I 301. 5) Ib. 370. 6) Tegenw. St. XV 603. 7) Van Alphen 489. 8) Kaart van Leo Sibrandus („Spangem"). 9) Deel I 302. 10) Van der Aa X 610. 11) Van Alphen 489. 12) Deel I 325. 13) Zie boven 95. 14) Van Alphen 489. lO Kaart van Leo Sibrandus („Munkburen"). 6 Deel I 302. Uit deze en andere naamsvormen (b.v. „Sybrandahusom" bi, Leo Sibrandus) blijkt, dat de dat. plur. der Friesehe plaatsnamen nog uhetmdfai der .6e eeuw als regel op - um (om) uitging. Ik neem dien daarom overal aan, ook waar toevallig de modernere vorm - en in de bronnen staat. 17) Van Alphen 489. 18) Deel I 379, 38o- 19) Ib. 302, 369; kaart van Leo Sibrandus. 20) 1b. 369, 380. 21) Ib. 379. 22) Ib. 302, 376; kaart van Leo Sibrandus. 23) Ib. 376. . 24) Tegenw. St. XV 605. 25) Van Alphen 490. 5f$ Nieholtwalde l) (holl. — wolde, dat. van —lt, S. Nicolaus2)), waarvan de kerk in het 3e kwart der 18e eeuw is afgebroken 3), is sedert de hervorming gecombineerd met Wolvega4). Aldeholtwalde (holl. Oldeholtwolde5), dat. van — lt), S. Mauritius 6)), dat in de vorige eeuw nog een eigen kerkhof had 7), werd na de hervorming gecombineerd met Aldeholpae tot 1875 en daarna met ter Itsart 8) en heeft toen een nieuwe eigen kerk gekregen. Ter (dat. van die) Itsart9) (holl. opter ldzert10), S. Bonifacius11)), werd na de hervorming tot 1875 gecombineerd met Aldeholpae 12). 1) Kaart van Leo Sibrandus. 2) Deel I 302, 370. 3) Tegenw. St. XV 605. 4) Van Alphen 490. Niet met Aldeholpae, zooals van der Aa VIII 195 zegt, waartoe het nooit heeft behoord (Tegenw. St. XV 608) en nog niet behoort. 5) Deel I 302, 375, 380. 6) Ib. 302, 369. Dus niet S. Catharina, zooals van der Aa VIII 407 zegt. 7) Van der Aa VIII 407. 8) Van Alphen 490. 9) Deel I 368, 379. 10) Ib. 303. 11) Ibidem. 12) Van Alphen 490. § 3i. Borndego1). Die Swaech (dat. Swage2)), Hornsterswaecli, is na de hervorming tot 1829 gecombineerd geweest met Nie- en Aldherna 3). De zuidelijke grens van deze en de volgende gemeenten is in 1904 verlegd van de Tjonger naar het Tjongerkanaal. In 1865 is een tweede kerk gebouwd te Compagnonsvaart4). Jobbega5), Jubbega, van welks kerk alleen het kerkhof over is 6), is sedert de hervorming gecombineerd met Hornsterswaech 7). Schuringerga 8), Schuringa 9), Schurega, is sedert de hervorming zoowel kerkelijk als burgerlijk vereenigd met Jubbega 10). Van de kerk is niets meer over. Horna (latijn Hoerna11)), later Aldherne12) (holl. Oldeborne, dat. van — born), had in 1315 twee kapellen, Hornsterswaech en Nieherna, en is sedert de hervorming gecombineerd met Nieherna13). Van de kerk, die in de 2^ helft der 19e eeuw is afgebroken 14), is slechts het kerkhof over 15). Nieherna16) (holl. — Niehorne, dat. van — horn). Cathalec17) (dat. — ke18)), Catlike19) (dat. van - ljjc), is 1) Over de onmogelijkheid om de decanaatsindeeling van Borndego en Oostergo in 1560 op te geven, zie boven 94. 2) Van Mieris IV 108; Worp van Thabor II 10. 3) Van Alphen 474. 4) Ibidem. 5) Worp van Thabor II 10; Kaart van Leo Sibrandus („Jobbema"). 6) Van der Aa VI 185. 7) Van Alphen 474. 8) Kaart van Leo Sibrandus. 9) Worp van Thabor II 10. 10) Tegenw. St. XV 526; van Alphen 474. 11) Deel I 322. 12) Kaart van Leo Sibrandus. 13) Van Alphen 477. 14) Van der Aa VIII 659. 15) Van Alphen 477. 16) Kaart van Leo Sibrandus. 17) Deel I 199. 18) Ib. 322. 19) Kaart van Leo Sibrandus. Tl 517 sedert de hervorming gecombineerd met Aldeschoten 1). In 1642 is er de noordelijke strook van afgescheiden en bij de nieuwe kerkelijke gemeente de Knijpe gevoegd. Er stond een kapel te Nieu Catlijc of de Bovenknijpe, waarvan nog het kerkhof over is 2). Brongerga, van welks kerk alleen het kerkhof over is3), is sedert de hervorming gecombineerd met Aldeschoten 4). In 1642 is de noordelijke strook van dit kerspel en van Catlike tot een nieuwe kerkelijke gemeente Nieuw Brongerga of de Knijpe verheven met een in 1661 gebouwde eigen kerk 5). Er stond een kapel te Milendam, Mildam, die nog als kerk dienst doet6). Schoot (dat. — te7)), — ten, later Alde-fholl. (Mde-)schoot, — ten 8), 'had in 1315 twee kapellen, die, in verband met de andere in het stuk genoemde kerken, alleen Nieschoten en Brongerga kunnen geweest zijn. In 1613 is van het noordelijke deel van het kerspel (met toevoeging van een strook van upper Bant) de nieuwe kerkelijke gemeente tHerenveen gevormd9) met een in JÖ33 gebouwde eigen kerk in Aengwirden, welke in 1637 door een andere in Schoterland is vervangen 10). Er stond het S. Nicolaus-hospitaal der Duitsche Orde n), waarvan wellicht de nog bestaande begraafplaats, op 1 K.M. ten noorden van het dorp gelegen, een overblijfsel is. Nieschoot, — ten 12), is sedert de hervorming gecombineerd met Aldeschoten 13). Het deel van het kerspel ten oosten en noorden van de Engelenvaart en Oude Veenscheiding werd in 1613 bij de nieuwe kerkelijke gemeente tHerenveen gevoegd, doch er omstreeks 1890 weder van afgenomen14). 1) Van Alphen 477. 2) Atlas van Eekhoff. 3) Ibidem; van der Aa II 776. 4) Van Alphen 477. 5) Ib. 476; Tegenw. St. XV 528. 6) Van Alphen 477. 7) Deel I 322. 8) Kaart van Leo Sibrandus. 9) Tegenw. St. XV 520. 10) Ib. 521. 11) De Geer Arch. D. O., Inl. xlv, 11620,621, 629 („ende leet in Schoeterbueren"). 12) Kaart van Leo Sibrandus. 13) Van Alphen 477. 14) Bericht van den predikant. Si8 Kutnergastupper Gaest2) (dat. van die Gaest), Rotstergaest, waartoe in 1315 twee kapellen behoorden, welke, in verband met de andere in het stuk genoemde kerken, kwalijk andere kunnen geweest zijn dan St. Jansga en Rotsterhaule, heeft slechts een kerkhof over. De parochie moet bij de hervorming geheel zijn opgeheven, daar haar naam niet slechts in geen kerken-combinatie voorkomt3), maar zij zelfs blijkt in tweeën verdeeld te zijn 4), waarvan de oostelijke helft bij Aldeschoten, de westelijke bij St. Jansga is gevoegd, en er schijnt geen reden om die splitsing voor posterieur te houden. [Dat Cloosterserf5), Aldega (half holl. Oldega6)]. De eerste naam komt in 1408 voor als een der kerspelen van Schoterwerf naast Olde Delfsterhuisen en kan dus niet hetzelfde zijn als dit. Ik meen het te mogen identificeeren met de Schooter Uiterdijken, waarin het in 1515 geheel verwoeste dorp Aldega lag7), dat reeds in 1505 met Delfstrahusum vereenigd was8). Deze en de twee volgende parochies waren de eenige der latere grietenij Schoterland, welke blijkens het stuk van 1315 9) vroeger niet aan de commanderij ter Nes behoord hadden, hetgeen wel hieruit te verklaren zal zijn, dat ze reeds aan een ander behoorden. Daar nu Aldega wegens zijn ligging moet vermoed worden een dochter van Echten te zijn, dat in de I3e eeuw aan St. Odulf te Stavoren behoorde, meen ik te mogen gissen, dat dit ook het geval was met Delfstrahusum en Nien Delfstrahusum of Niega, en dat Aldega wellicht hetzelfde was als het in den brief van 1243 na Sileham genoemde Sevenhusen 10). Delfstrahusum u) (holl. — huzen), Ofterhosen12), is sedert de hervorming gecombineerd met St. Jansga 13). 1) Deel I 322. 2) Kaart van Leo Sibrandus. 3) Tegenw. St. XV 534. 4) Mededeelingen der predikanten van Oudescheot en St. Jansga. 5) Van Mieris IV 108. 6) Schwarzenberg II 28. 7) Tegenw. St. XV 533. 8) Schwarzenberg II 28 („Delfstrahuysum ende Oldeghae"). 9) Deel I 322. ' 10) Ib. 325, cf. boven 96. Het was niet Veenhusen (zie boven 509). 11) Schwarzenberg II 28. 12) Kaart van Leo Sibrandus. 13) Van Alphen 480. 5i9 Nien Delfstrahusum (holl. — huzenx)), Niega2), die Raede helle (holl. die Roode helle3)), Raehel4) (holl. Rohel), blijkbaar een dochter van Delfstrahusum, is sedert de hervorming gecombineerd met St. Jansga5). De kerk is in het Tjeukemeer verzwolgen 6). Die Haule, Rotsterhaule, tijdens de Republiek nog zelfstandig als administratief dorp7), is sedert de hervorming geheel vereenigd met St. Jansga: zelfs is de plaats, waar de kerk heeft gestaan, onbekend. St. Johannisga, St. Jansga8) (S. Joannes Baptista), heeft behalve de tegenwoordige in 1770 gebouwde kerk9) nog twee oude kerkhoven, overblijfsels van vroegere kerken der parochie 10). Rutna11), Rottum, Rott12), een der vijf kerken, die in 1315 aan de commanderij ter Nes verbleven, en van welks kerk-slechts het kerkhof met een klokhuis over is 13), is sedert de hervorming gecombineerd met Aldeschoten 14). Niehasca, Niehascha15) (holl. Niehaske, S. Joannes16)), van welks oude kerk slechts het kerkhof over is17), heeft in 1713 een nieuwe eigen kerk gekregen 18) op een andere plaats aan de Heerensloot en is, na eerst sedert de hervorming gecombineerd te zijn geweest met Hascherherne, in 1746 weder zelfstandig geworden 19). 1) Van Mieris IV 108. 2) Schwarzenberg II 28. 3) Ibidem. 4) Kaart van Leo Sibrandus. 5) Tegenw. St. XV 534- 6) Van der Aa IX 610. 7) Of het voor de hervorming ook nog een parochie was, is niet uit tè maken, daar Schoterland in de Beneficiaalboeken ontbreekt (Deel I 304). 8) Niet te verwarren met de gelijknamige parochie in Haskerland. 9) Van der Aa VI 19. 10) Atlas van Eekhoff. 11) Deel I 322; van Mieris IV 108. Wel te onderscheiden van de gelijknamige kapel van St. Odulf te Stavoren (Deel I 325; cf. boven 96). 12) Kaart van Leo Sibrandus. 13) Atlas van Eekhoff. 14) Van Alphen 477. 15) Kaart van Leo Sibrandus. 16) Schwarzenberg I 774. 17) Van der Aa VIII 194; Atlas van Eekhoff. 18) Ibidem. 19) Van Alphen 476. S20 Hascherdiken (holl. Haskerdiken), een jongere parochie, die in 1315 zelfs nog niet als kapel genoemd wordt, doch in 1505 reeds bestond 1) en sedert 1746 gecombineerd is met Niehaske 2). Hier stond het B. Maria V.-klooster Vallis Rosae in Hasca 3). Maria Rozendael of Hasker convent, aanvankelijk van Augustinessen, doch sedert het begin der 15e eeuw van Regulieren, vermoedelijk door overplaatsing van de monniken van het Hasker Alterhus in Westergo4) hierheen. Zoo meen ik thans de duistere verhouding tusschen het Hasker Alterhus en het Hasker convent te moeten verklaren 5). Het eerste dier twee wordt drie malen vermeld, in het kloosterlijstje van Westergo der 13e eeuw 6), in het Friesche kloosterlijstje van ± 13267) en in een stuk van T355 8)- Uit het eerste stuk blijkt, dat het in Westergo stond en dus in geen geval hetzelfde kan zijn als het latere Hasker convent, maar de naam bewijst, dat er verband moet bestaan hebben. Nu wordt in een stuk van 14028) gesproken van „prepositus, prior, priorissa totusque conventus in Hasca," waaruit blijkt, dat het Hasker-convent destijds een dubbelklooster was en de proosdij twee prioraten vormde. Waar nu het klooster te Hasca, Maria Rozendael, oorspronkelijk een nonnenklooster was en Hasker Alterhus een monnikenklooster, beide van de Augustijnen („Monasterium in sanctuario S. Marie ordinis S. Augustini in Bordengo" 10), en „Prepositus de Esca Alterhus S. Augustini" ")), waar beide later tot de orde der Reguliere Kanunniken overgingen („Hascheralterhusen Regulares" 12); „Hasker convent canonici regulares" 13)), waar het Alterhus na de 15e eeuw niet meer voorkomt en het convent te Hasca na 1402 steeds een mannenklooster wordt genoemd, daar vermoed ik thans, dat de 1) Schwarzenberg II 29. 2) Van Alphen 476. 3) Hist. Ep. Leov. 103; Hist. Ep. Daventr. 136. 4) Zie beneden $ 42 onder Oppenhusum. 5) Deel I 353 noot 4. 6) Ibidem. 7) Ib. 305. 8) Magnin, Kloosters in Drenthe 28. 9) Ib. 29; Driessen, Mon. Gron. I 134. 10) Driessen I 135 (a°. 1304). 11) Deel I 305 (± a°. 1326). 12) Ib. 353. 13) Ib. 308 (a°. 1509). twee kloosters tot in de 14e eeuw samen de proosdij Hasca vormden en dat in die eeuw het Alterhus in Westergo is verlaten en de monniken naar Hasca zijn verhuisd, dat toen een dubbelklooster werd, doch later door de nonnen verlaten is. De kapel van het convent heeft na de hervorming als kerk gediend en is in 1818 door de tegenwoordige vervangen1). Hasca2), later Aldhascha3) (holl. Oldehaske), had in 1315 twee kapellen, Niehasca en Hasceraherna, en is sedert de hervorming gecombineerd met Hascherherne4). Hasceraherna (latijn — horna 5)), Hascherherne (holl. Haskerhorne, dat. van — hom6)). Westermer7) (holl. — meer), van welks kerk slechts het kerkhof over is8), is sedert de hervorming tot 1644 gecombineerd met Hascherherne, daarna met de Jouwer9). [Die Hjanre10), de Jouwer] moet in de 15e en het begin der 16e eeuw11) een afzonderlijke parochie zijn geweest, daar het in het kadaster van 1505 12) (waar het echter onder Doniawerstal wordt geplaatst) als administratief dorp voorkomt, wat het steeds is gebleven13). Doch in de Beneficiaalboeken van 1542/4 komt het niet meer als parochie voor14), zoodat deze toen reeds weder moet zijn opgeheven en met Westermeer vereenigd. In 1593 is het echter weder tot een afzonderlijke kerkelijke gemeente gemaakt15), die in 1644 een eigen kerk heeft gekregen 16). Ackronrjjprasuagh17), Snexwaech18), Snixwaech, dat slechts 1) Van der Aa V 204. 2) Deel I 322. 3) Kaart van Leo Sibrandus. 4) Van Alphen 480. 5) Reken. v. Utr. I 421, 516. 6) Kaart van Leo Sibrandus. 7) Ibidem. 8) Van der Aa XII 310. 9) Van Alphen 480. 10) Kaart van Leo Sibrandus. 11) In 1315 was er nog geen kapel (Deel I 322). 12) Schwarzenberg II (, 13) Tegenw. St. XV 508. 14) Deel I 299, 300. 15) Tegenw. St. XV 511. 16) Ib. 510. 17) Deel I 322. 18) Ib. 342/3. g22 een kerkhof over heeft ')» werd na de hervorming tot 1644 gecombineerd met Hascherherne en sedert met de Jouwer 2). Deze en de drie volgende parochies moeten in de 13e, 14e en de eerste helft der 15e eeuw onder Westergo hebben gestaan3). Of dat echter ook de oorspronkelijke toestand is geweest, schijnt mij thans eenigszins twijfelachtig, omdat ze alle vier tot 1315 tot de kapellen der commanderij ter Nes behoorden4). Non liquet. Acherage5), Monekagha6), St. Johannesga7), St. Jansga8) (S. Joannes Baptista), ongetwijfeld een en dezelfde parochie, had in het midden der 19e eeuw nog een eigen kerkhof9). In 1542/4 was het nog een afzonderlijke parochie10), doch volgens het kadaster van 1505 toen reeds administratief vereenigd met Acmarijp, hetgeen sedert de hervorming ook kerkelijk is geschied Accrommargp12), Ackermaryp13), Acmaryp14), heeft eveneens alleen een kerkhof over15) en is sedert de hervorming gecombineerd met ter Capple 16). Cappelge17), ter Capple18) (dat. van die Cappel, latijn Capella19), S. Margaretha2°)). De kerk is in 1854 door een nieuwe vervangen 21). 1) Atlas van Eekhoff. 2) Van Alphen 481. 3) Zie boven 100. 4) Deel I 322. 5) Ib. 342/3. 6) Ib. 322. 7) Ib. 299. Niet te verwarren met de gelijknamige parochie in Schoterland. 8) Kaart van Leo Sibrandus. 9) Tegenw. St. XV 482; Atlas van Eekhoff. 10) Deel I 299. 11) Tegenw. St. XV 482. 12) Deel I 322; Reken. v. Utr. I 518 (a°. 1335). 13) Kaart van Leo Sibrandus. 14) Buil. Traj. n°. 1698, waar ten onrechte „Atmarix" (lees „Acmarip") gedrukt en in de noot „ABanaar?" als verklaring staat. 15) Atlas van Eekhoff. 16) Van Alphen 484. 17) Deel I 342/3. 18) Kaart van Leo Sibrandus. 19) Deel I 322. 20) Vrije Fries XVIII 43. 21) Van Alphen 484. 523 Ter Herne J) (holl. Horne, dat. van die Horn, S. Laurentius 2)) werd na de hervorming tot 1844 gecombineerd met Accrum 3). De kerk is in 1874 door een nieuwe vervangen *). Acerom5), Accrum. De kerk is in 1759 door een nieuwe vervangen 6). Hier stonden: een kapel te Bersathom 7), Birstum; een Tertiarissen-klooster te Aelsum3), dat in 1521 afbrandde9). Die Nes (dat. ter Nesse10)), behoorde aan11) en was vermoedelijk geïncorporeerd bij de commanderij der Duitsche Orde, daar het een der weinige Friesche parochies is, waarvan in de Beneficiaalboeken geen melding wordt gemaakt. Het is sedert de hervorming gecombineerd met Aldeboren12) en de kerk is in de 17e eeuw afgebroken13). Er stonden: fltH de S. Georgius-commanderij der Duitsche Orde1*), aan welke tot 1315 alle kerken van Borndego, toen nog kapellen genoemd15), behoorden en daarna die van ter Nes, Aldeboren, Aldecatrijp, Luunjebirde en Rottum in Borndego en daarenboven Miedum in Oostergo bleven behooren; het vóór 1400 van Catrijp hierheen verplaatste Cistercienser nonnenklooster Nemus B. Marie V., Marienbos, dat toen aan de commanderij behoorde doch na 1510 aan Bloemcamp, en dat in 1525 nog eens naar Luunjebirde werd verplaatst16). Bom (dat. Boernde17)), later Aldeboren, Aade(b)oeren18) (holl. OldebOOrn, S. Bonifacius19)), de moederkerk van het 1) Deel I 299. 2) Van der Aa XI 75. 3) Van Alphen 483. 4) Ibidem. 5) Deel I 322. 6) Van Alphen 479. 7) Deel I 322; Nom. Geogr. IV 64. 8) Deel I 306 (onder Hydaerderadeel), 309, 322. 9) Tegenw. St. XV 478. 10) Deel I 322. n) Ibidem. 12) Van Alphen 482. 13) Tegenw. St. XV 477. 14) Deel I 305, 308, 309. 15) Zie boven 28/9. 16) Arch. Aartsb. Utr. XXIX 191. 17) Deel I 322. 18) Kaart van Leo Sibrandus. 19) Van Alphen 482. 525 rina), is sedert de hervorming gecombineerd met Tjallerbirde 1). De kerk is in 1845 door een nieuwe vervangen 2). lyedingabert3), Lionigabert4), Luunjebirde (dat. van — birt), Steenkerc5) (S. Elisabeth), behoorde aan de commanderij ter Nes6) en is sedert de hervorming gecombineerd met Tjallerbirde 7). Van de eerste kerk 8) is nog slechts het kerkhof over. Ze werd vóór 1525 vervangen door de S. Elisabeth-kapel 9) die nog in 1788 bestond10), doch vóór het midden der 19e eeuw werd afgebroken n), waarbij in 1525 van ter Nes verplaatst werd het Cistercienser nonnenklooster Nemus B. Marie V., Marienbos in Steenkercke 12). Tyanlaberde13), Tjallerbirde14) (dat. van Tjallebirt, Tjalbert). Gerslaet15) (holl. — sloot), van welks kerk alleen het .klokhuis over is 16), is sedert de hervorming gecombineerd met Tjallerbirde 17). Utresuagh18), Utraswaech19), later Langeswaech (S. Matthaeus 20)) ( Werd na de hervorming tot 1633 gecombineerd met Lippenhusum en daarna met Corteswaech, doch is sedert 1854 weder een zelfstandige gemeente21). De kerk is in 1781 herbouwd22). 1) Van Alphen 478. 2) Van der Aa XI 71. 3) De Geer 1.1. II 525, 618. 4) Deel I 322. 5) Kaart van Leo Sibrandus. 6) Deel I 322. 7) Van Alphen 477/8. 8) „Da houten tzercka" van 1491 (Friesche Volksalm. (1890)'29). 9) „Da stena tzercka to Lyonghebird" (ibidem). 10) Tegenw. St. XV 486. 11) Van der Aa VII 461. 12) Deel I 309, waar het aan de S. Georgius-orde wordt toegekend, wat een anachronisme was uit den tijd, toen het klooster ter Nesse stond. Het berust op een verwarring, dat Marienbos ooit „onder het dorpken Terbant" zou gestaan hebben (Nom. Geogr. IV 55; cf. Arch. Aartsb. Utr. XXIX 191). 13) Deel I 322. 14) Kaart van Leo Sibrandus („Tzallerberde"). 15) Ibidem, doch aldaar ten onrechte veranderd in Gerstmaer. 16) Atlas van Eekhoff; van der Aa IV 546. 17) Van Alphen 478. 18) Deel I 322. 19) Zie boven 358 noot 2. 20) Deel I 278. 21) Van Alphen 474. 22) Van der Aa VII 58. 52fj Urasuagh x), later Corteswaech, werd na de hervorming tot 1633 gecombineerd met Lippenhusum 2). De kerk, wier klok aan Maria gewijd was3), is in 1797 door een nieuwe vervangen4). In 1683 is er de nieuwe kerkelijke gemeente Gorredijk van afgescheiden 5), waarvan de kerk in 1817 nieuw gebouwd is 6). [Lukeswalde7), Luxwalde (holl. — wolde, dat. van — lt)] was blijkens de Beneficiaalboeken reeds in 1542/4 als parochie opgeheven en met Gerslaet vereenigd 8), doch werd bij de herstelling der kerkelijke gemeente Langezwaag in 1854 met deze gecombineerd9). Als administratief dorp is het tot in de 19e eeuw blijven bestaan. Van de kerk, die in de i6e eeuw vermoedelijk reeds niet meer bestond, is geenerlei spoor overgebleven. [Die Byp10)], in 1315 genoemd tusschen Lukeswalde en Gerslote, was reeds vóór de i6e eeuw als parochie en dorp opgeheven en met ter Wispel vereenigd u). Van de kerk, die toen vermoedelijk reeds was te niet gegaan, is geenerlei spoor overgebleven. Ter (dat. van die) Wispel12) (latijn Wispolia13), Wespalia), werd na de hervorming tot 1857 gecombineerd met Lippenhusum en daarna weder zelfstandig14). De kerk is in 1864 door een nieuwe vervangen lö). Luppingahusum16), Lippenhusum, Cobunderhusum17) (holl. — huzen). De kerk is in 1744 door een nieuwe vervangen 18). 1) Deel I 322. 2) Van Alphen 474. 3) Vrije Fries XVI 146. 4) Van der Aa VI 591. 5) Tegenw. St. XV 579. 6) Van Alphen 765. 7) Deel I 322. 8) Tegenw. St. XV 580. 9) Van Alphen 475. 10) Deel I 322. 11) Kadaster van 1505; Deel I 278; Atlas van Eekhoff. 12) Kaart van Leo Sibrandus („Terwijsper"). 13) Deel I 322. 14) Van Alphen 477. 15) Ibidem. 16) Deel I 322. 17) Kaart van Leo Sibrandus. 18) Van der Aa VII 358. St. Jolianniswalden '), dae Fenwalden (holl. die Yeenwouden), Feenwaalde2) (S. Joannes Baptista 3)), van welks oude kerk alleen het kerkhof over is, heeft in 1648 een nieuwe kerk ten oosten daarvan gekregen4). Het is na de hervorming tot 1755 gecombineerd geweest met Eckerwalde en is sedert weder zelfstandig geworden 5). Er stond een uithof der abdij Claercamp, Skiramonnicahuus, nu de Schierstins 6). To Weste 7), Westerein 8) (holl. Westeint), Westeintswaech9), Swaechwesteint, van welks oude kerk zelfs de plaats onbekend is, werd na de hervorming ten deele met dae Fenwalden, ten deele met Collumerswaech gecombineerd 19), doch in het begin der 19e eeuw met Dantumawalde ") en heeft in 1834 zijn zelfstandigheid en in 1837 een eigen kerk herkregen12). Er wordt hier in 1505 een klooster vermeld13), doch daarvan is overigens niets bekend 14). Die Swaech15), Collumerswaech, werd na de hervorming tot 1624 gecombineerd met Aldwalde, daarna merkwaardigerwijze met het er vrij ver af liggende Augsbuur 13), doch is in 1858 weder een zelfstandige gemeente geworden17). 1) Schwarzenberg I 538; Vrije Fries XII 362. 2) Deel I 275; Kaart van Leo Sibrandus. 3) Reitsma 162. 4) Tegenw. St. XIV 250. 5) Van Alphen 456. 6) Schwarzenberg I 518; Tegenw. St. XIV 248; Reitsma 162. 7) Deel I 277, waar het onder Collnmerlandt staat, wel ten onrechte, daar het blijkens het kadaster van 1505 reeds toen tot Dantumadeel behoorde, doch vermoedelijk als anachronisme, daar het blijkens zijn naam vermoedelijk wel te voren tot Collumerlant zal behoord hebben. 8) Kaart van Leo Sibrandus, waar de namen Westewyn en Feenwaalde ver wisseld zijn. 9) Schwarzenberg II 18; Deel I 306. 10) Tegenw. St XIV 251. n) Van der Aa XIII 384. 12) Ibidem; van Alphen 456. 13) Deel I 306. 14) Het is misschien bedoeld met het convent te Westerburen onder Westergaest, vermeld Tegenw. St. IV 222, dat nergens elders voorkomt. 15) Schwarzenberg I 526. 16) Tegenw. St. XIV 227; van der Aa XIII 586. 17) Van Alphen 457. 537 daarna weder zelfstandig1), doch in het begin der 19e eeuw gecombineerd met Kollum en is in 1875 geheel opgeheven 2). Collum (S. Martinus 3)). Burum werd in 1408 aan de abdij Jeruzalem geschonken4) en misschien daarbij geïncorporeerd5). Thans behoort het geheele Nieuw-Kruisland ertoe, doch vermoedelijk stond WestNieuw-Kruisland oorspronkelijk onder Collum. Er stonden: een kapel te Munnikenzijl, die nog als kerk dienst doet6); het omstreeks 1249 gestichte7) Cistercienser nonnenklooster Galilea (holl. Vrouwenklooster)8), een dochter van de abdij Jeruzalem in Achtkarspelen 9). Engwerum, later — wierum, behoorde aan de abdij van Doccum 10) en werd na de hervorming gecombineerd met Ee tot 1834, toen het weder zelfstandig werd11). De kerk is in 1746 door een nieuwe vervangen 12). Ee (S. Jariglulfus 13)). Aestrum (holl. Oostrum14), S. Vïtus ^)). Dockinga16), Doccum (S. Martinus), vermoedelijk de moederkerk van Oostergo, behoorde aan de abdij aldaar, waarbij het vermoedelijk geïncorporeerd was 17). Er stonden: 1) Van der Aa XIII 586. Het schijnt ook met Burum gecombineerd te zijn geweest (Friesche Volksalm. (1896) 165). 2) Van Alphen 456, 460, waar Augsbuur en Lutkewoude ten onrechte als twee gemeenten worden beschouwd. 3) Deel I 276. 4) Schwarzenberg I 367; Reitsma 190. 5) Het zal wel daardoor zijn, dat het in de Beneficiaalboeken ontbreekt (Deel 1276) 6) Tegenw. St. XIV 224; van Alphen 457/8. 7) Dr. M. Schoengen 1.1. II 468. 8) Deel I 307, 308. In het kloosterlijstje van ± 1325 (ib. 305) kan met „claustrum monialium de Jeruzalem (grisee)" alleen het later steeds Galilea genoemde klooster bedoeld zijn, daar Jeruzalem, d.i. Gerkesklooster, de moeder van Galilea, in de Munstersche dioecese lag en een monnikenklooster was. Galilea is trouwens onder Jeruzalem blijven staan (Schoengen UJ en de goederen der beide kloosters zijn tot 1479 gemeen gebleven (Schwarzenberg I 690). 9) Deel I 307; Schwarzenberg I 690; cf. Arch. Aartsb. Utr. XXIX 179. 10) Deel I 272; Beneficiaalboeken I 164. 11) Van Alphen 468. 12) Van der Aa IV 201. 13) Reitsma 121. 14) Deel I 272. Niet te verwarren met de gelijknamige parochie in Tietjerksteradeel. 15) Reitsma 129. 16) Reken. Utr. I 418; Wijbrands 256. 17) Het zal wel om die reden in de Beneficiaalboeken ontbreken (Deel I 264). 538 de S. Bonifacïus-abdij van PraemonstratensenJ), wellicht het oudste klooster van Friesland 2), welks kerk3) grooterideels in 1589 en voor de rest in 1830 afgebroken4) en in 1589 door een nieuwe vervangen is; de abdij bezat de kerken van Raettserc, Westergaest, Doccum, Engwierum en de helft van Holwert; een S. Antonius-gasthuis met kapel 5). Aelsuni (S. Anna6)). Een Tertiarissen-klooster zou uit de Zevenwouden hierheen zijn overgebracht7), doch daarvan is nergens eenig bericht of spoor te vinden. Wetsinge, later Wetsens 8) (S. Vitus 9)), is sedert de hervorming gecombineerd met Aelsum 10). Jouswier (S. Petrus u)) is sedert de hervorming gecombineerd met Aestrum 12). Metslawier, Metselwier13). De ■ kerk is in 1776/7 door een nieuwe vervangen 14). Nyawier15) (holl. Niewier16)), Nawier17), is sedert de hervorming gecombineerd met Metslawier 18). De kerk is in 1811 vernieuwd 19). Er stond het vóór 1191 door Claercamp gestichte20) Cister- De gift der kerk in 1006 aan het klooster Hohorst (Sloet n°. 132) is apocryph (Tenhaeff 1.1. 214). 1) Deel I 305 („abbas de Dockem albus"), 306, 308. 2) Moll I 318; Vrije Fries III 388. 3) Door de la Torre XI 193/4 ten onrechte voor een tweede parochiekerk gehouden. 4) Van der Aa III 363. 5) De la Torre 1.1. 6) Schwarzenberg II 828; Vrije Fries XVIII 34. 7) Tegenw. St. XIV 216. 8) Ontbreekt in de Beneficiaalboeken. 9) Reitsma 111. 10) Van Alphen 452. 11) Reitsma 124. 12) Van Alphen 470. 13) Kaart van Leo Sibrandus. 14) Van der Aa VII 855. 15) Schwarzenberg II 17. 16) Kaart van Leo Sibrandus. 17) Deel I 272. 18) Van Alphen 468. 19) Van der Aa VIII 190. «o) Schoengen 1.1. 468; cf. Arch. A«tsb. Utr. XXIX 138. 539 cienserl) nonnenklooster Vallis B. Maria V. in Sion, O. L. •Vrouwe ten dale, waarvan dat onder Dantumawalde een appendix was2), in 1580 verwoest3). Nietserc4) (holl. Niekerc, dat. — ke5)), later Aester Nietserc (holl. Ooster Niekerc). Ljoessinge, later Ljoessens,;), Luissens7), is sedert de hervorming tot 1631 gecombineerd met Metslawier en daarna met Morra 3). Morra (S. Joannes Evangelista 9)) werd na de hervorming tot 1631 gecombineerd met Metslawier10). Er stond het Praemonstratenser nonnenklooster Waert11), in 1580 verwoestia). Aningum13), Angjam14), Anjum (S. Michael15)). Ter (dat. van die) Peassens16), werd in 1907 vergroot met Moddergat der kerkelijke gemeente die Nes. Wernerooch, later Skiramnntsaech 17) (holl. Monnicooch, Schiermoiinieooch), behoorde aan de abdij Claercamp en is na de hervorming gecombineerd geweest eerst met die Nes in Westdongeradeel tot 1617 en daarna met ter Peassens, doch is in 1644 weder zelfstandig geworden13). De kerk is in 1715 afgebroken en meer landwaarts verplaatst , hetgeen nogmaals in 1760/2 is geschied 10). Er stond een uithof met kapel der abdij Claercamp20). 1) Niet Praemonstratenser, zooals in het kadaster van 1505 staat (Deel I 306). 2) Zie boven 534, noot 14, 15. 3) Deel I 305, 306, 308; Reitsma 112; Tegenw. St. XIV 216. 4) Kaart van Leo Sibrandus („Nyetzerk"). 5) Schwarzenberg II 17; Deel I 272. 6) Kaart van Leo Sibrandus. 7) Deel I 272. 8) Van Alphen 469. 9) Deel I 273. 10) Van Alphen 469. 11) Deel I 306, 308. 12) Tegen*. St. XIV 218. 13) Schotanus, Tabl. 125. 14) Deel I 272. 15) Reitsma 120. 16) Deel I 272. 17) Kaart van Leo Sibrandus („Schirèmunlziaeg"); Vrije Fries XII 407: Nom Geogr. IV 27; Johan Winkler 1.1. 353. 18) Van Alphen 471. 19) Tegenw. St. XIV 401. 20) Vrije Fries XII 354. 540 Die Nes in Westdongeradeel (S. Joannes Baptista!)). In 1907 is hiervan Moddergat afgenomen en bij ter Peassens gevoegd 2). Werum3), later Wierum4) (B. Maria V.5)), is sedert de hervorming gecombineerd met die Nes6). Hantuma-7), Hantma-8), Hantumhusnm9) (holl. — huzen, S. Anna10)), is sedert 1608/9 gecombineerd met Hantum u). [Niehusum12) (holl. — huzen)] zoowel als [Raeuwert ende Meede13), Raert14), Raerdeterp (half holl. Roordeterp 15))] ten zuidoosten van Hantum, niet te verwarren met het dorp Raert ten westen van Doccum, vormden elk blijkens het kadaster van 1505 en het Register van Aanbreng van 1511 16) toen nog een afzonderlijk dorp, dat ze samen onder den naam Hantumer Uitburen tot op het eind der Republiek gebleven zijn 17). Ze moeten daarom vroeger afzonderlijke parochies geweest zijn, doch waren dat blijkens de Beneficiaalboeken in het midden der 16e eeuw niet meer en waren kerkelijk geheel vereenigd met Hantumhusum 18). Die Hjaure19), de (dat. upte20)) Jouwer, werd, na de hervorming tot 1617 gecombineerd met Hantum, daarna tot 1662 met Foudgum en is sedert weder zelfstandig geworden21). [Betterwirt ende Bornhusum22), Bornwerderhusum23) (holl. 1) Beneficiaalboeken I 172. 2) Bericht van den predikant. 3) Schwarzenberg II 17; Deel I 273. 4) Kaart van Leo Sibrandus. 5) Reitsma 98. 6) Van Alphen 469. 7) Schwarzenberg II 17; Deel I 273. 8) Schwarzenberg I 521. 9) Wijbrands 130. 10) Reitsma 103. 11) Van Alphen 463. 12) Schwarzenberg II 17. 13) Ibidem. 14) Tegenw. St. XIV 205; niet Raad, zooals sommige kaarten hebben. 15) Atlas van Eekhoff. 16) I 127. 17) Tegenw. St. XIV 205. 18) Van Alphen 463. 19) Schwarzenbèrg II 16; Tegenw. St. XIV 205. 20) Deel I 273. 21) Van Alphen 464. 22) Schwarzenberg II 17. 23) Ib 284. 54» — huzen)], was blijkens de Beneficiaalboeken in 1542/4 geen parochie meer, doch moet dit vroeger geweest zijn, daar het tot het eind der Republiek een afzonderlijk administratief dorp is gebleven *). Het was kerkelijk geheel vereenigd met Bornwert2). Bornwert (B. Maria V.3)) werd na de hervorming gecombineerd eerst tot 1617 met Hantum, toen tot 1662 met Foudgum en sedert met de Jouwer 4). Rauwert5), Rawert6), Raert7) (S. Joannes Baptista8)), behoorde aan de abdij Claercamp9) en is na de hervorming tot 1617 gecombineerd geweest met Hantum en sedert met Foudgum 10). Foldegum11), Foudgum12), welks kerk in 1808 door een nieuwe is vervangen 13). Brantegum 14), Brantgum, is sedert de hervorming gecombineerd met Waexens15). Waxinge 16), later Waexens (S. Thomas 17)). Hantum werd na de hervorming korten tijd gecombineerd met Tonnaert18). Tunawert19), Tonauwert™), Tynnawert21), Tonnaert22) (holl. Ternaert). Hobrert (S. Willibrordus 23)), een coetus, waarvan de cure in 1) Register van Aanbreng I 136; Tegenw. St. XIV 205. 2) Van der Aa II 363. 3) Beneficiaalboeken I 183. 4) Van Alpben 464. 5) Deel I 274. 6) Kaart van Leo Sibrandus. 7) Schwarzenberg II 17. 8) Deel I 274. 9) Reitsma 108. 10) Van Alphen 463. 11) Schwarzenberg I 450. 12) Ib. II 17 enz. 13) Van der Aa IV 351. 14) Deel I 273. 15) Van Alphen 466. 16) Wijbrands 223. 17) Reitsma 92; Vrije Fries XVI 171. 18) Reitsma 97. 19) Schwarzenberg I 250. 20) Deel I 273. 21) Reitsma 97. 22) Nom. Geogr. IV 97; Kaart van Leo Sibrandus. 23) Reitsma 89. 542 twee portiones was verdeeld*), waarvan de eene aan de abdij te Doccum behoorde2). De kerk is in 1776 vernieuwd3). Die Nes int Amelaen (S. Joannes Baptista4)) heeft behalve de kerk in het dorp nog een kerkhof ten oosten daarvan, waar waarschijnlijk eerst de hoofdkerk van het eiland heeft gestaan5). Na de hervorming werd het tot 1694 met Hollum gecombineerd, doch is toen weder zelfstandig geworden 6). Ballnm, welks kerk wellicht uit de slotkapel der Camminga's is ontstaan 7), is sedert de hervorming gecombiaeerd met Hollum 8). Hollum. De tegenwoordige kerk is in 1678 gebouwd, wellicht uit de ruïnen van 9) de hier in 886 gestichte en in 1109 naar Foswert verplaatste Benedictijner-abd ij Bethanie 10). Blitha11), later Blya, Bly 12). Lichtawert13), later Lichtaert14) (S. Gertrudis 15)), behoorde aan de abdij Lidlum16) en is sedert de hervorming gecombineerd met Reitsum 17). Reitsum, Reisum18). De kerk is in 1738 door een nieuwe vervangen 19). Genum, welks kerk in 1687 werd afgebroken20), is sedert de hervorming gecombineerd met Reitsum 21). 1) Deel I 273; Benificiaalboeken I 178/9. 2) Ibidem; Reitsma 90. 3) Van der Aa V 715. 4) Ib. VIII 68. 5) Tegenw. St. XIV 357. 6) Van Alphen 465. 7) Tegenw. St. XIV 355. 8) Van Alphen 464. 9) Tegenw. St. XIV 353. 10) Occo Scarlensis II 87; van der Aa IV 350. 11) Wijbrands 21. 12) Deel I 270. 13) Schwarzenberg II 16. 14) Deel I 271. Ij) Reitsma 74. 16) Ibidem. 17) Van Alphen 465. 18) Wijbrands 33, 139; Schwarzenberg I 612, II 16; Deel I 270. 19) Van der Aa IX 411. 20) Reitsma 64. 21) Van Alphen 465. 543 Hyeslum1), Jeslnm2) (S. Catharina3)), is sedert de hervorming gecombineerd met Wanswert4). Wandelswert5), later Wanswert (S. Petrus e». Benthnm 7), Beintum 8), Heage-(holl. Hoge- 9))beintum, werd van 1605 tot 1869 gecombineerd met Blya en is sedert weder zelfstandig geworden10). De klok dagteekent van 1311 H). Federwert12), later Ferwert13) (S. Vincentius of S. Antonius ? 14)), behoorde aan 1°) de in 1109 van Ameland hierheen verplaatste Benedictijnerabdij Bethanie te Foswert16), een dubbelklooster17), in 1581 verwoest18). Nietserc, later Wester Nietserc (holl. Niekerc, dat. — ke19), S. Oswaldus^J), is sedert de hervorming gecombineerd .met Marrum 21). Marrnm (S. Godehardus 22)). Hallum (S. Martinus 23)). Er stonden : een kapel op de Leije24); ^-de in 1163 gestichte25) Praemonstratenser abdij Hortus B. 1) Schwarzenberg II 16. 2) Deel I 271; Kaart van Leo Sibrandus. 3) Reitsma 72. Er is nog een St. Catrinenweg. 4) Van Alphen 467. 5) Reken. Utr. I 517. 6) Reitsma 61. > 7) Register van Aanbreng I 96. 8) Kaart van Leo Sibrandus. 9) Reitsma 76; Register van Aanbreng III 94. 10) Van Alphen 465. 11) Vrije Fries XVI 159. 12) Ehrentraut, Fries. Archiv II 375, 379. 13) Schwarzenberg II 16 enz. 14) Reitsma 79. 15) Ehrentraut II 375, 377. 16) Deel I 306, 309. Ze ontbreekt in het lijstje van + 1326 (ib. 305). J7) Reg. van Aanbreng I 90; dus geen nonnenklooster, zooals tot dusverre steeds werd aangenomen. 18) Vrije Fries XX 389. 19) Deel I 271. 20) Reitsma 68. 21) Van Alphen 400. 22) Reitsma 70. 23) Ib. 85. 24) Reg. van Aanbreng III 25. •25) Matthaeus, Anal. V 244. 54°* een slotkapel op Papingastins *); het S Anna-klooster van Tertiarissen te Fiswert 2), voor 1472 gesticht3) ten noorden der stad en korten tijd een dubbelklooster 4), in 1510 naar de Bagijnenstraat in de stad verplaatst (nu de Westerkerk). > Liouwert - die Niehove (holl. Leeuwarden, B. Maria. V), de parochiekerk der oude stad5), werd, vermoedelijk omstreeks 1190 toen Leeuwarden stadrecht kreeg, van die Aldehove afgescheiden en heeft, blijkens de verdeeling in espels in het Register van Aanbreng van Iftft*, tot aan de hervorming de oude vest tot grens behouden. Deze liep langs de Langepijp, noordwaarts langs de Oudegracht tot over de Groote Kerkstraat, oostwaarts lan°-s het Schoenmakersperk en de Nieuweburen tot de Ee, deze zuidwaarts volgende tot de Amelandspijp, waar de Vliet erin stroomde, oostwaarts langs de Tuinen, dan weder zuidwaarts langs de Turfmarkt en de Tweebaksmarkt, langs het Zwitsersche Walletje tot de Wirdumervaart en de Wease, dan noordwaarts tot de Brolbrug en van daar oostwaarts langs het Nauw naar de Langepijp 6). De kerk behoorde aan de abdij Corbei ?) en werd in 1765 afgebroken3). Buiten de kerk stonden: het in 1228/45 gestichte Dominicanen-(Jacobijnen-)klooster (nu de Groote Kerk) 9); . het in 1509 gestichte S. Catharina-klooster van Dominicanessen 10), later vermoedelijk van Clarissen, klooster van Sinen ") , in de Speelmanstraat, later de Clarissenkerk 12) (nu de Waal- sche kerk); - ^ -tr \ het in 1420 gestichte S. Antonius-gasthuis in de Groote Kerkstraat 13); 1) Eekhoff I 64, 373/4' 2) Ib. 96, 306. 3) Ib- 306 O De \Z, d. i. het stadsgebied, werd in .435 vergroot met de parochies die Allove « die Hoec (Eekhoff I 73; van der Aa VII x,9), doch de parochies bleven zelfstandig. 6) Eekhoff I 57- 7) Ib. 287. 8) Ib. II 168. 9) Ib. I 38; Deel I 306, 309. 10) Arch. Aartsb. Utr. II 385- n) Naar S. Catharina van Sienna (Vrije Fries XI 361). 12) Plattegrond van 1664 bij Eekhoff II PI. VII. 13) Eekhoff II 348 sqq.; Tegenw. St. XIV 164. 54; het in 1478 gestichte S. Jacobus-gasthuis in de Groote Hoogstraat J); terwijl nog in 1505 een Gijsbertisten-klooster 2) en in 1474 Gaudenten3) te Leeuwarden worden genoemd, waarvan overigens niets bekend is. Husum, Huisum4) (S. Joannes Baptista5)). Ooltum, later Ooutum •>) (S. Agnes ?)). De kerk is in 1875 vernieuwd 8). Terins9), Terns10), Teems11), later Tiras12) (dat. — e, S. Catharina13)), is sedert de hervorming gecombineerd met Hempens 14). De la Torre vermeldt hier een klooster 15), doch daarvan is overigens nergens eenig bericht of spoor te vinden. Hempens (S. Martinus J6)). De kerk is in 1806 vernieuwd 17). Swichum 13) (S. Nicolaus 19)) is sedert de hervorming gecombineerd met Goutum20). De kerk is in 1856 vernieuwd21). Wirdnm (S. Martinus22)). Aegnm (S. Nicolaus?23)) is sedert de hervorming gecombineerd met Idaert24). De kerk werd in 1838 afgebroken25). 1) Eekhoff II 356 sqq.; Vrije Fries XX 55, 65. 2) Deel I 306. 3) Eekhoff I 320. 4) Schwarzenberg II 14; Deel I 267; Kaart van Leo Sibrandus. 5) Reitsma 44. 6) Schwarzenberg II 14; Deel I 267; Kaart van Leo Sibrandus. 7) Reitsma 52. 8) Van Alphen 392, 9) Visser-Amersfoordt, Archief III Aanh. 5. 10) Schwarzenberg I 472; Kaart van Leo Sibrandus. 11) Ib. II 14. 12) Ib. I 450, 656/7. 13) Reitsma 46. 14) Van Alphen 393. 15) L.1. XI 192. 16) Deel I 267. 17) Van der Aa V 430. 18) Deel I 267. 19) Reitsma 42. 20) Van Alphen 392. 21) Ibidem. 22) Tegenw. St. XIV 7; Reitsma 36. 23) Reitsma 8, die dit patronaat afleidt uit het opschrift op de reeds in 1326 gegoten klok, een met afdoend argument. 24) Van Alphen 413. 25) Van der Aa XIII 518. 548 Warga, Warragai), Warrega2), Werrega3) (SS. Fabianus et Sebastianus4)). De kerk is in 1872 door een nieuwe vervangen f). Warsteninge, later Warsteens, Wersteens6) (S. Jacobus7)), werd na de hervorming gecombineerd met Warraga tot 1876 en sedert met Wartena 8). Wartena werd na de hervorming tot 1876 gecombineerd met Warraga9). De kerk is in 1780 door een nieuwe vervangen")). Gronw (dat. - e), Grouwerga11) (S. Petrus*2)), een seend- stoel13). . J Freninge"), later Freens15), Friens16) (dat. - e), is sedert de hervorming gecombineerd met Idaert17). Edawert18), Etwert19), later Idaert20) (dat. - de, S. Gertrudis 21)). Roorderahnsum22), Eoorderhnsum23), Boordahnsum 2*) (holl. — huzen, S. Vincentius25)). 1) Kaart van Leo Sibrandus; Oork. St. Anfhonis-Gasthuis I 42; Schwarzenberg I 658/9. 2) Schwarzenberg II 15. 3) Deel I 269. 4) Reitsma 10; Vrije Fries XVI 174/5- 5) Van Alphen 412. 6) Deel I 269; Schwarzenberg II 15; Kaart van Leo Sibrandus. 7) Deel I 269. 8) Van Alphen 412. 9) Ibidem. 10) Van der Aa XII ISI. 11) Schwarzenberg II 15- 12) Friesche Volksalm. (1894) 10. 13) Nom. Geogr. IV 239. 14) Wijbrands 186. 15) Schwarzenberg II 15; Deel I 268; Kaart.van Leo Sibrandus. 16) Schwarzenberg I 516. 17) Van Alphen 413. 18) Nom. Geogr. IV 33. iq) Schwarzenberg I 435 > 458- , _ . . .„ , „„i,„r„ tt it\ 20) Deel I 269; Kaart van Leo Sibrandus. Foutief Hydaert (Schwarzenberg II 15). 21) Deel I 269. 22) Ib. 268. 23) Schwarzenberg II 15. 24) 1b. I 248; Deel I 268. 25) Deel I 268. 560 geïncorporeerd1). In de 13e eeuw had het tot het groote decanaat Bodleswert behoord2), doch in de lijst van 1482 staat het onder Franeker 3). Er stond het S. Martinus-klooster van Augustinessen 4), een dochter van Ludingakerke, waarheen vóór de 16e eeuw 5) Ludingakerke zelf met behoud van zijn naam werd verplaatst6), in 1572 verwoest ?). Hitsum8) behoorde aan Ludingakerke9) en is sedert de hervorming gecombineerd met Achlum 10). Synomingum11), Zimmingum12), Tsummiga13), later Tsum (dat. Tsumme14), S. Joannes Baptista15)), wordt reeds in 1220 vermeld16) en behoorde van het midden der 13e tot het midden der I4e eeuw aan Bloemcamp 17). Er stond het klooster van S. Maria Magdalena-zusters Bethania te Miedum18), dat in 1289 als zoodanig werd opgeheven en daarna een uithof van Lidlum werd 19). 1) Leenen der St. Paulus-abdij B. f°. 3 („dicitur incorporata monasterio in Lunekerc"), waar desniettemin de verwondering wekkende mededeeling staat, dat Achtelem behoorde tot de „ecclesiae pertinentes ad coïtacionem abbatis S. Pauli." Het moet trouwens een dochter van Alderum geweest zijn (zie beneden J 40). 2) Deel I 339. Het was wel een reminiscentie daaraan, dat in het kadaster van 1505 naast „Luenkerke tAchlum" onder Franekeradeel nog eens „Luynkerstre to Achlum" onder Wonseradeel staat (Deel I 307). Ook politisch stond het van de 16e eeuw af onder Franekeradeel. 3) Ib. 360. 4) Ib. 305, 353. 5) Niet eerst na de verwoesting in 1516, zooals Dr. M. Schoengen zegt (Arch. Aartsb. Utr. XXIX 210), blijkens het kadaster van 1505 (Deel I 307). 6) Deel I 307, 308; Hist. Ep. Daventr. 131. 7) Vrije Fries XX 326. 8) Deel I 349- 9) Ib. 352. 10) Van Alphen 438. 11) Deel I 347. 12) Reken. Utr. I 516. 13) Schwarzenberg I 500. 14) Deel I 359. 15) Volgens Dr. M. Schoengen (Arch. Aartsb. Utr. XXIX 154); S. Bonifacius volgens van Heussen (Hist. Ep. Leov. 87). 16) Colmjon n°. 50. 17) Friesche Volksalm. (1886) 203 sqq. 18) De la Torre XI 193, „prope Franekeram." 19) Sibrandus Leo 1.1. V 551. 56*1 Spannum1) (S. Remigius2)) behoorde sedert 1328/32 aan Lidlum 3), welks abt er zelfs den pastoor institueerde 4), en is sedert de hervorming gecombineerd met Edens 5). Ederinge6), later Edens, is na de hervorming tot 1614 gecombineerd geweest met Wommels 7). 1) Deel I 347. 2) 1b. 293. 3) Sibrandus Leo 1.1. V 553. 4) Deel I 362. 5) Van Alphen 444. 6) Deel I 347. 7) Van Alphen 444. 36 § 36. Menaldum. St. Jacobiparochie (S. Jacobus). Deze en de twee volgende parochies werden na de bedijking van het Bildt in 1508/9 gevormd. Volgens van Heussen zouden ze een afzonderlijk decanaat hebben gevormd *), doch waarop dit zou steunen, blijkt niet. De kerk is in 1844 door een nieuwe vervangen2). St. Annaparochie (S. Anna). Lievevrouwenparochie (B. Maria V.) werd na de hervorming tot 1614 gecombineerd met de twee vorige gemeenten3). Weer (dat. Were4)), later Wier5). [Tutingum6), Tuutgum7)] was oorspronkelijk een afzonderlijke parochie en had in het 3e kwart der 14e eeuw nog zijn eigen „oude" kerk8), doch was reeds in de 14e eeuw geheel met Berlicum vereenigd9) en behoorde sedert 1328/32 aan Lidlum 10). Berlingum11), Berlicum, later Bertsum 12) (S. Michael13)), behoorde sedert 1328/32 aan Lidlum14), welks abt er zelfs institueerde 15). 1) Hist. Ep. Leov. 102. 2) Van der Aa VI 7. 3) Van Alphen 401. 4) Deel I 349 „Werve", 351 „Wore". 5) Cf. ib. 360 noot 4. 6) Ib. 349. 7) Sibrandus Leo 1.1. passim. 8) Ib. 559; Schotanus 238. Ook de grens wijst daarop. 9) Sibrandus Leo 1.1. 552, 563/4. 10) Ib. 553. 11) Deel I 349 „Verlingum". 12) Kaart van Leo Sibrandus. 13) Deel I 288. Waaraan van der Aa II 342 het patronaat van S. Marcus ontleende, is niet duidelijk, tenzij wellicht aan de markt op 25 April. 14) Sibrandus Leo 1.1. 553 j°. 552. 15) Deel I 362. Het aan de abdij Bem behoorende Berlichom (Hist. Ep. Ultr. 259) is het gelijknamige dorp ten zuidoosten van 's Hertogenbosch. 56*3 Menaldum1), later Menaem 2) (S. Lubertus3)), behoorde aan Lidlum, welks abt er zelfs institueerde4). Scimmegum, later Skingam5) (holl. Schingen6), S. Stephanus?)), een dochter van Drenningrijp3), behoorde tot het 3* kwart der 13e eeuw aan St. Odulf te Staveren9), toen het aan Bloemcamp kwam ">). De kerk is in 1838 vernieuwd U). Die (dat. opten12)) Rjjp 13), Dronningryp 14), later Dronrgp, S. Salvius 15)), een dochter van Karnewald (Cappenberch) «), behoorde aan St. Odulf te Staveren"). De kerk is in 154418) en nog eens in 1865 door een nieuwe vervangen 19). Er stond misschien een kapel te Hatsum 29). Betingum 21), later Beetgum. Englum22), Engelum (S. Christophorus23)), behoorde aan Ludingakerke24) en werd na de hervorming tot 1645 en' van 1651 tot 1653 gecombineerd met Beetgum25). 1) Deel I 349. 2) Kaart van Leo Sibrandus. 3) Vrije Fries XVI 174. 4) Deel I 362. 5) Ib. 35 >• 6) Schwarzenberg II 23. 7) Van der Aa X 232. 8) Deel I 324. 9) Ibidem. 10) Chronicon Oldecloester (Arch. Aartsb. Utr. XXIX 155). Dr. M. Schoengen vermoedt aldaar, dat de abt van Prüm het patronaatrecht der kerken van Scingum en Tsum bezat; op welken grond, blijkt niet. Bij Scingum is echter daarmede de mededeeling in het afschrift van den brief van 1243 in strijd. 11) Van der Aa X 232. 12) Deel I 287. !3) Ib- 35'; Kaart van Leo Sibrandus. 14) Deel I 325 „Denningrijp." 15) Hist. Ep. Leov. 100. 16) Deel I 324. 17) Ibidem. 18) Van der Aa III 529. 19) Van Alphen 439. 20) Deel I 351 noot 4. 21) Ib. 351. 22) Ib. 347. 23) Van der Aa IV 200. 24) Deel I 352. 25) Van Alphen 392. SÓ4 Marsum1), Mersum2). Hier stond het Benedictinessen-klooster te Franjum, in 1270 opgeheven3), vermoedelijk het Nigrum claustrum van het lijstje der 13e eeuw4), dat later nooit meer voorkomt. Deinum5) (S. Joannes Baptista6)). Blesingum7), later Blessum, kwam nog niet voor in het oorspronkelijke kerkenlijstje der 13e eeuw en dagteekent dus als parochie vermoedelijk van de I4e eeuw. Het is sedert de hervorming gecombineerd met Boxum 3). 1) Deel I 288. 2) Ib. 347. 3) Sibrandus Leo 1.1. 547. 4) Deel I 353 noot 5. 5) Ib. 349- 6) Reg. van Aanbreng II 5- 7) Deel 1 351. 8) Van Alphen 409. § 37- Winsum x). Dit decanaat behoorde geheel aan Lidlum, welks abt er zelfs institueerde 2) t en ontbreekt vermoedelijk daardoor in de lijst van 1482 3). WeUcsrijp4), later Welsrijjp (S. Ursula5)). Baym 6), Bajum, Wraltskebajum 7), is sedert de hervorming gecombineerd met Welsrijp 8). Winshyum 9), later Winsum. Hier stond het in 1286 door Lidlum gestichte Praemonstratenser nonnenklooster Mons S. Michaelis te Baym10), Muntsebajum11), in 1572 verwoest12). Hvynnenge13), later Huns14) (S. Nicolaus15)), werd van 1638 tot 1720 gecombineerd met Winsum en van 1819 tot 1853 met Hilaard 13). Bawert17), later Baert, werd na de hervorming vereenigd 1) De grenzen der dorpen, d. i. der parochies, dank ik aan de bemiddeling van den burgemeester van Baarderadeel. 2) Deel I 351/2, 362. 3) Zie boven 98/9. Van Heussen heeft eenige parochies van dit decanaat ten Onrechte onder het decanaat Jorwert besproken, verleid door het foutieve lijstje van 1482 (zie boven 32 sqq.). 4) Deel I 353. 5) Tegenw. St. XV 153. 6) Deel I 351. 7) Ib. 292, 372; cf. Johan Winkler, Friesche Eigennamen 22, 451. 8) Van Alphen 442. 9) Deel I 351. 10) Ib. 353. 11) Ib. 307, 309. 12) Vrije Fries XX 326. 13) Deel I 353. 14) Ib. 290, 362; Kaart van Leo Sibrandus. 15) Ibidem. 16) Van Alphen 410. 17) Deel I 353. 566 met Hilaard en daarna (vermoedelijk sedert 1720*)) met Winsum2). De kerk is in 1873 vernieuwd3). Lettenge4), later Aesterletens, — litens5) (holl. Oosterletens6), — littens, S. Margaretha ?)). Bretsenewert8), later Britswert (S. Georgius »)). Volgens de Topographische Kaart zou hier een klooster gestaan hebben, doch daarvan wordt nergens melding gemaakt. Wiewert10) (S. Nicolausn)) is sedert de hervorming gecombineerd met Britswert12). 1) Zie boyen onder Huns j°. Tegenw. St. XV 145. 2) Van Alphen 446. 3) Ibidem. 4) Deel I 343. 5) Kaart van Leo Sibrandus. 6) Deel I 290; Schwarzenberg II 23. 7) Van der Aa VIII 531. 8) Deel I 353. 9) Van der Aa II 752. 10) Deel I 353. 11) Hist. Ep. Leov. 99. 12) Van Alphen 415. BH §38. JORWERT. Leonghen1), later Lions (S. Catharina2)),. werd na de hervorming tot 1638 gecombineerd met Huns, daarna tot 1853 met Hilaert en sedert weder met Huins 3). Elawert4), later Hilaert (S. Joannes). Er stond een zelfstandige kapel te Jhesinse (Hesens) in 1440 5), die later nooit als zelfstandige kapel vermeld wordt, in de 16e eeuw tot Hilaert behoorde, doch in de 18e tot Jorwert schijnt behoord te hebben 6). Boxum7). Hjelmum8), later Hjellum9), is sedert de hervorming gecombineerd met Beers 10). Beret (dat. — te11)), later Beers. Er stond een Bagijnenklooster te Westerwirt12), dat in geen onzer Friesche kloosterlijstjes vermeld wordt en dus vermoedelijk slechts tusschen 1326 en 1505 heeft bestaan. Weidum wordt gezegd uit de 11e eeuw te stammen13), Everwert14), later Jorwert, waarvan hetzelfde gezegd wordt1»), behoorde sedert het begin der 13e eeuw aan Bloemcamp 16). 1) Deel I 341. 2) Ib. 290. 3) Van Alphen 410. 4) Deel I 341. 5) Ibidem noot I. 6) Tegenw. St. XV 135; van der Aa V 526. 7) Deel I 341. 8) Dit moet de oorspronkelijke vorm zijn geweest, blijkens de schrijfwijze Heimum (Deel I 340) j°. de latere Hjellum (Schwarzenberg II 24), Jhelum (Deel I 361), Helium (ib.), Jellum (Tegenw. St. XV 144). 9) Schwarzenberg II 24. 10) Van Alphen 409. n) Deel I 341. 12) De la Torre XI 192; Van der Aa XII 354; Atlas van Eekhoff. '3) v"je Fries V 165. 14) Deel I 339. 15) Vrije Fries V 165; doch de klok is in 1404 gewijd (ib. XVI 171). 16) Chronicon Oldecloester 1.1. iu. 568 SceUawert1), later Skillaert (holl. Schillaert, B. Maria V.2)) kwam nog niet voor in het oorspronkelijke kerkenlijstje der 13e eeuw en dagteekent dus als parochie vermoedelijk uit de I4e eeuw, doch was als administratief dorp reeds in het begin der 16e eeuw met Mantgum hereenigd3), hetgeen na de hervorming ook kerkelijk is geschied 4). Van der Aa noemt hier een convent , dochter van Ludingakerke5), waarvan de bron onbekend is, en dat overigens nergens vermeld wordt. Mantingum6), later Mantgum (B. Maria V.7)). De klok is in 1388 gewijd8). Werum9), later Aesterwierum10) (holl. Oosterwiernmu), S. Nicolaus12)). Bosingum13), later Bosum14), zou uit de 14e eeuw stammen 15) en behoorde aan Lidlum, welks abt er zelfs den pastoor institueerde 16. 1) Deel I 351, „Scalleweert." 2) Ib. 289. 3) Ibidem, j°. Schwarzenberg II 24. 4) Van Alphen 411. 5) Van der Aa VII 453. 6) Deel I 341. 7) Ib. 289. 8) Vrije Fries XVI 166. 9) Deel I 341. 10) Kaart van Leo Sibrandus. 11) Deel I 289. 12) Ibidem. 13) Ib- 34«- 14) Ib. 289. 15) Vrije Fries V 165. 16) Deel I 362. 575 van Arum aan de St. Paulus-abdij toegekomen, doch de proost van St. Jan was in het werkelijke bezit ervan 1). Er stond aanvankelijk de Praemonstratenser proosdij Vinea Domini2), die Wijngaert des Heren, opt Sant, in 1287/8 naar Bolswert verplaatst3). 1) Leenen der St. Paulus-abdij B f°. 3. 2) Deel I 353. 3) Ib. 305, 3°7. 309; Tegenw. St. XV 203, § 4.1. Grandina .of — va1). Wuldinge2), Wildinge3), later Wons, een seendstoel4). Cornwert5) (S. Bonifacius?6)), een seendstoel7), is sedert de hervorming gecombineerd met Maccum 8). Abingweer9), Abbingwier10), komt onder dien naam niet voor in de oorspronkelijke kerkenlijst der 13e eeuw, doch is misschien hetzelfde als het daar genoemde Silva S. Nicolai Het is sedert de hervorming gecombineerd met Wons 12). Mackengum13), later Maccum (S. Martinus14)). De kerk is in 1660 door een nieuwe vervangen 15). Idsingahusum16), Idsegahusum 17) (holl. — huzen). De kerk is in 1870 door een nieuwe vervangen18). Pyangum19), Pianga20), later Piaem21), is sedert de hervorming gecombineerd met Idsegahusum22) en in 1772 vergroot met een stuk van Alingwier 23). 1) Zie boven 99 noot 5. 2) Deel I 338. 3) Ibidem. 4) Ibidem. 5) lb- 339- 6) Van der Aa III 107. 7) Deel I 338. 8) Van Alphen 449. 9) Deel I 341. 10) Kaart van Leo Sibrandus. 11) Deel I 339 noot 1. 12) Van Alphen 451. 13) Deel I 339- 14) Hist. Ep. Leov. 77; Reg. van Aanbreng III 37°- 15) Van der Aa VII 610. 16) Deel I 283, 339- 17) Schwarzenberg II 21. 18) Van Alphen 449. 19) Deel I 339- 20) Kaart van Leo Sibrandus, „Feanga." 21) Deel I 283. 22) Van Alphen 449. 23) Ibidem. 577 Gaest1), Litsegaest2) (holl. Luttekegast3)). [Douiagaghe4)], alleen genoemd in de kerkenlijsten der 13e eeuw en van 1440, was wellicht een verdronken dorp ten westen van het thans tot Ferwalden behoorende Doniaburen 5). Forwalda6), Ferwalden7) (holl. dat. Ferwolde 8)), is sedert de hervorming gecombineerd met Litsegaest9). De kerk is in 1769 door een nieuwe vervangen10). , Epanrega11), Panrega12), Panderga13), Parraga14). Alingweer (dat. — were 15)), Allingwier 16), is sedert de hervorming gecombineerd met Exmorra17). De parochie omvatte nog een stuk op den westeroever van het Parregaaster meer, dat in 1772 bij overeenkomst bij de kerkelijke gemeente Pianga is gevoegd18), doch administratief nog tot Allingwier behoort. Exmorra19). De kerk is in 1877 vernieuwd20). • Langerah0ve 21), Longerhouw 22). Scadawert23), later Seraert (holl. Schraert 24)), waar wellicht het Cistercienser klooster Scadawart stond, dat alleen in het kloosterlijstje van Westergo der 13e eeuw genoemd wordt25). Deel I 283. Johan Winkler 237; zie boven 569. Deel I 339. Ibidem. Ib. noot 1. Deel I 337. Kaart van Leo Sibrandus, „Feiwaaden." Deel I 283. Van Alphen 448. Van der Aa IV 318. Deel I 337. Verwijs, Oorl. Albrecht 538, 544. Deel I 283; Schwarzenberg II 21, waar ten onrechte Parde in het handschrift); Reg. v. Aanbreng II 251. Kaart van Leo Sibrandus. Deel I 339. Deel I 283; Schwarzenberg II 21. Van Alphen 448. Ib. 449. Deel I 337. Van Alphen 448. Deel I 339. Ib. 283. Ib. 339- Ib. 284. Ib. 353- 37 § 42. Wagenbrugge Inferior. Ylic (dat. — ke1)), later der, ter (dat. van die) Tlst2) (S. Mauritius 3)). De kerk, waarvan nog de begraafplaats over is, is in 1828 afgebroken en in 1830 door een nieuwe tegenover het Stadhuis vervangen4). Ze behoorde vermoedelijk aan het aldaar (volgens Schotanus in 1339) bij de kerk gevestigde Carmeliten-klooster5), waarmede na 1512 dat van Waetsein vereenigd is, in 1572 verwoest6); er stond ook nog een kapel 7). Astahem 8), Aesthem 9) (holl. Oosthem 10), S. Joannes Bap-' tista11)). De kerk is in 1861 door een nieuwe vervangen12). Foldesgara13), Folsgara14) (S. Laurentius15)), is sedert de hervorming gecombineerd met Aesthem16). De kerk brandde in 1498 af17), doch werd herbouwd en is in 1863 door een nieuwe vervangen 18). Ysbrectum19), Ysbrechtum 20) (S. Martinus 21)), een seendstoel22). 1) Deel I 341. 2) Ib. 282. 3) Hist. Ep. Leov. 81; van Mieris II 136; niet S. Martinus. 4) Van der Aa XII 674. 5) Deel I 307, 309; Hist. Ep. Leov. 84; Reg. v. Aanbreng II 38, 199. 6) Vrije Fries XX 326. 7) Deel I 341. 8) Ibidem. 9) Kaart van Leo Sibrandus. 10) Deel I 294. 11) Reg. van Aanbreng II 300. 12) Van Alphen 422. 13) Deel I 341. 14) Ib. 294. 15) Reg. van Aanbreng II 354. 16) Van Alphen 422. 17) Tegenw. St. XV 238. 18) Van Alphen 422. 19) Deel I 341. 20) Ib. 294. 21) Reg. van Aanbreng II 365. 22) Deel I 340, j°. 338 noot 2. 579 Tjela-1), Tjal-, Tjallehusum 2) (holl. — huzen), kwam nog niet voor in de oorspronkelijke kerkenlijst der 13e eeuw en dagteekent dus als parochie vermoedelijk van de 14e eeuw. Het is sedert de hervorming gecombineerd met Ysbrechtum 3) en de kerk in het begin der 19e eeuw afgebroken4). Terdenge5), later Tirns6) (S. Lambertus7)) is sedert de hervorming gecombineerd met Ysbrechtum 8). Er stond het in 1406 gestichte Regulieren-klooster Thabor9), in 1572 verwoest10). Scarnum11), later Goltum12), Goutum13), Scarnegoutum 14) (S. Martinus15)), een seendstoel13), behoorde sedert 1200 aan Bloemcamp17) en was daarbij geïncorporeerd 13). De kerk stond eerst in het te niet gegane Scarnum en werd vermoedelijk na 1200 naar Goltum verplaatst19). Er stond het in 1228 door Bloemcamp gestichte20) Cistercienser nonnenklooster Aula Dei, Niecleaster (holl. Nieclooster 21)), in 1572 verwoest22). 1) Deel I 345. 2) Ib. 294. 3) Van Alphen 420. 4) Van der Aa XII 150. 5) Deel I 341. 6) Ib. 294. 7) Reg. van Aanbreng II 377. 8) Van Alphen 420. 9) Deel I 307, 309; Hist. Ep. Leov. 83; Hist. Ep. Daventr. 129; Arch. Aartsb. Utr. XI 210. 10) Vrije Fries XX 326. 11) Hist. Ep. Leov. 76; Colmjon, Reg. io. 12) Deel I 341; Kaart van Leo Sibrandus. 13) Schwarzenberg II 25; Deel I 342. 14) Deel I 293. 15) Ibidem; de klok werd in 1352 aan S. Maria gewijd. 16) Deel I 340, j°. 338 noot 2. 17) Hist. Ep. Leov. 76; Colmjon n°. 44. 18) Arch. Aartsb. Utr. XXIX 151, 193. 19) Hist. Ep. Leov. 76. 20) Dr. Schoengen 1.1. II 468. 21) Deel I 305, 307, 309, 353; Arch. Aartsb. Utr. XXIX 139, 155. De la Torre vergiste zich met Aula Dei en Nyeclooster voor twee verschillende conventen te houden (ib. XI 192/3). Het wordt ten onrechte in den Tegenw. St. XV 244 onder Offingawier en in den Vrijen Fries XVI 58 onder Goinga geplaatst. 22) Vrije Fries XX 326. 580 Clegaw1) (dat. — we2)), Gauwe 3) (dat. van Gauw, S. Nicolaus4)), is sedert de hervorming gecombineerd met Goingum5). Goingum6) (S. Willibrordus ?)). De kerk is in 1758 dooreen nieuwe vervangen 8). Folclage9), later Hloingum 10), Loingum 1]) (S. Nicolaus12)), is sedert de hervorming gecombineerd met Scarnegoutum 13). Weinbrits (holl. Wagenbrugge), later Snake14), Sneec (dat. — ke15)), Snits16) (S. Martinus), behoorde aan de commanderij der Johanniters, terwijl de bisschop zelf er institueerde Uit de reeds in de 13e eeuw13) bekende Hollandsche vertaling van den FWéschen naam Weinbrits door Wagenbrugge of — bregge blijkt, dat het eerste deel van den Frieschen naam „wein" (d. i. wagen), niet „wijn" of „wym" was 19). Nu komt de naam Sneec niet vóór het eind der 13e eeuw voor 29) en toch is het stellig niet slechts een der oudste plaatsen van het zuidelijk deel van Westergo, maar tevens, voor zoover is na te gaan, van ouds de hoofdplaats van dat „deel". Ik vermoed daarom, dat zoowel het decanaat als het „deel", d. i. de grietenij, hun naam ontleend hebben 1) Deel I 363 komt voor „alia via iuxta Sneck ad prepositum S. Johannis". Het is duidelijk, dat dat „alia via" corrupt is en dat er de naam eener kerk bij Sneek in moet schuilen, die aan den Sneeker commandeur behoorde zonder de aan den proost van St. Jan toekomende institutiebevoegdheid. Is dit juist, dan ligt het voor de hand om i. p. v. „alia via" „Clegaw" te lezen. 2) Deel I 343- 3) Kaart van Leo Sibrandus. 4) Reg. van Aanbreng II 462. 5) Van Alphen 416. 6) Deel I 293, 343; Kaart van Leo Sibrandus, „Gowingom". 7) Reg. van Aanbreng II 403. 8) Van der Aa IV 641. 9) Deel I 343 noot I; Reken. Utr. I 567. 10) Ib. 293, „Hloenge." 11) Schwarzenberg II 25; Kaart van Leo Sibrandus, „Lijongom". 12) Deel I 293. 13) Van Alphen 418. 14) Schwarzenberg I 158. 15) Deel I 341. 16) Kaart van Leo Sibrandus. 17) Deel I 363. Toevallig bezitten wij zulk een institutie uit het jaar 1408 (ib. 190). 18) Schwarzenberg I 108, a°'. 1276. 19) Nom. Geogr. IV 148; Johan Winkler 442. 20) Nom. Geogr. IV 195. 58i aan den ouderen naam van Sneec, te meer, omdat vermoedelijk daar de eenige groote (d. i. wagen-)brug over de Geeuw en de Oude Vaart lag. Buiten de kerk stonden: een huiskapel in het'huis der Donia's1); de vóór 1390 gestichte S. Antonius-kapel, na de hervorming de Kleine kerk, in 1845 afgebroken 2); het in 1462 naast die kapel gestichte klooster der Cruciferi in de Kruisbroedersstraat, later het Weeshuis 3); de in het noordwesten der parochie in 1206 gestichte S. Catharina-commanderij der Johanniters, St. Jansclooster 4), het Hospitael van St. Jansberch of Berchclooster5), waaraan de kerken van Snits, Oppenhusum, Niehusum, Bolswert en Jmswardt (Kimswert?) behoorden, in 1572 afgebroken, nu de Protestantsche begraafplaats 6); in het noordoosten het omstreeks 1463 gestichte Tertiarissenklooster Groendijc7), in 1572 verwoest8). Uflfengweer (dat. — were9)), Offenwier 10), Offingawieru) (S. Nicolaus12)), is sedert de hervorming gecombineerd met Goingum 13). Upmanhusum14), later Oppenhusum15) (holl. — huzen16), S. Joannes Baptista 17)), behoorde aan de commanderij te Sneec 18). De kerk is in 1865 vernieuwd 19). Ik zoek hier, ter plaatse, waar aan het eind der „Broere- 1) Deel I 281. 2) Tegenw. St. XV 258. 3) Deel I 307, 309; Tegenw. St. XV 261. 4) Reg. van Aanbreng II 46. 5) Deel I 305, 307, 309. 6) Vrije Fries XX 326. 7) Deel I 307, 309; van der Aa IV 880. 8) Vrije Fries XX 326. 9) Deel I 341. 10) Kaart van Leo Sibrandus. 11) Deel I 293. 12) Reg. van Aanbreng II 428. 13) Van Alphen 416. 14) Deel I 341. 15) Ib. 293. 16) Ib. 294. 17) Reg. van Aanbreng II 25. 18) Miedema, Sneek 50. 19) Van Alphen 422. 5 84 Er moet een kapel gestaan hebben te Sadagast *), waarmede vermoedelijk de buurt Sandgaest of Sandburen ten westen van het Coevorder meer bedoeld is 2). Die Swaech3), Benyningaswaech 4), Bornswaech, van welks kerk alleen het kerkhof over is 5), is sedert de hervorming gecombineerd met Langwer 6). Die Haule (latijn Haula7)), Ouwsterhaule8). Die Niehuw9) (dat. — huer, latijn Novahuer10)), Ouwsterniega n) (S. Christophorus 12)), van welks kerk alleen het kerkhof over is 13), is sedert de hervorming gecombineerd met Ouwsterhaule 14). Die Huw15) (dat. Huer, later Ouwer16)), later die Aldehuw (dat. — huer, latijn Antiqua huer17), opten Aldouwer 18), holl. Oldeouwer19)), welks oudste kerk aan den Rijn, de jongere aan den dijk stond, van welke beide alleen de kerkhoven over zijn20), is sedert de hervorming gecombineerd met Ouwsterhaule 21). 1) Deel I 344- 2) Ib. 345 noot i. 3) Ib- 357- 4) Ib. 343- 5) Atlas van Eekhoff. *6) Van Alphen 481. 7) Deel I 343. 8) lb. 298. In den Tegenw. St. XV 492 wordt ook nog een naam Onwer voor Ouwsterhaule vermeld, doch die moet stellig eigenlijk de naam van opten Oldouwer geweest zijn en op Ouwsterhaule zijn overgegaan, toen dit het kerkdorp van het drietal werd. De vorm Aesterhaule op de kaart van Leo Sibrandus (holL Oosterhaule bij van Alphen 482) is stellig foutief. 9) Deel I 345 noot 2. 10) Ib. 341. 11) Ib. 298. Ook hier heeft de kaart van Leo Sibrandus den foutieven vorm Aesternyega. 12) Ibidem. 13) Atlas van Eekhoff. 14) Van Alphen 482. 15) Deel I 345 noot 2. 16) Tegenw. St. XV 492; zie boven noot 8. 17) Deel I 345- 18) Kaart van Leo Sibrandus, „Aldower," j°. Deel I 364. 19) Deel I 298, 364. Over de verhaspeling dier namen in de handschriften ib. 345 noot 2. 20) Tegenw. St. XV 493. 21) Van Alphen 482, Er stond een kapel te Scaerwert (Mariaburch „in de Scharren"), die aan Lidlum behoorde1), en wellicht het overblijfsel was van het alleen in het kloosterlijstje der 13e eeuw vermelde Cistercienser klooster Scadawart 2). St. Niclaesga3) (latijn ad S. Nicolaum4), S. Nicolaus) is sedert de hervorming gecombineerd met Tsercgaest5). Van de oude kerk is slechts het kerkhof over6), doch in 1720 is ten oosten daarvan een nieuwe gebouwd7), die in 1865 weder door een nieuwe is vervangen 8). Doniaga 9), Doyega 10), kwam nog niet voor in de oorspronkelijke kerkenlijst der 13e eeuw11) en dagteekent dus als parochie vermoedelijk uit de I4e eeuw. Het is sedert de hervorming gecombineerd met Tsercgaest12), en van zijn kerk is slechts het kerkhof over 13). Follega14) (holl. Folcolfkerke, latijn Ecclesia Folcolfl15)), van welks in de 17e eeuw gesloopte 16) kerk alleen het kerkhof over is 17), is sedert de hervorming gecombineerd met de Lemmer 13). Tsercgaest19) (S. Augustinus20)) was vermoedelijk dezelfde parochie als Sudergo van de oorspronkelijke kerkenlijst der 13e eeuw21). De kerk is in het begin der 17e eeuw en nog eens in 1759 door een nieuwe vervangen22). 1) Deel I 364. 2) Ib. 353 noot 3; zie boven 577. 3) Ib. 298. 4) Ib. 343- 5) Van Alphen 484. 6) Atlas van Eekhoff. 7) Tegenw. St. XV 496. 8) Van Alphen 484. 9) Deel I 298, 357. 10) Kaart van Leo Sibrandus. 11) Deel I 339 noot I. 12) Van Alphen 484. . . 13) Atlas van Eekhoff. 14) Deel I 300, 357. 15) Ib. 345 noot 1. 16) Van der Aa IV 344. 17) Atlas van Eekhoff. 18) Van Alphen 481. 19) Deel I 298. 20) Van der Aa XI 200. 21) Deel I 345 noot 4. 22) Van der Aa XI 200. 586 Er stond een kapel te Slaet *) (holl. Slooten), die na 1561 door den bisschop van Leeuwarden Cunerus Petri tot een parochiekerk (S. Joannes Baptista) is verheven met het gebied der stad Slooten en de Slooterkooi als parochie 2). Idskeuhnsum (holl. — huzen) was misschien hetzelfde als BeyrabuTum 3), dat in het kerkenlijstje der 13e eeuw bij Sudergo (Tsercgaest) was gevoegd, en waar dus toen vermoedelijk een kapel stond. Het moet echter later een afzonderlijke parochie zijn geweest, daar het tot het eind der Republiek een afzonderlijk administratief dorp is gebleven, al komt het in het kadaster van 1505 niet voor, terwijl het wel in het voor den druk gebruikte handschrift der Beneficiaalboeken ontbreekt, doch in het andere (dat van het Provinciaal Archief) is bijgevoegd4). Het is sedert de hervorming gecombineerd met Tsercgaest5). Die Niemar (holl. — meer6), latijn Novemerum7)), later Leegmer8) (holl. Legemeer), de Meer (latijn Maris9)), kwam nog niet voor in de oorspronkelijke kerkenlijst der 13e eeuw en dagteekent dus vermoedelijk als parochie uit de He eeuw. Van de kerk is nog slechts het klokhuis over10). Het kerspel is sedert de hervorming gecombineerd met Tsercgaest11). TJlagast12), ter (dat. van die) Oele13) (latijn Olis14), S. Jacobus15)), waartoe wellicht oorspronkelijk de kapel Sadagast behoorde16). Van beide kerken zijn alleen de kerkhoven over 17). Het is sedert de hervorming gecombineerd met Langwer 18), en 1) Kaart van Leo Sibrandus. 2) Hist. Ep. Leov. 69. 3) Deel I 345 noot 5. 4) Ib. 297 noot 3. 5) Van Alpben 484. 6) Deel I 298. 7) Ib. 343. 8) Kaart van Leo Sibrandus. 9) Deel I 357. 10) Atlas van Eekhoff. 11) Van Alphen 484, waar de naam Legemeden foutief is. 12) Deel I 345. 13) Ib. 298. 14) Ib- 357- 15) Ib. 297. 16) Ib. 345 noot Ij zie bqven 584. 17) Atlas van Eekhoff. 18) Van Alphen 481. 587 op het eind der vorige eeuw is het deel ervan ten westen van het Coevorder meer ervan afgescheiden en vereenigd met Waetsein Inde Diken2) (dat. van die Diken3)) komt eerst in de 16e eeuw als parochie voor en is sedert de hervorming gecombineerd met Langwer*), terwijl op het eind der vorige eeuw het deel ervan ten westen van het Coevorder meer ervan is afgescheiden en vereenigd met Waetsein 5). 1) Bericht van den predikant van Langweer. 2) Kaart van Leo Sibrandus. Niet te verwarren met de parochie Indijc in het decanaat Stauria (zie beneden 588). 3) Deel I 297. 4) Van Alphen 4S1. 5) Bericht van den predikant van Langweer. § 44. Stauria. Ipecaldesga (holl. — kerke1)), Ypkelsga2), Ypcolga3) (S. Odulphus 4)), behoorde aan St. Odulf te Staveren en is sedert de hervorming gecombineerd met Waetsein 5). De kerk is in 1497 en wederom in 1664 door een nieuwe vervangen, welke laatste omstreeks 1740 is afgebroken6). Waltseint, Waetsein7) (holl. Woutsent, S. Michael»)), een jongere parochie, die wel in het kadaster van 1505 maar niet in de Beneficiaalboeken voorkomt, is in het laatst der vorige eeuw vergroot met de deelen der kerspélen ter Oele en inde Diken ten westen van het Coevorder meer. Er stond het in 1339 gestichte Carmeliten-klooster B. Marie V. 9), dat na 1511 10) naar der Ylst werd verplaatst n). IndflC12), Aendnc13) (S. Nicolaus14)), van welks kerk alleen het kerkhof over is15), is sedert de hervorming vereenigd met Waetsein 16). Smallebrech17), Smalbrech 18) (holl. Smallebrugge, S. Nico- 1) Deel I 324; Buil. Traj. II 303 (waar ten onrechte Spekeldekerka gedrukt staat). 2) Kaart van Leo Sibrandus. 3) Deel I 295; Schwarzenberg II 25. 4) Deel I 295. 5) Van Alphen 423. 6) Van der Aa XII 676. 7) Kaart van Leo Sibrandus. 8) Hist. Ep. Leov. 84. 9) Deel I 307, 309. 10) Reg. van Aanbreng II 160, 172, 194. 11) Hist. Ep. Leov. 84. 12) Deel I 296. Niet te verwarren met de parochie inde Diken onder Wagenbrugge Superior. 13) Kaart van Leo Sibrandus. 14) Deel I 296. 15) Atlas van Eekhoff. 16) Van Alphen 423. 17) Deel I 295. 18) Kaart van Leo Sibrandus. 5 §9 laus i)), een jongere parochie, van wier kerk alleen het kerkhof over is2) en die sedert de hervorming gecombineerd is met Waetsein 3). Haech4) (holl. Hagekerke 5)), Heech 6) (S. Christophorus 7)), behoorde aan St. Odulf te Staveren. De kerk is in 1745 en nog eens in 1840 door een nieuwe vervangen8). Er stond een uithof der Sneeker commanderij te Osingahusum met een kapel9). Die Garsmar (holl. die Gersmeer, dat. — mere10)), die Gasmar u) (S. Martinus 12)), behoorde aan St. Odulf te Staveren en was in de 14e eeuw de hoofdplaats eener daarnaar genoemde grietenij, die wel ongeveer met het decanaat Utberdum zal zijn samengevallen en later met Weinbritseradeel vereenigd is13). Het is na de hervorming tot 1610 gecombineerd geweest met Aldega »). • j [Utberdum, TTtbirdum], een parochie, die slechts in de i<= helft der 14e eeuw genoemd wordt1S), lag vermoedelijk bij de Bird 16) onder die Gasmar en is later hiermede hereenigd 17). Eddeswalt18), Eddesga19), Idsega20) (S. Mauritius2!)), be- 1) Reg. van Aanbreng II 10S. 2) Atlas van Eekhoff. 3) Van Alphen 423. 4) Kaart van Leo Sibrandus. 5) Deel I 324. 6) Ib. 295. 7) Ibidem. 8) Van der Aa V 256. 9) Deel I 295. 10) Ib. 324. De nieuwe vorm Gaestmar (holl. Gaastmeer) schijnt op een verkeerde etymologie van Gasmar te berusten , want in geen enkelen der oudere Friesche vormen komt een / voor, wel de r. 11) Kaart van Leo Sibrandus. 12) Deel I 295. 13) Zie boven 97. 14) Van Alphen 420. 15) Reken. Utr. I 331, 332, 523/4, 565. 16) Utberdum kan een dat. plur. zijn en zou dan vertaald kunnen worden met „ten Nederbirden." 17) Zie boven 97. 18) Deel I 324. 19) Ib. noot 4, „Jeddesghe". 20) Ib. 295. 21) Reg. van Aanbreng II 222. §90 hoorde aan St. Odulf te Staveren en is sedert de hervorming gecombineerd met Aldega x). Er stond het Augustijner-Tertiarissen-klooster Nazareth2) aan de Schuttelpoel in het noorden der parochie, een dochter van Bethlehem bij Hoorn in Westfriesland 3). Aldega (holl. Aldekerke4), half holl. Oldega5)), behoorde aan St. Odulf te Staveren. Sanlflrt6) (holl. Zantvoort, dat. — de7), S. Joannes Baptista8)), behoorde aan St. Odulf te Staveren en is sedert de hervorming gecombineerd met Aldega 9). Heselum 10), later Hieslum n), behoorde aan St. Odulf te Staveren en dagteekent als parochie vermoedelijk van na 1132, daar het nog niet voorkomt in het lijstje bij den brief van dat jaar12). Het heeft zich later politisch bij Wonseradeel aangesloten en is sedert de hervorming gecombineerd met Parga13). ' Niehusum 14) (höll. — huzen 15), S. Nicolaus 16)) behoorde met de institutiebevoegdheid aan de commanderij te Sneek17) en is sedert de hervorming gecombineerd met die Gasmar 18). Waldrieum (holl. Waldricheim19)), later Waercuin20) (holl. Workem, S. Gertrudis21)), behoorde sedert 1343 aan St. Odulf 1) Van Alphen 422. 2) Deel I 307, 309; Hist. Ep. Leov. 84. 3) Hist. Ep. Harl. 157; Römer I 493. 4) Deel I 324. 5) 1b. 294. 6) Kaart van Leo Sibrandus. 7) Deel I 324. 8) Ib. 295; Reg. van Aanbreng II 341. 9) Van Alphen 422. 10) Deel I 324. 11) Ib. 283. 12) Ib. 324. 13) Van Alphen 426. 14) Kaart van Leo Sibrandus; Deel I 295. 15) Deel I 363. 16) Ib. 295. 17) Ib. 363. 18) Van Alphen 420. 19) Reken. Utr. I 109. 20) Schwarzenberg I 240; Kaart van Leo Sibrandus. 21) Hist. Ep. Leov. 70. Sol te Staveren1). De kerk is in 1826 herbouwd2). Buiten de kerk stonden er: een kapel op 't Noord, later de Kleine kerk, in 1751 afgebroken 3); het S. Ursula-klooster Marienaker van Tertiarissen4) bij de St. Ursula-poel5), in 1589 te niet gegaan6); een gasthuis met kapel 7). f <^^< Hindaklepum s), later Hinlippen9) (holl. Hindeloopen, S. Odulphus?10)), behoorde aan St. Odulf te Staveren. Coldum11) (holl. Coudum, S. Martinus12)) werd in 1383 door St. Odulf te Staveren verkregen in ruil voor Emelwaert13). Carnewalt, Cappenborch, later Molkenhnsum (holl. — hazen), later Molcwerum (holl. Molken weren). De derde naam komt in het laatst der 14e eeuw voor in de oorlogen van hertog Albrecht, de vierde sedert het begin der 15e eeuw14). Daarentegen noemt de in een streng geographische volgorde opgestelde lijst van 1132 der kapellen van St. Odulf tusschen Wardesle en Hindelepum Carnewalt, dat daarna alleen nog voorkomt in de bevestigingsbrieven van 1243 en '45, en waarvan niets anders bekend is dan dat een marginale aanteekening bij den brief van 1243 zeide: „scilicet nunc dicitur Cappenborch, ex qua processit Dronrijp prope Fraenker" lö). Nu staat het vast, dat de westkust van Friesland in de middeleeuwen veel land heeft verloren. Wij weten, dat langs de kust van Barradeel een reeks kerkdorpen verdronken is16) en dat de plaats van het eerste St. 1) Colmjon n°. 277. 2) Van der Aa XII 606. 3) Tegenw. St. XV 294; Siemelink, Gesch. v. Workum. 4) Deel I 307, 309; van der Aa XII 606; Vrije Fries XX 336. 5) Kaart van Leo Sibrandus. 6) Hofdijk, Kloosterorden 5. 7) Tegenw. St. XV 294. 8) Deel I 324, „Hindelepum," j°. Nom. Geogr. IV 133. 9) Kaart van Leo Sibrandus. 10) Van der Aa V 609. 11) Deel I 296. 12) Van der Aa VI 611. 13) Friesche Volksalm. (1892) 193; zie boven 470. 14) Nom. Geogr. IV 184. 15) Deel I 324. 16) Zie boven 553/4. 502 Ödulfsklooster ten noordwesten van Staveren thans in zee ligt In verband met de plaats van den naam Carnewalt in den brief van li32 aarzel ik daarom niet om dat te zoeken ten noordwesten van Molcwerum in de zeebocht tusschen Staveren en Hindeloopen en uit de marginale aanteekening af te leiden, dat dat kerkdorp eenigen tijd na den brief van 1243 is verdronken, dat toen de kerk landwaarts naar Cappenborch is verplaatst en dat deze vóór de I5e eeuw eveneens is te niet gegaan en vervangen door een kapel te Molkenhusum 2), waarschijnlijk een oudere naam van Molcwerum. Hoe echter de bijvoeging „ex Cappenborch processit Dronrijp" te verklaren is, kan ik niet gissen. De gemeente is na de hervorming tot 1600 gecombineerd geweest met Hinlippen en daarna tot 1610 met Warns 3). De kerk is in 17994) en nog eens in 1850 5) door een nieuwe vervangen. Staverum6), later Staeram7) (holl. Staveren, latijn Stauria, B Maria V 8) et S. Odulphus9)), waarschijnlijk de moederkerk van Sudergo, behoorde aan de St. Odulfs-abdij «>) en was daarbij geïncorporeerd li). Buiten de kerk stonden er: & het SS. Maria et Odulphus-klooster, eerst in het 2^ kwart der 9e eeuw als kanunniken-kapittel gesticht"), doch in 1132 hervormd tot een Benedictijner abdij ten noordwesten der stad «*), die nadat ze in het begin der 15e eeuw een ruïne was geworden") in 1415 verplaatst werd naar het zuiden der stad met een S.' Salvatoris Sanguis-kapel«) en in 1495 naar de proosdij 1) Zie beneden onder Staerum. 2) ,,-husnm» en „-burum" zijn gewone Friesche uitgangen voor gehuchten met of zonder kapel, die ressorteerden onder ,,-ga'"s, d. i. kerkdorpen. Non obstat, dat een aantal dier kapellen later parochies werden. 3) Van Alphen 426. 4) Van der Aa VII 1033. 5) Van Alphen 426. 6) Nom. Geogr. IV 9, „Stauerun". 7) Kaart van Leo Sibrandus. 8) Hist. Ep. Leov. 63; K. Heeringa, het Oude Stavoren 12. 9) Deel I 323. 10) Ibidem. 11) Vrije Fries XX 336 noot 2. 12) Hist Ep. Leov. 64; Moll I 268; zie boven 64. li) Deel I 305; de la Torre XI 196; Moll. I 318; Heeringa 5 sqq. ,4) De S. Odulphus-kapel ervan bestond nog in 1431 (Friesische Papsturkunden 117). 15) Ib. 14. 594 met Hemelum *) en burgerlijk met Mirns vereenigd en heeft thans noch kerk noch kerkhof meer. De noordelijkste punt is in. het begin der 19e eeuw bij Hemelum gevoegd. Midlinge2), later Mirle3), Mirns, in het ie kwart der 14e eeuw de hoofdplaats van een decanaat4), behoorde aan St. Odulf te Staveren en is sedert de hervorming gecombineerd met Hemelum5). Van de kerk, die in het midden der i8e eeuw is afgebroken6), is nog het kerkhof over. [RflS], in de I4e eeuw een afzonderlijke parochie7), wordt later nooit meer vermeld en is dus in de I5e eeuw vereenigd met Mirns, waartoe het later steeds behoord heeft. De noordelijkste punt is in het begin der ige eeuw bij Kolderwolde gevoegd. Hemelum (S. Odulphus8)). Hier stond de reeds in het begin der 143 eeuw bestaande S. Nicolaus 9)-proosdij van Augustijnen 10), later Regulieren, Vallis B. Maria V., Mariendael n), waaraan vermoedelijk de kerk van Oostwout in Westfrisia behoorde en waarheen in 1495 de S. Odulphus-abdij van Staveren werd overgebracht12), in 1572 verwoest13). Colderwalde (holl. — wolde, dat. van — lt) is sedert de hervorming vereenigd met Aldega 14). Aldega (half holl. Oldega). Niega is na de hervorming tot 1631 gecombineerd met Aldega15). De kerk is in 1856 door een nieuwe vervangen16). 1) Van Alphen 429. 2) Deel I 325; zie boven 97. 3) Kaart van Leo Sibrandus. 4) Zie boven 96. 5) Van Alphen 429. 6) Van der Aa VII 984. 7) Reken. Utr. I 417. 8) Van der Aa V 416. 9) Colmjon n°. 69. 10) Volgens Friesche Volksalm. 1898 zou het oorspronkelijk een nonnenklooster geweest zijn. 11) Deel I 305; Schwarzenberg I 192. Niet te verwarren met de gelijknamige Praemonstratenser abdij te Lidlum. Buitenrust Hettema (Nom. Geogr. IV 183) is in die verwarring vervallen en kent daardoor ten onrechte het klooster aan de Praemonstratenser orde toe. 12) Deel I 308, 309; Heeringa 17. 13) Vrije Fries XX 326. 14) Van Alphen 430. 15) Ibidem. 16) Ibidem. Elahusum *) (holl. — linzen) heeft slechts twee kerkhoven, waarvan het oudste in het noorden ligt, en is sedert de hervorming gecombineerd met Niega2). Harich3), later Harch 4), misschien identiek met de in 1245 vermelde, aan St. Odulf behoorende parochie Gaesterdorp5); behoorde aan St. Odulf te Staveren. Het omvatte ook de noordelijke helft van Balc 6), dat wel reeds spoedig na de hervorming een eigen kerk heeft gekregen en een kerkelijke gemeente is geworden 7), maar zelfs onder de Republiek nooit een zelfstandig dorp is geweest8). De kerk hiervan, die eerst in het zuidelijkste, Wikelsche deel stond, is in 1729 door een nieuwe in het noordelijke, Harchsche deel vervangen 9). Er stond in het ie kwart der 14e eeuw de Cistercienser proosdij10) Hospitael, die vermoedelijk in de 15e eeuw is opgeheven, daar ze in geen der kloosterlijstjes van de i6e eeuw meer voorkomt n). Rugahusum12) (holl. — huzen), van welks kerk alleen het kerkhof over is 13), werd na de hervorming gecombineerd en in 1816 geheel vereenigd met Harch14). Merthem15), Merdum16), later Aldemerdum17) (holl. 01demirdum), behoorde aan de abdij Corbei18). 1) Schwarzenberg II 27. 2) Van Alphen 430. 3) Schwarzenberg I 123, 181, 189; Reken. Utr. I 524. 4) Deel I 325. 5) Buil. Traj. n\ 2274. 6) Dat ik daarom gis, dat in het corrupte „Butae et Harch" van het afschrift van den brief van 1243 steekt (Deel I 325). 7) Van Alphen 428. 8) Tegenw. St. XV 552. 9) Ib. 553. 10) Deel I 305; Tegenw. St. XV 552. 11) Cf. Arch. Aartsb. Utr. XXIX 161. 12) Schwarzenberg II 27. 13) Atlas van Eekhoff. 14) Van Alphen 429. 15) Jaffé, Monum. Corbei. 487. 16) Reken. Utr. I 109, 129, 331, 565, 567. 17) Kaart van Leo Sibrandus. 18) Jaffé U. Daar er nooit een ander kerkdorp van denzelfden naam in Friesland bestaan heeft, is de identificatie met Merthem niet twijfelachtig. 596 Niemerdum l) (S. Nicolaus 2)) werd na de hervorming gecombineerd en in 1702 geheel vereenigd met Aldemerdum 3). De kerk is in de iqe eeuw afgebroken4). In het noordwesten der parochie stond een klooster 5), dat nergens vermeld wordt, doch dat ik gis, dat een bij de in de onmiddellijke nabijheid ervan onder Harch gelegen Cistercienser proosdij Hospitael behoorend nonnenklooster was. Sindel is sedert 1640 gecombineerd met Aldemerdum % [Lemsterhoec] zou een der Lemster Vijfgae geweest en in I4i3 verwoest zijn7) en moet dan met Sindel vereenigd zijn geworden. c Wickel8) (dat. Wicle9), S. Gregorius ? W), behoorde aan St. Odulf te Staveren. De kerk is in het laatst der i7e eeuw door een nieuwe vervangen"). De parochie omvatte de zuidelijke helft van Bak") en de westelijke helft van Skiet*3), waar na 1561 een nieuwe parochie is gevormd en in 1647 een nieuwe kerk is gebouwd 14). Er stonden: vermoedelijk een kapel te Bak, die na de hervorming als kerspelkerk dienst heeft gedaan en in 1729 * afgebroken, en door een nieuwe in de noordelijke, Harchsche helft van Balc is vervangen 15); , , misschien een Augustijnen-klooster te Slaet ««), dat echter in geen der kloosterlijstjes vermeld wordt. Eesterga wordt vóór de 16e eeuw onder dien naam niet ver- I) Kaart van Leo Sibrandus ■2) Friesische Papsturkunden 49. 3) Van Alphen 431. 4) Ibidem j°. Tegenw. St. XV 548. 5) Tegenw. St. ib.; Atlas van Eekhoff. 6) Van Alphen 431. 7) Tegenw. St. XV 536. 8) Kaart van Leo Sibrandus. 9) Deel I 324- 10) Vrije Fries XVI 162. II) Van der Aa XII 658. 12) Zie boven 595. 13) Zie boven 585. 14) Tegenw. St. XV 557. 15) Zie boven 595. 16) Hist. Ep. Leov. 69; Vrije Fries XX 340. 597 meld, doch was wellicht dezelfde parochie als het aan St. Odulf te Staveren behoorende Farlare of Ferlerhee *), dat na het midden der I3e eeuw niet meer genoemd wordt. Het is sedert de hervorming gecombineerd met de Lemmer2) en van de omstreeks 1740 afgebroken kerk3) is alleen het kerkhof over. Die Ljammer4), Lemmer5). Aestersee6) (holl. Oosterzee7)), behoorde in de 12e en de ie helft der 13e eeuw aan St. Odulf te Staveren, doch omstreeks 1270 aan Lidlum8). De kerk is in 1860 door een nieuwe vervangen 9). Actne10), Echten, Echtelen11), vermoedelijk een dochter van Aestersee12), behoorde aan St. Odulf te Staveren en is sedert de hervorming gecombineerd met Aestersee 13). [Bant, Bantega], een verdronken kerkdorp ten zuidwesten van Aestersee14), waarvan het kerkhof nog in het midden der 19e eeuw bestond15) en dat reeds vóór de hervorming vereenigd moet zijn geworden met de Lemmer. [Nagel16)] was een aan St. Odulf te Staveren behoorend kerkdorp op een gelijknamig eiland benoorden Ure, dat nog in het begin der 13e eeuw bestond 17) doch daarna niet meer genoemd wordt en dat ik meen tot Sudergo (Stauria) te moeten rekenen 18). Daar vermoed ik, in verband met de plaats der namen in het 1) Deel I 324; zie boven 96. 2) Van Alphen 481. 3) Ib. 482 j°. Tegenw. St. XV 548. 4) Oork. St. Anthonis-gasthuis I 62/3; Schwarzenberg I 743. 5) Kaart van Leo Sibrandus. 6) Ibidem. 7) Deel I 324. 8) Sibrandus Leo 1.1. V 547; Friesche Volksalm. (1890) 185. 9) Van Alphen 483. 10) Deel I 324. 11) Kaart van Leo Sibrandus. 12) Zie boven 95. 13) Van Alphen 483. 14) Tegenw. St. XV 536, 540, waar het ten onrechte onder Eesterga staat. 15) Atlas van Eekhoff. 16) Deel I 325. 17) Het Oudste Cartularium 194/5; cf. Buitenrust Hettema in Nom. Geogr. IV 7/8; J. C. Ramaer in Tijdschr. Aardr. Gen. (1913) 302 en kaart V, 18) Zie boven 96, 598 lijstje in den brief van 1132, dat ook de kapellen van St. Odulf te Staveren, [Marcnesse] en [Ruthne *)] moeten gestaan hebben, die later nooit meer genoemd worden 2). 1) Niet te verwarren niet de gelijknamige kapel in Schoterland, die steeds aan de commanderij der Duitsche Orde ter Nes behoord heeft (Deel I 322). 2) Zie boven 96; cf. Ramaer 1.1. VERBETERINGEN en AANVULLINGEN. BI. 29 r. 11 schrap „ 34 noot 3 voeg bij: „Ook het decanaatslijstje aan het begin (Deel I 355) is uit het register van 1440 afgeschreven (O.V.R., V. en M. IV 297)." „ 38 noot 6 i. p. v. „cf. 138" lees: „cf. 168." „ 54 n°. 5 „ „door bisschop Radbod (900—917)" lees: „door bisschop Adelbold I (886—899; zie beneden 464)." „ 54 n°. 8 voeg bij: „en dat van St. Jan in 1050." „ 71 r. 8 na „Stene" voeg in: „Kemseke." „ 85 is noot „5". ten onrechte „3" genommerd. „ 137 r. 15 i. p. v. „Westdorpe" lees: „[Westdorpe]." „ 140 r. 16 „ „[Niekerke" „ „[Nierkerke." „ 214 r. 24 na „Duvendike15)" voeg in: „en in deze eeuw met deelen van Brijdorpe en Klaeskinderkerke." „ 219 i. p. v. „St. Philipsland" lees: „St. Philipslant." „ 251 noot 6 r. 4 na „dagteekent" voeg in: „in den "vorm, waarin het; in het handschrift voorkomt." „ 255 noot 6 i. p. v. „noot 9" lees: „noot 10." „ 265 r. 13 „ „I0e eeuw" lees: „9e eeuw." » 293 r- 2 „ „ „ 312 r. 6 „ „ „ „ „ 31S r. 14 „ 356 r. 1 „ „Trecht (latijn Traiectum)" lees: „[Trecht (latijn Traiectum)]." „ 367 r. 8 na „de Neude" voeg in: „met een in 1424 gestichte kapel (Charter van het gasthuis n°. 69)." „ 367 r. 11 na „S. Barbara-gasthuis" voeg in: „met een in 1375 gestichte kapel (Charter van het gasthuis n°. 8)." „ 381 In den tekst (niet in de noten) i. p. v. de volgende noten-verwijzingen „?) 2) 8) 9) 10) li) 12) 13) 14) 15)" iees: j;7) 8) 9) 10) 11) 12) 13) 14) 14) 15).» „ 381 r. 25 na „vereenigd is)," voeer in: „en behalve het zui- 6oo delijk deel althans tot Oudenhorst (Arch. der Vereenigde Gods- en gasth. te Utr., onbekende charters n°. 11, a°- I553 > waarin Oudenhoerst omschreven wordt „also groet ende cleyn alst van outs gelegen ys inden kerspel van Amerongen int gerecht van Woudenberch"), dat er echter thans wel toe behoort." BI. 382 r. 1 i. p. v. „ook de heerlijkheid" lees: „ook het zuidelijk deel der heerlijkheid Woudenberch althans tot Oudenhorst toe (zie boven 381) en de heerlijkheden Ginkel en." „ 382 ,r. 12/3 i. p. v. „de heerlijkheden Leersem en Ginkel" lees: „de heerlijkheid Leersem." „ 382 r. 14 i. p. v. „Darthuzen en Zulenstein" lees: „Darthuzen, Ginkel en Zulenstein." „ 386/7 i. p. v. „de heerlijkheden Houten en Schonauwen" lees: „de heerlijkheid Houten." „. 387 r. 11 i. p. v. „Er stond een kapel te Schonauwen0)" lees: „De thans tot Houten behoorende heerlijkheid Schonauwen ressorteerde onder de parochie Schalcwijc (zie beneden 398)." En noot 6 te schrappen. „ 398 r. t. na „benevens" voeg in: „de thans tot Houten behoorende heerlijkheid Schonauwen (Charter van het St. Bartholomaeus-gasthuis te Utrecht n°. 236, a°. 1585) en." „ 398 r. 6 voeg bij: „Er stond een kapel te Schonauwen (Versl. v. Kerkvis. 221)." „ 463 r. 14 i. p. v. „Oudekerk" lees: „die Oudekerc." „ 516 r. 8 „ „Schuringerga, Schurlnga, Schurega" lees: Scuringerga, Scuringa, Scurega." 517 r. 13 „ „Schoot" lees: „Scoot." „ 517 r. 13 „ „Aldeschoot" lees: „Aldescoot." „ 517 r. 24 „ „Nieschoot" „ „Niescoot." „ 519 r. 17 „ „Niehascha" „ „Niehasca." „ 520 r. 1 „ „Hascherdiken (holl. Haskerdiken)" lees: „Haskerdiken." 521 r. 7 „ „Aldhascha" lees: „Aldhasca." „ 521 r. 10 „ „Hascherherne" lees: „Haskerherne." „ 551 r. 11 „ ' „Midslant" lees: „Midslants"; en evenzoo overal, waar op die bladzijde de naam wordt aangehaald. „ 558 r. 7 „ „Schalsum" lees: „Scalsum." DER ÏEREEIIGIIG TOT UITGAAF DER BRONNEN ■ _ VAN HET OUD-VADERLANDSCHE HECHT GEVESTIGD TE UTRECHT. TWEEDE REEKS. No. 17. S-GUA VENHAGE. MARTTNUS NI.THOFF. 1915. OUD-VADERLANDSCHE RECHT5BR0NNEN. BRONNEN VOOR DE GESCHIEDENIS DER KERKELIJKE RECHTSPRAAK II HET BISDOM UTRECHT IN DE MIDDELEEUWEN, uitgegeven DOOR MR. J. G. C. JOOSTING en Mr. S. MULLER Hzn. eerste afdeel1ng. DE INDEELING VAN HET BISDOM DOOR Mr. S. MULLER Hzn. tweede deel. 's-gravenhagemahttnus nu h of f. 1915. VOORWOORD. Het is acht jaren geleden, dat tegelijk het eerste deel en het eerste stuk (pag. i—106) van het tweede deel van dit werk verschenen. Toen werd tevens pp een nota bekend gemaakt, dat „het 2e, laatste stuk van dit (het tweede) deel, dat de parochiën behandelt, met de kaart der kerkelijke indeeling later zal verschijnen." Ik had mij toen voorgesteld, dat de bewerking van den tekst der parochiën met het teekenen van de kaart der kerkelijke indeeling gelijken tred zou kunnen houden; doch ik heb mij daarin bedrogen. De bewerking van het voor die kaart absoluut noodzakelijke voorwerk, nl. de vervaardiging van de kaart der tegenwoordige indeetóag in kerkelijke gemeenten van de Nederlandsche Hervormde KsjK-^zie hierachter pag. nósqq.), heeft zooveel moeite en tijd gekost, dat er geen denken aan was tevens ook de kaart dér Kerkelijke indeeling in 1560 (zie pag. 120) ter hand te nemen , waarmede ik om die reden eerst kort geleden heb kunnen beginnen;. Tot mijn groote leedwezen moet ik dan ook thans wederom mededeelen, dat „de kaart der kerkelijke indeeling later zal verschijnen." Inmiddels zal tevens door den Heer C. L. de Leur een naamregister op de eerste twee deelen worden vervaardigd, waarvan het Bestuur der Vereeniging tot Uitgaaf der Bronnen van het Oud-Vaderlandsche Recht tezamen met een zaakregister op de vijf overige deelen het achtste deel der publicatie (Bronnen voor de Geschiedenis der Kerkelijke Rechtspraak in het Bisdom Utrecht in de Middeleeuwen) denkt te maken. Het is mij een aangename plicht namens het gemelde Bestuur dank te zeggen voor de verleende subsidies in de uitgave der kaart van de kerkelijke indeeling aan Z.Exc. den Minister van Binnenlandsche Zaken, het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde en de Redactie vi van het Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht. En ten slotte wensch ik persoonlijk mijn dank uit te spreken aan Mej. Dr. H. C. H. Moquette, die mij niet slechts heeft bijgestaan bij het corrigeeren der drukproeven, doch mij bovendien tal van inlichtingen, vooral over de provincie Friesland, verschaft heeft en de provincie Zeeland, toen ik er door mijn wethouderschap van Rotterdam geen tijd meer voor beschikbaar kon stellen, in eerste redactie geheel zelfstandig bewerkt heeft. Rotterdam, December 1914. S. MULLER Hzn. INHOUD. Bladz. Voorwoord V Inleiding 3 |i De Bronnen 6 § 1. De Denarii Piscium 7 § 2. Het Tiendenregister van 1280 8 § 3. De Rekeningen der Domfabriek 11 § 4. Rekeningen van het Cathedraticum 22 § 5. Rekeningen van den Bisschoppelijken Vicaris . 23 § 6. Rekeningen van den Officiaal van den Archi- diaken van den Dom . •. 23 § 7. De Grenzen der Utrechtsche Parochies ... 25 § 8. De Kerspelen van het Sticht 26 § 9. De Beneficiaalboeken van Friesland 26 § 10. Kloosterlijstjes van Friesland 27 § 11. Het Archidiaconaat van Oudmunster .... 28 § 12. De Archidiaconaten van Emmerik, Tiel-Arnhem, Deventer en Oldenzaal 30 § 13. Het Archidiaconaat van St. Pieter 31 § 14. Het Archidiaconaat van St. Jan 31 § 15. Het Archidiaconaat van St. Marie 35 § 16. Het Choriepiscopaat 35 § 17. Westfriesland 35 § 18. De Bronnen van Van Heussen 36 Appendix. Parochielijsten van de aangrenzende deelen der het bisdom Utrecht omringende Bisdommen . . 43 II. De Indeeling van het Bisdom. A. De Grenzen van het Bisdom 45 B. De Archidiaconaten 5! C. De Decanaten 68 D. De Parochies. Inleiding 107 § 1. Quatuor Officia Flandriae 122 § 2. Zuutbevelandia 146 § 3. Wallacria 164 § 4. Scaldia ' 203 § 5. Dominium de Voorne 220 VIII Bladz. § 6. Dominium de Putten 229 § 7. Zuuthollandia 233 § 8. Schielandia 250 § 9. Delflandia 262 § IO. Rijnlandia 278 § 11. Kennemaria 298 § 12. Westfrisia 321 § 13. Amsterlandia, Waterlandia et Zeevangia. . 332 § 14. Prepositura S. Joannis 344 § 15. Juxta Vechtam (S. Salvatoris) 348 § 16. Goylandia (Maioris Ecclesiae) 355 § 17. Magnus Decanatus (S. Salvatoris) . . . .385 % 18. Choriepiscopatus 395 § 19. Juxta Civitatem (S. Marie) 399 § 20. Infra Yselam et Leccam (S. Salvatoris) . .401 .§21. Trans Leccam (S. Marie) 408 § 22. Dominium de Altena (S. Salvatoris) . . .411 § 23. Villa de Driel (S. Salvatoris) 414 § 24. Prepositura Tylensis (Arnhemensis) . . . 415 § 25. Batua • • ■ 1 • ■ • 429 § 26. Velua 436 § 27. Prepositura Embricensis 450 § 28. Prepositura Daventriensis 457 § 29. Tuentia . . ••nvf':' 47 8 § 30. Drentia 488 § 31. Borndego 5*6 § 32. Oostergo. . 529 § 33- Scelgis ....... 55° § 34. Berum, Sexbierum 553 § .35. Franeker 557 § 36. Menaldum . 562 § 37. Winsum 5^5 § 38. Jorwert 567 § 39. Bolswert. 569 § 40. Alderum 574 § 41. Grandina of — va 57^ § 42. Wagenbrugge Inferior 57$ § 43. Wagenbrugge Superior 583 44. Stauria 588 Verbeteringen en Aanvullingen 599 BRONNEN VOOR DE GESCHIEDENIS DER KERKELIJKE RECHTSPRAAK II HET BISDOM UTRECHT IN DE MIDDELEEUWEN, uitgegeven DOOR MR. J. G. C. JOOSTING en Mr. S. MULLER Hzn. eerste afdeeling. DE INDEELING VAN HET BISDOM DOOR Mr. S. MULLER Hzn. tweede ,deel, -EERTTTTlTTirK. I N H O Ü D. Bladz. Inleiding 3 I. De Bronnen 6 § 1. De Denarii Piscium 7 § 2. Het Tiendenregister van 1280 8 § 3. De Rekeningen der Domfabriek 11 § 4. Rekeningen van het Cathedraticum ..... 22 § 5. Rekeningen van den Bisschoppelijken Vicaris. . 23 |§ 6. Rekeningen van den Officiaal van den Archi- diaken van den Dom 23 § 7. De Grenzen der Utrechtsche Parochies .... 25 § 8. De Kerspelen^van het Sticht 26 § 9.^jfDe Beneficiaalboeken van Friesland 26 § 10. Kloosterlijstjes van Friesland 27 § 11. Het Archidiaconaat van Oudmunster 28 § 12. De Archidiaconaten van Emmerik, Tiel-Arnhem, Deventer en Oldenzaal 30 § 13. Het Archidiaconaat van St. Pieter 31 § 14. Het Archidiaconaat van St. Jan 31 § 15. Het Archidiaconaat van St. Marie 35 § 16. Het Choriepiscopaat 35 § 17. Westfriesland 35 §*i8. De Bronnen van Van Heussen 36 Appendix. Parochielijsten van de aangrenzende deelen der het bisdom Utrecht omringende Bisdommen . . 43 II. De^Indeeling van het Bisdom. A. De Grenzen van het Bisdom 45 B. De Archidiaconaten ........... 51 C. De Decanaten 68 D. De Parochiën 107 F INHOUD. Bladz. D. De Parochies. Inleiding 107 § 1. Quatuor Officia Flandriae 122 § 2. Zuutbevelandia 146 § 3. Wallacria 164 § 4. Scaldia 203 § 5. Dominium de Voorne 220 § 6. Dominium de Putten 229 § 7. Zuuthollandia . . . '. 233 § 8. Schielandia 250 § 9. Delflandia . . 262 § 10. Rijnlandia 278 § II. Kennemaria 298' § 12. Westfrisia 321 § 13. Amsterlandia, Waterlandia et Zeevangia. . 332 § 14. Prepositura S. Joannis 344 § 15. Juxta Vechtam (S. Salvatoris) 348 § 16. Goylandia (Maioris Ecclesiae) 355 § 17. Magnus Decanatus (S. Salvatoris) . . .385 § 18. Choriepiscopatus 395 § 19. Juxta Civitatem (S. Marie) 399 § 20. Infra Yselam et Leccam (S. Salvatoris) . .401 § 21. Trans Leccam (S. Marie) 408 § 22. Dominium de Altena (S. Salvatoris) . . .411 § 23. Villa de Driel (S. Salvatoris) 414 § 24. Prepositura Tylensis (Arnhemensis) . . .415 § 25. Batua 429 § 26. Velua 436 § 27. Prepositura Embricensis 450 § 28. Prepositura Daventriensis 457 § 29. Tuentia 478 § 30. Drentia 488 IV Bladz. § 31. Borndego 516 § 32. Oostergo 529 § 33. Scelgis 550 § 34. Berum, Sexbierum 553 § 35. Franeker 557 § 36. Menaldum 562 § 37. Winsum 565 § 38. Jorwert 567 § 39. Bolswert 569 § 40. Alderum 574 § 41. Grandina of — va 57^ § 42. Wagenbrugge Inferior 578 § 43. Wagenbrugge Superior 583 § 44. Stauria / . . .588 Verbeteringen en Aanvullingen 599 TWEEDE DEEL. TOELICHTING. p mm INLEIDING. De kerkelijke indeeling van het bisdom Utrecht voor de hervorming is voor een goed deel nog braak liggend terrein. Nog steeds zijn de Historia EpisCopatuum Foederati Belgii van H. van Heussen en de in 1726 verschenen vertaling daarvan, de Kerkelijke Historie en Oudheden der Zeven Vereenigde Provinciën van H. van Rhijn, het beste wat daarover gedrukt is. Daarna is als ik mij niet bedrieg slechts eenmaal een poging gedaan om die indeeling volledig te reconstrueeren, nl. door Karl von Richthofen in zijn Untersuchungen über Friesische Rechtsgeschichte *); maar die heeft zeer weinig waarde, daar ze slechts een nog niet eens geheel betrouwbare2) compilatie is uit de Kerkelijke Historie van van Rhijn en uit een parochielijst, opgenomen in het Belgium Romanum van Aeg. Bucherius S. I. 3) en getrokken uit een rekening van 1406 van den Utrechtschen dom kanunnik Johannes Wael, terwijl hij een derde bron, die toen ook reeds gedrukt en in vele opzichten beter was dan de twee andere, ongebruikt heeft gelaten, nl. de lijst van 1280 der tienden, in 1275 en volgende jaren ten behoeve van het Heilige land geheven van alle kerkelijke inkomsten in het bisdom 4). Vóór hem was het onderwerp reeds besproken door dr. H. J. Roijaards in de Geschiedenis van het gevestigde Christendom 1) 11 (1882) 523—728. 2) Zoo brengt hij b.v. een decanaat Oudeboorn met een fictieven omvang onder het archidiaconaat van St. Marie (692) in plaats van onder dat van Oudmunster, zooals zijn bronnen aangaven. 3) (1665) 606/7. 4) Uitgegeven door dr. P. J. Vermeulen in de Kron. v. h. Hist Gen. XIII (1857; 169-195. 4 én de Christelijke Kerk in Nederland gedurende de Middeleeuwen !) en door dr. W. Moll in zijn Kerkgeschiedenis van Nederland voor de Hervorming2), waarvan gene zich in hoofdzaak bepaalt tot de opsomming der decanaten, deze tot die der archidiaconaten3); doch, daar beiden behalve de twee ook door von Richthofen gebruikte bronnen nog een aantal verspreide opgaven der decanaten van het bisdom aanhalen en Moll ook het tiendenregister van 1280 benut heeft, staat hun overzicht, hoe summier ook, boven het uitvoerige werk van von Richthofen. Beter is een overzicht der archidiaconaten en decanaten, door mr. S. J. Fockema Andreae gegeven als inleiding tot zijn opstel over de Kerkelijke Rechtspraak in Nederland in de middeleeuwen4), doch ook dit geeft slechts weinig meer dan we reeds door van Heussen en van Rhijn wisten. Alleen voor Friesland is een reconstructie der kerkelijke indeeling beproefd, eerst door mr. A. J. Andreae in de Vrije Fries5), en later door F. Buitenrust Hettema in de Nomina Geographica 6), doch beide malen niet afdoende door gebrek aan bronnenkritiek. Toch stellen ons, zooals reeds Moll vermoedde7), de beschikbare bronnen in de archieven in staat om een veel vollediger en juister beeld te vormen van de kerkelijke indeeling, dan bij van Heussen en van Rhijn gevonden wordt. En dat heeft niet slechts op zich zelf en voor de kennis der kerkelijke rechtspraak in de middeleeuwen belang, maar ook en niet het minst, omdat daaruit de juistheid blijkt der meening van mr. Fockema Andreae, dat de decanaten „oudtijds in hoofdzaak met de oude gouwen, graafschappen correspondeerden" 8), hetgeen ten onrechte door von Richthofen was betwist9). De kerkelijke indeeling 1) I (1849) 83-93. 2) 11 1 (1866) 314—326. 3) De laatste vergiste zich met Groningen en omliggende plaatsen tot het archidiaconaat van den Dom te rekenen. 4) VersL en Med. d. Kon. Acad., Afd. Letterk, 4e R. V (1902) 76—80. 5) Bijdrage tot de Burgerlijke en Kerkelijke Indeeling van Friesland tusschen het Flie en de Lauwers van omstreeks de 8e eeuw tot 1580 (Vrije Fries XIV, 1879). 6) IV (1900). 7) I 294, II 1, 315. 8) L.1. 78. 9) II 1307. s is in ons land de sleutel tot de geheele middeleeuwsche geographie. Uit het in het eerste deel bijeengebrachte bronnenmateriaal heb ik getracht in de volgende bladzijden de indeeling zoo goed mogelijk te reconstrueeren, daarbij volkomen bewust zijnde, dat het pionierswerk is met vele leemten en gebreken. Moge het anderen opwekken die aan te vullen en te verbeteren. I. DE BRONNEN. Onze kennis van de kerkelijke indeeling van het bisdom moeten wij grootendeels putten uit rekeningen en andere opgaven van geldelijken aard, afgezien van de tallooze verspreide mededeelingen omtrent enkele parochies. De inning der talrijke kerkelijke belastingen, boeten en andere inkomsten der hoogere geestelijkheid geschiedde meest districtsgewijze, wat zich afspiegelde in de registers, die sedert de eerste helft der 14e eeuw vrij geregeld daarvan werden gehouden, en in de rekeningen, die van het beheer daarover werden afgelegd. Evenals de meeste middeleeuwsche archiefstukken zijn deze zeer onvolledig bewaard gebleven en het kan evenmin verwonderen, dat zij zich bij hun opgaven omtrent de kerkelijke indeeling vaak in enkele détails vergissen; maar ze leveren toch voldoende materiaal om deze te reconstrueeren, vooral wanneer men ze corrigeert naar de gegevens, die de overal verspreide mededeelingen omtrent afzonderlijke kerken verschaffen. Voor één deel van het bisdom echter, nl. de „partes Phrisie" *), d. i. het tegenwoordige Friesland, laten ons die rekeningen bijna alle in den steek. Zelfs in die, welke belastingen betreffen, die in het geheele bisdom werden geheven, zooals de tienden voor het Heilige land in 1275 e.v., de bijdragen voor den bouw van den Utrechtschen Dom, het cathedraticum, enz., bij al welke ons geen vrijstelling bekend is, ontbreken toch de partes Phrisie geheel. Dit kan kwalijk toeval zijn. Het heeft al den schijn, alsof Friesland van al die belastingen is vrijgesteld geworden, al is ons daarvan niets bekend. Ik zal daarom Friesland afzonderlijk bespreken en overal, waar niet uitdrukkelijk het tegen- 1) De term „partes" beteekent in kerkelijke stukken van het bisdom Utrecht steeds „politiek district", b.v. „partium Transisalaniae", „partium Fhrisiae", „partium Stellincweruiac", enz. deel wordt gezegd, onder den term „het bisdom" Friesland niet mede begrijpen. § i. De Denarii Piscium. De oudste bron is een opgave der vischpenningen, die aan den proost en het kapittel van den Dom aanvankelijk door de landdekens en sinds 1204/5 door de vier Utrechtsche parochiekerken !) moesten worden opgebracht. Ze geeft ons niets dan de toenmalige decanaten van den Domproost, maar is als zoodanig van groote waarde en mag daarom in de hier bijeengebrachte verzameling niet ontbreken. Het lijstje kwam voor in het Liber Camerae van den Dom en dagteekent volgens mr. S. Muller Fzn. van 1196 a 1200, omdat „de dekens sedert 1205 bevrijd waren van de uitkeeringen van vischpenningen, en aangezien ons hoofdstuk ze nog daarmede belast, moet dit noodzakelijk ouder zijn dan 1204. Blijkbaar is het dus geschreven omstreeks 1200, evenals de ordinarius, die naar wij zagen jonger moet zijn dan 1196"2). Dit laatste jaartal, den terminus a quo, meen ik nog twee jaren later te kunnen stellen. In het bovenbedoelde met zekerheid van 1204 of 5 dagteekenende 3) stuk van domproost Lodewijk wordt gesproken van de „decania*? Zelandiae," en ook ons lijstje kent in Zeeland drie dekens: van Scolden, van Walcheren en van Sutbevelant. Maar uit een ander stuk, dat niet ouder kan zijn dan 1198, omdat het uitging van den in dat jaar opgetreden bisschop Dirk II, en dat nog in originali bestaat4), blijkt, dat Zeeland toen nog slechts één -decanaat vormde, want het stuk was gericht „fideli suo B. decanö Selandiae". Zeeland is dus tusschen 1198 en 1204/5 m drie decanaten gesplitst, en ons lijstje is posterieur aan die splitsing en anterieur aan het stuk van den domproost Lodewijk. Het lijstje is op twee plaatsen bewaard gebleven, in het handschrift uit het midden der I4e eeuw5), waarin het geheele Liber Camerae voorkomt6), en in het van dat handschrift 1) Van den Bergh, Nal. n°. 7. 2) Rechtsbronnen van den Dom te Utrecht in O. V. R., 2e R. n°. 5 (1903) 9. 3) Ibidem. 4) De Fremery, Suppl. v. h. Oork. n°. 31. 5) Rechtsbronnen van den Dom, 13. 6) Ib. 40. 8 onafhankelijke Rechtsboek van den Dom van mr. Hugo Wstinc *), dat in 1342 werd opgesteld2) en waarvan een aantal handschriften bestaan. Die twee lezingen van het lijstje stemmen nagenoeg woordelijk overeen, doch er zijn twee opmerkelijke verschillen in de op te brengen sommen. In het handschrift, waarin het geheele Liber Camerae is afgeschreven, wordt vooreerst gezegd, dat de deken van Amstel 4 pond moest betalen, wat reeds mr. S. Muller Fzn. opmerkte, dat foutief moet zijn, omdat eraan wordt toegevoegd, dat hij „volgens sommigen 4 pond" schuldig was. Die fout komt niet voor bij Wstinc, wat reeds zou doen gissen, dat de tekst van dezen beter of ouder is. En die gissing wordt bevestigd door het andere verschilpunt, nl. dat volgens Wstinc de deken der Civitas 8 pond te betalen had en volgens het Liber Camerae (zooals het tot ons is gekomen) slechts 7 pond. Daar nu uit verschillende posten blijkt, dat de bedragen meer dan eens verminderd zijn, maar nergens dat er ooit een zou verhoogd wezen — wat ook op zich zelf niet waarschijnlijk zou zijn — zoo houd ik de redactie van ons lijstje in Wstinc's Rechtsboek voor ouder dan die van het enkele jaren jongere afschrift van het Liber Camerae, dat wij bezitten. Zonderling is het, dat het totaal der denarii, dat aan het slot van het lijstje in beide lezingen gelijkluidend wordt opgegeven op „49 libre et 3 solidi et 6 denarii", feitelijk bij optelling der detailposten in het Liber Camerae 2 pond (na correctie van de fout bij den deken van Amstel) en bij Wstinc zelfs 3 pond hooger blijkt te zijn. Een aannemelijke verklaring hiervan heb ik nog niet gevonden. § 2. Het Tiendenregister van 1280. Op de denarii piscium volgt het boven reeds vermelde register van de tienden, in 1275—80 ten behoeve van het Heilige land geheven van alle kerkelijke inkomsten in het bisdom. Het werd in 1857 uitgegeven door dr. P. J. Vermeulen3) naar het in het Rijksarchief in Utrecht berustende, in 1368 vervaardigde handschrift 4), waarin gezegd wordt, dat het register werd afgeschreven van een zich toen in den Haag bevindend origineel. Dit laatste 1) Uitgegeven door mr. S. Muller Fzn. in O. V. R. ie R. n°. 18 (1895) 62. 2) Ib. XVI. 3) Kron. v. h. Hist. Gen. XIII 169—195. 4) Rijksarchief in Utrecht. M, Gedr. inv. ch. n°. 312, ■HM 9 bestaat nog en is in het Algemeen Rijksarchief aldaar aanwezig *). Rêetls werd er door Sloet van uitgegeven al wat op Gelderlaftd 2) en door de Fremery al wat op Holland en Zeeland betrekking had 3); doch het is wenschelijk het hier nog eens in zijn geheel af te drukken, omdat op verschillende punten het onderling verband der deelen argumenten van beteekenis verschaft. Het register is, zooals reeds de Fremery opmerkte, niet volledig, maar nog minder dan hij meende. Want het is b.v. niet aan te nemen, dat in het archidiaconaat van Oldenzaal nooit iets meer zou zijn ontvangen na het 2^ jaar, dat in het decanaat Drente alleen de priesters in het latere kwartier van Vollenhove soms iets zouden hebben bijgedragen doch die in het eigenlijke Drente niets, dat het geheele decanaat der Vier Vlaamsche Ambachten nooit iets zou hebben opgeleverd, enz. Trouwens, er is een duidelijker teeken. Het register is, blijkens de opschriften, die in den regel met „Registrum" beginnen, een compilatie van een aantal registertjes, die voor elk kerkelijk district (decanaat of archidiaconaat) afzonderlijk waren aangelegd. Maar niet van al die registertjes. Want op één plaats'4) zegt de schrijver „Regisfififlm iiijor. omcioram non scripsi hic", waaruit volgt, dat we in ons handschrift slechts een deel van de opgebrachte tienden vinden opgeteekend, en dat dus allerminst hier een argumentum ex silentio toelaatbaar is. En tevens blijkt eruit, dat we niet met een origineel te doen hebben5), zoodat schrijffouten en andere copiisten-vergissingen niet zijn uitgesloten. Van grooter gewicht is echter, dat het register zich in de groepeering der parochies onder de decanaten niet altijd gelijk blijft. Er zijn eenige parochies, die nu eens in het eene en dan weder in het andere district vermeld worden. Het zijn de volgende: 0 E. L. 34. 2) Oorkond. n°. 972. / 3) Suppl. v. h. Oork. n°. 209. De Fremery zegt: „het, laatste gedeelte van het Utrechtsche afschrift vertoont, behalve geringe afwijkingen in de posten, zoo groot verschil in rangschikking, dat het Register E. L. 34 bezwaarlijk beschouwd kan worden als voor het charter van 1368 te hebben gediend." Dit is bepaald onjuist. Het „verschil in rangschikking" is alleen het gevolg van de bij uitstek slordige wijze, waarop „het laatste gedeelte" door Vermeulen is ;iritgegeven, en ontbreekt geheel in het Utrechtsche handschrift zelf. 4) Deel I 16. 5) Ik vermoed zelfs, dat ons handschrift niet het werk is van den compilator zelf, die de decanaatsregistertjes excerpeerde, doch een net-afschrift vanl*t werk van dezen. 10 Narden onder S. Salvator P. 5b, 24a; onder Maior Prepositura P. 6b. Odike onder S. Salvator f°. I2a, i8a, i8b; onder Maior Prepositura f°. 6b, I3b. Woudrichem onder S. Salvator f°. 7a, 14°, i6a, igh, 24b; onder Prepositura Tylensis f°. ioa. Gysen onder S. Salvator P. I4b; onder Prepositura Tylensis P. ioa. Apekewoude onder S. Salvator P. 24b; onder Prepositura S. Petri P. 4a Wateringe onder S. Salvator P. 19b; onder Decanatus Rinlant P. 5a 9b. Roderise onder Decanatus Suthollandie P. I4b; onder Decanatus Rinlant P. I2b. Abbenbroec onder Decanatus Suthollandie P. 20b; onder Decanatus Somerlant P. na. Hermale onder Choriepiscopatus P. i8b; onder Maior Prepositura P. 22b. Daluessem onder Prepositura Daventriensis P. 4b; onder Prepositura Aldeselensis P. ia. Brummen onder Decanatus Velue P. 2Óa; onder Prepositura Efhbricensis P 23a. De verklaring daarvan is niet altijd duidelijk. Woudrichem en Giessen in het Land van Altena b.v. behoorden aan St. Salvator l) en stonden later als een afzonderlijk decanaat onder den proost van Oudmunster; doch in ons register worden ze nu eens tot de prepositura Tylensis (d. i. Teisterbant) gerekend, dan weder kwamen zij voor in het registrum prepositure S. Salvatoris. Hier is dus de onderstelling aannemelijk, dat de tienden soms werden betaald door bemiddeling van de kerkelijke overheid van het district, waarin de parochies lagen, en soms door die, aan welke ze behoorden. Maar die verklaring gaat niet altijd op, b.v. niet bij Roderise, dat zóówel onder Zuuthollant als onder Northollant voorkomt, en evenmin bij Abbenbroec, dat eens in het decanaat Somerlant en eens in dat van Zuuthollant vermeld wordt. We zullen elke dier afwijkingen afzonderlijk te zijner plaatse bespreken. Dan, niettegenstaande zijn onstandvastigheid op enkele punten en zijn onvolledigheid, is ons register van zeer groote waarde. Bezaten wij geen enkele andere bron voor de kerkelijke indeeling 1) Van den Bergh I n°. 158, II n°. 52. 11 van het bisdom, dan zou het stellig geheel onmogelijk zijn, om alleen uit de gegevens van het register een kaart van de toenmalige indeeling te ontwerpen. Maar die gegevens zijn juist van dien aard, dat ze een aantal dubia betreffende de verdeeling anterieur aan de latere rekeningen opheffen en een helder inzicht verschaffen in de wording der latere verdeeling. § 3. De Rekeningen der Domfabriek. In het archief van het Domkapittel bevinden zich een honderdtwintig-tal rekeningen der Domfabriek *), waarvan de oudste elf van eenige verspreide jaren uit het laatst der 14e en de eerste helft der I5e eeuw dagteekenen 2) en de overige eendoor slechts enkele lacunes3) afgebroken serie vormen van 1460 tot 1585. In het archief der Bisschoppelijke Clerezy zijn daarenboven nog uit de nalatenschap van H. van Heussen de rekening van 1442 en dubbelen van die van 1534 en 15604) aanwezig, terwijl wij in het Belgium Romanum van Aeg. Bucherius S. 1.5) ook nog het excerpt gedrukt vinden der rekening van 1406. Het zijn de voor het Domkapittel bestemde exemplaren der rekeningen, welke de als chef der Domfabriek fungeerende kanunnik jaarlijks aan zijn kapittel aflegde. Onder de ontvangsten komt daarin steeds een afzonderlijke rubriek voor met den titel Reportationes Ecclesiarum6), de opbrengsten bevattende van de aalmoezen, welke krachtens een privilege van bisschop Jan van Nassau van 8 September 1288 7) in alle kerken van het bisdom ten behoeve van den bouw aan den Utrechtschen Dom als hun aller moederkerk worden ingezameld. Ze werden decanaats- en kerksgewijze verantwoord, en daarom werd telken jare in de rekening een volledige lijst van alle decanaten en alle kerken van het bisdom opgenomen, waarin dan bij elke kerk haar reportatio voor de Domfabriek werd opgeteekend. Die jaarlijks terugkee- 1) Rijksarchief in Utrecht, d 271. 7) j395> 96> 1400, 01, 03, 04, 07, 40, 43, 45 en 50. 3) 1478, 1546 en 7, 1553, 1564 en 5. 4) Arch. d. Bissch. Cler. n°. 40. 5) (1665) 606. 7. 7) Gedrukt bij Moll ii i, 411, waar het stuk ten onrechte aan Jan van Sierck wordt toegekend, daar Jan van Nassau tot 1290 geregeerd heeft. 6) Zie hierover den brief van mr. S. Muller Fzn. aan J. C. Ramaer, in de Geogr. Gesch. van Holland enz. (1899) 92. 12 rende kerkenlijst droeg dus vrij wel een omcieelka rakter i) en men zou mogen aannemen, dat ze ons om die reden een alleszins betrouwbaar, volledig en steeds bijgewerkt beeld zou moeten verschaffen van de kerkelijke indeeling van het bisdom, te meer, omdat de jaarlijks bij elke kerk op te teekenen reportatie als van zelf moest leiden tot de verbetering der fouten, die wellicht in de lijsten mochten zijn ingeslopen. Toch zou men zich daarin bedriegen, want de lijsten zijn helaas vol fouten en verdienen geen blind vertrouwen. Verschillende oorzaken hebben daartoe samengewerkt. Vooreerst de gewoonte om het kader van de reportationes der rekeningen, de kerkenlijst, jaarlijks uit de rekening van een vorig jaar2) te copiëeren. Daardoor bleven te niet gegane kerken permanent in de lijsten staan3) (b.v. de in 1375 verdronken Sgravenambacht en Carnes in de Riederwaard, de in 1377 verdronken Wevelswael en Piëta en de in 1440 verdronken Hertinge, Peerboom, Moerkerc, Nyekerc en Steenlant in de Vier Vlaamsche Ambachten, enz.), al werd er soms „submersa" bijgevoegd; en daardoor bleven kerken, die naar een ander decanaat overgingen, behalve daaronder vaak tevens nog onder hun oude decanaat voorkomen (b.v. Roon onder Zuidholland na 1467, Sande en Woude onder Rijnland na 1491, enz.), in beide gevallen natuurlijk zonder ooit meer eenige opbrengst te geven. En het had ook ten gevolge, dat schrijffouten in de namen jaren achtereen telkens weer werden overgenomen, waarvan o. a. het volgende een aardig voorbeeld is. In 1468 stond onder het decanaat Velua deze post: „Opvoerst de duobus Annys " De schrijver der rekening van 1469 maakte daarvan twee kerken, Opvoerst en Annijs, die van toen af tot het laatst toe 1) In elk bisdom bestonden dergelijke lijsten van kerken of van kerkambten, bovenal ter wille der kerkelijke belastingen aangelegd en technisch polypticha, pulegia (fransen pouillés) geheeten. De hier van die der Domfabriekrekeningen gegeven beschrijving is, speciaal wat de gebreken aangaat, op de meeste ervan toepasselijk. 2) Dit was volstrekt niet altijd die van het laatste jaar, maar o. a. in het begin der 16e eeuw meestal die van het voorlaatste, terwijl ook vaak veel oudere tot voorbeeld werden genomen, b.v. in 1491 die van 1484, in 1535 die van 1519, in 1543 die van 1538, enz. 3) Hetgeen bij verdronken dorpen ook wel geschiedde met het oog op eventueel? herdijking. i3 in de kerkenlijsten zijn blijven staan 1). Dat gefingeerde Annijs (dat natuurlijk nooit eenige opbrengst heeft gegeven) is van 1475 af vervormd tot Amnis, en dit in 1488, 1489, 1490 en 1540 tot Ammers, alsof de kerk van (Groot-) Ammers tot het decanaat Velua had behoord! En merkwaardigerwijze is dezelfde fout nog eenmaal elders gemaakt, daar uit den post onder het decanaat Juxta Vechtam van St. Salvator in de rekening van 1497, „Blerinchem pro computatione de duobus Annis " in het volgende jaar evenzoo twee kerken, Blerinchem en Amnis werden gevormd, die tot het eind toe in de rekeningen hebben geparaisseerd 2). Talrijk waren de gevallen, dat de fouten voortdurend verergerden en dat aldus de naam eener kerk door een erop gelijkenden eener geheel andere kerk werd vervangen. Uit de vergelijking met de andere kerken van het decanaat en met de rekeningen van vorige jaren blijkt dan bijna altijd duidelijk, dat de opbrengst, welke bij dien naam werd opgeteekend, niet afkomstig was van de kerk, welke werkelijk dien naam droeg, doch van de eerst bedoelde, welker naam was vervangen. Lag die andere aanvankelijk niet bedoelde kerk in hetzelfde decanaat, dan gebeurde het echter ook wel, dat de naam in een volgend jaar werkelijk die andere kerk ging aanduiden, en dat dan de eerst bedoelde op een andere plaats weder in de lijst werd opgenomen. En dit laatste geschiedde ook vaak, indien een naam onherkenbaar was misvormd, zoodat zij alsdan feitelijk tweemaal onder verschillende vormen voorkwam. Of wel, waar een kerk of parochie onder meer dan één naam bekend was of een anderen droeg dan het ambacht, waarin ze lag, werden die dubbele namen eerst ter wille der duidelijkheid met een alias of sive beide in de lijst opgenomen, en daarvan later twee kerken gemaakt. Dat bij al die dittographieën uit den aard der zaak nooit in een zelfde jaar bij beide naamsvormen opbrengsten vermeld staan, is duidelijk; en in sommige gevallen, waarin men anders wellicht zou kunnen twijfelen, of men wel met zulk een fout te doen had, is juist hierin een goed middel gelegen om de fout te herkennen. Doch afdoend is dit middel niet altijd; want de oudste rekening, die bewaard is gebleven, dagteekent eerst van 1) Deel I 99. 2) Deel I 86, cf. 397. *4 i 395, meer dan een eeuw dus na het edict van Jan van Nassaü, die de reportationes instelde, en de fouten, die in dat tijdsverloop in de lijst geslopen waren, zijn door het gemis van oudere rekeningen ter vergelijking niet zoo gemakkelijk te controleeren. Het komt mij niet ondienstig voor, hier een lijstje te laten volgen van de twee bedoelde soorten van fouten, het vervangen van de eene kerk door de andere en het twee of meermalen noemen derzelfde kerk 1). Eerst bedoelde kerk. Moerkerc. Vroondijc. Eccl. sli. Laurentij. Coudekerc. Sinoutskerc. Tserenheinricxkij nder- kerc. Clauskinderen. Coudekerc. Polrekerc. Goutweert. Middelharness. Riederkerc. Berendrecht. Charlois alias Caten- drecht. Decanaat. Quatuor Officia Flandrie. Zuutbevelandia. Scaldia. Wallacria. Putten. Zuuthollandia. Scielandia. Kennemaria. Westfrisia. Latere naam. Meliskerc. Groenendijc. Eccl. sti. Lamberti. Sandenberc. Simonskerc. Tserenaernoutskij nder- kerc. Claeskinderkerc 2). Oudekerc. Poppenkerc. Coudwerff. Middelborch. Nij erker c 2). Catendrecht. Delffshauen. Cadijc. Rietwijc. Eccl. bü. Michaelis. Oudorp. Oterleec. Abbenkerc. Oosterblocker. Westerblocker. Oosterleec. Wadwey. Prep. Arnhemensis. Erinchem. Coedijc. Rewijc, Redwijc. Westerlant. Oudenidorp. Oosterleec. Abbenbroec. Westerblocker. Oosterblocker. Oosterbeec, Oosterlede. Waddeveen. Elinchem. 1) Die fouten, welke slechts eens of een paar jaar voorkomen en reeds in het volgende of het tweede jaar zijn hersteld, heb ik daarbij buiten rekening gelaten. 2) Deze fout is zelfs nog eens gemaakt, nadat de oorspronkelijke kerk op een andere plaats hersteld was. Vanderick. Wauerick, Maunck. Horwinen. Herwinen. Gellinchem. Ellinchem. Bruechem. Benechem. Horwinen. Herwijn. Prep. bte. Marie. Meerkerc. Leckerkerc. Prep. sli. Saluatoris. Neerden. Noerden. Huizen. Huessen. Woudrichem. Weerthuzen. Voirthuzen. Emmichouen. Emenichem. Wercken. Weerthuzen. Prep. Embricensis. Duuen. Dyemen. Beeck. Berck, Berch. Terborch. Borck. Prep. Aldenselensis. Emenichem. Emmichouen. Prep. Dauentriensis. Hamme. Hemmis. Wesepe. Weesp. Drenthia. Anloe. Almeloe. Sconebeeck. Sconebroec, Sconeberch. Emme. Cuynre, Crommenee. Beyle. Keylen. Zuutlaer. Zuytlant. ' -Vlèdderen. Wedderen, Wederden. Zwele. Zwolle. Roden. Reden. Roderwolde. Zuderwolde. Colderveen. Tonderveen. Elsloe. Paesloe. Velua. Renwijc. Reewijc. Oosterbeeck. Oosterbroick. Velpe. Wilpe. Otterloe. Oosterloe. Voerst. Ophorst. Vaessen. Vriesen. Oen. Oeij. Ermelen. Harmeien, Almeloe. Coetwijc. Catwijc. Batua. Herwen. Herwijn, Hurween. Ewijck. Wtewijck. Huessen. Huesen. Bemmel. Bommel. ié Doernic. Ressen. Oeij. Randwijc. Douerick. Rossem. Oen. Rewijck, Redewijck. De twee of meermalen onder dezelfde of verschillende namen voorkomende kerken zijn: Artenvelt en Ertvelde. Vranckendijc en Polre van Namen. Vroendijck en Groeiendijck. Moerkerc en Meliskerc. Eccl. s*1. Nicolai in Biervliet. Heynsdijc. Aendijc. Bostenblijden. Noertgouda en Noua ecclesia. Claeskinderkerc en Oestkercke. Arnemuden en Calense. Ekinghe en Noua ecclesia. Eccl. ste. Agathe. Wolfaertsdijc, Oestkerc, Oesterlant, Westkerc en Westerlant. Herkinge. Duuelkerc en die Linde. Oudelants ambocht, Oudelant en Her Olijsambocht. Rijerkerc en Nijerkerc. Tseren ambocht van Moerkerke alias Scobbe, Euerskercke (bis) en Schouwen. Heinricxydenkerck. Vuylpoert. Bleeswijck. Zande en Tsgraeuenzande. Eslikerwoude en Herjacopswoude. Horna en Hoghemade. Wout (zoowel onder Rijnland als onder Delfland twee maal). Middelborch. Casseloe en Calslagen. Velzen. Petten. Luttikenhuzen en Oosthuzen. Groetoesthuzen en Groothuzen. Oudorp (onder Kennemaria). Heemskerc. Zoesenaerdorp, Zunderdorp en Zunnendorp. Aelsmeer. Scellincwoude. Oudendijck. Monnickenwerf en Marken. Ecclesia Sli. Willebrordi en Strode. Reerwijc en Rietwijc. Does Alcmersdorp en Dosa. Herwinen. Medeveen en Meeuwen. Meerkerc en Leckerkerc. Brantwijc. Nyeleckerkercke> Grasloe en Gorsloe. Rolde. Roden en Radijn. Westerhessel (bis), Hesselen en Havelte. Paesloe en Paschel. Noirtiaren en Noortshere. Renwijck en Rantwijck. . Driell. Dideren en Dieren. Otterloe en Aenstoet. Elden. Een tweede oorzaak van de mindere betrouwbaarheid der lijsten lag in de omstandigheid, dat de reportationes hoe langer hoe onregelmatiger inkwamen. Gedurende de geheele 14e eeuw schijnen deze nog vrij geregeld van alle kerken ontvangen te zijn, want blijkens de oudste bewaard gebleven rekeningen was dat nog in het laatst der 14e en het begin der 15e eeuw het geval, al kwam het ook toen reeds herhaaldelijk voor, dat een kerk één of meer jaren achterstallig was. Maar van het midden der 15e eeuw af werden de opbrengsten steeds onregelmatiger en steeds minder, om ten slotte tegen het midden der 16e eeuw nagenoeg geheel op te houden. Terwijl nieuw gestichte kerken vroeger ter wille van hun reportationes zeer spoedig in de lijsten werden opgenomen (ja een enkele maal zelfs nog vóór hun wijding), werd dat hoe langer hoe meer nagelaten, omdat het er voor de reportationes toch niet meer op aankwam, zoodat verschillende kerken, waarvan het bestaan vóór de hervorming bekend is, nooit in de lijsten vermeld worden. Met de opbrengsten ïê verminderde in gelijke mate het belang om de lijsten in orde te houden en de fouten erin te herstellen, vooral in die decanaten, waar, zooals in de Quatuor Officia Flandrie, Westfrisia en Drenthia, de opbrengst meestal in één som door de landdekens werd verantwoord. Daar hadden de lijsten praktisch geheel kunnen vervallen, en ze werden er alleen nog uit sleur, met die van de andere decanaten, waar de reportationes nog kerksgewijze werden verantwoord, telken jare mede overgeschreven. Tegen het midden der i6e eeuw namen de opbrengsten zoozeer af, dat jaarlijks nog slechts van enkele kerken reportationes voorkwamen. De lijsten, die nog tot 1581 in de rekeningen werden opgenomen, hoewel ten slotte geheel nominaal, verliezen daarom na dien tijd alle belang voor ons doel. Waar de reportationes kerksgewijze werden verantwoord, ontstond gevaar voor een andere fout, die voor ons van grootef gewicht is: daar ontbrak het belang om de wijzigingen, welke de indeeling in decanaten onderging, in de lijsten bij te houden. En ook aan dat gevaar zijn de lijsten niet ontkomen. Zooals beneden zal worden aangetoond, werden de in het hoogheemraadschap Delfland gelegen parochies van het decanaat Rijnland, vermoedelijk tusschen 1405 en 1408, tot een nieuw afzonderlijk decanaat Delflandia vereenigd, doch in de rekeningen der Domfabriek werd die wijziging eerst in 1491 opgenomen. Erger is, dat op enkele punten de officiëele indeeling van het bisdom in de lijst van den aanvang af niet is gevolgd. Uit verschillende bronnen kennen wij een decanaat Aemstel (later Amsterlandia), dat reeds in het begin der I3e eeuw bestond en, althans sedert het begin der 15e eeuw, behalve het eigenlijke Amstelland ook nog Waterland en den Zeevang omvatte. Desniettemin treedt het in de kerkenlijst in dien omvang eerst tegen het eind der 15e eeuw op, terwijl te voren de kerken van Waterland en den Zeevang bij het decanaat Kennemaria en die van Amstelland bij het decanaat Goylandia gevoegd waren geweest. Ja, sterker: nadat die verbetering drie jaren, 1496, 7 en 8, in de rekeningen had gestaan, werd ze in 1499 weder prijsgegeven en de vroegere, althans in dien tijd stellig foutieve groepeering weder opgenomen en tot het laatst toe bijgehouden. Er blijft nog één punt over: kan men althans hiervan zeker zijn, dat al de kerken, die in de lijsten worden genoemd, na schrapping van de dittographieën en andere dergelijke fouten, inderdaad parochiale waren, en dat de lasten dus, na de noodige 19 verbeteringen, als beeld der parochiale indeeling van het bisdorrt zijn te gebruiken? Helaas is ook dat niet het geval. Trouwens waarschijnlijk is het ook van den aanvang af niet de bedoeling geweest, want de bisschop had zijn brief van 1288 gericht „abbatibus, prioribus, praepositis, decanis, canonicis, sacerdotibus sive vicariis ecclesiarum vel capellarum rectoribus universis," en in verband daarmede komt het mij onwaarschijnlijk voor, dat de „plebes vestrae", welke die geestelijken tot het geven van aalmoezen voor hunne algemeene moederkerk moesten aansporen, zouden zijn op te vatten in de beteekenis, welke het woord inderdaad soms heeft, van „de gezamenlijke onderhoorigen eener doopkerk" *). En eigenlijk was de grens tusschen kerk en kapel er ook niet scherp genoeg voor, zooals beneden zal worden aangetoond. Er bestond een tusschensoort, die geen ecclesiae parochiales waren, maar toch enkele eigenschappen daarmede gemeen hadden en daarom nu eens capellae, dan weder ecclesiae heetten en dan vaak ter onderscheiding der parochiales ecclesiae „filiae" of „appendices" genoemd werden. Deze nu zijn in onze lijsten meestal opgenomen en dan van de parochiekerken alleen hierdoor te onderscheiden, dat er in den regel geen zelfstandige reportationes van opgeteekend staan. Zoo wordt b. v. de aanteekening in de lijst van 1496 bij Willamsveen in Rijnland, „capella est", bevestigd door de omstandigheid, dat er in geen enkel jaar een afzonderlijke reportatie van vermeld wordt. En zoo is omgekeerd een sterk vermoeden voor de zelfstandigheid (wel te onderscheiden van het parochiale karakter) der kerk van Capella int Goy te putten uit het feit, dat die reeds in de eerste helft der 15e eeuw regelmatig afzonderlijke opbrengsten gaf. Wel komen op dien regel ook uitzonderingen voor, maar ze zijn niet talrijk en concentreeren zich in hoofdzaak tot enkele bepaalde jaren, waarin bij vele appendices afzonderlijke reportationes staan opgeteekend. Het tot dusver over de kerkenlijsten der Domfabriek gezegde toont duidelijk, dat die niettegenstaande hun officieel karakter geen blind vertrouwen verdienen en niet zonder kritiek als bron mogen I) Van waar de naam plebanus, die oorspronkelijk het hoofd eener doopkerk beteekende. Vgl. Prof. Evelt in Zs. für Vaterl. Gesch. u. Alterthumskunde Westfalens, Bd. 31 Abth. 2. S. 116 ff.; doch daartegenover Dr. H. Schafer, Pfarrkirche ünd Stift im Deutschen Mittelalter (1903) 53 sqq. 20 worden gebezigd. Men zou echter zeer verkeerd doen met hurt nu op dien grond geringe waarde toe te kennen; want, hoe onvolmaakt ook, zijn ze toch nog verreweg de uitvoerigste bron voor de kennis der kerkelijke indeeling van het bisdom, en, voorzoover we kunnen nagaan, was de eerste opzet der lijst vermoedelijk zeer goed en zijn de fouten erin eerst langzamerhand ontstaan. Van wanneer die eerste opzet dagteekende, is niet zeker. De heer Ramaer zegt daarvan1): „Het register, zooals dat het eerst opgemaakt is, moet zijn van na 1334 en van voor 1375. Immers er komen in het eerste jaar, dat over is (1395), slechts kerken in de in 1322 verzwolgen Zwijndrechtsche Waard met nieuwe namen voor, b.v. niet Tiedradeskerke, maar wel Rijsoort, dat na 8 Nov. 1334 gesticht is. Daarentegen komen in het register wel alle kerken in de in 1375 verdronken Riederwaard voor." Deze argumentatie schijnt mij onjuist. De na de herdijking van de Zwijndrechtsche Waard nieuw gestichte kerken moesten ter wille van de reportationes met hun nieuwe namen in de lijst worden opgenomen en de oude parochies daaruit verdringen, terwijl die van de Riederwaard na de doorbraak van 1375 grootendeels zijn blijven bestaan: van Yselmonde en Catendrecht b.v. staan in de eerste jaren der I5e eeuw geregeld opbrengsten vermeld. Juister komt mij het oordeel voor van mr. R. Fruin Th. Azn., dat de lijst oorspronkelijk is opgesteld vóór 1324 2), hoewel mijn meening niet geheel op denzelfden grond berust als de zijne. „Want", zegt hij, >,in dat jaar werd de kapel in den Nieuwen polder tot een parochiekerk verheven. Deze parochie komt op onze lijst wel voor, maar zij is geheel achteraan geplaatst na de kerken van Noordbeveland en Wolfaartsdijk, die haar van de andere parochies van Walcheren scheiden". Deze plaats der parochie in de lijst is echter niet de oorspronkelijke. Aanvankelijk stond ze onder den naam Polrekerc tusschen Oesthouc (later Arnemuden) en Campen, dus aan het slot der kerken van het eiland Walcheren. Van 1443 tot 1450 werd daaruit door verschrijving Poppenkerc, en dit daarna als vermeende dittographie van het hooger op de lijst reeds voorkomende Ecclesia Popponis weggelaten. Eerst in 1501 werd de parochie onder den naam „Polre noviter erecta" weder in de lijst opgenomen, en toen geheel onder aan het decanaat 1) Geogr. Gesch. v. Holland enz. 93. 2) Archief, VIII, 1, 100. 21 na de kerken van Wolfaartsdijk. Toch houd ik de conclusie van den heer Fruin voor juist; want inderdaad zijn een aantal kerken (niet alle), waarvan wij weten dat ze gesticht zijn tusschen 1288, het jaar van de instelling der reportationes voor de Domfabriek, en 1395 , het jaar der oudste bewaard gebleven rekening, onder aan hun decanaat of aan hun groep in het decanaat geplaatst, b.v. Voortrap of Sgravenpolre en Nova cappella of Hinkelpolre aan het slot der parochies van de Watering bewesten Yerseke, Polrekerc aan het slot van die van het eiland Walcheren, Capella Cursoris en Noortgouda sive Nova ecclesia aan het slot van het decanaat Scaldia, Nova terra, Antiquum en Novum Hoern aan het slot van het dominium de Voerne, .Gheyne aan het slot der eerste groep van de proosdij van St. Salvator, enz. Alles schijnt mij erop te wijzen, dat de oorspronkelijke lijst van het eind der ±3e eeuw (en dus zeker wel van 1288) dagteekende en dat ze gedurende de 14e eeuw, door het geregeld inkomen der reportationes, niet zonder fouten, maar toch vrij goed is bijgehouden. Het tiendenregister van 1280, dat in 1368 op last der kapittels te Utrecht werd afgeschreven, heeft op de lijst geen aanwijsbaren invloed gehad. Over de uitgave der Domfabriekrekeningen kan ik na het bovenstaande met weinig volstaan. Mijn aanvankelijk voornemen om slechts de oudste en een der jongste lijsten te drukken, heb ik moeten laten varen, daar het mij voor het juiste begrip van de wijzigingen, welke ze tusschen 1395 en het midden der i6e eeuw hebben ondergaan, noodzakelijk bleek het geheele verloop in dat tijdperk weer te geven. Maar het kwam daarbij in hoofdzaak aan op de wijzigingen in de namen en in hun plaatsing; de reportationes zeiven hebben voor ons doel slechts bij uitzondering belang, n.1. in geval van twijfel omtrent de kerk, die door een naam bedoeld werd, omtrent de al of niet zelfstandigheid eener kerk, en dergelijke. Het kwam mij daarom het praktischste voor, om het geheele verloop van elke kerk der lijst van 1395 tot 1563 toe (waarna ze alle belang voor ons doel verliest) in extenso mede te deelen, en daaraan een der oudste reportationes-rekeningen. met de opbrengsten en een der jongste toe te voegen. Daarvoor koos ik die van 1404, omdat dat jaar het eenige is van die, waarvan de rekeningen bewaard zijn gebleven, waarin op enkele uitzonderingen na van alle kerken opbrengsten staan 'opgeteekend, en van de jongste die van 22 1570, omdat daarbij met een gelijktijdige hand i) een vergelijking met de niet meer bewaard gebleven lijst van 1398 en een aantal andere historische bijzonderheden staan aangeteekend. Ik voeg er ten slotte het excerpt der r.ekening van 1406 aan toe, door Bucherius in zijn Belgium Romanum opgenomen, omdat dit vroeger voor een der bronnen van onze kennis omtrent de kerkelijke verdeeling werd gehouden. § 4. Rekeningen van het Cathedraticum. Van denzelfden aard als de kerkenlijsten in de rekeningen der Domfabriek zijn die in een andere groep rekeningen, de inkomsten betreffende uit het cathedraticum2), dat oorspronkelijk j de vergoeding was, welke nieuwe parochies aan de moederkerk ; verschuldigd waren voor het verlies hunner inkomsten, en dat tot aan de hervorming, al kende men waarschijnlijk de beteekenis ervan niet meer, door het geheele bisdom aan den Domproost werd betaald. Ze verschillen van de vorige hierin, dat ze niet uit het archief van het Domkapittel doch uit de kanselarij van den bisschop afkomstig zijn en daardoor nog meer een officieel karakter dragen, en zijn dan ook veel correcter en vrij van vele fouten, die de vorige serie aankleven, en daardoor een goed hulpmiddel ter correctie van deze. Grooter waarde hebben ze echter niet, en wij kunnen ze niet gebruiken als grondslag voor de verdeeling. Vooreerst omdat er slechts een drietal dier rekeningen over is gebleven, van 1545, 50 en 55 3), en vervolgens omdat een aantal provisoriën (de naam, welken de decanaten in deze rekeningen dragen, omdat het de provisores als ambtenaren van den bisschop waren, niet de van de archidiakens afhankelijke decani, die deze ontvangsten verantwoordden) en archidiaconaten in die jaren het cathedraticum niet hebben opgebracht en die districten dus oningevuld zijn gebleven. Maar voor die afdeelingen, waarvan de kerken wel worden medegedeeld, hebben de lijsten wel waarde, omdat er wegens den aard van het cathedraticum alleen parochiale kerken in vermeld worden. 1) Denkelijk die van Wouter Broek, een autoriteit op dit gebied. 2) Moll i 349. 3) De eerste in het bisschoppelijk archief (Rijksarchief te Utrecht, Bissch. Arch. n°. 108), de twee andere uit de nalatenschap van Van Heussen in het Archief der Bissch. Cler. (n°. 47). 23 § 5- Rekeningen van den Bisschoppelijken Vicaris. Er zijn een vijftal rekeningen bewaard gebleven van den bisschoppelijken vicaris, over 1408, 1493 1), 1526 2), 1529 en 15693), waaruit voor ons doel het volgende beteekenis heeft. Vooreerst de computus provisorum der jaren 1408 en 1493, waaruit blijkt, dat toen voor den vicaris alleen de provisoren van het archidiaconaat van den Dom over hun (niet nader aangeduide) inkomsten ten behoeve van den bisschop rekenden, en dat althans in de 15e eeuw de bisschoppelijke provisoriën volkomen identisch waren met de decanaten van den archidiaken. In de tweede plaats doen ons de overige inkomsten, vooral in de rekening van 1408, een aantal kapellen kennen, van wier bestaan niet van elders blijkt, en sommige kerken, waarvan het niet zeker was, of ze toen reeds' kerken of nog kapellen waren. En ten derde geeft ons de rekening van 1526 een kerkenlijst van het bisdom, die wel blijkbaar nauw aansluit aan die van de rekeningen der Domfabriek, doch veel correcter is en daarom tot verbetering van deze kan dienen. Ik meen daarom in de verzameling te moeten opnemen de geheele rekeningen van 1408 en 1526 en den computus provisorum uit die van 1493. § 6. Rekeningen van den Officiaal van den Archidiaken van den Dom. De functies van den archidiaken van den Dom werden, evenals die zijner collega's, althans sedert het begin der 15e eeuw ten deele waargenomen door een officjaal (steeds een kanunnik van het kapittel), die jaarlijks van zijn beheer rekening aflegde. Van die rekeningen zijn in het archief van het Domkapittel bewaard gebleven de jaren 1405, 09 (in fragment), 19, 40 en van 1474 af onafgebroken tot in de 17e eeuw toe, met uitzondering alleen van de jaren 1476, 1524, 26 en 27 4). Deze serie is voor ons van de grootste waarde, want ze stelt ons in staat om de indeeling van het geheele archidiaconaat van den Domproost in allen deele met volkomen zekerheid vast te stellen, en dat omvat 1) Rijksarchief te Utrecht, Bissch. Arch. n°. 51. 2) Fo. 170 sqq. van Rijksarchief te Utrecht d 831, vroeger B 30, afkomstig van dr. C. Booth. 3) Archief der Bissch. Clerezy n°. 45. 4) Rijksarchief te Utrecht d 670. In het Archief der Bissch. Clerezy (n°. 43) bevinden zich exemplaren van de rekeningen van 1529 en 1571—8i. 24 ongeveer de helft van het bisdom. De vier hoofdgroepen n.1. der inkomsten van het officialaat (de institutiones, de absentiae l), de officiationes 2) en de excessus sive correctiones) worden in deze rekeningen decanaatsgewijze opgeteekend, en dan onder elk decanaat elk dier vier groepen afzonderlijk, terwijl aan het slot eenige andere inkomsten zonder indeeling in decanaten worden toegevoegd, waaronder hetgeen van de decani zelf werd ontvangen. Daar wij nu de serie van 1474 af nagenoeg volledig bezitten en in elk jaar de decani allen bij name worden genoemd, kan er niet de minste twijfel meer overblijven, dat wij hier de werkelijke verdeeling van het archidiaconaat in decanaten volledig en zonder eenige fout voor ons hebben. Hetzelfde geldt van de parochies. Onder de inkomsten „de institutionibus" werden de institutiegelden voor alle nieuwe benoemingen van geestelijken aan alle kerken, kapellen en vicariën in het archidiaconaat opgeteekend, daar voor elke institutie een naar gelang van de geldelijke waarde van het ambt variëerende som moest worden betaald 3), en — voorzoover is na te gaan — geen enkele kerk in het archidiaconaat, de kloosterkerken natuurlijk daargelaten, daarvan was vrijgesteld. Daar nu de serie nagenoeg een volle eeuw vóór de instelling der nieuwe bisdommen omvat, komt elke parochie, kapel en vicarie in het archidiaconaat er minstens eenmaal in voor, en er is dan ook geen enkele van elders bekende parochie, die in deze serie niet ten minste eenmaal genoemd wordt. Voor zeer vele wordt daarenboven nog vaak inlichting verschaft door de groep inkomsten „de officiationibus", die vooral in de eerste jaren veel omvangrijker is dan die der instituties. De rekeningen zijn van groot belang voor de kerkelijke geschiedenis van Holland en Zeeland' en verdienen uit dat oogpunt volledig gepubliceerd te worden Voor ons doel echter hebben 1) De belasting, die de priester jaarlijks moest betalen voor de vergunning om zijn dienst door een ander te laten waarnemen. 2) De belasting, die de priester jaarlijks moest betalen, welke den dienst van een ander waarnam, de keerzijde als het ware der „absentiae". 3) De officiatio daarentegen bedroeg een vaste som van 15 st. voor elk ambt, onafhankelijk van de waarde hiervan. 4) Uit deze rekeningen is een volledige lijst op te maken van al de priesters, die van 1474 af in Holland en Zeeland deken, parochiepastoor, kapellaan, enz. zijn geweest. Van Heussen, aan wien ze niet bekend waren, heeft in zijn Historiae Episcopatuum slechts sporadisch enkele namen ervan medegedeeld uit andere bronnen. Wie verschaft ons die volledige lijst? 25 alleen de namen der parochiale kerken en der zelfstandige kapellen waarde, benevens de wetenschap, onder welke parochie elke kapel, en onder welk decanaat elke parochie ressorteerde. Een volledige uitgave der geheele serie, hoe wenschelijk ook in andere opzichten, ligt daarom buiten mijn bestek, zelfs bij excerpt. Ik meende het beste te doen met als voorbeeld de oudste rekening der onafgebroken serie, die van 1474, in haar geheel in de verzameling op te nemen, en daarenboven de dccanaats-lijstjcs van de twee oudste rekeningen van 1405 en 1419 (in die van 1409 ontbreekt het); doch om de vermelding der parochies en kapellen in de inkomstengroep „de institutionibus" eerst later mede te deelen bij de bespreking der parochies van elk decanaat, voorzoover ze voor de reconstructie der kerkelijke indeeling licht verschaffen. De kerkenlijsten van de rekeningen der Domfabriek kunnen hiervoor als grondslag blijven dienen, omdat ze door de rekeningen van het officialaat meestal bevestigd worden, en de uit deze in gene aan te brengen correcties bij de bedoelde gedetailleerde bespreking van zelf zullen worden aangebracht. Deze behandeling heeft wel het nadeel, dat aldus de allerbeste bron voor de indeeling van de helft van het bisdom niet in het deel wordt opgenomen, dat de overige bronnen bevat, doch tevens het veel grootere voordeel, dat daaruit alleen datgene wordt medegedeeld, wat voor ons doel belang heeft, zonder de daarvoor zonder eenig belang zijnde farrago van de rest dier rekeningen. § 7. De Grenzen der Utrechtsche Parochies. Omtrent de grenzen der vier Utrechtsche parochies binnen de stad zijn wij bij uitstek goed ingelicht door een duidelijke en uitvoerige beschrijving uit het laatste kwart der i6e eeuw1), die wel reeds meer dan eens gedrukt is2) doch m. i. in de hier bijeengebrachte verzameling niet mag ontbreken. Ik voeg er den Index bij van het Tweede Deel van het Cartularium van het Duitsche Huis van omstreeks i55°> waaruit de omvang van elke parochie buiten de poorten volledig is op te maken. In het Cartularium zijn de eigendomsbewijzen gerechts- 1) Zie de noot bij den tekst, Deel I 255, en de Errata, ib. 453. 2) Jhr. Mr. h. M. a. j. van Asch van Wijck, Gesch. Beschr. v. h. Oude Handels verkeer der stad Utrecht, 1838, Bijl. vii 176, en n. van der Monde, Gesch. en Oudheidk. Beschr. der stad Utrecht, 1844, i 64, 26 gewijze, doch voor Utrecht parochièsgewijze gerangschikt, en de Index bevat de verkorte afschriften van de opschriften dier stukken. Hij heeft dus voor de parochiale indeeling groot gezag, grooter vermoedelijk nog dan het door Van der Monde gepubliceerde stuk. En het is een zelfstandig werk geweest, daar zeer vaak de indeeling der stukken onder de parochies niet op den inhoud zelf hiervan berust!) en dus door den samensteller ervan uit zijn locale kennis moet zijn geput. Daar echter alleen die gerechten zijn opgenomen, waar de Duitsche Orde bezittingen had, geeft de Index niet den geheelen omvang der parochies weer, zoodat b.v. Oostveen en St. Maertensdijc onder de Buerkerc ontbreken. Doch dit vermindert de waarde ervan niet, daar die leemten van elders worden aangevuld. § 8. De Kerspelen van het Sticht. Hoewel ze geen groote waarde heeft, meen ik toch goed te doen met ook op te nemen een lijst van de kerspelen van het Sticht uit het Formulierboek der bisschoppen Rudolf, David en Frederik, die vermoedelijk uit het midden der 15e eeuw dagteekent. Ze bevat een aantal aanwijsbare fouten 2), maar voor een overzicht mist ze toch niet alle waarde. § 9. De Beneficiaalboeken van Friesland. De parochiale indeeling van Friesland in het midden der i6e eeuw Jcunnen wij bijna volledig en met volkomen zekerheid reconstrueeren uit de Beneficiaalboeken van Friesland, het register, opgemaakt op een in 1542 gegeven last der Gouvernante, van de bezittingen van alle kerken, pastoriën en andere beneficiën, en in 1850 uitgegeven door den heer J. van Leeuwen Jzn. Elke parochie staat daarin met al haar beneficia opgeteekend, en wel naar de indeeling in grietenijen, omdat in Friesland de kerkelijke parochies zich toen nog nagenoeg geheel met de administratieve dorpen dekten. Ik meen goed te doen met de lijst der parochies en beneficiën in de verzameling op te nemen, vooral omdat ze voor 1) Zoo wordt in drie stukken, die volgens den Index betrekking hebben op Ouden Rijn „in de parochie der Buerkerc" (Arch. d. O. I n°. 208—210), deze ligging niet vermeld. 2) Zoo worden Grafhorst en Holtheem kerspelen genoemd, wat ze nooit geweest zijn; evenzoo Tubbergen, dat dit eerst in 1573 onder Aegidius de Monte werd, enz. 27 geheel Oostergo en voor een goed deel van de Zevenwolden de eenige bron is, die wij bezitten. . Daarnaast had wellicht in aanmerking kunnen komen het zoogenaamde kadaster van 1505, afgedrukt bij Schwarzenberg *), dat een volledig beeld geeft van de voormalige administratieve dorps-indeeling. Maar ik heb van de opneming daarvan afgezien, omdat het, voorzoover de dorpen met de parochies overeenstemden, hier een noodelooze doublure van de Beneficiaalboeken zou opgeleverd hebben, en voorzoover ze van elkander afweken, juist voor ons doel geen beteekenis heeft. De enkele afwijkingen zal ik later bij de bespreking der parochies vermelden. Om dezelfde reden is ook een afdruk overbodig van de „Beneficia cum cura et sine cura in Westergae partium Frisie Occidentalis prepositure S1". Johannis Traiectensis"2), een lijst, die van de eerste jaren na de oprichting van het bisdom Leeuwarden moet dagteekenen en die wel de toen bestaande parochies van het politieke Westergo allen vermeldt, maar geen beeld geeft van het kerkelijke Westergo van St. Jan, omdat ze Doniawerstal weglaat, dat kerkelijk wel doch politisch niet tot Westergo behoorde, en om dezelfde reden Gaesterlant en Hemelumer Oldephaert er wel bijvoegt, hoewel die onbetwistbaar niet onder St. Jan maar onder Oudmunster hebben gestaan. De lijst is echter bruikbaar tot aanvulling van de enkele lacunes der Beneficiaalboeken, en zal inzooverre bij de bespreking der parochies worden medegedeeld. § 10. Kloosterlijstjes van Friesland. Hoewel strikt genomen buiten mijn eigenlijk'kader liggende, acht ik het niet ondienstig om in de verzameling ook op te nemen een drietal lijstjes der kloosters in Friesland. Het eerste is van + 1326 en gedrukt in de Registers en Rekeningen van het Bisdom Utrecht3); het tweede dagteekent van 1505, is opgenomen in het boven 4) besproken zoogenaamde kadaster van Friesland en afgedrukt bij Schwarzenberg; en het derde, van 1529, is, zonder vermelding van bron of herkomst, door Mat- 1) ii 14—29. 2) Archief der Bissch. Clerezy n° 93*. 3) i 76. 4) $ 9- 28 thaeus medegedeeld in zijn Veteris Aevi Analecta 1). Een vierde, het oudste lijstje betreft alleen Westergo en zal beneden bij de bronnen voor het archidiaconaat van St. Jan besproken worden. § ii. Het Archidiaconaat van Oudmunster. Oudmunster heeft verschillende bronnen. Vooreerst bevatten de rekeningen van den thesaurier van het kapittel over 1460— .1507 2) — in zijn daaruit voor dien tijd blijkende hoedanigheid van officiaal van den archidiaken — en de manualen daarvan over 1531/6 3) twee groepen van gegevens voor ons doel. De eene groep bestaat uit de jaarlijksche posten „de jurisdictione", waarin de decanaten van het archidiaconaat worden opgenoemd, wier ontwikkeling wij daardoor volledig kunnen volgen. Ik heb in de verzameling die posten eruit opgenomen, welke om de eene of andere reden opmerking verdienen. De andere groep bestaat uit een in 1480 opgestelde lijst 4) van al de kerken en kapellen van het archidiaconaat, behalve de Friesche, met aanduiding van het decanaat, waartoe zij behoorden. Ik voeg er uit een ander handschrift5) een soortgelijke lijst aan toe van 1529. Jammer, dat in die bronnen de Friesche parochies van het archidiaconaat ontbreken. Want wel worden in twee andere registers enkele instituties van den archidiaken van Oudmunster in Oostergo vermeld, maar dat zijn er niet vele en ze leeren ons niets omtrent de decanaatsindeeling van Oostergo. Die registers zijn het „Liber rationum de bonis et jurisdictione prepositure S. Salvatoris" over 1559—826) en een verzameling afschriften van brieven over benoemingen van geestelijken in 1561 en 1562 7). Omtrent de geschiedenis van het decanaat Borndego zijn wij iets beter op de hoogte, daar het mij met mr. A. J. Andreae 8) en F. Buitenrust Hettema 9) voorkomt, dat het lijstje der vóór 1315 aan de Commanderij te Nes der Duitsche Orde behoorende kerken en kapellen, vervat in den brief van bisschop 1) lil 481/2. 2) Rijksarchief te Utrecht O 577. 3) Ib. O 575. 4) H>. O 577 P. 93—99. 5) Ib. O 616. De lijst behoort niet bij het andere stuk van dat nommer. 6) Ib. O 576. 7) Ib. O 615. 8) Vrije Fries XIV 267, 317. 9) Nomina Geogr. IV 52 sqq. 1 Guldo van 28 januari 1315 !), den omvang van dat decanaat aangeeft, omdat ze samen nagenoeg volkomen met de grietenijen Utingeradeel, Haskerland, Aengwirden, Schoterland en Opsterland, d.i. het oude Bornvrede, overeenstemde. Ik neem daarom dat lijstje in de verzameling op. Voor het decanaat Stauria van Oudmunster hebben wij een bron, waaruit, bij gebrek aan beter, veel te leeren is, nl. een lijstje der aan de St. Odulfs-abdij te Stavoren behoorende kerken of kapellen, welke wij in drie redacties bezitten. De oudste heeft ten titel „Iste sunt capelle pertinentes ad ecclesiam S. Odulphi in Staueren" *) en is toegevoegd aan het slot van een privilege van bisschop Andreas van 29 mei 1132, terwijl de twee andere zijn ingelascht in confirmatie-brieven daarvan van den elect Otto van 12 februari 1243 en van paus Innocentius IV van 16 augustus 1245 2). De eerste en derde zijn reeds lang bekend en herhaaldelijk gedrukt, de tweede eens 3). Geen van drieën zijn naar het schijnt thans nog in originali aanwezig, zoodat de oorspronkelijke tekst alleen door vergelijking deiafschriften kan worden gereconstrueerd. Ik geef daarom in de verzameling bij elkander de in het Cartularium van St. Odulf4) voorkomende afschriften der drie lijstjes en daarenboven de onderling nagenoeg geheel overeenstemmende en dus vermoedelijk van hetzelfde afschrift 5) afkomstige lezingen van Van Heus- 1) De Geer van Oudegein, Arch. d. Duitsche Orde II 619/20. 2) Uit de uitgave bij Brom blijkt de juistheid der opgave van den Proeliarius, dat het stuk van 1245 dagteekent, waarop pastoor Hogeman (Friesche Volksalmanak, 1890, p. 190) de aandacht vestigde. De brief is bij Van Heussen enz. foutief gedateerd, terwijl uit een vergelijking der teksten bij dezen en bij Brom direct blijkt, dat de verschillen tusschen die twee alleen voortspruiten uit afwijkingen der afschriften van de bul, welke zij voor zich hadden, en dat er niet twee afzonderlijke bullen mede bedoeld zijn. 3) De brief van 1132 bij Van Heussen (Hist Ep. Leov. 64), Matthaeus (AnaL 1738), Hl 434) en het lijstje bij Colmjon (Register 7) en Hettema (1.1. 160). De bul van 1245 bij Van Heussen (ib. 65), Matthaeus (ib. 476), F. Sjoerds (Friesche Jaarboeken 1769, II 341) en Brom (Buil. Traj. II 299) en het lijstje bij Hettema (ib.). De brief van 1243 bij Colmjon (ib.). 4) Rijksarchief te Leeuwarden. 5) Matthaeus zegt wel bij den brief van 1132: „ut habet charta, fundacionis quae servatur adhuc Ultrajecti in majori ecclesia, et descripta a me"; maar dat origineel is thans ten minste aldaar niet meer aanwezig, en het overslaan van „Nagele" zoowel door Van Heussen als door hem (zoodat het geen drukfout bij hen kan zijn), terwijl het Cartularium dien naam wel heeft, toont, dat hij hetzelfde afschrift als Van Heussen voor zich had. sen *) en Matthaeus der lijstjes van 1132 en 1245, omdat dat afschrift niet onbelangrijk van het Cartularium afweek en op vele punten de voorkeur verdiende. § 12. De Archidiaconaten van Emmerik, Tiel-Arnhem, Deventer en Oldenzaal. Voor de archidiaconaten van Emmerik en Tiel-Arnhem is ons geen enkele bron bewaard gebleven. Voor het eerste wordt die leemte vrij volledig aangevuld door het uitmuntende werkje van A. Tibus, Der Gau Leomerike und der Archidiakonat von Emmerich (Munster 1877), waarin het archidiaconaat en zijn parochies uitvoerig worden beschreven. Maar voor dat van Tiel-Arnhem zijn wij geheel aangewezen op de verspreide berichten, in Sloets Oorkondenboek, Nijhofifs Gedenkwaardigheden enz. voorkomende. De daarin voorhanden gegevens zullen bij de bespreking der parochies worden medegedeeld. Het archidiaconaat van Deventer is ons bekend uit twee stukken, beide gedrukt door Mr. R. E. Hattink in de werken der Ver. tot Beoef. v. Overijs. Recht en Gesch.: het eene een lijst der Ecclesiae curatae Archidiaconatus Daventriensis2), volgens den uitgever dagteekenend uit het midden der I4e eeuw3), en het andere de Acta Visitationis Diocesis Daventriensis 4), de kerken en kapellen van het nieuwe bisdom vermeldende, welke in 1571 e.v. door den bisschop Aegidius de Monte werden gevisiteerd. Wel is toen niet het geheele bisdom gevisiteerd (in de Acta althans ontbreken verschillende kerken, die ertoe behoorden), zoodat deze geen volledig beeld daarvan verschaffen, doch ze geven toch op verschillende punten licht. Daarom wordt hier de lijst der toen gevisiteerde kerken en kapellen medegedeeld, met die dé"r Ecclesiae curatae in haar geheel. Veel uitvoeriger zijn de verspreide gegevens, vervat in de zes deelen van Mr. J. I. van Doornincks Tijdrekenkundig Register op het Oud Provinciaal Archief van Overijssel (1860—74), die voor de parochiale indeeling van geheel Overijssel van onschatbare waarde zijn. Geven ze voor die van het onder Deventer staande Salland op vele punten licht, dat anders zou ontbreken, 1) Die in de Oudheden en Gestichten (i 473) zijn als gewoonlijk waardeloos. 2) Werken n°. 12 (1.888) 187. 3) Versl. en meded. gen. v. Overijss. recht. 1904, 78. 4) Werken no. 12 (1888). Voor het archidiaconaat van Oldenzaal, d. i. voor het Utrechtsche Twente en het Benthéimsche Noord-Twente, zijn ze zelfs de eenige bron, die wij bezitten behalve de Benthéimsche charters, opgenomen in den Codex Diplomatum van dr. J. H. Jungius Hisioria Comttatus Benthemiensis (Hannover 1773). Zoowel de registers van de officialen der Oldenzaalsche archidiakens als de „notae Rovenianae", die daaruit excerpten bevatten en blijkens een opmerking van Lindebom in zijn Historia Episcopatus Dauentriensis in zijn tijd nog bestonden1), zijn spoorloos verdwenen. Van het geheele kapittel-archief is trouwens niets meer over dan het Calendarium van het kapittel2): volgens de traditie zou het bij den brand der stad in 1510 te niet zgn gegaan3). Evenals bij Emmerik wordt de leemte voor Twente, maar niet zoo volledig en goed, aangevuld door het boek van pastoor J. Geerdink, Eenige Bijdragen tot de Geschiedenis van het Archidiaconaat Twenthe enz. (Vianen 1895), waarin berichten voorkomen, die op oude kerkelijke stukken kunnen berusten4), § 13. Het Archidiaconaat van St. Pieter. De parochies van het archidiaconaat van St. Pieter"zijn ons bekend uit een afschrift van het begin der I7e eeuw eener lijst der „Beneficiën ende vicarien ressorterende totte Jurisdictie vande Proosdye der kercke van Ste Peters tUtrecht", gebonden in een register der aggregatien, door den proost van St. Pieter verleend in 1585—16438). De noordelijke grootste helft van het archidiaconaat werd in 1561 bij het nieuw opgerichte bisdom Deventer gevoegd. Daardoor zijn de boven onder het archidiaconaat Deventer vermelde Acta Visitationis van bisschop Aegidius de Monte van 1571/5 voor dat deel als bron te gebruiken. En overigens zijn wij wederom aangewezen op de verspreide berichten bij Sloet en Nijhoff, enz.. § 14. Het Archidiaconaat van St. Jan. De bronnen voor het archidiaconaat van St. Jan bestaan uit 1) Ed. alt. 162 sub Laerwolt 2) Uitgegeven door e. Geerdink achter het aanstonds te noemen boek. 3) e. Geerdink i 52. 4) Voorrede, ii sq. 5) Rijksarchief te Utrecht P 79a- twee groepen, die niets met elkander gemeen hebben, het eerste over de zoogenaamde Proosdij in het Nedersticht, het andere betreffende Westergo. Die over de Proosdij zijn slechts een j aantal verspreide aanteekeningen in een registertje van St. Jan, i reeds uitgegeven door mr. S. Muller Fzn.1), waarvan ik hier enkele overneem, die op de parochiale indeeling betrekking ! hebben, aangevuld met een paar andere van denzelfden aard { uit een ander register. Daarentegen moeten die van Westergo hier alle worden opgenomen, ook de reeds elders gedrukte. Het zijn de volgende. In de eerste plaats een afschrift van 1529 van de lijst deidecanaten en parochies van 1482 2) van den kanunnik Johannes Roberts s., door Van Heussen niet volledig en hier en daar met wijzigingen afgedrukt in zijn Historia Episcopatus Leovardiensis (1733), en dat nog in het Archief der Oud-Bisschoppelijke Clerezy aanwezig is 3). Vervolgens een taxenlijstje van de kerken van St. Jan in Westergo van 1440, in hetzelfde registertje opgenomen als de zooeven vermelde aanteekeningen over de Proosdij en met deze gedrukt4). En ten derde een nog oudere lijst der kerken in Westergo, die nog niet gedrukt is5). Het is noodzakelijk op de onderlinge verhouding dier drie bronnen hier nader in te gaan. Wanneer men de taxenlijst van 1440 en de oudere kerkenlijst — die ik, vooruitloopende op het resultaat, verder die van de 13e eeuw zal noemen — vergelijkt, dan blijkt aanstonds, dat ze zonder den minsten twijfel uit één bron afkomstig zijn; want 1) Korte Meded. v. O. V. R. IV 239 sqq. 2) Sedert H. van Rhijn's Kerkelijke Oudheden van Friesland (1726) spookt in de literatuur (Roijaards, Moll, von Richthofen, Andreae, Buitenrust Hettema, enz.) behalve de lijst van 1482 ook nog een decanaatslijst rond van 1412. En werkelijk wordt bij Van Rhijn (116) „een oud geschreven boek der Utrechtsche kercke in 'tjaar 1412" vermeld, onder opmerking, „gelijk ik boven al te kennen heb gegeven". De eenige plaats echter, waarop dat kan slaan (63), vermeldt een register van 1482, het boven bedoelde. En slaat men de plaats bij Van Heussen op, waaruit de aangehaalde woorden zijn vertaald (Hist. Ep. Leov., 1733, 63), dan vindt men ook daar 1482 in plaats van 1412. M. a. w. dit laatste cijfer is eenvoudig een drukfout bij Van Rhijn, en de lijst van dat jaar is dezelfde als die van 1482. — Dit laatste jaartal berust alleen op een latere bijvoeging in margine in het handschrift, en het is niet onwaarschijnlijk, dat het alleen sloeg op het decanaatslijstje aan het hoofd van het stuk, waarbij het geplaatst is. 3) N°. 93a. 4) L.l. 290 sqq. 5) Arch. d. Oud-Bissch. Cler. n°. 86 f°. 1 sqq. 33 ze hebben zoowel de volgorde der kerken, behoudens de aanstonds te noemen wijzigingen, als een aantal schrijffouten gemeen. Maar de lijst van 1440 heeft een aantal namen meer dan die van de 13e eeuw. Elimineert men deze alle, dan vertoont zich het merkwaardige verschijnsel, dat de eerste grootste helft der twee lijsten geheel identiek is, maar de tweede helft uit twee stukken bestaat, die wel weder elk op zich zelf in de twee lijsten overeenstemmen, doch onderling van plaats verwisseld hebben. Beziet men nu deze twee stukken nauwkeurig, dan blijkt, dat ze elk precies 28 regels tellen. Dit wijst den weg. Blijkbaar waren, zooals zoo tallooze malen met handschriften geschied is, in het exemplaar der lijst, waarvan dat van 1440 !) (of het directe origineel hiervan) werd afgeschreven, twee bladen los geraakt en onderling verplaatst. En dat die gissing juist is, wordt bewezen door de proef op de som, dat het voorafgaande eerste deel der lijst, dat in beide (na eliminatie der bijvoegingen) identiek is, bestaat uit een veelvoud van 14 regels en dat nagenoeg alle namen, die het lijstje van 1440 meerheeft dan dat der 13e eeuw, blijken boven of onder aan een bladzijde van het origineel te hebben gestaan. Wij zijn hierdoor in staat om het origineel der beide lijsten volledig te reconstrueeren, en ik voeg dit daarom toe aan een parallel loopenden zuiveren afdruk der twee lijsten. Uit welken tijd dat origineel dagteekende, is met vrij groote zekerheid aan te wijzen. In het midden, tusschen de parochies Sudergo en Medumwarth, stond „Decanatus Fronekere". Het moet dus van na 1230 zijn, toen, zooals we later zien zullen, Westergo nog één decanaat was. Maar de eerste tot dusver bekende, in de Friesche rekeningen aan den bisschop van 1336 vermelde verdeeling hiervan, die in vier decanaten, Bolswaert, Franeker, Winsum en Wagenbrugge, kwam in het origineel onzer lijsten nog niet voor, daar de woorden „decanatus in Waghenbrugghe" eerst in het nog bestaande afschrift ervan — en wel ter verkeerde plaatse bij „Sneke" 2) _ werden bijgeschreven en Winssum als per- 1) Dat de fout hierin en niet in de andere lijst schuilt, blijkt uit het feit, dat op Sneckswach, Cappelghe (Terkaple) en Haula moeten gevolgd zijn Vlagast 'enz en Asterberum, Westerberum enz. op Zueringe, Sixtusberum enz. De fout is misschien juist veroorzaakt, doordat in het origineel naast of onder Haula ten onrechte Peterberum was toegevoegd (Deel I 343.) 2) Deel I 340. Het had moeten staan tusschen Bosingum en Ysbrectum, zooals uit de latere verdeeling blijkt. 3 34 sonatus, niet als decanatus, erin voorkomt, zoodat bij het opstellen ervan Westergo nog slechts twee decanaten, Bodleswaerth en Fronekere, moet gevormd hebben, hetgeen slechts tusschen 1230 en 1336 het geval kan zijn geweest. Het lijstje moet dus inde 13e eeuw zijn opgesteld, waarmede de vaak zeer oude naamsvormen erin geheel overeenstemmen. Aan het slot der lijstjes komt een opsomming voor van de toen in Westergo bestaande kloosters, die de oudste bewaard geblevene is en belang heeft voor de vergelijking met de jongere kloosterlijstjes*). Of dat kloosterlijstje van den aanvang af bij het parochielijstje heeft behoord, is thans moeielijk meer met zekerheid uit te maken. Waarschijnlijk is het wel, daar het , zoowel wegens de erin vermelde als wegens de nog niet erin opgenomen kloosters, eveneens in de 13e eeuw moet gesteld worden. Indien mijn gissing2) juist is, dat het Nigrum claustrum ordinis St!. Benedicti, dat in dit lijstje en nergens anders voorkomt, alleen het door Sibrandus Leo vermelde klooster te Franjum kan zijn, dat volgens hem in 1270 werd opgeheven, dan moet het kloosterlijstje ouder zijn dan dat jaar; en daar het klooster te Aninghum, dat er ook in vermeld wordt, van het jaar 1256 dagteekent, zou het kloosterlljifeje tusschen die twee jaren zijn opgesteld en dus, indien het van den aanvang af bij het parochielijstje heeft behoord, ook dit van denzelfden tijd dagteekenen. Geheel anders is de verhouding tusschen de twee lijstjes van de I3e eeuw en 1440 eenerzijds en het afschrift uit 1529 der lijst van 1482 andererzijds. Inmiddels waren de vier decanaten van 1336 tot elf aangegroeid en nu worden in het stuk van 1529 de tot elk dier elf decanaten behoorende parochies opgenoemd met de taxen; behalve van het decanaat Winsum, dat — wat vreemderwij ze nog door niemand is opgemerkt — geheel ontbreekt, kennelijk omdat daar sinds het begin der 14e eeuw de abt van Lidlum institueerde. In zooverre is de lijst van 1482^ geheel onafhankelijk van de vorige en dus een tweede bron. Doch ongelukkig is het afschrift ervan, dat wij bezitten, gecontamineerd uit de andere lijst, en wel, zooals duidelijk blijkt bij een vergelijking der namen, bepaaldelijk uit het■ register van 14403), terwijl daarenboven de namen veeltijds wanhopig cor- 1) Zie boven $ 10. 2) Deel I 353 noot 5. 3) Zoo heeft hij in het decanaat Bolsward van „Westhem alias Hemdijck" twee 35 rüpt zijn en bij een aantal verouderde of onbegrepen namen „aliassen" zijn gevoegd, die te eenenmale onjuist zijn. Daar, waar de oudere twee lijsten van die van 1482 afwijken, verdienen gene daarom, ook wanneer wij op zich zelf geen ander argument hebben ter beslissing, ongetwijfeld de voorkeur. § 15. Het Archidiaconaat van St. Marie. Omtrent het archidiaconaat van St. Marie zijn wij zeer goed ingelicht door verschillende institutieregisters: i°. het Registrum Institutionum prepositure beate Marie Traiectensis van 1494 tot I5391), 2°. Proclamationes cum Institutione (een kladregister) van 1559 tot I5702) en 30. Liber Inuesturarum trans Leckam 1494—15693) uit de beide vorige getrokken, waarachter is gevoegd een katern met het opschrift „Drenthia et Steenwijck", waarvan de inhoud echter alleen bestaat uit het begin van een soortgelijk extract uit de twee vorige registers. Ik heb in de verzameling opgenomen een lijst van de namen der kerken, waartoe geïnstitueerd is, met enkele voor ons doel eenige beteekenis hebbende gegevens. § 16. Het Choriepiscopaat. In het kleine archief van het Choriepiscopaat zijn bewaard gebleven de reken-registers van het officialaat van den choorbisschop over 1472/5 en 1504/184). ik neem in de verzameling de kladrekening op van 1472/5, op een los blaadje in het register liggende, en een excerpt uit de rekening van 1504/18, de posten bevattende, die op de parochies betrekking hebben. § 17. Westfriesland. Over de proosdij van Westfriesland hebben wij niets dan een kerken „Woschem" en „Hemilych" gemaakt, van „Pan'go Epangia": „Exangia alias Pae egor", en zoo heeft hij Achtelum en Evertwerth, Derdenge, Astehey, Ylicke en Ffollelage alias Folsegar, enz. uit het register van 1440 overgenomen, ze daarbij op goed geluk af (omdat hierin geen decanaatsindeeling voorkwam) onder de decanaten verdeelende, waarbij hij vaker mis dan raak raadde. 1) Rijksarchief in Utrecht, M 448. 2) Ib. M 452. 3) Ib. M 450. 4) Ib. D 138. 36 van 1509 dagteekenende lijst der institutiegelden, door de eronder ressorteerende kerken aan den proost verschuldigd 1). % 18. De Bronnen van Van Heussen. Tot nog toe golden voor ons onderwerp als de eenige of althans voornaamste bronnen de Historia Episcopatuum Foederati Belgii van H. van Heussen en de daaruit vertaalde Kerkelijke Oudheden van H. van Rhijn 2). Vooral was dat het geval met de lijstjes der tot elk decanaat of proosdij behoorende kerken, die Van Heussen steeds aan zijn beschrijving dier districten vooraf deed gaan en die merkwaardigerwijze vaak met de details dier beschrijving volstrekt niet kloppen. Ze hadden groot gezag, omdat ze blijkbaar op oude bronnen berustten. Thans rijst de vraag, welke waarde zij (en de overige opgaven van Van Heussen en Van Rhijn) nog bezitten naast het hier bijeengebrachte materiaal. Wij kunnen die vraag des te gemakkelijker beantwoorden, naardien ons de bronnen van Van Heussen alle of nagenoeg alle bekend zijn; want wij weten, dat hij over het archief der Bisschoppelijke Clerezy beschikte en dat zijn nalatenschap aan handschriften enz. daarin is overgegaan. In dat archief nu bevinden zich, zooals reeds boven werd medegedeeld, een aantal rekeningen der besproken seriën, nl. de Domfabriek van 1442, 1534 en 1560, het Cathedraticum van 1550 en 1555, het Vicariaat van 1529 en 1569 en het Dom-officialaat van 1529 en 1571—1581. Daaruit heeft Van Heussen zijn parochielijstjes afgeschreven of met meer of minder wijzigingen samengesteld, zooals een vergelijking aanstonds leert. Ten einde dit duidelijk te doen uitkomen, heb ik die lijstjes in de verzameling opgenomen, en zal nu hier nog even de herkomst aanwijzen van de saillante namen, die erin voorkomen. De Amstellandsche parochies onder het decanaat Goylandia van den Domproost stammen uit de rekeningen van de Dom- 1) Rijksarchief in Utrecht, D 148. 2) Gewoonlijk worden de Oudheden en Gestichten aangehaald en niet de Historia Episcopatuum. Ten onrechte. Wel heeft Van Rhijn hier en daar enkele feiten en stukken aan zijn origineel toegevoegd; maar zijn tekst heeft tal van vertaal-, schrijfen drukfouten, waarvan die van Van Heussen meestal vrij is. Voor alles, wat niet aan stukken en berichten nieuw door Van Rhijn is bijgebracht, verdient het daarom aanbeveling zijn vertaling en tekst als geheel waardeloos ter zijde te laten. 37 fabriek, de eenige, die Waveren en Waverveen beide vermelden *). Evenzoo de vermelding van Segvelt en Swammerdam onder St. Salvator 2) — en daarnaast nog eens respectief onder St. Marie en Rijnland — en de fictieve kerk Amnis onder St. Salvator 3), terwijl Van Heussen willekeurig Zijp en Diemen wegliet, het laatste waarschijnlijk, omdat hij die opgave voor foutief hield, daar hij het kerspel onder Amstelland besprak 4). De vermelding van Abcoude onder de proosdij van St. 7an ontleende hij eveneens aan de Domfabriekrekening5), waarbij Cudelstart wel bedoeld zal zijn met zijn „etc." achter Sevenhoven. Daarentegen volgde hij voor de proosdij van St. Marie zijn rekening van het Cathedraticum, de eenige, die daar Segveldt vermeldde 6). Het lijstje der Arnhemsche proosdij is bij Van Heussen in de war geraakt. Bura, Bosichem, Arichem, Tricht, tZelmonde en Bueremalsen zijn ten onrechte van de eerste groep naar de Tielerwaard verhuisd (hetgeen in de rekening van het Cathedraticum reeds met Bosichem, Bueren en Bueremalsen was geschied), en omgekeerd Asperen, Heukelum, Hellu en Gellikum van deze naar gene; maar waaraan hij de kerk Marienweert heeft ontleend, heb ik niet kunnen vinden. Het lijstje der Veluwe heeft hij ten deele naar de nieuwe indeeling der bisdommen van 1560 gefatsoeneerd. Immers in al zijn bronnen stonden de vier Betuwsche kerken Heteren, Driel, Randwijck en (Op)heusden onder de Veluwe en het kan alleen een willekeurige wijziging van hemzelven zijn, dat ze bij hem onder de Betuwe 7) staan, waartoe zij vóór de hervorming nooit hebben behoord. Waarom hij echter ook Elspeet, Apeldoorn, Hal, Vorchten, Heerde en Epe heeft weggelaten, is niet duidelijk. De fout Broeck voor Beeck in de proosdij van Emmerik stamt uit het Cathedraticum 8). 1) Deel I 395, cf. 152/3. 2) Ib. 397, cf. 150. 3) Ib. 397, cf. tih 4) Hist. Ep. Harl. 127. 5) Deel I 397, cf. 149. 6) Ib. 398, cf. 173. 7) Ib. 401. 8) Ib. 402, cf. 175. 3» Het decanaat Inter Islam et Lacam moet uit de vicaris-rekening van 1569 zijn afgeschreven 1). De fouten Heers Olys Ambacht en 's Heerenheynekercke naast Oudelantskercke en Heerjansdam wijzen voor het decanaat Zuidholland op de Domfabriekrekening als bron2), terwijl ook het lijstje van het decanaat Woudrichem daaruit is gecopiëerd 3). Daarentegen komt Stad onder Putten behalve bij Van Heussen alleen in het Cathedraticum voor4), evenals Delfshaven alias Schöonreloe onder Schieland5) en de bijvoeging van Rijnesteyn bij Ara onder Rijnland6). Doch de decanaten Voirne 7) en Delfland8) stemmen weder bij hem geheel met de Domfabriek overeen. De lijstjes der twee decanaten Kennemaria en Westfrisia van het nieuwe bisdom Haarlem heeft Van Heussen vermoedelijk ten deele zelfstandig samengesteld. Dit staat in verband met een andere zijner bronnen, die tot dusverre nog niet werd vermeld en die hier thans eenigszins uitvoerig moet worden besproken. In zijn gedetailleerde beschrijvingen van Kennemaria en Westfrisia (daarbuiten slechts bij uitzondering) vindt men bij vele parochies medegedeeld, aan wien de institutie toekwam. Nu was dat juist de voornaamste bevoegdheid der archidiakens ten opzichte der parochies, welke zij tot — en ten deele ook na — de instelling der nieuwe bisdommen hebben behouden, en die daardoor het beste kenmerk is, waaraan men de onderhoorigheid eener parochie onder een archidiaconaat kan herkennen 9). Wanneer men nu die opgaven van Van Heussen omtrent de instituties in Kennemaria en Westfrisia vergelijkt met hetgeen van elders dienaangaande bekend is, hetzij met de parochielijsten der rekeningen, die hij zelf voor zich had, of met het hier bijeengebrachte materiaal, dan blijken zij hiermede volstrekt niet te kloppen. Zoo vertelt hij o. a. van St. Maarten, St. Pancras, Coedijc en Avenhorn, die volgens alle andere bronnen onder den proost 1) Deel I 402, cf. 220. 2) Ib. 403, cf. 139. 3) Ib. 404, cf. 151. 4) Ib. 404, cf. 165. 5) Ib. 405, cf. 167. 6) Ib. 406, cf. 138. 7) Ib. 404, cf. 138. 8) Ib. 405, cf. 142. 9) Zie daarover berieden onder de Archidiaconaten, 39 van Westfrisia stonden, dat de institutie er toekwam aan den Major Ecclesj&e Ultrajectinae Praepositus, dat is met andere woorden, dat ze tot het archidiaconaat van den Domproost behoorden , en dientengevolge dat ze onder den deken van Kennemaria stonden. Want daar de dekens door de archidiakens werden aangesteld, is het ondenkbaar, dat een parochie zou gestaan hebben onder een deken, die niet onder den archidiaken stond, welke in die parochie institueerde. Evenzoo deelt hij omgekeerd van Broec op Langendijc, Veenhusen en Outcarspel, die door alle andere bronnen tot het decanaat Kennemaria worden gerekend, d. i. tot het archidiaconaat van den Domproost, méde, dat de proost van Westfrisia er institueerde. Een en ander is hoogst bevreemdend. Het is mij gebleken, dat Van Heussen die mededeelingen ontleend heeft aan een stuk, dat zich nog in het archief des Bisschoppelijke Clerezy bevindt x) en dat een Informatie inhoudt, in 1514 (tegelijk met de bekende Informacie van Hollant ende Frieslant) op last van Maximiliaan ingesteld naar de den graaf van Holland toekomende collatierechten op de geestelijke bedieningen in het graafschap. Daar vindt men onder de antwoorden der pastoors, vicecureiten enz. op de hun gestelde vragen precies de opgaven terug, die Van Heussen omtrent de instituties in de Historia Episcopatuum heeft opgenomen. Een zeer betrouwbare bron, zal men dus zeggen. Toch niet. Want uit de rekeningen van den Officiaal van den Domproost 2) kennen wij de instituties, die door dezen omstreeks denzelfden tijd in werkelijkheid zijn gegeven, en die kloppen volkomen met de andere bronnen en spreken de opgaven der Informatie op de kritieke punten lijnrecht tegen. Zoo vinden wij daarin, om bij de zoo even genoemde parochies te blijven, in 1419, 1502, 08, 31, 38, 46 en 60 instituties te Outcarspel, in 1525 en 60 te Broec op Langendijc, en in 1503, 06, 11 en 52 te Veenhuzen; terwijl noch St. Maerten, St. Pancras, Coedijc en Avenhorn noch een enkele andere parochie van Westfrisia een enkele maal in de nagenoeg een eeuw omvattende serie voorkomen. De opgaven der Informatie kunnen dus onmogelijk juist zijn, waar ze met die feitelijke instituties strijden. De verklaring dier fouten is echter gemakkelijk te geven. De 1) N°. 1. (Afgedrukt in Batavia Sacra I 154, cf. Moll II 1, 329 n. 6.) 2) Zie hiervoor § 6. 40 proost van Westfriesland werd door den bisschop uit de kanunniken van den Dom gekozen. Van daar, dat men in de Informacie nu eens vindt: „dinstitutie haeltmen anden proest van Vriesland", dan weder (b.v. bij Avenhorn, Nubicxwoude, Scaerwoude, Scaerdam1), Enckhuysen, Zwaech): „dinstitutie haeltmen anden dom tUtrecht", waarmede dan hetzelfde bedoeld werd, blijkens de bijvoeging (b.v. bij Winckel en Berchout) „vander proestien wegen" of uitvoeriger bij Hauwert „anden capittel vanden dom tUtrecht, alsoe sij die proestie van Vrieslant hebben". Die uitdrukking nu „anden dom tUtrecht" vatte Van Heussen bij enkele parochies op, alsof er stond „anden domproest". En die omzetting fingeerde hij niet geheel. Want reeds in de Informacie zelf las hij bij Warfartshouve, dat midden in Westfrisia lag en waarvan de institutie dus onmogelijk aan een ander dan den „proest van Vrieslant" kan gestaan hebben, desniettemin „dinstitutie haeltmen anden domproest tUtrecht". Den overgang tusschen de twee uitdrukkingen vormde die bij Bovekerspel: „anden domproest van Westvrieslant". Evenzoo nu als bij Warfartshouve moet ook de uitdrukking „anden domproest tUtrecht" bij Coedijc, en „tUtrecht anden arcIUdiaken" bij St. Pancras en St. Maerten worden opgevat, nl. als een verwarring van het Domkapittel met den Domproost. Men wist, dat de institutie' „anden Dom" moest gehaald worden, en het is alleszins begrijpelijk, dat niet alle geestelijken — Bovenkerspel bewijst het — precies op de hoogte waren van het onderscheid tusschen de twee archidiakens, die daar institueerden, en dat sommigen meenden, dat dat dan per se de Domproost moest zijn. Dat deze verklaring juist moet zijn, blijkt uit de opgave in de Informacie bij Stolwijck. Dit behoorde tot het Choriepiscopaat, zooals blijkt niet slechts uit de parochielijsten der rekeningen, maar vooral uit de bewaard gebleven rekeningen van het Officialaat van den Choriepiscopus uit de 16e eeuw 2). Desniettemin wordt er in de Informacie van gezegd: „de institutie haeltmen tUtrecht anden Domproost". Ook dit is een verwarring met het kapittel van den Dom, daar de Choriepiscopus, 1) Er staat in het handschrift nog eens Scaerwoude, doch daar moet gelezen worden Scaerdam, blijkens den naam van den pastoor heer Adriaen Jacobszoon, die ook in de andere Informacie (97) voorkomt. 2) Deel I 385. 41 evenals de Praepositus Westfrisiae, uit de kanunniken van den Dom werd gekozen. Met de drie parochies, die Van Heussen tegen alle andere bronnen in aan den proost van Westfriesland in plaats van aan den Domproost toekent, Outcarspel, Broec op Langendijc en Veenhuzen, staat het anders. Het laatste heeft hij eenvoudig verward met Veenhuzen bij Enkhuizen, en hetgeen in de Informatie van het laatste werd medegedeeld, ook op het eerste toegepast, blijkens den naam van den pastoor Otto Rudolphi, dien hij aan beide parochies toekent $ Outcarspel en Broec" komen in de Informacie niet voor — van daar, dat Van Heussen er geen pastoors in 1514 weet mede te deelen, die hij overal elders uit de Informatie afschreef — en zijn opgave, dat de proost van Westfriesland er institueerde, berust dan ook niet op de Informacie maar op speciale berichten omtrent instituties, te Outcarspel in 1539 en te Broec in 1499 en 1510, berichten,' waarvan ik de bron niet heb teruggevonden. Broec, waarvan de oudste in de rekeningen van den Dom-officialaat aangeteekende institutie van 1525 dagteekent, is vermoedelijk tusschen 1510 en 1525 van Westfrisia naar Kennemaria overgegaan, want het komt ook nog voor in de taxae ecclesiarum van Westfrisia van 15092); maar voor Outcarspel is zulk een overgang uitgesloten, met het oog op de vele ervan aangeteekende instituties door den Domproost zöówel voor als na 1539, zoodat alleen de conclusie overblijft, dat öf Van Heussen zijn bron in dezen verkeerd heeft geïnterpreteerd (zooals bij Avenhorn enz.), öf wel dat er bij die institutie een onregelmatigheid heeft plaatsgehad, zooals wij enkele malen ook elders zullen vinden. Ook de reke^ ningen van het cathedraticum kennen in Kennemerland (Westfrisia ontbreekt) wel Outcarspel maar niet Broec 3). Keeren wij nu tot Van Heussens parochielijsten terug. Bij het (schijnbaar of werkelijk) elkander omtrent vele parochies van Kennemaria en Westfrisia tegenspreken zijner bronnen kan het niet verwonderen, dat Van Heussen hier niet de parochieHjstjes van een zijner bronnen overnam, maar er zelf twee van samenstelde. Dat dit werkelijk het geval is, blijkt vooreerst uit de geographische volgorde, die erin is geobserveerd en die in geen 1) Hist Episc. Harl. 70, 152. 2) Deel I 393. 3) Ib. 169, 170. 42 der bronnen wordt teruggevonden, en ten anderen uit het geheel ontbreken erin van Etersem, tUtinghehorn, St. Maerten, Enichborch, Valkencooch, Barsingerhorn, Haringhusen, Calense'oft Oge en Huusdunen, waarmede hij kennelijk geen weg heeft geweten. In Amstelland wijzen Drey (Eren is een schrijffout) alias Cadijck, Luttickhoeffhuysen alias Oesthuysen en Randorp duae portiones op het Cathedraticum als bron *). Het bisdom Deventer, dat trouwens niet door Van Heussen maar door Lindebom werd beschreven, kan hier ter zijde gelaten worden, omdat de parochielijstjes der decanaten betrekking hebben op de nieuwe decanaatsindeeling na de oprichting van het bisdom, niet op de middeleeuwsche indeeling. En de bronnen van Van Heussen voor het bisdom Leeuwarden heb ik boven reeds besproken. Bij het decanaat Drente van het bisdom Groningen daarentegen vinden wij weder een oud lijstje, dat, blijkens de doublure Radijn naast Roden, den vorm Rodeswolde en de drie Groningsche kerken, aan de Domfabriek ontleend is2), doch waarbij de parochies van Vollenhove, die naar het bisdom Deventer waren overgegaan, zijn weggelaten. En evenzoo wijzen ten slotte de parochielijstjes van de vier decanaten van het bisdom Middelburg zonder den minsten twijfel op een rekening der Domfabriek als bron 3). Vatten wij alles samen, dan is het duidelijk, dat Van Heussens parochielijstjes der decanaten, tot nogtoe de hoofdbron voor de kennis der kerkelijke indeeling van het bisdom Utrecht in de middeleeuwen, voortaan naast het hier bijeengebrachte materiaal alle waarde missen, daar ze, voorzoover niet door Van Heussen samengesteld of gewijzigd, ontleend zijn aan bronnen, die wij alle kennen en die niet de beste zijn, waarover wij thans kunnen beschikken. Geheel anders staat het met de verspreide mededeelingen omtrent de parochies, in zijn beschrijvingen der decanaten opgenomen. Daaronder zijn er vele, wier bron ons nog onbekend is, maar die op zich zelf alle vertrouwen verdienen en waardevolle hulpmiddelen blijven voor de reconstructie der parochiale indeeling. Wij zullen die bij de bespreking der laatste telkens mededeelen. 1) Deel I 408, cf. 17a 2) Ib. 415, cf. 155. 3) Ib. 416, cf. 43—53- 43 Appendix. Parochielijsten van de aangrenzende deelen der het bisdom utrecht omringende bisdommen. Hoewel mijn kader alleen het bisdom Utrecht omvat, komt het mij niet ongeraden voor aan de verzameling bronnen als appendix toe te voegen enkele parochielijsten van de aangrenzende deelen der omringende bisdommen. Het zijn de volgende. Vooreerst het Registrum curarum terre Frisie Monasteriensis Diocesis, d. i. een lijst der parochies van de Groninger Ommelanden behalve Westerwolde maar met Achtkarspelen, die onder het. bisdom Munster ressorteerden. Ze dagteekent uit het eind der 15e eeuw en is reeds twee malen gedrukt: in L. von Ledebur's Fünf Munstersche Gaue (1836) en in het Archief voor het Aartsbisdom Utrecht x). Van het daaraan aansluitende bisdom Osenbrugge (Osnabrück), waaronder Westerwolde ressorteerde en dat ons decanaat Drente aan de oostzijde bijna geheel begrensde, heb ik geen kerkenlijst van voor de hervorming kunnen vinden. Daarentegen bestaat er een van het jaar 1313 van het Westfaalsche deel der Munstersche diocese, gepubliceerd in Nieserts Urkundensammlung 2) en daaruit overgenomen in de Gründungsgeschichte etc. des Bisthums Münster van A. Tibus 3). Ik neem daaruit de namen der parochies over, die onze archidiaconaten Oldenzaal en Deventer aan de oostzijde begrensden. De decanaten Embrica en Batua werden aan de zuidzijde begrensd door de Xantensche en Zyflichsche decanaten der Keulsche diocese. Een taxenlijst daarvan bevindt zich in het van 1310/6 dagteekenende Liber valoris ecclesiarum Coloniensis dioecesis, is gedrukt bij Binterim und Mooren, Die Erzdiöcese Köln 4), en neem ik hier over. Noordbrabant bezuiden de Maas behoorde tot het bisdom Luik en wel tot de drie decanaten Kuik, Woensel en Hilvarenbeek van het archidiaconaat Campinia. Het Registrum iucundi aduentus et subsidii d°. Roberto a Bergis episcopo Leodiensi a°. 1558 concessi, uitgegeven door C. B. de Ridder in Analectes pour servir a 1'Histoire Ecclésiastique de la Belgique5), bevat 1) VII 46 sqq. 2) VII 129 sqq. 3) (I885) 156 sqq. 4) Zweite Bearbeitung v. Dr. A. Mooren (I 1892). 5) I (1864) 255 sqq. 44 een volledige lijst der toenmalige kerken in het bisdom, waaruit ik hier die van de genoemde drie decanaten overneem. In Zeeuwsch Vlaanderen eindelijk werd het Utrechtsche gebied omsloten door de drie decanaten Wasia, Gandensis en Ardemburgensis van de diocesis Tornacensis. Van de daarin gelegen parochies komt een lijst voor in het Registrum decime biennalis domino regi Francorum concesse pro anno xxx° et xxx° primo (i 330/1), door Ch. Piot uitgegeven in de Annales de la Société d'Émulation pour 1'Étude de 1'Histoire et des Antiquités de la Flandre *), waaruit ik hier de lijstjes der drie bedoelde decanaten afdruk. 1) XXII (1870) 175—228. ff DE INDEELING VAN HET BISDOM. A. De Grenzen van het Bisdom. Het bisdom Utrecht dagteekent van de laatste jaren der 7e eeuw. Toen bestonden reeds sedert eeuwen de drie diocesen, die het aan de zuidzijde begrensden: Colonia, Tungris en Tornacus, terwijl zijn oostelijke naburen, de bisdommen Osenbrugge (Osnabrück) en Mimigerneford (Münster) eerst een eeuw later, in 795/6 i) en 805, werden opgericht. Hoewel dit sinds lang vaststaat, is het echter alles behalve zeker, wanneer de Utrechtsche diocese haar definitieve grenzen verkreeg. Aan de noord- en oostzijden is ze waarschijnlijk in de 8e eeuw uitgebreid geworden. Bij de oprichting van den Utrechtschen zetel in 695 had Pepijn slechts „Frisia citerior" onderworpen 2). Hieronder is te verstaan, hetzij het te voren Friesche gebied bewesten het Flie (inclusief Zeeland en Teisterbant), hetzij, wat waarschijnlijker is, alleen het gedeelte daarvan, dat ten westen en ten zuiden van het latere Westfriesland lag; maar in geen geval Oostergoo en Westergoo. Evenmin is er eenige aanleiding om te vermoeden, dat toen ook reeds het op den rechteroever van de Yssel gelegene deel van het latere gebied van Utrecht aan Pepijn onderworpen was, wel het tegendeel; en dan is het ook niet aannemelijk, dat die streek toen reeds onder Utrecht zou zijn gesteld geworden. Voorzoover uit de berichten omtrent de prediking van het Christendom is na te gaan, moet de Utrechtsche diocese aanvankelijk tot Frisia citerior beperkt zijn geweest. Een eeuw later echter, toen de zetels van Osenbrugge en Mimigerneford werden opgericht, was de toestand een gansch andere 1) A. Tibus, Gründungsgesch. des Bisth. Münster (1885) 15. 2) Beda v c. io; Mr. Ph. van Blom, Gesch. v. 0«d4Wèsknd (1900) 168. y geworden. Toen stonden Oostergoo, Westergoo, Drente, Twente en Salland stellig reeds onder Utrecht J). Ware dit niet het geval geweest, dan zou er veel meer aanleiding zijn geweest om ze onder een der twee nieuwe zetels te plaatsen, te meer omdat Liudger, te wiens behoeve die van Mimigerneford werd gesticht (waaronder om die reden dan ook de door hem bepredikte Groninger Ommelanden werden geplaatst, hoewel ze door het geheele bisdom Osenbrugge van het eigenlijke gebied van Mimigerneford waren gescheiden), evenzeer in Oostergoo en het Overijsselsche had gepredikt 2), en vooral omdat dit laatste Saksische grond was 3) en dus volgens de elders door Karei den Groote in dit opzicht gevolgde gedragslijn in dat geval veeleer onder een der twee Saksische bisdommen had behooren te komen. Zoowel Friesland tusschen Flie cn Lauwers, waarschijnlijk met Westfriesland, als het Overijsselsche deel van het bisdom moeten er dus in den loop der 8e eeuw aan zijn toegevoegd. En dan is er alle aanleiding om de toevoeging van Weatfriesland, Oostergoo en Westergoo te dagteekenen van de overwinning van Karei Martel in 734 4), die van het Saksische gebied echter eerst van de eerste jaren van Karei den Groote5). Het verdient daarbij opmerking, dat, indien wij te dien opzichte uit de latere grenzen der diocese een conclusie mogen trekken, waartoe alle aanleiding schijnt te zijn met het oog op het voorschrift van Karei den Groote, dat zelfs elke kerk ter wille van de tienden (en dus a fortiori elke diocese) vaste grenzen moest hebben6), aan de geheele oostzijde der Utrechtsche diocese hare grenzen samenvielen met die der gouwen, zoodat de pagi Drente, Twente en Salland (Islegowe) in hun geheel aan de diocese moeten zijn toegevoegd geworden. Geheel anders aan de zuidzijde. Daar werd de grens bijna geheel gevormd door rivieren : van het oosten naar het westen eerst van Doornik bij Emmerik af de Rijn in zijn ouden loop, dan de Waal tot Heerewaarden, daarna de Maas tot Striemont, 1) Moll I 166/7. 2) Ib. I 179, 183. 3) Ten onrechte wordt door A. Tibus (Der Gau Leomerike etc. 1877, 34) uit de diocesaangrens tot hét Frankische karakter van Overijssel geconcludeerd. Dat het Saksisch was, staat vast. 4) Van Blom 188. 5) Ib- 198. 6) Pertz III 161, cf. Moll I 293. 47 vervolgens de Striene in haar geheel en de Schelde tot Saeftinge. Over die geheele lengte week de grens slechts op twee plaatsen van de rivier af, nl. bij Gansoyen, dat, hoewel op den Utrcchtschen rechteroever van de Maas gelegen, desniettemin als appendix der Luiksche parochie Waalwijk (waartoe het ook politisch behoorde) onder Luik stond *), en bij Luttel Herpt, dat, hoewel op den linkeroever gelegen, tot de Utrechtsche parochie Herpt behoorde2). Eerst bij Saeftinge verliet de zuidergrens de rivier om, in een grillige lijn overland de zoogenaamde Vier Vlaamsche Ambachten omsluitende, bij het tegenwoordige Hoofdplaat weder de rivier te bereiken. Van wanneer dagteekent die grens? De vraag is hier moeielijker te beantwoorden dan aan de oostzijde van het bisdom. Terwijl de zetel van Trecht evenals die van Osenbrugge en Mimigerneford van Karolingischen oorsprong was, dagteekenden de diocesen van Colonia, Tungris en Tornacus uit den Romeinschen tijd. Ze waren de directe opvolgsters der Gallisch-Romcinsche civitates, waarvan respectief de Ubii, de Tungri en de Menapii de hoofdstammen en Keulen, Tongeren en Doornik de hoofdplaatsen waren geweest3). Hun onderlinge grenzen moeten daarom dezelfde zijn geweest, die te voren de civitates hadden gescheiden, hetgeen ten overvloede hieruit blijkt, dat die op verschillende punten van de grenzen der pagi in den Frankischen tijd afweken en dus, daar ze in geen geval jonger dan deze kunnen zijn, ouder moeten wezen. Maar ten aanzien hunner noordgrenzen, tevens de zuidgrens van Utrecht, is dat kwestfeus. Ongetwijfeld waren ze daar in den Romeinschen tijd evenzeer door een bepaalde grens van de civitas Batavorum gescheiden geweest; maar de laatste was in de 4e eeuw te gronde gegaan, en de Utrechtsche diocese der 6e eeuw was geenszins haar opvolgster (zooals de zuidelijke bisdommen van de correspondeerende civitates) en een geheel nieuwe creatie. Het is dus op zich zelf even goed mogelijk, dat de vroegere noordgrens van Tornacus, Tungris en Colonia intusschen feitelijk was verdwenen en de latere eerst bij de oprichting van den nieuwen zetel te Trecht werd vastgesteld, als dat ze in stand was gebleven en de diocesen ook aan de noordzijde den- 1) Deel I 437. 2) De Fremery, Suppl. o. h. Oorkond. n°. 213. 3) Muller, De Civitates van Gallis (1898) 4, 13, 16, 19, 43. 48 zelfden omvang hadden behouden als de Romeinsche civitates hadden gehad. Voor beide meeningen zijn argumenten aan te voeren. Voor de eerste pleit, dat in den Merovingischen tijd het gezag der bisschoppen zich aan deze zijde van het rijk vermoedelijk juist tot aan de rijksgrens moet hebben uitgestrekt, waaruit zou volgen, dat dan het gebied van den nieuwen in 695 te Trecht opgerichten zetel identiek moet zijn geweest met het toen door Pepijn op de Friezen veroverde territoir en de zuidgrens der nieuwe diocese ontleend moet zijn aan die, welke te voren het Frankische rijk van het Friesche had gescheiden. Dit lijkt plausibel, en toch schijnen er bedenkingen van gewicht tegen in te brengen te zijn. Uit die onderstelling toch zou voortvloeien, dat èn de Vier Vlaamsche Ambachten èn Hamaland, Batua en Velua, die vermoedèlijk alle tot de Frankische stamlanden behoorden, niettemin vóór 695 onder Friesche heerschappij hadden gestaan. Dit nu is noch bekend noch aannemelijk, vooral niet van de Vlaamsche Ambachten en van Hamaland, die voorzoover wij weten steeds tot het Merovingische rijk hebben behoord. Wat echter vooral tegen de onderstelling pleit, is de omstandigheid, dat de pagi Testrebenti en Batua niet in hun geheel onder Utrecht kwamen, en dat de Maas en de Waal de grenzen der diocese vormden, hoewel ze niet de gouwgrenzen waren Want de gouwen waren de administratieve onderdeden van het rijk, zoodat onmogelijk Testrebenti en Batua vóór 695 ten deele Friesch, ten deele Frankisch gebied kunnen geweest zijn. En evenzoo wijst ook in het zuidwesten de Striene als grens tusschen de diocesen Tongeren en Trecht op een hydrographischen toestand, die bijna zeker in het laatst der 7e eeuw niet meer bestond. Op die gronden komt het mij waarschijnlijker voor, dat de diocesen Colonia, Tungris en Tornacus ook aan hun noordzijde den omvang hadden behouden, welken te voren de civitates hadden gehad, waarvan zij de opvolgsters waren, en dat de in 695 nieuw gevormde diocese Trecht dus 1) „Niumagam in Batua" (Regino I 564), „in pago Baduano apud Seuelicam" , d. i. Zyfflich (Sloet n°. 122), „Verdam in Batua juxta Awich", d. i. Weurt bij Ewijk (Sloet n°. 184); en Empele etc. in Testrebenti in een stuk van 815 (Sloet n°. 27). Beide gouwen, hoewel grootendeels tot de Utrechtsche diocese behootende, omvatten dus tevens deelen van de Keulsche en Loiksche diocesen bezuiden de rivieren. 49 niet alleen bestond uit het pas veroverde „Frisia citerior", maar daarenboven die aangrenzende deelen van het Merovingische rijk omvatte ,_welke niet tot de diocesen (civitates) Colonia, Tungris en Tornacus hadden behoord. Is dit juist, dan krijgt de zuidergrens der Utrechtsche diocese een groote beteekenis. Want dan is ze niets anders dan de grens, die in den Romeinschen tijd de civitas Batavorum van die der Ubii, Tungri en Menapii had gescheiden. En daar het vaststaat, dat de Gallisch-Romeinsche civitates op ethnographischen grondslag berustten, zou ze dan feitelijk wortelen in het verschil der stammen, waaruit die civitates waren samengesteld, d. i. in de ethnographische verhoudingen ten tijde van Augustus *). Bij de oprichting van den zetel te Traiectum in 695' waren die vroegere verhoudingen echter nagenoeg geheel te niet gegaan, zoodat zijn begrenzing ons geen licht geeft omtrent de toenmalige ethnographische toestanden. Het staat vast, dat het bisdom uit toen heterogene bestanddeelen werd samengesteld (een argument te meer voor de onderstelling, dat de zuidergrens in oudere toestanden moet wortelen). De kern bestond wel uit het kort te voren door Pepijn veroverde Frisia citerior, maar daarbij werden van den beginne af enkele aangrenzende deelen van het Merovingische rijk gevoegd, die te voren waarschijnlijk niet onder de drie noordelijkste bisdommen hadden geressorteerd, nl. de later zoogenaamde Quatuor Officia Flandriae, het Frankische Hamaland en misschien ook Batua. Na 734 moet het vergroot zijn met de Friesche kernlanden Westfriesland, Westergo en Oostergo, en in de eerste jaren van Karei den Groote nog met de drie Saksische gouwen ten oosten van den Yssel: Drente, Twente en Salland of Islegowe. Overziet men het geheel, dan moet d. m. een ieder aanstonds worden getroffen door het feit, dat de omvang van het bisdom in zulk een sterke mate gelijkt op den omvang der Zeven Provinciën. Dat dit toevallig zou zijn, meen ik te mogen betwijfelen. Hoewel het hier de plaats niet is de vraag uitvoerig te bespreken en ik mij daartoe ook niet geroepen acht, schijnt het mij niet misplaatst hier mijn overtuiging uit te spreken, dat de homogeniteit van de bevolking der Republiek door het bisdom Utrecht in de middeleeuwen geschapen is 2). Bij de oprich- 1) Muller, De Civitates van Gallie 43/7. 2) Cf. ook Mr. S. Muller Fzn., Schetsen uit de Middeleeuwen (1900) 1—25. 4 ting hiervan waren de zuiver Frankische deelen ervan en misschien ook die, welker bevolking wel Frankisch van oorsprong doch door de langdurige Friesche heerschappij sterk met Friesche elementen vermengd was, nader verwant aan en homogener met de Zuidelijke Nederlanden dan met de rest van het bisdom, en evenzoo het Overijsselsche homogeen met de oostelijke bisdommen, terwijl beide zoowel onderling als van het Friesche deel van het bisdom ethnographisch scherp gescheiden waren. In het midden der i6e eeuw daarentegen zien wij juist het gebied van het bisdom zich constitueeren als een afzonderlijken staat met een eigen, van zijn oostelijke zoowel als van zijn zuidelijke buren scherp onderscheiden karakter. Dit karakter nu is m. i. het werk geweest van Utrecht. Gedurende de geheele middeleeuwen was dit het geestelijke en intellectueele middelpunt geweest der diocese, van waar de geheele kerkelijke en wetenschappelijke verzorging en evenzoo een zeer groot deel der rechtspraak uitging. Bij de groote plaats, die toenmaals het kerkelijk leven bij de bevolking innam, moest deze uit den aard der zaak Utrecht beschouwen als het centrum, waarheen alles, wat niet met het leenverband en de daarmede samenhangende politieke administratie samenhing, convergeerde. Het was voor haar de eerste hoogere eenheid boven de verschillende zelfstandige graafschappen en heerlijkheden. Reeds vóór de vereeniging der Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden door de Bourgondiërs, welke ten slotte onder Karei V zijn beslag kreeg, moet daarom door den band, welken het kerkelijk leven met al zijn sequeelen om de bevolking der diocese had geslagen, de nationaliteit zijn gevormd, die in de Republiek haar staatkundige uitdrukking verkreeg. Het bisdom Utrecht is m. i. de eigenlijke voorgangster der Republiek geweest. B. De Archidiaconaten. » Vermoedelijk was er in het bisdom Utrecht tot het eind der 12e eeuw slechts één archidiaconus In den brief van 1094, waarbij bisschop Koenraad de kerk van Schorla met haar vier kapellen aan St. Jan schonk, stelde hij die tevens vrij .van alle bisschoppelijke belastingen, doch met de reserve „archidiacono detur servicium" 2). Waren er toen reeds meer dan één geweest, dan zou hij wel, zooals later in dergelijke gevallen gewoonlijk geschiedde, „archidiacono loei" hebben gezegd. Evenzoo bepaalde bisschop Boudewijn in 1188 bij het verlof tot het stichten der kerk van Hoogland op Walcheren, „quod matris ecclesie, archidiaconi et persone iusticia lesionem in nullo pateretur" 3). In 1118 en 1122 vinden wij onder talrijke getuigen na de proosten genoemd „Athelwinus archidiaconus"4), die in 1131 „corepiscopus" heet, zonder dat naast hem een ander als archidiaconus wordt vermeld 5), wat erop schijnt te wijzen, dat de twee titels destijds slechts één ambt vormden. Afdoend bewijs voor het vermoeden, dat er slechts één archidiaconus was, is dat alles zeker nog niet 6); doch het wint aan waarschijnlijkheid, vooreerst doordat vóór het eind der 12* eeuw nimmer een proost onzer diocese archidiaconus wordt genoemd 7), terwijl het ambt daarna t) Mr. Joosting, van wien het bovenstaande vermoeden afkomstig is, zal het later breedef bespreken, waarnaar hier verder kan worden verwezen. 2) Van den Bergh I n°. 92. 3) Ib. n°. 166. 4) Het Oudste Cartularium 122, 120. 5) Ib. 127. 6) Moll haalt (I 302) als bewijs voor het tegendeel aan, dat volgens de Vita S Odulphi (Fr. Surins, De Probatis Sanctorum Vitis (161S) a. d. 12 junii 181) bisschop Frederik I in het 2e kwart der 9e eeuw reeds meer dan één archidiaken zoo gehad hebben. En inderdaad staat daar gedrukt, dat deze de Friezen „neque per seipsum neque per suos archidiaconos" kon beheeren. Doch het argument verliest alle waarde, wanneer men ziet, dat de titel van het leven luidt: „Vita S. Odulphi presbyteri, ante aliquot saecula ab incerto quidem auctore, sed gravher edita. Stylum naituami magna ex fartt Frater Laurentius Surins." 7) Zoo wordt merkwaardigerwijze de proost van Tiel in 1133 (Sloet n\ 265) juist 52 ook bij ons aan dat der kapittelproosten was verbonden, en vervolgens door het feit, dat de ontwikkeling ervan elders dezelfde is geweest en alleen in het bisdom Utrecht veel later schijnt tot stand te zijn gekomen 1). Is dus het vermoeden gewettigd, dat er in 1188 nog slechts j één archidiaconus voor het geheele bisdom was, n.1. de choriepi1 scopus, zoo vinden wij in het begin der I3e eeuw het ambt gesplitst en verbonden aan dat van een aantal kapittelproosten, die het elk in een deel van het bisdom uitoefenden, — een splitsing, die in elk geval posterieur moet zijn aan 1081 , omdat de proost van St. Marie erin werd opgenomen. In het synodaal-statuut van 1209 wordt die verdeeling reeds als bestaande erkend door telkens, waar er van het ambt sprake is, den term „archidiaconus loei" te bezigen2); in 1238 heeft de proost van St. Pieter een archidiaconaat op de Veluwe3); in 1218 is de proost van Emmerik tevens archidiaken4); in 1200 heeft die van St. Marie een ander niet nader omschreven archidiaconaat5); en blijkens de lijst der denarii piscium had de proost van den Dom reeds in het laatst der 12e eeuw een archidiaconaat van ongeveer gelijken omvang als wij van het 4e kwart der I3e eeuw af tot K aan de hervorming in zijn bezit weten. Uit alles is dus op te maken, dat de verdeeling tusschen 1188 en de laatste jaren der 12e eeuw moet hebben plaats gehad, en wel, voorzoover wij kunnen nagaan, ongeveer op dezelfde wijze — ik kom hierop straks terug — als ze ons door het tiendenregister van 1280 en de talrijke latere registers wordt kenbaar gemaakt. De proosten, die in lateren tijd tevens als archidiaconi fun- bij het constitueeren van parochiepriesters, dus in de functie, die later de voornaamste der archidiakens was, prepositus genoemd, niet archidiaconus. 1) A. J. Binterim, Denkwurdigkeiten I 1 (1825) 404 sqq- Bekend is de bij Moll (II I, 318) aangehaalde kwestie, of de archidiaconi zijn te beschouwen als de opvolgers der choriepiscopi, nadat het ambt van dezen tot een blooten titel was geatrophieerd. De door Binterim (396 sqq.) daarover geciteerde plaatsen bewijzen d. m. duidelijk, dat dit inderdaad het geval, is geweest, vooral die van Paus Damasus II (in het Chronicon van Sigebert van Gembloux) „archidiaconi qui dicantur choriepiscopi, id est villarum et regionum episcopi," en Binterim heeft voorbijgezien, dat de door hem tegen die meening aangehaalde plaatsen alle dagteekenen uit den tijd vóór de opheffing van het choriepiscopaat. 2) Het Oudste Cartularium 173/4- 3) Sloet n°. 606. 4) Ib. n°. 449. 5) Van den Bergh I n°. 185. 53 geerden, waren — in de volgorde van den ouderdom hunner kapittels volgens hun rangorde „in stallo" in den Dom *): i. De Domproost, praepositus maior seu maioris ecclesiae seu D. Martini seu Traiectehsis. Het Domkapittel was het oudste, al was zijn kerk, de Dom van St. Maarten, die vermoedelyk eerst van bisschop Balderic dagteekende2), jonger dan de kerk Oudmunster; want het stamde zelf van Willebrord. Het was het „monasJ:erium sub cenobitali ordine" in de oorkonde van Karei Martel van 7223) en is na den bouw van den nieuwen Dom daarheen verhuisd. 1) Het Rechtsboek van den Dom 122 (cf. Matthaeus de Nobilitate 630). De zitplaatsen in stallo worden daar aldus opgegeven — waarbij men in het oog houde, dat het opschrift van den passus luidt „de maioritate et obediencia": In dextro latere. In sinistro latere. I I. Episcopus. 2. Archidiaconus noster. 4. Praepositus S. Salvatoris. 3. Decanus noster. 7. Praepositus Daventriensis. 5- Praepositus Embricensis. 8. Praepositus Aldenzelensis. 6. Praepositus Amhemensis. 9. Praepositus S. Petri. 10. Praepositus S. Johannis. X 13. Decanus S. Petri. 11. Praepositus S. Mariae. 15. Decanus S. Mariae. 12. Decanus S. Salvatoris. 16. Chorepiscopus. 14. Decanus S. Johannis. Canonici. Canonici. Alleen de onderling zeer nauw verwante handschriften P en O van het Rechtsboek plaatsen den praepositus S. Petri „in dextro latere", alle andere (door weglating dier drie woorden) aan de andere zijde. Hoewel de laatste in het algemeen meer gezag hebben dan de eerste, meen ik in dit geval aan deze de voorkeur te moeten geven, vooreerst omdat het waarschijnlijker is, dat die drie woorden in de andere handschriften zijn weggelaten, dan dat ze in die twee zouden zijn ingelascht, en vervolgens omdat het aannemelijker is, dat aan iedere zijde vier proosten zaten, dan dat de jongste drie proosten zóó ver naar beneden zouden hebben gezeten, dat zelfs de deken van St. Marie een hoogere plaats dan zijn proost zou hebben gehad. Het handschrift O plaatst ook den Domproost aan de rechterzijde; maar dit moet een fout zijn, daar zelfs P de lezing der andere handschriften op dit punt volgt. De dekeni van den Dom is kennelijk later tusschen zijn proost en dien van Emmerik ingeschoven. Elimineert men hem en de andere decani, dan zou men misschien als de oorspronkelijke volgorde deze kunnen vermoeden: In dextro latere. In sinistro latere. I. Episcopus. 2. Praepositus maior. 3. Praepositus S. Salvatoris. 4. Praepositus Embricensis. 5» Praepositus Daventriensis. 6. Praepositus Thylensis. 7. Praepositus Aldezelensis. 8. Praepositus S. Johannis. 9. Praepositus S. Petri. 10. Praepositus S. Mariae. 11. Choriepiscopus. 2) Mr. S. Muller Fzn., de St. Salvatorskerk te Utrecht in Arch, v. h. Aartsb. Utrecht, XXV 40 sqq. 3) Het oudste Cartularium 2, De St. Salvatorskerk 32 sqq. 54 2. De proost van Oudmunster, praepositus S. Bonifacii seu S. Salvatoris. 3. De proost van Emmerik, wiens kapittel volgens de traditie van Willebrord 1), doch vermoedelijk uit het 2e kwart der 8e eeuw dagteekende 2). 4. De proost van Tiel, wiens kapittel volgens de traditie was ingesteld door graaf Walger van Teisterbant 3), d. i. in het 2e kwart der ioe eeuw *). Het was waarschijnlijk het monasterium, dat den 20 April 950 door Otto I aan St. Maarten geschonken werd5). Het kapittel werd in 1314 van Tiel naar Arnhem verplaatst6). 5. De proost van Deventer. Het kapittel aldaar zou volgens Heda door bisschop Bernulf zijn opgericht 7); maar waarschijnlijk is dit door bisschop Radbod (900—917) geschied, die te Deventer resideerde 8). Ook uit den zetel van den proost in stallo in den Dom9) is vermoedelijk af te leiden, dat dit kapittel ouder was dan dat van Tiel. 6. De proost van Oldenzaal, wiens kapittel in 954 werd gesticht10). 7. De proost van St. Pieter, wiens kapittel, evenals dat van 8. Den proost van St. Jan, volgens Heda door bisschop Bernulf zouden zijn gesticht, dat van St. Pieter in 1046 n). 9. De proost van St. Marie, wiens kapittel in 1081 gesticht werd. Daarbij kwamen nog twee archidiakens, die geen kapittelproosten waren: 10. De choriepiscopus en 11. De proost van Westfrisia, beiden kanunniken van den Dom, welke die ambten als bijzondere officia bekleedden, het- 1) Hist. Ep. Ultraj. 285. 2) Roijaards I 250. 3) Hist Ep. Ultraj. 273. 4) Léon Vanderkindere, La Formation Territoriale des Principautés Beiges II 309. 5 Het Oudste Cartularium 27. 6) De Geer, Arch. D. O. Inl. xlviii; cf. Hist. Ep. Ultraj. 273, waar ten onrechte 1328 wordt genoemd. 7) Lindebom, Hist. Ep. Daventr. 27. 8) Ibidem; Het Oudste Cartularium, Inl. XIV. 9) V. s. 53. 10) Hist. Ep. Daventr. 64. 11) Hist. Ep. Ultraj. 78, 82; Het Oudste Cartularium, JnJ, LXVIII. 55 geen trouwens sedert 1088 ook met de proosdijen van Tiel, Eist en St. Odilienberg het geval was *). De verdeeling van het bisdom onder die elf arcfüdiakens was in de latere eeuwen, de volgende. Onder den Domproost stonden: i°. het Vlaamsche decanaat der Quatuor Officia; 2°. de Hollandsche decanaten Walcheren, Zuutbeuelant, Scolden, Hollant (later Zuuthollant), Rinlant of Noorthollant en Kennemaria, dat is dus het geheele graafschap in den omvang, welken dit op het eind der I2e eeuw had, behalve de aanstonds te vermelden decanaten Infra Yselam et Leccam van Oudmunster en Intra Leccam et Merwedam van St. Marie; 30. het Geldersche decanaat Batua; en 40. van het Nedersticht de decanaten Civitas, Amstel en Goye of Goylandia. Oudmunster had: i°. van het Nedersticht de decanaten Juxta Vechtam, Magnus Decanatus (met uitzondering van een aantal enclaves) en Lake et Isla of Infra Yselam et Leccam, dat in 944 aan St. Maarten (den Dom) en St. Marie (Oudmunster) gezamenlijk was geschonken2), 2°. het decanaat Woudrichem, d. i. het land van Altena met de parochie Driel, 30. de Friesche decanaten Oostergo en Stauria of Suthergo. Van het resteerende deel van het bisdom stonden Westergo onder St. Jan, — Drente (met Groningen, Stellingwerf en Vollenhove) onder St. Marie, — Sallant (met Zutfea) onder Deventer, — Twente (met Noordtwente) onder Oldenzaal, — Hamaland of de Lijmers onder Emmerik, — de Veluwe onder St. Pieter, — Teisterbant onder Tiel, — het tusschen Teisterbant en Lake et Isla gelegen deel van den Alblasserwaard (als decanatus Trans Leccam) met vier verspreide parochies3) in het Oudmunstersche Magnus Decanatus (als decanatus Juxta Civitatem) onder St. Marie, — Mijdrecht en zijn dochterkerken onder St. Jan, — een achttal parochies*) in het Magnus Decanatus onder den Choriepiscopus, — en eindelijk Westfrisia onder een afzonderlijken proostarchidiaken. Zóó was althans de verdeeling van het bisdom sedert het 1) Het Rechtsboek van den Dom 15 (ct Moll II I, 318 noot 3), 77 noot 12, 97; cf. Moll II 1, 307, Sloet n°. 194 en Het 'Oudste Cartularium, Inl. LH sqq. 2) Van den Bergh I n«. 29. 3) Zegveld, Waarder, Lopik (met Lopikerkapel) en Schoonrewoerd. 4) Kamer ik, Kockengen, Harmeien, Jutfaas, Schalkwijk,' Benschop, Polsbroek en Stolwijk. 56 laatst der 14e eeuw, blijkens de oudste bewaard gebleven rekeningen der Domfabriek, zooals wij weten de oudste bron, die ons de indeeling volledig doet kennen. Er zijn echter enkele feiten, die erop schijnen te wijzen, dat de eerste verdeeling in het laatst der I2e eeuw op sommige punten van de latere afweek, en dat ze dus in de eerste twee eeuwen in enkele détails is gewijzigd. Uit de lijst der denarii piscium toch zou men opmaken, dat het archidiaconaat van den Domproost oorspronkelijk ook Westfrisia omvatte, daar anders kwalijk verklaarbaar zou zijn, dat ook de deken hiervan een zeker bedrag aan vischpenningen aan den Domproost schuldig was. En andererzijds zou men omgekeerd geneigd zijn uit het ontbreken van den decanus Quatuor Officiorum Flandrie in die lijst af te leiden, dat dit decanaat toen nog niet onder den Domproost stond Daar komt bij, dat ook het Tiendenregister van 1280 (waarin, zooals reeds boven werd opgemerkt, geenszins het geheele bisdom voorkomt) enkele opmerkelijke afwijkingen van de latere indeeling vertoont. Zoo komt Amstel niet voor als een afzonderlijk decanaat en evenmin de Civitas en waren beide opgeteekend in het Registrum maioris prepositure iuxtcu ciuitatem2), hoewel we beide decanaten uit de Denarii Piscium als in het eind der I2e eeuw bestaande kennen. Maar dit betreft slechts de decanaats-, niet de archidiaconaats-indeeling. Van meer gewicht is, dat Woudrichem en Gysen eens onder de prepositura Tylensis geregistreerd staan 3), naast meerdere malen onder die van S. Salvator4). Daar het nu vaststaat, dat beide kerken (evenals de meeste van de heerlijkheid Altena) aan den proost van Oudmunster behoorden5), is de aannemelijkste verklaring dier afwijking deze, dat ze in het register alleen om- dat collatierecht van 1) Men wachte zich ervoor, om in den getuige „Herimannus decanus noster de Harewen" in feen charter van 1218, gegeven door den proost-archidiaken van Emmerik (Sloet no. 449), een deken -van Herwen te zien, en dan uit het feit, dat Herwen in de Betuwe lag, af te leiden, dat hij decanus christianitatis Batuae zou geweest zijn en als zoodanig onder den archidiaken van Emmerik zou hebben gestaan. Want in een ander stuk van 1223 (Sloet n». 562) wordt hij Herimannus de Herawen genoemd (d. i. priester van Herwen) en deken van het Emmeriksche kapittel. Blijkens de Denarii Piscium en alle latere bronnen heeft de Betuwe steeds onder den Domproost gestaan. 2) Deel I 9, 19. 3) Ib. 15. 4) Ib. 12, 20, 21, 25, 29. 5) Hist. Ep. Ultr. 335. 57 Oudmunster hieronder werden geboekt, en dat de vermelding, zij het dan ook slechts één enkele maal, onder de prepositura Tylensis bewijst, dat ze destijds nog tot dat archidiaconaat behoorden, en dat dus het decanaat Woudrichem eerst na 1280 van het archidiaconaat van Tiel naar dat van Oudmunster is overgegaan. Dit spoor volgende', blijkt het Tiendenregister nog meer afwijkingen van denzelfden aard van de latere archidiaconaats-indeeling aan te wijzen. Terwijl toch Seuenhoeuen en Houthusen (Oudhuizen) eens onder het archidiaconaat van St. Jan staan !), stond Midrecht, de moederkerk dier twee, die er later eveneens toe behoorde, daarentegen in het Registüm maioris prepositure iuxta ciuitatem opgeteekend2), hetgeen eveneens alleen dan juist kan zijn, als het toen tot het archidiaconaat van den Domproost hoordé, hoewel de kerk het eigendom was van St. Jan. Evenzoo staat Narden, dat aan de abdij van El ten behoorde 3), twee malen onder S. Salvator 4) en eens onder de Maior prepositura 5); desgelijks Odike 6). Zoo staat Hermale eens onder het Choriepiscopatus 15 en eens onder de Maior Prepositura8). In al die gevallen vermoed ik, dat de vermelde parochies destijds tot het archidiaconaat van den Domproost behoorden en eerst later daarvan zijn afgescheiden. Een parochie, wier indeeling duister is, verdient afzonderlijk te worden besproken, nl. Abcoude. Van Heussen zegt daarvan 9): „juxta quosdam codices Choriepiscopatui Traj., juxta alios S. Johannis Preposito subdita". Het eerste ontleende hij aan zijn rekeningen van het Cathedraticum over 1550 en 1555, het laatste aan die der Domfabriek. Nu verdienen de laatste, zooals wij bij de bespreking ervan .gezien hebben, ten aanzien der parochiale indeeling geen blind vertrouwen, zoodat wij dit Voorshands buiten rekening kunnen laten. Maar de rekeningen van het Cathedraticum verdienen dat wèl. Ongelukkig echter wordt in de twee bewaard gebleven bronnen van het Choriepis- 1) Deel I 31. 2) Ib. 9. 3) Hist. Ep. Ultr. 188 sqq. 4) Deel I io, 29. ' 5) Ib. 11. 6) Ib. 11, 17, 19," 23, 24. 7) Ib. 24. 8) Ib. 28. 9) Hist Ep. Ultr. 2ii. 58 copaat, nl. de rekeningen van den officiaal over 1472/5 en 1504/18, van Abcoude geen enkele maal melding gemaakt1), hetgeen reeds aan de juistheid van de indeeling bij het Cathedraticum zou doen twijfelen. En die twijfel wordt versterkt door de omstandigheid, dat Abcoude in het Tiendenregister van 1280 geplaatst wordt eens onder de proosdij van Oudmunster2) en eens onder die van St. Pieter 3). Nu zou het laatste gereedelijk kunnen verklaard worden uit het vaststaande feit, dat St. Pieter het collatierecht van Abcoude bezat, zoodat men zou moeten aannemen, dat de parochie tot het archidiaconaat van Oudmunster behoorde. Doch daar staat tegenover, dat in de bewaard gebleven parochie- en taxenlijsten van Oudmunster van 1480 en 1529 Abcoude evenmin wordt vermeld4), zoodat het er althans toen stellig niet toe behoorde, terwijl het omgekeerd juist wel genoemd wordt in de lijst der „Beneficiën ende vicarien ressorterende totte Jurisdictie vande Proosdije der Kercke van S*e. Peters tUtrecht"5), waarmede overeenstemt, dat twee instituties door den proost van St. Pieter tot vicarien in de parochiekerk van Abcoude van 28 juli en 24 november 1598 bewaard zijn gebleven6). Waar wij dus omtrent Abcoude de volgende berichten, in tijdsorde gerangschikt, bezitten: 1280 (Tiendenregister) onder Oudmunster en den collator St. Pieter, 1395 enz. (Domfabriek) onder St. Jan, 1545—55 (Cathedraticum) onder den Choriepiscopus, 1598 (St. Pieter) onder St. Pieter; waar wij weten, dat het in 1480 en 1529 niet onder Oudmunster en in 1472/5 en 1504/18 niet onder den Choriepiscopus stond, en er desniettemin geen afdoende reden is om voor hun tijd te twijfelen aan de juistheid der berichten in het Tiendenregister en de rekeningen van het Cathedraticum; daar meen ik voorshands te moeten aannemen, dat Abcoude oorspronkelijk onder Oudmunster heeft gestaan, daarna wellicht onder St. Jan is gekomen en vermoedelijk - tusschen 1518 en 1545 onder het Choriepiscopaat en na 1555 onder St. Pieter. Gaarne erken ik echter, dat zulk een wisseling van archidiakens op zich zelf niet zeer aannemelijk is en overigens nergens voorkomt. Non liquet. 1) Deel I 385 sqq. 2) Ib. 29. 3) Ib. 8. 4) Ib. 310 sqq. 5) Ib- 334- 6) Rijksarchief in Utrecht, P 79. 59 Het is voorts zeer opmerkelijk, dat de kapel te Baembrugge, die volgens den stichtingsbrief van 1545 eener daarin gestichte vicanc tot de parochie Abcoude behoorde i), desniettemin in de 16e eeuw nog onder het archidiaconaat van Oudmunster ressorteerde, blijkens de stukken van Oudmunster zelf, die van Abcoude geen melding maken2). Zeker is, dat ook in de latere middeleeuwen enkele parochies onder een anderen archidiaken zijn gekomen dan waaronder zijvroeger stonden. Boven 3) is reeds de overgang aangetoond van Broec op Langendijc tusschen 1510 en 1525 van Westfrisia naar Kennemaria, en zoo zullen we later zien, dat reeds in de 2e helft der 15e eeuw de parochies Terkaple, Snikzwaag en St Jansga (met Akmarijp) van Westergo (St. Jan) naar Oostergo (Oudmunster) zijn overgegaan. Gaat men uitsluitend af op de instituties, de voornaamste bevoegdheid der archidiakens ten opzichte der parochies en het beste — en zeer vaak het eenige disponibele — kenmerk om de onderhoorigheid eener parochie onder een archidiaken vast te stellen, dan is het waarschijnlijk, dat nog enkele andere parochies van archidiaconaat zijn verwisseld. We zullen die gevallen bespreken bij de parochies, welke het betreft. Nog een ander feit, dat uit de institutie-bevoegdheid is af te leiden, moet worden gereleveerd, nl. dat er, terwijl overal elke parochie steeds als één geheel onder een bepaalden archidiaken stond, op dezen regel enkele uitzonderingen (misschien waren er wel meer, waarvan wij niet weten) schijnen bestaan te hebben. Hetzelfde verschijnsel, dat zich bij de reeds vermelde kapel Baembrugge voordeed, wordt juist in hetzelfde archidiaconaat van Oudmunster, maar ook voorzoover ik heb kunnen nagaan nergens elders, nog op een paar andere plaatsen gevonden. In de kerkenlijsten van Oudmunster *) staan tusschen de parochiekerken zes kapellen vermeld, int Goy, Golberdinge, op die Maern, op die Haer, Loenresloot en Baembrugge. Daarvan stonden er drie onder parochiekerken,' die eveneens tot het archidiaconaat behoorden (zooals men van alle zou verwacht hebben), nl. Golberdinge onder Everdinge, die Maern onder Vlueten en 1) Hist Ep. Ultr. 210. 2) Deel I 314, 32a 3) V. s. 41. 4) Deel I 314—32!. 67 kerk van Fronakre (Franeker) en der „omnis ecclesiastica et laicalis iusticia" te Midrecht, die St. Jan in 1085 van den bisschop had gekregen *). Maar overigens is de verdeeling duister. Waarom Oostergo en Stauria onder Oudmunster, Drente en annexen onder St. Marie en de Veluwe onder St. Pieter kwamen; hoe de alleen in het Magnus Decanatus van Oudmunster en in Teisterbant voorkomende enclaves van andere archidiakens te verklaren zijn, terwijl alle andere decanaten in hun geheel onder een archidiaken kwamen; of er verband bestond tusschen de verdeeling en het geestelijk bezit der kapittels in kerken; dat alles zal wel nooit meer kunnen worden uitgemaakt. Alleen deze opmerking is nog te maken, dat het kleine archidiaconaat van den choriepiscopus wel in verband zal staan met het feit, dat deze in de I2e eeuw vermoedelijk de archidiaconus van het geheele bisdom was geweest en dus bij de verdeeling zijn ambt nagenoeg geheel verloor. Trouwens het was, gelijk we boven zagen, later slechts een der vele officia, die onder de kanunniken van het Domkapittel werden verdeeld 2). 1) Van den Bergh I n°. 91. Het is niet duidelijk, of die iusticia ook werd geschonken in Fronakre en te Everekestorpe. Indien dit laatste inderdaad Achttienhoven bij Utrecht is, waarvoor het gewoonlijk wordt gehouden, dan verdient te worden opgemerkt, dat het kerk noch kapel bezat en tot de parochie van St. Jacob te Utrecht behoorde. 2) Zie boven 55. C. De Decanaten. *J De archidiaconaten waren van hun oprichting af verdeeld in onderdistricten, christianitates of decanatus geheeten, waarvan de hoofden, decani christianitatum of decani rurales en in de kleinere archidiaconaten ook wel (ter onderscheiding van de decani capitulorum) decani foranei geheeten, door de archidiaconi telkens voor korten tijd uit de parochie-priesters van het district werden gekozen. Ook in de archidiaconaten, die slechts één decanaat omvatten, waren zij aanwezig en viel feitelijk het decanaat alleen territoriaal met het archidiaconaat samen x): het geheele bisdom was niet slechts in archidiaconaten, maar ook in decanaten verdeeld. / Sedert 1318 vinden wij in het archidiaconaat van den Dom2) naast de door den archidiaken aangestelde decani een nieuw door den bisschop begeven ambt, de provisores christianitatum 3). Ze werden decanaatsgewijze benoemd, zoodat hun rechtsgebied geheel met dat der decani samenviel. Aanvankelijk rechtens en later doorgaans was dezelfde persoon zoowel provisor als decanus en hadden dus de bisschop en de domproost zich omtrent de keuze hunner vertegenwoordigers in het district te verstaan; doch dat was niet altijd het geval en tot in de 16e eeuw vinden wij voorbeelden, dat de twee ambten door verschillende personen 1) Zoo worden in de rekeningen van den officiaal van 1336 (Reken. Utr. I 524/5) ontvangsten verantwoord „de decanatu prepositure" van Deventer, Emmerik en Oldenzaal, zoo worden in het Tiendenregister van 1280 en elders de prepositura Tylensis-Arnhemensis herhaaldelijk decanatus Tylensis genoemd, in twee stukken van 1409 en 1424 (Over. T. R. II 179, III 7) de decany van Twente vermeld, en meermalen naast den proost van Westfriesland tevens een deken daarvan, enz. Alleen in het kleinste archidiaconaat, dat van den choriepiscopus, heb ik tot dusver geen deken vermeld gevonden, en het kleine bewaard gebleven archief van het choriepiscopaat bevat, voorzoover ik heb kunnen nagaan, geen gegevens om te beslissen, of de choriepiscopus (of zijn officiaal) in zijn archidiaconaat al dan niet tevens de functies verrichtte, die elders op de landdekens rustten. 2) Niet in de andere archidiaconaten, zie o. a. Deel I n°. VII. 3) Mr. S. J. Fockema Andreae in Versl. en Med. d. Kon. Ac v. Wet (1902) 84. 6q werden waargenomen. Zoo was b.v. in Kermerlandt, zooals het district toen meestal genoemd werd, in 1514 mr. Alphert Jacobsz. deken en mr. Engelbrecht Wijss provisor, terwijl hun beider voorganger mr. Heihdrick Albout deken en provisor beiden was geweest1). Voor het district werden dan ook sedert de 14e eeuw de namen provisorie en decanaat naast en door elkander gebezigd, al heerschte in de stukken, die van den bisschop of diens ambtenaren uitgingen, de term provisorie voor en in die van den domproost en van het kapittel de term decanaat, welke laatste echter de gewone was. Strikt genomen is de zooeven gebruikte uitdrukking, dat de archidiaconaten in decanaten waren verdeeld, niet geheel correct. Juister is het te zeggen, dat de archidiaconaten bij hun oprichting werden gevormd uit een of meer decanaten (of deelen daarvan). / Want al wordt vóór die oprichting slechts zelden van decani melding gemaakt — ik heb nog slechts gevonden Gecelinus decanus de Hasneda in 1161 als getuige van bisschop Godfried2) en Lubbertus decanus de Herwarden3) in 1181 als getuige van bisschop Boudewijn 4) — zoo is het niet aan twijfel onderhevig, dat de decanaten veel ouder zijn. Want, zooals straks zal blijken, waren het territoriën, die wel in vroegere eeuwen politieke eenheden waren geweest, maar dit in het eind der i2e eeuw lang niet alle meer waren. Ik zal thans hier alles bespreken, wat ons omtrent de decanaatsindeeling van het bisdom bekend is, doch met voorbijgang der détails, die beter bij de parochies worden besproken, en begin daarbij met de decanaten van den Dom. De oudste lijst, die ons daarvan bewaard is gebleven, is de van 1198 a 1204 dagteekenende opgave der denarii piscium bij Wstinc en in het Liber Camerae5), die ons als de aan den Dom behoorende decanaten Walcheren, Suutbevelant, Scolden, Hollant, Rinlant, Kinnemere, Westeliglant, Aemstelle, Civitas, Goye en Betuwe noemt. Vergelijkt men hiermede het stuk van 1204/5 1) Arch. der Oud-Bissch. Cler. n°. 1. 2) De Smet, Corpus I 712, aangehaald bij Vanderkindere I 95. 3) De landdekens schijnen zich in de eerste eeuwen soms genoemd te hebben naar de parochie, waarvan zij. priester warenj b.v. de boven (56) aangehaalde Herimannus decanus de Herawen, enz. In Friesland was dit nog in de 14e eeuw vaak het geval. 4) Van den Bergh I n°. 161. 5) Deel I n°. I. 70 van domproost Lodewijk1), dan blijkt dit dezelfde decanaten te vermelden behalve Westeliglant, doch met vervanging van de namen Hollant en Kinnemere door Suuthollant en Kermerlant, en met samenvatting van Walcheren, Suutbevelant en Scolden onder den naam decaniae Zelandiae. Laten wij voor een oogenblik Westeliglant ter zijde, waarover straks, dan treft in de eerste plaats het ontbreken, zoowel in de denarii piscium als bij domproost Lodewijk, van het decanaat der Vier Vlaamsche Ambachten, de Quatuor Officia Flandrie, juist toevallig een der twee, waarvan het bestaan reeds voor de I3e eeuw geconstateerd is. Hoe dat ontbreken moet verklaard worden, is niet duidelijk. Het is mogetijk, dat het decanaat destijds nog niet tot het archidiaconaat van den Dom behoorde, zooals althans sedert het laatst der 14e eeuw met zekerheid o.a. uit de rekeningen der Domfabriek blijkt (het tiendenregister van 1280 geeft op dit punt geen licht); en men zou dan uit het feit, dat de in het decanaat gelegen kerken sinds 1108 aan Qudmunster behoorden2), het vermoeden kunnen putten, dat het aanvankelijk onder den archidiaken van Oudmunster heeft gestaan; maar het een zoowel als het ander is pure gissing. En het laat zich ook denken, dat de deken der Vier Ambachten, juist omdat zijn kerken alle aan Oudmunster behoorden, was vrijgesteld van de denarii piscium, en dat alleen daarin de verklaring van zijn ontbreken in de lijstjes is te zoeken. Non liquet. De vier ambachten, waaraan het decanaat zijn naam ontleende, waren die van Hulst, Axel, Assenede en Boechout, welke sedert omstreeks 1018 3) tot Rijks-Vlaanderen behoorden en ook staatkundig één geheel vormden4). Hoewel dit sinds lang bekend is, is de juiste omvang dier ambachten nog nooit goed vastgesteld 5) en staat het zelfs nog niet eens van alle parochies volkomen vast, of ze tot dit decanaat behoorden of 1) Van den Bergh, NaL n°. 7. 2) Het Oudste Cartularium 210. 3) Vanderkindere, I' 94/7. 4) Warnkönig II 2, 130. 5) Zoowel de bij Gheldolf gereproduceerde kaart van Warnkönig als de kaarten * n°. 37—39 van Von Spruner-Menke geven een onjuiste voorstelling van de Quatuor Officia Flandrie. Beter en in hoofdzaak juist is de „Carte indiquant les anciens diocèses s'étendant sur le sol de la Flandre au moyen-age" in J. J. Canneel's Hkt Jdu Diocese de Bruges; maar op verschillende punten is ook die niet correct. 7i tot het bisdom Doornik, dat het aan de landzijde aan alle kanten omringde. En toch is het niet moeielijk dit uit te maken door middel van de lijst der parochies, die in 1330/1 de dioecesis Tornacensis vormden*). Daar vinden wij langs de grens tegen het Utrechtsche bisdom van oost naar west (in het register is de orde alphabetisch) de volgende parochies opgenoemd: in den decanatus Wasie Kieldrecht, Verrebrouck, Stene, Stekene, Mourbeke, in den decanatus Gandensis Mendonck, Disseldonc, Everghem, Sledinghen, Oesteclo, Bassevelde, en in den decanatus Ardemburgensis Watervliet, Hamer' Ysendike, Gaternisse 2). Vergelijkt men daarmede de lijstender Utrechtsche Domfabriek, dan blijken deze langs de grens van het bisdom (ook van oost naar west) te noemen de parochies Vrankendijc (Polre van Namen), Hulst, Boestenblide, Moere (Zuytdorp), Wachtebeec, Winkel, Cluyse, Artevelt, Assenede, Boechout, Piëta en Biervliet. Deze vergelijking leert op de dubieuse punten het volgende. Vooreerst dat Ch. Piot zich ongetwijfeld vergiste, toen hij de parochies Assenne en Woestwinckle der Doorniksche lijst identificeerde met Assenede en Wynckel (S'e. Croix), want deze twee ressorteerden blijkens de rekeningen der Domfabriek onder Utrecht: het zijn de parochies Afsné ten zuiden van Drongen (Tronchiennes) en Oestwinckel ten zuiden van Eeclo, die ermede bedoeld moeten zijn, want die behoorden onbetwistbaar tot het Gertfsche decanaat en zouden anders in de lijst ontbreken. En vervolgens blijkt eruit, dat St. Janssteen — de eenige parochie, die met „Stene" in den decanatus Wasie kan bedoeld zijn, en die reeds in 1262 als „parochia S. Johannis de Stene" vermeld wordt3) — dat wel tot Hulsterambacht behoorde doch een afzonderlijke heerlijkheid was evenals Saeftinge, en dat nooit in eenig Utrechtsch stuk vermeld wordt, inderdaad onder Doornik ressorteerde. Vreemd is het, dat noch in de Utrechtsche noch in de Doorniksche lijsten de parochie Saeftinge (St. Marie) genoemd wordt, doch van deze staat het door een aanstonds te bespreken stuk van 1) Deel I 447 sqq.; zie boven 44. 2) Tot de parochie Gaternisse of tot die van Ysendike behoorde ook nog het stadje Hugovliet (cf. Zei. Hl. II 594), dat bij het gehucht Driewegen lag ongeveer midden tusschen Biervliet en Gaternisse (Van Lokeren, Chartes de PAbbaye de St, Pierre i Gand II n°. 1216)., 3) Espinoy, Antiquités 159. 72 1264 vast, dat ze althans van toen af onder Doornik stond De eveneens tot de heerlijkheid Saeftinge behoorende parochie St. Laurens is eerst in 1357 gevormd l). Is hiermede de omvang van het decanaat sedert de 14e eeuw bepaald, zoo is het echter zeer de vraag, of het in vorige eeuwen niet grooter was geweest. Wij bezitten nl. een uitspraak, in 1264 gedaan door twee arbiters tusschen de bisschoppen 'van Utrecht en Doornik over de grenzen hunner bisdommen2). Beiden hadden aanspraak gemaakt op de parochiale kerken van Hamere, Watervliet, Bassevelde, Capric, Lembeke, Eclo S*. Crucis (Oosteclo), Moerbeke en Chavetinghe (Saeftinge), op het klooster der Willeminen bij Biervliet 3) en op de abdij Eclo. De uitspraak der arbiters luidde aldus, dat zoowel het bezit als de eigendom der kerken van Oosteclo, Caprike en Lembeke werden verklaard aan Doornik te behooren en die van het klooster der Willeminen aan Utrecht, terwijl voor de kerken van Moerbeke, Hamere, Watervliet, Bassevelde en Saeftinge het bezitrecht aan Doornik werd toegekend onder uitdrukkelijke reserve van het eigendomsrecht op de kerk van Moerbeke en onder voorwaarde, dat de helft van de opbrengst der tienden van Saeftinge door den bisschop van Utrecht zou worden genoten. Bedenkt men nu, dat Bassevelde en Oosteeclo steeds staatkundig tot het Boechouter ambacht (een der vier van het Utrechtsche bisdom) hebben behoord, dat de heerlijkheden Saeftinge en Watervliet kennelijk afsplitsingen waren van de Hulster en Boechouter ambachten, en vooral dat de beide arbiters Vlamingen waren, dan schijnt er veel te pleiten voor het vermoeden, dat dé Utrechtsche bisschop eigenlijk het recht aan zijn zijde had gehad, en dat de bedoelde dorpen oorspronkelijk tot zijn diocese hadden behoord 4). 1) Zei. DL II 734. 2) St. Genois, Monumens anciens I 604; Van Lokeren I no. 758. Blijkens den tekst der acte bij van Lokeren is het résumé der uitspraak bij Vanderkindere (B 96) niet geheel correct. 3) De juiste ligging van dit klooster was reeds in 1543 niet meer bekend (Van Lokeren II n°. 2172). 4) Ook Vanderkindere komt tot een dergelijk resultaat. „Tout indique que primitivement ces paroisses avaient du toutes appartenir a 1'église d'Utrecht; car les frontières anciennes des Quatre-Métiers sont nettement tracées par le Moervaert et le Burggraven-Stroom, peut-être aussi a 1'ouest par 1'Ee; mais seulement jusqu'a Aardenburg; a partir de ce point, la ligne s'infléchissait fortement vers 1'est en suivant un des nombreux canaux naturels dont il reste des vestiges de nos jours". liet 73 Dat ook nog een deel van het westelijke Staats-Vlaanderen, Yzendijke en Kadzand, ooit tot het decanaat der Quatuor Officia Flandriae of tot de Utrechtsche diocese zou hebben behoord, zooals Kluit meende1), berust alleen op een onjuiste gissing van dezen en mist allen grond 2). De „decaniae Zelandiae", zooals Domproost Lodewijk in 1204/5 zeide, waren in het begin der 13e eeuw Walcheren, Suutbevelant en Scolden. Boven3) werd echter reeds uit een stuk *), dat niet ouder kan zijn dan 1198, omdat het van den in dat jaar opgetreden bisschop Dirk II uitging, en dat gericht was „fideli suo B. decano Selandiae", afgeleid, dat die drie decanaten eerst tusschen 1198 en 1204/5 (net jaartal van het stuk van Domproost Lodewijk) gevormd kunnen zijn door een splitiulg van een ouder decanaat Selandia. Hoogst opmerkelijk is de wijze, waarop dit geschiedde. Hoe Zeeland toen administratief verdeeld was, weten wij niet: het is mogelijk, dat reeds toen de verdeeling in twee door de (Ooster-)Schelde gescheiden deelen bestond, waarvan wij het bestaan althans sedert Floris V kennen, doch dat is lang niet zeker, en bij de splitsing van het decanaat Selandia heeft die verdeeling, indien ze al bestond, toch geen invloed uitgeoefend. Wel daarentegen, direct of indirect, de oude gouwindeeling. Want juist de drie Zeeuwsche pagi, die wij uit den eersten grafelijken tijd kennen, vinden wij in de drie decanaten Walachria, Suutbevelandia en Scaldia terug, terwijl ook een deel der grenzen, welke toen, omstreeks 1200, tusschen geographische argument op zijn plaats latende, schijnt het mij gewaagd voor den Utrechtschen bisschop meer te vindiceeren dan deze zelf deed. Uit niets is af te leiden, dat Eeclo, Adegem, St. Laurent enz. ooit onder Utrecht zouden hebben gestaan, en het tegendeel is eer op te maken uit het feit, dat ze in 1330/1 tot den decanatus Ardenburgensis behoorden. — Ik zie niet voorbij, dat volgens de uitspraak van 1264 de Utrechtsche bisschop alleen op het bezit en den eigendom der betwiste parochies aanspraak had gemaakt, en dat dat geheel iets anders is als de bisschoppelijke jurisdictie; doch bij die grensparochies geloof ik, dat alleen een beweerde onderhoorigheid aan de diocese den grondslag der aanspraken kan hebben uitgemaakt, en aarzel ik daarom niet hier uit het eene tot het andere te besluiten. 1) Hist. Crit. I 167. 2) Dat de kerk van Sysseele bij Brugge en tot 1124 het kapittel van St. Marie te Brugge aan St. Maarten te Utrecht behoorden, heeft natuurlijk niéts te maken met den omvang der diocese (cf. Het Oudste Cartularium 124, 142). Dat bezit was van denzelfden aard als dat van het klooster St. Odiliënberg in de Luiksche diocese, in 858 aan de Utrechtsche kerk geschonken (ib. 21). 3) Zie boven 7. 4) De Fremery n°. 31. 74 dat drietal werd getrokken, alleen kan ontleend zijn aan een op veel oudere toestanden berustende begrenzing, nl. de noordelijke grens van het decanaat Suutbevelandia. Het loont de moeite dit nader aan te toonen. Tot het decanaat Walachria behoorden behalve het eiland Walcheren ook Borsele, Noordbeveland en Wolfertsdijk; tot het decanaat Suutbevelandia het eigenlijke Zuidbeveland beoosten en bewesten Yerseke met de daaraan aangedijkte eilandjes behalve Borsele, benevens de eilandjes benoorden de (Ooster-) Schelde tusschen Striene, Krabbekreek en Breevliet; en tot het ("decanaat Scaldia de eilanden Orisant, Schouwen, Duiveland, i Dreiscer, Stavenes, Moggershil, St. Philipsland en de tot de (jieerlijkheid Voern behoorende eilandjes. Terwijl sedert het midden der 13e eeuw de grens tusschen de twee politieke hoofdafdeelingen van Zeeland gevormd werd door de zuidoostnoordwest loopende (Ooster-)Schelde, bestond dus de noordelijke grens van het decanaat Suutbevelandia uit een zuidwestnoordoost loopende reeks van wateren, in de latere middeleeuwen Schengen, Goessche Diep, Breevliet en Krabbekreek geheeten. Dit doet reeds het vermoeden rijzen, dat aan de verdeeling in Beooster en Bewester Schelde een andere moet zijn voorafgegaan, die door een zuidwest-noordoost loopende rivier werd gevormd. En dit vermoeden wordt bevestigd door twee omstandigheden. Vooreerst door de door dr. J. Lorié *) aangetoonde waarschijnlijkheid, dat de Striene, die de (Ooster-)Schelde met de Maas verbond, de oorspronkelijke Schelde was, zoodat de Oosterschelde ontstaan moet zijn uit een doorbraak of een verlegging uit anderen hoofde van de Schelde in haar benedenloop. En vervolgens door de beroemde plaats in den blaffert van het klooster Lauresham (Lorsch), waar een gift van 776 aldus wordt omschreven: „in lacu villam Audaco inter Scald et Sunnonmeri et Gusaha mansum unum et basilicam et casam quae desuper posita est et terram quae adtingit ad mansum" 2). Meestal wordt dat Gusaha met Goes geïdentificeerd, doch ten onrechte, naar ik meen. Immers, daar de Scald en de Sunnonmeri onmogelijk iets anders kunnen zijn dan de twee wateren ten zuiden en ten noorden van Schouwen, zoo moet noodzakelijk de Gusaha het 1) Tijdschr. v. h. Aardr. Gen. 2e Serie XI 881 2) Van den Bergh I n°. 8. 75 water zijn, dat dit toen ten oosten begrensde1), en vermoedelijk hetzelfde, dat later Stavenesse en Moggershil (het decanaat Scaldia) eenerzijds van St. Maartensdijk en St. Annaland (het decanaat Suutbevelandia) andererzijds scheidde en met een kennelijk nieuwen naam Breevliet werd genoemd. Doch daar ter Goes, zooals de plaats eigenlijk heette, ook aan die Gus-aha moet gelegen hebben, moet dit tevens de oude naam van het Goessche Diep zijn geweest en dus in zijn geheel die van het water, dat de noordgrens van het decanaat Suutbevelandia vormde en de Schenge bewesten Goes verbond met de Striene beoosten St. Annaland. In 1200, toen het decanaat Selandia werd gesplitst, deed dat water echter stellig reeds verre in belang voor de Oosterschelde onder. Dat desniettemin van toen af de voormalige Gusaha en niet de Oosterschelde de grens tusschen de decanaten Scaldia en Suutbevelandia vormde, kan alleen 'hierin zijn oorzaak vinden, dat er omstreeks 1200 nog een in de oude gouwen wortelende verdeeling van Zeeland bestond, waarbij de Gusaha een der grenzen vormde. De splitsing van Zeeland is later nog verder gegaan. In 1275 bestond er een decanatus de Somerlant2), blijkbaar genoemd _ naar de parochie van den toenmaligen deken 3) en identiek met het decanatus dominii de Voerne der latere eeuwen. In 1204/5 ' bestond dat nog niet, zoodat het tusscTïèn dat jaar en 1275 moet zijn opgericht. En wel door splitsing van het decanaat Scolden, want het staat vast, dat de heerlijkheid Voern oorspronkelijk tot Zeeland behoorde, en er is geen enkele reden om te vermoeden, dat het decanaat Selandia van vóór 1198/1204 niet geheel Zeeland, voorzoover het tot het bisdom Utrecht behoorde, omvat zou hebben. De som, die de Zeeuwsche dekens als vischpenningen aan den Domproost hadden op te brengen, wordt in het Liber Camerae behalve in de reeds vermelde lijst nog eens afzonderlijk ver- 1) De heer Ramaer (141) zoekt die oostgrens ten onrechte in de Gouwe, het water tusschen Schouwen en Duiveland, evenals zoovelen vóór hem verleid door de gelijkheid in klank van den riviernaam Gouwe met het woord gouw. In werkelijkheid hebben deze twee woorden echter niets dan den klank gemeen, daar de naam der wateren overal uit Golda of Goldaha is ontstaan en het woord gouw uit gawi; en de Gouwe-wateren zijn feitelijk ook nergens gouwgrenzen, noch bij Zierikzee, noch bij Sluis, noch bij Gouda, noch bij Pui-merend. 2) Deel I 10, 16. 3) Zie boven 69 noot 3. 76 meld !): „in die s#i Martini decanus de Scolden solvet 2 marcas, de Walcheren 2 marcas, de Sutbevelant 5 fertones, de Wille 2 marcas et 2 caseos preposito". Dit sluit met de andere opgave, behalve dat er hier een decanus de Wille bijkomt, die nergens elders vermeld wordt 2). Het is niet twijfelachtig, dat met Wille bedoeld is de hoofdkerk van Noordbeveland, Welle, een der vijf moederkerken van het decanaat Walcheren 3), die aan den Dom behoorde 4). Of hieruit mag worden afgeleid, dat bij de opstelling van het Liber Camerae, d. i. in het ie kwart der 13e eeuw5), Noordbeveland en Wolfertsdijk een afzonderlijk decanaat vormden, schijnt mij niet zeker. In elk geval is er later nergens meer sprake van en staat het vast, dat die-twee eilanden althans van het 4e kwart der 13e eeuw af steeds tot het decanaat Walcheren hebben behoord. De rekeningen der Domfabriek vermelden nog een vijfde decanaat in Zeeland, nl. Borsalia, en wel constant gedurende de geheele anderhalve eeuw, waarover de bewaard gebleven serie ervan zich uitstrekt. Toch is het zeer twijfelachtig, of dat wel ooit bestaan heeft. Alle andere bronnen kennen het niet en toonen met zekerheid aan, dat het althans noch in 1275 noch in de 15e en 16e eeuwen heeft bestaan. Tot staving hiervan wijs ik slechts op de vermelding der parochies S. Katerina, Tewic, Monster en Ostkerke onder Walacria in het tiendenregister van 12806), op die van Theuick „partium 7) Borsalie" onder de instituties „per decanatum Wallachriae" in de rekening over 1474 van den officiaal van den Dom »), op het ontbreken van een deken of decanaat van Borsalia in al de bewaard gebleven rekeningen van dien officiaal, op het ontbreken van Borsalia onder de provisores en provisoriën in de rekeningen van den vicaris des Bisschops en in die van het cathedraticum, enz. Staat het dus vast, dat er noch in 1275 noch na de 14e eeuw. een decanaat of provisorie Borsalia bestaan heeft, zoo rest de vraag, 1) Rechtsbronnen van den Dom te Utrecht 45. 2) Ib. 41 wordt wel nog eens dezelfde ontvangst „de Wille" vermeld, maar zonder de bijvoeging van wien. 3) Mr. R. Fruin in Archief VIII 99. 4) Rechtsbronnen enz. 41. 5) Ib. 8. 6) Deel I 15. 7) Zie boven 6. 8) Deel I 233. 77 hoe dan de rekeningen der Domfabriek eraan gekomen zijn, en daarvan zijn twee verklaringen mogelijk. Vooreerst zou het eenvoudig een fout kunnen wezen, ontstaan uit de vermelding van Borsalia als afzonderlijk geographisch onderdeel van het decanaat, op dezelfde wijze als het o. a. naast Wolffersdijck in de rekening over 1526 van den officiaal voorkomt, en als Texalia juist ook in de rekeningen der Domfabriek als onderdeel van het decanaat Kennemaria van den aanvang af is vermeld. Of wel, het decanaat heeft werkelijk een korten tijd bestaan en is na zijn wederopheffing in de parochielijsten blijven staan, doordat deze steeds van de vorige werden afgeschreven. Niettegenstaande het groote aantal fouten, dat wij boven bij de bespreking dier lijsten erin constateerden, tot de eerste verklaring zoude doen overhellen, komt mij de andere iets waarschijnlijker voor, vooreerst met het oog op den decanus de Welle van het Liber Camerae, en vooral omdat bij het opschrift van het decanaat het aantal parochies, waaruit het bestond, evenals bij de andere decanaten is opgegeven, en die opgaven veel ouder zijn dan de oudste bewaard gebleven rekening. En men zou dan kunnen gissen, dat het kortstondige bestaan van het decanaat Borsalia is samengevallen met de almacht van Wolfert van Borsele onder graaf Jan I of er althans mede in verband heeft gestaan. Ten oosten van Scolden lag omstreeks 1200 het decanaat Hollant, reeds toen ook wel *) en later altijd Zuuthollant genaamd. Blijkens het tiendenregister behoorden er in 1275 ook de heerlijkheid Put (later Putten geheeten), de westelijke helft van Schieland en een deel van Delfland toe. Maar de provisors-rekeningen van Zuidholland over 1328 en 13302) leeren, dat in die jaren Putten nog wel, doch de deelen van Schieland en Delfland niet meer tot het decanaat behoorden. Uit deze was inmiddels een nieuw decanaat Scielandia gevormd, waarvan het bestaan het eerst blijkt uit een nog ongedrukt stuk van 14 december 1315 3), dat door Jan uten Haghe „provisor ende deken van Schyelant" werd bezegeld. Het moet dus tusschen 1280 en 1315 van het decanaat Zuuthollant zijn afgesplitst. Evenzoo is er in het tweede kwart der I4e eeuw, blijkbaar 1) Zie boven 70. 2) Reken, van Utrecht I 525—547. 3) Arch. d. Oud-Bissch. Cler. (Bronnen v. d. Gesch. v. Rotterdam, IV 73 n". 236). 78 op het voorbeeld van het decanatus dominii de Voern, een nieuw decanaat gevormd uit de heerlijkheid Put, want in 1350 en 1352 vinden wij een „decanus provisoriae de Putten" i). Hoewel de toenmalige parochies der heerlijkheid in 1328 en 1330 alle kerkelijk nog tot Zuudhollant behoorden, zoodat de conclusie voor de hand zou liggen, dat het nieuwe decanaat „dominii de Putten" evenals dat van Schieland in zijn geheel een afsplitsing van Zuuthollant was, schijnt mij dit niet geheel zeker. De Putsche landen en gorzen toch bezuiden Drencwaert (Zuidland) en Corendiic (Goudswaard) waren ongetwijfeld Zeeuwsche grond evenals Sommelsdijk, en ik acht het daarom waarschijnlijk, dat ze te voren niet tot het decanaat Hollant, maar tot Selandia behoord hadden, al is noch het een noch het ander met zekerheid te bewijzen, omdat er voor de 15e eeuw nooit een kerk of kapel op die gronden wordt genoemd, ja zelfs de tienden ervan nog nergens vermeld zijn gevonden. Ten westen grensde aan het decanaat Schieland in de 14e eeuw jhet decanaat Rijnland, in de 15e eeuw het decanaat Delfland. Dit laatste was tusschen 1405 en 1408 van Rijnland afgesplitst: de rekening van den officiaal van 1405 kent het nog niet als J afzonderlijk decanaat 2), doch die van den vicaris van 1408 noemt 1 Alardus de Stega provisor Delflandiae3). Het werd gevormd uit de in het hoogheemraadschap Delfland gelegen parochies van het decanaat Rijnland 4). Ten noorden van Schie- en Delfland vinden wij het decanaat Rijnland, dat voor 1405/8 ook Delfland omvatte en in de 1) Hist Ep. Ultraj. 336. 2) Deel I 230. 3) Ib. 200. 4) Prof. Fruin was van een andere meening. „Waarschijnlijk werd in den vroegsten tijd die streek (tusschen de Lier en den Ysel) niet tot Noord- maar tot Zuidholland gerekend. Althans in de kerkelijke verdeeling was het zoo, en deze behoudt doorgaans den alouden toestand het langst", zegt hij (Verspr. Geschr. VI 200 noot 2) met een beroep op het tiendenregister van 1280. Het was echter blijkbaar aan zijn aandacht ontsnapt, dat dit alleen waar was van Vlaerdinge en de ten oosten hiervan gelegen parochies, maar dat de tusschen die Liere en Vlaerdinge gelegen parochies (Pijnacker, Noirtorp, Delf, Sciplede, tWout, die Liere en Maeslant) er geen van alle in worden genoemd, zoodat daar niet uit kan worden afgeleid, of die toén kerkelijk tot Rinlant (Noorthollant) of tot Zuuthollant behoorden. Dat het eerste het geval was, blijkt echter onomstootelijk o. a. uit de rekeningen der Domfabriek. En het tegendeel is evenmin af te leiden uit de door Fruin (t. a. p.) aangehaalde mededeeling in de Informacie van 1514 (265), dat de bewoners van de Lier „te 79 I3e eeuw nog somtijds (o.a. in het tiendenregister van 1280 enkele malen) met zijn blijkbaar ouderen naam Noorthollant werd genaamd, hoewel de naam Rinlant reeds in het begin dier eeuw (in de lijst der denarii piscium) voorkomt. Ten noorden van Rijnland lag het decanaat Kennemaria, Kennemer- of Kermerlant, waaraan ten oosten Westfrisia en Amsterlandia grensden. De omvang, dien Kennemaria sedert de 14e eeuw had1), is zonderling. Er behoorden verschillende stukken toe, die ongetwijfeld buiten het oorspronkelijke Kennemerland lagen: Beets en Grosthuizen, Ursem, Schermer en Graft, een deel van Grootmannerambacht (de parochies Warmenhuizen, Oudkarspel, Noord- en Zuidscharwoude, Veenhuizen en sedert 1516/25 Broec2)), ja zelfs de eilanden Wieringen, Texel en Vlielant 3). Vooral de onderhoorigheid van deze eilanden onder dit decanaat althans sedert het laatst der 14e eeuw (het oudste bericht ervan geven de rekeningen der Domfabriek), iri verband met die van de tusschen hen en Kennemerland gelegen eilandjes Huusdunen en Calense of tOge onder het decanaat Westfrisia, gelden hadden deen helft in Rijnlant ende dander helft in Delflant", en dat de pastoor getuigde, dat het meeréndeèl zijner parochianen in Delfland woonde. „Geeft dit geen grond", zegt hij, „aan het vermoeden, dat de Lier eens de grensscheiding, was tusschen de beide baljuwschappen"? Het komt mij voor, dat hier evenals op zeer vele andere plaatsen in de Informacie niet het ambacht maar de parochie de Lier de grondslag der mededeelingen vormde en bedoeld werd met „de Lier". Van daar de mededeeling van den pastoor, „datter te Lyere ter kercken behoeren 350 persoenen, daerof dat tmeestedeel woent in Delflant ende gelden mit die van Maeslant, mit dat Wout, mit Dorp ende Naeltwijck, ende de minste helft wonen in de ban van Lyere, die aldaer gelden ende geven". En zoo moet d. m. ook de andere mededeeling worden opgevat: een deel der parochie ressorteerde onder het baljuwschap Rijnland, een deel onder dat van Delfland. — Bij Rijnland, Delfland en Schieland moet men steeds scherp onderscheiden tusschen de baljuwschappen, de waterschappen en de decanaten, die bij alle drie grootelijk» in omvang van elkander verschilden en alleen de namen gemeen hadden. Het is echter niet huius loei hier nader op in te gaan. 1) Zie over de grens tusschen Kennemaria en Westfrisia hierboven 38 sqq. 2) Zie boven 41. 3) Men wachte zich voor een identificatie van deze buiten het oorspronkelijke Kennemerland gelegen deelen van het decanaat Kennemaria met het politieke „Kennemergevolch", want dit was volstrekt niet uitsluitend een gebied, dat buiten het oorspronkelijke Kennemerland lag: er behoorden ook dorpen toe, midden erin gelegen. Wagenaar had vermoedelijk gelijk met te meenen, „dat dit onderscheid van benaaming (Kennemerland en Kennemergevolch) alleen plaats heeft om dat deeze Regtsbannen niet eigenlijk; onder de Hooge Vierschaar van tBaljuwschap van Kennemerland te regt staan, hoewel zij de Kennemer Regten volgen" (Tegenw. St. VIII208). 8o toont d. m. evident, dat ze niet van den aanvang af onder Kennemaria kunnen hebben behoord en er eerst later aan moeten zijn toegevoegd. Er is nog een andere omstandigheid, die daarop wijst. Vermoedelijk was er in elk decanaat oorspronkelijk i) slechts één personatus. Dat van Westfrisia was gevestigd te Medemblik 2) en dat van Kennemaria te Velzen 3). Nu vinden wij daarnaast nog een personatus van Texalia4) en een van Wieringia 5). Vergelijkt men hiermede het feit, dat in den eersten grafelijken tijd juist dezelfde pagi worden genoemd, Kinhem, Westfrisia, Wiron en Texla, dan is d. m. het verband tusschen die twee feiten niet te miskennen en is uit die personatus Texaliae en Wieringiae af te leiden, dat de eilanden vroeger ook in het kerkelijke zelfstandige districten hadden gevormd6). Beziet men de kaart, dan kan er evenmin twijfel aan bestaan, dat ook de andere zooeven vermelde parochies niet tot het oorspronkelijke Kennemerland hebben behoord en te eenigertijd van Westfriesland daarheen moeten zijn overgebracht. Wellicht zou men geneigd zijn dit voor onjuist te houden ten aanzien van Scermer en Graft, omdat deze sedert den Bourgondischen tijd buiten het gebied lagen, dat toen en sedert onder den naam Westfriesland werd verstaan. Doch hieruit is op dit punt geen argument te putten, want die naam werd, evenals zulks het geval was bij Rijn-, Delf-, Schie- en Amstelland, reeds toen bij voorkeur toegepast op het waterstaatkundige gebied, dat zoo heette; en bij Westfriesland is dat zelfs onder de Republiek uitsluitend het geval geworden, omdat de vroegere gelijknamige 1) Sedert de 13e eeuw worden echter in een aantal decanaten meer dan een personatus vermeld, b.v. in Rijnland Soeterwoude (Hist. Ep. Ultr. 487), Nortick (Deel I 14, Oork. II no. 911), Vorholt (ib. I 276), Rijswijc (ib. II 1076), Monster (ib. II 357), Naldwic (Deel I 14) enz. Zie overigens beneden onder de Parochies. 2) Hist. Ep. Harl. 148. 3) Van den Bergh II no. 360. Ook Haerlem was een personatus (ib. n". 93, 95, 96); doch het bekende feit, dat Velzen een der oudste, zoo niet de oudste kerk van Kinhem was, maakt het waarschijnlijk, dat dit het oorspronkelijke personatus was en de titel eerst later ook aan Haerlem is toegekend geworden (in verband met het grafelijke hof?). 4) Ib. no. 502. 5) Hist. Ep. Harl. 91. 6) Reeds in de lijst der goederen van de Utrechtsche kerk uit de ie helft der 9e eeuw (Het Oudste Cartularium I n«. 23, 38 sqq., cf. Inl. XXVI) wordt vermeld, dat een priester Sibrand „jussu episcopi Othilboldi regebat omnes ecclesias in eadem insula Texlae". administratieve en kerkelijke districten toen als zoodanig verdwenen waren. Dat Graft niet tot het oorspronkelijke Kennemerland behoorde, blijkt vooral uit het feit, dat het eerst later Kennemer recht heeft verkregen*). Het ten oosten aan Kennemaria grenzende decanaat heette sinds de 14e eeuw Westfrisia, doch droeg te voren een merkwaardigen naam, die ons in verschillende vormen door de handschriften is overgeleverd: Westeliglant2), Westliglant3), Westinglant 4), schijnbaar denzelfden als het comitatus omnis in Westflinge van 10645) en de Fresones qui dicuntur Westlingi van Emo 6) waarover reeds Van den Bergh 7) en F. Buitenrust Hettema 8) hebben gehandeld, en waarbij ik nog kan voegen „in Westflinge" in het later te bespreken kroniekje van St. Marie van het 2e kwart der 12e eeuw 9). De twee van elkander geheel onafhankelijke plaatsen, waar de laatstgenoemde vorm voorkomt toonen d. m. duidelijk aan, dat von Richthofen ">) gelijk had met dezen voor den oorspronkelijken te houden U), waarnaast zich later een daarvan onafhankelijke volksnaam West(er)lineen vormde12). & Ten zuiden van Westfrisia en ten oosten van Kennemaria vinden wij het decanaat Amsterlant, waarvan de geschiedenis vnj duister is. Uit de lijst der denarii piscium kennen we het bestaan ervan reeds in het eind der i2e eeuw als decanatus de 1) Het behoorde ook tot het baljuwschap van de Nieuwburgen, dat in zijn geheel oorspronkelijk Westfriesche bodem was; doch vergelijk Tegenw. Staat VIII 208 381 2) Deel I 3. ' J ' w£ ^T' ^ 13 dt6lfde Plaats' diC d°°r MatthaeUS (™ 43) werd geëxcerpeerd, 11 Z °nreChte W<^glant gedrukt staat; welk citaat wederom doo üS Lcï°m' ^ '9) °nreChte " aan«ehaaId ak "Matthaeus, Anon. 4) Rechtsbronnen van den Dom 46. 5) Van den Bergh I no. 86. 6) Ed. Hist. Gen. N. R. IV 206. 7) Middeln. Geogr.ï 146. 8) Nomina Geogr. IV 19. 9) Serrure, Vaderl. Mus. I 4.2; Mr. S. Muller Fzn. in Bijdr. en Med. Hist. Gen. Al 405 sqq. 10) Untersuchungen II 97. 11) Ik houd - flinge met Hettema voor identiek met Flie en meen, dat het hiertoe m dezelfde verhouding staat als vangen tot vaen, enz.; cf. de vormén Flehi Flehum bij Hettema (1.1. 15). ' tegetaDgeTr VOnnt 0eSterlant (d- » <=asu Friesland) in een charter van 1317 (Schwarzenberg I 157). 6 82 Aemstelle; doch in een stuk van 1462, door Van Heussen medegedeeld1), noemt de deken ervan zich officieel „wy provisoir ende deecken van Aemsterlandt, Waterlant ende Zeevanck" , en uit de rekeningen van den vicaris, die van den officiaal en die over het cathedraticum blijkt, dat het decanaat althans van het begin der I5e eeuw af tot aan de hervorming dienzelfden omvang moet gehad hebben. Er is echter reden om te betwijfelen, of dat wel van den aanvang af het geval is geweest. In de rekeningen der Domfabriek treedt Amsterlant eerst in 1496 als afzonderlijk decanaat op, om merkwaardigerwijze na slechts drie jaren in 1499 weder voor goed te verdwijnen. In al de andere rekeningen der Domfabriek van 1395 af tot de hervorming toe worden de reportationes van het eigenlijke Amsterlant met die van het decanaat Goeylandia samen geregistreerd, en die der parochies van Waterlant en den Zeevanc onder Kennemaria. Hieruit is af te leiden, dat de laatste inderdaad door den deken van Kennemaria werden ontvangen en verantwoord, niettegenstaande het afzonderlijke bestaan van het decanaat Amsterlandia vaststaat. i^c£L Het tiendenregister van 1280, de eenige oudere bron voor de groepeering der parochies in decanaten, laat ons hier in den steek, daar het geen enkele der parochies van Waterlant en den Zeevanc vermeldt. En daar dat register, op dezelfde wijze als de rekeningen der Domfabriek, het eigenlijke Amstel onder de Maior prepositura iuxta ciuitatem plaatst, is de onderstelling gewettigd, dat de verantwoording van de reportationes van Waterlant en den Zeevanc door den deken van Kennemaria gedurende de geheele I5e en i6« eeuwen (uitgezonderd alleen de jaren 1496—8) een anachronisme was, herinnerende aan een vroegere indeeling en wellicht veroorzaakt door het geldelijke voordeel, dat de deken bij het inzamelen en overmaken der reportationes kan gehad hebben. Misschien kan in den officiëelen samengestelden naam van het decanaat in het stuk van 1462, in verband met den decanus de Aemstelle van omstreeks 1200, nog een bevestiging van die onderstelling gevonden worden, als wijzende op een latere bijeenvoeging der samenstellende deelen tot één decanaat. En het verdient opmerking, dat ook het gelijknamige baljuw- en rentmeesterschap een dergelijke ontwikkeling moet 1) Hist. Ep. Harl. 166. 84 gehad hebben !); want, daar AVaterlant vóór Amstel2) aan de grafelijkheid is gekomen, moet het aanvankelijk onder den baljuw van Kennemerlant of onder dien van Westfrieslant hebben gestaan, en kan het eerst later met Amsterlant tot een afzonderlijk balj uw- en rentmeesterschap zijn vereenigd geworden. Of hier de kerkelijke dan wel de politieke indeeling de oudste is geweest en aan de andere ten voorbeeld heeft gestrekt, is moeielijk uit te maken. Is het vermoeden juist, dat Waterlant en de Zeevanc gedurende eenigen tijd onder den deken van Kennemaria hebben gestaan, dan moet daaraan een andere zijn voorafgegaan, waarin ze tot Westflinge behoorden; want het is geographisch kwalijk aan te nemen, dat het Schermereiland niet en Waterlant en de Zeevanc wel oorspronkelijk tot Kennemerland zouden behoord hebben, terwijl deze evenzeer als gene eerst later Kennemer recht hebben gekregen. Het zouden dan (evenals Beets en Grosthuizen, Ursem, Schermer en Graft, enz.) oorspronkelijk deelen van Westflinge zijn geweest, die later naar het decanaat Kennemaria zijn overgebracht, en nog later naar het decanaat Amsterlant. Dit laatste, zagen we, bestond, in welken omvang dan ook, reeds op het eind der 12e eeuw. De latere Proosdij van St. Jan, dat is Mijdrecht c. a., kan er reeds toen niet meer toe behoord hebben, want reeds in 1085 had St. Jan aldaar „omnis ecclesiastica et laicalis justicia" van den bisschop gekregen 3); doch het kan m. i. moeielijk aan twijfel onderhevig zijn, dat ze te voren tot het decanaat Amstel had behoord. Hoogst opmerkelijk in dit verband is een nota van de hand van dr. Cornelis Booth, ingevoegd tusschen P. 201 en 202 der vicaris-rekening van 15264). Volgens Booth zouden de door hem genoemde parochies, hoewel onder vijf verschillende proosdijen staande, desniettemin te zamen één aan St. Marie behoorende praepositura Amsterlandiae hebben gevormd. De kennis, die hij van de geschiedenis der Utrechtsche kapittels kan bezeten hebben, en zijn groote verzameling handschriften zijn wel in. ij Zie de rekeningen over 1343—6 bij Hamaker I 254—454. 2) Het is in dit verband opmerkelijk, dat Amstel en Nardinclant (Gooiland) te gelijk aan Holland zijn gekomen. 3) Van den Bergh I n°. 91. 4) Deel I 221. 84 staat orn aan zijn mededeelingen op een dergelijk punt eenig gezag bij te zetten, vooral omdat uit niets de bron is af te leiden, waaraan hij die nota ontleend heeft. Toch betwijfel ik, of zij wel als iets meer mag worden opgevat dan als een historische hypothese, door hem zelf opgesteld ter verklaring van de zonderlinge versnippering van het Nedersticht tusschen de vijf archidiaconaten. Want nergens is tot dusver eenig spoor gevonden van zulk een praepositura Amsterlandiae*), welke het geheele Nedersticht behalve het Overkwartier en daarenboven de in de 13e eeuw daarvan naar het graafschap Holland overgegane stukken zou hebben omvat. En de onderstelling wordt er nog onwaarschijnlijker door, dat volgens Booth ook Amersfoort en Eemnes tot die proosdij van Amstelland zouden behoord hebben. Voorshands meen ik daarom de nota als zonder historische waarde ter zijde te mogen laten. Met het decanaat Amstel hebben wij reeds het graafschap Holland verlaten en het Nedersticht betreden. Dit was, zooals wij gezien hebben, verdeeld tusschen vijf archidiaconaten in dier voege, dat de aandeelen van St. Marie en van den Choriepiscopus bestonden uit verschillende losse enclaves in het Magnus I Decanatus van Oudmunster, dat het gebied van St. Jan een j afsplitsing was van het decanaat Amstel van den Dom, en dat de rest verdeeld was tusschen Oudmunster en den Dom. Het aandeel van den Dom was, blijkens de lijst der vischpenningen, tijdens de oprichting der archidiaconaten gesplitst in drie decanaten, Civitas, Goye en Aemstel; maar reeds spoedig moet het eerste zijn opgeheven en gevoegd bij Goye of Goylandia, zooals het in de latere rekeningen steeds genoemd wordt, want na de lijst der vischpenningen wordt de Civitas als decanaat nooit meer vermeld en steeds als een deel van Goylandia behandeld 2). Ook tusschen de decanaten Goylandia en Amsterlandia schijnt later een vrij nauwe band te zijn blijven bestaan, getuige het feit, dat zoowel de tienden voor het Heilige Land van 1275—80 als de reportationes voor de Domfabriek tot de hervorming toe voor beide gezamenlijk onder één hoofd werden verantwoord3). 1) Zie over „Gesivliet prepositus in Amstele" bij Van den Bergh (II n°. 546) boven 63 noot I. 2) Zie b.v. de lijst der provisoren in 1408 (Deel I 200). 3) Men zou er ook een anachronisme in kunnen zien, herinnerende aan den tijd, toen Amstel nog een deel van het Nedersticht was. 89 Hameland van het straks te vermelden stuk over de circatus episcopi uit de ie helft der 12e eeuw, en het omvatte inderdaad het zoogenaamde Frankische Hameland. De noordelijke grens was ongeveer de Yssel, doch zoo, dat Baar en Lathum tot de Veluwe behoorden en Angerlo onder Deventer stond. Het decanaat Velua, tevens het archidiaconaat van St. Pieter, was wel in het algemeen identiek met het latere Kwartier van de Veluwe, doch week er toch op verschillende punten belangrijk van af. We zagen reeds, dat er de geheele linkeroever van den Rijn van Arnhem tot Renen toe behoorde met de parochies Driel, Heteren, Rantwijc en (Op)Heusden, en op den rechteroever van den Yssel Lathum en Baar. En zoo behoorde er ook de politisch onder het Nedersticht ressorteerende parochie Renen toe, terwijl omgekeerd Scerpenzeel en Hoeflaken kerkelijk niet tot de Veluwe doch tot het decanaat Goylandia van den Domproost behoorden, en in het oosten de parochies Wilp, Twello, ter Wolde en Nijbroec onder Deventer stonden. De geheele rechteroever van den Yssel van Baar af tot den mond toe werd ingenomen door de proosdij van Deventer, die het kerkelijk onder Utrecht ressorteerende deel van het graafschap Zutfen en geheel Salland omvatte, met uitzondering slechts van de parochies Holten, Averreest en Ywehorst. Merkwaardig is, dat van een verdeeling van dit uitgestrekte gebied in decanaten tot dusver nergens eenig spoor is gevonden. Behalve de beide kapitteldekens te Deventer en Zutfen, die geen decani christianitatum waren, wordt slechts een enkele maal een decanus foraneus vermeld, nl. op 3 april 1420, toen de bisschop een priester aanstelde tot officiaal en decanus foraneus in het kerspel van Mastbroec Het heeft al den schijn, dat dit als het ware een exemtie was van de parochie, en uit niets blijkt, dat het iets meer dan een tijdelijke, voorbijgaande maatregel is geweest. Voorzoover wij weten, heeft de geheele proosdij" steeds slechts één decanaat uitgemaakt. Ook het aangrenzende archidiaconaat van Oldenzaal heeft, voorzoover wij weten, steeds slechts één decanaat gevormd. Het omvatte behalve Twente ook het dal der Vecht tot Gramsbergen toe, dat vroeger Norttuihanti had geheeten en later de zoogenaamde Niedere Grafschaft Bentheim vormde, benevens de later politisch tot Salland behoorende parochie Holten. I) Tij drek. Reg. op het Oud, Provinc. Arch. in Overijssel, VI 231, 9° Ten noorden der twee laatstgenoemde proosdijen lag het decanaat Drente van St. Marie, dat oorspronkelijk behalve het latere politieke landschap van dien naam daarenboven omvatte Groningen met het geheele Goorecht en Selwerd (samen het oude Drenterwalt uitmakende), Oost- en Weststellingwerf1), het geheele latere kwartier van Vollenhove en de op den linkeroever der Reest gelegen parochies. Het institutieregister van St. Marie toont aan, dat in het begin der i6e eeuw Stellingwerf, Steenwijc en Vollenhoe c. a. tot een afzonderlijk kerkelijk district zijn gemaakt, dat nu eens volledig „Stellincweruia Vollenhoe et Steenwijc", dan weder alleen Vollenhoe of StelntoÈWeruia wordt genoemd , waarmede steeds de geheele jurisdictio werd bedoeld. In 1507 en 1509 was dit nog niet geschied'2); want toen werd de reportatie van Giethoern voor de Domfabriek nog door den deken van Drente verantwoord3), en had de institutie van den pastoor van Beilen nog plaats ten overstaan van den pastoor van Vollenhoe als deken van Drente4), die echter reeds toen een eigen commissaris voor Drente had5). Maar in 1513 waren er vermoedelijk twee afzonderlijke dekens, want terwijl dom. Euerardus de Cralen 16 augustus 15136) en 23 maart 1515 7) decanus 1) De duodecim parochiae, die zich in 1328 van Drente afscheidden en bij Stellingwerf voegden — natuurlijk alleen politiek, niet kerkelijk — (Driessen 102—109), worden gewoonlijk voor het latere kwartier van Vollenhove gehouden (Magnin, Gesch. Overz. I 102 sqq.). Dit kan echter onmogelijk juist zijn, vooreerst omdat dit kwartier nooit één politiek geheel met Stellingwerf heeft uitgemaakt, en vervolgens omdat het toen nog slechts hoogstens 8 kerspelen had, nL Steenwijc, Oldemarct, Cuinre, Yselham, Scaderwolt, Geethoorn, Wanneperveen en Vollenhoe. Ik zou het twaalftal daarom liever willen zoeken in de oostelijkste parochies van Stellingwerf, nl. Donkerbroec, Haule, Oosterwolt, Fochtelo, Appelsga, Elslo, Mackinga, Boyl, Noortwolt, Finkega, Steggerden en Peperga, en de Linde voor de vorige grens tusschen Friesland en Drente houden; cf. „alle die ghene die inden vriesschen palen woonen tusschen der Weser ende der Lennen" (1401, Verwijs Oorlogen Albrecht SS1)- Pastoor Hogeman vergiste zich met dit voor een andere rivier te houden dan de Linde (Friesche Volksalm. 1890, 194 noot). 2) Nog in 1479 wordt een deken „van Steenwijck ende slants van Drente" vermeld (mr. Seerp Gratama, Bijdr. t. d. Rechtsgesch. v. Dr. H. bijl. 21; cf. mr. Fockema Andreae 1.1. 79). Een decanaat Steenwijck, door sommigen uit de vermelding van een deken van Steenwijck afgeleid, heeft nooit bestaan, want die deken is nooit iets anders dan kapitteldeken geweest. 3) Deel I 97 noot 1. 4) Ib. 369. 5) Ib. 370. 6) Ibidem. 7) Ibidem. 9i noster Drenthie genoemd wordt, treedt 10 augustus 1514 x) en 4 maart 1515 2) Henricus ten Velde pastor in Vullenhoe eveneens als decanus noster op. Maar de splitsing is nooit een volledige in twee decanaten geworden en schijnt steeds tijdelijk te zijn gebleven. Want den 18 juni 1522 moesten de proclamationes ad ecclesiam parochialem de Ysselhammis partium Drenthie (sic) geschieden coram decano jurisdictionis Drenthie 3), alsof de splitsing toen weer was te niet gedaan. En terwijl dom. Johannes Bijstervelt voor het jaar 1569 twee afzonderlijke commissies verkreeg, één voor Drente en één voor „Vollenhoe, Cuynre, Steenwijck et Stellinckweruia" 4), had dom. Johannes Aestensis er den 10 julij 1565 één verkregen „per totum nostrum archidiaconatum et jurisdictiones Groningenses Steenwycenses ac Drenthiae" 6). Waar ten noorden van Stellingwerf de grens was tusschen het archidiaconaat van St. Marie en dat van Oudmunster, schijnt in het midden der 16e eeuw niet geheel zeker te zijn geweest. Want, terwijl de parochie van Donkerbroec herhaaldelijk in het institutieregister van St. Marie voorkomt (evenals het meerendeel der parochies van Stellingwerf), en dit geen enkele der parochies van Schoterland vermeldt, blijkt uit het boven6) omtrent een institutie te Wyngenterp in 1561 medegedeelde, dat men er toen aldaar niet zeker van was, of de institutie er aan den proost van St. Marie dan wel aan dien van St. Salvator toekwam. Schoterland behoorde in de I5e en i6« eeuwen stellig tot het Oudmunstersche Oostergo. Het komt mij echter waarschijnlijk voor, dat het met Oostzingerland vroeger evenals Stellingwerf tot Drente had behoord. Hierop toch wijzen zoowel het feit, dat den 5 juli 1311 de bisschoppelijke banvonnissen over de Friezen „de Stillingwarf et Skoterewarf" werden afgekondigd door Wicherus decanus Drenthie, den abt van Runen en de rectores der kerken van Groningen en Rodloo 7), als vooral de bekende o. a. in het Upstalboomsche wetboek bewaarde traditie, dat Sko- 1) Deel I 370. 2) Ibidem. 3) Ib. 372- 4) Ib. 382 3- 5) Ib- 381. 6) Zie boven 62. 7) Oork. Gr. e. Dr. n°. 236, 92 terwerf en het decanaat Drente samen het vierde friessche „Zelant" uitmaakten. Daarentegen behoorden de „acht karspelen", „octo parochiae", niet tot Oostergo, maar tot de Munstersche proosdij of decanaat Hummerke of Oldehove. Blijkens het uit het eind der 15e eeuw dagteekenende Registrum curarum terre Frisie Monasteriensis Diocesis !) vormde dat achttal juist de latere grietenij Achtkarspelen 2). Omtrent de decanaats-indeeling van geen deel van het bisdom zijn wij zoo slecht ingelicht als omtrent die van Oostergo. Oudmunster, tot welks archidiaconaat het stellig behoorde3), heeft in zijn omvangrijk archief (welks inventaris ik voor dit doel nog eens nauwkeurig heb nagegaan) geen enkel stuk bewaard, waaruit die verdeeling volledig is op te maken, zoodat wij uitsluitend aangewezen zijn op eenige verspreide berichten, meest sporadische vermeldingen van dekens. De resultaten daarvan zijn reeds door mr. A. J. Andreae 4) en F. Buitenrust Hettema5) medegedeeld en als volgt te resumeeren en te corrigeeren. 1) Deel I 421. 2) De „curae" waren Suderhusum, Ecclesia de S. Augustino (Augustinusga), Harlclngekerlce (Harkema Opeinde), Osterham alias Drogeham, Westerham alias Cottum (de Kooten), Upt Wysel ('t Wyzel), Uppost (Buitenpost), Post (Lutkepost). In 1543 (Deel I 275/6) waren Lutkepost en Harkingekerke reeds te niet gegaan en met Buitenpost en Augustinusga vereenig 1, terwijl er andererzijds na de hervorming de kerspelen Gerkesklooster, Surhuisterveen en Rottevalle bij zijn gekomen. De „octo parochie" worden het eerst als zoodanig in 1338 genoemd (Oork. Gron. e. Dr. n°. 354), doch een eeuw te voren, in 1242, waren er nog geen acht, want het Buweklooster, dat later onder het tot het achttal behoorende Harkingekerke ressorteerde, wordt gezegd toen in de parochia S. Augustini gesticht te zijn, Hettema 7/8. 96 dat van ouds tot den pagus Salo behoorde *) (vandaar de onderhoorigheid aan Deventer), van ouds voor een onderdeel van den pagus Suthergo, en zou het daarom tot Stauria willen rekenen. En dan moet dat ook het geval zijn geweest met de tusschen Kunre en Nagele genoemde kapellen Ruthne2), Sileham met Seuenhusum en Marcnesse, namen, die later nergens meer voorkomen en dus wel bij Nagele zullen behooren. Rest Fferlerhee of, zooals de brief van 1245 in het Cartularium (misschien beter) heeft, Farlare. Tusschen Wycle en Oesterze geplaatst, doet die naam natuurlijk denken aan Follega. Dit dorp behoorde stellig tot het onder St. Jan staande decanaat Westergo, wat op zichzelf geen bezwaar zou zijn tegen de identificatie met Farlare; maar een onoverkomelijk bezwaar daartegen levert de oudste vorm van den naam Follega in de oudste parochielijst van Westergo op, nl. ecclesia Folcolfi, friesch Follega3), holl. Folcolfkerke. Farlare, Ferlerhee kan daarom m. i. slechts één van tweeën zijn: öf de oude naam van Eesterga (= „het oostelijkste dorp", scil. van Stauria) öf een verdronken dorp in zee; en dan komt mij het eerste waarschijnlijker voor. Eesterga en de Lemmer behoorden beide stellig tot Stauria, want in de lijsfëh' van het decanaat Westergo komen ze geen enkele maal voor. Pro memorie vermeld ik nog, dat buiten Stauria aan St. Odulf nog behoorden, behalve de reeds genoemde Kunre, Urck en Emelwerd: Drenningriip (Dronrijp) met de kapel Scingum, een dochter van het later te bespreken Karnewald, Sudergo, dat tot het decanaat Westergo behoorde en dat ik meen met Tjerkgaast te mogen identificeeren, Fle (Vlieland) en Algodeterp met Wervershof in Westflinge. Uit een rekening van 1325 *) blijkt, dat Stauria in dat jaar nog slechts één decanaat uitmaakte doch in drie partes was gesplitst5), aan het hoofd waaraan de pastoors van Utberdum, 1) Van den Bergh I 29* (a°. 968). 2) Stellig niet Rottum in Schoterland, dat aan de commanderij van Nes behoorde (Deel I 322). 3) Deel I 345 noot 3. De plaatsnamen, wier eerste lid een persoonsnaam was, zijn niet uit de volle persoonsnamen gevormd doch uit de eerste deelen van deze: Winsheim, Winsum is de plaats van iemand, wiens naam met Win- was samengesteld, Wilsheim, Wilsum die van iemand, die Wille-helm, - fried, - brord, - had enz heette. Evenzoo is Folle-ga de „ga", d. i. het kerkdorp van Fol-colf, - prant, - brecht enz. 4) Rek. van Utr. I 565. 5) Evenals wij (93 noot 1) zagen, dat met Oostergo in 1336 het geval was. 99 niet1), maar wel, dat het personaat in 1336 een afzonderlijk decanaat was geworden, dat geheel onder den abt stond en dus als het ware uit het archidiaconaat van St. Jan was geëximeerd, in die mate, dat het in de parochielijst van 1482 geheel werd weggelaten 2). Trouwens uit de aanteekeningen onder aan deze lijst is op te maken, dat de institutiebevoegdheid ook nog voor een aantal andere kerken in Westergo van den proost van St. Jan op anderen was overgegaan. Behalve den abt van Lidlum wordt als zoodanig nog genoemd de Commendator Snekensis, d.i. de commandeur der Johanniters te Sneek, terwijl uit de aanteekening onder aan de lijst van 1440, dat de abten van Ludingakerke en Bloemcamp de institutiebevoegdheid van den proost van St. Jan voor zekere kerken erkenden, is op te maken, dat zij de bevoegdheid voor andere kerken zelf bezaten. Uit het viertal decanaten waren erin de 15e eeuw (vóór 14403)) elf ontstaan: Bodelswaert was gesplitst in vieren, Bolswaert, Grandiua4), Joerwaert en Aid Arum; Franeker in vieren, Franeker, Menaldum, Berum 5) of Sexberum 6) en Uxalia, Scelgis of de Schelling; en Waghenbrugghe in tweeën Waghenbrugghe Superior en Inferior. Hoewel er op enkele punten nog eenige twijfel kan overblijven, is de begrenzing van elk dier elf decanaten geheel te reconstrueeren. Of er na 1482 nog eenige wijziging in de indeeling neeft plaats gehad, is niet bekend. Op één punt moet hier nog de aandacht worden gevestigd, I) Zie boven 61. 2) Van daar dat het ook bij Van Heussen ontbreekt. 3) O. V. R., V. e. M. IV 290. Het decanaatslijstje, dat aan het hoofd der parochielijst van 1482 voorkomt (Deel I 355), is kennelijk uit het register van 1440 overgeschreven (vgl. boven 34 noot 3). 4) Deze naam is nog steeds onverklaard. De teksten hebben Grandiua of Grandina — dit is niet uit te maken —, nooit Grandwerum, dat uitsluitend op een schrijf-, druk- of conjectuurfout van Van Rhijn (Oudh. en Gest. II 269) berust. Dat Grandina of -na wordt in het Latijn als neutrum pluralis behandeld, hetgeen de gissing twijfelachtig maakt, dat het uit een frieschen genit. plur. Grandena van Grand zou ontstaan zijn (waarvan trouwens de gen. pl. grandera schijnt geluid te hebben); vgl. Hettema 140/1. 5) Deel I 193; O. V. R., V. e. M. IV 305 (1447). 6) Ib. passim. 7) Na 1408 (zie Deel I 193). Deze splitsing is de jongste geweest, daar Waghenbrugghe Inferior kennelijk later onder aan het lijstje van het register van 1440 (O. V. R., 1.1.) is toegevoegd. loó nl. dat In den loop der 15e eeuw, tusschen 1440 en 1482, drie parochies van Westergo naar Oostergo zijn overgegaan: Snixwaech, St. Jansga met Acmarijp en ter Capple. In 1440 worden ze nog onder de namen Sneckswach, Acherage i) en Coppelge in Westergo vermeld; maar in de lijst van 1482 (die wel overcompleet, maar — afgezien van het decanaat Winsum — niet incompleet is) worden ze gemist, waarmede in overeenstemming is, dat ze sedert ook politisch tot Utingeradeel en Haskerland behoorden, terwijl de geheele grietenij Doniawerstal onder St. Jan bleef staan. Aan het einde gekomen van de bespreking der decanaten, rest ons nog een zeer belangrijk stuk, dat niet ter sprake kon komen, voordat het overzicht der decanaten in zijn geheel was gegeven. Ik bedoel het lijstje der Circatus Episcopi, door C. P. Serrure uitgegeven 2), en dat voorkomt op het eerste blad van het handschrift, dat o. a. de Annalen van St. Marie van ongeveer 1138 bevat 3). Het luidt aldus : „Circatus episcopi. Anno bissextili post ipsum bissextum, in Flandern, in Walechron, in Scalde, in Hollande. „Secundo anno, in Hemelande, in Batue, in Velue, in Testrebant, in Maselant, in Westflinge. „Tertio anno, in Ostrege et Westrege. „Quarto anno, in Tuenta et prepositura Dauentrensi." Het is niet gemakkelijk van deze uiterst belangrijke aanteekening een geheel bevredigende verklaring te geven. Het is duidelijk, dat ze ten doel heeft de wijze mede te deelen, waarop alle vier jaar de inspectiereizen van den bisschop over het bisdom waren verdeeld; doch het is er ver van af, dat de namen, die ze bevat, te zamen het geheele bisdom zouden omvatten. Met „Flandern" zijn natuurlijk de Quatuor Officia Flandrie bedoeld. In „Walechron" — men lette op den pluralis — is Sutbeuelandia mede begrepen, daar dit niet afzonderlijk wordt i vermeld, en evenzoo om dezelfde reden Voorne in „Scalde." I „Hollande" is op te vatten in denzelfden omvang als het deca1 naat van dien naam vóór zijn splitsing, dus met inbegrip van 1) Deel I 343. Zie beneden onder de parochies. 2) Vaderlandsch Museum I (1855) 412. 3) Mr. S. Muller Fzn. in Bijdr. en Meded. v. h. Hist. Gen. XI 456 sqq. 102 en sedert 1046 een comitatus in Hameland (namelijk den omtrek van Zutfen *)) benevens het reeds te voren in 1024/5 tijdelijk bezeten comitatus de Thrente. Later kwamen daar nog bij: comitatus omnis in Westflinge et circa horas Reni in 1064, comitatus de Stauero in 1077, Ostrogowe, Westrogowe en Islegowe in 10862). De onderstelling is dus gewettigd, dat het wereldlijk gebied van den bisschop opzettelijk in de aanteekening is weggelaten en dat de circatus uitsluitend in het niet aan zijn wereldlijk gezag onderworpen deel van het bisdom plaats vonden. Is dit juist, dan blijken er verschillende conclusies van beteekenis uit voort te vloeien. De aanteekening zou dan tusschen 1046 en 1064 moeten zijn opgesteld3), en de erin genoemde streken samen het toenmaals niet aan den bisschop onderworpen deel van het bisdom moeten omvatten4). Het in 1026 verkregen aan hertog Gozlinus behoorde (Het Oudste Cartularium 89). Ik gis, dat er „comitatum quemdam agri dioctsis umba-Laka dictum" moet gelezen worden, en zou dat graafschap dan aan de oevers van de Lek willen zoeken. 1) Sloet n°. 161. Het comitatus wordt aldus omschreven: „de Rathnon (Rande bewesten Diepenveen) ad Hunne (tusschen Tjoene en Averlo), de Hunne ad Weggestapolon (de Hooge Wegen?) et inde ad Westerfle (Westervlier bij Diepenheim), de Westerfle ad Agastaldaburg, de Agastaldaburg ad Stenere (Steenderen) per silvam, et in alia parte Isle de Lovenen (Leuvenum) usque ad Erbeke (Eerbeek), de Erbeke ad Suthempe (Empe ten westen van Zutlen), et item ex alia parte Isle ad Ascete." Het omvatte dus op den rechteroever de parochies der Utrechtsche dioecese van Rande in het noorden tot Steenderen in het zuiden (waarom ik meen Agastaldaburg ergens in den omtrek van Ruurloo te moeten zoeken); en in elk geval behoorde er Zutfen toe, dat een allodium was. Nu komen in 1059 en 1064 een comes Godescalcus en zijn zoon comes Ottoals heeren van Zutfen voor, waaruit Vanderkindere (II317) afleidt, dat zij graven van Zutfen waren. M. i. ten onrechte. Ze waren graven van Twente (ib. 314), doch uit niets blijkt, dat ze ook graven van Zutfen waren; uit de stukken is eer het tegendeel op te maken, en de „contentio quedam diu habita inter predecessores nostros (van bisschop Willem) et dtminos Sutphanienses" van het stuk van 1059 kan lichtelijk juist met het bisschoppelijke comitatus in verband hebben gestaan. Later is er echter hiervan nooit meer sprake. Van 1101 af zijn Otto en zijn nakomelingschap niet slechts heeren maar ook graven van Zutfen. Het comitatus van 1046 kan dus slechts korten tijd in het bezit der bisschoppen geweest zijn, maar bet is onbekend hoe lang. — Het comitatus Wecelonis in pago Hamelant van 1047/56 (Sloet n". 164) wordt er door Vanderkindere (II 317) ten onrechte mede geïdentificeerd en is de latere Lijmers. 2) Het Oudste Cartularium 101, 106, 107, 113; Vanlerkindere II 327. 3) Het zou dan, met of na het grafschrift van bisschop Bernulf, het oudste stuk zijn, waarin de naam Holland voorkomt (Fruin, Verspr. Geschr. VIII 141; J. W. Muller in Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterk. XVIII 305 sqq.) 4) Het ontbreken van Kinhem kan dan slechts hetzij als een omissie worden opgevat, hetzij verklaard worden uit het begrepen zijn van Kinhem in den naam „Westflinge." io3 comitatus in Teisterbant kan dus niet in den naam „Testrebant" begrepen zijn en is dan, in verband met de latere decanaatsindeeling, vermoedelijk te identificeeren met die deelen van den voormaligen pagus, welke later niet tot het decanatus Tylensis behoorden, te weten het dominium de Altena en het decanatus Trans Leccam van St. Marie. En de term „prepositura Dauentrensis" moet dan de Islegqwe bedoelen, die eerst in 1086 werd verkregen, en niet (zooals later het geval was) tevens het comitatus in Hameland (Zutfen en omstreken) hebben omvat, dat na 1046 eenigen tijd in het bezit der bisschoppen is geweest. Men zou nu kunnen vragen, of dan de namen, die de aanteekening bevat, een beeld verschaffen van de toenmalige kerkelijke indeeling. Ten deele moet dit wel het geval zijn, want de term „prepositura Dauentrensis" laat zich alleen • als een kerkelijke verklaren 1). Doch ook slechts ten deele. Want de aanteekening noemt Walechron en Scalde afzonderlijk, terwijl wij weten, dat Zeeland tot het einde der I2e eeuw slechts één decanaat heeft gevormd. De namen schijnen mij daarom eer als de toenmaals gebruikelijke geographische denominaties te moeten worden opgevat. Thans kunnen wij het resultaat onzer bespreking der decanaten samenvatten, hetgeen het best geschiedt in het volgende tabellarische overzicht van de geschiedenis der decanaats-indeeling van het bisdom. Decanaten. Quatuor Officia Flandriae. f . Zuutbevelandia. 1 o Wallacria. (Welle?, Borsalia?) Zelandia. < ( £ Scaldia. ) 2" Scaldia. j "g? Zomerlant s. Do( n minium de Voorne. 1) Men zou m. i. mistasten met uit den naam prepositura af te leiden, dat reeds toen de proost van Deventer archidiaconale rechten zou bezeten en dus het archidiaconaat Deventer reeds in het midden der ne eeuw zou bestaan hebben. Wel is het aannemelijk, dat de proost in sommige opzichten als vertegenwoordiger des bisschops in Islegowe heeft gefungeerd. 104 3) Zie boven 61. io6 diakens langzamerhand tot een bron van zekere inkomsten was geatrophiëerd. Iets dergelijks vinden wij, wat de territoriale indeeling betreft, ook bij de decanaten, doch, voorzoover ik heb kunnen nagaan, alleen bij Oudmunster. Niet slechts dat, in lijnrechte tegenspraak met het beginsel van de geheele instelling der decanaten, de parochie Driel van 1464 af een afzonderlijk decanaat vormde meestal door den pastoor onder den titel van commissarius bekleed, en dat omstreeks 1531 ook Bodegraven op dezelfde wijze tot een afzonderlijke „jurisdictie" werd verheven 2); nog sterker is dit, dat zelfs de „clandestina de Haestrecht", d. w. z. de aan de kerk te betalen boeten voor de aldaar gesloten geheime huwelijken, sedert 1488 een afzonderlijk „decanatus" vormden3)! Dit kan natuurlijk niets anders beteekenen dan dit, dat die inkomsten aan den deken van het Magnus Decanatus werden onttrokken en aan een anderen geestelijke (natuurlijk niet voor niets) ter inning werden opgedragen. Een en ander wijst er d. m. duidelijk op, dat ook het ambt der dekens in casu geatrophiëerd was tot een bron van zekere inkomsten, en het moet alleen verwondering wekken, dat dit niet een veel ingrijpender invloed op de decanaatsindeeling heeft gehad. Deze was in het midden der 16e eeuw een vermolmde antiquiteit. 1) Deel I 312. 2) Ib. 313. 3) lb. 312. Terwijl de oostgrens van het ambacht tegen dat van Hulst bekend is en vaststaat door de meervermelde kaart van het laatste van 1574, en de zuidgrens, voor zoover is na te gaan, overeenstemde met de tegenwoordige rijksgrens, is de westgrens tegen het Asseneder ambacht slechts voor een klein deel te reconstrueeren. De eenige mij bekende kaart, waarop deze voorkomt, is die van Tirion van 1747 in den Tegenwoord^n Staat der Nederlanden l), doch de daarop geteekende grens dagteekent van 16532) en kwam stellig op verschillende plaatsen niet overeen met de oude grens. Vooreerst behoorde de parochie Triniteit, hoewel haar gronden na 1653 blijkens die kaart tot het gebied van ter Neuzen (d. i. het Asseneder ambacht) werden gerekend, voor de hervorming tot Axeler ambacht, vooreerst omdat ze onder de administratie van den hiertoe behoorenden Polre van Namen stond, vervolgens omdat ze ten oosten van de oude haven van Axel lag3), en ook omdat ze in de rekeningen der Domfabriek — na de eerste opstelling van de kerkenlijst hiervan — tusschen Ottenee en Assenede, dus aan het slot van Axeler ambacht, is ingelascht. En evenzoo is in 1653 de grens in het zuidwesten ten nadeele van het Axeler ambacht oostwaarts verlegd. Want in 1572 werd door Philips II „tot ampliatie en extensie van de voorn, ambachte van Axel" (met de gorzen der verdronken voormalige parochies Steelant, Peerboom, Niekerke, Moerkerke en Hertingen)4) hieraan toegevoegd „in het voorn. Quartier van ter Neuzen, aan wat zijde het zij, en speciaalijk aan de zijde van den uytersten hoek van wijlen Jacob Marinel in den Kouden polder, streckende van daar regt over tot op het uytersten van het Vingerling, liggende tusschen Westdorpe en 't Gendsche Zas, op het gescheet van de Limiten van AxelAmbacht" 5), waaruit blijkt, dat Westdorpe te voren tot Axeler ambacht behoord had0), terwijl de kaart van 1747 de geheele 1) Cf. Zei. 111. II 431. 2) Ib. II 643. 3) Zie de kaart van 1549. 4) Er was trouwens reeds lang te voren geschil geweest tusschen de twee ambachten over hun grenzen, en o. a. wordt de polder Vreemdijk soms „ih het kwartier van Axel" genoemd (Arch. Z. G. IV 105), hoewel die stellig tot Asseneder ambacht behoorde. 5) J. Scharp, Gesch. en Cost. van Axel (17S7) II 8i. 6) Hierop wijst trouwens ook de naam Westdorpe. 132 j tegenwoordige burgerlijke gemeente Westdorpe tot Asseneder i ambacht rekent. Daarentegen schijnt er wel eenige reden om \ aan te nemen, dat het tusschen Triniteit en Westdorpe gelegen deel der grens op die kaart met de voormalige althans in hoofdzaak overeenkwam j want de gronden der verdronken parochies SSteelant en Peerboom, die voor de hervorming tot Asseneder i ambacht hadden behoord, doch in 1572 bij Axeler ambacht waren gevoegd, vormen op die kaart te dier plaatse juist het oostelijkste deel van Asseneder ambacht. N Nog slechter is het gesteld met de reconstructie vandeonderJ linge grenzen der parochies van het ambacht, doordat dit in de I i6e en I7e eeuwen door herhaalde overstroomingen en doorstekingen van dijken voor het overgrootste deel geruimen tijd onder water heeft gestaan en bij de latere herdijkingen stellig niet overal met de vroegere parochiegrenzen rekening is gehouden, terwijl wij geen kaart bezitten, waaruit deze zijn af te leiden. Zoo is de tegenwoordige grens tusschen de burgerlijke gemeente Axel en Zaamslag wel vermoedelijk voor een deel (de noorddijken van de Nieuwe en Oude Eglantiers- en Visscherspolders en de Pouckepoldersche dijk) dezelfde als de voormalige tusschen de parochies Zaemslach eenerzijds en Axel en Boostenblide anderzijds*); maar noch in den Cappellepolder noch in den Sparkspolder was dat het geval. Want de Cappellepolder heeft bij zijn herdijking tevens een deel van den Pouckepolder in zich opgenomen*), en de Sparkspolder, die thans burgerlijk en kerkelijk onder Axel staat, behoorde voor de hervorming tot het administratieve district Polre van Namen2), en dus hoogstwaarschijnlijk tot de hiertoe behoorende parochie Triniteit. En zoo is ook wellicht de oostgrens der tegenwoordige burgerlijke gemeenten Zuiddorpe en Overslag dezelfde als die der voormalige parochie Moere of Zuutdorpe en is wellicht de tegenwoordige westgrens van Axel tusschen Stroodorp en den Zwartenhoek dezelfde als die der voormalige parochie Axel; doch alle andere grenzen dagteekenen vermoedelijk eerst uit den tijd der herdijkingen in de 17e en 18e eeuwen of zijn nog jonger. 1) Blijkens de kaart der polders in bet voormalige eiland van Zaemslach van 1551 (Z. G. XII n°. 217; cf. Zei. 111. II 607/8). 2) Zei. 111. II 729; zie boven 127. 133 Aendike l) (dat. van — djjc) omvatte vermoedelijk het noordoostelijk deel der tegenwoordige burgerlijke gemeente Zaamslag en het noordelijk deel der burgerlijke gemeente Boschkapelle 2). De kerk en het dorp stonden vermoedelijk bij het gehucht de Kwakkel in den Grooten Huissens-polder3). De parochie is in 1586 door het doorsteken der dijken te niet gegaan en na de herdijking niet weder hersteld. Genderdijc 4), later Zaemslach, (S. Martinuis 5)) omvatte ongeveer het zuidelijk deel der tegenwoordige burgerlijke gemeenten Zaamslag en Boschkapelle en een deel van den tegenwoordigen Cappellepolder. De parochie is eveneens in 1586 te niet gegaan doch in 1651 weder opgericht6), terwijl er later de gronden der voormalige parochies Aendike en Noten bij aangedijkt en mede vereenigd zijn. Ze omvat thans de burgerlijke gemeente Zaamslag en het westelijk en zuidelijk deel van Boschkapelle ?). De kerk stond vermoedelijk eerst te Genderdijc in den tegenwoorv digen Aandijke- (eigenlijk Aan- en^Genderdijkschen 8)) polder 9), doch sinds de 13e eeuw een weinig ten westen van het tegenwoordige dorp. Buiten de kerk stonden: een commanderij der Tempeliers10) ten westen der kerk, in 1312 aan de Johanniters overgegaan11); een S. Maria,12)-hospitaal tusschen de kerk en de commanderij13). Ottenee'14), later Noten15), Notene16), omvatte vermoedelijk 1) De oudste vorm van den naam was wellicht Adendijc, waaruit etymologisch Ayendijc en door verschrijving Alendijc (Deel I 41). 2) De „kapel int bosken," waarnaar deze gemeente heet, dagteekende vermoedelijk van na de hervorming (Zei. 111. II 723) en is althans nog in geen stuk van voorde hervorming vermeld gevonden. 3) Zei. 111. II 653; doch volgens Nom. Geogr. I 56 bij den Reuzenhoek aldaar. 4) Van Lokeren, Chartes et documents de 1'abbaye de St. Pierre a Gand, I n°. 277. 5) Grijpink 29. 6) Van Alphen 354; Nom. Geogr. I 56. 7) Zie boven 128. 8) Van der Aa VIII 638. 9) Blijkens de kaart van 1551; cf. Zei. 111. II 653. 10) Ibidem. 11) Zei. 111. II 652/3. 12) Grijpink 30. 13) Zie de kaart van 1551. 14) Deel I 41. Daar de rekeningen der Domfabriek den naam meestal met tt en ee spellen, moet deze vermoedelijk».al» Otten-ee verklaard worden, 15) Kaart van 1551. 16) Grijpink 22. 134 ongeveer het noordwesteüjk deel der tegenwoordige burgerlijke gemeente Zaamslag en ging eveneens in 1586 te niet zonder later hersteld te worden. Het behoorde tot het administratieve district Polre van Namen *). De kerk en het dorp stonden in of bij het tegenwoordige gehucht Othene of Noten; erbuiten: een B. Maria V.-kapel2). Triniteit (S. Trinitas 3)) ontstond in 1339/404) ten gevolge der in 1336 aan de weduwe van graaf Jan van Namen gegeven vergunning tot het stichten eener kerk en hospitaal5) in de schorren ten westen van Ottenee6), kwam daardoor onder het administratieve district Polre van Namen 7) en omvatte vermoedelijk de oostelijke strook der tegenwoordige burgerlijke gemeente Neuzen met den Sparkspolder der burgerlijke gemeente Axel. Ze ging evenals de vorige in 1586 te niet en werd later niet weder hersteld. De kerk stond in den noordwesthoek van den Zuidland-polder8). Te der Neuzen werd in 1580 een nieuwe kerkelijke gemeente opgericht9), waaronder successievelijk werden gebracht de herdijkingen van de gronden der voormalige parochies Triniteit, Steelant, Willamskerke (ten deele), Niekerke en Moerkerke (ten deele), zoodat ze thans gelijk is aan de burgerlijke gemeente. Buiten de kerk stond er nog: een S. Macharius-kapel bij Hugersluus (ongeveer bij het gehucht Driewegen)10). Axel (S. Petrusn)) omvatte vermoedelijk ongeveer de westelijke nelft der tegenwoordige burgerlijke gemeente, doch haar grenzen zijn, zooals reeds boven werd gezegd, slechts ten deele meer te reconstrueeren. De noordgrens werd gevormd door de 1) Zei. 111. II 729; zie boven 127. 2) Kron. Hist. Gen. 1868, 358. 3) Grijpink 24/5. 4) Zei. 111. II 641. 5) Van dit laatste verluidt later niets meer. 6) Zei. 111. II 641. 7) Ib. 729. Dat hier niet aan de parochie van dien naam ten noordoosten van Hulst mag worden gedacht (zie boven 127), blijkt ten overvloede hieruit, dat de bij Grijpink 25 (a°. 1541 en '57) vermelde pastoor Michael Cornelii als zoodanig ook voorkomt in de rekening van Axel over 1557 (Kron. Hist. Gen. 1868, 358). 8) Zie de kaart van 1551. 9) Van Alphen 353. 10) Caland, Oudste Rekening van Hulst (Arch. Z. G. VII O. R. 187, a°. 1235, „ad S. Macharium"); Zei. 111. II 459, 673; Kron. Hist. Gen. 1868, 402 noot 3. 11) Buil. Traj. n°. 154»; Navorscher XXIII 303. i35 west- en zuiddijken van den verdronken Pouckepolderx), vermoedelijk dezelfde als de noorddijken van den Ouden en den Nieuwen Eglantierpolder; de oostgrens vermoedelijk door de Blide2), indien althans, zooals waarschijnlijk is, de naam der parochie Boostenblide letterlijk is op te vatten; vermoedelijk was ook het deel der westgrens tusschen Stroodorp en den Zwartenhoek dezelfde als de tegenwoordige; maar alle andere grenzen der parochie zijn niet meer terug te vinden. Na de herdijkingen is ze vergroot met de gronden der parochie Boostenblide en in 1694 met de kerkelijke gemeente Zuiddorpe. De kerk3) stond op een plein ten zuidoosten der Markt, waar nu het kerkhof der Hervormden is4), behoorde sedert 1108 aan Oudmunster5), doch schijnt later aan een ander geestelijk gesticht (de abdij?6)) gekomen te zijn, want in 1554 werd de pastoor alleen geï«stit»eerd „ad pastoralem portionem" 7), waaruit blijkt, dat de inkomsten ten deele aan anderen toekwamen, «n verbrandde in 15748). Buiten de kerk stonden er: een S. Barbara-kapel9), na de hervorming kerspelkerk en in 1613 afgebroken en vervangen door de tegenwoordige10); een S. Joannes-Baptista-kapel op het eind der Noord- en WiSStstraat u); een B. Maria V.-kapel op het slot in het zuiden der stad ^) • de S. Salvator-abdij van Dominicanen (Jacobijnen 13)) tusschen de Markt de Lange Noordstraat naast het stadhuis 14); 1) Kaart van 1551. 2) Niet Blij ee, een door de Zeeuwsche oudheidkundigen, volgens welke ongeveer elke naam van een water in Zeeland op ee moest uitgaan, verzonnen naam, dien ik nergens heb aangetroffen. 3) Zei. 111. II 621 ten onrechte een „collegiale" genoemd, want van een kanunniken-kapittel is nergens sprake. 4) Brom, Reg. Utr. n°. 652, 1949; Zei. 111. II 621. 5) Het Oudste Cartularium 210. 6) Slaat daarop misschien de „collegiale" kerk? 7>) Grijpink 7. 8) Arch. Z. G. 14 38; Zei. 111. II 621. 9) Een andere als de gelijknamige in de kerk (Grijpink 8). 10) Zei. HL II 621/2. 11) Kron. Hist. Gen. 1868, 324, 356 noot 1. 12) Grijpink 9. 13) Kron. Hist. Gen. 1868, 337 worden Jaeobijnen te Axel vermeld, waarmede de monniken der abdij moeten bedoeld zijn, daar er geen ander klooster aldaar bekend is. 14) Scharp II 211, waar de abdijkerk ten onrechte met de parochiekerk vereenzelvigd wordt. 136 een B. Maria V. ^-hospitaal achter de Markt ten noordwesten van het schepenhuis buiten de tegenwoordige vesten, in 1325 reeds vermeld2) en na de hervorming gedurende korten tijd kerspelkerk 3); een leprozenhuis 4). St. Maerten 5), later Boostenblide 6), Blide7), (S. Martinus »)) grensde ten oosten aan Hulst, ten noorden aan Zaemslach en ten westen aan Axel, waar de respectieve grenzen reeds besproken zijn, en strekte zich zuidwaarts vermoedelijk tot de tegenwoordige rijksgrens uit9), waar het aan de parochie Moerbeke van het bisdom Doornik paalde10). De parochie is in 1586 door het doorsteken der dijken te niet gegaan, nooit weder hersteld en haar gronden zijn na de herdijkingen bij Axel gevoegd. De kerk, waarvan de cure in twee portiones was verdeeld 1J), behoorde aan de heer van Heule12), en stond ten zuidoosten van Axel13), misschien bij de tegenwoordige plaats de Stelle. Daarenboven stonden er: een S. Macharius-kapel14) (in den Capelle-polder ?); de B. Maria V.-abdij Domus Gaudii ter Hagen van Cistercienser nonnen, in 1236 gesticht15) in het zuidwesten der parochie op de grens der parochie Zuutdorpe (in den tegenwoordigen polder Nieuw Beoostenblij, waar nog een hofstede ter Hagen heet), in 1574 verlaten. Moere (dat. van — er), Zuutdorpe (dat. — van rp)16), reeds in 1) Grijpink 9. 2) Waaiers IX 196. 3) Zei. 111. II 622. 4) Kron. Hist. Gen. 1868, 382, 357 („hospitalen"). 5) Van Lokeren I n°. 785. 6) Deel I 41. 7) Ib. 232; Grijpink II. 8) Grijpink II. 9) Koewacht was voor de hervorming geen parochie; en evenmin heeft er ooit een parochie Galgeleke (Caland in Navorscher 1863, 189) bestaan. 10) Zie boven 71. 11) Deel I 160; Grijpink II. 12) Zei. 111. II 628. 13) Ibidem. 14) Grijpink 12 noot I. 15) Kron. Hist. Gen. 1868, 366 noot 1; Caland in Novorscher 1863, 189; Zei. 111. II 663. 16) Deel I 41. Caland (Arch. Z. G. VII O. R. 195) wraakte ten onrechte de identiteit 137 1236 vermeld 1), omvatte vermoedelijk de tegenwoordige burgerlijke gemeenten Zuiddorpe en Overslag (dat voor de hervorming geen afzonderlijke parochie- geweest is). De voormalige noordgrens tegen Axel is geheel onbekend. Het is in 1694 kerkelijk met Axel vereenigd2), terwijl in 1646 te Moerspui een nieuwe kerkelijke gemeente is opgericht 8), die echter reeds in 1688 weder is opgeheven4). De kerk, welke vermoedelijk eerst te Moere (waarvan de ligging onbekend is) stond en eerst aan de abdijMarcke bij Kortrijk behoorde, die ze in 1251 verkócht5), stond later te Zuutdorpe en is in 1817 afgebroken6). Erbuiten stonden: een S. Anna-kapel^; een kapel te Moere 8); een klooster Monnikenhof, in 1516 in het oude kasteel der heeren van Moere te Zuutdorpe gevestigd9). Westdorpe (dat. van — rp), in 1276 als parochie vermeld 10), omvatte vermoedelijk ongeveer de tegenwoordige burgerlijke gemeente behalve het gebied der voormalige parochie Peerboom, en is in 1377 voor goed te niet gegaan u). De kerk, die ten noordoosten van het tegenwoordige dorp stond n), is na de overstrooming nooit herbouwd, en de gronden der parochie zijn na de herdijking eerst bij Zuutdorpe gevoegd doch in 1644 bij de toen gestichte kerkelijke gemeente Sas van Gent14). Asseneder Ambacht. Tot Asseneder ambacht behoorden de parochies Wachtebeke, der parochies Moere en Zuutdorpe: nog in 1516 werd de heer van Moere begraven in het familiegraf te Zuutdorpe (Kron. Hist. Gen. 1868, 351). ï) Caland in Navorscher 1863, 189. 2) Van Alphen 350; Scharp III 274. 3) Scharp II 264. 4) Ib. I 145. 5) Zei. 111. II 659. 6) Van der Aa XIII 280. 7) Kron. Hist. Gen. 1868, 359. 8) Ibidem. 9) Zei. 111. II 659. 10) Cartularium de Dunis 413. 11) Zei. 111. II 646. Het is opmerkelijk, dat de naam in de rekeningen der Dom fabriek (die met 1395 beginnen) geheel ontbreekt, 12) Zie de kaart van 1549. 13) -Scharp III 11. 14) Van Alphen 353. 138 Winkel, Clusen, Artevelde, Assenede, Moerkerke, Peerboom, Steenlant, Niekerke, Hertingen, Willamskerke en Vroondijc *). Terwijl de vijf eerste daarvan (op een deel van Assenede na), die thans alle (eyeaeeas behalve een deel van Assen/ede) tot België behooren, steeds zijn blijven bestaan, waardoor hun onderlinge grenzen bekend zijn, zijn de zeven andere, in Zeeuwsch Vlaanderen gelegen, alle vroeger of later verdronken en hun onderlinge grenzen spoorloos verdwenen. De vijf zuidelijkste dezer groep (Moerkerke, Peerboom, Steenlant, Niekerke en Hertingen) zouden volgens Nagtglas2) door den watervloed van, 1440 zijn te niet gegaan; doch dit kan niet juist sijn, want de rekeningen van den Officiaal van den Archidiaken ten Dosa deelen nog in 1440 een institutie mede tot de kerk van Peerboom3), en in 1497/8 wordt elders nog een parochiepaap van Peerboom vermeld4), en zij vermelden in 1477 en '78 de be*ss«||en over en de ontvangst der leges voor de instituties tot de kerken van Oude Moerkerc en Hertinge» 5), juist de westelijkste dier groep, en zelfs wellicht nog in 1503 een institutie in de kerk van Steenlant6); alleen Niekerke komt in die rekeningen (welke de jaren 1405, '09, '19, '40, '74/5, '77—1523, '25 en '28 tot in de I7e eeuw omvatten7)) geen enkele maal voor. Toch moeten ze alle vijf in het laatst der 15e of het begin der 16e eeuw zijn verdronken, want in 1508 wordt er — voor het eerst — in de rekeningen der Domfabriek „submersa" bijgevoegd8). De reeds meermalen aangehaalde kaart van 1549 van het noordelijk deel der Asseneder en Boechouter ambachten 9) geeft de plaatsen 1) Deel I 41/2. 2) Zei. 111. II 646/7. 3) Grijpink 24. 4) Kron. Hist. Gen. 1868, 357. 5) Grijpink 17, 21. 6) Ib. 25 noot 1. 7) Zie boven 23. 8) Deel I 42. 9) Z. G. XII n°. 279; Zei. 111. II 651, waar ze ten onrechte genoemd wordt „kaart van het westelijk gedeelte van Axeler ambacht a°. 1549" De betrouwbaarheid dezer kaart blijkt vooral hieruit, dat ze al de van elders bekende parochies en dorpen vermeldt zonder er andere, twijfelachtige, aan toe te voegen, en dat haar teekening met die der jongere, nauwkeuriger kaarten, zeer goed overeenkomt. De mededeeling, die er — ongeveer tusschen de tegenwoordige Kleine Stelle- en Vergaertpolders — op staat: ,,'t gat ter Nieuwer sluis tusschen de Philippine pr.-ende Cauwen pr. es inne ghebroken in 'tjaar 1393 op Sente Wijnsent (S. Vincent)- 139 der verdronken dorpen nauwkeurig genoeg aan jam hun voormalige ligging ongeveer te kunnen vaststellen. Wachte — !), Wachten— of Wachtbeke2) (dat. van — beec, S. Catharina3)) was vermoedelijk gelijk aan de gelijknamige tegenwoordige burgerlijke gemeente in België. Dit geldt ook van de drie volgende parochies : Winkel (B. Maria V.4)), Clusen (dat. van — e, latijn Clusa, B. Maria V.5)) en Artevelde, later Ertvelde {dat. van — lt) 6). Assenede7), de moederkerk van het ambacht, welke in 1108 aan Oudmunster geschonken werd8), en wier cure^in tweeportiones was verdeeld9), omvatte de tegenwoordige burgearlijke gemeenten Assenede en Zelzaete in België en althans de grootste zuidelijke helft der burgerlijke gemeente Sas van Gent. Of de kleinste noordelijke helft van deze (de St. Pieters- en de Verdronken polders, de noordelijke helft van den Grooten of Ouden St. Albert-polder en de Kleine St. Albert-polder) tot Assenede of tot Moerkerke heeft behoord, is niet meer uit te maken: ik gis tot Moerkerke, wegens de ligging van dit dorp in den zuidoosthoek van den Vergaertpolder. Te Sas van Gent werd in 1644 een nieuwe kerkelijke gemeente opgericht, waaronder behalve het gebied der tegenwoordige burgerlijke gemeente ook dat van Westdorpe werd gebracht en waarmede in 1815 Philippine is vereenigd 10). Buiten de kerk stonden: een S. Laurentius-kapel n) te Zelzate 12); een in 1514/5 vermeld13) klooster eener onbekende orde. nacht" (Zei. 111. 1.1.), kan op zich zelf juist zijn* doch in geen geval de laatste definitieve overstrooming der vijf parochies betreffen, tenzij eenvoudig in plaats van 1393 1493 te lezen is, wat mij niet onwaarschijnlijk voorkomt. 1) Deel I 41. 2) Grijpink 26. 3) Bericht van den pastoor van Wachtebeke. 4) Grijpink 28/9. 5) Ib. 14. 6) Op mijn verzoek aan den pastoor om mededeeling van den naam van den patroon ontving ik geen antwoord. 7) Idem. 8) Het Oudste Cartularium 210. 9) Deel I 160; Grijpink 5/6. 10) Van Alphen 353. 11) Bericht van den pastoor Van Zelzaete. 12) St. Genois, Monnmens Anciens I 720; van Lokeren II n°. 1204, 2120. 13) Kron. Hist. Gen. 1868, 400. 149 [In den AggerJ) (dat. van die Agger)] dagfeekent als parochie vermoedelijk eerst van het 3e kwart der 15e eeuw, daar het niet voor 1471 in de Domfabriek-rekeningen voorkomt2), hoewel het ambacht reeds in 1240 vermeld wordt3). Het ging in 1530 te niet en werd wel in 1552 met Bat en Hinkelenoort herdijkt (zonder kerkdorp en gecombineerd met Bat4)), doch verdronk weder in 1570 5). Eerst in het begin der 19e eeuw is weder een deel der parochie herdijkt en daarvan in 18086) de polder van Nieuw Hinkelenoord en later de van der Duijnspolder bij de Noordbrabantsche gemeente Woensdrecht (kerkelijk Ossendrecht) gevoegd, terwijl het overige thans kerkelijk tot de gemeente Bath behoort. De kerk stond vermoedelijk in het noordelijk deel van den Damespolder 7). Bat dagteekent als parochie vermoedelijk eerst van het 2e kwart der 15e eeuw, daar het in de rekeningen der Domfabriek eerst sedert 1442 voorkomt8). Het is bij den vloed van 1530 verdronken9) doch werd in 1552 herdijkt10) en de kerktoren, .gelegen ten oosten van het fort Bath, bleef nog lang in stand11). Wat er nog van overgebleven was, heeft tot 1791 bij Crabbendijke behoord12), doch in 1791 is te Fort Bath een garnizoenskerk opgericht, die in 1828 is verplaatst en toen een nieuwe kerkelijke gemeente heeft gevormd13), waarmede de herdijkte deelen van die Maer en Rillant vereenigd zijn. [Onder-14), later Ouwerdingcn15) (dat. van -ge)], dat vermoedelijk op het schor ten noordoosten van den Tweeden Bathpolder lag16), is in 1530 voor goed te niet gegaan evenals 1) Grijpink 4. 2) Deel I 46. 3) Van den Bergh I n°. 375. 4) Arch. Z. G. VI 363. 5) Zei. 111. II 52. 6) Van der Aa XII 536. 7) Kaart van van Deventer. 8) Deel I 45 9) Van der Aa II 176. 10) Zei. lil. II 52. 11) Ib. 49. 12) Van Alphen 333. 13) Van der Aa II 177. 14) Deel I 44; Grijpink 108. 15) Deel I 44. 16) Kaart van van Deventer. Volgens van der Aa V 616, die het evenals Zei. UI. II 26 ten onrechte voor een kapel houdt, lag het in den Ouden Hinkelenpolder. m' den Lagen Kraaijérplaat ten zuidwesten van Reimerswael, behoorde aan Oudmunster1) en ging in 1530 te niet, doch de kerk is nog lang blijven staan 2). [Lodike (dat. van — dijc)] ten westen van Reimerswael, wordt in 1333 als parochie vermeld3) en is in 1530 voor goed te niet gegaan, evenals ■ [Davenee] ten noorden van Tolzende, dat aan Oudmunster behoorde 4), en [Coudewerve (dat. van — werf)5)] ten oosten van Ijrsike, dat •sinds 1233 aan Oudmunster behoorde6). Bewesten Ijrsike. Ijrsike (dat. van — 1c), waarvan de cure in twee portiones verdeeld was7), behoorde eveneens sinds 1233 aan Oudmunster 8). Buiten de kerk stond: een kapel te Ijrsikerdam 9). Die Vlaec10) (latijn Ylaca) is sedert de hervorming vereenigd met Schore n). De kerk is in 1802 afgebroken12). Schore (dat. van Schoor) behoorde sedert 1251 aan het klooster Jeruzalem te Biezelingen 13). Everdelsdijc 14), later Eversdike (dat. van — dtyc), behoorde eerst aan de abdijen van St. Paulus en Middelburch samen15), later alleen aan die van St. Paulus16), omvatte de heerlijkheid van dien naam en is sedert de hervorming vereenigd met Bieze- 1) Reg. Hann. 271. 2) Zei. 111. II 23. 3) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 353. 4) Reg. Hann. 253. 5) Deel I 16, 44, 164. 6) Van den Bergh I n°. 349; Reg. Hann. 79. 7) Deel I 164. 8) Van den Bergh I n°. 349. 9) Grijpink 182. 10) Blijkens den geslachtsnaam van den Vlake (van Mieris II 291); Deel I 44. 11) Van der Aa X 285; van Alphen 336. 12) Van der Aa XI 740. 13) Bijdr. en Med. Hist. Gen. XXXIII 111/2. 14) Van den Bergh II n°. 215; Grijpink 26/7. 15) Van den Bergh I n°. 437, II n°. 215. Zie beneden 157 onder .Versvliet. 16) Leenen der St. Paulus-abdij B fo. 3. 155 lingen1). De kerk is in 1821 ingestort en later afgebroken2). Biezelingen (dat. van — ge), tot 1529 een kapel van Capelle3), werd in dat jaar een parochie, waarvan de grenzen tegen Capelle 4) en Oostende onbekend ^tjn, en werd toen tevens geïncorporeerd bij het kapittel van Capelle5). Buiten de kerk stond: de kort voor het midden der 13e eeuw gestichte S. Victor-abdij van Victorinen Jeruzalem 6) beoosten het dorp, een dochter van het Cistercieriser klooster Ter Nonnen te Antwerpen 7), na de hervorming te niet gegaan, en waaraan de kerk van Schore») behoorde. Capelle9) (B. Maafia V.), in welks kerk in 1503 een kanunnikenkapittel gevestigd werd 10), waarbij de kerk van Biezelingen geïncorporeerd was. Buiten de kerk stond: een B. Maria V.-kapel op het slot te Maelstede Wemeldingen (dat. van — ge, S. Martinus 12)), oorspronkelijk een afzonderlijk, door de Wijtvliet en de Zwake13) van Zuidbeveland gescheiden eiland14), werd in 1233 aan Oudmunster geschonken15). De cure was in twee portiones verdeeld Buiten de kerk stonden 17): 1) Van der Aa IV 286; van Alphen 334. 2) Ibidem. 3) Van der Aa II 414; Grijpink 18. 4) Van de kerkeraden en predikanten te Kapelle en te Biezelinge heb ik geen antwoord ontvangen op mijn vraag naar de grenzen hunner gemeenten. 5) Deel I 164; van der Aa II 414. 6) Van den Bergh I n°. 462, 526, 619; Deel I 192; van der Aa II 414; Romer I 144; Bijdr. en Med. Hist. Gen. XXXIII 96 sqq. 7) Niet van het klooster te Mechelen, zooals Hist. Ep. Midd. 54 gezegd wordt 8) Zei. 111. II 80. 9) Deel I 16. Dat de naam oorspronkelijk Capelle op Dijcwel zou geweest zijn (van der Aa VI 302; Zei. Hl. II 66), schijnt mij onjuist , 10) De la Torre XI 172; Hist Ep. Midd. 54. 11) Deel I 183; Grijpink 66. 12) Grijpink 163. 13) Daar de Zwake zoowel aan de zuidoostzijde van Wemeldingen lag als tusschen sGravenpolre en Baerlant en aan de noordzijde van Borsele, moet het oorspronkelijk het water geweest zijn, dat de Breede Watering'Bewesten Ijrsike ten oosten en ten zuiden omgaf; doch reeds zeer vroeg moet daarvan het gedeelte tusschen Wemeldingen en Biezelingen zijn afgedamd en daardoor de parochies Tjrsike, die Vlaec en Schore bij die Watering zijn gevoegd. 14) Zei. 111. II 57. 15) Van den Bergh I n°. 349; Reg. Hann. 296. 16) Buil. Traj. n°. 1734; Deel I 163; Grijpink 163. 17) Het in den Tegenw. St. X 286 genoemde nonnenklooster is nog nergens vermeld gevonden (Zei. 111. II 59). i56 een in de I5e eeuw vermelde B. Maria V.-kapel ter Zwake1), vermoedelijk dezelfde als de in de 16e eeuw vermelde Paerdecapelle 2); een Johanniter-commanderij in den St. Janshoek3). Cattendike (dat. van — '54/5- Vooral de aldaar (155 noot 3) aangehaalde stukken (Oud Arch. Midd. n\ 1497, 1543 en 2236) toonen afdoende aan, dat het Seisambacht (of Poppenroden-ambacht, Zei. Dl I 653, 654, dat echter ook weder met het Seisambacht werd verward, ib. I 656) in de Noordmonster-parochie lag, waaruit wederom volgt, dat het Overdamme-ambacht tot de Westmonster-parochie moet hebben behoord. Uit een en ander blijkt, dat zij op de kaart van Hattinga (Tegenw. St. X 197) ten onrechte elkanders plaats hebben ingenomen: Seys-ambacht was het noordelijkste, Overdamme hef zuidelijkste der twee. 2) Leenen der St. Paulus-abdij B f °. 3. 3) Van den Bergh II n°. 143, 149, 201; de Fremery n°. 157; Arch. Z. G. I4 15, / VIIP> I06. 4) Reg. Hann. 139. 5) Van Mieris II 464. 6) Ib. II 568; Grijpink 61. i?3 Stad nog het ambacht der heeren van den Hayman omvatte. Ze behoorde aan het binnen het oudste deel der stad, de Burgh, gevestigde S. Maria-klooster, volgens de traditie in de ne of" het begin der 12e eeuw als kanunniken-college gesticht *) doch in | 1128 tot een Praemonstratenser abdij als dochter der S. MichaelI abdij te Antwerpen veranderd 2), welke vroeger of later — zie de afzonderlijke parochies — het patronaat bezat van Westmonster in Middelburch (voor een derde), Sutburch, Westcappel, Oostcappel en Welle, met al hun appendiciae, ook buiten Walcheren, en daarenboven Boterzande, Geerlofsdijc en in Delflandia Monster met haar dochterkerken behalve sGravenzande. De abdij werd in 1401 uit het bisdom geëximeerd en onmiddellijk onder den Paus geplaatst 3). De oude S. Maria-kerk der abdij (nu de Koorkerk) werd in 1266 tevens parochiekerk4), doch in het 4e kwart der 13e eeuw werd daaraan een S. Nicolaus-kapel (nu de Nieuwekerk) aangebouwd, die later — voor het eerst als zoodanig in 1468 vermeld — als parochiekerk dienst deed5). Het kerspel is na de hervorming met de andere van Middelburg hereenigd. Buiten de parochiekerk stonden: het Tertianen- (Minderbroeders-)klooster aan de noordwestzijde van de Korte Burgh recht tegenover den Nederhof der abdij6), in of voor 1242 gesticht7); het klooster Bachten Steene van Augustijner Servitinnen (Celleof Zwartezusters) aan de westzijde van den Blindenhoek 8), in 1528 overgedaan aan het Cellezusters-convent ter Goes9); 1) Moll II 342. 2) De la Torre XI 167 (waar ten onrechte het jaartal 1256 wordt genoemd); de Fremery n°. 129; Hist. Ep. Midd. 7; Dommisse 1.1. 115 sqq.; Bijdr. Bisd. Haarl. XV 202. 3) Arch. Abd. Midd. n°. 5 Bijl. II; cf. Hist. Ep. Midd. 7; zie boven 114. 4) Invent. Oud Arch. Zeel. III 330 (1412); Arch. Abd. Midd. n°. 417 R. (1351). 5) Arch. Abd. Midd. n°. 1365 R. (1539); cf. Deel 149, 161. De hierboven gegeven voorstelling der verhouding tusschen de St. Nicolaaskerk en de Abdijkerk wijkt eenigszins af van die, welke Ds. Dommisse ervan gaf (1.1.), doch wordt thans ook door dezen als de juiste erkend. 6) Inv. Abdij Midd. n°. 98 I. 7) Van den Bergh II n°. 143; de Fremery n°. 163; Dommisse 1.1. 92. Hieruit blijkt de onjuistheid der op Boxhorn berustende traditie (Tegenw. St. IX 203, enz.), dat het Minderbroeders-klooster in 1312 van de Tempeliers op de Tertianen zoude zijn overgegaan. 8) Tegenw. St. IX 204 (waar het ten onrechte met het St. Aagtenhuis wordt vereenzelvigd); Dommisse 1.1. 109. 9) Inv. Arch. Midd. n°. 1398. i77 alleen aan de eerste1), en omvatte de heerlijkheid van dien naam doch is na de hervorming vergroot met Crommenhoeke. Crommenhoeke (dat. van Cromhoec2), S. Michael3)) dagteekende als parochie vermoedelijk van na 1271, was een dochter van Biggenkerke4) en behoorde als zoodanig aan de abdij van St. Paulus5). Het is na de hervorming hereenigd met Biggenkerke6). De kerk is in 1800 omgewaaid7). Westcappel ca. Westcapelle, -cappel8) (S. Willebrordus9)) behoorde reeds in 1162 aan de abdij Middelburch10) met haar directe of indirecte dochterkerken Zoutelande, Werendike, Meilofskerc, St. Janskerke, Boudewijnskerke, Serpoppenkerke en Westdomburch u), en omvatte de stad en de heerlijkheid Westkapelle-buiten, doch is na de hervorming vergroot met Serpoppenkerke. De oudste kerk, die ten westen van het tegenwoordige dorp stond, heeft tot 1458 bestaan12), doch reeds in 1432 was toestemming verleend tot den bouw eener nieuwe kerk meer landwaarts 13). Eerst werd een hulpkapel gebouwd op het oosteinde der markt (welk pleintje nog de Kapelle heet14)) tegenover de Smidsstraat, welke kapel nog in het midden der>i6e eeuw bestond15), terwijl de 1) Leenen der St. Paulus-abdij B f°. 3. 2) Deel I 49. 3) Grijpink 52. 4) Arch. Z. G. VHF 107. 5) Hoewel ze niet voorkomt in de kerkenlijst der St. Paulus-abdij (1.1.), die vermoedelijk anterieur is aan hare stichting als parochie, is het ook indirect af te leiden uit het niet voorkomen van Crommenhoeke in de lijst van de kerken der abdij + 1533 (Inv. Abd. Midd. n°. 317 I.). 6) Van der Aa II 416. 7) Zei. 111. I 720. 8) Van den Bergh I n°. 437; Deel I 50, 161. 9) Invent. Abd. Midd. 95; Grijpink 116. 10) Buil. Traj. n°. 32*. De traditie, dat Westcappel eerst aan de abdij Echternach zou behoord hebben (Hist. Ep. Midd. 30; Oudh. en Gest. II 230; Tegenw. St. X 215; Zei. 111. I 635; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 439), berust blijkens de aangehaalde plaats bij van Heussen op een „Chronicon M. S. in Bibl. Cobel.", dat onbekend is, terwijl nergens van een patronaat van Echternach melding wordt gemaakt. 11) Arch. Z. G. VHF 103, 107. 12) K. Baart, Westkapelle enz. 30. 13) Van Mieris IV 1006; Zei III. I 631. 14) Baart 1.1. 3. 15) Plattegrond van van Deventer (ZeL 111. I 633). 182 der I4e eeuw onder de parochie Westdomburch gebracht1). De kerk stond eerst in dat afgescheiden gedeelte (de plaats der latere S. Anna-kapel), doch werd omstreeks 1320 afgebroken en vervangen door een nieuwe op de tegenwoordige plaats2). Het kerspel werd na de hervorming tot 1624 met Domburg vereenigd 3). Buiten de kerk stond: het B. Maria V.-klooster van Cistercienser nonnen4) te Waterlooswerve5), O. L. Vrouwen camere te Domburch6), in 1291/13027) van Noordijc op Noordbeveland hierheen overgebracht8), nog „het Klooster" genoemd. Mariekerke (dat. van — kerc, latijn Ecclesia S. Mariae, B. Maria V.9)) omvatte- de heerlijkheid van dien naam en behoorde eerst aan de abdij van Middelburch 10), later aan den graaf11), daarna aan de abdij en de ambachtsheeren gezamenlijk12), doch ten slotte weder aan de abdij alleen 13). Het is sedert de hervorming vereenigd met Meliskerke14), terwijl van de kerk thans nog slechts het kerkhof over is 15). Poppendamme (dat. van — dam, S. Petrus 16)) omvatte vermoedelijk de heerlijkheid van dien naam, welke uit drie van elkander gescheiden stukken bestond17), waarvan het westelijkste, tusschen Crommenhoeke en Biggenkerke gelegen, sedert de hervorming vereenigd is met Biggenkerke, en de twee andere, het eigenlijke Poppendamme tusschen Crommenhoeke en die Buttinge en Grijpskerke, sedert de hervorming met de laatste 1) Zie boven 180. 2) Arch. Z. G. VIII3 110; Reg. Hann. 86. 3) Van der Aa I 10; van Alphen 312. 4) Niet van Clarissen, zooals van Mieris II 369 zegt. 5) Van Mieris IV 411; Arch. Z. G. V 61. 6) Reg. Hann. 59. 7) Zei. 111. I 763; Romer I 308. 8) Römer I 308. Door van Heussen (Hist. Ep. Midd. 37) ten onrechte zelf ook Noortdijck genoemd. 9) Grijpink 55. 10) Van den Bergh I n°. 437, II n°. 215. 11) Reg. Hann. 64 (a°. 1316). 12) Invent. Oud Arch. Zeel. III 169 (1351). 13) Invent. Abd. Midd. 102 en n° 414 R (1351). 14) Van der Aa VII 668; van Alphen 309. 15) Van der Aa VII 669. 16) Bijdr. Bisd. Haarl. VII 400. 17) Kaart van Hattinga (Tegenw. St. X), i«3 gemeente vereenigd zijn i). Van de kerk is geen spoor meer over 2). Gripeskerc, Grjjpskerke (dat. — kerc, S. Michael 3)), bestond reeds omstreeks 1190 als parochie 4), en is sedert de hervorming vergroot met de parochies die Buttinge, Hogelande en Poppendamme. Buiten de kerk stonden: een in 1344/5 gesticht gasthuis 5); een uithof der abdij Middelburch, de Monnikenhof6). Alartskintskerc 7), later tsHeren-, tsHeer-, Seralarts-, later sHeer-, Serooskerke (dat. van - kerc, latijn Ecclesia Alardi, S. Joannes Evangelista 8)), werd in het laatst der i2e eeuw van Oostcappel afgescheiden en de grenzen omstreeks 11 go vastgesteld9), die in 1230 en 1233 opnieuw werden geregeld"»). De cure schijnt omstreeks 1248 bij de abdij te zijn geïncorporeerd "). Buiten de kerk stond: de B. Maria V.-priorij van Praemonstratenser nonnen Vallis B. Mariae (die Zoetendael) in Hondiggem-ambacht, vóór 1250 12) gesticht door de St. Michael-abdij te Antwerpen en in 1576 verkocht en verlaten 13). Polrekerc14),. Onserlievervrouwenkerc in den polre 15) die Niepolreie), later die Polre") (B. Maria V.), werd in 1314 als kapel van sHeeralartskerc opgericht i»), doch in 1324 tot 1) Van der Aa IV 864. 2) Ib. IX 250. ,r.3^InV; AM- Midd" io3J G"jpink 33- Dus niet B. Maria V., zooals Hist. EpMidd. 36 en van der Aa IV 863 gezegd wordt. 4) Inv. Abd. Midd. n°. 4 R. 5) Inv. Oud Arch. Zeel. III 144. 6) Zei. Hl. I 670; Hist. Ep. Midd. 36. 7) Van den Bergh I n°. 175, 488. 8) Grijpink 106. 9) Invent. Abd. Midd. n\ 3 R. In den Inv. Oud Arch. Zeel. n°. 9 wordt er het jaar 1200 voor aangenomen, doch in elk geval moet het vroeger zijn (cf. de FrenterV n° 10) 10) Ib. n°. 15, 18. * n) Ib. n°. 93. 12) Van den Bergh I n°. 504. „I3\H™ Ef Midd- 375 Zel- m 1 747/8; Römer I 85, 463 sqq.; Bijdr. Bisd. Haarl. XV 185. 14) Deel I 51. 15) Zei. UK I 738. 16) Inv. Oud Arch. Zeel. III n°. 275. 17) Deel I 51, 162; Grijptek 110. 18) Reg. Hann. 53. i84 parochiekerk verheven *), hétgeen eerst in 1340 door den bisschop en den Paus bevestigd werd2), terwijl er direct een deel van Oostcappel3) en in 1347 ook een deel van Zandijc bij werden gevoegd4). De kerk behoorde eerst aan den graaf als haar stichter 5), daarna van 1324 tot 1348 aan de abdij van Middelburch, doch na 1348 aan den heer van Vere en Zandijc6). Ze moet in het begin van de 2e helft der I5e eeuw verdronken zijn7), doch kort voor 1501 weder opgebouwd8), en is in 1572 weder verwoest, waarna het kerspel met Serooskerke is vereenigd tot 1618, toen er een nieuwe kerkelijke gemeente is opgericht, in 1622 voorzien van een nieuwe kerk9). Buiten de kerk stonden: het Regulieren-klooster, dat in 1452 van Arnemuden hierheen werd verplaatst, in 1552 werd opgeheven en in 1573 werd verbrand 10); een huis der Duitsche orde, in den Zandijkschen (nu Oostnieuwland-) polder, het eerst in 1282 u) en het laatst in 1528 12) vermeld. Noordmonster c. a. Noortmonster in Middelburch (S. Petrus); een der hoofdkerken van Walcheren, omvatte binnen de stad het gebied, begrepen tusschen de grenzen: van de Seisbuitenbrug tot den zuidhoek van het huis Leeuwenburch de lijn, beschreven onder de Westmonster-parochie, en van den zuidhoek van het huis Leeuwenburch tot aan de Punt die beschreven (in omgekeerde volgorde) onder de Klooster-parochie, en buiten de stad de Seis- of Poppenroden- 13) en Noordmonster-ambachten. De cure was in twee portiones 1) Inv. Oud Arch. Zeel. III n°. 275. 2) Van der Aa XI 945. 3) Invent. Abd. Midd. 94. 4) Cod. Dipl. Neerl. S. II Afd. I 66. 5) Bijdr. Bisd. Haarl. VIII 134. 6) Inv. Abd. Midd. 94. 7) Deel I 51. 8) Ib. „noviter erecta". 9) Van der Aa XI 946; van Alphen 315. 10) Van der Aa XI 946; Zei. HL I 771; Bijdr. Bisd. Haarl. VIII 139 sqq. 11) Van den Bergh II n°. 468. 12) Zei. Hl. I 309 (waar ten onrechte de in het noorden van Oostcappel gelegen huizen ten Duine en Duinhoofde ermede in verband worden gebracht), 738, 758, 13) Zie boven 171 noot l. W*Ék i85 verdeeld, waarvan de eene aan St. Pieter te Utrecht behoorde i) tot 1310, toen ze aan den graaf werd teruggegeven2), terwijl de andere in 1284 aan de commanderij der Duitsche orde te Zandvoort werd geschonken3,, welke ze eveneens vóór 1311 aan den graaf moet hebben teruggegeven 4), daar deze er toen een kanunniken-college in vestigde, waaraan hij de geheele kerk schonk5) en waarbij zij in de 15e eeuw geïncorporeerd moet zijn geworden, daar er daarna in de rekeningen van den officiaal geen enkele institutie enz. van voorkomt6). Haar dochterkerken~<) Brigdamme, die Gapinge, Schellach, Clauwaertskerc en Zandijc werden in 1311 eveneens aan dat college geschonken doch in 1323 met de aanhoorigheid van Clauwaertskerc in den Oosthoec, Popkijnsburch en die Buttinge aan den graaf teruggegeven8). De kerk, die op het Hofplein stond, werd in 1834 afgebroken 9), terwijl het kerspel na de hervorming met de andere Middelburgsche werd vereenigd. Buiten de kerk stonden er: de in 1317 van Zandvoort naar Middelburch verplaatste 16) commanderij der Duitsche orde, waaraan korten tijd de helft van Noortmonster heeft behoord, aan de zuidzijde van het Hofplein tegenover den Noortmonster, later het Provinciaal hof11); het vóór 1271 gestichte Bogarden-12) of Tertianen-13), na 1506 Observanten-14) klooster aan de oostzijde van de St. Pietersstraat, later de Waalsche kerk 15); het S. Barbara-gasthuis aan de Langedelft op den westhoek der Nieuwstraat16); 1) Van den Bergh I n°. 250. • 2) Van Mieris II 109, in. 3) Van den Bergh II n°. 508; de Geer, Arch. D. O. II n°. 548, 554, Inl. xlvii; Reg. Hann. 19, 20. 4) Van Mieris II 118. 5) Ibidem. 6) Grijpink 74. 7) Van Mieris II 118; Arch. Z. G. VHP 106. 8) Van Mieris II 306; Reg. Hann. 120. 9) Van der Aa VII 888. 10) De la Torre XI 167. 11) De Geer 1.1. Inl. xlvi; Tegenw. St. IX 203; Hist. Ep. Midd. n; cf. Deel I 191; Dommisse in Arch. Z. G. (1904) 105. 12) De Fremery n°. 163; volgens Bijdr. Bisd. Haarl.. XX 188 conventualen. 13) Invent. Arch. Midd. n°. 1967, 2546. 14) Arch. Aartsb. Utr. II 46. 15) Hist. Ep. Midd. 11; Tegenw. St.'IX 204; van der Aa VII 888, 16) Tegenw. St. IX 206; Dommisse 1.1. 103. i86 en buiten de stad (nu de Lange Breestraat) een Lazarusgasthuis. TBaginenhof in Middelburch tusschen de Wagenaarstraat en het Molenwater, in het 2e kwart der 13e eeuw als kapel van Noortmonster opgericht1), werd in 1266 een afzonderlijke parochie en aan de abdij geschonken 2), doch na de hervorming met de andere kerspelen der stad hereenigd. Die (dat. ter) Buttinge3) (S. Michael4)), een dochterkerk van Noortmonster5), die reeds in 1249 als parochie wordt vermeld 6), omvatte de heerlijkheid van dien naam, waartoe ook het voormalige ambacht Zantvoort behoorde7). Het patronaat moet vóór 1311 niet aan St. Pieter hebben behoord, zooals het geval was met de meeste dochterkerken van Noortmonster, die toen aan het nieuwe kapittel van Noortmonster werden geschonken 8); doch tusschen 1311 en 1323 moet dit kapittel het patronaat erover hebben gekregen, daar het er in 1323 ten behoeve van den graaf afstand van deed9). Het kerspel werd sedert de hervorming met Grijpskerke vereenigd10), terwijl de kerk in de i8e eeuw reeds grootendeels was vervallen n). Buiten de kerk stond: de in 1249 te Zandvoort gestichte commanderij der Duitsche orde 12), die in 1317 naar Middelburch werd verplaatst13). Popkensburch, later St. Lanrensw) (S. Laurentius15), vermoedelijk een dochter van Brigdamme 16), omvatte de heerlijkheid van dien naam en wordt als parochie het eerst vermeld in 1323, toen het kapittel van Noortmonster het patronaat ervan overdroeg 1) Invent. Abd. Midd. n°. 56 R; cf. Dommisse 1.1. 5. 2) Van den Bergh II n°. 144; Invent. Abd. Midd. n°. 50 R. 3) Blijkens den geslachtsnaam van der Buttinge (Zei. 111. I 661). 4) Grijpink 13. 5) Arch. Z. G. VIII3 106. 6) De Geer, Arch. D. O. n°. 541. 7) Zei. 111. I 662. 8) Van Mieris II ii8. 9) Ib. II 306; Reg. Hann. 120. 10) Van der Aa II 847. 11) Tegenw. St. X 229. 12) Matthaeus Fundat. 567; Romer I 91; de Geer, Inl. xlvi. 13) Zei. 111. I 309, 662. 14) Grijpink 54 (a°. 1496). 15) Grijpink 54. 16) Zie beneden 187, aan den graaf i). De kerk schijnt in 1353 herbouwd te zijn 2) en is in 1566 gesloopt3). Daarna werd het kerspel eerst met een der omringende (meestal Middelburg) gecombineerd, doch m 1610 werd het weder een afzonderlijke kerkelijke gemeente, die in 1644 een nieuwe kerk verkreeg 4). Brigdamme, later Bredamme 5) (dat. van — dam, S. Martinus «)), omvatte de heerlijkheid van dien naam, waarvan de grenzen tegen die Gapinge, Schellach en Noortmonster in het begin der 19e eeuw eenigszins zijn gewijzigd 7). De parochie bestond reeds voor 1196/7, toen bisschop Dirk I verlof gaf tot het bouwen van een nieuwe kerk, terwijl de oude kerk tot kapel gedegradeerd werd 8), Welke vermoedelijk de latere parochiekerk van Popkensburch was, wier gebied geographisch kennelijk een afsplitsing van Brigdamme was. Van de kerk, die in 1562 afbrandde»), is niets dan een ruïne over 10). Daarna werd de parochie gecombineerd met St. Laurens n). Gapingakerc^, later die (dat ter) Gapinge*3), omvatte de heerlijkheid van dien naam, waarvan de grenzen in het zuiden tegen St. Laurens en Schellach in het begin der 19e eeuw eenigszins zijn gewijzigd"), en werd van 1819 tot 1836 gecombineerd met Veere lö). 1) Van Mieris II 306; Reg. Hann. 120; Zei. 111. I 677. 2) Tegenw. St. X 230; van der Aa VII 80; Bijdr. Bisd. Haarl. VIII 150 De stichting ervan in 1356, Arch. Z. G. VI 487 vermeld, is dus onjuist. 3) Van der Aa VII 81. 4) Ibidem; van Alphen 306. 5) Deel I 50. 6) Grijpink 11; niet S. Brigitta, zooals Hist Ep. Midd. 35 gezegd wordt. 7) Zie de kaart van Hattinga. 8) Matthaeus Anal. III 5l2. Van den Bergh I n°. 175. De meening, dat de parochie in 1245 zou gesticht zijn (Hist. Ep. Midd. 35, enz.), spruit uitsluitend voort uit de misvatting van een vidimus van dat jaar voor het origineele charter. Evenzoo berust op een misvatting van het stuk, dat de parochie een dochter zou zijn van Alartskintskerke (Hist. Ep. Midd. 35; Tegenw. St. X 228). Het was onbetwistbaar, zooals ten overvloede het in „96/7 vermelde patronaat van St Pieter bewijst, een dochter van Noortmonster (Arch. Z. G. VIII3 105) 9) Zei. 111. I 660. 10) Tegenw. St. X 228; van der Aa II 747. 11) Ibidem; van Alphen 306. 12) Van den Bergh II n°. 143. 13) Het huis ter Gapinge, Zei. 111. I 739. 14) Zie de kaart van Hattinga. 15) Van der Aa IV 436; van Alphen 313. i88 Schellach, Schellacht1), wordt als parochie voor het eerst in 1270 vermeld2) en omvatte de heerlijkheden Schellach en Poppekinderendorp 3), doch in 1808 is het geheele stuk bezuiden het voormalige dorp bij St. Laurens gevoegd en hebben in het noordwesten grenswijzigingen met die Gapinge en St. Laurens plaats gehad. De kerk is in 1572 verwoest4), doch het kerkhof is er nog van over5). Sedert de hervorming is het kerspel vereenigd met een der naburige (denkelijk ter Vere), doch van 1640 tot 1735 is het officieel gecombineerd met St. Laurens, waarna het eerst feitelijk en in 1777 ook officieel weder met Vere is vereenigd 6). Zanddike (dat. van — djyc) wordt reeds in 1153 als parochie vermeld 7), en omvatte aanvankelijk behalve de latere heerlijkheid van dien naam ook de stad Veere en den Zandijkschen (thans Oosternieuwland-) polder , 4och werd eerst in 1348 verkleind door de afscheiding der nieuwe parochie ter Vere en den overgang van den Zandijkschen polder naar de parochie Polrekerc8), daarna in 1555 bij de oprichting van het markiezaat van Vere vergroot met de gorzen ten oosten der parochie Cleverskerc, waartoe deze vermoedelijk te voren hadden behoord (de latere Oranje-, Bastiaan de Lange- en Calandpolders) 9), en ten slotte in 1877 verkleind met het ten oosten van het Middelburgsche kanaal gelegen gedeelte doch vergroot met het bewesten het kanaal gelegen deel der kerkelijke gemeente Kleverskerk. De kerk, die op het tegenwoordige kerkhof van Veere stond 10), is in 1572 verwoest n), waarna de parochie vereenigd werd met die van ter Vere. Buiten de kerk stonden: een in 1504 gestichte S. Trinitas-kapel vlak bij ter Vere aan de oostzijde van den Zandijkschen weg, in 1572 verwoest12); v 1) Deel I 50; Grijpink 105. 2) Inv. Oud Arch. Zeel. III n°. 79; Inv. Abd. Midd. n°. 55 R. 3) Tegenw. St. X 244; van der Aa IX 250; Zei. 111. I 741. 4) De overstrooming der parochie, in de rekening der Domfabriek óver 1570 . vermeld (Deel I 137), moet op een vergissing berusten. 5) Tegenw. St. X 244; van der Aa X 131. 6) Van Alphen 1909 Bijl. Q. 7) Van den Bergh I n°. 131. 8) Zie boven 184. 9) Zei. 111. I 729. 10) Van der Aa XIII 74. 11) Bijdr. Bisd. Haarl. VII 424/5. 12) Grijpink 127; Van der Aa XIII 76; Bijdr. Bisd. Haarl. VII 425/6. i8Q een huis der Duitsche orde in den Zandijkschen polder, in 1282 vermeld i), doch in 1348 met den polder onder de parochie Polrekerc overgebracht. Campyere2), later ter Vere (dat. van tVeer, latijn Verijs3), B. Maria V.*)), werd 2 Februari 1347/8 als parochie van Zandijc afgescheiden5), waartoe toen werden gebracht de stad binnen de toenmalige vesten en het ten zuidwesten daarbij liggende slot Zandenburch6), vermoedelijk met het aangrenzende terrein tot aan den Zandijkschen weg '). Sedert de hervorming is het kerspel vergroot met Schellach (behalve van 1640 tot 1735) en Zandijc. In 1470 werd in de parochiekerk een kanunniken-kapittel gesticht, dat in 1484 gedeeltelijk naar de kapel van Zandenburch werd verplaatst8) en waarbij de kerk vermoedelijk geïncorporeerd werd, daar de rekeningen van den officiaal geen enkele institutie van de kerk vermelden9), terwijl ook Cloetingen bij het kapittel geïncorporeerd was. De parochiekerk was vermoedelijk de na de hervorming zoogenaamde Kleine Kerk ">). Daarbuiten stonden: de S. Perpetuus-kapel U) ten westen" van de parochiekerk *2), later Groote Kerk genoemd en van 1800 tot 1829 en sedert 1832 voor andere doeleinden gebezigd *3); een S.S. Maria et Catharina-kapel14) buiten 15) de muren van het slot Zandenburch, dat in 1812 geslecht en in de vestingmuren begrepen werd 16); 1) Van den Bergh II n°. 468. 2) Ib. II n°. 748. 3) Deel I 50. 4) Inv. Abd. Midd. 129 en n°. 940 R. 5) Cod. Diplom. Neerl. I 64 sqq. 6) Zie de kaart van Hattinga. 7) Het S. Clara-klooster en het gasthuis lagen buiten de vesten doch worden steeds gezegd tot ter Vere te behooren; daarentegen niet de boven onder Zandijc vermeldè S. Trinitas-kapel. 8) Inv. Abd. Midd. 129; de la Torre XI 170; Hist. Ep. Midd. 27. 9) Grijpink 108. 10) Dit is in strijd met de gewone opvatting (Tegenw. St X 182; van der Aa XI 621 S(W )' doch de eeni2 mogelijke, die te rijmen is met het bericht omtrent de S. Perpetuus-kerk (lees: kapel) bij van Heussen. 11) Door van Heussen ten onrechte ecclesia genoemd, daar ter Vere nooit meer dan één parochie heeft uitgemaakt. 12) Hist. Ep. Midd. 27. 13) Van der Aa XI 622. 14) Grijpink 108. 15) Inv. Abd. Midd. n°. 940 R. „buiten de muren van Zandenburch"; Grijpink ioo 16) Zei. 111. I 732. een kapel „Kijkgau" aan de haven tegenover de Kapellestraat, het laatst vermeld in 15501) en kort daarna afgebroken2); het omstreeks 1461 gestichte3) klooster eerst van Tertiarissen4), sedert 1478 het S. Clara-klooster van Clarissen buiten de vesten ten westen der Zandijksche poort s); een gasthuis tegenover het S. Clara-klooster 6); een leprozenhuis buiten de vesten 7). Clauwaertskerc8), Clewerskerke9) (dat. van — kerc), was reeds in 1251 een parochie10), die oorspronkelijk de latere heerlijkheden Kleverskerke en Nieuwerkerke met Nieuw Arnemuiden en de schorren ten oosten ervan tot de Piet toe omvatten), doch eerst verkleind werd door de oprichting der parochie Nierkerke en in 1555 door de overbrenging der bedoelde schorren naar de parochie Zandijc12), terwijl in 1877 de grens tegen de kerkelijke gemeenten Middelburg en Veere verlegd is naar het kanaal van Middelburg. In of kort vóór 1555 is de parochie verdronken13) en wel weder drooggelegd, doch de kerk omstreeks 1573 vernield en het kerspel daarna tot 1669 gecombineerd met Arnemuiden 14). In 1323 moet reeds de S. Martinus-kapel in den Oosthoec, toen nog onder de Clauwaertskerc ressorteerende, hebben bestaan15); doch bij de oprichting der parochie Nierkerke is ze daaronder gebracht. 1) Zei. 111. I 601. 2) Ze komt niet meer voor op den plattegrond van van Deventer (ib. I 569; cf. Bijdr. Bisd. Haarl. XXV 444). 3) Inv. Abd. Midd. 131. 4) De op Reigersberg (Zei. 111. I 601) berustende traditie, dat het klooster eerst aan de Tempelieren zou behoord hebben (Bijdr. Bisd. Haarl. XXVI 362), berust op geen grond, evenmin als het daar vermelde bezit van Urbanisten.; , 5) Zie de kaarten van van Deventer (Zei. 111. I 569) en in den Tegenw. St. X 135- 6) Zei. 111. 1 570, 600. 7) Ib. I 570. 8) Van den Bergh I n°. 549; van Mieris II 118; Reg. Hann. 25, 120, 122. 9) Deel I 50, 162. 10) Van den Bergh I n°. 549. 11) Zei. 111. I 733 sqq. 12) Zie boven 188. 13) Deel I 50, 137. 14) Van der Aa VI 478; van Alphen 305. 15) Reg. Hann. 120. I9I Die Oosthoec1), later Niekerc (dat. Nierkerke) in den Oosthoec2), later (Nieu) Arnemuden (eerst S. Joannis Baptistae decollatio3), na 1545 S. Martinus), werd in het 2e kwart der 14e eeuw als parochie afgescheiden van Clauwaertskerc 4). Hoewel met den Oosthoec, zooals èn de appendicia van Clauwaertskerc vóór de afscheiding èn de nieuwe parochie aanvankelijk steeds heetten, kwalijk iets anders bedoeld kan zijn dan het in 1462 daarheen verplaatste Nieu Arnemuden 5) met de S. Martinus-kapel6), werd de nieuwe parochiekerk (van daar „Niekerc") gebouwd in het westen der nieuwe parochie (op de tegenwoordige Molenwei 7)) en aan S. Joannis decollatio gewijd, doch in 1545 ruilde zij met de S. Martinus-kapel te Nieu Arnemuden van functie8). Ze is vermoedelijk omstreeks 1591 gesloopt9), terwijl de nieuwe parochiekerk in 1857 door een andere is vervangen10). Noordbeveland. Noordbeveland11) bestond aanvankelijk uit twee eilanden, Bewesten en Beoosten Wijtvliet, die vóór 1326 12) door den Grutersdijc zijn aaneengedijkt, en was kerkelijk zeer verbrokkeld. Van het deel Bewesten Wijtvliet stond de westelijke helft, de parochies Campenkerc en Zoetelingerkerc, onder Oostcappel op Walcheren13), de oostelijke helft, althans de oudste parochie daarvan, Gerolfs- 1) Deel I 50, 162 j Grijpink 5. De naam Oostdijck (Hist. Ep. Midd. 28) is kennelijk niets dan een schrijffout. 2) Arch. Z. G. VII 99, „de parochie van Nieuwerkerke in den Oisthouck geseit Armuyden" (a°. 1555). 3) Bijdr. Bisd. Haarl. VIII 179. 4) Ib. 183. 5) Immers de Niekerc van S. Joannis decollatio stond ten vesten van Clauwaertskerc. Zie ook de kaart van 1511 (Arch. Z. G. VII 288 litt. hh en ii). 6) Reigersberg bij Boxhorn II 308. 7) Arch. Z. G. VI 506. 8) Ib. VII 285, VHF 107, no; Kesteloo, Arnemuiden 51; Bijdr. Bisd. Haarl. VIII 183. Van daar de naam der parochie „Nyekerc, Oisthoeck vel Arremuden'' (Grijpink 5). 9) Arch. Z. G. VII 100, 285/6. 10) Zei UI. I 625; niet in 1582, zooals van der Aa I 326 zegt, toen slechts de voorgevel is ingevallen (Tegenw. St. X 211) en daarna gerestaureerd. 11) Zie boven 165 noot 2. 12) Reg. Hann. 152. Dat die bedijking tusschen 1208 en 1247 zou geschied zijn zooals Zei. 111. II i3I gezegd wordt, blijkt niet uit het daar aangehaalde stuk (Van den Bergh I n°. 285). 13) Zie boven 181 noot 6. lQ2 dijc l), maar vermoedelijk ook de andere, die daarin lagen, Wiss'ènkerke, Schoonboom (later Wele2)), Offliet en later Vliete, en die wel direct of indirect dochterkerken van Gerolfsdijc zullen geweest zijn, onder St. Pieter. Anders was de toestand Beoosten Wijtfliet. De westelijke helft daarvan had tot moederkerk die Welle3), waarvan de • ten zuiden daarvan gelegen parochie Cortekene en de ten noorden ervan gelegen parochies Noortwelle4) en de jongere Dijxhoec en Dekenscapelle dochterkerken waren. Ten oosten van die groep lag Emelisse, dat onder St. Pieter stond 5), ten oosten daarvan de parochie Edekinge-en-Hamerstede, waarvan de filiatie onbekend is, en als oostelijkste Subburchdijc (later Cats), dat onder Souburch op Walcheren stond 6). Noordbeveland ging te niet bij den watervloed van 15321) en met de herdijking werd eerst in 1598 een begin gemaakt (met den Oud-Noordbeveland-polder)8). Toch schijnen de grenzen der voormalige ambachten op het eiland — en dus ook die der parochies, voor zoover ze daarmede overeenkwamen — althans ten deele bij traditie bewaard te zijn gebleven, blijkens de kaarten van 1644 en 17279). [Campenkerc10), Campen], een appendicia van Oostcappel, kwam vermoedelijk overeen met de latere heerlijkheden OudKampen, Nieuw-Kampenu) en ten deele Oud-Kampen-en-Soelekerke12). Het dorp en de kerk stonden waarschijnlijk in den zuidhoek van den Jacoba-polder13) en zijn in 1532 voor goed te niet gegaan, terwijl het later herwonnen gebied der parochie met Wissenkerke Is vereenigd14) tot 1910, toen er een nieuwe 1) Van den Bergh I n°. 250. 2) Niet te verwarren met die Welle, zooals Zei. 111. II 143 geschiedt 3) Van den Bergh I n°. 437. 4) Ib. II n°. 215. 5) Ib. I n°. 250. 6) Ib. II n°. 215; zie boven 168 noot 5. 7) Zei. 111. II 131; Deel I 162, 8) Zei. 111. II 131. 9) Ib. 133, 134. 10) Van den Bergh I n°. 437, II n°. 215. 11) Een kerkdorp Westkerk, door Hollestelle (Arch. Z. G. V 64) geteekend in den noordhoek van den Rip-polder, heeft evenmin bestaan als een kerkdorp Noordkerk of Camperland, door hem in den noordhoek van den Kamperland-polder geteekend (Kaart I en II). 12) Kaart van Hattinga. 13) Kaart van Hollestelle. 14) Van der Aa VI 276/7. 193 kerkelijke gemeente Kamperland is opgericht met ten deele andere grenzen. Buiten de kerk stond: een in 1474 vermeld Franciscanen- (Minderbroeders-) klooster *). [Zoetelingerkerc2), later Zoelenkerke (dat. van — kerc)] (S. Pancratius3)), een appendicia van Oostcappel, omvatte vermoedelijk de latere heerlijkheid Soelekerk en ten deele OudKampen-en-Soelekerk4). Het dorp en de kerk stonden waarschijnlijk bij den zuidhoek van den Soelekerkepolder5) en zijn in 1532 voor goed te niet gegaan6) en, voor zoover herdijkt, met de kerkelijke gemeente Wissenkerke vereenigd 7). [Die8) Welle (latijn dat. Wellis9))] (S. Petrus W)) — wel te onderscheiden van Wele, den lateren naam der parochie Schoonboom — was vermoedelijk de moederkerk alleen van de parochies Cortgene, Noortwelle, Dekenscapelle en Dijxhoec, en omvatte waarschijnlijk de ambachten die Welle en Coninxhem (dat geen parochie was)11), het latere bewesten Colijnsplaat gelegen deel der heerlijkheid Noordbeveland12). De kerk, waarvan de cure in twee portiones verdeeld was13), behoorde reeds in 1162 aan de abdij van Middelburch14), doch werd door deze in 1276 aan den graaf afgestaan in ruil voor Monster in Delfland15), waarbij echter de dochterkerken aan de abdij verbleven. Zij stond vermoedelijk aan den zuidelijken dijk van den Nieuw-Noordbeveland-polder, 1Ji KM. ten oosten der hoeve Stadwijk 16). Het ging in 1532 voor goed te niet en het gebied ervan is na de 1) Arch. Z. G. VI 118. 2) Deel I 51. Van de talrijke yormen, waaronder de naam dezer kerk voorkomt, meen ik alleen den in den tekst genoemden als juist te mogen beschouwen. 3) Grijpink 127. 4) Kaart van Hattinga. 5) Kaart van Hollestelle. 6) Deel ï 161; Zei. 111. II 131. 7) Van der Aa XII 523. 8) Reg. Hann. 177. 9) Deel I 51, 162; Grijpink 111 sq. 10) Grijpink n 1 (a°. 1522), waaruit blijkt» dat de opgave van B. Maria V. als patrones in Arch. Z. G. V 63 niet juist is. 11) Smallegange, Zeeuwsche Cronijck 756. 12) Zie de kaart van Hattinga. 13) Deel I 162; Reg. Hann. 173; Grijpink 112. 14) Buil. Traj. n°. 32. 15) Van den Bergh II n°. 321 (bl. 136). 16) Arch. Z. G. V 65 (kaart II van Hollestelle), in strijd waarmede het (ib. 63) ten onrechte gezegd wordt tusschen Cats en Emelisse gelegen te hebben, 13 194 herdijking bij de gemeente Colijnsplaat gevoegd. Buiten de kerk stonden: een S. Alexius-kapel l); en misschien ook de kapel te Lisse, die in 13172), 1485, 1493 en 1502 3) vermeld wordt. [Noortwelle, later Dekenscapelle (latijn Capella decani)]. Noortwelle wordt alleen in het stuk van 1271 *) vermeld als een der dochterkerken van die Welle en verdwijnt daarna uit de stukken. Dat het geheel te niet zou zijn gegaan, is niet aan te nemen, wel dat het later onder een anderen naam voorkomt. En dien meen ik te vinden in de parochie Dekenscapelle, die voor het eerst genoemd wordt in een stuk van 13565), waaruit blijkt, dat ze dicht bij Dijxhoec moet gelegen hebben, daar de afkondigingen voor een gepraesenteerden priester van Dijxhoec door den curatus van Dekenscapelle moest geschieden. Daar nu Dijxhoec bijna zeker identiek is met het latere 's Gravenhoek ten noordwesten van die Welle, meen ik zoowel Noortwelle als de latere parochie Dekenscapelle terug te vinden in de voor en in 1866 ontdekte begraafplaats in de Wantjeskuip6), en dan zou ik dien tweeden naam Dekenscapelle in verband willen brengen met het ephemere bestaan van een decanaat Welle in het ie kwart der 13e eeuw7), een argument te meer voor de identiteit der twee parochies. Het verdient echter opmerking, dat Capella decani in de kerkenlijsten der Domfabriek-rekeningen in 1407 onderaan is toegevoegd 8), hetgeen het vermoeden wekt, dat ze tusschen 1356 en 1407 eenigen tijd buitengedijkt is geweest. In elk geval moet ze vóór 1463 grootendeels door de zee verzwolgen zijn9), daar in de rekening der Domfabriek over dat jaar gezegd wordt „nullus moratur ibidem et vacat", en het t) Grijpink 114. 2) Hamaker, Reken. v. Zeel. I 72; cf. Brom, Reg. v. Utr. n°. 1881. 3) Grijpink 114. 4) Van den Bergh II n°. 215. 5) Invent. Oud Arch. Zeel. III n°. 750/1. 6) Zei. 111. II 141; Arch. Z. G. V 82. Die begraafplaats is in elk geval ten onrechte door Hollestelle voor die van Hoeke of Soeke gehouden (ib. en Kaart I en II), daar dit, d. i. 's Gravenhoek, blijkens de kaart van Hattinga (Tegenw. St. X 331) geheel ten westen van den Oud-Noordbeveland-polder lag. 7) Zie boven 76. 8) Deel I 52. 9) Ook in de rekeningen van den Officiaal komt de parochie alleen voor in 1409 en '19. '95 restant der parochie zal daarna wel met die Welle héreenigd zijn, want, hoewel haar naam in de kerkenlijsten der Domfabriekrekeningen bleef staan, wordt ze daarna steeds gezegd te „vaceeren". [Dijxhoeke (dat. van — hoec)!)] (S. Petrus2)) is bijna zeker identiek met de latere heerlijkheid's Gravenhoek 3), ook genoemd Soeke of Hoeke4), lag dus ten noordwesten van die Welle en ten noorden van Vliete, wordt het eerst als parochie vermeld in 13295) en is in 1532 voor goed te niet gegaan6). Het dorp en de kerk stonden waarschijnlijk in den zuidoosthoek der parochie7). Na de herdijkingen in de 17e eeuw is het gebied ervan kerkelijk bij Wissenkerke gevoegd 8). [Cortekeen, Curtgene (dat. van — geen)], een dochter van die Welle, wordt het eerst als parochie vermeld in 1247 9), was vermoedelijk gelijk aan de tegenwoordige burgerlijke gemeentel6) en is in 1532 te niet gegaan met uitzondering van den kerktoren. De kerk, die kort vóór 1495 door een college van memorieheeren tot een collegiale werd gemaakt11), was in de 15e' eeuw gebouwd in de plaats van een oudere afgebrande12). In 1681, nadat de Stadspolder herdijkt was, heeft men om den ouden toren heen een nieuwe kerk gebouwd 13). Buiten de kerk stond: 1) Deel I 51, 162; Invent. Oud Arch. Zeel. III n°. 751, 869, 870. Het mag niet verward worden met Dijxhoec ten westen van Vlissinge, waar nooit een kerk heeft gestaan. 2) Grijpink 33. 3) Zie de kaart van Hattinga; cf. het onder Dekenscapelle gezegde. 4) Arch. Z. G. V 63. 5) Reg. Hann. 180. 6) Inv. Abd. Midd. n°. 469 R. 7) Daar, waar op Kaart II van Hollestelle Koningsheim geteekend staat, hetwelk kwalijk te dier plaatse kan gelegen hebben, omdat het met die Welle één heerlijkheid vormde (tenzij wellicht Conmxhem een andere naam van Dijxhoec ware, wat mij echter vooralsnog twijfelachtig voorkomt). 8) Van der Aa IV 829. 9) Van den Bergh I n°. 437. Het in 976 (ib. n°. 52) voorkomende Curtagosum mag niet, zooals vaak geschiedt (o. a. van den Bergh, Middelnederl. Geogr.-27,224) met Cortgene worden geïdentificeerd, doch is, zooals reeds Kluit aantoonde (II 42, cf. Zei. 111. II 135), ter Goes. De „omnis terra in pago Bevelanda a SutheraSuthflita usque curla (1. curlam) Gosum et Campan" van het charter is m. i. niets anders dan een omschrijving van het latere eiland Wolfaertsdijc, zooals reeds J. ab Utrecht Dresselhuis meende (Zei. 111. II 147). 10) Zie de kaart van Hattinga. 11) Hist. Ep. Midd. 38. 12) Ibidem. 13) Zei. 111. II 135; van Alphen 333. 198 [Emelnes1), later Emelisse (dat van — lis)], komt het eerst als parochie voor in 1216 en behoorde toen en tot 1310 aan St. Pieter2). De cure werd in 1322 in twee portiones verdeeld 3) en was het later zelfs in vier *). De parochie moet ongeveer omvat hebben de latere heerlijkheid Colijnsplaat (die in de latere middeleeuwen niet bedijkt was) en het ten zuiden daarvan gelegen zoogenaamde Gemeen Ambacht5). Het dorp en de kerk stonden ongeveer 3/4 K.M. benoorden de zuidpunt der tegenwoordige burgerlijke gemeente Colijnsplaat 6). Na de herdijkingen is er in 1601 een nieuwe kerkelijke gemeente Colijnsplaat opgericht 7) met toevoeging later van het gebied der voormalige parochie die Welle en met eenige wijziging der oostgrens in 1808. Buiten de kerk stonden: de S. Machutus 8)-kapel ten noorden van Emelisse; het B. Maria V.-9) et S. Bernardus- ">) klooster van Cistercienser11) nonnen te Noordijc12), O. L. Vrouwen-camere, vóór 1241 gesticht13) en tusschen 1291 en 1302 verplaatst naar Waterlooswerve onder Aechtenkerke "), hoewel de kerk ervan in gebruik bleef15); 1) Deel I IS; van den Bergh I n°. 250. 2) Van den Bergh I 250; van Mieris II 109, ilt. 3) Reg. Hann. 111. 4) Inv. Oud Arch. Zeel II n°. 309; Deel I 180 (a°. 1408); Grijpink 25. Blijkens de instituties in de rekeningen van dén Officiaal (Grijpink 1.1.) moeten de verminderingen dier 4 portiones tot 3 (Deel I 137) of 2 (ib. 162) onjuist zijn. 5) Zie de kaart van Hattinga. 6) Kaart II van Hollestelle, j°. Arch. Z. G. V 81. 7) Van der Aa III94/5; van Alphen 332. 8) Van Mieris III 327 (waar ten onrechte St. Michuutswech gedrukt staat); Arch. Z. G. V 63 (waar Hollestelle er ten onrechte St. Machielsdorp van maakt, dat volgens Reigersberg (Cronijck 95) in 1304 zou zijn buitengedijkt). 9) Van den Bergh II n°. 786; niet S. Clara, zooals van der Aa IV 172 zegt. 10} Brom, Reg. Utr. n°. 1000. 11) Hist. Ep. Midd. 39 ten onrechte aan de Praemonstratenser orde toegekend; zie van den Bergh II n°. 73, 459, 466. 12) Dat het onder Emelisse lag, zooals Hist. Ep. Midd. 39 gezegd wordt, vindt bevestiging in de stukken n°. 1104/5 (a°. 1508) betreffende „tienden te Emelisse in den Noorddijck" (Fruin, Leenregisters bewester Schelde). Ik acht het niet onmogelijk, dat het op de eerst in de 15e eeuw voorkomende Colijnsplaat lag, en dat deze in het begin der 14e eeuw buitengedijkt was (cf. Zei. UI. I 764). 13) Van den Bergh I n°. 382; Romer I 61/2, 308. 14) Zie boven 182. 15) Grijpink 29. 199 een B. Maria V.-gasthuis, dat reeds in 1230 vermeld wordt *) en onder toezicht der abdij van Middelburch stond2). [Ekingen (dat. van — ge)3) en Hamerstede4) of lïyerkerke (dat. van Nyekerc)] omvatte vermoedelijk het ten westen van Cats gelegen deel der latere heerlijkheid Noordbeveland 5). Het dorp Ekingen zou volgens Hollestelle in den oosthoek van den Oostpolder gelegen hebben, doch vermoedelijk lag het iets noordelijker, daar de Oostpolder later geheel tot de heerlijkheid Cortgene behoorde. Volgens Reigersberg6) zou (Out) Hamerstede reeds in 1304 zijn buitengedijkt. Het restant moet dan bij Ekingen zijn gevoegd en in het begin der 15e eeuw moet er, blijkens de rekeningen der Domfabriek7), een nieuwe kerk te Nieu Hamerstede in het noordoosten der parochie zijn gebouwd, want alleen zóó laten zich de verschillende namen der parochie verklaren. In 1532 is ze voor goed te niet gegaan en na de herdijkHigen in de 17e eeuw bij Cats gevoegd. [Snbbnrchdijc 8), later Cats] wordt reeds in 1209 als parochie vermeld 9) en behoorde toen aan Subburch ]0), dat zelf aan de abdij van Middelburch behoorde; doch in 1533 was dit niet meer het geval, blijkens den inventaris van haar archief. Het dorp lag volgens Hollestelle 4/2 K.M. bezuiden het tegenwoordige n) en ging in 1532 te niet12). Na de herdijking van den OudNoordbeveland-polder werd in 1650 een nieuwe kerk en kerke- 1) Invent. Oud Arch. Zeel. III 11°. 22; Buil. Traj. a°. 1930. 2) Inv. Abd. Midd. 81; Grijpink 29. 3) Waaraan Hollestelle den wellicht juisten ouderen vorm Edekinge (Kaart I en II) ontleend heeft, heb ik niet kunnen vinden. 4) Deze combinatie was vermoedelijk althans in de 15e en 16e eeuwen de officiSele naam der parochie (Grijpink 36; Deel I 162). Daarnaast komen echter in de rekeningen van den Officiaal de afwijkingen voor: Hamerstede et Eckingen (1486), Ekingen (1487, 1525), Hamerstede (1512, '17), terwijl de Domfabriek-rekeningen van 1407 af hebben öf Ekinge öf Ekinge sive Nova ecclesia (Deel I 51). Door van Heussen (Hist. Ep. Midd. 46) wordt Hamerstede verward met Haemstede. 5) Zie de Kaart van Hattinga. 6) Cronijck 95. 7) Deel I 51. 8) Van den Bergh I n°. 437, II n°. 215. 9) Ib. n°. 221. 10) Zie boven 168 noot 5. n) Kaart I en II. 12) Hollestelle teekent op zijn kaarten nog een Nieuwerkerk in het Cats-Nieüwsland, dat in 1358 bedijkt zou zijn (van Mieris III 67); doch die parochie komt in geen enkel stuk voor. 20O lijke gemeente gesticht1), waarbij in het begin der i8e eeuw de Oostbeveland-polder werd gevoegd 2), die echter bij de stichting der nieuwe kerkelijke gemeente Wilhelminadorp naar deze is overgebracht 3). Buiten de kerk stond : een S. Lazarus-klooster 4). Wolf aar tsd ij k. De kerkenlijst der Domfabriek-rekeningen betreffende het eiland Wolfaartsdijk5) is hopeloos verknoeid: de namen Wolfersdijc, Oostkerc, Westkerc en Oostlant worden er zoo in dooreengehaspeld 6), dat het moeite kost telkens te begrijpen, welke kerk met een bepaalden naam bedoeld is. Toch zijn er enkele punten uit de lijst te leeren., Vooreerst, dat in de oudste bewaard gebleven rekening (1395) alleen Zabbingen voorkwam, hetgeen het vermoeden wekt, dat toen de vroeger bestaan hebbende parochies onder water stonden. In 1404 komt daarbij „Oostkerc in Wolfersdijc", waarmede natuurlijk de thans nog gelijknamige kerk in den Oosterlandpolder bedoeld werd, al heeft de parochie intusschen meermalenvrij lang onder water gestaan. Doch in 1440 en volgende jaren vinden wij Oostlant en Wolfersdijc naast elkander. Daar de laatste naam onmogelijk eexi andere kerk kan bedoelen dan die, welke te voren Oostkerc in Wolfersdijc genoemd werd, moet het daarnaast voorkomende Oostlant een ten oosten daarvan gelegen kerk op het oog hebben, dat is die, welke van 1463 af meestal (H)ongersdijc heet. Doch toen deze naam weder in de kerkenlijst was opgenomen, werd Oost(er)land een derde naam van Oostkerc en Wolfersdijc, terecht, want de polder, waarin de kerk stond, heette en heet nog zoo. In de rekeningen van den Officiaal is trouwens vrij wel hetzelfde verloop te vinden. Een parochie Westkerc en Westerlant heeft er in den geheelen tijd,, waarover wij rekeningen der Domfabriek bezitten, niet bestaan. 1) Van der Aa VI 335; van Alphen 332. 2) Tegenw. St. X 342. 3) Van der Aa II 378, XII 446. 4) Inv. Oud Arch. Zeel. III 127. 5) Deel I 52. 6) In 1538, '39, '40, '43, '46, '47, '48, '50 en '51 staat er zelfs Wesfkercke sive Oisterlant! 201 Wolfaertsdijc, Wolfersdijc,' later Oostkerke (dat van — kerc), Oosterlantl), wordt tegelijk met Zabbingen en Wagenkerke in 1216 genoemd als aan St. Pieter behoorende parochie2), doch, daar het zelf reeds in 1147 vermeld wordt3) en het eiland er: steeds naar geheeten heeft, zal het wel de moederkerk ervan; geweest zijn. Doch het verdronk in 1334 en werd eerst in 1370 ten deele herwonnen, terwijl het tot het begin der 15e eeuw duurde, voordat er de nieuwe parochiekerk Oostkerc verrees. De cure was in twee portiones verdeeld4). Na de hervorming is het vergroot met Zabbingen en alle latere herdijkingen op het eiland behalve die van den Wilhelmina-polder in 1808. De kerk is in 1861 door een nieuwe vervangen5). Zabbingen (dat van — ge), tegelijk met Wolfaertsdijc in 1216 .genoemd als aan St. Pieter behoorende en in 13 io door dezen afgestaan, werd na den ondergang van Wolfaertsdijc in. 13.34 de hoofdkerk van het eiland 6) en was de eenige parochie ervan, die nooit geheel te niet is gegaan. Het kerspel werd na de hervorming vereenigd met Oostkerke, doch de kerk is eerst in 1806 afgebroken '). [Wagenkerc8), Westkerke (dat. van —kerc), ter Piete (dat. van die9) Piet)], komt als parochie voor in 1216 en 1316 10), strekte zich tot bij Arnemuden uit n), verdronk voor goed in I377 12) en werd eerst in 1698 ten deele herdijkt13), waarna het kerkelijk bij Oostkerke werd gevoegd. [Hongersdike (dat. van — dijc)] was reeds bedijkt in 131714), 1) Grijpink 94. 2) Van den Bergh I n°. 250. 3) Ib. n°. 127. 4) Grijpink 94. 5) Van Alphen 331. 6) Van der Aa XII 578; Zei. 111. II 147. Het draagt thans nog den naam yan „het Oudedorp'' (van der Aa X 9). 7) Van der Aa X 10. 8) Van den Bergh I n°. 250. Ik identificeer Wagenkerke (Brom, Reg. Utr. n°. 639, leest Witgenkerke), dat later nooit meer voorkomt, met Westkerke, omdat er geen enkele andere parochie, noch op Wolfaartsdijk, noch op Zuidbeveland bewesten Yersike, voor in aanmerking komt. 9) Blijkens den familienaam van der Piet (Zei. UI. II 148). 10) Van Mieris II 176. 11) Zei. UI. II 148. 12) Ib. II 147. 13) Van der Aa XII 346. 14) Hamaker, Reker. v. Zeel. I 78, 202 doch is in de I4e eeuw verdronken en herdijkt ingevolge een charter van 1429x) en moet kort daarna een afzonderlijke parochie zijn geworden2), die in 1531 te niet is gegaan3). Eerst in 1708 4) is een deel der gronden ervan onder den naam Oostbeveland-polder herdijkt en kerkelijk bij Cats gevoegd, en in 1808 het overige, de Wilhelminapolder, die toen kerkelijk met Kattendijke is vereenigd, doch in 1841 is daar de nieuwe kerkelijke gemeente Wilhelminadorp opgericht5), met in het westen eenigszins van die van de burgerlijke gemeente afwijkende grenzen en met bijvoeging van den Oostbeveland-polder. 1) Inv. Oud Arch. Zeel. III n°. 1206; Grijpink 36. 2) In de Domfabriekrekeningen komt het wel eerst in 1440 voor, maar die tusschen 1407 en 1440 zijn verloren (Deel I 40). 3) Van der Aa XII 740. 4) Tegenw. St. X 342. 5) Van der Aa XII 446. . § 4- Scaldia. Boven i) werd gezegd, dat tot het decanaat Scaldia — vóór dat hiervan tusschen 1204/5 en I275 het decanaat Somerlant werd afgescheiden — behoorden „de eilanden Orisant, Schouwen, DuiveTand, Dreiscer, Stavenes, Moggershil, St. Philipsland en de tot de heerlijkheid Voorne behoorende eilandjes". Dit behoeft in zooverre een kleine rectificatie, dat de onderhoorigheid van het in 1580 nog bewoonde2) Orisant onder dit decanaat niet vaststaat, omdat er nooit van een kerk of kapel op dat eiland melding wordt gemaakt3), al staat de politieke onderhoorigheid ervan onder Zeeland Beooster Schelde vast. En vervolgens dient te worden opgemerkt, dat de in de 15e en 16e eeuwen aan Schouwen en Duiveland aangedijkte parochies alle onder dit decanaat zijn gebracht, ook Bommenede, dat vroeger onder Voorne had gestaan 4). Het eiland Schouwen bestond aanvankelijk uit zes afzonderlijke waterschappen, „zestendeelen'* 5), waarvan de vijf oostelijkste in 1290 6) tot één waterschap werden vereenigd. Of er — waartoe de geographische samenstelling dier bedijkingen zou doen neigen — eenig verband heeft bestaan tusschen hen en de oorspronkelijke 1) Zie boven 74. 2) Zei. UI. II 387. 3) Tenzij wellicht de ecclesiae ter Meerkerc en ÏVestclooster, die in de rekeningen van den Officiaal over 1405 en 1419 in dit decanaat genoemd worden (Grijpink, Scaldia 79) en die nergens op de andere eilanden van het decanaat zijn aan te wijzen, hier te zoeken zijn; doch dat is niets dan een gissing (zie boven 115). 4) Zie beneden onder $ 5. 5) Tegenw. St. X 447/8; de kaart van Hattinga ib. 333; Zei. 111. II 162. J. ab Utrecht Dresselhuis (De Provincie Zeeland m) heeft m.i. overtuigend aangetoond, dat de door Boxhorn, in den Tegenw. St. en elders verdedigde meening, dat het zesde „zestendeel" geheel onbekend en spoorloos verdwenen zou zijn, alleen berust op een verkeerde lezing van het stuk van 1290, en dat dat ontbrekende zesde zestendeel bestond uit de parochies Burch, Westerlant en Claeskerc benevens de duinen onder Haemste en Renesse, geheel in overeenstemming met de kaart van Hattinga. Vgl. de uitvoerige bespreking der verdeeling door Mr. B. C. Cau in Arch. Z. G. III' 88/90, en de berekening der gemeten van Schouwen in Tegenw. St. X 443. 6) Van den Bergh II n°. 762. 204 parochiale indeeling, is onbekend. Doch het verdient opmerking, dat de parochies, waarnaar de zestendeelen (na 1505 vijftendeelen) heetten, nl. Zierixee (Poort- of Quaelambacht), Kercwerve, Zuutkerc (ambacht tZuutlant), Bridorp,'_Haemstede en Borch, ook uit anderen hoofde moeten vermoed worden de hoofdkerken der zestendeelen geweest te zijn. Zierixee c. a. Zierixee (S. Livinus), omvatte de stad en het Poortambacht1) behalve de in 1560 nog niet afgedamde en ingedijkte Gouwe2) ert de havenhoofden, welke tot de parochie Bördèndam behoorden. De kerk (St. Lievensmunster), wier cure in vier portiones was'verdeeld 3), zou volgens het bekende charter van 1006 4) aan Hohorst zijn geschonken, doch dat charter is onecht en de gift van die kerken, welke wel daarin doch niet in het charter van 1G28 5) genoemd worden, apocryph te achten6). Er zou reeds in 1151 een S. Livinus-kapel hebben gestaan7), doch het bewijs daarvoor ontbreekt, en de parochie wordt het eerst in 1236 vermeld8). In 13789) werd er een kanunniken-kapittel in de kerk gevestigd. Ze brandde in 1832 af10) en is eerst in 1848 door een nieuwe vervangen n). Buiten de kerk stonden er: het Dominicanen- (Jacobijnén- of Predikheeren-)klooster, dat reeds in 1255 zou gesticht zijn12), in elk geval in 1282 bestond13), een dochter van het klooster te Antwerpen was, in 1286 verplaatst; werd naar het door hen gekochte huis der Duitsche Orde 14), waarvan de ligging niet vaststaat15), en waarschijnlijk 1) Zie de kaart van Hattinga (Tegenw. St. X 343). 2) Zie de kaart van van Deventer. 1 3) Van Mieris II 272. 4) Sloet n°. 132. 5) Van den Bergh I n°. 80. 6) Dr. N. B. Tenhaeff, Diplom. Studiën (1913) 213 sqq. 7) Van der Aa XIII 197; Zei. 111. I 399. S) Van den Bergh I n°. 97. 9) Van Mieris III 343; Hist. Ep. .Midd. 41; de la Torre XI 175 (waar 1373 een drukfout is). 10) Zei. Hl: I 398. 11) Van der Aa XIII 199; van Alphen 319. 12) Romer I 613. 13) Bijdr. Bisd. Haarl. XXIX 124. 14) Buil, Traj. n°. 362; de Fremery n". 237. 15) Zei. 111. I 425/6, 2Ó5 in 1458 afbrandde, waarna het klooster verplaatst werd naar het huis aan de noordzijde van het Bagijnenhof, uitkomende in de Sintjansstraat l), dat vroeger aan de St. Jansheeren behoord had2), in 1574 opgeheven3); het Franciscanen-(Minderbroeders-)klooster aan de Minderbroedersstraat, gesticht vóór 12714), in 1517 tot de Observanten overgegaan5), waarvan de kapel in 1552 verbrandde6), terwijl het klooster in 1577 verwoest werd"); wellicht een Tempelieren-klooster, dat in 1312 zou zijn geworden 8): het St. JTansheeren-klooster tusschen het Bagijnenhof en de Sintjansstraat, in de 2e helft der I5e eeuw overgegaan aan de Dominicanen 9) ; het S. Agatha-klooster van Begarden tusschen de Raamstraat en het Wevershof ten zuiden van het kerkhof, in 1470 gesticht 10), doch in 1483 veranderd in de S. Berriardus n)-priorij van Cisterciensers Aula B. Mariae (O. L. Vrouw,en-zael), een dóchter der S. Salvator-abdij te Antwerpen12), in 1576 opgeheven^; het Carméliten-klooster (of terminarishuis) in het zuidwesten der stad, in 1578 opgeheven14); misschien een Augustijner-Hermiten-klooster 15), waarvan echter nérgens melding wordt gemaakt; het Augustijner-Servitinnen-(Celle-, Brood- of Zwartezusters- 16)) 1) Ib. 425; cf. plattegrond van van Deventer (ib/ 378). .2 2) Hist. Ep. Midd. 42; Romer I 173; van der Ai XIII 201. 3) Bots 477; Zei. 111. I 426. 4) De Fremery n°. 163. 5) Arch. Aartsb. Utr. II 55; cf. Romer I 509. 6) Hist. Ep, Midd. 42; Zei. 111. I 424. 7) Zei. 111. I 425. 8) Hist. Ep. Midd. 42; Römer I 173. 9) Ibidem; Zei. 111. II 166. 10) Hist. Ep. Midd. 42. 11) Inv. Abd. MidJ. n°. 933. 12) De la Torre XI 175 (waar het ten onrechte een dochter der St. ■ Servaas-abdij te Utrecht wordt genoemd); Hist. Ep. Midd. 42 (waar het ten onrechte een abdij wordt genoemd, evenals Bijdr. Bisd. Haarl. XXVII 31); van der Aa VII 678; Bijdr. Bisd. Haarl. XXIV 252; Grijpink 90. 13) Zei. 111. I 427. 14) Ibidem. 15) De la Torre XI 175; Hist. Ep. Midd. 42; Römer I 630."-II 16) Römer I 660; van der Aa XIII 202; Bots 471. 2ó6 klooster in het Zwarteiustersstraatje aan de oostzijde der Zuidwellepoort1), niet te verwarren 2) met het SS. Trium-Regum-klooster van Regularissen, onderworpen aan het kapittel van Sion, aan de zuidoostzijde der Nobelpoort3); het door Poppo Hayman gestichte S. Trirtitas-gasthuis 4) met de Poppens-kapel5) aan de zuidwestzijde der Zuidhavenpoort6), sedert 1490 het S. Maria in Nazatfeth-klooster van Tertiarissen, onderworpen aan het Franciscanen-klooster te Middelburch 7); het B. Maria V. 8)-gasthuis aan de noordzijde der Oude Haven, vóór 1271 gesticht9), waarvan de kapel10) na de hervorming de Gasthuiskerk is geworden en in 1864 is afgebroken n); het eerst omstreeks het midden der i6e eeuw vermelde S. Catharina-gasthuis 12); de S. Jacobus-kapel in de Sintdomusstraat13); de S. Antonius-kapel in de St. Antonisstraat14); het pesthuis met een S. Rochus-kapel, in 1655 veranderd in een proveniershuis 15); het leprozenhuis met een S. Macharius-kapel16) buiten de Noordhavenpoort, in 1655 veranderd in een pesthuis en kort daarna opgeheven 17). TBaginenhof In Zierixee (S. Catharina 18)), in 1271 nog slechts 1) Zei. 111. I 424. 2) Zooals Römer I 419 geschiedt. 3) Hist. Ep. Daventr. 44, waaruit de onjuistheid blijkt van de beweerde onbekendheid der orde van het klooster (Zei. UI. I 422, waar het ook ten onrechte voor een opvoedingsgesticht wordt gehouden); Grijpink 92. 4) Römer I 419, ten onrechte in verband gebracht met het SS. Trium Regumklooster; Grijpink 91. 5) Inv. Abd. Midd. n°. 1286 R; Bijdr. Bisd. Haarl. XII 118; Grijpink 91 6) Zei. UI. I 424. De Kapellestraat zal wel daarnaar genoemd zijn. 7) Inv. Abd. Midd. 133; Bots 476; Arch. Aartsb. Utr. II 472. 8) Grijpink 84 sqq. 9) De Fremery n°. 163. 10) Deel I 184; Invent. Arch. Zeel. II n°. 2455. 11) Zei. UI. I 415. 12) Grijpink 83. 13) Hist. Ep. Midd. 43; Tegenw. St. IX 364; plattegrond van Deventer. 14) Ibidem. 15) Tegenw. St. IX 363; plattegrond van van Deventer. 16) Grijpink 82. 17) Tegenw. St. IX 363; plattegrond van van Deventer. 18) Grijpink 93. 207 een kapel1), was in 1321 een afzonderlijke parochie2), welke na de hervorming met die van Zierixee hereenigd werd, met een S. Gertrudis-kapel in de infirmerie 3). Borrendam, later Bordendamme 4) (dat. van — dam, S. Joannes Baptista6)), gelegen 200 roeden ten zuidwesten der haven van Zierixee 6), waarvan de hoofden tot deze parochie behoorden 7), komt in de Domfabriekrekeningen nog in 1549 met een opbrengst voor8), doch moet spoedig daarna verdronken zijn. In 1613 is wat er nog van kerk, toren en kerkhof over was, verzwolgen 9). Kercwerve c. a. Kercwerve 10) (dat. van — werf, S. Willebrordus) is blijkens zijn naam (waaraan natuurlijk een andere moet zijn voorafgegaan) een der oudste of de oudste kerk van Schouwen en omvatte de heerlijkheid van dien naam. Het was de hoofdplaats van een der zestendeelen, waartoe vermoedelijk eerst alleen nog Nierkerke behoorde, doch waarbij in 1558 Rengerskerké en Duvendike zijn gevoegd. De cure was in twee portiones verdeeld n). In 1575 is de kerk verbrand12) en het kerspel daarna (vergroot met het zuidwestelijke deel van Duvendike) vereenigd met Noortgouwe tot 1625, toen het weder zelfstandig is geworden en een nieuwe kerk heeft gekregen 13). Nierkerke (dat. van Niekerc) in Schouwen (latijn Nova Ecclesia Scaldiae l4), S. Petrus 15)) wordt het eerst als parochie 1) De Fremery n°. 163; cf. Deel I 15. 2) Van Mieris II 250; Deel I 164; Grijpink 94. 3) Grijpink 99. 4) Deel I 48. 5) Grijpink 4. 6) Tegenw. St. X 442; Zei. UI. II 192. 7) Zei. UI. II 194. 8) Deel I 48 noot 3. 9) Zei. UI. II 194. 10) Deel I 8, 15. Het wordt vaak verward met Kercwerve onder Domburch, waardoor men ten onrechte hier een commanderij der Johanniters heeft gezocht (Arch. Aartsb. Utr. XXXV 2). 11) Deel I 135, 164; Reg. Hann. 159; Grijpink 44. 12) Zei. UI. II 245. 13) Van Alphen 317. 14) Deel I 48 (het Ecclesia Scaldiae zonder Nova van 1395 en '96 is natuurlijk een, fout); Grijpink 59. 15) Grijpink 59. 208 Vermeld in 1298 !), omvatte de heerlijkheid van dien naam en is na de hervorming vereenigd eerst met Noortgouwe en sedert 1625 met Kercwerve2). De kerk was in de i8e eeuw reeds afgebroken 3), de toren eerst in 18204). [TZuutlant]. Rengerskerke (dat. van — kerc, latijn Ecclesia Rengeri vel Reyneri5), S. Laurentius6)), omvatte de heerlijkheid van dien naam, welke aan de zeezijde herhaaldelijk verkleind is geworden, zoodat zelfs in 1588 het dorp is buitengedijkt en in 1662 zoo goed als verdronken7). Het behoorde oorspronkelijk tot het zestendeel tZuutlant8), want dit grensde in 1337 oostwaarts aan het Poort- of Quaelambacht9), doch het-is bij de opheffing van tZuutlant in 1558 10) bij het vijftendeel van Kercwerve gevoegd, waarmede het sedert de hervorming ook kerkelijk is vereenigd. Buiten de kerk stond : het S. Laurentius-klóoster van Regulieren Bethlehem, dat tot het kapittel van Sion behoorde, het eerst vermeld in 1271 n), het laatst in 1480 12). [Jackenkerke (dat. van — kerc)] (S. Jacobus), dat eveneens tot het zestendeel tZuutlant behoorde en weinig vermeld wordt, werd reeds in 1472 overstroomd 13). Daar het dus de eerste buitengedijkte parochie van tZuutlant was, vermoed ik, dat het gelegen heeft op de het meest aan de zee blootgestelde plaats, d. i. ten zuidwesten van Rengerskerke. 1) Van den Bergh II n°. 1022. 2) Van Alphen 135. 3) Tegenw. St. X 415. 4) Zei. Hl. II 242. 5) Deel I 48. 6) Grijpink 75. 7) Tegenw. St. X 379; Arch. Z. G. VIII2 19. 8) Zie boven 203. 9) Arch. Z. G. III3 31. 10) Tegenw. St. X 448. 11) De Fremery n°. 163. 12) Römer I 428; Zei. 111. II 194- 13) Rekening van den Rentmeester Beooster Schelde Pieter Haghen zoon over 1476/8 (Rijksarch. te Middelburg); cf. Deel I 47 (a°. 1476) „submersum ést." De opgave in Zei. HE II 244, dat het eerst in 1534 zou verdronken zijn, kan dus niet juist zijn. In de rekeningen van den Officiaal na 1476 komt het trouwens evenmin voor. 209 [Hershuonskercl), later Simonskerke (dat. van — kere)], behoorde eveneens tot tZuutlant en wordt weliswaar in de Domfabriek-rekening over 1485 — later niet meer — als „submersa" vermeld, doch moet toen weder beverscht zijn, daar wij nog een institutie tot de kerk in 1525 bezitten2). [Zuntkerke (dat. van — kerc)] (S. Christophorus3)), als parochie reeds in 1250 vermeld4), omvatte de heerlijkheid van dien naam 5), welke zich vroeger veel verder zeewaarts uitstrekte, en was de hoofdkerk van het zestendeel tZuutlant, waartoe daarenboven nog behoorden Rengerskerke en de geheel verloren parochies Jackenkerke, Simonskerke en Brieskerkeö). Na de opheffing van dat zestendeel in 1558 is Zuutkerke bij het vierendeel van Haemstede gevoegd. Na 1291 werd de kerk, wier cure in twee portiones verdeeld was '), naar het noorden verplaatst8), volgens de kaart van Ottens tegenover de Cossluisvliet in de nog bestaande Flauwers-inlage9), doch die nieuwe kerk is in 1534 eveneens overstroomd10), waarna de twee portiones der cure weder tot één vereenigd zijn Üv Het restant van het kerspel (dat in de rekeningen van den Officiaal tot 15 5 5 voorkomt) is sedert de hervorming vereenigd voor een klein deel met Serooskerke, doch grootendeels met Kercwerve. [Brisselskerc12), later Breiskerke13), Brieskerke14) (dat. van — kerc)] (S. Petrus15)), in 1276 voor het eerst als parochie 1) Deel 1 48. 2) Grijpink 76. Hieruit volgt ook, dat de mededeeling in Zei. 111. II 244, dat de parochie in 1496 voor goed zou zijn buitengedijkt, onjuist moet zijn. Vermoedelijk is ook hier de storm van 1534 de reden van den ondergang geweest. 3) Grijpink 102. 4) Van den Bergh I n°. 502. 5) In Zei. 111. en elders wordt herhaaldelijk gesproken van de heerlijkheid Zuidland. Dit was echter eerst de naam van het geheele zestendeel (ambacht) en is eerst later op het eenige overblijfsel daarvan, een deel van Zuutkerc, overgegaan. 6) SHeerarentshaven is evenmin ooit een parochie geweest als Weldam, zooals Arch. Z. G. III3 90 gezegd wordt. 7) Deel I 136. 8) Arch. Z. G. III3 29; Zei. 111. II 244; Buil. Traj. n°. 2250; Bijdr. Bisd. Haarl. XXX 335, XXXI 351. 9) Arch. Z. G. IIP 75. 10) Zei. 111. II 244. Volgens Boxhorn II 456/7 in 1537. n) Deel I 164. 12) Ib. 8. 13) Grijpink 17. 14) Deel I 47. 15) Grijpink 17. 14 210 vermeld *), behoorde eveneens tot tZuutlant, lag vermoedelijk ten zuidoosten van Coudekerke2) en is in 1534 geheel buitengedijkt 3). Borch c. a. [Clauskindere (dat. — en)4), Oostkerke5), Claeskerke6) (dat. van kerc)] (S. Nicolaus 7)), mag niet verward worden met Claeskinderkerke ten westen van Brouwershaven 8): het bestaan ervan staat vast o. a. door de vermelding van Clauskindere (tusschen Westerlant en Coudekerke) naast Ecclesia Filiorum Nicolai (tusschen Capella Cursoris en Elgerse) in de rekening van den provisor Scaldiae over 1328 9), door de vermelding in de rekening van den rentmeester Beooster Schelde over 1476/8 "») van „den polder van Clauskindere gelegen an die zuytzijde van Schouwen in dat alder zorgelicste van den lande van Schouwen jegen die zee zonder enich voirlant te hebben", door de rekeningen van den Officiaal enz. Het verdronk in 15 n"). Westerlant12), Westlant13), later Wester-14) of Westenschouwen 15), omvatte de heerlijkheid van dien naam. De kerk, die in 1548 nog in goeden toestand was, was in 1600 een bouwval16) en de toren is eerst in 1848 gesloopt "). Het kerspel is sedert de hervorming vereenigd met Borch. Borch18), Bnrch (B. Maria V.), wordt reeds in 1229 vermeld 19) en was de hoofdkerk van het oorspronkelijke westelijkste 1) Ib. 8. 2) Arch. Z. G. III3 75- 3) Zei. 111. II 244. Volgens Boxhorn II 456/7 in 1537. 4) Deel I 47- 5) Ib. 4»- 6) Grijpink 22. 7) Ibidem. 8) Tegenw. St. X 4«3l Zei. 111. II 198; Reigersberg II 379- 9) Mr. S. Muller Ft, Reg. en Rek. v. Utr. I 553/4. 10) Zie boven 208 noot 13. 11) Tegenw. St. X 4x3; Zei. 111. II 199; Arch. Z. G. III3 59- 12) Deel I 47» Grijpink 79- 13) Deel I 47; Grijpink 80. 14) Deel I 165. 15) Zei. Dl. II 206. 16) Tegenw. St. X 442. 17) Zei. 111. II 207. 18) Deel I 47, 165. Niet die Burch, zooals Hist. Ep. Midd. 46 gezegd wordt, blijkens den geslachtsnaam „van Burch" (Zei. 111. II 198). 19) Van den Bergh I n°. 314- zestendeel i), waartoe daarenboven behoorden de parochies Westerlant en Claeskerke benevens de beide duinbannen, welke laatste er echter parochiaal niet toe behoorden2). De gemeienlte is na de hervorming tot 1661 met Haemstede vereenigd en toen weder zelfstandig geworden 3), terwijl er in 1671/4 een nieuwe kerk is gebouwd 4). Buiten de kerk stond er: het klooster Leliendael, eerst van Bagijnen, sedert 1459 van Dominicanessen, vóór 1271$) gesticht, in 1459 in het kapittel van Nijmegen opgenomen en in 1569 geïncorporeerd bij het Dominicanen-klooster te Zierixee 6). Haemstede c. a. Haemstede7) (dat. — en, S. Joannes Baptista?»)) omvatte de heerlijkheid van dien naam en den (tot het zestendeel van Borch behoorenden) Westerenban der duinen van Schouwen. Het was de hoofdplaats van een der zestendeelen, waartoe daarenboven nog behoorden Renesse, Noortwellant, Zuutwellant, Coudeker keen sHeeralartskerke. De parochie, waarvan de cure in twee portiones verdeeld was»), is na de hervorming tot 1661 gecombineerd geweest met Borch ">). Buiten de kerk stonden: een B. Maria V.-kapel in de duinen "); misschien een kapel in den Armoederhoek 12); 1) Zie boven 203 noot 5. 2) Zie beneden onder Haemstede en Renesse. 3) Van Alphen 321. 4) Zei. IQ. II 200. 5) De Fremery n°. 163. 6) Römer II 618. 7) Hist. Ep. Midd. 46, wat den naam betreft, verward met Hamerstede op Noordbeveland. Volgens Zei. III. II 209 zon de parochie eerst na 1300 gesticht Win omdat m dat jaar (Copulaatboek IV f°. 210 a°. 1307) de parochie-paap van Renesse voor de mwoners van Haemstede zegelde; doch dit argnment gaat niet op, omdat dat feit ook kon berusten op een toevallig vaceeren der cura van Haemstede, en vermoedelijk is de parochie veel ouder, daar een der zestendeelen ernaar heette (cf van den Bergh I n°. 314, a°. 1229). 8) Hist. Ep. Midd. 46 (waar echter uitdrukkelijk gezegd wordt, dat dat patronaat alleen uit den datum der kermis is afgeleid); Tegenw. St. X 390; Zei. 111. II 213. * 9) Buil. Traj. n°. 1071; Deel I 164 ; Grijpink 37 sqq. 10) Van Alphen 126. 11) Grijpink 44. 12) Hist. Ep. Midd. 46 (waar echter niet duidelijk staat, dat de kapel buiten de kerk stond); Zei. 111. H 20S, 213. , 212 een Tertiarissen-klooster benoorden het dorp l); een B. Maria V.-gasthuis bezuiden het dorp, sedert 1466 vermeld 2). Renesse3) (dat. van —nes, S. Jacobus*)) omvatte de heerlijkheid van dien naam en den (tot het zestendeel van Borch behoorenden) Oosterenban der duinen van Schouwen. Buiten de kerk stond er: een B. Maria V.-(0. L. Vrouwen-op-zee-)kapel in de duinen, nog voorkomende op de kaart van Ottens r>), doch later onder de duinen bedolven6). Noortwellant7), — welle «), omvatte de heerlijkheid van dien naam. De kerk is in 1576 verbrand9) en later wel herbouwd, doch de gemeente is sedert de hervorming gecombineerd gebleven met Renesse10). * Zuutwellant, —welle"), eerst een kapel van Noortwellant H was later een afzonderlijke parochie, die de heerlijkheid van dien naam omvatte en sedert de hervorming met Renesse vereenigd is13) Van de kerk was in de 18e eeuw nog het kerkhof over ' Condekerhe (dat. van - kerc, S. Martinus15)) omvatte de heerlijkheid van dien naam en is sedert de hervorming vereenigd met Haemstede. De kerk en het dorp stonden in het westen van den nog bestaanden Koudekerke-inlaag 16) en zijn vermoedelijk kort na de hervorming verdronken 17), doch de toren bestond nog in de iQe eeuw18). ^ ^ y^U*uu*~ 1) Zei. 111. II 214. 2) Ibidem; Grijpink 43. 3) Deel I 47- 4) Zei. 111. II 223. 5) 1b. I 29, II 224. 6) Tegenw. St. X 442. Deze kapel is niet te verwarren met die in de duinen onder de parochie Haemstede. 7) Grijpink 65. 8) Niet te verwarren met Noortwelle en Welle op Noordbeveland. 9) Tegenw. St. X 407. 10) Van Alphen 323. 11) Zei. 111. II 229. 12) Ibidem. 13) Van Alphen 323. 14) Tegenw. St. X 408. 15) Hist. Ep. Midd. 47. 16) Zie de kaart van Hattinga. ,7) In geen der kerkelijke registers komt hier het in Zeeland zoo wel bekende „submersa" voor. 18) Zei. 111. II 197; Arch. Z. G. VIII2 18. 213 TsHcer-, sHeer-, Seralarts-, later sHeer-, Serooskerke1) (dat. van —kerc, latijn Ecclesia Alardi, S. Andreas?2))omvatte de heerlijkheid van dien naam en is sedert de hervorming vergroot met een deel van Ellemeet. Bridorpe c. a. Bridorpe (dat. van — dorp, S. Petrus 3)) omvatte de heerlijkheid van dien naam en het gebied van Brouwershaven ten noorden van de wallen en was de hoofdplaats en waarschijnlijk ook de moederkerk van het noordoostelijkste zestendeel, waartoe daarenboven behoorden Ellemeet, Elkersee, sLoperscapelle, Claeskinderkerke, Brouwershaven en Duvendike4). De kerk en het dorp hebben vermoedelijk eerst in het noorden bij de zee gestaan, want er is sprake van geweest om het tot een stad met een haven te maken5) en nog in 1422 komt de naam Oude Bridorp voor0), doch ze moeten inde ie helft der 15e zijn buitengedijkt. Het latere dorp moet bij of kort na de hervorming zijn kerk, waarvan alleen het kerkhof over is "•), verloren hebben en is toen vereenigd met Elkersee 8). Ellemeet omvatte de heerlijkheid- van dien naam. Van de kerk, die in 1576 verwoest werd9), is nog het kerkhof over. Daarna is de gemeente voor een klein deel met Serooskerke, voor het grootste deel met Elkersee vereenigd 10). Hildgerseen), later Elkersee, omvatte de heerlijkheid van dien naam, doch is sedert de hervorming vergroot met de voor- 1) De gissing, dat de parochie uit het verval van Zuutwelle zou zijn ontstaan (Tegenw. St. X 409; Zei. UI. II 231) wordt door de kerkelijke register»afdoende wederlegd: men heeft eenvoudig Serooskerke niet herkend in Ecclesia Alardi. 2) Deel I 47 a°. 1537. 3) Grijpink 15. 4) Duvendike is bij de herverdeeling van Schouwen in vierendeelcn in 155S overgebracht naar het zuidervierendeel van Kercwerve (Tegenw. St. X 449), doch de vroegere samenhang met het vijftendeel van Bridorpe bleek nog in de iSe eeuw uit de gemeenschap van schout en secretaris (ib. 415). 5) Van den Bergh II 644; Tegenw. St. X 414. 6) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 65, 351. 7) Tegenw. St. X 414. 8) Van Alphen 322. 9) Zei. UI. II 231. 10) Van der Aa IV 151; van Alphen 322. 11) Deel I 15, cf. I 8. 214 malige parochies sLoperscapelle, Claeskinderkerke, Bridorpe en het grootste deel van Ellemeet. Buiten de kerk stond er: een Benedictijner-klooster, dochter der abdij Echternach, vóór ii56 gesticht1), dat echter door deze aan de abdij de Dunis moet zijn afgestaan en door deze weder aan haar dochter, de abdij ter Does (Thosan), daar het later de Cistercienser-nonnenabdij Bethlehem de Dunis (Bellem) was, voor het eerst als zoodanig in 1232 vermeld2), die onder ter Does stond3) en in 1572 verwoest werd4). SLoperscapelle (latijn Capella Cursoris), in 1325 nog een kapel van Bridorpe 5), was later een afzonderlijke parochie, die de gelijknamige heerlijkheid omvatte en sedert de hervorming vereenigd is met Elkersee6). Van de kerk is alleen het kerkhof over 7). Claeskinderkerke (dat. van — kerc, latijn Ecclesia filiorum Nicolai 8), S. Nicolaus 9)), niet te verwarren met Clauskindere aan de zuidwestkust van Schouwen10), werd kort na 1286 gesticht11), omvatte de heerlijkheid van dien naam en is sedert de hervorming vereenigd met Elkersee. Van de kerk was in de l8e eeuw alleen het kerkhof over 12). Brouwershaven (SS. Petrus et Paulus13)) omvatte alleen de stad binnen de wallen en den Grooten Jacobspolder14), doch is sedert de hervorming vergroot met het overige stadsgebied buiten de wallen en met een deel der parochie Duvendike15). De kerk, een dochter van Duvendike en gelegen in het ambacht 1) Van den Bergh I n°. 134. 2) Ib. n\ 335, 450, II n°. 81, 210; van der Aa II 357. 3) Van Mieris II 425; Römer I 60. 4) Zei. 111. II 235; cf. de kaart van Hattinga. De la Torre en Hist. Ep. Midd. 45 plaatsen het ten onrechte onder de parochie Brouwershaven. 5) Reg. Hann. 146. 6) Van der Aa VII 428. 7) Tegenw. St. X 412. 8) Deel I 47, 165. 9) Grijpink 23. 10) Tegenw. St. X 413; zie boven 210. 11) Van den Bergh II n°. 582. 12) Tegenw. St. X 413. 13) Zei. 111. II 178. 14) De vergrooting der heerlijkheid Brouwershaven in 1461 (Tegenw. St. X 360; Zei. 111. II 178) betrof niet de parochie. 15) Van der Aa III 564. 215 Duvendijc, komt het eerst voor in 1333 J). Buiten de kerk stonden: een S. Anna-kapel op den Oostdijk 2); een S. Theobaldus-gasthuis3), misschien hetzelfde als een Leprozenhuis in den Grooten St. Jacobspolder 4). Duvendike (dat. van — dijc) wordt als parochie het eerst vermeld in 1276 5), omvatte de heerlijkheid van dien naam en den Zuider-Nieuwland-polder en is sedert de hervorming voor het noordoostelijke deel vereenigd met Brouwershaven, voor het zuidwestelijke deel met Kercwerve6). Van de kerk was in de i8e eeuw alleen het kerkhof over7). Dreischier c. a. Bommenede (S. Catharina3)) ontstond door de herdijking kort na 1412/39) van het te niet gegane, te voren onder het decanaat Voorne ressorteerende Bommenede der 12e en 13c eeuwen 10), waarbij het aan Zonnemare en daardoor aan 'Schouwen en Dreischier werd vastgehecht en onder dit decanaat kwam. De parochie echter wordt eerst in 1443 vermeld n). Ze omvatte de heerlijkheden Bommenede en Belois. Het dorp en de kerk stonden eerst in het noordwesten der parochie 12), doch brandden in 1575 af, werden daarna herbouwd en in 1682 overstroomd , waarbij de kerk nog eenigen tijd bleef staan 13), en daarna werd een Nieuw-Bommenede zonder kerk vlak bij Zonnemare gesticht, waarmede het toen ook kerkelijk vereenigd is14). Zonnemare15) (dat. van — aer, B. Maria de Dolore16)), een 1) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 352. èF*Mtl 2) Grijpink 14; Plattegrond van van Deventer (Zei. UI. II175). Dat het een klooster zou geweest zijn (Tegenw. St. X 374), berust alleen op een onjuiste locale traditie. 3) Grijpink 13. 4) Plattegrond van van Deventer. 5) Deel I 15. 6) Van der Aa IH 564; van Alphen 322. 7) Tegenw. St X 414. 8) Bijdr. Bisd. Haarl. II 186. 9) Van Mieris IV 194. 10) Zie beneden 320. 11) Deel I 48. 12) Oud-Bommenede op de kaart van Hattinga. 13) Tegenw. St. X 435. Bij van Alphen 320 is het jaartal 1782 een drukfout. 14) Ib. 440. 15) Deel I 48. 16) Grijpink 101. 2l6 dochter van (Oude-)Dreischicr i) , werd kort na 1400 2) bedijkt, doch de parochie, die de gelijknamige heerlijkheid omvatte, komt eerst in 1442 voor3). Ze werd na 1682 vergroot met Bommenede en Belois. Nierkerke (dat. van Niekerc4)) in DreiseWer5) (latijn Nova ecclesia), later Noortgouwe (B. Maria V. 6)), ontstond door de aanhechting van het eiland Dreischier aan Schouwen kort na 1374?) en omvatte de heerlijkheid van dien naam. De gemeente is na de hervorming van 1589 tot 1626 met Elkersee gecombineerd geweest8). Buiten de kerk stonden: de B. Maria V.-kapel te Schuddebeurs?); het S. Hieronymus-klooster van Carthuizers Mons Sion, in 1434/6 10) gesticht11) en in 1575 verlaten12). Dreischier13), later Onde Dreiseiiler14), Dreischor15) (S. Adrianus16)), eerst een afzonderlijk eiland, dat reeds in 1206 vermeld wordt17), werd door de bedijking van Noortgouwe in het 4e kwart der I4e eeuw aan Schouwen vastgehecht en omvatte de gelijknamige heerlijkheid. Buiten de kerk stond er: de S. Leonardus-kapel te Dreischerhaven 18) bij de Beider iy). 1) Grijpink 101, a°. 14S6, „eccl. par. de Zonneinaire dominii de Veteri Drcyschcr". 2) Van Mieris III 733. 3) Deel I 48. 4) Ibidem. 5) Evenals Zonnemare moet ook Noortgouwe eerst tot de heerlijkheid Dreischier behoord hebben, daar de kerk ervan „beoosten Steene" stond en staat. Vandaar ook de naam Vetus Dreischier (Deel I 47), die geen tegenstelling was van Farva Dreischier (ib. 48) maar van deze parochie. 6) Grijpink 63. 7) Inv. Oud Arch. Zeel. II n°. 908. 8) Van Alphen 322. 9) Zei. 111. II 249. 10) Niet in 1304 (Van Mieris II 38, waar slechts een vidimus van het klooster van 1469 staat). 11) De la Torre XI 176 („iuxta oppidum Ziericzee"); Hist. Ep. Midd. 43; Römer I 499; Bots 480; Zei. 111. II 252. 12) Zei. 111. II 253. 13) Deel I 47. Dat deze vorm van den naam geen fout is, bewijst de oudst bekende vorm ervan, Drieskire, in 1206. 14) Deel I 47, 165. 15) Het eerst Reg. Hann. 286. 16) Grijpink 24; niet S. Barbara, zooals Zei. 111. II 256 gezegd wordt. 17) Van den Bergh I n°. 206 § 2. 18) Grijpink 31. 19) Boxhorn I 379. 217 Cleiue (latijn Par va) Dreischier1), later sHeer-, Serjanslant2) (S. Joannes Baptista3)), een afzonderlijk, in het begin der 14^' eeuw bedijkt eilandje4), dat door de bedijking van Oosterlant met Duvelant verbonden werd. Na de hervorming is het tot 1660 vereenigd geweest met de andere kerken van Duiveland 5). Duvelant. Nierkerke (dat. van Niekerc) in Duvelant (S. Joannes Evangelista")) omvatte de heerlijkheid van dien naam en Botland behalve de eerst in de I<= helft der I7e eeuw bedijkte polders in de Gouwe, en behoorde sinds 1233 7) aan Oudmunster. De cura was sinds 1325 in twee portiones gesplitst8). In de kerk werd in 1490 een kanunniken-kapittel gesticht9). Capelle in Duvelant (S. Laurentius 19)) dagteekent als parochie vermoedelijk van tusschen 1233 n) en 127612), en werd na de hervorming hereenigd met Nierkerke 13). Van de kerk is slechts het kerkhof over 14). Buiten de kerk stond : misschien een kapel aan het Gouvveveer, die in 1530 zou verdronken zijn 15). Duvelant, later Ouderkerke (dat. van Oudekerc) in Duvelant (S. Gertrudis 16)) omvatte de heerlijkheid van dien naam behalve de eerst in de ie helft der 17e eeuw bedijkte polders in de Gouwe en behoorde sedert 1233 aan Oudmunster 17). De cure 1) Deel I 48, 165; Grijpink 77. 2) Grijpink 77. 3) Ibidem. 4) Zei. UI. II 299. 5) Van Alphen 317. 6) Grijpink 53. 7) Van den Bergh I n°. 349. 8) Reg. Hann. 140; Deel I 135, 165; Grijpink 53. 9) De la Torre XI 176; Hist. Ep. Midd. 47 (ten onrechte onder Nyekerc in Schouwen geplaatst); van der Aa VIII 140. 10) Grijpink 20. 11) Van den Bergh I n°. 349. 12) Deel I 8. 13) Van Alphen 132. 14) Zei. 111. II 286. 15) Ib. II 278. De bron (Boxhorn I 47, II 426) is echter niet betrouwbaar genoeg om er alleen op te steunen en de kapel wordt nergens elders genoemd. Wellicht is hier een verwarring met den naam der parochie zelf in het spel. 16) Grijpink 69; Hist. Ep. Midd. 45. 17) Van den Bergh I n°. 349. 218 was in twee portiones verdeeld % Na de hervorming is de gemeente tot 1584 vereenigd geweest met Nierkerke2). Buiten de kerk stond: een kapel te Vianen, die vermoedelijk tijdens de hervorming te niet ging 3). TNielant ran Durelant4), later Oosterlant5) (S. Judocus6)), dagteekent van kort na 1353 7), omvatte de heerlijkheid van dien naam en had een in twee portiones verdeelde cure8). De kerk is in 1864 door een nieuwe vervangen9). Buiten de kerk stond: een SS. Trinitas et Maria-kapel op het slot Oosterstein 10). Brunisse (dat. van — nis, S. Jacobus minor")) dagteekent van omstreeks 1469 12). Buiten de kerk stond er: een gasthuis 13). Stavenes c. a. [Stavenes 14), later — nisse (dat. van — nis)] was een afzonderlijk eiland, dat in 1206 vermeld wordt15) en in 1223 een parochie was 1G), die voor een deel aan Oudmunster behoorde 17). Meermalen werd het overstroomd, o. a. in 1509, waarna het grootendeels tot 1598 onder water bleef18). Het omvatte de 1) Deel I 164; Grijpink 69. 2) Van der Aa VIII 736; van Alphen 318/9. 3) Zei. UI. II 290. 4) Deel I 46, 164; Grijpink 67. 5) Grijpink 67. Wellicht is ook de „ecclesia ter Meerkerc" in de rekening van den Officiaal over 1405 een andere naam dezer parochie, al komt^die nergens elders voor, want de parochie werd van noord tot zuid doorsneden door de Meervliet, waaraan het dorp gelegen was (Zei. UI. II 3°°; vgl. boven M5). 6) Ib. 66. 7) Van Mieris II 818. 8) Deel I 164; Grijpink 67. 9) Van Alphen 318. 10) Grijpink 69. 11) Zei. 111. II 302. 12) Ibidem; Deel I 136. 13) Ibidem. 14) Deel I 46. 15) Van den Bergh I n°. 206 $ 2. 16) Ib. I n°. 285. 17) Ib. II n°. 371; Reg. Hann. 3. 18) Zei. UI. II 341. Op de kaart van van Deventer van 1552/5 staat het als niet verdronken doch zonder kerk; doch de rekeningen van het Cathedraticum (Deel I 165) bevestigen de overstrooming en die der Domfabriek (ib. 46) hebben voor dezen tijd weinig waarde meer, 219 gelijknamige heerlijkheid behalve den er later bij aangedijkten Oud-Kempenshofstede-polder. In 1672 zijn er een nieuwe kerk en kerkelijke gemeente gesticht!). Buiten de kerk stond er: een hospitaal 2). Muggershil3), Eempenshofstede 4), was eveneens een afzonderlijk eiland, dat ongeveer de latere Oud-Kempenshofstede-, Moggershil- en Hanevosdijkpolders omvatte 5), waarvan de eerste reeds kort na 1419 bedijkt werd6), doch de tweede, in wier westhoek de kerk stond en waarnaar de parochie heette, eerst veel later moet bedijkt zijn, daar de kerk niet voor 1488 vermeld wordt7). Deze is na de hervorming te niet gegaan en Oud-Kempenshofstede daarna bij Stavenisse gevoegd, het overige bij St. Annaland. [St. Philipskerc8), later St. Philipsland] (S. Philippus apostolus), ook een afzonderlijk eiland, werd kort na 1486 bedijkt ü) en had reeds vóór 1490 een kerk10). Na verschillende, overstroomingen is het in 1532 geheel verdronken n) en eerst in 1645 ten deele herdijkt en in 1668 van een nieuwe kerk voorzien 12). 1) Van Alphen 326. 2) Grijpink 78. 3) Deel I 48, 165. 4) Reken. Offic. 1567. 5) Zei. 111. II 350; cf. de kaart van van Deventer. 6) Inv. Oud Arch. Zeel. II n°. 1127. 7) Deel I 48. S) Deel I 47, 165; Grijpink 73. 9) Inv. Oud Arch. Zeel. II n°. 1800. 10) Deel I 47. Onjuist is dus de uit Boxhorn I 48 in Zei. III. II 381 overgenomen dagteekening der bedijking in 1496. 11) Zei. 111. II 381; Deel I 165. 12) Ib. 384; van Alphen 325. § 5- Dominium de Voorne. Het decanatus dominii de Voorne van de rekeningen der I5e en l6e eeuwen, blijkbaar identiek met het decanatus de Somerlant van het Tiendenregister van 1280 omvatte nagenoeg de geheele heerlijkheid Voorn. Nagenoeg, want het ook tot deze behoorende Bommenede wordt in die rekeningen van 1443 af2) tot het decanaat Scaldia gebracht, terwijl omgekeerd het Zeeuwsche Sommelsdijc van den aanvang af onder dat van Voorne heeft gestaan. Het laatste is vrij begrijpelijk, want, hoewel het, zooals vrouw Jacob het bij de uitgifte der gorzen ter herdijking van 6 Maart 1417/83) uitdrukkelijk constateerde, in haar land „Beoosterscheldt in Zeelandt" lag, zoo was dit eveneens het geval met de geheele heerlijkheid Voorn, zoodat de nieuwe kerk, die er toen werd gebouwd, inderdaad in het rechtsgebied van den deken van Voorne lag, al was het gors het eenige stuk van Zeeland ten noorden van de Zonnemare en de Greveninge, dat niet tot de heerlijkheid Voorn behoorde. Met Bommenede was het een ander geval. Terecht wordt door Ramaer 4) de juiste opmerking van Hingman 5) aangehaald: „Het eiland Overflakkee heeft een zeer bijzondere geschiedenis. In vroegere tijden bestond het uit door verschillende wateren van elkander gescheiden moeren, die door de heeren van Voorne en Putten van tijd tot tijd ter zouternering werden uitgegeven en, na uitgemoerd te zijn, weder aan den heer terugkeerden. Tot uitoefening van dit bedrijf werden zoogenaamde moerdijken 1) Zie boven 75. 2) Deel I 48. 3) Van Mieris IV 479, waar in de dateering „zesten" i. p. v. „lesten" te lezen is. Dat het een herdijking betrof en Sommelsdijc reeds te voren (als moerland) bedijkt was geweest, blijkt uit den naam van het gors en de vermelding ervan in 1336. 4) Geographische Gesch. van Holland bezuiden Lek en Nieuwe Maas in de Middeleeuwen (Verh. d. Kon. Acad. v. Wet., Afd. Letterk., N. R. II n°, 3 (1899) 139). 5) Verslagen omtrent 's Rijks oude archieven VII (1884) 106, 221 aangelegd, die echter, als de moer uitgegraven was, weder te niet gingen. Na verloop van tijd door opslibbing hooger geworden, werden de gronden dan als gorzen verpacht en later ter bedijking uitgegeven". Van daar dat vele dorpen, waarvan wij de uitgiften ter bedijking in de 15e en 16e eeuwen bezitten, en die wij dus zouden vermoeden eerst daarna ontstaan te zijn, vaak reeds eeuwen te voren vermeld vinden: Diederixlant (Dfrxlant) in 12791), Grijsoort (Oude en Nieuwe Tonge) in 12842), Sommelsdijc in 13363) enz. Dit nu is ook het geval geweest met Bommenede. Het eerst treffen wij het in 116$ aan als insula Bomne, aan de Vlaamsche abdij Dunes toebehoorende4), die het aan haar dochter-abdij ter Does (Thosan) afstond., maar uit een stuk van I220/&5) blijkt, dat Bommenne toen gerekend werd te liggen in de „terra de Somerlant," die een deel uitmaakte der heerlijkheid Voorn, waaruit volgt, dat het eiland Bomne van 1165 zestig jaren later ook Zomerlant genoemd werd (doch ook nog Bomne 6)) en dat dit dus niet twee eilanden waren, zooals Ramaer meent 7). Na het uitmoeren moet het echter werkelijk in twee of meer eilanden gesplitst zijn, want, toen Bommenede weder in 1412/3 ter bedijking werd uitgegeven8), werd het aan de noord- en oostzijden door het Heijdiep bespoeld en daarentegen aan de zuidzijde vastgedijkt aan het kort te voren eveneens herdijkte Zonnemare, waaruit blijkt, dat de Sunnonmeri, die in 776 langs de noordkust van Schouwen liep »), in het begin der 15e eeuw te dier plaatse geheel, verland was. Die aanhechting nu aan het eiland Schouwen zal wel de reden geweest zijn, dat het tweede Bommenede onder den deken van Schouwen kwam, al bleef het staatkundig tot het eind der 17e eeuw tot Voorne behooren. Westvoorne10) (dat. van — rn), later Ouddorp ») (S. Martinus ™)). 1) Van den Bergh II n°. 373. 2) Ib. II n°. 506. 3) Hamaker, Rekeningen van Zeeland II 57/S. 4) Van den Bergh I n°. 144. 5) De Fremery n°. 58. 6) Ib. n°. 66. 7) L.1. 141- 8) Van Mieris IV 194. 9) Zie boven 74. 10) Deel I 10, 16; Reken. Offic. 1440, '45. 11) Ib. 54. 12) Deze en een aantal andere berichten, vooral bij den Briel en tMaerlant, zijn 222 De la Torre spreekt ook hier van een kapittelJ), dat echter nergens elders vermeld wordt en wel op een verwarring met Oostvoorne zal berusten. Goedereede, Goeree (S. Catharina, later S. Elisabeth), een dochter van Westvoorne, dagteekent als parochie van 14502) en omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeente met den Oostdijk der burgerlijke gemeente Ouddorp 3). Misschien was de verhouding dezelfde, die wij ook op een aantal andere plaatsen vinden, dat de parochiekerk, die stellig oorspronkelijk te Westvoorne stond, en een kapel te Goeree eerst van functie verwisseld hebben4), en dat later Ouddorp weder van Goeree is afgescheiden. In 1820 is er de nieuwe kerkelijke gemeente Stellendam van afgescheiden5). De eerste S. Catharina-kerk is in 1482 afgebrand en vervangen door de S. Elisabeth-kerkfi), welke in 170S weder door een nieuwe is vervangen "). Er stond een gasthuis met kapel 8). [Zomorlaut] was een bedijkt eiland ten zuiden van Steüendam 9), waar zich in de 13e eeuw een parochie bevond, waar/ naar toen zelfs soms het decanaat genoemd werd 10). Het moet 1 echter nog voor het eind der I4e eeuw verdronken of als uitgemoerd verlaten zijn, want in de rekeningen der Domfabriek komt het gedurende de geheele I5e eeuw niet meer voor. Eerst in het begin der i6e eeuw is het herdijkt en weder van een kerk voorzien11), doch in het 3e kwart dier eeuw is het weder verdronken. Dirxlant (SS. Joannes Baptista et Laurentius12)), de oudste ontleend aan een zich in het Brielsche archief bevindend afschrift van een in de 18e eeuw vervaardigd excerpt uit een manuscript-kroniek, in 1602 opgesteld door Adriaen Taerling, die van 1564 tot 1572 rector was van het S. Catharina-klooster in den Briel (Reken. Offic. 1564). 1) L.1. XI 58. 2) Versl. omtrent 's Rijks oude Arch. VII (1884) 103; cf. Deel I 54 noot. 3) Taerling 1.1., j°. bericht van den predikant. 4) Cf. Deel I 54. 5) Van Alphen 216. 6) Van der Aa IV 600. 7) Ibidem. 8) Taerling 1.1. 9) Ramaer 141, Plaat III; zie boven 220. 10) Deel I 10, 16. 11) Ib. 55, 166; Reken. Offic. 1515, '20. 12) Bijdr. Bisd. Haarl. II 190. Hl ■sSn 223 der thans volgende parochies, welke alle van de 15e en i6e eeuwen dagteekenen, was wel, evenals Sommelsdijc en Grijsoort, reeds in de 2e helft der 13e eeuw bewoond geweest1), doch uit niets blijkt, dat er toen reeds een kerk heeft gestaan. Het werd in 1416 bedijkt, had in 1452 nog slechts een kapel2), doch werd in het 3e kwart der 15e eeuw een parochie3), die vermoedelijk tegen het eind dier eeuw bij een kerk werd geïncorporeerd, daar de rekeningen van den Officiaal er geen enkele institutie na 1497 van vermelden. Herkingen (dat. van — ge), aanvankelijk een kapel van Dirxlant, werd in 1484 een parochie4) en toen bij het klooster van Rugge geïncorporeerd 5). Melissant moet kort daarna een parochie geworden zijnfl)Het is na de hervorming tot 1863 met Dirxlant gecombineerd geweest7), doch de kerk heeft tot 1828 dienst gedaan8) en is in 1863 door een nieuwe vervangen9). [Roxenisse (dat. van — nis)] dagteekent van denzelfden tijd 10). De kerk is in 1557 buitengedijkt en nooit weder herbouwd11), waarna de parochie met Melissant is vereenigd. Zomersdijc later Sommelsdijc (B. Maria V.), daarentegen was een 20-tal jaren ouderJ3) en was bij het kapittel van Westsouburch geïncorporeerd l4). De kerk is in 1799 afgebrand en in 1807 door een nieuwe vervangen 15). 0 rijsoort16), die Tonge, later die Oude Tonge (B. Maria V.), 1) Zie boven 221. 2) Reken. Officiaal. 3) Ramaer 143. 4) Ib. 144; Deel I 54. 5) Bijdr. Bisd. Haarl. III 127. 6) Deel I 55; Ramaer 145. 7) Van Alphen 213. S) Van der Aa VII 815. 9) Van Alphen 213. 10) Deel I 55; Ramaer 123. 11) Ramaer 123. 12) Deel I 55, 166. 13) Ib. 56; Ramaer 145. 14) Deel I 166; Hist. Ep. Ultr. 350. Het wordt 'door van Heussen ten onrechte onder het decanaat Scaldia in de Hist. Ep. Midd. 48 beschreven, vermoedelijk op grond der indeeling na de oprichting der nieuwe bisdommen. 15) Van der Aa X 576. 16) Reken. Offic. 1477, '96 etc. 234 1325 op nieuw was opgebouwd1), stond vermoedelijk onder Nieuw-Beijerland bij den Vuurbakenschen dijk2) en is waarschijnlijk, reeds in de 2e helft der 14e eeuw verdronken8), want in geen enkele rekening der Domfabriek wordt er eenige opbrengst van vermeld4). Hoewel ze in die rekeningen steeds is blijven staan 5), moet de parochie (of haar verdronken gebied) naar het decanaat Putten zijn overgebracht, want na de eerste herdijking van een deel yan haar gebied in 1524, den Oud-Piefshilschen polder6), • werd daar een onder het decanaat Putten ressorteerende kerk 7) opgericht. [Schubbe (dat. — en)8), Schobheinde (dat. van — nt)9)]. Te Scobbëinde, vermoedelijk in den zuidoosthoek der gemeente Mijnsheerenland10), stond in de 13e eeuw een aan het Domkapittel behoorende kerk n), die echter evenals Striemont reeds voor de I5e eeuw moet zijn te niet gegaan, daar ze in de rekeningen der Domfabriek zelfs niet wordt genoemd. De parochie omvatte vermoedelijk de burgerlijke gemeente Mijnsheerenland en Oud-Beijerland tot het midden van den voormaligen loop der Maas. In de Schubbe12), Die nieuwe kerc in mijns heren lant 1) Reg. Hann. 148. 2) Ramaer plaatst ze op zijn Plaat III onder Oud-Beijerland bij Vuurbaken; doch ik houd den Vuurbakenschen dijk ter, plaatse voor een restant van den ouden dijk van Striemont. 3) Ramaer 28, waar een aantal overstroomingen van dien tijd in die streken wordt opgesomd. 4) Deel I 56; cf. Ramaer 302. 5) Zie boven 12. 6) Van der Aa IX 165. 4 7) Versl. v. Kerkvisit. 337. 8) Rechtsbronnen v. d. Dom 43. 9) Van den Bergh I n°. 622; Deel I 140. De naam bleef in de traditie in verbasterden vorm bewaard; in de rekeningen der Domfabriek (en andere kerkelijke registers) komt na 1450 voor „mijns heren lant van Moerkerken alias Scob et Everock" (Deel I 58). Dit „Scob et Everock" (lees „Everocker") is onzin, want Everocker was een persoons-, geen ambachtsnaam; het kan alleen ontstaan zijn uit een foutieve vertaling van „Scobb-ende Everockers" (sc. ambacht). Zie beneden onder Mijnsherenlant. 10) Wegens den naam Schobbeinde in verband met den ouderen naam Scobbe en met de omschrijving der tienden (Ramaer 110). 11) Rechtsbronnen v. d. Dom 43; Brom, Reg. Utr. n°. 1319, 12) Reken. Offic, 1518, '52, 335 van Moerkerken1), Moerkerkerlant2), Moerkerc3), Nyelant4), Mijusherenlant, werd in 1437/45 gesticht5). [Die Wael] kwam vermoedelijk ongeveer overeen met de burgerlijke gemeente Heinenoord6), behoorde aan St. Jan 7) en is evenals Striemont en Scobbeinde voor de 15e eeuw te niet gegaan. Heinkensoort, Heinenoort (S. Joannes Baptista 8)), dagteekende vermoedelijk van kort voor 1450, daar het in dat jaar voor het eerst (in 1445 nog niet) in de rekeningen der Domfabriek voorkomt 9). [Amkerc 10), Ammckerc n)] omvatte vermoedelijk de ambachten die Mile (de voormalige burgerlijke gemeente de Mijl, Krabbe en Nadort) en Hoec (Puttershoec), zuidwaarts begrensd ongeveer door den Reeweg en oostwaarts ongeveer door den straatweg naar Breda 12), raaiende op den kerktoren van Wieldrecht. Het is bij den St. Elisabethsvloed van 1421 te niet gegaan. 1) Ramaer 112. 2) Reken. Offic. 1480. 3) Deel I 211; Reken. Offic. passim. 4) Deel I 21 r. 5) Van der Aa VII 965. De parochies, die na de herdijkingen op het grondgebied van vroeger verdronken parochies werden opgericht, zijn in den regel te beschouwen niet als voortzetting der oude parochies doch als nieuwe creaties, waardoor ook het patronaat der kerken vaak een ander werd. — In de rekeningen van den Officiaal van den Archidiaken ten Dom van 1569 komt onder dit decanaat een institutie voor tot de kerk van Westmaes; doch hieruit mag natuurlijk niet worden afgeleid, dat Westmaes vóór de oprichting der nieuwe bisdommen tot het Utrechtsche decanaat Zuuthollandia zou hebben behoord, want de kerk, in het noordwesten van het Munnikenland staande, lag ten zuiden van de Maas en dus vóór 1560 zonder den minsten twijfel in de Luiksche dioecese. 6) Ramaer no. 7) Van den Bergh I n°. 251; Sloet n°. 480. 8) Reken. Offic. 1479. 9) Deel I 58; Ramaer 114. 10) In de uitgave der rekeningen van den provisor van Zuidholland over 1328 en 1330 (Rekeningen v. Utrecht I 533, 543) is de naam ten onrèchte „A(l)mkerke" gedrukt, alsof er een / in den naam ontbrak. Almkerc echter behoorde tot het Oudmunstersche decanaat Altena (zie beneden § 22) en mag niet worden verward met Amkerc ten zuidwesten van Dordrecht. Trouwens dezelfde fout was reeds in het eind der 16e eeuw gemaakt door Wouter Broek (Deel I 139). n) Reken. Offic. 1419. Door van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 334) op het voorbeeld van rekeningen der Domfabriek (Deel I 58) ten onrechte Annekercke genoemd. 12) Ramaer, Plaat III. moederkerk aan St. Jan behoorende parochie^ werd verheven *), waaronder toen blijkbaar al wat er van Erkentrudenkerc was overgebleven met inbegrip van den Dubbeldam gebracht werd. Buiten de kerk stonden er: een S. Maria-kapel ten Dorrenboom, misschien die van den Dubbeldam 2); en een Leprozenhuis bij de Sluisbrug3). [Almsvoet], dat reeds in 1105 een parochie was4), lag ten oosten van Erkentrudenkerc en strekte zich vermoedelijk, uit van de Graaf tot de Maas 5), terwijl de oostgrens tegen Eemkerc — welker zuidelijk deel vermoedelijk dezelfde is als de tegenwoordige tusschen Werkendam en Dussen — op den toren van Giessen-Oudekerc raaide. De kerk, die waarschijnlijk op de plaats der tegenwoordige plaat de Zalm benoorden de hoeve Willem II stond, behoorde aan St. Pieter 6) en is in 1421 te niet gegaan. [Enaekerc, Eemkerc7), Ier Eme8)] lag ten oosten van Almsvoet en strekte zich vermoedelijk uit van de Graaf tot de Alm. De noordgrens was waarschijnlijk ongeveer een lijn, raaiende op den kerktoren van Sliedrecht (bezuiden de Merwede), de oostgrens een lijn, van den Groenendijk van den Nieuwen Uppelschen polder raaiende op den kerktoren van Raemsdonc, en de zuidgrens de Alm, die ongeveer van de zuidwestpunt der gemeente de Werken naar de Reugt liep 9). De kerk stond 1) Hist. Ep. Ultr. 326, 579. Het jaartal 1482 bij van der Aa XI 957 moet een drukfout zijn. 2) Dit maak ik op uit de plaatsbepaling „ad extremum aggeris iuxta prata ad domum S. Spiritus attinentia" (Hist. Ep. Ultr. 326). 3) Ibidem; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 52, VII 453. 4) Van den Bergh I n°. 95. 5) De tegenwoordige grens tusschen de burgerlijke gemeenten Werkendam en Made stemt vermoedelijk overeen met het midden van den voormaligen loop der Maas, behalve dat kennelijk op de plaat de Zalm tusschen het Gat van den kleinen kil en de Bevert de booglijn door een rechte lijn is vervangen. 6) Van den Bergh I n°. 250. 7) Niet te veiwarren met Heemskerc, waarmede het reeds in den Bourgondischen tijd herhaaldelijk verward werd. 8) Brom, Reg. Utr. n°. 1821. 9) Ramaer, Plaat I. Ik houd de zuidgrens der burgerlijke gemeenten de Werken en Almkerk bewesten den Gijsbert voor ongeveer identiek met den voormaligen loop der Alm, en het deel van de Reugt, dat in het zuiden van de burgerlijke gemeente Werkendam ligt, voor den voormaligen mond der Alm. 240 vermoedelijk ongeveer op het plaatje tusschen de Bloemplaat en het Steurgat, behoorde aan St. Pieter i) en is bij den St. Elisabethsvloed verdronken. Er stonden buiten de kerk : een kapel te Emedam 2); en hooger op aan de Eem 3) de in 1380 gestichte S. Salvatorproosdij, eerst van Franciscanen4), later van Regulieren, Vallis Amoris (Lievendael) te Eemstein 5), welke na den St. Elisabethsvloed naar Kijfhoec is" verplaatst. [Herradeskerc 6), later Arnoutswaert7), Aertswaert] was reeds in 1105 een parochie») en omvatte vermoedelijk de ambachten Herradeswaert op die Alme en op die Mase en Vorensaterwaert9), tusschen de Alm ten noorden 19) en de Maas, de Voren en de Middelt ten zuiden n). De kerk (waarop de grens tusschen Werkendam en de Werken en die tusschen Raemsdonc en Stanthazen raaiden) behoorde in 1216 aan St. Pieter12) doch in 1323 aan den graaf13) en is in 1421 te niet gegaan. [Munsterkerc] lag bezuiden Herradeskerc en het tot het'Oudmunstersche decanaat Altena behoorende Muulkerc en omvatte het land tusschen de Voren, de Middelt en (beoosten den Kornschen dijk) de Dussen ten noorden en de Maas ten zuiden. De kerk stond in het in 1421 verdronken deel ten westen van den Kornschen dijk en de parochie schijnt na den St. Elisabethsvloed 1) Van den Bergh I n°. 250, 252. 2) Reken. Offic. 1405 („Edam", lees „Emedam"), 1419; Buil. Traj. n°. 1361, 1730. 3) Ik houd het Steurgat en de Bruine kil voor de voormalige Eem. 4) Van Mieris III 334. 5) De la Torre XI 64; Hist Ep. Daventr. 127/8; van der Aa IV 56; Römer I '48, 331; Ramaer 55. Het andere door de la Torre (1. L) en op zijn voorbeeld door van Heussen (Hist Ep. Ultr. 327) hier vermelde klooster Eemsdonc is een verwarring met Heemsdonc onder Brantwijc. 6) Van den Bergh I n°. 250. 7) Deel I 58; Reken. v. Utrecht I 533/4; door van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 334) op het voorbeeld van rekeningen der Domfabriek ten onrechte Arnoutswoude genoemd. 8) Van den Bergh I n°. 95. 9) Ramaer 83. Doch niet Op-alm, zie beneden § 22. 10) Tenzij wellicht de tegenwoordige grens tusschen Almkerk en Dussen ten westen van den Emmikhovenschen dijk op een locale traditie omtrent de grens tusschen de parochies Nieu Almkerc en Aertswaert mocht berusten, wat mij wel niet onmogelijk doch onwaarschijnlijk voorkomt. 11) Ramaer, Plaat III, waar m. i. op de plaats van Opalm Vórensaterwaert moet worden gelezen. 12) Van den Bergh I n°. 250. 13) Reg. Hann. 123. 241 le zijn opgeheven (hoewel het deel ervan ten oosten van den Kornschen dijk niet was verdronken), want ze komt daarna in geen der op dit punt betrouwbare registers meer voor]). In elk geval is ze na de hervorming met Muulkerc vereenigd. In de kerk bestond vóór 1333 een kanutmiken-kapittel. dat kort voor dat jaar naar den Briel werd overgeplaatst 2). [Botteskerc, later Hou woningen (dat. van —ge)], een dochter van Sliedrecht3), behoorde aan Marienwaert4) en omvatte het deel der burgerlijke gemeente Sliedrecht ten zuiden der Merwede beoosten het Kort en Lang Ambacht. De kerk stond vermoedelijk in het noordwesten der parochie en is in 1421 te niet gegaan. [Sliedrecht] was reeds in 1105 een parochie5) en omvatte vermoedelijk het overige deel der burgerlijke gemeente Sliedrecht bezuiden de Merwede. De kerk stond waarschijnlijk aan den dijk ten noorden van den Zuilespolder en is bij den St. Elisabethsvloed te niet gegaan. Dordrecht, later die Oudekerc in Dordrecht (B. Maria V.), omvatte de stad en hare vrijheid behalve de tot die Vuulpoort en die Nieuwe kerc behoorende deelen (zie aldaar), doch is na de hervorming met die twee parochies en de heerlijkheid de Miji vergroot6), terwijl in 1901 de grens tegen de kerkelijke gemeenten Dubbeldam en 's Gravendeel belangrijk is gewijzigd. De kerk, die van vóór 1168 dagteekende, toen het eerst van de parochie melding wordt gemaakt7), en wier cure in vier portiones verdeeld was8), werd in 1203 aan het klooster St. Pietersdal of Stromberch geschonken 9), doch die gift moet later te niet zijn gedaan, want in 1366 werd er in de kerk door 1) Deel I 166/7, 211; Rekeningen Officiaal. 2) Reg. Hann. 221; Hist. Ep. Ultr. 344. 3) Van den Bergh I n°. 95; van Mieris II 323. 4) Van den Bergh II Nal. n". 39. 5) Ib- n°. 95. 6) Van der Aa VII 849, 962. 7) Smits en Schotel, Beschr. v. Dordrecht 248. De traditie noemde 1064 als het stichtingsjaar (de la Torre XI 61),. vermoedelijk op grond van de „capella noviter constructa" in het charter van dat jaar (van den Bergh I n°. 87). Aangezien echter het daar bedoelde gebied onbetwistbaar de Zwijndrechtsche waard was, kan die capella alleen, daarin gelegen hebben en was öf Zwijndrecht öf Tiedradeskerc. 8) Reg. Hann. 107; Reken. Offic. passim; Hist. Ep. Ultr. 311. 9) Van den Bergh I n°. 193, 259; BuH. Traj. n°. 83. 16 244 meliten-terminarishiiis en een kapel aan de Houttuinen *), nu het St. Jacobs-gesticht; het in 1304 gestichte Blindeludengasthuis in de Vriesestraat, nu de Luthersche kerk 2); het in de 14e eeuw gestichte S. Joannes-, later B. Maria V.gasthuis bij de Wijnbrug 3); het H. Kruis-gasthuis van het weversgilde tusschen de Wijnbrug en de Nieuwebrug 4); het SS. Petrus et Paulus-gasthuis of Romeinenhuis 5)>j het S. Nicjalaus-gasthuis in de Kolfstnaat6); het in 1553 gestichte Spuye-gasthuis 7); het B. Maria V.-gasthuis der metselaars in het Jan-Raadsteegje of de Zakkendragersstraat bij de Nieuwebrug8); het gasthuis met kapel van het groote schippersgilde in de Wijnstraat bij het Groote Hoofd, later het Schippershuis9); en buiten de stad de in 1203 gestichte10) Cistercienser abdij Vallis S. Petri (St. Pietersdal) ongeveer bij Merwesteinn), een dochter van die te Heisterbach op den Stromberg bij Bonn, waarnaar ze vaak zelf Heisterbach 12) of Stromberch 13) genoemd werd, in 1421 te niet gegaan. Die Nieuwekerc In Dordrecht (S. Nicolaus), vóór 1335 gesticht 14), was de parochiekerk van de heerlijkheid de Merwede tó) en daarom vermoedelijk een dochter van Sliedrecht, niet van Dordrecht, terwijl ze daardoor ook het tot die heerlijkheid behoorende deel der stad Dordrecht omvatte, nl. het deel be- 1) Hist. Ep. Ultr. 320; van der Aa III 465; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 53, VII 447. 453- 2) Hist Ep. Ultr. 320; van der Aa III 464; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 53, VII 457. 3) Hist. Ep. Ultr. 321; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 53, VII 457. 4) Hist. Ep. Ultr. 321; Bijdr. Bisd. Haarl. VII 457. 5) Balen, Beschr. d. stad Dordrecht 166; Bijdr. Bisd. Haarl. VII 459. 6) Bijdr. Bisd. Haarl. VII 460. 7) Hist. Ep. Ultr. 321; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 54. 8) Bijdr. Bisd. Haarl. VI 54, VII 461. 9) Van der Aa III 465; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 54, VII 462. 10) Van den Bergh I n°. 193; Hist. Ep. Ultr. 320; Matth. Anal. III 487. n) Ramaer, Plaat III. 12) Reken. Ome. 1419. 13) Van den Bergh I n°. 259. 14) Reg. Hann. 231; Bijdr. Bisd. Haarl. IV 384, V 37 (waar 1175 als het wijdingsjaar wordt genoemd, wat hoogst onwaarschijnlijk is). 15) Hist. Ep. Ultr. 315, 329. 246 Riede, Rieder-, Beier-, Reierskerc (S. Georgius i)), dat reeds vóór 1105 bestond2), omvatte de burgerlijke gemeente Ridderkerk vóór haar vereeniging met Rijsoord, oorspronkelijk zonder Donkersloot, dat er echter vermoedelijk in de 15e eeuw mede vereenigd is. De parochie is bij de herhaalde overstroomingen niet te niet gegaan, zooals andere parochies in de Riederwaard 3). [Barendrecht] omvatte vóór de overstrooming der Riederwaard in 1375 alleen de burgerlijke gemeente beoosten Carnis en is toen te niet gegaan. Het behoorde aan de abdij van St. Paulus4), vermoedelijk als dochter van de vóór 1028 aan Hohorst geschonken kerk van Zwijndrecht, hetgeen ook het geval was 5) met [Carnis (dat. — sse)] ten westen van Barendrecht, vermoedelijk tot den Carnisserweg6), welks kerk in 1375 is te niet gegaan ' en nooit weder herbouwd 7); doch de abdij verpachtte in 1323 al haar rechten in de Zwijndrechtsche en Riederwaarden aan den graaf8). Barendreeht is in 1512 als nieuwe parochie in den omvang der tegenwoordige burgerlijke gemeente (en dus de voormalige parochies Barendrecht en Carnis beide omvattende) van Heerjansdam afgescheiden 9). [Pendreeht] werd in 1112/28 gesticht door de S. Bavo-abdij te Gent10), welke de kerkgift echter nog in den loop dier eeuw aan den graaf moet hebben afgestaanu), en omvatte vermoedelijk het oorspronkelijk tot de Riederwaard behoorende deel der burgerlijke gemeente Rhoon12). De kerk is bij de overstrooming van die waard in 1375 te niet gegaan en nooit weder 1) Reken. Offic. 1535. 2) Van den Bergh I n°. 95. 3) Ramaer 209. 4) Leenen der St. Paulus-abdij, B f°. 3 et passim. 5) Ibidem; Bronnen v. d. Gesch. v. Rotterdam IV n°. 70, 899. 6) Deze weg, die na de herdijking de grens vormde tusschen de heerlijkheden Carnis en West-Barendrecht, raaide op den toren der St. Elbrechts-kapel onder Cralingen, doch het is zeer twijfelachtig; of die kapel wel zoo oud was, dat de oude grens vóór 1375 daarop kon raaien. 7) Ramaer 210. 8) Van Mieris II 323. 9) Informatie 1514, 598. 10) Van den Bergh I n°. 114. 11) Ib. I n°. 179. 12) Ramaer 208, 247 herbouwd en de parochie bij die van Roden gevoegd l), doch het kerkhof2) is er nog van over. [Roden, Roon] (S. Willibrordus»)) dagteekende van het begin der 13e eeuw*), omvatte wellicht 'aanvankeh'jk alleen het deel der burgerlijke gemeente Rhoon, dat afzonderlijk bedijkt wa§«); doch is in alle geval na de overstroonring der Riederwaard vergroot met Pendrecht6). Het bleef ook na de oprichting van het decanaat Schielandia (tusschen 1280 en 1315 ?)) tot het decanaat Zuuthollandia behooren, doch moet blijkens de rekeningen der Domfabriek (voor den lateren tijd gesteund door die van den Officiaal) kort vóór 1467 van Zuuthollandia naar Schielandia zijn overgebracht 8). [Tiedradeskerc, die Dubbel (dat. —- ble)] werd in 1101 aan St. Jan geschonken9) en omvatte vermoedelijk ongeveer de voormalige burgerlijke gemeenten Heerjansdam, de Groote en de Kleine Lindt 1(>). Het verdronk bij de overstrooming der Zwijndrechtsche waard in I32$,tn), evenals [Zwijndrecht], dat het overige deel van die waard omvatte. Dit werd vóór 1028 aan Hohorst geschonken12), doch na de overstrooming van 1322 verpachtte de abdij van St. Paulus in 1323 al haar rechten in de Zwijndrechtsche en Riederwaarden 1) Ik gis, dat Pendrecht eigenlijk de oude naam was derzelfde parochie, die later Roden genoemd werd. In de rekeningen toch van den provisor van Zuuthollandia over 1328/9 en 1330/1 (Rekeningen van Utrecht I 527—547) _ dus lang vóór de overstrooming der Riederwaard in 1375 — komt de parochie Roden herhaaldelijk voor, terwijl ik na de 13e eeuw Pendrecht als parochie (wel te onderscheiden van de heerlijkheid of het ambacht) nog nergens heb ontmoet. Een afdoend bewijs is dit natuurlijk niet; maar het feit, dat de beide heerlijkheden aan hetzelfde geslacht behoorden, geeft er steun aan. Dan zou de kerk van Roden oorspronkelijk alleen slotkapel geweest zijn (cf. Bijdr. Bisd. Haarl. X 60, 67) en vóór het 2e kwart der 14e eeuw, evenals op zoovele andere plaatsen, met de parochiekerk van Pendrecht van functie geruild hebben. 2) Van Mieris IV 168 (a°. 1411). 3) Zelandia Illustr. II 273. 4) Ibidem; van den Bergh I n°. 321. 5) Ramaer 172, Plaat III. 6) Zie noot 1. 7) Zie boven 77. 8) Deel I 59. 9) Van den Bergh I n°. 94, cf. n°. 251 en Sloet n°. 480. 10) Reg. Hann. 229; Ramaer 212. 11) Ramaer ib. 12) Van den Bergh I n°. 80; cf. Dr. N. B. Tenhaeff, Diplomatische Studiën over Utrechtsche Oorkonden der Xe tot XHe eeuw (1913) 233 sqq. 248 aan den graaf1). De kerk en het dorp stonden, naar ik vermoed, niet op de plaats van het tegenwoordige dorp doch aan de Waal bij het latere Rijsoort 2). TsHeren-, tsHer-, Serheien-3), Heinkerc '), later Heerjansdam, dagteekende evenals alle volgende parochies van na 1336, en omvatte de burgerlijke gemeente vóór haar vereeniging met de Kleine Lindt. Er stond daarenboven: een kapel op het huis Rozendael, in 1405 vermeld5). Rijsoort (dat. — de) werd in 1336 gesticht6), omvatte de voormalige burgeiïkjke gemeente en is na de hervorming tot 1604 vereenigd geweest met Hendrik Ido Ambacht7). Heinrixldenkere8), later Hendrickidoambacht (S. Nicolaus °)). Schobbelantsambacht10), tFeer van Zwijndrechtu), tFeer12), 1) Van Mieris II 323. 2) In afwijking van Ramaer (214) en van de gewone opvatting leid ik dit af uit de volgende omstandigheden. Uit de omschrijving van het gebied in het stuk van !323> „binnen den palen van Zwijndrecht ende heren Heijen lant ende in die lande tuischen die Merwede ende die Dubbel, streckende an Berendrecht, ende tuyschcn Riederwairt ende Dordrecht," blijkt, dat „Zwijndrecht" en „heren Heijen lant" (d. i. Tiedradeskerc) samen de geheele Zwijndrechtsche waard vormden. Ook na de herdijking wordt onder „Zwijndrecht" aanvankelijk steeds de geheele waard verstaan. Nu wordt bij de stichting der eerste kerk aldaar na de herdijking, nl. die van Rijsoort in 1336 (van Mieris II 589; Reg. Hann. 229, 238) gezegd, dat aan Gerart Alewijnsz., welke die kerk stichtte, als ambachtsheer de collatie toekwam (cf. de handvest van 16 Aug. 1332, van Mieris II 535), en dit kon kwalijk het geval zijn, indien de kerk niet te voren in zijn ambacht had gelegen. Trouwens het latere dorp Zwijndrecht heette aanvankelijk — en nog officieel als kerk in het midden der 16e eeuw (Deel I 167) — steeds „tfeer van Zwijndrecht" en kreeg m. i. eerst later bij verkorting den naam van Zwijndrecht, terwijl alle andere kerken in de waard hun naam ontleenden óf aan den stichter der kerk óf aan het ambacht, waarin ze lagen. Daarenboven is ook de ligging van Zwijndrecht, dat ouder was dan Dordrecht, aan de Waal topographisch waarschijnlijker dan aan de Dort. 3) Deel I 57; Reken. Offic. 1405. Door van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 331) ten onrechte met Hendrickidoambacht verward (Ramaer 212). 4) Deel I 57. 5) Reken. Offic. Daar dit ambacht sinds 1368 aan de Rosendaels behoorde (van Mieris III 226, 337; Ramaer 219), vermoed ik, dat de „capella de Rosendael" daar moet gelegen hebben. Serheienkerc zelf was in 1368 reeds een parochie. 6) Zie noot 2. 7) Van Alphen 169. 8) Deel I 57. 9) Beken. Offic. 1474. 10) Deel I 167; Reken. Offic 1452, 1520. 11) Deel I 167. 12) Ib. 58; Reken. Offic. 1480, 249 later i) Zwijndrecht (S. Georgius 2)), werd in 1346 als kapel gesticht3) en omvatte later als parochie de voormalige burgerlijke gemeente Zwijndrecht vóór haar vereeniging met de omringende gemeenten. Ondelantskere 4), Heerondclantsambackt, omvatte de voormalige burgerlijke gemeente en is na de hervorming vereenigd met de Groote Lindt 5). Danielskerc6), later Kflfhoec, omvatte de voormalige burgerlijke gemeente van dien naam en is na de hervorming vereenigd met Heerjansdam 7). Na den St. Elisabethsvloed is het klooster Eemstein, dat te voren onder Eemkerc had gestaan, naar den zuidoostelijken hoek dezer parochie overgebracht 8). Devel-, Develskerc9), Lindekerc, die Lint (dat. ter of inde Linde10), S. Petrus")), in 1331 gesticht12), omvatte de voormalige burgerlijke gemeente de Groote en de Kleine Lindt 13), waarvan het laatste thans tot Heerjansdam behoort «). Na de hervorming heette de gemeente meestal de Groote Lindt. 1) Voor zoover mij bekend is, het eerst in de rekening van den Officiaal over 1484. 2) Reken. Offic. 1452, '80. 3) Ramaer 219; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 101. 4) Deel I 57. 5) Van der Aa V 310, VII 312; van Alphen 167. 6) Deel I 57. 7) Van Alphen 167. 8) Zie boven 240; Römer I 330 sqq. • 9) Deel I 57. 10) Reken. Offic. 1517, '47. 11) Ib. 1517, '46. 12) Van der Aa VII 341. 13) Ib. VII 342. 14) Van Alphen 167. § 8. Schielandia. Vlaerdingen (dat. van — ge, S. Willibrordus), eenpersonaat]) en een der oudste kerken van Holland, de moederkerk van den Ketel, Ouderschie, Berkel en Schiedam, werd reeds vóór het eind der ioe eeuw met haar kapellen Hargan en Schie aan de abdij Egmont geschonken2), daarop in 1063 aan die van Echternach3), doch in 1162 voor goed aan Egmont gerestitueerd4). Ze omvatte de burgerlijke gemeenten Vlaardingen en Vlaardinger Ambacht met de voormalige burgerlijke gemeente Zouteveen bewesten de Windassloot5), welke laatste echter na de hervorming bij Schipluiden is gevoegd6). Daarenboven is in 1907 de grens der kerkelijke gemeente in dier voege gewijzigd, dat een klein stukje van Maasland (bij de Handwoning) en de Spalandsche enclaves bij Vlaardingen, doch daarentegen de Vlaardingsche enclaves in den Ketel hierbij en het Vlaardingsche gebied ten oosten der Poldervaart bij Schiedam zijn gevoegd. De kerk brandde in 1573 af en werd in 1582 door de tegenwoordige vervangen. Buiten de kerk stonden er: een Tertiarissen-klooster bij de Waal, in 1572 verbrand7); een gasthuis aan de Markt 8); en buiten de stad een in 1482 gestichte kapel te Zouteveen9); en een Cruciferi-klooster 10). Harge (dat. — en), later die Ketel11) (S. Jacobus), een dochter van Vlaerdingen, behoorde als zoodanig aan Egmont en 1) Deel I 6, 13, 26. 2) Van den Bergh I n°. 68. 3) Ib. n°. 85. 4) Ib. n°. 143; cf. Fruin, Verspr. Geschr. VI 52/3 noot 9. 5) Informatie 1514, 365; j°. een bericht van den predikant van Schipluiden. 6) Van der Aa XIII 270. 7) Ib. XI 727/8. 8) Ibidem. 9) Hist. Ep. Ultr. 376; Bijdr. Bisd. Haarl. IV 373. 10) Hist. Ep. Ultr. 377. ti) Niet Ketel (Informatie 352, 367 enz.). 251 omvatte behalve de tegenwoordige burgerlijke gemeente *) daarenboven Zouteveen beoosten de Windassloot2), de voormalige burgerlijke gemeente Nieuwland-Kortland-en-'s Graveland 3) met het deel der stad Schiedam bewesten den ouden dijk van den Nieuwlandschen polder (de Vlaarding-, Breede- en Noordmolenstraten)4), doch na de hervorming is dat deel bij Schiedam gevoegd, terwijl in 1907 de grenzen tegen Vlaardingen zijn gewijzigd en Nieuwland-Kortland-en-'s Graveland naar Schiedam is overgegaan. Naar het tot deze parochie behoorende deel van Schiedam werd in 1429 van de parochie Schiedam overgeplaatst: het (te voren S. Catharina-, doch van toen af) S. Ursulaklooster van Tertiarissen, later van Regularissen, Overdam §L Schie, later6) Ouderschie (dat. van Oudeschle, S. Nicolaus 7)), een dochter van Vlaerdingen of van Harge, behoorde 1) Informatie 352, 359, 367. 2) Van der Aa XIII 270; j°. een bericht van den predikant van Schipluiden. 3) Informatie 359, 475; van der Aa VIII 174. Op de eerstgenoemde plaats wordt gezegd, dat van de parochie „de sommige van dien behooren onder die stede van Delf, Sciedam, den Vrijenban ende den Hof van Delf." Daarvan zijn allen reeds in den tekst geëxpliceerd behalve die van „der 'stede van Delf.*" Dit waren zij, die langs de Schie woonden, daar de oevers van de Schie met 14 roeden ter weerszijden sinds 1389 tot de vrijheid van Delft behoorden (van Mieris III 533 • Tegenw St. IV 489). 4) Informatie 475. 5) Ibidem; Hist. Ep. Ultr. 375; van der Aa XI 405; Bijdr. Bisd. Haarl. XXI 30 noot 2. 6) Na het ontstaan van Nieuwerschie, dat het eerst in 1268 (van den Bergh II '74. 175) vermeld wordt. Het bij van den Bergh I n'. 105 afgedrukte lijstje der aan Egmont behoorende kerken, waarin ook de op een Nieuwerschie wijzende naam Oldscie voorkomt, dagteekent niet zooals het geheele stuk, waarin het is opgenomen, van 1083/1120 maar op zijn vroegst van het 3e kwart der 13e eeuw, daar er ook de kort vóór 1266 gestichte kerk van Berkel in genoemd wordt. — In een stuk van 1264 (van den Bergh II n°. 110) wordt een Philippus plebanus de Veteri Sciedammo genoemd, waaruit men zou kunnen afleiden, dat er destijds tusschen Ouderschie en Nieuwendam (Novum Sciedammum) nog een derde parochie Out Schiedam zou hebben bestaan, te meer, omdat die „oude dam" in de Schie topographisch niet bij Ouderschie, maar bij het huis ter Nieuwerschie aan de noordpunt van den 's Gravelandschen polder moet gelegen hebben. Toch is die conclusie onjuist, Wijkens een nog ongedrukt stuk van 24 Juli 1290, waarvan echter een uitvoerig uittreksel voorkomt in de Bronnen voor de Geschiedenis van Rotterdam (IV n°. 123), en waaruit blijkt, dat de bedoelde Philippus niets anders was dan pastoor van Ouderschie, zoodat de naam plebanus de Veteri Sciedammo in het stuk van 1264 kennelijk slechts pour le besoin de la cause was uitgedacht. 7) Hist. Ep. Ultr. 378, 379; niet SS. Petrus et Paulus, zooals de la Torre XI 235 zegt. 2$3 Roderijs i) (dat. — enrise), Berkel (S. Nicolaus 2)); een kort vóór 1266 gestichte3) dochter van Schie, behoorde als zoodanig aan Egmont. Nfeuwedam4) (dat. Nieuwendamme), later Schiedam (S. Joannes Baptista), omvatte de stad behalve de tot den Ketel en Ouderschie behoorende gedeelten (zie aldaar-')) en daarenboven het Frankenland en Nieuw Matenesse 6). Na de hervorming zijn er de tot den Ketel en Ouderschie behoorende deelen der stad en de heerlijkheid Riviere bijgevoegd, in de vorige eeuw de bebouwing in den Oud-Matenesse-polder en in het begin dezer eeuw Nieuwland-Kortland-en-'s Graveland en het gebied der kerkelijke gemeente Vlaardingen beoosten de Poldervaart. De kerk werd door ver Aleyt van Henegouwen in 1262 gesticht7), waarschijnlijk in het oudste deel der stad tusschen de Breedstraat en de Hoogstraat 8), doch werd reeds in de ie helft der 14e eeuw naar haar tegenwoordige plaats ten oosten van de Hoogstraat overgebracht9). De stichteres schonk de kerk vóór 1276 19) aan het door haar gestichte gasthuis, dat ze dadelijk aan de proosdij Coninxvelt afstond n), welke ze lang behield 12) doch ten slotte aan haar moederinstelling, de abdij Marienwaert, overdroeg 13). Buiten de kerk stonden er: het vóór 1271 gestichte!4) Bagijnenhof ten zuiden der kerk 15); 1) Deel I 19; cf. ib. 18, waar het ten onrechte onder Northollandia wordt gesteld, vermoedelijk omdat het destijds waterstaatkundig en politiek niet tot Schieland behoorde (Muller 1.1. 8). 2) Hist. Ep. Ultr. 380; niet D. Virg. Assumptie, zooals de la Torre X 23! zeet 3) Van den Bergh II n°. 150. ' 4) Daarenboven komt nog de naam Novum Sciedammum voor in het stuk van 1264 (van den Bergh II n°. 110), doch daar is die naam, hoewel topographisch op zich zelf volkomen juist, pour le besoin de la cause gemaakt (zie boven 231 noot 6) 5) Cf. van den Bergh II n°. 110. 6) Van der Aa VII 727. 7) Bronnen v. d. G. v. R. IV n°. 52. 8) Zie het m. i. op dit punt correcte kaartje bij Heeringa 1.1. 3. De naam van het Sintjanssteegje heeft er echter niets mede te maken (ib. 28). 9) Ib. 10. 10) Bronnen v. d. G. v. R. n°. 81 j°. n°. 80. 11) Ibidem; de Fremery n°. 212. 12) Bronnen v. d. G. v. R. n°. 2202. 13) Reken. Offic. passim; Arch. Aartsb. Utr. XXII 332. 14) De Fremery n°. t63, „begghinis in Rivo," welk „Rivus" (zie Bronnen v. .1 G. v. R. IV n°. 80, 81, 123, 135) niets anders is dan een onbeholpen latijnsche vertaling van „te Riviere." 15) De Fremery n°. 237; Hist. Ep. Ultr. 376. 254 het in 1405 ten oosten der kerk achter het kerkhof gestichte S. Catharina-klooster x) van Tertiarissen, in 1429 als S. Ursulaklooster naar het tot de parochie de Ketel behoorende deel der stad verplaatst 2); het S. Anna-klooster van Regularissen in de St. Annazustersstraat 3) ; het S. Liduina-klooster van Clarissen Leliendael op den Achterweg, nu het Hervormde Weeshuis, een in 1461 gestichte dochter van het Clarissen-convent te Haarlem 4); het Cruciferi-klooster op het Broersveld benoorden het Heerenpad 5); het vóór 1276 gestichte6) SS. Maria7) et Jacobus-gasthuis, vóór 1322 naar de Hoogstraat bij de kerk verplaatst8). Schoonrclo (S. Sebastianus 9)), na 1506 10) Delfshayen (S. Antonius) omvatte de voormalige burgerlijke gemeente Delfshaven behalve den polder Beukelsdijkn), oostwaarts tot een lijn, die van de Coolsche straat naar den Bontepaal liep. Het later ten oosten dier lijn gelegen stukje der burgerlijke gemeente Delfshaven is er in het begin der 19e eeuw aan toegevoegd 12). 1) Archief v. h. S. Ursula-klcoster. 2) De la Torre X 236; Hist. Ep. Ultr. 375; Hist Ep. Daventr. 107; van der Aa XI 405. 3) Van der Aa I 276, X 190. 4) Ib. X 190; Reken. Offic. 1552, '53, '61 („Leliendael"; vermoedelijk hetzelfde klooster als het S. Liduina-klooster (van der Aa 1.1.), dat Dr. Heeringa, oud-archivaris van Schiedam, mij meldde nog in geen enkel stuk te hebben aangetroffen); Bijdr. Bisd. Haarl. XVI 431, XXI 36. 5) De la Torre X 237 („iuxta oppidum", dus buiten de stad?); van der Aa X 190. 6) Bronnen v. d. G. v. R. IV n°. 81. 7) Ib. n°. 221. 8) Van Mieris II 275, 281, 542; van der Aa X 190. 9) J. M. Droogendijk en Mej. Dr. H. C. H. Moquette, Rotterdamsche straatnamen (1910) 129. Voor het geheele gebied der tegenwoordige burgerlijke gemeente Rotterdam citeer ik bij voorkeur dit boekje, omdat er de nieuwste en betrouwbaarste onderzoekingen omtrent kerken, kapellen, kloosters, gasthuizen enz. van Mej. Moquette in zijn opgenomen. — De patroon was niet S. Jobus, zooals van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 377) zegt, hetgeen uitsluitend op de kroniek van J. Lois (Bronnen v. d. G. v. R. II 555), een zeer weinig betrouwbare bron, berust, en die nog in geen enkel stuk is aangetroffen. 10) Reken. Offic, waarin tot en met 1505 Delfshaven voorkomt als kapel van Scoonrelo, doch van 1506 af als ecclesia de Delfshaven (cf. Rott. Straatn. 129). 11) Zie boven 252; Informatie 480; van der Aa VI 575. 12) Van der Aa III 219. 2$ó is Bergschenhoek er als afzonderlijke kerkelijke gemeente van afgescheiden]). De kerk was de oudste in dit deel van Holland 2) en werd vóór 1028 3) aan Hohorst geschonken en is dan ook sedert met al haar dochterkerken, Blerswijc, Zevenhuzen, Crali ngen en Rotterdam, in het bezit der St. Paulus-abdij gebleven 4). Buiten de kerk stonden er: een S. Sebastianus-kapel op het slot te Wedena5); een SS. Septem Dormientes-kapel 6) aan de weSÖBijde van het Roodezand (nu de Zandstraat) benoorden het slot Bulgerstein 7), omstreeks de hervorming afgebroken; het vóór 1438 8) gestichte Leprozenhuis met S. Lazarus-kapel aan de westzijde der Schievaart9). Bleiswijc (S. Joannis Baptistae decollatio), een dochter van Rotte, behoorde als zoodanig aan de abdij van St. Paulus, evenals Zevenhuzen, een dochterkerk vermoedelijk van Bleiswijc. De zuidoostgrens (tegen Moordrecht en Nieuwerkerc) raaide op de Ketensche kapel onder Capelle op den IJsel, doch is evenals de zuidgrens na de droogmaking der Zuidpias- en Alexander- 1) Van Alphen 138. 2) Ze kan onmogelijk eerst een slotkapel geweest zijn, zooals door van den Hoonaard, Beschr. van Hillegersberg, en Bijdr. Bisd. Haarl. XIX 167 beweerd wordt, daar de kerk veel ouder was dan het slot kan geweest zijn. 3) Van den Bergh I n°. 83; cf. N. B. Tenhaeff 1.1. 234. 4) Leenen der St. Paulus-abdij B f. 3, passim; Reken. Offic. passim. 5) Reken. Offic. 1506, '11, '39. Uit de ligging van het slot in Blommersdijk blijkt afdoende, dat Wedena niet, zooals Fruin (Verspr. Geschr. VI10) en, vermoedelijk op zijn gezag, Prof. Hensen (Het Roomsch Katholieke Rotterdam in Rotterdam in den Loop der Eeuwen, 1, 6) zeggen, tot de parochie Rotterdam zou hebben behoord. Het „huys dat Ghysebrechts Bokels was" van het stuk van 28 September 1298 (van den Bergh II n°. 1042) was niet Wedena maar Bulgerstein (Muller 1,1. 36) en „de prochie daer dat huys in staet" niet Rotterdam, maar Rotte. 6) In de Rotterdamsche kronieken spookt voor deze kapel de onjuiste naam St. Andrieskerk rond, welke alleen op den onbetrouwbaren J. Lois berust. 7) Reken. Offic. 1419, '40, 1508, '16, '58; Rotterd. Straatn. 118. De opgave, dat de kapel onder de parochie Hildegaertsberch ressorteerde, is zoo stellig, dat de meening van Prof. Hensen (1.1. 6), trouwens vroeger ook door mij gedeeld (Het Heiligegeesthuis te Rotterdam (1896) 311), dat ze onder de St. Laurenskerk van Rotterdam stond, beslist onjuist is; terwijl terecht de later door mij opgestelde meening, dat het een afzonderlijke (parochie-) kerk, geen kapel zou geweest zijn (ib. Inl. XIX), door Prof. Hensen is bestreden (1.1. 7). 8) Het jaartal 1356 bij Prof. Hensen (1.1. 9) berust op een niet gewaarborgde traditie. 9) Rotterd. Straatn. 112; Hensen 1.1. 9. 257 polders belangrijk gewijzigd. Er stond: een kapel in de Wildeveenen *), welke in 1656 tot een afzonderlijke kerkelijke gemeente MoerkapefiV'fs verheven en in 1667 door een nieuwe kerk is vervangen 2). Cralingen (dat. van — ge, S. Lambertus) omvatte behalve de voormalige burgerlfjfee gemeente (vóór de droogmaking van den Alexanderpolder), waarvan de oostgrens raaide op het slot te IJsselmonde, daarenboven het deel der burgerlijke gemeente Rotterdam beoosten het Slaak en de 16e eeuwsche vest, welk deel in 1812 naar Rotterdam is overgebracht, terwijl de grens tegen Hillegersberg na de droogmaking van den Alexanderpolder belangrijk is gewijzigd. De kerk, die als dochter van Rotte aan de abdij van St. Paulus behoorde, stond op het nog bestaande kerkhof en is in 1842 afgebroken en door een andere op den hoek der Hoflaan vervangen3). Buiten de kerk stonden er: een SS. Maria et Egidius-kapel op het slot Honingen 4); een S. Elbrechts-kapel te Cralingeroort tegenover IJsselmonde, die reeds in 1426 bestond 5). Botterdam (S. Laurentius6)) dagteekent als parochie vermoedelijk van 1298/1306 7) en behoorde als dochter van Rotte aan de abdij van St. Paulus. Ze omvatte de stad in haar omvang vóór de hervorming8) beoosten een lijn van de Delftsche Poort 1) Van Beuningen, Het Geestelijk Kantoor van Delft 78, iïi. 2) Van Alphen 141. 3) Van der Aa VI 632. 4) Reken. Offic. 1479, 1522, '25, '58; Deel I 182. 5) Bronnen v. d. G. v. R. III 69 (waaruit blijkt, dat de beweerde stichting in 1482 onjuist is); de la Torre X 234; Hist. Ep. Ultr. 381. 6) Prof. Hensen (1.1. 3) voegt er als vermoedelijke tweede patroon S. Maria Magdalena aan toe, zonder den grond voor die onderstelling op te geven, doch waarschijnlijk naar aanleiding van het ook bij hem gereproduceerde beeld dier heilige in de kerk (cf. G. van Reyn, Geschiedk. Beschr. d. s. Rotterdam, 1832, 264) en het bericht bij van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 366) over den eersten pastoor na de hervorming in 1572 Mr. Joannes Wijckraedt „pulsus ex SS. Laurentii et Mariae Magdalenae aede sacra." Op zich zelf zijn natuurlijk noch dat beeld noch de, zooals ze daar staan, van van Heussen zelf afkomstige woorden voldoende gronden voor dat patronaat, en noch in de rekeningen van den Officiaal van den Archidiaken ten Dom noch in eenig ander stuk vóór de hervorming heb ik er tot dusver eenig spoor van aangetroffen. 7) Fruin, Verspr. Geschr. VI 64; Hensen 1.1. 1. 8) Zie den plattegrond van Jacob van Deventer in den kaartenatlas, behoorende bij de Bronnen v. d. G. v. R. »7 258 tiaar de Korte Hoogstraat *) en daarenboven het ambacht van (Voor-) Rubroek2), dat sedert het midden der 15e eeuw geheel tot de vrijheid van Rotterdam behoorde en waartoe kerkelijk, blijkens een nog ongedrukt stuk van het ie kwart der 14e eeuw 3), ook een deel bewesten de Rotte (het land beoosten den Zwaanshals) behoorde4). Na de hervorming zijn er bijgevoegd het deel der stad bewesten de Korte Hoogstraat en het ambacht Cool, in 1812 een stuk van Cralingen beoosten het Slaak en de oude stadsvest en in 1818 Oost- en West-Blommersdijk, terwijl in 1912 de grens tegen Hillegersberg gelijk is gemaakt aan de burgerlijke en van Overschie het deel beoosten de Ceintuurbaan bij Rotterdam is gevoegd. Buiten de kerk stonden er5): een kapel te Crooswijc, slechts eenmaal in 1361 vermeldden vermoedelijk lang vóór de hervorming opgeheven; de in het 2c kwart der 16e eeuw vermelde S. Petrus-kapel aan de oostzijde van het Roodezand (de Korte Hoogstraat), nu een deel der Waalsche kerk7); de van vóór 1470 dagteekenende S. Severus-kapel aan de westzijde van de Oppert8), na de hervorming buiten gebruik gesteld; de in 1404 gestichte9) S. Sebastianus-kapel op den hoek van de Lombardstraat en de Meent, in den aanvang, doch slechts 1) Zie boven 255 noot ü, 2) Bronnen v. d. G. v. R. IV n'. 1751, 1996. 3) Cartularium van Egmond van 1358 gefolieerd 1-119 (Rijksarchief te 's Gravenhage) f°. 77 v°. 4) Ib. „tienden van Rubroec bewesten de Rotte", door heer Dirc Bokel in leen gehouden van den abt van St. Paulus; cf. Muller, Over de Oudste Gesch. van Schieland 26. Daar zijn ook te zoeken de 5 haardsteden in de heerlijkheid Beukelsdijck, die in 1514 gezegd worden tot de vrijheid van Rotterdam te behooren (Informatie 480). 5) Terecht heeft Prof. Hensen (1.1. 32/5) niet vermeld een S. Maria-klooster, dat op het Westnieuwland zou hebben gestaan (cf. Rott. Illustr. n°. 672/5; van Reyn 1.1. 228), want daarvan wordt vóór de hervorming nergens melding gemaakt. 6) Bronnen v. d. G. v. R. IV n°. 841. 7) Rotterd. Straatn. 118. 8) Niet te verwarren met het S. Severus-altaar in een der beide kapellen in de Lombardstraat (Hensen 1.1. 40), cf. Rotterd. Straatn. 61, 98, waar afdoende wordt aangetoond, dat een S. Jacobus-kapel in de Oppert, waarnaar de St. Jacobsstraatzou heeten, nooit bestaan heeft en dat omgekeerd de kapel door de kroniekschrijvers aan den naam der straat is ontleend (cf. Hensen 1.1. 27/8). 9) Bronnen v. d. G. v. R. IV n°. 1584. § 9- Delflandia. Maeslant (S. Maria Magdalena), een der_oudste kerken van het decanaat en de moederkerk althans van die'Liere, Schipluden en tWout, werd in 1241 aan de Duitsche Orde geschonken i). Ze omvatte vermoedelijk de burgerlijke gemeente Maasland bezuiden de Scheewatering 2) en de burgerlijke gemeente Maassluis, welke laatste in 1598 een afzonderlijke kerkelijke gemeente (met een in 1639 gebouwde nieuwe kerk 3)) werd4), terwijl in 1907 een klein stukje bij de Handwoning naar de kerkelijke gemeente Vlaardingen is overgegaan. In 1290 werd aan den Hofdijk bij dekerk door de Duitsche Orde, waaraan de kerken van MaestimTTdie Liere en Schipluden behoorden, een commanderij gesticht5), welke echter in 1365 weder werd opgeheven 6), terwijl te Maeslantsluis een S. Martinus-kapel stond ?), na de hervorming de Kleine kerk 8). Die Liere (lat. Llera, S. Georgius9)) werd in 1245 als filia van Maeslant gesticht ">) en behoorde ook na haar verheffing tot parochie (waarvan de tijd onbekend is) eveneens aan de Duitsche Orde. Ze omvatte behalve de burgerlijke gemeente de Lier ook het deel der burgerlijke gemeente Maasland benoorden de Scheewatering «), het stukje der burgerlijke gemeente 1) Van den Bergh I n°. 380; Arch. D. O. n°. 504, Inl. xliii. 2) Zie beneden bij die Liere. 3) Tegenw. Sr. VI 530; van Alphen 136. 4) Van Alphen 136. 5) De la Torre X 231; Bijdr. Bisd. Haarl. VI 97. 6) Bijdr. Bisd. Haarl. VI 99. 7) Ib. 108; Hist. Ep. Ultr. 422. 8) Tegenw. St. VI 535, 543. 9) D.i. St. Joris, niet S. Gregorius, zooals van der Aa VII 310 gezegd wordt. 10) Van den Bergh II Nal. n°. 21; Arch. D. O. n°. 508. Dit bewijst de onmogelijkheid der schenking van Leyra aan Hohorst in het charter van 1006 (Sloet n° 132) welks onechtheid is aangetoond door Dr. N. B. Tenhaeff (Diplomatische Studiën over Utrechtsche Oorkonden der Xe tot XHe eeuw (1913) 213-248). 11) Informatie 1514, 265; van der Aa VII 310; Bijdr. Bisd. Haarl. IX 48 (waar het hof te Oosterlee en het ten zuiden van den Burgersdijk gelegen Boekestein gezegd 263 Hof van Delft bezuiden den Noordweg en den Galghoek van de burgerlijke gemeente Schipluiden1). De kerk brandde in 1572 af en werd eerst in 1659 door een nieuWe vervangen2). Naeltwijc (S. Adrianus), een persónaat8) en dus vermoedelijk een der oudste kerken van het decanaat4), die reeds in 1213 bestond5), omvatte de burgerlijke gemeente behalve: tHonterlant6), den (eerst na de hervorming bedijkten) Oranjepolder, het Achter den Dijk geheeten gedeelte7) (dat er thans wel toe behoort) en vermoedelijk ook behalve de Oude en Nieuwe Broekpolders, die, voor zoover is na te gaan, steeds tot de heerlijkheid de Wateringe hebben behoord en wier kerkelijke onderhoorigheid nergens wordt vermeld (doch die thans tot Naaldwijk behooren); terwijl er daarentegen het noordoostelijk deel van den bewesten den Boschpolder gelegen Poelpolder toe behoorde, dat in 1818 naar 'sGravenzande is overgegaan8). In de kerk werd in 13079) een kanunniken-college gevestigd. Buiten de kerk stonden: een S. Georgius 10)-kapel, in 1213 door de abdij Marienwaert worden tot de parochie de Lier te hebben behoord; cf. van der Aa X 126 i. v. Scheewatering). Onder den in de Informatie vermelden „ban van Lyere," het eenige deel der parochie, dat onder Rijnlant (d. i. het baljuwschap) ressorteerde, kan, in verband met de andere opgaven terzelfder plaatse, topographisch niets anders worden verstaan dan het tot de Lier behoorende deel van den Hoofpolder, juist het omgekeerde van wat men misschien zou vermoeden. Immers die „mit die van Maeslant gelden" waren natuurlijk de aangelanden van den Burgersdijk, terwij! die „mit dat Wout, mit Dorp endé mit Naeltwijck" golden, samen het deel der parochie 'benoorden de Leewatering moeten hebben gevormd. Daarenboven stond tHonterlant (Informatie 271), dat ten westen van den Hoofpolder ligt, eveneens nog onder „Tplattetant van Rijnlant" (ib. 264), niet onder Delflant (vgl. boven 78/9 noot 4). 1) Bericht van den predikant van Schipluiden. 2) Van der Aa VII 310. 3) Deel I 14. 4) De vrij gewone identificatie (cf. Bijdr. Bisd. Haarl. XXV 68 sqq.) der in de ie helft der 10e eeuw aan het bisdom behoorende ecclesia Holtsele (Het Oudste Cartularium 40, cf. Inl. xix) met Honsel komt mij taalkundig onhoudbaar voor (zie beneden 265). 5) Van den Bergh II Nal. n°. 9. 6) Van der Aa IV 842, V 730. 7) Zie den Atlas van Delfland van Kruikius van 1712 en beneden 265. 8) Van Mieris II 104; de Fremery n°. 81 noot. 9) Van Mieris II 70; de la Torre X 229 (waar 1370 een drukfout is); Hist. Ep. Ultr. 422. 10) Waarnaar nog de Sintjorisweg heet; dus niet S. Gregorius, zooals Bijdr. Bisd. Haarl. XXVII 187 en XXVIII 113 gezegd wordt. 264 op een haar behoorend stuk grond te Heimont gesticht i), waarbij later een Praemonstratenser-klooster de Lee werd gevoegd 2), dat in 1408 weder werd opgeheven3); een S. Christophorus-kapel op het huis te HonseH); een S. Cornelius &)-kapel op het huis te Honselaersdijc 6). TZant (dat. den Zande), later sGravenzande (dat. van zant, lat. Arena Comitis, SS. Maria et Lambertus 7» werd in 1238 als parochie van Monster afgescheiden3) en in 1242 met het tegenwoordige Oudeland vergroot9). Het omvatte de burgerlijke gemeente behalve den Poelpolder beoosten de oostelijke MolenslootiO), waarmede het in 1818 is vergroot, en daarenboven tHonterlant li). De cure, die in 1255 in twee partes werd verdeeld^), was in 1242 aan de abdij Marienwaert geschonken 13). Buiten de kerk stonden er: een in 1266 vermelde kapel op het grafelijke hofdie bij de verplaatsing van het hof naar den Haag mede daarheen overging; een in 1449 gestichte kapel „upten duynen" (Staalduinen) 15) • een reeds in 1255 vermeld Bagijnenhof 16), vermoedelijk het oudste in het bisdom i7); 1) Van den Bergh II Nal. n°. 9. In een stuk van 1326 (van Mieris II 383) wordt toestemming gegeven tot overbrenging dier kapel naar de kerk van sGrayenzande, doch die verplaatsing schijnt niet te zijn geschied, daar de kapel nog in 1506 bestond (Hist. Ep. Ultr. 423, waar van Heussen zich vergist met te meenen dat de kapel m de kerk zou hebben gestaan; cf. Bijdr. Bisd. Haarl XXV 81) 2) Bijdr. Bisd. Haarl. IX 49. 3) Ib. XXV 74. 4) Hist. Ep. Ultr. 423; Archief der bisschoppen van Utrecht (Rijksarch. Utr.) n°. 546 5) Niet eerst S. Hubertus; Bijdr. Bisd. Haarl. XXIV 247 426 / 6) Reken. Qffic, ,567; de la Torre X 230 (die de kapel ten onrechte onder Monster plaatst); Bijdr. Bisd. Haarl. XXVII ,79 Zoowel het verschil in-naam der tweelmusjuals het verschil der heiligen maken m. i. hun identificatie onmogelijk. 7) Hist. Ep. Ultr. 424; misschien ook S. Elisabeth (Bijdr. Bisd. Haarl. XXV 336). Wellicht is dit de parochie, bedoeld met Lievemunster van het onechte charter van 1006 (TenhaefT 1.1. 229). - 8) Van den Bergh I n°. 368; de Fremery n°. 78. 9) Van den Berg I n°. 388; de Fremery n°. 81 noot. 10) Ibidem; cf. den atlas van Delfland van Kruikius. 11) Informatie 271; van der Aa IV 842, V 730. 12) Van den Bergh II Nal. n°. 26. 13) Ib. I. n°. 385. 14) Ib. II n°. 140. 15) Bydr. Bisd. Haarl. XXV 343 (doch de kapel kan kwalijk ter vervanging van die te Heimont zijn gesticht, daar deze nog in 1506 bestond). 16) Van den Bergh I n°. 610; de Fremery n°. 127; de la Torre X 220 17) Bijdr. Bisd, Haarl. XI p. XXXIII. 26S een eveneens in 1255 vermeld gasthuis1), in 1432 veranderd in het S. Maria Magdalena-klooster van Regulieren Bethania, nu het Vreeburg 2). Masemonster3), later Monster (S. Machutus4)), de oudste parochie van het Westland en de moederkerk stellig van sGravenzande, Ekendunen, die Hage, die Hofcapelle en Scheveningen, maar vermoedelijk zelfs van het geheele Westland. Blijkens den naam (die het eerst in 1156 voorkomt5)) moet er vroeger een klooster of kanunniken-college gevestigd zijn geweest, doch dit is nog nergens vermeld gevonden en in de 13e eeuw bestond het reeds niet meer. Dat aan den naam Monster een andere moet zijn voorafgegaan, is duidelijk, doch welke is onbekend. Ik vermoed echter, dat het de in de ie helft der/1 oe eeuw aan het bisdom behoorende ecclesia Holtsele van het Oudste Cartularium6) was, daar dit de eenige kerk is, welke.akij&r^m het Westland genoemd wordt. De parochie omvatte vermoedelijk behalve de tegenwoordige burgerlijke gemeente daarenboven Loosduinen bewesten de Loozer- en Meerlanen en het Achter den Dijk geheeten deel van Naaldwijk ?), dat thans tot Naaldwijk behoort. De kerk was in 1268 in het bezit van den graaf8), doch de abdij van St. Paulus maakte er destijds ook aanspraak op, welke zij in 1273 in ruil voor de kerk van Alfen prijs gaf aan den graaf9), die ze in 1276 wederom afstond aan de abdij Middelburch in ruil voor de kerk van Welle ">). Buiten de kerk stonden er n): 1) Van den Bergh I n°. 617. 2) De la Torre X 229; Matthaeus Anal. III 497; van der Aa VII 659; Bijdr. Bisd. Haarl. III 390, XVI 277, XXV 361. 3) De Fremery in Navorscher (1S89) 149; cf. het onechte charter van 1006 (Tenhaeff 1.1. 229). —— 4) Niet S. Maclovius, zooals van der Aa VII 1059 en van Alphen 127 zeggen; Reken. Offic. 1517, '18, '36 etc. 5) Van den Bergh I n°. 133, „Maurinus de Monasterio." 6) L.1. 40, Inl. xix. 7) Wegens de aanteekening in het Oude Register van Graaf Florens (Bijdr. en Med. Hist. Gen. XXII) i8in°. 27, j°. de omschrijving van de plaats der kapel (ib. 230 n°. 252). 8) Van den Bergh II no. 178, 196; de Fremery pag. 237; cf. Tenhaeff 1.1. 230. 9) Van den Bergh II n°. 263. 10) Ib. II n°. 321. n) Volgens Bijdr. Bisd. Haarl. XXIV 262 zou er te Loosduinen ook een Norbertijner- (d. i. Premonstratenser-) klooster hebben gestaan; doch ik heb dat nog nergens vermeld gevonden. Misschien wordt daarbij op den'naam Monster gedoeld, 266 een kapel te der Heijde, in 1470, in 1530 en in 1546 telkens landwaarts verplaatst1), welke in 1664 tot een afzonderlijke kerkelijke gemeente is verheven 2) ; een reeds in 1198 vermelde 3) SS. Maria et Bartholomaeuskapel te Poeldijc 4) bezuiden den Grooten Gantel 5); een reeds in het ie kwart der 13e eeuw bestaande B. Maria V.-kapel te Loosduinen6), welke in 1230 werd geïncorporeerd7) bij het eenige jaren te voren8) aldaar gestichte SS. Maria et Bernardus-klooster van Cistercienser nonnen9), sedert 1267 een abdij10). De kapel hiervan is na de hervorming een afzonderlijke kerkelijke gemeente geworden met bijvoéging van het gebied der kapel Eikendunen n). Die Wateringe 12) (dat. ter Wateringen, S. Joannes Baptista), in 1257 nog een kapel13) (van Naeltwijfc?), omvatte behalve de tegenwoordige burgerlijke gemeente vermoedelijk ook de Oude en Nieuwe Broekpolders van de burgerlijke gemeente Naaldwijk, die tot het begin der 19e eeuw altijd tot de heerlijkheid van de Wateringe hebben behoord 14), doch thans onder Naaldwijk staan! Er stond: een door de S. Salvator-abdij te Antwerpen (vermoedelijk reeds doch deze is geen bewijs ervan. En de latere bediening der parochiekerk en kapellen door Praemonstratensers was het gevolg van het patronaat der Middelburgsche abdij! 1) Bijdr. Bisd. Haarl. XXIV 241. 2) Van Alphen 129. 3) Van den Bergh I n°. 177. 4) Deel I 242; Reken. Offic. 1475, '77. enz.; Reg. Hann. 241; de la Torre X 230 (waar Poeldijc ten onrechte een parochie wordt genoemd, wat het blijkens alle registers nooit is geweest; cf. Bijdr. Bisd. Haarl. XXIV 268); de Fremery n°. 81 noot (waar de onder de parochie Monster ressorteerende Poelpolder ten noorden van Naaldwijk verward wordt met den ten deele tot de parochie tZant behoorenden Poelpolder ten westen van Naaldwijk). 5) Het Oude Register van Graaf Florens 191, 230. 6) Deze is vóór de hervorming nooit een parochie geweest, blijkens alle desbetreffende registers. 7) Van den Bergh I n°. 326 (ten onrechte op 1231 gedateerd). 8) Ib'. I n°. 291. 9) Ib. I n°. 326, 348; Bijdr. Bisd. Haarl. XXV 453. 10) De la Torre XI 107; Bijdr. Bisd. Haarl. XV 107 (waar de abdij ten onrechte onder de parochie sGravenhage wordt geplaatst). 11) Van der Aa VII 433; Bijdr. Bisd. Haarl. XIX 29, XXIV 324; van Alphen 127. 12) Blijkens den naam van het geslacht van der Wateringen. 13) Van den Bergh II n°. 39. 14) Zie den atlas van Delfland van Kruikius; vgl. boven 263. tegenwoordige burgerlijke gemeente en omvatte ook het onder Haagambacht staande Nieuweveen 1). Rijswijc (S. Bonifacius) was geïncorporeerd bij het kapittel der Hofkapel in den Haag2). Buiten de kerk stonden cr: een kapel op het huis te Werve3); misschien kapellen op de huizen Ockenburch en den Burch4); een kapel te Steenvoorden, reeds in 1289 vermeld'");'' het B. Maria V.-klooster Mons Sïdn van Regulieren, het kaprÖQihuis der orde, in 1433 van Delf naar de zuidpunt der parochie Rïjswijc overgebracht, in 1544 verbrand doch weder opgebouwd en in 1572 verwoest6); het B. Maria V.-klooster Nazareth van Regularissen, in 1498 ten oosten van den Haagweg tusschen de Geest- en Tolbruggen gesticht, in 1558 verlaten7). Voorbnrch (S. Martinus) omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook den Tedingerbroec 8) bezuiden de Ver Avensloot9), welke echter, vermoedelijk in 161910), bij de nieuwe kerkelfjkfe gemeente Leidschendam is gevoegd. [Heken-, Eikendunen] (B. Maria V.) was in 1266 een aan den graaf behoorende kapel van Monster11), later, na de stichting der parochie van den Haag, van deze, en werd door hem in I327 aan de abdij te Middelburch geschonken om er een parochiekerk van te maken12), hetgeen dan ook in 1327 geschiedde13) 1) Informatie 341; Hist. Ep. Ultr. 416. 2) Van Beuningen, Het Geestelijk Kantoor van Delft 64; Archief der bisschoppen van Utr. (Rijksarch. Utr.) n°. 546. 3) Reken. Offic. 1490; Bijdr. Bisd. Haarl. XXIV 278. 4) De la Torre X 227; Hist. Ep. Ultr. 443; doch noch in de rekeningen van den Officiaal van den Archidiaken ten Dom noch ergens elders heb ik deze twee vermeld gevonden. 5) Van den Bergh II n°. 658; Reken. Offic. 1405— 1574 passim; Bijdr. Bisd. Haarl. XV 46, XXV 129. 6) Van Bleijswijck 358, 361; Hist. Ep. Daventr. 43; Hist. Ep. Ultr. 415; Bijdr. Bisd. Haarl. XXV 133. 7; Hist. Ep. Ultr. 442; Hist. Ep. Daventr. 44; van der Aa VIII 42; Bijdr. Bisd. Haarl. VIII 152, XXIII 227 sqq., XXIV 275. 8) Portefeuille Tedingerbroec, Gem. Arcb. te Leiden. 9) Zie den Atlas van Delfland van Krnikius. De voormalige Ver Avensloot vormt ook in het onder Nootdorp ressorteerende Nieuweveen thans nog de noordgrens der burgerlijke en kerkelijke gemeenten. 10) Van Alphen 133. 11) Van den Bergh II n°. 140. 12) Van Mieris II 412; Reg. Hann. 127; Bijdr. Bisd. Haarl. I 48. 13) Inventaris Oud Arch. Zeel. II n°. 360, III III; mr. S. Muller Fzn., Bijdr. v. e. Oorkondenb. v. h. Sticht Utrecht (1890). én in 1331 door den bisschop werd bevestigd1); en wij bezitteii nog instituties tot de parochiekerk van Eikendunen tot in het midden der 15e eeuw2). Daarna echter schijnt, wat buiten Friesland uiterst zelden voorkwam, de parochie weder te zijn opgeheven en met die van den Haag hereenigd, want ze komt in de 16e eeuw constant voor als H.-Kruis-kapel der parochie den Haag 3). Ze omvatte de burgerlijke gemeente Loosduinen (vóór de grenswijzigingen met 's Gravenhage) beoosten de Loozeren Meerlanen 4). De kapel is in 1581 afgebroken. Die Hage (dat. den Haech), sGravenhage (lat. Haga comitis, S. Jacobus maior), werd in het 4e kwart der 13e eeuw van Monster afgescheiden 5) met de Loozer- en Meerlanen als grens, en dien omvang heeft de parochie tot aan de hervorming behouden, behalve dat Eikendunen er in 1327 tijdelijk 6) en Scheveningen vóór 1419?) definitief van werd afgescheiden. Na de hervorming werd Eikendunen met de kapel te Loosdunen tot een afzonderlijke kerkelijke gemeente vereenigd 8). ln 1903 is het deel der kerkelijke gemeente Scheveningen bezuiden de Willem de Zwijgerlaan, het Statenplein, een rechte lijn naar de Kerkhoflaan, deze laan en den Waalsdorpschen weg bij den Haag gevoegd, terwijl het gebied van deze gemeente in 1904ook naar dé zijden der gemeenten Loosduinen, Rijswijk, Voorburg en Wassenaar is uitgebreid, in dier voege, dat de grens thans overal, behalve tegen Rijswijk, met de tegenwoordige burgerlijke overeenstemt en tegen Rijswijk wordt gevormd door de Laak»). 'In 1368 bij de stichting der Hofkapel werd de kerk, die als dochter van Monster aan de abdij van Middelburch behoorde, met de kapel (sic) van Eikendunen door hertog Aelbrecht bij' het kapittel geïncorporeerd en in ruil daarvoor de Westmonster 1) Reg. Hann. 199. 2) Reken. Offic. 1419, 1445. 3) Informatie 340; Hist Ep. Ultr. 434; Deel I 168; Reken. Offic. 1536. 4) Van Mieris II 412; van der Aa I 107. 5) Inventaris Oud Arch. Zeel. II n°. 147, III 49; Reg. Hann. 22. Waarop de meening berust, dat de afscheiding ± 1276 zou zijn geschied (Bijdr. Bisd. Haarl. I 71), is niet duidelijk. 6) Zie boven 272. 7) Deel I 63, 64; zie beneden 276. 8) Van der Aa IV 107. 9) Bericht van het ministerie der predikanten. 18 2§§ Heeren te doen hebben, die hen ook aanspraak had doen maken op een deel der parochie tHogelant1), welke in 1370 werd afgewezen2). Na de hervorming zijn de twee andere Leidsche parochies met die van St. Pieter vereenigd, terwijl ze bij de latere stadsuitbreiding stilzwijgend daarmede is vergroot en in het begin der 20e eeuw haar kerkelijke grenzen weder met de burgerlijke gelijk gemaakt, zijn. Ze werd in 1268 aan de Duitsche Orde geschonken3) en haar cure in 1275 verdeeld in twee partes4), welke in 1377 tot drie en in 1421 tot vier vermeerderd werden 5). Buiten de kerk stonden : de vóór 1376 gestichte B. Maria V.- of Vischkapel op de Vischbrug6), vóór het midden der i6e eeuw afgebroken7); de S. Hubertus-kapel aan de westzijde der Burgsteeg 8), eveneens in het midden der 16e eeuw niet meer bestaande7); de S. Valentinus-kapel aan de St. Jacobsgracht9), waarvan hetzelfde geldt 7); de commanderij der Duitsche Orde ten zuiden der kerk bewesten de Heerensteeg 10), waaraan de St. Pieterskerk te Leiden behoorde; het in 1426 gestichte Alexianen- (Ceilebroeders-) klooster aan de westzijde der Cellebroersgrachtu); het vóór 1293 gestichte12) S. Agnes-Bagijnenhof ten zuiden der commanderij13), na de hervorming de Engelsche kerk 14); het S. Barbara-klooster Bethania van Tertiarissen op de Vol- 1) Van den Bergh II n°. 829, 842. 2) Blok 66. 3) Van den Bergh II n°. 169, Nal. n°. 45; de Geer 1.1. II n°. 597; Blok 58. 4) Van den Bergh II n°. 285. S»r. 5) Blok 276. 6) Ib. 62, 284; van Mieris, Beschr. v. Leyden I 159. 7) Ze ontbreekt op den plattegrond van van Deventer, die op al zijn plattegronden alle in zijn tijd bestaande kapellen aanteekent. 8) Van Mieris 1.1. 162; Blok 66, 214. 9) Ibidem. 10) Van Mieris 1.1. 465 Blok 58, 277. 11) De la Torre XI 85; van Mieris 1.1. 134; Blok 72, 286. 12) Blok 57. 13) De la Torre XI 84; Orlers 117; Hist. Ep. Ultr. 469; Blok 284; Bijdr. Bisd. Haarl. XV 83. Uit de afzonderlijke vermelding in de rekeningen der Domfabriek sedert 1443 (Deel I 60) mag hier niet worden geconcludeerd tot een afzonderlijke parochie (ib. 168; Reken. Offic). 14) Tegenw. St. IV 542. 29$ Noortigerhoutx), later Noortwikerhout2) (SS. Petrus et Paulus), een dochter van Nortich, omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeente behalve het zuidelijkste deel (dat er echter na de hervorming bij is gevoegd), dagteekende als parochie vermoedelijk van het begin der 14e eeuw3) en behoorde als dochter van Nortich aan Egmont 4). Voorhout (S. Bartholomaeus), mede een der oudste kerken van Rijnland, werd door graaf Dirk II tegelijk met Nortich aan Egmont geschonken5). Na de hervorming is het van 1591 tot 1647 vereenigd geweest met Noortwijkerhout6). In 1346 zou in deze parochie een kapel gesticht zijn „int gers opten Rijn" bij Catwijc7), doch in deze plaatsbepaling moet een vergissing schuilen, daar tusschen Voorhout en Catwijc de parochie Rijnsburch lag en ligt. Buiten de kerk stond : een kapel op het slot Teilingen 8). Zassenhem9), later Zassem (S. Pancratius) behoorde, vermoedelijk als dochter van Voorhout, aan Egmont10) en omvatte behalve de voormalige heerlijkheid (de tegenwoordige burgerlijke gemeente en het in de Haarlemmermeer verdronken deel ervan) daarenboven van de heerlijkheid Alkemade „de Kaeg, Aer"(d.i. vermoedelijk de Ader poldern)) „ende omtrent de helft van Lisse" 12), (d.i. Lisse bezuiden de Kathrijnenlaan met het Rooversbroec43)), terwijl volgens Ds. J. M. Wüstenhoff») ook de heerlijkheid Oud-Alkemade, d. i. het noordelijk deel van Warmont, tot deze parochie heeft behoord. In 1608 is er de nieuwe kerkelijke * 1) Deel I 60, 169. "2) Ib. 60. 3) Reg. Hann. 38, „kerc in Houthe". 4) Hist. Ep. Ultr. 517; Hist. Ep. Harl. 76. 5) Van den Bergh I n°. 66. 6) Van Alphen 153. 7) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 354. 8) Deel I 9, 18 enz.. 9) Deel I 60 j°. 14. 10) Hist. Ep. Ultr. 513. 11) Niet Oude Ade, daar Rijpwetering tot de parochie Rijnsaterwoude behoorde (Tegenw. St. VI 402); vgl. boven 284 noot 13. 12) Informatie 282; Tegenw. St. VI 400. 13) Bericht van den predikant ds. Wttstenhoff, 14) Wapenheraut 1901, '02, 296 gemeente die Caech van afgescheiden l) en in het begin der 19e eeuw al het overige, dat buiten de burgerlijke gemeente Sassenheim lag. Buiten de kerk stond: een S. Maria Magdalena-kapel aan de Caech 2). Warmont (dat. — de, S. Mathias), een dochter van Kercwerve, omvatte van de tegenwoordige burgerlijke gemeente vermoedelijk alleen het gedeelte bezuiden de voormalige heerlijkheid Oud-Alkemade3), doch daarenboven een deel der tegenwoordige burgerlijke gemeente Alkemade4) (vermoedelijk bewesten de Oude Ade); doch sedert het begin der 19e eeuw is de kerkelijke gemeente gelijk aan de burgerlijke. Buiten de kerk stonden: een kapel op het slot Warmont *); de in 1413 gestichte6) Cistercienser-priorij Portus B. Marie V. (Marienhaven) ter plaatse, in de atlassen van Rijnland „het Klooster" genoemd, iets ten noordwesten van het tegenwoordige R. C. Seminarium, een dochter van Marienberch te IJsselstein 7), sedert 1418 een priorij onder de abdij van Camp8), tijdens de hervorming verwoest; het in 1410 gestichte S. Ursula-klooster van Tertiarissen bij de kerk 9). Lis10) (dat. Lisse, S. Agatha11)) was tot 1461 een kapel van Zassenhem, die toen tot parochiekerk werd verheven12), en 1) Van Alphen 148. 2) Bijdr. Bisd. Haarl. VI 121, waar de kapel ten onrechte tot de parochie Warmont wordt gerekend (zie boven 284 noot 13). 3) Zie boven 295. 4) Zie boven 284 noot 13. 5) Reken. Offic. 1440, '79, '94; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXIII 9. 6) De la Torre XI 125; Matthaeus, Anal.111435; Hist. Ep. Ultr. 507; Rammelman Elsevier, Invent. Arch. Leiden I 241; Römer I 270, 290, 312; Bijdr. Bisd. Haarl. I 140, XXXIII 1 sqq. — Van het verlof tot stichting van een Windesheimer Regulieren-klooster in 1409 (Deel I 188) is blijkbaar geen gebruik gemaakt. 7) Hist. Ep. Ultr. 507; niet van de S. Salvator-abdij te Antwerpen, zooals Bijdr. Bisd. Haarl XXIV 252 gezegd wordt. 8) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXIII 31. 9) De la Torre XI 125; Hist. Ep. Ultr. 507; Römer I 597; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXIII 8. 10) Deel I 60. 11) Hist. Ep. Ultr. 520. 12) Van der Aa VII 361. Het wordt dus ten onrechte in 1274 (van den Bergh II n°. 282) een parochie genoemd; cf. Deel I 60, > 297 omvatte tot het begin der 19e eeuw alleen het deel der burgerlijke gemeente benoorden de Kathrijnenlaan i), doch is thans gelijk aan de burgerlijke gemeente. Hillegom (S. Martinus) werd in 1248 aan Egmont geschonken 2). 1) Zie boven 295. 2) Van den Bergh I n°. 474. § ii. Kennemaria. Aelsmeer (SS. Petrus et Paulus) omvatte de burgerlijke gemeente -behalve de in de 19e eeuw erbij gevoegde Kudelstaart en Kalslagen en behoorde aan de abdij Rijnsburch*), waarbij zij wellicht geïncorporeerd was2). Rietwijc, een in het 2<= kwart der 17e eeuw in de Haarlemmermeer verdronken dorp-(iets ten westen der hoeve Rijkerstee), waarvan de voormalige burgerlijke gemeente Rietwijkeroord het overblijfsel was, is na het te niet gaan der kerk vereenigd met Amstelveen 3). Nïeuwerkerc (dat. van Nieuwekerc 4)) bi Haerlem 5), een in het 3e kwart der 17e eeuw in de Haarlemmermeer verdronken dorp' (bij de nieuwe Roomsch-Katholieke kerk in het noordoosten der Haarlemmermeer), welks kerk te voren twee malen verder van het meer herbouwd was, omvatte de voormalige burgerlijke gemeente Zuidschalkwijk6), Vijfhuizen en Nieuwerkerk en het tusschen Zuidschalkwijk en Nieuwerkerk verdronken land. Na het te niet gaan der kerk is Zuidschalkwijk vereenigd met Spaarnwoude en Nieuwerkerk (waartoe ook Raesdorp behoorde) met Sloten. In 1857 is Haarlemmermeer een afzonderlijke kerkelijke gemeente geworden met toevoeging van alle binnen den ringrijk gelegen stukjes van de omringende kerkelijke gemeenten 7); terwijl deze in 1862 weder is gesplitst in twee gemeenten, Haarlemmermeer en Nieuw-Vennep 8). 1) Hist. Ep. Harl. 132. 2) In de rekeningen van den Officiaal althans komt vóór 1558 geen enkele institutie tot de kerk voor. 3) Van der Aa IX 840. 4) Reken. Offic. passim. 5) Reg. Hann. 10. 6) Cf. Tegenw. St. VIII 269. 7) Van Alphen 236. 8) Ib. 238. 200 Sloten (S. Pancratius), een dochterkerk van Velzen1). De kerk is in 1860 door een nieuwe vervangen2). Sloterdam3), Sloterdijc (S. Petrus) werd na de hervorming tot 1613 vereenigd met Sloten4). Na de droogmaking van het IJ zijn er de Hoorn, de Groote IJpolder beoosten den Hoorn en de Amsterdammerpolder bewesten den Molentocht aan toegevoegd. De kerk is in 1573 afgebrand en eerst in 1664 door een nieuwe vervangen ö). Sparenwoude (dat. van — wout, S. Gertrudis), een dochterkerk van Velzen6), omvatte Spaarnwoude, Hofambacht 7) en Houtrijk en Polanen»), welke laatste in 1854 een afzonderlijke kerkelijke gemeente zijn geworden»). Na de droogmaking van het IJ zijn de Houtrakpolder bewesten den Hoofdweg aan Spaarnwoude, en de Houtrakpolder beoosten den Hoofdweg en de Groote IJpolder bewesten den Hoorn aan Houtrijk en Polanen toegevoegd. Haerlem (S. Bavo) was een personatus ">), weiks persona in 1479 den zuiver honorifieken titel van praepositus verkreeg"), en omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeenten Haarlem,' Heemstede, Bennebroek, Bloemendaal, Zandvoort, Schooten, Spaarndam en Haarlemmerliede behalve Zuidschalkwijk 12). Na de hervorming is het geheele gebied buiten de stad Haarlem ervan afgescheiden en tot nieuwe zelfstandige kerkelijke gemeenten gemaakt (zie beneden). - Buiten de parochiekerk stonden er in de stad: de B. Maria V.-kapel „in Bakenesse" in de Klerksteegi3), . 1) Van den Bergh I n°. 85. 2) Van Alphen 224. 3) Deel I 66 (isgs-.^s); Reken. Offic. 1405, '40, 153, (ten onrechte onder Amstelland). 4) Tegenw. St. VIII 267; van Alphen 224. 5) Van der Aa X 448. 6) Van den Bergh I n\ 85, „Spirnerwalt". 7) Informatie 53. 8) Van der Aa V 870. 9) Van Alphen 237. 10) Van den Bergh II n°. 93, 95, 96 enz.; vgl. boven 80. 11) Reken. Offic. 1484; Hist. Ep. Harl. 13. 12) Informatie 13. '3) *eken Offic. 1499 etc; Hist. Ep. Harl. 30; Tegenw. St. IV 387; F. Allan, Gesch. en Beschr. v. Haarlem I 356, 358, III 15. 300 vermoedelijk de opvolgster der grafelijke slotkapel, welke ouder was dan de parochiekerk l), door de la Torre ten onrechte voor een tweede parochiekerk gehouden 2), nu de Bakenesserkerk; de S. Gangulphus-kapel aan de noordzijde der Botermarkt, in 1576 verbrand3); de B. Maria V.-kapel „in den campe" (Kamperkerk) aan de oostzijde der Essenstraat4); de H. Kruis- of visschers-kapel bij de Vischbrug 5); de in 1450 gestichte S. Nicolaus-kapel bij de Spaarnwouder poort6); de B. Maria V.-kapel in Oversparen 7); de S. Joannes Baptista-commanderij der Johanniters, een dubbelklooster 8), in 1310 gesticht in de St. Jansstraat9), waarbij geïncorporeerd waren in 1501 de kerk van die Beverwijc, in 1507 die van Zoeterwoude, en in 1529 die van Heemskerc en Hazerswoude, nu de St. Janskerk, met het S. Joannes Baptista-gasthuis, in 1390 erachter in de Wijngaardstraat gesticht10); het in 1287/94 gestichte Dominicanen-(Jacobijnen-)klooster achter het stadhuis, thans hiermede vereenigd u); het in 1249 gestichte Carmeliten-klooster tusschen de Groote Hout- en Warmoesstraten 12); het in 1414 gestichte Regulieren-klooster Pomerium S. Antonii (St. Antonis-boomgaard) in de Witteheerensteeg, sedert 1470 een onder de abdij Marienwaert staande Praemonstratenser proosdij, in 1542 overgegaan aan het S. Elisabeth-gasthuis, dat 1) Dr. J. Huizinga in Nijhoffs Bijdragen, D IV 423/4. 2) Arch. Aartsb. Utr. XI 112. 3) Hist. Ep. Harl. 30 (waar ze gezegd wordt te hebben afgehangen van het St. Jansklooster, waarvan echter in het archief hiervan niets blijkt); Allan I 201. . 4) Allan I 285; Bijdr. Bisd. Haarl. XXX 421. 5) Reken. Offic. 1419, '40, '91, 1511. 6) Hist. Ep. Harl. 50 (waar de kapel ten Onrechte gezegd wordt „extra '■portam" te liggen, hoewel in het desbetreffende charter uitdrukkelijk-„in oppiddiaxla portam" staat); Allan I 311. 7) Reg. Hann. 34; Hist. Ep. Harl. 50. 8) Reg. Hann. 263 (a°. 1359). 9) Matthaeus, Anal. V 944; Hist. Ep. Ultr. 542; Hist. Ep. Harl. 31; van derAa VI 12 (waar het ten onrechte onder Heemskerk wordt geplaatst); Allan I 351. 10) Enschedé, Verslag van eenige gasthuizen te Haarlem, Bijl. 101. 11) Hist. Ep. Harl. 31 (waar 1247 als stichtingsjaar wordt genoemd evenals in) de la Torre XI 113; Tegenw. St. IV 382; Römer I 225; Allan I 195. 12) De la Torre XI 113; Hist. Ep. Harl. 32; de Fremery pag. 113; Allan I 237. 3oi er echter in 1563 weder afstand van moest doen, nu de Luthersche kerk*) ; het in 1456 gestichte Franciscanen-(Minderbroeders-)klooster Golgotha op het Groote Heiligeland, sedert 1576 het S. Elisabeth-gasthuis 2); het in 1490 gestichte Augustijner Hermiten-klooster in de Achterstraat 3) met een reeds te voren bestaande S. Jacobuskapel 4); het Augustijner Cel^üfln-klooster, in 1496 in de Jacobijnenstraat gesticht, na de hervorming de Latijnsche school5); het S. Maria Mater Domini-klooster op de Zijl (Zijlklooster), eerst van Tertiarissen, sedert 1428 van Regularissen, in het 3« kwart der 14e eeuw gesticht en later geïncorporeerd bij het kapittel van Sion 6); het in 1414 gestichte S. Michael-klooster van Tertiarissen aan de Groote Houtstraat, nu het Oudemannenhuis 7); het vóór 1446 gestichte S. Catharina-klooster van Tertiarissen aan de Nieuwe Groenmarkt 8); het in 1445 gestichte S. Ursula-klooster van Tertiarissen in de Ursulasteeg 9); het in 1446 gestichte S. Margaretha-klooster van Tertiarissen in de Margrietenstraat 10) ■ het in 1465 gestichte B. Maria V. in Carmel-klooster Jeruzalem van Carmelitessen op de Voldersgracht bij het Barrevoeterssteegje n); 1) De la Torre XI 113; Hist. Ep. Harl. 38 (waar het ten onrechte eerst aan de Tertiarissen wordt toegekend); Hist. Ep. Daventr. 44; van der Aa I 291; Römer I 464, 529; Arch. Aartsb. Utr. XVIII 166. 2) De la Torre XI. 114; Hist Ep. Harl. 35, 38 (waar het charter van 1446 ten onrechte op St. Antonis-boomgaard wordt toegepast)} Tegenw. St. IV 394; AUan I 262; Arch. Aartsb. Utr. II 39; Bijdr. Bisd. Haarl. III 85, XX 187. : 3) Hist. Ep. Harl. 33; van der Aa I 383. 4) Hist Ep. Harl. 34/5; Reken. Offic. 1493 e'c. 5) Hist. Ep. Harl. 38; Tegenw. St. IV 400; Allan I 193; Römer I 648. 6) Hist. Ep. Harl. 43; Hist. Ep. Daventr. 44; van der Aa XIII 235; Allan I 388; Römer I 40S; Limburg Brouwer 39; Bijdr. Bisd. Haarl. XVI 1 sqq. 7) Hist..Ep. Harl. 39; Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa VII 865; Allan I 220; Römer I 562; Reken. Offic. 1419, 1558. 8) De la Torre XI 114; Hist. Ep. Harl. 43; Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa III 41; Römer I 562. 9) De la Torre XI 114; Hist. Ep. Harl. 43; Hist. Ep. Daventr. 106; van derAa XI 404; Römer I 562. 10) De la Torre XI 114; Hist. Ep. Harl. 43; Hist. Ep. Daventr. 106; van derAa VII 651; Allan I 364; Römer I 562. n) De la Torre XI 114; Hist. Ep. Harl. 42; van der Aa VI 318; Römer I 624. jó2 het in 1468 gestichte B. Maria V.-klooster van Tertiarissen aan het noordeinde der St. Jansstraat *) ; het S. Caecilia-klooster, vóór 1418 door Tertiarissen in de Proostensteeg gesticht, doch in 1467 overgegaan tot de Regularissen en verplaatst naar de St. Jansstraat, in 1581 opgeheven, nu het Gouvernement 2); het S. Clara-klooster van Clarissen (Vrouwe Morissen-klooster), in 1471 gesticht aan de Botermarkt en in 1571 verplaatst naar de Groote Houtpoort3); het in 1474 gestichte S. Maria Magdalena-klooster van Tertiarissen in de Magdalenastraat, nu de Infirmerie 4) ; het vóór 1485 gestichte S. Anna-klooster van Tertiarissen bij de Raampoort, nu de Nieuwekerk *); een S. Martha-klOoster van Tertiarissen, alleen vermeld in den catalogus van Franciscanessen-kloosters bij Lindebom6) en overigens geheel onbekend; het vóór 1347 gestichte SS. Elisabeth et Lazarus- of nieuwe7) gasthuis op de plaats, waar nu de Botermarkt is (misschien met de S. Gangulphus-kapel), later, met behoud van het oude gasthuis als succursale gedurende eenigen tijd, verplaatst naar de Groote Houtstraat en in 1576 naar het MinderbroederskrObster 8); het H. Geest- of Coenen-gasthuis, in 1394 als weeshuis gesticht 9); het in 1421 gestichte S. Remigius-gasthuis in de Kleine Houtstraat 10); 1) De la Torre XI 114; Hist. Ep. Harl. 45; Hist. Ep. Daventr. 106; van derAa VII 656; Allan I 353; Römer I 562. 2) Hist. Ep. Harl. 46; Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa III 51; Allan I350; Bijdr. Bisd. Haarl. XVI 383. 3) De la Torre XI 114; Hist Ep. Harl. 41; van der Aa III 80; Allan I 471; Arch. Aartsb. Utr. II 40; Bijdr. Bisd. Haarl. XVI 421, XVIII 103, XX 187. 4) Hist. Ep. Hért 39 i van der Aa VII 657; Römer I 670. 5) De la Torre XI 114; Hist. Ep. Harl. 44; Hist. Ep. Daventr. 106; Tegenw. St. IV 387; van der Aa I 276; Allan I 219; Römer I 562. 6) Hist. Ep. Daventr. 106. Kan dit ook het klooster zijn, dat in 1454 van Akersloot naar Haarlem zou zijn verplaatst (Arch. Aartsb. Utr. II 40)? 7) Reken. Offic. 1478 etc. 8) Hist. Ep. Harl. 47; Tegenw. St. IV 397; Allan I 262; Bijdr. Bisd. Haarl. X 89; Reken. Offic. 1405, 19 etc. 9) Hist Ep. Harl. 49; Allan I 375. 10) Hist. Ep. Harl. 494 Reken. Offic. 1557. het in 1435 gestichte SS. Maria et Barbara-gasthuis in de St. Jansstraatl); het in 1435 gestichte B. Maria V.-(Vrouwen-)gasthuis in de Klerksteeg 2); het vóór 1484 gestichte S. Cornelius-gasthuis in de Groote Houtstraat op den hoek der Cornelissteeg, in 1581 opgeheven 3); het in 1440 gestichte S. Antonius-gasthuis in de Anthonisstraat, bij de stichting buiten de Schalkwijker poort staande4); en buiten de stad: de D. V. Assumpta-kapel te Heemstede, in 1348 door graaf Willem V tot parochiekerk verheven5), wat echter, vermoedelijk door het ontbreken der vereischte toestemming van den bisschop, niet is doorgegaan6), in iS;2 en in 1623, waarschijnlijk op een andere plaats, als kerk eener nieuwe kerkelijke gemeente herbouwd7), waarvan in 1659 wederom Bennebroek als afzonderlijke gemeente is afgescheiden8); een S. Agatha-kapel te Berkenrode»); een kapel op het slot te Heemstede™); een S. Quirinus-kapel te Tetrode"), waarvan in het midden der 18e eeuw nog het kerkhof van O verveen over was 12); een kapel te Aelbrechtsberch 13), waar in 1633 een nieuwe kerk eener afzonderlijke gemeente Bloemendaal is gebouwd 14); een SS. Agatha et Adrianus-kapel te Zandvoort 15), sedert de hervorming een afzonderlijke kerkelijke gemeente 16), en in 1849 door een nieuwe kerk vervangen 17); 1) Hist. Ep. Harl. 49. 2) Ibidem; van der Aa V 48; Allan I 260. 3) Allan I 259. 4) Ib. 287; Hist. Ep. Harl. 49. 5) Van Mieris II 733, 749; Hist. Ep. Ultr. 521. 6) Informatie 47. 7) Tegenw. St. VIII 257; van Alphen 237. 8) Tegenw. St VIII 259; van Alphen 232. 9) Van der Aa II 352. 10) Reken. Offic. 1405 etc. passim; Deel I 193; Bijdr. Bisd. Haarl. IX iso 11) Reken. Offic. 1419, '8a 12) Tegenw. St VIII 284; van Alphen 233. 13) Buil. Traj. n°. 1556. 14) Tegenw. St. VIII 285; van Alphen 233. 15) Reken. Offic. 1540; Informatie 59; Hist. Ep. Harl. 56. 16) Tegenw. St. VIII 280; van Alphen 240. 17) Van Alphen 240. 3og Oostzanen, — zaenden (S. Catharina), omvatte de burgerlijke gemeenten Oostzaan en Zaandam beoosten de Zaan. Er stond te Zaner-, Zaenre-, Zaenderdam een SS. Maria et Magdalena-kapel, die reeds vóór 1411 zou gesticht zijn i) en die blijkens de rekeningen van het Cathedraticum 2) en die van den Officiaal3) nooit een parochie is geweest, niettegenstaande ze in de rekeningen der Domfabriek schijnbaar van 1460 af als parochie voorkomt Ze is na de hervorming een afzonderlijke kerkelijke gemeente Oostzaandam geworden5). Warmer (SS. Maria Magdalena et Odulphus) had in het begin der 15e eeuw kapellen te Jisp en Nee6), welke laatste bij de oprichting der parochie Purmerent daaraan is toegevoegd. De kerk is in 1809 door een nieuwe vervangen 7). Oost-Knollendam is na de hervorming bij de toen opgerichte gemeente WestKnollendam gevoegd. Gisp, Jisp (dat. — pe, S. Petrus), een dochter van Wormer, werd daarvan in 1439 afgescheiden3), doch er na de hervorming tot 1603 weder mede hereenigd»). Het deel der gemeente langs de beide zijden der Knollendammervaart is na de hervorming bij de toen opgerichte gemeente West-Knollendam gevoegd. De Beemster is in 1622 na de droogmaking een afzonderlijke kerkelijke gemeente geworden 10). Beee11), Beets. De kerk is in 1873 vernieuwd ^ 1) Hist. Ep. Harl. 68. 2) Deel I 170. tejp." 3) Passim na 1440. 4) Deel I 68. 5) Van Alphen 244. 6) Deel I 185. 7) Van Alphen 246. 8) Limburg Brouwer, Boerg. Chart. 50; niet in 1434. zooalsBijdr.Bisd.Haarl.lv 377 gezegd wordt. In de rekeningen van den Officiaal komt geen institutie tot de parochie vóór 1490 voor, in 1514 nog een verkeerdelijk onder Amstellandia. 9) Van Alphen 241. 10) Tegenw. St. VIII 562; van Alphen 294. 11) Beets is de Friesche vorm van het Hollandsche Beee, blijkens o.a. den vorm Beke voor het dorp Beets in Opsterland in 1315 (Deel I 3")- 1* vermoed daarom, dat de kennelijk bedorven naam „Deka" van de rekeningen der Domfabriek (ib. 70) Beka» moet gelezen worden en de latiniseering is van Beee, d. i. Beets, daar deze parochie in 1395 vermoedelijk reeds bestond en anders in de wel overcomplete maar niet incomplete lijsten der Domfabriek zou ontbreken. 12) Van Alphen 290. 309 Oudeudijc (dat. van Oudedijc) is kort vóór 1480 als filiaalkerk van Grosthuizen afgescheiden1), doch was in 1514 nog of weder daarmede gecombineerd en is na de hervorming tot 1663 met Beets gecombineerd geweest 2). Grootoosthuzen, Grosthuzen (S. Martinus), is sedert de hervorming gecombineerd met Avenhorn3). De kerk is eerst in 1662 4) en nogmaals in 1870 door een nieuwe vervangen5). Ursem (SS. Joannes Baptista 6) et Bavo ?)) behoorde aan Egmont8). De kerk is in 1847 door een nieuwe vervangen9). [Mizen], een overoude kerk, aan de abdij van Egmont behoorende10) en die nog in 1347 een parochiekerk was11), doch in de rekeningen van den Officiaal van den aanvang der 15e eeuw af constant12) (op één keer na, in 1542, waarin ze, blijkbaar bij vergissing, ecclesia parochialis wordt genoemd) als capella voorkomt en dus een der weinige voorbeelden moet zijn van een opgeheven parochie. Schermer, dat eveneens aan Egmont behoorde 13), omvatte vermoedelijk behalve de burgerlijke gemeente Schermerhorn, waarvan het zeker is, ook de burgerlijke gemeente Zuid- en Noord-Schermer, want de in 1612 ingestorte en niet herbouwde kerk 14) stond aan het westeinde der Kerksloot aan het noordeinde van Groot-Schermer, en de pastoor van Schermer deelde in 1514 mede, dat zijn parochianen ten deele in „dat zuyteynde" woonden 15), zoodat de combinatie van het Zuyteynde van Schermer met Graft16) alleen op de politieke, niet op de kerkelijke 1) Deel I 69, „nova ecclesia de Oudedijck annexa". 2) Van Alphen 293. 3) Tegenw. St. VIII 503; van Alphen 273. 4) Van der Aa IV 989. 5) Van Alphen 273. 6) Reken. Offic. 1533. 7) Ibidem; Hist. Ep. Harl. 70; niet S. Bruno, zooals van der Aa XI 402 gezegd wordt. 8) Hist. Ep. Harl. 70. 9) Van Alphen 288. 10) Van den Bergh I n°. 133. %• *m&'l 11) Bijdr. Bisd. Haarl. III 301. 12) Reken. Offic. 1419, '41; '45, '52, '90, 1504, '41, '44, '57, '7o. 13) Van den Bergh I n°. 133. 14) Tegenw. St. VIII 392. 15) Informatie 139. 16) Ib. 137. Er komen trouwens meer dergelijke combinaties in de Informatie voor. 3io indeeling kan hebben gezien. Na de droogmaking van de Schermer zijn daar in het midden der I7e eeuw twee nieuwe kerkelijke gemeenten gevormd, Noord-Schermer (Stompetoren, thans Bedijkte Schermer genaamd) en Zuid-Schermer (Zwartekerkje)1). In 1688 is nog een kerk (welke in 1865 door een nieuwe is vervangen2)) te Driehuizen gebouwd3), dat eerst van 1651 tot 1656 met Noord-Schermer en sedert met Zuid-Schermer gecombineerd is geworden 4). Er stonden daarenboven: de overoude B. Maria V.-5) „capella de Westmijzen vulgo int Riedt in parrochia de Schermer" 6), welke aan Egmont behoorde 7); een kapel te Groot-Schermer, die na de hervorming een afzonderlijke kerkelijke gemeente is geworden, doch tot 1620 met Schermer gecombineerd is gebleven 8); en een in 1502 gestichte kapel te Schermerhorn, die van 1612 tot 1620 als parochiekerk van Schermer dienst heeft gedaan, waarna Groot-Schermer en Schermerhorn twee afzonderlijke kerkelijke gemeenten zijn geworden 9). Graft (S. Bonifacius) omvatte de burgerlijke gemeenten Graft en de Rijp. In 1647 is te Oostgraftdijk en in 1651 is te Westgraftdijk een nieuwe kerk gesticht (waarvan gene, in 1836 door storm vernield, in 1840 door een nieuwe is vervangen 10)), samen de in 1644 gestichte nieuwe kerkelijke gemeente Oost- en Westgraftdijk vormende11), welke echter van 1647 tot 1807 gescheiden zijn geweest12). Te de Rijp stond een B. Maria V.-kapel13), die in 1654 is afgebrand en in 1661 door een nieuwe kerk is vervangen u) 1) Tegenw. St. VIII 394. 2) Ib. 390. 3) Van Alphen 252. 4) Van der Aa X 147; van Alphen 252. 5) Reken. Offic. 1542, '44. 6) Ib. 1557. Ze wordt door van Heussen (Hist. Ep. Harl. 76) ten onrechte onder Ursem geplaatst. 7) Hist. Ep. Harl. 76. 8) Van der Aa X 148; van Alphen 253. 9) Tegenw. St. VIII 392; van Alphen 255. 10) Van Alphen 253. 11) Tegenw. St. VIII 385/6. 12) Van Alphen 253. 13) Reken. Offic. 1516. 14) Tegenw. St. VIII 388, 3n en die in 1622 een afzonderlijke kerkelijke gemeente is geworden 1). Akersloot (S. Jacobus maior), een dochter van Limmen, behoorde aan St. Marie2). Er stond: een Tertiarissen-klooster, dat in 1454 naar Haarlem is verplaatst 3). üutgeest (B. M. V. Nativitas), een dochter van Limmen, behoorde aan St. Marie4) en omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook nog Crommeniedijc. Er stonden buiten de kerk: een B. M. V. Nativitas-kapel te Marken-binnen 5); en een S. Petri vincula-kapel te Crommeniedijc6), welke na de hervorming samen een kerkelijke gemeente vormden, die eerst tot 1593 met Crommenie werd gecombineerd ?), daarna tot 1658 met Uitgeest8), waarna Marken-binnen (waar in 1704 een nieuw kerkje werd gebouwd9)) met West-Knollendam werd vereenigd10), terwijl Krommeniedijk in 1664 een zelfstandige kerkelijke gemeente is geworden11), die van 1820 tot 1876 opgeheven doch in het laatste jaar weder hersteld werd 12). Heemskerc (SS. Laurentius et Cornelius), een dochter van Velzen, behoorde sedert 1318 aan de Johanniter-commanderij te Haarlem13), waarbij ze in 1529 werd geïncorporeerd14). Na de hervorming is ze tot 1861 met Castrikem vereenigd geweest15). Er stonden buiten de kerk: een kapel van Zevenbergen (?) naast de kerk 10); 1) Van der Aa IV 756; van Alphen 255. 2) Versl. v. Kerkvisit. 1567; Hist Ep. Harl. 71. 3) Arch. Aartsb. Utr. II 40. 4) Deel I 382; Versl. van Kerkvisit. 1567: Hist. Ep. Harl. 63. 5) Hist. Ep. Harl. 65. 6) Ibidem, ten onrechte onder Crommenie vermeld, blijkens Informatie 34 (cf. Bijdr. Bisd. Haarl. IX 150). 7) Tegenw. St. VIII 345. 8) Van der Aa VI 653. 9) Tegenw. St. VIII 222. 10) Van der Aa VII 691; van Alphen 242. 11) Van der Aa VI 653; van Alphen 243. 12) Van Alphen 243. 13) Van Mieris II 196; Hist. Ep. Harl. 62. De commanderij zelve wordt door van der Aa VI 22 ten onrechte hier geplaatst. 14) Bijdr. Bisd. Haarl. IV 264, VII 133. 15) Bachiene II 197; van Alphen 236. 16) Bijdr. Bisd, Haarl. IX 152, 312 een S. Laurentius-kapel op het slot te Heemskerc *); en een kapel op het slot Assemburch 2). Castrikem (S. Pancratius), welks kerk in 1219 zou gebouwd zijn 3), is na de hervorming vergroot met Backem 4). Limmen (SS. Martinus et Cornelius), een der oudste kerken van het decanaat, behoorde in de ie helft der ioe eeuw aan het bisdom5), doch sedert 1108 met haar dochterkerken Uutgeest en Akersloot aan St. Marie6). Bij de oude in puin gevallen kerk is in de 17e eeuw een nieuwe gebouwd7). Na de hervorming is het tot 1598 met Akersloot gecombineerd geweest 8). ' Heilo (S. Willibrordus) werd met haar dochterkerken Egmont, Alcmaer, Outdorp, Vronlo, Schermer, Mizen, Ursem en Wognem in 1063 aan de abdij Echternach geschonken 9), die er in 1156 weder afstand van deed10), en behoorde sedert aan Egmont11). Buiten de kerk stonden er: een Nostra Domina in Necessitate- (O. L. Vrouwen ter Noot-) kapel te Runxputte onder Oosdom 12); het S. Joannes Baptista-klooster, eerst van Tertiarii, sedert 1438 van Regulieren, in het huis de Blincken te Heilo, meteen kapel Domus S. Willibrordi in Terra Sancta 13), terwijl het Regulieren-klooster van Amsterdam er na den brand van 1532 mede vereenigd werd. Alcmaer (SS. Laurentius et Mathias) behoorde aan Egmontl4) en omvatte vermoedelijk van de tegenwoordige burgerlijke gemeente alleen het deel beoosten de Houtvaart — doch de ker- 1) Reken. Offic. 1497, 1506. 2) Ib. 1548, '63, '67. 3) Tegenw. St. VIII 239. 4) Van der Aa II 49. 5) Het Oudste Cartularium 41. 6) Van den Bergh I n°. 100; Hist. Ep. Harl. 78; Bijdr. Bisd. Haarl. XIII 261. 7) Tegenw. St. VIII 224. 8) Van Alphen 251. 9) Van den Bergh I n°. 85. 10) Ib. n°. 133. 11) Hist. Ep. Harl. 75. 12) Ib. 78; de la Torre XI 129; Tegenw. St. VIII 226; van der Aa VI 297. 13) De la Torre XI 129; Hist. Ep. Harl. 79; Hist. Ep. Daventr. 128; Römer I 423, 598; Limburg Brouwer 117; Bijdr. Bisd, Haarl. XVI 327, XXXI 280, 14) Hist. Ep. Harl. 75. 3*3 kelijke grens tegen Egmont is thans gelijk aan de burgerlijke — terwijl er ook nog een deel der burgerlijke gemeente Heilo toe behoorde en behoort ft Volgens de la Torre 2) Zou naast de eerste S. Laurentius-kerk in 1382 een andere S. Mathias-kerk zijn gebouwd - in welk geval een van beide kerkrechtelijk slechts een kapel kan geweest zijn - en beide vernield door het instorten van den toren in 1468, waarna de tegenwoordige kerk in 1512 gewijd werd 3). Buiten de kerk stonden er: de SS. Maria et Joannes-kapel op den hoek van het Leed en de Kapelsteeg (waarvan de klok in 1443 werd gewijd), nu de Kapel4) ; een B. Maria V.-kapel in het Raadhuis 5); het in 1448 gestichte Observanten-klooster op het Heiligeveld waarvan de kapel in 1573/4 werd afgebroken, nu de Monnik kenwerf 6); het S. Catharina-klooster van Clarissen (het Oudehof) bij het Clarissen-bolwerk, in 1394 gesticht en in 1572 afgebroken7); het SS. Maria Magdalena et Anna-klooster van Praemonstratensen (Wittezusterenhof) op de Nieuwesloot aan de Hoendermarkt, in 1482 door dat te Hoorn gesticht 8); het B. Maria V.-klooster Nazareth van Tertiarissen (het Jongehof), vóór 1415 gesticht, aan de Doelestraat, na de hervorming een wees- en leprozenhuis, waarvan de kerk in 1861 is afgebroken 9); het S. Clara- of Ronde Bagijnenhof (het Middelhof) bij de Grootekerk, in 1505/9 door dat te Gouda gesticht W). 1) Van Alphen 249. 2) De la Torre XI 156. vvliHrSt' Ep- Harh 82; van der Aa I 88; Bijdr. Bisd. Haarl. XXIV 429, XXVIII 192. ^ Ha4arlHXXVP' ^ "* T°"e XI 'S6; Te«enw' St" V 389; Bijdr. Bisd. 5) Reken. Offic. 1538, '43, '49; Bijdr. Bisd. Haarl. IX 146, XXXI 35 ySni\o,l°™ XI '56; HiSt' Ep' Harl'845 Römer 15095 Kjdr- B*sd' Haarl> 7) Hist. Ep Harl. 85; Hist. Ep. Daventr. ,06; Bijdr. Bisd. Haarl. X 170,XVIII 46; Arch. d. Bissch. v. Utr. (Rijksarch. te Utr.) n°. S46 8) Tegenw. St. V 387; Bijdr. Bisd. Haarl. XVIII 1, 166, XXIV 429 9) Arch. d. Bissch. v Utr. n°. 546: Hist En Harl Sc w;„, t? t, n;irir tj;„j tt , 54" «■«w. XJf. Marl. 85; Hist. Ep. Daven r. 106; Bijdr. Bisd. Haarl. XVIII 2, 25, 161, XXVII u8. 10) Hist. Ep. Harl. 85; Bijdr. Bisd, Haarl. XXIV 431. 314 het in 1341 gestichte S. Spiritus-gasthuis, na de hervorming de Vleeschhal t); het S. Elisabeth-gasthuis in de Gasthuisstraat, later het Weeshuis 2); het B. Maria V.-gasthuis daarnaast en er na de hervorming mede vereenigd 3). Egmont (B. Maria V.) behoorde aan de abdij Egmont4), waarbij het kort vóór 1465 werd geïncorporeerd5), en omvatte behalve de burgerlijke gemeente ook de heerlijkheid Backem, die na de hervorming bij de kerkelijke gemeente Castrikem is gevoegd, en vermoedelijk ook het deel der burgerlijke gemeente Alkmaar bewesten de Houtvaart, dat thans tot Alkmaar behoort. Het is na de hervorming tot 1606 gecombineerd geweest met Heilo6). De in 1113 gewijde7) kerk, waarvan de cure in 1440 in twee partes verdeeld zou zijn geweest8), stond te Egmond-binnen ten oosten van haar moederkerk, de volgens de traditie aldaar in 889 gèstfchte SS. Petrus et Adalbertus9)-abdij, eerst van Benedictinessen, doch kort daarna van Benedictijnen, die later niet slechts, zooals trouwens alle abdijen, uit de parochie was geeximeerd, doch zelfs door de bul van 1245 (tegelijk met die van Rijnsburch) direct onder den Paus was geplaatst en dus uit het bisdom geeximeerd10), terwijl ze in 1251 daarenboven de bisschoppelijke insignia verkreeg11). Ze bezat vroeger of later — zie de verschillende parochies — de volgende kerken: in Schielandia Vlaerdingen, die Ketel, Ouderschie en Berkel; in Rijftkndia Noortwijc, Noortwikerhout, Voorhout, Zassem en Hillegom; in Kennemaria Velzen, die 1) Reken. Offic. 1502, '44; Reg. Hann. 278; Tegenw. St. V. 387; Bijdr. Bisd. Haarl. XXV 39. 2) Tegenw. St V 392; Bijdr. Bisd. Haarl. XXX 412 sqq. 3) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXI 35. 4) Van den Bergh II n°. 108; Hist. Ep. Harl. 75. 5) Hist. Ep.' Harl. 75, 77. 6) Van Alphen 250. 7) Chronicon Egmundanum 21. 8) Bijdr. Bisd. Haarl. II 190.' In geen enkele bron heb ik echter eenig spoor dier verdeeling gevonden. 9) Bakhuizen van den Brink, Hecmundensia 184. 10) Van den Bergh I n°. 411; Buil. Traj. n°. 163, Introductio xxxvii. Die exemtie betrof echter alleen de abdij, niet de parochie. De bul van 1138 (van den Bergh I n°. 122; BuU. Traj. n°. 17) schonk de exemtie nog niet, zooals veelal wordt gezegd, 11) Van den Bergh I n°. 543. 315 Beverwijc, Crommenie, Heemskerc, Assendelf, Sparenwoude, Sloten, Ursem, Mizen, Schermer, Heilo, Alcmaer, Egmont, Egmont opt Zee; in Westfrisia Wognem, Watwei, Spanbroec, Obdam, Hensbroec, Otterleec, Vronen, St. Pancras, Ouddorp en tBroec op Langendijc. De latere abdijkerk werd in 1143 gewijd i) en ging met de abdij in 1574 te niet. Daarenboven stonden er in de parochie: een SS. Cosmas et Damianus-kapel te Wimmenem2), die aan Egmont behoorde 3); een S. Catharina-kapel te.Egmont op den Hoef bij het slot, waarin in 1451 een kanunniken-kapittel werd gevestigd, en die in 1574 werd verwoest doch in 1633 herbouwd en nog in gebruik is 4); een S. Catharina-kapel te Rinnegom 5); een in 1113 gestichte S. Adalbertus-kapel „in via inter duas Egmondas" 6); een in 1351 gestichte kapel te Backem?); een S. Adalbertus-gasthuis bij de abdij »). Egmont opt Zee (SS. Agnes*») et Andreas 10)) zou volgens de la Torre U) reeds in 1036 een kapel van Egmont geweest zijn, doch moet als parochie uit de 2e helft der 15e eeuw dagteekenen 12) en behoorde aan Egmont 13). Het is na de hervorming tot 1619 vereenigd geweest met Egmont op den Hoef"). De kerk is in 1745 verdronken en in 1746 door een nieuwe vervangen M). 1) Van den Bergh I n°. 124. 2) Reken. Offic. passim; Informatie 66; de la Torre XI 162; Hist. Ep. Harl 86Tegenw. St. VIII 362. 3) Hist. Ep. Harl. 75. 4) De la Torre XI iS8; Hist. Ep. Harl. 77; Tegenw. St. VIII 356; van Alphen 250. 5) Bijdr. Bisd. Haarl. III 141. 6) De la Torre XI t6o; cf. Hecmundensia 184. 7) Informatie !6i; Tegenw. St. VIII 362; Bijdr. Bisd. Haarl. XXX 467. 8) Reg. Hann. 75; van Mieris IV 179. 9) Hist. Ep. Harl. 78. 10) Reken. Offic. 1501. 11) De la Torre XI 160. 12) Deel I 66 (a°. 1460); Reken. Offic. 1501, 13) Hist. Ep. Harl. 78. 14) Van Alphen 250. 15) Van der Aa IV 85. 34ó stegen, in de 2e helft der i5e eeuw gesticht, later het Convooihuis *); het Franciscanen-(Minderbroeders-)klooster op den OudezijdsAchterburgwal oostzijde bezuiden de Molensteeg, dat reeds vóór 1304 zou gesticht zijn en in 1462 tot de Observanten overging 2); het S. Maria Magdalena-klooster Bethania van Regularissen, ten zuiden van het vorige naast de Bethaniënstraat, in het begin van de 2e helft der 15e eeuw gesticht3); het S. Georgius-klooster van Paulianen of van Tertiarii, op den Oudezij ds-Achterburgwal oostzijde bezuiden de Oude Hoogstraat, in 1409 gesticht, later het St. Jorishof, nu de Walenkerk *); het S. Ursula-(Elfduzent Maechden-)klooster van Terfiarissen bezuiden het vorige, in het ie kwart der I5e eeuw gesticht, nu het Hoofdbureau van politie 5); het B. Maria V.-klooster Campus B. Marie (St. JVferienvelde ten nieuwen lichte, de Oude Nonnen), eerst van zusters des gemeenen levens, sedert 1393 van Regularissen, achter de Gasthuis- en Oudemanhuispoorten, in 1389 gesticht, later het Oudemannenen vrouwenhuis 6); het S. Dionysius-klooster in Lilio (ter Leiyen, de Nieuwe Nonnen), in 1402 gesticht aan de Turfmarkt westzijde, eerst van Tertiarissen, sedert 14227) van Regularissen, en daarna geïncorporeerd bij het kapittel van Sion, nu het Binnengasthuis 8); het SS. Maria et Nicolaus-9), later SS. Nicolaus- et Antonius- 1) Ter Gouw III 229; Hist. Ep. Harl. 112; van der Aa III 60; Römer I 656. 2) Ter Gouw II 112; de la Torre XI 135; Hist. Ep. Harl. 108; Römer I 215, 509; Arch. Aartsb. Utr. II 31; Bijdr. Bisd. Haarl. XX 185, XXV 35. 3) Ter Gouw III 228; Hist. Ep. Harl. 112; de la Torre XI 136; van derAa II 354; Römer I 382, 671. 4) Ter Gouw II 123; de la Torre XI 136; Hist Ep. Harl. 11 o; Hist. Ep. Daventr. 106; Tegenw. St. V 124; van der Aa IX 99; Römer I 350, 527; Grijpink 40. 5) Ter Gouw II 121; de la Torre XI 136; Hist. Ep. Harl. 112; Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa XI 403. 6) Ter Gouw II 119; de la Torre XI 136; Hist. Ep. Harl. 110; Hist. Ep. Daventr. 139; van der Aa VII 678; Römer I 152; Grijpink 39. 7) Van Mieris IV 653. 8) Ter Gouw II 121, 124; de la Torre XI 136; Hist. Ep. Harl. 110; Hist Ep. Daventr. 44; Römer I 357, 409. 9) Van Mieris IV 345. 341 gasthuis, vóór 1388 buiten de poort aan den Oetewalerweg gesticht, nu het oosteinde van de Jodenbreestraat zuidzijde1). Die Nieuwekerc in Amsterdam2) (B. Maria V., later ook S. Catharina3)) werd in 1408 als parochie van de S. Nicolaus-parochie afgescheiden4), omvatte het stadsgedeelte tusschen Damrak, Rokin en Singel en werd na de hervorming met de Oudekerkparochie hereenigd5). Ze behoorde eveneens aan het kapittel der Hofcapelle in den Haag6). Buiten de kerk stonden: de S. Jacobus-kapel, in 1435 op den Nieuwendijk bij de Kapelsteeg gesticht 7); de B. Maria V.-kapel, in de ie helft der 14e eeuw gesticht op den Nieuwendijk oostzijde, hoek Vrouwensteeg8), met het in 1414/21 ertegenover gestichte O. L. Vrouwen-gasthuis9); het S. Gertrudis-klooster Vallis Virginum, eerst van Tertia-< rissen, sedert 1475 van Regularissen, op den Nieuwezijds-Voorburgwal oostzijde, hoek Nieuwstraat, in het ie kwart der i5e eeuw gesticht10); het S. Elisabeth- of H. Geest-gasthuis met de S. RJisabethkapel aan de Plaats (den Dam), vóór 1361 gesticht, in 1492 met het stadhuis vereenigd en, wat het gasthuis betreft, naar het S. Petrus-gasthuis overgebracht n); de S. Sacramentum-kapel ter Heiliger Stede (Nieuwezijdskapel), in het midden der 14e eeuw aan de noordzijde der Kalverstraat gesticht, in 1910 afgebroken12); het S. Lucia-klooster van Tertiarissen, aan de zuidzijde der St. Luciensteeg, in het ie kwart der 15e eeuw gesticht, nu het Burgerweeshuis 13); 1) Ter Gouw II 323; Grijpink 41. 2) Grijpink 22. 3) Ter Gouw II 309; Bijdr. Bisd. Haarl. XIX 1. 4) Ter Gouw V 158; Deel I 189. 5) Het boven over de grenzen der Oudekerk-parochie gezegde is ook op die der Nieuwekerk toepasselijk. 6) Ter Gouw V 165. 7) Ib. III 227. 8) Ib. I 349, V 184. 9) Ib. II 321. 10) Ib. II 122, III 228; de la Torre XI 136; Hist. Ep. Harl. nr; van der Aa IV 464; Römer I 359; Grijpink 39. 11) Ter Gouw II 220, III 317; Grijpink 40. 12) Ter Gouw I 350, V 167. 13) Ib. II 122; de la Torre XI 136; Hist. Ep. Harl. 112; Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa VII 452; Grijpink 39. 342 het B. Maria V.-Bagijnenhof, vóór 1389 gesticht op den Nieuwezijds-Voorburgwalx) ; de S. Georgius-kapel aan de Kalverstraat noordzijde, hoek Olieslagersteeg, in het 4e kwart der 14e eeuw gesticht, met het er ten oosten aan grenzende gasthuis 2); de S. Ursula-abdij van Clarissen achter den Heiligenweg oostzijde (nog „het Klooster"), vóór 1513 gesticht3); het S. Joannes Evangelista-klooster van Regulieren, in 1395 gesticht onder de parochie Nieuwe Amstel, in de 2" helft der 15e eeuw binnen de stad getrokken, in 1532 verbrand en daarna verlaten voor het klooster te Heilo, nu het noordeinde der Utrechtsche straat4); het S. And reas-klooster Portus Salutis van Carthuizers, in 1394 buiten de Haarlemmerpoort gesticht, waarvan in het midden der 19e eeuw nog het kerkhof over was tusschen de Lindengracht en de Karthuizerstraat 5). Nieuwe (dat. — er) Amstel6), Nieuwerkerc (dat. van Nieuwekerc) opten Amstel, Amstelreveen") (S. Urbanus3)) werd vóór 1334 een afzonderlijke parochie9) en omvatte de burgerlijke gemeente Nieuweramstel vóór de grenswijzigingen met Amsterdam behalve Rijkeroord, en daarenboven al wat na de hervorming buiten den Singel en den Kloveniersburgwal aan Amsterdam is toegevoegd; doch is thans gelijk aan de burgerlijke gemeente. De kerk is in 1867 door een nieuwe vervangen 19). Amstel (dat. — elle11)), later Ouder (dat. van Oude) Amstel12), Ouderkerc (dat. van Oudekerc13)) opten Amstel (S. 1) Ter Gouw II 112; de la Torre XI 136; Hist. Ep. Harl. 112; Römer I 246, 640. 2) Ter Gouw II 203, V 173. 3) Ib. III 354; van der Aa III 79; Römer I 523. 4) Ter Gouw II 117, V 175; de la Torre XI 135; Hist. Ep. Harl. 115; Hist. Ep. Daventr. 128; van der Aa IX 397; Römer I 150, 340. 5) Ter Gouw II 115; de la Torre XI 135; Hist. Ep. Harl. 114; van der Aa VI 324; Cod. Diplom. 1848, 135; Römer I 195, 497. 6) Deel I 88. 7) Grijpink I. 8) Hist. Ep. Harl. 127. 9) Reg. Hann. 223. Het stichtingsjaar 1394 bij van der Aa I 167 is dus onjuist, 10) Van Alphen 223. 11) Deel I 9, 19. 12) Grijpink 54. 13) Ibidem, 343 Urbanus1)), werd na de hervorming tot 1595 gecombineerd met Amstelveen 2). Ware re (dat. — en), Wa ver veen 3), een dochter van Abcoude 4). In de registers komt het eerst Waveren voor (in 1460), waaruit volgt, dat de kapel eerst daar moet hebben gestaan; doch van 1499 af vermelden zij daarnaast Waverveen, waar later steeds de kerk heeft gestaan5), die driemaal in 1592, 1697 en 1755 verplaatst is doch nu weer op de oudste plaats staat6). De parochie omvatte de heerlijkheden Waverveen en Waveren Botshol en Ruige Wilnis 7). 1) Hist. Ep. Harl. 126; Bijdr. Bisd. Haarl. XXXII 440. 2) Van der Aa VIII 677. 3) Deel I 88; Grijpink 61. 4) Van den Bergh I n°. 91; zie beneden 345. 5) Grijpink 61. 6) Van der Aa XII 169; van Alphen 369. 7) Tegenw. St. VIII 173; van der Aa XII 168. § i4- Prepositura S. Joannis. Boven i) zeide ik, dat het archidiaconaat van St. Jan, omvattende Westergo en de zoogenaamde Proosdijlanden, wel in verband zal hebben gestaan met de gift der kerk van Fronakre en der „omnis ecclesiastica et laicalis iusticia" te Midrecht, door St. Jan in 1085 van den bisschop verkregen2). Het was echter toen aan mijn aandacht ontsnapt, dat de echtheid van dat charter verdacht is. „Het zegel verloren? Onecht; waarschijnlijk in het laatst der 13e eeuw geschreven; maar de handeling zelve, waaruit de proostdij van St. Jan ontstaan is, heeft plaats gehad", schreef Dr. P. J. Vermeulen3). Intusschen deelde de tegenwoordige Rijksarchivaris te Utrecht mij mede een afschrift van het stuk gevonden te hebben met de afteekening van het toen nog aanwezige zegel, hetgeen de echtheid natuurlijk nog niet bewijst maar toch tot voorzichtigheid maant bij het te vellen oordeel. Nu is er een omstandigheid, die erop wijst, dat St. Jan althans vóór het 4e kwart der 13e eeuw de omnis ecclesiastica iusticia te Midrecht nog niet bezat, zooals later wel degelijk het geval was. Immers volgens het Tiendenregister stonden in 1275 wel reeds Zevenhoven en (H)outhuzen onder het archidiaconaat van St. Jan 4), maar Midrecht, later de voornaamste kerk der Proosdijlanden, behoorde toen zelf niet daartoe maar tot het decanaat Amstel van den Domproost (de Maior prepositura iuxta civitatemS)), zoodat het charter in elk geval ten opzichte van Midrecht geantidateerd of onjuist moet wezen. Maar dan moet het stuk den inhoud weergeven der rechten van den proost tijdens de opstelling ervan6), stel in het laatst der 13e eeuw, 1) Zie boven 67. 2) Van den Bergh I n°. 91. 3) Inventaris enz. 2. 4) Deel I 31. 5) 9, 19; vgl. boven 57, 83. 6) Vgl. het boven 64 over de bedoeling van het Memoriale Adelboldi gezegde. 345 al antidateerde het den oorsprong der rechten, want de proost bezat werkelijk later de omnis ecclesiastica et laicalis iusticia over Midrecht en haar dochterkerken. In dit verband verdient het echter opmerking, dat in de latere middeleeuwen het archidiaconaat, d.i. het gebied der ecclesiastica iusticia van den proost, en de Proosdij, d.i. de landen, die onder zijn laicalis iusticia stonden, niet onbelangrijk uiteenliepen. De parochie Zevenhoven behoorde tot het archidiaconaat, doch slechts voor een klein deel, nl. tBloclant, tot de Proosdij; en evenzoo stonden het westelijk deel der heerlijkheid Cudelstaert en het Vrije Noortveen wel onder het archidiaconaat maar politiek onder den graaf van Holland in plaats van onder den proostl). Daarentegen bezat de proost de tienden van Noorden en van Waver2) en behoorde Weftveen tot de Proosd ij landen, hoewel die althans sedert de I4e eeuw niet onder zijn archidiaconaat stonden. Het bezit dier tienden kan in geen geval op de (wanneer dan ook gedane) gift van Midrecht berust hebben, want volgens het charter zelf bestond die alleen in de helft der „terra palustris de Midreth" tot aan de (toenmalige) grens tusschen het Sticht en Holland, en bleef de andere helft dier terra palustris bij de „habitatores de Abekenwalde." In verband met de latere verdeeling volgt daaruit, dat Abekenwalde tijdens de opstelling van het charter ook nog Waverveen, Waveren, Vinkeveen en Demmeric omvatte, zoodat dus de tienden van Waver eerst na de opstelling van het charter in het bezit van den proost kunnen zijn gekomen. En hetzélfde is vermoedelijk met de tienden van Noorden het geval geweest, want dit moet hetzelfde zijn als het „Dyeper Mie" genoemde deel van het „Milant" (het land aan de Mye) in het testament van bisschop Henric uit het 3e kwart der 13e eeuw, en moet dus toen met Nyeucoep, Zecvelt en Camerike nog aan den bisschop behoord hebben 3). Alles tezamen genomen, schijnt mij het charter inderdaad op het eind der I3e eeuw te wijzen en dus de toenmalige grens tusschen het Sticht en Holland als de grens der gift bedoeld te zijn. Of Zevenhoven, dat in 1333 nog tot de parochie Midrecht 1) Tegenw. St XII 218, 220; van den Bergh I n°. 594. 2) Deel I 365/6. 3) Zie boven 283. 347 een parochie genoemd 1), maar nog in 1336 gezegd tot de parochie Midrecht te behooren2), zoodat het vermoedelijk toen nog een filiaalkerk was. Het omvatte de heerlijkheid Zevenhoven behalve het politiek daarbij behoorende deel van Noorden 3) en daarenboven tBloclant. Midrecht (S. Joannes Baptista), vermoedelijk de moederkerk van alle parochies van het decanaat, omvatte de burgerlijke gemeente behalve het Blokland. De kerk is in 1879 door een nieuwe vervangen 4). Outhuzen, later Wilnes 5) (dat* — nesse, S. Joannes BaptistaG)), Dat gene de oudere, deze de jongere naam derzelfde parochie was, blijkt uit het Tiendenregister7) in verband met het feit, dat de kerk in de heerlijkheid Oudhuizen stond 8). Ze omvatte de burgerlijke gemeente Wilnes (de heerlijkheden Wilnes en Oudhuizen) behalve het Westveen, dat kerkelijk tot Noorden behoorde9). De kerk is in 1826 en 1858 vernieuwd10). 1) Deel I 31. 2) Arch. Bissch. Cler. I n°. 153 f°. 18 v°. J 3) Tegenw. St. VI 285, 385. 4) Van Alphen 369. 5) Versl. v. Kerkvisit. 434 (waar volgens mededeeling van Mr. S. Muller Fzn. in plaats van „commissione" „iurisdictione" te leien is) ten onrechte Willens genoemd. 6) Bijdr. Bisd. Haarl. XXXII 444. 7) Deel I 31. 8) Tegenw. St. XII 216. Aan den naam Outhuzen — eigenlijk geen naam — moet uit den aard der zaak een andere zijn voorafgegaan. Ik meen dien in het bekende Everikestorpe van het besproken charter van 1085 te vinden. Die naam komt nergens elders voor en wordt — ik weet niet op wiens gezag — constant voor Achttienhoven bij Utrecht gehouden. Daarvan behoorden echter aan St. Jan alleen de tienden en het gerecht; maar het bezat kerk noch kapel en ressorteerde kerkelijk eerst onder de St. Jacobs-parochie van Utrecht, later onder Westbroec, zoodat het nooit aanspraak kon maken op den naam „dorp," dat evenals het Friesche „ga" steeds uitsluitend van kerkdorpen werd gebruikt. Outhuzen daarentegen, welks vroegere naam niet bekend is, stond juist blijkens het Tiendenregister van 1275 nog vóór Midrecht onder het archidiaconaat van St. Jan. Er was dus bij de opstelling van het charter alle aanleiding om juist dit te noemen. 9) Van der Aa XII 354. 10) Ib. VII 959; van Alphen 367. 3§0 werd in 1440 te Nieu-Naerden een nieuwe kerk gestichtJ). Buiten de kerk stonden: een kapel te Bussem2), die eenmaal in 1569 parochiekerk Wordt genoemd3), en die na de hervorming als kerk dienst is blij ven doen, doch zonder een afzonderlijke kerkelijke gemeente te vormen. In 1827 echter is Bussum bij Blaricum gevoegdeen in 1870 een afzonderlijke kerkelijke gemeente geworden; het in het ie kwart der 15e eeuw gestichte S. Vitus-klooster van Regulieren te Out-Naerden 5); sinds 1440 in de stad bij de haven het B. Maria V.-klooster van Tertiarissen, dat eerst op het (oude?) kerkhof had gestaan 6); een gasthuis met kapel, na de hervorming de Waag '). Hazen (S. Thomas) bestond als kapel van Naerden waarschijnlijk reeds in de ioe eeuw, doch werd eerst in 1409 een afzonderlijke parochie8), waarvoor nog in 1569 een recognitie aan Naerden betaald werd9). De kerk is in 1577 ingestort en eerst in 1637 herbouwd 10). Blarikem (S. Vitus), een dochter van Laren11), behoorde aan de abdij Elten en den persona van Naerden. Na de hervorming is het tot 1605 met Huizen vereenigd geweest12). Laer 13), later Laren (S. Joannes Baptista) behoorde eveneens aan de abdij Elten en den persona van Naerden. De oude kerk stond op het nog bestaande St. Janskerkhof ten zuidwesten van het dorp. In het dorp was een nog bestaande kapel, die na de hervorming tot 1605 als kerspelkerk heeft gediend u) doch gecombineerd met Hilversem 15), waarna het kerkelijk met Blaricum is vereenigd16). 1) De la Torre X 197. 2) Hist Ep. Ultr. 201. 3) Versl. v. Kerkvisit. 385. 4) Van der Aa II 469; van Alphen 227. 5) De la Torre X 197; Tegenw. St. VIII 96; Romer I 350. 6) De la Torre X 197; Hist. Ep. Daventr. 107; Römer I 539. 7) Van der Aa VIII 16. 8) Hist. Gen. N. S. V. bij Naarden. 9) Versl. v. Kerkvisit. 377. 10) Van der Aa V 890. 11) Versl. v. Kerkvisit. 406. 12) Van der Aa V 890; van Alphen 226. 13) Deel I 85. 14) Tegenw. St VIII 114/5. 15) Van Alphen 226. 16) Van der Aa VII 66; van Alphen 226. 360 den hadden de parochies te Utrecht dooreengeworpen, maar de katholieken gingen voort het oude gebruik te eerbiedigen. Nu moest langzamerhand bij de dikwijls van elders afkomstige geestelijken de grens van hun arbeidsveld zoodoende onzeker worden. Door dit stuk wenschte men aan dit bezwaar te gemoet te komen". Op merkwaardige wijze wordt dit bevestigd in de sententie, door het gerecht der stad Utrecht den 10 Maart 1640 tegen Philippus Rovenius uitgesproken*), waarin onder meer deze overweging voorkomt: „Dat hij mede in dese landen heeft doen doen collecten ende selfs van de ghecollecteerde penninghen ghedisponeert; ende voorts visitateurs, mispriesters ende andere geseyde geestelijcke personen ghecreeert tot een groot getal; dat hij noch andere vicariaetschappen ende collegien in dese landen heeft opghericht, archipresbiters ghestelt, oock de steden in parochiën verdeylt ende tot de parochiën eygen gheseyde geestelijcke pastoren gheordonneert ende deselve coadjuteurs bijghevoecht, enz.". Dat „oock de steden in parochiën verdeylt" kan natuurlijk alleen slaan op de (op protestantsch standpunt nieuwe) verdeeling van Utrecht, Amsterdam2) enz. in de oude parochies. Is nu de historische waarde van het stuk door deze vondst veel verminderd? Mijns inziens niet. Wel is het nu gebleken een halve eeuw jonger te zijn dan de hervorming; doch uit niets blijkt noch schijnt mij af te leiden, dat het in eenig opzicht onjuist zou zijn. Integendeel komt mij de uitvoerigheid der grensbepalingen voor een waarborg te zijn voor hun juistheid, daar een minder met de voormalige toestanden vertrouwd persoon zich allicht met algemeene omschrijvingen zou hebben tevreden gesteld. Wat daarvan echter zijn moge, zoo komt het mij geraden voor het stuk hier nogmaals naar het origineel af te drukken , te meer omdat het op verschillende punten meer bevat dan het in Deel I gepubliceerde afschrift. (Buerkerck parochie.) Ecclesiae beatae Mariae Civilis praetor et burgimagistri sunt pro tempore aeditui primarii3) et ab illis alii constituuntur, qui 1) Bibl. der Stad Utrecht, Suppl. n°. 2580, 2) Hist. Ep. Harl. 96, 100. 3) Opperkerkmeesters. , 361 communiter pro aedituis habentur; et duo custodes constituuntur a primariis aedituis, praetore et burgimagistris. De Buerkerck haer limiten sijn dese. Beginnende aen de Smetoorn, loopt door de Westsmesteech al lancx de suytsijde, over de Smebrug in de Oostsmesteech ende de Nieustraet in de Suylensteech, ende over S. Quintenbrug; compt in de Pestgasthuyssteech tot op de walle, al houdende de suytsijde; van daer lancx de walle voorbij 't school S. Hieronimi, Wittevrouwen, Plompentoorn, tot Spijckerstoom exclusive. Wederom van de Smetoorn lancx de walle achter Duytscheeren-huys tot aen S. Catharijne poort; ende van die poort aen de sijde van Vreburch in die Viesteech, al houdende de noortsijde; loopt over de Viebrug door de Potterstraet noortsijde op de Neude, S. Jansvelt, Vleeshuys, Bontepeert; hier spreyt haer de parochie in tween, want alle de huysen, van het Bontepeert beginnende ende daer recht tegensover excepta angelari domo genaemt de Doótkist, loopt se door de Voorstraet aen beyde sijden, begrijpende mede het deel van het Bagijnhof aen de Voorstraet leggende, tot de Wittevrouwenbrug, ende van daer tot den Plompentoorn, ende van de Plompentoorn tot Spijckerstoom op de wal incluys. Buyten de stadt comprehendeert dese parochie de ridderlicke hofstede genaemt Over de Vecht aen 't oosten, ende aen 't westen Grouwerts ridderhoffstede midtsgaders de Hoochweyde. Solet haec parochia per duos pastores regi aequalis portionis. Magister Joachimus Oprodeus ab officiali Heremalio anno 1569 6 Julii interrogatus i), quis esset numerus communicantium in ecclesia Civili, dicit quod certo non possit scire, ex eo quod ad diversa cenobia diffluant subditi et parochiani temporibus maiorum festorum, etiam festo Paschae, non habita a plerisque licentia pastorum; aestimare se tarnen, circa octo millia communicantium esse plus minus. D. Lucas de Cruyff, pastor alterius portionis, dicit se diffïculter posse discernere, quandoquidem multi etiam sine licentia confiteantur Mendicantibus ac aliis, etiam ibidem etiam sacramenta sua sumant; putat tarnen esse intra octo et novem millia. S. Jacobs parochie. Buyten de poort heeft de Leege Weyde, S. Jobs gasthuys, 1) Versl. v. Kerkvisit. 49 sqq. 362 ende scheyt met het waeter daer lopende van de Buerkerckcaspel; ende comende door de S. Catharijne poort, houdende de suytsijde, loopt door de Viesteech over de Viebrug in de Potterstraet al nae het S. Jansvelt, al aen de suytsijde; ende van daer tegenover het Vleeshuys ende eenige huysen voorbij tot het hoeckhuys genaemt de Dootkist tegensover het Bontepeert; ende loopt dan voort de straet af ^tot de Breet Jacopijnestraet, tot het hoeckhuys van 't Bagijnesteech; ende van dat steechgen sprinckt op Bagijnhof, comprehenderende de Bagijnen, aldaer woonende, met haer kerck, ende van de kerck op de wal aen Spijckerstoom, ende van dien toorn al over de wal tot de Weertpoort, ende van de Weertpoort over de wal tot aen S. Catharijne poort. Buyten de stadt heeft dese parochie het Veen, de Bloucapelle, de Weert bemuert ende onbemuert. Solet haec parochia a duobus pastoribus regi, quorum alter anno 1578 Hubertus Duyffhuysen in apostasiam lapsus, factus est primarum Arminianorum parens*); alter oppugnatus a venerabili domino canonico S. Mariae Hermanno van Santen, qui in epistula a me copiata ait: „ne, dum errores impios contemnimus jefutare, videamur impietatem approbare." S. Niclaes parochie. Dese parochie begint aen Leuwenberchs gasthuys alias Pestgasthuys, ende loopende lancx de wal achter Maria Magdalena, S. Servaes, S. Agnieten, compt aen Tollesteger poort; wederom dese parochie beginnende aen 'tPestgasthuyssteech noortsijde, loopt over S. Quintenbrug in de Suylestraet, ende door de Nieustraet in de Oostsmesteech, al noortsijde, tot aen de Smebrug, van de Smebrug nae het Wijstraet, ende soo aen Tollesteechspoort. Heeft dese parochie buyten de stadt, houdende de oostsijde des waeters, haer gerechticheyt tot aen 't gerechte van de stadt; wijders heeft Vechten, Wiltenborch, Reynouwen, Groenewoude, Abstede, alwaer een kerckwech loopt op de Giltpoort, ende soo nae de Bilt, waerwaerts de pastoor de H.H. Sacramenten plach te defereren. Haec parochia is door concessie Henrici Bavari episcopi et consensu domini praepositi et archidiaconi Traiectensis Claudii de Boysset anno 1529 16 Novembris de Carmeliten religieusen I) Merkwaardig dat het Aminianisme hier de dochter beet rm het Duyf hnysianisjne. 363 toegeeygent, sijnde de prior der Carmeliten aldaer pastoor-; ultimum huius parochiae priorem et pastorem van Schayck, S. Theologiae doctorem, ordinis, mea pueritia vidit, qui dicere solebat de erepto ab hereticis templo et se detruso: „sij hebben het caugen, het vogelken niet." S. Geertruyden parochie. Beginnende aen de Smetoorn, hebbende aldaer het eerste huys S. Bartholomei gasthuys, ende voorts door de Westsmesteech noortsijde; comt aen de Smebrug, ende van die brug, houdende de westsijde, compt Achter het Wijstraet ende soo aen Tollesteger poort. Ende buyten de poort, houdende de westsijde van 't water, loopt tot den Nieuwen bogaert; heeft mede het Lijntpat ende Lubbenesse. Ultimo huic loei pastori Mr. Willem van Beest sacrificanti puer saepe ministravi; pater erat, ut Erasmus loquitur, unius pullae. Staet te observeren dat noch Dom noch andere collegiale kereken staen onder parochie; sed et cathedralis et collegiatae ecclesiae habent presbiteros animarum, die sielpriesters genoemt worden. Erant in singulis ecclesiis 3, 4 aut plures; hi confessiones suppositorum singulorum collegiorum excipiebant et ecclesiastica sacramenta ministrabant et caetera omnia pastoralia exequebantur apud morituros, pastorum instar. Geeft dit stuk de grenzen der parochies binnen de stad volledig aan, voor hun grondgebied buiten de stad is hun omschrijving geenszins volledig en uit den index van het cartularium der Duitsche Orde *) en enkele andere gegevens nader aan te vullen. Aan de kaart van het bisdom zal ik toevoegen een plattegrond van Utrecht in 1570, geteekend naar de in het Gemeentearchief van Utrecht aanwezige copie van het Madridsche origineel van den plattegrond van „Traiectum Inferius" in dat jaar2) Van Jacob van Deventer, doch, wat de verhoudingen betreft, gecorrigeerd naar de mij welwillend door het Gemeente- 1) Deel I 27/8; cf. boven 25/6. 2) Dat jaartal moet worden aangenomen, omdat op de kaart het in 1569 gebouwde Apostelgasthuis voorkomt en van Deventer in 1575 overleed. Boven i) zagen wij, dat bisschop Balderic na den terugkeer uit de Deventersche ballingschap het vroeger eenige kapittel in tweeën splitste en voor het eene daarvan een monasterium S. Martini bouwde, vermoedelijk achter de H. Kruis-kapel, dat dit in 1007 door de Noormannen werd verbrand en dat bisschop Adelbold II op de plaats van den tegenwoordigen Dom een S. Martinus-kerk en -munster bouwde, die in 1023 gewijd werd en toen de functie der S. Salvator-kerk als kathedraal van het bisdom overnam, zoodat toen ook haar kapittel het Domkapittel werd. Dat „novum monasterium ad Uttret," zooals het nog in de ie helft der ue eeuw genoemd wordt2), is daarna nog twee malen herwijd, in 1132 en « beide keeren vermoedelijk propter incendium 4). In 1253 brandde de kerk nogmaals af5), waarop bisschop Henric van Vianden onmiddellijk begon met den bouw der tegenwoordige kerk. Het eerste deel hiervan kwam in 1288 gereed onder bisschop Jan van Nassau, het geheel echter eerst in 1517 6). Het geheele schip tusschen den toren en het kruiswerk stortte in 1674 door een storm in en werd in de 19e eeuw opgeruimd 7). Aan den Dom (den proost, het kapittel of een der kanunnikaten) behoorden vroeger of later — zie de verschillende parochies —: de proosdijen van Westfrisia, Tiel-Arnhem en Eist, het Choriepiscopaat en de volgende kerken 8): in Zuuthollandia t) Zie boven 356. 2) Het Oudste Cartularium n°. 45. 3) Ib. 178/9; Mr. S. Muller Fzn., de Dom van Utrecht (1906) u 4) Annalen van St. Marie: 1131 „hoe anno ii id. Mai combusta est maior domus' etc.» (1.1. 476). "4S „ui kal. Augusti combusta est ecclesia sancti Martini etc" (11 470) 5) De Dom van Utrecht 1. 6) Ib. 2, 7. 7) Van der Aa XI 443. 8) Cf. Wstinc, Rechtsb. v. d. Dom 38 en 265/6 (vgl. boven 355 noot 7). Onder de in den tekst vermelde kerken zijn niet begrepen de kerken, die in de „Commemoratio de rebus sancti Martini Traiectensis ecclesie, que jam olim a fidelibus tradite snnt" in het Cartularium van bisschop Radbod uit de ie helft der 9e eeuw (Het Oudste Cartularium n°. 23, Inl. xxvi) worden vermeld als aan S. Martinus te behooren, daar hiermede niet de latere Dom doch het toenmalige bisdom bedoeld is. Het zijn: „Vpchirica in Dorestado", Rijswijc in Batua, drie kerken ,n „Lote»(?), Doorn, ,,Galana»(?), Houten, twee kerken in „Werken'. (Werckhoven?), „Holtsele" (Monster in Delfland?), Valkenburg, Limmen, twee kerken op Wieringen, „Beuorhem" (Beverwijk?), alle kerken van Texel. Behalve Doorn en misschien een kerk op Wieringen (Wstinc 38) behoorde geen van deze later hetzij aan den Dom of aan Outmunster. *4 370 êchobbeinde; in Kennemaria Wiringhen (?); in Westfrisia Winkel, Medemblic, Bovenkerspel en Schellinckhout; in Goylandia de vier parochiekerken te Utrecht, Maersen, Doorn, Over- en Nederlangbroec en Coten; in het Magnus Decanatus Lexmont en de helft van tWael, Tul, Everdingen en Gasparden; in Lake et Isla Leckerkerc en de helft van Ouderkerc optie IJssel; in de prepositura Tylensis; Herwinen, Wadenoyen, Herewaerden, Kedichem en Heukelom; in Batua Hervelt en Andelst; in de prepositura Embricensis Weel en Zedem; in Velua Epe, Heerde, Vaessen en Hattem; in de prepositura Daventriensis Dalfsen; in Westergo Bolswart; en buiten het bisdom de proosdij van St. Odilienberch en de kerken van St. Marie te Brugge, van Sysseele, Borcht, Westerlo en Oudedincvelt (?). Utrecht — Outmunster (SS. Salvator et Bonifacius). Boven i) werd kortelijk de geschiedenis vermeld der S. Salvator- (S. Martinus-, S. Maria-) kerk tot den tijd, waarin zij ophield de parochiekerk van Trecht te zijn. Toen zij deze kwaliteit met haar S. Maria-patronaat aan de Buerkerc had afgestaan, om voortaan alleen kapittelkerk te blijven, kreeg zij, vermoedelijk in, verband daarmede, een ander patronaat, nl. haar oorspronkelijke van S. Salvator en daarnaast een nieuw van S. Bonifacius, beide het eerst vermeld in 1108, en waarvan het laatste in 1247 weder verdween2). Zij werd in 1587 afgebroken 3). Aan Outmunster (den proost, het kapittel of een derkanunnikaten) behoorden vroeger of later — zie de verschillende parochies — de volgende kerken: ïn de Quatuor Officia Flandriae Assenede, Boechout, Axel, Hulst en hun dochterkerken; in Zuutbevelandia Reimerswael, Schoudee, ter Mare, Rillant, Valkenisse, die Waerde, Nieulande, Cruningen, Tolzende, Nierkerke, Duvenee, Coudewerve, Ijrsike, Wemeldingen, Cattendike, Hoedekenskerke, St. Maertensdike en Scherpenisse; in Scaldia Ouderkerke en Nierkerke in Duvelant en Stavenisse; in het Dominium de Voorne Heenvliet; in Juxta Vechtam Diemen; in het Magnus Decanatus tWael, Honswijc, Everdingen, Hagestein, Jaersvelt, Linschoten, Oudewater, Bodegraven, Woerden en Vleuten; in het Choriepiscopatus Jutfaes; in Lake et Isla Ouderkerc optie 1) Zie boven 356/7. 2) Het Oudste Cartularium, Inl. liv noot 2. 3) Arch. Aartsb. Utr. XXV 21. 37* IJssel, Crimpen, Leckerkerc en Streefkerc; in het Dominium de Altena Woudrichem, Giessen, Neerandel, Opandel, Uutwijc Waerthuzen en Emmickhoven; Driel; in Batua Oy én Echtelt' Tot de emuniteit van Outmunster behoorde ook de H. Kruiskapel, de opvolgster van het Merovingische kerkje te Trecht en van Willibrords S. Martinus-kerk i), welke tusschen Outmunster en den Dom stond, in 1423 tot een S. Victor-kapel herbouwd en eerst in 1826 afgebroken werd2). Utrecht - St. Pieter (S. Petrus) werd in 1046 door bisschop Bernulph gesticht met een kanunniken-kapittel. Aan haar (den proost, het kapittel of een der kanunnikaten) behoorden vroeger of later — zie de verschillende parochies — de volgende kerken • in Zuutbevelandia Cloetingen, ter Goes en Vinningen - in Wallacna Monster in Borselen, EUewoutsdike, Noortmonster met haar dochterkerken, Geersdike, Emelisse, Wolfaertsdike' Zabbingen en Wagenkerke; in Zuuthollandia Tiesselenskerc Almsvoet, Emekerc en Herradeskerc; in Goylandia Amerongen; in het Chonepiscopatus Abcoude; in het Dominium de Altena Nieuwe Almkerc(?); in de prepositura Tylensis Geldermalsen, Beusekem (?), Tncht en Buurmalsen; in de prepositura Daventriensis Vorden, Warnsvelt, Ommen en den Ham; in Tuentia Delden Enschede, Velthuzen, Nienhuus en Ulsen; in Drentia Anlo ' Utrecht - St. Jan (S. Joannes" Baptista) werd in 1050 éveneens door bisschop Bernulph als kapittelkerk gesticht Aan haar (den proost, het kapittel of een der kanunnikaten) behoorden vroeger of later _ zie de afzonderlijke parochies - de volgende kerken: in Zuuthollandia die Wael, Erkentrudenkerc die Vuulpoort en die Dubbel; in Kennemaria Bergen, Schorel Outcarspel, Noortscharwoude en Zuutscharwoude; in de prepositura S. Joannis Tarnen, Cudelstaert, Zevenhoven, Midrecht en Wrlnes; in Juxta Vechtam Naerden en haar dochterkerkenm de prepositura Tylensis Waerdenburch, Neerijnen, Opijnen' Culemborch en Beusekem; in Batua Zantwijc; in Velua Wace. ningen en Ede; in Westergo Franeker, Waexens en Pingjum. Buiten de kerk stond in de emuniteit: de Palmiten-tempel aan de Minderbroedersstraat, waarheen hij van de Nieuwe Weerd werd verplaatst, toen het klooster Jeru- 1) Zie boven 356. 2) Arch. Aartsb. Utr. XXV 6a sqq. 37* zatem aldaar werd opgeheven % in 1544 door het kapittel van St. Jan aan de Jeruzalem-broederschap afgestaan2), in 1581 afgebroken. Utrecht — St. Marie (B. Maria V.) werd in 1081 als kapittelkerk door bisschop Coenraet gesticht en ten deele in 1813 en voor de rest, het koor, in 1844 afgebroken 3). Aan haar (den proost, het kapittel of een der kanunnikaten) behoorden vroeger of later — zie de afzonderlijke parochies — de volgende kerken: in Zuuthollandia Out Alblas en Alblasserdam; in Kennemaria Akersloot, Uutgeest, Limmen en Hippolitushoef; in Juxta Vechtam Cortenhoeven en tAnkeveen; in het Magnus Decanatus tGein en IJsselstein; in het Choriepiscopatus Cameric; in Juxta Civitatem Zegvelt, Lopic en Lopikercapel; in Trans Leccam Ameide Meerkerc en Schoonrewoert; in de prepositura Tylensis Heesselt, Varic en Erkem; in Batua Oosterholt; in Velua Harderwijc,'Oene, Apeldoren en Beecbergen; in Tuentia Holten, Rijssen en Marclo. Utrecht - St. Jacob (S. Jacobus maior) 4). Tot deze parochie, wier aan den Domproost behoorende 5) cura in twee partes was verdeeld6), behoorden volgens de boven afgedrukte beschrijving buiten de stad „het veen, de blau capelle, de weertbemuertende onbemuert". Dit omvatte de geheele stadsvrijheid benoorden de Vleutensche vaart tot aan den Plompetoren, benevens de tegenwoordige burgerlijke gemeenten Zuilen behalve de heerlijkheid Oostwaard, Westbroek en Achttienhoven en de westelijke helft van Maartensdijk. Nog vóór de hervorming werden daarvan afgescheiden de parochies Westbroec en Oostveen (zie beneden), terwijl in 1640 BlaucapeP) (met de kapel int Voordorp van de Buerkerc) en in 1652 Zuilen») (met de heerlijkheid Oostwaard *>)) afzonderlijke kerkelijke gemeenten zijn geworden. Buiten de kerk stonden er in de stad: 0 Booth, Beschr. v. Utrecht 139; Mr. S. Muller Fzn., de Schilderijen van J. v. Scorel 12 sqq. , ' T ... 2) Origineel charter in het arch. v. h. kapittel (R.jksarch. te Utrecht). 3) Van der Aa XI 449- „ , c. - 4) Jhr. Mr. Th. H. F. van Riemsdijk, Gesch. der Kerspelkerk van St. Jacob. 5) Wstinc 38, 265/6. 6) Buil. Traj. n°. 1148; Reken- offic- '497. »5<». 7) Van Alphen 376. 8) Ib. 381; Tegenw. St. XII 160. 9) Van der Aa VIII 565. het omstreeks 1232 gestichte Dominicanen-(Jacobijnen-)klooster aan het westeinde der Breestraat*) ; het vóór 1282 gestichte Bagijnenhof benoorden de Voorstraat2); en buiten de stad: het S. Jobus-gasthuis aan den Vleutenschen weg tegenover den Daalschen dijk, in het begin der 16e eeuw gesticht3); de S. Cornelius-kapel aan den Kathrijnensingel tegenover het Paarden veld, in 1578 afgebroken4); het in 1423 gestichte Tertiarissen-klooster Bethlehem aan den Kerkweg in de Nieuwe Weert 5); het S. Joannes-klooster Jeruzalem van Regularissen, in 1418 in de Nieuwe Weert gesticht bij een reeds in 1399 bestaande S. Sepulchrum-kapel, in 1434 verbrand6) doch herbouwd, in 1483 tijdelijk verplaatst naar de herberg Egmont, doch in 1493 definitief naar het huis Nienrode aan de Kromme Nieuwe gracht 7); het in 1454 gestichte S. Martinus-gasthuis in de Bemuurde Weert8) met een S. Martinus-kapel9), die in 1478 tijdelijk tot parochie verheven werd 10); het S. Antonius abbas-gasthuis, vóór 1511 gesticht „opt Hogelant" u) op den rechteroever der Vecht ^) ; het Carthuizer-klooster Nova Lux te Bloemendael, in 1375 13) gesticht aan de Vecht in het noordeinde der stadsvrijheid 14); de Cistercienser nonnen-abdij Vallis B. Marie V., Mariendael of ten Dael, in 1245 gesticht op den linkeroever der Vecht onder Zulen 1S); 1) Hist. Ep. Ultr. 104; Arch.-Aartsb. Utr. VIII 187. 01 2) Hist. Ep. Ultr. 109; Brom, Reg. Utr. n\ 2039; Catalogussen enz. I 127. 3) Hist. Ep. Ultr. 127; Tegenw. St. XI 398; Gesch. d. Fund. 59. 4) Tegenw. St. XI 408. 5) Hist Ep. Ultr. 154; Hist. Ep. Daventr. 107; van der Aa II358; Catalogussen enz. I 182. 6) Limburg Brouwer, Boerg. Chart. 22. 7) Van der Monde I 254, II 49; Kron. Hist. Gen. III 76; Catalogussen enz. 1175. 8) Hist. Ep. Ultr. 133; Tegenw. St. XI 395; Gesch. d. Fund. 37. 9) Beken. Offic. 1483, 1520, '25, '65. 10) Hist Ep. Ultr. 134; van Riemsdijk 1.1. 113 sqq. 11) Niet onder Pijlswaard, zooals Tegenw. St. XI 394 gezegd wordt 12) Gesch. d. Fund. 67. 13) Buil. Traj. n°. 2226; dus niet in 1393, zooals Hist. Ep. Ultr. 152 gezegd wordt 14) Hist. Ep. Ultr. 152. 15) Ib. 136; Arch. Aartsb. Utr. III 389 374 de kapel te Zulen x); de S. Lebuinus- of Blau-capel int Oostveen 2). Wostbroee, in 1467 nog een kapel der St. Jacobskerk3), was blijkens de rekeningen van den Officiaal 10 jaren later een afzonderlijke parochie geworden4), waaronder ook het aan St. Jan behoorende gerecht van Achttienhoven5) ressorteerde en nog ressorteert6). Oostveen (S. Jacobus). Te St. Maertensdijc „opt Veen" 7) stond een S. Jacobus-kapel, die in 1555 tot een parochie Oostveen werd verheven 8), doch na de hervorming haar vorigen naam heeft teruggekregen 9) en met het gedeelte benoorden de Nieuwe Wetering van de onder de Buerkerc ressorteerende kapel int Voordorp is vergroot. Utrecht — St. Nicolaes (S. Nicolaus), wier cura in twee partes was verdeeld 10), behoorde eerst aan den Domproost n), sedert 1250 aan de Duitsche Orde12), en werd door deze in 1529 aan het in dat jaar erbij gestichte Carmeliten-klooster overgedaan 13). Tot haar gebied brengt de beschrijving „Vechten, Wiltenburch, Reynauwen, Groenewoude, Abstede, alwaer een kerkweg loopt op de Giltpoort ende tot nae de Bilt, alwaer de pastoer de hh. sacramenten plach te defereeren"; de index van het cartularium „die Bilt, St. Jansgerecht, Weeden Brakels gerecht14), Wulvenrebroeck, Coevelway 15), Leechraven16) en Covelway Tollestege". Hieruit blijkt, dat ertoe behoorden de stadsvrijheid 1) Reken. Offic. 1419, 1509, '14; Buil. Traj. n°. 1418. 2) Reken. Offic. 1405, '80, 1543, '54. 3) De Geer, Het Oude Trecht 53. 4) Reken. Offic. 1477 , '79 enz. 5) Necrol. S. Salvatoris in Arch. Aartsb. Utr. X 284, XI 10 etc. Het is niet te verwarren met Achttienhoven in de parochie Noorden. 6) Tegenw. St. XII 163; van der Aa I 49. 7) Reken. Offic. 1405, '80. 8) Deel I 152. De naam Oostveen omvatte destijds de geheele tegenwoordige burgerlijke gemeente Maartensdijk, dus ook het latere kerspel Blaucapel (Tegenw. .St. XII 163). 9) Visitatie 1593 (Bijdr. e. Med. Hist Gen. VII 218). 10) Buil. Traj. n°. 1244. 11) Wstinc 38, 265/6; vgl. boven 355 noot 7. 12) Buil. Traj. n°. 315; de Geer, Arch. D. O. I n°. 215, Inl. alii; Hist. Ep. Ultr. 92. 13) Zie boven 362. 14) „Weda iuxta Koppel" (Wstinc 309), nu Waaijen. 15) D.i. Groot-Covelsway. 16) Cf. Wstinc 308. 3»! Ter (dat. van die) Eme, later Emelant1), Eembrugge, omvatte oorspronkelijk de latere gerechten Eembrugge, Eemnes buiten en Eemnes binnen 2), na de afscheiding der, beide Eemnessen alleen Eembrugge, dat, naar het schijnt sinds de hervorming, kerkelijks) en sinds 1675 ook burgerlijk met Baarn is vereenigd*). Het behoorde als dochter van Leusden aan de St. Paulus-abdij 5). ' i Er was een kapel op het slot6). Bunschoten (S. Catharina). Buiten de kerk stond: het S. Barbara-klooster van Tertiarissen, in 1422 naar Amersfoort verplaatst T). Hoeilaken behoorde als dochter van Leusden aan de St. Paulusabdij 2). De kerk is in 1866 vernieuwd »). Scherpenzeel (S. Antonius) behoorde als dochter van Leusden aan de abdij van St. Paulus 9) en omvatte de burgerlijke gemeenten Scherpenzeel en Renswoude. Renswout lag nog in 1363 in het kerspel van Renen™), waarvan het ook zijn naam ontving, doch in 1384 in dat van Scherpenzeel»), waartoe het tot 1618 is blijven behooren, toen het een afzonderlijke kerkelijke gemeente met een eigen kerk werd 12). Wondenberch (S. Catharina) omvatte de burgerlijke gemeente (de heerlijkheden Woudenberg en Seerestein-en-Zuidbroek) behalve het burgerlijk Woudenbergsche gedeelte der Voskuilen ») en Heischoten (waarvan echter het oostelijke deel er in de 19e eeuw mede vereenigd is), doch daarenboven het burgerlijk Leusdensche gedeelte der Voskuilen»). Amerongen (SS. Crux et Andreas 15)) omvatte behalve de bur- 1) Deel I 193. 2) Fruin 1.1'. 155. ^3) Van Alphen 372. 4) Tegenw. St. XII 258. 5) Leenen der St. Paulus-abdij 1.1. i.-jji>, 6) Reken. Offic. 1563. 7) Hist. Ep. Ultr. 173. 8) Leenen der St. Paulus-abdij 1.1 9) Van Alphen 24. 10) Leenen der St. Paulus-abdij 1.1. 11) Matthaeus, Analecta V 357. 12) Rekeningen v. Utrecht II 705, 707. 13) Van der Aa IX 433; van Alphen 388; Arch. Aartsb. Utr. XXX 317 sqq. 14) Zie boven 379 onder Leusden. 15) Reken. Offic. 1538. § 17- Magnus Decanatus (S. Salvatoris). Rijswijc behoorde waarschijnlijk tot dit decanaat als dochterkerk van Wijc bi Duurstede. In de ie helft der 9e eeuw behoorde de kerk aan het bisdom $, doch later verluidt niets meer van dat bezit. Het is na de hervorming tot 1639 gecombineerd geweest met Ravenswaai 2) en de kerk is in 1870 door een nieuwe vervangen 3). Er stond een Johanniter-commanderij 4). Wjjc bi Duurstede (S. Joannes Baptista) behoorde in de ie helft der 9e eeuw eveneens aan het bisdom5), waarvan later evenmin iets verluidt, en had in de parochiekerk een in 1366 gesticht kanunniken-college6). Buiten de kerk stonden: een S. Antonius-kapel buiten de muren, waarvan nog de begraafplaats over is 7); het in 1400 gestichte S. Maria Magdalena-klooster van Dominicanessen in de Kloosterstraat8); volgens de la Torre een overigens onbekend Regularissenklooster 9); een SS. Ewoldus et Elisabeth-gasthuis in de Oeverstraat10) ; Wercunden, latèr Werckhoven, misschien hetzelfde als het in de 9e eeuw aan het bisdom behoorende Uuerken "), behoorde sedert 1233 aan de S. Servatius-abdij te Utrecht 12) en omvatte 1) Het Oudste Cartularium 39. 2) Van Alphen 90. 3) Ibidem. 4) Van der Aa IX 537. 5) Het Oudste Cartularium 39. 6) De la Torre X 192. 7) Van der Aa XII 420. 8) Ibidem; de la Torre X 192; Goudhoeven, Kroniek 121; Arch. Aartsb Utr XIV S3. 9) De la Torre X 192. 10) Van der Aa XII 420. 11) Het Oudste Cartularium 39. 12) Brom, Reg. Utr. n°. 855, 929, 1049, I2°°- *5 38S1 Outmunster samen1), doch later alleen aan Outmunster2) behoorde, moet reeds in de 15e eeuw met de kapel van Honswijc3) van functie geruild hebben, doch ook deze is in 1844 afgebroken4), terwijl van de oude kerk van Tul geen spoor meer over is5). [Atttena] was blijkens een stuk van 12946) een aan Outmunster behoorende, reeds toen door overstrooming te niet gegane parochiekerk. De parochie werd daarna opgeheven en een deel ervan, Parijs geheeten, bij die van Lanxmeer en de rest bij die van Gasparden gevoegd. Everdingen (dat. van — ge, B. Maria V.) werd later uit de overblijfselen der kerk van Autena en haar voormalige dos gevormd, eerst als kapel van Gasparden doch later, na 1298 1), als parochiekerk, die echter bij de kerk van Gasparden werd geïncorporeerd. Het kerspel, waarvan de omvang sedert vermoedelijk niet meer is gewijzigd, omvatte de burgerlijke gemeente Everdingen behalve de Zijderveldsche en Bolgerijsche polders benevens het deel der burgerlijke gemeente Culemborg benoorden den Prijsschen weg, behoorde eerst aan den Dom en Outmunster samen8), later aan Outmunster alleen9) en is na de hervorming tot 1619 vereenigd geweest met Zij der veld 10). Er stond een S. Barbara-kapel te Godebrechtingen), later Golberdingen, aan de Lek- en Diefdijcken 12). [Zidenrevelt13), Zidervelt] moet blijkens het register van Outmunster van 148014) althans toen tot dit decanaat hebben behoord, daar dat de werkelijk gedane instituties registreert. Doch eveneens vinden wij van het begin der 16e eeuw af instituties tot deze parochie in het register van St. Marie15). 1) Rechtsbr. v. d. Dom 43. 2) Versl. v. Kerkvisit. 201. 3) Vermeulen, Tijdschr. v. Oudh. 99, 131. 4) Van Alphen 385. 5) Van der Aa V 744. 6) Matthaeus, Fundationes I 310; Hist. Ep. Ultr. 235. 7) Brom, Reg. Utr. n°. 2828. 8) Rechtsbr. v. d. Dom 43; Wstinc 265. 9) Versl. v. Kerkvisit 197. 10) Van Alphen 195. n) Rechtsbr. v. d. Dom 43. 12) Deel I 319; Versl. v. Kerkvisit. 197, 204, 208; Hist. Ep. Ultr. 232. 13) Reg. Hann. 49. 14) Deel I 317. 15) Deel I 369, 381/3; cf. Versl. v. Kerkvisit. 437. i9f broec1) (zonder het politiek ertoe behoorende IJsselveld over de Vaart); waarvan de heerlijkheden Veldhuizen en ReierskopLichtenberg2) en Rosweide in 1645 bij de toen nieuwgevormde kerkelijke gemeente de Meern, en de heerlijkheid Cattenbroec na de hervorming bij Linschoten zijn gevoegd. De parochie behoorde sinds 1288 aan de Utrechtsche Balye der Johanniters, later aan de commanderij 3), maar was daarbij niet geïncorporeerd, zooals van Heussen zegt4), blijkens de presentatie van den pastor in 1508 5). Buiten de kerk stonden: de Johanniter-commanderij 3); een H. Kruis-gasthuis 6); ten oosten van het kasteel Nyevelt onder Veldhuizen een klooster, waarvan nog kelders over zijn doch overigens niets bekend is. Jndlfas 7), later Jutfaes (S. Nicolaus), bestond alleen uit.de heerlijkheid van dien naam, doch is na de hervorming vergroot met de parochie tGein en met de heerlijkheid de Koppel 8), welke laatste echter sedert het midden der ige eeuw onder Houten is overgebracht. De cura was een personatus en behoorde eerst sinds 1245 geheel aan Outmunster9), doch werd in 1407 in twee portiones gesplitst, waarna alleen de eene aan Outmunster verbleef, terwijl de altera portio aa^n haar stichter kwam 10). De kerk is in 1819 afgebroken en in 1820 door een nieuwe vervangen n). Schalc wijc 12) (S. Michael), een personatus 13), omvatte tot kort vóór de hervorming de burgerlijke gemeente behalve het 1) Necrologium S. Salvatoris (Arch. Aartsb. Utr. X 313, XI 50). 2) Van der Aa IX 403. 3) De Fremery n°. 285; Brom, Reg. Utr. n°. 2265, 2498, 2526, 2528. 4) Hist. Ep. Ultr. 223. 5) Deel I 388; cf. Mr. S. Muller Fzn. in Arch. Nederl. Kerkgesch. II 208. 6) Hist Ep. Ultr. 223. 7) Deel I 9, 17, 20, 24. 8) Van der Aa VI 579. 9) Cod. Dipl. IV* 168/9; Sl°et °57» BulL Traj. n°. 354; Arch. Aartsb. Utr. X 285. 10) Hist Ep. Ultr. 221. 11) Van der Aa VI 191. 12) Door van Heussen om onbekende redenen, doch stellig ten onrechte (Deel I 385 sqq.) onder het archidiaconaat van Outmunster beschreven (Hist. Ep. Ultr. 184). 13) Buil. Traj. n°. 942. 44 Thuil en 't Weegje i), welke na de hervorming bij ter Goude is gevoegd terwijl Gouderak in 1658 een afzonderlijke kerkelijke gemeente is geworden2). Volgens Wouter Broek zou de kerk in 1263 aan den proost van Outmunster hebben behoord 3), maar uit het desbetreffende stuk4) blijkt dat niet. Na de droogmaking van den Zuidpias is de kerkelijke grens aan de nieuwe burgerlijke gelijk gemaakt. De kerk is in 1574 afgebrand en eerst in 1667 herbouwd5). Misschien stond er een kapel te Broechuzen 6). Nieowerkerc (dat. van NIeuwekerc ?)) optie Ijssel was gelijk aan de' burgerlijke gemeente vóór de droogmaking van den Zuidplas, doch de grens is na die droogmaking gelijk gemaakt aan de nieuwe burgerlijke. Hetzelfde geldt van Capelle optie Ijssel,. dat reeds in 1273 een parochie was»). De kerk is in 1574'afgebrand en in 1592 herbouwd9). In 1408 stond er een kapel te Keten-10). Ouderkerc (dat. van Oudekerc) optie Ijssel, een personaat en vermoedelijk de moederkerk van het decanaat11), omvatte de burgerlijke gemeenten Ouderkerk en Krimpen op den Ijssel -), welke laatste eerst in 1861 een afzonderlijke kerkelijke gemeente is geworden18). De kerk behoorde in de 13e eeuw aan den Dom en Outmunster samen14), berustende op een gift in 94415)> x) Deze behoorde in het laatst der 13e eeuw ook burgerlijk tot het ambacht Moordrecht (Het Oude Register van Graaf Florens in Bndr. e. Med. H.st. Gen. XXII 197)- 2) Tegenw.St. VII 480; van Alphen 191. 3) Deel I 150. 4) Van den Bergh II n°. 104. O Van der Aa VII 1076. 6 Reken. Offic. I5I9, „vicecuratus in Bruchusen.» Een ander Broechuzen waarop dit kan slaan, is mij althans niet bekend, want het gehjknam.ge gehucht in de parochie Blidenstein in Drente komt natuurlijk niet m aanmerk.ng. 7) Deel I 316. 8) Ib. 10, 29. 9) Van der Aa III 22. !iï wJSl Haarl. XV 94 wordt m.i. ten onrechte de kerk van Bloemendael (ter Goude) voor de moederkerk van het decanaat gehouden. Zoowel de naam Oudekerc (waaraan natuurlijk een andere moet zijn voorafgegaan; vgl. boven 115) als het personaatschap ervan pleiten voor deze kerk. 12) Van der Aa III 128. 13) Van Alphen 192. 14) Van den Bergh II n°. 104. 15) Ib. I n°. 29. 410 Zidervelt is vermoedelijk tusschen 1480 en 1503 van het Outmunstersche Magnus Decanatus naar dit decanaat overgegaan !). (Altare B. Marie in Bosinchem)2). 1) Zie boven 388/9. Het verdient daarbij opmerking, dat de parochie in de rekeningen der Domfabriek (Deel I 82) en van het Vicariaat (ib. 219) alleen onder St. Marie voorkomt, in gene van 1395 af. 2) Zie boven 60. § 22. Dominium de Altena (S. Salvatoris). Werkendam (S. Martinus) omvatte vermoedelijk van de tegenwoordige burgerlijke gemeente alleen het deel ongeveer benoorden de onder de Werken aan te geven zuidgrens. Na de herdijkingen in den Biesbosch is het vergroot met het noordelijk deel der voormalige parochie Eemkerc en ongeveer de geheele voormalige parochie Almsvoet. Die Werken1) (S. Martinus) omvatte vermoedelijk van de burgerlijke gemeente de Werken en Sleeuwijk alleen de heerlijkheid de Werken ongeveer ten westen van een lijn, getrokken in het zuidwestelijk verlengde van den Sleeuwijkschen boezem, en ten noorden van een lijn, die vermoedelijk westwaarts raaide op den kerktoren van het verdronken Sliedrecht ten zuiden der Merwede en oostwaarts ongeveer op de St. Laurenskapel onder Nieuwe Almkerc, terwijl de westgrens raaide op den kerktoren van Herradeskerc. Het is na de hervorming vereenigd met Werkendam2) en is na de herdijkingen in den Biesbosch vergroot met het noordwestelijke stuk der voormalige parochie Nieuwe Almkerc en met het oostelijke deel van de parochie Eemkerc. De kerk stond aan de nodrdzijde van den Werkenschen dijk en is in de ie helft der 19e eeuw afgebroken, terwijl er nog het kerkhof van over is 3). Slewjjc. Woudrichem, later Workem (S. Martinus), behoorde aan Outmunster. Buiten de kerk stonden in de stad: een Cruciferi-klooster 4), misschien hetzelfde als het in 1471 vermelde Regulieren-klooster5); en een Dominicanessen-klooster 8); en buiten de stad een kapel aan den Oudendijc 7). 1) De onjuistheid der mededeeling van Wouter Broek, dat de Werken slechts een kapel zou geweest zijn (Deel i 151), blijkt afdoende uit de beide registers van Outmunster (ib. 318, 320). 2) Van Alphen 645. 3) Van der Aa xii 267. 4) Hist. Ep. Ultr. 335; Römér i 335. 5) Cod. Dipl. 1848, 159. 6) Hist. Ep. Ultr. 335; Resol. St. Holl. v. 27 Juni 1571. 7) Deel i 86. Natuurlijk is de identificatie dezer kapel met 's Grevelduins Capelle aan de Langstraat door van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 335) geheel onjuist. 412 Rijswijc is na de hervorming tot 1649 en weder van 1809 af gecombineerd met Giessen x). In het westen der parochie stond de aan de abdij te Bern behoorende Praemonstratenser proosdij Hanswijc 2). Giezen, Giessen, behoorde aan Outmunster. De kerk is in 1763 door een nieuwe vervangen3). TJntanle, TJutandel, later Neerandel, behoorde eveneens aan Outmunster en is na de hervorming vereenigd met Opandel4). Van de kerk is alleen de toren over5). Anlo, Alle, later Opanle, Opandel, behoorde eveneens aan Outmunster, evenals Uutwjjc en Waerthuzen, dat na de hervorming met Uitwijc vereenigd werd6) en welks kerk in de 18e eeuw is te niet gegaan7). Emmickhoven8) behoorde eveneens aan Outmunster en omvatte waarschijnlijk alleen de ambachten Emmickhoven en Ganswijc, waarvan het laatste vermoedelijk in 1421 ten deele verdronken is9). Het is na de hervorming vereenigd met Almkerc10) en bezit nu nog slechts een eigen kerkhof. Altena11), Almkerc12), in het ambacht Opalme13), omvatte 1) Van Alphen 643. 2) Hist. Ep. Ultr. 259; Römer 175; van der Aa XII639; Arch. Aartsb. Utr. XVIII.120. 3) Van der Aa IV 560. 4) Van Alphen 644. 5) Van der Aa I 260. 6) Van Alphen 645. 7) Van der Aa XII 35. 8) Van Heussen' heeft deze parochie verward met Eemkerc en Eemstein m het decanaat Zuuthollandia (Hist. Ep. Ultr. 335). 9) Zie Ramaer, Plaat III. 10) Van Alphen 643. 11) Reg. Hann. 1. . 12) Bij Sibrandus Leo (Matthaeus, Analecta III 54») wordt medegedeeld, dat m 1275/83 „ecclesia in Sa.it wijde Hollandicae ditionis nostrae ecclesiae Lidlumensi confertur". Dit Santwijck kan natuurlijk niet de parochie in de Betuwe bij Tiel geweest zijn, vooreerst omdat deze onmogelijk, zelfs bij vergissing, kon gezegd worden „Hollandicae ditionis" te zijn, en vervolgens omdat die steeds aan St. Pieter behoord heeft (zie beneden § 25). Nu lag er echter een ambacht Zantwijc in de parochie Almkerc, en wel dat, waarin het slot der heeren van Altena stond, en dat was wel „Hollandicae ditionis." Is die identificatie juist — een derde Zandwijc ergens in Holland bestond en bestaat bij mijn weten niet — dan zou er uit zijn af te leiden, dat de parochiekerk eerst bij het huis Altena te Zantwijc gestaan heeft (cf. Reg. Hann. 1) en aan Lidlum werd geschonken; doch van het laatste is later geen spoor meer te vinden. 13) Deel I 317. Op de kaart, waaraan Plaat I bij Ramaer is onüeend, staat dit 4M van de burgerlijke gemeente vermoedelijk alleen het gedeelte beoosten den Uppelschen dijk behalve de heerlijkheid Uitwijk. Het is na de herdijkingen in den Biesbosch vergroot met het grootste deel der voormalige parochie Nieuwe Almkerc (met waarschijnlijk geheel andere westelijke grenzen) en met een strook der voormalige parochie Herradeskerc tusschen den voormaligen loop der Alm *) en de Kornsche Gantel. Er stond: een Tertiarissen-klooster 2). [Nieuwe Almkerc, Nieuwekerc optie Alme] in het ambacht Uutalme3) behoorde wellicht aan St. Pieter, dat er de tienden bezat, en omvatte waarschijnlijk het deel der burgerlijke gemeente Almkerk bewesten den Uppelschen dijk benoorden den voormaligen loop der Alm tot een lijn, die van den Groenendijk van den Nieuwen Uppelschen polder zuidwaarts op den kerktoren van Raemsdonc raaide, en het deel der burgerlijke gemeente de Werken en Sleeuwijk beoosten dezelfde lijn behalve het noordwestelijke deel van den Nieuwen Uppelschen polder. Na de herdijkingen in den Biesbosch is het gebied der parochie grootendeels bij Almkerk gevoegd, doch het noordwestelijke stuk bij de Werken. De kerk stond 'waarschijnlijk aan de oostzijde van den Nieuwendijk ten zuiden van de tegenwoordige Alm 4). Er stond eeji S. Laurentius-kapel aan den Uppelschen dijk5). Muulkerc in het ambacht van der Dussen (waarnaar thans ook de kerkelijke gemeente heet) omvatte het Noorderveld der burgerlijke gemeente Dussen, den Boezem van den Ganswijkschen polder en vermoedelijk ook den Hilschen polder, waar in den zuidoosthoek een kapel stond, die na de hervorming als kerk dienst is blijven doen en met Babilonienbroec gecombineerd is6). ambacht ten onrechte ten zuiden van Uutalme op den linkeroever der Alm geteekend (evenals Wolbrantskercke er ten onrechte ten noorden in plaats van ten zuiden van de Dubbel op geteekend staat). Uit de aangehaalde plaats van het register van Oudmunster volgt, dat Opalm (d. i. Boven-Alm, in tegenstelling met Uutalm, d.i. Neder-Alm) de gezamenlijke naam was der Almkerksche onderambachten Doorn. Clootwijc, Zantwijc, Muulwijc en Uppel. 1) Zie Ramaer, Plaat I. 2) Hist. Ep. Ultr. 335; Römer I 602. 3) Buil. Traj. n°. 1547. • 4) Ramaer, Plaat I, cf. p. 83 n°. 14. 5) Ibidem. 6) Van Alphen 639. § 23. Villa de Driel (S. Salvatoris). Driel (S. Martinus) behoorde aan Outmunster en had een kapel te Veltdriel*). i) Deel I 318. § 24. Prepositura Tylensis (Arnhemensis). Babilonie (dat. — en), Broec, Babilonienbroee, behoorde als dochter van Aelburch aan de abdij van St. Truijen *). Er stond een uithof der abdij Bern 2). Mednwe, Meeuwen (dat. van — we), behoorde eveneens aan de abdij van St. Truijen 3). Het hieronder ressorteerende Hagoort is van 1687 tot 1752 vereenigd geweest met Waelwijc4). Eten5) (S. Germanus) is na de hervorming tot 1618 vereenigd met Meeuwen6) en had een kapel te Drongelen, die bij het wiel ten oosten van het dorp stond, en waarnaar nog het tegenoverliggende land „het Kerkhof' heet7). In 1700 heeft Drongelen een eigen kerk gekregen»), die echter onder Eeten is blijven ressorteeren. Doeveren (dat. van — re) is sedert de hervorming vergroot met het tevoren tot het Luiksche kerspel Waelwijc behoorende ») Gansoijen 10). Oenderen (datT van — re) is na de hervorming tot 1901 gecombineerd geweest met Doeveren ¥f, Hetsbeen werd na de hervorming gecombineerd met Aelburch 12). Er stond het in 1338 of 1348 door Mariendael bij Utrecht gestichte Cistercienser nonnenklooster Mariencroon, dat in 1382 in een 1) Van den Bergh II n°. 588. 2) Hist. Ep. Ultr. 256. 3) Van den Bergh I n°. 117. 4) Van Alphen 642. 5) Door van Heussen (Hist. Ep. Ultr. 261) verward met Etten bij Breda. 6) Van Alphen 640. 7) Van der Aa III 526. Dat die kerk echter geen parochiekerk, doch slechte een kapel was, volgt uit het ontbreken van Drongelen in alle kerkenlijsten. 8) Ibidem. 9) Deel I 437. 10) Van der Aa IV 432; van Alphen 639. 11) Van Alphen 639. 12) Van der Aa V 313; van Alphen 638. 4té monnikenabdij werd veranderd en kort daarna naar Heusdert werd verplaatstJ). Herpt (dat. — de) werd in 1148 door den abt van St. Truijen als filiaalkerk van Aelburch gescheiden2), werd door haar in 1247 aan de abdij Bern geschonken3), omvatte ook Luttelherpt en het Herptscheveld, hoewel deze op den linkeroever der Maas lagen4), welke echter thans tot Hedikhuizen behooren5), en is na de hervorming gecombineerd eerst met Hedikhuizen en sedert 1808 met Heusden6). In de parochie stond de in 1134 gestichte B. Maria V.-abdij van Praemonstratensen te Bern7), waaraan de kerk van Herpt behoorde. Heusden (S. Catharina) behoorde eerst als dochter van Aelburch aan de abdij van St. Truijen3), doch later aan de abdij Mariencroon, waarbij het was geïncorporeerd9). De kerk zou in 1328 gesticht zijn10). Er was sinds 1348 een kanunnikencollege in gevestigd u), terwijl er buiten de kerk stonden: de Cistercienser abdij Mariencroon, in 1382 van Heesbeen naar de Wijde Lombardstraat te Heusden overgebracht, doch als monnikenklooster, en later een dubbelklooster geworden, nu het Oudemannenhuis 12); het S. Catharina-klooster, eerst van Tertiarissen, later van Regularissen, in 1482 in de Zusterssteeg gesticht13); en een Bagijnenhof14). Aelborch, de moederkerk van bijna het geheele land van 1) Hist. Ep. Ultr. 253; van der Aa VII 6So; Römer 1137; Navorscher XXIII 103. 2) Van den Bergh I n°. 128; Sloet n°. 134. 3) De Fremery n°. 92. 4) Ib. n°. 212. De grens tusschen Luttelherpt en Hedikhuizen is nog bij het kadaster bewaard gebleven. 5) Bericht van den predikant. 6) Van der Aa V 467; van Alphen 640. 7) De Fremery n°. 5- 8) Ib. n°. 92. 9) Hist. Ep. Ultr. 253; Römer I 138. 10) Hist. Ep. Ultr. 253. Het Hosden, welks kerk in 1147 aan het kapittel van St. Jan te Luik werd gegeven (van den Bergh I n°. 125) was Oudheusden (ib. II n°. 545)- 11) Ibidem. 12) Ibidem; van der Aa VII 680; Römer I 137, 3°4/5> 3"- 13) Hist Ep. Daventr. 106; van der Aa III 41; Römer I 448, 572. 14) Hist. Ep. Ultr. 253; Römer I 247, 641. 423 Reumt, Rumpt (dat. — de), was in 1261 nog een kapel van Beestx), behoorde daardoor evenals dit aan Marienwaert2) en werd na de hervorming tot 1648 en nog eens van 1675 tot 1690 gecombineerd met Gellikem 3). Gellinchem, Gellikem, behoorde op den zelfden grond aan Marienwaert4). Asperen (dat. van — re, S. Catharina) omvatte behalve de tegenwoordige burgerlijke gemeente ook nog den Asperenschen polder, die in 1817 naar Gelderland is overgegaan en sedert feitelijk ook kerkelijk onder Gellikem is gekomen. Buiten de kerk stonden er: het in 1314 gestichte Cruciferi-kloOSter, in 1566 te niet gegaan 5); het S. Anna-klooster van Tertiarissen, sedert 1488 van Dominicanessen, in de Gulden Poort bij de Bagijnenbrug6). Heukelom (B. Maria V.) omvatte en omvat nog behalve de burgerlijke gemeente ook nog het Heukelomsche Veld en het Broek van de burgerlijke gemeente Vuren, die eerst in 1817 burgerlijk met deze vereenigd zijn. De kerk behoorde aan het Domkapittel7), brandde in 1699 af en werd in de i8e eeuw herbouwd 8). Daarbuiten stond nog: een H. Geest-gasthuis9). Spijc omvatte de tegenwoordige burgerlijke gemeente Spijk, het Hooge en het Spijksche Veld van de burgelijke gemeente Vuren en daarenboven vermoedelijk de heerlijkheid Dalem, want deze was een onderdeel der heerlijkheid Arkel en werd eerst onder de Republiek met Vuren vereenigd 10). Een parochiekerk stond daar stellig niet, wel een kapel u), die na de hervorming met Vuren gecombineerd en van daar uit bediend werd en in 1801 door een nieuwe kerk is 1) Buil. Traj. n°. 285. 2) Arch. Aartsb. Utr. XXII 332. 3) Van der Aa IX 769; van Alphen 103. 4) Buil. Traj. n°. 285. 5) Hist. Ep. Ullr. 244; Römer I 191, 481. 6) Van der Aa I 275; Römer I 616. 7) Rechtsbronnen v. d. Dom t. U. 43; Wstinc 266. 8) Van der Aa V 536. 9) Buil. Traj. n°. 2257. 10) Tegenw. St. III 288; van der Aa III 177. 11) Cod. Diplom. III (1855) 115. 44ó Kesteren omvatte de kadastrale gemeente Kesteren en sedert de hervorming ook de kadastrale gemeente Lede en Oudewaard *), die te voren tot de parochie Renen had behoord. Zantwijc (S. Vincentius) omvatte de burgerlijke gemeente Tiel beoosten de Doode Linge2), behoorde in 1028 aan de St. Paulus-abdij 3), die ze in 1247 aan St. Jan afstond4), welke ze toen bij haar decanie incorporeerde5). Van de kerk is slechts het kerkhof over 6). Daarenboven stond er: een in 1399 bij een reeds bestaande B. Maria V.-kapel te Westeroijen gesticht B. Maria V.-klooster van Dominicanen, sedert 1435 van Dominicanessen7), een dochter van dat te Utrecht8). Oy (S. Sebastianus), tot 1542/6 een kapel van Echtelt9), werd toen een afzonderlijke parochie10), die aan Outmunster behoorde n) en sedert de hervorming hereenigd is met Echtelt. Echtelt (S. Catharina), een personatus 12), behoorde aan Outmunster 13). De kerk is in 1836 door een nieuwe vervangen 14). Er stond een kapel te Medel 15). Izendoren (S. Joannes Baptista) werd in 1384 van een kapel van Echtelt tot parochie verheven 16). Ochten, lichten. Hier stond misschien een Bagijnenhof17). Dodenwaert (dat. — de) werd in 1315 bij het St. Walburgs- 1) Van der Aa VI 421. 2) Sloet n°. 646. 3) Van den Bergh I n°. 80. 4) Bondam , Charterboek 459. 5) Sloet n°. 676; cf. Deel I 159. 6) Van der Aa XIII 89. 7) Ib. XII 311; Cod. Dipl. III 460; Arch. Aartsb. Utr. VI 371 sqq., XIV 56, XXIX 58 sqq. 8) Bijdr. Bisd. Haarl. XIII 373. 9) Deel I 103, 127; Reken. Offic. 1500, '38, '41, '42. 10) Reken. Offic. 1546, '70. Ze ontbreekt in de rekeningen van het Cathedraticum (Deel I 179). n) Invent. v. Oudmunster n°. 329. 12) Hist. Ep. Ultr. 281. 13) Invent van Oudmunster n°. 330. 14) Van der Aa IV 7. 15) Reken. Offic. 1556, '57. . 16) Arch. Aartsb. Utr. XXVII 100. 17) Van der Aa VIII 342. 44f kapittel te Arnhem geïncorporeerdx) en is sedert de hervorming gecombineerd met Hien 2). Er stond een gasthuis 3). Hien, welks kerk in 1841 door een nieuwe is vervangen4), moet in 1188 nog tot de parochie Dodenwaert hebben behoord, want dit was toen ook nog het geval met5) Hemmen (S. Martinus6)), sedert 1475 als parochie vermeld 7). Andels, — Ist, Aelst8), is na de hervorming tot 1631 en van 1639 tot 1649 gecombineerd geweest met Hemmen, doch sedert 1657 met Zetten9). De kerk behoorde aan het Domkapittel10). Hervelt (dat. — de, S. Willibrordus) omvatte behalve de kadastrale gemeente ook nog de heerlijkheid Wolferen n) en is sedert de 2e helft der 19e eeuw vergroot met het deel der heerlijkheid Loenen bewesten het kasteel12). Het is na de hervorming tot 1606 gecombineerd geweest met Slijk Ewijk 13). De kerk behoorde aan het Domkapittel14), vermoedelijk als dochter van Andelst. EwflC, UnteWflC15), later S lick e wijc16), een dochter van Oosterholt17), die vermoedelijk eerst van de 2^ helft der 15e eeuw dagteekent18), omvatte behalve het Slijk-Ewijksche deel der kadastrale gemeente ook nog de heerlijkheid Loenen 19), waarvan de 1) Hist. Ep. Ultr. 275. 2) Van der Aa V 575; van Alphen 79. 3) Van der Aa V 575. 4) Ib. V 574. 5) Sloet n°. 373. 6) Reken. Offic. 1513. 7) Ib. 1475, 1507 enz. In de rekeningen van het Cathedraticum (Deel I 179) komt het niet voor. 8) In de rekeningen van het Cathedraticum van 1550 en '55 (Deel I 179) staat Aelst naast Andels aan de lijst toegevoegd. Men wachte zich er echter voor in het eerste een andere parochie te zien, daar Aelst onder Lienden nooit een kerk heeft gehad en Aelst bij Poederoyen niet onder de provisorie Batua stond. 9) Van Alphen 54. 10) Rechtsbronnen v. d. Dom 43; Wstinc 38, 266. 11) Van der Aa XII 571. 12) Bericht van den kerkeraad van Slijk Ewijk. 13) Van Alphen 48. 14) Rechtsbronnen v. d. Dom 43. 15) Deel I 101. Uut-ewijc beteekende Neder-ewijc in tegenstelling tot het aan' de hooge zuidzijde der Waal gelegen Ewijc (zie boven 358 noot 1). 16) Reken. Offic. 1553. 17) Deel I 159. 18) 1b. 101. 19) Van der Aa VII 392. 433 en misschien een klooster i), dat ik echter nergens vermeld heb gevonden. Gent (dat. — te, S. Martinus) was in 891/2 aan de abdij Lorsch geschonken 2), doch behoorde sedert 1255 aan de abdij sGravendal bij Goch 3), waarbij ze in 1266 werd geïncorporeerd 4). Tot de gemeente behoort althans sedert de hervorming ook de heerlijkheid de Erlekom 5); doch het komt mij twijfelachtig voor, of dit ook vóór de hervorming het geval was. Ten noorden van het dorp moet een kapel hebben gestaan waarnaar nog een gehucht heet; doch ik heb die nog nergens vermeld gevonden. Doren borch, Doornenborch, een dochter van Gent, daar de tienden aan de kerk van Gent behoorden 6), omvatte de kadastrale gemeente behalve de Honderd Morgen, welke er echter in 1818 mede zijn vereenigd, en is na de hervorming mèt Pannerden?), doch sedert het begin der 19e eeuw met Gent gecombineerd 8). Pannaerden, Panderen (S. Martinus), omvatte de kadastrale gemeente behalve de Kijfwaard benevens de Honderd Morgen, die er in 1818 burgerlijk en kerkelijk van afgescheiden zijn 9)! Het behoorde in 1147 aan de kapittelkerk te Luik™), doch sedert 1284 aan het kapittel te Emmerik, dat er in 1285 afstand van deed"), en is sedert 1804 kerkelijk met Herwen gecombineerd 12). Aert (dat. — de, S. Helenai3)) omvatte behalve de kadastrale gemeente ook nog de Groote en Kleine Geldersche waarden der burgerlijke gemeente Zevenaar en is sedert 1627 vereenigd met Herwen 14). 1) Hist Ep. Ultr. 284. 2) Sloet n". 65. 3) Ib. n°. 771. 4) Brom, Reg. Utr. n°. 1616, 1619. 5) Bachiene I 33; van der Aa IV 534; van Alphen 6) Sloet n°. 771. 7) Bachiene I 34. 8) Van der Aa III 446; van Alphen 47. 9) Van der Aa IX 49. 10) Sloet n°. 279. 11) Ib. n°. 1082, 1087. 12) Van der Aa IX 49; van Alphen 49. 13) Reken. Offic. 1505. 14) Van der Aa I 275 van Alphen 49. 28 434 Harwen, later Herwen (S. Martinus), behoorde waarschijnlijk aan het kapittel te Emmerik i) en omvatte behalve de kadastrale gemeente van dien naam ook nog de Kijfwaard der kadastrale gemeente Pannerden 2) en het deel der kadastrale gemeente Lobith tusschen den Ouden Rijn en de Oude Waal. De kerk is in 1762 afgebrokens). Tn het begin der 17e eeuw (1620? 4)) is te (Nieuw-) Lobith een afzonderlijke hervormde gemeente opgericht. Angeren (S. Nicolaus5)), een reeds in de ne eeuw bestaande 6) dochter van Gent7), behoorde als zoodanig eerst aan de abdij Lorsch 8), later aan de abdij sGravendal 9), ten slotte misschien aan de abdij Elten19). De kerk is in 1869 vernieuwd "). Hunssen (S. Gangulphus), waarvan de kerk in 1871 dooreen nieuwe is vervangen12), had daarbuiten: een Tempelieren-klooster 13); en het in 1448 gestichte S. Elisabeth-klooster van Tertiarissen 14). Elden (S. Bonifacius15)) is na de hervorming van 1603 tot 1837 gecombineerd geweest met Driel16). Eist (S. Salvator 17), later S. Werenfridus 18)), de moederkerk van het decanaat, die volgens de traditie van 726 zou dagteekenen19), had een vermoedelijk door bisschop Balderic gesticht ») 1) Dit meen ik hieruit te mogen afleiden, dat in 1218 en 1233 de deken van het kapittel pastoor te Herwen was (Sloet n\ 449. 562; zie boven 56 noot 1). 2) Van der Aa IX 48. 3) Ib. VII 521; van Alphen 49. 4) Van Alphen 51; cf. van der Aa VII 371. 5) Reken. Offic. 1496. 6) Sloet n°. 163. 7) Ib. n°. 771. 8) Ib. n°. 163, 309. 9) Bachiene I 32. 10) Van Alphen 45. 11) Ibidem. r2) Ib. 50. 13) Van der Aa V 886. ï£2w « 14) Hist. Ep. Ultr. 283; Hist. Ep. Daventr. 107; Arch. Aartsb. Utr. XXIX 40. 15) Reken. Offic. I491- 16) Van Alphen 46. 17) Hist. Ep. Ultr. 282. 18) Reken. Offic. passim. 19) Van der Aa IV 164. 20) Zie boven 64. 43$ kanunniken-kapittel, welks proosdij sedert 1088 verbonden waó aan een der kanunnikaten van den Dom »). Daarenboven stonden er: een S. Georgius-kapel te Lynen (Lienden) 2) • het S. Elisabeth-klooster van Franciscanessen te Eimeren 3); het B. Maria V.-klooster van Tertiarissen te Rijkerswoert, waarvan de kapel eerst in 1812 is afgebroken4); het B. Maria V.-gasthuis 5). Homoet dagteekende vermoedelijk als parochie van de 14e eeuw 6) en is sedert de hervorming gecombineerd met Valburg 7). De kerk is in 1836 afgebroken en eerst in 1869 door een nieuwe vervangen 8). Zetten behoorde sedert 1015 aan de abdij Deutz») en is sedert de hervorming vergroot met de heerlijkheid Indoornic ">). In i8;8 is er de nieuwe kerkelijke gemeente Vlugtheuvelkerk van afgescheiden. 1) Zie boren 55 noot 1. 2) Hist. Ep. Ultr. 283; Reken. Offic. 1517, '23, '73. 3) Hist. Ep. Ultr. 283; van der Aa IV 112. 4) Hist. Ep. Daventr. 106; van der Aa IX 483. 5) Reken. Offic. 1478, '93, enz. 6) In de kerkenlijst der Domfabriekrekeningen, waarin het decanaat Betua oorspronkelijk, d. i. vermoedelijk in 1288 (zie boven 21), 32 parochiekerken telde is Homoet als 33e kerk onderaan toegevoegd, en wel als parochiekerk, daar wij reeds een officiatio tot die kerk van 1405 (Reken. Offic.) bezitten. 7) Van der Aa V 723; van Alphen 53. 8) Van Alphen 54. 9) Sloet n°. 140 (147?). 10) Van der Aa VI 143; van Alphen 54. § 26. Velua. Driel omvatte behalve de kadastrale gemeente ook nog het grootste deel van Meinerswijk!) en is van 1603 tot 1837 met Elden gecombineerd geweest2). Er stonden: het klooster St. Annabooch van paters conventualen 3) (thans Vredestein) en het klooster St. Annastroon (thans Hemelric)4), die samen wellicht een dubbelklooster vormden. Beteren (S. Willibrordus) omvatte de kadastrale gemeente zonder de Liender Meent en het Ressemerbroec en is na de hervorming tot 1706 gecombineerd geweest met Rantwijc 5). De kerk is in 1838 herbouwd6). Er stond het B. Maria V.-klooster Rouwendael 7). Rantwflc8) omvatte de kadastrale gemeente met de heerlijkheid Indoornic9), die sedert de hervorming bij de gemeente Zetten is gevoegd. Hensden, later Ophensden (S. Joannes), omvatte de kadastrale gemeente zonder de heerlijkheid Wolfswaard. De kerk is in 1500 vernieuwd 10). Renen (dat. van — ne n), S. Cunera) behoorde sedert de ie helft der I3e eeuw aan de Duitsche orde12). In 1363 be- 1) Kaart van 1810 der Comm. v. h. Kadaster (Rijksarch. Arnhem). 2) Van der Aa V 518; van Alphen 16. 3) Van der Aa I 274; Buddingh in Geld.-Volksalm. 1869. 4) Hist. Ep. Ultr. 571; van der Aa I 280; Buddingh 1.1. 5) Van Alphen 49. 6) Van der Aa V 531. 7) Ib. XI 943. 8) Niet te verwarren met het bekende Rinwick, dat blijkens het stuk van H55/°5 (Sloet p. 295) op den rechteroever lag, terwijl er geen enkele aanwijzing is, dat dit ooit met Rantwijc het geval zou zijn geweest. 9) Sloet n°. 104. (Register 1141 j°. 1156: Thomas = Indoornik). 10) Navorscher XXIII 537. 11) Dat dit de nominativus was, blijkt zoowel uit den Oudfrankischen vorm Hrem (Lacomblet I n°. 65 p. 30; Sloet n°. 45) als uit den naam Renswout. 12) Jungius, Hist. Com. Benth. Cod. Dipl. n°. 40; de Geer, Arch. D. O. II n°. 658; Buil. Traj. n°. 343. 437 hoorde Renswout nog tot deze parochie 1), doch reeds in 1384 tot Scherpenzeel2), waartoe het tot 1618 is blijven behooren 3). Ook de Marsch, die Stichtsche grond was 4), en Lede en Oudewaard behoorden tot Renen5), doch zijn na de hervorming respectief bij de gemeenten Lienden en Kesteren gevoegd. In 1566 is Venendael6) en in 1819 is Eist (met een deel van Amerongen 7)) als afzonderlijke kerkelijke gemeente ervan afgescheiden. Buiten de kerk stonden er: een commanderij der Duitsche orde8), waaraan de kerken van Renen en Bemmel behoorden; het S. Agnes-klooster van Tertiarissen, later van Regularissen, naast de commanderij 9); de S. Cunera-kapel ten oosten der stad, nu het kerkhof19); de S. Pancratius-kapel op het kasteel ter Horst ten noorden der stad, waarin in 1347 een kanunniken-kapittel werd gesticht n), dat in 1529 naar de S. Catharina-kapel op het Vreeburch te Utrecht werd verplaatst12). ? $$/'t Wagenfngen (dat. van — ge, S. Joannes Baptista) omvatte vermoedelijk, indien althans de kerkelijke grens niet na de hervorming veranderd is, op den rechteroever alleen het deel der burgerlijke gemeente bewesten Belmonte, doch daarenboven de Harten (dat er in 1817 van is afgescheiden en bij Renkum gevoegd) , terwijl er op den linkeroever de heerlijkheid Wolfswaard 1) Matth. Anal. V 357. 2) Reken. v. Utr. II 705, 707. 3) Tegenw. St. III 64, 292; zie boven 381. 4) Ib. XII 77. 5) Van der Aa VII 700. 6) Arch. Aartsb. Utr. XXVII 265, 276, 283. Hieruit blijkt de onjuistheid der opgave van van der Aa XI 548, dat de kerk in 1549 zou gesticht zijn, vermoedelijk vooral op grond der mededeeling in den Tegenw. St. XII 79, dat het dorp Veenendaal in dat jaar gesticht werd. Waaraan Wouter Broek zijn bericht ontleende „Venendael consecratus parochialis a°. 1502" (Deel I 157) is kwalijk te gissen, want op een andere kerk dan de in 1566 gewijde kan Broek, in 1598, toen hij zijn aanteekeningen schreef, niet gedoeld hebben. 7) Van der Aa IV 165; van Alphen 387. 8) De Geer 1.1. Inl. lvi. 9) Hist. Ep. Ultr. 263; Hist. Ep. Daventr. 107. 10) Hist. Ep. Ultr. 264. 11) Ib. 265; Buil. Traj. n°. 1133 (a° 1345) ten onrechte ecclesia genoemd; Navorscher 1903, 283. 12) Zie boven 366. 438 toe behoorde1). Volgens de traditie heeft op den Wageningschen berg Oud-Wageningen gestaan met een parochiekerk, die in 1480 afbrandde2), en op de helling ligt inderdaad nog de begraafplaats; doch in 1280 bestond reeds Nieu-Wageningen, waarvan de kerk aan^den proost van St. Jan behoorde3). Er stonden: ' een S. Nicolaus-kapel in de Kapelstrat4); en een nonnenklooster in de Achterstraat5). Redinchem, later Renkem, behoorde sedert 1031 aan de abdij Abdinchof te Paderborn6) en omvatte vermoedelijk behalve de kadastrale gemeente (zonder de Harten, dat er eerst in 1817 bij is gevoegd) ook nog het deel der burgerlijke gemeente Wageningen beoosten Belmonte. Er stond nog: een B. Maria V.-kapel, waarbij in 1405 het B. Maria V.klooster van Regularissen werd gesticht7). Wolfhees, — hezen, later Heelsem. De parochiekerk, die, behalve in de kerkelijke registers, bij Slichtenhorst8) en in een nog ongedrukt stuk van 14979) vermeld wordt, stond bij de Wodanseiken te Laag Wolf hezen, waar haar plaats eerst in 1893 is teruggevonden 10), en is na de hervorming (misschien in 1585 n)) geheel verwoest. Uit de omstandigheid, dat in de rekening van den bisschoppelijken vicaris over 1526 12) Heelsem gezegd wordt dezelfde parochie te zijn als Wolffhesen, en dat de kerk van Heelsem in de i8e eeuw bekend was als „de oude kapel"w), is af te leiden, dat de parochiekerk te Wolf hezen en een te Heelsem staande kapel nog vóór de hervorming hun functies moeten verwisseld hebben, zooals zoo vaak voorkwam. 1) Van der Aa XII 575. 2) Tegenw. St. III 476. Bij van der Aa XII 61 staat 1580, wat wel een drukfout zal zijn. 3) Sloet n°. 1019; Brom, Reg. Utr. n°. 2254. 4) Hist. Ep. Ultr. 266. 5) De la Torre X 206. 6) Sloet n". 157, 168. 7) Nijhoff, Gedenkw. III n°. 282; Hist. Ep. Daventr. 139; Arch. Aartsb. Utr. XXXI 3. 8) Tooneel d. L. v. G. I 112a. 9) Eigen Haard 1894, 136. 10) Ib. 133 sqq. 11) Ib. 137 noot 1. 12) Deel I 227. 13) O. G. Heldring, de Veluwe 244. 439 De parochie heeft dan vermoedelijk omvat de burgerlijke gemeente Doorwerth benevens de Bovenheide, die thans burgerlijk en kerkelijkJ) tot Oosterbeek behoort. Sedert de hervorming is Heelsem met Renkem gecombineerd 2). Oosterbeec omvatte vermoedelijk a^een de kadastrale gemeente bezuiden de Heelsemer beek en is na de hervorming tot 1609 gecombineerd geweest met Renkem3). Arnhem, Arnem (S. Martinus, na 1453 S. Eusebius), behoorde sedert 1225 aan de abdij te Prüm4), waarbij het in 1255 door den bisschop van Luik werd geïncorporeerd5). In 1869 is er de nieuwe kerkelijke gemeente Schaarsbergen van afgescheiden 6). Buiten de parochiekerk (Oude of Grootekerk) stonden er in de stad: de S. Walburgis-kapel7), waarin sedert 13148) het Tielsche St. Walburgs-kapittel, waaraan de kerken van Drumpt en Dodenwaert behoorden, gevestigd was 9), aan het Walburgsplein; de S. Joannes Baptista-commanderij der Johanniters op het St. Jansplein, waar nu de Nieuwe kerk staat10); het in 1489 gestichte Franciscanen-(Minderbroeders-)klooster in de Broerenstraat u); het in 1404 gestichte S. Agnes-klooster van Regularissen in de Beekstraat, waarheen in 1636 het S. Catharina-gasthuis werd overgebracht ^); het vóór 1246 gestichte S. Catharina-gasthuis Insula Dei in de Bakkerstraat13), met een klooster van Regulieren u); 1) Van der Aa vergiste zich met te zeggen, dat Laag Wolf hezen kerkelijk tot Oosterbeek behoort (XII 573). Dit geldt van Hoog Wolfhezen, hetgeen zoowel geographisch het eenig mogelijke is als volgens bericht van den predikant ook feitelijk het geval is. 2) Van Alphen 25. 3) Ib. 21. 4) P. Nijhoff, Invent. Oud Arch. Arnhem, Inl. vii. 5) Arch. Aartsb. Utr. XVII 242. 6) Van Alphen 22. 7) Geen parochiekerk, zooals de la Torre zegt (X 209). 8) Niet 1328, zooals vaak gezegd wordt, op grond, dat toen de St. Walburgskerk te Tiel aan de Duitsche orde overging. 9) Hist. Ep. Ultr. 273; de Geer 1.1. Inl. xlviii. 10) Hist. Ep. Ultr. 276; Tegenw. St. III 450. 11) Hist. Ep. Ultr. 276; Tegenw. St. III 451. 12) Hist. Ep. Ultr. 276; van der Aa I 64, 335. 13) Hist. Ep. Ultr. 276; Sloet II n°. 668; Navorscher XXIV 512, 516. 14) Buil. Traj. n°. 1576. 440 het S. Nicolaus-gasthuis in de Koningstraatl); het S. Petrus-gasthuis bij de Rijnpoort2); het S. Antonius-gasthuis aan het St. Jansplein 3); en buiten de stad: de in 1392 gestichte Regulieren-abdij Vallis vel Fons B. Marie V., Marienborn of Mariendael, op de grens van Oosterbeec, een dochter van Windesheim 4); het in 1342 gestichte Karthuizer-klooster Monnickhuzen aan den Apeldoornschen weg5), na de hervorming vereenigd met Clarendael6); het in 1419 gestichte Regularissen-klooster B. Marie in Bethania bij de Prezikhaaf aan den Velperweg 7); een in 1537 gesticht kanunniken-kapittel op Hulkestein, dat kort na 1538 weder werd vernietigd8). Die Aenstoot, later Otterlo. H iervan is in 1853 de nieuwe kerkelijke gemeente Hoenderlo afgescheiden met bijvoeging van een deel van Beekbergen9). Berninchem, later Bennekem. Ede behoorde reeds vóór 1216 aan St. Jan 10). Omstreeks 1566 is Geldersch Venendael ervan afgescheiden en met Renensch Venendael tot een afzonderlijke parochie vereenigd "). Er stond een S. Antonius-kapel te Lunteren, die in 1566 tot parochiekerk werd verheven Barnevelt (S. Odulphus), dat in 1183 nog tot Putten behoorde 13), was later een afzonderlijke parochie. 1) Tegenw. St. III 452. 2) Hist Ep. Ultr. 276; Tegenw. St. III 452. 3) Van der Aa I 335. 4) Hist. Ep. Ultr. 278; Hist. Ep. Daventr. 128. Wellicht is uit de overeenkomst, in 1408 tusschen den pastoor van Oosterbeec en den prior van Mariendael gesloten (Deel I 187), af te leiden, dat het klooster in die parochie stond en niet in die van Arnem. 5) Hist Ep. Daventr. 179; Nijhoff, Gedenkw. I n°. 396. 6) Van der Aa VII 1056. 7) Ib. II 354; Hist. Ep. Daventr. 139. Dit werd door de la Torre X 209 met Marienborn verward. 8) Van der Aa V 896. 9) Van Alphen 30. 10) Van den Bergh I n°. 251. 11) Zie boven 437. 12) Hist. Ep. Ultr. 267; Arch. Aartsb. Utr. XXIX 351 sqq. 13) Sloet n°. 362, „Wesle" d, j. Wessel. 441 Voorthuzen (S. Gertrudis i)), in 1183 nog een kapel van Putten 2), behoorde evenals dit aan de abdij Abdinchof3). «arder, — eren, Cootwijc (S. Gangulphus), had een kapel te Cootwijc 4)., waarnaar de parochie herhaaldelijk mede wordt genoemd, doch die later zelfstandig werd. In 1750 is de oostelijke helft zoowel van Garderen als van Cootwijc burgerlijk en later ook kerkelijk bij Apeldoorn gevoegd, waardoor het nu nog Oudedorp geheeten gehucht, waar de in 1571 afgebrande 5) kerk van Garderen stond, onder Apeldoorn kwam te liggen. De in 1571 nieuw gebouwde kerk te Garderen 6) is in 1856/9 door een nieuwe vervangen 7). Cootwflc moet blijkens de rekeningen van het Cathedraticum 3) vóór het midden der 16e eeuw van Garderen zijn afgescheiden, doch is er na de hervorming tot 1607 weder mede gecombineerd geweest9). Niekerc (dat. Nierkerke, S. Catharina), een vermoedelijk uit het laatst der 14e eeuw dagteekenende dochterkerk van Putten 10), die in 1540 afbrandde en door een nieuwe werd vervangen M, zou volgens de la Torre aan de abdij van Elten behoord hebben 12), waarvan echter overigens niets bekend is. Buiten de kerk stond er: een Baginenhof 13). 1) Deel I 158. Van der Aa (XI 861) noemt S. Odulphus den patroon der kapel Voorthuzen, doch vermoedelijk is hier verwarring met een andere gelijknamige plaats in het spel. r 2) Sloet n". 362. De in een stuk van 1566 (Arch. Aartsb. Utr. XXIX 373) voorkomende bewering, dat de kerken van Barnevelt, Voorthuzen en Cootwijc uit die van Garderen gesproten waren, aan welke zij „tamquam suae matrici ecclesiae» jaarlijks een recognitie betaalden, kan dus onmogelijk juist zijn. 3) Sloet n°. 157, 362; Deel I 158. Van Heussen, de parochie aan de abdij van Elten toekennende (Hist. Ep. Ultr. 266), verwarde ze met de gelijknamige villa onder Elten. 4) Deel I 101. 5; Van der Aa IV 438. 6) Ibidem. 7) Van Alphen 107. 8) Deel I 178. 9) Van Alphen 109. 10) Appel en Wesle behoorden in 1183 nog tot Putten (Sloet n°. 362) 11) Van der Aa VIII 210. 12) De la Torre X 190; Hist. Ep. Ultr. 266. 13) Hist. Ep. Ultr. 267. 442 Patten (S. Pancratius) behoorde sedert 1031 aan de abdij Abdinchof te Paderborn i). Ermelo behoorde reeds vóór 1028 aan de abdij van St. Paulus'). De kerk is in 14083) en nog eens in 1823 door een nieuwe vervangen4). Daarenboven stonden er: een kapel te Staveren5); de commanderij Vallis S. Joannis der Johanniters 6) te 's Heerenloo 7); en daarbij het klooster Emmaus 8). Zelhurst9), later Harderwijc (S. Nicolaus, na 1415 SS. Maria et Martinus), welks cure in vier portiones was verdeeld™), behoorde tot 1250 aan den proost en daarna aan het kapittel van St. Marie H)i De parochiekerk stond eerst buiten de Luttekepoort (aan de zuidwestzijde der stad) doch brandde in 1415 af12) en werd toen vervangen door de S. Martinus-kapel in de stad. Hierden is er in 1741 als afzonderlijke kerkelijke gemeente van afgescheiden 13). Buiten de kerk stonden er in de stad: het vóór 1290 gestichte 14) Franciscanen-(Minderbroeders-) klooster op de Markti5); het S. Gregorius-huis der broeders des gemeenen levens in de Vijhestraati6); het in het begin der I4e eeuw gestichte Regularissen-klooster S. Agnes in Galilea in de Oosterwijkstraat"); 1) Sloet n°. 157; Deel I 158, Acta Visit. 17. 2) Sloet n°. 155; Leenen der St. Paulus-abdij 1.1.; Hist. Ep. Daventr. 166. 3) Deel I 192. 4) Van Alphen 107. 5) Nijhoff, Gedenkw. I n°. 49. 6) Niet der Duitsche Orde, zooals de Tegenw. St. III 499 zegt 7) Hist. Ep. Ultr. 542; Hist. Ep. Daventr. 164. Deze commanderij werd vaak die van Harderwijc genoemd, hoewel ze stellig onder Ermelo lag. 8) Tegenw. St. Hl 499- . ... 9) Dat dit de oude naam der parochie was, blijkt uit de vergelijking der stukken bij Sloet n°. 721, 778 en 854 (cf. van der Aa V 141, X 329). 10) Deel I 195/6. 11) Sloet n°. 721. 12) Tegenw. St. III 469» van der Aa V 141. 13) Van Alphen 109. 14) Brom, Reg. Utr. n°. 2339. iO Hist. Ep. Daventr. 164; Arch. Aartsb. Utr. II 39. ,6) Hist. Ep. Daventr. 164, cf. 45. waar het een S. Gregorius-klooster wordt genoemd, terwijl het bij van der Aa V 142 een S. Hieronymus-klooster heet. 17) Hist. Ep. Daventr. 165; van der Aa V I42- 443 het S. Catharina-klooster van Tertiarissen in de Catharinastraati); het Tertiarissen-klooster Clarendal bij de kerk 2); het Heiligegeest-gasthuis bij de Bruggestraat 3); en buiten de stad: een S. Nicolaus-kapel *), wellicht op de plaats der vroegere parochiekerk; het Bagijnenhof5); het S. Georgius-gasthuis Jeruzalem 6), misschien verbonden aan het Jurianus-klooster 7); een S. Severinus-kapel te Hierden, waarvan nog de begraafplaats over is3), en die na de hervorming tot 1741 als bijkerk dienst heeft gedaan, toen ze door een nieuwe voor de afzonderlijke gemeente») is vervangen, in welker plaats weder in 1850 een nieuwe is gebouwd 10). Elspeet (S. Antonius) behoorde als dochter van Ermelo aan de abdij van St. Paulus evenals n) Nunspeet (S. Antonius), waar een Tertiarissen-klooster stond 12). Dorenspijc (S. Ludgerus 13)) behoorde aan de abdij Werden 14). De kerk is in 1825 afgebrand en in 1831 door een nieuwe vervangen 15). Er stond : een Carmelitessen-klooster 16). Die Elborch (SS. Nicolaus et Maria Magdalena), een dochter van Dorenspijc en daardoor eveneens aan de abdij Werden be- 1) Hist. Ep. Daventr. 106, 165. 2) Ib. 165. 3) Ib. 164. 4) Ibidem. 5) Van der Aa V 142. 6) Hist. Ep. Daventr. 164. 7) Tegenw. St. III 499. 8) Van der Aa V 575. 9) Ibidem. 10) Van Alphen 109. 11) Leenen der St. Paulus-abdij B f°. 3. 12) Van der Aa VIII 334. 13) In het stuk bij Lacomblet I n°. 65 wordt die Elborch toegekend aan S. Ludgerus, wat echter alleen van haar moederkerk Dorenspijc geldt (Buil. Traj. n°. 1542), terwijl die Elborch blijkens de Acta Visitationis aan SS. Nicolaus et Maria Magdalena gewijd was. Ook van der Aa IV 449 heeft de fout overgenomen. 14) Lacomblet LI.; Hist. Ep. Daventr. 165. 15) Van der Aa IV .449. 16) Ib VI 316, XIII 932. 444 hoorende*). Tot in de i6e eeuw wordt in de kerkelijke registers telkens gezegd, dat Dorenspijc en die Elborch dezelfde parochie waren, die echter in de ±5e meestal naar de stad genoemd werd2). Hieruit schijnt af te leiden, dat hier als op zoovele andere plaatsen eerst de oude parochiekerk van het dorp door de kapel der stad is vervangen en zelf kapel geworden, doch later weder tot een afzonderlijke parochie is verheven 3). Er stonden: een in 1425 gesticht S. Agnes-klooster van Tertiarissen 4); en een Heiligegeest-gasthuis 5). Ovsterwolde (dat. van — wolt, S. Nicolaus) behoorde als dochter van Dorenspijc aan de abdij Werden. De oude kerk is in 1844 afgebrand en door een nieuwe aan den Zandweg vervangen 6). Argeswalde, die Wolden7) (lat. de Wondis8)), later Hollanderbroec9), later Oldebroee (S. Lambertus). In de eerst met 1395 beginnende rekeningen der Domfabriek komt constant een kerk Wolde voor. Te voren giste ik 10), dat dit een andere naam kon zijn van Dorenspijc; doch sedert vond ik in een stuk van J393 n) den hof te Mullegen, ten zuidoosten van het dorp Oldebroek gelegen, vermeld als liggende „int kerspel van Aldenbroec van Argeswalde ende Dorenspijc", waaruit blijkt, dat die drie dorpen toen nog één parochie vormden. Daaruit volgt, dat Argeswalde vermoedelijk het Wolde der Domfabriek-rekeningen is, dat daar van 1395 af naast Dorenspijc, Hollanderbroec en Oosterwolde voorkomt, de ecclesia de Woudis (die Wolden) van 1408, en te identificeeren met het zuidoostelijk deel der tegenwoordige burgerlijke gemeente Oldebroek, welker zuidoostgrens thans nog door den naar die Wolden genoemden Woldberg gevormd wordt. 1) Lacomblet U.; Hist. Ep. Daventr. 165. 2) Deel I 100. 3) Zelfs in de rekeningen van het Cathedraticum van het midden der 16e eeuw staat nog „Elborch alias Doernspijck" (Deel I 178), doch vermoedelijk was dattoen een anachronisme. 4) Hist. Ep. Daventr. 106, 166. 5) Ib. 166. 6) Van der Aa VIII 541. 7) Deel I 189 (a°. 1408). 8) Ib. 196 (a°. 1408). 9) Ib. 100. 10) Ibidem noot. 11) P. N. van Doorninck, Leenacten 77. 445 Daar moet dus eerst de parochiekerk hebben gestaan, die later door de reeds in 1395 bestaande kapel van Hollanderbroec (later Oldebroec) vervangen is. De parochie was in elk geval een dochter van Dorenspijc, die tusschen 1393 en 1408 is opgericht. Die Gaedsberck J) (lat. Mons Dei 2)), later Hatheim, Hattem (S. Crux, later SS. Andreas et Catharina) behoorde in 1176 nog tot Heerde, toen dit van Epe werd afgescheiden 3), doch schijnt reeds toen een kapel op den Gaasberg gehad te hebben. De parochiekerk (die kapel?) is eerst aan het H. Kruis gewijd geweest4), en in het begin der 15e door een andere op een andere plaats vervangen (de latere Andreaskerk5)). De parochie, die als dochter van Epe aan den Domdeken behoorde6), komt niet vóór de stichting der stad in 1299 voor7) en omvatte behalve de tegenwoordige burgerlijke gemeente ook nog het noordelijke deel der burgerlijke gemeente Oldebroek. Wezep, dat ertoe behoorde, is in 1862 een afzonderlijke kerkelijke gemeente geworden8) met een in 1863 gebouwde eigen kerk. Buiten de kerk stonden er: een S. Joannes Evangelista-kapel op het kasteel9); een in 1411 gestichte S. Gregorius-kapel19); het omstreeks 1415 gestichte dubbelklooster van Benedictijnen Clara Aqua, Claerwater, ten noordwesten der stad, een dochter van dat te Zwartewater n); het in 1299 gestichte gasthuis Mons Dei (op den Gaasberg ?)12). Heerde (dat. van Heert, S. Joannes Evangelista) werd in 1176 van Epe afgescheiden13)( omvatte, na de afscheiding van die Gaedsberch, de kadastrale gemeente benevens de kerkelijke gemeente Veessen en behoorde eveneens als dochter van Epe aan 1) Sloet n°. 339. 2) Nijhoff, Gedenkw. I n°. 65. 3) Sloet n°. 339. 4) Navorscher XXII 546 (a°. 1394). 5) Ibidem, „oud kerkhof, daar de kerk placht te staan" (a". 1423). 6) Wstinc, Rechtsboek v. d. Dom 265/6; Hist. Ep. Daventr. 178. 7) Nijhoff, Gedenkw. I n°. 65. 8) Van Alphen 116. 9) Hist. Ep. Daventr. 178; Navorscher 1.1. 10) Ibidem. 11) Hist. Ep. Daventr. 178; Van der Aa VI 457. 12) Nijhoff, Gedenkw. I n°. 65; Navorscher 1.1. 13; Sloet n°. 339, waar i. p. v. Herghe Herdhe te lezen is. 446" den Domdeken1). In 1843 is Wapenvelde er als afzonderlijke kerkelijke gemeente van afgescheiden2). Er stonden: een S. Ethelwoldus-kapel of filiaalkerk te Veessen3), die vreemderwijze in de 15e eeuw een paar malen gezegd wordt in het kerspel Vorachten te liggen4) en in 1650 een afzonderlijke kerkelijke gemeente is geworden5), terwijl de kerk in 1842 door een nieuwe is vervangen 6); in het noordoosten het in 1407 gestichte klooster der broeders des gemeenen levens Ellenhoorn, later St. Hieronymusberch en gewoonlijk Hulsbergen genoemd 7). Verachten, later Vorchten (S. Joannes Baptista) stond na 1176 nog onder Heerde, toen dit van Epe werd afgescheiden8), doch was reeds in de I4e eeuw een parochie 9). Of het huis Bethlehem ten zuiden van het dorp en de Monnikenmars ten noorden ervan op een oud klooster wijzen, is twijfelachtig. Oene (dat. van Oen, S. Dionysius) was in 1176 nog een kapel van Epe10), doch reeds in 1238 een afzonderlijke parochie, die aan den proost van St. Marie behoorde n). Epe (dat. van Eep, S. Martinus), dat aan den Domdeken behoorde12), vormt met Oene de kadastrale gemeente Epe. In 1867 is Ernst er als nieuwe kerkelijke gemeente van afgescheiden 13). Vaessen (dat. van — se, S. Ursula) was in 1176 nog een kapel van Epe14), doch in 1243 een parochie 15), die aan den Domdeken behoorde16). De kerk is in 1852 door een nieuwe vervangen 17). 1) Wstinc 265/6. 2) Van Alphen 116. 3) Sloet n°. 339; Acta Visit. 146. 4) Over. Tijdreken. Reg. IV 99 (a°. 1459), V 40 (a°. 1497); doch onder Heerde VI 270 (a°. 1436). 5) Van Alphen 115. 6) Van der Aa XI 563. 7) Hist. Ep. Daventr. 180. 8) Sloet n°. 339. 9) Over. Tijdrek. Reg. 16* enz. 10) Sloet n°. 339. 11) Ib. n°. 778, 864; Acta Visit. 149. Lindebom verwarde Oen met Ommen door het eerste aan den proost van St Pieter toe te kennen (Hist Ep. Daventr; 183). 12) Wstinc 265/6. 13) Van Alphen 112. 14) Sloet n°. 339. 15) Ib. n°. 636. 16) Wstinc 265/6. 17) Van Alphen 115. 447 Apeldoren behoorde aan den proost van St. Marie J), is na het midden der i8e eeuw vergroot met de oostelijke helft der kerspelen Garderen en Cootwijc 2), en had buiten de parochiekerk: een kapel op tBroeclant3); en een S. Antonius-kapel bij den weg naar Hoog-Soeren 4). Beecbergen (dat. van — ge, SS. Fabianus et Sebastianus) behoorde eveneens aan den proost van St. Marie5). In 1853 is een deel der gemeente bij de toen opgerichte nieuwe kerkelijke gemeente Hoenderloo gevoegd 6). Er stond : een kapel te Loenen7), die in 1625 een afzonderlijke kerkelijke gemeente is geworden 8). Voorst, Opvoorst (S. Trinitas) behoorde sedert de 9e eeuw aan de abdij te Prüm 9) en omvatte de kadastrale gemeente benevens het deel der in Brummen gelegen marke Tonden tusschen de Voorsttondensche en Oekensche beken, dat daarom Voorst-tonden heette 10). Hal (dat. Halle, S. Ludgerus) behoorde aan de abdij Werden ") en is na de hervorming tot 1650 gecombineerd geweest met Brummen12). In de 19e eeuw is het met Voorsttonden van het kerspel Voorst en een deel van het kerspel Brummen vergroot, doch in 1857 is Eerbeek er als afzonderlijke kerkelijke gemeente van afgescheiden 13). «. Brammen (S. Pancratius) behoorde, vermoedelijk sedert 996 14), 1) Hist. Ep. Daventr. 167; Visitatie 1567; cf. Sloet n°. 752, 778. 2) Zie boven 441. 3) Hist. Ep. Daventr. 167. 4) Ibidem. 5) Visitatie 1567. 6) Van Alphen 30. 7) Hist Ep. Daventr. 167. 8) Van Alphen 30. 9) Sloet n°. 66; Acta Visit 157 (waar i. p. v. Prueren Pramen is te lezen). 10) Voor eenige jaren berichtte mij de toenmalige archivaris van Gelderland Mr. Bijleveld, dat in een oud stak „Tonden int kerspel v* Voorst" voorkomt, doch zonder de plaats te noemen, waar het staat Cf. Liber X f. 122 der Veertien Registers, aangehaald bij Nijhoff, Gedenkw. VI2 503. 11) Lacomblet I n°. 65; Hist. Ep. Daventr. 177; cf. Sloet n". 199. 12) Van Alphen 3a 13) Ib. 29. 14) Sloet n°. 116 j". n". 254. In latere eeuwen bezat Elten echter slechts enkele der daar genoemde kerken, zoodat het verband tusschen die gift en het latere bezit der kerk van Brummen niet vaststaat. 448 aan de abdij te Elten 1). De parochie bestond uit twee deelen, gescheiden door het tot de parochie Voorst behoorende Voorsttonden. Met inbegrip hiervan omvatte ze de tegenwoordige kadastrale gemeente met uitzondering van de Spaanweerd, die tot Steenderen, en van den linker IJsseloever tusschen Pelgrim en Stokebrand, die tot Wichmont behoorden 2) doch er na de hervorming mede vereenigd zijn. Er stond: vermoedelijk een kapel te Rienderen. Spankeren (S. Petrus) werd in 1307 aan de Johanniters geschonken 3). De vroegere grens tegen Dieren is onbekend, doordat de twee kerspelen na de hervorming gecombineerd en eerst in 1846 weder gescheiden zijn4) ,doch toen vermoedelijk met een geheel andere grens. In 1804 is er een nieuwe kerk gebouwd 5). Dideren, later Dieren (dat. van — re, B. Maria V.), omvatte de kadastrale gemeente behalve de parochies Ellenchem en Spankeren , de tot Angerlo behoorende Beimen- en Loenensche waarden en de tot Drempt behoorende Fraterwaard, doch is sedert het laatst der ige eeuw vergroot met Olburgen en een deel van de Fraterwaard. De kerk is in 1847 door een nieuwe vervangen 6). Het behoorde aan en was geïncorporeerd bij de aldaar in 1218 gevestigde commanderij der Duitsche Orde "'), waaraan daarenboven de kerken van Hummelo, Doesborch en Drempt behoorden. Ellenchem, later Ellekem (S. Nicolaus), behoorde sedert het 2e kwart der I2e eeuw aan het kapittel te Zutfen8) en is na de hervorming tot 1733 gecombineerd geweest met Dieren9). 1) Acta Visit. 170. Het is vermoedelijk daaraan toe te schrijven, dat het Tiendenregister van 1280 de opbrengst van Brummen eenmaal vermeldt onder het archidiaconaat van Emmerik (Deel I 28), tegen een ander maal onder het decanaat Veluwe (ib. 30). 2) Kaarten d. Comm. v. h. Kad. v. 1810. 3) Nijhoff, Gedenkw. I 96. Volgens Lindebom (Hist. Ep. Daventr. 177) zou Spankeren aan de commanderij der Duitsche Orde te Dieren behoord hebben, doch in de geschiedenis van deze is daarvan geen spoor te vinden; en ik vermoed, dat Lindebom het alleen heeft afgeleid uit het bericht, dat de „commendator terrac" tot het onderhoud verplicht was (Acta Visit. 171)1 wat echter op den commandeur der Johanniters sloeg. 4) Van Alphen 19. 5) Van der Aa X 614. 6) Van Alphen 20. 7) Sloet n°. 451; Acta Visit. 172. 8) Sloet n°. 246; Acta Visit. 171. 9) Van Alphen 20. 454 het in 1479 gestichte Cruciferi-klooster, een dochter van dat te Asperen *); het in 1419 gestichte S. Agnes-klooster van Regularissen2); het Tertiarissen-klooster Campus B. Marie V., Mariencamp 3); een Bagijnenhof van den Ordo Wilkensis4); het S. Liberata-gasthuis 5). Netterden (S. Walburgis) behoorde wellicht in 1242 nog tot de parochie Emmeric6), doch was in 1344/5 een afzonderlijke parochie7), die behalve de kadastrale gemeente daarenboven Klein-Netterden, Leegmeer, Borghees enz. omvatte (welke er bij de grenswijziging in 1816 van zijn afgescheiden) en aan den proost van Emmeric behoorde 8). Gfenderingen (dat. van — ge, S. Martinus) omvatte behalve de kadastrale gemeente ook nog de na de hervorming opgerichte parochie Ulft, die nu tot de kadastrale gemeente Etten behoort, blijkens de opmerking bij de visitatie in 1572, dat Schulenburch onder Genderingen ressorteerde9). Ook Wiken heeft er steeds toe behoord en Tibus merkt terecht op, dat het tegendeel niet is af te leiden uit het onder Netterden aangehaalde stuk van 1242 10). Er stonden: een kapel te Mechelen, die nog als zoodanig dienst doetn); en een kapel op het slot te Ulft12). Etten (S. Martinus) was reeds een parochie in 121813) en omvatte vóór de hervorming het deel der kadastrale gemeente bewesten de Riesegrave, doch thans de geheele kadastrale gemeente. Het is na de hervorming tot 1603, van 1614 tot 1) Hist. Ep. Ultr. 289. 2) Erlauterungen etc. 426. 3) Hist. Ep. Daventr. 106. 4) Wassenberg, Embrica III 220; Hist. Ep. Gron. 15. 5) Wassenberg ib. 6) Sloet n°. 629; cf. Tibus 43. 7) Buil. Traj. n°. 1135; cf. Nijhoff, Gedenkw. n°. 1773. 8) Arch. Aartsb. Utr. XVIII 321. 9) Acta Visit. 68. Politisch behoorde het echter onder Wisch (Beekman 1.1. 76). 10) Tibus 43. Politisch was het echter anders (Beekman 1.1. 76). 11) Hist. Ep. Daventr. 189. 12) Ibidem. 13) Sloet n°. 449. 456* Weel (dat. Wele, S. Martinus), een dochter van Zedehem, behoorde aan den Domproost1). De kerk is in 1858 door een nieuwe vervangen 2). 1) Arch. Aartsb. Utr. XXII 2, 3. In het Rechtsboek van den Dom van Wstinc komt daarvan niets voor, hetgeen erop schijnt te wijzen, dat Weel als parochie van na 1342 dagteekent. 2) Van Alphen 66. §28. Prepositura Daventriensis. Dentinchem, later Beutekem (S. Catharina), reeds in 838 als kerk vermeld 1), omvatte de burgerlijke gemeente Stad Doetinchem en van de burgerlijke gemeente Ambt Doetinchem het westelijke deel tot en met den Kruisberg, terwijl het oostelijke deel daarvan er eerst in 1817 bij is gevoegd2). Het behoorde aan 3) het in 1179 aldaar even benoorden de stad gestichte S. Laurentius-klooster van Regulieren Bethlehem4) (Bielhem), dat in het 3e kwart der 13e eeuw eenigen tijd aan de Duitsche Orde heeft behoord5) en dat de kerken van Deutinchem, Doesburch en Steenderen bezat of bezeten heeft; het SS. Antonius et Agnes-klooster Sion van Regularissen, vermoedelijk met het vorige een dubbelklooster vormende, eerst in de stad, doch later verplaatst naar den Kruisberg6); het SS. Trium Regum-gasthuis 7). Hummel, Hummelo (S. Willibrordus), omvatte behalve de tegenwoordige kerkelijke gemeente ook nog het deel der burgerlijke gemeente Ambt Doetinchem beoosten den Kruisberg, dat er in 1817 van is afgescheiden8). Het behoorde eerst aan de Duitsche Orde, doch werd in 1328 door deze tegen Drempt geruild»). De kerk is in 1839 door een nieuwe vervangen™). Nie-, Borch- of Laechkeppel (S. Laurentius) werd na de hervorming tot 1634, van 1636 tot 1652 en van 1655 tot 1739 gecombineerd met Hummelo en is sedert 1739 gecombineerd met Oldenkeppel n). 1) Sloet n°. 33. 2) Beekman 73/4. 3) Acta Visit 74; Brom, Reg. Utr. n°. 1828. 4) Van der Aa II 356. 5) Sloet n". 977, 1010, 1043 enz. 6) Hist Ep. Daventr. 185; van der Aa X 399. 7) Hist. Ep. Daventr. 185; Acta Visit. 76. 8) Beekman 74. 9) De Geer, Arch. D. o. Inl. lxvii. 10) Van der Aa V 549. 11) Van Alphen 65. 462 het in 1455 gestichte Observanten-klooster Galilea, Niecloostef, buiten de Larensche poort (nu de begraafplaats)*); het Tertiarissen-klooster en gasthuis Spittael in de Pelikaanstraat bij de Hospitaals-binnenpoort, later naar de Nieuwstad verplaatst2); . het S. Agnes-convent van zusters des gemeenen levens, Admanshuis, op het Oudewant3); het convent van zusters des gemeenen levens tRondeel op den Rijkenhagen (nu het Burgerweeshuis) 4); het Oude Gasthuis oorspronkelijk aan de Markt, later naar de Nieuwstad verplaatst 5); het S. Elisabeth- of Nieuwe Gasthuis, eerst in de Spiegelstraat , later naar de Nieuwstad verplaatst6); het Bornhof aan de Bornhovestraat 7); het in 1415 gestichte Keppels Gasthuis8). Nieu Zutfen (S. Nicolaus) was de reeds in de 2e helft der I3e eeuw bestaande parochie der door de Berkel van de oude stad gescheiden en in 1312 met deze vereenigde nieuwe stad. Of haar gebied zich ook buiten de Nieuwstad uitstrekte, is onbekend. Na de hervorming is ze met Out-Zutfen hereenigd. Buiten de parochiekerk (nu de Katholieke St. Janskerk) stonden er: het S. Maria Magdalena-klooster Izendoorn van Tertiarissen 9); het S. Catharina-klooster van Tertiarissen (Heerhendrixhuus) in de Lokenstraat, waarmede de later naar de Nieuwstad verplaatste Oude en Nieuwe Gasthuizen vereenigd zijn 10). Gorslo, Gorsel, omvatte van de tegenwoordige kadastrale gemeente alleen het eigenlijke Gorsel. Epse stond onder S. Nicolaus te Deventer en Eefde onder Warnsvelt, hetgeen beide kerkelijk nog het geval is. Wilp (dat. — pe, S. Lebuinus) dagteekent van omstreeks 1) Hist. Ep. Daventr. 86; van der Aa IV 423, XIII 350. 2) Hist. Ep. Daventr. 86; van der Aa XIII 352. 3) Van der Aa XIII 351. 4) Ibidem; Hist. Ep. Daventr. 86. 5) Van der Aa XIII 352. 6) Ibidem; Hist. Ep. Daventr. 83. 7) Ibidem. 8) Hist. Ep. Daventr. 84. 9) Ib. 86, 107. 10) Ibidem. 47i in de i6e eeuw aan den bisschop van Utrecht behoord te hebben !). Genemuden (S. Nicolaus) behoorde aan het kapittel te Deventer2) en kwam overeen met de burgerlijke gemeente met uitzondering van de punt, waarmede deze ten zuiden van Afsched in den polder van Mastenbroek uitsteekt, en van het gedeelte tusschen de Goot en het Oude IJsseltje, dat bij Kampen behoorde 3). Cellemuden, dat vroeger tot het kerspel van Hasselt behoorde en met het platteland hiervan in het begin der 19e eeuw burgerlijk bij Zwollerkerspel is gevoegd, is (misschien tegelijk) kerkelijk bij Genemuiden ingedeeld. Er stond een gasthuis met een Heiligegeest-kapel 4). IJsselmuden (SS Crispinus et Crispinianus) behoorde aan het kapittel van Deventer5) en omvatte de burgerlijke gemeenten IJsselmuiden en Grafhorst (dat zelfs nooit een eigen kapel heeft bezeten) behalve Oosterholt, dat tot de parochie Wilsem behoorde (doch thans tot IJsselmuiden), en het Stuurmatj$dok en de oostelijke helft der Bondammer en Knollenblokken, die tot de parochie Mastenbroec behoorden. Hier stond: het in 1084 gestichte S. Martinus-klooster Zonnenberch van Karthuizers tegenover Campen 6). - Wilsem (S. Lambertus) omvatte behalve de tegenwoordige burgerlijke gemeente ook nog Oosterholt7), dat sedert de hervorming zoowel kerkelijk als burgerlijk onder IJsselmuiden staat 8). Mastenbroec (B. Maria V.) is kort na de indijking in 1364 een afzonderlijke parochie geworden, wier grenzen, voor zoover bekend is, nooit zijn veranderd. Ze omvatte van de burgerlijke gemeenten Genemuiden en IJsselmuiden de daar vermelde stukken en van de burgerlijke gemeente Zwollerkerspel al wat in den polder Mastenbroek ligt behalve de strook bezuiden Werkeren en den oostelijken (Hasselter) dijk met de bebouwing daarlangs. Hasselt (S. Stephanus), welks kerk in 997 zou gesticht zijn9), 1) Hist Ep. Daventr. 117. 2) Ib. 116. 3) A. A. Beekman 157/8. 4) Hist Ep. Daventr. 116. 5) Dumbar I 350; Acta Visit. 41. 6) Hist. Ep. Daventr. 113; Tegenw. St. XIX 380. 7) Over. Tijdr. Reg. IV 25. 8) Kerkel. kaart v. h. Provinc. Kerkbestuur. 9) Van der Aa V 212. 473 Leuzen behoorende Rollecate behoorde er toen toe*), terwijl omgekeerd de thans tot Rouveen behoorende Hulst en de Hulstlanden te voren tot de marke Nieu Leuzen der parochie Dalfsen schijnen behoord te hebben 2). Staphorst (S. Nicolaus), dat aan het kapittel te Deventer behoorde 3), heeft zijn nog bij het kadaster bekende kerkelijke grenzen behouden. De oude kerk stond op de oude begraafplaats en is in 1752 door de tegenwoordige vervangen4), doch was zelf vermoedelijk eeuwen te voren uit den noordelijken hoek der parochie naar het veen verplaatst, daar het in dien hoek gelegen Oude Staphorst de herinnering schijnt te bewaren aan de oudste ligging van het kerkdorp aan den rand van het veen. Dalveshem, later Dalfsen (S. Cyriacus), wordt vreemderwijze in het Tiendenregister onder het archidiaconaat van Oldenzaal vermeld5), waaruit, in verband met het feit, dat het stellig steeds onder dat van Deventer heeft gestaan, wellicht zou zijn af te leiden, dat de kerk toen aan het kapittel te Oldenzaal behoorde, ware het niet, dat van elders blijkt, dat het in de I3e en 14e eeuwen aan het Domkapittel behoorde6), en dat in het 3e kwart der 16e eeuw noch het een noch het ander het geval was7). De parochie omvatte de burgerlijke gemeenten Dalfsen en Nieuw Leuzen benevens de Hulstlanden 8), welke in het begin der 19e eeuw naar Staphorst en Rouveen zijn overgebracht. Haar grenzen aan de noordwestzijde waren trouwens betwist en schijnen eerstein 1610 en '15 definitief (of op nieuw) te zijn vastgesteld 9). Ook Lenthe behoorte ertoe 10), doch een deel hiervan is later bij ter Heine gevoegd n) evenals het stuk ten zuiden van het Overijsselsche kanaal. In 1660 is Nieuw Leuzen een afzonderlijke kerkelijke gemeente geworden 1) Van der Aa IX 734. 2) Tegenw. St. v. Over. IV 72; zie beneden onder Dalfsen. 3) Hist Ep. Daventr. 153. 4) Tegenw. St. v. Over. IV 218; van Alphen 498. 5) Deel I 5. 6) Wstinc, Rechtsboek v. d. Dom 265/6; Rechtsbr. v. d. Dom t. TJ. 43; het Oudste Cartularium 234. 7) Acta Visit. 138. 8) Tegenw. St. v. Over. IV 72. 9) Ib. 68, 218. , 10) Over. Tijdr. Reg. IV 29. 11) Tegenw. St. v. Over. IV 66, 74. 12) Ib. 72; van Alphen 497. 474 Er stond een kapel te Rechteren x). Vmme, later Ommen (dat. van — me, S. Brigitta), behoorde sedert 1238 aan dert proost van St. Pieter2) en omvatte de burgerlijke gemeenten Stad en Ambt Ommen benevens de stukken der burgerlijke gemeenten Avereest, die vroeger tot de marken Stegeren en Arriën hadden behoord3). Stegeren, van Arriën gescheiden door een rechte lijn van de Witte Belt aan de Vecht af tot de Reest toe, die op Junne raaide, reikte met een punt aan de Reest, waar de oostgrens tegen de marke Diffelen der parochie Heemse aansloot aan de grens tusschen de parochies Averreest en Zuutwolde benoorden de Reest. Arriën daarentegen strekte zich niet uit tot de Reest, daar de Veldhoek en het Oosthuizerveld *) onder Averreest stonden. Aan de Ommerschans is in het begin der 17e eeuw een nieuwe kerkelijke gemeente met een eigen kerk gevestigd, doch in 1685 is die verlaten en al wat tegenwoordig burgerlijk ten noorden van het Ommerveld tot de burgerlijke gemeente Stad Ommen behoort, kerkelijk bij Avereest gevoegd5). In 1827 is de kerkelijke gemeente Ommerschans echter hersteld met een in 1824 nieuw gebouwdè kerk (die in 1847 door een andere is vervangen) doch tot 1832 met Avereest gecombineerd gebleven6). In 1831 is een nieuwe kerkelijke gemeente Dedemsvaart gevormd7) uit: i°. de te voren tot de parochies Ommen en Heemse behoord hebbende deelen der burgerlijke gemeente Avereest; 2°. de Veldhoek, het Oosthuizerveld en de Drentsche Reesten van het kerspel Averreest; 30. de Vuile Riete van het kerspel Zuidwolde. En in 1863 is er Lemele met Archem als een afzonderlijke kerkelijke gemeente met een in 1865 gebouwde kerk van afgescheiden 8). no& < Er stond een Heiligegeest-gasthuis met een kapel9). 1) Tegenw. St. v. Over. IV 78; Hist. Ep. Daventr. 155. 2) Sloet n°. 606; Hist. Ep. Daventr. 183, waar het stuk ten onrechte op Oene wordt toegepast. 3) Tegenw. St. v. Over. IV 85 sqq. 4) Ib. 92. 5) Ib- 93- 6) Van der Aa VIII 446» XIII 1067; van Alphen 503. 7) Van Alphen 499. >St riby 8) Ib. 501. 9) Hist. Ep. Daventr. 145. BH 475 Heemse (dat. van Hemis, Heems, S. Radbodus). De verhouding dezer parochie tot de volgende, den Hardenberch, is duister. Heemse omvatte de marken Diffele i), Rheeze 2) en Heemse en Collendoorn3), hetgeen tot het begin der 19e eeuw onveranderd het geval is gebleven*). Desniettemin werden diezelfde marken in de 15e eeuw alle herhaaldelijk ook vermeld als liggende in het kerspel van Nienstede of den Hardenberch: Heemse in 1403 5) en 1495 6), Collendoorn in 1420 7), Diffele in 14578) en 14939), Pedze (lees Redze, d.i. Rheeze) in 149610), terwijl omgekeerd de later Nienstedesche marken soms onder Heemse worden geplaatst: Holthoene en Wesinge in 1496 H), Brucht in 1522 12) enz. Dit alles wijst erop, dat destijds Heemse,' Nienstede en die Hardenberch verschillende namen waren derzelfde parochie, welke dan ook in 1326 het kerspel te Nienstede ende te Hemis wordt genoemd 13). Daar nu Hemis ongetwijfeld de oudste naam der parochie was en Nienstede reeds in 1240 als zoodanig vermeld wordt"), is de aannemelijkste verklaring deze, dat de parochiekerk van Hemis vóór 1240 vervangen werd door een andere te Nienstede met behoud van den ouden naam der parochie Intusschen staat het vast, dat reeds vóór de hervorming Heemse en die Hardenberch twee afzonderlijke parochies vormden, waaruit volgt, dat in de 15e 0f 16e eeuw gene weder van deze is afgescheiden 16). Sedert waren de grenzen van Heemse: de Vecht, de tegenwoordige burgerlijke grens tusschen Ambt-Hardenberg en Ambt-Ommen benoorden 1) Over. Tijdr. Reg. I 57, IV 35 enz. 2) Ib. IV 7, 35 enz. 3) Ib. IV 40 enz. 4) Tegenw. St. v. Over. IV 108 sqq. 5) Over. Tijdr. Reg. II tn. 6) Ib. IV 638. 7) Ib. II 251. 8) Ib. IV 36. 9) Ib. IV 599. 10) Ib. V 4. 11) Ib. V 9. 12) Ib. V 488. 13) Ib. I 42. 14) Racer II 80, VII 147. 15) Hoewel juist in dat stuk de parochie de Hemis et Nyensteden wordt genoemd. 16) Deel I 328. Een volkomen analoge ontwikkeling hebben o.a, Valkenburch en Catwijc, Dorenspijc en die Elborch, enz. doorloopen. 476 de Vecht, dé Saamswijk en in het noorden daarvan een niet geheel rechte lijn naar de Reest1), de Lutter scheidsloot, en bezuiden de Dedemsvaart de tegenwoordige grens tusschen Ambt Hardenberg en Gramsbergen tot aan het Holt, en van daar langs de westzijde van het Jodenkerkhof en de Mars2) tot aan de Vecht. Die Niestat (dat. Nienstede), later die Hardenberch (S. Stephanus), bestond uit de marken Holthone, Ane, Anewede, Lutten, Holtheme, den Velde, Loozen en Radewijc, Baaider (waartoe de Baalderhaar behoorde, later van Overijssel gescheiden en thans kerkelijk onder Wilsum staande3)), Bruchten Bergentheim4) en behoorde aan het klooster Marienberch te Zwartewater8). Het omvatte de burgerlijke gemeenten Gramsbergen en Stad Hardenberg behalve de kleine parochie Gramsbergen , benevens al wat van de burgerlijke gemeente Ambt Hardenberg niet tot de parochie Heemse behoorde. In het begin der I9e eeuw is al wat toen burgerlijk onder Gramsbergen stond benoorden de Dedemsvaart en beoosten de Vecht behalve Loozen ook kerkelijk daaronder gebracht. De kerk van die Niestat stond op de oude begraafplaats van Hardenberg ten oosten van het stadje, die in het begin der 19e eeuw nog gebruikt werd6), maar is in 1362 door een andere kerk te den Hardenberch vervangen, terwijl zij zelf als kapel in gebruik bleef en in 1653 is afgebroken 7). Er stond het in 1405 gestichte klooster B. Maria V. in Galilea van broeders des gemeenen levens, later van Cisterciensers te Sipculo in het zuiden der marke Bergentheim 8) met een uithof Marienberch in het noorden dier marke9). 1) Deze opgave is te danken aan een onderzoek in de oude kerkelijke registers door den heer B. Meesters te Averreest. 2) Tegenw. St. v. Over. IV 109. 3) Nom. Geogr. I 80. 4) Tegenw. St v. Over. IV 110 sqq. 5) Mist Ep. Daventr. 145. Het is blijkbaar de oude, in 1362 als zoodanig opgeheven parochiekerk van die Hardenberch, welke bedoeld is met Aldekerka in de bul van 1245 (Buil. Traj. n°. 162), niet een „Oudekerk op Schokland?", zooals in de noot wordt gezegd, terwijl de kerken op Schokland ook nooit aan Marienberch hebben behoord. 6) Tegenw. St. v. Over. IV 95. 7) Ibidem. 8) Hist. Ep. Daventr. 145. 9) Van der Aa VII 653. 471 Die Berge (latijn Mons), later Oramsuergen (dat. van — ge) omvatte slechts een deel der marke Loozen *). In het begin der ige eeuw is een groot deel van het kerspel Hardenbergh ermede vereenigd, doch in 1854 en 18.. zijn daaruit twee nieuwe kerkelijke gemeenten Lutten2) en de Krim gevormd. De kerk is in 1672 verwoest en daarna herbouwd3), doch is kort na 1878 door een nieuwe vervangen4). Den (dat. van die) Ham (B. Maria V.), dat aan het kapittel van St. Pieter behoorde5), komt als parochie niet vóór 1441 voor6) en had te voren onder Ommen gestaan, wat nog lang als anachronisme in de stukken vermeld werd"'). In 1869 is Vroomshoop er als een nieuwe kerkelijke gemeente van afgescheiden 8). Hellendoren (dat. van — re, S. Sebastianus) behoorde aan het kapittel te Deventer9). In 1854 is Daarle er als nieuwe kerkelijke gemeente van afgescheiden 10) en in 1903 Nijverdal. Er stond een kapel op het kasteel ter Mollen n). 1) Tegenw. St. v. Over. IV 113. — 2) Van Alphen 502. 3) Van der Aa IV 760. 4) Van Alphen 499. 5) Acta Visit. 178. 6) Over. Tijdr. Reg. III 49. 7) B.v. „Linde in de marke van den Ham int kerspel van Ommen," a°. 1457,'90 (Over. Tijdr. Reg. IV 29, 518). 8) Van Alphen 503. 9) Hist. Ep. Daventr. 154; Acta Visit. 153. 10) Van Alphen 499. n) Hist. Ep. Daventr. 154; cf. van der Aa VII 1035. § 29. TüENTIA. Holten, een dochterkerk van Rijssen, behoorde ais zoodanig aan den scolasticus van St. Marie1). Ue kfcMt is in 1829 afgebrand en in 1832 door een nieuwe vervangen2). Rijsne, later Rijssen (dat. van — se, S. Dionysius) behoorde aan den scolasticus van St. Marie3) en omvatte de burgerlijke gemeente Rijssen, de burgerlijke gemeente Wierden behalve de parochie Wierden en de marke Eisen en Elsenerbroec van de burgerlijke gemeente Markelo. Er worden in genoemd Zudena 4), Notter5), Grimberge6), Recten?), Ypelo8), Enter9), Eisen10). In 1707 is een nieuwe kerkelijke gemeente gevormd te Enter, waaronder toen ook Enterbroek is geplaatstn) en in de ige eeuw ook nog Ypelo12). Elsenerbroek behoort thans kerkelijk tot Goor. Er stonden: een S. Antonius-kapel te Enter, die in den tachtigjarigen oorlog is verwoest13); en een S. Antonius-gasthuis met kapel14). Wederden, Wierden (S. Joannes Baptista) omvatte slechts het deel der burgerlijke gemeente beoosten Notterveen en benoorden Nieuwstad en Ypelo. Er worden in genoemd Hezell15), Heggeloe16), Alting onder Hurene 17). 1) Acta Visit. 91; Visitatie 1567. 2) Van der Aa V 708. 3) Acta Visit. 111; Visitatie 1567. 4) Over. Tijdr. Reg. IV 59 (a°. 1457). 5) Ib. IV 38 (a°. 1457). 6) Ib. IV 215 (a°. 1469). 7) Ib. IV 65 (a°. 1457). 8) Ib. IV 109 (a°. 1460). 9) Ib. IV 16 (a°. 1456). 10) Ib. II 237 (a°. 1417), III 50 (a°. 1441). 11) Van der Aa IV 236; van Alphen 510. 12) Van der Aa VI 76. 13) Ib. IV 236. 14) Hist. Ep. Daventr. 69. 15) Over. Tijdr. Reg. V 315 (a°. 1516). 16) Ib. III 103 (a°. 1454). 17) Ib. IV 134 (a°. 1460). Oldenzael naar Losser 1). In de 15e eeuw worden erin genoemd Lutte 2), Berchusen3), Hasloe*), Doerninge»), Gammincloeö) Dulre7), Weerslo3), Lemeslo9), RossumiO), Vaelte") terwijl er vermoedelijk, evenals later het geval was, ook het niet genoemde Klein Driene toe behoorde. Buiten de parochiekerk stonden er: het S. Agnes-klooster van Tertiarissen 12); het Heiligegeest-gasthuis, waarvan de kapel in 1377 werd gesticht13); het S. Elisabeth-gasthuis "). Werslo, Weerselo (S. Remigius), was blijkens de onder Oldenzael geciteerde plaats in 1518 nog geen parochie, doch wel in 1545, daar het in de rekening van het Cathedraticum als zoodanig voorkomt15). Het behoorde aan het na te melden S Remkus-klooster16). Indien de parochie, zooals'waarschijnlijk is, overeenstemde met de tegenwoordige kerkelijke gemeente dan behoorde er de westelijke helft der oude parochie Oldenzael toe sterk afwijkende van de burgerlijke gemeente Weerselo 17) Er stond het in 1152 gestichte S. Rernigius-klooster van Benedictijnen, eerst een dubbel-, doch later alleen een nonnenklooster13), waaraan de kerken van Weerselo en Ootmarsem behoorden. Oedmarshem, later Ootmarsem (SS. Simon et Judas), vol- 1) Zie boven 482; van der Aa VII 446 2l °Ve";TTiidr- Reg- 11 180 . 95, 97» 197») Ib. 372. 12) Ib. 370. 13) Ib. 97. 14) Oork. Gr. e. Dr. n°. 231. Magnin (Gesch. Overz. I 81, 123 noot 74) noemt ten onrechte het jaar 1040. 15) Versl. v. Kerkvisit. 468, So7 een S. Dionysius-kapel van Steenwijc, werd in 1368 hiervan als parochie afgescheiden1), behoorde aan het kapittel te Steenwijc 2) en omvatte het deel der burgerlijke gemeente Steen wij kerwold, dat niet tot de parochie Steenwijc behoorde, behalve Scharwolde, dat er alleen van de hervorming tot het begin der 19e eeuw toe behoord heeft. In 1852 is de grond der Maatschappij van Weldadigheid in dit kerspel met een strook onder Steggerden benoorden het Eezerveen bij de nieuwe kerkelijke gemeente Frederiksoord gevoegd, doch in 1867 tot een afzonderlijke kerkelijke gemeente Willemsoord verheven 3), waartoe echter niet de Ronde Bles behoort, die daardoor thans een kerkelijke enclave van Steen wij kerwold tusschen Willemsoord en Peperga uitmaakt. Steenwijc (S. Clemens) behoorde van 1141 tot 1206 aan de abdij van Runen*), daarna aan den bisschop en sedert 1296 aan het toen in de parochiekerk opgerichte S. Clemens-kapittel van kanunniken5), waaraan daarenboven behoorden de kerken van Meppel, Colderveen, Havelte, Steenwikerwolde, Vollenho, Scharwolde, Oldemarct en Paeslo. De kerkelijke grens tegen Steenwikerwolde, geheel afwijkend van de burgerlijke, is vermoedelijk na de hervorming gewijzigd. Terwijl Eeze steeds kerkelijk onder Steenwikerwolde heeft gestaan, is hetzelfde vroeger waarschijnlijk eveneens het geval geweest met Eesveen en de Stadsweide, die thans kerkelijk onder Steenwijk staan, en vormden de Kapelsloot en de Steenwijker Aa de oude grens tusschen de twee kerspelen. Buiten de parochiekerk stonden er: een B. Maria V.-kapel (nu de Kleine Kerk) 6); een in 1408 vermelde ?) doch overigens onbekende S. Spirituskapel ; een S. Catharina-gasthuis met kapel3). 1) Buil. Traj. n°. 1866; cf. Over. Tijdr. Reg. VI 233. 2) Versl. v. Kerkvisit. 464. 3) Van Alphen 528. 4) Oork. Gr. e. Dr. n'. 28, 43. Het was echter geen „stichting" der abdij, zooals vaak wordt beweerd op grond der foutieve dateering van het stuk van 1236 (zie boven p. 502 noot 12). 5) Ib. n°. 194. 6) Acta Visit. 115; Hist. Ep. Daventr. 103, waar ze ten onrechte parochiekerk wordt genoemd. 7) Deel I 187. 8) Acta Visit. 117. 524 decanaat, blijkens het feit, dat ze zelfs nog in 1315 de eenige „ecclesia" ervan genoemd werd1), behoorde sedert 1243 aan de commanderij ter Nes 2), waarbij ze geïncorporeerd was 3). Het kerspel is in het begin der 20e eeuw vergroot met de westelijke helft van Boornbergum 4). [Catrijp, Alde-(holl. 01de-)catr$jp 5)], een der vijf kerken, die de commanderij ter Nes in 1315 behield6). Tot nog toe was onbekend, waar de parochie lag. De Geer plaatst Catrijp onder Oldeboorn7), waarvoor echter geen argument is aan te voeren. Ze kan ook niet de eveneens reeds in de middeleeuwen opgeheven parochie die Rijp zijn, waarvan de ligging ten noordwesten van ter Wispel vaststaat, omdat ze beide in het stuk van 1315 naast elkander genoemd worden. En om dezelfde reden kan ze niet „Oud Katlijk in Schoterland" zijn8). In verband met het feit, dat Catrijp noch in het kadaster van 1505 noch in de Benificiaalboeken van 1542/4 als dorp of parochie voorkomt, doch in 1518 een „pastoer op Catrijp ende Bant" genoemd wordt9), meen ik te mogen gissen, dat die twee parochies toen vereenigd waren, en nog een spoor der oude kerk van Catrijp te vinden in het oude kerkhof, dat nog in het midden der 19e eeuw in het zuidoosten van het Groote Schar onder upper Bant bestond10), en waarvan de herkomst te eenenmale onbekend is. Er stond: het door Bloemcamp gestichte Cistercienser nonnenklooster Nemus B. Maria V., Marienbos, dat vóór 1400 naar ter Nes verplaatst werd Upper Bant12), ter (dat. van die) Bant, Catrijnbant (S Catha- 1) Deel I 322. 2) De Geer, Arch. D. O. II 616, n°. 522. 3) Vrije Fries XX 341. 4) Bericht van den predikant. 5) Deel I 322. 6) Ibidem. 7) De Geer 1.1. Inl. xlv. Daar wordt ook van een convent te Wolden gesproken, alsof dat een ander was dan dat te Catrijp, terwijl uit het stuk van 1400 (n°. 533) duidelijk blijkt, dat „bi Wolden" niets is dan een omschrijving van de plaats, waar het Catrijper convent stond. 8) Nom. Geogr. IV 54. 9) Ib. 55- 10) Atlas van Eekhoff. 11) De Geer 1.1. II n°. 533 p. 625/6; Historische Avonden II 468, 12) Kaart van Leo Sibrandus („Wepperbant"). 52/ Die Hemeric (dat. — cke1)), die Hemric (S. Andreas2)), is sedert de hervorming gecombineerd met Lippenhusum 3). Weningawalde4), Wannygeterp (holl. — dorp5)), Wangeterp6), Wijnjeterp7) (holl. — dorp). Er stond een S. Bonifacius-kapel 8), waarvan nog het kerkhof over is. Backefeen 9) (holl. dat. Backenvene 10)), Dyoertswalde u), Dzuurswalthga n), Duurs wal de (holl. — wolde, dat van—lt, S. Joannes 13)), blijkens den brief van 1315 , het kadaster van 1505 en de Beneficiaalboeken van 1542/4 een en dezelfde parochie, waarvan echter na de hervorming Backefeen werd afgescheiden en bij Sigerswalde gevoegd 14), terwijl ze zelf met Ureterp werd gecombineerd tot 1722 en sedert met Wijnjeterp 15). In 1871 is Bakkeveen een zelfstandige kerkelijke gemeente geworden16). De kerk moet aan de abdij Mariengaert behoord hebben, daar dit tot 1578 de bediening der kerk te zijnen laste had17). Er stond het Praemonstratenser klooster Curia B. Marie V. in Backefen, Marienhof18), een uithof van de abdij Mariengaert met een kapel, waarvan nog het kerkhof ten zuidwesten van het tegenwoordige Bakkeveen over is 19). Sigerswalde20) (holl. — wolde, dat. van —lt, S. Jacobus2i)) is sedert de hervorming gecombineerd met Ureterp 22). 1) Deel I 322. 2) Ib. 278. 3) Van Alpben 475. 4) Deel I 322. 5) Rijksarch. te Utrecht O 615 f°. 2 (a°. 1561). 6) Deel I 277. 7) Kaart van Leo Sibrandus („Wijngeterp"). 8) Tegenw. St. XV 575. 9) Kaart van Leo Sibrandus. 10) Deel I 322. 11) Schwarzenberg II 19. 12) Kaart van Leo Sibrandus. 13) Deel I 277. 14) Tegenw. St. XV 573. 15) Van Alphen 478. 16) Ib. 472. 17) Vrije Fries XX 351. 18) Hist. Ep. Leov. 106; Wijbrands, Gesta Abbatum Orti S. Mariae 124/5. Het ontbreekt in het kadaster van 1505 (Deel I 307). 19) Atlas van Eekhoff; Friesche Volksalm. (1839) 35 sqq. 20) Deel I 322; Kaart van Leo Sibrandus („Sygerswaelde"). 21) Van der Aa X 379. 22) Van Alphen 478. 528 Uraterp (holl. — thorp1)), Ureterp (S. Petrus2)), werd na de hervorming tot 1722 gecombineerd met Wijnjeterp en is sedert weder zelfstandig3). Utraterp (holl. — thorp4)), Otterterp (holl. — dorp5)), Olterterp6) (S. Hippolytus7)), heeft behalve de kerk nog een oud kerkhof3) en is sedert de hervorming gecombineerd met Beetsterswaech9). De klok werd in 1414 gewijd ">). Suagh11), die Swaech, Beetsterswaech (S. Gertrudis12)). De kerk is in 1803 door een nieuwe vervangen 13). Wellicht bewaart de plaats Bethlehem de herinnering aan een voormaligen uithof van een klooster 14). Beets (holl. Beee, dat. Beke15), S. Gertrudis 18>), een seendstoel, is sedert de hervorming gecombineerd met Beetsterswaech 17). 1) Deel I 277, 322. 2) Ib. 277. 3) Van Alphen 478. 4) Deel I 322. 5) Ib. 277. 6) Kaart van Leo Sibrandus enz. De / schijnt hier door volksetymologie te zijn ingevoegd (zie boven 358 noot 2). Nog foutiever is de vorm Oldéterp (van Alphen 472). 7) Deel I 277. 8) Tegenw. St. XV 573. 9) Van Alphen 472. 10) Vrije Fries XVI 172. 11) Deel I 322. 12) Van Alphen 473. Ik vermoed hier echter een verwarring met Beets, daar S. Gertrudis nergens als patrones van Beetsterswaech vermeld wordt. 13) Van der Aa II 238. 14) Tegenw. St. XV 570. Niet aan een klooster, daar hiervan nergens melding wordt gemaakt. 15) Deel I 322. 16) Ib. 277. 17) Van Alphen 472. § 32. Oostergo i). Bornbergam. Het deel van dit kerspel ten westen van de Veenhoop en de Kraanlanden is in het begin der 20e eeuw bij de kerkelijke gemeente Oldeboorn gevoegd. Er stonden: de abdij Smelna, Smalree, aan de Smale Ee, eerst een Augustijner dubbelklooster2), later van Benedictinessen3), fa i,8l verwoest 4) ; een klooster te Vlierbos in het westen der parochie, waarvan het kerkhof nog in het eind der 18e eeuw bestond 5), dat nergens genoemd wordt en dat ik voor den uithof der andere sekse van de abdij Smelna houd6). Dae (holl. die) Cortehemmen ?) is sedert de hervorming gecombineerd met Bornbergum 8). Dae Snrdrachten (holl. die Zuderdrachten»)), welks kerk reeds voor 1741 was afgebroken 10,, Werd na de hervorming tot 1667 gecombineerd met Bornbergum en is sedert vereenigd met die Norderdrachten "). Dae Norderdrachten (holl. die Noorderdrachten ™)) welks oude kerk omstreeks 1741 werd afgebroken en in 1743 door de tegenwoordige, zuidelijker liggende vervangen u»), werd na de hervorming tot 1667 gecombineerd met Bornbergum") 1) Zie boren 94. 2) Schwarzenberg I 661; Deel I 305. 3) Deel I 307, 308. 4) Vrije Fries XX 383. 5) Tegenw. St. XIV 307. 6) Reg van Aanbreng I 242 en andere plaatsen vermeiden een abt 7) Deel I 279. 8) Van Alphen 402. 9) Deel I 279. 10) Reitsma, Register van Oostergoo 156. 11) Van Alphen 403. 12) Deel I 279. 13) Tegenw. St. XIV 307. 14) Van Alphen 403. 34 S3ó In 1724 is het deel van het kerspel benoorden de Folgeralaan ervan afgescheiden en bij de toen opgerichte kerkelijke gemeente Rottevalle in Achtkarspelen1) gevoegd en in 1858 is er de nieuwe kerkelijke gemeente Drachtster Compagnie van afgescheiden 2). Opeinde (dat. van — eint), Smalepenne 3) (S. Salvator4)), werd na de hervorming tot 1904 gecombineerd met Aldega5) en daarna met Niega6). Niega (B. Maria V.7)) werd na de hervorming tot 1904 gecombineerd met Aldega8) en is sedert weder zelfstandig geworden. Aldega (half holl. Oldega, S. Agatha 9)). Ernawalden10) (holl. Eernewolde "), dat. van — lt), Eerenwaal12), werd na de hervorming tot 1843 gecombineerd met Garijp en is sedert weder zelfstandig geworden 13). Het deel der gemeente bezuiden de Kleine Meer is in het begin der 19e eeuw bij Aldega gevoegd14). [Sigerswalde (dat. van — lt)], wel te onderscheiden van de gelijknamige parochie in Opsterland, was blijkens het verhaal bij Worp van Thabor15) in 1482 een afzonderlijke parochie, welke echter reeds in het begin der 16e eeuw niet meer bestond16) en geheel vereenigd was met Garijp. Er stond: t) Tegenw. St, XIV 237. 2) Van Alphen 403. 3) Zoo, niet „Smalegenne," moet gelezen worden bij Reitsma 155, blijkens den volksnaam Smallingerpein voor Opeinde in den Tegenw. St. XIV 304. Reitsma, zoowel dit als het overigens ontbreken van Opeinde in zijn register over het hoofd tiende, heeft er ten onrechte een parochie Smalnee in gezien, waarvan nergens ooit sprake is. 4) Van Alphen 406. 5) Ibidem. 6) Bericht van den predikant. 7) Beneficiaalboeken I 243. 8) Van Alphen 406. 9) Beneficiaalboeken I 239. 10) Deel I 268. Het ontbreekt in het kadaster van 1505. 11) Tegenw. St XIV 298. 12) Kaart van Leo Sibrandus. 13) Van Alphen 404. 14) Beekman 1.1. 153. 15) 11155. 16) Kadaster van 1505 j°. de Beneficiaalboeken. 53i een in 1482 gesticht Aügustinessen-, later Regularissen-klooster1), in 1581 verwoest 2). Garijp (S. Petrus3)). Suamer*) (half holl. Simmeer5), Suwmeer3), holl Zuutmeer 7)), werd na de hervorming tot 1619 gecombi^rd met Garijp, daarna tot 163; met Aestermer, en daarna weder tot 1868 met Garijp, waarna het weder zelfstandig is geworden3) Aestmar9), Aestermer ">) (holl. Oostermeer ")) 12) Aestrnm 13), Eestrum is sedert de hervorming gecombineerd met Aestermer 15). Bergam (S. Martinus *)), een coetus. In 1852 is de noordelijke helft ervan tot een nieuwe kerkelijke gemeente Bergumerbejde gevormd Er stond : de S. Nicolaus-proosdij Barra , Alt- of Berchcleaster, eerst van Augusetmen M), later van Regulieren i»), in 1581 verwoest») Hardegarljp werd na de hervorming gecombineerd metRijpertserc tot 186;, toen het weder zelfstandig is geworden») Van de oude kerk is alleen het kerkhof over; de tegenwoordige dagteekent van 1714 22) & & 0 Deel I 306, 308. 2) Vrije Fries XX 383. 3) Reitsma 142. 4) Kaart van Leo Sibrandus („Swamer") 5) Deel I 268. 6) Reitsma 141. 7) Tegenw. St. XIV 296. 8) Van Alphen 405. 9) Schwarzenberg II 15. 10) Kaart van Leo Sibrandus. 11) Deel I 268. 922n °tV2r. ^ °nderh0Ori8heid ™ A<~« - Aestrum onder Oostergo zie boven dongerÏeT '47' ^ " V£rWarren ^ dC g6lijkna^ P-hie in Oost- 14) Deel I 268; Kaart van Leo Sibrandus. 15) Van Alphen 405. 16) Reitsma 140. 17) Van Alphen 402. 18) Deel I 305. 19) Ib. 306, 308; Hist. Ep. Daventr. 133. 20) Vrije Fries XX 383. 21) Van Alphen 407. 22) Tegenw. St. XIV 392. 532 Suawalde, Suwalde1) (dat. van-lt2), half holl. Zuwalde3), Suawoude4), holl. Zautwolde5), S. Georgius6)). Tjietserc7) (dat. — ke, S. Martinus8)) is sedert de hervorming gecombineerd met Suawalde 9). Rjjpatserc ">), Rjjpertserc n) (holl. RJJperkerc 12) j dat. — ke). Er stond: een kapittelhuis van de abdij Mariengaert 13). Geetserc14), later Gietserc15) (holl. Glekerc16), dat. — ke17), S. Martinus18))19), is sedert de hervorming gecombineerd met Oontserc 2°). Wlnlnge21), later Wijns (S. Vitus22)), is sedert de hervorming gecombineerd met Oontserc 23). Oon —, Oentserc, — tsierc24) (holl. Oenkerc, dat. — ke, B. Maria V.25)). Alttserc, Aadtsierc *) (holl. Oltkerc, dat. - ke27), S. Paulus28)), behoorde merkwaardigerwijze blijkens de overeenstemmende be- 1) Reitsma 149. 2) Schwarzenberg I 698. 3) Tegenw. St. XIV 292. ..■ 4) Van der Aa X 796. 5) Tegenw. St. XIV 292. 7) Sctwrinberg II lS; Kaart van Leo Sibrandns („Tzieterck". in het algemeen dj opgemerkt, dat Leo Sibrandus ons „kerk" meestal weergeeft door „tzerck, tz.erek ). 8) Reitsma 143. ' 9) Van Alphen 408. 10) Schwarzenberg I 698. 11) Kaart van Leo Sibrandus. 12) Deel I 268. 13) Vrije Fries XX 351. 14) Nom. Geogr. IV 31. 15) Schwarzenberg II 15 5 kaart van Leo Sibrandus. 16) Tegenw. St.'XIV 289. 17) Reitsma 136. 5 GW, Oontserc en Alttserc ontbreken in de ••Beneficiaalboeken (Deel I 268). 20) Van Alphen 405. 21) Driessen, Mon. Gron. I 89. 22) Reg. van Aanbreng I 254. 23) Van Alphen 405. 24) Kaart van Leo Sibrandus. 25) Reitsma 134. 26) Kaart van Leo Sibrandus. 27) Reitsma 131. 28) Ibidem. 533 richten van het kadaster van 1505 i) en van het Register van Aanbreng van r511 2) ten deele tot Tietjerksteradeel, ten deele tot Dantumadeel — een tweede voorbeeld van zulk een verhouding heb ik nog niet gevonden —, doch de laatste helft is sedert de hervorming vereenigd met Raettserc. Er stond het in het 3e kwart der 12e eeuw door de abdij Mariengaert gestichte 3) Praemonstratenser nonnenklooster Bethlehem 4). Raedetserc 5), Raettserc6) (holl. Roodkerc, dat. Roderkerke ?)), behoorde aan de abdij van Doccum 8) en is sedert de hervorming vergroot met het in Dantumadeel gelegen deel van Alttserc 9) en met Alttserc gecombineerd 10). Berdawert n), later Birdaert. Hjannnm 12), Janum, is sedert 1627 gecombineerd met Birdaert 13). Die öasti4), Rinsnmagaest, Reinsmagast 15) (holl. — geest i6), S. Joannes Baptista 17)). Hier stond de vóór 1163 gestichte Cistercienser abdij Clarus campus, Claercamp 18), waaraan de kerken van Raert en Skiramuntsaech behoorden. Sibrandahuus, — husurai9) (holl. — huzen), is sedert de hervorming gecombineerd met Rinsumagaest 20). 1) Schwarzenberg II 15, 18. 2) I 197. 3) Sibrandus Leo bij Matthaeus, Anal. V 246 (het jaartal 1163 bij van der Aa II 358 berust op een misvatting van die plaats); de la Torre XI 192. 4) Deel I 305, 306, 309; van der Aa II 358. Het wordt in den Vrijen Fries XVIII 286 ten onrechte onder Wijns geplaatst (zie den Atlas van Eekhoff). 5) Schwarzenberg II 213 enz., door Hettema (Nom. Geogr. IV 37) ten onrechte voor Raert gehouden. 6) Kaart van Leo Sibrandus („Raetzierc"). 7) Deel I 275. 8) Beneficiaalboeken I 202. 9) Atlas van Eekhoff. 10) Van Alphen 406. 11) Nom. Geogr. IV 4. f? « 12) Deel I 275. 13) ' Van Alphen 453. 14) Vrije Fries XIV 212. 15) Kaart van Leo Sibrandus. 16) Deel I 275. 17) Reitsma 174. 18) Dr. M. Schoengen in Historische Avonden II 467; Deel I 305, 307, 308» Arch. Aartsb. Utr. XXIX 137. 19) Deel I 275; Kaart van Leo Sibrandus, 20) Van Alphen 455. 534 Eckerwalde(holl. Ackerwolde, dat. van — lt1)), Eckerwaad2), tot welke parochie vreemderwijze in 1562 door den archidiaken van St. Marie werd geïnstitueerd3), heeft in 1849 een nieuwe kerk gekregen in de plaats van de oude 4). Er stond een kapel in het noorden der parochie, waarvan nog het kerkhof over is5), doch overigens niets bekend is. Mormerwalde (holl. — wolde, dat. van — lt6)), Mormerwaald 7) (S. Bonifacius 8)), is sedert de hervorming gecombineerd met Eckerwalde 9). Dantumawalde (holl. — wolde, dat. van — lt10)), Dantumwaad11), Dontluwalt12) (S. Benedictus ^)). Hier stond het B. Maria V.-klooster Sion ten Berge van Cistercienser nonnen 14), een appendix van Sion te Niewier 15). Walterswalde (holl. Wolterswolde, dat. van — lt16)), Waterswaad17), werd sedert de hervorming tot 1876 gecombineerd met Dantumawalde en is sedert weder zelfstandig geworden 18). Dresnm 19), later Driesum 2°), waar wij evenals bij Eckerwalde een bevreemdende institutie in 1562 door den archidiaken van St. Marie vinden21), werd na de hervorming tot 1876 gecombineerd met Dantumawalde en is sedert weder zelfstandig geworden 22). 1) Deel I 274. 2) Kaart van Leo Sibrandus. 3) Deel I 379; zie boven 62. 4) Van Alphen 453. 5) Atlas van Eekhoff. 6) Deel I 274. 7) Kaart van Leo Sibrandus. 8) Reitsma 171. 9) Van Alphen 453. 10) Deel I 274. 11) Kaart van Leo Sibrandus. 12) Schwarzenberg I 435, 458. 13) Ibidem; Reitsma 170. 14) In den Tegenw. St. XIV 241 en bij van der Aa VIII 465 ten onrechte onder Walterswalde geplaatst. 15) Zie beneden 539 noot 1, 2. Vermoedelijk om die reden in het kadaster van 1505 niet vermeld (Deel I 306). 16) Deel I 274. 17) Kaart van Leo Sibrandus. 18) Van Alphen 456. 19) Deel I 274; Kaart van Leo Sibrandus. 20) Deel I 380. 21) Ibidem. 22) Van Alphen 455. 536 Die (dat. uppe, upper) Gaest, Gastl), Westergaest,— gast2) (holl. — geest3), S. Martinus4)), behoorde aan de abdij van Doccum5) en is sedert de hervorming gecombineerd met Aldwalde6). Te Westerburen zou een convent gestaan hebben7), waarvan echter nergens melding wordt gemaakt. Aldwalde, Aeldwalde8) (holl. Oldwolde, dat. van — lt). / Hier stond het Praemonstratenser nonnenklooster Mons S. Marie9), Olijfberch of Feencleaster (holl. Veenclooster)10). [Augsbuur, Aeltsbuurn), Litsewalt12) (half holl. Lutkewalt13), holl. dat. — wolde)], moet reeds vóór de hervorming met een der naburige dorpen (Aldwalde?) gecombineerd zijn geweest, daar het zoowel in de Beneficiaalboeken als in het kadaster van 1505 (doch hier ten onrechte) ontbreekt, bleef tot het einde der Republiek administratief zelfstandig14), werd na de hervorming tot 1624 kerkelijk gecombineerd met Aldwalde, 1) Niet te verwarren met Rinsumagaest; Schwarzenberg I 435, waar de twee namen naast elkander voorkomen; Nom. Geogr. IV 31. 2) Deel I 277; Kaart van Leo Sibrandus. 3) Deel I 277. 4) Reitsma 181. 5) Ibidem. 6) Van Alphen 460. 7) Tegenw. St. XIV 222; cf. 535 noot 14. 8) Kaart van Leo Sibrandus. 9) Deel I 305. 10) Ib. 308. Volgens de gewone opvatting zou Olijfberch een dochter van Gerkesclooster geweest zijn; doch uit de desbetreffende plaats der Vita Ethelgeri (Wijbrands 1.1. 212, 220) is m.i. niet die, maar de omgekeerde verhouding duidelijk af te leiden. Eerst wordt gezegd, dat Gericus „claustrum coepit edificare in Wigarathorpe" (waarvan de ligging onbekend is), en daarna: „factum est ut familia in duo divisa, altera quidem in claustro Wigarathorpe iam constructo remaneret, reliqua vero in grangia que habetur in parochia B. Augustini" etc. Dit laatste was stellig Jeruzalem (Gerkesclooster) in Augustinusga (in Achtkarspelen der Munstersche dioecese), zoodat dit onmogelijk hetzelfde kan zijn als het eerste klooster in Wigarathorpe, dat het latere Feencleaster in Aldwalde moet zijn, zoodat Wigarathorpe de oudste naam van Aldwalde zou geweest zijn. Die kloosters werden trouwens meer verward: zoo noemt het kadaster van 1505 Gerckescloester ten onrechte onder Colmerlandt en Ffeencloester, dat juist in Collumerland lag, ten onrechte in Achtkarspelen (Deel I 306/7, cf. 308; cf. A. J. Andreae, Het klooster Jeruzalem 'of het Gerkesklooster (1890); Arch. Aartb. Utr. XXIX 144). 11) Schwarzenberg I 751; Reitsma 193. 12) Johan Winkler, Friesche Eigennamen 237. 13) Kaart van Leo Sibrandus. 14) Tegenw. St, XIV 225. 544 Marie V., Mariengaert , waaraan de kerk van het eiland Marken behoorde; het in iiqi door Claercamp gestichte Cistercienser nonnenklooster Nazareth te Gernawert, Gennaert 2). Hyum (S. Nicolaus3)) is sedert de hervorming gecombineerd met Fincum 4). Fintkjum5), Fincum (S. Vitus6)). Steninge7), later Steens 8), later Stiens (S. Vitus9)) , een seendstoel10). De klok werd in 1381 aan B. Maria V. gewijd u). Britsum12). Cornjnm (S. Nicolaus 13)). Hyelsum14), Jelsum15). Medum16), later Miedum 17), behoorde aan de commanderij der Duitsche Orde ter Nes18) en is sedert de hervorming gecombineerd met Leccum 19). Leccum (S. Caecilia 20)). De kerk is in 1779 door een nieuwe vervangen 21). Ljouwert22) — die Hoec (holl. Leeuwarden, S. Catharina), 1) Deel I 305, 306, 309; Arch. Aartsb. Utr. XI 192. 2) Ib. 306, 309; Arch. Aartsb. Utr. XXIX 138. Het ontbreekt in het lijstje van ± 1326 (Deel I 305). 3) Deel I 267. De opgave van Gabbema (Reitsma 59), dat de kerk aan de Elfduzent Maechden zou gewijd zijn geweest, moet dus onjuist zijn. 4) Van Alphen 398. 5) Reitsma 58. 6) Ibidem. 7) Wijbrands 23. 8) Deel I 267; Kaart van Leo Sibrandus. 9) Deel I 267. 10) Schwarzenberg I 7°8- 11) Vrije Fries XVI 164. 12) De hier in den Tegenw. St. XIV 12 vermelde kapel op Britsenburg, waarvan nergens eenig bericht of spoor is te vinden, draagt de duidelijke kenmerken apocryph te zijn. 13) Schwarzenberg I 708; Reitsma 54. 14) Schwarzenberg II 14. 15) Deel I 267; Kaart van Leo Sibrandus. 16) Schwarzenberg II 14; Reitsma 50. 17) Deel I 267; Kaart van Leo Sibrandus. 18) Reitsma 50. 19) Van Alphen 395. 20) Reitsma 48. 21) Van der Aa VII 175. 22) Kaart van Leo Sibrandus enz. Art.to». 545 behoorde aan de familie Camminga i) en werd na die Niehove afgescheiden van die Aldehove. Buiten de oude vesten 2) was in het noorden vermoedelijk de Ee en in het zuiden de Wease de grens tegen die Aldehove. De parochie werd na de hervorming vereenigd met die Niehove. De kerk is na de hervorming niet meer als zoodanig gebruikt. Buiten de kerk stonden er: een in 1512 vermelde kapel in het in 1580 ontmantelde Blokhuis 3); een slotkapel op Cammingaburch *); het omstreeks 1460 5) ten noorden van de stad beoosten de Ee gestichte Franciscanen-(Minderbroeders-)klooster Galilea 6) korten tijd een dubbelklooster 7), maar als monnikenklooster in' 1498 naar de Tweebaksmarkt verplaatst (nu de Galileikerk) 3). Ljouwert — die Aldehove (holl. Leeuwarden — die Oldehove, S. Vitus); blijkens den naam Aldehove de oudste parochie van Leeuwarden»), omvatte waarschijnlijk vóór de afscheiding der beide andere parochies de tegenwoordige burgerlijke gemeente behalve het eerst later bedijkte Nieuwland. De kerk, die aan de abdij Corbei behoorde W), werd in 1532 vernieuwd, doch men kwam met verder dan den toren, die nog bestaat evenals het kerkhof, terwijl de kerk zelf is ingestort. Buiten de kerk stonden ■ 1) Het was Peter Camminga, die in ,435 met al de hofsteden van Cammingabuer, te Hoec en te Oostterp (Hoogterp), onder het stadrecht kwam (Eekhoff, Gesch. Beschr v. Leeuwarden I 73). 2) Zie beneden 546. 3) Eekhoff I 190, 235, 311. 4) Deel I 266; Reg. v. Aanbreng I 32; Eekhoff II 395 sqq. 5) Volgens de Franciscaner-kloosterkroniek van omstreeks 1723 (Arch Aartsb Utr. II 4i) m ,457 gesticht, volgens de Friesische Papsturkunden (3) in 1459, vol! TZ 2^2^ T , „°mStreekS 1460 d°°r Tjamme Wiard- H«jaartal 1472 bij Eekhoff I 307 is dus onjuist. 6) Deel I 306, 309. 7) Eekhoff I 123. 8) Van der Aa IV 422. 9) Zoo zou het dan te verklaren zijn, dat in 1300 een lid der familie Burmania parochiaan van S. Vitus ten Oldehove, het patronaatsrecht der kerk te Leeuwarden aan de abdij Manengaert kon afstaan (Eekhoff I 299). En ook als dit charter zooals Colmjon meent onecht mocht zijn, wordt op een ander Leeuwarden dan dé fcd (waarvan d.e Niehove de parochiekerk was) gewezen door het charter van ,386 «S°n n ' ^l' T PerSOna VaD S- VitUS te Leeuwarden wordt genoemd, terwijl eveneens het charter van 1432 (Schwarzenberg I 497), waarin van oldehov; en Hoec gezegd wordt „de beyde to Lewarden to kerken behoren," daarop wijst. 10) Dr. E. Verwijs, Corbei en Leeuwarden; Eekhoff I 287. 35 549 Rauwert1), Raert2), Raerderaga3) (S. Laurentius4)). De kerk is in 1814 door een nieuwe vervangen5). Er stond een kapel te Flansum 6). Irnsum (S. Mauritius7)) werd na de hervorming tot 1864 vereenigd met Raert8). Poppingawier (S. Nicolaus9)) is sedert de hervorming gecombineerd met Deersum J0). Er stond het in 1478 gestichte n) Tertiarissen-klooster Engwirt12). Ter (dat. van die) Sool13) (S. Vitus 14)) is sedert de hervorming gecombineerd met Sibrandaburum 15). De kerk is in 1838 door een nieuwe vervangen 16). Sibrandaburum (holl. — buren17), S. Bartholomaeus i»)). Deersum (S. Nicolaus19)). 1) Schwarzenberg II 16; Deel I 269. 2) Schwarzenberg I 751; Kaart van Leo Sibrandus. 3) Schwarzenberg I 659, 4) Deel I 269. 5) Van der Aa IX 372. 6) Tegenw. St. XIV 320. 7) Schwarzenberg I 533; niet S. Marcus, zooals de Tegenw. St. XIV 321 aan Schotanus, Beschr. v. Friesl. 200, ontleende; noch S. Martinus, zooals van Alphen 416 zegt. 8) Van Alphen 416. 9) Tegenw. St. XIV 323; Reitsma 26; Reg. v. Aanbreng I 283, waar zelfs „den patroen myt syn susteren" worden vermeld. 10) Van Alphen 415. 11) Worp van Thabor II 133. 12) Deel I 306, 309. 13) Ib. 269. •4) Tegenw. St. XIV 324; Reitsma 30. 15) Van Alphen 418. 16) Van der Aa XI 98. 17) Schwarzenberg II 16; Deel I 269; Kaart van Leo Sibrandus. 18) Deel I 270; niet S. Martinus, zooals de Tegenw. St. XIV 325 zegt. 19) Deel I 269; niet S. Petrus, zooals de Tegenw. St. XIV 322 zegt. §33- Scelgis. De oudste naam van het eiland was Uxalia, Woxalia J), dien ik elders heb besproken2), de latere Friesche, vermoedelijk aan het hoofddorp ontleend, die Skilge8), de Hollandsche die (dat. ter) Schelling, de Latijnsche Scelgis4). In de I3e eeuw waren er vier kerken, alleen aangehaald onder de namen hunner patroons, S. Martinus, S. Petrus, S. Joannes en S. Nicolaus5), waarbij vóór 1440 een vijfde kwam, die van S. Willibrordus6). In het register van 1440 staat bij ecclesia S. Petri „in Viveporten", blijkbaar hetzelfde als „Quinque portus in Scellingen" der lijst van 1482 7), waar ook bij ecclesia S. Joannis „Scellingum" (d. i. Westerschelling8)) staat; de ecclesia S. Willibrordi was Midslant blijkens een inscriptie op haar klok 9), en van Heussen identificeert terecht de aan Lidlum behoorende ecclesia S. Nicolai met die Horen 10). De ecclesia S. Martini kan dus geen andere zijn dan de eveneens in de lijst van 1482 voorkomende Zuytkerck. Nu bestond het eiland omstreeks 1575 uit de vier parochies Midslants, de Horen, Suirkercke en der Schellinge u). De vijfde, Viveporten (Quinque portus), was dus toen reeds verdronken. Vreemderwijze wordt in 1560 nog een ecclesia S. Cypriani in insula der Scellingen vermeld, waartoe toen door 1) Deel I 350. 2) Tijdschr. v. Nederl. Taal- en Letterk. XXI 172. 3) Kaart va» Leo Sibrandus, „Scylge." 4) Deel I 361. 5) Ib- 351- 6) Ibidem. 7) Ib. 361. 8) Mr. A. Telting in O.V.R., V. e. M. V 98; Deel I 361. 9) Van der Aa VII 943. 10) Hist. Ep. Leov. 101; cf. Sibrandus Leo bij Matthaeus, Anal. V 547 j°. 565. 11) Telting 1.1. 97. 98- 12) Unaporta bij van Heussen (Hist. Ep. Leov. 101) is verlezen voor Viveporten (Deel I 361). 5Si den archidiaken van St. Marie werd geïnstitueerd *) en waarvan zoowel het bestaan en de ligging als die institutie een volkomen raadsel zijn. Zou ze wellicht te identificeeren zijn met de S. Brandarius-kapel ? Tot het decanaat behoorde vermoedelijk ook het eiland Grint, dat onder dien naam reeds in de I3e eeuw bekend was2), en dat in de I3e eeuw een eigen pastoor had, die zelfs den titel van plebanus droeg3); want het behoorde tot de heerlijkheid van der Schelling4). Wij krijgen dus het volgende beeld. Surtserc (holl. Zuutkerc, dat. Zuderkerke, S. Martinus), vermoedelijk het tegenwoordige Strijp onder Midslant, waar nog het „Zarijper kerkhof' bestaat, volgens de traditie afkomstig van een klooster, waarvan echter niets bekend is5). Het is sedert de hervorming vereenigd met Midslant. Die Herna6) (holl. die Horen, S. Nicolaus), dat aan Lidlum behoorde ?) en waaronder Oosterent ressorteerde 8), is na de hervorming tot 1858 gecombineerd geweest met Midslant9). Midslant (S. Willibrordus), waartoe Formerum en Landerum behoorden. Die Skilge10) (holl. die (dat. ter) Sehellinge, S. Joannes) is na de hervorming tot 1654 gecombineerd geweest met Midslant «). Er stond een S. Brandarius-kapel12). 1) Deel I 377; zie boven 62/3. 2) Wijbrands 172, 180, 183; cf. Nom. Geogr. IV 261. 3) Wijbrands 180. 4) Telting 1.1. IV 575. 5) Tegenw. St. VIII 613; cf. Dr. J. W. Muller in Tijdschr. v. Nederl. Taal- en Letterk. XVI 278 noot 2. De daar opgestelde afleiding van Strijp uit Surijp (holl. Zuidreep) komt mij echter bedenkelijk voor met het oog op de oude vormen Sarijp, Seerijp. 6) Nom. Geogr. IV 224, waar het ten onrechte Herma wordt geschreven en met Dikesherna in het decanaat Sexbierum verward wordt. 7) Sibrandus Leo W.Jf 547. ƒ// 8) Ib. 547, 565; Hist. Ep. Leov. 101. 9) Van Alphen 272. 10) Kaart van Leo Sibrandus. 11) Van Alphen 272. 12) Hist. Ep. Leov. 102; Dr. J. W. Muller 1.1. 274 sqq. Dat de „St. Brandariuskercke ofte prochie," vermeld in de aldaar aangehaalde Amsterdamsche vroedschapsresolutie, ooit een parochie zou zijn geweest, is in strijd met het boven aangehaalde 552 [Viveporten (latijn Quinque portus)] (S. Petrus) met een kapel1), is vóór of in de i6e eeuw verdronken. [Grint] behoorde aan de abdij te Hemelum 2) en is in de i6e eeuw verdronken 3). stuk van 1575 (Telting 1.1. 97); doch vgl. het boven over de ecclesia S. Cypriani gezegde. 1) Deel I 361. 2) Buil. Traj. n°. 2277. Wellicht zou hier ook te zoeken zijn het in dezelfde bul van 1243/54 op Grint volgende Baldarijp, dat nergens elders vermeld wordt. 3) Norn. Georg. IV 261. § 34- BERUMl), SEXBIERUM2). Sueringe3) (holl. Zuderinge4)), later Surich, is sedert de hervorming gecombineerd met Pingjum5). De kerk is in de 18e eeuw afgebroken6). Het is met Almenum het eenige bewaard geblevene van een rij kustdorpen, die voor de tegenwoordige kust ten noorden van Surich lagen en waarvan de overige in de i5e eeuw7) verdronken zijn. In 1546 stond hier nog een kapel3), waarvan echter de plaats onbekend is. [Medumwart9)], ten westen van Kimswert, is verdronken, en had in de 13e tot 15e eeuwen nog een afzonderlijke kapel16). Almenum11) (S. Michael12), nu de Groote of Nieuwe kerk), vermoedelijk een seendstoel13), is sedert de hervorming geheel vereenigd met Harns 14). De grens tusschen de parochies Almenum 1) Deel I 193 enz. 2) Al de in deze en de volgende paragraphen vermelde parochies in Westergo bestonden, voor zoover niet het tegendeel wordt gezegd, reeds in de 13e eeuw blijkens het kerkenlijstje van dien tijd (Deel I 336 sqq.) 3) Deel I 349. 4) Schwarzenberg I 208/9; Verwijs, Oorl. Albrecht 542. 5) Van Alphen 450. 6) Van der Aa X 818. 7) Cf. Colmjon n°. 420. 8) Reg. van Aanbreng III 404. 9) Deel I 347. Dat Medumwarth het klooster Miedum onder Tsum zou zijn zooals Ramaer meent (Tijdschr. Aardr. Gen. XXX 43o), schijnt mij onjuist, daar dit Miedum noch vroeger noch later ooit als parochie of dorp vermeld wordt. 10) Ibidem. 11) Ibidem. 12) Schotanus 330. Dat de kerk geen aanspraak kan gehad hebben op den titel van dom (Tegenw. St XIV 616), behoeft geen betoog. 13) Deel I 346, j° 338 noot 2. 14) Van Alphen 433. Uit het stuk van 1326 (van Mieris II379), waar een „rector ecclesie S. Michaelis in Almenum et Harlinghe" voorkomt, zou men geneigd zijn 554 en Harns was vermoedelijk een andere dan de tegenwoordige tusschen de burgerlijke gemeente Harlingen en Barradeel; doch waar die lag, is onbekend. De kerk is in 1775 door een nieuwe vervangen x). Harlingam2) (holl. — gen), Herlinga3) (holl. — gadorp4)), later Harns5) (S. Gertrudis6)), welks oude kerk in de ie helft der 17e eeuw moet zijn afgebroken en in 1650 vervangen is deels door het oude kasteel 7) (nu de Westerkerk, in 1857 vernieuwd «)), deels door de kerk van Almenum. [Dikesherna9) (holl. Djjxhorne 10), Dnxende11))] ten westen van Winaldum, niet te verwarren met Dijkshoek onder Firdgum noch met Dijkshorne onder Bozum, is verdronken. [We8terbernin12)], ten westen van Petersbierum, is verdronken. Winaldum 13), later Winaem14) (S. Andreas 15)). Petersberum16), later — bierum (S. Petrus). Berum17), Sixtusberum18), later Sixbiernm (S. Sixtus !'•>)), een seendstoel20), behoorde sedert 1328/32 aan Lidlum 21), welks abt er zelfs institueerde22). af te leiden, dat toen reeds een deel der stad tot de parochie Almenum zou behoord hebben; doch dit is in strijd met wat wij overigens van de geschiedenis van Harlingen weten. Non liquet. 1) Van der Aa V 178. 2) Deel I 360. 3) Ib. 347- 4) Ibidem. 5) Kaart van Leo Sibrandus. 6) Van der Aa V 178. 7) Tegenw. St. XIV 622. 8) Van Alphen 433. 9) Deel I 347- 10) Visser-Amersfoordt I 3. 11) Colmjon n°. 406, 420. 12) Deel I 349. 13) Ibidem. 14) Kaart van Leo Sibrandus. 15) Tegenw. St XIV 575. 16) Deel I 343- 17) Ib- 193- 18) Ib. 349. 19) Reg. v. Aanbreng III 223. 20) Deel I 349» j°- 338 noot 2. " 21) Sibrandus Leo EL 553. 22) Deel I 362. sss Asterberum1), later Aesterbierum 2) (holl. Oosterbierum 3), S. Georgius 4)). Tyommarengum5), later Tsummarum, vermoedelijk een seendstoel 6), behoorde aan Lidlum, welks abt er zelfs institueerde 7). Hier stonden : de in 1132 gestichte3) Praemonstratenser abdij Vallis B. Marie V. 9), Mariendael10) of Aldendael n), waaraan vroeger of later — zie de verschillende parochies — behoorden de kerken van Zantwijc „Hollandicae ditionis"; Lichtaërt in Oostergo; en die Herna, Sexbierum, Tsummarum, Spannum, Tuutgum, Berlicum, Menaldum, Welsrijp, Bajum, Winsum, Huns, Baert, Aesterlittens, Britswert, Wiewert, Bosum en Litsewierum in Westergo; met een kapel in het noorden van den Lidlumschen grond', „die capelle toe Oldecloester" genoemd 12) ( waaruit blijkt, dat de abdij daar het eerst had gestaan. De Lidlumsche grond is na de hervorming vereenigd met Aesterbierum13), doch sedert 1864 met Dongjum u); het omstreeks 1474 gestichte Augustinessen-Bagijnenklooster Bethania te Tjessemai5), in 1549 vergroot met dat te Staveren en in 1572 verwoest i6). Ferdingumi7), later Firdgum, welks kerk in 1794 is afgebroken 13), werd van 1629 tot 1641 gecombineerd met Tsummarum, 1) Deel I 349. 2) Kaart van Leo Sibrandus. 3) Deel I 287. 4) Sibrandus Leo 1.1. 565. Dus niet S. Gregorius, zooals in den Tegenw. St. XIV 570 wordt gezegd. 5) Deel I 349 noot 3. 6) Ib. 348, j°. 338 noot 2. 7) 1b. 362. 8) Sibrandus Leo 1.1. 546. 9) Deel I 305, 307, 309, 353. 10) Niet te verwarren met de gelijknamige Augustijnen-proosdij te Hemelum. 11) Sibrandus Leo LI. 546. 12) Reg. van Aanbreng III 170. 13) Atlas van Eekhoff. 14) Van Alphen 439. 15) Deel I 307, 309; Arch. Aartsb. Utr. XXIX 210, . 16) Vrije Fries XX 326. 17) Deel I 349. 18) Van der Aa IV 330. 556 van 1641 tot 1654 met Minnertsga en na 1654 weder met Tsummarum, eerst tijdelijk, doch sedert 1859 definitief1). Meinardisga (holl. — kerke2)), later Minnertsga (S. Martinus3)) behoorde sedert 1168 aan Ludingakerke4). 1) Van Alphen 437. 2) Deel I 349. 352- 3) Friesche Volksalm. (1892) 170; niet S. Bartholomaeus, zooals van Alphen 435 zegr' 4) Schwarzenberg I 80. De kapel, in de Beneficiaalboeken genoemd als een vrij leen (Deel I 286), zal wel in de kerk hebben gestaan, want van een afzonderlijke kapel is nergens eenig bericht of spoor te vinden. § 35- Franeker. [Anyngum Anjum] wordt in de vita Siardi uit het begin der 13e eeuw een parochie genoemd2) en eveneens — evenals Ludingakerke — in het lijstje der 13e eeuw3), doch ze is reeds vóór de i6e eeuw opgeheven en vereenigd met Slapperterp. Ze was vermoedelijk geïncorporeerd bij de proosdij Mons B. Marie] V.4) van Augustijnen, later van Regulieren 5), een dochter van Ludingakerke. Slepelterp (holl. — dorp 6)), Slapperterp 7) (holl. Slaperdorp 8), S. Dionysius9)), is sedert de hervorming gecombineerd met Schingen 10). Reet (dat. Rede11)), later Riet, welks kerk in 1653 dooreen nieuwe is vervangen 12). Buer13) (dat. Bure14), holl. Boer), kwam nog niet voor in het oorspronkelijke kerkenlijstje der 13e eeuw15) en dagteekent dus vermoedelijk als parochie uit de 14e eeuw. Het werd na de 1) Deel I 347. 2) Wijbrands 143. Wegens de omschrijving harer ligging „trans Bordenam" is het niet waarschijnlijk, dat daar de gelijknamige parochie in Oostdongeradeel bedoeld is. 3) Deel I 347. 4) Hist. Ep. Daventr. 132. Niet te verwarren met het gelijknamige Praemonstratenser nonnenklooster in Dantumadeel (Deel I 305, waar beide naast elkander voorkomen: „Prepositus de Avighnon (lees Aninghum) S. Augustini" en „Moniales de Monte S. Marie albe"). 5) Deel I 305, 307, 308. Van Heussen (Hist. Ep. I .eov. 100) plaatst ze ten onrechte onder Berlicum. 6) Ib. 347. 7) Ib. 287; Schwarzenberg II 23. 8) Deel I 351. 9) Ib. 287. 10) Van Alphen 441. ■ 11) Deel I 347. 12) Van der Aa IX 470. 13) Deel I 348; Schwarzenberg II 22. 14) Deel I 348. 15) Ib. 349. 558 hervorming tot 1725 gecombineerd met Dongjum en Schalsum en daarna met Riet, waarmede het in 1758 vereenigd is Pesinge2), later Peins (dat. — se)3). De kerk is in 1865 vernieuwd 4). Sueninge5), later Sweins (dat. — se)6), is sedert de hervorming gecombineerd met Peins7). Scalkesum8), later Schalsum9), behoorde aan Ludingakerke 10). Tummingum11), Domingum12), later Dongjum, kwam nog niet voor in het oorspronkelijke kerkenlijstje der 13e eeuw 13) en dagteekent dus vermoedelijk als parochie uit de He eeuw. De kerk is in 1776 door een nieuwe vervangen14). Franeecker15) (holl. Yroouacker 16), dat. Fronakre 17)), later Franeker (S. Martinus), de moederkerk althans van het noordelijk deel van Westergo, werd in 1085 door bisschop Conrad aan het kapittel van St. Jan te Utrecht geschonken18), waarvan wellicht het geheele archidiaconaat van St. Jan over Westergo het uitvloeisel was19). De kerk werd omstreeks 1395 als kloosterkerk toegewezen aan een klooster van Augustijner Heremieten, doch dit^schijnt geen voortgang gehad te hebben, want de kerk is steeds parochiekerk gebleven 26). Buiten de kerk stonden: een in 1440 aan Ludingakerke behoorende kapel te Alnachaburen (Arkens ?) 21); 1) Van Alphen 441. 2) Deel I 347. 3) Schwarzenberg I 501a, II 22. 4) Van Alphen 440. 5) Deel I 347- 6) Schwarzenberg I 500, II 22. 7) Van Alphen 440. 8) Deel I 349. 352- 9) Schwarzenberg II 22. 10) Deel I 352. n) Ib. 351. 12) Ib. 359. 13) Ib- 351- 14) Van der Aa III 433. 15) Deel I 279, 280. 16) Van den Bergh I n°. 251. 17) lb. n°. 91; cf. Deel I 347- 18) Ibidem; zie boven 344. 19) Zie boven 66/7. 20) Friesische Papsturkunden 3. 21) Deel I 35a. 559 het in 1468 of 1474 gestichte klooster Jeruzalem van Cruciferi (later de Hoogeschool, nu het Krankzinnigengesticht) Herhadingum -), later Herbajnni. Middelum3), later Midlnm (S. Nicolaus4)), behoorde aan Ludingakerke 5). De kerk is in 1866 door een nieuwe vervangen 6). [Luuntserc7), later Lnnnkerstre 8) (holl. dat. Ludingakerke 9), Ludenkerke10), Luunkerke n)], was zoowel blijkens zijn naam als volgens het kerkenlijstje der I3e eeuw 12) destijds een afzonderlijke parochie, die echter later bij de daar gevestigde abdij werd geïncorporeerd en daarom in de op dit punt overeenstemmende lijstén van 1482, 1505, 1511, 1542/4 en 1570 ontbreekt. Ze is in de i6e eeuw geheel met Midlum vereenigd. Er stond: de omstreeks 1165 gestichte S. Martinus-abdij van Augustijnen13), die in 1429 tot het Windesheimer kapittel overging, in het laatst der 15e eeuw naar Achlum werd verplaatst en in 1516 werd verwoest en die vroeger of later — zie de verschillende parochies — de volgende kerken bezat: de kerken van Texel en tVlielant, Minnertsga, Schalsum, Midlum, Ludingakerke, Achlum, Hitsum, Engelum, Hennaert en Lollum. Achtelnm14), Achtlum15), Echtlum16), Achlum17) (S. Gertrudis 18)), behoorde eerst als dochter van Alderum 19) aan de abdij van St. Paulus 2°), doch later aan Ludingakerke en was daarbij 1) Hist. Ep. Leov. 86; Deel I 307, 309; Vrije Fries VII 77 sqq., IX 103. 2) Deel I 349. 3) Ib. 347- 4) Reg. van Aanbreng III 279. 5) Deel I 352. 6) Van Alphen 435. 7) Johan Winkler 1.1. 246. 8) Deel I 307. 9) Ib. 347. 10) Schwarzenberg I 166; Deel I 346. 11) Deel I 307, 308. 12) Ib. 347. 13) Ib. 305, 353; Hist. Ep. Leov. 88. Ze is vermoedelijk ook bedoeld met de „capella ibidem" bij Ludinckerke in de lijst van 1440 (Deel I 346). 14) Deel I 339. 15) Schwarzenberg I 501, 502, II 22. 16) Reken. Utr. I 77; Colmjon n°. 185, 386. 17) Deel I 307. 18) Reg. van Aanbreng III 310. 19) Zie beneden § 4o. 20) Leenen der St. Paulus-abdij B. f°. 3. § 39- BOLSWERT Lutkawerum 2), Lyntgewernm 3), later Litsewierum 4) (holl. Lutkewierum5), S. Gertrudis6)) kwam nog niet voor in het oorspronkelijke kerkenlijstje der I3e eeuw en dagteekent dus als parochie uit de 14e eeuw. Het behoorde aan Lidlum7), welks abt er zelfs institueerde 8). Itens (S. Martinus9)) komt, althans onder dien naam; niet vóór 1482 voor10). De kerk is in 1805 door een nieuwe vervangen u). Hernawert12), later Hennaert, behoorde aan Ludingakerke 13) en is na de hervorming gecombineerd geweest eerst met Itens, daarna van 1601 of '10 tot 1650 met Edens, van 1650 tot 1843 met Oosterend en sedert weder met Itens 14). Aestereint15), Aestein16) (holl. dat. Oosterende17), S. Martinus 18)). 1) De grenzen der dorpen, d. i. der parochies, in Wonseradeel dank ik aan den burgemeester. 2) Sibrandus Leo 1.1. 547, waar ten onrechte Luthaverum gedrukt staat. 3) Deel I 342. 4) Kaart van Leo Sibrandus „Lytzewyrom"; cf. Johan Winkler 1.1. 237. 5) Deel I 292. 6) Ibidem. 7) Sibrandus Leo 1.1. 547. ''.rfts Ji 8) Deel I 362. • 9) Beneficiaalboeken 394. 10) Deel I 356 j°. 353 noot 1. Cf. J. C. Ramaer in Tijdschr. Aardr. Gen. XXX 429. 11) Van der Aa VI 181. 12) Deel I 337. 13) Ib. 352. 14) Van Alphen 447. 15) Schwarzenberg I 240. 16) Kaart van Leo Sibrandus. 17) Deel I 337. 18) Ib. 291. 570 Wimelinge later Wommels. De kerk is in 1508 door een nieuwe vervangen 2). Cubawert3), later Coebaert4), Cubaert. De kerk is in 1857 vernieuwd 5). Waxlinge6), later Waexens, behoorde in 1377 aan St. Jan7), doch Bloemcamp schijnt er te voren rechten op gehad te hebben. Het is sedert de hervorming gecombineerd met Cubaert8). Borch wert9), Burchwert. De Bieren onder Waexens behoort tot deze parochie. Hedawert10), later Hidaert, welks kerk in 1303 zou gebouwd zijn n), doch in 1508 12) en weder in 1873 13) door een nieuwe vervangen is, is sedert de hervorming gecombineerd met Wommels14). Hartwert15) behoorde aan Bloemcamp, werd in het begin der i5e eeuw vergroot met het gebied van Ogacleaster 16) en sedert de hervorming gecombineerd met Burchwert17). Van dein 1771 afgebroken kerk is alleen de toren over18). Er stonden: de in 1191 aldaar door Claercamp gestichte19) Cistercienser abdij Floridus Campus, Bloemcamp of Aldecleaster (holl. 01declooster) 20), in 1572 verwoest21); waaraan de kerken van Tsum, Skingen, Jorwert, Waexens, Hartwert en Scarnegoutum behoorden ; Deel I 337. Van der Aa XII 594. Deel I 337. Ib. 291. Van Alphen 445. Deel I 339. Colmjon n°. 356. Van Alphen 445. Deel I 339. Ib- 337- Hist Ep. Leov. 75. Van der Aa V 961. Van Alphen 447. Ib. 446. Deel I 339. Zie beneden 573. Van Alphen 444. Tegenw. St. XV 165. Dr. M. Schoengen in Hist. Avonden II 468. Deel I 305, 307, 309, 353. Vrije Fries XX 326. S7i het Tertiarissen-klooster Porta B. Maria V. Ogacleaster (holl. Oegeclooster), in 1572 verwoest1). Dorga2) (holl. Doaakerke3)), later Nielaen4) (holl. tüielant5), S. Nicolaus6)), zou in 1277 gesticht zijn7). Ahhahem8), later Abbega 9) (S. Gertrudis16)), is sedert de hervorming gecombineerd met Aesthemu). De kerk is in 1859 door een nieuwe vervangen 12). Westhem, Hemdje13) (S. Bartholomaeus 14)), kwam nog niet voor in het oorspronkelijke kerkenlijstje der 13e eeuw en dagteekent dus als parochie vermoedelijk van de 14e eeuw. Het is sedert de hervorming gecombineerd met Wolsum SÉg Wilsum16), Wolsum (S. Pancratius 17)), dat om dezelfde reden vermoedelijk uit de 14e eeuw dagteekent, is na de hervorming tot 1607 gecombineerd geweest met Aesthem 13). Greonterp19) (holl. Graven- 0f Grevendorp20)) is na de hervorming tot 1617 gecombineerd geweest met Tsercwert en sedert met Parraga2!). De kerk is in 1780 afgebroken22). Deddingnm23), later Dedgnm, is sedert de hervorming gecombineerd met Tsercwert24). 1) Vrije Fries XX 326; zie beneden 573. 2) Vrije Fries XX 324; Deel I 343. 3) Deel I 339. 4) Kaart van Leo Sibrandus. 5) Deel I 294. 6) Reg. v. Aanbreng II 326. 7) Tegenw. St. XV 237. 8) Deel I 337. 9) Kaart van Leo Sibrandus. 10) Deel I 294. u) Van Alphen 422. 12) Ibidem. 13) Deel I 336. 14) Reg. van Aanbreng II 286. 15) Van Alphen 423. 16) Deel I 341. 17) Reg. van Aanbreng II 315. Dus niet S. Martinus, zooals van der Aa XII 5S6 zegt. 18) Van Alphen 423. 19) Deel I 356; Schwarzenberg II tl, „Gronterp". 20) Deel I 337. 21) Van Alphen 426. 22) Van der Aa IV 847. 23) Deel I 337. 24) Van Alphen 427. 572 Tsercwert1) (holl. Kercwert2)). Er stonden: een kapel te Eemswalde, waarvan in het midden der vorige eeuw nog het kerkhof over was 3); een kapel op Hoitema-state4). Bodleswert5), later Bolswert6), — waert7) (S. Martinus»), die Oldehoeflf9)), een der moederkerken van Westergo, behoorde in de 13e eeuw aan het Domkapittel10), doch in het laatst der I5e eeuw aan de commanderij te Sneek, waarbij ze vermoedelijk was geïncorporeerdn), terwijl de commandeur er zelfs institueerde 12). Buiten de kerk stonden er: de Heiligegeest-kapel in de Kerkstraat13); het omstreeks 1260 gestichte Franciscanen-(Minderbroeders-) klooster bij de Sneekerpoort14), in 1561 verlaten15) en in 1575 in eigendom overgegaan aan het Hasker convent16) (nu de Bróerenkerk)17); de in 1287/8 van Pingjum opt Sant naar de Bilt in de stad verplaatste Praemonstratenser proosdij Vinea Domini, die Wijngaert des Heren 18); het S. Spiritus-klooster van Ursulinnen bij de St. Janspoort in het noorden19), in 1581 opgeheven20); 1) Kaart van Leo Sibrandus, „Tziercwert". 2) Deel I 337. 3) Atlas van Eekhoff. , 4) Tegenw. St. XV 177. 5) Deel I 337. 6) Kaart van Leo Sibrandus. 7) Deel I 281. 8) Ibidem. 9) Ibidem. 10) Rechtsbronnen v. d. Dom te Utr. 43. 11) Vrije Fries XX 336. 12) Deel I 362; zie boven 34. 13) Hist. Ep. Leov. 73, waar de kapel gezegd wordt gewijd te zijn geweest „miraculis B. V. Marie apud Sylvestres Frisios"; Tegenw. St. XV 202. 14) Deel I 307, 309. lt'_'j 15) Vrije Fries XX 351. 16) Ib. 157. 17) Hist. Ep. Leov. 73; Deel I 307, 309; Tegenw. St. XV 198 sqq; Arch. Aartsb. Utr. II 32. 18) Hist. Ep. Leov. 73; Deel I 305, 307, 309; Tegenw. St. XV 203. 19) Hist. Ep. Leov. 73; Deel I 307, 309; Tegenw. St. XV 201/2. 20) Vrije Fries XX 351. het S. Antonius-gasthuis, in 1464 gesticht op de Nieuwemarkt *); terwijl in 1400 ten oosten der stad „inder prochien van Bodelswirt" een uithof van Bloemcamp lag met een kapel, Oga capella 2), die in 1411 van de parochie werd losgemaakt3) en tot een Tertiarissen-klooster Porta B. Marie V., Ogacleaster (holl. Oegeclooster) werd hervormd 4), dat toen of later onder de parochie Hartwert is gebracht. Hectum5), later Hichtum, is sedert de hervorming gecombineerd met Burchwert6). Scartinge7), later Sketteng (holl. Schettens), is sedert de hervorming gecombineerd met Longerhouws). De kerk is in 1877 vernieuwd9). 1) Tegenw. St. XV 204. 2) Verwijs, Oorl. Albrecht 545. 3) Arch. Aartsb. Utr. XXIX 219. 4) Ib. 17S, 221, 224; Deel I 307, 309. 5) Deel I 337. 6) Van Alphen 444. 7) Deel I 339. 8) Van Alphen 449. 9) Ibidem. § 4°- Alderum. Witmarsum J) behoorde aan de St. Paulus-abdij 2). Lo velingum 3), Lollingnm 4), later Lollam 5), behoorde aan Ludingakerke G) en was daarbij geïncorporeerd 7). Arum 8), Aldaarum 9), Alderum 10), een seendstoel, behoorde evenals haar dochterkerken Kimswert en Witmarsum aan de St. Paulus-abdij11), wier abt er zelfs, althans sedert het 4e kwart der I4e eeuw, institueerde12). De kerk is in 1837 door een nieuwe vervangen 13). Kemmerswert14), later Kimswert (S. Laurentius ?15)), behoorde aan de St. Paulus-abdij16), doch wellicht in het 4e kwart der 15e eeuw met de institutiebevoegdheid aan de commanderij te Sneek, indien althans in het desbetreffende stuk17) met „Jmswardt" Kimswert bedoeld is. De kerk is in 1515 en nog eens in 1695 vernieuwd 18). Pinnengum 19), later Pingjum (S. Victorius had als dochter 1) Deel I 339. 2) Leenen der St. Paulus-abdij B f°. 3. 3) Deel I 352. 4) h>- 339- 5) 1b. 286. 6) Ib. 352. 7) Leenen der St. Paulus-abdij 1.1. 8) Schwarzenberg I 620. 9) Ib. II 21. 10) Deel I 339. 11) Leenen der St. Paulus-abdij 1.1. 12) Ib. A F. 157. 13) Van der Aa I 351. 14) Deel I 339. 15) Van der Aa VI 448. 16) Leenen der St. Paulus-abdij B f. 3. 17) Deel I 362. 18) Van der Aa VI 448. 19) Deel I 339. 20) Van der Aa IX 187. 582 sloot" thans nog het gehucht „het Klooster" ligt, de in de 13e eeuw reeds bestaande doch het laatst in 1355 vermelde Augustijnen-proosdij Hascher Alterhusum, Esca Alterhus Godinrijp 2), later Goingrijp 3), denkelijk dezelfde parochie als Gratebroec van 1440 4), een seendstoel s). Bruckes 6), die Broec 7) (S. Christophorus 8)), kwam nog niet voor in de oorspronkelijke kerkenlijst der I3e eeuw en dagteekent dus vermoedelijk als parochie uit de I4e eeuw. Het is sedert de hervorming gecombineerd met Goingrijp9), waarvan het ook wel de dochter zal geweest zijn. [Cappelghe">)], [Acherage n)] en [Sneckswach12)] behoorden blijkens de kerkenlijst der 13e eeuw toen nog tot het groote decanaat Bodleswert, waarvan Neder-Wagenbrugge een latere afsplitsing was, doch zijn vóór 1482 naar Borndego overgegaan en daar besproken. 1) Deel I 3S3 noot 4; zie boven 520. 2) Ib. 341. 3) Ib. 297; Reken. Utr. I 125; Schwarzenberg II 26. 4) Deel I 342. 5) Ibidem, j°. 338 noot 2. 6) Ib. 343- 7) Ib- 297- 8) Ibidem. 9) Van Alphen 479. 10) Deel I 343. 11) Ibidem. 12) Ibidem. § 43- Wagenbrugge Superior. Folprandega l) (holl. Foiprandeskerke 2)), later Wester 3) —, Uutwallingerga4), een seendstoel5), is sedert de hervorming gecombineerd met Oppenhusum6). In het zuidwesten, op een eilandje in het Ophof (een meertje), ligt een oud kerkhof7), waarvan de herkomst onbekend is. Die Bjyp8), Jortrjjp9) (S. Joannes Baptista w)), kwam nog niet voor in de kerkenlijst van de 13e eeuw en evenmin, in die van 1440, zoodat het als parochie van later moet dagteekenen. De kerk is in 1819 door een nieuwe vervangen11). Hnmerc (dat. — ke12)), die Hommerts 13) (S. Joannes Baptista 14)), is sedert de hervorming gecombineerd met Jortrijp 15). De kerk is in 1740 door een nieuwe vervangen 16). Langweer17) (dat. — ere18), Langwer19). De kerk is in 1779 door een nieuwe vervangen 20). 1) Schwarzenberg I 532. 2) Deel I 343. 3) Ib. 342. 4) Ib. 294. De naam is niet zoo „onzinnig," als Johan Winkler meent (Vrije Fries XIII 299), mits men ook hier „uut" neme in den zin van „neder" zooals in Uuttrecht enz. (zie boven 358 noot 2). 5) Ib. 342, j°. 338 noot 2. 6) Van Alphen 422. 7) Atlas van Eekhoff; Vrije Fries XXI 422. 8) Deel I 358. 9) Schwarzenberg II 25. 10) Deel I 295. 11) Van der Aa VI 193. 12) Deel I 343. 13) Ib. 295. 14) Ibidem. 15) Van Alphen 421. 16) Van der Aa IV 722. 17) Deel I 297. 18) Ib. 343. 19) Kaart van Leo Sibrandus. 20) Van der Aa VII 61. 593 te Hemelum1), en die het meerendeel der kerken van Sudergo en nog een aantal daarbuiten bezat?); in het noorden der stad het in 1320 vermelde3) S. Maria Magdalena-klQoster van Augustijner Bagijnen4), in 1549 verbrand 5) en naar Tsummarum verplaatst6); terwijl Winsemius nog een S. Nicolaus-kerk vermeldt7), die echter nergens elders genoemd wordt en zeer problematiek is. Laxnum, later Sepscerlï8), Scarl9). In de 12e en 13e eeuwen komt het eerste voor als een der kapellen van St. Odulf te Staveren, terwijl er later nooit meer een kerk of kapel genoemd wordt. Daarentegen treedt in de registers der i6e eeuw Scarl — een oudere vorm van den naam is niet bekend — als parochie op, waaronder toen en sedert Laxnum ressorteerde. Ik houd daarom de twee dorpen voor dezelfde parochie, waarvan de kerk na het #n'dden der I3e eeuw van Laxnum naar Scarl verplaatst werd. Beide waren reeds vóór 1487 tot één „gae" (dorp) met Warns vereenigd10), hetgeen sedert de hervorming ook kerkelijk is geschied n). Wardesle 12), later Warns (S. Joannes Baptista 13)), behoorde aan St. Odulf te Staveren. De kerk heeft eerst aan de Hoornen gestaan doch was reeds vóór 1542/4 door de tegenwoordige vervangen 14). Backhusum (holl. — huzen) was blijkens de lijsten der 16e eeuw destijds een parochie ir'), is sedert de hervorming kerkelijk 1) Heeringa 17. 2) Zie het lijstje der 12e en 13e eeuwen Deel I 323 sqq., waarbij later nog Coldum en Waercum kwamen; zie boven 94 sqq. 3) Heeringa 12. 4) Deel I 308 (ten onrechte „canonicorum regularium" genoemd), 309; Tegenw. St. XV 312. 5) Tegenw. St. XV 312, j°. Heeringa 24. 6) Friesche Volksalm. (1898) 146/7. 7) Hist Ep. Leov. 63. 8) Kaart van Leo Sibrandus. 9) Ontbreekt in de Beneficiaalboeken evenals Warns, Hemelum, Elahusum en geheel Gaesterlant (Deel I 296/7.) ld) Schwarzenberg I 742. 11) Van Alphen 427. 12) Deel I 324; Reken. Utr. I 417 (a°. 1333, „Waerdeke"); Buil. Traj. n°. 2274 (waar het ten onrechte met „Weerselo?" verklaard wordt). 13) Van der Aa XII 117. 14) Beneficiaalboeken I 461. 15) Hist. Ep. Leov. 68. 38